OVERZICHT DER YADERUNDSCHE GESCHIEDENIS DOOR J. W. PIK Leeraar H. B. S. met vijf-jarigen cursus te 's-Gravenhage TWEEDE DEEL (sinds ± 1648) DERDE DRUK ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK — 1919 VOORBERICHT. In het 2de deeltje — waarmede het Overzicht der Vader'andsche Geschiedenis < ompleet is — is de methode, in het eerste deeltje toegepast, onveranderd gevolgd. Omtrent de aanteekeningen aan den voet der pagina's wensch ik er nog even op te wijzen, dat ik slechts zinsneden, fragmenten, enz. heb opgenomen, die een of andere uitdrukking of opmerking in den tekst nader onderstrepen of de bedoeling ervan verduidelijken. Welwillende opmerkingen zullen mij als altijd welkom zijn. J. W. PIK. VOORBERICHT VOOR DEN DERDEN DRUK. Tusschen den derden en den tweeden druk is weinig verschil; alleen moest hier en daar de tekst in overeenstemming gebracht worden met nieuwe gegevens en werd zij verder tot den jongsten tijd (begin 1919) bijgewerkt. J. W. PIK. INHOUD. BUdi Afdebliho V. De TUd van ± 1648— ± 1715. § 1. Het stadhouderschap van Willem II (1647—'50) . 1 „ 2 De aanvang van het eerste stadhouderlooze tijdperk. De Groote Vergadering van 1651 5 „ 3. De eerste Engel sche zee-oorlog (1652—'54) 8 „ 4.1 Het binnenlandsch bestuur van Johan de Witt in 't algemeen. De buitenlandsche verwikkelingen lussohen 1654 en 1664 14 „ 5. De tweede Engelsche zee-oorlog (1665—'67). De Prins „Kind van Staat" 20 „ 6. De laatste jaren van De Witt (tot den krijg van 1672) 25 „ 7. De eerste krijgsgebeu tenissen in 1672. De verheffing van Willem III. De dood der gebroeders De Witt 28 „ 8. De krijg van den zomer van 1672 tot de vredes n 1678/79 35 „ 9. Willem III en zijn staatkunde in 't algemeen .... 41 „ 10. De verwikkelingen tusschen 1679 en 1688. De „Roemrijke Omwenteling" in Engeland 44 „ 11. De negen-jarige oorlog (1688— 97) en de Spaan che Successie-oorlog (1701—'14) 48 „ 12. Geestesleven en toestanden in het laatste deel der „Gouden Eeuw" 54 vi Afdeeung VI. De achttiende eeuw tot 1795. § 13 Het 2*> Stadhouderlooze tijdperk (1702—1747) . 59 „ 14. Het stadhouderschap van Willem IV (1747—1751) 65 „ 15. Het regentschap van Anna van Engeland en van Bronswijk. De eerste regeeringsjaren van Willem V 70 „ 16. De 4de Engelsche zee-oorlog. De moeilijkheden met Jozef II 73 „ 17. Patriotten en Prinsgezinden 81 „ 18. De laatste jaren der Republiek 89 „ 19. Geestesleven en toestanden in de 18de eeuw ... 92 „ 20. De Compagnieën in de 18de eeuw 99 Atdeeling VII. De Tijd van 1795—1815. § 21. De omwenteling van 1795. Economische achteruitgang 107 „ 22. Unitarissen en Federalisten. De grondwet van 1798 112 „ 23. De Bataafsche Republiek onder de constituties van 1798 en 1801 117 „ 24. Nederland onder éénhoofdig bewind : Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelperininck (1805—1806) en Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) . . 122 „ 25. Het tijdperk der inlijving (1810—'13 128 „ 26. De omwenteling van 1813 136 „ 27. De t chting van het koninkrijk der Nederlanden. 142 „ 28. Het bewind van Daendels (1808—11) en het J/f^ Engelsche tusschenbestuur op Java (1811—1816) 148 Afdeeling VIII. De Tijd van ± 1815— ± 1848. § 29. De toestand van het land voornamelijk onder de regeering van Willem 1 152 Til Bladz. § 30. De oorzaken van den Belgischen opstand 161 „ 31. De Belgische opstand . 167 „ 32. Het einde van de regeering van Willem I . . . . 174 „ 33. De regeering van Willem II . 176 „ 34. De koloniën van ± 1815— ± 1848 182 Apdeeung IX. De Tijd na 1848. § 35. Het 18<* ministerie Thorbecke (1849—'53). De April-beweging 187 „ 36. De parlementaire geschiedenis van 1854—1868. De zegepraal van het parlementaire stelsel 191 „ 37. De parlementaire geschiedenis van 1868—1887. De grondwetsherziening van 1887 197 „ 38. De parlementaire geschiedenis van 1887—1913 . 201 „ 39. Het ministerie Cort van der Linden (1913—1918) . 207 „ 40. De jongste gebeurtenissen 213 „ 41. Toestanden en geestesleven sinds ± 1848 .... 216 „ 42. De koloniën sinds ± 1848 226 1 Afdeeliko V. DE TIJD VAN ± 1648- ± 1715.« § 1. Het stadhouderschap van Willem II (1647—'50). In 1647 werd Frederik Hendrik opgevolgd door zgn zoon Willem II, toen nog slechts 21 jaar oud. Over de bekwaamheden van den nieuwen stadhouder valt moeilijk te oordeelen ; volgens Johan de Witt, die hem echter niet van nabij heeft gekend, zou hij, indien hij langer had geleefd, de bekwaamste van zijn geslacht zijn geworden ; dat zijne daden van veel talent of voorzichtigheid getuigen, kan echter niet gezegd worden. Zoowel in de buitenlandsche politiek als in het binnenlandsch bestuur openbaarde zich tusschen hem en de Staten van Holland een diepgaand verschil van gevoelen. Allereerst was Willem II gebelgd over den vrede met Spanje. ! Hij haatte Spanje ; hij was innig overtuigd, dat het de erfvijand van de .Republiek zou bhjven, dat het zich, zoodra de vrede met Frankrijk geteekend was, weer tegen de Vereenigde Provinciën zou keeren. Hij wilde, zooals hij schreef, wel alle schelmen, die den vrede hadden bewerkt, den nek breken. Ook persoonlijke eigenschappen en overwegingen speelden daarbij een rol. Willem II toch was krijgslustig en eerzuchtig, en de gelegenheid, lauweren op het oorlogsveld te behalen, was thans voorbij. Bovendien was de stadhouder in vredestijd een veel minder belangrijk persoon dan wanneer hij tijdens een krijg den staat verdedigde en beschermde. De aanzienlijke ambten en geschenken, die de Staten hem gaven ter vergoeding van wat hij door den vrede verloor, namen zijn ontevredenheid dan ook niet weg. De houding tegenover Spanje bepaalde de verhouding tot Frankrijk, waarmede Spanje nog tot 1659 in oorlog was. Willem II stond in nauwe betrekking tot Frankrijk; hij zou in vereeniging Willem II. Verhouding tot Spanje, Frankrijk en Engeland. 1 Vgl voor deze afdeeling in 't algemeen Blad N°. 6 en Blad N». 27. Pik, Overzicht Yaderl. Qetch. II, 3« druk 1 2 De lste en de 2de afdanking. met dien staat wel de Zuidelijke Nederlanden willen vermeesteren. Doch Holland, en Amsterdam vooraan, was afkeerig van den oorlog en dat niet alleen om handelsbelangen en uit vrees voor grooteren invloed van den Prins, maar ook, omdat men de Zuidelijke Nederlanden als bufferstaat tusschen Frankrijk eh de Republiek gewenscht oordeelde (vgl. Dl. I blz. 172). Niet minder scherp stonden de Prins en Holland tegenover elkaar aangaande de verhouding tot Engeland. Willem II was gehuwd met Maria, de dochter van Karei I van Engeland, en, evenals indertijd Frederik Hendrik, steunde hij Karei I financieel in diens strijd met het parlement. Van de zijde der StatenGeneraal werd een gezantschap naar Londen gezonden, dat moest trachten het leven van Karei I te redden, doch toen het doodvonnis eenmaal voltrokken was en de Engelsche Republiek uitgeroepen (1649), wilde Holland, dat een strikte onzijdigheid in acht genomen zou worden. Willem II trad in 1650 echter in ernstige onderhandelingen met Mazarin; zijn plan was, eerst Spanje tot vrede met Frankrijk te dwingen, om daarna samen de Engelsche Republiek aan te tasten. Maar voordat aan die plannen zelfs een begin van uitvoering kon gegeven worden, stierf Willem II onverwachts in 1650, waarna zjj geheel van de, baan geraakten. Ook in het binnenlandsch bestuur kwamen de Staten van Holland en Willem II scherp tegenover elkaar te staan. Het geschil liep voornamelijk over de afdanking van het krijgsvolk. Na het sluiten van den Munsterschen vrede was het algemeene gevoelen, dat een deel der krijgsmacht niet alleen kon, maar ook met 'toog op den financieelen toestand moest worden afgedankt: Holland toch was reeds bezwaard met een schuldenlast van 120 miUioen gulden. De groote vraag was echter, hoeveel troepen zouden worden afgedankt, en daarin kwam de meerderheid van de Staten van Holland, vertegenwoordigende de provinciale souvereiniteit, te staan tegenover de meerderheid in de Staten-Generaal, den Raad van State en den Prins, die het beginsel van generale souvereiniteit of van staatseenheid voorstonden. Holland, dat een vredelievende 3 buitenlandsche staatkunde voorstond, wilde van het leger veel meer afdanken dan de tegenpartij, die met 't oog op den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje een zoo groote vermindering, als Holland wenschte, te gevaarlijk achtte, terwijl Willem II met zijne oorlogzuchtige buitenlandsche politiek er natuurhjk in 't geheel niet van gediend was. Reeds in 1648 was het leger teruggebracht van ± 60,000 man op ± 35,000 man, maar in 1649 besloot Holland tot een nieuwe afdanking, waarmede noch de Staten-Generaal, noch de beide stadhouders, noch de Raad van State zich konden vereenigen. Ook die afdanking bleef gedeeltelijk gehandhaafd, doch zij geschiedde achteraf op naam der Staten-Generaal, die echter oordeelden, dat thans de uiterste grens was bereikt. Maar Holland wilde nog verder gaan, en zooveel voetvolk en ruiterij afdanken, dat het leger uit nog geen 26,000 man zou bestaan; het weigerde, de begrooting der uitgaven (staat van oorlog) goed te keuren. Voorslagen en tegenvoorslagen volgden in den loop van 1650, maar men werd het niet eens, en ten slotte hakten de Staten van Holland den knoop door: de meerderheid, geleid door Amsterdam, besloot, de afdanking uit te voeren; de brieven van afdanking werden gezonden aan de kapiteins van een aantal compagnieën voetvolk en eskadrons ruiterij, alle ter repartitie van Holland staande. ' Holland beweerde hiertoe het recht te hebben, omdat het zelf de troepen betaalde en niemand het kon dwingen, tegen zijn zin geld op te brengen; de tegenpartij stelde daar de meening tegenover, dat de troepen in dienst der Staten-Generaal stonden en niet een gewest, in dit geval Holland, de bevoegdheid had, troepen af te danken. Het geschil werd nog verscherpt door den eigenmachtigen terugkeer van De With uit Brazilië (vgl. Dl. I blz. 196), die op bevel van den Prins en in overleg met de Staten-Generaal werd gevangen gezet, maar door toedoen van Holland weer in vrijheid moest worden gesteld. Tegenover het besluit van de Staten van Holland namen de 1 Staten-Generaal met een zeer zwakke meerderheid1 een besluit, 1 Slechts 3 gewesten stemden vóór, twee onthielden zich van stemming en twee stemden tegen. 1* i s lieuwe afdanking door Holland 1650. et tegenbeIuit der taten-Gener. 4 De bezending. 1 1 i t ( Plan tot een staatsgreep. s ^ i € l 1 Z De aanslag op en het ver- 0 drag met Amsterdam. waarvan de hoofdinhoud was: 1° aan de kapiteins der ai te danken troepen zou tegenbevel gezonden worden; 2° van wege de Staten-Generaal zou een bezending bij de stemhebbende steden van Holland langs gaan, om haar te bewegen, van afzonderlijke afdanking van krijgsvolk af te zien; 3° de Prins zou de leden van die bezending benoemen; 4° de Prins, werd gemachtigd, alle maatregelen te nemen tot bewaring van de rust en den vrede en tot handhaving der Unie — waardoor hem feitehjk een onbeperkte macht werd opgedragen — (vergelijk de volmacht van Maurits in 1618). Onvoorzichtig was het van den Prins, dat hh' zich zelf — blijkbaar tegen de bedoeling — aan het hoofd der bezending plaatste. Immers, mocht de bezending niet slagen, dan was dit feitehjk roor hem. persoonlijk beleedigend. Hij meende echter zeker ie zijn van den goeden uitslag, doch bjjna overal werd hij deerhjk seleurgesteld, al omringde hij zich ook met een 400-tal officieren, jm meer indruk te maken. In Dordrecht b.v., waar de oudjurgemeester Jacob de Witt hem te woord stond, wilde de vroedschap de verlangde belofte niet afleggen; in Amsterdam caf men den Prins, als gezonden door de Staten-Generaal, geen ;ehoor, want men ontzegde aan de Staten-Generaal dat recht; ilders weigerde men de bezending te ontvangen. Nieuwe onderhandelingen over de afdanking volgden en ten lotte was er enkel nog geschil over 600 man. Maar inmiddels ras bij den Prins het plan tot een staatsgreep gerijpt; met geweld idlde hij den tegenstand van Holland breken en wel 1° door de tthechtenisneming van enkele leden van de Staten van Holland, 1°. door Amsterdam met een legermacht te bezetten. Slechts nkelen waren met de plannen van den Prins bekend of zetten iem er toe aan; het waren in 't bijzonder de Friesche stadhouder Villem Frederik, de griffier der Staten-Generaal Gornelis fusch en Cornelis Aerssens, heer van Sommelsdijk, oon van Francois Aerssens. Op den morgen van den 30sten Juli 1660 het de Prins 6 heeren, . a. Jacob de Witt, gevangennemen en den volgenden dag aar Loevestein brengen, waar zij ieder afzonderlijk werden 5 opgesloten (Loevesteinsche factie). Maar "de aanslag op Amsterdam mislukte. Een van 's Prinsen vertrouwelingen ging met een aantal manschappen in de nachtschuit van Utrecht naar Amsterdam, om zich tegen den morgen van een der poorten meester te maken. Inmiddels zou een leger onder bevel van Willem Frederik naar Amsterdam oprukken, om door de geopende poort de stad binnen te trekken. Maar dat leger verdwaalde . 's nachts op de Hilversumsche heide en de Hamburger postbode bracht in Amsterdam het bericht, dat eenige duizenden ruiters tegen de stad optrokken. Terstond werd de stad in staat van tegenweer gebracht, en toen de troepen naderden, werden een paar zeesluizen geopend en dus een aanvang gemaakt met het onder water zetten van het land. Toch gaf Amsterdam al heel gauw toe, voornamelijk omdat de oorlogstoestand onberekenbare schade aan zijn handel zon toebrengen ; het legde zich neer bij 's Prinsen wenschen aangaande de afdanking, terwijl de heeren Andries en Cornelis Bicker, die de ziel van het verzet tegen den-Prins waren geweest, voor altijd uit de regeering zouden, treden. Het laatste stond de vroedschap pas toe, nadat de heeren Bicker vr^willig afstand van hunne ambten hadden gedaan. Weldra werden nu ook de gevangengenomen heeren in vrijheid gesteld, maar de steden moesten hen ontheffen van hunne posten. De afdanking geschiedde overeenkomstig de vroegere voorstellen van den Prins en den Raad van State. De Prins had gezegepraald, en eveneens het beginsel van de staatseenheid der Republiek. Het einde van den strijd. § 2. De aanvang van het eerste stadhouderlooze tijdperk. De Groote Vergadering van 1651. De nederlaag van de den Prins vijandige partij, de „Loevesteinsche factie", was van korten duur door den plotselingen dood van Willem II in 1650. Hij werd aangetast door Dood v. Willem II 1650. 6 Begin van het lste Stadh.looze tijdperk. I i ! ] i i ] ( Twisten onder de verwanten ] van Willem III. e c i I i d de kinderpokken ; de ziekte scheen een gunstig verloop te nemen, toen zij onverwacht zoodanig verergerde, dat de dood binnen enkele uren volgde. Voor het meermalen geopperde vermoeden, dat de Prins vergiftigd zou zijn, bestaat echter geen voldoende grond. Acht dagen na zijn dood werd zijn zoontje, de latere Willem m, geboren. De tijding van 's Prinsen dood verwekte onder de staatsgezinde partij groote vreugde1 en terstond toog Holland aan het werk, am de zaken zóó te regelen, dat het stadhouderschap overbodig werd. * Dat de afgezette regenten, als Jacob de Witt en de gebroeders Bicker weer in de regeering kwamen, spreekt haast ran zelf. De verkiezing der vroedschapsleden werd aldus: n de stemhebbende steden vulde de vroedschap zich voortaan jeheel zelfstandig aan (coöptatie), terwijl in de niet-stemaebbende steden, waar de stadhouder de benoeming placht te loen, het van nu af door de Staten of hunne Gecommitteerde Raden gebeurde. De Staten zouden ook in den vervolge het recht van gratie uitoefenen. In Zeeland werd het recht van .eerste edele" vernietigd en zelfs aan Vere en Vlissingen het ■echt toegekend, hun eigen magistraat te kiezen, hoewel dat •echt thans toekwam aan de voogden van den jongen „markies". )p Groningen en Drent» na, die Willem Frederik tot stadhouder rozen, heten de provinciën zich door Holland overhalen, geen (tadhouder te benoemen: ook daar waren een aantal regenten, lie meer invloed wilden hebben. (Eerste „stadhouderloos" tijdperk 1650—1672). De Loevesteinsche partij, krachtig en eensgezind optredend, :on hare plannen zooveel te gemakkelijker doorvoeren, omdat •nder de leden van de vorstelijke familie weinig eendracht heerschte n aan de Oranje-partij, die toch de meerderheid der bevolking 1 Bekend is, dat te Amsterdam in een kerkezakje eenige goudstukken weren gevonden, gewikkeld in een stuk papier, waarop het rijmpje: „De prins » dood ; Mjjn gaaf vergroot, Geen blijder maar, In tachtig jaar." 1 Cata, die toch jarenlang de gewillige dienaar van Frederik Hendrik was eweest, merkte op: „De Prins van Oranje was een sohoone luchter geweest i het paleis van den staat. Maar hij kon gemist worden, omdat de pilaren ie het gebouw steunden, de Staten der provinciën, niet ontbraken." 7 achter zich had, de noodige leiding ontbrak. De prinses-weduwe — Maria van Engeland, gewoonlijk de Prinses Royale genoemd,— was koel, trotsch op haar afkomst, kwetsend hooghartig enkeek met minachting neer op Amalia van Solms, de gewezen hofdame, meestal de Prinses Douairière geheeten. In de kwestie van het voogdijschap stonden zij scherp tegenover elkaar. Maria Stuart wilde het voogdijschap voeren, maar Amalia van Solms vreesde, dat zij de goederen van haar kind zou aanwenden ten bate van haar broer Karei II en maakte zelf aanspraak op het voogdijschap. Ten slotte werd de zaak aldus geschikt, dat Maria voogdes werd en Amalia van Solms en de „Groote Keurvorst" toeziende voogden. Ook van de mannelijke vertegenwoordigers van het Oranjehuis ging weinig kracht uit; zij dachten alleen aan hun eigen belang ; Willem Frederik b.v. wist het stadhouderschap over Groningen en Drente te krijgen en deed pogingen, tot die waardigheid ook in Overijsel benoemd te worden. Enkele dagen na 's Prinsen dood stelden de Staten van Holland in de Staten-Generaal voor, de Staten der bijzondere gewesten tot een vergadering te Den Haag te beschrijven, ten einde besluiten te nemen over unie, religie en militie. De Groote Vergadering zou' dus bestaan uit de complete Provinciale Staten, zoodat men zonder ruggespraak besluiten kon; niettemin hebben de provinciën niet meer dan deputaties gezonden, die echter de macht kregen, om over de constitutioneele vraagpunten beslissingen te nemen (dus geen ruggespraak behoefden te houden). In 't geheel was zij uit ruim 300 personen samengesteld. Voorzitter was de raadpensionaris Cats. Betreffende de unie was de moeilijkste kwestie, hoe geschillen tusschen de gewesten beslecht zouden moeten worden. Friesland en Groningen beweerden, dat de Unie het aanstellen van stadhouders voorschreef, maar Holland handhaafde zijn stelling, dat het benoemen van een stadhouder een zaak was, die ieder gewest aanging en niet de Groote Vergadering. (Vgl. Dl. I blz. 112). ■ Gelijk wij weten, stelden vijf gewesten geen stadhouder aan. Holland wilde echter ook niet, dat, als er stadhouders waren, deze als scheidsrechter moesten worden De Groote Vergadering1651. 8 erkend. Over de wijze, waarop geschillen moesten worden bijgelegd, werd ten slotte niets bepaald. Kwamen dus in het lste stadhouderlooze tijdperk geschülen voor, dan was er geen bepaald aangewezen regeeringsmacht, die daarover uitspraak moest doen. Wat de religie betreft, iedere provincie legde de verklaring' af, den Hervormden godsdienst, zooals hij op de Dordtsche synode was vastgesteld, te handhaven. De overige religies bleven geduld. De militie trok natuurhjk, na al wat in 1650 gebeurd was, sterk de aandacht. Ook hier zegevierde Holland. Een kapiteingeneraal werd niet benoemd. Het uitreiken der patenten kwam aan de Staten-Generaal, doch de Staten van het gewest, waaruit troepen werden gelicht of waarin zij zouden binnentrekken, moesten mede de patenten onderteekenen. Zoo werd er dus zorg voor gedragen, dat zonder medewerking der Staten geen groote troepenmacht kon worden samengetrokken, gelijk voor den aanslag op Amsterdam. De troepen moesten den eed van trouw afleggen aan de Staten-Generaal, aan de Staten van 't gewest, waarin zij lagen en aan hunne betaalsheeren. De .militaire posten werden ook door de betaalsheeren vergeven. „Een goed beheer van het leger werd op die manier bijkans onmogelijk''. Feitehjk kreeg iedere provincie de beschikking over dat deel van 't leger, 't welk zij betaalde. In Augustus 1651 sloot Oats de Groote Vergadering en legde kort daarop zijn ambt van raadpensionaris neer. Zijn opvolger was Adriaan Pauw, dezelfde, die reeds tijdens Frederik Hendrik raadpensionaris was geweest. De geschillen met Engeland. § 3. De eerste Engelsche zee-oorlog (1652—'54).1 Hoewel het aanvankelijk niet. de bedoeling was geweest, heeft de Groote Vergadering zich ook met de buitenlandsche aangelegenheden bezig gehouden, en van deze trok de meeste 1 Vgl. voor de zeeslagen uit dezen oorlog en uit de andere oorlogen in de 2de helft der 17de eeuw Blad N°. 6, bijkaartje : Omgeving der Republiek. 9 aandacht de verhouding tot Engeland. Na den dood van Karei I weigerden de Staten-Generaal wel iedere ondersteuning in geld, schepen of ammunitie aan Karei n, maar toch gaven zij de Engelsche Republiek redenen tot ontevredenheid. Zij erkenden Karei II als koning, heten hem onverhinderd in het land toe, weigerden de twee gezanten, door het Parlement afgezonden, gehoor te geven en toen een dier gezanten — Doreslaer — door uitgeweken koningsgezinde Schotten werd vermoord, bleef die misdaad ongestraft, omdat de schuldigen, zooals het heette, onder de vele Engelsche uitgewekenen niet op te sporen waren. Na den dood van Willem II scheen de verhouding beter te zullen worden ; de Groote Vergadering erkende de Engelsche Repubhek" als „vrij ende souverain", en daarna verscheen in Den Haag de Engelsche gezant St. John met een gevolg van wel 250 personen. Het Stuartsgezinde volk bejegende het gezantschap vijandig en jouwde het uit, maar de Staten ontvingen het met de noodige eerbetuigingen. Het gezantschap had in opdracht, een zeer nauw verbond tusschen Engeland en de Repubhek tot stand te brengen. De aard van dat verbond werd slechts in vage termen aangegeven, maar zooveel was toch zeker, dat de beide staten dezelfde vrienden en vijanden zouden hebben, wat natuurlijk partij kiezen tegen Karei II insloot. Maar hierop wilden de Staten niet ingaan; aan den eenen kant vreesden zij, dat de Repubhek bij een nauwe aJJiantie een ondergeschikte rol zou spelen, „een sloep achter een linieschip" zou worden, aan den anderen kant wisten zij heel goed, dat de groote meerderheid van de Nederlandsche bevolking I een afkeer had van de „koningsmoorders". Onverrichterzake keerde het gezantschap naar Engeland terug. De toch al slechte verhouding tusschen de twee volken werd er nu niet beter op. Reeds lang heerschte tusschen de beide natiën een hevige natver op handelsgebied. Bijna overal, waar beide volken mededingers waren, zagen de Engelschen zich overvleugeld. Engeland zelf was voor een groot deel voor in- en uitvoer van den Hollandschen handel afhankehjk. Bij dien ha^ndelsnanver voegden zich de aanhoudende twisten over de visscherij pp de Engelsche kust. Naast dezen naijver beteekenden 10 De Acte van Navigatie 1651. I frï ftxowvjta, I t^«M('r&eiA», ff wfê Gezantschap * naar Engeland, jjj» De strijd bij Dover 1652. andere geschillen, zooals de ergernis der Engelschen over den slag bij Duins in 1639 „het grootste affront van de werelt" en over den „Ambonschen moord" (zie Dl. I blz. 191) op zich zelve weinig, maar zij leidden er toch toe, het bestaande conflict te verscherpen. A Het is vooral St. John geweest, die — na zijn terugkeer in Engeland — bewerkte, dat het parlement de Acte van Navigatie aannam. Deze wet, die pas in 1849 is opgeheven, bepaalde: 1°. dat de Europeesche producten alleen ingevoerd mochten j worden met Engelsche schepen of met schepen van het land, ^- J waarvan de producten afkomstig waren; 2°. dat de producten J^/ j uit *vreemd*e wereTddeefen ~ alleen in Engelsche schepen, voor ^£ver den algemeenen stilstand van zaken aanleiding gaf tot sen beweging — in 't bijzonder in Zeeland — ten gunste van le verheffing van den jongen Prins van Oranje. Ook in Engeland was de oorlogzuchtige stemming verdwenen. Jet Engelsche volk, dat ook zware verhezen had geleden en hooge >elastingen moest opbrengen, verlangde naar het einde van den crijg, te meer daar bleek, dat de Repubhek toch .niet zoo gemakkeijk te overwinnen was. De eigenlijke heerscher in Engeland werd üromwell, die er in 1653 onder den titel van Lord-Protector de ritvoerende macht kreeg, en deze was van den beginne af tegen len „broederkrijg" geweest; bovendien was hem de volksstemming q Holland niet onbekend gebleven: de verheffing van den Prins ran Oranje zou een reohtstreeksche bedreiging voor zgn gezag iijn. Cromwell was derhalve tot vredesonderhandelingen bereid, In den zomer van 1653 vertrok een gezantschap met Van 3everningh als hoofdpersoon naar Engeland, en in 1654 werd nen het over de vredesvoorwaarden eens; bij den (eersten) rrede van Westminster werd o. a. bepaald : 1°. dat de Neder- g/*—**^ andsche schepen in de Britsche zeeën op de van ouds gebruikehjkeWj^*^ vgze voor Engelsche oorlogsschepen de vlag zouden strijken; !°. dat recht zou worden gedaan wegens den „manslag" op Ambon/y^A • aan de erfgenamen der op Ambon terechtgestelden werd ruim töOO Pd. Sterl. uitbetaald); 3°. dat de beide staten eikaars vijanden »ï rebellen niet zouden ondersteunen. ^\ *f*'»-*¥»~+*~ Maar Cromwell had nog een geheel anderen eisch gesteld. 13 Aanvankelijk verlangde hij, dat de Staten-Generaal den Prins van Oranje en zijne nakomelingen zouden uitsluiten van alle ambten, doch toen hem bleek, dat die een dergelijken eisch nooit zouden' inwilligen, wilde hij zich tevreden stellen met een soortgelijke verklaring enkel van Holland. Al strookte zoo'n uitsluiting' wel met de denkbeelden van Johan de Witt, toch vond deze het ongewenscht, dat zoo iets aan Holland werd opgelegd: hij oordeelde, dat zoodoende een vreemde mogendheid zich te zeer mengde in onze binnenlandsche aangelegenheden, terwijl hij ook heel goed begreep, dat zoo'n daad van wege zijn hatelijk karakter tegenover het Oranjehuis een storm van verontwaardiging in den lande zou verwekken. De overtuiging, dat anders een duurzame vrede met Engeland niet tot stand zou komen, bracht hem er toe, aan Cromwell in diep geheim de verzekering te geven, dat zijn verlangen zou worden ingewilligd. Na 't sluiten van den vrede wist De Witt de Staten van Holland te bewegen, de Acte van Seclusie of Uitsluiting aan te nemen, welke inhield : 1°. dat Holland den Prins of zijne nakomelingen nooit tot stadhou-' der zou benoemen en 2°. dat bet nooit zijn stem zou geven aan i diens verheffing tot kapitein-generaal. Toen de inhoud van/die acte bekend werd, was de verbolgenheid ] groot. De Witt schreef daarop ter verdediging zijn DeductieK waarin hij niet enkel betoogde, dat Holland het recht had tot het nemen van het bewuste besluit, doch ook tot veler ergernis opsomde, hoeveel geld de stadhouders al niet van de Republiek hadden betrokken. 3e Deductie. inwilligen, wilde hij zich tevreden stellen met een soortgelijke W^ifCêUe, x^UA In de Deductie betoogde Johan de Witt onder meer het volgende: 1°. De Staten van Holland waren niet dan in den uitersten nood tot de uitvaardiging der acte gedrongen, aan de eene zijde door Cromwell, die verklaard had, dat hiervan oorlog of vrede afhing, en aan de andere zijde door den ontijdigen ij ^AJjJ^jJ^^6 enige gewesten voor 's Prinsen verheffing. 2°. Elk gewest, dus ook Holland, was op zich zelf souverein en kon naar eigen goedvinden stadhouders aanstellen en ter Generaliteit stemmen voor de aanstelling van een Kapitein-Generaal. 14 3°. Artikel 9 van de Unie eischte, dat men geen vrede of bestand zou maken dan met gemeen goedvinden, doch dat zulks niet uitsloot, dat éen der 'Bondgenooten zich eenige opoffering tot bevordering of behoudenis van den vrede getroostte, welke alleen op binnenlandsche aangelegenheden betrekking had. 4°. Er was beweerd, dat de jonge Prins van Oranje ontzet werd van voorrechten, hem „eenigszins aangeboren", maar in een vrije Republiek had niemand door geboorte recht tot het bekleeden van hooge waardigheden, maar dat de hoogste ambten daar steeds aan de waardigsten behoorden te worden opgedragen. 