UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. § WOORDENBOEKEN. ™l talen. s " V VDH DOnrrryriTÜ Engelsch-Nederlandsch. ~ II. Nederland8Ch-Engel8ch. § Hé? rfr., ^eA. /n linnen in 1 deel of 2 dln. f9,90 I VII PD! II T D C U I. Duitsch-Nederlandsch. g" S. I. II AH lltLUUtl, ii, Nederlandaoh-DdtecïT = ^ 4e dr., geb. in linnen in l deel of 2 dln. f9,90 = » P D r DCDrirriIDIfH Fransch-Nederlandsch. » S t. B. t. HLHLRLnttAlB, „, Nederlandsch-Franaoh. B = 4«) dierbaar. 2) hem. 8) haar (bez. vnw.). 4) haar (pers. vnw.). s) hun (bez. vnw.). 6) hun (pers. vnw.). 22 Lees deze zinnen met dies—. Welk verschil merkt gij op? Op deze wijze worden verbogen: ein — eine — ein — een. kein — ... — ... — geen. mein — ... — ... — mijn. ) sein — ... — ... — zijn. f , .,, , J > bezittel, vnw. unser — ... — ... — ons. L ihr — ... — ... — hun, haar. ) Regel: De woorden: ein, kein, mein, sein, unser, ihr krijgen dus in drie naamvallen geen uitgang, namelijk .... De als dieser verbogen woorden evenwel krijgen in alle naamvallen een uitgang. Unser Vater — Unser Haus. Dieser Vater — Dieses Haus. Er van unser is een deel van den stam. De stam is unser. Achter den stam komen de uitgangen: Wir lieben unseren Vater und unsere Mutter. Er van dieser is de uitgang van den eersten naamval, mannelijk enkelvoud. De stam is dies. Daarachter komen de uitgangen. Persoonlijke Voornaamw. Enkelvoud. Meervoud. 1. ich — er — sre. 1. wir — sie. 3. mir — ihm — ihr (haar). 3. uns — ihnen (hun). 4. mich — ihn — sie. 4. uns — sie. • Dies— Haus ist nicht mein— Haus. Evenzoo: Fabrik, Buch, Schiff, Meinung *). Ich bezahle meine Rechnung. Er (der Kaufmann) bezahlt seine Rechnung. *) meening. 23 Sie (die Firma) bezahlt ihre Rechnung. Wir bezahlen unsere Rechnung. Sie (die Kaufleute) bezahlen ihre Rechnung. Zeg in de andere personen: Mein— Onkell) ist mein— Vormund 2). Ich habe kein— Geld, ich verkaufe mein— Haus. Mein— Arbeit (v.) ist schlecht, ich schame mich. Mein— Arbeit ist gut, ich freue mich. Ich liebe mein— Vater und mein— Mutter. Mein— Bruder und mein— Schwester lieben mich und schenken mir oft etwas. 17. Vertaal: Be heet Willem, deze jongen heet Frederik en dat meisje heet M a r i e. Hij is mijn broer en zij is mijn zuster. Daar komt een man. Wie is het? Ik herken hem, het is onze vader. Hij is niet rijk, nuiar arm is hij ook niet. Hij werkt veel en rust zelden. Wanneer hij geld genoeg heeft, koopt hij een paard. Een koe en een schaap heeft hij al. Onze koe is zwart, ons schaap is wit. Het wordt oud. Woensdag zal mijn vader het verkoopen. Ons huis is laag, maar het is groot genoeg. De deur is groen, het dak is rood, de muren zijn wit. Waar is de huiskamer? Deze kamer is de huiskamer, gindsche is de slaapkamer. Hier eten en drinken wij, daar slapen wij. Het wordt donker. (De) moeder roept, wij gaan samen naar huis. 18. Durch mich ist er ein Mann geworden. Von mir hat er viel gelernt. Ich habe einen Mann aus ihm gemacht. Ich tat alles für ihn. Er war oft bei mir. Ich kam oft zu ihm l) oom. 2) voogd. mm 24 und ging mit ihm spazieren '). Ich war besorgt um ihn. Ohne 2) ihn fühlte ich mich nicht glücklich. Sommige voorzetsels regeeren den 4den naamval, andere den 3den naamval. Den 4den naamval regeeren: durch, für, ohne (zonder), um, gegen (tegen, jegens). Ich gehe durch d— Zimmer. Er geh— durch dies— Wald (m.). Wir — unser— Garten (m.) 3). Sie — d— Schule (v.) 4): Der Rhein flieBt durch d— Bodensee (m.), durch d— Rheinprovinz (v.), durch unser— Vaterland. Er kauft das Buch für mich. Ich — Vater und Mutter. Wir — Onkel und Tante. Sie —GroBvater und GroBmutter. Ich gehe nicht ohne ihn. Er — sein— Freund. Wir— d— Vater. Sie — ohne mi—. Wir sitzen um d— Tisch (m.) 5), um d— Herd (m.) 8), um d— Ofen. Er macht eine Reise um d— Welt (v.). Gegen wen7) ist er freundlich ? Jed— Kind; dies— Schüler; sein— Freund; sein— Schwester. 19. Vertaal: Dit schip heeft koffie voor mij aan boord, voor mijn broer suiker, thee en wijn. De koffie en de thee komen uit Indië. Hoe heet de kapitein? Zijn naam is mij onbekend. Door welk land stroomt de Rijn? Stroomt de Rijn ook door ons land? Zeker, door Duitschland en door ons land. Voor wien werkt de vader? Hij werkt voor zijn vrouw, voor zijn zoon, voor zijn dochter. Wat kost deze wijn? Hij is duur, denk ik. Ja, voor dezen wijn betaal ik veel geld, maar hij is werkelijk goed. Die wijn is slechter J) wandelen. 2) zonder. B) tuin. *) school. e) tafel. e) haard. 7) 1. wer. 4. wen. 25 dan deze, maar ook goedkooper. Maar zulken wijn drink ik niet. Mijn huis is kleiner dan zijn huis, maar het is groot genoeg voor mij. Ik ga niet zonder hem, hij gaat niet zonder mij. Hij doet alles voor mij, altijd is hij vriendelijk tegen mij. Ik ben hem zeer dankbaar. 20. Wessen Buch ist das? Das ist das Buch dieses Mannes. „ „ „ „ dieser Frau. „ „ „ „ dieses Kindes. „ „ „ „ des Vaters. „ „ „ „ der Mutter. „ „ „ „ des Madchens. a. Een vrouwelijk zelfstandig naamwoord blijft in het enkelvoud onveranderd. b. Een mannelijk of onzijdig zelfstandig naamwoord krijgt in den 2den naamval enkelvoud es. Heeft de laatste lettergreep echter den klemtoon niet, dan krijgt het s. c. De bepalende woorden krijgen in den 2den naamval enkelvoud mannelijk en onzijdig es, vrouwelijk er. d. Wij zeggen: het huis mijns vaders of het huis van mijn vader. De Duitschers zeggen: das Haus meines Vaters. Zij mogen den 2den naamval niet omschrijven. Zeg in de andere personen: Der Bruder meines Vaters oder meiner Mutter ist mein Onkel. Die Schwester meiner Mutter oder meines Vaters ist meine Tante. 26 * Zet de cursief gedrukte woorden in den 2den naamval: Der Hoflieferant der Kaiser, der König, dieser Herzog. Die Tür unser Garten, dieser Ofen, der Schrank Der Preis die Ware, manches Buch, dieser Kaffee. Der Kapitan ein Dampfer*), ein Segelschiff, dieser Schoner. Die Qualitat der Wein, das Bier, dieser Zucker. Der Eigentümer s) dieses Schiff, unser Haus, die Fabrik. Der Name unsere Firma, jeder Kaufmann, dieser Dampfer. Die Abfahrt 4) der Zug 5), das Dampfboot, unser Dampfer. Der Wunsch mein Vater, meine Mutter, mein Vormund. Das Vertraxien jeder Kaufmann, manche Firma, unser Freund. Denk aan het geslacht: das Dampfboot, das Dampfschiff, der Dampfer. 21. Wiens fabriek is dat? Wie is de eigenaar van deze fabriek? Hoe is de naam van den eigenaar? Hij is de hofleverancier van menigen koning. De deur van de fabriek is gesloten. Men werkt vandaag niet. — De prijs van de suiker is mij te hoog. De kwaliteit van de koffie is mij te slecht. Deze koopman zal het vertrouwen van zijn cliënteele verliezen. Ieder artikel verkoopt hij duurder dan zijn buurman. — De vader van mijn vader of mijn moeder is mijn grootvader. De moeder van mijn vader of mijn moeder is mijn grootmoeder. — Hoe heet de eerste dag van het jaar? Hoe heet de laatste dag van het jaar? 22. Wem 6) schreibt er einen Brief? Er schreibt diesem Manne einen Brief. „ „ dieser Frau „ „ *) de kast. *) de stoomboot. *) de eigenaar. *) het vertrek. *) de trein. *) wer — wessen — wem — wen. 27 Er schreibt diesem Kinde einen Brief. „ „ dem Vater „ „ i n n der Mutter „ „ „ „ dem Madchen „ „ a. Een vrouwelijk zelfstandig naamwoord blijft in alle naamvallen enkelvoud onveranderd. b. Een m a n n e 1 ij k of o n z ij d i g zelfstandig naamwoord krijgt in den derden naamval enkelvoud e. Heeft de laatste lettergreep den klemtoon niet, dan krijgt het geen uitgang. c. De bepalende woorden krijgen in den derden naamval enkelvoud mannelijk en onzijdig em, vrouwelijk er. d. Wij zeggen: Ik zal het mijn vader vertellen, .of: Ik zal het aan mijn vader vertellen. De Duitschers zeggen: Ich werde es meinem Vater erzahlen. Zij omschrijven den derden naamval gewoonlijk niet. e. Vreemde woorden, als bijv. der Kapitan, der Prinzipal, das Kontor, krijgen in den tweeden naamval enkelv. s, in den derden naamval enkelv. niets. Zeg in de andere personen: Meinem Vater und meiner Mutter verdanke *) ich viel. Meinem Freunde schenke ich mein Vertrauen. Ich schreibe meinem Bruder, aber er antwortet mir nicht. Leer het enkelvoud van de lijst op bladz. 42. Voorbeelden: unser Vater. dieses Madchen. welcher Kapitan. unseres —s. dieses —s. welches —s. unserem diesem — welchem unseren — dieses — welchen ') verdanken = te danken hebben. 28 Verbuig: das Geld; ein Kind; der Tag; die Nacht; ein Brief; der Arbeiter; die Feder; das Land; eine Firma; die Woche; das Schreiben; die Bank; der Staat; das Vertrauen; unser Brief; der Bahnhof '); das Wort; die Antwort; kein Derf; eine Stadt; unser Geschaft; jeder Monat; welcher Preis; welches Schiff; die Arbeit; manche Firma; dieses Haus; ihr Wunsch; mein Haus. * Maak zinnen met een derden naamval: mitteilen — der Inhalt des Briefes. Der Bote — Geld — bringen. Mein Vater — Nachbar — Haus verkaufen. vergüten — die Kosten. gewahren *) — diese Firma — jeder Kredit. Der Lehrer — erklaren — der Schüler — der Satz s). anbieten — die Hilfe. Jedes Kind — Vater und Mutter — dankbar. 23. a. Aus, bei, mit, nach, seit, von, zu regeeren den derden naamval. Das Kind kommt aus d— Schule. Arbeiter — Fabrik; Kaufmann — Kontor; Dampfboot — Haf en (m.); Zug — Bahnhof. Der Muller wohnt bei d— Mühle. Fischer — Wasser; Seemann — das Meer4); Fabrikant — Fabrik; Lehrer — Schule. Ich schreibe mit d— Feder (v.) oder d— Bleistift 5)i(m.). Sehen — das Auge; horen — das Ohr; schneiden — das Messer oder die Schere; kosten 6) — die Zunge; riechen 7) — die Nase. Das Kind geht nach Hause. Der Arbeiter; der Fabrikant; der Müller; der Lehrer. >) het station._ toestaan. 3) de zin. 4) de zee. 5) het potlood. *) proeven. 7) ruiken. 29 Nach ein— Minute; Stunde; Tag; Woche; Monat; Jahr; Jahrhundert ') (o.). Nach beteekent dus naar of na. Seit = sedert Seit ein— Stunde, usw. 2). Das Blatt fallt von d— Baum; Buch — Tisch; Hut — der Kopf; der Apfel — nicht weit — Stamm. Ich gehe nach der Stadt zu meinem Bruder. Regel: Naar voor zaaknamen — nach. Naar „ persoonsnamen — zu. Er ist bei mir, er kommt zu mir. Er sitzt bei mir, er setzt sich 3) zu mir. Ich habe das Geld bei mir, ich stecke das Geld zu mir. Bei staat alleen bij werkw. van rust, bij ook wel bij die van beweging. Regel: Bij werkwoorden van beweging wordt bij vertaald door zu. Von dem kan worden samengetrokken tot vom, bei dem tot beim, zu dem tot zum, zu der tot zur. b. Vul in: mit mein— Hilfe; ohne mein— Hilfe; mit dies— Brief; ohne dies— Brief; mit dies— Geld; ohne dies— Geld; mit mi—; ohne mi—; mit ih—; ohne ih—. bei unser— Haus; um unser— Haus; zu *) dies— Preis; um 5) jed— Preis; bei dies— Gelegenheit; nach dies— Zeit (v.); um 6) dies— Zeit; seit dies— Zeit; gegen mein— Willen (m.); mit all— Kraft (v.). * Nach welch— Land reist unser— Nachbar? (durch welch— Land?) Seit welch— Jahr arbeitet dies— Buchhalter bei d— Firma N.? Nach d— Januar kommt d— Februar, nach d— Sonntag d— Montag. Dies— Wetter ') de eeuw. 2) und so weiter = enzoovoort. ^ sich setzen = gaan zitten. 4) tegen, voor. *) tot. 6) omstreeks. 30 war für unser— Ernte (v.) J) nicht gunstig. Jed— Sonntag kommt mein— Bruder (bei, zu) mi—. Wir gehen dann (zu, nach) unser— GroBvater, der nicht weit von d— Hafen wohnt. 24. * Ein wenig Geographie. Es gibt fünf Weltteile: Europa, Asien, Afrika, Amerika und Australien. Unser Weltteil heiBt Europa. Unser Land heiBt das Königreich der Niederlande oder Holland. Es grenzt an Belgien und Deutschland. Deutschland ist kein Kaiserreich mehr, es ist eine Republik geworden, ebenso wie Frankreich, Portugal und die Schweiz. Zu dem Deutschen Reiche gehören u. a.!) PreuBen, Sachsen und Bayern. Im s) Norden unseres Weltteils liegen England, Danemark, Norwegen, Schweden und RuBland, im Süden Frankreich, Spanien, Portugal, Italien, Österreich-Ungarn, die Türkei und Griechenland. In Asien liegen China, Japan, Persien und Indien (Vorderindien, Hinterindien, Ostindien). Amerika besteht aus Nordamerika und Südamerika. Die Nordsee ist im Norden, die Ostsee im Nórdosten, das Schwarze Meer und das Mittellandische Meer sind im Süden, der Atlantische Ozean ist im Wésten unseres Weltteils. Opmerking 1. Er zijn dus twee namen van landen, die steeds het lidwoord voor zich hebben. Noem ze. Opmerking 2. Woorden als Nordamerika schrijft men aaneen. 25. Liefern — leveren. Stam — liefer. 1. Ich lief re (lief ere). 1. Wir liefern. 3. Er liefert. 3. Sie liefern. ') oogst. 2) unter andern. s) im = in dem. 31 Handeln — handelen. Stam — handel. L Ich handle (handele). 1. Wir handeln. 3. Er handelt. 