KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK viii ; vv^, Blz. Afdeeling IV. Eenige met de Nederlandsen- Japansche rechtsbetrekkingen uit den nieuwen tijd verband houdende punten 214 Bijlagen " 223 Bronnenoverzicht 320 AFKORTINGEN. S. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. I. S. Staatsblad van Nederlandsch-Indië. Gb. Gouvernementsblad van Suriname. Pb. Publicatieblad van Curagao. (De Martens,) N. R. G. Nouveau Recueil Général des prin- cipaux traités, etc. etc. W. Weekblad van het Recht. INLEIDING Veel is in de laatste jaren, niet het minst sedert het begin van den grooten oorlog, gesproken en geschreven over Japan en de plaats die het gaandeweg is gaan innemen in de rij der mogendheden. De gansche blanke wereld vraagt zich af wat zij van Japan's opkomst heeft te wachten, en in ons land trok dit probleem al bijzonder de aandacht. Talrijk zijn de politiek-speculatieve gedachten hierover in woord en geschrift geuit, waardoor het gevaar niet denkbeeldig is, dat meeningen worden gevormd, niet geworteld in deugdelijke kennis van den waren toestand. Het leveren eener bijdrage om tot die kennis té kunnen geraken is het doel der volgende bladzijden; getracht is, daar een beeld te geven van de internationaalrechtelijke verhouding tusschen Nederland en Japan vanaf het oogenblik waarop men voor het eerst van het bestaan van rechtsbetrekkingen tusschen hen kan spreken (1605) tot heden toe. Die rechtsbetrekkingen waren in den ouden tijd neergelegd in de zoogenaamde „handelspassen" (hoofdstuk I), sedert het midden der vorige eeuw echter in verdragen. De meeste dezer staatsstukken hebben reeds lang hunne geldigheid, en daarmede hunne practische beteekenis, verloren; dat zij toch worden besproken is te verklaren eensdeels uit de erkenning der eenvoudige waarheid, dat het heden slechts te begrijpen is door zijn ontstaan uit wat voorafging na te speuren, anderdeels uit het vele merkwaardige dat die staatsstukken elk op zichzelf zóówel in juridisch als in cultuur-historisch opzicht vertoonen. 1 2 inleiding. De indeeling der stof voor dit overzicht gekozen, schijnt van de verschillende wijzen, waarop men haar zou kunnen rangschikken, de meest natuurlijke, zij dringt zich als het ware vanzelf op. Hoe sprekend is niet de tegenstelling tusschen Japan's geest van onthouding van actieve deelname aan het verkeer met het buitenland, die aan de rechtsbetrekkingen met ons land van vóór 1854 haar eigenaardig karakter verleent, en ' die van zijn mededoen aan het internationaal economisch leven, dat in steeds sterker mate uit de tractaten vanaf 1858 spreekt! Tusschen die beide jaren in ziet men een tijdperk met een onmiskenbaar gemis aan vaste, duurzame verhoudingen, eene periode van overgang tusschen oud en nieuw. Vandaar de indeeling in ouden tijd, overgangstijdperk en nieuwen tijd. De betrekkingen tusschen Nederland en Japan als geheel waren steeds van vreedzamen aard; slechts tegen een vazal van den leen staat Japan moest in 1863—'64 geweld worden gebruikt. In overeenstemming daarmede zijn de verdragen, waarin beide landen bepalen wat rechtens tusschen hen zal zijn. Met uitzondering van de bekende Shimonosekiconventie van 1864, die een eind bedoelde te maken aan de moeilijkheden waarin het centrale Japansche gezag zich door het eigenmachtig gewelddadig optreden van genoemden leenman zag gewikkeld, zijn zij alle gericht op het bevorderen van een vriendschappelijk verkeer tusschen beide volkeren. Zoo komt het, dat handelstractaten voornamelijk de aandacht van den lezer zullen vragen, en er in dit geschrift ook nog iets over deze in ons land al zeer stiefmoederlijk behandelde verdragen in het algemeen zal kunnen worden opgemerkt. De schrijver is de Japansche taal niet machtig, vandaar, dat hij niet zooveel van Japansche bronnen partij kon trekken als beschikbaar zijn. Voor hen, die in deze leemte door eigen studie zouden willen voorzien, zij verwezen naar het litteratuur-overzicht, dat Seiji 6. Hishida geeft in inleiding. 3 zijn „International position of Japan as a great power" *)• In een artikel in de „Indische Gids", jaargang 1914, van de hand van den heer Van Kol, die reeds zooveel moeite deed om hier te lande meer belangstelling en betere waardeering voor Japan te doen ontstaan, waarin een en ander over de geschiedenis van onze betrekkingen met dat land staat medegedeeld, wordt gesproken van den „warboel *) der talrijke verdragen met vreemde mogendheden", door Japan in den loop der jaren gesloten. Moge het in de volgende bladzijden gegeven overzicht der gangen van dit labyrinth niet al te zeer afwijken van wat een Ariadnedraad behoort te zijn! 1) Studies in history, economics and public Iaw, edited by the faculty of political science of Columbia University, New-York 1906. 2) Eene chronologische lijst van de door Japan gesloten tractaten uit den tijd waarin die „warboel" het ergst lijkt, vindt men in bijlage I. HOOFDSTUK t. De oude tyd (1605—1854) *). ^Eerste aanra- De eerste aanraking waarin Japan kwam met Westerlingen met westerCdagteekent ™n het ^ 1541 toen ™™ë* Portugeezen gen.Portngeezen net tot dien tijd in een waas van geheimzinnigheid gehulde en Spanjaarden, land bereikten, gevolgd door een sedert steeds aangroeienden stroom van kooplieden en priesters hunner nationaliteit, waarbij zich weldra de Spanjaarden kwamen voegen. Zij werden zonder bezwaar toegelaten en gedurende langen tijd waren zij de eenige Europeanen in Japan. Overeenkomstig de Katholieke expansie-zucht, die in de talrijke toenmaals nieuw ontsloten gewesten tot uiting kwam, werd ook hier de zending met kracht ter hand genomen en de pogingen der missionarissen, in den beginne uit de Jesuïten, later ook uit andere geestelijke orden gerecruteerd, werden met groot succes bekroond. Op eenige niet onbelangrijke uitzonderingen na werd het nieuwe geloof niet in zijn groei belemmerd, en de invloed der zendelingen was ook bij de landsregeering in den regel aanzienlijk. De Hollanders Een zestigtal jaren hadden Spanjaarden en Portugeezen ïapiT thrr!aldUS Van hUn f6itelijk mon°P°lie Partij getrokken, toen binding. vertegenwoordigers van een anderen westerschen staat, Hollanders, in Japan voet aan wal zetten. De wensch onzer 1) Een zeer belangiflk deel der geschiedkundige feiten is geput uit Nachod, Die Beziehungen der Niederl&ndischen Osöndischen Kompagnie zu Japan im siebzehnten Jahrhundert, Leipzig 1897. 2) Naoaoka, Histoire des relations dn Japon avec 1'Europe aux XVIe et XVIIe siècles, Paris 1905, blz. 44. DB OUDK TIJD (1605—1854). 5 vaderen, om den weg daarheen te vinden, was aangewakkerd door mededeeüngen van den bekenden zeevaarder Dirk Gerritsz., bijgenaamd „China", die er in dienst der Portugeezen was geweest. Zijn verhalen, gevoegd bij de loopende geruchten omtrent de daar te behalen aanzienlijke handelswinsten, wekten bij de overheid hier te lande de begeerte op, om ook de republiek die voordeelen deelachtig te doen worden< en op staatskosten werd eene expeditie uitgerust, die, blijkens de in de Resolutiën van de Staten van Holland opgenomen Instructie voor den Opperstuurman van 16 Juni 1595, ten doel had „de reyse benoorden Ruslandt, Muscovien ende Tartarien na het Koninghryck van China en Japan t' ondersoeken ende te vinden"1). Gelijk bekend kwam van deze poging niets terecht. Wat meer succes had de op particulier initiatief ondernomen tweede reis: een der vijf uitgezonden schepen, die den weg „deur de enghte van Magellanes" hadden genomen, slaagde erin om na veel tegenspoed ter zee in 1600 Japan te bereiken, doch was te zeer gehavend om zelf met vrucht handel te drijven 2). De toestand der opvarenden was verre van benijdenswaardig, vooral toen kort na de aankomst hun schip verging; ondanks gestook der Portugeezen 8) werden zij echter goed ontvangen; toen zoowel als in 1611, een der gelegenheden waarbij de Spanjaarden op onze verwijdering aandrongen, ging de Japansche regeering van het beginsel uit, dat het land voor den handel van alle vreemde natiën openstond. Welke was die regeering en wat dreef haar tot het volgen Japansche re- eener zoo vrijzinnige handelspolitiek? Sinds meer dan zeven geeringsvorm en handelspolitiek. *) Van dbr Chyb, De Stichting der Vereenigde O. I. Compagnie, bijl. 1. 2) De opvarenden waren, zegt fr. Solibr, in „Histoire Ecclésiastiqne des Isles et Royaumes du Japon" T. I blz. 168, „tous malades, languissans et transis de froid", wat wel niet overdreven zal zijn waar deze schrijver den Hollanders blijkbaar slecht gezind was: hij voegt er bij dat zij waren „vrais corsaires" en spreekt later van „voleurs hollandais". (Solibr geciteerd bij Ladts, Japan, blz. 165 noot 1). 3) Naoaoka, blz. 171. 6 de oude tijd (1605—1854). eeuwen reeds placht de Keizer, de Mikado, de uitoefening van zijne macht over te laten aan afstammelingen van enkele machtige adelujke geslachten; de titel van dengeen, die aldus met de volheid van het Keizerlijke gezag was bekleed, was die van Shögun. Deze Shöguns móesten er voortdurend op bedacht zyn, hunne positie tegenover andere machtige elementen in het rijk, edelen en priesters van den Boeddhistischen godsdienst, te handhaven, en meenden nu juist in de vreemdelingen, in hun handel en zendingsvrijheid van de Shoguns afhankelijk, een bruikbaar tegenwicht tegen deze voor hen gevaarlijke groepen te hebben ontdekt. Vandaar, dat die vreemdelingen gaarne in Japan werden toegelaten. Dat de Shoguns zich met de zaken der westersche mogendheden niet inlieten, maakte, dat er voor geen landaard eene uitzondering op dien regel behoefde te worden gemaakt. Ook de Japanners zelf mochten in dien tijd vrijeüjk hun land verlaten; vóór ± 1600 waren hun reizen echter door achterlijkheid in scheepsbouw en zeevaartkunde van geringe beteekenis. Ten tijde van onze eerste verschoning in Japan deed Ieyasu, de stichter van de Shögunen-dynastie der Tokugawa's en toenmaals regeerder, een hoogst bekwaam veldheer en diplomaat, pogingen om beide kundigheden te bevorderen en had daarmee eenig succes: niettegenstaande de geringe medewerking die hij daarbij van den kant van verschillende vreemde natiën ondervond *), telde de Japansche koopvaardijvloot in 1617 197 vrij groote schepen 2), waarop de overheid zeker toezicht uitoefende, en die reizen ondernamen naar Indië, Siam, de Philippijnen en Formosa. De eerste handelstransactie tusschen Hollanders en Japanners schijnt in 1600 *) Naoaoka zegt (blz. 169), dat üx 1602 de gouverneur der Philippijnen op Ietasd's verzoek om werklieden te zenden die schepen konden bouwen, antwoordde, dat niet. zonder machtiging van den Spaanschen Koning te kunnen doen, omdat „la principale sécurité des Philippines consistait dans ce fait que les Japonais n'avaient pas de navires et ignoraient, pour ainsi dire, 1'art de la navigation." 2) Nagaoka blz. 281. db oude tijd (1605—1854). 7 bij Manila tot stand te zijn gekomen *). De vaart naar Europa hebben zq evenwel niet op eigen schepen ter hand genomen. Ook voeren zij als zeeroovers, of zochten andere landen op om daar als huurlingen te dienen, waartoe hunne onvervaardheid en doodsverachting hen geschikt maakten. Zoo vinden wij in het vermaarde proces naar aanleiding van een voorgenomen aanslag der Engelschen op Ambon in 1623 Japansche soldaten betrokken *> en heeft Gobn bij de verovering van Groot-Banda twee compagnieën Japanners in het vuur gebracht8). Hoe deze vrgzinnige politiek geheel veranderde en plaats maakte voor een streven naar de meest volslagen afsluiting, zal hierna moeten worden besproken. De voorwaarden, waarop vreemdelingen in Japan werden lUgeling der be- ^ 1 . trekkingen met toegelaten, waren vervat m wat men zou kunnen noemen ^ rescripten van den Shögun, in zeer algemeene termen een door japan. verlof tot toegang en verkeer in zijn land behelzend. Voor Portugeezen en Spanjaarden, later ook voor de Engelschen, vermeldt Nagaoka zulke stukken, van overeenstemmenden inhoud, jammer genoeg zonder de bronnen te noemen waaruit hij heeft geput *), en ook onze oudste betrekkingen waren op dezelfde wqze geregeld. De Hollanders n.1. die in 1600 Japan hadden bereikt, en door het verlies van hun schip aanvankelijk niet terug konden keeren, kregen daartoe in 1605 de gelegenheid en Ibyasu gaf onzen landgenooten bij Eerste bandelshun vertrek zulk eene machtiging om mzijnland tekorhenP^der^Hollanmede. Dat was dus het eerste document betreffende de rechtsverhouding der beide volken, helaas schijnt de text 1) Naohod blz. 108. . 2) Da Joiieit, De opkomst van het Nederlandscb gezag in Oost-Indiè, deel V blz. V en vlg. 3) p. A. Tibm, De Europeërs in den Maleischen Archipel, in JJndragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, deel XXXVI bl«. 258. 4) In de verzameling van Dï Maktkns komen zjj niet voor. 8 de oude tijd (1605—1854). ervan verloren te zijn gegaan*). Te verwonderen is het dan ook niet, dat in later tijd steeds slechts sprake is van den lateren vrijbrief, of, zooals men zei, handelspas, van 1609 en men zoo licht den indruk krijgt dat déze de oudste isterecht zegt evenwel Van Dijk2): flde vrijgeieidebrieven „of passen, in 1609 verkregen, waren niet de eerste stukken „van dien aard, die wij in Japan hebben bekomen, maar „deze dagteekenen reeds van 1604 of 1605". Voor ons doel is dat echter geen zeer ernstig gemis, aangezien de strekking van het stuk van 1605 wel niet veel zal hebben verschild van die der latere passen of van die welke andere landen hadden verkregen ^ de Japannere reeds «*™ verplichtingen Compagnie bkjftn0pens de toelatmg der Hollanders op zich hadden genomen, aanraking metwas men daarvan hier te lande nog onkundig, evenals van Japan zoeken de verdere lotgevallen der expeditie, die in 1600 Japan had weten te bereiken, doch niet terstond had kunnen terugkeeren De Heeren Zeventien, het energieke college dat de dagehjksche. werkzaamheden der Oost-Indische Compagnie bezorgde, rustten echter niet in hun pogingen om dë handelsbetrekkingen met het Rijk Nippon aan te knoopen Het was hun ernstig voornemen deze op vasten basis te grondvesten en zoo besloten zij in Februari 1606 om stappen te doen bij de regeering van Japan zelf sc^CompaSbevoe/d^ ^tTv ^• ~' * < als staat beV06gd waren- ^ Vereenigde Oost-Indische Compagnie was een handelslichaam op aandeelen, aan hetwelk de Staten-Generaal voor de verre gebieden waar de Compagnie , werkzaam was, verschillende publiekrechtelijke bevoegd- *) Noch bï Naohod, noch bfl Mübdoch, Montands, Hbebes, Laüts Habbkma of van Di« (zie ktteratuuropgave) heb ik hem kunnen vinden, evenmin eenige toelichting erop. Bebchem, gevolgd door: Iets over onze vroegste betrekkingen Z Japan, Amsterdam 1858, blz. 12 noot 4. 16 de oude tijd (1605—1854). zag komen, terwijl, zooals wij reeds zagen, de scheepsbouw en zeevaartkunde er nog op een te lagen trap stonden dan dat de Japanners zelf naar Europa hadden kunnen reizen met eigen schepen om daar handel te drijven. Wanneer Ieyasu ons dus voorrechten verleent die de Japanners van onze zijde niet verlangden, dan is eene hiertoe strekkende verklaring van hun kant daarvoor een zeer begrijpelijke vorm, geheel passend bij de omstandigheden. Een over en weer bindend karakter mag echter naar mijne meening aan zulk eene eenzijdige verklaring niet worden ontzegd, en in zooverre staat zij dan ook in rechtskracht met een tractaat op één lijn, dat de partij die voordeden erlangt deze als recht van de wederpartij kan vragen; het aanvaarden van den pas door de Hollanders, beteekent het aannemen van de door Japan daarin gegeven verklaring. Het verschil met een tractaat bestaat hierin, dat de pas steeds door de voordeelen verleenende partij kon worden opgezegd, een tractaat niet, tenzij dit mocht zijn bedongen bij de sluiting. Hierbij worde echter niet vergeten dat de edicten der eerste Tokugawa-Shöguns door de Japanners als onaantastbaar werden beschouwd Onwillekeurig dringt zich eene vergelijking met de oudere Turksche capitulaties op. In den tijd waarin deze werden verleend, was de positie van Turkije tegenover de westersche staten geheel dezelfde als die van Japan pl.m. 1600, voorzoover althans de mogelijkheid tot handelsverkeer betreft. Op dezelfde gronden zou ik dus ook voor deze capitulaties een tweezijdig karakter willen aannemen. Een sterk recht was met dien pas en brief den Hollanders niet verleend. Door hunne geringe macht in het Verre Oosten was de afdwingbaarheid niet groot. Terwijl in den *) Eene andere opvatting omtrent het karakter der passen vindt men in Handelingen der Staten-Generaal 1858—1859, Tweede Kamer, blz. 420—428, waar van de Eegeeringstafel de meening werd verkondigd dat men onder het passen-régime geen recht had. de oüde tijd (1605—1854). 17 Archipel, in Voor- en Achter-Indië en op de Philippijnen de gewapende handelsvloten van de Compagnie, de Portugeezen, Spanjaarden en Engelschen voldoende kracht wisten te ontwikkelen om den inlandschen rijken hun overwicht te doen gevoelen, is hun dat tegenover Japan, dat in vroeger eeuwen zelfs Kublai-Kha^ met succes het hoofd had geboden *), en bovendien lag buiten de zóne waar westersche schepen in grooten getale kwamen, nooit gelukt. Tot de aankomst van Commodore ' Pebry's schepen in 1853 was er nooit, zoolang Japan met het Westen betrekkingen onderhield, eene vloot op zijn kusten verschenen voor welke het zich ongerust moest maken; het was met de onafhankelijkheidsidee vergroeid en onze vaderen hebben dat bewustzijn, zich veelal uitend in zucht tot machtsvertoon, door hunne geringe krachten in die afgelegen streken en terwille van hun handel, in dikwijls hinderlijke mate moeten leeren kennen, hoewel het vernederend karakter van dat Japansche gereglementeer, vooral door buitenlandsche schrijvers, wel eens te hoog is aangeslagen 2). Représailles had Japan daarbij niet te vreezen, omdat het geen tegenvoordeelen had bedongen, terwijl wij de betrekkingen niet wenschten af te breken (wat voor Japan toch zeker ook onaangenaam zou zijn geweest), om niet den bijwijlen zeer winstgevenden handel te verliezen en misschien in andere handen te zien 1) Zie Hishida, blz. 61—67. 2) Aandachtige lezing van onde en nieuwe beschrijvingen van onze oude positie in Japan heeft mij de overtuiging geschonken, dat de behandeling, die wjj op Deshima ondervonden, ons werd aangedaan op eigen gezag van de Japansche ambtenaren te Nagasaki, die daartoe door baatzucht werden gedreven. Bij den Shögun, tot wien onze klachten over die behandeling in den regel niet doordrongen omdat zij door diezelfde ambtenaren werden achtergehouden, stonden wij in niet gering aanzien, getuige ons recht op het doen van de zgn „hofreis" (zie blz. 24) en op het brengen van „hassaku"-geschenken (zie bijl. III, noot op art. 27 blz. 284). — Dit verandert natuurlijk niets aan het feit dat wij een einde hadden behooren te maken, op welke wijze dan ook, aan die eigengerechtigdheid der ambtenaren te Nagasaki. 2 18 DE OtJDE TIJD (1605—1854). overgaan. Wij waren geheel afhankelijk van de opvatting der Japansche autoriteiten ten aanzien van de vervulling der beloften, ja moesten met eene willekeurige wijziging, gelijk in 1641 werd aangebracht *), genoegen nemen. Een ander gevolg van de sterke positie van Japan bestond hierin, dat van het voornemen om een verdrag van „vrye handelinge ende commersie" te sluiten (zie boven blz. 11), niets kwam, en de betrekkingen eeuwen lang geregeld bleven op de wijze die in Japan gebruikelijk was: volgens het passensysteem. Nieuwe passen. De pas van 1609 gold tot 1611; in dat jaar toch verleende Ietasu een nieuwen, waarvan de bij Heeres opgenomen vertaling, ontleend aan het archief der familie Hüydecoper van Maarsseveen, eenigszins anders luidt dan die van den ouden (er wordt niet alleen in bevolen dat tegen eene landing van Hollandsche schepen in Japan niet gewapenderhand mag worden opgetreden, maar tevens dat hun alle hulp moet worden geboden), doch volgens eene mededeeling van den heer Dr. A. Saito aan Prof. Heeres is de Japansche text van beide passen in het werk Ikoktj Nikki eensluidend. Door Ieyasü's opvolger Hidetada is de pas van 1611 in 1617 weer vernieuwd, ten blijke dat ook hij den Hollanders zijne vriendschappelijke gezindheid wilde toonen. In dezen laatsten pas wordt gesproken van handelsschepen, meer in overeenstemming met den brief van Ieyasü aan Prins Maurits. Door Hidetada's opvolgers is de toestand zoo gelaten, de practijk had de toelating der Hollanders voldoende bezegeld en bovendien werden, gelijk reeds werd opgemerkt, de edicten der eerste Tokugawa-Shöguns als onaantastbaar beschouwd2), wat in later dagen als argument werd ge- *) De Hollanders werden toen in hunne vestigingsvrijheid tot Nagasaki beperkt, zie Heeres, blz. 866. , 2) In een brief van den Staatsraad van Japan aan dien van Nederland gericht in 1846 in antwoord op den bekenden brief van Koning DE OUDE TIJD (1605—1854). 19 bruikt tegen het toestaan van verzoeken om openstelling van het land voor alle natiën. De pas van 1617 vormde dus tot het jaar 1855 tezamen met den brief van Ieyasu aan onzen Stadhouder den grondslag van het gebouw der Nederlandsche betrekkingen met Japan, dat verder werd afgewerkt door een groot aantal Japansche bepalingen, soms van den Shögun zelf, of diens raadslieden, soms van de gouverneurs van Nagasaki afkomstig; deze waren er in het bijzonder op gericht om den handel der Hollanders binnen steeds enger grenzen te beperken1). Het was bij een van deze shögunale bevel-, schriften, dat in 1641 Nagasaki den Hollanders als uitsluitende verblijfplaats werd aangewezen. Ook in deze oudste vastlegging van onze rechtspositie in Japan zien we de landswet dus naast eene met een tractaat gelijk te stellen regeling als bron van internationaal recht. Was deze regeling, waarbij de Hollanders tot het handels- Sluiting van verkeer werden toegelaten ten tijde dat zij tot stand kwam, Japan, waar nog i , ... , ,.. i slechts de Hol- geheel in overeenstemming met de liberale lijn waarlangs landers mogen zich toentertijd de handelspolitiek van Japan voortbewoog, blijven, uitzondering, werd zij, toen het vreemdelingenrecht van dat land geheel van karakter veranderde. Wij zagen hierboven, hoe aanvankelijk de buitenlandsche handel en de Katholieke zending door de Shoguns waren begunstigd. Langzamerhand evenwel was vooral de positie der Portugeezen zoo machtig geworden, dat zij gevaar opleverde voor de zeH- Willbm II aan den toenmaligen Shögun, waarover later, heet het: „Het handelsverkeer met UwEdel rjjk heeft plaats krachtens een oud „contract, en wanneer ten dezen opzichte geen verandering daarin plaats „grjjpt, 'zoo geschiedt ook dit slechts om de voorouderlijke wetten streng „te handhaven" (uit de vertaling van het orgineel door Prof. Hoffmann te Leiden, opgenomen in Van deb Chys, Nêerland's streven tot openstelling van Japan voor den wereldhandel, blz. 64). *) Een beknopt overzicht van de voornaamste dier voorschriften geeft J. Habbbma in „Hirado en Desjima", Indische Qide, 1909 en 1910. 20 de oude tijd (1605—1854). standigheid van het Japansche gezag. De Jesuïten toch bemoeiden zich rechtstreeks met de binnenlandsche aangelegenheden *), ja men verdacht hen ervan, dat ten slotte, gelijk Montanus het uitdrukt, „haer toeleg was Japan te leveren in handen des Portugaelschen Konihx"2). Daar kwam bij, dat het Christendom speciaal door de edelen, tegenover wie de Shoguns steeds op hunne hoede moesten zijn, gretig werd aanvaard, want door in hun gebieden den zendelingen een goed onthaal te bereiden, lokten zij tegelijk den vreemden handel tot zich, die eene bron van groote inkomsten voor hen kon worden en zoo een middel tot grooter machtsontwikkeling; op handige wijze hebben de Jesuïten steeds dezen troef uitgespeeld. Tijdig echter greep het centraal gezag in. Na meerdere vervolgingen van korten duur werd een gevaarüjke opstand, in 1635 door een groot aantal christelijke edelen ondernomen, het sein tot de algeheele uitdrijving van het christendom. Deze met een zuiver staatkundig doel op touw gezette verwijdering en uitroeiing der Katholieke elementen kreeg haar sluitstuk in eene verordening der Japansche regeering van 1635 % waarbij den Japanhèrï^op straffe des doods werd verboden het land te verlaten, ten einde hen ook in het buitenland den omgang met heden, behoorende tot een geloof dat in het vaderland niet kon worden geduld, te beletten. Van de vreemdelingen mochten slechts de Hollanders nog in Japan blijven. Dat wij niet tegelijk met de andere vreemdelingen zijn verdreven, vond zijn oorzaak hierin, dat wij, op het stuk van den godsdienst het minst tot bekeeringszucht 1) Nagaoka, blz. 228. 2) Montanus, Gezantschappen, aan de Eaisaren van Japan, Amsterdam 1669, blz. 27. 8) Nachod, blz. CXXXTV; de' text wordt, zonder opgave der bron, vermeld door Pompb van Meerdervoort in ,,Vjjf jaren in Japan", Leidén 1867, I, blz. 71—72, (ajj geeft 1687 als jaartal van uitvaardiging aan) en door Hishida blz. 101. DB OUDE TIJD (1605—1854). 21 geneigd, de Japanners in de gelegenheid stelden nieuws van buiten hun land te vernemen (onder den naam van het „aparte nieuws" jaarlijks aan de regeering te Yedo medegedeeld)4). Dit nieuws achtten zij noodig voor hunne veiligheid, oorspronkelijk tegen het „papengebroet", zooals het heette in het op blz. 19 vermelde bevelschrift namens den Shögun in 1641 overgebracht^, later ook tegen westersche openstellingsbemoeiïngen. Van 1635 af was onze toelating in het rijk Nippon dus de eenige uitzondering op de algemeene beginselen der Japansche vreemdelingenen handelspolitiek. Naast de geschetste verhouding hebben gedurende het Andere rechte & j verhoudingen in laatste gedeelte van het hier besproken tijdvak nog andere de& ouden t„d banden tusschen Japan en Nederland bestaan. Art. 247 der Staatsregeling van 1798 bepaalde, dat de Bataafsche Republiek in de geheele nalatenschap der opgeheven Oost-Indische Compagnie zou opvolgen. Uit dien overgang onder algemeenen titel volgt, dat het nieuw gemeenebest denalleen- 1) Van dhr Chts t. a. p. blz. 15 noot 1. — K. Kuima zegt In zfln artikel „Pages de 1'histoire diplomatique du Japon" (Rev. de dr. intern, et de législ. comp 2me série tome IX): „Cette manière d'agir des „Hollandais leur attdra de plus en plus la grande confiance du bakonfou ('centraal bestuur in Japan, v. K.) et ils jouirent seuls du privilege de „commercer avec la faveur spéciale du gouvernement". — Vooral in buitenlandsche litteratuur wordt soms de bewering aangetroffen dat de Hollanders de Japanners in den waan brachten, dat zfl geen Christenen waren, en daardoor geduld werden. Dit is onwaar. Op 26 Juli 1641 schreef de gouverneur-generaal Antonio van Diembn aan den gouverneur van Nagasaki: „Edoch is in 't onse ende der Portugesen „Rooms Christengeloove soo grooten differentie, als licht en duysterl'nisse .... sy bederven ende infecteren de landen onder schfln van "hare geloove te verbryden, trachten gestadig alles onder hare souve1'rainiteyt te brengen.... 't welk 't oprecgt Christengeloove en onser Janden wetten geheelyck contrarieert. — W\j trachten eerlyck naar den ".handel, arbeyden niet den Japander het onse oft eenig ander geloove "in te planten" (Generale missive aan de Heeren Zeventhien, vermeld bjj Ph. Fr von Sibbold, Nippon VI. blz. 9 noot 1). 2) Hbkrbs, blz. 344. 22 DB OUDB TIJD (1605—1854). handel kreeg in alle landen, welke voorheen onder het monopolie der Compagnie waren begrepen. Terwjjl nu op den duur de handel op Indië werd vrijgegeven en aan particulieren overgelaten, hield de staat dien op Japan daarentegen aan zich, het slechts, evenals de voormalige OostIndische Compagnie deed, een groot deel ervan ter uitoefening aan de ambtenaren te Deshima by wijze van tegemoetkoming in hun salaris1). Waarom men dit overblijfsel van het monopolie der Compagnie liet bestaan wordt nergens medegedeeld; het zal vermoedelijk wel hiervan het gevolg zijn geweest, dat de wijze waarop de Japansche handel werd gedreven, niet slechts door ons, maar vooral ook door de Japansche ordonnanties waarvan hierboven sprake was, werd geregeld, en deze waren indertijd gemaakt ten aanzien van een lichaam, dat een monopolie bezat. Het zou in de gegeven omstandigheden uiterst lastig, misschien onmogelijk zijn geweest de Japanners te overreden, om van hun kant mede te werken om wijziging te brengen in een toestand die hun geheel bevredigde, en zoo belangrijk! was die handel op Deshima niet meer, dat meerdere handelshuizen zich daaraan met succes, hadden kunnen wijden2). Zoo kon de vestiging in Japan blijven wat zij altijd geweest was: de combinatie van een diplomatieken post3) met het agentschap van een handelslichaam, en bleef dit ook, zoodat, toen deze toestand - *) Zie o. a. Handelingen Tweede Kamer 18B6—'57 blz. 564; vergelijk ook bet bij Van dke Chys t. a. p. op blz. 392 en vlg. vermelde Reglement op het beleid van den Japanschen handel, /Vastgesteld b^ Resolutie van den Gouverneur-Generaal van 25 Mei 1826 no. tl 2) De totaal-opbrengst van den regeeringshandel werd voor het dienstjaar 1847—'48 b.v. geraamd op f 20869,— (zie het betreffende artikel op de Indische begrooting voor dat jaar), terwijl de ambtenaren volgens art. 12 van het in noot 1 vermelde Reglement elk jaar voor f 40000,— aan goederen naar Japan mochten zenden. 3) Terecht zegt immers Kohler in zjjn opstel over de handelsverdragen der Oost-Indische Compagnie, dat deze door art. 86 van het Octrooi van 1602 orgaan der Republiek was geworden, belast met het onderhouden van buitenlandsche betrekkingen (zie blz. 9 noot 2). DB OÜDB TIJD (1605—1854). 23 ook na 1813 werd bestendigd, het jonge Koninkrijk der Nederlanden een vertegenwoordiger in Japan behield, maar tegelijk zelf als handelaar optrad en zich dientengevolge aan dezelfde beperkende reglementen moest onderwerpen als tevoren de Oost-Indische Compagnie. Deze bestendiging van den ouden toestand: samenkoppeling van buitenlandsche zending en „gemaszregelte" handelsfactorij, is m. i. de oorzaak geweest dat onze positie in Japan terecht als min of meer oneervol is gekenschetst: onze Staat onderwierp zich terwille van handelsvoordeelen aan kwellend gereglementeer van onze „gastheeren". Kwam Nederland door dezen handel als een particulier porsoon tegenover de Japansche'regeering te staan, een ander gevolg van het innemen der positie die vroeger de Oost-Indische Compagnie had ingenomen, was de zuiver privaatrechtelijke band tusschen beide staten, die tot 1858 heeft voortbestaan. De Compagnie n.1. leverde jaarlijks ook | aan de Japansche regeering goederen op bestelling *). Deze leveranties heeft onze regeering aan zich gehouden. In de aan de openstelling voorafgaande jaren speelt deze toestand nog eene zekere rol, in het volgende hoofdstuk zal er daarom op moeten worden teruggekomen. Hier zij er slechts op gewezen, dat er blijkens het gezegde naast de betrekkingen van „publiekrechtelijken" aard gedurende geruimen tijd eene „privaatrechtelijke" verhouding tusschen beide landen heeft bestaan. Een enkel woord nog over de-positie van onzen hoogsten^chtepowtie ambtenaar in Japan. In den tijd der Oost-Indische Compagnie ™ 0pper_ heette hij Opperhoofd der factorij voor den Nederlandsehen noofa m japan. handel" in Japan", een titel die ook na haren ondergang tot 1855 is blijven voortbestaan. Voorzoover hij tot taak had om met de regeering daar te lande betrekkingen te onderhouden, moet Inj als diplomatiek vertegenwoordiger i) Zie o. a. Handelingen 2e Kamer 1855—'56 blz. 80». 24 db oude tijd (1605—1854). van ons land worden beschouwd; de Japanners echter zagen in hem niet veel meer dan den „Hollanda Kapitein", den chef der Hollanders te Nagasaki, waar zijne positie veel geleek op die van de consuls der middeleeuwsche handelssteden in de landen van de Levant, in zooverre hij belast was met het bestuur (rechtspraak inbegrepen) van zijn . landgenooten op zijne standplaats, die in eene bepaalde wijk, -hier het bekende Deshima, moesten wonen *). Naast diplomatiek vertegenwoordiger en bestuurder zijner landgenooten was hij in de derde plaats koopman, inzooverre het zijn plicht was om te zorgen voor de regeling van en het toezicht op den handel te Deshima. Dit laatste bestanddeel van zijne taak verhoogde zijn aanzien in Japan niet, aangezien de koopmansstand daar niet in tel was, wat niet wegneemt dat ons Opperhoofd op zijn periodieke audiënties bij den Shögun, de zgn. „hofreizen"2), als een zeer aanzienlijk personage werd behandeld. Andere bijzon- Ook in den tijd toen alle natiën nog in Japan werden toegelaten, werd er door de onzen eene bevoorrechte positie ingenomen, die tot uiting kwam in het veel minder strenge toezicht, waaraan onze schepen waren onderworpen vergeleken bij de vaartuigen van andere nationaliteit. Eene kleinigheid, die het buitengewoon strenge van het Japansche afsluitingssysteem aardig illustreert is deze, dat zelfs in geval van zeenood, in het Volkenrecht steeds aanleiding tot verzachting van strenge regelen, het Japansche stelsel in vollen omvang werd gehandhaafd; men vergelijke een bevelschrift van het jaar 1825, vermeld bij van der Chys, t. a. p. blz. 12. !) Verg. Sallbs, L'institution des consulats cbez les différents penples, Paris 1898. 2) Vergel. bfllage UI noot op .art. 27. Eene beschrijving van zoo'n hofreis geeft o. m. het bekende oud-opperhoofd H. Doeff in „Herinneringen uit Japan", Haarlem 1833, blz. 116 en vlg. 8) Volgens Gtübbins 1819. DB OÜDB TIJD (1605—1854). 25 In groote trekken is hiermede een beeld geschetst van de internationaalrechtelijke verhouding van Japan en Nederland, voordat het rijk Nippon zijn poorten ging openen en zijne intrede deed in de wereld der op westerschen voet ingerichte staten. De onderhandelingen, die onmiddelhjk aan de opensluiting voorafgingen, zullen in het volgende hoofdstuk behandeld worden. HOOFDSTUK II. Het overgangstijdperk (1854—1858). Waarom over- In de Japansche ontwikkelingsgeschiedenis gedurende de gangstijdperk? tweede helft der vorige eeuw treft men aan een tijdperk van overgang, van zoeken en tasten naar nieuwe banen, die, eenmaal gevonden, leidden naar een roemrijk omhoogstreven. Voor elk afzonderlijk Japansch belang is de uitgestrektheid van dat tijdperk verschillend; het begin echter valt voor alle nagenoeg op hetzelfde tijdstip, dat n.1., waarop het Amerikaansch eskader onder commodore Perky met groot machtsvertoon aan het verschrikte hof van den Shögun zijn eischen stelde (Juli 1853). Het einde ligt bij de onderscheidene belangen weer meer uiteen. Richt men het oog op* de inwendige organisatie van het rijk, dan begint in 1871, na de afschaffing van het feudalisme, de nieuwe période van doelbewusten opbouw. Let men op de erkenning van Japan als de volkomen gelijke der westersche staten, dan is 1894 het jaar, waarin deze erkenning een voldongen feit is geworden. Zoo zou men kunnen doorgaan. Voor de rechtsbetrekkingen met Nederland eindelijk valt dat overgangstijdperk tusschen de jaren 1854 en 1858, ongeveer dezelfde als die, waarin eenige andere staten de hunne aanknoopten. Zooals men ziet is dit eene betrekkeüjk korte periode, wat wel hieruit verklaard moet worden, dat Japan, in inwendige aangelegenheden zijn eigen weg zoekend, in zijn buitenlandsche betrekkingen werd gestuurd door de vreemde mogendheden, die hun doel duidelijker voor oogen hadden en de middelen kenden om het zoo snel mogelijk te bereiken. politiek van nederland en van andere landen. 33 „in de Japansche wateren, het verdwijnen der afstanden „door de stoomkracht, en de algemeene ontwikkeling van „handel en nijverheid in Europa. Hij beval vriendschappelijke „en handelsbetrekkingen aan als de beste middelen, om „botsingen te voorkomen. Hij gaf eindelijk, uit erkentenis „voor de toelating der Nederlanders tot den handel te „Nagasaki sedert meer dan twee eeuwen, den belangeloozen „raad, om de wetten tegen de vreemdelingen te verzachten, „met aanbod, om een afgezant tot het geven van nadere „inlichtingen te zenden, als de Keizer dit mocht begeeren". De Japansche regeering antwoordde in den reeds in noot 2 Reactie der van blz. 18 vermelden brief, dat zij het afsluitingsstelsel moest g*]™ * re" blijven handhaven; zij stelde de waarschuwing echter op prijs en onze politiek had èn voor Japan èn voor de tot Beteekenis ingrijpen geneigde landen althans één weldadig gevolg:van onzen 8 p> het contact met de buitenwereld kwam voor Japan niet plotseling, de toch reeds hevige schok werd door onze voorbereiding op wat onvermijdelijk scheen, dragelijker gemaakt. Van èen leiding geven aan de openstelling was echter geen sprake: na het antwoord van de Japansche regeering nam Nederland weer eene afwachtende houding aan, men wachtte op het voorgaan van anderen. Vreemd is het dan ook, dat ons bestuur, nadat Perry de eerste bres had geslagen in den Japanschen muur door eene vlootdemonstratie, bij het bekendmaken en bespreken van onze daardoor eindelijk wat verbeterde positie verklaarde, dat de Nederlandsche aanmaningen en raadgevingen bij het tot stand komen van die verbetering den doorslag hadden gegeven 1) Zie b.v. redevoering van den minister van koloniën in Handelingen Tweede Kamer 1854-1855 blz. 101; verder de mededeeling van het departement van koloniën in de Ned. Stcrt. van 14 Augustus 1852 n°. 192, en het slot van het in noot 1 der vorige blz. vermelde rapport van den minister van koloniën aan den Koning, gepubliceerd in de Ned. Stcrt. van 14 Februari 1855, door Mobbmann in „New Japan, the land of the rising snn", Londen 1878, blz. 68, voorzoover dit slot , betreft terecht, „a flattering dispatch" genoemd. 8 34 het overgangstijdperk (1854—1858). De eenige in ons parlement, die, den waren toestand met zijn ook in dergelijke zaken zoo scherpen blik ziende, tegen deze voorstelling van zaken te velde trok, . was Thorbecke. Hij noemt de verkregen verandering in de Japansche staatkunde - „een feit waarop de invloed eener andere mogendheid grooter dan de onze is geweest" i). Hij sprak aldus, en terecht, in den geest van Basil Hall Chamberlain, die in zijn bekend boek „Tbings Japanese" opmerkt, dat in het laatste gedeelte van het aan de openstelling voorafgaande tijdperk de angelsaksische invloed overheerschend is geweest2). De deugd was in dit geval wel beloond, maar via de ondeugd. — Meening in het Keeren we na dezen sprong vooruit op onze schreden buitenland over^^g om ,je gebeurtenissen meer op den voet te volgen. °Iuitiekai>an8C',e ^e mnou(I van ^en brief van Koning Willem II werd geheim gehouden, zelfs de Staten-Generaal wisten slechts dat er een stap in Japan was gedaan 3). Voor Japan werd de inhoud van den brief voorloopig streng geheim gehouden, uit vrees dat het, dien inhoud tevoren kennend, zou weigeren den brief aan te nemen4). Tegenover Europa bestond voor deze geheimhouding allicht deze goede reden: publiciteit zou slechts nieuw voedsel hebben gegeven aan eene verkeerde voorstelling, die men in het buitenland reeds lang 5) van onze staatkunde tegenover Japan had: wij zouden ons met alle krachten inspannen om onzen alleenhandel daar te behouden. Wat men nu ook van onze houding tegenover Japan mag kunnen zeggen, dit doel te bereiken hebben 1) Handelingen Tweede Eamer 1865—1856 blz 22. 2) Basil Hall Chamberlain, Things Japanese, London 1902, blz. 152 3) Handelingen Tweede Eamer 1845—1846, blz. 81, en 1852—1853, blz. 29. 4) Van der Chys, blz. 21—22. 5) Habbema vertelt in zijn op blz. 19 noot 1 vermeld artikel (Indische Gids 1910, blz. 82), dat van het in 1779 aangestelde Opperhoofd Titsingh gezegd is dat h*j, „ware hem langer leven gegund geweest, Nederland „zou hebben gewroken van den blaam, alsof het opzettelijk, uit ver. achtelijk handelsbelang, de kennis der Oosterlanden verdonkerde." POLITIEK VAN NEDERLAND EN VAN ANDERE LANDEN. 85 wij nooit nagestreefd, het is ons evenwel onverdiend langen tijd nagehouden *). — Op gevaar af het buitenland in deze meening te stijven, voldeed onze regeering in 1847 en 1851 aan verzoeken van de Japansche, om aan de belanghebbende landen de verzachte bepalingen bekend te maken, die in Japan zouden gelden ten opzichte van vreemde schipbreukelingen en van in het buitenland verzeilde Japanners, die vreemde schepen, andere dan Hollandsche of Chineesche, naar hun land wenschten terug te brengen 2). De verandering in onze staatkunde bepaalde zich na Verdere hulp 1845 dus voorloopig practisch hiertoe, dat wij wat meer v^^nd^* aandacht besteedden aan onze Japansche belangen danding vroeger, en af en toe, als de gelegenheid zich ertoe aanbood, blijken gaven van onze hulpvaardige gezindheid jegens Japan; onze vestiging daar te lande maakte het ons mogehjk van tijd tot tijd op te treden als diplomatieke tusschenschakel tusschen dezen en andere staten door het doen van mededeelingen namens Japan, of het ondersteunen van pogingen van andere landen, met name de Vereenigde Staten (zie blz. 36) om met Japan in aanraking te komen; hierdoor hebben wij nog eenige jaren lang eene rol van gewicht in het oog van beide partijen gespeeld, Tegenover die andere staten was deze evenwel uitgespeeld, toen zij op het voetspoor van Amerika zich rechtstreeks tot de regeering te Yedo wendden. *) Om Duitsche uitingen in dezen geest te bestrijden verscheen in Oldenburg eene brochure van den consul J. C. H. Bley, „Die Politik der Mederlande in ihren Beziehungen zn Japan", in 1856 vertaald en van eene historische inleiding voorzien door H. J. Lion (Deventer, 1866). 2) Onze regeering werd tot deze hulp bewogen door de overweging dat Japan geen organen in den vreemde bezat, wat Lord Palmkbstok in een vinnig schrijven aan onzen minister Schimmelpenninck toonde Japan zeer kwalijk te nemen, er bijvoegend dat hij geenerlei officiëele waarde kon hechten aan mededeelingen van de Japansche regeering, op andere wijze dan door haar eigen ambtenaren overgebracht (Van der Chys blz. 69). 40 hst ovbrganöstijdpbrk; (1854—1858). binding te stellen. Beide staten hadden zich genoodzaakt gezien oorlogsschepen naar het Verre Oosten te zenden ter bescherming van hun walvischvaarders tegen de Russen en wensehten zich voor hun vloten in Japan de gelegenheid te verzekeren om water en provisies in te nemen % Een Engelsch eskader en een Fransch schip kwamen daartoe te Nagasaki (1854 en 1855); de Engelsche admiraal sloot meteen éen tractraat2), welk voorbeeld Frankrijk pas in 1858 volgde. Van Engelsche pogingen om ook Japan opium te doen schuiven was in dien tijd geen sprake, en toen zij in het werk dreigden te worden gesteld, waren de tractaten reeds gesloten waarin, op het voetspoor der met Nederland overeengekomen Additioneele Artikelen van 16 October 1857, eene bepaling was opgenomen die den invoer van opium in Japan kortweg verbood 3). Rusland's Rusland, in Oost-Azië Japan's buurman, was het, behalve politiek. om net verkrijgen van gemakken voor zijn handel en scheepvaart, te doen om eene beëindiging van den onzekeren rechtstoestand van Sachalin en de Kurilen. Vroegere pogingen in die richting waren vruchteloos gebleven (1804); toen Amerika eenmaal de deur geopend had, had echter ook Rusland succes. 1) Missive van den Nederlandsehen gezant te St. Petersbnrg van 21/9 Maart 1857 n°. 35, en brief van den commandant van een Fransch oorlogsschip aan den gouverneur van Nagasaki (Mei 1855), beide vermeld door Van der Chys, resp. blz. 115 en 150—152. 2) Dit Engelsche verdrag week in sommige opzichten af van, en ging minder ver dan het Amerikaansche tractaat, zie blz 42. *) Bij een later bezoek van een Engelsch eskader in Japan (1856) informeerde de admiraal b\j onzen vertegenwoordiger, of de Japanners het gebruik van „amphioen" kenden (Van der Chys, blz. 225, pit een rapport van den commandant van het Nederlandsch marine-detachement). Zie ook blz. 63 en 69—70. Ten onrechte wordt in buitenlandsche boeken soms de eer, met het genoemde invoerverbod te zijn begonnen, aan Amerika toegekend, zie b.v. Hishida t. a. p. blz. 164. bespreking onzbr aezonderl. overeenkomsten. 41 § 2. Bespreking onzer afzonderlijke overeenkomsten. 'Onze regeering had Mr. Donkeb Curtius opgedragen Verklaring der vooral de sluiting van een tractaat niet uit het oog te Jj2ta£ van 22 liezen en te zorgen dat andere staten geen voordeelen 0ctober 1854. zouden verkrijgen, waarvan Nederland zou blijven uitgesloten1); tevens werd het oorlogsstoomschip „Soembing", later door ons land aan Japan ten geschenke gegeven, naar Deshima gezonden, waar de bereidwilligheid van état-major en bemanning om de Japanners in de zeevaartkunde te onderwijzen 2), de gevoelens van dankbaarheid jegens ons land zeer deden toenemen. Evenwel was Japan voor ons niet bevreesd zooals voor Amerika, en deze omstandigheid was het m. i., die het nog eenmaal er toe bracht om de regeling der betrekkingen met Nederland, die, dat gevoelde het, herziening behoefde, vast te stellen op zijne manier: eene verklaring van de Japansche regeering, ter kennis gebracht van de onze, geheel dus in de lijn van de in het eerste hoofdstuk besproken handelspassen. De verklaring was vervat in eene nota 3), den 22sten October 1854 door den gouverneur van Nagasaki aan Mr. Donker Curtius overhandigd, waarin aan Nederland de verzekering werd gegeven, dat het alle voordeelen zou genieten, welke aan andere staten waren of zouden worden verleend. Dat beteekende dus practisch de verkrijging der concessies, die den Amerikanen waren . toegestaan; wel was acht dagen vóór de aanbieding der hier 1) Kabinetsmissive 16 Juli 1864 A° geheim, Van dkr Chys blz. 108. 2) De oude Japansche wetten die den scheepsbouw beperkten waren kort na de onderteekening van het verdrag met de Vereenigde Staten opgeheven, zoodat weer schepen gebouwd mochten worden, die reizen van eenige beteekenis konden maken, waarvoor meer kennis van het zeewezen vereischt werd dan men toen in Japan bezat. (Zie Gubbins blz. 77). — Later was er een detachement onzer marine in Japanschen dienst; zie voor bijzonderheden Van der Chys, bijl. II, Geschiedenis van het Nederlandsen Marinedetachement in Japan; het schijnt door Japan te zijn betaald (Handelingen Tweede Kamer 1856—1857 blz. 861). 3) Text zie bijlage II. 42 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). besproken nota ook met Engeland *) een tractaat gesloten, doch dit ging minder ver dan het Amerikaansche verdrag, waarvan Engeland echter door eene meestbegunstigingsclausule met beperkte werking2) mede profiteerde. Veranderingen Welke veranderingen bracht deze toezegging in de Neder- door de nota in landsch-Japansche rechtsbetrekkingen ? Om deze na te eaan deNederlandsch- , . ... \ Japansche zal een kort overzlcht moeten worden gegeven van het rechtsbetrekkin-tractaat met Amerika, den meestbegunstigden der nieuwe gen gebracht, verdragstaten, dat krachtens de genoemde nota immers ook Overzicht van _ i j j n ■ , . , . , . voor ons zou gelden, reden waarom de text van het eieennet verdrag met ° ™ Amerika. hjke tractaat met dien van de nadere regeling als bijlage • aan de nota was toegevoegd 8). Blijkens den aanhef betreft het een tractaat van vrede en vriendschap; een handelsverdrag wordt het niet genoemd en is het ook niet, althans niet in den eigenlijken modernen zm. De bepalingen, die op den handel betrekking hebben, beslaan dan ook slechts een klein deel der artikelen. Ook ontbreken bepalingen over consulaire rechtspraak, die wel in ons ontwerp voorkwamen. In art. 1 beloven beide partijen elkaar, in vrede en vriendschap te. zullen leven; voor het overige bevatten alle bepalingen^ op eene onbelangrijke uitzondering na, verplichtingen voor Japan alleen. Allereerst worden de havenplaatsen Shimoda en Hakodate opengesteld, de eerste ten 1) Zie blz. 40. 2) Art. VI van het Britsche tractaat zonderde van de toepassing der meestbegunstigingsclansale uit de voordeelen welke den Nederlanders uit hoofde van hun bestaande betrekkingen toekwamen, evenzoo art. IX van het Amerikaansche verdrag. — Wij waren voortaan in Japan de meestbegunstigde natie. (Waarom wordt toch in deze formule de in het volkenrecht niet onbedenkelijke term „natie" steeds gebruikt ?) 3) Hier zij opgemerkt dat, wegens het uitsluitend historisch belang der verdragen uit dezen tQd, van eene uitvoerige behandeling wordt afgezien, tenzij zich vragen voordoen, van genoegzaam gewicht om eene bespreking op uitgebreider schaal te motiveeren. 48 het overgangstijdperk (1854—1858). te vervallen, zooals dan ook geschied is1) (zie blz. 64 noot 1). Niet terstond, eerst in 1856 (blz. 59) is van het wapen gebruik gemaakt. Onze regeering trachtte eerst nog door groote hulpvaardigheid tegenover Japan haar doel te bereiken, zoo werd het vroeger reeds in Japan gestationneerde (blz. 41) oorlogsschip „Soembing" aan den Shögun ten geschenke gegeven, als blijk van onze goede gezindheid, maar ook om Engeland, dat een dergelijk plan had, voor te blijven en onze altijd nog invloedrijke positie te behouden2)3). Voorstellen om Ter voldoening aan de nieuw ontvangen bevelen stelde een tractaat te de jjeer Donker Curtius een ontwerp-tractaat en een ontsluiten aan de cW* 'k' j Japansche regee-werP"reg'emen* °P °-e aankomst en het verblijf derNederring voorgelegd, landsche schepen en Nederlandsche onderdanen te Nagasaki op, alsmede eene toelichting daarbij, welke stukken hij den 1) Zie, behalve Van der Chys t. a. p. bijl. I, Handelingen Tweede Kamer 1856—1856 blz. 21, 30*, bjjl. blz. 168* en 246, en 1856—1857 blz. 416—417, 428 en 664—666; bijl. blz. 348 en 911. Men was in de Kamer bang, dat de som van f 250,000, benoodigd om den pachter af te koopen, niet in evenredigheid was aan het van den afkoop verwachte voordeel, en dat ons aanzien in Japan eronder zou lijden wanneer het gouvernement als koopman optrad. Eene verdediging door de regeering van haar maatregel vindt men ook in een rapport van de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken van 29April/7 Mei 1857 n°. 8/35, gepubliceerd in de Ned. Stcrt. van 6 Juni 1867 n°. 131. 2) Zie een rapport van den minister van koloniën aan den Koning van 24 Maart 1866 n°. 123 geheim, vermeld hij Van der Chys blz. 144—146. Over de wjjze, waardoor die schenking mogelijk werd gemaakt en de doelmatigheid ervan, werd in de Tweede Kamer een soms opgewonden debat gehouden, zie Handelingen 1855—1866 blz. 274, 275, 282, 284, 287, 288, 289, 290, 2981, 2983-*, 389 en 1856—1857 blz. 216. 3) De vrijheid van beweging, welke de officieren der in deze jaren herhaaldelijk te Nagasaki gestationneerde Nederlandsche oorlogsschepen door toedoen van Mr Donker Curtids hadden verkregen en die veel grooter was dan die, welke den anderen daar verblijvenden Hollanders werd vergund, heeft ongetwijfeld de Japanners aan bet zien van vreemdelingen in hun land gewend en de totstandkoming van de tractaten vergemakkelijkt. Pompe van Meerdervoobt (V"jf jaren in Japan, Leiden 1868 blz. 9) noemt de wijze van handelen van Mr. Donkkr Curtius in dezen een meesterstuk. BESPREKING ONZEB APZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 49 8sten September 1855 aan den gouverneur van Nagasaki deed toekomen, ter doorzending aan de centrale regeering te Yedo. Het sluiten van het tractaat werd in een begeleidend schrijven als voorwaarde gesteld voor het verder beschikbaar stellen van leerkrachten in de zeevaartkunde, waar Japan om had verzocht. — Hoofdzaak was in dit ontwerp „de verbreking van het stelsel van bewaking en „afsluiting der Nederlanders op Deshima en de verzekering „hunner persoonlijke vrijheid" *), Men stelde zich voor deze wenschen vervuld te zien door overeen te komen, dat de Nederlanders te Nagasaki dezelfde vrijheden zouden genieten als zij te Hakodate en Shimoda krachtens het JapanschAmerikaansche tractaat en onze verkregen meestbegunstigingsbelofte bezaten, terwyl het eiland Deshima met alle opstallen aan de Nederlandsche factorij (dat beteekende dus aan den Staat der Nederlanden) zou worden verkocht. Verder bevatte het ontwerp-verdrag o. a. nog bepalingen over de rechtspraak, door den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Deshima over de Nederlanders aldaar uit te oefenen, godsdienstvrijheid2) en betalingsverkeer, terwijl eene meestbegunstigingsclausule ook in dit ontwerp niet ontbrak. — Een algemeen handelsverdrag werd dus ook toen nog niet voorgesteld; beoogd werd slechts de opheffing van ons „confinement", zooals de Amerikanen niet zonder overdrijving zeiden, te Nagasaki, en, door middel van aankoop van Deshima, het verkrijgen van vasten voet in Japan. Het ontwerp-reglement op de aankomst en het verblijf van Nederlandsche schepen en onderdanen te Nagasaki bedoelde de vrijheid op Deshima te verzekeren door afschaffing van allerlei formaliteiten als lijfsvisitatie, geleide en het geven *) Kabinetsmissive van den Gouverneur-Generaal van 18 Juni 1856 n°. 146 § 5, vermeld b*j Van dkb Chys blz. 148. 2) In de Tweede Kamer was bet in het bijzonder de heer Van Lynden, die hierop zijne aandacht concentreerde; tweemaal hield hij over dit punt eene vrfl heftige redevoering (Handelingen 1857—1858 blz. 570 en 1858-1859 blz. 760-761). 4 50 het overgangstijdperk (1854—1858). van gijzelaars bij de aankomst van schepen, terwijl in Nagasaki en omgeving het verleenen van eenige bewegingsvrijheid voor onze landgenooten werd voorgesteld, benevens eenige bepalingen omtrent audiënties van den hoogsten Nederlandschen ambtenaar bij den Shögun en over de aankomst en het verblijf van schepen. Stap voor stap had de overgang plaats van het stelsel der handelspassen naar een tractaat, dat beide landen voor eene reeks van jaren bevredigde; hier wordt weer zulk een stap gezet. Eene voorloo- Toen den 3den November nog geen definitief antwoord pige overeen- was ontvangen van de Japansche regeering, liet Mr. Donker komst gesloten. cÜBTIug met net 00g 0p net aanstaand vertrek van ons in die dagen te Nagasaki gestationneerd oorlogsschip „Gedeh" *) aan de gouverneurs van Nagasaki vragen, of er nog geen bericht uit Yedo was gekomen. Toen het antwoord ontkennend luidde, stelde hij den gouverneurs voor, om middelerwijl eene tijdelijke overeenkomst met hem te sluiten over die punten, waarin de gouverneurs, of een hunner, gemachtigd waren toe te stemmen 2). Na zes dagen onder- *) De gelegenheid om vanuit Japan met de overige wereld in verbinding te komen was beperkt tot het eens per jaar vertrekkende Nederlandsche koopvaardijschip; het vertrek van het oorlogsschip bood eene extra-gelegenheid, die onze kommissaris niet wilde verzuimen. 2) Mr. Donker Cdrtids was, zooals op blz. 46 is gezegd, rechtstreeks door den koning gemachtigd tot de sluiting van een tractaat. (In hoeverre deze gebruikelijke machtiging is overeen te brengen met het geldende art. 59 G. W., zie Mr. W. J. M. van Etsin&a, Proeve eener inleiding tot het Nederlandsch tractatenrecht, diss. Leiden 1906 blz. 8). De vraag doet zich voor, of hij, die tot sluiting van een tractaat is gemachtigd, ook bevoegd is eene veel minder verstrekkende conventie als de hier besprokene te sluiten. Dat zal afhangen van de instructies, die hem door zijne regeering zijn verstrekt; de redeneering dat wie het meerdere kan, ook het mindere vermag, komt mij voor hier niet diep genoeg te peilen. Blijkbaar verzetten de instructies van Mr. Donker Curtius zich niet tegen eene overeenkomst als deze; het opperbestuur in Nederland heeft zich er by neergelegd, maar hoopte, dat spoedig een blijvend tractaat er voor In de plaats zou treden. — De Japansche onderhandelaars ■ zeiden, gelijk was overeengekomen, slechts toe wat BESPREKING 0NZEB AFZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 51 handelens, waarbij vooral de verlangde bewegingsvrijheid te Nagasaki en omgeving moeilijkheid gaf, werd op 9 November 1855 de overeenkomst tusschen ónzen kommissaris en de Japansche overheid te Nagasaki geteekend, gewoonlijk de „voorloopige overeenkomst" genoemd *). Zoo was dus tot stand gekomen de eerste regeling, welker inhoud in gezamenlijk overleg van vertegenwoordigers beider staten was vastgesteld. Daarmee was voor altijd gebroken met het Japansche overwicht, wat de wijze betreft waarop de betrekkingen met ons land waren geregeld; het „stelsel der handelspassen" was, gelijk later de préambule van het tractaat van 30 Januari 1856 uitdrukkelijk zou constateeren, verlaten en het westersche systeem van tractaten en conventies ingehaald ook ten opzichte van Nederland. De afspraak bevatte alle vereischten om door ratificatie tot tractaat te worden verheven en daardoor rechtskracht te verkrygen. Zoover is het echter nooit gekomen, hoewel de mogelijkheid ervan is voorzien. Art. 29 toch bepaalt: „Zoodra een tractaat tusschen Nederland en Japan „zal zijn tot stand gebragt, zal deze overeenkomst zijn „vervallen. „Indien zoodanig een tractaat niet spoedig tot stand „komt, zal zij desniettemin van kracht blijven, maar „onderworpen zijn, zoowel aan de ratificatie van Zijne „Majesteit, den Kóning der Nederlanden, als aan die „van Zijne Majesteit, den Keizer van Japan". Door de inderdaad spoedige sluiting van een van den aanvang af als zoodanig bedoeld tractaat (op 30 Januari zfl mochten, - ingevolge orders, nit Yedo reeds over het voorgestelde tractaat ontvangen en verklaarden schriftelijk, dat zij bevoegd waren te verzekeren, dat de Nederlanders na 1 December 1866 te Nagasaki geheel vrij zouden zijn, en dat de regeering te Yedo dit zeker zou goedkeuren. Eene authentieke volmacht konden zg niet overleggen, er bestond echter geen bezwaar hen als gemachtigden der Japansche regeering te beschouwen. l) Voor den text zie bijl. III. — De Voorloopige Overeenkomst is niet in het Staatsblad opgenomen. 52 set overgangstijdperk (1854—1858). 1856) was de ratificatie van deze overeenkomst, ten einde op die wijze een tractaat te verkrijgen, onnoodig; zij heeft dan ook nooit plaats gehad *). De overeenkomst heeft dus zijn voorloopig karakter behouden en bezat streng formeel geen rechtskracht. Eene bijzonderheid was nog, dat niet de geheele overeenkomst tegelijkertijd in werking trad, zie art. 29 lid 3 en 4. Strekking Evenals het twee maanden vroeger ingediende ontwerpder voorloopige tractaat had deze voorloopige overeenkomst slechts betrekking overeenkomst. Qp de pogitie der Nederlanders te Nagasaki. Op een handelsverdrag in den gewonen zin leek het dan ook alleen inzooverre, dat er bepalingen in stonden omtrent Nederlandsche onderdanen en hunne goederen, terwijl de schepen een onderwerp van uitvoeriger regeling uitmaakten. Van reciprociteit was geen sprake, de geheele overeenkomst „speelde" te Nagasaki, alleen over wat Nederlandsche onderdanen daar zouden mogen doen en later werd eene regeling getroffen. Bij het lezen van de artikelenreeks krijgt men, zooals op blz. 30 reeds Werd opgemerkt, een denkbeeld van den druk, waaronder onze landgenooten twee eeuwen lang op Deshima hadden geleefd2). Met deze enkele algemeene opmerkingen ten aanzien van de voorloopige overeenkomst kan hier volstaan worden, niet zoozeer omdat zij streng genomen geen rechtsbetrekkingen tusschen Nederland en Japan in het leven riep, als wel wegens de omstandigheid dat het korten tijd later gesloten tractaat bijna dezelfde bepalingen bevatte; de bespreking der artikelen van het tractaat heeft dus tevens hare waarde voor de voorloopige overeenkomst, behoudens enkele nader aan te geven uitzonderingen. 1) Gubbins blz. 66. 2) 'Zie ook eene beschrijving in Handelingen Tweede Kamer 1858— 1859 bijl. 420—423, en het boek van het opperhoofd G. F. Meylan, Geschiedkundig overzigt van den handel der Europezen op Japan, Batavia 1833, passim. BESPREKING ONZER AFZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 53 De zooeven vermelde „korte tijd" duurde van 9 November Sluiting vaneen 1855 tot' 30 Januari 1856. De Nederlandsche kommissaris*^"* . n.1., niet tevreden met het bereikte resultaathad de onderhandelingen voortgezet. Bovendien bleek men te Yedo achteraf toch bezwaren te hebben tegen enkele artikelen der voorloopige overeenkomst, welke men overigens als grondslag voor het te sluiten verdrag wenschte te bezigen; ook onze kommissaris stelde eenige veranderingen voor. Het einde was, 1) Hier te lande kwam de tijding van het tot stand komen van de voorloopige overeenkomst betrekkelijk vroeg, die van de sluiting van het tractaat betrekkelijk laat Daardoor heeft men hier langer in onvoldaanheid met den uitslag van Mr. Donkbr Cobtios' werk geleefd dan bfl eene betere verbinding met Japan het geval zou zijn geweestDe regeering beschouwde de voorloopige overeenkomst wel als eene verbetering, maar tevreden was zij er niet mee, bepaaldelijk niet omdat geen verklaring van de Japansche regeering was verkregen, dat deze bereid was de aan enkele staten toegestane rechten ook te verleenen aan alle andere die dat mochten wenschen (een soort spiegelbeeld der meestbegunstigingsclausale dus, dat ook in ons eerste ontwerp van 1852 (blz. 88) voorkwam), en omdat een vrij verkeer in Japan niet was toegestaan. — In de troonrede, gehouden bij de opening van de zitting der Staten-Generaal van 1856—1867, werd ook van onvoldaanheid met den stand van zaken getuigd. De betreffende passage luidt: „Hoezeer het vrije handelsverkeer met het rijk van Japan nog niet is •„verkregen, blijft nogtans het streven daarheen gericht. Inmiddels heeft „eene voorloopige overeenkomst onze oude betrekkingen met dat Eijk „bevestigd, het verkeer onzer landgenooten aldaar vrijer gemaakt, en „eene meer gepaste verhouding met dien Staat bevorderd". De StatenGeneraal toonden zich in hun adres van antwoord dankbaar voor 't verkregene, de Tweede Kamer was echter niet voldaan. — In het voorloopig verslag over de begrooting van buitenlandsche zaken voor 1867 werd gevraagd om inlichtingen over de Japansche aangelegenheden en mededeeling der voorloopige overeenkomst, aan welk verzoek in de memorie van antwoord werd voldaan (resp. bijl. der Handelingen van de Tweede Kamer 1866—1857 blz. 221 en 286-286')- Een spreker verklaarde in de Tweede Kamer (Handelingen zelfde jaar blz. 216), dat alles wat Nederland voor Japan had gedaan, geen daarmede evenredige voordeelen had Opgeleverd en stelde verder de vraag hoe art. 2 over de exterritorialiteit der Nederlandsche onderdanen in Japan moest worden toegepast, waarop de minister van buitenlandsche zaken meende te kunnen volstaan met de opmerking dat men dit ter plaatse wel zou weten. 54 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). dat den 30sten Januari 1856 het tractaat *) werd geteekend. Als definitief kon het, zooals zal blijken, niet beschouwd worden; deze overweging heeft den koning evenwel niet van ratificatie weerhouden: zij had plaats na een geheim rapport van de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken van 20 April/7 Mei 1857 n° 129/2 geheim *), aansluitend bij het op blz. 48 noot 1 vermelde, in de Nederlandsche Staatscourant gepubliceerde rapport, terwijl de akten van ratificatie den 16den October 1857 te Nagasaki zijn uitgewisseld8). Inhoud van het Art. I van de voorloopige overeenkomst is onveranderd tractaat. qq)^ art I van het tractaat geworden. De Nederlanders verkregen daarmede het recht op vrij verkeer te Nagasaki, echter niet dan nadat onze kommissaris twee circulaires *) had opgesteld, waarbij werd omschreven hoe het Nederlandsche gouvernement verlangde dat van de verkregen vrijheden door hen zou worden gebruik gemaakt, terwijl de Japanners zich voor het geval van misbruik der verleende vrijheid bij art. XXVII herziening van het eerste artikel hadden voorbehouden; wel een bewijs hoe ongaarne wij in Nagasaki werden vrijgelaten. Zonderling genoeg wordt Nagasaki niet met zooveel woorden in art. I genoemd; dat deze stad bedoeld is, volgt echter uit de strekking van het tractaat, in de préambule niet zeer scherp weergegeven. Art. XILI geeft vergunning om in Nederlandsche of Japansche booten in de haven van Nagasaki te varen en daar bij wijze van ontspanning te visschen; men wilde hiermee te kennen geven, dat geen visscherij-recht was Vérkregen, terwijl Japan voor deze toevoeging nog redenen 1) Zie voor den text bijl. IV. 2) Voor een groot deel te vinden bij Van der Chys blz. 241—256. 8) Zie voor het ratificeeren van verdragen met den Shögun het volgende hoofdstuk blz. 102. *) Afgedrukt bij Van dke Chys blz. 193 en 201—202. 70 het oveböanostijdpebk (1854—1858). De heer van Kol zegt hieromtrent in zijn artikel in de Indische Gids van 1914: „Ook de invoer van opium werd „door Hollandsche geneesheeren bestreden. Herhaaldelijk „werden door Engelsche en Amerikaansche handelshuizen „(omstreeks 1860) pogingen aangewend om, evenals in China, „dit heulsap onder het bereik der Japansche bevolking te „brengen, doch tevergeefs. De hooge prijs was voor de arme „inwoners een onoverkomelijke hinderpaal, en zijnerzijds „deelde Dr. Pompk (van Meebdebvoort, geneesheer op „Deshima, v. K.) op ruime schaal een in het Japansch „geschreven vlugschrift rond, waarin de gevolgen van het „opiumgebruik met schrille kleuren werden afgeschilderd" *). *) Blz. 1526—1B27. — Wie eigenlijk het verbod van opinminvoer in de additioneele artikelen heeft doen opnemen, is mij niet gebleken. HOOFDSTUK III. De nieuwe tijd (1858—heden). In het vorige hoofdstuk bleek, hoe tusschen de jaren Plan van dit 1854 en 1858 de wijze, waarop de Nederlandsch-Japansche ae^nhoudsbetrekkingen juridisch waren geregeld, geheel was ver-opgave) artderd. Het Japansche stelsel der handelspassen werd verlaten, om plaats te maken voor een systeem van verdragen naar westersch model, waarbij echter niet mag worden vergeten, dat twee gewone karaktertrekken van verdragen: wederkeerigheid en opzegbaarheid, ten gevolge van het groote verschil tusschen Japansche en westersche beschaving en economische ontwikkeling, in onze tractaten zoo goed als in die welke Japan met andere staten sloot, voorloopig nog ontbraken. Doch reeds toen de nieuwe vorm was aangenomen, bleek de inhoud dier tusschen Japan en verschillende westersche staten gesloten eerste tractaten niet dadelijk aan de behoeften, vooral aan die van den steeds meer vrijheid wenschenden wésterschen handel, te voldoen: nauwelijks tot stand gekomen werden zij alweer door nieuwe vervangen, met een even kort bestaan als hun voorgangers. Pas in 1858 kwamen er verdragen, waaronder een met ons land, die blijkens hun veertigjarig bestaan eene betere regeling inhielden, waarmede aan het Overgangstijdperk een einde kwam en een nieuwe tijd aanbrak. De geschiedenis der rechtsbetrekkingen tusschen Nederland en Japan is, evenals die der rechtsbetrekkingen van Japan met het Westen in het algemeen, vooral eene van handelsverdragen. Daarom worde hier begonnen (afdeeling I) 72 de nieuwe tud (1858—heden). met de bespreking van die handelsverdragen, in de eerste plaats dus dat van 1858, verder zijn opvolgers van 1896 en 1912; daarbij worde behalve de inhoud van elk afzonderlijk, vooral ook hunne onderlinge verhouding en samenhang in het ücht gesteld. Naast deze verdragen tusschen Japan en Nederland alleen, mag niet worden vergeten eene conventie tot welker sluiting Nederland samen met andere staten medewerkte: de zgn. tariefconventie van 25 Juni 1866 (niet in het Staatsblad; Lagemans VI, n°. 481), gesloten door Japan eenerzijds, Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten anderzijds; verder evenmin die bepalingen uit verdragen, door Japan met andere staten dan Nederland gesloten, welke vielen onder het bereik der meestbegunstigingsclausules uit onze opeenvolgende handelstractaten. — Na de handelsverdragen, verreweg de belangrijkste tractatengroep uit den nieuwen tijd, komt aan de beurt een verdrag, dat tot de groep, der politieke verdragen kan worden gerekend: de Shimonosekiconventie van 22 October 1864, gevolg van de vijandelijke gedragingen van een der onder het toen nog in Japan geldende feodale stelsel machtige edelen tegen ons land, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten. Hoewel van veel minder gewicht en vérstrekkende beteekenis dan de handelsverdragen, komt deze conventie toch voor eene afzonderlijke bepreking in aanmerking (afdeeling 11). — Voor eene uitvoerige behandeling komt niet in aanmerking eene derde groep tractaten : die der groote collectieve verdragen, uitvloeisels van de groeiende internationale samenleving, die zij op juridischen grondslag willen regelen, en tot welke zoowel Nederland als Japan in het hier behandelde tijdvak zijn toegetreden. Deze verdragen zullen alleen worden opgesomd, eene bespreking in extenso van hun inhoud valt buiten het kader van dit geschrift (afdeeling III). Het spreekt vanzelf dat bij al deze verdragen de noodige historische toelichting zal worden gegeven; men zoeke hier echter geen poging om een overzicht te leveren van de 74 DE NIEÜWD TIJD (1858—HEDEN). Deze drie verdragen nu vormen even zoovele trappen eener belangwekkende en snelle rechtsontwikkeling; met een overzicht van den inhoud van elk afzonderlijk' alleen kan men dan ook niet volstaan, wil men ze volledig leeren kennen. Vóórdat elk hunner voor zich kan worden beschreven (§§ 2, 3 en 4), moeten zij derhalve in hun samenhang worden bekeken (§ 1). § 1. Beteekenis en samenhang der handelsverdragen van 1858, 1896 en 1912. Gezichtshoek, De beteekenis en samenhang der handelsverdragen, in waaronder zij 1359, 1896 en 1912 door ons land met Japan gesloten, is aoeten worden n . , . , , «sproken aheen te begrijpen wanneer men zich duidelijk voor oogen stelt, dat Japan door de tractaten, welke het in de eerste jaren na zijne (gedeeltelijke) openstelling (van 1858—1873) met verschillende landen sloot, gemaakt werd tot een dier in zoo menig opzicht merkwaardige gebieden, welke men „opendeurlanden" noemt. Uit dien toestand, die trouwens in Japan niet in absoluten zin bestond, heeft het zich bij eene nieuwe verdragenreeks uit de negentiger jaren, en bij de latere van 1911—1912 geleidelijk bijna geheel weten los te maken. Het is dus hier de plaats om na te gaan, wat men onder „opendeur-landen" verstaat, eene beschrijving te geven van de wijze waarop een land het karakter van „opendeur-land" een soort protectoraat van Japan over de Liu-Kiu-eilanden gevestigd, in 1879 werden zij door Japan geannexeerd en in de administratieve reorganisatie van het rflk mede opgenomen. China protesteerde en hield z^jn alonde aanspraken staande; door de bemoeiingen van den oudpresident der Vereenigde Staten Grant is toen nog een tijd lang tnsschen beide landen onderhandeld, doch zonder resnltaat. Men mag aannemen dat China stilzwijgend in de annexatie heeft berust. De regelingen die Amerika, Frankrijk en wij met de groep hadden vervielen daarmede. Van eenige diplomatieke onderhandelingen daarover is mij niet gebleken. (Over den status der Liu-Kiu-(Loo-choo-)eilanden zie Hishida blz. 159—162 en Moobb, History and digest of international arbitrations V 5046 —5048), alsmede Moobb, International Tjaw Digest V 346 en 754). De nieuwe tijd (1858—heden). komst te voorkomen, eene oplossing worden gevonden, en die werd ook gevonden. „Op de uitnoodiging die Hun door „de Keizerlijke Regeering van Duitschland in overeenstem„ming met de Regeering der Fransche republiek, is gedaan"l), kwamen de verschillende staten in 1884 te Berlijn in conferentie bijeen en het resultaat van deze zgn. Congoconferentie was een collectief tractaat, waarbij een groot deel van Afrika, dat behalve den Congostaat en „niemandsland", koloniën van meerdere Europeesche staten omvatte, opendeur-land werd; het wantrouwen van elk der partijen ten opzichte van de bedoelingen van ieder der anderen in het betreffende gebied werd daardoor aanzienlijk verzwakt. Tot deze jongere groep behoorden behalve de streken die onder de Congo-acte vallen, o. a. de Samoa- en Tongaeilanden (conferentie te Berlijn in 1889), in 1899 verdeeld tusschen Duitschland, Amerika en Groot-Britannië. Sedert de opheffing van den onaf hankelijken Congo-staat en de algeheele opdeeling van Afrika zijn de bestanddeel en "van de in dat werelddeel gelegen opendeur-landen dezer tweede groep alle koloniën. Nevenverschijn- Alle opendeur-landen kenmerken zich dus, gelijk bleek, selen bij de open-hierdoor, dat krachtens de door of over hen geslodenr-landen der verdragen p tot eene zoodanige mate van ontwikkeling, dat het er prijs >p stelt de bevoegdheid te herkrijgen, zijne handelspolitiek aaar eigen behoefte en goedvinden te regelen, en wil daartoe le afschaffing zien te bewerken der verdragen, door welke iet zich die bevoegdheid ziet ontnomen (Japan; misschien nogen langzamerhand ook het overgeblevene van het oude rurksche rijk en Siam tot deze categorie gerekend worden). De landen der beide laatste rubrieken voelen, eenmaal ;ot hoogere ontwikkeling gekomen, bovendien de eens zoo willig aanvaarde exterritorialiteit der vreemdelingen op hun gebied als eene instelling, in strijd met hunne nationale (vaardigheid. In het eerste geval moet dus het nieuwe moederland, in le beide laatste de betrokken staat zelf door nieuwe vsrIragen de afschaffing gedaan zien te krijgen van al die ;ractaten; daartoe moeten zij zich wenden tot alle landen, net wie zij er een hebben gesloten. Al die zich mondig voelende opendeur-landen zijn bij Ongunstige lat streven in eene zeer ongunstige positie, speciaal deP081*16 deropen- i • deur-landen bil staten van rubriek 2 en 8; het gelukken van de pogingen nun8trevennaar lezer laatste in die richting is in zekere mate een toets-vrijheid. iteen voor hunne innerlijke kracht. In de eerste plaats immers zyn de tractaten, welke die anden tot opendeur-gebieden hebben gemaakt, nagenoeg liet wederkeerig (zie blz. 77). Wenscht zoo'n land opheffing, ian kan het die derhalve niet voor de wederpartij aan- okkelijk maken door er op te wijzen, dat ook zij door die jpheffing van een drukkenden last zou worden bevrijd; ntegendeel beteekent die afschaffing voor de wederpartij 3ene niet zelden aanzienlijke opoffering. 