L E E R B*0 EK DER A LG EM.E EN E GESCH I EDEN IS TEN DIENSTE VAN HET HOOGER ElN MIDDELBAAR ONDERWIJS^ DOOR DR. C. WILDE. DEEL II. GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN. VAN HET BEGIN DER VOLKSVERHUIZING TOT OE ONTDEKKING VAN AMERIKA. - 375-1492. TWEEDE DRUK. □ AMSTERDAM: NV. D Ë R.K. BOE KC EN TRA LE. E e n i g e on zti Scho o luitgav e n i jHL Hc^.iBlanken, C4p8-»»;Voortgezel ^Godsdienstonderwijs, 4 deelen, per deel . :^^s^^^^^^-: ^ ® DEEL \: Bewijzen voor het bestaan van God, van den Godsdienst door God aan de wereld geopenbaard en van de H. Kerk, de vereeniging 'door; Christus gestïcht.I-yaftó 3e door God geopenbaarde Godsdienst moet beoefend worden. "~" S^pKS?^^^^';V,• I : - A S^g^J|p^ehandeling der afzonderlijke waarheden van dien Godsdienst; de zonde'en de vertasqtMËIgg^ §8|S$iiB|P DEEL 'UI i Behandél^[x^^|8è^^deliike genade i de groote genademiddelen en de uitersten Van dehjtnö^h^b SgSgpRS^S^ DEEL IV: Behandeling van' qa0Mkè~ en zedelijke deugden, de geboden van God en van de Kerk, l&ËËÊÊ£li'+-1-* " Bij Godsdienstonderwijs in School en Patronaat is Pater Blanken s werk een niet genoeg' te waardeeren handboek, gelijk de ondervinding reeds bewezen heeft. ,„ ., E3g j V ||g||t^elderlander). _ G. B. Vloedbeld, Geschiedenis der Katholieke Kerk in tijd n >«a.levensbeelden V*?tö?^?4?* Een pr^^?he -Gids bij de lessen in de Kerkelijk^^chiedenis, voor Patronaten en Scholen. SÖ^Hard^^têno-Dactylograaf. ï^gl^d^f voor het geb^ik der schrl^achine met: nïèpodisehe^èèrgang i^^&Mr-beoefening- van het ,.«|avingersysteem . ing. f 1.$0SSföjbf. school en zelfonderricht. Groot 8° formaat, l^JKjag. op prachtig; papier met 2 uitslaande tabellen. „' ;l Ingevoerd op4$eholen, handelsavondscholen en cursussen. Uitmuntende ■•?ji^^^oör'-zelfönderrïchJt'5i m H. Hendriks en G. Borg. „Sierschrift en Pénteekening. Handleiding vo^GamgtaSsa ■ iogt.JO.35 ï. Koet© Beknopte Handleiding voor het Riëtvlechten ; ï : mg. f 0j*9|p^£ 1.40 Geïllustreerd door Chr. Bartels, Leeraar in het ontwerp-teekenen aan een AmbachtsschoóV3È> Amsterdantv ^^pé Een handleiding . . i-die aanbeveling verdient.' ■■■WmïmiïÊË [_;^«fl§|sidentiebode). A. F. K. Kanncgieter. ElK'wat wils. Een honderdtal gegelegenheïdsgedichtjei<'^^^^^^^^^^^^^^;; (;.iMW C. J. J. Könings, Leeraar in dejl^mnastiek. Handleiding ter beoefening van de Athletiek ing. f l.^S^g^^f 1.90 D. J. Bes, Leeraar in Handenarbeid, Kweekschool* Amster¬ dam, èn Emma C.J. Gohl. Zweedsche Hputslöjd f 1.90 Naas ^Sdellen Serie voor school- en zelfonde^p^ Met 125^ werkteekeningen. G^sei», Engelscb. Leesboek mét Hollandsche ver1talingMr | '^^S^^^^t 'Wm geb- '§ÊÊm N*V*de R*K* Boekcentrale Amsterdam* LEERBOEK DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS. LEERBOEK DER Algemeene Geschiedenis TEN DIENSTE VAN HET HOOQER EN MIDDELBAAR ONDERWIJS. DOOR Dr. C. WILDE. II. DEEL. GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN. Van het begin der Volksverhuizing tot de Ontdekking van Amerika. 375-1492. tweede druk. LEIDEN - G. F. THÉONVILLE. 1919. Drukkerij „Plantijn", Steenscjiuur 9, Leiden, VOORBERICHT VOOR DEN TWEEDEN DRUK. Ook het tweede deel is thans van randnoten voorzien. Verder zijn menige onnauwkeurigheden verdwenen. Door inkorten en schrappen van wat minder noodzakelijk scheen, werden eenige bladzijden uitgespaard. Voor meer ingrijpende veranderingen, die den aard van het leerboek aanmerkelijk zouden wijzigen, achtte ik den tijd nog niet gekomen. Mariëndaal, Jan. 1919. INHOUD. Blz. Verdeeling van de Geschiedenis der Middeleeuwen . 1 EERSTE TIJDVAK. Van het begin der Volksverhuizing tot de Verdeeling van het Carolingische Ryk bjj het Verdrag van Verdun 3 EERSTE HOOFDSTUK. De Volksverhuizing. ... 5 § 1. De Val van het Westersch-Romeinsche Rijk. . 5 §2. Byzantium en de Germanen 15 § 3. De Franken onder de eerste Merovingers... 26 TWEEDE HOOFDSTUK. De Carolingers 32 § 1. De Heilige Stoel en de Germanen 32 § 2. De opkomst der Carolingers 36 § 3. Karei de Groote en zijn eerste opvolgers ... 42 DERDE HOOFDSTUK. Het Oosten tot aan de Kruistochten . . 55 § 1. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten 56 § 2. De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken . 69 TWEEDE TIJDVAK. Van het Verdrag van Verdun tot het begin der Kruistochten 82 EERSTE HOOFDSTUK. De IJzeren eeuw 83 § 1. De Carolingische Rijken tot aan de eindverdeeling 83 § 2. De laatste Carolingers in Duitschland en Frankrijk 92 § 3. Engeland tot aan de troonsbestijging van Willem den Veroveraar ^7 TWEEDE HOOFDSTUK. Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms 103 § 1. De Saksische Keizers 1(*> INHOUD. VII Blz. §2. De eerste Frankische Keizers 120 § 8. De Investituurstrijd 129 § 4. De bekeering van Noord- en Oost-Europa. . . 143 DERDE HOOFDSTUK. West-Europa tot aan de Kruistochten . 1°2 § 1. Frankrijk onder de eerste Capetingers .... 152 § 2. Engeland tot de komst van het Huis Plantagenet 157 § 3. Spanje tot de Verdrijving der Mooren .... 161 DERDE TIJDVAK. De Tyd der Kruistochten ... 173 EERSTE HOOFDSTUK. De Kruistochten . . . . . 175 § 1. De Eerste Kruistocht 175 § 2. Het Koninkrijk' Jeruzalem 182 § 3. De Derde Kruistocht 191 § 4. De Vierde Kruistocht en het Latijnsche Keizerrijk 196 § 5. De laatste Kruistochten 203 § 6. Gevolgen der Kruistochten 208 TWEEDE HOOFDSTUK. Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen 211 § 1. Keizer Lotharius II 211 § 2. De drie eerste Hohenstaufen 214 § 3. De regeering van Innocentius III 234 § 4. Keizer Frederik II 244 § 5. De val der Hohenstaufen en het Interregnum . 252 DERDE HOOFDSTUK. Frankrijk en Engeland tot den dood van den H. Lodewjjk ........ 258 § 1. Frankrijk tot den dood van den H. Lodewijk . 259 § 2. Engeland onder de eerste koningen van het Huis Plantagenet 270 VIERDE TIJDVAK. Van het einde der Kruistochten tot de ontdekking van Amerika 282 EERSTE HOOFDSTUK. De Pausen en Italië. ... 284 § 1. De Pausen van Avignon 284 § 2. De Groote Westersche Scheuring 2tf5 § 3. De Pausen der 16de eeuw 301 vin INHOUD. TWEEDE HOOFDSTUK. De Honderdjarige Oor.og • 2? §2. B.nnenlandsche onlusten in beide rijken . . £5 §8. Van Azincourt tot Chatillon . §4. De Strijd der twee Rozen . fQt §5. Frankrijk tot den dood van Lodewijk XI" ' ' JJJ ^ HOOFDSTUK. Duit8ch,and en de „,nliggende j §8. Karei IV en zijn zonen362 §4. Albrecht II en Frederik H.' .*JJJ VIERDE HOOFDSTUK. Het Oosten . ' ' ' ' q8Q § 1. De rijken der Mongolen ' ' " ' ' ?f §2. Turken en Grieken 389 399 Lijst der Voornaamste Vorsten Tabel I. Pepijnen en Carolingers.4°? J-aoel III. Het geslacht van Willem H«n v Tabel IV. Duitsche Keizers 1 K Veroveraar- Frankischf w u KomnSen het Saksische, Frankische en Hohenstaufische Huis VERDEELING VAN DE GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN. De Geschiedenis der Middeleeuwen (375—1492) wordt verdeeld in vier tijdvakken: Ie TIJDVAK: Van het begin der Volksverhuizing tot de verdeeling van het Karolingische Rijk bij het Verdrag van Verdun (376—843). He TIJDVAK: Van het verdrag van Verdun tot het begin der Kruistochten (843—1096). Ille TIJDVAK: Het tijdperk der Kruistochten (1096— 1270). IVe TIJDVAK: Van het einde der Kruistochten tot de Ontdekking van Amerika (1270—1492). EERSTE TIJDVAK. VAN HET BEGIN DER VOLKSVERHUIZING TOT DE VERDEELING VAN HET CAROLINGISCHE RIJK BIJ HET VERDRAG VAN VERDUN. Het eerste tijdvak der Middeleeuwsche Geschiedenis is een tijd van weergalooze verwarring en verwoesting. Het Romeinsche Rijk, sinds den dood van zijn laatsten grooten keizer in twee deelen gesplitst, is niet langer in staat de aanvallen der barbaren af te weïen. Blijft het Oostersch-Romeinsche Rijk althans voortbestaan, het Westelijke deel bezwijkt onder de slagen zijner vijanden en alleen de machtige en zegenrijke invloed der Kerk verhindert een volslagen ondergang der oude beschaving. Germaansche staten vormen zich in de veroverde gewesten, maar verdwijnen voor het meerendeel na een kortstondig bestaan. Dank zijn nauwe betrekking tot Kerk en Paus sticht het machtige volk der Franken in Gallië en Germanië een duurzaam rijk, dat onder zijn grootsten vorst het Westersche Keizerschap doet herleven en de verbreiding van Christendom en beschaving krachtig bevordert. Een nieuwe tijd van voorspoed en welvaart schijnt voor West-Europa aangebroken; de zwakke opvolgers van den grooten keizer vermogen zijn roemvollen arbeid niet te voltooien en te midden van ^burgertwisten, vijandelijke invallen en regeeringloosheid begint een ijzeren eeuw, die 4 Eerste Tijdvak. de ontluikende beschaving grootendeels vernietigt en Europa opnieuw tot barbaarschbeid doet vervallen. Het Oosten geniet in 't eerst een betrekkelijke rust. Het Byzantijnsche Rijk herwint zelfs voor een tijd een groot gedeelte der weleer verloren gewesten; weldra ziet het zich door een nieuwen en verschrikkelijken vijand aangevallen, die het van de grootste helft zijner bezittingen berooft, terwijl de ijdelheid en heerschzucht der Byzantijnsche patriarchen en de dwingelandij der keizers de Grieksche en Latijnsche Kerk meer en meer van elkaar vervreemden en de noodlottige scheuring voorbereiden. EERSTE HOOFDSTUK. DE VOLKSVERHUIZING. Hadden de Romeinen sinds lang hun veroveringen in Germanië gestaakt en zich bepaald bij de verdediging hunner grenswallen, die de Germaansche volkeren, begeerig naar de rijke en vruchtbare gewesten van Zuid-Europa, met altijd grooter felheid en woede bestormden, tegen het einde der vierde eeuw verkreeg die „drang naar het Westen" een onweerstaanbare kracht door de komst der Hunnen, die, uit hunne Aziatische steppen opgedoemd, tallooze stammen voor zich uitdreven, meer dan de helft van Europa aan hun heerschappij onderwierpen en op het punt stonden door de verovering van GalliS en ItaliS met het Eomeinsche Rijk de geheele antieke beschaving te vernietigen. De slag van Chdlons verijdelde de verwezenlijking van dit noodlottig opzet en vertraagde den val van het WesterschRomeinsche Rijk; doch reeds 25 jaren later bezweek het en Germaansche volkeren vestigden zich in de verwoeste gewesten. Maar die jeugdige rijken verouderden spoedig en verdwenen in onderlinge twisten of werden de prooi der Byzantijnen. Slechts daar, waar de woeste overwinnaars, door het ware Geloof althans eenigermate beteugeld en veredeld, met de talrijke inheemsche bevolking samensmolten, ontstonden duurzame en machtige staten. Vooral de Franken bereikten, dank de bekeering van hun dapperen koning Clovis, een hoogen trap 'van grootheid en verwierven de opperheerschappij over alle andere stammen van GalliS en Germanië. § 1; DE VAL VAN HET WESTERSCHROMEINSOHE RIJK. 1. De val van het Romeinsche Keizerrijk in het Westen, of, zooals men veelal zegt, van het Westersch-Romeinsche Rijk, was het gevolg van de invallen der Germaansche 6 De Volksverhuizing. Germanië grootendeels onafhankelijk gebleven. Voornaamste Germaansche volken. Hun godsdienst volkeren, die gedurende meer dan twee eeuwen in tallooze scharen de gewesten van West-Europa en Noord-Afrika, weleer door de Romeinen veroverd, overstroomden en daar onafhankelijke rijken stichtten. Germanië, het gebied tusschen Rijn, Donau, Weichsel en de zee, had voor het grootste gedeelte zijn onafhankelijkheid tegenover de Romeinen gehandhaafd. Slechts eenige volkeren, die dicht bij de Romeinsche grenzen woonden, zooals Batavieren en Friezen, hadden Rome's -opperheerschappij erkend. Bovendien was het zuidwestelijk gedeelte des lands (thans Baden en Wurtemberg) door een doorloopenden grenswal (limes, van den Rijn bij Neuwied tot aan den Donau bij Regensburg) tegen vijandelijke invallen beveiligd en bij het rijk ingelijfd. Voor het overige werd Germanië bewoond door een menigte onafhankelijke stammen en volken, die bijna voortdurend met elkander in oorlog leefden. Sinds de laatste helft der tweede eeuw (de regeering van' keizer Marous Aurelius, 161—180) na Christus drongen vele, tot dan bijna onbekende, stammen west- en zuidwaarts en deden altijd krachtiger aanvallen op de Romeinsche grenzen. Gaandeweg vestigden' zij zich met vergunning der keizers in de door hen verwoeste en ontvolkte streken, terwijl zij tevens als huurtroepen de Romeinsche legers versterkten. Tegen het midden der 4de eeuw ontmoeten wij o.a. de volgende Germaansche volken. In het Zuidwesten van Rusland heerschten de Oost-Goten, die de daar wonende Slavische volken hadden overwonnen. Kaast hen, in Dacië (oostelijk Hongarije en Boemenië), hun door de Romeinen afgestaan, woonden de West-Goten; in Pannonië (zuidwestelijk Hongarije) de Vandalen; in Moravië, Bohemeri en Beiëren de Sueven; de Roergondiërs aan Neckar en Mein; aan den Boven-Bijn de Alemannen; de Bipuarische Franken aan beide oevers van den Beneden-Rijn (bij Keulen); de Salische Franken meer bij de monding; de rest van ons vaderland was in de macht der Friezen. Tusschen Eems en Elbe lag het land der Saksers; in Midden-Duitschland woonden de Thuringers, de Langobarden aan de Reneden-Elbe. De godsdienst der Germanen was hoofdzakelijk een aanbidding der natuurkrachten. Zij vereerden hun goden op bergen of in de groote wouden; tempels en godenbeelden waren hun onbe¬ kend. Wodan (de god des hemels), Donar (de dondergod), Tius (de krijgsgod), Freya (de godin der liefde) telden de meeste De val van het Westersch-Romeinsche Rijk. 7 vereerders. Na den dood kwamen de zielen der helden in een soort van Hemel, het Walhalla. Steden vond men in Germanië niet; het gebied van een stam werd verdeeld in gouwen (pagi). De akkerbouw was nog zeer weinig ontwikkeld; iets hooger stond de veeteelt; handel en nijverheid waren van zeer geringe beteekenis; jacht en oorlog vormden de bezigheid der vrije -mannen. De regeeringsvorm was oorspronkelijk nagenoeg republi- Regeeringskeinsoh. Het hoogste gezag berustte bij de vergadering der vrije vorm. mannen; de adel — afstammelingen van beroemde krijgshelden — had geen belangrijke voorrechten en vormde geen afzonderlijken stand. In oorlogstijden verkoos de vergadering der vrije mannen uit de edelen een aanvoeder of hertog (dux). De nauwe en langdurige aanraking met de Romeinen veroorzaakte langzamerhand een belangrijke wijziging in de staatsinstellingen der Germanen. Men begreep de voordeelen eener krachtige éénhoofdige regeering en zoo begonnen verscheidene stammen koningen te verkiezen uit bepaalde edele geslachten,binnen welke de keuze beperkt bleef. De West-Goten b.v. verkozen hun koningen uit het geslacht der Balten, de Oost-Goten uit dat der Amalen. Ook het Christendom vond langzamerhand ingang bij sommige Het Christenstammen; het eerst bij de Goten, die het helaas door bemiddeling van Ariaansche predikers ontvingen. Van daar drong deze noodlottige ketterij in vele andere stammen door en werd later een onoverkomelijk beletsel voor hun samensmelting met de katholieke Arianen. bewoners der veroverde gewesten. Ulfilas, de eerste Ariaansche bisschop der Goten (f 383), bracht een groot gedeelte der H. Schrift in hunne taal over. Deze vertaling (gedeeltelijk bewaard in den codex argenteus, thans te Ulphilas. Upsala in Zweden) is het oudste gedenkstuk van het Oud-Gotisch. 2. De stoot, die de Germaansche stammen voor goed in beweging bracht en met onweerstaanbaar geweld tegen het Romeinsche gebied voortdreef, kwam van een Mon- De Hunnengoolsehm stam, de vreeselijke Hunnen. Na langdurige oorlogen met de Chineezen gedwongen om hun vaderland te verlaten, hadden zij omtrent het midden der 3de eeuw na Chr. nabij het Aral-meer een rijk gesticht. Honderd jaren later hervatte een groot deel Zij trekken over hunner den tocht naar het Westen. Omtrent 372 trokken de woiga. 8 De Volksverhuizing. zij over de Wolga en verdreven de Alanen, die aan de oevers van den Don woonden. Nu (375) kwamen de machtige Oost-Goten aan de beurt, wier rijk zich destijds van de Oost-Zee tot aan de Zwarte De oost-Goten Zee uitstrekte. Hun hoogbejaarde koning ffermanarik werd vers agen. jn j.wee veldslagen overwonnen en stortte zich in zijn eigen zwaard; zijn volk kwam onder de heerschappij der woeste ! overwinnaars, die aanstonds tegen de West-Goten optrokken. Dezen trachtten zich gedeeltelijk in de Karpathen te verdedigen ; een ander gedeelte vluchtte naar het Romeinsche De west-Goten gebied en verkreeg van keizer Valens (364—378), die de in Moesië. oostelijke gewesten des rijks bestuurde, vergunning om over den Donau te trekken en zich in Moesië (tusschen Donau en Balkan) te vestigen. De hebzucht en geweldenarijen der keizerlijke stadhouders veroorzaakten weldra een opstand. In den slag bij Adrianopel (378) verloor siag bij Adria- Valens het • leven en geheel het land werd tot onder de nopei. muren van Constantinopel door de verbitterde West-Goten gruwelijk verwoest. 3. Theodosius de Groote 378—395. Nu benoemde Gratianus, die als mede-keizer van den gesneuvelden Valens het Westen des rijks bestuurde (375— Theodosius tot 383), den dapperen Spanjaard Theodosius tot zijn ambtgenoot benoemd. en droeg hem het bestuur over het Oosten op. De WestGoten werden thans overwonnen en genoodzaakt het keizerlijk gezag te erkennen, maar mochten in de hun toegewezen gewesten blijven wonen. Theodosius was de laatste groote keizer der oudheid; groot als veldheer, staatsman en Christen. Krachtig beteugelde hij de woelingen der Ariatien; het opdragen der heidensche offers werd verboden (392); nederig aanvaardde de machtige vorst de kerkelijke boete, hem door den H. Ambrosius wegens een daad van groote wreedheid opgelegd (390). In 383 werd keizer Gratianus door zekeren Maximus, die door het leger in Britannië op den troon was verheven, van kroon en leven beroofd. Theodosius zag zich genoodzaakt den over- De val van het Westersch-Romeinsche Rijk. 9 weldiger in het bezit van het westelijk deel des rijks te laten; alleen Italië kwam aan Gratianus'jongeren broeder Valentinianus II (383—392). Maximus deed in 388 een poging om Italië te veroveren, maar werd bij Aquileia door Theodosius overwonnen en gedood. Valentinianus II zelf werd eenige jaren later te Trier op last van zijn praefectus praetorio Arbogastes (een heiden) vermoord (?). De geheimschrijver Eugenius, door den moordenaar op den troon verheven, was eveneens een heiden en waagde nog een laatste poging om den afgodendienst te doen herleven, maar moest wederom bij Aquileia voor Theodosius bukken. Voor de laatste maal vereenigde nu Theodosius (394) Theodosius het geheele Romeinsche Rijk onder zijn heerschappij; reeds alleen e zer' weinige maanden later (Jan. 395) overleed hij. 4. Yerdeeling van het Romeinsche Rijk 395. Vóór zijn overlijden benoemde Theodosius zijn oudsten Arcadius en zoon Arcadius (395—408) tot bestuurder van het Oosten; Hon°»u8het Westen schonk hij zijn jongeren zoon Honorius (395— 423), die zich eerst te Rome, later in het sterke Ravenna vestigde. Deze verdeeling was geenszins als volledige scheiding bedoeld; integendeel er zou slechts één Eomeinsch Rijk blijven met twee keizers, gelijk dit sinds de dagen van Diocletianus zoo vaak het geval was geweest. Feitelijk werd echter de verdeeling definitief en droeg niet weinig bij tot den ondergang van het Westersche Rijk, dat, aan zijn eigen krachten overgelaten en door onbeduidende, zwakke vorsten bestuurd, geen voldoenden weerstand kon bieden aan de barbaren, die van alle zijden daarin binnendrongen, te meer daar de Byzantijnsche staatslieden, teneinde het Oosten te beveiligen, den verwoestenden stroom naar het Westen zochten af te leiden. 5. Aanstonds na Theodosius' dood geraakten de West- Aiarik in ~ , i /£^^^^-^ >i .1 1 i Griekenland. Goten wederom in opstand t395). Alarik, hun koning, verwoestte een groot gedeelte van het Balkan-schiereiland op ontzettende wijze en drong tot diep in den Peloponnesus stiiico. door. De dappere en^bekwame Stiiico, een Vandaal, die als praefectus praetorio (zooveel als eerste minister) het 10 De Volksverhuizing. Westen in naam van den minderjarigen Honorius bestuurde, landde met een groot leger, omsingelde Alarik bij' het gebergte Pholoë in Arcadië, maar liet hem (wellicht met opzet) ontsnappen (397). Alarik in Italië, Nu vestigden de West-Goten zich met goedvinden van door stiiico kejzer Arcadius (of liever van zijn almachtigen minister: teruggedreven. y *■ .... den beruchten Euiropius) in lllyricum, waar zij zich voor een tocht naar Italië konden gereed maken. Een eerste inval van Alarik mislukte; Stiiico noodzaakte hem door de overwinning bij Pollentia (402) naar Illyrië terug te wijken. Ook andere Germaansche benden, die onder zekeren Radagais Italië waren binnengedrongen, werden in de bergen bij Faesulae vernietigd (405). Maar toen Stiiico op last van den achterdochtigen Honorius was vermoord (408), herhaalde Alarik zijn Italiaanschen krijgstocht, en thans met beter gevolg. Ravenna werd Rome door de vergeefs belegerd, maar Rome viel (410) in 's vijands handen, Goten mge- afgrijselijke verwoestingen aanrichtte, nomen. öjj ° In hetzelfde jaar overleed Alarik, 34 jaren oud, op net punt van naar Sicilië en Afrika over te steken. Zijn lijk Alarik sterft, werd in de rivier de Busento bij Cosenza in Calabrië begraven. Alariks dood veroorzaakte een volslagen verandering in den loop der gebeurtenissen. Zijn zwager Athaulf (410— De- West-Goten 415), die hem als koning der West-Goten opvolgde, sloot " ZU'rUk!rallk" een verdrag met Honorius en trok op diens wensch naar Gallië, om dat gewest te zuiveren van tallooze scharen van Alanen, Vandalen en Sueven, die daar eenige jaren te voren (406) waren binnengedrongen. Deze waren inmiddels reeds over de Pyreneeën naar Spanje getrokken, waar de Vandalen het Zuiden (Andalusiê eigenl. Vandalicia), de |ff|;; Alanen het Zuidwesten, de Sueven het Noordwesten hadden bezet. Athaulf en zijn opvolger Wallia (415—419) stichtten als bondgenooten en onder het oppergezag der Romeinen het groote West-Gotische Rijk in Zuid-Frankrijk, waar zij de andere Germaansche volken krachtig bestreden. De val van liet Westersch-Romeinsche Rijk. 11 6. In 423 stierf de zwakke en lafhartige Honorius. Zijn Dood van opvolger werd zijn minderjarige neef Valentinianus III onor us* (425—455) onder voogdij van zijn moeder, Honorius' zuster, Placidia. Ook de regeering van dezen keizer was een aaneen- Vaien- "i t-v 3 v tlnianus III. schakeling van verhezen voor het rijk. De onderlinge naijver zijner twee voornaamste veldheeren, Aëtius en Bonifatius, veroorzaakte het verlies van Noord-Afrika, daar Bonifatius, stadhouder van dat gewest, bij het hof belasterd, om ziin leven te redden de Vandalen uit Zuid-Spanje tot A'"!tad°or J ( de Vandalen een inval uitnoodigde. Genserik, hun koning (427—477), stak veroverd, aanstonds met zijn krijgshaftige benden over (429) en, hoewel Bonifatius, na zich met het hof te hebben verzoend, wanhopigen tegenstand bood, vielen achtereenvolgens de voornaamste vestingen in 's vijands handen, totdat de inneming van Carthago (439) de verovering voltooide. Weldra rustten de Vandalen een sterke vloot uit, plunderden de kusten der Middellaridsche Zee en maakten zich van Sardinië, Corsica en een deel van Sicilië meester terwijl zij, als fanatieke Arianen, de katholieke inwoners wreedaardig vervolgden. Inmiddels had Aëtius het keizerlijk gezag in Gallië met krachtige hand hersteld en Franken, Boergondiërs en West-Goten gedwongen de Romeinsche opperheerschappij Brittannie • i ,ir\r\ j j ontruimd. te eerbiedigen. Brittannië daarentegen, sinds 409 door de Romeinsche legioenen ontruimd, werd omtrent 449 de prooi van Saksers, Angelen, Jutten en Friezen, die onder hun vorsten Hengist en Horsa op verzoek der Britten waren De Angei-Sak- overgestoken, om het land tegen de invallen der woeste s"s ^ndase' Pieten en Scoten te verdedigen. Van beschermers werden zij zelf veroveraars; de Britten weken naar het Westen en Zuidwesten (Wales en Cornwales) of verhuisden naar Aremorica (het westelijk schiereiland van Gallië), dat sinds den naam van Bretagne verkreeg. 7. Veel grooter 4iog was het gevaar, dat omtrent dien Attiia. zelfden tijd uit de Hongaarsche vlakte kwam opdagen. 12 De Volksverhuizing. Het waren de Hunnen onder den verschrikkelijken Attila, den Geesel Gods. Na hun overwinning op de Goten hadden de Hunnen hun gebied tot aan den Donau uitgebreid en het grootste gedeelte van het tegenwoordige Rusland, Duitschland en Hongarije in hun macht gebracht. Toch vormden zij geen eigenlijk rijk; zij bleven in onafhankelijke stammen verdeeld en deden krijgsdienst in de Romeinsche legers of sloten zich bij andere barbaarsche stammen aan, die een plundertocht ondernamen. Eerst zekere Rua of Rugilas wist de verspreide stammen tot een geheel te vereenigen. Zijn werk werd voltooid door zijn neef Attila, die sinds 434 (tot 445 met zijn broer Bleda) over een ryk heerschte, dat zich van den Oeral tot den Rijn en den Donau uitstrekte. Attila zelf was een vorst van groote bekwaamheid, maar een barbaar, die slechts oorlog voerde om zich te verrijken. Na verschillende verwoestende krijgstochten in Azië, legde hg' keizer Theodosius II (408—450), Arcadius' opvolger, een zware schatting op en dwong hem tot den afstand van een deel van Moesië.'Nadat de dappere Marcianus (450—457) den troon bestegen had, keerde Attila zich naar het Westen, geroepen, n aar men zegt, door Genserik, den koning der Vandalen, en door een Romeinsche prinses, Honoria (zuster van Valentinianus III), die hem haar hand zou hebben aangeboden. Zijn inval in In 451 ondernam Attila zijn grooten krijgstocht om GallChafoas bI vooreerst Gallië te veroveren. Met een ontzaglijk leger — wellicht 500.000 man — trok hij den Rijn over, verwoestte geheel Noord-Gallië tot aan de Loire en sloeg het beleg Aëtius. voor Orleans, dat heldhaftig tegenstand bood, totdat Aëtius, die er in geslaagd was West-Goten, Franken en Boergondiërs voor de Romeinen te winnen, tot ontzet opdaagde. Nu trok Attila naar de vlakte van Chalons sur Marne en daar had (Juli 451) de groote veldslag plaats, die het lot der wereld zou beslissen. Na een Moedigen strijd, die o. a. Theodorik I, koning der West-Goten (419—451), het leven kostte, moest Attila de wijk nemen; hij trok ongehinderd naar Pannonië terug, daar Aëtius, naijverig op den roem der West-Goten, de vervolging staakte. Reeds het volgende jaar kon Attila met een nieuw leger De val van het Westersch-Romeinsche Rijk. 13 terugkeeren. Thans drong hij Italië binnen. Het sterke inval in Italië. Aquileia werd verbrand, geheel Noord-Italië schromelijkLeo e roote' verwoest, zoodat de inwoners van verscheiden geplunderde steden een toevluchtsoord zochten op de eilandjes aan de kust der Adriatische Zee en daar te midden der lagunen de stad stichten, die later als Venetië zoo groot en beroemd zou worden. Attila stond op het punt den Po over te stekeD, toen een gezantschap uit Rome, met den Heiligen Paus Leo den Groote (440—461) aan het hoofd, hem te gemoet trok en tot den aftocht wist te bewegen. Een jaar later (453) overleed Attila. Zijn dood was het Dood van Attita. einde van zijn rijk. De Germaansche volkeren, die tot "et ryk der •> J^ ' Hunnen ver- dan de heerschappij der Hunnen hadden verduurd, maakten nietigd. zich onafhankelijk en versloegen Attila's zonen aan de oevers der Netad (thans de Waag). Het overschot der Hunnen vluchtte naar Rusland en verdwijnt verder uit de geschiedenis. 8. De dood van Attila had de Romeinen van een verschrikkelijken vijand bevrijd, maar de ondergang van het westelijk deel des rijks werd daardoor niet gekeerd. De losbandige en nietswaardige keizer Valentinianus III deed uit jaloerschheid zijn dapperen veldheer Aëtius, „den laatsten Romein" en redder des rijks, wederrechtelijk vermoorden (454). Weldra onderging hij hetzelfde lot. Zijn moordenaar, de senator Petronius Maximus besteeg thans den troon en dwong Valentinianus' zuster Eudoxia hem te huwen. De diepgegriefde vorstin vroeg nu de hulp van Genserik, den koning der Vandalen, die aanstonds naar Italië overstak en Rome nogmaals plunderde (455). Paus Leo I kon alleen de allerergste gruwelen voorkomen. Keizer Petronius werd door zijn verbitterde onderdanen gedood. Nu volgde een tijdperk van onbeschrijfelijke verwarring. De eene keizer na den andere werd door de aanvoerders der Germaansche huurtroepen op den troon geplaatst en na korten tijd wederom onttroond. Eindelijk deed zekere 14 De Volksverhuizing. Romuius Orestes, weleer in dienst van Attila, zijn zoontje Ronmlus Augustuius. ^ug^tulns tot keizer uitroepen (29 Oct. 475). Niet lang zou de laatste keizer van het Westen de kroon dragen. Reeds in het volgende jaar brak er onder Romuius zijne troepen een opstand uit. Odoacer (Odovakar), een Augustuius ont-jjug;ërj gtelde zich aan hun hoofd. Orestes werd verslagen van"het w.R. en gedood en de jeudige keizer tot afstand genoodzaakt. Rijk. odoacer jjy sieet ver(Jer zijn dagen in rust op een landgoed bij Napels, koning van . . . ti.. . ,. Italië. Odoacer benoemde geen nieuwen keizer. Mij neette voortaan koning van Italië (476—493), of, wil men liever, koning der Germanen in Italië. Zoo eindigde het WesterschRomeinsche Rijk, 23 Ang. 476. Sinds de stichting der stad Rome waren (volgens de gewone telling) 1259 jaren verloopen (754—476). Belangrijk waren de gevolgen dezer gewichtige gebeurtenis. De Germaansche koninkrijken, gedurende de laatste eeuw in de verschillende provinciën ontstaan, die tot dan nog als deelen van het Romeinsche Rijk golden, werden thans geheel onafhankelijk. Italië verloor zijn voorrang boven do andere landen en de staatkundige eenheid van het Westen werd voor goed verbroken. Te midden van de algemeene verwarring en den ondergang der oude staatkundige instellingen, die een volslagen vernietiging der antieke beschaving scheen te voorspellen, toonde alleen de Groote kerk- Katholieke Kerk haar onvergankelijke levenskracht. In het Westen leeraars en . . t ^ t ejnde dej. 4de met het fe in der 5de eeuw voor bisschoppen. J j. i haar een tijdperk van grooten bloei. Vele harer grootste leeraars en denkers leefden juist in die woelige dagen, b. v. Ambrosius f897, Hieronymus f 420, Augustinus f 430, Leo I f 461 en vele anderen. Talrijk waren ook de groote en heilige bisschoppen, die evenals Paus Leo de Groote, met heldenmoed hun bedreigde kudde beschermden en den woesten barbaren door hun deugd en zielenadel eerbied afdwongen, ja hun bekeering voorbereidden Een weinig later bracht de H. Benedictns van Nursia het kloosterleven naar het Westen over en stichtte de beroemde abdij van Monte Cassino, het voornaamste klooster der BeneSt. Benedictus. dictijnen-orde, die zoo machtig veel zou bijdragen tot de bekeering en beschaving der Germaansche volkeren en de schatten van antieke kunst en wetenschap, voor een noodlottigen ondergang bewaard, aan het dankbare nageslacht zou overleveren. Byzantium en de Germanen. 15 § 2. BYZANTIUM EN DE GERMANEN. 1. De oostelijke helft van het oude Romeinsche Rijk — het Oostersch-Bomeinsche later Byzantijnsche of Griekse/te Keizerrijk genoemd — zou Lijna 1000 jaren langer blijven bestaan dan het Westersche Rijk. Dit dankte het vooreerst aan de betrekkelijk gunstige ligging, die althans een groot gedeelte der gewichtigste Het Byzantijnprovinciën (Klein-Azië, Syrië, Egypte) tegen de invallen der ^^J^J?^ barbaren beveiligde, terwijl de oninneembare hoofdstad Con- om? slantinopel tegen iederen vijand uit het Noorden een veilig toevluchtsoord bood. Daarbij kwam de rijkdom der groote steden, de bloeiende handel en nijverheid, die aan de regeering de noodige middelen voor het onderhoud van legers en vloten ruimschoots verschaften. Ook de Grieksche of Helt-enislische landaard, die in geheel het Oosten, althans in de hoogere kringen, overheerschend was geworden, vormde een krachtigen band tusschen de talrijke gewesten van het groote rijk. Het was verder geen gering voordeel, dat de Germaansche volken sinds den opstand der West-Goten onder Alarik (895) zich bij voorkeur westwaarts keerden en het oostelijk deel des rijks betrekkelijk ongemoeid lieten. Eerst Attila deed weer eenige verwoestende invallen, maar liet zich ten slotte door rijke geschenken bevredigen. Eindelijk waren ook de keizers, die gedurende dit tijdvak in het Opsten regeerden, 'althans iets beter voor hun taak berekend dan die van het Westen en slaagden er meestal in hun gezag door hun veldheeren te doen eerbiedigen. Toch was de toestand des rijks gedurende de geheele 5de eeuw Treurige toeJ stand des rijks. ver van voorspoedig. Een groot gedeelte der Europeesche gewesten had verschrikkelijk onder de invallen der vijanden geleden; zwaar drukten de belastingen vooral op de boeren; alle wetten en bepalingen, uitgedacht om hen te dwingen hun landerijen te blijven bebouwen, waren zoo goed als vruchteloos; het platteland werd hoe langer hoe meer ontvolkt; groote, vroeger goed bebouwde landstreken veranderden in woestijnen. Het bestuur nam meer en meer een volslagen Oostersch karakter aan. De keizer — Baaikeig — bijna als een God op aarde vereerd, was wettelijk onbeperkt heer en meester over lijf en goed zijner onderdanen. Alleen de vrees voor een altijd dreigende paleisrevolutie en de invloed van Senaat, Aristocratie en Geestelijkheid hielden menigen dwingeland nog eenigszins in toom. >s> De al te nauwe verbinding tusschen Kerk en Staat had ten 16 De Volksverhuizing. slotte noodlottige gevolgen voor beiden. De keizers matigden zich dikwerf een recht van voogdijschap of oppertoezicht over de Kerk aan; op eigen gezag namen zij beslissingen in geloofszaken, benoemden en ontsloegen de patriarchen van Constantinopel, die zeer spoedig den eersten rang onder de bisschoppen des rijks verkregen, naar willekeur, terwijl zg hen tevens stijfden in hun noodlottig verzet tegen het pauselijk oppergezag. Zoo bereidden zij langzamerhand de treurige scheuring voor, die eenmaal de Grieksche Kerk van de Latijnsche zou afscheiden. Die scheiding werd trouwens nog bevorderd door de tegenstelling, die weldra tusschen de Byzantijnsche en de WesterschLatgnsche wereld ontstond. De naam des rijks bleef officieel onveranderd; de Byzantijnsche keizer beschouwde zich voortdurend als den wettigen heerscher van geheel het Romeinsche Rijk en dacht er niet aan de jonge Germaansche staten als onafhankelijke koninkrijken te erkennen; ook de officieele taal — in bestuur, wetgeving, muntstempel — bleef nog vrij lang het Latijn. Toch kreeg het Grieksch meer en meer de overhand en sinds Justinianus I begon het ook in de wetgeving het Latijn te verdringen. Dc oude beschaving, die ten gevolge der Groote Volksverhuizing in het westelijk deel der Romeinsohe wereld bijna geheel was vernietigd, bleef in het Grieksche Rijk voortbestaan. Langen tijd stond dan ook het Oosten zoowel in rijkdom als in kunst en wetenschap ver boven de Germaansche koninkrijken. Eerst na tal van eeuwen kon de westersche beschaving zich krachtig ontwikkelen, terwijl het Oosten, in oude vormen en gebruiken als verstijfd, tot geen vooruitgang van beteekenis in staat bleek. 2. Arcadius (395—408), Theodosius' oudste zoon, was, evenals zijn broer Honorius, een zwak en onbeduidend vorst, s. joannes die zich veelal door zijn nietswaardigen gunsteling Eutropius Chrysostomus. en Z^Q ze(jeiooze echtgenoote Eudoxia liet leiden en den H. Joannes Chrysostomus, patriarch van Constantinopel, wederrechtelijk van zijn waardigheid deed ontzetten en naar Armenië verbande, waar deze overleed (14 Sept. 407). Ook zijn zoon en opvolger Theodosius II (408—450), De Codex békend door het uitvaardigen van den Codex Theodosianus, Theodosianus. toonde weinig geestkracht en moest door rijke geschenken den toorn van den verschrikkelijken Attila bevredigen, dien hij niet met de wapenen dorst bestrijden. Evenmin was hij De Patriarchen van Constantinopel ; hun aanmatiging. Tegenstelling tusschen Byzantium en het Westen. Byzantium en de Germanen. 17 in staat de woelingen der ketters in zijn rijk te beteugelen. Een betere tijd kwam, toen na den dood van Theodosius, die geen kinderen naliet, zijn even schrandere als deugdzame zuster Pulcheria het bewind aanvaardde. Zij schonk Pulcheria. met haar hand ook haar kroon aan den Senator Marcianus (450—457), die te zamen met zijne heilige echtgenoote het rijk met evenveel kracht als wijsheid bestuurde. Marcianus weigerde Attila de tot dan betaalde schatting te voldoen en zag een paar jaren later het rijk van dien geduchten vijand bevrijd. Ook de ketters (Monophysieten), die onder de vorige regeering zooveel onlusten hadden veroorzaakt, werden thans door het kerkelijk gezag veroordeeld en met krachtige hand in bedwang gehouden. Evenals voor de Latijnsche Kerk was ook voor het Oosten de vierde eeuw en de eerste helft der vijfde een tjjdperk rijk aan groote leeraars en bisschoppen. Wn noemen slechts: °™°*e°rrkk" Athanasius f 373, patriarch van Aleoeandrië, den .moedigen be- SCVaderg strijder der Arianen, Cyrillus van Jeruzalem f 386; Basilius den Groote f 397; Gregorius van Nazianze f 389; Gregorius van Nyssa f 395; Joannes Chrysostornus, den grooten gewijden redenaar f 407; Cyrillus van Alexandrië f 444, den vurigen tegenstander der ketterij van Nestorius. Talrijke ketters, veelal aangemoedigd door de bemoeizucht der keizers, verstoorden omtrent dien zelfden tijd den vrede der Kerk: Maeedonius (veroordeeld op de Kerkvergadering van Constantinopel, 381) loochende de Godheid van den H. Geest; Ketterijen. Nestorius, patriarch van Constantinopel, ontkende de eenheid van persoon in den Zaligmaker en weigerde aan de H. Maagd den eerenaam van Moeder Gods (veroordeeld te Ephese, 431); Eutyches, abt te Constantinopel, beweerde, dat er in Christus slechts één natuur was; zijn aanhangers noemden zich daarom Monophysieten (jióvn tpioig) en werden veroordeeld op het Concilie te Chalcedon (451). Met de H. Pulcheria, die evenals haar broer, kinderloos overleed, stierf het geslacht van Theodosius uit. De veldheer Leo I (457—474), die thans den troon besteeg, werd opgevolgd door zijn kleinzoon Leo II onder voogdij van diens vader Zeno, Binnenlandsche schoonzoon van Leo I. Weldra maakte Zeno zich zelf van de on us enkroon meester, de jeugdige Leo II werd vermoord. Zeno's regeering (474—491) was ver van rustig. Herhaalde 2 18 De Volksverhuizing. opstanden van ontevreden veldheeren brachten zijn troon en leven in gevaar en gaven aanleiding tot afgrijselijke wreedheden. Ook doorzijn begunstiging der Monophysieten verwekte de keizer veel onlusten, die hij te vergeefs door zijn edict „Henoticon" (482) poogde bij te leggen. In Italië regeerde Odoacer met veel beleid; de toestand was daar spoedig veel beter dan onder de laatste zwakke keizers. Door de verovering van Dalmatiè en het land der Bugiërs vergrootte hij zijn gebied. Zoo werd hij de nabuur der Oost-Goten, die na Attila's dood hun onafhankelijkheid herwonnen en zich in Pannonië en Moesië (aan den rechteroever van den Donau) hadden gevestigd. Dat het Grieksche Keizerrijk van die even woelige als dappere krijgers veel last had, laat zich begrijpen. Gretig nam derhalve Keizer Zeno de gelegenheid te baat om die De Oost-Goten gevreesde naburen naar Italië te doen verhuizen. Twisten onder Theo- tusschen Odoacer en den jeugdigen koning der Oost-Goten, d°naiie!*r Theodorik, werden de aanleiding dat laatstgenoemde met goedvinden van Zeno de taak op zich nam Odoacer's heerschappij in Italië te vernietigen. In het najaar -van 488 begon de tocht. In het volgende jaar bereikte men Italië. Eerst bij de Isonzo, daarna bij Odoacer ver- Ver ona, ten laatste bij de Adda wérd Odoacer verslagen ; 'gebood" daarna nam hij de wijk naar het sterke Ravenna, dat een beleg van meer dan twee jaren doorstond. Na den val dier stad (493) werd hij verraderlijk vermoord door Theodorik, die nu onbetwist heerscher van Italië was. 3. Theodorik de Groote, koning der Oost-Goten 493—526. Zijn regeering was een tijdperk van bloei en voorspoed voor zijn rijk. Geholpen en voorgelicht door zijn voorWijs bestuur treffelijken minister Cassiodorius, vaardigde hij goede wetten van eo on . ^ ^ bevorderde zoowel de welvaart der ingezetenen als het behoud der oude beschaving. De Goten leefden in vrede naast de Romeinen; toch had er geen vermenging Byzantium en de Germanen. 19 der beide volken plaats; elk volgde zijn eigen wetten. Ook het verschil van godsdienst — de Goten warén Arianen — stond de samensmelting in den weg. Dit was natuurlijk een blijvende reden van zwakheid en een der oorzaken van den spoedigen ondergang des rijks. In zjjn laatste jaren werd Theodorik, die tot dan de Katholieken met groote 'welwillendheid had behandeld, achterdochtig en wreed jegens hen. De beroemde wijsgeer Boëthius werd met eenige andere voorname Romeinen wederrechtelijk om het leven gebracht (525); ook Paus Joannes I stierf in den kerker (526). In het buitenland was Theodorik geëerbiedigd en gevreesd. Zijn buitenlandZijn betrekking met den Griekschen keizer was vrij dubbelzinnig; scne politiek, van weerszijden wantrouwde men elkander doch veinsde voortdurend groote welwillendheid. Tegenover de andere Germaansche vorsten trad de machtige koning der Oost-Qoten eenigszins als beschermer en vredestichter op. Een verdrag met de Vandalen beveiligde Italië tegen hun strooptochten; Alemannen en WestGoten ondervonden zijn krachtige hulp tegen de Franken. Daarbij vond Theodorik nog de gelegenheid de Provence bij zijn gebied in te lijven, zoodat zijn ryk zich uitstrekte van de Rhóne tot aan den Donau.. Theodorik overleed te Ravenna, waar zijn graf nog heden wordt bewonderd. Weldra ontstonden er onlusten in het rijk der Oost-Goten, die aan de Grieksche keizers de gelegenheid - schonken hun gezag in Italië te herstellen. Te Constantinopel was op Zeno AnastasUts (491—518) gevolgd. Onder zijn regeering begonnen de invallen der Slaven en Bulgaren, die langzamerhand een groot deel van het Balkanschiereiland zouden bemachtigen. Een langdurige oorlog met Perzië bleef zonder beslissende uitkomst. De noodlottige inmenging des keizers in godsdienstige twistvragen leidde tot langdurige oneenigheid met den H. Stoel. Beter werd de toestand, toen de bekwame en dappere Illyriër Justinus I (518—527) den troon besteeg, die de goede verstandhouding met Rome herstelde en de schitterende regeering van zijn neef Justinianus I voorbereidde. 4. Justinianus I 527—565. De regeering van Justinianus I is een zeer merkwaardig Regeering van tijdperk in de Byzantijnsche geschiedenis. Roemvolle krijgstochten Justinianus I. herstelden het keizerlijk gezag in vele der verloren gewesten; schitterende bouwwerken verrezen zoowel te Constantinopel 20 De Volksverhuizing. — o.a. de beroemde Aya Sophia, eigenl. AF1A 2O0JA, de kerk der H. Wijsheid, thans de voornaamste moskee — als in de andere voorname steden; belangrijke hervormingen in bestuur en rechtspleging werden ingevoerd; maar ook de donkere zijden ontbraken niet: zelfs ten tijde der grootste overwinningen in ver afgelegen streken, stond het rijk vaak machteloos tegenover de vijandelijke invallen der barbaren, die meer dan eens tot voor de muren der hoofdstad doordrongen; de bevolking des rijks, door buitensporige belastingen en een dikwerf bekrompen en achterdochtig despotisme gekweld, nam eerder af dan toe en slechts met moeite vond men de noodige troepen om de talrijke, met groote onkosten opgerichte grensvestingen te bezetten. Justinianus, eigenlijk Oepranda geheeten, was de zoon van een Slavischen boer Ist-ok, die met Biglenitza, een zuster van keizer Juslinus I, gehuwd was. Justinianus had een zorgvuldige opvoeding genoten; hij was geleerd, scherpzinnig, welsprekend en onbegrijpelijk werkzaam. Veldheerstalenten bezat hij niet; wèl de gave om groote mannen aan zijn dienst te verbinden. Groote veld- Zijn voornaamste veldheeren waren Belisarius, Narses, Germanos. heeren. Tribonianus was een vermaard rechtsgeleerde, 's Keizers gemalin Theodora was een vrouw van zeer geringe afkomst en een zeer dubbelzinnig verleden, maar toonde veel verstand en geestkracht en wist haar echtgenoot dikwerf naar haar zin te leiden. De eerste groote daad des nieuwen keizers was een grondige herziening en verbetering der bestaande wetgeving. Een commissie van juristen (in 528 benoemd), aan Corpus juris. wier hoofd de beroemde Tribonianus werd gesteld, verTribonianus. zamelde en rangschikte alle nog bestaande wetten, voegde daarbij een kostbare verzameling van verklaringen der oude rechtsgeleerden, een officieel leerboek der rechtswetenschap en de nieuwe verordeningen, door den keizer zelf uitgevaardigd. Dit groote werk draagt den naam van Corpus Juris civilis en vormde eeuwen lang in geheel Europa den grondslag der rechtsgeleerde studiën. In 532 bracht een woedende opstand te Constantinopel — „Nika" was de strijdleus der oproermakers — een oogenblik den troon des keizers in gevaar; de trouwe veldheer Belisarius herstelde de rust door duizenden muiters neer te sabelen. Byzantium en de Germanen. 21 5. Weldra begon Justinianus een reeks van krijgstochten, waardoor hij een groot gedeelte van het oude Romeinsche Rijk herwon en den eeretitel van „Bestitutor Urbis et Orbis" verwierf. Het rijk der Vandalen (429—534), door Genserik in Afrika Afrika hergesticht, had reeds spoedig-veel van zijn macht en aanzien 0 er ri'us.e'sa~ verloren. Verwijfd door de weelde en het heete klimaat, konden de woeste veroveraars hun gezag slechts door de wreedaardigste verdrukking der inheemsche katholieke bevolking handhaven, die hen als fanatieke Arianen verafschuwde en verlangend naar een bevrijder uitzag. Weldra gaven de Vandalen den Griekschen keizer een zeer gewenschte aanleiding om zich in hun aangelegenheden te mengen. Koning Hilderik (523—530), een kleinzoon van Genserik, was den Katholieken wat gunstiger gezind en had de bloedige vervolging gestaakt. Daarbij had hij het bondgenootschap met de Grieken gezocht. Daardoor had hij de Ariaansche „patriotten" verbitterd; Gelimer, een zijner bloedverwanten, beroofde hem van de kroon en hervatte aanstonds de verdrukking der Katholieken. Nu verklaarde Justinianus hem den oorlog. Belisarius landde met een geringe krijgsmacht in Afrika (Juni 533). Gebruik makende van de afwezigheid der Vandaalsche vloot, die juist een opstand op het eiland Sardinië moest onderdrukken, versloeg hij de Vandalen bij Decimum en wat later bij Tricameron. Gelimer nam de vlucht, maar moest zich weldra overgeven en luisterde Belisarius' zegetocht te Constantinopel op. Het geheele Vandaalsche gebied werd met het Grieksche Rijk vereenigd (534). Weldra kwamen de Oost-Goten aan de beurt. Onlusten in het Theodorik had zijn rijk nagelaten aan zijn minderjarigen "ik Q^e°oit" kleinzoon Athalarik, onder voogdij zijner voortreffelijke moeder Amalasvintha, die haar zoontje eën zeer beschaafde opvoeding gaf. Dit verbitterde de „nationalisten" onder de Oost-Goten; Amalasvintha werd genoodzaakt haar zoon 22 De Volksverhuizing. de regeering in handen te geven en weinige jaren later overleed de jonge vorst ten gevolge zijner losbandigheid (534). Nu besteeg Amalasvintha den troon en deelde dien met haar neef Theodahad, wien zij tevens haar hand schonk. Spoedig ontstond er oneenigheid tusschen de echtgenooten en nauwelijks een jaar later werd de koningin op last Tusschenkomst van haar man omgebracht (535). Daar de vermoorde vorstin BriiMrtus naar 8oede betrekkingen met Byzantium had onderhouden, trad Italië. Justinianus als haar wreker op en zond, wederom onder Belisarius, een leger naar Italië. De oorlog tegen de Oost-Goten, die met de bijna totale vernietiging van dat dappere volk zou eindigen, duurde bijna twintig jaren (535—553). De reden van dien langen duur was, dat Justinianus, van alle kanten door vijanden bedreigd, zijn veldheeren meestal slechts weinig troepen kon toevertrouwen, zoodat de krijgskans zeer dikwerf wisselde. In 535 landde Belisarius op Sicilië, dat binnen weinige maanden werd veroverd. Daarna (536) stak hij naar het vasteland over. Napels viel na een beleg van drie weken en weldra erkende geheel Zuid-1 talie heerschappij des keizers. Nu keerde de toorn der Goten zich tegen hun niets- waardigen koning; hij werd onttroond en . kort daarop vitiges koning gedood. In zijn plaats kozen zij den dapperen Vitiges Hij belegert (^86—539), die Belisarius een jaar lang binnen Rome, dat Rome. in de macht der Grieken was gevallen, belegerde, totdat een ander Grieksch leger onder Narses hem in den rug bedreigde en tot aftocht noopte. Belisarius trok Vitiges achterna, belegerde hem in Ravenna en noodzaakte hem Hij wordt ge- jn 539 om zjcn 0Ver te geven. Vitiges werd naar Convangen ge- J nomen. stantinopel gezonden. De strijd scheen geëindigd; geheel Italië — bp een paar steden na — was veroverd. Maar spoedig keerde de kans. De afpersingen der Grieksche ambtenaren verbitterden het volk; Belisarius moest Italië verlaten om de Perzen te gaan bestrijden. Dit deed den moed der Goten herleven. In 541 verkozen zij den edelen Totilas tot koning (541—552), Byzantium en de Germanen. 23 die de Grieksche troepen herhaaldelijk versloeg en ItaliëTotilas, koning grootendeels heroverde; Sicilië zelfs werd den Grieken d" °rd8»,t ^°' ontweldigd, ja een Gotische vloot plunderde de kuststreken Grieken uit van Epirus. Ook Belisarius, naar Italië teruggekeerd, was ta 'e' niet in staat het verloren gebied te herwinnen en moest in 549 het land ontruimen. Eindelijk in 552 werd Narses met een groot leger naar Italië gezonden. Bij Taginae, ten Noorden van Bome, werd (Jul. 552) de beslissende slag geleverd. Totilas sneuvelde; Narses verovert zijn leger leed een verpletterende nederlang. Nog in hetzelfde jaar verloor Teias (Totilas' opvolger) in een slag bij den Vesuvius kroon en leven; in het volgende jaar viel Cumae, de laatste vesting der Goten in de handen der Grieken. Talrijke bepden Franken, op hoop van buit Italië binnengedrongen, werden omtrent dien zelfden tijd door Narses vernietigd. 6. Ook een gedeelte van Spanje kwam onder Justinianus' heerschappij. Gebruik makende van de onlusten bij de West-Goten uitgebroken, bemachtigden de Grieken eenige steden op de kust van het oude Baetica en behielden ze omtrent 80 jaren. Het rijk der West-Goten was van langeren duur dan West-Goten in de andere staten door de Germanen in Zuid-Európa gesticht, ^'^^ Dit dankte het niet slechts aan zijn afgezonderde ligging en de krachtige nationaliteit der Goten, maar voornamelijk aan de bekeering van dat volk tot het Katholiek geloof, die zijn samensmelting met de talrijke Romaansche inwoners van het land mogelijk maakte. Reeds koning Theodorik I, die bij Chalons tegen Attila sneuvelde, had onder Romeinsch oppergezag bijna geheel Zuid-Frankrijk, van de Loire tot aan de Pyreneeën bezeten. Zijp opvolgers veroverden het grootste gedeelte van Spanje; alleen de Sueven Zuid-Frankrijk bleven onafhankelijk in de bergen van Galicië. Alarik II (484-507) gr°°|,eondenels geraakte in twist met Clovis, den koning der Franken, die zich van het grootste deel der Gotische bezittingen in Gallië meester 24 De Volksverhuizing. Rekkared bekeert zich tot het Katholiek Geloof. Verovering van Spanje door de Arabieren. maakte. Door tusschenkomst van Theodorik den Groote, bleef Seplimanië in de macht der West-Goten. Met Amalarik, zoon van den gesneuvelden Alarik II, stierf in 581 het koningsgeslacht der Amalen uit. Sinds dien tijd werden de koningen verkozen; Toledo werd de hoofdstad des lands. Nu volgde een tijdperk van binnenlandsche onlusten; eerst de dappere Leovigild (567—586) herstelde de rust en veroverde bovendien het rijk der Sueven. Zijn oudste zoon, Hermenegild, die het Katholieke geloof omhelsd had en daardoor met zijn vader in onmin was geraakt, werd wegens zijn standvastigheid op 'skoningslast onthoofd (585). Rekkared 1(586—601),Hermenegilds jongere broer, volgde diens voorbeeld en bewerkte in overeenstemming met Paus Gregorius den Groote (590—604) en geholpen door de ijverige Spaansche bisschoppen (Leander, Isidorus, later Ildephonsus) de bekeering zijner onderdanen, die zich nu gaandeweg met de katholieke Spanjaarden tot één natie vereenigden. Toch kwam het land niet voor goed tot rust, voornamelijk wegens het gemis aan een goed geregelde troonopvolging. De laatste koning der West-Goten, Wititza (694—710), werd door een edelman, Roderik, onttroond. De aanhangers van den verdreven vorst vluchtten naar Afrika, dat reeds in de macht der Arabieren was gevallen, en spoorden hen aan om een tocht naar Spanje te ondernemen. In 711 besliste de slag bij Xeres de la Frontera den ondergang van het rijk der West-Goten. Geheel Spanje werd de prooi der Arabieren en slechts in het uiterste Noorden, in de bergen van Asturiê, handhaafden eenige dappere helden hun onafhankelijkheid tegen hun overmachtige vijanden '). 7. Naast de Germaansche en Slavische volken, die het Byzantijnsche Rijk uit het Noorden en Westen bedreigden, vonden de Grieksche keizers ook in het Oosten een geduchten vijand in het Nieuw-Perzische Rijk, dat sinds HetNieuw-Per-224 na Chr. de plaats van het oude Parthische Rijk had Vijandschap ingenomen. Behalve den natuurlijken afkeer uit het verschil met Byzantium. van godsdienst, en landaard voortgesproten, bestonden er zoowel op politiek als op economisch gebied tal van redenen tot vijandschap tusschen beide staten. 1) Zie verder blz. 75. Byzantium en de Germanen. 25 Ardasjir J, de stichter van het Nieuw-Perzische Rijk, had den den ouden vuurdienst hersteld en aan de Magiërs grooten invloed geschonken; daardoor was het godsdienstig fanatisme in die landen krachtig opgewekt. Zoolang de Christenen in het De Vuurdienst. Romeinsche Rijk vervolgd werden, vonden zij in Perzië meestal een veilige wijkplaats en talrijke bloeiende gemeenten werden daar gesticht. Maar toen het Christendom te Rome de Godsdienst van den Staat was geworden, beschouwde men in Perzië de Christenen als de natuurlijke bondgenooten der Romeinen en vreeslijke vervolgingen teisterden de jeugdige Perzische Kerk. De aanhangers der ketterijen daarentegen, die in het Romeinsche Rijk werden vervolgd, genoten de gunst der Perzische koningen. Zoo vestigden de volgelingen van Nestorius zich bij voorkeur in die streken en drongen van daar tot diep in Midden-Azië, ja tot in China door, waar talrijke Nestoriaansche gemeenten verscheidene eeuwen bleven bestaan. Niet minder stonden de economische belangen van Perzen en Economische Byzantijnen scherp tegenover elkander. De weg naar China en tegenstelling. Jndië was grootendeels in de macht der Perzen en dezen waren niet van plan eenig direct verkeer tusschen Grieken en Chineezen te gedoogen. Zelfs den zeeweg van de havens der Boode Zee naar het Oosten poogden de Perzische vorsten door de verovering van de Zuid-Westkust van Arabië af te snijden. Door een gelukkig toeval verkreeg Justinianus, dank de bemiddeling van eenige monniken, de eieren van den zijdeworm. Zoo werd de zijdeteelt naar Griekenland en Klein-Azië overgebracht; de vervaardiging der zeer gezochte zijden stoffen werd thans een keizerlijk monopolie en bracht groote sommen voor de schatkist op. Armenië was sinds de dagen van Pompeius en Crassus een Armenië, twistappel tusschen Parthen en Romeinen. Het westelijke gedeelte, „Klein-ArmeniS', was bij het Romeinsche Rijk ingelijfd„Groot-Armenië" behield zijn eigen vorsten, die nu eens te Rome of Byzantium dan weder te Ctesiphon steun en leiding zochten. Justinianus' tijdgenoot was Chosrau (Kosroës) Auosjarvan (de KosroeXherRechtvaardige), 531—579, die zijn rijk tot aan den Indus uit- haalde breidde en herhaaldelijk de Grieksche legers versloeg. Toch oorlógenslaagde hij er niet in om door de verovering van Colchis den toegang tot de Zwarte Zee te verkrijgen. Het betwiste gebied bleef in de macht der Grieken, die daarvoor Chosrau oen jaarlijksche schatting moesten betalen. Evenmin als zijne voorgangers kon Justinianus weerstaan aan Kerkeiijke gede bekoring om zich de beslissing der kerkelijke geschillen aan schillen, te matigen. Opgehitst door zijn heerschzuchtige gemalin Theodora, 26 De Volksverhuizing. maakte hij herhaaldelijk misbruik van zijn stoffelijke macht om de Roomsche Pausen tot aanvaarding zijner onwettige en onrechtvaardige uitspraak te dwingen. De Heilige Paus Silverius werd op zijn last door Belisarius gevangen genomen en stierf in ballingschap op het eiland Palmaria (587). Nog meer had zga opvolger Vigilius (537—555) te verduren. 8. Justinus II (565—578), de neef van zijn voorganger, • was een zwak en losbandig vorst. Zijn regeering is vooral merkwaardig door het verlies van een groot deel van De Langobar- Italië, dat door de Langobarden, een Germaansch volk uit en m a e. ^y-egt.en van Hongarije afkomstig, werd veroverd1). Hun koning Alboïn bemachtigde omtrent 567 de vruchtbare Po-vlakte, die sinds den naam van Langobardia (Lombardije) verkreeg. Wat later vielen Töskane en Umbrië in hun macht. In Zuid-Italië stichtten zij het hertogdom Beneventum. De Grieken behielden: 1°. In Opper-Italië het hertogdom Ligurië met de stad Genua; het Exarchaat van Ravenna en de Pentapolis (5 steden o. a. Ancona). 2°. In 'Midden-Italië de stad Rome met het omliggende gebied (ducatus Romae). 3°. Het grootste gedeelte van Beneden-Italië met Sicilië. De Langobarden waren bij hun komst in Italië Arianen of heidenen. Tegen het einde- der zesde eeuw werdén zij dank den invloed hunner deugdzame koningin Theodolindis voor het Katholieke geloof gewonnen. Hun rjjk bleef bestaan tot 774, toen het door Karei den Groote bij het Frankische gebied werd ingelijfd !). § 3. DE FRANKEN ONDER DE EERSTE MEROVINGERS. 481-613. 1. Van veel grooter beteekenis dan alle andere Germaansche volkeren, die gedurende den loop der 4de en 5de eeuw het Romeinsche Rijk overstroomden, zijn de Franken. Alle andere rijken, door die dappere maar woeste barbaren in de veroverde gewesten gesticht, gingen betrekkelijk spoedig te gronde, en zoowel Goten en Vandalen als Sueven, Alanen, Langobarden 1) Zie verder blz. 55. 2) Zie blz. 44. De Franken onder de eerste Merovihgers. 27 verdwijnen uit de Geschiedenis. De Franken stichtten een rijk, dat niet alleen den woeligen tijd der Volksverhuizing zou overleven, maar ook grooten, vaak beslissenden, invloed zou hebben op de geheele geschiedenis der Middeleeuwen. De Franken, waarschijnlijk ontstaan uit een vermenging van Oorsprong der een menigte oudere stammen (Batavieren, Caninefaten, Chamaven, Franken. Chatten enz.), treden hét eerst op tegen het einde der derde eeuw. Na langdurigen en bloedigen strijd maakten zij zich van het tegenwoordige België, de Rijnprovincie en het Noorden van Frankrijk meester; veelal erkenden zij de opperheerschappij der Romeinsche keizers. Te Chalons sur Marne streed een hunner koningen, Merwik (Meroveus), aan de zijde van AStius. Men RipuaJ'isc^e en ° ' v . .,11 Sahsche Fran- onderscheidde de Bipuarische Franken (m de omstreken van ken Keulen gevestigd) en de Salische (hoofdzakelijk, in België en Noord-Frankrijk), beiden in verschillende stammen verdeeld. Childerik, zoon van Merwik, had zijn verblijf te Doornik. Hij was de vader van Clovis, den waren stichter van het Frankische rijk.. 2. Clovis, koning der Franken 481—511. Toen Clovis op 16-jarigen leeftijd den troon besteeg, Toestand van was Gallië onder verschillende volken verdeeld. Het Noorden Galliebehoorde den Franken; tusschen Somme en Loire heerschte de Romeinsche graaf (koning) Syagrius, zoon van een vroegeren Romeinschen stadhouder, die door den val van het Westersche Rijk de onafhankelijkheid had verkregen. Het land tusschen de Loire en de Pyreneeën alsmede de Prpvence was een deel van het rijk der machtige West-Goten. De Boergondiërs hadden zich aan de oevers van Bhóne en Saöne gevestigd; in Elzas woonden de Alemannen, wier rijk zich nog ver in Zuid-Duitschland uitstrekte. Het schiereiland Aremorica (Bretagne) was sinds eenigen tijd door uitgeweken Britten bezet. Clovis was een machtig strijder, vol sluwheid en list; gewelddadig, wreed, maar toch niet zonder zekere grootheid van ziel. Zijn echtgenoote, de H. Clotildis, dochter van den Boergondischen koning Chilperik, gaf hem het voorbeeld der christelijke deugd en werkte krachtig mede tot zijne bekeering. Clovis' eerste krijgstocht gold zijn naasten buur Syagrius. syagrius Bij Soissons (486) verslagen, vluchtte hij naar Alarik II, overwonnen. 28r De Volksverhuizing. koning der West-Goten, maar werd aan Clovis uitgeleverd en ter dood gebracht. Geheel zijn gebied viel in de macht des overwinnaars. Nog gewichtiger was de oorlog dien Clovis tien jaren later tegen de Alemannen ondernam. In den slag bij Tolbiac stag bij Tolbiac (waarschijnlijk niet ver van Straatsburg) stond hij op het punt de nederlaag te lijden, toen hij de hulp van den God der Christenen, wiens macht zijne vrome echtgenoote hem zoo dikwerf had geroemd, inriep, onder belofte dat hij, zoo de overwinning aan zijn zijde was, het geloof der Christenen Bekeering van ZOu aannemen. Een luisterrijke zegepraal beloonde zijn C1°Vvoncn 2iin vertrouwenden Clovis ontving op het Kerstfeest van 496, samen met 3000 edele Franken, te Reims het Doopsel uit de handen van den H. Remigius. 8. De bekeering van Clovis was een gebeurtenis van de allergrootste beteekenis, niet slechts voor de Franken zelf, die zich thans gemakkelijk met de katholieke Gallo-Romeinsche bewoners des lands vermengden en aldus een nieuwe en krachtige nationaliteit vormden, maar ook voor geheel de Christen- en Heidenwereld van Europa. De Frankische koning was, buiten den Byzantijnschen keizer, de eenige katholieke vorst van Europa; zijn natie werd weldra „de oudste dochter der Kerk", hij zelf (het eerst Childebert II, later Karei Martel enz.) heette de „Allerchristélijkste koning" ') en, al was hun gedrag niet altijd in overeenstemming met dien eervollen titel, bijna voortdurend betoonden de Frankische vorsten grooten eerbied aan den H. Stoel en leenden hem meermalen hun krachtigen bijstand tegen zijne vijanden. Dat daardoor de Paus zich veel krachtiger en zelfstandiger kon toonen tegenover de aanmatigingen der Byzantijnsche keizers, spreekt van zelf. Ook tegenover heidenen en ketters traden de Franken spoedig als verdedigers der Kerk op. In de eerste plaats in Gallië tegenover de Ariaansche West-Goten en Boergondiërs; later tegen de heidensohe volken van Germanië. Zoo werd hun rijk als het ware de grondslag, in zekeren zin het wereldlijke middelpunt van de Christelijke maatschappij der Middeleeuwen. 1) Officieel werd deze titel, reeds vroeger door vele Fransche koningen gedragen, in 1469 door Paulus II aan Lodewijk XI toegekend. De Franken onder de eerste Merovingers. 29 4. Tengevolge hunner nederlaag bij Tolbiac werden de Alemannen genoodzaakt een aanzienlijk deel van hun gebied af te staan; iets ergers verhoedde de tusschenkomst van Theodorik den Groote. Weldra hervatte Clovis zijn krijgstochten. Van de oneenigheid der Boergondische vorsten maakte hij gebruik om hen tot afstand van een groot gedeelte van hun gebied en het opbrengen eener jaarlijksche schatting te noodzaken (500). In 507 brak de sinds lang dreigende oorlog tusschen Oorlog met de Franken en West-Goten uit. Bij Vouglé (Voullon) niet ver west-Golenvan Poitiers werden de Goten verslagen. Clovis doodde eigenhandig hun koning Alarik II. Bijna al hun bezittingen in Gallië werden de buit des overwinnaars. De machtige koning der Oost-Goten, Theodorik de Groote, nam met de voogdij over Alariks minderjarigen zoon Amalarik het bestuur van het rijk der West-Goten op zich en handhaafde hen in het bezit van Septimanië; de Provence voegde hij bij zijn eigen gebied ]). Even voorspoedig slaagde Clovis in zijn streven om de andere Frankische vorsten — zoowel die der Saliërs als der Ripuariërs — . uit den weg te ruimen en zich van hun gebied meester te maken. Zoo was hij op het einde zijner regeering de eenige koning der Franken. Zijn rijk strekte zich uit van den Rijn tot aan de Garonne en bevatte het grootste deel van Frankrijk, België, de Bijnlanden, het Zuiden van Nederland en een aanmerkelijk gebied in het tegenwoordige Baden en Wurtemberg. Parijs was de hoofdstad van zijn rijk. Clovis overleed den 27en Nov. 511, slechts 45 jaren oud. Hij had de grondslagen gelegd voor de grootheid der Franken. 5. Clovis liet zijn rijk na aan zijn vier zonen, die allen ciovis'zonen, den koningstitel aannamen; toch bleef het rijk één en onverdeeld. Door een reeks van voorspoedige oorlogen werd het gebied aanmerkelijk uitgebreid. Een gedeelte van Thuringen, Boergondië, de Provence werden veroverd. Alemannen en Beieren, herhaaldelijk overwonnen, moesten 1) Vgl. hierboven blz. 19. 30 De Volksverhuizing. het Frankische oppergezag erkennen en een jaarlijksche schatting betalen (535). Ook onderling geraakten de koningen in twist. Onbeschrijfelijke misdaden ruimden het grootste deel van Clovis' afstammelingen uit den weg, zoodat ciotarius i eindelijk Clovis' jongste zoon, Clotarius I, alleen overbleef, hereenigt het ^Q jQ ggg ae\^ geheele gebied zijns vaders in zijne hand vereenigde. Ook Clotarius I (558—561) had vier zonen. Na den dood van Charibert, den oudsten {568), verdeelden de drie Drie Frankische broers huns vaders gebied opnieuw, zoodat er thans inderkoninknjken. (jaa(j fofe Frankische koninkrijken ontstonden: Sigebert verAustrasië. kreeg Austrasië (het gebied tusschen Weser, Vogesen, Marne en Ardennen, met een zuiver Germaansche bevolking); Neustrië. Chilperik werd koning van Neustrië (tusschen Ardennen en Loire, bevolking gemengd Bomaansch-Germaansch); BoerBoergondië. gondië (tusschen Vogezen, Rhóne, Alpen en Middellandsche Zee, ook hier gemengde bevolking) viel ten deel aan Gontram ; Aquitanië (tusschen Loire en Garonne) waar de bevolking nagenoeg uitsluitend Bomaansch was, werd onder de drie broeders verdeeld. Wederom volgde een tijdperk van bloedige familietwisten en burgeroorlogen, uiterst verderfelijk, zoowel voor de macht en welvaart als voor godsdienst en beschaving der Frankische natie. Zelfs de geestelijkheid werd door het algemeene zedenbederf aangetast en verloor veel van haar invloed. De pogingen, door den ff. Gregorius den Groote (590—604) gedaan om rust en orde te herstellen, waren vruchteloos; evenmin vermocht de ff. Columbanus — een ijverige Iersche monnik — de woestheid der zeden te verzachten, hoewel de talrijke kloosters, die hij stichtte, onnoemelijk veel voor godsdienst en beschaving deden. De eerste oorzaak van al die rampen was een felle familietwist tusschen Clotarius' zonen, waarbij twee vrouwen, Brunhildis en Fredegonda, de voornaamste rol speelden. De vijandschap hieruit ontstaan werd nog vermeerderd door den strijd van twee staatkundige beginselen: de uitbreiding en versterking der koninklijke macht en de vrijheid en onafhankelijkheid der Frankische edelen. Sigebert van Austrasië en Chilperik van Neustrië waren ge- Bloedige familietwisten. Brunhildis en Fredegonda. De Franken onder de eerste Merovingers. 31 huwd met twee zusters, dochters van dep West-Gotischen koning Athanagild, Brunhildis- en Galesvinlha. Brunhildis, een vrouw van groote geestkracht en heerschzuoht, leefde in gelukkigen echt met Sigebert; Galesvintha werd op schandelijke wijze door haar echtgenoot beleedigd en eindelijk vermoord en thans werd Fredegonda, de oorzaak van die misdaad, een Frankische vrouw van geringe afkomst, de echtgénoote van Chilperik. Hierdoor ontstond doodelijke vijandschap tusschen beide vorstinnen, die weldra zoowel hun echtgenooten als het gansche rijk aangreep en tallooze gruwelen veroorzaakte. Daarbij kwam, dat Brunhildis de koninklijke macht wilde hooghouden en uitbreiden, terwijl Fredegonda's aanhangers de vrijheid en zelfstandigheid der machtige Frankische edelen voorstonden. Door de verovering van Gallië was de betrekking der Frankische Strijd tusschen koningen tot hun stamgenooten aanmerkelijk gewijzigd. Waren koningen en weleer hun macht en inkomsten gering — belastingen kenden edelende Germanen niet; de koningen leefden .van den krijgsbuit of van vrijwillige gaven en opgelegde boeten — in hun nieuw gebied waren hun groote domeinen en uitgestrekte eigendommen ten deel gevallen. Bovendien vonden zij daar een talrijke en veelal welvarende Bomaansehe bevolking, die, aan een geregeld belastingstelsel gewoon, den koningen rijke en vaste inkomsten opleverde. Geen wonder, dat de vorsten er naar streefden om die voor hen zoo voordeelige inrichting ook op hun Frankische onderdanen toe te passen. Dit wekte natuurlijk veel tegenstand en verbittering bij de fiere en machtige edelen, die zelf ook uitgestrekte goederen bezaten en juist er naar streefden om zich zooveel mogelijk aan het lastige gezag der koningen te onttrekken. De twisten in de koninklijke familfe bevorderden natuurlijk hun streven. Na langdurigen strijd en herhaalde wisseling der krijgskans Clotarius II werd Brunhildis ten laatste door den adel van Austrasië verlaten hereenigt het en aan Clotarius II, zoon van Chilperik en Fredegonde, uitgeleverd. Frank'scne Clotarius, die in 618 het géheele Frankische rijk weer onder zijn scepter vereenigde, liet de ongelukkige vorstin op wreedaardige wijze terdoodbrengen en' vaardigde tevens een geheele reeks bepalingen uit, die de koninklijke macht ten zeerste beperkten en het overwicht van den machtigen Frankischen adel verzekerden '). 1) Zie verder hieronder blz. 36. TWEEDE HOOFDSTUK. DE CAROLINGERS. Terwijl de verkondiging van het Evangelie door de zorg der groote Pausen en den ijver der vrome zendelingen zoowel binnen als buiten het Frankische gebied verblijdenden voortgang maakt, gaan Clovis' ontaarde opvolgers of in gruwelijke familietwisten te gronde, öf verkwijnen in vadsige werkeloosheid. Een nieuw, krachtig geslacht verkrijgt langzamerhand alle politieke macht, behaalt roemvolle overwinningen en breidt het Frankische rijk naar alle zijden uit. Eindelijk is het aanzien der Carolingers zoo hoog gestegen, dat zij zonder vrees voor tegenstand de hand naar de kroon kunnen uitsteken; de laatste Merovinger sterft in een klooster en Pepijn de Korte bestijgt den Frankischen troon. Nog hooger verheft zich het roemvol geslacht onder Pepijns grooten zoon, die door een reeks van schoone overwinningen zijn gebied uitbreidt, de prediking van het Christendom bevordert, welvaart en beschaving-doet herleven, Paus en Kerk tegen alle aanvallen verdedigt en eindelijk uit de handen van Paus I*o III de Roomsche Keizerskroon ontvangt. Ook Kareis nakomelingen zijn hun groote voorvaderen onwaardig. Het machtige Keizerrijk valt na eindelooze familie- en burgertwisten uiteen en langen tijd blijven de geseheiden deelen de bijna weerlooze prooi van Noormannen, Magyaren en Saracenên, wier moorddadige strooptochten overal verwoesting en ellende veroorzaken. § 1. DE HEILIGE STOEL EN DE GERMANEN. Sinds Conslantijn de Groote het Christendom had aanvaard, beschouwden de Romeinsche en later de Byzantijnsche keizers zich als de natuurlijke beschermers van den godsdienst. Krachtig traden zij dikwerf op om ketters en scheurmakers te bestrijden; De Heilige Stoel en de Germanen 33 kerken en geestelijkheid genoten groote voorrechten — vrijheid De Kerk en de van belasting, eigen rechtspleging enz. — en ook in het buiten- Romeinsche land vonden de Christenen dikwerf bescherming en steun bij keizers. de keizers en hun plaatsbekleeders, Van hun kant maakten de- keizers aanspraak op een zeker recht van toezicht aangaande het bestuur der Kerk en veroorzaakten dikwerf genoeg de grootste verwarring, daar zij, vooral sinds de stad Rome weder onder hun macht was gekomen, de Pausen vaak wilden dwingen zich naar hunne onredelijke eischen te schikken. Geheel anders was de betrekking van Kerk en bisschoppen De Kerk en de tot de Germaansche volken, die de gewesten van het Romeinsche ermaansche i volken. Rijk hadden overweldigd. Daar traden zij op als de redders en beschermers der overwonnenen; evenals de H. Leo trokken talrijke bisschoppen in Gallië, Spanje en andere landen den woesten overwinnaar tegemoet; velen hunner waagden grootmoedig hun leven om hun kudde te beveiligen. Vervolging en schandelijke verdrukking van den kant der grootendeels heidensche of Ariaansche overwinnaars ontbraken niet: Spanje, Afrika, NoordItalië telden wederom roemvolle bloedgetuigen. Toch boezemde de deugd en hoogere beschaving der kerkvoogden langzamerhand eerbied en bewondering in en menig onrecht, menige verwoesting werd voorkomen of gelenigd. De bekeering der Franken, later gevolgd door die der WestGoten, Angel-Saksers en Langobarden, veroorzaakte een totalen omkeer en stelde de Pausen in staat om de grondslagen te leggen voor de nieuwe Christelijke maatschappij der Middeleeuwen. 2. Van het allergrootste belang, zoowel voor de bekeering St. Benedictus der barbaren, als voor het behoud van al wat er nog van de en ziJn orde' besohaving der Oudheid restte, was de stichting dér Benediktijnenorde door den H. Benedictus van Nursia (480—543). In het Oosten had het kloosterleven reeds lang gebloeid. Men onderscheidde daar de eigenlijke kluizenaars (Eremieten) en de kloosterlingen of Cenobieten (xoivdg fitóg), die onder het bestuur van een overste of abt een „gemeenschappelijk leven" leidden. De H. Pachomius (omtrent 340) was de eerste, die voor deze kloosterlingen een algemeenen regel schreef. Iets later stichtte de H. Basilius de Groote (f379) de orde der Basilianen, die nog thans in de Grieksche Kerk voortleeft. In het Westen had het eerst de ff. A thanasius, door de Arianen uit Egypte verdreven, het kloosterleven bekend gemaakt; en weldra waren ook daar in verschillende streken godvruchtige vereenigingen ontstaan, die een soort van gemeenschappelijken 3 34 De Carolingers. regel volgden. Zoo stichtte b.v. de H. Martinus in Gallië, de H. Patrieius in Ierland, de H. Augustinus in Afrika tal van kloosters. Maar de eigenlijke vader van het kloosterleven in het Westen was de H. Benedictus. Eerst had hij zich'als kluizenaar te Subiaco (Sublaoum) gevestigd; weldra schaarden talrijkeJeerlingen zich om hem, zoodat hij verscheidene kloosters stichtte en een regel schreef, die langen tijd bijna overal gevolgd werd. Monte Cassino. Omtrent 529 verrees het beroemde klooster te Moute Cassino, de voornaamste abdij der vermaarde Orde, die zich in alle Christelijke landen verbreidde en een onnoemlijk aantal Heiligen, bisschoppen, zendelingen Jen geleerden opleverde. De bekeering en beschaving' der Germaansche volkeren, het herleven van landbouw, nijverheid en wetenschap is voor het grootste gedeelte het werk dier vrome en vlijtige monniken, die volgens Benedictus' wijzen regel hun tijd verdeelden tusschen gebed, studie en handenarbeid en,, met weinig tevreden, ruimschoots de middelen vonden, om duizenden ongelukkigen naar lichaam en ziel voor den ondergang te bewaren. Naast de Benedictijnen bloeiden nog eenige andere klooster-orden, vooral van Ierschen oorsprong, die echter noch in aantal noch in invloed met hen konden wedijveren. Ook vrouwenkloosters werden spoedig in menigte gesticht. 3. Onder de Pausen dezer tijden bekleedt de H. Leo I de Groote, (440 — 461) een eereplaats. Bome hehoedde hij tegen de woede der barbaren; de éénheid der Kerk en het gezag van den H. Stoel handhaafde hij krachtdadig tegen alle pogingen van keizers en heerschzuchtige patriarchen. Zijn leerredenen en brieven verwierven hem den eeretitel van Leeraar der Kerk. Nog beroemder is de H. Gregorius 1 de Groote (590— 604). Gesproten uit een oud-adellijk en schatrijk Bomeinsch geslacht en zelf tot hooge waardigheden opgeklommen, verliet hij de wereld voor het klooster, werd spoedig abt en later pauselijk gezant te Constantinopel, waar hij schitterende bewijzen van moed en schranderheid gaf. Als Paus bevorderde hij het kloosterleven, deed onnoemelijk veel voor armen en noodlijdenden te Rome, terwijl hij tevens de uitgestrekte goederen der Romeinsche Kerk in goeden staat hield. Door middel der godvruchtige koningin Theodolindis, die ook haar echtgenoot koning Agilolf (590—616) voor het Katholieke Geloof won, bewerkte hij de bekeering der Langobarden en gebruikte zijn invloed op de nieuw-bekeerden om hen van de Leo de Groote. Gregorius de Groote. Bekeering der Langobarden. De Heilige Stoel en de Germanen. 35 verovering van Rome en de andere Grieksche bezittingen in Italië (door de keizers aan hun lot overgelaten) terug te houden. Ook buiten Italië deed hij veel voor Geloof en beschaving. Tot de bekeering der West-Goten werkte hij krachtig mede: ^^Q*tedner onverschrokken verdedigde hij den voorrang der Romeinsche Kerk tegen de aanmatiging van Joannes den Vaster, patriarch van Constantinopel. Maar zijn schoonste eeretitel is die van" Apostel van Engeland. De Angel-Saksers, die zich in het midden der 5de eeuw in Brittannië hadden gevestigd1), waren heidenen en de bittere vijandschap tusschen hen en de veelal christelijke Britten belette iedere poging tot bekeering, welke van dien kant had kunnen komen. Paus Gregorius I zond in 597 den H. Augustinus — Bekeering van een Benediktijn — met 40 zijner monniken naar Engeland, stAugustinus. waar zij Ethelbert, koning van Kent (een der zeven koninkrijkjes — de Heptarchie — door de Angel-Saksers in Engeland gesticht) met vele zijner onderdanen voor het Evangelie wonnen. Augustinus vestigde zijn zetel te Kantelberg, sindsdien het eerste onder de Engelsche bisdommen; spoedig verbreidde het Christendom zich door alle koninkrijken en nadat een langdurige en hachelijk* strijd tusschen de heidensche en christen vorsten omtrent 654 met een beslissende overwinning der Christenen was geëindigd, verdween spoedig het heidendom uit het geheele land. Omtrent 680 was de bekeering der Angel-Saksers voltooid. Nu begon voor het Christendom in Engeland een tijd Bloei van het van weergaloozen bloei. Met het naburige Ierland, dat g^^Vên reeds vroeger door den H. Patrieius (380—460) was be- Ierland, keerd, droeg het weldra den naam van „eiland der Heiligen". Kerken en kloosters verrezen in menigte. Evenals elders beoefenden de monniken er met grooten ijver zoowel de gewijde als de ongewijde wetenschap. De H. Beda, de Eerbiedwaardige (f 735), en Alcuinus, de beroemde vriend en raadsman^yan Karei den Groote, waren de lichten van 1) Vgl. hierboven blz. 11. 36 De Carolingers. hun tijd. Uit Engeland en Ierland kwamen grootendeels de moedige zendelingen, die in ons vaderland en NoordDuitschland het ware Geloof verkondigden. Ook in stoffelijk opzicht ging Engeland vooruit. De zeven rijken, die daar eerst bestonden, smolten langzamerhand samen tot drie: Northumbrië, Mercië en Wessex. Het koninkrijk Omtrent 825 vereenigde Egbert van Wessex deze drie staatjes Engeland. on(jer zijn heerschappij en werd aldus de stichter van het Koninkrijk Engelandl). § 2. DE OPKOMST DER CAROLINGERS. 1. Met Clotarius II, zoon van Chilperik, die in 613 het geheele rijk weder vereenigde, begint een nieuw tijdvak der Frankische geschiedenis2). De afstammelingen van Clovis, meer en meer ontaard en ontzenuwd, verliezen De hofmeiers, alle macht en beteekenis. In hun plaats treden de hoofden van den machtigen Austrasischen adel, die met den titel van Hofmeier (Maior domus regiae, eigenl. bestuurder der koninklijke domeinen) in hun naam het rijk besturen en feitelijk alle gezag in handen hebben, totdat eindelijk ook kroon en koningstitel hun deel worden. Onder Clotarius II had ieder der drie Frankische koninkrijken zijn eigen hofmeier. In Austrasië werd die waardigheid weldra erfelijk in het geslacht der Pepijnen. Pepijn Pepijn van de Oude (of van Landen, een der grootste grondeigenaars Landen. in Hespengouw (aan de Maas), had tezamen met den AMeUt"Van H. Arnulf — later bisschop van Metz — veel tot de verheffing van Clotarius op den troon van Austrasië bijgedragen. Uit het huwelijk van Pepijns dochter Begga met Ansegisel, den zoon van Arnulf, ontsproot het geslacht der Pepijnen, later, naar zijn beroemdsten telg Carolingers genoemd s). 1) Zie verder blz. 94. 2) Vlg. hiervóór blz. 31. 3) Zie Tabel I. De opkomst der Carolingers. 37 Clotarius H leefde tot 628; maar reeds in 622 werd hij genoopt zijn zoon Dagobert I tot koning van Austrasië, dat zich meer en meer zelfstandig gevoelde, te benoemen. Dagobert, terzijdegestaan door Pepijn van Landen, zijn dapperen hofmeier, voerde gelukkige^ oorlogen tegen Alemannen, Thuringers, Saksers en Beieren. In 628 volgde hij zijn vader Clotarius ook in Neustrië op, maar moest in 635 den Austrasiërs zijn zoon Sigebert II als afzonderlijk koning geven. Hij zelf overleed in 638. ^Vederom volgde een tijd van bloedige burgertwisten. In Austrasië verdween na den dood van Dagobert II (zoon en opvolger van Sigebert II) de koninklijke waardigheid (6781. Sinds dien tiid heerschte daar Pepijn van Herstal Pepijn van v J . , , j Herstal. (zoon van Ansegisel en Begga) als „vorst en hertog der Franken" en deze versloeg de Neustriërs en Boergondiërs bij Testri (687). Door deze overwinning bevestigde hij voor slag bij Testn. goed de grootheid van zijn geslacht. In Austrasië voerde hij de regeering in eigen naam; de beide andere rijken werden bestuurd door hofmeiers, die hij zelf had aangewezen en die geheel volgens zijn bevelen moesten handelen. Alemannen, Aquitaniërs, Saksers en Beieren, die van de onlusten der laatste jaren hadden gebruik gemaakt om zich aan de Frankische opperheerschappij te ontrekken werden nu weldra tot onderwerping gedwongen. Ook de Friezen, die toenmaals het grootste deel van ons vaderland (geheel het Noorden tot aan Rijn en Schelde) bewoonden, gevoelden Pepijns kraohtigen arm. Bij Domstad werd de fiere koning Badboud verslagen, die nu niet slechts een Frankisch vazal werd, maar ook de prediking van het Christendom in zijn land moest gedoogen. 2. Pepijn van Herstal overleed in 714. Hij werd na langdurige binnenlandsche onlusten opgevolgd door zijn onwettigen, maar zeer dappere'n zoon Karei Martel. De regeering van Karei Martel (716—741) is een on- Karei Martel, afgebroken reeks van oorlogen, die het Frankische gezag herstelden ofuitbreidden: Beieren, Saksers, Friezen, Alemannen werden achtereenvolgens overwonnen. 38 De Carolingers. Maar zijn roemvolste zegepraal was de vermaarde overslag bij winning, die hij bij Poitiers (732) op de Arabieren behaalde *). Poitiers. Daarfjoor stuitte hij voor goed de veroveringen van den Islam; alleen Narbonne bleef voprloopig in de macht der Muzelmannen. Eudo, hertog van Aquitanië, die tot dan het gezag van den hofmeier niet had willen erkennen, werd nu tevens tot onderdanigheid genoopt. Geen wonder, dat Kareis room zich over de geheele wereld verbreidde en gezantschappen uit alle streken zijn vriendschap en hulp kwamen vragen. Luitprand, de machtige koning der Langobarden sloot een verbond met hem; Paus Gregorius III schonk hem den titel van „Patrieius van Rome". 3. Niet minder belangrijk dan de hier verhaalde politieke gebeurtenissen was wat er omtrent dien zelfden tijd voor godsdienst en beschaving geschiedde. Was in Gallië het Christendom nog tijdens de Romeinsche heerschappij door de groote meerderheid der bevolking aanHet Christen- genomen, in het Noorden des lands {België, de Rijnstreken) waren dom in België op het einde der 4de eeuw nog zeer vele heidenen. De invallen en de Rijn- der barbaren, die in de eerste plaats juist die streken teisterden, streken. verwoestten vooral daar talrijke bloeidende kerken en vestigden er een heidensche bevolking. Voortreffelijke bisschoppen (zooals b. v. de H. Serva,tius f 884) deden veel voor het behoud des Geloofs en bekeerden ook verscheidene afgodendienaars. Toch begon de krachtige evangelieprediking eerst met de bekeering van Clovis; de groote Maastrichtsche bisschoppen Monulphus, Amandus, Lambertus, Hubertus wedijverden hier met Eligius., Audomarus en Livinus. De overwinningen van Pepijn en Karei Martel openden ook Friesland voor de verkondiging van het Evangelie. Hier bewezen de Angel-Saksische zendelingen, door taal en afstamming zoo nauw met de Friezen verwant, de grootste diensten. . In 691 landde de H. Willibrord — een Angel-Saksisch Benediktijn — met elf metgezellen te Katwijk om zijn missiewerk in ons vaderland te beginnen. Krachtig gesteund door Pepijn, door Paus Sergius I tot Aartsbisschop der Friezen gewijd (695), stichtte hij het bisdom Utrecht, dat voor deze landen het middel- Het Christendom in Friesland en Duitschland. 1) Zie blz. 76. De opkomst der Carolingers. 39 punt van godsdienst en beschaving zou worden. Willibrord wi,1Ibrord overleed na een zeer zegenrijken arbeid in de abdij van Echternach (739). Nog beroemder dan Willibrord is zijn groote landgenoot Bonifatius, de Apostel van Duitschland. H. Bonifatius. Geboren omtrent 681 te Crediantum (thans Kirton, Devonshire), trad hij in de orde van S. Benedictus en was langen tijd een vermaard leeraar der gewijde en profane wetenschap. In 716 landde hij te Dorestad (Wp bij Duurstede), maar werd weldra door Radboud verdreven. Eenige jaren later te Rome tot bisschop gewijd, werd hij door Gregorius II (715—731) naar Duitschland gezonden en predikte met groote vrucht vooral in Beieren, Hessen en Thuringen. Talrijke kloosters werden daar gesticht o.a. de beroemde abdij van Fulda in Hessen. Paus Gregorius III (731—741) benoemde hem tot zijn legaat en belastte hem met de organisatie der Kerkelijke Hiërarchie in Duitschland. Ook Frankrijk, waar tengevolge der onophoudelijke burgeroorlogen kloosters en bisdommen in treurig verval waren geraakt, ondervond den heilzamen invloed van zijn ijver. Op last des Pausen en gesteund door Kareis zonen Pepijn en Carloman, hield hij daar talrijke synoden, die de ergste misbruiken uitroeiden en nuttige hervormingen invoerden. Bonifatius stierf als Martelaar (5 Juni 754) te Dokkum in Friesland, waarheen hij een laatste missiereis had ondernomen. Zijn lichaam rust in den dom te Fulda. 