KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 4148 ROBERT HUGH BENSON ROBERT HUGH BENSON in 1910 op 39-jarigen leeftijd. ROBERT HUGH BENSON DOOR ======= L. P. P. FRANKE s. j. HET NEDERLANDSCHE BOEKHUIS TILBURG - AMSTERDAM - GOUDA -WEENEN. EEN WOORD VOORAF. Het lezen is heden ten dage voor zeer velen een levensbehoefte geworden; men kan er moeilijk meer buiten. Bij de ontbijttafel behoort het morgenblad; in de huiskamer heeft het geïllustreerde tijdschrift een vaste plaats; in de vrije oogenblikken en de lange winteravonden wordt de roman ter hand genomen. De boeken verschijnen met tientallen tegelijk en de catalogen van uitgevers en boekverkoopers nemen telken jare zienderoogen in omvang toe. De wet van vraag en aanbod wijst met onmiskenbare zekerheid uit, dat de tijd voorbij is, dat men zich tevreden stelde met bijbel en evangelieboek en den schamelen voorraad familie-boeken van vader op zoon overgeleverd. De grootere verstandelijke ontwikkeling, de uitgave van volksedities, de krant en het geïllustreerde weekblad hebben ieder het hunne er toe bijgedragen om de zucht naar lezen aan te wakkeren en de ontspan ningslektuur heeft maar al te dikwijls bijbel en evangelieboek verdrongen. Men leest om zich te ontspannen; ten koste van verstand en hart moet de verbeelding worden gevoed en het sterk geprikkelde verhemelte vindt geen smaak meer in gezonde, krachtige spijs. Men heeft geproefd van de vrucht van den boom van kennis, de appetijt is opgewekt; gretig steekt mende handen uit om de nieuwe begeerte te voldoen en de boekenmarkt wordt overstroomd om den gragen koopers het gezochte genotmiddel te verschaffen. Men moge het feit betreuren, het valt niet te loochenen, dat het nieuwe geslacht beter op de hoogte is van den nieuwsten roman en het laatste tooneelstuk dan van de meer ernstige werken, die het geloofs- en zieleleven vruchtbaar moeten maken. Niet alles toch, wat ter lezing wordt aangeboden, is zonder gevaar. Vooral op het gebied der ontspanningslectuur dient men behoedzaam voort te gaan, nauwlettend om zich heen te zien en den grond met overleg te verkennen, om met plotseling weg te zinken in een moeras, dat oogenschijnlijk een groene weide scheen met malsch gras en kleurige bloemen. De roman is een geducht strijdwapen geworden, dat in onzen modernen tijd ontelbare slachtoffers maakt, wonden toebrengt die moeilijk meer heelen, gave zielen besmet, schuldeloozen eenvoud misleidt, sterken van geloof langzaam ondermijnt, de deugd vermoordt en met voorbedachten rade onsterfelijke zielen den doodsteek toebrengt. Tegenover dit heilloos pogen staat het goede boek. De neutrale 'roman moge op zich zelf weinig kwaad doen, zijn verdienste is hoogstens negatief; er gaat geen kracht ten goede van tut. Alleen de goede roman werkt opbouwend. Hij is een hulpmiddel geworden van het moderne apostolaat, een nieuw wapen, waarvan men zich bedient om het kwaad te keeren, door een schuldige pers aangericht, een aangename medicijn, die nieuwe kracht bijbrengt, opbeurt, de levenssappen zuivert en den geheelen mensen verkwikt en sterk maakt in den levensstrijd. Grooter nog is de invloed ten goede van het apologetisch strijdschrift en het ascetisch boek. Hier staat men in de volle werkelijkheid, in een wereld, waar vijandige machten tegenover elkaar kampen, waar strijd wordt gevoerd, aanvallen moeten worden afgeslagen, de wapenhandel moet worden beoefend, wil men niet machteloos staan tegenover een vijand, wien alle middelen goed zijn. Toch mag men weer niet zoozeer opgaan in den strijd naar buiten, dat de eigen, persoonlijke belangen worden verwaarloosd. De welbegrepen liefde begint bij zich zelf. Naarmate het, persoonlijk ascetisch leven gezonder zal zijn, zal het weerstandsvermogen krachtiger blijken en de strijd naar buiten grooter zekerheid bieden voor een zegerijken uitslag. Apologie wordt maar al te dikwijls verward met spitsvondigheid en ongenietbaar geschrijf van den droogstoppel. Ascese is niet noodzakelijk synoniem met overdreven vroomheid. Het zijn twee kerngezonde vruchten aan den boom der roomsche kerk, die het geestelijk organisme van den mensch, die doelbewust een hooger leven nastreeft, niet ontberen kan. Het is met dit doel voor oogen dat deze bladzijden werden saamgesteld. Robert Hugh Benson heeft in zijn literairen arbeid — romans, apologetische en ascetische geschriften — den strijd aangebonden tegen de belagers van deugd en godsdienstzin; zijn pen werd een zwaard, waarmede hij de verkrachters van goddelijke en menschelijke wetten te lijf ging. Zonder zich te hullen in het grove kleed van den boetprediker, klinkt zijn woord ernstig en beslist, waar hij het mom afrukt eener avcrechtsche laag-bij-den-grondsche wereldbeschouwing en wijst hij op de vriendelijke lichten, die stralen aan den blauwen hemel, op de bloemen die bloeien in Gods weiden, op den rijkdom, den vrede en het geluk, die wonen in de nederigen en zuiveren van harte. Uit zijn boeken spreekt een gezonde, ongedwongen tendettz, die 's menschen hoogere belangen nooit uit het oog verliest, een bewonderend enthousiasme voor alles wat groot is en edel, liefde voor zijn kerk en het roomsche Engeland van voorheen, geknecht en gemarteld, maar immer weer in nieuw leven te voorschijn tredend, een open oog voor natuur en kunst, een blijde hoopvolle levensopvatting, een warm kloppend hart, een scherp verstand en een benijdenswaardige blik op de omgeving waarin hij leefde, een groot kunstenaar en een edel mensen. Het is daarom een verblijdend verschijnsel dat zijn naam meer en meer doordringt buiten het land, waar hij werkte en schreef en reeds vele zijner werken in Nederlandsche vertaling verschenen. Een zevental zijner groote romans zijn reeds in Hollandsche overzetting in 't licht gegeven. Meerdere zullen nog volgen. Het zuiver ascetische De Vriendschap van Christus beleefde reeds een tweeden druk. Moge deze inleiding tot de werken van Benson er iets toe bijdragen zijn persoon en zijn werk beter bekend te maken bij het roomsche publiek en ook menig ander er toe worden gebracht met zijn boeken kennis te maken. Het kan hun slechts tot voordeel strekken. Behalve eenige tijdschrift-artikelen en de werken van Benson zelf werden bij het samenstellen van deze bladzijden benut: CC. Martindale S. J.: The Life of Monsignor Robert Hugh Benson. 2 vol. London 1916. Arthur Christopher Benson: Hugh, Memoirs by a Brother. London 1915. Blanche WarreCornish,ShaneLeslieandother of his friends: Memorials of Robert Hugh Benson. London 1915. Olive Katharine Parr: Robert Hugh Benson, An Appreciation. London 1915. Reginald, J. J. Watt: Robert Hugh Benson, Captain in God's Army. London 1918. EERSTE INDRUKKEN. Robert Hugh Benson werd geboren den i8den November 1871, op den morgen van het feest van St. Hugh of Lincoln in Wellington College, waar zijn vader Edward White Benson sinds 1858 aan het hoofd stond. Reeds het volgend jaar werd den rector van Wellington de waardigheid van Kanunnik en „Chancellor" van Lincoln aangeboden en de familie nam baar intrek in Lincoln Chancery, een eerbiedwaardig gebouw, in Engelsch-Gotischen stijl opgetrokken, met boogramen, erkers, diepe vensternissen, zware eiken deuren, met kogels uit CromwelTs tijd, traptreden met tooverfiguren om de booze geesten te weren, zware wenteltrappen en een traditie van spoken, die nog zouden rondwandelen binnen de oude muren. Hugh's verblijf te Lincoln was te kort om den indruk dier romantische omgeving bewust in zich te doen inwerken. Vijf jaar later werd Lincoln verwisseld voor Truro in Exeter, waar zijn vader in 1877 tot eersten bisschop was benoemd. In Bensons Confessions of a Couvert wordt Lincoln slechts terloops genoemd en A. C. Benson's reniimscenties in zijn Hugh, Memoirs of a Brother bepalen zich tot eenige anecdoten, die echter reeds een eigenaardigen kijk geven op de rijke verbeelding van den vijfjarigen II knaap, reeds vol van duivels, heiligen en griezeligheden. Ben oud collega van zijn vader had hem een bijbel ten geschenke gegeven. Hugh stond er op dat er aanstonds uit zou worden voorgelezen. „En waarvan zal ik lezen ?" — „Van den duivel" was het besliste antwoord. Ieder heiligen-plaatje met de voorstelling van een ouden man was St. Hugh of Lincoln. Met geen geweld kon men hem er toe krijgen alleen een donkere kamer in te gaan. „En wat zou je daar vinden, denk je ?" — „Een stuk-gesneden lijk en een plas bloed 1" Bishop Benson was een noeste werker, een rustig geleerde, ietwat pompeus, diep godsdienstig en een man, waarvan leiding en initiatief uitging. Streng Puriteinsch in zijn afkeer van weelde, verkwisting, wereldschen geest en nietsdoen, werden kinderachtigheden en beuzelarijen door hem niet geduld, als strijdig met den ernst des levens. Het was volgens hem beter iemand krachtig vooruit te helpen dan tijd te verliezen met betuigingen van sympathie. Tekortkomingen, ook de kleinste, moesten worden gestraft, niet door de vingers gezien. De verantwoordelijkheid van het vaderschap woog zwaar op zijn schouders. Bloempjes plukken en blaadjes afslaan werd bijna als zonde beschouwd; dieren en bloemen waren geen speelgoed, maar de scheppingen Gods, die met eerbied moesten behandeld worden. Bisschop Benson deed niets ten halve. Zijn artistiek temperament liet zich niet gaan op den stroom van sentimentaliteit of oogenblikkelijken inval. Hij beredeneerde zijn kunstuitingen met scherpe logica, afdalend tot in de kleinste bijzonderheden. Was alles eenmaal Vastgesteld, dan werd de hand aan het werk geslagen 12 en het ontwerp ten uitvoer gebracht — een altaarversiering, een kerkraam, een letterkundige compositie, — met ten volhardend doorzetten, dat geen wijken kende. Diep godsdienstig in daad en gedachte, was de wereld, die niet zijn zienswijze deelde, voor hem het verloren erfdeel' der kerk, dat moest teruggewonnen worden door woord en geschrift, door kracht van gebed en den luister van kerkelijke plechtigheden. Hugh's moeder was in den vollen zin des woords Zijns vaders levensgezellin. Jaren lang vervulde zij bij hem het ambt van secretaresse. Edward ondernam niets van eenig helang, zonder haar eerst te hebben geraadpleegd, en er was weinig, dat van zijn hand in druk verscheen of Mrs. Benson had het eerst in manuscript gelezen. Haar moederlijke zorg en vrouwelijke tact strekten zich later uit over hare kinderen, en in de kommervolle dagen, als haar jongste zoon het oogenblik voorziet, dat hij breken moet met het geloof zijner kinderjaren, zal zij hem steeds een steun zijn en hem den plicht voorhouden te handelen volgens de uitspraken van zijn geweten. Hugh was vaders Benjamin, doch het was voornamelijk de moeder, die zijn eerste schreden leidde. „Robbin," gelijk hij in den huiselijken kring genoemd werd, had een zekeren schrik voor vader. Vol ontzag voor zijn groote geleerdheid, vond hij bij hem maar weinig praktische hulp om zijn eerste wankele schreden te leiden op het pad der wetenschap. Bisschop Benson eischte het uiterste en dacht er niet aan een kwestie op te geven, voor ze van alle kanten beschouwd en door en door bekeken was; Hugh vlinderde graag van het een naar het ander, zooals zijn kinderlijke verbeelding hem dreef; 13 eventjes proeven en dan weer vooruit naar nieuwe, mooiere bloemen. Zijn eerste leerschool, de kinderkamer, stond onder presidium van moeder en zijn zusters Nelly en Maggy. Arthur Benson teekent zijn jongsten broertje op de volgende wijze. „Te Truro neemt hij een vasteren vorm aan in mijn herinneringen. Hij was lichtgebouwd, met blond haar en blauwe oogen, net een engeltje in zijn fluweelen pakje; met kleine, goedgevormde voeten, waarvan bij zich maar al te zeer bewust scheen te zijn. Hij had allerlei vreemde aanwendsels; knipte met de oogen en had bij het loopen de hinderlijke gewoonte plotseling zijn voeten naast elkaar te zetten, stil te staan, omlaag te kijken en bij zich zelf de geheimzinnige woorden uit te spreken „Knuck, Nunks". Eén ding was zeer opmerkelijk in hem: hij was totaal ongevoelig voor hetgeen men in de kinderkamer over hem dacht, en geen spot of liefkoozing kon hem er toe brengen met iets op te houden, als hij verkoos door te gaan. Hij bekommerde zich niet het minst over hetgeen er gezegd werd en het liet hem volkomen onverschillig of hij de sympathie zou verhezen of zou worden uitgelachen. Hij ging zijn eigen weg, wist wat hij wilde en deed het. Mijn herinneringen gaan voornamelijk terug naar zijn passie voor argumenteeren en de behendigheid, waarmede hij het debat leidde. Hij wilde volstrekt niet als de jongste behandeld worden, en als hem iets werd opgedragen, was altijd het antwoord: „Waarom Fred niet?" Mijn oudste zuster was een echt moedertje en genoot een zeker gezag. Zij deed haar best Hugh rekenen te leeren. Een wanhopige uitdrukking teekende zich af op het gezicht van den leerling. „Je gaat weer te gauw; ik begrijp er 14 geen woord van." Een nieuwe uitleg volgde. „Begrijp je het nu ?" — „Natuurlijk, dat snap ik wel." — „Goed maak dan die som eens." — „Je moet me niet stooten — niet zoo dicht bij komen — niet in mijn gezicht blazen, daar hou ik niet van." Met engelachtig geduld wees mijn zuster hem dan op een gemaakte fout. „Och, laat me toch met rust, je gooit alles in mijn hoofd door elkaar." Een tijdje werd hij dan alleen gelaten. Spoedig werd de lei neergegooid met . een uitdrukking van wanhoop en overgeving; als mijn zuster er geen acht op sloeg, klonk het: „ik dacht dat moeder gezegd had dat je me helpen moest met m'n som; hoe kan ik het nu leeren, als je me niet helpt?" Zijn tweede zuster Maggie kwam er nog slechter af. 's Avonds vond ze onder de deur een briefje met: „de vervelendste Zondag, dien ik ooit in mijn leven gehad heb; wiens schuld is het ?" of versjes als Passionate Magey Toodle, hal ha! The old gose. Kleine Hugh was geen student en zal er ook nooit een worden. Het slagvaardige, gevatte antwoord daarentegen, dat hem later zoozeer te stade zal komen, had hij al spoedig klaar. De bisschop had Zondagsmiddags met veel moeite de parabel van den barmhartigen Samaritaan uitgelegd. Juist komt een oud vrouwtje den heuvel opstrompelen, bijna bezwijkend onder een zwaren zak aardappelen. Vader wilde de les practisch maken. „Hugh ga nu eens als de barmhartige Samaritaan die vrouw helpen." — „Maar Papa," was het antwoord, „ik moet haar haten, want de Samaritanen haatten de Joden ook." 15 Vader deed zijn best om de genegenheid van zijn jongsten spruit te winnen. Gewapend met een kleine schop mocht hij meegaan om te werken in den tuin; en bij groote kerkelijke plechtigheden stapte Hugh, uitgedost in rood toogje en dito schoudermanteltje en witte surplis deftig-ernstig als sleepdrager achter zijn vader aan, of was de uitverkorene om met miniatuur hamertje en truweel den eersten steen te leggen van de kathedraal te Truro, een eereambt, dat hij ook later te Canterbury zal uitoefenen. Niettegenstaande de beste bedoelingen verstond de ernstige bisschop Benson de kunst niet den levenslustigen jongen springer aan zich te binden; het moederoog zag scherper en het moederhart voelde fijner, en het is op haar voornamelijk dat hij steunen zal, ook in zijn later leven. De trek nar het occulte en geheimzinnige, kenmerkend in al de Bensons, uit zich reeds in de kinderkamer. Hugh met zijn broeders en zusters hadden hun geheim genootschap met insignes, titels, waardigheden en indrukwekkende ceremoniën. Later zal deze abnormaliteit nog dikwijls bovenkomen. Een rijpere levenservaring en dieper geloofsleven zal hem behoeden voor de excessen van deze ziekelijke zucht naar het geheimzinnige; het abnormale zal hem blijven aantrekken, ook in zijn later leven en nog meermalen zal hij pogingen aanwenden om verschillende personen om zich heen te groepeeren en een genootschap te stichten, zij het ook zonder cabbalistische teekenen en ongure ceremoniën. Wordsworth's „The chüd ü father of the man" is, op Benson toegepast, geen gemeenplaats of dichterlijke visie, maar zuivere werkelijkheid. 't Is alles nog vaag en onzeker en aan wisseling onderhevig, maar in groote lijnen staat zijn karakter reeds nu geteekend, als van een energieken, voortvarenden idealist, begaafd met een rijke verbeelding, die zich uiten wil in woord en daad van artistiek pogen, en niet zelden afdwaalt om uitstapjes te maken in terra incognita van geheimzinnigheid en wonder huiveringwekkend gebeuren; een godsdienstig.gemoed, een fïjn-voèlenden bewonderaar van alles wat schoon is in natuur en kunstj een vriend van Gods wuivende bosschen, ruime verten en schuimende wateren, een moederskindje eerder dan zoon van zijn vader; een rijken nog onbebouwden grond, maar die belofte inhoudt van groote vruchtbaarheid, als de ploeg de aardkluiten zal hebben omgewoeld en het zaad zal zijn uitgestrooid, dat onder Gods zon zal gedijen en hem maken tot den priester-schrijver-apologeet, gelijk wij hem gekend hebben. 16 DE STUDENT, Dat groote mannen niet altijd een schitterend figuur hebben gemaakt op de schoolbanken is-een bekend feit. Benson maakt hierop geen uitzondering. Walton House te Clevedon in Somerset, waar hij in 1882 op school gedaan werd, is voorden levensbeschrijver vrij onbeduidend. Behalve eenige guitenstreken, de vroeg-rijpe ontwikkeling van zijn schrijverstalent, een goeden naam als sportman en een matige dosis wetenschap daar opgedaan, bieden de drie jaren daar doorgebracht weinig belangrijks. De jongens mochten hem graag lijden; hij kon goed stelten loopen, stond op de nominatie voor het cricket-elftal en had een zekere vermaardheid om matches te arrangeeren. Waarschijnlijk heeft hij in een of andere bank zijn naam vereeuwigd met een pennemes,en maakte bij het zijn leeraar lastig met zijn origineele invallen, waardoor hij ook de anderen afhield van ernstige bezigheden. Hij was regisseur in een gedramatiseerde vertolking van Scott's Abbot en bofte, toen hij na drie jaren een beurs won, die hem recht gaf naar Eton te gaan, om daar zijn studies voort te zetten. Als de deur van Walton House achter hem dicht gaat, is de school praktisch vergeten. In Confessions of a Couvert wordt van Walton House nauwelijks gerept. 2 i8 Ook de paar bladzijden daar aan Eton gewijd, maken niet den indruk dat aangename herinneringen daar begraven liggen. Eenige artikelen later door hem gepubliceerd in het weekblad Everyman wekten zelfs eenige verbittering bij de betrokken autoriteiten. Hij kon zich moeilijk schikken in het gareel van het geregelde kostschoolleven. Zijn levendige verbeelding liep met hem weg. Het nauw ingesloten pleintje van Eton's leerprogram was hem te stoffig en te klein om er zich thuis te gevoelen. De eigenaardigheden van leeraren en schoolmakkers boezemden hem veel meer belangstelling in dan de wijsheid van Latium en Hellas, die hem met mondjesmaat werd toegemeten, maar wier charme hem onbekend bleef. Roeien en visschen was prettig genoeg, maar van studeeren kwam met veel. Zijn vadef, sinds December 1882, aartsbisschop van Canterbury, schrijft r Addington Park, Croydon Sept. 27, 1887. .En er is één ding, waarvan je je een gewoonte moet maken — maar met je krachtigen wil kun je dat gemakkelijk — nml. te werken in het eerste gedeelte van den tijd, die er voor staat, en niet in het laatste. Je hebt een mooi besluit genomen om op tijd op te staan — wees nu ook even beslist omtrent het geschikte moment om aan den arbeid te gaan — en je zoudt een schitterend figuur maken. God zegene je. Denk aan Dr. Arnold's gebed." De inhoud van dit vaderlijk schrijven komt in anderen vorm nog dikwijls terug; en ook moeder Benson voelde zich verplicht haar Hugh menigen ernstigen raad te geven. Het werd zelfs noodig geoordeeld den student gedurende de zomervacantie van 1887 onder leiding 19 te stellen van een privaatdocent om de vele leemten in zijn intellectueele opvoeding aan te vullen. De kuur werkte nog een tijdje na; brieven van huis trachtten het vuurtje, dat telkens weer dreigde uit te gaan, opnieuw aan te blazen; het bleef echter sukkelen. Zijn artistiek temperament kwam voortdurend in botsing met het droge leerprogram van het Eton zijner dagen. „Na vier jaar," verklaart hij later, „kon ik de klassieken niet meer zien; er zijn nu nog maar twee onderwerpen, waarmede ik mij op het oogenblik zonder tegenzin-zou kunnen bezighouden —• Engelsch en geschiedenis; en ik kan me niet herinneren, dat ik op school in één van beide vakken iets geleerd heb." Ook in godsdienstig opzicht was er laag-waterstand. De gewone godsdienstoefeningen van het college werden natuurlijk gevolgd, als behoorend bij het schoolprogram, maar de stemming was ver te zoeken. Het godsdienst-onderwijs op een school als Eton, waar jongens zich bevonden van verschillende godsdienstige nuances, liggende tusschen de laagste Low Church en de hoogste High Church, moest noodzakelijk vaag en algemeen blijven, en Hugh miste de individueele leiding, waaraan zijn karakter behoefte had. Intusschen naderde de tijd, dat hij Eton zou gaan verlaten, en de keuze moest worden gedaan in welke richting de studies zouden worden voortgezet om zich een levenspositie te verzekeren. Aartsbisschop Benson had de stille hoop dat Hugh- den geestelijken stand zou kiezen; het moet voor hem een groote teleurstelling geweest zijn, toen zijn zoon zijn besluit te kennen gaf Indisch ambtenaar te worden. Gelukkig was de vader verstandig genoeg hem hierin vrij te laten. Den laatsteri avond, dien hij op zijn kamertje te Eton 30 doorbracht, teekende hij in zijn dagboek aan: „Ik schrijf dit op Donderdag avond over tienen; Peel staat op wacht. i). Nu ik Eton ga verlaten zijn mijn gevoelens: Opgewondenheid; Een bang voorgevoel voor Wren's2) en de jongens daar; Spijt dat ik Eton verlaten ga; Trots een oud-Etonian te zijn; Een zeker genoegen heen te gaan om verschillende kleinigheden; Een gevoel van voornaamheid; Hevig verlangen naar Indië; Heimwee. WEL! WEL!" Hugh is achttien jaar oud, als hij met deze gecompliceerde zelf-analyse afscheid neemt van de school, waar hij weinig geleerd heeft in positieve wetenschap, maar een opmerkenswaardigen voortgang blijkt gemaakt te hebben in het aanvoelen dier geheime roerselen van vrees, vreugde, spijt, zelfvoldaanheid, hoop en toekomstdroomen, die de noodzakelijke bouwstof vormen van den psychologischen romanschrijver. Na een kort verblijf in Frankrijk om Fransen te leeren, dat hij spoedig weer vergat en eigenlijk nooit gekend heeft, en een kort bezoek bij zijn oom te Wiesbaden, waar hij evenmin Duitsch leerde, werd het jaar 1889— 1890 groötelijks doorgebracht te Londen in Mr. Wren's 1) Peel is een jongen van de hoogste klas, die van tien tot half elf op de gang surveilleert, om toe te zien dat niemand zijn kamer verlaat. a) De nieuwe school, waarheen hij zich zal begeven. 21 inrichting van onderwijs, waar candidaten voor den Indischen dienst werden afgericht. De dag van het examen brak aan, en Robert Hugh Benson werd te licht bevonden. Het kortstondig, en in zeker opzicht onvruchtbaar^ verblijf te Wren's is toch niet zonder gewicht voor den toekomstigen romancier. Twee emoties, die sluimerden in zijn kunstenaarsziel en die zijn later leven zoo lichtend zouden bestralen, kwamen te Londen tot volle uiting. Urenlang kon hij zitten naast het orgel in St. Paul's kathedraal, luisterend naar George Martin's meesterlijk spel. Het was voornamelijk het liturgisch element in de kerkmuziek, dat hem aantrok: het klagend treurlied over die zijn heengegaan; het smeekend bidden der kwijnende ziel, verre van „honk"; de eerbiedige hulde van het arme menschenkind aan den Vader; het hoopvol vertrouwen, dat telkens en telkens weer dezelfde bede herhaalt in litanie en psalmgebed om de aandacht des hemels te trekken naar dit tranendal; het lied der blijdschap voor het Kind in de kribbe; de jubel der hoogste verrukking als de Verwinnaar van duivel en dood glorievol is opgestaan uit het graf. De „muziek" schrijft hij later in Loneliness, „spreekt onder de kunsten het meest tot de verbeelding, omdat zij beslist de meest .scheppende is. Het is geen aardsch element, verheven tot een artistiek plan, gelijk de andere kunsten; het is veel meer een hemelsch element op aarde gebracht. Daarom is het de muziek, die het meest opwekt; en als de kunstenaar niet op zijn hoede is, wordt zij een soort broeikas voor de emoties; en men vergete niet dat een broeikas alle zaden zonder onderscheid tot ontwikkeling brengt, die rusten in den bodem." En in de Dublin 22 Review van Juli 1907: >talle andere kunsten volgen na of beschrijven; de muziek schept. De schilderkunst bootst kleuren na, niet zoo de muziek vogelgezang of den donder. Muziek ontspringt uit een bron in den mensen zelf, en als ze nabootst, bootst ze iets na, dat ligt buiten het domein der zintuigen. Het is geen compliment voor den componist, wanneer men zegt dat zijn ouverture gelijk is aan den dohder, maar het is een groot compliment voor den donder, wanneer men zegt dat hij gelijk is aan een orgelpijp." De crisis in The Coward wordt bereikt als Father Maple neerzit voor zijn piano en de jonge man ondanks zichzelf zijn ziel in haar dieptse geheimen voor den priester openlegt en hem aldus in staat stelt de wonde te peilen en genezing te brengen, waar alle hoop verloren scheen. De Palestijnsche zang te Rome, goed uitgevoerd, bracht hem in verrukking; onder de meesters der profane muziek maakten Beethoven, Bach en Wagner hem gelukkig. Het is bekend, dat hij bij het schrijven van By what Authority nu en dan van zijn werktafel opsprong, een paar accoorden aansloeg en aldus nieuwe krachten putte om zijn arbeid voort te zetten. Alhoewel een vrij oppervlakkig muziekkenner, was Bensons techniek Zeer goed en zijn smaak voortreffelijk. Nauw verwant hiermede was zijn bewondering voor de liturgische schoonheid der kerkelijke plechtigheden, de verheffing, die uitgaat van de gothieke tempels met hun ranke lijnen opgaande ten hemel, hun zinrijke emblemen en ornamenten, het geheimzinnig half duister, dat tot bidden stemt, de kerkelijke symbolische gewaden, de beteekenisvolle handelingen en ceremoniën, de plechtige intonatie van psalmgebed en zang en het 23 machtig bruisen van 'die zee van Godsvereering, als het volk de gewijde zangen doet opstuwen tot vóór Gods troon. Naar gelang Benson meer roomsch zal gaan voelen, zal ook zijn liturgisch gevoel zich verdiepen en zuiverder worden; en de katafalk van Allerzielendag zal worden het doodskleed der wereld, maar ook het zinnebeeld der alomvattende liefde, waaronder de moeder haar kinderen koestert. Het rood der kardinalen is de kleur der prinsen Van den bloede en het hturgisch leven der kerk wordt één groote akt van aanbidding, waar in tastbare en zichtbare vormen haar bovenzinnelijk bestaan wordt uitgebeeld. Nu het examen voor Indisch ambtenaar mislukt was, moest uitgezien worden naar een andere carrière. Er werd besloten dat Hugh naar Cambridge zou gaan om zich op de klassieke studiën toe te leggen. Hugh berustte er in, ondanks de geringe aantrekkelijkheid van het nieuwe studieprogram. Er moest iets gebeuren, en Cambridge, waar zijn vader, zijn oom en oudere broeder vóór hem geweest waren, en waar Fred op het oogenblik nog verbleef, had als zoodanig een zekeren voorrang door familietradities. De studie bleef bijzaak. Den sportsman werd al spoedig een plaats ingeruimd als stuurman in een der universiteitsbooten; op zijn schrijverstalent werd beslag gelegd om bijdragen te leveren voor het studentenblad de Trident en andere tijdschriften; debating-clubs zagen hem gaarne verschijnen; eenige gedichten en novellen zijn het eerste aanloopje tot zijn lateren Utterairen arbeid. Bensons godsdienstig leven begon hier een eenigszins gevaarlijke wending te nemen. Er hadden bijeenkomsten plaats op zijn kamer, waar proeven werden 24 genomen in gedachtenlezen, tafeldans en kristalkijken; gebrek aan ernst bij de debutanten en een ingrijpen der autoriteiten maakten er spoedig een einde aan. De studie van Swedenborg's mystiek-apologetische dweperijen boeide daarna een tijdlang gijn aandacht, en Aartsbisschop Benson met karakteristieke eerbiediging van godsdienstige vrijheid, zond hem zelfs boeken om zich verder in de Swedenborgsche wijsheid te verdiepen; Na eenigen tijd schrijft Hugh: „Ik heb nog eenige andere werken van Swedenborg gelezen. Er staat heel vftl verstandigs in, maar één zaak, waar ik niet over heen kan, is, dat hij de onsterfelijkheid der dieren loochent." Gelukkig komt er spoedig verandering. Hetzij deze eigenaardige studies zijn slapend godsdienstgevoel weer hadden wakker geschud, hetzij dat de dood van zijn oudste zuster Nelly in October 1890 hem tot nadenken stemde—in het midden van zijn studies te Cambridge werd het roer weer eensklaps omgegooid, en Hugh schreef aan zijn vader dat hij de klassieken vaarwel had gezegd om zich op de theologie toe te leggen met het voornemen den geestelijken stand te omhelzen. In Cambridge werd Hebreeuwsch gestudeerd, kerkgeschiedenis en bijbelexegese; Dean Vaughan van Llandaff legde de laatste hand aan zijn clericale vorming. In de jaren '94 en '95 deelde zijn vader hem de verschillende wijdingen toe en was Hugh Benson priester der Anglikaansche Kerk. Het volgend jaar stierf aartsbisschop Benson. Voor Hugh was de crisis begonnen, die beslissend zou worden voor zijn verder leven en hem leiden zou tot het priesterschap van Melchisedech, tot den waren sacerdos in aeternum. DE CRISIS. In zijn Confessions of a Couvert heeft R. H. Benson het zielsproces beschreven, dat hem er toe bracht te breken met famihetradities en het geloof zijner jeugd, om in de kerk van Rome de rust te vinden en de onwankelbare zekerheid, die alleen het katholiek geloof geven kan. De dood zijns vaders had hem diep getroffen, en de ijverige „Curate" van Keinsing zag zich weldra genoodzaakt zijn geestelijk werk voor eenigen tijd te onderbreken om door een buitenlandsche reis zijn geschokte zenuwen te herstellen. Vergezeld van zijn moeder en eenige andere familieleden reisde men door Frankrijk en Noord-Italië naar Venetië. Wat de jonge man vroeger nooit gezien had, viel den Anglikaanschen priester op; als de Anglikaansche kerk de ware kerk van Christus was, waarom deed zich dan haar invloed zoo weinig gevoelen en bleef zij praktisch beperkt tot het eiland, waaraan zij haar naam ontleende. Het vasteland kende haar nauwelijks en een Anglikaansch geestelijke voelde Zich als een vreemdeling, zoodra hij het Kanaal was overgestoken. Het kleinste katholieke kerkje daarentegen, op de meest afgelegen plaatsen had iets over zich, alsof het stond onder de bescherming van Europa en 26 de wereld. De katholiek vond overal een kerk, waar bij zich thuis gevoelde, omdat hij er den godsdienst weervond, waarmede hij thuis vertrouwd was; de anghkaan droeg zijn geloofsleven bij zich als een reisartikel, dat hij met zich mede had genomen, maar dat hem in den vreemde evenmin een idee gaf van huiselijkheid en comfort als de rest van zijn bagage in de kamer van een vreemd hotel. Te Damascus leest hij in The Guardian dat een bekend anglikaansch geestelijke, bij wien hij veel steun had gevonden bij de voorbereiding tot zijn wijding, naar Rome was overgegaan. De buitenlandsche reis had zijn zenuwen gesterkt, maar zijn vertrouwen in de Anglikaansche kerk aanmerkelijk verzwakt. Het rustige Kemsing, waarheen hij terugkeerde en een retraite onder Father Maturin, toen nog anglikaansch clergyman, bracht eenige verademing, en Benson scheen zich weer volkomen aan te passen aan de routine van zijn nieuwen werkkring, als in 1898 zijn verbaasde vrienden plotseling vernemen dat de levenslustige energieke Hugh monnik is geworden. Onder leiding van Dr. Gore, den tegenwoordigen anglikaanschen bisschop van Oxford, had zich een aantal jonge mannen vereenigd te Mirfield in Yorkshire en daar, als een soort van anglikaansche oblaten, de „Community of the Resurrection" gevormd. De dagorde der Mirfield,, Fathers" was een tamelijk getrouwe copie van het leven eener roomsche religieuze communauteit. Men stond op om 6.15; 6.50 werden de metten gebeden volgens 't ritueel van het „Common Prayer Book", gevolgd door de ,£5ucharist", door een der leden van de communauteit opgedragen. Om 8 uur werd in stilte het ontbijt gebruikt; de Terts werd gebeden 27 om 845, waarna eenigen tijd besteed werd aan overwegend gebed. Gezamelijk diner om 1.15 werd gevolgd door het bidden van de Sext. De tusschenliggende vrije tijd werd gewijd aan studie of andere bezigheden. Een gedeelte van den namiddag werd buiten doorgebracht met wandelen of werkzaamheden in den tuin; het pad door Father Benson aangelegd draagt nog den naam van „Hugh's path". Om half vijf werd de Noon gebeden en de thee gebruikt. De dag werd besloten met den „Evensong" om 7 uur, waarna 't avondmaal volgde en een korte recreatie; na het bidden der Completen om 945 trok men zich terug op de kamers. Zaterdag's morgens-werd kapittel gehouden met openbare belijdenis der overtredingen tegen den regel. De studie der H. Schrift en der gewijde wetenschappen werd ijverig beoefend; door geestelijk dienstwerk in de omliggende plaatsen en het geven van missies in de groote steden trachtte men ook buiten het klooster een heilzamen invloed uit te oefenen. Uiterlijk scheen „Father Benson" te Mirfield gevonden te hebben wat hij zocht. De rust en regelmaat van het kloosterleven werkten kalmeerend op zijn overspannen zenuwen, de liturgische plechtigheden voldeden zijn artistieke aspiraties, de regel het voldoende speling toe om ook den natuurlijken mensch het zijne te geven; het gezelschap van mannen met eenzelfde levensdoel bezield werkte stimuleerend. De jongensachtige opgewektheid en zijn oog voor karikaturen komt bij Benson weer boven. Met Kerstmis zendt hij aan zijn moeder een aantal door hem zelf geteekende Kerstmiskaarten, waar de humoristische zijde van het Mirfield-leven sterk naar voren treedt; een gezette monnik met zwarte 38 jas over zijn fladderend nachthemd, verwarde haren, de voeten in roode pantoffels, staat met alle macht in den killen kloostergang aan het klokketouw te trekken; anderen zijn bezig zich te scheren in de badkamers; weer anderen vermaken zich met het balspel over een gespannen touw, waarop kranten te drogen hangen als een natte wasch; het ontzettend geheim van het inmetselen van een monnik, een echte kloostergruwel, is ook met het teekenstift vereeuwigd. De inwendige Benson treedt minder op den voorgrond. In een klein boekje teekent hij de punten aan van retraite en dagen van recollectie, zonder eenig persoonlijk commentaar. Een kerkboekje bevat een lijst met namen van personen of gewichtige gebeurtenissen, die hij meer in het bijzonder wenscht te gedenken in zijn gebed. Op de witte bladzijden zijn gebeden geschreven tot de H. Maagd en de geloovige zielen — een afbeelding van O. L. Vrouw en een schets van een kelk met hostie, door hemzelf geteekend, versieren de eerste bladzijden. Praktisch is Benson reeds voor driekwart roomsen. „Ut bestudeerde Lehmkuhl's Moraal Theologie", schrijft hij in zijn Confessions, „uitgezonderd de gedeelten, die handelen over den paus. Bs bad geregeld mijn rozenhoedje, riep de heiligen aan, was overtuigd dat het woord „transsubstantiatie" het zuiverst de waarachtige tegenwoordigheid van Christus in het H. Sakrament weergaf; ik hield dat de biecht het gewone middel was tot vergeving der zonden na het doopsel bedreven? ik maakte veelvuldig gebruik van het woord „mis". De pauselijke onfeilbaarheid en het primaatschap van Petrus in zijn rechtmatige opvolgers, een levens- 29 kwestie voor de anglikaansche kerk, bleef een struikelblok. Intusschen was de tijd aangebroken, waarop de novice zijn professie moest afleggen, waardoor hij zich voor den tijd van dertien maanden verbindt tot het onderhouden van het celibaat en van de beloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid volgens de voorschriften der congregatie; tevens wordt door hem beloofd tot het einde zijns levens in de congregatie te volharden. Na verloop van den gestelden termijn werden de geloften hernieuwd; niet-hernieuwing stond gelijk met uittreding en ontheffing van alle geloften, zonder noodzakelijkheid van dispensatie. Nieuwe twijfels begonnen weer op te komen en toen de tijd der gelofte gekomen was, vroeg Benson uitstel. Ondanks al het goede, dat hij te Mirfield vond, gingen de,,Fathers" volgens zijn meening niet ver genoeg. Daarenboven maakte een religieuze crisis in de Engelsche kerk hem bedachtzaam. Door missiewerk naar buiten tracht hij nu de inwendige onrust te boven te komen. „Bs werk als twee paarden" schrijft hij, „en als ik een oogenblik vrij heb, val ik in slaap op mijn stoel. Een eindeloos vergezicht van werk strekt zich voor mij tut tot Paschen: praten en nog eens praten. Op 't oogenblik geef ik een missie in een klein dorpskerkje — onbeweeglijke blokken van menschen, die mij aan zitten gapen en verdoofd heengaan. Zij hebben een aardbeving noodig en ik kan het ze niet geven. Ik denk dat ik uit elkaar zal springen voor ik klaar ben." Het drukke missieleven beantwoordde aan het beoogde doel en den eersten Augustus 1901 legde Fat her Benson zijn professie af. 3o Nieuw werk naar buiten en nieuwe missies volgden. Mirfield werd meer en meer een vluchthaven, waar bij van tijd tot tijd binnenliep om averij te herstellen. Buiten begon het ook te stormen. Het deed den volijverigen missieprediker vreemd aan, dat hij in zijn preeken en onderrichtingen zich moest voegen naar den dienstdoenden geestelijke. De een ging gekleed in rijk bewerkte stool zonder de daarbij behoorende andere kerkelijke gewaden; een ander volgde het High-Church ritueel voor den minderen, man, maar fungeerde als Low-Church clergyman voor de betere standen; de leer van de sacramenteele tegenwoordigheid in de H. Eucharistie werd onder mooie nietszeggende woorden begraven; in. den uideg van het Sacrament der biecht ging het idee van sacramenteele vrijspraak geheel verloren of werd slechts aan eenige eliten voorgehouden. Het ceremonieel der kerkelijke plechtigheden wijzigde zich met de «tin of meer geprononceerde High-Church richting der gemeente; de band van eenheid in de Anglikaansche kerk bleek zwakker en zwakker. Was bij sterk genoeg voor een door Christus gestichte Kerk? Ook binnen de muren van Mirfield, in de korte rustpoozen, dat bij daar wederkeerde, vond hij geen antwoord op de twijfels, die hem bezwaarden. Was bij inderdaad priester? De voormannen der dogmatische theologie in de Anglikaansche kerk bleven het antwoord schuldig of trachtten de moeilijkheden af te leiden in andere beddingen. Waar was de noodzakelijke eenheid te vinden, die de verschillende richtingen samenbond en een beslissing wist te geven, wanneer nieuwe vragen werden gesteld of nieuwe moeilijkbeden rezen ? De bisschoppen waren zeer voorzichtig in hun uitspraken; wat de een 3i leerde werd door een ander weersproken. De „CommonPrayer Book" was oogenschijnlijk vatbaar voor de meest tegengestelden uitleg, want ieder advocaat van nieuwe praktijken vond er een bewijs om zijn nieuwe vondst aannemelijk te maken. Het was duidelijk dat de Anglikaansche kerk alleen te zwak was om de leiding dier duizenden op zich te nemen. Maar de kerk van .Engeland stond gelukkig niet alleen; met haar verwant was de Russische kerk en de kerk van Rome; drie groote takken op één boom. Waar de Anglikaansche kerk alleen geen voldoende vastheid kon geven, kon de Russische en Roomsche kerk haar ondersteunen. Benson meende de oplossing zijner moeilijkheden te hebben gevonden en definieerde zijn nieuwe geloofsleer: De „katholieke kerk", in haar drieledige vertakking, sprak in zekeren zin met een gezaghebbende stem van stilzwijgende overeenstenuning. Waar Rome, Moskou en Canterbury overeenkwamen, was de-uitspraak van den H. Geest; waar zij verschilden, was plaats voor persoonlijk onderzoek. Het nieuwe systeem kreeg den naam van de „Church Diffusive". Eén moeilijkheid bleef nog over. Hoe kon de ongeletterde, „man in the street" oordeelen of de drie zusterkerken op een bepaald punt overeenstemden of met. De oplossing lag niet ver. Evenals de ongeletterde katholiek zich leiden het door zijn pastoor, zoo moest een ongeletterde Engelschman te rade gaan bij een clergyman van de „Church Diffusive." Het schijnschoone dezer nieuwe theorie verblindde voor korten tijd zijn oogen en Benson voelde zich weer gerust. Het glinsterende dwaallicht begon echter 33 spoedig weer te dansen, en de moerassige bodem, waarop het gloeide, dreigde hem te verzwelgen. Zoekensmoede besloot hij zich nu te wenden tot een katholiek priester, en zond dezen een lang uitgewerkt plan van zijn theorieën over de „Church-Diffusive". George Tyrrell, aan wien de verhandeling gericht was, toen nog lid der Sociëteit van Jezus, beantwoordde zijn schrijven met een langen brief, vol vage aanduidingen en spitsvondige distincties, vooral op het kardinale punt der pauselijke onfeilbaarheid. Benson had zich aanbevolen in Tyrrell's heilige missen, Tyrrell besloot zijn schrijven met zich wederkeerig aan te bevelen in Bensons missen. Een vreemd antwoord voor een katholiek priester, nadat sinds 1896 de bul „Apos^ tohcae curae" de Anglikaansche wijdingen voor ongeldig had verklaard. In waarheid had Tyrrell inwendig toen reeds met Rome gebroken. Zijn latere modernistische boeken zouden spoedig allen twijfel omtrent zijn ware gezindheid wegnemen. , Benson was gelukkig niet voldaan met hetgeen hem van deze zijde voorgehouden werd, en de briefwisseling tusschen beide mannen werd niet verder voortgezet. Nieuwe Anglikaansche vrienden werden geraadpleegd, totdat hij eindelijk zich wendde tot Father David Richards O. P., een oud bekende van Cambridge, die sinds eenigen tijd de Anglikaansche kerk had verlaten en kort na zijn bekeering het kleed van den H. Dominicus had aangenomen. Father Richards noodigde zijn vriend uit eenige dagen in het Dominicanerklooster te komen doorbrengen. De autoriteiten van Mirfield maakten bezwaar en mochten redelijkerwijze niet toestaan dat een lid hunner communauteit zich voor eenige 33 dagen afzonderde in een klooster van monniken, die de kerk van Engeland niet kon erkennen. Zijn belofte bond hem, werd aangevoerd, en niet vóór Augustus kon hij zich daarvan vrij maken. Daarenboven overloopen naar Rome was een dwaling en een miskennen van 't gezag, een wegwerpen van Sacramenten en verkregen verdiensten, een heiligschennis. Wat Father Hugh noodig had, beweerde men, was niet een rustige retraite in een klooster, maar een onvermoeid werken en zoeken naar vasten grond om zijn geloofsovertuiging hechter op te bouwen; het was een kwestie van het verstand, niet van het gevoel. Men praatte over en weer en een vergelijk werd getroffen. De laatste maand van Augustus zou men hem oogluikend toestaan tot herstel zijner gezondheid eenigen tijd bij zijn familie te Tremans te gaan doorbrengen. Het kapittel zou waarschijnlijk geen nadere opheldering vragen. Half Juli verliet Benson Mirfield; hij zou er niet meer terugkeeren. 