56 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). Ten tweede ontbreekt geregeld in die oude tractaten ene opzeggingsclausule, zelfs eene die eerst na een bepaald antal jaren begint te kunnen worden toegepast, gevolg an de onverschilligheid der opendeur-landen ten tijde an de sluiting dier verdragen voor het behoud van hunne tandelspolitieke autonomie. Het gemis aan wederkeerigheid eordt daardoor voor hen nog bedenkelijker*). — Recht op ischaffing na zekeren tijd hebben zij dus 'niet2); of zij die ifschaffing zullen verkrijgen hangt practisch af van de >olitiek der landen onder wier voogdij zij te kwader ure ;ijn gekomen. Nergens blijkt dit duidelijker dan bij Japan zie blz. 90). De staten, die door verdrag duurzaam recht op rrjjen toegang voor hun waren hebben verkregen, willen dus ran dat recht geen afstand doen, voordat hun eigen belang dit neebrengt, en wanneer die afstand inderdaad wordt gedaan, s hij gewoonlijk niet dadelijk volkomen; men ziet meestal, lat het betrokken land voor een bepaald aantal jaren trachtens eenzijdig drukkende tractaatsbepalingen nog gunitige behandeling der buitenlandsche producten moet beloven, m derhalve eigenlijk bij die eerste poging niet veel meer irerkrijgt dan een uitzicht op handelspolitieke vrijheid. Zoo creeg Frankrijk, dat reeds in 1881 het toezicht over Tunis ïad verworven, pas in 1897 3) van Engeland, toen dit de Fransche ontstemming over wat in Zuid-Afrika voorviel noest ontzien, gedaan, dat het in de opheffing der verhagen, die voorheen Tunis tot opendeur-land hadden genaakt, toestemde; terstond echter kon Frankrijk nog niet aaar eigen goedvinden de toelating der Engelsche nijverïeidsproducten in Tunis regelen: het moest de toezegging 1) Zie voor het verband tusschen de opzegbaarheid en de wederkerigheid van verdragen Dr. Nbdkrbbaot'b „Pénétration Pacifique in 3hina", blz. 35—36. 2) Zie hiervoor uitvoerig blz. 106—112. 3) Verdrag van 18 September 1897, De Mabtens, N. R. O- 2de série, rome XXV blz. 462. DE HANDELSVERDRAGEN. BETEEKENIS EN SAMENHANG. 87 geven, dat althans nog gedurende vijftien jaren de Engelsche katoenen waren onderhevig zouden zijn aan een invoerrecht van slechts 5 % der waarde f). — Japan, een even goed voorbeeld ter illustratie, wordt hieronder uitvoeriger besproken. Wat de economische concessies betreft, die de staten Vrijhandelslanwelke aan een opendeur-land zijne handelspolitieke vrijheid Zj^g^[d?~ willen hergeven, in ruil voor die emancipatie eischen, valt worQende opennog even op een merkwaardig verschijnsel te wijzen. In het deur-landen in algemeen zijn alleen staten, die zelf een beschermendde gelegenheid ° " ... om tarief verdra- tarief hebben, by machte om van een anderen staat bij „ te gluiten verdrag tarief verlagingen te bedingen: zij slechts kunnen, tegenover de door hen gevraagde tegemoetkomingen, hunnerzijds concessies op tariefgebied stellen. Vrijhandelslanden daarentegen, wier laag tarief geen vermindering gedoogt, kunnen dat niet. Ten aanzien van opendeur-landen evenwel, die hunne zelfstandigheid wenschen te herkrijgen, zijn vrijhandelslanden evengoed als beschermende staten in de gelegenheid om zich gunstige tarieven bij verdrag te verzekeren, en wel in ruil voor hunne tegemoetkomende houding. Eerst wanneer de bepaalde tijd, waarvoor deze verdragen zijn gesloten, voorbij is, kan het voormalige, in handelspolitiek, judiciëel en fiscaal opzicht onvrije land er onder gunstige omstandigheden in slagen het oude juk af te schudden. Hoe heeft zich nu in het algemeen het verschijnsel der Hoe heeft het opendeur-landen in Japan geopenbaard? Hier wordt die verschijnsel der r , .T i-ii... opendeur-landen vraag in het algemeen beantwoord; de regeling der bij-^ in Japan zonderheden komt later ter sprake, zie blz. 114—141. geopenbaard? Japan heeft behoord tot de open deur-landen der oudere groep. Het sloot tusschen 1858 2) en 1873 een aantal ver- 1) Art. 2 van het verdrag' 2) De tractaten van vóór 1858 kunnen hier buiten beschouwing bleven. DB HANDELSVEBDBAGEN. BETEEKENIS EN SAMENHANG. 89 Lang duurde het niet of Japan begon deze verdragen te Japan's wensch gevoelen als een last en eene vernedering. Met de komst ^8 ™^endr°™ der vreemdelingen was tegelijk de reeds lang ') smeulende aezertractatente strijd tusschen Mikado en Shögun losgebarsten, die met de worden bevrijd, overwinning van den Mikado eindigde2). Toen deze eenmaal het bewind weder zelf in handen had genomen en het land weer tot rust was gekomen, ving in Japan het merkwaardige omvormingsproces aan, dat een zoo schitterend getuigenis aflegt van de innerüjke kracht van het Japansche volk. Dit zag in, dat het met zijn bestaande inrichtingen machteloos was tegenover de westersche staten, doch voelde tevens de kracht in zich, om zich de kennis eigen te maken, die het van noode had om zelf in het bezit te komen der hulpmiddelen, welke die staten zoo geducht maakten, ten einde eenmaal hun gelijke te kunnen worden. De organisatie van het rijk werd naar Europeesch-Amerikaansch model gewijzigd, en in een twintigtal jaren schiep het pas ontwaakte land zich voortreffelijke burgerlijke en militaire instellingen. Handel, nijverheid en scheepvaart ontwikkelden zich snel en werden ook geheel naar westerschen trant ei ingericht. Het was vooral bij de uitbreiding zijner welvaartsbronnen, dat Japan spoedig gewaar werd in hoe ernstige mate de tractaten, die het tusschen 1858 en 1873 gesloten had, de ongehinderde ontplooiing zijner krachten belemmerden. Zélf wilde het zijne handelspolitiek kunnen vaststellen, zélf wenschte het te kunnen beslissen of een vrijhandelssysteem de deuren van het land open zou houden, dan wel. een beschermend stelsel hun sluiting zou bewerken -en juist omdat het tot het laatste neigde was het op die vrijheid zoo gesteld. Ook de consulaire rechtspraak was den Japanners een doorn in het oog8). Daar- 1) Zie blz. 29—80 (hoofdstuk II). 2) Zie iets uitvoeriger blz. 98—99. 8) De Fransche hoogleeraar G. BÓisbonadb, indertijd adviseur der Japansche regeering bij haar hervormingen op het gebied van wet- 90 rWE TUD (1858—HED taast wilden zg ook voor zich rechten doen gelden in de Teemde staten, die de oude, niet wederkeerige verdragen tun niet verleenden. De Europeesche staten, vreezend door egemoetkoming aan Japan's wenschen een kostbaar afzetgebied voor de voortbrengselen hunner nijverheid te zullen erliezen, namen eene talmende houding aan; zij beriepen ich, om die houding te motiveeren, vooral op de nog niet ebleken deugdelijkheid der nieuwe instellingen in Japan p het gebied der rechtspleging. Engeland gaf den stoot tot het aannemen van eene meer Bgemoetkomende gedragslijn. Het heeft van alle staten et eerst begrepen, wat Japan kon worden, en wenschte ich voor zijne oost-azia tische politiek bij voorbaat van Japan's oede gezindheid te verzekeren. Het nam daartoe in 1882 et initiatief tot de bijeenroeping te Tokio eener conferentie an de Japansche regeering met de buitenlandsche verïgenwoordigers, om over de herziening der verdragen te e raadslagen. Lang heeft het echter nog geduurd voor men et eens kon worden; pas in 1894 volgde Engeland als erste der oude verdragstaten het voorbeeld, reeds in 1888 egeyen door Mexico, dat, vroeger geen treaty-power, in at jaar met Japan een verdrag sloot, waarbij in hooge ïate aan de wenschen van het laatste land werd gevolg egeven. De overweging, die Engeland hiertoe bracht was, ï overeenstemming met wat op blz. 86 werd opgemerkt, an zuiver politieken aard: het wilde zich in Japan een erktuig verschaffen, dat als tegenwicht dienst kon doen 5gen het in Oost-Azië steeds verder om zich heen grypende iusland, eene staatkunde die zijne afsluiting vond in het sving en rechtspraak, schreef in het „Journal dn droit international rivé" van 1892 op blz. 640: „Nous sommes donc bien loin del'étatde :hoses qui a pn motiver, si non légitimer, le principe de 1'exterrito•ialité, aujourd'hui snranné, contraire an droit international des pays 92 DE NTEDWE TIJD (1858—HEDEN). op den duur te verwerven: de nieuwe tractaten bevatten eene tijdsbepaling, zij zouden 12 jaar na hunne inwerkingtreding kunnen vervallen. Intusschen was Japan's aanzien in den kring der volkeren aanmerkelijk gestegen, zooals blijkt uit de bijna volledige wederkeerigheid van deze nieuwe tractatenreeks, en, hoewel de westersche staten het nog steeds niet geheel van de oude, eenzijdig drukkende banden hadden ontslagen, kon men toch zeggen, dat „le „Japon est véritablement entré dans la communauté internationale, que les États de 1'ancieu monde 1'ont vraiment „reconnu pour leur égal" *). Japan s houding Gedurende het tijdperk van de geldigheid dezer verdragen der^de^nieuwe k°n ^aPan ^m met nieuwen moed aan zijne verdere ontj verdragen. wikkeling arbeiden; het heeft van die gelegenheid in ruime mate gebruik gemaakt. De Russisch-Japansche oorlog ligt nog versch in het geheugen; aan het einde daarvan zag Japan zich als groote mogendheid erkend: het telde sindsdien ambassadeurs onder zijne diplomatieke vertegenwoordigers2). Ook economisch nam het, zooals wel niet nader behoeft te worden toegelicht, zeer in kracht en macht toe. Maar, gelijk is gebleken, op het punt der haudelspolitiek was het nog steeds niet van de oude banden bevrijd, en het verlangde er zeer naar, die eindelijk te slaken. Hoe sterk dit verlangen was, blijkt wel genoegzaam hieruit, dat het alle verdragen, welke het nog verhinderden zelf zijne handelspolitiek te bepalen, tegen den vroegst mogelijken datum (17 Juli 1911) opzegde. Eindelijk dacht Japan van allen eenzijdigen tractaten-druk te zijn bevrijd, eindelijk meende het voortaan zelf zijn tarief van in- en uitvoerrechten te kunnen vaststellen, hoogstens eenigszins beperkt door op voet van wederkeerigheid vastgestelde conventioneele tarieven, en, zoo de omstandigheden er naar !) De kroniekschrijver in de Revue générale de droit international pnblic 1894, blz. 666. ^ j. Dautremer, Chez nos alliés Japonais, 1918, blz. 270. BE HANDEL8VREDRAGEN. BETEEKENIS EN SAMENHANQ. «3 mochten zijn, retorsie-maatregelen te kunnen nemen tegen andere staten, iets waartoe het in zijne vroegere gebondenheid niet in staat was geweest. Met eene zekere begrijpelijke onnadenkendheid stelde het in zijn vrijheidsroes tevoren reeds een autonoom tarief op, dat vanaf den dag, waarop de verdragen der negentiger jaren buiten werking zouden treden (17 Juli 1911), van kracht zou zijn en waarbij het slechts met de belangen der Japansche industrie rekening hieldd). Maar het had buiten Engeland gerekend, dat Japan nóg in bedwang had. Wijzend op de groote beteekenis, die de Londensche geldmarkt, welke desnoods Derde tractatenvoor Japan zou kunnen worden gesloten, voor dit landreeks: 1911 ~ 12, had, en op het belang van het bondgenootschap met Engeland 2), wist het in 1911 «nogmaals gedaan te krijgen, dat Japan in een tariefverdrag3) toestemde, hetwelk niet geheel wederkeerig genoemd mag worden en, al was het voor Engeland minder gunstig dan het vorige, toch voordeeliger was dan het autonome tarief, dat Japan naar eigen smaak had voorbereid. Andere landen,ook Nederland4), profiteerden door meestbegunstigingsclausules van de door Engeland verkregen toezeggingen. Nu de handelsverdragen van Japan met andere landen Blik in de van verleden en heden in de groote lijnen zijn bekeken, toekomst, schijnt het geen al te stout ondernemen, een blik te slaan 1) Dit tarief is te vinden in het Bulletin international des douanes (organe de 1'union internationale pour la publication des tarifs douaniers) 1910—1911. fascicule 28, 71»8 ed. (Japon); latere wijzigingen in suppl. 4 en 5 (Bruxelles 1910 en vlg. laren). 2) Zie Schildeb I, blz. 178. 3) Volledig afgedrukt in Dg Mabtens, N.E. Cr. 8me série tome VUT, blz. 413. 4) In de verdragen van deze derde reeks met Duitschland, Frankrijk en Italië staan nog eenige tarief bepalingen, die in tegenstelling tot die met Engeland een wederkeerig karakter dragen; men vindt deze in het Bulletin international des douanes 1910—1911, fascicule 28, 7n>éd(Japon), suppl. 2, 3 en 6. n en neaen m ue groote rijnen ziju jeen al te stout ondernemen, een bli 94 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDE»). n de toekomst. In den grooten oorlog van 1914 heeft lapan schatten verdiend, zoodat het in veel geringer mate lan voorheen crediet in het buitenland zal behoeven te vragen. Tevens heeft het zijne positie in het Verre Oosten, net name in China, aanmerkelijk versterkt, ja speelt daar ;ene leidende rol, terwijl de macht van Engeland in de jerste plaats, en ook die van Rusland en de Vereenigde Staten, naar evenredigheid is geslonken. Engeland heeft lapan niet meer, zooals nog in 1911, in bedwang; Japan s dus thans in staat om, zoodra het tariefverdrag met Engeland tegen 17 Juli 1928 afloopt — dat met Duitschland wordt geacht door den oorlog te zijn vervallen — zijn ouden ïvensch om door autonome regeling zijn tarief van invoerrechten vast te kunnen stellen, volledig vervuld te krijgen. Kemt het eenmaal zoover, dan zal eene meestbegunstigings:lausule Nederland nog slechts recht geven op behandeling volgens het hoogstwaarschijnlijk protectionistische Japansche ;arief, misschien eenigszins getemperd door concessies, door lapan op voet van wederkeerigheid aan andere „beschernende" staten gedaan. Zij, die belangen bij den handel >p Japan hebben, zullen hiermede rekening hebben te ïouden. de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1858. 95 § 2. Het handelsverdrag van 1858 met latere wijzigingen. De bespreking van het handelsverdrag van 18 Augustus 1858, 1862 S. 186, 1863 I. S. 5, behoort, gelijk reeds op blz. 72 werd opgemerkt, te geschieden in verband met de tractaten en tractaatsbepalingen die er wijzigingen in hebben aangebracht. In de eerste plaats is dat eene conventie, tot welker sluiting Nederland zelf onmiddellijk medewerkte: de tariefconventie van 25 Juni 1866 (niet in het Staatsblad; Lagemans VI n°. 481), gesloten door Japan eener-, Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten anderzijds. In de tweede plaats behooren daartoe een aantal bepalingen uit verdragen, door Japan met andere staten dan Nederland gesloten1), welke vielen onder het bereik der meestbegunstigingsclausule uit art. 9 van ons eigen handelstractaat. Scheen het aanvankelijk, alsof na de totstandkoming der Geschiedenis additioneele artikelen in 1857 voorloopig een bevredigendeder tot stan<* ,i ■] kormng van net toestand in het leven was geroepen, weldra werd de snelle handeisverdrag gang der gebeurtenissen oorzaak, dat een nieuw tractaat de Van 1858. plaats van zijn voorganger kwam innemen. De Nederlanders hadden, zooals reeds is gezegd, nog eenige wenschen (verg. blz. 62-63), en Mr. Donker Curtius wilde van een bezoek, dat hij voornemens was aan Yedo te brengen, gebruik maken om over de inwilliging daarvan met de hooge regeermg van den Shögun zelf te onderhandelen. Hij schijnt op Deshima een ontwerp te hebben gemaakt 2), en wilde den loop der onderhandelingen verder af laten hangen van de stemming te Yedo en van wat de Amerikaansche consulgeneraal, die ook aldaar vertoefde8), inmiddels zou hebben ondernomen. Op 11 Maart 1858 ging de Nederlandsche Kommissaris, door zijn secretaris D. de Graeff van 1) Voor eene opgave van die verdragen zie blz. 88. 1) Zie Pomp* van Meerder voort II blz. 84—86. 2) Deze resideerde te Shimoda. 96 de nieuwe tijd (1858—heden). Polsbroek (later consul-generaal en minister-resident *)) en een talrijk gevolg naar Japanschen trant begeleid, op weg. Te ösaka aangekomen ontving hij twee brieven van den Amerikaanschen consul-generaal, waaruit hij zag, dat deze, niet tevreden met den toestand, dien de Nederlandsche additioneele artikelen ook voor de Amerikanen hadden geschapen, bezig was over een nieuw tractaat te onderhandelen en daarmee reeds zoover gevorderd was, dat eene commissie door den Shögun naar den Mikado was gezonden om diens instemming te verkrijgen. Na een verblijf van drie weken te Yedo had in groote statie de audiëntie van Mr. Donkeb Oubtiüs bij den Shögun plaats en op 30 Mei achtte hij het gewenscht de Japansche regeering voorstellen te doen over de sluiting van een nieuw tractaat, waarin hij o. a. vroeg: openstelling van de havens Shimonoseki en Hiogo, verlof voor de Nederlandsche regeering om te Yedo een diplomatieken agent te plaatsen, en verzachting van de bepalingen omtrent Japanners, die zich met den Christelijken godsdienst inlieten 2). De Japansche regeering was tot onderhandelen bereid, commissarissen werden door haar aangewezen en de wederzijdsche volmachten onderzocht en in orde gevonden. Hierna legde Mr. Donkeb Curtius een ontwerp 8) over, waarin was opgenomen wat hij al had voorgesteld, benevens die punten van het Amerikaansche verdragsontwerp, welke voor Nederland nieuw waren, niettegenstaande hij van oordeel was dat deze, gezien den toenmaligen binnenlandschen toestand van Japan, in ihenig opzicht te ver gingen. Hoewel wij door onze meestbegunstinngsclausule op die voorrechten toch reeds aanspraken souden hebben kunnen doen gelden, wilde Mr. Donkeb *) B\j K. B. van 10 Maart 1885 n°. 12 in den Nederlandschen adel verheven; heette sedert jhr. D. db Graeff. 2) Van der Chys, blz. 808—309. Zie ook blz. 149—150. 3) id. blz. 312—385. de Handelsverdragen, het handelsverdrag vah 1858. Cortiüs deze bepalingen ook uitdrukkelijk in het tractaat opgenomen zien '). De liberale vreemdelingen-politiek van den Shögun had juist in deze dagen met groote tegenkanting te kampen, en een oogenblik scheen het, alsof de regeering te Yedo niet tot teekening van de tractaten met de Vereenigde Staten en Nederland durfde overgaan uit vrees voor opstand. Toen echter kwam haar ter oore de tijding, dat China door de verovering der Takoe-forten voor het westersch geweld had moeten bukken en den 26en Juni 1858 het bezwarende tractaat van Tientsin had gesloten 2), en tevens dat de man, die daarbij aan Europeesche zijde de hoofdrol had gespeeld, Lord Elgin, zich vervolgens naar Japan op weg had begeven. Deze berichten maakten aan de dralende houding van de shögunale regeering een einde, het Ame rikaansche verdrag 3) werd geteekend, en kort daarna, den 18en Augustus, was ook de onderteekening van het onze, als tweede dus in de rij, voltooid; met dit tractaat was het overgangstijdperk afgesloten. Thans een enkel woord over de conventie, welke op Geschiedenis 25 Juni 1866 te Yedo werd gesloten en aanmerkelijkeder *°fc stKIf koming van de wijzigingen in de bepalingen van het handelsverdrag van ^^^^ van 1866. 1) Pompe van Mebrdebvooet, II, blz. 36—36. Ten onrechte zegt deze, dat onze kommissaris niet van het begin af onder zijn voorstellen had opgenomen het recht om een diplomatiek vertegenwoordiger te Yedo te hebben. 2) Zie H. Oordier, L'expédition de Chine de 1867—1868. Histoire diplomatique, notes, et docaments, Paris 1906. 3) Dit verdrag bevatte de eigenaardige bepaling, dat in geval van een geschil tusschen Japan en eenige Europeesche mogendheid, de President der Vereenigde Staten als „friendly mediator" zou optreden, wat zeker ook wel in Nederland's lijn zou hebben gelegen; de Amerikanen handelden bij het opnemen van deze bepaling naar het schijnt volgens eene vaste politiek: ook in verdragen van de Vereenigde Staten met China en Korea uit dienzelfden tijd komt eene dergelijke bepaling voor (zie J. Zahfiresco, De la médiation, diss. Paris 1911, blz. 87 —88). 7 98 nu NjrcnwR tt.td (1858—heden). 1858 bracht. Het betreft hier de eenige verandering in de oorspronkelijke bepalingen, waartoe ons land rechtstreeks meewerkte, terwijl alle verdere er in werden aangebracht door verdragen welke Japan met andere landen sloot, en wel door de werking onzer meestbegunstigingsclansule. De wording ook van.al deze tractaten na te gaan zou te ver voeren; genoeg zij het, hier te vermelden dat zij voor het grootste deel het gevolg waren van het streven der westersche natiën om alle de voordeelen te behalen, waartoe de opening van het tot dusver gesloten land hun de gelegenheid bood. Na 1858 was de verwijdering, welke reeds tusschen het shögunaat en het hof te Kyöto bestond (zie blz. 29—30), voortdurend grooter geworden, al bleef in schijn nog samenwerking bestaan: de Mikado zelf stelde zich niet officiéél aan het hoofd der partij, die de wederopneming door hem van de regeeringstaak wilde, maar wachtte tot de Shögun het niet langer kon volhouden en afstand moest doen (1867) en nam toen eerst de regeering weer in handen, aldus met de minste moeite de grootste uitwerking bereikend De twee partijen daarentegen bestreden elkaar heftig, waardoor binnenlandsche onlusten ontstonden, die op zich zelf het weerstandsvermogen van Japan naar buiten reeds ernstig verzwakten *); bovendien was men in Japan zeer *) Men moet vooral niet denken dat de binnenlandsche onlnsten alleen waren ontstaan door de toelating der vreemdelingen. Mochten sommige Japanners misschien, in den beginne nog aan de mogelijkheid hunner wederuitdrijving hebben gedacht en geloofd, de meesten hunner zagen weldra in, dat deze eene onmogelijkheid was. De toelating der vreemdelingen was en bleef echter een welkom wapen in de hand der pro-mikado-partój om er den Shögun mede te compromitteeren (zie ook Takkmatsu Nozawa, La constitution du Japon, diss. Genève 1896, blz. 48—49 en 70), die daarmee in strijd met de als onaantastbaar geldende oude wetten der eerste Tokugawa's had gehandeld. >—Wel bestond er eene antó-vreemdelingenstemming, aangewakkerd db handeisvebdhaöen. het handelsverdrag van 1858. 99 onder den indruk geraakt van de macht, die de vreemdelingen in 1864 ter gelegenheid van de Shimonosekiexpeditie (zie afd. II van dit hoofdstuk) hadden ten toon gespreid, wat er ook toe bijdroeg om de wenschen der vreemdelingen gemakkelijker vervulbaar te maken. Een van deze wenschen was de herziening van het in de tot dusver geldende tractaten vastgestelde tarief van in- en uitvoerrechten en nu maakten de vertegenwoordigers der westersche mogendheden van de binnenlandsche moeilijkheden waarin Japan verkeerde gebruik, om deze ingewilligd te krijgen.- Hun optreden had tot resultaat dat op den 25st»n Juni 1866 te Yedo eene conventie werd gesloten, waarbij de douanerechten zeer in het voordeel der vreemdelingen werden gewijzigd (zie hieronder blz. 120), terwijl ook nog eenige bepalingen waren opgenomen omtrent andere punten, als bebakening en entrepötdienst. Het is niet verwonderlijk, dat de totstandkoming van Het „uitwende verschillende verdragen, welke Japan tusschen 1858 en ,,ge, ,van, et . handelsverdrag 1873 sloot, niet op de meest regelmatige manier is ver- van 1858 en de loopen. Het land was aan verkeer met andere staten ten tariefconventie eenenmale ontwend, en beyond zich bovendien in moeilijke van 1866binnenlandsche omstandigheden. Ook bij de totstand-^Jl^fa^. koming van het Nederlandsche verdrag en bij die van de standkoming. conventie van 1866 blijkt dit duidelijk. Het verdrag werd van Nederlandsche zijde gesloten door°) de sluiting. Me. Donkeb Cuktius, als gemachtigde van den Koning. ,

V>inrloT.ar> Aai Ytat. Vinf t.a TCVntn en rle Tvro-rmkadonale partij later uit deze handeling, zoo geheel in strijd met de voorvaderlijke wetten des lands, munt zouden slaan. De onderteekening 'had, in strijd met het gebruik, niet loor de wederzijdsche gevolmachtigden tegelijk plaats. Mr. Donkeb CuRTrus teekende te Yedo, vanwaar hij den L7den Augustus 1858 op Deshima terugkeerde3), terwijl lan Japansche zijde het tractaat op 18 Augustus d. a. v. werd geteekend *), waarmede de sluiting was voltooid. De slotwoorden van het tractaat: „aldus gedaan te Yedo, den L8den Augustus 1858" enz., zijn dan ook niet overeenkomstig *) Een stuk van zoo'n besluit vindt men als bijlage 12 aan het Kiek van Gubbins toegevoegd, vertaald uit de „Tokugawa Kinreiko", i. i. „verzameling van verordeningen der Tokugawa's". Of men dit alles toen reeds aan westersche zgde wist, dan wel in ie meening verkeerde dat de Shügun een „wereldlijk" keizer was, met sigen, niet-ontleende macht, is niet geheel zeker. In elk geval was nen overtuigd met de bevoegde macht te doen te hebben. — Zie ook Sakuya Yoshida, Geschichtliche Entwicklung der Staatsverfassung und les Lehnwesens von Japan, diss. Bonn 1890, Abschnitt I § 4. 2) „They feit uneasy at their decision or indecision, and took a sourse which was entirely unprecedented and uncalled for, and which proved itself to be suicidal to their own interests" (Gonsuke Hayashi, rhe fall of the Tokugawa-government). *) Van der Chys blz. 884; Pompe tan Meerdervoort II blz. 38. *) Pompe van Meerdervoort II blz. 86. DB HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 101 de ware toedracht en alleen juist voorzooveel de Japansche gemachtigden betreft1). Van practisch belang was deze onregelmatigheid echter niet. Ten aanzien van de conventie van 1866 valt op te merken, dat zij gesloten werd door het Japansche gouvernement eener-, en de gemachtigden van de in die dagen wel meer als zaakwaarnemers van het westen optredende staten Nederland, Engeland, Frankrijk en Amerika anderzijds. Uit art. 12 . der conventie volgt, dat de sluiting geschiedde onder voorbehoud van nadere goedkeuring door de betrokken regeeringen, welke goedkeuring, schriftelijk ter kennis gebracht van de „hautes parties contractantes", tevens de beteekenis zou hebben eener formeele uitwisseling van ratificatiën. Het tractaat is geratificeerd, en de uitwisseling der akten V) de ratificatie, van ratificatie heeft daarna plaats gehad. Het tractaat bepaalt in art. 10 lid 4 en 5 uitvoerig, hoe de ratificatie moest plaats hebben: „van den kant ,der Nederlanden door de „handteekening van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, gecontrasigneerd door den Minister van'Buitenlandsche Zaken en gecacheteerd met het zegel der Nederlanden", „van den kant van Japan door den naam en het „cachet Zijner Majesteit den Taikoen a) en door de cachetten „en handteekeningen van zulke Zijner hooge ambtenaren, „die Hoogstdezelve mag verordenen"; eene bepaling die begrijpelijk is in een tractaat met een land, dat zoolang buiten het internationale verkeer had geleefd. 1) De op zichzelf niet onbelangwekkende vraag, of, in geval bjj de sluiting van een tractaat eene der partijen reeds geteekend heeft, de ander echter nog niet, de eerste nog op hare onderteekening kan terugkomen, blijve hier onbesproken. 2) Taikoen („Tycoon") is de titel, die door de vreemdelingen sedert het tractaat, dat Pbbry in 1854 sloot, aan den Shögun werd gegeven. %* Dat hij als „Majesteit" wordt behandeld wijst er op, hoe slecht de westersche mogendheden eigenlijk op de hoogte waren van de Japansche i binnenlandsche toestanden, zelfs de Hollanders. De regeering te Yedo, die waarschijnlijk het „Majesteit" niet volkomen begreep, heeft dezen titel altijd onweersproken gelaten. 102 )e nieuwe tijd (1858—heden). Aan den Japanschen kant zou dus de Shögun ratificeeren. Was deze daartoe de in zijn land bevoegde macht? Wij zijn geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden, al weerhoudt gebrek aan voldoende kennis van de rechtsverhouding tusschen Mikado en Shögun ons, hier een positief oordeel uit te spreken 1). Pompè van Meerdervoort beweert herhaaldelijk2) het tegendeel, doch hoeveel gezag wij hem ook wegens zijn verblijf gedurende meerdere jaren in Japan, waar hij met open oogen heeft rondgezien, willen toekenawft, zijn opmerkingen op dit punt waren niet overtuigend. Is onze voorloopige meening juist, dan staat meteen vast, dat het juridisch geen vereischte was, dat de Mikado, zooals later gebeurd is, het Nederlandsche en de overige tractaten ook nog eens bekrachtigde 3). Dat dit geschiedde was dan ook alleen het gevolg van staatkundigen drang, uitgeoefend door de vertegenwoordigers van Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten. Het was n.1. gebleken, dat een groot deel van het Japansche volk zich door de ratificatie van den Shögun volstrekt niet verplicht achtte om zich aan de tractaten te houden. Door eene vlootdemonstratie wisten de genoemde vertegenwoordigers toen gedaan te krijgen, dat de Mikado ook nog eens ratificeerde. Uit politiek oogpunt had deze daad groote beteekenis: ook de aanhangers van de pro-mikado-partij konden voortaan niet anders doen dan de volledige rechtsgeldigheid der verdragen erkennen. De uitwisseling der akten van bekrachtiging had den *) Hishida zegt, verwijzend naar N. Ariga's boek „Kokuho Gaku'' (Japansch Publiek Recht, Tokio 1901) deel I blz. 181: „Historically, „the treaty-making power (diplomatic power) was vested in the Shögun „alone" (blz. 115). — Eene beknopte, doch verdienstelijke uiteenzetting van de rechtsverhouding Mikado-Shögun geeft Sakuya Yoshida t. a. p. Abschnitt I § 4. 2) Zie het tweede deel van zijn boek blz. 21, 32, 274—275 en 281 3) Dit geschiedde op 28 October 1865 (Hishida blz. 124). DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 03 lsten Maart 1860 op Deshima plaats *); eerst was er nog sprake van geweest, dat eene Japansche missie te dien einde naar Batavia, ja zelfs naar Nederland zou komen 2). Daarmede trad het tractaat rechtens in werking; feitelijk gold het volgens art. 10 lid 3 reeds vanaf 4 Juli 1859. Wat de conventie van 1866 betreft, deze is volgens art. 12 niet geratificeerd; de wederzijdsche schriftelijke mededeeling van de goedkeuring door de betrokken regeeringen van de sluiting zou daarvoor in de plaats treden. Het handelsverdrag van 1858 en de latere conventie zijn Parlementaire niet aan onze Staten-Generaal ter goedkeuring voorgelegd; bem°eiïngslechts is de text van het eerstgenoemde tractaat aan de Tweede Kamer medegedeeld3). Door de Kamer is eene commissie van onderzoek benoemd, die op 8 Juli 1859 haar rapport uitbracht, met welks conclusie de Kamer zich vereenigde 4). — Tegenover de Eerste Kamer werd eene minder mededeelzame houding aangenomen: van overlegging van den text van het handelsverdrag blijkt nergens, wel van die der vroegere additioneele artikelen 5). Wat de conventie betreft, deze werd zelfs niet aan de Tweede Kamer overgelegd; slechts gaf de minister van Financiën in zijne memorie van beantwoording van het verslag der commissie van rapporteurs uit de Tweede Kamer over de „ontwerpen van wet tot vaststelling van de hoofd„ stukken der begrooting van staatsuitgaven voor het dienstbaar 1867" een overzicht van den inhoud der conventie 6); aan de Eerste Kamer is geenerlei mededeeling over de conventie, in welken vorm ook, gedaan. O. i. Was het juist gezien, dat de regeering geen van beide i) Van der Cbys blz. 886. -) Van der Chys blz. 361 kolom 2; Pohpe van Meerdervoort II blz. 137. 3) Handelingen Tweede Kamer 1868 -*59 b^l. 948—961. 4) Handelingen Tweede Kamer 1858—'59 bijl. 1246—1248, en blz. 1348. •">) Handelingen Eerste Kamer 1858—'59 blz. 122. 6) Handelingen Tweede Kamer 1866—'67 bijl. 449. Zie ook bijl. 75. 104 IK NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). regelingen aan de Staten-Generaal ter goedkeuring heeft voorgelegd, daar zij geen bepalingen bevatten, wettelijke rechten betreffende, en dus niet vielen onder art. 57 lid 3 der grondwet van 1848. «Wettelijke rechten" immers moet worden opgevat als „alles wat tot de bevoegdheid des Neder- „landschen wetgevers behoort" *) en het is buiten kijf, dat de Nederlandsche wetgever niet geroepen is, om mede te werken aan de totstandbrenging van normen, die den rechtstoestand regelen van de Nederlandsche onderdanen en hunne bezittingen in Japan. Van parlementaire inmenging in Japan was geen sprake om de eenvoudige reden dat er nog geen parlement was; ook de latere staatsregeling van 1889a) spreekt niet over bemoeiingen van het parlement bij de totstandkoming van tractaten. Bekendmaking De bekendmaking van het verdrag van 1858 geschiedde hier te lande, tier te lande in 1862 S. 186, en 1863 t S. 5. Daar de juridische beteekenis van zoodanige bekendmaking, die eigenlijk den naam „afkondiging" niet verdient8), nihil is, was er ook geen juridisch bezwaar tegen, dat zij 2% jaar na de (juridische) inwerkingtreding (1 Maart 1860) geschiedde, al ware het misschien voor de practijk doeltreffender geweest, indien zij eerder had plaats gehad. Bekendmaking van de conventie van 1866 in het Staatsblad heeft niet plaats gehad, evenmin in de Staatscourant. Werkingssfeer Zoowel het tractaat van 1858 als de conventie van 1866 van tractaat en behoort tot de internationale regelingen met territoriale '*)Vplaatselijk wer^mS> dat zyn (Ue> welke bepalingen inhouden over belangen van minstens een der partijen, ontstaan op het gebied van de andere (bij eene door twee landen getroffen regeling) of van een der andere (bij eene collectieve regeling). *) Zie ook Mr. van Etsinga's meergemeld proefschrift blz. 26 en 38. 2) Text o.a. bij Matsüdaira bijl. XV. 3) Zie voor de beteekenis van zoodanige afkondiging Mr. van Eïsinga's proefschrift hoofdstak IV. DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 105 Het tractaat was bestemd om te werken in Japan en in Nederland, doch terwijl er slechts één bepaling (die over de vertegenwoordiging van Japan in ons land, art. 1 lid 4) op Nederlandsch gebied „speelt", functionneeren alle andere in Japan; de oorzaak van deze in het oog springende onevenredigheid is bij de algemeene opmerkingen over opendeur-landen (blz. 77) verklaard. De bepalingen der tarief-conventie van 1866 werken alle, zonder uitzondering, in Japan. Werkten die bepalingen nu in het geheele Japansche Rijk en in het geheele Koninkrijk der Nederlanden? Ten aanzien van beide staten geeft het tractaat zelf antwoord. Dit antwoord geldt, voorzoover het Japan betreft, meteen voor de uitsluitend in Japan functionneerende conventie van 1866: deze immers bracht wel wijzigingen in het verdrag, maar er werden geen nieuwe havens bij opengesteld. Terwijl nu wat de werking in Japan betreft dit antwoord afdoende is, is het voor de eenige bepaling die in Nederland werkt, minder volledig. Wat Japan toch betreft werkte het tractaat slechts in een zevental, met name genoemde plaatsen: Kanagawa (Yokohama), Hiogo (Kobe)j Osaka, Yedo (Tokio), Hakodate, Nagasaki en Niigata. Buiten die plaatsen bleven de oude wetten van kracht, door welke het geheele land in de 17e eeuw gesloten was. Natuurlijk zijn sommige bepalingen, zooals die welke Nederland vergunt een diplomatiek agent te Yedo aan te stellen, uiteraard tot één stad beperkt, doch voor het meerendeel golden de bepalingen van het tractaat en, zooals wij zeiden, van de conventie, gelijkelijk in alle opengestelde plaatsen. *) Zie voor bijzonderheden omtrent al deze plaatsen blz. 130—141. Men zal daar o.a. zien, dat volgens het tractaat voor elk dier plaatsen niet dezelfde bepalingen golden: zoo mochten Hollanders in Hiogo b.v. voortdurend verbljjf houden, in Ösaka daarentegen alleen voor handelsdoeleinden komen. olgens .v. voortdurend ver 106 DE NIEUWE TIJD (1858-—HEDEN). De bepaling die in Nederland zou werken luidde: „De „Japansche regeering kan een diplomatieken agent benoemen „om in de hoofdstad der Nederlanden verblijf te houden, „en consuls of consulaire agenten om in eenige of al de „havens der Nederlanden verblijf te houden". Voorzoover deze alinea betrekking heeft op de benoeming van een diplomatieken agent geeft zij tot geen moeilijkheden aanleiding. Maar wat wordt bedoeld met „eenige of al de havens der Nederlanden", waar Japan consulaire vertegenwoordigers mag aanstellen? Op de letter afgaande kan men zeer goed volhouden, dat „de Nederlanden" ook Nederlandsch Oost-Indië, Suriname en Curacao omvat, maar gezien de in 1858 reeds als gevestigd te beschouwen Nederlandsche practijk om voor de koloniën afzonderlijke consulaire conventies te sluiten *), practijk die in 1908 ook ten opzichte van Japan gevolgd is, meen ik, dat men moet aannemen, dat Nederland bij dit artikel bedoeld heeft zich het recht voor te behouden om geen exequatur te verleenen aan Japansche consuls in de koloniën. Ook het feit, dat van 1858.—1908 geen Japansche consuls in Indië waren gevestigd, wijst in die richting. In de practijk heeft de bepaling voor zoover mij bekend geen last gegeven. 6) tijdelijk. Het verdrag is gesloten op 18 Augustus 1858; de rege(olausula „rebus lingen, die er in staan, zijn voor het grootste deel den 4den sic stanti us ). jujj 1859 feitelijk reeds in werking getreden, terwijl de uitwisseling der ratificatie-oorkonden op 1 Maart van het daaropvolgend jaar op Deshima heeft plaats gehad, waarmee het verdrag volledige rechtsgeldigheid had verkregen. Hoe lang zou het die geldigheid behouden? In het verdrag was geen tijdsbepaling opgenomen, men moest dus ') Nederland had toeu, om slechts eenige te noemen, immers reeds consulaire conventies voor de koloniën gesloten met België (1865 8.39), Frankrijk (1855 S. 44), de Vereenigde Staten (1855 S. 63), Zweden en Noorwegen (1855 S. 211), Bremen (1856 S. 3), Engeland 1856 S. 54), Oostenrijk-Hongarije (1856 S. 66), Pruisen (1866 S. 71), enz. DE HANDELSVERDRAGEN. HKT HANDELSVERDRAG VAN 1858. 107 aannemen gedurende onbepaalden tijd. Wel bevat art. 10 lid 8 de bepaling, dat het na 4 Juli 1872 onderworpen zou zijn aan herziening, wanneer de Japansche of de Nederlandsche regeering daartoe het verlangen te kennen mocht geven, maar dat beteekende nog niet, dat een van beide regeeringen (en dat was met het oog op den inhoud van het tractaat vooral voor de Japansche onaangenaam) het na dien datum kon opzeggen. Opzegging zou geheele buitenwerking-stelling van het tractaat hebben beduid, terwijl dit daarentegen', zoolang men het over eene herziening over en weer niet eens was, zijne volle kracht behield. Is zoo'n onopzegbaar verdrag „auf ewige Zeiten" vastgesteld? De vraag werd in en buiten Japan gedaan, toen dit land zich vanaf de tachtiger jaren der vorige eeuw neer en meer de gelijke der westersche staten ging voelen m toonen, en de vastlegging bij verdrag van zijn tol;arieven, benevens de uitoefening van rechtspraak door vreemde consuls op zijn gebied als een rem voor vrije antplooiïng zijner krachten en niet overeenkomstig zijn waardigheid van cultuurstaat ging beschouwen. Was, zoo vroeg men, Japan dan waarlijk van de goedheid der staten, waarmee het verdragen had gesloten, afhankelijk, om van deze lasten bevrijd te worden? De hoogleeraar Paternostro, adviseur van het Japansche departement van Justitie, sprak in 1891 voor het eerst een wetenschappelijk geschraagd „neen" uit'). Zijn betoog grondt hij, zonder dit evenwel ooit uitdrukkelijk te zeggen, op de volgens hem in de verdragen, die Japan met de voornaamste staten der wereld had gesloten (zie de opsomming op blz. 88) aanwezige „clausula rebus sic stantibus" en hij komt tot de slotsom, dat een tractaat niet meer behoeft te worden nageleefd, wanneer „les faits qui, „dans 1'intention expresse ou tacite des parties, avaient été !) A. Paternostro, La révision des traités avec le Japon, au point de vue du droit international (Revue de dr. int. et de législ. comp 1891, blz. 5—29 en 176 -200, Bruxelles 1891). DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). „la - base des dispositions d'un traité, se sont modifiés." Toegevend dat in 1891 de feitelijke omstandigheden waaronder in 1858 o.a. ons verdrag was tot stand gekomen, niet meer bestonden als gevolg van Japan's binnenlandsche evolutie, moet echter gevraagd worden of men de werking dezer clausule inderdaad mag aannemen. Wij meenen van neen. Zij is o. i. het product van een verkeerden gedachtengang, en daarom, hoezeer men haar ook wegens ongewenschte consequenties in hare werking beperkt, af te keuren. De leer der „clausula rebus sic stantibus" is afkomstig uit het kanonieke recht, en daaruit sedert de 15e eeuw overgenomen in het contractenrecht. Zij fungeert daar als verzachting van het beginsel „pacta sunt servanda", door te verkondigen, dat bij elke overeenkomst partijen geacht moeten worden stilzwijgend te hebben afgesproken, dat, bij verandering in de feitelijke omstandigheden waaronder de overeenkomst is tot stand gekomen, dè schuldenaar van de verplichting tot prestatie zou zijn ontheven. Van het contracten-recht wordt de doctrine dan overgebracht in het tractaten-recht, wat zeer begrijpelijk is, als men bedenkt dat tot voor weinige jaren een tractaat nog algemeen als een contractueele band tusschen twee staten werd beschouwd. Mag aan deze clausula rebus sic stantibus een plaats gegund worden in het volkenrecht? Mag men aannemen, dat, zoodra eenig *) verdrag voor een der partijen bezwaarlijk wordt omdat de omstandigheden waaronder het werd gesloten veranderd zijn, zij wegens het stilzwijgend voorbehoud, waaronder de sluiting geschiedde, van verdere naleving van het tractaat mag worden ontslagen? 1) Deze toestand laat zich immers evengoed denken bij verdragen, die voor een bepaalden tijd zijn gesloten als bij dezulke die voor een onbeperkt aantal jaren zjjn aangegaan, zooals het hier besprokene tusschen Nederland en Japan; de vraag moet dus in het algemeen worden gesteld. 108 de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1868. 09 Men zou verkeerd doen, wanneer men voor het volkenrecht eene afzonderlijke oplossing van dit vraagstuk ging zoeken. Dat ware vasthouden aan de oude dwaling, die de hooge muren deed optrekken tusschen de terreinen van het nationale en het internationale recht, waardoor te lang de indruk is levendig gehouden, dat beiden in aard geheel verschillend zijn én geen gemeenschappelijke rechtsfiguren bezitten. De vraag of de clausula rebus sic stantibus moet worden ingehaald of uitgewezen, doet zich voor in het oude kanonieke en het burgerlijk recht zoo goed als in het volkenrecht ; het is steeds dezelfde clausule met dezelfde strekking % die zich over het geheele gebied des rechts poogt vast te zetten. Het wezen der clausula rebus sic stantibus moet dus worden onderzocht en nagespoord dient, of zij innerlijk deugdelijk is gebouwd; men vrage niet, of bij het aangaan van overeenkomsten of het sluiten van verdragen geacht mag worden, dat dit voorbehoud stilzwijgend wordt gemaakt, maar of het voorkomt dat dit geschiedt. En dan willen wij ons geheel aansluiten hij Prof. Meijers, die in zijn praeadvies2) voor de vergadering van de Nederlandsche JuristenVereeniging in 1918 aan de clausula rebus sic stantibus wetenschappelijke juistheid ontzegt. Voorzoover, aldus de hooggeleerde schrijver, de rechtsgevolgen eener overeenkomst niet uit de wet en de gewoonte moeten worden opgespoord, maar uit de verklaringen der partijen, moet men aannemen, dat alleen die rechtsgevolgen in aanmerking mogen worden genomen, waaraan partijen op het oogenblik van de sluiting van het contract hebben gedacht. „Staat het ^vast, dat zij er niet aan gedacht hebben, dan kan men niet „meer van een verklaring — zelfs niet van een stilzwijgende *) Dit ontkent Prof. Bonuooi in zfln artikel „Die clausula rebus sic stantibus im zwischenstaatlichen Recht", Zeitschrift fur Volkenrecht IV blz. 449 en vlg. (§ 11). 2) Handelingen Nederlandsche Juristen-Vereeniging 1918 I (eerste stuk, vervolg) blz. 108-108. 110 DE NIEUWE TIJD (1868—HEDEN"). „verklaring — spreken". Men moet vragen: hebben partijen aan de verandering der omstandigheden gedacht? Het antwoord kan niet dan ontkennend zijn; zij konden niet met zekerheid weten, dat die verandering zou plaats grijpen; dat zij tot de overeenkomst toetraden bewijst alleen, dat zij, zoo zij al aan de mogelijkheid van wijziging in den feitelijken toestand hebben gedacht, die mogelijkheid geen reden hebben gevonden om voor de sluiting van het contract terug te treden. Ziedaar het lichaam der clausula rebus sic stantibus geopend en inwendig rot bevonden. Valt daarom hare toepassing in het civiele recht af te keuren, in het volkenrecht mag een dergelijk theoretisch onjuist begrip evenmin worden toegelaten, zoomin bij den onvolgroeiden staat der tegenwoordige internationale samenleving, als ooit later, wanneer de staten zich aan een boven hen staand rechtsgezag zullen moeten onderwerpen. De reden, waarom zoovele schrijvers tot nu toe de clausule in het tractatenrecht hebben toegelaten, is veelal hun inzicht, dat al te strenge doorvoering van het beginsel „pacta sunt servanda" dezen regel van summum ius tot summa iniuria zoude maken. Zij nemen ter verdediging van de leer van het stilzwijgend voorbehoud hunne toevlucht tot veelal hoogst ingewikkelde constructiën, zonder evenwel vooraf de innerlijke waarde der clausule te onderzoeken *). Moet dit middel tegen de te groote gestrengheid van *) Zie voor de meening van oudere schrijvers over internationaal recht ten deze Van Eoijkn, Consulaire Jurisdictie in Japan, diss. Groningen 1895, blz. 114—181; eene opgave van nieuwere litteratnnr over dit onderwerp vindt men bij Bonfils, Manuel de droit intern, public 7me éd. blz. 581 noot 1, waarbij nog te voegen Max Knoepbl> Die clausula rebus sic stantibus im Völkerrecht, diss. Breslau 1908; het op blz. 109 noot 1 genoemde artikel van Prof. Bonucci; Prof. Keabbk's artikel „Het recht tot den oorlog", Gids 1916, I, vooral blz. 884—340; Lammasch, Das Völkerrecht nach dem Kriege, Kristiania 1917, hoofdstuk VII en Kbückmann, Die Clausnla rebns sic stantibns, Tübingen 1918. DB HANDELSVEBDBAGRN. HET H ANDEliSVEBDBA G VAN 1858. 113 het adagium „pacta sunt servanda" ais ondeugdelijk worden verworpen, daarom behoeft men zich nog niet voor goed aan de zijde te scharen van hen, die eene toepassing è tort et a travers van dat adagium voorstaan1). In het volkenrecht zoo goed als in het burgerlijk recht trede een beroep op de billijkheid voor de leer van het stilzwijgend voorbehoud in de plaats. Zoodanig beroep doet velen terugschrikken, het schijnt te eenvoudig te klinken, terwijl het pompeuze van „clausula rebus sic stantibus", dat eiken twijfel aan hare integriteit schier verbiedt, op juristen a) van vroeger en later tijd steeds indruk heeft gemaakt. Toch steekt er geen gevaar in een beroep op de billijkheid, . waaraan slechts gerechte zaken zich kunnen onderwerpen; in het huidig volkenrecht kan slechts de vraag, wie de billijkheid moet beoordeelen, tot moeilijkheden aanleiding geven. De kans toch bestaat, al is zij hoogst gering, dat een staat die van de werking van een voor hem te bezwarend tractaat wil worden bevrijd, zelf gaat constateeren, dat de billijkheid hem van verdere naleving ontslaat. Aan zoodanige constateering door een belanghebbende zelf mag echter geen waarde worden gehecht, zoolang niet metterdaad blijkt, ■ dat hij zijne weigering om het tractaat verder na te leven gestand kan doen. De belanghebbende zal meestal, wijzend op de billijkheid van zijn verzoek, aan de wederpartij herziening moeten voorstellen, welke herziening, als de politieke situatie voor den verzoekenden staat niet al 1) Hiertoe behooren o.a. Mr. Vak Romen in zijne voormelde diss., blz. 119—120 en Sib Travers Twiss (La jnridiction consulaire dans les pays de 1'orient et spécialement au Japon, Rev. dé dr. intern, et de législ. comp. 1893 blz. 213—229). De heer Van Romen wflst echter met nadruk op de mogelijkheid eener herziening van het pactum. Komt daar ook de billijkheid naar voren? Het verzoek om herziening moet toch ergens mee gemotiveerd worden! 2) En niet alleen op juristen: ook Bismarck erkent de clausula rebus sic stantibus (Gedanken und Erinnerungen II blz. 268).. de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1858. 113 Was het handelsverdrag, door Japan in 1858 met Neder- Was het verdrag land gesloten, aanvechtbaar op grond van dwang, vanvan 1868 de . . ,„ conventie van onze zijde bij de totstandkoming uitgeoefend? Deze vraagjg6g aanvecht- ! is tweeledig: 1° is bij de totstandkoming inderdaad door baar op grond ons land dwang uitgeoefend? 2° zoo ja, moet men danvandwan&door aannemen, dat in het algemeen dwang, bij de totstandkoming totsta^ndk^mhiy van verdragen op een der partijen (niet op de personen uitgeoefend? der onderhandelaars!) uitgeoefend, invloed heeft op hunne rechtsgeldigheid ? 1°. Men kan niet zeggen dat door Nederland dwang, is uitgeoefend op Japan, hetzij bij de sluiting, hetzij bij de ratificatie van het verdrag door den Shögun. Dit wordt ook verklaard door Mr. van Roijen *), die echter onderzoekt, of in het algemeen bij de totstandkoming der verdragen, die Japan tusschen 1854 en 1873 sloot, dwang van westersche zijde is uitgeoefend, en tot de conclusie komt dat Japan daarbij steeds over voldoende wilsvrijheid heeft beschikt. De vraag schijnt geoorloofd, of men niet met den heer van Roijen moet verschillen over de waardeering der feiten en het er niet voor moet houden, dat men, met name bij het Engelsche en Fransche verdrag, beide in 1858 gesloten, wel degelijk van dwang kan spreken2). Echter sluit dat niet in, dat men hetzelfde daarom bij het tractaat met ons land moet aannemen*. Integendeel, voor wie de totstandkoming daarvan nagaat 3), blijkt niet van dwang, behalve bij de ratificatie door den Mikado, maar daaraan hechten wij geen juridische beteekenis (blz. 102). De vraag sub 2°. behoeft hier dus niet te worden beantwoord. Niet anders staat het met de conventie van 1866. Men kan hier hoogstens zeggen, dat de vreemde mogendheden 1) Van Roijen t. a. p. blz. 98—107. 2) Gezwegen nog van het verdrag, dat Perry in 18B4 voor de Vereenigde Staten sloot 1 8) B.v. bjj Van der Chys, Pompe van Meerdervoort, Hishida. 8 114 de niedwe tijd (1858—heden). gebruik maakten van Japan's binnenlandsche moeilijkheden om eenige voor hen voordeelige veranderingen (zie blz. 120) in het tot dien tijd geldende tarief van in- en uitvoerrechten te verkrijgen; van dwang mag o.i. daarbij niet gesproken worden. De geheele quaestie, of dwang invloed heeft op de rechtsgeldigheid van een tractaat, doet zich dus bij de verdragen, die Nederland in het in dit hoofdstuk behandelde tijdvak met Japan heeft gesloten, niet voor. Taal van verdrag Het verdrag van 1858 is in het Nederlandsch (de diploen conventie. matieke taal in Japan toentertijd) en het Japansch gesteld. Den Nederlandschen text vindt men ih het reeds meermalen genoemde 1862 S. 186, den Japanschen o.a. in „De „Japansche Tractaten met Nederland, Rusland, Engeland, de „Vereenigde Staten en Frankrijk in 1858 te Yedo gesloten, „fae-srmile van den Japanschen text" ('s-Gravenhage 1862). De conventie van 1866 is, zooals aan het slot blijkt, opgemaakt in het Nederlandsch, Engelsch, Fransch en Japansch. Den Nederlandschen text vindt men in Lagemans VI n°. 481, den Engelschen in Hertslbt's Complete Collection etc. XII blz. 604 vlg., den Franschen in de Clercq's verzameling van Fransche verdragen deel IX blz. 548, den Japanschen eindelijk in eene verzameling van tractaten en dergel. regelingen, in 1884 vanwege de Japansche regeering te Tokio uitgegeven. De materiëele Aan het einde gekomen van wat er te zeggen valt over inbond van bet het „uitwendige" van het verdrag van 1858 en de voor- •, naamste daarbij behoorende bepalingen, moet thans het verdrag. J * ° 7 „inwendige", de materiëele inhoud, bekeken worden. Door ons verdrag, in vereeniging met die welke andere westersche staten met Japan hadden gesloten, kreeg dit land allereerst het kenmerk van een opendeur-larid: de toegang voor vreemde waren was er weinig of niet belemmerd. Wel was het tarief, dat in de eerste verdragen was vastgelegd, naar men zal zien niet laag te noemen, maar de rechten, welke het Japan toestond te heffen waren, niet het minst door DE HANDELSVEBDBAGEN. HET HANDELSV BEDRAG VAN 1858. 115 het ontbreken eener met de ingevoerde producten concurreerende inheemsche nijverheid, niet van dien aard, dat zij den westerschen handel belemmerden. Bij de conventie van 1866 trouwens werd het conventioneele tarief aanmerkelijk verlaagd, waarmee Japan's karakter van opendeurland nog werd geaccentueerd. — In dit verband zij opgemerkt, dat eene bepaling, waarbij *en handelsverbod tusschen Japan en Nederland werd uitgesloten, zooals in de meeste moderne handelsverdragen voorkomt *), in ons tractaat van 1858 ontbreekt; dit is te opmerkelijker, waar Japan tevoren steeds zoo sterk de neiging had vertoond, om den bandel met het buitenland, zelfs met Nederland, zooveel mogelijk te verhinderen. Naast het hoofdkenmerk der open deur brachten de in of kort na 1858 door Japan met het westen gesloten verdragen ook nog sommige der eigenaardigheden, die zich als nevenverschijnselen bij sommige opendeur-landen der oudere groep voordoen en samen te vatten zijn in het begrip der exterritorialiteit van de vreemdelingen. Bovendien werden, als „nagalm" van de vroegere algemeene afsluiting des lands, nog slechts weinige plaatsen voor de vreemdelingen opengesteld. Deze drie eigenaardigheden zullen dus, met het oog op Nederlandsche belangen en uitgaande van het Nederlandsche verdrag van 1858, na elkander bekeken moeten worden. Japan dan had in eene reeks van niet-wederkeerige tractaten, Weinig of zonder opzeggingsclausule en voor onbepaalden tijd gesloten, ^et belemmerde toegezegd om slechts vrij lage in- en uitvoerrechten met egang voor 00 . .. vreemde waren, niet meer dan fiscale beteekenis te zullen heffen *); terwijl 1) Men zie art. 5 van bet Nederlandsch-Japansche handelsverdrag van 1912, vergel. bijlage XI. 2) De „eer", Japan op de bevoegdheid van eiken staat te hebben gewezen om invoerrechten te heffen, komt niet, zooals Hishida op blz. 136 beweert, den Vereenigde Staten, doch Nederland toe. Van die bevoegdheid spreekt n.1. de Nederlandsche regeering in het op 116 DB NIEUWE TUD (1858 —HEDEN). dus de „treaty-powers" in hun eigen land tegenover Japan geheel vrij bleven om hunne tariefpolitiek naar eigen goedvinden vast te stellen *), was Japan tegenover die „treatypowers" volkomen onvrij geworden. Zonder hunne toestemming kon het geen verandering brengen in zijn in- en uitvoerrechten, al mocht dat voor den bloei van het land ook hoogst wenschelijk zijn. Hoe was dat eenzijdige, conventioneele tarief in het Nederlandsche verdrag geregeld? Men vindt het in zijne oorspronkelijke gedaante in n°. 7 •der „Regulatiën 2) onder welke de Nederlandsche handel in Japan gedreven zal worden", welke aan het eigenlijke handelsverdrag zijn toegevoegd en volgens art. 10 eerste lid van dat verdrag er een integreerend deel van uitmaken. De tractaten met andere landen waren op ongeveer dezelfde wijze ingericht; daar zij evenals het onze eene meestbegunstigingsclausule bevatten, gold voor al die staten een uniform tarief. Die 7e regulatie luidt in haar geheel aldus: „Van alle in het lUjk gelande goederen zullen aan de „Japansche regeering regten worden betaald volgens het j,volgende tarief: „Klasse een. Alle in deze klasse vermelde artikelen zullen „vrij van regten zijn. Goud en zilver gemunt of ongemunt. „Kleederen in tegenwoordig gebruik. Huisraad eh gedrukte „boeken, niet bestemd om verkocht te worden, maar die het „eigendom zijn van naar Japan ten verblijf komende personen. „Huisraad, boeken en provisien van de Nederlandsche „ambtenaren in Japan. Indien deze drie artikelen verkocht „worden, zullen de bepaalde regten daarvan worden betaald. blz. 38 vermelde ontwerp-tractaat van 1852 (zie voor den text Van dbr Chys blz. 84); Amerika stond in dien tijd tot Japan nog in geenerlei betrekking. 1) Zoo kon b v. Duitschland, zonder dat Japan daartegen eenig bezwaar kon inbrengen, in 1879 zijn tot daartoe gevolgd vrijhandelssysteem opgeven voor een protectionistisch stelsel. 2) Dit in onze taal ongebruikelijk woord schijnt letterlijk vertaald naar het Engelsche „regulations". DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 117 „Klasse twee. Een recht van vijf per cent zal van de volgende artikelen worden betaald: „alle' voor het bouwen, takelen, herstellen of uitrusten van schepen gebruikt wordende artikelen; alle soorten van walvischtuig; alle soorten van gezouten eetwaren; brood Bn broodstoffen; alle soorten van levende dieren; steen¬ kolen; timmernout voor net Douwen van nmzen; njsi; „padi; stoommachinerie; zink; lood; tin; ruwe zijde. „Klasse drie. Een regt van vijf en dertig per cent zal „worden betaald op alle zinnen benevelende dranken, door „distillatie, gisting of op eenige andere' wijze bereid. „Klasse vier. Alle in eenige der voorgaande klassen niet „vermelde goederen zullen een regt van 20 per cent betalen. „Behalve gouden en zilveren munt en koper in staven, „zullen alle in Japan voortgebragte artikelen, die als lading „worden uitgevoerd, een regt van 5 per cent betalen. „Vijf jaren na de openstelling van Kanagawa zullen de „in- en uitgaande regten aan herziening onderworpen zijn, „indien de Japansche Regering zulks verlangt." Ongeveer gelijkluidende tarieven bevatten ook de verdragen met andere landen. Van de vier klassen van het tarief van invoerrechten was ongetwijfeld klasse IV de belangrijkste: daarin toch vielen alle eindproducten, behalve de weinige welke tot klasse I, II of III behoorden, waarvan voor ons, behalve de sterke' drank van klasse III, „stoommachinerie" (klasse II) wel de voornaamste was. Waar juist eindproducten der westersche nijverheid zulk een groot bestanddeel van den Japanschen invoer na de openstelling zouden worden, schqnt het op het eerste gezicht eenigszins zonderling, dat de westersche staten er zich mee konden vereenigen, dat de tot die vierde klasse behoorende goederen met 20%, een inderdaad vrij hoog recht, zouden worden belast; de overweging echter dat Japan nog geen eigen, mededingende nijverheid had en dus dat recht van 20% een uitsluitend 118 db nieuwe tdd (1858—heden). fiscale beteekenis had en af te wentelen was op den van het buitenland afhankelijken kooper, doet dit minder vreemd schijnen. Zoowel voor de verdragstaten als voor Japan zelf leek dit tarief dan ook aanvankelijk zeer aannemelijk zoodat Hibhida op blz. 137 kon zeggen: „These tariff regulations, „though arranged by convention with the treaty powers, „were remarkably well conceived from the economie as well „as fiscal point of view. They were not protective, but „permitted virtual free trade, which is desirable for a „nation „politically independent, but economically in a „ „very low stage" (Roscher) ; they were not so indulgent „as to fail to produce an adequate revenue". Dat Japan zelf met het tarief wel was ingenomen, wordt duidelijk, wanneer men bedenkt, dat het niet van de herzieningsclausule voor het tarief van de slotalinea der 7e regulatie gebruik heeft gemaakt. Lang duurde het echter niet, of het bleek dat alle treaty-powers zich niet met het tarief konden vereenigen. Reeds het Engelsche verdrag, acht dagen jonger dan het onze, is daarvan het bewijs. Wollen en katoenen voortbrengselen, belangrijke fabrikaten der Engelsche industrie, werden in dat verdrag gerangschikt onder klasse twee (de 5 %-klasse) terwijl zij in het Amerikaansche en Nederlandsche tractaat onder klasse vier (de 20 %-klasse) vielen; blijkbaar hoopte Engeland aldus in Japan nog grooteren afzet voor die artikelen te zullen vinden. De Nederlandsche Kommissaris vroeg daarop met een beroep op de meestbegunstigingsclausule uit art. 9 van ons tractaat dezelfde behandeling voor de overeenkomstige Nederlandsche waren, welke werd toegezegd (missives Nederl. Komm. van 29 October en 1 Nov. 1858 n°. 46 en 56, Van der Chys blz. 384—386:; zie de aanteekening op blz. 34 van 1862 S. 186). Eene zeer belangrijke wijziging behelsde ook een op den 20sten Juni 1864 te Parijs gesloten conventie tusschen 119 E HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. Japan en Frankrijk1); ook de daarbij bedongen veranderingen vielen onder onze meestbegunstigingsclansule. Deze conventie bepaalde n.1. in art. III o.a. : „ '.tantquece „Traité demeurera en vigueur, la douane japonaise admettra „en franchise les articles suivants destinés a la préparation „et a 1'emballage des thés — plomb en feuilles, soudures „de plomb, nattes, rotins, huiles pour peinture, indigo, „gypse, bassines et paniers. Elle percevra seulement un „droit de 5% de la valeur è. 1'entrée des vans et spiritueux, „sucre blanc, fer et fer-blanc, machines et pièces détachées „de machines, tissus de lin, horlogerie, mantres et chaines „de montres, verréries, médicaments, et un droit de 6% „sur les glacés et miroirs, porcelaines, bijouterie, parfumerie, „savons, armes, coutellerie, livres, papiexs, gravures et „dessins". Deze bepaling spreekt voor zich zelf. en het scheen voldoende haar zonder verder commentaar weer te geven. Waren aldus belangrijke veranderingen in het oorspronkelijk tarief ontstaan 2), sommige der westersche staten, ook Nederland, wilden- meer. Zij vonden de rechten nog te hoog : gebleken was toch, dat de Japansche bevolking toen nog te weinig koopkracht had, om zooveel van de voor een groot deel met 20 % belaste goederen van buitenlandsche herkomst te koopen als hun producenten in Europa en de Vereenigde Staten wel wenschten. Meer dan vrees voor eene beschermende werking van dit niet zeer lage recht ten gunste van de Japansche inheemsche nijverheid, die toen nog in het allereerste begin harer ontwikkeling verkeerde, zal dit de reden zijn geweest, waarom Engeland, Frankrijk, 1) De Cleeou, Traités etc. tome IX blz. 30; Gubbins, Appendix 18. 2) Ook de Vereenigde Staten hadden eenige verzachting van het oorspronkelijke tarief weten te bedingen bij eene conventie van 18 Januari 1864, Papers- relating to foreign Affaire; of the U. SsA. 1864—18*5 part III blz. 479—480. 120 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEnV Nederland en de Vereenigde Staten zonnen op verlaging van het tarief. In 1866, tijdens de inwendige beroeringen van Japan, zagen zij de kans schoon, om die verlaging van de Japansche regeering gedaan te krijgen. Zij werd neergelegd in de herhaaldelijk reeds genoemde zgn. tariefconventie van 25 Juni 1866. De voornaamste daardoor ontstane wijzigingen waren de volgende: 1°. was het nieuwe tarief veel uitvoeriger dan het oorspronkelijke; het bevatte, zoowel ten aanzien van de inals van de uitvoerrechten eene veel meer in bijzonderheden afdalende opsomming; 2°. werden de rechten voor een groot deel niet meer, sooals algemeen in het oude tarief, naar de waarde, doch naar het gewicht bepaald; 3°., en dat was het voornaamste, waren de nieuwe rechten veel lager dan de oude, ook na de wijzigingen, die daarin tusschen 1858 en 1866 reeds waren aangebracht. Verdere détail-beschouwingen mogen hier achterwege blijven; opgemerkt zij nog slechts, dat, waar in het tarief van „cent" sprake is, niet de Amerikaansche of Nederandsche cent wordt bedoeld, maar het honderdste deel van le #bu", eene toenmaals in omloop zijnde Japansche munt. [n de 3e klasse van het tarief van invoerrechten blijft het verbod van opium-invoer gehandhaafd. Merkwaardig is het rrij uitgebreide tarief van «invoerrechten. Behalve over het tarief handelt de conventie over eenige mderwerpen, die hier buiten beschouwing kunnen blijven bepalingen omtrent bebakening, entrepóts, e. a.). Door deze conventie werd de deur van Japan nog wijder >pengezet dan zij reeds stond; de vreemde voortbrengselen tonden krachtens haar op nog gunstiger voorwaarden worden ngevoerd dan tevoren. Voor Japan was die wijziging in lubbel opzicht nadeelig: 1° verloor het voor het grootste leel de fiscale voordeelen van het oude tarief, 2° was DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN löOÖ. 121 het conventioneele tarief voor eene opkomende Japansche nijverheid geen sprake meer. Dit laatste werd een der groote grieven, welke Japan tegen de tractaten van 1858 en volgende jaren had en die het al spoedig om herziening deden vragen. Minder belangrijke veranderingen in het conventioneele tarief van na 1866 vindt men in de op blz. 114 genoemde Japansche tractatenverzameling. Scheepvaartrechten, ook een middel om den toegang tot een land moeilijker te maken, mochten ingevolge de bepaling van regulatie 6 van het handelsverdrag niet geheven worden, ook al weer in overeenstemming met de opendeur-politiek, die de westersche mogendheden bij de* sluiting der eerste verdragenreeks volgden. Slechts mochten de Japansche tolkantoren eenige bepaalde „salarissen" eischen voor het in- en uitklaren van schepen en het afgeven van documenten. Van de tot de „exterritorialiteit" behoc-rende eigenaardige Exterritorialiteit, verschijnselen zal alleen dat van de onttrekking der vreeni- ^ ™^j"er delingen, speciaal der Nederlandsche onderdanen, aan de Nederlandsche Japansche rechtsmacht besproken werden; de eigenaardig-onderdanen, heden van de fiscale positie der vreemdelingen in Japan mogen onbesproken blijven. Eene vreemde post en het ü^tituut der „beschermelingen" schijnen in Japan nooit te hebben bestaan1). Wanneer in een staat de vreemdelingen in meer of Hunne onttrekmindere mate aan de territoriale rechtsmacht worden ont- ^j^%e*htg~ trokken, dan heeft deze onttrekking, behalve .voor denmacht Con8u. betreffenden staat, gevolgen: 1° voor die vreemdelingenlairerechtspraak zelf, die op deze wijze in een zeer opmerkelijken rechts-111 3a-P^ toestand worden gebracht; 2° voor de staten, wier onderdanen die vreemdelingen zijn, zij immers moeten dan op het vreemde gebied voor rechterlijke instellingen zorgen. Dit tweeledig standpunt worde hier ingenomen bij de i) Zie blz. 83. 122 DB NIEUWE TraD (1858 —HEDENK bespreking van de vraag, hoe men zich dien eigenaardigen rechtstoestand moet voorstellen. Hier zullen alleen hoofdlijnen worden getrokken; het onderwerp in extenso te behandelen zou een gegeven voor eene afzonderlijke monografie zijn, is dit ook eenige malen geweest; gewezen mag worden op het boek van een landgenoot, Mr. Dr. J. H. van Roijen, die in 1895 te Groningen promoveerde op eene dissertatie over „Consulaire jurisdictie in Japan". Bijzonder goed en volledig is het in 1897 te Berlijn verdedigde proefschrift van een Japanner, Tsubütabo Senga, die blijk geeft de door hem geschetste toestanden uit eigen aanschouwing te kennen; het boek heet „Gestaltung und Kritik der heutigen Konsulargeriohtsbarkeit in Japan". Voor meerdere bijzonderheden zij dus naar die werken verwezen *). Het tractaat van 1858 verleende aan Nederland in art. 5 de bevoegdheid, om in bepaalde gevallen in Japan recht te doen spreken over Nederlanders door consuls. Men houde nu van het begin af in het oog, dat deze bevoegdheid niet op het geheele gebied der rechtspraak gold, doch, evenals in andere landen waar de consulaire rechtspraak in zwang is of was, slechts voor enkele bepaalde gevallen werd verleend ; de onttrekking der Nederlanders aan de Japansche rechtsmacht moet vooral niet in dien absoluten zin worden opgevat, dat Nederlanders toen in Japan alléén met Nederlandsche rechtscolleges in aanraking konden komen. Dit blijkt al dadelijk uit de redactie der drie eerste alinea's van het genoemde art. 5. Deze luiden als volgt: „Nederlanders, overtredingen begaande tegen Japanners, „zullen voor Nederlandsche consulaire geregtshoven te regt „staan, en, indien schuldig bevonden, volgens de Neder„landsche wet gestraft worden. *) Ook zjj nog de aandacht gevestigd op Mr. A. M. Joekes' proefschrift „Schets van de bevoegdheden der Nederlandsche consuls", Leiden 1911. •omoveerde op eene dissertatie over „Consulaire jurisdictie Japan". Bijzonder goed en volledig is het in 1897 te srlijn verdedigde proefschrift van een Japanner, Tsubütabo inga, die blijk geeft de door hem geschetste toestanden t eigen aanschouwing te kennen; het boek heet „Gestaltung id Kritik der heutigen Eonsulargerichtsbarkeit in Japan", oor meerdere bijzonderheden zij dus naar die werken irwezen *). Het tractaat van 1858 verleende aan Nederland in art. 5 > bevoegdheid, om in bepaalde gevallen in Japan recht doen spreken over Nederlanders door consuls. Men houde i van het begin af in het oog, dat deze bevoegdheid niet i het geheele gebied der rechtspraak gold, doch, evenals andere landen waar de consulaire rechtspraak in zwang of was, slechts voor enkele bepaalde gevallen werd ver>nd; de onttrekking der Nederlanders aan de Japansche ïhtsmacht moet vooral niet in dien absoluten zin worden gevat, dat Nederlanders toen in Japan alléén met Nedertdsche rechtscolleges in aanraking konden komen. Dit jkt al dadelijk uit de redactie der drie eerste alinea's n het genoemde art. 5. Deze luiden als volgt: „Nederlanders, overtredingen begaande tegen Japanners, ïllen voor Nederlandsche consulaire geregtshoven te regt aan, en, indien schuldig bevonden, volgens de Nederindsche wet gestraft; worden. de handelsverdragen. het handelsveedbag van 1858. 126 „Japanners, overtredingen begaande tegen Nederlanders, jollen voor de Japansche overheden te regt staan en „volgens de Japansche wet worden gestraft. „De consulaire geregtshoven zullen open zijn voor Japansche schuldeischers, ten einde hen in staat te stellen, hunne „regtvaardige vorderingen tegen Nederlanders te erlangen, „en de Japansche geregtshoven zullen gelijkerwijs voor „Nederlanders open zijn ter erlanging hunner regtvaardige „vorderingen tegen Japanners". Uit deze niet zeèr fraai geredigeerde bepalingen valt op te maken, dat voor de daarin genoemde gevallen stipt de regel wordt gevolgd: „actor sequitur forum rei1)", „rei" in de daar aangeduide strafzaken zoogoed als burgerrechtelijke gedingen. Uit dezen text ziet men verder, dat de Nederlanders, als „actores" tegen Japanners optredende, steeds met den Japanschen rechter te maken hadden. Bekijkt men de bepalingen echter wat nader, dan blijkt, dat zij ook als „rei" met den Japanschen rechter in aanraking konden komen, en wel in de volgende omstandigheden: t Ten aanzien van de strafrechtspraak: buiten de bepalingen van art. 5, en dus onder de competentie van den Japanschen rechter, vallen alle straf bare feiten, die niet uitsluitend tegen eene persoon zijn gepleegd, doch tegen een Japansch publiek belang. Senga noemt op blz. 41—42 de volgende categoriën: a. Strafbare feiten tegen den staat; b. „ „ de openbare orde; c. De zgn. „gemeengevaarhjke delicten"; d. Strafbare feiten, waardoor het openbaar vertrouwen wordt geschokt; a. Strafbare feiten, welke beschavingsbelangen schade toebrengen; /. Overtreding van politiemaatregelen en van de wet op 1) Veel stipter dan in Turkije; vergel. J. H. Kramers, Streirechtspraak oVer Nederlanders in Turkse, diss. Leiden 1916. C. Ue Zgn. „geuieeiigcvaaiijja.c > d. Strafbare feiten, waardoor het openbaar vertroon wordt geschokt; a. Strafbare feiten, welke beschavingsbelangen sch toebrengen; /. Overtreding van politiemaatregelen en van de wei i) Veel stipter dan in Turkije; vergel. J. H. Kramers, Straft* „ v tfoiWlnnrlAra irt Tnrkiie. diss. Leiden 1916. 124 de nieuwe tijd (1858 — heden). de drukpers, voorzoover zij niet volgens het verdrag aan de consulaire rechtspraak zijn onderworpen (dit laatste slaat ' op eenige strafbepalingen in de verdragen voornamelijk op het gebied van het douane- en havenwezen). Niet steeds is uit te maken, of een strafbaar feit geacht moet worden te zijn gepleegd tegen eene persoon, dan wel tegen een publiek belang (men denke aan misdrijven tegen de zeden!) en er bleef dus kans op bevoegdheidsgeschillen tusschen de consulaire en de Japansche rechters; men had in het gezegde evenwel eenigszins een richtsnoer. Diplomatieke onderhandelingen over twijfelachtige gevallen zijn, in tegenstelling tot Turkije, niet voorgekomen (Senga blz. 48). 