4. Na den dood van Karei Martel (741) aanvaardden Carl0 man en zijn zonen Carloman, en Pepijn (de Korte) het bestuur. Pepiin. Aanvankelijk hadden zij met verzet en oproer te kampen; daarom besloten zij nogmaals een Merovingér op den troon zijner vaderen te plaatsen. Childerik III (741—752) was de laatste koning uit Clovis'huis. Evenals zijne voorgangers was hij geheel zonder macht en invloed. Zijn eenigste voorrecht was zich op een ossenwagen naar de jaarlijksche vergadering der edelen te begeven en daar de besluiten te nemen, die hem door de beide hofmeiers waren voorgeschreven. Nu herstelden Carloman en Pepijn met krachtige hand rust en orde. Carloman zeide in 748 aan de wereld vaarwel. Hij begaf zich naar Monte Cassino, nam het kleed van Benedictus aan en stierf0 in een klooster op den berg Soracte (nabij Rome), dat hij gesticht had. 40 De Carolingers. Zoo was dan Pepijn alleen meester in het Frankische rijk. In overeenstemming met de voornaamste edelen achtte hij den tijd gekomen om een einde te maken aan het nietige, nog slechts schijnbare koningschap der Merovingers. Hij zond dan, van de toestemming zijner landgenooten verzekerd, een gezantschap tot Paus Zacharias (741—752) Pepijn koning om ^'enB goedkeuring voor zijn-plan te verkrijgen. Daarop der Franken, werd Pepijn in een plechtige vergadering te Soissons (Nov. 751) als koning der Franken uitgeroepen, en eenige maanden later door Bonifatius gezalfd. Childerik werd met zijn zoon in een klooster opgesloten. Om deze pauselijke beslissing wel te begrijpen dient men te bedenken: vooreerst, dat Pepijn in Austrasië, het voornaamste en machtigste deel des rijks, de souvereiniteit reeds lang bezat. Ook in de andere deelen des lands was hij — evenals zijn vader en grootvader — de drager der koninklijke macht; den laatsten koning had hij zelf op den troon geplaatst zonder hem het minste eigen gezag te schenken. Pepijns verheffing was dus feitelijk niets dan de officieel e en plechtige erkenning van een sinds lang bestaanden toestand en werd gevorderd voor het behoud, de rust en de welvaart des rijks. Weldra vond Pepijn de gelegenheid om den H. Stoel zijn erkentelijkheid te toonen. Veroveringen Sinds de verovering van Noord- en Midden-Italië door 'dbardenB|n <^e Langobarden verkeerden de Pausen veelal in zeer Italië. hachelijken toestand. De krijgshaftige koningen van dat woelige volk zochten herhaaldelijk door de verovering van de overgebleven Byzantijnsche bezittingen hun rijk uit te breiden en tevens den strijdlust hunner onderdanen te bevredigen. De Grieksche keizers, meer dan genoeg beziggehouden door hun strijd met de Arabieren, waren wel genoodzaakt hun Italiaansche bezittingen aan eigen krachten over te laten en zoo waren het eigenlijk alleen de Pausen, die door hun zedelijke macht de aanvallen der veroveraars afweerden en de Eeuwige Stad voor de rampen eenër nieuwe bestorming bewaarden. De "toestand werd nog hachelijker sinds keizer Leo III De opkomst der Carolingers. 41 (717—741) en zijne opvolgers hun dwazen strijd tegen de vereering der beelden begonnen. Hierdoor kwamen zij niet alleen in twist met den H. Stoel, maar verbitterden ook hun goed katholieke Italiaansche onderdanen. Hiervan maakte de machtige koning der Langobarden, Luilprand (712—744) gebruik om Ravenna te bemachtigen (728). Aistolf (749—756) hervatte de groote plannen ter verovering van geheel Italië. Het Exarchaat van Ravenna met de Pentapolis viel spoedig in zijn macht; daarop bedreigde hij Rome. Paus Stephanus II (752—757) poogde te vergeefs Rome bedreigd. door onderhandelingen den aanval af te weren; de Grieksche keizer Constantinus V Copronymus (741—775) zond geen hulp. Nu wendde de Paus zich tot den machtigen koning der Franken. In het begin van 754 verscheen hij in eigen persoon te Ponthion en smeekte Pepijn om bijstand, die hem bereidwillig werd toegezegd. De Paus zalfde eenigen tijd later Pepijn met zijn beide zonen nogmaals als koningen der Franken en ontving de belofte van de schenking van een belangrijk gebied in Italië (schénking van Quierzy 754). Weldra trok Pepijn met een machtig leger over de Alpen, Pepijn in Italië. Aistolf werd verslagen en moest al de veroverde gewesten (het Exarchaat van Ravenna, de Pentapolis) aan den over- winnaar afstaan, die ze, volgens zijn belofte, den Paus Schenking aan _ . - , . den H. Stoel; schonk. Deze gewesten vormden van nu at te zamen met de Kerkeiijke Rome en omstreken (sinds lang feitelijk het eigendom der staat. Pausen) den zoogen. Kerkdijken Staat. Toen Aistolf in het volgende jaar de vijandelijkheden hernieuwde en zelfs het beleg voor Rome durfde slaan, trok Pepijn andermaal over de Alpen en noodzaakte den Langobardischen koning tot stipte uitvoering der vredesvoorwaarden. Een Frankisch afgezant legde de sleutels van 22 veroverde steden op het graf van Sint Pieter. De Grieksche keizer eischte van Pepijn de teruggave der gewesten, -hem door de Langobarden ontroofd; maar deze antwoordde, dat de Franken niet voor hem, maar voor den H. Petrus hadden gestreden. 42 De Carolingers. Pepijns laatste jaren werden besteed aan een langdurigen oorlog tegen hertog Waifar van Aquitanië, die tot dusver zijn gezag niet had willen erkennen. De strijd eindigde met de nederlaag en den dood des hertogs. Zijn land behield echter een afzonderlijk bestuur. Ook de Arabieren, die tot dan Septimanië met Narbonne hadden behouden, werden geheel uit Gallië verdreven, terwijl ook de Britten van Armorica nogmaals werden bedwongen. § 3. KAREL DE GROOTE EN ZIJN EERSTE OPVOLGERS. 768—843. 1. Sarei de Groote, koning der Franken 768—814. Beteekenis der De regeering van Karei den Groote is een allerbelangrijkst regeering van tijdperk in de geschiedenis van West-Europa. Zij vormt als Groote0 ne* ware ^o gelukkige en bevredigende oplossing van bijna vier eeuwen vol gruwelen en verwoesting. De tallooze scharen van Germanen, die achtereenvolgens de grenzen van het Romeinsche Rijk waren binnengedrongen, waren grootendeels in onderlingen strijd ondergegaan, hun rijken verdwenen. De Franken, door Clovis' bekeering en hun samensmelting met de Gallo-Romeinen aan dat treurig lot ontkomen, hadden onder diens krachteloozo en nietswaardige opvolgers een tijd van bloedige burgertwisten doorstaan. Een nieuw, krachtig vorstengeslacht had eindelijk orde en rust hersteld; Pepijn, die de koningskroon voor zijn huis verwierf, had voor Kerk en Staat een tijd van nieuwen bloei en voorspoed voorbereid. Wat hg had gezaaid, zou zijn groote zoon oogsten. Zijn regeering is onder elk opzicht een tijd van grootheid en vooruitgang. De onderwerping der Saksers en der Beieren vereenigt alle Duitsche' stammen tot één rijk; de verovering van Italië maakt hem tot natuurlijken beschermer der Pausen; in Spanje brengt zijn optreden hulp en steun aan de Christenen in hun strijd tegen de overmachtige Arabieren; zijn macht en vroomheid en innige betrekking met den H. Stoel verheffen hem tot de hoogste waardigheid, die een Christenvorst kan bekoren: in hem herleeft het Romeinsche Keizerschap. Het Christendom dringt, dank zijn krachtigen arm, door tot ver over de grenzen van Duitschland; in zijn rijk bloeien godsdienst en beschaving; handel, kunst, nijverheid en landbouw gaan krachtig vooruit en alles voorspelt een langen tijd van ongestoorden voorspoed. Hoe treurig, dat Kareis opvolgers niet in staat bleken het ontzaglijke rijk te besturén, dat hij had gesticht. Op een tijdperk van sinds eeuwen Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 43 niet meer gekenden bloei, dat zooveel schonk en nog meer beloofde, volgt weer een eeuw van verwoesting en ellende, die de vruchten van Kareis arbeid óf vernietigde öf haar ontwikkeling en groei voor langen tijd belette en vertraagde. Karei de Groote (geboren waarschijnlijk te Aken of Herstal Karei, het 2 April 742) gold gedurende den geheelen loop der Middel- '(.^,^„"0"" eeuwen als het ideaal van een 'Christenvorst. Al was zijn persoonlijk leven niet altijd onberispelijk, zijn wijsheid, moed, geestkracht, oprecht geloof en stichtend einde maken hem inderdaad den eerbied aller eeuwen waardig. Op verzoek van Frederik Barbarossa, zijn grooten bewonderaar, werd hij (1155) door een tegen-paus (Paschalis III) gecanoniseerd; de Kerk duldt zijn vereering te Aken en op enkele andere plaatsen. Voor zijn dood had Pepijn zijn staten onder zijn beide zonenx Karei en Carloman verdeeld. De twee broeders leefden niet in goede verstandhouding; dreigende twisten werden voorkomen door den spoedigen dood van Carloman (771), tengevolge waarvan Karei het geheele rijk onder zijn heerschappij vereenigde. Kareis regeering wordt nagenoeg geheel ingenomen door onophoudelijke oorlogen, waardóór hij de grenzen van zijn rijk beveiligde en uitgestrekte gewesten daaraan toevoegde. De voornaamste dier oorlogen voerde hij tegen de Langobarden in Italië; tegen de Saksers, Beieren, Avaren en Denen in Duitsehland en Hongarije; tegen de Arabieren in Spanje. 2. Oorlogen in Italië. Evenals Pepijn zag Karei de Groote zich genoodzaakt om in Italië tusschen beiden te komen, teneinde den H. Stoel tegen de aanvallen der Langobarden te beveiligen. Desiderius (756—774), Aistolfs opvolger, had in het begin zijner regeering goede betrekkingen met den H. Stoel Het onderhouden. Spoedig echter begon hij de politiek zijner veroverd, voorgangers te volgen. Ten einde niet door den Frankischen koning in zijn opzet te worden gestoord, had hij zijn dochter met Karei, die toch reeds gehuwd was, in den echt doen treden. Weldra echter werd op 's Pausen vermaning die onwettige verbintenis verbroken en nu kwam 44 De Carolingers. De Saksische oorlogen; hun godsdienstigpolitieke beteekenis. haat in de plaats der vroegere vriendschap. Om zich daarvoor op den Paus te wreken, deed Desiderius een inval in den Kerkelijken Staat en eischte bovendien, dat deze de zonen van Carloman, die met hunne moeder naar Italië waren gevlucht, tot koningen der Franken zou kronen. Toen Paus- Hadrianus I (772—795) dit weigerde, sloeg Desiderius het beleg voor de Eeuwige Stad. Nu riep Hadrianus Kareis hulp in. Weldra trok deze Italië binnen (773). Pavia, Desiderius hoofdstad, werd na een langdurig beleg ingenomen en het rijk der Langobarden bij het rijk der Franken ingelijfd (774). Karei noemde zich voortaan ook koning der Langobarden. Eenige jaren later noodzaakte een opstand der Langobardische hertogen hem nogmaals tot een krijgstocht; thans werden de hertogdommen der Langobarden opgeheven en het gebied in graafschappen verdeeld Karei bekrachtigde en vermeerderde (774) de schenking van zijn vader Pepijn aan den H. Stoel, zoodat deze ongeveer het gebied bezat, dat tot 1859 de Kerkelijke Staat genoemd werd. In 786 moest ook de Langobardische hertog van Beneventum in Zuid-Italië Karei als zijn leenheer huldigen. 3. De Saksische Oorlogen. Veel belangrijker, zeker veel moeilijker, dan de verovering van Italië was de onderwerping en bekeering der Saksers, die men in zekeren zin de levenstaak van den grooten keizer mag noemen. Bijna zijne geheele regeering duurde de strijd met dien hardnekkigen en onversaagden vijand, die, hoe vaak ook verslagen, telkens den kamp hernieuwde en even verwoed zijn oude goden als zijn oude vrijheid verdedigde. De Saksers bewoonden hét land tusschen Eems en Elbe. Evenals de met hen nauw verwante Friezen, waren zij erfvijanden der Franken. Reeds herhaaldelijk waren zij door de Frankische koningen en hofmeiers verslagen en genoopt schatting op te brengen, maar telkens, zoodra hun overwinnaars elders werden beziggehouden, poogden zij hun onafhankelijkheid te herwinnen. Het Christendom bestreden zij als den godsdienst hunner vijanden; in hun oude goden zagen zij het symbool en den waarborg hunner vrijheid. De Saksische oorlogen van Karei den Grooten waren dus zoowel van politieleen als van godsdienstig en aard. Het Frankische Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 45 rijk achtte zijn rust en veiligheid niet verzekerd, zoolang die gezworen vijanden zijn grenzen bedreigden en een vaste en duurzame vrede was niet mogelijk, zoo niet de Saksers vaarwel zeiden aan hun vaderlandsche goden. De Saksers vormden geen goed geregelden staat. Zij waren, evenals de oude Germanen, wier tradities bij hen bovenal levendig waren gebleven, in vele stammen verdeeld, die zich alleen in den strijd tegen den algemeenén vijand vereenigden. Steden, tempels, godenbeelden waren bij hen bijna onbekend. Men onderscheidde drie1 groote deelen van het Saksenland: Westfalen, Engeren en Oostfalen. In het Noorden, het tegenwoordige Holstein, woonden eenige stammen, die men de Noord-Albingische noemde. De voornaamste aanvoerders der Saksers in hun strijd tegen Karei den Groote waren Wittekind (Widukind) en Albion. Wittekind en Albion. Nauwelijks was Karei in het onverdeelde bezit der heerschappij gekomen, of hij besloot op een Meiveld (rijksvergadering) te Worms (772) den strijd tegen de Saksers te aanvaarden. De .tocht gold het éérst de Engeren; hun voornaamste sterkte de Eresburg (niet ver van Paderborn) werd ingenomen, de „Irmensul" (een hoog vereerd godenbeeld) omvergehaald. Kareis oorlog met de Langobarden schonk den Saksers een kortstondige verademing. Nauwelijks echter uit Italië teruggekeerd, hervatte Karei den strijd en dwong achtereenvolgens de Saksische stammen zijn gezag te erkennen. In 777 hield hij te Paderborn, in het hart van het veroverde Meiveld te gebied, een Meiveld. De Saksers werden rechtens met de PaderbornFranken gelijkgesteld, maar moesten de prediking van het Evangelie in hun land toelaten. Had Karei gemeend, dat zijn heerschappij thans voor goed in Saksen gevestigd was, reeds het volgende jaar bracht een deerlijke teleurstelling. Nauwelijks had hij (778) zijn tocht naar Spanje begonnen, of er brak onder de leiding van den geduchten Wittekind een gevaarlijke Nieuwe oor- i logen. opstand uit. De zendelingen werden verjaagd, kerken en kloosters in ^sch gelegd en het Frankische gebied tot aan den Rijn te vuur en te zwaard verwoest. Weldra volgde de straf. Karei versloeg de oproermakers bij Bocholt (779) 46 De Carolingers. en trok het geheele land door tot aan de Elbe. Wederom schonk hij grootmoedig vergiffenis; de geloofsverkondigers hervatten hun arbeid en men maakte een begin met de kerkelijke indeeling van het veroverde gebied. Daarbij werd tevens den Saksers de verplichting opgelegd, om evenals de Franken, krijgsdienst te doen en de kerkelijke tienden te betalen. Hierover verbitterd, waagde Wittekind een nieuwen opstand (782). Een Frankische legerafdeeling, die tegen de Slavische Sorben optrok, werd verraderlijk door de Saksers overvallen en vermoord. Nu trad Karei met groote gestrengheid, ja met wreedheid op. Een groot getal der hoofdschuldigen (men spreekt van 4500) boette te Verden den opstand met den dood. Een nieuwe bloedige oorlog De saksers volgde, (783—785) die met de volslagen nederlaag der onderworpen. Saksers eindigde. Van nog meer belang was de bekeering Bekeering van ,jer voornaamste aanvoerders Wittekind en Albion, die in W' Albion.e" 785 te Attigny met groote plechtigheid het Doopsel ontvingen. Nu werd het land op Frankisch voorbeeld, in gouwen verdeeld en door Frankische graven bestuurd. Karei stichtte een aantal bisdommen en kloosters (o. a. Nieuw-Corvey) om het bekeeringswerk te bespoedigen. Toch moest Karei nog meermalen (voornamelijk 794—799 en 803) moeilijke veldtochten ondernemen, eer het geheele land voor goed tot onderwerping was gebracht. Een aanzienlijk deel der bevolking werd, om alle verzet onmogelijk te maken, naar verafgelegen streken overgeplaatst. De heidensche eeredienst werd streng verboden; langzamerhand verzoende het volk zich met den nieuwen toestand en het Christendom schoot diepe wortelen in die weleer zoo harde gemoederen. Wittekinds- nakomelingen werden ijverige en vrome christenen. 4. Andere oorlogen van Karei den Groote. Beieren, hoewel reeds sinds Karei Martel aan het Frankisch oppergezag onderworpen, werd eerst door zijn grooten kleinzoon voorgoed bij het rijk ingelijfd. Tassilo, hertog van dat Oorlog met Beieren. Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 47 land, gehuwd met een dochter van den Langobardischen koning Desiderius, was Karei zeer vijandig gezind en zocht reeds lang de gelegenheid om zijn schoonvader te wreken. Alléén was hij daartoe niet in staat; derhalve sloot hij een verbond met de Avaren, een woest met de Hunnen verwant ruitervolk, die sinds de tweede helft der 6de eeuw de vlakte aan den Donau bewoonden (Hongarije, Roemenië) en ook aan de Byzantijnsche keizers veel last veroorzaakten. De Avaren waagden in 788 een inval in het Frankische gebied. Karei trok nu naar Beieren, deed Tassilo in een klooster opsluiten, verdeelde (het land in graafschappen en lijfde het bij zijn staten in. Ook de Avaren De Avaren werden teruggedreven; eenige jaren later (796) drong Kareis overwonnen, zoon Pepijn diep in hun gebied door, veroverde hun koningsring (voornaamste vesting of kamp) en behaalde daar een ontzaglijken buit. Sinds dien tijd verdwijnen de Avaren uit de geschiedenis. Het westelijk deel van Hongarije werd nu bij Kareis rijk ingelijfd. Drie Marken (markgraafschappen): de Oostmark (het latere Oostenrijk), de Pannonische mark en het markgraafschap Friaul werden gesticht om de grenzen aan die zijde te beveiligen. Ten Oosten der Saksers woonden versoheiden Slavische (Wendische) volken, die door hun strooptochten het grensgebied verontrustten. Ook zij moesten, evenals de Denen, die ten Noorden 0orlogen mpt der Saksers woonden, en niet minder dan zij fanatieke afgoden- slaven en dienaars waren, de scherpte van het Frankische zwaard gevoelen. Denen. Tot diep in Bohemen, ja tot aan den Oder drong hij zelf, of een zijner moedige zonen (Karei, Pepijn, Lodewijk) door (805). Vele volken werden schatplichtig, en moesten de prediking van het Christendom veroorloven, «terke burchten (zooals Maagdenburg aan de 'Elbe en Halle aan de Saaie) verrezen om de pas overwonnen vijanden in bedwang te houden. In het Noorden werd de Eider (tusschen Sleeswijk en Holslein) de grens van het Frankische gebied; een vredesverdrag, met den Deenschen koning gesloten (811), verzekerde daar de rust. Spanje, sinds 711 door de Arabieren veroverd, had zich omtrent het midden dier eeuw van het groote Kalifaat van Bagdad afgescheiden en onder de daarheen gevluchte Ommayaden een afzonderlijk Kalifaat gevormd J). Dit gaf aanleiding totj langdurige burgertwisten. Omtrent 777 kwam 1) Zie blz. 76. 48 De Carolingers. Krijgstocht naar een gezantschap van eenige Mohammedaansche vorsten tot Spanje. Karei om zijn hulp te vragen tegen den machtigen Kalief van Cordova. Een eerste veldtocht over de Pyreneeën (778) leidde tot de verovering van een gedeelte van Noordelijk Spanje. Op zijn terugtocht onderging Kareis achterhoede in de vallei van Boncesvalles een nederlaag, waarbij de dappere Boeland sneuvelde. Een inval der Arabieren in Frankrijk, waarbij de stad Narbonne werd verwoest (793), gaf aanleiding tot eenige nieuwe veldtochten, besloten met een verdrag, waarbij de De snaansche zoogenaamde Spaansche Mark (tusschen Pyreneeën en Ebro) den keizer werd afgestaan. Barcelona werd de zetel van den markgraaf (812). Door al die oorlogen was Karei heer geworden van een rijk, zooals het Westen sinds den ondergang der Romeinsche heerschappij niet meer had gezien. Het bestond uit Gallië met Belgis en de Spaansche Mark; Duitschland tot aan de Eider, de Elbe (Oder), de Boheemsche bergen en de Raab; Italië tot aan den Qarigliano (met uitzondering van het gebied den H. Vader afgestaan) en de eilanden Corsioa en Sardinië. 5, De groote macht en wijsheid van den roemvollen koning der Franken, zijn ijver voor de uitbreiding van het Evangelie en den bloei der Kerk, zijn toewijding aan den H. Stoel wekten te Rome de gedachte, of de tijd niet was gekomen om in het Westen de keizerlijke waardigheid te doen herleven en de Kerk een machtigen beschermer |fcj>; te verzekeren, die trouwer en edelmoediger dan de heerschzuchtige en veelal toch zoo machtelooze Byzantijnsche keizers zijn verheven taak zou vervullen. Onlusten te De onmiddellijke aanleiding daartoe gaven onlusten te ome- Rome, waar heerschzuchtige edelen, gesteund door het woelige en verwaande volk, zich op schandelijke wijze aan Paus Leo III (795—816) hadden vergrepen (799). Met moeite was de Paus hun woede ontkomen. Om zijn wettig gezag te Rome hersteld te zien, wendde hij zich tot Karei den Groote, die hem 799 met grooten eerbied te Paderborn Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 49 ontving. Onder een sterk Frankisch geleide keerde Leo weldra naar zijn hoofdstad terug.. In den loop van het volgende jaar kwam Karei zelf naar Eome om de schuldigen te bestraffen — zij werden op voorspraak des Pausen gespaard — en de orde voor goed te herstellen. Terwijl hij daar op het Kerstfeest (25 Dec. 800) in de St. Pieterskerk de plechtige viering *f* groote der Heilige Geheimen bijwoonde, plaatste Paus Leo IH gekroond, onder de luide toejuiching des volks de keizerskroon op zijn hoofd en gaf hem daarna de keizerlijke zalving. De Keizerskroning van Karei den Groote had de gewichtigste gevolgen voor de geschiedenis der Middeleeuwen. Volgens de bedoeling des Pausen zou de Keizer van het H. Roomsche Paus en Keizer. Rijk de beschermer zijn niet slechts van de stad Rome en den Kerkelijken Staat, maar van de geheele B~. Kerk, die hij tegen al hare vijanden — binnenlandsche en buitenlandsche — moest verdedigen. Die verheven bediening scnonK aen xvmaoi den eersten rang ondet alle Christenvorsten van het Westen, ja bekleedde hem in zekere mate met een soort van oppergezag (dat nochtans hun eigen souvereiniteit niet aanrandde of beperkte), waardoor het gemeenschappelijk optreden tegen de vijanden des Geloofs en het handhaven van den onderlingen vrede zou worden verzekerd. Gelijk Karei de Groote de keizerlijke waardigheid van Leo III had ontvangen, zoo moesten ook zijne opvolgers door den Paus worden aangewezen en gekroond. fit beginsel was de Paus bij die keuze geheel vrij; feitelijk werd de persoon door de omstandigheden aangewezen. Sinds 962 was het recht op de keizerlijke waardigheid een privilege der üuilsche koningen. Dat in later eeuwen de betrekking tusschen Paus en keizer — het geestelijke en het wereldlijke hoofd der Christenheid — dikwerf zeer veel te wenschen overliet, was het gevolg van de zwakheid en zondigheid der menschelijke natuur. Hadde het H. Roomsche Rijk ten volle beantwoord aan de edele bedoelingen zijner groote stichters Leo III en Karei den Groote, • het Westen ware een heerlijke toekomst te gemoet gegaan. Te Constantinopel zag men het herstel der keizerlijke waardigheid in het Westen zeer ongaarne; het duurde vrij lang eer men zich bij het gebeurde neerlegde en den Roomschen keizer althans zijn titel toekende. De sinds lang bestaande spanning tusschen Grieken en Latijnen werd er niet weinig door vermeerderd. 4 50 De Carolingers. Dood van Karei Karei de Groote droeg de keizerskroon ruim 13 jaren den Groote. ^ Dec 800_28 Jan." 1814). Hij overleed te Aken in den ouderdom van 72 jaren, na het Frankische rijk ruim 45 jaren met roem te hebben bestuurd. Zijn oudste en zeer talentvolle zoon Karei, overleed reeds in 811. Ook zijn tweede zoon Pepijn, die langen tijd met het bestuur van Italië belast was, ontviel hem (810). Daarom deed hij eenige maanden vóór zijn dood zijn derden zoon Lodetoijk, die sinds verscheiden jaren Aquitanië had bestuurd en in Spanje menige overwinning had behaald, als zijn eenigen opvolger huldigen. 6. Karei de Groote was niet minder uitstekend als regent dan als krijgsman. Onschatbare diensten bewees hij aan de beschaving zoowel door zijn- voortreffelijke wetten, als door de allerkrachtigste bevordering van onderwijs, kunst en wetenGeleerden en schap. Zijn hof was de verzamelplaats der beroemdste geleerden, kunstenaars onder welke de vermaarde Alcuinus, Paulus Warnefried (de aan Kareis hof. schrijver van een geschiedenis der Langobarden) en Eginhard (Kareis biograaf) uitmuntten. Op talrijke plaatsen — vooral bij kloosters en kathedralen — verrezen uitmuntende scholen; de Schola Palatina, aan het hof des keizers, bezat' de voortreffelijkste leeraren. Karei deed veel, niet slechts voor de beoefening der klassieke letterkunde (hij zelf sprak het Latijn zeer vloeiend en verstond het Grieksch), maar ook voor die der oude Germaansche poëzie. Zooveel mogelijk verzamelde hij de oude heidensche gezangen en sagen teneinde ze voor den ondergang te behoeden. Voor den bloei van het kerkelijk leven was hij zeer bezorgd. In trouwe samenwerking met het kerkelijke gezag bevorderde hij de stichting van bisdommen en kloosters; hij handhaafde de kerkehjke tucht en onttrok de geestelijkheid aan de wereldlijke rechtbank. Ook in het buitenland, zelfs in het verre Oosten, trad hij op als beschermer der Kerk. De machtige kalief Haroen al Rasjid zond hem de sleutels van het H. Graf en gedoogde, dat de patriarch van Jeruzalem zich onder zijne hoede stelde (802). Om het bestuur zijner talrijke landen te regelen, deed Karei de oude wetten van' Saksers, Thuringers, Friezen — de „Salische Wetgeving. wel", die het Frankische recht bevatte, was reeds vroeger te boek gesteld — op schrift brengen en herzag omtrent 802 al die plaatselijke wetten, om vlugheid en juistheid van recht- li Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 51 spraak te bevorderen en zooveel mogelijk de verschillende gewoonten met elkander in overeenstemming te brengen. In de veroverde landen (Saksen, Beieren, Italië), schafte Karei de hertogelijke waardigheid af. Die gewesten werden in gouwen verdeeld en door graven in Kareis naam bestuurd. ""Alleen de hertogdommen Bretagne on Beneventum bleven bestaan. De markgraven, die een mark (aan de grens gelegen gebied), tegen vijandelijke aanvallen moesten beveiligen, kregen ruimer macht en middelen dan de gewone gouwgraven. Teneinde van den kant der graven machtsmisbruik te voorkomen, benoemde Karei zoogenaamde Missi dominici — gewoonlijk een bisschop Missi dominlci. en een edelman — die, van zijn persoonlijke instructies voorzien, alle gouwen van het hun aangewezen gebied moesten bezoeken, de ambtenaren ter verantwoording roepen en nauwkeurig verslag uitbrengen van hun bevindingen. Minstens eenmaal 'sjaars riep Karei de Groote Rijksdagen- of Rijksvergaderingen (Mei-velden) bijeen, waarbij echter niet meer,. Mei-velden, gelijk in de oude tijden, alle vrije mannen, maai- slechts de voor- Capitulana. naamste geestelijke en wereldlijke rijksgrooten verschenen. Daar werden de voorstellen des konings besproken en goedgekeurd. De Capitularia (verordeningen, besluiten), daar uitgevaardigd, werden opgeteekend en hadden kracht van wet. Onder Kareis weldadig bestuur herleefden ook handel en nijverheid; de scheepvaart begon te hloeien, voornamelijk sinds de keizer, naar aanleiding van de eerste invallen der Noormannen of Denen (begin der 9de eeuw), op verschillende punten vlootstations oprichtte. De bouwkunst werd ijverig beoefend, dank 's keizers zorg om overal schoone kerken (o. a. te Aken) en keizerlijke „Paltsen" (palatia) — te Aken, Nijmegen, Ingelheim, Attigny en elders — te stichten en te verfraaien. Veel minder bloeiend was de schilderkunst. 7. lotlewijk de Yrome 814—840. De opvolger van den grooten keizer was een recht- v^jT*jj^k schapen, kundig en dapper vorst, die door het bestuur voor ziin taak. over Aquitanië, hem door zijn vader toevertrouwd, zich voor zijn zware taak had kunnen voorbereiden. Toch bleek zijn kracht te Jdein voor den last van Kareis rijk, dat uit zooveel verschillende volkeren bestond en van alle zijden door gevaarlijke vijanden werd bedreigd. 52 De Carolingers. Aanvankelijk ging Lodewijk voort op zijns vaders weg. De geestelijkheid werd geëerbiedigd,' de kloostertucht nauwkeurig gehandhaafd. Met den H. Stoel bleef Lodewijk in zeer goede betrekking. Door Paus Slephanus IV te Reims gekroond, steunde hij met sterke hand het wettig gezag te Rome. De verkondiging van het H. Evangelie aan de heidensche volken van het Noorden werd ijverig door den keizer bevorderd. Zoo preekte de H. Ansgarius het Geloof in Denemarken en Zweden. Dikwerf moest de keizer zijn rijk verdedigen tegen de aanvallen van Noormannen en Bulgaren, die hoe langer hoe feller de grenzen bestookten. In 817 ging Lodewijk, wien de last der regeering reeds te zwaar werd, tot een allerbelangrijksten maatregel over. Hij verdeelde nl. het bestuur over zijn staten onder zijn deeiTziJn ruil d"e zonen: Lodewijk verkreeg Beieren, Pepijn Aquitanië, Lotharius, de oudste, zou, als zijns vaders mederegent, het overige besturen en hem later als keizer opvolgen. De beide jongere broeders moesten Lotharius eenigszins onderdanig zijn, maar bleven onafhankelijk in het binnenlandsch bestuur dér hun toevertrouwde gewesten. Eén jaar na deze verdeeling verloor de. keizer zijn echtgenoote. Een oogenblik scheen hij zich in een klooster te willen opsluiten. Op raad zijner vrienden zag hij echter ^ëtTudit? Van dit plan af en huwde in 819 met Judith> gesproten Karei de Kale. uit het aanzienlijke Alemannische geslacht der Welfen, eene vrouw van groote schoonheid, schranderheid en heerschzucht. Dit huwelijk werd Lodewijks ongeluk. In 823 schonk de keizerin haar echtgenoot een zoon Karei — later „de Kale" bijgenaamd — die weldra de lieveling zijn vaders werd. Daar deze natuurlijk bij de verdeeling van 817 niets had ontvangen, poogde Judith door allerlei kuiperijen den keizer op zijn besluit te doen terugkomen en haar zoon, ten nadeele der oudere broeders, een ruim deel in de nalatenschap te verzekeren. Familietwisten. Dit gaf aanleiding tot noodlottige familietwisten, die nog verergerd werden door het onbetamelijke gedrag der keizerin, dat zeer veel opspraak en ontevredenheid ver- Karei de Groote en zijn eerste opvolgers. 53 oorzaakte. Reeds in 830 werd Lodewijk door zijn zonen genoodzaakt de keizerin van het hof te verwijderen en een verdeeling, ten gunste van Karei gemaakt, te herroepen; toch kon Judith reeds in het volgende jaar tot haar echtgenoot terugkeeren en hervatte aanstonds haar listige pogingen. . Veel erger was wat in 833 plaats greep. De keizer wilde zijn zoon Pepijn van Aquitanié berooven, ten einde Karei daarmee te begiftigen. Nu vatten de drie broeders gezamenlijk teien hun vader de wapenen op. Br, Colmar (Blzas) stonden de legers" tegenover elkander. Door listige kuiperijen werden 's keizers troepen tot verraad verleid, zoodat deze door allen verlaten in de macht zijner ontaarde zonen viel. Nu noodzaakte Lotharius den grijzen vorst kerkelijke boete te doen en zich voor het geheele « doet volk te vernederen. Verontwaardigd over een zoo scnan- boete. deliik gedrag, kozen thans Lodewijk en Pepijn partij voor hun vader, die 1 Maart 834 te St. Denys plechtig.in zijn macht en waardigheid werd hersteld. Lotharius nam de wijk naar Italië. \ . In 838 overleed Pepijn. Hiervan maakte de keizer weder gebruik om het deel van zijn lieveling te vergrooten. Zonder op de rechten van Pepijns minderjarigen zoon te letten verdeelde hij thans (voor de vierde maal) het gehel rijk tusschen Karei en Lotharius, terwijl Lodewijk alleen N.e^oo,Beieren mocht behouden. Nu begon een nieuwe oorlog. De Aquitaniërs stonden op ten gunste van Pepijn denberen en Lodewijk trok van zijn kant tegen zijn vader op (839). üe keizer behield thans de overhand en dwong zijn zoon naar Beieren terug te trekken; maar de droefheid brak het hart van den ongelukkigen vader; hij stierf niet ver vanMentz Vrome 8terft. (20 Jun. 840) met een woord van vergiffenis op de lippen. 8 Na den dood, des ouden keizers poogde Lotharius (geholpen door den jongeren Pepijn) zijne broers Karei en Lodewijk, van hun gebied te berooven, ten einde op 54 De Carolingers. die wijze de eenheid des rijks te zijnen bate te herstellen. Hierdoor werden de beide aangevallenen tot een verbond genoopt en na verschillende kleinere gevechten werd bij siag bij Fontanet (841) een bloedige slag geleverd, die de toekomst -ontanet. y ' . t - i • i n 1 j. van het groote rijk besliste. Lotharius leed een verpletterende nederlaag en daarmede was de verdeeling des rijks bezegeld; toch duurde de bloedige en verwoestende krijg nog twee jaren. Belangrijk voor het toenmalige spraakgebruik in Austrasië en Neustrië zijn de eedsformulieren waardoor Karei en Lodewijk (beiden in elkanders landstaal) in 842 hun verbond tegen Lotharius vernieuwden en bekrachtigden. De taal in Neustrië gebruikelijk is reeds voor de hoofdzaak Romaanseh, in Austrasië zuiver Germaansch. Eindelijk deden de algemeene uitputting en de ontevredenheid hunner leenmannen de drie broeders tot het staken der vijandelijkheden besluiten. Het Verdrag te Verdun, 10 Aug. 843, maakte een einde ' Verduiu*" aan het rijk van Karei den Groote en wees ieder der broeders een deel toe. Lotharius verkreeg de keizerskroon, Italië en een breede strook land, van de Middellandsche tot aan de Noord-Zee, begrensd ten ■ W. door Rhóne, Sadne, Maas en Schelde, ten O. door Alpen en Rijn en daarbij nog Friesland. Karei ontving Frankrijk met de Spaansche Mark, Lodewijk viel Duitschland ten deel. Als keizer beschouwde Lotharius zich eenigszins als suzerein zijner broeders. Ook thans werd de gedachte aan do eenheid des Rijks — althans in theorie — niet geheel prijsgegeven. Het gebied der Franken — het heerschende volk — was tüsschen de drie broeders verdeeld, zoodat ieder van hen als Frankisch koning kon optreden en inderdaad werden nog onder Lotharius als voorzitter algemeene vergaderingen der Franken gehouden om de gemeenschappelijke belangen te bespreken. Toch was feitelijk die eenheid voor goed vernietigd en drie wel onderscheiden volken: Duitschers, Franschen, Italianen, vormen zich in de gewesten van het groote oude rijk1). 1) Zie verder blz. 83. DERDE HOOFDSTUK. HET OOSTEN TOT AAN DE KRUISTOCHTEN. " Het Grieksche Keizerrijk, onder Justinianus I tot hoogen bloei gestegen, mag zich niet lang in het rustig bezit zijner veroveringen verheugen. Een langdurige oorlog met den erfvijand, het Nieuw-Perzische Rijk, eindigt na ongehoorde verliezen met een luisterrijke zegepraal, maar weldra daagt een nieuwe en veel geduohter tegenstander op. De Arabieren, door hun valschen Profeet staatkundig vereenigd en met gloeiende dweepzucht bezield, verlaten onder diens opvolgers, de Kaliefen, hun woestijnen, veroveren het grootste deel der Byzantijnsche bezittingen, vernietigen de heerschappij der Sassaniden en stichten in minder dan een eeuw tijds een rijk, dat zich uitstrekt van de Chineesche grens tot over de Zuilen van Hercules; eerst bij Poitiers stuit de sterke arm van Karei Martel hun woeste vaart. Godsdienstige en politieke twisten maken een einde aan die geweldige veroveringstochten en verbreken de eenheid van het Kalifaat. In Spanje handhaven zich de Ommayaden en vestigen een rijk, dat na een periode van hoogen bloei in een menigte kleinere vorstendommen uiteenvalt en gaandeweg door de Christenkoningen wordt heroverd. Bagdad wordt de luisterrijke hoofdstad der Abassiden; maar ook zij verliezen spoedig hun macht, die op de bevelhebbers hunner lijfwacht overgaat, terwijl het rijk aan verval en ontbinding ten prooi wordt. De keizers der Macedonische dynastie schenken aan het Byzantijnsche Rijk nog een eeuw van voorspoed en krijgsroem. Tegen het midden der ll°e eeuw eindigt die tijd van grootheid; de heerschzuchtige Michael Caerularius voltooit de scheuring door Pholius begonnen; hej; bestuur des rijks geraakt in verwarring, het leger wordt verwaarloosd en tegelijkertijd bezielt de komst der Seldsjoeken den Islam met nieuwe, jeugdige kracht en bedreigt het kwijnende rijk met een aanstaanden ondergang. 56 Het Oosten tot aan de Kruistochten. § 1. HET BYZANTIJNSCHE KIJK TOT AAN DE KRUISTOCHTEN. 1. Justinus II1) (565—578) werd opgevolgd door den Tiberius ii. bekwamen veldheer Tiberius II (578—582), die reeds onder zijn voorganger met voorspoed en dapperheid tegen Avaren (in Hongarije) en Perzen had gestredén. Ook als keizer verdedigde hij zijn rijk tegen hunne aanvallen, geholpen door zijn dapperen veldheer Mauricius, wien hij zijn dochter ten huwelijk gaf en de kroon naliet. Mauricius door Mauricius (582—602) kwam (591) in het Perzische rijk troond°en" tusschenbeideD. Daar waren na den dood van den grooten gedood. Chosrau (579) onlusten ontstaan, die den wettigen 'koning Chosrau Parviz (590—628) noodzaakten te Constantinopel hulp te vragen. Mauricius herstelde hem op den troon zijner vaderen en bleef sinds dien tijd in zeer goede verstandhouding met zijn machtigen nabuur. Een opstand van het leger, dat aan den Donau tegen de Avaren streed, maakte een treurig einde aan de roemvolle regeering des keizers. Een krijgsman van zeer geringe afkomst, Phocas (602—610), werd op den troon verheven. Hij trok op naar Constantinopel, maakte zich meester van Mauricius en deed hem met geheel zijn gezin, ombrengen. Oorlog met Nu echter vatte de Perzische koning, om zijn vriend en nederlagen de* weldoener Mauricius te wreken, de wapenen op. Een groot Byzantijnen, gedeelte van de Aziatische gewesten des rijks viel in zijne Phocas ont- macht en Phocas bleek niet in staat zijn ongelukkige troond en onderdanen te beschermen. De algemeene ontevredenheid gedood. ° leidde wederom tot een opstand. Heraclius, zoon van den stadhouder van Carthago, zeilde in 610 met een kleine vloot naar Constantinopel en werd daar met blijdschap ontvangen. Phocas onderging het lot, dat hij zijn voorganger had bereid. 1) Vgl. hiervoor blz. 26. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten. 57 2. Heraclius 610—641. De nieuwe keizer was wijs, dapper en voorzichtig; toch bracht zijn troonsbestijging aanvankelijk niet den gehoopten jJ^J^'J.;, omkeer in den oorlog tegen de Perzen. Integendeel, onop- perzen, houdelijk drongen hun legers verder voort. Antiochië, Jerusalem (615) en vele andere steden en gewesten vielen in de handen van den veroveraar, die zelfs het H. Kruis naar Perzië overbracht. Weldra bemachtigde hij Egypte en Cyrenaïca, zelfs Chalcedon en het grootste deel van Klein-Azië, terwijl de Europeesche gewesten op gruwelijke wijze door de Avaren werden verwoest. Alle vredesonderhandelingen met den overmoedigen vijand waren vruchteloos en reeds dacht Heraclius er over om naar Carthago te vluchten, toen hij door de vermaningen van den energieken Sergius, patriarch van Constantinopel, uit zijn werkeloosheid werd opgewekt. Den 4en April 622 besteeg de keizer de vloot, die hem schitterende ... i mr l _ l overwinningen en zijn leger naar Klein-Azie overvoerde. Met evenveel van Heraclius. heldenmoed als beleid overwon Heraclius, die zich hier waarlijk een groot veldheer toonde, de Perzen in tal van bloedige gevechten, drong het volgende jaar — hoewel er nog een groot vijandelijk leger vlak tegenover Constantinopel stond — over Trapezus (Trebisonde) in Armenië en verder in Medië door, versloeg Chosrau bij Tabriz en trok verder tot in het hart van het vijandelijk gebied. Opstanden der Perzische veldheeren tegen hun vorst begunstigden de onderneming en, na een verbond met het woeste volk der Chazaren (in Zuid-Rusland) door hun ruiterbenden versterkt, herwon Heraclius Syrië en Mesopotamië, behaalde bij Ninive (1 Dec. 627) nog een schitterende overwinning eh bemachtige Basdagarda, de residentie van den Perzischen koning. Nu werd Chosrau door zijn voornaamste vazallen verlaten; een zijner zonen maakte opstand tegen den ongelukkigen vorst, die met vele zijner kinderen werd vermoord (628). Chosrau's opvolger sloot 58 Het Oosten tot aan de Kruistochten. vrede met Heraclius; hij moest alle veroveringen zijns vaders en in de eerste plaats het H. Kruis teruggeven, dat door den keizer met groote plechtigheid naar Jeruzalem werd teruggevoerd (629). Heraclius stond thans op het toppunt zijner grootheid. Weldra zou hij voor de tweede maal de wisseling van het krijgsgeluk ondervinden. Een nieuwe vijand — de Islam — was tegen het keizerrijk opgestaan, die gevaarlijker dan Perzen of barbaren, het De islam; .van zijn schoonste en rijkste gewesten zou berooven. tina verloren" Heraclius zelf beleefde nog het verlies van Syrië en Palestina en moest het H. Krüis, nog kort geleden naar Jeruzalem teruggevoerd, naar Constantinopel in veiligheid brengen. Ook op godsdienstig gebied is de regeering van dezen keizer merkwaardig door de ketterij der Monothelielen (fióvog d-éXrj^a), die in Christus slechts één wil (den goddelijken) aannamen. De keizer, een oogenblik voor de ketterij gewonnen, schreef haar in een edict ("Ex&eoig) aan zijn onderdanen voor, maar herriep zijn dwaling, toen Paulus Joannes IV (640) haar veroordeelde. Heraclius' kleinzoon Constans II (642—668) trad nog veel krachtiger ten gunste dier ketterij op; en toen Paus Martinus I zich daartegen verzette, werd hij op 's keizers last schandelijk mishandeld en naar Cherson (aan de Zwarte Zee), in ballingschap gezonden, waar hij in de uiterste ellende overleed (655). Eerst onder Constantius IV (668—685) werd door de Vide Algemeene Kerkvergadering, te Constantinopel (680—681) gehouden, de strijd ten einde gebracht door de plechtige veroordeeling der ketterij. De veroordeeling, aldaar mede tegen Paus Honorius I uitgesproken, betrof alleen zijn gebrek aan geestkracht en voorzichtigheid in het bestrijden der ketterij, geenszins een persoonlijke dwaling des Pausen, veel minder een kettersche leerstellige beslissing ex cathedra. Heraclius' oudste zoon, Constantijn III, werd door zijn stiefmoeder, keizerin Martina, een zeer heerschzuchtige vrouw, uit den weg geruimd; zij hoopte daardoor aan haar eigen zoon Heracleonas de kroon te verzekeren. Het leger echter plaatste Constantijns zoon Constans op den keizerlijken troon. Constans II (642—608) bleek machteloos tegen de Arabieren; des te gewelddadiger en wreeder toonde hij zich in het binnenlandsche bestuur. Hij was van plan zijn residentie naar Syracuse te verplaatsen; daar aangekomen, werd hij vermoord. De Monothe' lieten. Paus Honorius I. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten. 59 Zijn zoon Constantijn IV (668—685), bijgenaamd „Pogonatus" Constantinopel (de baardige) of „Monomachus" (de kampvechter) was een dapper b^^^hH,et krijgsman en dreef de Arabieren, die Constantinopel belegerden, met groot verlies terug (dank het „Grieksche vuur", een uitvinding van den ingenieur Callinicus). Zelfs legde hij den kalief een jaarlijksche schattting op. De noodlottige regeering van den afschuwelijken tyran Justinianus II (685—711), met wien het geslacht van Heraclius uitstierf, veroorzaakte langdurige burgertwisten, die het rijk aan den rand des afgronds brachten. Nadat hij voor de tweede maal onttroond en daarna vermoord was, duurden de binnenlandsche onlusten onverminderd voort, tegelijkertijd hervatten de Arabieren hun aanvallen en sloegen voor de tweede maal het beleg voor de hoofdstad (717). 3. Nu drong de nood een dapper krijgsman tot keizer uit te roepen. De keuze viel op Leo III, een Isauriër, (717—741), die een nieuwe dynastie stichtte en de Arabieren L^e"d';n. afweerde, maar door zijn noodlottige ketterij aangaande storm. de vereering der beelden nieuwe onlusten veroorzaakte en voornamelijk in Italië het keizerlijk gezag zeer verzwakte. Overigens toonde Leo zijn groote bekwaamheid als regent door, een nieuwe verdeeïing des rijks in „Themen" (distrikten of provinciën), waarin wegens den voortdurenden strijd tegen de Arabieren, de hoogste macht aan de militaire bevelhebbers werd opgedragen. Ook het belastingstelsel werd op doeltreffende wijze hervormd. Onder Leo's opvolgers, den zedeloozen en wreeden, maar talentvollen Constantijn V Copronymus (741—775) en diens zoon Leo IV (775—780), werd de strijd tegen de beelden voortgezet. Eerst Leo's weduwe Irene, die na den dood van haar echtgenoot, in den naam van haar minderjarigen zoon Constantijn VI het rijk bestuurde, herstelde den Irene. Herstel vrede in Kerk en Staat. De zevende Algemeene Kerlever- kerkdijken gadering, eerst te Constantinopel bijeengekomen, later naar vrede. Nicea verplaatst (787), handhaafde de kerkelijke leer Ten veroordeelde de dwaling der beeldstormers. 60 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Irene bevlekte den verworven roem door haar heerschzucht en wreedheid. Zij gunde haar zoon Constantijn VI, ook nadat hij reeds meerderjarig was geworden, geen of weinig deel in het bestuur. Dit gaf aanleiding tot hevige twisten tusschen moeder en zoon. Irene werd in 790 van de regeering ontzet, maar herwon later haren invloed en liet eindelijk haar zoon de oogen uitsteken, aan welke mishandeling hij weldra overleed. Nu voerde Irene (797—802) het bestuur in eigen naam. Een oogenblik, zegt men, dacht zij aan een huwelijk met Karei den Groote, om daardoor de grootheid van het oude Romeinsche Rijk in vollen luister te herstellen. Maar hiervan kwam niets. Om haar heerschzucht algemeen gehaat, werd zij door den schatmeester Nicephorus onttroond en naar Lesbos verbannen, waar zij in armoede overleed. Met haar eindigde de dynastie van Leo den Isauriër. 4. Nicephorus 7(802—811) voerde een nadeeligen oorlog met de Arabieren. Met Karei den Groote, die door zijn overwinning op de Avaren zijn gebied tot aan de grens van het Byzantijnsche rijk had uitgebreid, werd een verdrag De Buigaren, tot regeling der grensscheiding gesloten. Op het einde zijner regeering ondernam hij een grooten veldtocht tegen de Bulgaren, die uit de streken,' tusschen Wolga en Oeral gelegen, naar het Balkanschiereiland waren verhuisd en daar tusschen Donau en Balkan een machtig koninkrijk hadden gesticht. Hun koning Kroem (802—815) was een der gevaarlijkste vijanden der Grieken. Aanvankelijk werd Nicephorus door het krijgsgeluk begunstigd, maar weldra keerde de kans. In een bloedigen slag (26 Juli 811) sneuvelde de keizer met bijna zijn geheele leger. Ook zijn opvolger Michael I (811—813) werd door de Bulgaren verslagen; eerst de dappere Leo V, de Armeniër (813—820), vermocht die geduchte vijanden te pverwinnen en sloot met hen een wapenschorsing voor den tijd van 30 jaren. Noodlottig voor het rijk was, dat hij evenals zijne beide opvolgers den dwazen strijd tegen de beelden hervatte. Hij werd vermoord door zijn veldheer Michael den Stamelaar (820—829), die evenals zijn zoon Theophilus (829—842) voortdurend met de Arabieren in oorlog was. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten. 61 Veel last begonnen omtrent dezen tijd de Grieksche kooplieden te ondervinden van de Mohammedaansche zeeroovers, die zich o. a. van het eiland Candia hadden meester gemaakt. Ook Sicilië en een deel van Zuid-Italië, dat nog steeds aan de Grieken behoorde, werd hevig door de Arabieren aangevallen en langzamerhand verloren daar de Byzantijnen verscheidene steden. Theophilus' weduwe Theodora, die voor haar minderjarigen zoon Michael III (842—867) het bestuur waarnam, maakte, evenals Irene, een einde aan den strijd tegen de beelden en herstelde de goede betrekkingen met den H. Stoel. Door het zenden van missionarissen naar de BulgarenJ) Beg"^nrfnöer en verscheidene Slavische stammen (Moravië) werd de bekeering dier volkeren voorbereid. 5. In 853 werd de deugdzame vorstin door haar eigen broeder Bardas, die den jongen keizer tot de schandelijkste buitensporigheden verleidde, van haar macht beroofd. Bardas werd eindelijk om zijn ongehoorde zedeloosheid door den E. Ignatius, patriarch van Constantinopel, van de kerkelijke gemeenschap uitgesloten. Hierover ten zeerste verbitterd, ontzette hij Ignatius van zijn waardigheid en benoemde in zijne plaats zekeren Photius, een leek, een Photius. zeer geleerd maar heerschzuchtig man. Ignatius werd in ballingschap gezonden. Nu zond zoowel de keizer als Photius gezanten naar Rome om van den grooten Paus, den H. Nlcolaus I (858—867), de erkenning van den nieuwen patriarch te verkrijgen. Maar deze wilde hier niet zonder nadere inlichting Uitspraak doen en besliste eindelijk, na behoorlijk onderzoek, ten gunste van den H. Ignatius, wiens herstel op zijn zetel hij tevens gelastte. Door den Paus in het ongelijk gesteld, ging de trotsche 1) Hun bekeering ^erd bewerkt in de Jweede helft der 9de eeuw. Na eenige aarzeling sloten zij zich bij het Patriarchaat van Constantinopel aan; spoedig werd hun Ket^. autocephaal d.w.z. zelfstandig. 62 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Photius thans tot een beslissenden en allernoodlottigsten stap over. Gebruik makende van de oude antipathie der Grieken tegen de Westersche Kerk, beschuldigde hij in een rondgaanden brief aan alle patriarchen van het Oosten Het oostersche" (Antiochië, Alexandrië, Jeruzalem) de Latijnen van allerlei schisma ketterijen en verkeerde gebruiken en verklaarde, dat met begonnen. J ° de verplaatsing der keizerlijke residentie van Rome naar Constantinopel ook de zetel des Pausen daarheen was over- gebracht (866). In het begin van het volgende jaar vergaderde Photius een zoogenaamd Concilie te Constantinopel, waarop hij in 's keizers tegenwoordigheid een plechtige veroordeeling tegen den Paus uitsprak. De verwijten, die Photius tegen den H. Stoel richtte, waren grootendeels verzonnen, deels uiterst kinderachtig en betroffen verschillende Westersche kerkgebruiken, die van de Oostersche afweken, b.v. het vleeschderven op Zaterdag, het coelibaal der priesters enz. Het eenige punt van althans schijnbare dogmatische beteekenis betrof de inlassching van het woord Filioque in het Symbolum over het voortkomen van den H. Geest („qui ex Patre Filioque procedit"). Maar ook uit de Grieksche Vaders en Kerkleeraars blijkt, dat dit woord volstrekt niets nieuws aan de geloofsbelijdenis toevoegde, maar slechts eene verklaring was van wat toch reeds door het symbolum werd geleerd. Lang zou Photius zijn triomf niet genieten. Nog in hetzelfde jaar 867 werd Michael III vermoord en door Basiiius i her- Basilius I (867—886) opgevolgd. Deze keizer werd de stelt den vrede stichter der Macedonische dynastie, onder welke het Byzanmet Rome. .. .. 3 ... tijnsche rijk zyn grootsten roem zou verkrijgen. I Basilius herstelde aanstonds Ignatius op zijn zetel en deed Photius in een klooster opsluiten. Onder voorzitterschap der pauselijke legaten vergaderde te Constantinopel (869) een Algemeen Concilie (het achtste), dat Photius veroordeelde en Ignatius als wettigen patriarch erkende. Na Ignatius' dood (879) wist de listige Photius 's keizers gunst te winnen, die hem nu wederom tot patriarch benoemde en niettegenstaande het protest van Paus Joannes VIII in die waardigheid handhaafde. Het Byzantijnsche Bijk tot aan de Kruistochten. 63 Eerst Basilius' opvolger Leo VI (886—912) ontzette Photius opnieuw en zond hem naar zijn klooster terug, waar hij in 891 overleed. Hij was een groot geleerde, even verdienstelijk voor de wetenschap als noodlottig voor de Kerk. Door Photius' verdwijnen werd de vrede met Bome voor het uiterlijke hersteld; toch bleef de onderlinge argwaan en antipathie voortduren, en een onbeduidende aanleiding zou ruim 150 jaar later voldoende zijn om de scheuring te hernieuwen en dan voorgoed te bestendigen. 6. Leo VI, wegens zijn liefde voor de studie, de Wijsgeer bijgenaamd, werd opgevolgd door zijn zoon Constantijn VII (912—959), die evenals zijn vader zich uitsluitend met zijn boeken bezig hield en het bestuur aan zijn gunstelingen overliet. Gelukkig waren deze zeer bekwame mannen, die zoowel in het binnenland als daarbuiten voor de welvaart en den roem des rijks waakten. De veldheer Romanus Lacapenus, met wiens dochter de keizer voorspoedige huwde, werd weldra door hem tot mederegent benoemd en oorlogen, voerde voorspoedige oorlogen tegen de Arabische rijkjes, die zich in het gebied van het Kalifaat van Bagdad hadden gevormd. Een groot gedeelte van Klein-Azië (tot aan de bronnen van den Euphraat) werd herwonnen en in Armenië vestigde zich een nieuwe Christelijke dynastie, de Bagratuniërs, die door een nauw verbond met Byzantium vereenigd, een krachtige hulp tegen aanvallen uit het Oosten werden. De Russen, die in 941 onder hun vorst Igor met een groote vloot een aanval op Constantinopel waagden, leden een geweldige nederlaag en sloten weldra een handelsverdrag met de Grieken; het doopsel der princes Olga (959) opende een gunstig vooruitzicht voor de bekeering van haar volk. Een paleisrevolutie verwijderde in 944 den bekwamen Bomanus Lacapenus van het bestuur. Nu schonk de keizer zijn vertrouwen aan de familie Phocas, die.zich sinds lang in den krijgsdienst had onderscheiden.^jBartias Phocas en zijn drie dappere zonen, Bekwame Leo, Nicephorus en Constantijn, werden aan het hoofd der legers geplaatst en zetten den oorlog in Azië met goed gevolg voort. 64 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Romanus II (959—963), Constantijns zoon en opvolger, was een losbandig vorst, die zich weinig met de regeering bemoeide. Hij werd, vermoedelijk door zijn talentvolle maar heerschzuchtige echtgenoote Theophania, vergeven, die daarna hare hand schonk aan den grooten veldheer Nicephorus Phocas. Nicephorus aanvaardde tevens het bestuur des rijks — eigenlijk in naam van Romanus' minderjarige zonen Basilius II en Constantijn VIII — feitelijk als keizer. 7. Nicephorus II Phocas (963—969) veroverde Tarsus ■ (in Oilicië), Aktiochië en Cyprus. De Bulgaren — zoo langen tijd de gevaarlijkste vijanden der Grieken — werden door Phocas,°zHn een inval der Russen genoodzaakt de bescherming des veroveringen, keizers in te roepen; ja de machtige Duitsche keizer Otta de Groote zond een plechtig gezantschap naar Constantinopel om voor zijn opvolger Otto II de hand der Grieksche prinses Theophania, dochter van Komanus II, te vragen 1). Dit aanzoek werd door Nicephorus hoogmoedig afgewezen; ook bij de geestelijkheid en zelfs bij zijn gemalin had hij zich gehaat gemaakt: zoo kwam het dat hij — Hij wordt wederom met hulp der heerschzuchtige keizerin — door vermoord. ... „ T m • • i i znn eigen neet Joannes Izimisces werd vermoord, joannes i Joannes I Tzimisces (969—976) was, evenals zijn voorwint de'Russensanser> een uitstekend veldheer. Grooten roem behaalde hij vooral door zijn schitterende overwinningen op de Russen, die zich van het grootste gedeelte van het Bulgaarsche rijk hadden meester gemaakt en daarna zelfs op Byzantijnsch gebied waren doorgedrongen. Tegen hen trok de dappere keizer in 970 te velde en verdreef hen niet alleen uit zijn eigen staten, maar ook uit Bulgarije, dat hij thans grootendeels bij zijn gebied inlijfde. Nu stak de keizer naar Azië over en was daar vier jaren Veroveringen iang (972—976) de schrik der Mohammedaansche vorsten, die 1 z' ' uit vrees voor den algemeenen vijand hun onderlinge veeten 1) Vgl. blz. 114. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten. 65 vergaten en onder de leiding der Egyptische Fatimiden tegen de Christenen te velde trokken. Toch moesten zij bukken voor Tzimisces' moed en krijgskunde; een groot gedeelte van Syrië en Mesopótamië viel in zijn.macht; eerst bij Tripolis, een zeer sterke stad van Pheniciê,vrerd met goed gevolg tegenstand geboden. Tegenover Otto den Groote toonde Tzimisces zich toeschietelijker dan zijn voorganger. Prinses Theophania werd de echtgenoote Theophania van 's keizers zoon. Maar dat de Grieken niet bedoelden met huwt den zoon de hand der prinses ook hun Zuid-Ltaliaansche bezittingen weg van otto te schenken, zou Otto II eenige jaren later op gevoelige wijze ondervinden. Tzimisces overleed plotseling (10 Jan. 976), slechts 51 jaren oud. Zijn opvolger werd de wettige keizer Basilius II (zoon van Romanus II), die bijna 50 jaren (976—1025), te zamen met zijn broer Constantijn VIII (976—1028), die slechts in naam keizer was, den troon zou sieren en door geweldige krijgsverrichtingen en heldendaden de macht des rijks tot een hoogte zou verheffen, van welke het zeer spoedig en dan voorgoed zou neerdalen. 8. Basilius II (976—1025) had in het begin zijner Basilius ii. regeering te kampen met eenige heerschzuchtige generaals 0nlusten ge_ en staatslieden, die, den jongen keizer — hij telde slechts durende zijn: 16 jaren — niet kennende, zich van het bestuur wilden eers e 'aren' meester maken, en toen dit niet gelukte, tot openlijken opstand overgingen. Tegelijkertijd stonden bij het vernemen van Tzimisces' dood de Bulgaren op, heroverden, be- De Buigaren, gunstigd door de onlusten in het Byzantijnsche Rijk, geheel hun vroeger gebied en stichtten onder hun laatsten machtigen ''- Czaar of koning Samuel (976—1014) een nieuw rijk, waarvan Ochrida de hoofdstad werd. Maar de jonge keizer kwam, dank zijn grooten moed I en standvastigheid, alles te boven. Met de hulp der Bussen, I die sinds den doop van Wladimir den Groote (988), trouwe bondgenooten des keizers waren geworden, werden de oproerige veldheeren overwonnen. Een eerste veldtocht tegen de Bulgaren (980) bleef zonder I beslissende uitkomst. In 996 werd de krijg hervat en na & 66 Het Oosten tot aan de Kruistochten. een meedoogenloozen strijd van meer dan 20 jaren, waarin de talrijke sterke vestingen een voor een moesten worden veroverd en die aan Basilius den naam van Bulgarokfonos Het rijk der (Bulgaren-dooder) deed geven, was de macht van het BUlnteti"dVer" daPPere volk voorgoed gebroken. Ochrida, hun hoofdstad, kapituleerde en het Bulgaarsche gebied werd bij het Grieksche keizerrijk ingelijfd (1018). Basilius behandelde de overwonnenen met groote zachtmoedigheid en nam de leden van het koninklijk geslacht en de voornaamste edelen onder den hoogen Griekschen adel op. Ook in Azië streed Basilius voorspoedig tegen de Arabieren. Hij handhaafde zich inTiet bezit van het door zijn voorgangers veroverde gebied en bracht bovendien Armenië onder zijn suzereiniteit. Overal werden tevens sterke vestingen aangelegd en van alle krijgsbenoodigdheden ruim voorzien. Zuid-itaiië De bezittingen in Italië werden, met goed gevolg tegen tegen otto ii de aanvallen der Duitschers onder Otto II verdedigd en verdedigd. ° Basilius stond op het punt een machtige vloot uit te zenden ten einde het sinds honderdvijftig jaren verloren Sicilië te herovereD, toen hij (Dec. 1025) op 66-jarig'en leeftijd overleed, zonder kinderen na te laten. Met zijn dood begint het verval des rijks. Constantijn VIII overleefde zijn broeder 3 jaren en liet het rijk na aan zijne dochter Zoë (1028—1050) die den troon met haar achtereenvolgende eohtgenooten en daarna met haar zuster Theodora deelde. De dappere veldheer Maniaces, wist met hulp van toevallig in Zuid-Italië vertoevende Normandische ridders een groot gedeelte van Sicilië te heroveren (1036—1040). Maar toen hij, wegens oneenigheid met het hof teruggeroepen was, gingen de pas gemaakte veroveringen aanstonds weer verloren en de Normandiërs, met de Grieken in onmin geraakt, werden daar hun gevaarlijkste vijanden en verdreven hen gaandeweg uit hun laatste bezittingen in Apulië en Calabrië (ca. 1060). Zoë werd opgevolgd door haar zuster Theodora. Deze benoemde bij haar sterven (1056) een ouden veldheer Michaël VI tot haar opvolger, maar deze werd zeer spoedig onttroond door Isaac Comnenus (1057—1059), die wederom de stamvader werd eener nieuwe dynastie. Normandische ridders in Zuid-Italië. Het Byzantijnsche Eijk tot aan de Kruistochten. 67 9. Op kerkelijk gebied had er inmiddels een gebeurtenis plaats gegrepen, wier noodlottige gevolgen zich gedurende de geheele volgende Byzantijnsche geschiedenis lieten gevoelen en ook thans nog voortduren: het Oostersche Schisma, of de definitieve afscheiding der Grieksche Kerk van den H. Stoel. De even onwetende als heerschzuchtige en trotsche patriarch van Constantinopel, Michael Caerularius (1043— Michael Caeru1059), sinds lang een gezworen vijand van al wat Latijn q^ItscL heette, deed door een- zijner aanhangers een geschrift uit- Schisma, geven, waarin de Latijnsche Kerk van allerlei dwalingen en ketterijen — in waarheid louter zeer onbeduidende verschillen in de kerkelijke plechtigheden, b.v. het gebruik van ongedeesemd brood (azyma) bij de H. Mis enz. — werd beschuldigd (1053). Paus Leo IX zond, na eenige voorafgaande onderhandelingen, drie zéér bekwame Kardinalen als zijn legaten naar Constantinopel, maar deze werden, zeer tegen den zin der regeering, door den kwaadwilligen patriarch en zijn fanatieken aanhang zoo onbeschaamd be- leedigd, dat zij eindelijk (16 Juli 1054) de excommunicatie van den patriarch en zijn aanhangers op het altaar der Aya Sophia neerlegden en daarna de stad verlieten. Van zijn kant vaardigde Caerularius op een synode een banbul tegen de Latijnen uit en wist ook de andere Oostersche patriarchen en de meeste Grieksche bisschoppen voor zijn zaak te winnen. Van deze gebeurtenis (1054) dagteekent men veelal het Grieksche of Oostersche Schisma, hoewel de betrekkingen tusschen Rome en Constantinopel gedurende de volgende jaren nog herhaaldelijk werden aangeknoopt. Gaandeweg werd echter do vijandschap tusschen beide Kerken heviger en heviger, zoodat zij weldra beslist tegenover elkander stonden. De scheldnaam „Azytnist" was te Constantinopel spoedig even beleedigend als weleer te Jeruzalem het woord „Samaritaan". De van Constantinopel afhankelijke Kerken — o. a. de Russische, Bulgaarsche en andere Oostersche Kerken - volgden Byzantium in de scheuring en volharden daarin grootendeels nog heden. Voor den godsdienst was deze scheuring niet minder noodlottig dan voor het Grieksche rijk. 68 Het Oosten tot aan de Kruistochten. 10. Isaac Comnenus (1057—1059), een bekwaam veldheer, deed na een paar voorspoedige veldtochten afstand van de regeering, die hem te zwaar begon te worden. Hij benoemde zijn vriend Constantijn X Ducas (J059—1067) tot zijn Gevaarlijke opvolger. De nieuwe keizer, vroeger in het burgerlijk toeï^des bestuur werkzaam, had geen begrip en neiging voor het leger en was volstrekt niet in staat het rijk te verdedigen tegen de tallooze vijanden, die juist toen van alle zijden opdaagden: „~ .* Uit het Noorden kwamen altijd nieuwe woeste benden van Slavische of Mongoolsche stammen (Uzen, Pelsjenegen), die de Europeesehe gewesten gruwelijk verwoestten. Veel gevaarlijker nog waren de Seldsjoeken, die onder hun geduohten aanvoerder Togroel-Beg feitelijk meester waren geworden in het grootste deel van het Kalifaat van Bagdad en den aanval op de Byzantijnsche gewesten in Azië met nieuwe kracht hervatten. Na den dood van den onkrijgshaftigen Constantijn, schonk zijn weduwe Eudocia, die wel begreep, dat alleen een veldheer het rijk kon behouden, haar hand en tevens de kroon aan den dapperen Bc-manus Diogenes (1067—1071) — natuurlijk zeer tegen den zin van de bloedverwanten des vorigen keizers. Bomanus deed eerst eenige voorspoedige veldtochten, maar werd eenigen tijd later door de Seldsjoeken verslagen en gevangengenomen (1071). Tijdens zijn gevangenschap onttroonde men zijne echtgenoote; en toen hij zelf tegen de belofte van een groot losgeld de vrijheid en tevens een betrekkelijk gunstigen vrede had verkregen, werd hij bij zijn terugkeer door zijn vijanden gevangengenomen en van zijn oogen beroofd. Kort daarop stierf hij aan de gevolgen dier barbaarsohe mishandeling. r>e dynastie der Eindelijk kwam na een tijdperk van schromelijke ver- • Comnenen. • , , ■• , , , . V. Aiexius t warring de schrandere en bekwame veldheer Alexius ^ vijandige Comnenus — afstammeling van Isaac Comnenus — aan °UdeinKruisBenS het bestuur (1 April 1081). De dynastie der Camnenen, vaarders. die met hem weder den troon besteeg, schonk het rijk een aantal in menig opzicht uitmuntende vorsten. De vorige grootheid en macht konden zij niet herstellen; zij vertraagden althans het verval. De groote fout dezer keizers was hun valsche en vijandige houding tegenover de Kruis- De Seldsjoeken. Romanus Diogenes. Het Byzantijnsche Rijk tot aan de Kruistochten. 69 vaarders uit het Westen. De wederzijdsche verbittering hierdoor ontstaan verijdelde niet slechts alle pogingen om de noodlottige kerkelijke scheuring bij te leggen, maar was de oorzaak, dat die ontzaglijke ondernemingen grootendeels haar doel misten en aan het Byzantijnsche Rijk, m plaats van een zeer nuttige hulp tegen den algemeenen vijand, verderf, ja den ondergang brachten1). § 2. DE ISLAM TOT AAN DE OPKOMST DER SELDSJOEKEN. 1 Arabiê, het groote schiereiland der woestijnen, de schakel en overgang tusschen twee werelddeelen, stond gedurende de Arabië in de geheele Oudheid, om zoo te zeggen buiten de geschiedenis van het menschdom. Hoewel in de onmiddellijke nabijheid gelegen van de oudste en vroegst ontwikkelde staten - Egypte, Syrië, -Bdbylonië - bleef het vreemd zoowel aan hun beschaving als aan hun lotgevallen. Geen veroveraar, noch Oyrus, noch Alexander, noch zelfs de Romeinen, deden een ernstige poging om daarin door te dringen; en evenmin was er in Arabië zelf een heerscher opgestaan, die de omliggende vruchtbare en rijke gewesten aan de krijgshaftige en roofzuchtige zonen der woestijn ten prooi gaf. • In 't Noorden vormden de woestijnen, aan alle andere zijden de zee met zeer ongenaakbare kusten een bijna onoverkomelijke afsluiting, die nagenoeg elke aanraking op groote schaal onmogelijk maakte. Alleen de karavanen der kooplieden, die op hun onvermoeibare kameelen de schatten van het Zuiden door de woestijn naar meer bevolkte streken overbrachten, of, van tijd tot tijd, een rooftocht der gevreesden Bedoewinen, herinnerden er aan, dat er nog ver in het Zuiden een uitgestrekt land lag, waarvan de weelderige verbeelding der oude geografen allerlei wonderen wist te verhalen. De Ouden verdeelden ArabiS in drie deelen: Arabia Petraea Verdee„n„ | (het schiereiland van den Sinaï), Arabia Deserta (thans Nedsjed), bevolking. Arabia Felix (thans Yemen). De bevolking-van Arabië behoorde tot de Semieten en bestond uit afstammelingen van Yektan en van Abrahams zoon Umaél. Groote rijken bestonden er niet. De onafhankelijke stammen, die door de woestijn rondzwierven, stonden meestal vijandig tegenover elkander en voerden onophoudelijk oorlog. In het Zuiden was het rijk der Himjaneten 1) Zie verder blz. 176. 70 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Godsdienst. De Kaaba. Joden en Christenen i Arabië. Mohammed. (Homerieten), dat een tijd lang (5de eeuw) door Abessynische vorsten werd bestuurd. De stammen in het Noorden aan de Romeinsche en Parthische grens waren beurtelings bondgenooten of vijanden dier machtige rijken, maar teisterden beide door hun strooptochten. De godsdienst der Arabieren was spoedig van het oorspronkelijk Monotheïsme tot sterrendienst en verder tot plompe afgoderij vervallen. Te Mekka was de Kaaba het meest gevierde heiligdom van geheel Arabië. Daar stonden rondom den grooten zwarten steen, weleer - zooals men zeide — uit den Hemel in Abrahams schoot gevallen, de beelden van 360 afgoden, aan naburige volken ontleend. Toch vereerde men Allah als de opperste Godheid ; men geloofde ook veelal aan de onsterfelijkheid der ziel, aan Engelen en Duivelen en onderhield soms een strengen vastentijd. Ook Joden — vooral sinds de verwoesting van Jeruzalem door Titus — en Christenen waren vrij talrijk in Arabië; een koning der Himjarieten omhelsde het Chistendom, en men telde daar verscheiden bisdommen. Nestorianen en Monophysieten waren eveneens in Arabië verspreid. 2. Mohammed werd te Mekka geboren in het jaar 571. Zijn vader Abdallah behoorde tot den stam der Koreisjieten, die aldaar zeer invloedrijk waren. Abdallah stierf toen zijn zoon nauwelijks 2 maanden oud was; ook zijn moede» ontviel hem vroeg, zoodat de jeudige wees opgroeide in het huis van zijn oom Aboe Taleb, die het toezicht had over de Kaaba. Mohammed leerde aldus de godsdienstige gebruiken zijner landgenooten nauwkeurig kennen. Op zijn twaalfde jaar ondernam hij met zijn oom een reis naar Syrië en maakte daar kennis, met het Christendom. Later trad hij in dienst van een rijke weduwe Kadidsja, die hem ten laatste hare hand schonk. Zoo werd Mohammed een welgesteld koopman en was algemeen om zijn eerlijkheid en rechtschapenheid geacht. Langzamerhand begon hij zijn zaken te verwaarloozen en zich aan godsdienstige bespiegelingen over te geven. Hij meende visioenen te hebben en achtte zich door God geroepen om dén afgodendienst, dien hij in de Kaaba zag verrichten, uit te roeien en de vereering van den éénen waren God te herstellen. De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 71 Op zijn 40»te jaar begon hij zijn vermeende openbaringen zijn prediking, aan anderen mede te deelen. Eerst was het aantal zijner volgelingen gering; tot zijn eerste aanhangers behoorden o. a. Aboe Bekr (dé latere kalief), Othman, AU (Mohammeds neef). Ten laatste waagde hij zijn leer openlijk te verkondigen: Er is maar één God en Mohammed is zijn Prof eet. Natuurlijk vond hij veel tegenstand, voornamelijk onder zijn stamgenooten; meermalen werd zijn leven bedreigd, T^~fenier zoodat hij zich ten laatste genoopt zag de wijk te nemen naar Yatreb, een stad, die met de Koreisjieten van Mekka in vijandschap was en reeds vele aanhangers van den Profeet binnen hare muren telde. Met Aboe Bekr en AU vluchtte hij den 16en Juli 622 De Hedsjra (dat is de officieele datum, de ware is onzeker) naar Yatreb, dat sindsdien Medina el Nahi, de stad des profeets, of korter Medina heet. Van deze vlucht, de „Hedsjra", dagteekenen de Mohammedanen het begin hunner jaartelling; thans is in Turkije de christelijke tijdrekening ingevoerd. Te Medina werd de profeet met groote geestdrift ontvangen, en weldra zag hij zich in staa't den heiligen oorlog ter verbreiding zijner leer te beginnen. Mohammed toonde daarbij groote bekwaamheid en sluwheid; zijn vroegere oprechtheid en eerlijke zelfbegoocheling verdwenen geheel en al. Het krijgsgeluk begunstigde meestal zijn ondernemingen en de geestdrift zijner krijgers, wien hij als loon voor den heldendood de onmiddellijke intrede in het omogen van Paradijs beloofde, groeide voortdurend aan. Mekka ver- In 629 viel eindelijk Mekka in den macht van den Profeet. overd. De afgodsbeelden om de Kaaba werden verbrijzeld; toch bleef en blijft Mekka nog steeds de bij uitstek heilige stad der Mohammedanen. Nagenoeg geheel Arabië erkende ten laatste de heerschappij van Mohammed, die er reeds aan dacht de aangrenzende rijken te onderwerpen en een krijgstocht naar Syrië beraamde, toen hij te Medina overleed Mo°h°animed. (8 Juni 632). 72 Het Oosten tot aan de Kruistochten. De Koran. De Islam. Hoofdverplichtingen der Moslim. 3. Mohammeds leer en godsdienst zijn vervat in den Koran, het heilige boek der Mohammedanen, een verzameling van de uitspraken en openbaringen van den profeet, door zijn aanhangers achtereenvolgens opgeteekend en na zijn dood op last van Aboe Bekr door Zeid ibn Tabid, Mohammeds geheimschrijver, verzameld. De Koran is verdeeld in 114 meren (hoofdstukken) van zeer verschillenden omvang; orde en samenhang ontbreekt ten eenen male; tegenspraak tusschen verschillende teksten is niet zeldzaam, Stukken van hooge letterkundige schoonheid wisselen af met ondragelijk duistere en langdradige plaatsen. Het hoofdbeginsel van Mohammeds godsdienst (Islam = toewijding aan God) is het Monotheïsme, waarvan Mohammed de laatste en grootste Profeet is: „Allah is Allah en Mohammed is zijn profeet." Abraham, Mozes, Christus waren Mohammeds voorloopers. Verder is de leer van den Islam zeer eenvoudig. In alles is de mensch aan God onderworpen, die alle daden en lotgevallen zóó beschikt, dat 's menschen vrije wil vervalt: vandaar het sombere fatalisme, dat zoowel tot ongeloofelijke vermetelheid en doodsverachting, als tot loome vadsigheid heeft geleid. Een Laatste Oordeel zal eenmaal de uitverkorenen ter zaligheid, de ongeloovigen ter eeuwige verdoemenis verwijzen. De vreugden van het paradijs zijn van zinnelyken aard. De vrouw staat veel lager dan de man - feitelijk meestal zijn slavin. Veelwijverij en echtscheiding zijn den man geoorloofd. - De hoofdverplichtingen der „Moslim" zijn: 1». Het geloof in Allah en zijn Profeet; 20. het gebed (vijfmaal daags met het gelaat naar Mekka gekeerd); 30. het vasten gedurende de maand Ramadan; 40. het geven van aalmoezen; 5». de pelgrimstocht naar Mekka. Daarbij komt nog de heilige oorlog, ter verdediging en uitbreiding van Allah's rijk tegen de ongeloovigen, uitdrukkelijk door den Koran voorgeschreven. Willen dezen den Islam aannemen, dan worden zij met de oudere geloovigen gelijkgesteld; ' anders moeten zij een hoofdgeld betalen en zich tal van vernederende voorwaarden getroosten, of zij vallen onder het zwaard der Moslim. 4. Na den dood van den Profeet verkozen zijn vooreer^ Ka'iei. naamste ^hangers Aboe Bekr — een zijner oudste volge' lingen en vader zijner echtgenoote Aïsja — tot hun opperhoofd. Deze nam den titel aan van Kalief d. w. z. plaatsbekleeder van den Profeet, welke ook op zijn opvolgers overging. De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 73 Een oogenblik werd de toestand voor den eersten kalief zeer hachelijk, daar sommige van Mohammeds nabestaanden zijn keuze betwistten en de pas onderworpen Arabische stammen in opstand kwamen. Maar Aboe Bekr handhaafde zijn gezag met de grootste geestkracht, en de vreeslijke Chalid, „het Zwaard Gods", sloeg alle opstandelingen neer. ^De^eüig^ Aanstonds na het herstel der orde moest Chalid tegen BvzantHnei e de Perzen optrekken; de oorlog met de Byzantijnen was Perzen, reeds begonnen. ^*ff? De beide groote rijken, waarmede de Muzelmannen thans in aanraking kwamen, waren door de langdurige oorlogen der laatste jaren (602-629) verzwakt en uitgeput; de bevolking was uiterst ontevreden over den zwaren druk der belastingen; de Monophysieten zoowel in Syrië als in Egypte verafschuwden de Orthodoxe Kerk, die te Constantinopel heerschte. Geen wonder, dat de verwijfde en ontzenuwde bevolking geen weerstand bood aan de geharde zonen der woestijn, die zoowel door de begeerte naar rijken krijgsbuit als de belofte van de eeuwige zaligheid werden aangevuurd en in hun fatalisme al wat komen moest, als iets onvermijdelijks tegemoet gingen. Chalid versloeg eerst de Perzen in een paar bloedige gevechten en maakte zich van al het land tot aan den Ver°™re"*flv Euphraat meester; daarna moest hij zijn wapenbroeders Palestina, in Syrië te hulp snellen. Bij de Jarmoek (23 Aug. 634) leden de Grieken een beslissende nederlaag. Jeruzalem bezweek in 638 en weldra was geheel Palestina met Syrië en het grootste deel van Mesopotamië in 's vijands handen, wiens gebied zich reeds tot aan den Taurus uitstrekte. Intusschen was Aboe Bekr, die slechts twee jaren (632—634), maar met grooten roem het Kalifaat had bekleed, overleden. In zijn plaats verkoos men Omar Omar. /@34 644), een van Mohammeds uitstekendste volgelingen, een man van groote geestkracht en wijsheid, die de veroveringen van zijn voorganger vervolgde en het rijk tot aan den Indus en het oude gebied van Carthago uitbreidde. 74 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Het NieuwPerzisch rijk vernietigd. Verovering van Egypte. Amroe. Othman vermoord. De oorlog tegen Perzië werd nu met groote kracht doorgezet. Alle pogingen om den woesten veroveraar te stuiten waren vruchteloos; de dappere Jedzdegerd III (632—651) kon den ondergang van zijn rijk niet voorkomen maar slechts opluisteren door zijn heldendaden. Bij Cadexia (635) en Nehavend (642) werd de kracht der Perzen gebroken en Jedzdegerd, die naar het uiterste Noorden van zijn rijk was gevlucht en daar nog wanhopigen tegenstand bood, werd na zijn laatste nederlaag op de vlucht bij Menv laaghartig vermoord (651). Zoo eindigde het weleer zoo machtige rijk der Sassaniden. Daar de Mohammedanen zich voorloopig vrij verdraagzaam toonden en den „vuurdienst" tegen een matige belasting gedoogden, schikte de bevolking zich gemakkelijk in haar lot. Spoedig gingen velen tot den Islam over. Terzelfdertijd werd ook Egypte door den sluwen veldheer Amroe veroverd, die, gebruik makende van den afkeer der monophysietische Kopten tegen de orthodoxe Grieken, nagenoeg zonaer tegenstand het land binnendrong, de Grieksche bezettingen noodzaakte naar Alexandriê te wijken en eindelijk ook deze stad, hoe dapper ook verdedigd, na een langdurig beleg bemachtigde (Dec. 641). Nog verder naar het Westen drong de veroveraar door. De Afrikaansche Berberstammen, in aard vrijwel met de Arabieren overeenkomend, erkenden, na "een enkele nederlaag, het gezag van den kalief. Barea, het land van Cyrene Tripolis gingen eveneens voor de Grieken verloren. Het Kalifaat strekte zich thans uit. van de grenzen van Qarthago tot bijna aan den Indus en van den Indischen Oceaan en de katarakten van den Nijl tot aan Kaukasus en Oxus. Binnen 12 jaren was een gebied veroverd, grooter dan het Romeinsche Rijk tijdens zijn hoogsten bloei. Reusachtige inkomsten stroomden jaarlijks naar Arabië en vulden de schatkist van den kalief, die te midden van al die grootheid even eenvoudig leefde als weleer; in 644 viel hij door sluipmoord. 8. Othman (644—655), Omars opvolger, vond veel tegenstanders en was voor zijn moeilijke taak geenszins berekend. Zijn bestuur wekte zooveel verbittering, dat de ontevredenen naar Medina, trokken om den kalief te sommeeren zijn waardigheid neer te leggen. Op zijn weigering werd hij vermoord (655). Nu werd eindelijk Ali, Mohammeds neef en schoonzoon (hij was met Fatima, de dochter van den Profeet gehuwd), De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 75 tot kalief uitgeroepen (655—661). Hij verdiende die eer door zijn edelmoedigheid en weergalooze dapperheid; maar, wijl men hem van medeplichtigheid aan Othmans dood beschuldigde, werd hij door velen niet erkend. Moawia, stadhouder van Syrië en Othmans bloedverwant, trad als diens wreker op en vond een machtigen helper in den Opstand van r u' 4. Moawia; AH beroemden Amroe, den veroveraar van Ügypte. vermoord. Een bloedige burgeroorlog volgde, waarin Ali groote heldendaden verrichtte, maar eindelijk door een fanatiek tegenstander werd vermoord. Moawia liet zich thans tot kalief uitroepen en wist zich niettegenstaande de woede van Ali'sr aanhangers in zijn waardigheid te handhaven. 5. Moawia I, kalief 661—679. De strijd om het Kalifaat was met Ali's dood voorloopig beslecht, daar Ali's zoon Hassan zijn rechten aan Moawia afstond; maar de verdeeldheid onder de Mohammedanen was daarmede nog niet ten einde. Integendeel van dien tijd dagteekenen de twee groote partijen, die nog hammedanen: thans onder de belijders van den Islam bestaan: de Alieten (of Sjiieten) en de Soennieten. De eersten beweerden, dat Ali de eenige wettige kalief was geweest en beschouwden hem als een tweeden Profeet — onder Mohammed. Daarbij verwierpen zij alle mondelinge traditie en hielden zich uitsluitend aan den tekst van den Koran. De Soennieten waren de aanhangers van Moawia, erkenden Ali noch als Profeet, noch als wettig kalief en verklaarden den Koran met hulp der Soenna d.w.z. der mondelinge overlevering. Hun tegenstanders, de Alieten — die zelf weder in onderscheiden sekten verdeeld waren —, noemden zij Sjiieten of ketters. Daar in Arabië, evenals in Perzië, de Alieten zeer talrijk . waren, vestigde Moawia zijn verblijf te Damascus in Syrië ^n en stichtte aldus het Kalifaat van Damascus, dat hij in Damascus; de zijn familie, de Ommayaden (aldus genoemd naar Moawia's Ommayaden. grootvader) erfelijk maakte. 76 Het Oosten tot aan de Kruistochten. Nieuwe veroveringen.Beleg van Constantinopel;Het Grieksche vuur. Carthago veroverd. Tarik steekt over naar Spanje. Slag b|j Xeres de la Frontera. Verovering van Spanje. Het Kalifaat werd hierdoor veranderd in een theokratische en militaire erfelijke monarchie, waar de kalief, steunende op zijn leger, zoowel de geestelijke als de wereldlijke macht, bijna zonder eenige beperking, bezat. Moawia bestuurde zijn ontzaglijk rijk met veel beleid en toonde zich vrij zachtzinnig tegen zijne tegenstanders. Zoowel in het Westen (in Afrika) als in het Oosten (Bochara en het land aan den Indus) drongen de Arabieren altijd verder vooruit; zelfs Constantinopel werd zes jaren achtereen aangevallen en dankte zijn behoud slechts aan het Grieksche vuur. In 677 werd eindelijk een dertigjarig bestand met de Byzantijnen gesloten. Na Moawia's dood ontstonden er zoowel in Arabië als in Perzië allergevaarlijkste opstanden der Alieten, die slechts met de grootste moeite werden onderdrukt. Zoo hachelijk was de toestand, dat men zelfs den Grieken een jaarlijksche schatting moest betalen om hun onzijdigheid te verkrijgen. De krachtige Abd-él-Malek (685- 705) herstelde eindelijk de rust en opende voor de Ommayaden een tijd van grootheid en krijgsroem. In 695 werd dé oorlog tegen de Grieken hervat. Carthago, herhaaldelijk gewonnen en verloren, viel thans voorgoed in de macht der Arabieren. Hun veldheer Musa onderwierp het geheele Noorden v.an Afrika tot aan de kust van den Oceaan. Alleen het sterke Ceuta, door den West-Gotischen gr&&i>JuUaan heldhaftig verdedigd, trotseerde alle aanvallen. Maar toen Wititza, koning der West-Goten, door den opstandeling Boderik was onttroond, vroeg Juliaan hulp bij den Arabischen stadhouder. Die hulp werd gaarne geschonken. In 711 stak Musa's onderbevelhebber Tarik — wiens naam door Gibraltar, Dsjebel-al-tarik, wordt vereeuwigd — naar Spanje over en verpletterde bij Xeres de la Frontera (19—26 Juli 711) dé krijgsmacht der West-Goten. Weldra verscheen Musa met een nieuw leger en, hoewel hevig vertoornd op zijn onderbevelhebber, die hem tijdens zijne afwezigheid den roem der verovering van Spanje had ontroofd, kon hij hem toch zijn hulp niet weigeren. Beiden voltooiden te zamen de verovering van het geheele land; alleen in de Cantdbrische Bergen handhaafde zich een kleine schaar dappere West-Goten. Zelfs , over de De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 77 Pyreneeën drongen de Arabien door en verwoestten een deel van Septimanië J). , Niet minder voorspoedig waren onder de regeering van Welid I (705—715) de veldtochten in het uiterste Oosten. Veroveringen De groote veldheer Koetaïba drong ver over den Oxus en veroverde Turkestan tot aan de grenzen van China; andere legers bemachtigden een groot gedeelte van Voor-Indië. Tegen de Grieken werd met wisselende krijgskans gestreden. Wederom doorstond Constantinopel een langdurig Tweede beleg beleg (717—719); de dappere Leo III noopte eindelijk de van Constantiaanvallers hun pogingen te staken a). Sinds lang was overigens het godsdienstig fanatisme uitgedoofd, althans aanmerkelijk verminderd. De Ommayaden waren meestal tamelijk onverschillig op godsdienstig gebied, hoewel zij voor het uiterlijke alle voorschriften stipt onderhielden; de legers trokken niet meer uit tot den „heiligen oorlog", maar zochten krijgsroem en buit. Weinige jaren na Welids dood begon het verval van verval van het het Kalifaat. In alle deelen des rijks ontstonden gevaar- Ka"faat lijke opstanden. Ook de buitenlandsche oorlogen brachten geen overwinningen meer, maar zware nederlagen. Abd-elRahman, stadhouder van Spanje, deed in 732 zijn grooten inval in Gallië; reeds was het Zuiden des lands in zijn handen gevallen; maar bij Poitiers leed hij een beslissende siag bij Poitiers. nederlaag tegen den beroemden Karei Martel, die aldus de veroveringen van den Islam voor goed stuitte8). Van de algemeene verzwakking der regeering maakten de Alieten, langen tijd wreedaardig verdrukt, maar toch nog altijd, vooral in Perzië, zeer talrijk, gebruik om hun vermeende rechten op het Kalifaat weer te doen gelden. Hun leiders waren thans de Abbassiden (afstammelingen van Mohammeds oom Abbas), die beweerden, dat Ali's Opstand^der aanspraak op hen was overgegaan en bij het grootste deel Va, der der Sjiieten bijval vonden. Na langdurigen strijd leed Ommayaden. 1) Vgl. hierboven blz. 24. 2) Vlg. hiervoor blz. 59. 8) Vgl. hiervoor blz. 38. 78 Het Oosten tot aan de Kruistochten. eindelijk Mervan II (744—750), de laatste Ommayade, bij de rivier de Zdb (een zijrivier van den Tigris) een beslissende nederlaag (Jan. 750) en werd op de vlucht in De Abbassiden. Egypte gedood. Aboel Abbas el Saffa (de bloeddorstige), het hoofd der Abassiden, werd thans als kalief uitgeroepen en deed alle Ommayaden (meer dan 90) wreedaardig vermoorden. Eén prins slechts van het gevallen vorstenhuis ontkwam de algemeene slachting, 't Was Abd el Rahman, die na een vlucht vol avonturen en gevaren in het uiterste Westen van Afrika een toevluchtsoord vond. Eenigen tijd later werd hij door de aanhangers van zijn geslacht uitgenoodigd om naar Spanje over te steken. Daar Het Kalifaat van stichtte (755) hij het onafhankelijke Kalifaat van Curdova, dat bijna driehonderd jaren (755—1031) den strijd tegen de Christenen zou voortzetten en nog een tijdperk van grooten bloei zou beleven. 