3 IN VEILIGE HAVEN. In Juni 1902 stond Hugh met zijn moeder op het bruggetje, geslagen over de beek, die stroomt voorbij Tremans, het toenmalig buitenverblijf der familie Benson. Met haar, voor wie hij geen geheimen had, sprak hij over de gejaagdheid en onrust, die zich in den laatsten tijd van hem hadden meester gemaakt en den inwendigen drang, die hem trok naar de kerk van Rome. Ruim een jaar later kon hij schrijven: „het is gebeurd Geen stap had hij gezet op den moeilijken weg, of zijn moeder was er mede in kennis gesteld. Zij gaf hem den raad in deze zaak niet eenzijdig te werk te gaan, en naast de rechten, die Rome deed gelden, opnieuw de gronden te onderzoeken, waarop de kerk van Engeland zich beriep. Eén ding stond bij haar vast: Hugh moest de inspraken van zijn geweten volgen. „Ge weet hoe innig ik met u gevoel dat alleen de groote belangen hier in aanmerking moeten komen en ge zult me moeten toegeven hoe ik naar best vermogen alle persoonlijk gevoel er buiten heb" gehouden. Ik behoef u niet te zeggen hoe zwaar zulk een stap mij vallen zou, hoe groot mijn droefheid zou zijn, wanneer het zoover mocht komen; maar het is niet op dit standpunt dat ik sta met mijn hart en mijn wil. Ik ben over- 35 tuigd van je oprechtheid van gemoed en ik verlang slechts dat kennis en inzage daaraan gelijk worden, en ik vergeet niet — hoe kan het anders, mijn beste jongen — de pijn, die je moet lijden in den strijd, dien je te strijden hebt, 't geduld, dat van je gevraagd wordt en je goedheid en vriendelijkheid, die iederen dag grooter worden/' Begin October had Hugh geschreven, dat men het niet noodig had gevonden hem opnieuw te doopen, zelfs niet onder voorwaarde; de naam zijns vaders was voldoende om de geldigheid van zijn eerste doopsel buiten twijfel te stellen. Waarschijnlijk zou hij reeds aanstonds de tonsuur en mindere orden ontvangen en zijn geestelijk kleed kunnen blijven dragen. Op den avond van n September sprak Benson zijn biecht bij Father Buckler O. P. en Hugh schreef aan zijn moeder: „het is gebeurd." Mrs. Benson antwoordt: „Mijn beste jongen. Ik heb je brief ontvangen „dat het gebeurd is" en het was mij een groot genoegen dat ik de eerste was, die het mocht vernemen; hoe gaarne zal ik u hier zien in eigen persoon. We weten dat je nog de onze bent, en niets zal in staat zijn die echte diepe liefde te schokken. Wat het overige betreft, je bent nu waar je hart je zegt dat je oprecht, eerlijk en trouw kunt zijn, waar het zijn rustplaats vond en waarheen je zoo diep voelt dat God je heeft geleid. In groote liefde en onbeperkt vertrouwen geven wij je aan Hem over." Bensons moeder is zeker voor Hugh in die moeilijke omstandigheden een groote steun en troost geweest. Ook van den kant zijner broeders en zusters ontving hij slechts blijken van welwillendheid. In zijn Memoirs of a Brother schrijft A. C. Benson: 36 „Ik kan veilig zeggen dat, hoe wij ook zijn keuze betreurden, wij geen van allen ook maar eenigszins wenschten hem moeilijkheden te maken, of hem er van af te houden de oprechte overtuiging van zijn geweten te volgen. Men moet erkennen dat Gods zonneschijn en regen verschillend neerkomen en op verschillende tijden op hen, die Hem zoeken. Het is mij met heel duidelijk hoe Hugh er toe kwam den stap te doen, maar Carlyle spreekt waarheid als hij zegt, dat er één geestelijke en zedelijke wet is voor allen, nml. dat een man zich aan het grootste gevaar blootstelt, die belijdt of voorgeeft te gelooven, wat hij in het diepste van zijn hart voor ongelooflijk houdt. En mijn hart zegt mij dat Hugh zich tot nu toe heeft gevoeld als iemand buiten op de helling van een heuvel, blootgesteld aan wind en mist en gefluister en stormen, roepend uit den mist, en dat hij daar een schaapsstal heeft gevonden en vrienden, zooals hij ze wenschte en dat hij nooit meer in twijfel is geweest. En ik ben er van overtuigd dat bij weldra dien vrede genoot, die intreedt, wanneer iemand na veel onrust en angst een moeilijken weg is opgegaan en een pijnlijke keuze heeft gedaan." Na een kort verblijf bij de zijnen vertrok de nieuw bekeerde op Allerzielendag van 1903 naar Rome om zijn studies voor het priesterschap te voltooien en de heilige wijdingen te ontvangen. De eeuwige stad viel tegen. De artist vond er genoeg om zijn schoonheidszin te bevredigen; ook de liturgische plechtigheden geven hem dikwijls enthousiaste brieven in de pen. Het heidensch-klassieke Rome maakte weinig indruk op hem. Wat echter de nieuw bekeerde gedacht had te vinden in 37 het middelpunt der christenheid bleef grootendeels achterwege. Achter de sluiers van het geestelijke zag hij maar al te dikwijls het menschelijke te voorschijn komen; de liturgische muziek was niet zelden abominabel, de gemoedelijkheid der zuiderlingen ging hem te ver. Zijn Engelsch temperament paste zich maar moeilijk aan bij de zuidelijke vurigheid, 't Is een kwestie van smaak, enBensonis eerlijk genoeg te schrijven: „Als menschen van mijn educatie en geestesrichting de zaken van één kant beschouwen en de ééne hand van God vasthouden, pakken die heete Italianen de andere; en men kan moeilijk zeggen dat' de eene kant beter of betrouwbaarder is dan de andere." Een anderen keer laait zijn enthousiasme weer op tot gloeihitte, als hij het volk bezig ziet in zijn naïeve, diepgeloovige godsvrucht. „Een paar dagen geleden zag ik hier in de kerk op een meter afstands in drie minuten tijds de volgende dingen gebeuren. Eerst kwam er een man, die neerknielde voor „O. L. Vrouw, de Hoop van Engeland" en een kruis sloeg met de olie uit haar lamp; daarna een tweede, die het gebed voor Engeland bad, het glas kuste, waarin het gevat is en weer heenging. Daarna begaf ik mij naaf de Piëta; een man lag er reeds geknield; een oogenblik later kwam een ander, hardop kreunend en biddend knielde hij neer; met uitgestrekte armen houdt hij zijn rozenkrans naar het beeld, staat op, gaat naar het hekwerk, raakt den voet aan van O. L. Vrouw, kust de hand, die ze aangeraakt heeft en gaat heen. En dat gaat hier den ganscben dag door, overal." En elders: „Iedereen neemt hier zijn eigen stoel en plant hem 38 neer waar het hem aanstaat, in elke richting, naar iedere mis, die hem bevalt.... Ik zag vanmorgen een goed gekleed man zonder kerkboek, maar wiens lippen onophoudelijk op en neer gingen; en daarnaast een jongen van buiten- met verwarde haren, neergeknield op de steenen, geheel en al in gebed verzonken, 't hoofd in de handen, zonder de minste beweging, een half uur lang. Het gevoel van Godsvereering gaat alles te boven, wat ik buiten den hemel mij ooit had kunnen voorstellen." Alles te zamen echter voelt hij weinig voor Rome en hij zal er geen dag langer blijven dan beslist noodzakelijk is. Met zijn nieuwe levensomstandigheden beginnen ook nieuwe toekomstplannen door zijn hoofd te spelen. Waar ligt zijn werkkring, als hij onder de priesters der roomsche kerk zal zijn opgenomen? Een tijd lang denkt bij er over naar Amerika te gaan; daar is werk in overvloed, vooral preeken en letterkundige arbeid; misschien kan hij een katholiek dagblad opzetten. Het vaderland trekt echter te veel en het plan wordt na drie maanden als onuitvoerbaar ter zijde gelegd. Een nieuw idee komt nu boven om in navolging van Newman een oratorium te stichten in Engeland. „Wij zijn hier," schrijft hij, „met een half dozijn bekeerlingen; twee missionarissen, twee predikanten, één goed onderlegd in liturgie en ceremoniën, een parochiegeestelijke en een man van actie en organisatie, 't Is nog maar een idee, maar ik geloof dat we prachtig werk zouden kunnen doen in een nieuw Engelsch oratorium." Dan weer denkt hij er over het kloosterleven te omhelzen, aarzelend tusschen de Benedictijnerorde en die der Dominicanen. „Misschien", redeneert hij later, 39 „zou het wel nuttig zijn eerst den Doctorsgraad te halen, om later met meer prestige te kunnen optreden/' Het blijft alles onzeker en weifelend. Hugh was in Rome niet op zijn plaats en zijn onrustige geest zoekt uitwegen om zoo spoedig mogelijk zijn eigenlijk werk te beginnen. Den 28sten Mei 1904 ontving hij de wijding van het subdiaconaat, den 5den Juni die van het diaconaat en den i2den daaraanvolgende werd hij door aartsbisschop Seton, een Schot, priester gewijd. Vier dagen later was was hij op den terugweg naar Engeland. De persoonlijkheid van R. H. Benson is zoo veelzijdig, dat men genoodzaakt is haar bij stukken en brokken te bekijken, wil men een tamelijk volledig beeld krijgen van den man en van wat hij gedaan heeft. Later zullen we nog gelegenheid vinden de verschillende gegevens hijeen te groepeeren en den geheelen Benson te schetsen. De strikt priesterlijke bediening van parochiegeestelijke heeft hij maar drie jaar, van Juni 1905 tot Juli 1908 te Cambridge uitgeoefend. Eenige uittreksels uit zijn eigen correspondentie en die van anderen zullen beter dan lange beschrijvingen een beeld geven van den kapelaan van Cambridge. Voorop zij gezegd, dat het eigenlijk parochiewerk hem tegenstond. De schrijver en artist kwam hier in botsing met de honderd-en-een beslommeringen, waarvan parochiewerk overvol is: huisbezoek, spreekkamer-consult, beleefdheidsvisites bij de betere standen, iets dat in Engeland vooral niet mag vergeten worden, de routine van den vollen dag, die zoo weinig speling laat voor -persoonlijke liefhebberijen. 4o Niets was hem liever geweest dan zich op te sluiten in zijn artistiek gemeubileerde kamer — te artistiek volgens sommigen — en zich geheel te geven aan hterairen arbeid. In plaats daarvan. Augustus 8. „Ik ben mijn huisbezoek begonnen en zit heele middagen op mijn fiets. Doodend werk. Het is me onmogelijk, maar ik veronderstel dat het noodzakelijk is tenminste met iedereen kennis te maken...... ...... Ik moet lunchen, diners en teas bijwonen en ik word er bijna gek van. Ik kan het niet uithouden. De volgende week moet ik naar den tandarts. Ik heb al een afspraak gemaakt. Ik ril er van, als ik er aan denk. 't Is morgen verschrikkelijk — uitgaansdag en een watertochtje met het zangkoor. Het meeste ervan zal ik zoo vrij zijn aan anderen over te laten, door me onbaatzuchtig aan te bieden de mis van 9.15 te lezen, zoodat ik tenminste niet aanstonds van de partij kan zijn." Het lange nuchter blijven viel hem zwaar om physieke redenen, en zijn zenuwen bezorgden hem menig onaangenaam uurtje, als hij den preekstoel op moest. „Ik word gek van de zenuwen. Dat komt van dat verschrikkelijke nuchterblijven eh preeken. Het wordt Donderdag, eer ik weer normaal ben, en heel dien tijd komen menschen bij mij om te praten over dingen, die geen zier te beteekenen hebben." „Preeken", schrijft hij aan een ander, „ik kan het niet uitstaan en toch trekt het mij aan als een diepe poel. Het is verschrikkelijk en verrukkelijk. Ik heb zeer veel tijd noodig om mij voor te bereiden, veel stilte, licht 4i voedsel, aanteekeningen, die ik voor me zien kan, zoodat ze als een schilderij voor mijn oogen staan. Ik durf de menschen niet aankijken; ik durf geen gesties maken, tenzij ik het niet meer kan inhouden — en dan komt er geen einde aan; bij andere gelegenheden heelemaal niet. Ik preek veel te vlug en de reactie is zeer sterk." „In de Engelsche kerk", schrijft hij nog, „was ik van de drie keer, dat ik preeken moest, minstens ééns letterlijk ziek. Preeken is iets verschrikkelijks, en ik heb altijd een gevoel, dat iedere preek, die ik houd een nieuwe steen is voor het huis van mijn verwerping." Dit alles klinkt misschien weinig priesterlijk. Men vergete echter niet dat Benson zijn woorden niet op een goudschaaltje afweegt en zijn onstuimig temperament niet altijd binnen de perken weet te houden. Een enkelen keer schijnt hij allen moed te verhezen. „Bs ben vreeselijk gedrukt. Gisteren avond heb ik op erbarmelijke wijze een miserabele preek gehouden; mijn pogingen om een jongen hier er boven op te helpen zijn totaal mislukt; het is een kerel zonder fut en ik ben dwaas genoeg geweest te probeeren hem wat op te flikken; ik heb een gevoel als nat vloeipapier; hij is nog altijd dezelfde en iedereen hier in de buurt val ik tegen. Het vooruitzicht van vertrek, van de reis, van werk, tijd, menschen en eeuwigheid, alles staat mij tegen. Bi ben niet dichter bij de eeuwigheid dan honderd jaar geleden. Be heb op het oogenblik Geloof noch Hoop noch Liefde. Bi leef in zulk een zwartgallige stemming, als Goddank maar zelden voorkomt. Mijn eenige troost is dat ik er van overtuigd ben dat het maar een stemming is." Niettegenstaande zijn schrik voor den preekstoel trok 42 hij volle kerken en weldra was zijn naam als predikant gevestigd. Een toehoorder beschrijft na het bijwonen van een zijner preeken, later in boekvorm uitgegeven als The Religion of a plain man zijn optreden aldus: „Hij begon gewoonlijk heel bedaard en langzaam, met zijn wonder heldere stem niet te preeken, maar met ons te praten, zonder een van de gebruikelijke pauses, gesties of oratorische stemverheffing. Hij hield ofwel zijn stool met beide handen vast, rechtop staande, of leunde een beetje voorover uit den preekstoel. Hij stelde dan een moeilijkheid voor tegen de katholieke kerk en maakte haar positie zoo onhoudbaar, dat ik bij mijzelve dacht: nu als hij daaruit komt, heb ik respect voor hem. Dan begon hij, nog altijd even kalm, de moeilijkheden uiteen te zetten — ieder onderdeel werd duidelijk voorgesteld, uitgelegd en in het geheel ingeschoven zonder de minste moeite of verwarring. Maar het duurde niet lang of hij kwam aan een punt, dat hem meer bijzonder interesseerde; dan werd het anders; hij begon zeer luid te spreken en met nadruk, maar nog altijd recht op het doel aan en glashelder. Ik geloof niet dat hij wist wat welsprekendheid was of dat hij de oratorische knepen kende; ik geloof niet dat bij er bok over nadacht hoe hij iets zou zeggen; hij zei het juist zooals hij het voelde. Dat was het geheim van zijn kracht als predikant — hij was buitengewoon overtuigend." Vormelijke critici sloegen de handen in elkaar over zijn gebrek aan schoolsche vormen. Het was „dramatisch, welsprekend, geniaal; maar ach die logische gapingen, die onverantwoordelijke veronderstellingen, die f undamenteele drogredenen". Niettegenstaande deze enorme tekortkomingen, pakte Benson zijn gehoor en de kritische 43 betweters hadden gewoonlijk een of meerdere preeken in de serie gemist, waar de gapingen en onverantwoordelijke veronderstellingen wijd en breed behandeld waren. Te Cambridge ook begon zijn enorme corerspondentie met heden van alle slag, meest bekeerlingen, die hem om raad en bijstand vroegen in de moeilijkheden, waarmede zij te kampen hadden. In zijn Spiritaal letters to a convert heeft hij later eenige dezer brieven bijeengebundeld en in het licht gegeven. Als geestelijke leidsman eischte hij op de eerste'plaats gehoorzaamheid, niet aan zijn persoon, maar aan de principen, die hij voorhield. Zijn tweede stelregel was: eenvoud en openhartigheid tegenover hemzelf en vooral tegenover God. „In kinderlijke eenvoud" schrijft hij „ligt het groote geheim van alle geloof en leven, 't Is de sleutel van alle heiligheid.... het is de bodem, waarop ontelbare deugden ontspruiten: een besef van het bovennatuurlijke, een opgaan — in den goeden zin — in zijn zaken, een intensief streven naar het voorgestelde doel, afschuw van de zonde, en een onbeperkt vertrouwen in de werking der genade. Zoo menige ziel schijnt het geloof te verhezen en zich daarna aan God vast te willen houden door voortdurend moeilijkheden te maken over de genade des geloofs en de redenen van vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid." Vervolgens vroeg hij moed, en zijn penitenten maakte hij het niet gemakkelijk. „Zeker" schrijft hij, „ik geef toe dat de moeilijkheden niet denkbeeldig zijn. Zooveel te beter.... ik houd het er voor dat God ons somtijds iets geeft om er eens goed over te huilen. De meesten van ons huilen om niets. 44 En ik denk dat het dwaze idee, dat soms in ons opkomt om kmesooren en mopperaars eens hardhandig door elkaar te schudden, een Goddelijk instinct is...... Ergo...... Wees dankbaar tegenover God, dat je iets hebt om over te huilen. Zonder dat komt men niet verder." Als de omstandigheden het vroegen, wist hij echter ook de huik naar den wind te hangen en kon hij zacht zijn als een moeder. "Bensons geestelijke leiding was vooral praktisch. Onder den ruwen bolster van zijn origineele, soms triviale bewoording ligt altijd een gezonde kern van zelfbeheersching. God bovenaan, en God alléén; al het overige moet daaraan onderworpen worden gemaakt en daarheen geleid. „We zijn geestelijk ziek, totdat God ons alles is, en we moeten leven als zieken, en zelfs dingen, die goed Zijn op zichzelf niet tenvolle gebruiken. Zoo ook met vriendschap; zoolang we niet inderdaad voelen dat geen menschelijk verhes ons betrouwen op God kan schokken, moeten we ons tevreden stellen met wat schijnt een soort harteloosheid." En aan een ander: „Je hebt jezelf nog ni«t verzaakt. Je hebt jezelf vele dingen ontzegd, je hebt groote offers gebracht, enz. maar je hebt je nog niet overgegeven zonder voorbehoud. Nu, dat soort menschen zijn altijd ongelukkig. Lees „De Hond des hemels"i) telkens en telkens weer. Zoodra je je geheel overgeeft, zul je gelukkig zijn. Wat komt het er op aan wat de menschen zeggen. Dicunt. Quid dicunt? Dicant."2) 1) Gedicht van Fr. Thompson. 2) Ze praten. Wat praten ze? Laat ze praten. 45 De drie jaren te Cambridge doorgebracht waren niet zonder vrucht, maar Benson gevoelde zich niet op zijn plaats. Het parochiewerk bleef een last, die met energie gedragen, toch altijd zwaar bleef drukken. Hij voelde het zelf. Met een enthousiaste preek, een tintelend woord, een vonkenspattende improvisatie kon hij de geestdrift opstuwen en een oogenblik een schitterend effect bereiken; hij was niet de man, die sterkte geeft in de kleine beslommeringen van den daagschen dag. Financiëele zorgen bonden hem voorloopig aan den parochieelen werkkring. Zijn naam als schrijver begon echter meer bekend te worden. Zijn boeken brachten meer geld in. Door zich in zijn uitgaven zooveel mogelijk te bekrimpen, zag hij zijn ideaal meer en meer nabij: zich met verlof der kerkelijke overheid terug te trekken in een klein huisje buiten het gewoel der stad, om daar met zijn pen te werken tot Gods eer, met een huiskapelletje óm mis te lezen en zijn officie te bidden. De verlangde permissie werd geschonken, het huis werd gekocht, en in Juli 1908 vertrekt hij naar het landelijke Hare-Street-House. HARE-STREET-HOUSE. Het religieuze leven van afzondering en zelfheiliging, gepaard met Uterairen arbeid, heeft voor Benson altijd een bijzondere aantrekkelijkheid gehad. De wijze echter, waarop het eenigszins vage verlangen verwezenlijkt moest worden, was afhankelijk van gemoedsstemming en omgeving. Wij hebben reeds gesproken van zijn plannen om te Rome zich aan te sluiten bij een bestaande kloosterorde, of een nieuw Engelsch oratorium te stichten naar het voorbeeld van kardinaal Newman. Omstandigheden leidden aanvankelijk zijn leven in andere banen. Nu hij zich te Hare-Street zal gaan vestigen, komt het oorspronkelijke plan in gewijzigden vorm weer boven. „Wat mij zelf betreft", schrijft hij reeds in Augustus I95> »aan twee dingen voel ik behoefte: eenzaamheid en vrienden." De eenzaamheid zal hij gaan zoeken op een of ander rustig landelijk plekje, buiten het gewoel der steden; de vrienden zal hij rond zich vereenigen in kleine, ieder op zich zelf staande huisjes, gebouwd rondom zijn eigen huis, met de kapel als middelpunt. Een dagorde, die veel vrijheid het, moest de band worden, die vrienden en eenzaamheid bijeen zou houden. Met een paar woorden wordt het program opgezet. HARE-STREET HOUSE, BUNTINGFORD. 47 Eenzaamheid van middernacht tot i uur 's middags; vrienden van i uur 's middags tot 4.30; eenzaamheid van 4.30 tot 8.30; vrienden van 8.30 tot middernacht." Het plan werd verdef uitgewerkt; de dagorde in bijzonderheden ontwikkeld; bouw, meubileering, decoratie van kapel en huis nader omschreven. De aankoop van Hare-Street-House, nabij het dorpje Buntingford in Hertfordshire, zou hem de betrekkelijke rust en eenzaamheid geven? de stichting van een religieuze vriendencommunauteit is steeds een vrome wensch gebleven. Trekvogels genoeg; blijvers weinig of geen. Was Bensons uiterlijk leven tot nog toe een vaartuig onder leiding van anderen voortdrijvend op den stroom van het gemeenschappelijk samenzijn, in Harestreet is hij zijn eigen meester en het is daar, dat wij den typischen Benson het best kunnen leeren kennen. Lezers van Oddsfish! zullen in het huis van Harestreet, waar Roger Neef Tom bezoekt, een gedetailleerde beschrijving vinden van Bensons nieuw verblijf. Het huis zelf, rechts gelegen en het verst van het eigenlijke plaatsje verwijderd, was het grootste huis van het dorp; onder veilige beschutting van een rij lindeboomen, met middenin een hek, lag het een twintig meter binnenwaarts. Neef Tom haalde ons in, toen wij het dorp binnenreden en wees ons met veel trots op het nieuwe ijzeren hek, van boven met krulwerk versierd, dat hij juist had laten maken, ,,'t Is het mooiste hek den mijl in het rond en 't kostte mij bijna twintig pond." We reden echter de poort voorbij en gingen het binnenplaatsje op, dat een beetje verder lag; een paar honden begonnen te blaffen, en twee of drie renden naar buiten. Ik hielp mijn nichtje Dorothy bij het afstijgen en met 48 z'n drieën gingen we door een zij-ingang naar het huis. De buitenkant van het huis Was van hout en pleisterwerk, zeer stevig gebouwd, maar zonder de minste pretentie; het pleisterwerk in paneelen afgedeeld, was in halve cirkels bewerkt met een waaiervormige figuur en, zooals mijn neef vertelde, eigen aan die streek. Binnen in was het echt gezellig. Waar we binnenkwamen, stonden we in een klein gangetje; rechts en links lagen de groote kamer (zooals ze genoemd werd) en de eetzaal. Een weinig verder het gangetje in was de trap, tot boven toe met paneelen afgeschoten, waarop de lijdenswerktuigen en andere emblemen waren uitgesneden; onder aan de trap rechts, was een gezellig spreekkamertje met wandtapijten, waarop voorstellingen waren aangebracht van de graalridders, uitrijdende op hun tocht. Links van de trap bevond Zich de antichambre met steenen plavuizen en een kleine provisiekast onder de trap in den linkerhoek; daarachter lag de keuken. Achter dat alles de moestuin; achter de brouwerij liep een rij oude taxisboomen en een stuk van het grasveld, dat zich eveneens uitstrekte vóór het gebouw. Het huis was drie verdiepingen hoog en bevatte ongeveer twintig kamers en de vliering. Beneden wachtte ons een uitmuntend diner. De kamer was met groen behangen met tusschenzetsels van een andere kleur; de schotels werden van uit de keuken opgediend door een klein spijsgat. Mijn bediende James diende aan tafel met de anderen en kweet zich goed van zijn taak. Na het diner, toen de bedienden weg waren, nam neef Tom ons mee buiten de zaal naar den voet van de trap. „Kijk eens goed rond, neef Roger," zei de hij, toen hij me daar had neergeplant, „en zie 's of je iets bijzonders opmerkt." Ik keek hier en daar en overal, maar zag niéts bijzondersen gaf hem dit te kennen. „Heb je nooit gehoord van Master Owen?" vroeg hij, „zaliger gedachtenis ?" „Zeer zeker," zei ik, „het was een jezuiëtenbroeder, ter dood gebracht onder Elisabeth, en hij vervaardigde geheime schuilplaatsen, is 't niet?" 49 „Juist; en hij is hier ook bezig geweest, kijk maar eens, neef Roger." Ik keerde mij om en zag mijn lachend nichtje Dorothy (een alleraardigst gezicht), maar anders niets. Ik stampte met den voet en het klonk een beetje hol. „Neen, neen, dat is de kelder" zei neef Tom. Ik klopte hier en daar op den muur, maar zonder effect; ten laatste op de trap. „Dat is het afdakje van de provisiekamer," zei neef Tom. Ik zei dat ik het opgaf; en hij wees mij met veel pleizier, hoe boven de deur van de antichambre een ruimte was aangebracht, groot genoeg om drie of vier man te bevatten en hoe de paneelen aan dezen kant, zoowel als aan den kant van de keuken, konden worden opengemaakt. „Een priester of iemand anders zou hier heel goed een of twee weken verborgen kunnen blijven; nietwaar?" vroeg neef Tom in zijn nopjes; „en terwijl de schildwacht aan den eenen kant stond, zou men hem aan den anderen kant voedsel kunnen geven. Knap bedacht hè? Een man behoeft hier maar op een stoel er in te springen en hij is veilig." Andere merkwaardigheden van Hare-Street-House waren een slaapkamer, waar het vroeger gespookt had en de groote logeerkamer met een wandbedekking voorstellende een Danse Macabre. De paus, koning en koningin, een kardinaal, een kleine jongen, een non en een monnik, de man van de wereld, de fijne dame, een bedelaar, een kreupele, een schooljongen en een suffragette, ieder vergezeld van een vreemd uitgedoscht geraamte, gaan langs den weg des levens, die leidt naar het graf. Op het eind van de lange processie is de begrafenis van den dood zelf afgebeeld en de droeve mineur accoorden lossen zich op in een jubelzang der eeuwige opstanding. In zijn Chronicle. of Hare-Street-House teekent Benson aan: 4 5° „Andere tradities, die omtrent het huis in omloop waren, verklaarden: i) dat er een geheime schat verborgen lag, 2) dat er een ondergrondsche gang bestond, die er heen leidde, 3) dat het er spookte, 4) dat het er in lang verleden dagen zeer vroolijk toeging. Wat betreft 1): ik heb er nooit meer iets van gehoord; wat 2) aangaat heb ik gemerkt, dat wanneer het gras pas gemaaid is, iets, dat veel gelijkt op het bovenste deei van een tunnel er doorheen loopt beginnende bij den Zuid-Oost hoek van den grooten kelder. En een jonge man uit de stad vertelde mij eens, dat hij als kind in het huis geweest was en zich herinnerde hoe hij toen in den boomgaard op den grond had gestampt om den hollen klank te hoor en. Wat betreft 3): twee of drie dames vertelden mij. dat zij naar héT scheen een ouden man hoorden kreunen in de lange laan van den boomgaard." Benson sliep dikwijls in de spookkamér, maar de eenige spookverschijning, waarmede hij ooit begunstigd werd, was een droom over een kreunenden ouden man. Heel de geheimzinnigheid van Hare-Street-House berust blijkbaar op bakersprookjes; de moeite echter, die Benson zich gegeven heeft dit alles op te teekenen, geeft een eigenaardigen kijk op den schrijver van The Light Invisible en The Necromancers. In de kapel van Hare-street, de oude brouwerij van Oddsfish, heeft Benson zich zelf op de meest typische wijze uitgesproken. Opgetrokken in alle stijlen en geen stijl, eigenhandig versierd met vreemdsoortig snijwerk, geschilderd volgens Bensons persoonlijke artistieke opvattingen, waarin symbolisme overweldigend is, is zij een in hout, steen en kleur verzinnebeelde uitdruk- DE KAPEL VAN HARE-STREET HOUSE VAN BINNEN GEZIEN, naar een teekening van Gabriël P. Pippet. 5i king van zijn eigen zieleleven en gedachtensfeer; slechts hij, die met Bensons persoonlijkheid ten Volle vertrouwd is, zal het vreemd-aandoend geheel naar waarde weten te schatten. Een eikenhouten koorhek, door Benson en zijn vriend Dr. Sessions eigenhandig gebeeldhouwd, verdeelt het toch reeds kleine heiligdom in twee ongelijke helften. Langs de muren en op den langeren dwarsbalk van het koorhek zijn de beelden aangebracht van St. Michel en St. Gabriël met breed uitgespreide vleugels, St. Sebastiaan met droef gebaar op zijn pijlen wijzend, een groot beeld van St. Thomas van Canterbury met een gapende wonde in het hoofd, waarin he' zwaard nog steekt, St. Hugh, St. George naar een oude afbeelding, Evangelisten en Apostelen, St. Joseph, de H. Maagd, torsend op feestdagen een vracht van edelgesteenten, meerendeels giften van Bensons vrienden en vriendinnen, St. Rochus, St. Anna, de H. Barbara en St. Robert zijn eerste doopheilige. Het beeld der H. Maagd, O. L. Vrouw der duivelen, rust op een voetstuk, gedragen door duivels, verzinnebeelde ketterijen, slangen en andere monsters. „De duivels en de heresieën, die het voetstuk vormen," schrijft de enthousiaste beeldhouwer, „zijn superb. De heresieën houden de oogen gesloten en den mond open, omdat zij het Licht niet zien en de ketterij uitroepen, en de duivels (verwrongen gezichten, honden, padden ) hebben open oogen en een gesloten mond, want zij gelooven en sidderen. Dat alles wordt vastgehouden en omkronkeld door het groote serpent, op wiens kop de voet der H. Maagd rust." Glazen paneelen werden in de vensters bevestigd, wapenschilden uitgesneden op de koppen der koorban- 52 ken en twee altaartjes van het Lijden en van St. Hugh gijn rechts en links aangebracht. . Bij het altaartje des Lijdens hing een kruisbeeld van Italiaansch maaksel, dat geopend kon worden en met wansmakelijk realisme het inwendige te zien gaf. Een oude kist uit den tijd van Jacobus I diende als hoofdaltaar, en was versierd met vergulde zinnebeelden op de paneelen. 't Is alles druk en overvol; geen plaatsje is onbenut gebleven, en waai zich een open plek vertoont, wordt gauw een monogram geschilderd, 't Is vreemd, interessant, wansmakelijk, kinderlijk, naief en godsvruchtwekkend — alles te gelijk; een kleine artistieke godsdienstige wereld op zich zelf, die haar schatten heeft bijeengebracht uit middeleeuwen, Tudor-Engeland en dé moderne tijden; waar voorwerpen zijn bijeengezameld, die in normale omstandigheden mijlen van elkaar verwijderd liggen, maar die hier passen, om dat zij samengebonden worden door den persoon van Benson, die ze bijeen bracht, groepeerde, zelf ontwierp als een groote akte van geloof aan het wonder der Eucharistie, de verlossingsdaad van Gods zoendood en de glorie van Zijn lieve Moeder. Een typische dag in zijn nieuw verblijf begon voor Father Benson, als de gelegenheid zich voordeed, met het dienen der H. Mis van een zijner priestergasten. De „misdienaar" zette intusschen zijn private devoties voort, en de verbaasde officant werd niet zelden opgeschrikt en in de war gebracht door een „Amen" of „Et cum spiritu tuo" op goed geluk door den abstracten koorknaap op onmogelijke oogenblikken er tusschen door gegooid. Daarna droeg Benson zelf het H. Mis- 53 offer op, waarna de dankzegging en 't ontbijt volgden. Het overige van den morgen werd niet zelden in beslag genomen met het beantwoorden van de ingekomen brieven, het lezen van de Daily Mail en het rooken van de noodige turksche cigaretten. Vóór de lunch werd een gedeelte van het brevier gebeden, biecht gehoord, en geestelijke raad gegeven aan de „vrienden". Na 't koffiedrinken werd de grijs flanellen broek aangeschoten en een gestreept „Eton shirt" voor tuinarbeid. De tuin was Bensons glorie en het paradijs voor katten, vogels en andere dieren. Waar vogels en fruit niet samen konden leven, moesten de vruchten worden opgeofferd. Ook honden en paarden zijn met gusto in zijn boeken verheerlijkt; maar mets ging boven een kat. De thee werd zoo mogelijk buiten gebruikt, waarna de gastheer eclipseerde tot 8 uur 's avonds, wanneer het diner werd gebruikt en Benson alles om zich heen electriseerde door zijn gulle hartelijkheid, jongensachtige snakerijen, speelsche gevatheid en onbedaarlijk aanstekelijk gelach. Op den gestelden tijd luidde de avondbei en door de duistere gang ging men naar de kapel. Een groote kaars stond op den grond naast Hugh's koorbank en terwijl de ratten heenvluchtten in de reten en de opgeschrikte vogels wegfladderden tusschen de binten, de afbeeldingen der lijdenswerktuigen gloeiden op de altaartombe en de zilveren tabernakeldeur goud en wit glinsterde in het zwakke licht bad Benson het gemeenschappelijk avondgebed voor. De „vrienden", die met hem een tijd gewoond hebben, zullen niet licht de wijding vergeten van deze laatste oogenblikken in het schemerdonker van het dierbaar heiligdom. 54 Het duurde echter niet lang of dc buitenwereld begon weer haar rechten op te eischen. Preeken, retraiten en lezingen namen weldra vier dagen van de week in beslag en de rust'der eenzaamheid was ver te zoeken. In 1909, 1910 en 1913 houdt hij lezingen in Ierland en preekt in dezelfde jaren de vastenmeditatie's in San Silvester te Rome. Driemaal bezoekt hij Amerika, een korter bezoek in 1910; een langer van twee maanden in 1912. Op de thuisreis veranderde het schip Olympic, waarop Benson zich bevond, plotseling van koers. Men had de noodkreten opgevangen van het zinkende schip de „Titanic", dat wegzonk in de diepte. Kort daarna vinden we hem in Zwitserland en in 1913 stak hij ten derden male over naar Amerika. 23 April is hij weer terug in Engeland. „Wat zijn uw verdere plannen ?" vroeg Mr. Hornung gekscherend. „G-geen plannen" stotterde Benson lachend, „alleen g-gaan b-biechten en mijn haar laten k-knippen." Zijn vrienden begonnen zich echter ongerust te maken en van alle kanten kwamen brieven in met goeden raad en waarschuwingen om zich wat in te toornen. In 1913 had hij een operatie ondergaan in No. 9 John Street, London, het huis, waaraan hij zijn Initiation heeft opgedragen en in het karakter van den hoofdpersoon de verschillende aandoeningen van een gechloroformeerd patiënt op de snijtafel heeft beschreven. In antwoord op een brief vaiTzijn bezorgde moeder schrijft hij: „Bi moet twee en twintig preeken in elkaar zetten!! die binnen twee dagen moeten gehouden worden, en ik heb er klaar twee!! Ja, ik maak het best. Wat meer tijd om op adem te komen zou zeker gewenscht 55 zijn; maar er is niets aan te doen. En op stuk van zaken, het komt klaar " En aan een dame, die zijn hulp inriep, om haar echtgenoot wat te matigen in zijn arbeid, schrijft hij: „Jullie vrouwen, ik hoop, dat je me dit met kwalijk neemt, vertroetelen je mannen te veel. Hoe meer werk hij heeft, hoe beter. Ik ben net als hij; ik moet voortdurend bezig zijn. Mijn vader was ook zoo. Ik kan niet vooruit, als ik geen massa werk voor me zie. Men zegt dat ik me dood zal werken, als ik zoo doorga, 't Is beter jong te sterven en met succes gewerkt te hebben, dan oud te worden- met mets doen." De „men" had gelijk. Een dergelijke koortsachtige bedrijvigheid kon onmogelijk lang stand houden, en Benson heeft zich dood gewerkt. Alvorens echter dit laatste stadium te bespreken, moeten we eerst eenige jaren terug gaan, om een overzicht te geven van Bensons arbeid, op het gebied der romanliteratuur. VAN SCHEMER TOT LICHT. The Light Invisible neemt onder Bensons werken een bijzondere plaats in. Begonnen in 1902 te Mirfield, weerspiegelen de verschillende schetsen in dat boek bijeengebundeld ten deele de onzekerheid en den twijfel, die de schrijver doorleefde en die als een zuiveringsproces zijn ziel ontvankelijk moesten maken voor de rust-gevende waarheid van Gods laatste woord. Het bevat een aantal verhalen een bejaard, eerbiedwaardig priester in den mond gelegd. Was de verhaler anglikaansch of katholiek, vroeg men zich af. De schrijver lost de moeilijkheid niet op. Hij had getracht iemand te teekenen, die, evenals hij zelf, stond als het ware op de grenslijn tusschen anglicanisme en romanisme; de gestelde vragen bewezen, dat hij daarin geslaagd was. De hoofdtoon echter is anglikaansch. Het is niet onmogelijk dat Benson in zijn eerbiedwaardigen vriend, het type heeft willen schetsen van een clergyman der „Church Diffusive", waarmede hij in zijn Mirfield's dagen de klove tusschen Rome en Canterbury meende te kunnen overbruggen. Nog heden vindt The Light Invisible meer lezers onder de anglikanen dan onder de roomschen. Wanneer we de Blood Eagle uitschakelen — een 57 verhaal, dat meer op zich zelf staat en de stelling verdedigt, dat zelfs de meest weerzinwekkende en bijgeloovige eeredienst van het heidendom in zijn erkenning van een bovenaardsche wereld nog beter is dan het verfijnde materialisme der moderne tijden, dat niet verder ziet dan de stof — kan de strekking der overige schetsen onder twee hoofdgedachten worden teruggebracht: de niet-kathoheke idee, dat het geloof niet is een bovennatuurlijke, vrijwillige gave Góds, waardoor de mensch op gezag van Gods oneindige waarheid aanneemt alles, wat Hij geopenbaard heeft; doch eerder een doorleefde geestelijke emotie, waardoor hij de geloofswaarheden inwendig voelt of ziet. Gelooven wordt derhalve niet de verstandelijke onderwerping aan Gods revelatie, gelijk de roomsche kerk leert, maar de vrucht van een levendige verbeelding. Het gevoel verkrijgt de overhand over de verstandelijke beweegredenen, die leiden tot de geloofsact; de formuul „ik geloof, omdat God het mij geopenbaard heeft" wordt omgezet in „ik neem aan, omdat mijn innerlijk persoonlijk gevoel mij daartoe drijft." De priester van The Light Invisible drukt zich aldus uit: „Ik heb mijn gedachten met juist weergegeven," hernam de priester. „Laat me een oogenblik nadenken"; en hij leunde achterover. De gastheer en zijn gast — de priester en de schrijver der schetsen — zijn gezeten in den tuin van een oud huis; de priester staart met groote kinderlijke oogen voor zich uit. „Neen," vervolgde hij, ,,'t is niet het geloof, dat ik bedoel; het is slechts een meer dan gewone uiting van die gave van 58 geestelijk inzicht, die God mij geschonken heeft; een gave, die tot op zekert hoogte allen gemeen is. Het is de gave, waardoor wij voor ons zeiven waar maken, wat we op gezag hebben aangenomen en wij door het geloof als waar belijden.. Het geestelijk leven bestaat gedeeltelijk in het aanwenden van dit vermogen. Welnu, God heeft mij dit vermogen geschonken, evenals het Hem behaagd heeft u schoonheid te doen zien en te doen genieten, waar andere menschen niets waarnemen; dit noemt men een oog voor het schoone hebben. Noch ik, noch u mogen ons daarop verheffen, evenmin als op de kleur onzer oogen of een aanleg voor mathesis of een athletisch gebouwd lichaam. In mijn geval nu, waarin gij. vriendelijk genoeg zijt belang te stellen, is dit waarnemen soms zoo scherp, dat de wereld des geestes mij even zichtbaar wordt als wat wij de stoffelijke wereld noemen. In zulke oogenblikken, ofschoon ik mij gewoonlijk het verschil tusschen de geestelijke en stoffelijke wereld bewust ben, vertoonen beide zich aan mij gelijktijdig, als op eenzelfde plan. Het hangt van mijn keuze af welke van de twee ik het duidelijkst zie. Laat ik me een weinig duidelijker uitdrukken. Het is een kwestie van focus. Eenige minuten geleden zag ik u naar de lucht staren, maar ge zaagt de lucht met. Uw gedachten waren bezig met hetgeen vóór u lag. Toen sprak ik u toe; ge schrikte even op en keek me aan; ge zaagt mij en uw gedachte vlood heen. Welnu, begrijpt ge me nu als ik zeg dat die plotselinge, heldere oogenblikken van waarneming, die God mij geschonken heeft, waren, als toen gij naar de lucht keek en ge tegelijkertijd zoowel de lucht als uw gedachte zaagt, zooals ik zeide op eenzelfde plan ? Of stel het u anders voor. Ge kent de glazen plaat in het bovenste gedeelte van den haard in mijn studeerkamer. Welnu, het hangt af van de accommodatie van uw oogen en van uw wil of ge het glas ziet en den haardwand er achter of wel de kamer weerspiegeld in het glas. Kunt ge u nu voorstellen wat het effect zou zijn als ge beide tegelijk zoudt zien ?" Het geloof is derhalve een geestelijk zintuig, dat iedereen bezit, maar dat niet bij iedereen tot uiting komt. 59 Het is den mensch echter mogelijk dit geestelijk vermogen te versterken — voornamelijk door gebed en versterving — waardoor de ziel zich naar welgevallen kan wenden tot één der twee rijken der realiteit, het rijk des geestes en dat van de stof, die elkaar doordringen, evenals de wiskunstenaar kan abstraheeren van de concrete voorwerpen om enkel een ideaal systeem van lijnen en curven te beschouwen. De groote fout van den opzet schuilt hierin, dat een dergelijke theorie de natuurlijke en bovennatuurlijke orde niet scherp genoeg onderscheidt en zich te veel laat leiden door een puur-subjectief voelen, dat geen rekening houdt met de werkelijkheid. Het verstand in de geloofsovertuiging wordt uitgeschakeld; het gevoel is alles. Later zal Benson zelf in zijn Confessions schrijven: „Van een geestelijk standpunt gezien, mishaagt The Light Invisible mij ten zeerste. Ik schreef het in een koortsachtige gemoedsstemming en in, wat ik nu erken als een subtielen geestestoestand van sentimentaliteit; ik trachtte mezelf gerust te stellen omtrent de waarheden van den godsdienst, en sloeg daarom een toon aan van positief beweren, die ten zeerste onoprecht was; de verzorgde, gekunstelde stijl is hiervan een bewijs. Het is naar ik meen, een boek, dat veel kwaad doet, daar het de overtuiging wekt dat datgene, wat ik toen trachtte te gelooven dat geestelijk inzicht was — in waarheid is het niets dan verbeelding — een integraal deel uitmaakte van het godsdienstig leven; en dat het geloof „een zien" — of liever een persoonlijk beseffen — moest zijn in tegenstelling met het eenvoudig vertrouwen van de ziel, die de goddelijke waarheden aanneemt op goddelijk gezag." 6o De tweede idee in deze schetsen uitgewerkt, die ook in Bensons latere werken nog dikwijls tot uiting zal komen, is de „Sacramentahteit" der natuur. God is in alles en alles leidt tot God voor hem, die de dingen zien kan in hun ware wezen. De geloovige aanschouwer klimt omhoog als langs een ladder, die, rustend op de stoffelijke, levenlooze schepping, hooger en hooger doet stijgen van stof tot leven, van leven tot gevoel, van gevoel tot verstand en zelfbewust erkennen van eigen persoonlijkheid, geschapen door Hem, die is het absoluut geestelijk zijn, oorsprong en doel van alles, Wat bestaat. In The Light Invisible is deze idee uitgewerkt in de half-mystieke, visionaire gewaarwordingen van den bejaarden priester, die buiten de grenzen der physieke wereld een anderen kosmos ziet, waar het onstoffelijke zichtbare vormen aanneemt en in wazige afschaduwingen en symboheke voorstellingen zich vertoont aan het oog van den beschouwer. In de eerste schets The Green Robe verhaalt de visionair van zijn eerste gezicht, waarmede hij als knaap van veertien jaar begunstigd werd. Het was in Juli en de vacantie was begonnen. Een dogcart met een pony bespannen was aan het station om hem af te halen, maar de jongen verkiest een wandeling door het woud. Het bosch was vol licht en klank en de geheimen van Gods schepping. Het pad liep over eenigszins hooger hggenden grond; links strekte zich een groote open ruimte uit, ingesloten door pijnboomen en omzoomd met varenkruid; de vlakte zelf vertoonde zich als een groen tapijt met een stillen langwerpigen poel in het midden, vijftig voet beneden den boschrand. 6i Ik kan u niet zeggen hoe het visioen begon, maar, zonder mij van eenigen schok bewust te zijn, stond ik daar, volkomen stil, met droge lippen, met oogen die pijn deden van de . geweldige inspanning, waarmede ik in de groene vlakte onder mij had gestaard, terwijl één voet mij zeer deed van den druk, waarmede ik er op gesteund had. Het schijnt zoo plotseling gekomen te zijn en mij zoo bevangen te hebben, dat ik geen tijd had om na te denken, 't Was daarom geen spel van de verbeelding maar een klaar en onvoorzien visioen. Ik herinner mij het volgende gezien te hebben. Ik stond op den zoom van een groot kleed, uit groenen stof vervaardigd. Een groote baan er van lag vlak voor me, maar ik was me bewust, dat het zich uitstrekte ongekende mijlen ver. Het groene kleed fonkelde met borduurwerk. Aan beide zijden zag ik taankleurige strepen, die overgingen in een dieper groen. Juist in het midden bevond zich een zwak gekleurde agaat met fijne donkere steken op het kleed vastgehecht; van boven bolde de blauwe voering van dit zijden kleed uit. Ik was mij bewust dat dit kleed zich uitstrekte buiten alle begrip en dat ik als het ware stond in een baan er van, terwijl het lag uitgespreid, op een ongezienen vloer. Maar boven alles had ik de zekerheid dat dat kleed daar niet zonder meer was neergeworpen, maar dat het een Persoon omhulde. En terwijl deze gedachte zich in mijn geest vormde, ging er een rimpeling door het donkere groen, alsof de drager van het kleed zich bewogen had. En ik gevoelde op mijn gelaat den adem van Zijn beweging. Dit bracht mij waarschijnlijk weer tot bezinning. Ik keek opnieuw en alles was weer gelijk het geweest was, sinds ik het laatst daar voorbij was gekomen; de vlakte, de poel, de pijnboomen, de lucht er boven en de Tegenwoordigheid was verdwenen. Later zal hij begrijpen dat hij God heeft gezien. De idee van Gods tegenwoordigheid op aarde wordt verder uitgewerkt in den strijd van den booze, die Gods plannen zoekt te verstoren. In Poena Damni is het de man, die zijn ziel verkocht heeft aan den duivel, op geen 62 vergiffenis meer hopen mag en Satans werktuig is geworden. In The Watcher wordt het nader toegelicht in de geschiedenis van den jongen man van achttien jaren, die de lijster doodschiet en dan buiten zich zelf van schrik het beest begraaft in de donkerte van den vijver; want een spottende tronie was uit komen kijken tusschen de boomen met een grijnslach als van een duivel, omdat Gods plan verstoord was en de vogel was gedood, die God geschapen had voor den mensen. Doch van den anderen kant wordt netlijden, goed gedragen, een werktuig in Gods hand om Zijn inzichten te volvoeren (With Dyed Garments en The Bridge over the Stream); en het is voornamelijk het gebed van onschuldige kinderen (Unto Babes) en van Godgewijde personen (In the Convent ChapeT), waardoor Gods werk bevorderd wordt, niet het minst in de boete van den enkeling, die zich geeft als zoenoffer voor de zonden van anderen (The Sorrows of the World). The Light Invisible is een reeks romantische, halfmystieke schetsen, geen wetenschappelijke verhandeling in streng logische volgorde. De verschillende gegevens liggen verspreid door het boek als losse schalmen, die aaneengeschakeld een keten vormen, die als symbool staat voor Benson's geestesrichting bij het zoeken naar de Waarheid. Het is geen zuiver goud; de doctrien van den schrijver is nog te onvast en wazig. De schetsen van de Moedermaagd (Consolatrix Afflictorum) en van den prie§ter aan 't altaar, opdragend aan den hemelschen Vader de blanke hostie als zoenoffer voor levenden en dooden (In the Morning) houden de belofte in dat de beslissende stap weldra zal volgen. In de laatste schets The Expected Guest hgt de oude 63 man op zijn sterfbed. Parker, zijn vertrouwde" huisknecht, en zijn vriend, de schrijver der schetsen, staan aan zijn lijdenssponde; het bedienend personeel wacht buiten de kamer in angstige spanning het einde af. Terwijl ik zijn gelaat gadesloeg, zag ik hoe het met lijnen en rimpels doorsneden was; rónd zijn oogen en op zijn voorhoofd lagen diepe groeven en de lijnen werden dieper en veranderden met het trekken van zijn gelaat. Plotseling riep hij uit: „Hij komt, mijn zoon. Hij komt van verre!" Stilte volgde. Parker fluisterde mij toe een der bedienden naar beneden te zenden; ik ging een oogenblik naar de deur, zond een jongen naar beneden en keerde terug. De voetstappen van den jongen stierven weg op de trap. Ik knielde weer neer bij het bed. Opnieuw roept de oude man: „Hij komt, mijn zoon. Hij is hier" en dan „Zie!" Terwijl hij dit zeide, verhelderde zijn gelaat met een bovenaardschen glimlach; terwijl ik opsprong en keek was zijn gelaat een oogenblik als dat van een kind; de rimpels schenen plotseling gladgestreken; een sterk licht-roode kleur verspreidde zich over zijn trekken van het voorhoofd tot den mond en zijn oogen schitterden als sterren. Tegelijkertijd merkte ik op dat zijn blikken strak gericht waren op een punt, bijna recht tegenover hem aan het voeteinde van het bed, waar het scherm stond. Toen viel hij achterover en Parker legde hem zacht neer. Een oogenblik later kwamen voetstappen de trap op en de jongen fluisterde bij de deur dat de Rector was gekomen. Wie is de Rector ? Benson laat ons in het duister. Is het de Lang-verwachte, „die staat aan de deur en klopt?" De schrijver maakt het niet uit en de geheimzinnige, zwak doorzichtige mist, die hangt over geheel het boek, hult ook het einde in een geheimzinnig halfduister. 