2. Ten aanzien van de rechtspraak in burgerrechtelijke quaesties vielen buiten de bepalingen van art. 5 alle gedingen, waarin een Japansch publiekrechtelijk lichaam als eischer tegen een Nederlandsch gedaagde optrad. Ook hier was het Japansch gezag «bevoegd. Het verdrag spreekt slechts van geschillen tusschen Nederlanders en Japanners. Het laat zich daarentegen niet uit over het geval, dat een onderdaan van Nederland of van een andere „treaty-power" als „actor" tegen een Nederlandschen „reus" optrad. Het Duitsche verdrag lost het probleem op voor alle strafzaken en voor burgerlijke processen tusschen onderdanen van denzelfden „treaty-power", en voert ook hier het beginsel „actor sequitur forum rei" door1); ook voor het overblijvende geval: een civiel geding tusschen een Nederlander als gedaagde en een onderdaan van een anderen „treaty-power" als eischer, zal men het hebben mogen inroepen. Tot nu toe zagen wij de Nederlanders nog slechts voor den Nederlandschen consulairen- en den Japanschen rechter. *) Verdrag met den Noorddnitschen Bond van 20 Februari 1869, De Maetens, N. B. G-. tome XIX blz. 485, art. V lid 1 en VI lid 1. Door onze meestbegunstigingsclausule gold de betreffende bepaling ook voor ons. DB HANDELS VERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 125 Den regel .actor sequitur forum rei" in het oog houdend spreekt het van zelf, dat zij ook met de consulaire rechters van andere „treaty-powers" te maken konden krijgen, n.1. in alle gevallen waarin zij eischer, resp. beleedigde partij waren in eene zaak tegen een onderdaan van een dier „powers".' Nog konden zich een paar complicaties van minder belang voordoen: welke rechter, de Japansche of de Nederlandsche consulaire rechter, was bevoegd, wanneer een Nederlander voor het gerecht werd geroepen door een onderdaan van: a. een niet-treaty-power (een Turk, Argentijn, e. d. *)); b. een verdragstaat, die geen consulaire rechtspraak had gevraagd en gekregen (Mexico, dat pas in 1888 een tractaat sloot, waarin Japan als gelijke werd erkend, zie blz. 90); c. een verdragstaat, die het recht op consulaire rechtspraak had verloren (Portugal2), China3)). Voor strafzaken loste het Duitsche verdrag de moeilijkheid weer op: „Deutsche Unterthanen, welche ein Verbrechen gegen „japanische Unterthanen oder gegen Angehörige einer „anderen Nation begehen sollten, sollen vor den deutschen „Konsularbeamten geführt und nach deutschen Gesetzen 1) Formeel was Japan voor onderdanen van een niet-verdragstaat nog gesloten. 2) Portugal had, blijkbaar uit zuinigheid, geen consulaire rechtsmacht in Japan gevestigd. Dit maakte, dat tegen de Portugeesche onderdanen in de gevallen, waarin z$ volgens het verdrag voor hun eigen rechter zouden zfln gekomen, geen processen gevoerd konden worden. De Japansche regeering drong tdj Portugal op vervulling van zijn. verplichtingen in zake de rechtsbedoeling in Japan aan, maar tevergeefs. Door keizerüjke beschikking van 14 Juli 1892 is toen het artikel over consulaire rechtspraak uit het verdrag met Portugal geschrapt, een merkwaardig voorbeeld van vernietiging eener tractaatsbepaling wegens wanprestatie van een der partijen, bü gebrek aan een boven de partijen staand rechtsgezag door de andere uitgesproken. Zie Senöa blz. 28. 3) China's overeenkomstige bevoegdheid verviel met het geheele handelsverdrag waaruit zjj voortvloeide, door den oorlog, die in 1894 met Japan uitbrak; vergel. art. 6 van het vredesverdrag van Shimonoseki, Bev. gén. de dr. intern, public 1895 blz. 458. bepaling wegens wanprestatie van een der partijen, bij gebrek een boven de partijen staand rechtsgezag door de andere uitgespro! Zie Senöa blz. 28. 3) China's overeenkomstige bevoegdheid verviel met het geh handelsverdrag waaruit zjj voortvloeide, door den oorlog, die in j met Janan uitbrak; vergel. art. 6 van het vredesverdrag van Sh 126 db nieuwe tijd (1856—heden). oestraft werden" (art. VI lid. 1); deze bepaling gold via s meestbegunstigingsclausule van art. 9 van ons verdrag >k voor Nederland. Voor burgerlijke geschillen lag het oor de hand, den regel „actor sequitur forum rei" weer e te passen, en dus den Nederlandschen consulairen rechter >or bevoegd te houden. De vraag in extenso te behandelen wie nu onder het Jgrip „Nederlanders" uit art. 5 van ons tractaat vielen, ilt buiten het bestek van dit proefschrift. Verwezen zij, )or zooveel strafzaken betreft, naar „De aan de Nederndsche consulaire rechtsmacht in strafzaken onderworpen irsonen", door J. F. Bubgeb (diss. Amsterdam 1899), en, eer in het algemeen, naar het proefschrift van Mr. A. in de Sande Bakhuyzen, „Nederlandsch onderdaanschap", siden 1900, en dat van Mr. J. H. Kramebs, genoemd op z. 123 noot % Werden dus de Nederlanders in sommige gevallen volgens i wetten van hun eigen land berecht, in talrijke andere vallen kwamen zij met het recht van Japan of van een ir andere „treaty-powers" in aanraking. Nadat aldus de gevolgen zijn vastgesteld, welke art. 5 or de Nederlandsche onderdanen had, zal nu de vraag oeten worden beantwoord, welke gevolgen uit dat artikel er den Nederlandschen staat voortvloeiden. Voorop zij gesteld, dat een staat, die voor zich bij tractaat eft bedongen, dat zijn onderdanen op het gebied der iderpartij in zekere mate aan hare rechtsmacht onttrokken Hen zijn en onderworpen aan rechters hunner eigen tionaliteit, daarmee niet alleen een reeht heeft ver>rven, doch tevens eene verphchting op zich genomen: verplichting om voor eene behoorhjke rechterlijke janisatie te zorgen. Die verphchting bestaat voor hem renover het in zijn rechtsmacht beperkte land in de rste plaats, doch in nauwelijks geringer mate tegenover RAGEN. HET HANDELSVBRDR 127 rechterlijk toezicht door hem gezorgd, dan zouden zijl onderdanen zich in een bedenkelijken toestand van straffe loosheid en onvervölgbaarheid bevinden; de onttrekking aan het recht van het verblijfsland werd dan eene onl trekking aan het Recht.. Nederland is van 1858 tot 1872 in gebreke gebleven aai die verplichting te voldoen1). Art. 5 van het tractaa schijnt mij niet voldoende om de consulaire ambtenare: bevoegd te maken, rechtspraak uit te oefenen, art. 149 de G. W. van 1848 stond daartoe ,in den weg. Toch sprake: sommige consuls, door de dringende behoefte genoop recht, alsof zij daartoe wèl bevoegd waren, „zonder de „noch de grenzen hunner bevoegdheid, noch de in acht t „nemen procesvormen ergens bepaald of omschreven sqji ï volgens hun beste weten, met inachtneming, zo< „veel mogelijk, der Nederlandsche wetten"8). Op welk vreemde manier dat dan geschiedde, kan men lezen in ee arrest van den Hoogen Raad van 15 Maart 1872 (W. 3441) 8 men ziet daar, dat de Nederlandsche consul te Nagasaki c beslissing van een tusschen een Japanner en eene Nede landsche firma gerezen geschil eerst onderwierp aan << beslissing van de consuls van de Vereenigde Staten € Portugal, wier uitspraak hij vervolgens bekrachtigde e: naar de Hooge Raad aannam, tot zsgn vonnis maakt' art. 149 der oude G. W. was volgens den Hoogen Rat geen beletsel voor den consul om rechtsmaaht uit te oefene deze vloeide, naar werd aangenomen, onmiddelhjk uit h tractaat met Japan voort. Andere consuls sohijnen m door het tractaat niet tot rechtspraak bevoegd te hebb< geacht. De Nederlandsche politieke agent te Kanagav *) Zie ook Prof. van Eysinoa's „Ontvdkkeling en inhond der Ned< landsche tractaten sedert 1818" blz. 7B. 2) Memorie van antwoord op het Voorloopig verslag over voorgestelde Consulaire Wet, Handelingen Tweede Eamer 1869—' bril 18365-9. L28 va tijd (1858—Ht schreef tenminste aan den minister van buitenlandsche zaken: wanneer een .vreemdeling zich beklaagde over een .Nederlander, moest hem steeds door den Nederlandschen .consul worden medegedeeld, dat de Nederlandsche consul ,geene regtsmagt hebbende, hij hem geen regt kon doen ,wedervaren" i). Dit alles doet duidelijk genoeg zien, dat, 10e men ook over de beteekenis van art. 5 van het tracaat in verband met art. 149 der G. W. van 1848 moge lenken, de reeds genoemde memorie van antwoord gelijk ïad, met te zeggen, dat de dringende reden was aangeoond om aan dien onregelmatigen, onzekeren en onwetigen toestand een einde maken. De situatie was Nederland mwaardig, en het heeft weinig gescheeld, of wij hadden sene behandeling genoten, gelijkend op wat in 1892 Porugal overkwam (zie blz. 125): in 1866 toch verklaarde de Sngelsche gezant in Japan, nog wel in tegenwoordigheid van len Nederlandschen pofitieken agent, dat hij bij de Japansche egeering zou aandringen op intrekking van het exequatur van alle vreemde consuls die niet tot uitoefening van echtsmacht bevoegd waren!2) Steeds wanneer bh" de belandeling der Consulaire Wet van 1871 S. 91 de regeering an het woord is, in de memorie van toelichting8), -van ntwoord4) en bij de openbare beraadslaging 6), blijkt dat ie ongeregelde toestand in Japan (en in China) tot het aaken van die wet een belangrijke prikkel is geweest, ïerst toen de wet was tot stand gekomen, was Nederland in taat behoorlijk de verplichting na te komen om te zorgen at in Japan „zijne daartoe aangewezen agenten niet on- Handelingen Tweede Kamer 1870—71 blz. 991. Men leze ook de immerklacht van Pompk van Mekrdërvooht over den onhoudbaren )estand (II blz. 58—69). 2) Handelingen Tweede Kamer 1870—71 blz. 992. 8) » » » 1867 blz. 190—197. *) » » » 1869—70 blz. 18866-9. m handelsverdragen. het handelsverdrag van 1858. 129 magtig (waren) de hun toegekende regten uit te oefenen" 1). Lrt. 1 dier wet bepaalt n.1. ten aanzien van de consulaire echtsmacht: „Aan de consulaire ambtenaren, door Ons bij alge„meenen maatregel, den Raad van State gehoord, aan „te wijzen, en binnen het daarbij te bepalen ressort „wordt toegekend de uitoefening van regtsmagt, een „en ander volgens de regelen bij deze wet te stellen." Die algemeene maatregel is te vinden in 1872 S. 93; rat Japan betreft worden daarin genoemd de consuls te fokohama (ressort Yokohama, Yedo, Niigata en Hakodate), liogo (ressort Hiogo en ösaka) en Nagasaki (ressort Nagasaki) *). Deze ambtenaren waren niet alle beroepsionsuls8); daaruit blijkt reeds dat de practijk zich niet Lansloot bij Sbnga's meening4), dat een rechtsprekend :onsul alleen een consul missus kan zijn, eene meening die nij ook theoretisch onhoudbaar dunkt. — Bij K. B. van .890 S. 77 werd de indeeling der ressorten geheel veranderd, le standplaatsen der consuls bleven echter dezelfde. Zie >ok nog 1898 S. 42. — Zie voor de afschaffing blz. 163. K. B.'s, waarbij de tarieven van de gerechtskosten, in mrgerlijke en strafzaken voor den consulairen rechter )ehandeld, werden vastgesteld, zijn te vinden in 1872 S. 92 algemeen), 1874 S. 123 en 1875 S. 26 (alleen voor Japan). Met deze weinige opmerkingen naar aanleiding van de ïonsulaire rechtspraak in Japan zij hier volstaan. Voor bijzonderheden omtrent de organisatie der consulaire rechterijke organen, niet alleen de Nederlandsche, maar ook die van andere staten, en het door en voor hen in acht te nemen 1) Memorie van antwoord. 2) Deze consuls verkregen door denzelfden algemeenen maatregel nede de bevoegdheid tot bet opmaken van akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten, welke bevoegdheid ook aan den rice-consul te Osaka (ressort Osaka) werd toegekend. 3) Zie afdeeling IV van dit hoofdstuk. 4) Sknga blz. 52. algemeen), 1874 S. 123 en 1875 S. 26 (alleen voor Japan). Met deze weinige opmerkingen naar aanleiding van de ïonsulaire rechtspraak in Japan zij hier volstaan. Voor bijzonderheden omtrent de organisatie der consulaire rechterlijke organen, niet alleen de Nederlandsche, maar ook die van andere staten, en het door en voor hen in acht te nemen 1) Memorie van antwoord. 2) Deze consuls verkregen door denzelfden algemeenen maatregel nede de bevoegdheid tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten, welke bevoegdheid ook aan den rice-consul te Osaka (ressort Osaka) werd toegekend. s\ Vi„ „«ool;„„ TV «rut Alt: ~hnnfAofnV ISO de nteüwe tijd (1858—heden). materiëele en formeele recht worde vooral verwezen naar Sbnga's werk, voor eene goed gedocumenteerde kritiek op het instituut naar het derde hoofdstuk van Mr. van Roijen's proefschrift. Over Nederlandsche consulaire rechtsmacht ih strafzaken in verband met de bij de wet van 15 April 1886 S. 63 in de consulaire wet aangebrachte wijziging zie men „Consulaire rechtsmacht in strafzaken" door H. J. O I. de Jong, diss. Utrecht 1886. Derde hoofd- Japan was van 1858—1899 geen opendeur-land in dien punt van den volstrekten zin, dat zijn geheele gebied voor de vreemde- verdragsinhoud:,. , .... de openstellingbngeU toegankelijk was; slechts in enkele plaatsen mochten van slechts en-zij komen. Zeer goed te verklaren is dit, wanneer men kele plaatsen bedenkt, dat het oude Japan van vóór 1858 eenige eeuwen lang een kluizenaarstaat was geweest, van de overige wereld streng afgezonderd voortlevend. Slechts noode liet het de vreemdelingen weer toe en, gehecht als het was aan het oude afsluitingsstelsel, was een bepaald doel der Japansche buitenlandsche politiek van omstreeks 1858, de beperking van den buitenlandschen invloed tot een zoo gering mogelijk aantal plaatsen. Dit gelukte vrij goed : toen de onderhandelingen over het verdrag van 1858 begonnen, hadden de Nederlanders nog slechts toegang tot drie plaatsen: Nagasaki, Shimoda en Hakodate. Het nieuwe verdrag bracht daarin wijziging; het gaf onder bepaalde, nader te bespreken voorwaarden het vooruitzicht op openstelling van een iets grooter aantal plaatsen: Kanagawa, Hiogo en een haven op de westkust van Nippon; Ösaka en Yedo (na de wederopneming van de regeering door den Mikado Tokio genoemd) waren de nieuw bijgekomen steden, terwijl van de oude Nagasaki en Hakodate geopend bleven, Shimoda evenwel 6 maanden na de openstelling van Kanagawa zou worden gesloten (art. 2 tractaat). Zeven') plaatsen in het geheel zouden dus voor de Nederlanders en eveneens voor de onderdanen *) Over de openstelling van Shimonoseki is nog een oogenblik onderhandeld, zie blz. 208. lingen over het verdrag van 1858 begonnen, hadden de Nederlanders nog slechts toegang tot drie plaatsen: Nagasaki, Shimoda en Hakodate. Het nieuwe verdrag bracht daarin wijziging; het gaf onder bepaalde, nader te bespreken voorwaarden het vooruitzicht op openstelling van een iets grooter aantal plaatsen: Kanagawa, Hiogo en een haven op de westkust van Nippon; Osaka en Yedo (na de wederopneming van de regeering door den Mikado Tokio genoemd) waren de nieuw bijgekomen steden, terwijl van de oude Nagasaki en Hakodate geopend bleven, Shimoda evenwel 6 maanden na de openstelling van Kanagawa zou worden gesloten (art. 2 tractaat). Zeven') plaatsen in het geheel zouden dus voor de Nederlanders en eveneens voor de onderdanen ï\ Over (1« nTlATlst-.pl lino- van StlimrmncolH 4b r>ntr aan /^«nUlL de handelsverdragen, het handelsverdrag van 1858. van de andere treaty-powers op ifl hét tractaat vastgestelde data worden geopend. In eri om die plaatsen zouden de vreemdelingen vrijheid van beweging hebben binnen de door de verschillende verdragen bepaalde grenzen: zoo mochten zij te Hiögo tien ri (een ri is ± 3910 M.) in iedere richting gaan, behalve in die van de stad Kyöto, vanwaar zij tien ri verwijderd moesten blijven; te Hakodate eveneens tien ri in iedere richting, enz. De afstanden zouden worden gemeten vanaf het „stadhuis" van elk der plaatsen (Nederlandsch verdrag art. 6). De rest van het land bleef voor de westerlingen gesloten; na eenige jaren werd hun echter bij wijze van uitzondering en uitsluitend voor wëténschappelijke nasporingen en gezonttheids- of andere dringende redenen wel eens toegestaan het binnenland te bezoeken *). Nordenseiöld, die na het vinden der noordoostelijke doorvaart in Japan kwam, vertélt hierover het volgènde *): „Man bedarf noch immèr eines Passes, um „im Innfèrn des Landes reisen zu können, doch erhart man „denselben vom Consul8) mit Leichtigkeit, sofem man als „Grund zur Beise Gesundheitsrücksichten oder Forechungs„begierde angibt, urtter welchen Namen auch gewöhnlich „Reiseraet einzubegreifen sein dürfte. Handelsreisen nach „dem Innern sind bis auf Weiteres nicht gestattet; ebenso „wettig besitzt ein Europfier das Recht, sich daselbst nieder„zulassen, um Geschafte zu treiben." (Zie ook art. 2 van het bij het handelsverdrag van 1896 behoorend protocol (bijl. VIII, blz. 295)). De vreemdelingen, die in Japan zouden komen, konden, Oprichting der dit stond bij hen die de verdragen sloten vast, niet afge- „settlements". scheept worden met een recht op vestiging in die plaatsen *) Zie Handelingen Tweede Kamer 1874—76 bijl.A. n°. 128a blz. 11. 2) A.E. Frh. von NoBOKKSKiötD, Die Umseglnng Asiens nnd Europas auf der Vega, Leipzig 1882, II blz. 314. 3) Waren de consuls door eene schikking met de Japansche regeering tot hét uitreiken van zulke passen bevoegd? 131 132 BE ÜTEUWE TIJD (1858—HEDEN). zonder meer. Het verschil tusschen oost en west, tusschen Aziatische en Europeesche beschaving, was te groot, dan dat zij zich temidden van de Japansche bevolking konden nederzetten. Vóór er dan ook vreemdelingen in de nog open te stellen steden aanwezig waren, werd in de verdragen eene regeling getroffen, waarbij in die plaatsen de instelling van afzonderlijke vreemdelingenwijken werd voorbereid, zooals men die in het Verre Oosten, met name in China, meer zag en nog ziet1). Zoo bepaalde het Nederlandsche verdrag ten aanzien van Kanagawa, Nagasaki, Hiogo, Hakodate en de op de westkust open te 'stellen haven in art 2: „Zij (d.i. de Nederlanders) zullen het regt hebben grond „te huren en daarop zijnde gebouwen te koopen of te huren. „Zij mogen op den gehuurden grond woon- en pakhuizen „bouwen. Maar onder voorwendsel van dezelve te bouwen, „zal geene fortificatie of plaats van militaire sterkte worden „opgerigt; en opdat dit artikel worde nagekomen, zullen „de Japansche overheden het regt hebben, opgerigt; ver„anderd of hersteld wordende gebouwen van tijd tot tijd „na te zien. De plaats, die de Nederlanders voor hunne „gebouwen te huren hebben, en de havenregulatien *), „zullen door de overheden en den Nederlandschen consul •„van iedere plaats worden bepaald en indien zij niet overeen kunnen komen, zal de zaak worden verwezen aan en „geschikt door de Japansche Regering en den Neder„landschen diplomatieken agent. Geen muur, schutting of 1) Zie E. Gbünfeld, Hafenkolonien in China, Japan und Korea, Jena 1913; veel minder volledig en goed, en in de opgave der feiten soms bepaald onjuist, is Lobenz von Stein, Ueber die Settlements in Ostasien und ihre Rechtsverhaltnisse, Oesterreichische Zeitschrift für den Oriënt 1885 blz. 215 en -241. Voor China zie ook Dr. Nedkbbbagt's „Pénétration pacifique in China", diss. Botterdam 1918. -) In dit woord „regulatien", woordelijk uit het Engelsch overgenomen, ziet men hoe in Japan het Angelsaksisch element ten koste van het Hollandsche naar boven was gekomen! (Vergel. blz. 116 noot 2). de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1858. 133 „poort zal door de Japanners om de verblijfplaats dei „Nederlanders worden opgerigt, of niets gedaan worden dat „den vrijen ingang en uitgang tot dezelve mogt verhinderen" en ten opzichte van Osaka en Yedo (Tokio): „In ieder dezer twee steden zal eene geschikte plaats, „binnen welke zij huizen huren en de afstand dien zij „mogen gaan, worden bepaald door de Japansche Regering „en den Nederlandschen diplomatieken agent" *). Erg duidelijk waren deze tractaatsbepalingen niet, en nog veel minder gaven zij eene regeüng van de vestiging der Nederlanders ten voeten uit; de behoefte bestond dus aan uitvoeringsbepalingen. Een richtsnoer had men bij het maken daarvan aan eenige afspraken, bij de sluiting van het verdrag gemaakt; men vindt het een en ander daaromtrent, in de toelichting, welke Mr. Donker Curttos toevoegde aan den verdragstext, welken hij aan de Nederlandsche regeering zond a). Daar zegt hij n.1.: „De bepaling, „dat zij regt hebben grond te huren en daarop zijnde „gebouwen te koopen of te huren, moet zoo verstaan „worden, dat alleen van het Japansche Gouvernement zal „kunnen worden gehuurd. De souverein is eigenaar van „den grond. Ingezetenen hebben die slechts in leen en „kunnen onderling slechts met toestemming van het „Gouvernement den gehuurden grond aan anderen over„geven. „Het is ook volgens de Japansche Kommissarissen slechts „de bedoeling, dat de vreemdelingen een stuk gronds van „het Japansche Gouvernement zullen kunnen in huur „bekomen in of nabij iedere haven om aldaar hun eigen „kwartier op te rigten". Ook de aldus getrokken groote lijnen, die naar mag worden aangenomen, ook tegenover de andere staten zouden *) Over het verschil tusschen de bevoegdheden der vreemdelingen te Osaka en Yedo (Tokio) en de andere plaatsen zie blz. 141. 2) Van oer Chys blz. 331 kolom 2. 134 de nieuwe tijd (1858—heden). gelden, gaven geen uitsluitsel over een hoofdpunt, de vraag n.1. of de vreemdelingenwijken zouden worden ingericht als „concessies", zooals men die in China aantreft in sommige plaatsen *), afzonderlijke terreinen voor elke nationaliteit, elk stuk onder het bestuur van ambtenaren van den betreffenden staat; of wel zoo, dat alle vreemdelingen er door elkaar zouden wonen, waarbij dan nog de vraag zich opdrong of deze zichzelf zouden mogen besturen, op de wijze der in China voorkomende „settlements" (speciaal Shanghai), dan wel zouden komen te staan onder het toezicht van de Japansche overheid der stad, waarin de wyk gelegen was. Frankrijk was een uitgesproken voorstander van het concessie-stelsel2), eenige andere staten waren evenwel voor het geven van een internationaal karakter aan de vreemdelingenwijken 8j en wisten de overhand te behouden. Met de Japansche regeering werd toen door de vreemde gezauten voor elke opengestelde plaats eene overeenkomst gesloten ter uitvoering van de tractaatsbepalingen, overeenkomsten die, hoewel in de tractaten niet uitdrukkelijk voorgeschreven, toch onmisbaar waren gebleken. Zij zijn volledig te vinden in de in 1884 vanwege de Japansche regeering uitgegeven verzameling van „Treaties and conventions „between the Empire of Japan and other powers, together „with universal conventions, regulations and Communications „since March 1854". Door de welwillendheid van den tegenffoordigen Japanschen gezant in Den Haag, Z.Exc. Kentabo Ötchiai, werd ik in staat gesteld deze belangrijke versameling te leeren kennen; voor deze zeer gewaardeerde b.ulp zij hier Z.Exc. de betuiging van mijn bijzonderen dank herhaald. In die overeenkomsten nu werd met ver- 1) In Tientsin b.v. zijn 8 concessies, zie Nedebbbast kaart VI. 2) Gbünfeld blz. 183—186. 3) Misschien om te voorkomen dat een staat van zijne concessie sen uitgangspunt voor politieke machtsontplooiing zon maken? Rusland sverd van zulke plannen verdacht, zie Qbunfelo blz. 199. DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN XOOO. 135 wijzing naar eene aangehechte kaart het terreui aangewezen, waar de vreemdelingen wijk zou komen te liggen, dat, naar geregeld werd bepaald, door en voor rekening van de Japansche regeering in behoorlijk bruikbaren staat zou worden gebracht door afwatering, kadenaanleg en drgl. Zoo'n terrein zou, naar verder werd afgesproken, in kavelingen worden verdeeld, waarbij voldoende ruimte voor den aanleg van straten, pleinen en kanalen werd vrijgehouden. Vervolgens werd bepaald, dat die kavelingen in het openbaar zouden worden verpacht aan den meestbiedende1); het zou eene eeuwigdurende, overdraagbare pachta) zijn. De pachtsom kwam aan de Japansche regeering ten goede, die de zorg voor het in orde houden van straten, pleinen enz. en het politietoezicht op zich nam, voorzoover dit niet aan de aanstonds te bespreken zelfbesturende lichamen in de „settlements" was opgedragen. In sommige plaatsen was aan het huren van grond de verplichting verbonden om, op straffe van verval der huur bij niet-nakoming, daarop gebouwen te stichten. Grond in eigendom te verkrijgen werd den vreemdelingen in de verdragen niet toegestaan. In sommige plaatsen (art. 4 der tariefconventie van 25 Juni 1866 noemt Kanagawa (Yokohama), Nagasaki en Hakodate) had de Japansche regeering ook op zich genomen om voor entrepóts te zorgen. De tariefconventie geeft eenige algemeene regelen over de administratie daarvan; een uitgewerkt plan voor den geheelen entrepót-dienst, met modellen van de daartoe betrekkelijke ceelen en andere formulieren stelden de vertegenwoordigers van Nederland, Engeland, Frankrijk en de 1) Eene oproeping van den Engelschen gezant aan de Britsche onderdanen, die in aanmerking wenschten te komen voor grond in Hiögo en Ösaka, om zich te voren bij hnn consuls aan te melden, vindt men in Hbrtslet's Complete Collection XII blz. 1161. 2) Op het rechtskarakter van deze pacht zjj hier niet verder ingegaan; men vergelijke de op blz. 160 noot 1 genoemde dissertatie vaa E. Simoh. 13( de nieuwe tud (1858— heden). Vereenigde Staten aan de Japansche regeering ter aanneming voor eenige dagen na het sluiten der tariefconventie (dit plan is te vinden in Hertslet's Complete Collection XII blz. 609). Of het ongewijzigd in werking is geweest, is ntij niet bekend. tine8der^" °Ver de Waar°P d6Ze ™emdel«igenwijken zouden ZIJ1."80 e"worden bestuurd, geven die uitvoerings-overeenkomsten geen afdoende inlichtingen, ook hier schijnt échter tevoren eene regeling te zijn getroffen; Gbünfeld zegt, dat „bei „ihrer Einrichtung meist die Móglichkeit einer fremden „ Verwaltung sofort ins Auge gefaszt wurde" (blz. 183). Inderdaad hebben zich in drie der opengestelde steden: Yokohama, Hiogo (Kobe) en Nagasaki, gemengde vreemde zelfbesturen gevormd; daar werden de vreemdelingenwijken dus „settlements" ongeveer zooals zij in China voorkomen; deze zelfbesturen hadden te zorgen voor straatverlichting, -reiniging, politie, e.d. en waren belast met toezicht op den drankhandel; zij-mochten daaromtrent verordeningen maken. Hun geldmiddelen verkregen zij „meist aus den „Ueberweisungen, die sie von den japanischen Behórden1). „aus den Grundpachtertragen erhielten, gegen die Japan „zur Besorgung des Aufwands für die Gemeindeverwaltung „verpfiichtet war. Auszerdem nahmen sie Strafgelder und „die Gebühren für Gewerbelizenzen ein" (Gbünfeld blz. 196—197); een groot budget was dit dus niet. Levensvatbaar- Deze zelfbesturende lichamen hebben, behalve in Hiogo, nifdtr^S^6611 langen levensduur g^ad; de oorzaak daarvan was" ments" in Japan. volgens Gbünfeld (blz. 196—197) eensdeels oneenigheid tusschen de vreemdelingen onderling, anderdeels de onvoldoende wijze waarop die lichamen zich van hunne taak kweten; maar waarschijnüjk niet minder de vrij goede en steeds verbeterende Japanschen bestuursvorm, die het voor de vreemdelingen niet dringend noodig maakte zelf krachtig *) Deze waren immers oorspronkelijk verplicht om te zorgen voor wat de zelfbesturen op zich namen, zie blz. 185 DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 137 voor den goeden gang van zaken in de nederzettingen te zorgen. Hieronder bij het overzicht der afzonderlijke opengestelde plaatsen zal daarover nader worden gesproken; eerst worde in het algemeen de ontwikkeling der nederzettingen gevolgd. Zij hebben door de vermelde oorzaken in Japan nooit die beteekenis gehad, welke zij in China nog heden ten dage bezitten. Japan vervulde steeds een belangrijk deel der bestuurstaak, niettegenstaande het voorkomen van de . zelf besturende vreemdelingen-organen. Zoo is het ook te verklaren, dat in Japan geen enkele westersche staat er in geslaagd is zich eene kolonie of zelfs maar een pachtgebied te verwerven, gelijk in China is geschied (Hong-Kong; Kiautchau *)). De weldra voortreffelijke Japansche administratie was ook oorzaak, dat talrijke vreemdelingen zich buiten de voor hen gereserveerde wijken in de Japansche stadsgedeelten gingen vestigen, waardoor de beteekenis der vreemdelingenwijken ook weer afnam. De Japanners voelden het bestaan dier wijken evenals de consulaire rechtspraak als eene krenking hunner nationale eer en beijverden zich om die instellingen door volmaking hunner eigen bestuursorganisatie onnoodig te maken en den, tenslotte ook voor de vreemdelingen veel eenvoudiger, toestand in het leven te roepen, waarbij deze gewoonweg te midden van deinheemsche bevolking leefden, onder hetzelfde gezag als zij. Zij zijn daarin bij de verdragen, die in 1899 in werking traden, volkomen geslaagd. Thans nog iets over elk der opengestelde steden. O-verricht Allereerst de belangrijkste : Yokohama, niet in de ver-der opengestelde dragen genoemd. Yokohama bestond ten tijde van de ^Yokohama sluiting der tractaten als een klein armzalig visschersdorp (Kanagawa). in de buurt van het open te stellen Kanagawa. In deze ') Eene Russische poging, in 1861 ondernomen om het eiland Tsushima te bezetten, is, waarschijnlijk door pressie van Engeland, opgegeven (zie Fompb van Meerdervoort TI blz. 87). 138 DB NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). laatste plaats zagen de Japanners de vreemdelingen niet gaarne, omdat zij gelegen was aan den grooten heirweg van Yedo naar Kyöto (de zgn. Tokaido); men wilde het westersch element in 1858 en eerstvolgende jaren nog zoo weinig mogelijk in Japan toelaten en besloot daarom, om voor hen een terrein in het nabijgelegen Yokohama in orde te brengen *). Dit bleek echter zoo gunstig gelegen, dat het duizenden tot zich trok; het plaatsje werd weldra Japan's grootste havenstad. Er werd een zelfbesturend lichaam, „gemeenteraad", in de vreemdelingenwnk ingesteld, bestaande uit 11 Engelschen, 5 Amerikanen, 4 Franschen, 2 Hollanders, 2 Pruisen en 1 Zwitser, doch dit lichaam is, naar het schijnt, in 1867 al weer opgeheven wegens inwendige oneenigheid, waarmee de vreemdelingenwijk te Yokohama haar karakter van „settlement" in technisch-juridisch en zin verloor 2). De consuls der Verschillende staten moesten tóen de Japansche overheid vragen, het bestuur wederom geheel aan zich te trekken; de onderhandelingen hierover hadden tengevolge, dat Japan op 27 December 1867 verklaarde accoord te gaan met een voorstel, op 28 October 1867 gedaan door de vertegenwoordigers van Nederland, Engeland, Frankrijk, Pruisen en de Vereenigde Staten, waarvan de voornaamste bepalingen inhielden, dat een soort „gemeente-bureau" (municipal office) werd ingesteld, met aan het hoofd een vreemdeling (benoemd werd een Engelschman), die zou staan onder den gouverneur van Kanagawa en toe zou moeten zien op het herstellen, de reinheid en den goeden staat van alle straten en riolen in het vreemdelingenkwartier van Yokohama en, in naam van den gouverneur van *) Zie voor deze daad van de Japansche regeering en de diplomatieke verwikkelingen daaruit voortgekomen b.v. Pompe van Meerdervoort II blz. 54—57. 2) Eene aardige, hoewel niet volledige beschrijving van de lotgevallen van dezen gemeenteraad treft men aan in J. Dautremer, Nos alliés Japonais, Paris 1918, blz. 136—147. DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1858. 139 Kanagawa, vreemdelingen zou vervolgen voor hun eigen autoriteiten wegens beschadiging, of overtreding van politieverordeningen; ook zou hij de pachten innen voor den gouverneur1). Later (jaartal mij onbekend) werd dit bureau opgeheven, en belastte .de Japansche overheid zich met de werkzaamheden. Om te laten zien, welke „uitvoerende regelingen" over de vreemdelingenwijken getroffen werden, volge hier het lijstje van Yokohama (Kanagawa)2): Memorandum for the foreign settlement, Dec. 19, 1864; Convention of improvement of settlement, race-course, cemetery, etc., zelfde datum; Arrangement for the control and management for the - municipal affairs of the foreign settlement, Dec. 17, 1871; Title deed for a public garden on the Bluff, June 21,1871; Communication relative to the cancelling of all provisions concerning the race-course, March 31, 1880; Bonded warehouse regulations, June 28, 1866; Revised bonded warehouse regulations, March 1, 1869 ; Customs' shed regulations, September 7, 1872; Storage regulations for infiammable substances, March 16, 1877; Storage regulations for explosive substances, April 1883. Naar de plaatselijke behoeften waren deze regelingen in andere plaatsen eenigszins afwijkend, in hoofdzaak kwamen ' zij met de hier genoemde overeenJ). !) Het voorstel en de aanneming ervan door Japan in Dï Mabtens N. B. G. 2de Serie tome IV blz. 281 vlg. Zie ook Moobe, International Law Digest § 277. 2) Naar de op blz. 184 genoemde Japansche tractaten-verzameling van 1884. 3) De akte, waarin de bevoegdheden van het zelf besturend lichaam in Yokohama's vreemdelingenwijk staan omschreven, staat volgens Gbünfeld afgedrukt in John B. Black, Töung Japan, 2nd. vol., New-York etc. 1888. oxj vw. e>-—-—-— r !) Het voorstel en de aanneming ervan door Japan in Db Mabt N. B. G. 2enmalige ministers Röell, van der Sleyden, Spbenger van !yk, Bergsma en van der Kaay 2), aan de andere zijde trad e toenmalige minister-resident van Japan in Den Haag, de eer Akabané Shiro op. Het resultaat hunner werkzaameid was een tractaat en een protocol, overgangsbepalingen evattend, dat geacht moet worden van het eigenlijke tractaat eel uit te maken (art. 5 van het protocol), terwijl er bijbehoort sne verklaring van den Japanschen minister-resident nopens et tijdstip der inwerking-treding van het tractaat. Deze rie stukken zijn alle te «vinden in het koninklijk besluit epalende de plaatsing in het Staatsblad van het traclat, 1897 S. 199, eveneens opgenomen 1898 ï. S. 49, apan nog slechts met eiken staat afzonderlijk en doet daarmede het Bgrip der westersche collectiviteit verdwijnen ; 1888: tractaat met exico op den voet van volkomen gelijkheid; 1889: een verdrag geoten met de Vereenigde Staten, dat door de regeering te Washington iet werd goedgekeurd, en een plan voorgelegd aan Engeland, dat x>r het Japansche publiek scherp werd afgekeurd, omdat het belalde dat er nog vreemde rechters in het hoogste hof zouden zitten; larna tijdelijke staking der besprekingen; ijverig voortwerken aan s Japansche wetgeving; 1894: tractaat met Engeland; 1896: tractaat et Nederland. Men vindt min of meer volledige beschrijvingen van de herzieningsjschiedenis in Hishida, op blz. 187—146; in Mooeb's International aw Digest § 850; in het verhandelde over de Nederlandsche begroongen van Buitenlandsche zaken van 1875—'96 in de Staten-Generaal i in de memorie van toelichting van het tractaat van 1896. 1) „Enkele leden zouden er de voorkeur aan hebben gegeven, dat le oude traditie gevolgd en het tractaat niet te 's-Gravenhage, maar n Japan gesloten ware en daarbij niet van de Engelsche, maar van le Nederlandsche taal ware gebruik gemaakt. Andere leden waren laarentegen van oordeel, dat het uiten van zulke wenschen en het itellen van zulke eischen niet is in overeenstemming met den actueelen ;oestand" (Handelingen Eerste Kamer 1896—'97 Mz. 828). 2) Moest in dit groot getal onderhandelaars aan Nederlandschen uit de beteekenis van den stap waartoe werd overgegaan uitkomen ? GEN. HET HANDELSVERD] 155 1897 Gb. 32 en 1897 Pb. 18. Zij zijn hierachter als bijlage VIII afgedrukt. Het verdrag is vervolgens door de Staten-Generaal goedgekeurd *); deze goedkeuring was, in tegenstelling tot het zoo goed als niet wederkeerige verdrag van 1858, vereischt omdat het tractaat onderscheiden bepalingen bevatte, die onderwerpen regelden, tot de bevoegdheid van den Nederlandschen wetgever behoorende en dus vallende onder het begrip „wettelijke rechten" van art. 59 onzer Grondweta); men zie slechts de bepalingen over het verblijf van Japanners tenrijl de ratificatie-oorkonden den 208ten Augustus 1897 te Tokio zijn uitgewisseld, waarmede het tractaat volkomen rechtskracht verkreeg. Was het verdrag van 1858 gesteld in het Nederlandsch, toen de diplomatieke taal in Japan, het nieuwe luidde in het Engelsch, een bewijs hoezeer Nederland onder de mogendbeden, die met Japan in betrekking stonden, op het tweede plan was geraakt. Dat juist het Engelsch als verdragstaai was gekozen, was, blijkens de memorie van antwoord op het voorloopig verslag door de Tweede Kamer over het wetsontwerp tot goedkeuring van het tractaat uitgebracht, hierdoor te verklaren, dat de Japansche regeering aan de onze een in het Engelsch opgesteld verdragsontwerp had voorgelegd, terwijl onze regeering er geen bezwaar in zag het verdrag in het Engelsch te sluiten,, „omdat de vergelijking met de „door Japan met de Vereenigde Staten van Amerika en „Groot-Britannië gesloten verdragen daardoor werd verge„makkeHjkt" (memorie van antwoord). Het tractaat werkte in geheel Nederland (Rijk in Europa), ■!) Handelingen Tweede Kamer 1896—'97 bijlagen n°. 160, handelingen blz. 1188; id. Eerste Eamer blz. 311, 816, 828, 365; wet van 2 Mei 1897 S. 129 156 WE TIJD (1858—H geheel Japan, en gedeeltelijk in de Nederlandsche koloniën (niet voorzooveel de aanstelling en de bevoegdheden van consulaire ambtenaren betreft, zie blz. 106); het week in dit opzicht af van het oude tractaat, waarvan slechts één bepaling (over de vertegenwoordiging van Japan) in Nederland werkte. Volgens de in bijna alle tractaten der nieuwe reeks voorkomende bepaling van art. XIX1) zou het tractaat in werking treden een jaar nadat de Japansche regeering zou hebben bericht, dat zij zulks wenschte, welke mededeeling niet zou mogen geschieden vóór 17 Juli 1898, zoodat het verdrag op zijn vroegst op 17 Juli 1899 kon beginnen te gelden, bijna drie jaren dus na de sluiting. De reden hiervan was, dat de Japansche wetgeving en staatsinstellingen nog niet geheel voltooid waren en in die tusschenpoos de noodige waarborgen voor eene behoorlijke rechtsbedoeling nog ontbraken, welke de vreemde mogendheden hadden verlangd bij hunne toestemming tot opheffing der consulaire, rechtspraak. In de bij ons tractaat behoorende verklaring beloofde Japan nog eens uitdrukkelijk, de mededeeling, dat het inwerkingtreding wenschte, ook na den volgens art. XIX vroegst geoorloofden datum niet te zullen doen, voor en aleer de nieuwe wetboeken van het keizerrijk in hun geheel van kracht zouden zijn geworden. Hoeveel Japan eraan gelegen was, zoo spoedig mogelijk van de gehate bepalingen der oude tractaten te zijn bevrijd, blijkt hieruit dat, naar uit eene mededeeling in de Nederlandsche Staatscourant van 27 Juli 1898 n°. 173 mag worden afgeleid, de Japansche regeering dadelijk op 17 Juli daaraan voorafgaande verklaard heeft, dat zij, gezien de met spoed verrichte voltooiing der Japansche codificatie2), de inwerkingtreding van ons tractaat tegen 17 Juli 1899 wenschte. Dergelijke verklaringen werden ook gedaan aan de andere 1\ T AA 1 .tot, Alt arHTral ta ir, „ork.n^ MA O „„«.1 Jl_ DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVEBDRAG VAN 1896. 157 mogendheden die nieuwe verdragen hadden gesloten *). Vanaf den dag der inwerkingtreding zouden volgens art. XVIII de vroegere tractaten zijn vervallen; onder die vroegere tractaten noemt het artikel ook nog de additioneele artikelen van 1857, ten onrechte, want het tractaat van 1858 had die in art. 10 lid 2 reeds afgeschaft. Over de buitenwerkingstelling der oude tariefbepalingen zie men nog protocol art. 1. Volgens art. XIX zou het tractaat aan beide zijden opzegbaar zijn elf jaren na den dag waarop het van kracht zou zijn geworden, en die kracht twaalf maanden na de opzegging verliezen. Hier treedt dus een groot verschil aan den dag tusschen het nieuwe en het oude tractaat: het oude was voor altijd vastgesteld, het nieuwe verdrag daarentegen was het eerste tractaat tusschen Nederland en Japan, dat (door beide partyen) kon worden opgezegd; bepaald was slechts dat het in ieder geval twaalf jaar zou gelden. Dat en waarom de Japansche regéering van hare opzeggingsbevoegdheid op den vroegst mogelijken datum gebruik maakte, is op blz. 92—93 reeds uiteen gezet; vanaf den dag, waarop het tractaat van 1896 zijne geldigheid door de Japansche opzegging verloor (17 Juli 1911), tot aan dien, waarop een nieuw tractaat zou zijn gesloten (dit geschiedde op 6 Juli 1912) beloofden Nederland en Japan elkaar over en weer behandeling op den voet van meest- i) Het Fransche en Oostenrijksche tractaat traden pas op 4 Augustus in werking; van J.7 Juli tot 4 Augustus waren de Franschen en Oostenrijkers dus nog in het bezit van de voordeelen der oude tractaten, de andere staten niet meer. Daar do meestbegunstigingsclausule van ons verdrag zich alleen uitstrekte tot /.commerce,. industry and navigation" (art, XIV), konden wij dus gedurende die 18 dagen geen aanspraken doen gelden op consulaire rechtspraak, wel echter op die door de Franschen en Oostenrijkers boven ons genoten voordeelen, die wèl onder het bereik van onze meest-begunstigingsclausule vielen. Of wij aanspraken daarop hebben gemaakt is mij niet bekend; de Amerikanen, die ongeveer in hetzelfde geval verkeerden als wy, deden het wel (For. rel. 1899 blz. 467—468). 58 DE NIEUWE TIJD (1858-*—HEDENh begunstigde natie (uitwisseling der desbetreffende nota's van 28 Juli 1911, zie bijlage X). Algemeene ken- Japan, zoo werd reeds op blz. 92 in het overzicht van denkinhoud Van^e b©teekenis en den samenhang der drie Nederlandsch— Japansche handelsverdragen in het kort uiteengezet, is door de nieuwe verdragenreeks als volkomen *) gelijke der westersche staten erkend. Dat wil niet zeggen, dat het uitdrukkelijk in de rechtsgemeenschap der westersche staten werd opgenomen, zooals Turkije bij art 7 van het verdrag van Parijs van 1856 2) in het „concert Europeen", neen, uit den inhoud van die verdragen kan die gelijkstelling slechts worden opgemaakt, zij geschiedde stilzwijgend. Tot de erkenning-van die gelijkheid was en is men al gedwongen bij eene oppervlakkige lezing ook van den Nederlandschen verdragstext; vooral waar men in het oude verdrag slechts zag bepalingen die regelen inhielden omtrent wat in Japan rechtens zou zijn, treft hier de groote mate van wederkeerigheid, blijkend uit vele wendingen (al dadelijk b.v. luidt het begin van art. 1: „The subjects of each of the two High Contracting Parties") en, gelijk bekend, is wederkeerigheid in verdragen een gelijkwaardigheidsmeter voor de verdragsluitende partijen 3). Naast de opzegbaarheid is die wederkeerigheid de tweede belangrijke nieuwe trek van het tractaat van 1896; voortaan zal zij steeds in de Nederlandsch—Japansche rechtsbetrekkingen, op slechts enkele uitzonderingen na, aan te wijzen zijn. Dat die wederkeerigheid niet volkomen was en conventioneele tarief bepalingen ten laste van Japan o.a. in het verdrag met Engeland als het ware nog een üdteeken vormden van den ouden opendeur-toestand, werd ») Uit Japan's toelating tot de postverdragen en de Roode Kruisconventie, beide vallend vóór 1896 (zie resp. afdeeling 111 van dit hoofdstak en blz. 151), blijkt dat ten opzichte van sommige materies de gelijkstelling van Japan met het westen reeds eerder werd aangenomen. 2) Dr Clercq VII blz. 59. 3) In dit verband zij gewezen naar Prof. van Eysinga's Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1818, hoofdstuk II § 2. de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1896. 159 in § 1 van deze afdeeling reeds besproken; in ons verdrag kwam zulk eene bepaling niet voor; hierover aanstonds nader. In het nieuwe verdrag treffen — afgezien van het tarief Bijzonderheden, waarop op blz. 163—165 wordt teruggekomen — als de twee belangrijkste punten de algeheele openstelling van Japan en de opheffing van de exterritoriale positie der vreemdelingen. Deze beide belangrijke wijzigingen van den vroegeren toestand geven aanleiding tot de volgende opmerkingen: 1°. wat betreft de algeheele openstelling des lands moet Openstelling van worden gezegd, dat deze meer leek dan zij inderdaad be-&eneel -Japan. ■ ijt /■!_■ j j j mm i Geschillen over teekende. Japan (is hier onder andere drnfveeren ook nog, . , ° de eeuwigdaren- een overblijfsel van de oude neiging tot afsluiting in het de pachtrechten, spel?) houdt nog in 1919 de vreemdelingen zooveel het kan buiten zijn gebied, en legde ook in het laatst der vorige eeuw. dit voornemen aan den dag. Over de beperkende voorwaarden, waaronder vreemdelingen er land in eigendom kunnen verwerven, zal in de volgende paragraaf dezer afdeeling worden gesproken; genoeg zij het hier op te merken, dat het vreemdelingen-element na de algeheele openstelling des lands bij lange na niet is toegenomen in evenredigheid met de meerdere voor hen vrij gekomen vestigingsruimte. Eene lijst der havens, die na de sluiting der nieuwe tractaten buiten de oude verdragshavens voor de vreemdelingen toegankelijk werden, vindt men in eene keizerlijke ordonnantie van 12 Juli 1899, in vertaling opgenomen in Moore's International Law Digest § 851. Gepaard aan de openstelling van het geheele land ging de opheffing der „settlements"; zij werden blijkens art. 3 van het bij het tractaat behoorend protocol in de aangrenzende Japansche gemeenten opgenomen en zoo zijn sedert 1899 deze eigenaardige internationale juridische lichamen in Japan verdwenen. In weerwil van hunne opheffing deden de oude settlements nog lang hunne nawerking gevoelen, zij schijnen dat zelfs nog heden ten dage te doen. De eeuwigdurende keizerlijke ordonnantie van 12 Juli 1899, in vertalir opgenomen in Moore's International Law Digest § 85 Gepaard aan de openstelling van het geheele land gir de opheffing der „settlements"; zij werden blijkens art. 3 va het bij het tractaat behoorend protocol in de aangrenzend Japansche gemeenten opgenomen en zoo zijn sedert 18£ deze eigenaardige internationale juridische lichamen i Japan verdwenen. In weerwil van hunne opheffing deden de oude setth ments nog lang hunne nawerking gevoelen, zij schijne 160 crwE tijd riöoo—] pachtrechten der vreemdelingen toch op de stukken grond, vroeger in de settlements gelegen, bleven bestaan, terwijl er geenerlei andere bedingen ten aanzien van die terreinen zouden mogen worden gemaakt dan die welke de bestaande contracten bevatten (art. 3 lid 3 van het protocol). Met een beroep nu op die, ook in de tractaten door Japan met andere landen gesloten voorkomende, bepaling, protesteerden de belanghebbende* vreemdelingen, toen de Japansche regeering zekere belasting wilde gaan heffen van de op de oude settlements-gronden gebouwde huizen; zij beweerden dat volgens de verdragen van hen geenerlei betalingen dan die van de pachtsom konden worden geeischt, zoomin in den vorm van eene belasting op de terreinen als op de gebouwen daarop gesticht. Japan hield daartegenover zijn recht tot belastingheffing op die gebouwen staande. De regeeringen bemoeiden zich met de zaak en stelden zich op het standpunt hunner onderdanen; het gepleegd overleg van drie der grootste belanghebbenden: Duitschland, Engeland en Frankrijk, met Japan had tengevolge, dat in 1902 een compromis werd gesloten, waarbij de quaestie of door de tractaatsbepalingen belastingheffing werd verboden alleen van de stukken grond der oude settlements, of ook van de daarop staande gebouwen, aan het Haagsche Arbitrage-Hof ter beslissing werd opgedragen. Het Hof stelde bij uitspraak van 22 Mei 1905 *) de drie Europeesche staten in het gelijk (zie Recueil des actes et protocoles concernant le litige entre 1'AHemagne, la France, la Grande-Bretagne d'une part et le Japon d'autre part, La Haye 1905). Deze uitspraak was, zooals vanzelf spreekt, ook van belang voor niet-arbitreerende staten, voorzoover n.1. ook hun onderdanen nog land in de oude i) Men zie over deze uitspraak E. Sihon, Natur und völkerrechtliche Tragweite des Urteils des Haager Permanenten Schiedsgerichtshofes vom 22. Mai 1905, diss. G-reifswald 1908, en een artikel van*** in Rev. de dr. int. public, tome XII, blz. 492; het vonnis staat ook DB HAltt>EL8VEBDBAGEN\ HET HANDELSVEBDBAG VAN 1896. 161 settlement-terreinen hadden liggen. De verwachting echter, dat met deze uitspraak de quaestie der belastbaarheid van die stukken gronds en de daarop gestichte gebouwen definitief zou zijn opgelost, waartoe de bewoordingen der Haagsche uitspraak alle aanleiding gaven *), is niet bewaarheid. „Ueber „das Ausmasz der Steuerfreiheiten, die den Fremden zustehen „sollen, herrscht noch immer keine Klarheit, und noch im „letzten Jahr (1912) kam es zwischen Fremden und den „japanischen Behörden darüber zu Miszhelligkeiten, die von „der japanischen Regierung vorlaufig zum Schweigen gebracht wurden" (Grünpbld blz. 186). Vandaar de noteverbale van den Japanschen gezant in Deh Haag van 2 Maart 1912, afgedrukt achter het handelsverdrag van den 6a,n Juli van dat jaar (bijl. XI). Deze note-verbale behelst, dat inzake de quaestie der eeuwigdurende pachtrechten de Nederlandsche onderdanen, die daar belang bij hebben, in geen enkel opzicht minder gunstig zullen worden behandeld dan de onderdanen der meestbegunstigde natie. Of op het oogenblik dat deze regels worden afgedrukt de quaestie hare definitieve oplossing reeds heeft gevonden, is mij niet bekend. Er zijn, zij het in geringe mate, Neder-' landsche belangen bij betrokken; „er wonen te Yokohama, „en wellicht ook elders, eenige, hoewel zeer weinig Hollan„ders die gronden in eeuwige pacht hebben" (Nederlandsche gezant te Tokio aan den minister van buitenlandsche zaken, Oranjeboek 1911 blz. 15). 2°. verviel de exterritoriale positie der vreemdelingen; Opheffing van hunne fiscale positie maakte geen verschil meer met diede extemtori- ... ale positie der van vreemdelingen m westersche staten, en de consulaire vreem' série tome XXX blz. 198. 2) „Each of the High Contracting Parties may appoint Consuls„General, Consuls, Vice-Consuls and Consolar-Agents in all the ports, „cities and places of the other, except in those where it may not be „convenlent to recognize such officers." DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN ÏOVO. 16' voerige systematische behandeling worden afgezien. De afzonderlijke artikelen zijn op zichzelf meestal duidelijk (afgezien misschien van art. XVII, dat dadelijk bij de behandeling van het „Japannerwetje" ter sprake komt), zoodat vrijheid is gevonden om te hunnen aanzien naar den text zelf (bijl. IX) te verwijzen; waar noodig of wenschelijk, zijn in deze bijlage eenige opmerkingen of toelichtingen bijgevoegd, ontleend aan de tusschen de Regeering en de Staten-Generaal gewisselde stukken. Op de sluiting van het tractaat van 1896 volgde onver- Het „Japannerwachts eene verandering in onze Indische wetgeving, welke, wetJe • terwijl zij onder de bevolking van ons land en van Indië zelf geen groote opschudding veroorzaakte, daarentegen vrij groote opwinding wekte in de Staten-Generaal, die zooveel meer dan de buitenwereld van de totstandkoming van ons nieuwe tractaat met Japan hadden gezien. Wat toch was het geval? In het eerste lid van artikel XVII van het tractaat was opgenomen de volgende bepaling betreffende den rechtstoestand der Japansche onderdanen in de Nederlandsche koloniën: „the stipulations of the present treaty „shall be applicable, so far as the laws permit, to all „the colonies and foreign possessions of her Netherland „Majesty". Wat beteekenden die door ons cursief gedrukte woorden ? In het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp tot goedkeuring van het tractaat had „men" er zijne waardeering over uitgesproken dat het der regeering gelukt was deze bepaling opgenomen te krijgen, „men „vleide zich, dat door dit voorbehoud alles vérkregen is, „wat wij behoeven tot handhaving van de bepalingen „onzer wetten en verordeningen tegenover vreemde Oosterlingen" *). De regeering had dezen lof der Kamer hoffelijk 1) Zie blz. 146—147. 168 de nieuwe tijd (löÖÖ heden). aanvaard; in de memorie van antwoord heette het: „Aangenaam was haar daarbij in het bijzonder te mogen ver„nemen, hoe het door vele leden op prijs werd gesteld, „dat het den ondergeteekenden is mogen gelukken het „voorbehoud van art. 17, Is** lid, „so far as the laws „„permit" waarvan het gewicht blijkbaar aan die leden „niet ontgaan is, in het tractaat te doen opnemen. Dit „voorbehoud heeft tengevolge, dat wijziging der bepalingen „van onze wetten en verordeningen ten aanzien van vreemde „oosterlingen niet noodig is". Uitdrukkelijk was hiermede te kennen gegeven dat het tractaat eenige uitvoerings-wet ten aanzien van de Japanners op dit punt niet voorschreef. Wel zeer onverwachts dan ook werd ongeveer een jaar later, nadat inmiddels het ministerie Roëll—van Houten door het ministerie Pierson was opgevolgd, een ontwerp van' wet aan de Staten-Generaal voorgelegd tot wijziging van art. 109 van het regeeringsreglement voor Nederlandsch-Indië, „in verband met het op 8 September 1896 „met Japan gesloten verdrag van handel en scheepvaart" *). Het ontwerp bedoelde, de Japanners, in afwijking van het toen nog geldend voorschrift uit het regeeringsreglement, in rechtspositie niet langer, zooals alle andere „vreemde „oosterlingen", met inlanders, doch met Europeanen gelijk te stellen. De Staten-Generaal toonden zich over de indiening van dit ontwerp, waartoe de inleidende maatregelen bovendien nog door den vorigen minister van koloniën Bkrgsma, medeonderteekenaar van het tractaat, bleken te zijn genomen2), ten hoogste verwonderd8). Het tractaat bevatte, zooals ») Handelingen Tweede Kamer 1897—'98 bijl. n°. 228, 2. 2) Zie o.a. Handelingen Eerste Kamer 1898—'99 blz. 383 (memorie van antwoord). 3) Men leze b.v. het voorloopig verslag zoowel van de Eerste als van de Tweede Kamer, resp. Handelingen 1898—'99 blz. 356—361 en bijl. n°. 67, 1. de handelsverdragen. het handelsverdrag van 1896. LVV gezegd, in art. XVII lid 1, tot voldoening van Regeering sn Staten-Generaal, een waarborg, dat onze Indische wetgeving niet behoefde te worden veranderd, en nu werd iesniettegenstaande niet minder dan een voorstel tot algeheele gelijkstelling van Japanners met Europeanen bij de Kamers aanhangig gemaakt ? Lezing van de Kamerstukken Ejeeft den indruk, dat de voorgestelde maatregel de StatenGeneraal zeer onaangenaam trof en dat hij ten slotte eigenlijk illeen werd aangenomen, omdat men de bezwaren, aan de verwerping van het eenmaal ingediende wetsontwerp verbonden, grooter achtte dan die, welke de aanneming ervan met zich sou brengen. Dat er overigens leden waren, die het voorstel mvoorwaardehjk in bescherming namen, zij hier niet onvermeld gelaten. Welke was de drijfveer die de regeering tot het indienen pan het wetsontwerp had aangezet? Men -mompelde, dat drang uit het buitenland haar tot lezen stap had bewogen; voor zoover mij bekend is dit ->unt nooit geheel opgehelderd. In de Staten-Generaal werd iet ter sprake gebracht, doch een afdoend antwoord gaf ie regeering niet. Op eene vraag van het Tweede Kamerlid van Karnebeek, of Japan aandrang had uitgeoefend, mtwoordde b.v. minister Cbemeb: „dat de Japansche „Regeering op volkomen correcte wijze aan onze Regeering „toen (d.i. bij de onderhandelingen over het tractaat, v. K.) „en meermalen heeft te kennen gegeven, dat het haar zeer „aangenaam zou zijn, dat bij de positie, welke hare onderdanen tegenwoordig innemen, deze geheel gelijk gesteld „zouden worden met Europeanen, waar de Europeesche „mogendheden en Noord-Amerika niet het minste bezwaar „hadden gehad om hun onderdanen te brengen onder de „Japansche jurisdictie". Alle geruchten werden met die svoorden voorzeker niet gelogenstraft. Ook in de periodieke pers werden stemmen gehoord, die over aandrang van, L7Ü db nieuwe tijd (1858—heden). Lamberts in de Indische Mercuur van 15 April 1899 •). Hoe verdedigde de regeering haar voorstel? Met een jeroep op het bestaan eener talrijke kolonie van ontwikkelde rapanners in Nederlandsch-Indië kon zij niet aankomen 2). Hare grootste kracht zocht zij in het argument, dat de gelijkstelling van Japan met westersche staten noodzakeijkerwijs moest worden gevolgd door gelijkstelling van rapanners met Europeanen in' onze Indische wetgeving; il waren wij daartoe volgens het tractaat niet verplicht, le feitelijke omstandigheden brachten die gelijkstelling met ■ich3). Tegen deze logica waren de Staten-Generaal op ien duur niet bestand; hunne oppositie was, voorzoover liet in de Tweede Kamer partijpolitiek in het spel was, mar het schijnt vooral gewekt — en begrijpelijk is dit seker — door het feit, dat de regeering in 1897 verzekerd iad, dat onze Indische wetgeving naar aanleiding van het iractaat met Japan niet behoefde te worden ge wijzigd, terwijl »en jaar later deze verandering werd voorgesteld, — niet jchter zoozeer door diepgaande principiëele bezwaren. !) Laatstelijk verklaarde nog de heer Van Kol in de Eerste Kamer, iprekend over de wenschelijkheid van gelijkstelling in rechtspositie net Europeanen van de Chineezen: „Reeds 20 jaren geleden heeft ,men dat gedaan ten aanzien van de Japanners, op aandringen van ,het buitenland" (Handelingen 1917—'18 blz. 776), welke uitlating mweersproken bleef. 2) Als argument tegen de gelijkstelling van Japanners met Europeanen verd door den tijdschriften-overzichtschrijver van de „Indische Gids" >.a. genoemd „het gehalte der vertegenwoordigers van dat interessante ,ras, die tot nu toe tot ons kwamen: de lieve bewoonstertjes der ,roemah Djapan, welke tegenwoordig in onze Indische hoofdsteden ,een gelijksoortige plaats innemen als de inrichtingen die officieel te .Amsterdam zijn afgeschaft" (Indische Gids 1899 I blz. 587). Nog in lit jaar sprak de heer Van Kol in de Eerste Kamer van „de Japansche .prostituees, die, toen de gelijkstelling krachtens artikel 109 van het .Regeeringsreglement tusschen Japanners en Europeanen werd doorgevoerd, de eenige Japansche bewoners van den Ned. Indischen Archipel DE HANDELSVERDRAGEN. HET HANDELSVERDRAG VAN 1896. 71 Minder sloeg het tweede, zwakkere argument der regeering in, dat n.1. lid 1 van art. XVLT uit het Japansche tractaat eene bedenkelijke mate van tweeslachtigheid in de Indische wetgeving teweeg dreigde te zullen brengen. Het voorbehoud „so far as the laws permit" moest n.1. naar deheerRóELL, onder wiens leiding de onderhandelingen over het tractaat aan onze zijde waren gevoerd, met een beroep op de diplomatiekè gedachtenwisseling bij de totstandkoming van het tractaat aantoonde *), zóó worden uitgelegd, dat het betrekking had op „les dispositions légales existantes au moment de la conclusion du traité", m.a.w.: het tractaat verplichtte Nederland, om ten aanzien van de rechtspositie der Japanners in de koloniale wetgeving der toekomst geen andere dan de in bestaande wetten en verordeningen voorkomende afwijkingen van de in de eerste plaats voor het moederland gemaakte tractaatsbepalingen op te nemen. Afwijkingen, opgenomen in wetten en verordeningen bestaande op het oogenblik van de sluiting van het tractaat, zou Nederland dus ook in de toekomstige normen mogen bestendigen of overnemen, nieuwe afwijkingen der betreffende verdragsvoorschriften daarentegen zouden niet mogen worden gemaakt. Door nu de Japanners geheel met Europeanen ' gelijk te stellen, wilde men verhinderen, dat tengevolge van deze regeling onze koloniale wetgeving in de toekomst eene ongewenschte tweeslachtigheid zou vertoonen. Vermelding verdient nog, dat de regeering reeds in de memorie van toelichting er den nadruk op legde, dat de strekking van het wetsvoorstel geenszins was eene herziening van de beginselen van artikel 109 van het regeeringsreglement aan de orde te stellen. Het einde der beraadslagingen in de Staten-Generaal was, dat, gelijk reeds is opgemerkt, het wetsvoorstel door beide 1) Zie zijne nota, toegevoegd aan het Voorloopig verslag der Eerste Kamer, Handelingen 1898—'99 blz. 859. Kamers werd aangenomen. Eene poging om deze wijziging van art. 109 op de lange baan te schuiven, ondernomen ioor de heeren Mackay en Dr. Küypbe, die als leider der oppositie de regeering vinnig te lijf ging, is mislukt. Daar artikel 109 van het regeeringsreglement den grondslag vormt der rechtspositie ook van de Japanners in Nederlandsch-Indie, zijn dezen sedert de hier besproken wijziging in eens over de geheele linie van NederlandschLndische wetten en verordeningen, oud en nieuw, met Ëuropeanen gelijk gesteld. Aangezien, gelijk op blz. 146 werd opgemerkt, de Japanners in Suriname en Curacao niet bij vreemdeüngen van wes;erschen oorsprong achter stonden, was eene verandering n onze west-indische regeeringsreglementen niet noodig. \ 4. Het handelsverdrag van 1912 en de overige thans tusschen Nederland en Japan bestaande rechtsbanden. Hoe hadden de twee landen zich ontwikkeld, toen het ïandelsverdrag van 1896 door Japan in 1910 werd opgelegd? Er was toen, vooral in Japan, zoo veel veranderd, lat daar de aandacht wel even op gevestigd mag worden. Over ons land kan met eene vluchtige herinnering vorden volstaan. Sedert Japan's openstelling was het snel n bloei toegenomen en tot een materiëel en geestelijk éveil ontloken. De omvang van het grondgebied van den Nederlandschen staat was niet veranderd, zijn gezag daar>innen, met name in de oost-aziatische koloniën, zeer vertevigd. Nederland had een tijdperk van gezonden en egelmatigen groei achter zich. Een geheel anders verloopen groeitijd had Japan achter ich. Sinds 1858 was het van niet-westersch derderangs- HET HANDELSVERDRAG VAN 1912 ETC. 17! macht van wapenen te land en ter zee. Deze in ongelooflijk korten tijd verkregen ontwikkeling, in de geschiedenis weergaloos, was niet zonder schokken gegaan, ja haast stuipachtig verloopen. Eerst had, in de zestiger jaren, een burgerkrijg vele krachten van het pas herboren land verslonden, later had het een tweetal oorlogen gevoerd, waarvan vooral de tweede: die met Rusland, het land aan een economischen afgrond bracht. Doch het wist dien te ontwijken en ontwikkelde zich verder, maar is nog altijd inet volgroeid. Het zoekt nog steeds uitwegen voor zijn teveel aan kracht. Een van die uitwegen vond Japan aan de overzijde der zee: in Korea. Weliswaar had het zich de springplank, die het noodig had om zich met succes op dat slapende land te kunnen werpen: het Chineesche schiereiland Kwantung, door den tegenstand der mogendheden bij zijn vrede met China van 1895 nog zien ontgaan ; het verkreeg echter de opvolging in de pacht van Kwantung, inmiddels door Rusland bezet en in Port-Arthur tot een krachtig bolwerk gemaakt, als een deel van den buit uit den oorlog met dien staat van 1904—1905. Nadat vanaf 1905 een Japansch protectoraat over Korea was gevestigd geweest, werd het „land der morgenkalmte" in Augustus van 1910 geannexeerd '), om voortaan onder den naam van „Chosen" deel uit te maken van het Japansche keizerrijk. Het buitenland, ook Nederland, heeft zich niet tegen dezen stap verzet en legde zich dus bij de gewelddaad neer. Afgezien van het Japansche invloedsgebied in Manchurije, ook eene vrucht van den oorlog met Rusland, bestond omstreeks den tijd, waarin de reeks van handelsverdragen uit de negentiger jaren buiten werking trad (1911), de Japansche staat uit de eilanden van oud-Japan, Formosa, zuid-Sachalin, Korea en het schiereiland Kwantung, dat • !) Tractaat tusschen Japan en Korea, De Martens, N E,. G. 3me série tome IV blz. 24. 174 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). DE BANDELSVEBD] van China was gepacht, samen eene vermeerdering opleverend van + 4/5 van het oorspronkelijk gebied. eWende^har.6 ^* „grooter-Japan" nu zegde op 17 Juli 1910 de bedelsverdragen staande handelsverdragen met de westersche staten op, E met het Wes-0ok dat met Nederland1), zoodat zij alle op 17 Juli 1911 n 0J>" hunne kracht zouden verhezen. Het had voor dien stap twee nauw samenhangende motieven, een gevoels- en een zakelijken beweeggrond. De eerste was, dat het verdragen, waarin het eenzijdig toezeggingen op tariefgebied had gedaan, beneden zijne waardigheid als groote mogendheid achtte; de tweede, den doorslag gevende, dat het door die opzegging de kans kreeg om autonoom te worden op tariefgebied en tevens om de lage invoerrechten af te schaffen, die het met het oog op de eigen nijverheid niet langer wenschte. Zeer duidelijk is dit laatste onder woorden gebracht door den bekenden voorman der Duitsehe nationaal-libera len Stresemann, die bij de behandeling van het Duitsch- Japansche handelsverdrag van 1911 in den Rijksdag zeide: „Der gegenwartige „Vertrag zeigt die auszerordentliche Erstarkung Japans als „Industrieland. ... Mit dieser wachsenden Erstarkung Japans „in industrieller Hinsicht ist dort natürlich auch der Wnnsch •„nach einer Tarifautonomie gewachsen. Jene Hochschutz„welle, die durch alle Lander der Wélt gekt, hot auch „Japan ergriffen"2). Zoo was het: ook Japan wilde zich een sterk protectionistisch getint tarief geven; de oude verdragen verhinderden het daarin, dus moesten zij worden opgezegd. Japan's wen- Van stonde af aan was het Japan's bedoeling dat de schen en plan-verdragen door nieuwe zouden worden vervangen.3); het der andere sta- moderne handelsverkeer kan den steun van vastheid ten daartegen-gevende handelsverdragen niet ontberen. Waar nu, zooals I over. i ') Nederlandsche Staatscourant van 27 Juli 1910 n°. 173 2) Verhandlungen des Beichstags (Stenographische Berichte) Band 268 blz. 7688. 3) Oranjeboek 1912 blz. 13. ET HANDELSVEBDBAG VAN l9l2 ETC. 175 zal blijken, het nieuwe Nederlandsche tractaat zeker in niet geringer mate dan de voorafgaande met de verdragen door Japan met andere staten gesloten samenhangt, is het noodig, de onderhandelingen welke aan de totstandkoming der tractatenreeks 1911—1912 voorafgingen, in haar geheel te overzien en niet alleen bij Nederland te blijven staan, doch ook na te gaan, hoe de voornaamste andere staten zich tegenover de Japansche wenschen gedroegen. Het is het beste daarbij zijne toeschouwersplaats te kiezen in Japan, de eenheid, vanwaaruit de draden uitgingen naar eene veelheid van wederpartijen. Het verloop der besprekingen is aldus het best te overzien. De aard dier besprekingen werd geheel bepaald en beheerscht door de plannen, die Japan op het gebied zijner handelspolitiek had ontworpen, waaromtrent het een en ander blijkt uit een drietal brieven van den toenmaligen Nederlandschen gezant te Tokio, Mr. van Roijen, aan den minister van buitenlandsche zaken, afgedrukt in het Oranjeboek 1911 blz. 14—16. De Japansche wenschen kwamen in het kort hierop neer: verkrijging, door middel van opzegging der bestaande handelsverdragen, van opheffing der daarin voorkomende, Japan eenzijdig drukkende, bepalingen en tegelijk van autonomie op tariefgebied. Aan deze autonomie wilde Japan zoo streng mogelijk vasthouden, al was het er op voorbereid, dat conventioneele tarief bepalingen in geringen omvang wellicht niet te vermijden zouden zijn; bij het opnemen daarvan in de nieuwe handelsverdragen sou echter stipt op wederkeerigheid worden gelet. De verkregen autonomie wilde het gebruiken om een nieuw tarief in te voeren, dat in verreweg de meeste gevallen hooger sou zijn dan het bestaande, ten einde de inkomsten der schatkist te vermeerderen en tevens de opkomende inlustrie krachtig te beschermen. Daarbij werd niet uit het )oe verloren, dat de eigenaardige toestand rl«r .Tn.rwmsr.ho 17( DE NIEUWE TIJD (1858 HEDEN). DE HANDELSVERDRAGEN. uitzonderingen toe te laten op die fiscale en protectionistische grondbeginselen van het nieuwe tarief, zoodat voor die gevallen soms zelfs lagere dan de bestaande rechten zouden worden vastgesteld. Een ontwerp-tariefwet naar deze plannen was reeds vóór de opzegging der verdragen in bewerking en werd tot wet verheven op 14 April 1910 *); zij zou op den dag van de buitenwerkingtreding der tractaten (17 Juli 1911) van kracht worden. Het nieuwe tarief was op vele punten zoo hoog, dat het, ware het onverzacht toegepast, den buitenlandschen invoer ernstig zou hebben benadeeld, misschien wat sommige artikelen betreft onmogelijk gemaakt. Het spreekt dan ook vanzelf, dat de verschillende landen, die hierdoor schade vreesden te lijden, in de eerste plaats de grootst-belanghebbende: Engeland, op middelen zonnen om dat te verhoeden. Het meest voor de hand lag, te trachten met Japan een tariefverdrag op den grondslag van wederkeerigheid te sluiten, waarbij dus beide partijen iets van hun tarief Onderhandelin- van invoerrechten zouden moeten laten vallen. De Vereenigde gen en verdrag- Staten, waarmee Japan het eerst ging onderhandelen2), - u***n8,ne*^er" hadden het er, althans voorloopig, niet voor over, omhun- schillende staten, r D waaronder ooknerzijds concessies op het gebied der invoerrechten aan Nederland. Japan te doen en vergenoegden zich met eene meestbegunstigingsclausule8). Had deze protectionistische staat op de genoemde wijze misschien iets kunnen bereiken, voor Engeland kwam die weg niet in aanmerking. De 1) Verhandlnngen des Beichstags Band 282 (Anlagen zn den Stenograpbischen Berichten) n° 1107 blz. 61; voor de vindplaats van het bijbehoorend tarief zij verwezen naar blz 93 noot 1 van dit proefschrift. 2) Het is merkwaardig, dat blijkbaar (Oranjeboek 1911 blz. 14—15) Japan er op gesteld was om, evenals in 1894—'99, de onderhandelingen in de verschillende hoofdsteden der andere staten te voeren. Meende het aldns beter zijn wenschen te kunnen vervullen, dan wanneer het het geheele Westen in Tokio tegenover zich had gezien ? 3) De MARTKXsi N. B. G. Sm» série tome VI blz 729. HET HANDELSVERDRAG rechten die dit vrijhandelsland heft zijn zóó laag, dat zij geen basis voor een tariefverdrag kunnen vormen. Maar Engeland, het werd met een paar woorden op blz. 93 reeds in het licht gesield, beschikt, beschikte althans toen, nog wel over andere middelen om vreemde staten wat naar zijn hand te zetten: Japan had de Londensche geldmarkt en het verbond met het Britsche Rijk tezeer van noode, dan dat het daarvan had kunnen afzien als prijs voor het hoogere, uitsluitend autonome toltarief, dat het gaarne wilde invoeren. Zoo ziet men dan ook reeds den 3dwi April 1911 te Londen een verdrag tusschen Japan en Engeland1) tot stand komen, waarbij eerstgenoemde staat zijn wensch om niet meer aan con¬ ventioneele tarieven gebonden te zijn, stilzwijgend als onvervulbaar erkent: het verdrag bevat een aantal belangrijke concessies op het stuk van invoerrechten aan Engeland, dat daartegenover belooft een aantal Japansche „specialiteiten" (zijde, ruw koper, kamfer, matten, lakwaren en dergl.) vrij van invoerrechten te zullen toelaten; een tariefverdrag dus, dat bovendien niet als volkomen wederkeerig kan worden aangemerkt: de balans der concessies slaat door ten nadeele van Japan. — Nadat Jiet vervolgens met eenige kleinere staten eenvoudige meestbegunstigingstractaten had gesloten, trad Japan met het Duitsche Rijk in onderhandeling. Daarbij bleek weer duidelijk, hoe ongaarne het zich op tariefgebied bond. In de „Denkschrift"2), van wege de rijksregeering bij het verdrag gevoegd toen dit aan den Rijksdag werd voorgelegd, leest men n.1.: „Die Japanische Regierung steilte sich anfang„lich auf den Standpunkt, dasz sie mit Deutschland „überhaupt keinen Tarifvertrag abschlieszen wolle. Erst 1) De Mabtbns, N. B, Gr. 3m série tome VII blz. 413. 2) Verhandhuigen des Beichetags Band 282 (Anlagen zn den Stenorraphischen Berichten) n°. 1107 (voortaan aan te dulden als .Denkschrift") blz. 27. 12 178 DE NIEUWE TIJD (lööö—HEDEN). DE HANDELSVERDRAGEN. „nach langwierigen Verhandlungen gelang es, sie zum Auf„geben dieses Standpunkts zu bewegen. Sie knüpfte aber „ihr Einverstëtadnis an die Bedingung, dasz die beider„seitigen Zugestandnisse sich auf eine geringe Zahl von „Tarifnummern beschranken und dasz das Abkommen auf „der Grondlage eines gegenseitigen und gleichwertagen „Interessen-austausches abgeschlossen werde". Ondanks den aanvankelijken Japanschen tegenstand kwam dus onder de vermelde voorwaarde tóch een tariefverdrag met Duitsehland *) tot stand; de daarin gedane nieuwe Japansche concessies werden nog uitgebreid, toen eveneens met Frankrijk 2) en met Italië 3) tariefverdragen werden gesloten. De andere landen — ook Rusland en Oostenrijk-Hongarife — moesten zich met meestbegunstigingsverdragen vergenoegen, zooals zij meerendeels ook in 1896 hadden gesloten; Nederland verkeerde eveneens in die positie. Waarom zegde De vraag rijst, waarom Japan tegenover een staat als Japan niet alleen Nederland, waarmede het etechts door een meestbegunsti- fe. * ^f611"' 6 gingsverdrag was verbonden, dat oude verdrag niet in tar lei verdragen, o o o o maar ook de stand heeft gelaten en niet alleen de, de waarde der meestbegonsti- Nederlandsche meestbegunstigingsclausule bepalende, tarief- gingstracta en yQjjjxaggjj met enkele groote mogendheden opzegde ? De reden, die Japan tot opzegging ook van de verdragen van ± 1896 met ons land en andere in dezelfde positie verkeerende staten deed overgaan, moet gezocht worden in de bepalingen die niet over tariefquaesties handelen. Niet dat ik dit ergens zwart op wit vond vermeld, doch het schijnt de eenige aannemelijke oplossing. Vooral denke men dan aan de regeling der kustvaart in Japan, zooals die ia de tractaten der negentiger jaren was vastgelegd. Volgens deze zou die kustvaart bij Japansche wet worden geregeld, doch de vrachtvaart tusschen de 1) De Mabtens, N. B. G. 3me série tome VILT blz. 804. 