3. Sie handeln. Hier eindigt de onbepaalde wijs op n. Wat is de gewone uitgang van de onbepaalde wijs? Wat is hier verder op te merken? Zeg dezelfde personen van: versichern, befördern >), forderna), zweifeln, sein Geld wechseln, sich wundern, seine Hilfe verweigern. Van erinnern luidt de eerste persoon enkelv. steeds: ich erinnere. Vertaal: Sedert een week ligt bij de brug een schip. Wiens schip is dat? Wien behoort het? Wie is de eigenaar? Hoe heet de kapitein? Dit schip behoort aan mijn vader. Hij is de eigenaar. Mijn oom Willem is de kapitein van het schip. Het is een zeilschip, geen stoomschip. Donderdag zeilt het naar de Noordzee, daarna door het Nauw van Calais en het Kanaal naar een haven in Zuid-Frankrijk. Daarheen brengt het een lading koffie, thee en tabak. Na een maand keert het waarschijnlijk met een lading wijn naar ons land terug. Wanneer de wijn te duur is, haalt ons schip ijzer en staal uit Engeland of hout uit Noorwegen. Zonder een lading keert het niet terug. Wij hebben nog een schip, een stoomschip. Het haalt tarwe uit de stad Odessa. Het vaart door de Middellandsche Zee en de Zwarte Zee naar Zuid-Rusland. Het zal spoedig terugkeeren. 26. * Dieser Mann ist arm und alt. Als er jung war, hatte er keine Lust zu lernen. Seine Eltern waren reich. Sie kleideten ') vervoeren. s) vorderen, eischen. 32 ihn aber einfach und schickten ihn zur Schule. Er arbeitete nicht, er kümmerte sich nicht um die Zukunft, er spielte und lachte nur. Viele seiner Freunde sind glücklich geworden, er aber wurde arm und unglücklich. Das haben seine Eltern glücklicherweise nicht mehr erlebt. Niemand hat je l) Mitleid mit ihm gehabt, denn 2) es ist seine eigene Schuld gewesen. Er hat nie gearbeitet und immer gefaulenzt3). Wie armlich ist er gekleidet! Wie krank und schwach er ist! Der Tod wird seinem traurigen Dasein *) bald ein Ende machen. Verleden tijd en verleden deelwoord van haben, sein 5) en werden. 1. Ich hatte. 1. Wir natten. 3. Er hatte. 3. Sie hatten. Gehabt. 1. Ich war. 1. Wir waren. 3. Er war. 3. Sie waren. Gewesen. 1. Ich wurde. 1. Wir wurden. 3. Er wurde. "3. Sie wurden. Geworden. Verwar niet: er hat met hij had. ich werde met ik werd. Verleden tijd en verleden deelwoord van het zwakke werkwoord. 1. Ich lernte. t. Wir lernten. 3. Er lernte. 3. Sie lernten. Gelernt. 1. Ich antwortete. L Wir antworteten. 3. Er antwortete. 3. Sie antworteten. Geantwortet !) ooit. 2) want. 3) luieren. *) bestaan. s) Bij dit werkwoord is de onbep. wijs dus niet gelijk aan het meerv. van den tegenw. tijd. 33 Dt verleden tijd van een zwak werkwoord wordt dus gevormd, door achter den stam te of ten te plaatsen. Hoe is dit in het Nederlandsch? Eindigt de stam echter op d of t, dan is de uitgang ete of eten. Het verleden deelwoord van een zwak werkwoord wordt gevormd, door vóór den stam ge en achter den stam t te plaatsen. En in 't Nederlandsch? Eindigt de stam echter op d of t, dan is de uitgang et. Voorbeeld: ich antworte — er antwortet; ich antwortete — er antwortete; ich habe geantwortet. Evenzoo: warten'), melden, achten, grimden2), glauben, leiten 3), wünschen, reden 4), reisen, hoffen, warnen 5), sich hüten 6), herrschen 7). 27. bemerken. Ich habe ihn nicht bemerkt. gestatten.8) Ich habe es ihm nicht gestattet. erwarten. 9) Das hatte ich nicht erwartet. entfernen. l°) Er-hat sich einen Augenblick entfernt. verspaten. Ich habe mich verspatet. akzeptieren. Ich habe den Wechsel akzeptiert. kopiëren. Ich habe den Brief kopiert. notieren. Ich habe den Auftrag ") notiert. Wat is bij 'deze verleden deelwoorden op te merken? Waar valt de klemtoon? Wanneer dus de klemtoon niet op de eerste lettergreep valt, krijgt het verleden deelwoord geen ge. Vergelijk het Nederlandsch. Het verleden deelwoord der werkwoorden op ieren heeft geen ge. ») wachten. 2) oprichten. 3) leiden. *) spreken. «) waarschuwen. e) zich wachten. 7) heerschen. 8) veroorloven. 9) verwachten. l°) verwijderen. n) de order. . verdenius en hameetman, Leerb. Duitsche Taal, I, 8e druk. 3 34 Lees 26: Ich bin arm und alt. usw. Wir sind arm und alt. usw. Diese Manner sind arm und alt. usw. Vertaal: Mijn vader is een maand in Parijs geweest. Uit deze stad heeft hij mij menigen brief en menige briefkaart geschreven. Ofschoon wij hem eerst Zondag verwachtten, is hij reeds eergisteren teruggekeerd Zwitserland grenst aan Frankrijk, Duitschland, OostenrijkHongarije en Italië. — Sedert een week heb ik niets van hem gehoord. Maandag schreef ik hem een brief. Hij antwoordde mij niet. Ook het telegram van zijn vader heeft hij niet beantwoord. Hij zal toch niet ziek zijn! — Ik had een vriend. Willem was zijn naam. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe wij samen speelden, leerden en werkten. Wanneer ik niet bij hem was, kwam hij bij mij. Maar mijn vriend was zeer zwak, hij werd" ziek, hij leeft niet meer. — Naar mijn meening heeft hij zijn werk slecht gemaakt. Hij zal ziek geweest zijn of weinig tijd gehad hebben. 28. öffnen — openen. 1. Ich öffne. Wir'öffnen. 1. Ich öffnete. Wir öffneten. 3. Er öffnet. Sie öffnen. 3. Er öffnete. Sie öffneten. Ich habe geöffnet. Vergelijk deze uitgangen met die van kleiden en antworten. Wat merkt ge op? De uitgang heeft dus steeds een e Dat is het geval: - 1 2. bij de werkwoorden: atmen, begegnen, öffnen, rechnen, regnen, widmen, zeichnen. Begegnen (ontmoeten) wordt met sein vervoegd en regeert den derden naamval: Gestern .... ich mein— Freunde begegnet. 35 Rechnen — rekenen. Regnen — regenen. Widmen — wijden. All seine Zeit widmet er seinem Geschafte. Manch— Fabrik widm— sich d— Fabrikation dies— Artikel—. Zeichnen — teekenen. Het zwakke werkwoord. Uitgangen der werkwoorden. .... , • * j * » Uitoanaen der werk- Gewone uitgangen. oj *« « woonden op ein werkwoorden atmen enz. , en Onvoltooid tegenwoordige tijd. 1. —e. —en. 1. —e. —en. 1. —e. —n. 3. —t. —en. | 3. —et. —en. | 3. —t. — n Onvoltooid verleden tijd. 1. —te. —ten. [ 1. —ete. —eten. | 1. —te. —ten. 3. —te. —ten. | 3. —ete. —eten. | 3. —te. —ten. Verleden Deelwoord, (ge) —t. | (ge) —et | (ge) —t. Tegenwoordig Deelwoord. . —end. | —end. | —nd. 29. Vertaal: Het regent. Ik open hem een krediet. Hij wordt oud. Wij werken. Hij antwoordt mij. Hij beantwoordt mijn brief. Ik verzeker de lading. Ik debiteer hem voor dit bedrag. Ik verheug mij. Dat verheugt mij. Ik bereken * het bedrag. Hij heeft een groote cliënteele. De kapitein is nog niet aan boord. Ik vergoed hem de kosten. Hij accepteert den wissel. Ik copiëer den brief. De tarwe wordt duur. De tabak is goedkoop. Ik verwacht hem niet. Ik lever hem koffie en suiker. Hij vertelt mij alles. Na een maand keert hij terug. Wij verkoopen ons huis. Hem schenk ik mijn vertrouwen. Hij betaalt 36 nooit, wat hij koopt. Door hem word ik arm. Wij wisselen ons geld. Zij waarschuwen mij. Wie beschermt mij? Niemand is vriendelijk tegen mij. Lees deze zinnen in den onvoltooid tegenwoordigen, den onvoltooid verleden en den voltooid tegenwoordigen tijd. Voorbeeld: Er besucht mich. Er besuchte mich. Er hat mich besucht. Lees ze ook in den onvoltooid tegenwoordig toekomenden tijd. Voorbeeld: Er wird mich besuchen. 30. * Arzt: „Also, Herr Meyer, freuen Sie sich! Ich kann Sie kurieren *), aber nur dann, wenn Sie mir feierlich 2) versprechens), all meine Anordnungen zu befolgen. Versprechen Sie mir das?" Meyer: „Gut, Herr Doktor, ich werde all Ihre Anordnungen befolgen, das verspreche ich Ihnen" Arzt: „Schön, das erste, was Sie zu tun haben, ist, daB Sie mir meine vorjahrige 4) Rechnung bezahlen." Het persoonlijk voornaamwoord, waarmee men iemand beleefd aanspreekt, luidt dus: Sie — eerste naamval — Gij (U). Ihnen — derde naamval — U. Sie — vierde naamval — U. Het wordt voor het enkelvoud en voor het meervoud gebruikt. De beleefdheidsvorm van het bezittelijk voornaamwoord luidt: Ihr — Uw5). De beleefdheidsvorm wordt steeds met een hoofdletter ') genezen. 2) plechtig. 3) beloven. *) das Vorjahr = het vorige jaar. 6) Alleen kinderen, bloedverwanten en zeer goede vrienden spréékt men met het vertrouwelijke du aan. 37 geschreven (sich niet) en onderscheidt zich alleen daardoor van den derden persoon meervoud. De gebiedende wijs luidt in den beleefdheidsvorm: Kommen Sie! = Kom! Schreiben Sie! = Schrijf! Seien Sie! = Wees! Haben Sie! = Heb! Freuen Sie sich! = Verheug u! Schamen Sie sich! = Schaamu! Beeilen Sie sich! = Haast u! Strengen Sie sich an! = Span [u in! Zeg de gebiedende wijs van: einen Augenblick Geduld haben; bis morgen warten; noch einen Tag bleiben; sich hüten vor ihm; zufrieden sein; sich setzen; Platz nehmen; sein Haus verkaufen; den Kaffee sofort versenden; fleiBig arbeiten; ein Mann werden; seine Rechnung bezahlen; kommen mit seinem Sohne und seiner Tochter; sich die Sache vorstellen; sich kümmern um seine eignen Sachen. Vertaal: Sie haben sich geirrt. Haben Sie sich nicht geirrt? Haben sie sich nicht geirrt? Irren Sie sich nicht! Irren Sie si0 nicht? Irren sie sich nicht? Bitte, seien Sie so freundlich! Sind Sie krank? Sie kaufen sjch ein neues Buch. Kaufen Sie sich ein neues Buch! Kaufen Sie ein neues Buch! Ich kaufe mir ein Buch. Er kauft sich ein Buch. Wir kaufen uns ein Buch. Sie kaufen sich ein Buch. Ich kleide mich. Er kleidet sich. Wir kleiden uns. Sie kleiden sich. Welke naamval is sich? Wanneer zegt men: Sind Sie? en wanneer: Seien Sie? 31. Vertaal: Wanneer gij tijd hebt, kom dan morgen een oogenblik bij mij. Neem een boek mee en lees mij iets voor. Uw bezoek zal mij zeer aangenaam zijn. Het zal mij zeer verheugen, u bij mij te zien. Kom niet te laat. 38 Treed binnen, ga zitten, neem plaats, vertel, spreek, haast u, ik heb slechts weinig tijd voor u. — Schaam u! Gij zijt niet vlijtig. Uw werk is vol fouten. Gij doet uw plicht niet. Uw broer werkt veel beter dan gij. Ik ben niet over u tevreden, vooral niet over uw vlijt. Ga! — Uit uw brief zie ik, dat gij de koffie nog niet ontvangen hebt. Wees zoo vriendelijk en wacht nog een dag, wanneer het u mogelijk is. De.koffie zal morgen of overmorgen zeker komen. — Wjm Sta vroeg op, begin met uw werk, studeer vlijtig, lees veel, eet en drink niet te veel, ga niet te laat naar bed. Belooft gij mij dat? Wanneer gij doet, wat ik u zeg, ben ik over u tevreden. — Wanneer gij mij de kosten vergoedt, ben ik gaarne bereid, bij u te komen. Schrijf mij, hoe laat gij mij verwacht. — 32. Onregelmatige zwakke werkwoorden. brennen — brannte — gebrannt — branden, kennen — kannte — gekannt — kennen, nennen — nannte — genannt — noemen, rennen — rannte — gerannt — rennen, senden — sandte — gesandt — zenden, wenden — wandte — gewandt — wenden, bringen — brachte — gebracht — brengen, denken — dachte — gedacht — denken. Wat is bij deze werkwoorden het onregelmatige? Waarom noemt men ze zwak? Van senden en wenden gebruikt men ook wel de regelmatige vormen: sendete, gesendet; wendete, gewendet. Zeg de drie hoofdvormen van: ver brennen, durchbrennen 39 (er van door gaan), erkennen (crediteeren), ernennen (benoemen), absenden, versenden, übersenden '); zurücksenden, verbringen — zubringen (doorbrengen van tijd), durchbringen (er door brengen). 33. Vertaal: Noem dezen man niet! Wij kenden hem, sedert een jaar, wij waren over hem tevreden en benoemden hem tot (zum) boekhouder. Hij had ons vertrouwen. Hij ging er met de kas van door. Wij wendden ons tot de politie. Naar iedere havenplaats werd een telegram gezonden, maar tevergeefs! Wij hebben niets meer van hem gehoord. — Den zomer brengt hij . in Duitschland, den winter in Frankrijk of Italië door. De volgende week komt hij bij ons, om een maand bij ons door te brengen. Hij zal er weer veel geld doorgebracht hebben, denk ik. Ik ken hem. — Dinsdag heb ik de partij afgezonden en Woensdag heeft hij ze mij teruggezonden. Wij hebben u voor het bedrag van uw rekening gecrediteerd. Wij hebben u voor het bedrag van onze rekening gedebiteerd. — Is het u bekend, dat Spanje, Frankrijk, Italië, OostenrijkHongarije, Turkije, Griekenland en Noord-Afrika om dè Middellandsche Zee liggen? 34. dreizehn, vierzehn, fünfzehn, sechzehn, siebzehn, achtzehn, neunzehn, zwanzig, einundzwanzig, zweiundzwanzig, dreifiig, vierzig, fünfzig, sechzig, siebzig, achtzig, neunzig, De twee deelen van dit werkw. worden niet van elkaar gescheiden; het is onscheidbaar samengesteld. 