64 Benson heeft later harde woorden neergeschreven over The Light Invisible. Letterkundig staat het hoog. De mystieke wind van een onzeker piëtisme, die er doorheen waait, mogen wij den zoeker naar licht vergeven; het is geen betrouwbare wegwijzer naar de waarheid. Een jaar later schreef hij de eerste van een tweeden bundel schetsen A Minor of Shalott. Eenige priesters, van diverse nationaliteiten, maken een afspraak op gezette tijden bijeen te komen en om beurten een verhaal te doen betreffende de ervaringen in hun priesterlijke loopbaan opgedaan. De geschiedenissen bewegen zich alle in het geheimzinnig schaduwland tusschen natuur en bovennatuur: duivelsbezweringen, geestesverschijningen, vreemde geluiden, schielijke onverklaarbare sterfgevallen, opzienbarende plotselinge bekeeringen en andere geheimzinnigheden, die voor een zuiver natuurlijken tüdeg nauwelijks vatbaar zijn. ,De vertaler laat iedereen vrij zijn eigen conclusie te trekken en de meeste schetsen hebben hierdoor iets onbevredigends. Ook de lange introducties, waarmede iedere nieuwe spreker wordt voorgesteld, werken stremmend. Het meerendeel werd eerst gepubliceerd in verschillende tijdschriften en eerst in 1907 gebundeld. Benson heeft nu den beslissendeh stap gezet en staat met beide voeten op roomschen grond. In 1905 verscheen TheHistoryof Richard Raynal, Solitary,1) Benson's beste boek in eigen schatting en anderen stemmen hem hierin bij. Christelijke mystiek, karakter-psychologie, natuurbeschrijving in verband met een bepaalde 1) In 't Hollandsen vertaald als Richard Raynal, de Eremijt, Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg. 65 gemoedsstemming, het contrast van licht en donker zijn hier meesterlijk benut. Geschreven in licht-archaïschen stijl, in een toon van eerbiedigen schroom, als in de tegenwoordigheid van iets heiligs, met ingehouden gevoel en een waardige keuze van woord en zinswending, klinkt uit het boek een klank als van rustige stemmingsmuziek, waar de te schelle vioolsnaar door de sourdine is getemperd, of wekt het den indruk van smaakvol geborduurde tafereelen op een rniddeleeuwsch gobelin. Het boek werd aangediend als een vrije vertaling van een Fransch handschrift, op zijn beurt een overeetting van een Latijnsch manuscript uit het einde der 16e eeuw: Vita et obitus Dni Ricardi Raynal Heremitae. Ingeleid met een antiquarische voorrede, rijk voorzien van noten aan den voet van de bladzijden om de mystificatie te versterken, vertelt het van 't leven van Richard den kluizenaar in de eenzaamheid en hoe hij daarna, gehoorzaam aan Gods roepstem opgaat naar Westminster om den koning (Hendrik VI van Engeland?) zijn aanstaand „lijden" aan te kondigen. Bespot, gegeeseld en een oogenblik schijnbaar door God verlaten — de gelijkenis tusschen den lijdenden Christus en zijn dienaar den kluizenaar is misschien wat te nauwlettend uitgewerkt — wordt hij een speelbal van 't gepeupel. Maar 't getij keert en in eere hersteld, rustend op 's konings eigen legerstede, geeft hij zijn reine ziel terug aan zijn Schepper. De gordijnen waren weggeschoven en de vensters open achter me, opdat zijn ziel vrijelijk het lichaam zou kunnen verlaten; en toen ik mij omkeerde om neer te knielen, zag ik hoe buiten de lucht helder was met sterren. Dit was alle licht, dat in de kamer aanwezig was; het was niet meer dan duistere schemering en ik kon niet anders van hem zien 5 66 dan wat ik te voren waargenomen had: den zwakken schijn van zijn gelaat op het kussen en zijn lange haarlokken daarneven. Zijn vingers lagen in de mijne, maar-zij waren zeer koud. Maar hij had gezegd dat er voldoende licht zou zijn; en zóó gebeurde het. Het kan misschien een half uur later geweest zijn, toen de lucht klaarder werd bij het opkomen van de maan en een matte glans zich verspreidde door de kamer en ik een weinig duidelijker zien kon. Zijn oogen waren gesloten en hij scheen zeer zacht te ademen door zijn lippen. Toen klom de maan omhoog en het licht viel op den vloer aan mijn zijde. Kort daarna lag het op de franjes van de beddesprei; en van minuut tot minuut kroop het hooger over de liebaarden en leliën, die er in goud en blauw op geborduurd waren. Ten laatste lag het halverwege het bed en ik kon aan de andere zijde het gelaat des konings zien, zeer bleek en droef, en Martin Blytchett, den heelmeester, een weinig achter hem. Weldra bereikte het Master Richards hand en de mijne, die daar te zamen lagen; maar mijn arm was zoo verstijfd, dat ik er geen gevoel in had; ik kon slechts zien dat zijn vingers in de mijne lagen. En het licht klom hooger op zijn arm en tot aan zijn schouder en toen het zijn gezicht bereikte, zagen wij dat hij was heengegaan ter belooning. „Mijn eremijt", schrijft Benson, „komt recht uit den hemel en ik heb grooter zekerheid omtrent zijn bestaan dan van mijn eigen." In dit sympathiek meeleven met dit heiligenbeeld zijner verbeelding ligt het geheim van Richard RaynaVs voortreffelijkheid en Bensons voorliefde voor dit boek. DE ROMANSCHRIJVER. Alleen de allergrootsten onder de woordkunstenaars bewegen zich vrij en ongedwongen in de wereld door hun fantasie geschapen. Shakespeare verkeert met zijn feeën, kabouters en geesten van The Tempest en A Midsummernight's Dream alsof het wezens waren, van wie hij in dagelijkschen omgang het in- en uitwendige had bestudeerd en in zich opgenomen. Voor Dante hebben Hel, Vagevuur en Hemel geen geheimen meer. Hij bouwt ze niet op in moeizaam werken met de brokstukken zijner waarnemingen; hij trekt door die bovenaardsche gewesten als een reiziger door een hem eerst niet bekende streek; hij aanschouwt het landschap, neemt den plantengroei waar, weet nauwkeurig te bepalen de ligging en het onderling verband der verschillende deelen, komt in aanraking met de personen, die er leven en geeft dan weer in klare woorden en pakkende schildering wat hij heeft gezien. Miltons beschrijving van den opstandigen helleraad aan de oevers der vuurzee, draagt om dezelfde redenen den stempel van het genie. Anderen, minder hoogstaanden, mogen zich een korten tijd bewegen in die hoogere luchtlagen, spoedig wordt de atmosfeer hun te ijl en vallen zij terug in de lagere luchten, waar de vleugelslag meer weerstand 68 vindt, waar zij zich veiliger voelen dragen en de ademhaling gemakkelijker is. Zij zien om zich heen, nemen indrukken op van personen, met wie ze in kennis komen, van de oorden, waar zij vertoeven of doortrekken, van de gebeurtenissen, waaruit hun leven is saamgeweven — en in hun werken weerspiegelt zich een grooter of kleiner gedeelte van het complex van gewaarwordingen en bevindingen, die binnen de grenzen van hun wereld liggen besloten. Het zijn geen natuurgetrouwe photographische opnamen; het zijn schilderstukken, waar de verbeelding het hare heeft bijgedragen. De boomen op het doek behooren in de werkelijkheid niet bij den vijver daar geschilderd; de lucht, die er-boven, hangt, is weer een stuk van een ander landschap; misschien is die bijzondere boom, vijver of lucht in alle details nergens te vinden. Het hoofdconcept echter is ondeend aan de werkelijkheid en alleen in bijkomstige onderdeelen van bepaalde schikking, kleur of vorm heeft de kunstenaar zijn verbeelding vrij spel gelaten. Niet zelden zal het dezen moeilijk vallen juist aan te geven waar hij de samenstellende deelen gevonden heeft, waar hij de indrukken heeft opgedaan, die zijn werk hebben geïnspireerd. Weggedoken in het bewustzijn, hebben zij zich te slapen gelegd, zijn zij vergeten, totdat, na langen tijd misschien, het tooverwoord eener nieuwe emotie hen wederom ten leven wekt en zij te voorschijn zijn gesprongen, voor den kunstenaar nieuwe wezens, in werkelijkheid lang vergeten, oude vrienden, die, aan de nieuwe omgeving zich aanpassend, de scherp omlijnde gestalte en sprekende trekken eener vroegere existentie hebben ingeboet. 69 Tot deze klas van kunstenaars behoort Robert Hugh Benson. In de reeks romans met verbijsterende vruchtbaarheid in zijn laatste tien levensjaren in het licht gegeven, heeft hij gegraven in de rijke mijn zijner ondervindingen en gewaarwordingen. De indrukken opgenomen in den huiselijken kring, buiten in de vrije natuur, in de stad, op de plaatsen door hem bezocht, Londen, Cambridge, Rome, Lourdes, Nazareth, Zwitserland, hebben de omlijsting geleverd voor de tafereelen door hem beschreven. Wat anderen vóór hem hadden te boek gesteld over Hendrik VIII, Elisabeth, Maria Tudor, Maria Stuart, Thomas More, bisschop Fisher, Karei II; de geloofsgetuigen van diverse pluimage, Edmund Campion, Whitbread, bisschop Grindal, Latimer, Ridley, de Karthuizer martelaars, heeft hij benut als stoffeering zijner historische romans; de woorden, gesproken door de personen, die hij ontmoette op zijn levensweg zijn vast gaan zitten in zijn memorie; hun handelingen heeft hij bewust bespied of onbewust tot de zijne gemaakt; zijn kritische aanleg en psychologisch inzicht heeft conclusies getrokken en uit hun gebaren, blikken, woorden en wijze van optreden heeft hij zich een oordeel gevormd over den innerlijken drang en emotie, waarvan de eerste, de uiterlijke afstraling zijn en daarin stof gevonden voor zijn psychologische romans. Naast dat alles staat het persoonlijk karakter van R. H. Benson met zijn weelderige verbeelding, zijn artistiek voelen, zijn mystieke neigingen en trek «aar 't geheimzinnige; zijn diep-geloovig-dankbaar gemoed, dat eindelijk rust had gevonden in de leer der roomsche kerk met haar kunstzinnige voldoening in liturgie en muziek, haar geloofsvrede en zieleweelde in de grootsche 70 geheimvolle uitingen harer kerkehjke plechtigheden; eindelijk met den drang van zijn priesterhart ook het zijne bij te dragen tot de verbreiding van het rijk Gods in de zielen zijner geloofsgenooten en andersdenkenden. Als zonnestralen door de geschilderde boogvensters eener kathedraal, viel het licht van buiten in zijn ziel en wat hij weergaf was gekleurd in wit en groen en geel en zwart, gelijk hij het had waargenomen in eigen ontvankelijk gemoed. Wanneer we de gegevens van Bensons levensbeschrijvers leggen naast de romans door hem in 't licht gegeven, is het opvallend hoe telkens en telkens weer fictie en werkelijkheid elkaar de hand reiken; hoe hij in de schildering van personen, plaatsen, toestanden, zielsprocessen voortdurend bij zich zelf te raden is gegaan en voor een gedeelte zijn eigen leven opnieuw geleefd heeft in de boeken door hem saamgesteld. Geen enkel zijner werken is autobiographisch in den strengen zin van het woord, maar overal verspreid liggen de brokstukken van eigen ervaring, door den schrijver benut in den opbouw zijner romans. Het aartsbisschoppelijk paleis van Lambeth vinden we terug in de historische romans. None other Gods opent met een gedetailleerde beschrijving van het universiteitsleven van Cambridge. Tremans, het huis waar de Bensons woonden na den dood van den aartsbisschop, is het prototype van talrijke andere landhuizen in zijn boeken verspreid, met hun rustige voornaamheid van breede oprijlaan, imposanten gevelbouw, wei-onderhouden gazons, uitgestrekte bosschen, vischvijvers en jachtterreinen, waar de herten, fazanten en ander wild worden gefokt voor de klopjachten als het seizoen daar 7i is. Cousin Tom uit Oddsfish bewoont het huis in HareStreet, waar Benson zelf zijn zeven laatste levensjaren sleet. Zijn indrukken van Rome zijn verwerkt in Initiation, Lord of the World en The Down of all; de Alpennatuur van Zwitserland vindt men terug in The Coward en Lord of the World; Nazareth is de stad, waar de laatste Paus Sylvester zich heeft teruggetrokken; Lourdes met de begenadigde grot en schitterende sacramentsprocessie wordt breedvoerig beschreven in The Down of all. Benson had al die plaatsen bezocht en de indrukken daar gewekt in zich opgenomen, zonder toen nog te vermoeden hoe zij hem later bij zijn werk te stade zouden komen. Met uitzondering van Benty in The Coward, de alter ego van Beth, een familiestuk der Bensons, die als kinderjuffrouw al de kinderen had groot gebracht en op haar rustigen ouden dag geen grooter genoegen kende dan een gezellig praatje met haar jongste, Hugh, komen in Bensons werken geen eigenlijke portretten voor van personen met wie hij heeft verkeerd. Chris Dell uit The Sentimentatists en in den vervolgroman The Conventionalists is in Bensons bekentenis de geschiedenis van een zijner vrienden, volgens den schrijver voldoende gemaskeerd, voor anderen kenbaar genoeg om hem te overstelpen met brieven, waarin zij hun bevreemding uitspraken over zijn gebrek aan takt. De persoon in kwestie heeft het Benson nooit euvel geduid en was de eerste om de ingebrachte aanklacht te ontzenuwen en met lachend gebaar van de hand te wijzen. 72 Van meer gewicht echter dan deze uiterlijke gegevens* die Benson geholpen hebben in de samenstelling zijner romans, zijn de persoonlijke neigingen en karakter^ trekken van den schrijver, die wij terugvinden in de reeks karakters door hem ontworpen. Benson had een open oog voor Gods schoone natuur; de bosschen en velden, planten en bloemen, lucht en licht waren voor hem geen gesloten boek: zijn scherp oog bespiedde het leven der dieren van weide, woud en water en vele zijn de tafereeltjes, waar hij den lof zingt van paarden, herten en honden. In The Necromancers heeft hij een beschrijving ingelascht van een nachtelijk daken-rendez-vous van twee katten, dat in zijn soort een juweeltje mag genoemd worden. Het marmotje op de eenzame Zwitsersche bergen is een mooi stukje dierenleven. Een marmot zat te knabbelen op het gras, geen honderd el van den voet van den Riffelhorn, geen vijftig van het kleine meertje, in wiens oppervlak de Matterhorn omgekeerd weerspiegeld ligt. Het was een dag van meer dan gewonen vrede daar beneden in de holte. Aan alle kanten lag de heuvelachtige, gebroken grond, rotsen, gras, scherpe magere planten, hooger en hooger opwaarts golvend naar het pad, daar ginds in de verte, dat voerde naar den Gornergrat. Daarboven hing de lucht, een enorme koepel, streng, diep blauw, verdon kerend in zwart. Het was een heele wereld op zich zelf, stil, zelfgenoegzaam, compleet, want de ijzeren rotspunten van den Riffelhorn, zwart afstekend tegen de brutale lucht, waren even ver verwijderd als de zon van de aarde. Geen geluid hier, want de wind was gaan liggen en geen straaltje water bewoog zich; het zacht knarsen en knagen der marmottentandjes verhoogden enkel de stilte. Even hoorde zij het geschuifel van pootjes, als haar vriendin op de naaste helling naar sappiger weide ging; dan viel de stilte weer. 73 De afzondering was zoo volkomen, de ruimten zoo uitgestrekt, dat een storing een soort mirakel zou geweest zijn; want de wereld van bewustzijn in de kleine marmottenhersens was even afgerond en veilig als de holte, waarin zij knabbelde en de grond, waarop zij leefde. Een eeuwigheid scheidde haar van den warmen morgen, toen zij naar buiten was gekomen om te gemeten van lucht en voedsel en water; een eeuwigheid van den avond, als zij terug zou gaan naar haar veilige donkerte en haar warmgevoerd nest. Alleen de zon bewoog zich, een gloeiende poel van vuur, als het Noodlot daar boven in de lucht; zij had haar heelal, waaraan haar instinkt beantwoordde; er was in haar iets, dat haar een paar uur geleden naar buiten had gebracht en dat haar een paar uur later weer 'terug zou sturen; ze had ook iets in zich, dat zich aan zou passen aan het onverwachte, in 't geval zoo iets plaats zou grijpen, dat zich zou voegen naar haar in stukken gevallen wereld.... ' En zie, het onverwachte gebeurde, gelijk altijd 't geval is; en er kwam een gebeurtenis in haar leven, die natuurlijk van te voren ook had plaats gegrepen met de komst van iederen toerist, maar die zij niettemin telkens vergat. Het begon met het trillen van den grond, zoo zacht en op zoo'n grooten afstand, dat het geen ander effekt had, dan dat ze haar bruine kin even oplichtte van den grond. Vlak daarop stierf het weg, om dadelijk daarna weer opnieuw te beginnen. Plotseling ging ze rechtop zitten. Alles was stil,'gelijk het geweest was. De uitgestrekte, blauwe koepel was onbewogen; de Matterhorn bleef ongerimpeld in zijn klaren spiegel; de Riffelhorn stond daar steil en dreigend. Geen stem of kreet of schot verbrak de intense, heete stilte. En toch het Noodlot naderde. Vijf minuten later weerklonk een schel geluid en het weghollen van pootjes in snelle vlucht. Een buur was in den grond gekropen. Ginds aan den oever rimpelde door het gras een tweede bruin ding. De marmotten kropen in de aarde. Nog altijd wachtte ze met opgestoken ooren, terwijl de neus zachtjes op en neer bewoog. En dan, als aan den strakken 74 gezichteinder, twintig el verder, een witte hoed omhoog danste, piepte ook zij en verdween. Het heelal was uiteen gevallen; En beneden in de rustigedonkerte, begon zij opnieuw zich aan te passen aan haar omgeving. De Engelschman opgaande in sport verraadt zich in de beschrijvingen van roeien, visschen, bergklimmen, jagen en zwemmen. O! Hoe verrukkelijk was het water! Hij ging op zijn rug liggen, als hij kwam aan den voet van den kleinen waterval, achttien duim hoog, juist in dat mysterieuze gedeelte van een stroom, dat, zelf bijna zonder beweging, leeft met dat vreemde trillende leven van de warreling van lucht en water beneden — waar de tienduizenden bobbels omhoog stijgen met een sissend geluid, dat stilte afdwingt en de waterspiegel zich kromt in zachte deining. Langzaam schoof hij van plek tot plek, het hoofd achterover in het water, zich drijvend houdend met zacht pagaaien aan weerszijden met zijn handen. Een film water spoelde een of tweemaal over zijn gezicht en hij sloot de oogen. Dan met een stormaanval tegen zijn armen en beenen werd hij gegrepen in den stroom en meegesleurd naar beneden, glimlachend, met gesloten oogen, tot alle beweging ophield. Zijn oogleden gloeiden voor zijn oogen, rood en vlammend tegen de heldere lucht. De physieke extase had haar hoogtepunt bereikt. Bovenal echter zijn zijn boeken de spiegel zijner ziel en de lutdrukking van eigen temperament. Hugh Benson is altijd een jongen gebleven met een open gemoed, een levenslustig hart, een vaardigen wil en een blijden, soms naieven uitkijk op het leven; een lenig lichaam met bruisend bloed, een zucht naar 't avontuurlijke, een drang de energie daar binnen een uitweg te geven haar buiten in druk beweeg, een geestdriftig streven 75 ter verwezenlijking van ideale droomvisioenen, een zich geheel geven aan de stemming van het oogenblik. Zijn beschrijvingen van de kerkelijke plechtigheden te Rome in de eerste dagen zijner bekeering zijn als brieven van een schooljongen vol uitgelaten dartelheid, onberedeneerde uitbarstingen van boordevolle blijheid, overloopend van kinderlijke naïeveteit, waar men ieder oogenblik verwacht dat het schuimend enthousiasme, zich zelf niet meer meester, de grens van het sublime overschrijdend, in het ridicule over zal slaan. Hier is een gedeelte eener beschrijving van de plechtigheden van Paasch-Zaterdag: Toen zong hij het „Exultet" — wat een lied 1 — van een lessenaar en stak de kolossale Paaschkaars aan in 't midden en ging door met „Sursum Corda".... Toen holde ik naar buiten, ongeveer om g uur, bemachtigde een kop koffie in een restaurant en rende terug naar de Doopkapel, die geheel bestrooid was met mirt en bloemen; toen kwam de processie binnen, zingend „Gelijk een hert versmacht naar de waterbronnen" en het water werd gewijd en een Jodenkind gedoopt. Het was verrukkelijk; en toen kwam de processie weer naar buiten over het plein en terug naar de kerk en de mis begon in witte gewaden; toen kwam het hoogtepunt met het „Gloria in excelsis". De kardinaal zette een ontzaglijk groote gouden mijter op en brulde de eerste woorden; toen het orgel, en alle bellen bulderden en ratelden weer voor 't eerst wild door elkaar in een soort waanzinnig praeludium; en toen begon het koor; en-toen ik naar buiten kwam, het was al laat, luidden alle klokken van Rome — Heer m den hemel ! Wat een godsdienst! Je voelt dat heel de schepping er deel aan neemt en dat niets alledaagsch of vuil is, nadat zij het onder haar hoede heeft genomen. „Toen.... toen.... toen...."; is het niet als van 7& een jongen, die zijn lol niet op kan en niet weet hoe hij alles gauw genoeg vertellen zal? Als een kind keek hij met groote oogen naar het goud, zilver en kleurgeschitter van de mooie dingen in Gods huis en de pracht van den grooten tempel buiten. Als een kind luisterde hij met open ooren naar de betoovering der muziek, de harmonie van zinnelijke klanken en het bovenzinnelijk lied van Gods harmonische schepping. Maar naast de blijheid van het kind lag diep in zijn gemoed de vrees voor het geheimzinnige, het onbekende, waar hij bang voor.was, maar dat bij toch wilde kennen. Spookgeschiedenissen waren zijn geliefkoosde jeugdlektuur; een spookhuis had iets heel aantrekkelijks voor hem en Hare-Street-House kreeg dubbele waarde in zijn oog, toen men hem vertelde dat er een kamer was, waar de geest van een vroegeren bewoner nog rondwaarde. Hij heeft een heel boek geschreven over vrees: The Coward en een ander over het occulte, het geheimzinnig-vreeswekkende eener andere wereld: The Necromancers. Naast dit element van vrees, dat tegelijk afstootte en aantrok, was in hem ook sterk ontwikkeld eenN afkeer van physieke pijn. A. C. Benson verhaalt in zijn Memoirs hoe Hugh, toen als kleine jongen zijn haar moest geknipt worden, zijn moeder vroeg of hij niet gechloroformeerd kon worden. Zijn beschrijving in Jnitiation van Neville op de operatietafel is een detail-schildering van de weeë oogenblikken daar doorleefd. „Begin nu adem te halen, heel bedaard", zei de zachte stem.... „2Vn dan". Ja, nu begon het.... Het was heelemaal geen sterke of 77 akelige lucht; integendeel, eerder iets weekelijks en slaps. Toen begon hij te tellen, diep ademhalend met heel z'n longen. Hij had gedacht dat vier of vijf keer hem wel buiten kennis zou maken. Plotseling kwam over hem een gevoel van groote rust en verwachting, alsof de wereld stilstond; maar dat wachten stond hem niet aan. Hij wilde er zich van'losmaken, maar de tijd scheen stil te staan. Hij vroeg zich af of dat het begin was van bewusteloosheid en vestigde zijn aandacht op zijn lichaam en zijn armen en beenen. Neen; het waren nog de zijne; hij kon het weefsel voelen van het tamelijk ruwe linnen onder zijn gesloten hand en over zijn teenen. Dat was de zevende keer, dat hij ademhaalde; de achtste; de negende. ... .Telkens heel diep en langzaam, gelijk men hem gezegd had. lederen keer duurde het minstens drie of vier seconden. Bij den tienden keer dacht bij er over eens een proef te nemen met zich zelf. Hij probeerde zijn gevouwen vingers van elkaar te halen; ze bewogen, maar langzaam en met moeite; daar was geen twijfel aan. Hij staakte zijn pogingen om ze te bewegen. Terwijl hij voortging adem te halen en te tellen, kreeg hij weer dat gevoel over zich van rustig afwachten. Het scheen hem toe, alsof hij op een geheel nieuwe manier het middelpunt was van attentie. Verschillende paren oogen waren op hem gevestigd, dat wist hij; de operateur observeerde hem met kennis van zaken, om te zien dat alles ging, gelijk het" behoorde. Daarbuiten was de Londensche straat en automobielen en politieagenten en winkels. Misschien was Enid daar ook ergens; hij wist niet of ze in Londen was of niet. En dan had je Hartley en Jim en de groote zaal en de rivier en het paviljoen en Father Richardson. ... .En op een of andere manier was hij zelf het middelpunt van al die dingen.... zij gingen van hem uit en keken naar hem. Bij den zeventienden keer begon er iets te zingen in zijn hoofd, heel zacht en helder en niet onaangenaam, een soort golvende toon, die omhoog ging als een zeer melodieuze 78 misthoorn; bij den achttienden ging het veel sneller, alsof de gebogen lijn in een scherpen hoek overging. Hij telde negentien.... Om de moeiKjkheden aan te geven, waarmede hij te Rome te kampen heeft, nadat het eerste enthousiasme na zijn bekeering vervluchtigd is en de koude werkelijkheid de plaats er van heeft ingenomen, weet hij geen pakkender vergelijking dan de operatiestoel van den tandarts. „Vijf jaar later," schrijft hij aan zijn broer A. C. Benson, „zal ik misschien kunnen nagaan wat ik toen heb doorgemaakt, maar op 't oogenblik voel ik niets dan tegenzin.... in de tegenwoordige omstandigheden is hier natuurlijk mijn ware plaats, maar ik zit als op een operatiestoel van een tandarts." In 1905 schrijft hij: „Ik ben slap en half buiten westen, als ik een uur bij den tandarts geweest ben. Ach, waarom bestaan er toch zulke menschen? m haat pijn. Het is daarenboven Maandag en ik heb gisteravond vijf en dertig minuten gepreekt, den heelen dag geen vleesch gegeten en gevast tot kwart over twaalf. En voor mij is zoo iets ellende. Zijn laatste wilsbeschikking komt voort uit hetzelfde motief. 1. Als het mogelijk is, zou'ik gaarne als graf hebben een klein steenen kamertje, van buiten met een trap toegankelijk, afgesloten met een ijzeren deur, die van binnen kan geopend worden; ik zou gaarne zien dat de doodkist aan één kant geplaatst worde in een loculus of holte, die van binnen kan geforceerd worden; dat de doodkist licht gemaakt wordt, opdat ik zou kunnen ontkomen, in geval ik levend begraven werd en dat een sleutel in de doodkist worde gelegd. Na een maand zou ik alles gaarne verzegeld en gesloten zien. 79 5. Mochten deze beschikkingen omtrent mijn begrafenis te Hare Street onuitvoerbaar blijken, dan verzoek ik mijn executeurs dringend zich te overtuigen van mijn dood door een ader te doen openen in mijn arm, maar zoo, dat ik er met van zou sterven, indien ik nog leefde (want dat zou zelfmoord zijn), maar dat het onmiskenbaar zou blijken, als er nog leven in mij was. i). Maar ook het kinderlijk geloof was het zijne, dat spoedig moedeloos wordt in het uur van neerslachtigheid, maar ook even gauw weer opvlamt, zoodra een straaltje licht door het duister breekt; dat in onschuld en vertrouwen zich overgeeft aan de leiding van een goeden Vader en zonder redeneering zich toevertrouwt aan de sterke hand, die het geleidt, onbewust wetend dat, wat gedaan wordt, voor zijn bestwil is. Een geloovig optimisme is Benson altijd bijgebleven en zijn mooiste karakters heeft hij geteekend in die eenvoudige zielen, die met een rotsvast vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid het wel en wee des levens gelijkelijk aannemen als bewijzen eener zélfde waakzame vaderzorg. Die onschuld, het kind eigen, blijft den volwassen man en vrouw slechts bij ten koste van strijd en zelfbedwang. Maar na langdurigen strijd gewaardigt zich soms de Meester met krachtige hand in te grijpen; de belegeraars, die spiedend neerliggen rond de zielecitadel, voor korteren of langeren tijd te verdrijven, en de kinderlijke rust keert weer in het hart van den grooten mensen in de mystieke vereem'ging van het schepsel en zijn Schepper. i) Dit laatste werd bij zijn dood door de executeurs ten uitvoer gebracht. 8o In hoeverre Benson zelf dien hoogeren vrede gesmaakt heeft, valt moeilijk na te gaan; maar zijn beschrijvingen van het hoogere gebed en de mystieke glinstering, die ligt over None Other Gods, wettigen het vermoeden, dat naast de theorie de praktijk van hooger gebed hem wellicht niet geheel vreemd was i): Benson heeft zich gegeven in zijn boeken en een aandachtige lezing zijner werken brengt weer het beeld te voorschijn van den man, die ze geschreven heeft. i) Pater Martindale S. J. in zijn voortreffelijk werk The Life of Robert Hugh Benson geeft de volgende samenvatting van B.'s geestelijk leven: eenvoud, kracht, oprechtheid, een zich tot alles uitstrekkende activiteit; d.w.z. gehoorzaamheid, gestrengheid, zelfkennii éh zelfbeheersching; wijde sympathie, een voortdurende en vreugdige Godsvereering. VERLEDEN EN TOEKOMST. Met uitzondering van The Light Invisible, valt de literaire activiteit van R. H. Benson samen met zijn overgang tot het katholiek geloof. Nauwelijks' zijn de nevelen opgetrokken of de vreugde, die zich van hem meester maakt in het licht en de warmte der stralend opgaande zon zijner nieuwe geloofsovertuiging*, kan hij niet in zich besloten houden. Met een bazuinstoot moet de wereld werden opgeschrikt uit haar halfslachtigheid en lusteloosheid om te deelen in het groote geluk, dat hij gevonden heeft. De katholieke kerk met haar kinderlijk, diep, sterk geloof, haar machtigen invloed op het menschenhart, de grootsche praal harer liturgie, de wonderen van Gods tastbare tegenwoordigheid in Eucharistie en H. Mis heeft heel zijn ziel overmeesterd; en de Engelschman blikt terug in de geschiedenis van zijn land naar de groote bloedgetuigen, die goed en leven voor hun geloof, nu ook het zijne, hebben gegeven en in de volheid zijner dankbaarheid voor de groote genade hem geschonken, schrijft hij zijn Te Deum Laudamus in J5y What Autfun rity? i). }n "oUandsche vertaling: Met welk Recht? Vertaald door AId Steenhoff—Smulders. Paul Brand, Bussum. 6 82 In geen enkel zijner latere werken heeft Benson dit eerste boek geëvenaard. Andere mogen beter zijn in samenstelling, meer typisch hem eigen; nergens klinkt Zijn Credo forscher, voelt hij inniger, zingt hij enthousiaster van het geheim des Konings, dat, toevertrouwd aan Zijn volgelingen, hen omschept tot helden en heldinnen, die voor hun Goddelijken Leider den dood ingaan, in de volle zekerheid van Zijn belofte, dat wie zijn leven verliest, het winnen zal. Nergens ook in zijn prozawerken heeft de schrijver zich meer gegeven in het bloodeggen van eigen hartsgeheimen dan in den hoofdpersoon van het boek Anthony Nor ris. De jonge man, grootgebracht in de Puriteinsche omgeving van Dower House, gaat naar Cambridge om zijn studiën te voltooien; krijgt vervolgens een plaats in de huishouding van bisschop Grindal, toen reeds in ongenade bij koningin Elisabeth. Doch zijn geest is reeds lang zoekende naar een oplossing der vele raadselen, die Calvijns leer in hem deed opkomen. Het starre Calvinisme bevredigt hem niet; bisschop Grindals verdediging der Anglikaansche geloofsleer is zwak en weifelend, drijfzand, waarin hij dreigt weg te zakken. Dan komt hij in aanraking met den katholieken Buxton; doch ook zijn redeneering voldoet hem slechts ten halve, totdat hij de lessen in praktijk ziet gebracht in den persoon van Gods martelaar Edmond Campion. Het licht des geloofs begint nu voor hem op te gaan. Het lijden zal hem nog verder louteren, totdat eindelijk de oefeningen van den H. Ignatius, die hij onder leiding van Father Parsons doormaakt, hart en verstand overtuigen van de waarheid, zoo lang reeds gevoeld en hij den beslissenden stap zet en de dwaalleer afzweert. 83 Anthony was tot het ware geloof gekomen door het verstand. Zijn zuster Isabel bereikt hetzelfde doel langs den weg van het hart en op Paaschmorgen liggen broeder en zuster neergeknield voor het altaar; de Paaschmorgen ook van hun nieuw zieleleven. Eindelijk brak de morgen aan en Christus was ontwijfelbaar verrezen. Juist vóór de zon opkwam en heel de lucht in schittering stond om haar te ontvangen, hepen zij beiden opnieuw op en neer en rond de kromming en binnen in het kleine deurtje om den hoek. Nog altijd flikkerden daar een of twee kaarsen met getemperd licht, want binnen in het huis was het nog duister; en samen gingen zij in en door de woonkamer de kapel in, waar elk den avond te voren voor het eerst gebiecht had en waar zij in de Roomsche kerk waren opgenomen. Nu was alles geurig met bloemen en kruiden; een'paar ranke leliën neigden heur sierlijke bloemkelken naar het altaar, als luisterden zij naar dat geruischloos Komen in den Naam des Heeren; beneden, overal rond het altaar lagen takjes-welriekende kruiden, rozemarijn, thijm, lavendel, lauwerbladen, met witte bloesems er over heen gestrooid — een zacht tapijt voor de Gewonde Voeten; niet gelijk die ritselende palmzwaarden, waarover hij een week geleden ten doode reed. De zwarte, eikenhouten kast, waarop de altaarsteen rustte, was schitterend in haar kleed van goudlaken; daarachter tegen den wit-behangen muur, achter de zilverén kandelaars, leunde het gouden vaatwerk van het huis om den Koning eere te doen. En weldra stond daar de schitterende, ritselende gestalte van den Priester, zijn persoon gehuld en uitgewischt onder de heerlijke symbohek van zijn gewaden, stijf en vol juweelen-gerinkel, als hij zich bewoog. De luisterrijke mis van Paaschdag nam een aanvang. Ondertusschen groeit de Paaschmorgen in nieuwe kracht; de zon klimt boven de taxis-haag en de dauw fonkelt droppel na droppel in diamant en verdwijnt; de lijster, die gister- 84 avond onrustig zich bewoog met slaperig geluid, zingt haar hoogste lied; en de leeuwerikken, die omhoog vlogen in het licht van de maan, loopen op en neer in het lange weidegras. De hooge, slanke leliën, die niet zijn uitverkoren om de sacramenteele Audiëntie-Zaal te sieren, staan ten minste in ♦s Konings eigen gaard, waar Hij wandelt morgen en avond in de koelte van den dag en wachten op hen, die Hem gezien hebben van aanschijn tot aanschijn.... En nu komen zij, de slanke jonge man en zijn zuster, zwijgend en te zamen naar buiten in het stralend zonlicht; en de vreugde van den morgen en de zingende lijster en de dauwiuweelen en de zacht-wuivende leliën voelen zich beschaamd en tot zwijgen gebracht door de blijdschap op hun gelaat en in hun harten. Tegenover dit licht van Gods vrede staat de donkerte van kuiperijen, verraad, nachtelijken overval, geldafpersing, pijnbank en schavot; de wankele grondslagen, waarop de nieuwe leer een godshuis wil bouwen met menschenhanden gemaakt. Nog meermalen in zijn historische romans zal Benson terugkomen op deze werken der duisternis. Topcliffe de beruchte „pursuivant" enSir Walsingham,Elisabeths rechterhand, spelen een belangrijke, rol in Come Rack, Come Rope; in datzelfde boek en in Oddsfish zal hij met gusto de schuüplaa'tsen beschrijven voor de opgejaagde priesters, het bloedgeld, dat de katholieken moeten betalen in ruil voor hun geloof is een telkens terugkeerend onderwerp; de folteringen van de pijnbank heeft hij beter weergegeven in een lateren roman. Maar hier in zijn eerste pogen voelt men dat hij alles heeft willen geven, wat hij bezat; dat hij zich heeft willen uitputten en alles zeggen wat hem op het hart lag, omdat de kans onzeke* was of hij nog ooit een tweede gelegenheid zou hebben. 85 Heel den Engelschen godsdienststrijd onder E li safa eth heeft hij hier saamgepakt, gelijk deze gestreden werd door enkele personen, families en het gansche land in overwinning en nederlaag. Naast Anthony en Isabel staat de renegaat Hubert Maxwell en de Judas Lackington; naast de gloeiende beschrijving der H. Geheimen staat het sombere tafereel der kille Calvinistische godsdienstoefeningen en Calvijns verschroeiende praedeslinatie-leer. Isabel keek op, terwijl het volk nog binnenstroomde en sloeg den predikant gade in zijn ruischende, Geneefsche toga, met de ellebogen leunend op den Bijbel, die vóór hem lag op het groote fluweelen kussen met franjes afgezet. Alles bij hem was op groote schaal; zijn groote handen waren gevouwen en staken buiten den rand van het boek uit; en zijn groot donker gezicht keek dreigend rond in het dichtbezette kerkgebouw; hij had het voorkomen van een sombergestemden reus, op het punt deel te nemen aan een of ander tragisch vermaak. Maar Isabels instinktmatige afkeer ging over in positieve vrees, zoodra hij begon te preeken. Toen de laatst gekomenen een plaats hadden gevonden en het praten had opgehouden, kondigde hij zijn tekst aan met een diepe, bulderende stem, die het laatste gefluister deed verstommen. „Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God met ons is, wie kan dan tegen ons zijn ?" Dan volgden een paar langzaam uitgebrachte zinnen in een zware, klankvolle stem, iedere lettergreep met klem uitgesproken als de losbarsting van ver-verwijderd "geschut en na eenige minuten was hij in 't dichtst van den rook van Calvijns Evangelie. De leer, de man, zijn stem, alles was vreeswekkend en overweldigend., In weinige oogenblikken lag daar het groote plan ontvouwd, gezien door Isabel als door de poorten der hel, verlicht door den gloed van het eeuwige vuur. De ontzaggelijke meedoogen- 86 looze Wil Gods stond daar vóór haar, blootgelegd in al zijn verschrikkelijkheid, gewapend met den donder, zich voortbewegend op machtige raderen. De voorkennis Gods maakte alle verder vragen overbodig en verklaarde duidelijk de leer der voorbestemming, als nog bewijs noodig was. Daar lag 's menschen eindbestemming onherroepelijk vastgesteld, in ijzeren banden geslagen, onveranderlijk en onwrikbaar als de wetten van Gods eigen bestaan. Toch flikkerde er nog een zwak licht over het strenge, vreesaanjagende gelaat Gods, barmhartigheid genaamd; en die barmhartigheid verdedigde haar bestaan door te vragen dat eenige zielen de onherroepelijke, eeuwige verwerping zouden ontkomen, die rechtens het loon moest wezen van iedere ziel, die was ontvangen en geboren in vijandschap tegen God onder den dreigenden blik van Zijn Gerechtigheid. Toch is Benson niet blind voor het goede in zijn tegenstanders. Bisschop Grind al is een sympathieke figuur evenals de Puriteinsche Mr. Henry Norris en de Reverend George Dent; en zoo zijn er meer. Het nieuwe geloof heeft hem geen bekrompen dweper gemaakt, die in zijn vroegere geloofsgenooten geen enkele goede eigenschap meer zien kan; zijn mooiste karakters echter zijn zijn nieuwe geloofsgenooten, zoo verscheiden en toch zoo één in het fier belijden van wat. hun het dierbaarst is. Sir Nicholas Maxwell, de oude vuurvreter, opvliegend bij de minste provocatie, tierend en razend als de hatelijke wetten hem weer nieuwe geldsommen afpersen; toch altijd gereed om het offer te brengen; de diplomaat met den eenvoud van een kind en de doorzichtigheid van een glas water, die zijn vrienden en dierbaren voortdurend in ongelegenheid brengt door zijn onvoorzichtige uitlatingen, waarmede hij zijn sluwe tegenstanders om den tuin meent te leiden; de over- 87 gelukkige vader van een priester-martelaar en zelf tot alle offers bereid in de verdediging zijner heiligste overtuiging. Lady Maxwell, zijn vrome echtgenoote, met een kalme waardigheid en rust, die het vurig karakter van haar man zooveel mogelijk binnen de perken der voorzichtigheid trachten te houden; de deftige meesteres van het groote huis, zoo sterk in het uur van gevaar, zoo vol berusting in Gods ondoorgrondelijke leiding, zoo vol vergeving, waar zij getroffen wordt in het dierbaarste, wat zij bezit. Margaret Torridon, haar zuster, een non, door Hendrik VIII's dwangmaatregelen uit haar klooster verdreven en nu voortzettend in het deftige huis van haar schoonbroeder dat leven, dat zij zich had uitverkoren, van eenvoudig kloosterzuster, die geen rijkere sieraden kent dan haar rozenkrans en getijdenboek, geen aangenamer plek dan haar klein kamertje, geen heerlijker feest dan wanneer een rondtrekkend priester in 't geheim de H. Mis komt lezen en het Brood der sterken voor haar breken mag. Mr. Buxtooide.joviale landheer met zijn passie voor geheime schuilplaatsen in zijn prachtig kasteel, die echter niet zullen verhinderen dat Anthony Norris in handen valt der vervolgers. Dit zijn typen, die Benson met eenige wijzigingen nog dikwijls met voorliefde zal beschrijven. Hij heeft ons maar één Mary Corbet gegeven. Mary Corbet is een katholieke hofdame van Elisabeth en haar eerste optreden in de rustige omgeving van Great Keynes, het huis der Maxwells, is verbijsterend. Lady Maxwell, haar zoon James en Isabel Norris zijn gezeten in den tuin als Miss Corbet binnenstormt. Isabel keek op en zag een wonderbare verschijning vlug over het terras en de trappen afkomen, die van het huis naar beneden leidden. Miss Corbet was gekleed met, wat zij zelf zou genoemd hebben, de eenvoud van een melkmeisje; maar Isabel staarde met verbazing naar de kunstig bewerkte, geplooide hooge halskraag, het wapperende mousseline en kant, de schitterende japon van pauwenblauw, de hoog opgemaakte vlechten zwart haar en de fonkelende gespen aan haar voeten. Ze had een levendig, opgewekt gelaat, een beetje bleek, een hoog voorhoofd, zwarte gewelfde wenkbrauwen, dansende oogen en een klein scharlaken-rood mondje, dat nu en dan na het spreken guitig natrilde. Ze kwam ritselend naderbij, met haar zakdoek tikkend en uitvarend tegen de hitte. Isabel werd aan haar voorgesteld; ze nam plaats op een rustbank, die Mr. James voor haar bijtrok, nog altijd met haar Zakdoek naar de vliegen slaande. „Ik schaam me zoo voor den dag te komen," begon ze. „Mistress Plesse zou het besterven, als ze mijn kant zag. Dames buiten, zooals u, hebben veel meer gezond verstand dan ik, Ik ben een slavin van mijn gewoonten. Waar hadt u het over, dat u mij zoo ernstig aankijkt?" Mr. James lichtte haar in. „O, Hare Majesteit 1" zei Miss Corbet. „O ja, heusch; ik denk soms dat ze zelf nooit van de planken af is. En met wat een kunst en passie weet zij zich daarbij voor te doen." „We zijn hier allen trouwe onderdanen," zei Mr. James; „verklaar u nader." „Ik zeg, wat ik meen," zei ze. „Nooit is er iemand geweest, die zoo gaarne comedie speelde en er daarbij zoo op stond zelf de heldin van het stuk te zijn. En van de troon ook, als er een is," voegde ze er bij. Miss Corbet richtte zich altijd zijdelings tot haar gehoor ; ze keek bijna nooit iemand in 't gezicht, maar op en neer, of sloot haar oogen en gooide haar hoofd naar voren, terwijl ze sprak, en heel den tijd waren haar lippen of zakdoek voortdurend in beweging of trappelde ze met haar voet of schoof op de bank heen en weer. Nog nooit, dacht Isabel, had ze iemand zoo onrustig gezien. 88 89 Ze ging voort met van de koningin te vertellen. Ze was zoo verbijsterend openhartig, dat Lady Maxwell telkens en telkens weer opkeek als om haar te onderbreken, maar elke keer sprong ze bijtijds van het dunne ijs af. Het was eigenlijk verfoeilijke praat; maar ze praatte zoo sympathiek en met een air van echte, goed gemeende humor, dat men het haar moeilijk kwalijk kon nemen. Aan het hof is zij de heveling der koningin; opgeruimd, altijd klaar met een geestig antwoord of raken zet, Zich aanpassend aan. het grillig humeur harer koninkhjke meesteres en niet zelden op haar gelaat de sporen dragend van Elisabeths hardhandige booze buien, als het soldatesque in the /Virgin Queen' boven komt. Haar vrienden staan verwonderd, dat zij als katholiek in zulk een wufte omgeving blijft. „En wie zal dan de katholieken tot voorspraak zijn ?" is haar verdediging. Meermalen dan ook weet zij haar geloofsgenooten voor de uitbarstingen van koninklijk ongenoegen te vrijwaren. Doch dat wereldsch, vlinderig uiterlijk verbergt een diep-gelcovig gemoed; haar luchthartig optreden gaat samen met een nuchter verstand en een praktischen blik. Haar „God redt de priesters, die de beste schuilplaatsen hebben", is teekenend voor haar gezonden kijk op Gods providentieel ingrijpen, dat menschelijk pogen niet overbodig maakt. Als het uur van gevaar komt en de groote crisis van haar leven, staat zij sterk en geeft Zij haar hartebloed om zoo mogelijk het leven van Anthony Norris — nu een priester — te redden. Het succes van By What Authority en de aantrekkelijkheid dier nieuwe wereld, welke hij in zijn historische lectuur had leeren keimen, zal waarschijnlijk een der go redenen zijn geweest, die hem aan den arbeid zette een tweeden geschiedkundigen roman te schrijven. In The King's Achievement i) gaan we een dertigtal jaren terug in de geschiedenis van Engeland en een aanmerkelijken stap achteruit, wat betreft de literaire waarde van het nieuwe boek. De oorspronkelijke titel The King's Conscience werd in den loop van het werk veranderd, in The King's Achievement, hetgeen ook beter beantwoordt aan den inhoud van den roman, waar we van het geweten en den persoon van Hendrik VIII weinig te zien krijgen, maar zijn duivekch werk in schrille kleuren wordt geteekend. De strijd tusschen het oude en nieuwe geloof is ook hier weer de hoofdgedachte, uitgewerkt in twee broeders, Christopher Torridon, karthuizer monnik van Lewes Priory en Ralph, Cromwells rechterhand in de grootscheepsche dieverij der kloostergoederen tot süjving van Hendriks berooide schatkist. Oude bekenden uit By What Authority komen weer terug in Sir Nicholas Maxwell en Lady Maxwell, Margaret Torridon, nu nog in haar klooster te Rusper; James Maxwell uit den Elisabeth-roman komt hier even op zijn paardje voorbij gereden als een knaapje van 9 jaar. Zooals de beide boeken ons nu ter beschikking staan, dient men eerst den Hendrik-roman te lezen en daarna dien van de dochter, zoowel om de meer logische volgorde als om de stijging van letterkundig genot. The King's Achievement is beslist melodramatisch; de kampioenen staan voortdurend tegenover elkaar met gloeien- i) In Hollandsche vertaling: Hoe een koning overwon. 9i de oogen, krampachtig gebalde vuisten, doodsbleeke gelaatskleur, trillend over geheel hun lichaam van nauw te bedwingen hartstocht. Den romanschrijver staat het natuurlijk vrij de situaties te kiezen met het oog op grooter effekt; maar overdaad in deze is meer schadelijk dan bevorderlijk; en waar de beide broeders voortdurend tegenover elkander komen te staan als vervolger en vervolgde, niet uit persoonlijken haat, maar door den drang der omstandigheden krijgt men ,des guten zu viel'. Chris Torridon staat ook ver beneden Anf&öny Norris; Ralph is niet zoo goed als Hubert Maxwell; tegenover den echt menscheHjken, medelijdenwekkenden Grindal staat de schim van Cranmer; en de oude Sir Nicholas onder Elisabeth is er veel op vooruit gegaan, nu wij kennis met hem maken in dit boek. Mary Corbets pendant Beatrice Atherton mist die frissche, aanstekelijke levendigheid, die de eerste zoo aantrekkelijk maakt en Hendrik VIII is veel meer een tooneelkoning, een vorstelijke ongenaakbare boeman dan een man van vleesch en bloed. Thomas More is mooi geteekend en bisschop John Fisher is een edele figuur. De beschrijving van Christophers eerste H. Mis, het kloosterleven in Lewes Priory, de verwoesting van hetzelfde klooster verraden de meesterhand en het tafereeltje van de ontwakende lente neem ik hier over als een staaltje van mooie woord-schildering. Chris was een luchtje aan *t scheppen in den binnenhof, even voor zonsondergang na zijn zware dagtaak in de kerk. Het land begon zich te roeren met het nieuwe lenteleven en op de heuvelen rond de stad lag die onbestemde glans van niet te beschrijven kleur, die de grasglooiingen tint, als 92 de slapende sappen weer beginnen te werken. De olmen in den binnenhof stonden in wazigen groei, nu de knoppen begonnen te zwellen aan het einde van elke twijg, en hier en daar begon een groep narcissen in goud naar buiten te breken. Op het kleine gazon vóór het gastenhuis lagen een half dozijn witte en lavendel-kleurige plekjes, die de plaats aangaven, waar de crocussen weldra het gras als sterren zouden sieren en op den hoogen westelijken gevel der ontzaggelijke kerk en de dakranden der bijgebouwen, rechts er van, waren de vogels zich aan 't oefenen in brokjes gezang, dat een maand of twee later in volle harmonie zou weergalmen. Het boek eindigt met een mystificatie, iets waarvan Benson gaarne gebruik maakt. Ralph ligt op zijn sterfbed; daarbuiten is het schavot opgeslagen, waar zijn meester Cromwell het leven zal geven. Zijn broeder Chris heeft hem het H. Oliesel toegediend, maar het is moeilijk na te gaan of de zieke kennis heeft van hetgeen er gebeurd is. Dan komt het einde. Ralph worstelde in zijn bed; zijn handen gingen omhoog en grepen naar zijn keel en rukten zijn hemd los, vóór Beatrice's vingers ze kon tegenhouden. De adem kwam snel en heesch uit zijn geopenden mond en zijn oogleden openden en sloten zich met een flikkerende trilling. Dan gingen zij open en zijn gelaat werd kalm, als hij de kamer inkeek. „Mijn.... Mijn Heer," zeide hij. Naar aanleiding van dit slot haalt Pater Martindale een brief aan van een college-jongen, aan Benson gericht na lezing van zijn boek. Eerwaarde Heer, Wat betreft den laatsten zin van The King's Achievement zou ik een kleine verbetering willen voorstellen. 