6°. Zoo was ook van de hoogste ondankbaarheid jegens het Oranjehuis gesproken; men behoorde den jongen Prins te bevorderen uit erkentenis voor de diensten, door zijne voorouders gedaan. Zekerlijk kon niet ontkend worden, dat de heeren stadhouders den lande groote diensten hadden bewezen, maar groot was ook het gezag, de eer en het voordeel geweest, dat zij daarvoor genoten hadden; Maurits, Frederik Hendrik en Willem II hadden wel twintig millioen guldens van deze landen betrokken. Alleen Willem I was nooit naar verdiensten beloond, en was ,,'t ooit tjjd" om de diensten van den vader aan den zoon te erkennen, dan behoorde 't na den dood van dien held te z\jn geschied. Toch had Friesland toen niet Maurits, maar Willem Lodewijk als stadhouder aangesteld. Kon men den volwassen Maurits zonder ondankbaarheid uitsluiten, waarom dan niet den jongen Willem? k»Ui4~s.'U ~tcia Johan de Witt. I (VOullL-^eyUt § 4. Het binnenlandsch bestuur van Johan de Witt in 't algemeen. De bultenlandsche verwikkelingen tusschen 1654 en 1664. Zooals wjj vermeld hebben, trad tijdens den oorlog met Engeland als raadpensionaris op Johan de Witt, een man, „die zijn omgeving zoozeer beheerschte, dat de tijd zijner ambtsbediening terecht de tgd van „Johan de Witt" wordt genoemd". Hij was in 1625 te Dordrecht geboren, studeerde te Leiden in de rechtsgeleerdheid en vestigde zich later als advocaat te Den Haag. Na den dood van WUlem II werd hij pensionaris van Dordt en in 1653 volgde hij Pauw.op als raadpensionaris. Door zijne persoonlijke eigenschappen stak hij boven velen zijner tijdgenooten uit. Ook toen zijn invloed in de Repubhek steeds steeds, grooter werd, bleef zjjn levenswijze hoogst eenvoudig. Terwijl in 't algemeen omkoopbaarheid der regeering sper sonen een doodgewone zaak was, heeft Johan de Witt zich steeds onkreuk*\ kh-JK^j^ ] j p 15 »L te JÈZt- ■" "^y^ j baar eerlijk getoond; nooit heeft hij eenig staatsbelang aan zijn persoonlijk belang opgeofferd. Zijn menschenkennis, wilskracht en werkkracht waren buitengewoon groot. Johan de Witt was, al toonde hij zich geen fel partijman, een overtuigd aanhanger van de staatsgezinde partij, wat juist niet een gevolg was van oranjehaat, doch uit zijn innige overtuiging voortkwam, dat de aristocratische regeeringsvorm de beste was voor de Repubhek en dat daarmede niet de aanwezigheid van een „eminent hoofd" kon - samengaan. Van volksinvloed is onder Johan de Witt dus ook niets te merken. De drukpers stond onder streng toezicht; geheime aanbrengers bevonden zicjd b.v. in de veerschuiten en op andere vervoermiddelen. I Zijn grooten invloed had hij echter niet alleen aan zijne persoonlijke eigenschappen en zijne staatkundige gevoelens te danken, xft^ doch niet minder aan zijn verwantschap met tal van stedelijke C>3> regentenfamilies. Zijn huwelijk met Wendela Bicker (1655^ $^S^^reidde den kring zijuer hetrekkingen onder de regenten sterk uit. ( ^^Sjót handhaving van zijn positie en in het belang van zijne famihe, \#"**"$^orgde 1)6 Witt aan bloedverwanten belangrijke ambten ; zoo i ,^/£..werd zijn broer Cornelis ruwaard van Putten. Reeds in ^vJÖÊf611 sloten aanzienhjke familieleden overeenkomsten, om*1 {pitj^^l'mzeht onder elkaar te verdoelen, een kwaad, dat onder' [(v-f Willem III bleef bestaan en zich vooral in de 18de eeuw op stuitende wijze openbaarde. In zijn bestuur heeft De Witt vooral op twee zaken, die voorziening behoefden, de aandacht gevestigd, nl. op de geldzaken en op de vloot. De Witt was een zeer kundig financier. In 1655 converteerde ] hij de schuldrente van Holland van 5 op 4 % ; van hen, die met de conversie geen genoegen namen, werden de schuldbrieven < afgelost. Het zoo behaalde voordeel en alles, wat meer van de inkomsten overschoot, moest dienen tot schulddelging (amortisatie) De Witt berekende, dat Holland dan in 1690 geen schuld meer zou hebben. Hoewel de later gevolgde oorlogen die berekening deden falen, is toch het bedrag van de rente van Holland's « staatsschuld van 1654—1672 met bijna V» gedaald. Bij het ' Binnenl. staatkunde. SU. lN«o>-v Familieverbintenissen. -v-v <*. , rinaneifin. V*v%- *-*■• -Url. T. . I * I Legat en vleet. ml mm lv-lu De Witt leidei der buitenl. zaken. ■ ten^ie\rezln kwam hem ook zijne groote wiskundige kennis te fras : van staatswege werden nl. dikwijs lijfrenten verkocht; door aftjne daarvoor noodige berekeningen werd De Witt in zekeren fein de grondlegger van de statistiek bij de levensverzekering. \ Vol ijver heeft De Witt gewerkt aan de verbetering van de (vloot. Een aantal schepen werden bijgebouwd, meerendeels teware oorlogsbodems, doch ook eenige snelzeilende fregatten; in IZweden werd nieuw geschut aangekocht, en, om van 't buitenland .minder afhankehjk té wezen, werd het aantal geschutgieterijen 'met een te Den Haag vermeerderd. De tucht werd verbeterd; Ihooge belooningen werden uitgeloofd voor 't vermeesteren van *jandelijke bodems en het neerhalen van de vlag en vergoedingen vastgesteld voor het verhes van oogen en ledematen^ Het leger daarentegen beteekende weinig meer. In 1660 werd weer krijgsvolk afgedankt, terwijl de rest bepaaldehjk veronachtzaamd werd; bekwame Oranjegezinde officieren werden ontslagen en door veelal ongeschikte personen vervangen; de vestingwerken werden verwaarloosd. In de buitenlandsche zaken kreeg de raadpensionaris ooK zeer grooten invloed. Hij kreeg het recht, de inkomende brieven te openen. Het gebruik van het geheim besogne werd een vaste regel, en van dat geheim besogne was Johan de Witt de ziel. Niet zelden nam het zelfstandig besluiten, terwijl eerst achteraf goedkeuring werd gevraagd. „De briefwisseling met den raadpensionaris alleen behelst den sleutel onzer buitenlandsche staatkunde." * 1 Zoo werd op het vermeesteren van het „eerste" admiraalschip een premie van ƒ 50,000 gesteld benevens het veroverde schip, van de andere admiraalschepen / 30,000 en van de overige oorlogsbodems van / 6000 tot / 20,000. Voor 't verlies van beide oogen werd / 1500 toegekend, van een oog / 360, van beide armen / 1500, van beide handen / 1200, van de rechterhand / 350, van beide beenen / 700, enz. « Aan een ambassadeur schreef hjj : „Ende als UEd. somwylen yets soude gelieven over te brieven, dat deselve niet soude mogen geraeden vinden in de publycque vergaederinge gelesen te worden, soo gelieve UEd. my noch een brieffken apart daerover te laeten toecomen, ende onder aan 't couvert te stellen het woord „partioulier", opdat ick, deselve in de vergaederinge ontfangende, daervan by inadvertentie geene openlycke lscture en doe." 17 Uit de buitenlandsche zaken verdient allereerst vermelding het ingrijpen van de Repubhek in den Noordschen oorlog (1656— 1660). Karei X Gustaaf, die in 1654 koning van Zweden werd, begon in 1655 een oorlog met Polen. De voornaamste oorzaak daarvan was de veroveringszucht van den Zweedschen koning, die van de Oostzee, waaraan Zweden reeds zoovele landstreken had liggen, een Zweedsche binnenzee wilde maken; Polen zou daarom zijn kuststreek, o. a. Danzig, moeten afstaan. Weldra had hij Polen bezet, doch de Repubhek zond een vloot naar de Oostzee onder Wassenaer-Obdam — die, hoewel kolonel van een regiment ruiterij, tot opvolger van Tromp was benoemd — welke vloot Danzig, het middelpunt van onzen korenhandel, beschermde (1656). In 1657 verklaarde Denemarken, ook aangezet door onzen gezant Van Beuningen, aan Zweden den oorlog. Wel sloten beide staten in 1658 vrede, maar nog in 't zelfde jaar brak de krijg opnieuw uit: spoedig bracht Karei X Denemarken in 't nauw : hij sloot Kopenhagen aan de land- en zeezijde in. Vooral op aandrang van Amsterdam, dat door een Zweedsche heerschappij zijn handel op de Oostzee bedreigd gevoelde, besloten de StatenGeneraal, tusschenbeide te komen : Wassenaer-Obdam versloeg de Zweedsche vloot in de Sont bij 't fort Kronenburg,1 in welken strijd Witte Cornelisz. de With sneuvelde. Het volgend jaar landde De Ruyter op het eiland Fünen en veroverde, ook met hulp van Brandenburgsche en Keizerlijke troepen, Nijborg op de Zweden. Toch gaf Karei X den strijd niet op, maar onverwachts, in 1660, stierf hij. Tijdens de minderjarigheid van » zijn zoontje — Karei XI — regeerde in Zweden de Rijksraad, , die zoo berucht geworden is door haar omkoopbaarheid. De i vrede kwam nu nog in 1660 tot stand (met Polen te Oliva, met , Denemarken te Kopenhagen). De Ruyter werd door den11 koning van Denemarken begiftigd met een gouden keten en** een jaarwedde van 2000 gulden, terwijl hij tevens in den Deen- '] schen adelstand werd verheven. ^ Tot Frankrijk was de verhouding langen tijd minder goed 1 1 Zie het bijkaartje van de Deensche eilanden op Blad N°. 5. Pik, Overzicht Vaderl. Gesch. II, 39 druk 2 J ^ De Noordsche oorlog 1655—1660. rC. eV/Co^. [oeilijkhedeny ' met Frank-'&*~V De slag bij Lowestoff 1665. 22 De krijg in 1666. M van den slag; de opperbevelhebber Wassenaer Obdam kon door dapperheid het gemis aan kundigheid niet vergoeden, en toen diens schip in de lucht vloog, was het pleit beslecht. Met kracht werd echter aan de vloot gewerkt en in korten tijd was zij weer slagvaardig. Cornelis Tromp werd eerst ^Aan 't hoofd der vloot geplaatst, maar toen De Ruyter onverwachts van Amerika terugkeerde — om de Engelsche-vloot 'te ontwijken, was hij om Schotland heen gezeild en te Delfzijl binnengevallen — werd deze in plaats van Tromp, die wel dapper was, maar tevens onstuimig en minder beleidvol, tot opperbevelhebber benoemd. Tromp, diep gegriefd, wilde den dienst verlaten, doch werd daarvan toch teruggehouden. In 1666 herstelde De Ruyter schitterend de eer onzer vlag : in den vierdaagsohen zeeslag bij Noord-Voorland versloeg hjj de Engelsche vloot onder Monk en prins Robert. 3000 Engelschen werden gevangengenomen, o.a. de vice-admiraal Ayscue; zes Engelsche schepen werden in triomf meegevoerd. Aan onze zijde sneuvelde Cornelis Evertsen, de oude. De tweedaagsche zeeslag bij Duinkerken, in 't zelfde jaar geleverd, liep echter minder gelukkig af. Wel joeg Tromp het tegenover hem liggende smaldeel op de vlucht, maar hij bekommerde zich bjj de vervolging niet om het overige deel der vloot, waardoor De Ruyter, door een groote overmacht bestookt, genoodzaakt was, terug te trekken, maar op dien bekenden terugtocht hield hij op flinke wijze den vijand op een afstand. Een hevige twist tusschen De Ruyter en Tromp was het gevolg ; de laatste werd uit 's lands dienst ontslagen.1 Evenwel „van partijdigheid ten ongunste van Tromp om diens Oranjegezindheid blijkt bij De Witt niets". In den slag was Jan Evertsen ge- 1 Tromp schreef o. a. tot zijn verantwoording : „D'advantage op den vyandt dus hebbende, ende het oonsiderabelste Esquadre van de vyandt synde, hebbe geoordeelt naer soldaet- en zeemanschap (den vyandt) niet te kunnen veriaeten maer onse victorie, dus verre gebracht, te achtervolgen. Want indien den bovengemelden vyandt niet en hadde vervolght, en den Luitenant-Admirael De Ruyter hadde gaen secondeeren, niettegenstaende het stil was, soude ongetwyfelt oirsaecke gegeeven hebben, dat de scheepen onder deLuitenant-Admiraelen De Ruyter en Evertsen de vlught confuselyck souden genomen hebben, dat wy met ons Esquadre van den vyandt weecken ende wy souden niet alleen onse scheepen gediscourageert, maar oock onse party gecourageert hebben, om ons te vervolgen." saevreU. De Engelschen waren voorloopig meester ter zee; zij verbrandden in het Vlie ongeveer 150 koopvaardijschepen en verwoestten vervolgens een deel van Terschelling. i^'v,T"1i£^Inmiddels was de Republiek aan de landzijde aangevallen 'l^y^' door den Munsterschen bis^c^ój^^a^^l-lrs^n, die aanspraken jv*/^j£jnaakte op Borkeloo en thans van Engeland subsidies ontving. 'yt^^jTsij den slechten toestand van leger en vestingwerken had de K}>M}issehop weldra een groot deel van den Achterhoek en Twente yT^^ bezet, waarop hij plunderende en brandschattende door Drente aifj^ Groningerland trok. Thans wierven de Staten ijverig sol^mA^'ir*jft&ten aan en ook Lodewijk XIV zond troepen. De bisschop M/\^- A^/Sloot reeds in 1666 den vrede van Kleef, waarbij hij zijne .^vO^apspraken op Borkeloo prijsgaf. 1 Lodewijk XIV had hulp verleend, omdat hij uit vrees voor v&js/ji*'*e grooten invloed van Engeland in de Repubhek de verhef^^7Vjf.£ng van Willem III niet wilde, waartoe een ongelukkige krijg /«^^y^Micht aanleiding zou kunnen geven. Inderdaad begonnen ook * *^/\^rtj}ans weer bewegingen tot verheffing van den Prins van Oranje ; pti^yjI^yZeeland drong er op aan, den Prins met het eene of andere mili-, \ Holland de verdere opvoeding van den Prins ter hand te nemen : de • _/^^"hi8 werd „Kind van Staat". Alle Engelsche vertrouwelingen '6^3'\Xj<'''werden uit zijn omgeving verwijderd ; de Prins werd geplaatst onder lftf^^j^y^^t vaxx door Holland gekozen hovelingen. De Witt zelf ^gafhem onderricht in zaken van regeering. ^X-^^V^De partij van den Prins wilde vrede met Engeland en daarna en nauwe verbintenis tusschen de twee zeemogendheden. Van1 [^^^ö^^deze partij was de ritmeester Buat de onbekwame en onbe-] i^'^ ^^^^Ö^C^ k _ „«r. a..rL.'^ O/V „-V"»** 0-1*4 Buat.»rl-J* CUt. De vredesonderhandelingen begonnen. m i < < De toebt naar Chatham, { f 1667.^ . ^ I I ■v v V n \. ei Oi fi tt ei g] ui ei De vrede van Breda ,U667.\]c •v24 . l :/ partij krachtiger moest optreden, als zij door Engeland gesteund wilde worden. Buat werd ter dood veroordeeld, welk vonnis in 1666 voltrokken werd „onder algemeen medelijden van het volk, dat hem weldra — ten onrechte — als een onschuldig slachtoffer zijner Oranjegezindheid begon te beschouwen". Zoowel in Engeland als in ons land zag men tegen een nieuwe worsteling in 't jaar 1667 op. Gehjk elke oorlogstoestand, werd ook deze voor beide partijen op den duur drukkend; beide sregen ook met financieele bezwaren te kampen. Bovendien voedde in Engeland een vreesehjke pestziekte en werd Londen n 1666 door een hevigen brand geteisterd. Breda werd de plaats Ier onderhandeling; van onze zijde was Van Beverningh de toofdpersoon. Maar Engeland werd onwillig en aanmatigend, oen Lodewijk XIV een inval deed in de Zuidelijke Nederlanden n daardoor de Repubhek in ongelegenheid bracht. Thans besloot De Witt, door een schitterend krijgsbedrijf te oonen, dat de Repubhek nog lang niet uitgeput was, om zoo ien vrede te bespoedigen. In diep geheim werd uitsluitend door lolland een vloot uitgerust, 't Opperbevel was natuurlijk aan )e Ruyter toevertrouwd. De Engelsche regeering had, in dèV erwachting dat het vrede zou worden, geen vloot in zee gezonden ; ele, schepen waren onttakeld. Zoo kon De Ruyter ongehinderd oor den mond van de Theems aankomen, waarna een smaldeel e Medway opvoer. In allerijl troffen de Engelschen thans laatregelen tot tegenweer ; een over de rivier gespannen ketting erd beschermd, door aan weerskanten een batterij op te richten, m paar schepen vóór de ketting te laten zinken en enkele'groote wlogsschepen er achter op te stellen; bovendien lag nog éen egat vóór den keten. Dit fregat werd door Van Brakel vermeesrd, een brander onder bevel van Van Rijn zeilde de ketting stuki i de Engelsche batterijen werden tot zwijgen gebracht. Het •oote admiraalschip, de Royal Charles, waarop Karei II in 1660 t ons land naar Engeland was teruggekeerd, werd vermeesterd l enkele Engelsche oorlogsschepen nog in brand gestoken. Onder den indruk van dien roemrijken tocht naar Chatham vam inderdaad de vrede van Breda tot stand (1667). Ieder behield de koloniën, die hij bezat; wij verloren zoodoende NieuwNederland, maar verkregen Suriname (zie Dl. I blz. 197). De Acte van Navigatie werd in zooverre verzacht, dat Duitsche goederen, die naar Nederlandsche zeehavens werden gebracht, door Nederlandsche schepen in Engeland mochten worden ingevoerd. § 6. De laatste jaren van De Witt (tot den krijg van 1672). Zooals wij vermeld hebben, wilde Lodewijk XIV de grenzen van zijn rijk naar den Noord- en Oostkant afronden en het eerst ■ richtte hij zijne blikken op de Spaansche Nederlanden. Hij beriep zich na den dood van Philips IV (f 1665) op een erfrecht (het devolutie-recht), dat in sommige deelen der Zuidelijke Nederlanden heerschte, om een schijn van recht op die gebieden te krijgen. Toen Spanje zijne aanspraken van de hand wees, deed Lodewijk — in 1667 — een inval in de Zuidelijke Nederlanden en bezette het grootste deel ervan. Zonder vreemde hulp zou Spanje den Franschen koning niet kunnen weerstaan. De Witt trachtte tot een schikking met Frankrijk te komen, maar vond niet voldoende tegemoetkoming. Na de totstandkoming van den vrede van Breda werd — vooral door toedoen van den Engelschen gezant William Temple — de Triple Alliantie tusschen de Repubhek, Engeland en Zweden gesloten met het doel, Frankrijk op gematigde voorwaarden tot vrede te dwingen: het Engelsche volk wilde de Spaansche Nederlanden niet in Fransche handen zien en de Zweedsche Rijksraad was gewonnen door rijke subsidiën. Karei II zelf had weinig met die staatkunde op, doch hoopte zoo zijn populariteit, die door den zeeoorlog geleden had, te herwinnen, want het Engelsche volk wilde de Zuidelijke Nederlanden niet in Fransche handen zien. Lodewijk, die zich niet sterk genoeg voor den grooten krijg gevoelde, gaf toe, evenals Spanje, dat ook eerst niet van de overeenkomst wilde weten : bij den vrede van Aken (1668), die veel meer dan de Triple Alliantie het werk van De De devolutleoorlog1667—*68. 26 Eeuwig Edict (1667) en Acte van Harmonie (1670). , m De Prins neemt zitting in de Staten van Zeeland 1668. < Verzwakkjjig v. De Witt's, positie. Witt is, kreeg de Fransche koning een aantal reeds veroverde vestingen. De dreigende landoorlog had de oogen weer doen richten op den jongen Prins Willem als aangewezen opperbevelhebber over de troepen. Ten einde in allen gevalle zeker te zijn, dat de Prins nooit al de waardigheden van zijne voorvaderen zou krijgen, bepaalden de Staten van Holland bij het Eeuwig Edict (1667): 1°. Het stadhouderschap in Holland is* afgeschaft {ïfj^fa 2°. Holland zal de overige gewesten verzoeken, te besluiten/2^-^'**-, dat het kapitein-generaal en admiraalschap onvereenigbaar isZ^*^**^ met het stadhouderschap. Holland verklaarde, dat in geval ^ ie andere gewesten in de scheiding van stadhouderschap eiW^^i»-apitein-generaal-admiraalschap toestemden, het geen bezwaar "Tf^f^ zou hebben tegen de toelating van den Prins tot den Raad van fc&t^J State. Bij de acte van Harmonie in 1670 werd die scheiding ^j1" Merdaad vastgesteld, en toen kreeg de Prins ook zitting n den Raad van State. Tegelijk hield de opvoeding namens Bolland op. Zoo hoopte Holland door besluiten en tractaten zijn doel te aereiken. Maar zou de overgroot© meerderheid van het volk, Dranjegezind als het was, zou de Prins zelf zich daar op den luur bij neerleggen ?1 Dat er meer in den stilzwijgenden Prins ^ ✓ >mging dan hij het blijken, dat bewees hij, door in 1668 ~over?p\ ^ senkomstig het besluit van 1660 onverwachts als 1ste edele sitting te nemen in de Staten van Zeeland. tK>'. Terwijl het gezag van De Witt dus bedreigd werd door den \ >pgroeienden Prins, kwam er ook in den boezem van zijn eigen .artij verzet tegen hem. Velen regenten was de groote macht ran den Raadpensionaris een doorn in 't oog, men klaagde over ;ijn heerschzucht en willekeur, over het begunstigen van vrienlen en bloedverwanten. Dordrecht, werd er gezegd, had niet Jleen het privilege, om groote mannen voort te brengen. Na <* _ . ji_v.--cv-.-i ___ u.o t_ voi-tic scnrairai ve_._ue_.e_L lb uesiuiLen »^*r— 1 De pensionaris van Dordrecht wierp een' juisten blik in de toekomst, toen hjj, met zfln pennemes in het voor hem liggend besluit — het Eeuwig Edict — prikkend, op de vraag van De Witt, wat hij daar deed, het scherpe antwoord gaf: „Ik probeer wat het staal vermag tegen het perkament." £K'pt-^.* _. • '• j-^C— üvA^t^. • —*i i ji tj !_ii r ■ i j-y, ,L 27 den dood van zijn vrouw was De Witt ook niet meer zoo invloedrijk in Amsterdam: zoo kreeg hij geschillen met den burgemeester Van Beuningen.1 Het was duidelijk, dat De Witt's „goede tijd voorbij was". Zijn val is echter toch pas veroorzaakt door den loop der buitenlandsche gebeurtenissen. Groot was de verbolgenheid van Lodewijk XTV op Johan de Witt en de Repubhek over het tegenwerken zijner plannen betreffende de Zuidehjke Nederlanden. Het besluit van den Franschen monarch stond vast: de Nederlandsche Republiek moest vernietigd, in allen gevalle vernederd worden. Allereerst richtte Lodewijks staatkunde zich op de ontbinding der Triple Alliantie. Dat kostte weinig moeite: noch Karei II, noch de Zweedsche Rijksraad waren betrouwbare bondgenooten. In 1670 kwam het geheim verdrag van Dover tot stand, waarbij Karei II zich tegen een subsidie verbond, gemeenschappehjk met den Pranschen koning de Republiek te beoorlogen, om haar groote macht te breken, en de Zweedsche Rijksraad werd door groote geldsommen overgehaald tot een verbond met Frankrijk. Bovendien verklaarden de keurvorst van Keulen (Maximihaan Hendrik), die geen Nederlandsch garnizoen in Rijnberk wilde dulden, en de bisschop van Munster, Bernhard van Galen, zich bereid, ons den oorlog aan te doen. De Repubhek kon tegenover die coalitie enkel op het in 1671 gesloten bondgenootschap met het zwakke Spanje wijzen. De vijandige stemming van Frankrijk openbaarde zich eerst in belemmeringen, aan onzen handel in den weg gelegd. Lodewijk legde n.1. zware invoerrechten op de waren, die uit de Repubhek naar zijn rijk werden gevoerd en verbood aan zijne onderdanen, brandewijn in hunne schepen te laden; de Staten-Generaal omgekeerd verboden den invoer van waren uit Frankrijk of belastten die zwaar. Tevergeefs poogde De Witt den koning goedgunstig te stemmen; onze gezant Pieter de Groot zeide zelfs tegen één zqner brieven schrijft hij, dat het hem niet geraden schijnt, personen bij de Burgemeesters van Amsterdam aan te bevelen, daar „mogelijck het de gerecommandeerde personen eerder naedeelich als voordeelieh soude zijn." Coalitie tegen de Republiek. De eer leg verklaard. 28 hem, „dat men de Staten toch niet erger moest behandelen dan misdadigers, die men niet gewoon is te straffen, dan' na hen verhoord te hebben." Niets mocht baten; in April 1672 verklaarde Lodewijk ons den oorlog. Terzelfdertijd verklaarde Karei II ons tegen aller verwachting den krijg. Het ergste, wat men verwachtte was, dat Engeland onzijdig zou blijven; dat het met Frankrijk tegen ons zou samengaan, was bij niemand opgekomen. Tot in het begin van 1672 had De Witt de overtuiging, dat een verbond tusschen Frankrijk en Engeland „soo verre buyten de waerheydt is als het Oosten van het Westen". Inderdaad zagen ook vele Engelschen met zorg de samenwerking met Frankrijk aan. Ook Munster en Keulen verklaarden den oorlog. Vooral het bondgenootschap met Keulen was voor Lodewijk van gewicht, omdat de keurvorst ervan tevens bisschop van Luik was, over welk gebied het Fransche leger nu zonder bezwaar noordwaarts kon trekken. De wederzijdscbe strijdkrachten. vV /* Y § 7. De eerste krijgsgebeurtenissen in 1672. De verheffing van Willem III. De dood der gebroeders De Witt Lodewijk XIV besloot de Republiek aan te vallen met 120,000^' man uitstekend geoefende en voortreffelijk uitgeruste -troepen, aangevoerd door beroemde veldheeren, als den voortvarenden, jj lapperen Condé, den beleidvollen Turenne, den stouten, ioch wreeden Luxembourg, en waarbij zich ook de beroemde vestingbouwkundige Vaubah bevond. Tegelijk met dit Fransche leger zouden Munstersche en Keulsche troepen (samen ± 30,000 man) het Oosten der Republiek binnenrukken en sou de Engelsch-Fransche vloot van de zeezijde Holland en Zeeland aantasten. 'Het leg er en de vestingwerken der Repubhek verkeerden in dlendigen toestand. Onmiddellijk na den vrede van Aken waren weet troepen afgedankt; de 33,000 man, die overbleven, waren ;lecht gewapend en ongeoefend. De officieren waren onbedreven; 29 't waren immers grootendeels jongelieden uit den regentenstand. De compagnieën waren veelal onvoltallig. De vestingwerken waren verwaarloosd, de grachten doorwaadbaar, vele wallen ingestort, elders waren zij met boomen beplant en vond men er tuintjes; tal van poorten sloten niet. De magazijnen waren ledig. Toen 't gevaar van de zijde van Frankrijk dreigend werd, drong De Witt krachtig op vergrooting van het leger aan, maar zijne voorstellen werden slechts gedeeltelijk goedgekeurd. Bovendien, wat jaren lang verwaarloosd was, kon niet opeens in goeden staat worden gebracht, temeer, doordat alle geesMrift ontbrak. Ondanks de tegenwerking van De Witt werd in Februari 1672 de Prins benoemd tot kapitein-generaal voor één veldtocht, doch onder zeer beperkende voorwaarden. In tegenstelling met het leger verkeerde de vloot in goeden toestand ; zij stond wederom onder commando van De Ruyter. De algemeene verzamelplaats der Fransche troepen was Charleroi, terwijl aan den Rijn, o.a. in Bonn, groote voorraden waren opge-' stapeld. Van hier trok het leger, waarbij de koning in persoon tegenwoordig was, door het Luiksche en Keulsche gebied i noordwaarts. Thans zou de „koninklijke zon", zooals Lodewijks vleiers schreven, het moeras, waarin de Hollandsche kikvorschen zich hadden verborgen, doen uitdrogen. De vesting Maastricht wérd enkel door sterke posten omringd, zoodat de 8 a 9000 daar gelegerde, meest geoefende manschappen van het hoofdleger werden afgesneden. Weldra waren de door ons bezette vestingen in het Kleefsche en Keulsche vermeesterd; zij heeten „hechte bolwerken" te zijn, doch vielen als kaartenhuizen ineen.1 Om in het hart der Repubhek door te dringen, moest de vijand ] den overtocht over den IJsel of den Rijn verrichten. Het Nederlandsche leger, waarschijnlijk ongeveer 20,000 man sterk, lag langs den' IJsel. Maar van de ongeoefende soldaten en de onbedreven officieren viel weinig te verwachten voor de verdediging van een ondiepe rivier, zooals de IJsel gedurende de zomermaanden was; bovendien waren de rivieren en ook de \p yvvWBM.Cta. Vermeestering Tan onze Rijnbarrière. )e Usellinie. 1 Deze Rijn-barrière is aangegeven op Blad N°. 6, hoofdkaart. - f De overtocht over den Rijn. Gelderland, Utrecht, Overijsel en Drente bezet.  pIJsel door dén heeten zomer bijzonder laag van waterstand #P den linkeroever der rivier was een verschanste linie opgeworpen, noordwaarts tot Deventer. Maar vooreerst was zij veel 'te lang — 16 uren gaans — om met zoo'n gering aantal troepen behoorlijk verdedigd te kunnen worden, en bovendien had men ^erzuimd, haar te beveiligen tegen omtrekkende bewegingen: aajn de Noordzijde van Deventer tot de Zuiderzee was de IJsel .onbezet en aan de andere zijde was de Rijn zeer zwak verdedigd. Condé stelde den koning voor," rechtstreeks den overtocht over den IJsel te forceeren, maar op raad van den meer voorzichtigen Turenne werd besloten de Wsellinie zuidwaarts om te trekken. Het Fransche leger passeerde den Rijn bij het tolhuis >e Lobith; de Montbas, die de stelling aldaar moest verdedigen, maar er geen kans voor zag, trok terug, en nieuw gezonden troepen onder bevel van Wirtz waren veel te gering in aantal, om den overtocht te kunnen beletten. De Montbas werd later ter dood veroordeeld, en, daar hij naar de Franschen gevlucht was, in „effigie" (in beeltenis) opgehangen.1 Het Staatsche leger aan den IJsel, dat thans gevaar liep, afgesneden te worden, trok snel achter de oude Hollandsche waterlinie terug. Zoo waren Gelderland en Utrecht opgegeven, welke gewesten binnen enkele dagen door den vijand waren bezet, ook de stad Utrecht, benevens Woerden en Naarden. Bijna was ook Muiden, van belang door de nabijheid der sluizen in de Vecht, den vijand in handen gevallen. De Franschen begingen de fout, niet terstond krachtig voort terukken; de waterlinie toch verkeerde nog in onvoldoenden staat van verdediging en gemakkelijk zou de vijand in Holland doorgedrongen kunnen zijn. Lodewijk sloeg zijn hoofdkwartier op te Zeist. lamiddels waren Ie Munstersche en Keulsche troepen het land binnengevallen ; zij aezetten den Achterhoek, Overijsel en Drente en bedreigden Friesand en Groningen.2 Alleen mislukte een inval in Zeeuwsch- 1 Vgl. voor de IJsellinie en den overtooht over den Rijn het bijkaartje „1672" >p Blad N°. 5. 1 Het door de vijanden bezette gebied is aangegeven op Blad N°. 5, hijkaartje i )mgeving der Republiek (vooral 1672/'73.) 31 Vlaanderen door de krachtige verdediging van Aardenburg. Waar Holland en Zeeland aan de Oostzijde door den vijand bedreigd werden, was het van belang, hoe de loop van de krijgsgebeurtenissen ter zee zou zijn. Daar handhaafde De Ruyter de eer der Nederlandsche vlag in den slag bij Solebay (7 Juni)" tegenover de Engelsch-Fransche vloot onder bevel van den hertog van York en van d'Estrées.. De Franschen namen weinig deel aan den strijd, die onbeslist bleef, maar den volgenden dag ontweek de vijand den slag : gevaar voor een landing aan de, zeezijde was er dus voorloopig niet. Aan de landzijde dreigde het grootste gevaar, en daarom werd */, der vloot onttakeld en een aantal matrozen en zeesoldaten voor den krijg te lande aangewezen "^nL**^ U^lu^M. n~X%.' wezen. oj-^»—u rpoku /U*^^/^*^. .A. •UL'W In Holland en Zeeland ontstond na de* snelle veroveringen van den vijand een hevige paniek. De schuldbrieven der Repubhek daalden tot 30 % en lager, de actiën der Oost-Indische Compagnie zonken van 600 % op 250 %. Van alle zijden duchtte men lafheid en verraad. „De regeering was radeloos, het volk" redeloos, het land reddeloos". Velen richtten thans het oog op den Prins van Oranje als den man, die redding zou brengen. Dei rampen van den krijg werden door het volk aan „langen Jan", geweten; de beschuldiging van landverraad deed de rondte. Zelfs werd een moordaanslag op hem gepleegd : een der daders (Jacob van der Graeff, een zoon van een lid van 't Hof van Holland) werd gegrepen en ter dood gebracht, welk feit den haat tegen den raadpensionaris nog deed toenemen. Op den dag van den moordaanslag op Johan de Witt begonde.beweging tot verheffing van den Prins. Vere gaf het voorbeeld ; daar dwong het volk de magistraat tot de belofte, den Prins het stadhouderschap aan te bieden; met groote snelheid . sloeg de beweging naar de andere Zeeuwsche steden en vervolgens naar de Hollandsche steden over, en overal gaven de regenten aan den volkswensch toe. In Dordrecht werd Cornelis de Witt" gedwongen een geschrift tot herroeping van het Eeuwig Edict te onderteekenen. Den 2den Juli benoemden de Staten van Zeeland en twee dagen later de Staten yan Holland, na het O" De zeeslag bi] Solebay. Ge*** • oXs. */--* 11» . ■__«, ' Meprdaa.nslag op be WW AT**-.. De verheffing van Willem III. v-c.