6. Aboel Abbas (750—-754), de eerste kalief uit het geslacht der Abbassiden, had natuurlijk nog met veel opstanden te kampen, die met meedoogenlooze wreedheid werden bedwongen. Ook een gedeelte der Alieten weigerde hem te erkennen en bestreed de geldigheid van den afstand van Ali's rechten aan de Abbassiden. Al Mansor (754—775) verplaatste zijn residentie naar Het Kalifaat van de door hem gestichte stad Bagdad (762), dat weldra de Bagdad. prachtigste en rijkste stad van het Oosten werd en den naam aan het /ijk der Abbassiden schonk. Zijn grootsten bloei bereikte het Kalifaat Tan Bagdad onder Haroen al den beroemden tijdgenoot van Karei den Groote, Haroen al Rasjid Rasjid. ^gg—809), die den Grieken wederom een stuk van Klein-Azië ontnam en hun een jaarlijksche schatting oplegde. In het binnenland handhaafde hij orde en veiligheid met groote kracht, waarom men hem den eerenaam ven al Rasjid (den rechtvaardige) schonk, hoewel hij, volgens onze begrippen, eerder een afschuwelijk despoot diende te heeten, die voor de grootste barbaarschheid en gruwelen niet terugschrikte, zoo die voor zijn inzichten nuttig schenen. Met Karei den Groote stond hij De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 79 in vriendschapsbetrekking; de Christenen behandelde hij vrij welwillend; kunsten en wetenschappen werden krachtig door hem aangemoedigd. Het Kalifaat van Bagdad bleef langen tijd zeer bloeiend en ; bracht groote dichters en geleerden (astronomen, wiskundigen, geneesheeren, geografen enz.) voort. Toch was de kracht van expansie uit de Mohammedaansche wereld verdwenen; nieuwe veroveringen werden niet meer gedaan en zelfs het behoud vin het veroverde bleek hoe langer hoe moeilijker. Spanje had Verbrokke]in zich het eerst afgescheiden (755) en alle pogingen om het te va"Jtkalifaat. herwinnen bleken vruchteloos. Weldra ging ook de Noordkust van Afrika verloren; daar ontstonden verschillende kleinere staten, die vooral door zeeroof een ware plaag voor de Christenen werden. Reeds Haroen al Rasjid behield van al zijn Afrikaansche bezittingen niets dan Egypte; ook dit ging in de tweede helft der 9de eeuw voor de kaliefs van Bagdad verloren. Honderd jaar later (964) maakten de Fatimiden (afstammelingen van Fatima, Mohammeds dochter en echtgenoote van Ali), die zich i,< i • n a net J\aiiiaïiiuer alleen voor de wettige erfgenamen van Ah hielden, en reeds een Fatilniden groot gedeelte van Noord-Afrika hadden bemachtigd, zich ook van Egypte meester en stichtten daar een derde Kalifaat (naast Bagdad en Cordova) met Cairo tot hoofdstad. De Fatimiden veroverden eenigen tijd later Palestina en een gedeelte van Syrië en waren lang de meest gevreesde vijanden der Kruisvaarders. Saladijn maakte een einde aan hun rijk (1171). Ook in het Oosten begon de verbrokkeling. In het tegenwoordige Afghanistan ontstond in de tweede helft der tiende eeuw het rijk van Gazna, dat zich ook over een groot gedeelte Hel^[ Tan van noordelijk Voor-Indië uitbreidde en waar de beroemde dichter aznaFirdusi (f 1020) bloeide. Intusschen hadden de kaliefen ook in de hun — in naam — onderworpen streken alle gezag verloren. Feitelijk berustte dit sinds het midden der 9de eeuw bij de aanvoerders hunner meest uit Turken (bewoners van Turkestan) bestaande lijfwacht. Die aanvoerders namen weldra onder den titel van Emir al Omra het geheele bestuur in handen en in 936 deed Kalief Ahmed Bhadi plechtig afstand van alle wereldlijke macht. De waardigheid van Emir al Omra bleef erfelijk (945—1055) in het geslacht der Boeiden, die vergeefsche pogingen deden om de eenheid van het Kalifaat De Emir Omra. 80 Het Oosten tot aan de Kruistochten. te herstellen en zelfs de vorming van talrijke kleine onafhankelijke vorstendommen niet konden beletten. Arabië had sinds lang zijn voorname plaats onder de Islamitische landen verloren en was — uitgezonderd Mekka en Medina — nagenoeg tot den toestand van vóór Mohammed teruggekeerd ; alleen de Islam bleef er heerschen. In 1055 riep Kalief Abdalla V, de heerschappij der Komst der Boeiden moe, een nieuw Turksch opperhoofd Togroel-Beg, Seldsjoeken. yorst ,jer Seldsjoeken, die zich van een deel van het rijk van Gazna had meester gemaakt, ter hulp. Togroel-Beg verscheen met zijn krijgsmacht te Bagdad en werd door den Kalief tot Emir al Omra verheven. Natuurlijk had deze daardoor slechts van meester verwisseld. Voor de Islamitische wereld was deze verheffing van groote beteekenis. De krachtige Seldsjoeken verjeugdigden De strijd tegen als het ware het uitgeputte rijk, hervatten den oorlog de Grieken tegen de Grieken met nieuwe kracht en beroofden hen weldra van alle gewesten, die zij gedurende den tijd van verval van het Kalifaat hadden veroverd. Togroel-Beg (1055—1068) vestigde eerst zijn. macht in het grootste deel van het Kalifaat; zijn zoon Alp Arslan (1063—1073) veroverde Armenië en versloeg aen ongeiuKKigen Keizer uomanus Diogenes bij Manlzikerl; en toen de Byzantijnsche regeering den met dezen keizer gesloten vrede niet wilde bekrachtigen, veroverden de Seldsjoeken nagenoeg geheel Klein-Azië (met uitzondering van eenige kuststeden) en stichtten daar een afzonderlijk sultanaat, Icónium of Boem, dat weldra de eerste slagen der Kruisvaarders zou moeten verduren1). Malek Sjah (1073—1092) was de grootste sultan der Seldsjoeken. Hun heerschappij reikte toen van de grenzen van China tot aan de Middellandsche Zee. Ook Syrië en Palestina waren in hun macht; en de verdrukking en afpersing, die zij de Christenen bij hun bezoek der H. Plaatsen deden ondergaan, waren de aanleidende oorzaak van den eersten Kruistocht. Overigens herstelden ook de Seldsjoeken geen éénheidsstaat. Hun rijk was verdeeld in een groot aantal min of meer onaf- Verovering van Klein-Azië. Syrië en Palestina in de macht der Seldsjoeken. Verdrukking der Christenen. 1) Zie verder blz. 176. De Islam tot aan de opkomst der Seldsjoeken. 81 hankelijke rijken of Sultanaten, die soms de Christenen, soms ook elkander bestreden. In de ontoegankelijke bergen van Syrië en Klein-Azië ontstond omtrent dien tijd de afschuwelijke sekte der Assassijnen, fanatieke Alieten, die in de hoop op de genietingen van het De Assassijnen. Paradijs, hun opperhoofd, den „Oude van den Berg", met blinde gehoorzaamheid onderworpen waren en zijn gevaarlijkste en misdadigste bevelen met ongeloofelijke stoutheid volbrachten. Bijna tweehonderd jaren (1090-1270) bleven zij de schrik van geheel het Oosten, en menig Christen of Mohammedaansch vorst werd door hen vermoord. De Mongolen onder Hoelagoe en de Mamelukken van den Egyptischen sultan Bibars maakten tegen het eindo der 18de eeuw een einde aan hun misdrijven. Nog een Christelijke staat ontstond tegen het einde der 11de eeuw. In de bergstreken van zuidelijk Klein-Azië (het oude Cilicië) vestigden zich Christelijke Armeniërs, na de verovering van hun vaderland door de Seldsjoeken verdreven. Zekere Boepen (Kuben), een afstammeling der oude Armenische vorsten, stichtte daar een Armenisch koningsgeslacht, dat, gesteund door de Het koninkrfj* Kruisvaarders, zich bijna 800 jaren wist staande te houden en ™ een trouwe bondgenoot der Westersche Christenen bleef. De laatste Armenische koning, Leo VI, door de Egyptenaren van zijn land beroofd, overleed te Parijs in 1893. TWEEDE TIJDVAK. VAN HET VERDRAG VAN VERDUN TOT HET BEGIN DER KRUISTOCHTEN. De eeuw van verwoesting en barbaarschheid, die den ondergang ziét van het weleer zoo roemvolle geslacht der Carolingers, wordt gevolgd door een tijdperk van langzaam herleven van godsdienst, welvaart en beschaving. Het eerst herwint Duitschland onder zijn dappere en beleidvolle Saksische en Frankische vorsten macht en aanzien; ja de Duitsche koning verwerft de Roomsche keizerskroon en daarmede de eerste plaats onder de Christen koningen van het Westen en een machtigen, al te machtigen, invloed op de verkiezing der Pausen en het bestuur der Kerk. Vijftig jaren van hachelijken strijd kost het de vrijheid der Kerk te heroveren en een voor beide partyen bevredigende oplossing te verkrijgen. Ook in Frankrijk maken de Carolingers plaats voor een nieuwe dynastie, die aanvankelijk met groote moeilijkheden heeft te kampen. De godsdienstige herleving begint aldaar vroeger,dan elders en doet weldra haar invloed in geheel de Christelijke wereld gevoelen. Engeland, sinds het begin der negende eeuw tot één rijk vereenigd, ondervindt niet minder dan de Frankische koninkrijken de verwoestende invallen der Denen, die ten laatste zelfs het geheele land veroveren om korren tijd later voor de Fransche Noormannen of Normandiërs plaats te maken. EERSTE HOOFDSTUK. DE IJZEREN EEUW. Teisterden weder de Franken de Romeinsche wingewesten door hun verwoestende invallen, thans worden de Frankische rijken het doel van de onophoudelijke strooptochten van Noormannen Magyaren en Saracenen, die door haat tegen het Christendom en zucht naar buit gedreven, overal de gruwelijkste verwoestingen aanrichten. In plaats van hun krachten tegen die barbaren te vereenigen, werken de Carolingische vorsten uit wantrouwen en jaloerschheid elkander tegen, ja begunstigen soms de invallen dier woestelingen; slechts zelden biedt een of ander moedig krijgsman met goed gevolg weerstand aan den roofzieken vijand. Een oogenblik sohijnt de algemeene nood het rijk van Karei den Groote te doen herleven; de jammerlijke vadsigheid en lafheid van Karei den Dikke verijdelt die hoop. Frankrijk en Duitschland worden voor goed van elkander gescheiden en weldra verdwijnt in beide landen het geslacht van den grooten keizer. Gelukkiger dan Frankrijk en Duitschland geniet Engeland, hoewel ook vaak door de Denen gekweld, onder de regeering van Alfred den Groote en zijn uitstekende opvolgers een eeuw van grooten voorspoed en wanneer ten laatste de vijand zich van het koninkrijk meester maakt, aanvaardt hij zelf den godsdienst van het overwonnen volk en Canut de Groote herstelt door een rechtvaardige en voorspoedige regeering het onrecht door zijn voorvaderen tegen Engeland bedreven. § 1. DE CAROLINGISCHE RIJKEN TOT AAN DE EINDVERDEELING. 1. Het Verdrag van Verdun had, zooals wij boven zagen '), de Het Midd „. keizerskroon toegewezen aan Lodewijks oudsten zoon Lotharius rijk. (840—855), die behalve Italië een lange, betrekkelijk smalle 1) Vgl. hiervoor blz. 54. 84 De IJzeren Eeuw. ■ strook lands bezat, welke zich van de Middeïlandsche Zee tot aan de Noordzee uitstrekte. Was zijn rijk dus reeds door zijn ligging aan de aanvallen van Noormannen en Saracenen blootgesteld, nog meer werd het verzwakt door 't groote verschil der nationaliteiten, die het omsloot, en waarvan geen enkele een beslist overwicht bezat. Geen wonder, dat het rijk van Lotharius weldra uiteenviel en de prooi — later de twistappel — werd der twee andere Carolingische koninkrijken ten Westen en Oosten, die door hun krachtiger nationaliteiten beter tegen de onrust der tijden bestand waren. invallen der Lotharius I gaf het bewind over Italië aan zijn oudsten Noormannen. zoon x^dctci/A; en bestuurde zelf de rest van zijn gebied, waartoe ook Friesland (d. w. z. het tegenwoordige Nederland) behoorde. Dit gewest werd reeds toen wreedaardig geteisterd door de Noormannen, die, gebruikmakende van de zwakheid .en onderlinge twisten der Carolingers, de groote rivieren opzeilden en tot diep in Duitschland (Aken, Keulen, Trier, Mentz) alles te vuur en te zwaard verwoestten. Reeds in 841 had Lotharius Walcheren aan Heriold, een der Deensche vorsten, afgestaan onder voorwaarde het gebied van Karei den Kale te plunderen. Dat zulk een voorwaarde gaarne en trouw werd vervuld, laat zich denken; maar Lotharius' gebied werd evenmin gespaard. Dorestad (Wrjk bfl Duurstede), toenmaals de voornaamste Friesche haven, en Utrecht werden geplunderd, en onder Lotharius* oog bedreven die woeste roovers de ijselijkste gruwelen. Nog erger werd het in 850, toen de keizer een der gevaarlijkste roovers, Borik, tot graaf (hertog) in Friesland aanstelde, met den last het gebied tegen zijne landgenooten te beschermen. Dat zulk een bescherming weinig baatte, spreekt vanzelf. De toestand was dan ook allertreurigst. Dood van In 855 deed Lotharius afstand van de regeering en Lo u8,ve/- begaf zich naar het klooster te Prüm, om daar zijn laatste deeling van het ° ' J Middenrijk. dagen in boetvaardigheid door te brengen. Hij stierf in 856. Den keizerstitel met Italië liet hij na aan zijn oudsten zoon Lodewijk II (855—875); de rest werd tusschen de twee jongere verdeeld: Lotharius II (855—869) verkreeg het noordelijke stuk — van de Vogesen tot aan de Noordzee — De Carolingische rijken tot aan de eindverdeeling. 85 dat naar hem Lotharii regnum, later Lotharingia, werd Lotharingen, genoemd; Karei (855—863), de jongste, behield de zuidelijke helft: van de Vogesen tot aan de Middellandsche Zee. Na Kareis vroegtijdigen dood (863) verdeelden de beide broeders diens nalatenschap, zoodat de Bhóne de grens tusschen beider gebied vormde. Keizer Lodewijk ZZ (855—-875) werd zijn geheele regeering lang bezig gehouden door voortdurende oorlogen met de invallen der Saracenen uit Afrika en Sicilië, die, niet minder wreed- itaiïë. aardig dan de Noormannen, de kusten der Middellandsche Zee teisterden en zich zelfs van sommige steden van ZuidItalië meester maakten. Bari werd door den keizer na een beleg van drie jaren (871) herwonnen; Tarente bleef in hun macht. Ook het pauselijk gebied werd niet gespaard. Gregorius IV (827—844) versterkte daarom de haven van Ostia; Leo IV (847—855) dreef de Saracenen van Rome terug en ommuurde het aan den rechteroever van den Tiber gelegen deel der stad, hetwelk sindsdien de Citta Leonina genoemd wordt'). Ka eenige jaren van onlusten besteeg de H. Mcolaus I, de Paus Nlcolaus I, Groote, (858—867) den pauselijken troon. Hij herstelde de orde ziia strijd met in de stad en handhaafde onwrikbaar de heiligheid van het °'!ïü_ri'!.ï 11 en . Photius. Christelijk huwelijk tegenover den zedeloozen Lotharius (broeder van keizer Lodewijk LT), die zijn wettige echtgenoote Theutberga wilde verstooten. Niet minder krachtig trad hij op tegen Photius, den onwettigen patriarch van Constantinopel, wiens ontzetting door keizer Basilius I (867) hij niet meer mocht beleven *). Veel deed dezelfde Paus voor de bekeering der Slavische volken en der Bulgaren. Ook Joannes VIII (872—882) was een Paus van groote wijsheid en geestkracht. Toch was hij niet bij machte het wereldlijk . gezag van den H. Stoel te handhaven te midden van de alge- Anarchie in meene regeeringloosheid, die vooral na den dood van keizer 1) Omtrent dezen tijd zou volgens eenige onkatholieke schrijvers de zoogen. Pausin Joanna geregeerd hebben; de volstrekte onwaarheid, ja onmogelijkheid van dat sprookje wordt thans zelfs door alle onkatholieke geleerden van eenigen naam erkend. 2) Vgl. hierboven blz, 61. 86 De IJzeren Eeuw. Lodewijk II, met wien het geslacht Van Lotharius uitstierf, in Italië begon te heerschen en nog verergerd werd door de verwoestende invallen der Saracenen en de onophoudelijke twisten der even heerschzuchtige als machtelooze Italiaansche edellieden. Lotharius II, de tweede zoon van keizer Lotharius I, die de noordelijke gewesten van zijns vaders rijk (het naar hem genoemde Lotharingen) had geërfd, was een zedeloos Dood van dwingeland en overleed reeds 869, zonder wettige nakomeo arus . ]jngen na ^e laten. Rechtens moest nu zijn gebied aan zijn broer, keizer Lodewijk II, vervallen; maar daar deze meer dan genoeg in Italië werd beziggehouden, besloten zijn beide ooms, Lodewijk de Duitseher en Karei de Kale, zich van die rijke erfenis meester te maken. Bij het verdrag van verdrag van Meersen (870), niet ver van Maastricht, werd Lotharingen Meersen. Lotharingen zóó tusschen beiden verdeeld, dat Maas, Ourthe, Moezel en verdeeld. Vogesen de grens tusschen Duitschland en Frankrijk vormden. 2. Weinig minder ongelukkig dan het rijk van Lotharius, waren de beide andere staten, uit de verdeeling van het groote rijksgebied van Karei den Groote ontstaan. Ook deze twee rijken waren bijna voortdurend ten prooi zoowel aan gruwelijke invallen van barbaarsche volkeren als aan binnenlandsche onlusten, veelal veroorzaakt door de oproerige gezindheid der machtige vazallen, die ten koste hunner zwakke souvereinen hun onaf'hankeUjkheid poogden te verzekeren. Het leenstelsel. Reeds ten tijde der eerste Merovingische koningen waren sommige adellijke families in het bezit gekomen van groote koninklijke domeinen, die zij — ter belooning voor bewezen diensten, of als prijs voor gevraagde hulp — van den koning in leen ontvingen. Zij waren aldus, niet slechts als onderdanen, maar ook krachtens hun leeneed, als vazallen tot bijzondere getrouwheid aan hun vorst verplicht. Op hunne beurt gaven zij dikwerf deelen van het uitgestrekte gebied, dat zij bezaten, in leen aan anderen, die nu hun leenmannen — 'skonings achterleenmannen — werden en hun leenheer (senior) den leeneed moesten zweren. De Carolingische rijken tot aan de eindverdeeling. 87 In geval van oorlog moest zulk een koninklijk leenman niet alleen — evenals alle vrije mannen — zijn persoonlijken dienstplicht vervullen, maar ook een contingent van strijders leveren overeenkomstig de hem in leen gegeven goederen. Natuurlijk had men buiten de leengoederen ook dikwerf eigen goederen, die bij de verovering van Gallië en andere gewesten den overwinnaars ten deel waren gevallen; men noemde deze allodiale goederen (allode) in tegenstelling met de feodale (f0idum) of leengoederen; oorspronkelijk bezaten nagenoeg alle vrije Franken eenig allodiaal goed. De talrijke veldtochten der groote Carolingers waren een zeer zware last voor de vrije Franken, die onophoudelijk van hun huis en hoeve werden weggeroepen om dikwerf in verafgelegen streken langdurigen krijgsdienst te doen. Om dien last te ontgaan droegen sommige vrije boeren hun allodiale goederen op aan een machtig edelman en ontvingen ze van hem in leen terug. Daardoor werden zij zijn vazallen en behoefden veel minder krijgsdienst te doen, daar hun leenheeren natuurlijk Vermindering hun contingent liefst zoo klein mogelijk maakten. Zoo kwam van het aantal het, dat de voorname vazallen hun bezit langzamerhand aan- der vriie mannen. merkelijk uitbreidden en het getal der vrije mannen meer en meer verminderde. Was dit reeds in beperkte mate het geval tijdens de regeering van den grooten keizer, onder zijn opvolgers werd dit veel erger, en bij den dood van Lodewijk den Vrome was in menige streek een vrije boer zeldzaam geworden. Voor het verkrijgen van hulptroepen konden de koningen dus nagenoeg uitsluitend rekenen op -de welwillende medewerking hunner vazallen, die hun hulp liefst zoo duur mogelijk lieten betalen en voortdurend nieuwe leengoederen of nieuwe voorrechten verlangden, die het koninklijke gezag aanmerkelijk besnoeiden. Nog machtiger werden de leenmannen, wanneer zij in de streek (gouw), waar hunne goederen gelegen waren, tevens de grafelijke waardigheid bekleedden en dus als koninklijke ambtenaren' optraden; dan werd zulk een graafschap feitelijk een kleine staat, die alleen door den band van leenroerigheid aan de kroon verbondén was. Machtige graven wérden soms voor een geheel gewest tot hertogen aangesteld: hierdoor herleefden — met name Herleving der in Duitschland - - de oude stam-hertogdommen, door Karei den oude stam- Groote wijselijk afgeschaft, een machtig beletsel voor het invoeren hertogdommen, eener krachtige en gecentraliseerde regeeriug. Oorspronkelijk werden zoowel de leenen als de grafelijke en hertogelijke waardigheid slechts vopr het leven toegekend. Gebruik- «. makende van de moeilijkheden, waarin de vorsten zich bevonden, 88 De IJzeren Eeuw. Erfelijkheid der wisten de groote leenmanen — het eerst in Frankrijk — de koninklijke erfelijkheid der koninklijke leenen en beneficiën (de waardigheid leenen. van graaf 0f hertog) te verkrijgen (877); de achterleenen bleven veel langer van dat voorrecht verstoken. 3. Earel de Kale, koning van Frankrijk (843—877), was even heerschzuchtig en valsch als zijne moeder en even zwak als zijn vader. Voortdurend had hij — vooral k r ï d ki • 'n Aquitanië en Bretagne — met opstanden te kampen, zijn moeilijk- die slechts met de grootste moeite, en dan nog meer in heden. De 8Chijn (Jarj in werkelijkheid, werden bedwongen. Noormannen Noormannen. j •> o en Saracenen verwoestten het rijk met meedoogenlooze wreedheid en de koning was niet in staat ze te verdrijven, ja kon niet beletten, dat eerstgenoemden zich aan de monding der groote rivieren — Seine en Loire — blijvend vestigden. Aan dappere edellieden, die zich in den strijd tegen die woeste roovers hadden onderscheiden, moest hij belangrijke gewesten in leen geven; zoo verkreeg Boudewijn met den IJzeren arm, 's konings schoonzoon, het graafschap Vlaanderen; Robert dc Sterke, die met Kareis zuster huwde, het hertogdom Frankrijk (Isle de France, tusschen Seine en Loire). Tegen het einde zijner regeering (877) werd hij bovendien genoodzaakt op een vergadering te Chiersy de erfelijkheid der koninklijke leenen te erkennen. Toch poogde die zwakke en onbeduidende vorst zijn gebied he rschucht °^ a^'6 moSe'Ö'£e wijze uit te breiden. Reeds in 868 had hij getracht zich van de Provence meester te maken, maar was daarin niet geslaagd. Gelukkiger was hij in 870 na den dood van zijn neef Lotharius II; hij verkreeg door het yerdrag van Meersen het Westen van diens rijk; het Oosten kwam bij Duitschland •). In 875 schonk Paus Johannes VUT hem, na den dood . j vari keizer Lodewijk II, de keizerskroon r~ hij werd ook Hij verkrijgt de J 7 1 J keizerskroon, als koning van Italië gehuldigd, maar kon zijn gezag in dat land niet handhaven. De dood van zijn broer Lodewijk den Duitscher (876) 1) Vgl. hiervoor blz, 86. De Carolingische rijken tot aan de eindverdeeling. 89 scheen hem de gelegenheid aan te bieden om zich Ook het oostelijke gedeelte van Lotharingen toe te eigenen; maar de schandelijke nederlaag, die de zonen van den overleden vorst hem bij Andernach toebrachten (876), noodzaakte hem van zijn pogingen af te zien. Op het laatst van zijn leven ondernam hij nog een tocht naar Italië en overleed op de terugreis (877). Zijn zoon en opvolger Lodewijk II, de Stamelaar (877—879), regeerde slechts twee jaren en zag Frankrijk op gruwelijke wijzè door de Noormannen verwoest. Hij liet het rijk na aan zijn twee oudste zonen Lodewijk III (879—882) en Carloman (879—884), die gedwongen werden om bij het Tweede tweede verdrag van Verdun (879) ook het westelijk deel Vefdun.^eh"ei van Lotharingen aan hun Duitsche neven af te staan, zoodat Lotharingen sinds dien tijd de bovenloop der Maas (tot Sedan) en verder Duitschiand. de Schelde de grens tusschen beide rijken vormde. Van de algemeene wanorde maakte Boso, schoonbroeder van Karei den Kale, gebruik om zich te Vienne tot koning van Boergondiê te doen kronen (879). Het nieuwe koninkrijk, dat de HBoergon"dufk landen tusschen Bhóne, Saóne, Jura, Alpen en de Zee omvatte, bleef bestaan tot in het begin der 11de eeuw (1033), toen het met Duitschland werd vereenigd. Lodewijk III behaalde in 881 bij Saucour een schitterende overwinning op de Noormannen (verheerlijkt in het Lodewijkslied), maar overleed' weinige maanden later. Zijn broer Carloman volgde hem reeds in 884. Nog leefde er een zoon van Lodewijk den Stamelaar (de latere Karei de Eenvoudige), maar deze, een kind van 4 jaren, was natuurlijk niet in staat. het rijk te besturen. De Neustrische edelen besloten dus den laatsten wettigen Duitschen Carolinger — Karei (III) den Dikke, die reeds keizer en koning van Kuel de Dikke Duitschland en Italië was — op den Franschen troon te verkrijgt de , ™ -ii iii i Fransche kroon, verhellen; zoo vereenigde deze voor de laatste maal nagenoeg het geheele rijk van Earel den Groote/ onder zijn schepter. / 90 De IJzeren Eeuw. 4. Lodewijk de Duitscher (843—876) was verreweg de krachtigste onder de zonen van Lodewijk den Vrome; Duitscher; zijn zijn rijk was ook beter dan die zijner broeders tegen de oorlogen tegen aanvallen der barbaarsche volken bestand, de Slavische stammen. Behalve tegen de Koormannen had Lodewijk voornamelijk tegen de Slavische stammen te strijden, die uit het Oosten zijn rijk bedreigden. Over het algemeen liepen deze oorlogen vrjj voorspoedig af. Alleen het Moravische rijk, dat- omtrent dezen tijd ontstond, bleek een gevaarlijke vijand. Batislaus, hertog van Moravië, handhaafde zijn onafhankelijkheid en, om ook niet ' onder het kerkelijke gezag der Duitsche bisschoppen te geraken, Grieksche die reeds missionarissen naar die streken hadden gezonden, Missionarissen vroeg en verkreeg hij voor zijn volk zendelingen uit Constan-, in Moravië. tinopel. De beide groote" Apostelen der Slavische volkeren. - Cyrillus en Methodius, reeds vermaard om hun arbeid bij de Bulgaren, verschenen omtrent 863 in Moravië. Daar voerden zij de Slavische liturgie in en vertaalden ook de H. Schrift in de landstaal, waarvoor Cyrillus een eigen letterschrift uitdacht, zeer tegen den zin der Duitsche bisschoppen, maar met goedkeuring van Paus Hadrianus II (867— 872), die den H. Methodius — Cyrillus overleed te Bome — tot aartsbisschop van Moravië wijdde. Tot aan zijn dood (885) arbeidde Methodius aan de bekeering van Moravië en de omliggende gewesten. Batislaus werd onttroond door zijn neef Swatopluk (870), die Swatopluk. een korten tijd het gezag van Lodewijk erkende, maar reeds in 874 zijn onafhankelijkheid herwon en een rijk stichtte dat zich van de Elbe tot den Donau uitstrekte. Met zijn broers was Lodewijk herhaaldelijk in twist; hij deed zelfs een vruchtelooze poging om Karei den Kale te onttronen en zichzelf tot koning van „ West-Franken" te doen verkiezen (855). Het verdrag van Meersen (870) schonk zijn gebied een belangrijke uitbreiding. Van zijn drie zoons, Carloman, Loaletvijk-de Jongere en Karei de Dikke (876—887), stierven de beide eerste zeer spoedig, zoodat sinds 882 laatstgenoemde, die in 881 ook de keizerskroon had ontvangen, geheel Duitschland bezat. 5. Karei III, de Dikke, trok in 882 met een groot leger tegen de Noormannen op, die te Haslou (Elsloo, niet De Carolingische rijken tot aan de eindverdeeling. 91 ver van Maastricht) een versterkt kamp hadden betrokken. Hij behaalde daar weinig eer; de vijand mocht ongehinderd aftrekken en zette zijn rooftochten straffeloos voort. Toch Het rijk van verkreeg Karei in 884 ook in Frankrijk de koningskroon. Qr0^eeherstèid Het rijk van Karei den Groote scheen hersteld. Maar Karei de Dikke was geen Karei de Groote. Zijn regeering was een tijd van schande en vernedering. Wederom hadden de Noormannen (885) een gruwelijken inval in Frankrijk gedaan. Rouaan was in hun handen gevallen en weldra sloegen zij het beleg voor Parijs. Heldhaftig verdedigde zich de stad onder leiding 'van Odo, zoon van Robert den Sterke. Eindelijk (Sept. 886) daagde de keizer met een machtig leger op; maar in plaats van nu zijn overmacht te benuttigen, kocht hij den aftocht des Lafhartigheid viiands voor een groote som, ja liet hem Boerqondië ter van Karel den J 8 ) J v Dikke. Hfj wordt plundering over. onttroond. Deze lafhartigheid wekte algemeene verontwaardiging. Arnulf, hertog van Carinthië (een onwettige zoon van Kareis broer Carloman), vatte de wapens tegen hem op en vond overal bijval. Op een vergadering der rijksvorsten te Tribur (Nov. 887) werd de vadsige keizer van zijn waardigheid beroofd; weinige maanden later stierf hij. Thans volgde de definitieve verdeeling van Het groote Definitieve verin i • i "i deeling van het Frankische rijk. Frankische rijk. Duitschland kwam in het bezit van Arnulf (887—899); in Frankrijk verkozen de edelen den dapperen verdediger hunner hoofdstad, Odo, tot hun koning (888—898). Naast het door Boso gestichte koninkrijk' Boergondië — veelal Neder-Boergondië genoemd — ontstond in het latere Zwitserland en Franche-Comté een tweede koninkrijk Opper-Boergondië onder 'Budolf I, een achterkleinzoon van Lodewijk den Vrome. Budolf II (912—937) verkreeg ook Neder-Boergondië en vestigde zijn verblijf te Arles, naar welke stad het rijk veelal werd genoemd, totdat het (1033) met het Duitsche Rijk werd vereenigd. Italië viel ten prooi aan volslagen anarchie; een menigte 92 De IJzeren Eeuw. kleine maar heerschzuchtige vorsten betwistten elkander elk stukje grond; terwijl Saracenen en Magyaren het land onophoudelijk verwoestten. De machtigste der Italiaansche potentaten waren toen ter tijd Berengarim van Friaül, die zich een tijd lang in het bezit der keizerskroon handhaafde en Guido van Spoleto, voortdurend er op bedacht om den H. Stoel aan zijn invloed of heerschappij te onderwerpen. § 2. DE LAATSTE CAROLINGERS IN DUITSCHLAND EN FRANKRIJK. 1. Arnulf, koning van Duitschland 887—899. Hij was een krachtig en dapper vorst en maakte zich Amuif overwint vooral zeer verdienstelijk door een groote overwinning, 'bijTeuven611 891 bij Leuven op de Noormannen behaalde. Hier¬ mede was, althans in deze streken, de macht dier geduchte vijanden gebroken en zoo verdwenen zij langzamerhand uit Lotharingen, hoewel zij van tijd tot tijd nog wel een inval waagden (voor de laatste maal in het begin der 11de eeuw). Men begon zich dan ook hier te lande wat veiliger te gevoelen en de verwoeste steden en kerken weder op te bouwen. Niet minder bloedig waren Arnulfs oorlogen tegen den machtigen Horavischen vorst of koning Swatopluk, met wien hij reeds als hertog van Carinthië in voortdurenden twist had geleefd. Een oogenblik (891) had de inval der Noormannen den strijd doen staken, maar reeds in 892 hervatte hij den oorlog tegen dien geduchten tegenstander en, niet in staat hem door eigen kracht geheel te overwinnen, noodigde hij de woeste Magyaren uit, het Moravische rijk van de andere zijde aan te vallen. De Magyaren — door de Slaven Ugri of Ungari (Hongaren) genoemd — waren een volk van Oeralisch-Altaïsclien stam. Oorspronkelijk woonden zij tusschen Oeral en Wolga; van daar verhuisden zij naar het Zuiden van Rusland; in het midden der 9de eeuw woonden zij aan den Beneden-Donau en leefden voortdurend in oorlog met hun naburen, Ae Bulgaren. Simeon, koning Oorlogen met Moravië. De Magyaren. De laatste Carolingers in Duitschland en Frankrijk. 93 van Bulgarije, versloeg hen omtrent 890 en noodzaakte hen naar het Westen te trekken; daar stuitten zij op de Moraviêrs en werden zoo de natuurlijke bondgenooten van Arnulf. Tegen dien dubbelen aanval bleken de Moraviêrs op den duur niet bestand. Swatopluk verdeelde bij zijn overlijden (894) zijn rijk onder zijn drie zonen, die weldra met elkander in twist kwamen; met Duitschland werd, na den dood van Arnulf, vrede gesloten (901); toch kregen de Magyaren spoedig beslist , , , . V ii • x i_ x « Het Moravische de overhand en sinds 906 hoort men niets meer van het Mora- r„k wordt ver_ vische rijk. Ook het Christendom, in Moravië door Cyrillus en nietigd. Methodius gepredikt, ging daar voorloopig ten gronde, om later door Duitsche (Latijnsche) missionarissen opnieuw te worden verkondigd. Door den inval der Magyaren, die zich voor goed ver(jeeiing der in de veroverde streken vestigden, werden de noordelijke Slaven slaven. De (Bohemers, Polen, Moraviêrs enz.) van de zuidelijke (Serviërs, noordelijke bij Croaten enz.) gescheiden. Sloten zich de noordelijke bij de Ron>ei de Latijnsche Kerk aan, de zuidelijke kwamen en bleven onder den c0nstantinop«£ invloed van Byzantium. De Magyaren zouden overigens weldra voor de Duitscher» — ja ook voor Italianen en Franschen — veel noodlottiger vijanden worden dan de Moraviêrs ooit waren geweest en evenals de Noormannen een groot deel van het beschaafde Europa gruwelijk verwoesten. Op uitnoodiging van Paus Formosus (891—896) trok Arnulf tweemaal over de Alpen om de keizerskroon te ontvangen. De eerste tocht (893) was vruchteloos. Beter slaagde hij in 895; hij bevrijdde den Paus, die door Guido van SpoUto in den Engelenburcht werd belegerd en werd Arnulf verkrijgt in de volgende lente tot keizer gekroond. Ziekte noopte \roon.' hem tot den terugkeer naar zijn rijk en weldra herleefden de oude twisten. Bome werd het tooneel der afschuwelijkste gruweldaden en de heerschzuchtige Bomeinsche edelen wisten herhaaldelijk onwaardige of ongeschikte mannen tot de pauselijke waardigheid te verheffen, die Wa^°mdee te dikwerf weer door andere partijen werden onttroond of vermoord. Arnulf moest dit allés lijdelijk aanzien; zijn gezondheid was hopeloos geknakt; hij werd bovendien door de onlusten in het hertogdom Lotharingen, dat hij zijn onwettigen zoon 94 De IJzeren Eeuw. Zwentibold had geschonken, bezig gehouden. Een voornaam Oorlogen in edelman, Reinier Langhals, graaf van Hespengouw (Hasbania), o a ngen. wag j.egen Zwentibold in opstand gekomen. Zwentibold sneuvelde (900) en Reinier werd thans hertog van Lotharingen. Hij was daar zoo goed als onafhankelijk, maar erkende toch voorloopig de opperhoogheid van Arnulfs wettigen zoon en opvolger Lodewijk het Kind. Lodewijk het Lodewijk het Eind (899—911) telde bij zijns vaders Kind. dood eerst 6 jaren. Hij dankte zijn erkenning als koning aan het krachtig optreden van Hatto, aartsbisschop van Mentz, en Otto den Doorluchtige, hertog van Saksen, die zoo goed mogelijk in zijn naam het koninklijk gezag trachtten te handhaven. Toch was Lodewijks regeering een tijd van eindelooze burgertwisten, nog verergerd door invallen der de invallen der Magyaren, die de Noormannen zelfs in agyaren. wreedheid schenen te overtreffen. In 910 trok de jeugdige koning tegen hen te velde, maar leed een bloedige neder- uitsterven der laag. In het volgende jaar overleed hij kinderloos. Met Carolingers in nem stierf in Duitschland het qeslacht der Carolinqers uit1). Duitschland. ' 3 at 2. Langer dan in Duitschland bleven de Carolingers in Frankrijk op den troon. Na de onttroning van Karei den Dikke had men welisOdo, koning waar Odo, den dapperen verdediger van Parijs tot koning van Frankrijk, verkozen, en deze handhaafde zich tien jaren (888—898) tot aan zijn dood in het bezit der kroon. Hij had echter veel te kampen, niet slechts met de Noormannen, maar ook met de weerspannige edelen, die, weleer zijn gelijken, zijn gezag niet wilden erkennen en den eenigen wettigen Franschen Carolinger, Karei, den jongsten zoon van Lodewijk den Stamelaar, als troonpretendent tegenover hem stelden. Bij Odo's dood werd Karei de Eenvoudige (898—923) Eenvoudige, dan ook door alle leenmannen als koning van Frankrijk erkend. Toch werd zijn gezag daarom niet beter geëer- 1) Zie verder blz. 108. De laatste Carolingers in Duitschland en Frankrijk. 95 biedigd; integendeel ook hij leefde in voortdurenden twist met zijn leenmannen. Een der geduchtste Noormansche zeekoningen, Bollo, die zich van het land aan de monding der Seine had meester gemaakt, noodzaakte den Franschen koning, hem de veroverde gewesten in leen te geven. Hij nam tevens het Christelijk Geloof aan en Ro|)o nertog werd bij het verdrag van St. Clair sur Epte (911) plechtig als van Normandie. Robert, hertog van Normandië (zoo heette die streek voortaan), erkend. Hiermede namen gelukkig de invallen der Noormannen in Frankrijk een einde; de Fransche koning had een machtigen leenman meer, wiens nakomelingen hun leenheeren nog dikwerf veel leed en zorg zouden berokkenen. Omtrent denzelfden tijd stierf in Duitschland het geslacht der Carolingers uit. Hiervan maakte de machtige hertog van Lotharingen, Beinier Langhals, gebruik om zich van Lotharingen Duitschland af te scheiden en het oppergezag van den aan Frankrijk. Franschen koning — een Carolinger — te erkennen. Lotharingen, waartoe ook ons land (Friesland) behoorde, was van 912—925 een Fransch leen. Het was dan ook Karei de Eenvoudige, die in 922 aan een Frieschen graaf Dirk den giftbrief schonk voor eenige goederen in Kennemerland nabij Haarlem gelegen. Van dezen Dirk — den stichter van de abdij te Egmond — stammen de „Hollandsche" graven af, die langzamerhand zoowel door keizerlijke gunst als door eigen schranderheid en moed hun gebied aanmerkelijk uitbreidden. In 923 brak er — men weet niet goed om welke reden — een bijna algemeene opstand der Fransche leenmannen tegen den koning uit. Bobert, hertog van Francia, broer van den overleden koning Odo, stelde zich aan het Eenvoud^ e hoofd der opstandelingen. In den beslissenden slag bij onttroond. Soissons (923) doodde Karei eigenhandig zijn tegenstander, maar leed toch de nederlaag en viel zelfs in de handen zijner vijanden, die hem tot zijn dood (929) gevangen hielden. Zijn gemalin Ogiva, zuster van den Engelschen koning Athelstan, vond met hare kinderen een toevluchtsoord bij haren broeder. 96 De IJzeren Eeuw. Rudoif van Thans verkozen de groote leenmannen Budolf (Raoul), Boergondie. jjert0g van Boergondië, schoonzoon van den gesneuvelden Robert, tot koning. Rudolfs regeering (923—986) was verre van voorspoedig. Lotharingen scheidde zich (925) weder van Frankrijk af en erkende de opperhoogheid van den Duilschen koning Hendrik I. Met zijn vroegere bondgenooten, die hem de kroon hadden geschonken, was hij voortdurend in oorlog en de Magyaren, die sinds 924 herhaaldelijk in Frankrijk doordrongen, verspreidden «ver»l schrik en verwoesting. Na Rudolfs dood werd voor de tweede maal het Carolingische vorstenhuis op den troon hersteld. De voornaamste edelen — in de eerste plaats Hugo „de Groote", hertog van Franeia (zoon van den in 923 gesneuvelden Bobert) — riepen Lodewijk van Overzee (d'Outre-mer), den zoon van Karei den Eenvoudige, met zijne moeder uit Engeland terug en droegen hem de kroon op. De jeugdige koning, Lodewijk iv. Lodewijk IV (936—954), was een dapper en energiek vorst en poogde, gesteund door zijn machtigen schoonbroeder, Otto den Groote van Duitschland, zijn gezag te herstellen en te handhaven. Maar 's konings vroegtijdige dood en Lotharius. de minderjarigheid van zijn opvolger Lotharius (954—986) verijdelden zijn pogingen; en Lotharius was, toen hij de regeering had aanvaard, niet gelukkiger dan zijn vader. Hij verloor zelfs den steun van den Duitschen keizer, Otto II, die, terecht verbitterd over een verraderlijken inval, door den Franschen koning in Lotharingen gedaan, hem den oorlog verklaarde en tot onder de muren van Parijs doordrong (978). Toch schonk Otto eenigen tijd later het hertogdom Neder-Lotharingen als Düitsch leen aan Karei, den broer van koning Lotharius. De dood van Lotharius (986), spoedig gevolgd door dien Lodewijk v. van zijn zoon Lodewijk V (987), maakte een einde aan de Einde der heerschappij der Carolingers in Frankrijk. CSiïïrta In plaats van den laatsten telg uit dat geslacht — Karei Frankrijk. van Neder-Lotharingen — koos men, dank den invloed Lotharingen weder aan Duitschland. Engeland tot Willem den Veroveraar. 97 van Adalbero, den machtigen aartsbisschop van Reims, (987) in een vergadering der voornaamste Fransche baronnen den zoon van Hugo den Groote, Hugo Capet, hertog van Hugo Capet Francia, die de stichter werd van een nieuw koningshuis1). k$^£i™ §3. ENGELAND TOT AAN DE TROONSBESTIJGING VAN WILLEM DEN VEROVERAAR. 1. Egbert van Wessex (802—836) was de eerste koning *), wiens gezag door geheel Engeland werd erkend. Ook tegen wegeerste de Britten (in Wales, Cornwales, Anglesey) streed hij zeër koning van gevoorsp.oedig. De ontwikkeling en bloei van het aldus ver- hee'EngeIandeenigde gebied werd, evenals in de Carolingische rijken, gestuit door de invallen der Noormannen of Denen, die na een langdurigen en vaak onderbroken strijd ten laatste het gansche land zouden veroveren. Reeds Egbert had in 832 een inval van die barbaren invallen der afgeslagen. Na zijn dood keerden zij terug, en gedurende enen' de regeering zijner opvolgers viel een groot gedeelte des lands voorgoed in hunne macht; alles werd meedoogenloos verwoest en koning Ethelred I overleed (871) aan de wonden, in den strijd tegen die geduchte vijanden ontvangen. Alfred de Groote (871—901) was slechts 22 jaren oud, Aifred de toen hij zijn vader Ethelred opvolgde. Niet in staat zichGroote verslaat i i 11 . de Denen, aanstonds met geweld van zijn overmachtige vijanden te ontdoen, kocht hij voor geld hun aftocht en maakte zich intusschen voor den strijd gereed. Na nog menige wisseling van overwinning ën nederlaag versloeg hij een hunner meest gevreesde hoofden, Goedroen, bij Eddington (878) zoo geducht, dat deze den vrede vroeg, het Christendom omhelsde en een deel des lands, dat hij reeds feitelijk in zijn macht had, als een leen van koning Alfred ontving. Nu vond Alfred lijd om door het bouwen van een sterke vloot en talrijke vestingen zijn land in veiligheid te stellen 1) Zie verder blz. 152. 2) Vgl. hierboven blz. 7 98 De IJzeren Eeuw. en toen er later (sinds 893) nogmaals vijandelijke benden opdaagden, werden zij zoo wakker ontvangen, dat de lust om weder te keeren hun voor lang verging. " bestuur Niet minder roem verwierf de koning door zijn wg's bestuur. Wijs es uur. ^ veiligheid herleefde de welvaart. Het land werd verdeeld in graafschappen onder koninklijke ambtenaren (ealdormen en sherifs); de rechtspleging werd verbeterd, het onderwijs aangemoedigd ; kloosters en kerken herrezen uit de puinhoopen. Alfred bevorderde ook de nationale letterkunde en bracht zelf verschillende goede Latijnsche werken in de landstaal over. Bij zijn dood (28 Oct. 901) liet hij zijn t$k in bloeienden toestand achter. Die voorspoed bleef voortduren onder Alfreds opvolgers Eduard I (901—924), Athelstan (924—941), die het eerst (926) den titel van koning der Engelschen aannam en met recht onder de machtigste vorsten van zijn tijd werd gerekend; zijn groote overwinning op de vereenigde krijgsmacht van Britten, Schotten en Denen behaald (987) maakte hem alom beroemd. Ook de volgende koningen regeerden bijna allen met T«d van voor- roem en voor8poed • alleen Edioy (955—959) was een spoed voor » ' jij. j i Engeland, zedeloos dwingeland en werd genoodzaakt een deel van zijn gebied aan zijn broeder Edgar af te staan, die hem bij zijn dood in het geheele rijk opvolgde. Edgars regeering (959—975) was het laatste gelukkige tijdperk voor het volk der Angel-Saksers. De vroeger zoo geduchte Denen waren overwonnen en met rust kon de koning zich wijden aan den stoffelijken en godsdienstigen vooruitgang van zijn rijk, krachtig en beleidvol ter zijde gestaan door den H. Dunstan, eerst abt van GUxstonbury, later aartsbisschop van Kantelberg, die het onderhouden der kerkelijke tucht en de beoefening der wetenschap bij de geestelijkheid ijverig bevorderde en zijn koning ook in staatkundig opzicht van wijzen raad diende. 2. Edgar liet twee zonen na. De oudste, de H. Eduard, volgde zijn vader op, maar werd reeds na twee jaren op aanstoken zijner stiefmoeder vermoord, die aldus haar eigen Ethelred ii; zoon Ethelred II (977—1016) de kroon verschafte, nieuwe invallen Omtrent 990 begon wederom een reeks van invallen der Denen. ' , , ... der Denen, die thans met de volledige verovering van Engeland zou eindigen. Engeland tot Willem den Veroveraar. 99 Ethelred, zwak en lafhartig van aard, bleek niet in staat de vijanden met geweld terug te drijven; hij kocht derhalve hun aftocht voor groote sommen gelds — het zoogenaamde Danegeld, voor het eerst in 991 geheven — en toen zij nu telkens terugkeerden en altijd hoogere eischen stelden, liet hij eindelijk, verbitterd over hun onbeschaamdheid, alle Denen in zijn gebied op één dag (St. Bricius-dag, st. Bricius-dug. 13 Nov. 1002) vermoorden. Deze wreede en laaghartige daad had de noodlottigs te gevolgen voor Engeland. Onder de vermoorden bevond zich ook een zuster van Swen, koning van Denemarken. Weldra kwam deze krijgshaftige vorst om verschrikkelijke wraak te nemen. Drie jaren lang (1003—1006) werd het gansche land verwoest; eindelijk gelukte het Ethelred voor 30.000 pond zilver zijn aftocht te koopen. Maar de rust was niet van langen duur. In 1012 keerde Swen aan het hoofd eener talrijke vloot Engeland door terug en veroverde het geheele land, terwijl Ethelred laf- de Denen verhartig naar Nor mandie vluchtte. over ' Swen overleed in 1014. Nu riepen de Engelschen Ethelred terug en deze — of liever zijn dappere zoon Edmond „met de ijzeren rib" (Ironside) — noodzaakte Swens jeugdigen zoon Canut het land te vorlaten. Weldra hervatte Canut den strijd en eindelijk geraakte men tot een verdrag, waarbij het koninkrijk tusschen Canut en Edmond (Ethelred was intusschen overleden) verdeeld werd (1016). Deze toestand duurde echter niet lang; Canut deed zijn dapperen tegenstander vermoorden en het geheele land erkende de heerschappij der Denen. 3. Canut de Groote 1016—1036. Canut de Groote had de kroon op weinig eervolle wijze wijs bestuur verworven, maar was een voortreffelijk vorst. Zijn vader van Canut de Swen, in zijn jeugd gedoopt — Otto de Groote was zijn grootmacht, peter geweest en had hem den naam Swen-Otto gegeven — was later weder afgevallen, maar had voor zijn dood zijn zoon geraden het Christendom te omhelzen. Canut volgde 100 De IJzeren Eeuw. dien raad, liet zich doopen (1019) en regeerde voortaan (over het algemeen) als een Christenvorst. Door zijn huwelijk met Emma, de weduwe van Ethelred, verbeterden zijn betrekkingen met zijn Angel-Saksische onderdanen. De koningen van Schotland moesten zijn gezag erkennen; na den dood van zijn ouderen broer Harald verkreeg hij de heerschappij over Denemarken (1018), eenige jaren latet (1030) veroverde hij ook Noorwegen. Zoo werd Canut de machtigste vorst van Noord-Europa. In 1026 ondernam hij als vroom Christen een pelgrimstocht naar Rome en verkreeg daar van keizer Koenraad II, wiens kroning hij bijwoonde, den afstand van Sleeswijk tot aan den Eider. Ook zijn binnenlandsch bestuur was een zegen voor zijn onderdanen. Veel deed hij zoowel in Engeland als in zijn andere rijken voor de uitbreiding en bevestiging van het Christendom; de verwoeste kerken, kloosters en steden werden herbouwd. Denen en Engelschen genoten gelijke rechten en smolten tot één volk samen. Daar thans geen invallen meer t© vreezen waren, kon de koning, zonder schade voor de openbare veiligheid, leger en vloot aanmerkelijk verminderen. In zijn laatste jaren ondervond Canut allerlei onaangenaamheden en twisten in zijn eigen huisgezin. Hij overleed nauwelijks 35 jaren oud en werd in Engeland door zijn zonen Harald (1035—1039) en Hardi-Canut (1039—1041) opgevolgd. Laatstgenoemde ontbood Eduard, den jongsten zoon van Ethelred-, uit Normandië, waar hij totdan in ballingschap had geleefd, en wees hem als zijn opvolger aan. Eduard de 4. De H. Eduard de Belijder (1041—1066) was een Belijder. vroom Christen, maar geen krachtig vorst. Godwin, een der machtigste edelen des rijks, was feitelijk meester in Engeland, dat hij in 's konings naam met veel beleid bestuurde. Na Godwins dood (1053) trad diens zoon Harold in zijne plaats; en daar de koning kinderloos bleef, hoopte Harold eenmaal zelf den troon te bestijgen. Dit was echter geheel in strijd met de belangen en Engeland tot Willem den Veroveraar. 101 verwachtingen van een machtig mededinger, Willem, hertog, van Normandië, wien, naar men beweerde, zoowel koning Eduard als de machtige Harold de kroon van Engeland had beloofd. Bij Eduards dood (5 Jan. 1066) wist Harold zich van den troon meester te maken en werd door het geheele land erkend. Maar weldra ontving hij het bericht, dat een gevaarlijke vijand, Willem van Normandië — de Veroveraar— met een groote vloot en een talrijk leger tegen hem in aantocht was. Den 29en Sept. 1066 landde de Normandische vloot bij Hastings. Aanstonds trok Harold, zonder de vereeniging zijner geheele krijgsmacht af te wachten, den vijand tegemoet en den 14en Oct. 1066 werd bij Hastings de slag geleverd, die van beslissenden invloed zou zijn voor de toekomst van Engeland. Niettegenstaande hun groote dapperheid leden de AngelSaksers een totale nederlaag; Harold zelf sneuvelde met zijn twee broers en zijn trouwste volgelingen. Drie maanden later werd Willem de Veroveraar te Londen tot koning gekroond en met ijzeren vuist verpletterde hij allen, die nog eenig verzet waagden. Toch duurde het tot 1072 eer alle tegenstand voorgoed was bedwongen. Willem I, de Veroveraar (1066—1087), was de stichter niet slechts van een nieuw koningsgeslacht, maar ook van een nieuwe nationaliteit, die uit de vereeniging van Britten. Angel-Saksers,Denen en geromaniseerde Noormannen ontstond *). Willem de Veroveraar. Slag bij Hastings. Willem de Veroveraar koning van Engeland. 5. Over Schotland valt uit dit tijdperk slechts weinig te vermelden. Het Christendom werd er gepredikt door een Ierschen Het Christenmonnik, den H. Columba (omtrent 560), die op het eiland Hy dom in het beroemde klooster Jona stichtte. Tegen het einde der achtste Schotland, eeuw begonnen ook hier de invallen der Noormannen, die zelfs dat eerbiedwaardige klooster herhaaldelijk verwoestten. Omtrent 843 wist Kenneth, koning der Schotten, het geheele land aan zijn heerschappij te onderwerpen. Sinds dien tijd 1) Zie verder blz. 157. 102 De IJzeren Eeuw. Macbeth. Denen (Oostmannen) in Ierland. begint eén bijna onafgebroken oorlog met de Angel-Saksische koningen, die op de suzereiniteit over Schotland aanspraak maakten. Van de Schotsche koningen uit dit tijdvak is het meest bekend Macbeth (1040—1057), die zijn voorganger koning Duncan vermoordde, en op zijn beurt door diens zoon Malcolm III werd overwonnen en gedood. Zijn geschiedenis is door Shakespearës beroemd treurspel vereeuwigd. Malcolm werd door Willem den Veroveraar gedwongen zijn oppergezag te erkennen (1072). Ierland, waar in de zevende en achtste eeuw Christendom en beschaving zoo heerlijk bloeiden, had sinds het einde dier oeuw ontzettend te lijden van de invallen der Denen (aldaar Oostmannen genoemd), die zich in 795 te Dublin vestigden en langen tijd een groot deel van Ierland in hun macht behielden, totdat eindelijk door den slag van Clontarf (1014) hun heerschappij werd vernietigd. Toch herleefde Ierlands bloei niet meer. Onophoudelijke burgertwisten verstoorden de rust en brachten het geheele volk tot een staat van verwildering, die de aanleiding werd voor den veroveringstocht van denEngelschen koning Hendrik II en de oorzaak der slavernij van het groene Erin. TWEEDE HOOFDSTUK. PAUSEN EN KEIZERS TOT HET CONCORDAAT VAN WORMS. Na het uitsterven der Carolingers beklimt een Saksisch geslacht den Duitschen troon. Hendrik de Vogelaar herstelt en handhaaft de eenheid des rijks, herwint Lotharingen, verovert een belangrijk gebied ten Oosten van de Elbe en fnuikt de macht der Hongaren. Zijn zoon Otto I bemachtigt Italië en ontvangt uit de hand des Pausen de keizerskroon, die sindsdien met het Duitsche koningschap vereenigd blijft. Ook op kerkelijk gebied treedt de nieuwe keizer krachtig op. De Pausen, die in die dagen van schromelijke verwarring de willekeur en gewelddadigheid der kleine Italiaansche tyrannen moesten verduren, aanvaarden met vreugde de bescherming der machtige Duitsche keizers, maar geraken daardoor onder hun invloed en voogdij, die de vrijheid der Kerk ernstig in gevaar brengen. Wat onder de godvruchtige Saksische keizers slechts een enkelen keer wordt gevoeld, dreigt onder de Frankische dynastie een blijvende toestand te worden. De onderwerping der Kerk onder de staatsmacht wordt afgewend door den heldenmoed van Gregorius VII, die alle menschelijke macht en woede trotseert, zedenbederf en simonie bestrijdt en omwille der gerechtigheid als balling, maar toch als overwinnaar sterft. Zijn opvolgers voltooien wat hjj begon en herstellen door een billijken vrede de concordia Sacerdotii et Imperii (de eensgezindheid tusschen Kerk en Staat). § 1. DE SAKSISCHE KEIZERS. 1. Bij het uitsterven der Carolingers >) bestond Duitschland uit vijf groote hertogdommen, die zoowel in taal als volksaard vrij veel van elkander verschilden: Franken, Saksen, Beieren, Zwaben, Lotharingen. In elk dier vijf gewesten had sinds het 1) Vgl. hiervóór blz. 94. 104 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. midden der 9de eeuw een voorname familie de hertogelijke waardigheid weten te verkrijgen. De hertogen bestuurden hun gebied zoogoed als geheel zelfstandig en trotseerden dikwerf genoeg de koninklijke bevelen. De talrijke bisschoppen bleven daarentegen voortdurend de krachtigste steun der koningen; zij waren het die de eenheid des rijks handhaafden en de twisten tusschen de verschillende stammen verminderden. Na den dood van Lodewijk het Kind (911) werd door een vergadering der voorname edelen uit verschillende deelen des rijks de kroon geschonken aan den hertog van Koenraad i van pranken, die als Koenraad I (911—918) den Duitschen . Franken. troon besteeg. De nieuwe koning was moedig, vroom en rechtvaardig, maar had weinig voorspoed. De regeering liegon met het verlies van Lotharingen1). Nog gevaarlijker was een twist met Hendrik, den Binnenland- jeugdigen hertog van Saksen. Het mocht Koenraad niet sche onlusten. , , , , .. j , • De Magyaren. gelukken hem aan zijn gezag te onderwerpen; ook in Zwaben had hij met veel moeilijkheden te kampen; daarbij kwamen de invallen der Magyaren, waartegen de koning, tengevolge der binnenlandsche verdeeldheid machteloos was. Stervende, zoo verhaalt men, gelastte Koenraad zijn broeder Eberhard de kroon aan te bieden aan zijn machtigen tegenstander Hendrik, hertog van Saksen, dien hij alleen in staat achtte den bloei en de eenheid des rijks te verzekeren. 2. Hendrik I, koning van Duitschland 919—936. Hendrik i van Wat Koenraad I op zijn sterfbed gewenscht had, geSaksen. 3Chiedde. Door de samenwerking van Franken en Saksers werd Hendrik van Saksen tot koning der Duitschers verkozen. Met hem begint een nieuw tijdvak der Duitsche geschiedenis. Hendrik was (evenals zijn voorganger Koenraad I) van moederszijde met de laatste Carolingers verwant 2); zijn. vader was de machtige hertog van Saksen Otto de Doorluchtige; zijn deugdzame 1) Vlg. hiervóór blz. 95. 2) Zie tabel I. De Saksische Keizers. 105 eohtgenoote Mathildis was gesproten uit den stam van Kareis geduchten tegenstander Wittekind. Hij was een vorst van groote dapperheid, geestkracht en beleid. Wat Koenraad I niet vermocht, volbracht hij; niet alleen omdat hij meer geleidelijk te werk ging, maar ook omdat hij, rekening houdende met den bestaanden toestand, aan de verschillende Duitsche stammen een voldoende zelfstandigheid en vrijheid gunde en ze slechts tegenover het buitenland tot één staat — of bondstaat — vereenigde. Zijn eerste taak was zijn gezag door alle Duitsche hertogen Herstel van de te doen erkennen en eerbiedigen; zoowel Burchard, hertog ""1^8, d'S van Zwaben, als Arnulf, hertog van Beieren, zagen zich door den machtigen Sakser genoopt zich te onderwerpen, hoewel zij in het bestuur van hun gebied een groote mate van autonomie behielden. Weldra poogde Hendrik Lotharingen weder met het rijk te vereenigen. Een inval der Hongaren dwong hem ijlings naar zijn gebied terug te keeren. Tegen die vlugge ruiterbenden was echter zijn bijna geheel uit voetvolk bestaand invallen der leger niet opgewassen en hij mocht blij zijn tegen de uit- ^p"nlevering van een gevangen genomen Hongaarschen aan- schorsing van voerder en de belofte van een jaarlijksche schatting een toerustingen/ wapenschorsing van 9 jaren te verkrijgen, waardoor althans zijn persoonlijk gebied — Saksen en Thuringen — voor de invallen dier roovers beveiligd werd. Van den verkregen rusttijd maakte Hendrik ijverig gebruik om zich ter dege tegen een nieuwen inval te wapenen. Hij begon in Saksen en Thuringen met den aanleg van goed versterkte wijkplaatsen, die langzamerhand tot steden aangroeiden. Goslar, Meissen en Quedlinburg beschouwen Hendrik als hun stichter, die daarom ook den bijnaam van „Stedenbouwer" draagt. Belangrijke voorrechten werden aan die steden toegekend, ja een gedeelte dér bevolking kreeg bevel zich daar te vestigen. Ook een blijvende ruiterbende werd gevormd en zorgvuldig geoefend, waaruit gaandeweg — evenals bij de Romeinen — zich een stand, de „ridderstand" ontwikkelde. Bij de wapenoefening kwam de praktijk van den oorlog. i ij 106 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Lotharingen Een veldtocht naar Lotharingen steunde hertog Giselbert herwonnen. — zoon yan ]jejnjer Langhals — bij zijn weigering om na de onttroning van Karei den Eenvoudige, diens opvolger Budolf te erkennen. Giselbert werd Hendriks vazal en trad met zijn dochter in het huwelijk (925). Sinds dien tijd bleef Lotharingen voor goed een leen der Duitsche kroon ; de Schelde werd de grens tusschen Duitschland en Frankrijk. Daarna keerde Hendrik zich Oostwaarts om de Slavische -Tochten tegen _ de Slaven, stammen, die, weleer door Karei den Groote overwonnen, hun onafhankelijkheid hadden herkregen, weder te onderwerpen. De volken, die het tegenwoordige Brandenburg (aldus genoemd naar de oude .hoofdstad Brannibor) en het koninkrijk Saksen bewoonden, moesten in 926 zijn gezag erkennen en beloven het Christendom te omhelzen. Drie jaar later werd Bohemen een Duitsch leen; sinds dien tijd werd het, hoewel de bevolking meerendeels Slavisch (Tsjechisch) bleef, voortdurend als een deel van het Duitsche Bijk beschouwd. Ook de Wenden (in Pommeren) werden verslagen. Zoo toegerust en geoefend, wachtte Hendrik het einde van de wapenschorsing af. In 933 brak de oorlog opnieuw uit, maar thans werden de Hongaren waardig ontvangen. Overwinning bij B- MerseDUre (eigenlijk bij Biade aan de Unstrut) leden Merseburg opJ ovojj de Magyaren. zij (15 Maart.933) een volslagen nederlaag, die voor geruimen tijd Duitschland van hun verwoestingen bevrijdde. In hèt Noorden werden de Denen teruggedreven, en de stichting van de Mark Sleeswijk beveiligde voorgoed het rijk tegen vijandelijkheden van die zijde. Reeds dacht Hendrik, naar men verhaalt, aan een tocht naar Italië om de keizerskroon te verwerven, toen hij de Memleben (936) aan een beroerte overleed. Tot zijn opvolger had hij zijn tweeden zoon Otto aangewezen, die het roemvolle werk zijns vaders zou voltooien. 3. Otto I, de Groote, koning van Duitschland 936—973. otto i, zijn Volgens den wensch zijns vaders door de Saksers aankrAken. ' stonds als koning erkend, werd Otto eenigen tijd later De Saksische Keizers. 107 met algemeene instemming door den aartsbisschop van Mèntz plechtig te Aken gekroond. Toch zou de nieuwe koning nog menigen strijd moeten voeren om zijn heerschappij voorgoed te bevestigen. Otto had een ouderen broer Thankmar ') uit een onwettigen ujnnenlandecht gesproten; zijn jongere broeder Hendrik was geboren toen $che onlusten, zijn vader reeds de kroon droeg en meende als „geboren koning»- Thankmar, zoon" meer recht op den troon te bezitten dan zijn broeder; Hendrik, daarbij kwam de oproerige gezindheid der hertogen, die de heerschappij van den machtigen en strengen Sakser slechts met weerzin verdroegen en daarbij steun vonden in de onderlinge jaloerschheid en antipathie der verschillende Duitsche stammen. Reeds in 938 begon Eberhard, hertog van Franken (de broer van Koenraad I) een opstand en vond hulp bij Thankmar, Otto's oudsten broer; Thankmar sneuyelde in een gevecht en Eberhard moest zich onderwerpen. In het volgende jaar hervatte Eberhard zijn misdadige poging, thans gesteund door Hendrik, Otto's jongeren broer, en zijn zwager Giselbert van Lotharingen. Nu was het gevaar veel grooter, daar Giselbert den Franschen Frankrijk poogt koning Lodewijk IV ter hulp riep, en deze waagde gaarne een Lotharingen te poging om Lotharingen te herwinnen. Toch zegevierde Otto herwinnen, over al zijn vijanden. Bij Andernach leden Eberhard en Giselbert een beslissende nederlaag. De eerste sneuvelde, de andere verdronk in den Rijn. De Fransche koning werd tot een verdrag genoodzaakt, waarbij hij van alle rechten op Lotharingen afzag. Hendrik verkreeg vergiffenis van zijn grootmoedigen broeder, . ' maar waagde een paar jaren later nog eens een moordaanslag (941). Zijn plan mislukte, hij werd gevangen genomen, maar ontsnapte zijn bewakers en wierp zich te Frankfort op het Verzoening met Kerstfeest voor de voeten van koning Otto, die hem wederom Hendrik, vergiffenis schonk; sinds dien tijd bleef Hendrik zijn broeder onwrikbaar trouw. Door den dood der hertogen Giselbert en Eberhard (939) waren de beide hertogdommen Lotharingen en Franken 0tt0 gChenkt opengevallen. Het eerste gaf hij in 944 in leen aan een hertogdommen zijner trouwste krijgshelden, Koenraad den Roode, die eenige familieleden, jaren later zijn schoonzoon werd. Franken bleef evenals Saksen onder Otto's persoonlijk bestuur; met het hertogdom 1) Zie tabel IV. 108 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Beieren, dat in 945 open kwam, beleende hij zijn broer Hendrik; zijn oudste zoon Ludolf werd in 949 hertog van Zwdben. Zoo was nagenoeg het geheele rijk in de macht van Otto «n zijn naaste familieleden; hij mocht vertrouwen thans tegen binnenlandsche moeilijkheden beveiligd te zijn. Ook in het buitenland handhaafde Otto met kracht de eer en het aanzien des rijks. Kri' stochten *n Bohemen was de vrome hertog Wenceslaus (28 Sept. 986) tegen Slaven door zgn woesten broeder Boleslaus den Wreede vermoord; aanen Denen. stonds begon een felle strijd zoowel tegen het Christendom als Prediking tegen de Duitschers. Het duurde tot 950, eer Otto daar voorChritUendom goe(* z^'n SezaS en de yrije prediking van het Evangelie had hersteld. Een opstand der heidensohe Wenden werd omtrent dien zelfden tijd met groote kracht beteugeld door Hermann Billung, die nu tot markgraaf over dat gebied werd benoemd. Maar het was vooral na het herstel der orde in Duitschland, dat Otto zich met zijn volle- macht tegen de Slavische volkeren tusschen Elbe en Oder keerde. Het geheele gebied tusschen die rivieren werd langzamerhand veroverd en gekoloniseerd. Ter verbreiding van het Christendom stichtte Otto in die streken het aartsbisdom Maagdenburg en zeven andere bisdommen. Een tocht naar Denemarken, waarop Otto tot aan de noordelijkste punt van Jutland doordrong, noodzaakte koning Harald Blauw tand zich Otto's vazal te verklaren; hij moest de prediking van het Evangelie veroorloven, ja ontving zelf met zijn zoon Swen (den lateren veroveraar van Engeland) het Doopsel'). Anarchie in 4. Italië verkeerde sinds lang in een toestand van ,talie" volslagen anarchie *). Berengarius van Friaul, een kleinzoon Keizer van Lodewijk den Vrome, die zich van Noord-Italië had Berengarius. meester gemaakt, had in 915 de keizerskroon verkregen. Maar reeds in 922 riepen zijn tegenstanders Budolf II, koning van Opper-Boergondië ter hulp. Berengarius werd verslagen en in 923 te Verona vermoord. Ook Budolf bleef niet lang in het rustig bezit van zijn rijk. Zoodra hij zijn macht deed gevoelen, maakten zijn vroegere aan- 1) Vgl. hiervóór blz. 99. 2) Vgl. hiervóór blz. 98. De Saksische Keizers. 109 hangers opstand tegen hem en boden Hugo, graaf van Provence, koning van Neder-Boergondië, de kroon van Italië aan (926). Budolf werd verslagen en erkende Hugo als koning van Italië, die hem op zijne beurt Neder-Boergondië afstond, zoodat sindsdien de beide Boergondische koninkrijken vereenigd bleven (933). Nu heerschte Hugo een tijdlang als koning van Italië; spoedig was hij echter om zijn losbandigheid en heerschzucht zoo gehaat, dat Berengarius van Ivrea, kleinzoon van keizer Berengarius, zich tegen hem verhief. Teneinde de kroon althans voor zijn geslacht te bewaren, benoemde Hugo zijn zoon Lotharius tot zijn mederegent; de Lombardische edelen bleven beide vorsten als koningen erkennen, maar bepaalden, dat ook Berengarius den troon met hen zou deelen. In 950 overleed Hugo; kort daarop ook de jonge Lotharius, naar men algemeen geloofde, door Berengarius vergiftigd. Nu maakte deze zich van de heerschappij meester en poogde Adelheid, de jeugdige weduwe van Lotharius, te dwingen met zijn eigen zoon Adelbèrt in het huwelijk te treden. Om haar weigering werd de ongelukkige vorstin wreedaardig mishandeld ; gelukkig wist zij, dank de hulp van een trouwen dienaar, haar vijanden te ontsnappen en zich op een sterk kasteel voorloopig in veiligheid te stellen. Vandaar zond zij aan den beroemden Duitschen koning een bede om hulp en deze, die sinds eenige jaren zijn eerste echtgenoote Editha verloren had, was gaarne bereid haar bijstand te verleenen, teneinde met Adelheids hand ook de heerschappij over Italië, ja de keizerskroon te winnen en het rijk van Karei den Groote te herstellen. In den nazomer van 951 trok Otto met een schitterend leger over de Alpen. Zonder tegenstand te vinden veroverde hij geheel Noord-Italië. Te Pavia aanvaardde hij den titel van koning der Langobarden. Adelheid werd zijn gemalin. Berengarius behield zijn gebied maar moest Otto's leenman worden. Een tocht naar Bome kon Otto voorloopig Hugo van Provence en Lotharius. Berengarius van Ivrea. Adelheid. Zij roept Otto's hulp in. Krijgstocht naar Italië. Otto koning der Langobarden. Hij huwt met Adelheid. 110 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. niet ondernemen, daar zijn tegenwoordigheid in Duitschland dringend wérd gevorderd. 5. Daar was men lang niet algemeen met den krijgstocht naar Italië ingenomen. Men voorzag de taHooze oorlogen en andere moeilijkheden, die het bezit van Italië en de keizerskroon zou meebrengen. Opstand in Van die ongunstige stemming maakten Ludolf, Otto's Duitschland. oufjste zoon, over het tweede huwelijk zijns vaders zeer De koning over- ! ■» t 1 • u -i wint zijn verbitterd, en Koenraad van Lotharingen gebruik om in tegenstanders. vereeniging met Frederik, aartsbisschop van Mentz, een opstand tegen den koning te wagen. Een bloedige oorlog volgde (953—954). De toestand werd nog verergerd door een nieuwen inval der Hongaren, die, van de burgertwisten in Duitschland gebruik makende en door de opstandelingen ter hulp geroepen, tot in Lotharingen doordrongen en wederom de ijselijkste verwoestingen aanrichtten. Dit bracht echter een volslagen omkeer teweeg in de publieke opinie, die tot dan den koning vrij ongunstig was. Ook Ludolf en Koenraad zagen hun misstap in en boden hun onderwerping aan. Zij kregen vergiffenis maar verloren hun hertogdommen. In 955 deden de Magyaren weder een geweldigen inval, ivu^aren. Talrijke benden drongen tot diep in Thuringen door; het grootste deel hunner krijgsmacht viel in Beieren en sloeg het beleg voor Augsburg, dat zich heldhaftig verdedigde. Weldra naderde Otto met een groot leger tot ontzet der siag op het bedreigde stad. Den 10en Aug. 955 werd op het Lech-veld Beginh vaTde bij Augsburg de geweldige slag geleverd, die voorgoed aan bekeering der aue rooftochten der Hongaren een einde maakte. Slechts agyaren. weinigen ontsnapten de slachting. Met dien dag begint de bekeering en beschaving der Magyaren. Een aanmerkelijk gebied — het tegenwoordige Opper- en NederOostenrijk, Karinthiê, Stiermarken — werd, hetzij voor het eerst, hetzij opnieuw, met Duitschland vereenigd, met Duitsche kolpnisten bevolkt en door het herstel der Oostmark (het markgraafschap De Saksische Keizers, 111 Oostenrijk) tegen vijandelijke invallen beveiligd. Ook in het Noord-Oosten van zijn rijk voltooide Otto in de volgende jaren de onderwerping der Slavische volken. 6. Na het bevestigen van zijn gezag in Duitschland kon Nieuwe tocht Otto weder aan Italië denken. Daar hij échter den tegénzin naar Italle' der Duitsche vorsten en bisschoppen kende, wilde hij een gunstige gelegenheid afwachten. Die gelegenheid kwam in 960. 't Was een nieuwe bede om hulp; thans van Paus Joannes XII (956—964). Eome was gedurende de gansche eerste helft der 10de eeuw in de macht van den woeligen en oproerigen adel, die onophoudelijk burgertwisten en de ergerlijkste tooneelen veroorzaakte en de onafhankelijkheid van den H. Stoel schandelijk miskende. Een even heerschzuchtige als listige vrouw, Marozia, die zich Marozia. van den Engelenburcht had meester gemaakt, wist zich jaren lang (905—938) feitelijk in het bezit der Eeuwige Stad te handhaven en elke poging om haar heerschappij omver te werpen te verijdelen. Eerst in 933 werd zij door haar eigen zoon Alberik van haar macht beroofd en in een klooster opgesloten, waar zij haar leven eindigde. .Nu was Alberik (938—954) als „Patrieius, Senator et Princeps Romanorum" meester van Rome. Zijn bestuur was krachtig en beleidvol. De Pausen, die hij deed verkiezen, waren waardige mannen, maar in alles van hem afhankelijk. Bij zijn dood wist hij den Bomeinen de belofte af te dwingen om na den dood van den regeerenden Paus Agapetus II (946—956) zijn eigen zoon Octavianus tot diens opvolger te verkiezen. Deze belofte werd vervuld en in 956 besteeg Octavianus, een jongeling van 18 jaren, den stoel van St. Petrus. Hij noemde zich voortaan Joannes XII. Zijn opvoeding had hem, helaas, zeer slecht voor zijn 'verheven bediening voorbereid, en zijn gedrag gaf spoedig groote ergernis; Berengarius van Ivrea had van de langdurige afwezigheid van koning Otto gebruik gemaakt, om zijn macht en aanzien te herstellen. Niet slechts geheel Noord-Italië, veroveringen maar ook een aanmerkelijk gedeelte van den Kerkelijken „ van, J Berengarius. Staat had hij veroverd en de Paus zag geen middel om Paus zijn aanval te stuiten, dan een beroep op den Duitschen ^"otto'i koning (960). ter hulp. 112 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. gekroond. De keizerskroon voortaan met de Duitsche koningskroon vereenigd. Dat beroep werd door Otto met vreugde vernomen. Ook de Duitsche 'vorsten gaven thans hun toestemming en de tocht naar Rome werd besloten. In het najaar van 961 trok Otto voor de tweede maal over de Alpen. Na den Paus bij eede zoowel de eerbiediging van zijn persoon als teruggave van alle kerkelijke bezittingen, die in zijn hand mochten vallen, en verder hulp otto i tot keizer en bijstand te hebben beloofd, hield hij in Jan. 962 zijn intocht binnen de Eeuwige Stad en werd 2 Febr. 962 met groote plechtigheid tot keizer gekroond. Sinds dien tijd bleef de keizerlijke waardigheid feitelijk met het Duitsche koningschap vereenigd, hoewel rechtens de Paus de keizerskroon kon schenken aan wien hij wilde en de Duitsche koning eerst door zijn kroning te Rome den keizerstitel verkreeg. Toch noemt men veelal de Duitsche heerschérs voortaan keizers, hetzij zij de keizerskroon wel ontvangen hadden of niet. In 1508 aanvaardde Maximiliaan I, verhinderd om een tocht naar Rome te ondernemen, den titel van verkozen Boomsch keizer (Electus Romanorum Imperator). Karei V was de laatste keizer, die door den Paus werd gekroond (Bologtoa 1530); toch bleven zijne opvolgers den titel van (verkozen) Roomsch keizer dragen, totdat in 1806 Frans II dien titel aflegde en zich voortaan erfelijk keizer van Oostenrijk liet noemen. Dikwerf lieten de Boomsche keizers (vaak ook „Duitsche keizers" geheeten) bij hun leven hun zoon tot hun opvolger verkiezen on kronen. De aldus verkozen vorst heette dan Boomsch koning (Rex Romanorum). De keizerlijke waardigheid schonk aan Otto en zijne opvolgers, evenals weleer aan Karei den Groote, den eersten rang onder de Christenvorsten en verhief hem tot beschermer der H. Kerk. De vereeniging van Duitschland en Italië vormde een machtig rijk en kon een grooten stoot geven aan ontwikkeling, beschaving en welvaart. De Paus mocht vertrouwen van de tyrannie der woelige Romeinsche edelen bevrijd te blijven. . Toch had de zaak ook hare keerzijde. De nauwe betrekking met den H. Stoel zou weldra aanleiding geven tot wrijving en moeilijkheden, ja tot openlijken strijd met de Pausen, die in het belang der Kerk hun onafhankelijkheid tegenover de keizers moesten handhaven. De heerschappij over de woelige en wispelturige Italianen, die geen enkelen heerscher konden verdragen en de Duitschers daarbij als barbaren verafschuwden, was ook een bezit van zeer twijfelachtige waarde en een bron van Beteekenis en gevolgen dier vereeniging. De Saksische Keizers. 113 eindelooze oorlogen. Bovendien was de keizerskroon voor de Duitsche koningen de aanleiding, dat zij hun eigen vaderland verwaarloosden en het grootste deel hunner kracht en zorg aan Italië wijdden. Daar eindelijk de Duitsche koningskroon zekere aanspraak gaf op de Roomsche keizerskroon, was het niet meer dan natuurlijk, dat ook de Pausen zich in de verkiezingen der Duitsche koningen mengden en in hun veelvuldige twisten met de keizers herhaaldelijk bij de Duitsche vorsten steun zochten, ze soms tegen de keizers ophitsten, ja tot onttroning van den regeerenden en tot verkiezing van een nieuwen keizer uitnoodigden. 7. Aanvankelijk was de verstandhouding tusschen Paus en keizer allerhartelijkst. Otto bekrachtigde de schenkingen van Pepijn en Karei den Groote en voegde daar nog andere giften bij. Maar toen hij van de Romeinen een eed van getrouwheid aan zijn persoon vorderde en dus metterdaad Twist tussche i ï -t 77-7 ti 7. raus en Keize aanspraak maakte op de opperhoogheid over Home en het kerkelijk gebied, begreep de Paus, dat hij in de plaats van een belangeloozen beschermer een heer en meester had gevonden. Hierover verbitterd, knoopte hij — tegerf\zijn aan Otto gedane belofte — geheime onderhandelingen aan met Adelbert, Berengarius' zoon, en ontving hem zelfs in 's keizers afwezigheid te Rome. Nu keerde Otto terug, noodzaakte zoowel den Paus als Adelbert te vluchten, dwong de Romeinen te beloven geen Paus te verkiezen zonder zijn voordracht en bekrachtiging, ja vergaderde een geheel onwettige synode, waarop hij Joannes XII van joannes xii hoogverraad en allerlei misdaden deed beschuldigen en afgezet, eenigen tijd later van zijn waardigheid vervallen verklaren. Kort daarop overleed de ongelukkige Paus. Thans werd op Otto's bevel een leek geheel onwettig tot Paus verkozen (Leo VTH) en deze schonk zijn beschermer eenvoudig buitensporige rechten, die Otto tot heer en meester over Paus, bisschoppen, ja de geheele Kerk zouden hebben gemaakt. Gelukkig stierf de onwettige Leo Vill in 965; daarna werd door de samenwerking van den keizer met de Romeinen een nieuwe wettige Paus, Joannes XIII (965—972), gekozen. 8 \ 114 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Nieuwe opstand Intusschen was Otto reeds weder naar Duitschland terugte Rome. gebeerd. Hiervan maakten eenige ontevredenen te Rome gebruik om een opstand tegen den Paus uit te lokken. Ook elders in Italië waren er onlusten uitgebroken, otto's derde Daarom trok Otto in 966 voor de derde maa^naar Italië. tocht naar itaiie. jje oproermakers te Rome werden met gestrengheid gestraft. Om de orde voorgoed te verzeken, schafte de keizer daar het min of meer democratische stedelijke bestuur af en benoemde zekeren Crescentius tot hertog van Rome; ook in andere streken van Italië gaf Otto den bisschoppen de rechtsmacht en het bestuur over verschillende steden en districten. Hierdoor bevorderde hij niet alleen rust en welvaart, want reeds toen was het „onderden kromstaf goed wonen", maar hij legde ook de eerste grondslagen voor de ontwikkeling der republikeinsche stedelijke instellingen, daar de burgers spoedig eenigszins deel kregen in het bestuur hunner steden. In de hoop van ook Zuid-Italië — thans nog gedeeltelijk onder Grieksche heerschappij — aan zijn macht te onderwerpen, vroeg de keizer voor zijn zoon en opvolger Otto — Ludolf was in 957 overleden — de hand der Grieksche prinses Theophania, dochter van keizer Romanus TL (959—963). Huwelijk van Een eerste maal werd dit verzoek door keizer Nicephorus *skeizers zoon phocas afgewezen; diens opvolger Joannes Tzimisces bleek Grieksche handelbaarder te zijn en Otto huwde te Rome met zijn prinses - Grieksche bruid (972), die tezamen met hem — nog bij heop an a. j^j. ieven des ouden keizers — de keizerskroon uit 's Pausen hand ontving J). In 972 keerde Otto de Groote na een afwezigheid van Dood van 6 jaren naar Duitschland terug. Een jaar later overleed hij te Memleben (7 Mei 973) na een roemvolle regeering van 37 jaren. Hij was een der grootste onder de opvolgers van Karei den Groote en had Duitschland de macht en het aanzien teruggeschonken, die het door de zwakheid der laatste Carolingers 1) Vgl. hiervóór blz. 64. De Saksische Keizers. 115 had verloren. Ook de inwendige bloei des rijks herleefde, vooral sinds de Hongaren voorgoed waren verdreven en de binnenlandsche oorlogen door 'skeizers overwinningen waren beëindigd. Ook als mensch verdient Otto — in het geheel genomen- — achting en lof. Moet men zijn gedrag tegenover Joannes XII beslist afkeuren, meestal betrachtte hij billijkheid en recht. Hij was gestreng maar grootmoedig jegens overwonnen vijanden, vrijgevig jegens de Kerk en deed veel voor de bekeering der heidenen. Zoowel zijn moeder, de H. Mathildis, als zijn gemalin, de Hé Adelheid, waren schitterende voorbeelden van alle deugden. 8. Otto II, 973—983. Hij telde bij zijns vaders dood eerst achttien jaren, maar otto nwas reeds lang door alle rijksvorsten als diens opvolger onlusten in. erkend. Toch had hij gedurende de eerste jaren van zijn ^ge^ren" 6 regeering zoowel in Lotharingen als in Beieren hevigen tegenstand te overwinnen. In Lotharingen beproefden de zonen van den vroegeren hertog Giselbert met hulp van den Franschen koning Lotharius (954—985) hun vaderlijk erfgoed te herwinnen; in Beieren wilde zijn neef Hendrik de Twistzieke („der Zanker") zijn gezag niet erkennen en had met vele andere rijksvorsten, ja zelfs met de hertogen van Bohemen en Polen een verbond gesloten. Toch behield de jonge koning de overhand. Hendrik werd van zijn hertogdom vervallen verklaard en Carinthië, als afzonderlijk hertogdom, van Beieren afgescheiden; oök Bohemen en Polen moesten 's keizers gezag erkennen. Een onverhoedsohe inval van den Franschen koning Lotharius, ' die in 978 de stak Aken overviel en plunderde" en Otto bijna had gevangen genomen, werd beantwoord met een grooten Oorlog met krijgstocht, waarop het Duitsche leger tot voor de muren der Frankrijk. Fransche hoofdstad doordrong. Een vergelijk beslechtte den strijd. Lotharius zag van al zijn aanspraak op Lotharingen af, hoewel hij door zijn familiebetrekkingen aldaar veel invloed ' bleef behouden. Karei,- Lotharius' broer, werd hertog van NederLotharingen '). De onlusten in Duitschland hadden natuurlijk ook in Italië weerklank gevonden. Vooral te Rome had de zoo- 1) Vgl. hiervóór blz. 96. 116 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Onlusten te genaamde nationale partij, herhaaldelijk de rust verstoord. ome' Paus Benedictus VI was overvallen en vérmoord (974) en ook zijn wettige opvolger Benedictus VII (974—983) zag zich (980) door zijn vijanden uit Rome verdreven en riep dus de hulp van keizer Otto in, die reeds lang het plan had gevormd om door de verovering van Zuid-Italië zich in het bezit te stellen van den bruidschat zijner gemalin. Tegen het einde van 980 verliet Otto Duitschland. Weldra was hii te Bonte en herstelde er de orde met Krijgstocht naar J itaiie; oorlog krachtige hand; daarna begon hij zijn veldtocht in Zuidmet de rie en. waar Grieken en Saracenen zich tegen den gemeenschappelijken vijand uit het Noorden hadden vereenigd. Aanvankelijk ging de krijgstocht naar wensch; het grootste deels des lands viel in zijne handen; bij Cotrone (Juli 982) behaalde hij een schitterende overwinning op de Saracenen, Nederlaag bij maar eenige dagen later viel hij bij Squillace in een hinderSquiiiace. \&&g en Werd totaal verslagen. Met moeite ontkwam de keizer zelf aan zijn vervolgers. , Vol verlangen om zijn nederlaag té wreken, beriep de keizer een Rijksdag naar Verona, waar hij ook zijn 3-jarig zoontje Otto III als zijn opvolger deed erkennen. Daarna begon hii met ijver de toebereidselen voor een nieuwen Dood van . . otto ii. veldtocht in Zuid-Italië, maar overleed te Bome (7 Dec. 988) in den ouderdom van 28. jaren. 9. Otto III, 983—1002. Ook de regeering van dezen vorst werd in het begin verontrust door gevaarlijke onlusten. Hendrik de Twistzieke'), weleer hertog van Beieren, tot dan te Utrecht in hechtenis, ontkwam uit de gevangenschap en eischte voor zich het recht van voogdij over den jongen keizer. Door een verbond met verscheiden ontevreden vorsten wist hij zijn partij te versterken, zelfs bracht hij voor korten tijd den keizer in zijn macht. De vastberaden en beleidvolle aartsbisschop Willigis van Mentz redde toen zoowel het rijk als de dynastie. Hij wist de opstandelingen te verdoelen, noodzaakte Hendrik Onlusten tijdens de minderjarigheid des keizers. 1) Zie hierboven blz. 115. De Saksische Keizers. 117 den jongen Otto in vrijheid te stellen en bewerkte, dat de H. Adelheid, de moeder van den overleden keizer, zijn weduwe Theophania en zijn zuster Mathildis met de voogdij belast wérdenHendrik, door de teruggave van zijn hertogdom tevreden gesteld, was sinds dien tijd een trouwe steun zijns vorsten. Otto TJI, die een zeer zorgvuldige opvoeding had genoten en uitstekend onderwezen was (men noemde hem reeds als kind: „miraculum mundi"), wérd in 995 meerderjarig verklaard en ondernam in het volgende jaar zijn tocht naar Rome om de keizerskroon te ontvangen. Daar was met den dood van Otto II weer een tijd van Tocht naar treurige onlusten begonnen. Paus Joannes XIV(98S—984) Rome; de orde , .. . . i -i ii aldaar hersteld. was door zijn tegenstanders m den kerker geworpen, waar hij van honger omkwam en zijn wettige opvolger, de geleerde Joannes XV (985—996) bezat niet de minste macht in zijn eigen hoofdstad. Hij noodigde daarom den jongen Otto uit om wederom de orde te herstellen, maar toen deze in Italië verscheen, ontving hij het bericht van 's Pausen overlijden. Thans werd op Otto's voorstel een Duitscher, Bruno, tot Paus verkozen, die zich Gregorius V (yyb—yy») noemae en Utto tot Keizer Kroonde. JJe orae werd te Rome hersteld en Crescentius, diet hoofd der onruststokers, verbannen. Nauwelijks was echter de keizer naar Duitschland teruggekeerd, of de onlusten te Rome begonnen opnieuw. Crescentius verdreef Gregorius V en benoemde een tegenpaus. Nu nam Otto, die wederom in Italië verscheen, krachtige maatregelen. Crescentius werd op de muren zijner vesting — het kasteel S. Angelo — onthoofd; de tegenpaus wreedaardig verminkt en in den kerker opgesloten (998). De edele en wijze Gregorius V, die krachtig voor de hervorming der geestelijkheid en het onderhouden der kerkelijke wetten optrad, overleed reeds in het volgende jaar. Zijn opvolger was Otto's leermeester, de beroemde Gerbert van Reims, de grootste geleerde van zijn tijd, die den naam van Sllvester II (999—1002) aannam. Nieuwe onlusten te Rome. Paus Sllvester II. 118; Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Ook deze Paus was in zijn oproerige hoofdstad niet veilig; zelfs de keizer, die gekomen was om zijn vriend te beschermen, zag zich genoodzaakt met den Paus de stad te verlaten. Eenigszins dweepziek en phantastisch Phantastische van aard, had Otto allerlei buitensporige plannen beraamd plannen des en daardoor, alsmede door zijn voorliefde voor de valsche keizers. J en listige Italianen, vele zijner trouwe onderdanen verbitterd. Hij stierf van hartzeer over de teleurstelling, die keizers; alge- ai3 moest ondervinden, te Paterno, aan den voet van den meene opstand Soracte, 23 Jan. 1002. Geheel Italië geraakte thans in opstand tegen de Duitschers. 's Keizers lijk moest door zijn getrouwen onder gewapend geleide naar Duitschland worden teruggevoerd. Men begroef het te Aken naast het graf van Karei den Groote. 10. Hendrik II, de Heilige 1002—1024. Hij was een zoon van den Beierschen hertog Hendrik, die in het begin der vorige regeering een zoo treurige rol had gespeeld. Daar Otto III kinderloos was overleden, had Hendrik de naaste aanspraak op den troon en, hoewel er een paar mededingers optraden, werd hij spoedig algemeen erkend. Hendrik II De eerste' taak van den 'nieuwen keizer was de macht en herstelt orde ,je eenheid des rijks, die door de stoute plannen en den'spoedigen het rijk. dood zijns voorgangers verzwakt waren, te herstellen. Met dat Krachtige steun doel vergrootte hij de wereldlijke macht der bisschoppen, die den der krachtigsten steun der keizers tegenover de wereldlijke vorsten Bisschoppen. bleven vormen, daar dezen er voortdurend naar streefden om zich nagenoeg onafhankelijk te maken van het keizerlijk gezag. Tegelijkertijd deed hij veel voor de godsdienstige en wetenschappelijke vorming der geestelijken en stelde er een eer in juist de deugdzaamste en geleerdste priesters tot de hoogste waardigheden te bevorderen. De beroemde kloosterhervorming van Cluny vond bij den vromen keizer steun en aanmoediging. Tegenover het buitenland trad Hendrik veel krachtiger op dan zijn voorganger, die uit misplaatste edelmoedigheid verscheiden rechten zijner kroon had prijsgegeven. De krijgshaftige Poolsche koning Boleslaus Chrobry had De Saksische Keizers. 