93 U zegt de laatste woorden van den stervenden Ralph Torridon waren: „Mijn Heer!" Die woorden zijn, dunkt me, een beetje dubbelzinnig. Ik veronderstel dat ze op Cromwell slaan en dat u daarmee hebt willen te kennen geven, dat Ralph, zelfs in zijn stervensuur, meer getrouw was jegens Cromwell dan jegens God. Anders zoudt u geschreven hebben „Mijn God!". Maar zoudt u ze niet een beetje kunnen veranderen en de beteekenis er van duidelijker maken? Hoogachtend T. M. • Bensons antwoord getuigt dat het kleine verstandje juist gezien had. Aan de redactie van Alma Mater. T. M. heeft juist het punt aangeraakt, dat ik zelf voor den geest had, toen ik de slotwoorden van The King's Achievement neerschreef. Hij zegt dat ze dubbelzinnig zijn; het was mijn bedoeling dat ze dubbelzinnig zouden zijn. Stervende personen, die een meer dan twijfelachtig leven geleid hebben, zijn gewoonlijk dubbelzinnig. Br. had ook in mijn gedachte te laten uitkomen dat volgens Beatrice's laatste woorden, een paar bladzijden vroeger, het alles te zamen genomen mogelijk was, dat trouw jegens een schurk als Cromwell een deugd kan zijn in plaats van een gebrek. Het is soms beter trouw te zijn tegenover een schurk in een onverschillige zaak, dan trouw te zijn tegenover niemand. Eindelijk als men mij vraagt of ik de woorden „Mijn Heer" op Cromwell wil laten slaan of op God, kan ik 94 alleen antwoorden, dat ik op dat punt evenzeer in twijfel verkeer als M. R. (een andere jongen-criticus van Alma Mater). Ik zouechter wel wenschen, dat het niet volgens den gewonen loop van zaken was iemand, die slecht geleefd heeft, slecht te laten sterven — ik beweer evenwel niet, dat dit het geval was met Ralph. Robert Hugh Benson. Onder datum van 6 Maart 1905 schrijft Benson: Ik sta aan 't begin van mijn Mary-boek als op den rand van een vijver op een kouden dag — treuzelend met kleinigheden, op het punt den sprong te wagen en dan' weer teruggehouden door de gedachte, dat ik eerst nog iets anders moet doen — het is een verschrikkelijke onderneming. Van alle kanten echter, mondeling en schriftelijk, werd hij aangespoord de persoon van Maria Tudor in een roman op te voeren. The Queen's Tragedy 1) was het antwoord en de trilogie was compleet. The Queen's Tragedy is eerder een psychologische karakterstudie in dramatischen vorm dan een eigenhjke roman. Mary Tudor beheerscht het boek van begin tot einde. De eenige personen, die van eenigen invloed zijn op haar levensloop, zijn Master Guy Manton, een edelman aan haar hof, haar gemaal Philips II van Spanje en haar halve zuster Elisabeth. Al de overigen komen nu en dan met haar in aanraking, maar staan buiten haar leven. Benson interesseert zich blijkbaar 1) In Hollandsche vertaling: De Tragedie eener Koningin. Geautoriseerde vertaling door Alb. Steenhoff—Smulders. Paul Brand, Bussum. 95 weinig voor hen en schijnt hun bestaan in den loop van het verhaal min of meer vergeten. Mooie beschrijvingen en roerende passages doen den somberen toon, die over het geheel ligt, nu en dan vergeten. Philips'komst tot zijn bruid te Windsor; de toebereidselen in de kathedraal voor het huwelijk; het huwelijk zelf; de verzoening van Engeland met den H. Stoel zijn lichtplekken op den donkeren achtergrond. Opnieuw trad een diepe stilte in en Kardinaal Pole stond op. Een oogenblik richtte Mary haar oogen op hem, op den rooden gloed der gewaden, die gloeiden in de donkerte als bloemen bij zonsondergang, op de scherp-geteekende gelaatstrekken boven den zijigen baard en het kleine scharlaken-roode mutsje, dat zijn kruin bedekte. Als hij zijn hand omhoog hief, begreep zij dat het oogenblik gekomen was. Zich vastklemmend aan haar zetel stond zij eveneens op en zonk op de knieën. Er ging een gestommel door de zaal, gekraak en 't schuiven van banken, een op en neerwaartsche golving van gezichten, als geheel de menigte zich verhief en op de knieën viel. Stilte trad weer in; een stilte, die geheimzinnig versmolt met de duisternis; een rustpunt, waarin het scheen of heel het koninkrijk, ten laatste tot bezinning gekomen, met nauwbedwongen ongeduld wachtte op de komst van den vrede. De stem begon, zeer langzaam, zacht en beslist:. „Dominus noster Jesus Christus...." De nevels waren nu weggetrokken voor den geest der koningin; het scheen haar toe of zij rustte in een heerlijk landschap, tevreden en rustig en toch ook vol verlangen. Er over heen lag een glans, die helderder straalde bij ieder woord, komende uit een haar onbekenden lichtbron, een genezing-brengenden genadestroom, die verwarmde en verlichtte, waar hij heenvloeide. Er was slechts één zaak, die haar aandacht afleidde, de beweging van haar eigen lichaam. Zij trachtte de siddering te overmeesteren, de snikken terug te dringen, die haar doorschokten; het bonzen van haar hart, keel 96 en hoofd tot zwijgen te brengen — maar boven de worsteling lag haar geest als in een diepe weide van rust met den zonnehemel er boven, het gekweel van vogelengezang in haar ooren, het geluid van stroomend water en een groote vrede omgolfde haar. Zij voelde dat zij zoo zou willen sterven. Haar geest was scherp en helder en zij verstond ieder woord „Onze Heer Jezus Christus, die met zijn kostbaar bloed ons heeft vrijgekocht en ons heeft schoongewasschen van al onze zonden en ongerechtigheden, opdat Hij ons voor zichzelf zou mogen koopen als een roemvolle bruid zonder smet of rimpel. Dien de Vader heeft aangesteld als hoofd van geheel zijn kerk, Hij in zijn genade ontslaat u. En wij, door de apostolische volmacht ons verleend door Zijn Heiligheid Paus Julius den Derden, zijn Stedehouder op aarde, ontslaan u en spreken u vrij; allen en een ieder tegelijk met heel het koninkrijk en deszeïfs bezittingen, van alle ketterij en scheuring en van alle oordeel, straf en censuur daardoor beloopen. En opnieuw nemen wij u aan in de eenheid van onze heilige Moeder de Kerk. In den naam des Vaders t en dés Zoons t en des H. Geestes f." Een onbeschrijfelijke ontroering, geween, gelach en instemming stuwde uit de zaal omhoog. Na dezen enthousiasten triomf, waarmede het eerste boek van The Queen's Tragedy besluit, versombert de toon meer en meer. In de twee volgende boeken gaat de eenzame haar donkeren levensweg tot de dood verlossing brengt in haar smartenleven. Het was een allesbehalve gemakkelijke taak, die de schrijver zich had opgelegd. Als Guy Manton op 't punt staat bij Mary Tudors hofhouding zich aan te sluiten, gaat hij teraden bij Jack Norris'een anderen hoveling om inhchtingen omtrent het karakter zijner aanstaande koninklijke meesteres. 97 Jack nam hem vertrouwelijk bij den arm. „Zie eens hier, man, een dergelijke vraag moet je niet stellen aan iedereen, dien je toevallig ontmoet. Zij zouden het verkeerd opvatten; ze zouden je zeggen, dat ze koninklijk is en heilig; of ze zouden je vertellen, dat het een bastaard is en een onmensen. Maar ik zal je zeggen, wat ik er van denk." Hij keek zoo gewichtig, dat Guy een openbaring verwachtte. „En dat is ?" „Dat is," zei Jack, zijn arm nog steviger vastpakkend; „ik denk er dit van : God alleen weet het." Met een dramatisch gebaar het bij zijn arm weer los en keek hem in 't gelaat. Dan barstte hij in lachen uit. Guy was een weinig geraakt en toonde dit door zijn zwijgen. „Nou, nou, Master Manton, je moet het zóó niet opnemen", suste Jack, zijn arm opnieuw beetpakkend, „het is Gods zuivere waarheid. Ik geloof dat niemand haar kent, behalve Hij. Ze is vroom, ze is ijverig, ze heeft een eigen wil, ze is koud, ze is warm, ze is gierig, ze is vrijgevig, ze is droef van harte en gaat gekleed als voor een feest, ze is stilzwijgend en kan spreken als een redenaar, want in Februari heb ik haar gehoord in de Guildhall en ze zette nüjn hart in vlam; den volgenden dag bevroor ze het weer door haar koudheid; ze He t haar nicht en een dozijn anderen onthoofden en vier honderd opstandelingen ongehinderd heengaan. Ziehier, Master Manton, als je daar een vrouw van kunt maken, ben je knapper dan ik." The Queen's Tragedy is een somber boek, gelijk Mary Tudors leven een somber leven geweest is. Met de beste bedoelingen bezield, ziet zij één voor één haar verwachtingen onvervuld. Haar hofhouding, op enkele uitzonderingen na, dient haar zonder de minste aanhankelijkheid aan haar koninklijke meesteres; de vroolijkheid en pracht van Hendriks hof heeft plaats gemaakt voor een ernstige stemming, die als een zware wolk hangt over het vorstelijk paleis. Haar huwelijk met Philips 11 van Spanje, waarop zij al haar hoop gevestigd 7 98 had, vervreemdt het volk van haar, zonder haar de liefde en den steun te schenken van het echtelijk leven; de langverwachte erfgenaam op den troon wordt niet geboren. Van karakter onaantrekkelijk, oud vóór haar tijd, door ziekte misvormd, trekt zij zich meer en meer terug uit het openbaar leven. Zwarter en zwarter vallen de schaduwen om haar heen en de weinige zonnestralen, die haar dagen hebben beschenen, zijn reeds lang vergeten en ook de laatste hoop, Engeland terug te brengen tot de kerk van Rome, voelt zij zich ontzinken; wanj Elisabeth zal haar opvolgen op den troon en zij voelt instinktmatig dat, ondanks alle beloften, Elisabeth de dochter is van Hendrik VIII en Anna Boleyn. Zoo gaat ze heen de eenzame. De priester staat aan het altaar, opgeslagen indeziekekamer aan den voet van haar legerstede, nu haar stervenssponde, en door de weggeschoven gordijnen van het bed ziet haar door koorts verhitte verbeelding een ontzaggelijke gestalte voor zich staan, een gouden gloed, die geheel het uitspansel schijnt te vullen. Zoo juist heeft zij in ijlkoorts rondgedwaald in een wondertuin bij het opgaan van de zon. Zie, daar was nog een grooter mysterie dan zonsopgang in een tuin! Een reusachtige gestalte stond voor haar; reusachtig en ver weg; hij scheen geheel het hemelgewelf te vullen van zijde tot zijde; het gouden licht straalde door hem heen en naar omlaag; en van oost en west, van den hemel tot de aarde gloeide een onmetelijk teeken. Deze man verborg de zon, want hij hield haar aan zijn borst; maar de luister er van straalde door hem heen en rondom hem van alle kanten. Er waren twee speer-vormige spitsen links en rechts, die het licht opvingen en weer terugkaatsten en daar boven groote wolken in stralenpracht. 99 Van verre, oneindig ver, door het ruischen van stroomend water heen, kwamen de machtige woorden, die haar hart deden beven en haar keel deden trillen. Agnus Dei, hoorde ze, en antwoordde Miserere nobis, niet wetend dat zij sprak. Agnus Dei Miserere nobis. Agnus Dei Dona nobis pacem. Het wachten scheen geen einde te nemen, maar zij gevoelde of in die tusschenpooze geheel de schepping al wat zij aan klank, kleur en vorm bezat, in zich bijeengaarde om gereed te zijn voor een of ander onuitsprekelijke gebeurtenis; alles hing een oogenblik tusschen dood en leven — dan, met de langzame beweging van een berg boog zich de vage, reusachtige gestalte; het licht stroomde uit in een vloed van kleur en heerlijkheid —daar was iets aan haar hart, dat rukte en niet tot bedaren was te brengen; het moest spreken en Zijn schoonheid uitschreeuwen. Zij schreeuwde het uit — en lag stil. Zoo eindigt bij Benson de tragedie van Maria de Katholieke; de geschiedenis van een gebroken hart onder vórstelijk hermelijn, van een koningsdiadeem, die brandt als een doornenkroon, van een mislukt leven volgens menschelijke opvatting. Maar aan het altaar bij haar stervenssponde leest de priester de H. Mis van St. Hugh of Lincoln, den Engelschen heilige en de graduale van de mis dert>elijders is ook op haar toepasselijk: „Gij hebt op zijn hoofd geplaatst een kroon van kostbare steenen hij vroeg U leven en Gij hebt het hèm gegeven in de lengte der dagen voor eeuwig en altijd. Alleluja!" Van verschillende kanten en meermalen was Benson aangezocht een roman te schrijven over de andere Mary, koningin van Schodand. Hij heeft er zich nooit aan ge- 100 waagd. In By What Authority laat hij Mary Corbet den dood verhalen der Schotsche koningin; in Come Rock! Come Rope! heeft hij een vrij omstandig verhaal van haar droeve gevangenschap, de mislukte pogingen harer vrienden haar in vrijheid te stellen en hoe de held van dat boek Robin Audrey in 't geheim de H. Mis leest in de kamer, waar zij wordt opgesloten gehouden en haar versterkt met de H. Communie. Het is bij fragmenten gebleven. Andere gedachten waren inmiddels in hem levendig geworden en eenige jaren zullen voorbijgaan, alvorens hij zich opnieuw waagt op historisch terrein. Come Rock! Come Rope! verscheen in 1912. Oddsfish! zag het licht kort voor zijn dood. Come Rock! Come Rope! 1) waarin we teruggaan naar de kerkvervolging onder Elisabeth is, gelijk al zijn romans, een boek van scherpe contrasten. De vader Squire Audrey, na zijn afval onbuigzaam-koppig in zijn vasthouden aan de Engelsche staatskerk staat tegenover zijn zoon Robin, later Father Alban; Lord Thomas Fitz Herbert de Judas tegenover de katholieke Herberts; Topcliffe tegenover Campion, Maria Stuart tegenover Elisabeth. De roman opent met de beschrijving van den jongen Audrey, op weg naar zijn verloofde. Er moest geen blijder gezicht zijn dan een jonge man uitrijdend om zijn hef te bezoeken. Zijn oogen moesten schitteren, ajn lippen zingen, hij moest zijn merrie op de nek kloppen j) In Hollandsche vertaling: Trots Pijnbank en Schavot. Vertaling van Chr. Thiemissen en uitgave der N. V. de k. k.. Boek-Centrale, Amsterdam. 101 en haar zijn heveling noemen. De plassen op den weg moeten worden omgetooverd in zuiver goud en de stroom, die klatert van zijn zijde moet vol zijn van haar naam. En toch, niets van dat alles gebeurde, toen Robin reed naar Marjorie. Het was een koude winterdag met staalblauwen hemel en de ruiter reed ineengedoken moedeloos voort, als gold het een beleefdheidsbezoek, waarmede hij liever gedaan had. Reeds begint het te rommelen in de verte. Squire Audrey, de geldafpersingen moede, besluit zijn geloof er aan te geven. Robin kan hem hierin niet volgen en de strijd tusschen vader en zoon is ingezet. Een huwelijk tusschen Robin en Marjorie Manners stuit af op den offerzin van het katholieke meisje, dat een priesterroeping in hem meent opgemerkt te hebben en nu zich zelf moedig terugtrekt om hem geheel aan God te geven. Na eenige jaren teruggekeerd als priester, arbeidt hij een tijdlang in 't geheim onder de verspreide katholieken, krachtig daarin bijgestaan door Marjorie, totdat hij eindelijk door toedoen van zijn vader — die echter niet weet dat de paapsche priester zijn eigen Zoon is — wordt gevangen genomen, gefolterd en ter dood veroordeeld. Staande op de noodlottige ladder, de strop om den hals, ziet hij voor zich geknield aan den voet van den ladder, de handen krampachtig om de sporten geklemd, de gestalte van een man, zijn vader, door smart en wroeging gebroken. Hij was zonderling gekleed in een soort omgeslagen tabberd en nauwsluitende zijden slaapmuts; zijn voeten waren bloot, Het hoofd van den man hing voorover en de priester kon zijn 102 gelaat niet zien. Hij keek om zich heen als om een verklaring te vinden en daar stond, geheel alleen, een jonge vrouw in mantel en kap, die haar groote oogen naar hem opsloeg. Als hij weer naar omlaag keek, had de man zijn hoofd opgeheven en een gezicht staarde hem aan, zoo verwrongen in sprakeloos smeeken, dat zelfs hij het in 't eerst niet herkende.... Toen zag hij dat het zijn vader was en begreep hij ten minste voldoende, dat hem gevraagd werd voor 't laatst zijn priesterlijke bediening uit te oefenen. Hij glimlachte .even, boog zijn hoofd voorover als vanaf een kruis en sprak.... , Absolvo te a peccatis tuis in nomine Patris et Füii et Spiritus Sancti...." Geen enkel van Bensons boeken is in alle opzichten onberispelijk; zijn voortvarend karakter gunde zich den noodigen tijd niet een meesterwerk te schrijven. Het zou echter niet moeilijk zijn een bloemlezing samen te stellen, bijeengegaard uit zijn verschillende romans, die kon wedijveren met het beste, wat van Roomsche zijde geschreven is en de bijdrage uit Come Rack! Come Rope! zou ik willen betitelen: Op de Pijnbank. Nergens heeft Benson het physieke lijden van Gods martelaren beter beschreven dan in de twee laatste hoofdstukken van dit boek, waar verfijnde, arglist en duivelsche wreedheid de antwoorden trachten af te persen, die den martelaar moeten maken tot verrader van zijn land en koningin; en de geloofsheld, sterk in bovenaardsche kracht, zijn heiligste overtuiging getrouw, zich de leden laat uiteenrukken en verbrijzelen en met een glimlach op de lippen den ladder beklimt, die hem omhoog moet voeren tot waar Christus hem wacht, uit Wiens hand hij zal ontvangen de kroon en martelpalm gekocht met bloed en leven. 103 „Water," zei een scherpe stem, die priemde door de zware met bloed doorschoten donkerte, die over hem was gekomen. Een geluid van stroomend water volgde; daarna een gevoel van plotselinge afkoeling; hij opende opnieuw zijn oogen en werd zich bewust van een ondragelijke pijn in armen en beenen. Weer viel die dwarrelende duisternis met bloedkleurige strepen er door heen, als een lijkkleed op hem neer; dan nog eens het geluid van neerstortend water, het gevoel van verkoeling en opnieuw opende hij de oogen. Een paar minuten lang kon hij slechts met inspanning van alle' krachten zijn bewustzijn bewaren. Hij begreep dat dit allernoodzakelijkst voor hem was. Hij kon een berookte zoldevring onderscheiden met balken en daksparren en hierop vestigde hij zijn oogen, hopend op die wijze, als met dunne, ijzeren draden van zien, zich te kunnen weerhouden terug te vallen in den put, waar alles zwart of bloedig rood was. De pijn was ontzettend, maar hij dacht dat hij ze eindelijk meester was en als een worstelaar ze zoo in bedwang zou kunnen houden Als de pijn zich begon op te lossen in steken en kloppingen, in tegenstelling met dien onafgebroken druk, waarin zij zich eerst had doen voelen — als het getoeter van een schellen hoorn of de gloed van blauwachtig vuur — begon hij meer te onderscheiden en iets te begrijpen. Vier of vijf gezichten keken op hem neer; één er van was het gelaat van een man, dien hij ergens in een herberg gezien had.... dat was te Fotheringay; het was iemand in dienst van Lord Shrewsbury. Een ander was een mager gezicht; een zwarte hoed danste er achter op en neer; de lippen waren opgetrokken in en soort glimlach, zoodat hij de tanden zien kon.... Daarna merkte hij op, dat hij op den grond lag in een soort ondiepen houten trog. Hij kon zijn bloote voeten zien, een weinig omhoog getrokken en vastgebonden met touwen. Eén voor één voegden zich de indrukken bijeen en werden ze begrijpelijk. Hij herinnerde zich dat hij in de Derby-gevangenis lag — niet in zijn eigen cel; dat het magere gezicht toebehoorde aan een man Topcliffe genaamd; dat er behalve de anderen ook een dokter bij was; dat zij hem omtrent vele punten hadden ondervraagd; dat hij op sommige vragen had 104 geantwoord, op andere niet en het ook niet moest doen. Sommige er van hadden betrekking op de Schotsche Koningin. ... Daar had hij antwoord op gegeven. Het verband tusschen de verschillende dingen werd sterker.... „Als Uw armen, o Christus...." fluisterde hij. „Nou dan," klonk de schrille stem in zijn oor, zoo dichtbij en schel, dat het hem pijn deed. „Dezelfde vragen nog eens.. Zijn er nog andere plaatsen behalve Padley en Booth's Edge, in de gemeente Hathersage, waar je mis hebt gelezen?" „... .O Christus, waren uitgestrekt op het Kruis —" begon de gefolterde man droomerig. „Oh-h-hl".... Het was een schelle kreet, eer gefluisterd dan uitgegild, dien hem werd afgeperst door de scherpe pijn. Zijn lichaam was omhoog gegaan van den vloer buiten zijn wil, in eenigszins draaiende beweging, en van af zijn voeten naar boven en van zijn polsen naar omlaag was het alsof de brandende pijn als draden van vuur door zijn lichaam schoot, toen de rol plotseling werd overgehaald. Hij hing zoo misschien tien of vijftien seconden, alleen bewust van de verblindende pijn; vragen, ondervragers, zoldering en gezichten; alles was verdwenen en ondergegaan in die wielende warreling van duisternis en roode strepen. Het zweet gutste weer plotseling uit geheel zijn lichaam.... Dan hield de spanning op en hij zonk weer op den grond; de aderen bonsten in zijn hoofd en hij dacht dat Marjorie, haar moeder en zijn eigen vader op hem neerzagen.... OddsfishJ i) ïs een roman van intrigues, waarvan er twee in het boek verwerkt zijn, het Titus Oatescomplot ten nadeele der katholieken en het Rye-Housecomplot tegen Karei II en zijn broeder, den lateren Jacobus II — en de derde, het politieke schaakspel van Engelands koning met den vorst van Frankrijk, voortdurend geïnsinueerd wordt, zonder ooit nader te worden i) Oddsfisch ontleent zijn naam aan een bastaardvloek voor „God's Flesh" en stopwoord van Karei II. In 't Hollandsen vertaald als Oddfisch door Alb. Steenhof— Smulders, Paul Brand, Bussum. 105 uitgewerkt. Met uitzondering van Dolly Jermyn, Roger Mallocks beminde, speelt het vrouwelijk element in Oddsfish! een ondergeschikte rol en ,pour cause'; de hofhouding van Karei II biedt weinig stof tot ■ stichtelijke lectuur. Romantische vemikkeling is een plaats ingeruimd in Roger en Dolly's liefdeleven, dat, vol zonneschijn en storm, eindigt met den dood van Dolly, als deze zich werpt op haar minnaar om den dolk af te weren van den sluipmoordenaar, die Roger naar het leven staat. Haar geliefde is gered, maar zij zelf valt als slachtoffer harer moedige daad. De persoon, die alles bijeenhoudt is de Engelschman Roger Mallock,. de vriend en verdediger zijns konings. en half-officiëele afgezant des pausen om in Engeland zelf de stroomingen vóór en tegen Rome na te gaan. Het karakter van den roman is Karei II, en vooral in dit laatste ligt de groote verdienste van het boek. Karei II is een mengeling van vreemde, tegenstrijdige eigenschappen. Zijn maltressen deden met hem wat zij wilden; hij gooide met geld voor hen, die hem behaagden, en hem mets dan kwaad deden en gaf zijn getrouwen en dienaars een hongerloon. Men zou zeggen, dat hij enkel leefde voor het vleesch en den lust der oogen; hij was zorgeloos, zelfzuchtig en ondankbaar; in 't kort, hij was losbandig, als een man maar zijn kan, of liever losbandig, als een koning maar zijn kan, en dat gaat veel verder. Toch was het een man van buitengewone kracht, als hij ze maar had willen gebruiken. Men zeide van hem dat „hij kon, als hij wilde, maar dat hij met wilde" en van zijn broeder dat „hij wilde, als hij kon, maar dat hij niet kon"; en ik ken niets wat de twee beter teekent. Jacobus was vol plannen, zonder succes; Karei was vol succes, zonder plannen. En zoo viel het uit dat Jacobus ten laatste leefde en io6 stierf als een heilige, ofschoon hij toen ter tijd er nog allesbehalve een was; en Karei leefde en stierf als een zondaar, Goddank, een boetvaardige. Karei II is een spotvogel, wien alle ernst schijnt te ontbreken en het volgend oogenblik meester van den toestand met een enkel woord van koninklijke kracht; een schijnbaar oppervlakkige nietsdoener, alleen bedacht op eigen pleizier en een diepe menschenkenner; katholiek in zijn hart, maar teruggehouden van zijn plichten door een zondig leven en de vrouwen zijner bedorven hofhouding; geestig, melankohek, zonder zelfbeheersching, metend met twee maten, knutselend aan zijn uurwerken en den tijd verbeuzelend met zijn honden, terwijl de hoogste belangen des rijks op het spel staan, zoekend naar een middelterm tusschen God en zijn geweten; een debauché; dan weer „every inch a king"? een speler met Gods genade en een troetelkind van Gods voorzienigheid in de ure van zijn dood. Men heeft Oddsfish Bensons meesterwerk genoemd in het romantische genre. Wat den roman betreft, zooals wij dien nu kennen, zou ik dit oordeel niet gaarne onderschrijven. Oddsfish heeft echter een aanmerkelijke verandering ondergaan, sinds het in het licht werd gegeven. De oorspronkelijke Oddsfish werd ontworpen te Rome in 1903 en later zoo goed als geheel omgewerkt. By What Authority was juist verschenen en de dramatis personae van het nieuwe boek zouden de nakomelingen zijn van de Maxwells, Norissen en Nicholas Buxton onder Elisabeth. ' Nicholas Buxton, priester en kleinzoon van zijn naamgenoot onder Elisabeth, die gehuwd was geweest met Isabel Norris, zou de hoofdpersoon worden. 107 Gelijk Roger Mallock verbat hij zijn Benedictijnerabdij te Rome om in Engeland de katholiefce zaak te dienen. Het eerste deel behandelt zijn strijd tusschen plicht en lafheid. Bevreesd voor zijn leven wegens het Oates-complot zint hij op vlucht, maar overwint de bekoring om den gevangenen te hulp te komen. In kennis gekomen met Gertrude Maxwell, kleindochter van Hubert, den renegaat, tracht hij het Anglikaansche meisje te bekeeren, De aantrekkelijkheid van het jonge meisje en het uiterlijk schoon van den Anglikaanschen eeredienst oefenen echter zulk een invloed op hem uit, dat zijn geloof en priestergelofte in gevaar komen, en het is eerst na zwaren strijd, dat hij deze tweede bekoring te boven komt. Het derde deel eindelijk behandelt zijn verblijf aan het hof van Karei II om met den koning een plan van hereeniging van Engeland en Rome uit te werken. Opnieuw dreigt hij onder te gaan in de betoovering van uiterlijk vertoon, totdat bij inziet dat Karei U's plan allen bovennatuurlijken grondslag mist en de monarch enkel geleid wordt door wereldsche en politieke inzichten. Karei II sterft en Jacobus II biedt Nicholas een betrekking aan bij het hof, maar Buxton keert evenals Mallock terug naar Rome om zijn laatste dagen als Benedictijner-monnik geheel aan God te geven. Op Drievuldigheids-Zondag schrijft Benson: Mijn boek is AF. Waarom hij zijn oorspronkelijke opzet heeft gewijzigd, vind ik niet vermeld. Te oordeelen naar het bewaarde schema zou men spijt gevoelen, dat het eerste plan heeft moeten wijken voor een tweede, waardoor de roman vermoedelijk grootere eenheid, innerlijker samenhang en veelzijdiger psychologische karakterstudie heeft ingeboet. # Uit het voorafgaande treedt de opvatting van Bensons historische romans duidelijk aan het licht. Het zijn niet Zoozeer de geschiedkundige personen, die hij naar voren brengt, als wel het tijdperk in de geschiedenis, waarin zij leefden of hetwelk zij somtijds maakten. Hendrik VIII is een schim, die we slechts even vluchtig te zien krijgen; de figuur van Elisabeth neemt eenigszins vastere vormen aan; Maria Tudor is ten volle uitgeteekend; en ook van Karei II wordt een levensgroot portret gegeven. Toch zijn zij het niet, die de boeken, waarin zij respectievelijk voorkomen, stempelen tot historischen roman. Het is de kerkvervolging onder Elisabeth, de kloosterroof onder Hendrik VIII, de strijd en opleving van het katholiek geloof onder Maria de Katholieke, de politieke woelingen onder Karei II, die het hoofdmoment vormen, waaromheen al het overige zich groepeert, waarin de verschillende personen een rol spelen en wier verwikkeling, groei en ontknooping de aandacht van den lezer gespannen houdt. De dorre feiten der geschiedenis krijgen leven in de personen, historisch en niet-historisch, die in hun bestaan den terugslag voelen der roerige tijden, waarin zij yerkeeren. Met hen gaan wij naar schavot en pijnbank; zijn wij getuigen van de kuiperijen, knevelarijen, geldafpersing er, spionnendienst, die het recht hebben vervangen; beluisteren wij het hart des volks in zijn ontevredenheid, verwachting, uitgelatenheid, en bange neerslachtigheid; wij treden hun huizen binnen met hun gebrek aan comfort, de paleizen met hun schitterend vertoon van cere. 108 109 monie en opschik; zijn tegenwoordig als de koninklijke stoet voorbijtrekt langs de straten van Londen of spelevaart op de Theems. We gaan op in de wijdsche praal der grootsche katholieke plechtigheden en voelen al de kilte, die hangt in hun calvinistische bedehuizen; voelen het gemis van echt-godsdienstige voldoening in het anglicaansche avondmaal of liggen ingetogen neergeknield aan den voet van het altaar, waar een opgejaagde priester in 't geheim de H. Mis opdraagt. Al mogen ook misschien de geschiedkundige feiten niet altijd juist zijn en gekleurd door de stemming van den schrijver, die ze te boek heeft gesteld, den geest der verschillende tijdperken heeft Benson als bij intuïtie gevoeld en het is de atmosfeer dier vervlogen tijden, die in orkaan, stormwind of luwte ons tegenwaait uit zijn boeken, die ze stempelt tot geschiedkundige romans. Het is een groote sprong van de 16e en 17e eeuw tot de 31e, het tijdperk van een Lord of the World en The Dawn of All. Toch schik ik deze futuristische pennevruchten onder Bensons historische werken, als weergevend op hun beurt den geest en de stroomingen dier toekomstdagen, gelijk hij ze heeft opgevat. Op het schutblad van Lord of the World staat de volgende noot van den uitgever gedrukt: „Het onderwerp van dit boek is een ,parabel' van de godsdienstige crisis, die men mag verwachten, dat over een eeuw zal plaats hebben, als de lijnen, waarlangs onze huidige strijdvragen zich bewegen, onbepaald worden doorgetrokken. Het dient zich niet aan als een ,profetie', zelfs niet van dat soort, waarin men vaak liefhebbert. De- roman is volstrekt niet theologisch; integendeel hij is beslist HO sensationeel en hier en daar sterk ,dramatisch\ De schrijver geeft een schets hoe hij in zijn verbeelding zich voorstelt dat de maatschappij een eeuw later zich zal vertoonen, verdeeld in twee godsdienstige kampen: Katholicisme en Humanitairianisme, waarbij de strijd tusschen beide den vórm aanneemt van strenge wetgeving en bloedvergieten." De voorrede van The Dawn of All komt hier nogmaals op terug. Het is nuttig dit in het oog te houden bij de beoordeeling van deze twee fantastische werken, die den schrijver veel bewonderaars naast veel bedillers hebben bezorgd. Julian Felsenburgh, de Meester der Aarde, is de verpersoonlijking der nieuwe leer der Menschheid, die de natuur ten troon stelt en aanbiddend neerknielt voor de symbolische voorstellingen van het Moederschap, het Leven, het Voedsel en het Vaderschap. Percy Franklin, de laatste paus, is de incarnatie van het bovennatuurlijke, die zijn onoverwinnelijke kracht zoekt en vindt in den verborgen God der Eucharistie. Door de godsdienst-wereld der toekomst loopen slechts twee groote stroomen; geloof en ongeloof; alle andere stroompjes en beekjes hebben hun wateren daarin uitgestort en liggen nu met droge bedding. De verschillende sekten zijn alle opgelost in de ééne godsdienst der Menschheid; één slechts is sterk genoeg geweest den drang te weerstaan: het Katholicisme. Al is ook zijn ledental aanzienlijk geslonken en haar gebied beperkt tot de stad Rome, later zelfs tot het kleine Nazareth, de levenskracht is ongebroken; en zekér van de overwinning, omdat zij steunt op den Onoverwinnelijke, bindt de Katholieke Kerk den strijd tegen de Menschheid aan. Vorsten, volkeren, landen en werelddeelen onder- III werpen zich aan den President van Europa en Tribuun van Amerika, den éénen Felsenburgh, die ook de Aziatische volkeren heeft opgenomen in de groote broederschap der menschheid. De aanhang van Rome wordt steeds kleiner. Rome, de paus, ,papa angelicus' met de kardinalen in het Vaticaan aanwezig, nagenoeg geheel de katholieke kerkgemeente wordt weggevaagd van de aarde door een bomaanval uit de ,volors', de moderne vliegtuigen van den Meester der aarde. Slechts drie kardinalen zijn ontkomen; de Duitsche kardinaal Steinmann, de Patriarch van Jeruzalem en de Engelsche kardinaal Percy Franklin. Percy wordt tot paus gekozen; zijn beide mede-kardinalen sterven spoedig, maar nieuwe worden benoemd; onder de twaalf nieuwe prinsen der kerk is een Judas. Een tijdlang weet de nieuwe paus zich schuil te houden in het verborgen Nazareth, totdat Judas, kardinaal Dolgorovski zijn meester verkoopt. Het lot van het pausdom en de katholieke kerk gaat beslist worden en het werk van den Christus zal worden vernietigd op de plaats zelve, vanwaar uit de Stichter Zijn leer was gaan prediken. Twee honderd vliegtuigen onder persoonlijke leiding van Julian Felsenburgh hangen boven het plaatsje, waar de laatste paus staat aan het altaar, omgeven door zijn weinige getrouwen. De H. Mis is geëindigd en het Tantum Ergo wordt aangeheven voor het ter aanbidding uitgestelde Hoogheilig Sacrament.... ....en voor het laatst zongen de stemmen.... Praestet fides supplementum Sensuum defectui.... ... .Sneller en sneller kwam Hij nader, de erfgenaam der tijden en de Balling der eeuwigheid, de laatste jammerlijke Prins der opstandelingen, het schepsel tegenover God, blinder dan de zon, die haar licht begon te derven en de aarde, die sidderde; en als Hij naderde, op dat zelfde oogenblik overgaande van de ijlste, stoffelijke gedaante in de doorzichtigheid van een geesten-vorm, wielde de drijvende kring achter Hem aan, dansend als spookvogels in het zog van een schimme-schip.... Hij kwam; en de aarde, nog eens uiteengerukt in haar trouw, kromp ineen en waggelde in haar doodstrijd van verdeeld eerbetoon.. ....Hij kwam — en reeds zweefde de*schaduw opwaarts van de vlakte en verdween, en de witte netvormige vleugels gingen omhoog om zich zwevend stil te houden en de groote bel weerklonk met een lang-aangehouden harmonisch accoord — niet sterker dan fluisterstemmen boven het weergalmend stormgeloei van eeuwige lof.... .... Genitori Genitoque Laus et jubüatio, Salus, honor, virtus quoque Sit et benedictio; Procedenti ab Utroque Compar sit laudatio.... en nog eens Procedenti ab Utroque Compar sit laudatio.... Toen verdween deze wereld en al haar glorie. Een fantastisch boek met een fantastisch slot, waar het nuchter begrijpen dikwijls het spoor bijster raakt in de schemering van half-uitgedrukte beeldspraak; waar de gestalten vervagen tot schimmen-omtrekken en de uitgesproken woorden eer aanstippen dan duidelijk weergeven de gedachten, die de schrijver heeft willen uitdrukken: den apocalyptischen strijd tusschen den Christus en den antichrist en de overwinning van den Eeuwige "irr1,-. 112 in den ondergang der dingen, die zijn van den tijd. Dat is het hoofdidee van den roman. Al het overige is bijzaak, uitleg, glossen, illustratie der opgezette thesis; belichting, omUjsting van het groote schilderij voorstellende den reuzenstrijd tusschen God en den Leviathan. De nauwkeurigst uitgewerkte détail-teekening in de schildering der titanische worsteling tusschen Felsenburgh en den laatsten Paus van Rome is de persoon van Mabel Brand. Als levensgezellin van Oliver Brand — in den nieuwen godsdienst is geen plaats voor het huwelijk — is zij een der voornaamste steunkrachten der groote wereldbeschouwing, en gaat weldra geheel op met hem in de nieuwe idealen. De wereld voor hen klopte met één vol leven, zich ontwikkelend in bloem en dier en mensen, een stroom van heerlijke kracht, opborrelen^ uit een diepe bron en alles besproeiend, dat leefde of voelde. Het romantische er van werd te meer gewaardeerd, omdat het begrijpelijk was voor het verstand, dat er uit was voortgekomen; er waren ook geheimen, maar geheimen, die eerder aantrokken dan terughielden, want zij openden nieuwe heerlijkheden met iedere ontdekking, die men deed; zelfs levenlooze voorwerpen, het fossiel, de electrische stroom, de ver verwijderde sterren, het waren stofdeeltjes afgeworpen door den Wereldgeest, geurend met Zijn Tegenwoordigheid, verkondigend Zijn Natuur. Opgaande in dit pantheïstisch-sensueel gevoelsleven huldigt zij Felsenburgh als den profeet van een ongestoord aardsch-paradijsleven. Alleen de christenen blijven halstarrig vasthouden aan verouderde begrippen. Een complot wordt ontdekt van eenige te vurige volgelingen van Rome tegen het leven van Felsenburgh en de gerechtigheid moet haar loop hebben. Dood en 8 113 vernietiging woeden in Londens straten en Mabel, die er getuige van is, ziet een stuk van haar mooien droom in scherven kapot geslagen. De volgelingen van den grooten Felsenburgh waren niet beter dan de Christenen, even wreed als de menschen op wie zij zich wreekten, even blind alsof de Verlosser Julian nooit gekomen was; alles was verloren.... Oorlog en hartstocht en moord waren teruggekeerd in de samenleving, waaruit zij meende dat zij voor altijd waren verdreven. De brandende kerken, de opgejaagde Katholieken, de razernij in de straten, waarop zij dien dag had neergezien, de lijken van het kind en den priester op staken gedragen, de brandende kerken en kloosters.... De inzinking was volkomen. Maar Olivers woorden en de naam van Julian Felsenburgh doen de schaal weer overslaan en het geschokte vertrouwen keert wederom terug. Doch niet voor lang. Een decreet wordt uitgevaardigd, dat de vernietiging beoogt van alle „supernaturalisten". De crisis is dezen keer heviger dan de eerste maal en het vraagt Olivers heele overredingskracht om Mabel voor Felsenburgh te behouden. En als deze een nieuw decreet promulgeert met bevel iedereen te ondervragen of hij in God gelooft en elk bevestigend antwoord met den dood dreigt te straffen, verlaat zij heimelijk haar woning om in een der vele Euthanasia-huizen, door heel het rijk opgericht, door gasbedwelming een einde te maken aan haar mislukt leven. Er was een hoogtepunt, had men haar geleerd, in lichaamssmart of zielepijn, waarop het individu zich zelf en de gemeenschap tot last werd en hij een daad van naastenliefde stelde door zich door den dood te onttrekken aan de gemeenschap. 114 Dat oogenblik is nu voor Mabel gekomen. Eerst echter is zij bij Mr. Francis, den afgevallen priester, geweest om inlichtingen omtrent den katholieken godsdienst. Zijns ondanks heeft deze haar met de hoofddogma's der roomsche kerk vertrouwd gemaakt; maar de overtuiging ontbreekt in den renegaat om deze ziel, naturahter christiana, vastheid en rust te geven. Op de tafel van haar kamer in het Euthanasia-huis staat een wit geëmailleerd kistje in teere kleuren artistiek met bloemen beschilderd. Een wit-guttapercha-slang met breed mondstuk hangt uit het bovengedeelte naar omlaag; twee met leer bedekte klemmen zijn aangebracht om het mondstuk om het hoofd te bevestigen; een draai aan een porceleinen knop terzijde van het kistje opent en regelt den gastoevoer. Mabel bevestigt den respirator met het doodelijke gas voor haar mond; bewust voelt zij hoe de dingen rondom haar wegnevelen en verdwijnen. En in het vage bewustzijn van die laatste oogenblikken is het haar of iets in haar openspringt, dat zij altijd bij zich had gedragen in het diepste van haar gemoed, zonder het te begrijpen; de ingeschapen trek naar den grooten Onbekende, dien zij in Felsenburgh meende gevonden te hebben, doch Wiens tegenwoordigheid zij nu gevoelt met een zekerheid, die geen twijfel overlaat. Zoo sterft Mabel, de beste van Felsenburgh's volgelingen, in haar laatste oogenblikken zich buigend voor den God, dien zij in haar leven niet gekend heeft, terwijl daar buiten de aarde wankelend op haar grondvesten, de zee met vernielend stormgeweld steden en dorpen verzwelgend en de zwarte wolken in de onweer Zwangere luchten dood en verderf uitbrakend den "5 emdtriomf aanstemmen van den Meester van dood en leven. Men heeft Lord of the World fantastisch genoemd, een vrucht van verhitte verbeelding en de stelling is niet moeilijk te verdedigen. Men heeft het smalend een sensatie-roman geheeten; Benson had het voorzien en voorspelt dien indruk in zijn voorrede. Men brandmerkte het boek als ontheologisch, in strijd met het dogma der katholiciteit der kerk en haar verspreiding over geheel de aarde; een oogenblik zelfs hing een ongunstige uitspraak der Romeinsche Index-Congregatie dreigend boven schrijvers hoofd. Benson slaagde er in bij de autoriteiten te Rome zijn meeningen te verdedigen en als bewijs zijner orthodoxie schreef hij The Dawn of All. In The Dawn of All, wordt dezelfde thesis opnieuw uitgewerkt, nu in tegengestelden zin; de eindoverwinning van Christus straalt in al het licht Zijner wereldheerschappij en met de overwinning van het geloof gaat een nieuwe zon op over de wereld. Koningen en keizers zijn de vasallen van den paus vanRome en hangend in hun rijkversierde ,volors' in de lucht boven Engeland wachten de machten van Europa op paus Gregorius XIX om in hem den Meester der Wereld te eeren, Wiens plaatsbekleeder hij op aarde is. En dan een heerlijk schouwspel. Want, zich voortbewegend in een op zich zelf staande, dicht aaneengesloten phalanx, ieder luchtschip slechts zoover van het andere verwijderd, dat het diens vrije beweging niet hinderde, naderden de statie-schepen van de vorsten van Europa, aan beide zijden geflankeerd door een eskader gardeschepen in rij — Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, dan België en Holland, daarna de Skandinavische koninkrijken, gevolgd door een aantal kleinere staten van het Balkanschiereiland, Griekenland en de Zwarte zee; dan het Russisch schip met den zwarten adelaar; eindelijk de groote galjoenen van Spanje en Italië; en in ieder onder een baldakijn, zat'een koninklijke gestalte. En het laatst van allen zweefde nadei een ontzaggelijk luchtschip in scharlaken en wit met eer wit-gouden banier en de gekruiste sleutels op den voorsteven, in het eerst nauwelijks zichtbaar achter de druk bewegende flottielje; en daarachter een eskader van volgschepen. En het scheen den toeschouwer, die bewegingloos dit alles gadesloeg, toe, alsof te midden van den luister der middagzon de schittering van de zee van luchtgevaarten, te midden var het klokgebeier beneden, het gedonder van 't geschut en de schelle kreten, die de lucht vervulden — nog andere Wezen: tegenwoordig waren in een derde middenstof, verschillend van die van lucht en aarde; alsof doordringend in deze stoffelijke wereld er nog een andere wereld was, grooter dan die van stof en verstand, van zinnelijke waarneming en gedachte — een wereld, waar alles tot harmonie en eenheid werd gebracht — de botsing van vleesch en geest — en dat ten laatste het een volkomen beantwoordde aan het ander en de geest het vleesch bezielde en het vleesch den geest uitstraalde Een enkel verblindend oogenblik kwam het hem voor ol hij eindelijk zag hoe afstand was saamgevat in een enkel punt, kleur in witheid en klank in stilte, als op het woord van Hem, die nu ten laatste zijn macht had ontplooid et heerschte; Wiens Rijk'eindelijk was gekomen, aan Wien ir waarheid alle macht was gegeven in den hemel en op aarde Het jaar van dezen luisterrijken triomf van den stedehouder van Christus, Gregorius XIX, is 1973. Lodewijk XXII is koning van Frankrijk, Eduard LX koning van Engeland; geheel de wereld is katholiek; ook d< Duitsche keizer heeft zich bekeerd. Ierland is één groo klooster; de laatste tegenstand der socialistische parti 117 is gebroken; de paus is „Meester der Wereld"; de dageraad van een nieuwen dag is aangebroken; de Christus heerscht oppermachtig: Princeps Gloriosus. De modernistische priester Monsignor Masterman, die dat alles in zijn langen droom gezien heeft, ontwaakt uit zijn coma en de stervende blik gericht op de liefdezuster, biddend en wakend aan zijn sponde, vraagt hij om een priester om de rekening van zijn leven met God te vereffenen. Kunnen we The Lord of the World een nachtmerrie noemen, The Dawn of All is een mooie droom. De laatste roman schetst een toekomstig millennium van een alles beheerschend roomsch geloofsleven; het eerste boek is een illustratie van den evangelietekst: „Want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan en zij zullen groote teekenen en wonderen verrichten, zoodat, indien het mogelijk ware, zelfs de uitverkorenen in dwaling zouden worden gebracht." The Dawn of All is eerder een reeks tafereelen dan een roman; zelfs de Oliver-Mabel-episode, die The Lord of the World-catastrophe eenigszins terugbrengt tot het niveau van het gewone menschenleven, ontbreekt hier. Monsignor Masterman, secretaris van Kardinaal Bellairs, aartsbisschop van Westminster, verkeert in een staat van verdooving als de roman opent en ontwaakt op het einde van het boek. Hij is in zijn bewusteloozen toestand de drager van Bensons gedachten en het is in zijn persoon, dat de verschillende phasen, waarvan hij toeschouwer is, een zekere eenheid krijgen. Hij is tegenwoordig bij het theologisch dispuut te Versailles, uitgeschreven door den Franschen Koning om den laatsten tegenstand te breken van den reeds drie- iz8 kwart roomschen Duitschen keizer. Vogelsnelle volors voeren Mgr. Masterman naar Rome, waar hij getuige is van de meer dan koninklijke huldiging den paus gebracht op St. Pietersdag; te Lourdes wordt hem inzage verstrekt in de archieven van 't Bureau de constatations; ziet hij de enthousiaste menigte voorbijtrekken in de Sacraments-processie, waarbij de zieken en ongelukkigen genezen opspringen als in de dagen, toen de groote Wonderwerker rondtrok door de steden en vlekken van Palestina. Te Versailles had hij geleerd dat de Kerk de maatschappij kan hervormen; te Rome zag hij haar invloed werkzaam in het te samenbrengen der volken; in Lourdes eindelijk begreep hij hoe haar leer de brug vormde tusschen wetenschap en geloof en dat wonderen volkomen pasten in het complex van leerstellingen door haar verkondigd. De opgedane ervaringen roepen nieuwe kwesties wakker. Wat zal de Kerk doen als een harer kinderen weigert zich te onderwerpen aan een gegeven beslissing ? Het antwoord hierop wordt gegeven in het kerkelijk proces tegen den Benedictijner monnik. Dom Adrian Bennett, die zich verzet tegen een uitspraak der godgeleerde faculteit en weigert een geval van genezing als miraculeus aan te nemen, dat volgens hem natuurlijk kan verklaard worden. Dom Adrian wordt veroordeeld en overgeleverd aan de wereldlijke macht en als een gevaar voor de katholieke maatschappij door dezen ter dood veroordeeld. Monsignor Masterman vertrekt nu naar Ierland, herschapen in één groot contemplatief klooster om in de stilte der heilige eenzaamheid rust te zoeken voor XIQ. zun overspannen zenuwen. Als bij na afloop zijner retraite stond in de groote kerk en zijn oog liet gaan over de rijen koorbanken omhoog loopend, de een boven den ander, tien duizend te zamen; als hij zich voorstelde welke de indruk moest zijn bij het zien van dien stroom godgewijde personen daar binnentredend, ieder met zijn lantaarn in de hand, door de ontelbare deuren aan het einde van de nauwe gangetjes, tusschen de banken; als hij zich een voorstelling trachtte te maken van den donder van den passieloozen Carthusiaansch-Gregoriaanschen zang — als hij dat alles aanschouwde met zijn lichamelijke oogen, zwijgend staande naast den zwijgenden monnik en langzaam aan begon te begrijpen wat dit alles beteekende en wat de wereld zijn moest, waarin men in zoo iets berustte -— een wereld, waar ten laatste contempatlieve monniken werden geëerd als koningen der aarde, terwijl zij zelf het leven regelden en verzachtten van hen, aan wie de Wereld had gewanhoopt; als hij zijn verbeelding nog verder het gaan en zich herinnerde, dat dit slechts één was van de ontelbare huizen van eenzelfde soort — als hij zich dat alles bewust werd en inzag wat het beteekende voor de beschaving, waarin hij verkeerde — begon