= 32 De gebroeder: De Witt vermoord. y y. m De wet verzet. Eeuwig Edict te hebben ingetrokken, den Prins tot stadhoiider (Willem III 1672—1702); de magistraatsbestelling werd hem echter niet verleend. Den 8sten Juli benoemden de StatenGeneraal hem tot kapitein- en admiraal-generaal voor zijn leven. Johan de Witt, die wel begreep, dat in het nieuwe regeeringsstelsel voor hem geen plaats meer was, dat hjj misschien wel zou worden afgezet, vroeg vrijwillig zijn ontslag als raadpensionaris (4 Aug.). Zijn opvolger werd Gaspar Pagel (1672—1689). i Toen Johan de Witt aftrad, was zijn broer Cornelis reeds eenigen tijd gevangen. Zekere Willem Tichelaer, barbier te Piershil, een weinig betrouwbaar persoon, had hem n.1. beschuldigd, dat hij hem — Tichelaer — had willen overhalen tot een moordaanslag op den Prins. Hoewel Cornelis de Witt zijn onschuld zelfs op de pijnbank volhield, werd luj door het Hof van Holland zonder opgave van redenen tot verbeurdverklaring zijner goederen, tot vervallen verklaring van alle ambten en tot eeuwige verbanning buiten het gewest Holland veroordeeld. Toen Johan de Witt zijn broer op de Gevangenpoort bezocht, werden de broers door de menigte, die zich voor de gevangenis had verzameld, op gruwehjke wijze vermoord. Medephchtig aan den moord was Willem III stellig niet, doch af te keuren is, dat hij de misdadigers beschermde en begunstigde. Na den dood der. De Witten kwamen nieuwe oproerige be wegingen voor tegen de aanhangers der staatsgezinde partij, waartoe nog zoovele regenten behoorden, 't Gevolg was, dat de Staten van Holland nog in Augustus den Prins machtigden, overal, waar hij zulks noodig oordeelde, de wet te verzetten. In tal van steden werden inderdaad vele nieuwe regenten benoemd, zoodat de meerderheid in-de Hollandsche Statenvergadering Oranjegezind werd. Ook in Zeeland grepen in de steden zulke veranderingen plaats. Het einde der De Witten. Over het einde der gebroeders De Witt laten wij hier nog enkele nadere bijtonderheden volgen. Willem Tichelaer, barbier te Piershil, diende tegen Cornelis le Witt de aanklacht in, dat deze hem had willen overhalen tot een moord- 33 aanslag op den Prins in diens kamp. Hoewel Tichelaer een te slechter naam en faam bekend staand persoon was, die reeds meer dan eens met den strafrechter in aanraking was geweest, werd Cornelis de Witt gearresteerd en, in strijd met de privilegiën van Dordt, gevankelijk naar Den Haag gebracht. Reeds bij het eerste verhoor verklaarde Cornelis de Witt, dat Tichelaer integendeel hem had willen spreken over een „belangrijke zaak", die het land zou kunnen redden. Jammer is het, dat De Witt niet onmiddellijk de bevoegde autoriteit met het aanbod van Tichelaer in kennis heeft gesteld ; wel heeft hij het gesprek met den barbier aan zijn vrouw medegedeeld, die den secretaris der stad waarschuwde : van hem vernam een der burgemeesters het, en pas deze waarschuwde den ondeischout. Noch Cornelis de Witt, noch zijn broer maakten zich ongerust over den afloop van het proces. De Prins weigerde echter zijn tusschenkomst : „hij wilde het recht zijn vrijen loop laten." Het Hof van Holland besloot ten slotte, nadat verdere ondervraging tot geen nadere uitkomst had geleid, met 4 tegen 2 stemmen, De Witt op de pijnbank te brengen. Vreeselijk is De Witt gepijnigd, maar niets kon zijn standvastigheid schokken. Volgens sommigen riep hij den rechters zijn onschuld toe onder het uitspreken van woorden van geloof in Gods rechtvaardigheid, volgens anderen zeide hij te midden der snijdenste pijnen Horatius' lierzang op: Niets is er, dat verzetten kan Een eerlijk en standvastig man Geen muitend volk, dat, saamgevlogen, Met heete drift iets kwaads begeert Geen dwingeland, die het recht trotseert. Niettemin veroordeelden de rechters De Witt tot ontzetting uit zijne ambten en levenslange verbanning uit Holland. Het vonnis zelf wijst geen enkele misdaad aan; in de sententie staat alleen: „Het Hof van Holland, gesien ende geexamineert hebbende de stueken.... enz.", ende voorts „overwogende hebbende, hetgeen ter materie dienende is." Terecht is het verloop van het proces „een gruwelijke misdaad van gewetenlooze rechters" genoemd. Het genoemde vonnis werd den 20sten Augustus uitgesproken. De ruwaard liet zijn broeder vragen, bij hem te komen — hij mocht n.1. de gevangenis niet verlaten, vóór de kosten van het proces waren voldaan — en Johan gaf terstond aan het verzoek gehoor; zij bespraken, of de ruwaard in hooger beroep zou gaan bij den Hoogen Raad, wat Johan onwettig en onnuttig oordeelde. Denzelfden morgen was Tichelaer, die ook gevangen gezet was, in vrijheid gesteld en bazuinde rond, al dan niet op aansporing van een der rechtere—Van Nierop—, dat zijn eigen vrijlating en het vonnis over De Witt bewezen, dat de ruwaard schuldig was en, doordat hij alleen tot verbanning veroordeeld was, toch aanzijn verdiende straf zou ontsnappen. Weldra schoolde voor de gevangenpoort een tierende menigte samen, aangezet door Tichelaer, door den zilversmid Hendrik Verhoeff, die de hoofdrol speelde, door den schepen Van Banckhem en andere gezeten burgers, doch over 't algemeen ongunstig bekend staande personen. De schutterij voor de Gevangenpoort maakte gemeene zaak met de menigte; enkele schutters drongen de gevangenis binnen, om zich ervan te overtuigen, dat de gebroeders nog aanwezig waren, andere beklommen de naburige daken, Pik, Overzicht Vaderl. Gesch. H, 8» druk 3 34 om hun ontvluchting te beletten. Het was duidelijk, dat de beide heeren aUeen ontzet konden worden, als de regeering tussohenbeide kwam. Inderdaad vatten op bevel van de juist vergaderde Staten van Holland drie compagnieën ruiterij onder bevel van Tilly in de nabijheid van de gevangenis post; wel waren zij door de schutterij van de gevangenis gescheiden, maar hun aanwezigheid hield de menigte toch in toom. Daar verbreidde zich het gerecht, dat een troep plunderende boeren uit het Westland naar Den Haag optrok; het vond algemeen geloof en op aandrang der stadsregeering zonden de Gecommitteerde Raden aan Tilly het mondeling bevel, de toegangen tot Den Haag te bezetten met twee zijner afdeelingen ruiterij. Pas op een geschreven bevel trok hij af. 'tls mogelijk, dat hij toen de woorden heeft gesproken, die de overlevering hem in den mond legt: „Ik zal gehoorzamen, maar nu zijn de De Witten doode lieden", doch hoe het ook zij, zeker is, dat zijn vertrek het sein werd tot de bestorming der gevangenis. „De verschrikte regeering van Den Haag had te voren nog getracht Verhoeff tot reden te brengen, maar hij weigerde gehoor te geven aan de aanmaningen om de orde te bewaren en verklaarde zonder omwegen den dood der gebroeders te willen. Zijne schuttercompagnie drong op de gevangenis in en de deur werd met kogels doorschoten. Verhoeff dreigde haar met hamers te zullen ooenen, waarop de cipier toegaf Het was juist vier uur. De woeste bende stroomde binnen en vond de broeders kalm bijeen, Cornelis te bed, Johan zittend aan het voeteneind en voorlezend uit den Bijbel. Cornelis werd ruw van de trap gesleurd, onder weg geslagen en gekwetst met kolfslagen en pieksteken. De beide broeders namen elkander nog bij de hand maar werden spoedig gescheiden en onder de luide kreten der woeste bende op straat neergeworpen. Het eerst stierf Cornelis onder ruwe kolfslagen, dolksteken en bijlhouwen, daarna Johan, die met den mantel om het hoofd op de gelederen van Verhoef, s vendel inliep en eerst door een pistoolschot a bout portant werd getroffen, daarna door kolfslagen en musketschoten afgemaakt. Om half vijf was alles afgeloopen en dansten de ontzinden, dronken van het vergoten bloed, rond op de lijken, die eindelijk bij de voeten aan den lantaarnpaal op het Groene Zoodje werden opgehangen, grawelijk uiteengerukt, ja stukgesneden door de woestelingen, die een bloedig aandenken begeerden. Nog laat in den avond gilde het gepeupel om de mishandelde overblijfselen en men fluistert, dat zelfs Cornelis Tromp met welgevallen is komen zien naar de plaats der verschrikking; het is zeker, dat de door schrik overmande Haagsche magistraat het gruwelijk werk aanzag uit de vensters van een naburig wijnhuis, en niet onwaarschijidijk, dat een Haagsch predikant (Simonides) den volgenden dag, een Zondag, de moordenaars van den kansel heeft geprezen (den moord „een wrake Gods" noemde). Des avonds laat sneed de woesteling Verhoeff nog de harten uit de lijken, die eerst tegen middernacht door eenige dienaren van den voormaligen raadpensionaris werden losgemaakt en medegenomen om ze nog vóór het vallen van den nacht met klein geleide in de Nieuwe Kerk te begraven. In de herinnering der natie is de 20ste Augustus 1672 als een tweede „dies ater" gevoegd bg dien van den 13den Mei 1619, toen ook een staatsman gevallen was als slachtoffer van zijn stelsel, dat niet meer dat van zijn laatste dagen was geweest." Het misdrijf is niet gestraft: Willem III meende, dat dit wegens het getal en den stand der schuldigen niet kon plaats vinden. Ook strekte het nalaten 35 der vervolging, om de staatsgezinden vrees in te boezemen. Van medeplichtigheid van Willem III kan geen sprake zijn, integendeel, ook de Prins heeft den moord verfoeid. Maar afkeurig verdient het, dat hij de grootste schuldigen begunstigde. Tichelaer kreeg van den Prins een jaargeld, Van Banckhem werd schout in Den Haag, Verhoeff werd door Tromp aanbevolen voor het lichten van vrijwilligers. „Nooit heeft het harde gemoed van den stadhouder de vernedering zijner jeugd kunnen vergeten; nooit heeft hij hen, die hem op deze wijze hadden willen dienen, willen verloochenen." „De gruwel was verricht, zoo het heette, uit liefde voor zijn persoon en zijn huis. Kon hij nu straffen wat uit zulk een beweegreden was geschied? Daartoe heeft Willem III steeds te veel familiezwak gehad. Toen men later bij den Prins met klachten over Van Banckhem kwam, antwoordde deze: „Het was hem leet, dat hy sulcke dingen van hem hoorde, hy hadde hem altijd bemint, omdat hy sijn huys altijt hadde voorgestaen." De drie genoemde personen zijn later in slechte omstandigheden geraakt. Tichelaer genoot het jaargeld tot den dood van den Prins toe, doch kwam daarna in de diepste ellende : op hoogen ouderdom heeft men hem in Den Haag op krukken zien bedelen ; Van Banckhem. in weerwil van latere misdrijven langen tijd door den Prins beschermd, werd eindelijk vervolgd en ter dood veroordeeld, welk vonnis niet uitgevoerd kon worden door zijn dood in de gevangenis, en Verhoeff werd wegens straatschenderijen te Leiden in het openbaar gegeeseld. § 8. De krijg van den zomer van 1672 tot de vredes in 1678/79. Toen de vijandelijke wapenen zulke groote vorderingen maakten,: scheen onderhandeling met den vijand het meest doelmatig. De Staten-Generaal zonden, ondanks de heftige tegenkanting van Amsterdam, dat tot het uiterste het land wilde verdedigen, een gezantschap met Pieter de Groot als hoofdpersoon ter onderhandeling naar Lodewijk XIV. Buitensporig waren 's konings. eischen. Hij toch verlangde (einde Juni): 1°. afstand van 't geen de Republiek buiten de zeven gewesten bezat en van Gelderland ten Zuiden van de Waal; 2°. gehjkstelling van de Katholieken met de Protestanten ; 3°. 20 millioïm^anc_ oor_ogskosten ; 4°. jaarlijks moest een plechtig gezantschap naar Lodewijk gezonden worden ter aanbieding van een gouden medaille als teeken van dankbaarheid, dat hij de Republiek haar onafhankelijkheid had laten behouden. Ook Engeland stelde buitensporige eischen. De Prins, na zijn verheffing om advies gevraagd, ver- \. --■.^._.ryl . yyviifie. . W_a- « -V-HA* De eischen v. den vijand al- { gewezen. 1*19- ^ I Holland in staat van verdediging gebracht. F Groningen ' ontzet.' ,. klaarde, dat men zich liever aan stukken behoorde te laten houwen dan zulke conditiën aangaan. De eischen werden dan ook door de Republiek verworpen. Aan Engeland alleen wilde Willem III wel gunstige voorwaarden toestaan, doch Karei wees ze af. Het zwaard moest beslissen. Maar thans had de Republiek een bekwaam en onverschrokken legerhoofd in Willem III, die op de vraag van een Engelsch gezant, of hij niet zag, dat de Republiek verloren was, antwoordde : „Ik ken een zeker middel om haar ondergang niet te aanschouwen, n.1. te sneuvelen bij de verdediging der laatste gracht." Al leidden de onderhandelingen dus niet tot een uitkomst, 'toch hadden zij het groote voordeel gebracht, dat kostbare tijd gewonnen was voor de versterking van de oude Hollandsche waterlinie en de verbetering van het leger. Nog op aandrang van De Witt hadden de Staten van Holland tot inundatie besloten en weldra was een hier meer breede, daar meer smalle strook lands van de Zuiderzee tot de Merwede met water bedekt, waarboven de dijken langs de rivieren en de Zuiderzee als eenige toegangswegen uitstaken. Over die gemakkelijk te verdedigen wegen verdeelde Willem III het leger.1 Op alle wegen en toegangen naar Holland werden schansen opgeworpen en batterijen opgesteld. Krachtig trad de Prins op tegen de boeren, die soms de inundatie trachtten te beletten. En bovendien hief hij in korten tijd het leger op uit den ellendigen toestand, waarin het verzonken was. Zoo was Holland reeds in Sept. 1672 in een nagenoeg onneembare vesting veranderd. Lodewijk XIV zelf keerde naar Frankrijk terug. Ook in het Noorden van het land namen de gebeurtenissen voor ons een gunstig verloop. De opmarsen van den vijand werd hier gestuit door de stad Groningen, die uitstekend verdedigd werd door Rabenhaupt. Al werd ook een deel der stad door een hevig bombardement in een puinhoop veranderd, le belegerden hielden vol en ten slotte brak de vijand het beleg op (28 Augustus). Een aanval op de „Friesche linie" werd 1 Vgl. het bflkaartje „1672" op Blad N°. 5. 37 / eveneens afgeslagen. Gelijk Holland en Zeeland in 't Westen, zoo bleven Groningen en Friesland in 't Noorden onafhankebjk. Weldra begon van uit die gewesten de aanvallende krijg. ^Willem III poogde Charleroi, waar het depót der Franschen was, 4*^/A/fce vermeesteren, doch de ingevallen strenge koude verhinderde Vjf kem het graafwerk; onverriohterzake keerde de Prins naar Holland terug. /te~_- e~ De ontruiming der Republiek 1673. />M_i_ .V- K. tl*- —_rvTT__!ty. Hetjjaar 1674. i '1 Da laatste jaren van den< krijg. . ] 1 De dood van De Ruyter s 1676. 1 i ] . 38 er weer over beklagen, dat het Fransche eskader slechts flauwtjes aan den strijd had deelgenomen. Met minder belangrijk waren de gebeurtenissen te land. De snelle vorderingen der Fransche wapenen hadden ook in het buitenland schrik verwekt. De Duitsche keizer Leopold I aloot een bondgenootschap met de Repubhek. Nu trok Willem III met een leger naar 't Brabantsche, waar hij zich vereenigde met een Spaansch leger.1 Gezamenhjk trok men toen op naar den Rijn, waar ook het keizerlijke leger verscheen ; de vereenigde legers sloegen het beleg voor Bonn en namen die stad in. Luxembourg, bevreesd, dat zijn verbinding met de Fransche grenzen éou worden afgesneden, ontruimde onder plundering en brand- v~~~~'» schatting de Republiek, zoodat in 't begin van 1674 de Franschen^__r^=__ in hoofdzaak nog slechts Maastricht bezaten. r^^^&T^^. Nog gunstiger verhep het jaar 1674. Karei II werd door het parlement tot den (2den) vrede van Westminster gedwongen,<^_«fer ivelke dien van Breda nagenoeg bekrachtigde; ook Munster '"'V >n Keulen sloten vrede. Daarentegen had de Groote Keurvorst y— Opt-M.JU—*- De regeeringsvorm niet verbeterd. De buiten!, staatkunde v. Wilem IIIIn 't algemeen. Verzet tegen zijn buitenl. staatkunde. ■ Medewerkers. Nieuwe veroveringen v. Lodew. XIV. fi^- !-"• e\» Ik/**» 44 Vele regenten, in de eerste plaats de Amsterdamsche, waren het met die staatkunde niet eens; zij wilden op vredelievenden, vriendschappelijken voet met Frankrijk blijven. Alleen bij vrede toch konden handel en welvaart gedijen, en bovendien vreesden zij, dat door een nieuwen grooten krijg de invloed van den Prins nog grooter zou worden. De kundige Fransche gezant d'Avaux stijfde Amsterdam natuurlijk in zijn houding. Ook van andere zijde ondervond de Prins tegenwerking ; zoo stond hn een tijdlang op gespannen voet met den Frieschen stadhouder Hendrik Casimir II (1664—1696). Van de trouwe medewerkers van den Prins kunnen genoemd worden de Duitsche krijgsman en diplomaat Waldeck; de Geldersche baron Bentinck, de boezemvriend van den Prins en de beide raadpensionarissen Gaspar Fagel (1672—1689) en Anthonie Heinsius (1689—1720). , § io. Du verwikkelingen tusschen 1679 en 1688. De „Roemrijke Omwenteling" in Engeland. De eerste jaren na den Nijmeegschen vrede stond Lodewijk XIV op het toppunt van macht. De Fransche koning behoefde voorloopig niet te vreezen, dat zich een nieuwe coalitie tegen hem zou vormen en kon zijn veroveringszucht maar botvieren. In ■vollen vrede annexeerde hij belangrijke landstreken aan zijne Oost- en Noordgrenzen. Bij den vrede van Munster en bij de .verdragen, na dien tijd gesloten, Waren versohülende gebieden aan Frankrijk afgestaan; Lodewijk nu beweerde recht te hebben op alles wat sinds oude tijden daarvan in leenverband afhankelijk was geweest. Doch in plaats van een onpartijdige commissie over zijne aanspraken te laten beslissen, droeg hij de beslissing op aan . . . drie Fransche gerechtshoven. Een.ervan, het parlement van Metz, belastte een speciale commissie met het onderzoek; wegens haar werkzaamheid werd zij spoedig een chambre de réunion genoemd. Die rechtbanken en die chambre de réunion 1 45 verklaarden n.1., dat o.a. de geheele Elzas aan Frankrijk toekwam en Lodewijk nam er terstond bezit van. Korten tijd daarna bezette hij zelfs dé belangrijke vesting Straatsburg (1681) en vervolgens drong hij de Zuidehjke Nederlanden binnen, allereerst met het doel, om Luxemburg te bemachtigen, dat hij in 1684 innam. Lodewijk wist wel, dat hij bij dat alles op weinig of geen tegenstand zou stuiten. De Keizer werd bezig gehouden door een ernstigen krijg met de Turken, die in 1683 zelfs het beleg voor Weenen sloegen, welke stad evenwel behouden bleef. De „Groote Keurvorst" was nog altijd over den Nijmeegschen vrede verbitterd. Karei II van Engeland bleef door subsidies steeds op Lodewijks hand, al was Willem III ook in 1677 gehuwd met zijn nicht Maria. Spanje verklaarde wel den oorlog aarr Frankrijk, maar was te zwak. De vraag was nu, of Spanje door de Repubhek gesteund zou worden. De Prins wilde inderdaad dat land bijspringen en stelde voor, het leger te versterken. Maar daartegen ontstond veel verzet, vooral van de zijde van Amsterdam, dat, toen bij meerderheid van stemmen besloten werd, troepen aan te werven, weigerachtig bleef, zijn aandeel in de kosten te betalen. Tot overmaat van ergernis bleek uit een onderschepten brief, dat de Amsterdamsche regenten in 't geheim met den Franschen gezant d'Avaux beraadslaagden over de maatregelen tot tegenstand.' De'slotsom was, dat de werving der troepen zoo lang werd tegengehouden, tot zij overbodig was geworden: Lodewijk sloot n.1. in 1684 met Spanje en het Duitsche Rijk den 20-jarigen wapenstilstand van Regensburg, tijdens welk bestand hij in het bezit van het veroverde, dus ook van Luxemburg en van Straatsburg, zou bhjven. De Fransche koning had wederom gezegevierd. f«ü 3 f Doch reeds in het volgend jaar werd de positie van Willem III' heel wat sterker. Had Lodewijks staatkunde de binnenlandsche oneenigheid niet doen verdwijnen, dit geschiedde, toen het Protestantisme zich door hem bedreigd gevoelde. Reeds van het eerste jaar zijner regeering af toonde hij zich een vijand der Hugenoten, doch vooral na den vrede van Nijmegen streefde Machteloosheid van Willem III. -HxAy, /"VU"-". Ij.» - . it.a_(u-_«.,.-mrï/*> ff*-*' I^__J^_— . /ervolgingen der Hugenoten. stAf»HH rm T„v1au. iilra ha-nri »1 ._<__, W.11_». ttt .„ i__.it u. j V ((-•TV /Ki-«v.\/, / . « WJ3T •" Het verbond van Augsbnrg 1686. ^Vv^ rvA^rlTV *__«-<_fl^_. iCa>i ^Vjvl A-A, ^~o-o . *.e.l_<__^-__. -«y,^ hij ernaar, het Protestantisme uit Frankrijk te doen verdwijnen. De godsdienstoefeningen der Hugenoten werden tegengewerkt of belet; ambten mochten zij niet bekleeden, noch verschillende bedrijven uitoefenen, en toen dat alles niet baatte, begon het stelsel der dragonnades: soldaten werden bij de verstokte Protestanten ingekwartierd en iedere mishandeling tegenover hunne gastheeren was hun geoorloofd. Eindelijk, toen men dacht, dat het aantal Protestanten tot een zeer klein getal geslonken was, werd het edict van Nantes opgeheven (1685) en in de plaats daarvan kwamen een rij vervolgingsmaatregelen. Ondanks het herhaald verbod van uitwijking wisten tal van jHugehoten de grenzen te bereiken. Voor Frankrijk was het vertrek van zoovele duizenden mannen zeer nadeelig, want jip Protestanten waren nijvere landbouwers en handwerksheden en de voornaamste industrieelen waren Protestantsch. In ons land vonden die „refugiés" een welkome ontvangst. Onmiddellijk werd hun vergund, hun bedrijf voort te zetten en enkele takken van industrie, in 't bijzonder de zijde-industrie, voerden zij hier in. In verschillende steden, zooals in Amsterdam, werden geheele straten voor hen aangebouwd. In Holland kregen z^Srijdom van lasten voor 12 jaar. De Staten van Holland gaven aan wel 200 Fransche predikanten een jaargeld ; het-aantal Waalsche gemeenten nam sterk toe. 't Geheele Protestantsche Europa was hevig verontwaardigd over de euveldaden van den Franschen monarch. Bovendien beklom in 1685 in Engeland Jacobus II, een overtuigd Katholiek, den troon. De Protestanten gevoelden zich in hun geloof bedreigd en sloten zich thans nauwer aaneen. De keurvorst van Brandenburg sloot een verbond 'met de Repubhek; Amsterdam verzoende zich nog in 1685 met Willem III. Reeds in 1686 had Willem m o. a. den Keizer, Brandenburg, Spanje, Zweden en Savoye tot het verbond van Augsburg vereenigd. De Repubhek trad niet officieel tot dat verbond toe, maar iedereen * wist, dat zijn kapitein-generaal.er de ziel van was. 'tls waar, _et verbond heeft weinig4üi%ew»Éi*fr,^aa^er was een grondslag ?elegd, waarop voortgebouwd kon worden. 47 Doch Lodewijk, steunende op de aanhankelijkheid van den Engelschen koning, veranderde niet van staatkunde. Wegens ^r^een kwestie over de benoeming van een aartsbisschop van Keulen verklaarde hij zelfs den oorlog aan Keizer en Paus; de Fransche troepen rukten het Duitsche Rijk en wel de Rijn-Palts binnen: een nieuwe krijg was begonnen. Op het verloop van I ( dien krijg zou de houding van Engeland grooten invloed hebben. Als de koning van den machtigsten Protestantschen staat aan Irodewijks zijde bleef, wie zou dan den heerschzuchtige op zijn weg stuiten ? Maar plotseling veranderde de toestand door de verdrijving van Jacobus II en de verheffing van Willem ILL en zijn gemalin tot koning en koningin van Engeland Jacobus II had zich in zijn land doorzijnjstrevennaarabsolutisme en naar overheersching van het Katholicisme zeer gehaat gemaakt. Dat de ontevredenheid voorloopig niet tot uitbarsting I kwam, had hij voornamelijk hieraan te danken, dat hij opgevolgd zou worden door zijn oudste dochter Maria, die innig aan het Protestantisme was gehecht. Maar in 1688 werd den koning een zoon geboren — ten onrechte meende men, dat het een ondergeschoven kind was —, die natuurhjk in de denkbeelden van zijn vader zou worden opgevoed. Dat verwekte groote beroering, en, overtuigd van te handelen in den geest van het volk, wendden enkele aanzienlijke Engelsche heeren zich tot Wülem III met» de uitnoodiging, 't Protestantsche volk tegen de RoomschKatholieke regeering te beschermen. En Wülem HJ, die het groote belang van een ommekeer in Engeland èn voor het Protestantisme èn voor het staatkundig evenwicht in Europa* wel begreep, gaf aan die roepstem gehoor. De Staten-Generaal' stelden leger en vloot ter zijner beschikking. De onderneming' voorspoedig af. In November 1688 stak een vloot, bestaande < o*BOvar/ U1* 6611 50-tal oorlogsschepen en ongeveer 350 transportschepen, «V^a^naar Engeland over.] Zij was, om de gevoehgheid der Engelschen' ^j^^^ontzien, geplaatst onder bevel van den Engelschen admiraal U«^/M«Herbert. Wülem landde in de Torbay, van waar hij naar* <^ fc^e4è- /t^TCMJwt. Kmn * s*~*<- — — 4Hcu.Ce ~r-i?*» /v*jrv 1 De toont van Willem III is aangegeven op Blad N°. 5, bijkaartje : ,fOm^ geving der Republiek." t^Jvr**. «v~v»»WuVr>i. Londen oprukte. Spoedig zag Jacobus zich door iedereen verlaten, zelfs het leger met zijn bevelhebber James Churchill itTen lateren hertog van Marlborough) liep over. Jacobus "vTO&tfe naar Frankrijk. In het volgende jaar (1689) werden zoowel Willem als Maria gekroond, na een wet te hebben ^nderteekend, waardoor de macht des konings zeer werd beperkt. "Niet ten onrechte heeft men den Prins met 't oog op zijn macht wel eens genoemd : „stadhouder" van Engeland en „koning" van Nederland. De „Roemrijke Omwenteling" was in hare gevolgen zeer belangrijk. De rechten en vrijheden van het Engelsche volk werden bevestigd en uitgebreid; de Protestantsche godsdienst bleef er de heerschehde. Engeland verklaarde den oorlog aan Lodewijk XIV, die nog in 1688 de Repubhek den krijg had aangedaan. Beter dan ooit was Willem Hl thans in de gelegenheid, Europa van de Fransche overheersching te redden Het Groot Verbond van Weenen (1689/'90) vereenigde de zeemogendheden met den Keizer, Spanje, Savoye en verschillende Duitsche vorsten tegen Lodewijk XIV. Voor de Repubhek bracht de verbinding met Engeland geene - . voordeelen. Van verzachting, laat staan afschaffing der Acteiw^»^ van Navigatie, was geen sprake. Frederik de Groote vergeleek -^T, niet ten onrechte later Engeland bij een linieschip, dat een sloep (Nederland) op sleeptouw had. Bovendien vergde de strijd, die volgde, te veel van onze krachten; de lauwheid die ons land in de 18de eeuw kenmerkt, is gedeeltelijk het gevolg van de d te groote inspanning, waartoe Willem III de Repubhek geprikkeld heeft. Be krijg tot 1693. ; § 11. De negen-jarige oorlog (1688—W) en de Spaansche • Successie-oorlog (1701—'14). In 1688 begon dus de derde oorlog met Lodewijk XIV, naar zijn duur bekend onder den naam van den negenjarigen oorlog (1688—1697). Lodewijk begon den krijg met de stelselmatige verwoesting van de Palts, om aan de Oostgrenzen van Frankrijk een streek te scheppen, waar geen vijandelijk leger kon optreden w en den doortocht voor een inval in Frankrijk te bemoeilijken; , de belangrijkste slagen werden dan ook in de Zuidelijke Neder- >^ landen geleverd. In dé eerste jaren van den krijg was Lodewijk f XIV nog in staat, den Bondgenooten flink het hoofd te bieden. ' y^t^-^JJooral het jaar 1690 verliep ongelukkig voor hen; in de Zuide- » •***vSke Nederlanden werden zij door Luxembourg bij Fleurus , verslagen, en ter zee leed de Bngelsch-Nederlandsche vloot \ de nederlaag bij Beachy-Head of K. Bevesier. DeStaatsche , [ t^'ïKfcv|-chepen hieideI1 zich flink, maar de Engelsche bevelhebber (Her^ fcbert — tot lord Torrington — verheven) trok zich spoedig naar dg Theems terug, zoodat ook de onzCTL^oesten^jyjjken. In 1692^ ^>1eA**wérd evenwel de Fransche vloot in de baai La Hogue vernietigd,« ^&*waardoor voor Jacobus II voorgoed de kans verkeken was, door 1 landing de Engelsche troon te herwinnen. Groote ge-, °~?^uitgeput; een beslissende nederlaag van een der partijen was :i££d£niet te verwachten, en bovendien, de Spaansche erfopvolgings"^•^ kwestie lag in 't verschiet, en daarom wilde Lodewijk zijne ^^krachten sparen. In 1697 werd de vrede van Rijswijk ge^ sloten, waarbij Lodewijk Wülem LU als koning van Engeland, .erkende en vele veroverde steden aan Spanje en aan Duitschland teruggaf, o.a. Luxemburg. De vrede van Rijswijk is terecht weinig meer dan een wapen- 4 Pik, Overzicht Vadert. Getch. II, 3« druk lat ..i-. Vhwp*., r>V» tyri*-J\fr\jif~ r>"*«v~i f\p-iSLQ*-— 1ra£e >CJl. ~ -é . e t^JdL De vrede va»*^ R_jswijkl697^ f\1 - ft . . • ■■-.■i ' frevóó-gebeurtenissen van den Spaanschen Succ.oorlog. i I 1 ] c c I J 1 t d d t b I v stilstand genoemd; de Spaansche erfopvolgingkwestie bracht spoedig een nieuwen grooten krijg. De dood van den zwakken kinderloozen Spaanschen koning Karei II kon elk oogenblik verwacht worden, en de groote vraag was, wie zijne uitgestrekte landen zou erven. Er waren als naaste bloedverwanten drie pretendenten, n.1. Ie Lodewijk XTV, 2e Leopold I, 3« Jozef Ferdinand, de keurprins van Beieren. Karei IT verklaarde Jozef Ferdinand tot zijn universeelen erfgenaam, maar onverwachts, in 1699, stierf de keurprins, en nu bleven alleen de Bourbon en Ie Habsburger als pretendenten over. (Mderha^elingen tusschen de zeemogendheden en Frankrijk $ leidden tot een verdelingsverdrag (1700), waarbij aan den ïauphin de Italiaansche bezittingen en de rest aan Karei, den *den zoon van Leopold I, werd toegewezen. Maar toen Karei H - in overeenstemming met den wensch van het Spaansche rolk, dat geen verbrokkeling der Spaansche monarchie wilde — n zijn testament Philips van Anjou, een zoon van den dauphin dus een kleinzoon van Lodewijk XIV) tot universeelen erfgenaam deek te hebben benoemd, aanvaardde Lodewijk het testament, rat natuurlijk oorlog met den Keizer insloot. De groote kwestie ras echter, of deze door de zeemogendheden zou worden gesteund, .odewijk heeft het voor een groot deel zich zeiven te wijten, dat r zich een groote coalitie tegen hem vormde. Vooreerst bleek tódélijk, dat Lodewijk feitehjk Spanje en Frankrijk als één geheel ;ing beschouwen, dat, zooals een Fransche courant schreef, er nu ;eene Pyreneeën meer waren; verder gevoelden Engeland en ïederland hunne handelsbelangen op Spanje en de Spaansche oloniën bedreigd, en ten slotte was Lodewijk zoo onvoorzienig, bij den dood van Jacobus II (1701) diens zoon — gewoonhjk acobus III genoemd — als opvolger te erkennen. Dat verwekte e grootste verontwaardiging in Engeland, waar men de Kaboheke Stüarts niet terug wilde. Engeland en Nederland esloten thans tot den krijg. Bovendien had de Keizer reeds [annover en Pruisen-Brandenburg als bondgenooten verkregen iet eerste had hij in 1692 tot keurvorstendom verheven op oorwaarde van steun in oorlogstijd, het laatste verhief hij in 51 1701 tot koninkrijk tegen belofte van steun in den successieoorlog). Tusschen al die staten werd onder invloed van Willem III het Haagsche Verbond gesloten (1701); ook Savoye en Portugal traden later tot dit verbond toe. Willem III zelf zou niet als hoofdleider mogen optreden: hij stierf in 1702. In Engeland werd hij opgevolgd door zijn schoonzuster Anna (zijn gemalin Maria was reeds in 1695 gestorven); in de Republiek begon het 2de Stadhouderlooze tijdperk (1702— 1747). De ziel van den krijg werden de Engelsche veldheer Marlbourough, die ook het bevel over het Nederlandsche leger kreeg, doch onder toezicht van gedeputeerden te velde, de keizerlijke opperbevelhebber Eugenius van Savoye en de Nederlandsche diplomaat Heinsius. Wat deze strijd van de andere door ons gevoerde onderscheidt is, dat er zoo weinig belangrijks ter zee voorviel. Frankrijke macht ter zee was geknakt in 1692 en Spanje was nooit de nederlaag bij -Ihiins te boven gekomen. Voornamelijk vonden aanvallen plaats op de Spaansche kusten ; zoo nam een EngelschNederlandsche vloot* (onder Rooke en Callenburgh) in 1704 Gibraltar, dat sinds dien tijd aan Engeland is gebleven. Een poging van de eenige vloot, die Frankrijk nog bezat, om de stad te heroveren, leidde tot den zeeslag bij Malaga, waai na scherpen strijd de vijandelijke vloot tot den aftocht werd gedwongen. De zeeoorlog werd een guerilla ter zee; groote eskaders werden niet meer in zee gezonden; weldra werd ten gevolge van financieele uitputting door den krijg te land de zeemacht verwaarloosd; „in weinige jaren was er van de groote vloot van Willem Dl weinig meer overgebleven dan oud hout en verroest geschut." Te land wist Lodewijk XIV zich tot 1704 nog vrij goed staande te houden, maar daarna volgde de eene nederlaag op de andere. In 1704 leden de Beiersch-Fransche troepen een verpletterende nederlaag bij Höchstadt; de Franschen moesten over den Rijn terugwijken. Door den slag bij Turijn (1706) moesten zij Italië ontruimen. In 't zelfde jaar wonnen de Bondgenooten den slag bij Ramillies met het gevolg, dat zij de Zuidelijke 4* De hoofdleiders in den krijg. \a*»Q-*** *--tyy>. De krijg ter zee. lx»"- «*■*—«. /v-> n rhQ , 0U4JLcrv*a. • jJLm »V-i< ojfTawa. 