2) »,»»»• VILT blz. 867. 3) » , » » » » IX blz. 486. bet handelsverdrag van 1912 etc 179 havens Nagasaki, Kobe, Yokohama en Hakodate in iedegeval aan onderdanen der verdragstaten zijn geoorloofd *) Dezen toestand wilde Japan geëindigd zien en de geheeh kustvaart aan de eigen vlag kunnen voorbehouden; van daar dat alle tractaten, waarin die bepaling voorkwam opgezegd moesten worden. Wat nu meer bepaaldelijk de Nederlandsch-Japansche onderhandelingen betreft, wanneer zij precies na de opzegging begonnen zijn, is mij niet bekend en doet ook niel veel ter zake; genoeg zij het, vast te stellen, dat zij te laai waren afgeloopen om het nieuwe tractaat, dat van di« besprekingen de vrucht .was, op het den 17den Juli 1911 afkopende verdrag van 1896 onmiddellijk te doen aansluiten. Ten einde echter den wederzijdschen handel dooi een tusschenliggend tijdvak van tractaatloosheid geen schade te berokkenen, zegden de Nederlandsche en de Japansche regeeringen elkaar, zooals reeds op blz. 157—158 werd vermeld, bij notawisseling van 28 Juni 1911 gedurende dien tijd de behandeling toe op den voet van de meestbegunstigde natie (bijlage X)2). Den 6den Juli 1912 eindelijk werd 'te 's-Gravenhage het nieuwe, thans nog geldende, tractaat van handel en scheepvaart op volkomen regelmatige wijze gesloten. Als gevolmachtigde onzer Koningin trad bij de onderhandelingen op de toenmalige minister van buitenlandsche zaken, Jhr. Mr. R. de Mabees van Swxndeben, terwijl de Japansche gezant te 's-Gravenhage, de heer Aimabo Sato, voor de wederpartij aan de voorafgaande besprekingen en de sluiting deelnam. Bij het verdrag behoort eene note-verbale van den Japanschen gezant over den rechtstoestand van de voor altijd verpachte terreinen der voormalige „settlements" en de naar aanleiding daarvan ge- *) Art 10 van het tractaat van 1896,. zie bijlage VIII. 2) Dergelijke voorloopige regelingen had Japan ook getroffen met Italië, België, Oostenrijk-Hongarije en Canada („Denkschrift" blz. 26). .80 DE NIEUWE TIJD (1858 — HEDEN). DE HANDELSVERDRAGEN. rezen gescnuien, en een dij ae uitwisseling aer ratmcatieakten opgemaakt protocol nopens de niet-toepasselijkheid der bepalingen uit het tractaat over de consulaire vertegenwoordiging op „de Nederlandsche overzeesche bezittingen en koloniën". Het tractaat met de beide bijvoegsels is in het Staatsblad geplaatst en te vinden in 1913 S. 389; het is eveneens opgenomen in 1914 I. S. 1, 1913 Gb. 80, 1913 Pb. 69 en hierachter als bijlage XI afgedrukt. Parlementaire Het verdrag is aan de Staten-Generaal ter goedkeugoedkeuring inring voorgelegd, omdat het bepalingen bevat, wettelijke rechten betreffend en daardoor valt onder art. 59 lid 2 j /-i j j. 100». _i_ 1. 3 rechten betreffend en daardoor valt onder art. 59 lid 2 der Grondwet van 1887; als een uit vele zij genoemd de bepaling, waarbij de Japansche vennootschappen van koophandel hier te lande worden erkend (art. 9 van het verdrag). De wet, waarbij de goedkeuring werd verleend, draagt behalve het contraseign van den minister van buitenlandsche zaken ook dat van de ministers van Landbouw, Nijverheid en Handel, van Financiën en van Koloniën *). Of het verdrag ook in Japan door het Parlement is goedgekeurd, is mij niet bekend. Ratificatie en Het verdrag is, zooals het is gesloten, zoowel door onze uitwisseling derKoningin alg door den Keizer van Japan geratificeerd, 'terwijl op 8 October 1913 te Tokio de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld, bij welke gelegenheid het bovengenoemde protocol werd opgemaakt. Daarmee had het • tractaat formeel volledige rechtskracht gekregen en kon het den volgenden dag in werking treden. Taal van het Het tractaat is, in tegenstelling met zijn voorganger, in verdrag. net Fransch gesteld. Werkingsom- Het verdrag is bestemd om te werken in het geheele vang. rechtsgebied van Nederland en van Japan, behoudens twee a) plaatselijk. !) Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal de Handelingen der Tweede Kamer 1912—'13 blz. 2293, 2495 en 3236 en bijlagen n°. 252 en Handelingen Eerste Kamer blz. 764, 771, 856 en 903. ET HANDELSVERDRAG VAN 1912- ETC. 181 uitzonderingen. De, eerste wordt gevormd door de "bepalingen over de consulaire vertegenwoordiging, welke wat Nederland betreft, alleen voor het Rijk in Europa zouden gelden; voor de Nederlandsche overzeesche gewesten bleef van kracht, zooals in het bij de uitwisseling der ratificatie-akten opgemaakte protocol nog eens uitdrukkelijk werd vastgesteld, de reeds op blz. 166 vermelde en hieronder nader te bespreken consulaire conventie voor de Nederlandsche koloniën van 27 April 1908, 1908 S. 281, 1908 I. S. 489, 1908 Gb. 54, 1908 Pb. 31, dit niettegenstaande art. 19 van het ' nieuwe verdrag. De tweede uitzondering wordt gevormd door de bepalingen der „déclaration", behoorende bij het Koreaansch-Japansche tractaat van 1910, waarbij Korea afstand deed van zijn souvereine rechten *). Daarin werd beloofd, dat, hoewel de Japansche tractaten naar streng recht voortaan ook op het Japansche staatsgebiedsdeel Korea (Chosen) toepasselijk zouden zijn en ook, voorzoover doenlijk, zouden worden toegepast, aldaar nog gedurende tien jaren (dus tot 1920) de invoer-, uitvoer- en scheepvaartrechten zouden worden geheven volgens de vóór de annexatie gegolden hebbende tarieven. Voor denzelfden tijd werd aan schepen, varende onder de vlag van een staat, die met Japan een (handels-) verdrag had gesloten, de uitoefening van de kustvaart tusschen de opengestelde havens van Korea toegestaan. Het tractaat trad in werking „le lendemain de l'échange b) tijdelijk, des ratifications" (art. 20), dat is dus geweest den 9den October 1913, en zal van kracht blijven totdat 12 maanden zullen zijn verloopen na den dag, waarop een der partijen het zal opzeggen. Het is dus naar de letter te allen tijde opzegbaar, doch waar belangrijke verdragen, zooals b.v. het Engelsche, eerst op 16 Juli 1923 afgeloopen zijn, is het niet waarschijnlijk !) Db Martkns, N. R. G. 3me série tome IV blz. 26—27. 182 DB NIEUWE TIJD (löDö—HEDEN). DE HANDELSVERDRAGEN. dat het voor dien datum door Japan ^al worden beëindigd. Of dat tegen dien dag zal geschieden ? De tractaten door Japan met enkele groote mogendheden gesloten, welke conventioneele tarieven bevatten, zullen wel niet ongewijzigd worden verlengd; het is mogelijk, hoewel door het ruim gebruik van meestbegunstigingsclausules in ons tractaat niet noodzakelijk, dat dan ook ons verdrag zal worden opgezegd. Doch ook wanneer het van kracht mocht blijven, zal zijne waarde veranderd zijn en afhangen van wat onze meestbegunstigingsclausules dan nog, in verband met door andere mogendheden gesloten tractaten, zullen blijken te beteekenen. Over de vooruitzichten ten deze zie men blz. 93-94. Beteekenis van De inhoud van het in 1912 gesloten, thans geldende, den inhoud handelsverdrag met Japan heeft in de eerste plaats beat als fase in de . . ontwikkeling der teekenis als fase m de ontwikkeling der Nederlandsch- Nederlandsch- Japansche tractaatrechtehjke verhoudingen op het gebied Japansche han-van jjet vreedzaam verkeer beider landen. In aansluiting aan het op blz. 93 gezegde zij dienaangaande hier nog even opgemerkt, dat, afgezien van de conventioneele tarief bepalingen met Engeland, de geheele verdragenreeks 'van ± 1911 volkomen op voet van wederkeerigheid is tot stand gekomen. Kon men bij de verdragen der negentiger jaren reeds spreken van . eene „groote mate" van wederkeerigheid (blz. 158), zij is nu behoudens de genoemde uitzondering geheel volledig doorgevoerd en elke bepaling draagt daarvan duidelijk den stempel. De gelijkwaardigheid van Japan als staat met andere mogendheden komt daarin treffend tot uiting. Wat het Nederlandsch verdrag in het bijzonder betreft, zij er bier nog eens op gewezen dat het, wat de bepalingen over den invoer der wederzijdsche goederen betreft, geen tarief bepalingen bevat, doch in stede daarvan eene eenvoudige meestbegunstigingsclausule. Japan's afkeer van conventioneele tarieven, in verband met het ontbreken aan onze zijde CET HANDELSVERDRAG VAN 1912 ETC. 183 van drangmiddelen, zooals Engeland die toonde te kunnen bezigen, is daarvan de oorzaak. In de tweede plaats is het laatste Nederlandsch-Japansche °) om de dooi verdrag van groot belang voor de kennis der door Neder-Nederland ee8l° land gesloten handelsverdragen in het algemeen. Onder aragen te ^erer deze is het het meest geschikt om een denkbeeld te geven kennen, van een modern handelsverdrag. De oorzaak hiervan ligt vooreerst in zijne nieuwheid, waardoor het eene juiste afspiegeling is van de eischen, door het tegenwoordig handelsverkeer (van oorlogs-anomaliën wordt afgezien) aan handelstractaten gesteld. Doch deze nieuwheid is het niet alleen, die het voor het genoemde doel zoo geschikt maakt; de tweede, voornaamste oorzaak daarvan ligt in zijne uitvoerigheid, met name wat betreft het personenrégime, hetgeen echter het voorkomen van meestbegunstigingsclausules op verschillende punten niet uitsluit. Het best komt die uitvoerigheid uit, wanneer men er een ander, nog iets jonger, handelsverdrag naast legt: dat met Noorwegen (1913 S. 263). Terwijl dit op de voornaamste punten zich vergenoegt met die regeling te verzekeren, welke zal gelden voor de meestbegunstigde natie, blijkt uit het Japansche verdrag meestal veel beter, hoe precies elk onderwerp in bijzonderheden wordt geregeld. Niet alleen komt er dus in uit, wat er in een modern handelsverdrag staat, maar ook, en vooral, hoe de stof, die in handelsverdragen pleegt te worden opgenomen, geregeld is overeenkomstig de behoeften van het tegenwoordig handelsverkeer. Waaruit bestaat die stof? Drie groepen van bepalingen Inhoud van zijn in dit tractaat, zooals steeds in handelsverdragen, handelsverdraduidetijk aan te wijzen: de eerste groep betreft den rechts- f^J^ 6 * toestand der wederzijdsche onderdanen, de tweede handelt over dien der wederzijdsche goederen, de derde regelt dien der schepen uit de beide verdragsluitende staten. Daarnaast bevatten de verdragen regelen over een aantal onderwerpen van uiteenloopenden aard, welke hier in een 184 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). DE HANDELSVERDRAGEN. ierde rubriek, „aanverwante onderwerpen", tezamen zullen 'orden genomen. *) *) Bij de bespreking van den inbond van het verdrag stelle men oh van den aanvang af goed voor, tot hoever zich het terrein van 'erkzaamheid van handelsverdragen uitstrekt. Zoolang zij bestaan, ebben zjj bepalingen bevat over den voet, waarop handelsbetrekkingen tsschen de verdragsluitende landen zonden bestaan en over alles wat larmee verband houdt. Zij regelen die materie evenwel niet ten >eten uit; nu eens meer, dan weer minder wordt er overgelaten aan in nationalen wetgever van beide staten. Een goed voorbeeld is het iderwerp der kustvaart; dit werd in ons verdrag met Japan van S96 wel geregeld, in het nieuwe van 1912 niet meer. Heeft men hier is een soort vlottenden toestand van de stof, die in handelsverdragen m worden geregeld: nu eens in een verdrag, dan weer in de landset ondergebracht, in onzen tijd kan men twee factoren aanwijzen, ie bezig zijn voor goed den omvang der handelsverdragen in te krimpen, >nder hunne beteekenis nochtans geheel tot nul te reduceeren. Men 3u ze kunnen aanduiden als: toenemende beschaving, en vooral: het ch losmaken uit het kader der handelsverdragen van verschillende lateries, die voortaan afzonderlijk in tractaten, 't zij tweezijdige, 't zij dlectieve, hare regeling vinden (zie vooral Prof. Mr. van Eysinoa's Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813", z. 10—11). Wat het eerste betreft valt op te merken, dat rechten, eiker waarborging in handelsverdragen voorheen dringend noodkelijk werd geacht, langzamerhand zoo vanzelfsprekend worden ge>nden, dat uitdrukkelijke toekenning niet meer onontbeerlijk wordt soordeeld; zij zgn deel geworden van de gemeenschappelijke opvatting in recht der partijen Een goed voorbeeld vindt men alweer in onze ustaten met Japan: terwjjl dat van 1896 nog eene uitdrukkelijke paling over godsdienstvrijheid behelsde, zoekt men die in het nieuwe n 1912 tevergeefs. Hierop zal nog worden teruggekomen. De tweede oorzaak van het langzaam inkrimpen der handelsveragen is, zoo werd gezegd, de toenemende practgk cm in afzonderke verdragen onderwerpen welke vroeger in de algemeene handelsrdragen werden opgenomen te regelen. Twee staaltjes: vroeger rnd men dikwijls in handelsverdragen bepalingen over oorloge- en tmeuiararae Komen aeze niet meer voor opneming in handelsvormen in aanmerking. In de tweede plaats : voorheen stonden dikwijls handelsverdragen bepalingen omtrent de bescherming van den HET HANDELSVEBDBAG VAN 1912 ETC. 185 Naar deze indeeling zal ook de inhoud van ons handels- De inhoud va verdrag met Japan van 1912 worden besproken. Voor hetdit nandelsye gemak van den lezer wordt de text der voornaamste g' artikelen, in het bijzonder van die, welke over den rechtstoestand der wederzijdsche onderdanen handelen, nog eens in deze bladzijden afgedrukt; voor dien der overige zij verwezen naar bijlage XI. L Rechtstoestand der wederzijdsche onderdanen. Article premier. Les sujets de chacune des Hautes Parties Contractantes auront pleine liberté, avec leurs families, d'entrer et de séjourner dans toute 1'étendue des territoires et possessions de 1'autre; et en se conformant aux lois du pays: 1°. Ils seront, pour tout ce qui concerne le voyage et la résidence, les études et investigations* 1'exercice de leurs métiers et professions et 1'exécution de leurs entre-. prises industrielles et manufacturières, placés, k tous égards, sur le même pied que les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée. De rechtstoestand van vreemdelingen volgens de Neder- Ad art l, aan landsche wet mag bekend worden verondersteld. Slechts hef en l°. zij er op gewezen, dat door deze bepaling in het tractaat de gelijkstelling is vastgelegd van de Japanners in Nederlandsch-Indië met Europeanen, welke hun tevoren slechts krachtens het op blz. 167—172 besproken „Japannerwetje" was gewaarborgd, eene, althans in theorie, steeds voor gesloten (1884 S. 189, 1902 S. 177) toetrad, is er geen aanleiding meer om hierover regelingen te treffen in handelsverdragen. Men komt dus tot de conclusie, dat handelsverdragen bevatten een deel van de regelen, welke den voet waarop handelsverkeer tusschen twee staten mogelijk zal zgn, bepalen. De overige normen dienaangaande worden gevonden in de nationale wet, en verder in eenige collectieve tractaten en de gemeenschappelijke opvatting van recht der heide Ttn,rtiifiTv 186 de nieuwe tud (1858—heden). de handelsverdragen. • wijziging vatbare, autonome Nederlandsche regeling. Hier zij speciaal de aandacht geschonken aan de rechten, die Nederlanders in Japan volgens de Japansche landswet toekomen, waarbij evenwel op volledigheid geen aanspraak wordt gemaakt. De beteekenis van deze bepaling voor de Nederlandsche onderdanen in Japan komt het best uit, wanneer men' nagaat wat zij, ten aanzien van de in art. 1 eerste lid van het handelsverdrag van 1912 genoemde punten, evenals andere vreemdelingen volgens de Japansche wet niet mogen doen. Inlichtingen hierover geven de bijdragen van den heer J. E. de Becker, LL.B., „solicitor" te Yokohama, in de „International Law Notes"; men hoort daarin steeds den man van de practijk aan het woord, waardoor zijne mededeelingen van waarde zijn, om de beteekenis van sommige bepalingen ook van ons nieuwe handelsverdrag voor het werkelijke leven te beoordeelen. Op blz. 183—184 van den eersten jaargang van het genoemde tijdschrift (1916) leest men dan, dat vreemdelingen in Japan: 1) niet afzonderlijk mijnbouwondernemingen mogen drijven; eene maatschappij, volgens de Japansche wet opgericht, mag dat wel, ook als zij geheel uit vreemdelingen bestaat (zie ook International Law Notes 1917, blz. 151); 2) geen lid of makelaar mogen worden van eene Beurs, en evenmin lid zijn van Japansche Kamers van Koophandel ; 3) noch afzonderlijk, noch als aandeelhouders in eene maatschappij zich bezig kunnen houden met landverhuizingsondernemingen ; 4) geen openbare ambten kunnen bekleeden en niet tot de Japansche „Bar" worden toegelaten (slechts het „solicitor"-schap staat dus voor hen open). Over de beperkingen door de Japansche wet vastgesteld ten aanzien van de deelname door vreemdelingen in vennootschappen van koophandel, zie blz. 192—193. jver ae Deperiungen aoor ae japanscne wet vastgesteld aanzien van de deelname door vreemdelingen in HET HANDEL8VERDEAG VAN 1912 ETC. L87 £• . iis aurom, comme les nationaux eux-niemes, ie droit de faire le trafic de tous articles de commerce licite. Verboden is in Japan de opiumhandel! ad 3°. Ils pourront posséder ou louer et occuper les maisons, les manufactures, les inagasins, les boutiques et les locaux qui peuvent leur étre nécessaires, et prendre a bail des terrains a 1'effet d'y résider ou de les utiliser dans un but licite commercial, industriel, manufacturier ou autre. „Durch diese Bestimmung soll nach den Willen der»d „Vertragschheszenden aucb das Recht gewahrleistet sein, „den Besitz an den gemieteten Hausem usw. unentgeltlich „oder entgeltlich Dritten zu überlassen, die dann ihrerseits „zum Besitze berechtigt sein sollen" („Denkschrift" blz. 28). Wat de gebouwen op de terreinen der voormalige .settlements" betreft zie men, in verband met de bij het hier besproken tractaat behoorende verklaring van den Japanschen gezant, blz. 159—161. 4°. En ce qui concerne la possession de biens mobiliers de quelque espèce que ce soit, la transmission, par successdon testamentaire ou autre, des biens mobiliers de toute sorte qu'ils peuvent légalement acquérir entre vivants et en ce qui concerne le droit de clisposer, de quelque manière que ce soit, des biens de toute sorte privileges, libertés et droits et ne seront soumis, sous ce rapport, a aucuns impöts ou charges plus élevés que les nationaux ou les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée. De nadruk valt hier op de woorden „qu'ils peuvent ad 4°. „légalement acquérir entré vivants". Roerende zaken, die de Nederlandsche onderdanen zoomin als andere vreemdelingen in Japan kunnen verkrijgen Volgens de daar LOB de nieuwe tijd (1858 — heden). de handelsverdragen. geldende wet zijn *): Japansche schepen, d.z. schepen, volgens le Japansche wet gerechtigd tot het voeren der Japansche rlag. Ook mogen vreemdelingen geen aandeelen bezitten in enige groote geprivilegieerde, onder staatstoezicht staande tanken, zooals de Bank van Japan (Nippon Ginko), de be:ende Yokohama Specie Bank (Yokohama Shokin Ginko), le Japansche Hypotheekbank (Nippon Kangyo Ginko) en de apansche Industriebank (Nippon Kogyo Ginko)2); evenmin ijn zij gerechtigd tot het bezitten van aandeelen in Beurzen. Een enkel woord over de gelijkstelling der wederzijdsche nderdanen óf met de eigen onderdanen óf met de onderianen van de meestbegunstigde natie, welke gelijkstelling iehalve in deze paragraaf van art. 1 ook voorkomt in ,rt. 13. In de Tweede Kamer vond men deze clausule niet geheel duidelijk, wat voornamelijk te wijten schijnt aan de enigszins zonderlinge uitlegging, die de regeering er bij le behandeling van het tractaat van 1896 indertijd aan gaf; ij had toen n.1. op eene vraag uit de Kamer geantwoord, lat bet de bedoeling was, den belanghebbenden zelf de euze te geven wat de wijze van behandeling betreft3). len vroeg nu in de afdeelingen, of dat ook in 1912 og zoo moest worden opgevat, „en verklaarde zich kwalijk te kunnen voorstellen, dat in de tegenwoordige omstandigheden een onderdaan van een vreemde mogendheid in Japan meer rechten zou bezitten dan een Japanner" *). Minister de Mabees van Swindeben deed ï de memorie van antwoord 5) uitkomen, dat de beteekenis !) Ook hier zijn voornamelijk gevolgd de opgaven van den heer ie Becker. 2) Zie ook P. A. Roepee Bosch, Het Japansche Bankwezen, in EJconomisch-Statistische Berichten" 1917 blz. 629—681. Eenige maatshappijen, o.a. de bekende „Nippon Ynsen Kwaisha ' sluiten in hare iatuten vreemdelingen van het aandeelhouderschap uit. 3) Zie Handelingen Tweede Kamer 1896—'97 bijlagen n° 150, 8. *) Voorloopig verslag, Handelingen Tweede Kamer 1912—'13, bjjgen n°. 252. 6. 5) Handelingen Tweede Kamer 1912—18, bijlagen n°. 262, 7. HANDELSVERDRAG VAN 1912 189 der clausule deze is, „dat aan den belanghebbende steeds „de voor hem meest voordeelige behandeling moet worden „toegekend", ten deze overeenstemmend met de uitlegging der clausule, tijdens den loop der Duitsch-Japansche onderhandelingen over het handelsverdrag van 1911 uitdrukkelijk *) vastgesteld. Wat de aangehaalde opmerking uit het voorloopig verslag betreft werd geantwoord, dat .de waarde „der alternatieve gelijkstelling vooral moet worden gezochl „in de mogelijkheid, dat verplichtingen of belastingen aan „de eigen onderdanen worden opgelegd waaraan, om welke „reden dan ook, de onderdanen van eenige vreemde mogend„heid niet onderworpen worden" 2). 5°. Ils pourront, sous la réserve de la réciprocité, acquérir et posséder toute sorte d'immeubles qui, d'après les lois du pays, peuvent ou pourront être acquis ou possédós par les sujets ou citoyens d'une autre nation étrangère quelconque, en se conformant toujours aux conditions et restrictions prescrites par les dites lois. Zeer in het oog springt de buitengewoon voorzichtige, haast angstvallige redactie van dit artikel, waardoor voor het eerst de mogelijkheid van grondeigendom (naast eigendom van huizen) voor Nederlanders in Japan werd geopend, een der punten waarin het nieuwe verdrag liberaler is dan het voorafgaande. Eerste voorwaarde voor die mogelijkheid is, dat ook Japanners in Nederland hetzelfde recht hebben, en waar onze wetgeving daartoe de gelegenheid geeft, komt het er dus nog slechts op aan, te zien, welke nevenvoorwaarden en beperkingen de op dit punt gemaakte Japansche wet bevat. Deze is afgekondigd op 13 April 1910 8) en geldt 1) „Denkschrift" blz. 82. 2) Memorie van antwoord. 3) Te vinden in American Journal of International Law 1911 suppl., in Dm Martkns N. "R.. ft. Sme aóHo fmtia VTT 07a oon _i„ on n geheel Japan, met uitzondering van Hokkaido (d.i. Jezo, iet noordelijkste groote eiland van oud-Japan), Formosa en rapansch-Sachalin. Zij voegt nu aan de wederkeerigheids?oorwaarde uit het tractaat nog het volgende toe: om jrondeigendoni te kunnen verwerven, moet de vreemdeling ;ijne woonplaats hebben in Japan, of de buitenlandsche •innenlandsche zaken. De staten, wier onderdanen voor iet voorrecht van grondeigendom in aanmerking komen, rorden door keizerlijke verordening aangewezen; op dezelfde njze zal de dag van inwerkingtreding worden bepaald, wat log steeds niet gebeurd schijnt te zijn, zoodat Dr. Hendrik N. Mullkr nog in 1918 kon schrijven: „Nog vermag de Europeaan in Japan geen grondeigendom te verwerven" *). Maar zelfs wanneer de wet eenmaal van kracht oocht worden, is de practijk beducht, dat zij ten eenenmale mvoldoénde zal zijn, om vreemdelingen volkomen zekerheid ran recht te verschaffen. „To be perfectly candid", zegt de teer De Becker, „it is a half-hearted piece of legislation, and even if it is put in force it will never satisfy the requirements of foreign legal experts, because (from a lawyer's point of view) its provisions are highly unsatisfactory- not to say delusive and perhaps dangerous. Before the law can be accepted by foreign investors it will certainly have to be radically revised and its weak points remedied" *). Op te merken valt nog, dat eene maatschappij, opgeicht volgens de Japansche wet, landeigendom kan verderven. 6°. Ils jeuiront d'une protection et sécurité constantes et complètes, pour leurs personnes et leurs propriétés; HET HANDELSVERDRAG VAN 1912 ETC. 191 ils auront un accès libre et facile auprès des tribunaux de justice pour la poursuite et la défense de leurs droits et ils seront, en outre, admis & faire valoir leurs réclamations contre 1'Etat et ses organes devant les tribunaux ou autres autorités compétents. Gevraagd mag worden, of zoo'n bepaling in een tractaat ad 6°. tusschen „Kulturstaaten" nog wel noodig is. 7°. Ils seront exempts de tout service militaire obligatoire, soit dans 1'armée de terre ou de mer, soit dans la garde nationale ou la milice, ainsi que de toutes contributions imposées en lieu et place du serviee personnel. Ils seront exempts également de tous emprunts forcés et de toutes réquisitions ou contributions militaires, sauf ceux qui seront imposés aux sujets ou aux citoyens de la nation la plus favorisée. 8°. Ils ne seront contrahits a subir des charges ou a payer des impóts, taxes ou contributions, de quelque nature que ce soit, autres ou plus élevés que ceux qui sont ou pourront être imposés aux sujets ou citoyens de la nation Ia plus favorisée. De bepaling van art. 1 lid 4 van het oude verdrag van Art 1 lid 4 van 1896, dat den wederzijdschen onderdanen gewetensvrijheidnet verdrag van en het recht tot uitoefening van hun godsdienst verleende, 18f over" . genomen. is m tiet nieuwe tractaat mét opgenomen, omdat zulks „tusschen beschaafde Staten niet langer noodig werd geoordeeld" (memorie van toelichting). De rechtsche meerderheid der over het nieuwe tractaat beraadslagende Tweede Kamer toonde zich over deze weglating eenigszins bezorgd, doch werd door den minister gerustgesteld (passages uit voorloopig verslag en memorie van antwoord). Inderdaad schijnt mij tegenover een op godsdienstig gebied zoo verdraagzaam land als Japan deze weglating zonder eenig bezwaar. 192 de nieuwe tijd (1858—heden). de handelsvebdkagek Art. 2. kent den Nederlandschen onderdanen in Japan en den Japanschen onderdanen in Nederland een „huisrecht" toe, telkens gelijk aan dat der eigen onderdanen. Bepalingen om- Les sociétés anonymes ou autres et les associations trent en rechts- commerciales, industrielies et financières qui sont ou toestand van sommige rechts- seront constituées conformément aux lois de 1'une des personen. Art. 9. Hautes Parties Contractantes et qui ont leur domicile dans les territoires et possessions de cette Partie, sont autorisées, dans les territoires et possessions de 1'autre, en se conformant aux lois de celle-ci, a exercer leurs droits et a ester en iustice devant les tribunaux, soit pour intenter une action soit pour y défendre. „Het is te betreuren", schreef Mr. J. B. B(beükelman) in „Het Vaderland" van 13 Maart 1913 '), „dat nu weer „eene dergelijke bepaling in deze overeenkomst is opgekomen; herhaaldelijk is er toch op gewezen dat ze niet „vrij van bedenking is, zoolang niet de rechtstoestand van „buitenlandsche maatschappijen hier te lande geregeld is, „zooals bijv. geschied is in de Belgische wet van 1873" a). In dit verband mag er wel even op gewezen worden, dat de Japansche wet vrij krasse beperkingen inhoudt ten aanzien van den omvang, waarin vreemdelingen bij allerlei handelscorporaties mogen zijn geïnteresseerd. Zoo mogen zij wel belang hebben 1) bij „limited partnerschips" (Göshi Kwaisha, d. z. ongeveer onze commanditaire vennootschappen), 2) bij „joint-stock hmited partnerships" (Kabushiki Göshi Kwaisha, d. z. ongeveer onze commanditaire vennootschappen op aandeelen), en 3) bij „joint-stock limited companies" (Kabushiki Kwaisha, d.z. ongeveer onze naamlooze *) Tweede Avondblad, artikel getiteld: „Nederlandsche handelsbetrekkingen met Japan". 2) Zie T. M. C. Asser, Schets van het Internationaal Privaatregt, HET HANDELSVERDRAG VAN 19l2 ETC.' 19i Vennootschap, maar in soort 1 en 2 mogen zij niet zijn vennoot met onbeperkte aansprakelijkheid (beheerend vennoot?) en in soort 3 kunnen zij niet „director" worden1). Het geldend verdrag bevat niet, zooals het daarvóór gel- Geen bepaling dende, eene bepaling omtrent de bescherming van de réchten meer °*er de der wederzijdsche onderdanen op handels- en fabrieksmerken. Sel^f VfaJapan's toetreding tot de internationale unie tot bescher- brieksmerken. niing van den industriëelen eigendom maakte deze overbodig. II. Rechtstoestand der goederen, uit het gebied van elk der partijen afkomstig, in dat der wederpartij. II y aura, entre les territoires et possessions des deux Art. 5. Hautes Parties Contractantes, liberté réciproque de commerce et de navigation. Les sujets de chacune des Parties Contractantes auront, sur le même pied que les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée, pleine liberté de se rendre avec leurs navires et leurs cargaisons dans les lieux, ports, et rivières des territoires et possessions de 1'autre, qui sont ou pourront être ouverts au commerce extérieur; ils sont, toutefois, tenus de se conformer toujours aux lois du pays oü ils arrivent. De verzekering, dat tusschen beide staten wederkeerige vrijheid van handelen scheepvaart zal bestaan, worde voora) niet zóó letterlijk opgevat, als zou daardoor b.v. het heffen van invoerrechten verboden zijn. Dit blijkt reeds uit art. 6 van het verdrag zelf, waarin juist van het heffen van douanerechten sprake is. Deze woorden, in zeer vele handelsverdragen voorkomende, beteekenen dan ook niets anders, dan dat de beide partijen zich verplichten, om geen algeheel handels- of scheepvaartverbod jegens elkaar uit te zullen vaardigen. Men herinnert zich, dat zij juist in het verdrag van 1858, waar zij zoo goed op hunne plaats zouden zijn geweest, ontbraken. *) Mededeelingen van Mr. db Beckbb, International Law Notes 1917 blz. 168—154. 13 sscher 194 nieuwe tijd (1858—heden). de handelsverdragen. De woorden: „qui sont ou pourront être ouverts au commerce extérieur" moeten, blijkens eene verklaring van een vertegenwoordiger der Duitsche rijksregeering in den Rijksdag *), aldus worden opgevat, „dasz die jeweilig geöffneten „Hafen damit gemeint sein sollen. Also ist Japan in der „Lage, jetzt geöffnete Hafen zu schlieszen. Das hat aber „keine erhebliche Bedeutung; denn nacb der feststehenden „Praxis in Japan wird ein Hafen nur dann geschlossen, „wenn sein Verkehr so weit heruntergegangen ist, dasz er „für uns auch kein Interesse mehr hat". Art. R 19( DTE nieuwe tijd (i858—heden). de handelsverdragen. en aan de hand van cijfers vindt men dit aangetoond in eene redevoering van den afgevaardigde Dr. Kaempf in de vergadering van den Duitschen Rijksdag van 7 November 1911 *). Voor de tot 1920 in Korea te heffen invoerrechten zie blz. 181. Over certificaten van oorsprong bevat het verdrag geen bepalingen, wat ook niet noodig is, daar het heffen van differentiëele rechten wordt uitgesloten door art. 10 lid 2. Art. 7. Artikel 7 kwam in het oude verdrag niet voor. Ten aanzien van de laatste alinea geeft de Duitsche „Denkschrift" nog de volgende toelichting: „Nach den bei den Vertrags„verhandlungen stattgehabten Besprechungen ist dieses „Privileg auf die von den genannten Kaufleuten, Fabrikanten und ihren Reisenden eingeführten oder ihnen nach„gesandten Muster beschrankt, es erstreckt sich nicht all„gemein auf Gegenstande, die als Muster von Deutschland „nach Japan oder umgekehrt gesandt werden." Mutatis mutandis zal dit ook voor Nederland gelden. — De vrijdom van invoerrecht op laatstgenoemde zendingen is intusschen toegestaan bij art. VII n°. 13 en VIII n°. 6 van de reeds genoemde Japansche tariefwet van 14 April 1910. Art. 8. Naar aanleiding van art. 8 worde verwezen naar de volgende passage uit de „Denkschrift" (blz. 29): „Zwischen den vertragschlieszenden Teilen ist aber Ein„ verstandnis darüber erzielt worden, dasz die Zollrevision „zulassig ist, wenn die Angaben im Musterverzeichnisse „nicht ausreichen, um danach die Höhe des zu hinter„legenden Zollbetrags festzustellen." Art. 10. Verbiedt de heffing van differentiëele invoerrechten (vlaggerechten) en van differentiëele uitvoerrechten, beide ook bij indirecte vaart. 1) Verhandlungen des Beichstags (Stenographische Berichte) Band 9A« Mi 7686-7687. HET HANT)T?.T.SVH!Tjr»I*A«. TriM 1Q19 cm^. Over den rechtstoestand van goederen, gered uit schepen, die schipbreuk hebben geleden, zie hieronder art. 16. Ten aanzien van de wederzijdsche goederen zij hier nog Bepalingen t> gewezen op art. 10 van het Engelsch-Japansche verdrag, verdragen 71 in Duitsche vertaling luidende: 'andere lande ▼Oor ons va Boden- oder Gewerbserzeugnisse der Gebiete des einen belang' der hohen vertragschlieszenderi Teile, die unter Beobachtung des Landesgesetzes durch die Gebiete des anderen hindurch gehen, sollen gegenseitig von allen Durchfuhrzöllen frei sein, gleichviel ob sie unmittelbar hindurch gehen oder beim Durchgang ausgeladen, eingelagert und wieder auf geladen werden, en op art. 3 der „Convention spéciale et réciproque de douane", tusschen Japan en Duitschland in 1911 gesloten, luidende: Les articles, produits naturels ou fabriqués des territoires de 1'une des Parties Contractantes, düment importés dans les territoires de 1'autre, ne pourront être assujettis a des taxes öu droits d'octroi, de transit, de magasinage, d'accise ou de consommation, autres'ou plus éleyés que ceux qui grèvent ou grèveraient les articles similaires d'origine nationale, welke door de onvoorwaardelijke meestbegunstigingsclausule uit art. 17 van ons verdrag ook voor Nederland van belang zyn. UT. Rechtstoestand der wederzijdsche schepen. Nadat in art. 5 reeds in beginsel was vastgesteld, dat de wederzijdsche schepen vrijelijk de voor den handel met het buitenland opengestelde havens in elk land zouden mogen aandoen, moesten nog eenige bepalingen worden gemaakt, welke nadere voorschriften gaven omtrent den rechtstoestand van Japansche schepen in Nederland en van Neder- 19* »K8 TTl^Wt TM U Art. 11. landsche ih Japan. De' eerste daarvan staat in art. 11, dat, gelijk in den text uitkomt, van een zeer liberaal standpunt uitgaat. Art. 12. spreekt voor zichzelf. Art. 13. handelt over scheepvaartrechten. Om die te kunnen berekenen moet men de tonnenmaat der betrokken schepen kennen, uitgedrukt in hun, door het nationaal gezag afgegeven, meetbrieven. In verband daarmee zij gewezen op eene schikking, die met Japan is getroffen *), krachtens welke wederkeerig de meetbrieven van het eene land in het andere worden erkend. Bij ons n.1. kan volgens de wet van 1875 S. 101 de erkenning van vreemde meetbrieven bij K.B. geschieden, onder beding van wederkeerigheid*); de vermelde schikking moest nu worden getroffen om ook de meetbrieven van Nederlandsche schepen in Japan erkend te zien; toen zij er eenmaal was kon volgens de genoemde wet van 1875 de erkenning der Japansche meetbrieven in ons land volgen. Dit gebeurde bij K.B. van 1 Mei 1912, 1912 S. 166. Daar staat: „Van de meting in Nederland „worden vrijgesteld de schepen van Europeeschen bouwaard, „thuisbehoorende in Japan, met inbegrip van Korea, „Kwantung en het eiland Formosa, en voorien van een „geldigen meetbrief respectievelijk afgegeven sedert 1 Juü „1884 (voor Japan); 1 April 1910 (voorKorea); 1 Januari „1912 (voor Kwantung) en 1 Juli 1898 (voor Formosa)". Over de gelijkstelling der wederzijdsche schepen alternatief met de nationale schepen of met die der meestbegunstigde natie zie blz. löö—i»y. Art. 16. Over de woorden „en tant que les devoirs de la neu„tralité le permettent" zie men blz. 221. *) Den text heb ik nergens kannen vinden; van de schikking word i gesproken in Oranjeboek 1913 blz. 58. 21 Zie ook Prof. van Eysinga's ..Ontwikkeling en inhoud der Neder IT HANDELSVERDRAG VAN 1V1 IQ Tot zoover de bepalingen over schepen, die het verdra bevat. Tevergeefs zoekt rnen eene regeling van de kus vaart, d. i. het vervoer per schip van personen of goederen va de eene haven van een staat naar de andere. Volgens de ouc bepalingen uit de verdragen van ± 1896 was deze aa vreemde schepen in Japan nog geoorloofd, voorzooveel h< verkeer tusschen de havens Nagasaki, Kobe, Yokoham en Hakodate betrof. Japan wenschte hieraan zoo spoedi mogelijk een einde te zien gemaakt en het recht tot d kustvaart aan de eigen vlag voor te behouden; het ha dit reeds bij de onderhandelingen over de tractatenreei der negentiger jaren te kennen gegeven i). Toen in 191 Engeland, niettegenstaande zijn overwegend aandeel in d scheepvaart op Japan, in dit opzicht de Japansche wensche inwilligde, bestond er voor de andere staten niet vet kans meer, het oude privilege te behouden; een voor ee kon men hen dan ook zien toegeven, waarbij Nederlan geen uitzondering vormde. „Verschillende leden" de Tweede Kamer verklaarden dit te betreuren en vroege inlichtingen omtrent de vraag of, naar het oordeel de Regeering, onze koloniale scheepvaart daarvan geen nadet zou ondervinden 2). De Regeering antwoordde: „aangeziei „het koloniaal scheepvaartbedrijf voor verreweg het grootst „deel bestaat uit het vervoer van goederen tusschei „Nederlandsch-Indië, Japan en China, brengt de uitsluitinj „van het recht tot goederenvervoer tusschen de Japansch „havens onderling aan dat bedrijf slechts een zeer gerinj „nadeel toe" 3). — Aan Japansche schepen staat de kust vaart in Nederland (Rijk in Europa), Suriname en Curagai vrij volgens art. 6 der wet van 1850 S. 47, in Neder !) „Denkschrift" blz. 30. 2) Voorloopig verslag. 00 de nieuwe tijd (1858—heden). de ha] ndelsve bdbagen. o . — IWW'i "M""""""" omtrent den rechtstoestand van postschepen, zooals het Duitsche verdrag er een bevat. Bepalingen, van belang zoowel voor den rechtstoestand der wederzijdsche ondebdanen, als voor dien der goedeben en der schepen. De meestbegun- Les Hautes Parties Contractantes coriviennent qu'en Jv^éK stigingsclarjsnle. tout ce j concerne le commerce, la navigation et Art. 17. . ° 1 industrie, tout privilege, faveur ou immunité que 1'une des Hautes Parties Contractantes a déja accordés ou accorderait a 1'avenir aux navires, sujets, ou citoyens de tout autre Etat étranger seront étendus immédiatement et sans conditions aux navires ou sujets de 1'autre Haute Partie Contractante, la volonté des Parties Contractantes étant que le commerce, la navigation et 1'industrie de chaque pays soient traités, en tous rapports, sur le pied de la nation la plus favorisée. Het is hier niet de plaats, om uit te weiden over de beteekenis der meestbegunstigingsclausule in het algemeen;" hier zij slechts de aandacht gevestigd op de wijze, waarop zij in dit verdrag is opgenomen. Men ziet, dat het daar is eene onvoorwaardelijke meestbegunstigingsclausule, d. w. z.: om een voordeel, niét in ons tractaat vermeld, te genieten dat Japan b.v. aan Engeland afstaat tegen eene tegenprestatie van Engelsche zijde, kan Nederland volstaan met zich op de clausule te beroepen; het behoeft niet bovendien nog aan Japan de toezegging te doen, welke in het onderstelde geval Engeland aan Japan had gedaan, ten einde het voordeel, waarvan sprake is, te verkrijgen. Verder zij opgemerkt dat de meestbegunstigingsclausule zich uitstrekt over alles wat betreft den handel, de scheepvaart en de nijverheid, niet meer en niet minder. Voor enkele afzonderlijke onderwerpen bevat het verdrag nog speciale meestbegunstigingsclausules, zie b.v. art. 1, 1° en art. 5; voor de rechten, HET HANDELSVERDRAG VAN 1912 ETC. voorrechten, vrijstellingen en vrijdommen der consuls staat nog eene afzonderlijke clausule in art. 3 lid 2. IV. Bepalingen over aanverwante onderwerpen. Dit artikel is het eerste der, in het tractaat verspreid Bepalingen over staande, bepalingen over consuls en hun bevoegheden. Deconsu,s 611 nun rechtstoestand der Nederlandsche consulaire ambtenaren j\r^^üieAe'n' in geheel Japan wordt er door beheerscht, voorzoover niet het gebruik en de nationale wet regelen geven; vbor de Japansche consuls op Nederlandsch gebied is dat anders. Immers krachtens het bij gelegenheid van de uitwissehng der ratificatie-akten uitdrukkelijk opgemaakt protocol (zie aan het einde van bijlage XI) zou de materie, vervat in art. 3, evenals die uit de eveneens over consulaire zaken handelende artt. 4, 14 en 15, voorzoover de Nederlandsche koloniën betreft, geregeld blijven door de reeds op blz. 181 vermelde conventie voor de Nederlandsche koloniën, 1908 S. 281, 19081. S. 489,1908 Gb. 54,1908 Pb. 31 , zie voor den text bijlage IX *). Genoemde artikelen 3, 4, 14 en 15 gelden dus op Nederlandsch gebied alleen voor Japansche consulaire ambtenaren, gevestigd binnen ons Rijk in Europa. Ook wanneer het protocol niet uitdrukkelijk ware opgemaakt zou l) Grootendeels volgt ook deze koloniale consulaire conventie de lijnen van het model voor dergelijke door Nederland gesloten conventies: de conventie met België van 1865 S. 39 Eenige verschilpunten : in de Belgische conventie staat in art. 1, dat België consulaire vertegenwoordigers mag aanstellen „in al de havens van de over,zeesche bezittingen of koloniën der Nederlanden welke open zgn voor ,,de schepen van alle landen", de conventie met Japan is beperkter. Het 4de lid van art 3 van de conventie inet Japan ontbreekt in die met België. Uitvoeriger dan de conventie met België regelt die met Japan, wat er geschiedt bfl schipbreuk van een schip van de nationaliteit der wederpartij in de Nederlandsche koloniën (art. 9). De uitlevering van deserteurs van Japansche schepen wordt zelfstandig geregeld; er wordt niet, gelijk in de conventie met België, naar een uitleveringstractaat verwezen (art. 10). De artt. 11 en 13 uit de conventie met Japan ontbreken in die met België, eveneens lid 1 van art. 14 en art. 15 lid 2. 201 202 DÉ NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). DE HAND ELS VEEDRA GEN, deze toestand zoo zijn geworden, gezien Nederland's gevestigde practijk, om vreemde consulaire vertegenwoordigers slechts krachtens afzonderlijke verdragen in de koloniën toe te laten; „met het oog op de interpretatie in de toekomst", zooals" de memorie van toelichting het uitdrukt, kon het echter geen kwaad, dat men zich dit nog eens helder voor oogen stelde. Art. 14. Eene dergelijke bepaling over rechtsmacht in scheepvaartzaken ontbrak in het verdrag van 1896. Men lette er op hoeveel beter dit artikel is geredigeerd dan het overeenkomstige art. 14 der consulaire conventie 1908 S. 281. De in deze bepaling aan de in Nederland gevestigde Japansche consulaire ambtenaren toegekende bevoegdheden kwamen aan eenige leden der Tweede Kamer voor wel wat ver te gaan. Zij vergaten daarbij, dat, zooals dan ook in de memorie van antwoord werd in herinnering gebracht, de Japansche consuls die rechten reeds bezaten door de meestbegunstigingsclausule van art. 3 van het hier besproken tractaat in verband met art. 11 van het verdrag met Spanje, 1873 S. 30; met Italië, 1876 «. 108; met de Vereenigde Staten, 1879 S. 151 en met Portugal, 1882 S. 133. Het artikel was dan ook, aldus de memorie van antwoord, alleen opgenomen „om buiten twijfel te „stellen dat ook de Nederlandsche consuls in Japan deze „bevoegdheden zouden deelachtig worden". Art. 15. Iu de laatste alinea staat uitdrukkelijk het beginsel „geen uitlevering van eigen onderdanen" gehuldigd. Geen bepaling Tot zoover de bepalingen over de wederzijdsche consuls, over consulaire ]„ T7"4.—Urr Ql.:i..l... zee, geregen msscnen ae enanaen xUusnu, öhikoku en Honshü (Hondo, Nippon). Deze laatste weg biedt twee voordeelen: hij voert langs vele grootere en kleinere steden, waaronder het belangrijke Kobe (Hiögo), de voorhaven van het volkrijke Osaka, en hij biedt meer beschutting tegen de in de Japansche wateren veelvuldig voorkomende stormen. Bovendien is deze weg iets korter. Mr. Donk kr Curtius, de Nederlandsche Kommissaris in Japan, begreep dat er veel aan gelegen was, om zoo spoedig mogelijk den handel in staat te stellen van die binnenzee gebruik te maken. Reeds in 1858 kwam hij, om biertoe te geraken, met den commandant van ons oorlogsschip „Bali" overeen, dat deze langs dien weg van Nagasaki naar Kanagawa (bij het latere Yokohama) zou varen. Nu had geen enkele vreemde mogendheid het recht gekregen de binnenzee te bevaren; de gouverneur van Nagasaki verstrekte echter loodsen, ofschoon niet dan na veel onderhandelen en onder het stellig voorbehoud, dat daaruit niet de gevolgtrekking zou mogen worden gemaakt, dat de Japansche regeering voor goed het gebruikmaken van de binnenzee zou hebben vrijgelaten: zij zou dat geheel onder Japansch rechtsgezag staand watergebied ook in de toekomst naar believen af kunnen sluiten. Zoo was een Nederlandsch oorlogsschip het eerste Europeesche vaartuig dat zich in de binnenzee vertoonde 2). De centrale regeering te Yedo liet niet na te protesteeren tegen dezen tocht, zich beroepend op het tractaat, waarin niet was bepaald, dat de binnenzee zou zijn opengesteld. *) Op dit eiland ligt Nagasaki. 2) Deze en vele volgende bijzonderheden zijn ontleend aan Pompk van Meerdervoort deel II naschrift II. 206 DE NIEUWE TIJD (1858 HEDEN). Zij liet dit protest ook hooren, toen weldra Amerikaansche, Engelsche en Fransche schepen in haar wateren werden gezien. De westersche schepen stoorden zich echter daaraan niet. Geheel in strijd met deze houding van het Japansche gouvernement en geschikt om de vreemdelingen in den ivaan te brengen dat het protest niet ernstig werd gemeend, svas, dat geregeld aan vaartuigen, die dat wenschten, loodsen werden verstrekt voor de gevaarlijke passages van de binnensee, een blijk alweer van de geringe kracht, die er in die lagen van het wankelend overblijfsel der vroeger zoo hechte Tokugawa-regeering uitging. Het voortdurend vlagvertoon van den kant der westersch staten moest, dat spreekt wel vanzelf, een doom zijn in tiet oog van de anti-vreemdelingen-partij, die, zooals vroeger gezien is, door het hof van den Mikado werd gesteund, mkel om het feit dat zij zich keerde tegen de staatkunde iran den Shögun. Een der machtigste aanhangers van die aartij was nu juist de daimyö van Chöshü, in wiens gebied ihimonoseki lag, dat den westelijken toegang tot de binnenzee beheerscht. Toen dan ook uit Kyöto vanwege den Vlikado het (onuitvoerbaar) bevel kwam om op 24 Juni L863 alle vreemdelingen weer uit Japan te verdrijven, beijverde zich deze daimyö, om tot het welslagen dezer mdememing mede te werken. Een Amerikaansche koopvaarder, die omstreeks den kritieken tijd onder het bereik rijner kanonnen kwam, werd beschoten *); eenzelfde lot nel aan de „Kien-Cheng", een scheepje der Fransche narine, en aan onze bekende „Medusa" ten deel, welk jorlogsschip er in slaagde om geheel alleen de versperring ;e forceeren (11 Juli 1863)2). Ook aan Europeesche zijde varen dooden en gewonden, zoodat de vertegenwoordigers Moore's International Law Digest § 1093. 2) Zie het werk van haren commandant, Jhr. F. de Casembroot : „De itedusa in de wateren van Japan in 1863 en 1864", 's-Gravenhage L865; verder het tijdschrift der vereeniging ,.Onze Vloot" 1917 an. 7. tONOSEKI-CONVENTIE (181 207 in Japan van Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten hunne regeeringen dringend in overweging gaven om eene strafexpeditie tegen den daimyö van ChöshE te ondernemen; de Shögun was niet bij machte den vazal, 3ie op eigen hand tegen bevriende mogendheden vijandelijkheden was begonnen, tot rede te brengen. Vooral onze regeering nam de beleediging, de Nederlandsche vlag aangedaan, zeer hoog op; terwijl de andere kabinetten, vooral iet Engelsche, weinig lust toonden om tot eene straf)efening over te gaan, bleef men deze in Den Haag bij roortduring verlangen1). De Engelsche gezant in Japan svenwel verschilde met zijne regeering van gevoelen, hq neende dat, werd er geen voorbeeld gesteld, de Europeanen veldra nergens in Japan meer veilig zouden zijn, en juist dóórdat er orders voor hem uit Engeland kwamen, welke ïem verboden mede te werken tot vijandelijkheden in Japan, rad hij met de andere vertegenwoordigers tot de expeditie >esloten en was de vereenigde vloot naar Shimonoseki vertrokken. In het begin van September 1864 hadden de vijandelijkheden plaats, waaraan aan Nederlandsche zijde ►ehalve drie andere oorlogsschepen ook de „Medusa" weer leelnam; het eind was, dat de daimyö van Chöshü onderlandelingen begon, als resultaat waarvan eene voorloopige vereenkomst2) tot stand kwam, geteekend door afgeaardigden van den daimyö en den Engelschen en Franschen dmiraal. Daarbij werd bepaald, dat de zeeëngte voortaan pen zou zijn voor vreemde schepen en hare oevers niet J) Handelingen Tweede Kamer 1865—'66 blz. 145. — Frankrjjk's wrok ras veel verminderd, doordat de Japansche regeering zich bjj art. 2 er reeds op blz. 118—119 genoemde Parijsche conventie — door den linister Drodvn oh Lhüts met de eerste buitengewone zending, die na e openstelling van Japan naar Europa kwam, in Juni 1864 gesloten — erplicht had om de engte van Shimonoseki open te stellen en - te ouden, zie den text der conventie bij De Clercq, Traités de la France, X blz. 80. 2) Text bij Da Clkbco,, Traités. IX, blz. 184. !08 meer zouden mogen worden versterkt, terwijl in art. 4 werd bepaald: „La ville de Simonosaki ayant tiré sur les étrangers „saus aucune attaque préalable, et ceux-ci 1'ayant êpargnée, „quoiqu'ils eussent les moyens et le droit de la brüler „pour la punir de cette insulte, il leur sera payé une „indemnité è\ titre de rancon; une autre indemnité sera „payée pour couvrir les frais de 1'expédition. Le chiffre „de ces deux indemnités sera nxé par les Ministres „représentant a Yedo les Puissances étrangères ayant „pris part a, 1'expédition". Wie de schadeloosstelling zou moeten uitkeeren werd dus daarbij niet uitdrukkelijk vastgesteld; toen dat later te Yedo zou worden uitgemaakt, stelden de vreemde vertegenwoordigers de shögunale regeering er voor verantwoordelijk, die voor de bestraffing van den daimyö van Chöshü had behooren te zorgen. Het shögunaat nam deze verantwoordelijkheid op zich') en op 22 October 1864 sloot het te Yedo met de vertegenwoordigers van Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten de zgn. Shimonoseki-conventie2), waarbij aan de vier westersche staten eene schadeloosstelling van $ 3.000.000 werd toegekend ; in de plaats daarvan zou ook, onder nadere goedkeuring van die staten, Shimonoseki of eene andere stad aan de binnenzee mogen worden opengesteld. Met het oog op den binnenlandschen toestand durfde Japan aan dit laatste niet de voorkeur geven en zoo moest het dus de drie milhoen dollars betalen. ') Voor de rechtsverhouding van den Shögun tot de daimyö's raadplege men „Early feudal law in Japan" door John Carey Hall (Transactions and proceedings of the Japan Society, vol. VU blz. 410); c.v„„„.«. tj~'—: j— — jj SHIMONOSEKI-CONVENTIE 209 Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voor dez som geïnd was. Allereerst moest worden vastgesteld, ho zij onder de vier er toe gerechtigde mogendheden moes worden verdeeld. Frankrijk stond eene verdeeling voo naar evenredigheid van de verschillende strijdkrachten * besloten werd evenwel „to mark the high estimate place* „upon the united action of all the powers then represente* „in Japan"2) door het bedrag in vier gelijke deelen fi verdeelen8), „nadat vooraf aan Nederland, Frankrijk end( „Vereenigde Staten ieder 70.000 dollar zouden zijn uitge „keerd voor de afzonderlijke aanspraken welke deze landei „konden doen gelden" *). Dit laatste slaat, voor zoover Neder land betreft, blijkbaar op de schade, aan de „Medusa" bij hei forceeren van de engte van Shimonoseki op 11 Juli 186J toegebracht. Het aandeel van Nederland bedroeg derhalve i van (3.000.000— 210.000) + 70.000 dollar = $ 767.500. Nog in 1865 werd „de eerste termijn dezer schadeloos „stelling (76, v. K.) betaald aan de Oriental en de Chartered „Mercantile Bank op quitantie van de vertegenwoordigers „in Japan van Nederland, Engeland, Frankrijk en de Ver„eenigde Staten van Noord-Amerika"6). Daarna betaalde Japan nog twee termijnen, waarmee de helft was gekweten, zoodat op onze middelenwet voor 1867 een bedrag kon voorkomen van f 1.000.875,— 8), zijnde „het aandeel van „Nederland in de eerste helft der, ten jare 1864, van het „Gouvernement van Japan bedongen schadevergoeding". Het bedrag van $ 70.000 als vergoeding voor onze bijzondere aanspraken was daarbij inbegrepen. De betaling der tweede helft ging evenwel minder vlot. Voortdurend drong Japan op *) Handelingen Tweede Kamer 1868—'69 bijL 606. 2) Moobb's International Law Digest § 849. 3) Zie j. Dadtremkr, Chez nos alliës japonais, Paris 1918 blz. 169 *) Handelingen Tweede Kamer 1866—'67 blz. 76. 5) Memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Eerste 210 de nieuwe tijd (1858—heden). kwijtschelding of uitstel aan, ook met een beroep op de voordeelen, die het bij de tariefcohventie van 1866 den westerschen staten had toegestaan. Het mocht echter niet baten. Bij het op blz. 147 vermelde onderhoud van onzen minister Gericke van Herwijnen met twee leden der buitengewone zending, die in 1871 uit Japan was vertrokken, kwam ook dit punt tér sprake en de houding van den minister toonde, dat niet anders werd verwacht dan dat Japan zonder verder uitstel aan zijn verplichtingen zou voldoen1). Het eind was, dat de rest in 1874 werd ontvangen, zooals blijkt uit de memorie van toelichting op de middelenwet voor 1876 sub m.m. Deze tweede betaling bedroeg f 979.744,53. De Amerikaansche regeering, die Japan in den tijd van zijne opkomst in het algemeen zeer voorkomend heeft behandeld, meende in - 1884 zijn aandeel in de schadeloosstelling in zijn geheel, met de gekweekte rente, te moeten teruggeven; het ontvangen geld is toen door Japan besteed voor verbetering der haven van Yokohama 2). In Amerika werden en worden stemmen gehoord, die de Shimonosekischadeloosstelling, ja de geheele tuchtigingsexpeditie, ongepast- noemen. Kort geleden schreef nog Prof. Abbott (blz. 25—26 van zijn boek „Japanese expansion and American „polieies"), dat, wanneer eene Japansche vloot na de aanneming van de webb-act (die verbiedt, dat Japanners land in eigendom hebben in Californië) in.de Potomac-rivier was verschenen en te Washington eene schadeloosstelling had geëischt, dit optreden met de Shimonoseki-geschiedenis op één lijn zou staan. Het behoeft geen betoog, dat deze vergelijking op verschillende punten mank gaat. Zoowel het feit, dat den vreemden schepen voor de binnenzee geregeld loodsen waren verstrekt, als de omstandigheid dat 1) U. S. A. For. rel. 1878 II blz. 729—730. 2) Abbott, Japanese expansion. and American polieies blz. 26. de shimonoseki-conventie (1864). 211 de Japansche regeering niet in staat was om een vazal, die de vloten van bevriende mogendheden in vollen vredestijd beschoot, schijnen de bestraffing van den daimyö van ChöshO volkomen te rechtvaardigen. Iets anders is het, of de schadeloosstelling, die veel meer bedroeg dan de werkelijk geleden schade, niet veel te hoog is geweest. In Nederland heeft de expeditie aanleiding gegeven tot een verzoek om schadeloosstelling wegens door de oorlogsmaatregelen in Japan geleden nadeel, van zes bij den Japanschen handel betrokken handelshuizen. Zij vonden het onbillijk, dat de regeering haar geheele aandeel in de Shimonoseki-indemniteit aan zich hield. Bij de behandeling van de begrooting van buitenlandsche zaken voor 1867 kwam deze quaestie ook in de Kamers ter sprake. De regeering, in den beginne niet bereid het verzoek der kooplieden, die samen ongeveer f 600.000 vroegen, in overweging te nemen, eindigde met eene staatscommissie te benoemen ten einde de claims te onderzoeken; een der leden dier commissie was de vroegere Nederlandsche Kommissaris in Japan, Mr. J. H. Donker Curtius, terwijl ook Mr. A. de Pinto er toe behoorde. Zij nam in haar verslag *) aan dat een rechtsgrond aan het verzoek der kooplieden ontbrak, maar adviseerde toch om schadevergoeding toe te kennen, omdat in de Shimonoseki-conventie staat, dat de indemniteit o.a. werd betaald „for theinjury done to foreign trade during the past fifteen months". Op herhaald advies van den Raad van State meende de regeering echter niet met de staatscommissie mede te moeten gaan; pogingen in de Tweede Kamer gedaan om den kooplieden tóch schadevergoeding te bezorgen, mislukten 2). De indruk, dien de Shimonoseki-geschiedenis in Japan wekte, was groot. Allereerst verlevendigde zij den haat tegen Handelingen Tweede Eamer 1868—'69 bfll. 601. 2) Handelingen Tweede Eamer 1868—'69, 886—846. 1 212 db nieuwe tijd (1858—heden). collectieve vebdbagen, de vreemdelingen, die tot op den huidigen dag in Japan bestaat; daarnaast onderstreepte zij nog eens de machteloosheid van Japan tegen de westersche techniek en vooral ook de groote slapheid en het gebrek aan kracht van het shögunaat. Aldus heeft Shimonoseki het zijne er toe bijgedragen om den val der Tokugawa's te verhaasten en de uitoefening der bestuursmacht weer te leggen in de handen van degenen, die haar eens uit handen hadden gegeven: de Mikado's. Afdeeling III. collectieve vebdbagen, die voor Nederland en Japan beide gelden. Deze zijn de volgende: *)* Parijsche zeerechtverklaring van 1856 (Nederland toegetreden in 1856, Japan toegetreden in 1887). Roodekruisverdrag van Genève (1864), met latere wijzigingen (Japan toegetreden in 1886). Algemeene postunie van 1874 en opvolgende verdragen * (Nederland behoorde voor het Rijk in Europa tot de oprichters, voor de koloniën trad het in 1877 toe; Japan's toetreding had plaats in 1877). — Thans zijn, na de laatste wijzigingen van de tractaten aangaande de postunie van 1906, zoowel Nederland als Japan toegetreden tot de volgende verdragen op postgebied: het algemeene postverdrag met slotprotocola), de overeenkomst betreffende de uitwisseling van brieven en doosjes met aangegeven waarde met slotprotocol2), de overeenkomst betreffende den dienst der postwissels met slotprotocola) en het verdrag betreffende de uitwisseling van postpaketten met slotprotocol2). (Japan is niet toegetreden tot de overeen- *) Dit overzicht is bewerkt naar de inhoudsopgaven van de tractatenverzamelingen van Lagemans en van De Martens, hier en daar van elders aangevuld. De verdragen zijn gerangschikt naar hunne oorspronkelijke tijdsorde. 2) Nederland ook voor de koloniën toegetreden. DIE VOOB NEDERLAND EN JAPAN BEIDE GELDEN. 213 komst betreffende den dienst der invordering van gelden op quitantiën en ander handelspapier en tot die betreffende de levering van abonnementen op nieuwsbladen en tijdschriften door tusschenkomst van de post, beide eveneens van 1906) *). Scheepvaart op het Suez-kanaal, 1888. De drie verdragen en de drie verklaringen der eerste vredesconferentie, 1899. Pekingsch slotprotocol betreffende het herstel der vriendschappehjke betrekkingen tusschen China en verschillende andere mogendheden, 1901. Verdrag regelende de vrijstelling van hospitaalschepen van het betalen van havengelden in oorlogstijd, 1904. Verdrag tót stichting van een internationaal landbouwinstituut, 1905. Radio-telegrafieverdrag van 1906 (met uitzondering van het „engagement additionnel"), gewijzigd in 1912. Verdragen der tweede vredesconferentie, 1907. Berner conventie op het auteursrecht (1908, gewijzigd 1914; Nederland voor het Rijk in Europa toegetreden in 1912). Londensche zeerechtverklaring, 1909. De beide Brusselsche zeerecht-tractaten, 1910. Verdrag over de bescherming van den industriëelen eigendom, 1911. Opiumverdrag, 1912. Verdrag over de internationale tentoonstellingen, 1912. Verdrag over de instelling eener internationale handelsstatistiek, 1913. 1) Japan schijnt ook te zijn toegetreden tot de telegraaf unie van 1875: het is mede-onderteekenaar van het daarbij behoorend „reglement de service" van 1890. 214 db nieuwe tijd(1858-heden). punten, samenhangende Afdeeling IV. Eenige met de Nederlandsch-Japansche betrekkingen uit den nieuwen tijd samenhangende punten. 1°. Gestie der 1°. De gestie der Japansche aangelegenheden in Neder- Japansche aan- JaQ(J gelegenheden in Nederland. °lz. —werd reeds uiteengezet in wier handen deze berustte in het overgangstijdperk: eerst n.1. in die van den minister van koloniën, die als opvolger der OostIndische Compagnie in de bezorging der bestuurszaken in het Oosten vanouds ook de vestiging te Deshima en het onderhouden "Van betrekkingen met Yedo onder zijn bewind had. Daarna, toen het verkeer tusschen de staten Nederland en Japan, ook door het wegvallen van de bemoeienis onzer Regeering met den Japanschen handel, meer en meer het karakter kreeg van normale diplomatieke betrekkingen, was een tijd aangebroken (1855), waarin de minister van koloniën tezamen met zijn ambtgenoot van buitenlandsche zaken de Japansche aangelegenheden behartigde. Tegen deze regeling verhieven zich al spoedig stemmen in de Staten-Generaal. In het voorloopig' verslag der Tweede Kamer over hoofdstuk III der begrooting voor 1861 *) werd gevraagd, of, in verband met het meer diplomatiek geworden karakter van onzen vertegenwoordiger in Japan, zijne bezoldiging niet op de begrooting van buitenlandsche zaken behoorde te worden gebracht. De minister antwoordde 2), dat het wenschelijk en voor den geregelden dienst noodzakelijk was, dat de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch*V : Indië over de consulaten in China en Japan gezag had; daarom had het departement van koloniën nog de leiding der betrekkingen met Japan en was in de aloude regeling Handelingen Tweede Kamer 1860—'61 bql. 338. 2) Bijl. 400. met de nedehl.-jap. betrekkingen uit dezen tijd. 215 slechts in zooverre verandering gebracht, dat de bij het ministerie van koloniën inkomende berichten van de Japansche consulaten aan dat van buitenlandsche zaken werden meegedeeld. Niettegenstaande deze uiteenzetting drong de Tweede Kamer het jaar daarna, bij de behandeling der begrooting voor 1862, wederom op onderbrenging onzer vertegenwoordiging in Japan bij buitenlandsche zaken aan *); de regeering bleef echter nog bij hare meening dat wijziging in den bestaanden toestand niet wenschelijk was 2), doch -veranderde weldra van oordeel. In de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der commissie van rapporteurs over het ontwerp van wet tot definitieve vaststelling van de genoemde begrooting van buitenlandsche zaken voor 1862 8) toch kondigde zij aan, dat de consul-generaal te Yedo rechtstreeks aan den minister van buitenlandsche zaken ondergeschikt zou worden gemaakt. Hiertoe ging zij over bij het (niet gepubliceerde) koninklijk besluit van 23 Juli 1862 n°. 64, dat meteen voor China geldt. Door de vriendelijke bemiddeling van Prof. van Eysinga te Leiden ben ik in staat dit besluit hierachter als bijlage XIII af te drukken 4). 2°. De vertegenwoordiging van Nederland in Japan en 2°. De vertegenomgekeerd, woordiging van Gelijk reeds in het licht werd gesteld waren de eerste T ederland m J ° Japan en omge- Nederlandsche vertegenwoordigers in Japan in het begin keerd. van den nieuwen tijd koloniale ambtenaren. Dit was het geval met Mr. Donkeb Cubtius, die den titel voerde van „Nederlandsch Kommissaris in Japan" en in 1859 aftrad, en evenzoo met zijn opvolger, Mr. J. K. de Wit, die 1) Handelingen Tweede Kamer 1861—'62, bjjl. 157. 2) » » » 1861—'62, » 414. 3) » » » 1861—'62, » 841—842. 4) . Een dergelijk besluit voor Siam is het K. B. van 4 December 1862 n°. 63 (eveneens niet gepubliceerd). » 1861—'62, » 414. » 1861—'62, » 841- 216 met de nedebl.-jap. betrekkingen uit dezen tue 217 Jhr. Mr. H. C. J. Testa (1896—1901, vanaf 1900 even als zijn opvolgers buitengewoon gezant en gevolmachtigi minister, voordien evenals zijn voorgangers minister-resi dent); Mr. A. M. D. baron Sweerts de Landas Wybobgh (1901-1905) Jhr. Dr. J. Loudon (1905—1908); Mr. Dr. J. H. van Roijen (1908—1914); D. baron van Asbeck (1914—heden). Herhaaldelijk droegen de Scandinavische landen, in 186( ook Pruisen, de zorg voor hunne belangen aan de Neder landsche vertegenwoordigers op'). Japan van zijn kant had tot 1879 geen vasten diploma tieken post in Den Haag. Tweemaal echter was eene of zichzelf staande buitengewone zending bij hare rondreis door Amerika en Europa ook in ons land gekomen. De eerste kwam in 1862, in een tijd dat de toen nog regeerende Shögun in- groote verlegenheid verkeerde, doordat hij uil vrees voor binnenlandsche onlusten eenige plaatsen niet op den in de tractaten bepaalden tijd durfde openstellen (zie blz. 140). Het gezantschap moest nu o.a. uitstel van die opening vragen. Engeland stond dat voor vijf jaar toe, Nederland bepaalde geen termijn, .opdat ten minste wan„neer de inwendige toestand van Japan mogt veranderen „of wanneer wij bemerken mogten dat de Japansche Regering „niet medewerkt om alle moeielijkheden uit den weg te „ruimen, die uit het tractaat zouden kunnen voortvloeijen, „wij in staat zouden zijn om de regten te handhaven, ons „bij tractaat verzekerd" *). Verder moest het gezantschap l) Volgens eene, door bemiddeling van Prof. van Eysinga verkregen, inlichting van het departement van- buitenlandsche zaken. Zie ook A. E. Fbh. von Nordenskiöld, Die Umseglung Asiens und Europas auf der Vega, Leipzig 1882, blz. 285. !) Minister van dkb Maksen de Sombbefï in de Tweede Eamer, Handnlinrrnn 1aaq—'a9 ki9 0« 218 de nieuwe tij: i (I808—heden), punten, samenhangden vragen, of wij de Japansche" regeering de bevoegdheid wilden toekennen om den uitvoer van ruwe zijde en verder van bijna alle handelswaren te verbieden; deze wensch is niet toegestaan *). De tweede buitengewone zending, die in 1873 aankwam, hebben wij • reeds aan het werk gezien (blz. 147—148, 153 snoot 3); behalve dat zij over verschillende punten met de regeeringen der staten die zij bezocht van gedachten moest wisselen, droeg deze missie het karakter eener studiereis. In 1879 eindelijk stelde de Mikado een gezant in Den Haag aan. Hier volgt de lijst van de hoofden van het Japansche gezantschap in ons land: Suizo Aoki (1879—1880); Moeiyoshi Nagaoka (1880- 1885); Nakamura Hirayasu (1885—1890); Kato Masuo (1890—1891) (tijdelijk); Gunsi Tanahassi (1891—1892) (tijdelijk); L Ohyama (1892) (tijdelijk); K. Takahira (1892—1894); Akabané Shiro (1894—1899); Sutemi Chinda (1899—1901); Nobukata Mitsuhashi (1901—1907); Aimaro Sato (1907—1914); Kijuro Shidehaba '(1914—1916); Kentaeö Otchiai (1916:— heden). Vanaf den heer Mitsuhashi hadden alle titularissen den rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Wat de wederzijdsche consulaire vertegenwoordiging aangaat, gezien werd reeds dat in 1859 een consul-generaal te Nagasaki werd aangesteld, terwijl daarenboven een viceconsulaat te Kanagawa werd gevestigd. Nagasaki werd *) Dit gezantschap schijnt bij ons met buitengewone praal te zijn ontvangen, de gemaakte kosten beliepen niet minder dan f 87 867,48 ; de vereffening maakte, dat hfdst. XI der begrooting voor 1862 moest worden verhoogd (zie 1868 S. 168). met de nederl.-jap. betrekkingen uit .dezen tdd. 219 219 in 1863, bij het vertrek van den consul-generaal de Wn, tot consulaat gemaakt, terwijl in het volgend jaar een vice-consulaat werd opgericht te Hakodate, dat tot 1898 heeft bestaan. Nederland had vervolgens in de meeste opengestelde plaatsen, een paar jaar lang zelfs in alle, onbezoldigde consulaire ambtenaren. In 1896 werd als eerste beroeps-vice-consul de heer J. H. de Reus, thans consul-generaal te Shanghai, voor Yokohama en Tokio aangesteld; in 1900 werd Kpbe hem tot standplaats aangewezen (consulaat). Thans heeft Nederland de volgende consulaire posten in Japan *): Dairen (Dalny) (vice-consul, voor het pachtgebied Kwantung) ; Kobe (consul, voor geheel Japan en Kwantung); Nagasaki (vice-consul, voor Nagasaki, Sasebo en omgeving) ; Seoul (vice-consul, voor Korea); Taihoku (consulair agent, voor Formosa); Yokohama (consul, voor Yokohama, Tokio, Yokoska en omgeving). Omgekeerd had Japan van 1875—1890 slechts een onbezoldigden consul te 's-Gravenhage; daarna werd achtereenvolgens een post opgericht te Amsterdam (1890) en te Rotterdam (1902), beide bezet door gekozen consuls. Terstond na . de totstandkoming der koloniale consulaire conventie van 1908 zag Nederlandsch-Indië een Japanschen consul te Batavia aangesteld; die post is steeds door een Japanner bezet geweest, of deze consul missus dan wel electus is, is mij niet bekend. 3°. De eerste maal, dat Nederland zijne houding te bepalen 8°. Nederiand's had tegenover een door Japan gevoerden oorlog, waarin houding tegen- het zelf niet betrokken was, was in 1868 tijdens denover Japan op T , , ii. voet van oorlog. Japanschen burgeroorlog, die een einde maakte aan de *) Naar: Volledige lijst der Nederlandsche diplomatieke en consulaire ambtenaren, bijvoegsel van „Handelsberichten" 8 October 1918 n°. 603. 22C DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). PUNTEN, SAMENHANGEND heerschappij van den Shögun. Op 14 Februari 1868 n.1. was den buitenlandschen vertegenwoordigers vanwege de regeering van den Mikado medegedeeld, dat de ex-Shögun en eenige hem trouw gebleven daimyö's in opstand waren gekomen, en de inachtneming eeuër strikte onzijdigheid van hen verzocht1). De vertegenwoordigers zegden dit toe, en vaardigden proclamaties uit, waarin zij den vreemde• lingen hunner nationaliteit verboden een van de partijen te ondersteunen. De Nederlandsche proclamatie vindt inen niet in de Staatscourant, doch (in Engelsche vertaling) in Foreign relations of the United States 1868—69 blz. 675. Ook in de oorlogen, die Japan na de openstelling met buitenlandsche mogendheden voerde, bleef Nederland neutraal. Toen in 1894 de oorlog tusschen Japan en China, uitbrak, werd eene neutraliteitspreclamatie afgekondigd (Nederl. Stcrt. van 5 en 6 Augustus 1894). Hetzelfde geschiedde bij het begin van den Japansch-Russischen oorlog (Nederl. Stcrt. van 12 Februari 1904) en bij den aanvang van den oorlog van 1914 (Nederl. Stcrt. 1914 n° 263A, oorlog tusschen Japan en Duitschland). Van geschillen met Japan is mijs noch tengevolge van den Japansch-Chineeschen, noch naar aanleiding van de beide andere pas genoemde oorlogen, iets gebleken. In de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer over de begrooting van buitenlandsche zaken voor 19062) wordt uitdrukkelijk geconstateerd, dat 1) Hishida blz. 126. 2) Handelingen Tweede Kamer 1905—'06 bgl. A, hoofdstuk III n°. 11 blz. 18—14. Het is merkwaardig, dat nog in 1910 door de Tweede Eamer openbaarmaking is verzocht van de dossiers nopens de handhaving onzer neutraliteit in den Japansch-Uussischen oorlog, welke door den minister werd geweigerd, waarbij hij opmerkte, dat deze bescheiden, wanneer die in een eventueelen oorlog ingezien moesten worden, steeds ter beschikking der dan aan het bewind zijnde regeering zouden staan.' (Begrooting voor 1911 hoofdstuk III voorl. verslag en mem. v. antw. beide § 24). door den Japansch-Russischen oorlog ons land niet in internationale" verwikkelingen is geraakt en dat geruchten in tegengestelden zin op verzinsels berustten. „Het spreekt „echter vanzelf', aldus de memorie van antwoord, „dat de „toepassing der beginselen van het volkenrecht in zake de „handhaving der neutraliteit juist in dezen oorlog voor „Nederland zoowel als voor andere landen bijzondere „moeilijkheden opleverde, welker oplossing, wegens de „geographische ligging der Nederlandsche koloniën in Oosfc„Azië, bepaaldelijk van de Nederlandsche Regeering groote „nauwgezetheid en zorg heeft gevorderd". De tocht der Russische Oostzeevloot naar Japan langs ons Indië (Sabang!) zal daar vooral toe hebben bijgedragen. Men mag aannemen, dat de woorden „en tant que les devoirs de la neutralité le permettent" in art. 16 van het in 1912 gesloten handelsverdrag van die ondervindingen een nagalm zijn, vooral omdat die woorden in het overeenkomstige artikel 11 van het verdrag van 1896 ontbraken1). 