zijn afschrik te wijken om plaats te maken voor een eerbiedige vrees en een soort verrukking, die noch Rome, noch Lourdes, noch Londen hem had kunnen geven.. De dageraad der nieuwe wereldorde groeit in kracht en licht en gouden glans en de man, die de wereld aldus de zegeningen gebracht had dier nieuwe beschaving, was geen half-god, gewapend met bliksemflitsen; geen man, zich verheffend boven de hem gestelde plaats, torens bouwend, die ten hemel moesten reiken, op aardsche grondslagen; maar een man, eerlijk en oprecht tegenover zich zelf en zijn talenten, in nederigheid wandelend voor God. Het was boven de Natuur, niet bovenmenschelijk; genade en waarheid de Natuur omscheppend; met een natuur, zich tevergeefs 120 121 verwringend in ijdel pogen om de gestalte van genade aan te nemen. Het was een mensen, die kon lijden, die kon heerschen, omdat slechts hij, die zijn zwakheid kent, sterk durft zijn. Vicisti Galila.ee! Lord of the World en The Dawn of All zijn beide toekomstdroomen, uitbeelding van eenzelfde gedachte, in den grond identiek, in uitwerking verschillend; de eerste spontaan; de tweede min of meer verwrongen. Beide, voor zoover ik weet, de uitwerking eener idee, het inbeeld-brengen van een toekomstige wereldstaat, waarvan tot nu toe de moderne socialistische wereldbeschouwing het monopolie bezat — en reeds als zoodanig hebben zij recht op een plaats op de boekenplanken van Roomsche romanlectuur. STRIJD TEGEN „CONVENTIE". Er is een psyche van het individu, een psyche van een bepaalde klas personen, een psyche van een volk. De bewegelijke, licht ontvlambare Zuiderling zal anders schrijven dan de meer bezadigde, nuchtere zoon van 't Noorden; H. G. Wells, zoon van een kleinen Londenschen winkelier, beweegt zich het gemakkelijkst in het milieu van den kleinen man; Oscar Wilde, de aristocratische, sensueele dandy, zoekt zijn inspiraties in salons en boudoirs; Robert Hugh Benson voelt anders dan de lichte en wereldsche Eduard Frederic Benson en verschillend ook van zijn meer rustigen, ouderen broer Arthur. Arthur Christopher Benson typeert zich zelf waar hij schrijft in zijn Upton Letters: „ik vind schrijven ' zoo heerlijk en ga zoo op in 't bouwen van mijn zinnen, dat ik mijn vrije dagen in de vacantie geheel en al inricht om zooveel mogelijk uren ter beschikking te hebben om te schrijven; en op die wijze gaat ook voor een groot gedeelte van het jaar het beste en aangenaamste van den dag verloren, de heerlijke zomeravonden, als de vermoeide wereld geurig wordt en koel." Eenzelfde ontboezeming komt op andere plaatsen nog meermalen terug. In tegenstelling met Hugh is Arthur de letter- kundige, voor wten de literaire arbeid alleen reeds voldoende belooning is. Zelf een ijverig beoefenaar van literatuur en kunst, maakte hij naam als opvoeder en leeraar te Eton en Cambridge en werd in 1903 van wege bet gouvernement aangezocht met Viscount Esher de brieven uit te geven van koningin Victoria, die in 1907 het licht zagen. Sinds 1915 is hij „Master" van Magdalen College, Cambridge. Behalve de Benson-biograpbiëen van zijn vader den aartsbisschop, zijn broer Hugh en zijn zuster Maggie, schreef hij een leven van Archbishop Laud en literair-biographische studiën van Tennyson, Fitzgerald, Rossetti, Walter Pater en Ruskin. Vier deeltjes gedichten, twee bundels mystieke schetsen, The Isles of Sunset en The HUI of Trouble, dat Hugh in manuscript mocht lezen en waardoor hij misschien geïnspireerd werd The Light Invisible te schrijven, en een vijftiental boeken met hterair-philosophische en medidatieve schetsen, hebben zijn naam als schrijver gevestigd. Het is voornamelijk in deze laatste werken dat de echte Arthur Christopher Benson het meest tot zijn recht komt. Een of ander idee: een oude ruïne, een klassiek kunstwerk, een mooi natuurtafereel, een opkomende herinnering uit vroegere dagen, de dood van een vriend, een passage in een boek of gedicht trekt zijn aandacht. Rustig en kalm laat hij de opgekomen gedachte zich ontwikkelen en rijp worden; nieuwe ideeën groepen er zich om heen als om een kern, verdiepen of illustreeren het hoofdthema, totdat de verschillende deelen tot een organisch geheel zijn saamgegroeid. Met smaak en nauwlettendheid wordt alles gewikt en gewogen en in rustige, stijlvolle perioden neer- 123 124 geschreven. Ieder woord is op gijn plaats, iedere zin loopt sierlijk en gemakkelijk, iedere periode is een gaaf onderdeel van het gesoigneerde geheel. De gedachte moge dikwijls vrij oppervlakkig zijn, de vorm is onbe' rispelijk. Waar hij zich bepaalt tot literatuur of kunstbeschouwing, is A. C. Benson een aangenaam causeur. Als philosoof van 's menschen bestaan is zijn oordeel niet zonder gevaar, doortrokken als zijn werken zijn met een agnostische levensphilosophie, die op dwaalwegen leidt. Edward Frederic Bensons Hugh's tweede broeder, schreef zijn Dodo in 1893 en het werd het boek van het jaar. Sindsdien gaat het aantal romans door hem in 't licht gegeven de dertig te boven. Met uitzondering van The House of Defence, een roman over Christian Science, The ChaUoners, waarin de geloofsstrijd tusschen vader en kinderen behandeld wordt, en The Blotting Book, een soort detective-roman, is E. F. Benson de romanschrijver van de „upper ten" en de goud-koninginnen met al het wufte en wereldsche, waarvan dat leven vol is. Zijn lords en ladies verkeeren in een wereld, waar geld alles is om de genoegens, die men er zich mede kan koopen, waar een adellijke titel hooger staat dan een welverdiende, eerlijke naam; waar men in de keuze tusschen God en den mammon den eerste verzaakt, omdat Zijn moraal te strikt is, Zijn waarschuwingen te hinderlijk zijn; waar men poeslief is in elkanders bijzijn, maar laster en kwaadspreken den vrijen teugel laat, zoodra men veilig meent te zijn; waar men bals bezoekt en theaters en feestdiners en niet weet waar de kerken staan; waar het heden alles absorbeert en het toekomstig A. C. BENSON. R. H. BENSON. E. F. BENSON. oud 51 jaar. oud 42 jaar. oud 46 jaar. 125 leven een quantité négligeable wordt, waar men zich niet mede bezig kan houden. „It's very wo-wo-Wo-worldly" was Hugh's kritiek op Fred's Dodo, waarvan hij het handschrift ter lezing had gekregen. Met uitzondering van enkele, had hij hetzelfde kunnen zeggen van E. F. Bensons andere romans. Dat het leven der hoogere standen een leelijken kant heeft, is voldoende bekend en de satirist vindt daar stof in overvloed om zijn grimmige scherts te plaatsen. Thackeray heeft hetzelfde onderwerp behandeld en vele anderen met hem. Bij Edward Frederic Benson echter valt te veel licht op het aangename, wat in dit leege bestaan niet ontbreekt en de verboden vrucht mist te zeer den wrangen bijsmaak, die van een verder toegrijpen afschrikt. Edward Frederic Benson is een knap stylist, onderhoudend verteller en raak opmerker van een be^ dorven pleizier-wereld, maar mist den dieperen ernst en gezonde levensbeschouwing om het mom af te rukken en den wereldschen geest op de kaak te stellen in zijn nietswaardige kleinheid en bedorvenheid. „E. F. B. is een vogel van pleizier" schreef Hugh eens aan een zijner vrienden, „en A. C. B. een paradijsvogel" en teekende hiermede tamelijk raak de karakters van zijn twee broers in hun letterkundige praestaties. In Bensons moderne romans zullen we de drie stroomingen terugvinden van zijn eigen persoonlijk zieleleven, van den dertigen burgerstand, waarin hij is grootgebracht en van den bewoner van het sportHevende Engeland. Ook de psychologie zijner roman-karakters is opgebouwd uit de grondstoffen, gevonden op eigen 126 üt 01 Dijeenverzameia in ae naaste omgeving, en menige trek zijner denkbeeldige personen is een duplikaat van eigen levensmomenten of een weergeven van scherpe Dbservatie van vrienden, kennissen en familieleden. Het onderscheid hier, gemaakt tusschen histpriscben zn psychologischen roman, is niet bedoeld als een strakke grenslijn, die den historischen roman zou bannen buiten het gebied der psyche, doch meer als afbakening van een nieuw terrein, waar geschiedenis is buitengesloten. De historische romans zijn historisch en psychologisch, twee gelijkwaardige grootheden, die elk een ieel van onze aandacht vragen; in den psychologischen roman concentreert zich alles op karakterstudie. Zelfs wanneer wij ons beperken tot de zeven strikt psychologische romans, die hier in bespreking komen', is het album der portretten, een boek van vele bladjijden. Overwegend zijn het personen van jeugdigen of gemiddelden leeftijd, heeren en jonge dames met de gezonde kleur van het buitenleven, met losgewoelde baren, waar de wind mee gespeeld heeft, met een open, frisch gelaat, maar zonder veel teekening van inwendig leven; typen van een conventioneel bestaan, die den dag buitenshuis doorbrengen in pleizier-excursies, jachtpartijen, watertochtjes of wandelingen in veld en bosch; thuis gekomen Zich terugtrekken in eigen vertrekken, ïen uur zich kwijten van de plichten, die de cultus van rvasschingen, kosmetiek en kleeding vraagt, om bij den slag op den gong af te dalen naar de gemeenschappelijke setzaal. Wanneer deze plechtigheid naar wensen is ifgeloopen, blijven de heeren een tijdje achter onder 't genot van een sigaar en een glas wijn; de dames gaan naar het salon, waar de heeren zich later bij haar zullen Ai 127 aansluiten. De avond wordt besloten met onschuldig, nietsbeduidend gepraat over ditjes en datjes, totdat het slaan van het uurwerk aangeeft, dat Weer een dag is voorbijgegaan en men zich ter ruste moet begeven om krachten te verzamelen om van den dag van morgen naar eisch te kunnen genieten, die als twee druppelen water gelijkt op den dag, die is voorafgegaan. Het album is rijk voorzien van portretten van priesters en clergymen, meestal dorpsgeestelijken of vicars van kleine gemeenten; voorts een Jezuïet en een paar monniken in Franciskanerpij of Kartuizerhabijt. Er is een jongensportret onder, Jim uit Initiation, een parmantig kereltje en vroolijke spring-in-'t veld met zijn twee onafscheidelijke honden Jack en Ji-11 en de pony; verder eenige foto's van oudere dames, die een sterken familietrek vertoonen met Mrs. Benson, Hugh's hooggeschatte moeder. Maar hier en daar verspreid, wordt de opmerkzaamheid getrokken door een meer geprononceerde persoonlijkheid. Chris Dell, bijvoorbeeld, uit The Sentimentalist; de vingers in de armsgaten van zijn vest, het hoofd in den nek, de beweeglijk! trekken om oog en mond van den acteur, die op bevel van de diepste wanhoop over kan slaan in de luidruchtigste uitgelatenheid; van den ,poseur', die met mimiek, valsche passie en aangeleerde innemendheid de hoofden en harten der jongeren, Vooral der zwakke sekse, op hol brengt. Maar hij heeft zijn man gevonden in den ruigen kop, dien we eenige bladzijden verder opslaan, John Rolls, een sterkgebouwd man van athletische kracht, met diepe groeven in 't ernstig gelaat, de voren van geweldigen hartstocht en diepe smart, en een paar oogen, waarvoor de dienste hartsgeheimen open schijnen te liggen. De nieuwe Chris Dell uit de Conventionalists, dien we een weinig verder zien, is dan ook een geheel andere verschijning; de tooneelheld is opgegaan in de rustige, kalme persoonlijkheid van den man, die na stormen te hebben getrotseerd, binnengeloopen is in veilige haven en de opgedane ervaringen kan benutten om ook anderen te brengen, waar bij zelf nu staat, op de hoogte van een leven, dat in de welbegrepen verhouding tusschen schepsel en Schepper met scherp oog, vaste hand en hoopvol verwachten zijne levensdaden beschouwt als bouwstof voor een woning in het huis des Vaders. Op het tegenoverstaand blad staat Algy Bannister, een pupil van Chris en de hoofdpersoon van The Conventionalists; een jonge man met heldere grijs-blauwe oogen, eenigszins verlegen uitkijkend uit een bijna doorschijnend gelaat, dunne roode lippen met een zekere beslistheid dicht opeengeklemd, een onderkaak bijna loodrecht op den hals, een rechte neus met bewegelijke fijngevormde neusvleugels en een kin met juist een zwakke aanduiding van een spleet in 't midden. Een weinig verder vinden we Algy's tweede portret, glimr lachend in het witte habijt der Kartuizer monniken, met geschoren kruin, en oogen, waarvoor de sluiers zijn weggevallen en die nu te staren schijnen in een wereld, niet van den tijd. Een geheel andere verschijning weer is PercyBrandreth Smith uit An Average Man, met donkere oogen, krullend haar, een jongensachtige opgeruimdheid, maar zonder sterksprekende trekken, die duiden op wilskracht en ernstige levensopvatting. Van hem is geen tweede portret aanwezig; want, ofschoon hij evenals Algy, een 128 129 tijd van beproeving heeft doorgemaakt en een stem heeft gehoord, die riep tot hooger leven, miste hij de noodige wilskracht zich los te maken van de dingen van vleesch en bloed. Hij had een ernstige crisis doorgemaakt en was er overwinnend uit te voorschijn gekomen, op een wijze, die waarschijnlijk ieder der personen zijner omgeving van harte zou toejuichen. Hij had zijn emoties gehad — welke jongen heeft die niet? Hij had zijn droomen gehad van een gestreng verstorven leven, van Don Quichotterie en eerzame menschelijke passie en met beslistheid had hij ze onder den voet getreden. Hij had zich zelfs verbeeld dat er een Trouw was zoo sterk, dat ze een man kon wegtrekken van zijns vaders huis in een ver land, niet wetend waarheen hij ging en had den zedelijken moed gehad thuis te blijven. Hij had geleerd dat voorzichtigheid een hoogere vorm is van dapperheid, als het niet inderdaad het beste deel er van was, en had zich daarom voldoende bezeten om per brief een meisjeshart te breken, in plaats van zwak genoeg te zijn haar te gemoet te treden en haar de waarheid te zeggen met eigen mond. En de hemel beloonde hem nu voor hetgeen hij gedaan had. Hier stond hij — de verloren zoon, die zijn tijd van boete heel knusjes thuis had doorgebracht — de erfgenaam van twee huizen en vijftien duizend 's jaars, een zedelijk, voorzichtig, verstandig jong man, met een ,peer' als schoonpapa. Valentine Medd uit The Coward is nog jonger, een knaap Van zestien jaar, niet bijzonder knap van uiterlijk, met het lange Medd-gezicht met lichtelijk afgeplat profiel en sluik haar. Zijn oog flikkert onrustig en hij schijnt een weinig Schuchter en als wij hem konden gadeslaan, zouden we opmerken, dat zijn bewegingen gejaagd zijn, nerveus en dikwijls onzeker, alsof hij iets zag, wat voor anderen verborgen is, een geheime kracht, die hem belet zichzelf te geven en hem terughoudt in 9 het volvoeren van gemaakte plannen, een Medd waardig. Er staat een kruisje bij zijn naam, want Vall Medd kwam om in het brandende huis zijner voorzaten, toen hij de familiepapieren wilde redden en zijn naam bleef gebrandmerkt als van een ontaarden Medd, die den familienaam ten schande had gemaakt door zijn laf gedrag; want het laatste, wat men van hem gezien had, was een van angst verwrongen gelaat van den jongen, als een krankzinnige rukkend aan de zware staven. In de vuurzee was hij ondergegaan, een lafaard ten einde toe. Maar Father Maple, die in zijn ziel had mogen lezen, wist beter, en in een onderhoud met Vall's moeder na het tragisch voorval, tracht hij haar zijn zienswijze te doen deelen, want „Er is tweeërlei moed, de physieke durf van het dier en de zedelijke moed van den mensen. Uw zoon had de eerste niet. Hij bezat een zeer gevoelig temperament en een rijke verbeelding — een zeer sterk ontwikkeld zenuwgestel. Twee of drie keer minstens was dit temperament hem te machtig — in Zwitserland en te Rome — om bij deze twee te blijven." Zij keek hem aan met een vraag in haar oogen. „Ja, er waren nog andere -gelegenheden. Maar nemen we deze twee.... Hij was er diep beschaamd over. En de eerste daad van beslist grooten zedelijken moed was bij mij te komen en het te vertellen. Hij had het mij niet behoeven te zeggen. Er was inderdaad zeer veel moed voor noodig te komen. Men had hem nooit geleerd in iemand vertrouwen te stellen. En hij zocht geen uitvluchten. Hij zeide, dat hij tot de bevinding was gekomen, dat hij een lafaard was en wilde weten Mjat hij moest doen.... Lady Beatrice begrijpt u wat ik bedoel?" (De priester leunde voorover en klemde zijn vingers om de armen van den stoel. Ondanks zijn kalme stem en rustig gelaat, was hij diep bewogen). „Ik geloof niet, dat noch u, noch zijn vader — vergeef me dat ik het zeg — den jongen in 't minst hebben 130 begrepen. U weet niet hoe diep hij alles voelde, hoe zijn gevoelige natuur hem deed lijden, hoe zijn verbeelding alles kleurde. Als hij bij dit alles den strijd geheel had opgegeven en zich had laten gaan — dan nog zou ik hem het met zwaar hebben aangerekend. Maar dat heeft hij juist niet gedaan. Hij vocht er tegen met alle macht. En.... en toen gaf hem God juist de kans, waarom hij gevraagd had. Hij was zich volkomen van het gevaar bewust. En toen hij zijn werk had gedaan, viel hij weer terug. Rekent u hem dat als schuld aan ? Ik niet." Maar de moeder begreep niets van die priester-philosophie van wil en intentie, waaraan de uiterlijke handeling soms zoo weinig beantwoordt; en de korte levensgeschiedenis van Valentine bleef een donkere bladzijde in de familieregisters der Medds. Mrs. Bentham of Benty, een familiestuk der Medds, is ook een bijzondere opmerkzaamheid waardig, met haar oud, gerimpeld gelaat, goedige oogen en gebogen gestalte, in stemmig zwart gekleed met de groote geëmailleerde broche, waarop het aantal harer jaren gegraveerd staat, een geschenk van de kinderen. En ook Marion Tenterden uit Loneliness, eerst in haar tooneelcostuum van Elsa uit Lohengrin, en later in eenvoudig gewaad Zittend in een tuinstoel, zog geplaatst, dat zij juist het ' oog heeft op de aangrenzende dorpskerk en door de ruiten de flikkering zien kan van de Godslamp in het heiligdom. Ook zij heeft stormen doorgemaakt en geproefd van het leven en de beroeringen van het verleden doen haar te meer de eenzaamheid waardeeren van haar huidig bestaan, nu God haar haar stem heeft ontnomen, haar vriendin en hem, in wien zij een toekomstigen echtvriend meende te zien; maar haar weer heeft gegeven den eenigen Vriend, die nimmer heengaat. 131 Er zou een boek noodig zjm om eemgszins recht te doen — in lof en blaam — aan de psychologie van Bensons romans. Wij moeten ons hier beperken en in een paar groote lijnen het grondplan aangeven, waarnaar hij voornamelijk heeft gewerkt. De titels der boeken geven reeds voor een gedeelte de richting aan* waarin we zullen moeten zoeken. The Sentimentalists en het vervolg er op The Conventionalists maken front tegen conventie; The Coward draagt het leit-motif duidelijk op het titelblad; A Winnowing en An Average Man behandelt de roeping, de wisselwerking tusschen God en de ziel, den strijd van natuur en genade. In Loneliness wordt de lofzang aangestemd van het geheim des kruizes en de gelouterde kracht van het lijden, dat eerst in Initiation tot volle ontwildceling zal komen. Nog eens, het zijn geen waterdichte beschotten. De goederen liggen ordelijk opgestapeld in het ruim van het vaartuig, waarmede Benson de literaire wateren bevaart, maar de rijke lading, die hij heeft ingenomen, heeft neiging uit de hoeken en plaatsen, waar ze was opgeborgen, weg te rollen naar andere afdeelingen, en de etiketten „conventie" en „vrees" hebben de hebbelijkheid zich overal in te dringen. The Conventionalists x) begint: Miss Mary Maple keek uit het venster van haar slaapkamer te Crownston even voor 's morgens half tien en vroeg zich af waarover ze aan 't ontbijt zou praten. De morgen, die absoluut niets eigens had, was niet bijzonder bemoedigend. De lucht was grijs en bewolkt, het gras heel alledaagsch groen en de bosschen linksen en rechts wisten niet of ze nog van laten zomer moesten spreken, of dat ze moesten stemmen voor i) In 't Hollandsen vertaald als Roeping, uit Nederlandsche Boekhuis, Tilburg. ft 13a vroegen herfst en hun najaarskleed aandoen. Een paar voortvarende geesten hadden inderdaad al uitgemaakt dat het bespottelijk was nog langer in 't groen te gaan. Als haar vingers speelden met de gordijnen, viel het haar in dat ze het daar maar over zou hebben, maar bedacht daarna, dat dit onderwerp veel te zwaar was voor 't ontbijt; misschien kon 't dienen voor een gemoedelijke ,tea'. In allen geval, zij wist zeker dat de Bannister-kring geen woord zou begrijpen van al, wat zij beweerde. Miss Mary Maple past volkomen in deze halfslachtige natuur; negen en twintig jaar is een onzekere leeftijd voor een nog niet gehuwde jonge dame. Ze speelde haar rol goed genoeg en deed precies wat van haar als gast der landelijke,- rijke familie verwacht werd. Maar haar woorden beantwoordden niet altijd aan haar daden en zij had af en toe van die vreemde gewaarwordingen in haar binnenste, die zij niet meester was. Het was moeilijk altijd juist het goede midden te treffen. En toch was dit noodzakelijk bij de Bannisters. Theo, de oudste zoon, bijvoorbeeld wét precies wanneer het oogenblik gekomen was om de whisky aan te bieden; hij kende de beste kleermakers en schoenmakers, de namen van beroemde actrices en den stamboom der jachthonden. Hij bemoeide zich nooit met iets, dat hem niet aanging; poëzie beschouwde hij als nonsens ofschoon hi, er in slaagde dit niet al te dikwijls te zeggen; het bovennatuurlijke vond hij vervelend, maar de Staatskerk behoorde nu eenmaal bij het menschelijk leven. In geschikt gezelschap tapte hij schuine moppen; een jaar of drie geleden had hi, in Londen, wat men zou kunnen noemen, op bescheiden wijzede beest uitgehangen, maar met opmerkelijk succes had hi, er dat nu aan gegeven. In „goede manieren» lagen voor hem alle plichten van den mensen besloten een laagje degelijkheid begon zich bij hem te vormen od gje 133 134 Mr. Bannister zat rechts van het vuur met een kleur als een zonsondergang, die prachtig afstak bij zijn wit front en fluweelen jas. Hij hanteerde zijn sigaar als een artist zijn penseel — teer, eerbiedig en kunstvol — hij diende zich rook toe en observeerde de vorderingen van de asch als een schilder zijn schilderij, of een tuinman een ontluikende orchidee. Het was een deel van zijn avondtaak met de meest mogelijke perfectie een sigaar te rooken, er alles uit te halen, wat er inzat en iedere ontwikkeling naar waarde te schatten. Ongeveer vier minuten, nadat het stompje was ter zijde gelegd, was het psychologisch moment gekomen voor de whisky, die hij voor beproefde vrienden uitschonk met een soort priesterlijke waardigheid. cn een typische avond bij de Bannisters bestond in een routine van onbenulligheden als de volgende: Vader zat altijd in de leeren leuningstoel en de voornaamste gast tegenover hem. Het rooken van een sigaar duurde nagenoeg drie kwartier; daarna de whisky; dan, na eenige oogenblikken van overpeinzing, werd het Ite missa est uitgesproken volgens een onveranderEjke formuul; en heel den tijd werd gebabbeld over onderwerpen als jachtgeweren — 30 minuten — kunstmest — 40 minuten — in een kringetje van argumenten. Men kwam nooit tot een bepaalde conclusie; niemand voelde daar behoefte aan; en toch, dit scheen de vereischte en beproefde methode te zijn om den avond door te brengen. Er waren natuurlijk afwijkingen — entrees, als ge wilt, tusschen de meer soliede porties — anecdoten, nu en dan van verdacht allooi, bespreking van bepaalde personen, en zoo voorts — maar de hoofdlijnen waren steeds dezelfde.... In ruwe schatting werden zestien uur van eiken dag besteed met mets van belang uit te voeren op de meest bewerkelijke manier, en de andere acht om nieuwe krachten op te doen om de volgende zestien op gelijke wijze door te brengen. Zes uur van de zestien werden benut om zoo gecompliceerd doe 135 mogelijk het een en ander te dooden; een andere vier om voedsel te gebruiken en de overige in verschillende verrichtingen om al die andere werkzaamheden zoo volmaakt mogelijk te doen — kleeden, ontkleeden, rooken, orders geven, voorbereidselen maken, praten, hier en daar een poosje staan — daar ging de dag mee heen. Dat is de omgeving, waarin Algy Bannister zich bevindt, waarvan hij meer en meer het nietswaardige inziet, waartegen hij een hopeloozen strijd aanbindt, om er eindelijk geheel mede te breken en zijn eigen leven te gaan leven in het witte habijt van den Kartuizer monnik, omdat hij heeft ingezien dat er nog hoogere idealen zijn dan jachtseizoens, ritueele diners, banale conversatie, whisky, sigaren en zijns vaders stereotiep Ite missa est: „Wel, wat denk je er van als we eens naar boven gingen ?" Er zullen echter heel wat slagen moeten vallen, alvorens uit dit Bannister-marmerblok een echte monnik gebeiteld is. De eerste rake slag komt neer, als Algy, in een poging om Miss Maple te verdedigen tegen de aanranding van een strooper, thuis komt met een bloedneus en gespleten lip. Vader, moeder, Theo en anderen beklaagden hem, meenden dat arnica een heel voortreffelijk middel was tegen wonden, hielden stroopers voor erg onpleizierige wezens — van de ridderlijke verdediging van een weerloos meisje geèn woord. De tweede slag, die den beitel nog dieper indrijft, is Theo's dood. De jonge man was uitgegaan met de jagers, had op onverklaarbare wijze de gemakkelijkste schoten gemist, was onwel geworden. Thuis gekomen had de dokter geconstateerd: ontsteking van den blinden darm. Het raderwerk van het Bannister-leven.had hier en 136 daar gehaperd, maar men had zich geschikt, zoo goed en zoo kwaad als 't ging. De ,Vicar' was gekomen, heel zenuwachtig — het was zijn eerste rijke ziekbed — brood en wijn van het Avondmaal waren rondgediend aan den zieke en de huisgenooten, omdat het zoo hoorde; den volgenden morgen had men Theo dood in bed gevonden. Een uur later zat Algy alleen met zijn moeder in haar morgenboudoir en luisterde naar haar gepraat, waarin zij telkens weer herhaalde wat een goede jongen Theo toch geweest was, en hoe blij ze was, dat hij het Avondmaal ontvangen had en hoe ze allen moesten denken hoe hij nu een beschermer voor hen was geworden. „Maar mijn beste jongen," zei ze door haar tranen heen, Algy's gezicht bevoelend, „je wang is nog lang niet beter. Je hadt toch heusch arnica moeten nemen." Maar het geheim van den dood heeft voor Algy nieuwe vergezichten geopend, waar de Bannisters geen begrip van hebben, omdat het met in hun familieBaedeker staat. „La vie est une oignon qu'on épluche en pleurant." Schil voor schil wordt nu afgepeld en het zijn voornamelijk Chris Dell en Father, nu Monsignor Yolland, oude bekenden uit The Sentimentalists, die met Father Benson dit werk onder handen nemen. Trots moet worden gebroken, zelfgenoegzaamheid aan de kaak gesteld; de spreuk: „Bt dank u Heer, dat ik niet ben als andere menschen" moet worden weggebikt en het tegenovergestelde op het nieuwe vlak worden ingegrift. Nadat het onkruid is uitgeroeid, moet het nieuwe zaad worden gezaaid en dan — wachten — wachten en hopen dat de oogst gelukken zal. 137 Algy is bij Chris te gast; een onschuldig uitstapje wordt georganiseerd, waaraan ook de beide andere zieledokters zullen deelnemen en toevallig (!) ziet men van verre de torenspits van het Kartuizerklooster. Den volgenden dag wordt aan de abdij een bezoek gebracht; alles wordt in oogenschouw genomen, het kloosterleven wordt gedeeltelijk meegemaakt en Algy vind het „just damnable." Maar het uitgestrooide zaad zal opkomen, als de tijd daar is. Wanneer het eindelijk zoo ver komt, moet de vader worden ingelicht, dat zijn zoon katholiek is geworden, een ongehoorde nieuwigheid bij de Bannisters. Algy trotseert den storm en ontdekt in zijn vader een element van sterkte, dat bij niet vermoedde; de weerstand zijns vaders echter staalt zijn eigen wijskracht en geeft hem den moed huis en vrienden en comfort vaarwel te zeggen. Teruggetrokken op het buitengoed Esher zijner katholieke vrienden komt een tweede, zwaardere bekoring. Hier geen botsing van twee ijzeren mannenwillen, maar de ontzenuwende gratie van de vrouw, Algy's beminde, die met zachte, nauw merkbare beweging zich om hem heen heeft gestrengeld, maar de sterkte van wier liefde hij eerst nu gewaar wordt, nu hij de ranken los moest rukken, wier wortels zijn saamgegroeid met de fijnste vezelen van zijn hart. Miss Mary Maple vertoeft insgelijks te Esher en de twee komen bijeen in een kamer; Zij geknield bij het flikkerend haardvuur; hij zittend op een sofa. Op hetzelfde oogenblik begreep hij alles — dat Mary hem lief had, dat zij op zijn woord wachtte, dat ook eerzucht en zucht naar geld haar niet vreemd waren; hij begreep, dat hij 138 juist daarom was uitgenoodigd hier te komen; hij vermoedde, dat, al hadden de twee vrouwen het plan niet afgesproken, zij elkander toch volkomen begrepen en dat men met overleg deze gelegenheid gezocht had. Hij wist, dat hij er van moest walgen, en deed het toch niet.. Want, hier was Mary; hier was hij zelf, als in een zee van vlammen, die hem verbijsterde in de zoetheid van haar vuurgloed; en achter hem lag een visioen van Crowston met al die bijzonderheden, waarmee hij in zijn gedachten zoo lang had verwijld. Op dit oogenblik zag hij " zijnRoeping in een ver verschiet, als een mist weggewaaid op den wind en hij zag haar gaan zonder spijt. Meer nog, hij begreep, gelijk hij het te voren nooit gedaan had, wat bij had willen prijsgeven en wat hij wilde omhelzen. Als in een visioen zag hij aan den eenen kant het rustige familieleven, huiselijk geluk, comfort, kalmte en menschelijke liefde, alles als in licht omgezet; en aan de andere zijde de cel, die op hem wachtte, doodstil, wit en eenzaam — het kleine tuintje, de donkere, koude nachten, het harde hout, de harde steenen; en de mystieke glinstering, die er over had gelegen, was verdwenen. Hij zag dit als in een gezicht, dat verdween; het was onmogelijk en bespottelijk.... hoe langer hoe onmogelijker, 't Gewone leven was werkelijkheid; al het andere was een droom. Hier dan was alles, wat werkelijkheid was, belichaamd in een vrouw, en op haar en op alles, waarvoor zij stond, scheen het licht, dat verdwenen was uit het leven van zijn verbeelding. Hij zag wat de menschen noemen Feiten in verheerlijkten toestand; en iedere aderklop in hem schreide om ze te omhelzen en smeekte om de voldoening, die zij alleen konden geven. Daar stonden ze, hem verwelkomend, op hun beurt roepend om hem.... Nog een oogenblik en hij zou ze in zijn armen drukken. Daar hing hij dan in dat ééne oogenblik, als hij dat alles waarnam, tusschen de twee werelden, buiten zich zelf door 't genot van de weifeling. De wijn steeg omhoog en raakte zijn lippen en hij hield ze daar, opgaande in de zoetheid er van en in puren wellust nog het oogenblik verschuivend, dat hij er van zou drinken.... Hij wachtte op een beweging van de ander. 139 Toen kwam het. Zeer langzaam nam zij opnieuw een nieuwe positie aan steunend op haar knie leunde ze een weinig achteruit, ah wilde ze haar gelaat van het vuur afwenden. Hij zag de scherpe Kjn van licht over haar omhoog kruipen, als zij zich bewoog over haar lenig middel, haar sterke schouders, de golflijr van hals en kin, in haar schitterende oogen en donker-gouc haar. Langzaam sloeg zij haar oogen naar hem op.... Een stap in de gang weerklonk en Dick stapte bruusk binnen „Hallo, Algy!" De betoovering is gebroken. Dit nuchtere optreden van Monsignor Dick Yolland op een oogenblik van hoogste spanning, als een straal koud water op gloeiend ijzer, is teekenend in een Bensonian climax en een trouwer kopie van het leven, dan men op 't eerste gezicht zou vermoeden. Groote beslissingen hangen niet altijd af van gewichtige gebeurtenissen. Ook wanneer de wil na langdurige voorbereiding een levenbesluit heeft genomen, is soms een kleinigheid, met een nasleep van schier onvermijdelijke gevolgen, voldoende om óf alles weer ongedaan te maken óf het stempel van voltooiden arbeid er op te drukken. Een lichte afwijking in den wisselstand brengt den trein op een verkeerd spoor, waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Algy staat op 't punt zijn levensideaal van Kartuizer-monnik op te geven voor een banaal Bannister bestaan; Dicks' „hallo"! brengt hem tot bezinning en de nu onherroepelijke beslissing zich geheel aan God te geven. „God is wreed" is zijn besluit. „Neen, het is geen godslastering. Hij vraagt alles; en ik dank God, dat ik nu weet, wat het nieuwe leven zeggen wil; en daarom ga ik." Na dit oogenblik van hoogste spanning vervloeien de 140 wolkenbonken weer in egaal-gnjze lucht van het conventioneele. Algy zal Kartuizer worden; de drie vrienden deelen den vader het b.sluit zijns zoons mede; een oogenblik nög vlamt de toorn van den vader weer op tegen den stamhouder, die zoo ruw ingrijpt in de sleur van rustig-weldadige alledaagschheid. In de slotwoorden van het boek ademen we weer in de atmosfeer van gewichtige onbenulligheden, waarin de ontelbare Bannisters over heel de wereld hun zielig bestaan uideven. The Conventionalists is het type van TheSentimentalists, An Average Man en de overige romans in deze groep ondergebracht. Overal die strakke lucht zonder teekening van een leven zonder idealen en zonder kracht, vol met honderd bezigheden en toch zoo leeg; geleid door een ceremonieel, dat zich verliest in microscopische details, omdat het niets groots bevat, waarheen het kan streven. En daartusschen de eenling, geroepen tot hoogere dingen, strijdend, worstelend en hakkend in dien woekergroei van lianen, die hem omstrengelen van alle kanten en waardoor hij zich met geweld een weg moet banen om te komen in de ruimte "en het licht, waar hij vrij ademen kan. Percy Brandreth-Smith en Jack Weston gaan onder in den strijd, waar Vicar Main en Mary Weston overwinnen. Marion Tenterden • voelt eerst later de roeping tot iets hoogers, als zij haar stem heeft verloren en haar carrière als prima donna is gebroken. Chris Dell wordt met geweld er uit getrokken. Vall Medd staat van den beginne af als een uitgestootene buiten zu'n familie, waar lichamelijke moed het laatste woord is, maar wier gezichtskring even beperkt is als de muren van het heiligdom, waar deBannisters aan hun ritueele diners aanzitten; maar hij staat in al zijn zoogenaamde lafheid mijlen hoog boven het peuterig gedoe der anderen, omdat hij strijden moet tegen* zijn natuur, waar de anderen door physieken aanleg de voorschriften der familie-code zonder moeite naleven en moedig zijn, omdat de Medds altijd moedig geweest zijn en conventie schipbreuk zou lijden, indien zij daarvan afweken. De bekeeringsgeschiedenis van Chris uit The Conventionalists wordt in geuren en kleuren verteld in een voorafgaand boek The Sentimentalists.*) De twee vormen een soort geheel en meerdere personen uit den eersten roman treden weer op in den tweeden. Benson weifelde langen tijd in het zoeken naar een geschikten titel voor The Sentimentalists. De oorspronkelijke titel The Conventionalists werd verworpen en later weer gebruikt voor den vervolg-roman; The Waster daarna gekozen bleef ook niet staan en moest wijken voor The Sentimentalists, onder welken titel het boek eindelijk in het licht kwam. Sentimentaliteit ligt er ongetwijfeld tamelijk dik op en de titel is daarom met onjuist, toch geeft The Waster beter den inhoud weer. The Sentimentalists is een boek met één karakter: Chris Dell, uitgewerkt tot in de kleinste détails; de overige dramatis personae zijn allen acteurs met een ondergeschikte rol; alleen John Rolls, de ijzeren asceet is van meer beslissenden invloed. Chris heeft echter al heel wat doorgemaakt, alvorens de hulp van'de sterke hand en krachtigen wil van Rolls worden ingeroepen. i) In 't Hollandsen vertaald als Een Gevoelsmensch, Het Nederlandsen Boekhuis, Tilburg. M 141 De verwikkeling van The Sentimentalists is in een paar zinnen saam te vatten. Het is de geschiedenis-van den poseur Chris Dell, die na een stormachtig verleden door een zekeren Mr. John Rolls op hoogst origineele wijze wordt teruggebracht tot zijn plichten van christenmensch en vurig katholiek. Chris Dell heeft een vreemd leven achter zich, tot hij in aanraking komt met Dick Yolland, een priester en den erkenden leider der sentimentalists. Father Yofland begint zijn taak ; hij tracht volgens zijn methode het verdoolde schaap terug te brengen en weet hem een postje te bezorgen als secretaris van zijn vader. Chris in zijn nieuwe betrekking doet zijn beschermer alle eer aan. Weldra zijn de oude heer Yolland en de verschillende gasten, die van tijd tot tijd te zijnen huize vertoeven, ten zeerste met den nieuwen secretaris ingenomen, zelfs in die mate dat Annie Hamilton, nog een meisje, zich met hem engageert. Mrs. Hamilton heeft geen bezwaar tegen het huwelijk; Lord Brasted echter heeft iets vernomen omtrent Chris' vroeger leven. Hij maakt zijn bevindingen bekend en het engagement wordt afgebroken. Chris in het diepste van zijn wezen geschokt, zonder verder vertrouwen op God en de menschen, verdwijnt weer om zijn vroeger leven te hervatten. De bekeeringsmethode van sentimenteele zachtheid heeft bij Chris Dell deerlijk schipbreuk geleden. Mr. Rolls zal nu de zaak in handen namen. Chris wordt weer opgespoord en meegetroond naar het buiten van Rolls, een groot grondbezitter met veel geld, die na lange vlegeljaren tot bezinning is gekomen en nu een voorbeeldig leven leidt. Rolls heeft behalve een groot geloof in de mystieke werking van Gods genade, een 142 hem eigen bekeeringsmethode, die hij nu op Chris zal toepassen. „Ik verlang niets anders," had Chris gezegd, in een onbewaakt oogenblik de woorden van den verloren zoon aanhalend, „dan opgenomen te worden als een uwer huurlingen." Rolls houdt hem aan zijn woord en tot zijn eigen bestwil wordt de huurling zoo afgejakkerd, dat hij bijna zijn verstand verliest en zint op zelfmoord. Reeds heeft hij het touw vastgemaakt, waarmede hij zich van het leven zal berooven, als hij door Rolls en Father Yolland hierin wordt verhinderd. Rolls' methode wordt met succes bekroond en als de nieuwbekeerde zijn opwachting maakt bij Annie Hamilton, nu Lady Brasted, is bij zichzelf geheel meester en voor goed herschapen in een ander man. De verdienste van het boek ligt echter grootendeels in de teekening van den hoofdpersoon en zijn ascetischen mentor. Chris' eerste optreden heeft plaats in Fat her Yolland's kamer, waar wereldsche luxe, priesterstudie en devotie in vrede samen huizen met Kingsley en Stevenson naast Lehmkuhl's moraal-theologie en de Heerlijkheden van Maria van St. Alphonsus de Li guori. Een houten kruisbeeld, omhangen met een grooten rozenkrans, beelden 'van Maria, Joseph en andere heiligen op schrijftafel en schoorsteenmantel harmonieerden met hertegewijen aan den wand, mollige kostbare tapijten op den vloer en een ameubelement, stijl Louis Quinze. Father Yolland is bezig z'n brevier te bidden, waar zijn gedachten maar half bij zijn, als hij gestoord wordt door het binnentreden van een bezoeker, een man een of twee jaar ouder dan hij zelf en een paar duim 143 grooter; één hand lag verborgen in de dichtgeknoopte Chesterfield jas; de ander, versierd met een zilveren ring, rustte met de vingertoppen op het tafelkleed. Een stijve fantasiehoed met ingedeukten bol lag naast een knoestigen doornen stok bij zijn hand. Het gezicht van den man, zooals Dick het zag bij 't kaarslicht, was gladgeschoren en lang; hij had een langen neus, die een weinig in de magere wangen scheen te zijn ingedrukt; zijn zwart haar was in 't midden keurig gescheiden; de mond met vleezige lippen en de vooruitstekende kin stonden schuin naar boven in een pose van hulpinroepen; en de zwarte scherpe oogen keken hem aan onder half-gesloten leden. Terwijl hij den vreemdeling aanstaarde, gingen op hetzelfde oogenblik Dick's gedachten terug naar een bezoek aan het Adelphi-theater, nu tien jaar geleden. „Hè, ben jij het Chris ?" zei hij. De man lachte even op een wijze, dat Dick op hetzelfde oogenblik de volle beteekenis begreep van het woord „sardonisch." „Ik ben het," zei hij, „alles wat er nog van hem over is." Dit gestrande wrak moet Dick Yolland.weer opkalefateren. Een oogenblik schijnt het of zijn bemoeiingen met succes zullen bekroond worden. De Secretaris van den ouden Mr. Yolland gedraagt zich voortreffelijk. Annie Hamilton is weldra tot over de ooren verliefd; Jack, haar neef vindt Chris een charmante kerel; Mrs. Hamilton ziet met mpederlijke bezorgdheid het spelletje aan, een beetje onzeker nog, maar niet onvriendelijk. Alleen Lord Brasted neemt een verdedigende houding aan. En Chris speelt de enthousiaste, melancholieke, diep-rampzahge, zwaargekrenkte, dankbare, teerhartige, man van plicht, kneedbare, weemoedige, plichtgetrouwe en vrome, naar gelang de gelegenheid het vraagt — in alles de poseur. Tegen 144 het engagement worden zeer ernstige moeilijkheden gemaakt; maar het meisje is nog jong en met wederzijdsch goedvinden zal men nog twee jaar wachten. Inmiddels heeft Chris een betrekking gekregen bij de Daily Express om zich op die wijze een zelfstandige positie in de maatschappij te scheppen. Dan komt de catastrophe. Lord Brasted heeft een onderhoud met Annie's moeder. Chris wordt ter verantwoording opgeroepen. Father Yolland is per telegram ontboden. Chris en zijn vriend staan tegenover den aanklager. Chris Dell stond daar met 't gelaat als van een doode, waarin alleen twee zwarte oogen teekenen van leven gaven. Zijn lippen lagen als een rechte snee in zijn gezicht. Hij was onberispelijk gekleed en de tegenstelling was verschrikkelijk. Naast hem stond Father Yolland in zijn priesterjas, dichtgeknoopt tot aan den hals, met een voorkomen van moeilijkbedwongen uitdaging; de kin in de lucht, de platte neus als van een buldog, het rossige haar borstehger dan ooit. Lord Brasted, de rechter, met berekende kalmte de akte van beschuldiging voorlezend, Dick, de verdediger pleitend in heftige verontwaardiging ten gunste van zijncliënt, Mrs. Hamilton krampachtig vechtend tegen hysteria, Chris de gebroken man — een scène geknipt voor een melodrama. Daarna plotseling verandering van tooneel. Chris, bemerkend dat de zaken een verkeerde wending nemen, richt zich op en met breed gebaar eischt hij dat Annie als de meest belanghebbende hier uitspraak zal doen. Het vonnis luidt ongunstig en Chris gaat heen, vloekend God en de menschen, comediant ten einde toe. Sentimentaliteit heeft schipbreuk geleden. „De man 145 moet in stukken gebroken worden is het oordeel van John Rolls, als Dick na verloop van tijd het wrak weer heeft opgepikt en overtuigd van eigen onvermogen hem onder behandeling stelt van zijn vriend. Rolls is de antithese der sentimentahteitscultus. Liefde en zachtheid hebben niet gebaat. Slechts kracht en geweld kan nog redding brengen. „De man is een poseur; er zit een korst om zijn karakter. Dat moet weggebroken worden. Smelten gaat niet meer; 't is te laat. 