119 van de onlusten der laatste jaren van Otto ILT gebruik gemaakt om de Lausitz en het markgraafschap Meissen (het tegenwoordige koninkrijk Saksen en een deel van Silezië) te bemachtigen, ja veroverde zelfs Bohemen (1003), dat sinds lang een Duitsch leen was. Toen Hendrik erkenning van zijn oppergezag eischte, brak de oorlog uit. Na een kortstondigen krijgstocht in Noord-Italië om den oproerigen Harduinus van Ivrea te tuchtigen, begon Hendrik in 1004 zijn' langdurigen en moeilijken krijg tegen den Poolschen vorst. Bohemen was spoedig aan de Polen ontrukt (1004)» Maar de veldtocht in Polen was niet zoo Oorlog met gemakkelijk. Het duurde tot 1013, eer te Mersehurg een Bohemen. verdrag tot stand kwam, waarbij Boleslaus de opperhoogheid van het Duitsche Kijk erkende, maar een groot gedeelte zijner veroveringen behield. De toestand van Italië had trouwens den keizer genoopt den vrede te bespoedigen. Harduinus van Ivrea had zijn macht herwonnen, en te Rome was een Schisma ontstaan. Aanstonds na het sluiten van den vrede van Merseburg trok Hendrik weder over de Alpen. Harduinus werd ver- Tocht naar slagen. Daarna ontmoette Hendrik te Ravenna den wettig kroning, gekozen Paus Benedictus VIII (1012—1024), vergezelde hem naar Bome en ontving uit zijn hand de keizerskroon (1014). Een tweede maal herstelde hij de orde te Bome in 1020. Paus en keizer beraamden toen grootsche plannen voor allerlei hervormingen op kerkelijk gebied, men sprak zelfs van een Algemeen Concilie en een vredebond onder 's Pausen toezicht, toen Benedictus overleed en kort daarop ook de Dood van Paus keizer (15 Juli 1024), die inmiddels naar Duitschland was teruggekeerd. Evenals zijne gemalin Cunegondis van Luxemburg, was Hendrik een voorbeeldig vroom Christen; beiden werden onder het getal der Heiligén opgenomen. Daar Hendrik geen kinderen naliet, was met zijn dood {Jjjj,^^: het Saksische Huis uitgestorven; een nieuwe koningskeuze was dus noodzakelijk. 120 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. § 2. DE EERSTE FRANKISCHE KEIZERS. 1. Koenraad II 1024—1039. Groote kies- Dank de wijsheid en eensgezindheid der bisschoppen, VergiLmbag 'e ^et uitsterven van het Saksische Huis geen aanleiding Koenraad van tot burgertwisten. Op een groote vergadering der Duitsche 'veiltozen* * stammen te Kamba (aan den Rijn tusschen Méntzen Worms) werd Koenraad, hertog van Franken (een Saliër, niet een Ripuariër gelijk Karei de Groote en Koenraad I waren geweest), tot koning verkozen. De keuze van den nieuwen koning mocht een gelukkige heeten. Koenraad was een achterkleinzoon van Otto I'), daarbij vroom, dapper en beleidvol. Evenals zijn voorganger zocht hg den steun der bisschoppen, terwijl hij tevens door de bepaling, dat alle leenen (ook de achterleenen) erfelijk zouden zijn, den logeren adel voor zich wist te winnen. Toch was de toestand voor den nieuwen koning niet zonder gevaar. Van alle zijden: uit Italië, Boergondië, Frankrijk, Denemarken, Polen, Hongarije dreigde bij de eerste gelegenheid een aanval op het rijksgebied en ook sommige rijksvorsten voedden verraderlijke plannen. Tocht naar In 1026 trok de nieuwe koning naar Italië, deed zijn Rome, keizers- T 7 ... .. ,„„ .., „ _„„ kroning; gezag in Lombardije eerbiedigen en ontving (26 Maart 1027) afstand van te Rome de keizerskroon uit de hand van Paus Joannes XIX (1024—1033). Daar ontmoette hij ook Canut den Groote, wien hij, om hem van een verbond met zijn andere tegenstanders terug te houden, Sleeswijk afstond '). In 1032 stierf Budolf III, koning van Boergondië (Arles)., Het koninkrijk Reeds Hendrik II had met hem een verdrag gesloten, B^f°°^°et krachtens hetwelk na zijn overlijden zijn gebied met het vereenigd. Duitsche Bijk zou vereenigd worden. Koenraad II maakte zich nu van dit land meester, dat sindsdien — althans in naam — de heerschappij der Duitsche keizers erkende. De grens tusschen Duitschland en Frankrijk liep voortaan 1) Vgl. tabel IV. 2) Vgl. hierboven blz. 100. De eerste Frankische Keizers. 191 langs Schelde, hoven-Maas, Saóne (tot Lyon) en Rhóne (tot aan de Middellandsche Zee). Op een nieuwen tocht naar Italië, vaardigde de keizer te Milaan (1037) een allergewichtigste „Constitutio de v ; . , Constitutio Feudis' {wet over de leenen) uit. De kleine leenmannen (m Feudis. Italië „Valvassores" eig. vazallen der wallen of steden genoemd, d. w. z. ridders en edelen, wier bezittingen tot het ~ gebied eener stad behoorden) konden voortaan alleen door een vonnis hunner „pairs" (d. w. z. van huns gelijken „pares") hun leenen verliezen; bij verschil van gevoelen was de beslissing bij den keizer. Tevens verklaarde hij al die leenen erfelijk van vader op zoon en kleinzoon alsmede van broeder op broeder. Hoe zeer door deze wet depositie der achter-leenmannen tegenover hunne leenheeren versterkt werd, behoeft geen betoog. Na Paus Benedictus IX (1033—1045), die door zijn vijanden uit Rome verdreven was, te hebben hersteld en weder in zijne hoofdstad te hebben binnengeleid, keerde hij naar Duitschland terug. Hij overleed te Utrecht waardigheden, had hij in de eerste plaats ■politieke belangen op Keizers, het oog, hoewel zijn keuze in den regel op waardige mannen viel;' voor de prediking onder de heidenen in de Slavische grenslanden deed hij veel minder dan de Saksische keizers; hij wilde de Kerk meer beheersehen dan beschermen. Zijn zoon Hendrik, dien hij reeds bij zijn leven als zijn opvolger had laten erkennen en tot koning van Boergondië en hertog van Beieren, Franken en Zwaben had verheven, volgde hem zonder tegenspraak op. Evenals zijn vader was de nieuwe keizer een man van groote Hendrik ill. bekwaamheid en geestkracht; zorgvuldig opgevoed en weionder- Zii° politieke wezen, ook vroom en godsdienstig. Toch was hij in de politiek 'j^'"^'^,^11 nog minder angstvallig dan zijn voorganger en toonde zich (4 Juni 1039). Koenraad was, hoewel persoonlijk zeer vroom, in de politiek niet al te nauw van geweten. Bij de benoemingen tot kerkelijke Kerkelijke politiek des 2. Hendrik III 1039—1056. 122 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. meermalen vrij onverschillig voor de rechtvaardigheid der middelen, die hij gebruikte om zijn doel te bereiken: in het binnenland een krachtig keizerlijk gezag, in het buitenland de hegemonie over het Christelijk Europa. De eerste jaren zijner regeering (1039—1045) gebruikte Oorio en met Hiendrik om zijn opperhoogheid in de omliggende landen: Polen, Polen, Bohemen en Hongarije te handhaven. Toch moest Hongarije' ö^ z'cü *n laats*genoem(l l&n(l met een schijnbare onderwerping tevreden stellen. Duitschland werd met een vrij onbeduidend stuk grensgebied vergroot, maar feitelijk bleef Andreas I, koning van Hongarije, zoo goed als onafhankelijk. Tocht naar In 1046 trok Hendrik over de Alpen om de keizerskroon Italië.onlusten t(J ontvangen< te Rome. ° Te Rome waren wederom treurige onlusten uitgebroken. Benedictus IX (1033—1045), door zijn machtige familie (de graven van Tusculum) op zeer jeugdigen leeftijd tot de pauselijke waardigheid verheven, had zooveel ontevredenheid gewekt, dat er in 1044 een tegenpaus, Sllvester III, werd gekozen, die drie maanden meester van Bome was, maar daarna weder voor den wettigen Paus moest wijken. Deze echter, ontmoedigd door de houding der Bomeinen, deed vrijwillig van zijn waardigheid afstand ten gunste van Gregorius VI (1045—1046), een waardig en degelijk man, hoewel de wijze zijner verheffing niet geheel onberispelijk was geweest. Spoedig had Benedictus IX berouw over zijn afstand entrad wederom als Paus op; en daar ook Silvester zijn vermeende rechten handhaafde, waren er thans drie Pausen. Gregorius VI reisde den keizer tegemoet; te Sutri beriep hij een Synode, die den tegenpaus Silvester III voor onwettig verklaarde. Gregorius VI deed hierop geheel vrijwillig afstand van zijne waardigheid en vertrok met zijn voortreffelijken vriend en raadsman Hildebrand naar Duitschland, waar hij een paar jaren later godvruchtig overleed. Nu werd, op aanbeveling van Hendrik, een Duitscher, de bisschop van Bamberg, tot Paus verkozen, die onder den naam van Clemens II (1046—1047) slechts eenige maanden regeerde en Hendrik op het Kerstfeest 1046 met groote plechtigheid tot keizer kroonde. De eerste .Frankische Keizers. 128 Keizer Hendrik werd nu feitelijk heer en meester van Hendrikfeiteiijk den pauselijken stoel. Het Romeinsche volk verkoos hem j^"* enTên tot Patrieius (zooveel als protector) van Rome en bepaalde h. stoei, zelfs, dat niemand zonder zijne goedkeuring tot Paus mocht verkozen worden. Was dit een waarborg tegen de talrijke onregelmatige verkiezingen van den laatsten tijd, het was een allernoodlottigste inbreuk' op de vrijheid der Kerk, die wel een oogenblik en noode geduld kon worden, maar zeker niet duurzaam mocht wezen. Hendrik maakte overigens geen misbruik van de hem geschonken macht. Damasus II (1048), die op zijn voorstel werd gekozen, was een waardig Kerkvoogd, maar regeerde slechts 23 dagen. 3. Zijn opvolger Leo IX (1049—1054) was een Heilige, DHil"e^a0Jxdie, door den keizer benoemd, als pelgrim naar Rome reisde en zich daar wettelijk door volk en geestelijkheid deed verkiezen. Hildebrand (de latere Gregorius VII), dien hij op zijn reis naar Rome te Cluny had bezocht en die met hem naar de Eeuwige Stad terugkeerde, werd zijn voornaamste raadsman en de ziel zijner regeering. Onophoudelijk arbeidde de vrome Paus aan de hervorming der geestelijk- Strijd tegen de heid, wier voornaamste zedelijke kwalen — de Simonie en „yertrëding van de verwaarloozing van het coelibaat — hij op alle mogelijke het coeiibaat wijze bestreed. Ook voor de eenheid der Kerk, die, tengevolge van den overheerschenden invloed van, Hendrik Hl, gevaar liep, waakte hij met groot beleid. Inmiddels hadden in het Zuiden van Italië gebeurtenissen plaats gegrepen, die een belangrijken invloed zouden hebben op den loop der geschiedenis. Eenige Normandische edelen, van een bedevaart naar Normandiers , . , i i 11 • i i • n -i t j -* in Zuid-ltalie. Palestina teruggekeerd, landden in het begin der 11de eeuw op de kust van Napels. Daar traden zij in dienst der Grieksche veldheeren, die toen juist een krachtige poging deden om de Saracenen uit Zuid-Italië en Sicilië te verdrijven. 124 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Lang duurde de goede verstandhouding met de Grieken niet; weldra maakten de Normandiërs zich van een groot oorlog tegen gedeelte van Zuid-Italië meester. Daar zij ook het pausede Grieken en \n\e gebied (Beneventum) niet ontzagen, was Leo IX na den h. Stoel. ° , , , , ,. , \ , Paus Leo vergeefsche onderhandelingen genoodzaakt tegen hen op gevangen, te trekken. Bij Civitella (18 Jan. 1053) leed het pauselijk leger een beslissende nederlaag; de H. Vader zelf viel in 's vijands handen, maar werd met grooten eerbied behandeld. De Normandiërs Hij was echter genoodzaakt den overwinnaars zoowel het 'vaneen611 betwiste gebied als geheel Zuid-Italië en Sicilië (dat zij h. stoei, grootendeels nog moesten veroveren) in leen te geven ; zoo werd Zuid-Italië (later „Napels en Sicilië", ook „de beide Siciliën" genoemd) een leen van den H. Stoel. De dappere en schrandere Eobert Guiscard (eig. Witz-Kard =s sluw hoofd) die van 1057—1085 aan het hoofd der Normandiërs stond, voltooide de verovering en verdreef de Grieken uit hun laatste Italiaansche bezittingen. Meermalen bood hij, trouw aan zijn leenplicht, Paus Gregorius VII krachtige hulp in den strijd tegen keizer Hendrik IV, en de groote Paus overleed te Salerno in het gebied van zijn moedigen beschermer '). Voortdurend bleef Kobert een doodvijand dér Grieken evenals zijn zoon Boêmond van Tarente, later een der helden van den eersten Kruistocht. Roberts broer Rogier I werd de stichter van het koninkrijk Sicilië. Hij zuiverde na een moeilijken strijd dat eiland van de Saracenen en bracht het tot een hoogen trap van welvaart en beschaving. Zijn zoon Rogier II wist ook de Normandische edelen van het vaste land aan zijn gezag te onderwerpen en heerschte als pauselijk'leenman over een rijk, dat meermalen den H. Vader in zijn strijd mét de Duitsche keizers tot veilige wijkplaats diende. Grieken en Saracenen uit Zuid-Italië en Sicilië verdreven. Leo IX overleed korten tijd na zijn terugkeer te Bome (18 Apr. 1054) en werd nogmaals door een Duitscher, Gebhard, bisschop van Bichstadt, opgevolgd, die als Paus Victor II (1055—1057) genoemd werd. Ook deze ging, terzijdegestaan door Hildébrand, voort op den weg der Kerkhervorming. 1) Zie blz. 189. De eerste Frankische Keizers. 125 4. Keizer Hendrik had in zijn laatste regeeringsjaren veel te kampen met de ontevredenheid der Duitsche vorsten, die zijn despotisch optreden niet wilden verdragen. Vooral in Lotharingen, waar de Fransche koningen veel onlusten in invloed bezaten en gaarne onlusten aanstookten, ondervond Lotharingen, hij veel en hardnekkigen tegenstand. Neder-Lotharingen (ongeveer het tegenwoordige België — met uitzondering van Vlaanderen — Nederland en het gebied van Aken en Keulen) was door Otto II als leen geschonken aan Karei, den broer van den Franschen koning Lotharius. Karei overleed in 1001; zijn zoon, de laatste Carolinger, volgde hem op en overleed omtrent 1005 op den terugkeer uit Italië, waarheen hij keizer Hendrik II vergezeld had. Naast en onder den hertog van Neder-Lotharingen heerschten in het uitgestrekte hertogdom nog veel andere machtige graven toestand van De afstammelingen van den vroegeren hertog Reinier Langhals '), Lotharingen. Reinier en Lambertus, wisten zich, met behulp van den Franschen koning, in het bezit van een deel hunner voorvaderlijke erfgoederen te stellen en stichtten in Henegouwen en Leuven maohtige geslachten. De graven van Vlaanderen, hoewel , niet tot het Duitsche Rijk behoorende, stonden in nauwe betrekking met de Neder-Lotharingische vorsten, vooral sinds de machtige graaf Boudewijn IV, na een voorspoedigen oorlog tegen keizer Hendrik II, van dezen eenige streken van Lotharingen (o. a. Valenciennes, het Land van Waes, Zeeland) in leen ontvangen had en aldus zoowel een Duitsch als een Fransch leenman was geworden. Sinds dien tijd spreekt men van Rijks- Vlaanderen (de Duitsche) en Kroon-Vlaanderen (de Fransche leenen). Ook het gebied, dat tegen het midden der 11de eeuw den Oorsprong van naam van graafschap Holland zou dragen, begint reeds eenige het graafschap beteekenis te verkrijgen. Wat Dirk I van Karei den Eenvoudige *) Holland, had ontvangen, werd door zijn opvolgers gaandeweg uitgebreid. Een hunner, Dirk III, wiens vader Arnoud in den strijd tegen de West-Frieten (Noord-Holland) was gesneuveld, streed voorspoedig tegen den machtigen Utreohtschen bisschop Adelbold. 1) Vgl. hierboven blz. 95.. 2) Vgl. hierboven blz, 95. 126 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Nog meer is hij bekend door de stichting van een kasteel aan' de Maas (Dordrecht), waar hij van de talrijke schepen, die daarlangs voeren, een tol hief. Noch het protest der rijke koopstad Tiet en der bisschoppen van Utrecht en Keulen tegen deze stichting mocht baten, noch zelfs het bevel des keizers om het slof te slechten; en toen hertog Godfried van Lotharingen met een aanzienlijke krijgsmacht opdaagde om het koizerhjke bevel kracht bij te zetten, leed hij (1018) een zoo geduchte nederlaag, dat de keizer zich liet bewegen om zijn weerbarstigen neef (Dirk was de zoon van 's keizers schoonzuster Liudgardis) in het bezit zijner stichting te bevestigen; en weldra heerschte graaf Dirk over het geheele gebied tusschen Maas en Flie (ongeveer de tegenwoordige provinciën Noord- en Zuid-Holland). Verreweg de machtigste heeren in deze streken waren echter Het bisdom de' bisschoppen van Utrecht, die — zooals trouwens alle Duitsche Utrecht. kerkvoogden van dien tijd — zoowel door de Saksische als door de Salische keizers zeer begunstigd werden. Reeds Karei de Groote had zich jegens de Utreohtsche Kerk zeer milddadig getoond; wat de invallen der Noormannen hadden verwoest, werd door de bedrijvigheid der schrandere bisschoppen hersteld; omtrent 920 vestigde bisschop Balderik zich weer voorgoed in zijn bisschopsstad. Hendrik I bekrachtigde alle vroegere schenkingen, die Otto de Groote (o.a. door het toekennen der grafelijke rechten voor alle streken tusschen Lek en IJssel) vermeerderde. Ook persoonlijk vereerden de keizers het sticht Utrecht met hun bezoek. Koenraad II overleed er. Ook Hendrik IH en IV verbleven er herhaaldelijk. Hendrik V werd opgevoed door bisschop Koenraad en overleed in het bisschoppelijk paleis. Bisschop Willem was een der felste medestanders van HendriklV in zijn strijd tegen Gregorius VII. Na den dood van den laatsten Carolinger Otto was het hertogdom Neder-Lotharingen toegewezen aan Godfried van Verdun. Hij werd opgevolgd door zijn broer Gozelo, die bij de verkiezing van Koenraad II (1024) een zeer weifelende Vereeniging houding had aangenomen, en alleen door den tegenstand van Opper- der bisschoppen van zijn gebied belet werd een opstand Lotharingen, tegen den nieuwen keizer te verwekken. Door de belofte t van Opper-Lotharingen was hij tevreden gesteld- en bleef f^Èr^lfflL" voortaan een trouw leenman des keizers, die hem in 1083 i J~/ "et beloofde gebied schonk. De eerste Frankische Keizers. 127 Hendrik Hl verdeelde bij Gozelo's dood (1044) het Lotharingen hertogdom weder onder diens beide zonen: Gozelo II, die Neder-Lotharingen en Godfried met den Baard, die Opper- Qodfried met Lotharingen ontving. Sedert dien tijd was Godfried, die den Baard" geheel Lotharingen had verwacht, de gezworen vijand des keizers en het middelpunt van elk verbond der ontevreden vorsten, die geen gelegenheid ongebruikt lieten om Hendrik te dwarsboomen. Herhaaldelijk werd hij door den keizer overwonnen, meer dan eens gevangengezet, van zijn hertogdommen beroofd — Neder-Lotharingen kwam 1049 aan Frederik van Luxemburq, Opper-Lotharinaen aan Gerhard Qerhard van n? i L- i * 7 i iii i Elzas> hertog van Mzas, den stichter van het beroemde geslacht, dat tot. van Opper- 1737 in Lotharingen heerschte en thans nog de Oosten- Lotharingen; ., , ... stamvader der rijKscne Keizerskroon draagt — telkens echter verkreeg hu Oostenrijkscne vergiffenis en herwon althans een deel zijner leengoederen keizers. (1051). Toch bleef hij 's keizers vijand. In 1054 overleed Bonifatius, de machtige markgraaf van Toscana, die met Hendrik allerlei twisten had gehad. Zijn weduwe Beatrix (uit Lotharingen afkomstig) huwde Godfried met den Baard, die als voogd der minderjarige kinderen zijner gemalin, het beheer kreeg der uitgestrekte goederen van den overledene. Hoewel Hendrik III dit huwelijk zeer ongaarne zag, legde hij er zich tenslotte bij neer en verzoende zich eenige maanden voor zijn dood met Godfried en met vele andere vorsten, die door hun weerbarstigheid — of zelfs door verraderlijke aanslagen — zijn toorn hadden verdiend. Het laatste jaar zijner regeering was voor Hendrik vol Teieurvan teleurstelling. Hij had blijkbaar zijn ideaal — het «tellingen voor herstel van een bijna onbeperkt keizerlijk gezag in het z'jVdood!' binnenland en van een werkelijke suzereiniteit over de andere Christenvorsten — te hoog gesteld, daar noch de Duitsche rijksvorsten, noch de buitenlandsche koningen zijn gezag zooveel hij wenschte, erkenden. Teneinde de gerezen binnen- en buitenlandsche geschillen bij te leggen, noodigde hij zijn vriend en vroegeren kanselier Paus Victor II (1055—1057) uit, hem op zijn géliefkoosd ver- 128 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Paus Victor II weet onlusten te voorkomen. Keizerin Agnes voogdes van den jeugdigen Hendrik IV. Godfried met den Bult. blijf te Goslar te bezoeken. Daar werd de Paus plechtig ontvangen. Hij vergezelde den keizer naar een in de nabijheid gelegen slot Bodfeld, waar de treurige tijding kwam, dat een Saksisch leger door een Slavischen volksstam was vernietigd. Van verdriet hierover stierf de keizer, nog geen 39 jaren oud (5 Oct. 1056). Zijn dood was een groote ramp voor het Duitsche Rijk. Dank de schranderheid van Paus Victor II, die nu een oogenblik de leiding der zaken in handen nam, en de meegaandheid der keizerin-weduwe Agnes, die met de voogdij over Hendriks 6-jarig zoontje belast werd, kon men oen dreigenden burgeroorlog vermijden. Toch moest men belangrijke offers brengen om de rijksvorsten, die sinds lang het krachtig bestuur van den overleden keizer moe waren, te bevredigen. Dat Godfried met den Baard van deze gebeurtenissen het meeste voordeel trok, spreekt vanzelf. Hg verkreeg niet alleen de belofte, dat hij, na den dood van den thans regeerenden Frederik van Luxemburg, zijn verbeurd hertogdom Neder-Lotharingen zou terug ontvangen (deze belofte werd Vervuld in 1065, zoodat hij nog 5 jaren dat land kon besturen), maar keerde als keizerlijk stadhouder naar Italië terug, waar hij zijn bezittingen weldra nog uitbreidde en, na den onverwachten dood van Paus Victor H, een overwegenden invloed verkreeg, toen zijn eigen broer, kardinaal Frederik van Lotharingen, onder den naam van Stephanus IX (1057—1058) op den stoel van St. Petrus werd verheven. Zijn zoon en opvolger Godfried met den Bult huwde met Mathilde, de rijke erfdochter van Bonifatius van Toseana. Zij werd de machtige steun van den grooten Paus Gregorius VII in zijn hachelijken strijd tegen Hendrik IV. § 3. DE INVESTITUURSTRIJD. 1. De gruwelijke verwildering, die sinds het verval der Carolingische heerschappij zoo langen tijd in het Christelijk Europa had geheerscht, had niet alleen voor welvaart en beschaving maar ook voor het godsdienstig leven de noodlottigste gevolgen gehad. De verwoesting van vele kerken en kloosters had de De Investituurstrijd. 129 opleiding en vorming van den clerus zeer benadeeld; deVerval van bisschoppen en abten, met wereldsche zorgen overladen, v"££°*t>s vaak genoodzaakt hun vorsten in den strijd te volgen^ hadden tijd noch lust om behoorlijk toezicht te houden over de hun ondergeschikte geestelijkheid, ja gevoelden zich veel meer als wereldlijke vorsten dan als de geestelijke leidslieden hunner onderhoorigen. Geen wonder, dat de toestand der geestelijkheid veelal allertreurigst was. De wet van het coelibaat (de ongehuwde Het coeiibaat. staat der priesters), sinds eeuwen in de Latijnsche Kerk voorgeschreven, werd schandelijk overtreden. Bovendien was meer en meer de noodlottige gewoonte in zwang gekomen om kerkelijke waardigheden voor geld te koopen. De simonie. en te verkoopen (Simonie). Dit treurig misbruik hangt samen met de wijze, waarop in dien tijd de overdracht der kerkelijke waardigheden (beneficia) veelal plaats vond. Werden vroeger bisschoppen door geestelijkheid en volk, abten door de kloosterlingen gekozen, langzamerhand hadden wereldlijke vorsten een beslissenden invloed op die benoemingen verkregen. Dit was het gevolg van de vrijgevigheid waarmede keizers en koningen bisdommen en kloosters hadden vorsten op de verrijkt; zij meenden tot belooning hunner mildheid het recht keuze van te kunnen eischen om bij de keuze der titularissen een beslissend bisschoppen en woord mede te spreken, ja zich die keuze geheel en al toe te eigenen abtendaar immers bisschoppen en abten ook hun leenmannen waren: het was ten laatste de vorst, die het beneficie verleende. Dat hieruit de treurigste misbruiken voortvloeiden, spreekt vanzelf, daar de vorsten veel minder het welzijn verkoop van der Kerk en der geloovigen, dan hun eigen voordeel be- Beestel«ke oogden, en vaak de belangrijkste waardigheden aan geheel wa*nlighedenongeschikte personen verkochten. Nergens was dit kwaad zoo diep ingeworteld als in Duitschland; nergens toch bezaten de geestelijke vorsten zoo groote leengoederen, nergens vormden zij éen^zoo investituurkrachtigen steun voor de keizers in hun voortdurenden striid vooral strijd tegen de machtige en oproerige wereldlijke leen- Duitechiand 9 130 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. mannen. Geen wonder, dat de Investituurstrijd *) nergens heviger en langduriger woedde dan in Duitschland. 2. De verbetering van dezen onhoudbaren toestand, reeds herhaaldelijk van verschillende zijden beproefd, kreeg haar Cluny. krachtigsten stoot uit het beroemde klooster Van Cluny. Berno, een graaf in Fransch-Boergondië, die het kloosterleven had omhelsd, en door godsvrucht en gestrengheid zich een grooten naam had verworven, werd omtrent 910 tot abt verkozen van genoemde abdij (niet ver van Afoco»), door den vromen hertog Willem van Aguitaniê gesticht. Daar herstelde hij den regel van den H. Benedictus in zijn volle gestrengheid; en zoo groot was de roem der heiligheid, die van Cluny uitging, dat tal van andere kloosters zich onder zijne leiding stelden en zich bij de hervorming van Cluny aansloten. Onder Berno's opvolgers, de H.H. Odo, Maiolus, Odilo enz. steeg die roem nog hooger. De „Congregatie van Cluny" breidde zich uit over geheel Frankrijk, Duitschland, Engeland en Italië, werd alom geëerbiedigd en bewonderd, begunstigd door keizers en koningen, en bracht tal van heilige en geleerde mannen voort, die met heldenmoed tegen de heerschende misbruiken optraden en menige nuttige hervorming bewerkten. Een der nuttigste instellingen, vooral door de monniken van Cluny bewerkt, was .de Godsvrede (Treuga Dei), die het zoo verderfelijke vuistrecht (of recht van veete) aanmerkelijk beperkte. De Godsvrede. Iedere week van Woensdagavond tot Maandagmorgen was verplichte wapenschorsing; daarbij kwamen de vastentijd, advent en de hooge feestdagen Paschen, Kerstmis, Pinksteren enz. De Treuga Dei wordt het eerst vermeld omtrent 1040, en werd weldra zoowel door vorsten als door Pausen bekrachtigd en voorgeschreven. 1) De investituur met ring en staf was de symoolisc/ie uitdrukking dezer betrekking tusschen den vorst on zijn geestelijke leenmannen. De keizer of koning overhandigde den gekozen of benoemden prelaat de teekenen zijner waardigheid, ring en staf, en bevestigde hem aldus in zijn ambt. Natuurlijk kon die bevestiging alleen slaan óp de wereldlijke goederen en leenen, aan het geestelijk ambt verbonden, maar de keuze der symbolen, die in de eerste plaats op de geestelijke rechtsmacht schenen te wijzen, wekten de voorstelling, dat de titularis in de eerste plaats de geestelijke rechtsmacht van den keizer ontving. Geen wonder dat de Kerk zich tegen dat misbruik, met name van ring en staf, krachtig moest verzetten. De Investituurstrijd. 131 In Italië traden vooral de H. Romualdus en de H. Joannes Gualbertus als hervormers van kloosters en kluizenaars op en vonden talrijke en ijverige leerlingen. Toch was zelfs de machtige invloed van Cluny niet in staat een grondige hervorming in geheel de Kerk in te voeren, zonder den steun en de leiding der Pausen. Zoolang de toestand te Rome zoo treurig was als in de 10de en het begin der 11de eeuw, toen de woelige adel een goede en regelmatige Pauskeuze onmogelijk maakte, was daaraan niet te denken. Zelfs sinds Hendrik III de orde te Rome had hersteld en zijn invloed daar krachtig deed gelden, hadden de best gemeende pogingen (b.v. die van den H. Leo IX) slechts betrekkelijk geringe vruchten gedragen. Want, hoewel Hendrik voortdurend waardige Pausen had doen verkiezen en, evenals zijn voorgangers, de hervorming van Cluny zeer genegen was, kon toch de Paus, zoolang hij niet waarlijk vrij en zelfstandig mocht heeten, niet zijn volle apostolische macht doen gelden, daar men achter den Paus steeds den Duitschen keizer kon vermoeden. 3. De hersteller van de vrijheid der Kerk was Hildehrand. „.„ ï ~ Hildebrand. Hij was van zeer eenvoudige ouders te Soana (ca. 1015), een klein stadje van Toscana, geboren. Op jeugdigen leeftijd kwam hij in het klooster van Cluny en werd daar met vurigen ijver voor de hervorming der Kerk bezield. Naar Rome gezonden, werd hij de vriend en vertrouweling van Paus Gregorius VI, dien hij op zijn reis naar Duitschland vergezelde. Na diens dood begaf hij zich weder naar Oluny. Leo IX nam hem van daar mede naar Rome, waar hij sinds dien tijd de invloedrijkste raadsman der achtereenvolgende Pausen was. De dood van den machtigen keizer Hendrik III begunstigde in hooge mate het streven om ook de Pauskeuze van den al te grooten invloed van het Duitsche hof te bevrijden. Paus Stephanus X werd (1057) gekozen zonder de voordracht van den minderjarigen vorst af te wachten; en na diens dood wist Hildebrand op dezelfde wijze de keuze van Nicolaus II (1059—1061) te doen Nicoiaus n. geschieden, die overigens ook door het Duitsche hof werd erkend en gesteund. 132 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Zijn decreet Deze Paus vaardigde een vermaard decreet uit, dat de omtrent de vrijhtid ^er Pauskeuze moest verzekeren en alle onlusten Pauskeuze. J en onregelmatigheden voorkomen. Geschiedde die keuze vroeger door geestelijkheid en volk van Bome, thans werd zij in de eerste plaats opgedragen aan de Kardinalen der H. Boomsche Kerk; geestelijkheid en volk zouden daarna met de gedane keuze hun instemming mogen betuigen. Verder zou men daarbij aan koning Hendrik IV en ook aan zijne opvolgers — mits die dat voorrecht van den H. Stoel zouden verkrijgen — de verschuldige achting en eerbied bewijzen x). Hoewel het Duitsche hof zich over dit besluit zeer ontevreden toonde, werd het toch aanstonds bij de keuze van Nicolaus' opvolger Alexander iX(1061—1074) toegepast. Een tegenpaus, Cadalous van" Parma (Honorius II), werd een tijdlang door de Duitsche regeering gesteund, maar, dank de tusschenkomst van den waardigen aartsbisschop van Keulen, Anno, aan zijn lot overgelaten. Paus Alexander ging, gesteund door Hildebrand en den H. Petrus Damiani, op den weg der hervorming voort en worstelde heldhaftig met de tallooze moeilijkheden, die zijn groote opvolger zou overwinnen. Na Alexanders dood werd eindelijk Hildebrand, zeer teqen zijn zin, tot Paus verkozen. Tot herinnering aan Hildebrand tot jj / ' .. . trrr Paus verkozen, zijn vriend Gregorius VI, noemde hij zich Gregorius VII Gregorius VU. (1073—1085). Aanstonds hervatte Gregorius VH den strijd tegen de Simonie en de overtreding van het coeUbaat, waartegen hij reeds als kardinaal zoo moedig was opgetreden. Bij dien strijd zou hij den felsten tegenstand ondervinden van Hendrik IV, den zoon en opvolger van Hendrik III. 4. Hendrik IV 1056—1106. Daar Hendrik bij zijns vaders dood eerst 6 jaren telde, werd zijn moeder, keizerin Agnes, met de- voogdij en tevens met het 1) Deze uitdrukking was tamelijk dubbelzinnig; zij werd dan ook zeer verschillend uitgelegd. De Investituurstrijd. 133 regentschap belast. De vorstin poogde door groote toegeeflijkheid de rijksvorsten tevreden te .stellen, maar verzwakte daardoor het keizerlijk gezag, zoodat het rijksbestuur niet meer behoorlijk werd waargenomen en de verstandigste vorsten het wenschelijk oordeelden den jongen koning en het bestuur des rgks aan de Hendrik IV; leiding zijner moeder te onttrekken. Anno van Anno, de wijze en deugdzame aartsbisschop van Keulen, wist euIenin 1062 den vorst op listige wijze in zijn macht te krijgen, en belastte zich nu zoowel met diens opvoeding als met het voornaamste deel der regeering, die hij met groote vastberadenheid en veel beleid voerde. Ware Hendrik tot het einde zijner jongelingsjaren onder de krachtige leiding van Anno gebleven, hij zou vermoedelijk een uitmuntend vorst geworden zijn; maar Adelbert, aartsbisschop van Bremen, een man van onberispelijken levenswandel, grooten ijver voor de uitbreiding des Geloofs en vaü uitstekende Adelbert van schranderheid, maar van buitensporige heerschzucht, onttrok den Bremen. jongen vorst aan Anno's invloed en wist door schandelijke toegeeflijkheid voor zijn opkomende hartstochten zijn genegenheid in hooge mate te winnen; weldra deed hij Hendrik meerderjarig verklaren (1065) en behield feitelijk, als zijn raadsman, alle macht in handen. Hendrik werd tengevolge dier slechte opvoeding een afschuwelijke booswicht, wiens losbandigheid zijn volk tot ergernis strekte. Adelbert had hem bovendien met wantrouwen vervuld jegens de andere rijksvorsten, en vooral een vinnigen haat doen opvatten tegen de Saksers, met wie hij sinds lang — tengevolge zijner heerschzuchtige plannen — in twist was. Veel hadden de Saksers dan ook van Hendrik te lijden, die Hendrik meestal te Goslar verbleef en hun zoowel door de kosten zijner verdrukt de hofhouding (die door de bewoners der streek, waar de keizer Saksers. vertoefde, moesten worden opgebracht) als door zijn buitensporigheden veel last en ongenoegen veroorzaakte. Daarbij maakte Hendrik op de schandelijkste, wijze misbruik van zijn invloed bij de benoeming van bisschoppen en abten. Zonder schroom liet hij zijn ambtenaren de kerkelijke beneficies voor grof geld aan den meestbiedende verkoopen, zoodat het Duitsche episcopaat, weleer zoo uitstekend, spoedig een groot aantal onwaardige leden telde. Ook met de Duitsche rijksvorsten kwam Hendrik spoedig in onmin. Otto van Nordheim, hertog van Beieren, werd, naar aanleiding eener ongegronde beschuldiging van een moordaanslag op den keizer, van zijn hertogdom vervallen verklaard: Magnus, 134 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. hertog van Saksen, als zijn medeplichtige in hechtenis genomen (1070). Nu maakten de Saksers opstand; zij verwoestten vele der keizerlijke kasteelen en sloegen het beleg voor den Harzburg bij Goslar, 's keizers geliefkoosd verbhjf. Met moeite wist hij te ontvluchten, maar zag zich genoodzaakt een vernederenden vrede te sluiten, waarbij den Saksers vergund werd de koninklijke paleizen af te breken (1078). De baldadigheid, waarmede dit geschiedde — men ontzag zelfs de koninklijke kapel en de relikwieën der Heiligen niet — wekte bij velen groote verbittering. Hiervan wist Hendrik partij te trekken om een groot leger bijeen te brengen en in 1075 versloeg hij de Saksers in een Moedigen veldslag bij de Unstrut. Thans stond hij op het toppunt zijner macht; de verwoeste kasteelen werden herbouwd en de Saksers hadden nog meer kwellingen te verduren dan weleer. 5. Reeds Paus Alexander II was herhaaldelijk genood¬ zaakt om tegen de verregaande willekeur van Hendrik op te treden, welke te Rome echter meer aan 's vorsten raadslieden, dan hemzelven werd geweten. Daar echter het verkoopen van geestelijke waardigheden niet ophield, waren ten laatste eenige raadslieden des keizers geëxcommuniceerd. De beteekenis van Hildebrands verkiezing werd aan het Duitsche hof wel begrepen. Toch gaf Hendrik, die toen juist door een opstand der Saksers (1073) in de grootste moeilijkheden was, aanstonds de gevraagde toestemming, ja schreef den Paus allernederigste brieven, waarin hij oprechte beterschap beloofde en om zijn tusschenkomst en hulp tegen de opstandelingen vroeg. Maar die goede stemming zou niet lang duren. strenge be- Inmiddels had Gregorius VII den strijd tegen het kwaad sluiten des reeds begonnen. In het voorjaar van 1074 vaardigde hij Pausen tegen ° . . de onwaardige op een synode te Rome strenge besluiten uit tegen alle geestelijken, geestelijken, die hun ambt door Simonie hadden verkregen of het coelibaat schonden; tevens werd den geloovigen verboden de godsdienstplechtigheden bij te wonen van hen, die zich aan deze besluiten niet stoorden. De legaten, die deze besluiten in Duitschland moesten Opstand der Saksers; zij worden verslagen. De Investituurstrijd. 135 afkondigen, werden door Hendrik met welwillendheid ontvangen. Hij zond zelfs zijn geëxcommuniceerde raadslieden weg en gaf verlof tot het houden der noodige synoden. Maar bij de bisschoppen en andere geestelijken, die grootendeels schuldig waren, wekten 's Pausen krachtige maatregelen de grootste woede. Zoowel in Duitschland als in Frankrijk en Italië (vooral Lombardije) stuitte de Paus op beslist verzet. Onbevreesd voor al dien tegenstand, uam Gregorius weldra nieuwe maatregelen. In het volgende voorjaar (1075) vaardigde hij een nieuwe reeks decreten uit, die niét alleen die van het vorige jaar opnieuw bekrachtigden en inscherpten, verbod aan alle maar bovendien — om den wortel van het kwaad uit te y^l*^ roeien — aan alle wereldlijke vorsten verboden kerkelijke kerkelijke beneficiën te verleenen, en aan alle geestelijken die uit hun vJ^Mn!' hand te ontvangen. Hoewel dit besluit reeds op de synode was vastgesteld, werd het toch nog niet openlijk afgekondigd. Eerst wilde Qematigdheid Gregorius het den keizer vertrouwelijk mededeelen en zich trot8ch verzët bereid toonen om over het besluit zelf en de wijze van des keizers, uitvoering met hem te onderhandelen. Maar Hendrik, die inmiddels de overwinning op de Saksers had behaald, meende thans den Paus ongestraft te kunnen weerstreven. De legaten werden met weinig eerbied ontvangen; en toen zij hem met de kerkelijke straffen bedreigden en ter verantwoording voor 's Pausen rechterstoel daagden, kende Hendriks woede geen grenzen. Een moordaanslag, vermoedelijk op aanhitsen des keizers tegen den Paus gepleegd, mislukte (Dec. 1075). Kort daarop (Jan. 1076) beriep Hendrik eén Concilie van Duitsche en ^'j^*6 Italiaansche bisschoppen te Worms, en deed door de daar Gregorius'afvergaderde kerkvoogden, die bijna allen aan Simonie en sezet. concubinaat schuldig waren, Gregorius plechtig van zijn waardigheid ontzetten. In een alleronbeschaamdst schrijven gaf men hem van dezen even dwazen als misdadigen stap kennis. 136 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Gregorius beantwoordde deze miskenning van zijn gezag Excommuniea- niet de plechtige excommunicatie des keizers. Tevens schorste tïe des keizers, hij hem in de regeering en ontsloeg voorshands zijn onderdanen van den hem gezworen eed van getrouwheid. 6. Hendrik spotte aanvankelijk met den kerkelijken ban; hij antwoordde zelfs met een schrijven nog brutaler van vorm en inhoud dan de vorige brief. Toch merkte hij spoedig, hoe zwaar de slag was, die hem had getroffen; te meer daar de diepe indruk, overal gemaakt, nog werd vermeerderd door den plotselingen dood van verscheidene der schuldige geestelijken — o. a. van bisschop Willem van Utrecht — waarin men algemeen een Godsoordeel zag. Het onmiddellijk gevolg van den ban was, dat alle openlijke of geheime tegenstanders van Hendrik — de Saksers, de hertogen van Zwaben, Beieren, Karinthië, de bisschoppen van Würtzburg, Metz, Passau — zich tegen hem verklaarden en de bepalingen van het pauselijk vonnis besloten te eerbiedigen. Hendrik schreef een Rijksdag te Mentz uit, maar niemand verscheen daar. Te TribuT, niet ver van den Rijn, kwam in Oct. 1076 Groote ver- een groote vergadering der Duitsche vorsten en bisschoppen Tribur. Hendrik bijeen; Hendrik legerde met zijn aanhangers niet ver van geschorst daar en poogde onderhandelingen met de vergaderden aan te knoopen. Men besloot dan te Tribur (waar trouwens alle grieven tegen den keizer ter sprake werden gebracht), dat Hendrik zich voorloopig van alle regeeringsdaden moest onthouden, als ambteloos burger leven, geen kerk mocht betreden en zijn geëxcommuniceerde raadslieden zou wegzenden. Zijn geheele zaak zou op een vergadering te Augsburg aan het oordeel van Gregorius VII, die op dringend verzoek der vorsten beloofd had in het aanstaande voorjaar naar Duitschland te reizen, worden overgelaten. Bleef Hendrik door zijn eigen schuld meer dan één jaar in den ban, dan zou hij voorgoed van den troon vervallen verklaard worden. De Investituurstrijd. 137 , Hendrik aanvaardde en onderteekende al deze voorwaarden en leefde inderdaad eenigen tijd te Spiers als ambteloos burger. Toch begreep hij de beslissing van den Rijksdag van Augsburg, waar zijn bitterste vijanden zouden verschijnen, niet te moeten afwachten, maar besloot zich, zoo mogelijk, vóór dien tijd met den Paus te verzoenen teneinde van de excommunicatie te worden ontheven. Een verzoek des vorsten om zich te Bome te mogen rechtvaardigen werd door den Paus afgewezen, die zich reeds naar Duitschland op reis begeven had en zich in hij reist naar het Noorden van Italië bevond. Nu besloot Hendrik denItaliï' den Paus . .... tegemoet. Paus tegemoet te reizen. Heimelijk, alleen door zijn gemalin, zijn jeugdigen zoon en weinige trouwe dienaars vergezeld, bereikte hij na een gevaarvolle reis door Boergondië en over de Alpen, de vlakte van Lombardije. Gregorius had zich intusschen naar het sterke slot Canossa begeven, dat aan de gravin Mathilde — 's Pausen trouwe schutsvrouw — toebehoorde. ■><..■?<";'* Daarheen reisde thans de keizer en verkreeg door de voorspraak van Mathilde en van Hugo, abt van Cluny, dat hij als boeteling voor den Paus mocht verschijnen. Hendrik te Hendrik stond dan in boetgewaad, drie dagen binnen den Canossa. zijn boete en buitensten ringmuur van het slot. Eindelijk (28 Jan.) werd verzoening met hij door Gregorius ontvangen, toonde berouw over zijne den Pausmisdaden, beloofde aan 's Pausen eischen.te voldoen en ontving de ontheffing van den kerkelijken ban. De beslissing der politieke geschillen bleef uitdrukkelijk aan den Bifksdag van Augsburg voorbehouden; Hendrik beloofde zich aldaar onvoorwaardelijk aan 's Pausen uitspraak te onderwerpen. Dusdanig was de beroemde boete van Hendrik IV te Canossa. Anti-katholieke schrijvers Zien daarin veelal een daad van buitensporigen priesterhoogmoed en een ongehoorde vernedering der keizerlijke majesteit. Het was integendeel een zeer slimme zet van Hendrik, die door een smartelijke maar geenszins ongebruikelijke vernedering — Theodosius, Lodewijk de Vrome^ Otto de Groote en andere vorsten hadden niet minder streng geboet — zijn edelmoedigen vijand dwong hem vergiffenis te schenken en aldus 138 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. zijn eer en kroon redde, ja, zoo goed als zeker, een gunstigen uitslag te Augsburg mocht verwachten. Hen bedenke daarbij wel, dat het initiatief tot die boete-reis niet van Gregorius maar van Hendrik was uitgegaan. 7. Hendriks bekeering was niet van langen duur. De Lombardische bisschoppen, die van zijn verzoening met den Paus alles te vreezen hadden, wisten den ongelukkigen vorst tegen Gregorius op te hitsen, en weldra stond hij wederom als vijand tegenover zijn al te grootmoedigen tegenstander. Hij was thans meester in Noord-ltalië en belette door het bezetten der Alpenpassen de reis des Pausen naar Duitschland. Daar was men over Hendriks reis naar Canossa ten zeerste verbitterd; en toen hij op den bepaalden termijn te Augsburg niet verscheen, beriepen de vorsten een nieuwe vergadering te Forchheim (Maart 1077), waar zij, tegen den raad des Pausen, die voortdurend op Hendriks verbetering bleef hopen, dezen van zijn waardigheid ontzetten en een Rudoif van „tegen-keizer", Budolf van Zwaben (Hendriks schoonbroeder), Zwaben tegen- " f „, v keizerT verkozen (14 Mrt. 1077). burgeroorlog. brak er een bloedige burgeroorlog uit. Hendrik, thans van den ban ontheven, vond weder talrijke aanhangers. Hij had het overwicht in het Zuiden, bepaaldelijk in Zwaben, dat. hij Rudolf ontnam en aan Frederik van Hohenstaufen (later zijn schoonzoon, door het huwelijk met 'skoizers dochter Agnes) schonk, waardoor de grondslag werd gelegd voor de grootheid van dit vermaarde geslacht. Veel steun vond hij ook bij de zich langzaam ontwikkelende steden, die hij aan de macht der rijksvorsten onttrok, alsmede bij de slechte bisschoppen, wier zaak zijn zaak was. Rudolf had zijn meeste aanhangers in het Noorden, bepaaldelijk in Saksen en steunde in het algemeen op de machtige hertogen, die Hendriks streven naar een krachtige koninklijke macht niet minder bestreden dan zijn onkerkelijke houding. Langzamerhand verkreeg Hendrik het overwicht over zijn vijanden en toonde zich nu weder zoo onbeschaamd tegenover Gregorius, dat deze, die tot dan nagenoeg on- De Investituurstrijd. 139 zijdig was gebleven, zich genoodzaakt zag Rudolf als wettigen koning te erkennen en tegen Hendrik voor de Hendrik tweede maal den ban uitsprak (1080). Nu deed deze °P ° bam"^ ïaa^ een synode te Brixen, waar een dertigtal onwaardige een tegenpaus prelaten bijeenkwam, Gregorius van zijn waardigheid ver- ver 'ezen' vallen verklaren en den misdadigen aartsbisschop Wïbert van Ravenna tot tegenpaus verkiezen, die den naam van Clemens III aannam. Korten tijd later raakte Hendrik mét Rudolf wederom slaags. Bij Mölsen aan de Elster (Saksen) werd 15 Oct. 1080 een bloedige slag geleverd. Hendrik leed de neder- Dood van laag, maar Budolf bezweek aan zijn wonden. Hierdoor werd Rudolf van Hendrik voor geruimen tijd meester in Duitschland, zoodat wa en' hij vrijheid vond om Gregorius in Italië te gaan bestrijden. Vergezeld van zijn tegenpaus, trok hij in 1081 over de Alpen, liet zich te Milaan tot koning van Lombardije kronen, bestreed, ondersteund door de Noord-Italiaansche • é~i • _ • i# i ■? 7 Hendriks . bisschoppen, Gregorius trouwe bondgenoote, gravin Mathilde krijgstocht naar van Toscana, en sloeg het beleg voor Bome, dat hij ten ItaUn!t'ibe~ ■•, laatste in 1084 bemachtigde. In de St. Pieterskerk ontving Hij wordt tot hij uit de hand van zijn tegenpaus de keizerskroon, terwijl keizer • s Gregorius zich met onbezweken moed in den Engelenburcht verdedigde. Eindelijk daagde Gregorius' leenman, Robert Guiscard, aan het hoofd zijner Normandiërs ter ontzetting op. Tegen hem durfde Hendrik den strijd niet wagen; hij verliet dus Rome, waar Robert binnentrok en — em de Romeinen voor hun lafhartigheid te straffen — gruwelijke verwoestingen aanrichtte. Gregorius begaf zich naar Monte Cassino en eenigen tijd later naar Salerno. In deze stad overleed Dood yan hij 25 Mei 1085. Zijn laatste woorden waren: „ Dïlexi Gregorius vu. justitiam et odi intquitatem, propterea morior in exilio" r). yo"^^^"^ In schijn was hij overwonnen, in werkelijkheid bezegelde werk. 1) „Ik heb de rechtvaardigheid bemind en het onrecht gehaat, daarom sterf ik in ballingschap". 140 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. Toenemende zijn dood de overwinning in den grooten strijd voor de vrijheid en reinheid der Kerk. Gregorius' opvolgers Victor III (1086—1087) en Urbanus II (1088—1099) volgden zijn voorbeeld; en altijd sterker werd in alle landen de reactie tegen de investituur en tegen de geestelijken, die zich aan Simonie of overtreding van het coelibaat schuldig maakten. 8. Intusschen had men in Duitschland een nieuwen tegenkeizer, Herman van Salm (of Luxemburg) verkozen. Wederom volgde een bloedige burgerkrijg. Eindelijk legde de tegenkeizer de wapens neder, verzoende zich met Hendrik en zag af van zijn waardigheid (1088). Weldra had Hendrik zijn gezag in geheel Duitschland hersteld, en zelfs de Saksers moesten zich onderwerpen. In Italië was Hendrik minder gelukkig. Zijn oorlog tegen invloed des Mathilde leverde weinig voordeel op; zelfs leed hij bij de be- Pausen. De storming van het sterke, hem welbekende Canossa een belangrijke kruistocht. nederlaag (1092). Zijn macht in Italië was dan ook zeer gering, terwijl de bedrijvige Urbanus II overal meer en meer aanhangers vond en in 1095 zich naar Frankrijk begaf, om het groote werk der Kerkhervorming te voltooien en de Christenheid tot de bevrijding van het H. Graf op te roepen. Hendrik bleef geheel vreemd aan die grootsche beweging, hoewel niet alleen uit Frankrijk en Italië, maar ook uit Duitschland vele dappere ridders en vorsten (o. a. Godfried van Bouillon) aan den grooten krijgstocht deelnamen. Opstand van ^n H0° verklaarde Hendriks zoon Hendrik zich tegen 'skeizers zoon zijn vader en sloot zich aan bij de pauselijke partij en de egen zijn vader. an(jere tegenstanders des keizers. Herhaaldelijk werden onderhandelingen tusschen vader en zoon aangeknoopt; v eindelijk werd de oude vorst door zijn ontaarden zoon te Böckelheim gevangen genomen en tot afstand van den troon gedwongen. Korten tijd daarop herwon hij de vrijheid en week naar Luik, waar hij zich gereed maakte om zijn rijk te herDood van overen; aldaar overleed hij in het paleis van zijn vriend, Hendrik iv te bisschop Otbert. Hij had den leeftijd van 56 jaren bereikt en gedurende zijn 50-jarige regeering zijn schitterende talenten misbruikt tot schande en onheil van zichzelf en zijn rijk. De Investituurstrijd. 141 9. Hendrik V 1106—1125. Hoewel hij zijn verfoeilijk gedrag jegens zijn vader met godsdienstige voorwendsels trachtte te vergoelijken en zijn verheffing grootendeels aan de kerkelijke partij dankte, toonde hij zich weldra niet minder tyranniek en gewelddadig dan Hendrik IV. ^fpl In plaats van — zooals hij herhaaldelijk bij eede beloofd had — zich bij de bezetting der bisschoppelijke zetels volgens de'kerkelijke wetten te gedragen, volgde hij voortdurend de onwettige gewoonte en eischte van de bisschoppen den strengen leeneed. Na eerst zijn gezag in Duitschland te hebben bevestigd " en voor de veiligheid des rijks te hebben gezorgd, trokHendrik v trekt hij in 1110 naar Italië om met den Paus te onderhandelen 'tal'ë' en de keizerskroon te ontvangen. Die onderhandelingen met Paus Paschalis 7/(1099^1118) waren langdurig en moeilijk, daar de Paus de vrijheid der Kerk verdedigde, en Hendrik het recht des keizers om bij de bezetting der bisschopszetels een beslissend woord mede te spreken niet wilde prijsgeven. Een voorstel van den grootmoedigen Paus om den keizer alle geestelijke leenen terug te geven, werd in schijn door Hendrik aanvaard, maar door de Duitsche bisschoppen volstrekt verworpen. Door den Paus met al te groot vertrouwen binnen Eome Pasch „ toegelaten, maakte Hendrik zich op verraderlijke wijze van verraderlijk diens persoon meester. Twee maanden lang bleef Paschalis gevanee" 1 ° genomen. -Zijd in gevangenschap; eindelijk gaf hij, om bloedvergieten en zwakheid; de eindeloos getwist te verhinderen, aan Hendriks eischen kei,zer , . ' overwinnaar. toe: hij vergunde hem de investituur met ring en staf, en beloofde tevens hem wegens zijn verraderlijk gedrag niet te excommuniceeren. Hierop werd de Paus in vrijheid gesteld; kort daarop kroonde hij Hendrik tot keizer, die nu als overwinnaar naar Duitschland terugkeerde. Te Bome en elders wekten deze gebeurtenissen groote Groote verontverontwaardiging. Een synode in het Lateraan gehouden, wai>rdiging verwierp met algemeene stemmen de afgedwongen voor- keizeTouido waarden; Ouido, bisschop van Vienne, sprak op eigen gezag van Vienne- 142 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. het banvonnis tegen den keizer uit; in Duitschland ontstond Opstand der wederom een hevige burgeroorlog. Vele bisschoppen kozen Saksers. partij tegen den keizer; ook de Saksers maakten opstand onder hun hertog Lotharius van Supplinburg en versloegen de keizerlijke troepen bij Welfesholz (1115). In 1117 ondernam Hendrik een nieuwen krijgstocht naar Italië, teneinde zich in het bezit te stellen van de nalatenschap der machtige gravin Mathilde, die haar uitgebreide goederen aan de Roomsche Kerk had vermaakt. Deze goederen waren gedeeltelijk leengoederen, die rechtens aan het Rijk moesten vervallen, gedeeltelijk allodiale goederen, waarover zij vrij kon beschikken. Daar echter het onderscheid niet zoo gemakkelijk was te maken, bleef deze erfenis nog langen tijd een twistpunt tusschen Pausen en keizers. Na den dood van Paschalis II kozen de kardinalen aanstonds een opvolger, Gelasius II (1118—1119), die door den keizer genoodzaakt werd naar Frankrijk te vluchten Guido van ™ i i n- i j j j- Vienne tot en te Cluny overleed. Zijn opvolger werd de moedige Paus verkozen; bisschop Guido van Vietine, die den naam van CalixtüS II bij excommuni- .. . ceert den (1119—1124) aannam en aanstonds de excommunicatie opkeizer, nieuw tegen Hendrik uitsprak. Nog drie jaren duurde de strijd, herhaaldelijk door onderhandelingen onderbroken. Eindelijk geraakte men tot overeenstemming. Concordaat van Te Worms werd in 1122 het gedenkwaardig verdrag worms. gesloten, dat den 50-jarigen twist beslechtte, en dat, hoewel het niet alle billijke wenschen der Kerk bevredigde, althans de ergste misbruiken wegnam. De keizer stond toe de vrije verkiezing van bisschoppen en abten, zag af van de investituur met staf en ring en gaf alle kerkelijke goederen terug, die hij of zijn vader had bemachtigd. De Paus vergunde den keizer de keuze van bisschoppen en abten bij te wonen en een betwiste keuze in overleg met andere prelaten te beslissen. Verder zou de verkozen titularis de beleening ontvangen mét den schepter (evenals de wereldlijke leenmannen) en wel in Duitschland vóór, in Boergondië en Italië binnen zes maanden na de wijding. De Investituurstrijd. 143 Het verschil tusschen de Duitsche bisdommen en die van Boergondië en Italië had zijn reden daarin, dat de geestelijke leenen in Duitschland zoo bijzonder groot en belangrijk waren. Het was dus niet onbillijk, dat de keizer d&&r meer invloed verkreeg dan elders, waar die leenen minder beteekenden. Door het weigeren der beleening, die in Duitschland vóór de wijding moest plaats - hebben, kon de keizer die wijding en tevens het aanvaarden der leengoederen, voor onbepaalden tijd uitstellen en aldus een ongewenschten kandidaat feitelijk onmogelijk maken. Het Concordaat van Worms werd in het volgende jaar plechtig bekrachtigd op het EXde Algemeene Concilie, in het Lateraan vergaderd. Het groote doel van den H. Gregorius VH, de bevrijding De vrijheid der der Kerk van de drukkende overheersching der staatsmacht, ^aak beretó. was op deze wijze in hoofdzaak bereikt, zoowel bij de verkiezing der Pausen als bij die der bisschoppen en abten. In de meeste andere landen, met name in Frankrijk en ook in Engeland, was de overwinning der Kerk veel vollediger geweest. Zij stond nu niet meer als slavin onder den Staat, maar neven — in sommige opzichten boven — den Staat, en was bereid om haar weldadigen invloed op alle deelen ■ der Christelijke maatschappij te doen gelden. Paus Calixtus TL en keizer Hendrik V overleefden het Dood van sluiten van den vrede niet lang. sterven de"'*" Daar Hendrik bij zijn dood geen kinderen naliet, eindigde . Frankische met hem de reeks der hoogbegaafde Frankische of Salische dynastiekeizers; de keuze der vorsten moest een nieuw keizerlijk geslacht aanwijzen 1). § 4. DE BEKEEEING VAN NOORD- EN OOST-EUROPA. Wat gedurende het eerste tijdperk der Middeleeuwen plaats had met de Germaansche stammen, die zich in of nabij de gewesten van het oude Romeinsche Rijk hadden gevestigd, dat geschiedde in den loop van het tweede tijdperk met een groot gedeelte der verder verwijderde Noord- en Oost-Europeesche 1) Zie verder blz. 210. 144 Pausen en Keizers tot het Concordaat van Worms. De Noormannen;oorzaak hunner zeetochten. St. Ansgarius, eerste apostel der Noordsche volkeren. Oorm de Oude sticht het koninkrijk Denemarken. volkeren. Dank den moed en de volharding van ijverige geloofsverkondigers en den krachtigen steun der Christelijke vorsten, namen ook zij gaandeweg het Evangelie aan, zoodat tegen het midden der 12 . xvuuori u, uo t rome, ywo—luoij voigae ae poiitieK " zijn vaders. Door het kinderloos overlijden van zijn oom m ' TTemrlril- WtnVk met ^ voornaamste edelen zich over zee naar Antiochiê; de rest van het leger koos • den landweg, maar kwam in de onvruchtbare bergstreken ellendig om. Koenraad was om ziekte naar Constantinopel teruggekeerd. Ook te Antiochiê had men weinig voorspoed; men kreeg twist met de Pullani en weldra vertrok Lodewijk naar Jeruzalem, waar Koenraad een weinig later aankwam. Daar besloot men, in overleg met den jongen koning Boudewijn III (1143—1162), zoon en opvolger van Fulco van Anjoy, een Mislukte aanval krijgstocht tegen Damascus te wagen, maar ook deze misop Damascus. lukte, voornamelijk wel door de schuld der Pullani, die veel hever den vrij onschadelijken Emir van Damascus, dan den machtigen Noereddin tot nabuur wilden hebben. Zoo keerden beide koningen, teleurgesteld en verbitterd naar hun rijden terug en lieten verder het koninkrijk «X lT£™ ^ ZijD l0t °Ver °°k b« edelen en ^ders in m het westen. öet Westen was de teleurstelling groot, en de ijver voor meuwe tochten naar het Oosten verminderde sterk. De H. Bernardus, wien men al dien tegenspoed weet, ondervond de bitterste miskenning. R6' lD.. hTe* °osten werd de- toestand altijd hachelijker. Boudewijn III; """^^u kreeg twist 60 Zelfs 00rloS met «ft» moeder birinenlandsche hetgeen het rijk nog meer verzwakte. Wat er van onlusten. het graafschap Edessa nog in de handen der Christenen was werd (1152) ontruimd. De verovering van de Egyptische grens-' Het Koninkrijk Jeruzalem. 189 vesting Askalon en de dappere verdediging van het sterke Paneas (1153) gaven weer een weinig hoop; maar reeds in 1154 viel Damascus in Noereddins macht, zoodat thans het rijk ook van dien kant aan zijn aanvallen blootstond. In Egypte heerschten in naam nog steeds de Fatimiden; feitelijk had de „vizier" daar de macht in handen. Zekere Sjaver, die op dat oogenblik die waardigheid bekleedde, werd door zijn vijanden genoopt het land te verlaten en vluchtte naar Syrië om bij Noereddin hulp te vragen. Deze zond zijn veldheer Sjirkoe om hem in zijn waardigheid te onlusten in herstellen, maar thans weigerde Sjaver hem de beloofde Egypte, belooning uit te keer'en en sloot een verbond met Amalrik, die zijn broer Boudewijn III als koning van Jeruzalem Amalrik koning (1163—1173) was opgevolgd. Amalrik trok naar Egypte, van Jeruzalem, noodzaakte Sjirkoe het land te verlaten en verkreeg daarvoor niet slechts een groote som gelds maar ook belangrijke handelsvoordeelen, ja zelfs een jaarlijksche schatting (1167). Maar nu beging de koning een groote laagheid en tevens Laagheid van een onherstelbare fout. Hij had de zwakheid en den rijkdom Ama r ' van het rijk der Fatimiden leeren kennen, en meende zich nu gemakkelijk van het land zijner bondgenooten te kunnen meester maken. Onder nietige voorwendsels deed hij in 1168 een nieuwen en thans vijandig en inval in Egypte. In zijn angst riep Sjaver thans opnieuw Noereddin ter hulp en tegen hun vereenigde macht was Amalrik niet bestand, zoodat hij met schade en schande naar Jeruzalem, moest wijken. Nog noodlottiger zouden de gevolgen wezen van zijne dwaasheid. Sjirkoe liet den verraderlijken Sjaver ter dood sjirkoe vizier brengen en trad zelf als vizier van den Egyptischen kalief n gyp e' op. Een paar maanden later overleed hij en werd vervangen door zijn neef Salah-ed-din („Heil van den godsdienst"), die onder den naam van Saiadijn de schrik der Christenen saiadijn. zou worden. In 1171 stierf de laatste Fatimidische kalief; en thans was Saiadijn feitelijk, Noereddin in naam, meester van Egypte. ■ 190 De Kruistochten. Onder Saladijns bestuur werd Egypte wederom de gevaarlijkste vijand van het koninkrijk Jeruzalem, dat nu in het Noorden en Oosten door Noereddin, in het Westen door Saiadijn werd bedreigd. Gelukkig geraakten die gevaarlijke vijanden zelf met elkander in onmin, daar Saiadijn he^le^eeterHkh<5t g6Zag Van zijD vroegeren gebieder niet meerwenschtê van Noereddin. te erkennen. Noereddins dood 1173 voorkwam een oorlog tusschen beiden. Van de onderlinge twisten der erfgenamen maakte Saiadijn gebruik om het geheele rijk te veroveren, zoodat zijn macht zich weldra van de grenzen van Tunis tot aan den Euphraat uitstrekte (1174). Tot overmaat van ramp was Amalrik in 1173 overleden; en zijn dertienjarige zoon Boudewijn IV (1173—1185), een.knaap'van de schoonste talenten, was ongeneeslijk melaatsch, zoodat hij de regeering onmogelijk kon voeren. Een tijdlang voerde Baymond, graaf van Tripolis, het bestuur; later werd het opgedragen aan Guy van Lusignan, die met Sybilla, 'skonings zuster, gehuwd was, maar wegens zijn gemis van bekwaamheid zijn ambt moest nederleggen. In 1185 besteeg Boudewijn V (een zoon van Sybilla uit haar eerste huwelijk met Onlusten in Willem, graaf van Montferrat) ten troon, maar regeerde slechts het Koninkrijk één jaar. Thans erfde Sybilla de rechten van haar zoon en GuyvTusignan. schonk de kroon aan haar echtgenoot Guy van Lusignan (11861192), die, hoezeer met grooten tegenzin, door de groote leenmannen als koning werd erkend, De nieuwe koning was geenszins voor zijn taak berekend en zou weldra den ondergang van zijn rijk veroorzaken. 7. Eenige jaren rustte ,de oorlog tusschen Christenen en Muzelmannen, daar Saiadijn door allerlei opstanden en oorlogen in zijn eigen gebied werd bezig gehouden. In 1185 werd zelfs een soort van vrede bf althans een wapenschorsing gesloten, waarvan Saiadijn gebruik maakte om bijna geheel Vóór-Azië aan zijn gezag te onderwerpen. Een vermetele, ja verraderlijke overval van een karavaan Mekka-gangers door Reinoud van Chdtillon, bevelhebber van het sterke slot Krak (ten Z.-O. der Doode Zee), gaf de aanleiding tot een nieuwen oorlog. Daar Saiadijn zijn . eisch om invrijheidstelling der gevangenen, waaronder zich Het Koninkrijk Jeruzalem. 191 Christenen, de koning gevangen. verscheidene leden zijner familie bevonden, en vergoeding Oorlog met voor dien wederrechtelijken overval, niet zag ingewilligd, trok hij met een groot leger Palestina binnen. Bij Hiddin, Slas b'i H'ddin; rr-, ■ . n j T J nederlaag der uw ver vau ±iuenu3, ouumoeim ijij vruy jjustynun (sinds 1186 koning van Jeruzalem) met zijn Franken. Na heldhaftigen tegeustand werden de Christenen door de overmacht verpletterd. De koning zelf en een groote menigte ridders vielen in de handen des vijands (3 April 1187). Reinoud van Chdtillon werd door Saiadijn met eigen hand gedood; de gevangen Ridders van St. Jan en de Tempeliers, die hun Geloof niet wilden afzweren, stierven als martelaars. De koning en zijn gevolg bleven in hechtenis. Weldra werden nu alle vestingen van het koninklijk gebied door de Saracenen ingenomen. Alleen Jeruzalem, Askalon en Tyrus bleven behouden. Zelfs het sterke Akkon had gecapituleerd op voorwaarde van vrijlating des konings. Ook Jeruzalem zou niet lang gespaard blijven. Den 20en Sept. 1187 sloeg Saiadijn het beleg voor de stad. Hoewel er groot gebrek heerschte zoowel aan verdedigers als aan levensmiddelen, weerstond de dappere bevelhebber Ibelin de Balian langen tijd alle aanvallen. Toch zag hij zich tegen het begin van December genoodzaakt de H. Stad over te geven. Tegen het betalen van een aanzienlijke som verkregen de Christenen vrijen aftocht en mochten zij de kerk van het H. Graf behouden. Den 3en Bec. 1187 hield Saiadijn zijn intocht in het veroverde Jeruzalem. Jeruzalem belegerd en ingenomen. § 3. DE DERDE KRUISTOCHT. 1. De val van Jeruzalem vervulde geheel het Westen Verslagenheid met diepen rouw en wekte de reeds verkoelde geestdrift in et es en' voor den Heiligen Krijg tot nieuwen gloed. Paus Urbanus lil stierf van droefheid over deze ramp. Zijn opvolgers Gregorius VIII en Clemens III riepen alle Christenvorsten 192 De Kruistochten. Derde Kruistocht: ' . Frederik Barbarossa, Hendrik II, Philips II Augustus. te wapen om het Graf des Heeren te heroveren. Alle onderlinge twisten der Christenen moesten worden bijgelegd, teneinde alle krachten tegen de Ongeloovigen te richten. Thans waren het de drie machtigste vorsten van Europa, die zich ter Kruisvaart gereed maakten: Keizer Frederik Barbarossa, Philips II Augustus vanFrankrijk,HendrikII, koning van Engeland. Hendrik II sterft; ■ Richard Leeuwenhart. Barbarossa stond toenmaals op het toppunt van macht en grootheid. Nooit zag een Roomsch keizer zijn gezag zoo algemeen erkend en geëerbiedigd. Zijn langdurige strijd met de NoordIlaliaansche steden was voor beide partijen op bevredigende wijze ten einde gebracht. Was in de laatste jaren zijn betrekking met Paus Urbanus III minder gunstig geweest, een Kruistocht was voorzeker het beste middel om de vriendschap van diens opvolgers te herwinnen. Philips II van Frankrijk en Hendrik II van Engeland waren bij het vernemen der treurige tijding met elkander in oorlog. Aanstonds hadden zij te Gisors den vrede geteekend (1187); toch geraakten ze spoedig opnieuw in twist en Hendrik II stierf alvorens zijn vrome gelofte te kunnen houden. Zijn zoon Richard Leeuwenhart zou volbrengen, wat zijn vader had beloofd. 2. Frederik Barbarossa aanvaardde den tocht het eerst. Hij stond aan het hoofd van een voor dien tijd zeer aanzienlijk en uitgelezen leger (men schat het thans op 3000 ridders en Wijze 10.000 a 12.000 andere krijgers). Daar hij zelf aan den tocht van maatregelen Koenraad III had deelgenomen, kende hij bij ondervinding BartarosM.k alle moeiliJkheden der lange reis en nam wijselijk alle maatregelen om ze te verminderen en te overwinnen. Streng werd gewaakt voor orde en krijgstucht; gezanten reisden vooruit, die het leger in de door te trekken landen een welwillende ontvangst verzekerden; zelfs met den sultan van Iconium werd een verbond gesloten, waarbij aan het leger een veilige doortocht door zijn gebied werd toegezegd. In Mei 1189 vertrok keizer Frederik meteen schitterenden stoet van rijksvorsten — waaronder zijn tweede zoon Frederik, hertog van Zwaben, en Floris III, graaf van Holland — De Derde Kruistocht. 193 om door Hongarije, Servië en Bulgarije de Grieksche hoofdstad te bereiken. Met de Grieken had men wel eenige moeilijkheden, maar de krachtige houding en de scherpe zwaarden der Duitsche ridders maakten keizer Isaak Angelus spoedig handelbaar; de noodige schepen werden geleverd, ja Barbarossa's jongste zoon Philips werd verloofd met Irene, de dochter van den Griekschen keizer. Bij Gallipoli stak het leger naar Azië over (23—29 Maart 1190) en trok rustig door het Grieksche gebied ; maar zoodra men bij Laodicea de grens van het Sultanaat Iconium bereikte, ontmoette men gewapenden tegenstand. Bij Philo- Voorspoedige mélium behaalde Barbarossa een schitterende overwinning op een talloos Seldsjoekisch leger (14 Mei), en 2 dagen later stond men voor Iconium, dat den volgenden dag werd ingenomen. Nu was de weg gebaand; weldra bevond men zich in Cilicië, het gebied der bevriende Armeniërs. Den 10en Juni bereikte men de rivier de Saleph of Calicadnus; daar vond Barbarossa's . . v • . .■ v ' j i dood; wanhoop de beroemde keizer een treurig einde in de golven. der Onbeschrijfelijk was de droefheid der kruisvaarders, kruisvaarders. die thans aan den goeden uitslag van den krijgstocht wanhoopten. Een groot gedeelte keerde naar Duitschland terug; anderen volgden hertog Frederik van Zwaben naar Antiochiê, waar Floris III aan de pest overleed; vandaar naar Tyrus, waar men Barbarossa begroef, en naar Akkori, dat door de kruisvaarders te zamen met de krijgers van Guy van Lusignan werd belegerd. 3. Richart Leeuwenhart en Philips Augustus ondernamen Ri<*«d Leeu- /■ " wenhart en hun tocht naar Palestina per schip. Philips Nauwelijks was Richard zijn vader opgevolgd, of hij Augustus, maakte zich voor de reis gereed. Hij zelf trok door Frankrijk te zamen met den Franschen koning naar de kust der Middellandsche Zee; het grootste deel zijns legers volgde op de vloot, die langs de Straat van Gibraltar de Middellandsche Zee binnenzeilde. In Sept. 1190 bereikten 13 Pif* 194 De Kruistochten. beide koningen Messina, waar zij overwinterden en zeer spoedig met elkander in twist geraakten. Richard was bovendien zoo onvoorzichtig om door een verbond met Tancred van Lecce, die op den troon van Sicilië aanspraak maakte, den wrok van keizer Hendrik VI, den machtigen zoon van Barbarossa, op te wekken. In het voorjaar van 1191 stak men opnieuw in zee. Philips zeilde aanstonds naar Akkon; Richard, die ook een weinig later vertrok, landde eerst op Cyprus, waar toen een onafhankelijk Christenkoning regeerde, die zich jegens de kruisvaarders en pelgrims allerlei knevelarijen had veroorloofd. Richard veroverde het eiland en verdeelde het grootendeels onder zijn baronnen; daarna stak hij naar Akkon over, waar hij door de Christenen met groote vreugde werd ontvangen. Beleg van Akkon (St. Jean d'Acre of Ptolemaïs), een der sterkste J/*r®n" steden aan de Syrische kust, werd reeds sinds 1189 door Twisten J tusschen de de Christenen belegerd. Ten einde de inneming der stad Chrstenen. ^ beletten,, was Saiadijn daarheen getrokken en had op zijn beurt de Christenen van de landzijde ingesloten. Maar dezen kregen van de zeezijde voortdurend toevoer van levensmiddelen en strijdkrachten. Door de komst van den dapperen Engelschen koning en zijn talrijk leger (circa 12000 man) werd de moed der Christenen verlevendigd en het beleg met nieuwen ijver hervat. Tegelijkertijd herleefden de twisten tussehen Richard en Philips, die zich beiden mengden in de geschillen der Christenen _van Palestina. Guy van Lusignan, wiens ongeschiktheid nu reeds herhaaldelijk was gebleken, kreeg een mededinger naar de kroon van Jeruzalem in den dapperen Koenraad van Montferrat, die volgens het algemeene gevoelen de eenigste was, in staat om den oorlog tegen Saiadijn met goeden uitslag te voeren. Dit veroorzaakte veel oneenigheid, daar Koenraad door Philips en Guy door Richard Leeuwenhart werd gesteund. De Derde Kruistocht. 195 terug. Richard en Saiadijn. Men besloot ten laatste, dat Guy koning zou blijven, maar Koenraad hem zou opvolgen. Bij dat alles werd het beleg van Akkon met kracht Akkon voortgezet, en in Juli 1191 gaf de dappere bezetting zich 'Philips °' over. Maar reeds weinige weken later verklaarde deau8ustus keert ÏSVoncO^ „;,•„ „„„„„ju„.j i i naar Frankrijk ^ . gciuuuutjiu mot iauger uegen het klimaat bestand was; den 3en Aug. zeilde hij naar zijn land terug: eerst beloofde hij Bichard bij eede, niets te zijnen nadeele te zullen ondernemen. Wij zullen later zien, hoe trouw die eed werd gehouden 1). Bichard stond thans alleen aan het hoofd der kruisvaarders, wier krijgsmacht ook na het vertrek der Franschen nog zeer aanzienlijk was. Maar Richard was geen veldheer. Dank zijn buitensporige dapperheid behaalde hij bij Arsoef (Sept. 1191) een schitterende overwinning op Saiadijn; maar voor een geregeld beleg van Jeruzalem achtte hij zich te zwak, hoewel hij meermalen tot kort bij de H. Stad doordrong. Hij bepaalde zich dus bij het versterken der zeesteden, die nog in 't bezit der Christenen waren. In April 1192 kwamen er verontrustende berichten uit Engeland, die Bichard noopten Palestina te verlaten. Eerst bepaalde men nog, dat de kroon van Jeruzalem aan Koenraad van Montferrat*) zou worden geschonken; Guy van Lusignan ontving ter vergoeding het koninkrijk Cyprus, door Bichard kort te voren veroverd. Daarna onderhandelde men met Saiadijn, die intusschen bij Joppe nogmaals een zware nederlaag had geleden. Men sloot een vrede of liever een wapenschorsing voor drie jaren (2 Sept. 1192). Askalon werd verwoest; de Christenen Vrede me Saiadijn. 1) Zie blz. 278. 2) Toch besteeg Koenraad den troon niet. Den 28en April 1192 werd hij door een Aseassijn vermoord. Thans werd Hendrik van Champagne tot koning van Jeruzalem verkozen, en trad tevens met Koenraads weduwe in het huwelijk. 196 De Kruistochten. behielden de kuststreek van Tyrus tot Joppe, ook Antiochiê en Tripolis bleven in hun macht. Bovendien mochten zij • zonder eenige belasting of tol te betalen Jeruzalem bezoeken. Dood van Den 9en Oct. 1192 scheepte Bichard zich in. Zes maanden saiadijn. later overleed Saiadijn (3 Maart 1193). Onder zijn erfgenamen braken weldra hevige twisten uit, die den Christenen een nieuwe kans gaven om het verlorene te herwinnen. § 4. DE VIERDE KBÜISTOCHT EN HET LATIJNSCHE KEIZERRIJK. I. De afloop van den Berden Kruistocht, met zoo groote eri billijke verwachtingen ondernomen, was een grievende teleurstelling voor de volkeren van West-Europa. Niemand zou vermoedelijk er aan gedacht hebben, nog eens een poging te wagen om het H. Land te heroveren, zoo niet de Pausen, van wie de geheele beweging was uitgegaan, onvermoeid koningen en edelen op hun ridderplicht hadden gewezen. De eerste jaren na het einde van den Derden Kruistocht waren voor die vermaningen geen geschikte tijd. De voortdurende moeilijkheden tusschen Paus Coelestinus III (1191 —1198) en keizer Hendrik VI (1190—1197) verhinderden langen tijd de zoo noodzakelijke samenwerking en eerst tegen het einde zijner regeering (1196) zond de keizer een aanzienlijk leger naar Palestina, dat MalekrAdel, den broer van Saiadijn, bij Sidon versloeg, maar op het vernemen van Hendriks plotselingen cn onverwachten dood (1197) naar Europa terugkeerde.^ innocentius in. Nauwelijks echter was de groote Paus Innocentius IJT (1198—1216) op den stoel van St. Pieter verheven, of hij wijdde zich met alle krachten zijner groote ziel aan de taak, die hij als een zijner voornaamste plichten beschouwde. Door ijverige en welsprekende priesters — onder welke Fulco van vooral Fulco, pastoor van Neuilly, uitmuntte — liet hij Nden vierden"overal den Kruistocht prediken; voor den tijd van 5 jaren Kruistocht, werden alle toernooien verboden; men verzamelde rijke geldelijke bijdragen en bewerkte een wapenstilstand tusschen Frankrijk en Engeland. Toch namen dezen keer de koningen van Europa geen deel aan den heiligen krijg. Het was de De Vierde Kruistocht en het Latijnsche Keizerrijk. 197 op Champagne, even rijk als voornaamste bloem van den Franschen adel, die het kruis schouder hechtte. Theobald (Thibaut) IV van dapper en vroom, zou de onkosten grootendeels voor zijn rekening nemen; hem volgden o. a. Boudewijn van Vlaanderen, Lodewijk van Blois, Simon van Montfort en Godfried van Villehardouin, die de geschiedschrijver van den tocht zou worden. Bij een beraadslaging, te Compiègne gehouden (1200), besloot men de reis naar Palestina over zee te doen; en een gezantschap der ridders vertrok naar Venetië, om met die machtige zeestad over den prijs van den overtocht te onderhandelen. Bij hun terugkeer naar Frankrijk vonden de afgezanten den graaf van Champagne overleden, zoodat de ridders, die in het voorjaar van 1202 onder aanvoering van den dapperen graaf Bonifatius van Montferrat te Venetië aankwamen, niet in staat waren de bedongen geldsom te voldoen. Dandolö, de sluwe en dappere Doge van Venetië, deed nu den kruisvaarders het voorstel om, ter voldoening van den bepaalden prijs, de Venetianen bij te staan bij het beleg der stad Zara in Dalmatië, wier inwoners zich vaak aan zeeroof schuldig maakten. Dit was eigenlijk in strijd met de gelofte der ridders, die zich uitsluitend tot den oorlog tegen de Muzelmannen hadden verplicht. Toch namen zij, door den nood gedwongen, het voorstel aan, zeer tegen den zin van Innocentius III, die zelfs den ban tegen de Venetianen uitsprak. Da n dol o; tocht naar Zara. Alexius; tocht naar 2. Terwijl de kruisvaarders voor de stad Zara lagen, verscheen daar een Byzantijnsche prins, Alexius, zoon van constantinopel. den onttroonden keizer Isaak Angelus (1185—1195), om hen door schitterende beloften, tot een tocht naar Constantinopel en tot het herstel zijns vaders te bewegen. Gewichtige gebeurtenissen hadden in het Grieksche Keizerrijk plaats gehad '). De regeeringen der keizers uit het geslacht 1) Vgl. hierboven blz. 69. 198 De Kruistochten. Voorspoedige toestand van het Grieksche ' Rijk onder de Comnenen. Vijandschap tegen de Italianen. Oorlog met Willem II van Sicilië. der Comnenen waren over het geheel genomen vrij voorspoedig geweest. Alexius I (1081—1118), Joannes II (1118-1143) en Manuel II (1143—1180) hadden, dank de overwinningen der kruisvaarders, een groot gedeelte van Klein-Azië heroverd en konden, daar de Seldsjoeken veel minder gevaarlijk geworden waren, hun krachten naar het Noorden keeren, waar zij niet alleen hun gezag over Bulgarije handhaafden, maar ook Servië en een deel van Dalmatië onderwierpen en zelfs in Hongarije veel invloed verkregen. De twisten met de kruisvaardors waren voor de keizers zeer onaangenaam geweest en hadden de antipathie van volk en geestelijkheid tegen die „Barbaren uit het Westen" sterk vermeerderd, maar toch de kracht en den blpei van het rijk niet aanmerkelijk gedeerd. Erger waren de voortdurende twisten met de Venetianen, wier inderdaad buitensporige handelsvoorrechten de keizers meermalen, maar zonder goed gevolg, trachtten te besnoeien, en met de machtige Normandische koningen van Sicilië, die meermalen verwoestende plundertochten ondernamen. Toch was de toestand des rijks bij het overlijden van Manuel II (1180) vrij bevredigend. Daar hij bij zijn dood slechts een minderjarigen zoon naliet, werd zijn weduwe, keizerin Maria, een „Frankische" prinses uit Antiochiê, met het bestuur belast. Weldra echter (1182) werd zij verdrongen door 's keizers neef Andronicus, een man van groote talenten, maar een verfoeilijk booswicht, die zich twee jaar later door den moord des jongen keizers van de kroon meester maakte. Andronicus' bestuur was in menig opzicht niet slecht; hij trachtte vooral den toestand der mindere klasse, inzonderheid der kleine boeren te verbeteren; daarom bestreed hij zeer de uitbreiding der reusachtige grondeigendommen, die sinds lang een ramp voor het rijk waren geworden. Hierdoor haalde hij zich den tegenstand en den haat van den hoogen adel op den hals, die herhaaldelijk complotten tegen hem beraamde, maar door Andronicus met brutale wreedheid werd bedwongen. Gevaarlijker vijanden dreigden uit het Westen. Bij zijn eerste optreden als regent had hij gebruik gemaakt van den haat der volksmenigte tegen de Latijnen, voornamelijk de Italianen, die bij keizer Manuel veel invloed hadden gehad en veelal tot belangrijke betrekkingen waren bevorderd. Er was dan ook in 1182 te Constantinopel en elders een verschrikkelijke slachting onder de daar gevestigde Westerlingen aangericht. Dat die gruwelen in het Westen- groote verontwaardiging wekten, spreekt vanzelf. Willem II, de machtige koning van Sicilië, trad De Vierde Kruistocht en het Latijnsche Keizerrijk. 199 als wreker zijner vermoorde landgenooten op. In Juni 1185 zeilde een groote Siciliaansche vloot naar het Oosten; Dyrrhachium werd ingenomen; daarop drong het landleger door tot voor Thessalonica, terwijl de vloot den Peloponnesus omzeilde en de stad van de zeezijde aantastte. Weldra viel de groote en rijke koopstad in de handen der belegeraars, die er een ontzettende wraak namen voor de gruwelen (1182) te Constantinopel gepleegd. Deze treurige tijding veroorzaakte te Constantinopel een Andronicus opstand. Een oud veldheer, Isaak Angelus, werd tot keizer on"roond en gekroond en Andronicus op meer dan barbaarsche wijze ter jsaak Angelusdood gebracht. opstand der Isaak Angelus (1185—1195) slaagde er in de Normandiërs weder Bulgaren, uit zijrr rijk te drijven (1186); maar in de vroeger Bulgaarsche provinciën brak een verderfelijke opstand uit. De Grieksche legers werden verslagen en het door Tzimisces en Basilius II vernietigde rijk der Bulgaren hersteld *). Byzantium telde een vijand meer in het Noorden. In 1195 werd Isaak, juist op het punt van een nieuwen Isaak Angelus krijgstocht tegen de Bulgaren te ondernemen, door zijn eigen °n roon^d. broeder Alexius III (1195—1208) onttroond, van de oogen beroofd en in den kerker opgesloten. Alexius III had ook te strijden met de Bulgaren; nog meer moeilijkheden echter veroorzaakte hem zijn streven om de handelsvoorrechten de Italiaansche kooplieden in te krimpen. Vooral met de Venetianen kwam hij in onmin. Toen Alexius, de zoon van den onttroonden Isaak, bij Zara in het kamp der kruisvaarders verscheen, vond hij bij Dandolo gemakkelijk gehoor. Niet zoo licht ging het de toestemming der andere aanvoerders te winnen. Door Beloften van . _ ,.. ii - j L prins Alexius. reusachtige beloften — hij zou den kruisvaarders groote geldsommen uitkeeren, de Grieksche Kerk met de Latijnsche hereenigen, krachtige hulp leenen voor de verovering van Egypte enz. — wist hij eindelijk, gesteund door den sluwen Dandolo, die, niettegenstaande zijn blindheid en zijn 84 jaren, de ziel der geheele onderneming mocht heeten, zijn plan te doen aannemen: de tocht naar Constantinopel, zoo zeide men, was slechts een voorbereiding voor dien naar Egypte, 1) Vgl. hiervoor blz. 65. 200 De Kruistochten. 3. Den 23en Juni 1203 wierp de vloot het anker voor de Grieksche hoofdstad. Spoedig had men een gedeelte isaak Angelus der stad bemachtigd; de keizer ontvluchtte, Isaak Angelus Alexius iv wer(i °P den troon hersteld en zijn zoon werd als Alexius IV zijn mede-keizer. Nu moest Alexius de groote beloften vervullen, die hij den kruisvaarders had gedaan. Dit was niet gemakkelijk. De geestelijkheid was uiterst verbitterd over de vereeniging met de „Latijnsche ketters", en de groote geldsommen bijeen te brengen bleek totaal onmogelijk. Zoo kwamen Isaak en Alexius in onmin eerst met hun eigen volk, weldra ook met de kruisvaarders. Nieuwe om- Er brak eindelijk te Constantinopel een nieuwe opstand Alexius v. U1*- Alexius Doekas, bloedverwant des keizers, wist de Grieksche lijfwacht te winnen, liet zich als Alexius V tot keizer uitroepen en Alexius IV ter dood brengen; Isaak stierf van droefheid en schrik (1204). Constantinopel Nu namen de kruisvaarders nogmaals de wapenen op 0 vaardere'8" om ^nn beschermeling en vriend te wreken. Constantinopel ingenomen, werd bestormd, na een verwoeden strijd ingenomen en op gruwelijke wijze geplunderd en verwoest. Alexius V ontvluchtte; ook Theodorus. Lascaris, dien men in de verwarring tot keizer uitriep, week uit de stad; en de kruisvaarders, die den reusachtigen buit eerlijk verdeeld Het Keizerrijk hadden, besloten thans, een Latijnsch Keizerrijk Romania omania. ^ Qonstanlfa0pel) te stichten. Keizer Den 9 Mei 1204 had de keizerskeuze plaats. Zij viel Boudewijn i. Q^ u0udewijn, graaf van Vlaanderen, een der dapperste, edelste en rijkste onder de kruisvaarders. 4. Paus Innocentius III was zeer ontevreden geweest over den tocht naar Constantinopel, die het doel van den Kruistocht geheel veranderde. Toch legde hij zich ten slotte bij het gebeurde neer en poogde althans de stichting van het nieuwe keizerrijk der Kerk tot voordeel te doen strekken en den wankelen troon zooveel mogelijk te ondersteunen. De Vierde Kruistocht en het Latijnsche Keizerrijk. 201 Want steun had de Dieuwe keizer aanstonds noodig. Moeilijke toe... ... . .... .... stand des Rijks. Zijn rijk — waarvan hij eigenlijk nauwelijks een vierde Talrijke bezat; de rest was hetzij aan de Venetianen afgestaan, hetzij vijanden, aan verschillende Frankische edelen in leen gegeven — was van alle kanten door vijanden omringd. Van de Saracenen had men niets te vreezen, maar het grootste gedeelte van de Aziatische bezittingen was in de macht gekomen van Theodorus Lascaris, die in een oogenblik van verwarring . tot keizer verkozen, de slachting was ontvlucht en te Nicea Het Keizerrijk een nieuw keizerrijk had gesticht, dat, weldra door talrijke Nicea. uitgeweken Byzantijnen versterkt, zich gaandeweg uitbreidde en de natuurlijke, vijand van het Latijnsche Keizerrijk werd. Verder in het Oosten, aan de Zuidkust der Zwarte Zee, stichtte een kleinzoon van keizer Andronicus (uit het geslacht der Comnenen) een „Keizerrijk Trebizonde", dat Het Keizerrijk tot 1461 zijn bestaan rekte. Trebizonde. Maar de gevaarlijkste vijanden der Latijnen waren in Europa. De koning van het in 1186 herstelde rijk der Balgaren, Joannes (1196—1207), weleer een gezworen De Buigaren, vijand der Grieken, keerde, door de kruisvaarders beleedigd, • zijn ganschen haat tegen de Latijnen en berokkeude hun verschrikkelijke rampen. In Epirus eindelijk handhaafde zich nog" een afstammeling van Isaak Angelus en was voortdurend in oorlog met Bonifatius van Montferrat, die Macedonië met de hoofdstad Thessalonica als leen had ontvangen. Daarbij kwamen de kerkelijke twisten. Men had den Venetiaan Morosini tot Latijnsch patriarch van Constantinopel verkozen, maar daarmede had men de fanatieke Grieksche Kerkelijke geestelijkheid nog niet gewonnen; evenmin het volk, dat twlstenten gevolge der doorstane rampen nog veel meer afkeer van de Latijnen gekregen had. De geschiedenis van het Latijnsche Keizerrijk is dan ook die van een langdurigen doodstrijd, (1204—1261), die met de herovering der hoofdstad door de Grieken eindigt. 202 De Kruistochten. Boudewijn I gevangen genomen. Hendrik I regeert voorspoedig. Voortdurend verval des Rijks Jan vanBrienne. Boudewijn II. Constantinopel door de Grieken herwonnen. 5.- Boudewijn I (1204—1205) viel reeds één jaar na zijn verkiezing in de macht van den Bulgaarschen koning Joannes, en stierf in den kerker. Zijn broer Hendrik I (1205—1216) was de eenigste onder de Latijnsche keizers, wiens regeering voorspoedig kan genoemd worden. Hij versloeg de Bulgaren, die in 1209 den vrede moesten vragen, en behaalde verschillende overwinningen op den Griekschen keizer van Nicea. Met Hendriks dood was die kortstondige voorspoed voorgoed ten einde. Zijn opvolger Petrus van Courtenay (1216—1219) viel op de reis naar Constantinopel in de handen van een Griekschen vorst Theodorus, die zich te Thessalonica had gevestigd en een groot deel des rijks overweldigde. Bobert van Courtenay (1220—1228) was niet veel gelukkiger dan zijn broeder Petrus, wien hij opvolgde. In een oorlog met Theodorus, vorst van Thessalonica, verloor hij bijna alles wat hij buiten de onmiddellijke omgeving van Constantinopel bezat, zoodat hij de hulp moest vragen van den Griekschen keizer van Nicea, Theodorus Lascaris' (1206—1222), met wiens dochter hij in het huwelijk trad. Theodorus' opvolger, Joannes Ducas Vatatzes (1222—1255) verbrak het verbond, door zijn voorganger gesloten. Bobert van Courtenay was genoodzaakt een reis naar het Westen te ondernemen om daar eenige hulp te verkrijgen. Op die reis overleed hij. Daar zijn zoon Boudewijn II (1228—1261) nog minderjarig was, werd de oude 80-jarige krijgsheld Jan van Brienne (in naam ook koning van Jeruzalem) met het regentschap belast (1228—1287). Jan van Brienne deed wat mogelijk was. Mot een handvol dapperen verdedigde hij de hoofdstad tegen een groot GriekschBulgaarsch leger; maar aan het hopeloos kwijnende rijk nieuwe kracht geven kon ook hij niet. < Toen in 1237 houdewijn meerderjarig werd, bevond hij zich juist in Vlaanderen, waar hij, ten koste van zijn laatste bezittingen aldaar, een vrij aanzienlijke strijdmacht verzamelde. Met dit leger trok hij naar zijn hoofdstad en behaalde zelfs eenige voordeelen op de Grieken; maar weldra raakten zijn geldmiddelen zoo totaal uitgeput, dat hij gebrek leed in zijn keizerlijk paleis en zijn dierbaarste kleinooden — o. a. de Doornenkroon des Verlossers— moest verpanden of verkoopen. Toch baatte ook dit laatste middel niet lang; altijd kleiner werd het rijk, en eindelijk (25 Jul. 1261) slaagde de veldheer van keizer Michael Palaeologus de stad zonder tegenstand binnen te dringen. Boudewijn nam de vlucht en overleed in 1273; zijn zoon Philips volgde hem één jaar later in het graf. Door het De laatste Kruistochten. 