54 heid weten te weerstaan. Dat zoo'n rol op den duur onze krachten te boven ging, spreekt vanzelf. Engelands aanzien was daarentegen hoog gestegen; dat land zou voortaan de plaats van de Repubhek innemen. Daalde dus na den Spaanschen Successie-oorlog de staatkundige beteekenis der Repubhek, ook kunst en letteren vertoonden reeds in het laatste deel der 17de eeuw groot verval. Daarentegen waren handel en nijverheid nog van zeer veel belang. Daarover nog iets meer in hét volgende hoofdstuk. Kunst. Letterkunde § 12. Geestesleven en toestanden in het laatste deel der „Gouden Eeuw." In de tweede helft der 17de eeuw en in 't bijzonder in het laatste kwart dier eeuw is op verschillend gebied achteruitgang waar te nemen. Wij merkten vroeger reeds op, dat het bloeitijdperk van onze schilderkunst slechts korten tijd geduurd heeft; genoemd dienen nog te worden de zeeschilder Backhuysen, de bloemschilderes Rachel Ruysch en de graveur Jan Luyken. Vermaarde beeldhouwers en bouwmeesters zijn niet te vermelden. In de letterkunde was de achteruitgang zeer snel. Als dichters van eenige beteekenis zijn nog de noemen Johan Antonides van der Goes (gedicht te IJstroom) en Jan Luyken, de zoo juist genoemde graveur. Dichtgenootschappen, meest bestaande uit zeer middelmatige talenteD, wierpen zich als beoordeelaars der kunst op. (Van deze is vooral bekend de Amsterdamsche vereeniging „Ml volentibus arduum" = „Niets is te moeilijk voor hen die willen", in 1669 opgericht.) Van de verzen werd „gladheid" vereischt, welke men alleen verkreeg door langdurige „verschaving". „Elk woord zy menigmaal verbeterd en verschrapt, versmeed, veranderd en 'tonnoodige uitgekrabt", werd de richtsnoer in proza en poëzie. Maar het ware dichtersvuur ontbrak. Het Amsterdamsche tooneel werd beheerscht door den dichter-glazenmaker Jan Vos, wiens 55 „spektakelstukken", met „kunst- en vliegwerk" opgevoerd, een schrille tegenstelling vormen met de drama's van Vondel. Ook in de zeden is achteruitgang waar te nemen. Toenemende weelde is op te merken in den houw en de inrichting der huizen, in de meubelen, in de kleeding. De Fransche mode en taal drongen hier met kracht binnen, ook onder den invloed der refugiés. Al bleven de boerenstand en het lagere volk aan hunne oude kleederdrachten getrouw, de Fransche modes werden even snel door de koophedenfamihes als door de adellijken nagevolgd, en het verschil in kleeding tusschen die standen nam dan ook sterk af. Op godsdienstig terrein brak, vooral over de Zondagviering, in den tijd van De Witt een strijd uit tusschen de meer libertijnsche Coccejanen (aanhangers van Coocejus) en de strenge Voetianen (aanhangers van Voetius). Plaatsehjk leidde het verschil tot allerlei woelingen, maar een omvang als in den tijd van het Bestand namen zij bij lange niet. Toen de strijd uitbrak, legden de Staten van Holland aan beide partijen het stilzwijgen over de geschilpunten op. Al was Willem III persoonlijk den Voetianen gunstig gezind, hij volgde ten slotte de verdraagzame politiek van Frederik Hendrik en wilde volstrekt niet weten van een nieuwe Nationale Synode, waarop de Voetianen aandrongen en die de Coccejanen, als weleer de Remonstranten, zou „veroordeelen en uitbannen." Ook in de Katholieke kerk was woeling en strijd. De belangen der Katholieken werden hier te lande behartigd door „apostolische vicarissen". Dit was op 't einde der 17de eeuw Petrus Codde, die in strijd kwam met de Jezuïeten, door wier toedoen hij, onder beschuldiging van een aanhanger te zijn van het Jansenisme, in zijn ambt werd geschorst. Het Jansenisme draagt zijn naam naar een hoogleeraar te Leuven, Jansen, die een werk had geschreven, dat door den Paus veroordeeld was, omdat het onrechtzinnige stellingen over de genadeleer bevatte. Maar de Nederlandsche geestelijken verwierpen de beschuldiging van ketterij. Codde zelf onttrok zich aan den strijd, doch zijne medestanders in het Utrechtsche kapittel kozen later zelf een Zeden. Voetianen en Coccejanen. Oud- Roomschen. 56 Visscberij. De handel in 't algemeen. Baling t. den handel op Engeland en Frankrijk. 1 i i De handel op Rostand. aartsbisschop, welke keuze in Rome niet alleen niet bevestigd werd, doch voor onwettig werd verklaard. Dit heeft geleid tot de stichting van een nieuw klein kerkgenootschap, dat der bisschoppelijke Clerezij of der Oud-Roomschen. De tegenpartij bleef hen echter Jansenisten noemen, al verklaarden zij zelve ook steeds ten stelligste, dat zij niets met het Jansenisme te maken hadden. Wat de hoofdbronnen van bestaan aangaat, is er achteruitgang te merken in de haringvisscherij, niet het minst doordat in de talrijke oorlogen na 1648 de vijand zoovele buizen in beslag nam, waartegen kostbare convooien ook niet altijd konden waken. De walvischvangst werd daarentegen ijverig beoefend en leverde in de tweede helft der 17de eeuw goede resultaten; wel 200 a 250 schepen namen aan die vangst deel. Handel en nijverheid bleven zich in hoogen bloei verheugen. Als er van achteruitgang gesproken moet worden, dan ziet dit in't bijzonder op twee zaken : 1°. er werden geene nieuwe wegen meer opgezocht en een enkele oude nagenoeg verlaten, zooals die op de Noord-Amerikaansche kusten na 't verlies van NieuwNederland ; 2°. naast den goederenhandel nam de aktiehandel steeds meer toe, vooral die in aandeelen van de Oost- en de West-Indische Compagnie en daarnaast in schuldbrieven van Holland en van de Generaliteit. Wijzigingen in den handel op verschillende landen hadden ook plaats gevonden: de handel op Engeland en Frankrijk was verminderd, daarentegen die op Rusland en Spanje sterk toegenomen. De handel op Engeland ondervond de nadeelige werking van de acte van navigatie (1651). Daar had de eigen scheepvaart aen groote vlucht genomen; Engelsche schepen bezorgden bijna len geheelen in- en uitvoer van Engeland. De slechte staatkundige verhouding tot Frankrijk op zichzelve was reeds een 3elemmering voor den handel op dat land, maar daarbij kwamen ïe pogingen van Colbert, om eigen scheepvaart en industrie » bevorderen door bepaalde tarieven en door het leggen van »en tonnengeld op alle buitenlandsche schepen. Onze uitvoer ïaar Frankrijk verminderde sterk. Daarentegen werd de handel op Rusland van veel belang 57 door persoonlijk toedoen van Peter den Groote (1689—1725). Tal van Nederlanders vestigden zich in Rusland, om als leermeesters in verschillende takken van industrie op te treden, vooral in den scheepsbouw. Welbekend is de reis van czaar Peter naar West-Europa en zijn verblijf te Zaandam, waar hij korten tijd als gewoon timmerman op een werf werkte. (Hij vertoefde hier van Aug. 1697—begin 1698 en in 1698 nog enkele weken). In zeer vriendschappelijke verhouding stond hij tot den invloedrijken Amsterdamschen burgemeester Ni cola as Witsen. En toen Peter vasten voet kreeg aan de Oostzeekusten en St. Petersburg stichtte (1703), werd Archangel door de Nederlandsche schepen verlaten, om zich over de Finsche Golf met Rusland in betrekking te stellen. Een tweede staat, waarop de handel zeer was toegenomen, was Spanje. Sinds den vrede van Munster (1648) waren onze staatkundige betrekkingen tot dat land goed geweest en beider verhouding tot Frankrijk slecht, wat onzen handel begunstigde ten koste van den Franschen handel op dat land. Spanje het geen handel van vreemden toe op zijne koloniën, maar al wat het daaruit betrok en al wat het zelf uitvoerde, ging door Hollandsche handen. Bovendien dreven de Nederlanders onder Spaansche vlag een reüsachtigen smokkelhandel op de Spaansche koloniën. Tijdens den Spaanschen Successie-oorlog verminderde natuurlijk de handel op Spanje, stond zelfs wel stil, maar in 1713 herstelde zich de handel op dat land. De nijverheid . verkeerde nog in vollen bloei. Een belangrijk centrum van industrie was de Zaanstreek. Daar nam de scheepsbouw zoo'n hooge vlucht, dat men er verklaarde, in staat te zijn, om desnoods jaren achtereen iedereja dag één schip af te leveren. In onmiddelhjk verband met den scheepsbouw stonden de vele houtzagerijen, doch daarnaast waren vele ohe- en pelmolens en stijfselfabrieken verrezen. De refugiés vestigden hier nieuwe takken van nijverheid ; vele fijne artikelen, veelal met de mode in verband staande, werden hier te lande sinds hun aankomst vervaardigd. In 't bijzonder dient de vestiging der zijdeindustrie genoemd te worden, waarvan men zeide, dat die omstreeks 1700 De handel op Spanje. Nijverheid. 58 aan meer handen werk gaf dan de Oost-Indische Compagnie, terwnl de papierfabricage (aan de Zaan en op de Veluwe) door de refugiés een sterke uitbreiding kreeg, wat van zooveel te meer beteekenis was, omdat er geen land was, waar zooveel papier verbruikt werd voor de vele boeken, die hier — ook voor het buitenland — gedrukt werden. Vermelding verdient voorts, dat enkele takken van nijverheid zich ontwikkelden tot grooWndustrie en men zich dus eenigszins aan den gildedwang en de gildewetten begon te onttrekken, j hoewel die overigens nog altijd gehandhaafd bleven ondanks de gebreken, die de gilden gingen toonen. Zoo b.v. gebeurde het meermalen, dat aan arme gezellen de toegang tot het meesterschap nagenoeg onmogelijk werd gemaakt, door hun zware proefstukken op te geven en het entréegeld hoog op te voeren. Bovendien leerde de ondervinding, dat de güdebroeders „meenende door 't uitsluiten van andere ingezetenen staat op hun zekere winsten te kunnen maken, hun eigen huis en ambagtszaken verzuimden". Toch hielden de gilden stand, zoolang de Republiek bestond. Afdeeling VI. DE ACHTTIENDE EEUW TOT 1795Jf>' § 13. Het 2« stadhouderlooze tijdperk (1702—1747). Met den dood van Wülem HJ begon in de Republiek het tweede stadhouderlooze tijdperk. Tevergeefs had de „koning-stadhouder" pogingen gedaan, zijn neef Johan Willem Friso tot zijn opvolger aangewezen te krijgen, en toen deze in 1711 bij het overvaren van het Hollandsen Diep aan den Moerdijk verdronk, gingen de regenten een „tijdperk van ongestoorde heerschappij tegemoet". Enkele weken na zijn dood toch werd, zijn zoon — de latere Willem IV — geboren, en vele jaren zouden, er dus moeten verloopen, voordat deze tot jongeling of man was opgegroeid. De regeering werd na den dood van Wülem Hl terstond in hoofdzaak ingericht als in 1650 en '51. Zeeland schafte de waardigheid van Eersten Edele af en in Utrecht, Gelderland en Overijsel werden de regeeringsreglementen vernietigd. •Y*a**-«» In verschillende gewesten, in 'tbijzonder in GelderlanaTontstonden echter allerlei woelingen over de kwestie, wie in- de regeering zouden zitten. De regenten, door Wülem DU benoemd, wilden erin blijven, zij vormden de „oude plooi", maar de ... oude anti-stadhouderlijke regenten — de „nieuwe plooi" — . Jv1* wilden thans het bewind in handen hebben. Allerlei woelingen, ♦jv^yg^gingen met dien strijd gepaard, die wel grootendeels een perfel ^^Mbya•}onenstrijd waS) doch waarin de nieuwe plooi zich wat meer ,^v*^y*fiftSmocratisch toonde. In Amersfoort en Nijmegen kwam het /TV#ft'««xZetfs tot terechtstellingen. In de meeste steden behaalde de ^"**°*~>nieuwe plooi, door de burgerij gesteund, de overwinning, maar ook de tot haar behoorende regenten weerden welhaast allen volksinvloed : de zuivere regentenheerschappij bleef dus bestaan.V^*^ Na den Spaanschen Successie-oorlog waren de binnenlandsche 1 Vgl. voor deze afdeeling in 't algemeen: Blad N°. 6 en Blad N°. 28. Aanvang van het 2de stadhouderloozetijdperk. fc^u vtoÖfc Oude en nieuwe plooi. ^y, ilvWv.»*. btroS f- *)aeV~A Slechte financieele toestand. 60 Gebleken in den regee ringsvorm. toestanden verre van rooskleurig. De financiën waren deerlijk in de war. Tijdens genoemden krijg was de staatsschuld met ongeveer 350 milhoen gulden vermeerderd. In 1715 moest de uitbetaling van de rente der staatsschuld voor meer dan negen maanden gestaakt worden en twee jaar later hield men onder voorwendsel, dat het Haagsche kermis was, drie dagen lang het kantoor der Unie gesloten, omdat er geen kasgeld was. De financieele achteruitgang vond zijn oorzaak niet hierin, dat er te weinig opgebracht werd, maar van het betaalde kwam een groot deel niet in de schatkist, maar vloeide in de zakken van belastingpachters, ambtenaren en regenten. De gebreken in den regeeringsvorm deden zich steeds duidelijker gevoelen. De band tusschen de verschillende deelen der Repubhek werd steeds losser, de decentralisatie derhalve grooter. Elke stad beschouwde zich meer en meer als een souvereine grootheid. Zoodra zich verschil openbaarde, was het uiterst moeilijk, om tot een besluit te komen, doordat in tal van zaken met eenparigheid van stemmen moest worden besloten. Een Engelsch gezant zeide dan ook: „Het is verbazender, dat hier iets tot stand komt, dan dat het lang duurt." De tweede groote moeilijkheid was, om een eens genomen besluit ten uitvoer te brengen; geen lichaam was daarvoor met voldoend gezag bekleed. De quoten werden slechts opgebracht; enkele gewesten dankten na den vrede eigenmachtig troepen af, alsof er geen generaliteit bestond. „De Unie is geen Unie meer, doch een chaos" riep Van Slingelandt uit. Een 2de groote vergadering, in 1716 samengeroepen, deed niets dan .... een deel der troepen afdanken. Aan het advies van den Raad van State, om dit lichaam met de macht te bekleeden, de weerbarstige gewesten tot gehoorzaamheid te dwingen, werd geen gehoor gegeven. Gelukkig voor den staat, dat het nog uitnemende staatsheden bezat in den raadpensionaris Heinsius, in den tresorier-generaal Hop, in den griffier der Staten-Generaal Francois Fagel en in den secretaris van den Raad van State Van Slingelandt, die als raadpensionaris (1727—1736) een invloedrijk staatsman was, de gebreken van de Repubhek beter 61 dan iemand anders inzag, maar bij de aanvaarding van zijn ambt de belofte had moeten afleggen, niet tot verandering van den regeeringsvorm te zullen meewerken — wat natuurlijk meteen sloeg op de verheffing van het Oranjehuis. Is in den regeeringsvorm dus toenemende decentralisatie op ] te merken, nog een heel ander bedenkelijk verschijnsel deed . zich voor. De aristocratische regeeringsvorm werd steeds meer een oligarchie, doordat de stedelijke regenten, die de opengevallen regeeringsplaatsen aanvulden, niet binten een engen kring van enkele bevoorrechte families gingen. Zoo vormde zich in iedere stad een familieregeering van „patricische" geslachten, tusschen welke door onderlinge huwelijken de band nog versterkt werd. Ieder niet-regent werd minachtend als „kerel" aangesproken. De bekwaamheid der regenten was daarbij veel geringer dan in het 1ste stadhouderlooze tijdperk. Waarom zouden de regentenzonen zich ook inspannen ; zij kwamen immers op den duur van zelf op 't kussen. Onderling sloten de regenten de beruchte contracten van correspondentie, 1 om eikaars familieleden in de regeering te brengen of aan goed 1 In een contract van correspondentie, te Utrecht in 1714 gesloten, staat o. a. : „Heden, op dato ondergeschreven, hebben de Heeren hier beneden genoemd met malkander opgericht een onverbreekelyke correspondentie, ende een eeuwigdurende vriendschap gesloten, med dit sinceer ende oprecht oogmerk, om eerst ende vooral het gemeene welwesen van den staat van deze Provintie ende van de Stadt Utrecht te besorgen, en na het bereyken van dien als dan malkanderen alle bedenkelyke avantages, plaisiers ende douceurs, soo voor haere personen als partioulire familien toe te brengen." En elders leest men o. a. : „Wy, negen opregte trouwe vrinden en regenten van eer en deught, stellen onder ons negen vast een altoos duerende vrindschap en onverbreekelyke correspondentie ten beste van stad en borgerye, ons en onse familien...." En als de 8 artikelen van dit contract beschreven zijn, volgen aan het slot de woorden : „Ende syn dese bovenstaende articulen by de ondergeschreven Heren eenparig vastgestelt, om onverbreeckelyk te worden onderhouden in het vergeeven, verieenen ende confereeren van alle ampten, oommissiën, nominatiën, presentatiën ende verdere douceurs, die van tijd tot tijd aan deze classis staen te komen.... Waaromme tot meerder rust, vreede, liefde en eenigheyd onder de Heren van deze classis altoos alle bedenckelijcke middelen sullen worden aangewent, ten eynde een ygelyck by het vergeeven der ampten, commissiën en douceurs, soo veel genoegen koomen te erlangen, als eenigszins in redelyckheid sal konnen bestaan." fisbroiken onder de regentenheerschappij. 62 Ontstaan der democratische partij. Willem IV Tóór 1747. betaalde posten te helpen. Zoo was er dus groote willekeur in het begeven der ambten, die soms opgedragen werden aan kinderen of geheel onbevoegden, voor wie de inkomsten waren, terwijl het eigenlijke werk voor een gering loon door anderen werd verricht. Werd het ambt niet weggeschonken, dan werd het vaak verkocht, wat eveneens ten gevolge had, dat geheel ongeschikten de ambten vervulden. Die kwade praktijken bestonden ook vóór de 18de eeuw reeds, maar in die eeuw kregen zij een schrikbarende uitbreiding. Niet minder dan bij het begeven der ambten heerschte groote willekeur in de financiën, die een geheime regeeringsaangelegenheid waren. Zoo schreef eens de regeering van een stad een nieuwe belasting uit voor het onderhoud der wallen, zooals het heette, maar in werkelijkheid verdeelden de regenten de opbrengst onder elkaar. Bovendien persten de belastingpachters de belastingschuldigen veel te veel af. Willekeur heerschte. ook in de rechtzaken. Tegen een regent een rechtsgeding te ondernemen, was gewoonlijk hopeloos werk. Vaak lieten rechters zich omkoopen. „Schouten sn baljuwen grijpen als wuwen" (= wouwen) werd er gezegd. En op ontevredenen werd eenvoudig het recht van „politieke uitzetting" toegepast. Dat op den duur tegen dat regeering sstelsel verzet niet zou uitblijven, ligt voor de hand. Het was allereerst de gezeten burgerij, die zich tot regeeren even goed in staat achtte als de regenten en daarom invloed wilde uitoefenen op de verkiezing der stedelijke overheid en tevens de ergerlijkste misbruiken wilde afgeschaft zien. Er ontstond zoodoende naast de staatsgezinde en de prinsgezinde partij in den loop der 18de eeuw een democratische partij, die aanvankelijk alle heil verwachtte van een stadhouder. Prmsgezihden en democraten verlangden dus beide op den duur de verheffing van den Prins van OranjeNassau. Deze, de zoon van Johan Wülem Friso, was terstond bij zijn geboorte stadhouder van Friesland geworden: znn moeder Maria Louise van Hessen-Kassei (Marijken-moai, zooals de Briezen haar noemden) voerde het regentschap. In 1718 werd 63 hij stadhouder van Groningen, in 1722 van Drente en Gelderland. Hij huwde met de Engelsche prinses Anna van Hannover, doch door woord en daad toonden de regenten, in 't bijzonder de Staten van Holland, dat de Prins daarom in hunne oogen niets meer bleef dan een aanzienlijk edelman, die toevallig in de Republiek woonde.1 Van de regenten had de Prins dus blijkbaar niets te wachten. De loop der buitenlandsche gebeurtenissen leidde echter tot zijn verheffing in 1747. Over de buitenlandsche zaken van 1715—1747 dienen wij thans dus eenige bijzonderheden te zeggen. Na den' Spaanschen Successie-oorlog volgde de Republiek een „oorlogschu wende staatkunde": zooveel mogelijk trachtte zij zich buiten de bestaande moeilijkheden te houden. Toen b.v. de Spaansche minister Alberoni de Italiaansche bezittingen, die vroeger aan Spanje hadden behoord, poogde te veroveren, werd de Repubhek wel geacht, te behooren tot de Quadruple Alliantie — Frankrijk, Engeland, de Keizer en de Republiek — die hem dat belette, maar tot de onderteekening van die alliantie is zij nooit overgegaan: „de provinciën beraadslaagden, tot de tijd van handelen voorbij was." De partij, die op het kussen zat, wist heel goed, dat de Oranjepartij van beteekenis was en kwam het land in gevaar, dan kon er weieens 'een herhaling volgen van de gebeurtenissen van 1672. Wat echter erger was, leger en vloot werden bepaaldelijk verwaarloosd, zoodat de Republiek in tijden van gevaar noch in staat was om haar grondgebied te verdedigen, noch om de belangen van den handel behoorlijk te behartigen en dat andere staten haar straffeloos konden en durfden benadeelen. 't Spreekt van zelf, dat de kleine Repubhek op den duur geen gelijken tred kon houden met Engeland en Frankrijk, noch met het in de 18de eeuw omhoog strevende Rusland en Pruisen, dat zij zich 1 Toen de koning de Staten in kennis stelde met de sluiting van het huwelijk, namen de Staten-Generaal de volgende opmerkelijke zinsnede in hun antwoord op: „daar Z. M. een v r ij e Republiek, als de onze is, heeft verkozen tot een verblijfplaats voor zijne teer beminde dochter, hoopten zij, dat zij daar vinden zoude al het genoegen, hetwelk de gelegenheid des lands en de tegenwoordige gesteldheid onzer Republiek, welks behoud ons ter harte gaat, aan haar zullen kunnen geven. M Verminderde beteekenis der Republiek. 64 De O.-Ind. Comp. te Oostende en de Pragm. Sanctie. Al4AWvvU«M, Jeïl lommige regenten zelfs durfden zeggen, dat men zijn woord Ir^\ j üet behoefde te houden, als dit nadeelig voor het land zou zijn, verd eindelijk, in 1743, besloten, hulptroepen te zenden ; zij kwanen evenwel te laat in Duitschland ^tan, om aan de^ kriigsbe^ B '^tt j vegingen te kunnen deelnemen^^e'Tvervki varT onze zee- Verheffing en macht v. den Prins. 66 De verdere krijgsgebeurtenissen. De vrede van Aken 1748.» j Verlies onzer barrière in \ Oost-Friesl. < i in de vrouwelijke linie.1 Bovendien werd Willem IV opperdirecteur-gouverneur van de Oost- en de West-Indische Compagnie met aandeel in de winst. De verheffing van den Prins gaf aan den loop der krijgsgebeurtenissen geene andere wending. De Prins was geen veldheer en de Repubhek was te uitgeput. De Bondgenooten werden opnieuw verslagen, n.1. bij Lafeld; enkele dagen later sloeg de vijand het beleg voor Bergen-op-Zoom, dat aanvankelijk dapper verdedigd werd door den 87-jarigen baron Von Cronström, die, toen de stad bij verrassing genomen werd, zich op een paard liet lnjschen, om door de vlucht aan de' gevangenschap te ontkomen. De val van die stad maakte grooten indruk ; toen juist oordeelden velen, dat 's Prinsen macht veelgrooter . in 1747 werd eerï poging gedaan? onTden staat der financiën te verbeteren door het uitschrijven van een vermogensbebsting volgens eigen aangifte; de opbrengst van die „milde gift"^**^ wordt begroot op ongeveer 50 mühoen gulden, maar mettemiif^^h was de Republiek niet in staat, om voor 'tiaar 1748 den oor- '**M*7 log voort te zetten; in een schrijven werd den koning van En-^M-- f*T^ ;eland verzocht om spoedig vrede te sluiten, daar de Republiek uitgeput en machteloos was; zelfs werd hem een voor-VI*. « schot gevraagd. Door de harde noodzakelijkheid gedwongen, ^nt%^rn moest men tot vredesonderhandelingen overgaan. Ongetwijfeld t^c, dad Lodewijk XV groote voordeelen kunnen bedingen, temeer •"^A-fV laar Maastricht ook nog in handen der Franschen viel. Maar Lodewijk XV verlangde naar het einde van den veldtocht; hij (vilde ook niet handelen „als koopman, maar als koning" en zoo swam nog in 1748 de vrede van Aken tot stand. Wij verloren ;een duimbreeds grond en kregen de — grootendeels ontmantelde — barrièresteden terug. Beteekende onze Zuidelijke barrière thans niets meer, in den ijd van den Oostenrijkschen Successie-oorlog verloren wij onze 1 '8 F7nsen ambten konden n.1. overgaan op de dochters van zijn zoon en 'P zi.me eigen dochters, doch verder enkel op mannelijke afstammelingen langs, aannelijke lijn van die prinsessen. 67 Noord-Oostelijke barrière. De Pruisische koning Frederik H verwierf in 1744 Oost-Friesland en verlangde het vertrek der Staatsche garnizoenen uit Emden en Leeroort, aan welken eisch werd voldaan. V^^^^U^X£^^5S^' De groote vraag na ''sTru^if^^-ne?nng''was) hoe er opgetreden zou worden ten opzichte van de misbruiken en tegenover den bestaanden regeeringsvorm. Ongelukkig was Willem IV geen doortastende persoonlijkheid ; hij had grooten eerbied voor de régenten en meestal leende hij het oor j*t4aaanzijne aristocrséhe Friesche raadgevers, als de Van Harens, die afkeerig waren van het streven der democratie, dus van invloed der burgerij. Van ver- , nietig ing der oligarchie is dan ook niets gekomen; enkel werden hier en daar regenten ontslagen en vervangen door anderen, die weldra één lijn trokken met degenen, die gehandhaafd waren ; de burgerij kreeg derhalve in 't geheel geen invloed op de verkiezingen harer overheid en 't gevolg is geweest, dat de democraten, die aanvankelijk van den Stadhouder alle heil verwachtten, zich van hem afwendden. Zelfs de raadpensionaris Jacob Gilles, hoewel een vijand van 'thuis Oranje, bleef tot 1749 gehandhaafd, toen hij door Pieter Steyn (1749—1772) vervangen werd. In Amsterdam dienden de gematigden onder de demoGraten — die naar hun vergaderplaats, den Kloveniersdoelen, * den naam. Doelisten kregen — onder leiding van den porseleinkoopman Daniël Raap een request in, waarin o. a. op herstel van den invloed der gilden bij de benoeming der regeer ing sleden werd aangedrongen. De Prins zelf verscheen in de stad, zette een aantal vroedschapsleden af, die vervangen werden door „patriciërs van '48", maar wilde overigens van de wenschen der Doelisten weinig of niets weten. De geheele volksbeweging liep hier als elders uit op een verandering van regeeringspersonen. „Alles bleef dus bijna, gelijk het was. Aan de aristocratie werd een soort mede-regent toegevoegd . . . Onder de firma van Oranje was er voortzetting van een anti-stadhouderlijk bewind." Van de misbruiken, waaraan het oligarchisch bestuur zich had. schuldig gemaakt, werden wel enkele opgeruimd. Allereerst 6* •e Printende regenten. gU-t£ li* tn. «U_ Jx. De posterijen. ] ■. . * Besluiten betreffende de ambten. i i i ( 1 i 1 r»eV. , ^^(^ PV^^-f^' 68 wijzen wij op de posterijen. Het postwezen was een stedelijke zaak, waarvan het beheer gewoonlijk opgedragen was aan postmeesters, onder wie één of meer kantoren stonden. Deregenten schonken die postmeestersplaatlen weg, soms zelfs aan kinderen (in Amsterdam waren 4 postmeesters beneden 8 jaar, ieder met een inkomen van wel 6000 gulden) of zij werden ten bate der regenten aan de meestbiedenden verpacht of verkocht. De postmeester was er natuurlijk op uit, om zooveel mogelijk brievenvervoer te trekken, zoodat niet allereerst op snel vervoer werd gelet. Reeds in 1747 boden vele steden onder den indruk van volksbewegingen de inkomsten der voortaan openvallende postmeestersplaatsen den Prins aan, die ze echter aan de gewestelijke kas afstond. Eenigen tijd daarna namen de Staten van Holland het besluit, de leiding van het postwezen onder zich te brengen tegen schadeloosstelling aan de postmeesters. In Holland kwam dan ook meer orde en regelmaat in het postverkeer, maar in de andere provinciën bleef het zooals vroeger.1 Ook reeds in 1747 richtte mén zich tegen den verkoop van ambten door de regenten, doch op zonderlinge wijze: men verlangde n.1., dat de ambten voortaan aan de meestbiédenden zouden worden verkocht en dat de opgebrachte gelden in 'slands kas zouden worden gestort. De vroedschap van Rotterdam willigde een desbetreffend verzoekschrift in, maar de Prins verklaarde het besluit der vroedschap vóór nietig en van onwaarde. In Amsterdam kwamen naar aanleiding van dezelfde kwestie irnstige woelingen voor. Als gevolg van die bewegingen namen le Staten van Holland het besluit, dat de ambten waargenomen noesten worden door de personen, aan wie ze waren opgedragen,' 1 In Amsterdam stonden de Regenten in 1747 de inkomsten uit de posteijen af niet aan de gewestelijke, doch. aan de stedelijke kas, en pas in 1748, ia de Doelistenbewegingen, werd Amsterdam gedwongen, het voorbeeld de tndere steden te volgen. Die houding moet aldus verklaard worden : Amsterlam bezat- op den loop der postdiensten een overwegenden invloed, zoodat men er beurze Van Amsterdam allerlei berichten uit het buitenland het eerst vernam, rat voor den handel van- groot belang was ; door de invoering der Statenpost, lie van Den Haag uit alles zou regelen, dreigde die invloed tot schade van den tandel verloren te gaan. 69 en dat zij noch verkocht, noch met uitkeeringen mochten worden bezwaard. Een andere ernstige grief vond zijn oorsprong in de wijze, waarop vele belastingen geïnd werden. De belastingen waren in de Repubhek hoog opgevoerd. Zonderlinge belastingen werden soms geheven, om maar aan geld te komen, zoo b.v. van de verteringen in de herbergen en van „ongefundeerde" processen (d. w. z. wie een proces verloren had, moest een som in 's lands kas storten). Ergernis verwekte ook, dat vele aanzienlijken vrijgesteld waren van het betalen van belasting of . ze wisten te ontduiken. Mcx." de grootste verbittering wekten de belastingpachters op, t' ; allerlei ongerechtigheden bij de inning pleegden en in korten lijd zeer rijk werden. Het eerst barstte tegen dat stelsel in Fri3Siand een oproer uit — dat zich tevens richtte tegen de oligarchie, die het platteland beheerschte — vervolgens ook in andere gewesten en in Amsterdam werd de toestand zoo ernstig, dat op de plunderzieke menigte werd geschoten en een paar belhamels werden opgehangen. Op voorstel van den Prins schaften de Staten van Holland het pachtstelsel af; de inning der belastingen werd opgedragen aan ambtenaren, „collecteurs" geheeten, die een vast jaargeld ontvingen. In een drietal andere gewesten werd eveneens het pachtstelsel afgeschaft. Ernstig wijdde de Prins zijn aandacht aan de verheffing van de nijverheid, die in verval was geraakt en aan den handel, waarin een zekere achteruitgang ook niet te miskennen viel. Tot bevordering der weefnijverheid besloot de Prins, voor zich en zijn hofhouding slechts inlandsche geweven stoffen te gebruiken, Ervaren koopheden raadpleegde hij over den toestand van der handel en de middelen, om hem op te beuren; de meerderheid hunner was voor een plan, dat zij den naam gaf van gelimiteerd porto franco: alle uitvoerrechten zouden worden afgeschaft en de doorvoer van de meeste waren zou vrij zijn Door den vroegtijdigen dood van den^ Prins en de tegenwerking van de Admirahteitscolleges, die voor verhes van een deel hunnei inkomsten vreesden, is het plan nooit ten uitvoer gekomen. De inning dei belastingen. Nijverheid en handel. 