't Is vloeibaar gewéést, maar weer hard geworden. Rolls zal de pantsering stuk slaan. Chris neemt zijn intrek te Foxhurst. Hij, die tot nu toe altijd zijn eigen wil heeft gevolgd, komt onder invloed van een sterkeren wil, die hem beheerscht; van een man, die zijn valsche allures doorziet, zijn theater-trucs negeert, zijn ziel binnenste buiten keert en met onwrikbaar vasthouden eindelijk den waren Chris Dell weer doet opleven, die geheel dreigde onder te gaan, in den tooneelheld, wiens rol hij tot nu toe gespeeld had. The Sentimentalists is geen boek, dat op zich zelf kan staan. Het wordt gedragen door The Conventionalists, waarmede het ten innigste samenhangt. Het gegeven is te ongewoon, Rolls' behandeling te barbaarsch, heel de mis-en-scène te melodramatisch om overtuiging te wekken. Alleen door den vervolg-roman is het in staat een plaats te behouden onder Bensons romans. A Winnowing is een roman op zich zelf, die in verdiensten The Sentimentalists niet te boven gaat en daarenboven den ruggesteun mist van een vervolg-boek. Jack Weston van Manningham House sterft tweemaal; eens in den proloog, schijndood volgens de dok- 146 ters, werkelijk dood in de opvatting van den patiënt; den tweeden keer aan 't slot van den roman, nu, volgens aller overtuiging, om nooit meer levend op te staan. De eerste daad van beteekenis door Jack gesteld in de vijf en twintig jaren van zijn zorgeloos bestaan was deze verbijsterende terugkeer van de andere zijde des grafs. De stoot is echter raak aangekomen en de verrezen Jack besluit radicaal te breken met het nutteloos leven tot dan toe geleid. Hij heeft ingezien dat het katholiek geloof en de eischen, die het stelt, den eenigen grondslag vormen om verder op voort te bouwen en met een hartstochtelijke drift voor een beter leven besluit hij vaarwel te zeggen aan alles, wat hem dierbaar is: zijn pijp, zijn geweer, zijn koffie, zijn paard, zijn bediende, cricket, zelfs zijn vrouw—overtuigd als hij is, dat hij haar zal kunnen overhalen met hem het kloosterleven te omhelzen. Hij begint meerdere missen per dag te hooren, bidt brevier, neemt een huiskapelaan, beperkt zijn uitgaven tot het allernoodzakeUjkste en doet de eerste stappen om een carmektessenklooster te vestigen op een terrein naast zijn huis. Gelukkig is Mary Weston een beetje redelijker en haar verstandige opmerkingen bekoelen eenigermate deze dollemans-plannen. Hij is vrij zijn eigen leven in te richten, gelijk hij dat zelf verkiest, maar wordt vriendelijk, doch dringend verzocht zich niet te mengen in het hare. Na eenigen tijd komen inderdaad eenige Fransche carmehtessen om bezit te nemen van het nieuwe klooster • als rehquie brengen zij met zich mede het onbedorven hchaam van een Fransche kloosterzuster, gestorven in geur van heiligheid. Langzamerhand begint nu de be- 147 148 keenngswaanzin mj jacK te verminueren, uc yw, u geweer, de cricketbal worden weer te voorschijn gehaald en Jack drijft zoetjes aan weer terug in het kalme vaarwater van zijn eerste jaren. Mary's godsdienstleven daarentegen wordt dieper en solider, en nu is het haar beurt te spreken over een mogelijk kloosterleven. Jack gaat vervolgens naar Zuid Afrika om te spelen in een criket-match, waar hij sterft. Mary wordt carmelites in het nieuwe klooster. De overige karakters van het boek zijn grootendeels typen van den conventioneelen wereldling: James Fakenham, de correcte dandy in houding, kleeding, in woord en wandel; Lady Sarah, een tamelijk verstandige jonge dame volgens haar opvattingen, waar voor godsdienst weinig plaats is en die op onbegrijpelijke wijze zich door James laat verlokken met hem een huwelijk aan te gaan; bovenal Sarah's moeder, de oude Lady Carberry, het minst sympathieke, maar best geteekende karakter in het boek. Naar aanleiding van het carmehtessen klooster breekt Benson ook een lans voor het contemplatieve kloosterleven. De sceptische, half-spottende opvatting der Carberry's is echter zoo overwegend, de diepe innerlijke gronden van het religieus leven worden zoo weinig naar voren gebracht dat, ondanks de beste bedoelingen van den schrijver, de eindindruk onbevredigend blijft. Wanneer men de „winnowing" of het wan-proces op Bensons eigen romans zou toepassen, zou A Winnowing niet lang in den wanmolen achterblijven. Veel hooger staat An Average Man. Percy Bran- 149 dreth Smith, een man in doorsnee, maakt ongeveer denzelfden strijd door als Jack Weston; het begin, verloop en einde der rehgieuse crisis is hier echter geleidelijker en natuurlijker. Percy is een specimen der menschheid, zooals er honderden en duizenden rondloopen: tien maanden van de twaalf kantoorklerk, den overigen tijd vrij man met ontspanning volgens inkomen. Zijn vriend Reggie Ballard dito. Leeftijd respectievelijk twee en twintig en een en twintig. Niemand ter wereld echter kan geheel vastgroeien in conventie, vóór hij dertig jaar oud is. Zelfs het voortdurend gaan door mahoniehouten toeslaande dubbele deuren met spiegelglaspaneelen bijna drie honderd dagen van 't jaar, het oploopen van vier treden, het openduwen van een andere dubbele deur en het zitten aan een Amerikaanschen lessenaar zes uur van iedere vier en twintig, het te-doen-hebben in het eene geval met schepen, die varen op Australië en elders, en in het andere geval met de geheimen van den cacao-handel — zelfs dit alles kan niet geheel en al het goddelijk beeld uitwisschen in minder dan vijftien of zesden jaren. In elk dezer beide jonge mannen was derhalve nog altijd een open kanaal, dat leidde naar het volle leven. Bij Reggie voerde het naar Godsdienst — hij was inderdaad reeds zoover gegaan, dat hij drie jaar geleden was opgenomen in de Katholieke kerk; bij Percy leidde het tot romantische mijmeringen over het andere geslacht en tot vage droomerijen over nietsdoen en rijkdom. Reggie's pogingen om zijn vriend te doen deelen in het geluk, dat hij gevonden heeft in het roomsch geloof, schijnen met goeden uitslag te worden bekroond en zelfs verder te gaan dan zijn vriend kon vermoeden, want Percy denkt er ernstig over capucijn te worden. Vader en moeder verzetten zich en de hulp van den „vicar" wordt ingeroepen, om Fat her Hilary's onderrich- tingen te neutraliseeren. De groote moeilijkheid komt echter later. Een rijke oom sterft onverwacht en heel de rijke bezitting gaat over op Mrs. Brandreth—Smith. De natuurlijke mensen kan nu volop genieten en het bovennatuurlijke raakt geheel op den achtergrond. De bezoeken aan Father Hilary worden zeldzamer; Percy begint allerlei redenen te ontdekken waarom hij niet roomsch moet worden en alle edeler aspiraties gaan onder in den maalstroom van geld en levensgenot. Daartegenover plaatst Benson den persoon van Mr. Main, vicar Bennett's „curate", een onaantrekkelijke figuur, maar een man, die den moed heeft zijn overtuiging te volgen. Ook hij gevoelt een inwendigen drang, die hem drijft naar de kerk van Rome; en ten koste van zijn positie, in weerwil van den schimp van zijn vrouw, een echte Xantippe, breekt hij met zijn verleden om den inwendigen roepstem te volgen. In An Average Man heeft Benson een ernstige poging aangewend een romantische liefdegeschiedenis te schetsen en is daarin niet beter en niet slechter geslaagd dan de meeste zijner voorgangers. Percy in zijn klerks-bestaan ontmoet namelijk in den trein een onbekende jonge dame, die zijn hoofd op hol brengt. Als zij zich later bekend maakt als Gladys Farham, actrice, bezoekt hij haar in haar kleedkamer, opent een correspondentie, hetgeen leidt tot een geheim engagement. De latere toekomstige erfgenaam van Marston Park beziet echter het voorwerp zijner charme met eenigszins andere oogen en als hij van Father Hilary vernomen heeft dat de katholieke kerk nooit een huwelijk zou toestaan met een vrouw, wier gescheiden eerste echtgenoot nog in leven is, grijpt Percy de gunstige 150 gelegenheid aan zich van de zaak af te maken, zonder evenwel de tweede, minder aantrekkelijke consequentie te trekken en over te gaan tot Rome. De gedachtengang van een man in doorsnee — vooral wanneer hij den mannelijken leeftijd maar juist bereikt heeft — is nagenoeg onbegrensd in zijn verwikkeling. Indien er echter iets is, dat overheerschend en onverwoestbaar boven komt uit de myriaden motieven, verlangens en vermogens, die daar draaien en dooreen kronkelen, dan is het een overmachtig en verbijsterend zelfbedrog. Want juist nu, .terwijl Percy zeer voldaan en in hooge mate opgewekt was, is het praktisch zeker, dat hij overtuigd was, het laatste jaar zoo correct mogelijk te hebben gehandeld. Zeker, hij had vergissingen begaan — goed geteld twee — maar zelfs hierin was hij oprecht geweest. Den eersten keer, toen hij besloten had roomsch te worden en de tweede maal, toep hij Gladys Farhan had gevraagd hem te huwen. Hij had zich gehaast die fouten te herstellen. Wat de tweede betreft, had hij eigenlijk niet de minste gewetensbezwaren. Hij had gehandeld, naar hij meende, beslist, moedig en zelfs met zachtheid. Bezien van het standpunt, waarop hij nu stond, had hij onmogelijk anders kunnen doen. Had Father Hilary het hem niet gezegd? En was het ontstellend gedrag van Gladys sindsdien voor hem geen doorslaand bewijs geweest, dat zelfs volgens menschelijke redeneering zijn instinkt hem goed geleid had ? En wat de eerste van zijn vergissingen aangaat, die hij het laatst hersteld had, ook in dat opzicht had hij geen zwarigheden. Het was of hij zich zelf nu eerst goed zag als een klein dwaas wezentje (als hij er op terugblikte) — vol emotie, zonder ondervinding en jongensachtig. Het was een diepe levenswijsheid, meende hij, die hem beter geleerd had. Zeker, de dobbelsteenen waren wel vreemd gerold, die hem Gladys hadden doen opgeven ter wille van zijn geloof; en daarna, nog al spoedig daarna, zijn geloof laten we zeggen voor een Grooter Leven. Maar hij was toch niet verantwoordelijk voor die opeenvolging ? 151 En zoo gaat Percy zelfvoldaan aan den arm van Mabel Marridon het nieuwe leven in vol rozengeur en zonneschijn en onbenulligheden, terwijl Mr. Main ten koste zijner overtuiging een dorre woestenij voor zich ziet, maar, zeker van Gods bijstand, vol vertrouwen den moeilijken tocht onderneemt. Valentine Medd, de hoofdfiguur in The Coward is de dorre tak in den Medd-stamboom. Een losbandig leven, schulden, zelfs een huwelijk beneden den stand zou generaal Medd desnoods kunnen vergeven; lafheid nimmer. En Val, zijn tweede zoon, blijkt een lafaard te zijn. Op school is hij bang bij 't voetbalspel; van het paard geworpen, vlucht hij een tijd het zadel; bij het Alpenbeklimmen deinst hij terug; als zijn verloofde wordt beleedigd, slaat hij in een opwelling van toorn den aanrander in 't gezicht, neemt de uitdaging tot een duel aan, maar trekt zich op het laatste oogenblik terug om zijn ouderen broeder Austin voor hem te laten vechten. Met de uiterste zorg maakt hij alles gereed om door vergif een einde te maken aan zijn leven en durft niet, als het beslissend oogenblik gekomen is. Altijd vol plannen wat hij doen zal in die en die omstandigheden, altijd de held in de triomfen, die zijn-verbeelding hem voortoovert, schrikt hij in werkelijkheid immer terug, zonder de daad te stellen. Eén oogenblik schijnt in hem de ware Medd boven te komen, als hij de leiding op zich neemt de familiebezittingen uit het brandende huis te redden, maar afgesneden door rook en vuur zag men hem aan het getraliede venster „krankzinnig van angst rukkend aan de zware staven"...... Dan kwam een groot gekraak 152 en een zee van rook en vlammen, en in de vuurzee gaai hij onder, een lafaard ten einde toe, ten minste vooi hen, die hem slechts oppervlakkig kenden. Father Maple echter, die in zijn ziel gezien had, wist beter. Het is Bensons groote verdienste dat complexe karakter van physieke vrees, nerveuse overgevoeligheid, onbeteugelde verbeelding en voortdurenden strijd van vallen en opstaan zoo naar het leven te hebben geteekend, dat ieder lezer er aanstonds tien of twintig aan kan wijzen in zijn omgeving, even laf en even schuldeloos als Valentine Medd. Bén karakter als Valentine Medd zal echter in de groote massa verloren loopen, tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die het zijns ondanks op den voorgrond brengen. Die omstandigheden zijn voor Val aanwezig, omdat hij een Medd is, de incarnatie van al wat groot is in verleden, heden en toekomst, een geslacht van graniet, dat desnoods kan versplinteren en te gruizel worden geslagen door een sterkere macht, maar dat nooit vrijwillig een stap zal terugwijken. De Medds denken niet; de Medds voelen niet; de Medds redeneeren niet; de Medds hebben geen zenuwen of hart; de Medds zijn van ijzer en staal; en een menschenktnd als Valentine met overgevoelige zenuwen en een onbeperkte verbeelding, is als een pariah te midden van den adel van het land. Na een sarcastische beschrijving der vóór-geschiedenis van het illustre Medd-geslacht stelt Benson hun quasi-grootheid aan de kaak. En zoo heeft de groote stam geleefd, voortschrijdend door de eeuwen, plechtig en vol gratie, ieder geslacht opgroeiend 153 te midden der herinneringen van een huis en traditie, wier gelijke nauwelijks in Engeland te vinden is, en ieder geslacht weer verdwijnend met dezelfde waardigheid, zijn laatste rustplaats vindend in de Normandische kerk aan het einde van hef park, waar de Medds reeds sinds lang de graftomben gevuld hebben en de zuidelijke kapel, in wier bestoven binten een honderd wapenschilden hebben gehangen en weer in stukken zijn uiteengevallen. In het dorp zelf — Medhurst genoemd, opdat het Huis de eer van zijn voortreffe lijken naam niet zou verhezen — worden de Medds bejegend met denzelfden onvermijdelijken eerbied en gemeenzaamheid als koningen en goden van hun onderdanen en aanbidders ontvangen. Dynastieën komen en verdwijnen; de Medds blijven. Trots vertoont zich in verschillende vormen — de drukdoende grootheid van den parvenu, de woordenrijke pralerij van den enthousiast, de gestage gebiedende hoogheid van den souverein — maar er is geen trots ter wereld als de trots der Medds, zwijgend als het graf, niets voor zich opeischend, toch zeker alles te verkrijgen. Ze hebben krijgslieden voortgebracht, priesters, rechtsgeleerden, staatsmannen, bisschoppen, geestelijken, en de portretten van deze beroemdheden hangen dicht aaneengesloten aan de wanden van zalen en kamers; driemaal hebben zij genadiglijk den Kousenband gedragen en in de laatste tijden tweemaal die hooge eer geweigerd; een Medd heeft tweemaal het bestuur gevoerd over zeker wingewest, daartoe gedwongen ten spijt van zijn te lagen stand; tweemaal hebben zij hun fortuin weggegeven om koningen te redden; minstens tweemaal heeft een Medd de kansen van een veldslag doen keeren, van welks uitslag een koningskroon afhing; Medhurst bezit gedenkteekenen, die ik eenvoudig niet durf beschrijven, omdat ik toch niet geloofd zou worden — gedenkteekenen, waarvan de gidsen geen melding maken. En tóch dat alles is in de Medd-gedachte als stof op de schaal vergeleken bij het feit, dat iemand zuiver Medd-bloed in de aderen heeft. En Valentine is bang voor een hollend paard, krijgt duizelingen bij het bergbeklimmen, mist den moed een 154 duel aan te gaan en zelfmoord te plegen en gaat onder in den hopeloozen kamp tegen de elementen; in waarheid: een reus in den moreelen strijd tegen zijn eigen tekortkomingen te midden van die dwergen van uiterlijk fatsoen en stompzinnige, geëmailleerde grootheidswaanzin. Nergens heeft Benson onmeedoogender het vernis weggekrabt en afgebrand van schijnschoone, wereldsche grootheid, dan in het blootleggen van dezen averechtschen eere-cultus, waar geld, naam en opzienbarende daden alles is; waar klatergoud verblindt en het echte metaal, nog bekorst door het slijk der mijn, waaruit het is opgedolven, als nietswaardig vuil wordt op zij gesmeten; waar de stof alles is en de geest niet meetelt, de ziel wordt verwaarloosd als een quantité néghgeable en het lichaam wordt gekoesterd als een onsterfelijk bezit. In The Coward treedt de religieuze tendenz minder op den voorgrond, maar daarom neemt dit boek met de minste plaats in onder B e n s o n s romans, wijl het tegenover den revolutiebouw van een scheeve wereldbeschouwing de hechte grondslagen legt van een bovenzinnehjken moreel-sterken levensstructuur, die alleen in staat is een hecht gebouw te dragen bestand tegen storm en regen. Twintig jaar oud, het volle leven voor zich als een Eldorado van ongekende heerlijkheid, bevriend met de deftige Merrivals, hetliof gemaakt door den toekomstigen erfgenaam van titel en bezittingen, wandelend op rozen met den storm van bewondering aandonderend uit de verte voor de gevierde prima donna, gezond van lijf en leden, enthousiast voor haar hooge kunst, gunstelinge van de grillige fortuin — geen wonder dat Mar ion 155 156 Tenderden met een zeker medelijden terugziet op haar vroegere dagen en haar meisjes-devotie, toen zij zich thuis een slaapkamertje had uitgekozen, «raar zij vanuit haar bed de schemering kon zien van de flikkerende godslamp van het eenvoudig dorpskerkje van Standing. De schitterglans van haar nieuw leven had geen godslamp meer noodig en Wagners betooverende muziek overstemde de geheimvolle melodieën, die zij vroeger meende te hooren als begeleiding van het rythmisch psalmgezang en kerkchoralen. De betoovering houdt aan en groeit en gloeit in heller licht, als de dag naderbij komt van haar groot succes en verdrinkt haar in een zee van heerlijkheid als zij, zich zelf en het pubhek vergetend, zich geheel geeft aan de emoties van het oogenblik en haar ziel uitzingt in een extase van gelukzaligheid,voelend in het diepst van haar bewustzijn hoe Max' ziel meetrilt met iederen zilveren toon, die golft door de ruimte. ....bij den tweeden roep stond ze daar, een jong meisje, wachtend en uitziend naar den ridder harer droomen, in zilveren wapenrusting, gelijk zij hem gezien had, met de gouden hoorn. Waarom toeft hij zoo lang ? Heel de wereld wacht in ademlooze stilte; nog altijd zijn de wateren van de Schelde onbevaren. Lohengrin! Lohengrin! Oh! Daar naderde hij, onbeweegelijk in gelaat en houding, zich voortstuwend in zijn zwanen-boot, schitterend en heerlijk; niet langer de acteur — niet langer von Roth, de massieve Duitscher met zijn lang-afhangende gekleede jas, mompelend in zich zelf, niet langer eenvoudig Lohengrin, maar als de muziek opbruiste onder Metzing's bezielende leiding, tot de lucht welsprekend werd ab geen menschelijke stem ooit zijn kon; want het waren duizend stemmen, ieder een deel van dat machtige geheel, in visioenen gezien door een man, wien de muziek meer was dan het leven. — Als de 157 triomf zaligheid werd en de zaligheid groeide tot extase, werd hij voor haar dat volmaakte andere deel van haar wezen, zonder hetwelk, in Richard Wagners gedachte, geen ziel volmaakt kan zijn; die hemelsche levensgezel, met wien te huwen inderdaad een goddelijke beslissing was; die volmaakte ridder van den Berg der Zaligheid — in één woord hij werd voor haar datgene, wat haar vriend langzaam aan voor haar geworden was; en het was niet enkel Elsa, die smachtte en schreide om Lohengrin, maar Marion, die schreide om Max. Marion komt thuis en Maggie Brant, haar tweede moedertje, is opgetogen met het succes van haar pleegkind. Maar de eenvoudige ziel voelt mstinktmatig dat de oude Marion ergens is achtergebleven en de gevierde jonge dame van thans niet meer zoo dicht bij God staat als haar kinderlijk-vrome ziel zou wenschen. Gaandeweg begint de lucht nu te vertroebelen. De Merrivals zullen nooit toestaan dat hun zoon een katholiek meisje trouwt; Max zal er nooit in berusten de belofte te geven, noodig voor de dispensatie in een gemengd huwelijk, zijn kinderen roomsen te laten opvoeden. Maar de kerk staat er op; en Father Franklin S. J. en Father Dennis, pastoor van Standing, die zij om raad vraagt, zijn al even onbuigzaam. Dan desnoods maar zonder de kerk en zonder beloften. De protestantsche rector Cholmondeley is gewillig genoeg. De crisis wordt acuter. Max besluit zich een zelfstandige positie te scheppen om onafhankelijk van zijn ouders het meisje zijner keuze te kunnen huwen. Het zal een huwelijk worden buiten de kerk, dus geen sacrament en geen huwelijk. Er is niets aan te doen. Godsdienst was niet bedoeld om menschen ongelukkig te maken. Met -dit sophisme tracht Marion de laatste vermaning van naar geweten het zwijgen op te leggen. Het was tijd voor het avondgebed, maar de twee vrouwen zaten nog zonder zich te bewegen. Maggie hield de hand van Marion in de hare. Ze hadden samen gepraat, of liever Maggie had gepraat, zin voor zin, langzaam — met lange tusschenpoozen — sinds Sir John was heengegaan, nu drie uur geleden. Zoo goed als het ging, hadden zij nog gesoupeerd in de muziekkamer; de twee kaarsen, nu opgebrand tot korte stompjes, die het kleine tafeltje hadden verlicht, waaraan zij het avondmaal hadden gebruikt, waren nog altijd het eenige licht. Maggie had bij buien gehuild en was nu kalmer. Marion was altijd kalm gebleven. Haar lippen waren zoo droog, dat zij nauwelijks kon spreken. De zware slag, dien men had zien aankomen, was gevallen. De dokter had alle hoop opgegeven, dat de beroemde prima donna nog ooit het gebruik harer zangstem zou terug bekomen. En met haar stem is voor Max een groot stuk van zijn bewondering voor Marion verdwenen. Ook het verwachte huwelijk zal niet verwezenlijkt kunnen worden. De lucht is egaal grijs. De eenzaamheid daalt neer. Nog één vriendin blijft haar over: Maggie. Max is nog wel niet geheel verloren, maar zijn gestalte vervaagt meer en meer in de verre schemering. Maggie is eigenlijk haar eenige troost; en pok deze neemt God van haar weg door den dood. De eenzaamheid harer kinderjaren is voor Marion teruggekeerd; de cirkelgang van haar bestaan is teruggekomen naar het punt van uitgang, maar de Vriend -van vroeger, vergeten in de dagen van wereldsche grootJieid en extatische droomerijen, heeft op haar gewacht. 158 159 Rondom over den tuin daalde de eerste glorie neer van de ondergaande zon. Opnieuw, als in de morgenschemering, brandde de geheimzinnige gloed door de bloesems; de wind was gaan liggen; geen geluid werd gehoord, behalve het zwak gekletter'van Jack's voetstappen, als hij naar het dorp ging en het geratel van wielen; ook deze klanken stierven plotseling weg als de wagen een hoek omging. In de stilte, die volgde, kirde een duif van uit de kruin van een der groote olmen, die stonden op de weide aan de overzijde van den stroom — negen keer — de laatste brak plotseling af. Maar geen antwoord kwam van het gaaike; want zij luisterde naar 't geluid. Dan, zonder hand of voet te bewegen, sloeg zij haar oogen op tot waar door het boograam het licht van het tabernakel flikkerde. „Jezus! Mijn Ridder!.... nu ben ik gereed," zeide ze zacht. Men heeft Benson er een verwijt van gemaakt, dat hij de heiligheid van het roomsche sacrament des huwelijks met zekere luchthartigheid heeft behandeld en de gevaren van een gemengd huwelijk niet voldoende onderstreept heeft. Men vergete niet dat Lonelisess i) eerst na den dood des schrijvers werd uitgegeven. Een revisie had .wellicht hier de gewenschte verandering kunnen aanbrengen. De schrijver heeft er den tijd niet voor gehad. Met uitzondering van de historische romans is Loneliness de eem'ge roman, waarin een vrouw de voornaamste rol vervult; of liever twee vrouwen, want Maggie mag hier zeker niet onvermeld blijven. Marion Tenterden heeft de gewone fouten van Bensons vrouwenkarakters. Hij bekijkt ze van den buitenkant; beschrijft nauwkeurig i) In Hollandsche vertaling : Eenzaamheid. Paul Brand, Bussum. haar uiterlijke verschijning, kleeding en andere bijkomstigheden; het eigenlijke vrouwenhart bleef voor hem gesloten. Maggie is veel beter, omdat hij Maggie — evenals Bentey in The Coward — gekend had van af zijn prilste jeugd, toen hij zitten mocht op den schoot van Beth, de oude kindermeid der Bensons. Initiation i) vormt in zekeren zin den overgang tot de derde groep van Bensons romans, waar het geheimzinnige de grondtoon is. Reeds in Richard Raynald Solitary — wellicht het beste, wat Benson geschreven heeft — is het gordijn weggetrokken, dat de bovenzinnelijke wereld scheidt van het gewone aardsche bestaan. Daar gold het een kluizenaar, wiens levensstaat van zelf een meer innemen omgang met God veronderstelt. Het laatste gedeelte van Loneliness is ook vol van de werking van Gods ingrijpende leiding in het leven van een vrouw van de wereld; in A Winnowing is het voornaamUjk de roepstem Gods tot volmaakter leven, die in het boek doorklinkt, in tegenstelling uitgewerkt in den man en de vrouw. Initiation echter staat meer nog dan genoemde op een hooger plan, als een uitbeelding m van het geheim des lijdens, van de kracht en veredeling, die uitgaat van het kruis; van de rozen, die bloeien aan den doornstruik. Sir Nevill Fanning is een jonge man, rijk en gelukkig; nu en dan echter lijdt hij aan zware hoofdpijn en er dreigt gevaar, dat hij misschien zijn gezicht zal i) In 't Hollandsen vertaald als Loutering, R. K. Boekcentrale, Amsterdam. 160 i6i moeten missen. Bij gelegenheid eener excursie te Rome — waar Benson weer op meesterlijke wijze den conventioneelen Baedeker-toerist schildert — scheidt hij zich met zijn verloofde, Enid Bessington, van het gezelschap af en bij een kromming van den weg in de Frascatische wouden bevinden zij zich onverwachts voor een ruwe afbeelding van de Piëta. Het was een bijzonder realistische Piëta. Achter het ijzergaas, dat er voor was gespannen, zag men de voorstelling van Moeder en Zoon in bonte kleuren geschilderd, onlangs vernieuwd. De Moeder in een indigoblauwen mantel was gezeten, het hoofd omhoog, het lijkkleurig doode Lichaam op haar schoot. Over handen en voeten stroomde het roode bloed; de afschuwelijk verwrongen mond scheen te grijnslachen; de armen en beenen waren onnatuurlijk lang uitgerekt en mager. In de mazen van het ijzergaas er vóór stak een bosje verwelkte paardenbloemen. De geheele voorstelling was al fresco geschilderd op kalk, die hier en daar had losgelaten en werd ten halve beschut door een gebarsten steenen afdakje. De twee bekeken het zonder een woord te zeggen. Zij gingen weer verder, nog altijd zwijgend. Dan barstte de jonge man los. „Dat daar 1" zei hij, „dat is precies, wat ik bedoelde. Ik vind dergelijke dingen eenvoudig afschuwelijk. Wat kan iemand nu daar aan hebben? Het.vloekt ook heelemaal met de omgeving. De kleur alleen is al verkeerd. Bovendien, waarom moet zoo iets in een bosch staan, waar alles frisch is en onbesmeurd ? En dat is ook de reden, waarom ik niet over mijn hoofdpijn wil praten. Natuurlijk, je kunt het niet weg redeneeren! Maar is het niet beter....?" Hij hield plotseling op; zij wandelden weer een paar meter verder; het meisje zei nog niets. „Ik zal niet meer naar je hoofdpijn vragen," zei ze met een trilling in haar stem, die misschien uit diepere ontroering voortkwam. „Ik ben het volkomen eens met alles, wat je zegt." 11 IÖ2 „Je denkt dus ook zoo over dat...... dat ding daar ginds ?" „Natuurlijk." Het eerste accoord is aangeslagen en Sir Nevill stopt zijn ooren. Hij was katholiek en kon ook niets anders zijn; zijn voorouders waren het ook geweest. Thuis had hij een kapel en een huiskapelaan en hij ging minstens eens in 't jaar te communie, met Paschen. Geen wonder dat de Piëta hem afschrikt. „Vreugde, hij gevoelde het, was de fundamenteele emotie des levens; niet het lijden, of het kruis." En het leven beloofde zooveel; Enid aan zijn zijde, thuis op 't groote landgoed, Anna Fanning, zijn tante, die met zooveel zorg de huishouding bestuurde en met wie hij zoo verstandig praten kon; en Jim, zijn achtjarig neefje, de levenslustige robbedoes met zijn pony en de honden Jack en Jill, rollend in het mulle zand met een arm rond de ruige koppen der dieren en hun lange neuzen achter op zijn hoofd, snuffelend en krabbend en blaffend, 't Was zoo heerlijk! Alleen die hoofdpijn; maar dat zou wel beter worden. Doch de hoofdpijn werd niet beter, maar erger. Zou hij blind worden ? Er was hem onlangs iets heel vreemds overkomen. Hij was met Jim naar buiten gegaan om te ravotten in de bosschen, en plotseling was er een mist gekomen voor zijn oogen. Ze hadden toen blindemannetje gespeeld; Nevill zou de blinde zijn en Jim de leider; Jim had het heelemaal geen leuk spel gevonden. Maar, Goddank, dat was weer voorbij. Er waren intusschen grootere moeilijkheden gerezen. Enid's karakter begon scherpe kanten te toonen, die Nevill aanvankelijk niet vermoed had. Ze was nog wel aardig en hef, maar een heel klein beetje eigenzinnig. Bij haar bezoek op Nevill's buiten had tante Anna 103 zich ook al eens minder gunstig over haar uitgelaten; en Jim viel volstrekt niet in de nieuwe tante. Bij zijn wederbezoek in de stad wordt de onderlinge verhouding minder prettig; Enid blijkt te lijden aan jaloezie; waarschijnlijk zenuwen, denkt Nevill. Maar de zenuwen zijn wel wat erg veeleischend, moeilijk te bevredigen, hoogst onredelijk. De toestand wordt meer en meer gespannen. Dan volgt een scène en onherstelbare breuk. Het tooneeltje, dat hij eenige weken geleden in Hyde Park had gadegeslagen, krijgt diepe beteekenis. Een kleine jongen met korte stevige beenen stond gebogen over een scheepje, opgetuigd als een schoener, met een air van rijpen ernst; er haperde iets aan de tuigage. Nevill dacht aan Jim en was benieuwd wat hij uitvoerde. De kleuter zette het scheepje stevig op den scherpen kant van de rimpelende golfjes, alsof hij het er wilde planten. Het viel onmiddellijk om op het miniatuur strandje. Met geweld werd het weer opgetrokken; de eigenaar fronste het voorhoofd en klemde zijn lippen energiek op elkaar. „Hoe jammer," zei Nevill. „De boegspriet is losgeraakt." De jongen keek hem scherp aan en scheen voldaan. „Zal ik je helpen?" vroeg Nevill. Het ventje kwam zonder verlegenheid naar hem toe. ,,'t Mot er hier in, zie je ?" zei hij ernstig. „Denk je dat je het weer heel kan maken?" Het was net als Jim — dat ongedwongen en onberedeneerde vertrouwen — beste Jim I >Ja» ja, ik zie het," zei hij. „Hou eens even m'n stok vast hè ?" Maar het scheepje kon niet meer gemaakt worden. Nevill keert huiswaarts. In de sympathieke, huiselijke omgeving begint de schrijnende wonde langzaam te heelen en in de eenzaamheid begint de jonge man zijn 1 rv' zielsproces te ontieaen. ruj naa mei jim een mem spel gespeeld. Met den kleinen woelwater op zijn schou ders had hij door het bosch gezworven, op zoek naar dei Graal. Nu zat hij neer om uit te rusten en overdach zijn leven. Waar was zijn Graal, zijn levensbestemming God was wreed voor hem geweest; de menschen haddei hem bedrogen. Zou de Natuur zijn Graal zijn ? Met d volle energie van zijn nog krachtig gestel werpt hij ziel in de genoegens van het buitenleven; zwemmen, jager rijden, sport. Maar de hoofdpijn komt terug en d dokters houden een operatie voor noodzakelijk. In 1913 had Benson zelf een operatie óndergaan e; de mdrukken er van worden haarfijn weergegeven i: den persoon van Nevill. De operatie, het wegneme: van een gezwel, dat drukt op de hersens is voorspoedig maar de genezing is niet blijvend. Na vier of vijf maande: Zal het gezwelweerajnaangegroeidendedoodzalvolgei Tante Anna Fanning had het hem medegedeeld e: hij had het met berusting aangehoord. Pijn en lijden hebben het hunne gedaan en de werk heden komen om een Piëta op te stellen, op zijn buiter gelijk hij ze gezien had in de wouden van Frascati. Sir Nevill Fanning ligt op zijn sterfbed. Onder hem stegen de wateren van een zwak en onmerkbaa getij omhoog; of liever, hij bemerkte nu voor 't eerst, dat h er nog in was; dat hij er niet zoo geheel buiten stond, als h gedacht had los te zijn van alle handelingen, wilsakten en ei varingen. Maar ze waren ijl en fijn, zich aanpassend aan de nieuwen toestand, en hij zag dat hij nog handelen kon.... Dan golfde een groote, doordringende smart door her heen, niet zoozeer door de herdenking zijner zonden en oj. stand,alswel,dat hij nu het intiemste wezen er van doorschouwd Het was niet, dat het leven hem voorbijtrok als een reeks g< 164 i65 beurtenissen in processie, maar dat de hoedamgheid van dat leven — zooals hij het geleefd had — een scherpen en bitteren smaak had. En als hij van boven dien snijdenden wind voelde komen van de wereld, waarheen hij ging — helder, scherp en schitterend als licht, dat van de sneeuw wordt teruggekaatst — mengden zich die twee stroomingen in hem als een harmonisch accoord van smart, hef de en extase.... Ieder beeld vervaagde; ieder symbool en alle herinnering stierf; de afgrond ging over in 't niet; en de Graal was geledigd en de kleuren gingen over in witheid, en de klanken in de stilte des Levens; en de Inwijding was volkomen. In de moderne romans heeft Benson zijn hoogste bereikt in Initiation. VAN GOD EN DEN DUIVEL. Heeft Benson in Richard Raynald, Solitary, A Win nowing en Initiation zijn mystiek voelen open gelegd het is voornamelijk in The Necromancers en Non Oiher Gods, dat deze echte Benson-trek naar vorei komt. Er werd reeds op gewezen hoe van jongs a aan en heel zijn leven door het vreemde, geheimzin nige, vreeswekkende voor hem een groote aantrekkelij kheic had. Hij was er bang voor en zocht het toch overal in lectuur, in spookhuizen, in het tegennatuurlijke vai occultisme, spiritisme en andere griezeligheden. He was een familiezwak der Bensons. Zijn vader, de later* aartsbisschop van Canterbury, was oprichter eene: „Ghost Society"; professor Henry Sidgwick, ziji oom, stichtte de „Society for Psychical Research" waarvan Mrs. Sidgwick presidente was. Moedei Benson liefhebberde in psychische experimenten de werken zijner twee broeders vertoonen meermaler eenzelfde abnormaliteit. Ervaringen van tastbare et zichtbare droomen waren een geliefkoosd onderwert. van gesprek in den huiselijken kring en Hugh's brieven zijn er vol van. Met zijn broers en zuster trachtte hij de phenomena op te wekken van spiritistische séances Theosophie trekt hem aan in Londen en Swedenborg te ID7 Cambridge, en zijn moeder moest al haar invloed aanwenden om hem af te houden als hypnotiseur op te treden bij zijn medestudenten. Bij voorkeur slaapt hij in spookhuizen en in Cambridge kiest hij een kamer, waar een vroeger bewoner zelfmoord gepleegd heeft en de bloedvlek nog onder het bed zichtbaar is, in de hoop met een bezoek uit de andere wereld vereerd te worden. „Het occulte," schreef hij in 1904, „interesseert me zóó, dat ik er bang voor ben. Ik heb vroeger nog al veel gedaan aan hypnotisme, maar sinds jaren heb ik het nu opgegeven. Ik heb ook vreemde dingen zien doen met het kristal, maar daarvoor heb ik geen aanleg...,.." „Heb ik je ooit verteld, dat je gelijk hadt," schrijft hij later, „in wat je beweerde, dat ik de macht had in sommige gevallen door aanraking te genezen? Je hadt gelijk...... (maar) ik heb alleen kleinigheden genezen, zooals zenuwpijn, en met hypnotisme andere dingen van weinig beteekenis, physiek en moreel." Het is in The Necromancers,*) dat hij dit gedeelte van zijn innerlijk zelf heeft blootgelegd. Laurence Baxter, die als student te Oxford was overgegaan tot de Roomsche kerk, raakt verliefd op Amy Nugent, een kruideniersdochter van de sekte der Baptisten. Vóór het echter tot een huwelijk komt, sterft Amy plotseling. Laurie, troosteloos in zijn verhes, komt op een ongelukkig uur in kennis met Mrs. Stapleton, een vriendin zijner moeder. De dame in kwestie geeft hoog op van haar ondervindingen in spiritisme en communicatie met de geesten der afgestorvenen. 1) In 't Hollandsen vertaald als De Toovenaar, Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg. Laurie luistert gretig toe en ondanks de bedenkingen van Maggie Deronnais, een verstandig jong meisje met een kerngezond geloof, door de Baxters als dochter aangenomen, besluit hij zich in verbinding te stellen met een zekeren Mr. Vincent, een medium. Stap voor stap dringt hij nu verder door in de donkerte van die geheimzinnige, andere wereld. Automatisch schrift, gedachtenlezen, geheimzinnige openbaringen versterken hem meer en meer om voort te gaan op den ingeslagen weg. Nog een stap — en Amy Nugent zal in stoffelijke gedaante verschijnen. Een séance wordt belegd bij Mrs. Stapleton en haar vriendin Laura Bethel. De toebereidselen zijn gereed. De vier namen plaats. Laurie sloeg Mr. Vincent gade als hij in het cabinet stapte, de gordijnen heen en weer schudde en in een gemakkelijke positie achterin ging zitten, zoodat men zijn gelaat zien kon in een soort schemerlicht en de rest van zijn lichaam volkomen zichtbaar was. Diepe stilte daalde neer in het vertrek. Hier heeft Benson de beroemd geworden episode ingelascht der twee katten, die op het dak van het huis te zamen gekomen, van schrik verstijven onder den indruk van hetgeen in de kamer beneden plaats grijpt, om daarna in panischen schrik weg te vluchten. Deze zijdelingsche methode, om door de beschrijving der gevolgen de aandacht te vestigen op de oorzaak er van, is een gewilde truc bij Benson, dien hij ook op andere plaatsen met succes heeft aangewend. De séance verloopt naar wensen. Een gestalte vertoont zich, die meer en meer een zichtbaren vorm aanneemt. Het is Amy, Laurie heeft haar gezien en gelooft. De hrup tusschen dit leven en de andere wereld is ee- 168 i6o, slagen. De ziel van den jongen man komt meer en meer onder den invloed van de geesten der duisternis en het licht van zijn roomsche geloofsovertuiging dreigt geheel te verdwijnen. Den volgenden Zondag zal de beslissende proef worden genomen; Amy zal zich niet alleen vertoonen, maar spreken en zich laten betasten. Middelerwijl heeft een vriend Mr. Cathcart, ex-spiritist, ingelicht door Miss Deronnais, zich met de zaak ingelaten en getracht de noodlottige séance te verhinderen. Zijn pogingen lijden schipbreuk. Weer zijn de vier bijeen; Mr. Vincent in het zwak verlicht cabinet; de overigen in de duistere kamer. Meer dan een uur blijft alles stil; dan.... De beweging van de gordijnen hield plotseling op en ze hingen neer in rechte vouwen van de zoldering tot op den vloer van het cabinet. Het volgend oogenblik gingen ze zachtjes uiteen — zij (Laura Bethel) zag de lange vingers, die ze vastgreep — en de gestalte van een persoon kwam naar voren, daalde de ééne trede af en stond voor hun oogen op den vloer, in het zachte kaarshcht, geen vier passen van hen verwijderd. Het was de gestalte van een jong meisje, in alle opzichten volmaakt gevormd, gehuld in een soort neteldoek, dat afhing tot op de voetenen het bovengedeelte van het gelaat bedekte. De handen waren saamgevouwen op de borst, de bloote voeten waren zichtbaar tegen den donkeren grond en de gelaatstrekken duidelijk te onderscheiden. Er lag een zekere schoonheid over het gelaat — de frissche lippen, de open oogen, de donkere lijn van de wenkbrauwen daar boven; de gelaatskleur was als van was en licht als van een blondine. Maar, zooals zij drie of vier keer vroeger bij dergelijke gelegenheden reeds had opgemerkt, de gelaatstrekken hadden iets stijfs en onbewegelijks als van een masker, alsof het leven dat er achter lag, er niet volkomen in was doorgedrongen. 170 Het was niet het gelaat van een doode, maar toch ook met volkomen levend, ofschoon de oogen een weinig in hun kassen bewogen en de frissche, nederwaarts gebogen lippen glimlachten. Achter haar, duidelijk zichtbaar tusschen de weggeschoven gordijnen, zat de gestalte van het medium in diepen slaap verzonken. Eenige oogenblikken bleef de verschijning aldus onbewegelijk staan. Als zij er naar keek, scheen het haar toe, alsof in die enkele oogenblikken de geheel e wereld stilstond. Hetzij dat de wind werkelijk was gaan liggen, hetzij haar gespannen aandacht niets anders opmerkte dan de wondere verschijning, die voor haar stond, de indruk voor haar was dezelfde. Zelfs het ademhalen" van het medium had opgehouden; Lady Laura hoorde slechts het tikken van het horloge op haar eigen armband. Dan, als opnieuw een rukwind uit 't zuidwesten kwam aangestormd, deed de gestalte een stap in de richting van de tafel met de beweging als van een levend wezen en zelfs, naar het scheen, met die lichte trilling op den vloer, als van een levend lichaam. De afstand was nu zoo gering, dat, ofschoon zij met den rug gekeerd stond, naar het getemperd licht in de voorkamer, de gelaatstrekken nog duidelijker waren dan te voren — de roode lippen, de open oogen, de schaduw onder de neusvleugels en kin, zelfs de witte vingers saamgevouwen op de borst. Niets van, die wazige vaagheid, die zij vroeger eens in diezelfde kamer gezien had; iedere lijn stond scherp geteekend als in het gelaat van een levend wezen; tot het op en neer gaan van de borst onder de handen, de tengere afloopende schouders, de lange golflijn van heup tot enkels, alles was echt en duidelijk waarneembaar. Opnieuw namen de starende oogen van de toeschouwster alles op en begreep ze den droomerigen, maskerachtigen blik op dat lieve, smeekende gelaat. De gestalte deed weer een stap naar voren, recht op de tafel aan; en dan, met een snelheid, die geen woord of beweging kon tegenhouden, kwam de catastrophe. Een heftige beweging aan Laura's linkerhand; een stoel werd met geweld weggestooten en viel, en met een rauwen kreet, als uit zijn keel gewrongen, wierp zich de jonge man op tafel, greep naar en pakte een oogenblik iets werkelijks en concreets, dat voor hem stond; als de twee vrouwen opvlogen, de gestalte, die zij zoo even gezien hadden, uit het oog verliezend, viel hij kreunend en snikkend voorover en een gekraak als van een zwaar lichaam, dat op den grond valt, weerklonk in het cabinet. Een meetbaar oogenblik heerschte er volkomen stilte. Dan stormde opnieuw een windvlaag uit het zuidwesten aan, de regen kletterde tegen de ruiten en het huis schudde van den schok. De diepste diepte is nu bereikt. Laurie dreigt zijn verstand te verhezen, zijn ziel een prooi te worden van den duivel en een strijd gaat gestreden worden tusschen Christus en Satan om een onsterfelijke ziel. Volgens Bensons theorie zal de kracht van 't genadeleven in de ziel van Maggie Deronnais beslissend .zijn. „Moed en liefde" had Cathcart gezegd, zijn de eenige wapenen. En het jonge meisje zit in helfbaftige zelfbeheersching naast het rustbed, waarop Laurie ligt uitgestrekt, uren en uren kampend in stil gebed, liefde en bovenaardschen moed van een rein geweten, en als de Paaschzon langzaam klimt aan de kimme is de overwinning bevochten. Een vreemd boek, een onaangenaam boek misschien voor velen, maar in zijn soort een mooi stuk werk. De loodzware atmosfeer van occultisme en infernale macht zakt lager en lager, dreigend alle geloofsleven te verstikken, tot met den verrezen Christus het licht weer doorbreekt. In een dramatisch geheel is hier verwerkt het „potestas tenebrarum" en het „lumen Christi" in een menschenziel. In een epiloog legt de schrijver Maggie Deronnais 171 172 een drietal verklaringen in den mond der spiritistische verschijnselen: verbeelding, suggestie en boerenbedrog; óf: verborgen krachten in de menschelijke ziel, sympathieën, instinkt, telepathie, astraal lichaam, geheime kracht, waardoor sommige personen in staat zijn de dingen, die in hun verbeelding bestaan een uiterlijken vorm te geven; óf: daadwerkelijke invloed en persoonlijk ingrijpen van den duivel — en laat het verder aan den lezer over een keuze te doen. Tegelijk met deze haast ziekelijke zucht naar onderzoekingen op een gebied, dat ligt buiten het normale waarnemen, voelde Benson zich sterk getrokken naar het geheimzinnige van het mystieke leven, die wondere wereld waar de ziel, als vrijgemaakt van haar aardsch omhulsel, in rechtstreeksche verbinding treedt met een hoogere wereld en als met bovenzinnelijke zintuigen hoort en ziet de dingen, die des geestes zijn, om zich over te geven aan de onmiddeüijke leiding van haar Schepper, om aan Zijn hand de steile helling der hoogere volmaaktheid te beklimmen. Mystiek dan in den strengen zin van het woord is die innige vereeniging van de ziel met God, waardoor zij» ingewijd in de geheimen van het bovennatuurlijke, door Zijn genade gedragen, reeds hier op aarde een leven leidt, dat haar natuurlijke krachten te boven gaat en dat als het begin is van het leven der gelukzahgen, die zich verhezen in de kennis en liefde van de eeuwige Bron der eindelooze volmaakte hemelvreugde. In The Lord of the World schetst ons Benson dien hoogeren vorm van een leven-in-God, waar hij Percy Franklin beschrijft in gebed in Westminster Kathedraal. 173 Hij begon zijn meditatie, gelijk zijn gewoonte was, met een act van den wil, waarmede bij zich afsloot van de zinnelijke wereld. Onder het beeld van een neerdompelen onder de oppervlakte, dwong hij zich dieper en dieper onder te gaan, totdat de klank van het orgel, het geschuifel der voeten, het harde van den rug van den stoel, waarop zijn handen steunden — alles verwijderd scheen en als buiten hem staande, en hij daar lag alléén, met kloppend hart, een verstand, dat beeld na beeld naar voren bracht, en aandoeningen, die te zwak waren om zich te roeren. Dan ten tweeden male zonk hij nog dieper onder, deed afstand van alles, wat hij was of bezat en werd zich bewust, dat hij zelfs het lichaam had achtergelaten en dat geest en hart in de ontzagwekkende Tegenwoordigheid, waarin zij zich bevonden, met alle kracht zich vastklampten en onderworpen waren aan den wil, die hun meester en beschermer was. Hij haalde een of tweemaal diep adem, als hij de Tegenwoordigheid om zich heen voelde vloeien, werktuigelijk een paar woorden herhalend en zonk dan weg in dien vrede, die volgt, wanneer men zijn gedachten heeft prijsgegeven. Eenigen tijd bleef hij in dien toestand. Ver boven hem weerklonk de extatische muziek, het geschal van trompetten en het schrille geluid van de fluiten; maar het was als zinledig geroezemoes op straat voor iemand, die op 't punt . staat in slaap te vallen. Hij bevond zich nu achter de sluiers der dingen, voorbij de grenspalen van zinnelijke waarneming en overdenking, in die geheimvolle plaats, waarheen hij den weg had gevonden met onvermoeid pogen, in dat vreemde gebied, waar het wezen der dingen geen geheimen meer heeft, waar de begrippen heen en weer flitsen met de snelheid van het licht, waar de wil in haar slingering nu deze dan die akt aangrijpt, vormt en uitvoert; waar alles te zamen komt, waar de waarheid wordt gekend, getast en gesmaakt, waar God Immanent en Transcendentaal één zijn, waar de beteekenis van de uiterlijke wereld verklaard wordt door hetgeen er onder ligt en de kerk en haar mysteries worden aanschouwd van uit een mist van «xlnnV Naast dezen strikten zin heeft mystiek bij Benson nog een andere, minder strikte beteekenis. Waar mysticisme is de vereeniging tusschen God en de ziel, zijn mystiek al degenen, die leven in staat van genade, onverschillig of zij zich daarvan bewust zijn of niet. Het is dit laatste zieleleven, in zijn eersten groei, voortgang en volmaking, de drievoudige weg van zuivering, verlichting en vereeniging, dien de christen moet gaan om te komen, indien God hem daartoe roept, tot de hoogere mystiek van eenheid, die Benson als stof heeft gekozen voor None Other Gods. ,/Mij dunkt dat je je aanstelt als je reinste idioot', zei Jack Kirby verontwaardigd", zijn de woorden, waarmede het eerste hoofdstuk begint. De idioot is Frank Guiseley, undergraduate van Cambridge, de hoofdpersoon van den roman. Frank had al heel wat malle streken uitgehaald; onder andere was hij roomsch geworden, met gevolg, dat zijn vader Lord Talgarth hem aan den dijk had gezet en Jenny Launton, zijn fiancée en dochter van den rector van Merefie ld> voorloopig nog eens wilde toezien, alvorens den beslissenden stap te wagen. Maar wat hij nu in zijn hoofd had gehaald, ging alle perken te buiten. En als Frank iets zeide, deed hij het ook; en Jack Kirkby stond machteloos tegenover deze nieuwe idiote onzinnigheid. Frank had hem namelijk verteld, dat hij van plan was den volgenden dag al zijn hebben en houden te gelde te maken, zijn schulden te betalen en, alleen voorzien van het strikt noodzakelijke, een landloopersleven te gaan leiden. En het gebeurt. Een weinig later vinden we hem terug in gezelschap van „Major" Truscott — een echten landlooper — 74 175 en Gertie, die doorgaat voor zijn vrouw. Het is een lange weg, dien de vrijwillige landlooper nu gaat afleggen en we zullen hem daarop niet volgen, maar liever een paar grepen doen, die de ontwikkeling aangeven van Franks zieleleven. Het avontuurlijke en wellicht ook de druppels Zigeuner-bloed, hem uit vroegere geslachten meegegeven, kleurden de eerste weken van zijn zwerversleven voldoende om het harde er van gemakkelijk te kunnen dragen. Maar weldra begonnen de kleeren tot op den draad te verslijten, het harde brood een ganschen dag meegedragen is op den duur niet appetijtelijk en het slapen in tochtige schuren, of zelfs nu en dan in de open lucht, het dagelijksch gezelschap, van den dronken .Major' is doodend voor alle romantische droomerij. Maar Frank hield vol, staande gehouden door een inwendige kracht; van de H. Mis, die hij hier en daar kon bijwonen, droeg hij die sterkte mede, die uitgaat van de opgeheven Hostie. Langzaam begint nu ook die troost hem te ontglippen. Het wezenlijke wordt wel is waar niet weggenomen, maar de gevoelige godsvrucht is verdwenen en er is een obstinate wilssterkte noodig om het begonnen werk voort te zetten. Waar was de werkelijkheid? Zou Jennie hem trouw blijven, totdat bij na een tweejarigen zwerftocht tot haar dacht terug te keeren ? Wat beteekende eigenlijk plicht, geloof, godsdienst ? Toen hij wakker werd, was het dag. Hij lag op zijn rug, opkijkend naar het netwerk van twijgen boven hem, naar de beukeblaren daar ginds, en de lucht, slechts bij kleine stukjes zichtbaar — hel wakker en uitermate tevreden. Zeker, hij was een beetje stijf, als hij zich verroerde, maar er was een soort inwendige voldaanheid, waardoor er dat niet op aankwam. 