203 huwelijk met Philips' zuster erfde Karei van Anjou (broer van den H. Lodewijk), koning van Sicilië, diens aanspraak op den troon van Constantinopel. Den 14 Aüg. 1261 hield de Grieksche keizer Van Nicea, Constantinopel Michael VIII Palaeologus (1259-1282), zijn intocht in TJ^nel§ de oude hoofdstad, geheel vervallen van haar vroegeren glans en luister, en herstelde aldus het Grieksche Keizerrijk, dat nog twee eeuwen lang zijn kwijnend bestaan zou rekken, om dan voor goed te verdwijnen 1). § 5. DE LAATSTE KRUISTOCHTEN. 1. Na het einde van den Derden Kruistocht bleef de toestand der Christenen in het H. Land vrij langen tijd nagenoeg onveranderd. Herhaaldelijk kwamen er scharen van pelgrims of krijgers uit het "Westen aan. Men leverde dan eenige slagen aan de Saracenen, bestormde of bamachtigde eenige sterke steden, maar die veroveringen waren niet duurzaam; evenmin gelukte het den Mohammedanen de Christenen uit hun vestingen aan de kust te > verdrijven. Het leger in 1196 door Hendrik .VI gezonden, had blijde verwachtingen gewekt, die door 's keizers plotselingen dood (1197) weer waren verijdeld; en de Vierde Kruistocjit had, tot groote teleurstelling van het geheele Westen, Palestina niet eens bereikt. Toch leefde er nog geestdrift voor Palestina in het hart van velen. Nu alle pogingen van machtige vorsten en stoute ridders vruchteloos bleken, greep een onverstandig maar treffend enthusiasme de kinderen aan. In het jaar 1212 trokken, naar De kindermen verhaalt, zoowel uit Frankrijk als uit Duitschland duizenden Kruistocht, knapen naar de havens van Frankrijk en Italië om naar het H. Land over te steken. De meesten dezer arme kinderen stierven onderweg van vermoeienis en gebrek; velen werden door de zorgen der bisschoppen gered, anderen door gewetenlooze slavenhandelaren aan boord genomen en in de Afrikaansche steden als slaven verkocht. Weinigen zagen hun vaderland weder. Van meer beteekenis was een tocht, door koning Andreas II Kruistocht van van Hongarije ondernomen (1217—1218). Toch beantwoordde ook Andreas. II. 1) Zie verder blz. 396. 204 De Kruistochten. Tocht naar Damiate. Willem I van Holland. De vijfde Kruistocht. IJver van Innocentius III voor een nieuwen Kruistocht deze niet aan de verwachting. Men drong tot over den Jordaan door en behaalde belangrijken krijgsbuit; maar toen de bestorming van een kasteel op den berg Thabar mislukte, keerde de Hongaarsche koning misnoegd naar zijn land terug. In dat zelfde jaar landde bij Akkon een vloot met kruisvaarders uit Noord- en West-Duitschland (Holland, Utrecht*, Friesland, Keulen, Saksen) onder de leiding van George, graaf van Wied, en Willem I, graaf van Holland. In Juni 1217 uit de Engelsche haven Darmoulh vertrokken, waren ze te Lissabon geland en hadden de Portugeezen bijgestaan in het veroveren van eenige vestingen en het overwinnen van een groote krijgsmacht der Mooren. In het voorjaar 1218 verlieten zij de Portugeesche kust en' kwamen in Mei van dat jaar in Syrië aan. Daar besloot men eerst Egypte aan te vallen, dat sinds de de dagen van Saiadijn als de voornaamste vijand der Christenen werd beschouwd. Spoedig bereikte men het sterke Damiate, aan den Oostelijken Nijlarm gelegen. Eerst werd een machtige toren, die den toegang tot de stad versperde, eindelijk — omtrent een jaar later — de stad zelf ingenomen (5 Nov. 1219). Daar er in Egypte zelf binnenlandsche onlusten waren ontstaan, hadden de Christenen gemakkelijk de hoofdstad Kairo, wellicht zelfs het geheele land kunnen veroveren, of zeker voor Palestina de gunstigste voorwaarden kunnen verkrijgen. De sultan had zelfs den afstand van Jeruzalem en van een belangrijk deel van Palestina, de teruggave van hét door Saiadijn bemachtigde H. Kruis en een jaarlijksche schatting aangeboden; maar de kruisvaarders aarzelden die voorwaarden aan te nemen, geraakten met elkander in onmin en toen zij eindelijk na langdurig dralen tegen Kairo oprukten (Jul. 1221), had de sultan reeds een zoo groote krijgsmacht bijeengebracht; dat de Christenen blij mochten zijn door den afstand van Damiate een veiligen terugtocht en de teruggave van het H. Kruis te verkrijgen. Den 7en Sept. 1221 werd Damiate wederom door de kruisvaarders ontruimd. De hier vermelde tochten vat men veelal samen onder den naam van den Vijfdeu Kruistocht. 2. Geheel zijn regeeriug hield Innocentius III niet op, te ijveren voor een nieuwen Kruistocht. Nog op het einde van zijn leven, tijdens het Algemeene Concilie van 1215, had hij opnieuw alle vorsten tot den H. Krijg aangespoord; en Jan zonder Land, koning van Engeland, Andreas II, De laatste Kruistochten. 205 koning-van Hongarije en Frederik II, keizer van Duitschland, 's Pausen beschermeling, hadden het Kruis aangenomen. De Engelsche koning stierf in 1216; Andreas van Hongarije ondernam den hierboven vermelden tocht. Maar Frederik u; Frederik II zocht en vond allerlei uitvluchten om de z,i™ dralen en uitvluchten. vervulling zijner belofte uit te stellen. Alle pogingen door Innocentius' opvolger, den zachtmoedigen Honorius III (1217— 1227), gedaan om den keizer tot het ondernemen van den Kruistocht te bewegen, waren vergeefsch. Zelfs Frederiks huwelijk met Isabella, dochter en erfgename van Jan van Brienne, (in naam) koning van Jeruzalem J) mocht niet baten. Eindelijk op krachtig, ja dreigend aandringen van den energieken Gregorius IX (1227—1241), scheen de keizer in den zomer van 1227 te zullen optrekken. Duizenden kruisvaarders uit alle streken kwamen te Brundisium Hij scheept zich bijeen, om onder zijne aanvoering naar het H. Land over in> maar keert te steken. Ook de keizer kwam na langdurig dralen en Sp°e lgterug" scheepte zich (8 Sept 1227) in; maar reeds weinige dagen later stapte hij weder aan wal, wijl hij, naar hij zeide, ziek geworden was. Het gansche leger ging uiteen; alle moeite was ijdel geweest. Nu sprak Gregorius IX den ban over Frederik uit. Een Frederik u in bittere twist volgde; het voorspel van nog veel noodlottiger strijd s). Toch begreep de keizer, althans iets voorPalestina te moeten doen. In Juni 1228 stak hij te Brundisium met een belachelijk geringe krijgsmacht in zee. Na zich eerst van het eiland Cyprus te hebben meester gemaakt, zijn Kruistocht, landde hij 7 Sept. 1228 te Akkon. Daar hij nog altijd in den kerkehjken ban was, werd hij door de geestelijkheid met tegenzin ontvangen; met de Mohammedanen daarente gen ging hij zeer vriendschappelijk om. Slagen werden er dan ook niet geleverd. 1) Door dit huwelijk kwam de titel „koning van Jeruzalem" aan de Duitsche keizers, van wie hij op die van Oostenrijk is overgegaan. ' 2) Vgl. hierna blz. 245. 206 De Kruistochten. Door onderhandelingen met Al Kamil, den sultan van Egypte (een neef van Saiadijn), tot wiens rijk Jeruzalem behoorde, verkreeg hij (18 Febr. 1229) den afstand van Jeruzalem met een gering gebied om Jeruzalem en Nazareth met het land '^envonnen6 tusschen die steden en Joppe en Akkon. Een wapenschorsing, voor 10 jaren gesloten, zou voorloopig een einde maken aan den strijd tusschen Kruis en Halve maan. Tien jaren bleven de Christenen in het bezit der H. Stad. Toen werd zij (1239) door de Saracenen heroverd; doch slechts voor korten tijd, want in 1240 verscheen de Engelsche prins Richard van Cornwales, broer van koning Hendrik IH, die de Muzelmannen weder uit de stad dreef en de vestingwerken herstelde en versterkte. In 1244 werd geheel Voor-Azië, met name Syrië en Palestina, geteisterd door de invallen der Turksche volkeren, die, door de Mongolen uit hun vaderland verdreven, nieuwe woonsteden zochten. Woeste horden uit Kowaresmiê (Khiwa) afkomstig, verwoestten geheel Palestina, veroverden en plunderden Jeruzalem en versloegen de Christenen, die zich met de Saraceensche vorsten tegen den gemeenschappelijken vijand hadden vereenigd, bij Gaza (1244). Eenige sterke steden aan de Syrische kust was al wat den Franken overbleef. Kruistocht van 3. Door dezen treurigen toestand der Christenen werd den HXodewijk. ^e bodewijk IX, koning van Frankrijk, bewogen om een krijgstocht naar het Oosten te ondernemen. In een zware ziekte had hij de gelofte gedaan; nauwelijks was hij hersteld, of hij maakte alles voor de groote onderneming gereed, benoemde zijn schrandere moedor Blanca van Castilië tot regentes van het rijk en stak (1248) te Aigues Mortes (aan de monding van de Bhóne) in zee. Dén winter verbleef men op Cyprus; in Juni van het volgende jaar ondernam men (evenals de kruisvaarders Damiate van 1218) een tocht naar Egypte. Damiate werd door de gewonnen. Muzelmannen uit schrik voor de Fransche dapperheid zonder slag of stoot ontruimd. Ook nu zouden de kruisvaarders door een snellen tocht naar Kairo het geheele land hebben veroverd, maar evenals in 1219 werd alles De laatste Kruistochten. 207 door talmen en dralen bedorven. In Nov. 1249 drongen zij door tot Mansoerah; daar werden zij, niettegenstaande hun voorbeeldelooze dapperheid, door den vijand tusschen de Nijlarmen en kanalen ingesloten, zoodat zij zich moesten Het leger inge- overgeven. Tegen de teruggave van Damiate en de betaling sloten;Lodew«k o gevangen, eener groote geldsom, herwon Lodewijk, die gedurende Damiate zijn gevangenschap de heerlijkste blijken van zielenadel teruseeBevenhad gegeven, met het geringe overschot van zijn leger de vrijheid (Mei 1250). Hij bleef nu nog eenige jaren in Syrië, versterkte de vestingen der Christenen, terwijl hij tevens door onderhandelingen met verscheiden Oostersche vorsten (vooral Mongolen) hun bondgenooten zocht te verschaffen. De dood Hij keert naar zijner moeder (einde 1252) noodzaakte hem naar FrankrijkFrankriik tera& terug te keeren (1254). Zestien jaren later ondernam de H. Lodewijk nogmaals een Tocht naar kruistocht, thans — op raad van Karei van Anjou — naar Tunis. Tunis. Men beweerde, dat de sultan bereid was het Christendom te omhelzen. Ook deze tocht was vruchteloos. Er brak in het Fransch leger een pestziekte uit, waaraan dé Heilige Koning (25 Aug. 1270) Lodewijks dood. overleed. De sultan beloofde een jaarlijksche schatting te voldoen, en stond den Christenen van zijn gebied de viering hunner godsdienstplechtigheden toe; daarop keerde het leger naar Frankrijk terug. Dit was de laatste belangryke tocht, met zuiver godsdienstige bedoelingen ondernomen. De Pausen hielden ook verder niet op, de vorsten tot verdediging van het H. Graf en de bestrijding der Ongeloovigen op te roepen, maar vonden slechts zelden gehoor. Toch trokken herhaaldelijk nog pelgrims en krijgers naar Palestina, o. a. in 1271 Eduard, oudste zoon van Hendrik IUt maar aan een herovering van het verlorene viel niet te denken. Onderlinge twisten der Mohammedanen, de invallen der Mongolen, de dapperheid der Ridderorden en de hulp der trouwe Armeniërs vertraagden nog eenige jaren het verlies der laatste Syrische vestingen. De verschrikkelijke Bibars (sinds ca. 1260 sultan van Egypte) veroverde in 1268 208 De Kruistochten. Antiochiê, dat 170 jaren in de handen der kruisvaarders was geweest; zijn opvolger Kilawoen onderwierp de Armeniërs Val van Akkon. en den 18en Mei 1291 viel het sterke en rijke Akkon, de laatste wijkplaats der Christenen, in de macht van Kilawoens zoon en opvolger Alasjraf-Kalïb. Cyprus, Rhodus en andere eilanden bleven nog langen tijd in het bezit der „Franken". Het terugdringen der Saracenen. Uitbreiding van kennis en wetenschap. Vooruitgang van handel en scheepvaart. § 6. GEVOLGEN DER KRUISTOCHTEN. 1. Oppervlakkig oordeelende zon men de Kruistochten allicht willen noemen: een reusachtige verspilling van menschenlevéns zonder eenig belangrijk en duurzaam resultaat. Immers het bezit van Jeruzalem — het hoofddoel van al die tochten — duurde geen volle 90 jaren achtereen (1099—1187) en later nog 10 h 15 jaren; Antiochiê bleef omtrent 170 jaren, Akkon ongeveer even zoolang in de macht der Christenen.Waarlijk een geringe vergoeding voor zoo reusachtige inspanning, voor de opoffering van zooyeel duizenden menschenlevéns! Want al zijn de cijfers, die veelal in de geschiedkundige werken worden opgegeven, sterk overdreven; dat duizenden, ja honderdduizenden Christenen in het H. Land of op den weg daarheen hun leven lieten, lijdt geen twijfel. Toch zijn de Kruistochten verre van nutteloos geweest voor het Christelijk Europa der Middeleeuwen. a) Het eerste en meest tastbare voordeel was het terugdringen der Saracenen. Zonder de Kruistochten ware het Byzantijnsche Byk, dat nu reeds- nagenoeg al zijn bezittingen in Azië had verloren, hoogst waarschijnlijk in het begin of in den loop der 12de eeuw in de macht der Muzelmannen gevallen en Europa had 300 jaren vroeger aan hun verwoestende invallen bloot- b) Een tweede gevolg was de belangrijke uitbreiding van kennis en wetenschap op elk gebied door de aanraking der Westerlingen met de rijke en in menig opzicht hooger ontwikkelde volken en landen van het Oosten. c) Dat handel en scheepvaart — voornamelijk in de Italiaansche Zeesteden — reusachtige vorderingen maakten spreekt vanzelf. Ook in' andere streken hadden de steden veel voordeel van de Kruistochten; zoowel om de lijfeigenen, die door hun deelneming aan een Kruistocht veelal hun vrijheid herwonnen, en zich dan dikwerf in de steden vestigden, als om de voorrechten, die de vorsten en edelen aan de steden moesten toekennen, om van Gevolgen der Kruistochten. 209 deze de geldmiddelen yoor den verren en kostbaren tocht te verkrijgen. d) Ook de rust en veiligheid in de Europeesche staten had Rust en niet weinig voordeel bij het vertrek van zooveel krijgshaftige veil'gheid in edelen, die nu, in plaats van hun landgenooten te bevechten, Europahun strijdlust aan de Saracenen mochten koelen. e) Van nog grooter beteekenis was in zedelijk opzicht de Opwekking van machtige opwekking en uiting van den geest des Geloofs bij zoovele den geest des duizenden, die ongeloofelijk veel tot de veredeling van die Geloofsveelal nog woeste en barbaarsche gemoederen bijdroeg. Wandal waren de kruisvaarders op verre na geen heiligen; al was de oorlog 'in die verre, heete streken voor menigeen zelfs de aanleiding tot groote misdaden, toch was het feit, dat zoo talrijke scharen van menschen uit eiken stand zich voor de bereiking van een hooger, geestelijk doel zoo zware offers blijmoedig getroostten, een belangrijke overwinning op menschelijk egoïsme en aardsohe gezindheid. Strijder te zijn voor Christus' eer werd voornamelijk door de Kruistochten het ideaal van eiken ridder; de ontwikkeling van het Bidderschap of den Ridderstand is mede een van de voorname gevolgen der Kruistochten* f) Eindelijk werd de invloed van Kerk en Paus niet weinig Versterking van door de Kruistochten vermeerderd. Paus en Kerk hadden dieden invloed der groote tochten voorbereid en mogelijk gemaakt; de kruisvaarders Kerk' stonden in den dienst der Kerk, onder hare bijzondere bescherming en werden als vanzelf bezield met liefde voor haar eer en grootheid. ^tfi^êt- Dat met het dalen van den invloed der Kerk, met het verminderen der achting voor de hoogere belangen, ook de Kruistochten moesten ophouden, spreekt vanzelf. De noodlottige twist en tusschen Pausen en Keizers — vooral die in 13de eeuw waren een hoofdoorzaak van die beide treurige gevolgen.' 2. Het Bidderschap, een der schoonste en edelste instellingen Het Ridderder Middeleeuwen, dankte zijn bloei mede aan de Kruistochten, 8cnapen diende in die tijden, waarin het zwaard veelal het zwaarste woog, als breidel voor geweld en onrecht, als prikkel tot grootmoedigheid en waren adeldom. De ridders zijn ontstaan uit de ruiters. Zij, die te paard krijgsdienst deden en dus eenig vermogen bezaten, vormden langzamerhand een stand, een klas, die het midden hield tusschen de arme vrijen en de voorname Heeren en Vorsten. Die stand werd in de Middeleeuwen door den godsdienstigen ^rai,6,"**'8 14 210 De Kruistochten. invloed geheiligd tot een stand van strijders voor godsdienst en recht, voor armen en weerloozen en verdrukten. Zoo achtten niet alleen de gewone edelen, maar keizers en koningen het de hoogste eer door den ridderslag onder de ridders te worden opgenomen. Op 14-jarigen leeftijd werd de adellijke „jonker" door vader en moeder voor het altaar geleid, waar hij met de gewijde sjerp werd bekleed, zich met het zwaard omgordde en de sporen aangespte, om dan als schildknaap of page een ander bedreven ridder te dienen en alles te leeren wat zijn roeping eischte. Na 7 jaren zijn meester zoowel in huis en aan tafel als in den krijg te hebben gediend, ontving hij na een langdurige godsdienstige voorbereiding van gebed en boete, den De ridderslag ridderslag en beloofde daarbij altijd dapper en getrouw te zijn, armen, weduwen, weezen te beschermen, het Geloof te verdedigen, zich te wachten van verraad, onzuiverheid en al wat gemeen en laag is. Dat niet alle ridders die heerlijke beloften hielden, is, helaas, maar al te waar; toch zou het dwaas zijn, den heilzamen invloed dier schoone instelling te willen ontkennen, die menig jong edelman een krachtige en blijvende opwekking ten goede schonk en althans dikwerf voor het misbruik zijner wapenen bewaarde. ' ~;jff; De toernooien of steekspelen, waar de ridders hun moed en Toernooien. nun behendigheid en kracht' in het hanteeren hunner zware wapenen deden blijken, waren in de Middeleeuwen de geliefkoosde uitspanning der edelen en vorsten en stonden in hooge eer. Later ontaardden zij en werden dikwerf voor velen noodlottig, zoowel wegens de buitensporige verkwisting en de losbandigheid, waartoe zij aanleiding gaven, als wegens het levensgevaar, dat er vaak mede gepaard ging. Om deze redenen werden zij ook dikwerf door de geestelijke overheid verboden. TWEEDE HOOFDSTUK. PAUSEN EN KEIZERS TOT DEN VAL DER HOHENSTAUFEN. Heviger en feller nog dan in het vorige tijdvak ontbrandt gedurende de 12de en 18de eeuw de strijd tusschen Paus en Keizer. Nooit bezat de H. Stoel grooter macht en aanzien; nooit bereikte ook het ff. Roomsche Rijk een hooger bloei, dan onder het bestuur der Hohenstaufen en, valt het moeilijk binnen een enkele eeuw een reeks van Pausen aan te wijzen van grooter moed en vastberadenheid dan Alexander III, Innocentius III, Gregorius IK en Innocentius IV, geen keizerlijk geslacht overtrof in rijke begaafdheid, in geestkracht en heerschzucht de dynastie, welke Frederik Barbarossa, Hendrik VI en Frederik II voortbracht. De eerste strijd had voornamelijk de vrije verkiezing van bisschoppen en abten gegolden; thans stond de politieke onafhankelijkheid van Petrus' opvolger op het spel. Door de volledige onderwerping van Noord- en (later) Zuid-Italië pogen de keizers niet slechts een vast steunpunt te vinden tegenover de vaak weerspannige Duitsche rijksvorsten, maar ook den Paus en Rome, van alle zijden door keizerlijk gebied ingesloten, in hun macht te brengen. Dien aanslag op hun vrijheid mogen de Pausen niet dulden en worden aldus vanzelf de bondgenooten der Lombardijers en de verdedigers der Italiaansche vrijheid. Van beide zijden wordt de strijd met de uiterste inspanning en verbittering gevoerd; een tijdlang onderbroken herleeft hij later met nieuwe woede. Het recht staat ongetwijfeld aan de zijde der Pousen; toch gevoelt men diepe deernis met den tragischen ondergang van het roemvolle geslacht der Hohenstaufen. § 1. KEIZER LOTHARIUS II i). 1. Het kinderloos overlijden van Hendrik F (1125) maakte een nieuwe verkiezing van een Duitschen koning noodzakelijk. Een schitterende vergadering werd door den aarts- 1) Vgl. hiervóór blz. 143. 212 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. Koningskeuze bisschop van Mentz bijeengeroepen, en dén 24en. Aug. 1125 te Mentz. verschenen daar meer dan 60.000 ridders — zoo zegt men — uit alle streken des rijks en legerden zich aan beide zijden van Duitschlands schoonste rivier. Deze vergadering verkoos eerst 40 kiezers (10 uit elk der voornaamste hertogdommen: Saksen, Franken, Beieren, Zwaben) en deze wezen 4 vorsten als de waardigsten aan om de kroon des rijks te dragen. Het waren de Zalige Karei de Goede, graaf van Vlaanderen, de H. Leopold, markgraaf van Oostenrijk, Lotharius van Supplinburg, hertog van Saksen, Frederik van Hohenstaufen, hertog van Zwaben. Laatstgenoemde was kleinzoon van Hendrik 1V, vermaagschapt aan de aanzienlijkste geslachten des rijks. Bij den vorigen keizer had hij in hooge gunst gestaan; herhaaldelijk de gewichtigste betrekkingen met beleid waargenomen en was door Hendrik tot zijn erfgenaam benoemd. Hij verwachtte dan 'ook stellig gekozen te worden. Maar dat strekte hem tot nadeel. In zijn hooghartigheid verzuimde hij de welwillendheid der rijksvorsten te winnen en ontstemde vele kiezers. Bovendien liet zijn houding jegens de Kerk nieuwe moeilijkheden tusschen Paus en Keizer duchten. ^ ' Na rijp beraad vereenigden zich ten slotte'alle stemmen op Lotharius, hertog van Saksen, die de keuze aannam. Lotharius ii. Lotharius II (1125—1137) was reeds 60 jaren oud. Hij was dapper, beleidvol en godsdienstig. Tegenover de laatste Salische keizers had hij voor de rechten der Kerk gestreden; voortdurend toonde hij zich dan ook gunstig gezind voor Paus en bisschoppen. Geheel Duitschland erkende den nieuwen keizer; ook Frederik van Hohenstaufen, zijn voornaamste mededinger, zwoer den leeneed. Maar niet lang zou de nieuwe keizer in het rustig bezit zijner kroon blijven. Frederik van Hohenstaufen had als erfgenaam vankeizerHendrikV niet alleen diens familiegoederen, maar ook vele kroondomeinen in bezit genomen; en toen Lotharius deze laatste opeischte, weigerde hij de teruggave. Nu werd hij voor Twist met de .. r t * • " ... J Hohenstaufen. rijksvijand verklaard en een krijgstocht tegen hem besloten. Eerst ondernam echter Lotharius een veldtocht naar Keizer Lotharius II. 213 Bohemen, die niet gelukkig voor hem afliep. Dit bemoedigde natuurlijk 's keizers tegenstanders, voornamelijk toen Frederiks broeder Koenraad, hertog van Franken, die keizer Lotharius geen trouw had gezworen, van een pelgrims- Koenraad van tocht naar het H. Land terugkeerde. Op aansporing van Franken tegen- verscheidene rijksvorsten nam Koenraad thans den konings- komng- titel aan. Niet slechts in Duitschland maar vooral ook in Italië vond hij veel aanhangers; te Monza deed hij zich (1128) tot koning van Lombardije kronen; ook Tuscië, dat hij weleer als stadhouder van Hendrik V had bestuurd, kops zijn zijde. Nu echter trad Paus Honorius II (1124 -1130) tusschenbeiden. Hij sprak den ban over Koenraad uit; en dit werkte zoo krachtig, dat niet alleen zijn Italiaansche bondgenooten hem verlieten, maar ook in Duitschland zijn aanhang aanmerkelijk verminderde. 2. De dood van Honorius II (1130) bracht een totale verandering in den toestand. Er bestonden twee partijen onder de kardinalen. De éene koos den deugdzamen kardinaal Gregorius, die den naam van Innocentius II schisma te (1130-1143) aannam; de tegenpartij eaf haar stem aan Rome: ,nn°D . , , .?. , . centius ii en Petrus, den zoon van den rijken en machtigen bekeerden Anacietus ii. Jood Pier Leone, die zich Anacietus IInoemde. InnocentiusII, te Bome niet veilig, begaf zich naar Frankrijk. Daar belastte men den H. Bernardus (1091—1153), abt van Clairvaux, invloed van den met het onderzoek naar de wettigheid der keuze; en toen H' Bernardus- hij zich voor Innocentius verklaarde, werd deze aanstonds door de koningen van Frankrijk en Engeland en door keizer Lotharius erkend. Natuurlijk verklaarde Koenraad zich teh gunste van Anacietus, die ook bij Bogier, koning van Sicilië, hulp en steun vond en zich daardoor in het bezit van Bome handhaafde. Te Luik had Innocentius (1131) een samenkomst met t ii j- n i Lotharius voor Lotharius, die den Paus met den grootsten eerbied ontving innocentius ii. en beloofde hem naar Bome te geleiden. In het najaar van 1132 trok Lotharius met een leger 214 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. over de Alpen. Te Boncaglia ontmoette hij den Paus, en 30 April 1133 trokken, zij te zamen de Eeuwige Stad binnen. Daar Anacietus zich in het bezit van den Engelenburcht en de St. Pieterskerk handhaafde, ontving Lotharius in de Lotharius tot Lateraansche Basiliek de keizerskroon uit de hand des gekroond. Pausen. Door een belangrijke overeenkomst stond de keizer den Paus de geheele erfenis der gravin Mathilde1) af, maar werd door den Paus voor zijn leven daarmede beleend. Naar Duitschland teruggekeerd, hervatte hij met nieuwe kracht den strijd tegen de Hohenstaufen, die ten laatste De Hohen- genoodzaakt waren, zich te onderwerpen en 's keizers staufen onder- genade af te smeeken (29 Sept. 1135). Lotharius hield worpen. . nu te Maagdenburg een schitterenden Bijksdag, waar een „landvrede" voor tien jaren werd afgekondigd en de gezanten van Bohemen, Polen, Denemarken en Hongarije den machtigen keizer hun eerbied kwamen betuigen. Nu mocht Lotharius weder aan Italië denken, waar Anacietus, dank zij de hulp van Kogier van Sicilië, nog steeds een gevaarlijk en lastig tegenstander van den wettigen Tweede krijgs- Paus was gebleven. Met een groote krijgsmacht trok de tocht naar keizer weder over de Alpen (1135), drong tot diep in 1 ' Zuid-Italië door en verdreef Rogier van het vaste land, zoodat- hij naar het eiland Sicilië de wijk moest nemen. Kort daarop keerde de keizer ziek naar Duitschland Dood des terug. Hij overleed op reis te Breitenwang (in het Zuiden keizers. van Beieren) 4 Dec. 1137, nadat hij korten tijd te voren zijn schoonzoon Hendrik den Trotsche, die reeds hertog van Beieren was, met het hertogdom Saksen had beleend. Lotharius' regeering verwezenlijkte nagenoeg het Middeleeuwsche ideaal: de „concordia Sacerdotii et Imperii". § 2. DE DRIE EERSTE HOHENSTAUFEN. Nieuwe 1, Lotharius, evenals zijn voorganger, was overleden koningskeuze. j . - , , !\r T■ i ,. zonder een zoon na te laten; zoodat al weder een koningskeuze moest geschieden. 1) Vgl. hierboven blz. 142. De drie eerste Hohenstaufen 215 Had bij de vorige verkiezing Frederik van Hohenstaufen zich juist door zijn al te zekere verwachting de kroon zien ontgaan, thans geschiedde hetzelfde met Hendrik den Trotsche, die toch Hendrik de als schoonzoon van den overleden keizer, als bewaarder der Trotsche. kroonsieraden, als hertog van Saksen en Beieren, en keizerlijk' stadhouder van Tuscië, niet alleen de naaste rechten maar ook de grootste macht kon doen gelden. Maar juist deze redenen maakten, dat de meeste rijksvorsten zijn bovenmatige macht en groote trotschheid vreesden. Op voorstel van den Trierschen aartsbisschop Adalbero en met medewerking van den pauselijken legaat, werd nu de vroegere tegenkoning Koenraad van Hohenstaufen te Koenraad van Cohlenz, eigenlijk voor den vastgestelden terriïijn, tot gekozen, koning verkozen en aanstonds daarna te Aken gekroond (13 Maart 1138). Deze koningskeuze werd het begin van den befaamden en. bitteren strijd tusschen de beide machtige geslachten de Welfen en de Hohenstaufen, die verscheidene eeuwen strijd tusschen niets slechts Duitschland maar ook Italië zou teisteren. de Welfen en Hohenstaufen. Naar de krijgsleus der Hohenstaufische partij: Waïblingen (naam van een kasteel), door de Italianen tot Ghibellini verbasterd, worden laatstgenoemden veelal Gïbellijnen genoemd. Men spreekt dus van Welfen (Gruelfen) en Gibellijnen. . De Welfen waren een zeer oud geslacht, uit Zwaben afkomstig. Judith, de tweede gemalin van. Lodewijk den Vrome, was daaruit gesproten. In 1055 was de mannelijke linie uitgestorven; Cuniza, de erfdochter van het geslacht, huwde met graaf Azzo van Este (in Italië) en haar zoon Welf IV stichtte het jongere Welfische huis. In 1070 werd hij hertog van Beieren, dat na zijn dood op zijn zoon Welf V en daarna op diens broer Hendrik den Zwarte overging. Hendriks dochter Judith huwde met Frederik van Hohenstaufen (den broer van Koenraad); zijn zoons waren de hierboven vermelde Hendrik de Trotsche en Welf VI, die de Zwabische goederen van zijn vader had geërfd. 2. Koenraad III 1138—1152. Met Koenraad III beklom het geslacht der Hohen- Koenraad m stanfen den troon van het Duitsche Kijk, dat onder deze 216 Pausen en Keizers tot den Val der Hohenstaufen. rijkbegaafde dynastie zijn schitterendste tijden zou beleven, maar ook het begin van zijn verval moest aanschouwen. De keuze van den nieuwen koning was eigenlijk niet volmaakt wettig geweest, doch, daar nagenoeg alle vorsten haar erkenden, legde ook Hendrik de Trotsche zich daarbij neer en leverde zelfs de kroonjuweelen over, in de hoop van aldus zijn beide hertogdommen te kunnen behouden. Oorlog tegen Weldra zag hij zich echter ook hierin bedreigd. Men HTrotoeheen verklaarde het in strijd met de rijkswetten, dat één vorst tegelijkertijd twee hertogdommen bezat. De rijksban werd tegen hem uitgesproken, Saksen aan zijn neef Albrecht den Beer, Beieren aan Leopold IV van Oostenrijk toegewezen. Nu begon s een langdurige en bloedige burgerkrijg. Na dapperen tegenstand en herhaalde wisseling der krijgskans leden de Welfen eindelijk bij Weinsberg een beslissende nederlaag (1140). Hendrik de Trotsche was reeds in 1139 overleden en "had een tienjarigen zoon, den lateren Hendrik den Leeuw, nagelaten. Een vergelijk werd gesloten. Hendrik de Leeuw behield Saksen, waarvan de Noordmark werd Hendrik de afgescheiden, die als onafhankelijk Markgraafschap BranLeeg*k^een,oudtdenhurg aan Albrecht den Beer werd gegeven. Hendrik, broer van Leopold van Oostenrijk, huwde met de weduwe van Hendrik den Trotsche en verkreeg Beieren. Zoo werd de strijd tusschen Welfen en Waiblingen althans voorloopig beslecht. Na eenige veldtochten naar Bohemen en Polen, die niet tot belangrijke uitkomsten leidden, stond Koenraad op het punt van naar Italië te trekken en de keizerskroon De Tweede te gaan ontvangen, toen hij door <ïe welsprekende woorden Kruistocht. j tt r> 7 i •• van den H. Bernardus bijna tegen wil en dank bewogen werd om den Tweeden Kruistocht te ondernemen *). Toen Koenraad in 1149 ziek en teleurgesteld uit Palestina terugkeerde, vond hij in Duitschland weer allerlei twisten, die hem nogmaals noopten zijn tocht naar Rome uit te 1) Vgl. hiervóór blz. 187. De drie eerste Hohenstaufen. 217 stellen. Hij overleed 15 Febr. 1152 eer hij dit plan had Koenraad's kunnen volbrengen. Daar zijn oudste zoon Hendrik voor d00d' hem gestorven was, zijn jongste nauwelijks 5 jaren telde, beval hij den rijksvorsten den zoon zijns broeders, Frederik, • bijgenaamd Barbarossa, als zijn opvolger aan; die dan ook weinige weken later (5 Maart 1152) met nagenoeg algemeene stemmen werd verkozen. 3. Frederik I Barbarossa 1152—1190. Frederik was een vorst van buitengemeene bekwaamheid. Frederik BarbaHij was dapper, een uitstekend veldheer, welsprekend, van rossa. groote geestkracht, weionderwezen, godsdienstig en rechtvaardig- Zijn karakter. Daarbij bezat hij groote eerzucht en wenschte niets zoozeer als de verheffing en den roem zijner kroon. Karei de Groote was het ideaal, dat hem steeds voor oogen zweefde. Zijn eerzucht ontaardde wel eens in trotsohheid; zijn heerschzucht verleidde hem tot menig onrecht en berokkende hem langdurige oorlogen en pijnlijke nederlagen. Toch vertoont hij zich in de geschiedenis als een edel en sympathiek vorst, groot genoeg om zijn ongelijk in te zien en te herstellen. De nieuwe keizer (geboren te Waiblingen in 1121) had reeds onder de regeering van zjjn oom Koenraad, dien hij ook op zijn rampspoedigen Kruistocht vergezelde, groote bewijzen van zijn moed en schranderheid gegeven, en vond weldra gelegenheid die opnieuw te toonen. Een zijner eerste daden was een grootmoedige en wijze poging om een duurzame verzoening te bewerken tusschen j , .j . . . . Verzoening met de beide machtige geslachten, wier wrok een voortdurende de Welfen. bedreiging van den binnenlandschen vrede was. Hendrik Hendrik de de Leeuw, de zoon van Hendrik den Trotsche, maakte nog van Saksen en altijd aanspraak op het hertogdom Beieren, dat zijn vader Beieren, eenmaal had toebehoord; bovendien was hij voortdurend in twist met Albrecht den Beer en andere vorsten. Door zijn persoonlijken invloed bewerkte Frederik de vereffening dier geschillen en verschafte zijn neef en boezemvriend ten laatste^ook het lang begeerde hertogdom Beieren (1156), terwijl Oostenrijk, tot dan een markgraafschap, tot hertogdom verheven werd. 218 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. De oude Welf, broer van Hendrik den Trotsche, ontving Tuscië en Spoleto. Zoo was de vrede voor langen tijd in Duitschland hersteld, en Frederik mocht gedurende ' vele jaren rekenen op den steun van den machtigen hertog van Saksen en Beieren, die bovendien, in de aan zijn land grenzende Slavische gewesten, met het Christendom ook zijn eigen gebied voortdurend uitbreidde. 4. Was dus in Duitschland het keizerlijk gezag weldra zeer krachtig gevestigd, in Italië werd het voortdurend op ergerlijke wijze miskend. Toestand Van D£ar — vooral in Lombardije — waren de steden zeer machtig 00r " ' ' en rijk geworden. Koenraad II had den bisschoppen in de meeste dier steden de graaflijke rechten geschonken; maar gebruik makende van de onlusten, die met den Investituurstrijd gepaard gingen, hadden de burgerijen zich. aan dat gezag onttrokken en het bestuur geheel op republikeinsche wijze ingericht. Aan het hoofd der stad stonden veeltijds consuls (burgemeesters) met een raad, terwijl een volksvergadering in gewichtige zaken de hoogste beslissing had. De in de steden wonende edellieden, die langen tijd als builen de gemeente hadden gestaan, werden gaandeweg genoopt zich bij de burgers aan te sluiten. Evenals tusschen de verschillende steden, woedden er bijna in elke stad hevige burgertwisten en partijschappen, die dikwerf tot bloedigen strijd leidden. Toch heerschte er bij dat al een zeer opgewekt leven en groote liefde voor de vaderstad: (niet voor het vader- land, dat bijna niet scheen te bestaan), die tot buitengemeene offervaardigheid in staat stelde. Verreweg de eerste onder de steden van Lombardije Milaan. was Milaan, dat zelfs zijn heerschappij over de omliggende steden poogde uit te breiden en daarom in bijna voortdurende twist met zijn naburen — Lodi, Cremona enz. — was. Ook de steden van Toscana (TusciS), vooral Florence, waren . reeds groot en machtig, terwijl de belangrijke zeesteden Genua zeesteden0*6 6D P*8a' VeneUë de heerschappij over de zee betwistten en — dank vooral de Kruistochten — haar handelsbetrekkingen voortdurend uitbreidden, ja tot op de verre kusten der Zwarte Zee kantoren stichtten. Een geheel bijzondere plaats onder de Noord-ltaliaansche republieken nam Venetië in. Het dankte zijn ontstaan aan de De drie eerste Hohenstaufen. 219 Regeeringsvorm. • vluchtelingen, die zich tijdens den grooten inval van Attila (452) Ven%H6, op de moerassige eilanden aan de kust der Adriatische Zee hadden ontstaan eB gevestigd en daar door zoutwinning en visscherij, later door handel °p °ms en scheepvaart, in hun onderhoud voorzagen. Zij erkenden de opperheerschappij der Grieksche keizers, wier vloten .hen tegen Langobarden en Franken beschermden. Een poging, op last van Karei den Groote gedaan om ze te onderwerpen, mislukte, en Venetië bleef onder de hoede van Byzantium (810). De overvoering van het lijk van den ff. Marcus (821) schonk de stad hoogen luister en kerkelijke zelfstandigheid. Een prachtige kerk — de beroemde San Marco — verrees daar in half Westerschen half Byzantijnschen San Marco. stijl als de waardige bewaarplaats dier kostbare overblijfselen. De regeering werd te Venetië gevoerd door een Doge (dux = hertog), wiens' verkiezing meestal door den Griekschen fceizer-werd bekrachtigd. Aanvankelijk was de macht van den Doge bijna onbeperkt; langzamerhand ging men er toe over, een Grooten Baad te kiezen, zonder wiens toestemming de Doge geen zaak van gewicht mocht ondernemen; ook de erfelijkheid van het ambt werd voorgoed afgeschaft; geen Doge mocht meer zijn opvolger aanwijzen. Evenmin als Karei de Groote slaagden de Saksische keizers er Betrekkingen in Venetië in hun macht te krijgen. In de twisten der Byzantijnsche met Byzantiumkeizers met Bobert Güiscard koos de republiek beslist partij voor haar suzerein Alexius I; en hoewel de krijgskans herhaaldelijk wisselde, belette zij ten slotte de Normandiërs, zich van het Byzantijnsche rijk meester te maken '). Tot dank hiervoor verkregen de Venetianen ongehoorde voorrechten. Zij mochten in het geheele rijk hun waren zonder eenige belasting of tol invoeren; in de voornaamste steden bewoonden zij een eigen wèlversterkt kwartier, dat uitsluitend onder rechtsmacht van een Venetiaansch ambtenaar, den Bailo (Baljuw), stond. Zoo was Venetië niet meer de vazal maar de gelijke, ja de meerdere van Byzantium en kwam herhaaldelijk met de keizers in botsing. Op verschillende punten aan de kust der Adriatische Zee hadden de Venetianen sterkten en vestingen gebouwd; van Dalmatië behoorde hun een groot gedeelte toe, waardoor zij meer dan eens in twist geraakten met de koningen van Hongarije en Servië. De Kruistochten gaven nieuwe vlucht aan handel en scheepvaart der machtige republiek, die vooral bij de stichting van het Latijnsche Keizerrijk*) dank de bedrijvige sluwheid van den ouden Dandolo — een groote rol speelde en het leeuwendeel Dandolo. van den buit verkreeg. 1) Vgl. hierboven blz. 124. 2) Vgl. hierboven blz. 200 v. 220 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. Nieuwe onius- 5. Te Rome heerschten sinds lang weder voortdurende ten te Rome. 0 onlusten; en de Pausen, zelfs zij, die door hun geestkracht en heiligen moed de weerbarstigste vorsten voor hun macht deden bukken, waren vaak niet in staat, in hun eigen stad en het omliggende gebied hun gezag te laten gelden. De tegenpaus Anacietus handhaafde zich tot aan zijn dood (1138) in het bezit van een gedeelte van Rome. Ee.rst daarna kon Innocentius II (1130—1143) zich daar voor goed vestigen. In 1139 riep hij er een Algemeen_ Concilie bijeen, dat in het Lateraan vergaderde, vele misbruiken afschafte en de dwalingen van den ketter Arnold van Brescia, die het volk tegen de geestelijkheid opzette, veroordeelde. Later kwam Innocentius in twist met de woelige Romeinen, die, opgeblazen door de herinnering aan een grootsch verleden, de oude Republiek wilden herstellen en den Paus van zijn wettig gezag berooven. Te midden van die onlusten stierf Innocentius. Alle pogingen der Pausen Coelestinus II (1143) en Lucius II (1144—1145) om de orde te herstellen mislukten. Eindelijk verkozen de kardinalen Petrus Bernardus van Pisa, den vromen Cisterciënserabt van het Klooster van St. Anastasius te Rome (een leerling van den H. Bernardus), die zich Eagenius III (1145—1153) deed noemen. Maar ook deze slaagde er niet in, zijn gezag te Rome te handhaven. Paus Ook Hadrianus IV (1154—1159) — Nicolaus Breakspeare, Hadrianus iv. de eernge Engelschman die den troon van Sint Pieter beklom — had met groote moeilijkheden te kampen. Eindelijk gelukte het hem, den woeligen ketter Arnold van Brescia uit de stad te doen wijken, die zich nu tot eenige edellieden begaf, welke zijn aanhangers waren. Barbarossa's 6. Zoo was de toestand van Rome en Italië, toen nw'taHe' Barbarossa (H54) op herhaalde uitnoodiging des Pausen over de Alpen trok om zijn gezag te doen eerbiedigen en » de keizerskroon te ontvangen. In de vlakte van Roncaglia hield hij een groote rijksvergadering, waar de kroonvazallen en de consuls der steden hun hulde kwamen betuigen en vele klachten — voor- De drie eerste Hohenstaufen. 221 namelijk tegen het trotsche Milaan, dat o. a. de steden Lodi en Como had verwoest — werden ingebracht. Frederik had op het oogenblik geen voldoende krijgsmacht bij zich, om die groote en sterke stad te bedwingen. Hij vergenoegde zich met de verwoesting van eenige kasteelen der Milaneezen en van eenige kleinere steden (o. a. Tortona), die zich niet aan zijn bevelen hadden onderworpen. Na te Pavia de IJzeren Kroon te hebben ontvangen, ging hij op weg naar Rome. Bij Sutrium ontmoette hij Paus Hadrianus IV, die hem naar de Eeuwige Zijn KeizersStad vergezelde en (18 Juni 1155) in de Sint Pieterskerk kroningtot keizer kroonde. De Bomeinsche demokraten, die kort te voren Barbarossa op eigen gezag de keizerskroon hadden aangeboden, maar met minachting waren afgewezen, deden na de plechtigheid een verradelijken aanval op het Duitsche leger, maar werden na een verwoed gevecht met groot verlies teruggeslagen. De zomerhitte noopte den keizer naar het Noorden terug te trekken. Onderweg beval hij Arnold van Brescia, Dood van die hem was uitgeleverd, naar Bome te vervoeren, waar hij kX^^^ op last van den pauselijken Prefect ter dood werd gebracht. In Duitschland zorgde Barbarossa eerst voor een krachtige handhaving van den landvrede en verwoestte een menigte kasteelen van roofridders, die de straatwegen onveilig maakten. Een veldtocht naar Polen herstelde (1157) het Duitsche oppergezag over dat land. Frederiks huwelijk met Beatrix, de rijke erfdochter der graven van OpperBoergondië (1156) vermeerderde niet slechts zijn persoonlijk gebied, maar was ook een krachtige versterking van het keizerlijk gezag in het rijk van Arles, dat tot dan feitelijk bijna onafhankelijk was gebleven1). Met Paus Hadrianus IV begon intusschen de betrekking minder gunstig te worden. Frederik gedroeg zich bij het bezetten der opengevallen bisschoppelijke zetels niet volgens 1) Vgl. hierboven blz. 120. 222 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. de bepal ingen van het Wormser Concordaat en miskende ook op andere wijzen de rechten der Kerk. T^on"1 0p den RÜksda§' van Besancon (1157) werd de twist Twist tusschen tusschen Paus en keizer publiek. Paus en Keizer. . Hadrianus IV had twee kardinalen, Bernard en Boeland, daarheen gezonden, teneinde de hangende geschillen te vereffenen. Een met opzet onjuist vertaald woord (beneficium) in het pauselijk schrijven daar voorgelezen, gaf aanleiding tot een — zeer onredelijke — uitbarsting van woede bij de Duitsche rijksvorsten, qn hoewel de keizer het leven der legaten beschermde, toonde ook hij zich ontstemd en verontwaardigd. Hendrik de Leeuw bewerkte een soort van toenadering, zonder dat het vroegere vertrouwen werd hersteld. Overigens geraakte Frederik sinds dezen tijd — vooral sinds het overlijden van zijn wijzen en godvreezenden raadsman, Wïbald, abt van Stavelot (1158), — meer en meer onder den noodlottigen invloed van zijn bekwamen, geleerden en dapperen, maar zeer weinig kerkeïijken Reinaidvan kanselier Beinald van Dassel, dien hij tot aartsbisschop van Keulen deed verkiezen. 7. In hetzelfde jaar (1158) ondernam Frederik zijn lang- Tweede tocht beraamden tweeden tocht naar Italië, om de trotsche en 1 " weerbarstige Milaneezen tot onderwerping te brengen. Met een groot leger trok hij voor de stad, die zich na Onderwerping een beleg van één maand (Aug.—Sept. 1158) moest overvan Milaan. -p. , .... geven. JJe voorwaarden waren vrij gematigd. Zij moesten den keizer trouw zweren, de verkiezing hunner Consuls aan zijn goedkeuring onderwerpen en gijzelaars geven. Na deze belangrijke overwinning besloot Barbarossa zijn vorstelijke rechten in Italië op een vasten en on wrikbaren grondslag te vestigen. vergadering te In Nov. 1158 werd er wederom te Boncaglia een groote Rohcaglia. De , • , , ... . , , . . juristen van vergadering gehouden, waarbij met de machtigste leenBoiogna. mannen en de afgevaardigden der grootste steden ook de 1) Vgl. hierboven blz. 142. De drie eerste Hohenstaufen. 223 vier beroemdste hoogleer ar en der vermaarde Hoogeschool van Bologna *) verschenen, om de rechten en verplichtingen van vorst en onderdanen vast te stellen. Deze geleerde beoefenaars en bewonderaars van het oude Romeinsche Recht gaven in de vergadering den toon aan en kenden, geheel in tegenspraak met het historische recht en de bestaande toestanden, Frederik in Italië bijna dezelfde rechten toe, die weleer de Romeinsche keizers hadden bezeten. Deze besluiten wekten overal de grootste verbittering. Groote Reinald van Dassel en Otto van Wittelsbach, met de Ter^tte*1«w1« afkonkiging en uitvoering dier bepalingen belast, waren te Milaan bijna vermoord (1159); ook andere steden b.v. Crema en Brescia verjoegen de keizerlijke gezanten. Hevig vertoornd, sprak de keizer thans den rijksban Milaan voor de tegen de Milaneezen uit; een bloedige oorlog volgde en tweede maal , , . , , , onderworpen, na een zeer langdurig beleg moest de trotsche stad zich voor de tweede maal en thans op genade of ongenade overgeven (Maart 1162). Barrevoets, met den strop om den hals, moesten de Consuls en de voornaamste burgers de barmhartigheid des keizers afsmeeken; de carrocio (de groote stadsbanier) werd vernietigd, en over de stad zelve werd het vonnis der verwoesting uitgesproken.; de bewoners werden gespaard en mochten zooveel Milaan van hun have medenemen als zij konden dragen, maar moesten verwoest, zich op vier ; aangewezen punten vestigen. Alleen de kerken bleven staan. Het schrikwekkend voorbeeld van Milaan maakte overal geweldigen indruk. De weerspannige steden vroegen om 1) Te Bologna bestond sinds lang een soort Hoogeschool, waar vooral de rechtsgeleerdheid werd. beoefend en die in deze wetenschap alle andere inrichtingen van dien aard ver overtrof. De vier beroemdste leeraren, die te Roncaglia verschenen, waren: Bulgarus, bijgen. Os aureum; Martinus de Gosi, bijgen. Copia legum; Jacobus Ugolinus, bijgen. Sol Lombardiae; Hugo de Porta Bavennate, bijgen. Mons legum. 224 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. De besluiten genade; zij ontvingen vergiffenis, maar moesten hun torens van oncagia afDre]jen en de besluiten van Roncaqlia aannemen, aangenomen. 3 Het keizerlijk gezag scheen in deze streken voorgoed gevestigd. 8. De dood van den krachtigen Paus Hadrianus 7F(1159) bood den keizer een zeer welkome gelegenheid om zich — evenals weleer Hendrik III — in de verkiezing van zijn opvolger te mengen. Sinds eenigen tijd bestond er onder de kardinalen een keizerlijke partij. Talrijk was zij niet, maar toch voldoende om een noodlottige scheuring te veroorzaken. Bij de verkiezing van den nieuwen Paus verklaarde zich de groote meerderheid dér kardinalen voor kardinaal Roeland, denzelfden, die te Besangon door zijn vrijmoedigheid zooveel opschudding had verwekt; een kleine minderheid Dubbele (3 tegen 17) koos kardinaal Octavianus en wist door paus euze. scnandelijke gewelddadigheid haar kandidaat als Paus te doen uitroepen en kronen. Paus Boeland, de wettig gekozene, die den naam Alexander III Alexander in. (U59—1181) aannam, werd genoodzaakt Bonte te verlaten en vestigde zich te Terracina; zijn tegenstander noemde Tegenpaus zjch Victor IV en bleef in het bezit der Eeuwige Stad. victor i . yan deze gelegenheid meende Barbarossa partij te kunnen trekken om tusschen de beide mededingers uitspraak te doen. Te Pavia beriep hij een synode, waar talrijke bisschoppen uit Duitschland en Noord-Italië verschenen en hij ontbood beide mededingers om daar de beslissing over de .wettigheid der verkiezing te 'vernemen. De tegenpaus verscheen met veel onderdanigheid; maar Paus Alexander verklaarde, als wettig gekozen opvolger van Sint Pieter geen macht hier op aarde boven zich te erkennen. Nu Barbarossa deed Barbarossa door zijn synode Victors keuze geldig voor den verklaren, en eischte van al zijn onderdanen, dat zij hem egenpaus. zoufjen erkennen, ja poogde ook de koningen van Frankrijk, Engeland en Castilië voor hem te winnen. De drie eerste Hohenstaufen. 225 Natuurlijk sloot Alexander aanstonds een verbond met Barbarossa's tegenstanders in de Lombardische steden; hij vond bovendien hulp bij Willem, koning van Sicilië, later zelfs bij den Griekschen keizer Manuel, die den Paus de verleidelijkste aanbiedingen deed, zoo hij hem de Roomsche Keizerskroon zou willen schenken. Tevens sprak Alexander den banvloek uit zoowel over den tegenpaus als over diens helpers en begunstigers, waarmede wel de keizer bedoeld was, hoewel hij niet me\naam werd genoemd. Voorloopig behield pVederik de overhand in Italië. Alexander begaf zich naar Frankrijk, waar hij met grooten eerbied werd ontvangen. 9. Intusschen was de keizer naar Duitschland teruggekeerd, waar hij weldra de bitterste klachten moest hooren over de podesta's (stadhouders), die hij in de Italiaansche h^TnS steden had aangesteld. Hoewel hij er sommigen van hun ambt ontzette, bleef zijn politiek in de oude richting . voortgaan'. • De plotselinge; dood van \Victor IV (1164) bood hem een geschikte gelegenheid ter verzoening met Alexander III; maar 's keizers eigen stijfhoofdigheid en de booze raad van Beinald van Dassel beletten hem daarvan gebruik te maken. Hij liet dan een nieuwen tegenpaus, Paschalis III, verkiezen, die op Tegenpaus verzoek van den keizer de Heiligverklaring van Karei den Groote Paschalis III. uitsprak (1165). Toch vond de nieuwe tegenpaus zelfs in Duitschland veel tegenstand bij de bisschoppen; de aartsbisschoppen van Mentz en Salzburg werden om die reden uit hunne bisdommen verdreven. * Inmiddels was Alexander III naar Rome wedergekeerd (1165); daarom ondernam Frederik (1166) een nieuwen Derde kriigs" , i . T, . v ' tocht naar tocnt naar Italië om niet alleen Rome, maar ook Sicilië te Balie. Rome onderwerpen en zijn tegenpaus de heerschappij in de ingenomenEeuwige Stad te verzekeren. Tegenstand ontmoette hij bijna niet op zijn tocht. Nadat hij Ancona had ingenomen, versloeg hij de Romeinen in een bloedig gevecht bij Tusculum; en weldra was Rome 15 226 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. in de macht des keizers. Alexander vluchtte naar Beneventum en de tegenpaus kroonde Frederiks gemalin Beatrix met groote plechtigheid als keizerin (1 Aug. 1167). Maar reeds waren de steden van Lombardije opnieuw tegen den keizer opgestaan; de keizerlijke landvoogden waren verdreven, Milaan verrees uit zijn puinhoopen Het verbond en een machtig verbond vereenigde een groot aantal des Lombar- der N00rd-Italiaansche steden. Bij dit verbond hadden discne steden. • zich reeds aangesloten Verona, ytcenza, Padua, Brescia, Mantua, Bergamo, Bologna, Creinona, Parma, Piacenza en Milaan. Dit was een geduchte macht, sterk door gemeenschappelijken en feilen haat tegen den keizer en de Duitschers, sterk ook door den steun des Pausen, wiens zaak ook die der Lombardijers was. Toch rekende Barbarossa er stellig op, met zijn talrijk en dapper leger allen tegenstand te kunnen bedwingen, toen plotseling omtrent het midden Pest in het vaQ j^Uqustus 1167 er onder zijn troepen een verschrikkeDuttsche leger. 3 . r , Frederik moet lijke pestziekte uitbrak, die ia een paar weken bijna net Italië veriaten. geneele leger vernietigde. Beinald van Dassel, Frederiks kanselier, was met vele andere voorname edellieden onder de slachtoffers der pest. IJlings moest de keizer naar het Noorden terugtrekken; met moeite bereikte hij Pavia, dat, evenals Lodi, hem trouw gebleven was en met een zeer gering overschot zijner schitterende krijgsmacht ontging hij door snelheid en list de vervolging zijner vijanden, totdat hij eindelijk aan gene zijde der Alpen in veiligheid was. In Duitschland zorgde Frederik eerst voor het herstel van rust en orde; een hevige twist tusschen Hendrik den Leeuw en een groote coalitie van geestelijke en wereldlijke vorsten werd door den keizer ten gunste van zijn vriend bijgelegd. Toch werd de vriendschap eenigszins verstoord door het testament van den ouden Welf (oom van Hendrik den Leeuw), die zijn goederen niet aan zijn neef maar aan den keizer vermaakte. De dood van den tegenpaus Paschalis III bood Frederik nogmaals de gelegenheid om met Alexander III een eer vollen vrede De drie eerste Hohenstaufen. 227 te sluiten; maar ook thans was hij nog te trotsch en te 'stijf- hoofdig om zijn ongelijk in te zien, Hij deed een nieuwen tegenpaus verkiezen, die Calixtus III genoemd werd. De Italianen, die wel begrepen, dat zij nog eenmaal een hachelijken strijd zouden moeten voeren, versterkten intusschen hun verbond en dwongen verscheidene steden, die tot dan onzijdig waren toerurtlngën in gebleven, zich daarbij aan te sluiten. Ter eere van hun grooten Italië. beschermer Alexander III, bouwden zij een nieuwe vesting, Alessandria. die zij Alessandria noemden. In Midden-Italië handhaafde de dappere Christiaan, aartsbisschop van Mentz, als keizerlijk stadhouder zijn gezag. Venetië, dat voor een oogenblik tot het Lombardische Stedenverbond was toegetreden, trok zich weldra daarvan terug. 10. Na een rust van 7 jaren ondernam de keizer een Vierde krijgslaatsten krijgstocht tegen de weerbarstige steden (najaar *ocntnaar itaiie. 1174). Het stadje Susa, waar men hem op zijn vlucht bijna vermoord had, werd in brand gestoken; Asti gaf zich over, maar Alessandria weerstond alle aanvallen, zoodat het beleg moest worden opgebroken. Onderhandelingen werden geopend, maar bleven zonder uitkomst (1175); en de keizer, die begreep, dat zijn krijgsmacht niet voldoende was, verzocht de Duitsche rijksvorsten dringend om krachtigen bijstand. Maar vele van hen waren met 's keizers Italiaansche politiek weinig ingenomen en zonden slechts onbeduidende hulp; en de machtigste van allen, Hendrik de Leeuw, weigerde Hendrik de kortaf den keizer te volgen, hoewel deze hem met allenLeeuw T^"* j - . zijn nuip. aandrang smeekte, ja, naar men zegt, zich voor zijn vriend op de knieën wierp. Zoo moest de keizer met een betrekkelijk gering leger Slag bij den strijd hervatten; bij Legnano viel de beslissing Legnano(29 Mei 1176). Frederik leed een verpletterende nederlaag ; weinig scheelde het, of hij was in de macht zijner vijanden gevallen. Deze nederlaag was echter zijn behoud. Hij begreep thans zoowel de dwaasheid als de onrechtvaardigheid van zijn gedrag en was groot genoeg zijn ongelijk te erkennen en de eerste stappen tot den vrede te doen. Hij zond zijn kanselier Christiaan van Mentz tot 228 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. onderhande- Alexander III; erkende hem als wettigen Paus, en onttrok Alexander ui. zijn steun aan den tegenpaus, die een geldelijke vergoeding ontving. Verder werd den H. Stoel alles teruggegeven wat hem ontroofd was. De verdere onderhandelingen zoowel met den Paus als met diens bondgenooten, de Lombardische steden en Willem, koning van Sicilië, werden te Venetië gevoerd. Na langdurige besprekingen werd met de Italiaansche steden een wapenschorsing gesloten voor zes jaren, binnen welken tijd men tot overeenstemming hoopte te geraken; met Willem van Sicilië werd de duur der wapenschorsing bepaald op 15 jaren. Nadat Frederik al deze bepalingen had bezworen, werd hij door den doge van Venetië de stad binnengeleid en daar met Barbarossa's groote toejuichingen begroet. Den volgenden morgen leidde verzoening met men den keizer naar de kerk van San Marco, waar hij zich voor den Paus op de knieën wierp en met vaderlijke liefde door zijn edelen overwinnaar werd ontvangen (1177). Van beide zijden was de verzoening oprecht bedoeld en tot aan Alexanders dood bleef de goede verstandhouding tusschen Paus en keizer voortduren. Frederik deed den Paus door Christiaan van Mentz met èen leger naar Rome geleiden, en deze bedwong in het pauselijk gebied alle pogingen tot opstand en onlusten. Barbarossa begaf zich eerst naar het koninkrijk Arles, waar hij zich met zijn gemalin plechtig deed kronen, en verder naar Duitschland om Hendrik den Leeuw voor zijn trouweloosheid te straffen. 11. Tijdens Frederiks langdurige afwezigheid had Hendrik de Leeuw in het Noord-Oosten van Duitschland zijn macht onophoudelijk vergroot. De Slavische gewesten aldaar, vroeger reeds door de Saksische keizers onderworpen, maar langzamerhand weer onafhankelijk geworden — Meeldenburg, Vóór-Pommeren enz. — had hij opnieuw bedwongen en zich daar feitelijk de koninklijke macht aangematigd; bovendien was hij voortdurend in twist met al zijne naburen. Tengevolge van zijn verkeerde Italiaansche politiek had Frederik, om de hulp zijner aanhangers niet te verliezen, dezen, vooral den machtigen Welf, veel vrijheid moeten laten. Maar nu 's keizers genegenheid voor zijn vroegeren De drie eerste Hohenstaufen. 229 boezemvriend in felle vijandschap was veranderd, kregen Hendriks tegenstanders nieuwen moed en brachten hun grieven voor den keizer, die den beschuldigde, naar landsgebruik, driemaal voor zijn vierschaar daagde. Toen de trotsche hertog weigerde te verschijnen, en ook een vierden termijn te Würzburg verzuimde, werd de rijksban tegen hem uitgesproken. Aanvankelijk hoopte Hendrik zijn vijanden te kunnen trotseeren. Hij deed zelfs verwoestende invallen in hun gebied. Maar toen in 1181 de'keizer zelf tegen hem optrok, Hendrik de bleek alle tegenstand vruchteloos. Verlaten door zijn trouwste Leeuw van zii" vazallen, verscheen Hendrik op den Rijksdag te Erfurt beroofden". (Nov. 1181) en wierp zich voor de voeten des keizers verbannenneder. Frederik schonk hem vergiffenis en liet hem zijn erfgoederen (allodiale goederen) — Brunswijk en Luneburg — behouden, maar beroofde hem van zijn hertogdommen en zond hem voor drie jaren in ballingschap naar Engeland. Het hertogdom Saksen (aanmerkelijk in omvang verminderd) werd toegewezen aan Bernard van Ascanië, zoon van Albrecht den Beer; de aartsbisschop van Keulen kreeg de hertogelijke waardigheid in Westfalen .en Engeren; de hertogen van Mecklenburg en Pommeren werden rijksvorsten; Beieren kwam aan Otto van Wittelsbach, den stamvader der Beiersche koningen. De 6-jarige wapenschorsing met de Lombarische steden Vrede van liep in 1183 ten einde: men sloot thans te Constanz een c°n8tan*met ...... de Lombar- vrede op billijke voorwaarden. De steden bleven tegen het dische steden. betalen van een som gelds in het bezit harer oude rechten en vrijheden; de keizer bevestigde de verkiezing van Consuls en andere ambtenaren, en de burgers zwoeren hem den eed van trouw; bovendien moesten zij, wanneer de keizer naar Italië trok, voor den goeden* staat der wegen zorg dragen en de noodige levensmiddelen leveren. Nu het gevaar voor een buitenlandschen vijand was geweken, geraakten de Lombardische steden natuurlijk weer onderling verdeeld en zochten afzonderlijk 's keizers gunst en hulp te ver- 230 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. Groote invloed krijgen, zoodat weldra zijn invloed aldaar veel sterker werd dan des eizers in Qoit {g voren_ j»en groot vredefeest, tot besluit van al die binnenNoord-ltalie. . en buitenlandsche oorlogen, vierde Frederik te Mentz (1184), waar hij zijn zonen Hendrik en Frederik tot ridders sloeg. 12. Met den opvolger van Alexander Hl, Lucius III (1181—1185), waren intusschen de betrekkingen des keizers minder hartelijk geworden. Om de gerezen geschillen bij te leggen, reisde Barbarossa nogmaals — thans zonder leger — naar Italië en. ontmoette den Paus te Verona. Groote Verga- Hoewel van weerszijden niet alle grieven werden wegge- dering te. .,, , . ° .. ss Verona. Maat- nomen, leidden de besprekingen toch tot een vrij bevredigende regelen tegen uitkomst; èn Paus èn kéizer vaardigden tezamen krachtige de ketters. bepalingen uit tegen de ketters, die onder verschillende benamingen hun verderfelijke stellingen vooral in ZuidFrankrijk en- Noord-Italie' verspreidden. Op deze reis wist Barbarossa niet slechts de sympathie der vroeger zoo weerbarstige Lombardijers — zelfs der Milaneezen — te winnen, maar bewerkte ook het huwelijk Huwelijk van van z^n OUQlsten zoon en opvolger Hendrik, met Constantia, Hendrik, Bar- de erfgename van het koninkrijk Sicilië. Dit huwelijk, dat m^Tconstantia *n werkelijkheid zoo noodlottig zou worden voor zijn huis, erfgename van schonk aan Frederik het zekere vooruitzicht op het bezit c 6' van het zoo lang begeerde Zuid-Italië. Ontevredenheid Dat men te Rome deze verbintenis zeer ongaarne zag, is licht te Rome. te begrijpen. De Kerkelijke Staat werd aldus van alle zijden door keizerlijk gebied ingesloten cn de Paus moest in geval van een nieuwen strijd elk toevluchtsoord missen; maar de onderhandelingen waren zoo sluw en heimelijk gevoerd, dat Lucius III ae niet bemerkte en zijn opvolger, Urbanus III (1185—1187), ze niet meer kon stuiten. Het huwelijk werd met buitengewone pracht te Milaan, dat om die eer gevraagd had, gevierd; en Barbarossa mocht zich met de hoop vleien, dat zijn geslacht voorgoed de heerschappij in geheel Italië zou bezitten. Met Urbanus III, die zoowel om persoonlijke redenen als wegens Frederiks willekeurige handelwijze in kerkelijke zaken zeer ontevreden was, dreigde reeds een nieuwe twist, toen de tijding van den val der Heilige Stad (1187) alle andere De drie eerste Hohenstaufen. 231 gedachten verdrong. De Paus overleed van droefheid over die ramp en Barbarossa besloot met de herovering van het H. Land zijn langdurige en veelbewogen loopbaan waardig te bekronen '). Frederiks Kruistocht, na degelijke voorbereiding ondernomen en met groote bekwaamheid geleid, beloofde de schitterendste uitkomst; maar de dood van den dapperen keizer vernietigde alle verwachtingen (10 Juni 1190). Zijn opvolger werd zijn hoogbegaafde, maar heerschzuchtige en wreede zoon Hendrik VI, de echtgenoot der Siciliaansche prinses, en erfgename Constantia. 13. Hendrik TI 1190—1197. Bij het vertrek zijns vaders naar het Oosten was Hendrik, Hendrik VI; sinds lang tot Roomsch koning verkozen en gekroond, als moeilijkheden bestuurder des rijks achtergebleven. Aanstonds — zelfs nog eer bü ziin troonshet bericht van Barbarossa's dood aankwam — kon de jonge e8tiisingvorst zijn geestkracht en schranderheid toonen, daar Hendrik de Leeuw uit Engeland terugkeerde en beproefde zijn verloren_ hertogdom Saksen te heroveren (Oct. 1189). Maar hij werd spoedig door den Roomsch-koning tot onderwerping gedwongen, moest zijn vestingen sloopen en zelfs een zijner zonen als gijzelaar geven, terwijl de andere ten onderpand van zijns vaders getrouwheid, Hendrik VI op zijn tocht naar Italië zeu vergezellen. Ook van d£ar kwamen verontrustende berichten. Willem II, koning van Sicilië (1166—1189), was overleden en zijn rijk verviel door het erfrecht aan Hendriks eohtgenoote Constantia. „ . m o* •!• Tancred van Maar vele Sicihanen wenschten geenszins een Duitschen vorst, Lecce bemachen verkozen daarom Tancred van Lecce, een (onwettigen) klein- ttgt Sicilië, zoon van Rogier I. Paus Clemens III (1187—1191), als leenheer, gaf hem de beleening en Richard * Leeuwenhart, die, toen op weg naar het H. Land, in Sicilië vertoefde, sloot een verbond met hem. Weldra was een groot deel des rijks in zijne macht. Aanstonds na het vernemen van Barbarossa's dood trok Hendrik vi Hendrik VI naar Italië, om de keizerskroon te ontvangentrektnaarItalieen tevens van zijn koninkrijk Sicilië bezit te nemen. De nietigt zijn niéuwe Paus Coelestinus III (1191—1198), dien hij te Kome leger- Barbarossa's Kruistocht. Zijn dood. 1) Vgl. hierboven blz. 191. 232 Pausen en Keizers tot den val der Hohenstaufen. aantrof, kroonde hem en zijne gemalin. Daarna vervolgde de keizer zijn tocht naar het Zuiden. Reeds had hij zijn kamp opgeslagen voor de wallen van Napels, toen een vervaarlijke pestziekte zijn leger vernietigde en hem dwong ijlings naar Duitschland te wijken. Gevaarlijke Tn j)uitschland was de toestand niet minder hachelijk, toestand in ^,' J Duitschland. Daar was door een menigte der voornaamste vorsten een Richard verbond tegen den keizer gesloten. Men dacht er over, Hendrik Leeuwenhart, den Leeuw of een zijner zonen op den troon te plaatsen; en als aan voeder der gemeenschappelijke krijgsmacht verwachtte men niemand minder dan den dapperen Engelschen koning Richard Leeuwenhart, die, nauw met de Welfen verwant — zijn zuster Mathilde was met Hendrik den Leeuw gehuwd — feört te voren (Oct. 1192) Palestina had verlaten. Al die gevaarlijke plannen werden met één slag verijdeld door de gevangenneming van den vermaarden Engelschen koning, die op zijn avontuurlijke terugreis uit Palestina te Leeuwenhart ^°uileia was geland en zijn weg door Stiermarken en gevangen ge- Oostenrijk vervolgde. Daar Richard zich reeds herhaaldelijk nomen. TT . J zeer vijandig jegens Hendrik had gedragen en in het H. Land hertog Leopold van Oostenrijk (bij het beleg van Akkon, naar men zegt) doodelijk had beleedigd, liet deze hem achtervolgen en niet ver van Weenen gevangen nemen (21 Dec. 1192). Richard bleef eerst op het kasteel Dürrenstein in hechtenis en werd daarna aan keizer Hendrik uitgeleverd, die hem op het slot Trifels aan den Rijn deed verblijven. Van deze allerkostbaarste gelegenheid maakte de schrandere keizer op de handigste wijze gebruik. Richard moest zelf zijn bloedverwanten, de Welfen, overhalen zich aan den keizer te onderwerpen en het verbond te verbreken, dat met zooveel list en moeite was gesloten. Bovendien Hendriks gezag betaalde hij Hendrik een zeer zwaar losgeld — 120.000 mark in Duitschland zilver — en nam zelfs het Britsche koninkrijk van den keizer in leen, zoodat hij zich voortaan als vazal des Keizers moest beschouwen. Eerst in 1194 werd Richard vrijgelaten, waarop hij naar Engeland terugkeerde. De drie eerste Hohenstaufen. 233 Door een nieuwe verzoening met Hendrik den Leeuw (1194), die een jaar later zeer godvruchtig overleed, scheen Hendriks gezag voor langen tijd m Duitschland gevestigd. 14. Nu stond niets meer een nieuwen krijgstocht naar Italië in den weg. Met een aanzienlijke legermacht vertrok hij in 1194, door zijne gemalin vergezeld, naar het Zuiden. De machtige zeesteden Pisa en Genua stelden haar vloten tot zijn beschikking. Tancred van Lecce, die zich van het koninkrijk Sicilië had meester gemaakt, was eenige maanden tevoren (Febr. 1194) overleden; en zijn weduwe, dre in naam van haar minderjarig zoontje het rijk bestuurde, vond Hendrik vergeen gehoorzaamheid bij den zeer weerbarstigen adel. overt Sicilië; Hendrik ontmoette dus weinig tegenstand en trok 20 Nov. ^ wreedhei - . . , .. rechtvaardig bestuur. Diep godsdienstig als hij was, deed hij zijn uiterste binneniandsch best om de godsvrucht onder zijn volk te bevorderen. Hij droeg zorg voor de verkiezing van deugdzame en geleerde bisschoppen; schonk zijn gunst aan de kloosterlingen, vooral aan de ijverige leerlingen van S. Dominicus en S. Franciscus, en heerlijke kerken (o. a. de beroemde Sainte Chapelle, waarin de Doornenkroon des Verlossers werd bewaard) verrezen met zijn aanmoediging en steun. Jegens zijn leenmannen en jegens de steden betrachtte hij, evenals overal elders, de stiptste rechtvaardigheid, en meermalen beteugelde hij den al te grooten ijver der koninklijke ambtenaren, wanneer deze de rechten van. anderen niet eerbiedigden. Toch werd zijn gezag voortdurend sterker, zoowel door de uitbreiding der koninklijke rechtspraak, waarop men zich van iedere andere plaatselijke rechtbank kon beroepen, als door de aanmerkelijke verbetering der koninklijke munt, die nu niet alleen in de kroondomeinen, maar ook — naast de gebruikelijke — in de landen der leenmannen in omloop werd gebracht en niet weinig tot den bloei van den handel bijdroeg. Uiterst gewichtig, ook voor het vervolg der Fransche geschiedenis, was de stichting van het Parlement te Parijs, die men ook aan den H. Lodewijk toeschrijft. Frankrijk tot den dqod van den H. Lodewijk. 269 Sinds lang werden de koningen in hun bestuur ter zijde gestaan door een raad. Bij het toenemen der bezigheden werd deze gesplitst in drie afdeelingen: de Groote Baad Het Parlement (voor het algemeen bestuur), het Parlement (voor de recht- van Pariisspraak), de Rekenkamer (voor de geldelijke zaken). Deze splitsing werd de oorsprong van het Parijsche Parlement, de hoogste rechtbank voor het koninklijke gebied; later bij de verdere uitbreiding der kroondomeinen werden er in de pas verworven gewesten nieuwe parlementen opgericht. Zoo was de regeering van dezen grooten vorst een tijd van zegen en voorspoed voor zijn geheele volk. Eecht, veiligheid en orde werden streng gehandhaafd; de belastingen waren niet hoog, en toch was er meestal een batig slot, waaruit een reservefonds werd gevormd, dat voor onvoorziene uitgaven werd gebruikt. Algemeen was Frankïijk'bij dan ook de liefde zijner onderdanen voor hun „goeden Lodewijks koning" en groot de smart bij zijn dood op de Afrikaansche overliidenkust (25 Aug. 1270). 8. Ook onder letterkundig opzicht verdienen de 12de en 18de eeuw onze aandacht. Ten gevolge van de tamelijk eenzijdige beoefening der Scholastieke philosophie en theologie, verdween in den loop der 13de eeuw bij de Latijnsche schrijvers het streven naar sierlijkheid en zuiverheid van taal, die nog in de 12de eeuw verscheiden belangrijke en waarlijk letterkundige Latijnsche werken had voortgebracht. Wat de eigenlijk Fransche letterkunde betref^zijn deze eeuwen Letterkunde: de tijd van de Trouvères (in het Noorden), die de verhalen van Trouvères en den vroegeren tijd uit- en omwerkten, en wier Chansons de Troubadours. gestes (het Roelandslied, de sagen van Karei den Groote en koning Artus) zoowel in Frankrijk als daarbuiten grooten bijval vonden. De voornaamste is Chrestien de Troyes f1195. In het Zuiden bloeiden de Troubadours (minnedichters), wier hartstochtelijke lierdichten in het rijke en weelderige gebied der Langue d'oc een voor ons onbegrijpelijke macht en invloed verkregen; zoodat sommigen (b.v. Bertrand du Born) zich niet Bertrand du zonder reden beroemden door hunne liederen oorlog en vrede Born' te kunnen bewerken •). 1) Zie verder hieronder blz. 287. 270 Frankr. en Engel, tot den dood van den H. Lodewijk. § 2. ENGELAND ONDER DE EERSTE KONINGEN UIT HET HUIS PLANTAGENET i). 1. Hendrik II, koning van Engeland 1154—1189. Hendrik, de zoon van keizerin Mathilde (weduwe van zijifkrachtige keizer Hendrik V) en van Godfried van Anjou, was een regeering. vorst van groote bekwaamheid en moed, maar hartsW:£' tochtelijk, heerschzuchtig en wreed. Aanstonds na zijn kroning begon hij het koninklijk gezag, dat tengevolge der burgeroorlogen veel geleden had, te herstellen. Vele kr^pngoederen werden teruggeëischt, en de edelen, die op hun gebied versterkte kasteelen hadden gebouwd, moesten die ontmantelen. Een zijner voornaamste raadslieden was de beroemde °met den e" Thomas Becket, dien hij tot zijn kanselier verhief en met h. Thomas het grootste vertrouwen vereerde. In 1162 deed hij hem ecket' zelfs tot aartsbisschop van Kantelberg en Primaat van Engeland verkiezen. Maar, had de koning gehoopt door die verkiezing de Engelsche Kerk feitelijk in zijn macht te brengen, weldra moest hij tot zijn teleurstelling ondervinden, dat zijn vroegere kanselier niet minder ijverig en onverschrokken de rechten der Kerk verdedigde, dan hij weleer voor de belangen zijns vorsten had gestreden. Toen Hendrik in 1163, in tegenspraak met de kerkelijke wetten, belasting van de geestelijkheid wilde heffen, vond hij bij den moedigen aartsbisschop zoo krachtigen tegenstand, dat hij zijn plan liet varen. Nog heviger werd de strijd, toen de koning de geestelijkheid aan de wereldlijke rechtspraak wilde onderwerpen. Daar Becket, afschoon door de andere bisschoppen, die de wraak des konings duchtten, in den De Artikels van steek gelaten, de zoogenaamde Artikels van Clarendon ciarendon. (Jan 1164), door Hendrik in deze zaak uitgevaardigd, Thomas Becket . 7 .. s ö ' vlucht naar niet wilde onderteekenen, werd hrj als verrader veroorFrankrijk, deeld en ontkwam slechts met moeite naar Frankrijk, waar 1) Vgi. hiervóór blz. 161. Engeland onder het Huis Plantagenet. 271 hij door Lodewijk VII met alle eer werd ontvangen. Ook Alexander III, die, door Barbarossa uit Italië verdreven, in Frankrijk verbleef, betoonde den moedigen kerkvoogd zijn hooge gunst. Na langdurige onderhandelingen zag Hendrik .zich eindelijk genoopt, den aartsbisschop terug te roepen en althans in hoofdzaak toe te geven; en Thomas keerde, door het geheele land als een Heilige begroet, naar zijn bisdom weder (5 Dec. 1170). Maar de De aartsoude haat was niet voor goed verdwenen. Weinige weken bissch°P keert later meende Hendrik nieuwe grieven tegen den aarts- ter"g' bisschop te hebben; en een onvoorzichtig, in drift uitgesproken woord des konings werd door eenige hovelingen als een bevel beschouwd om Thomas te dooden. Den 29en Dec. 1170 drongen eenige moordenaars de kathedraal van Kantelberg binnen en vermoordden den aartsbisschop, Hij wordt verdie den zijnen alle tegenweer verbood en met blijdschap moordden doodslag ontving. Deze moord wekte overal een groote verontwaardiging. Hendrik deed al wat hij kon om zich van de schuld te zuiveren, onderwierp zich aan de kerkelijke boete en trok de Artikels van Clarendon voor goed in. Nog vollediger en plechtiger eerherstel schonk hij den Martelaar, toen hij twee jaren later door een opstand zijner beide oudste zonen Hendrik en Richard, die door de koningen van konings" Frankrijk en Schotland, ja zelfs door hun eigen moeder tegen hun vader werden gesteund, in groot gevaar geraakte. Na eerst den Franschen koning bij Conches verslagen (1173) en Poitou te hebben onderworpen, ondernam hij een plechtigen pelgrimstocht naar het graf van den Martelaar en deed zware en openbare boete voor zijn misdrijf. Hierdoor hérwon hij de krachtige hulp der geestelijkheid en de sympathie des volks en ook de zegen des Hemels scheen teruggekeerd, daar op dienzelfden dag (13 Juli 1174) de Schotten een beslissende nederlaag leden bij Alnwick. Ook Hendriks zonen onderwierpen zich aan hun vader en verkregen vergiffenis; koningin Eleonora 272 : Frankr. en Engel, tot den dood van den H. Lodewijk. werd tot aan Hendriks dood in een kasteel opgesloten; Lodewijk VII sloot bij Gisors vrede met zijn machtigen leenman. Na het herstel der orde voerde Hendrik belangrijke hervormingen in zoowel bij het bestuur als bij het rechtswezen. Hij verbeterde de munt, richtte een soort van territoriale militie op, kortom legde de grondslagen van vele instellingen, die nog heden in Engeland bestaan. i 2. Hendriks buitenlandsche politiek was, wat de hoofd- Voortdurende .. . twisten met lijnen betreft, meestal gelijk aan die zijner voorgangers. Frankrijk. ]yfe^ Frankrijk was hy, bijna steeds in onmin of in openlijken oorlog. Gelijk de Fransche koningen iedereen ondersteunden, die Hendrik eenige moeilijkheid kon berokkenen, zoo was Hendrik de natuurlijke bondgenoot van iederen vijand van Frankrijk. * .V In den strijd tusschen Paus Alexander III en Frederik Barbarossa durfde hij zich niet voor den keizer verklaren, hoewel hij zelf ook met den Paus in onmin was geraakt. Eenige veldtochten tegen de Celten in Wales bleven zonder belangrijke uitkomst. I , - Veel gewichtiger was Hendriks tocht naar Ierland, Begin der ver- .. overing van waardoor de heerschappij der Engelschen over dat onge- ieriand. lukkige eiland werd gegrondvest (1171). De yoortdurende burgertwisten onder de Ieren gaven den Engelschen veroveraar een zeer gewenschte aanleiding tot gewapende tusschenkomst. Dermot, koning Van Leinster, was uit zijn land verdreven en zocht hulp bij Hendrik II. Daar Hendrik zelf te veel met andere ondernemingen bezig was, wendde Dermot zich tot een Engelsch graaf Strongbow, wien hij de hand zijner dochter beloofde. In Mei 1169 landden de eerste Engelsche benden op de Iersche kust. Strongbow en de zijnen versloegen de Ieren en maakten zich meester van Dublin, dat zij tegen alle aanvallen verdedigden (1170). Deze krijgstochten waren buiten directe medewerking van Hendrik ondernomen. Om nu niet een zijner vazallen in het onafhankelijk bezit eener zoo belangrijke verovering te Engeland onder het Huis Plantagenet. 273 laten, zeilde Hendrik zelf (Oct. 1171) met een-groote vloot naar Ierland en werd, zonder tegenstand te vinden, te Dublin als Heer van Ierland gehuldigd. Nauwelijks 6 maanden later verliet hij het groene eiland om het nooit meer te betreden. (Maart 1172). Bij zijne verovering beriep Hendrik zich op een bul van Hadrianus IV (den eenigsten Engelschen Paus), die zooals men zeide, in 1156 Ierland den Engelschen koning zou hebben geschonken, opdat deze daar orde en tucht zou herstellen. Het feitelijk aan de Engelschen onderworpen deel des eilands was voorloopig zeer gering. Langzamerhand werd het door de Engelsche edelen, die zich daar vestigden, uitgebreid. Hendriks jongste zoon Jan werd de eerste stadhouder van Ierland. Hendriks laatste jaren waren zeer rampspoedig. Voort- opstanden van durende opstanden zijner zonen bedroefden den onge- Hendriks zonen, lukkigen vader; zijn oudste zoon Hendrik stierf (1183), zonder zich met zijn vader te hebben verzoend; drie jaar later overleed zijn derde zoon Godfried ver van zijn vader, aan het hof van den Franschen koning. De tijding van de inneming van Jeruzalem bewerkte den vrede tusschen hem en Philips II (1187), maar weldra begon de strijd opnieuw, waarin Bichard en Jan (Hendriks lieveling) de zijde van Frankrijk kozen. Dit schandelijk verraad gaf hem den genadeslag. Hij overleed te Chinon (6 Juli 1189). Zii" dood- 3. Richard I, Leeuwenhart, koning van Engeland 1189—1199. Toomelooze dapperheid met weinig beleid, liefde voor RiChard wetenschap en poëzie, wreedheid, heerschzucht en edel- Leeuwenhart, moedigheid, dat waren de eigenschappen van Hendriks *kafakter' opvolger. De eerste jaren zijner regeering gingen voorbij met de toebereidselen voor den Kruistocht; daarna volgden zijn avontuurlijke heldendaden in Palestina en Syrië, en zijn gevangenschap in Duitschland, vanwaar hij eerst in 1194 naar zijn rijk terugkeerde. Intusschen had zijn eerlooze broer Jan, gesteund door den listigen Philips II Augustus, gepoogd zich van de 18 274 Frankr. en Engel, tot den dood van den H. Lodewijk. verraderlijk kroon meester te maken. Het was alleen door bet krachtig gedrag van ., - Richards broer optreden zijner moeder Eleonora van Poitou en van den jan gedurende aartsbisschop van Kantelberg, dat de rechten van Bichard afwezigheid, werden gehandhaafd. Zij waren het ook, die voor het bijeenbrengen van den hoogen losprijs des konings zorg droegen. Na zijn terugkeer verzoende Richard zich door de bemiddeling zijner moeder met zijn broeder en trok daarop tegen den Franschen koning te velde, wien hij de tijdens zijn afwezigheid geannexeerde steden ontnam en een vrij nadeeligen vrede voorschreef. Gelijk Philips Augustus den Hohenstaufer Philips van ■ Zwaben steunde, zoo was Richard Leeuwenhart de bondgenoot van zijn neef Otto IV in den strijd om de Duitsche kroon. Richards laatste Bichard werd in 1199 doodelijk gewond bij het beleg dood. van het kasteel Chaluz (ten Z. v. Limoges) en benoemde op zijn sterfbed zijn broeder Jan tot zijn opvolger met voorbijgaan van zijn neef Arthur van Bretagne, zoon van zijn overleden broer Godfried. Jan I zou door zijn jammerlijke regeering nagenoeg alles verliezen, wat zijn vader Hendrik H had gewonnen. jan zonderLand, 4. Jan I, zonder Land (tack-land), koning van Engeland zijn karakter, H99_1216. Jan I — bijgenaamd' „zonder Land", wijl hij, als de jongste, toen Hendrik II elk zijner zonen een deel van zijn rijk schonk, niets had gekregen — had alle fouten zijner ouders en broeders maar geen hunner goede eigenschappen: hij was een slecht mensch en een slecht koning. Het schoone en machtige rijk, dat hij erfde, bracht bij aan den rand des afgronds en alleen zijn tijdige dood verhinderde den ondergang van zijn geslacht. Drie groote twisten vervullen zijn geheele regeering: met 'Frankrijk, met den Paus, met zijn eigen onderdanen. Alle drie werden door zijn misdaden veroorzaakt. Beeds bij den aanvang zijner regeering geraakte hij in moeilijkheden met Engeland onder het Huis Plantagenet. 275 het Fransche hof. Arthur van Bretagne, zoon van zijn Zii- twist met ouderen broer Godfried, maakte aanspraak op de kroon verHeTvlfeen en vond natuurljjk steun bij Philips II. Toch duurde deze groot gedeelte eerste twist niet lang; voor den afstand van een stuk %e*XT grondgebied, liet Philips zijn beschermeling gaarne aan zijn lot over (1200). Maar toen Jan eenigèn tijd later door een zijner Fransche vazallen bij zijn opperleenheer, den koning van Frankrijk, werd aangeklaagd, daagde deze hem voor zijn gerechtshof en deed Jan, die natuurlijk niet verschenen was, aan felonie schuldig en van al zijn leenen vervallen verklaren (1202). Tegelijkertijd stelde hij Arthur weder in de gelegenheid om met Fransche troepen een inval in Normandië te doen. In den oorlog, die thans volgde, verloor de lafhartige vorst (1204—1206) een groot deel zijner Fransche bezittingen (Normandië Anjou, Maine, Touraine). De ongelukkige Arthur viel in de handen van zijn oom, die den jongeling wreedaardig deed ombrengen (1203). Weldra kwam .de tyrannieke vorst ook in onmin met z«n twist met Paus Innocentius III. Innocentius III. Na den dood van Hubert Gautier, aartsbisschop van Kantel- 'fitT berg (1205), hadden er bij de verkiezing van diens opvolger allerlei onregelmatigheden plaats, zoodat, Innocentius III eindelijk de verkiezing voorstelde van den even deugdzamen als geleerden Stephanus Langton, die dan ook met algemeene stemmen tot die waardigheid werd verheven (1207). Hierover was de koning, die den zetel van Êantelberg een zijner gunstelingen had toegèdacht, uiterst verbolgen, en zoowel de nieuwe aartsbisschop als de geheele Engelsche Kerk ondergingen de schandelijkste gewelddadigheden. Maar de Paus, die niet van plan was dat onrecht te dulden, bestrafte den vorst met ban en interdict (1208). Vier jaren bleef de koning hardnekkig. In 1213 achtte Innocentius den tijd gekomen om krachtiger maatregelen te nemen; hij bedreigde hem met ontzetting van zijn koninklijke waardigheid en droeg Philips II van Frankrijk de uitvoering van 276 Frankr. en Engel, tot den dood van den h. Lodewijk. het vonnis op. Een groot Fransch leger was reeds voor een inval in Engeland gereed, toen Jan voor een laatste bedreiging van Pandulf, den pauselijken legaat, zwichtte Hij onderwerpt (13 Mei 1213). Niet alleen onderwierp hij zich aan alle Paus Engetand nem gestelde voorwaarden, maar hij verklaarde zich zelf een leen van 's Pausen vazal 'en Engeland voor een pauselijk leen, waarden h. stoei. v00r ny ^gjj jj^ Vader een jaarlijkschen cijns beloofde. Nu werd hij van den ban ontslagen en de Fransche inval afgelast. Een nieuwe oorlog met Frankrijk bracht nieuwe nederlagen (o. a. Bouvines) en nieuwe verliezen, en zou voor Jan de aanleiding worden van een nog veel gevaarlijker twist met zijn eigen onderdanen. zijn twist met 5. In 1214 met schande uit Frankrijk teruggekeerd, onderdanen w'^e ^e koning aanstonds een nieuw leger bijeenbrengen De Magna om de verloren gewesten te herwinnen. Thans stuitte de charta. koning echter op beslisten tegenstand bij zijne leenmannen; en toen hij dreigde zijn eischen met geweld te handhaven, vatten zij onder leiding van Stephanus Langton de wapenen op, bezetten Londen en noodzaakten den koning tot het onderteekenen der beroemde Magna Charta, die voortaan in Engeland als een soort van grondwet zou gelden en het onoverwinnelijk wapen werd in den strijd voor de vrijheid, der Engelsche natie tegen de willekeur der koningen (19 Jnni 1215). Reeds herhaaldelijk waren er door vroegere koningen van Engeland — b.v. door Hendrik I (1100), Stephanus van Blois en Hendrik II — charters uitgevaardigd, die vrijheid en recht waarborgden. Maar deze charters waren uit eigen beweging gegeven en in algemeene en tamelijk onbepaalde uitdrukkingen vervat, die zich tot zeer verschillenden uitleg leenden. De Magna Charta, thans den koning afgedwongen, omschreef alles veel nauwkeuriger, zoodat men zich in geval van overtreding aanstonds op een bepaald artikel kon beroepen. Voornaamste Onder de voornaamste bepalingen der 63 artikels verdienen bepalingen. vermelding: Plechtige bevestiging van alle vrijheden der Kerk, vooral vrije verkiezing der bisschoppen en abten; de koning mag Engeland onder het Huis Plantagenet. 