40 hundert, hundertundeins, hundertfünfundzwanzig, zweihundert, taüsend, dreitausend, eine Million, zwei Millionen. Wat is op te merken bij de vetgedrukte woorden? Men schrijft de telwoorden aan elkaar: zweitausendfünfhundertfünfzehn Mark; eintausendneunhundertundzehn Jahre; sechzigtausendsiebenhundertundachtundfünfzig Gulden. Million is een zelfst. naamw. Waaruit blijkt dat? Einmal, zweimal enz. één woord. dreizehnte, vierzehnte, fünfzehnte, sechzehnte, siebzehnte, achtzehnte, neunzehnte, zwanzigste, einundzwanzigste, dreifligste, hundertste, tausendste. De rangtelwoorden tot en met 19de krijgen te, de volgende ete. Onregelmatig zijn: erste, d ritte, achte. Vertaal: 6 X 6 = 36. 9 X 8 = 72. 16 X 4 = 64. 70 — 1 = 69. 10000 — 100 = 9900. 12 X 12 = 144. 13 X 13 = 169. 16 + 17 = 33. De lading, die de stoomboot aan boord had, had een waarde van 3 000000 Mark. In het jaar 1907 had Duitschland 4 337 263 paarden, 10991 ezels, 20589856 runderen, 7681072 schapen en 22080008 varkens. Berlijn heeft 2111000 inwoners, Hamburg 857 000, Brem en 227 004 en Lübeck 95 000. Frankrijk is 16 maal zoo groot als ons land, Spanje 15 maal, Rusland 163 maal en OostIndië 46 maal. Een jaar heeft 365 of 366 dagen, een maand heeft 28, 29, 30 of 31 dagen. Hoeveel dagen heeft Januari? Januari heeft evenals Maart, Mei, Juli, Augustus, October en December 31 dagen. April, Juni, September en November hebben 30 dagen. Februari heeft 28 of 29 dagen. De 3de Januari; de 8ste Maart; de 16de Mei; de 17de April; de 23ste Augustus; de 27ste Juni; de 30ste September; de 31ste October. 41 35. Enkelvoud. Meervoud. 1. Diese; Frau ist unglück- Diese Frauen sind unglücklich. lich. 2. Das Los dieser Frau ist Das Los dieser Frauen ist hart. hart. 3. Mit dieser Frau haben Mit diesen Frauen haben wir Mitleid. wir Mitleid. 4. Diese Frau bedauern wir. Diese Frauen bedauern wir. 1. Das Schaf ist nützlich. Die Schafe sind nützlich. 2. Die Haare des Schafes Die Haare der Schafe sind sind lang. lang. 3. Von dem Schafe kommt Von den Schafen kommt die Wolle. die Wolle.- 4. Der Schaf er schert das Der Schaf er schert die Schaf- » Schafe. 1. Mein Sohn hat ein Bank- Meine Söhne haben ein geschaft. Bankgeschaft. 2. Das Geschaft meines Das Geschaft meiner Söhne Sohnes blüht. blüht. 3. Mancher schenkt meinem Mancher schenkt meinen Sohne sein Vertrauen. Söhnen sein Vertrauen. 4. Jeder besucht meinen Jeder besucht meine Söhne Sohn gern. gerrr. Regels: 1. Een vrouwelijk zelfstandig naamwoord krijgt in het meervoud en. 2. Een onzijdig zelfstandig naamwoord krijgt in het meervoud e. 3. Een mannelijk zelfstandig - naamwoord krijgt in het meervoud " 4- e. 4. De derde naamval meervoud eindigt bij alle woorden op n. Verbuiging der bepalende woorden. **• Enkelvoud. Meervoud. 1_ ein, kein, mein, sein, unser, ihr. ein Baum. ein Jahr. eine Zahl. Baume. Jahre. Zahlen. eines —es. eines —es. einer — einem —e. einem —e. einer — —n. —n. einen — ein — eine — mein Sohn. mein Schiff. meine Fabrik. meine Söhne. Schiffe. Fabriken. meines —es. meines —es. meiner — meiner — meinem —e. meinem —e. meiner — meinen —n. —n. meinen — mein — meine — meine — 2. der, dieser, jener, jeder, aller, mancher, ' solcher, welcher. der Baum. das Jahr. die Zahl. die Baume. Jahre. Zahlen. des —es. des —es. der — der dem —e. dem —e. der - den —n. —n. den das — die — die dieser Sohn. dieses Schiff. diese Fabrik. diese Söhne. Schiffe. Fabriken. dieses —es. dieses —es. dieser - dieser diesem —e. diesem —e.' dieser - diesen —n. —n. diesen — dieses — diese — diese — 43 5. De uitgangen van alle bepalende woorden in het meervoud zijn e, er, en, e. (Vergelijk het Nederlandsch). Opmerkingen: a. De Umlaut komt alleen voor bij: a, o, u, au. Der Sack — die Sacke. Der Sohn — die Söhne. Der Wunsch — die Wünsche. Der Baum — die Baume. Maar: der Freund — die Freunde. b. ss of B. Der FluB (kort) — des Flusses — dem Flusse — den FluB; die Flüsse — der Flüsse — den Flüssen — die Flüsse. Der FuB (lang) — des FuBes — dem FuBe — den FuB; die FüBe — der FüBe — den FüBen — die FüBe. ss staat slechts in het midden van een woord tusschen twee klinkers, waarvan de eerste kort is. Hoe luidt het meervoud van: die Form, der Stuhl, der Hut, das Exemplar, der Dienst, die Antwort, das Wort, der Betrag '), der Vorrat, das Produkt, der Plan, der Lohn, die Million, die Schuld, das Zirkular, der Teil, der Vorteil, die Zeit, die Verbindung, die Gesellschaft, das Hundert, das Papier, die Brauerei, der Kopf, die Fracht, der Wunsch, der Zug, der Platz. Verbuig in het enkelvoud en het meervoud: manche Gesellschaft, welches Pferd, dieser Preis, das Metall, unser Brief, unsere Provinz, die Zeitung *), unser Schaf, mein Geschaft, ein Sturm (m.), ein Boot (o.). Vul in: Wir verkaufen Pferd—, Schaf— und Schwein—. Morgen findet hier eine Auktion s) von Pferd—, Schaf— und Schwein— statt 4). Die Preis— der Pferd—, Schaf— und Schwein— sind gestiegen. Er hat mir viele Jahr— treu gedient. Seit viel— Jahr— ist er bei mi— tatig5). Er kommt mit d— Elfuhrzug. Er handelt gegen mein— ]) Stammen van sterke «werkw., ais zelfst. nw. gebruikt, zijn gewoonlijk mannelijk. *) de krant. 3) verkooping. 4) plaats. 6) werkzaam. 44 Verbot (o.). Er kümmert sich nicht um sein— Geschaft. Zeg het enkelv. en het meerv.: zu dies— Preis; mit unser— Brief; ohne dies— Vorrat; für dies— Papier; durch dies— Plan— (m.); gegen mein— Wunsch; aus dies— Metall; bei dies— Gesellschaft; ohne dies— Betrag. 36. Vertaal: Ons vaderland is het land der kanalen en rivieren. Het is een koninkrijk en bestaat uit elf provincies. Zeg mij eens, door welke provincies de Rijn stroomt. Deze rivier komt uit Zwitserland en stroomt door het keizerrijk Duitschland en ons vaderland naar de Noordzee. — Goud is de koning der metalen. Men vindt het vooral in Amerika. Evenals het zilver is het een edel metaal. Uit deze edele metalen maakt men vele voorwerpen, bijvoorbeeld horloges. — Waar koopt gij uw wijn? Vroeger kocht ik altijd bij de firma M. De kwaliteit van haar wijnen was uitstekend, maar de prijzen van deze firma waren mij te hoog. Sedert een jaar is L. mijn leverancier. — Hebt gij de krant al gelezen? Neen, ik lees altijd eerst mijn brieven en daarna de kranten. — Dus hebt gij het marktbericht ook nog niet gelezen? De paarden waren duur, de varkens en schapen daarentegen buitengewoon goedkoop. Ik zal u de krant d a d e 1 ij k brengen. 37. 1. Dieser Weizen, diese Gerste, dieses Getreide l) sind teuer. Russiseher Weizen, russische Gerste, russisches Getreide sind teuer. 2. Die Ausfuhr dieses. Weizens, dieser Gerste, dieses Getreides nimmt zu. *) das Getreide = het graan. 45 Die Ausfuhr russischen Weizens, russischer Gerste, russischen Getreides nimmt zu. 3. Wer handelt mit diesem Weizen, dieser Gerste, diesem Getreide? Wer handelt mit russischém Weizen, russischer Gerste, russischém Getreide? 4. Wer verkauft diesen Weizen, diese Gerste, dieses Getreide ? Wer verkauft russischen, Weizen, russische Gerste, russisches Getreide? 1. Diese Rauchwaren *) sind teuer. Russische Rauchwaren sind teuer. 2. Die Ausfuhr dieser Rauchwaren nimmt zu. Die Ausfuhr russischer Rauchwaren nimmt zu. 3. Wer handelt mit diesen Rauchwaren? Wer handelt mit russischen Rauchwaren? 4. Wer verkauft diese Rauchwaren? Wer verkauft russische Rauchwaren? Vergelijk de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord russisch met die van het bepalend woord dieser Wat merkt ge op? Russisch is in bovenstaande voorbeelden sterk verbogen. Een sterk verbogen bijvoeglijk naamwoord krijgt dus dezelfde uitgangen als dieser, behalve... Een bijvoeglijk naamwoord wordt sterk* verbogen, als er geen verbogen bepalend woord voor staat. Verbuig in het enkelvoud en het meervoud: guter Wein; deutsches Bier; hartes Metall; alleen in het enkelvoud: jeder Monat; voriger Monat; manches Geschaft; voriges Jahr; dieses Jahr; groBe Mühe; groBer FleiB; fremde Rechnung; hollandischer Kase; alleen in het meervoud: lange Jahre; l) pelterijen. 46 französische Besitzungen; nützliche Tiere; heftige Stürme. Opmerking. Ook de bijvoegL naamwoorden als: deutscb, französisch, worden met een kleine letter geschreven. In eigennamen schrijft men ze met een hoofdletter: die Deutsche Bank. 38. Vul de uitgangen in en zet de cursief gedrukte zelfstandige naamwoorden in het meervoud: * Holland ist das Land tief— Kanal und breit—JFlusz. Schaf und Schwein sind nützlich— Tier. Dies— Schüler arbeitet mit unermüdlich— FleiB: er wird gut— Fortschritt (m.) machen. In Afrika liegen französisch—, englisch—, portugiesisch—, spanisch— und italienisch— Besitzung (v.). Wir arbeiten nur mit Firmen erst— Rang—. Die Zeit (v.) sind gunstig; hoh— Preis werden gern bezahlt. Aus èin— Pfund fein— Silber— werden 100 Markstück hergestellt, aus ein— Pfund fein— Gold— 140 Zehnmarkstück. Kein— Antwort ist auch ein— Antwort. Hollandisch— Kase, englisch— Stahl (m.) und russisch— Weizen kennt man überall. Die Flotte dies— Dampfschiffahrtsgesellschaft besteht aus 237 Fahrzeug (o.); seit einig— Jahr hat sie eigen— *Fabrik, die aber auch für fremd— Rechnung arbeiten. Der Handel verlangt überall kurz—, ungefahrlich— und billig— Weg (m.). Seit ein— Woche herrschen in ganz Spanien und Italien heftig— Sturm, die überall groB— Schaden anrichten. Viele Boot und Segelschiff sind gesunken. Besonders die Durchfahrt durch d— Meerenge von Gibraltar ist sehr gefahrlich. Dies— Kaufmann handelt mit japanisch— Lackwaren und persisch— Teppich (m.). 47 Es sind noch genügend— x) Vorrat vorhanden. Wir sind noch mit genügend— Vorrat versehen. Mit groB— Mühe; ohne groB— Mühe; eine Firma mit fest— Kundschaft; Waren erst— Qualitat; ein Mann aus gut— Familie; ein Edelstein von groB— Wert (m.); bei gut— Wetter; gegen hoh— Provision; ein Buchhalter mit praktisch— Erfahrung; am *) ersten Januar dies— Jahr—; am ersten Januar vorig— Jahr—; mit groB— Gewinn (m.); ohne groB— Gewinn. Merk op: handelen in = handeln mit; voorzien van = versehen mit. -» 39. Vertaal: Deze maatschappijen bezitten prachtige stoombooten, die naar alle werelddeelen varen, naar de Noordzee, naar de Oostzee, naar Amerika, naar Australië enz.; overal vindt men ze. Voor het wereldverkeer zijn deze stoombootverbindingen van groote beteekenis. Duitschland koopt graan vooral in Rusland, OostenrijkHongarije, Nederland, Noord-Amerika en Oost-Indië. De invoer van Engelsche steenkolen is niet zoo belangrijk als de steenkolenuitvoer. Slechts weinig 3) wijn wordt uitgevoerd, maar veel3) bier, in Europa vooral naar België en Frankrijk. Duitsch papier en Duitsche muziekinstrumenten worden uitgevoerd; uit Zwitserland worden horloges ingevoerd. „Goede vriend," zei de hij tot mij, „het is mij helaas onmogelijk, u deze 3000 Mark te leenen. Het doet mij werkelijk leed, geloof mij. Ga naar'mijn broer, misschien zal hij u helpen." Sedert een jaar werkt hij voor eigen rekening. Door onvermoeide vlijt en buitengewoon geluk heeft hij het ver gebracht. *) voldoende. 2) op den. s) geen uitgang. 48 40. Münzen. Die Münzen werden aus Gold, Silber, Nickel und Kupfer hergestellt1), aber niemals aus einem Metalle allein, sondern 2) aus Mischungen s) ' (Legierungen). Die Gold- und Silbermün'zen enthalten4) Kupfer; die deutschen Nickelmünzen bestehen aus 75 °/„ 5) Kupfer und nur 25 °/o Nickel, die Kupfermünzen aus 95 °/o Kupfer, 4 % Zinn und 1 °/0 Zink. Mit Goldmünzen kann jede Summe gezahlt werden; sie sind Kurantmünzen 6). In Silbermünzen braucht7) man in Deutschland nicht mehr als 20 Mark anzunehmen, in Nickel; und Kupfermünzen nicht mehr als eine Mark, Nickel- und Kupfermünzen sind Scheidemünzen 8). Deutschland hat eine Markwahrung, das heiBt9): die Münzeinheit ist eine Mark (Jé) zu 100 Pfennig (<*.). Goldmünzen sind die Doppelkrone zu 20 Jé und die Krone zu 10 Jé. Aus Silber werden Stücke zu 5, 3, 2, 1, } Jé hergestellt, aus Nickel Stücke zu 25, 10, 5 Pfennig (A), aus Kupfer Stücke zu 2, 1 Ein Groschen ist 10 Pfennig; ein Taler ist 3 Mark. Papiergeld. Die Hauptverwaltung 10) der Staatsschulden gibt Reichskassenscheine u) aus, und zwar ») Stücke von 5 Jé und 10 Jé, Banknoten zu l000, 500, 100, 50, 20 Jé geben die Reichs.bank und einige Privatnotenbanken1S) aus, namlich die Bayerische Notenbank in München, die Sachsische Bank zu Dresden, die Württembergische Notenbank in Stuttgart und die Badische Bank in Mannheim. i) vervaardigd. 2) maar. mengsels. *) bevatten. ) Prozent. «) Standpenningen. ') brauchen = behoeven. *) pasmunten. ») dat beteekent. io) het hoofdbestuur. «J der Kassenschein = het muntbiljet. 12) en wel. 1S) particuliere. 49 41. Wieviel Groschen ist . eine Mark, eine Krone, eine Doppelkrone ? Wieviel Pfennig ist eine halbe Mark, ein Taler, eine Krone? Wie kann ich eine Schuld von Jé 12.90 bezahlen? Wie eine Schuld von Jé 375.50? Ich muB Jé- 6.75 bezahlen. Ich gebe eine Krone. Was bekomme'ich heraus? Ich muB Jé 833.40 bezahlen. Ich gebe eine Banknote von 1000 Mark. Was bekomme ich heraus? Wieviel ist 25 °/0 von Jé 88000? 