176 Na een paar minuten ging hij rechtop zitten, voelde naar zijn schoenen en schoot ze aan. Dan maakte hij den doek om zijn hals los en kroop uit zijn schuilplaats. Het was de tijd van die vreemde rust vóór den dageraad, wanneer het licht sterk genoeg is om de sterren uit te dooven en over alle kleuren van den grond een soort niet-te-miskennen, koele tint ligt. Alles in 't rond was volkomen bewegingloos, als hij voortliep onder de boomen en er onder uit trad boven het wijd parkland, waarvan het struikgewas een soort grens vormde. De met gras begroeide bermen lagen gedrenkt in zwaren dauw, maar het licht was nog te zwak om de schittering van diamanten er over uit te strooien; en overal, als donkere stippen op het groen zaten honderden konijntjes, de dichtste geen vijftien meter van hem af. De stilte, het plechtige van dit alles maakten een buitengewonen indruk op hem. Geen blad, dat zich bewoog — elk hing daar als uit staal gesneden; geen vogel, die tjilpte; geen haan, die kraaide in de verte. De konijntjes keken naar hem zonder vrees in dit uur van wapenstilstand. Het was hem alsof hij onverwachts stond voor een groot schouwtooneel. De voorstelling van denvorigendagwasafgeloopen, het opbergen der coulissen des avonds was klaar en de spelers van het nieuwe eeuwige drama moesten nog komen. Een uur later zouden ze allen op zijn; de geluiden zouden zich weer doen hooren, menschen zouden gaan door de veldwegen, de vogels zouden het druk hebben, de wind zou ontwaken en het rusteloos gefluister der bladeren zou antwoorden op . zijn gepraat. Maar op het oogenblik was het tooneel leeg — geveegd, geschrobd, proper en stil. Het was het plechtige, dat hem het meest trof — het plechtige en een air van verwachting. Toch was het niet louter verwachten. Er was iets, dat er op wees, of hier het eigenlijke, en het normale was, alsof wellicht beweging en geluid, goed beschouwd, niet veel meer waren dan intermezzo's; alsof deze afwachtende houding in de natuur op zich zelf iets compleets was; alsof die boomen hun bladeren uithingen om te luisteren naar iets, dat zij werkelijk konden hooren; alsof die onbewegelijke dingen van het woud naar iets keken; dat zij 177 inderdaad konden zien; alsof daar in werkelijkheid een groot geheim was, dat zich openbaarde in doodsche stilte en onzichtbaarheid voor hen alleen, die de zintuigen hadden, noodig om het waar te nemen. Er was dan toch nog een andere werkelijkheid, dan de daagsche dingen om hem heen; iets, dat hij nog niet begreep, maar dat hij voelde, dat was van een hoogere orde en waardoor heel die zichtbare wereld, en alles wat er in gebeurde, werd gedragen. De dagen gaan weer voorbij in sombere eentonigheid. De ,Major' steelt een blikje zalm van een kind. Frank neemt den diefstal op zich en wordt veroordeeld. Dat was te dragen. Maar als hij vrijkomt, wordt hij nagekeken door de voorbijgangers, bespied door de politie, de deur gewezen door een priester; nergens werk voor hem — en Jennie Lauton schrijft een beleefd briefje met de mededeeling, dat zij de redenen haars vaders moet eerbiedigen en het engagement hierbij is afgebroken. Alle aardsche banden zijn nu stuk. De zuiveringsweg is afgelegd. Een nieuwe taak begint. Op een zijner tochten is de zwerver nabij de plaats gekomen, waar Jack Kirkby woont en heeft hij eenige dagen ten zijnen huize doorgebracht. Maar Gertie is nog altijd bij den ,Major'. Nu de zelfzucht in hem dood is, is een ander gevoel tot volle ontwikkeling gekomen: een onsterfelijke ziel is meer waard dan alle werelden. De twee vrienden zitten bijeen in de deftige kamer van het groote huis en de een praat van inwendige gewaarwordingen, ideale levensopvattingen, waarvan de ander niets, en ook de spreker zelf nog lang niet alles begrijpt. 12 „En wat ga je nou beginnen ?" „O, daaromtrent heb ik niet den minsten twijfel. Ik ga weer terug naar den ,Major' en Gertie." „Frank 1" „Ja?.... Neen, geen woord meer, asjeblief. Je hebt me beloofd dat je daar niet tusschen .zoudt komen. Ik ga weer naar die twee terug, om te zien wat er gebeurt." „Maar waarom?" „Daar ligt mijn werk. Zooveel weet ik er van. Ik moet zien, dat ik het meisje weer terugbreng naar haar familie. Je weet, 't is niet z'n vrouw." „Maar voor den duivel...." „Mij dunkt, dat het er heel veel op aan komt. O, zeker; het is een door en door dom schepsel en hij is een echte ploert; maar dat doet er niet toe. Het moet gedaan worden; of liever, ik moet probeeren of ik het doen kan. 't Kan zijn, dat ik het niet klaar speel; dat komt er evenmin op aan. Op de eerste plaats moet ik mijn werk afmaken; daarna zullen we verder zien." Jack sloeg zijn handen in elkaar. „Je bent stapelgek/' zei hij. „Misschien wel," zei Frank plechtig. Het zwaartepunt zijner beschouwingen is nu verlegd. Niet meer zich zelf zoekend, is God het middelpunt geworden, waarom alles zich beweegt en in Wiens licht alles een nieuwe klaarheid krijgt. Dr. Whitty, de materialist, bij wien Frank eenigen tijd moet vertoeven, om behandeld te worden voor bloedvergiftiging, ondergaat iets van den invloed, die van den jongen man uitgaat, zonder het te begrijpen. Frank zelf wordt op dien nieuwen weg van verhchting meer geleid, dan hij zelf gaat. Maar in het klooster der Benedictijnen, neergeknield voor het tabernakel in het vale schemerlicht der groote kerk, vallen de sluiers gedeeltelijk weg. 178 Een méér dan gewone vrede scheen over hem neer te dalen en hem te omgeven, als hij terugblikte op de laatste weken — een soort bekroning en hoogtepunt van de verschillende gewaarwordingen, die hem nu bezielden. Daar was een gevoel van thuis komen, een bewonderenswaardig gevoel van verstandig te hebben gehandeld, een gevoel van overgrooten objectieven vrede, die ontmoette en bekrachtigde den inwendigen vrede, die de zijne begon te worden. Het scheen hem op een of andere wijze toe, of hij nu voor het eerst buiten Zich ontwaarde, wat hij tot nu toe hoofdzakelijk in zich gevoeld had. Zeker vroeger had hij ook oogenblikken gekend — let wel, niet alleen de emotie — als hoofd en hart uitrustten van hun taak en de wil opging in een anderen WA. Maar dit was het hoogtepunt; het vatte samen alles, wat hij de laatste maanden geleerd had; het streelde zacht de laatste litteekens weg, het verklaarde en gaf antwoord — en vooral — het bracht verband tusschen de verschillende gewaarwordingen. Ongetwijfeld, het was zoowel de stoffelijke als de geestelijke atmosfeer van dit huis;'de rustige gangen, de warmte, de eenvoud, het degelijke, die plechtige dankzegging in den refter — dat alles hielp mede, maakte deel uit van het gevoel. En toch, voor zoover ge dit kunt gelooven, het waren niet meer dan vazen, waaruit die hemelsche vloeistof stroomde; of liever vazen, die een weinig inhielden van dien overvloed, die hier opborrelde als uit een bron. De ontberingen van het zwerversleven zijn niet verdwenen, maar het geestelijk element in hem is sterker geworden; de scheiding tusschen den weg van verlichting en dien van vereeniging is weggenomen en Frank gaat zijn laatsten tocht beginnen; koude, honger en ontbering om hem heen, daar binnen groote zielevrede en het bewustzijn van een grootsche levenstaak, de redding van Gertie's onsterfelijke ziel. In Londen aangekomen heeft hij zich in verbmding gesteld met Rev. Parham— Carter, een anglikaansch tant 179 clergyman en oud studiemakker, belast met de zielzorg dier achterbuurtbewoners, om hem behulpzaam te zijn Gertie terug te brengen naar haar familie. De dronken ,Major' heeft echter lont geroken, maar niet voldoende om Frank's plannen te verijdelen. Gertie wordt weer door de haren opgenomen. Tegelijkertijd bereikt hem de tijding, dat Lord Talgarth, ondertusschen gehuwd met Jennie Launton, en Lord Merefield zijn omgekomen bij een auto-ongeluk en hij nu rechtens erfgenaam is geworden van den grafelijken titel en be* zittingen. Maar zijn levenstaak is volbracht en de priester in Westminster Kathedraal had hem zien bidden met een uitdrukking op het gelaat...... waar God doorheen zag. Als de ,Major' thuis komt, verhit door den drank, mist hij Gertie en vermoedt hij de ware toedracht der zaak. Buiten zichzelf van woede, bedwelmd door den alkohol, grijpt hij het eerste het beste voorwerp, dat hem voor de hand komt. De eerste slag slaat zijn slachtoffer bewusteloos, met een gapende wonde aan het hoofd; de trappen en stompen van den woesteling doen het overige. Frank Guiseley is stervende; Parham—Carter wordt verwittigd. Als Parham-Carter de kamer binnentrad, scheen het hem toe of hij recht uit één wereld in een andere was gestapt. En de indruk was zoo plotseling en onverwacht, dat hij een oogenblik, verbijsterd door den overgang, op den drempel bleef staan. In zooverre één element boven het andere overheerschend was, was het op de eerste plaats de stilte en afwezigheid van alle beweging in de kamer, dat hem trof. Er bevonden zich menschen in de kamer, maar zij waren als beelden. 180 Hij kwam naar voren en knielde met de anderen bij het bed neer. Langzaam aan begon de beteekenis van die levende stilte, waarvan hij getuige was, tot hem door te dringen Niet, dat er iets stoffelijks in de kamer was buiten de dingen, die hij met zijn zintuigen waarnam.... maar het was allerduidelijkst, dat het niet het stoffelijke was, waarvan de vijf personen zich op 't oogenblik het meest bewust waren.... Er was geen Wezen tegenwoordig, geen ijlere atmosfeer, niets, dat gevoel of oor streelde; en toch het is slechts door deze negaties, dat men het kan uitdrukken. En zoo lagen zij geknield en wachtten Een haan kraaide zwak en schel ergens in de verte; van het einde van de straat kwam het gedreun van een voorbij hotsende sleeperswagen en hield op. Maar de stilte in de kamer was verschillend; of liever, de . wereld scheen zonder geluid, omdat 't in de kamer stil was en niet omgekeerd. Het middelpunt was hier, waar een deerlijk gehavend man op sterven lag en van dit middelpunt ging uit de Groote Vrede. Als in beschouwing verloren scheen Frank te staren naar niets in 't bijzonder. Het was als een man, die kalm een of ander blij gebeuren tegemoet ziet, dat zich te bekwamer tijde zal openbaren. Het was geen extase; en naar het scheen was hij zonder pijn, noch ten prooi aan heftige emotie. Hij lag daar kalm en wachtte. Hij was tevreden, wat ook de anderen mochten zijn. Een oogenblik schoot den jeugdigen bedienaar des woords de gedachte door het hoofd, dat het zijn plicht was hier een gebed te spreken, maar de gedachte werd weer even spoedig ter zijde gezet. Het scheen onbeschaamde nonsens. Hij moest hier toezien, niet handelen. Langzaam aan hield hij op aan dit of dat te denken.... en binnen hem en buiten hem nam de vrede toe, totdat de ongelijke druk hersteld was en zijn aandacht onverdeeld rustte in volkomen evenwicht. Ook hier was geen symbool of analogie om het onder woorden te brengen. Zelfs negatie bleef hier te kort. Er was 181 slechts één positief element, dat alles insloot; tijd scheen zonder beteekenis; de tikken van de klok met de beschilderde wijzerplaat schenen nauwelijks te komen de een na den ander; het was alles één, en het verre was niet, het nabije bestond niet, zelfs niet de nabijheid van dat stervend gelaat op het kussen..... En aldus deelde zich ten minste iets van dien toestand, waarin Frank nu was overgegaan, mede aan één van hen, die hem zagen sterven. Ik heb The Necromancers een vreemd boek genoemd; None Other Gods is misschien voor velen nog vreemder. Dergelijke zielsprocessen, zal men opwerpen, zijn nauwelijks geschikte stof om in romanvorm te worden bewerkt. Dat is een kwestie, waarover men kan disputeeren. Maar eens toegegeven, dat ook hier de romanschrijver met eerbiedigen schroom mag treden — en ik zie niet in waarom met — zal men moeten bekennen, dat Benson zijn taak op prijzenswaardige wijze heeft volbracht. 182 GFXOOFSVERDEDIGING EN ASCESE. 1'Art pour 1'art was een evangelie, waar tegenover Benson sceptisch stond. Hij kweekte zijn bloemen om er later het altaar mede te versieren en schreef zijn boeken met het bewuste doel zijn lezers de groote idee in te scherpen, waarvan hij zelf zoo doordrongen was, dat eenmaal het gordijn zou worden weggeschoven en wij uit de antichambre van dit leven zouden worden toegelaten in de troonzaal des Konings. T3fi kunst was voor hem geen koningin, voor wie men knielend wierook brandde en die alleen alle aandacht voor zich opeischte; zij bleef voor hem de dienende geest, die onder zijn leiding rondging om de goede gaven uit te deelen, haar -door den meester toevertrouwd. Benson was te zeer doordrongen van een hooger levensdoel, waaraan al het aardsche ondergeschikt moet worden gemaakt, om ook maar voor ■een oogenblik het doel met het middel te verwisselen en de kunst om haar zelf te eeren als het hoogste, waarnaar de mensen kan streven. Zijn romans zijn tendenz-romans. Op den achtergrond van het tooneel, waar zijn karakters zich bewegen, laait de rosse gloed van brandende kerken, teekent zich het kruis af tegen de sombere lucht, gloeit het mystieke licht van een andere wereld. Ondanks hun uiterlijke pracht en hoofsche vormen zijn zijn conventie-menschen armzalige stumperds en ledepoppen in vergelijking met die anderen, die achter hen staan, die alles hebben gegeven om alles te winnen. Hij is de geharnaste ridder, die den strijd heeft aangebonden tegen allen en alles, wat bedekt of openlijk de uitbreiding van het Godsrijk in den weg staat. Hij is kunstenaar, romanschrijver en dichter, maar vóór alles priester en kampioen van den Christus, wiens naam in fonkelsteenen straalt op zijn blazoen. De eer van zijn kerk, de hooge Vrouwe, die hij dienen wil, staat hem steeds voor oogen, waar hij in het steekspel der romantiek een lans breekt met zijn tegenstander. Hij wordt kruisvaarder, waar hij als apologetisch schrijver te velde trekt om te verdedigen wat hem het heiligst is: de Christus, zijn kerk en zijn geloof. Halverwege zijn romantische werken en zijn strengapologetische boeken staan een veertiental schetsen, op twee na eerst gepubliceerd in het tijdschrift The Month, daarna in 1906 gebundeld en uitgegeven als Papers of a Pariah. De schrijver verschuilt zich achter den persoon van een zeker iemand, dien hij toevallig in den trein ontmoet. Lid van de anglikaansche kerk, met sterk agnostische neigingen, tooneelspeler van beroep, op veertigjarigen leeftijd weduwnaar, door een slepende ziekte niet langer in staat zijn beroep uit te oefenen, heeft deze zich teruggetrokken in een provinciestadje. Zijn zoekende geest, veel vrije tijd en een toevallig bezoek aan een katholieke kerk zetten zijn gedachten in de richting van Rome. Eenige dagen vóór zijn dood wordt hij opgenomen in de roomsche kerk. 184 **5 Een bundeltje papieren — gedachten en indrukken, gewekt door hetgeen hij voelde en zag, waar hij met roomsche praktijken in aanraking kwam — worden den priester in handen gegeven. In deze romantische omkleeding, waar Benson zich voordoet als de uitgever der nagelaten papieren, teekent hij, zonder kritiek uit te oefenen, de houding van iemand, die de roomsche kerk van buiten beziet, 't Is een tooneelspeler, die hier het woord voert, en zijn artistiek temperament ondergaat den indruk van den mvloed, die uitgaat van de kerk van Rome in mis, requiem, de plechtigheden der goede week en avondlof. Daartusschen groepeeren zich discussies met Mr. Majoribanks, den anglikaanschen clergyman over den gewetensdwang der katholieke leer, Rome's onverdraagzaamheid, de klove tusschen geloof en wetenschap. De eene gedachte roept de andere te voorschijn en Gods vaderschap, de zin van het bovennatuurlijke, de mystiek en de persoonlijkheid der Roomsche kerk, schikken Zich gereedelijk in hei verband der reeds behandelde onderwerpen. Een boek dus van strijdvragen, ethische en rehgieuse kunstbeschouwingen, vluchtige blikken in een bovenzinnelijke wereld, zwakke aanvoelingen van een hooger leven, ajdelingsche apologie voor Rome, haar eeredienst en haar geloofsleer. De eerste schets (At A Requiem) verplaatst ons in een. roomsch kerkgebouw met zijn somber zwart van Allerzielendag en de zes gele waskaarsen flikkerend rond de met rouwfloers omhangen katafalk. De laatste (Death) brengt ons bij het sterfbed van een man, die niet vrij van zonden door het leven is gegaan, maar die, in zijn doodsuur gesterkt door den laatsten troost, welke de kerk geven kan, gezaligd deze aarde verlaat. De katholieke godsdienst is een godsdienst, die leert te sterven. Ja, dit is een godsdienst, waarin het mogelijk is te sterven, gelijk het behoort. Wat anders zou dezen nuchteren man van middelbaren leeftijd, dien ik acht uur geleden nog in leven zag, gebaat hebben? Hij had geen behoefte aan sen' timent of opwekking tot een gevoeligheid, waartoe hij onbekwaam was, of vleierij van vrienden, die hun best doen het sterven gemakkelijk te maken door een onoprecht mooimaken van een leven, dat verre van smetteloos was. Hij had evenmin behoefte aan afspraakjes van een vereenigd-zijn in een hemel, waar allen weer te samen zouden komen, goeden en slechten en onverschilligen aan den voet van een problematischen troon. Hij had heel wat meer noodig en heel wat minder. Hij had gezondigd en hij wist het, en hij verlangde niet anders dan als zoodanig te worden behandeld. Hij wilde zoo rein zijn als mogelijk was en daarom ontving hij de absolutie; hij wilde begeleid worden door God op die geheimzinnige reis en daarom gaf men hem het Viaticum', hij wilde gesterkt en nogmaals gezuiverd worden en daarom werd hij gezalfd; hij wilde — wat slechts natuurlijk was — vrij zijn van alle pijn, die vermeden kon worden, en daarom gaf men hem den laatsten zegen. Eindelijk, hij wenschte iets te hebben, waar zijn brekende oogen met blijdschap op konden rusten, en het beeld van zijn Zaligmaker werd hem tusschen de vingeren gestoken. De cirkel is weer teruggekeerd naar het punt van uitgang. De gelukkige overgang tot een zalige eeuwigheid is het einddoel van alle beginnend leven, de eindbekrom'ng van dit aardsche bestaan; en het is de katholieke kerk, die de veilige leidsvrouw is van de wieg tot aan het graf. Toch is zij niet zoo bovenzinnelijk, dat zij vergeten zou dat de mensch is stof der aarde door den geest bezield. Ook het zinnenleven vindt bij haar bevrediging. 186 x87 Menschen «onder godsdienst zijn ongenietbaar en hopeloos vervelend. Hij moge een opgewekte prater zijn, beschaafd en verstandelijk, goed ontwikkeld; hij heeft geen flauw begrip van hetgeen er omgaat achter den muur van zijn enge wereldbeschouwing; hij woont in een land, dat overvloeit van de melk van menschelijke vnendekjkheid en den honing van vrienden-genegenheid, maar het is geen Land van Belofte, 't Is alles alledaagsch, meetbaar en pasklaar. Maar de wolken zeggen hem niets, de sterren zijn het hoogste, waartoe zijn gedachten kunnen opstijgen; daarachter is niets meer. Hij heeft geen geheimen, geen droomen, geen moeilijkheden, geen idealen. Als dat leven is, is het verkieselijker dood te zijn (On the Dulness of Irreligious People). De kerk van Rome kent de nooden harer kinderen. Het artistiek temperament en de kinderlijke onschuld vragen iets, dat hun begeerten bevredigt. En zij voert hen naar haar tempels en geeft hun in woord en beeld ie droeve tragedie van Calvarië (Holy Week), het symbolisch spel van haar heerlijke Godsvereering, als de Pnester en zijn diaken en subdiaken staan aan het tftaar in gouden gewaden, wierookwalm en kchtgesehiter en als in statige dansbeweging het hoogheilig offer Jlengen (On the Dance as a Religious Exercüe). Maar le wierook en de kaarsen, de bloemen en de gouden Jachtgewaden zijn voor haar niet het essentieele der godsvereering; zij vraagt den persoonlijken dienst an het schepsel, wanneer de oude priester in morsig asuuel voortstrompelt naar het outer van de armoedige orpskerk, waar een kleine schaar geloovigen de pateroster laten glijden door hun verkleumde vineers of ., w, met moeite de letters spellen in hun beduimeld kerkboek (Low Mass). En na hun dagtaak te hebben vervuld, keeren zij 's avonds weder om Gods zegen voor den komenden nacht te ontvangen (Benediction). Want God is Koning en Vader en zijn priester moge zich schrap zetten, waar het geldt de geboden van den oppersten Wetgever te doen eerbiedigen, hij heeft genoeg begrepen van de lessen in het evangelie vervat, om de droeven niet ongetroost heen te zenden, de zwakken te steunen en wankelmoedigen op te beuren (A Father in God). En boven dit aardsch gewemel hangt de vredige rust van het bovennatuurlijke (The Sense of the Supernatural) en welft zich de hemel der mystieke beschouwing (The Mystical Sense). Men kan de kerk met slijk gooien en haar verwijten dat zij dompers kweekt en allen intellectueelen voortgang in den weg staat (Intellectual Slavery), dat geloof en wetenschap elkaar uitsluiten (Science and Faith), dat zij zich slechts staande houdt door geweld en haar grondslagen en muren bespat zijn met het bloed harer tegenstanders (ReligiousPersecution); zij blijft ondanks alles een zedelijk lichaam, zooals er geen tweede bestaat, levend, groeiend, krachtig, heilig en één, een onverklaarbaar wonder voor hen, die vergeten dat zij is het mystieke lichaam van den Christus, die in haar leeft en werkt met zijn goddehjke kracht (The Personality of Christ). Onder zijn apologetische werken dient ook vermeld te worden Non-Catholic Denominations, waarin Benson in een dertiental hoofdstukken en appendix de verschillende sekten de revue doet passeeren, waarin de anglikaansche kerk is verbrokkeld. 188 189 Logischer ut opzet en strakker van lijn is The Relmo of a Plain Man. John^de „plain man" heeft geen bij «ondere studies gemaakt. Theologische disputen e philosophische spitsvondigheden gaan boven zijn be reik; de diepere exegese is voor hem een gesloten boek. Hi draagt een gezond hoofd op zijn schouders en is bekent met eenige historische feiten; weet bijvoorbeeld, dat i, Rome altud een soort paus gezeteld heeft, en dat eet hooge kerkelijke waardigheid niet noodzakelijk samengaat met groote heiligheid. Bovendien hij is oprecht er vreest met de consequenties te trekken, als de principe* gezond blijken te zijn. Zijn anima naturaliter christiana drijft hem onweerstaanbaar om de waarheid te zoeken en deze eens gevonden, zal hij aanhangen, ten koste van alles. Aldus gestemd en uitgerust klopt hij aan bij de verschillende geloofsbekjdenissen, hopende bij haar de oplossing zijner moeilijkheden te vinden. „I„ hoofdzaak Zijn we het allen eens" is de uitspraak der dergymenTer onderscheiden richtingen door hem geconsulteerd ondergeschikte Weinigheden mogen we verschillen, de groote punten staan vast. Lees den bijbel, bid, praat er eens over met onze menschen en alles komt in orde." John gaat heen pakt zijn bijbel en bemerkt spoedk dat lezen alleen hem niet veel verder brengt. Vier te£ ^st^zirgewichtig genoeg ecn <»d™ „Tenzij iemand geboren wordt uit water en den H W? v \ ' "ï? in het koninkrijk Gods- heeft hij gelezen. De baptist verklaart hem dat de kinderdoop geen zin heeft; alleen voor den volwassene kan deze ceremonie waarde hebben. De heilsoldaat beschouwt alle doopsel als overbodig en zwaaitÏpW daarvan met een roode vlag. De presbyteriaan houdt aan het kinderdoopsel vast, mits «het wordt toegediend door den bedienaar des woords. Ten opzichte der drie overige teksten over de instelling van het H. Sacrament des Altaars, de biecht en de menschwording van Gods Zoon, gaat het hem met beter. Wat de een voor noodzakelijk houdt, werpt de ander als overtolhgen ballast over boord; wat hier een sacrament is, is daar een symbool. Bedienaren der sacramenten, iets wat voor den baptist een noodzakelijkheid is, vindt de congregationalist en Wesleyaan totaal overbodig; terwijl de unitariër hem te verstaan geeft, dat de bijbel niet moet worden beschouwd als een dogmatisch leerboek of ceremonieele handleiding, maar eenvoudig als een ethische leiddraad. Van eenheid in zake hoofdpunten blijft al heel weinig meer over. Wat de verschillende sekten hem niet geven kunnen, hoopt hij nu te vinden in de anglikaansche kerk. De eerste maanden gaat alles uitstekend; daarna nieuwe onrust. Het blijkt dat de anglikaansche kerk, niettegenstaande haar 39 artikelen, haar bisschoppen en convocaties, zelf niet weet, wat zij wil. Men had hem verder verzekerd, dat de kerk van Engeland een tak was van de ééne, groote katholieke kerk van Christus; maar in 't roomsche Frankrijk wordt hem de communie geweigerd. Twee honderd vijftig nullioen volgelingen van Rome kan men toch moeilijk een sekte noemen, 't Is dus de moeite waard te onderzoeken wat Rome ter verdediging harer leer en praktijken te zeggen heeft, 't Is niet heel waarschijnlijk, dat de roomsche kerk logischer is dan de anglikaansche tak, maar 't kan toch nooit kwaad, denkt John, de zaak nader te onderzoeken. Men kan nooit weten. 190 d^m8^ WOfden nU de gewone moeilijkheden die andersdenkenden in de roomsche leer vindenbe' ^ergezag het geheim der menschwording en van d> w Drievuldigheid, de biecht, ' SacraSt dTa££ heihgenvereenng, vagevuur, aflaten. De moeüij£en s^nTenuéén-VOOr Un Ca loipen doorS^nade spreekt John zijn biecht en zweert de dwahng ^ om in B., vervolgensC Later ST ^ A' eeret' daarna waren JTet^pStteT door T. om met O tl kJ?v U 1 be8mne^ gevolgd eenen ond^j^i^f t °P ^ WCfd *« ™ d*« van hielden™ ™*60 meter bleek het da^ * ^ <* dc ^ersiteit methode van o«ulSSw^J^^WW^ Wat dc verschfllend oordeelden M~ ^ m den gr01ld d« zaak discussies vedelt T! * * geIecrde en dogmatisch™ ^S^^T^ gevoel gepaard eeeaan H*T!r daarmede was het als wtaiT^'J'ÏN - hem stelde, leeren, maar hi mei^het lt? ^ dat Wj *,n a b c barstigheid.^ ston?^ ^ i ?..2°nder taaea cn weerga i, maafmeer noe d,fh * V°Id0Cndc onde<**t *r kinderjaren. B.^^^*^ 191 sluit met Z. En Moeder wil dat hij alles zoo goed mogelijk zal begrijpen, maar meer nog dat hij weer kind worde gelijk voorheen, want den kinderen is het rijk der hemelen toegezegd. De toon van The Religion of a Plain Man is populair, de inhoud bevattelijk, de verhaaltrant levendig, hier en daar enthousiast, een enkelen keer misschien wat hoogdravend, 't Is geen diepzinnige studie van theologische strijdvragen. De gewone catechismus vormt den grondslag en de Vaders en dogmatische leerboeken worden slechts zelden vermeld. Maar de gewone man vraagt minder wat St. Thomas van Aquine of een H. Augustinus hebben geleerd. Het is hem voldoende als hij het kleine boekje verstaat, waarin de geloofswaarheiden beknopt zijn vervat. „En ik heb den gewonen catechismus gekozen," verdedigt Benson zijn boek, „liever dan de werken van St. Thomas van Aquine, omdat de eerste voor den gewonen man beter bereikbaar is en gemakkelijker te verstaan. En het is ook voor den gewonen man dat Christus is gestorven en dat Hij zijn kerk heeft gesticht." Een der moeilijkheden, waarop John bij zijn zoeken naar de waarheid stuitte, was de tegenstrijdigheid, die hij had opgemerkt in de kerk van Rome zelf. In de Paradoxes of Christianity, een serie preeken te Rome gehouden in S. Silvestro in Capite en in druk verschenen in 1913, geeft Benson hiervan de verklaring. De kerk is een goddelijke instelling voor de menschen. Gelijk haar Stichter bevat zij een goddelijk en een menschelijk element. Haar goddelijke oorsprong, de belofte van Christus' nimmer falenden bijstand en de leiding 192 193 des H.Geestes maken haar tot de stad Gods op aarde, waar de straten van goud zijn en de edelgesteenten liggen opgestapeld om haar muren op te trekken. Maar binnen de wallen van die stad van goud heeft Hij aan menschen het bestuur opgedragen, die met vrijen wil begaafd in kunnen gaan tegen de bedoelingen van den Stichter, zonder echter ooit de belofte te schande te kunnen maken dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Petrus, haar eerste opperherder wordt zalig geprezen, waar hij in de vlakte van Caesarea de Godheid belijdt van zijn Meester (Matth. 16.17) en het volgend oogenblik als satan teruggewezen (Matth. 16. 23), omdat hij met bedacht is op wat God wil, maar op wat de menschen willen. Dezelfde paradox van Petrus herhaalt zich door heel het evangelie en de geschiedenis der kerk. Haar goddelijke Stichter zegt van zich zelf „Ut en de Vader zijn één" (Jo. ïo. 30.) en op een andere plaats „Mijn Vader is grooter dan ik" (Jo. 14 j 28). De vreedzamen worden zalig geprezen (Matth. 5. 9.) en de Messias is op aarde gekomen om het zwaard te brengen (Matth. 10. 34). Men moet zich vriend maken van den mammon der ongerechtigheid (Luc. 16. 9) en kan toch God en den mammon niet dienen (Luc. 16. 13). Driewerf heilig is God en op aarde mengde Hij zich onder de zondaars. „Verheugt en verblijdt u," (Matth. 5.12) klinkt zijn opwekkend woord en Hij prijst zalig zij, die treuren (Matth. 5. 5)- De algeheele liefde tot God mag den naaste niet uitsluiten. Men verwijt den volgelingen van Rome dat zij te hchtgeloovig zijn, en een anderen keer dat de katholieke theologie de eenvoudige leer, door Christus onderwezen, vervormd heeft tot een onbegrijpelijk stelsel, dat niemand doorgronden kan. „De Waarheid zal u vrij maken," leert Johannes (Jo. 8.33) en zijn medeapostel Paulus eischt dat ons verstand in onderwerping zal worden gebracht aan de gehoorzaamheid aan Christus (2 Cor. 10. 5). Het hoogste doel van 's menschen bestaan is, dat hij het leven vinde; maar om het leven te vinden, moet men het eerst verhezen (Matth. 16. 25). De zachtmoedigen -zijn zalig (Matth. 5. 4) en zij, die geweld gebruiken, zullen het rijk der hemelen veroveren (Matth. 11. 12). En de H. Paulus koppelt in een paradoxalen zin te zamen blijdschap en droefheid, armoede en rijkdom, roem en schande, wetenschap en ongeleerdheid, leven en dood (2 Cor. 6. 8—10). Doch de schijnbare tegenspraak wordt opgelost, waar de kérk beschouwd wordt, niet als een verzameling van eenheden, zij het ook in gehoorzaamheid onderworpen aan den éénen Leider Christus en zijn plaatsvervanger op aarde den Paus van Rome, maar als een levend geheel, het mystieke lichaam, waarvan Christus zelf deel uitmaakt, dat Hij bezielt en waarin Hij werkt. Waarin Hij geëerd wordt en gehoond, lijdt en triomfeert, neerdaalt in het graf om door eigen kracht weer glorievol op te staan als de eeuwig onsterfelijke. Het leven van Christus en het leven zijner kerk loopen parallel en wat zich afspeelde in de drie en dertig jaren, dat Hij op aarde verbleef, herhaalt zich in de geschiedenis der kerk. In Christ in the Church,1) een bundel preeken in 1910 *) In 't Hollandsen vertaald als Christus in de Kerk door C. Hanckx S. J. Teulings, 's Bosch. 194 ï95 in 't licht gegeven, heeft Benson getracht deze thesis niet strikt te bewijzen, maar aannemelijk te maken. Dit al te streng doorgevoerd parallelisme doet hier en daar wat gewrongen aan. De schrijver voelt het zelf, en meer dan eens stuit men op plaatsen, waar hij ongevraagd de verdediging zijner stelling opneemt en door een ingelascht betoog het goed recht van zijn zaak bepleit. De hoofdidee echter is pakkend genoeg en de enthousiaste toon, die klinkt door heel het boek, maken de lezing tot een waar genot en een leerrijke beschouwing tevens. Wij geven hier de peroratie van het eerste hoofdstuk, hetgeen tegek'jkertijd de korte samenvatting is van het geheele 'boek. Want ik zie door haar oogen de oogen Gods schitteren en door haar lippen hoor ik zijn woorden: In ieder van haar handen, als zij ze opheft om te zegenen, zie ik de wonden, die dropen van bloed op Calvariè', en haar voeten op de altaartreden zijn geteekend met dezelfde teekenen als die, welke Magdalena kuste. Ab zij mij troost in den biechtstoel, hoor ik de stem, die de zondaars gebood heen te gaan en niet meer te zondigen; en ab zij mij berispt of mij striemt met haar verwijten, wijk ik bevend ter zijde met hen, die heengingen, één voor één, beginnend met den oudste, tot Jezus en de boetvaardige zondares alleen achterbleven. Ab zij haar uitooodiging uitgalmt door de wereld, hoor ik dienzelfden luiden roep, die uitriep „Komt tot Mij en gij zult rust voor uwe zielen vinden"; ab zij hen van zich wegstoot, die voorgeven dat zij haar dienaars zijn, zie ik denzelfden vlammenden toorn, die de geldwichelaars weggeeselde uit de tempelhoven. Ab ik haar gadesla te midden van haar volk, toegejuicht door de menigte, immer in verrukking voor de opgaande zon. Zie ik de palmtakken rond haar hoofd en de stad en het koninkrijk Gods, naar het schijnt, nauwelijks een steenworp verwijderd; maar daartusschen ligt de vallei van Kedron 196 en de hof van Gethsemane; en als ik haar beschouw met slijk geworpen, uitgedreven, bespuwd en onteerd, lees ik in haar oogen de vermaning, dat wij weenen moeten niet om haar, maar om ons zelf en onze kinderen, omdat zij onsterfelijk is en wij slechts stervelingen. Als ik staar op haar blank lichaam, dood en bloedeloos, ruik ik opnieuw den geur der zalving en het platgetrapte gras in den tuin, nabij de plek, waar Hij werd gekruisigd en hoor ik den stap van de soldaten, die kwamen om den steen te verzegelen en een wacht er om heen te plaatsen. En ten laatste, als ik haar opnieuw zie voortschrijden in het schemerlicht van iederen nieuwen dag of in de glorie van den avond, als de zon van deze of gene dynastie opgaat of ondergaat, begrijp ik dat Hij, die dood was, opnieuw te voorschijn is gekomen met genezende kracht in zijn vleugels om hen te troosten, die in droefheid zijn en de gebrokenen van hart te verbinden; en dat zijn komst is niet ten aanschouwe van allen, maar in het diepste van den nacht, terwijl zijn vijanden sliepen en zijn vrienden waakten in droefheid. En op het eigen oogenblik, dat ik dit aanschouw, wordt het mij klaar dat Paschen en Bethlehem één zijn; dat de cirkel weer is teruggekeerd tot zijn punt van uitgang en dat de strijd opnieuw moet gestreden worden, want zij willen niet overtuigd worden, ofschoon de Eene dagelijks opstaat uit den dood. Op het herinneringsplaatje, bij gelegenheid van Bensons overlijden uitgegeven, werden afgedrukt de woorden uit The Réligion of the Plain Man: „het was de man uit het volk, die Christus begreep en de wetgeleerde, die Hem niet verstond en zich beleedigd gevoelde." Benson heeft hier het program neergeschreven van zijn apologetischen arbeid. Vóór alles zoekt hij bevattelijk te zijn voor den gewonen man. Met terzijdezetting van de scherpere bewijsvoering der scholastieke wetenschap, wil hij populair zijn en teekenend. „Als het geloof noodzakelijk verbonden was met het 197 verstand, heeft hij elders gezegd, „zouden knappe koppen meer hoop hebben zalig te worden dan domme menschen, iets wat absurd is, even absurd alsof rijke lui dichter bij God zouden staan dan arme heden." Het verstand schakelt hij met uit, maar hij richt zich voornamelijk tot het gemoed en het geestelijk element in zijn toehoorder of lezer, dat misschien verborgen, maar daarom niet minder in ieder aanwezig is. Helder en beknopt wordt het strijdpunt uiteengezet en het redelijke van den katholieken godsdienst, ook in zijn diepste geheimen, aangetoond in pakkende vergelijking, treffende beelden en diepgevoelde overtuiging. Is eenmaal dit pionnierswerk verricht, dan begint het hart te spreken. Het roomsche geloof is zoo mooi, de katholieke eeredienst zoo verheffend, de moederliefde der kerk voor haar kinderen zoo zorgzaam, haar verknochtheid aan den Meester zoo innig. La leven en dood blijft zij Hem trouw; haar kleed is rood van het bloed der martelaren, de lekekrans der maagden siert haar slapen, de wisheid der kerkleeraren spreekt uit haar woorden, de onschuld der kinderen straalt uit haar oogen en om haar heen verdringen zich de armen, blinden, kreupelen en verstootenen der wereld, waarover zij minzaam haar mantel houdt uitgespreid om ze te beschermen tegen allen, die kwaad willen. Zij wordt gelasterd, bespot en verguisd en haar vijanden staren zich blind op#de zwakheden, die zij in de kerk ontdekken. Er zijn slechte christenen geweest, slechte priesters en slechte pausen; heele land*^ en volkeren hebben zich van haar afgewend; het zijn voornamelijk de geringen en ongeletterden, die haar aanhangen; haar leer is onbegrijpelijk; haar wonderen een steen des aan- 19» stoots; haar zedewet een ongemotiveerd ingrijpen in de natuurlijke uitingen van den mensch. Haar ondergang wordt voorspeld; haar doodvonnis ligt geteekend en haar graf is gegraven reeds negentien eeuwen lang. Maar nog altijd staat zij ongerept als op haar eersten levensmorgen om met open armen te ontvangen allen, die van goeden wille zijn, omdat zij is de leerlinge van Christus en zijn Bruid, in geheimzinmgen zin Christus zelf, die in haar leeft, lijdt en strijdt, en die in haar heeft overgestort die onverwoestbare levenskracht, waar wereld, dood en hel machteloos voor zwichten. Tracht Benson in zijn vier apologetische werken den vreemdeling over te halen plaats te nemen aan den famüiedisch, hij heeft ook een boek geschreven voor de huisgenooten en de vrienden des huizes. Onder zijn streng ascetische werken moeten hier vermeld twee devotieboekjes door hem opgesteld. In By What Authority wordt terloops gesproken van een godvruchtig boekje, waarin Lady Maxwell en haar zuster bij tusschenpoozen lezen, terwijl zij in den tuin van Great Keynes zich onledig houden met borduurwerk. Het werkje, eenigszins geïdealiseerd hier aangekondigd, kwam korten tijd na het verschijnen van den roman uit onder den titel A Book of the Love of Jesus. Het bevat in vers en proza uittreksels van den i4en-eeuwschen eremijt van Hampole, Richard Rolle, een figuur, die hem blijkbaar ook geïnspireerd heeft, toen hij schreef The History of Richard Raynald, Solitary. Voor de strijders in den grooten wereldoorlog schreef hij later Vexilla Regis. 199 Ook in The Friendship of Christ i) is de apologeet asceet geworden en het eenige pleidooi hier gevoerd is het goed recht van den zondaar op onze genegenheid. Vriendschap is voor den mensen een behoefte, voor den fijnvoelende een levenskwestie. Benson heeft zijn vrienden gezocht onder de menschen, die kwamen in den kring, waarin zijn leven zich bewoog. Er waren er velen, die zijn omgang waardeerden, meerderen, die warmer met hem voelden, slechts weinigen, die intiem met hem werden. Naarmate zijn innerlijk leven zich ontplooide en hij dieper groef in de rijke schachten van zijn nieuw geloof, schijnt het of het onbevredigende van menschelijke genegenheid hem meer en meer duidelijk werd. Maar één Vriend bleef hem over, die hem nooit had teleurgesteld, en wiens onuitputtehjke mededeelzaamheid en onverbreekbare gehechtheid hij meer en meer op prijs stelde, nu hij met Hem woonde onder hetzelfde dak, in zijn eigen kapel, door hem daar gebracht in een streek, waar Hij eeuwen lang niet gewoond had. Zijn warm hart gaat uit tot dien Vriend der vrienden, zijn Christus en den Christus van allen, die met hem waren broeders en zusters in eenzelfde geloof. En in de overmaat van zijn dankbare blijdschap, waarin hij ook anderen wil doen deelen, kiest hij als stof van een nieuwe serie preeken en schrijft hij later zijn boek The Friendship of Christ. Echte vriendschap tusschen Christus en de ziel, een onderlinge genegenheid, die gelijkheid veronderstelt is mogelijk, hoe verbijsterend het ook mogeldinken. i) In Hollandsche vertaling: De Vriendschap van Christus urt het Engelsen door Th. Wilmer. ae druk. T. W. van Leeuwen (K. Fercken) Leiden. Een kleine uiterlijke omstandigheid, de buiging eener stem, een blik van de oogen, een bijzondere loop trekt onze aandacht en wij hebben den eersten stap gezet, die leiden kan tot een hechte innige vriendschap met een medemensen. De aanvang van de vriendschap met Christus is vaak niet anders. Wij hebben Hem reeds dikwijls ontvangen in de H. Communie, meermalen de staties van den kruisweg gevolgd, telken jare biddend neergeknield voor de Kerstkribbe. Eensklaps, wij weten niet waarom, krijgt die godvruchtige oefening voor ons een heel bijzondere beteekenis. Wij voelen dat Jezus zich geeft aan ons, gestorven is voor mij, zijn handjes uitstrekt om mij te ontvangen. De stralen der liefde Gods, die over heel de schepping heen betooverend licht werpen, hebben zich saamgetrokken in een brandpunt, dat gloeit en brandt voor mij persoonlijk. Het eerste woord is gesproken. Nadere verklaringen moeten nu volgen èn van den kant van Christus èn van mijn kant. Hij wil zich geheel geven, maar eischt ook van het schepsel geheele overgave. Een zuiveringsproces, dat losmaakt van al het aardsche, is de volgende stap. De ziel moet Hem alleen behooren in vreugde en smart, in godsvrucht en troosteloosheid, op Thabor en op Golgotha. Langzaam drijven de wolken heen, die den hemel verduisterden, de schijn der dingen om ons heen valt weg en hun diepere beteekenis als vruchten der goddelijke scheppingsdaad en sporten, die opvoeren omhoog, wordt duidelijk. Geleidelijk voortschrijdend aan de hand van God, die haar nimmer verlaat, hoewel zijn tegenwoordigheid niet altijd tastbaar en voelbaar is, betreedt de ziel nu den weg der verlichting, die voert tot vereeniging en gelijkheid; de volkomen overeenstemming 200 in alles, die het wezen uitmaakt der ware vriendschap, is bereikt. Na deze beschouwing der inwendige vriendschap met Christus — die 't bezit kan zijn niet alleen van katholieken, maar van allen, die den naam van Jezus belijden — volgt een tweede deel: Christus in het uitwendige. Christus vertoont zich overal voor wie oogen hebben Hem te zien. Op heel bijzondere wijze in de H. Eucharistei, in zijn kerk, in den priester en in den heilige. Hij woont ook in den zondaar. Zoolang zijn aardsche loopbaan niet is voltooid en de ziel van den zondaar nog met ter helle is verwezen, heeft zij niet onherroepelijk de tegenwoordigheid Gods verloren. In zijn geweten klaagt smeekend Christus' stem, die hem roept tot bekeering en zij schreit tot zijn vrienden om Hem te helpen dit genade-wonder te werken. Hij leeft voorts in den evennaaste; Hij lijdt in den lijdenden mensen, die volgens het woord van den H. Paulus aanvult wat ontbreekt aan het lijden van Christus. Eindelijk in zijn historisch leven, voornamelijk op het kruis, toont Hij zich den greoten Vriend bij" uitnemendheid, die niet alleen genoeg bemint om te geven, maar ook om te vragen. Op het hout der schande met drie nagelen vastgespijkerd vraagt Hij om water en geeft Zijn bloed. Er is geen weg van zintuig of gedachte of de Christusfiguur staat er; geen werkzaamheid open voor den mensen, of de „Zoon van den Timmerman" is er te vinden. En zoo, terwijl wij stap voor stap voortgaan door het leven, volgend met een honderd ongetrouwheden en een duizend afmjlongen, met openlijke mtdaging en geheime zonden maar immer Hem na, gelijk Petrus Hem volgde door den 201 202 gloed van het vuur des hoogepriesters in de donkerte der boete, waar Christus' oogen konden lichten — terwijl wij voortgaan, blind door ons eigen leed tot de verrukking zijner vreugde, denkend Hem dood te vinden, hopend te leven op een herinnering, in plaats van vertrouwen te koesteren, dat Hij leeft en uitziet naar „vandaag," waar Hij zelfs meer is dan gisteren — aldus stap voor stap voortschrijdend, bevinden wij dat er geen tuin is, waarin Hij niet wandelt, geen deur, die Hem buiten kan sluiten, geen landweg, waar onze harten niet brandend kunnen zijn in Zijn gezelschap. En terwijl wij Hem meer en meer buiten ons vinden, in de oogen van die ons dierbaar zijn, in de stem, die ons berispt, in de speer, die ons doorboort, de vrienden, die ons verraden en het graf, dat op ons wacht; terwijl wij Hem vinden in zijn sacramenten en zijn heiligen — in al die verheven zaken, die Hij aanwees als plaatsen, waar wij Hem zouden ontmoeten, vinden wij ook plotseling hoe Hij leeft diep begraven in gedachte en herinnering van ons arm hart, dat Hem zoo dikwijls geheel en al scheen te vergeten. Zoo bevestigt Hij dan zijn heerschappij over ons in steeds toenemende sterkte, opeischend één voor één die vermogens, die wij het meest de onze dachten. Voor ons verstand is Hij de meest Volmaakte; voor onze verbeelding is Hij onze Droom; voor onze verwachting is Hij de Belooning. Vriendschap is een heilig woord en een heilige zaak. (et is moeilijk aan te nemen, dat iemand een boek kan brijven als The Friendship of Christ zonder in eigen eleleven den weg te hebben gevolgd, die loopt door ia. hof van Gethsemane den Olijfberg op der Hemelutrt. EEN HANDVOL GEDICHTEN. In de statige rij prozawerken door Benson in 't licht gegeven, maakt zijn klein bundeltje poëzie een poveren indruk. Op het breed golvend veld van zijn hterairen arbeid gaan de roode en blauwe bloempjes verscholen onder de goudgele aren. In het wijde koren land vallen zij nauwelijks op. Afgeplukt en tot een ruikertje saamgebonden komt hun eigen schoonheid tot hun recht en vormen zij een passende versiering voor een beeld van de moeder der smarten of de beeltenis van Jezus' H. Hart. Los van de Poems staan drie berijmde prentenboeken voor de roomsche jeugd en een viertal toneelstukken. Een kinderhand is gauw gevuld en het zou dwaasheid zijn in deze kinderrijmpjes kteratuur of kunst te zoeken. Mr. Pippet and I Have thought we would try To make up a Rule for you all; A Rule to keep straight by, Be in time and not late by — (And ev'n meditate by!) — A Rule for big children and small, is een rijmpje, dat het kinderverstandje niet te boven gaat. 't Is bevattelijk en eenvoudig; het rythme en rijm zullen er toe bijdragen om het vast te zetten in de kleine hoofdjes en de opgestoken wijsvinger van den verteller maken het tot een mooie les, die hun kindergodsvrucht ten goede zal komen. A Child's Rule of Life i) werd neergeschreven op een Zaterdagmiddag in een spoorweg-coupé. Dinsdag persklaar gemaakt en aan Mr. G. Pippet gegeven, die het in Mei 1912 illustreerde. Een latere poging hetzelfde te doen in verband met het Oude Testament in OU Testament Rhymes had minder succes. Voor An Alphabet of Saints is Benson maar gedeeltelijk verantwoordelijk. Een gedeelte er van werd berijmd door Reginald Balfour en C. Ritchie, terwijl Lindsay Symington de plaatjes teekende. Three men with the pen and one man with the paints Have depicted the lives of these twenty-six SAINTS. 