4°. In het jaar 1888 is door de Japansche regeering aan40.Onze gezantNederland vóór goed afgestaan, tegen jaarlijksche betaling schapsgebouwen eener „zeer geringe som", een te Tokio gelegen terrein,te Tokla ten einde daarop een gezantschapsgebouw te kunnen stichten 2). Door onzen toenmaligen minister-resident J. J. van der Pot is op dien grond een huis gebouwd, benevens woningen voor bedienden, stallen, enz.; opvolgende titularissen plachten dat huis met toebehooren eerst van den bouwer, na diens dood van diens erfgenamen te huren. Ook bevond zich op hetzelfde, terrein de woning !) Zie in verband hiermede ook Handelingen Tweede Eamer 1896—'97 . bjl. n°. 160 n°. 7 en 8 ad art. 11, en „Een brandend neutraliteitsvraagstnk" door Jhr. Mr. Dr. H A. van Earnebebk, „Onze Eeuw" 1905. 2) Hoe de toestand voor 1883 was is mij niet precies bekend; de heer Dn Graeff van Polsbroek, die van 1859—'68 vice-consul te Eanagawa was, woonde, wanneer hg te Yedo (Tokio) moest vertoeven, in den hem door de Japanners tot verblijf afgestanen tempel Chi-odsi (Pompe van Meerdervoort II blz. 80). met de nederl.-jap. betrekkingen uit dezen tijd. 5 121 222 LIJST DER BIJLAGEN.1) I. Data van de onderteekening en de uitwisseling dei bekrachtigingsoorkonden van de verdragen door verschillende staten met Japan gesloten, en van andere belangrijke stukken, uit het „overgangstijdperk". II. Nota van de Japansche Regeering aan het Nederlandsch Opperhoofd te Nagasaki d.d. 22 October 1854. Hl. „Voorloopige overeenkomst" gesloten tusschen den Nederlandschen Kommissaris in Japan en Japansche autoriteiten te Nagasaki d.d. 9 November 1855. IV. Tractaat, op 30 Januari 1856 te Nagasaki gesloten door den Nederlandschen Kommissaris in Japan en de Japansche Regeering. V. Additioneele Artikelen daarbij behoorende. VI. Tractaat van vriendschap en koophandel van 18 Augustus 1858 met handelsregulatiën. VII. Conventie tusschen Japan eener-, en Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten anderzijds op 25 Juni 1866 gesloten. VILT. Tracaat van handel en scheepvaart van 8 September 1896 met protocol en verklaring. IX. Consulaire conventie voor de Nederlandsche koloniën van 27 April 1908. X. Nota's, op 28 Juni 1911 gewisseld tusschen den Nederlandschen Minister van buitenlandsche zaken en den Japanschen Gezant in Den Haag. 1) Tenzij Mi de afzonderlijke bijlagen anders is vermeld, zegrijpe men dat de behandeling van de Nederlandsche natie d beide havens (Simoda en Hakodate) evenals in het afschrift al zijn. Daar het openen van haven eene gewigtige zaak is, noest deze regering in een zamenkomst met uwe hooge ambtenaar jesloten worden, maar, omdat men gelooft, dat, daar onze 221 «gering de uwe vertrouwt, uwe regering ook niet onopregtzal ijn, wordt nu dit u klaar medegedeeld, zonder dat wij hooge imbtenaar wachten, weshalve gij dit aan uwe regering stiptelijk iverbrengen zult. — Wat de handeldrijving aangaat; dit moet lergens anders plaats vinden dan in de haven van Nagasaki, venals tot nu toe, waarom men de wet aldaar ook in het ervolg volstrekt nakomen moet - Dat terwijl er zoovele vercheidene vreemde landen zijn als de sterren, en enkel de zoo er afgelegene Nederland in vertrouwde betrekking staan, komt oort uit verkeer gedurende opeenhoping van jaren. —Indien de raarheid hiervan in het vervolg gebroken mogt worden, zullen 1 de havens van Japan langdurig voor de Nederlanden toeesloten worden; derhalve zult gij dit ook aan uwe Regering verbrengen. 228 BIJLAGE 1TI. Overeenkomst, gesloten tusschen Mr. Jan Hendrik Donker Curtius, Nederlandsch Commissaris in Japan, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en buitengewoon gevolmagtigde van Z. H. den Koning der Nederlanden, en Arao Iwamino Kami, Kawa Moera Tsoesimano Kami, gouverneurs van Nagasaki, en Asano Ihkakf, Keizerlijk opziener te Nagasaki, op den 9den November 1856 in het gouvernementshuis aldaar i). Artikel 1. De Nederlanders hebben van den ls,tn December 1855 volkomene persoonlijke vrijheid en mogen mitsdien van Decima uitgaan zonder eenig geleide, even als zulks tot nu toe aan hen op verlof werd toegestaan onder geleide, en dat ten allen tijde. Artikel 2. Wanneer door een Nederlander eenige Japansche wet wordt overtreden, zal daarvan kennis worden gegeven aan den h oogsten Nederlandschen ambtenaar, die op Decima geplaatst is, en zal hij, door zijn tusschenkomst, door de Nederlandsche Regering volgens de Nederlandsche wetten worden gestraft. Artikel 3. Indien een Nederlander door een Japanner onbehoorlijk mogt worden behandeld, zal die zaak op de klagt van den Nederlandschen commissaris in Japan, door de Japansche Overheden worden onderzocht en zullen zoodanige Japanners volgens de Japansche wet worden gestraft. 1) Ontleend aan Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1857 hoofdstak III, bijl. A der memorie van antwoord, in Handelingen der Staten-Generaal 1856— '57, bijl. blz. 2863.— De Mabtens, N. R. Gr., tome 16 partie II blz. 392 en vlg., vermeldt in noten onder den text van het tractaat van 30 Januari 1856 slechts in hoeverre deze overeenkomst van dat tractaat afwijkt. In het Staatsblad is deze overeenkomst niet opgenomen. „voorloopige overeenkomst" (1855). 228 Artikel 4. Indien een of meer' andere havens van het Japansche Rijk voor eene of meer andere natiën mogten zijn of worden opengesteld, zullen volkomen dezelfde voorregten aan Nederlanders dadelijk worden toegekend. Artikel 5. Wanneer een officier of een ander schepeling van een Zijner Majesteits Nederlandsche schepen van oorlog of eenig persoon, tot de Nederlandsche landmagt behoorende in Japan mogt overlijden, zal zijne begrafenis plaats hebben volgens de militaire plegtigheden, bij de Nederlandsche Land- en Zeemagt in gebruik en tot nog toe alhier opgevolgd. Hierbij zullen op de begraafplaats salvo's kunnen plaats hebben met het handgeweer en aan boord der Nederlandsche oorlogschepen insgelijks, zelfs met geschut. Artikel 6. De naar de haven van Nagasaki komende Nederlandsche koopvaardijschepen zullen, bij het naderen van de kust, behalve de nationale, nog eene geheime seinvlag vertoonen, zoo als tot nog toe gebruikelijk is. De oorlogschepen hebben geene geheime seinvlag. Artikel 7. Beide vlaggen door de uitkijkers op het eiland Iwo Sima gezien zijnde, zal van den vlaggestok aldaar de Nederlandsche vlag tot verkenningsteeken geheschen worden, even als zulks thans gebruikelijk is, ook voor de oorlogsschepen. Artikel 8. De Nederlandsche oorlogs- en koopvaardijschepen zullen achter den Papenberg ten anker komen, zooals tot nog toe gebruikelijk is. Artikel 9. Zoodra de gouverneur van Nagasaki, door een tot dat einde dadelijk af te zenden wacht-ofncier, vergezeld van een der 230 BIJLAGE III. ambtenaren der Nederlandsche Factorij op Decima, zich volkomen zal hebben verzekerd van de nationaliteit der schepen, zullen zij de haven mogen binnenzeilen of stoomen of zich door Japansche vaartuigen daar binnen laten boegseren, zooals tot nog toe gebruikelijk is, doch zonder pandslieden af te geven. Artikel 10. De bemanning der schepen zal van de scheepssloepen gebruik mogen maken, om met de overige Nederlandsche schepen en het eiland Decima gemeenschap te houden, of in de baai voor de gezondheid rond te varen; met dien verstande, dat de matrozen der Nederlandsche koopvaardijschepen alleen dan van deze vergunning mogen gebruik maken, wanneer een kapitein of stuurman zich in de sloep bevindt. Zij zullen natuurlijk nergens anders mogen landen, dan aan de waterpoort van Decima en ook met de bemanning van Japansche vaartuigen in geene aanraking mogen komen. De sloepen zullen als verkenningsteeken de Nederlandsche vlag voeren. Artikel 11. Op geene andere plaats dan de waterpoort van Decima zal men met de sloepen mogen landen. Artikel 12. Behalve de buitenmuur, de wachthuizen en openbare gebouwen van Decima, zullen al de woningen en pakhuizen door tusschenkomst van de gouverneurs van Nagasaki aan de Nederlandsche Factorij verkocht en de grond van Decima verhuurd worden. Zij zullen onder het bestuur van den hoogsten aldaar verbüjf houdenden Nederlandschen ambtenaar staan en op kosten van de Nederlandsche Factorij onderhouden worden. Artikel 13. Tot het doen van de noodige herstelling aan, het bouwen of afbreken van pakhuizen of woningen, of. het maken van veranderingen of verbeteringen daaraan,, zal de Nederlandsche Factorij gebruik kunnen maken van Japansche ambachtslieden en Japansche materialen kunnen koopen, waarvoor betaald zal worden met kambang-geld i). Van het doen dezer werkzaamheden zal vooraf kennis worden gegeven aan den gouverneur van Nagasaki. *) Deze term verdacht eene uiteenzetting in groote lijnen van de wijze, waarop onze handel in Japan gedreven werd. Gezien werd reeds, dat wij niet met rechtstreeksche afnemers te maken hadden, maar dat alles werd verhandeld door bemiddeling van de geldkamer (zie blz. 63 noot 3). Nu vielen al onze transacties in twee soorten uiteen: die welke behoorden tot den zgn. Komps-handel, en degene die gebracht werden tot den Kambang-handel. De eerste („Komps" is eene verhaspeling van Compagnies) was die welke oudtijds door de Oostindische Compagnie, later door de Nederlandsch-Indische regeering werd gedreven, en bestond hierin, dat de geldkamer eene lijst, den zgn. „eisen", indiende van goederen welke de factorij op zich nam om in het volgend jaar tegen een bepaalden pr\js te leveren, hoofdzakelijk in ruil voor eene zekere hoeveelheid koper, in de jaren 1820—1830 b.v. 11000 pikols; andere Japansche voortbrengselen waren wegens den minderen aftrek die zjj vonden voor den Kompshandel van geringe beteekenis. Onze Omzet was direct van de toegezegde hoeveelheid koper afhankelijk, omdat andere waren vrijwel niet in aanmerking kwamen, en de uitvoer van goud en zilver resp. vanaf ± 1750 en 1671 in Japan verboden was, zoodat eene metaalzending een voor dat land ongunstige handelsbalans niet vermocht aan te zuiveren. Daarnaast stond de Kambang-handel, veel kleiner in omzet. Het woord kambang is op verschillende wijzen verklaard; prof. üe Visser, tot wien ik mij ook in dezen om inlichtingen mocht wenden, leidt het aï van kam-ban, wat volgens Gubbins, Dictionary of Chinese-Japanese words, Tokio 1889, „sign-board" beteekent, dus het bord, waarop de openbare verkoopingen werden aangekondigd van de onder den kambanghandel vallende goederen door de geldkamer. Dat w aren de goederen die buiten den „eisch" van de geldkamer om werden aangevoerd, meestal alleen door en ten voordeele van de ambtenaren op Deshima, soms ook door de regeering, hoewel de Japansche opvatting dezen handel als vernederend voor die regeering beschouwde. Voor de opbrengst dier goederen werd, onverschillig wien het aanging, het Opperhoofd in de boeken der geldkamer-gecrediteerd; dit creditsaldo nu is het kambanggeld waarvan in art. 13 sprake is. Men kon daarvoor in ruil alles bekomen wat Japan opleverde, zooals kamfer, was, lakwaren, porcelein, e. d., alleen geen koper. Er bestond een Japansch voorschrift, volgens hetwelk alles wat als onkosten der factorij kon worden aangemerkt, in het debet der iTompsrekening werd geschreven; door art. 13 nu wordt deze bepaling afgeschaft. De reden van deze verandering blijkt niet. De bedoeling was, dat het bedrag der onkosten door het Opperhoofd, in wiens debet het werd aangeteekend, bij terugkomst in Batavia met de regeering zou worden verrekend. De historie van onzen handel op Japan tot dit land voor den „ voorloopige overeenkomst" (1855). 231 232 BIJLAGK m. Artikel 14. De op Decima verblijf houdende Nederlanders hebben vrijheid, óm in Nederlandsche en Japansche vaartuigen in de baai rond te varen- zonder ergens te landen. Zij zullen met die vaartuigen in de baai mogen visschen voor de gezondheid. Deze vaartuigen zullen eene Nederlandsche vlag als verkenningsteeken voeren. Artikel 15. De sleutels van de waterpoort zijn onder de uitsluitende bewaring van den hoogsten Nederlandschen ambtenaar op Decima Artikel 16. De sleutels van de landpoort zijn onder bewaring van den Japanschen officier die aldaar de wacht heeft. Artikel 17. Alleen de bemanning der Nederlandsche koopvaardijschepen is, met uitzondering van de gezagvoerders, onderworpen aan lijfsvisitatie, zooals tot nog toe gebruikelijk is, wanneer zij door de landpoort van Decima Nagasaki binnentreedt en van daar terugkeert. Bij de waterpoort en aan boord der Nederlandsche schepen heeft geene visitatie plaats. Artikel 18. De visitatie der goederen heeft plaats, wanneer die in Japan worden ingevoerd van Decima, of uit Japan naar Decima gebragt worden, zooals tot nog toe gebruikelijk is, en niet bij aanbreng uit de schepen op Decima, of bij het brengen naar boord van de schepen uit Decima. Tegen sluikhandel zal ten strengste gewaakt worden. algemeenen handel werd opengesteld, zou het onderwerp moeten uitmaken van eene afzonderlijke studie, waarbij van archivalia een ruim gebruik zou moeten worden gemaakt. Er hier een ook maar eenigszins volledig overzicht van te geven, is wegens het buitengewoon ingewikkelde van dien handel gedurende meer dan twee eeuwen ondoenlijk en zou buiten het kader van dit geschrift vallen. Geheel volledig is het onderwerp, voorzoover mg bekend, nooit behandeld. Veel is echter te patten uit het „Geschiedkundig overzigt van den handel der Europezen op Japan" van G. P. Mbylan, die van 1826—1832 zelf Opperhoofd was; ook Van dbb Chys geeft in bjjl. I van zgn meermalen aangehaald boek belangwekkende bijzonderheden, vooral uit den lateren tijd (v. JL). „voorloopige overeenkomst" (1855). 233. Artikel 19. Gedurende het aanwezen van Nederlandsche handelsschepen in de haven van Nagasaki zal, wanneer er werkzaamheden plaats hebben, een Japansch wachtofficier zich op Decima in dienst bevinden, om de orde te bewaren onder de Japansche koelies en de Japanners in het algemeen, die zich dan op Decima bevinden, zoo als tot nog'toe gebruikelijk is. Artikel 20. De behandeling der handelszaken blijft overigens op den bestaanden voet. De sleutels der pakhuizen zijn steeds onder bewaring van den hoogsten Nederlandschen ambtenaar, die op Decima verblijf houdt, wanneer daarin Nederlandsche goederen geborgen zijn. Op de pakhuizen worden geene Japansche zegels geplaatst. Artikel 21. Alle Japanners, die daartoe verlof hebben overeenkomstig de Japansche wetten, zullen op Decima worden toegelaten. Artikel 22. Bij alle ontmoetingen te Nagasaki geschieden het compliment en de ontvangst door de Japanners op de Japansche en door de Nederlanders op de Nederlandsche wijze. Artikel 23. Wanneer zich-daartoe de gelegenheid aanbiedt, zullen de op Decima verblijf houdende Nederlanders brieven kunnen verzenden, zoowel met de Chineesche jonken, als met de schepen van andere natiën. Artikel 24. De Nederlanders zullen vrijelijk briefwisseling kunnen houden met de gezagvoerders van schepen of eskaders van vreemde natiën, die met Japan in vrede leven, en zich in de baai van Nagasaki ophouden. Artikel 25. Monsteringen hebben alleen plaats aan boord der Nederlandsche koopvaardijschepen, bij aankomst en bij vertrek, en niet op Decima. landsche koopvai aneen 234 De Nederlandsche koopvaardijschepen zullen het buskruid en de wapens blijven behouden, evenals de kanonnen. Artikel 27. De gebruikelijke geschenken voor Z.M. den Keizer en andere Rijksgrooten en de jaarlijksche fassak •) blijven op den bestaanden voet geregeld. *) „Fassak" is, naar Prof. De Visser mg welwillend mededeelde, aene verbastering van „hassaku", letterlijk „achtste eerste dag Ier maand", d. w. z. „eerste dag der achtste maand", en wel de achtste maand van den Chineeschen kalender, overeenkomend met anze Septembermaand. In de Muromachi-periode (1336—1573) was de „hassaku" eene ceremonie van het hof te Kyöto en van ie kaste der krijgslieden, hierin bestaande, dat de Shögun, hovelingen van allerlei rang, feodale edelen, hoogere en lagere ambtenaren den Keizer allerlei geschenken aanboden, die in ruil daarvoor tegengeschenken gaf. In den Yedo-tijd (1600—1868) gaven de TokugawaShöguns den Keizer' op dien datum een prachtig opgetuigd paard Bn een zwaard ten geschenke, waarop deze tegengeschenken naar ïedo zond. Doch ook de Tokugawa-Shoguns zelf werden met de ,hassaku"-ceremonie geëerd door alle feodale vorsten (daimyö's), iie hun tevens op dien dag, even als dat op Nieuwjaar gebruikelijk was, geluk wenschen aanboden. Dat de daimyö's op hunne beurt ioor de boeren met „hassaku" werden geëerd, vermeldt Brinkley in zijn Unabridged Japanese-English Dictionary blz. 309. Nadere bijzonderheden zijn te vinden in Kokushi Daijiten (Groot Woordenboek der Japansche Geschiedenis), door Yashiro, Hayakawa en [kobe, Tökyö" 1908, blz. 2017 en vlg., sub voce „hassaku". Daar het geven van tegengeschenken een onmisbaar bestanddeel was van het wezen der „hassaku", schuilt er in het deelnemen aan leze plechtigheid niets vernederends en mag er niet meer in gezien worden dan het betuigen eener verschuldigde hulde aan 3en hooger geplaatste, geenszins dus het betalen van tribuut of tets dergelijks. De beteekenis der ceremonie eenmaal kennende gaat er een nieuw en gunstiger licht op over de positie onzer landgenooten in Japan in den ouden tijd, die immers evenals de lapansche functionarissen, die daartoe gerechtigd waren, den Shögun ?n enkelen anderen „hassaku"-geschenken mochten brengen, iets wat b. v. aan de Chineezen nooit vergund is (Mkylan, Geschiedkundig Overzigt van den Handel der Europezen op Japan blz. 373). Dit recht was niet minder dan eene eer en een voorrecht voor de Nederlanders (Meylan t. z. p.; Matsudaira blz. 37 noot 1), evenals tiet recht op het doen der hofreis (zie blz. 24), waarin zij met de feodale edelen op één lijn werden gesteld; ook hiervan waren de Chineezen uitgesloten. Wij brachten „bassaku"-geschenken aan leu Shögun, diens vermoedelijken opvolger, en aan de Rijksgrooten er allerlei geschenken aanboden, die in ruil daarvoor tegenhenken gaf. In den Yedo-tijd (1600—1868) gaven de Tokugawa> uns den Keizer* op dien datum een prachtig opgetuigd paard ien zwaard ten geschenke, waarop deze tegengeschenken naar 9 zond. Doch ook de Tokugawa-Shoguns zelf werden met de ssaku -ceremonie geëerd door alle feodale vorsten (daimyos), hun tevens op dien dag, even als dat op Nieuwjaar gebruikelijk , gelukwenschen aanboden. Dat de daimyö's op hunne beurt r de boeren met „hassaku" werden geëerd, vermeldt Brinkley zijn Unabridged Japanese-English Dictionary blz. 309. Nadere onderheden zijn te vinden in Kokushi Daijiten (Groot Woordenk der Japansche Geschiedenis), door Yashiro, Hayakawa en se, Tökyö" 1908, blz. 2017 en vlg., sub voce „hassaku". laar het geven van tegengeschenken een onmisbaar bestanddeel van het wezen der „hassaku", schuilt er in het deelnemen aan 3 plechtigheid niets vernederends en mag er niet meer in ien worden dan het betuigen eener verschuldigde hulde aan hooger geplaatste, geenszins dus het betalen van tribuut of dergelijks. De beteekenis der ceremonie eenmaal kennende b er een nieuw en gunstiger licht op over de positie onzer Igenooten in Japan in den ouden tijd, die immers evenals de ansche functionarissen, die daartoe gerechtigd waren, den Shögun enkelen anderen „hassaku"-geschenken mochten brengen, iets b.v. aan do Chineezen nooit vergund is (Meylan, Geschied dig Overzigt van den Handel der Europezen op Japan blz. 373). recht was niet minder dan eene eer en een voorrecht voor de Lerlanders (Meylan t. z. p.; Matsudaira blz. 37 noot 1), evenals recht op het doen der hofreis (zie blz. 24), waarin zij met de lale edelen op één lijn werden gesteld; ook hiervan waren de „voorloopige overeenkomst" (1855). 235 In de wijze, waarop dé handel met de Factorij gedreven wordt, wordt geene verandering gebragt. Indien later eenige verandering daarin van den Japanse ben of van den Nederlandschen kant mogt gewenscht worden, zal die door den gouverneur van Nagasaki en den Nederlandschen commissaris in Japan overwogen en geregeld worden. Indien mogt blijken, dat ëemge zaak eene nadere regeling mogt vereischen, zal die door den gouverneur van Nagasak: met den Nederlandschen commissaris in Japan in zorgvuldige overweging worden genomen, en zullen alle bepalingen, di< door de Nederlanders thans lastig gevonden worden, zooveel mogelijk worden opgeheven. Artikel 29. Zoodra een tractaat tusschen Nederland en Japan zal zijn tot stand gebragt, zal deze overeenkomst zijn vervallen. Indiër zoodanig een tractaat niet spoedig tot stand komt, zal zij desniettemin van kracht blijven, maar onderworpen zijn, zoowel aan de ratificatie van Z.M., den Koning der Nederlanden, ab aan die van Z.M., den Keizer van Japan, en zullen de acten van ratificatie, geteekend door daartoe gemagtigde hooge ambtenaren van beide zijden, worden uitgewisseld te Nagasaki, binnen den tijd van twee jaren na dagteekening dezer. Al de bepalingen dezer overeenkomst worden dadelijk in werking gebragt, met uitzondering van de volgende artikelen. Artikel 1. De daarbij voorkomende vrijheid treedt in werking op 1 December 1855; en art. 9, 12, 13, 14, 18, 20 en 26 treden in werking op den l8ten Januarij 1856. Ter oirkonde waarvan wij, Mr. Jan Hendrik Donkeb Curtius, Nederlandsch commissaris in Japan, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en buitengewoon gevolmagtigde van en regenten van Yedo en Nagasaki ;gezamenlijk gaven deze grootwaardigheidsbekleeders 147 „kabaaijen" als tegengeschenk (zie Mkylan blz. 873 en 374). Waar men soms, ook in officiëele stukken (b. v. in het Reglement op het beleid van den Japanschen handel, vastgesteld bij resolutie van den Gouverneur-Generaal van 25 Mei 1826 nu. 1, vermeld bij Vas der Chys blz. 392 — 403, en daarvan art. 17) gesproken vindt van „fassak of recognitie" schijnt het wel, dat den Hollanders zelf de ware beteekenis van „fassak" niet 236 BT.TT.Aftlf TTT Z.M. den Koning der Nederlanden; en Arao Iwamino Kami, Kawa Moera Tsoesimano Kami, gouverneurs van Nagasaki, en Asano Ikakf, Keizerlijke opziener te Nagasaki, deze overeenkomst hebben geteekend en onze cachetten daarop gesteld. Gedaan in duplicaat in de stad Nagasaki, den 9deo November van het jaar Onzes Heeren 1855. J. H. DONKER CURTIUS ') (L. S.) 1) Evenals bij het Britsche verdrag (zie blz. 40) onderteekende ook nu iedere partii slechts het afschrift der overeenkomst dat in ham» Chys blz.. 191). bijlage iv. 237 BIJLAGE IV. Tractaat, d.d. 30 Jannarij 1856 '). Hunne Majesteiten de Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz., en de Keizer van Groot-Japan (Dai-Nipon), de aloude betrekkingen tusschen de ingezetenen van beide Rijken bestaande wenschende te bevestigen, en het tijdstip daar achtende waarop de vergunningen, aan de Nederlanders toegestaan, thans meer overeenkomstig den inhoud der passen, aan hen uitgereikt door 's Keizers Doorluchtige Voorzaten, in werking kunnen worden gebragt, hebben tot hunne wederzijdsche gevolmatigden benoemd: Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, den heer Mr. Jan Hendrik Donkeb Cubtiüs, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en Zijne Majesteit de Keizer van Japan, Abawo Iwamtno Kami, Kawa Moeba Tsoesimano Kami, gouverneurs van Nagasaki, en Nagai Iwamodsio en Asano Ikkakf, Keizerlijke opzieners, welke het volgende zijn overeengekomen: Artikel 1. De Nederlanders hebben volkomene persoonlijke vrijheid en mogen mitsdien van Desima uitgaan zonder eenig geleide, even als zulks tot nu toe aan hen op verlof werd toegestaan onder geleide, en dat te allen tijde. Artikel 2. Wanneer door een Nederlander eenige Japansche wet wordt overtreden, zal daarvan kennis worden gegeven aan den hoogsten Nederlandschen ambtenaar die op Desima geplaatst is, en zal hij door diens tusschenkomst door de Nederlandsche Regering volgens de Nederlandsche wetten worden gestraft. Artikel 3. Indien een Nederlander door een Japanner onbehoorlijk mogt worden behandeld, zal die zaak, op de klagt van den Neder- !) Ontleend aan 1862 S. 186, houdende Besluit van den Bisten October 1862, bepalende de plaatsing in het Staatsblad van do verdragen tusschen Nederland en Japan gesloten. Ook'opee- 23f worden onderzocht, en zullen zoodanige Japanners volgens de Japansche wet worden gestraft. Artikel 4. Indien eene of meer havens van het Japansche Rijk voor eene of meer andere natiën mogten zijn of worden opengesteld, zullen volkomen dezelfde voórregten aan Nederland dadelijk worden toegekend. Artikel 5. Wanneer een officier of een ander schepeling van een Zijner Nederlandsche Majesteits schepen van oorlog, of eenig persoon tot de Nederlandsche landmagt hehoorende in Japan mogt overlijden, zal zijne begrafenis plaats hebben volgens de militaire plegtigheden bij de Nederlandsche land- en zeemagt in gebruik en tot nog toe alhier opgevolgd. Hierbij zullen op de begraafplaats de salvo's kunnen plaats hebben met het handgeweer en aan boord der Nederlandsche oorlogschepen insgelijks, zelfs * met geschut. Artikel 6. De naar de haven van Nagasaki komende Nederlandsche koopvaardijschepen zullen bij het naderen van de kust, behalve de nationale, nog eene geheime seinvlag vertoonen, zoo als tot nog toe gebruikelijk is. De oorlogschepen hebben geene geheime seinvlag. Artikel 7. Beide vlaggen door de uitkijkers op het eiland Iwo Sima gezien zijnde, zal van den vlaggestok aldaar de Nederlandsche vlag tot verkenningsteeken geheschen worden, even als zulks thans gebruikelijk is, ook voor de oorlogschepen. Artikel 8. De Nederlandsche oorlog- en koopvaardijschepen zullen achter den Papenberg ten anker komen, zoo als tot nog toe gebruikelijk is. Artikel 9. Zoodra de Gouverneur van Nagasaki door een tot dat einde dadelijk af te zenden wachtofficier. vergezeld van een der ambte- TRACTAAT (1856). 239 naren van de Nederlandsche factorij op Desima, zich volkomen zal hebben verzekerd van de nationaliteit der schepen, zullen zij de haven mogen binnenzeilen of -stoomen, of zich door Japansche vaartuigen daarbinnen laten boegseren, zoo als tot nog toe gebruikelijk is, doch zonder pandslieden af te geven. Artikel 10. De bemanning der schepen zal van de scheepssloepen gebruik mogen maken, om met de overige Nederlandsche schepen en het eiland Desima gemeenschap te houden of in de baai tot ontspanning rond te varen, met dien verstande, dat de matrozen der Nederlandsche koopvaardijschepen alleen dan van deze vergunning mogen gebruik maken, wanneer een kapitein of stuurman zich in de sloepen bevindt. Zij zullen natuurlijk nergens anders mogen landen dan aan de waterpoort van Desima en ook met de bemanning van Japansche vaartuigen in geene aanraking mogen komen. De sloepen zullen als verkenningsteeken de Nederlandsche vlag voeren. Artikel 11. Op geene andere plaats dan aan de waterpoort van Desima zal men met de sloepen mogen landen. Artikel 12. De bestaande woningen en pakhuizen blijven op den ouden voet. Zij kunnen evenwel door de Nederlandsche Factorij worden hersteld^ of veranderd te haren koste, waarvan vooraf kennis zal worden gegeven aan den gouverneur van Nagasaki, en deze daartoe toestemming verleend hebbende, zal voor de gekochte materialen en de arbeidsloonen betaald worden met kambanggeld *); evenzoo voor de nieuw gebouwd wordende woningen en pakhuizen. Artikel 13. De op Desima verblijf houdende Nederlanders hebben vrijheid om in Nederlandsche of Japansche vaartuigen in de baai rond te varen, zonder ergens te landen. Zij zullen met die vaartuigen in de baai mógen visschen tot mtspanning. Deze vaartuigen zullen eene Nederlandsche vlag als verkenmngsteeken voeren. *) Zie art. 13 der „voorloopige overeenkomst" noot 1, blz. 231. 240 BIJLAGE IV. tractaat (1856). 241 Artikel 20. Alle Japanners, die daartoe het verlof hebben overeenkomstig de Japansche wetten, zullen op Desima kunnen komen, Artikel 21. Bij alle ontmoetingen te Nagasaki geschieden het complimen en de ontvangst door de Japanners op de Japansche, en dooi de Nederlanders op de Nederlandsche wijze. Artikel 22. Wanneer zich daartoe de gelegenheid aanbiedt, zullen de or Desima verblijf houdende Nederlanders brieven kunnen verzenden, zoowel met de Chinesche jonken, als met de scheper van andere natiën. Artikel 23. De Nederlanders zullen vrijelijk briefwisseling kunnen houden met de gezagvoerders van schepen of eskaders van vreemde natiën, die met Japan in vrede leven en zich in de baai van Nagasaki. ophouden. Artikel 24. Monsteringen hebben alleen plaats aan boord der Nederlandsche koopvaardijschepen, bij de aankomst en bij het vertrek, en niet op Desima. AruKei zo. De Nederlandsche koopvaardijschepen zullen het buskruid ei de wapens blijven behouden, even als de kanonnen. Artikel 26. De gebruikelijke geschenken voor Zijne Majesteit den Keize: en andere Rijksgrooten en de jaarlijksche Fassak'), blijven o] den bestaanden voet geregeld. In de wijze waarop de handel met de factorij gedreven wordt wordt geene verandering gebragt. Indien later eenige verandering daarin van den Japanschen of van den Nederlandschen kan mogt gewenscht worden, zal die door den Gouverneur var Nagasaki en den Nederlandschen Commissaris overwogen er geregeld worden. *) Zie art. 27 der „voorloopige overeenkomst," noot 1 (bijl. 11) 16 245 bijlage iv. Artikel 27. Indien het mogt blijken dat eenige zaak eene andere regeling mogt vereischen, zal die door den Gouverneur van Nagasaki met den Nederlandschen Commissaris in Japan in zorgvuldige overweging worden genomen, en zullen alle bepalingen, die door de Nederlanders of wel door de Japanners thans lastig of onnoodig gevonden worden, zooveel mogelijk worden opgeheven. Artikel 28. Dit tractaat zal onderworpen zijn, zoowel aan de ratificatie van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, als aan die van Zijne Majesteit den Keizer van Japan, en de acten van ratificatie, geteekend door daartoe gemagtigde hooge ambtenaren van beide zijden, zullen worden uitgewisseld te Nagasaki binnen den tijd van twee jaren na dagteekening dezer. Al de bepalingen dezer overeenkomst treden inmiddels dadelijk in werking Ter oorkonde waarvan wij Mr. Jan Hendbik Donker Cubtius, Nederlandsch commissaris in Japan, ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw en buitengewoon gevolmagtigde van •aki, en Naqai Iwamodsio en Asano Ikkakf, Keizerlijke oprieners te Nagasaki, deze hebben geteekend en onze cachetten laarop gesteld, met uitzondering van den eerstgenoemde der rapansche gevolmagtigden, die daarin verhinderd is geworden ioor zijn vertrek naar Jedo. Gedaan in duplicaat in de stad Nagasaki, den dertigsten ranuarij van het jaar van onzen Heer een duizend acht honderd ses en vijftig. (Get.) J. H. DONKER CURTIUS '). *) Voor de onderteekening zie blz. 236, noot 1. bijlage v. ^43 BIJLAGE V. Additioneele artikelen tot het vorige tractaat, van 16 Oetober 1857, met de daarbij behoorende verklaringen der Japansche regeering *). Additionele artikelen, overeengekomen tusschen de Nedejrlandsche en Japansche gevolttiagtigden: Mr. Jan Hendbik Donkeb Cübtiüs, Nederlandsch Commissaris in Japan; en MiDsoeno Tsikoegono Kami, rekengouvemeur en gouverneur van Nagasaki, Abawo Iwamino Kami, gouverneur van Nagasaki, Iwase Igano Kami, Keizerlijk opziener; om een deel uit te maken van het op den 30sten Januarij 1856 te Nagasaki gesloten tractaat tusschen Nederland en Japan. Artikel 1. In de havens van Nagasaki en Hakodate zal van nu afhandel worden toegelaten. Te Hakodate zal de handel begonnen worden tien maanden na dagteekening dezer. *) De text der additioneele artikelen is Ontleend aan 1862 S. 186; men vindt hem ook in 1863 I. 8. 5. Die van de verklaringen der Japansche regeering is genomen uit een uittreksel van een brief ▼an den Nederlandschen Kommissaris in Japan, gevoegd bij een in de Ned. Stcrt. van 20 Februari 1858 gepubliceerd rapport van de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken aan den Koning, welke brief als bijlagen de verklaringen geeft. Aan den text zijn als noten toegevoegd ophelderingen, deels aan genoemden brief ontleend (br.), deels aan aanteekeningen van den Nederlandschen Kommissaris op een gedrukt exemplaar der additioneele artikelen, door Van der Chys blz. 263—279 in noten vermeld (aant.); verder aanteekeningen klaarblijkelijk van wijlen Prof. Hoffmann afkomstig, op dezelfde wijze dopr Van der Chys blz. 261—278 passim vermeld (Hf.), en eenige van den schrijver (v. K.). Van de ontvangst der afzonderlijke verklaringen van de Japansche regeering wordt aanteekening gehouden in het proces-verbaal der uitwisseling van de ratificatie-akten der additioneele artikelen, „zijnde de inhoud dier stukken Zijne Majesteit den Koning der „Nederlanden aangenaam geweest, ofschoon Zijne Majesteit liever „gewenscht had, dat die bij de additioneele artikelen waren opgekomen geweest" (Handelingen Tweede Kamer 1858—1859, bg'L 948). Den text van dit proces-verbaal vindt men ook bij Pompe van Meerdervoort deel II blz. 326. 244 BIJLAGE V. Artikel 2. Tonnegelden, berekènd a Sp. m. 0.5 (vijf maas) of f0.80 (tachtig cents) Nederlandsch courant per ton, zullen betaald worden binnen twee dagen na aankomst. Voor schepen van minder dan een honderd en vijftig tonnen grootte, wordt Sp. m. 0.1 (een maas) of f 0.16 (zestien cents) Nederlandsch courant per ton betaald. Oorlogsschepen betalen geene tonnegelden, maar wel loodsgelden en loon voor boegseervaartuigen. . Indien te Nagasaki eenmaal tonnegelden betaald zijn en de schepen van daar dadelijk ') naar Hakodate vertrekken, behoeven de tonnegelden niet andermaal betaald te worden. Tot dat einde zal te Nagasaki eene quitantie voor betaalde tonnegelden worden gesteld op het manifest, en omgekeerd evenzoo bij vertrek van Hakodate naar Nagasaki. Een vreemde haven aangedaan hebbende, moeten opnieuw een manifest ingediend en tonnegelden voldaan worden, wanneer nieuwe artikelen worden aangebragt. Indien men vaartuigen huurt om te lossen, of te laden, ofte boegseren, zoo zal men koelies nemen, die als zoodanig geregistreerd zijn. Men zal geene koelies aannemen die niet voorzien zijn van een bewijs van registratie*). Artikel 3. Handelsschepen, die geen handel drijven, maar langer dan twee etmalen in eene haven blijven, betalen tonnegelden. Handelsschepen, die om herstellingen te doen, uit nood enz. binnenloopen zonder handel te drijven en niet overschepen, betalen geen tonnegelden. Indien vóór de herstelling ontscheepte *) Volgens den Japanschen text: Soegoeni Hakodate he mavaroe toki, d.i. regtstreeks naar Hakodate koers zetten (Hf.). 2) Artikel twee (add. art.) bepaalt de heffing van tonnegelden. De Japansche gevolmagtigden hebben hier tot voorbeeld genomen artikel V van de algemeene bepalingen voor den Britschen handel in de vijf havens van Canton, Amoy, Foo Chowfoo, Ningpoo en Shanghai, gedagteekend Hongkong 26 Junn 1843 en artikel XVH van het additioneel tractaat tusschen Groot Brittanie en China gedagteekend Hoomachoi 8 October 1843. De voorziening van dit artikel omtrent het bezigen van geregistreerde koelies is daargesteld om eenigen waarborg te hebben tegen dieverij (br.). ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). 245 lading mogt verkocht worden, moéten tonnegelden voldaan worden. Artikel 4. Binnen acht en veertig uren na de aankomst van een handelsschip te Nagasaki zullen door den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima de naam van het schip en van den gezagvoerder worden opgegeven, vergezeld van het manifest en de tonnemaat van het schip, en zulks op straffe voor den gezagvoeder bepaald bij art. 22. Te Hakodate zal zulks geschieden door den gezagvoerder binnen een etmaal. Te Nagasaki kan dadelijk gelost worden gedurende den dag; maar te Hakodate moet gelost worden nadat het manifest is aangeboden, en in tegenwoordigheid van daartoe bestemde Japansche ambtenaren. Indien eene plaats voor de visitatie der in- of uitgevoerd wordende goederen mogt opgerigt worden, ook te Nagasaki, zal daarover onderhandeld worden en zullen de te nemen maatregelen evenzoo worden bepaald '). *) Het verschil in artikel vier daargesteld tusschen Hakodate en Nagasaki is een gevolg van den exceptionelen toestand, waarin onze vestiging op Desima verkeert. Ten gevolge van art: 14, 17 en 19 van ons tractaat met Japan is Desima in eenen buitengewoon gunstigen toestand geraakt, dien ik reeds vroeger vergeleken heb by' een Nederlandsch entrepot in Japan; het is dus vrij van alles, dat betrekking heeft tot ieder stelsel van douanen en zelfs wordt alles wat door de Nederlanders te Desima wordt verbruikt, geheel vrij van regten aldaar ingevoerd. Iets dat niet kan plaats hebben te Hakodate, waar, althans tot nog toe, geen afzonderlijk kwartier voor de Nederlanders is aangewezen en dus alles dadelijk de tollinie moet passeren. Visitatie van goederen en heffing van regten heeft te Nagasaki alleen plaats bij in- of uitvoer door de landpoort van Desima. Het is de bedoeling der Japansche regeering om ook aan andere natiën te Nagasaki een afzonderlijk kwartier aan te bieden. Voor zooverre zulks aan eenige andere natiën bij den eersten opslag verwerpelijk mogt toeschijnen, zal zij de onderhandelaars uitnoodigen zich vooraf te overtuigen, hoe dit te Desima werkt. Indien eenige andere natie mogt verkiezen onder de bevolking van Nagasaki verspreid te leven, zal dit van zelf ook aan de Nederlanders zijn toegestaan zónder daarom nog het voordeel aan eene gelijktijdige begunstigde vestiging op Desima te verliezen. Het is het meest gunstig gelegen plekje aan deze baai, maar het is te klein en indien de Nederlandsche handel op de haven van Nagasaki mogt gaan bloeijen, zal het of moeten worden vergroot of zullen mogelijk meerdere Nederlanders op' minder gunstigen voet in Nagasaki moeten wonen en daar hunne magazijnen houden. In ieder geval 246 BIJLAGE V. Artikel 5. Het getal der handelsschepen is onbeperkt. Geene beperking van den handel tot eene zekere geldsom heeft plaats. Indien aangevoerde goederen door de Japanners niet gekocht worden of er gebrek bestaat aan retouren. zoo bliiven die onverkocht. [ndien de aangevoerde goederen gekocht worden, maar er gebrek aan retouren bestaat, zoo zal betaald worden met vreemde ;ouden en zilveren munten, wanneer die bij de Geldkamer in neerdere of mindere hoeveelheid voorhanden zijni). Artikel 6. Van de opbrengst van alle bij de openbare veiling of ook onder ' le hand verkochte handelswaren zal een regt van 35 per cent jeheven worden1); maar deze heffing is niet van toepassing sal Desima voor Nederland eene bijzondere waarde blijven beïouden voor de vestiging eventueel van een consulaat en van alle rerdere Nederlandsch ambtelijk of militair personeel (br.). '*) Niet tegen de bij artikel 12 bepaalde waarde, maar tegen die, welke verkregen wordt door opweging tegen Japansche Itziboes een geldstuk, v. K.). Hij, die de vreemde munten niet tot dat >edrag wil ontvangen, moet zijne fondsen besteden in uitvoerartikelen of ze renteloos in bewaring laten bij de geldkamer (aant.). Het bepaalde b\j het laatste lid van artikel vijf is een gevolg •*n het verbod van uitvoer van Japansche munten. Tot het sluiten Ier rekeningen van ieder Koopman met de geldkamer (die zijn tassier is) zal zij, zoo ver het haar mogelijk is, het verschuldigde laldo in vreemde gouden on zilveren munten kwijten. Is de geldkamer daartoe niet bn magte uit gebrek aan vreemde klinkende nunt, zoo moet de regthebbende het hem aankomend saldo in lapansche goederen overmaken, dan wel renteloos b\j de geldkamer in bewaring laten. Dit punt is aizoo eene bestendiging van iet bestaande en zal eerst verbetering kunnen ondergaan, wanneer iet Japansche Gouvernement ook den uitvoer van zijne munten ;al hebben vrijgelaten (br.). 2) Dit regt werd van ouds geheven op den kambanghandel zie blz. 231 noot op art 13, v. K.). De Japansche Regering heeft ichter nog 5 p.Ct. geheven op den invoer en 2 p.Ct op den dtvoer. Tegen beide handelingen is geprotesteerd bn missives van den ïederlandsche Kommissaris aan den Gouverneur van Nagasaki, an 27 December 1857 en 4 Januarij 1858. De Gouverneur heeft le gegrondheid dezer grieven erkend en voorloopig herstel toegezegd (aant). het eerste lid van artikel zes wordt bepaald dat de ;eldkamer van de opbrengst van alle in het openbaar of onder 247 ten aanzien van de goederen, die aan de Geldkamer worden afgestaan. Regten op den in-, uit- en doorvoer zullen van tijd tot tijd bij onderhandelingen- worden vastgesteld. Tot zoolang geldt de tegenwoordige heffing. Artikel 7. Na bezigtiging der koopwaren worden de veilingen bij de Geldkamer gehouden, die de koopsommen ontvangt en bewaart, ten ware in betaling goederen van de koopers ontvangen zijn. Indien de koopers, die bij de openbare veilingen gekocht hebben, in gebreke blijven om de koopsom te betalen, zoo zal die door de Geldkamer vergoed worden. Alhoewel de koopsom van onder de hand verkochte goederen niet betaald wordt, wordt die door de Geldkamer niet vergoed *). De Nederlandsche kooplieden zullen zoodanige openbare veilingen zoo dikwijls zij zulks goedvinden kunnen doen houden, zonder beperking tot een zeker getal kooplieden, die daarbij worden toegelaten *). de hand verkochte waren te haren behoeve 35 per cent zal korten. Deze heffing is almede eene bestendiging van het bestaande. Zij is slechts nieuw ten aanzien van verkoop onder de hand, omdat die vroeger niet plaats kon hebben en slechts onder den naam van ligting ten behoeve van bevoorregte autoriteiten geschiedde. Deze korting van 35 p.Ct. schijnt hoog en bezwarend. Men behoort evenwel niet uit het oog te verliezen, dat zoolang die geheven wordt, geene uitgaande regten worden betaald en de geldkamer voor het doen houden der veilingen ten haren overstaan geen vendu-salaris berekent en ook geenerlei commissie-penningen eischt voor het incasseeren, bewaren en uitbetalen van koopsommen, die zij buitendien waarborgt. Naarmate successievelijk op eenige artikelen invoerregten zullen worden gelegd, zullen die onmiddellijk van de korting van 35 p.Ct. bevrijd zijn. Uit aanmerking van de hooge prijzen voor de op kambang (blz. 231, noot op art, 13, v. K.) aangebracht wordende artikelen hier betaald was de heffing van 35 p.Ct. tot nog toe allezins dragelijk (br.). 1) De woordelijke vertaling van den Japansche text dezer alinea luidt: „Maar ingeval bij onderhandsche (regtstreeksche) behandeling verlies geleden wordt, zal door de geldkamer niets vergoed worden" (Hf.). 2) De bedoeling van het laatste lid van artikel zeven is, dat de geldkamer alle kooplieden in de openbare veilingen zal toelaten, wier soliditeit bij haar (die de koopsom waarborgt) voldoende bekend is of die gereed zijn om dadelijk met klinkende munt te betalen (br.). ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). 248 ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). O/IQ afgeleverd vóór dat de koopsom bij de Geldkamer betaald is, en daarover moeijelijkheden ontstaan; wanneer de goederen verduisterd of de kooper gevlugt mogt zijn; of ook indien de aanbesteding van leverantien moeijelijkheden te weeg brengt, zoo zal die zaak zooveel mogelijk onderzocht worden, maar de Geldkamer zal voor de schade niet aansprakelijk zijn. Na de aflevering en ontvangst van goederen kan niet meer geklaagd worden over de qualiteit, het gewigt en de maat der gekochte of verkochte goederen. Artikel 11. Indien een Nederlander van de Japanners goederen koopt, zal door hem betaald worden met papieren geld, door de Geldkamer uit te geven. Dit papieren geld zal door de Geldkamer aan de Japansche houders dadelijk voldaan worden met Japansche munt. Alle onkosten van Desima, het loon van boegseervaartuigen enz. zullen met gelden, bij de Geldkamer in bewaring, voldaan worden'). Artikel 12. De Nederlanders kunnen ook met vreemde gouden en zilveren munten betalen. Indien- van Japansche zijde verlangd wordt om vreemde gouden en zilveren munten te ontvangen, zal daarover onderhandeld worden met de Nederlanders. Alle vreemde gouden en zilveren munten moeten evenwel alleen aan de Geldkamer worden afgedragen. De zilveren Spaansche mat of pilaarmat wordt gerekend tegen de waarde van f 2.50 (twee gulden vijftig cents), de zilveren Mexicaansche dollar tegen de waarde van f 2.25 (twee gulden vijf en twintig cents)s). "*) De geldkamer heeft op het papieren geld 2 p.ct. gekort als uitgaand regt. Hiertegen is geprotesteerd bij missive van den Nederlandschen Kommissaris in Japan aan den Gouverneur van Nagasaki, van 4 Januarij 1858. Dë geldkamer beschouwde het papieren geld als een betaalmiddel, uitsluitend voor de Nederlanders daargesteld, en belette de circulatie daarvan door te vergen, dat de eerste ontvangers het dadelijk zelve inwisselden tegen munt. Hiertegen is geprotesteerd bn missive van den Nederlandschen Kommissaris aan den Gouverneur van Nagasaki van 28 Januarij 1858 (aant.). 2) Volgens den Japanschen text luidt dit lid: „Gouden en zilveren munt zal betaald worden naar den koers van een gulden voor 6 momme 2 poen 5 rin Japansch zilver (Hf.). Bij artikel twaalf is de waarde van den zilveren Spaanschen 250 BIJLAGE V. Artikel 13. Oorlogsbehoeften in het algemeen zullen aan het Japansche gouvernement, maar niet aan de kooplieden mogen worden geleverd. Indien onder voor de eerste maal in Japan aangebragte goederen zich artikelen bevinden mogten, die men in Japan wil verbieden aan de kooplieden te leveren, zoo zal daarover officieel onderhandeld worden. Artikel 14. De invoer van opium in Japan is verboden. Artikel 15. Goud en zilver mogen niet door de Nederlanders gekocht worden. Maar zulks is niet toepasselijk op vergulde zaken, noch op bewerkt goud en zilver. Japansche munten mogen niet uitgevoerd worden. Indien er nog andere artikelen mogten zijn, waarvan de uitvoer niet kan worden toegestaan, zoo zal daarover telkens officieel onderhandeld en beslist worden'). pilaarmat en van den zilveren Mexicaanschen dollar vastgesteld avereenkomstig het Koninklijk besluit van 21 Junjj 1858 (Staatsblad van Nederlandsch Indië 1856 N°. 39) (br.). De waardeering van gouden en zilveren munten is geregeld bg irtikel 3 der Conventie met Amerika van 17 Junij 1857 en utikel 12 van het additioneel tractaat met Rusland van 12/24 9ctober 1857. Deze regeling is ook voor Nederland van toepassing. De waardebepaling van de beide in dit artikel genoemde munten is alzoo vervallen. Mexicaansche dollars, opgewogen tegen Japansche zilveren ltseboe geven eene waarde van 4,704 pitjes of won (aant.). *) De uitvoer van Japansche munten is volgens artikel viiftien auusuueu uanueisuanu ie uovreuigen, zoo moet ik toen erKennen persoonlijk geene andere overtuiging te hebben, dan dat de Japansche Regering die nog met geene mogelijkheid kan toestaan. Zij zou ïare munt zien wegvloeijen zonder voldoende middelen bij de ïand te hebben om het gebrek daarvan te herstellen. Eerst dan vanneer de Japansche nijverheid in het algemeen eene hoogte sal hebben bereikt, die voldoen kan om de waarde der invoeren net Japansche retouren te dekken en zelfs de uitvoer den invoer mogt overtreffen, zal daartoe kunnen worden overgegaan, omdat ilsdan de uitgevoerde Japansche munten weder zouden terugdoeijen of eene circulatie van vreemde munten zou ontstaan, die, ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). 9151 Artikel 16. Rijst, gerst, tarwe, daits, shoodzoe, steenkolen, papier-roino en papier-handsi, boekwerken, kaarten, koperwerk, zullen alleen door de Geldkamer geleverd worden ')• Maar op voor eigen gebruik van leveranciers of in de stad gekochte artikelen is deze beperking van geene toepassing. Boeken en kaarten, die zonder verlof van de Japansche regering gedrukt of geschreven zijn of verkocht worden, mogen niet worden uitgevoerd *). munten doet vervallen. Verscheidene bepalingen van deze additioneele artikelen voorzien in het ongerief, die anders dientengevolge hier moest bestaan (br.). 1) Daits of dai-dzoe, d. i. groote boonen (Dolichoa soja Linn.), de boon waarvan de soja gemaakt wordt. Shoodzoe of Sjoodzoe = kleine boonen. Mino Kami of Minopapier, eene der beste papiersoorten, die in de provincie Mino gemaakt wordt. Hansi, d. i. half papier; het beste komt uit de provincie Tsikoego (Hf.). 2) Volgens den Japanschen text: „Maar ingeval er wetboeken (fato no sjo-sjak) en landkaarten enz. mogten voorkomen, zullen ze kunnen aangehouden worden" (Hf.). Bij artikel zestien worden eenige artikelen opgenomen, die in het groot alleen door de geldkamer zullen kunnen worden geleverd. Dit lichaam zal nog handel blijven drijven. Gewoon het monopolie van de voornaamste in- en buitenlandsche handelsartikelen te bezitten en daarmede groote winsten te behalen, voorziet de geldkamer verliezen, die niet zouden opgewogen worden door de heffing van 35 p.Ct. (zie ook blz. 63 noot 3, v. K.). Het district van Nagasaki, in der tijd afgenomen van het landschap Fiegen, omdat buitenlanders alleen kunnen toegelaten worden op eigenlijk gezegd Keizerlijk grondgebied, wordt dus vanouds . geadministreerd door een jaarlijks van Jedo gezonden ambtelijk personeel. Een menigte van stedelijke ambten, die erfelijk zijn, zijn ingesteld geworden ten gevolge der vestiging van Portugeezen en Nederlanders te Desima en die administratie is berekend om grootendeels te worden bekostigd uit de voordeelen, die de geldkamer behaalde met haar monopolies (zie ook blz. 56, v. K.). Zij wil in afwachting van den uitslag der nieuwe regelen nog mede blijven handelen en heeft zich eenige uitvoerartikelen uitsluitend voorbehouden om hare uitgaven te kunnen dekken. Het is evenwel de bedoeling van de Japansche Regering om de geldkamer langzamerhand van het drijven van handel vrij te maken. Overigens worden in dit artikel eenige artikelen opgenoemd, zooals boekwerken en kaarten, waarvan de uitvoer vroeger volstrekt verboden was. Bij het laatste lid van artikel zestien worden ook bedoeld administratieve reglementen, enz. die alleen Japansche ambtenaren mogen bezitten en aan geene andere Japanners zelfs mogen worden verkocht (br.). Rijst veor eigen gebruik kan men bekomen bij zoodanige per¬ verboden was. Bij het laatste lid van artikel zestien worden c bedoeld administratieve reglementen, enz. die alleen Japanse ambtenaren mogen bezitten en aan geene andere Japanners ze mogen worden verkocht (br.). Rijst voor eigen gebruik kan men bekomen bij zoodanige p 252 BIJLAGE V. Artikel 17. Koper, sabels en toebehooren, jamato nisiki (zekere zijden stof), wapenrustingen, vuurwapenen, bogen met toebehooren, paardentuigen en verdere wapentuigen, mogen door de Japansche kooplieden niet geleverd worden. Maar bij de aanbesteding van aan de Japansche regering te leveren goederen zal kunnen worden overeengekomen om die tot gedeeltelijke betaling te doen strekken Indien er meerdere verboden artikelen mogten zijn, zal, na officiële onderhandeling, daarmede evenzoo gehandeld worden '). Artikel 18. Al de door de Japanners verkocht wordende goederen worden geleverd tegen telkens overeen te komen prijzen en niet tegen vastgestelde prijzen. Rif mislnkkinp' van rlpn nnaat ral rlo Tonnncntiia Bonormi. Bij mislukking van den oogst, zal de Japansche Regering tijdelijk den uitvoer van eenig voedingsmiddel kunnen verbieden. Ook zal de uitvoer van was en papier tijdelijk kunnen verboden worden, na eene ondervonden ramp. Artikel 19. Gedurende het. verblijf der handelsschepen te Hakodate zullen alle scheepspapieren aan het gouvernement aldaar in bewaringworden gegeven '). Te Nagasaki worden ze in bewaring gegeven aan den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima. In beide havens zullen Japansche wachtvaartuigen nabij de koopvaardijschepen geplaatst worden om tegen sluikhandel te waken8). Het getal dezer vaartuigen kan naar omstandigheden vermeerderd worden. Door de Nederlanders wordt daarvoor niets betaald. soiien, die als rijstverkoopers erkend zjjn. Andere zjjn piet geregtigd om rijst te verkoopen zoo min aan Japanners als aan Nederlanders (aant.). *) De in artikel zeventien opgenoemde artikelen behooren tot de vroegere lijst van verbodene artikelen (br.). 2) Omdat daar nog geene Nederlandsche autoriteit gevestigd is (aant.). 3) Volgens den Japanschen text: „In de beide havens van Nagasaki en Hakodate zullen ter wering van den sluikhandel dag en nacht zich wachtschepen vertoonen" (Hf.). )D ITI0N EELE ARTIKELEN (18Ï 253 Artikel 20. Omdat men voor het lossen en laden vaartuigen onder 's hands huurt, zoo zullen de goederen, die daarbij verloren mogten geraken, niet door de Geldkamer vergoed worden. Maar van de Japansche zijde zal die zaak zooveel mogelijk onderzocht worden *•). Artikel 21. Indien bij de aankomst van eenig handelsschip een valsch manifest mogt worden ingediend, zoo zal de hoogste Nederlandsche ambtenaar de zaak onderzoeken en aan den gezagvoerder opleggen de betaling eener boete ter waarde van 500 (vijf honderd) zilveren dollars aan de Geldkamer2). Artikel 22. Indien bij aankomst te Hakodate binnen een etmaal geen manifest is ingediend, zoo zal de gezagvoerder aan de Geldkamer eene boete betalen van 50 (.vijftig) zilveren dollars vooriederen dag verzuim, doch zal deze boete in geen geval meer dan twee honderd zilveren dollars beloopen. Indien te Hakodate gelost wordt vóór dat het manifest is ingediend, zullen de geloste goederen verbeurd verklaard worden en de gezagvoerder zal eene boete van 500 (vijf honderd) zilveren dollars moeten betalen 8). *) Volgens den Japanschen text: „Wanneer men voor het aan wal brengen en voor het vervoer van goederen, die door handelschepen aangebragt zijn, Japansche schuiten regtstreeks huurt, en in deze schuiten goederen wegraken, of andere moeilijkheden ontstaan, zoo zal er wel zoo veel mogelijk onderzoek gedaan, maar door de geldkamer geene vergoeding gegeven worden" (Hf.). De bij artikel twintig daargestelde voorziening is overeenkomstig artikel X der algemeene bepalingen voor den Britschen handel op China (br.). 2) De bij artikel een en twintig bedreigde geldboete is overeenkomstig het tweede lid van artikel HL der algemeene bepalingen voor den Britschen handel in de vijf Chineesche havens. Het artikel loopt eenigszins vooruit op zekere jurisdictie, welke nog eerst aan den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima zal moeten gegeven worden. De bedoeling is voor het oogenblik meer, dat de geldboete door de Japansche autoriteit zal worden opgelegd en dat de hoogste Nederlandsche ambtenaar te Desima voor de betaling derzelve zal zorgen (br.). s) De beide geldboeten, bij artikel twee en twintig bedreigd voor Hakodate, zijn overeenkomstig hetzelfde artikel III der algemeene bepalingen voor den Britschen handel op China (br.). 254 Artikel 23. Zoowel tusschen eigene lands- als met vreemde handelsschepen, die in de haven gelegen zijn, zal geene overscheping van iets dat tot de lading behoort mogen plaats hebben dan na verkregen toestemming van het gouvernement en in tegenwoordigheid van daartoe gestelde Japansche ambtenaren. Zonder die toestemming overgescheepte lading zal verbeurd verklaard worden aan de Geldkamer1). Artikel 24. Indien sluikhandel mogt gedreven worden in de opengestelde havens, zullen de Japansche sluikhandelaars volgens de Japansche wet gestraft worden. De Nederlandsche sluikhandelaars zullen onderworpen zijn aan de verbeurdverklaring van de ter sluik in- of uitgevoerde en wettig achterhaalde goederen *). Wanneer langs de Japansche kusten in de niet voor handel opengestelde plaatsen sluikhandel gedreven wordt, zal het vaartuig en de lading verbeurd verklaard worden. Hierover zal de hoogste Nederlandsche ambtenaar, die in Japan verblijf houdt, na ondersoek, geene zwarigheid maken. Artikel 25. Geen Japanner mag aan boord van een Nederlandsch schip verblijven zonder waarschuwing van het gouvernement. Indien Ben Japanner zich uit eigen beweging of zonder toestemming eeu japanner zien uii eigen Dewegmg oi zonaer toestemming aan boord van een Nederlandsch schip begeeft, zal hij opgevat en aan de Japansche ambtenaren worden overgeleverd 9). Artikel 26. De hoogste Nederlandsche ambtenaar te Desima zal geen Nederlandsch handelsschip laten vertrekken vóór dat de afrekening is afgeloopen *). Te Hakodate mogen de door de Neder- *) Het verbod van overscheping, in artikel drie en twintig voorkomende, komt overeen met artikel XI der algemeene bepalingen voor den Britschen handel op China (br.). 2) Artikel vierentwintig, tweede lid, stemt overeen met artikel IV van het additioneel tractaat tusschen Groot-Brittannië en China van 8 October 1844 (br.). 3) Artikel vijf en twintig is getrokken uit artikel IX van hetzelfde additioneel tractaat (br.). *) De scheepspapieren worden dus eerst teruggegeven na de afrekening (aant.). ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). 255 landers ingekochte goederen niet alle ingeladen worden vóór dat zij geheel betaald, dan wel goederen daarvoor afgeleverd zijn. Artikel 27. De goederen, die door de landpoort van Desima ter sluik (in verschil met den pasbrief) in- of uitgevoerd worden en wettiglijk achterhaald zijn, zullen verbeurd verklaard worden. Artikel 28. Goederen voor eigen gebruik, door een Nederlander aan een Japanner geschonken, zullen alleen op een pasbrief, door den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima te verleenen, uit de poort mogen gebragt worden. Artikel 29. Bij aankomst van schepen van eenige natie, welke reeds een tractaat met Japan gesloten heeft, zal een vrij persoonlijk verkeer tusschen de Nederlanders en de opvarende van zoodanige schepen plaats hebben, zoowel aan boord der schepen als te Desima. Hiermede zal gewacht worden tot dat het door een onderzoek van den wachtofficier zal gebleken zijn, tot welke natie de schepen behooren '). Artikfil 30. De Nederlanders zullen zich, zonder daartoe te zijn uitgenoodigd, niet begeven binnen batterijen, gouvernements-gebouwen en verdere van eene poort voorziene plaatsen of huizen. Tempels, thee- of rusthuizen enz. zijn hiervan uitgezonderd. Het verbod van dijt artikel is niet van toepassing, wanneer de hoogste Nederlandsche ambtenaar, in Japan verblijf houdende, zich naar het gouvernement wenscht te begeven, ter behandeling van dienstzaken a). *) De Chinezen hebben nog geen tractaat met Japan gesloten. (Dit geschiedde eerst in 1871, v. K.) De Nederlanders kunnen met hen nog geene gemeenschap hebben in hun kwartier te Nagasaki, noch aan boord van hunne jonken (aant.). 2) Bij het laatste lid van artikel dertig is de gelegenheid geopend voor den hoogsten Nederlandschen ambtenaar in Japan om ten allen tijde zich onmiddellijk met de hoogste plaatselijke Japansche autoriteit in aanraking te stellen (br.). 256 BIJLAGE V. Artikel 31. Voor verteringen in rust- of theehuizen en in tempels, en voor hetgeen men in de winkels voor eigen gebruik koopt, en voor het vaarloon, zal betaald worden met papieren geld, door de Geldkamer uit te geven. Artikel 32. De grenzen der wandelingen voor de Nederlanders te Nagasaki worden op bijgevoegde kaart aangewezen Te Hakodate is die grens bepaald op vijf Japansche mijlen. Indien een Nederlander zonder toestemming van, het gouvernement') deze grenzen overschreden heeft, zal hij op de waarschuwing van daar aanwezigen terugkeeren. Indien hij zoodanige waarschuwing niet mogt aannemen, zal hij, zonder aanzien1 van persoon, opgevat en aan den hoogsten Nederlandschen ambtenaar overgeleverd worden 2). Artikel 33. De Nederlanders hebben vrijheid tot uitoefening van hunne eigene of Christelijke godsdienst binnen hunne gebouwen en binnen de voor hen bestemde begraafplaatsen. Artikel 34. Brieven van de Nederlandsche Regering aan die van Japan gezonden, zullen door den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima aan den gouverneur van Nagasaki of, bij ontstentenis van dezen, aan den hoogsten aldaar aanwezigen Japanschen ambtenaar worden overgegeven, om door dezen te worden ioorgezonden. Omgekeerd zullen brieven van de Japansche Regering aan üe van Nederland door den gouverneur van Nagasaki aan *) „Zonder toestemming van het Gouvernement", — de Japansche text zegt: uit abuis (Hf.). 2) Artikel twee en dertig stemt overeen met artikel 6 van het Britsch additioneel chineesch tractaat van 8 October 1843. Evenwel kan door de plaatselijke Japansche autoriteit vergunning verleend worden om de grenzen van het Keizerlijk gebied te overschrijden (br.). De hier bedoelde grenzen zjjn meermalen overtreden. Alsdan svordt zulks somtijds aan den Nederlandschen Kommissaris opgemerkt. De kaart wordt in het archief van den Nederlandschen ADDITIONEELE ARTIKELEN (1857). 257 den hoogsten Nederlandschen ambtenaar worden overgegeven, om door dezen te worden doorgezonden. Eigenhandige brieven van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden aan Zijne Majesteit den Keizer van Japan, of van Zijne Majesteit den Keizer van Japan aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, zullen op gelijke wijze overhandigd worden '). Artikel 35. Indien Nederlanders de Japansche taal of andere Japansche wetenschappen en kunsten verlangen te leeren, zoo zullen op aanzoek van den hoogsten Nederlanschen ambtenaar te Desima, door het Japansche gouvernement onderwijzers daarvoor uitgekozen en gezonden worden, om des daags te Desima onderrigt te geven "). Artikel 36. Indien er tusschen de aangekomen vreemdelingen geschillen of oneenigheden mogten ontstaan, zullen die worden beslecht buiten bemoeijenis van het Japansche gouvernement Artikel 37. Indien zulks het geval mogt zijn tusschen Nederlanders en Japanners, of tusschen hen vechtpartijen, verwonding, diefstal of brandstichting mogten plaats hebben, zoo zal die zaak door wederzijdsche ambtenaren behandeld en zoo mogelijk geschikt worden. En dergelijke voorvallen op zich zelve zullen de onderlinge vriendschap tusschen de beide Staten niet kunnen verbreken. Artikel 38. Alle, zaken zullen van den Nederlandschen kant, bij ontstentenis van den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Desima, !) Bij artikel vier en dertig is de hinderpaal weggenomen, die tot nog toe bestond om op eene betamelijke wijze briefwisseling te kunnen doen plaats hebben tusschen de Souvereinen en de Regeringen van Nederland en Japan (br.). 2) Artikel vüf en dertig opent in het bijzonder de gelegenheid voor de beoefening van de Japansche taal en de vorming van Nederlandsche tolken voor het Japansch. Dit onderwerp verdient bij uitbreiding onzer betrekkingen met Japan eene bijzondere aandacht (br.). 17 S 258 bijlage v. worden behandeld door den onmiddellijk in rang of> hem volgenden Nederlandschen ambtenaar. Artikel 39. Alle regten, welke aan andere vreemde natiën mogten zijn of worden verleend, zullen almede dadelijk ook tot Nederland worden uitgestrekt De plaatselijke reglementen zullen overigens gevolgd worden '). Artikel 40. De bepalingen van het tractaat, welke bij deze niet veranderd zijn, en alle overige in deze niet opgenomen bepalingen, blijven op den bestaanden voet. Te Hakodate zullen de zaken nagenoeg op dezelfde wijze behandeld worden als bij deze artikelen is voorzien. Indien voor eenige bepalingen of onderwerpen eene verandering of wijziging noodzakelijk mogt blijken te zijn, zoo zal die na onderhandeling vastgesteld worden. De bovenstaande veertig artikelen zullen beschouwd worden deel uit te maken van het bovengenoemd tractaat tusschen Nederland en Japan, van den 30s,en Januarij 1856, en daaraan zal dezelfde kracht, worden toegekend als of zij van woord tot woord daarin waren opgenomen. Deze additioneele artikelen zullen onderworpen zijn aan de ratificatie van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden en ' van Zijne Majesteit den Keizer van Japan, en de acten van ratificatie, ingerigt volgens het bepaalde bij art. 18 van het tractaat, zullen worden uitgewisseld te Nagasaki binnen een jaar na de dagteekening dezer. Ter oorkonde waarvan wij wederzijdsche gevolmagtigden: Mr. Jan Hendrik Donker Curtius, Nederlandsch Commissaris in Japan, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Russische orde van St. Anna 2de klasse met de Keizerlijke kroon; en 1) De bepaling, dat vreemde munten in Japan zullen gewaardeerd worden door opweging tegen Japansche munt onder reductie van 6 pCt. ten behoeve van de Japansche Regering is krachtens dit artikel ook tot de Nederlanders uitgestrekt (aant.). additioneel» artikelen (1867V 259 MfösöESO TkfROEöoN» Kami, rekengouverneur ért gótïvêrnerj van Nagasaki, Arawo Iwamino Kami, gouverneur van Nagasak Iwase Igano Kami, Keizerlijk opziener, dese hebben geteeken en onze cachetten daarop gesteld. Gedaan in duplicaat in de stad Nagasaki, den iê**" October 185' (Was get) J. H. DONKER CURTIUS. Vervolg op de additionele artikelen tusschen de Nederlandsche en i Japansche gevolmagtigden gesloten'). Artikel 1. Aangezien de kompshandel *) van nu af ophoudt en gee koper mag worden uitgevoerd dan alleen door het Keizerlijk gouvernement in betaling van eischgoederen, zoo worden d geschenken en fassak/ WedOéM Mj art. 26 van het tractaa bij deze afgeschaft Artikel 2. De bepalingen van artt. 6, 8, 9 en 24 van het tractaat wo: den afgeschaft De Nederkndsche schepen zulten dus* in de vervolge dadenjfc voor de stad op de gebraikeüjke plaats te anker komen. *) Het vervolg op de additioneele artikelen behelst de afschalfin van eenige bepalingen die meer uitsluitend voor' Netrerlandei golden (br.). -) Artikel een daarvan schoft) den kompshandel af.Alle Gouverne mentshandel op Japan kan dus onmiddellijk va» don Nederlandsche; kant gestaakt worden. Bet denkbeeld om alleen den kam bang handel vrij te zien an den kompshandel nog te doen voortdurer is onuitvoerbaar om dezelfde redenen, Waarom laatstelijk d kambanghandel door het Gouvernement werd gedreven HMi té schaffing van de pacht van dien handel (zie blz. 47, v. K<"fc Dl denkbeeld om den kompshandel nog, aan te houden was trouwen bjj het Opperbestuur slechts opgekomen als een tijdelijke overganj ft* een toestand, die nu eenmaal is daargesteld. De afschaffing van den kompshandel is vooral ook belangrijk omdat die de verpligting opheft om jaarlijksche geschenken t doen aan den Kéfzéf eh vele andere Rgksgrooten (waaronder di welke tot den fassak behóórden, zie de noot op blz. 234 ook ter verklaring van ^eischgoederen", v. K.). Mén heeft v» dit vervolg eene afzonderlijke acte verlangd, omdat de additioneel artikelen zelve daardoor gBBchikfér Werden om ook aan anderi natiën te worden voorgelegd (br.). 26(1 bijlage v. Ter oorkonde waarvan wij wederzijdsche gevolmagtigden: Mr. Jan Hendbik Donkeb Cubtids, Nederlandsch Commissaris ih Japan, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Russische orde van St. Anna 2de klasse met de Keizerlijke kroon; en Midsoeno Tsikoegono Kami, rekengouverneur en gouverneur van Nagasaki, Abawo Iwamino Kami, gouverneur van Nagasaki, Iwase Igano Kami, Keizerlijk opziener, deze hebben geteekend en onze cachetten daarop gesteld./ Gedaan in duplicaat in de stad Nagasaki, den 16den October 1857. (Was get.) J. H. DONKER CURTIUS. Bijbehoorende verklaringen der Japantche regeering. Translaat. Over de wijze der reis van den hoogsten Nederlandschen ambtenaar, voor het gehoor bij Zijne Majesteit ,den Keizer, zal onderhandeld worden, nadat de plaatselijke reglementen van iedere plaats op den reisweg zullen onderzocht zijn. Het is niet verhinderd, dat de Nederlanders hunne vrouwen en kinderen in de opengestelde havens van Japan bij zich hebben. Voor den uitvoer van Japansche munten wordt nog onderhandeld. De wijze van het handeldrijven te Hakodate en Nagasaki is voor de Nederlanders overeengekomen. Daarom zal voor andere natiën, die later tractaat zullen sluiten, op dezelfde wijze handel te drijven in de beide genoemde havens, niet verhinderd worden. Zoo lang de regten door de geldkamer geheven niet voldoende zijn voor verschillende uitbetalingen, zal zij ook met eenige inen uitgevoerde goederen nog handel drijven. De maand Hatsigoeats deS vierden jaars van Ansei. (get.) MIDSOENO TSIKOEGONO KAMI. „ ALAO IWAMINO KAMI. Aan „ IWASE IGANO KAMI. den Nederlandschen Commissaris in Voor de vertalmg: Japan. n indien zij niet overeen kunnen komen, zal de zaak worden rerwezen aan en geschikt door de Japansche Regering en den Nederlandschen diplomatieken agent. Geen muur, schutting of poort zal door de Japanners om de rerblijfplaats der Nederlanders worden opgerigt, of niets gedaan vorden dat den vrijen ingang en uitgang tot dezelve mogt rerhinderen. De Nederlanders, die wenschen mogten de Japansche taal of rapansche kunsten en wetenschappen te leeren, mogen op veroek van den Nederlandschen hoogen ambtenaar in de geopende uvvens eene onderrigting daarin krijgen van dengene, die door iet Japansche gouvernement, op onderzoek van zijne geaardheid, ls onderwijzer aangesteld zal worden. Te Jedo zullen de Nederlanders, die geregtigd zijn om aldaar erblijf te houden, hetzelfde regt hebben. Van den l«i«> Januarij 1862 zullen de Nederlanders in de tad Jedo, en van den l»'»" Januarij 1863 in de stad Osaka erblijf mogen houden, alleen ten einde handel te drijven. In iorlcn- Aar,av timu aiaAtx-r. -„1 „ l_Jl_i_ 1*3 'AN VRIENDSCHAP EN KOOPHANE 26 welke zij huizen huren en den afstand dien zij mogen gaa worden bepaald door de Japansche Regering en den Nede landschen diplomatieken agent. Nederlanders mogen ongehindei van Japanners koopen en aan hen verkoopen, zonder eenij tusschenkomst van Japansche ambtenaren, en alle klassen va Japanners mogen koopen en gebruiken artikelen' door < Nederlanders aangebragt. Van Hpn tiin* waamn Hïf. trn.(\tn a t. in wprlrinor trprlfm i. Oorlogsbehoeften zullen alleen aan de Japansche Regerh verkocht worden, en om dezelve aan vreemde natiën te ve koopen is buiten deze bepaling. Geene Japansche rijst en Japansche tarwe zal van Japan a lading worden uitgevoerd, maar aan alle in Japan verbli houdende Nederlanders en aan schepen voor derzelver bemannii en passagiers zal een voorraad daarvan geleverd worden. Elke meer dan noodige hoeveelheid koper voor 's lands g bruik, die Japan mogt opleveren, zal van tijd tot tijd in publiel veiling worden verkocht te Kanagawa en te Nagasaki. De in Japan verblijf houdende Nederlanders zullen het rei hebben Japanners als dienstboden of in eenige andere ho danigheid te gebruiken. Artikel 3. In- en uitvoerregten zullen aan de Japansche Regering m geld betaald wprden volgens het hierbij gevoegde tarief. Indic de Japansche tolbeambten met de door den eigenaar op eenij goederen geplaatste waarde onvoldaan zijn, mogen zij daaraf eene waarde geven, en aanbieden, de goederen volgens de waardeering aan te nemen. Bij weigering van den eigenaar om zulk aanbod aan te neme zal hij de rechten volgens de geboden waarde betalen. Indien het aanbod door den eigenaar wordt aangenomen, z hem de geboden waarde door de tolbeambten zonder uitstel ( zonder vermindering betaald worden. De invoer van opium is verboden, en zoo eenig naar Japan U handel komend Nederlandsch schip meer dan drie katties (vi pond avoh* du poids) gewigt aan opium aan boord heeft, z zoodanig overwigt door de Japansche overheden worden gev on irornioirl 266 BIJLAGE VI. Alle in Japan ingevoerde goederen, waarvoor de bij dit tractaat vastgestelde regten betaald zijn, mogen door de Japanners naar ieder gedeelte van het Rijk* worden vervoerd, zonder eenige belasting hoegenaamd meer te betalen. Indien eenige andere natie mindere regten mogt bedingen, zullen de Nederlanders gelijkgesteld worden met de meest begunstigde natie. Artikel 4. Alle vreemde munt zal in Japan gangbaar zijn en evenveel gelden als een gelijk gewigt Japansche munt van hetzelfde metaal. Japanners en Nederlanders mogen bij het doen van betalingen aan elkander vrijelijk vreemde of Japansche munt gebruiken. Alle soorten van Japansche munten, met uitzondering van koperen munt, en alle vreemde munten en vreemd ongemunt goud en zilver mogen van Japan worden uitgevoerd. De Japansche Regering zal voor den tijd van een jaar, na de opening van iedere haven, aan de Nederlanders, in ruil voor hunne munt, Japansche munt verstrekken, in gelijk gewigt en zonder korting. Artikel 5. Nederlanders, overtredingen begaande tegen Japanners, zullen ' voor Nederlandsche consulaire geregtshoven te regt staan, en, indien schuldig bevonden, volgens de Nederlandsche wet gestraft worden. Japanners, overtredingen begaand tegen Nederlanders, zullen voor de Japansche overheden te regt staan en volgens de Japansche wet worden gestraft. De consulaire geregtshoven zullen open zijn voor Japansche schuldeischers, ten einde hen in staat te stellen, hunne regtvaardige vorderingen tegen Nederlanders te erlangen, en de Japansche geregtshoven zullen gelijkerwijs voor Nederlanders open zijn ter erlanging hunner regtvaardige vorderingen tegen Japanners. Alle vorderingen voor verbeurdverklaringen of boeten voor schending van dit tractaat of van de hierbij den handel regelende artikelen zullen ter geregterlijke vervolging voor de consulaire geregtshoven gebragt worden, en al hetgeen dus verkregen is, aan de Japansche overheden worden overhandigd. De Japansche en Nederlandsche Regeringen kunnen niet aansprakelijk gehouden worden voor de betalingen van door hunne wederzijdsche burgers en onderdanen aangégane schulden. rRACTAAT VAN VRIENDSCHAP EN KOOPHANDEL (1858). 