70 Het bewind v. Anna 1751— 1759. w § 15. Het regentschap van Anna van Engeland en van Brunswijk. De eerste regeeringsjaren van Willem V. Na den dood van Willem IV trad zijn weduwe, prinses Anna van Engeland, als gouvernante en als voogdes over haar zoontje Willem op. Ook onder haar vonden géene hervormingen plaats, integendeel, de verkoop van ambten begon opnieuw. De vertegenwoordiger van den Prins als kapitein-generaal werd Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbttttel, een Oostenrijksch Veldmaarschalk, dien Willem rV — allereerst met 't oog op legerKervorming — met veel moeite aan den dienst der Republiek had weten te verbinden. Leger en vloot bleven evenwel in denzelfden slechten toestand. Tot welke nadeelen dit zou kunnen leiden, bleek tijdens den zevenjarigen zee-oorlog tusschen Frankrijk en Engeland (1756—'63), waarmee de zevenjarige landoorlog (van om^ifoh o. a. tegen Oostenrijk en Rusland) samenvalt en gedeelte\jlfiK. samenhangt. In die oorlogen hield de Republiek zich onzijdig, hoewel de Engelsche gezant Yorke op steun aandrong krachtens een vroeger met Engeland gesloten tractaat. Met goed succes werkte de Fransche gezant d'Affry de aanvraag van Engeland tegen. De Engelschen waren zeer ontstemd en toonden hun wrevel, door Nederlandsche schepen op te brengen, die, sooals 't heette, contrabande, voor Frankrijk bestemd, aan boord hadden. Ook de gevaren van den landkrijg deden zich jevoelen, want men moest vreezen, dat de krijg zich over onze Oostelijke grenzen kon verplaatsen. Meer en meer bleek, dat er aén strijdmacht moest zijn, om de onzijdigheid te handhaven. Poen evenwel de ■ Prinses "voorstelde, vloot en leger beide te versterken, oordeelden Holland en Friesland, dat alleen vermeerlering der zeemacht noodig was. Daardoor kwam van de geheele Kaak niets. Tot vier keer toe wendden zich deputaties van kooplieden — voornamelijk uit Amsterdam —■ tot de Prinses, om aan te dringen op betere bescherming van de zeevaart, maar de Prinses wilde van geen versterking der vloot weten, als niet tevens iet leger werd vergroot. Heftige pamfletten verschenen; men schreef haar houding aan Engelschgezindheid toe; de opgewon- 71 denheid werd zoo groot, dat de Fransche gezant een opstand in de Hollandsche handelssteden verwachtte. Te midden van die onrust en gisting stierf Anna in 't jaar 1759. Thans werd Brunswijk, hoewel niet met de volle stadhouderlijke macht bekleed — zoo werd de magistraatsbestelling als in het eerste stadhouderlooze tijdperk — als voogd en regent de hoofdpersoon in de Republiek. Tevergeefs had de Friesche hofpartij getracht, de zuster van Willem V, prinses Carolina, k^*^*~die in dezen tijd huwde met den Prins van Nassan-Weilburg, tot' fes^w, \i-/w£°UVemftn*e *° ver^e^en' *®n ehide Brunswijk op zijde te schuiven, ru» f■yifoZ^y enover Engeland, werd thans wat krachtiger houding aangenokf-ieHpfe men ' er werd een kleine vloot uitgerust, die de Engelsche geweld-' tc>/v*t*^o- -dadigheden wel niet deed eindigen, maar dan toch verminderen. 'T*J\tJj»tyoorzichtig en handig handelde Brunswijk ten opzichte derj regenten. Hij eerbiedigde hunne rechten, kwam met Amster-, dam op goeden voet en wist de beweging, die tijdens Anna tegenl het stadhouderschap was ontstaan, te doen luwen.' Toen Willem V in 1766 zelf de regeering aanvaardde, kreeg Bruns-^ wijk van de Staten-Generaal en de Staten van Holland de uitnoodiging, zijne diensten aan de Republiek te blijven wijden. De nieuwe stadhouder, Willem V, staat niet hoog aangeschreven. Wel was hij goedhartig, eenvoudig en vriendelijk, wel bezat hij een goed geheugen en kende hij de staatsregeling der Republiek en haar geschiedenis tot in de kleinste bijzonderheden, maar hem ontbrak het inzicht in het geheel, hij was weinig zelfstandig in zijn oordeel, zeer achterdochtig en koppig en had geringe werkkracht: hij was „sonder nerf of fermiteyt'". Dagen lang kon hij de staatsstukken ter zijde laten liggen, om ongestoord aan feestelijkheden deel te nemen. Of en in hoeverre Brunswijk op zijn karaktervorming een ongunstigen invloed heeft gehad, valt niet met zekerheid te zeggen, doch wel staat vast, dat de vroeger geopperde voorstelling, alsof Brunswijk alle en voor de karakterfouten van Willem V verantwoordelijk zou zijn, onhoudbaar is; het schijnt zelfs, dat Brunswijk die' fouten heeft bestreden. Het bewind v. Bronswijk 1759—1766.- *r*tr?dL. t (fl*4 -»vv 9e persoon v. Willem V. 72 Be akte van Consulentsehap. i ] < ] 1 < Het huwelijk v. Willem V., ( ] 1 De rustige regeeringsjaren j v. Willem V. c De onzelfstandigheid van Willem V bleek terstond uit twee feiten, n.1. 1° dat bij, de erfstadhouder, op raad van Brunswijk aan de Staten acten van aanstelling vroeg en 2° uifr de geheime overeenkomst tusschen hem en den hertog aangegaan en bekend onder den naam van de „Acte van Consulentschap". Brunswijk beloofde daarin, den Prins met raad en laad ter zijde te zullen staan, zoo dikwijls deze zulks verlangde, zonder echter daarvoor eenige verantwoordelijkheid te dragen ; hij zou zich ook voortdurend in de onmiddellijke nabijheid van ien Prins ophouden. Het streven van Brunswijk, om ook in de soekomst invloed op zijn pupil uit te oefenen, komt door die *cte duidelijk uit. Van Brunswijk was de onderteekening dier »cte stellig onvoorzichtig; zonder haar zou hij ook wel grooten nvloed gehouden hebben, en al luidde de acte dan ook anders, sedelij k verantwoordelijk bleef Brunswijk toch zeker. Brunswijk neef feitelijk de regeering in de Republiek voeren, al heette iet, dat de Prins regeerde. Door zijn toedoen werden trouwe lanhangers van 't Oranjehuis, zooals de Bentincks, op zij geichoven; overal plaatste Brunswijk, ter handhaving van zijn ;ezag, gunstelingen in de ambten; zoo werd b.v. na den dood ran Steyn in 1772 Van Bleiswijk, een niet onbekwaam, doch carakterloos en onbetrouwbaar man, raadpensionaris. Nauwettend zorgde Brunswijk er voor, dat niemand in 's Prinsen >nigeving zich tegen hem kon verheffen. Ook op raad van Brunswijk huwde Willem V met Wilhelnina van Pruisen, een nicht van Frederik den Groote en le zuster van den troonopvolger in. Pruisen, Frederik Wülem. hdien Brunswijk gedacht heeft, dat de Prinses even volgzaam »u zijn als de Prins, dan vergiste hij zich deerlijk; Wilhelmina och was een krachtige, verstandige vrouw, die zich evenwel roorloopig op den achtergrond hield. De eerste jaren der regeering van Prins Wülem V gingen ustig voorbij. In West-Europa werd geen krijg gevoerd en net de oorlogen en de kwesties in 't Oosten (de Turkenoorlogen n de Poolsche deelingen) hadden wij niets te maken. De vrelestoestand begunstigde den handel, die nog steeds groote 73 winsten opleverde. De convooien en licenten brachten V3 meer op dan in de laatst verloopen jaren ; zorgvuldig werden de staatsfinanciën beheerd door Steyn en den thesaurier-generaal Johan Hop (achterkleinzoon van Jacob Hop); het krediet van den staat werd zoo groot, dat men den rentevoet van 4 op 2% % kon terugbrengen; toch stegen de staatspapieren tot 106 a 110 %. Enorme kapitalen werden in vreemde fondsen belegd; wel het vierde gedeelte der Engelsche staatsschuld was in Hollandsche handen; alleen uit dat land werd 180 millioen gulden aan -rente betrokken. Trouwens, uit geheel Europa trachtte men hier leeningen te plaatsen. Was de Prins meer doortastend geweest, dan zou hij van die gunstige omstandigheden partij hebben kunnen trekken, om de weerkracht van het land te vergrooten. Wel hebben hij en de Raad van State herhaaldelijk voorstellen ingediend tot verbetering van vloot en leger, doch de zeeprovinciën hadden niets voor 't leger over en de landprovinciën niets .voor de vloot, met het gevolg, dat er heelemaal geen verbetering kwam. "Duur zou de Republiek dat komen te staan, toen zij gewikkeld werd in een krijg met Engeland. §16. De 4de Engelsche zee-oorlog. De moeilijkheden met Jozef II. In 1774 kreeg Engeland te kampen met een opstand van i zijne Noord-Anierikaansche koloniën, die zich reeds in 1776 onafhankelijk verklaarden en in 1778 den steun kregen van Frankrijk, terwijl Spanje, dat op de herovering van Gibraltar hoopte, in 1779 aan Engeland den oorlog verklaarde. In de Repubhek had men groote sympathie voor de opstandelingen. De opstand werd vergeleken bij het verzet tegen Spanje; men hoopte, dat de macht van onzen erfvijand en concurrent een geduchten knauw zou krijgen en, vochten de koloniën zich vrij, dan zou men voordeelige handelsbetrekkingen met die belangrijke gewesten kunnen aanknoopen. Weldra had Engeland verschillende grieven tegen de Repu- De sympathie voor den Amerik. vrijheidsoorlog. St. Eustatius. 74 bliek. Direkt nadat de opstand was aangevangen, begonnen de Nederlanders een grooten, zeer winstgevenden smokkelhandel met de Amerikanen te drijven, vooral in wapens en krijgsvoorraad. Middelpunt van dien smokkelhandel was het eiland St. Eustatius, de „gouden rots", het „magazijn van al de naties der aarde" genoemd. De gouverneur van St. Eustatius, De Graeff, begroette bovendien eens de Amerikaansche vlag met saluutschoten en liet toe, dat een Amerikaansche brik een Engelsch schip in de buurt van het eiland vermeesterde. De Nederlandsche kooplieden hadden evenwel te klagen over het opbrengen en verbeurdverklaren van vaartuigen of watën door Engelsche oorlogsschepen. De kwestie v. beperkt en onbeperkt eonvool. De verstandhouding met Engeland werd er niet beter op, toen Frankrijk openlijk partij koos voor de opstandelingen (1778). De Engelsche regeering liet weten, dat zij den handel van de Republiek op Frankrijk wilde ontzien, doch masten en hout, geschikt voor den bouw van oorlogsschepen, als contrabande zou beschouwen. De Staten-Generaal besloten inderdaad (1778), in jvereenstemming met Engelands wenschen en ondanks het protest van Amsterdam, tot het verleenen van „beperkt convooi", d. w. z. aan de schepen, met grof hout geladen, geen convooi te verleenen. Tot straf daarvoor trok Frankrijk, handig gebruik makende van de hier bestaande verdeeldheid, de handelsvoorrechten in ; het maakte evenwel een uitzondering voor de bewoners van Amsterdam en Haarlem, dat zich weldra aan de zijde van eerstgenoemde stad had gesteld. Nu werd de beweging voor onbeperkt convooi grooter ; Holland verklaarde zich inderdaad in het volgend jaar bij meerderheid van stemmen daarvoor en au schorste Frankrijk zijn strafbesluit voor dit gewest, 't Geheele jaar 1779 door bleef de kwestie van beperkt en onbeperkt convooi aan de orde, en Engeland, dat tér zee de overmacht had, ging voort met het onderzoeken van onbeschermde Nederlandsche schepen. Pas op het einde van 1779 koos Van Bylandt met een paar oorlogsschepen zee ter begeleiding van een aantal koopvaardijschepen, die niet met grof hout geladen waren, maar toch door sen Engelsch eskader onder Fielding werden aangehouden. Toen 75 Van Byiandt dit niet wilde toelaten, ontspon zich een gevecht. De overmacht der Engelschen was echter te groot; de koopvaardijschepen werden naar Engeland gebracht en verbeurdverklaard. Eindelijk, in 1780, besloten de Staten-Generaal tot het verleenen van onbeperkt convooi en de uitrusting van een vijftigtal oorlogsschepen. Frankrijk omgekeerd hief nu alle belemmerende handelsbepalingen op. Nog een gebeurtenis in 1779 had de verhouding verscherpt. Een Amerikaansch kaperkapitein, Paul Jones, kwam met twee veroverde fregatten op de reede van Téssel aan, bleef daar wel drie maanden liggen, verkocht zijn buit en vertoonde zich in Amsterdam en Den Haag, waar hij warm werd toegejuicht, alles natuurlijk tot groote ergernis van Engeland. In den loop van 1780 werd de verhouding tusschen Engeland en de Repubhek steeds meer gespannen en Engeland verklaarde den oorlog, toen de Repubhek aanstalten maakte, om tot het „Verbond van Gewapende Neutraliteit" toe te treden. Onder invloed van de Russische keizerin Katharina II-ntT sloten Zweden, Denemarken en Rusland een verdrag met het doel, het vrije verkeer ter zee te handhaven, en desnoods met geweld de oorlogvoerende partijen — en hierbij had men in 't bijzonder het oog op Engeland — te beletten, schepen van onzijdige mogendheden aan te houden en op te brengen, onder voorwendsel van contrabande aan boord te hebben. In Nov. 1780 besloten de Staten-Generaal tot toetreding. De Nederlanden werden echter pas geacht toegetreden te zijn, wanneer zij hun aansluiting aan de oorlogvoerende mogendheden zouden hebben bekend gemaakt. Nog vóór dit geschied was, verklaarde Engeland ons den oorlog, om de kans, ook met die staten in oorlog te komen, te ontloopen. Noch Rusland, noch de overige leden van het verbond wilden zich ter wille van de Repubhek in een oorlog met Engeland steken en waren daartoe krachtens de letter van het verdrag ook niet verplicht. In de oorlogsverklaring legde Engeland bijzonderen nadruk op een handelsverdrag, in 't geheim door Amsterdamsche burgemeesters in overleg met een Amerikaanschen gezant (Wilham Lee) Paul Jones. Engeland verklaart den oorlog. Het ontwerp.verdrag. 76 De Republiek niet gereed. reeds in 1778 ontworpen en dat tusschen de Vereenigde Staten en de Repubhek kon worden gesloten, zoodra Engeland de onafhankelijkheid der Unie zou hebben erkend. Dat ontwerp-verdrag viel den Engelschen in handen, en hoewel zoowel Holland als de Staten-Generaal het gebeurde afkeurden en het tractaat onwettig en van hul en geener waarde noemden, werd het voor Engeland het voorwendsel tot het verklaren van den oorlog. De Repubhek was voor den krijg bij lange niet gereed. Al waren er hier te lande velen, die de verwachting koesterden, dat het gehate Engeland door de samenwerking van zijne vele vijanden diep vernederd zou worden, wie de strijdkrachten van de Repubhek kenden, wisten, dat Engeland van haar althans niet veel last zou ondervinden. Engeland beschikte over. 300 oorlogsschepen, wij hadden geen enkel goed schip, slechts een 50-tal half bruikbare schepen, waarvan ook nog een zeker aantal in buitenlandsche havens lag ; Engeland beschikte over duizenden en duizenden ervaren zeelieden, onze schepen waren onvoldoende bemand en de meeste officieren konden niet op voldoende ervaring bogen. Onze bezittingen lagen voor den vijand nagenoeg open en bloot; de samenwerking met de Fransche zeemacht kon gemakkelijk door de sterke Engelsche eskaders worden belet. Den Prins kan stellig het verwijt niet ontgaan, dat hij nooit flink en krachtig genoeg is opgetreden bij zijne voorstellen tot versterking van leger en vloot; doch de' geheele regeering had schuld aan den ellendigen toestand.1 1 Wij maken in dit verband melding van een in 1781 anoniem verschenen pamflet van Van der Capellen tot den Pol, getiteld : „Aan het volk van Nederland." In dit geschrift, dat zeer grooten indruk maakte, komen o. a. de volgende tot Willem V gerichte woorden voor: „Gy kunt, gy vefmoogt alles in onze Republiek ! Gy kunt in verre de meeste Provintiën, in de vergadering van de Staten-Generaal, in de Admiraliteiten, in den Raad van Staaten, altcmaal meest uit uwe creaturen bestaande, alle besluiten doen nemen, die Gy wilt! Gy kunt elk, zoo het u maar behaagt, tot zyn pligt houden ! Wat Gy kunt, hebben wy gezien en ondervonden. Gy had uwe afhangelingen, uwe lantprovintiën en uwe Admiraliteiten voor lang een vloot kunnen doen, ik zegge Vorst, doen, ja DOEN in Zee brengen. 77 De Engelsche kapers maakten zich terstond van tal van koopvaardijschepen meester ; in een maand tijds hadden zij er reeds 200 bemachtigd, met een waarde van 15 mülioen gulden. Een Engelsche vloot onder bevel van Rodney vermeesterde honderden koopvaardijschepen in West-Indië, veroverde St. Eustatius, waar hem een buit van 130 rijkbeladen schepen en magazijnen, propvol met tabak en suiker, alles ter waarde van 40 millioen gulden, in handen viel, terwijl hij bovendien nog vele koopvaarders naar dat eiland lokte, door er de Nederlandsche vlag te laten waaien. De Kaap werd echter door een Fransche vloot gered, die ook Ceylon en Java tegen de Engelsche aanslagen beveiligde en St. Eustatius heroverde; Engeland daarentegen bezette Negapatnam. Geen wonder, dat de Nederlandsche handel nagenoeg stilstond. Zoo b.v. voeren in 1780 meer dan 2000 Hollandsche schepen door de Sont, in 1781 slechts 11. Het regende natuurlijk klachten; sommigen gingen zóóver, den Prins en eveneens Brunswijk, „den Verliezen. Er zit immers byna niemand in die hooge collegiên, dan die Gy er in brengt. Gy alleen zyt Staaten-Generaal, Raad van Staaten, Admiraliteiten, Staaten der Provintiën. Gy zijt alles te zamen, en wy eisohen ook daarom alles alleen van u w o hand ! Gy wilt niet dat wy ons met "Frankrijk en Amerika verbinden. Gy zijt het die zulks belet en niemand anders. Dit alleen is voor de verstandigen blijk en bewijs genoeg, dat gy het niet wel met ons voor hebt!" En iets meer naar voren wordt hem in dat geschrift gevraagd : „Zijt gy de waaragtige, die eenige oorzaak niet van alle de geleden verliezen, en dat zoo veele braave kooplieden geruïneert zijn? Antwoord daarop, o Neerlands Admiraal-Generaal en Beveiliger der Zee t" Daartegenover zegt een ander geschrift: „Niets kan er gedaan worden of men vindt er iets op te zeggen, of er wordt een verkeerde draai aan gegeven; met één woord, alles is volgens die lieden landverraad. Zyn er geen Scheepen (die men volgens Zyn Hoogheids raad seedert lange had moeten bouwen), 't is landverraad. Konnen de weynige scheepen, dio men thuys heeft, nietteegenstaande er dag en nagt aan gewerkt word, niet zoo terstond gereed zyn, 't is landverraad. Is er gebrek aan bevaren matroozen en onderofficieren, niettegenstaande de grootste Encouragementen, 'tis landverraad. Waayt de wind uyt het Noord-Westen en hinderd het uitloopen der scheepen, 't is 1 a n d v e r r a a d. Ja zelfs tot de zeedampen en scheepsziekten, alles in één woord is landverraad." 78 Vertrek Tan Brunswijk. dikken Hertog", van heulen met den vijand, van landverraad te betichten.1 Er ontstond een sterke beweging tegen Brunswijk, op wiens 1 De besehuldiging van omkooping van Brunswijk door de Engelschen komt uit in het volgende versje: Zoolang de Brit in Nederland Zal vullen 's Hertogs beurs en hand, Zoo zal de vloot niet zeil-reê zyn, Maar enkel taak'len voor den sehyn. In een ander vers werd ook de Prins van landverraad beschuldigd. Daarin luidt het o. a.: Wie is 't, die met den Brit trouwlooslyk aan dorst spannen. Om onze Vryheid te overmannen, Maar nu zyn ydle hoop in rook vervlogen ziet? Prins Willem noem ik niet! Wie is het, op wiens wenk, tot heil der bange Britten, Het eene schip op 't strand bleef zitten, Een ander rotten moest, een derde aan stukken stiet? Prins Willem noem ik niet! Hoe hoog bij sommigen 'de verbittering was geklommen, welke grove lasteringen men tegen den Prins durfde uiten, blijkt vooral uit den „Brief over de waere oorzaek van 's Lands ongeval" (1782). „Wat deed hij anders dan het land verraden en verkoopen aan Engeland? Hij wist dat de oorlog zou worden verklaard, maar hield het stil, en zoo „raekten zo veele rijkgelade kielen, naer zynen wensen, in de klauwen zyner vrienden, de gezwooren vyanden van dit ongelukkig Land." Toen de tijding kwam van de overwinning bij Doggersbank „stampvoette hy onder het storten van tranen van woedde; de roem door onze Landslieden op Doggersbank behaolt, was hem een gruwel." De „Booswigt" gaf telkens, als er weer een kolonie door de Engelschen was overrompeld, zijn genoegen te kennen, „dat hem de oogen uitschitterde." Elk „cordaat Nederlander" was gerechtigd, om den dwingeland, den Verrader met de zijnen den dolk in het hart te stooten. Hij' was „Neerlands kwade jongen." Hij was de „malle Wülem", een „verstokte Deugeniet". En bleef hij den spot drijven met de eischen van Neerlands volk, en kon of wilde hg zich niet zuiveren van de besehuldiging van landverraad, dan verwacht, roept de schrijver uit: „dat er Brutussen onder ons zullen, opstaen om Hem en zy, die het trouwloos op onzen ondergang toeleiden, stoutmoedig het hart te doorboren. En zoodanig zal het einde van dit Monster zyn. Een Monster, dat steeds voortvaert om alles aan zyne overheersching en wraaklust op te offeren. Het lang getergde geduld des vryen Bataviers zal in een afgryselijke woede veranderen en niet bedaeren, voor dat zy hunne billyk ontstokene wraake in het bloed des Geweldenaers gekoeld hebben." 79 verwijdering met steeds meer kracht werd aangedrongen. In 1782 begaf de Hertog zich daarom naar Den Bosch, den zetel van zijn militair commando. Doch ook dit werd niet voldoende geacht, en toen de Acte van Consulentschap bekend werd, barstte van alle zijden de verontwaardiging los, met het gevolg, dat Brunswijk ten slotte naar Duitschland vertrok (1784), waar hij vier jaar later overleed. Het eenige lichtpunt in den krijg was de slag bij Doggersbank. De vaart op de Oostzee, vanwaar men vele onontbeerlijke scheepsbehoeften kreeg, kon en mocht niet stilstaan. Een 15-tal oorlogssscbepen onder bevel van Zoutman stak daarom in zee ter begeleiding van een koopvaardijvloot, voor de Oostzee bestemd. Bij Doggersbank geraakte men in strijd met Engelsche schepen (onder bevel van Parker). Van een overwinning kon van geen van beide kanten gesproken worden ; wel deinsden de Engelschen het eerst af, maar ook Zoutman zag zich genoodzaakt met zijn ontredderd eskader naar Tessel terug te keeren en de koopvaardijvloot kon haar weg niet vervolgen. In de Repubhek was de geestdrift echter algemeen en uitte zich o. a. door het bijeenbrengen van een aanzienhjk fonds, waaruit de Amsterdamsche Kweekschool voor de Zeevaart ontstond.1 Maar alle uitingen van vreugde over den slag bij Doggersbank ] veranderden niets aan het feit, dat Engeland meester ter zee was en bleef. Op verlangen van den'Franschen gezant besloten 1 .Welke opgeschroefde verzen ter eere van de helden van Doggersbank werden gedicht, kan blijken uit het volgende: Zoo treft den trotschen Brit de lang getergde moed Des dapperen Bataviers! — terwyl een stroom van bloed, Van bak- en stuurboord af, in zee stort onder 't enteren. Den Brit ontzinkt de moed in dezen hoogen nood ! De Batavier staat pal in 'taanzien van den dood, En beukt en scheurt de magt van A1 b i o n aan flenteren ! Het donderend geluid, gemaakt uit d' oopen mond Van 't bulderend kanon, dreunt schier den aardbol rond : En wekt de helden op, die lang zijn overleden. De Ruyter! Tromp! Piet Hein verryzen uit het graf; Uit vrees, dat Bato's moed den laatsten doodsnik gaf: Zy komen — zien — en gaan gerust weer naar beneden. Slag bij Doggersbank1781. )e vrede. 80 Geschillen met Jozef II. Oy l*Ctrv~A. o>»-v L/ÏU . ander ambt werden benoemd. Gaandeweg werd de ontevredenonder de democraten grooter, en zij werd in sterke mate L^uw^.-, gevoed door de verspreiding van nieuwe denkbeelden aangaande ^^If^gWs'dienst, staat en maatschappij, verkondigd door Engelsche *~** fcïjtvj^, Fransche schrijvers, wier werken ook hier ijverig werden ^oto^rvl^?611 °* vertaakl- Zoo verkondigde Rousseau in een geschrift WA* 4flvÏ£(het ^„Maatschappelijk verdrag"), dat het volk als 't ware bij ^^^j^vëTOilag de regeering aan de vorsten heeft overgelaten; het y^y^^yolg is dus souverein en kan de afgestane souvereiniteit hernemen. Zulke theorieën waren natuurlijk koren op den molen ^^~-A/^*^democraten, die zich reeds herhaaldelijk hadden afgevraagd, n U.(L^ y^y, welke gronden de regenten en de Stadhouder de door hen uitgeoefende macht bezaten.1 1 Dezelfde gedachte van Rousseau wordt uitgedrukt door een schrijven in de volgende bewoordingen: „Het volk, de ingezetenen, de burgers en boeren, minvermogenden en rijken, grooten en kleinen, deze allen bijeengenomen zijn de ware eigenaars, de heeren en meesters van het land en kunnen zeggen, hoe zij het hebben willen, hoe en door wie zij geregeerd willen wezen. Een volk is eene groote maatschappij, eene compagnieschap en niets anders. De regenten, de overheden, de magistraten, de prins zijn enkel de directeur, de bewindhebbers, de rentmeesters, de dienaars van het volk en aan het meer» dergetal onderworpen, en tot rekenschap en gehoorzaamheid verplicht." Elders laat een schrijver een koning tot zgn zoon zeggen : „Verbeeld u niet, gelyk dwaaze tyrannen, dat duizenden van menschen, als slaaven, aan den roeibank van arbeid en moeite gekeetend zyn, om u in de haven der weelde op te voeren. Laat u ten dien einde altyd voor oogen staan de ware oorsprong aller menschelyke maatschappyen. Het strydt tegen de denkbeelden der natnurlyke vryheid te gelooven, dat zich duizenden van menschen onder één hoofd voegden, enkel om hem dienstbaar te zgn. Neen, zij verkoozen zich uit het midden van hen één hoofd, niet om de mindere leden te onderdrukken, maar door zynen invloed kragt te geven, en dus zynen raad te bestieren en te beschermen. Schoon u nu de kroon door erfienisse te beurte valt, ontvangt Pik, Overzicht Vaderl. Oesch. TI, 8* dr. Ü Nieuwe denkbeelden. ■ tl 82 1 De drie parI tijen. i i < < ï t s c ■\ l e E 1 h I v d g: De democraten waren dus teleurgesteld in hunne verwachting, dat de Prins hunne wenschen zou vervullen en, daarover verbitterd, gingen zij met de anti-Prinsgezinde regenten tegen hem samenwerken. Deze regenten en de democraten samen aeetten Patriotten. Terecht is dat verbond een monsterverbond genoemd. Immers, de democraten beoogden in werkelijkheid heel iets anders dan de aristocratische regenten; zij wilden juist invloed op de regeering ten koste van . . . die •egenten. Aanvankelijk sprong dat verschil niet in het oog; ie gemeenschappelijke haat jegens den Stadhouder deed dé liepe kloof, die hen scheidde, niet aan 't licht komen, doch toén lenmaal de invloed van den Stadhouder was verminderd, kwauen de verschillen tusschen de democratische en de aristocraische Patriotten scherp naar voren, toen bleek den regenten, lat zij feitelijk veel meer te duchten hadden van hunne medetanders dan van den Prins, en dan zien wij het verschijnsel,, lat het grootste deel der aristocraten aansluiting zoekt en ook erkrijgt bij de Prinsgezinden. Te betreuren is het, dat de Stadouder nooit goed heeft ingezien, welk standpunt voor hem het enige juiste was. Hij toch had feitehjk aanvankelijk weinig of iets te vreezen van de democraten, doch alles van de aristocraten, 'och stiet hij de democraten van zich af en reikte hij later de and aan de aristocraten, die zoo brutaal tegen hem opgetreden 'aren, en dat had tot gevolg, dat de democraten het onderspit olven en het gelag moesten betalen. Uit de verdere bijzondér- 7 evenwel geen meerder recht dan don eersten koning, wiens opvolger gv zyt )or de wille van het volk, in eene vrye verkiezinge is opgedragen.'* En m een lied heet het: De Vorsten zijn door 't Volk verkooren, Om 't algemeen belang te schooren, En de eigen hand, die hun de kroon gaf, neemt haar weer, Dan en zoo dikwyls zy 't begeer. By 't Volk berust de hoogste macht, De Vorst of wettige overheden Zyn dienaars van zyn wil \ hun stem heeft klem en kragt, Zo lang met dit gezag het volk hen wil bekleeden. 't .Heeft uit, zoodra 't het Volk gebiedt. 83 heden van den burgerstrijd zal de verhouding tusschen de partijen, die hier in algemeene trekken is aangeduid, nader bhjken. Onder de democratische Patriotten, waartoe in 't algemeen het grootste deel der middenklasse benevens vele dissenters behoorden, werden toch ook enkele edelen en personen uit den regentenstand aangetroffen. Tot de belangrijkste democratische Patriotten behoorden Van Berckel, pensionaris te Amsterdam, Zeebergh, pensionaris te Haarlem en Cornelis de Gyselaer, pensionaris te Dordrecht; waarschijnlijk naar den laatstgenoemde werden de Patriotten met den scheldnaam Keezen betiteld. ' Een bekend democratisch Patriot was de edelman Van der Capellen tot den Poll, lid van de Staten van Overijsel, iie naam maakte door zijn ijveren voor de afschaffing der drostendiensten, welke bestonden in het kosteloos werken van de boeren voor den drost gedurende enkele dagen in het jaar: in 1783 zag , hij zijn streven met goeden uitslag bekroond. Een der voornaamste aristocratische Patriöttén was de Amsterdamsche burgemeester Rendorp. Tot de Prinsgezinde partij behoorden over 't geheel de laagste volksklassen, de meeste predikanten, een deel van den adel en van de officieren; zij had evenwel geene flinke leiders en Wülem V zelf was veel te onzelfstandig en besluiteloos. Ergerlijk was, dat in die partijkwestie de buitenlandsche gezanten een overwegende rol speelden. De Patriotten pleegden overleg met den Franschen gezant en droegen bij tot de slechte verstandhouding tot Engeland, de Prinsgezinden overlegden met den Engelschen gezant. De ongelukkige oorlog tegen Engeland ontketende de politieke ( hartstochten. Wülem V werd, geüjk wij vroeger zagen, zelfs van verraad verdacht, en wij hebben reeds vermeld, dat Brunswijk het geraden achtte, het veld te ruimen. Tal van spotprenten, schotschriften en partijbladen verschenen. Het wemelde in de Patriottische bladen van uitdrukkingen als aterlingen, slaven der tirannie, pest der maatschappij en dergelijke; Wülem V werd uitgekreten voor een bloeddorstigen dwingeland, een Alva, een Nero; men ging ten slotte zoover, met zijn vermoording aan te prijzen, getuige de woorden : „Zweert, dat gij niet rusten 6» enk. leschriften tegen den Prins. 