't Is wel teekenend voor Benson, dat hij, die in meer dan een opzicht altijd een kind gebleven is, het niet beneden zich achtte ook voor de kleinen te doen, wat hij voor de grooten gedaan heeft in zijn andere werken. Van zijn dramatische werken staat The Cost of a Crown bovenaan. Het is een gelegenheidsstuk en werd 1) In Hollandsche vertaling: Laat de Kleinen tot Mij komen. Geautoriseerde vertaling door Alb. Steenhoff—Smulders. Paul JBrand, Bussum. -Sc 204 20T geschreven op verzoek van Dr. Wilkinson, bisschop van Hexham en Newcastle bij gelegenheid van de plechtige viering van het honderdjarig bestaan van St. Cuthbert's College te Ushaw. De eerste opvoering had plaats in 1908. De held van het drama is John Bost, een protestantsch clergyman, bekeerd tot het roomsche geloof. Hij gaat naar Rheims om zijn theologische studies te doen, keert daarna terug naar Engeland en wordt ter dood gebracht voor het geloof den 24sten Juli 1594. Een stof, waarmee Benson volkomen vertrouwd was en een onderwerp, dat altijd zijn hoogste belangstelling en warmste vereering opwekte. Het eerste bedrijf speelt te Rheims en teekent de stemming van offermoed en geloofsijver der jonge mannen, die zich gaan wijden aan een priesterleven, dat voor de meesten op het schavot zal eindigen. Een tableau, voorstellend de priesterwijding der jeugdige levieten vormt hiervan een waardig slot. In het tweede bedrijf, dat dertien jaar later speelt, vinden we John Bost terug te Durham; het is de vooravond van den dag zijner gevangenneming. Oude vrienden van Rheims en Oxford zijn belust op het Judasgeld en zullen hem den volgenden morgen overvallen, als hij de H. Mis opdraagt. Het bedrijf sluit wederom met een tableau, waar wij de gevangen priester geboeid zien staan naast de pijnbank, waarop hij straks zal gefolterd worden. Met het verhoor en de veroordeeling van den geloofsheld en een laatsten blik op de plaats der terechtstelling sluit het stuk. Lyrische zangen vormen een schakel tusschen de verschillende bedrijven. The Maid of Orleahs behandelt in dramatischen vorm de historische gegevens uit het leven van de Maagd van Orleans. Deze roemrijke bladzijden uit Franknjks kerk- geschiedenis waren Benson met zoo eigen als de martelglorie van zijn land. Spontaan en persoonlijk enthousiasme moet worden aangevuld met woordkunst en geforceerde emotie. Het karakter van Jeanne d'Arc mist psychologische diepte. The Upper Room, een drama van Christus' lijden, verscheen eerst na zijn dood. De plaats der handeling is de zaal van het laatste avondmaal, waar de verschillende gebeurtenissen worden verhaald, die plaats grijpen op Donderdag avond en Goeden Vrijdag tot de terugkeer uit den hof van Joseph van Arimathea, waar het lichaam van den gestorven Christus in het graf is gelegd. Petrus, Johannes, Judas, Joseph van Arimathea, Longinus, Maria Magdalena, Veronica en de Moeder des Heeren zijn de voornaamste historische dramatis personae. De persoon van Christus verschijnt niet op 't tooneel. De H. Maagd spreekt slechts enkele woorden in de epiloog. Achaz, de eigenaar van de zaal van het laatste Avondmaal en Samuel, zijn knecht, dragen voornamelijk het stuk. Het tooneelspel is gedeeltelijk realistisch, gedeeltelijk symbolisch. De kaarsen op tafel en het witte kleed, waarmede deze bedekt is, doen denken aan een altaar. Petrus draagt de sleutels; Maria plaatst den offerbeker, den heiligen Graal, in de handen van Joseph van Arimathea. De boveneinden der kruisen van Jezus en de twee moordenaars ziet men voorbij het venster trekken en het derde kruis wankelt en verdwijnt als Christus ter aarde stort. Op den achtergrond donkert de Calvarieberg tegen de sterrenlucht van den avond van Donderdag, later langzaam overgaand in den rooden gloed van den Vrijdag, de geheimzinnige duisternis en den zwakken 206 ao7 Kchtschijn van den glorenden ochtend van PaaschZaterdag. Onzichtbare stemmen zingen de hturgische toepassehjke gezangen. Het is een stemmingsdrama vol diepe emotie en heilige_ ontroering. Een stuk voor het tooneel, geen leesdrama, niettegenstaande de hooggestemde dichterlijke taal, waarin het sober evangelieverhaal van Jezus' lijden is naverteld. Kinderlijke godsvrucht en middeleeuwsche naïveteit is de grondtoon van A Mystery Play in Honour of the Nativity of oor Lord. Het werd geschreven te Cambridge voor de pensionaats-meisjes van St. Mary's en voor 't eerst opgevoerd in 1907. Sindsdien is het meermalen met succes ten tooneele gebracht. Drie koopheden in de herberg van Bethlehem vormen een nieuwe groep tusschen de herders en koningen en het pasgeboren Jezuskind wordt een levende monstrans als zijn geheiligde Moeder Het opheft in haar armen en de poezele handjes zegenend zich uitstrekken over de knielende aanbidders. De schrijver zocht geen applaus. Hij wilde in een levend gebed en een bezielde meditatie de beteekenis van het geheim van Bethlehem dieper in de harten doen doordringen, en zijn dankbaar gehoor bewees, dat zijn poging gewaardeerd werd. In de diepste diepten van zijn hart draagt een ieder het heiligdom, waartoe niemand toegang heeft dan God en de priester, wien de gouden sleutel wordt gegeven het te ontsluiten. De gevoelens zijn^oo heilig en de woorden zoo ontoereikend, waar zij zeggen wülen het geheim tusschen God en de ziel. De bloemen, die daar bloeien, Zijn zoo teer; de koude buitenlucht zou ze doen verflensen, en de groene blaadjes hangen dra slap neer in den feilen gloed van het volle zonlicht. Toch dri zich bijwijlen het verlangen op luid uit te spreken, 1 daar gevoeld wordt en toe te vertrouwen aan blanke papier de geheimen, die in stilte de ziel h< mogen aanschouwen. Maar de kostbare bladzijc worden angstig weggeborgen voor profane blikken de stem zwijgt, waar ze meent, dat zij door anderen worden beluisterd. De gedachten zijn te intiem, de voelens te broos en te fijn; ze zouden stuk breken tot splinters vergruizelen, waar ze in aanraking kwan met de harde wereld daar buiten. Ook Bensons Poems waren niet voor het gro pubhek bestemd. In gevoelvolle oogenblikken werc ze neergeschreven en weggeborgen voor vreemde bl ken. Het was een stuk van zijn intiemst zieleleven alleen het hoogere motief der christelijke charitas een verzoek van zijn vriend Norman Potter hem helpen in zijn apostolaat voor de verlaten kinderen deed hem besluiten ze in druk uit te geven. Toen het boekje verscheen in December 1914 v de dichter reeds heengegaan en had in hoogeren zin Meester hem opgewacht om hem glimlachend binn te laten in zijn lusthof. But, ah, dear Saviour, human-wise, I yearn to pierce all mysteries, To catch Thine Hands, and see Thine Eyes When evening sounds begin. There, in Thy white Robe, Thou wilt wait At dusk beside some orchard gate, And smile to see me come so late, And smiling, call me in. 208 209 (Maar, dierbre Heiland, mijn menschenverstand Zou zoo gaarne alle geheimen doorgronden, Uw handen omvatten, Uw oogen zien, als 't avondklokje klept. Daar in 't schemerlicht zult Gij wachtend naast het hek staan van den hof, glimlachend dat ik zoo laat kom, en glimlachend mij binnen laten. Wellicht heeft Benson in de uitgave van zijnPoems de chronologische volgorde gevolgd. In andere schikking worden zij de behchting van zijn groeiend geloofsleven. Het raadselachtige van het lijden hier beneden, lezen we dan, vindt zijn oplossing in de beschouwing, dat het aardsche bestaan een louteringsproces is voor het hiernamaals (A Hall; In the Garden of a Religioas House; The Teresian Contemplative). De dingen om ons heen zijn niet om zich zelf, maar moeten den geest omhoog voeren tot Hem, door Wien ze gemaakt zijn (Visions of the Night; Fulfilment; Lines written before August 1903). Het valt dikwerf moeilijk geduldig te dragen wat God ons overzendt, maar Hij moet dikwijls zoo lang wachten op ons (Patience), en wie sterk is in het geloof, zal vele moeilijkheden te boven komen (Christian Evidences) en den Meester herkennen, in welke gedaante Hij zich ook moge vertoonen (The Invitation). De dagen zijn zoo vol en de oogenblikken van rust zijn zoo zeldzaam en daarom, wanneer zij komen, dubbel kostbaar; Lie still, my soul, the Sun of Grace Is warm within this garden space Beneath tall kindly trees. The quiet light is green and fair; A fragrance fills the swooning air; Lie still and take thine ease. (A Halt) 14 Wees stil, mijn ziel, de Zon van Genade schijnt warm in deez' omheinde gaard onder de vriendelijke hooge boomen. Het rustig licht is groen en mooi; de zwijmellucht is vol van geur; wees stil en neem uw rust.) Een korte stonde mag de ziel dan toeven in het vredig gezelschap van den Heiland. Maar het oogenblik, dat Hij voor goed haar binnenleiden zal in Zijn lusthof, is nog niet gekomen. De vermoeiende arbeid onder de heete middagzon is nog niet voltooid; het geheim des kruizes echter verzoet het zware van de dagtaak, en hoe dieper het besef is doorgedrongen, dat God als een middel ter zaligheid zijn kruis op aarde heeft achtergelaten, toen Hij opsteeg ten hemel, hoe vrediger het menschenhart zijn zal in het wisselend hef en leed van den daagscben. dag. Daarom is het een begoocheling des duivels, als wij meenen, dat zij ongelukkig zijn, die in geestelijk gewaad daar rondwandelen in den kloostertuin. Ah, not with wealth and wine and gaiety Did God bring back His wayward human race. There was no beauty there for us to see In that marred Face, When God Incarnate passed fiom Pilate's hall, Bearing the heavy Cross to save us all. (In the Garden of Religious House). (Doch niet met schatten, wijn en vroolijkheïd bracht God zijn afgedwaalde kinderen terug. Geen schoonheid mochten wij aanschouwen in dat geschonden gelaat, toen het ongeschapen Woord uitging van | 2IO Pilatus' paleis, het zware kruis torsend om allen te redden). Geen schoone vrouwen en blijde kinderen juichten Hem toe; alleen zijn droeve Moeder en de weenende dochters van Jeruzalem volgden Hem. De losprijs van Adams zonde was Christus' offerand. Van af zijn kruis steeg Hij omhoog in de glorie; maar het kruis bleef. God bas gone up, but left His Cross below. Omdat zij de waarde van die kostbare parel van het lijden heeft begrepen, is daarom zij het gelukkigst, die gebroken heeft met alle gemakken des levens en afgesloten van de wereld in haar kleine cel een leven leidt van hefde-lijden ab arme carmehtes. Rond haar ligt de stilte van dat rijk van genaden; de schemer der geheimenissen, die onzen weg verdonkeren, wordt voor baar helder zonnelicht; onze bange twijfel is omgetooverd in tastbare zekerheid. Als een middelaarster staat zij tusschen God en een zondige wereld. Maar ook zij heeft baar stonden van zwarten nacht en bangen doodsangst, irant zij heeft den beker des lijdens tot haar deel verkoren, lien de Bruidegom eens tot op den bodem ledigde in len hof van Gethsemaneh. Door haar loutering echter vordt de zieke wereld gezond. (The Teresian Con.emplativé). Het mooiste gedicht uit de Poems is Bensons dicherlijke paraphrase van de psalmwoorden: Ribera me Domine a terrore nocturno, a negotio perambulante n tenebris. Bevrijd mij, o Heer, van den nachtelijken ingst en van de dingen, die rondwaren in de duisterïis", getiteld Visions of the Night. Terwijl de dichter zich heeft neergelegd ter ruste. au drommen de nachtelijke schrikbeelden in den droom om hem heen. Tijd en ruimte verzwinden en trekken samen tot een punt; dan weer openen zij zich wijd, aan wet noch harmonie gebonden; of een heel nieuwe wereld ontsluit zich voor het droomend brein; oude gezichten, lang vergeten, staren hem aan van uit de duisternis; spookgestalten die komen, niemand weet van waar, en gaan, niemand weet waarheen, trekken voorbij; de dwarrelende geest vhegt van oord tot oord. O Lord of Light, who gav'st me breath, And set'st my spirit £11 at ease Within the body of this death, What means this dreaming rush and rout — These phantasies Born from within and seen without ? Since ghost and devil, foe and friend Throng — shadows on this shadow-stage — Move from no source and seek no end — Since all the passions born of fear Terror and rage, As in a looking-glass appear; Why com'st Thou not Thyself, O Lord, To still the tossing of the brain, And calm with one imperious word This storm of fancy under Thee, And yet again Bid oeace. as once in Galilee ? 312 213 Come, Lord; and if through toilsome days I pray in dumb perplexity, And strive to lift my wearied praise, — Yet let me rest when night is deep, And look on Thee, The Lord of waking and of sleep. (Visions of the Night). (O, Heer van licht, die mij 't leven gaf en in dit lichaam des doods mijn ziel beangstigt, wat beteekenen deze droomen in stormloop aanrennend en op de vlucht gedreven, deze phantomen, geboren van binnen, en buiten gezien? Terwijl spookbeeld en duivel, vijand en vriend aandringen — schimmen op dit schimmentooneel — komend zonder oorsprong en doelloos heengaand — terwijl alle passies, uit vrees, schrik of woede geboren, als in een spiegel zich vertoohen; Waarom komt Gij zelf niet, o Heer, om tot rust te brengen dit stormend brein en met één gebiedend woord deze woeling der verbeelding stil te leggen, en wederom rust te brengen, als eens in Galilea? Kom, Heer; en moge ik ook in moeitevolle dagen in stomme veilrójfeling tot U bidden en trachten mijn loome lofprijzingen tot U te doen opstijgen, — ach, laat mij rusten als de nacht donker is, en schouwen op U, den Meester van slaap en waken). God laat den storm toe, opdat wij beter het woord zouden begrijpen van een H. Augustinus: „Gij hebt ons gemaakt voor U, o Heer, en ons hart is ongerust, totdat het rust vinde in U." Benson bezingt het in Fulfilment. In de groote stad jagen de menschen koortsachtig voort en zoeken bevrediging in winstbejag, zonde en vermaak. Doch het hart blijft ledig, omdat zij niet opzien naar Hem, die alleen waren vrede geven kan. Wie liefde zoekt, vindt in Hem een Vriend met wijdgeopende armen, stralende oogen en een hart van vuur. Wie, wijsheid vraagt, behoeft slechts te schouwen in de oogen van het ongeschapen Woord. Wie krijgstropheeën winnen wil, moet opgaan naar den troon en de kroon van Calvarië. Wie vrede verlangt, kan hem vinden bij het Kind van Bethlehem en in de eeuwige stad van den ziener van Patmos. Wie smeekend om vergiffenis bidt, vindt in Petrus zijn troost. Ah, God is good, who writes His glory plain Above thee, and about thee at thy side, — Bids thee look upward from that blinding pain, And, ere thy longing tires, Kindies His sudden fires. Look, and let all thy soul be satisfied! (Fulfilment). (O, God: is goed, die Zijn grootheid duidelijk neerschrijft boven u en rondom u en van alle kanten, — die u vraagt omhoog te zien in de pijn, die u blind maakt, en vóór uw verlangen weer machteloos is, plotseling zijn vuur ontsteekt. Zie op; en dat heel uw ziel getroost zij). 214 3X5 Helaas, wij voelen, dat wij uit ons zelve niets vermogen en alle hulp van God moet komen. (Lines written before August 1903), en als Hij soms wat lang schijnt te toeven, laten wij geduld hebben met Hem, die zoo lang moet wachten op ons. Patience. I I waited for the Lord a little space, So little! in whose sight as yesterday Passes a thousand years: — I cried for grace, Impatient of delay. IL He waited for me — ah so long! For He Sees in one single day a loss or gain „ That bears a fruit through all eternity: — My soul, did He complain? (Een korte wijle, — ach zoo kort, wachtte ik op den Heer, voor wien duizend jaar als de dag van gisteren gaan voorbij: — Geen uitstel duldend schreide ik om gena. Hij wachtte op mij — o, zoo lang! Want Hij ziet in één enklen dag verhes of winst, dat vruchten draagt voor heel een eeuwigheid. Mijn ziel, heeft Hij geklaagd ?) Steun -moeten wij zoeken in het geloof, dat voor de kleinen niet onbereikbaar is en voor den „man in the street" gepredikt werd, gelijk Benson het heeft aange- toond in TheReUgionofthePlainMan,vvAarvzn Christian Evidences een dichterlijke paraphrase is. Want God komt tot ons in elke gedaante voor hem, die weet door te dringen door het stoffelijk omhulsel der dingen. Hij komt in 't volle daglicht, bij drukken arbeid en gebed, met den morgendauw en in de avondschemering, onder de schaduw der boomen, in de geurige bebloemde weide. Hij woont in de stilte van het klooster en jubelt in 't dreunend orgelspel; So many doors, and all divine, And every latch is loose to Thee; So many paths and all are Thine That bring Thee to this heart of mine, And all are therefore dear to me! (The Invitation). (Er zijn zoovele deuren en alle zijn deuren Gods, en van elke deur houdt Hij den sleutel. Er zijn zoovele paden en alle zijn Uw paden, die U binnenleiden, in mijn hart, en alle daarom zijn zij mij hef). Aan deze hoofdgedachte, het lijden als de donkere poort, waardoor men aan de hand van het geloof het leven binnengaat, sluiten de overige gedichten zich gereedelijk aan: over gebed en berouw, mis en retraite, priesterschap en het huwelijkssacrament, over Kerstmis, Maria en de Meimaand, Savanorola's sterfbed, de vertalingen der kerkhymnen Lauda Sion en Ave Verum en het gebed van St. Franciscus Xaverius „o Deus ego Arno Te". 't Is kleine kunst en in 't scherpe licht der kritiek 216 217 zal niet alles smetteloos blijken. En als ik hier een ongeèvenredigd groote plaats voor Bensons verzen heb ingeruimd, moge als verontschuldiging dienen, dat niemand zich meer geeft, dan wanneer hij meent te werken buiten het oog van anderen. Ze waren oorspronkelijk niet voor publicatie bestemd, en nu ze zijn uitgegeven, geven ze ons de gelegenheid die innerlijke gevoelens te beluisteren, die hij getracht heeft er in uit te spreken. IN PACE. 't Verhaal van Bensons leven te Hare-Street-House, dat wij onderbroken hebben om zijn letterkundigen arbeid te schetsen, is reeds grootendeels verteld. Schrijven, preeken, correspondentie, handenarbeid in zijn tuin, kapel of huis tot ontspanning vullen de al te korte dagen en weken. In 1911 werden zijn verdiensten voor de katholieke kerk te Rome erkend en gewerd hem de waardigheid van geheim kamerheer van Z. H. den Paus. In Januari 1913 zag hij zich gedwongen een operatie te ondergaan, 't Was het begin van het einde. Lang had hij weerstand geboden aan de kwaal, tot de pijn hem te machtig werd en hij zich genoodzaakt zag de preeken en lezingen af te schrijven, die hij had aangenomen. Een plan de campagne werd opgemaakt. Kerstmis zou hij thuis doorbrengen, den tweeden Kerstdag bij zijn moeder, den laatsten Zondag in December preeken te Londen en den eersten Januari zijn intrek nemen in de kliniek, waar den volgenden dag de operatie zou plaats hebben. Na veertien dagen, hoogstens een maand, zou hij zich weer geheel kunnen geven aan zijn werk. Het eerste gedeelte van het program werd uitgevoerd, maar de duldelooze pijn dwone hem zün bezoek aan de kliniek één dag te vervroegen en het was vlak vóór de groote Vasten van 1913, v$ór hij er aan kon denken zijn werkzaamheden te hervatten. Het vorig jaar reeds had hij aangenomen de vastenpreeken te houden in de kerk van San Silvestro in Capite te Rome. Van alle kanten werd hem de Roomsche reis afgeraden. Zijn rustelooze energie echter dreef hem voort, en gezeten in een armstoel preekte hij te Rome The Paradoxes of Catholicism. Teruggekeerd in Engeland was hij schijnbaar weer de opgewekte, energieke Hugh Benson van voorheen, die nergens tijd voor had en toch altijd klaar stond voor een ieder, die zijn hulp inriep. Oddsfish en Initiation, die geschreven werden na 1913, zijn zeker niet de minste onder zijn romans; zijn correspondentie nam hoe langer hoe schrikbarender afmetingen aan; preeken en of retraites geven vormden een geregeld nummer van het wekelijksch program. In de lente van 1914 houdt bij de vastenpreeken te New-York met een koortstemperatuur van 400. Bergen werk stapelen zich op en van de rustkuur, die hij zich voorgenomen had in Engeland te doen, blijft zelfs de naam niet over. „Be kan onmogelijk' komen," schrijft hij in Juli 1914, „ieder uur is vol. 't Is zeven uur 's avonds en ik heb nog niets van mijn brevier gebeden, moet nog een preek schrijven voor morgen en al mijn brieven beantwoorden; en iederen dag is het hetzelfde. Bc heb in zes maanden geen woord van mijn roman kunnen schrijven. Er zal gauw wat knappen en dan zullen we allen gelukkig zijn." Ondertusschën dreigde het steeds somberder aan den politieken .hemel en de eerste bliksemflitsen zouden 219 weldra den brand ontsteken van den grooten wereldoorlog. Benson bood zich aan als aalmoezenier. Men kon moeilijk iets anders van hem verwachten. Half September had hij een retraite gedaan bij de Benedictijnen Paters van Caldey. De gedwongen rust en de kalmte der omgeving deden hem goed en nieuwe plannen worden gemaakt voor een lange toekomst. De oude neigingen van Rome voor een contemplatief monnikenleven komen weer boven. Hij zal St. Margaret koopen, een klein eilandje door een watergeul, die bij laag getij droog ligt, gescheiden van het grootere eiland, waarop het klooster gebouwd is, om daar in een kluis, afgezonderd van de wereld, alleen met God, de woeste natuur en de zeemeeuwen, in gebed, overweging en studie het grootste gedeelte van het jaar door te brengen. Zijn aanbod van aalmoezenier werd niet aangenomen, maar hij zal zijn pen ten dienste stellen van hen, die strijden, stelt een klein gebedenboekje samen Vexilla Regis en ontwerpt een schema voor een oorlogsroman. Zijn dagen echter waren geteld. Hij zou vallen als een strijder op het veld van eer, in een anderen zin dan hij zich wellicht had voorgesteld. Den 5den October zou hij een missie geven voor niet-kathoheken te Ulverstone, een fabrieksplaatsje bij Manchester. Het gebouw, waar de onderrichtingen werden gegeven, bleek te klein om de toehoorders te kunnen bevatten. Niemand vermoedde echter dat de geestdriftige redenaar het 's nachts uitschreeuwde van de stekende pijn, die hem alle slapen belette. Den ioden is hij terug te Salford, een voorstad van Manchester, waar hij den Zondag daaropvolgend weer preekt. Daags daarop moet hij naar Londen, waar hij 220 nieuwe preekbeurten heeft aangenomen. Op weg echter naar het station voelt hij zich niet in staat verder te gaan en schrijft kort daarop: ,,'t Spijt me verschrikkehjk, — maar op weg naar het station overviel mij zulk een benauwdheid, dat ik verplicht was terug te keeren en een dokter te raadplegen. Hij verklaart,* dat ik niet ziek ben; alleen de hartspieren zijn niet in orde door te groote inspanning. Hij heeft mij beslist verboden de aangenomen préeken in uw kerk te houden Ik weet niet hoe ik u voldoende mijn spijt zal betuigen, maar — wat kan ik er aan doen ? Ik ben op 't oogenblik niet in staat meer dan drie treden achtereen de trap op te gaan." De geneesheer constateerde longontsteking en de uitputting der laatste weken deed het ergste vreezen. Nog enkele dagen verhepen tusschen hoop en vrees, maar de kunst stond hier machteloos. De laatste H. Sacramenten moesten worden toegediend. „Toen ik binnenkwam", schrijft zijn broeder A. C. Benson, die inmiddels gewaarschuwd was, „vestigde Hugh zijn oogen op mij en zeide met een eigenaardigen glimlach en iets triomfantehjks in zijn stem: „Arthur, dit is het einde." Ik knielde neer bij het bed en ik begreep, dat wij elkaar verstonden; hij had geen woorden noodig of bijzondere blijken van sympathie; hij was blij, dat ik bij hem was. Men ging voort met bidden. Hugh maakte een of tweemaal het kruisteeken en antwoordde af en toe. „Zuster", zei hij plotseling, „kan het nog iets helpen, als ik mij tegen den dood verzet — eenige moeite doe ?" „Neen, monseigneur", antwoordde de zuster, „houd u maar zoo rustig mogelijk." Hij sloot zijn oogen en zijn ademhaling werd korter Een of tweemaal hief 221 333 hij zijn armen op als om gemakkelijker adem te kunnen halen en zuchtte licht; maar er was geen strijd of merkbare pijn. Nog eens hoorde ik zijn stem „Jezus, Maria en Jozef, ik geef u mijn hart en mijn ziel." De zuster hield zijn pols vast en het kort daarop zijn hand los en sprak: „Het is gedaan." Hij was zeer bleek en zag er uit als een jonge man met groote open oogen en geopende lippen. Ik kuste zijn hand, dié nog warm was en krachtig, en verliet de kamer met kannunik Sharrock. ,,'k Heb veel menschen zien sterven," zei hij, „maar m'emand zoo rustig en snel." De Heer van den wijngaard had zijn werkman van de negende ure opgeroepen om hem de beloofde tienling uit te betalen. Den volgenden dag werd het lijk naar Buntingford vervoerd en vandaar onder geleide van E. F. Benson naar het geliefde Hare-Street-House. In tegenwoordigheid van den kardinaal-aartsbisschop van Westminster, Mgr. Bourne, droeg Dr. Driscoll van de Westminster Kathedraal de plechtige lijkmis op. Het goed geschoolde koor van de Kathedraal zong de stemmige requiem-muziek, een waardig afscheidsbed aan den ontslapene, wiens geloovig kunstenaarshart de wijding der liturgische zangen zoo diep gevoeld had en wiens pen haar gewijde zending zoo meesterlijk had beschreven. Hij rust aan den voet van het ruwe kruis, dat geplant staat op den kleinen Calvarie-heuvel in zijn tuin; een eenvoudige marmeren plaat dekt het graf met het opschrift door hem zelf opgesteld. DE „CALVARIEBERG" TE HARE-STREET. Het graf bevindt zich links van den heuvel. HIC JACET ROBERTUS HUGH BENSON SACERDOS CATHOLICAE ET ROMANAE ECCLESIAE PECCATOR EXPECTANS AD REVELATIONEM FLLIORUM DEI R. t P. OBIIT XLX DIE OCTOBRIS A. S. MDCCCCXIV ET AETATIS SUAE XLIIL i) Bij zijn leven had hij dikwijls aan den dood gedacht met vrees en christelijke gelatenheid. Zorgvuldig had hij tot in kleine bijzonderheden bepaald wat bij zijn dood en begrafenis in acht moest worden genomen. Doch de dood was gekomen als een dief in den nacht, en door een samenloop van omstandigheden gebeurde niets van wat hij zoo gehoopt had. „Jaren lang", schrijft zijn vriend R. J. J. Watt, 2) „had hij een stel kleeren bewaard om in begraven te worden; voor zoover ik weet, liggen ze nog altijd in de kist, waarin hij ze had weggesloten. Hij bad verlangd, dat zijn toga van geheim-kamerheer met hem begraven 1) Hier ligt Robert Hugh Benson, priester van de katholieke en roomsche kerk, een zondaar wachtend op de verheerlijking der kinderen Gods. R. I. P. Hij stierf den igen October van het jaar des heils 1914 in het 43ste jaar zijns levens. a) R. J. J. Watt was belast met de zielzorg van Buntingford Vóór zijn pastorie gereed was, woonde hij eenigen tijd bij Benson in. Na B's dood schreef hij: Robert Hugh Benson: Captain in. God's army. 223 234 zou worden; op de laatste reis van Manchester naar Buntingford raakte ze zoek. Bijna het eerste, wat ik van hem hoorde, toen ik hem te Hare-Street bezocht, was de opdracht over een kelk, die op een plankje in de bal stond buiten de spreekkamer. „Ik zou graag zien, dat die kelk in mijn kist werd gelegd. Ik heb hem er expres voor laten maken," zei hij. „Als iemand er zich tegen verzet, om hem er in te leggen, laat het niet toe." Ik nam het met. ernstig op, denkend dat zijn dood nog in een verre toekomst lag. „Waarom zou men er zich tegen verzetten?" vroeg ik. „Wel, je zult het zien. Ik weet precies wat ze zeggen sullen." „Wat dan?" zei ik. „O — ,Heeft u er wel aan gedacht hoe zoo'n kelk uitstekend te pas zou komen in een arme parochie?' Als hij nog leefde, weet ik zeker, dat bij niet zóu willen, iat hij met hem in de kist ging? — enzoovoorts. Nou, ;eg maar, dat ik het wèl wil, en dat de arme parochie ïr niets aan heeft, want bij is van k-koper." De kelk werd niet in zijn kist gelegd, maar er boven 5p geplaatst en met hem begraven en juist, gelijk hij roorspeld had — bijna in de eigene woorden — waren ie bezwaren, die werden ingebracht." Het is een kleinigheid, maar typisch voor den man, lie bij zijn leven zooveel plannen gemaakt'had, uitgewerkt tot in de kleinste bijzonderheden, die ook — nooit /eryuld werden. Hare-Street-House werd bij testament vermaakt aan len kardinaal-aartsbisschop van Westminster. Een kleiie kapel is sindsdien gebouwd bóven zijn graf en goede 225 vrienden hebben den rozentuin voltooid volgens de opvattingen van den hun dierbaren overledene. In de groote wereldslachting ging de dood van dezen ééne bijna ongemerkt voorbij. Hij heeft geen aardschen roem gezocht, maar zijn werken blijven en hij rust zacht onder de schaduw van het kruis, waarvan hij het geheim zoo treffend had doorschouwd, wachtend op den dag der opstanding. Zijn leven was één korte, volle dag en hij had de les geleerd, waarvan wij den weerklank vinden in de eerste strophe van zijn gedicht Af ter a Retreat: What hast thou learnt to-day? Hast thou sounded awful mysteries, Hast pierced the veilèd skies, Climbed to the feet of God, Trodden where saints have trod, Fathomed the heights above? Nay, This only have I learnt, that God is love. TERUGBLIK. Staande op den top van den heuvel en terugblikkend op de literaire levensbaan door Benson doorloopen, een stijgenden weg, die vanuit de diepte omhoog voert, is de eerste indruk verbijsterend. Wat een overvol leven l Zeventien groote romans, drie flinke boekdeelen met verzamelde kleinere schetsen en verhalen, groote en kleinere tooneelstukken en gedichten, een aantal lezingen, preeken en toespraken in druk uitgegeven als het beste van het vele, wat zijn welsprekend woord heeft gesproken, een overmatige correspondentie, die een minder begaafde het grootste gedeelte van zijn tijd had in beslag genomen, herhaalde reizen naar Amerika, Rome, Zwitserland en Ierland — en dat alles in tien jaar tijd. Geen wonder, dat de strakgespannen pees plotseling doorknapte en slap afhangend langs den boog, voor verder gebruik, onmogelijk werd. Benson heeft zich dood gewerkt. Met grooter zorg voor zijn gezondheid zou hij wellicht niet zoo vroeg zijn heengegaan, maar zijn nerveus temperament kende geen rust, en de kaars, die aan beide einden tegelijk wordt ontstoken, is spoedig opgebrand. Hij heeft zijn leven geleefd, intens, alles gevend, wat hij bezat, en in de tien jaren van zijn katholiek en priesterlijk leven heeft hij zich gemaakt tot een persoon- lijkheid, waarvan de nagedachtenis niet zoo gauw zal vergeten zijn. Als roomsch geworden zoon van den anglikaanschen aartsbisschop, was hij wellicht daardoor alleen reeds een bekendheid geworden onder zijn nieuwe geloofsgenooten. Hij heeft meer gedaan. Niet op de grondslagen van zijns vaders naam heeft hij zijn huis gebouwd; bij is uitgegaan om van heinde en verre de steenen voor den bouw bijeen te brengen, en eigenhandig heeft hij zijn huis van den grond af opgetrokken in onvermoeibare werkzaamheid, totdat de krachten hem begaven. Maar het huis staat er met het kruis in top; en daarbinnen liggen de souvenirs opgestapeld van zijn geloofsovertuiging, priesterzorg, kunstenaarsgeest, hulpvaardigheid en kinderlijke godsvrucht. Bensons complex karakter is een diamant met vele facetten. Eén voor één beschouwd, zal het opvallen dat niet alles zuiver is geslepen; in de levende tmteling van het geheel vallen de kleinere onvolmaaktheden grootendeels weg. R. H. Benson was geen heilige, wat ook zijn groote vereerders en vereersters van hem gezegd hebben. Zelf was hij maar al te zeer overtuigd van zijn tekortkomingen, en ook zijn vrienden ondervonden dikwijls den scherpen kant van zijn opvliegend karakter. „Had Benson zijn opvliegendheid geheel overwonnen, vóór hij stierf?" vroeg men één zijner beste vrienden. „Toen ik hem kende te Eton en te Cambridge, had hij een driftig karakter." En de vriend moest antwoorden: „Hij was opvliegend tot het laatst." Maar met zijn oploopendheid had hij den zedelijken moed ongelijk te bekennen, zoodra hij inzag dat hij te ver gegaan was. ïelij 337 „Een Zaterdag morgen/' vertelt dezelfde vriend R. J. J. Watt, „kwam het zoover, dat ik mij met herinner ooit met iemand zoo'n hoogloopende ruzie gehad te hebben. Ik had het ongeluk aan het ontbijt een onderwerp aan te raken, dat hem met aanstond. En vóór ik het wist, was het gebeurd. Hij beet van zich af; ik beet terug. Hij praatte; ik praatte. Hij praatte al-luider en sneller; ik kon hem met meer bijhouden. Het werd een compleet snelvuur; ik gooide er van tijd tot tijd een woord tusschen. We raasden in de ontbijtkamer; gingen door in de spreekkamer. Hij zei: „De deur uit." Ik er tegen in: „Ik wou dat ik jou en je huis nooit gezien had." Ik ging de spreekkamer uit en smeet de deur achter me dicht. Nog altijd hoorde ik hem brommen. Ik sloot me op. Brommend rende hij naar zijn eigen kamer. Hij moest uit om te gaan preeken en gewoonlijk deed ik hem uitgeleide aan de deur. Dien dag bleef ik op mijn kamer. Ik hoorde het rijtuig vóór komen, zag hem wegrijden en ademde vrijer. Vijf minuten later hoorde ik hem de trap opstommelen; hij vloog mijn kamer binnen en met uitgestrekte hand en stralende oogen zei hij: „Hoor eens, je moet morgen mis lezen; ik ook. 'k Heb er spijt van." Ik gaf hem een hand, zonder nog geheel te begrijpen wat er gebeurd was, en vóór ik tijd had op mijn verhaal te komen, was hij al weer weg in volle vaart den weg ophollend om het rijtuig in te halen. Men moest hem niet bij stukken nemen; maar de heele man was superb." Een ander zwak punt was zijn overdreven zuinigheid 228 die bijna gierigheid werd. De „schatten" van HareStreet-House hadden voor hem een dubbele aantrekkelijkheid. Het was zijn eigen werk en—het had hem bijna geen geld gekost. De „gobelins" uit de eetzaal waren op linnen geschilderd; een kwestie van een paar shillings. De gebeeldhouwde schoorsteenmantel had hem juist tien shillings gekost. De ,,Benson-wijn", dien bij zelf maakte, was goedkoop en berucht. Wanneer hij met plannen omging kleine veranderingen in zijn huis of tuin aan te brengen, werd eerst tot op een cent na uitgerekend hoeveel interest het geld zou opbrengen, indien de voorgenomen verbetering achterwege bleef. Van den anderen kant stond hij altijd klaar met zijn persoon en zijn tijd om anderen te helpen, en het honorarium, dat hem werd uitbetaald voor The Light Invisible werd trouw opgezonden aan de Mirfield Fathers, in wier klooster hij het boek had geschreven. Nog een derde minder aangename trek was zijn verhouding tot de seculiere geestelijkheid. De priesters uit A Mirror of Shalott hebben alle iets afstootends. Ook de priesterfiguren uit zijn romans — met name de dorpspastoors — zijn veel minder sympathiek dan de leeken-apostels door hem geteekend. Na verloop van tijd werden zijn opvattingen omtrent dit punt ruimer, maar zijn volle sympathie heeft hij hun nooit kunnen schenken. Gelijk vele hoogstaande karakters had hij zijn menschelijke zwakheden, onkruid, dat hij voortdurend trachtte uit te wieden, doch dat zijns ondanks telkens weer opschoot. Wat meer in 't bijzonder den romanschrijver betreft, een ongeloovige kritiek zal de boeken van Benson 22Q 330 minachtend ter zijde leggen om hun roomsche tendens, die er zoo duidelijk uit spreekt, of misschien smalend afgeven op die zoete nonnetjes, biddende monniken en brave menschjes, die zoo onbegrijpelijk naïef doen en het leven zoo geheel anders bekijken dan die wijze mannen, die alles weten en alles zelf kunnen regelen, en de leiding van hooger Hand niet noodig hebben in den opbouw en het bestuur van"hun materiahstischen kosmos. Een met vijandige, doch onvriendelijke kritiek behoeft niet ver te zoeken om de zwakke punten in Bensons romans te vinden. Er is veel haastwerk bij, veel, dat beter had kunnen zijn, door nauwlettender verzorging. Menig boek wordt ontsierd door slordige zinbouw, puntjes en streepjes, die de niet uitgewerkte gedachte moeten aanvullen, vage en onzekere beeldspraak, woordgeschitter, dat de leegheid van ideeën moet bedekken, onnauwkeurigheden, onnoodige herhaling, tegenstrijdigheden, gewaagde stellingen, digressies, die den gang van het verhaal stuiten. Niet zelden is aan de uiterlijke beschrijving der personen meer zorg besteed dan aan de uitbeelding van hun zieleleven, en zijn de karakters eerder de woordvoerders van des schrijvers gedachten dan menschen, die hun eigen persoonlijke opvattingen en beginselen uideven in hun woorden en daden. Benson zelf was hier van overtuigd. „Waarom geef je je niet meer moeite bij het schrijven van je romans?" werd hem eens door een vriend gevraagd. „Als iets de moeite waard is om te doen, waarom het dan niet zoo goed mogelijk gedaan?" „Daaromtrent ben ik het volstrekt niet met je eens," was het antwoord; er zijn massa's dingen, die het wel de moeite waard is te doen, maar volstrekt niet om goed te doen"; en hij verklaarde dit verder door er op te 331 wijzen, dat hij zijn romans schreef om eenige lezers of een groep lezers „vooruit te helpen." Als eenmaal dat doel bereikt was, „tout le reste n'est que litérature" en stond als zoodanig met op zijn program. In hoeverre een kunstenaar dergelijke theorieën kan verdedigen, blijft hier buiten bespreking. Maar ook bij Benson ging de praktijk boven de leer en menige passage en bladzijde zou kunnen worden aangevoerd om de boven opgezette literatuur-minachting met feiten te logenstraffen. Hij heeft ontegenzeggelijk veel geleverd, dat ook als literatuur hoog staat. Bensons groote verdiensten naast zijn echt-roomsche tendenz, die toch niet opdringerig naar voren wordt geschoven, ligt voornamelijk in zijn levendigen verhaaltrant en pakkenden, natuurlijken dialoog; zijn gedetailleerde beschrijving van natuurschoon, van de ,houses' van den kleinen landadel en de ,homes' van den gegoeden burgerstand; in de locale kleur zijner moderne en de genuanceerde mezzotint zijner historische romans. De hoofdtoon van een Benson-roman is dramatisch i), eerder dan diep psychologisch, hoewel hij ook in het laatste staan mag naast, en niet zelden boven veel, wat onder dien naam op de boekenmarkt wordt aangeprezen; vooral geeft hij blijk van scherpen kijk op 't kleinmenschelijke van zoo menig „deftige dame" en „grooten mijnheer", waar hij den conventioneelen man en vrouw hekelt, die, omdat zij zich mets positief kwaads te verwijten hebben, zich zelf een brevet toekennen van onberispelijkheid, daarbij vergetend, dat er niets positief goeds i) The Sentimentalists en The Necromancers o. a. werden bewerkt voor het tooneel. 2^2 op hun program staat en heel hun bestaan is een blancoartikel. Bij de beschouwing van Bensons letterkundigen arbeid komt onwillekeurig een andere naam onder de pen, die van Louis Coloma S. J. den romanschrijver en boeteprediker der Spaansche groote wereld. Beiden hebben eenzelfde doel nagestreefd en hun talent schatplichtig gemaakt aan hoogere belangen en hun sermoen gegoten in een vorm, die het begrijpelijk en aangenaam 'maakt voor de groote menigte. De Spanjaard is scherper en treft pijnlijker; hij hanteert het scalpel van den heelmeester en kerft diep in de wonde plek, waar het rottende vleesch moet worden weggesneden. De Engelschman is sportsman, de tennisspeler, die den bal van den tegenstander opvangt op zijn raket, en hem dan met harden slag terugzendt over het net en den onverdachten tegenspeler misschien een blauwe plek bezorgt op het hchaamsdeel, waarmede het projectiel op zoo onzachte wijze in aanraking komt*-. En men vergete niet, dat sport bij den Engelschman niet louter spel is, maar een zaak van belang, die met den noodigen ernst moet worden behartigd. Vooral in de behandehng der vrouwelijke karakters staan beiden op verschillend plan. De „Senora's" van Coloma zijn personen van vleesch en bloed, die haar eigen zelfstandig leven leiden van duivelin, mondaine of heilige; de „ladies" van Benson zijn woekerplanten van den man, die hem beletten zijn volle kracht te ontplooien en hem in den weg staan om te komen daar, waar Gods. stem hem roept, of schutsengelen aan zijn zijde, die hem op den moeilijken weg ter zijde gaan en in wie hij de aanmoediging vindt, noodig om zijn taak 233 te volbrengen. Haar bestaan wordt enkel gerechtvaardigd in verband met den man, wiens hulp of sta-in-denweg zij zijn. Wanneer wij de boeken van beide schrijvers wegen, in plaats van ze te tellen, staat de donkere, ernstige zoon van het Zuiden boven den blonden, meer opgewekten Noorderling; maar een grootere hoeveelheid goud van minder karaat kan opwegen — zoolang het goud blijft — tegen eco kleinere hoeveelheid van het zuiverder metaal. Men heeft wel eens beweerd, dat de apostel Paulus, indien hij in onze moderne tijden had geleefd, zich zeker van de pers zou bediend hebben als voertuig zijner evangehe-prediking en een groot katholiek blad zou hebben opgericht. En in diezelfde lijn doorwerkend, zou bij zeker een paar goede roomsche romans hebben geschreven. Het is een vrij nuttelooze speculatie na te gaan wat Benson nog had kunnen doen, indien hem een langer leven gegeven was geweest. Ver vooruitziende bewonderaars zagen hem reeds in bisschoppelijk ornaat en voorspelden den roomsch gewordenZoon van den anglikaanschen aartsbisschop van Canterbury het kardinaalspurper en de waardigheid van primaat van roomsch Engeland. Eenige jaren voor zijn dood gingen er hardnekkige geruchten, dat Cambridge tot een nieuw diocees zou worden gemaakt van de Engelsche kerkprovincie en dezelfde spraakmakende gemeente had Mgr. Benson reeds als eersten bisschop benoemd. De Romeinsche curie echter had andere inzichten en geen van beide mogelijkheden werd verwezenlijkt. Ongetwijfeld waren zijn twee groote voorgangers, 234 de bekeerlingen Manning en Newman gedeeltelijk aansprakelijk voor de hooge verwachting, die men van den nieuwen bekeerling koesterde. Benson echter bezat niet het scherpe verstand van den grooten Oratoriaan en miste de rustige en kalme stuwkracht van den tweeden kardinaal-aartsbisschop van Westminster. Zijn kracht lag niet in wetenschap en organisatie. Hij kon het woord spreken^ dat prikkelt en ontvlamt; hij was niet de man, die in rustig zelfbeheer zich aan het hoofd plaatst eener beweging om ze met taai volhouden te leiden tot het einddoel. Hij heeft gegeven wat hij geven kon, gewoekerd met de talenten hem geschonken, de plaats gevuld, door karakter en aanleg hem aangewezen, de plek bebouwd, die hem ter bewerking was toevertrouwd. In den wijngaard van den Meester zijn werkzaamheden van velerlei aard en in het huis des Vaders vele woningen. Hij heeft het doek zijns levens gesponnen, geweven en geborduurd met bloemen en emblemen in zwart en rood en groen en zilver en gouddraad. Met den zwarten draad van zijn zoeken en tasten naar de waarheid, het rood van zijn fier nieuw Credo, het groen van een onverwoestbaar streven naar een hoog ideaal, het zilver en goud van zijn priesterleven, tot de engel des doods kwam om het werk zijner handen op te vorderen en het ter beoordeeling voor te leggen aan den Meester, die, naar wij vertrouwen, het een plaats zal hebben waardig gekeurd in de zalen van het paleis van den eeuwigen Koning. APPENDIX. BENSONS ONTWERP VAN EEN ROMAN OVER DEN EUROPEESCHEN OORLOG. I. Een priester verlaat de kerk, waar hij mis gelezen heeft; postkantoor; ziet, dat de oorlog is uitgebroken. II. Kazerne; verlaat de kazerne in uniform; herinneringen; ontmoet een student; daarna een Jezuïet. III. Opmarsch; ziet kerken; kent zeer weinig; rook van granaten; vliegtuigen. IV. In het vuur; schiet te kort bij een stervende; de Jezuïet sterft. V. Belgisch dorp; verschrikkingen; priester doodgeschoten. . VL De Engelschen geven hem weer moed; ziet ze vechten. VII. Gewond en gevangen genomen; maakt zich bekend als priester; veroordeeling. VIII. Onder geleide naar den trein gebracht; ontsnapt, met behulp van Beiersche soldaten. K. Gaat terug naar zijn regiment; naar een verbingdingsUm'e gezonden; vrede en rust; in het huis van zijn moeder. X, Garnizoen; godvruchtige kolonel; leest mis; er wordt op hem geschoten; een priestersoldaat hoort zijn biecht; ul anen-pa t rouil 1 e. INDEX. Alphabet of Saints, An 304. Average Man, An 138,132, 140,148—152. Balfour Reginald 204. Benson Edward White, „chancellor" van Lincoln, ■ bisschop van Truro —karakter 11,—invloed op Hugh's vo mingi3,— aartsbisschop van Canterbury 18, 34, — dood 34. B enson Mr s. 13 — invloed op Hugh's vorming 15 — enHugh bekeering 34, 35. Benson Arthur Christopher 10, — 122 —124, a: Benson Nelly 13, 34. Benson Maggie 13, 14, 133. Benson Edward Frederick 124—125333. Benson RobertHugh, geboorte ió —te Truro 13 — Wa ton House 17—Eton 18—30, Wren's 30—muziek 31—23 liturgie 33 — Cambridge 33 v., 39, 45 — Anglikaansche wi dingen 34 — Kemsing 35 v. — Mirfield 36—33 — Rome 3639 — toekomstplannen 38, 46 — roomsche wijdingen 39 redenaar 41—43 — geestelijk leidsman 43—44 — Hare-Stree House 46—53, 318 v., — reizen 53 — romanschrijver 67 — 8 339—233 karakter 69, 74—80, 337—329V. —fictie en werkelijl heid 70— de historische roman 108 v. — trek naar 't gehein Zinnige 166 v. — en mystiek 172—174 — apologeet 196—15 asceet 198—202 — dichter 303—317 — tooneel 204—207 laatste dagen en dood 330—222. B e t h 71, 131. Blotting Book, The 124. Book of the Love of Jesus, A 198. Buckler Father O. P. 35. By what Authority ? 32, 81—89, 100, 106, 198. Captain in God's Army. 333. Challoners, The 134. Child's Rule of Life, A 304. 337 Christ in the Church 194—196, Chronicle of Hare-Street 49. Church diffusivc, The 31—56. Come Hack, Come Rope 84, 100—104. Community of the Resurrection 26—33. Confessions of a Couvert 10, 17, 25, 28, 59. Conventionalists, The 71, 138, 132—140, 146. Cost of a Crown, The 204. Coward, The 31, 71, 76, 129 v, 152—155. Dawn of All, The 71, 110, 116—118. Dell, Chris 71, 127. Dodo 134, 125. Esher Viscount 133. Fitzgerald 133. Friendship of Christ, The 198—202. Gore D r. 36. HUI of Trouble, The 133. History of Richard Raynald, Solitary, The 64—66, 160, 198. House of Defence, The 134. Hugh, Memoirs of a Brother 10, 35, 76. Initiation 61, 71, 137,133,160—165, 219. Mes of Sunset, The 123. King's Achievement, The 90—94. Laud, aartsbisschop 123. Lehmkuhl's Moraal Theologie 28. Light Invisible, The 50, 56—64, 123, 229. Lindsay Symington 204. Loneliners 21, 132, 139, 155—160. Lord of the World 71, 109—116,118, 121, 172. Maid of Orleans, The 205. Marturin Father 26. Minor of Shalott, A 64, 229. Mystery Play in Honour of the Nativity of out Lord, A 907. Necromancers, The 50, 72, 76, 166, 167—172. Non-Catholic Demoninations 188. None Other Gods 70, 80, 166,174—182. Oddsfish! 47, 50, 71, 84, 100, 104—108, aig. Old Testament Rhymes 304. ' Papers of a Pariah 184—188. Paradoxes of Catholicism 192—194, 31 g. Pater, Walter 123. P i p p e t, G. 304. Poems 303, 208—217. Potter, Nor man 308. Queen's Tragedy, The 94—99. Religion of the Plain Man, The 43, 189—192, 196, 316. Richards, Father O. P. 33. R i t c h i e, C. 304. Rolle, Richard 198. Rossetti 123. Ruskin 133 . Sacramentahteit der Natuur 60. Sentimentalists, The 71, 127, 132, 136, 140, 141—146, Sessions, Dr. 51. S e t o n, aarstbisschop 39. Sidgwick, Henry 166. Sidgwick, Mrs. 166. Spiritual Letters to a Couvert 43. Swedenborg 24. Tennyson 133. Trident, The 33. Tyrrell, George 33. Upper Room. The 206. Upton Letters, .The 133. Vaughan, Dean 24. Vexilla Regis 108, 330. Victoria, brieven van koningin 123. Watt, R. J. J. 223, 338. Wells, H. G. 133. Wilde, Oscar 133. Winnowing, A 132,146—148.160. 238 INHOUD. Bladz. Een woord vooraf 5 Eerste Indrukken I0 De Student I7 De Crisis 25 In Veilige Haven 34 Hare-Street-House 46 Van Schemer tot Licht 56 De Romanschrijver. 67 Verleden en Toekomst 81 Strijd tegen „Conventie" I22 Van God en den Duivel 166 Geloofsverdediging en Ascese 183 Een Handvol Gedichten 203 1° pa<* 2l8 Terugblik 326 Appendix 235 Iade* ' 236 E