267 Artikel 6. In de opengestelde havens van Japan zullen de Nederlanders vrij zijn te gaan waar het hun behaagt, binnen de volgende grenzen: te Kanagawa, de rivier Lokgo, die zich tusschen Kawasaki en Sinagawa met de baai van Jedo vereenigt, en tien ri in iedere andere rigting; te Hakodate tien ri in iedere rigting; te Hiogo tien ri in iedere rigting, met uitzondering van die van Kioto, van welke stad zij tien ri verwijderd zullen blijven. Inagawa, die zich tusschen Hiogo en Osaka met de baai vereenigt, niet overgaan. De afstanden zullen gemeten worden over land, van de gojossio of het stadhuis van ieder der voorgaande havens. Te Nagasaki mogen de Nederlanders in het keizerlijk grondgebied gaan, dat in de omstreken dier stad gelegen is. - Behalve kerken en tempels, thee- of rusthuizen enz., mogen alle forten, gouvernementshuizen en plaatsen, waar poorten opgerigt zijn, niet bezocht worden. Wegens hoofdmisdaad of twee maal wegens wangedrag veroordeeld geweest zijnde Nederlanders zullen zich niet verder dan een Japansche ri van hunne respective verblijfplaatsen -binnen 's lands begeven, en alle aldus veroordeelde personen zullen hun regt van voortdurend verblijf in Japan verliezen, en de Japansche overheden zullen kunnen vorderen dat zij het land verlaten. Aan alle zoodanige personen zal een redelijke tijd ter regeling hunner zaken veroorloofd worden, en de Nederlandsche consulaire overheid zal, na de omstandigheden van iedere zaak onderzocht te hebben, den te veroorloven tijd bepalen, maar zoodanige tijd zal in geen geval een jaar overschrijden, te rekenen van den tijd dat de persoon vrij zal zijn, zijne zaken waar te nemen. Artikel 7. Aan Nederlanders in Japan zal de vrije uitoefening hunner godsdienst veroorloofd zijn, en deswege zullen rij het regt hebben voegzame plaatsen van aanbidding op te rigten. Zoodanige gebouwen zullen niet beschadigd, noch eenige beleediging der godsdienstoefening van de Nederlanders worden aangedaan. 268 BIJLAGE VI. Nederlandsche burgers zullen geen Japansche tempel of mia beschadigen of geene Japansche godsdienstplegtigheden, noch de voorwerpen hunner aanbidding, eenige beleediging of beschadiging aandoen. De Japanners en Nederlanders zullen niets doen dat berekend mogt zijn godsdienstige verbittering op te wekken. Artikel 8. De Japansche overheden zullen op verzoek van den Neder[andschen consul alle wegloopers en vlugtelingen van het geregt ïoen vatten, alle door den consul gevangen gehouden personen loen inkerkeren en den consul zoodanigen bijstand verleenen üs vereischt mag worden om hem in staat te stellen, de wetten loor de aan wal zijnde Nederlanders te doen nakomen en orde mder de schepen te bewaren. Voor al zulke diensten en voor het onderhoud van in hechtenis gehouden gevangenen zal de consul in alle gevallen eene billijke vergoeding betalen. Artikel 9. Alle regten, welke aan andere vreemde natiën mogten zijn >f worden verleend, zullen alsmede dadelijk ook tot Nederland vorden uitgestrekt. Artikel 10. De bij dit tractaat gevoegde artikelen ter regeling des handels uilen beschouwd worden een deel daarvan uit te maken, en uilen voor beide contracteerende partijen van dit tractaat en roor hunne burgers en onderdanen gelijkelijk verbindende zijn. Van het den 30«-en Januarij 1856 (den 238ten dag der twaalfde naand van het 2de jaar van Ansei Oi) te Nagasaki gesloten ractaat zullen zulke bepalingen in stand blijven die bij deze mherroepen blijven, en daar de conventie, die den 16den Ocober 1857 (den 298ten dag der achtste maand van het 4de jaar ran Ansei Mi) als de additionele artikelen uitgewisseld zijn, in lit tractaat is begrepen, zoo zullen deze additionele artikelen an den tijd af, dat de ratificatien van dit tractaat uitgewisseld ijn en de zaken beginnen te worden waargenomen, afgeschaft porden. TRAOTAAT VAN VRIENDSCHAP EN KOOPHANDEL (1858) in werking lieden, en de ratificatien daarvan zullen binnen e« jaar in Nagasaki uitgewisseld worden. De acte van ratificatie van den kant der Nederlanden zi worden geverifieerd door de hand teek ening van Zijne Majeste den Koning der Nederlanden, gecontrasigneerd door den M nister van Buitenlandsche Zaken en gecacheteerd met het zeg< der Nederlanden. De acte van ratificatie van den kant van Japan zal worde geverifieerd door den naam en het cachet Zijner Majesteit de Taikoen en door de cachetten en handteekeningen van zulk Zijner hooge ambtenaren, die Hoogstdezelve mag verordenen. Na den 4den Julij 1872 zal op den wensch der Japansche < Nederlandsche Regering, en nadat eene der twee partijen ee jaar voorkennis heeft gegeven, dit tractaat en zulke gedeelte van het tractaat van Nagasaki als bij dit tractaat onherroepe blijven, te zamen met hierbij gevoegde handelsregulatien, of di welke in den vervolge'mogten worden ingevoerd, onderworpe zijn aan de herziening van daartoe door beide kanten benoemd commissarissen, die gemagtigd zullen zijn^ te beslissen en daarb te' voegen zoodanige verbeteringen, als door de ondervindin wenschelijk worden bevonden. maana van net 0"° jaar van Ansei isoesmoge mina. Ter oorkonde waarvan de bovengenoemde gevolmagtigden de hebben geteekend in duplo en hunne cachetten daarop gestel (Get.) J. H. DONKER CURTIUS. Regulatien onder welke de Nederlandsche handel in Japan gedrev zal worden. Regulatie 1. Binnen acht en veertig uren (Zondagen uitgezonderd) na aankomst van een Nederlandsch schip, in eene Japansche have zal de kapitein of gezagvoerder aan de overheden van het J pansche tolkantoor den ontvangstbrief van den Nederlandsch consul vertoonen, vermeldende dat hij het scheepsregister i andere papieren, als door de wetten der Nederlanden vereiscl bij het Nederlandsche consulaat heeft gedeponeerd; hij zal a) 270 BIJLAGE VI. manifest in té dienen, vermeldende den naam va» hét sebïp en den naam der haven, Waar het vandaan komt, de tonnenmaat, den naam des kapiteins of gezagvoerders, de namen der passagiers (zoo er sips) en het getal der bemanning daarvan, «reik papier doetr den kapitein of gezagvoerder zal worden gecertificeerd te Zihi eene ware opgave en door hem zal worden onderteekend; hij zal ter zelfder tijd een geschreven manifest djner lading deponeren, opgevende de merite» en nommers der pakken en den inhond daarvan, zoo als zij in zijne cognossementen beschreven rijn, met de namen des persoons of der personen, aan wie zij zijn geconsigneerd. Eene lijst van de Söheepsvoorraad zal bij het manifest worden gevoegd. De kapitein of gezagvoerder zal het manifest eertificeren te ajn eene ware opgave der gansche lading en veorraad aan boord van het schip, en dit met rijn naam onderteekenett. Eenige in het manifest ontdekte dwaling kan binnen vier en twintig uren (Zondagen uitgezonderd), zonder de betaling van ienige boeten, worden verbeterd, maar voor eenige na dien tijd gemaakte verandering of latere aangifte tot het manifest zal ;ene boete van acht en dertig golden vijf en twintig cents betaald worden. Al de niet in het manifest aangegeven goederen zullen, Wanïeér zij geland zijn, dubbele regten betalen. De kapitein of gezagvoedér, die verzuimen zal zijn schip Iftj* iet Japansche tolkantoor in te klaren binnen den door deze egulatie voorschreven tijd, zal eene boete van honderd drie en djftig gulden betalen, voor iederen dag dien hij alduB verzuimt Regulatie 2. De Japansche Regering zal het regt hebben, aan boord van eder schip in hare havens (oorlogsschepen Uitgezonderd) tol>eambten te plaatsen. Alle tolbeambten zullen beleefdelijk worden behandeld en znlk edelijk gerief, als het schip oplevert, zal hun worden verstrek*. Tusschen de uren van zons-onder- en opgang zullen geene cederen uit de schepen gelost wonden, behalve bijzonder ■erlof van de overheden van het tolkantoor, en de luiken en .11e andere plaatsen van toegang tot dat gedeelte van het schip, raar de lading geborgen is, mogen tusschen de uren van zons- PRAOTAAT VAN VRIENDSCHAP EN KOOPHANDEL (löööj . 271 275 BIJLAGE VI. genomen voor de betaling der voorgaande boete aansprakelijk worden gehouden. Regulatie 3. De eigenaar van of de persoon aan wien goederen geconsigneerd zijn, die dezelve wenscht te landen, zal eene aangifte daarvan bij het Japansche tolkantoor indienen De aangifte zal schriftelijk zijn, vermeldende den naam van den persoon die de aangifte maakt, en den naam van het schip waarmede de goederen zijn ingevoerd, en de merken, nommers, pakken en den inhoud, daarvan, met de waarde van ieder pak afzonderlijk in een beloop daarop gesteld, en het gezamenlijk bedrag van alle in de aangifte bevatte goederen, zal aan den voet der aangifte worden geplaatst. In iedere aangifte zal de eigenaar of de persoon, aan wien de goederen geconsigneerd zijn, schriftelijk certificeren, dat de aangifte, alsdan aangeboden, den wezenlijken prijs der goederen vertopnt, en dat niets waardoor de Japansche regten zoudén benadeeld worden achtergehouden is; en de eigenaar of de persoon aan wien de goederen geconsigneerd zijn, zal zoodanig certificaat met zijn naam onderteekenen. De oorspronkelijke factuur of facturen van aldus aangegeven goederen zullen aan de overheden van het tolkantoor worden aangeboden, en tot dat zij de in de aangifte vermelde goederen onderzocht hebben, in hun bezit blijven. De Japansche beambten mogen eenig of alle aldus aangegeven pakken onderzoeken en zelfs dezelve, tot dat einde naar het tolkantoor voeren, maar zulk onderzoek zal zonder onkosten voor den invoerder of beschadiging der goederen geschieden, en na onderzoek zullen de Japanners de goederen in hunne oorspronkelijke gesteldheid weder in de pakken doen (zoover als zulks doenbaar is), en zulk onderzoek zal zonder eenig onredelijk oponthoud plaats vinden. Indien de eigenaar of invoerder ontdekt, dat zijne goederen op de invoerreis beschadigd zijn geworden vóór dat zoodanige goederen aan hem overhandigd zijn, kan hij de overheden van het tolkantoor van zoodanige schade kennis geven en de beschadigde goederen laten schatten door twee of meer deskundige en onpartijdige personen; welke na behoorlijk onderzoek een certificaat zullen maken, het schadebeloop van ieder afzonderlijk pak percentsgewijze opgevend en dat met het merk en nommer daarvan TRACTAAT VAN VRIENDSCHAP RN KOOPHANDEL (1858). 273 beschrijvend, welk certificaat in tegenwoordigheid der ovèrhedi van het tolkantoor door de schatters zal worden onderteeken en de invoerder mag het certificaat bij zijne aangifte voegen i eene overeenkomende som daarvan aftrekken. Maar dit zal i overheden van het tolkantoor niet beletten de goederen te schatte als bepaald bij art. 3 des tractaats, waar deze fegulatien zi bijgevoegd. Na de betaling der regten zal de eigenaar een vc lofsbrief ontvangen, de overgave der goederen, of zij zich het. tolkantoor of aan boord van het schip bevinden, aan he magtigend. Alle goed eren, bestemd om uitgevoerd te worden, zullen vó dat zij aan boord gebragt zijn, bij het Japansche tolkanto aangegeven worden. De aangifte zal schriftelijk zijn en den naam van het schi waarin de goederen zullen worden uitgevoerd, met de merk< en nommers der pakken en de hoeveelheid, aard en waan van derzelver inhoud vermelden. De uitvoerder zal schriftelijk certificeren dat de aangif eene ware opgave is van al de daarin bevatte goederen en d met zijn naam onderteekenen. Goederen, die vóór dat zij bij het tolkantoor zijn aangegeve aan boord van een schip zijn gebragt om uitgevoerd te worde en alle pakken die verboden artikelen inhouden, zullen aan ( Japansche regering verbeurd verklaard zijn. Behoeften voor de schepen, voor hunne bemanning en c passagiers, of de kleederen enz. van passagiers, behoeven ni bij het tolkantoor aangegeven te worden. Regulatie 4. Schepen, die wenschten uit te klaren, zullen 24 uren voorkenn bij het tolkantoor geven, en op het einde van dien tijd, zulh zij regt op hunne uitklaring hebben; maar bij weigering v£ dien,, zullen de overheden van het tolkantoor, den kapitein den persoon aan wien het schip geconsigneerd is, onmiddelli de redenen van de weigering der uitklaring opgeven en zuil insgelijks ter kennis van den Nederlandschen consul brengen Oorlogsschepen der Nederlanden behoeven niet bij het t< kantoor in- of uit te klaren, noch zullen zij door de Japanse] tol- of politiebeambten bezocht worden. Walvischvaarders. die om voorraad binnenloouen. of in no( 274 BIJLAGE VI. maken; maar zoo zij vervolgens handel wenschen te drij ven. zullen, dj alsdan een manifest deponeren, als bij regulatie één vereischt. Het woord schip, waar het in deze regulatien of in het tractaat, waarbij zij gevoegd zijn, ook voor moge komen, moet gehouden worden te beteekenen: schip, bark, brik, schoener of stoomschip. • Regulatie 5. Iemand, die eene valsche verklaring of certificaat onderteekent; ;en einde Japansche staatsinkomsten te benadeelen, zal voor iedere wertreding eene boete van drie honderd achttien gulden vijf ;n zeventig cents betalen. Regulatie 6. Geene tonnegelden zullen op Nederlandsche schepen in de rapansche havens geheven worden; maar de volgende salarissen :ullen aan de overheden van het Japansche tolkantoor worden aetaaM: voor het inklaren van een schip, acht en dertig gulden vijf sn twintig cents; voor het uitklaren van een schip, zeventien gulden vijf en •achtig cents; voor iederen verlofsbrief, drie gulden twee en tachtig en een ïalve cent; voor ieder document, drie gulden twee en tachtig en een ïalve cent. Regulatie 7. Van alle in het Rijk gelande goederen zullen aan de Japansche egering regten worden betaald volgens het volgende tarief: Klasse een. Alle in deze klasse vermelde artikelen zullen vrij ran regten zijn. Goud en zilver gemunt of ongemunt. Kleederen n tegenwoordig gebruik. Huisraad en gedrukte boeken, niet >estemd om verkocht te worden, maar die het eigendom zijn ran naar Japan ten verbujf komende personen. Huisraad, toeken en provisien van de Nederlandsche ambtenaren in Japan, hdien deze drie artikelen verkocht zullen worden, zullen de >epaalde regten daarvan worden betaald. Klasse twee. Een regt van vijf pet cent zal van de volgende TRACTAAT VAN VRIENDSCHAP EN KOOPHANDEL (1858). 275 alle voor het bouwen, takelen, herstellen of uitrusten vi schepen gebruikt wordende artikelen; alle soorten van walvischtuig; alle soorten van gezouten eetwaren; brood en broodstoffen; alle soorten van levende dieren; steenkolen; timmerhout voor het bouwen van huizen; rijst; narli • lood; tin; ruwe zijde. Klasse drie. Een regt van vijf en dertig per cent zal word( betaald op. alle zinnen benevelende dranken, door distillati gisting of op eenige andere wijze bereid. Klasse vier Alle in eenige der voorgaande klassen niet ve melde goederen zullen een regt van 20 per cent betalen. Behalve gouden en zilveren munt en koper in staven, zuUc alle in Japan voortgebragte artikelen, die als lading wordt uitgevoerd, een regt van 5 per cent betalen. Vijf jaren na de openstelling van Kanagawa zullen de i en uitgaande regten aan herziening onderworpen zgn, indn de Japansche Regering zulks verlangt. (Get.) J. H. DONKER CURTIUS. 276 bijlage vii. BIJLAGE VU. Convention entre les Pays-Bas, la Grande Bretagne, la France, les Etats-Unis d'Amérique d'une part, et le Gouvernement Japonnais d'autre part, pour 1'établissement d'un nouveau Tarif d'importation et d'exportation, conelue le 25 Juin 18661). (Archives du Ministère des Affaires Etrangères) (Moniteur Universel du 20 Nov. 1866). Les représentants de la France, de la Grande Bretagne, des Etats-Unis d'Amérique et de la Hollande ayant recu de leurs Gouvernements respectifs des instructions identiques, relativement a la modification du Tarif des droits d'importation et d'exportation fixés par les Règlements Commerciaux annexés aux Traités Conclus entre les Puissances susnommées et le Gouvernement japonnais, en 1'année 1858, modification prévue par le Règlement VII; Et le Gouvernement japonnais ayant donné auxdits représentants, pendant leur séjour a Osakka, en novembre 1865, la promesse écrite de procéder immédiatement a la révision du Tarif en question, sur la base générale d'un droit fixe de cinq pour cent sur la valeur de toutes les marchandises d'importation et d'exportation; Le Gouvernement du Japon, voulant donner une nouvelle preuve de son désir de développer les relations de commerce et d'amitié entre son pays et les nations étrangères; A donné a Son Excellence Midzouno-Idzoumino-Kami, membre du conseil des Gorodjos et ministre des affaires etrangères, les pouvoirs nécessaires a 1'effet de conclure avec les représentants des quatre puissances susnommées, savoir: Pour la France: M. Léon Roches, commandeur de 1'ordre impérial de la Légion d'honneur, ministre plénipotentiaire de Sa Majesté 1'Empereur des Francais au Japon; Pour la Grande-Bretagne: Sir Habby Pabkes, chevalier commandeur du très-honorable ordre du Bain, envoyé extra-ordinaire *) Lagkmans Tome V no. 481. TABIBFCONVBNTIE (1BÖÖ 77 et ministre plénipotentiaire de Sa Majesté la Reine au Japo Pour les Etats-Unis d'Amérique: M. Portman, chargé d'affaii ad interim; Et pour la Hollande: M. de Graeff van Polsbroek, cheval: de 1'ordre du Lion Néerlandais, agent politique et consul-généi de Sa Majesté Néerlandaise; La Convention suivante comprenant douze articles: Article l. Les Parties contractantes déclarent, au nom de leurs Gouven ments respectifs accepter, et accepter formellement, comi obligatoire pour les sujets de leurs Souverains et les citoye de leurs pays respectifs, le nouveau Tarif établi par eux, et q est annexé k la présente Convention. Ce Tarif est substitué, non-seulement au Tarif primitif anne aux Traités conclus par les quatre Puissances susnommé mais encore aux Conventions et Arrangements spéciaux relat audit Tarif, intervenus subséquemment et jusqu'a ce jour enl les Gouvernement» de la France, de la Grande-Bretagne et c Etats-Unis d'Amérique, d'une part, et la Gouvernement japona „ de 1'autre. Le nouveau Tarif entrera en vigueur, pour le port de Kanaga1 (Yokohama), le ler juillet prochain, et pour les ports Nagasaki et d'Hakodadé, le ler du mois suivant. Article 2. Le Tarif annexé a la présente convention faisant, dès signature, partie intégrante des Traités conclus entre le Jap et les quatre puissances susnommées, reste sujet è, révision a date du ler juillet 1872. Toutefois, deux ans après la signatv. de la présente convention, chacune des Parties Contractan aura la faculté, en donnant avis aux autres six mois 1'avance, de réclamer la modification des droits sur le thé et soie, en prenant pour cent de la valeur moyenne des artic. durant les trois années précédentes. A la demande de chacune des Parties contractantes, le dr ad valorem admis aujourd'hui pour les bois de constructi pourra être ramené k un droit fixe six mois après la signati 276 BIJLAGE VII. Artiele 3. Le droit de permis stipulé dans le Reglement VI, annexé lux Traités snsmfintinnnéR, «st, ahnli. Article 4. A partir du ler juillet prochain pour le port de Kanagawa Yokohama), et du ler Octobre suivant pour les ports de Nagasaki et de Hakodadé, le Gouvernement japonais devra nettre a la disposition du commerce, dans chacun des ports fliverts, des entrepöts destinés a recevoir en franchise dedroits es marchandises d'importation, a la demande qui lui en sera aite par 1'importateur. La garde des susdites marchandises ncombe au Gouvernement japonais durant leur séjour dans es entrepöts, qui devront d'ailleurs être construits et disposés Le facon k ce qu'ils puissent être assurés par les compagnies l'assurances contre 1'incendie. Lorsque les importateurs ou les )ropriétaires des marchandises mises en entrepót voudront les sn retirer, ils devront payer les droits fixés par le nouveau Farif, mais il leur sera loisible de réexporter leurs marchanlises sans avoir k payer aucun droit. R est entendu que, dans es deux cas, le Gouvernement japonais prélèvera, au moment le leur sortie, un droit de magasinage qui, ainsi que les èglements auxquels seront soumises ces diverses opérations, lera établi d'un commun accord par les parties contractantes. Article 5. Tous les produits japonais pourront être amenés de toutes es parties du Japon aux ports ouverts au commerce, sans itre soumis k aucune taxe ou droit de transit autres que les droits de péage ordinaires, qui sont également prélevés sur tous les trariquants pour 1'entretien des routes et des voies de navigation. Article 6. En conséquence des articles des Traités Conclus par les Puissances étrangères avec le Japon, relatifs k la circulation des monnaies et stipulant que toute monnaie étrangère aura cours au Japon et passera pour la valeur de son poids comparé k celui de la monnaie japonaise analogue, la douane japonaise les diverses Puissances, qui ont conc diverses Puissances, qui ont conclu des Traités ayec le Ja ient préalablement consenti a modifïer les articles de tités qui sont relatifs a 1'échange des monnaies, le Gou nement japonais soumettra immédiatement 1'adoption de modifications aux Puissances signataires des Traités, et, si ei ont consenti, il sera prêt, a partir du 1 Janvier 1868. mettre a exécution la mesure ci-dessus indiquée. Article 7. Dans le but de mettre un terme a plusieurs abus et convénients qui ont été signalés dans les ports ouve relativement a 1'expédition des affaires a la douane, a 1'emt quement et au débarquement des marchandises, au louage bateaux, des coulies, des domestiques, etc., les Parties Conti tantes sont convenues que les - gouverneurs des ports ouv< s'entendraient immédiatement avec les consuls des Puissau signataires des Traités, afin d'établir, d'un commun accord, règlements nécessaires pour mettre un terme a ces abus e ces inconvénients et pour donner toutes les facilités et to 28C BIJLAGE VII. ïints des quais, dans les ports ouverts, afin de mettre les a'rchandises a 1'abri des intempéries au moment du débaraement ou de 1'embarquement. Article 8. Tout sujet japonais pourra acheter, dans les ports ouverts au ipon ou a 1'étranger, toute espèce de batiments a voiles ou a ipeur destinés au transport des voyageurs ou des marchanises, a 1'exception des navires de guerre, dont 1'acquisition ne jut être faite qu'avec 1'autorisation du Gouvernement japonais. Les batiments achetés par les sujets japonais seront enrestrés comme batiments japonais, moyennant le payement d'un :oit fixe de trois bous par tonneau pour les navires a vapeur de un bou par tonneau pour les navires a voiles. Le tonnage de chaque batiment sera constaté sur les registres i bord, qui devront être présentés, a la demande des autorités ponaises, par le consul de la partie intéressée, qui en certiïra 1'authenticité. Article 9. Conformément aux Traités conclus avec le Japon par les uissances susnommées et aux Arrangements spéciaux intersnus entre les envoyés du Gouvernement japonais, ainsi que la résulte des notes transmises par eux au Gouvernement •itannique, en date du 6 Juin 1862 et au Gouvernement franis, en date du 6 Octobre de la même année, toutes les restric3ns qui entravaient le commerce et les relations entre les iponais et les étrangers, et auxquelles faisaient allusion lestes notes, ont été entièrement écartées, et des Proclamations it été publiées a eet effet par le Gouvernement japonais, qui hésite point, toutefois, & déclarer que les négociants et afiquants japonais de toute classe sont libres de commercer rectement avec les négociants étrangers, sans 1'intervention aucun officier du Gouvernement, non seulement dans les ports iverts du Japon, mais dans tous les pays étrangers oü ils nt autorisés è se rendre, en observant les règlements expliïés dans 1'article 10 de la présente Convention. Dans leurs lations commerciales avec les étrangers, les Japonais ne seront is soumis a des taxes plus élevées que celles imposées aux igociants indigènes dans leurs transactions habituelles. TAR1BFC0NVENTTB (1866). 281 daïmios et les personnes employées par eux sont libres, en soumettant aux mêmes conditions, de se rendre dans tous ] Pays étrangers, ainsi que dans les ports ouverts du Japon, ils pourront commercer avec les étrangers comme ils 1'ente dront, et sans 1'intervention d'aucun officier japonais, et ta qu'ils se soumettront aux règlements de police existants et payement des droits établis. Article 10. Tout sujet japonais pourra, dans tous les ports ouverts au Japon et dans tout les ports des Puissances étrangères, embarquer ses marchandises a bord de tout navire, qu'il appartienne a un Japonais ou a un sujet des Puissances signataires des Traités. II pourra, en outre, se rendre a 1'étranger pour y -étudier ou . y faire le commerce, a la condition de se munir d'un paaseport auprès des autorités compétentes, ainsi que cela est déterminé dans la Proclamation émanée, a ce sujet, du Gouvernement japonais, en date du 23 Mai 1866. Les sujets japonais pourront accepter tout emploi a bord des navires appartenant aux Nations ayant conclu un Traité avec le Japon. II est également permis aux Japonais employés par les étrangers d'entreprendre tel voyage qu'il leur conviendra, après avoir obtenu un passeport du Gouvernement par 1'intermédiaire des gouverneurs des ports ouverts. • Article 11. Le Gouvernement japonais fera établir des phares, feux et bouées nécessaires pour rendre sures & la navigation les approches des ports ouverts de son Pays. Article 12. Les soussignés, jugeant qu'il n'y a pas lieu de soumettre la présente convention a la ratification de leurs Gouvernements respectifs avant son exécution, celle-ci commencera le ler juillet 1866. La communication écrite que chacune des Parties contractantes aura soin de faire aux autres, lorsqu'elle recevra de son Gouvernement 1'approbation de cette convention remplacera, en Les soussignés, jugeant qu'il n'y a pas lieu de soumettre présente convention a la ratification de leurs Gouverneme: respectifs avant son exécution, celle-ci commencera le ler ji let 1866. La communication écrite que chacune des Parties contractan aura soin de faire aux autres, lorsqu'elle recevra de son G' vernement i apprc BIJLAGE VII. «tte circonstance, les formalités adoptées pour 1'échange des atifications. Eu foi de quoi, les Plénipotentiaires respectifs ont signé la irésente convention et y ont apposé leurs sceaux. Fait a Yeddo en fran9ais, anglais, hollandais et japonais, e 25 Juin 1866. (L. S.) LÉON ROCHES, Ministre plénipotentiaire de Sa Majesté 1'Empereur des Francais au Japon. (L. S.) HARRY PARKES, Envoyé extraordinaire et Ministre plénipotentiaire de Sa Majesté Britannique au Japon. (L.S.) PORTMAN, Ohargé d'affaires, par intérim, des Etats-Unis au Japon. (L. S.) DE GRAEFF VAN POLSBROEK, Agent politique et Consul-général des Pays-Bas au Japon. (Signature du Plénipotentiaire japonais): Midzouno — Idzoumino — Kami. (volgt het tarief met eenige „dispositions particulières). bijlage Vin. BIJLAGE VUL Tractaat van handel en scheepvaart, den Ssten September 1896 ' te 's-Gravenhage gesloten; goedgekeurd bn de Nederlandsche wet van 2 Mei 1897* S. 129; ratificatie-akten der 20sten Augustus 1897 te Tokio uitgewisseld. Met bijbehoorend protocol en schrijven van den Japanschen gezant. Her Majesty the Queen of the Netherlands and in Her name Her Majesty the Queen-Regent of the Kingdom and His Majesty the Emperor of Japan, being equally desirous óf maintaining the relations of good understanding which happily exist between Them, by extending and increasing the intercourse between Their respective States, and being convinced that this object cannot better be accomplished than by revising the Treaties hitherto existing between the two countries, have resolved to complete such a revision, based upon principles of equity and mutual benefit, and, for that purpose, have named as their Plenipotentiaries, that is to say: Her Majesty the Queen of the Netherlands and in Her name Her Majesty the Queen-Regent of the Kingdom: Jonkheer J. Röell, knight of the Royal Order of the Netherland Lion, Minister of Foreign Affairs, Ph. W. van deb Sleyden, Minister of Waterstaat, Commerce and Industry, J. P. Spbenger van Eyk, knight of the Royal Order of the Netherland Lion, Minister of Finance, J. H. Bergsma, Commander of the Royal Order of the Netherland Lion, Minister for the Colonies and W van deb Kaay, knight of the Royal Order of the Netherland Lion, Minister of Justice; And His Majesty the Emperor of Japan: Akabane Shieo, Shogoi, fifth class of the Imperial Order of the Sacred Treasure, His Majesty's Minister Resident at the Court of Her Majesty The Queen of the Netherlands; Who, after having communicated to each other their full powers, found to be in good and due form, have agreed upon and concluded the following articles: -ZS3 284 BIJLAGE VIII. Article I. The subject» of each of the two High Contracting Parties shall 'have full liberty to enter, travel or reside in any part of the dominions and possessions of the other Contracting Party, and shall enjoy full and perfect protection for their persons and property. They shall have free and easy access to the Courts of Justice in pursuit and defence of their rights, and they shall be at liberty equally with native subject», to choose and employ lawyers, advocates and representatives to pursue and defénd their rights before such Courts. In whatever relates to rights of residence and travel; to the possession of goods and effects of any kind ; to the succession to personal estate by will or otherwise, and the disposal of property of any sort in any manner whatsoever which they may lawfully acquire, the subject» of each Contracting Party shall enjoy in the dominions and possessions of the other the same privileges, liberties and rights, and shall be subject to no higher impost» or charges in these respect» than native subject», or subjects or citizens of the most favoured foreign nation '). 1) „Uitdrukkelijk is den wederzijdschen onderdanen het recht ' „toegekend om roerende goederen te bezitten en om over hunne „bezittingen hetzij bij uitersten wil hetzij onder levenden te „beschikken. Daarentegen is omtrent het eigendomsrecht op „onroerende goederen in dit artikel niets bepaald en wel omdat „de Japansche wetgeving vooralsnog geen eigendomsrecht van „vreemdelingen op in Japan gelegen landelijke eigendommen „erkent. Practisch is de zaak evenwel van weinig belang, daar „in artikel 2 aan de Nederlanders het recht wordt geschonken „om woonhuizen, fabrieksgebouwen, winkels, pakhuizen (er staat „ook „erven", dit is niet zoo, v. K.) in eigendom te hebben en „hun de bevoegdheid wordt gegeven om voor hunne vestiging of „commerciëele doeleinden land te huren. Volgens het Japansch „recht kunnen omtrent landerijen huurovereenkomsten voor den „tijd van 20 jaar worden gesloten, terwijl gelegenheid bestaat „om door inschrijving in openbare registers dit persoonlijk recht „een zakelijk karakter te verschaffen. Daarenboven zullen blijkens „schriftelijke mededeeling van den Japanschen onderhandelaar de „Nederlanders in Japan krachtens het beginsel van gelijkstelling „met de meestbegunstigde natië het recht hebben om hypotheek „op onroerende goederen te verkrijgen op gelijke wijze als dit „aan Duitsche onderdanen is toegestaan (vgl. par. 2 van het „protocol behoorende bij het Duitsch-Japansch verdrag van 4 April „1896)" (Memorie van toelichting). TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1896] so far as the laws pennit, to all the-colonies and foreign possessions of Her Netherland Majesty. The subjects of His Majesty the Emperor of Japan will enjoy, however, in the above mentioned Netherland colonies and possessions concerning their commerce, ships, merchandise and custom duties, import as well as export, the same rights, privileges, immunities, favours and exemptions, which are, or will hereafter be granted to the most favoured foreign nation, with the exception of the special favours accorded or to be accorded to the native states of the Eastern Archipelago for their navigation and the importation of their products into the Netherland East Indian Colonies 1). Article XVHI. The present Treaty shall, from the date it comes into force, be substituted in place of the Treaties respectively of the 23-11 day of the 12tb month of the 2nd year of Ansei, corresponding to the 30-h day of January 1856, of the 29th day of the8lh month of the year of Ansei, corresponding to the 16th day of October 1857, and of the ÏO»1 day of the 7'h month of the 5th year of Ansei, corresponding to the 18** day of August 1858, the Convention of the 13'h day of the 5th month of the 2nd year of Keiou, corresponding to the 25th day of June 1866, and all Arrangements and Agreements subsidiary thereto concluded or existing between the High Contracting Parties; and from the same date such Treaties, Conventions, Arrangements and Agreements shall cease to be binding, and, in consequence the jurisdiction then exercised *) (Zooals boven reeds is. opgemerkt) „zal het tractaat in de „Nederlandsche koloniën alleen van toepassing zijn „so far as the „„laws permit", d. w. z. voor zooverre de in die koloniën thans „van kracht zijnde wetten en verordeningen met de voorschriften ,.van het verdrag niet in strijd zgn. De Japansche Regeering drong „er evenwel op aan dat aan hare onderdanen voor alles wat „handel, schepen, koopwaren en douanerechten betreft, in die „koloniën de meest voordeelige behandeling zou worden gewaarborgd. Dezerzijds bestond geen bezwaar om aan dien wensch te „voldoen, doch dit maakte de opneming noodzakelijk van het in „onze handelstractaten gebruikelijk voorbehoud omtrent de gunsten „aan de inlandsche volken van den Oosterschen Archipel verleend, „wat betreft hunne scheepvaart en den invoer hunner producten „in onze Oost-Indische bezittingen" (memorie van toelichting). (Over het theoretisch onjuiste van het maken van zoodanig voorbehoud zie Van Asbeck, Onderzoek naar den juridischen wereldbouw, cliss. Leiden 1916 blz. 69-70). 300 BIJLAGE IX. colonies, sauf les exceptions que la présente convention établit en leur faveur. * Article 3. Avant d'être admis a 1'exercice de leurs fonctions et de jouir de tous les pouvoirs, privileges, exemptions et immunités qui y sont attachés, les Consuls-Généraux, Gonsuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires doivent présenter au Gouvernement de Sa Majesté la Reine des Pays-Bas une commission, indiquant leur arrondissement consulaire et le lieu de leur résidence. Le Gouvernement de la possession ou de la colonie leur délivrera, sans aucun frais, 1'exequatur, düment contresigné, nécessaire a 1'exercice de leurs fonctions; et sur 1'exhibition de cette pièce, les dits fonctionnaires consulaires de tout grade auront droit a la protection du Gouvernement et a 1'assistance des autorités locales pour assurer le libre exercice de leurs fonctions. Le Gouvernement de la Reine se réserve la faculté de retirer 1'exequatur ou de la faire retirer par le Gouverneur de la possession ou de la colonie, "en indiquant les motifs de cette mesure. En cas de décès, d'empêchement ou d'absence des ConsulsGénéraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires, leurs Elèves-Consuls, Chanceliers ou Secrétaires, après que leur caractère officiel aura été notifié k et approüvé par 1'autorité •compétente, seront de plein droit admis a gérer, par interim, les affaires des postes respectifs; ils jouiront, pendant toute la durée de cette gestion temporaire, pour autant que leur position comme étrangers non-commercants y donne lieu, conformément a Partiele 15, de tous les droits, pouvoirs, privilèges, exemptions et immunités accordés aux titulaires. Article 4. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires sont autorisés k placer au-dessus de la porte extérieure de leur demeure un écusson aux armes de leur Gouvernement, avec la légende: Consulat-Général, Consulat, ViceConsulat ou Agence Consulaire du Japon. R est bien entendu que ces marqués extérieures ne pourront jamais être considérées comme donnant droit d'asile, ni comme pouvant soustraire la maison et ceux qui 1'habiteut, aux poursuites de la justice territoriale. CONSULAIRE CONVENTIE VOOR DE NEDERL. KOLONIËN (1908) 301 Article 5. II est entendu que les archives et documents relatifs aux affaires consulaires seront protégés contre toute recherche, et qu'aucune autorité ni aucun magistrat ne pourra les visiter les saisir ou s'en enquérir d'une manière quelconque et sous aucun prétexte. Article 6. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls, et Agents Consulaires ne sont investis d'aucun caractère diplomatique. Aucune demande ne pourra être adressée au Gouvernement Néerlandais que par 1'entremise de 1 'agent diplomatique accrédité a La Haye. En cas d'urgence, les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls ou Agents Consulaires pourront recourir directement au Gouverneur de la possession ou de la colonie prouvant 1'urgence et exposant les motifs pour lesquels la demande ne pourrait être adressée aux autorités suhalternes, ou en démontrant que les demandes antérieurement adressées a ces autorités, seraient restées sans effet. Article 7. Les Consuls-Généraux et Consuls pourront hommer des Agents Consulaires dans les ports mentionnés a Partiele 1. Ces Agents Consulaires pourront être indistinctement des sujets Japonais, des Néerlandais, ou des nationaux de tout autre pays, résidant ou pouvant, aux termes des lois locales, être admis a fixer leur résidence dans le port oü 1'Agent Consulaire sera nommé. Ces Agents Consulaires, dont la nomination sera soumise a 1'approbation du Gouverneur de la nossession ou colonie. seront munis d'un brevet délivré par le Consul, sous les ordres duquel ils exerceront leurs fonctions. Le Gouverneur de la possession ou de la colonie peut, en tout cas, retirer aux Agents Consulaires, en communiquant au ConsulGénéral ou Consul les motifs d'une telle mesure, 1'approbation dont il vient d'être parlé. Article 8. Le paisseport délivré ou visé par les fonctionnaires consulaires ne dispense nullement le porteur de 1'obligation de se munir de tous les actes, requis par les lois ou règlements locauxpour S04 BIJLAGE IX. intéressés de leur pays ou a bord des batiments de leur pays, les déclarations des capitaines et équipages des navires de leur pays, des passagers qui se trouvent a bord, et de tout autre sujet de leur pays. Article 14. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls ou Agents Consulaires du Japon seront exclusivement chargés de 1'ordre intérieur a bord des navires de commerce de leur nation. Ils connaitront seuls de tous les différends, qui se seront élevés en mer ou qui s'élèveront dans les ports entre le capitaine, les officiers et les hommes de 1'équipage, y compris ceux qui concernent le règlement des salaires et Pexécution des engagements réciproquement consentis. Les tribunaux ou les autres autorités de la possession ou de la colonie ne pourront a aucun titre s'immiscer dans ces différends a moins que ceux-ci ne soient de nature & troubler la tranquillité et 1'ordre public a terre ou dans le port, que des personnes . étrangères a\ 1'équipage ne s'y trouvent mêlées, oui que les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires ne requièrent 1'assistance des dites autorités pour mettre leurs décisions a exécution ou en maintenir 1'autorité. Article 15. Pour autant qu'au Japon les mêmes faveurs seront accordées réciproquement aux Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires des Pays-Bas, les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires du Japon, qui n'exercent pas le commerce ni aucune fonction ou profession autre que leurs fonctions consulaires, seront exempts de tous les services militaires, réquisitions ou logements militaires, impositions pécuniaires au lieu du service militaire ou de 1'impót personnel, ainsi que de toutes les impositions générales ou municipales ayant un caractère personnel, a moins qu'ils ne soient sujets néerlandais. Cette exemption ne peut jamais s'étendre aux droits de douane ou autres impóts indirects ou réels. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires qui ne sont pas sujets néerlandais, sont, même s'ils ne tombent sous les stipulations du premier alinea de eet article, exempts de tous les services militaires, de réquisitions militaires et de toutes impositions pécuniaires, au lieu du service militaire, bijlage xi. 307 BIJLAGE XI. Tractaat van handel en scheepvaart, den fiden Juli 1912 te 's-Gravenhage gesloten; goedgekeurd bn de Nederlandsche vet van 20 Juni 1913 S. 293; ratificatie-akten den 8sten Oetober 1913 te Tokio uitgewisseld. Met bijbehoorende note-verbale en protoeol. Sa Majesté la Reine des Pays-Bas et Sa Majesté l'Empereur du Japon, également animés du désir de resserrer les relations d'amitié et de bonne entente qui existent heureusement entre Eux et entre Leurs sujets, et persuadés que la détermination d'une manière claire et positive des régies qui, a l'avenir, doivent s'appliquer aux rapports commerciaux entre Leurs deux Pays, contribuera a la réalisation de ce résultat hautement désirable, ont résolu de conclure a eet effet un Traité de Commerce et de Navigation, et ont nommé pour Leurs Plénipotentiaires, savoir: Sa Majesté la Reine des Pays-Bas: le Jonkheer R. de Mabees van Swindeben, Son chambellan, chevalier de Son ordre du Lion Néerlandais, etc., etc, Son Ministre des Affaires Etrangères; et Sa Majesté l'Empereur du Japon: Monsieur Aimabo Sato, Shóshii, 1*™ classe de 1'Ordre Impérial du Trésor Sacré etc., Son Envoyé Extraordinaire et Ministre Plénipotentiaire prés la Cour de Sa Majesté la Reine des Pays-Bas, lesquels, après s'être communiqué leurs pleins pouvoirs respectifs: trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivants, Article Premier. Les sujets de chacune des Hautes Parties Contractantes auront pleine liberté, avec leurs families, d'entrer et de séjourner dans toute Pétendue des territoires et possessions de 1'aütre; et en se conformant aux lois du pays: •1°. Rs seront, pour tout ce qui concerne le voyage et la résidence, les études et investigations, 1'exercice de leurs métiers et professions et 1'exécution de leurs entreprises industrielies et 308 BIJLAGE XI. manufacturières, placés, a tous égards, sur Ie même pied que les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée; 2°. Ils auront, comme les nationaux eux-mêmes, le droit de faire le tralie de tous articles de commerce licite; 3°. Ils pourront posséder ou louer et occuper les maisons, les manufactures, les magasins, les boutiques et les locaux qui peuvent leur être nécessaires, et prendre a bail des terrains a 1'effet d'y résider ou de les utiliser dans un but licite commercial, industriel, manufacturier ou autre; 4°. En ce qui concerne la possession de biens mobiliers de quelque espèce que se soit, la transmission, par succession testamentaire ou autre, des biens mobiliers de toute sorte qu'ils peuvent légalement acquérir entre vivants et en ce qui concerne le droit de disposer, de quelque manière que ce soit, des biens de toute sorte qu'ils auront acquis légalement, ils jouiront des mêmes privileges, libertés et droits et ne seront soumis, sous ce rapport, a aucuns impóts ou charges plus élevés que les nationaux ou les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée; 5°. Hs pourront, sous la réserve de la réciprocité, acquérir et posséder toute sorte d'immeubles qui, d'après les lois du Pays, peuvent ou pourront être acquis ou possédés par les sujets ou citoyens d'une autre nation étrangère quelconque, en se conformant toujours aux conditions et restrictions prescrites par les dites lois; 6°. Ils jouiront d'une protection et sécurité constantes et complètes, pour leurs personnes et leurs propriétés; ils auront un accès libre et facile auprès des tribunaux de justice pour la poursuite et la défense de leurs droits et ils seront, en outre, admis a faire valoir leurs réclamationS contre 1'Etat et ses organes devant les tribunaux ou autres autorités compétentes; 7°. Ils seront exempts de tout service militaire obligatoire, soit dans 1'armée de terre ou de mer, soit dans la garde nationale ou la milice, ainsi que de toutes contributions imposées en lieu et place du service personnel. Ils seront exempts également de tous emprunts forcés et de toutes réquisitions ou contributions militaires, sauf ceux qui seront imposés aux sujets ou aux citoyens de la nation la plus favorisée; tractaat van handel en scheepvaart (1912] 30$ 8°. Hs ne seront contrahits a subir des charges ou a payei des impóts, taxes ou contributions, de quelque nature que cc soit, autres ou plus élevés que ceux qui sont ou pourront être imposés aux sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée. Article 2. Les habitations, magasins, manufactures et boutiques des sujets de chacune des Hautes Parties Contractantes dans lee territoires et possessions de 1'autre, ainsi que tous les locaux qui en dépendent, employés pour des buts licites, seront respectés. H ne sera point permis d'y procéder a des visites domiciliaires ou perquisitions, non plus que d'examiner ou d'inspecter les hvres, papiers ou comptes, sauf dans les conditions et fonnes prescrites par les lois a 1'égard des nationaux eux-mêmes. Article 3. Chacune des Hautes Parties Contractantes pourra nommer des Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires dans tous les ports, villes et places de 1'autre, a 1'exception des localités oü il y aurait inconvénient a admettre de tels officiers consulaires. Cette exception, töutefois, ne sera pas faite a 1'égard de 1'une des Parties Contractantes sans 1'être également a 1'égard de toutes les autres Puissances. Lesdits Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires, ayant recu du Gouvernement du pays dans lequel ils sont nommés, 1'exéquatur ou autres autorisations nécessaires, auront, è charge de réciprocité, le droit d'exercer toutes les fonctions et de jouir de tous les privilèges, exemptions et immunités qui sont ou pourront être accordés aux officiers consulaires du même grade de la nation la plus favorisée. Le Gouvernement donnant 1'exéquatur ou autres autorisations, a le droit de les annuler selon son propre jugement; töutefois il est tenu dans ce cas d'expliquer les raisons pour lesquelles il a jugé a propos d'agir ainsi. Article 4. Dans le cas oü un sujet d'une des Hautes Parties Contractantes viendrait a décéder dans les territoires ou possessions de 1'autre,. les autorités compétentes au lieu du décès en 512 iULAGE XI. Article 9. Les sociétés anonymes ou autres et les associations commerciales, industrielles et financières qui sont ou seront constituées conformément aux lois de 1'une des Hautes Parties Contractantes et qui ont leur domicile dans les territoires et possessions de cette Partie, sont autorisées, dans les territoires et possessions de 1'autre, en se conformant aux lois de celle-ci, a exercer leurs droits et a ester en justice devant les tribunaux, soit pour intenter une action, soit pour y défendre. Article 10. Tous les articles qui sont ou pourront être. légalement importés dans les ports de 1'une des Hautes Parties Contractantes par des navires nationaux, pourront, de même, être importés dans ces ports par des navires de 1'autre Partie Contractante, sans être soumis a aucuns droits ou charges, de quelque denomination que ce soit, autres ou plus élevés que ceux auxquels les mêmes articles seraient soumis s'ils étaient importés par des navires nationaux. Cette égalité réciproque de traitement sera appliquée sans distinction que ces articles viennent directement du lieu d'origine, ou de tout autre pays étranger. 1 v aura.. He mêm<» na.rfait.fi écmlitp Hfi trnitpmont nmu 1'exportation, de facon que les mêmes droits de sortie seront payés, et les mêmes primes et drawbacks seront accordés, dans les territoires et possessions de chacune des Parties Contrac- ■ tantes, a 1'exportation d'un article quelconque qui peut ou pourra en être légalement exporté, que cette exportation se fasse par des navires japonais ou par des navires néerlandais et quel que soit le lieu de destination, soit un port de 1'autre Partie soit un port d'une tiercé Puissance. Article 11. En tout ce qui concerne le placement des navires, leur chargement, leur déchargement dans les eaux territoriales des Hautes Parties Contractantes, il ne sera accordé par 1'une des Parties aux navires nationaux aucun privilège ni aucune facilité qui ne le soit également, en pareils cas; aux navires de 1'autre pays, la volonté des Parties Contractantes étant que, sous ces rapports, les batiments respectifs soient traités sur le pied d'une parfaite égalité. TEACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1912). 313 Article 12. Les navires marchands naviguant sous pavillon néerlandais et japonais et ayant & bord les documents requis pas leurs lois nationales pour établir leur nationalité, seront respectivement considérés au Japon et aux Pays-Bas comme navires néerlandais et japonais. Article 13. Aucuns droits de tonnage, de transit, de canal, de port, de pilotage, de phare, de quarantaine ou autres droits ou charges similaires ou analogues, de quelque denomination que ce soit, levés au nom ou au profit du Gouvernement, de fonctionnaires publics, de particuliere, de corporations ou d'établissements quelconques, ne seront imposés dans les eaux territoriales de 1'un des deux Pays sur les navires de 1'autre, sans qu'ils soient également imposés, sous les mêmes conditions, sur les navires nationaux en général ou sur les navires de la nation la plus "favorisée. Cette égalité de traitement sera appliquée réciproquement aux navires respectifs, de quelque endroit qu'ils arrivent et quel que soit le lieu de destination. Article 14. Les officiers consulaires compétents de chacune des Hautes Parties Contractantes, seront, dans les territoires et possessions de 1'autre, exclusivement chargés du maintien de 1'ordre intérieur des navires marchands de leur nation, et seront seuls compétents pour connaitre des différends qui pourraient survenir, soit en mer, soit dans les eaux territoriales de 1'autre Partie, entre les capitaines, les officiers et 1'équipage, notamment en ce qui concerne le règlement des salaires et 1'exécution des contrats. Töutefois, la juridiction appartiendra aux autorités territoriales, dans le cas oü il surviendrait, a bord d'un navivre marchand de 1'une des Parties Contractantes dans les eaux territoriales de 1'autre, des désordres que les autorités compétentes du lieu jugeraient de nature a troubler ou a pouvoir troubler la paix ou 1'ordre dans ces eaux ou è terre. Article 15. Si un marin déserte d'un navire marchand appartenant a 1'une des Hautes Parties Contractantes dans les eaux territoriales de 1'autre, les autorités locales seront tenues de prêter, 314 BIJLAGE XI. dans les limites de la loi, toute Passistance en leur pouvoir, pour Parrestation et la remise de ce déserteur, sur la demande qui leur sera adressée, a eet effet, par Pofficier consulaire compétent du pays auquel appartient le navire en question, avec Passurance de rembourser toutes les dépenses y relatives. II est entendu que cette stipulation ne s'appliquera pas aux sujets du pays oü la désertion aura lieu. Article 16. En cas de naufrage, avaries en mer ou relache forcée, chacune des Hautes Parties Contractantes devra donner, en tant que les devoirs de la neutralité le permettent, aux navires de 1'autre, qu'ils appartiennent a 1'Etat ou a des particuliere, la même assistance et protection et les mêmes immunités que celles qui seront accordées en pareils cas aux navires nationaux. Les articles sauvés de ces vaisseaux naufragés ou avariés seront exempts de tous droits de douane a moins qu'ils n'entrent dans la consommation intérieure auquel cas ils seront tenus de payer les droits prescrits. Article 17. Les Hautes Parties Contractantes conviennent qu'en tout ce qui concerne le commerce, la navigation et 1'industrie, tout privilege, faveur ou immunité que 1'une des Hautes Parties Contractantes a déja accordés ou accorderait a Pavenir aux navires, sujets ou citoyens de tout autre Etat étranger seront étendus immédiatement et sans conditions aux navires ou sujets de 1'autre Haute Partie Contractante, la volonté des Parties Contractantes étant que le commerce, la navigation et 1'industrie de chaque pays soient traités, en tous rapports, sur le pied de la nation la plus favorisée. Article 18. Les dispositions du présent Traité ne sont pas applicables: a. aux concessions qu'une des Hautes Parties Contractantes a accordées ou accordera a des Etats limitrophes pour faciliter le trafic frontière; b. au traitement accordé ou a accorder aux produits de la pêche nationale des Hautes Parties Contractantes ou aux produits des pêches assimilées a la pêche nationale en ce qui concerne 1'importation de leurs produits. TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1912). 315 Article 19. r Les dispositions du présent Traité sont applicables a tous les territoires et possessions appartenant a 1'une ou a 1'autre des Hautes Parties Contractantes ou administrés par elle. Article 20. Le présent Traité sera ratifié et les ratifications en seront échangées a Tokio aussitöt que faire' se pourra. II entrera en vigueur ie lenuemain ae iecnange aes rauncations ex restera obligatoire jusqu'è. 1'expiration de douze mois a compter de la date oü 1'une des Hautes Parties Contractantes aura notiflé a 1'autre son intention d'y mettre fin. En foi de quoi les Plénipotentiaires respectifs ont signé le présent Traité et y ont apposé le sceau de leurs armes. Fait en doublé k La Haye, le 6 juillet 1912. (L. 8.) R. DE MAREES VAN SWINDEKEN. (L. S.) AIMARO SATO. LÉGATION Dü JAPON. NOTE-VERBALE. Under instructions from his Government, the Minister of Japan has the honour to declare that, without an express guarantee for the most favoured nation treatment in the matter of perpetual leases being given by means of a protocole of signature, the Imperial Government give, nevertheless, the assurance, that the Netherland subjects in Japan shall, in nowise, receive less advantageous treatment in this respect than that received or to be received by the subjects or citizens of the most favoured nation. The Minister of Japan begs to add that this question has been arranged in a similar manner with the British, American, French, German and other Governments. March, 2, 1912. ölb BIJLAGE XI. PROTOCOLE. Au moment de procéder a 1'échange des instraments de ratification du présent traité les soussignés, düment autorisés a eet effet, déclarent qu'il est bien entendu que les articles 3, 4, 14 et 15 du présent traité ne s'appliquent pas aux possessions d'outre-mer et colonies des Pays-Bas, mais que les matières y mentionnées resteront réglées par la Convention Consulaire conclue le 27 avril 1908 entre les Pays-Bas et le Japon en ce qui concerne les possessions d'outre-mer et colonies néerlandaises. (Handtekeningen ontbreken). BIJLAGE XII. 317 BIJLAGE XII. Shimonoseki-conventie. Geteekend te Yokohama, op 22 October 1864 >>. The Representatives of the Netherlands, Great-Britain, France, and the United States of America, in view of the hostile. acts of Mori Daizen, Prince of Nagato and Suwö, which were assuming such formidable proportions as to make it difficult for the Tycoon faithfully to observe the Treaties, having been obliged to send their combined forces to the Straits of Simonoseki, in order to destroy the batteries erected by that Daimio for the destruction of foreign vessels and the stoppage of trade; and the Government of the Tycoon on whom devolved the duty of chastising this rebellious Prince, being held responsible for any dammage resulting to the interests of Treaty Powers, as well as the expenses occasioned by the expedition; The Undersigned Representatives of Treaty Powers and Sakai Hida no Kami, a member of the Second Council, invested with plenipotentiary powers by the Tycoon of Japan, animated with the desire to put an end to all reclamations concerning the acts of aggression and hostility committed by the said Mori Daizen, since the first of these acts in June 1863 against the flags of diverse Treaty Powers, and at the same time to regulate definitely the question of indemnities of war of whatever kind in respect to the allied expedition to Simonoseki, have agreed and determined upon the four articles foliowing: l8t. The amount payable to the four Powers is fixed at three millions of dollars. This sum to include all claims of whatever nature for past aggressions on the part of the Prince of Nagato, whether indemnities, rarisom for Simonoseki, or expenses entailed by the operations of the allied squadrons. 2Qd. The whole sum to be payable quarterly in instalments of one-sixth, or half a million dollars, to begin from the date when the Representatives of said Powers shall make known to the Tycoon's Government the ratification of this Convention and the instructions of their respective Governments. 3rd. But in as much as the'receipt of money has never been the object of the said Powers, but the establishment of better i) Uit: Handelingen Tweede Kamer 1868—"69 b*jl. 675. J18 DE SHIMONOSEKI-CONVENTIE (1864). relations with Japan, and the desire to place these on a more satisfactory and mutnally advantageous footing is still the leading object in view; therefore, if His Majesty the Tycoon wishes to offer in lieu of payment of the sum claimed, and as a material compensation for loss and injury sustained, the opening of Simonoseki, or some other eligible port in the Inland Sea, it shall be at the option of the said foreign Governments to accept the same, or insist on the payment of the indemnity inmoney under the conditions above stipulated. IV. This convention to be formally ratified by the Tycoon's Government within fifteen days from the date thereof. In token of which, the respective Plenipotentiaries have signed and sealed this Convention in quintuplicate, with English, Dutch and Japanese versions, whereof the English shall beconsidered the original. Done at Yokohama this 22nd day of October 1864, corresponding to the 22nd day of the 9th month of the l8t year of Gingi. (The Japanese character for:) SAK AI HIDA NO KAMI. (signed) D. DE GRAEFF VAN POLSBROEK, His Netherlands Majesty's Consul-General and Political Agent in Japan. ( „ ) RUTHERFORD ALCOCK, Her Britannic Majesty's Envoy Extraordinary and Minister Plenipotentiary in Japan. ( „ ) LÉON ROCHES, Ministre Plénipotentiaire de Sa Majesté l'Empereur des Francais au Japon. ( „ ) ROBT. H. PRUYN, Ministre Resident of the United States in Japan. bijlage xiii. BIJLAGE XILT. Koninklijk Besluit van 23 Juli 1862 no. 64. (Zie blz. 215). Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden. Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg enz., enz., enz., Op de voordracht van onze Ministers van Buitenlandsche „ , ... 17 Juli 1862 n°. 7 Zaken en van Kolomen van den 21 Juli 1862 n". 20 A. Az> Overwegende dat de omvang en de aard der betrekkingen van onze onderdanen met China en Japan, niet toelaten de belangen, die Onzentwege aldaar moeten behartigd worden, voortdurend te beschouwen als meer bijzonder NederlandschIndiè betreffende, maar integendeel medebrengen, dat het bevorderen en handhaven van eene gewenschte verhouding mei de genoemde Rijken, worde gerekend onder de algemeene belangen van Nederland, Hebben besloten en besluiten: De leiding der betrekkingen van Nederland en van NederUmdsch-Indié met de Rijken van China en Japan, de behandeling der zaken daartoe betrekkelijk en de aanstelling, de bevordering en het ontslag van de personen, die in China en Japan tot de behartiging van de Nederlandsche belangen worden geroepen, worden bij deze opgedragen aan onzen Minister van Buitenlandsche Zaken. Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken en van Koloniën zijn ieder, voorzooveel hem aangaat, belast met de uitvoering dezes, waarvan een afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Wiesbaden, den 23 Juli 1862. WILLEM. De Minister van Buitenlandsche Zaken, Van deb Maesen de Sombrepf. De Minister van Koloniën, Uhlenbeck. • bronnenoverzicht 327 Siebold, Ph. Fb. von, Urkundliche Darstellung der Bestrebungen von Niederland und Russland zur Eröffnung Japan's für die Schifffahrt und den Seehandel aller Nationen, Bonn 1854. Simon, E., Natur und völkerrechtliche Tragweite des Urteils des Haager Permanenten Schiedsgerichtshofes vom 22. Mai 1905, diss Greifswald 1908. Stein, Lobenz von, Ueber die Settlements in Ostasien und ihre Rechtsverhaltnisse, mit spezieller Beziehung auf Japan, „Oesterreichische Zeitschrift für den Oriënt", 1885. Tétot, M., et G. de Ribier, Répertoire des traités de paix, de commerce, d'alliance etc, Paris 1866 et 1895. Tiele, P. A., De Europeërs in den Maleischen Archipel, „Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië", deel XXXVI. Tra vees Twiss, Sir, La juridiction consulaire dans les pays de 1'orient et spécialement au Japon, „Revue de droit international et de législation comparée", tome XXV. Uyehara, The political development of Japan, London 1910. Visseb, M. W. de, Oud en nieuw Japan, Leiden 1913. Vreede, G. W., Inleiding tot eene geschiedenis der Nederlandsche diplomatie, Utrecht 1856 — 1861. , Yamagata, zie Mürdoch. Yoshida, S., Geschichtliche Entwicklung der Staatsverfassung und des Lehnwesens von Japan, diss. Bonn 1890. Zambiresco, J., De la médiation, diss. Paris 1911. ? De Japansche tractaten met Nederland, Rusland, Engeland, De Vereenigde Staten en Frankrijk in 1858 te Jedo gesloten, fac-simile van den Japanschen text, 's-Gravenhage 1862. . ? The political relations of Japan and Holland under the Tokugawa regime, „Japan Daily Mail" 7 April 1892 en bijlage van de „Notulen van de algemeene en bestuursvergaderingen van het Bataviasch genootschap van kunsten en wetenschappen" deel XXX. LM*11 JV1* KJ v aiuiun i. ;aatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, ederlandsche Staatscourant, andelingen van de Staten-Generaal. ivasche Courant. erslagen en Mededeelingen van de Afdeeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, jaargangen 1911 no. 1 en 1914 no. 1 (De handelsverdragen van Nederland). reaties and conventions between the Empire of Japan and other Powers, together with universal conventions, regulations and Communications since March 1854, Tokio 1884. raités et conventions entre 1'Empire du Japon et les Puissances étrangères', Tokio 1908. ipers relating to the foreign relations of the United States, Washington. scueil des actes et protocoles concernant le litige entre 1'Allemagne, la France, la Grande-Bretagne d'une part, et le Japon d'autre part, La Haye 1905. Brhandlungen des Reichstags, Berlin. illetin international des douanes (organe de 1'union pour la publication des tarifs douaniers), Bruxelles. acyclopaedie van Nederlandsch-Indië, tweede druk (zoover verschenen), Den Haag—Leiden. de internationaalrechtelijke betrekkingen tusschen nederland en japan (1605—HEDEN) DE INTERNATIONAALRECHTELIJKE BETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN (1605-heden) DOOR Mr. e. n. van kleffens VOORWOORD. Op voorstel van Prof. Dr. M. W. de Visser, ondersteund door Prof. Jhr. Mr. Dr. W. J. M. van Eysinga als promotor van den Heer E. N. van Kxeffens, heeft de Japansche Commissie besloten het academisch proefschrift van laatstgenoemden Heer in hare uitgaven op te nemen. Waarom tot dit laatste besloten is, zal kunnen blijken, wanneer men de inhoudsopgave doorloopt. Men verkrijgt daarbij dadelijk den juisten indruk, dat het geschrift niet alleen waarde heeft uit een politiekgeschiedkundig oogpunt, maar tevens is te beschouwen als een vraagbaak voor hen, die op eenig oogenblik inlichtingen wenschen over nog van kracht zijnde tractaten en de daaruit voortvloeiende verhoudingen. Het besluit om het werk voor de raadpleging gemakkelijker beschikbaar te stellen dan in den regel met proef schriften het geval is, verdient dus alleszins toejuiching en ligt geheel op den weg der Japansche Commissie. Het geschrift zelve behoeft geen aanbeveling, want de in den aanvang vermelde voorstellers maken deze overbodig. Ondergeteekende voldoet dan ook gaarne aan den wensch der Japansche Commissie om er een kort woord aan vooraf te doen gaan en spreekt zijn vertrouwen uit, dat de schrijver niet alleen zelve schoone vruchten van zijn arbeid zal mogen plukken, maar ook, dat hij door deze studie in groote mate de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Nederland en Japan heeft helpen bevorderen. Mr. J. H. ABENDANON. DEN HAAG, 11 December 1918. INHOUD Blz. Inleiding: 1 HOOFDSTUK L De onde tijd (1605—1854) 4 HOOFDSTUK II. Het overgangstijdperk (1854—1858) 26 HOOFDSTUK III. De nieuwe tijd (1858—heden) 71 Plan van dit hoofdstuk 71 Afdeeling I. De handelsverdragen 73 Plan van deze afdeeling 73 § 1. Be teekenis en samenhang der handelsverdragen van 1858, 1896 en 1912 74 i § 2. Het handelsverdrag van 1858 met latere wijzigingen 95 § 3. Het handelsverdrag van 1896 en wat erbij behoort 147 § 4. Het handelsverdrag van 1912 en de overige thans tusschen Nederland en Japan bestaande rechtsbanden 172 Afdeeling II. De Shimonoseki-conventie van 1864. 204 Afdeeling III. Collectieve verdragen, die voor Nederland en Japan beide gelden 212 DB OUDB TIJD (1605—1854). 9 heden hadden opgedragen. Niet alleen vergunde het haar in 1602. verleende octrooi1) haar een leger te hebben en eene vloot en om politie- en justitiefuncties uit te oefenen, om enkele van die bevoegdheden te noemen, maar, en daar komt het hier op aan, zelfs bepaalde art. 35 van Octrooi onder meer: „Item dat die van de voorsz. Compaignie sullen „vermogen beoosten de Cape van bonne Esperance, „mitsgaders in ende deur de enghte van Magellanes, „mette Princen ende Potentaten verbintenissen ende „Contracten te maken opten naem vaude Staten gnael „der vereenichde Nederlanden, ofte hooge Overichheyt „derselver", enz. 2). De Oost-Indische Compagnie, vertegenwoordigd door hare Bemoeienis der organen, was dus gerechtigd om binnen het haar geoctrooieerde gebied zelfstandig betrekkingen met de regeeringen tnct&tea door daar te onderhouden. Wat zien wij evenwel herhaaldelijk de Compagnie, gebeuren ? In gevallen waarin men vreesde, dat dit zelfstandig optreden van een handelslichaam instede van een vorst als sluiter van verdragen, op volken bij wie de heerscher zelf de onmiddellijke leiding der regeering in handen had, 1) Te« vinden bij vak deb Chts, Geschiedenis der stichting der Vereenigde O. I- Compagnie en der maatregelen van de Nederlandsche regeering betreffende de vaart op Oost-Indië, welke aan deze stichting vooraf gingen, Leiden 18B6. 2) „Art. 35 gaf haar Souvereiniteitsrechten, maakte haar tot een mogendheid" (Prof. mr. j. E. Heeres, artikel „Oost-Indische Compagnie", Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, tweede druk, Den Haag—Leiden). Kohler (Die Handelsvertrage der niederlandisch-ostindischen Compagnie, Zeitschrift fttr Völkerrecht IV, Breslau 1910, pag. 141) zegt: „Die Compagnie zeigt uns also das Beispiel eines Gebildes, das, auf „privatrechtlicher Grondlage ruhend, mit einer Reihe staatlicher Be„fugnisse ausgerttstet und dadurch zum Bestandteil dèr Staatsregierung „gemacht wurde, und zwar so, dasz die Begierungsrechte nicht von „Moment zu Moment übertragen, sondern ganz der feudalistischen „Anschanung jener Zeit entsprechend, wie ein festes Eigentum und „unantas.tbares Privatrecht überantwortet wurden". 10 db oude tijd (1605—1854). wantrouwen in het „en bonne et due forme"-zijn der volmachten zou kunnen wekken, wendde men zich tot den Stadhouder in persoon, met het verzoek om tot den Oosterschen potentaat een brief te richten, gesteld als ware hij koning der Nederlandsche gewesten. Formeel waren zulke brieven niet in orde; bij art. IX van de Unie van Utrecht *) toch was eene dergelijke aangelegenheid tot de bevoegdheid der StatenGeneraal gebracht en ook de inhoud van zulke brieven, waarin de Kapitein-generaal der Unie termen bezigt als ware hij een even absoluut gebieder als degenen tot wie zy waren gericht, strookte niet bepaald met de werkelijkheid. Op verzoek evenwel der Compagnie werden dergelijke staatsrechtelijke onregelmatigheden begaan, een merkwaardig staaltje van oud-Hollandschen praktischen zin!2) Op de rechtsgeldigheid van tractaten, tengevolge van dergelijke brieven gesloten, konden die onjuistheden geen invloed uitoefenen, omdat by de onderhandelingen ook aan Hollandsche zydé de bevoegde macht (vertegenwoordigers der O.-I. Compagnie) optrad. Deze ook tegen- Ook ten aanzien van Japan achtten de Heeren Zeventien gLlpen" handel^e geboden, en in de reeds genoemde ver¬ gadering van Februari 1606 werd besloten om Prins Maubits *) Art. IX der Unie: „Item, sal men geen Accort van Bestant of „£eys maaken, nogh Oorloge aanvoerden, nogh eenige Imposten of „Contributie instellen, die Generaliteyt van deesen verbande aangaande „dan met gemeen advis en consent van de voorsz. Provinciën, maar in „andere saacken 't beleyt van deeser confoederatie en 't geene daar „van dependeert en uytvolgt aangaande, sal men reguleeren na 't „geene geadviseert en geslooten sal worden bij meeste stemmen van „de Provinciën in deesen verbonde begreepen, die gecolligeert sullen „worden, sulcks als men tot nogh toe in de Generaliteit van de Staten „heeft gebruyckt" enz-, enz. 2) „List en behendigheid ontwaren wij in de uitmeting van het „gezag van Prins Maurits bij vorsten en volken, wien het begrip „vreemd was van een veelhoofdig bewind; men vond zich onbezwaard „van een Koning van Holland te spreken." (G. W. Vbkïdb, Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche Diplomatie, deel II, blz 422) DB OUDE TIJD (1605—1854). 11 te verzoeken om, behalve aan de koningen van Jobore en Ternate % ook aan den Japanschen vorst een schrijven te willen richten ter inleiding van de onderhandelingen, aan welk verzoek door Maurits werd voldaan. Dat in dezen de Heeren Zeventien juist hadden gezien, bewijst een voor het eerst door Nachod openbaar gemaakte brief van Spbcx 2); het eerste Opperhoofd der Nederlanders in Japan, gedateerd 3 November 1610, die in de Duitsche vertaling aldus eindigt: „E. Ed. sollen nicht nachlassen, mit den hierher„kommenden Schiffen jedesmal ein Patent von seiner fiirst^lichen Excellenz an seine kaiserüche Majestat zu senden ^in der formellsten Weise, die mögüch ist, mit Siegeln und "Sonstigem verziert, da dasselbe seiner Majestat ausser"ordentlich angenehm ist und er sich mehr damit geehrt „fühlt als mit irgend etwas Andrem; ferner einige Geschenke "im Namen seiner fürstlichen Exzellenz da man unsere ".Regierung hier nicht verstehn kann und durchaus will, dasz wir auch einen suveranen Fürsten haben." " Voorzien van dien brief van Prins Maubits dan begaven Tweed^handekv de dienaren der Compagnie zich naar Japan; wel ^^^^„"^PriBs zij in Indië van den reeds verleenden vrijbrief, maar zijMaurits. beschouwden daardoor blijkbaar hunne opdracht niet als vervallen, en zetten de reis naar Japan voort om te trachten een verdrag van „vrye handelinge ende commersie" 8) te sluiten*). Het resultaat der zending was echter niets anders dan eene vernieuwing van den allereersten handelspas, door Ieyasu in 1605 verleend, benevens een antwoord op de missive van Prins Maurits. Beide stukken verleenden den Hollanders belangrijke rechten6), reden waarom zij hier i) Vim Dijk blz. 18. ») Naoeod blz. XXL Origineel in het riflawrchief. 3) Nachod blz. XL 4) Zie blz. 18 bovenaan. 5) In het tractaat van 30 Januari 1856 (bjjlage IV) wordt de pas nog vermeld. 