277 geen schildgeld (algemeene belasting) heffen zonder goedkeuring van den grooten raad der kroonvazallen (de oorsprong van het Hooger Huis); de erfopvolging in de kroonleenen werd beter verzekerd, een vaste rechtbank werd opgericht, die op een bepaalde plaats verbleef en niet, zooals vroeger, den koning op zijn reizen zou volgen. Niemand mag in hechtenis worden genomen, gedood of verbannen, tenzij na wettelijk vonnis, door zijn gelijken (pairs) uitgesproken. Eindelijk het laatste en vernederendste artikel(63) bepaalde, dat een permanente commissie van 25 leden, door den adel gekozen, over de uitvoering der Charta zou waken en den koning en zijn raadslieden door alle middelen dwingen om de aanvaarde voorwaarden na te komen. De koning bezwoer al deze artikels zonder eenigen Nieuwe tegenstand te bieden. Maar nauwelijks hadden de edelen onlustenhun krijgsmacht weggezonden, of hij beriep zich op Innocentius III, die reeds vroeger, misleid door de berichten van zijn legaat en de onderdanige brieven des konings, de handelwijze der baronnen had afgekeurd. De Paus ontsloeg den koning van zijn eed, sprak den ban uit over de edelen en suspendeerde Langton. Nu verzamelde Jan een leger van huurtroepen en trok door zijn geheele gebied om alle bezittingen zijner tegenstanders op gruwelijke wijze te verwoesten. Teneinde raad wendden dezen zich eindelijk om hulp tot Philips II van Frankrijk, die, niettegenstaande 's Pausen tegenstand, zijn oudsten zoon Lodewijk van Lodewijk naar Engeland zond, waar hij door de edelen frankrijk in en het volk met groote geestdrift werd ontvangen en te EngelandLonden plechtig als koning gekroond. Innocentius III, die Jan als zijn beschermeling beschouwde, daar hij zijn vazal was en bovendien het kruis had aangenomen, sprak den ban tegen Lodewijk uit (1216). Toch vond deze hoe langer hoe meer bijval, terwijl Jan zijn eigen land met moord en brand teisterde. Gelukkig maakte de dood van den verachtelijken tyran een einde aan den verwoestenden Dood d burgerkrijg. Jan I overleed vrij plotseling 19 Oct. 1216 konings.8 tot vreugde zijner onderdanen en tot behoud van zijn rijk. Zijn 10-jarig zoontje Hendrik III werd ook door vele 278 Frankr. en Engel, tot den dood van den H. Lodewijk. vijanden zijns vaders als koning erkend. Lodewijk van Qe Franschen Frankrijk zag zich, na een zware nederlaag bij Lincoln, ^verdreven.0 genoodzaakt het land te verlaten (1217); en een schitterende overwinning der Engelsche vloot op de Fransche schepen voltooide de bevrijding van Engeland van de Fransche heerschappij. De Magna Charta werd, met uitzondering van eenige al te hinderlijke artikelen (b.v. het laatste), nogmaals bekrachtigd en een algemeene amnestie uitgevaardigd. 6. Hendrik III, koning van Engeland 1216—1272. Hendrik ui; Ook deze koning, hoewel veel achtenswaardiger dan zijn zii^ej"d™g vader, zou gedurende zijn 56-jarige regeering menigen strijd h. Lodewijk. met zijn vazallen uitvechten. Zijn buitenlandsche politiek was betrekkelijk vreedzaam. Tweemaal (1230 en 1242) deed hij een vergeefsche poging om het door zijn vader verloren gebied te herwinnen; gelukkig voor hem dat zijn tegenstander, de H. Lodewijk, meer de rechtvaardigheid dan eigen voordeel zocht. Uit eigen beweging gaf deze hem in 1258 een aanmerkelijk gedeelte van het verloren gebied terug en sinds heerschte tusschen beide vorsten de beste verstandhouding, bezegeld door een bezoek van Hendrik III te Parijs, die er het gesloten verdrag plechtig bekrachtigde (1259). Toen Hendrik III in 1225 meerderjarig werd verklaard, bekrachtigde hij opnieuw de nogmaals in 's konings voordeel gewijzigde Magna Charta. Weldra echter wekte hij, door zijn voorliefde voor zijn vazallen uit Zuid-Frankrijk zijn voorliefde (Guyenne en Poitou), de ontevredenheid der Engelsche voor zijn jit\i_--i •• Fransche edelen. Daarbij kwam, dat hij ook mannen van geringe vazallen, afkomst in het bestuur bezigde, terwijl de hoogste waardigheden, b.v. die van kanselier, veel van hare beteekenis De „privy begonnen te verliezen. In den „persoonlijken raad" (privy councit". council) des konings, waar de gewichtigste zaken werden beslist, zag men alleen Hendriks „creaturen" (d.w. z. mannen van lagen stand, door den koning met belangrijke ambten Engeland onder het Huis Plantagenet. 279 begiftigd). De Groote Raad des Koninkrijks — sinds 1239 Het Parlement. Parlement genoemd — werd volgens de bepalingen der Magna Charta bijna jaarlijks bijeengeroepen, om buitengewone belastingen te bewilligen, maar'had geen invloed op de vorming van den privy council, totdat hij eindelijk in Simon van Montfort, graaf van Leicester, een bekwaam Simon van en moedig leider vond. Montfort, graaf van Leicester. Hij was de derde zoon van den beroemden bestrijder der Albigenzen1) en had van zijn vader het graafschap Leicester geërfd. Aanvankelijk was hij een boezemvriend des konings, die hem tot hooge waardigheden verhief. Later ontstond er oneenigheid tusschen hen, die ten laatste in doodelijke vijandschap overging (1253). Leicester stelde zich weldra aan het hoofd der ontevreden edelen. Omtrent 1258 was ten gevolge van hooge belastingen en een slechten oogst de ontevredenheid niet slechts bij den adel maar ook bij de burgerij zeer groot geworden. Hiervan maakte Leicester gebruik om den koning tot het inwilligen van inderdaad overdreven eischen te dwingen, die feitelijk alle macht in de handen stelden van het Parlement. Hendrik bezwoer deze bepalingen („Provisions of 'oxfort! °' Oxford" genoemd), maar maakte van de eerste gelegenheid gebruik om zijn afgedwongen eed te herroepen, waarvan hij zich ook door den Paus deed ontslaan (1262). Nu volgde een langdurige burgeroorlog. Men droeg eindelijk de beslissing Burgeroorlog, aan den H. Lodewijk op, maar ook diens uitspraak bracht den vrede niet (1264). Den 14en Mei 1264 behaalde eindelijk Leicester een be- siag bij Lewes; slissende overwinning bij Lewes. Hendrik zelf en li'n * ^ïi!. broeder Kichard vielen m de handen der overwinnaars, die den koning de hardste voorwaarden oplegden. Een Parlement werd te Londen bijeengeroepen om de door Leicester ontworpen constitutie te bekrachtigen. Hier verschenen niet alleen de leden der hoogste standen en af- 1) Vgl. hierboven blz. 241. 280 Frankr. en Engel, tot den dood van den H. Lodewijk. gevaardigden van graafschappen, maar ook die der steden en vlekken (1265); later zou uit laatstgenoemde het House Of Commons (Lager Huis) ontstaan. Feitelijk had thans Leicester de regeering in handen. Hij trad op met koninklijke praal en verbitterde daardoor vele zijner aanhangers. Hiervan maakte Eduard, de dappere zoon des konings, gebruik. Hij verzamelde een leger en versloeg Leicester in den slag bij Evesham Evesham; (1265, 4 Aug.). Leicester zelf sneuvelde. Deze overwinning dood van besliste den strijd. Eenigen tijd boden de opstandelingen Hendrik hi noS tegenstand, maar in 1267 was de rust voor goed m zijn macht hersteld. De besluiten der vorige Parlementen werden rse - vernietigd; de koning herwon nagenoeg zijn geheele macht; alleen de Magna Charta bleef bestaan. Hendrik regeerde nog eenige jaren in rust en werd opgevolgd door zijn dapperen en schranderen zoon Eduard I. 7. Ook voor de beschavingsgeschiedenis van Engeland zijn de 12de en 13de eeuw van het grootste belang. De samensmelting van de Normandiërs met de Angelsakser's h*d plaats met groote snelheid, zoodat.men nauwelijks 200 jaren na den slag van Hastings bijna geen verschil meer kon opmerken. Het Fransch was de taal van het hof en de hoogere standen; het lagere volk sprak het Angelsaksisch ; eerst na het verlies der meeste bezittingen in Frankrijk begon de versmelting van het Fransch met de oude volkstaal, waaruit het Engelsch werd gevormd. In de tweede helft der 13de eeuw beginnen •enkele schrijvers de landstaal te gebruiken; vóór dien tijd is de taal der wetenschap en poëzie Latijn of Fransch. Talrijk zijn de geleerden en denkers uit dit tijdvak. Behalve Lanfranc en den H. Anselmus verdienen vooral vermelding de sierlijke en geleerde Latinist Joannes van Salisbury, later bisschop van Chartres; de grooto Scholastieken Alexander van Hales, Roger Bacon, een der eerste voorstanders van het proefondervindelijk onderzoek in tegenstelling met de vaak eenzijdige beschouwingen der Scholastieken, de geleerde bisschop Robert Grosseléte van Lincoln (1175—1253). De Hoogescholen van Oxford (tweede helft der 12de eeuw) en Cambridge (sinds 1209) telden duizenden studenten. Heerlijke kathedralen en kloosters (o. a. de Westminster Abbey) verrezen door den steun van kunstminnende vorsten (vooral Hendrik III) en bisschoppen. Spoedige samensmelting van Normandiërs en Angelsaksers. Ontstaan der Engelsche taal. De Hoogescholen van Oxford en Cambridge. Engeland onder het Huis Plantagenet. 281 Dank het krachtige bestuur van Hendrik II begonnen de steden zich te ontwikkelen en werden rijk vooral door den belangrijken handel met wol, die naar de Vlaamsche steden (Gent, Brugge Yperen enz.) werd uitgevoerd en aldaar tot fijn laken verwerkt' Simon van Leicester (1265) was de eerste die den invoer van buitenlandscn laken verbood ten einde de Engelsche industrie te bevorderen '). 1) Zie verder blz. 306. VIERDE TIJDVAK. VAN HET EINDE DER KRUISTOCHTEN TOT DE ONTDEKKING VAN AMERIKA. De laatste periode der Middeleeuwen kenmerkt zich door een altijd sterker verzet tegen den invloed der Pausen, die zich in het vorige tijdvak zoo krachtig had ontwikkeld. Door de verplaatsing van het pauselijk verblijf naar Avignon, door de daarop gevolgde Westersche Scheuring en de zeer anti-pauselijke houding der Concilies van Pisa, Constanz en Bazel wordt de eerbied voor den H. Stoel zoowel bij de vorsten als bij hun onderdanen sterk verminderd en het gedrag van sommige Pausen uit de tweede helft dér 15de eeuw is weinig geschikt om die ongunstige stemming te verbeteren. Te gelijker tijd ontwikkelen de verschillende staten hun instellingen in min of meer anti-klerikalen geest. Leekën — veelal juristen — nemen in den raad der koningen de plaats in, die weleer de bisschoppen bekleedden en trachten de voorrechten der geestelijkheid te besnoeien of zelfs geheel te vernietigen. De vorsten vinden in den treurigen toestand der Kerk een welkome aanleiding om zelf als hervormers op te treden en eigenmachtig de kerkelijke inrichting hunner landen te regelen. Frankrijk en Engeland staan bijna gedurende dit geheele tijdvak in feilen strijd tegenover elkander; Duitschland valt hoe langer hoe meer tot een menigte kleine staten en staatjes uiteen; het Grieksche keizerrijk verdwijnt; de Halve Maan schittert op den koepel der Aya Sophia en Vierde Tijdvak. 283 bedreigt de onderling verdeelde en naijverige Christenstaten. Kunst en wetenschap der Oudheid beleven in die woelige dagen een soort van verrijzenis; de uitvinding der boekdrukkunst maakt de verspreiding van kennis en beschaving gemakkelijk; het buskruit wijzigt de oude wijze van oorlogvoeren ; het kompas toont den schepeling den weg op den Oceaan, waar weldra een Nieuwe Wereld zal worden gevonden. EERSTE HOOFDSTUK. DE PAUSEN EN ITALIË. Frankrijk, tot dusverre de krachtigste steun der Pausen, begint omtrent het einde der dertiende eeuw den strijd tegen den H. Stoel en, wat het ruw geweld der Duitsche keizers vergeefs beproefde, volbrengt de list van Philips den Schoone, begunstigd door de verregaande zwakheid van Clemens V. Het verblijf te Avignon — de Babylonische gevangenschap — maakt den H. Stoel afhankelijk van het Fransche hof en vervult daardoor alle andere volken met wantrouwen en achterdocht zelfs tegen de rechtvaardigste en billijkste besluiten dier Pausen. Het Westersche Schisma, door de baatzuchiige staatkunde der Fransche koningen begunstigd, brengt gedurende veertig jaren de geheele Christenheid in verwarring. De pogingen zelfs om het kwaad te genezen ondermijnen het gezag der Pausen nog meer en verwekken bijna overal afkeer en vijandschap tegen Rome. De onzekerheid van den politieken toestand van Italië — mede een gevolg der Babylonische gevangenschap — en de onderlinge naijver en vijandschap der machtige geslachten noodzaken de Pausen belangrijke bedieningen aan leden hunner familie toe te vertrouwen. Zoo ontstaat het noodlottige Nepotisme, dat voor zoo menig onwaardige de poorten van het heiligdom opent en zelfs het pauselijk hof soms maakt tot een voorwerp van ergernis voor de geheele Christenwereld. § 1. DE PAUSEN VAN AVIGNON. L Door haar overwinning op de machtige en heerschzuchtige Hohenstaufen was de Kerk. voor goed bevrijd van het gevaar te hervallen in de afhankelijkheid van de Duitsche keizers, waarin Gevolgen der zij tot kort voor de regeering van- den H. Gregorius VII had overwinning verkeerd. Maar was het groot gevaar van die zijde geweken, van den thans dreigde een andere „beschermer" een nog veel noodlotH.Stoel op de ,. , , .. . , . .. , , „ Hohenstaufen. ger neerschappij te bemachtigen. Door de verheffing van Karei van Anjou op den troon van Sicilië was Zuid-Italië in de macht De Pausen van Avignon. 285 eener Fransche dynastie gekomen, die in nauwe betrekking met het moederland bleef en aldus den- Franschen invloed aanmerkelijk versterkte. De strijd der Pausen tegen Frankrijk, die zich reeds vrij spoedig deed voorzien, zou veel gevaarlijker en moei- Het Fransche lijker zijn dan die tegen de Duitsche keizers; niet alleen omdat gevaarde Fransche koningen veel listiger en (in schijn) gematigder optraden, maar ook wijl hun mach t in hun eigen rijk voor goed gevestigd was, en de Paus vandaar niet de minste hulp kon verwachten. Daarbij kwam, dat eenige Pausen (Urbanus IV, Clemens IV, Martinus IV), zelf Franschen van afkomst en met het Fransche en Napelsche hof zeer bevriend, een aanmerkelijk getal Fransche of Napolitaansche kardinalen benoemden, en daardoor een toekomstigen tegenstander in het H. College bandgenooten verschaften. Ook de publieke opinie, waarop de leéken gaandeweg meer invloed verkregen, was niet meer zoo gunstig voor de Pausen gestemd. De langdurige strijd met de keizers had veel wrok en Anti-klerikale verbittering gewekt; het geloof was verzwakt, welvaart en ontwik- stemming t>y keling hadden de leekenwereld meer. zelfbewustzijn en een geest de Ieeken. van onafhankelijkheid ingestort, waardoor zij als vanzelf tegen de geestehjkheid in verzet kwam; met één woord men begon minder klerikaal, zelfs anti-klerikaal te worden, en beschouwde als aanmatiging, wat mén vroeger als weldaad dankbaar had aanvaard. Zoo ontstond langzamerhand de toestand, die de ondernemingen van Philips den Schoone, den heerschzuchtigen kleinzoon van den H. Lodewijk, vergemakkelijkte. 2. Van den H. Lodewijk behoefde men natuurlijk geen onrecht te duchten. Toch ondervond reeds bij zijn leven Clemens IV (1265—1268) de willekeur en heerschzucht van den nieuwen koning van Sicilië, die zijn koninkrijk wreedaardig verdrukte en 's Pausen voorspraak voor den ongelukkigen Konradijn niet achtte. Gregorius X (1272-1276), die na een zeer langdurig Gregorius x conclave werd gekozen, was een uitstekende Paus. Dank bevordert de zijn krachtige vermaningen maakten de Duitsche vorsten Te^keifer?" door de verkiezing Van Rudolf van Habsbnrg een einde aan het verderfelijke Interregnum (1273). In 1274 beriep hij een Alge meene Kerkvergadering te JLyon, waar de Tweede Grieksche keizer Michael Paleologus het geestelijk gezag ^yön. *6 286 De Pausen en Italië. des Pausen erkende en aldus — helaas voor slechts korten tijd — het Schisma van Photius verwierp. De dood van Gregorius X was een groot verlies voor de Kerk, te meer daar zijn drie eerste opvolgers tezamen slechts anderhalf jaar regeerden; ook de energieke Nicolaus III (1277—1280) overleed veel te spoedig; zijn opvolger Martinus IV (1281—1285), een Franschman, luisterde te veel naar bevelen of wenschen uit Napels. Toch kon hij, niettegenstaande zijn krachtigste pogingen, niet beletten, DeSiciiiaansche dat te Palermo (30 Maart 1282) en verder op geheel het veroverd Aooi eiland sicilië een bloedige opstand, „de Siciliaansche Vespers", Pedro in van tegen de Franschen ontstond. Pedro III van Aragon, gehuwd ragon. mej. Constantia, een dochter van koning Manfred, zond den opstandelingen hulp en werd tot koning uitgeroepen. Alle pogingen, zoowel van Karei van Anjou als van den Paus, om het eiland te heroveren, waren vruchteloos; Sicilië bleef van Napels gescheiden en in het bezit der afstammelingen van Pedro III van Aragon *). Op Martinus IV volgden Honorius IV (1285—1287) en Nieolaas IV (1287—1292). Na den dood van dezen Paus konden de kardinalen zich niet over de keuze van een opvolger verstaan; zoozeer, was het H. College door partijschappen verdeeld. Eindelijk viel de aandacht op een zeer godvruchtigen kluizenaar Pietro Morone, die tegen wil en dank aan zijn eenzaamheid werd ontrukt en op den stoel van Sint Petrus verheven. Hij noemde zich als S.CoelestinusV Paus Coeleslinus V (1294). De nieuwe Paus was een man van doet afstand verheven deugd maar van kinderlijke eenvoudigheid en volstrekt niet voor zijn taak berekend, zoodat hij verscheiden zeer onverstandige maatregelen nam. Hij zelf gevóelde zich ook volstrekt niet op zijne plaats en besloot geheel vrijwillig en uit eigen beweging zijn waardigheid neer te leggen. Hij werd vervangen door den geleerden en krachtdadigen kardinaal Gaetani, die den naam aanvaardde van Bonifatius VIÏI. van zijn waardigheid. Bonifatius vin; 3. Bonifatius VIII (1294—1303) was een grijsaard, zijn geesucracnt. en geleerdheid. zijn geestkracht mn._ „„„ ,.„__ _„ ....0,4. v:: u.i. feit ........ »uu» gccowiabuii. j.±ij vvuue iitsijjuusenjfc 1) Vgl. hiervóór blz. 171. De Pausen van Avignon. 287 gezag, gelijk hij dat van zijn voorgangers had overgenomen hooghouden en handhaven. Evenals alle groote Pausen van zijn tijd dacht hij voortdurend aan het herwinnen van het Heilige Land en" het bestrijden van den Islam, die altijd meer vooruitdrong en het pas herstelde Byzantijnsche Rijk weder bedreigde. Daarom poogde hij in de eerste plaats de eensgezindheid onder de Christenkoningen te herstellen, en wekte daardoor niet zelden den wrok dier heerschzuchtige vorsten, die de inmenging des Pausen in hun geschillen niet meer wilden dulden. Tot zijn eerste regeeringsdaden behoorde het intrekken van talrijke besluiten en voorrechten, zijn vromen voorganger door listige intriganten afgedwongen. Dat dit aanleiding gaf tot veel Moeilijkheden ontevredenheid spreekt van zelf. Men strooide dan ook den schan- van den delijksten laster tegen den Paus uit, ja men poogde zelfs de nieuwen Pauswettigheid zijner verkiezing te betwisten en den afstand van Coelestinus V als afgedwongen voor te stellen. Om te voorkomen, dat zijn vijanden de eenvoudigheid van zijn voorganger zouden misbruiken, liet Bonifatius henr naar een versterkt kasteel vervoeren en daar bewaken totdat de heilige grijsaard (19 Mei 1296) overleed. Ook dit gaf natuurlijk weer aanleiding tot allerlei lasterlijke beschuldigingen. Veel arbeid en moeite getroostte zich de Paus om in Italië orde en eensgezindheid te herstellen; niet minder spande hii zich in om Karei II van Anjou het bezit van het eiland Sicilië terug te geven; maar die pogingen slaagden niet. Grooten bijval vond de Paus in de gansche Katholieke wereld door de eerste plechtige afkondiging van het Jubilé (1300) d. w. z. van een Het jubilé van vollen aflaat, te verdienen door hen die, na een rouwmoedige 13oa iieehl en het ontvangen der H. Communie, de zeven hoofdkerken van Rome zouden bezoeken. Honderdduizenden van pelgrims stroomden in dat jaar naar de Eeuwige Stad. Men bepaalde, dat bij het einde van iedere eeuw een jubilé zou worden afgekondigd; later werd die tijd verkort tot 50 en 33 jaren; thans heeft dit alle 25 jaren plaats. In Frankrijk was de H. Lodewijk door zijn zoon Philips III Philips iv de den Stoute (127Ó—1285) en deze door Philips IY den Schoone Schoo"e van (1285-1314) opgevolgd. Met dezen koning zou BonifatiusVIII *!32fcl den hevigsten strijd moeten voeren. 288 De Pausen en Italië. Philips de Schoone was een vorst van groote sluwheid en heerschzucht; niet zonder godsdienst, maar geheel beheerscht door het streven om de macht zijner kroon op alle mogelijke wijzen en door elk middel te vermeerderen. In dit streven werd hij gesteund en wellicht zelfs gedreven door zijn even bekwame als gewetenlooze staatsdienaren: Pierre Flotte, Nogaret, Plaisian Enguerrand de Marigny en anderen, die — evenals weleer de raadslieden van Frederik Barbarossa — geheel vervuld met de beginselen van het oude Bomeinsche Becht, de onbeperkte vorstelijke macht als het ideaal beschouwden, dat zij behoorden te verwezenlijken. Daarom poogden zij alle rechten van adel en geestelijkheid te vernietigen en kwamen aldus niet slechts met 's konings onderdanen maar ook met den ff. Stoel en andere buitenlandsche vorsten in onmin en twist. Een oorlog, tusschen Philips d.en Schoone en Eduard I van Engeland uitgebroken, werd voor Bonifatius de aan°En etaod' leiding om beiniddeling aan te bieden (1295). Dat aanbod werd na eenige aarzeling door beide tegenstanders aanvaard; toch bevredigde 's Pausen uitspraak de strijdende partijen maar half; en al kwam er tusschen Frankrijk en Engeland een verdrag of wapenschorsing tot stand, de wederzijdsche bondgenooten — Bobert Baliol, koning van Schotland, en Guy van Dampierre, graaf van Vlaanderen — werden in het verdrag niet ingesloten. KmalnZên" ^'P8 slaaSde er in> den Vlaanrschen graaf in zijn De Sporenslag macht te krijgen en mocht een oogenblik wanen zich van bij Kortrijk. het rijke graafschap te kunnen meester maken. In 1301 hield hij tezamen met zijn trotsche gemalin Joanna van Navarra zijn, plechtigen intocht binnen Brugge; maar reeds in het volgende jaar werden de Franschen door de verbitterde Vlamingen onder de leiding van Pieter de Koninck en Jan Breydel uit het geheele graafschap verdreven; en bij Kortrijk of Groeningen1) leed het groote Fransche leger, dat gekomen was om de opstandelingen te verpletteren, een verschrikkelijke nederlaag (Juli 1302). Twee jaren later (1304) moesten de Vlamingen voor de Zijn schrandere maar gewetenlooze raadslieden. Uitbreiding der koninklijke macht. 1) Deze slag wordt ook de Sporenslag, genoemd. De Pausen van Avignon. 289 Fransche ridders wijken en bij den vrede, die in 1305 gesloten werd, verscheidene steden aan den koning afstaan; toch behield Vlaanderen zijn eigen graven. Teneinde voor zijn talrijke oorlogen de benoodigde geldmiddelen te vinden, legde de koning aan de geestelijkheid van zijn rijk tegen alle bestaande recht en gebruik herhaaldelijk zware belastingen op. Dit geschiedde ook wel in andere landen. Om dit onrecht te bestrijden vaardigde Eerste moemjkBonifatius VIII de bul „Clericis laicos" uit (1296). Philipsheden met den beschouwde dit als een persoonlijke beleediging en verbood a"ciericisbl" van zijn kant den uitvoer van goud, zilver en andere kost- Iaicos" baarheden, waardoor hij de pauselijke schatkist aanmerkelijk benadeelde. Daar bovendien de Fransche geestelijkheid zelf, die toch 's Pausen hulp het eerst tegen de willekeur des konings had ingeroepen, Bonifatius geen steun schonk en hem verzocht zijn verbod in te trekken, gaf de Paus toe; De Heiligv«en de Heiligverklaring van 's konings grootvader, den "h* LodTwiik?" H. Lodewijk (1297), scheen voor goed de verzoening tusschen de beide tegenstanders te hebben bewerkt. Toch zou de goede verstandhouding niet lang duren. In 1300 zond de Paus een legaat naar Parijs om eenige hangende geschillen te vereffenen en tevens den koning aan zijn lang beloofden Kruistocht te herinneren. De ont-Nieuwe twi8ten vangst, die dezen gezant te Parijs te beurt viel, deed den BonifaHus vm. strijd opnieuw en veel feller dan vroeger ontbranden. Terwijl Bonifatius den koning op krachtige maar waardige wijze berispte en vermaande en een vergadering van Fransche bisschoppen te Rome bijeenriep, vervalschte men in Frankrijk de pauselijke brieven en wist door allerlei bedrog en listen de publieke opinie tegen den H. Stoel in te nemen; zoodat in een groote vergadering, te Parijs gehouden l), niet slechts de afgevaardigden van den adel en de voornaamste steden, I) In deze vergadering ziet men veelal de eerste bijeenkomst der Staten-Generaal (États Généraux) d. w. z. van de vertegenwoordigers der drie standen: geestelijkheid, adel en burgerij. 19 290 De Pausen en Italië. maar ook de geestelijkheid den koning steun tegen den Paus beloofde (1302). De bui „unam Nu vaardigde Bonifatius de beroemde bul „Unam Sanctam". gan<»tam" uit, waarin hij de verhouding tusschen Paus en vorsten volgens het Middeleeuwsche staatsrecht uiteenzette (1302); en daar Philips alle. vermaningen trotseerde, besloot hij den kerkelijken ban over hem uit te spreken en zijn onderdanen van den eed van getrouwheid aan hun vorst te ontslaan. Dit vonnis zou den 8en Sept. 1303 plechtig worden verkondigd. Maar één dag te voren wist Philips' handlanger Willem Nogaret, geholpen door de machtige Bonifatius yin familie Colonna, die met Bonifatius in hevigen twist was te Anagni ge- geraakt, den Paus in zijn eigen paleis te Anagni te overgenomen, vallen (7 Sept. 1303). Twee dagen bleef de Paus in de macht dier verraders en onderstond de grofste beleedigingen met heldhaftige standvastigheid. Daarna werd hij door de bewoners van Anagni uit de handen zijner vijanden bevrijd en keerde onder gewapend geleide naar Rome terug. Maar zijn dood. z[jn kracht was gebroken; hij kwijnde weg van droefheid en verontwaardiging en overleed 11 Oct. 1303. 4. De dood van Bonifatius VIII was een belangrijk voordeel voor Philips. Nog gewichtiger was, dat ook diens opvolger, de vrome en beleidvolle Benedictus XI (1303— Benedictus IX. * s > .i 1 1304), die, hoewel met meer zachtheid, toch in noordzaak de gedragslijn van zijn voorganger volgde en de bewerkers van den misdadigen aanslag excommuniceerde, nauwelijks een jaar aan het bewind bleef. Na diens overlijden ontstond er groote verdeeldheid onder de kardinalen; eindelijk, nadat de pauselijke troon "bijna Verkiezing van 11 maanden had opengestaan, werd een Frahschman, Bertrand de Bertrand de Got, aartsbisschop van Bordeaux, tot Paus Got: Paus , clemens v. verkozen. De nieuwe Opperpriester bevond zich tijdens zijne verkiezing in Frankrijk en liet zich te Lyon kronen, terwijl hij den naam van Clemens V (1305—1314) aanvaardde. De Pausen van Avignon. 291 Ook nu begaf hij zich niet naar de Eeuwige Stad, maar vestigde zich eenige jaren later te Avignon (1309) — een Hij vestigt zich stad in het oude koninkrijk Arelate gelegen, die in 1348 te Avig"onin 's Pausen bezit overging, terwijl het omliggende gebied sinds 1274 den H. Stoel toebehoorde. De reden voor dit noodlottige besluit schijnt in den onrustigen toestand van Italië en vooral in den aandrang of dwang van den Franschen honing gelegen te zijn. Met de vestiging van Clemens V te Avignon begint de zoogenaamde Babylonische Gevangenschap der Pausen (1809-1877), De Babyioni die 70 jaren lang feitelijk aan de willekeur van het Fransche sche Gevangenhof waren overgeleverd. Want hoewel de Paus te Avignon op schaP °"er eigen gebied verbleef en zelfs het aangrenzende gebied gedeel- Pausentelijk (in naam althans) tot het Heilige Roomscke Rijk behoorde, was toch de Fransche invloed aldaar zoo overmachtig, dat men den H. Vader vaak slechts als het werktuig van den Franschen koning beschouwde. Daar bovendien alle Avignoneesche Pausen Franschen waren en zich jegens het Fransche hof dikwerf al te Groote ver" toegevend betoonden, werd deze opvatting zoo algemeen, dat ^Pa—" het pauselijk gezag daardoor een geweldigen schok ontving. gezag. Clemens V herriep of wijzigde de voornaamste Bullen, door Bonifatius tegen Philips uitgevaardigd (natuurlijk zonder in het minst de dogmatische definities van zijn voorganger aan te tasten); hij liet zelfs toe, dat er een gerechtelijk onderzoek naar Bonifatius' voorgewende misdaden werd ingesteld, dat echter ten gunste van den gelasterden Paus uitviel. Zeer zwak gedroeg Clemens V zich in het befaamde proces der Tempeliers», die sinds het verlaten van het Het proces der H. Land hun eigenlijk doel hadden verloren en door hun Tempe«ers. macht, rijkdom en hoogmoed den nijd en afkeer van den ^aasen.*63 Franschen koning en vele leeken en geestelijken hadden gaande gemaakt. Allerlei kwade geruchten werden over-hen verspreid en de ijslijke beschuldigingen, door zekeren Esquiu de Floyran tegen hen ingebracht, gaven aanleiding tot een proces, dat in 1307 met de inhechtenisneming van den Grootmeester, 1) Vgl. hierboven blz. 184. 292 De Pausen en Italië. Jacques de Molay, en een groot getal der ridders werd geopend. Hoewel Clemens V herhaalde pogingen deed om de leiding der zaak in handen te krijgen en het lot der beklaagden te verzachten, bleven in hoofdzaak de koninklijke ambtenaren met het onderzoek belast en deze bedreven daarbij schandelijk onrecht en gruwelijke wreedheden. De bekentenissen, door de ridders veelal op de pijnbank afgelegd, leverden geenszins doorslaande bewijzen voor de schuld der geheele Orde als zoodanig; toch bleek het weldra dat, na hetgeen zoowel in Frankrijk als in andere landen, waar men een dergelijk onderzoek had ingesteld, aan den dag was gekomen, het voortbestaan der Orde een onmogelijkviènne-Deorde ne*d was. Op het Algemeen Concilie te Yienne (1311—1312) der Tempeliers w^rd derhalve de Orde der Tempeliers, niet bij wijze van opge even. gerecntelijk vonnis, maar door een pauselijke (administratieve) beschikking opgeheven (1312). Jacques de Molay werd met jacques de eenige der voornaamste waardigheidsbekleders op last des Molay verbrand, konings verbrand (Maart 1314). Ook van de andere ridders stierf een aanzienlijk aantal op den brandstapel. De rijke bezittingen der Orde moesten volgens de beschikking des Pausen aan de ridders van St. Jan worden toegewezen; de in Frankrijk gelegen goederen vielen voor het grootste gedeelte in de handen des konings. Clemens V overleed 20 April 1314; weldra werd hij gevolgd door Philips den Schoone, die van zijn zwakheid zoo schandelijk misbruik had gemaakt1). 5. Twee jaren duurde het eer Clemens V een opvolger verkreeg, daar de Italiaansche kardinalen verlangden, dat de nieuwe Paus naar Rome- zou terugkeeren, terwijl de Franschen te Avignon wenschten te blijven. In 1316 werd !.„„ eindelijk de geleerde en deugdzame kardinaal Jacobus van Joannes XXII; J s ° zijn twist met Osa verkozen, die zich Paus Joannes XXII (1316—1334) ^Beieren™" deed noemen. Deze Paus geraakte in groote moeilijkheden 1) De geschiedenis van Frankrijk zie verder blz. 806. De Pausen van Avignon. 293 met Lodewijk van Beieren, die 's Pausen tusschenkomst bij de Duitsche koningskeuze en in zijn oorlog met Frederik van Oostenrijk, zijn tegencandidaat, niet wilde dulden. Nog heviger werd de twist toen Lodewijk zijn tegenstander had overwonnen; het kwam zoo ver, dat Lodewijk (1327) een tegenpaus - Nicolaus V (Pietro Kainalducci van Tegenpaus Corbario) — benoemde, die zich echter na korten tijd aan Nicolaus v- den wettigen Paus onderwierp. De strijd met Lodewijk van Beieren duurde nog onder de regeering van Joannes' opvolgers, Benedictus XII (1334-1342) en Clemens VI (1342-1352) voort, daar de stijfhoofdigheid des keizers, de ophitsingen van eenige geleerde maar oproerige kloosterlingen (waaronder de bekende Willem Occam) en de noodlottige invloed van het Fransche hof alle pogingen tot verzoening verijdelden. Eerst in 1346 gelukte het den Paus de Duitsche vorsten, die Lodewijk door zijn heerschzuchtig en wederrechtelijk gedrag had verbitterd, tot de verkiezing van een nieuwen keizer, Karei IV (1846-1378), te bewegen, die de goede betrekkingen met den H. Stoel aanstonds herstelde, terwijl Lodewijk in het volgende jaar overleed. 6. Voor Italië, inzonderheid voor Rome, was de lang- Treurige toedurige afwezigheid der Pausen een zware ramp. Verwarringstand van Rome en regeeringloosheid werden daar zoo erg als nooit en ItaIiëte voren; onophoudelijk waren steden en vorsten met elkander in oorlog; keizerlijk noch pauselijk gezag wérd meer erkend. Te Bome werd de wanorde eindelijk zoo groot, dat een Cola di „, bekwaam en eerzuchtig volksmenner, Cola di Rienzi, zich van ° * 6M' het hoogste gezag kon meester maken (1347). Als „ Volkstribuun" bestuurde hij de stad, herstelde de rust en verdreef de woelige edelen, die tot dan alle orde en vrede onmogelijk maakten. Nog verder ging zijn eerzucht: hij poogde ook de omliggende gewesten, ja geheel Italië, tot een machtige en welgeorganiseerde republiek te vereenigen. Maar door zijn voorspoed werd hij trotsch en hoovaardig; hij verloor de gunst des volks en moest reeds in het volgende jaar (1348) de vlücht nemen tot keizer Karei IV, 294 De Pausen en Italië. die hem aan den Paus uitleverde. Eenige jaren bleef Rienzi te Avignon in hechtenis. Daarna zond de nieuwe Paus Innocentius VI (1352—1362) den bekwamen kardinaal Albornoz met een leger naar Italië om het pauselijk gezag in den Kerkelijken Staat te herstellen. Rienzi mocht den kardinaal vergezellen en werd door diens bemiddeling te Bome tot Senator (zooveel als burgemeester) benoemd (1354). Ook thans duurde echter zijn grootheid niet lang; nog in hetzelfde jaar werd hij bij een opstand vermoord. Albornoz herstelde overigens het pauselijk gezag in den Kerkelijken Staat met zoo goed gevolg, dat de terugkeer naar Rome niet meer onmogelijk scheen. Die gedachte verkreeg een begin van uitvoering onder Innocentius' opvolger, Urbanus V (1363—1370), welke op aandringen van de invloedrijke H. Birgitta en den dichter Petrarca, en gesteund door keizer Karei IV, eindelijk in 1867 Avignotf verliet en eenige maanden later de Eeuwige Stad binnentrok. De treurige toestand van Italië en de ontevredenheid der kardinalen, die — voor het meerendeel Franschen — veel liever in het prachtige Avignon dan in het vervallen en doodsche Rome verbleven, noopten weldra den Paus naar Frankrijk terug te keeren, waar hij kort na zijn aankomst overleed (1370). Gregorius xi Gregorius XI (1370—1378), hoewel evenals zijn voormaakt een einde ganger een Franschman, maakte na langdurige aarzeling, Babylonische overweldigd door de vurige welsprekendheid der H. Kathagevangenschap. rina van Siena, een einde aan de Babylonische gevangenschap. Den 17en Jan. 1377 hield hij zijn, plechtigen intocht binnen Bome; maar hij ondervond daar zooveel onaangenaamheden, dat hij op het punt stond wederom naar Avignon te wijken, toen zijn dood de uitvoering van dit noodlottige plan belette. Kardinaal Albornoz herstelt het pauselijk gezag. Urbanus V keert naar Rome terug, maar begeeft zich later weder naar Avignon. Verdiensten der Pausen van Avignon. De Babylonische Gevangenschap had het gezag en de zedelijke macht van den H. Stoel diep geschokt. Hoewel verscheidene der Avignoneesche Pausen waarlijk uitstekende mannen waren (o. a. Joannes XXII, Innocentius VI, Urbanus V), die zich in menig opzioht — o. a. voor de kerkelijke wetenschap en de Missiën onder de Heidenen — zeer verdienstelijk maakten, werden hun pogingen door hun afhankelijkheid van het Fransche Hof meermalen verijdeld. Daar zij bovendien de inkomsten misten, die vroeger de Kerkelijke Staat opleverde, zagen zij zich genoodzaakt dit gemis op andere De groote Westersche Scheuring. 295 wijze aan te vullen, ten einde in de uitgaven voor het bestuur Hun fouten. der Kerk en het onderhoud van het pauselijk hof te voorzien. Vandaar de drukkende belastingen (annaten, dispensatiegelden enz.), vooral aan de geestelijkheid der verschillende landen opgelegd, die zooveel ontevredenheid en afkeer tegen de Curie deden ontstaan. § 2. DE GROOTE WESTERSCHE SCHEURING. li Na het overlijden van Gregorius XI vreesde de bevolking van Rome, dat een nieuwe Fransche Paus spoedig naar Avignon zou terugkeeren. Daarom eischte zij met groote onstuimigheid de verkiezing van een Romein. De te Rome aanwezige kardinalen verkozen met groote meerderheid Bartholomeus Prignano, aartsbisschop van ™ Bari, die den naam van Urbanus TI (1378—1389) aannam. De nieuwe Paus werd met groote plechtigheid gekroond z«n ai te groote (Apr. 1378) en zoowel door alle kardinalen (ook door Be8tren«heid- degenen die niet aan de verkiezing hadden deelgenomen) als door alle Christenvorsten erkend. Urbanus, een man van onbesproken gedrag en groote geleerdheid, miste, helaas, de Christelijke voorzichtigheid. Streng voor zichzelf maar ook voor anderen, trad hij met groote kracht, ja met hardheid tegen de kardinalen op, wier gedrag maar al te veel reden tot afkeuring bood, en wekte daardoor de grootste verbittering. Nog hooger klom de ontevredenheid, toen hij zijn plan te kennen gaf van door de benoeming van een groot aantal Italiaansche kardinalen het overwicht der Franschen te vernietigen. Nu verwijderden de ontevreden kardinalen zich uit Rome n t J i , . , ontevredenheid en begaven zich naar Anagni, waar zij de verkiezing van der Fransche Urbanus VI voor ongeldig verklaarden en, door den Franschen kardinalenkoning Karei V aangemoedigd, in Robert van Genève een verkiezing van tegen-paus verkozen, die zich Clemens TII (1378—1394)een tegenpans= noemde en zich weder te Avignon vestigde. Clemens vu. Zoo ontstond de groote Westersche Scheuring, die Het groote meer dan al wat er tot dan in den loop der Middeleeuwen Westersche was geschied, het aanzien der Pausen verminderde, de Schlsma- 296 De Pausen en Italië. liefde en eerbied voor de H. Kerk in de barten der Geloovigen ondermijnde en bijna 40 jaren (1378—1417) de Christenheid verdeelde. Onzekerheid van den wettigen Paus. Algemeene verdeeldheid. Ook vroeger waren er herhaaldelijk tegenpausen opgestaan, maar dat was meestal het gevolg van het brutale ingrijpen der wereldlijke macht, zoodat het toen gewoonlijk niet moeilijk was te erkennen wie de wettige Paus moest heeten. Hier echter was alles uitgegaan van de kardinalen, wien het recht der Pauskeuze toekwam, en die bovendien althans op eenige onregelmatigheid bij de verkiezing van Urbanus VI konden wijzen. Zoo kwam het, dat het Christelijk Europa zich in twee groote partijen (obediënties) verdeelde, waarvan de ééne Urbanus VI, de andere Clemens VII als wettigen Paus erkende. De wettigheid van Urbanus VI is voor ons niet twijfelachtig; toen was de vraag niet zoo stellig te beantwoorden. De obediëntie van Urbanus werd gevormd door Engeland, het grootste deel van Duitschland, Hongarije, Polen, Denemarken, Zweden, Midden- en Jioven-Italië;■ Clemens vond zijn aanhang in Frankrijk, Beneden-Italië, Schotland, Spanje. Maar de noodlottige scheuring verdeelde niet slechts de verschillende volkeren; neen in ieder land, ieder bisdom, ieder klooster bijna vond elk der beide Pausen zijn aanhangers; ja aan beide zijden stonden groote Heiligen, die het sieraad hunner eeuw waren: Urbanus werd erkend door de H. Katharina van Siena, den H. Petrus van Aragon; Clemens door den H. Vincentius Ferrerius en de H. Coleta. Dat de wereldlijke vorsten van de scheuring gebruik maakten om den Pausen allerlei voorrechten af te dwingen spreekt van zelf; niet minder dat de financieele lasten, den Geloovigen opgelegd, altijd toenamen, daar thans twee Pausen voor hun hof en hun aanhangers moesten zorgen. 2. Urbanus VI, die door zijn onverstandige gestrengheid Bonifatius ix. zÖn aanhangers meer en meer van zich vervreemdde, innocentius Vil overleed in 1389 en had tot opvolger den zachtmoedigen en regonus xii. beminnelijken Bonifacius IX (1389—1404); op hem volgde Innocentius VII (1404—1406) en eindelijk Gregorius XII (1406—1415). Na den dood van Clemens VII kozen zijne kardinalen, in plaats van de scheuring bij te leggen — zeer tegen den wensch van den Franschen koning en de Parijsche Univer- De groote Westersche Scheuring. 297 siteit — den [listigen Spanjaard Petrus de Luna, als TegenpausPaus Benedictus XTII (1394—1417). Benedictus XIII. Toch verlangde de gansche Christenheid het einde der treurige verdeeldheid en allerlei middelen werden gezocht om den strijd te beslechten. Beide Pausen verklaarden zich herhaaldelijk bereid om af te treden, indien hun tegenstander hetzelfde deed; maar geen van beide wilde den eersten stap doen; eigenbelang en de influisteringen van baatzuchtige vrienden verhinderden ieder grootmoedig besluit. Daar ten laatste de onwil der beide Pausen duidelijk bleek, kwamen verscheiden kardinalen der beide partijen, gesteund door de meeste vorsten, tot een allernoodlottigst besluit, dat, in plaats van den vrede te herstellen, de wanorde nog zou vermeerderen. Volgens den raad van verscheidene Parijsche godge- Concilie te Pisa: leerden riep men te Pisa een kerkvergadering biieeneen derde Pau8: (25 Maart 1409), die beide Pausen voor haar vierschaar Alexander V" daagde en hen, daar zij natuurlijk niet verschenen, veroordeelde en van hun waardigheid ontzette. Daarna koos men een nieuwen Paus, Petrus Philargi, aartsbisschop van Milaan, die zich Alexander V (1409-1410) deed noemen. Natuurlijk maakte deze onwettige synode geen einde aan de scheuring. Er waren thans drie Pausen, daar zoowel Gregorius XII als Benedictus XIII nog vele aanhangers behield. Alexander V overleed spoedig en werd vervangen door den even sluwen als eerzuchtigen Balthasar Cossa, als Paus Joannes XXIII (1410—1415) geheeten. Joannes xxm. Allertreurigst was thans de toestand der Kerk, die behalve door het schisma ook nog door twee nieuwe gevaarlijke ketterijen werd bedreigd. 3. John Wicliff (1324-1384), priester en hoogleeraar in de Theologie te Oxford, later pastoor te Lutterworth, verspreidde allerlei dwalingen van pantheïstischen aard; ook ontkende hij de transsubstantiatie, het gezag des Pausen en beschouwde den Bijbel als eenige bron des Geloofs. 298 De Pausen en Italië. Door de kerkelijke overheid veroordeeld en van zijn leerstoel ontzet, begaf hij zich naar zijn parochie te Lutterworth, waar hij, zonder zich met de Kerk verzoend te hebben, overleed. Zijn volgelingen, de Lollarden, die in Engeland groote onlusten verwekten, werden door de samenwerking van kerkelijke en wereldlijke overheid uitgeroeid. Hus Veel gewichtiger en noodlottiger waren de dwalingen van den Boheemschen ketter Jan Huss. Geboren te Hmsinec omtrent 1369, werd Huss in 1398 hoogleeraar aan de Praagsche Universiteit, in 14.02 tot Rector der Hoogeschool verkozen, een weinig later tot biechtvader der koningin Sophia (gemalin van koning Wenzel) benoemd; ook als prediker vond hij veel bijval. Door Engelsche studenten kwam hij in kennis met de leerstellingen van Wicliff, die Hij neemt de hij voor het grootste gedeelte overnam en eerst in beslóten dwalingen van kring, later openlijk verdedigde. Vertrouwende op de Wicliff over. 6 . r J & ■ J. bescherming van Wenzel, trotseerde hij alle vermaningen en aanklachten, die tegen hem werden ingebracht; eindelijk sprak de aartsbisschop van Praag den ban over hem uit en stelde de stad onder Interdict. Nu verliet Huss Praag en verbleef bij een zijner vrienden, waar hij zijn dwalingen in zijn voornaamste werk „de Ecclesia Christi" opteekende. Toch won hij voortdurend meer aanhangers, voornamelijk omdat de koning hem begunstigde. Onder de voornaamste dwalingen van Huss behooren de volgende: Tot de Kerk behooren alleen zij, die ter zaligheid zijn voorbeschikt, de anderen behooren niet tot de Kerk; Petrus was niet het (zichtbaar) Hoofd der Kerk; de pauselijke waardigheid dankt haar oorsprong aan de keizerlijke macht; al wat de mensch doet in staat van doodzonde, is doodzonde; noch wereldlijke, noch geestelijke overheden, die zich in staat van doodzonde bevinden, hebben het minste gezag. Zijn voornaamsteleerstellingen. 4. Ten einde de Kerk uit dezen wanhopigen toestand te redden, wist de Duitsche keizer Sigismond (1410—1437) De groote Westersche Scheuring. 299 door langdurig en krachtig aandringen te bewerken, dat Keizer sigisJoannes XXIII nogmaals een Algemeene Kerkvergadering mond noopt bijeenriep, die, na tallooze moeilijkheden en] bezwaren in ieTconcnieTe het najaar van 1414 te Constanz bijeenkwam en nagenoegConstanz biieen 4 jaren vereenigd bleef. Drieëndertig kardinalen, bijna * r°ePen' tweehonderd bisschoppen, driehonderd doctoren en tal van andere geestelijken woonden haar bij; ook keizer Sigismond, die hier de grootste diensten bewees, en veel andere voorname leeken namen deel aan de zittingen. De eerste en voornaamste taak der vergadering was de „causa unionis", het herstel van de eenheid der Kerk. De „eausa Joannes XXLTI, die — zeer tegen zijn zin — de vergadering unionis" had bijeengeroepen, had gehoopt door listige kuiperijen te kunnen bewerken, dat de heide andere Pausen van hun waardigheid werden ontzet en hijzelf als de eenige wettige Paus zou worden erkend; weldra bleek echter, dat men algemeen den afstand der drie Pausen verlangde. Gregorius XII verklaarde zich het eerst tot dit offer bereid; Joannes XXIII veinsde hetzelfde, maar toonde Jonnes xxih weldra, dat hij het niet zoo bedoelde en poogde zelfs te afgezet ontvluchten en daardoor het geheele Concilie te verijdelen. Hierin echter had hij zich vergist. Dank de krachtige houding van Sigismond bleef de Vergadering bijeen.- de vluchteling werd achterhaald en gevangen gezet, waarop het Concilie zijn afzetting uitsprak (29 Mei 1415). Joannes onderwierp zich aan dat vonnis, maar bleef toch in hechtenis tot 1419; kort na zijn vrijlating overleed hij. Hierop vervulde ook Gregorius XII, die eerst, als Gregorius xii wettig Paus, het Concilie nogmaals bijeenriep en aldus tot doet "'W'te een wettige Kerkvergadering maakte, zijn belofte. Den ***** 4en Juli 1415 deed hij afstand van zijn waardigheid en overleed als kardinaal te Becanati (1417). Nu was alleen Benedictus XIII overgebleven, die nog in Aragon en Schotland als Paus werd erkend. Onbe- Hardnekkigheid grrjpelijke moeite gaf men zich om dien even listigen alsvan Benedictus stijfhoofdigen grijsaard tot afstand te bewegen; toen alles X" j,j^"* 300 De Pausen en Italië. niet baatte wist keizer Sigismond de koningen van Schotland en Aragon tot het prijsgeven van hun beschermeling te bewegen, en het Concilie verklaarde Benedictus XIII of liever Petrus de Luna van zijn waardigheid vervallen (26 Juli 1417). Nadat nog allerlei moeilijkheden uit den weg waren Verkiezing van geruimd, ging men tot een nieuwe, wettige Pauskeuze over. Martinus V. ]£ardinaal Otto Colonna was de uitverkorene. Ter herinnering aan den dag zijner verkiezing (11 Nov.) aanvaardde hij den naam van Martinus T (1417—1431). De causa Intusschen had ook de cauSa fidei, d. w. z. de geloofsleer fidei". en het onderzoek der nieuwe ketterij, het Concilie bezigveroordeeid."1 gehouden. Eerst werden WielifF's dwalingen veroordeeld; daarna kwam Huss aan de beurt. Deze had zich, voorzien van een vrijgeleide des keizers, dat — zooals Huss zelf zeer goed wist — alleen voor de reis zijn veiligheid waarborgde, naar het Concilie begeven, waar hij aanvankelijk met groote zachtmoedigheid, ja zelfs met welwillendheid werd ontvangen. Daar hij, tegen het ontvangen verbod, ook te Constanz zijn leer openlijk verkondigde en de H. Mis las, werd hij Huss veroor- in hechtenis genomen en, wijl hij ten laatste van geen verbrand erkenning en herroeping zijner ketterij wilde Weten, geheel volgens de wetten van dien tijd, ter dood veroordeeld en verbrand (Juli 1415). Eenigen tijd later onderging zijn vriend, de fanatieke Hieronymus van Praag, die Huss naar Constanz was gevolgd, hetzelfde lot. De terechtstelling van Huss veroorzaakte in Bohemen een geweldigen opstand, die jaren lang duurde en onbeo stand der schrijfelijke gruwelen ten gevolge had. Eerst na langen en Hussieten, bloedigen strijd gelukte het op het Concilie te Bazel door groote inschikkelijkheid althans de betrekkelijk gematigde Hussieten weder met de Kerk te verzoenen. De causa Veel werd er te Constanz gesproken over de causa reformationis, reiormationis". d. w. z. over de hervorming der talrijke misbruiken, die vooral ten gevolge van het schisma in het bestuur der Kerk waren De Pausen der vijftiende Eeuw. 301 binnengeslopen; toch droegen de besprekingen daarover weinig vrucht, daar vele bisschoppen en godgeleerden, met wantrouwen en achterdocht jegens den H. Stoel bezield, de pauselijke macht wilden beperken en aldus de inrichting der Kerk dreigden te veranderen. Dat zulke pogingen niet konden «slagen, spreekt van zelf. Om toch de redelijke wenschen te bevredigen, sloot Martinus V met de verschillende volkeren afzonderlijke Concordaten, overeenkomstig de behoeften en verlangens in de respectieve landen geuit Bij het einde ..van het Concilie (22 Apr. 1418) werden de genomen besluiten met het noodige voorbehoud door Paus Martinus V bekrachtigd. De Kerkvergadering van Constanz is het XVIde Algemeene Concilie d.w.z. alleen de vier laatste zittingen, waarbij Martinus F voorzat Vroegere besluiten zijn niet door den Paus goedgekeurd, noch' in het algemeen, noch in het bijzonder en hebben dus ook geen onvoorwaardelijke geldigheid. Men zou zich dan ook vergissen, mdien men meende alles wat te Constanz besloten werd, te kunnen of te moeten verdedigen. § 3. DE PAUSEN DER VIJFTIENDE EEUW. 1. Zoo was dan eindelijk de Groote Scheuring geëindigd en Martinus V kon met voldoening naar de Eeuwige Stad terug- Tre,uri8e «e.keeren. Toch waren de gevolgen dier rampzalige verdeeldheid wïtersche niet zoo spoedig uitgewischt. In zeer ruime kringen der geeste- Scheuring, lnkheid, vooral in Frankrijk en Duitschland, heerschte afkeer en argwaan tegen den Paus en de Curie; en zelfs bij vele kardinalen bestond het streven om door „kieskapitulaties" de pauselijke macht te beperken en aldus den regeeringsvorm der H Kerk gaandeweg in een Oligarchie te doen overgaan. Dat daaruit veel noodlottige gevolgen moesten voortkomen, laat zich gemakkelijk begrijpen. De 15de eeuw is dan ook een van de treurigste perioden der kerkelijke geschiedenis en de onmiddellijke voorbereiding van den grooten opstand, die in de 16de eeuw een groot gedeelte van Christelijk Europa aan het gezag der Pausen zou onttrekken. Martinus V deed gedurende zijn regeering veel voor de stad Rome en den Kerkelijken Staat. Het Concilie, dat volgens de laatste besluiten te Constanz genomen, in 1423 te Pavia zou gehouden worden, kon wegens te geringe deelneming niet doorgaan en men bepaalde zich er toe om voor een volgende vergadering de stad Bazel aan te 302 De Pausen en Italië-. wijzen, waarmede de Paus genoegen nam. Daar werd dan ook tegen het begin van 1431 een Algemeen Concilie bijeengeroepen. Martinus V overleed vóór het begin der vergadering. Concilie te FerraraFlorence. Eugenius iv; 2. Zijn opvolger Eugenius IV (1431—1447) ondervond hedenmmetUhke"t de grootste moeilijkheden met het Concilie van Bazel Concilie van '1431—1449), dat slechts door een zeer klein aantal Bazel' bisschoppen, maar door vele doctoren en andere geestelijken van minderen rang werd bijgewoond. Daar de Paus wegens het geringe getal der daar aanwezige bisschoppen meermalen een poging deed de vergadering naar een Italiaansche stad te verplaatsen en inderdaad in 1487 tö Ferrara, wat later te Florence, een wettige Algemeene Kerkvergadering deed bijeenkomen, namen de te Bazel vergaderde Prelaten een allervijandigste houding tegen den B~. Stoel aan. Men beweerde 'daar (evenals vroeger te Constanz meermalen was geschied), dat een Algemeen Concilie boven den Paus stond en ging, daar men door den koning van Frankrijk en verscheidene BuitsChe vorsten werd gesteund, tot de uiterste maatregelen over. Eugenius IV werd voor het Concilie gedaagd, in zijn waardigheid geschorst, daarna als „ketter" van het Pausdom vervallen verklaard; eindelijk waagde men een nieuwe Pauskeuze en verkoos een leek, Amadeus, hertog van Savoye, die zich als Paus Fellx V (1439—1449) deed noemen. Hij was de laatste tegen-paus. Intusschen verloor de vergadering te Bazel hoe langer hoe meer den bijval, dien zij vroeger bij vele geestelijke en wereldlijke vorsten had gevonden. Ook de voornaamste en geleerdste leden van het Concilie konden zich niet meer met de daar genomen besluiten vereenigen en keerden rouwmoedig tot den wettigen Paus terug. Door het sluiten van een Concordaat met de voornaamste Duitsche vorsten beroofde Eugenius de weerspannige prelaten van den steun" van het Duitsche Rijk, zoodat zij weldra genoodzaakt werden Bazel te verlaten en in het gebied van hun tegenpaus, te Lausanne, een toevluchtsoord moesten zoeken. Toen echter ook deze zijn misdrijf inzag en in het begin van 1449 zijn aangematigde waardigheid neerlegde, nam alle tegenstand voor goed een einde. Eugenius IV had deze voldoening niet meer mogen beleven. Zijn opvolger Nicolaus V (1447—1455) toonde zijn edelmoedigheid Laatste tegenpaus Felix V. Het Concilie van Bazel verloopt. Felix V onderwerpt zich aan den wettigen Paus. De Pausen der vijftiende Eeuw. 303 jegens den rouwmoedigen tegenpaus; maar dat de Pausen sinds dien tijd weinig neiging gevoelden om nogmaals een Concilie buiten Italië bijeen te roepen, behoeft niemand te verwonderen. Met de Hussieten had het Concilie van Bazel, dank de .uiterste toegevendheid, een verdrag („Compaclata") weten te bewerken, dat althans voor het uiterlijke den vrede in Bohemen herstelde (1437). Men stond hun het gebruikToegefeIiikheid van den „leekenkelk" bij de H. Communie toe en toonde HuSn'oe zich ook op menig ander punt uiterst inschikkelijk. Toch utraiuistenbleven de „Utraquisten" (zoo noemde men thans de bekeerde Hussieten, omdat zij — ook de leeken — de H. Communie onder beide gedaanten „sub utraque specie" mochten ontvangen) nog zeer oproerig en weinig vertrouwbaar en velen hunner sloten zich 90 jaren later bij Luther aan. 3. Ook de tweede helft der 15de eeuw - van Nicolaus V tot Alexander VI - ia een droevige tijd voor Kerk en Godsdienst. Alle Pausen van deze periode doen onophoudelijk de uiterste De Pausen en pogingen om de Christen vorsten tot den strijd tegen den Islam de str«d tesen op te wekken. Maar nagenoeg altijd lijden die pogingen schip- de" Islambreuk op het schandelijke egoisme en de onderlinge verdeeldheid dier vorsten en slechts bij uitzondering gelukt het, een enkelen vorst tot krachtige medewerking te bewegen. Van al wat er gedurende de tweede helft der I5de eeUw geschiedt om de Christenheid tegen den erfvijand te verdedigen, dragen de Pausen bijna alleen de onkosten en besteden daartoe het grootste deel der geldsommen, hun uit geheel Europa toegezonden. De stemming van vorsten en volkeren in Christelijk Europa wordt bij dat alles hoe langer hoe ongunstiger jegens den H Stoel- Wantrouwen Bijna voortdurend tasten de regeeringen de rechten der Kerk™l VOrSte" en aan terwijl zij daarbij den schijn aannemen alsof zij alleen de TtZo™™ JS-erii van de ingeslopen misbruiken willen zuiveren en de hof. „hervorming ik hoofd en leden» (reformatie in eapite et in membris) bewerken. Daarbij kwam, dat er bij vele Pausen van dien tijd - of althans aan hun hof - inderdaad veel te hervormen was. De Renaissance, die omtrent dezen tijd haar hoogsten bloei bereikte veroorzaakte met de liefde en bewondering voor de oude kunstDeRenaissancebij velen ook een herleven der oude heidensche denkwijzen en beginselen; de degelijke theologische en wijsgeerige studie - met 304 De Pausen en Italië. name de Scholastiek — werd om haar „barbaarschen" vorm geminacht en verwaarloosd voor de eenzijdige beoefening der antieke letterkunde. Sommige Pausen gingen te ver met die nieuwe richting mede en werden de al te edelmoedige weldoeners van kunstenaars en geleerden, zoodat Bome (met Florence) het middelpunt der renaissance mocht heeten. Geleerden en dichters verkregen dan dikwerf kerkelijke beneficies, waarvoor zij wegens hun gedrag en beginselen totaal ongeschikt waren. Andere Pausen waren den humanisten minder genegen, maar stonden dan bloot aan den venijnigen laster dier even vernuftige als boosaardige letterkundigen. Ook de kardinalen, die zich meer en meer van het oppergezag in de Kerk poogden meester te maken, en dikwerf, gesteund door Italiaansche of buitenlandsche vorsten, onlusten en moeilijkheden verwekten, droegen veel tot de verwarring in het kerkelijke beHet Nepotisme. stuur bij. Vaak konden de Pausen te midden der vijandige partijen op niemand vertrouwen, dan op de leden hunner eigen familie. Zoo werden zij wel gedwongen hun nabestaanden, „nepoien", met rijkdommen en gunsten te overladen, ja hen zelfs tot hooge waardigheden te verheffen, hoewel velen daarvoor geenszins geschikt waren. Dit was de oorsprong van het nood- louige nepotisme, aai voor veie onwaaraigen aen xoegang zeus tot het Heilig College opende en natuurlijk ook bij de verkiezing der Pausen zijn rampzaligen invloed toonde. Nicolaus V ^" ^C0'0MS l7 (1447 —1455) was een bevorderaar van kunst en wetenschap en legde de grondslagen tot de vermaarde Yatikaansche Bibliotheek. Veel deed hij voor de verbetering der kerkelijke lucht; met dat doel zond hij den beroemden kardinaal Nicolaus van Cnsa naar Duitschland, die aldaar zeer zegenrijk arbeidde. Zijn pogingen om een algemeenen Kruistocht tegen de Turken, die in 1458 Constantinopel veroverden, te bewerken, waren vruchteloos. Calixtus III. opvolger Calixlus III (1455—1458) was een Spanjaard, Alonso Borja genaamd. Dank zijn zedehjken en financiè'elen steun behaalde de dappere Jan Hunyadi bij Belgrado een schitterende overwinning op een talloos Turksch leger (22 Juli 1456). * Hoe jammer, dat deze overigens voortreffelijke Paus zijn roem bevlekte door zijn nepotisme. Plus II. Na hem besteeg de uitmuntende Aeneas Sylvius Piccolomini onder den naam van Plus II (1458—1464) den pauselijken troon. Brandend van ijver voor een Kruistocht tegen de Turken, De Pausen der vijftiende eeuw. 305 aarzelde hij niet zich zelf aan het hoofd eener met moeite verzamelde krijgsmacht te stellen, maar overleed vóór het begin van den veldtocht te Ancona. Paulus II (1464-1471) werd door de humanisten gelasterd, Paulus II. omdat hij met kracht hun goddeloosheden, waardoor zij Rome ontheiligden, beteugelde. Franciscus della Rovere, vroeger generaal der Pranciskanen, was zijn opvolger en droeg den naam van Si.-r.iMs IV (1471- sixtus IV 1 1484). Hij steunde Matthias Coruinus, den dapperen Hongaarschen koning en hielp ook den beroemden Skanderberg in zijn strijd tegen de Ongeloovigen. Ook hij maakte zich helaas aan overdreven nepotisme schuldig. Innocentius VIII (1484-1492) herstelde de rust in het pauselijk InnocentiusVIH gebied en sloot zich nauw aan bij den schranderen Lorenzo de Medici, den beheerscher van het machtige en rijke Florence. Diens zoon Giovanni benoemde hij tot kardinaal; later zou deze onder den naam van Leo X den troon van St. Pieter bestijgen ')• 1) Zie verder Ille Deel, blz. 27. 20 TWEEDE HOOFDSTUK. DE HONDERDJARIGE OORLOG. Het uitsterven van het geslacht der Capetingers doet de Fransche kroon overgaan op de zijlinie der Valois' en veroorzaakt een allerverschrikkelijksten oorlog met de Engelsche koningen, die van hun vermeende rechten gebruik maken om althans te herwinnen wat hun voorvaderen weleer in Frankrijk bezaten. Twee malen schijnen zij dank hun krijgskundige talenten niet ver van hun doel verwijderd; twee malen worden hun stoute plannen verijdeld, den eersten keer dóór de dapperheid van Bertrand du Guesclin, den anderen door de bovennatuurlijke kracht der Zalige Jennne d'Arc, de Maagd van Orleans. Frankrijk herwint onder de regeering van zijn listigen koning Lodewijk XI spoedig meer dan het verloor. De macht der groote vazallen wordt gebroken en bijna alle krachten des lands zijn vereenigd in de hand des vorsten, die ze weldra met voordeel zal gebruiken in zijn strijd tegen het verdeelde en versnipperde Duitsche Rijk. Engeland wordt na zijn nederlagen in Frankrijk door een bloedigen burgeroorlog geteisterd, die een groot gedeelte der machtigste adellijke geslachten vernietigt en aldus den nieuwen koning uit het Huis van Tudor een bijna onbeperkte macht in handen geeft § 1. FRANKRIJK EN ENGELAND TOT DEN DOOD VAN KAREL V. 1. Philips de Schoone*) had de koninklijke macht ten koste van de rechten van geestelijkheid en adel aanmerkelijk versterkt, maar door de hooge belastingen, die hij hief, en door zijn tyranniek bestuur algemeene verbittering gewekt. Lodewijk x. Zijn oudste zoon Lodewijk X (1314—1316) zag zich dan 1) Vgl. hiervoor blz. ,292. Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 307 ook bij zijn troonsbestijging genoodzaakt, Enguerrand de Marigny, den voornaamsten raadsman zijns vaders, aan de woede zijner vijanden prijs te geven en aan verschillende gewesten allerlei bijzondere voorrechten toe te staan. Men verlangde algemeen den terugkeer der „goede tijden" van den H. Lodewijk. Hij werd opgevolgd door zijn broer Philips F (1316 -1322), Philips v een zeer bedrijvig en schrander vorst, die zeer dikwerf de Herhaalde Staten zoowel van de afzonderlijke gewesten als van heti*K22Si geheele rijk (de Algemeene Staten) bijeen riep om met hun statem hulp gewichtige verbeteringen in het bestuur te bewerken. Hoewel sommige zijner groote plannen schipbreuk leden (b. v. de poging om in het geheele rijk eenheid van munt maat en gewicht) in te voéren, werden toch enkele belangrijke besluiten genomen o. a. één, dat voor het vervolg der Fransche geschiedenis gewichtige gevolgen zou hebben • Bepalins „que femme ne succède point au royaume de France" (1317). trZTZtl, Daar Philips, evenals zijn broer Lodewijk, alleen dochters naliet, werdt dit besluit aanstonds bij zijn dood toegepast en de kroon kwam aan zijn jongsten broer Karei IV. K*arel >v. de (1322-1328), den laatste der Capetingers. Ook deze stierf ca^L zonder een zoon na te laten en werd dus opgevolgd door Philips van Valois, wiens vader, Karei van Valois een Philips van broer van Philips den Schoone was geweest. Met dezen vorst «n'nieuw* besteeg een nieuw stamhuis den Franschen troon, dien ^""uis. het tot 1589 zou bekleeden. Groote diensten had het geslacht van Hugo Capet aan de Fransche Groote beteemonarclne bewezen. Het koninklijk gezag, weleer miskend zelfs kenis der m de onmiddellijke omgeving van Parijs, was thans geëerbiedigd l" en gevreesd tot aan de uiterste grenzen des rijks; de kroondomeinen Ê° " die eertijds voor de bezittingen van verscheidene der groote vazallen moesten onderdoen, besloegen nu veel mee,- dan de helft van het gansehe rijk, dat zich reeds naar het Oosten ten koste van het Duitsche gèbied begon uit te breiden. De opvolging der Valois' zou de aanleiding worden van een yerschrikkelijken en langdurigen oorlog met Engeland, waarin ■de fransche monarchie meermalen aan den. rand des verderfs werd gebracht. 308 De Honderdjarige Oorlog. Philips VI. Tegenspraak van Engeland. Eduard I. Belang zijner regeering voor de staatkundige ontwikkelingvan Engeland. Toenemende invloed van het Parlement. Verovering van Wales. De Prins van Wales. 2. De troonsbestijging van Philips VI van Valois (1328—1350) vond in Frankrijk geen tegensprak, maar wel in Engeland. Daar was Hendrik III opgevolgd door zijn dapperen zoon Eduard I (1272—1307), den overwinnaar bij Evesham. Zijn regeering is een roemvol tijdperk der Engelsche geschiedenis 1). Voor de staatkundige ontwikkeling van Engeland was het hoogst belangrijk, dat de koning sinds 1295 niet alleen de groote wereldlijke en geestelijke leenmannen ter vergadering bijeenriep, maar ook aan de afgevaardigden der lagere geestelijkheid, der graafschappen (counties), steden (townships) en vlekken (boroughs) in het Parlement recht van zitting toekende. Was dit vroeger reeds enkele malen (o. a. door Simon van Leicester in 1265) geschied, van nu af werd dit regel. Hoewel de koning deze gewichtige verandering had ingevoerd,* in de hoop daardoor gemakkelijker de gelden te verkrijgen, die hij voor zijn talrijke oorlogen noodig had, wérd hij toch meer dan eens door dringende geldverlegenheid tot allerlei onwettige handelingen, in strijd met de Magna Charta, verleid. Om dit te voorkomen dwong het Parlement den vorst in dS97 te erkennen, dat geen belasting mocht geheven worden, zonder de toestemming der afgevaardigden van het geheele rijk. Dit bleef voortaan regel in het Engelsche staatsrecht, hoewel de koningen zich meermalen daaraan onttrokken. Niet minder belangrijk was Eduards regeering voor de ontwikkeling van het Engelsche rechtswezen en de geheele burgerlijke wetgeving; ook handel (wol), landbouw en krijgswezen werden krachtig gesteund en bevorderd. In den oorlog was de koning meestal gelukkig. Zijn twisten met Philips den Schoone leidden niet tot belangrijke wijziging van den bestaanden toestand. Maar gewichtig was de verovering en volledige onderwerping van Wales (1282), reeds herhaaldelijk door de Engelsche vorsten beproefd. Aan zijn oudsten zoon, te Carnarvon (een kasteel in Wales) geboren, schonk hij den titel van Prins van Wales, die sinds door den Engelschen kroonprins wordt gedragen. Ook in Schotland, dat sinds lang door de Engelsche koningen als een leen hunner kroon werd beschouwd, her- 1) Vgl. hiervóór blz. 281. Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 309 stelde hij zijn gezag. Door het overlijden van A lexander III, koning van Schotland (1286), was het koninklijk geslacht uitgestorven en talrijk waren de mededingers, die uit de verwante zijlijnen opstonden. Vooral twee kwamen in aanmerking: Jan Baliol en Robert Bruce, beiden met het uitgestorven koningshuis verwant. Ten einde een burgeroorlog te vermijden droeg men de Burgertwisten beslissing aan Eduard van Engeland op. Deze eischte voor- in Schotlandeerst de erkenning zijner opperhoogheid en wees vervolgens, Schotland overeenkomstig het advies eener commissie van rechtsge- scnajPlichti& 1 j j i t. » aan Engeland, leerden, de kroon aan Baliol toe. Deze werd nu zonder tegenstand te Scone gekroond (1292) en zwoer aanstonds den leeneed aan den Engelschen koning. Dit verbitterde de fiere Schotten. Een verbond met Opstand der Frankrijk, dat bijna drie eeuwen zou voortduren, werd Scnotten- gesloten (1295) en Baliol zeide Eduard zijn leenmanschap op (1296). Na een bloedigen oorlog van bijna tien jaren meende de Engelsche koning in 1305 het land voor goed te hebben bedwongen en vaardigde reeds een nieuwe wetgeving voor het koninkrijk uit, toen plotseling RoSert Bruce ~ kleinzoon van den eersten mededinger van Baliol — van het Engelsche hof ontvluchtte en zich te Scone tot koMng van Schotland liet kronen (1306). Een laatste veldtocht naar het Noorden bleef zonder uitkomst, daar Eduard reeds in 1307 overleed. Zijn zoon en opvolger Eduard II (1307—1327) was een Eduard % zwak en lichtzinnig vorst, die zich door zijn gunstelingen binneniandsche liet beheerschen en daardoor veel binnenlandsche onlusten "S 6n' veroorzaakte. Een poging om de Schotten, die hun onafhankelijkheid Schotland hadden herwonnen, opnieuw te onderwerpen, mislukte, onafhankeliikdaar Eduard bij Bannockburn (1314) een beslissende nederlaag leed; eenige jaren later (1323) moest hij zelfs een wapenschorsing met hen aangaan, die feitelijk hun onafhankelijkheid bevestigde. De koning was gehuwd met Isabella, de oudste dochter van Philips den Schoone. Dit huwelijk, bewerkt door 310 De Honderdjarige Oorlog. Eduard ii Bonifatius VIII, ten einde de betrekkingen tusschen de gehuwd met ° isabella van beide hoven te verbeteren, zou de aanleiding worden voor Frankrijk. den Honderdjarigen Oorlog. Ook Eduard strekte het ten Honderd- verderf- De koning geraakte met zijn heerschzuchtige en jarigen oorlog, zedelooze gemalin in zoo hevigen twist, dat zij met haar jeugdigen zoon (den lateren Eduard III) de wijk nam naar Frankrijk en zich bij de vijanden van haar echtgenoot aansloot (1325). In het volgende jaar keerde zij van daar met een onttroond en ^eSer terug. De koning werd met zijn voornaamste gunstevermoord. lingen gevangen genomen. Het Parlement verklaarde hem van de kroon vervallen en weldra*overleed de ongelukkige vorst — waarschijnlijk door Mortimer, Isabella's gunsteling, vermoord. Vier jaren (1327—1331) voerde thans Isabella het bewind in naam van haar minderjarigen zoon, totdat deze zich door een stouten coup d'état van de regeering meester maakte. Isabella verloor allen invloed en Mortimer werd als koningsmoordenaar terechtgesteld. Eduard in. Eduard III (1327—1377) was — voornamelijk gedurende de eerste helft zijner regeering — een groot en gelukkig vorst. Niet zoo edel als zijn grootvader Eduard I, heerschzuchtig en niet onbesproken van gedrag, maar dapper, werkzaam en schrander, schonk hij zijn rijk een tijdperk van glorie en voorspoed. Eerst herstelde de koning zijn invloed in Schotland, waar na den dood van Bobert Bruce nieuwe onlusten Schotland waren ontstaan. Hoewel Eduard er niet in slaagde diens piichtig aan zoon David voor goed van de kroon te berooven, moest Engeland, deze toch Engelands opperhoogheid erkennen, daar hij in 1346 bij Nevilscross (bij Durham) werd verslagen en gevangen genomen. Sinds bleef hij Eduards leenman. Eduards regeering was voor zijn volk een tijd van groote welvaart en voorspoed. De koning hield een schitterend hof *); 1) Hii was ook de stichter van de Orde van den Kousenband (1348), het hoogste Engelsche eereteeken, met het bekende opschrift: „Honni soit qui mal y pense". Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 311 handel en nijverheid bloeiden ; de adel, verrijkt, zoowel door koninklijke giften als door den krijgsbuit, in Frankrijk behaald, wedijverde met den koning in weelde en pronkzucht. Zeer gewichtig was de verdeeling van het Parlement in Het Pariemen twee „Huizen", die onder deze regeering plaats greep. twTKzeï» Reeds tijdens het bestuur van Eduard I was het gewoonte geworden dat de hooge adel en geestelijkheid afzonderlijk vergaderden, gescheiden van de afgevaardigden van graafschappen en gemeenten. Thans werd deze gewoonte wet voor alle vergaderingen van het Parlement, zoodat men voortaan sprak van een House of Lords (Hooger Huis) en een House of Commons (Lager Huis)[ Eduard III, die evenals zijn grootvader, hooge eischen moest stellen aan de flnancieele draagkracht zijner onderdanen, schonk het Parlement aanzienlijke voorrechten. Maar de voornaamste gebeurtenis uit de regeering van Eduard III is het begin van den grooten „Honderdjarigen Oorlog" tegen Frankrijk. Bij de troonsbestijging van Philips van Valois had Eduard zich zijn vermeende rechten op de Fransche kroon aanvankelijk voorbehouden; na eenige aarzeling had hij echter in 1329 den nieuwen koning voor zijn Fransche leenen ^^ef den leeneed gezworen en hem nogmaals herhaaldelijk (1330 Frankrijk, en 1331) als koning erkend. Toch. was de verhouding tusschen de beide hoven spoedig zoo gespannen, dat alles het uitbreken van een oorlog deed voorzien. 3. De Honderdjarige Oorlog 1337—1453. De Honderd¬ jarige Oorlog; Deze oorlog, een der verschrikkelijkste waarvan de geschiedenis z'in merkwaarmelding maakt, was van beslissenden invloed op de lotgevallen ^erwaWt^ der beide volken die hem voerden. In den aanvang was de ""uJtko'mst.6 koning van Engeland, niettegenstaande de groote verliezen door zijne voorgangers geleden, nog de grootste en machtigste leenman der Fransche kroon, aan het einde van het bloedige tijdperk heeft Engeland bijna al zijn bezittingen op het vasteland verloren, alleen te Calais wappert nog de Britsehe vlag. Zulk een uitslag liet zich noch bij het begj,n, noch in het verloop van den oorlog voorzien. Tweemaal herwonnen de Engelschen voor geruimen tijd een zeer aanzienlijk deel 312 De Honderdjarige Oorlog. — bijna de helft — van Frankrijk; tweemaal deed een even plotselinge als onverwachte omkeer der krijgskans hen in betrekkelijk korten tijd alles verliezen wat zij met veel moed en beleid door e'en reeks van schitterende overwinningen hadden gewonnen. Was dan de uitslag des oorlogs voorspoedig voor Frankrijk, verschrikkelijk had het geleden van de ijselijke verwoestingen die jaar in jaar uit het ongelukkige land teisterden. Toch veroorzaakten die rampen, door den buitenlandschen vijand bewerkt, het zware leed, gedurende zooveel jaren door het geheele land gedragen, de roemrijke overwinning door gemeenschappelijke inspanning ten laatste bevochten, en de wonderbare tüsschenkomst der Voorzienigheid ten gunste des opvolgers van St. Lodewijk een tot dan ongekende verlevendiging van vaderlandsliefde en nationaliteitsgevoel en versterkten de banden tusschen volk en koningshuis. Engeland daarentegen bleef nagenoeg geheel van de rampen des oorlogs bevrijd, maar de bloedige burgertwisten, die op den buitenlandschen krijg volgden, deden het op zijne beurt de rampen proeven, die het zoolang aan Frankrijk had berokkend. Hoewel gedurende dit geheele tijdvak de beide landen zeer vijandig tegenover elkander stonden en er bijna voortdurend op een of ander plekje van het uitgestrekte grensgebied werd geschermutseld, werd de oorlog toch herhaaldelijk door langdurige wapenschorsingen of zelfs door formeele vredesverdragen onderbroken. verdeeling van Men kan den eigenlijken oorlog in twee arroote tiid- den Honderd- , . . , V jarigen Oorlog.vakken verdeelen. 1°. Van het begin des oorlogs tot den dood van Karei V van Frankrijk (1337—1380). 2°. Van den inval van Hendrik V tot de nederlaag van Talbot bij Chdtillon (1415—1453). ■ Het tijdperk van 1380—1415 was voor beide landen een tijd van binnenlandsche onlusten, die het krachtig hervatten, van den buitenlandschen strijd zoo goed als onmogelijk maakten. 4. De eerste aanstoker van den oorlog was Bobert van Artois, kleinzoon van den H. Lodewijk en schoonbroer van Philips VI. Eerst bad hij krachtig bijgedragen tot de verheffing van den nieuwen koning; daarna wegens allerlei Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 313 misdaden veroordeeld, nam hij de wijk naar Engeland en spoorde Eduard aan zijn aanspraak op de Fransche kroon te doen gelden. Gehoorgevende [aan dien raad en verbitterd over de hulp, door Philips VI aan. de Schotten verleend, sloot Eduard III een verbond met keizer Lodewijk van Beieren en verschillende Neder-Duitsche vorsten en aanvaardde Eduard m 7 Oct. 1337 den titel en het wapen van koning van Frankrijk neemt den titeI di ij TT. 3 van koning van ie zijn opvolgers tot aan den Vrede van Amiens (1802) Frankrijk aan. zouden blijven voeren. Den len Nov. daaraanvolgende werd Ooriogs- den koning van Frankrijk de oorlogsverklaring overhandigd. verklaril,g- Bij Cadzand (toen een der eilanden van Zeeuwsen-Vlaanderen aan den mond der Schelde), werd het eerste gevecht geleverd. Eerste vijanEen Engelsche vloot maakte zich daarvan meester (1337) en deliikheden. opende zoo den weg naar Vlaanderen. ■ Vlaanderen. Daar was eenige jaren te voren Lodewijk van Nevers door Philips VI met geweld op zijn grafelijken zetel hersteld en aldus een trouw bondgenoot van den Franschen koning geworden. Dit verbond wekte hevige ontevredenheid in Vlaanderen, temeer, daar Eduard III den uitvoer van wol verbood en aldus in de nijvere Vlaamsche steden, die grootendeels door de lakenweverij bloeiden, een ware crisis veroorzaakte. Van deze ontevredenheid maakte de schrandere Gentsche brouwer Ja«>b van Artevelde gebruik, om zich te Gent, ja zelfs in Jacob van geheel Vlaanderen, feitelijk van het gezag meester te maken. Artevelde. Hij sloot een verdrag met Engeland, waardoor hij de goede betrekkingen met dat rijk (en, dus ook den wolhandel) herstelde (1338). Twee jaar later erkende Artevelde den Britschen koning als zijn suzerein. Nu stak Eduard naar Vlaanderen over; bij Sluys geraakte ,de Engelsche vloot met de Fransche schepen Slag bij Sluys. slaags en behaalde een belangrijke overwinning (Juni 1340). Koning Eduard trok nu met een groot leger door Vlaanderen en vond veel hulp en bijval bij de machtige Vlaamsche sleden. Ook Philips was met een talrijke krijgsmacht in aantocht. Men scheen echter elkander te willen ontwijken en een verdrag maakte (25 Sept. 1340) voorloopig een einde aan den oorlog. Ook in Bretagne, waar twee pretendenten elkander de hertogehjke waardigheid betwistten, en natuurlijk de hulp der strijdende mogendheden hadden ingeroepen, werd een wapenschorsing gesloten. 314 De Honderdjarige Oorlog. In 1345 deed Jacob van Artevelde een poging om Vlaanderen aan Lodewijk van Nevers, die nog steeds een trouwe bondgenoot van den Franschen koning was, te ontweldigen en het den Prins van Wales in handen te spelen. Deze poging mislukte echter; Artevelde werd te Gent door het opgewonden volk vermoord en Eduard III, die reeds met een leger in Vlaanderen was geland, keerde aanstonds naar Engeland terug. Het jaar 1346 bracht eindelijk een belangrijken veldslag. Eduard was in het Noorden van Frankrijk geland; Caen werd bemachtigd en het geheele gebied aan de Seine, tot voor de poorten van Parijs verwoest; het groote Fransche leger, dat den vijand poogde te bereiken, werd behendig Slag bij Crécy. ontweken. Eindelijk bij Crécy in Ponthieu raakte men slaags (26 Aug. 1346). De kanonnen der Engelschen — die voor het eerst in dezen slag werden gebruikt — veroorzaakten veel schrik in het Fransche leger, maar deden weinig kwaad. Veel verderfelijker waren de pijlen der bekwame Engelsche boogschutters, wien de dichte scharen der Fransche edellieden een voortreffelijk mikpunt boden. Een ontstuimige aanval van den dapperen Prins van Wales — om zijn De zwarte zwarte wapenrusting de Zwarte Prins geheeten — besliste den strijd ten nadeele der Franschen, die een verschrikkelijke nederlaag leden. Na de overwinning sloeg Eduard In"fsïan het beleg voor het sterke Calais, dat zich met heldenmoed verdedigde en zich eindelijk 3 Aug. 1347 overgaf. De stad werd door Fransche inwoners ontruimd en met Engelschen bevolkt; zij bleef meer dan tweehonderd jaren (tot 1558) in het bezit der Britten. Wederom werd thans éen wapenschorsing gesloten (Sept. 1347), daar geldgebrek beide partijen het doorzetten van den strijd verbood. Het meest had Frankrijk geleden. De openbare geldmiddelen waren geheel in wanorde; en de Staten, die herhaaldelijk werden bijeengeroepen om nieuwe belastingen goed te keuren, toonden zich zeer weinig toeschietelijk voor de eischen der regeering. De regeering van Philips VI is nog merkwaardig door de aanwinst van Dauphine', een uitgestrekt gebied in het koninkrijk van Arles gelegen (en dus in naam nog tot het Duitsche Rijk De Dauphine met de Fransche kroon vereenigd. Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 315 behoorende). De Dauphin <) Hubert II, door zijn schuldeischers lastig gevallen, verkocht in 1348 en 1344 zijn land aan de Fransche Kroon, onder voorwaarde dat het voortaan aan den oudsten zoon des regeerenden konings (den kroonprins) zou toebehooren, die dan ook den titel van Dauphin zou dragende latere koning Karei V was de eerste, die dezen titel aannam. 5. Jan II») de Goede, koning van Frankrijk 1350—1364. jan iu zijn De regeering van dezen koning was nog veel rampspoediger dan dm van zijn vader. Behalve den altijd dreigenden oorlog * g' met Engeland - in 1347 door een wapenschorsing voor 8 jaren onderbroken - had hij. veel moeilijkheden met Karei den Booze koning van Navarra (1349-1387) en heer van verscheiden aanmerkelijke Fransche leenen, die, uit het koninklijke Huis van Capet gesproten '), de hoop koesterde den Franschen troon te kunnen bestijgen, en daarom de verraderlijkste plannen smeedde en alle edelen tot weerspannigheid aanzette. Ook met de andere vazallen en met de Algemeene Staten (Etats generaux) was de koning voortdurend in onmin, daar deze de zware belastingen, door den koning gevraagd, niet wilden toestaan, tenzij op voorwaarden, die het koninklijk gezag grootendeels op de Staten zouden doen overgaan. De voornaamste leider dier oproerige beweging was zekere n , Etlenne Marcel, prévost des marchands fongeveer ïekeT.lnZ ^nS gilde der kooplieden) te Parijs, die een machtigen invloed verkreeg Frankrijk, en ln zijn ultra-democratisch streven zich zelfs tot verraderlijke Etienne Marcel, onderhandelingen met den vijand liet vervoeren. De koning, een dapper, edelmoedig maar hartstochtelijk ridder, was er volstrekt de man niet naar om in zulke moeilijke omstandigheden de regeering te voeren; gelukkig dat zijn zoon, de Dauphin Karei, juist die eigenschappen bezat, die zijn vader miste, en reeds vroeg toonde een uitstekend regent te zullen worden. 1) Aldus geheeten naar zijn wapen, een dolfijn. 2) Hij wordt de Tweede genoemd, omdat na Lodewijk X (1316) een nageboren zoon, Jan I, eenige dagen de kroon droeg. 3) Hij was de zoon van Joanna (dochter van Lodewijk X) die het koninkrijk Navarra (waar de vrouwelijke erfopvolging bestond) van haar vader had geërfd. Zie tabel II. 316 De Honderdjarige Oorlog. Daar de onderhandelingen, in 1354 met Eduard III aangeknoopt, niet tot vrede of verlenging van de wapenschorsing leidden, moest men zich tegen het volgende jaar voor den oorlog gereedmaken. De Algemeene Staten werden dus bijeengeroepen om de noodige geldmiddelen te bewilligen en wisten thans den koning te dwingen, om tot dusver ongehoorde eischen te aanvaarden. Nieuwe oorlog Ook de oorlog was zeer noodlottig voor Frankrijk. Reeds met Engeland. -Q J355 nad de geduchte Zwarte Prins, door zijn vader met het bestuur van Guy enne belast, een stouten ruitertocht door het vijandelijk gebied ondernomen en was tot aan de Middellandsche Zee doorgedrongen; alles 'op zijn weg verwoestende. Voor het volgende jaar had hij nog grooter plannen gemaakt. Terwijl zijn vader uit het Noorden oprukte, trok hij zelf uit Guyenne het vijandelijk gebied in; siag bij bij Maupertuis, niet ver van Poitiers, ontmoette hij het Maupertuis. Fransche leger onder de persoonlijke aanvoering des konings. g v ng Hoewel de Franschen hun tegenstanders in aantal ver overtroffen, behaalde de dappere Zwarte Prins wederom een schitterende overwinning (19 Sept. 1356). Koning Jan II en zijn zoon Philips werden gevangengenomen en naar Londen vervoerd. In 's konings naam en plaats aanvaardde thans de Dauphin Karei het bestuur te midden van de allergrootste' verwarring, van burgerkrijg en oproer. De Algemeene Staten, door den Dauphin bijeengeroepen, toonden zich onder de leiding van Marcel uiterst weerbarstig; het kwam zoover, dat de Dauphin de hoofdstad, waar zijn gezag totaal Onlusten e mjskend werd, moest verlaten. Marcel was er thans zoo goed Parijs. De ,. „Jacquerie". a's meester, sloot zich nauw bij Karei van Navarra aan en het zelfs Engelsche huurtroepen in de stad binnen. Tegelijkertijd brak er in Noord-Frankrijk een ijselijke boerenopstand (Jacquerie) uit, die aan duizenden het leven kostte en slechts door de uiterste wreedheid kon worden bedwongen. Eindelijk bracht de Dauphin een leger bijeen en sloeg het beleg voor Parijs. Toen het gebrek van levensmiddelen zich daar deed gevoelen, werd Marcel vermoord (Jul. 1358) en den volgenden dag opende men de poorten. De hoofdschuldigen werden gestraft; Karei van Navarra moest eenige weken later Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 317 den vrede vragen en de Dauphin herstelde zijn gezag in het gansche rijk. Met Engeland duurde de oorlog voort. Een voorloopige vrede, door koning Jan te Londen onderteekend, werd, als al te ongunstig voor Frankrijk, door Dauphin en Staten verworpen (1359). Een nieuwe veldtocht bracht Eduard in dat jaar tot voor de poorten van Reims, terwijl het land overal schromelijk werd verwoest; een Fransche vloot plunderde uit weerwraak de Engelsche kust. Na langdurige onderhandelingen werd eindelijk te Vrede van Brétiguy (niet ver van Chartres) de vrede gesloten Brétigny' (8 Mei 1360). Eduard zag af van alle aanspraak op de Fransche kroon, maar ontving daarvoor in volte souvereiniteit en vrij van allen leenplicht in het Noorden: Cal ais en het graafschap Ponthieu, in het Zuiden: een uitgestrekt gebied van de Loire tot de Pyreneeën (Poitou, Guyenne, Limousin, ' Rouergue, Quercy enz.),'meer dan V* van het geheele rijk. Voor de vrijfeting des konings moest een groote losprijs worden voldaan (3 millioen gouden kronen), terwijl verscheiden koninklijke prinsen en andere voorname edelen als gijzelaars voor de stipte betaling te Londen zouden achterblijven. Naar zijn land teruggekeerd, trachtte Jan II de zware schatting zoo spoedig' mogelijk te voldoen. Toen zijn zoon, de hertog van Anjou, een der gijzelaars, met schending van zijn eerewoord, naar Frankrijk ontsnapte, stelde de ridderlijke Fransche koningJan 11 over"idt zich weder ter beschikking van den overwinnaar en bleef in te Londen in hechtenis tot aan zijn dood. Hij overleed te Londen, om zijngevangenscllapeerlijkheid en trouw zelfs door de Engelschen bewonderd en geprezen (8 Apr. 1364). 