84 De eerste besluiten in Holland tegen den Prins. De Prins verlaat Holland 1785. zult, eer onze grond van dat monster en allen, die het aankleven, is gezuiverd, en hunne euveldaden in hun eerloos bloed zijn uitgewasschen." (vgl. ook de aanteekening op- blz. 78.) Uitten de ontevredenheid over en de vijandschap tegen den Prins zich eerst in woorden, in 1783 begon men tot daden over te gaan, in 't bijzonder in Holland, waar de Patriotten zeer talrijk waren. Vooreerst trachtte men hem daar de benoeming van de vroedschapsleden te ontnemen. Verder richtte men in vele steden patriottisch gezinde vrijkorpsen of exercitiegenootschappen op met het doel, om tegenover de meestal door oranjegezinde en gereformeerde officieren aangevoerde schutterijen nieuwe militaire corpsen te vormen. In Holland ging men zoover, met het dragen van Oranje, het roepen van „Oranje boven!" te verbieden ; het Wilhelmus, die „oproerdeun" mocht niet ten gehoore worden gebracht; een speelman, die dat verbod overtrad, werd gegeeseld. Prinsesseboontjes werd officieel veranderd in slaboontjes; oranjewortels moesten gele penen worden genoemd. In Schieland werd het kweeken van goudsbloemen verboden. Bekend is de gevangenzetting van „Kaat Mossel" uit Rotterdam, die „Oranje boven" had geroepen en met een paar anderen, in Oranje gekleed, Den Haag had bezocht. De jonge advocaat Willem Bilderdijk trad als haar verdediger op, maar pas door de omwenteling van 1787 kwam zij weer vrij. De moeilijkheden werden nog grooter, toen in verband met de geschillen met Jozef H de wapening van 't platteland bevolen werd: de boeren hadden daar weinig lust in, vooreerst doordat zij er door in hunne dagelijksche bezigheden werden belemmerd, maar bovendien zagen zij, Prinsgezinden, er een toeleg van de Patriotten in, om het leger aan 's Prinsen invloed te onttrekken. Maar weerspannigen werden, tenminste in Holland, veroordeeld tot gevangenisstraf, geeseling, zelfs tot verbanning. In 1785 gingen de Staten van Holland nog verder. Een onbeteekenend opstootje werd door hen aangegrepen, om den Prins het bevel over het Haagsche garnizoen te ontnemen. Deze verhet nu Den Haag en ging weldra in Gelderland wonen. 85 Ook vernederden de Staten den Prins door te gelasten, dat de i stadhouderlijke poort — waardoor aanvankelijk alleen de Graaf, later de Stadhouder mocht rijden — ook gedurende de vergadering der Staten ten dienste der Statenleden zou open bhjven. Dat alles ergerde het volk in hooge mate, en toen in 1786 twee regenten, waarbij de Gyselaer, door de genoemde poort reden, werd het rijtuig door een oproerige menigte aangehouden, doch tijdig ontzet. De hoofdpersoon in dat opstootje, de pruikenmaker Mourand, werd wegens majesteitsschennis ter dood veroordeeld, welk vonnis echter in levenslange gevangenschap werd veranderd. Ook hij kwam bij de omwenteling van 1787 weer op vrije voeten. Alom in den lande heerschten verdeeldheid en verwarring en daardoor ook in de Staten-Generaal. In Overijsel en Groningen waren, evenals in Holland, de Patriotten meester, in Zeeland en Gelderland de Prinsgezinden. In Friesland scheidden zich de Patriotsche leden der Staten van de anderen af en gingen in Franeker vergaderen. In Utrecht vertoonde zich iets soortgelijks. In de stad Utrecht dwongen de democraten (onder Quint Ondaantje) door volksbewegingen de aristocratische regenten"tót aftreden; zij maakten zich er meester van het bewind en kenden aan de burgers invloed toe op de samenstelling van het stadsbestuur. Daar was dus de samenwerking tusschen de bondgenooten reeds verbroken en had zij plaats gemaakt voor verdeeldheid. De Staten van Utrecht splitsten zich nu ook in twee deelen: de Prinsgezinden vergaderden te Amersfoort, de democratische Patriotten natuurlijk te Utrecht. De gebeurtenissen in Gelderland gaven aanleiding tot een nieuw besluit van de Staten van Holland tegen den Prins. Toen Elburg en Hattem, waar de Patriotten de overhand hadden, weigerden, een plakkaat van de Staten van Gelderland af te kondigen, machtigde deze den Stadhouder, desnoods met geweld, gsraizoen in de weerspannige steden te leggen, wat ook gebeurde. De verdediging door de Patriotten had niets te beteekenen, zoodat de orde er geheel zonder bloedstorting werd hersteld. Vele Patriotten vluchtten naar Holland, o.a. de advocaat Daendels, het hoofd van het verzet in Hattem. kanslag van Mourand 1786. De partijen in de andere gewesten. Hattem en Elburg. 86 De Prins geschorst als kapt.-gener. door Holland. Gevecht bi] Vreeswijk 1786. Pogingen tot bemiddeling. Verdeeldheid tnssehen de aristocraten en de demoeraten. Het waren deze gebeurtenissen, die in Holland groote beroering en verontwaardiging wekten tegen den „burgerbeul", zooals Willem V onder meer werd genoemd, tegen den man, „die het vermaak van Nero aan de wraak van den Spaanschen dwingeland paarde", „die was opgestaan, om zijne handen in het bloed der burgers te wasschen." Bovendien vreesde men er, dat de Prins zich van Utrecht zou meester maken. Want was dat gebeurd, dan waren ook de Hollandsche Patriotten niet langer veilig. Zoo gingen de Staten van Holland er toe over, den Prins te schorsen als kapitein-generaal der troepen, die ter hunner repartitie stonden en die troepen te ontheffen van den eed van gehoorzaamheid aan hem gedaan. Aan het hoofd der militaire zaken plaatsen zij een Commissie van defensie van 5 leden, waarvan Woerden de hoofdzetel werd en langs de Utrechtsche grens werden troepen en vrijcorpsen samengetrokken. De burgeroorlog stond voor de deur. De Prins heeft inderdaad getracht, Utrecht van Holland af te snijden, om het daarna te vermeesteren. -Maar zijn legertje werd bij Vreeswijk door gewapende burgers uit Utrecht teruggedreven. Het corps van den Rijngraaf van Salm, door Holland in dienst genomen, legerde zich daarop in de bedreigde stad. Tevergeefs hebben een Pruisische en een Fransche gezant pogingen gedaan tot bemiddeling. De aristocratische regenten in Holland waren bereid, den Prins in zijne waardigheden te herstellen, mits hij erkende, een dienaar der Staten te zijn; de democratische Patriotten verlangden, dat kiesoollegiën in de steden dubbeltallen zouden opmaken, waaruit de Stadhouder de regenten zou kiezen. Noch van het eene, noch van het andere voorstel wilde de Prins weten. Uit de bovengenoemde onderhandelingen blijkt duidehjk, dat de tegenstelling tusschen de democratische en de aristocratische Patriotten reeds scherp aan het licht trad. De aristocraten hadden hun doel: verzwakking van 's Prinsen macht en versterking van hun eigen positie, bereikt. Aan de burgerij aandeel in 't bestuur te geven, daaraan dachten zij niet. Zij zagen in. 87 ■dat zij veel minder van den Stadhouder dan van de volksvrienden te vreezen hadden; de meesten hunner verlangden thans niets liever dan met den Prins een Schikking te treffen, ten einde in overleg met hem hunne vroegere medestanders, de democraten, ten onder te brengen. Maar deze heten dat niet goedschiks begaan. In Amsterdam werden aristocratische regenten, als Rendorp en Dedel, uit de vroedschap verwijderd en werden hunne huizen geplunderd; daar, benevens in Rotterdam en in andere steden, kregen de democraten de overhand in de vroedschap en zoo werd'ook de meerderheid van de Staten van Holland democratisch. 's Prinsen raadslieden drongen thans aan op krachtig optreden, waarvoor de omstandigheden nu zoo gunstig waren. De meeste aristocraten immers zochten weer aansluiting bij den Prins en inderdaad aanvaardde deze hun medewerking ; de democratische Patriotten vonden bij de volksmassa geen steun. De Prins was evenwel niet te bewegen, naar Den Haag te gaan, om door zijn verschijning te midden dér bevolking de omwenteling aan den gang te brengen. Daarop besloot prinses Wilhelmina voor hetzelfde doel naar Den Haag te reizen. Zij werd evenwel aan de GoejanverweUeshiis door manschappen van het Goudsche vrijcorps tegengehouden, waarna zij door de Commissie van defensie beleefd gedwongen werd terug te keeren. De Pruisische koning Frederik Willem II verlangde van de Staten van Holland een schitterende satisfactie, doch zij gaven een weigerend antwoord. Kort daarna stelde hij Holland als ultimatum, de Prinses onmiddellijk uit te noodigen, naar Den Haag te komen, en toen dit afgewezen werd, rukte een Pruisisch leger van 20,000 man onder bevel van den hertog van Brunswijk —- een neef van den „dikken Hertog" — over de Nederlandsche grenzen (1787). Tevergeefs zagen de -Patriotten uit naar hulp van Frankrijk, dat zelf aan den vooravond van de groote revolutie stond en met zijne berooide financiën zich niet in een krijg met Pruisen en Engeland wilde steken. Ook met Engeland, want dit had beloofd, met Pruisen gemeene zaak te maken, als Frankrijk aan Pruisen den oorlog verklaarde. De aanhouding v. Prinsses Wilhelmina. Pruisen besluit tot interventie. 88 De Pruisische veldtocht 1787. De reactie in 1787—'88. i 1 € i I C 1 c ] I t \ d I 1 li d Voortbestaan der ontevre- f] Aenholrl De Pruisische veldtocht duurde maar kort. Het Nederlandsche leger was wel talrijker dan het Pruisische, doch grootendeels Oranjegezind en zonder een goed veldheer. Gijsbert Karei van Hogendorp verstrekte aan Brunswijk plannen en teekeningen van de vestingwerken en de wegen; de boeren gaven verdere inlichtingen. Utrecht werd niet verdedigd ; de Rijngraaf van Salm vluchtte met de krijgskas het land uit. Zonder slag af stoot gaven de vestingen zich over, en weldra deed de Prins rijn intocht in Den Haag. Amsterdam verdedigde zich korten ;ijd met hulp van inundatie, toch wilde vcor een hopelooze raak zijne handelsbelangen niet benadeelen en gaf zich dus ook ipoedig over. Na de zegepraal werd het stadhouderlijke gezag hers.teld. In rele steden werden de Patriotten uit de regeering gezet. Alle egen den Prins genomen besluiten werden ingetrokken en bij de icte van Garantie (1788) verklaarden alle gewesten het erftadhouderschap met het kapitein-generaal- en admiraalschap als en wezenlijk bestanddeel van den regeeringsvorm. Zij, die wegens iunne prinsgezinde gevoelens gevangen zaten — Kaat Mossel, lourand — werden in vrijheid gesteld. Te Den Bosch, te Cddelburg en elders werden, met steun der Pruisen, de Patriotten loor de Prinsgezinden mishandeld, hunne landhuizen geplunderd, unne goederen vernield. Velen werden uit het land verbannen f met verbeurdverklaring van goederen en geldboete gestraft, hiizenden democraten verheten het land en zochten een schüillaats voornamehjk in de Zuidehjke Nederlanden of in Frankrijk ; ot de uitgewekenen behoorden o.a. Daendels en de schrijfsters volff en Deken. De beginsellooze raadpensionaris Van Bleiswijk rerd vervangen door den bekwamen en eerlijken Van de Spiegel, en raadpensionaris van Zeeland. Van Hogendorp werd ensionaris van Rotterdam. Pruisen en Engeland «sloten in 788 verdedigende verbonden met de Republiek, en ook onderlig een verbond, waarbij zij den bestaanden regeeringsvorm er Repubhek garandeerden. Zoo had dus de Prins met de aristrocraten gezegevierd. Maar 1 plaats van aan de billijke grieven der democraten tegemoet 89 te komen, werd thans alle gunst verspild aan de aristocraten. „De restauratie was enkel het herstel van de oude, inderdaad verfoeilijke oligarchie", terwijl toch de Nederlandsche staat een diepgaande hervorming noodig had. Geen wonder, dat de democraten met verlangen uitkeken naar het tijdstip van een tegenomwenteling. Thans hadden de Prinsgezinden gezegepraald, omdat Pruisen en Engeland samen machtiger waren dan Frankrijk. Maar wat er gebeuren zou, als de verhouding omkeerde, daarop heeft het jaar 1795 het antwoord gegeven. § 18. De laatste jaren der Republiek. De nieuwe raadpensionaris Van de Spiegel (1787—1795), een man van erkende bekwaamheden, groote gematigdheid en onkreukbare eerlijkheid, heeft getracht, de Repubhek te zuiveren van de meest in 't oog springende gebreken. Daarvan is echter weinig gekomen. Wel wist hij een nieuwe regeling der quoten ingevoerd te krijgen, maar 't fmanciewezen van iedere provincie bleef gelijk het was. De toestand van leger en vloot bleef slecht: al te veel werd er op gerekend, dat de bondgenooten ons wel zouden helpen, als er oorlog kwam. Pogingen tot hervorming van het vlootbestuur en verbetering der vloot liepen op niets uit: een der admiraliteitscolleges sprak als zijn oordeel uit, dat „de Repubhek binnen weinige jaren geen enkel bruikbaar schip meer zou bezitten." Wij wijzen er verder op, dat de West-Indische Compagnie in dezen tijd werd opgeheven (zie blz. 106). Niet minder dan de binnenlandsche toestanden vereischten de buitenlandsche gebeurtenissen de aandacht van Van de Spiegél. In Frankrijk was in 1789 het verzet tegen het absolutisme en de slechte toestanden losgebroken. De Republikeinen kregen er welhaast de overhand: reeds in 1792 werd de Repubhek in Frankrijk uitgeroepen, die als leuze verkondigde: „Oorlog aan de paleizen, vrede aan de hutten." De volken, zoo heette het, Binnenl. bestuur v. Van de Spiegel. Gebeurtenissen in Frankrijk. t 90 De oorlogsverklaring van Frankrijk 1793. De krijg in 1793. waren Frankrijks vrienden, de vorsten zijne vijanden : Frankrijk zou geheel Europa van het juk der vorsten verlossen. Lodewijk XVI nog had den oorlog verklaard aan den „Koning van Bohemen en Hongarije" ; Oostenrijks bondgenoot, Pruisen, vatte thans ook de wapenen tegen Frankrijk op. Durnouriez versloeg de Oostenrijkers bij Jemappes, welke overwinning hem geheel België in handen leverde. Die gebeurtenissen vervulden de harten der uitgeweken Patriotten, van wie velen ondanks de ondersteuning, door de Fransche regeering verstrekt, in ellendige omstandigheden verkeerden, met nieuwe hoop. Ook in de Republiek vatten de democraten, zich thans veelal „Bataven" noemende, nieuwen moed. Van de Spiegel ontveinsde zich dan ook niet, dat een aanval van buiten weieens „een revolutie van binnen" ten gevolge kon hebben. En die aanval van buiten bleef niet uit. Wel was de Nederlandsche regeering bereid, de Fransche Republiek te erkennen, wel legde zij zich neer bij de opheffing van de sluiting der Schelde door de Conventie, maar in 1793 verklaarde de Fransche regeering den oorlog aan „den Koning van Engeland" en eveneens aan den „Stadhouder van Nederland". In Februari 1793 rukte Durnouriez. de Nederlandsche grens over.1 Bij de troepen bevond zich ook een „Bataafsch legioen", opgericht vooral op initiatief van Daendels. Lafhartig gaf Van Bylandt Breda na een kort bombardement, waarbij slechts een soldaat gewond werd, over. De Klundert werd echter uit- 1 In een proclamatie verkondigde Durnouriez: „De Stadhouder houdt u in verdrukking en slavernij; wij treden Holland binnen als vrienden der Bataven en als onverzoenlijke vijanden van Oranje. Zendt het trotsche huis, dat sedert honderd jaren u aan zijn hoogmoed opoffert, naar Duitschland terug. Ik kom tot u, omringd door edelmoedige martelaren der omwenteling van 1787; wg egn geenszins de aanvallers; de Oranjepartij deed ons sedert lang een verraderlijken en geheimen oorlog aan; wij zullen uwe rijke gewesten doortrekken als vrienden en broeders." In de oproeping der Nationale Conventie aan de Hollanders stond: „Uw stadhouder is een kapitein-generaal die monarch, een onderdaan die meester, een volksvoorstander die een tiran geworden is. Elk spoor van erfelijk gezag, maar ook van leenroerigheid en aristocratie, adellijke of heerlijke moet verdwijnen. Te 'wapen, te wapen, edelmoedige Batavieren! er is eene heilige verbindtenis der volken tot vernietiging van alle soorten van koninklijk gezag." 91 stekend verdedigd, maar bezweek voor de overmacht. De Franschen stieten evenwel het hoofd voor Willemstad, dat dapper door Baron van Boetselaer werd verdedigd, al werd ook de stad in puin geschoten, en een poging van Daéndels, naar het eiland van Dordrecht door te dringen, werd verijdeld. En toen de Oostenrijkers in België doordrongen, zag Durnouriez zich genoodzaakt terug te trekken; hij werd verslagen bij Neerwinden (1793). De Franschen moesten thans België ontruimen ; de Nederlandsche troepen vereenigden zich met die van Pruisen, Oostenrijk en Engeland en de legers der Bondgenooten drongen 't Noorden van Frankrijk binnen. Maar reeds op 't einde van 1793 was Noord-Frankrijk weer van den vijand bevrijd 1° door het zwakke optreden der Bondgenooten, van welke Oostenrijk en Pruisen steeds hunne oogen op Polen gericht hadden en 2° door de buitengewone geestdrift der Fransche soldaten. In 1794 rukten twee Fransche legers, het eene onder bevel van Pichegru, het andere onder dat van Jourdan, opnieuw België binnen. De laatste versloeg de Oostenrijkers bij Fleurus en Pichegru sloeg zijne winterkwartieren op in het Noorden van Brabant. Op de nadering der Fransche legers vatten de Patriotten (Bataven) nieuwen moed. Zij vormden in onderscheidene plaatsen kleine comité's révolutionnaires, om de omwenteling voor te bereiden. Amsterdam was het middelpunt der beweging. Maar Pichegru werd door de groote rivieren nog tegengehouden, en toen de Staten-Generaal twee gezanten (Brantsen en Repelaer) naar Parijs zonden, om over vrede te onderhandelen, werden deze er goed ontvangen; bij afstand van eenig grondgebied scheen een schikking mogelijk. De door de Patriotten gezonden afgevaardigden (Blauw en Irhoven van Dam) werden daarentegen onheusch behandeld. De strenge vorst deed de toestanden opeens veranderen. Vooreerst kon de Fransche krijgsmacht gemakkelijk de bevroren rivieren overtrekken en bovendien leed zij gebrek, doordat dezelfde vorst den toevoer uit de hoogerop gelegen magazijnen over land nagenoeg geheel en over water geheel verhinderde. Alleen daarom reeds moest het leger zich over nieuwe streken uitbreiden. De gebeurtenissen van 1794. De val der Republiek Jan. 1795. Letterkunde. i ] 92 Vooral op aandringen van Daendels rukten de Fransehen dus over de Maas en bezetten de Bommelerwaard : onder 't leveren van verschillende gevechten werden vervolgens Waal en Rijn overgetrokken. Pruisen deed niets tot redding van het stadhouderschap : het had te veel belang bij de 3° Poolsche deeling en sloot in 1795 met Frankrijk den vrede van Bazel. Een oproeping van den erfprins aan het volk tot gewapend verzet vond geen gehoor, omdat men besefte, dat tegenstand toch niet kon baten. Daar de Franschen weigerden onderhandelingen aan te knoopen, zoolang de Prins nog in het land was, besloot deze, de Repubhek te verlaten; den 18»» Januari 1795 scheepte hij zich te Scheveningen in en vertrok naar Engeland. Den avond vanden^ zelfden dag kwamen de Fransche troepen in Den Haag aan, en in den nacht van 18 op 19 Januari trok Daendels Amsterdam binnen. § 19. Geestesleven en toestanden in de 18*= eeuw. De 18*> eeuw staat over 't geheel in onze Vaderlandsche Geschiedenis niet goed aangeschreven, doordat zij voor ons in velerlei opzicht een tijdperk van achteruitgang en verval is geweest. Groote schilders en beeldhouwers vallen uit de 18de eeuw niet te vermelden. In de letterkunde begint het verval reeds in het laatste kwart van de 17d« eeuw (vgl. blz. 54). Men „deed" aan poëzie ; zelf werden daarvoor vereenigingen gesticht, dichtgenootschappen genaamd, die als kenmerkende zinspreuken b.v. kozen: „Kunst wordt door arbeid verkregen"; „Niets is te moeilijk voor hen, die willen." Op spelling en uiterlijken vorm werd nauwkeurig gelet. De „dichter" of liever rijmer Jan Feitama, die langen tijd de groote kunstrechter van lit tijdvak was, werkte en „schaafde" zijn geheele leven dóór *m een berijmde vertaling van Fénélon s Télémaque en Voltaire's BLenriade. Oorspronkelijkheid kwam weinig voor, maar veel ïavolging, 'tzij van de 17de-eeuwsche dichters, 't zij'van de fransche letteren. Juist zij, wier taal wat ruwer en géspierder vas, doch die in dichterlijk gevoel ver boven hunne tijdgenooten 93 uitstaken, zooals de gebroeders Van Haren, stonden niet in hoog aanzien. Het „lijmen" en „weven", van verzen werd zelfs een middel van bestaan. In 't laatste gedeelte der 18de eeuw evenwel, als de partijtwisten de gemoederen meer in beweging brengen, komt er een frisschere geest in de letterkunde. Betreffende de Nederlandsche letterkunde zijn in de eerste helft der 18de eeuw de hoofdpersonen: Langendijk (blijspel: „Spiegel der Vaderlandsche koopheden"), Van Effen, de beste prozaschrijver van zijn tijd en Poot, die eenige gedichten van blijvende waarde heeft nagelaten. Omstreeks 1750 leefden de gebroeders Willem van Haren („Het menschehjk leven") en Onno Zwier van Haren („de Geuzen"). Uit het laatste kwart der 18de eeuw moeten genoemd worden Bet je Wolff en Aagje Deken, die in lossen levendigen stijl hare romans in briefvorm : „Sara Burgerhart" en „Willem Leevend" schreven ; Bell amy („Roosje") en de kinderdichter Van Alphen. Op wetenschappelijk gebied bleef de Repubhek . echter ook in de 181*6 eeuw haar ouden naam gestand doen, al geraakten de hoogescholen in verval. Vele aanzienlijken steunden de beoefening der wetenschap. Ieder vermogend man toch stelde prijs op een wetenschappelijke bibhotheek en veelal ook op een wetenschappelijke verzameling, soms van allerlei rariteiten, b.v. van kostbare schelpen. Ook uit de oprichting van verschillende geleerde genootschappen1 blijkt, dat de wetenschappen hier met ijver werden beoefend. In de wis- en natuurkunde muntten uit 's-Gravenzande en Musschenbroek. In de geneeskunde had Bóerhave, hoogléeraar te Leiden, een Europeesche vermaardheid; weinig minder bekend was zijn leerling Van Swieten, die lijfarts werd van keizerin Maria Theresia. Als geschiedschrijvers noemen wij Wagen aar met zijn „Vaderlandsche historie" en Simon Stijl met zqn „Opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden". Op 't einde der 18de eeuw moet Kluit, hoogleeraar te Leiden, genoemd worden. * B.v. De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, het Bataafseh genootschap te Rotterdam en Teylera genootschap te Haarlem. Wetenschap. Onderwijs. ■ Godsdienst. De handel. 94 Met het lager onderwijs was het over 't geheel nog treurig gesteld. Op menig dorp werd een of andere livreiknecht met het baantje van schoolmeester en koster begunstigd. Maar ook ten opzichte daarvan kwam er op het einde der 18"1' eeuw een kentering: de overtuiging won veld, dat ook de lagere volksklassen beter onderwezen moesten worden. Groote verdienste voor de verbetering van het onderwijs en voor de beschaving en ontwikkeling van een breeden kring van burgers o. a. door het verspreiden van goedkoope en nuttige geschriften, had de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in 1784 gesticht door Jan Nieuwenhuizen, doopsgezind predikant te Monnikendam, terwijl zijn zoon Martinus, secretaris der vereeniging, „de denkbeelden van zijn vader in daden heeft omgezet." Ten aanzien van den godsdienst valt op te merken, dat de rechtzinnige, de orthodoxe richting in de Hervormde kerk terrein verloor, ook onder invloed van de lectuur van Engelsche en Fransche schrijvers en dat de verdraagzaamheid jegens andere kerkgenootschappen grooter werd. Wel bleven de oude plakkaten bestaan, maar nergens dacht men aan de toepassing ervan. Zelfs het bouwen van kerken het men begaan. Al was de verdraagzaamheid nog niet groot genoeg, om aan andersdenkenden het bekleeden van ambten en waardigheden toe te staan — en hierop komen ook reeds uitzonderingen voor — de drang naar godsdienstvrijheid werd steeds grooter. In 1787 werd dan ook de geldheffing van de Katholieken afgeschaft tegen verhooging van salaris van de daarbtjj betrokken ambtenaren. 'Enkele nieuwe sekten traden hier in de 18de eeuw op. Bij de Katholieken hebben wij het ontstaan van de sekte der OudRoomschen reeds besproken (zie blz. 55-58) en wat de Hervormden betreft, valt te vermelden de vestiging van een afdeeling der Hernhutters of Moravische broeders te Zeist. ! Aangaande dèn handel kan men opmerken, dat hij tot den vierden Engelschen zee-oorlog van veel belang bleef. Tijdens den zévenjarigen oorlog (1756—'63) werd met den handel op Frankrijk veel geld verdiend en ook de vredesjaren van vóór 1780 staan zeer gunstig aangeschreven (vgl. blz. 73). Pas de 4de Engelsche 95 zee-oorlog bracht den handel een knak toe, waarvan hij zich na 1784 niet volkomen herstelde. Toch is in den loop der 18de eeuw een zekere achteruitgang onmiskenbaar : „het was omstreeks 1740 geen geheim meer dat de Nederlandsche handel zijn hoogtepunt reeds lang voorbij was." Als algemeene oorzaken van den achteruitgang worden genoemd : 1° De concurrentie van andere staten en steden, allereerst van Engeland, doch ook van Marseille — dat grooten handel dreef op den Levant — en van Hamburg en Bremen. 2° De talrijke rechten, die in onze havens geheven werden, veroorzaakten, dat vele schepen uit Zuid-Europa en Frankrijk onze havens voorbij voeren en rechtstreeks naar de Oostzeehavens of naar Hamburg en Bremen gingen (vgl. in dit verband het plan van een gelimiteerd porto franco onder Wülem IV). 3° De bekwaamheid onzer zeeheden ging hard achteruit (vgl. blz. 66) en de scheepsbouw was hier te lande verachterd en verouderd. 4° Door verzanding werden onze zeegaten voor de groote schepen minder bruikbaar, waarvan in 't bijzonder Amsterdam en Rotterdam de nadeehge gevolgen begonnen te ondervinden. 5° De rijkdom aan kapitaal was hier ontzettend groot, maar het werd niet meer bij voorkeur in handels- en nijverheidsondernemingen gestoken; doch in effecten belegd en tot speculatie aangewend. De Nederlandsche handel kreeg te lijden onder het gebrek aan durf en onder de toenemende onkunde onzer kooplieden, die „ingeslapen waren op hunne rijkdommen". Vele zoons van aanzienlijke kooplieden minachtten het kantoorwerk en wijdden zich liever aan allerlei speculatiën, wat tot tal van faillissementen aanleiding gaf. Vooral omstreeks 1720 maakte zich een speculatiewoede van de menschen meester. In Frankrijk richtte een Schotsch financier, John Law, de Mississippi-Compagnie op, die zeer onsoliede bleek te zijn, en in Engeland werd de al even onsohede ZuidzeeCompagnie opgericht. Gretig werden de aandeelen, die tot een buitensporige hoogte rezen, ook in ons land gekocht. In navolging daarvan werden ook hier tal van „bobbelcompagnieën" opgelicht — in vier maanden tijd 31 —, die aüerlei onzinnige ontwerpen maakten; zoo zou Utrecht een groote Speculatie. Visscherij. Industrie. 96 havenstad worden en daarvoor door een kanaal met zee worden verbonden, zoo zou Woerden een groote fabriekstad worden. Doch eindelijk kwam de crisis en tal van bankroeten volgden. Velen waren arm geworden ; anderen echter, die hunne aandeelen tijdig tegen hooge koersen • hadden verkocht, hadden zich zeer verrijkt. In 1734 vond een hyacintenzwendel plaats (overeenkomende met een tulpenhandel van 1636/1637); duizenden guldens werden soms voor één bol betaald. Velen dachten door den bollenhandel snel groote rijkdommen te verzamelen, maar slechts enkelen werden rijk ten koste van honderden, die tot den bedelstaf werden gebracht. Voor de visscherij is de 18de eeuw zeer duidelijk een tijdperk van achteruitgang, deels door de concurrentie van Engelschen en Schotten, deels door verflauwde ondernemingsgeest en belemmerende voorschriften. Zelfs de uitloving van een premie van 500 gulden voor iedere haringbuis, die gebouwd werd, mocht weinig baten1; ook het aantal Groenlandvaarders daalde ondanks de uitgeloofde premiën. ■ De industrie is in de 18de eeuw zeer achteruitgegaan. Behalve de verzwakte energie en de vermindering van scheepvaart en visscherij komen als oorzaken de volgende in aanmerking: 1° Het ontstaan van verschillende takken van nijverheid in andere landen werkte in tweeërlei opzicht nadeelig: immers, terwijl onze industrie-artikelen daar vroeger plaatsing vonden, ondervonden zij thans de mededinging der vreemde waren. Zoo b.v. werden in verschillende landen van Europa zijdefabrieken opgericht, waardoor onze zijdeindustrie te niet ging ; het Delftsch aardewerk werd van de markt verdrongen door het Engelsch en Rouaansch porselein'; de Zweedsche en de Russische houtzaagmolens deden de onze zoo'n concurrentie aan, dat hier in 30 jaar 100 balkzaagmolens werden afgebroken. Onze linnen- 1 In 't jaar 1601 voeren uit Holland en Zeeland 1500 buizen ter haringvangst, in 1747 slechts 144 en tusschen 1784 en 1795, ondanks de premie, 180 a 190. 2 Van de 30 aardewerkfabrieken te Delft waren in 1794 nog slechts 10 over. 97 en iakenindustrie verliep onder de concurrentie van Engelsche en Silezische fabrieken1. 2° Sommige landen beschermden niet alleen hun industrie door hooge invoerrechten op of verbod van buitenlandsche fabrikaten, maar tevens door verbod van uitvoer van grondstoffen; zoo verboden Frankrijk en Pruisen den uitvoer van lompen tot schade van onze papierindustrie; zoo verbood Engeland den uitvoer van wol; zoo verbood Zweden eens den invoer van vreemd aardewerk. 3° Aan de bewerking word niet altijd voldoende zorg besteed, zoodat verschillende artikelen hun eertijds goeden naam in het buitenland verloren. 4° De gildedwang belemmerde de vrije ontwikkeling der industrie, temeer, doordat in het gildewezen allerlei misbruiken waren ingeslopen (vgl. blz. 58). 