50 % von Jé 7500 ? 30 % von Jé 12000? 20% von Jé 300000? 100 kg ») kosten Jé 9.50. Was kosten 10000 kg? 1 m kostet Jé 3.10. Was kosten 3000 m? 1 1 kostet Jé 0.35. Was kosten 300 1? 42. Unser guter Nachbar ist ein tüchtiger 2) Mann. Er hat ein blühendes Geschaft. Sein schönes Haus gehort meinem Vater. Es hat ein rotes Dach. Zwei fleiBige Söhne stenen ihrem Vater zur Seite. Hoe zijn de bijvoeglijke naamwoorden verbogen? Staat er een bepalend woord voor? Noem ze. Wat is bij deze bepalende woorden op te merken? Een bijvoeglijk naamwoord wordt dus sterk verbogen in twee gevallen: 1. als er geen bepalend woord voor staat. 2. als er een bepalend woord zonder uitgang voor staat. ' Zeg in de andere personen: Es tut mir leid, daB ich mein schönes Buch verloren habe, ich werde mir ein neues kaufen. ') De afkortingen voor Meter, Liter, Kllogramm enz. worden met een kleine letter geschreven. 2) flink. verdenius en hameetmaNj Leerb. Duitsche Taal, I, 8e druk. 4 50 Ich strenge mich an, ich mache gute Fortschritte, das freut meine Eltern. Mein guter Vater tut alles für mich; ihm verdanke ich alles. Zeg het tegengestelde van: ein reich— Mann, ein klein— Betrag, klein— Betrage, ein alt— Haus, unser letzt— Brief, dünn— Papier, gut— Wetter, heil— Bier, ein rot— Wein, ein billig— Kaffee, vorig— Woche, ein lang— Telegramm, unser neu— Kontor. 43. Vertaal: Januari is een koude maand, Augustus is een warme maand, Februari is een korte maand. De Rijn is een breede, diepe rivier. Azië is een groot werelddeel. De eik is een nuttige boom. Het schaap is een nuttig dier. Mijn patroon is een vriendelijk man. Ons klein vaderland isgrooterdan België, maar kleiner dan Zwitserland. Onze stad heeft twee nieuwe stations en groote fabrieken, b.v. talrijke looierijen en vele brouwerij en. Deze maatschappij heeft 16 groote stoombooten en 17 kleine zeilschepen. Deze firma schenken wij gaarne ons geheele vertrouwen. Haar nieuwe kantoor staat niet ver van het postkantoor. lederen dag komen honderden (van) brieven en dozijnen telegrammen aan. Ieder oogenblik roept de telefoonbel. — Dat is een goede, goedkoope wijn. Drink eens! Proef eens! Hoe vindt gij den smaak! Voor dit geld levert niemand zulken wijn. — Gisteren heb ik een mooi boek gelezen. Ik zal het u brengen. Lees het ook eens! Het zal u stellig bevallen. — Uitverkoop tegen verlaagde prijzen. 44. Dieser arme Mann ist unglücklich. Das Los dieses armen Mannes ist hart. Mit diesem armen Manne habe ich Mitleid. Diesen armen Mann bedaure ich. 51 Lees deze zinnen ook met: diese arme Frau. dieses arme Kind. diese armen Frauen dieser armen Frau. dieses armen Kindes. dieser armen Frauen' dieser armen Frau. diesem armen Kinde. diesen armen Frauen diese arme Frau. dieses arme Kind. diese armen Frauen.' De uitgangen van arm zijn dus: Mannelijk. Vrouwelijk. Onzijdig. Meervoud. e e e en en en en en en en en en en e e e en Men noemt deze uitgangen zwak. Een zwak verbogen bijvoeglijk naamwoord krijgt 11 X en en 5 X e, nl. in Hoofdregel: Een bijvoeglijk naamwoord wordt zwak verbogen, als er een verbogen bepalend woord (da. een bepalend woord met een uitgang) voor staat, sterk, als dit niet het geval is. Na der, die, das, dieser, jener, jeder, aller, mancher, solcher, welcher wordt het bijvoeglijk naamwoord in alle naamvallen zwak verbogen, want deze woorden hebben in alle naamvallen een uitgang. mein armer Freund. meine arme Frau. meines armen Freundes. meiner armen Frau meinem armen Freunde. meiner armen Frau meinen armen Freund. meine arme Frau. mein ar mes Kind. meine armen Freunde. meines armen Kindes. meiner armen Freunde meinem armen Kinde. meinen armen Freunden. mem armes Kind. meine armen Freunde. Na ein, kein, mein, sein, unser, ihr, Ihr wordt het bijvoeglijk naamwoord zwak verbogen, behalve in den 52 eersten naamval mannelijk enk. en den eersten en vierden naamv. onzijdig enk. Verklaar dit. 45. a. Verbuig in het enkelvoud: Ihre laufende Rechnung; das kalte Wetter; kaltes Wetter; Ihr geschatztes Haus; das vorige Jahr; mein voriges Angebot*); die starke Nachfrage; unser voriges Schreiben; der achte Dezember2); der einundzwanzigste April; der dritte Oktober; der einunddreifiigste Januar; dieser'hohe Preis; Ihre werte Zuschrift3); Ihre geehrte Antwort; groBe Gefahr; die groBe Gefahr. In het enkelvoud en meervoud: ein neues Exemplar; dieser ansehnliche Auftrag; die letzte Nachricht; unser langjahriger Geschaftsfreund; beiliegende Vollmacht; die beiliegende Vollmacht. b. Lees oefening 6a. als volgt: ein altes Haus — ein neues Haus; das alte Haus — das neue Haus. c. Der Freund ist gut. Ein guter Freund. Der gute Freund. Gute Freunde. Die guten Freunde. Zwei gute Freunde. Evenzoo: Das Jahr ist gut. Die Fabrik ist groB. Die Zeitung ist alt. Der Auftrag ist ansehnlich. Das Angebot ist gunstig. Das Fabrikat ist ausgezeichnet 4). Die Schwierigkeit5) ist groB. Der Brief ist wichtig. Der Sturm ist heftig. Der FluB ist breit. Die Uhr ist teuer. Das Metall ist nützlich. 46. Ich glaube, daB es regnet. Het woordje daB verbindt twee zinnen met elkaar, nl. Ich glaube met es regnet. Regel: Het voegwoord daB schrijft men met B; in alle andere gevallen schrijft men das. *) de offerte. 2) De namen van maanden blijven in alle naamvallen onveranderd. 8) schrijven. *) uitstekend. 6J moeilijkheid. 53 Das Haus, das ich gekauft habe, ist neu. Hier is das een betrekkelijk voornaamwoord. Het is een zinsdeel en wel lijdend voorwerp. Men kan het in het Nederlandsch vervangen door hetwelk. Was schrijft men altijd met s. Vul in das of daB: — Korn, — Sie mir geliefert haben, ist so schlecht, — ich es unmöglich behalten kann. Es tut mir leid, — ich Ihnen — schreiben muB. Ich hoffe, - - Holz, — ich von Ihnen gekauft habe, besser ist. Hierdurch teile ich Ihnen mit, Dampfschiff „Hamburg" noch nicht ange- kommen ist. — ist doch sonderbar, — — Dampfschiff, — gewöhnlich am Donnerstag ankommt, heute noch nicht da ist. — verstehe ich nicht. Vul in: Einfach— ') MaBregeln sind die best—. Ein verbrannt— Gesicht (fürchten2)) die Sonne nicht. Schlecht— Dieners) fragen um Rat erst nach schon vollbracht — Tat (v.). Selbst das Unglück kann d— Brücke sein zu unverhofft—4) Glück—. Die eigen— Fehler 5) gut zu sehen taugen '') nur fremd— Augen. Ein gut— Kaufmann sucht sein— Eisen zum Silber stets emporzupreisen 7) Nimm 8) nie mit billig— Waren fürlieb: ein billig— Kauf ist ein— Taschendieb 9). So (lauten) ein— englisch— Spruch (m.) 10). 47. Vertaal: Verleden week heeft een hevige storm aan (3) de Engelsche kust van het Kanaal gewoed. Uit de Engelsche kranten verneem ik, dat ongeveer zestig vaartuigen vergaan zijn. Verleden Woensdag is niet ') eenvoudig. -) vreezen. 3) dienaren, bedienden. 4) onverwacht. 6) fouten, gebreken. 6) deugen. 7) letterlijk: omhoog te prijzen. 8) neem (vertrouwelijke vorm van de gebiedende wijs van nehmen).' 9) zakkenroller. 10) spreuk. 54 ver van onze kust een Fransche schoener gestrand. Een Hollandsche reddingboot heeft met groote rn o e i t e het wrak bereikt en de geheele bemanning gered. De lading bestaat uit Engelsche steenkolen en Franschen wijn en heeft een waarde van 500000 Mark. Het is niet onwaarschijnlijk, dat nog een groot deel gered wordt. Zoowel het schip als de lading zijn bij een Duitsche maatschappij verzekerd. Een groote, sedert het jaar 1837 bestaande bank heeft hare betalingen verleden Vrijdag gestaakt, een treurige tijding voor ieder, die (der) de firma zijn geheele vertrouwen geschonken heeft. Naar de laatste m e d edeelingen ontbreken 16 tot (bis) 17 millioen Mark. Het faillissement heeft een groot aantal kleine luiden (2) geruïneerd. De koersdaling der Engelsche staatspapieren heeft, naar (wie) men ver-, moedt, het faillissement veroorzaakt. 48. Dürfen, können, mögen. müssen, sollen, wollen, wissen zijn onregelmatige werkwoorden. Leer ze van buiten. Onregelmatig zijn de eerste en de derde persoon enkelvoud van den tegenw. tijd. Deze luiden: ich darf; ich kann; ich mag; ich muB; ich soll; ich will; ich weiB; er darf; er kann; er mag; er muB; er soll; er will; er weiB. De eerste persoon enkelvoud heeft dus geen e, de derde geen t; beide personen enkelvoud hebben een anderen klinker dan het meervoud, behalve bij sollen. De eerste persoon enkelvoud is gelijk aan den derden; het meervoud is, als bij alle werkwoorden behalve sein, gelijk aan de onbepaalde wijs. Vervoeg: Ich weiB, was ich will rch mag nicht rauchen, obgleich ich es wohl darf = Ik heb geen trek in rooken, ofschoon ik wel mag. 55 Ich kann nicht alles, was ich will. Ich muB mich beeilen, sonst komme ich zu spat. Der Vater hat mir befohlen, diesen Brief auf die Post zu tragen. Ich soll mich beeilen, hat er gesagt. Dürfen = mogen, verlof hebben. Ik durf niet = Ich wage es nicht. Ich habe den Mut nicht. Mögen = lust of trek hebben. Müssen en sollen beteekenen beide moeten Er soll kommen beteekent, dat hij moet komen, omdat iemand het wil. Er muB kommen beteekent, dat de omstandigheden maken, dat het niet anders mogelijk is. 49. Vervoeg kennen (32) = Nederlandsch kennen en können = Nederlandsch kunnen. Vertaal: Kent gij hem? Weet gij, waar hij woont? Wilt gij het mij zeggen? Ik ken hem sedert jaren, maar zijn huisnummer kan ik u niet zeggen. Maar de straat weet gij n a t u u r 1 ij k? Wanneer ik de straat maar weet, zal ik zijn huis wel vinden. Maar weet gij dan (denn) niet, dat hij ziek is? Niemand mag hem bezoeken, heeft de dokter gezegd. Dat spijt mij. Maar weet gij, ik schrijf zijn vrouw, dan (so) kan zij hem alles mededeelen, wanneer de dokter het tenminste niet verbiedt. Onze goede vriend doet ieder jaar een reis naar Zwitserland, zijn beide zoons studeeren in Berlijn. Hij moet wel schatrijk zijn. Deze Duitsche koopman spreekt (spricht) onze taal als (wie) een Nederlander. Hij moet wel langen t ij d in Nederland gewoond hebben. — Gij wilt niet. Gij moet, zeg ik u. Ik wil het. Wanneer ik u iets beveel, hebt gij te gehoorzamen. Wij dürfen. können. ^ 'mögen. müssen. sollen. wollen. wissen. | I . ich darf. ich kann. ich mag. ich muB. ich soll. ich will. ich weiB. e» er darf. er kann. er mag. er muB. er soll. | er will. er weiB. O o wir dürfen. wir können. I wir mögen. wir müssen. wir sollen, wir wollen, wir wissen. > l c sie dürfen. sie können. sie mögen. sie müssen. sie sollen. sie wollen, sie wissen. I I ich durfte. ich konnte. ich mochte. ich muBte. ich sollte. ich wollte. ich wufite. ■c er durfte. er konnte. er mochte. er muBte. er sollte. er wollte. er wuBte. > = wir durften. wir konnten. wir mochten, wir mufiten. wir sollten. wir wollten. wir wufiten. o ë ° sie durften. sie konnten. sie mochten. | sie muBten. sie sollten. sie wollten. | sie wufiten. 57 weten niets van hem; sedert den zestienden van deze maand hebben wij niets gehoord, wij kunnen u helaas niets mededeelen. 50. Vervoeg: Ich wufite, was ich wollte. Ich mochte nicht rauchen, obgleich ich es wohl durfte. Ich konnte nicht alles, was ich wollte. Ich wollte Seemann werden, aber der Vater befahl, ich sollte sein. Geschaft übernehmen '). Der Dampfer war im Begriff2) abzufahren, ich mufite mich beeilen. De verleden tijd dezer werkwoorden heeft den Umlaut niet. Denk aan: ich wufite en ich mochte. Ich habe es nicht gewufit. Das Gewissen = het geweten. Er hat ein gutes Gewissen. 51. Vertaal: Gisteren avond heb ik u verwacht. Waarom zijt gij niet gekomen? Ik kon niet komen: ik had nog drie lange brieven te schrijven en moest dus wel thuis blijven. Ik was eerst om half tien klaar en na tien uur mag ik niet meer uitgaan. Wist gij dat niet? Wanneer niemand het weet, ga dan naar mijn oom, hij weet het misschien en zal het u vertellen, als hij spreken mag. Ik ben al bij hem geweest, maar hij wist niets. Hij wist het wel, denk ik, maar hij wilde het niet zeggen. Misschien mocht hij het niet zeggen. Hij mocht wel, maar hij durfde niet. 52. * Vorigen Sommer reiste ich in die Schweiz In der Schweiz wohnt namlich mein guter, alter Onkel. Ich wollte ihn 1) onscheidbare samenstelling. 