6. Karei T, de Wijze, koning van Frankrijk 1364—1380. Karei v, de r\ i • . . , , Wijze: zijn .Ueze koning, in menig opzicht het tegendeel van zijn beleidvol vader, slaagde er in een groot gedeelte der verloren bestuur' gewesten te herwinnen en tevens de binnenlandsche moeilijkheden uit den weg te ruimen. Een groot krijgsman «was Bertrand du hij niet, maar hij vond een uitstekend veldheer in den Quesclin- 318 De Honderdjarige Oorlog beroemden Bertrand dn Gnesclin, die weldra de schrik en tevens de bewondering zijner vijanden werd; terwijl daarentegen Eduard III, wiens regeering tot dan zoo krachtig en voorspoedig was geweest, in weelde en uitspattingen wegkwijnde, en niet meer in staat bleek zijn veroveringen te verdedigen, vooral daar zijn dappere zoon, de Zwarte Prins, nog vóór zijn vader aan een slepende ziekte overleed. Bertrand du Guesclinyras een der uitstekendste Fransche ridders (geboren omtrent 1320 bij Dinan in Bretayne); aanvankelijk wegens zijn ongunstig uiterlijk door zijn vader miskend, toonde hij weldra zijn ongemeene dapperheid en list. Na eerst in Bretagne tegen de Engelschen te hebben gestreden, trad hij in 1359 in dienst van den toenmaligen Dauphin, wien hij vooral in • zijn strijd tegen Karei van Navarra ter zijde stond. Om het rijk van de woeste huurtroepen, die vooral sinds den vrede van Brétigny het land teisterden, te bevrijden, ondernam hij met deze een krijgstocht naar Spanje, waar hij Hendrik van Trastamare in zijn strijd tegen Pedro den Wreede ondersteunde en ten laatste in 1369 de heerschappij verschafte. Daardoor wón hij voor zijn koning in Hendrik II van Castilië een trouwen bondgenoot in den oorlog tegen de Engelschen, die juist omtrent dien tijd was hervat '). De eerste jaren zijner regeering had Karei V gebruikt om zijn rijk van de geleden rampen te doen herstellen en zich voor den oorlog gereed te maken. De oorlog met 1° 1368 achtte hij zich sterk genoeg om de kans nogEngeiand maals te wagen; een aanleiding tot den strijd was spoedig gevonden. Gehoorgevende aan de talrijke klachten, die uit de afgestane gewesten tegen het Engelsche bestuur bij hem inkwamen, daagde hij den Zwarten Prins, die daar de plaats zijns vaders bekleedde, voor zijn rechterstoel. Dit was feitelijk in strijd met den vrede van Brétigny, daar de Engelsche koning van alle leenroerigheid aan den Franschen' was bevrijd. ,';'}."•»': Natuurlijk trok de Zwarte Prins aanstonds aan het hoofd, van een machtig leger tegen de Franschen op en 1) Vgl. hierboven blz. 170. Frankrijk en Engeland tot den dood van Karei V. 319 verwoestte het land op barbaarsche wijze. De Franschen gaven^ hun gevaarlijken tegenstander geen kans tot een beslissenden veldslag, maar brachten hem door kleine gevechten en onverhoedsche aanvallen zware verliezen toe, terwijl • Du Guesclin, gebruikmakende van den afkeer der Verliezen der inwoners tegen de Engelschen, de ééne vesting na de andere En«5eIschenheroverde. Ook op zee leden de Engelschen de nederlaag tegen de vereenigde vloten van Frankrijk en Castilië, die meer dan eens de vijandelijke kuststreken plunderden. In 1375 zag de Zwarte Prins, die tot dan den strijdDeZwartePrins tegen de Franschen moedig had volgehouden, zich genoodzaakt wegens zware ziekte naar Engeland terug te keeren Enseland ter"& waar hij (8 Juni 1376) met achterlating van een minderjarig zoontje — den ongelukkigen Richard II — overleed. Eduard III zelf, vóór den tijd verouderd, bood geen ernstigen tegenstand, en zoo viel weldra het grootste deel der Britsche bezittingen weder in de handen der Franschen: Het sr°otste Bordeaux, Dax, Bayonne in het Zuiden, Calais met enkele ^Sche" plaatsen van Normandië in het Noorden was al wat nog bezittingen in Engelsche handen bleef. Bretagne was ingelijks grooten- heroverddeels door de koninklijke legers heroverd. Ook in het binnenlandsch bestuur toonde Karei V groote wijsheid. Dat hij de Fransche kardinalen bij hun opstand tegen den wettigen Paus Urbanus VI steunde en den nieuwen tegen-paus Clemens VII erkende, werpt een smet op zijn nagedachtenis J). Overigens was de koning godvruchtig en streefde oprecht naar rechtvaardigheid in zijn bestuur. Karei V overleed 16 Sept. 1380. Hij had slechts den Dood van ouderdom van 44 jaren bereikt; zijn oudste zoon, de Karel v" ongelukkige Karei VI, telde eerst 13 jaren. Weinige maanden vóór den koning was zijn dappere veldheer Bertrand du Guesclin ten gf ave gedaald (13 Juli 1380). Dood van Zijn laatste krijgsdaad was het beleg voor de Engelsche BGu™ScdindU vesting Chateauneuf du Bandon; de sleutels der veroverde sterkte werden neergelegd op zijn lijk. 1) Vgl. hierboven blz. 295. 320 De Honderdjarige Oorlog. § 2. BINNENLANDSCHE ONLUSTEN IN BEIDE RIJKEN. 1. Karei VI, koning van Frankrijk 1380—1422. Karei vi. Qp jje voorspoedige reeeerine van den wijzen koning Noodlottige tijd ^ .. . . voor Frankrijk, volgt voor Frankrijk een tijd van noodlottige verwarring en diepe ellende; het rijk geraakt op den rand des afgronds, waaruit het alleen door een geheel buitengewone, ja wonderbare tusschenkomst der Voorzienigheid wordt gered. Minderjarigheid Karei VI, hoewel aanstonds gekroond en wettelijk meerder- De\e°rtogen jari was voorloopig nog niet in staat de regeering te van Anjou, voeren. Daarmede belastten zich de even heerschzuchtige Boergondië. als lichtzinnige broers zijns vaders, de hertogen van Anjou, Berry en Boergondië1). Deze misbruikten hun macht om zich te verrijken en verkwistten in buitensporige weelde de opbrengst van de zware belastingen, waaronder het volk gebukt ging. Herhaalde opstanden te Parijs en elders waren daarvan het gevolg. Ook de Vlamingen grepen weer naar de wapens, maar werden door een Fransch leger bij Roasebeke (27 Nov. 1382) verpletterd. Benige jaren later (1384) overleed de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van' Male (zoon van Lodewijk van Nevers); en daar Philips de Stoute met diens eenige dochter Margareta was gehuwd, kwam de rijke erfenis aan den machtigen Roergondischen hertog, die door een billijken vrede, met zijn nieuwe onderdanen gesloten, zich het rustig bezit van zijn graafschap verzekerde. Huwelijk des Omtrent 1386 huwde de koning met Isabeau (Elisabeth), komngs met Beiersche prinses; dat huwelijk, aanvankelijk zeer Isabeau van e J Beieren, gelukkig, zou weldra een bron van rampen worden. In 1388 nam-de koning de teugels van het bewind zelf in handen. Bijgestaan door eenige zeer bekwame staatsdienaren, in de school zijns vaders gevormd, regeerde hij 1) Philips de Stoute', vierde zoon van Jan II, was in 1363 door zijn vader beleend met het hertogdom Roergondië, dat juist aan de kroon was vervallen, en werd aldus de stichter van een nieuw geslacht van Roergondische hertogen, dat in het vervolg dikwijls met de Fransche koningen in twist zou geraken. Binnenlandsche Onlusten in beide Rijken. 321 eenige jaren tot heil van zijn volk; maar de luidruchtige vermaken en feesten, waaraan hij zich op aansporing zijner al te levenslustige gemalin overgaf, , verduisterden langzamerhand den geest des konings; en in 1392 werd hij plotseling door intermitteerende vlagen van krankzinnigheid De koning aangetast, welke langzamerhand in duur en in hevigheid wordt krank" toenamen. zinni& De heerschzuchtige ooms des koning, de hertogen van Boergondië en Berry, maakten hiervan gebruik om de regeering weder in handen te nemen; de verstandige raadslieden des konings werden verwijderd en het wanbestuur van voorheen begon opnieuw. Met Engeland bleef men in oorlog; tóch werden er^em gevechten van belang geleverd; in 1386 en 1387 had men een landing in Engeland voorbereid, maar wegens den ouderlingen naijver der hertogen van Berry en Boergondië was de onderneming gestaakt. In 1388 werd een wapenschorsing gesloten, in 1396 voor wapenschor28 jaren vernieuwd; Bichard II vroeg zelfs de hand van sins met Kareis dochter Isabella, nog een kind. De onttroning van wcharTn den Engelschen koning en de waanzin van den Franschen huwt met zouden die vriendschap spoedig weer in vijandschap doen '^ankrp" verkeeren. 2. Richard II, koning van Engeland 1377—1399. Richard n; r> j i Onlusten in Keeds gedurende de laatste jaren van Eduard III was Engeland Engeland, ook door allerlei binnenlandsche onlusten geteisterd. De verderfelijke leer van Wicliff en zijne volgelingen, de Lollarden, had dè lagere klassen opgeruid tegen het wettige gezag; Eduards vierde zoon, Jan van Gent (aldus genoemd wegens zijn geboortestad), door zijn vader tot hertog van Lancaster verheven, begunstigde deze beweging en vermeerderde daardoor de moeilijkheden. De minderjarigheid van den nieuwen koning bood den oproermakers een gunstige gelegenheid, en zoo brak in 1382 een verschrikkelijke boerenopstand uit. Onder de aanvoering van zekeren Watt Tyler Watt x ler verwoestten de oproerlingen talrijke kasteelen, vermoordden de koninklijke ambtenaren en bedreven de afschuwelijkste gruwelen. De jonge koning — 16 jaar oud — was eigenlijk de eenige, die 21 322 De Honderdjarige Oorlog. in deze gevaarlijke omstandigheden kalmte en beleid toonde. Hij noodigde de. voornaamste aanvoerders tot een onderhoud uit, waarbij Watt Tyler wegens zijne verregaande onbeschaamdheid werd neergestóoten. Dit_ bericht wekte aanvankelijk groote verbittering bij zijn - aanhangers; maar weldra ging de woede over in schrik, nu zij zich van hun voornaamsten leider beroofd zagen. De opstand werd thans gemakkelijk bedwongen en strenge straffen werden tegen de ketters en dwaalleeraars vastgesteld'). In 1389 nam de koning, die den leeftijd van 23 jaren bereikt had, zelf het bestuur in handen. Aanvankelijk scheen alles goed te zullen gaan; maar de ongunstige voorwaarden, waarop de koning een verdrag met Frankrijk Ontevreden- sloot, en zijn huwelijk met een dochter van Karei VI bestuu°Veenhhet verbitterden het Engelsche chauvinisme en wekten antihuweiijk des pathie tegen den koning. Deze werd nu achterdochtig en konings. willekeurig en liet verscheidene voorname edellieden, die hij wantrouwde, ter dood brengen of zond hen in ballingschap. Onder laatstgenoemden behoorde ook 's konings neef Hendrik, zoon van Jan van Gent, hertog van Lancaster. Toen hij na den dood zijns vaders diens erfenis — het hertogdom Lancaster — opeischte, werd hem dit geweigerd. Hendrik van Nu begon Hendrik een openlijken opstand tegen den koning. Lancaster. Terwijl Richard juist op een krijgstocht in Ierland was, landde Hendrik met een leger in Engeland (1399). Richard Richard ii werd gevangen genomen; het Parlement verklaarde hem gevangen yan den t vervallen en 30 Sept. 1399 deed de ongegenomen; hij r- o doet afstand lukkige vorst afstand van zijn rechten; weinige maanden en s e t. ]a^er overleed hij — waarschijnlijk vermoord — op het kasteel Pontefract, waar hij was opgesloten. Hendrik van Lancaster besteeg volgens een besluit van het Parlement den troon onder den naam van Hendrik IV konnig^an' (1^99—1413). Krachtig handhaafde de nieuwe koning zijn Engeland, gezag; de woelingen der Lollarden werden beteugeld, oproerige edelen meedoogenloos gestraft. 1) Vgl. hierboven blz. 297. 324 De Honderdjarige Oorlog. Herhaalde pogingen om een verzoening te bewerken leidden slechts tot een kortstondige wapenschorsing; en bij al die rampen voegde zich nog de noodlottige hervatting van den oorlog met Engeland. § 3. VAN AZINCOUET TOT CHATILLON. 1. Hendrik Y, koning van Engeland 1413—1422. Hendrik V,. Na eerst in zijn eigen rijk zijn gezag te hebben bevestigd en koning van eenige pogingen tot opstand te hebben bedwongen, hervatte de Engeland, talentvolle en eerzuchtige jonge vorst den sinds lang gestaakten hervat den , , ... s , ,. , , BS oorlog met oorlog tegen Frankrijk. De omstandigheden waren zeer gunstig Frankrijk. voor zijn onderneming. Frankrijk was door aanhoudende burgertwisten verzwakt: een voorspoedige oorlog moest veel bijdragen om de nieuwe dynastie in Engeland te bevestigen, en tevens aan de woelige Engelsche edellieden gelegenheid geven om hun strijdlust op eén buitenlandschen vijand te koelen. In den zomer van 1415 stak hij met een leger van 60.000 man naar Frankrijk over. Hij landde aan de monding der Seine en maakte zich na een vrij langdurig beleg van Harfleur meester.'. N u daagde ook een groot Fransch leger op. Het was de partij van Armagnac, die toen nog aan het bestuur was; Jan zonder Vrees nam geen deel aan den veldtocht, siag bij Bij Azinconrt (25 Oct. 1415) had de beslissende veldslag Azmcourt. piaatS- Evenals bij Crécy*) leden de Franschen ook hier een verpletterende nederlaag; talrijke voorname edellieden werden gedood of gevangen genomen. In den loop der beide volgende jaren veroverden de Engelschen geheel Normandië; oneenigheid belette de Franschen den vijand tegenstand te bieden. De ontevredenheid, die te Parijs, heerschte over het taFrankrijk0 wanDestuur der Armagnac's, gaf eindelijk Jan zonder Vrees de gelegenheid "om zich weder van de hoofdstad meester te maken (1418). Een verschrikkelijk bloedbad volgde. 1) Vgl. hiervóór blz. 314. Van Azincourt tot Chatillon. 325 Bernard d'Armagnac en vele zijner voornaamste aanhangers werden vermoord. De honing en het hof waren nu weder onder den invloed der Boergondiërs, maar de Dauphin Karei, een knaap van 14 jaren, was met de Armagnac's uit de stad gevlucht. Wederom deed men- een poging ter verzoening. Te Montereau (1419) had Jan zonder Vrees jan zonder een ontmoeting met den Dauphin, maar werd bij die ge- Vrees légenheid verraderlijk vermoord door Tanneguy du Chdtel; vermoordde moordenaar bleef ongestraft. Deze misdaad had noodlottige gevolgen. Philips de Philips de Goede, zoon en opvolger van den vermoorde, koos thans ^"htaifbr beslist partij tegen den Dauphin. Door zijn tusschenkomst Engeland, en met medewerking der koningin, die niet schroomde haar eigen zoon van zijn kroon te berooven, sloot de half krankzinnige Karei VI te Troyes een verdrag met den Engelschen koning Hendrik V. Bij dit verdrag werd Hendrik Verdrag te benoemd tot regent van Frankrijk; hij huwde met Katharina, „IndrikV dochter van den Franschen koning en zou na diens dood regent van hem als koning van Frankrijk opvolgen, terwijl de Dauphin F™kUphkin de wegens den moord, dien hij ongestraft had gelaten, werd onterfd. onterfd. Hendrik -V trok nu naar Parijs (1 Dec. 1420); de Algemeene Staten, aldaar bijeengeroepen, bekrachtigden alle gemaakte bepalingen en. erkenden Hendrik F als regent. Een groot gedeelte van Frankrijk legde zich bij het gebeurde neer. De Dauphin — of liever zijn aanhangers — verdedigden zich zoo goed zij konden, maar moesten altijd verder terugwijken, terwijl het ongelukkige land door vriend en vijand gruwelijk werd verwoest. 2. Het jaar 1422 bracht een gewichtige wijziging in den toestand. Den 31en Aug. overleed de Engelsche koning Dood van Hendrik V, 35 jarenoud; slechts een jeugdig zoontje van """^J ve,n 9 maanden liet hij achter, bestemd om als Hendrik VI (1422—1461) de kroon van Engeland en tevens die van Frankrijk te dragen. Eenige maanden later volgde hem de ongelukkige Karei VI in het graf. Te Saint-Denis werd 326 De Honderdjarige Oorlog. Hendrik vi thans Hendrik VI van Engeland als koning van Frankrijk E^'ndte gehuldigd; Dauphin — Karei YII (1422—1461) — Saint Denis liet zich te Bourges tot koning uitroepen^ de Noordelijke gkoninggvanS neW des rijks was in de macht der Engelschen. Frankrijk. Karei VII was een vorst van weinig geestkracht en teKBourges. deed aanvankelijk zoo goed als niets voor het behoud van zijn rijk; in weelde en vermaken verspilde hij zijn zeer verminderde inkomsten, die toch voor het onderhoud zijner legers zoo noodig waren geweest; de Engelschen daarentegen bezaten in den hertog van Bedford, broer van Hendrik V en voogd van den jongen koning, een uitstekend veldheer. Zoo viel dan, niettegenstaande de dapperheid van sommige der Fransche aanvoerders, de eene stad na de andere in 'svijands macht. Bij Cravant sur Yonne (1423) en Verneuil (1424) leden de Franschen bloedige nederlagen. Oneenigheid met Philips van Boergondië en onlusten in het eigen land vertraagden gedurende de volgende jaren de vorderingen der Engelschen. Maar in 1428 was de verstandhouding tusschen de bondgenooten hersteld en de hertog van Salisbury, die met een aanzienlijk leger in Frankrijk was geland, trok aan het hoofd zijner krijgers naar de Loire, om door de inneming van Orleans, den sleutel van Zuid-Frankrijk, de verovering van het nog ontbrekende deel des rijks te beginnen. Karei VII, totaal radeloos, dacht er aan zijn land te verlaten en in Schotland een toevluchtsoord te zoeken. 3. In dien uitersten nood schonk de Voorzienigheid aan Frankrijk een wonderbare en geheel buitengewone redding door de hand eener maagd, de Zalige Jeanne d'Arc. jeanne d'Arc. Jeanne d'Arc, dochter van een welgesteld landbouwer, was geboren te Domremy aan de Oostelijke grens van Champagne (6 Jan. 1412). Zij was zeer godvruchtig en braaf, krachtig en gezond van lichaam en geest, volstrekt niet geëxalteerd. Sinds 1425 vernam zij herhaaldelijk stemmen van Engelen en Heiligen, die haar verkondigden, 'dat zij uitverkoren was om Frankrijk van de vreemde overheersching te redden. Na het overwinnen van tallooze moeilijkheden, begaf zij Nieuwe Nederlagen der Franschen. Orleans belegerd. Van Azincourt tot Chatillon. 327 zich eindelijk tot ridder Baudricourt, koninklijk bevelhebber in het naburige Vaucouleurs, die haar eerst met ruwe woorden afwees, maar ten laatste, door haar beslist en waardig optreden overwonnen, haar naar Chinon deed 1 '«£* geleidden, waar „de Dauphin" (Karei VII was nog niet gekroond) destijds verbleef (1429). Daar openbaarde zij den vorst hare taak: zij moest het Haar zending: toen juist door de Engelschen belegerde Orleans bevrijden 0rleans- Reimsen daarna den Dauphin naar Reinis geleiden, opdat hij daar de Fransche koningskroon zou ontvangen. Het hof was op dat oogenblik allesbehalve geestdriftig gestemd en volstrekt niet genegen geloof te slaan aan de wonderbare woorden van het onwetènde jonge meisje. Maar Jeanne d'Arc wist haar zending zóó overtuigend uiteen te zetten en antwoordde zóó juist op alle vragen, die men haar stelde, dat men besloot de zaak maar eens te beproeven en de koning stelde haar aan het hoofd eener kleine afdeeling; die men met veel moeite had bijeengebracht om Orleans ter hulp te komen. Den 27en April 1429 trok zij met haar legertje op; den 30en April bereikte zij bijna alleen, wijl haar troepen de Loire niet konden overtrekken, de stad, die reeds op 0rieans bevrijd, het punt stond in de macht des vijands te vallen. Aanstonds begon zij den strijd tegen de belegeraars en na een reeks wonderbare overwinningen dwong zij den overmachtigen vijand het beleg op te breken. Den 8en Mei 1429 vierden de jubelende inwoners hun redding. Aanstonds keerde zij naar den koning terug en spoorde hem aan nu onverwijld naar Reims op te trekken. De De j0cht naar achterdochtige en kleinmoedige raadslieden des vorsten Reimslegden haar tallooze moeilijkheden in den weg en wilden van zulk een stoute onderneming niet hooren. Na langdurige aarzeling besloot Karei haar te volgen, nadat zij zelf reeds eenige dagen te voren met haar afdeeling vooruit was getrokken. Talrijke steden op den weg — o. a. Troyes — openden haar poorten voor het konink- 328 De Honderdjarige Oorlog. lijke leger; den 16en Juli stond men voor Reims, dat door de Boergondische bezetting werd ontruimd. Den Karei vu te volgenden dag werd de Daaphin plechtig gekroond. Jeanne d'Arc stónd naast den koning, haar banier in de hand (17 Juli 1429). Reims gekroond. Jeanne d'Arc Gaarne was zij thans naar haar geboortedorp teruggekeerd; blijft bij het maar zij achtte haar taak nog niet geheel volbracht. Dus bleef zij bij het leger, hoewel hare „stemmen" haar een spoedigen dood verkondigden en de jaloerschheid en kleingeestigheid der Fransche aanvoerders en staatslieden haar in alle ondernemingen belemmerden en haar beste en stoutste plannen verijdelden. Toch vielen nog verschillende plaatsen in haar handen, ook St. Denis; een aanval op Parijs mislukte. Zij wordt bij 1° bet voorjaar van 1430 ondernam zij aan het hoofd eener Compiègne kleine afdeeling een stouten tocht om de stad Compiègne, genomen. ne* vorig jaar door de Franschen heroverd, maar thans door den vijand belegerd, te ontzetten. Daar viel zij bij een uitval in de handen der Boergondiërs, die haar voor een groote geldsom aan de Engelschen overleverden. Nu werd zij naar Bouen vervoerd en in een akeligen kerker opgesloten. Voor de kerkelijke rechtbank gedaagd, werd zij na een proces, waarbij alle beginselen der rechtvaardigheid waren miskend, ondanks haar beroep op den Baus, schuldig verklaard aan tooverij, ketterij en veel andere misdaden, en ten laatste wegens herval in hare boosheid ter dood jeanne d'Arc veroordeeld. Den 30en Mei 1431 werd zij op de groote verbrand. markt te Bouen levend verbrand. De voorzitter der rechtbank was Cauchon. bisschop van Beauvais; de rechters waren, evenals hun voorzitter, door de Engelschen geïntimideerd en moesten de ongelukkige schuldig oordeelen, daar men aldus niet slechts haar zelf, maar ook de zaak die zij verdedigde, hoopte te onteeren. De erbarmelijke Karei VII waagde niet de minste poging om haar, die hem en zijn rijk had gered, te behouden. Eerst in 1450, toen Bouen door de Franschen herwonnen was, deed hij stappen om in Bome een herziening van het proces te bewerken. Op bevel van Paus Calixtus III had die herziening plaats; het geheele proces werd nauwkeurig onder- Van Azincourt tot Chatillon. 329 zocht en ten slotte de onschuld der veroordeelde plechtig uitgesproken. Haar proces Sindsdien werd haar proces nogmaals hervat; thans echter herzien, met het oog op haar Zaligverklaring, die bijna 5 eeuwen na haren dood, door Paus Pius X18 April 1909 met groote plechtigheid J?.anne ,d,'ArC te Bome geschiedde. zallg ^klaard. 4. Hoewel bij den dood van Jeanne d'Arc een groot gedeelte van Frankrijk en zelfs Parijs nog in de macht des vijands was, kon men haar toch met volle recht de redding des lands toeschrijven. Van haar optreden dagteekent niet alleen een machtige herleving van de Fransche vaderlandsliefde, maar ook het krijgsgeluk, dat Voorspoed der vroeger de Engelschen zoozeer begunstigde, was sinds dien tijd Franschen. bijna voortdurend aan de zijde der Franschen. Ook Karei VII, langen tijd zoo traag en werkeloos, toonde sinds 1433, toen men hem aan den noodlottigen invloed van zijn gunsteling Ia Trémouille onttrokken had, veel bedrijvigheid en beleid; terwijl zijn dappere yeldheeren Dunois, La Hire, Bichemonl, Barbasan en andere den vijand de ééne vesting na de andere ontnamen. In 1435 verloren de Engelschen hun bekwamen veldheer, den hertog van Bedford; nog noodlottiger voor hen ' was de vrede van Atrecht, in hetzelfde jaar door hun Vrede van machtigen bondgenoot Philips van Boergondië met Karei VII tS. gesloten. Philips van Parijs opende in het volgende jaar (1436) zijn poorten e^Svii. voor den Franschen koning; ook in Normandië konden de Engelschen hun gezag slechts met moeite handhaven. Een wapenschorsing onderbrak den oorlog vijf jaren lang (1444—1449). Daar de intusschen begonnen vredesonderhandelingen niet slaagden, werd de strijd hervat. Nog in 1449 werd Normandië herwonnen; een Engelsch leger, Normandië dat te Cherbourg was geland, werd bij Formigny (15Apr. ««wonnen. 1450) totaal verslagen. Nu kwam Gwyenne aan de beurt. Hier was de strijd moeilijker, daar dit gewest 300 jaren onder Britsch bestuur Gu enne had gestaan. Toch werd het in den loop van 1451 ver- heroverd, overd. In 1452 landde de dappere Engelsche veldheer Talbot en heroverde het geheele hertogdom; maar reeds een jaar later (1453) leed hij een beslissende nederlaag bij De Strijd der twee Rozen. 331 worden, uit zijn betrekking te verdringen; en toen de koning in 1453 voor eenigen tijd in waanzin verviel, werd Richard van York door het Parlement tot Lord protector Richard van (regent) van het koninkrijk benoemd, tot groote ontevreden- York regent heid der koningin, die kort te voren haar echtgenoot een Jninkrïc. zoon (Eduard) had geschonken. Tegen het einde van 1454 herstelde de koning; Richard van York legde zijn waardigheid neder en aanstonds keerde Sommerset aan het hof terug. Nu grepen diens tegenstanders de wapenen op. Bij Saint-Albans (22 Mei 1455) werd het koninklijke leger verslagen; Sommerset sneuvelde en de oproermakers verkregen volledige vergiffenis. Bij een nieuwe periode van krankzinnigheid des konings, bekleedde Richard van York opnieuw het regentschap. Weldra ontstonden nieuwe onlusten. Warwick versloeg de koninklijke troepen bij Northampton en maakte zich van den koning meester (10 Juli 1460); en thans eischte Richard van York niet R'<*ard van slechts het regentschap in naam van den rampzaligen vorst, ^kroon" maar de kroon zelve. 2. De aanspraak van Bichard van York was niet geheel ongegrond. Rcden voor Hendrik VI stamde af van Jan van Gent, hertog van Lancaster, zijn aanspraak den vierden zoon van Eduard III, Bichard van York stamde afin de mannelijke lijn van Eduard's vijfden zoon, Edmond, hertog van York; maar zijn moeder, Anna Mortimer, was een achterkleindochter ^ÊÊË van den derden zoon van Eduard III, Lionel, hertog van Clarence. Hoewel York dus in de mannelijke lijn onderdeed voor Lancaster, bezat hij toch door zijn moeder nadere rechten op de Britsche . kroon, die immers ook in de vrouwelijke linie erfelijk was'1). Van de andere zijde betoogde 'men, dat Hendrik IV, die den ongelukkigen Bichard II had onttroond, de kroon niet zoozeer verkregen had als de naaste erfgenaam, maar krachtens de beslissing van het Parlement*), dat hem voor den waardigste gehouden had om den ongeschikten Bichard II te vervangen. Na langdurige onderhandelingen kwam men tot een overeenkomst vergelijk: Hendrik VI zou tot zijn dood de kroon blijven R^ard zal — Hendrik VI 1) Zie tabel III. opvolgen. 2) Vgl. hierboven blz. 322. 332 De Honderdjarige Oorlog. dragen, maar zijn opvolger zou niet zijn zoon Eduard, maar Bichard van York wezen. Tegenstand Hendrik VI legde zich hierbij neder; niet zoo de fiere der koningin. ]^argareta ta] harer aanhangers. Zoo onstond thans een bloedige successie-oorlog tusschen de beide huizen York en Lancaster, die het rijk 25 jaren lang zou teisteren en vooral onder den hoogen adel tallooze offers zou vragen. De oorlog der Daar het geslacht van Lancaster een roode roos, dat van Twee Rozen.' », , ... , , . lorK een witte roos in het wapen voerde, noemt men dezen oorlog den Strijd der twee Rozen (1460—J485). Margareta van Anjou was met haar 7-jarigen zoon Eduard naar het Noorden van Engeland gevlucht, waar zij veel aanhangers telde en een leger bijeenbracht. Aanvankelijk wakefieid. was' geluk haar gunstig. Bij Wakefield (30 Dec. 1460) Richard van versloeg zij Bichard van York, die zelf in den strijd ' sneuvelde. Ook Warwick leed bij Saint Albans (17 Febr. 1461) een bloedige nederlaag. Spoedig echter keerde de kans. Eduard van York, zoon van den gesneuvelden Bichard, begaf zich met den „koningEduard van maker" naar Londen, deed zich daar tot koning uitroepen Margareta^ en dwong Margareta door de overwinning bij Towton Towton. (29 Maart 1461) naar Frankrijk te vluchten. Hendrik VI werd van den troon vervallen verklaard en eenige jaren later in den Tower opgesloten. De overwinnaar droeg thans de kroon als Eduard IV (1461—1483). Eduard iv, Toch gaf de moedige koningin den strijd nog niet op; Engeland" een eerste P°ging (1464) mislukte. Eenige jaren later (1469) geraakte Eduard in onmin met Warwick, ja met zijn eigen broer, den hertog van Clarence. Beiden namen de wijk -naar Frankrijk en verzoenden zich met Margareta, die Nieuwe poging met hulp van Lodewijk XI een nieuw leger bijeenbracht, ^d^ard'rv*' Warwick landde (13 Sept. 1470) in Engeland, verdreven. Eduard zag zich door allen verlaten en nam de wijk tot zijn schoonbroer Karei den Stoute, hertog van Boergondië, 'terwijl Hendrik VI op den troon werd hersteld, 't Was slechts voor korten tijd. In Maart 1471 landde de ver- Binnenlandsche Onlusten in beide Rijken. 323 De betrekkingen met Frankrijk bleven voorloopig goed; in 1402 zond de hertog van Orleans (broer van Karei VI), die op dat oogenblik Frankrijk bestuurde, in eigen naam een uitdaging aan den Engelschen koning. Hendrik IV had in zijn eigen land nog te veel bezigheid, om een buitenlandschen oorlog te wagen; die taak liet hij over aan zijn dapperen en hoogbegaafden zoon en opvolger Hendrik V (1413—1422). 3. In Frankrijk werd de toestand hoe langer hoe treuriger. Treurige De koning was voor de regeering totaal ongeschikt Zijn toe8tand van broer, de hertog van Orleans, en zijn oom, Philips de Stoute, hértoï van hertog van Boergondië, betwistten elkander het regentschap 0rleans en Laatstgenoemde overleed in 1404, maar zijn zoon Jan zonder tntZlr Vrees was even machtig en heerschzuchtig, doch daarbij Vreesveel gewelddadiger dan zijn vader, en droeg zijn neef, den hertog van Orleans, een doodelijken haat toe. Te midden van al die onlusten gaf het hof, onder den invloed der koningin, zich aan weelde en verkwisting over, terwijl in alle takken van het bestuur de schromelijkste verwarring heerschte. Van de algemeene ontevredenheid maakte Jan zonder Vrees gebruik om het lagere volk tegen zijn mededinger, den hertog van Orleans, op te hitsen; eenige jaren later (23 Non. 1407) deed hij hem vermoorden. Deze misdaad De hertog van veroorzaakte een burgeroorlog. Bernard van Armagnac, vermoord, schoonvader van den vermoorde, stelde zich aan het hoofd Bufgeroorl°gzijner partij, die vooral in het Zuiden aanhangers telde; %Z&nm. het Noorden was voor de Boergondiërs. Te Parijs, dat ook op de hand der Boergondiërs was, brak een bloedige opstand uit, waarbij vooral het machtige slagersgilde, onder zijn aanvoerder Caboche, zich aan de grootste buitensporig- Cabo h heden overgaf en een menigte hervormingen in het bestuur e' afdwong, die echter nooit werden ingevoerd (1413). Immers de gezeten burgerij der hoofdstad, verbitterd over, het schrikbewind der „Cabochiens", verdreef de Boergondiërs en opende de poorten voor de „Armagnac's", die nu weder meester van de regeering werden en zich weldra nog meer gehaat maakten dan hun tegenstanders (1414). 330 De Honderdjarige Oorlog. siag bij Chatillon, waarbij hii sneuvelde. Dit was de laatste slag Chatillon. ' . . . & van den honderdjarigen oorlog. Weldra kapituleerden de Alleen Caiais laatste vestingen van Gruyenne; alleen Calais bleef nog bhjft Engeisch. een eeuw jn jje^ bezit fter Engelschen. § 4. DE STRIJD DER TWEE ROZEN. 1. Hendrik VI, koning van Engeland 1422—1461 (1471). Hendrik vi; Hij was de zoon van Hendrik V en Katharina van zijn zwakheid Frankrijk, dochter van den ongelukkigen Karei VI. Van van lichaam J 1 . en ziel. dezen had de jonge koning van Engeland een noodlottige zwakheid van lichaam en geest geërfd. Van tijd tot tijd verviel hij, evenals zijn grootvader, in waanzin en altijd bleef hij de speelbal zijner omgeving. In 1445 — tijdens de wapenschorsing met Frankrijk .—-huwde Hendrik, die Zijn huwelijk in 1442 zelf het bestuur had aanvaard, met een Fransche "van^An^u^ Prmses> Margareta van Anjou, een schrandere en energieke vrouw, die echter om haar afkomst weinig populariteit verwierf. De voortdurende tegenspoed der Engelsche legers in Frankrijk veroorzaakte natuurlijk veel ontevredenheid en schonk' aan de machtige edelen, die gaarne een plaats in de regeering wilden verkrijgen, een zeer geschikt voor- Ontevreden- wendsel om de raadslieden des konings aan te vallen. De heid in " Engeland, voornaamste dier heerschzuchtige edelen waren Bichard, Richard van hertog van York, achterkleinzoon van Eduard III, en de York. Warwick, „ ' the Kingmaker.graat van rvarwick, uit het rijke en beroemde geslacht Neville gesproten en verwant aan alle invloedrijke Engelsche families, die weldra den treurigen naam van „koningmaker" (Kingmaker) zou verkrijgen Door allerlei listen en kuiperijen wisten deze machtige edellieden den voornaamsten raadsman des konings, den hertog van Sommerset, die door zijn onbekwaamheid in den oorlog tegen de Franschen zeer impopulair was ge- 1) Zie tabel III. De Strijd der twee Rozen. 333 dreven vorst met troepen, hem door Karei den Stoute verschaft; Warwick sneuvelde in een gevecht bij Barnet (14 April 1471), Margareta leed bij Tewkesbury een be- siag bij slissende nederlaag (4 Mei 1471); zij zelf viel met haar ET/*kesburyzoon Eduard in de macht van den overwinnaar, die den denzoon"" jongen prins liet vermoorden en zijn moeder in hechtenis hersteldhield ; eerst in 1475 werd zij op verzoek van den Franschen koning Lodewijk XI vrij gelaten. Ook de oude koning Hendrik VI stierf in den Tower, waarschijnlijk vermoord (21 Mei 1471). Eduard IV regeerde verder in rust. In 1475 ondernam zijn krachtig hij een korten veldtocht in Frankrijk; eens (1482) moest hij de Schotten, die een inval in Engeland gedaan hadden, terug drijven. In het binnenland handhaafde hij zijn gezag met groote kracht en wreedheid, die niemand' — zelfs niet zijn eigen broer, den hertog van Clarence — spaarde of ontzag. Dank zij de orde, die thans heerschte, begonnen handel en welvaart te herleven. De koning, wien het geenszins aan bekwaamheid ontbrak, gaf zich aan zijn hartstochten over en overleed, nauwelijks 42 jaren oud (1483). Hij liet een dochter (Elizabeth) en twee jeugdige zoontjes (Eduard V en Richard) na; zijn broer Richard, hertog van Glocester, . aanvaardde als Protector (regent) het bestuur. Richard van Glocester was een man van groote bekwaamheid maar zonder geweten. Den jeugdigen koning Eduard V bracht hij met zijn broertje in den Tower in verzekerde bewaring. Daarna werden de bloedverwanten hunner moeder gedood of van hun waardigheden ontzet en, toen hij de ongelukkige knapen aldus van alle hulp had beroofd, deed hij hen vermoorden. Nu aanvaardde hij zelf de kroon als Richard III (1483—1485). Hij ruimde, zooveel hij kon, al zijn vijanden .en mededingers uit den weg. Een der weinigen, die zijn woede ontgingen, was Hendrik Tudor, graaf van Eichmond, die maar wreed bestuur. Richard van Glocester regent Richard III koning van Engeland. 334 De Honderdjarige Oorlog. Hendrik Tudor. door zijn moeder van Jan van Gent, door zijn vader van Katharina van Frankrijk, weduwe van Hendrik V, afstamdex). Deze verkreeg eenige hulp van den Franschen koning Karei VIII en landde met een klein legertje te Milfordhaven in Wales (1 Aug. 1485). Weldra werd zijn leger versterkt door talrijke ontevredenen, en drie weken later siag bij (22 Aug. 1485) verloor . Richard III bij Bosworth kroon en leven. Hendrik Tudor werd tot koning uitgeroepen als Hendrik vu, Hendrik VII (1485—1509). Eng^and" Korten tijd daarna trad hij in het huwelijk met Elisabeth van Vork, dochter van Eduard IV en vereenigde aldus Hij huwt • .. ïii i Elisabeth van in ZIJn geslacht de rechten der roode en der witte roos. York. De beide Het koningshuis der Tudors, dat hij stichtte, zou biina rozen . vereenigd. I20 jaren (1485—1603) op den troon van Engeland zetelen 2). § 5. FRANKRIJK TOT DEN DOOD VAN LODEWIJK XI. i. Karei VII, koning van Frankrijk 1422—1461. De tweede helft zijner regeering besteedde deze vorst aan het herstel van orde en rust in het heroverde gebied, vervolgens aan "hetT aanknoopen van betrekkingen met buitenlandsche vorsten, ten einde zich tegen de vijanden van voorheen en later — Engeland en Boergondië — bondgenooten te verschaffen. Met verschillende Duitsche vorsten en steden, vooral in Lotharingen en Elzas, maar ook met meer verwijderde bv. den keurvorst van Saksen, werden de betrekkingen zeer vriendschap- pelijk — het begin der listige Fransche politiek, die Duitschland eenmaal zooveel rampen zou berokkenen. Om keizer Frederik III te believen en tevens onf zijn land van de bandelooze huurtroepen te ontlasten, zond hij in 1444 (toen de vrede met Engeland op handen scheen) 80.000 man „Armagnac's" onder aanvoering van den Dauphin — den lateren Lodewijk XI—tegen de Zwitsers. De bloedige slag van St. Jacob bij Bazel was een nederlaag voor de moedige bergbewoners, maar leverde zulke overtuigende bewijzen hunner krijgskunde en dapperheid, dat de sluwe Dauphin het verkieslijker achtte een vriendschapsverbond met hen te Karei VII herstelt orde en rust in Frankrijk. Onderhandelingen met Duitsche vorsten. 1) Zie tabel III. 2) Zie verder IHe Deel, blz. 71. Frankrijk tot den dood van Lodewijk XI. 335 sluiten, waarvan de Fransche koningen later dikwerf partij zouden trekken. In Italië, Schotland, Spanje, Hongarije, de Levant en elders werd Toenemende de Fransche invloed altijd sterker. Op de Concilies van Constanz invloed van en Bazel stonden de Fransche godgeleerden — vooral Pierre d'Ailly Frankr'iken Gerson — in hoog aanzien; door de zoogenaamde Pragmatieke Sanctie van Bourges (1438) had Karei VII, gébruik makende van de oneenigheid tusschen den Paus en de Kerkvergadering van Bazel, een reeks van beginselen opgesteld, die, hoewel later herhaaldelijk door de Fransche koningen prijsgegeven, tot in de laatste tijden van het Ancien Bégime den anti-pauselijken rechtsgeleerden wapenen zouden leveren in hun strijd tegen de „Boomsche aanmatiging" en hun verdediging van de zoogenaamde vrijheden der Gallikaansche Kerk. Ook handel, nijverheid en landbouw begonnen te herleven. Toenemende Een der rijkste bankiers en kooplieden van zijn tijd was Jacques welvaart. Coeur, die aan den koning en vele aridere vorsten dikwerfJacques Coeur> belangrijke geldsommen leende en tot vele gewichtige diplomatieke zendingen werd gebruikt; zeer aanzienlijk was zijn handel op dé Levant, waar de meeste schepen in die dagen onder Fransche vlag voeren. Door zijn al te grooten voorspoed werd Jacques Coeur in het verderf gestort. Hij werd aangeklaagd, door zeer partijdige rechters schuldig bevonden en Jer dood veroordeeld. Bij wijze van gratie werd hij in een klooster opgesloten (1453); vandaar ontsnapte hij en stierf eenige jaren later op het eiland Chios, als bevelhebber der pauselijke galeiën. Na het einde van den buitenlandschen oorlog wachtte strijd met de het Fransche koningschap nog een andere worsteling: met sroote de groote kroonvazallen, grootendeels uit het koninklijk ge- kroonvazallenslacht gesproten, maar niet minder lastig en gevaarlijk dan de machtige leenmannen, waartegen de Capetingers weleer moesten strijden. Deze nieuwe strijd was het gevolg van de gewoonte der Fransche koningen — reeds begonnen onder Lodewijk Villen nog toegenomen onder de Valois' — om aan hun jongere zonen belangrijke leenen te schenken. De voornaamste dezer machtige vazallen waren o. a. de hertogen van Orleans, Anjou, Alengon, -Bourbon; in het Zuiden de graven van Foix, Armagnac, Albret; daarbij kwam de hertog van Bretagne, die, steunende op het 336 De Honderdjarige Oorlog. verschil van landaard en den geest van onafhankelijkheid van zijn volk, zich min of meer als buiten de Fransche monarchie staande beschouwde en bij de Engelsche koningen gaarne steun zocht en vond. De Praguerie: Verscheidene dezer vorsten namen omtrent 1440 deel Kareis twisten ....... .11 . ,, , . met den aan een gevaarlijken opstand, de „Praguene geheeten, Dauphin, onder leiding van den Dauphin Lodewijk, die veelal met zijn vader in twist was. De koning toonde hier groote geestkracht en dwong de oproermakers tot onderwerping; de Dauphin wérd naar zijn gebied, de Dauphiné, verbannen, en geraakte nog herhaaldelijk met zijn vader in onmin. Eindelijk (1456). werd hij' genoodzaakt een toevluchtsoord te- zoeken bij Philips den Goede, bij wien hij tot aan den dood des konings verbleef. Philips de 3 Van al]e vazallen der Fransche kroon was er geen Goede, hertog vanBourgondig.te vergelijken met den Boergondischen hertog Philips den Goede (1410—1467), den „Groothertog van het Westen". rijn uitge- Het hertogdom Boergondië, door Jan den Goede in 1363 tingen. geschonken aan zijn zoon Philips den Stoute, was door diens huwelijk ,met Margareta van Male, vergroot met Vlaanderen, Artois en Nevers. Later was daarbij gekomen Franche Comté (een Duitsch leen), Auxerre, Bar, Macon. Philips de Goede had zich, half door geweld, half door listige onderhandelingen, meester gemaakt van Brabant, Holland, Zeeland, Henegouwen en in de naburige gewesten was zijn invloed zeer groot, zoodat bijna geheel Nederland en België rechtstreeks of middellijk zijn gezag erkenden. Door den vrede van Atrecht (1435) was hij bovendien zoo goed als onafhankelijk geworden van de Fransche kroon !), terwijl zijn Duitsche leenen sinds lang alleen in naam bij het Rijk behoorden. Geen wonder, dat de machtige en heerschzuchtige hertog, die in rijkdom en weelde alle 1) Vgl. hierboven blz. 329. Frankrijk tot den dood van Lodewijk XI. 337 vorsten van het Westen verre overtrof 1), het plan koesterde zijn verschillende landen langzamerhand tot een vast aaneengesloten, zelfstandig koninkrijk „Boergondië" te vereenigen, dat onafhankelijk- van Frankrijk en Duitschland, zich zou uitstrekken van de Alpen tot de Noordzee en de rijke gewesten tusschen Bijn, Maas en Schelde zou omvatten. Evenals de andere Duitsche hertogdommen was NederLotharingen*) in denjoop der 11de en 12de eeuw in een groote menigte kleine vorstendommen verdeeld, die gaandeweg bijna volledige autonomie hadden verkregen en - vooral sinds den val der Hohenstaufen — nagenoeg alleen in naam de opperhoogheid der keizers erkenden. Men vond daar o. a. de hertogdommen Brabant,^ Gelderland (sinds 1337), Limburg, Luxemburg; de graafschappen Holland, Henegouwen, Namen; de bisdommen Utrecht en Luik. Vlaanderen was een Fransch leen, maar de Vlaamsche graaf bezat ook Duitsche leengoederen en was in voortdurenden twist met zijn machtige naburen van Holland ■ over de Zeeuwsche eilanden; Friesland was een bijna onafhankelijk gebied, dat zijn vrijheid tegen eiken meester verdedigde. Aanvankelijk hadden — naast de hertogen van Brabant, die zich als de opvolgers der hertogen van Neder-Lotharingen mochten beschouwen — vooral de bisschoppen van Utrecht en Luik den meesten invloed in deze streken. Sinds door het Concordaat van Worms de verkiezing dier kerkvoogden aan de Domkapittels was gekomen, werden zij veel minder door den keizer gesteund en verloren veel van hun macht. In het Noorden bezaten de Hollandsche graven een welvarend en uitgestrekt gebied. Floris III vergezelde Frederik Barbarossa op zijn kruistocht en overleed te Antiochiê (1190); Willem I (1203—1223) streed te Bouvines aan de zijde van Otto IV1) en nam eenige jaren later deel aan den tocht naar Damiate (1219). Willem II werd door de pauselijke partij tot Roomsch-koning gekozen (1247) en vond, vooral sinds den dood van Frederik II, veel aanhang in West- en Noord-Duitschland *); zijn noodlottige dood op een winterveldtocht tegen de West-Friezen (1256) verijdelde zijn hoop op de keizerskroon. Zijn groote plannen: een koninkrijk Boergondië. Neder-Lotharingen in een menigte kleine vorstendommen verdeeld. 1) In 1430 stichtte hij de beroemde Orde van het gulden vlies, waarvan de ridders tot de allervoornaamste geslachten behoorden. 2) Vgl. hierboven blz. 125. 3) Vgl. hierboven blz. 263. 4) Vgl. hierboven blz. 252. 22 Utrecht en Luik. Willem II, Roomschkoning. 338 De Honderdjarige Oorlog. Floris V. Jan van Avesnes vereenigt Henegouwen met Holland. Willem V. De Hoeksche en Kabeljauwschetwisten. Jacoba van Beleren moet haar geheele gebied aan Philips den Coede afstaan. Slag van Woeringen. Brabant. De blijde inkomste. Zijn zoon Floris V (1256—1296) was een bekwaam en dapper vorst, die: West-Friesland voor goed onderwierp en de steden en boeren tegenover de edelen begunstigde („der keerlen God") en voornamelijk daarom door eenige ontevreden ridders — Gjjsbrecht van Amstel, Herman van Woerden enz. — verraderlijk gevangen genomen en vermoord werd. Met zijn zoon Jan I stierf (1299) zijn geslacht (het Hollandsche Huis) uit; zijn naaste bloedverwant Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, vereenigde Holland met zijn eigen graafschap en stichtte het Henegouwsche Huis (1299—1354). Na den dood van Willem IV (in den slag bij Stavoren 1345) werd zijn zuster Magareta, gemalin van keizer Lodewijk van Beieren '), door dezen met de beide graafschappen beleend. Haar zoon Willem V (1354—1389) was de eerste graaf uit het Beiersche Hals (1354—1433). Moeder en zoon geraakten in twist over het bezit der beide graafschappen en gaven aldus aanleiding tot de bloedige Hoeksche (Margarelha) en Kabeljanwsche (Willem V) twisten, die van 1350—1492 ons vaderland teisterden. Willem VI, de laatste graaf uit het Beiersche Huis, liet slechts een dochter na, de ongelukkige Jacoba van Beieren (1417 —1433), die deels door 'eigen schuld en lichtzinnigheid, deels door de nietswaardigheid van haar nabestaanden, zich genoopt zag haar machtigen neef Philips van Boergondië haar geheele gebied (Holland, Zeeland, Henegouwen) af te staan (1433). De Oostelijke gewesten (Gelderland of Gelre, Limburg, Brabant, Luik enz.) waren natuurlijk ten zeerste betrokken in de tallooze veeten en politieke verwikkelingen, die de (thans Duitsche) Bijnstreken verontrustten. In den grooten slag van Woeringen (Woningen) bij Keulen (1288), waardoor hertog Jan van Brabant de erfopvolging in Limburg op Beinald I van Gelder veroverde ep aldus Limburg voor goed met zijn hertogdom vereenigde, streden bijna al de voornaamste vorsten van de geheele Bijnstreek, wier belangen met die der strijdende partijen nauw verbonden waren. Het oude („Leuvensche") geslacht der Brabantsche hertogon eindigde met Jan III in 1355. Zijn dochter Joanna was gehuwd met Wenzel van Luxemburg (broer van keizer Karei IV), die 'bij zijn huldiging tot hertog (1356), zijn „blijde inkomste" CJoyeuse Entree), een reeks gewichtige privilegies ten bate der Brabantsche edelen en steden moest bezweren, welke tot de Fransche Bevolutie den grondslag zouden vormen voor de politieke vrijheid van het hertogdom. Na Wenzels dood (1383) kwam zijn weduwe in 1) Zie hieronder blz. 360. Frankrijk tot den dood van Lodewijk XL 339 ■ Utrecht Dood van - Karei VU. nauwe betrekkingen met den machtigen Boergondischen hertog Philips den Stoute. In 1406 liet zij haar bezittingen na aan Anton van Boergondië, Philips* tweeden zoon (1406-1415). Antons zoon Jan IV, de losbandige echtgenoot van de ongelukkige Jacoba van Beieren werd (1427) opgevolgd door zijn broer Philips van PmPs d* Saint-Pol, die drie jaren later zijn hertogdom aan zijn neef Goede verk"igt Philips den Goede van Boergondië vermaakte (1430). Daar Philips ^ame!"" omtrent dien zelfden tijd Namen verwierf (1429) en later door de verheffing van zijn zoon David op den zetel van Utrecht David van (1456) ook'in het Sticht oDDermaehtie- wnrrl lw.mm ,,.■.•'..„_ j3oerg°n). Drieentwintig jaren waren |er sinds den dood van verkiezing van Frederik II verloopen en het rijk dreigde in een menigte een nieuwen onafhankelijke staten en staatjes uiteen te vallen, toen de Ke'zer' voortreffelijke Paus Gregorius X in overleg met den aartsbisschop van Mentz de Duitsche vorsten krachtig aanspoorde om aan de verderfelijke regeeringloosheid een einde te maken. De keuze der te Frankfort vergaderde keurvorsten viel op Budolf van Habsburg, een dapper, "beleidvol en god- Rudolf van vreezend graaf, die in Zwitserland en Elzas aanzienlijke Habsburggoederen bezat, maar toch in macht en rijkdom met de vorige keizers niet kon vergeleken worden. De keuze bleek zeer gelukkig. Te Aken gekroond, hield hij in het volgende jaar (1274) te Neurenberg zijn eersten Rijksdag. Het daar genomen besluit om de vervreemde kroondomeinen weder op te eischen werd slechts gedeeltelijk ten uitvoer gebracht. Wilde dus de keizer zijn hooge waardigheid behoorlijk ophouden, dan was hij genoodzaakt zijn hiervoor niet toereikende familiegoederen te vermeerderen. De omstandigheden zouden zijn streven begunstigen en hem de kans geven om de grootheid van zijn geslacht op degelijke grondslagen te vestigen. Een dubbele zware taak wachtte den nieuwen keizer, zijn dubbele Vooreerst moest hij zoowel tegenover het buitenland alstaak: het "andtegenover de rijksvorsten, die meer en meer naar volledige eenheM^s onafhankelijkheid streefden, de eenheid en integriteit des het Rijks hand haven; vervolgens orde, rust en veiligheid herstellen, "bare'' die gedurende het Interregnum bijna geheel waren verdwenen. ve»igheid. 2. Zijn eerste taak aanvaardde Rudolf met groote bedrijvigheid en geestkracht. Paus Gregorius X bewoog 1) Vgl. hierboven blz. 257. 346 Duitschland en de omliggende Rijken. Alphons van Castilië *) zijn aanspraak op de Duitsche kroon te laten varen; Rudolf zelf beloofde den' Paus zoo spoedig mogelijk te Bome de keizerskroon te komen ontvangen, en verder, zoo de omstandigheden het gedoogden, een Kruistocht te ondernemen. Beide groote plannen werden niet uitgevoerd. Ü , Van alle rijksvorsten was verreweg de machtigste de Ottokar van . o o Bohemen. koning van Bohemen, Ottokar II (1253—1278), die niet Zijn uitge- aUeen Bohemen met de daarbij behoorende gewesten bezat, strekte . , J ö ' bezittingen, maar door veroveringen of onderhandelingen en verdragen z'in zijn gezag over het grootste gedeelte van het tegenwoordige trotschheid. J~ . J~ ° e 6 6 Duitsch-Oostenrijk of Cis-Leithanië (Oostenrijk, Stiermarken, Karinthië, Krain enz.) had uitgebreid. Tot de verkiezing van Budolf had hij niet medegewerkt; het is niet onwaarschijnlijk, dat hij zelf de keizerlijke waardigheid begeerde. Een vorst als Ottokar had natuurlijk veel tegenstanders. Zij traden in 1274 voor keizer Budolf met allerlei klachten tegen hun machtigen vijand op; en daar deze niet op de daging verscheen en evenmin de rijksleenen uit 's keizers hand wilde ontvangen, werd hij van al zijp landen vervallen verklaard; een rijksoorlog werd tegen hem besloten. Eerste oorlog Een eerste veldtocht in 1276 liep spoedig ten einde. m onderwerpt D°or de schranderheid van Budolfs krijgsplan en den zich. opstand van eenige zijner vazallen werd Ottokar genoopt zich te onderwerpen. Bij Weenen werd (Nov. 1276) een verdrag onderteekend, waarbij Ottokar Bohemen en Moravië als leenen, uit 's keizers hand aanvaardde, maar van zijn andere bezittingen afzag. De verloving van een dochter van Ottokar met een van Budolfs zonen zou den vrede bestendigen. Maar niet lang kon de trotsche Bohemer zijn vernedering verkroppen. Reeds begonnen sommige vorsten naijverig te worden op den voorspoed van den nieuwen keizer; de belastingen, die hij voor den oorlog had moeten uitschrijven, hadden menigeen ontstemd, anderen waren door goud en 1) Vgl. hierboven blz. 256. Rudolf van . Habsburg en zijn eerste Opvolgers. 347 beloften voor Ottokar gewonnen. Hiervan meende deze gebruik te kunnen maken; te Weenen brak een opstand tegen den keizer uit en weldra deed Ottokar zelf met een groot leger een inval om de oproermakers te steunen (1278). Tweede veid- Aanstonds trok Rudolf den vijand tegemoet. Op het tocht tegen Marchfeld niet ver van Weenen (tusschen Stillfried en siag'op^et Dürrnkrut) werd (26 Aug. 1278) de beslissende slag ge- MarchfeId- leverd, die Ottokar rijk en leven kostte. Rudolf kwam nu voor goed in het bezit van het door Ottokar verloren gebied. Eenige jaren later schonk hij met goedvinden der rijksvorsten de hertogdommen Oosten- Rudolf vestigt •■7 o,- t „ de grootheid rijk, Stiermarken en Kram aan zijn zoon Albrecht, en van het Huis vestigde aldus de macht van het Huis van Habsburg. van HabSDurgKarinthië kwam eenige jaren later aan 's keizers zwager Meinhard van Tirol. Ook in 't Westen des rijks handhaafde Rudolf de keizerlijke rechten. Een groote veldtocht naar Boergondië (1289) verijdelde de pogingen van eenige oproerige edelen (die Rudolf hand. natuurlijk steun vonden bij Philips den Schoone van Frankrijk)haaft z'in seza8 om zich onafhankelijk te maken; Karei van Anjou, koning " BoerBOndievan Napels, moest voor het bezit van Provence dén keizer den leeneed zweren. 3. De grootste weldaad, die Rudolf in het binnenland Hij herstelt de aan zijn rijk bewees, was het (althans gedeeltelijk) herstel veil'gheid in j i iii ,. Duitschland en van orde en rust, zoowel door het afkondigen van een bestrijdt de algemeenen landvrede, als door de strenge bestraffing der r°°fridderstalrijke roofridders, die bijna alle gewesten des rijks onveilig maakten. Zoo liet hij b.v. alleen in 1290 in Saksen niet minder dan 66 kasteelen dier adellijke roovers slechten en 29 ridders onthoofden. Toch vermocht Rudolf lang niet alles te volbrengen wat hij beoogde. Zijn pogingen om het oude hertogdom Zwaben te herstellen mislukten (1281); evenmin kon hij de talrijke kleine oorlogen en veeten tusschen de verschillende vorsten geheel beletten. 348 Duitschland en de omliggende Rijken. De keurvorsten Nog pijnlijker was voor den grijzen vorst de weigering RSs'zLn' der Keurvorsten zijn zoon Albrecht nog bij zijn leven tot Albrecht te zijn opvolger te verkiezen ; de vrees voor het stichten eener ver ïezen. nieuwe keizerlijke dynastie, waardoor hun buitensporige onafhankelijkheid allicht kon worden beperkt, deed hen de voorstellen des keizers daaromtrent afwijzen tot groote schade voor het Duitsche Rijk. Dood van Eudolf I van Habsburg overleed te Spiers 15 Juli 1291. Rudolf van .. J r Habsburg. Hij was de hersteller en redder van het Duitsche Rijk en Ziindun°t V""de stichter van een r°e>nvol keizerlijk geslacht, dat — althans in de vrouwelijke linie — nog heden op den OostenrijkHongaarschen troon zetelt. 4. Adolf van Nassau 1292—1298. Adoif van Vrees voor de aangroeiende macht van het Huis van Nassau; zijn 7T77.,.jj,ji verkiezing uit Habsburg leidde tot de keuze van Adolf, graaf van Nassau, "ma* Vt°°r dC 6en ZGer daPPer ri^der, maar zonder belangrijk gebied en Habsburg. daarom juist door zijn kiezers gewild. Aanvankelijk gedroeg Adolf zich volgens den wensch Adoif poogt der keurvorsten. Spoedig echter werd ook hij door den ook zijn erf- drang der omstandigheden er toe gebracht om naar eiqen goederen te - , _ " vermeerderen. erfgoed te streven. Een verbond met Eduard Ivan Engeland tegen den heerschzuchtigen Franschen koning Philips den Schoone, die opnieuw in Boergondië (Franche-Comté) was begonnen te intrigeeren, verschafte Adolf belangrijke geldmiddelen. Met de troepen, daarvoor geworven, trök hij echter niet zijn bondgenoot ter hulp, maar trachtte het markgraafschap Meissen, waar onlusten waren uitgebroken, in zijn macht te brengen. Ook met Albrecht van Oostenrijk Albrecht van kwam öiJ in onmin; een openlijke oorlog stond op het Oostenrijk, punt van uit te breken en Adolf maakte reeds toebereidselen voor een grooten krijgstocht naar de Donau, toen plotseling nagenoeg alle keurvorsten zich tegen hem verklaarden. De aartsbisschop van Mentz, Gerard van Eppenstein, die zelf het meest tot de verkiezing van Adolf had bijgedragen, was thans zijn bitterste vijand geworden. Hij riep een Rudolf van Habsburg en zijn eerste Opvolgers. 349 vergadering der keurvorsten bijeen om de wederzijdsche grieven van Adolf en Albrecht te onderzoeken en noodigde tevens den Habsburger uit daarbij te verschijnen. Met een klein maar uitgelezen gevolg brak Albrecht uit Weenen op. Adolf trok hem tegemoet, - maar Albrecht wist zijn tegenstander te ontwijken en bereikte ongehinderd de Rijnstreek. Intusschen waren de keurvorsten te Mentz bijeengekomen ; De keurvorsten zij daagden Adolf voor hun vierschaar en, daar hij natuurlijk ontzetten.Ado" niet verscheen, verklaarden zij hem van zijn waardigheid wurdighêid. vervallen. Eenige dagen later volgde de verkiezing van Albrecht (22 Juni 1298). ... ji ■ K ƒ 1 Albrecht van Adolf, die een kostbaren tijd in doelloos heen en weer 0ostenriik trekken had verloren, rukte nu met een groote krijgsmachtwordtverkozen- tegen zijn mededinger op. Bij Göllheiin (in de Palts, niet Gevecht b« ver van Worms) ontmoetten zij elkander. Daar bracht een AdoTsneuveit ruitergevecht de beslissing (2 Juli 1298). Adolf van Nassau sneuvelde en Albrecht verkreeg met de overwinning de keizerskroon. 5. Albrecht I 1298-1308. Albrecht, de eenigste overgebleven zoon van Budolf van Albrecht I. Habsburg, was een in alle opzichten voortreffelijk vorst. Recht- Zi'a voorvaardig, vroom, eerbaar en dapper; tevens een bijzonder be- h treffel«ke leidvol en energiek regent. Door de legende, die de bevrijding edan,ghedender Zwitsers verheerlijkt, is hij veelal als een hardvochtig dwingeland voorgesteld en ook de wijze, waarop hij de kroon verwierf, heeft zijn nagedachtenis in veler oog bevlekt. Toch kan men hem moeilijk veroordeelen; zijn regeering zou het rijk zeker tot zegen hebben gestrekt, indien niet een al te vroegtijdige dood zijn groote plannen had verijdeld. Na de overwinning bij Göllheim liet Albrecht, die niet Albrecht wordt als opstandeling de kroon wilde aanvaarden, nogmaals een no6n,aaIs verkeizerskeuze houden en werd thans door alle zeven keurvorsten gekozen. Evenals zijn voorganger regeerde Albrecht I aanvankelijk in goede verstandhouding met de keurvorsten. Daarentegen 350 Duitschlatad en de omliggende Rijken. wilde Paus Bonifatius VIII hem eerst niet als Roomschkoning erkennen, daar hij hem als opstandeling tegen zijn Paus wettigen vorst beschouwde; en het duurde vrij lang, eer ^rkenThem. -Albrecht nem door een uitvoerige uiteenzetting der gebeurtenissen en de belofte van behoorlijke onderdanigheid tot de toezegging der keizerskroon kon bewegen. De onlusten, die weldra in Italië ontstonden, de dood van Bonifatius VIII (1303) en de verplaatsing van het pauselijk verblijf naar Frankrijk verhinderden de uitvoering der toen gemaakte plannen. Ten einde de geschillen tusschen het Duitsche Rijk en Groote plannen Frankrijk te beslechten, had Albrecht met Philips den des keizers. gcnoone een bijeenkomst in de nabijheid van Toul, juist op de grens der beide landen. Allerlei plannen werden ■£>2 daar besproken, o. a. een huwelijk van Blanca, een Fransche prinses, met Rudolf, Albrechts oudsten zoon, die dan tot Albrechts opvolger zou verkozen en met het koninkrijk Arles beleend worden. Hiertegen echter verzetten zich de keurvorsten, die de erfelijkheid der kroon niet wilden toe- vijandige staan, en sinds dien tijd was de vriendschap tusschen stemming der . . r keurvorsten keizer en keurvorsten ten einde; sommigen dachten reeds tegen den nem .evenals Adolf van Nassau van den troon te ontzetten. keizer. ' Weldra zouden zij bemerken, dat Albrecht niet zoo licht te bestrijden was als zijn voorganger. Een poging om het graafschap Holland na het uitsterven Het graafschap van het grafelijk huis aldaar te bemachtigen, mislukte (1299), 0 an ' daar Jan van Avesnes zich daar van de heerschappij meester maakte >) en den keizer, die door de keurvorsten in den steek was gelaten, noodzaakte om haastig Nijmegen, waar hij reeds aangekomen was, te verlaten. Maar weldra nam Albrecht geduchte weerwraak vooral op de hem zeer vijandige geestelijke keurvorsten. In 1301 schafte hij alle tollen af, die door de aan den Rijn heerschende vorsten onwettig werden geheven; daardoor won hij in hooge 1) Vgl. hierboven blz. 838. Rudolf van Habsburg en zijn eerste Opvolgers 351 mate den dank der machtige en rijke koopsteden, die den Veldtocht tegen keizer thans krachtig ondersteunden. Zoo was hij in staat de Riinsche om nog in den loop van het volgende jaar een zegevierenden eurvorsten' veldtocht tegen de Rijnsche keurvorsten te ondernemen en ze tot onderwerping te dwingen. Ook in het Oosten des rijks scheen het geluk den keizer Albrechts zoon toe te lachen. Na den dood van Wenzel (Wenceslaus) III koning van koning van Bohemen, kleinzoon van den in 1278 gesneuvelden ° eme"' Ottokar, wist Albrecht zijn zoon Budolf, die met de koninginweduwe Elizabeth in het huwelijk trad, tot koning van dat rijk te doen verkiezen (1306). Zoo stond Albrecht op het toppunt van macht en groot- Groote macht heid. Zijn bestuur was krachtig; de landvrede werd streng en krachtig be~ gehandhaafd, en de steden — ook de machtige Hanze — 'kekerT ondervonden en waardeerden den weldadig en steun des keizers. Maar nu kwam een reeks ongelukken. Een leger, dat Tegenspoed, hij had afgezonden om zich van het markgraafschap Meissen Meissenwaar nog altijd onlusten heerschten, meester te maken, werd ter dege verslagen (31 Mei 1307). Weinige weken later vernam hij den plotselingen dood van zijn zoon Budolf, Bohemen. den jongen koning van Bohemen (4 Juli 1307); en thans maakte Hendrik van Karinthië, die met Anna, zuster van Wenzel III, gehuwd was, zich van den troon meester en sloot aanstonds een verbond met alle tegenstanders des keizers. Een eerste krijgstocht naar Bohemen bleef zonder uitkomst (1307). Albrecht begaf zich dus naar Zuid-Duitschland om een groot leger bijeen te brengen, waarmede hij, Kriigsgesteund door de steden, in den loop van het volgende' toerustingenjaar al zijn tegenstanders hoopte te bedwingen en de keizerlijke macht voor goed te herstellen. -ft Maar nog vóór het begin van den veldtocht werd hij Albrecht ver(1 Mei 1308) door zijn neef Joannes Parricida (zoon van moord door zijn overleden broer Rudolf), niet ver van Bheinfelden (bij ^rricTda. de Reuss) in Zwitserland, verraderlijk vermoord. Albrechts dood leverde het Duitsche Rijk opnieuw aan de willekeur der heerschzuchtige keurvorsten over. 352 Duitschland en de omliggende Rijken. § 2. LUXEMBURG EN BEIEREN. t Hendrik VII van Luxemburg 1308—1313. Aanvankelijk poogde Philips de Schoone de Duitsche verkiezing van keizerskroon voor zijn broer, Karei van Valois, te verLuxembVrg" krijgen' maar ^lemens V, die wel begreep dat de H. Stoel dan geheel en al aan het Fransche hof zou zijn overgeleverd, gaf den keurvorsten heimelijk een wenk, de keuze van een keizer te bespoedigen. Boudewijn, aartsbisschop van Trier, wist nu de andere keurvorsten voor zijn broer, Hendrik, graaf van Luxemburg, te winnen, zoodat deze met algemeene stemmen werd verkozen. Hendrik van Luxemburg was, evenals Budolf van Habsburg en Adolf van Nassau, een vorst van betrekkelijk geringe macht. Hij was een dapper ridder, aan het Fransche hof opgevoed, in taal en neiging een halve Franschman. Hij stónd den ook, evenals alle vorsten uit zijn huis, doorgaans in de beste verhouding met Frankrijk.. Voor de Habsburgers was de verkiezing van den nieuwen keizer een teleurstelling en een ramp. Frederik de Schoone, de oudste zoon van Albrecht I, erkende hem; toch was Hendrik de betrekking verre van vriendschappelijk. De keizer stelde schenkt een fa heleening far Habsburgers uit en gaf een vrijbrief aan de vrijbrief aan de * J o j i Zwitsers, bewoners der „ Woudsteden of Woudkantons": Uri, Schwytz en Unterwalden, waardoor hij deze voor goed aan het gezag der graven van Habsburg onttrok 1). Romantische De sage heeft het ontstaan van het Zwitsersche Eedgenootverhalen aan- schap en de „bevrijding" van de Oostenrijksche „tyrannie" door st^hln de 6en men'8te romantische verhalen — Gessier, de hoed, Teil, de het Zwitsersche ee<^ °P ne^ Büttli — verheerlijkt, die echter geen historische Eedgenoot- waarde hebben. Gessier, Teil enz. zijn slechts mythische namen schap. en beantwoorden niet aan geschiedkundige personen. De ware oorsprong van het Zwitsersche Eedgenootschap is als volgt. Het gebied, thans Zwitserland genoemd, bestond tegen het midden der 13de eeuw uit een menigte kleine landjes, 1) Over de geschiedenis der Zwitsers zie verder blz. 356. Luxemburg en Beieren. 353 steden en vlekken, die gedeeltelijk rechtstreeks onder het Rijk stonden, deels aan verschillende heeren, graven, abten, bisschoppen leenroerig waren. Onder deze heeren namen de graven van Habsburg de eerste plaats in; zij bezaten ook het baljuwschap (voogdij) over verschillende valleien, terwijl andere streken hun erfelijke leengoederen waren. Zoo waren b.v. de zoogenaamde „ Woud-kantons" Schwytz en Unterwalden aan de graven van Habsburg Verbond onderworpen; Uri was „rijksvrij". Na den dood van Rudolf van tusschen Uri, Habsburg (1291) sloten (of vernieuwden) de d> 'ie genoemde kantons Schwytz en een eeuwig verbond tot ouderlingen bijstand. Adolf van Nassau Unterwaldenverklaarde Schwytz en Unterwalden voor rijksvrij, maar Albrecht beschouwde ze, zonder tegenstand te onderviaden, weer als Ooslenrijksch erfgoed. De vrijbrief van Hendrik VU vestigde voor goed hun onafhankelijkheid, die zij echter nog lang tegen de niet ongegronde aanspraak der Habsburgers moesten verdedigen totdat, na menige bloedige nederlaag, ook Oostenrijk hun vrijheid erkende. 2. Evenals zijn voorgangers zocht ook Hendrik VII door Hendrik vu het verkrijgen van uitgestrekte erfgoederen zijn keizerschap „ verkriigt j ,, . i .. ''8» , , * * Bohemen voor en de grootheid van zijn geslacht te verzekeren. Het zijn geslacht. geluk diende hem niet minder dan Budolf van Habsburg. Hendrik van Karinthië, de nieuwe koning van Bohemen, geraakte weldra met zijn onderdanen in twist. De onlusten liepen zoo hoog, dat men eindelijk den keizer om hulp en bemiddeling vroeg, en ten laatste diens zoon Jan, gehuwd met Elisabeth, zuster van Wenzel III, tot koning uitriep (Sept. 1310). In October trok Jan van Luxemburg met een leger naar Bohemen en nog voor het einde des jaars was het land in zijn macht. Thans achtte Hendrik zijn gezag in Duitschland voldoende Hendrik vu gevestigd, om aan een tocht naar Italië en het verwerven tre,"lineaar der keizerskroon te kunnen denken. Sinds den val der Hohenstaufen verkeerde Noord-Italië in een Treurige staat van voortdurende anarchie en burgerkrijg. Iedere stad van toestand van eenig belang was een onafhankelijke republiek; bijna geregeld,talië- Anarchie in strijd met al haar naburen. Ook in de steden zelf stonden e?JJ^f e vijandige partijen, Guelfen en Gibellijnen, in bloedige vijandschap tegenover elkander: de oude beteekenis dier namen was verdwenen; thans waren over het algemeen de Guelfen meer de S'4 ' 23 354 Duitschland en de omliggende Bijken. Rome, door de Pausen verlaten, in diep verval. Groote verwachtingen van de komst des keizers. Dante. Gematigd Optreden van Hendrik. „klerikalen", de Gibellynen meer de „anti-klerikalen"; de eersten steunden meer op het gewone volk, de laatsten telden vooral de edelen onder hun aanhangers. In Napels was Karei I van Anjou in 1285 door zijn zoon Karei II (1285—1309) en deze door Robert II (1309—1343) opgevolgd; in Sicilië, sinds 1282 van Napels gescheiden, heerschte een zijlinie der dynastie van Aragon '), in bijna voortdurenden twist met den koning van Napels, die het erkende hoofd der Guelfen in Italië was. Rome, sinds eenige jaren door de Pausen verlaten verkeerde in diep verval en werd door onophoudelijke burgertwisten geteisterd. Zoo was de toestand van Italië, toen Hendrik VII zijn tocht over de Alpen aanvaardde. Te Lausanne legde hij in de handen van een pauselijken legaat den eed af (weleer ook door Rudolf van Habsburg gezworen) de rechten van den H. Stoel te eerbiedigen en te handhaven; daarna (Oot. 1310) trok hij over de Alpen. 3. Een geestdriftige oproeping, door den grooten dichter Dante3) opgesteld, .werd door geheel Italië verspreid en vervulde alle harten met hoop en vrees. De Guelfen vreesden, dat Hendrik hun tegenstanders overal aan de regeering zou brengen; de Gibellijnen hoopten thans het overwicht te herwinnen; beiden zagen zich bedrogen, daar Hendrik verklaarde — en zijn daden bevestigden zijn woorden — dat hij niet als hoofd eener partij, maar als keizer van allen was gekomen, om overal recht en vrede te handhaven. Inderdaad hij stelde zich bijna overal tevreden met de talrijke ballingen naar hunne vaderstad te doen wederkeeren. Daarbij verlangde hij de erkenning van zijn keizerlijk gezag en stelde overal keizerlijke stadhouders aan. Bijna geheel Noord-Italië huldigde hem en steunde hem met geld en troepen. Spoedig echter braken er op verscheidene plaatsen onlusten uit, die slechts met veel moeite werden bedwongen en veel tijd kostten, zoodat zijn tegenstanders in Zuid- 1) Vgl. hierboven blz. 171, 286. 2) Vgl. hierboven blz. 290. 8) Over Dante en de letterkundige beweging van dien tijd zie IHe Deel» blz. 25. Luxemburg en Beieren. 355 Italië de kans kregen om zich geducht tot tegenweer te wapenen. Dank den krachtigen steun der machtige zeesteden Genua f ^ a "k iD h6t VOOrjaar van 1312 ^vBome optrekken, dat mmiddels door een Napolitaansch leger was ee'n aedel 7 T ^ S6™^11 betoachti^ Heudrik Hendrik te een gedeelte der JShmm?, flfowi, en werd - niet in de St Pieters Rome tot keizer kerk die nog in de handen der Napolitanen was, maar in gekr°°ndSt. Jan van Lateraan - door eenige kardinalen op last S» T nai?iQr FPlechtig tot keizer gekroond (29 Jan. 1313). De hitte van den zomer en allerlei ziekten, die zijn leger aantaS ten noopten den keizer weder naar Noord-Italiëm p,otseHnge terug te üeeren. Daar overleed hij plotseling (24 Aug 1313) dood te Buon te Buon Convento, terwijl hij ijverig bezig was met krijgs- C°nVeflt°toerustmgen om Zuid-Italië te onderwerpen Zijn dood werd èn in Duitschland èn in Italië levendig Noodlottige gebetreurd; al wat hij in het Zuiden voor het Eijk had gewonnen, g.ng verloren; Duitschland werd weder het tooneel van een burgeroorlog. 4^ Na den dood van keizer Hendrik VII drong Frederik M , A de Schoone, de oudste zoon van Albrecht I, naar de kroon J^TSLöij werd gesteund niet alleen door alle leden van ziin Frederik de machtig geslacht, vooral door zijn dapperen broer Leopold, XSX" maar ook door vele andere vorsten. Tegen hem trad de }ap van zoon des overleden keizers, Jan van Luxemburg, koning BOheme"van Bohemen op, voor wien de beide machtige aartsbisschoppen van Mentz en Trier - de gezworen vijanden der Habsburgers - de stemmen der andere keurvorsten poogden te winnen. Maar dezen wilden den Boheemschen koning hun stem niet geven, daar hij slechts 18 jaren oud en bovendien veel te machtig was. Nu wendden de tegenstanders der Habsburgers zich tot Lodewi* va„ Liodewijk, hertog van Beieren, Frederiks boezemvriend die Beierentot dan ijverig voor hem had gewerkt, maar zich na 356 Duitschland en de omliggende Rijken. langdurige aarzeling te kwader ure de candidatuur voor de kroon liet opdringen. Dubbele keuze: Den 19e» Oct. 1314 werd Frederik de Schoone te Sachsen^odewrk11 hamen (vlak tegenover Frankfort) tot Roomsch-koning uitgeroepen; den volgenden dag verkozen zijn tegenstanders, Bloedige °P ^en anderen oever van den Mein gelegerd, Lodewijk burgeroorlog, van Beieren. Een langdurige en bloedige burgeroorlog was het gevolg, die 8 jaren lang een groot deel van Duitschland verwoestte en de keizerlijke macht natuurlijk zeer verzwakte, daar beide mededingers om hun aanhangers te beloonen en nieuwe te winnen, de goederen en rechten des Rijks met volle handen uitdeelden. Frederiks macht overtrof verre die van zijn tegenstander. Hij en zijn broeder Leopold waren de dapperste ridders van hun tijd en de geheele adel — zelfs in Beieren — koos hun partij. Lodewijk steunde op de steden en zocht door het rekken van den strijd de krachten zijner tegenstanders uit te putten. Kort na het begin van den oorlog tegen Lodewijk leden de Habsburgers een gevoelige nederlaag tegen de Zwitsers'); bij Morgarten (15 Oct. 1315) werd de dappere Leopold van Oostenrijk, die met een aanzienlijk leger in het land der Eedgenooten was binnengedrongen om ze voor verschillende wederrechtelijke aanvallen op Habsburgsche bezittingen te straffen, door de dappere bergbewoners deerlijk verslagen. Deze overwinning bevestigde de onafhankelijkheid der Woudsteden; Lodewijk begiftigde natuurlijk die dappere vijanden zijner tegenstanders met tal van voorrechten *). Intusschen was de oorlog tusschen Frederik en Lodewijk begonnen. Meestal hadden de Oostenrijkers de overhand; toch konden zij Lodewijk niet geheel overwinnen, daar deze ieder belangrijk gevecht vermeed. Eindelijk was men van weerszijden den srijd moe en besloot den oorlog door een beslissenden slag te beëindigen. De 30ste Sept. 1322 werd door onderlinge afspraak aangewezen; op dien dag zou men elkander bij Ampfing Slag bij Morgarten. Lodewijk bevestigt de vrijheid dér Zwitsers. 1) Zie hierboven blz. 353. 2) Zie verder blz. 367. Luxemburg en Beieren. 357 en Mühldorf ontmoeten. Met schending van het gegeven Slag bij Mühiwoord begon Lodewijk den aanval reeds twee dagen te dorf-Frederik verslagen en voren; en zoo stond Frederik 28 Sept. 1322 bij Mühldorf gevangen. tegenover een groote overmacht. De boden, die hij tot zijn broer Leopold zond, bereikten dezen niet. Toch wilde de dappere Habsburger niet van wijken weten. Aan het hoofd zijner strijders in schitterende wapenrusting, ver- ' richtte hij roemvolle heldendaden, maar werd eindelijk door de overmacht overwonnen en viel zelf in de handen zijner vijanden. Nu werd Lodewijk in het geheele rijk als keizer erkend; Leopold van Oostenrijk alleen bood nog tegenstand, maar Lodew«kal8ei, ■ • . , ... meen erkend, vermocht weinig en mocht tevreden zijn, zijn gezag in zijn eigen erflanden te handhaven. 5. Lodewijk IY van Beieren 1314—1347. Van de overwinning maakte Lodewijk aanstonds gebruik Lodewijk verom de bezittingen van zijn geslacht te vermeerderen. In me«d«t zijn 1320 was het geslacht der Brandenburgsche Keurvorsten bezittingen' uitgestorven; kort na den slag van Mühldorf schonk hij Brandenburghet opengevallen leen aan zijn zoon Lodewijk; zelf huwde Zijn huwelijk hij, weduwnaar geworden, met Margareta, dochter vanmet Margare,a wil ut j- r. -. „ van Holland. Willem 111, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, waardoor hij zijn invloed in het Noord-Westen des rijks niet weinig vermeerderde. Dit wekte natuurlijk de achterdocht der keurvorsten; Achterdocht der met name Jan van Bohemen, die zooveel tot Lodewijks keurvorstenverheffing had bijgedragen, voelde zich gegriefd; hij verzoende zich met de Habsburgers en werd Lodewijks tegenstander. Nog gevaarlijker werd voor den keizer zijn twist met Lodewijks den H. Stoel, die zijn geheele regeering zou verontrusten. HeUigeTstoe" • Tijdens den burgeroorlog had Paus Johannes XXII de partijen herhaaldelijk tot vrede vermaand en zijn bemiddeling aangeboden, zonder zich voor een der beide mededingers te verklaren. 358 Duitschland en de omliggende Kijken. Toen nu Lodewijk na den slag bij Mülhdorf aanstonds in Italië de keizerlijke rechten wilde doen gelden, protesteerde de Paus daartegen, wijl hij hem nog niet als Roomsch-koning had erkend. Hij eischte dus, dat Lodewijk het bestuur eerst zou nederleggen en dan. de erkenning van den H. Stoel zou vragen (1323). Lodewijk, die zich in dien geheelen strijd zeer onoprecht en dubbelzinnig gedroeg, protesteerde op zijne beurt tegen de pauselijke inmenging in de Duitsche koningskeuze, en beschuldigde den Paus van ketterij en allerlei gruwelijke misdaden. Nu sprak, deze den kerkelijken ban tegen Lodewijk uit (1324), waarop weder een nog onbeschaamder antwoord volgde. Al deze omstandigheden gaven den aanhangers der verzoening met Habsburgers wederom moed. Leopold van Oostenrijk herOostenrijk"1 vatte den oorlog, behaalde zoo belangrijke voordeden en vond zooveel bijval bij de andere rijksvorsten, dat Lodewijk met zijn gevangen mededinger besloot te onderhandelen. Frederik herwon zijn vrijheid; maar, dewijl hij zijn broer niet tot het aanvaarden van den vrede kon bewegen, stelde hij zich volgens zijn belofte weder in de macht van zijn vijand. Door dit bewijs van eerlijkheid en trouw werd Lodewijk zoozeer getroffen, dat niet alleen de oude vriendschap tusschen beiden herleefde, maar dat de keizer zijn vriend aanbood de regeering met hem te deelen. Dit laatste voorstel werd echter niet uitgevoerd, daar het zoowel bij den Paus als bij de rijksvorsten op beslisten tegenstand stuitte. Frederik vergenoegde zich dan met den koningstitel en overleed kinderloos in 1330. 6. Met zijn vroegeren mededinger verzoend, achtte Lodewijks tocht Lodewijk in 1327 den tijd gekomen, om, evenals ziin naar Italië. ' 7 J voorganger door een tocht over de Alpen zijn gezag in Italië te vestigen en te Bome de keizerskroon te ontvangen. Op dien tocht, in besliste vijandschap met den H. Stoel ondernomen, zou hij echter weinig eer oogsten. Het gelukte hem voor een oogenblik zijn heerschappij in Noord-Italië erkend te zien; hij mocht zelfs Bome binnentrekken, waar Luxemburg en Beieren. 359 hij zich door een afvalligen Franciskaan !), dien hij tot Hij wordt door tegen-paus (Nicolaus V) had verheven, de keizerskroon een tesenPaus liet opzetten (Mei 1328) ; maar spoedig werd hij door fcroond."*". geldgebrek en allerlei tegenspoed tot den terugtocht genoodzaakt en van al wat hij in Italië meende te hebben gesticht, bleef niets voortduren. Zelfs zijn tegen-paus vermocht hij niet te beschermen, zoodat deze zich ootmoedig aan Joannes XXII onderwierp. Naar Duitschland teruggekeerd, deed hij herhaaldelijk pogingen om met den H. Stoel vrede te sluiten. Maar Vruchtelooze „iji...,. ■ onderhande- zoowel de kuiperijen der hoven van Frankrijk en Napels,^** met den die beiden een verzoening tegenwerkten, als voornamelijk PausLodewijks oneerlijkheid en wispelturigheid, verijdelden telkens de gewenschte uitkomst. Van de betrekkelijke onvrijheid des Pausen te Avignon maakte Lodewijk handig gebruik om de publieke opinie in Duitschland voor zich te winnen. Op een grooten Rijksdag te Frankfort (1838) klaagde hij over de hardvochtigheid van Benedictus XII, die uit vrees voor den Franschen koning niet van verzoening wilde weten en al zijn voorstellen afwees. Daarop verklaarden de Duitsche bisschoppen, dat de keizer zijn plicht had gedaan en men zich dus voortaan "noch aan het pauselijk banvonnis, noch aan het interdict, over een groot gedeelte van Duitschland uit- Ver ad ri gesproken, behoorde te storen. Tegelijkertijd (16 Juli 1338) ver- keurvorsten t" klaarden de keurvorsten, te Bense, niet ver van Coblenz, vergaderd, Rense. dat hun keuze alléén - zonder pauselijke goedkeuring — voor de wettige verkiezing van een Roomsch-koning voldoende was. Dat tengevolge van dit alles er in Duitschland een groote verwarring heerschte, laat zich begrijpen; de stemming des volks tegenover den B. Stoel werd zeer verbitterd en de geestelijken, die, zooals het hun plicht was, zich aan de pauselijke uitspraken hielden, werden op vele plaatsen mishandeld of weggejaagd. 1) Hij behoorde tot de zoogen. Spirituales of Fraticelli, die wegens hun overdreven ijver voor de kloosterlijke armoede zoowel tegen hun eigen Oversten als tegen den Paus in opstand waren gekomen. Hun partijgenooten (Occam, Michael van Cesena e. a.) waren met Marsitius van Padua (Defensor Pacis) de voornaamste verdedigers de3 keizarj. 360 Duitschland en de omliggende Bijken. Lodewijk ver- Nog hooger klom de algemeene ontevredenheid, toen ge8iacht0Tiroin Lodewijk op zeer onbehoorlijke wijze zijn oudsten zoon het en Karinthië. bezit van Tirol en Karinthië verschafte, en daarbij niet 4» keur- ' schroomde een wettig huwelijk „uit keizerlijke maehf' te vorsten. ontbinden (Febr. 1342); ook de beleening zijner gemalin Magareta met de opengevallen graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen (1345) zag men zeer ongaarne. Zoo verbeurde de keizer bij vele vorsten achting en genegenheid. Nadat Clemens VI nogmaals den kerkelijken ban tegen hem had uitgesproken en de keurvorsten tot Moravië wordt de keuze van een nieuwen^ keizer had vermaand, werd tot Roomsch- Karei van Moravië, oudste zoon van koning Jan van Bohemen, "kozen"" tot Roomsch-koning verkozen (11 Juli 1346); weinige maanden later bekrachtigde Clemens VI de gedane keuze. Toch was de macht van den nieuwen keizer voorloopig tamelijk gering^ daar een groot deel des rijks, vooral de steden, aan Lodewijks zijde bleven. Eerst in het volgende jaar (1347) zou de oorlog voor LodewTk'van g0ed be9innen> maar vóór den aanvang der vijandelijkheden Beieren, overleed Lodewijk van Beieren, op jacht door een beroerte getroffen (11 Oct. 1347). §3. KAREL IV EN ZIJNE ZONEN. Karei iv. t Karei IV 1347—1378. Zijn karakter De nieuwe keizer was geboren in 1315. Een groot gedeelte en regeerings- zijner jeugd had hij aan het Fransche hof doorgebracht, waarbeleid. mede zijn va(jer 2eer oevriend was Daar j,a de steden had willen begunstigen; zoo verloor hij de gunstige gelegenheid om door een bondgenootschap met den burgerstand, den overmoed der rijksvorsten te breken en Duitschland de weldaad van grooter eenheid en beter bestuur te schenken. Karei IV en zijne zonen. 367 Leden de Zuid-Duitsche steden de nederlaag, de met haar verbonden Zwitsers behaalden omtrent dienzelfden tijd schitterende overwinningen op de machtige Oostenrijksche hertogen, waardoor zij ten laatste hun vijanden ^cMde?' tot de erkenning hunner vrijheid noodzaakten. Zwitsers. Sinds den slag van Morgarten (1315) en de vestiging hunner „rijksvrijheid" door Lodewijk van Beieren »}, waren de Eedgenooten voortdurend in macht vooruit gegaan en' hadden door het opnemen van nieuwe kantons hun gebied Uitbreiding van ten koste der Habsburgers uitgebreid. Zoo had omtrent 1334 het EedgenootLuzem (een Habsburgsche stad) zich bij de „drie Woud- SChaP' steden" aangesloten; en de overwinning bij Laupen (1339) Slag bU Laupen. dwong de Oostenrijkers daarin te berusten. Zürich volgde het voorbeeld van Luzern in 1351; in 1353 traden toe Zug, Glarus en Bern. Sinds dien tijd omvatte het verbond 8 kantons (de zoogen. „Acht alten Orte"); alle pogingen der Habsburgers om deze aansluiting te beletten waren vergeefsch. In 1381 sloten de Zwitsers een bondgenootschap met de Zwabische Steden, terwijl de dappere hertog Leopold III van Oostenrijk natuurlijk de partij der edelen koos. In 1386 deed deze aan het hoofd van een talrijk leger van ridders en vorsten een inval in Zwitserland, maar werd, bij Sempach siag (9 Juli 1386) (Arnold van Winkelried ?) beslissend verslagen; sempach. de hertog zelf was onder de gesneuvelden. Zijn zoon Leopold, IV was twee jaren later niet veel gelukkiger; by Nafels overwonnen, moest hij zijn heil in de vlucht zoeken. Sinds S,ag dien tijd deden de Habsburgers geen poging meer om hun heerschappij over Zwitserland te herstellen. In den loop der 15de eeuw nam het aantal der verbonden / kantons gedurig toe; zoodat Zwitserland m het begin der 16de eeuw bijna zijn tegenwoordige uitgestrektheid bezat. Door hun schitterende De Zwitsers dapperheid werden de Zwitsers beroemd in geheel Europa; zij vergezocht werden zeer gezocht als bondgenooten en huurtroepen, voóral als dappere ' huurtroepen.. 1) Vgl. hierboven blz. 356. 368 Duitschland en de omliggende Rijken. sinds Karei de Stoute voor hen had moeten bukken. Sinds den vrede van Bazel (1499) waren zij zoo goed als onafhankelijk van het Duitsche Rijk waarvan zij bij den Vrede van Munster (1648) officieel gescheiden werden. De ontevredenheid over de werkeloosheid van Wenzel, die zich sinds jaren bijna niet buiten Bohemen vertoonde, liep ten laatste zoo hoog, dat de keurvorsten besloten hem af te zetten; te meer daar ook Wenzels eigen broeders voortdurend met hem in twist waren. Den 20n Aug. 1400 ^keizerluke'16 ver^aar(^en de vier Bijnsche keurvorsten, te Rense bij waardigheid Coblenz vergaderd, Wenzel van de keizerlijke waardigheid RuprechV'van vervallen en verkozen in zijn plaats Ruprecht (Robert) van de Palts, de Palts (1400—1410). Wenzel bleef koning van Bohemen tot aan zijn dood (1419). Zijn regeering aldaar werd voortdurend verontrust door binnenlandsche onlusten, deels ten Wenzel blijft gevolge van de kuiperijen zijner bloedverwanten, die hem koning van . Bohemen. ook van dit gewest wilden berooven, maar voornamelijk wegens zijn eigen willekeur, wreedheid en vadsigheid, die hem bij allen gehaat en verachtelijk maakten. Zijn schandelijke nalatigheid en zwakheid in het beteugelen der Hussietische woelingen berokkenden Bohemen een onafzienbare reeks van rampen. Ook de nieuwe keizer Ruprecht (1400—1410), hoewel Ge"an den'11* met de Deste bedoelingen bezield en geenszins zonder benieuwen keizer, kwaamheden, kon ten gevolge der algemeene anarchie zoo goed als niets tot stand brengen. Een krijgstocht naar Italië tegen Giangaleazzo Visconti, door Wenzel tot erfelijk hertog van Milaan benoemd, mislukte totaal, daar het Duitsche leger bij Brescia (1401) werd verslagen. Weldra bezat Buprecht bij zijn eigen aanhangers geen gezag meer, en men sprak er zelfs over ook hem weer af te zetten. Zijn dood. Voor deze vernedering bewaarde hém een tijdige dood (18 Mei 1410). 7. Sigismond 1410—1437. Sigismond tot keizer ver- Bij de verkiezing van een nieuwen keizer, die in Sept. 1410 kozen. te Frankfort plaats had, waren de stemmen der keurvorsten Karei IV en zijne zonen. 369 zeer verdeeld; gelukkig werd door den spoedigen dood van JS"K"'W <-ueel van tngtsmond) de aanleiding tot een burgeroorlog weggenomen (Uil) en Sigismond algemeen als keizer erkend. Hij was sinds 1386 koning van Hongarije, waar hij met tallooze moeüykheden had moeten kampen en zich dikwerf zeer licht- afs^o'nf van zinn.g en wispelturig had getoond. Na zijn verkiezing tot Honïarlje Duitsch Keizer scheen hij echter met een geheel anderen geest Dezieid; hij onderscheidde zich door geestkracht en wijsheid Als Keizer toont Zoowel voor het Rijk als voor de geheele Kerk verwierfhiihii zich krachtig zich de grootste verdiensten door zijn krachtige medewerking be'eidV0'tot het herstel der kerkelijke eenheid. De veroordeeling en terechtstelling van den ketter Jan Hus (6 Jul. 1415) vervulde diens aanhangers in Bohemen met de uiterste woede1). Zoolang Wenzel leefde, die zich tegenover die -ketters zeer zwak had getoond, bleef het opstand der bij twisten en bloedige gevechten tusschen de verschillende ««««'eten in partijen. Maar toen na Wenzels dood (1419) Sigismond als BoheMenzijn erfgenaam het koninkrijk Bohemen in bezit wilde nemen en m het voorjaar van 1420 met een leger naar Praag oprukte, vond hij overal verwoeden tegenstand en werd door bloedige nederlagen genoopt het land met schade Sigismond en schande te verlaten. Herhaaldelijk werden er krijgstochten vers,asenondernomen om de opstandelingen te onderwerpen ; zelfs een Kruistocht werd tegen hen gepredikt; maar al die pogingen waren vruchteloos. Onder hun dappere en waarlijk geniale aanvoerders, Ziska en Procop, sloegen de Hussieten niet Ziska. slechts hun aanvallers terug, maar deden spoedig invallen Verwoestende in de naburige landen, die zij met ongeloofelijke barbaarsch- 'Tl"^ heid verwoestten. Tot Koningsbergen in Pruisen drongen gewesten, zij door en brachten van daar water, uit de Oost-Zee geschept, als zegeteeken naar Praag terug. Tegelijkertijd werd ook Bohemen zelf door bloedige partij- Bloedige twisten geteisterd, daar ook Hus' aanhangers zich weldra par"'twi8ten in een menigte secten hadden verdeeld. Bohemen. 