5° De drukkende belastingen als gevolg van de oorlogen, in 't bijzonder de zware accijnzen op tal van levensmiddelen, hadden als gevolg dat.de arbeiders meer loon moesten verdienen, temeer omdat de levensstandaard hier te lande in 't algemeen hooger was geworden. Door de hoogere loonen stegen de productiekosten en werd de concurrentie moeilijker. Er was een voor de hand liggend middel, om de concurrentie het hoofd te bieden, nl. door verplaatsing van de nijverheid naar het platteland, waar de arbeiders van wege de goedkoopere levensmiddelen, de lagere huishuren en door bebouwing van een stukje grond bij hun huis minder hooge loonen genoten en de productiekosten derhalve lager waren. Maar ook thans werkten de steden als van ouds de uitoefening van verschillende bedrijven op het platteland tegen. De Fransche tijd zou aan die onbillijkheid een einde maken. Bij het toenemen van de welvaart in de 17de eeuw nam gehjk wij vroeger reeds zagen, ook de weelde toe ; in de 18d eeuw bereikte zij haar toppunt en ontaardde, al mag zij gedeeltelijk niet anders geweest zijn dan geldbelegging, dikwijls in overdaad 1 In het begin der 18de eeuw leverde de Leidsche lakenweverij jaarkjks ruim 20.000 stukken laken, na 1730 11.000 en na 1750 6 a 3000. In zgn bloeitijd had Leiden 1400 weefstoelen voor laken, omstreeks 1750 nog slechts 150. ' *. * 7 PlK, Overzicht Vaderl. Gesch. II, 3e dr. Toenemende weelde. Verfransching. Toenemende armoede. 98 en verkwisting. De patricische woningen waren paleizen gehjk ; kostbare Perzische en Turksche tapijten bedekten er de vloeren; de spiegels en de lichtkronen waren van Venetiaansch glas; goudleeren of geborduurde behangsels bekleedden de wanden ; de meubels waren in navolging van den Franschen roeoco-stijl rijk gebeeldhouwd, met krul- en lofwerk versierd en met verguldsel overladen; de stoelen waren van fijnbestikte ruggen voorzien, de tafels en kasten kostbaar ingelegd. Bij de maaltijden heerschte de grootste pracht en ging het vaak overdadig toe; overmatig drinken bleef nog de oude volkszonde en daar kwam bij, dat de jenever meer en meer in gebruik kwam. Ook in de kleeding openbaarde zich de weelde; het fijnste kantwerk werd er niet aan gespaard en kwistig was zij met goud en zilver béstikt. De mode wilde, dat de dames zeer hooge kapsels droegen ; reeds in de 17d eeuw droegen de heeren een lange pruik, die in de 18 eeuw door een gepoederde staartpruik vervangen werd (pruikentijd). Frankrijk gaf in dezen en al wat de mode betrof, den toon aan. Wie zich niet behoorlijk in het Fransen wist uit te drukken, gold voor onopgevoed, en als de Hollandsche taal gebruikt werd, was zij doorspekt met Fransche bastaardwoorden. Naar Fransch voorbeeld waren ook de tuinen aangelegd, die de telrijke buitenverbhjven aan den Amstel en de Vecht en elders omringden. Alle natuurlijkheid ontbrak daarin. De bloemperken waren rechthoekig, de lanen lijnrecht; de boomen en struiken werden gesnoeid in den vorm van allerlei voorwerpen en dieren (molens, kippen, enz.). Het farniheleven leed onder die weelderige levenswijze. Het bezoeken van festiviteiten, bals, schouwburgen, enz. nam zooveel tijd in beslag, dat de ouders zich al heel weinig met de opvoeding der kinderen bemoeiden. Werden zij dus aanvankelijk aan de zorg van dienstboden overgelaten, ouder geworden kregen zij gouverneurs, meestal Franschen of Fransche Zwitsers, wier gedrag lang niet altijd navolging verdiende, doch wel navolging vond. Tegenover die weelde van de rijkgeworden kooplui stond echter, dat de armoede bij den achteruitgang van handel en nijverheid grooter werd. De hooge prijs der levensmiddelen 99 maakte voor den „gemeenen man" den toestand nog minder, en vooral in jaren van misgewas werden diefstal en bedelarij een groote plaag voor stad en land, temeer, daar de politie nog altijd gebrekkig was ingericht. I § 20. De Compagnieën in de 18de eeuw.1 In. de 18de eeuw onderging het grondgebied van de OostIndische Compagnie belangrijke uitbreiding. Het voornaamste rijk op Java was Mataram, dat herhaaldelijk geteisterd werd door twisten, waarin de Compagnie zich mengde en waarvan zij goed partij wist te trekken; zoo vielen haar groote deelen van Oost-Java in handen. De rest van Mataram viel in 1756 uiteen in de beide nog bestaande leenstaten Soerakarta en Dj ok j okarta. Ook de sultan van Bantam erkende de opperheerschappij der Compagnie, zoodat geheel Java in 't midden der 18de eeuw aan haar gezag was onderworpen. Buiten Java werd het grondgebied voornamelijk uitgebreid over de Lampongs (Zuid-Sumatra) en de Westkust van Borneo. Behalve door de verwikkelingen met Mataram is het gezag der Compagnie op Java een paar keeren op andere wijze ernstig bedreigd. In 1722 — tijdens het bewind van den gouverneurgeneraal Hendrik Zwaardekroon (1720—'25) — vond de samenzwering plaats van Pieter Elberfeld, welke ten doel had, alle Europeanen te Batavia te vermoorden. Duizenden Javanen, waaronder vele Mohammedaansche priesters, waren erin betrokken. Maar kort vóór de uitvoering werden de hoofdaanleggers gevat; zij werden op gruwelijke wijze ter dood gebracht. In 1740 werd het gezag der Compagnie van geheel andere zijde bedreigd. In Batavia en omstreken hadden zich in den loop der tijden vele Chineezen gevestigd, waarvan enkelen tot welvaart en rijkdom waren gekomen, doch velen in armoedige 1 Vgl. hierbij in 't algemeen Blad N°. 9. 7* Uitbreiding v het grondge bied. Samenzwering van Pieter Elberfeld. 1722. t De Chinee zenmoord van 1740. VaJckenier tegenover Van Imhoff. 10Ö omstandigheden verkeerden. De macht en het groote aantal der Chineezen wekten reeds eenigen tijd de bezorgdheid der regeering op, en eindelijk in 1740 — tijdens het bewind van Valckenier (1737—1741) — besloot men op voorstel van Van Imhoff, het invloedrijkste lid van den Raad van Indië, alle Chineezen, die geen voldoend middel van bestaan konden aanwijzen, naar Ceylon over te brengen, om hen daar bij het kaneelschülen aan het werk te zetten. Vooreerst verspreidde zich nu onder de Chineezen het gerucht, dat men de opgepakten onderweg eenvoudig over boord zou gooien, en ten tweede dreigden de ambtenaren ook welgestelde Chineezen met verbanning, als zij hun geen groot losgeld betaalden, 't Gevolg was, dat duizenden Chineezen de stad verlieten, zich tot benden vereenigden, openlijk in oproer kwamen, huizen in brand, staken, plantages vernielden en ten slotte op Batavia aanrukten. De Europeesche en de inlandsche beyolking van Batavia, verontrust over de gebeurtenissen, ging zelve de Chineezen te lijf, plunderde en verbrandde hunne woningen en vermoordde duizenden hunner, zonder vrouwen en kinderen, zieken en grijsaards te sparen. Acht dagen lang duurden de móordtooneelen; toen waren 10,000 slachtoffers gevallen. Te elfder ure besloot de Raad van Indië, aan de wanorde een einde te maken; toen er bijna geen Chinees meer in de stad was, verleende hij algemeene amnestie aan de Chineezen, die de wapenen zouden neerleggen, hun tevens vergunnende, zich weer in Batavia te vestigen en hun bedrijf weer op te vatten. De opstand verhep dan ook spoedig. In den Raad van Indië gaf de moord aanleiding tot heftige tooneelen, daar niemand de schuld voor het gruwelstuk op zich wilde nemen. De twist hep zoo hoog, dat Valckenier drie leden van den Raad, waaronder Van Imhoff, gevankelijk naar Europa zond. Maar de Heeren Zeventien hadden reeds besloten, Valckenier terug te roepen en Van Imhoff tot gouverneurgeneraal aan te stellen. Hij werd direct bij zijn aankomst hier te lande vrijgelaten, vertrok weer als gouverneur-generaal en nu werd Valckenier gevangengenomen; zijn proces duurde zoo lang, dat hij tot zijn dood gevangen bleef. 101 Van Imhoff is wel de kundigste en flinkste van al de gou-; verneurs-generaal uit de 18de eeuw. Hij poogde verschillende hervormingen in te voeren, maar door de tegenwerking der bewindhebbers kwam er weinig of niets van terecht. Zoo had zijn poging, om gedeeltelijke vrijstelling van den handel voor particulieren te verkrijgen, geen gunstig gevolg; zoo beproefde hij de kolonisatie van Batavia's Ommelanden door Nederlanders, maar moest het al spoedig opgeven. Hij is ook de stichter van Buitenzorg, dat voortaan de residentie der gouverneursgeneraal zou blijven. Thans het een en ander over de oorzaken van het verval der Compagnie. i Een nadeeligen invloed op den toestand der Compagnie oefende de concurrentie van andere volken uit. Toen de Engelschen Bengalen vermeesterden, was het gedaan met den handel in opium; de Franschen gingen b.v. kruidnagelen verbouwen, waardoor de prijzen van dit artikel daalden. Een tweede nadeelige omstandigheid voor de .Compagnie waren de klimmende onkosten door de uitbreiding van haar grondgebied. Gewoonlijk had zij een leger van 23000 man op de been en onderhield zij een vloot van 100 schepen. Het zou voor de Compagnie zeker heel wat voordeeliger geweest zijn, indien zij óf een kleiner gebied te besturen had gehad öf aan den staat het bestuur had overgedragen, om zich uitsluitend tot den handel te bepalen. j||Doch er waren gebreken aan de Compagnie zelve. Allereerst dient gewezen te worden op het door de bewindhebbers doorgevoerde stelsel van geheimhouding. Nooit vonden rekening en verantwoording aan de aandeelhouders plaats, terwijl de bestuurders ook niet afzetbaar waren. Zooveel te slechter werkte dat stelsel van geheimhouding, doordat het financieel beheer van de bewindhebbers niet deugde. In den loop der 18de eeuw daalden de winsten en werden toch nog betrekkelijk hooge dividenden uitgekeerd. Voor het daartoe benoodigde geld werd eerst een reservefonds van 40 milhoen gulden verbruikt, en daarna werden de uitkeeringen uit t Set bewind v. Van Imhoff 1743—1750. Oorzaken van het verval de r Compagnie. 102 leeningen geput. Dat moest natuurlijk tot den financieelen ondergang leiden. Sedert 1782 werd geen dividend meer uitgekeerd. De schuldenlast was in 1794 tot 112 milhoen gulden gestegen. Zeer nadeelig voor de Compagnie werkte de slechte geest, die onder hare ambtenaren heerschte. Daaraan had zij zelve trouwens schuld. Vooreerst toch werden veelal personen van slecht befaamd gedrag, vaak het uitschot der maatschappij, als ambtenaar naar Indië gezonden.1 Maar bovendien was de bezoldiging van vele ambtenaren lang niet hoog genoeg, terwiji hun ook geen pensioen werd uitgekeerd. De Compagnie te bestelen, werd iets zoo gewoons, dat men er geen kwaad meer inzag en in alle rangen kwam het voor.J En op welke wijze verrijkten zich de ambtenaren der Compagnie ? Vooreerst verkochten zij in het geheim goederen, die aan de Compagnie behoorden (morshandel). Dan had men de overwichten: voor de ambtenaren was 't getal ponden, dat elke picol boven het vastgestelde gewicht moest wegen (een picol van^i 125 pond moest 180 pond wegen). Verder eischten de ambtenaren van den inlander bij publieke verkoopingen geschenken (contributiën), zoo ook bij feestelijke gelegenheden, zooals op Nieuwjaarsdag (hommages). Eindehjk nog dreven zij handel in verboden artikelen (stille winsten). Ook op het handelsstelsel der Compagnie kunnen gegronde aanmerkingen worden gemaakt. Haar stelsel werd in 't algemeen, - om slechts beperkte hoeveelheden aan de markt te brengen 1 Vroeg reeds werd geklaagd, dat „Oost-Indiën nu bij al de Werelt voor een eerlijok Tuchthuys gherekent word." Van iemand, die geheel aan lager wal was geraakt, werd gezegd : „Hij is voor Java." In den Franschen tijd nog • sohreef een Fransche gezant in een rapport: „De toestand is van dien aard, dat vele goede familien er een eer in stellen, nooit een ambtenaar aan het koloniaal bestuur te hebben geleverd, omdat men van meening is, dat men in die positie noodzakelijk zijn eer besmet en een schelm wordt." * Zoo is er een voorbeeld van een gouverneur-generaal, die, hoewel zijn traktement slechts 20 a 30,000 gulden 's jaars bedroeg, met een kapitaal van 2 mil- ' lioen gulden uit Indiê terugkeerde en een ander wist het zelfs tot 5 milhoen te brongen. Het gebeurde, dat bewindhebbers hunne bankroete schuldenaars naar Indië zonden in eene winstgevende positie, om zoo hun schuldvordering betaald te krijgen. 103 en daarop dan hooge winsten te behalen in plaats van bij een groot debiet zich met lage winsten per eenheid tevreden te stellen. Te» einde de productie van muskaatnoten en kruidnagelen te beperken, stelden de bewindhebbers vast, dat alleen op de Banda-eilanden muskaatnoten zouden groeien en op Amboina kruidnagelen. Zonder mededoogen werd dat bevel uitgevoerd (hongi-tochten). Op het belang van den inlander werd in 't minst niet gelet, ja, kenteekenend is, dat men terstond smokkelhandel vermoedde, zoodra zich ergens eenige welvaart vertoonde. Meer dan eens is het gebeurd, dat groote hoeveelheden specerijen, in de pakhuizen opgetast, werden vernietigd of dat de verkoop zoolang werd opgehouden, tot de prijzen weer waren gerezen. Zoo is het te verklaren, dat de specerijen weieens 50 maal zooveel opbrachten dan de Compagnie er voor had betaald. De inlandsche hoofden op Java moesten aan de Compagnie zekere hoeveelheden producten leveren voor lagen prijs of om niet. De jaarlijksche leveringen heetten contingenten, waarvan men moet ondersoheiden de gedwongen leverantiën, n.1. van den geheelen oogst van een product, waarvoor betaling werd gedaan. De hoofden moesten de inlanders tot heerendiensten oproepen, als de Compagnie het verlangde. Hoe de contingenten over de inlanders werden omgeslagen, hoeveel diensten van hen door hoofden en ambtenaren werden gevergd, daarom bekommerde de Compagnie zich weer niet. Van Java betrok de Compagnie langs genoemde wegen voornamelijk rijst, peper, suiker, indigo en koffie. Het laatste product is er pas in 't begin der 18** eeuw aangeplant; de eerste Javakoffie werd in 1711 in de Republiek aan de markt gebracht. Uit het bovenstaande volgt, dat de uitvoer uit Indië nooit groot was. Twintig a dertig schepen waren jaarlijks voldoende, om de waren naar 't moederland te brengen; de opbrengst bedroeg niet meer dan 20 milhoen gulden. Nog veel slechter stond het met den invoer in Indië. De inboorlingen hadden weinig behoeften en hun koopkracht was immers gering. Behalve de Europeesche waren, die de Compagnie aan de ambtenaren en de kolonisten verkocht, voerde zij voornamelijk ka- De 4de Eng. zee-oorlog 1780—"84. De Staatscommissie. ■\:-\ 'J < 1 De ondergang van de O.-I. Compagnie. 104 toenen stoffen naar. Indië. Gemiddeld werd echter slechts voor 2,7 milhoen gulden ingevoerd. Een eigenaardig invoerartikel waren de koperen duiten, die in Indië als pasmunt zeer gezocht waren en er tweemaal zooveel opbrachten dan ze in 't moederland hadden gekost. | Door al de bovengenoemde oorzaken — de concurrentie van vreemden, de groote kosten van leger en vloot, het slechte financieele beheer, de handelingen der ambtenaren, het verkeerde handelsstelsel — kwam de Compagnie dus in den loop ier 18de eeuw steeds meer in verval. Toen brak — onder het bewind van den gouverneur-generaal Alting (1780—'96) — ie vierde Engelsche zee-oorlog uit, die ook aan de Compagnie de grootste nadeelen berokkende. Een aantal schepen met kostbare lading viel den Engelschen in handen. Gedurende ongeveer drie jaren kwamen in Indië bijna geene schepen, geene manschappen en geen geld aan, zoodat er, vooral op de buitenbmtoren, gebrek geleden werd. Bij den vrede moest de Compagnie het door de Engelschen veroverde Negapatnam afitaan, en, wat erger was, aan de Engelschen de vrije vaart verdunnen in de zeeën van Insulinde. Door die gebeurtenissen werd de toestand der Compagnie zoodanig, dat de bewindhebbers bij de Staten-Generaal om inancieele hulp aanklopten. Deze werd verleend, maar nu verangde de regeering ook openlegging der zaken. Te dien einde TOrd in 1790 een Staatscommissie benoemd, op wier vooritel twee commissarissen1 naar Indië werden gezonden (1791), >m den toestand ter plaatse te onderzoeken. Zij ontvingen hooge iraktementen, opdat zij zich niet hcht zouden laten omkoopen Oat de gouverneur-generaal Alting hun werd toegevoegd, was ion fout, want hij had zelf belang bij 't voortbestaan der mis>ruiken ; bovendien kwam zijn schoonzoon ook nog in de commisie. Deze heeft de op haar gebouwde verwachtingen dan ook niet rervuld; hervormingen en verbeteringen van beteekenis bleven uit. Met den val der Repubhek veranderde weldra de toestand. 1 Nederburgh en Frykenius. 105 De oude Kamer van XVII werd in 1795 ontbonden en vervangen door een Comité tot de zaken van den Oost-Indischen handel en bezittingen. Bij de grondwet van 1798 werd bepaald, dat het bestuur over de Oost-Indische koloniën opgedragen zou worden aan een „Raad van Aziatische Bezittingen en Etablissementen" en dat de Bataafsche Republiek al de bezittingen en eigendommen der O.-I.-Compagnie, benevens al hare schulden, zou overnemen. Het laatste octrooi van de O.-I.-Compagnie eindigde ultimo 1799, zoodat met ingang van het jaar 1800 de nieuwe orde van zaken een aanvang nam. De 18de eeuw aanschouwde ook den ondergang van de in 1 1675 opgerichte Nieuwe West-Indische Compagnie. Deze Compagnie heeft nooit een tijdperk van bloei gekend. In de 17de eeuw bedroeg de uitkeering 2% % 's jaars, tusschen 1730 en '80 gemiddeld slechts iyz % 's jaars. De slavenhandel was aanvankelijk voor haar de belangrijkste bron van inkomsten ; later waren het voor 't grootste deel de recognitiën: tegen betaling van een bepaalde schadeloosstelling werd n.1. aan particulieren vergund, op verschillende landstreken van Amerika en op Afrika handel te drijven, 't Is duidelijk, hoe overbodig de Compagnie toen dus was. Van de kfeloniënswas Suriname de belangrijkste. Veroverd! door een Zeeuwsche vloot; maakte Zeeland aanspraak op het bezit van Suriname, doch droeg later zijne rechten voor een geldsom aan de Nieuwe West-Indische Compagnie over. De bewindhebbers (de Kamer van X) zagen echter in, dat er heel wat gebeuren moest, vóór de Compagnie voordeelen van de bezitting kon trekken en bewogen nu Amsterdam en Cornelis Aerssens, ieder een derde der te betalen som over te nemen. Zoo ontstond de Geootroyeerde Sociëteit van Suriname (1683). Aerssens vertrok direct als gouverneur naar Suriname eri legde er den grondslag tot den bloei, die weldra in deze kolonie heerschte. Het getal plantages klom onder hem van 50 tot 200 en omstreeks 1750 waren er wel 400 plantages met 30,000 slaven. Met goed gevolg begon de verbouw van koffie, cacao en katoen. Den meesten last had men van de Bosch- Je Nieuwe W.-I.-C. in 't algemeen. iuriname. De ondergang der Compagnie. 106 negers of Marrons, onder welken naam de gevluchte slaven bekend stonden ; zij vereenigden zich tot benden, overvielen de plantages en namen vaak bloedig wraak. Ook slavenopstanden bleven niet uit. Meermalen deed zich groot gebrek aan slaven gevoelen. Daarbij kwam, dat in de 2*e helft der 18de eeuw de rijk geworden planters dikwijls naar Europa trokken, om daar hunne inkomsten te verteeren, de zorg voor de plantages aan administrateurs overlatende, die de zaken lang zoo goed niet behartigden. Tijdens den vierden Engelschen zee-oorlog bleven Suriname en Curacao wel behouden, maar de Engelschen vermeesterden tijdehjk de andere bezittingen en een groote buit viel hun ten deel (zie blz. 77). Door dien oorlog werd de toestand voor de Compagnie zeer ongunstig en in 1791 werd het octrooi niet verlengd:, hare schulden en bezittingen gingen over aan de Republiek. '"' Afdeeling VIL.DE TIJD VAN>T795 -1815. § 21. Dewenteling van 1795. Economischei acJ^tegut^n^V^ Nadat Daendels en een detachement Fransene^u$aren**Am-1 sterdam waren binnengerukt, begon in dié stad de omwenteling. Het Comité Révolutionnair.. dat de leiding op zich nam, verklaarde, dat de regenten zich voortaan als ambtelooze burgers moesten beschouwen, en las op den Dam voor de verzamelde menigte ■ de namen van een aantal burgers op, die „bij acclamatie" werden benoemd tot de „Provisioneele Vertegen» woordigers van het volk van Amsterdam" ; hun voorzitter werd Rutger Jan Schimmelpenninckr^Ongeveer als Jn^ Amsterdam ging het nagenoeg overaL-HSefgens poogde de oude< regeering zich te verzetten, nergens vonden ernstige ongeregeldheden plaats. Onder uitbundig gejuich werden de Fransche i^5» soldaten ingehaald en de burgers dansten hand aan hand met hen om den op de markt opgerichten, met driekleurige linten versierden vrijheidsboom. Nergens ontmoetten de Fransche troepen tegenstand ; ook de in het Nieuwediep vastgevroren vloot gaf zich over aan een troep ruiters, zonder dat er een schot gelost werd. Nog in Januari 1795 was de omwenteling in geheel Holland voltrokken; overal werden de regenten vervangen door patriottische regeeringsleden en het woord „vroedschappen'' maakte plaats voor „municipaüteiten''. De municipaliteiten benoemden uit haar midden afgevaardigden, die de plaats innamen van de Staten van Holland en zich noemden Provi-j sioneele Representanten van het volk van Holland. Zij" vergaderden ook in de oude vergaderzaal der Staten van Hol-| land. Voorzitter werd de advocaat Pieter Paulus, vroeger, jji «een invloedrijk Rotterdamsch Patriot. Terstond hief de vergade-' ^ring dejriddersehap, het^stadhoude^schag^en den post van raad-, pensionaris op en liet zij afgevaardigden van het platteland toe/ ~~ ~ " f t2* Ung v. 1795.\J % Gematigd karakter der omwenteling j 108 \ terwijl zij voorts de hoofdelijke stemming invoerde. In 4^ de andere provinciën werd de omwenteling in den loop van Januari en Februari volbracht, en als gevolg daarvan werd de geheele Staten-Generaal, die nu bestonden uit afgevaardigden der Provisioneele Representanten der verschillende gewesten, ook Patriottisch^ De'"Staten-Generaal verhangen de* vijf admira^_ liteitscollégesjdoor een Comité1 en eveneens den Raad van State door één Coniite'.' y>» t^-^^tjjj^^. ^^^^j^^^^^i^ '"Opmerkelijk bij deze revolutie is, dat zij gelJee^cmder Woed-^L storting plaats greep, ja in alle opzichten zeer gematigd was. m/*^ Er waren wel heethoofden, en niét alleen onder het volk, doch ^- ^ ook onder de beschaafde mannen — zooals Valckenaer en \ Gogel — die de guillotine, „het scheermes der revolutie", hier in werking wilden stellen, doch de gematigden, onder wie vooral 3» » Schimmelpenninck te noemen en te roemen valt, wilden van bloedvergieten niets Veten, en vonden krachtigen steun bij de ^ Fransche autoriteiten, die het Schrikbewind in Frankrijk hadden meegemaaKtT8 1 Geheeten: Comité tot de zaken van de Marine. 2 Geheeten: Comité tot de Algemeene Zaken van het Bondgenootschap te ^ Lande. n--=-.-VW «*. W Bntv^Aj-'iMl. K^jX^Wj^, . (N»X.,f'"' 3 Gogel schreef, dat de Franschen niet enkel een nieuwe constitutie zouden brengen, doch „eene revolutionnaire rechtbank, bijgestaan door de guillotine, ion dan tegelijkertijd hare taak aanvangen." Valckenaer schreef nog na jaren >.a. het volgende : „Wie zal zijn grond met best graan bezaaien, zonder alvorens alle distelen en doornen te hebben uitgeroeid? De aanhangers van iet oude bestuur zgn de distelen van den vaderlandschen grond. Men had ie Fagel's, de Van de Spiegel's, de Bentinok's in de eerste zes weken der revolutie moeten ophangen, een aantal anderen op Loevestein gevangen moeten ïouden en een derde groep deporteeren over den Rijn. Men had de Oranjeloofden, de regenten der steden moeten straffen en de millioenen, die de Franichen vorderden, hen laten betalen. Ik zou de koetsen, de paleizen en buitenplaatsen der Van de Poli's, der Straalman's, der Van Lijnden's, der Van Gitten, Ier Rengers, hebben laten springen " Doch Schimmelpenninck zei ). a. in een proclamatie: „Om het land van de duurzame vruchten eener regeering, gegrond op vrijheid en gelijkheid, te doen genieten, moeten wij sdelmoedig zijn' ten opzichte van het verledene en streng optreden tegen ilke poging om de vrijheid te ketenen. Maar geen oogen blik mogen wij hier terrorisme dulden. Het systema van schrik, hetwelk thans geheel uit de Fransche Republiek is, kan op ons plekje gronds geen oogenblik geduld ivorden, zonder ons voor altoos te bederven Het is tegenwoordig geen De belaagrijkste zaak, die allereerst diende geregeld, t^vorden Het Haagsehe was de vérhouding tot Frankrijk. De Staten-Generaal benoemden verdrag, als hunne gezanten te Parvjs^Blanw. die vroeger door dej^^*^*^ Patriotten naar Frankrijk was gezonden, en Meyer. Zij we^enÉ^^^^*U echter niet als gezanten van een onaihankelijken staat erkend Lt^.y^ -r\~n. daarvan kon geen sprake zijn, zoo werd hun medegedeeld, vóor^Dw-U*«*-*t. aan alle verlangens in zake grensscheiding en schadeloosstelling>XJ.y^^T/* was voldaan. De Franschen toonden zich dus weldra geen belan- J^^i, /m^. gelooze^ vrienden; de „vrijheid, gelijkheid en hroedersehap^^^*-^**^-^. moest betaald worden. Blauw en Meyer vonden de eischen der Fransche regeering veel te hoog; de onderhandelmgentV"***rP schoten niet op, en zoo kwam het Comité de Salut public, dat Frankrijk in dezen tijd

stuurde, er toe, twee zijner leden1 |^ naar Den Haag te zenden, om rechtstreeks met de Staten-Generaal te onderhandelen. Binnen enkele dagen kwam thans het^^ ^«✓ Staats-Vlaanderen, Maastricht en Venlo;2 Vlissingen, welks^£.vJjm^^% haven aan beide volken zou toebehooren, kreeg tdtsluitend kabaal, die zegepraalt, maar het is de natie zelve die, overwint." Bovendien schreef het Fransche „Comité de salut public" (Comité tot openbaar welzijn) aan de „Bataven" : „Dat onze revolutie, zoo vruchtbaar in gebeurtenissen, U tot leering en voorbeeld zjj. Volg de burgerdeugden der Franschen na, vermijd hunne ongelukken en hoed TJ voor de misdaden, die gedurende zekeren tjjd de menschheid hebben gehoond ...... Beteugelt dan degenen onder u, die in de bedwelming der heerschzucht oj der wraakzucht TJ tot maatregelen van schrik en wreedheid mochten zoeken te vervoeren. Vertrouwt U op onze ondervinding." Inderdaad werd geen bloed vergoten. Wel werden wapenborden vernield en graftomben verminkt. Het ergste gebeurde nog te Leeuwarden, waar men zich op schandelijke wijze vergreep aan de stoffelijke overblijfselen van de stadhouderlijke familie: geraamten werden zelfs uit de !**■ kisten genomen en kapot geslagen. Siéyès en Rewbell. '—jj*^gg .... —... eerste kaartie. IV — Slechte linaneieele toe- , stand, j ] (bsuxeJlst I. < J De slag bij Kamperduin ] 1797. , < ( i tvja^o^-1 ■- ' Verlies t. vele koloniën. . ( 1 , I Bï-ansch garnizoen. Frankrijk ontving als „schadeloosstelling „ ai vergoeding" 100 milhoen gulden. De scheepvaart op Rijn, VFaas en Schelde zou voor beide volken geheel vrij zijn. yj^jf^^Jl^ """Reeds de bepalingen van het Haagsehe verdrag bewijzen, dat ;,., le nauwe betrekking tot Frankrijk hare bezwaren had en Weldra*^ leden zich groote nadeelen gevoelen. De toestand der fmaneiëniXj verd zeer slecht. De Fransche troepen, in het verdrag genoemd £«-t< rwamen hier steeds in zeer berooiden toestand aan, en zoodra'V** :ij weer opgeknapt waren, werden zij door andere slecht gevoede o sn gekleede sansculottes vervangen. Die post alleen kwam cv* «is in een tiental jaren op 74 milhoen gulden te staan. In de i. weede plaats drong het Fransche papiergeld (de assignaten) linnen, dat weldra haast alle waarde verloor. Groote verliezerfl**eed de bevolking voorts, doordat dikwijls de aanzienlijke intresten ran de buitenlandsche schuldbrieven niet werden uitbetaald! Ml De schuldenlast vermeerderde sterk; telken jare was er een*"}» ekort,1 ondanks den zwaren belastingdruk. "^rX^^ücii^jd Het grootste nadeel berokkende ons nog de oorlog, die in***.795 met Engeland uitbrak/^£l iB er ook ijverig gewerkt aan iet herstel en de uitbreiding onzer vloot, zij was lang niet tegen le Engelsche opgewassen. Zeer nadeelig werkte, dat de vele jranjegezjnde officieren hun ontslag kreggn_ of vrijwillig den lienst verheten en minderwaardige bevelhebbers hun plaats nnamen. Ook het lagere zeevolk was veelal Oranjegezind. De >pperbevelhebber der vloot werd DeJWinter, die in 1797 mdanks dappere verdediging bij Kamperduin werd verslagen sn gevangengenomen. Engeland beheerschte dus de zee en kon lich meester maken van de meeste onzer koloniën. J^vk Shjj/-*i Aan het verhes der koloniën draagt^jVillem V in zekeren °f lin mede schuld : in C^y^roolamatiê^elastromj de gezaghebbers Ier Nederlandsche koloniën, de Engelsche schepen en troepen ;oe te laten en ze te beschouwen als de hulp van een met „Hun \ . : In 1796 stonden 17 millioen gewone inkomsten tegen 48 millioen aan uit- < ;aven; in 1797 waren die cijfers 191/» millioen tegenover 421/, millioen, in 1798 I01/, millioen tegenover 30'/2. 111 Hoog Mogenden" bevrienden staat.1 De gezagvoerders wisten nu niet goed, waaraan zij zich moesten houden; vele koloniën gaven zich aan de Engelschen zonder eenigen tegenstand op grond van die aanschrijving over ; bovendien weigerden scheepsvolk en soldaten dikwijls, tegen den Prins te vechten, en zoo hadden de Engelschen veelal gemakkelijk spel. Reeds in 1795" vermeesterden zij de Kaapkolonie, waar de verbittering der "iffip kolonisten tegen de Oost-Indische Compagnie hen in de hand werkte. Wel zond de Bataafsche Repubhek een vloot uit onder bevel van Lucas, om de Kaap en wat in Indië verloren was, te herwinnen, doch in 1796 viel zij ^in de Saldanhabaai)« in handen der Engelschen, zonder één schot te hebben gelost; ook nu weigerde het Oranjegezinde zeevolk te vechten. Java bleef evenwel behouden. n*a-c^u» w u_ , A/v/s^j^ JL g^t Spreekt van zelf, dat niet alleen de handel op de koloniën? jmaar onze geheele zeehandel hard achteruitging, nu Engeland Voveral op onze' schepen loerde. Het eenige middel, om den 1 111 Februari 1795 schreef hij van uit zijn verblijfplaats te Kew den vol1 genden brief aan den gouverneur van Demerary : „Wij hebben nodig geacht j TJ Edele bij deezen aan te schrijven en te gelasten, om, zo wel in 'Demerary als Essequebo te admitteereu de Troupen, die van wegen Zijne Brittanische i Majesteit derwaards zullen gezonden worden, en op, de Rivieren zodanige Oorjlogschepen en Fregatten of gewapende Vaartuigen, die van wegen Hoogjgemelde Zijne Oroot-Brittanische Majesteit derwaards zullen worden gezonden, len dezelve te considereeren als Troupen en Schepen van eene Mogendheid, Bie in Vriendschap en Alliantie is met Hun Hoog Mogenden, en die derwaards ' komen om te beletten dat die Colonie door de Franschen worde geïnvadeert." I Werd die proclamatie in de Bataafsche Republiek als verraad bestempeld, pet staat vast, dat Willem V ter goeder trouw heeft gehandeld. „De Prins fmeende niet te mogen aanzien, dat de koloniën eenvoudig door Engeland werpen aangevallen en ingerekend zonder meer. Wie verzekerde, dat de [Franschen Nederland niet binnen luttel jaren zouden moeten ruimen? Het ■and zou er dan ten opzichte der koloniën voorzeker beter aan toe zgn, wanneer deze tijdelijk door Engeland met medewerking van den Prins waren over| genomen, dan wanneer ze gewapenderhand op de Bataven veroverd waren." f En daarbij kwam, dat de Engelsche regeering aan Willem V formeel de beI lofte heeft gedaan, alle koloniën, vestingen en schepen, die zich vrijwillig onder I haar bescherming plaatsten, terug te zullen geven, zoodra de vrede met Frarikrijk f tot stand zou zijn gekomen en de oude regeeringsvorm in de Republiek zou ; f zijn hersteld. Blad N°. 