12 ... de oudb tijd (1605—1854). worden afgedrukt. Van beide bestaan meerdere vertalingen • die van den zgn. pas loopen niet veel uiteen1), terwijl die van den brief belangrijke verschillen aanwijzen; op advies van den hoogleeraar in de Japansche taal aan de Leidsche Universiteit prof. De Visser heb ik voor den laatste gekozen de vertaling welke Yamagata geeft2): zij is door een Japanner naar eene Japansche bron (Ikoku Nikki) gemaakt, en mist den voor de Hollanders wel wat al te mmzamen toon, dien men in de vertalingen hoort, welke b.v. Nachod en Van Dijk geven»). Voor het Hollandsen van den pas is gebruik gemaakt van de vertaling, opgenomen in prof. Heeres' Corpus Diplomaticum NeerlandoIndicum*), eveneens, doch onvolledig, door Van der Chys vermeld»), die mededeelt dat zij indertijd door den Leidschen hoogleeraar prof. Hofpmann is vervaardigd op last van het Departement van Koloniën naar een facsimile van het origineel8). Zij luidt aldus: „Wanneer de Hollandsche schepen op Japan varen „ui welke bogt zij ook mogen landen, zoo mag men „deselve niet te keer gaan. bij J>. Zt T t ; gegeT VertaHng *• Welke is 0P^— am-mZ ^ T^T Jr h6t Nederi»^<* Gezag in OosMndië (1595-1610), deel III blz. 801, en die welke voorkomt in een werk van den Japanschen historicus Yamagata, getiteld The polMcal rektions o Japan and Holland", besproken ^een „tik'S £ DWty Mad van 7 April 1892, overgenomen in de „Notulen van £ tlnZZT^rZ^*" VW1 ^^-iaschGenootschfp eTvlg Wanschappen», deel XXX bjjl.XJJI blz. LXXV1U 2) Opgenomen in het in noot 1 vermelde artikel. 8) Nachod blz. XV; Van Dijk blz. 26 en vlg dJ! ™g*at0t t" Taal_' ^ en Volkenkunde van Ned. Indië deel LVII, 's-Gravenhage 1907, blz. 70 J? 1^ Nêerfands streven tot openstelling van Japan voor den wereldhandel, Amsterdam 1867 blz 5 ' «) Prof. Hebbes' bron is Laüts, Japan in zfine staatkundige en db oude tijd (1605—1854). 13 „Voortaan zal men dit besluit houden, en zonder „van deszelfs zin af te wijken, hen gaan en komen laten. „Aldus is 'tkort onze rondborstige wil geweest." Het 14de jaar Korisjoo, op den 26sten dag van de 7de maand (25 v. Oogstmaand 1609) aan Zegel Tjsaks Koeroenheike. van den Sjogoen, MlNAMOTO IjEJAS1). terwijl de brief aan Prins Maurits in antwoord op diens schrijven in de boven aangegeven vertaling als volgt luidt: To the Lord of Hólland. Your Majesty has been good enough to send a letter to this distant country. As I perused it I feit as thpugh I were face to face with your Majesty. The four presents from your Majesty I accept with extreme pleasure. You have sent a vessel fully officered and manned and propose to enter into friendly relations with this i) Minamoto Ijbjas is, de lezer raadt het reeds, Ieyasü. Wie'met Tjsaks Kobroknheikk bedoeld is, is zeer betwist. Van Dijk (blz. 28 noot 1) denkt, dat het Speox is, ons eerste Opperhoofd in Japan. Anderen zijn van meening dat zekere Jakob Gbobnewegbn de persoon in quaestie is; deze was in dienst der Compagnie in Indië gekomen. Deze veronderstelling bestreden weer andere schrijvers door op te merken, dat Groknewegkn op den dag waarop de passen werden verleend reeds dood was; dit kwam mij niet afdoende voor, daar toch de mogelijkheid bleef bestaan, dat Gbobnewegbn de orders van de Hollandsche gemachtigden had geteekend en dus door Ieyasu beschouwd werd als de man tot wien hij zich moest richten. De eenige oplossing in dezen scheen mij eene beslissing langs taalkundigen weg Prof. De Visser, dien ik ter zake mocht raadplegen, verzekerde mij dat „Koeroenheike" niets anders kan zijn dan Gbobnewegbn. Het is, zeide Z. H. G., daarvan de transcriptie uit het Japansch, wat daarom als vaststaand moet worden aangenomen, omdat wanneer men de zgn. nigori-teekens voegt bjj. de syllabe-teekens ku, he en ke, verkregen wordt Goeroenbeige (ei uit te spreken als ee). — Tegen de transscriptie Tjsaks voor Jacques bestaat geen énkel bezwaar. — Hiermede schijnt deze, overigens niet zeer belangrijke, twistvraag opgelost. 14 DE OUDE TIJD (1605—1854). country. This entirely accords with my wishes. If two countries are actuated with the same desires and motives though they niay be separated by millions of miles of sea, there is nothing to hinder their acting in harmony with each other. I shall on my part take care that no violence is done to such of your subjects as settle here. If your Majesty will send officials to this country, land shall be granted to them on which to erect houses wherever they may wish to settle. From this time forth out neighbourly intercourse shall be placed on an intimate footing. Any particulars your Majesty may wish to learn will be conveyed to you by the captain who bears this letter. The summer is still not over, hence I trust that your Majesty will be careful of your health. With appologies for the imperfections of this letter, I have the honour to be, Your obedient servant MlNAMOTO IEYASÜ, Lord of Japan. July 25th, 1609. ^/^ Zoowel de pas als de keizerlijke brief aan Prins Maurits "—>erleenden den Hollanders dus belangrijke rechten. Niet altijd is echter in het oog gehouden, welke bevoegdheden in elk van die stukken waren vervat. De vrijbrief wordt n.1. veelal bij latere schrijvers aangeduid met den naam van .handelspas"; zooals uit den text volgt, geeft de pas slechts het recht op ongehinderden toegang, en al zou na het verleenen van die vergunning het drijven van handel wel spoedig zijn begonnen, toch vloeit die handelsvrijheid veeleer direct voort uit het veroorloven van vestigingen van Hollanders, geüjk alleen in den brief te lezen staat. Deze brief nu schijnt naderhand in hetj0geetboék te zijn geraakt: in de 19e eeuw teiSiïnste wordt bij de onderhandelingen, welke aan de openstelling voorafgaan, steeds slechts over DE OUDE TIJD (1605—1854). 15 de passen gesproken *). De keizerhjke brief schijnt echter j rechtens van minstens even groot belang. Eenige opmerkingen over vorm en inhoud van beide Vorm en inhoud „ , . . , i van handelspas stukken. Den brief mag men beschouwen als een gewoon ^ brjef stuk diplomatieke correspondentie, het slot eener gedachtenwisseling tusschen de daartoe bevoegde machten van twee staten. Ook heden ten dage wordt eene zoo gewichtige materie als de grondslag der handelsbetrekkingen tusschen verschillende landen nog wel, zij het dan ook meestal niet als eindregeling, in het kleed van zulk eene diplomatieke correspondentie gehuld: men denke, om bij Japan te blijven, aan de nota's2), den 28sten Juni 1911, na de opzegging van het handelsverdrag van 1896, door den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken met den Japanschen Gezant in Den Haag gewisseld, waarin de beide regeeringen elkaar over en weer gedurende den korten tijd tusschen het oogenblik, waarop het genoemde tractaat zou ophouden te gelden en het nieuwe van kracht zou worden, de behandeling op den voet der meestbegunstigde natie waarborgden. Merkwaardiger is depas^ Men heeft daarbij te doen met eene juridische antiquiteit onder de regelingen van het vreedzaam verkeer der natiën. In onzen tijd kennen wij geen volk van eenige beteekenis, dat niet in de ruimste mate aan dat verkeer wenscht deel te nemen, een verschijnsel dat vanzelf het tweezijdige, wederkeerige tractaat medebrengt als grondslag daartoe, of althans verzekeringen, door beide partijen over en weer gegeven. Dit verlangen koesterde de Japansche regeering van die dagen slechts in zooverre, dat zij de vreemdelingen gaarne in haar land *) Scherp wordt het verblijfsrecht en de bevoegdheid tot handeldrijven onderscheiden in een order van den Shögun van 1643 (Heeres blz. 420). 2) Te vinden in „Verslagen en mededeelingen van de Afdeeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel," Jaargang 1911 no. 1 (De handelsverdragen van Nederland), bte. 290a, in dit geschrift als bijL X opgenomen. HET 0VERGANG8TIJDPEBK (1854—1858). 27 In de jaren 1854—1858 dan heeft stap voor stap de Inhoud van overgang plaats, van den ouden tijd, waarin de onderdanen 00 8 van Nederland op grond van door Japan eenzijdig verleende handelspassen op zeer- beperkte schaal in Japan werden toegelaten, tot den nieuwen, waarin de betrekkingen tusschen beide staten door verdragen in optima forma worden geregeld, en het onderling verkeer in eene mate, in overeenstemming met de behoeften des tijds, wordt vrijgelaten. Mijlpalen op dien overgangsweg zijn: eene belofte der Japansche regeering om Nederland als de meestbegunstigde natie te zullen behandelen van 22 October 1854, eene voorloopige „overeenkomst" op 9 November 1855 geteekend, een tractaat van den.30sten Januari van het volgend jaar, met additioneele artikelen van 16 October 1857, terwijl de nieuwe tijd wordt ingeluid door het handelsverdrag van 18 Augustus 1858. Alleen de vier eerste regelingen behooren als overgangsmaatregelen in dit hoofdstuk thuis. Om de beteekenis van elk harer te kunnen begrijpen is het noodig eerst de atmosfeer om en in Japan te leeren kennen waarin de gebeurtenissen plaats vinden, en een overzicht te krijgen van de politiek van Nederland tegenover Japan *) in verband met die van andere staten, tot er !) Het verloop der onderhandelingen gedurende dezen tijd vindt men uitvoerig en voortreffelijk gedocumenteerd beschreven in het reeds eerder aangehaalde werk van Van dee Chts, Nêerlands streven tot openstelling van Japan voor den Wereldhandel. Daarnaast werd in de Staatscourant meermalen een belangrijk rapport van den minister van koloniën, soms door zfln ambtgenoot van bnitenlandsche zaken medeonderteekend, gepubliceerd, evenzoo van tgd tot tijd mededeelingen, vanwege het departement van koloniën verstrekt; beide laatstgenoemde soorten van bescheiden zijn te vergelijken met de oranjeen witboeken onzer dagen, waarvan zij echter in zooverre verschillen, dat deze tot de Staten-GeneraaL gene onmiddellijk tot het publiek zijn gericht. (Zie o.a. Nederl. Stcrt. 1851 n°.60, 1852 n°. 192, 1855 n°. 89, 1857 n°. 129 en 181). De Handelingen van de Staten-Generaal met haar bijlagen zijn belangwekkend voor eene kennismaking met de meeningen in de Kamers en daarbuiten; evenals van andere schrijvers (zie litteratuuroverzicht) is van deze bronnen slechts gebruik gemaakt voorzoover voor een juist begrip der rechtsvragen die in deze stof rijzen, noodzakelijk is. 28 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). in de aloude regeling onzer betrekkingen verandering kwam. Daarna volge eene bespreking der afzonderlijke verdragen, terwijl tenslotte de aandacht zal worden gevraagd voor eenige meer op zich zelf staande punten. § 1. Atmosfeer in en om Japan. Nederlandsche politiek in verband met die van andere landen. Japan in den Waren het voorheen slechts Nederlandsche koopvaarders kring van heten Chineesche jonken, die zich in de wateren van Japan veikeer getrek vert0on(}en> Vanaf het begin der 19e eeuw. werden de wegen naar het kluizenaarsrijk ook door anderen betreden *). Na 1830 vooral werd meer en meer de aandacht der overige wereld op Japan gevestigd. Amerika begon zijn westelijke staten te koloniseeren en richtte vandaar den blik op Oost-Azië, waar het handel wilde drijven, terwijl talrijke klachten werden geuit over de harde behandeling der walvischvaarders, die op de Japansche kusten schipbreuk hadden geleden 2); deze lieden wenschten daar bovendien gaarne gelegenheid te hebben om kolen en voorraden in te nemen. Engeland naderde via China, waar het in 1842 de openstelling van eenige havens had verkregen, in welk voordeel de Vereenigde Staten, Frankrijk en Rusland sinds 1844 deelden. Rusland had trouwens reeds lang en van meer nabij aanraking met Japan: gezamenlijk hadden zij aanspraken op het eiland Sachalin en op de Kurilen, en het Amoergebied was niet ver van de Japansche kusten verwijderd. Van alle kanten dus strekten machtige staten hunne handen uit in de richting van het rijk tusschen de vier zeeën en er werd op zijn gesloten poorten geklopt, eerst zacht, weldra onder bedreiging met geweld. !) Vergel. Gübbins, The progress pf Japan, Oxford 1911, hfst. II, en Hishida, t. a. p. blz. 106—107. -) Vgl. blz. 24, waar sprake is van een Japansch bevelschrift van 1826 op schepen in zeenood. atmosfeer in en om japan. 29 Hoe zag het er binnen die poorten uit? Door de reeds Blnneniandeenige eeuwen lang volgehouden afsluiting was Japan een schetoestand m economisch zelfgenoegzaam geheel geworden, wanneer men althans afziet van de niet zeer aanzienlijke invoeren door Hollanders en Chineezen. Het land had eene rust gekend van tweehonderd jaren, waarin zijne inrichting weinig was veranderd. Evenals reeds in Ieyasu's tijd resideerde de Mikado in afzondering te Kyöto en het hij de keizerlijke macht uitoefenen door een Shögun uit het huis der Tokugawa's. Langzamerhand evenwel had men ernstige grieven gekregen tegen dezen regeeringsvorm. De laatste Shögüns waren niet meer de krachtige heerschers uit het begin der 17e eeuw. De edelen, die als feodale heeren hun gewesten bestuurden, lieten zich meer dan vroeger gelden, en zij herinnerden zich weer, dat Ieyasu eenmaal een der hunnen was geweest. Gevolg van die langzame verzwakking van het centraal gezag was eene daarmee voortschrijdende ontreddering van de zorg voor de algemeene staatsbelangen. Het geldwezen was in slechten toestand, het verkeer sterk belemmerd. Er was een gevoel van onbehagelijkheid, weldra van ontevredenheid. Wat er heimelijk aan „Hollandsche wetenschap" vanuit Deshima in het land doordrong werd ijverig bestudeerd. De verrichtingen der Europeanen, waarvan de Japanners door bemiddeling van onze factorij op de hoogte bleven, speciaal die in China, deden de onrust toenemen. Het zwakke shögunaat werd als de groote wonde plek in den staat gevoeld, en de studie van de oude geschiedenis des lands en van de Chineesche wijsbegeerte, vereenigd met eene herleving van den Shintö-godsdienst *), deden er het hunne toe, om eene stemming te doen ont¬ ij Vergel. Gübbinb, blz. 19, en Hishida blz. 118—119. Zie ook T. Iyenaga, Tbe constitntional development of Japan, 1868—1881 blz. 21—25 (John Hopkins Universtty Studies in historical and political science, 9»h series, IX, Baltimore 1891), en Uïehaba, The political development of Japan, blz. 43—46 (London 1910). 30 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). staan ten gunste van eene wederopname van gezagsuitoefening door den Mikado zelf. De eerste jaren na de hervatting van het verkeer met vreemdelingen hield het shögunaat zich nog staande; toen daarna de binnenlandsche twisten tengevolge van hunne toelating scherper werden, was echter zijn val nabij. Nederlandsche Zoo men eene gedragslijn van algeheele onthouding van politi voor ^ ingrijpen in de wijze, waarop onze politieke betrekkingen tot Japan waren geregeld, staatkunde mag noemen, dan was dit de koers, dien ons land na het herstel zijner onafhankelijkheid volgde. Wij heten alles bij het oude, zonder er aan te denken, dat onze positie in Japan een onaf hankelijken staat onwaardig was en bekommerden ons slechts Om het voortbestaan van den sedert lang weinig meer beteekenenden handel *). Te Deshima leefden de Hollanders nog steeds onder den druk der hinderlijke Japansche reglementen; in welke mate deze de bewegingsvrijheid der onzen beperkten, blijkt het duidelijkst uit den later te bespreken text van de verbetering brengende voorloopige overeenkomst van 9 November 1855 ën van het tractaat d.d. 30 Januari 1856. De handel stond onder nauwlettend en streng toezicht der Japansche overheid, geheel passend in het door haar gehandhaafd stelsel van afsluiting. De omzet was zeer beperkt, het betalingsverkeer' hoogst omslachtig geregeld: het had uitsluitend plaats door bemiddeling van keizerlijke (shögunale) ambtenaren. De positie van de persoon, die Nederland in Japan vertegenwoordigde, was ook geheel onbevredigend. Vrouwen en kinderen mochten de Hollanders op Deshima niet bij zich hebben. De geringe Het Opperhoofd Mktlan schreef in 1827: „Eene eigenlijk gezegde „betrekking tasschen ons en de Japansche regeering bestaat er niet. „Wü worden geduld, toegelaten, opgesloten en gevangen gehouden, „mitsgaders beschouwd als een hoop winzuchtige kooplieden, die door „baatzucht gedreven, zich alles laten welgevallen." (Mbylan aangehaald door Dr. J. A. Nbderbragt. in Stemmen des Tijds, Juk-an. 1917). POLITIEK VAN NEDERLAND EN VAN ANDERE LANDEN. 31 belangstelling van de zijde der regeering voor de Japansche aangelegenheden vond zijne afspiegeling in de Staten-Generaal: vóór 1845 komt Japan niet ter sprake. Nu spreekt het wel Verandering vanzelf dat eene dergelijke veronachtzaming onzer staat-van oers" kundige belangen niet kon voortduren, toen het langzamerhand duidelijk werd, dat andere landen vroeg of laat zouden trachten betrekkingen met Japan aan te knoopen *). Véél actiever werd onze houding echter ook toen niet. Het lag voor de hand, dat wij vooral in die omstandigheden pogingen zouden in het werk stellen om althans eene waardige behandeling van onze vlag in Japan te verkrijgen, maar toch is dit niet gebeurd, zelfs niet toen in 1843 Japan ons beleedigde door kostbare extra-geschenken, ter gelegenheid van de troonsbestijging van Koning Willem II aangeboden, benevens een begeleidend eigenhandig schrijven van den GouverneurGeneraal, te weigeren: de hachelijke toestand van 'slands financiën deed van het nemen van krachtige maatregelèn afziena). Men besloot de gebeurtenissen af te wachten en verwachtte daarvan eerder voor- dan nadeel8). De regeering verklaarde slechts (na die beleediging) over te willen gaan tot eene politiek van „waarschuwing, raadgeving en aansporing, 1) Het eerste officieele stuk waaruit deze overtuiging blijkt is, voor zoover mij bekend, eene nota van den Directeur-Generaal van Financiën in Nederl.-lndië van 11 Mei 1843, vermeld b"j Vak dkb Chts blz. 16 en 16. Daarin wordt gewezen op de mogelijkheid van een krachtig optreden van Engeland tegen Japan na den opium-oorlog. 2) Van der Chys blz. 17—19. 8) De Gouverneur-Generaal Mr. P. Merküs schreef in «*jne missive van 13 Juni 1843, n°. 293/1, aan den minister van Koloniën: „Welke „de gevolgen eener vestiging van Britschen invloed in Japan zouden „zijn, is moeielijk te bepalen, maar zooveel mag voor zeker gehouden „worden, dat de Nederlandsche belangen, als thans niet noemenswaardig zijnde, er ook niet veel door zouden kunnen lijden, en dat in „tegendeel daardoor welligt de mogelijkheid zou ontstaan om ook aan „onze handelsondernemingen met dat njjk de uitbreiding te geven, die „de middelen van hetzelve aanbieden, en welke onder den tegenwoor„digen stand van zaken geheel buiten bereik zijn gesteld" (Van der Chts blz. 16). 32 het overgangstijdperk (1854—1848). „daarbij alles vermijdende wat den indruk kon maken dat „'t ons om eigen voordeel te doen was'', zooals het heet in eene mededeeling van het Departement van Koloniën, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 14 Augustus 1852 no. 192, waarin een relaas wordt gegeven van onze aanraking met Japan gedurende het daaraan voorafgaande tiental jaren. Zij dacht aldus een zeer mooie rol te spelen, en al haar betuigingen van onbaatzuchtige hulpvaardige gezindheid jegens Japan lijken geen frasen om tegen beider weten in het publiek te paaien, neen het sclnjnt de eerlijke overtuiging van onze bewindslieden uit dien tijd, gesproten uit het blind geloof aan eigen braafheid, dat het Nederland van die dagen eigen was '). Eerste uitvloei- Het eerste uitvloeisel van' die voor het nationaal eergesel der nieuwe yoe] Weinig verheffende staatkunde was een eigenhandig schrijven, gedateerd 15 Februari 1844, van Koning Willem II aan den .Keizer" van Japan, opgesteld door den bekenden japanoloog von Siebold, oud-geneesheer van onze factorij te Deshima. In het in noot 1 van deze bladzijde genoemde rapport van den minister van koloniën aan den Koning van 1855 wordt de inhoud van dien brief aldus omschreven a): „Die brief verwees tot de openstelling van „China ten gevolge van den aldaar gevoerden oorlog* Hij „waarschuwde tegen de gevaren, aan het strenge stelsel van „afzondering verbonden, bij de uitbreiding der scheepvaart !) Men vergelijke redevoeringen van de heeren Van Hall, minister van buitenlandsche zaken, Handelingen Tweede Eamer 1853—1854, blz. 188—184; Pahud, minister van koloniën, id. Eerste Eamer 1854— 1855, blz. 101; Rocrussen, oud-minister van financiën, enz., enz., id. Tweede Kamer 1856—1857, blz. 214; Baud, oud-minister van koloniën, enz., id. id. blz. 217; verder de mededeeling van het departement van koloniën in de Ned Staatscrt. van 14 Augustus 1852 n°. 192 en het rapport van den minister van koloniën aan den Koning, ingevolge koninklijke machtiging gepubliceerd in Ned. Stort, van 14 Februari 1855 n°. 89. 2) Den volledigen text vindt men o. a. bij Van der Chys op blz. 47-52. WW§ 36 het overgangstijdperk (1854—1858). Houding der De Vereenigde Staten gingen niet onverwachts tot dezen Vereenigde Sta- . oyer Reedg gmdg 1832 deed de regeering te Washington ten voor 1852. r . pogingen om met Japan m aanraking te komen '), waartoe het uitzicht op handel met Oost-Azië en de belangen der walvischvangst haar aanspoorden. Deze pogingen geschiedden eerst op de meest vreedzame wijze; toen Japan echter verongelukte Amerikaansche zeelieden hardvochtig behandelde en een schip, dat trachtte zeven in China aangelande Japanners naar hun land terug te brengen, zelfs ging beschieten, werd, niettegenstaande Japan zich daarna wat matigde (zie vorige blz.), onder invloed van de openbare Amerika gereed meening, in 1852 tot krachtiger optreden besloten, tot welk om door te tas- besluit de regeering der Vereenigde Staten te eerder overging, daar zij den wensch koesterde andere staten voor te zijn in het aanknoopen van betrekkingen met Japan. Er zou eene vloot-demonstratie worden gehouden; tegenover het buitenland werd hoog opgegeven van de vreedzame bedoelingen dezer expeditie. Alvorens zij in zee stak (onder bevel van den reeds meermalen genoemden commodore Onze „bons of-Perry) werden wij door de Amerikaansche regeering, dit- fices" door Ame- maa| dus Van de zijde van een der op Japan aandringende a ingeroepen. ^^^^ aangezocht onze goede diensten te willen verleenen om het bereiken van het doel van „this amicable visit to the Japanese Islands" te bevorderen 2). Het verzoek werd toegestaan, gelijk de koning in de troonrede, waarmede hij de zitting der Staten-Generaal van 1852—1853 opende, mededeelde 8) 1) Gubbins blz. 49. 2) Missive van den Amerikaansche zaakgelastigde aan onzen minister van bnitenlandscbe zaken, vermeld by Van der Chys blz. 93. 3) In die troonrede staat: „Door eeDe bevriende mogendheid daartoe aangezocht, heb Ik, op het voetspoor van wat reeds in 1844 geschiedde, (bedoeld is de brief van Honing Willem II, v. E.) mijne goede diensten toegezegd tot bevordering eener poging, om in het stelsel van uitsluiting, tot nu toe door het Japansche B.'jk vastgehouden, wijziging te verkrijgen." Dat men hier te lande beducht was voor moeilijkheden, uit het verleenen van die „bons offices" voortsprui- politiek van nederland en van andere landen. 37 bovendien werd de regeering te Washington met de in 1844—1845 gevoerde briefwisseling met den Shögun in kennis gesteld Eenige maanden voordat onze goede diensten door de Nieuwe stap Vereenigde Staten waren ingeroepen, had tengevolge van ™z^ ™geermg een bericht van onzen gezant te Washington, waarin het aanstaand vertrek van Perry's eskader werd aangekondigd *), onze regeering tot een nieuwen stap in Japan besloten. Mr. J. H. Donker Curtius2), de man die onze belangen gedurende den geheelen moeilijken overgangstijd in Japan met zooveel beleid heeft behartigd, kreeg bij zijn vertrek uit Indië naar Deshima ter vervanging van het Opperhoofd Kose, orders en volmacht mede om de Japansche overheid te waarschuwen voor de komende gebeurtenissen van Amerikaansche zijde en haar voor te stellen tevoren over te gaan tend, bewijst eene passage uit het adres van antwoord van de Tweede Kamer, luidende: „De Tweede Kamer hoopt, dat de door Uwe Majesteit toegezegde tusschenkomst, door beleid en omzichtigheid gekenmerkt, tot den gewenschten uitslag zal leiden." — Hoe valsch de voorstelling is, die men soms in het buitenland aan de inroeping door Amerika van onze hulp gaf, bewijzen de volgende zinsneden uit het op blz. 88 genoemde werk van Mossmann : „When the Dutch heard of „the proposed American expedition, they saw that their days ofmono„polizing foreign trade in Japan were numbered. With a view to make „the best of the situation, their diplomatists made advances to the „United States Government, proffering their good offices in assisting „to conclude a treaty with Japan, upon a mutually advantageous basis. „This doubtfnl offer was politely declined by the Americans, who „resolved to go single-handed into the venture" (blz. 11). 1) Brief van den Nederlandschen gezant aldaar van 21 Februari 1852 n°. 13, vermeld bij Van der Chys blz. 77. 2) Mr. Jan Hendrik Donker Cdrtids, oomzegger van den bekenden Mr. D. Donker Cdrtids, is geboren te Arnhem op 21 April 1813> werd 1 Sept. 1830 als jur. stud. te Leiden ingeschreven, waar hij in 1885 promoveerde, en vertrok in hetzelfde jaar naar Java. Hij werd lid van den raad van justitie te Semarang, later van het gerechtshof te Batavia, en behartigde van 1852—1859 de Nederlandsche belangen in Japan, waar hij in 1857 schreef „Proeve eener Japansche spraakkunst", in 1861 in het Fransch vertaald. Hij stierf te Arnhem op 27 Nov. 1879. (Naar eene opgave van Dr. J. E. Kroon te Leiden). 38 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). tot de sluiting van een tractaat, waartoe hem een ontwerp met toelichting werd meegegeven. In dit stuk *) werd voorgesteld: openstelling van Nagasaki als noodhaven voor alle natiën; openstelling van die stad voor den handel van elk rijk dat vanouds met Japan in vrede had geleefd 2) en zulks mocht wenschen, op voorwaarde dat het met Japan een tractaat zou sluiten, waarbij het goed vond, dat die handel onder toezicht der Japansche overheid kwam te staan; dat Japan matige in- en uitvoerrechten zou mogen heffen, terwijl het consuls zou toelaten, die bij uitsluiting rechtsmacht zouden uitoefenen in strafzaken tegen personen van hunne eigen nationaliteit, en met Japansche ambtenaren gezamenlijk in handelszaken. Voor de op de genoemde voorwaarde tot den handel toegelaten staten zou zoowel in het Noorden als in het Zuiden des lands een kolenstation worden aangewezen. Eindelijk wordt dan de bepaling voorgesteld: „In „geval van het sluiten van tractaten met vreemde mogendheden op de boven vermelde grondslagen zullen de Nederlanders gelijk gesteld worden met de meest begunstigde „natie." — Nederland vroeg dus niets uitsluitend voor zichzelf; het trad veeleer op als negotiorum gestor van het Westen en wilde op die wijze zoowel het vertrouwen winnen van de Japansche regeering als den dank der overige staten. In geval van weigering zoo goed als van aanneming van het voorstel door Japan zou het geduldig wachten tot een andere staat openstelling verkreeg3), eene politiek dus die niet door kordaatheid uitmuntte. — De poging, in het laatst Te vinden bij Van der Chts blz. 79—86. 2) Doelt deze zinsnede op landen als Portugal ? De toelichtende nota geeft hieromtrent geen licht. 3) Uit graaf Katsu Awa's Kai-koku-kigen (Het begin van de opening des lands) vermeldt Gubbins op blz. 63 een rapport van ambtenaren belast met de kustverdediging, waarin deze verklaren de houding der Hollanders niet te begrijpen, daar die toch de eersten zouden zijn om onder de verandering te lijden. politiek van nederland en van andere landen. 39 van 1852 gedaan, had niet het minste succes, en toen de Gouverneur-Generaal dit had vernomen, besloot hij niet verder aan te dringen en den loop der gebeurtenissen in Japan af te wachten *). Lang duurde dit wachten niet. Op 8 Juli 1853 verscheen Japan sluit zijn 6 • , v j„ v,eerste tractaat, Perry met zijne vloot voor Uraga, met ver van Yedo.net^ Amerjka tegenwoordige Tokio, vertrok na een kort verblijf, gedurende hetwelk hij door de scheepsmacht waarover hij beschikte en zijne vastberadenheid de shögunale regeering grooten eerbied inboezemde, en kwam in Februari 1854 terug, niettegenstaande de Japanners hem door tusschenkomst van onzen Gouverneur-Generaal hadden verzocht om met het oog op den dood van den Shögun daarmee nog wat te wachten *). Op 31 Maart d.a.v. bracht hij de onderhandelingen tot een goed einde: Japan sloot zijn eerste tractaat. Zoo was dan het belangrijk oogenblik aangebroken, waarop Japan voor het eerst afstand dééd van zijne gewoonte om de buitenlandsche betrekkingen door eenvoudige verklaringen zijnerzijds te regelen; tevens brak aldus het begin van het einde aan van het tot dusver gehandhaafde stelsel van afsluiting. Dit eerste verdrag bestond dus, anders dan bij een natuurlijken gang van zaken, reeds vóór er van feitelijke handelsbetrekkingen nog sprake was. In September 1854 werden nog eenige punten van ondergeschikt belang afzonderlijk geregeld. Het verdrag is geratificeerd; van die nadere wwaline is de ratificatie mij niet bekend. Een even hardnekkig streven om Japan te ontsluiten Fransche en als het ten aanzien van China aan den dag legde, ^ Engeland niet getoond. Evenals voor Frankrijk schijnt het Japan. uitbreken van den Krim-oorlog voor Engeland de naaste aanleiding te zijn geweest om zich met Japan in ver- 1) Kabinetsmissive van 26 Dec. 1852 n°. 202 litt. 04, vermeld bij Van dke Chys blz. 92. 2) Ibid. blz. 99, 101—102, 103. Weer eene bemiddelingshandeling! BESPREKING ONZER AFZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 43 zuiden van de hoofdstad Yedo, dat nu Tokio heet, gelegen en naderhand onbruikbaar gebleken, de andere in het zuiden van het eiland Jezo; evénwel niet voor een vrij handelsverkeer, doch alleen om te bunkeren en voorraden in te,nemen tegen een door de Japansche overheid vast te stellen tarief, waarnaar men met gouden of zilveren munt zou moeten betalen, en verder om door bemiddeling van die overheid „to „exchange gold and silver and articles of goods for other „articles of goods under such regulations as sball be tem„porarily established by the Japanese Government for that „purpose". „Temporarily" konden dus de Japanners dien handel zoo sterk beperken als zij zelf wilden, en hij kwam ook inderdaad onder nauwlettend staatstoezicht. Andere havens mochten alleen in geval van zeenood worden aangeloopen. Verder werd een einde gemaakt aan de macht van Japan om autonome regelingen te treffen aangaande de behandeling van schipbreukelingen, door in het verdrag eene bepaling hieromtrent op te nemen; dit te bereiken was, naar wij zagen, een der voornaamste redenen geweest die Amerika tot ingrijpen hadden bewogen. Een recht op duurzaam verblijf gaf dit tractaat den Amerikanen niet slechts was bepaald dat schipbreukelingen en andere burgers van de Vereenigde Staten, tijdelijk te Shimoda of Hakodate verblijvende, niet zouden worden onderworpen aan „confinement" zooals de Hollanders te Nagasaki2). Verder bevat het verdrag eene onvoorwaardelijke meestbegunstigingsclausule, eenzijdig ten behoeve van Amerika, omvattend alle voordeelen, in het vervolg aan andere staten toe te kennen. Onze verkregen rechten vielen daar dus niet onder. Met grooten tegenzin hadden de Japanners er eindelijk in 1) Behalve den consuls, zie het einde der alinea. Bij Shimoda zou bovendien den Amerikanen eene begraafplaats worden ingericht. 2) „ ... the express stipulation placing foreign relations at once on an altered, and a more dignified footing." (Gubbins blz. 58). 44 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). toegestemd dat Amerika de bevoegdheid kreeg te Shimoda consuls aan te stellen. Al deze rechten had Nederland dus vanaf 22 October 1854 ook. Wij zagen reeds dat het Engelsche tractaat hier geen nieuwe aan toevoegde. Anders was dit met het op 7 Februari (26 Januari O. S.) 1855 met Rusland gesloten verdrag *). Dit bracht ook ons, uit kracht der ons gedane toezegging, het genot van de bepaling: „Tout individu qui „aurait commis un crime peut être arrêté, mais il ne peut „être jugé que selon les lois de son pays", Waarmee voor ons de eerste stoot was gegeven voor consulaire rechtspraak buiten Deshima, waar, gelijk op blz 24 gezien is, het opperhoofd van oudsher met jurisdictie over de Nederlanders was belast geweest. Beoordeeling Gaandeweg was het opperbestuur hier te lande met de van de verkre- gegeven eenzijdige verklaring in kennis gesteld. Begrijpelijk hter te^nde"18 was' ^a* men me* ^e benaakie resultaten niet tevreden kon zijn. Wat den vorm waarin onze betrekkingen met Japan waren geregeld betrof, stonden wij naar westersche begrippen nog bij de staten die tractaten. hadden gesloten ten achter, en onze gelijkstelling met die staten, door de Japansche regeering in de bekende nota toegezegd, gaf ons het recht, die ook in formeel opzicht te verlangen. Bovendien voelde men nu eindelijk, dat aan de minder eervolle positie onzer landgenooten 'te Deshima een eind moest komen. Ook in de Staten-Generaal bestond er voor de Japansche aangelegenheden belangstelling, reeds vóórdat de Koning in de troonrede, uitgesproken bij de opening van de zitting der StatenGeneraal van 1855—1856, zeer in 't kort den uitslag onzer bemoeiingen had medegedeeld a). Na deze mededeeling bleef *) Dit verdrag beteekent een stap vooruit voor Japan in zijne positie tegenover het buitenland, het heeft meer een wederkeerig karakter dan de beide voorafgaande met Amerika en Engeland geslotene. 2) Zie Handelingen Eerste Kamer 1854—1856 blz. 100 en 101; id. Tweede Kamer 1858—1854 blz. 176—184, en 1854—1866 blz. 162, 168, bespreking onzer afzondebl. ovebeenkomsten. 45 die belangstelling onverminderd bestaan '); bij het lezen van de Kamerstukken, die op deze aangelegenheid betrekking hebben, treft echter dikwijls, hoe weinig kennis men in het algemeen nóg van Japan had. De Staten-Generaal deelden de weinig gunstige beoordeeling der regeering van de belofte der Japansche regeering. Om in den onvoldoenden toestand verbetering te brengen Nieuwe maat- . , . «\ regelen ter ver¬ stelde de minister van koloniën aan den koning voor het nemen van eenige maatregelen, waarvan de voornaamste waren: 10. Den ambtstitel van het opperhoofd te Deshima te veranderen in dien van „Nederlandsen Kommissaris in Japan"; 2°. Den kommissaris op te dragen onderhandelingen over, een te sluiten tractaat aan te knoopen; 30. Mr. Donkbb Cubtiüs door Z.M. Zélve daartoe te machtigen. De eerste dezer maatregelen bedoelde verhooging van het aanzien van Mr. Donker Curtius in de oogen der Japanners; daartoe werd meer dan vroeger nadruk gelegd op het diplomatiek karakter zijner functie, terwijl alles wat aan den in Japan niet in aanzien zijnden handel herinnerde, uit zijn titel werd weggelaten3). — Van de sluiting van en 446* (bespreking van het Amerikaansche tractaat). - De betreffende passage uit de troonrede luidt: „De pogingen, ook dezerzijds reeds „voor geruimen tijd in het werk gesteld, om in het stelsel van uitbuiting, door het Rijk van Japan tot dusverre gevolgd, eene wijziging te verkrijgen, zdjn niet zonder vrucht gebleven. Voorregten, door „de Japansche regeering aan andere natiën verleend, zijn mede aan „ons verzekerd." 1) Zie Handelingen Tweede Kamer 1865-1886 blz. 21, 22 en 30'. 2) Dit geschiedde by een uitvoerig rapport van 28 Februari 1855 n°. 76 geheim, vermeld bij Van dkb Chys blz. 128-144. Dit rapport is eene aanvulling van het in de Ned. Stcrt. van 14 Februari van hetzelfde jaar gepubliceerde. 3) De minister van koloniën, steller van het rapport, verklaart over den titel van consul-generaal te hebben gedacht, doch hiervan te 46 HST OVERGANGSTIJDPERK (1864—1858). een tractaat zou allereerst het gevolg zijn, dat onze betrekkingen althans formeel gelijk zouden staan met die van andere staten; misschien waren daarbij ook nog materiëele voordeelen te verkrijgen. — Wat eindelijk de machtiging van onzen kommissaris betrof, door den koning zelf te geven, daarvan was de achtergrond en de aanleiding het volgende. Bij de poging, in 1852 gedaan om te trachten een tractaat te sluiten % was de heer .Donker Curtius gemachtigd door den Gouverneur-Generaal2), uit kracht van art. 44 van het reglement op het beleid der regeering van NederlandschIndië. In het laatstgenoemde rapport nu meent de minister, dat dit artikel niet dan door eene gewrongen uitlegging op Japan kon worden toegepast en om allen strijd daaromtrent te voorkomen stelt hjj den koning voor, om zelf den Nederlandschen kommissaris de vereischte machtiging te geven3). De minister verklaarde zich hiertoe tot zijn ambtgenoot van buitenlandsche zaken te zullen moeten wenden 4). Met al deze maatregelen heeft de Koning zich vereenigd 6). Versterking der Terwijl den Nederlandschen kommissaris instructie werd posi ie onzer re- gegeven m deri geest van net )aatst besprokene, ging geenng tegen- " ' ** " over Japan. weldra de regeering tot een nieuwen stap over, strekkende hebben afgezien omdat wij in de toelichting op ons ontwerp-tractaat, in 1852 aan de Japansche regeering aangeboden (zie blz. 37—88), aan het consulaat het denkbeeld van handel hadden verbonden. 1) Zie blz. 37—88. 2) Laatstgenoemd rapport, Van dek Chys blz. 139. 3) Ook door de meest gewrongen uitlegging schijnt art. 44 ons hier buiten toepassing, omdat dit ziet op inlandsche vorsten binnen onze Oost-Indische koloniën. Zie ook Mr. W. J. M. van Eysinga, Proeve eener inleiding tot het Nederlandsch tractatenrecht, diss. Leiden 1906, blz. 17 noot 2. 4) De ministers van koloniën en van buitenlandsche zaken behandelen van dit oogenblikaf de Japansche aangelegenheden voorloopig gezamenlijk, zooals passim zal blijken; zie ook blz. 66—67. 5) Kabinetsrescript van 3 Maart 1855 litt. X3 geheim, Van ver Chys blz. 144. BESPREKING ONZER APZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 47 om hare positie tegenover Japan sterker te maken. Op blz. 22 en 23 is vermeld, hoe vroeger de handel op Japan aan onze zyde gedeeltelijk door de regeering zelf, gedeeltelijk door haar ambtenaren werd gedreven. Dit was in 1852 reeds veranderd: de handel is toen met uitzondering van de door de Japansche regeering bestelde goederen, wdarvoor het gouvernement bleef zorgen, verpacht voor de vier volgende jaren. Gaandeweg nu bleek de Japansche regeering van de onze, die zij vertrouwde, allerlei artikelen, vooral krijgstuig, te willen betrekken in steeds grooter hoeveelheden1). Vroeger gaf de Japansche overheid voor die leveranties voornamelijk koper in betaling 2), maar de goederenmassa, die zij voor 1855 aanvroeg, was zoo groot, dat men voor ontoereikendheid dier remises moest vreezen. Toch wilde onze regeering gaarne aan het verlangen der Japansche voldoen, omdat zij die leveranties als drangmiddel kon gebruiken om Japan eerder onze voorstellen inzake de openstelling te doen aanvaarden. Het was dus zaak den omvang der in Japan voor haar beschikbare remises uit te breiden; een middel hiertoe zou zijn den pachter af te koopen, teneinde op die manier de voor diens handel benoodigde Japansche ruilmiddelen vrij te maken. In April 1855 werd hiertoe besloten en de pachter bereid gevonden om voor eene billijke som afstand te doen van zijn recht op den handel op Japan3). De regeering trok dus den geheelen handel aan zich en had zoo een krachtigen hefboom in handen gekregen, om hare staatkunde tegenover Japan met succes vol te houden. Waar die staatkunde op den duur de openstelling van dat land voor den vrijen handel beoogde, was het drangmiddel echter bestemd, om bij het bereiken van dit resultaat niet alleen buiten gebruik te worden gesteld, maar ook om geheel 1) O. a -werden twee stoomkorvetten besteld. 2) Zie bijl. III art 13 noot I. 8) Zie voor deze afkoopgeschiedenis Van dkr Chys bijl I. bespreking onzer abzonderl. overeenkomsten. 55 van moreelen aard had: volgens Confucitjs moest voor het geven van eene vergunning óf de noodzakelijkheid, öf de menschelijkheid pleiten Art. XVI heeft meer negatieve beteekenis: de lijfsvisitatie, waaraan de Nederlanders van oudsher waren onderworpen, werd afgeschaft, behalve ten aanzien van de bemanningen van koopvaardijschepen. Art. XXII geeft het recht om van elke voorkomende gelegenheid om brieven te verzenden gebruik te maken. Art. II spreekt het beginsel van de exterritorialiteit der Nederlanders te Nagasaki nog eens uitdrukkelijk uit; men herinnert zich dat wij, sedert bet verdrag met Rusland was gesloten, uitdrukkelijk in het genot van dit voorrecht waren ; over burgerlijke zaken wordt niet uitdrukkelijk gesproken. Het artikel is, evenals $(#0$, Art. III (vergrijpen door Japanners tegen Nederlanders gepleegd), eene zuivere toepassing van het beginsel „actor sequitur forum rei". Belangrijk is, ook door de totstandkoming, art. XH, dat betrekking heeft op de opstallen van Deshima. Gelijk op blz. 49 is gezegd, was in ons ontwerp-tractaat voorgesteld, dat het eiland Deshima met alles, wat daartoe behoorde, aan de Nederlandsche factorij zou worden verkocht; het zou Japansch grondgebied blijven, maar eigendom worden van de Nederlandsche factorij, d. i. van den Nederlandschen staat2). In de voorloopige overeenkomst was dit voorstel gewijzigd overgenomen: de grond van Deshima zou aan de factorij worden verhuurd, de gebouwen (woningen en pakhuizen, niet echter wachthuizen, andere openbare gebouwen en de buitenmuur) verkocht. — Tegen opneming van het artikel, dat nog niet in werking was getreden, ook in het i) Van der Chys blz. 202. , «) Vanouds bad de Nederlandsche factorij Deshima in huur tegen f 7383,33 per jaar (Van oer Chys blz. 208). 56 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854—1858). tractaat had de Japansche regeering bezwaar. De woningen en pakhuizen op Deshima n.1. behoorden, voorzoover ze geen Nederlandsch eigendom reeds waren, aan een 25-tal families te Nagasaki, welker leden als eigenarén van die huizen ambtenaarsrang hadden, terwijl zij hun inkomsten uit dien hoofde via de Japansche regeering ontvingen uit de huursom, die onze factorij voor Deshima betaalde. Verviel nu die huursom, dan zou de Japansche overheid hen op een of andere wijze schadeloos moeten stellen, en dezen last wenschte zij zich te besparen; vandaar dat er van den voorgestelden verkoop niets kwam en de aanhef van art. XII luidt: „De bestaande woningen en pakhuizen blijven op den ouden voet." Verder bevat het art. eenige nadere bepalingen over herstelüngen en de wijze waarop deze zouden worden verrekend, zie bijl. IV. Art. XVII regelt het douane-toezicht op nieuwen voet. Behalve deze en nog een paar kleinere veranderingen zou de handel, zooals art. XIX bepaalt, op'de oude wijze worden gedreven; art. XXVI lid 2 herhaalt dit nog eens, stelt echter de mogeüjkheid open van wijziging door nader overleg tusschen den Nederlandschen kommissaris en den gouverneur van Nagasaki. De bepalingen omtrent de schepen, vrij talrijk (art. VI—XI, XXIV en XXV), treden in de plaats van het reglement op de aankomst en het verblijf der Nederlandsche schepen dat deel uitmaakte van het ontwerp-tractaat (zie blz. 48). Andere artikelen (XIV, XV, XVIII) regelen nog eenige bevoegdheden ten aanzien van de openbare orde, toekomende aan den hoogsten Nederlandschen ambtenaar te Deshima en aan de Japansche autoriteiten. Eindelijk bevat art. IV eene clausule van meestbegunstiging ten aanzien van de openstelling van andere havens, in aansluiting aan de nota der Japansche regeering van 22 October 1854 (zie blz. 41), die echter algemeener strekking had, daar zij niet tot openstelling van havens bespreking onzer afzondbrl. overeenkomsten. 57 bepaald bleef. Men mocht met het oog daarop en overeenkomstig de bedoeling aan.dit art. IV eene ruime uitlegging geven. Was de sluiting van dit tractaat vergeleken bij de voor- Samenvatting, loopige overeenkomst weer een stap vooruit, vooral door hJ*^™k®^ van de verkregen grootere rechtskracht, men kon het er niet bij laten. Om te beginnen was het verdrag beperkt tot Nagasaki. Dan was de wensch onzer regeering ook ditmaal onvervuld gebleven, dat de Japansche zou'verklaren allen staten, die dat zouden wenschen, de rechten te zullen toekennen, die enkele reeds hadden verkregen; evenmin was een vrij verkeer in Japan zelf toegelatent). Maar er was meer, dat onbevredigd liet. Vanouds mochten geen Nederlandsche vrouwen en kinderen op Deshima komen. Het nieuwe tractaat sprak er niet uitdrukkelijk van, evenmin kon uit een der met andere landen gesloten verdragen worden opgemaakt, of dit verbod was blijven gelden. Ook had men nog geen uitdrukkelijke toezegging van godsdienstvrijheid gekregen; slechts was tweemaal mondeling de verzekering gegeven, dat wij daasin niet zouden worden belemmerd, mits wij geen tempels bouwden en geen geestelijken lieten komen2). Terwijl het betalingsverkeer, ja de geheele handel op den ouden voet geregeld bleef, was er niet voorzien in eene regeling van de wijze waarop kleinere inkoopen te Nagasaki moesten worden betaald. Ook over eene vertegenwoordiging Van Nederland bij de Japansche regeering werd niet gesproken. — Dit alles maakte dat Pogingen tot dit eerste tractaat niet als definitieve regeling was te verbetering. . Voorstel tot beschouwen. Zoo was ook de meening der regeering hier het dniten van te lande en zij zag dan ook met voldoening, dat mr. Donker additioneele arCurtïus zonder nadere bevelen af te wachten was blijven tikelen. ') Deze laatste wensch van onze regeering ging ongetwijfeld nog te ver, wat wel het best hieruit blijkt, dat het tot 1899 heeft geduurd voor dit vrij verkeer werd toegelaten. 2) Van dke Chys blz. 180 en 205. 58 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854 — 1858). onderhandelen om verbetering te verkrijgen *). Na overleg met den kommandant van. het toentertijd in Japan aanwezige oorlogsschip, den kapitein ter zee G. Fabius 2), had hij n.1. den 23sten Augustus 1856 aan de hoogste Japansche ambtenaren te Nagasaki een uitvoerig schrijven gezonden, waaraan was toegevoegd het ontwerp van een vijftiental additioneele artikelen, welke deel zouden moeten uitmaken van het een half jaar vroeger gesloten tractaat3). In dat *) Zie wat de meening der regeering betreft Ned. Stcrt. van 5 Juni 1857 n°. 181, waarin een rapport van de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken aan den koning, benevens het daarbij aansluitend geheime rapport van 20 April/7 Mei 1867 n°. 129/2, afgedrukt hg Van dhr Chys blz. 241—255. In de Kamer werd het tractaat, door de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken medegedeeld, aan het oordeel eener commissie van vijf leden onderworpen (Handelingen Tweede Kamer 1857—1868 blz. 461). Het verslag dezer commissie is te vinden in bijl. zelfde jaar 917—918. Aan het tractaat worden daarin slechts weinige woorden gewijd; de commissie uit hare teleurstelling over de geringe verandering, die door het verdrag in den ouden toestand is gebracht en gaat vervolgens, geheel buiten hare opdracht óm, over tot eene kritiek van de latere additioneele artikelen, die, hoewel nog niet officieel aan de Kamer medegedeeld, in de Ned. Stcrt. van 20 Februari 1858 n°. 44 waren openbaar gemaakt. Zij besluit haar rapport met het uitspreken van de wenschelijkheid, den betrokken ministers nadere inlichtingen te verzoeken. De Kamer vereenigde zich met dit voorstel en het gevolg was eene nadere memorie van de beide departementshoofden van 10 November 1858, te vinden in Handelingen Tweede Kamer 1858—1859 bijl. 420—423. Zij stellen daarin de beteekenis van het tractaat in het licht, wijzende op de groote moreele waarde ervan, en op het groote belang van den nieuwen rechtstoestand van Deshima, dat immers door art. 17 van het tractaat een „vrü entrepot" was geworden, voor den handel, wanneer die eenmaal vrij zou kunnen worden gelaten, een groot voordeel. Een naschrift kondigt de voorbereiding van het tractaat van 1858 aan. *) Zie voor eene levensbeschrijving van dezen verdienstelijken Nederlandschen zee-officier het Marine-Blad, jrg. 1888—1889 n°. 8. 3) Zie Van der Chys blz. 210—220. — In Annuaire des Deux Mondes 1856—1857 blz. 942 wordt dit ontwerp ten onrechte als reeds aangenomen aangemerkt; deze fout is daardoor ingeslopen in Tétot's Répertoire des Traites, tome I n°. 6479. bespreking- onzer afzonderl. ovbbeenkomsten. 59 schrijven werd de overtuiging uitgesproken, dat verder weigeren van vrij handelsverkeer Japan zou blootstellen aan een oorlog „met' verscheidene, ja met alle de magtigste zeevarende natiën der wereld"; dat een Engelsch onderhandelaar binnen korten tijd zou aankomen; dat Nederland Japan wel met de levering van vele benoodigdheden van dienst wilde zijn, doch alleen wanneer Japan den ernstigen wil toonde zich uit zijn isolement los te maken, en dat het vooral niet als koopman in oorlogsbehoeften wenschte te worden beschouwd; de factorij te Deshima was dan ook nog slechts van tijdelijken aard en zou blij ven bestaar^ tot een vrij handelsverkeer kon worden toegestaan. — Verder werden in het kort de wenschen onzer regeering opgesomd, welke in de ontworpen additioneele artikelen waren neergelegd. Deze artikelen zouden, zooals men zal zien, eenmaal aangenomen, gewichtige concessies van Japansche zijde beteekenen, en hieraan zal het wel toe te schrijven zijn geweest, dat de vertegenwoordigers van den Shögun te Nagasaki eene dralende houding aannamen en op 27 October 1856 verklaarden dat de onderhandelingen zes maanden moesten worden uitgesteld Eindelijk, op 4 Mei 1857, hoorde Mr. Donkek Oubtius dat men te Yedo wel tot het opnemen der additioneele artikelen bereid was; de eigenlijke onderhandelingen duurden daarna nog van midden Juli tot 16 October, op welken dag de onderteekening van de additioneele artikelen en van een vervolg erop plaats hadEenige verklaringen van de Japansche regeering waren er aan toegevoegd. y Eenige algemeene opmerkingen over de additioneele ar- ^iXn&te ar* tikelen volgen hier; voor elk hunner afzonderlijk vergelijke tikelen. 1) Eene Amerikaansche conventie van 17 Juni 1857 (in Moobe's International Law Digest §§ 775 en 847 „treaty" genoemd) had ons inmiddels krachtens art. IV van het tractaat van 30 Januari 1856 de bevoegdheid tot duurzame vestiging te Shimoda en Hakodate gebracht, in welke laatste plaats een vice-consul zou mogen worden aangesteld. 60 het overgangstijdperk (1854—1858). men vooral de belangrijke aanteekeningen van Mr. Donker Curtius zelf afkomstig, die onder den text der additioneele artikelen (bijlage V) zijn afgedrukt. De naam additioneele artikelen geeft geen juist beeld van den inhoud. Het tractaat, waarvan zij bestemd waren deel uit te maken, kreeg door hunne toevoeging niet slechts een verlengstuk, neen de „additie" beteekende op hoogst belangrijke punten eene herziening en uitbreiding van hetgeen het verdrag eerst inhield. Zoo werd b.v. de handel te Nagasaki op geheel gewijzigden voet geregeld en het verkeer tusschen Nederlanders en andere vreemdelingen aldaar op ruimer schaal toegelaten. Een handelsverdrag op den grondslag van wederkeerigheid was echter door deze verandering nog geenszins verkregen, Japan was nog niet zoover gegroeid, dat het zijn blikken ook buiten het eigen land richtte en ook de nieuwe artikelen doen slechts zien, dat men bezig was om, half tegen wil en dank, het oude gebouw van het afsluitingsstelsel af te breken. Ratificatie. Het spreekt van zelf, dat de additioneele artikelen, om deel uit te maken van het bestaande verdrag, moesten worden geratificeerd; dit is ingevolge art. 40 lid 5 dan ook geschied; de akten van ratificatie zijn den 30»ten October 1859 te Nagasaki uitgewisseld, meer dan een jaar te laat. Invloed op de rechtsgeldigheid heeft dit verzuim niet uitgeoefend, omdat op den in de additioneele artikelen voor de uitwisseling der bekracbtigingsoorkonden bepaalden datum een nieuw tractaat al was gesloten, dat begin 1860 reeds werd bekrachtigd *). Verdere alge- Ook door de nieuwe bepalingen werden de mede in het meene opmerkingen. *) Voor ratificatie kwamen de bijgevoegde verklaringen der Japansche regeering niet in aanmerking; in het proces-verbaal, opgemaakt bij de ratificatie-uitwisseling, wordt slechts van de ontvangst ervan aanteekening gehouden, vgl. bjjl. V en een rapport van de ministers van koloniën en van buitenlandsche zaken aan den Koning van 27 Februari/1 Maart 1858 n°. 1, vermeld bij Van der Chys blz. 291. BESPREKING ONZER APZONDEB1. OVEBEENKOMSTÉN. 61 ontwerp weer opgenomen wenschen onzer rëgeering aangaande eene volledige handelsvrijheid (wat ongetwijfeld nog te ver ging), eene afschaffing van de belemmerende bemoeiingen der Japansche overheid met den handel*) en het verkrijgen eener in het tractaat vastgelegde bereidverklaring der Japansche regeering om ook met andere landen tractaten te sluiten, niet vervuld. Wat dit laatste punt betreft, het Japansche gouvernement wenschte deze verklaring niet in het tractaat opgenomen te zien, doch had geen bezwaar tegen mededeeling onzerzijds van die bereidverklaring aan alle handeldrijvende staten. Uitdrukkelijk gaf het in eene bij de additioneele artikelen gevoegde mededeeling te kennen, dat ook Portugal, door Japan sedert de verdrijving der Katholieken als-de groote vijand beschouwd, hiervan niet zou zijn uitgezonderd 2);. tevens werd de verzekering gegeven, dat alle staten, die naderhand een tractaat mochten sluiten, op denzelfden voet als wij tot den handel zouden worden toegelaten. Deze laatste toezegging was ook oorzaak, dat de overeengekomen bepalingen bestaan uit de eigenlijke „additioneele artikelen" en een „vervolg". De eerste zouden ook onderwerp kunnen zijn van een verdrag met andere staten, het vervolg bevatte de regeling van twee punten, alleen voor ons land van belang en voortspruitend uit onze aloude positie in Japan: Het kan niet worden ontkend, 1) Hoezeer overheidsbemoeiing met den handel in dien tijd de Japanners nog in het bloed zat, bUjkt wel hieruit, dat in eenige artikelen der tariefconventie, van 1866 (zie volgende hoofdstuk Afd. I § 2 en bijl. VII), vooral in art. 9, op blz. 280, er nog de nadruk op moest worden gelegd, dat den handel geen „intervention d'aucun officier du „Gouvernement" in den weg zou mogen worden gelegd. 2) Deze verklaring is door ons aan Portugal medegedeeld, zie rapport van de ministers van koloniën en buitenlandsche zaken van 27 Februari/1 Maart 1858 n°. 1, vermeld bg Van der Chys blz. 288-291. Inderdaad bleek Portugal de wederopneming der meer dan tweehonderd jaar tevoren afgebroken betrekkingen op prjjs te stellen: 3 Augustus 1860 sloot het met Japan een verdrag van vrede, vriendschap en handel (De Martbns, N. E. G. tome XVII, blz. 21). 62 het overgangstijdperk (1854—1858). dat het tot stand komen van deze additioneele artikelen een mooi succes voor onze diplomatie beteekende: zoowel ons eigen land als de andere westersche staten en Japan waren er mee gebaat. Immers wat ons vrijwillig werd toegestaan zou, ware het door een dier andere staten gevraagd, die door Japan minder gekend en vertrouwd werden dan wij, allicht tot grooter moeilijkheden dan gerekte onderhandelingen aanleiding hebben gegeven. Zoowel door de aanhechting der additioneele artikelen als door de redactie en rangschikking der afzonderlijke bepalingen was ons tractaat leelijk van vorm geworden. Pogingen van den heer Donker Curtius om daarin verandering te brengen hadden echter telkenmale tot groot oponthoud bij de onderhandelingen aanleiding gegeven en daarom had hij niet teveel op dit punt willen blijven aandringen *). Vergelijkt men nu den text der overeengekomen additioneele artikelen met dien van het tevoren ingediend ontwerp, dan valt op, dat de voorgestelde bepalingen over het verblijf van Nederlandsche vrouwen en kinderen in de opengestelde havens en die over het beeldtrappen 2) en den invoer van godsdienstige boeken, prenten en beelden niet in den text, doch in verklaringen van de Japansche regeering zijn opgenomen ; waarom is mij niet bekend 3). Verder was ongeregeld 1) Zie het op blz. 65 noot 1 vermelde rapport. 2) Het beeldtrappen was in den tijd der christenvervolgingen een middel om zich te vergewissen of men met christenen te doen had of niet; men liet verdachte personen dekens om op het kruis te trappen en aldus blijk te geven van hun afkeer van den verboden godsdienst, of het te weigeren en ter dood te worden gebracht. Of dit middel in de achttiende eeuw nog op dezelfde wijze en met hetzelfde doel werd gebruikt, is mij ondanks nasporingen niet gelukt uit te vinden; dat het nog in zwang was, blijkt uit de opneming van de afschaffingsbelofte onder de verklaringen der Japansche regeering. Habbema vermeldt in zijn op blz. 19 noot 1 genoemd opstel dat het van de Hollanders niet werd geëischt (blz. 1640). 3) Zie ook bijl. V, voorlaatste „translaat" noot 1.-- Moet men hierin weer een reminiscens zien aan de oude Japansche practijk ten opzichte van de regeling der buitenlandsche aangelegenheden? BESPREKING ONZER AFZONDEBL. OVEREENKOMSTEN. 63 gebleven de quaestie van den uitvoer van Japansche munt; vroeger opgedane ervaringen *) maakten, dat Japan dien uitvoer niet te spoedig wilde toestaan. Ongeregeld bleef voorts de vraag, op welke wijze in den vervolge de audiëntie van den Nederlandschen kommissaris bij den Shögun zou plaats hebben en de manier waarop te Shimoda de handel zou worden gedreven: het tractaat Immers sprak alleen van Nagasaki en Hakodate2). „Vrije" handel was nog lang niet verkregen; afgezien van het feit, dat er slechts drie havens van Japan waren opengesteld, was nog steeds in het handelsverkeer de tusschenkomst van Japansche autoriteiten s) niet uitgeschakeld. Uitvoerig was de, in het ontwerp niet voorkomende, regeling omtrent de in-, uit- en doorvoerrechten, sluikhandel, verbeurdverklaringen, e. d. De additioneele artikelen zijn het eerste verdrag, waarin de invoer van opium in Japan wordt verboden; alle latere verdragen hebben deze voor Japan gewichtige bepaling overgenomen *). Eene meestbegunstigingsclausule was, evenals in het tractaat, nog eens in den text der additioneele artikelen opgenomen. Voor verdere bijzonderheden vergelijke *) Vgl. Ph. Fe. von Sibbold, TJrkundliche Darstellung der Bestrebungen von Niederland und Russland znr Eröffnung Japan'8 für die Schifffahrt und den Seehandel aller Nationen, Bonn 1854 blz. 12—18, (Hollandsche uitgave Zalt-Bommel zelfde jaar). z) Vgl. de aan de additioneele artikelen toegevoegde verklaringen (bijl- V). 8) Deze autoriteiten lieten hunnen invloed gelden door bemiddeling der zgn. Geldkamer, eene vereeniging van personen, die den handel met de Hollanders en de Chineezen, welke een regaal van den Shögun was, van de shögunale schatkamer had gepacht. Na de sluiting der additioneele artikelen werd de Geldkamer een soort bankinstelling; in het vooruitzicht, dat door de nieuwe bepalingen hare inkomsten zouden verminderen, was haar ten aanzien van den uitvoer van sommige waren, waaronder het belangrijke koper, een monopolie voorbehouden (Zie add. art. XVII; vgl. Ph. Fe. von Sibbold, Nippon, Archief voor de beschrijving van Japan en deszelfs toegevoegde en cijnsbare landen enz., Leiden 1882—1852, deel VI). *) Zie ook blz. 40 en 69, 64 het overgangstijdperk (1854—1858). men de aanteekeningen, voor een groot deel aan ambtelijke berichten van Mr. Donker Curtius ontleend, welke als noten aan den text der additioneele artikelen zijn toegevoegd (bijl. V). De sluiting der additioneele artikelen had eene reeks bekendmakingen van de Japansche regeering ten gevolge aan de bevolking en de lagere ambtenaren; zij staan bij van der Chys als bijl. IV in het Nederlandsch afgedrukt. Het voornaamste gevolg der nieuwe regeling voor Nederland was wel, dat de handel van regeeringswege thans gerust kon worden vrijgelaten: de wederkeerige rechten en verplichtingen beider landen ten aanzien van den handel waren nu op voldoende wijze geregeld en het doel van onze bewindslieden, de openstelling van Japan voor den vrijen handel, al was die dan tot slechts enkele plaatsen beperkt, bereikt. Die vrijlating geschiedde dan ook spoedig, de goederen, die de regeering voor haren Japanschen handel had bestemd, werden tegen betaling der factuurswaarde en verder daarop gevallen .onkosten aan particulieren overgedragen, en daarmee was het staatsmonopolie geëindigd *). Den Nederlandschen ondernemingsgeest was hierdoor een rijk terrein van werkzaamheid ontsloten 2). *) Meteen verviel nn het „drangmiddel", waarvan hierboven blz. 47—48 sprake was. 2) Opmerkelijk is eene mededeeling uit Batavia in de Nederl. Stcrt., opgenomen in het n°. van 17 Februari 1858 n°. 41. Daarin staat: „De „sluiting van bovenstaande artikelen heeft den Japanschen handelsstand „verrast. De gewone koopers bij de kambangveiling trokken zich in „het oog loopend terug, in de verwachting, de markt van Nagasaki „spoedig van buitenlandsche handelswaren overstroomd te zien, waarin „men werd versterkt door de aankomst van het voor eigen rekening „naar Japan vertrokken Nederlandsch schip „Henriette en Cornelia". „Bijna alle artikelen zijn zeer in prijs gedaald, ofschoon die nog wel „eenige rekening zullen geven. Bindrotting en koffie (dit laatste een „in Japan nog weinig bekend artikel) heeft niemand tot een redelijken „prijs durven aanslaan." BESPREKING ONZER AEZONDERL. OVEREENKOMSTEN. 65 Van de door ons verkregen rechten hebben Amerika *), Engeland <) en Rusland 2) de vruchten mede kunnen plukken door hun meestbegunstigingsclausules. Van 16 October 1857 tot 29 Juli 1858 (de dag waarop het definitieve Amerikaansche tractaat van vriendschap en handel werd gesloten) was ons tractaat het „leidende", en Gubbins doet de diplomatieke talenten van den Nederlandschen kommissaris en ons verdrag onrecht, wanneer hij dit laatste meent te mogen omschrijven als volgt: „(the additional articles) gave to „Dutch relations in Japan for the first time more of the „character which distinguished those qf other powers"8), Wat aan ons was toegezegd, speciaal ten aanzien van het handelsverkeer, ging verder, dan de concessies die andere staten hadden weten te verkrijgen. — Vermelding verdient ook dat de Nederlandsche kommissaris te Nagasaki de belangen van alle westersche kooplieden behartigde; andere staten hadden daar toen nog geen vertegenwoordigers *). *) De Ned. Stcrt. van 27 Mei 1859 bevat een bericht waaruit blijkt, dat Engelsche en Amerikaansche schepen op den voet der Nederlandsche additioneele artikelen tot den handel waren toegelaten. Zie ook Pompk van Mkerdervoort, Vijf jaren in Japan, deel II blz. 150. 2) 12/24 October 1857 sloot Rusland reeds een „aanvullend verdrag van handel en scheepvaart", dat zou worden geratificeerd; van eene uitwisseling der akten van ratificatie is mij intusschen niet gebleken. Het is kennelijk geschoeid op de leest van onze additioneele artikelen en verschilt daarvan slechts in détails. Opmerking verdient slechts art. XXVI, dat (met het oog op ondervindingen tijdens den Krim-oorlog opgedaan?) bepaalt: „The rights of nentrals, acknowleged by allcivi„lised nations, oblige two belligerent States not to attack the ships of „their adversaries in neutral ports, it is understood that in case of „war between Russia and another nation, the Russian ships will not „attack their enemies lying in Japanese ports" (vertaling van Gubbins, appendix 7). Zulk eene bepaling van nentraliteitsrecht wordt hoe langer hoe zeldzamer in handelsverdragen na de 18e eeuw; in ons geldend tractatenrecht vindt men een voorbeeld in art. 17 van het verdrag van vriendschap, scheepvaart en handel van 1 Mei 1829,1830 S. 6 met Colnmbia. 3) Gubbins blz. 66. 4) Zie Verslag van den handel te Nagasaki gedurende de geldigheid der Nederlandsche additioneele artikelen, in de Javasche Courant. 5 66 HET OVERGANGSTIJDPERK (1854 — 1858). § 3. Eenige meer op zichzelf staande punten. Behandeling Allereerst een enkel woord 'over de behandeling der der Japansche Japansche aangelegenheden in Nederland. Op blz. 46, is afgelegenheden ^g gezegd, dat, toen eenmaal in 1855 besloten was dat in Nederland. & t> i \ Mr. Donker Curtius rechtstreeks door den Koning tot de sluiting van een tractaat zou worden gemachtigd, de minister van koloniën verklaarde zich daartoe met zijn ambtgenoot van buitenlandsche zaken in verbinding te moeten stellen; verder dat van dien tijd af de beide ministers veelal gezamenlijk de Japansche aangelegenheden afdoen. Dit bleek reeds uit de rapporten, af en toe aan den Koning uitgebracht, van 14 September 1859 n°. 74. Zie ook rapport aan den koning in Ned. Stcrt. 20 Februari 1858 n°. 44. De regeering hier te lande was met het tot stand komen der additioneele artikelen hoogelijk ingenomen. Niet zonder overdrijving luidde eene passage van de troonrede, waarmee de Koning de zitting der Staten-Generaal van 1858—1859 opende: „...», door de pogingen „Mijner Regeering.... is het Rijk van Japan voor den wereldhandel „toegankelijk gemaakt". — In de Tweede. Kamer was men minder tevreden, te weinig zelfs. Reeds de commissie die, zooals wij op blz. 61 noot 1 zagen, met het onderzoek naar het tractaat van 30 Januari 1856 belast, tegelijk een kritiek op de additioneele artikelen had geleverd, was in haar oordeel tamelijk ongunstig geweest. Na de uitwisseling der ratificatie-akten op 80 October 1858. werden de artikelen officieel aan de Kamer voorgelegd; de commissie, benoemd om er verslag over uit te brengen, vond na de reeds voorafgegane gedachtenwisseling geen termen om nog eens in extenso de artikelen te behandelen en loopt op hare beurt hare opdracht voorbij, door uitvoerig het latere tractaat van 18 Augustus 1858 te gaan bespreken, waarvan de text ,in het belang eener juiste kennis van het standpunt waartoe de door 'jNederland voortgezette onderhandelingen met Japan geleid hebben" aan de Kamer was medegedeeld (Handelingen Tweede Kamer 1868—1859 bijl. 945; het verslag der commissie vindt men bjjl. 124&—1248). — De commissie van het eerste tractaat was beducht voor reclames van kooplieden tegen den staat ingeval de handel, door de regeering vrijgegeven, door gebrek aan retourvrachten eens tegen mocht vallen. Hier bestond niet veel kans op, hoewel in latere jaren nog eens betoogd is, dat onze regeering door de vrijlating van den handel zekere verantwoordelijkheid tegenover de kooplieden op zich had genomen, die haar in geval van storing in den regelmatigen loop van het handelsverkeer tot schadevergoeding verplichtte. 67 die de onderteekening van beide ministers droegen (zie b.v. blz. 58 noot 1 en blz. 60 noot 1). Het is duidelijk, dat de bemoeiing van het departement van koloniën met Japan iets vreemds had: Japan lag immers ver buiten onze Indische bezittingen; verklaarbaar is zij dan ook alleen als men de geschiedenis van onze aanraking met Japan kent. De eenige juiste Opvatting zou zyn geweest, dat de leiding der Japansche betrekkingen vanaf de opheffing der Oost-Indische Compagnie bjj buitenlandsche zaken had berust; de zorg voor den handel op Japan had bij koloniën kunnen zijn ondergebracht. Toen deze van regeeringswege gedreven handel werd afgeschaft, was er echter geen enkele aanleiding meer om de Japansche aangelegenheden nog bij koloniën te laten. Toch zijn zij niet terstond naar buitenlandsche zaken overgegaan, administratieve sleur schijnt daarvan de voornaamste oorzaak. Ten aanzien van China is een zelfde toestand waar te nemen *). In de laatste afdeeling van het volgende hoofdstuk zal blijken, hoe eerst in 1862 *) ten aanzien van beide landen, weldra ook van Siam, eene bevredigende regeling is getroffen. — Mr. Donker Cubtius en zijn opvolger Mr. J. K. db Wit waren beiden Indische ambtenaren. — Door de leveranties van verschillende artikelen, door den Schold van staat der Nederlanden aan Japan gedaan, was voor dit land Japan aan den eene schuld ontstaan, die het, om welke redenen is nietStaat der Neder" landen. precies na te gaan, zeer langzaam afbetaalde. Terwijl na de sluiting der additioneele artikelen, dus in 1857, die leveranties waren opgehouden, duurde het tot 1862 voordat de geheele schuld was gekweten. In de Kamers bestond groote belangstelling voor deze afbetalingsquaestie •); het ') Zie Nederbragt, „Pénétration pacifique" in China, blz. 116—116. '-) En niet in 1863, zooals Pompe van Meerdervoort in deel II op blz. 186 en 242 zegt, vgl. bijl. XIII, blz. 319. 3) Zie Handelingen Eerste Kamer 1860—1861 blz. 62 en 62; id. Tweede Kamer 1868—1869 blz. 1348; 1869—1860 blz. 841, en bijl. 95 en 212; 1860-1861 byi. 370, 479 en 485; 1861—1862 bp. 157, 414, 805 en 841—842; 1868—1864 bijl. 1506. 68 HET 0VEKGANGST1JDPERK (1854 1858). was voornamelijk door bemiddeling van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, dat eene bevredigende oplossing is verkregen *). Hulp van Neder- Hoezeer men hier te lande ook opgegeven heeft van de land aan Japan. rol die Nederland in Japan neeft geSpeeld in staatkundig opzicht, erkend dient dat het de leidende positie bij de openstelling, waarop ook in ons parlement zoo gaarne aanspraken werden verkondigd, inderdaad niet heeft bekleed, het tijdvak van den geldigheidsduur der additioneele artikelen uitgezonderd. Wel echter gaven wij leiding aan de inwendige moderniseering van Japan, althans voorloopig nog. Wij zagen reeds, hoe een detachement onzer Koninklijke Marine onderricht gaf in de zeevaartkunde; een Nederlandsch mijn-ingenieur was de voorlichter der Japansche regeering inzake de ontginning der mineralogische schatten des lands; koepokinenting, ja de grondslagen der medische wetenschap in haar geheel, werden door toedoen van Nederlanders bekend2). Dit duurde nog eenige jaren na het tot stand komen van het verdrag van 18583). „Holland's recht1 „en wetgeving.... werden onmiddellijk na de omwenteling „(1867—1868, v. K.) bestudeerd en vertaald, wat uit ver- 1) Zie Handelingen Tweede Kamer 1863—1864 tujl. 1606. — Er was eene regeling met de Japansche regeering getroffen, bepalende dat de schuld voor J/io *n koper en voor 7io m kamfer, was, e a. zou worden voldaan, berekend tegen voor ons zeer voordeelige prijzen, zoodat, behalve dat de schuld werd voldaan, nog eene aardige winst werd gemaakt (Handelingen Tweede Kamer 1861—1862 bjjl. 414). Deze winst kon dienen als compensatie voor verliezen, geleden door eene vroegere regeling, waarbij de prijsbepaling voor ons nadeelig was geweest. (Handelingen Tweede Kamer 1860—'61 bjjl. 479). 2) Zie eene uitvoerige beschrijving in Pompè van Meerdervoort deel II hoofdstuk VU. 3) In 1872 wendde, de Japansche regeering zich tot de Nederlandsche Handel-Maatschappij om finaneiëelen steun bij den aanleg van spoorwegen-, door lang dralen zag de N. H.-M. zich evenwel deze operatie ontgaan, zij is toen opgedragen aan eene Schotsche bank te Shanghai. Zie Eioh. P. A. van Rees, Japan-Nederland voor vijftig jaar, Amsterdam 1914 blz. 138- benige meeb op zichzelf staande punten. 69 „talingen van 1868 en 1869 blijkt. Nog in 1875 vinden we „een publicatie over Fransch en Hollandsen burgerlijk recht, „van wege het Ministerie van Onderwijs uitgegeven, maar „na dien tijd verdwijnt Holland uit de rij van landen bij „wie Japan ter schole gaat" '). In het verkeer met Japan was onze taal gedurende het overgangstijdperk, evenals ook tevoren, in vele gevallen de diplomatieke taal, mede ten aanzien van andere staten. Velen in Japan kenden daardoor in die dagen Nederlandsch; te Nagasaki bestond zelfs een speciaal tolkencollege, welks gebrekkige kennis onzer taal2) echter zeer bijdroeg tot het rekken der onderhandelingen, en den zonderlingen stijl2) van menig stuk geheel op haar geweten heeft. De tractaten in 1858 gesloten nemen alle de Nederlandsche vertaling als authentieken text aan. Bestond er dus in Japan belangstelling voor het Nederlandsch, ook omgekeerd begon men hier te lande het Japansch te beoefenen. De werken van den bekenden von Siebold legden hiertoe den grondslag. Mr. Donker Curtius prees in 1854 reeds de studie van het Japansch aan3) en had zich, gelijk op blz. 37 noot 2 blijkt, daar ook zelf op toegelegd, en eene „Proeve eener Japansche spraakkunst" geschreven. Ook door aandrang van de zijde der Tweede Kamer 4) werd de regeering er toe gebracht Dr. Hoffmann een professoraat in het Japansch en Chineeech aan de Leidsche Universiteit aan te bieden. Op blz. 40 en 63 is er reeds op gewezen, dat de Nederlandsche additioneele artikelen het voorbeeld waren voor het later in alle tractaten opgenomen verbod van invoer van opium. 1) Prof. Dr. M. W. de Vissee, Oud en Nieuw Japan, Leiden 1918, blz. 80. Men zie in dit verband ook „Uit de geschiedenis van Japan" door D. Aitton, de Gids 1894, I, speciaal het tweede gedeelte. 