1) Vgl. hierboven blz. 300. 24 370 Duitschland en de omliggende Rijken. Taborieten De meest fanatieke waren de Taborieten (hun voornaamste sterkte lag op een berg bij Praag, dien zij den utraquisten. yaftor n0emden); tot hen behoorde de vreeslijke Ziska (f 1425). Gematigder waren de Calixtijnen of Utraquisfen, aldus genoemd, wijl zij ook voor de leeken het gebruik van den „kelk" (calix), m. a. w. de H. Communie onder beide (utraque) gedaanten verlangden. Dank de uiterste inschikkelijkheid van het Concilie te De Praagsche Bazel, dat een groot gedeelte van de wenschen der meer Compactaten. gematigde partijen inwilligde, kwam eindelijk (1433) een soort van verdrag tot stand, „de Praagsche Compactaten", en na de nederlaag der Taborieten bij Böhmisch Brod (1434) Sigismond kan kon Sigismond in 1436 te Praag zijn intocht houden, hoewel Pruekken°en de woelige en onzekere toestand aldaar nog langen tijd bleef voortduren. Ook tijdens het Concilie van Bazel poogde Sigismond de eensgezindheid tusschen den Paus en de daar vergaderde bisschoppen te bevorderen. Met dat doel ondernam hij zelfs een tocht naar Rome, waar hij in 1433 (31 Mei) de keizerskroon ontving. In het Duitsche Bijk was Sigismonds macht zeer gering. Een poging om, ter handhaving van den landvrede het rijksgebied in vier groote kreitsen te verdeelen werd verhinderd door de vrees der keurvorsten, dat 's keizers macht daardoor te veel zou worden versterkt. De jammerlijke nederlagen, door de Duitsche legers in den strijd tegen de Hussieten geleden en het verminderen van den Duitschen invloed in Polen en elders, waren de gevolgen van die zwakheid van het keizerlijk gezag. Frederik van Vermelding verdient nog, dat Sigismond tijdens het Concilie Hohenzollern 8 6> e J keurvorst van van Constanz (1415) het keurvorstendom Brandenburg Brandenburg, verpandde aan Frederik- van Hohenzollern, burggraaf van Neurenberg, ter vergoeding voor de belangrijke sommen, die deze den steeds in geldgebrek verkeerenden keizer had voorgeschoten. Zoo vestigde zich dat vermaarde geslacht in Noord-Duitschland, waar het in later eeuwen zijn stoutste Dood van droomen zou verwezenlijkt zien. Sigismond. Sigismond overleed zonder mannelijke nakomelingen. Albrècht II en Frederik III. 371 Z«n eenige dochter Elizabeth was met een Habsburger Zün ee l Albrecht van Oostenrijk, gehuwd. DeZe volgde J^^^SSL* vader op m Hongarije, alsmede in diens andere erflanden vaTooSL Jfo^flr en &7m,. en werd jn Ooste„nik. de keurvorsten tot Duitsch Keizer verkozen. Met hen beklom het geslacht der Habsburgers weder den De Ha"sburgers Sïïï: z^r/eirwaarop het rfn'< -~ «■* °-^=r § 4. ALBRECHT II EN FREDERIK HL 1. Albrecht II 1438—1439. Hij was een uitstekend vorst, maar vond aeen tiid om ™n voortreffelijke hoedanighedeh ten volle te toonT NauIlZ JSSÜS* et vTldtochT'te11" ^ ^"i ^ * ™^ een veldtocht tegen de Turken terugkeerende, overleed »*« Koning W*7t:^Z Vankei2erSigi-ond) schonk eenigen tijd na zijn dood het leven aan een zoon Ladislaus Postumus, d.e zijn vader later in Hongarije en Bohemen opvolgde i) In Duitschland verkozen de keurvorsten Albrechts neef Frederik van Oostenrijk, die meer dan een halve eeuw dé Duitsche kroon zou dragen en de stamvader zou worden van een lange reeks van keizers en koningen. 2. Frederik III 1440—1493. De nieuwe keizer aanvaardde het bestuur in uiterst F'*kl|i moeUljk omstandigheden. Zijn persoonlijke macht was zeer ^ gering daar hij slechts een klein gedeelte der Oostenriiksche moe«'*>>eden. erfgoederen bezat en met verscheidene leden zijner familie in onmin, geraakte. De voogdij over den jongen Ladislaus Postumus, welke hij na den dood van diens moeder verkreeg, berokkenden hem meer last dan voordeel; in Bohemen en Hongarije ondervond hij voortdurend veel tegenwerking • weldra werden die rijken zelfs beslist vijandig. _Zm^mvloed in het Duitsche Rijk was zeer onbeduidend. 1) Zie hieronder blz. 368. 372 Duitschland en de omliggende Eijken. Zijn onbeduidende persoonlijkheid Frederik III, de tweede stichter der grootheid van Habsburg. Huwelijksverbintenissen Verbrokkeling van Duitschland. Voornaamste vorstengeslachten.Hohenzollern. De vorsten deden alsof er geen keizer was, en volbrachten zijn bevelen slechts dan, wanneer het hun nuttig scheen. Ook het persoonlijk optreden van Frederik Hl was zeer weinig geschikt om ontzag en vrees in te boezemen. Uiterst bedaard, schijnbaar werkeloos, vertoonde hij zich hoogst zelden buiten zijn erflanden en liet Duitschland meestal aan zijn lot over. Toch werd deze zoo onbeduidende en weinig getelde vorst de tweede stichter der grootheid van zijn geslacht. Met bijna fatalistische kalmte trotseerde hij alle gevaren en vernederingen. Dat Oostenrijk groot zou worden, stond bij hem vast en de uitkomst heeft hem tegen alle verwachting gelijk gegeven 1). Zijn beste bondgenoot was de tijd. Door den ongemeen langen duur zijner regeering overleefde hij bijna al zijn tegenstanders; de Oostenrijksche erflanden kwamen aldus achtereenvolgens in zijn macht. Ook door het sluiten van huwelijksverbintenissen en erfverdragen schonk hij zijn geslacht de hoop op een menigte gewesten, die zijn eigen bezittingen in rijkdom en uitgestrektheid ver overtroffen. 3. Van een geschiedenis van Duitschland kan dan ook gedurende Frederiks regeering nauwelijks spraak zijn. Men kan eigenlijk slechts spreken van de geschiedenis der talrijke grootere en kleinere vorstendommen en steden, die men onder den naam van het „Heilige Roomsche Ryk" samenvatte en die bijna voortdurend met elkander in bloedige twisten wagan gewikkeld, terwijl de keizer in den regel nauwelijks een poging waagde om den vrede te herstellen. De voornaamste geslachten, die tegen het einde der Middeleeuwen in Duitschland heerschten, waren — behalve het keizerlijke Huis der Habsburgers — vooreerst de Hohenzollern, in het bezit van het keurvorstendom Brandenburg sinds 1415 en het burggraafschap Neurenberg (de vorstendommen Ansbach en Bayreuth). Frederik I, de eerste keurvorst, handhaafde krachtig zijn gezag tegen de oproerige edelen; zijn tweede zoon Albrecht Achilles voerde een langdurigen oorlog tegen de stad Neurenberg (1449—1453), waaraan van weerszijden vele vorsten en steden 1) Zijn bekend devies was: A. E. I. O. U. s Auslriae est imperare orbi universo. Albrecht II en Frederik III. 373 AomieTl' hD°°; TJegeli^ Van de erfopvolging (dispositie ÏÏ^elch6; nd6rde ^ ^ ™^«** bezittingen" van 9zt r'nLz w::ntetasrndiTan drude i- ■■ i. aeerscnte m Saksen-Meissen. Frederik L de takken was (1423) door keizer Sigismond tot keurvorst van verdeeld. Safcen verheven. Zijn opvolger Frederik II, de Zachtmoedige had twee zonen, Ernst en Albert, die de stamvaders werden splitste6 Tr^,Taarin HUIS Vm WetHn zi"d* splitste. Ernst van Saksen- Wittenberg verkreeg de waardigheid van keurvorst, d,e m zijn geslacht erfelijk bleef tot 1547, toen zij m de Albertijnsche lijn overging. Van Albert stammen de tegenwoordige Koningen; van Ernst de Saksische hertogen (aaksen-Coburg enz.) af. Ook het geslacht van Wlttelsbach was verdeeld in twee linies • ™ , „ . die van de Palts welke de waardigheid van wjTrï^; JSK. en de WscAe, die eerst in 1623 dien titel ontving De weleer zoo machtige Welfen bezaten slechts het hertogdom De Welfen Luneburg en splitsten zich tegen het einde der 14de eeuw in twee lmies:Brunswijk-Wolfenbüttel en Brunsivijk-Lüneburg, welke laatste in 1692 de waardigheid van keurvorst (van Hannover) verkreeg Mentz T™Zde, VOTSten b6h00rden de aartsbisschoppen van Geeste.ijke ■ f'w ' Bremm' Ma-3denburg, de bisschoppen van Sn ' Luik, Worms, Spiers, Hamberg e. a. en verscheiden abten (Fulda, Corv* enz.) tot de machtigste vazallen des Rijks. Daarnaast stonden de talrijke Vrije Rijkssteden; Frankfort, Keulen, Aken, v „ Neurenberg Augsburg, Ulm, Straatsburg, Hamburg, Lübeck, Bremen, „«£L enz. die ia de tweede helft der 15de eeuw tot grooten bloei V geraakten. Heerlijke bouwwerken - kerken, raadhuizen - verrezen daar; ook schilder- en beeldhouwkunst werden ijverig 4 laZ t'bm1 mind6r b6g0n °°k ^ evenals in we.vaaTb.oel uaue, de beoefening en studie der antieke beschaving te herleven, van kunst en De boekdrukkunst, d. w. z. het drukken met losse, uit metaal w<=tenschap. ; gegoten letters - het afdrukken van prenten en letters, die in houten plankjes waren uitgesneden, de zoogenaamde blokdruk, was b°ekdrukkunst- reeds vroeger bekend - werd waarschijnlijk het eerst uitgevonden in Nederland (Laurens Oosterse Haarlem?), doch door Jan Gaten- berg te Mentz omstreeks 1450 zoo zeer verbeterd, dat Gutenberg de e.genlijke uitvinder der boekdrukkunst kan genoemd worden. De verspreiding van allerlei wetenschap werd daardoor veel gemakkelijker; geen wonder, dat zeer spoedig in tal van steden drukkerijen verrezen en een levendige boekhandel ontstond. Tot het jaar 1500 werden er in Europa ruim 900 drukkerijen opge- 374 Duitschland en de omliggende Bijken. Het Buskruit. Het Veemgerecht. De invoering van het Romeinsche Recht. Noodlottigegevolgen. Verdrukking . der boeren. richt, die 7.500.000 boeken afleverden. Niet minder belangrijk was de uitvinding van het Buskruit (veelal aan den Freiburger monnik Rerthold Schwarz toegeschreven), dat sinds den slag van Crécy (1346) in gebruik kwam en een volslagen omwenteling in de krijgskunde teweeg bracht. De staatkundige versnippering van het Duitsche Rijk, de machteloosheid des keizers en de onophoudelijke veten tusschen vorsten en steden waren natuurlijk een groot beletsel voor rechtvaardige en krachtige rechtsbedeeling. AIS een hulpmiddel in dien treurigen toestand kreeg het Veemgerecht, d.w.z. de grafelijke rechtbanken, die in Westfalen nog bestonden en daar als koninklijke rechtbanken golden,_meer en meer aanzien en invloed, niet alleen in Westfalen zelf maar ook ver daarbuiten. Meer dan 400 „vrijstoelen" werden gaandeweg in dat gewest opgericht, waar de „vrijgraven", bijgestaan door „vrijschepenen" recht spraken over roof, moord en diefstal. Menig booswicht, die alle andere menschelijke gerechtigheid verachtte, werd door de geheimzinnige macht van" het Veemgerecht voor zijn misdaden gestraft. De eerste helft der 15de eeuw was het bloeitijdperk van het het Veemgerecht. Vorsten en edelen, ja keizer Sigismond zelf, lieten zich onder de vrijschepenen opnemen. Daarna kwam de tijd van verval. Menig vrijgraaf misbruikte zijn macht on liet zich omkoopen; de publieke opinie keerde zich tegen een inrichting, zoo lang met eerbiedigen schroom beschouwd. Ook keizer Frederik verklaarde zich er tegen: zoo verloren de Veemgerechten gaandeweg hun beteekenis en aanzien. Alleen in enkele deelen van Westfalen bleven hun uitspraken soms nog van kracht; eerst in 1803 verdween de laatste „vrijstoel". Waren de rijksvorsten voor niets zoo beducht als voor de „lyrannie" des keizers, in hun eigen gebied wisten zij gaandeweg door list en geweld de rechten van ridderschap en steden te vernietigen en hun gezag zoo goed als onbeperkt te maken. Een machtigen steun bij dit streven ontleenden zij aan de invoering van het Romeinsche Recht, dat langzamerhand het oude 'Duitsche Recht begon te verdringen- en door de aan de Hoogescholen gevormde Juristen meer en meer werd verbreid. Vooral de boerenstand ondervond de schromelijke nadeelen der nieuwe rechtsgeleerdheid; altijd meer werden zijn rechten op gemeenschappelijke weide, bosch, water beperkt, altijd zwaarder lasten en heerendiensten hem opgelegd; voornamelijk omdat ook de lagere adel (de ridderschap), door de vorsten in zijn rechten beperkt, en door verkwisting en uitspatting verarmd, zich alleen door onbeschaamde verdrukking zijner boeren eenigszins kon Albrecht II en Frederik III. 375 staande houden. Boerenopstanden waren dan ook zeer talrijk. Dat ook de godsdienstige toestand veelal zeer ongunstig was, Veelal treurige laat zich denken. De voortdurende twisten tusschen Pausen en toestand van keizers met de daaruitvolgende excommunicaties en interdicten, het godsdiende Babylonische gevangenschap, het Westersche Schisma, de on- leVe"' kerkelijke beginselen op de Concilies van Constanz en Bazel luide verkondigd, de invloed der ketterijen enz. hadden bij velen liefde en eerbied voor Paus en Kerk ondermijnd, en tallooze ergernissen en'misbruiken veroorzaakt. Vele Duitsche bisschoppen behartigden veel meer hun politieke en wereldsche belangen dan het geestelijk welzijn hunner onderhoorigen; menig geestelijke gaf groote ergernis door zijn buitensporigheden; in tal van kloosters was de tucht schandelijk verslapt. Toch ontbrak het niet aan deugdzame en ijverige prelaten, die met kracht de talrijke misbruiken bestreden. Een bijzondere vermelding verdient Pogingen tot hier de beroemde kardinaal Nicolaus van Cusa (uit Kues &&n de k„7kuTcL> Moezel), die op een groote hervormingsreis door Duitschland (1450) ontzaglijk veel goed stichtte. In de Nederlanden arbeidden Geert Groote (1340—1383), Floris Badewijns (1350—1400), Thomas Geert Gr°°te. a Kempis (f 1471) Joannes Busch (f 1481); de Broeders van het T^°maf a Gemeene Leven en de Congregatie van Windesheim, die zich over Winaësheim een groot gedeelte van Noord-Duitschland uitbreidde. Joannes Brugman was de beroemdste prediker in de Nederlanden, Geiler van Kaisersberg in Duitschland (Straatsburg) en de uitstekende Dionysius Carthusianus (te Roermond) mag onder de voornaamste ascetische en theologische schrijvers gerekend worden. Met de vermindering der Christelijke vroomheid groeide het Bbijgeloof aan. Algemeen vreesde men de heksen, die, naar men Heksen, meende, door omgang met den Duivel, allerlei kwaad veroorzaakten en derhalve wreedaardig en vaak buitenmate lichtzinnig werden vervolgd en gepijnigd. Als leiddraad voor het voeren der heksenprocessen gold Veelal de beruchte „Heksenhamer" (Malleus maleficarum), die den ellendigen dood van tal van ongel ukkigen veroorzaakte. 4. De inwendige verzwakking des Eijks had natuurlijk Verliezen des ook noodlottige gevolgen voor zijn buitenlandsche betrek- m*in het kingen. Aan de Westelijke grens hadden de Fransche koningen bl"tenland- sinds Philips [den Schoone reeds verschillende streken (vooral in het oude koninkrijk Arles) aan het Roomsche Rijk ont- ^fiS** futseld en bij hun gebied ingelijfd; in Italië beteekende het keizerlijk gezag zoo goed als niets; de Zwitsers waren De Zwitsers. ItaliS. 376 Duitschland en de omliggende Rijken. nagenoeg onafhankelijk; de Boergondische hertogen hadden op de.grens van Duitschland en Frankrijk een machtigen De staat gesticht, en alleen de laatste ih °te, Koning Lodewijk de Groote1), sinds 1342 koning van Hongarije, Tn m!?? den Poolschen troon (1370-1382). Als koning van'Polen behaalde hij minder roem dan in Hongarije, daar de woelige en twistzieke adel zijn plannen voortdurend tegenwerkte Zii" twee Vóór zijn dood deed hij de edelen toch beloven, de Poolsche ^"Twt""'8 kroon aan zijn dochter Maria en haar echtgenoot Sigismond SigisTond. (den lateren keizer), die hem eveneens in Hongarije zou opvolgen, te schenken. Dit plan werd echter niet verwezenlijkt, daar Sigismond met, zooals men van hem eischte, kon beloven zijn verblijf voor goed in Polen te vestigen. Nu gaven de Poolsche Hri edelen hun stem aan Hedwigis, Maria's zuster, die in heiSSfdi.^ huwelijk zou treden met Jagello, grootvorst van Litthauen Christend°"i Deze beloofde tevens het Christendom aan te nemen en aanneemt' ook zijn volk te bekeeren. Deze gewichtige gebeürtenis had plaats 13 Febr. 1386. Jagello ontving bij het Doopsel den naam van Wladislaus Litthauen n,et en vereenigde door zijn huwelijk het uitgestrekte groot- Polen vorstendom Litthauen met het Poolsche koninkrijk. Dank aSSg" der de verzwakking van de macht der Mongolen, die nog in Litthauer,sBusland heerschten, kon hij zijn gebied tot aan de Zwarte Zee uitbraden, zoodat zijn rijk het uitgestrekste was van geheel het Christelijk Europa. Jagello of Wladislaus II Wladis'aus u (1386-1435) voerde het Christendom - wel wat hard- ""ToL™" handig - bij de Litthauers in en werd de stichter eener dynastie, die tot 1572 op den troon van Polen en Litthauen zou zetelen. 7 Voor de Duitsche Orde had de bekeering van Jagello Gevaar voor de noodlottige gevolgen. Zij moest zich tegen de vereenigde omschc orde macht vaD Pol<™ en Litthauers verdedigen en kon niet 1) Zie hieronder blz. 385. 380 Duitschland en de omliggende Rijken. meer, gelijk vroeger, op de hulp van het Christelijk Europa tegen het thans bekeerde volk rekenen. Een tijdlang wist de schrandere Grootmeester der Orde, Koenraad van Jungingen, niettegenstaande de voortdurende wrijving tusschen de beide mogendheden, den vrede met Polen te Oorlog tusschen handhavbn. Maar na zijn dood (1407) werd de oorlog de Polen e™ onvermijdelijk. In 1409 zond de Grootmeester de oorlogssi bi" verklaring aan Jagello; één jaar later viel de beslissing Tannenberg. m den bloedigen Slag bij Tannenberg (1410). Niettegenstaande alle wonderen van heldenmoed, werden de Ridders ten slotte door de overmacht overmand. De Grootmeester zelf en zijn dapperste Ridders sneuvelden; en bij den ie vrede van yrede Tan Thorn (1411) moest de Orde een aanmerkelijk Thorn, Samo- . . . v ' . . J gitië afgestaan, gebied (Samogitië) afstaan. Toch was dit verlies betrekkelijk gering; veel noodlottiger was de verdeeldheid, wanorde en Verval der Orde. verslapping, die tengevolge der geleden nederlaag in de Orde ontstond en nog werd verergerd door de twisten met de machtige Pruisische steden, die, ontevreden over dè zware belastingen, het bestuur der Ridders slechts noode verdroegen. Wladislaus ui; Na den dood van Jagello besteeg zijn minderjarige lil^nT 7,0011 Wladislaus III (1435—1444) den Poolschen troon. In 1440 werd hij ook tot koning van Hongarije verkozen, maar sneuvelde reeds 4 jaren later in den slag van Varna (1444) tegen de Turkeni). Hij werd in Polen opgevolgd Casimir iv. door zi-n hroer casilI,ir IV (1444—1492), die wederom Nieuwe oorlog . v ' met de spoedig met de Duitsche Orde in oorlog geraakte. Van Duitsche orde. 1454_1466 duurde die strijd op leven en dood, waarin de Ridders weder de schitterendste dapperheid toonden, maar ten slotte moesten zwichten. Het Duitsche Rijk was te machteloos om krachtige hulp te verleenen. 2e vrede van De tweede Vrede van Thorn (1466) was nog veel noodvan West- lottiger dan de eerste. Niet slechts werd een groot en Pruisen, Erme- belangrijk gedeelte van het gebied der Orde (West-Pruisen, land, Kulmerland. 1) Zie hieronder blz. 404. Albrecht II en Frederik III. 381 Ermeland Kulmerland, enz.) aan Polen afgestaan; maar de De Gr0otfrrootmeester werd de leenman en vazal van den Poolschen meest« ™<»< koning. van Polen. Sinds dien tijd leidde de Orde slechts een kwijnend leven Daar zoowel de macht als de geldmiddelen totaal uitgeput waren konden zelfs de bekwaamste en verdienstelijkste Gro'otmeesters niets van beteekenis ordernemen. Ook de verkiezing van Grootmeesters uit de voornaamste vorstelijke geslachten baatte *lbre,cht van weerd g^r* ^ BTieahnVë' in 15l! t0t 7Z f w «? Z1 m 1513 gen°°pt den ^dmeesler" van der Orde. Lijfland, Walter van Plettenberg, van zijn verplichtingen jegens den Grootmeester te ontslaan, zoodat sinds dien t^LgeLd Z „ l P n Zlt*""-dö™^ (i^and, W/and, £s^/anrf) van dat der Duitsche Orde gescheiden werd In 1525 verbrak Albrecht van Brandenburg zijn kloostergeloften aanvaardde het „Zuivere Evangelie" van Luther en huwde met ? een D e h y ^ ^ ^ ^ - tegenwoordlge OosUPruisen) werd 8?«J" en als saecularLert HertogdomPruisen een teen der Poolsche kroon. Sigismond I vanhet *eb[ed der Polen. (1608-1648) beschermde den afvallige tegen de gevolgen „et H°T „ van den 6™, door Paus en W, over hem uitgesproken ^^£2*°" 8. Ook de Skaudinarische Rijken onttrokken zich gedurende de tweede helft der Middeleeuwen meer en meer aan den Duitschen invloed en begonnen zelfstandig op te treden. Denemarken *), waar Swen II Asthridson (1043-1076) D een n.euw vorstenhuis had gesticht, werd langen tijd ge- oZZte? teisterd door burgertwisten. Het Christendom werd lang- vorste°huis ™» zamerhand de heerschende godsdienst en de talrijke krijgs- AsthXa. tochten der Deensche vorsten tegen de heidensche bewoners van de kusten der Oostzee droegen er veel toe bij om het Ixeloof ook daar te verbreiden. Tot aan den dood van Frederik Barbarossa (1190) erkende Denemarken het oppergezag der Duitsche keizers. Omtrent het midden der 12de eeuw begon voor het kleine rijk r ,„ 6611 tljd ™n ^theid en bloei onder zijn uitstekende T^ll™ 1) Vgl. IHe Deel blz. 50. 2) Zie verder IHe Deel blz 87. 3) Vgl. hierboven blz. 145 en blz. 247. 382 Duitschland en de omliggende Rijken. koningen Waldemar I den Groote (1157—1182), Canut IV (1182—1202) en Waldemarllden Overwinnaar (1202--1241). Laatstgenoemde vorst leed bij Bornhöved (1227) een beLangdurig slissende nederlaag, die voor langen tijd de macht van verval. zjjQ rijk'knakte. Bij zijn dood verdeelde hij Denemarken onder zijne vier zonen, en gaf aldus aanleiding tot een lange reeks van burgeroorlogen, Eerst Waldemar J F (1350—1375) herstelde de rust, maar geraakte in oorlog met de machtige Hanze, die hem in 1370 tot een zeer nadeeligen vrede noodzaakte:). * i 1 Waldemar IV had slechts een dochter, Margareta — de Margareta, de „Noordscne „Noordsche Setniramis" — gehuwd met Haakon (tweeden Senuramis. zoon van Magnus, koning van Zweden), bestuurder van Noorwegen. Haar zoon Olaf IV volgde in Denemarken zijn grootvader op en besteeg in 1380 ook den troon van ., . Noorwegen, maar overleed reeds in 1387; thans nam Unie van ° f_ Caimar; ver- Margareta in beide landen de regeering over en wist dri^Noordsche een'&*e jaren later na de verovering van Zweden (1389) rijken. door de vermaarde Eeuwige Unie van Caimar 1397, de vereeniging der drie Noordsche Rijken te bewerken. Ook de geschiedenis van Noorwegen :) is bijna niets als een aaneenschakeling van burgeroorlogen. Koning Sigurd I (1103 tot 1180) ondernam een tocht naar het H. Land en werd de stichter van Drontheim. Haakon' IV (1217—1252) vereenigde IJsland en oorwegen. Groenland met Noorwegen en verbeterde de wetgeving Haakon VI huwde met Margareta van Denemarken; zijn zoon Olaf IV — sinds 1375 koning van Denemarken — volgde hem in 1380 ook in Noorwegen op; na diens dood bestuurde Margareta beide rijken. In Zweden 3) was Waldemar I (1250—1275) de stichter van de Zweden dynastie der Folkungers. De laatste vorst uit dit geslacht was Magnus II (1320—1861), die ook den troon van Noorwegen verkreeg, maar wegens zyn buitensporig gedrag genoodzaakt werd dit rijk aan zijn zoon Haakon af te staan; ten laatste 1) Vgl. hiervóór blz. 365. 2) Vgl. hiervóór blz. 145. 3) Vgl. hiervóór blz. 146. Albrecht II en Frederik III. 383 konden ook de Zweden hem niet meer verdragen en ontboden Haakon die zijn vader onttroonde en gevangen nam dm Ïu" d6 ZZCdeH d° kr°°n 8811 MbeH ~" ^rMenburg (1363-1389) die spoed,g met de woelige edelen in twist geraakte eindelijk ontstond er een algemeene opstand en men noodTgdé Margareta koningin van Denemarken en Noorwegen, uit om ook den Zweedden troon te bestijgen. De „Noordsehe SemZmt l^\ Z!']?em 6n g6Vangen tornen; hij bleef in JïïïïJÏ""' * * ™ * * <* **» troon afstand deed. 9. De Unie Tan Caimar 1397 Jlrin't ^ T*""*™ Margareta op een groote vergadenng te Caimar te bewerken, dat de afgevaardigden Ca,n,ar' harer dne koninkrijken een Eeuwige Unie sloten (20 Juli lrf»7). Over de drie rijken zou één koning heerschen • tegenover het buitenland zouden zij^lecTits één staat vormen' zoodat alle verdragen de drie volkeren gelijkelijk zouden verphchten; ingeval van oorlog zouden zij elkander broeder- LXzJ:ch zou üderiand ziia tot^l St r Galmar beSt0Dd m6t tal^e onderbrekingen Ziils J f 'ar d°°r °P8tand der Zweden onder "rrr IFow voor goed verbroken werd. Noorwegen bleef tot 1814 met Denemarken vereenigd. achttn^lwl" T VereeDigde rÖk6n d6ed Ma^areta h-r achterneef^ „an Pompen verkiezen (1397-1439), die onder naar voogdij het bestuur aanvaardde. Tot aan haar dood f1412) w«s bestl"" leidde zij de regeering met groote wijsheid; later kwam koning: Margarefa" Enk i0 groote moeilijkheden. Een poging om Sleeswijk te her ov ren leidde tot een langdurigen oorlog met de hertogen van Hols ein; en daar de Hanze deze steunde, zag Erik zich genoodzaakt in 14d5 van zijn aanspraak af te zien en bovendien de Hanze nog belangrijke voordeelen toe te staan De zware belastingen, die de koning nu moest uitschrijven veroorzaakten een opstand in Zweden; ook in Denemarken werd zgn positie onhoudbaar. In 1439 van den troon vervallen verklaard n0n,U8te» in (1440-1448), die een paar jaar later ook in Zweden en Noorwegen 384 Duitschland en de omliggende Rijken. Christiaan I van Oldenburg, koning van Denemarken. Verzet van Zweden tegen de Deensche heerschappij. Christiaan I verkrijgt Sleeswijk-Holstein. erkend werd. Hij verhief Kopenhagen tot hoofdstad van zijn rijk en schonk, teneinde de overmacht der Hanze te breken, belangrijke voorrechten aan Hollandsche en Engelsche kooplieden. Na zijn dood verkozen de Zweden een hunner edelen, die den naam van Karei VIII aannam; de Denen schonken de kroon aan Christiaan van Qldenburg, verren bloedverwant van het koninklijk geslacht, die als Christiaan I (1449—1481) de regeering aanvaardde en wiens nakomelingen nog thans de Deensche kroon dragen. Noorwegen erkende den nieuwen koning in 1450; ook de Zweden verjoegen in 1453 hun koning Karei VIII en huldigden den Deenschen vorst; toch was de Deensche heerschappij in Zweden zeer onzeker en intermitteerend. Tweemaal keerde Karei VIII naar Stockholm terug en na zijn dood (1470) maakten verschillende leden van het machtige geslacht Sture zich daar achtereenvolgens onder den titel van „Rijksbestuurder" van het gezag meester. Alle pogingen van Christiaan I en zijn zoon Jan I (1481—1513) om hun heerschappij aldaar duurzaam te herstellen, mislukten. Christiaan II (zoon van Jan 1) herwon nog eenmaal de Zweedsche kroon (1520—1523), om daarna de Unie van Caimar voorgoed te zien verbreken. Een vergoeding voor het verlies van Zweden was de aanwinst van Sleeswijk-Holstein. Na het kinderloos overlijden van hertog Adolf (1459) wist Christiaan I door geld en beloften te verkrijgen, dat de edelen dier beide gewesten hem door vrije keuze tot hun hertog verhieven (Jan. 1460). Daarbij werd bepaald, dat na 's konings dood de „Hertogdommen" uit diens zonen er één vrij tot hun hertog mochten verkiezen, en dat beide gewesten altijd onafscheidelijk met elkander vereenigd zouden blijven, „dat se bliven ewich to samende ungedelt" '). George van Podiebrad bestuurt het 10. Bohemen, na Sigismonds dood ten deel gevallen aan Albrecht II, erkende diens nageboren zoon Ladislaus Postumus (1440—1457) als zijn opvolger. Maar in dat land, waar de partijen nog zoo vijandig tegenover elkander stonden, werd een sterke hand gevraagd om orde en rust te handhaven. Een even eerzuchtig als bekwaam edelman, George van Podiebrad, maakte zich van de regeering meester en voerde sinds 1448 als „Gubernator" (rijksbestuurder) het bewind in naam van den minderjarigen vorst. 1) Zie verder IIIe Deel blz 81. Albrecht H en Frederik lil 385 Hij wordt koning van Bohemen. wladislaus van Polen. aanbi T T ^ ** d°°r ^ de kroon aanb eden, d,e hij tot vreugde des volks aannam. Als konmg van Bohemen (1458-1471) toonde hij zijn ongemeene bekwaamheden. Hij nam een zeer belangrijk deel ui de Voortdurende twisten tusschen de Duitsche rijksvorsten was nu eens een zeer nuttig bondgenoot, dan weder een zeer gevaarlijk vijand des keizers; meermalen scheen £j op het punt van de Duitsche en de Hongaarsche kroon te stichten, hij deed derhalve een Poolschen prins, Wladislaus öongeren zoon van Casimir IV), tot zijn opvolger verkiezen. JJeze regeerde van U7i_1kia _j ■ , i • iui" °" weru in 14yU ook konmg van Hongarije. In beide rijken werd hij opgevolgd door zijn zoon Lodewijk II (1516-1526), na wiens dood Lodewijk „. vLigT 7 ftr/r: 0ostenrijk>broer van v> ** overging ) Sinds bleef Bohemen (met Silezië en Moravië) de 0ostenri*een deel der Oostenrijksehe erflanden sche erflanden vereenigd. 11. Hongarije2) had onder Bela IV (1235—1270) den verschrikkelijken inval der Mongolen doorstaan, die het land op ontzettende wijze verwoestten (1241); na hun aftocht 3Sffiï? ontbood de koning uit Duitschland en elders kolonisten om het land weder te bevolken Met Andreas III (1290-1301) stierf het geslacht der Arpaden uit Na zijn dood ontstond een successieoorlog waarin ten slotte Karei Bobert van Napels, kleinzoon eener flT-T^ ue overwinning behaalde (1310) Zijn zoon Lodewijk I de Groote (1342-1382) schonk aanzhn rijk een tijd van voorspoed. Lodewijk i de Oroote. De koning beschermde handel en landbouw, begunstigde de maakte hr, een begm met de stichting eener Hoogeschool te 1) Zie IHe Deel blz. 50. 2) Vgl. hiervóór blz. 151, 25 386 Duitschland en de omliggende Rijken. Zijn wijs en krachtig bestuur. Hij wordt ook koning van Polen. Sigismond Koning van Hongarije. Kruistocht tegen de Turken. Slag bij Nicopolis. Albrecht II. Fünfkirchen. Tevens wist hij de buitensporige vrijheid der edelen te beteugelen en het koninklijk gezag te versterken. Ook tegenover het buitenland trad hij krachtig op. Walachije, Servië, Bosnië, Dalmatië erkenden zijn heerschappij. In Italië was zijn invloed zeer groot. De Venetianen moesten hem een jaarlijksche schatting betalen. Tweemaal ondernam hij een krijgstocht naar Napels (1347 en 1350) en veroverde dat koninkrijk om den moord van zijn broeder Andreas — naar men zeide, op last van diens gemalin Joanna I van Napels omgebracht — te wreken. Eerst toen een pauselijke rechtbank de vorstin onschuldig verklaard had, ontruimde hij het land. Bij den dood van zijn oom Casimir III, koning van Polen (1370), besteeg hij ook den troon van dat rijk; zoodat zijn gebied zich van de Pruisische grens tot aan den Balkan uitstrekte. Toch was wat hij gesticht had, niet duurzaam. Sigismond x), zijn schoonzoon, moest eerst een langdurigen en afgrijselijken oorlog voeren met Karei III, koning van Napels, die als naaste mannelijke bloedverwant, aanspraak maakte op de erfenis van Lodewijk I. In 1387 werd Sigismond eindelijk als mederegent zijner gemalin erkend. Toch was zijn gezag in Hongarije zeer'gering; de woelige edelen verzetten zich voortdurend tegen hun koning- en zelfs het altijd meer naderend Turksch gevaar kon hen niet tot eensgezindheid brengen. Een Kruistocht, tegen dien algemeenen vijand ondernomen, eindigde met de verschrikkelijke nederlaag van Nicopolis (1396). Sigismond werd in al zijn rijken opgevolgd door zijn voortreffelijken schoonzoon Albrecht II, die reeds in het tweede jaar zijner regeering overleed (1439). Diens nageboren zoon Ladislaus Posthumus werd in Hongarije voorloopig niet als koning erkend. In zijne plaats kozen de edelen Wladislaus III (1440—1444), koning van Polen, die in den slag bij Varna tegen de Turken den heldendood stierf (1444). 1) Vgl. hiervóór blz. 369. Albrecht II en Frederik III. 387 Nu kwarn dekroouaandeu5-jarigenLa^aMSPoStas In zijn plaats werd het bestuur en de verdediging des lands opgedragen aan den dapperen Joannes Hunyadi - naar joannes men meende, een natuurlijken zoon van keizer Sigismond - ««• d.e de eer van den Christenn&*m tegenover de Turken handhaafde en hun herhaaldelijk zware nederlagen toebracht Zijn roemvolste heldendaad is de bevrijding van de sterke vesting Belgrado (22 Jul. 1456), die door o,^ Mohammed II met een ontzaglijke krijgsmacht werd be- bij BeIgradolegerd Hungadi overleefde zijn overwinning niet lang. Hij overleed (4 Aug. 1456) in de armen van zijn vriend en helper, den H Joannes a Capistrano, die den krijgsheld De H . weunge maanden later in het graf volgde. Ook koning Ladislaus sferf kort daarna (1457), zoodat een nieuwe Koningskeuze noodig werd. Hunyadïs heldendaden baanden den weg naar den troon voor zijn jeugdigen, maar zeer talentvollen zoon Matthias Matthias i^orvinus (1458-1490), wiens regeering nogmaals-een tijd Corvinns'z«» ZIT : .V°°r ?D IaDd W6rd- BÖ» voortdurend in^SL oorlog met zijn naburen was hij nagenoeg altijd over- P°litie*. winnaar Tegenover de machtige Turken nam hij een zóó fiere en krachtige houding aan, dat zij, zoolang hij leefde, zijn rijk niet dorsten aanvallen; ook zelf wilde - of durfdehij geen aanval op dien geduchten vijand wagen, zoodat Servië, Bosnië, Walachije gaandeweg onder Turksche heerschappij geraakten. In zijn binnenlandsche politiek toonde Matthias zoowel zijn kracht als zijn beleid; niet minder zijn liefde voor z«n beleidvol kunst en wetenschap. Te Presburg werd een Hoogeschool „bestuun opgericht; en uit alle landen ontbood men de uitstekendste geleerden om er de lessen te geven. De koning had zelf uitgebreide kennis en stichtte in zijn kasteel te Buda een njke bibhoteek. Zijn hof was een verzamelplaats van dichters en humanisten. Na Matthias' dood kozen de Hongaarsche edelen Wladislaus, den koning van Bohemen, tot hun vorst 388 Duitschland en de omliggende Bijken. (1490—1516). Het verdrag van erf verbroedering, door dezen Lodewijk ii vorst met de Habsburgers gesloten, bracht na den onge8Mohaczbi lukkigen slag van Mohacz (1526), waar Wladislaus' zoon Lodewijk II sneuvelde, Hongarije, evenals Bohemen, gedeeltelijk onder de heerschappij der Habsburgers; het grootste deel des lands werd de buit der Turken ]). 1) Zie verder 111e Deel blz. 50. VIERDE HOOFDSTUK. HET OOSTEN. De Tartaar'sch-Mongoolsche stammen, die weleer onder Attila Europa overweldigden, herhalen in de tweede helft der Middeleeuwen- hun verwoestende tochten naar het Westen. ' Dsjingis-Klian en zijne opvolgers stichten een rijk, dat in uitgestrektheid al wat tot dan de wereld aanschouwde, verre. overtreft,- maar juist wegens zijn buitensporige grootte betrekkelijk spoedig ineenvalt. Tamerlan volgt tweehonderd jaar later zijn voorbeeld en wordt alleen door den dood verhinderd hem te evenaren. jgiSSSjjE Ook de Mohammedaansche wereld ondervindt den schok dier geweldige veroveraars. Bagdad bezwijkt voor de Mongoolsche wapenen en de laatste Kalief wordt vertreden door Hoelagoe's olifanten. "Weldra neemt een groot gedeelte der overwinnaars den Islam aan en juist de geweldige beroering, door DsjingisKhan's tochten in geheel Azië veroorzaakt, drijft de Osmanen naar het Westen. Met jeugdige kracht hèrvatten dezen den strijd tegen het Grieksche Keizerrijk en brengen het eindelijk den genadeslag toe. Constantinopel wordt de hoofdstad van het Turksche Bijk, dat langen tijd Christelijk Europa met schrik zal vervullen. § 1. DE RIJKEN DER MONGOLEN. 1. De onmetelijke landstreek, ten Noorden en ten Westen van den grooten Chineeschen muur, het vaderland van Attila en de Hunnen, zou nogmaals in den loop der Middeleeuwen tallooze zwermen van barbaren uitzenden, die niet minder verschrikkelijk dan hun vroegere land- en stamgenooten, bijna geheel Azië en half Europa teisterden en een rijk stichtten, waarbij vergeleken het Romeinsche Rijk, ja zeifs het kalifaat van Damascus vrij onbeduidend kon schijnen. In die eindelooze streken, grootendeels steppen en 390 Het Oosten. woestijnen, leefden talrijke horden zwervende barbaren, die voortdurend met de Chineezen in oorlog, nu eens de MUongö.enn 8rensgewesten plunderden, dan weder in hun woestijnen werden teruggedreven. Die stammen behoorden allen tot het Oeral-Altaïsche ras en werden in twee groote afdeelingen: Turken (in het Westen) en Mongolen (in het Oosten) gesplitst. Van de Turkscbe stammen was een gedeelte tot den Islam bekeerd; sommigen hadden bij de Kaliefen en andere Mohammedaansche vorsten krijgsdienst genomen (o. a. de Seldsjoeken); in de Zuidelijke en WezUlijke deelen van Turkestan waren machtige sultanaten «.-sticht o.a. dat van Gazna en later dat van Kowaresm of Khiwa, die een tijd lang een hoogen trap van welvaart bereikten. De Mongolen waren nagenoeg allen heidenen; eenige Nestoriaansche gemeenten waren er sinds de 7de eeuw gesticht, die eigen priesters en bisschoppen bezaten en ook in eigenlijk China aanhangers telden Rijken van beteekenis bestonden er niet; de verschillende stammen leefden in bijna onophoudelijken oorlog met elkander, wat door de listige Chineezen natuurlijk gaarne werd gezien. In dezen toestand kwam een totale verandering door emoedsjm. het optreden Van een der grootste mannen, die het Mongoolsche ras ooit heeft voortgebracht, Teinoedsjin, later Dsjingis-Khan geheeten. Temoedsjin was de zoon van Jesoegaï, een moedig stamzijn vaderland. hoofMie gewoonlijk aan de oevers van den Onon (zijrivier van de Sjilka, die in den Amoer valt) verbleef. Hij werd geboren in 1162. Dertien jaar oud verloor hij zijn vader en zag zich door bijna al diens volgelingen verlaten. Dank de geestkracht zijner moeder en later door eigen beleid, standvastigheid en moed wist hij niet alleen zijn heerschappij over de afvalligen te herstellen, maar ook zijn 1) De herinnering aan die oudste Christengemeenten in China wordt bewaard door een belangrijk opschrift, dat omtrent 1625 door de Jezuieten te Si-ngan-fu werd ontdekt en beschreven De Rijken der Mongolen. 391 gebied aanmerkelijk uit te breiden. Op een groote vergadering der Mongoolsche stammen - een zoogenaamd Hij aanvalt Koenltai - werd hij in 1206 tot Dsjingis-Khan n den *(Onwrikbare Heeneher) der Mongolen uitgeroepen Tot zijn Dsiingis-Khanhoofdstad verkoos hij Karakorum, de oude verblijfplaats Karakorun, de van de koningen der Hiognoe (Hunnen), hoofdstad des rijks. 2. Dsjingis-Khan, keizer der Mongolen 1206—1227. Zijn eerste veldtochten richtte de nieuwe keizer tegen verovering China, dat sinds de 9de eeuw in twee deelen — het Noordelijke van Chinaen het Zuidelijke rijk - door de Hoangho gescheiden verdeeld werd. China, omtrent het einde der derde eeuw vóór Christus door den grooten keizer Sji-ho-ang-ti (221-209) tot eenheid gebracht, bereikte onder de dynastie Han (206 v. Chr. - 221 na Chr.) een hoogen trap van bloei en macht. Groote veroveringen werden gemaakt (Korea, Achter-Indië, Tartarije); de bekwame , veldheer Pan-tsjao drong omtrent 95 vóór Chr. door tot aan de kust der Kaspische Zee; en in de 2de en 3de eeUw stonden de Chmeesche keizers herhaaldelijk in diplomatieke betrekking met de Romeinsche Imperatoren. Na den val der dynastie'Fan volgde een tijdperk van binnenlandsche oorlogen; eerst het geslacht Tang(618-907) herstelde de eenheid en grootheid des rijks. Maar ook deze familie verviel ten laatste; en zoo begon weder een periode van onlusten, die tot de verdeeiing van het groote rijk leidden. Er ontstonden' twee, of wil men, drie rijken : het Noordelijke onder een Tartaarsch vorstengeslacht; het Zuidelijke onder de inheemsche dynastie Song (960-1279); in het Westen de kleinere roofstaat Hia het China in twee toevluchtsoord aller bandieten en booswichten uit de beide (°f v^IkT" andere rijken. veraeeia. In een oorlog tusschen Noord- en Zuid-China riep de keizer van het Zuidelijke rijk Dsjingis-Khan ter hulp. Deze was gaarne tot dien vriendschapsdienst bereid. Eerst maakte hij zich meester van den kleinen roofstaat Hia (1207) en onderwierp in de volgende jaren alle onaf hankelijke stammen m die streken. In 1210 begon de eigenlijke veldtocht Oorlo met tegen Noord-China. Vierentwintig jaren duurde die strijd Noord-ChïL. 392 Het Oosten. (1210—1234), daar de Chineezen, hoe dikwerf ook verslagen, telkens weer in opstand kwamen. Toch achtte Dsjingis-Khan omtrent 1217 de verovering zoover gevorderd, dat zijn tegenwoordigheid daar niet langer vereischt werd. Een zijner uijjstekendste veldheeren, I Een groote Moekoeli, bleef er achter. Hij zelf begaf zich naar Karakrijgstocht naar 7 „ het westen k0™>m waar op een grooten Koeriltai een reusachtige besloten, krijgstocht naar het Westen werd besloten. 3. Door zijn veroveringen in Midden-Azië was Djingisoonog met KhaD de nabuur geworden van het machtige rijk Kowaresm het rijk (Khiwa), dat zich toen van het Aral-meel tot aan de PerKowaresm. zische Golf en van den Tigris tot aan den Indus uitstrekte. De sultan van dat rijk Mohammed (1200—1219) had mét Dsjingis-Khan een verdrag gesloten, maar liet toe, 'dat een Mongoolsche karavaan op zijn gebied straffeloos werd beroofd. Aanstonds verklaarde de geweldige Mongolenkeizer hem den oorlog. In 1219 trok hij tegen hem op; Bochara en bijDa zonder tegenstand te ontmoeten, veroverde hij het samarkand geheele rijk. Bochara en Samarkand werden geplunderd ingenomen, en uitgemoord. Mohammed werd door Dsjingis-Khans veldheeren onophoudelijk achtervolgd en stierf in de uiterste ellende op een eilandje in de Kaspische-Zee (1220). Alleen Dsjeiaiieddin. zijn dappere zoon Dsjelalleddin poogde eenige tegenweer te bieden, maar werd weldra genoodzaakt over den Indus . te vluchten (1221). Ondertusschen waren de onvermoeibare veldheeren van Rusfand. den Khan' Disebe en Soeboetai, door Perzië en Armenië en de Kaukazische gewesten tot in Zuid-Busland doorgedrongen. Niemand had zich tot dan tegen hen durven siag aan de verzetten. Aan de Kalka (een klein riviertje, dat in de Kalka- zee van Azof uitstroomt, thans de Kalmius) ontmoetten zij de vereenigde legers der Bussische vorsten, die aldaar een verschrikkelijke nederlaag leden (1223). Tot aan de oevers van den Dnieper trokken de overwinnaars door en keerden langs een grooten omweg naar het Noorden over de Wolga De Rijken der Mongolen. 393 naar hun meester terug. Daar overleed Dsjebe tengevolge der buitensporige vermoeienissen. Dsjingis-Khan had inmiddels het bestuur der veroverde' streken geregeld en keerde in 1225 naar het Oosten terug. Thans werd — Moekoeli was overleden — Soeboetai met de voltooiing der verovering van Noorol-China belast. Nog tien jaren bijna weerstonden do riJ,;noi,™n a„ „„„ vallen van dien even dapperen als beleidvollen veldheer Eeheel Eerst in 1234 viel de laatste vesting in de macht der Mongolen. De laatste vorst Aitsong doodde zich zelf en de meeste zijner veldheeren volgden ziin noodlottig vnnrh^lrl Dsjingis-Khan zelf aanschouwde die verovering hiet meer. Dood van Hij overleed in 1227 op een zijner groote krijgstochten Dsiingis-Kha en werd in zijn geboorteland aan den oever van den Onon begraven. Zijn rijk strekte zich uit van Korea tot over de Wolga; wat hij begon zouden zijn opvolgers voltooien. 4. Dsjingis-Khan liet vier zonen na: Dsjoedsji, de oudste, die de Westelijke streken des rijks bestuurde, overleed spoedig te z- ">»""•" »»" rruuja en wera vervangen door zijn zoon Batoe. Dsjagalai, de tweede, verkreeg het beheer over Turkestan en Tartarije dat later naar zijn naam werd genoemd; Toeloei de jongste ontving volgens Mongoolsch gebruik het bezit van 's vaders erfgoed en het bestuur over diens eigen stam, terwijl Ogotai (Oktai), de voorlaatste, na een vrij langdurige beraadslaging tot Dsjingis-Khans opvolger werd verkozen. Ogotai (1229-1241) was een vorst van weinig beteekenis. Toch werd onder zijn regeering het rijk aanmerkelijk uitgebreid, Ogotai. daar de dappere veldheeren, onder zijn vader gevormd, nog aan het hoofd der legers bleven en schitterende overwinningen behaalden, In West-Azië poogde de dappere Dsjelalleddin (de zoon van den Kowaresmischen sultan Mohammed) nogmaals het Mongoolsche juk af te werpen. Zes jaren lang (1226—1231) bood hij tegenstand aan de overmacht; toen werd hij voor goed verslagen en sneuvelde eenigen tijd later in Klein-Azië. Zijn benden bleven door Voor-Azië rondzwerven en wierpen zich in 1244 op Syrië en Palestina, waar zij bij Gaza de vereenigde Christen en Mohammedaansche vorsten ineen Moedigen veldslag versloegen ')• 1) Vgl. hiervóór blz. 206. 394 Het Oosten, Na de verovering van Noord-China werden Batoe (een van Dsjingis-Khans kleinzonen) en de onverwinnelijke VeRusiandVan&eè°eto uitgezQnden om Rusland te bedwingen. In 1235 ging het Mongoojsche leger op marsch. Eerst werd GrootBulgarije_ (het gebied aan de Wolga, het vaderland der Bulgaren) onderworpen; daarna (1237) kwam eigenlijk Kiew Rusland aan de beurt. Eén voor één werden de Russische ingenomen, grootvorsten overweldigd. Kiew, de heilige stad der Russen, Po.en verwoest " 1240 " ^ handeQ ^ barbaren. ^ Weldra ill Polen doordrongen. Vreeslijk waren de gruwelen, die siag bij ziJ overal bedreven. Bij Liegnitz vernielden zij (1241) Liegniiz. een leger van Duitsche en Silezische ridders, onder aanvoering van Hendrik den Vrome, hertog van Silezië, die zelf ook den heldendood stierf. In plaats van hun tocht inval in naar Duitschland te vervolgen, keerden zij zich tegen het Hongarije, ongelukkige Hongarije, dat met meer dan barbaarsche wreedheid werd verwoest en uitgemoord. Tot aan, ja tot over de Adriatische Zee (Udine) waren zij reeds doorgedrongen, toen hei; bericht, dat Ogotai (1229—1241), DsjingisKhans opvolger, overleden was, Batoe naar het Oosten terug riep (1242). Polen en Hongarije werden thans door Rusland blijft ken ontruimd; Rusland bleef echter nog twee eeuwen onder Mongolen het juk der Mon9len zuchten en verloor grootendeels de onderworpen, kiemen van Westersche beschaving, in den loop der vorige eeuwen daar verspreid. Koeyoek. Koeyoek, Ogotai's zoon en opvolger, regeerde slechts korten tijd; hij overleed reeds in 1249. Zijn dood werd gevolgd door hevige familietwisten, waarbij Ogotai's geslacht grootendeels Mangoe. werd vermoord. Eindelijk verkreeg Mangoe (Meungke), zoon van Toeloei, de kroon van Dsjingis-Khan, die hij van 1251-1259 droeg. Het was wederom oen tijdperk van schitterende veroveringen. Nog onder Koeyoeks bestuur was Soeboetai uitgetrokken om ook Verovering van Zuidelijk China te onderwerpen. Daar behaalde de oude held Zuid-China. zijn laatste overwinningen en stierf eindelijk van uitputting in 1249. Hij was een der allergrootste veldheeren, die de geschiedenis Soeboetai. vermeldt, de Napoleon der Mongolen. Van de grenzen van Korea tot aan de kust der Adriatische Zee had hij zn'n legers geleid, ingenomen, einde van het Kalifaat. De Rijken der Mongolen. 395 meer dan 50 groote overwinningen behaald, nooit een enkele nederlaag geleden. _ Na Soeboetai's dood dunrde de oorlog in China nog dertig jaren voort eer alle tegenstand was neergeslagen In 1279 was geheel China voor goed in de macht der Mongolen. Omtrent 1253, trok Hoelagoe, een andere kleinzoon van Dsjingis-Khan, uit om ook het Kalifaat „»„ b„«.<ï„p de Mohammedaansche rijken van Perzie en Syrië te ver- verovertTeLë .v.^.. ceiawJ Siaisren t.rnflon r\a io».nn:i. • °J'«' - °-- —^»aaasisijueu, wier ongenaakbare vestingen voor de Mongoolsche krijgers bezweken. Daarna keerde hij zich naar Bagdad. De stad moest zich spoedig overgeven 112581 en- worrl gemoord; de laatste kalief, Almoestassim Billahi, werd ter dood gebracht, het Kalifaat vernietigd. Ook Syrië viel weldra ,n de handen des overwinnaars, die zeker ook Egypte had veroverd, zoo hij niet wegens den dood des keizers met het grootste deel zijner troepen naar huis had moe en terugkeeren (1259). In het volgende jaar werd Hoelagoe s velheer Kit-Boeka (een Christen), die met het --~.6^c>cu ueel ues Jegers een mva] . dafc ueproeiae, door den geduchten Bibars bij Ain-Dsjaloet verslagen; weldra viel ook Palestina en het grootste deel der Syrische kust weder in de handen der Egyptenaren*). 5. In 1259, na den dood van Mangoe (den derden opvolger van Dsjingis-Khan) besteen- k_ = - , O ! "'voi AUCUIiai aen troon van het reusachtf 10QK tt;; . j . , '=0chuc vau i^oü—zijn verblijf naar iavo. tiij was de grootste keizer der Morgolen. Koebilai «ambaioe. verplaatste zijn verblijf van Karnhn™™ v Slik-l (TA^; en werd eigenlijk, in plaats.van keizer der Mongolen keizer van China. De andere groote deelen • des rijks' Kiptsjak (Busland), Dsjagatai (Turkestan en Tartarije) Perzie (het door Hoelagoe veroverde gebied) begonnen zich van China - het Middenrük - af te scheiden, hoewel Oorlog met de Mamelukken. Koebilai. Hij verplaatst Verdeeling des rijks. 1) Vgl. hierboven blz. 207. 896 Het Oosten. Godsdienstige verdraagzaamheid der Mongoolsche vorsten. zij onder Koebilai het gezag van den Opperkeizer eerAchter-indit biedigden. Koebilai maakte ook een groot gedeelte van veSlfsche' Aehter-Indië schatplichtig. Een poging om Japan te veraanvaiopjapan.overen mislukte; ook Java en de Indische Archipel bleven onafhankelijk. De dynastie Koebilai werd de stichter eener nieuwe Chineesche dynastie, Yuen in China. aqoi. de Chineezen die van Tuen genaamd, welke tot 1368 het rijk bestuurde. In godsdienstig opzicht betoonden de Mongoolsche vorsten over het algemeen groote verdraagzaamheid. Zoowel Christenen (eerst de Nestorianen; later kwamen ook Katholieke missionarissen, vooral Franciskanen en Dominikanen, o.a. ook de beroemde Ruysbroeck) als Mohammedanen en Boeddhisten werd niet slechts geduld, maar beschermd; alle geestelijken verkregen belangrijke voorrechten; onder de voornaamste veldheeren en staatsdienaren waren aanhangers van elke gezindheid te vinden; enkele zelfs der keizerinnen waren Christenen. Dsjingis-Khan zelf en zijne opvolgers bleven persoonlijk onverschillig, of liever aan hun barbaarsch bijgeloof gehecht. Later namen de beheerschers der Westelijke rijken (Kiptsjak, Dsjagatai, Perzië) den Islam aan; in China werden zij aanhangers van Confucius of Boeddha. Toch vormde zich te Peking tegen het einde der 18de eeuw een bloeiende Christengemeente. De beroemde Venetiaansche reiziger Marco Polo, die tegen het einde der 13de eeuw omtrent 20 jaren in die streken verbleef en bij Koebilai in hoog aanzien stond, wist den keizer zeer gunstig voor het Christendom te stemmen. De Franciskaan Joannes de Monte Corvino, door Paus - Nicolaas IV in 1288 naar het Oosten gezonden, werkte te Peking met veel vrucht en werd door Clemens Vin 1307 tot aartsbisschop van Kambaloe (Peking) verheven. Hij bleef in de gunst der keizers tot aan zijn dood (1330). De groote moeilijkheid der reis naar die verafgelegen streken, vooral toen de aangrenzende landen de prooi van den Islam waren geworden, verhinderden de geregelde komst van bisschoppen en priesters; na den val der Mongoolsche dynastie (1368) werd den priesters de toegang tot het rijk ontzegd, zoodat 200 jaar later de Christengemeente aldaar totaal was verdwenen. . De opvolgers van Koebilai verloren spoedig een groot gedeelte hunner veroveringen en zagen hun gezag tot eigenlijk China en Tibet beperkt. In 1368 bemachtigde Het Christendom in China, Marco Polo. Een Katholiek Aartsbisschop te Kambaloe. Ondergang van het Christendom in China. De Rijken der Mongolen. 397 een' nieuwe inheemsche dynastie'Ming den Chineeschen De Ch,„eeSehe troon, en heerschte daar, toen in het begin der 16de eeuw dynastie m'«b(1517) de eerste Portugeesche zeevaarders in het Hemelsche Rijk aanlandden i); zij werd in 1649 door de Mandsjoedynastie Tsing vervangen, die tot 1912 de kroon droeg. 6. De Mongoolsche keizers van Perzië droegen den titel van Il-Khan. Hoelagoe regeerde van 1259—1265. Zoowel De n"Khan hij als zijn eerste opvolgers waren doodvijanden der Egyptische ? Mamelukken en begunstigden daarom de Christenen, met wie zij herhaaldelijk verbonden sloten tegen den gemeenschappelijken vijand. Later omhelsde ook de Il-Khan den Islam (ca. 1300) en vervolgde de Christenen. In den loop der 14de eeuw verviel het rijk en werd in een menigte kleine vorstendommen verdeeld. Ook het Khanaat van Kiptsjak werd een onafhankelijke Het Khanaat staat onder Batoe en zijn geslacht. Het omvatte een stuk van Kiptsiak" van Siberië en bijna geheel Europeesch Rusland. Toch lieten de Mongolen de Russische vorstendommen bestaan'; maar deze moesten den Khan, die te Ssaraï aan de Wolga verbleef, een jaarlijksche schatting betalen. Gaandeweg n r verkreeg door de gunst der Mongolen de vorst - later voLen°va"n grootvorst — van Moskou den eersten rang onder zijn Moskoulandgenooten en breidde zijn gebied over een aanzienlijk deel des lands uit. Dmitri, grootvorst van Moskou (1863— „ 1389), was reeds zoo machtig, dat hij den ^ durfde bestrijden; hij versloeg hem (1380) in een grooten veldslag bij den Don (vandaar zijn bijnaam Donskoi). Weldra echter namen de Mongolen geduchte wraak; Moskou viel in hun handen en werd uitgemoord; het uur der bevrijding was nog niet gekomen. (f Bereke, Batoe's opvolger, werd omtrent 1260 Mohammedaan en vervolgde de Christenen. Dsjagatai, het vierde der groote Mongoolsche rijken, viel Het Khanaat reeds spoedig in een memgte kleine khanaten uiteen, maar DsJ'asatai. 1) Vgl. IHe Deel blz. 7. 398 Het Oosten. zou honderd jaren later een nieuwen veroveraar zien opstaan, die wederom de wereld voor zijn naam .deed beven. Tamerian. 7. Timoer (Tamerlan), keizer der Mongolen 1369—1405. Hij werd geboren in 1333 en was de zoon van een emir van voornaam geslacht, maar zonder macht en rijkdom. De jonge Timoer was kreupel van geboorte (vandaar werd hij veelal Timoer-lenk = de lamme Timoer, genoemd, waaruit de latere naam Tamerlan werd afgeleid) maar muntte uit door moed en ongemeene schranderheid. Eerst was hij bestuurder van het gewest Transoxanië (tusschen Sur- en Amoe-Darja), maar moest weldra de wijk nemen naar Afghanistan, waar hij een klein rijkje stichtte met Kandahar als hoofdstad. Dank den steun der rijke en machtige Mohammedaansche geestelijkheid, wier gunst hij zich door het stipt onderhouden van de voorschriften der wet had weten te verwerven, breidde hij'zijn gebied gaandeweg uit, en liet zich (8 April 1369) te Balk (het oude Bactra) tot koning of sultan van Transoxanië uitroepen. Hij verovert Nu veroverde hij vooreerst geheel het oude rijk van ta?PeSn1"tot aan de grens van China, daarna Perzië en een deel van een gedeelte van Indië (waar hij Delhi innam en een Indlë- onmetelijken buit behaalde), Overal pleegde Timoer de afgrijselijkste wreedheden; talrijke steden werden letterlijk uitgemoord, bloeiende landstreken in woestijnen veranderd. scïïehtig °°k het rijk Van KiPtsJak werd door twee veldtochten gemaakt, schatplichtig gemaakt en kwam sinds in een toestand van verval, die den Bussen 60 jaar later de kans gaf hun vrijheid te herwinnen en de Mongoolsche heerschappij te vernietigen 1). s!markVand. ' Y&n den behaalden buit deed Timoer in zijn hoofdstad Sarmarkand en elders de prachtigste en kostbaarste paleizen, moskeeën enz. optrekken; kanalen werden gegraven, kunstenaars en geleerden begunstigd en aangemoedigd. 1) Zie Ille Deel blz. 90. De rijken der Mongolen. 399 Thans strekte Timoers rijk zich uit van Siberië tot aan de Perzische Golf, van den Ganges tot Euphraaten Wolga ^ • dat 0nder den geweldigen Bajazeth I een hoogen Tu^n. trap van grootheid had bereikt. Een botsing tusschen beide veroveraars was onvermijdelijk. In U02 brak de oorlog u.t. Eén slag _ een reuzenslag - was voldoende om de macht der Osmanen te verpletteren beS A"/0ra <2Ü Juli 1*02) leed Bajazeth een s.agbij A„gora, beshssende nederlaag. Hij zelf viel in de handen van zijn Baiazeth overwinnaar en stierf een jaar later in gevangenschap (1403) geVan6en' Timoer zelf overleed in 1405 op een krijgstocht tegen ontTtondÏ nJ °7leefde SleChtS kWtmÜ^ Weldra TaranVazijn ontstonden er onder zijn talrijke nakomelingen twisten *k ™ »«eén. die een ontbinding zijner heerschappij ten gevolge hadden.' Baber, een achterkleinzoon van den grooten Timoer, was de een.gste zijner nakomelingen, die een duurzaam enBaber verovert machtig rijk stichtte. In het begin der 16de eeuw (1526) ZT" veroverde hij het Noorden van Voor-Indië en vestigde Voor-Indie- tl rf ïï T "Gr°°ten MOg01"' dat omtamta» ££X jaren machtig bleef en m de tweede helft der 18de eeuw Mogo1" de prooi der Britten werd '). § 2. TURKEN EN GRIEKEN. 1. Het door de herovering van Constantinopel (1261) herstelde ' Grieksche Keizerrijk*) bevond zich aanstonden een aUeZtl sten toestand. Van aile kanten door vijanden omringTdöo Treurige ZtZTT Verde6ld' 8Ch6en het met ^ringe en do de aanhoudende rampen verarmde en uitgeputte bevolking het Byzantiin" nauwehjks op een zeer kortstondig bestaan te mogen rekenen in hTbÏt6 66len T Vr°6gere r^ebie" ™ Vtnlt^ZZLT^t^^ V°rSten °f ™ ^ thana d« r, I eniUeezP-n> dle Ult 'lijver tegen de Venelianen loT tntr:,:^ —h-geenszinsbelange- ,„ii J vuorrecnien en gedroegen zich met ^en_orermoed, alsof zij de meesters des rijks waren 1) Zie IHe Deel blz. 356 2) Vgl. hierboven blz. 203. 400 Het Oosten. " vijanden van In het Noorden werd het keizerrijk bedreigd door de zijden. Buigarm en Qok door de gervigrS) dje on(jer hun machtjge |M> koningen Stephanus Oerosj (f 1272) en Miloetin (f 1321) een groot deel van het Balkan-schiereiland overmeesterden en nog grootere plannen voor de toekomst koestérden. Ook in het Westen vond het herstelde rijk weinig vriendschap. De gevluchte Latijnsche keizer Bqudewijn had eerst bij Manfred, daarna bij Karei van Anjou hulp gevraagd. Om een aanval van die zijde te voorkomen wendde keizer Michaeï Michaël Paleologus (1259—1282) zich tot den Paus. Op onderTe°ekent het tweede Concilie van Lyon (1274) onderteekenden zijn de Unie met de afgezanten een verdrag van Unie met de Latijnsche Kerk, LaKerkChe waardoor de keizer met de fanatieke geestelijkheid zijner Woede der hoofdstad in groote moeilijkheden geraakte. Weldra hervatte ge^eSew. Karel Van Anjou zijn gevaarhJke plannen; en alleen de opstand der Sicilianen (1282) belette hem, een krijgstocht tegen Byzantium te ondernemen '). Andronicus ii Michaëls zoon en" opvolger Andronicus II (1282—1328) uniémetRome. Vfrbrak wederom de Unie met Rome. Toch kwam het rijk niet tot rust. De openbare geldmiddelen waren uitgeput, de vloot werd verwaarloosd en de keizer moest (1303) een zeer nadeeligen vrede sluiten met de Venetianen. 2. Maar reeds was in het Oosten een veel gevaarlijker P^;-' vijand opgestaan. De Turken. Voortgedreven door de Mongolen, was Soleiman, een Turksch stamhoofd, met zijn volgelingen uit Chorasan naar Armenië uitgeweken (1224). Een zijner zoons, Ertogroel, vestigde zich in Klein-Azië en nam dienst bij Ala-eddin, sultan van Iconium, die hem een klein gebied in de omstreken van Angora schonk- en de grenswacht tegen de Grieken van Nicea opdroeg. osman. Ertogroels zoon Osman (1288—1326) maakte zich onafhankelijk en schonk zijn naam aan zijn volk, sindsdien 1) Vgl. hierboven blz. 286. Turken en Grieken. 401 Osmanü" geheeten. Hij begon een voorspoedigen oorlog tegen de Grieken, die de eene sterkte na de andere ver- de Griekenloren. Binnenlandsche onlusten in het Byzantijnsche Rijk vergemakkelijkten de ondernemingen der Turken. Hiervan maakte Osmans opvolger Urkhan (1326-1360) gebruik "'"han. om het grootste deel der Grieksche bezittingen in KleinAzie te bemachtigen. Tevens vormde hij een groot leger waarvan de Janitsaren (Christenknapen, in hun vroegste De janitsaren. jeugd hun ouders ontroofd en op kosten van den sultan in den Islam opgevoed) de kern uitmaakten. Toen er in "f* Rijk'tijdeDS de minderjarigheid van Joannes V (ld41-1391), wederom een langdurige burgeroorlog ontstond, maakten de Turken van de gelegenheid gebruik en bezetten het gewichtige Gallipoli (1357), dat hun voor DbeIeTe„n goed den toegang naar Europa verzekerde Gallipoli MuradII (1360-1389) ging voort op den weg zijns vaders. Hij veroverde Adrianopel, waar hij zich vestigde Hij verovert en een groot gedeelte *»n Thracië, zoodat de Grieksche Keizer zelfs in Europa weinig meer bezat, dan"*de naaste van Thraci«omstreken van Constantinopel. Ook de andere Christenvorsten van het Balkan-schiereiland voelden zich thans bedreigd. Maar sinds den dood van den dapperen en machtigen Stephanus Doesan (f 1355) was de kracht van het Servische rijk gebroken;'en de vorsten van Bosnië Bulgarije en Walachije waren evenmin tegen de geweldige Turksche macht opgewassen. Met veel moeite slaagden zij er ,n een bondgenootschap te sluiten; een talrijk leger werd bijeengebracht, een Turksch legerkorps werd verslagen. Maar nu kwam Murad I, die tot dan in Azië was bezig gehouden, met zijn geheele krijgsmacht opdagen om I de geleden nederlaag te wreken. Bij Kossowo (1389) be- £Ll Haalde hij een schitterende overwinning, die hij zelf met Nederlaae der zijn leven betaalde, daar hij na het einde van den slag ^ werd neergestoken: Murads dood bevrijdde de Christenen van een vreeselijken vijand; zijn znon en opvolger Bajazeth I zou nog verschrikkelijker zijn. 402 Het Oosten. 3. Bajazeth I 1389—1403. Bajazeth i; De nieuwe sultan begon zijn regeering niet den moord en overmoed. zijns broeders, ten einde in hem geen mededinger te vinden. Daarna dwong hij Serviërs, Bulgaren en Walachijers zijn heerschappij te erkennen. Keizer Joannes V behandelde hij met den grootsten overmoed; zoo noodzaakte hij hem, toen hij de muren zijner hoofdstad herstelde en versterkte, het pas opgetrokkene zelf weder af te breken. Manuel ii Zijn opvolger Mannel II (1391—1423) scheen den onder,w'esUrsche gang van z^3n rÜk *e zullen zien. Bajazeth blokkeerde de Christenen ter hoofdstad, zoodat er groote schaarschte van levensmiddelen Kruistocht, ontstond. In zijn nood riep de keizer nogmaals de hulp der Westersche Christenen in. Nu sloot Sigismond, koning van Hongarije, een verbond met de vorsten van Walachije en trok, ondersteund door een groot aantal Duitsche en Fransche kruisvaarders, het Turksche gebied binnen. Aanvankelijk ging de tocht voorspoedig. De vestingen Orsowa en Widdin werden zonder moeite ingenomen. Zoo kwam - men voor Nicopolis, dat door een sterke Turksche bezetting werd verdedigd. Terwijl men die stad belegerde, daagde Bajazeth op. De roekelooze en onstuimige dapperheid der Fransche ridders (Jan zonder Vrees) berokkende den Sultan verschrikkelijke verliezen, maar was voor de Christenen de siag bij oorzaak eener rampspoedige nederlaag (Sept. 1396). Vele Nicopolis. der Fransche ridders vielen in 's vijands handen en stierven manmoedig voor hun geloof; betrekkelijk weinigen werden voor een buitensporig losgeld vrijgelaten. Sigismond ontkwam met moeite over den Donau. Natuurlijk werd Bajazeth thans nog veel overmoediger; wederom bedreigde hij Constantinopel; slechts met groote moeite kon de dappere Fransche ridder Boucicaut de hoofdDe komst van stad ontzetten. Be inval der Mongolen onder Tamerlan in Consfanthiopei.faet Turksche gebied en de slag van Angora (1402) vertraagden den val van Constantinopel en schonken het kwijnende rijk nog 50 jaren. Turken en Grieken. 403 4. De nederlaag bij Angora werd voor de Turken gevolgd door een reeks van burgeroorlogen, die alle veroveringstochten tegen de Grieken deden staken. Keizer Manuel maakte van de goede gelegenheid gebruik, door beurtelings de elkander bestrijdende zonen van Bajazeth te ondersteunen, en wist zoo althans een klein gedeelte van het verloren gebied te herwinnen. Die burgeroorlogen eindigden in 1413 met de overwinning Mohammed i van den dapperen Mohammed I (1413—1422). Deze bleef ^'^Y6 voortdurend in goede verstandhouding met den Griekschen Turken, keizer, die tot zijn zegepraal had medegewerkt, en gaf hem zelfs eenige door zijn vader veroverde gewesten terug. Maar na Mohammeds dood was Manuel zoo onvoorzichtig diens jongeren zoon Mustapha tegen den ouderen broer Murad II (1422—1451) bij te staan. Mustapha werd ver- Murad ii slagen; en thans ondervond Manuel den toorn des over- Constanffnopei winnaars, die in Juni 1422 met een leger van 80.000 man tegen Constantinopel optrok. De stad werd hevig bestormd, maar verdedigde zich manmoedig en sloeg de aanvallers terug. Manuel werd inmiddels door een beroerte getroffen en deed afstand van den troon ten behoeve van zijn zoon Joannes Joannes vin VIII (1423—1448), die door de betaling van een groote geld- onderteekent som een zeer nadeeligen en vernederenden vrede verkreeg. " Rome!"64 Ten einde in zijn uitersten nood gemakkelijker de hulp Fanatisme van der Westersche Christenen te verkrijgen, onderteekende ^ de keizer op het Concilie te Florence (1439) het beroemde formulier van eenheid, dat de Grieksche Kerk weder met de Latijnsche vereenigde »). Toch — hoewel de keizer en de hoogere geestelijkheid het dezen kèer oprecht meenden —wilde het volk, door de dweepzieke monniken opgehitst, zelfs nu zich met bij de gesloten overeenkomst neerleggen en ontving de terugkeerende onderteekenaars met verwenschingen. Intusschen had Paus Eugenius IV, niettegenstaande de groote moeilijkheden waarmede hij te kampen had, de 1) Vgl. hiervóór blz. 302. 404 Het Oosten. kmmocht uiterste Pogingen gedaan om den Grieken hulp te brengen, tegen de Kardinaal Cesarini doorkruiste Duitschland en Hongarije Turken. en predjkte overal den Heiligen Oorlog tegen de Turken. In 1443 trok een groot kruisleger onder Wladislaus, koning van Polen en Hongarije en den grooten held Joannes Hunyadi tegen den vijand op. Een eerste veldslag was gunstig voor de Christenen en werd in Juni 1444 door een 10-jarig bestand gevolgd. Maar kardinaal Cesarini, die dit verdrag veel te voordeelig voor de Turken achtte, wist, zoo verhaalt men, de aanvoerders over te halen de pas gesloten overeenkomst te verbreken. Die roekelooze woordbreuk zou hun duur te siag bij varna, staan komen. De krijgskans keerde: bij Varna leden de s Christenen een beslissende nederlaag (4 Dec. 1444); koning Wladislaus stierf als een held. Skanderbeg. Slechts één vijand trotseerde onverwonnen de Turksche overmacht: Skanderbeg — George Castriola — de vorst der krijgshaftige Albaneezen, die dank zijn ongeloofelijke sluwheid en moed, de trouw zijner landgenooten en de ontoegankelijkheid zijner vaderlandsche bergen, tot aan zijn dood (1467) de vrijheid van zijn volk handhaafde en de talrijkste Turksche legers versloeg. Eerst in 1479 waren de Turken meester van Albanië. Constantijn xii, 5. De laatste keizer van Constantinopel was Constantijn XII laatstekeizer (1448—1453), die zijn uitgeput en kwijnend rijk geen redding Constantinopel.kon brengen; hij schonk het ten minste een roemvollen ondergang. Zoolang Murad II leefde, bleef de vrede met de Turken Mohammed ii. gehandhaafd. Maar nauwelijks had diens zoon Mohammed II (1451—1481) den troon bestegen, of het bleek, dat de dagen van het Byzantijnsche Bijk'geteld waren. Na eerst door den bouw van een kasteel bij de smalste plaats van den Bosporus de verbinding met de Zwarte Zee te hebben afgesneden, trok de sultan met een reusachtig leger — men sprak van 400.000 man — en een vloot van 320 zeilen tegen de ongelukkige stad op. De strijdkrachten der Grieken waren zeer gering; zij telden nauwelijks 10.000 gewapenden, waaronder eenige Turken en Grieken. 405 duizenden Genueezen onder den dapperen Giustiniuni en eenige weinige schepen. Toch besloot men, zich tot het uiterste te verdedigen. Het beleg begon 6 April 1453. Aanvankelijk werden Be.egvan de belegeraars met groot verlies teruggedreven; maar toen Constanti"°P zij er m slaagden, eenige hunner schepen over land in de door een keten afgesloten haven (de gouden Hoorn) te brengen en ook van daar de Grieken te bestoken, was de val der stad onvermijdelijk. Den 29en Mei 1453 werd de beslissende aanval gewaagd. Na een woedend gevecht als eTZ ^ J"^11 de mUFen; keiz^ ^nstantijn tóc^ als een heid en de overwinnaars drongen in de veroverde gnomen siau Dinnen: e«n vra^n t kl—ju.j _ i i ^ . _ constantijn X —^ UIUCUuail vojgae. uaarna hield sneuvelt. Mohammed zijn plecht.gen intocht, verhief Constantinopel - Stamboel tot de hoofdstad van zijn rijk en sinds 460 jaren prijkt de Halve Maan op de koepel der Aya Sophia Mohammed schonk den Grieken vrijheid van godsdienst en deed zelfs spoedig een nieuwen Patriarch van Constantinopel verkiezen, die sindsdien niet minder afhankelijk was van den sultan, dan vroeger van den Byzantijnschen keizer. Weldra werd nu bijna geheel het Balkan-schiereiland door Mohammed veroverd. Een poging om door de inneming van Belgrado den toegang tot Hongarije te openen (1456) mislukte, dank den moed van Hunyadi. Het Keizerrijk Trebizonde ') werd 1461 bemachtigd. Een aanval op Rhodus Het keizerriik - het verblijf der roemvolle Ridders van St. Jan werd zegevierend teruggeslagen (1480). Sinds dien tijd waren de Turken de schrik 'van Europa. De Turken Hongarije, Zmd-Duitschland, Polen en Busland hadden de schrik van vreeslijk onder hun invallen te lijden. Op zee waren zij EUr°Pa' bijna voortdurend in oorlog met de machtige republiek Venetië, die haar talrijke bezittingen in de Levant langen tijd tegen alle aanvallen verdedigde3). 1) Vgl. hierboven blz. 201. 2) Zie verder IHe Deel blz. 94. LIJST DER VOORNAAMSTE VORSTEN. 375—1492. Pausen. S' Si,verius 536-537 Vigilius 537—555 S. Damasus I 366-384 Pelagius I 556—561 Ursinus*) 366—361 Joannes Hl 561—574 S. Siricius 384—398 Benedictus I 575—579 S. Anastasius I 398—401 Pelagius II 579-590 S. Innocentius I 401-417 S. Gregorius I de Groote 590-604 S. Zosimus 417—418 Sabinianus 604—606 S. Bonifatius I 418—422 Bonifatius III 607 Eulaliu* 418—419 S. Bonifatius IV 608-615 S. Coelestinus I 422—432 S. Deusdedit 615-618 S. Sixtus III 432—440 Bonifatius V 619—625 S. Leo I de Groote 440—461 Honorius I 625—638 S. Hilarius 461—468 Severinus 638-640 S. Simplicius 468—483 Joannes IV 640—642 8. Felix II 483—492 Theodorus I 642—649 S. Gelasius I 492—496 S. Martinus I 649-653 S. Anastasius II 496—498 ! S. Eugenius I 654—657 S. Symmachus s 498—514 S. Vitalianus 657—672 Laurentius 498—505 Adeqdatus 672-670 S. Hormisdas 514—523 Donus 676—678 S. Joannes I 523-526 S. Agatho 678—681 S. Felix III 526—530 S. Leo II 682-683 Bonifatius II 530—532 S. Benedictus II 084-685 Dioscorus 530 Joannes V 685-686 Joannes II 533—535 Conon , 686—687 S. Agapetus I 535—536 Theodorus 687 1) De cursief gedrukten zijn tegenpausen. 408 Paschalis 687—692 Leo V 903 S. Sergius I 687-701 Christophorus 903- 904 Joannes VI 701-705 Sergius III 904- 911 Joannes VII 705-707 Anastasius III 911- 913 Sismnius 708 Lando 913_ 9U Constantinus I 708-715 Joannes X 914- 92.8 S. Gregorius II 715—731 Leo VI 928 S. Gregorius III 731-741 Stephanus VII 928- 931 S. Zacharias 741-752 Joannes XI 931 - 936 Stephanus II 752-757 Leo VII 936- 939 S. Paulus I 757-767 Stephanus VIII 939- 942 Constantinus II 767 -768 Marinus II (Martinus III) 942 - 946 Pl«lfpus . 768 Agapetus II 946- 955 Stephanus III 768-772 Joannes XII 956- 964 Hadrianus I 772-795 Leo TUI 964_ 965 S- Leo 111 795-816 Benedictus V 964- 965 Stephanus IV 816-817 Joannes XIII 965- 972 S. Paschalis I 817-824 Benedictus VI ' 973- 974 Eugenius II 824-827 Bonifatius VII 074 Valentinus 827 Benedictus VH 974- 983 Gregorius IV 827-844 Joannes XIV 983- 984 Joannes 844 Bonifatius VII 984- 985 Sergius II 844-847 Joannes XV 985- 996 f- Leo IV 847- 855 Gregorius V 996- 999 Benedictus III 855-858 Joannes XVI 997_ 998' Anastasius 855 silyester n 999-1003 S. Nicolaus I 858-867 Joannes XVII 1003 Hadrianus II 867-872 | Joannes XVIII 1003-1009 Joannes VIII 872_882 Sergius Iv 1009-1012 Mannus I (Martinus II) 882 -884 Benedictus v III 1012-1024 Hadrianus III 884-885 Gregorius 1012 Stephanus V 885-891 Joannes XIX 1024-1032 lorm°s™ 891-896 Benedictus IX 1032-1045 Bomfatms VI 896 Silvester III i045 Stephanus VI 896-897 Gregorius VI 1045-1046 Bomanus 897 CJemens n 1046-1047 Theodorus II 897 Darhasus II 1048 < Joannes IX 898-900 S. Leo IX ■ 1049-1054 Benedictus IV 900-903 | Victor II 1055-10^7 409 btephanusIX 1057-1058 Coelestinus IV 124! Benedictus X 1058-1059 Innocentius IV 1243-1254 N colausII 1058-1061 Alexander IV 1254-126! Alexander II 1061-1073 Urbanus IV 1261-1264 Honorius II 1061-1069 Clemens IV 1265-1268 S Gregorius VII 1073-1085 S. Gregorius X 1271-1276 Clemens III 1084-1100 Innocentius V 1276 T^forI11 1086-1087 Hadrianus V 1276 Urbanus II 1088-1099 Joannes XXI (eigenlijk Paschalis II 1099-H18 Joannes ^ 1276-1277 lneodoricus 1100—1109 im:„„i m "W-UOJ Nicolaus III 1277—1280 Albertus 1109 ui ti ttt «, , tfr W2 Martinus IV 1281-1285 tester tV U05-11U Honorius IV 1285-1287" Gelasius II 1118-1119 Nicolaus IV 1288-1292 Gregorius VIII . 1U8-H21 S. Coelestinus V 1294 Cahxtus II 1119-H24 Bonifatius VIII 1294-1303 Honorius II 1124-1130 Benedictus XI 1303-1304 Coelestinus II „24 Clemens V (Avignon) 1305-1314. Innocentius II 1130-1143 Joannes XXII „ 1316-1334 Anacietus II 11'in 11W> a?- j t» Victgr ■ HóU—lló8 Nicolaus V 1328—1330 ic or 4iS8 Benedictus XII _ 1334—1342 Coelestinus II 1143-114.4 Clemens VI , 1342-1352 Lucius II 1144-1145 Innocentius VI „ '4 1352-1362 Eugenius III 1145-1153 Urbanus V 1362-1370 Anastasius IV 1153-1154 Gregorius XI „ 1370-1378 Hadrianus IV 1154-1159 Urbanus VI (Rome) 1378- 1389 Alexander III 1159-1181 Clemens VII (Avignon) 1378-1394 V'ictor IV 1159-1164 Bonifatius IX 1389-1404 Paschalis III 1164-1168 Benedictus XIII (Avignon) s Cahxtus III 1'lfta uns .„ T iiotS—1178 1394-1417 (1423) Innocentius III 1179-1180 Innocentius VII 1404-1406 Lucius III 1181-1185 Gregorius XII 1406-1415 (f 1417) Urbanus III 1185-1187 Alexander V (Pi*) 1409-1410 Gregorius VIII n87 Joannes XX1II {pi U10-.1415 Clemens III 1187-1191 Martinus V 1417-1431 Coelestinus III 1191-1198 Clemens VIII 1424-1429 Innocentius III 1198-1216 Eugenius IV 1431-1447 Honorius III 1217-1227 Felix V 1439-1449 Gregorius IX 1227-1241 Nicolaus V 1447-1455 9H 410 Calixtus III 1455—1458 Stauracius 811 Pius II 1458-1464 Michaël I 811—813 Paulus II 1464—1471 Leo V, de Armeniër 813— 820 Sixtus IV 1471—1484 I Michaël II 820— 829 Innocentius VIII 1484—1492 Theophilus 829— 842 Alexander VI 1492—1503 ( Theodora 842— 856 Byzantijnsche Keizers. ( Michaël III 842— 867 Arcadius 395-408 Basilius 1 8(ï7- 8«6. Theodosius II 408-450 j Leo VI 886- 911 Marcianus 450-457 ' Gander 886- 912 Leo I 457-474 Constantinus VII 912- 959 Leo II 473—474 Roman«s I Lacapenus Zeno 474—491 (medekeizer) 920— 944 Anastasius I 491-518 Rotiianus II 959- 963 Justinus I 518 527 Nicephorus II Phocas 963— 969 Justinianus I 527-565 Joannes 1 Tzimisces 969- 976 Justinus. II 565-578 4 Basilius II 976-1025 > Tiberius II 578-582 < Constantinus VIII 976—1028 Mauricius 582-602 /Zoë 1028-1050 Phocas 602-610 \Romanus UI 1028-1034 Heraclius I 610-641 < Michaël IV 1034-1041 Constantinus III 641 / Michaël V 1041-1042 Heracleonas 641 \ Constantinus. IX 1042 - 1054 Constans II 642-668 Theodora 1054-1056 Constantinus IV 668-685 Miohael VI 1056-1057 Justinianus II 685-695 Isaac 1 (Comnenus) 1057—1059 Leontius 695 — 698 Constantinus X (Ducas) 1059—1067 Tiberius III 698—705 Komanus IV Diogenes 1067- 1071 Justinianus 11 (nogmaals) 705-711 Michaël VI1 1071-1078 Philippicus Bardanus 711-713 NicePh rus m 1078-1081 Anastasius II 713—716 Alexi"s 1 (Comnenus) 1081—1118 Theodosius Hl 716-717 Joannes H 1118—1143 Leo III, de Isaurier 717-741 Manuel I 1143—1180 Constantinus V, Copronymus Alexius II 1180—1183 ,741—775 Andronicus I 1183—1185 Leo IV 775—780 Isaac Angelus 1185—1195 Constantinus VI 780—797 Alexius III 1195—1203 ïrene 797—802 Alexius IV 1203—1204 Nicephorus I 802— 811 Alexius V 1204 411 Latijnsche keizers van Duitsche Koningen en Constantinopel. Roomsche Keizers. Boudewijn I 1204-1206 Karei de Groote 76g_ gl4 Hendrik 1206-1216 Keizer. 800- 814 Petrus van Courtenay 1216-1219 Lodewijk I de Vrome 814- 840 Robert van Courtenay 1219-1228 Lodewijk II de Duitscher 843- 876 (Jan van Brienne 1228-1238) Karei II de Dikke (als Boudewijn II 1228-1261 Keizer Karel m) g76_ gg7 Grieksche keizers van Nicea. Arnulf 887— 899 Theodorus I (Lascaris) 1206-1222 bodewijk Hl het Kind 899- 911 Joannes III (Vatatzes) 1222-1255 koenraad I van Franken 911- 919 Theodorus II (Lascaris) 1255-1258 1 Van Saksen 919~ 936 Joannes IV (Lascaris) 1258-1259 0tt° 1 de Gr°°te 936~ 973 MichaölVIII(Paleologus)1259-1261 „LL TT Kelzer 962_ 973 Otto II 973- 983 Tan Constantinopel. Otto III 983—1002 MichaelVIII(Paleologus) 1261—1282 Hehdrik 11 de Heilige 1002- 1024 Andronicus II 1282—1328 Koenraad II van Franken 1024—1039 Andronicus III 1328-1341 Hendrik III 1039-1056 Joannes V 1341 -1391 Hendrik IV " 1056—1106 (Joannes VI 1347—1354) Hendrik \r* 1106-1125 Manuel .11 (Paleologus) 1391—1423 Lotharius van Saksen 1025—1037 (Joannes VII 1399 — 1402) Koenraad III v. Hohen- Joannes VIII 1423—1448 staufen 1038-1052 Constantinus XII 1448—1453 Frederik I Barbarossa 1152—1190 Hendrik VI 1190—1197 Westersch-Romeinsche Keizers. ( Philips I 1198—1208 Honorius 395—423 l Otto IV Welf 1198—1215 (1218) Valentinianus IH 423 455 Frederik II v. Hohen- Maximus 455 staufen 1215 1250 Avitus 455—456 Koenraad IV 1250—1254 Majorianus 456—461 Willem I van Holland 1247-1256 Severus _ 461 465 Interregnum 1256 1273 Anthemius 467—472 Rudolf I van Habsburg 1273—1291 Olybrius 472 Adolf I van Nassau 1291 — 1298 Glycerius 472—473 Albrecht I van Habsburg 1298—1308 Julius Nepos 473—475 Hendrik VII v. Luxemburg Romuius Augustulus 476 1308—1313 p 412 \ bodewijk IV v. Beieren 1314—1347 Philips V 1316-1322 < Frederik vanHabsburg 1314-1325 Karei IV 1322—1328 Karei IV v. Luxemburg 1347-1378 Philips VI Valois 1328-1350 Wenzel 1378-1400 (f 1419) Jan II 1350-1364 Ruprecht v. d. Palts 1400-1410 Karei V 1364-1380 Sigismond v.Luxemburg 1411-1437 Karei VI 1380-1422 Albrecht II v. Habsburg 1437-1439 Karei VII. 1422-1461 Frederik III v. Habsburg 1440-1493 Lodewijk XI 1461-1483 ~ . _ ... Karei VIII 1483 1498 Koningen van Frankryk. Karei I de Groote 768— 814 Koningen van Engeland. Lodewijk I de Vrome 814— 840 Egbert 827- 836 Karei II de Kale 843- 877 Ethelwolf 836- 857 Lodewijk II 877- 879 ( Ethelbald 857- 860 j Lodewijk III 879- 882 ( Ethelbert 857- 866 (Karloman 879- 884 Ethelred I 866— 871 Karei de Dikke van Alfred de Groote 871- 901 Duitschland 884— 887 Eduard I 901— 924 Odo 888- 898 Athelstan 924- 941 t Karei III de Eenvoudige Edmond I 941—946 898-922 (f929) Edred 946- 955 ( Bobert I 922— 923 Edwy 956- 959 Rudolf (Raoul) 923- 936 Edgar 959_ 975 Lodewijk IV d'Outremer 936- 954 Eduard II de Martelaar 975- 977 Lotharius 954— 986 Ethelred II 977-1013 Lodewijk V 986- 987 Swen 1013-1014 Hugo I Capet 987— 996 ( Ethelred II Robert 11 996-1031 (Edmond II 1014-1016 Hendrik 1 1031-1060 Canut de Groote 1016-1035 Philips I 1060-1108 Harald-1 1035-1039 Lodewijk VI 1108-1137 Hardicanut 1039-1042 Lodewijk VII 1137-1180 Eduard III de Belijder 1042-1066 Philips II Augustus 1180-1223 Harald II 1066 Lodewijk VIII 1223-1226 Willem I de Veroveraar 1066-1087 Lodewijk IX de Heilige 1226-1270 Willem II 1087-1100 Philips III 1270-1285 Hendrik I 1100-1135 Philips IV de Schoone 1285-1314 Stephanus van Blois 1135-1154 Lodewijk X 1314-1316 Hendrik II Plantagenet 1154-1189 Jan 1 1316 ■ I Richard I Leeuwenhart 1189 — 1199 413 . Jan I zonder Land 1199-4216 Jan II 14()6 U5, Hendrik III 1216 ,979 „ , ., T' i4Ub-i454 x,, . T i^ib—12/2 Hendrik IV 1454-1474 Eduard I 1272— I Marg.v.Vlaanderen. Karei de Booze, Karei VÏ Lodewijk 1 Koning v. Navarra (1380-1422) v. Orleans. Jan zonder Vrees. (1349-1387). X | Isabeau v. Beieren. Philips de Goede! I I Karei VII Katharina Karei de Stoute. (1422-1461). X I Hendr.V v.Engel. Maria X Maximil.v.Oostenrijk. TABEL II. HET GESLACHT VAN HUGO CAPET. Tabel III. HET GESLACHT VAN WILLEM DEN VEROVERAAR. Willem de Veroveraar, Koning van Engeland (1066—1087). I Robert, hert. v. Normandië. Willem II, de Roode Hendrik I Adela (1087 -1100). (1100-1135). X | Stephan.v.Blois. Mathildë" I X Steph. v. Blois, (1) Keizer Hendrik V Kon.v. Eng eland (2) Godfr. v. Anjou. (1135—1154). (2) Hendrik II, Plantagenet, Kon.v.Engel. (1154—1189) Eleonora van Poitou. I Hendrik Richard I, Leeuwenhart Godfried. (t 1183). (1189-1199). Mathilde X Hendr. Arthur v. Bretagne d. Leeuw (f 1202). Jan I, zonder Land (1199-1216). Hendrik III Bichard v. (1216-1272). Cornwales, | in naam Eduard I Koning van (1272 -1307). Duitschl. I Eduard II (1307-1327) X Isabella v. Frankrijk. ! Eduard III (1327—1377). Eduard, Willem. Lionel, Jan van Gent, de Zwarte Hert. v. Hert. v. Lancaster (f 1399). Prins Clarence. (t 1376). I Hendrik IV Jan Beaufort. v. Lancast. | Kon. v.Engel. Jan Beaufort. (1399—1413). | I Richard II (1377-1399), (f 1400). Edmond, Thomas, Hert.v.York(f1402). Hert. v. Glocester Bichard v.Cambridge (f1397). (f 1415) X Margareta Anna Mortimer (1413-1422) Edmond Hendrik V X V Bichard v. Cambridge. Katharina v. Frankrijk I Tudor. Anna Mortimer. I Richard v. York (f 1460). | Eduard IVv.York, Richard III Kon. v. Engeland (1483- 1485). (1461 —i483). VI Hendrik VIL (1422-1461), Tn(lor; ("f 1471). Kon. v. Engel. _J (1485-1509). Eduard (f1471). X Elizabeth EduardV Richard | van York. (f 1483). (f1483). Hendrik VIII (1509-1547). TABEL III. HET GESLACHT VAN WILLEM DEN VEROVERAAR. Tabel IV. DUITSCHE KEIZERS EN KONINGEN UIT HET SAKSISCHE FRANKISCHE EN HOHENSTAUFISCHE HUIS. 'Hendrik I, de Vogelaar, Koning van Duilschland (919—936). Thankmar Otto 1, de Gfroote (936—973), Bruno, Hendrik v Beieren (f938). Keizer (962-973). Aartsb.v. Keulen. f X I (2) Adelheid. HendrikNde Twister. (1) Ludolf (2) Otto H (973-9837 Mathilde. LuitglTrdis IJrSJL1' (f957). X X m- ^ ■ T, x , (1002—1024). Stephanus Theophania. Koenraad ' ï-„„ „ v. Lotharingen. Otto 111 (983-1002). ! Otto van Franken. I Hendrik. Kon. v Hongarije Koenraad II, v. Franke u, Keizer (1024 -1039). Hendrik 111 (1039-1056). I Hendrik IV (1056-1106). Mathilde I X Koenraad (f 1ÏOST. Hendrik V (1106—1125). Agnes Rudolf v. Zwaben. X x Mathilde v.Engeland. Frederik v. Zwaben. I Frederik v. Zwaben (Hohenstaufen). Koenraad III v. Hohenstaufen, X Keizer (1138-1152). Judith, dochter v. Hendrik den Zwarte. j ! Hendrik ("f 1150). Frederik (f 1167). Frederik I, Barbarossa (1152-1190) X Beatrix v. Boergondië. I ' Hendrik VI (1190-1197) FrederilT(fTT91). PMlius V. Zwaben (1197-1208) X X Constantia v. Sicilië. Irene (van Byzantium) Frederik II (1212-1250)." BeTtHx" - I X Hendrik Koenraad IV Enzio Manfred Otto IV, Welf (1197-1215). (f 1242). (1250-1254). (f 1272). (Kon.v.Sicilië), (f 1218). Konradijn . Constantia (f1268). X Pedro III v. Aragon. TABEL IV. DUITSCHE KEIZERS EN KONINGEN UIT HET SAKSISCHE, FRANKISCHE EN HOHENSTAUFISCHE HUIS. ||§||gj onzer Schooluïtgaven: ° J /nd^ K°k' Pasto?r (Schrijver van de verklaring van K; den Grooten Katechismüs in 3 deelen) B F? ï ^ Katechismüs aan de Kleinen verklaard, /fideel: Het Oude Testament^ 1.25 geb. fL75 2e deel Het Niêüwe Testament ing. f 1.25, gebi fÖf " G A\ Lafgland, Leeraar aan de Akademie - van Becll ^^^^^^Skerk- 8B J' MHaitjr^ RK' P^ 0«d-lceraar a-h. Seminarie Hageveld. Oveteicht der geheele Bijbelsche Geschie- Met teekemngen en kaarten. Vierde herziene druk. L J- 7iclemans, Thans en Vroeger. Inleiding tot het Onderwnsjn de Vaderlandsche^schiedenis . . . f T40 BB' Thans en Vro^er^Sche^^Vaderlandsche Geichie- Tweede venn^rderde eir verbeterde druk (De Schrijver): C* Ti^^aKke. Meetelde" voor fvl! U. L. O-Scholen Stereómetrie. Beknopt Leerboek >der Meetkunde in de ruimte, voor M.U.L.O.-Scholen . j|j LO.60 iJ? ,!9£enZijn d^lki-.deW^^aap van een göed verklaarder 7 ^.$a^eS:^^St^ e" flfj^ en eenv^iT^ . (Boekenschouw). lliy* ^e ^ ^ boekcentrale Amsterdam» Eenige onzer SchooLuitgaven: Leerboek der Algemeene Geschiedenis WÊëm | - door Drt C. Wilde S J, 1 p Deel I Oude Geschiedenis, van de oudste historische tijden tot het begin der groote volksverhuizing. 437 bladz. •'. '8? met vier tabellen'j^^^^^^^S;' 1 f3 — Deel II Middeleeuwen 13754-J492. 421 bladz. 8° met vier tabellen-,- \3.^ Deel Hl (van 1462—Ï789) Niéuwe Geschiedenis. 410 bladz. : ; . met >12 genealog. tabellen • r^iêPM f3.— Deel IV Nieuwste Geschiedenis 1789—1908. 340 bladz. en 8 geneal. talsellen '.r»^^^^^^^S^ . f3.— Deel V De wereldoorlog ~"^W^ÊfL. • »wÊÊrt^ " f 1' 50 POETAE LATINI ^•^llpemlezing uit CATULLUS, TIBULPÜS, PROPERTIUS, MARTIAip, JUVENALIS met aanteekeningen voorzien door L. VAN MIERT S.J. herzien en vermeerderd door Aug. I. Hensen S.J. f 1.10 Jos., Kleyntjens S.J., Leeraar aan het St. WillibrordusCollege te Katwijk en H. J. de Bie, Schoolopziener in de Inspectie Eindhoven, lïit de oudheid. Historisch leesboek voor Kweekscholen en Mvdó|cholen.;^£ { 1.90 Deze schetsen zijn gemakkelijk naar vorm en nfjwüd en kunnen daarom \x ****** onderwiis ta de algemeene geschiedenis al gebruikt worden. Met platen en kaartjes verkttht, bevatten zij êen groote verscheidenheid van leerstof.■ *j " f WffiZ Vl£ * (De Schrijvers). Ingevoerd op talrijke Gymnasia, Lycea en Muloscholen, Jos., Kleyntjens S.J. en Dr. H. H. Knippenberg. wm Schetsen uit de Nieuwe Geschiedenis ing* f 2.90, geb. f 4.^ 1 —t: Schetsen uit de nieuwste Geschiedenis ing. f2.90, geb. f4.\ —, Schetsen uit de Vaderlandsche Geschiedenis Peel 1 V-;5^^^^^^,- j ing- f 2.90 geb. f 4.~ ■■■i—a Schetsen uit de Vaderlandsche Goschiedenis 'WëÊM ■ °eel II . /^g5f®2^Safe< in9- f 2-90 geb. f4;- Deze schetsen zullen velen ongetwijfeld welkom zijn. Over het nut dezer werken behoeft geen woord meer te worden verspild, r» e t\ u riii r^'^Êf^wSÊ1 ' (Maasbode),' **roi. Ur. H. Uhle, Grieksch Vocabularium in Etymologische WBg rangorde ;.ïr*f^^^^^-; . ^^Jx^sl f 1.90 Geautoriseerde bewerking naar de derde uitgave. Dit woordenboek is op schoolgebruik gericht. De samensteller had ten doelj* ..aan den Griekschen woordenschat die uitgebreidheid te geven, welke van een mnkenTeerling der hoogste klasse kan verlangd worden." De aandacht der betreffende leeraren en leerlingen zijjöp