2) op het punt. 58 einmal Desuchen. Ein Dampfer brachte mich nach Konstanz am Bodensee. In dieser Stadt verliefi ich das Schiff und kam nach einem vierstündigen Spaziergang an ein schönes Dorf am Ufer des Sees. Vor einem prachtigen Hause lag ein groBer Garten. Mitten in diesem Garten stand eine riesige ') Eiche. Ich ging in den Garten. Eben 2) trat ein Greis 3) vor die Tür und setzte sich auf eine Bank. Ich lief auf ihn zu. Er sah mir in die Augen, legte mir die Hand auf die Schulter *) und erkannte mich sofort. Auf der Bank vor dem Hause haben wir lange gesessen und von alten Zeiten gesprochen. Wo wohnte der alte Onkel? Wohin muBte ich reisen, um ihn zu besuchen? Wo liegt Konstanz? Wohin kam ich endlich? Wo war der Garten? Wohin trat der Greis? Wohin setzte er sich? Wo haben wir lange gesessen? Regel: An, auf, in, vor regeeren den 3den nv, als men. vragen kan: Wo? Ze regeeren den 4den nv., als men vragen kan: Wohin? Anders gezegd: Ze regeeren den 3den nv., als het zelfst. nw. met het voorzetsel de plaats aanduidt, waar iemand of iets zich bevindt. Ze regeeren den 4den nv., als het zelfst. nw. met het voorzetsel de plaats aanduidt, waar iemand of iets komt an dem kan worden samengetrokken tot am, in dem tot im, an das tot ans, auf das tot aufs, in das tot ins en vor das tot vors. 53. * Vul in: Wir gehen in d— Schule. In d— Schule lernen wir. Der Kaufer geht in d— Laden. In d— Laden kauft er. Der Rhein, die Weser und die Elbe flieflen in d— Nordsee, die Oder und die Weichsel in d— Ostsee, die Donau in d— Schwarz— Meer, die Themse5) in ... . *) reusachtig. 2) juist. 3) grijsaard. *) schouder. 6) de Theems. 59 Köln und StraBburg liegen an d— Rhein, Hamburg liegt an d— Elbe, Bremen an d— Weser, Danzig an d— "Weichsel, Wien an d— Donau und London an Der Main flieBt in d— Rhein. Es gibt ein Frankfurt an d— Main und ein Frankfurt an d— Oder. Nürnberg liegt in d— Republik Bayern; Mailand Florenz und Rom liegen in d— Königreich Italien; Genf 2) liegt in d— Schweiz. Wir wohnen in ein— groB— Stadt„in ein— klein— Land. Das Schiff ist auf ein— Mine (v.) gelaufen. Ich schreibe ein— Brief an mein— Mutter. An we— ist der Brief adressiert? Die Mutter sitzt an d— Fenster, der Vater an sein— Schreibtisch. Ich erlaube s) mir, mich mit dies— Bitte an — zu wenden. Ich erlaube mir, dies— Bitte an — zu richten. Wat is het verschil tusschen: Der Fuhrmann brachte die Waren auf den Wagen — en: Der Fuhrmann brachte die Waren auf dem Wagen? Opmerking. De namen der rivieren, zijn vrouwelijk, behalve der Rhein en der Main. 54. 1. Vor einem Jahre, an einem kalten Tage mitten im Winter kam er zu mir. „Ich komme nur auf einige Tage," sagte er. Wanneer men vragen kan: Wann?, regeeren an, in, vor den derden naamval. 4) In figuurlijke ■ beteekenis regeert auf gewoonlijk den vierden naamval. Vor drukt zoowel plaats als tijd uit (devant en avant). M Milaan. 2) Genève. 3) sich erlauben — zich veroorloven. 4) Denk ér aan, dat tijdbepalingen zonder voorzetsel gewoonlijk evenals in het Nederlandsch In den vierden naamval staan: Das Schiff ist den'ersten Marz in London angekommen. Bepalingen als: des Morgens, des Abends, des Nachts staan in beide talen in den tweeden naamval. 60 Für is het Fransche pour en beteekent dikwijls ten behoeve van, in het belang van, in plaats van- Er zahlt für mich. Er tut alles für mich. Er arbeitet für zwei. Vor einem Jahre = voor een jaar, een jaar geleden. Vertaal: Eenige dagen geleden; een week geleden; een maand geleden; drie jaar geleden; een uur geleden. — Voor den 23sten van deze maand; voor den llden Maart; voor den 30sten Augustus; voor den 3den van (de) volgende ') maand; voor den 16den Mei; voor den 17den Februari. Vul in für of vor: Das ist ein Buch — Kinder. Das ist zu schwer — mi—. Er bietet 1000 Mark — dies— Partie. Ich danke Ihnen — Ihr — Mühe. — zehn Uhr kann er nic'ht kommen. Das ist nicht angenehm — mi—. Man muB oft den Willen — d— Tat (v.) nehmen. — d— Tür steht ein armer Mann. Haben Sie nichts — ih—; —drei Tag— ist er auch» schon da gewesen. Heute bin ich — niemand zu Hause. — dies— Haus wird er nicht leicht einen Kaufer finden. Kann ich das — Geld und gute Worte bekommen? 2. An einem kalten Tage = op een kouden dag. Am dritten Januar = op den derden Januari. Vertaal: Op een Zondag, Maandag, Dinsdag enz.; op den volgenden dag; op den volgenden morgen, namiddag, avond; op den eersten van de maand; op den 10de" van iedere maand; op den 12den van deze maand; op den 7den van (de) volgende maand; op den 16den van (de) vorige maand. 3. lm Winter = in den winter. Der Frühling, der Sommer, der Herbst, der Winter. Vertaal: In het jaar 1912; in het jaar 1839; in het jaar 1868; in het jaar 1588. In de lente; in den zomer; in den herfst; in den winter. In een week; in een maand; *) volgen = folgen. 61 in een jaar; in twee jaar; in eenige jaren;' in drie dagen. In Januari, Februari enz. 4. Ich komme nur auf einige Tage = voor den tijd van eenige dagen, ik blijf slechts eenige dagen. Vertaal: Ik heb nog niet op den brief geantwoord. Ik heb een uur op u gewacht. Ik hoop op betere tijden. Uw antwoord op mijn brief van den (vom) 23sten Januari. Ik heb het huis voor (den tijd van) een jaar gehuurd. Hij trekt op mij, op de Duitsche Bank, op onze firma. 55. * 1. Vul in: Gegen d— Willen (m.) sein— Eltern, ohne ein— Pfennig Geld in d— Tasche (v.) x) verlieB unser dumm— Karl *) d— vaterlich— Wohnung. Dies— Haus besteht seit d— 1. Oktober 1832 und ist das gröBt— sein— Art (v.) s) auf d— Kontinent (m.) i). Dies— Artikel ist in jed— Geschaft d— Branche zu haben. Sanatogen ist in all— Apotheken erhaltlich 5). Dies— Anzeige (v.) 6) habe ich in d— Kölnisch— Zeitung gelesen. Die trocken—, maBig') warm— Witterung8) in d— zweit— Halfte d— Monal^- August und in d— erst— Halfte d— Monat— September war (für, vor) d—Erntearbeitö) in unser— Land sehr günstig. Dies— Zeitung wird nicht nur 10) in all— Teil— von Deutschland sondern u) auch i— Ausland12) gelesen. Dies— deutsch— Fabriken suchen neu— Geschaftsverbindungen 13) in d— Schweiz. D— Krieg (m.) ") hat ein— groB— EinfluB (m.) auf d— Handel ausgeübt. Seit d— Ausbruch (m.) d— Krieg— sind d— Preis— gefarbt— 15) Stoffe um 100 % gestiegen. Ein— bedeutend— Reederei sucht (für, vor) ihr— Abteilung Buchhaltung !) zak. 2) Karei. 3) soort. *) vasteland. 6) te krijgen. 8) advertentie. 7) matig. 8) weer. 9) die Ernte =■ de oogst. 10) slechts. u) maar. 12 buitenland. 13) relaties. ") oorlog. 16) gekleurd. 62 ein— tuchtig— jung— Mann aus d— Bankbranche gegen hoh— Gehalt (o.)— 1. August kaufte unser— gut— Freund ein— schön— Haus und verkaufte es (für, vor) ein— Monat wieder mit gut— Gewinn (für, vor) 30000 Mark. Merk op: niet alleen—maar ook = nicht nur—sondern auch. 2. De bijv. naamwoorden op er, die van namen van steden gevormd zijn, worden niet verbogen en steeds met een hoofdletter geschreven: Der Kölner Dom. Die Pariser Weltausstellung 2). Die Hamburger Kaufleute. Nürnberger Spielwaren. Solinger Stahlwaren. Die Leipziger Messes). Ein Brüsseler Teppich. Die letzte Pariser Neuheit. Hoe noemt men: Porzellan aus Berlin, Lemwand 4) aus Bielefeld, Wurst aus Frankfurt, Sauerkohl aus Magdeburg? 3. Vertaal: In den nacht van (von) den 9den op (zu) den I0den Juli van het jaar 1910 strandde de Hamburgsche bark „Wilhelm II." aan de zuidpunt van Zuid-Amerika in de Le Maire-Straat. De bemanning bracht een ontzettenden nacht op het schip door.. Eerst den volgenden morgen kon men aan redding denken. In de verte bemerkten de ongelukkigeh het Stateneiland, dat (!) door de Le Maire-Straat van het Zuidamerikaansche vasteland gescheiden wordt. Ze timmerden een groot vlot en hierop (op dit) wisten ze met groote moeite de kust van het eiland te bereiken. Tot hun geluk spoelde de zee een groot vat meel en een vat boter aan het strand en zorgde op deze wijze voor goed en krachtig voedsel. Op (!) den 8sten-Augustus kwam een zeil in zicht, het Hamburgsche schip „Stuttgart". Alles snelde naar (an) den oever op een berg en wenkte en riep. Op het schip bemerkte men ge1 ukkig de arme zeelieden. Een boot werd uitgezet l) salaris. 2) wereldtentoonstelling. 3) mis (jaarmarkt). 4) die Leinwand = het linnen. 63 en een uur later waren allen *) aan boord van het Hamburgsche schip, dat hen naar hun vaderland terug bracht. Bijna een maand hadden zij op het Stateneiland doorgebracht. De lente begint in de maand Maart. Na de lente komt de zomer, na den zomer de herfst, na den herfst de winter. — Weenen ligt aan den Donau, Straatsburg aan den Rijn, Bremen aan de Wezer,'Hamburg aan de Elbe, Danzig aan de Weichsel. 56. Meervoud der vrouwelijke zelfst. naamwoorden. Hoofdregel: Die Frau — die Frauen Een vrouwelijk zelfst. naamwoord krijgt in het meervoud en. Vele vrouwelijke woorden vormen hun meervoud evenwel op eene andere wijze: 1. Die Summe — die Summen. Die MaBregel — die MaBregeln. Die Nummer — die Nummern. De vrouwelijke woorden' op een toonlooze lettergreep krijgen in het meervoud n. 2. Die Freundin — \ die Freundinnen. Die Königin — die Königinnen. De vrouwelijke woorden op in krijgen in het meerv. nen. 3. Die Kenntnis — die Kenntnisse 2). De vrouwelijke woorden op nis krijgen in het meervoud se. 4. Die Mutter en die Tochter krijgen in het meervoud den Umlaut: die Mutter, die Tochter. 5. Die Bank *), die Gans, die Stadt, die Hand *) Die Frucht, die NuB *), die Schnur *), die Wand, !) Bepalende woorden zonder volgend zelfstandig naamw. behouden hunne gewone verbuiging. 1. alle. 2. aller. 3. allen. 4. alle. Denk vooral aan: Alle (Nederlandsch: allen) wissen es. -) de kennis, kundigheid. *) Zie opmerkingen in 57. 64 Die Kraft, die Kuh, die Kunst, die Macht *), Die Maus, die Haut '), die "Wurst, die Nacht *), Die Ausflucht, die Auskunft *). Deze woorden krijgen in het meervoud Umlaut + e: Die Banke, die Ganse, die Stiidte, die Hande, Die Früchte, die Nüsse, die Schnüre, die Wande, Die Krafte, die Kühe^ die Künste, die Machte, Die Mause, die Haute, die Würste, die Nachte, Die Ausflüchte, die Auskünfte. 57. Opmerkingen. 1. a. Die Bank — die Banke. Die Schüler sitzen auf Banken. Sandbanke. Austernbanke = oesterbanken. b. Die Bank — die Banken. Man unterscheidet Hypothekenbanken, Girobanken, Effektenbanken, Handelsbanken, Industriebanken. Spielbanken sind in unserem Lande verboten. 2. Die Hand — die Handé. Toch zegt men: vorhanden en abhanden. Es sind Bücher genug vorhanden; das Buch, das Sie Wünschen, habe ich nicht; es ist mir abhanden gekommen = ik ben het kwijtgeraakt. 3. Die NuB — die Nüsse. Waarom wordt B hier in het meervoud ss? Der NuBbaum = de noteboom. De nood = die Not. Man muB aus d— Not eine Tugend machen. Vergelijk: die Hungersnot; mit genauer Not = ternauwernood; notwendig = noodzakelijk. De banknoot = die Banknote. 4. Die Schhur — die Schnüre = veter, touwtje. Schnüren = snoeren, rijgen. Der Schnürstiefel = de rijglaars. ') de huid. *) Zie opmerkingen in 57. 65 5. Die Macht — die Machte. Wer kann mir die GroBmachte Europas nennen? Die Vollmacht — die VolImachten. 6. Die Nacht — die Nachte. Weihnachten = Kerstmis; Ostern = Paschen; Pfingsten = Pinksteren. 7. Die Auskunft = de inlichting. Das Auskunftsbureau = het informatiebureau. Ich habe mich an ein— Auskunftsbureau gewandt. Auf ihr— Anfrage über N. N. in A. erteilen (geben) wir Ihnen folgend— Auskunft. 58. ]ɧ1 a. Verbuig in het enkelvoud en het meervoud: eine bedeutende Stadt; folgende Auskunft; meine Hand; diese groBe Kraft; unsere treue Mutter; die eine Kiste; welche deutsche Gesellschaft; dieselbe Nummer (selb— wordt verbogen als een bijv. naamwoord). b. Zeg van de volgende zelfst. naamwoorden den tweeden naamval enkelv. en den eersten naamval meervoud: Die Stadt — der Stadt — die Stadte. die Last; die Nacht; die Fracht; die Eisenbahn x); die Insel; die Sorte; die Kaiserin; die Haut; die Schwierigkeit2); die NuB; die Zahl 8); die Wand; die Form; die Arbeit; die Steuer 4); die Nummer; die Schulter; die Regel; die Sprfiche; die UnregelmaBigkeit; die Menge 5); die Zahlung; die Fabrik; die Bedingung 6); die Gefahr; die. Woche; die Qualitat; die Quantitat; die Partie; die Probe 7); die Antwort; die Nachricht; die Zeit; die Meinung; die Person. c. Zeg in het enkelv. en het meerv.: Er steekt d— Hand in d— Tasche 8). D— NuB ist ein— Frucht. Dies— Stadt liegt an ein— FluB. D— Frucht hangt an d— Baum. Aus J) de spoorweg. 2) de moeilijkheid. 3) het getal. 4) de belasting. B) de menigte. 6) de voorwaarde. 7) het monster. 8) de zak. verdenius en hameetman, Leerb. Duitsche Taal, I, 8e druk. 5 » 66 d— Haut d— Kun macht man Leder. In dies— Stadt gibt es ') ein— Girobank. Die Handlerkis) (bieten) schön— Frucht— in ein— Korb (m.) 3) feil 4). D— Auskunft (lauten) gunstig. d. Vul in (de cursief gedrukte woorden in het meerv.): Eine Mutter mit drei Tochter—. Ein heiB— Sommer mit kalt— Nacht—. Ein jung— Mann mit groB— Kenntnis—. Tief— Wasser ohne Sandbank—. Durch dies— einfach— Maliregél—. Ohne groB— Schwierigkeit. Ohne hoh— Steuer—. Für dies— klein— Partie—. 