2) Een goed staaltje daarvan vindt men in bijlage II. 3) Zie rapport aan den koning van den minister van' koloniën van 28 Februari 1855 n°. 76 geheim, Van dub Chys blz. 181. Zie ook bql. V noot op art. 35, blz. 257. 4) Handelingen 1854-1855 blz. 265 en 269. e handelsverdragen 73 Japansche binnenlandsche geschiedenis na 1858 in haai geheel. Behalve deze drie groepen van verdragen zullen in eene vierde afdeeling van dit hoofdstuk ter sprake komen eenige met de Japansch-Nederlandsche betrekkingen verband hou dende punten, zobals de vertegenwoordiging over en weer de behandeling der Japansche aangelegenheden hier te lande, en drgl. Afdeeling I. De Handelsverdragen. De handelsverdragen, welke Japan vanaf 1858 met Neder land heeft gesloten, zijn: 1° het tractaat van 18 Augustus 1858, 1862 S. 186; 2° dat van 8 September 1896, 189i S. 199; 3° dat van 6 Juli 1912, 1913 S. 389 '). 1) Volledigheidshalve dient met een enkel woord melding te wordei gemaakt van eene niet zeer belangrijke regeling, die in 18B9 me de Liu-Kttt-eilanden tot stand kwam. Deze archipel, ten Z. vai Japan gelegen, schijnt oorspronkelijk onafhankelijk geweest te zijn hij betaalde echter vanaf 1372 eerst tribuut aan China, later aan Japan Sedert het begin der 17e eeuw deed Japan souvereine rechten op d eilanden gelden. In weerwil daarvan meende Perry verstandig t doen eene afzonderlijke conventie met de Liu-Kiu-eilanden te sluiten welk voorbeeld Mr. Donker Cdrtius volgde, evenals Frankrfik. Al gevolmachtigde van ons land trad op de commandant van een onze oorlogsschepen. Wegens de gebleken afhankeHjkheid der eilandengroe vond men het hier te lande „oneigenaardig" de regeling te ratificeerei men achtte het voldoende aan het bestuur der eilandengroep mee t deelen, dat men geen bezwaren tegen de regeling had. (Zie voor d sluiting enz. de betreffende passages in Koloniale Verslagen uit di dagen, te vinden Handelingen Tweede Kamer 1861—'62 bijl. 496—49' 1862—'63 bijl. 604 en 1863—'64 bijl. 1442. De text is, voorzoover m bekend, en dan nog slechts in uittreksel, alleen te vinden in d Ned. Stcrt. van 2 October 1860 en de Javasche Courant van 28 Ju 1860 en kan, daar een zeer gewaardeerd onderzoek naar het origine* op de departementen van buitenlandsohe zaken, van koloniën en va marine vruchteloos bleek, hier niet worden afgedrukt. Sedert 1872 heei Japan de diplomatieke betrekkingen van den archipel behartigd; h« verklaarde in 1873 aan de Vereenigde Staten en aan Italië, dat d bovenbedoelde regelingen van kracht zouden blijven Czie reep. Hishid. M«. lfit en De Marmns. N. R. G. 2de série tome IV blz. 234). Was hiermee de handelsverdragen. beteekenis en samenhang. 75 verkrijgt, behoudt en verliest, om vervolgens te zien in welken vorm zich in het algemeen het verschijnsel der „opendeur-landen" in Japan heeft geopenbaard. Alleen uit dezen gezichtshoek bekeken kunnen de drie NederlandschJapansche handelsverdragen in hunne beteekenis en samenhang waarlijk begrepen worden. De litteratuur, die speciaal over „opendeur-landen" handelt, is niet rijk. Voorzoover wij weten is er slechts één schrijver die zich bepaald in de vragen, waartoe zij aanleiding geven, heeft verdiept. Het is Dr. S. Schilder, secretaris van het „Österreichisches Handelsmuseum" te Weenen, die in verschillende tijdschriftartikelen, en vooral in het achtste hoofdstuk van het eerste deel van zijn merkwaardig boek „Entwicklungsten denzen der Weltwirtschaft" *) uitvoerige beschouwingen aan het probleem der opendeur-landen heeft gewijd. Vooral voor de bijzonderheden willen wij dus naar zijn werk verwijzen; wegens het groote belang, dat de quaestie der opendeur-landen voor ons onderwerp heeft, en ook omdat wij in sommige opzichten ons niet geheel met Dr. Schildee's opvatting kunnen vereenigen, meenen wij hier enkele bladzijden Voor eene uiteenzetting in groote lijnen van het begrip en het wezen der „opendeur-landen" in het algemeen te moeten bestemmen. Daarna zal worden nagegaan, hoe het verschijnsel der „opendeur-landen" zich in Japan heeft geopenbaard, en in het bijzonder in hoeverre de handelsverdragen, die in deze afdeeling ter sprake komen daarbij eene rol hebben gespeeld. Wat is een opendeur-land? Zoo er één kunstterm duidelijk Wat is een is, dan is het deze. Hij wekt terstond de gedachte aan een opendenr-land? gebied, waar elkeen vrijelijk mag binnengaan, en — waarde *) Berlin 1912—1915. — Zie voor de bedoelde tijdschriftartikelen deel I van zijn werk blz. 278 noot 1. Jaaroverzichten over de lotgevallen van opendeur-landen van Dr. Schildbr's hand vindt men in „Weltwirtschaftliches Archiv" (Jena) Band I, Hl, VI, VIII en XTJI. 76 DB NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). voornaamste beweegreden die tot het bezoeken van vreemde landen brengt, het willen drijven van handel is — tegelijk die aan een land waar vreemde producten vrijelijk mogen worden binnengevoerd, niet belemmerd door drukkende invoerrechten. Vooral op dit laatste komt het aan. In de practijk is deze vrijheid niet geheel zonder beperking, doch zoolang een land lage invoerrechten heft met niet anders dan fiscale beteekenis, waardoor den buïtenlandschen voortbrengselen geen wezenlijke hinderpaal wordt in den weg gelegd, zou het „opendeur-land" kunnen worden genoemd. Wat het spraakgebruik echter als opendeur-landen beschouwt, zal dadelijk blijken. Hoe wordt een Wanneer men zich streng aan het begrip wil houden, I land ? °pendenr"moet men aannemen, dat een land op twee wijzen open- (1° door lands-deur"land kan worden. Vooreerst kan het dat door zijne wet). eenzijdige, ten allen tijde herroepelijke verklaring, in den modernen tijd meestal gegeven in den vorm van wetten: eene tariefwet waarbij de heffing van lage rechten wordt voorgeschreven, in verband met andere wettelijke bepalingen, welke aan vreemdelingen binnen zekere ruime grenzen vrijen toegang en verblijf veroorloven. Het belangrijkste land, waarvan op deze wijze de deuren zijn opengegaan, is Engeland, dat sedert het midden der vorige eeuw in dezen toestand verkeert; evenzoo zou men b.v. opendeur-landen kunnen noemen Denemarken, en Nederland met zijne koloniën; men pleegt dergelijke staten echter gewoonlijk met den naam „vrijhandelslanden" aan te duiden. De wetten die Nederland's deuren open hebben gezet zijn voornamelijk de wet van 1850 S. 47, waarbij de vlaggerechten werden afgeschaft, de tariefwet van 1862 S. 170 met de bijbehoorende algemeene maatregelen van bestuur, en de wet tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen van 1849 S. 39, die, althans tot aan den oorlog van 1914, altijd zeer vrijgevig is toegepast. — Behooren deze landen, wanneer men van 'het begrip uitgaat, zeker tot de opendeur-landen, het spraak- db handelsverdragen. beteekenis ën samenhang. 11 gebruik rekent daartoe, onlogisch als het dikwijls is, alleen die gebieden, welke op de andere manier het eigenaardig opendeur-karakter hebben verkregen, n.1. door verdrag. Er 2° door verdrag. zijn n.1. landen die bij verdrag hunne autonomie in zaken van handelspolitiek hebben verloren, door daarbij in een laag tarief van invoerrechten, benevens gunstige bepalingen omtrent het verblijf van vreemdelingen toe te stemmen. Hier zal het spraakgebruik worden gevolgd en zullen alleen de landen der 2e categorie opendeur-landen genoemd worden; met hen alleen zal verder in deze uiteenzetting rekening worden gehouden. Welke landen zijn in den loop der nieuwe geschiedenis Welke landen opendeur-landen geworden? Op het voetspoor van Dr. Schil- J^en^geïordeb willen wij onder hen eene oudere en eene jongere den? groep onderscheiden. Tot de oudere groep dan behooren onaf hankelijke staten a) oudere groep, buiten de zgn. Europeesche beschavingsgemeenschap, welke, hoewel binnen den kring der werkzaamheid van den westerschen handel gelegen, te krachtig waren, of in te gunstige omstandigheden verkeerden, om aan de kolonisatie-zucht van een of meerdere der Europeesche staten ten offer te vallen, doch tegelijk te weinig economisch ontwikkeld om op het behoud van hunne autonomie in zaken van handelspolitiek veel prijs te stellen, of althans bij het afstaan van handelsvoordeelen aan vreemdelingen reciprociteit te bedingen1). Zulke staten waren licht te bewegen om met de westersche „oudere broeders", die dat wenschten, verdragen te sluiten, waarbij zij. aan elk van hen, voor onbèpaalden tijd en zonder dat wederkeerigheid werd bedongen, recht op vrijen toegang verleenden. Het kenmerkende van deze oudere groep schuilt daarin, dat men hier één staat geplaatst ziet tegenover 1) Zie voor de reciprociteit in verdragen als maatstaf voor de gelijkwaardigheid der staten prol. Van Eysinoa's „Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813", 's-Gravenhage 1916, hoofdstuk II § 2, vooral blz. 88-89. 78 de nieuwe tijd (1858— heden). een aantal andere, die gelijk recht vroegen en verkregen, en daardoor tegenover het rechten gevende land staan als eene 'collectiviteit, die in onzen tijd in den term „treatypowers" zijne eigenaardige benaming heeft gevonden. Die collectiviteit werd, misschien tengevolge van een zeker wantrouwen der westersche staten jegens elkaar, meestal echter niet zoo sterk gevoeld, dat de gezamenlijke „treatypowers" met het „barbaarsche" land als wederparty één verdrag sloten; gewoonlijk ziet men bij de landen dezer oudere groep, dat élke westersche staat een afzonderlijk tractaat sluit; men krijgt aldus eene reeks van verdragen die, hetzü door overeenstemmenden inhoud, hetzij door meestbegunstigingsclausules *), voor alle „treaty-powers" hetzelfde recht scheppen. Het oudste voorbeeld hiervan is Turkije, dat reeds' in de 16e eeuw met name met Frankrijk en Engeland verdragen sloot, waarin de kooplieden dier staten onder zekere voorwaarden tot den handel in Turkije werden toegelaten en een zeer laag tarief van invoerrechten (3 % ad valorem) werd vastgesteld2). De onder Turksche opperheerschappij staande landen behoorden daarbij. — De 19e eeuw, met hare groote uitbreiding van het overzeesche handelsverkeer, als gevolg van de voortgaande industrialiseering der westersche staten, zag nieuwe opendeur-landen ontstaan op de aangegeven manier; wij noemen Annam, Birma, China, Japan, Madagaskar en Siam 3). Al de met deze landen gesloten verdragen bevatten geen opzeggingsclausule, waren ook niet voor een bepaalden tijd gesloten en niet of slechts in zeer geringe mate wederkeerig. *) Daarom moeten die verdragen steeds in verband met elkaar worden beschouwd, zie blz. 72. 2) Zie Gabb. Effendi Noradoünghian, Becueil d'actes interaationaux de Fempire Ottoman, Paris 1897- 1903, deel I. — Voor Nederland zie o. a. art. XVH en LX der capitulatie van 1612, Handelsverdragen van Nederland 1911 blz. 464 en 470. 3) Verschillende dezer landen zijn thans geen opendeur-landen meer. de handelsverdragen, beteekenis en samenhang. Wanneer bij de landen dezer oudere groep de opendeur eenmaal een voldongen feit is, komt de samenhoorigheid der westersche staten door hun collectief optreden- gewoonlijk duidehjker aan het licht Zoo zien wij in Japan in de eerste jaren na 1858 speciaal de vertegenwoordigers van Nederland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten herhaaldelijk tezamen beraadslagen en optreden1); de tariefconventie van 25 Juni 1866, waarover nader, was daarvan een der vruchten. — Voor China zij gewezen op het Pekingsch Protocol2), voor Marokko op de Acte van Algericas'), twee nadere regelingen over een reeds bestaande open deur, waarbij de gezamenlijke westersche staten als ééne verdragspartij optraden. Bij de oudere groep der opendeur-landen zien wij dus *>) jongere groep, steeds de verschillende westersche mogendheden tegen een derden, minder ontwikkelden staat optreden. Opendeurlanden der jongere groep ontstaan daarentegen door eene gemeenschappelijke daad dier mogendheden onder elkaar, waarbij zij aaneengrenzende gebieden waarover zij elk afzonderlijk gezag uitoefenen, of „niemandsland" waarbij zn' alle belang hebben, tot één groot opendeur-land maken. Vooral in midden-Afrika is dit duidelijk waar te nemen. In de vorige eeuw bestonden daar langs de kust reeds koloniën van verschillende staten, terwijl als zelfstandig rük tusschen 1881 en 1885 de Congo-staat ontstond. In het binnenland echter waren nog uitgestrekte gebieden, die, bij gebrek aan een eigen staatsbestaan, als het ware op inbezitneming door de westersche staten wachtten. Deze zouden daartoe ook volgaarne zijn overgegaan, ware het niet, dat de expansielust van elk hunner door die der andere werd beperkt. Er moést, om conflicten in de toe- 1) Zie b.v Hebtslet, Complete Collection etc. deel XII blz. 589 en 1149. 2) Handelsverdragen van Nederland 1911 blz. 96. 3) 1907 S 15. de handelsverdragen. beteekenis en samenhang. 81 van het land waar zij verblijven zijn onderworpen, maar in vele gevallen aan die van hun eigen consuls; en daarnaast hierin, dat zij niet in alle belastingen van het verblijfsland behoeven bij te dragen. Hier kunnen wij het niet geheel met Dr. Schilder eens zijn. Wat het verschijnsel van de exterritorialiteit der vreemdelingen betreft, let hijNo. i. teveel op één van de verschillende wijzen waarop deze tot uiting komt, n.1. in het instituut der consulaire rechtspraak, hij legt daar teveel den nadruk op, door het te verheffen tot kenmerk dat aan alle opendeur-landen eigen zou zijn; wil men een land opendeur-land noemen, zoo zegt hij, dan moet men o.a. eerst zien of het wel behoort tot die landen, die „in ihrer Gerichtsbarkeit Beschrankungen unterliegen" (blz. 278). Dit nu schijnt niet juist. Zelfs indien men, op den voet van het spraakgebruik, alleen landen, die door verdragen in hunne handelspolitische autonomie zijn beperkt, tot de opendeur-landen wil rekenen, moet men het vereischte van beperking in de rechtsmacht als conditio sine qua non voor het karakter van opendeur-landen laten vervallen. Immers stelt men dat vereischte wèl, dan zouden alle opendeur-landen van Schildeb's jongere groep geen opendeurlanden zijn; deze toch hebben öf in het geheel geen rechterlijke organisatie, zoodat zij daarin dus ook geenerlei beperkingen kunnen ondergaan (streken in de binnenlanden van Afrika), öf zij zijn kolonie van een westerschen staat, die daar dus zelf de rechtsmacht uitoefent *). O. i. komt Dr. Schildeb hier in tegenspraak met zichzelf. Het in de tweede plaats genoemde verschijnsel van belastingvrijdom behandelt Dr. Schilder niet dan zeer terloops. 1) Slechts in den Congo-staat heeft volgens dé verdragen consulaire rechtspraak bestaan (zie voor Nederland het verdrag van 1885 S. 75 art. 6), die echter tengevolge der rechterlijke organisatie aldaar als vervallen kan worden beschouwd (Von Liszt 11e uitg. 1918 blz. 181) en zelfs als zij nog bestond geen afdoend tegenargument zou opleveren. 6 de handelsverdragen. beteekenis en samenhang. 83 trokken landen, wanneer zij eenmaal economisch dichter bij West-Europa zijn komen te staan, te doen verlangen naar opheffing van de verdragen, welke hun fiscus beletten de vreemdelingen, met hunne, tegenover de eigen onderdanen relatief groote draagkracht, te belasten; bij de opzegging der capitulaties door Turkije is dit duidelijk gebleken, men vergelijke de pas genoemde nota. In de derde plaats zou men kunnen noemen het bestaan Post en bevan vreemde post-instellingen in sommige landen, waar desclierme ngenvreemdelingen exterritoriaal zijn, men vergelijke Andebsch, Die deutsche Post in der Türkei, in China und in Marokko, Berlin 1912. — Ten slotte dient vermeld het recht, aan vreemde staten toegekend, om „beschermelingen" te hebhen. Het opendeur-karakter van sommige landen der oudere Begrenzing van groep wordt hierdoor aanmerkelijk begrensd, dat niet hethet , °Pendeur" 6 r karakter van geheele land, doch slechts bepaalde plaatsen ervan voorg^^-g ian(ien den vreemden handel openstaan, gevolg van vroegere alge- der oudere groep heele sluiting van het land voor vreemdelingen. In Turkije,door bePerkinS - T- "._ van den vreem- dat overigens in zooveel opzichten het voorbeeld was voor den ^,^1 de opendeur-landen uit lateren tijd, ontbrak deze eigen- slechts enkele aardigheid, doordat het nooit zijn deuren voor den vreemden plaatsen, handel bad gesloten: reeds art. IV der capitulatie van Nederland van 1612 stelde vast, dat „alle de gene, die de „Geünieerde Nederlantsche Provintien onderworpen syn, ende „alle de Coopluyden van de voorsz. plaetse, mogen gaen, „ende komen in alle steden van myn (d.i. des Sultans) Ryck" *). Wel waren daarentegen, als naspel van vroegere ontoegankelijkheid, de vreemdelingen voorheen in Japan in hun verblijf tot enkele plaatsen beperkt, en zijn zij het nog in China, en, hoewel in mindere mate, in Siam. Thans worde nagegaan, hoe een gebied het karakter van Verlies van opendeur-land verliest. Allereerst zij vastgesteld, dat dit,tet karakter vaaa opendeur-land. 1) Handelsverdragen van Nederland 1911, blz. 462; Handelingen Tweede Kamer 1869—70 bfll. blz. 1886». 8i DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). dragen met bijna alle westersche staten van beteekenis, waarbij de eeuwenoude afsluiting van het land gedeeltelijk werd opgeheven, blijkens de openstelling van enkele met name genoemde plaatsen voor de vreemdelingen. Deze verdragen werden gekenmerkt door het volgende :• 1°. Zij waren slechts in zeer geringe mate wederkeerig. 2°. Zij waren voor onbepaalden tijd gesloten en onopzegbaar (wel was in art. 10 van ons tractaat herzieningsmogelijkheid geopend). 3°. Er werd een laag tarief van in- en uitvoerrechten bij vastgelegd. 4°. De onderdanen der verdragstaten werden exterritoriaal. De kenmerken onder 1°, 2° en 3° treft men, zooals hierboven werd in het licht gesteld, bij elk opendeur-lahd aan; dat onder 4° gelijk gezegd niet bij alle. Op te merken valt nog, dat eene vreemde post in Japan niet schijnt te hebben bestaan; ook het instituut der beschermelingen, zooals men dat b.v. in Turkije vindt, heb ik er niet aangetroffen. De verdragen, welke Japan tot opendeur-land maakten, waren de volgende: in 1858 met de Vereenigde Staten, Nederland, Engeland, Rusland en Frankrijk; in 1860 met Portugal; in 1861 met Pruisen; in 1862 met Denemarken; in 1864 met Zwitserland; in 1866 met België en Italië; in 1868 met Zweden-Noorwetren en Snanie: in 1869 met den Noordduitschen Bond en OostenrijkHongarije;in 1871 met Hawaï en China; in 1873 met Peru % 1) Tétot's tractatenklapper geeft geen volledige opsomming, evenmin de Index op De Martens' verzameling.. DE HANDELSVERDRAGEN. BETEEKENIS EN SAMENHANG 91 Cngelsch-Japansche bondgenootschap, voor het eerst m 1902 ot stand gekomen. Als tegenprestatie voor de terugerlanging ijner handelspolitieke vrijheid in de toekomst, de opheffing Ier exterritorialiteit en een verdrag meer op voet van wederkerigheid moest Japan voor den geldigheidsduur van het n 1894 gesloten ^verdrag, dat na twaalf jaren, te rekenen ,ran af de op 17 Juli 1899 bepaalde inwerkingtreding, dus «gen 17 Juli 1911 zou kunnen eindigen, toestaan: de >penstelling van het geheele land, en een in het tractaat vastgelegd vrij laag tarief van invoerrechten, dat vrijwel alle westersche invoerartikelen omvatte *). Eerst Engeland's voorgaan deed, misschien nog meer dan Andere verie Japansche successen in den oorlog, dien het opkomende a™gstaten vo Land in 1894—'95 met China voerde, de andere staten der wereld weldra volgen. Tusschen 1894 en 1897 sloten de volgende oude verdragstaten nieuwe tractaten, ongeveer gelijk aan het Engelsche van 1894: in 1894 de Vereenigde Staten en Italië; in 1895 Peru, Rusland en Denemarken; in 1896 Duitschland, Zweden-Noorwegen, België, Frankrijk, Nederland en Zwitserland; in 1897 Spanje, Portugal en Oostenrijk-Hongarije. Behalve met deze oude „treaty-powers" sloot Japan in die jaren nog tractaten met Brazilië (1895), Chiü (1897), Argentinië (1898) èn Griekenland (1899) 2). Al deze verdragen illustreeren duidelijk hetgeen hierboven bij de algemeene beschouwingen over opendeur-landen is gezegd. Zij verschaften Japan nog geen volledige vrijheid op het stuk van handelspolitiek, maar het uitzicht om deze 1) Welke richting Japan uit wilde, wanneer het eenmaal vrijgelaten zou worden, toonde het autonome tarief van 1899, dat een uitgesproken protecöonnisttseh karakter had, nog geaccentueerd door wfltigingen, in 1901 en 1904 erin aangebracht (Hishim. blz. 269). 2) Deze jaartallen zijn ontleend aan eene uitgave van het Japansche ministerie van buitenlandsche zaken, getiteld: „Traités et conventions „entre 1'empire du Japon et les puissances étrangères," Tokyo 1908. [12 DE NIEUWE TIJD (1858—HEDEN). e ongunstig is, niet zal kunnen worden geweigerd'). Zoo ligt dan de conclusie voor de hand, dat Japan, met »en beroep op de billijkheid, van de verplichtingen die uit le tusschen 1858 en 1873 gesloten tractatenreeks voortvloeiden behoorde te worden ontslagen. Dat is dan ook na ang onderhandelen, dus op den weg van vriendschappelijk •verleg, geschied, vergel. blz. 89 — 91, en blz. 147—153. Wij hebben gemeend dit punt eenigszins uitvoerig, hoevel niet met die volledigheid, welke bij eene afzonderlijke rerhandeling uitsluitend over en om de quaestie zelf zou tassen, te moeten bespreken. Immers (om op volkenrechehjk terrein te blijven), dikwijls wanneer een niet, of niet poedig, opzegbaar tractaat een van beide partijen drukt, >ogen schrijvers met een beroep op de clausula rebus sic tantibus haar recht tot zelfbevrijding van den knellenden •and vast te stellen. Niet voor het laatst is in de eindaren der vorige eeuw bij de Japansche tractaten een beoep gedaan op de dwaalleer van het stilzwijgend voor- ucuuuu. vu», jia ub opzegging uer capituiaues uoor lurKJje in 1914 heeft deze juridische hydra het hoofd weder opgestoken. In zijn boek „Die Kapitulationen", in 1916 te Berlijn verschenen, verdedigt Dr. W. Bein deze opzegging door eene verreikende toepassing te bepleiten van de clausula rebus sic stantibus. Na wat hiervoor is opgemerkt, behoeft nauwelijks meer te worden gezegd, dat eene rechtvaardiging van Turkije's eenzijdige handelwijze ons ook daarmee geenszins geleverd dunkt. Wat de conventie van 1866 betreft, deze was wat haar werkingsduur aangaat afhankelijk van het eerste handelsverdrag, omdat zij eene wn'ziging beteekende in den inhoud, van dat verdrag. Te haren opzichte kan dus verwezen worden naar het bovenstaande aangaande het oorspronkelijke tractaat. *) Zie ook het gezegde op blz. 86. TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1896) 285 The subjects of each of the Contracting Parties shall enjo in the dominions and possessions of the other entire liberty < conscience, and, subject to the laws, ordinances and regulation shall enjoy the right of private or public exercise of their worshi] and also the right of burying their respective countrymen accordin to their religious customs, in such suitable and convenient plac< as may be established and maintained for that purpose. They shall not be compelled, under any pretext whatsoeve to pay any charges or taxes other or higher than those thi are, or may be, paid by native subjects, or subjects or citizer of the most favoured foreign nation. The subjects of either of the Contracting Parties residing i the dominions and possessions of the other shall be exempte from all compulsory military service whatsoever, whether in tl army, navy, national guard, or militia; from all contributioi imposed in lieu of personal service; and from all forced loar or military exactions or contributions. Article II. There shall be reciprocal freedom of commerce and navigatie between the dominions and possessions of the two High Coi tracting Parties The subjects of each öf the High Contracting Parties ma trade in any part of the dominions and possessions of the othi by wholesale or retail in all kinds of produce, manufacture and merchandise of lawful commerce, either in person or b agents, singly, or in partnership with foreigners or native subject and they may there own or hire and occupy houses, manufactorie warehouses, shops and premises which may be necessary for ther and lease land for residential and commercial purposes, conformir themselves to the laws, police and customs regulations of tl country like native subjects. They shall have liberty freely to come with their ships ar cargoes to all places, ports and rivers in the dominions ar possessions of the other which are or may be opened to foreij commerce, and shall enjoy, respectively, the same treatment i matters of commerce and navigation as native subjects, or subjec or citizens of the most favoured foreign nation, without havir to pay taxes, imposts, or duties, of whatever nature or und whatever denomination. levied in the name or for the profitt 86 BIJLAGE VIII. ndividuals, corporations, or establishments of any kind, other >r greater than those paid by native subjects, or subjects or itizens of the most favoured foreign nation. It is, however, understood that the stipulations cóntained n this and the preceding article do not in any way affect the pecial laws, ordinances and regulations with regard to trade, >olice and public security in force or which may hereafter be nacted in each of the two countries and applicable to all oreigners in general. Article III. The dwellings, manufactories, wareho'uses and shops of the ubjects of each of the High Contracting Parties in the dominions (ad possessions of the other, and all premises appertaining hereto, destined for purposes of residence or commerce, shall >e respected. It shall not be allowable to proceed to make a search of, or a lomiciliary visit to such dwellings and premises, or to examine ir inspect books, papers, or accounts, except under the conlitions and with the forms prescribed by the laws, ordinances md regulations for subjects of the country. Article IV. No other or high er duties shall be imposed on the importaion into the dominions and possessions of Her Majesty the iueen of the Netherlands of any article, the produce or manuacture of the dominions and possessions of His Majesty the Cmperor of Japan, from whatever place arriving; and no other ir higher duties shall be imposed on the importation into the lominions and possessions of His Majesty the Emperor of Japan >f any article, the produce or manufacture of the dominions >r manuiacturea in any otner ioreign country; nor snall any jrohibition be maintained or imposed on the importation of any irticle, thé produce or manufacture of the dominions and. posessions of either of the High Contracting Parties, into the lominions and possessions of the other, from whatever place irriving, which shall not equally extend to the importation of he like article, being the produce or manufacture of any other innr un nnminmt a » -om 11 QQl 287 This last provision is not applicable to the sanitary and othe: prohibitions occasioned by the necessity of protecting the safetj of persons, or of cattle, or of plants useful to agriculture. Article V. No other or higher duties or charges shall be imposed in th< dominions and possesions of either Of the High Contractin' Parties on the exportation of any article to the dominions anc possessions of the other than such as are, or may be, payabh on the exportation of the like article to any other foreign country which shall not equally extend to the exportation of the like article to any other foreign country. Article VI. The subjects of each of the High Contracting Parties shall enjoy in the dominions and possessions of the other exemption from all transit duties, and a perfect equality of treatment with native subjects in all that relates to warehousing, bounties, facilities and drawbacks '). Article VH. All articles which are or may be legally imported into the ports of the dominions and possessions of His Majesty the Emperor of Japan in Japanese vessels may likewise be imported into those ports in Netherland vessels, without being liable to any other or higher duties or charges of whatever denomination than if such articles were imported in Japanese vessels, and reciprocally, all articles which are or may be legally imported ue imporieu mio mose pons in japanese vesseis, wiinout Deing Liable to any other or higher duties or charges of whatever denomination than if such articles were imported in Netherland *) „Daar een soortgelijk voorschrift reeds voorkomt in art. 26 „van ons verdrag met Pruisen en de verdere staten van het „Duitsche Tolverbond van 31 December 1851 {Staatsblad 1852 n°. 104) 288 BIJLAGE VIII. vessels. Such reciprocal equality of treatment shall take effect without distintion, whether such articles come directiy from the place of origin or from any other place. In the same manner there shall be perfect equality of treatment in regard to exportation, so that the same export-duties shall be paid and the same bounties and drawbacks allowed^ in the dominions or possessions of either of the High Contracting Parties on the exportation of any article which is or may be legally exported therefrom, whether such exportation shall take place in Netherland or in Japanese vessels, and whatever may be the place of destination, whether a port of either of the Contracting Parties or of any third Power. Article VHI. No duties of tonnage, harbour, pilotage, lighthouse, quarantine or other similar or corresponding duties of whatever nature or under whatever denomination, levied in the name or for the pront of the Government, public corporations, functionaries, private individuals, corporations or establishments of any kind, shall be imposed in the ports of the dominions and possessions of either country upon the vessels of the other country, which nhflll not mnn.11 v anrl nnder the same conditions be imnosed in apply reciprocaUy to the respective vessels, from whatever port or place they may arrivé, and whatever may be their place of destination. Article IX. In .all that regards the stationing, loading and unloading of vessels in the ports, basins, docks, roadsteads, harbours, or rivers of the dominions and possessions of the two countries, no privilege shall be granted to national vessels which shall not be equally granted to vessels of the other country; the intention of the High Contracting Parties being that in this respect also the respective vessels shall be treated on the footing of perfect equality. Article X. The coasting trade of both the High Contracting Parties is excented from the provisions of the present Treaty, and shall TRACTAAT VAN HAKÖEt BN SCHEEPVAART (1896) 289 of the Netherlands and of Japan respectively. It is, however, understood that Japanese subjects in the dominions and possessions of Her Majesty the Queen of the Netherlands, and Netherland subjects in the dominions and possessions of His Majesty the Emperor of Japan, shall enjoy in this respect the rights which are or may be granted under such laws, ordinances and regulations to the subjects or citizens of any other foreign country. A Japanese vessel laden in a foreign oountry with cargo destined for two or more ports in the dominions and possessions of Her Majesty the Queen of the Netherlands, and a Netherland vessel laden in a foreign country with cargo destined for two or more ports in the dominions and possessions of His Majesty the Emperor of Japan, may discharge a portion of her cargo at one port, and continue her voyage to the other port or ports of destination where foreign trade is permitted, for the purpose of landing the remainder of her original cargo there, subject always to the laws and custom-house regulations of the two countries. The Japanese Government, however, agree to allow Netherland vessels to continue, as heretofore, for the period of the duration of the present Treaty, to carry cargo between the existing open ports of the Empire, excepting to or fróm the ports of Osaka, Niigata and Ebisu-minato. Article XI. Any ship-of-war or merchant-vessel of either of the High Contracting Parties which may be compelled by stress of weather, or by reason of any other distress, to take shelter in a port of the other, shall be at liberty to refit therein, to procure all necessary supplies, and to put to sea again, without paying any dues other than such as would be payable by national vessels. In case, however, the master of a merchant-vessel should be under the necessity of disposing of a part of his cargo in order to defray the expenses, he 'shall be bound to conform to the regulations and tariffs of the place to which he may have come l). l) ln het voorloopig verslag der Tweede Kamer werd gevraagd, „of deze bepaling in geval van een oorlog tusschen Japan en eene „andere mogenheid ons zou beletten tot inachtneming onzer „neutraliteit onze havens in Nederlandsch-Indië geheel of gedeeltelijk voor Japansche oorlogsschepen te sluiten en te ver- Article XI. Any ship-of-war or merchant-vessel of either of the Hig Contracting Parties which may be compelled by stress of weathe or by reason of any other distress, to take shelter in a port < the other, shall be at liberty to refit therein, to procure a necessary supplies, and to put to sea again, without paying an dues other than such as would be payable by national vessel In case, however, the master of a merchant-vessel should l under the necessity of disposing of a part of his cargo in ordi to defray the expenses, he 'shall be bound to conform to tl regulations and tariffs of the place to which he may have come l *) In het voorloopig verslag der Tweede Kamer werd gevraagi „of deze bepaling in geval van een oorlog tusschen Japan en eer „andere mogenheid ons zou beletten tot inachtneming onz< „neutraliteit onze havens in Nederlandsch-Indië geheel of g< 90 BIJLAGE Vilt. If any ship-of-war or merchant-vessel of one of the Contracing Parties should run aground or be wrecked upon the coasts f the other, the local authorities shall inform the Consulreneral, Consul, Vice-Consul or Consular-Agent of the district f the occurrence, or if there be no such Consular officer, they hall inform the Consul-General, Consul, Vice-Consul or Consularigent of the nearest district. All proceedings relative to the salvage of Japanese vessels rrecked or cast on shore in the territorial waters of Her Majesty he Queen of the Netherlands shall take place in accordance rith the laws, ordinances and regulations of the Netherlands, nd reciprocally all measures. of salvage relative to Netherland essels wrecked or cast on shore in the territorial waters of His lajesty the Emperor of Japan, shall take place in accordance rith the laws, ordinances and regulations of Japan. Such stranded or wrecked schip or vessel, and all parts theref, and all furnitures and appurtenances belonging thereunto, nd all goods and merchandise saved therefrom, including those rhich may have been cast into the sea, or the proceeds thereof, F sold, as well as all papers found on board such stranded or rrecked ship or vessel, shall be givenup to the owners, master r their agents, when claimed by them. If such owners, master r agents are not on the spot, the same shall be delivered to de respective Consuls-General, Consuls, Vice-Consula or ConsularLgents upon being claimed by them within the period fixed by be laws of the country, and such Consular officers, owners, laster or agents shall pay only the expenses incurred in the reservation of the property, together with the salvase or other xpenses which would have been payable in the case of a wreek f a national vessel The goods and merchandise saved from the wreek shall be bieden dat zij als havens van ravitaillement door Japansche oorlogsschepen gebruikt worden". De regeering antwoordde dat de bedoeling van het eerste lid van art. 11 eenvoudig is geweest te stipuleeren, dat wanneer een schip van een der partijen door stormweder of door anderen tegenspoed genoodzaakt mocht worden in een haven der andere partij beschutting te zoeken, zulk een schip dan aan geen andere heffing zal "zün onderworpen als een nationaal schip, eene bepaling dus uitsluitend van fiscalen aard, welke met de handhaving onzer onzijdigheid in o-fivfll van nnrW niets heeft uit te staan" (memorie van TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1896), 291 exempt from all the duties of the customs unless cleared for consumption, in which case they shall pay the ordinary duties. When a ship or vessel belonging to the subjects of one oj the Contracting Parties is stranded or wrecked in the dominions and possessions of the other, the respective Consuïs-General, Consuls, Vice-Consuls and Consular-Agents shall be authorized, in case the owner or master, or other agent of him is not present, to lend their official assistance in order to afford the necessary assistance to the subjects of the respective States. The same rule shall apply in case the owner, master, or other agent is present, but requires such assistance to be given. Article XII. .. All vessels which, accoTding to Japanese law, are to be deemed Japanese vessels, and all vessels which, according to Netherland law, are to be deemed Netherland vessels, shall, for the purposes of this Treaty, be deemed Japanese and Netherland vessels respectively. Article XDX The Consuls-General, Consuls, Vice-Consuls, and Consular Agents of each of the Contracting Parties, residing in the dominions and possessions of the other, shall receive from the local authorities such assistance as can by law be given to them for the recovery of deserters from the vessels of their respective countries. It is understood that this stipulation shall not apply to the subjects of the country where the desertion takes place. Article XIV. The High Contracting Parties agree that, in all that concerns commerce, industry and navigation, any privilege, favour or immunity which either Contracting Party has actuaüy granted, or may hereafter grant, to the Government, subjects, citizens, ships or merchandise of any other State shall be extended immediately and unconditionally to the Government, subjects, shiüs or merchandise of the other Contrantincr Varktr- it ho'no 292 BIJLAGE VIÏI. country shall be placed, in all respects, by the other on the footing of the most favoured foreign nation'). Article XV. Each of the High Contracting Parties may appoint ConsulsGeneral, Consuls, Vice-Consuls and Consular-Agents in all the ports, cities and places of the other, except in those were it may not be convenient to recognize such officers. This exception, however, shall not be made in regard to one jf the Contracting Parties without being made likewise in regard to every other Power. The Consuls-General, Consuls, Vice-Consuls and ConsularAgents may, exercise all functions, and shall, under the same jonditions, enjoy all privileges, exemptions and immunities ivhich are, or may hereafter be, granted to Consular officers of he most favoured foreign nation.' Article XVI. The subjects of each of the High Contracting Parties shall inder the same conditions enjoy in the dominions and possessions >f the other the protection accorded to native subjects or subects or citizens of the most favoured foreign nation in regard o patents, trade-marks and designs, upon fulfilment of the fornalities prescribed by law. Article XVII. The stipulations of the present Treaty shall be applicable, *) »Op verlangen der Nederlandsche Regeering is het artikel ,zoo ruim mogelijk geredigeerd, zoodat niet alleen, gelijk in de ,verdragen met Groot-Britannië (art. 15), het Duitsche Rijk ,(art. 16) en de Vereenigde Staten van Amerika (art. 14) voor ,alles wat handel en scheepvaart betreft, maar ook voor hetgeen ,op de nijverheid betrekking heeft, de meest voordeelige behandeling ,is bedongen. „Practisch is dit niet van gewicht ontbloot. Waar bijvoorbeeld ,in art. 3 van het Japansch-Duitsch verdrag is overeengekomen, ,dat dé Duitsche onderdanen in Japan voor industriëele doeleinden ,bedoelde bepaling op datzelfde recht aanspraak mogen maken, ,al wordt hun in art. 3, 2de lid dat in deze overeenstemt met art. 3 ,van het Britsch-Japansch verdrag, enkel het recht geschonken ,om land te huren „for residential and commercial purposes" Memorie van toelichting). Ï94 BIJLAGE VIII. by Netherland Courts in Japan, and all the exceptional privileges, exemptions and immunities then enjoyed by Netherland subjects as a part of or appurtenant to such j urisdiction, shall absolutely Bnd without notice cease and determine, and thereafter all such jurisdiction shall be assumed and exercised by Japanese Courts. Article XTX. The present Treaty shall not take effect until the sixteenth day of the seventh month of the thirty second year of Meiji, corresponding to the sixteenth July one thousand eight hundred and ninety nine. It shall come into force one year after His Imperial Japanese Majesty's Government shall have given notice to the Government of Her Majesty the Queen of the Netherlands of its wish to have the same brought into operation. Such notice may be given at any time after the sixteenth day of the seventh month of the thirty-first year of Meiji, corresponding to the sixteenth July one thousand eight hundred and ninety eight. The Treaty shall remain in force for the period of twelve years from the date it goes into operation. Either High Contracting Party shall have the right, at any time after eleven years shall have elapsed from the date this Treaty takes effect, to give notice to the other of its intention to terminate the same, and at the expiration of twelve months after such notice is given, this Treaty shall wholly cease and determine. Aritcle XX. The present Treaty shall be ratified by the High Contracting Parties and the ratifications thereof shall be exchanged at Tokio within twelve months after its signature as soon as the formalities required in each country shall have been fulfilled. It witness whereof the respective Plenipotentiaries have signed the same and have affixed thereto the seal of their arms. Done at the Hague, in duplicate, this eighth day of the ninth month of the 29th year of Meiji corresponding to the eighth day of September of the eighteen hundred and ninety sixth year of the Christian era. (L.S.) (signed) J. Röell. (LtS.) ( „ ) van deb SlEYDEN. (L.S.) ( „ ) Spbengeb van Eyk. (L.S.) (signed) Akabane Shibo. (L.S.) ( „ ) Bebgsma. (L.S,) ( „ ) van deb kaay. TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1896), 295 PROTOCOL. The Government of Her Majesty the Queen of the Netherland and the Government of His Majesty the Emperor of Japan deeming it advisable in the interests of both countries to regulat certain special rnatters of mutual concern, apart from the Treatj of Commerce and Navigation signed this day, have, througl their respective Plenipotentiaries, agreed upon 'the followin; stipulations: 1. It is agreed by the Contracting Parties, that one monti after the exchange of the ratifications of the Treaty of Commerci and Navigation signed this day, the import-tariff now in operatioi in Japan in respect of goods and merchandise imported int< Japan by the subjects of Her Majesty the Queen of the Nether lands, shall cease to be binding. From the same date the genera statutory tariff of Japan for the time being in force shall subject to the provisions of article IX of the Treaty of thi 10th of the 7,h month of the 5,h year of Ansei corresponding to the 18*h August 1858 at present subsisting between theCon tracting Parties, as long as the said Treaty remains in force, anc thereafter, subject to the provisions of articles IV and XIV of th< Treaty signed this day, be applicable to the goods and mer chandise, being the growth, produce of manufacture of the dominions and possessions of Her Royal Netherland Majestj upon importation into Japan. But nothing contained in thii Protocol shall be held to limit or qualify the right of the Japanese Government to restrict or to prohibit the importation of adul terated drugs, medicines, food or beverages; indecent or obscene prints, paintings, books, cards, lithographic or other engravings photographs, or any other indecent or obscene articles; articiei in violation of patent, trade-mark or copyright laws of Japan or any other article which for sanitary reasons or in view o: public security or morals might offer any danger. / In all other respects the stipulations of the existing Treatiei and Conventions shall be maintained unconditionaïïy until the time when the Treaty of Commerce and Navigation signed thif day comes into force. 2. The Japanese Government, pending the opening of the country to Netherland subjects, agree to extend the existing 296 BIJLAGE VHI. on the production of a certificate of recommendation from the Netherland Representative in Tokio, or from any of Her Majesty's Consuls at the open ports in Japan, to obtain upon application passports available for any part of the country, and for any period not exceeding twelve months, from the Imperia! Japanese Foreign Office in Tokio, or from the chief authorities in the Prefecture in which an open port is situated; it being understood that the existing rules and regulations governing Netherland subjects who visit the interior of the Empire are to be maintained. 3. The Netherland Government, so far as they are concemed, give their consent to the following arrangements: The several foreign settlements in Japan shall be incorporated with the respective Japanese communes, and shall thenceforth form part of the general municipal system of Japan. The competent Japanese authorities shall thereupon, assume all municipal obligations and duties in respect thereof, and the common funds and property, if any, belonging to such Settlements, shall at the same time be transferred to the said Japanese authorities. When such incorporation takes place, the existing leases in perpetuity, under whieh property is now held in the said Settlements, shall be confirmed, and no conditions whatsoever other than those contained in such existing leases shall be imposed in respect of such property. It is, however, understood that the Consular authorities, mentioned in the same, are in all cases to be replaced by the Japanese authorities. All lands Which may previously have been granted by the Japanese Government free of rent for the public purposes of the said settlements shall, subject to thè right of eminent domain, be permanently reserved free of all taxes and charges for the public purposes, for which they were originally set apart. It is, however, understood that if on any of these points more favorable conditions are granted to any other foreign nation, those conditions shall without further stipulation be equally applicable to Netherland subjects. 4. It is understood, that although with the entering into full operation of the treaty of commerce and navigation signed this day the jurisdiction now exercised by Netherland judicia tractaat van handel en scheepvaart (1896). 297 authorities in Japan comes to an end, still in respect of all those affairs, that are actually pending at the time the treaty takes full effect, the said jurisdiction shall continue to be exercised until the final decision of such affairs. 5. The undersigned Plenipotentiaries have agreed that this Protocol shall be submitted to the two High Contracting Parties at the same time as the Treaty of Commerce and Navigation signed this day, and that when the said Treaty is ratified, the agreements contained in the Protocol shall also equally be considered as approved, without the necessity of a fufther formal ratification. It is also agreed that this Protocol shall terminate at the same time the said Treaty ceases to be binding. In witness whereof the respective Plenipotentaries have signed the same and have affixed thereto the seal of their arms. Done at the Hague, in duplicate, this eighth day of the ninth month of the 29th year of Meiji corresponding to the eighth day of September of the eighteen hundred and ninety sixth year of the Christian era. (L. S.) (signed) J. Röell. (L. S.) ( „ ) van der sleyden. (L. S.) ( „ ) Sprenger van Eyk. (L. S.) (signed) Akabané Shtro. (L.S.) ( „ ) Bergsma. (L. S.) ( „ ) van der kaay. The undersigned, His Imperial Japanese Majesty's Minister Resident at the Hague, in virtue of special authorisatjon from His Imperal Japanese Majesty's Government, has the honour to announce to Her Royal Netherland Majesty's Minister for Foreign Affairs, that the Imperial Japanese Government, recognizing the advantage of having the Codes of the Empire which have already been promulgated in actual operation when the Treaty stipulations at present subsisting between the Government of Japan and that of the Netherlands cease to be binding, engage 298 BIJLAGE VIII. irticle XIX of the Treaty of Commerce and Navigation, signed this day, until those portions of said Codes which are now in ibeyance, are brought into actual force. The undersigned avails himself of this opportunity to renew to His Excellency the assurance of his high consideration. Japanese Legation, the Hague the eighth Septr. 1896. (L.S.) (signed) AKABANÉ SHIRO. bijlage ix. 299 BIJLAGE IX. Consulaire Conventie tusschen Nederland en Japan met betrekking tot de Nederlandsche bezittingen en koloniën, op 27 April 1908 te 's-Gravenhage gesloten. Sa Majesté la Reine des Pays-Bas et Sa Majesté l'Empereur du Japon, jugeant qu'il est désirable qu'indépendamment du Traité de Commerce et de Navigation entre les Pays-Bas et le Japon, une convention spéciale determine les droits, devoirs, pouvoirs, privileges, exemptions et immunités des fonctionnairés consulaires japonais dans les possessions ou colonies des PaysBas, ont nommé, afin de conclure la dite convention, pour Leurs Plénipotentiaires, savoir: Sa Majesté la Reine des Pays-Bas: le Jonkheer R. de Mabees van Swtndeben, Chevalier de Son ordre du Lion Néerlandais, etc., etc., Son Ministre des Affaires Etrangères, et Sa Majesté l'Empereur du Japon: Sato Almabo, Jushii, décoré de la 2e classe de 1'Ordre Impérial du Soleil Levant, etc., etc., Son Envoyé Extraordinaire et Ministre Plénipotentiaire a La Haye; lesquels, après s'être communiqués réciproquement leurs pleins pouvoirs, trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivants: Article premier. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires du Japon seront admis dans tous les ports des possessions d'outre-mer Ou colonies des Pays-Bas oü résident ou résideront des agents de la même catégorie de toute autre nation étrangère. Article 2. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires du Japon seront considérés comme des agents commerciaux, protecteurs du commerce de leurs nationaux dans leur arrondissement consulaire. Rs résideront dans les ports des possessions d'outre-mer ou colonies des Pays-Bas indiqués dans leur commission et seront soumis aux lois tant civiles que pénales de ces possessions ou 302 BIJLAGE IX. voyager ou s'établir dans les possessions ou colonies, et ne porte aucun préjudice & 1'exercice du droit que possède le Gouvernement de la possession ou colonie, d'y interdire le séjour ou d'en ordonner 1'éloignement de tout individu muni d'un passeport. Article 9. Toutes les opérations relatives au sauvetage des navires japonais nauTragés sur les cötes d'une des possessions ou colonies des Pays-Bas seront dirigées par les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls ou Agents Consulaires du Japon. L'intervention des autorités locales aura seulement lieu pour maintenir 1'ordre, garantir les intéréts des sauveteurs, s'ils sont étrangers aux équipages naufragés, et assurer 1'exécution des dispositions a observer pour 1'entrée et la sortie des marchandises sauvées. Sin 1'absence et jusqu'a 1'arrivée des Consuls-Généraux, Consuls, Vioe-Consuls ou Agents Consulaires, les autorités locales devront d'ailleurs prendre toutes les mesures nécessaires pour la protection des individus et la conservation des effets naufragés. H est de plus convenu que les marchandises sauvées ne seront tenues a aucun droit de douane a moins qu'elles ne soient admises & la consommation intérieure. Article 10. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires peuvent requérir 1'assistance des autorités locales pour i uirauMuu, ia ucvcuuuu ct i ciiipiiBuuueiueiit: uce uestuleurs des navires Japonais, marchands ou de guerre. A eet effet, ils adresseront par écrit aux autorités compétentes la demande de ces déserteurs, et si la preuve est rapportée par les régistres du navire, les röles d'équipage ou par tout autre document authentique, que les hommes réclamés faisaient partie de 1'équipage, la remise des déserteurs ne pourra leur être refusée, a moins que 1'individu dont il s'agit ne soit sujet Neerlandais. Les autorités locales seront tenues d'exercer toute leur autorité pour faire arrêter les déserteurs. Après leur arrestation, ceux-ci seront mis a la disposition des dits fonctionnaires consulaires et pourront être détenus a la réquisition et aux frais de ceux qui les réclament, pour être ensuite renvoyés a bord des navires auxquels ils appartiennent, ou d'un autre navire de la même nation. Néanmoins, si ces déserteurs ne sont pas CONSULAIRE CONVENTIE VOOR DE NEDERL. KOLONIËN (1908). 803 renvoyés dans les qnatre mois è, partir du jour de leur arrestation, ils seront mis en liberté et ne pourront plus être arrêtés du même chef. U est entendu, toutefois, que la remise du déserteur qui aurait commis quelque crime, délit ou contravention sera renvoyée jusqu'a ce que le tribunal des possessions, des colonies ou de la mère-patrie, saisi de 1'affaire, ait rendu la sentenoe et que celle-ci ait été exécutée. Article 11. A moins de stipulations contraires entre les armateurs, chargeurs et assureurs, toutes avaries essuyées a la mer par les navires japonais, soit qu'ils abordent volontairement au port, soit qu'ils se trouvent en relache forcée, seront réglées par les, Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls ou Agents Consulaires du Japon. Si, cependant, le fbnctionnaire consulaire a quelque intérêt dans le navire ou la cargaison, ou s"il en est agent ou si des sujets des Pays-Bas ou des sujets ou citoyens d'une tiercé nation se trouvaient intéressés dans les dites avaries et que les parties ne pussent s'entendre a 1'amiable, le Tecours a 1'autorité locale compétente serait de droit. Article 12. Lorsqu'un sujet japonais vienl a décéder dans l|es possessions ou dans les colonies des Pays-Bas sans héritiers ni exécuteurs testamen taires connus, les autorités néeriandaises chargées d'après les lois ou ordonnances de la possession ou de la colonie de 1'administration de la succession, en donneront immédiatement avis aux fonctionnaires consulaires du Japon afin'de transmettre aux intéressés les informations nécessaires; ceux-ci, de leur eöté, devront donner les mêmes informations aux dites autorités lorsqu'ils seront informés les premiers. L'autorité locale compétente complétera le dit avis par la remise d'une expédition, en due forme et sans frais, de 1'acte de décès. Article 13. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires du Japon auront le droit de recevoir, dans leurs chancelleries, dans leur demeure privée, dans celle des sujets CONSULAIRE CONVENTIE VOOR DE NEDERL. KOLONIËN (1908) 305 en tant qu'au Japon le même privilège est accordé aux Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires des Pays-Bas. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires, sujets des Pays-Bas, mais auxquels il a été accordé d'exercer des fonctions consulaires, conférées par le Gouvernement Japonais, sont obligés d'acquitter toutes les impositions ou contributions de quelque nature qu'elles puissent être. Article 16. Les Consuls-Généraux, Consuls, Vice-Consuls et Agents Consulaires, de même que les Elèves-Consuls, les Chanceliers et les Secrétaires du Japon jouiront de tous les autres pouvoirs, privileges, exemptions et immunités dans les possessions ou colonies des Pays-Bas, qui sont ou seront accordés par la suite aux agents du même rang de la nation la plus favorisée. Article 17. La présente Convention est conclue pour un terme de cinq ans, et sera mise en vigueur a partir du dixième jour après Péchange des ratifications, lequel aura lieu a Tokio dans le délai de quatre mois après la signature de la Convention ou plus tót si faire se peut. A moins qu'une des deux Hautes Parties contractantes n'ait notifié a 1'autre, au moins un an avant ce terme, son intention d'en faire cesser les effets, la Convention restera en vigueur jusqu'a 1'expiration d'une année après la dénonciation faite par Pune des Hautes Parties contractantes. En foi de quói, les Plénipotentiaires respectifs ont signé la présente Convention et y ont apposé le sceau de leurs armes. Fait a La Haye, le vingt septième jour du quatrième mois de la quarante et unième année de Meiji, correspondant au vingtseptième jour du mois d'avril 1908. (L. S.) R. DE MAREES VAN SWINDEREN. (L. S.) AEMARO SATO. 506 BIJLAGE X. BIJLAGE X. Nota's, gewisseld tusschen den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken en den Japanschen Gezant in Den Uaag op 28 Juni 1911'). I, the undersigned Minister for Foreign Affairs of the Netherlands, have the hónour to declare to his Excellency Mr. AmABO Sato, Envoy Extraordinary and Minister Plenipotentiary of Japan at The Hague that on and from the seventheenth day of July 1911 and until the conclusion of a new Treaty of Commerce and Navigation between the Netherlands and Japan, Her Majesty's government undertake to guarantee to Japan the most favoured nation treatment in matters of commerce, customs tariffs and navigation in the Netherlands and its Colonies. The undersigned avails himself of etc. etc. The Hague, June 28th 1911. (signed) R. DE MAREES VAN SWINDEREN. I, the undersigned Envoy Extraordinary and Minister Plenipotentiary of Japan at The Hague, have the honour to acknowledge the receipt of the note of this date of his Excellency Jonkheer R. de Mabees van Swindeben, Minister for Foreign Affairs of the Netherlands, declaring that on and from the seventeenth day of July 1911 and until the conclusion of a new Treaty of Commerce and Navigation between Japan and the Netherlands, Her Majesty's Government undertake to guarantee to Japan the most favoured nation treatment in matters of commerce, customs tariffs and navigation in the Netherlands and its Colonies, and the undersigned being duly authorized thereto by his Government has the honour to state that the Imperial Government equally engage on its part to accord in the Empire of Japan the most favoured nation treatment to the Netherlands in the same matters and for the same term as above mentioned. The undersigned avails himself of etc. etc. The Hague, June 28th 1911. (signed) AIMARO SATO. i) Oranjeboek 1912 blz. 13. 310 BIJLAGE XI. donneront imniédiatement avis aux officiers consulaires du pays auquel appartient le défunt: ceux-ci de leur cóté devront donner les mêmes informations aux dites autorités lorsqu'ils seront informés les premiers. Article 5. II y aura, entre les territoires et possessions des deux Hautes Parties Contractantes, liberté réciproque de commerce et de navigation. Les sujets de chacune des Parties Contractantes auront, sur le même pied que les sujets ou citoyens de la nation la plus favorisée, pleine liberté de se rendre avec leurs navires et leurs cargaisons dans les lieux, ports, et rivières des territoires et possessions de 1'autre, qui sont ou pourront être ouverts au commerce exterieur; us sont, louteiois, tenus de se conformer toujours aux lois du pays oó ils arrivent. Article 6. Les articles, produits naturels ou fabriqués des territoires et possessions de 1'une des Hautes Parties Contractantes, a leur importation dans les territoires et possessions de 1'autre, de quelque endroit qu'ils viennent, bénéficieront des taxes de douane les plus réduites applicables aux articles similaires de toute autre origine étrangère. Aucune prohibiton ou restriction ne sera maintenue ou imposée a 1'importation dans les territoires et possessions de 1'une des Hautes Parties Contractants d'un article quelconque, produit naturel ou fabriqué des territoires et possessions de 1'autre, de quelque endroit qu'il vienne, qui ne s'étendra également a 1'importation des articles similaires venant de tout autre pays étranger. La dernière disposition n'est cependant pas applicable aux prohibitions ou restrictions maintenues ou imposées soit comme mesures sanitaires soit dans le but de protéger des animaux ou des plantes utiles. Article 7. Les négociants et les industriels, sujet d'une des Hautes Parties Contractantes, ainsi que les négociants et les industriels, domicilies et exercant leur commerce et leurs industries dans les territoires et possessions de cette Partie pourront, dans les territoires et possessions de 1'autre, soit en personne, soit TRACTAAT VAN HANDEL EN SCHEEPVAART (1912). Öll par des commis-voyageurs, faire des acbats ou recueillir des wiuiuauuBB, uvtse uu sans eeiianniions et ces négociants, ces industriels et leurs commis-voyageurs, en faisant ainsi des achats et en recueülant des commandes, jouiront» en matière d'impositions et de facilités, du traitement de la nation la plus favorisée. Les Parties Contractantes se donneront réciproquement connaissance des autorités chargées de délivrer les cartes de légitimation, dont les négociants, industriels et commis-voyageurs mentionnés ci-dessus, devront être munis. Les articles importés comme échantillons dans les buts mentionnés dans 1'alinéa 1 seront, dans chacun des deux pays, admis temporairement en franchise de droit, en conformité desrèglements et formalités de douane, établis pour assurer leur réexportation ou le payement des droits de douane prescrits en cas de non-réexportation dans le délai prévu par la loi. Töutefois, le dit privilege ne s'étendra pas aux articles qui, a cause de leur quantité ou valeur, ne peuvent pas être considérés comme échantillons, ou qui, a cause de leur nature, ne sauraient être identifiés lors de leur réexportation. Le droit de décider si un échantillon est susceptible d'admission en franchise, appartient exclusivement dans tous les cas, aux autorités compétentes du lieu oü 1'importation a été effectuée. Article 8. Les marqués de reconnaissance, estampilles ou cachets ap posés au moment de 1'exportation par les autorités douanièref de 1'une des Parties Contractantes aux échantillons mentionnéf dans Partiele précédent ainsi que la liste de ces échantillons qui est officiellement attestée par elles et en contient la des^ription détaillée, seront réciproquement acceptés par les auto' rités douanières de 1'autre pour établir leur caractère d'échantillons et leur assurer 1'exemption de toute inspection, sauf et tant que cette demière est nécessaire pour constater que les échantillons présentés sont identiques avec ceux énumérés dans la liste. Les autorités douanières de chacune des Parties Contractantes pourront töutefois apposer une marqué supplémentaire aux échantillons dans les cas spéciaux oü elles jugent nécessaire de prendre cette précaution. BRONNENOVERZICHT. Abbott, J. F., Japanese expansion and American Polieies, New-York 1916. Aitton, D., Uit de geschiedenis van Japan, „De Gids" 1894. Andebsch, M., Die deutsche Post in der Türkei, in China und in Marokko, Berlin 1912. Asbeck, F. M, baron van, Onderzoek naar den juridischen wereldbouw, diss. Leiden 1916. Beckeb, J. E. de, Notes from Japan (verschillende nrs. der eerste drie jaargangen van „International Law Notes"). Bismabck, Otto Fübst von, Gedanken und Erinnerungen, Stuttgart 1898. Bley, J. C. H., De staatkunde van Nederland in betrekking tot Japan, Deventer 1856. Blok, P. J., Geschiedenis van het Nederlandsche volk, • Leiden 1912—1915. Bonpils, H., Manuel de droit international public, 7e éd. revue par P. Fatjchille, Paris 1914. Bonucci, Die clausula rebus sic stantibus im zwischenstaat- lichen Recht, „Zeitschrift für Völkerrecht" IV, Breslau 1910. Bosch, zie Roeper Bosch. B(reukelman), J. B., Nederlandsche handelsbetrekkingen met Japan, „Het Vaderland", 13 Maart 1913, Tweede Avondblad. Brockhaus' Konversations-Lexikon 14e druk, Leipzig 1908, (artikel Japan). Burgeb, J. F., De aan de Nederlandsche consulaire rechtsmacht in strafzaken onderworpen personen, diss. Amsterdam 1899. 322 s0nnen0verzicht. Oasembroot, Jhr. F. de, De Medusa in de wateren van Japan in 1863 en 1864, 's-Gravenhage 1865. Chambeblain, Basil Hall, Things Japanese, London 1902. Ohys, J. A. van deb, Geschiedenis der stichting der Veréenigde O. I. Compagnie en der maatregelen van de Nederlandsche regering betreffende de vaart op OostIndië, welke aan deze stichting voorafgingen, Leiden 1856. Ohys, J. A. van deb, Nêerlands streven tot openstelling van Japan voor den wereldhandel, Amsterdam 1867. Clebcq, A. J. H. de, Recueil des Traités de la France, Paris. Oordier, H., L'expédition de Chine de 1857—58; Histoire diplomatique, notes et documents, Paris 1905. Datjtbemer, J., Chez nos alliés japonais, Paris 1918. Doepf, H., Herinneringen uit Japan, Haarlem 1833. Dobois, J., La codification au Japon et la révision des traités, „Revue génerale de droit international public", 1895. Dijk, L. C. D. van, Zes jaren uit het leven van Wemmeb van Berchem, gevolgd door Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, Amsterdam 1858. Encyclopaedia Britannica 1911, (artikel Japan). Eysinga, Jhr. W. J M. van, Proeve eener inleiding tot het Nederlandsch tractatenrecht, diss. Leiden 1907. Eysinga, Jhr. W. J. M. van, Ontwikkeling en inhoud der Nederlandsche tractaten sedert 1813, Den Haag 1916. Gteebts, A. J. O, "Japan in 1870, 1871 en 1872, „De Gids", jaargangen 1871, 1872 en 1873. jtrünfeld, E., Hafenkolonien in China, Japan und Korea, Jena 1913. jübbins, J. H., The progress of Japan 1853-1871, Oxford 1911. Habbema, J., Hirado en Desjima, „Indische Gids", 1909 en 1910. Sall, W. A., A treatise on the foreign powers and juris- 323 nALi,, j. »jarey, ii/any ieuaai law in japan, „ i ransacnon and proceedings of the Japan Society", vol. VU London. Hamel, G. A. van, La nouvelle législation pénale du Japon «Revue de droit international et de législation comparée' tome XXIV. Hayashi, G., The fall of the Tokugawa government, „Trans actions and proceedings of the Japan Society", vol. IV London. Heeres, J. E., Oorpus diplomaticum Neerlando-Indicum „Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde vai Nederlandsch-Indië", deel LVH, 's-Gravenhage 1907 Heeres, J. E., Artikel „Oost-Indische Compagnie" in En cyclopaedie van Nederlandsch-Indië, tweede druk Den Haag—Leiden. Hertslet, L., A complete collection of the treaties an conventions, and reciprocal regulations, at presen existing between Great-Britain and foreign power; and of the laws, decrees and orders in council cor cerning the same; so far as they relate to commerc and navigation, to the repression and abolition of slav trade; and to the privileges and interests of the subjecl of the high contracting parties, London. Hishida, Seiji G., The international position of Japan a a great power, „Studies in history, economics an public law, edited by the faculty of political scienc of Columbia University", New-York 1905. Iyenaga, T., The constitutional development of Japar 1853—1891, „John Hopkins University Studies in his torical and political science", 9,h series, IX, Baltimor 1891. Joekes, A. M., Schets van de bevoegdheden der Nedei lan^onhn nnno.il. rlico T.nlnnn 1 Q1 1 uiss. uorecni 1.000. Jonge, Jhr. J. K. J. de, De opkomst van het Nederlandse 324 bronnenoverzicht. Kanbeo, K., Les institutions judieiaires du Japon, „Revue de droit international et de législation comparée" tome XXV. Kijima, K., Pages de 1'histoire diplomatique du Japon, „Revue de droit international et de législation comparée", tomes IX, X et XI. Kleiweg de Zwaan, J. P., Oude betrekkingen tusschen Nederland en Japan, Koloniaal Tijdschrift, 1918; ook in „Uitgaven van de Japansche Commissie der Vereeniging tot verbreiding van kennis over Nederland in den vreemde", n°. 2. Kohler, Josep, Handelsvertrage der niederlandisch-ostindischen Compagnie, „Zeitschrift für Völkerrecht" IV. Kol, H. H. van, De historische verhouding tusschen Japan en Nederland, „Indische Gids" 1914. Krabbe, H., Het recht tot den oorlog, „De Gids", 1915. Kbambbs, J. H., Strafrechtspraak over Nederlanders in Turkije, diss. Leiden 1915. Lagemans, E. G., Recueil des traités et des conventions conclus par le royaume des Pays-Bas avec les puissances étrangères depuis 1813 jusqu' a nos jours, continué par J. B. Breukelman, La Haye. Lammasch, H., Das Völkerrecht nach dem Kriege, „Publications de lTnstitut Nobel Norvégien", tome III, Kristiania 1917. Lauts, G., Japan in zijne staatkundige en burgerlijke inrichtingen en het verkeer met Europeesche natiën, Amsterdam 1847. Liszt, F. von, Das Völkerrecht systematisch dargestellt, 11» Aufl., Berlin, 1918. Ma stens, De, Nouveau recueil général des principaux traités; id. 2me et 3me série, Göttingen (afgekort N. R. G.). Matsudaira, Yorikadzu (von), Die völkerrechtlichen Vertrage des Kaiserthums Japan in wirtschaftlicher, rechtlicher und politischer Bedeutung, diss. Tübingen 1890, 326 > m eer der voort, Zie f/ompe van meerdervoort. Meijers, E. M., Praeadvies voor de vergadering der Nedei landsche Juristenvereeniging van 1918, „Handelinge Nederlandsche Juristenvereeniging" 1918 I (1* stul vervolg), Den Haag 1918. Meijlan, G. F., Geschiedkundig overzigt van den handt der Europezen op Japan, „Verhandelingen van ht Bataviasche Genootschap van Kunsten en Wetenschaj pen", Batavia 1833. Montanus, Gezantschappen aan de Kaisaren van Japar Amsterdam 1669. Moore, J. B., History and digest of international arbitrs tions, Washington 1898. Moore, J. B, A digest of international law as embodied i diplomatic discussions, treaties and other internations agreements, international awards, the decisions ( municipal courts and the writings of jurists, Washinj ton 1906. Mossmann, .New Japan, the land of the rising sun, Londo 1873. Muller, H. P. N., Azië gespiegeld I, Utrecht 1912. Muller, H. P. N., Ons koninkrijk en Japan, „Economiscl Statistische Berichten", 1918. Muller, H. P. N., Zij en Wij, „Uitgaven van de Japanscl Commissie der Vereeniging tot verbreiding van kenn over Nederland in den vreemde", no. 1. Murdoch and Yamagata, A history of Japan, Kobe 190 Nachod, O., Die Beziehungen der Niederlandischen Os indischen Kompagnie zu Japan im siebzehnten Jah hundert, diss. Rostock, Leipzig 1897. Nagaoka, H., Histoire des relations du Japon avec 1'Euroj aux XVIe et XVIIe siècles, Paris 1905. Nederbragt, J. A., Nederland en Japan in hunondèrlinj verhouding vóór, tijdens en na Doebp, „Stemmen d Tijds", 1916 en'1917. Nederbragt, J. A., „Pénétration pacifique" in China, du 326 BRONNENOVERZICHT LwaiuuuBuma», uiHK. xnrvinsiDi, xveouen ci actes ïnternationaux de 1'empire ottoman, Paris 1897- 1903. Nobdenskiöld, A. E. Fhr. von, Die Umseglung Asiens und Europas aUf der Vega, Leipzig 1882. Nozawa, T., La constitution du Japon, diss. Genève 1895. Okubo, Tv, Die Entwicklungsgeschichte der Territorial verfassung und der Selbstverwaltung Japans, diss. Halle 1904. 5ordt, J. van, De Nederlandsché'koopman in de landen van den Islam, diss. Leiden 1899. Paternostro, A., La révision des traités avec le Japon au point de vue du droit international, „Revue de droit international et de législation comparée", tome XXIII. Pompe van Meerdervoort, Jhr. J. L. 0., Vijfjaren in Japan (1857-1863), Leiden 1867. ïIees, Rich. P. A. van, Japan—Holland voor vijftig jaar, Amsterdam 1914. iiBiER, zie tétot. Ioeper Bosch, P. A., Het, Japansche Bankwezen, „Econo- misch-Statistische Berichten", 1917. Ioijen, J. H. van, Consulaire jurisdictie in Japan, diss. Groningen 1895. !allbs, G., L'institution des -consulats chez les différents peuples, Paris 1898. Sande Bakhtjijzen, A. van de, Nederlandsch Onderdaanschap, diss. Leiden 1900. Schilder, S., Entwicklungstendenzen der Weltwirtschaft, Berlin 1912—1915. Ienga, Tsurutaro, Gestaltung und Kritik der heutigen Konsulargerichtsbarkeit in Japan, diss. Berlin 1897. Ihimizu, I., The necessity of revising the Japanese treaty, „Economie Journal", 1894. iiebold, Ph. Fe. von, Nippon, Archief voor de beschrijving van Japan en deszelfs toegevoegde en cijnsbare landen ATI* T.mrlnr. 1090 1 QKO