59. Vertaal: Welke groote steden liggen aan den Rijn, welke aan de Oder en welke aan' de Elbe? Welke Duitsche eilanden liggen in de Oostzee? Voor de Hollandsche kust liggen gevaarlijke zandbanken; bij de laatste stormen zijn hier weer t a 1 r ij k e schepen met man en muis vergaan. De vruchten der noteboomen heeten noten. Uit Italië halen onze schepen wijn en zuidvruchten. In Duitschland liggen drie v r ij e steden: Hamburg, Bremen en Lübeck. Dè waren moeten voor den 24sten van deze maand in onze handen zijn. Iedere vertraging brengt ons in 5) groote verlegenheid. Uit de huiden der koeien, paarden en schapen maakt men leer. De fabrieken, waar men huiden in leer verandert, noemt men leerlooierijen, ïn (3) den huidenhandel heeft Hamburg alle andere steden ver overvleugeld. Duitschlands totaalinvoer aan (3) huiden en vellen bedroeg in het jaar 1906 ongeveer 450 millioen Mark, die van Engeland 214 millioen Mark, die van Frankrijk 160 millioen Mark. *) es gibt = er is. *) koopvrouw. 3) mand. *) te koop. 5) Als een persoon of zaak'in een toestand is, gebruikt men den derden nv.; als een persoon of zaak in een toestand komt, den vierden nv. 67 60. Vértaai: Voor de provincie Pommeren is de ganzenteelt van groote beteekenis. In Duitschland hebben vijf banken het recht, banknoten uit te geven. Welke banken zijn dat? In den winter zijn de nachten lang, in den zomer zijn ze kort. Wanneer gij weten wilt, of (ob) gij deze firma uw vertrouwen schenken kunt, wendt u dan tot onzen consul; hij zal u gaarne inlichtingen geven. Hij zoekt altijd uitvluchten; gij moet andere maatregelen nemen. In de drie jaren, die hij in Engeland doorgebracht heeft, heeft hij zich aardige kundigheden op (3) het gebied van de handelswetenschappen verworven. In de 17de eeuw bloeiden in ons land kunsten en wetenschappen. Hierbij zend ik U de volmachten, van mijn handteekening voorzien, terug. Tegen Kerstmis hebben wij de handen vol. Wij verkoopen dan (dann) in een week evenveel als anders in een maand. Verzend deze waren per (mit d—) spoor; de vrachten worden dan wel is waar hooger, maar de waren zijn eerder in ons bezit. 61. Meervoud der onzijdige zelfst. naamwoorden. Hoofdregel: Das Jahr — die Jahre. Een onzijdig zelfst. naamwoord krijgt in het meervoud e (geen Umlaut). Vele onzijdige woorden vormen hun meervoud evenwel op een andere wijze: 1. Das Erzeugnis *) — die Erzeugnisse. De onzijdige woorden op nis krijgen in het meerv. se. 2. a. Das Mittel — die Mittel; das Muster2) < — die Muster; das Zeichen — die Zeichen. ') het voortbrengsel. Ook in den 2den nv. enk. wordt de s verdubbeld. 2) het monster staal). 68 b. Das Hauschen — die Hauschen; das Büchlein die Büchlein. c. Das Gemalde •) — die Gemalde; das Gebaudes) die Gebaude. Niets krijgen in het meervoud: a. de onzijdige woorden op -el, -er, -en. b. de onzijdige woorden op .-chen en -lein *). c ? „ , die met Ge beginnen en op -e eindigen. 3. a. Das Besitztum8) — die Besitztümer; das Herzogtum — Herzogtümer. b. Das Bild *), das Blatt, das Brett4), das Band *), Das Buch, das Dach, das Dorf, das Land *), Das Ei, das Fach 5), das FaB, das Feld, Das Glas, das Gut, das Tuch *), das Geld, Das Haus, das Huhn, das Holz *), das Horn *), Das Kalb, das Kleid, das Kraut *), das Korn *), Das Lamm, das Loch 6), das Rad*), das Rind '), Das Volk, das SchloB *), das Wort *), das Kind. Deze luiden in het meervoud: Die Bilder, die Blatter, die Bretter, die Bander, Die Bücher, die Dacher, die Dörfer, die Lander, Die Eier, die Facher, die Fasser, die Felder, Die Glaser, die Güter, die Tücher, die Gelder, Die Hauser, die Hühner, die Hölzer, die Hörner, Die Kalber, die Kleider, die Krauter, die Körner, Die Lammer, die Löcher, die Rader, die Rinder, Die Völker, die Schlösser, die Wörter, die Kinder. Umlaut + er krijgen in het meervoud: a. de woorden op turn b. das Bild enz. ') Zie opmerkingen in 62. J de schilderij. *) het gebouw. 3) do bezittin?. ') de plank. ■) het vak. «) het gat. ') het rund. 69 Opmerking: Vele dezer woorden hebben in het Nederlandsch eren of ers. Welke? 4. Das Auge, das Bett, das Ende, das Hemd, das Herz *), das Ohr.' Deze woorden krijgen in het meervoud en of n: Die Augen, die Betten, die Enden, die Hemden, die Herzen, die Ohren. 62. Opmerkingen. c^K'ï 1. De verkleinwoorden worden gevormd door achtervoeging van -chen of -lein. De stamklinker krijgt zoo mogelijk den Umlaut. De uitgang -chen wordt gewoonlijk gebruikt. Vorm van de volgende woorden verkleinwoorden op -chen: Der Baum, das Blatt, die Hand, die Stadt, das Dorf, das Land, der Wald, das Glas, das Huhn, das Holz, das Rad, das Wort, die Maus, das Jahr. Van de volgende op -lein: Der Bach 1), das Tuch, der Ring, die Frau z). Der Knabe — das Knabchen; der Garten — das Gartchen. De uitgangen e en en vallen weg. Hoe luidt dus het verkleinwoord van: Die Blume, die Stunde, die Rose, der Ofen, der Fadens), die Kirche4) (met — lein)? 2. Das Bild = het beeld, de schilderij, de plaat, de prent. Der Maler malt ein Bild (ein Gemalde). Ein Bilderbuch ist ein Buch mit . . . 3. Das Band = het lint. Ein seiden—R) Band. Dies— grim— Band. *) Zie opmerkingen in 62. ') de beek. "*) Het verkleinwoord beteekent: juffrouw. 3) de draad. 4) de kerk. 5) Stoffelijke bijv. nw. worden als gewone bijv. hw. verbogen. 70 Maar: der Band = het boekdeel. Ein Roman in (3) zwei . . . 4. Das Land — die Lander. Maar: die Niederlande, die Rheinlande. Das Königreich der Niederlande. Wir wohnen in d— Niederland—. Wir sind Niederlander oder Hollander. Wat is het verschil tusschen: die Rheinlande en die Rheinlander? 5. Das Tuch — die Tücher = doeken. Taschentücher, Handtücher; das Tischtuch = het tafellaken. Maar: das Tuch — die Tuche = lakensoorten. Englische und niederlandische Tuche. In einer Tuchfabrik verfertigt man . . . 6. Das Holz — die Hölzer. Das Zündholz, das Streichholz = de lucifer. 7. Das Hom — die Hörner. Kühe haben zwei . . . 8. Das Kraut — die Krauter = kruiden. Maar: het kruit = das Pulver. 9. Das Korn — die Körner = het koren (das Getreide); de korrel. 10. Das Rad — die Rader = het wiel, het rijwiel (das Fahrrad). Eine Fahrraderfabrik. Maar: de raad = der Rat. Ich werde Ihren Rat befolgen. 11. Das SchloB — die Schlösser = het slot (van de deur); het slot (kasteel). Maar: het slot van een brief = der SchluB eines Briefes. 12. Das Wort — die Wörter. Das Wörterbuch. Die weiblichen Wörter bekommen in der Mehrzahl en. Als men aan de beteekenis der woorden denkt, is het meerv.: Worte. Mit diesen Worten hat er mich tief beleidigt. 13. Das Herz is in het enkelvoud onregelmatig: das Herz — des Herzens — dem Herzen — das Herz. 71 63. a. Verbuig in het enkelvoud en in het meervoud: dieses gute Geschaft; ein leeres l) FaB; welches kleine Dorf; unser gestriges s) Telegramm; das Gebaude; ein anderes Muster; Ihr günstiges Angebot8); dasselbe Haus. b. Zeg van de volgende zelfst. naamwoorden den tweeden naamval enk. en den eersten naamval meervoud: das Lager 4); das Herzogtum; das Fabrikat; das Papier; das Produkt; das System; das Verhaltnis 5); das Gut; das Gebirge6); das Buch; das Dach; das MaB; das Gewicht; das Ei; das Huhn; das Auge; das Ohr; das Postpaket; das Rundschreiben 7); das Zirkular; das Geld; das Schaf; das Lamm; das Kalb; die Kuh; das Rind; das Ferkel; das Schwein; die Stadt; das Dorf; der Baum; das Blatt. c. Vul in en zet de cursief gedrukte woorden in het meervoud: mit dies— Geld; für dies— deutsch— Fabrikat; durch dies— Haus; aus all— Land; eine Kuh mit zwei Kalb; aus unser— Buch; seit viel— Jahr; Schaf und Rind; Pferd und Kuh; eine Brille mit rund— Glas. * Export nach all— Land d— Welt. Wie hoch ist der Zoll8) auf dies— Artikel? Muster ohne Wert sind zollfrei. Wir verkaufen alt— und neu— Gemalde. Diese Firmen liefern Schlüssel9) für alle Art (v.) 10) SchloB. Wir haben unser— Fabrikgébaude auf drei Jahr (verpachten). Uriser— Schulbild gelten als die best— und billigst— Wandbild. Zündholz werden gewöhnlich in Paket verkauft. In unser— Stadt bestehen zwei Auskunftei, welche über jede Firma genau— u) Auskunft erteilen. Wir sind Kaufer von Lebens- ') ledig. 2) bijv. nw. afgeleid van gestern. 8) das Angebot = de offerte. 4) het pakhuis. 5) de verhouding; de omstandigheid. e) het gebergte. 7) de circulaire. 8) rechten (tol). ?) sleutels. 10) soort. i1) nauwkeurig. 72 mittel all— Art (für, vor) unser— Arbeiter und bitten um umgehend— Angebot. Unser— alt— Buchhalter hat ein— gründlich— ') Erfahrung 2) in (3) all— kaufmannisch— Fach. Die meist— südafrikanisch— Haus machen ihr— Einkauf (m.) europaisch— Waren in London und ander— groB— Stadt von Europa. Diese Bank besorgen d— An- und Verkauf von Wertpapier und die Einziehung3) von Geld. Mein— Fahrrad haben ein— schön— Form und ein— leicht— Lauf. Er hat d— Stier bei d— Hom gepackt. Vertaal: Huizen met roode daken. Een schaap met twee lammeren. Een klein boompje stond in het tuintje voor het huisje. Boomen zonder bladeren. Boomen met bladeren. Kleeren met gaten. Zwèedsche lucifers. Boeken met mooie platen. De vloer bestaat uit planken. Deze dorpen liggen tusschen (3) groote korenvelden. Wij drinken uit glazen. Welke landen hebben bezittingen in Afrika? In de laatste zes jaren hebben deze maatschappijen hooge winsten uitgekeerd. Zwarte en groene thee worden uit de bladeren van dezelfde plant gemaakt. In den Vinter zijn de kippeneieren duur, in den zomer goedkoop. In ons land worden jaarlijks duizenden (von) Duitsche en Engelsche fietsen verkocht. Deze rijke man heeft geen kinderen. De voortbrengselen van overzeesche landen. De nummers der stalen. De groote gebouwen in onze steden. Onze nieuwe magazijnen bij de rivier. Maten en gewichten. De circulaires van deze firma. Het laatste nummer van de courant. Dit woord kan ik in geen woordenboek vinden. Het zal mij. verheugen, wan- •) grondig. 2) ondervinding. 3) inning. 64. 73 neer gij mijn raad opvolgt. Deze roman heeft drie deelen. De twee eerste deelen heb ik met groot genoegen gelezen. 65. Vertaal: Jonge schapen heeten lammeren, jonge koeien kalveren, jonge varkens biggen. Leege vaten nemen wij slechts dan terug, wanneer zij ons in goeden toestand vrachtvrij toegezonden worden. Vroeger leefde hij in bescheiden omstandigheden, nu is hij een rijk man, die verscheidene huizen in onze stad zijn eigendom noemt. De spoorwegen vervoeren zoowel personen als goederen. Treinen, die alleen goederen vervoeren, noemt men goederentreinen. Wij werken alleen met huizen van den eersten rang. De bij de banken gedeponeerde gelden worden in het bankverkeer als depositogelden aangeduid. Met de oogen zien wij, met de ooren hooren wij. In het jaar 1842 vernietigde een groote brand een groot deel der stad Hamburg; meer dan 4000 huizen en groote gebouwen b r a n d d e n af. Ik zend U vandaag, in twee postpakketten, stalen van zakdoeken en zijden linten. Verder zend ikU, eveneens per postpakket, de in Uw schrijven Van (von) den 13den Maart bij mij bestelde goederen. 66. Meervoud der man"nelijke ze 1 f st. naamwoorden. Hoofdregel: Der Auftrag ') — die Auftrage. Een mannelijk zelfst. naamwoord krijgt in het meervoud Umlaut -f- e. Vele mannelijke woorden vormén hun meervoud evenwel op een andere wijze: x) de order. 74 1. Der Abend, der Arm, der Monat, der Tag, Der Hund, der Kurs, der Punkt 1), der Schuh, Der Verlust *), der Versuch *), der Besuch, Der Ort*), der Stoff krijgen in het meervoud e (geen Umlaut). Het meervoud is dus: . . . 2. Der Apfel, der Mangel *), der Mantel, der Nagel3), der Vogel, Der Acker, der Bruder, der Hammer, Der Garten, der Faden *), der Schaden, Der Hafen, der Ofen 4), der Laden 5) krijgen in het meervoud den Umlaut (geen uitgang). Het meervoud is dus: . . . 3. De andere mannelijke woorden op -el, -er, -en krijgen niets in het meervoud. - Der Wechsel — die Wechsel; der Koffer — die Koffer; der Wagen — die Wagen. Evenzoo: der Taler, der Löffel6), der Bewohner, der Sommer, der Fehler 7) enz. 3. Der Mann *), der Rand, der Strauch8), der Wald, Der Irrtum 9), der Reichtum krijgen in het meervoud Umlaut -f er.' Het meervoud is dus: . . . 5. Der Mast, der Nachbar, der See *) Der Staat, der Untertan, der Vetter *) krijgen in het meervoud en of n (Nachbar, Vetter en gewoonlijk See). Het meervoud is dus: . . . 6. Eenige mannelijke zelfst. naamwoorden worden zwak verbogen. Deze worden later behandeld. *) Zie opmerkingen in 67. 1) de en het punt. 2) de plaats. 8) de nagel, de spijker. 4) de kaehel. 6) de winkel. 6) de lepel. 7) de fout. 8) de struik. ') de vergissing. Alle woorden op turi zijn onzijdig, behalve der Irrtum en der Reichtum. 75 67 Opmerkingen. 1. Der Gewinn — der Verlust. Gewinnen — gewann — gewonnen == winnen, won, gewonnen; verlieren — verlor — verloren = verliezen, verloor, verloren. Vul in: Was ich im Spiel ....... mein Freund. 2. Der Versuch = de poging. Versuchen = beproeven, probeeren. Seine Versuche, hier eine gute Stellung zu bekommen, waren vergeblich. Er geht nach Amerika, um da sein Glück zu versuchen. Maar: het verzoek = die Bitte. Ik wend mij met dit verzoek tot (an) U = . . . Ik richt dit verzoek tot (an) U = . . . bitten, bat, gebeten = verzoeken. Ich bitte Sie, mir die Güter sofort zu senden. Bitten regeert den 4den nv., evenals fragen. 3. Der Mangel = het gebrek. Wir sind sehr verwundert, daB Sie beide Sorten verladen haben, da Ihnen ihre Mangel bekannt sein müssen. Aus Mangel an Geld = . . . 4. Der Faden = de draad. Ein wollener, ein seidener Faden. Maar: de (metaal)draad = der Draht. Ein eiserner, stahlerner, kupferher Draht. Der Telegraphendraht. Der Drahtbericht = das Telegramm, die Depesche. Er hat mir telegraphiert oder gedrahtet. 5. Der Kaufmann — die Kaufleute. Der Seemann — Der Landmann — ... Der Landsmann (landgenoot) — ... Der Fuhrmann — ... 6. Der See = het meer. Der Bodensee, der Genfer See. Maar: de zee = die See, das Meer. Der Seehafen, die Seestadt. Der Vetter, der Neffe = de neef. 76 Er ist mein Onkel. Ich bin sein Neffe. Er ist mein Vetter. Ich bin sein Vetter. Ich bin der Neffe meines ... Ich bin der Vetter meines . ;. 68. a. Verbuig in het enkelvoud en het meervoud: der folgende Monat; ein hoher Kurs; dieser wichtige Grund; sein letzter Wunsch; unser neuer Laden; mein reicher Bruder; der erste Tag; ein schoner Wald; derselbe Kaufmann; ein gezogener Wechsel. b. Zeg van de volgende zelfst. naamwoorden den tweeden naamval enk. en den eersten naamval meervoud: der Hund; der FluB; der Strumpfs); der Stuhl; der Kurs; der Verlust; der Einkauf; der Verkauf; der Gegenstand 8); der Monat; der Sack; der Betrag; der Stiefel 8)r der Löffel; die Gabel 4); das Messer; der Finger; die Nummer; das Zeichen; der Bewohner; der Inhaber5); der Bruder; der Taler; der Acker; der Vetter; der Sommer; der Winter; der Nachbar; der Fehler; die Schwester; das Segel; das Mittel; das Telegramm; der Irrtum; das Herzogtum; der See; die See; der Band; das Band; der Rand; der Anfang; das Herz; das Ende; der Einwohner; der Verbraucher. c. Lees in het enkelv. en het meerv.: D— Gewinn wird verteilt. Dies— Kaufmann hat ein— neu— Laden (eröffnen). Ein— Auftrag von 20 Mark wird portofrei ausgeführt. Er reist mit ein— erstklassig— Dampfer. Dies— Wechsel wird d— Bank nicht diskontieren. Er ist ein— schlecht— Zahler. Haben Sie ein— Beweis (m.) dafür? zu dies— Kurs; mit groB— Verlust; durch dies— Irrtum; aus dies— Hafen; nach ein— Monat; für dies— Artikel; um d— Garten; in diesem Falie. « de kous. *) het voorwerp. 3) de laars. *) de vork. 5) de eigenaar. 77 d. Vul in en zet de cursief gedrukte woorden in het meervoud: * Dies— Zeitung erscheint taglich zweimal, auBer *) an Sonn- und Feiertag. Die Preis der Rohstoff2) steigen. Unser— Firma verkauft Motorwagen und Fahrrad Dies— Dorf hat sich in d— letzt— Jahr zu ein— Ort von 15000 Einwohner entwickelt. Dies— Buch sind mit viel— Bild geschmückt3). Verwechseln 4) Sie unser— Artikel nicht mit minderwertig— Fabrikat. Auf mündlich— oder schriftlich— Anfrage erteilen wir Auskunft über (4) d— Zollverhaltnis fremd— Land. An dies— Kanal (m.) stehen viel— Hochofen. Die Schuldner bitten um ein— Frist (v.) 5) von zwei Monat. Wir wollen gut— Freund bleiben. 69. Vertaal: December, Januari en Februari zijn wintermaanden. In deze maanden zijn de dagen kort, de avonden en de nachten lang. — De thee en de koffie groeien aan (3) struiken. De thee wordt uit de bladeren van den theestruik gemaakt, terwijl de zaden van den koffiestruik ons de koffie leveren. — Mijn vader heeft twee broers en drie zusters. Deze beide broers hebben samen een zaak in koloniale waren onder (3) de" firma: Gebroeders Müller. — Wij hebben in Uw rekening eenige vergissingen gevonden. — De stad Berlijn heeft met haar voorsteden over (de) drie millioen- inwoners. Berlijn is de hoofdstad van het Duitsche Rijk. Het is de zetel der Duitsche regeering en de eerste industriestad van Duitschland. In den handel speelt Berlijn een gewichtige rol als (= als) markt voor koren, wol en vee. — De eigenaars van deze zaak zijn flinke mannen, die zich door ') behalve. 2) grondstof. 8) versierd. 4) verwarren. 5) uitstel. ■■BH 78 hun buitengewone vlijt een niet onbeduidend vermomogen verworven hebben. 70. Vertaal: De dood van onzen vriend is een zwaar ■ verlies voor onze firma geweest. Hoe slecht de tijden dikwijls ook waren, hij trachtte altijd groote verliezen te vermijden, en zijn pogingen hadden bijna altijd succes. Aan hem hebben wij de hooge winsten der laatste jaren te danken. Hij was echter niet alleen een flink koopman, maar ook een bemin 1 ijk man. Iedereen hield van hem. Overal werd hij met open armen ontvangen. — Ten Noorden van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika ligt Canada, een land met vele rivieren en meren. De hoofdrijkdom van deze Engelsche kolonie ligt in de geweldige bosschen met hun groote houtproductie. Velen (!) hebben zich met dezen houthandel groote rijkdommen verworven. — Deze koopman maakt goede zaken; hij handelt in ganzen, kippen en andere vogels. — Onze rijke buurman bezit drie groote winkels. In deze winkels kan men allerlei voorwerpen koopen: koffers, kasten, tafels, stoelen, schilderijen, tapijten, spiegels, ook kleeren, als b.v. fraaie mantels uit Engelsche stoffen. 71. Vertaal: De nachtvorsten hebben de vruchtboomen zeer'geschaad; de appels zullen duur worden. — In de laatste dagen zijn de koersen der Amerika ansche spoorwegen voortdurend gestegén; velen (!), die tegen lage koersen gekocht hebben, zijn in de gelegenheid, beduidende winsten te maken. — De huiden der honden worden tot leer gelooid. Uit dit leer maakt men b.v. handschoenen. — De stoombooten 79 van deze maatschappij varen naar alle Europeesche en buiteneuropeesche zeehavens. — Morgen ga ik naar de stad; ik heb verschillende inkoopen te doen: ten eerste wil ik een hamer en spijkers koopen, ten tweede een half dozijn messen, ten derde twee paar nieuwe handschoenen. Wanneer ik dan nog tijd heb, kom ik bij u, om bij u koffie te drinken. — Het buitengewoon J) koude weer heeft de velden, akkers en tuinen zeer geschaad. Ook hebben in de volgende maanden de muizen reusachtige schade aan-gericht. — In de spinnerijen wordt het vlas tot draden gesponnen, in de weverijen wordt uit deze draden het linnen vervaardigd. — Welke zijn de eindpunten van den grootenSiberischen spoorweg? 72. De zwakke verbuiging der zelfstandige naamwoorden. Derjenige, der den Wechsel zieht, heiBt der Trassant. Der Name des Trassanten steht auf dem Wechsel. Der Wechsel wird von dem Trassanten unterschrieben. Den Trassanten nennt man auch wohl Aussteller. Gebrüder Herz haben einen Wechsel auf mich ausgestellt. Sie sind die Trassanten dieses Wechsels. Der Avisbrief der Trassanten ist soeben angekommen. Ich werde den Trassanten sofort antworten. Ich will die Trassanten da von benachrichtigen2), daB ich den Wechsel am Verfalltage nicht einlösen 8) kann. Het woord Trassant krijgt in 7 naamvallen en. Zulk een zelfst naamwoord noemt men zwak verbogen. (Vergelijk de Nederlandsche zwakke zelfst. naamwoorden.) Zwak worden verbogen: *) Bijwoorden worden niet verbogen. 2) verwittigen. 8) honoreeren. 80 1. alle mannelijke woorden op e, zooals: der Bote; der Knabe; der Gatte i); der Kunde 2); der Matrose; der Neffe; der Zeuge'3); der Gehilfe*); der Erbe^); der Franzose; der PreuBe; der Grieche; der Türke; der Dane. Deze woorden krijgen niet 7 X en, maar 7 X n. 2. Der Bauer6), der Fürst, der Graf, der Herr, der Mensch, der Ochs 7), der Prinz Bauer krijgt 7 X n. Herr krijgt in het enkelvoud n, in het meervoud en: Der Herr, des Herrn, dem Herrn, den Herrn Die Herren, der Herren, den Herren, die Herren. 3. De meeste mannelijke vreemde persoonsnamen, b.v. der Agent; der Abonnent 8); der Korrespondent; der Kommittent 9); der Prasident; der Trassant; der Adressant io); der Fabrikant; der Lief er ant; der Trassat u); der Adressat 12); der Advokat; der Prokurist 13); der Kommanditist"); der Kapitalist; der Grossist^); der Detaillist«). 73. Opmerkingen. 1. Herr Johann Dietrich schuldete mir Jé 3300. Die Deutsche Bank übermachte mir im Auftrag17) und für Rechnung des Herrn J. Dietrich Jé 3300. Ich habe Herrn J Dietrich den Empfang bestatigt W). Ieh habe Herrn J. Dietrich für diesen Betrag erkannt. Die Herren Blum & Co. werden bald ihre Zahlungen einstellen müssen. Der Kassierer der Herren Gebr. Mantel ist mit dei- Kasse durchgebrannt. 1) de echtgenoot. 2) de klant. S) de getuige. <) de bediende. 5) de erfgenaam. 6) de boer. ■) de os. 8) de abonné. ») de lastgever, i») de schrijver van den brief. Pj de betrokkene. 12) de geadresseerde. 18) de procuratiehouder. 1*) de commanditaire vennoot. *5) de handelaar en gros. 16) de handelaar en detail. 17) op last. •«) bestfitigen == bevestigen. 81 Von den Herren Scharf & Hempel kann ich Ihnen nur Gutes mitteilen. Über die Herren Bach & Sohn kann ich Ihnen leider keine Auskunft erteilen. Wanneer Herr gevolgd wordt door een eigennaam, wordt het lidwoord weggelaten in den Pten, Sien en 4ien nv. enkelv. In een adres of opschrift boven een brief laat men het lidwoord ook in het meervoud weg. Boven een brief staat dus b.v.: Haag, den 10. April 1917. Herrn Fritz Neumann, Berlin. of: Amsterdam, den 16. Mai 1917. Herren Gebrüder Hahn, StraBburg.. 2. Der Sohn des Prinzipals. Die Vermittlung *) eines Spediteurs 2). Die Unterschrift des Kapitans. Die Versammlung 3) der Aktionare 4). De mannelijke vreemde persoonsnamen op I, n, r zijn niet zwak, maar krijgen in den 2den nv. enk. s, in den pten nVi meerv. e. 1. der Aktionar. 1. die Aktionare. 2. des Aktionars. 2. der Aktionare. 3. dem Aktionar. 3. den Aktionaren. 4. den Aktionar. 4. die Aktionare. Zoo worden dus bijv. verbogen: der Prinzipal; der Importeur; der Exporteur; der Kontrolleur; der Spediteur; der Ingenieur; der Kommissionar; der Aktionar; der Millionar; der Notar; der Passagier; der Kapitan enz. 3. Der Sohn des Direktors. Die Versammlung der Kreditoren. bemiddeling; 2) expediteur. 3) vergadering. 4) aandeelhouders. verdenius en hameetman, Leerb. Duitsche Taal, I, 8e druk. G iwwwirm" i Het meervoud der ze|fstandige naamwoorden. — - ' i " +6 e niets. ■■ + er. en of n. Zwak. I. Alle mannelijke. Uitgezonderd: 1. ... Abend enz., en de vreemde mannel. j zaaknamen. 2. Apfel enz. (el f« de andere op ser 'en L 4. Mann enz. 5. i . Mast enz. 6. ! • « .". fa. die op e. b. Bauer enz. c. de meeste I vreemde per¬ soonsnamen. de vreemdepersoons- de vreemde per Uitgezonderd: namen op I, n, r, be- soonsnamen halve die op or. op Qr II. Alle vrouwel Uitgezonderd: j Bank enz . die op nis 2 (se) Mutter, Tochter , f ' 3 lil. Alle onzijdige. (el Uitgezonderd: 1. a. die op Jer ' en i 6. die op^11 r (lein I I | c. Ge—e. . . Ja. die op tum. b. Bild enz. p ■ Auge enz. 84 De woorden op or krijgen in den 2de" nv. enk. s en in het meerv. en. 1. der Direktor. t die Direktoren. 2. des Direktors. 2. der Direktoren. 3. dem Direktor. 3. den Direktoren. 4. den Direktor. 4. die Direktoren. Let op den klemtoon. Evenzoo: der Doktor; der Inspektor; der Debitor; der Kreditor enz. 4. Das Fabrikat — die Fabrikate. Die Kondition — die Konditionen. Der Kontrakt — die Kontrakte. De vreemde zaaknamen volgen de hoofdregels der echt Duitsche woorden. Maar: De mannelijke vreemde zaaknamen krijgen in het meerv. alleen e, geen Umlaut De tweede nv. enk. der mannelijke en onzijdige vreemde woorden krijgt gewoonlijk niet es, maar s, de derde nv. enk. niets. 74." a. Verbuig in het enkelvoud en het meervoud: ein guter Mensch; unser bester Kunde; mein geliebter Gatte; dieser treue Bote; der fleiBige Agent; unser vieljahriger Prokurist; Herr Müller; die Herren Müller und Co. b. Zeg van de volgende zelfst. naamwoorden den 2den nv. enk. en den lsten nv. meerv.: der Russe; das Ende; das Gebirge; die Kiste; der Löwe; der Spediteur; der ProzeB; der Fabrikant; der Graf; der Inspektor; das Kontor; der Ochs; die Kuh; der Fuchsdie Form; die Partie; der Preis; der Artikel; der Trassant; die Stadt; das Glas; das Tuch; der Mast; der Wald; der Bruder; der Bauer; die Schulter; das Klavier; der Hafen; das Format; der Konkursk); die *) de vos. 2) het faillissement. 85 Auktion der Katalog; der Apparat *); der Trassat; die Broschüre; das Paket; die Nation; das Metall; der Kreditor; der Transport; der Motor; der Interessent8). c. Lees in het enkelv. en het meerv.: das Schiff im Hafen; der Direktor der Gesellschaft; mit unser—-Agent—; durch unser— Kommissionar; ein Anzug (m.) 4) aus englisch— Stoff; ein illustriert— Katalog; ein wichtiges Ereignis6); ein minderwertig— Fabrikat; ein reich— Fabrikant; ein— eingemacht— Frucht. Mein Prinzipal ist ein— Englander, der Prokurist ein— Franzose. Der Trassat verweigert die Zahlung d— Wechsel—. Der Korrespondent schreibt ein— deutsch— und ein— französisch— Brief. Der Kreditor heiBt auch Glaubiger, der Debitor auch Schuldner. Dies— Kontrakt wird unser— vorsichtig— Prokurist nicht unterschreiben. Der Kommittent erteilt ein— Auftrag. Der Spediteur versendet d— Klavier in ein— Kiste. Ich besitze eine Abschrift sein— Brief—. d. Vul in en zet de cursief gedrukte woorden in het meervoud: * Wir versenden unser— Artikel in all— Welt6) und stehen mit Katalog jederzeit zu Dienst. Zu baldig— Eintritt') suche ich ein— gewandt— 8) Verkaufer, der Fachkenntnis besitzt oder (für, vor) d— Zigarrenfach besonder— Interesse (o.) 9) hat. Zum Vertrieb 10) von Konservenglasn) sucht ein— deutsch— Firma Agent an all— gröBer— Platz. Dieser Kaufmann will sein— beid— Laden verkaufen; bei baldig— Übernahme wird ein— groB— PreisnachlaB l2) gewahrt. Wer hat dies— falsch— Gerucht (verbreiten)? Die Konsulat (o.) er teilen Handelsauskunft allgemein— und speziell— Art. J) auctie, verkooping', veiling. 2) het toestel (Photographieapparat bijv.). 3) de belanghebbende. 4) pak. ^ gebeurtenis. 6) naar de heele wereld. ') indiensttreding. 8) handig. 9) belangstelling. 10) verkoop. n) inmaakflésch. ,2) prijsvermindering. 86 e. Wat is het verschil tusschen: Die Börse wurde vor einig— Tag— geschlossen — en: Die Börse wurde für (auf) einig— Tag— geschlossen. 75. Vertaal: Frankrijk is het vaderland van den Franschman, Griekenland dat van den Griek, Turkije dat van den Turk, Engeland dat van den Engelschman. — Wij hebben de eer U hiermede mee te deelen, dat wij den heer Friedrich Halbe te Leipzig tot onzen agent voor het koninkrijk Saksen benoemd hebben. — Den zoon van een keizer of een koning noemt men een prins. — De boeren hebben een slechten zomer gehad. De stand van de korenvelden is over het algemeen niet gunstig. Voor de ontwikkeling der veldvruchten was het ruwe weer, verbonden met scherpe nachtvorsten, weinig bevorderlijk. — Van het wrak konden slechts drie matrozen met groote moeite gered worden. Een vierde verloor bij zijn poging, den kapitein te redden, het leven. — Agenten handelen in (im) naam en voor rekening van den lastgever of committent, terwijl de commissionnairs in (3) eigen naam, maar voor rekening van den committent zaken doen. Een commissionnair kan men de order geven, goederen te koopen of te verkoopen. 76. Vertaal: Agenten en commissionnairs krij gen van hunne committenten als schadeloosstelling voor hunne bemoeiingen een vergoeding, die men pro visie noemt. — Een pianohandelaar in Batavia, de heer Van Veen, bestelt bij een fabrikant in Stuttgart, den „heer Schiedmayer, vijf piano's. Deze wendt zich tot een informatiebureau en verzoekt om inlichtingen over (4) zijn nieuwen klant. De inlichtingen luiden gunstig en de order wordt uitgevoerd. 87 De heer S. zendt de instrumenten aan een expediteur in Rotterdam. Door de. bemoeiingen van dezen expediteur worden ze per stoomboot naar Batavia verder vervoerd. De leverancier trekt nu een wissel op den heer Van Veen en zendt den betrokkene een adviesbrief. Deze betaalt den wissel op den vervaldag. Wanneer de zending in Batavia aankomt, bevestigt de heer Van Veen den heer Schiedmayer de goede ontvangst. — De dood heeft mij op den 16den van deze maand mijn echtgenoot, den heer Heinrich Schmidt, in den bloei der jaren ontrukt. 77. De lijdende vorm. Ich schreibe den Brief. Der Brief wird von mirgeschrieben. In den eersten zin is het onderwerp bedrijvend, daarom noemt men den zin bedrijvend. In den tweeden zin is het onderwerp lijdend, daarom noemt men den zin lijdend. Het lijdende voorwerp van den bedrijvenden zin wordt in den lijdenden zin , terwijl het onderwerp van den bedrijvenden zin Door in lijdende zinnen wordt gewoonlijk vertaald door von. Zet in den lijdenden vorm: Eine glückliche Familie bewohnt dieses schone Haus. Gold findet man in Amerika (gefunden). Der König regiert das Land. Dér Bankier stellt meinen Bruder als Buchhalter an. Niemand beklagt ihn. Jeder haBt ') ihn. Man beschuldigt ihn der Urkundenfalschung2). Ein berühmter Advokat verteidigt ihn. Die Richter sprechen ihn frei (freigesprochen). Ein Lotse bringt das Schiff in den Hafen. Die Lokomotive ist von Stephenson erfunden worden = De locomotief is door Stephenson uitgevonden (geworden). Geworden wordt in lijdende zinnen vertaald door worden. hassen = haten. 2) valschheid in geschrifte. 88 In het Nederlandsch laat men dit gew.orden gewoonlijk weg. Geworden, verbonden met een zelfst. nw. of een bijv. nw., wordt vertaald door geworden: Er ist Kaufmann geworden. Er ist reich geworden. Der Angeklagte wird freigesprochen werden = Der Angeklagte ist freigesprochen worden = Werden is een onbepaalde wijs, worden een verleden deelwoord. Vul in worden, werden of geworden: Wann wird das neue Bankgeschaft eröffnet—? Wer ist mit der Leitung beauftragt — ? Mein Freund ist zum Prokuristen ernannt —, W&hrend *) sein Bruder, der ein tüchtiger 2) junger Mann — ist, wahrscheinlich als Buchhalter angestellt— wird. Bei welcher Gesellschaft ist das Gebaude versichert—? Heute morgen ist die Versicherung von uns abgeschlossen —. 78. Das Geschaft ist von mir begründet worden. Das von mir begründete Geschaft = de door mij opgerichte zaak. Begründet wordt nu verbogen als een bijv. nw. Verbuig deze uitdrukking, ook in het meervoud. Ein von mir begründet — Geschaft. Verbuig, ook in het meervoud. Vertaal: Deze 100 balen koffie zijn door onzen agent verkocht. De door onzen agent verkochte 100 balen koffie. De door onzen agent verkochte koffie. — Deze wissels worden door de Duitsche Rijksbank gedisconteerd. Een door de Duitsche Rijksbank gedisconteerde wissel. De door de Duitsche Rijksbank gedisconteerde wissels. — Een prijsverlaging wordt door U gewenscht. De door U gewenschte prijsverlaging. — Deze. prijs is door Uw agent genoemd. De door Uw agent genoemde prijs. — Door de leveranciers worden zeer hooge prijzen gevraagd. De l) terwijl. 2) flink, bekwaam. 89 door de leveranciers gevraagde prijzen zijn mij te hoog. — De goederen zijn reeds den 23sten Maart door den fabrikant verzonden. — De vracht wordt door den kooper betaald. De verzekering wordt door den kooper gedekt. — In het midden der 18de eeuw was Amsterdam nog de eerste katoenmarkt van Europa. Het werd door Liverpool overvleugeld. — Linnen lompen worden door de papierfabrieken in (3) groote hoeveelheden opgekocht. — In het jaar 1319 werd de eerste suiker van Venetië naar Engeland gezonden. 79. Vertaal: Deze soorten vallen goed uit en worden door het publiek gaarne gekocht. Ik telegrafeerde U heden morgen: 50 Pf. meer vragen. Ik laat al mijn waren uit het beste materiaal vervaardigen, zoo dat het mij onmogelijk is, goedkooper te leveren. Welke Duitsche rivieren kunt gij mij noemen? De Wezer, de Elbe, de Oder, de Weichsel en de Rijn. Weenen is de hoofdstad van Oostenrijk-Hongarije en ligt aan den Donau. Parijs is de hoofdstad der republiek Frankrijk en Berlijn de hoofdstad van de republiek Duitschland. Milaan, Florence en Rome liggen in Italië. Genève ligt in Zwitserland aan het meer van Genève. Op den eersten van de maand stuurt mijn vader mij altijd een postwissel van 200 Mark. In den herfst zijn de vruchten rijp en vallen de bladeren van de boomen. In de lente worden velden en bosschen weer groen. Missen zijn groote jaarmarkten, die gewoonlijk verscheidene dagen of weken duren. .De missen in Leipzig,. Frankfort a. d. Oder en Frankfort a. d. Main zijn voor den Duitschen handel van groote beteekenis. De missen in Rusland zijn nog belangrijker en voeren jaarlijks honderdduizenden (von) kooplieden uit alle landen der aarde te zamen. De Parijsche wereldtentoonstelling 90 in het jaar 1900 werd door meer dan 48 millioen personen bezocht. Brusselsche tapijten, Neurenbergsch speelgoed en Amerikaansch fruit zijn beroemd. 80. 2Sie hetfeen bie STage ber 2Bod)e, bie Söïonateunb bie^ahreêseiten? SBie fieifct ber lefete iïaifer bott 3)eutfd)lanb ? SCBie hief} ber 2)ater unferer ftömgin? 93on Welchem Sanbe ift $onftantino£eI bie §auptftabt? 2Gte nennt man ein 3ehnmarïftücï, wie ein Sroansigmarïfrücf? 2öa§ tft ein ©rofcfoen, wa§ ein Sater? 9lu§ toelcben SDtetaEen toecben bie 3Jïünjen hergefteüt? aCöeïdhe SBanfcn haben ba§ IRecbt, Sanfnoten auSjugeben? SBeïche Sanber liegen uin bie Oftfee, melcfie um bie üftorbfee, melcbe um baê 3Hitteïïanbifd)e SDteer? 2Bo liegen unfere koloniën? 3)urd) bie ©trafte nou ©ibrattar ïommt man au§ .... in... . 2öeld)e Sanber burcïjfirömt ber Stfjein, toeïdje bie S)onau? ®eutfcfcïanb hat ... . freie ©töbte, namïid) .... $öln tft eine beutfdje @tabt, Sonbon eine , *Pari§ eine , ÜDÏailanb eine , Stmfterbam eine ®er $aifer=^ilhelm=$anal nerbinbet mit 3m Srahre 1895 rourbe bief— $anal eröffn—. . <&ieben SBodjen nach Oftern baben wir Stm 25. unb 26. SDejemfcer haben mir 81. Plaats voor de volgende zelfst. naamwoorden het lidwoord van bepaaldheid: a. Ze\l; «partie; $racbt; 9ïad)t; tëanal; Setrag; 3abï; 2lugen= bltct; Sefud); ïöerlitft; ©ettrimt; Strbett; 2öert; ©egenftanb; Ubr; ©efeïïfdjaft; tw. gin t-etd)— £aufmcmn verkaufen ctn— ®e"d)&ft§freunb ein— "Partie kaffee für 800 9Jtarï. Bief— Settaa werden ifi- in ') vertegenwoordigen. 2) prij-zen. 3) redeneeren, spreken.4) noodig hebben. 5) vatten. 6) leggen. 7) verstandig. 97 Sanïnoten auêgejafolt, bie er forgf<'g (bei — ju) fidj ftedft. Sann verlassen- er bal bonter fein— Qtounb—. Slber, ma§ geschehen? 9ïuf b— ©trafje berliert er bie Srteftafdje mit b— ntdjt unbetrödjutdj—J) ©umme. Dftne (ba§ — bafj) er e§ bemerken, gleiten bief— au§ b— fftoeftafdje unb /aZ'era auf b— ©trafje. ffitn— Slugenbïicï (m.) fp&ter kommen ein— arm— redjtfdjaffen— SDtonn. SDief— seAerc bie JBrieftafdje an b— Söoben (m.) liegen unb aufheben a) fie. 2Bie erschrecken ber Saufmann, al§ er bemerken, (baê — baf?) fein— ©etb berfebmunben ift. $n b— 3«tung machen er fein— Söertuft beïannt unb versprechen b— ebrlidj-^- Qanber ein— SMobnung bon 100 «Marr. Unf— rebltdj—s) arm— Sïïann lesen bie§ unb fofort begeben er fid) mit b— ©eïb nadj b— §au§ b— reidj— $aufmann—. @r treten in b— $ontor unb üibergeben*) bie SrieftQfdje mit b- 2öort— (mv.): „^dj bringe (©ie — Sïmen) S£)r— ©tgentum (o.) jurücï." ®er anber— nehmen ba§ ©elb foerauS, zahlen e§ unb denken injmifdjen nadj, mie ec ben treuen Sinber urn fein— JBelobnung bringen 5) können. „©ut— {Jreunb," fo sprechen er, „e§ maren eigentltd) 900 3Jtarï in b— JBrieftafdje. Sfdj ftnbe aber nur nod) 800 3Jlarï. ©ie baben bie JBrieftafdje toofel geöffn— unb 3bre 100 5Dlarf febon ï)erau§genommen. 3fd) banïe Sfónen." SUer ebrlicb— fjinber aber versichem: „3d) bringe (©te — Sfónen) bie SBrieftafdje, mie idj fie gefunben babe." 2>ie beib— 3Jiann— fangen an ftdj ju ftretten 6) unb am Snbe ïommen fie bor b— Sftidjter. 2lud) b,ier bebarren7) beib— bei tbr— JBebaub» tung 8). ©ut— Slat ift teuer. SDer fïtiebter ift aber ein— ïlug— 2ïtann unb scheinen bie gfirïicbïeit b— ein— unb bie fdjled)f— ©eftnnung 9) b— anber— ju ïennen. ®r sprechen: „S)a§ ©elb, (baê — bafj) ber ein— gefunben bat, &öw%e»nid)tba§nömïid}—10) fein at§ bie ©umme, bie ber anber— berloren bat. 2>er "Jinber l) onbelangrijk. 2) oprapen. 3) rechtschapen. *) onscheidbaar. s) jemand um et-was bringen = maken, dat iemand iets verliest (niet krijgt). e) twisten. 7) volharden. 6) bewering. 9) aard. 10) zelfde. verdenius en hameetman, Leerb. Duitsche taal, I, 8e druk. 7 98 nehmen alfo ba§ ©efunben— unb behalten e§, bi§ berjenige kommen, ber nur 800 OTarf berlorcn fjat. ®er anber— geduldenl) fidj, bt§ berjenige fid) melden, ber fcine 900 SDlarf finden." ©o lauten ba§ ttrteit b— ïlug— 9licbtei-— unb babei bleiben eê. ' 87. Lees de volgende zinnen in den derden persoon enkelvoud: * 3dj übernelfitne bie SöeranlmortlidjEeit. 2fdj überttrtfle nteinem ©olme bal ©efdjfift. 3dj überttel&ttte ba§ ©efcböft meine§ 5öater§. 3dj überflebc bent Solen ba§ ©elb. 2fdj übettttatfpe (übetfett&e) Sbnen ba§ ©elb mit ber ^oft. ®al überïaffe id) Sfónen. ^dj febe mid) gejtoungen, ben "Prei§ um 20