10 : De Kaapkolonie. EcMurrnlsclièh' achteruit£^», gang.fcRJ/gi -H- \ Het Reglement. i l'$no.»eo 112 handel nog gaande te houden, was het varen onder vreemde vlag, doch dikwijls genoeg kwam de vijand er achter, dat de scheepsbrieven vervalscht waren en dan werden schip en lading toch verbeurdverklaard. Onze graan- en houthandel vervielen : J rechtstreeks werden graan en hout uit de Oostzee naar Frankrijk en Spanje gevoerd. De visscherij op de Noordzee was op eenigen afstand van de kust nagenoeg onmogelijk. Door het stilstaan van handel en scheepvaart gingen heele'takken van industrie te niet of hielden zich met moeite staande. De suikerraffinaderijen, de houtzaagmolens en de oliemolens konden niet meer. werken bij gebrek aan grondstof ; alles, wat voor de scheepvaart werkte — touwslagerijen, timmerwerven, zeilmakerijen — geraakte in deerhjk verval. De armoede nam op schrikbarende wijze toe ; zoo werd in Amsterdam niet minder dan % der bevolking armlastig. t^-J^J § 22. Unitarissen en Federalisten.^ De grondwet van 1798. De veranderingen, in Januari 1795 ingezet, droegen een voorloopig karakter. De bedoeling van velen was, dat er voor de definitieve vaststelling van een constitutie een Nationale Vergadering bijeen moest komen, die tevens de oude StatenGeneraal zou vervangen. De Staten-Generaal stelden met 'Fóog daaröp~^TRëgïe~ment op, een soort van voorloopige j grondwet, waarin was vastgesteld: 1° op welke wijze de Nationale Vergadering zou worden gekozen ; 2° over welke zaken "rij zou mogonTöraad^la^on. De wijze van verkiezing was aldus : 't Grondgebied — met inbegrip van Drente en Staats-Brajbant — werd verdeeld in 126 districten van 15,000 zielen en ieder district in 30 grondvergaderingen van 500 zielen. In iedere grondvergadering werd door de stemgerechtigde burgers één kiezer gekozen; de 30 kiezers van het, district kozen het hd voor de Nationale Vergadering (gegradueerde of getrapte verkiezing). In JMde Nationale Vergadering moest heofdehjk gestemd worden; \ besluiten zouden genomen worden/üij meerderheid van stemmen. Vw-i-w- o<^^Uo*.w*-hv~o (3wK . ~-*aA1'\ , Den l8ten Maart 1796 kwam de Nationale Vergadering samen en terstond daarop gingen de oude Staten-Generaal uiteen. De eerste voorzitter, Pieter^Paulus. stierf nog in de maand Maart. De meeningen in de Nationale Vergadering waren zeer verdeeld. Als hoofdpartijen kan men er onderscheiden: 1° de .Unitarissen. (b.v. Midderigh en Vroede1), die, mede op voorbeeld van Frankrijk, den eenheidsstaat wilden, daarom een krachtig centraal bestuur wilden scheppen en voor de samensmelting (amalgama) der schulden ijverden — wat zeer naar den zin was van het met schulden beladen Holland —;2* de Federalisten (b.v. Vitringa, de Mist en Van Beyma), die weliswaar oordeelden, dat het centrale gezag iets sterker moest worden, doch de gewestelijke zelfstandigheid in hooge mate wilden handhaven en ook niet van de samensmelting der schulden wilden weten; 3° de Moderaten (b.v. Schimmelpenninek), die in hunne, meeningen tusschen de beide uiterste partijen in stonden. Het< ontwerp-grondwet, dat na lang haspelen door de Vergadering \ werd aangenomen, was gematigd-federalistisch. Overeenkomstig jh*<«* OiSSi)»—Arr De partijen in de Nationale Vergadering. ] vvi£^a> .,<.«■ ^vVO**^ 1 te staatsgreep 1 van 22 Jan. 1798. ****t> I 114 De aanneming der grondwet. v- die geacht werden met de Federalisten in te stemmen, van de kiezerslijsten te schrappen, 1 Natuurlijk werd het ontwerp daarna met overgroote meerderheid aangenomen. De eerste grondwet werd dus een partijwet.Jg^^W^ De grondwet van 1798" droeg" groote macht op aan- een ^?J*5rS \ Vertegenwoordigend Lichaam van 94 leden, dat zich ^Z^zH1 in een Eerste en Tweede* Kamer splitste. De verkiezing" ^^zt^j' der leden was ongeveer op dezelfde wijze geregeld als die der Nationale Vergadering.2 Het Vertegenwoordigend Lichaam alleen bezat de wetgevende macht; het ontwerpen en voorstellen van wetten behoorde alleen en bij uitsluiting aan de l8te Kamer ; de 2&e Kamer moest de wetsontwerpen onveranderd aannemen of verwerpen. Het Vertegenwoordigend Lichaam benoemde ook 1 De hoofdaanleggers waren Van Langen, Vreede en Fnnje.,*-» irv-^tun ^^xju^f <^*- 2 Het land werd verdeeld in 94 districten van 20,000 zielèn lintei^'*?*'»™--^ \ district in 40 grondvergaderingen van 500 zielen. Iedere grondverf*" J_^ onbillijke voorrechten of verkeerde instellingen een einde maakte, of, t^2e*v voor zoover er reeds een einde aan gemaakt was, dit bevestigde. ■ 1°- De bewoners van Drente en Staats-Brabant kregen dezelfde leden.^ i ' In korten tijd was een nieuw ontwerp-grondwet^dp^ésteld en - "V ; aangenomen. Men wilde echter niet meer voor het geval komen^s*-*,^ v te staan, dat het ontwerp door de grondvergaderingen zou wordeir^ \^ : \ verworpen. Vandaar, dat bepaald werd, dat land- en zeemacht, ^»<* ^jaarvan men zeker was, zouden meestemmen; vandaar, dat er ■*t>»!rmissarissen werden ' afgezonden, 'dm degenen, die geacht iwerden met de Federalisten in te stemmen, van de kiezershjsten te schrappen, j Natuurhjk werd het ontwerp daama met overgroote meerdefflheid aangenomen. De eerste grondwet werd dus een partijwet.Jj^^^^*|£u ~- ^^l^T^ De grondwet van 179? "droeg groote macht op aan- een SCÏ^S Vertegenwoordigend Lichaam van 94 leden, dat zich ^ZZZ2^ een Eerste en Tweed*e Kamer sphtste. De verkiezing ^j^^ggj der leden was ongeveer op dezelfde wijze geregeld als die der Nationale Vergadering.* Het Vertegenwoordigend Lichaam aUeen bezat de wetgevende macht; het ontwerpen en voorstellen van wetten behoorde alleen en bij uitsluiting aan de lste Kamer; de 206 Kamer moest de wetsontwerpen onveranderd aannemen of verwerpen. Het Vertegenwoordigend Lichaam benoemde ook 1 De hoofdaanleggers waren Van Langen, Vreede en Fijnje./*—» 'C^Q^^L^T^"'^ —* Het land werd verdeeld in 94 districten van 20,000 zie lèn en ïeder5"^"*51--^ district in 40 grondvergaderingen van 500 zielen. Iedere grondver^1*^ ^ «" $#£,Jerleend worden> zoowel voor het verhes van zijne bezit- ^ tangen — alle heerlijkheden, dus ook die van het stadhouderhjke .hlS2v ^ren biJ de Republiek ingelijfd — als voor het verhes van dé ambten, die het in de oude Repubhek had bekleed. De schadevergoeding werd in Duitschland gevonden en bestond J^^tu o.a. in het bisdom Fulda en de rijksstad Dortmund. De Erfrjrins^L^T^ bestuurde die gebieden en kreeg bij den dood van zijn vader o-**v»Wr. in 1806 ook de Nassausche landen. Maar zijne gebieden werden hem in 1807 ontnomen, omdat*hij niet tot het geheel van Napoleon afhankelijke Rijnverbond had willen toetreden en de wapens voor Pruisen en daarmede tegen Napoleon had opgevat. _ De vrede met Engeland deed handel en nijverheid herleven. Uit alle havens zeilden de schepen weg, om de opgestapelde producten van Java weg te halen en goederen naar de koloniën, iie aan alles gebrek leden, te zenden. Zelfs oorlogsschepen werlen tot handelsschepen ingericht Doch reeds in 1803 brak" de1 1 Blad N°. 7: De Bataafsche Republiek. 121 krijg tusschen Frankrijk en Engeland weer uit; de Engelschen legden direct beslag op de handelsschepen, en vele Oostinjeyaarders vielen hun gemakkehjk in handen, doordat de kapiteins | j onbekend waren met den veranderden staat van zaken in Europa. Napoleon eischte thans van ons buitensporige hulp voor zijn plan om van Boulogne uit een inval in Engeland te doen. Wij moesten een leger van 34000 man onderhouden en honderden schepen leveren voor 't overbrengen van troepen.1 En die I eischen werden gesteld, terwijl de financiën in zoo deerhjken toestand verkeerden. „De gewone inkomsten, 33 millioen, voldeden zelfs niet meer voor de rentebetaling alleen, die 34 milhoen vorderde." Vice-admiraal Verhuell, een groot bewonderaar van Napoleon, wist een aantal schepen onder groote bezwaren naar Oostende en de Fransche kust te voeren, maar onmogelijk kon men aan alle eischen van den Keizer voldoen. ; _ Deze oordeelde, dat het Staatsbewind zich bij de ondersteuning V van Frankrijk niet genoeg meegaande en voortvarend toonde. 3 Napoleon hield met Schimmelpenninck besprekingen over een nieuwe constitutie; hij verklaarde hem, dat hij besloten was, Schimmelpenninck aan 't hoofd der Bataafsche Repubhek te stellen — trouwens, reeds in 1801 had Napoleon wel een éénhoofdig bewind willen hebben —; weigerde hij, dan zou hij de /téJL Repubhek bij Frankrijk inlijven. Het door Schimmelpenninck m»«8>j- opgestelde en door Napoleon goedgekeurde ontwerp werd voor fi?^' [ den vorm aan het Wetgevend Lichaam en de grondvergaderingen voorgelegd, die beide er hunne goedkeuring aan hechtten.2 || 1 | | Wg moesten leveren 10 oorlogsschepen; transportschepen, geschikt tot het overbrengen van 25,000 man; 100 kanonneerbooten en 250 gewapende i | platboomde vaartuigen, die ruimte moesten bieden voor 36,000 man. 2 De stemgerechtigden keurden het ontwerp goed met 13,094 tegen 136 stemmen, doch ongeveer 340,000 stemgerechtigden hadden zich van de stemming onthouden. De eischen va Napoleon. Het einde vai het Staatsbe wind. V | Vrede van Amiensl802. s* L^*c«ew ^jHapoI. en het huis OranjeNassau. iHernieuwde 1 krijg met En| geland (sinds | 1803)'. 120 {de gewesten der oude Republiek (alleen werd Drente bij Overijsel Tgevoegd ; Bataafsch Brabant werd het 8ste departement)1; 3° de eed van afkeer van het federalisme, enz. verviel; er kwam al' leen de belofte voor in de plaats : „Ik belove trouw aan de ? « Constitutie en onderwerping aan de wet." Uit dit laatste blijkt tevens, dat de staatsregeling van 1801 een verzoenend karakter droeg. Vele personen werden in hunne voormalige betrekkingen hersteld en Wülem V werkte dit in de hand, doqr aan zijne aanhangers in de Repubhek te berichten, dat hg het kon billijken, zoo zij onder het nieuwe bestuur ambten aannamen. Tusschen gematigde Patriotten en gematigde Prinsgezinden ontstond toenadering en samenwerking; de partijregeering eindigde; ook in het Staatsbewind waren Oranje-gezinde oudregenten benoemd. Een betere toekomst scheen thans aan te breken, temeer*. *l/nr~Stdoordat in 1802 met Engeland de vrede van Amiens -werd^Xr , gesloten: 1" de Repubhek kreeg alle koloniën terug, behalve^T^J? Cejidon; 2° Aan het huis Oranje-Nassau zou' schadevergoe- ~?Tq^ éj$LJerleend worden> zoowel voor het verhes van zijne bezit- ^ °" tangen — alle heerlijkheden, dus ook die van het stadhouderhjke .hlS2v ^ren biJ de Republiek ingelijfd — als voor het verhes van dé ambten, die het in de oude Repubhek had bekleed. De schadevergoeding werd in Duitschland gevonden en bestond J^^ui^ o.a. in het bisdom Fulda en de rijksstad Dortmund. De Erfprins4t^^^^ bestuurde die gebieden en kreeg bij den dood van zijn vader in 1806 ook de Nassausche landen. Maar zijne gebieden werden hem in 1807 ontnomen, omdat~hij niet tot het geheel van Napoleon afhankelijke Rijnverbond had willen toetreden en de wapens voor Pruisen en daarmede tegen Napoleon had opgevat. „ De vrede met Engeland deed handel en nijverheid herleven. j Uit alle havens zeilden de schepen weg, om de opgestapelde producten van Java weg te halen en goederen naar de koloniën, iie aan alles gebrek leden, te zenden. Zelfs oorlogsschepen werlen tot handelsschepen ingericht Doch reeds in 1803 brak" de1 1 Blad N°. 7: De Bataafsche Republiek. 121 krijg tusschen Frankrijk en Engeland weer uit; de Engelschen legden direct beslag op de handelsschepen, en vele Oostinjeyaarders vielen hun gemakkehjk in handen, doordat de kapiteins onbekend waren met den veranderden staat van zaken in Europa. Napoleon eischte thans van ons buitensporige hulp voor zijn plan om van Boulogne uit een inval in Engeland te doen. Wij moesten een leger van 34000 man onderhouden en honderden schepen leveren voor 't overbrengen van troepen.1 En die ju I eischen werden gesteld, terwijl de financiën in zoo deerhjken toestand verkeerden. „De gewone inkomsten, 33 millioen, voldeden zelfs niet meer voor de rentebetaling alleen, die 34 mülioen vorderde." Vice-admiraal Verhuell, een groot bewonderaar van Napoleon, wist een aantal schepen onder groote bezwaren naar Oostende en de Fransche kust te voeren, maar onmogelijk kon men aan alle eischen van den Keizer voldoen. Deze oordeelde, dat het Staatsbewind zich bij de ondersteuning ] van Frankrijk niet genoeg meegaande en voortvarend toonde. Napoleon hield met Schimmelpenninck besprekingen over1 een nieuwe constitutie; hij verklaarde hem, dat hij besloten was, Schimmelpenninck aan 't hoofd der Bataafsche Repubhek te stellen — trouwens, reeds in 1801 had Napoleon wel een éénhoofdig bewind willen hebben —; weigerde hij, dan zou hij de 1^ \ Repubhek bij Frankrijk inlijven. Het door Schimmelpenninck t;-iV ' opgestelde en door Napoleon goedgekeurde ontwerp werd voor den vorm aan het Wetgevend Lichaam en de grondvergaderingen voorgelegd, die beide er hunne goedkeuring aan hechtten.2 ' | — I Wg moesten leveren 10 oorlogsschepen; transportschepen, geschikt tot het overbrengen van 25,000 man; 100 kanonneerbooten en 250 gewapende i | platboomde vaartuigen, die ruimte moesten bieden voor 36,000 man. * De stemgerechtigden keurden het ontwerp goed met 13,094 tegen 136 stemmen, doch ongeveer 340,000 stemgerechtigden hadden zich van de stemming onthouden. De eischen van i Napoleon. let einde van het Staatsbewind. ƒ *• De grondwet van 1805. Ua- u/ft****11**- Hervorming in het belas-: tingstelsel. ■ '1 ] I tei-oJH. |4*wMttij >//§24. Nederland onder éénhoofdig bewind : Raadpensionaris Ruiger jan Schimmelpennkick (1805—1806) er Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810). De grondwet van 1805 legde de grootstev macht in handen van den Raadpensionaris, welk ambt bekleed werd door Rutger Jan Schimmelpenninck. Zijn macht was nog grooter dan die van het Staatsbewind. Evenals dit had ook [lij alleen het recht van initiatief, benoemde hij de voornaamste Ambtenaren, had hij de beschikking over leger en vloot en leidde hij de buitenlandsche zaken. Maar bovendien stond te zijner beschikking een onbepaalde som, waarvan hij enkel behoefde te verklaren, dat hij ze „voor den dienst en het belang van den Staat" had gebruikt.1 (** *^ b^jt***o-o-t. ^U^eM^*^ Het Wetgevend Lichaam bestond uit een Kamer van 19 leden. Den eersten keer werden de leden benoemd door ien Raadpensionaris, later zou zulks door de Departementale Besturen geschieden. Het Wetgevend Lichaam had weinig bevoegdheden ; onveranderd had het de wetsvoorstellen aan te nemen if ze te verwerpen. Het vergaderde dan ook slechts twee keer ler jaar gedurende korten tijd. Onder het korte bestuur van Schimmelpenninck (1805—1806) sijn belangrijke wetten tot stand gebracht; de nieuwe regeering deed n korten tijd meer dan dé beide vroegere regeeringen samen. Vooreerst kwam er een hervorming, tevens eenheid, in ons beastingstelsel, waarvan de verdienste toekomt aan den financier jrogel. Een hervorming was dringend noodig, want belasting ïaar draagkjracbj__was jvor te zoeken, zoo droegen de Oostehjke irovinciën in de gewone belastingen veel te weinig bij.2 Vele iccijnzen werden afgeschaft; de van ouds bestaande verponding werd als grondbelasting uniform ingevoerd en in verband 1 De Raadpensionaris werd ter zjjde gestaan door een advisoerend lichaam, hsh Staatsraad, door vijf secretarissen van staat (ministers) Sr een Raad van financiën. 2 Terwijl men de draagkracht van Zeeland en Groningen ongeveer gelijk tan stellen, droeg Zeeland in de gewone belastingen per hoofd der bevolking jij voor ƒ 24.60 en Groningen voor ƒ 11.90. Vo-vw y»*A^v-tflfc fc i^w, daarmee werd een kadaster ontworpen; ingevoerd werden verder een personeele belasting, die verband hield met weelde en vertering (zij werd geheven naar de grondslagen huur, dienstboden, paarden en meubelen en later ook van haardsteden) en een pat entbelasting, d. i. een belasting op beroep of bedrijf. De opbrengst ' der belastingen steeg aanzienlijk, de kosten van inning werden geringer. Maar door de hooge eischen, die Napoleon steeds bleef stellen, kon er toch geenevenwicht tusschen inkomsten en uitgaven worden verkregen. Een andere belangrijke wet was die, welke het lager onderwijs regelde (1806). De Leidsche hoogleeraar Van der Palm, indertijd als agent van Nationale Opvoeding opgetreden, heeft de eerste Nederlandsche schoolwet, die in 1801 werd ingevoerd, gereed gemaakt. Krachtens die wet werden er schoolopzieners, aangesteld en onderzoek gedaan naar de bekwaamheid van hen, die als onderwijzer wilden optreden. De wet van 1806 verbeterde zoowel het schooltoezicht als het examenstelsel; zij omschreef nauwkeurig de verplichtingen der departementale en gemeentelijke besturen», Het volksonderwijs is door haar tot een aanzienlijke hoogte verheven. <^*ft>w «v-^1** t+ O-»**- Hoewel ook op ander gebied goede maatregelen werden genomen — zoo werd een aanvang gemaakt met het bouwen van de sluizen bij Katwijk en werd voor het dijkwezen betere zorg gedragen — maakte Napoleon weldra aan het bewind van Schimmelpenninck een einde. Tot zijn besluit mag meegewerkt] hebben, dat hij den Raadpensionaris nog te onafhankelijk vond — hij wilde b.v. geen conscriptie en tiërceering invoeren — de' hoofdreden was, dat hij aan bloedverwanten verschillende staten wilde toekennen, die zij als zijne vazallen zouden besturen en in dat lot moest ook de Bataafsche Repubhek deelen. Na den^ „driekeiaérslag" bij Austerlitz (1805) — door Napoleon gewonnen op Oostenrijk en Rusland — tastte de Fransche Keizer' door. Een gezichtsverzwakking van Schimmelpenninck diende hem als voorwendsel. Een voorstel van Schimmelpenninck aan de vereenigde vergadering der Hooge Colleges van Staat, de zaak aan het volk voor te leggen, werd verworpen; aan verzet " SjW: (WUi ^W^Vy***^. j ■ wetten. tVi-Aet^. <^-»*^ Het einde aèruSL Bataaf sche^/^ Re publiek. JJ**- lavUcjdL J-»V «Wtf i f lT ^ Be grondwet van 1806.' I Vergrooting v. 't grondgebied in 18071 i [ Koning_IiOde7, < behoefde men niet fè denken, en zoo zond genoemde vergadering — het Groot Besogne geheeten — naar Parijs een gezantschap, dat op verlangen van Napoleon aan zijn broer de koningskroon aanboodfHet „Koninkrijk Holland" nam een aanvang en_wederom moest dus een nieuwe constitutie worden ingevoerd. De 4do grondwet (van 1806) komt veel overeen met de 3de, doch het raadpensionarisschap werd vervangen door de erfelijke monarchie. De bevoegdheden van den Koning werden feitehjk uog iets grooter dan die van den Raadpensionaris. Op de samenstelling van het Wetgevend Lichaam, dat wederom het recht van initiatief en amendement miste en slechts één keer in 't iaar gedurende 2 maanden vergaderde, had de Koning groöten invloed. Het land werd vëMéelcTin 10 departementen (ook Drente was een departement, terwijl Holland gesplitst werd in Amstelland en Maasland). In 1807 kwam er een llde departement bij, waartoe o.a. Oost-Friesland behoorde, dat Pruisen bij den vrede van Tilsit had afgestaan ; Vhssingen kwam toen bij het keizerrijk Frankrijk 1 Lodewijk Napoleon, „de goede" of de „lamme" Koning was sengoedhartig man, doch tevens wispelturig, onzelfstandig, ijdel en prachtlievend. Zijne goede eigenschappen kwamen op treffende svijze aan den dag, toen in Leiden in 1807 door de ontploffing ^ ran een met kruit geladen schip groote verwoesting werd aange-_j^j_^j •icht en vele menschen om het leven kwamen (o.a. de hoog- *"" """"" eeraren Kluit en Luzac). Lodewijk verscheen terstond op i le plaats des onheils, om steun te verleenen. Zoo hielp hij ook loor woord en daad bij overst£oomingen, die Zeeland, ZuidEfolland en Gelderland teisterden. Groot was echter zijn spilzucht. Zijn ~~ hofhouding was weelderig ingericht en groote mkosten veroorzaakte de verplaatsing van zijn residentie, eerst ran Den Haag naar Utrecht, daarna van Utrecht naar Amsterlam, waar de Koning het stadhuis als paleis in gebruik nam. Lodewijk trachtte al zijne onderdanen om zijn kroon te verenigen en de voormalige partijschappen uit te roeien Hij tóiad N°. 7: Koninkrijk Holland in 18Ö7. kwam in dat opzicht op een betrekkelijk gunstig tijdstip aan de regeering: in 1806 was namehjk Willem V gestorven, zoodat ook zij, die zich nog altijd door hun eed van trouw aan genoemden vorst verbonden gevoelden, zich zonder gewetensbezwaar bij de nieuwe regeering konden aansluiten. Al te veel naar Napoleons zin toonde Lodewijk echter voorliefde voor de oude regentenfamilies en voor den adel.1 Zijn ijdelheid, die] daarbij duidelijk doorstraalde, uitte zich ook in het instellen vanJ j ^^T^daéTOrflen en in de benoeming van maarschalken, om de Hol- < ty^wC^'1 troepen aan te voeren. Omtrent dit laagte schreefj j5i*4anen te behartigen, wilde Lodewijk niet de maatregelen nemen, >«^w<*!><3aaroP ^aP°leon met hracht aandrong : hij wilde geen conscriptie l^ii***-/r*4nvoeren: die onttrok te veel handen aan landbouw, nijverheid en handel; hij wilde geen tièrceering of staatsbankroet: dat zou het crediet van een handeldrijvende natie benadeelen. Ook wilde hij bezuinigingen op leger en vloot. Men moet erkennen, dat Lodewijk bij dat alles zijne beloften jegens zijn broer geschonden^ heeft. Napoleon had het hem uitdrukkelijk genoeg voorgehouden, dat hij vóór alles Franschman moest zijna; zijn streven, vóór alles Hollander te zijn — ook de taal zijner onderdanen trachtte hij onder» leiding van Bilderdijk te leeren — was daarmede in volslagen tegen- 1 Napoleon schreef: „Qij meent, dat gij de plichten van een vorst vervult, wanneer gij de inspraken van uw goed hart volgt. Gg' kent de menschen te weinig. Ik heb niet opgehouden U te herhalen: Uwe ware vrienden in Holland zgn de Katholieken, daarna de lieden, die men Jacobijnen noemt, namelijk de menschen, die het meest van een terugkeer van het huis Oranje te vreezen hebben. Gij werpt U geheel in de armen der Oranjepartij en doet twijfel oprijzen aan het fundamenteele beginsel uwer' kroon, de gelijkheid van allen." 1 „Houd nooit op", zoo sprak de Keizer, „Franschman te zgn. De waardigheid van Connétable des Rijks wordt door u en uwe afstammelingen behouden : zij zal u de plichten voor den geest roepen, die gg' jegens mij te vervullen hebt en u het gewicht doen inzien, dat ik hecht aan de bewaring der vestingen, die het noorden mijner staten dekken, en die ik aan u toevertrouw. Onderhoud in uwe onderdanen den geest van eenigheid en van liefde voor Frankrijk. 1 t**u u'. jitt o■ ■ a»C<€%lW >»i Mgemeene • oorzaken van de geschillen tusschen Lodewijk en den Xeizer. UAlLfiK— JP- De „Code Napoléon". : te* -aCi Ti mi\» L^Het continen|iitaalstelsel. , II P ft •^"126 spraak en^gaf aanleiding tot herhaald* klachten van Napoleon. Daardoor ook kregen de beide broers geschil over de invoering van den .„Code Napoléon". Napoleon wilde, dat genoemd wetboek hier ongewijzigd zou worden ingevoerd. „Wanneer gij icvfcst aan den „Code Napoléon" verandert, is hij niet meer de Code Napoléon. Een natie van bijna 2 milhoen zielen kan geen eigen wetgeving hebben." Inderdaad „vertoont het „Wetboek Napoleon, ingerigt voor het koninkrijk Holland", slechts geringe afwijkingen van het Fransche origineel." '*Maar de grootste grief, die Napoleon had — behalve de weigering tot de invoering van oonsoriptie, en tiërceering — was de slappe toepassing van het continentaalstelsel, van het perbod van allen handel en correspondentie met Engeland, zooals zulks in 1806 door Napoleon bij het decreet van Berlijn was uitgevaardigd.1 Streng toezicht verlangde de Keizer in Holland, dat hij als een in voorpoort voor Engelsche waren •* 1 De inhoud van het deoreet van Berlijn is als volgt: y V^~^5^'' Art. 1. De Britsche eilanden worden verklaard in staat van blokkade. ^/v^V Art. 2. Alle handel en correspondentie naar de Britsche eilanden zgn verboden.<■ j\wt^/' De brieven en paketten, die naar Engeland of aan een Engelschman i_) geadresseerd of in de Engelsohe taal geschreven zgn, zullen derhalve door de post niet verzonden, maar weggenomen worden. Art. 3. Elk persoon, die Engelsch onderdaan is, van welken stand hg ook zij, dien men in de landen vinden zal, door onze troepen of de troepen onzer bondgenooten bezet, aal krijgsgevangen gemaakt worden. Art. 4. Alle magazijnen, waren, eigendommen, hoe ook genaamd, aan een Engelsch onderdaan behoorende, moeten voor goeden prgs verklaard worden. Art. 5. De handel in Engelsche waren wordt verboden en alle waren aan Engelschen behoorende, of uit deszelfs fabrieken en koloniën afkomstig, worden voor goeden prijs verklaard. Art. 6. De helft van de opbrengst der verbeurdverklaring van de waren en eigendommen zal besteed worden, om de kooplieden schadeloos te stellen wegens het verlies, 't welk zij geleden hebben door het nemen hunner koopvaardijschepen, waarvan de Engelsche kapers zich hebben meester gemaakt. Art. 7. Geen schip, 't welk regelrecht uit Engeland of uit de Engelsche koloniën komt, of sedert de afkondiging van het tegenwoordig decreet aldaar geweest ie, mag in eenige haven toegelaten worden. Art. 8. Elk schip, 'twelk door een valsche verklaring tegen bovenstaande bepalingen handelt, zal genomen en de lading, als ware zij Engelsch eigendom, verbeurdverklaard worden. Crvu- i/ww ~-a — ^ 127 C— j beschouwde. Maar Lodewijks toezicht was niet scherp en in woede schreef de Keizer hem eens: „Van uw eigen paleis tot de kleinste hut is alles vol gesmokkelde waren." Inderdaad zat Holland vol met Engelsche koloniale waren. Do oorlog met Engeland berokkende niet enkel onzen handel ^* •■"'"VgrolJte schade, Hij had ook opnieuw het verhes der koloniën y(rtT^^^^H^^gjg*i^^^^en^.en ha^gjj ^jj •ypederom een vijandelijken inval te verduren: de Engelschen landden in Zeeland, allereerst? ( met het doel, Antwerpen te vermeesteren JE Weldra hadden zij. 'f&r ft» Walcheren — waar Vhssingen een hevig bombardement moest t,„ «v-wvdoorstaan —, Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland bezet. de Engelsche bevelhebber, Lord Chatham, drong niet ^^^^^clItrg^Saar Antwerpen door ; tijdig konden troepen worden samengetrokken ; de Zeeuwscne^k^ortlen teisterden de Engelschen ■^Ck geducht: nog in 1809 was geheel Zeeland door hen ontruimd, osta»-^^*^, ^De. invaL der Engelschen was voor Napoleon een welkome 9 gelegenheid om de Hollandsche kusten met Fransche troepente bezetten. Maar bovendien het hij Lodewijk weten, dat hij * Wafstand moest doen van een gedeelte van 't land en in de conscriptie P ^ri-ende tiërceering moest .toestemmen. Lodewijk begaf zich naar ^wST Parijs^ om door persoonlijke besprekingen met Napoleon de ff_fs~ moeilijkheden uit den weg te ruimen. Van vriendschappelijk overleg was echter geen sprake. Tijdens Lodewijks afwezigheid werd Walcheren bij het Keizerrijk ingelijfd ;1 Lodewijk ver-' I - ^ keerde te Parijs in halve gevangenschap en stemde ten slotte in Maart 1810 toe in een verdrag, waarbij Brabant, Zeeland en Gelderland ten Zuiden van de Waal aan Frankrijk werden' afgestaan;2 bovendien werd bepaald, dat 18000 man troepen, bijgestaan door Fransche douaniers, de kusten en monden der ( rivieren zouden bewaken. Lodewijk keerde naar zijn land terug, maar terstond kwam weer bij hem de oude geest van verzet boven. Van zijn kant legde Napoleon het gesloten verdrag zóó uit, dat de Fransche generaal zelfs Leiden en Den Haag bezette en zich te Utrecht 1 Blad N°. 7, 3de kaartje : Grens 1 Februari 1810. 2 Blad N°. 8, 3de kaartje : Grens van 16 Maart 1810. De inval der Engejschen, 1809. /nu^t^O- *+rmJ**m {(MM. wn^eye» Tractaat van Maart 1810. , »-^kCA Het einde van het Koninkrijk Holland 1810. De inlijving. 128 vestigde. Geen ambtenaar wist ten slotte meer, wiens bevelen hij te gehoorzamen had, die van den Koning of van den Franschen generaal. Zoo kon de toestand niet blijven. Een nietige zaak verhaastte de uitbarsting : de koetsier van den Franschen gezant werd te Amsterdam door 'tvolk geduwd en gestooten; de Fransche gezant nam dat hoog op; de Keizer deelde zijn zienswijze en riep hem terug.1 Lodewijks denkbeeld, Amsterdam te verdedigen, vond geen bijval; nu de Franschen reeds midden in 'tland waren, zou zulks nutteloos, ja, dwaas zijn geweest. Lodewijk deed afstand ten behoeve aan zijn zoon en verliet het land. Napoleon keurde evenwel de getroffen regeling niet goed en verklaarde Holland met het Keizerrijk vereenigd (9 Juli 1810). Trouwens, ook zonder 's Konings afstand zou Holland Ingelijfd zijn — het inbjvingsdecreet lag al gereed —, e» wel om het oontinentaalstelsel door te voeren; de Keizer schreef: „Ik heb Holland met het Rijk vereenigd, om er mijne douaniers * O^xTXuJuo rw^-^—e meeste prefecten waren Nederlanders. Het minst gunstig staan aangeschreven de beide Belgen de Celles, prefect van het departement van de Zuicïerzee^ en de Stassart, prefect van de monden^^ê^iÖaas^; "afmaakten zich gehaat door strenge nakoming van de hun gegeven bevelen en traden niet altijd met tact op ; men dient echter niet te vergeten, dat zij vaak met onwil en sleur van de zijde der Hollanders hadden te kampen. Algemeen landvoogd werd de reeds 72-jarige Lebrun,, hertog van Plaisance, een zeer welwillend en goedhartig man. die zijn best deed, het den Nederlanders zoo dragelijk mogelijk te maken, maar dikwijls niet kon ingrijpen, omdat het eigenlijke' gezag niet bij hem, maar bij de prefecten berustte. * 1 Blad N°. 7 : Nederland bij frankrijk ingelijfd. * : Tenminste met ingang 1811, toen de Fransche administratie werd ingevoerd — vóór dien tgd had hij groote macht —. vb-w tl 8<<^'v»%» j Pik, Overzicht Vaderl Qesch. II, 3e druk Vt^ "irv^ \jt*sJ~&*°™~ óLiHLeAovtA» v'. A-. Inrichting van het bestuor. P - .- V2v*«> ^/v. \tfe)V /rierceering. |. ^- i Belastingstelsel. Tabaks monopolie. 130 • Hij had n.1. in opdracht te waken over de uitvoering van 's Keizers orders en den Keizer van alles te onderrichten; hij moest voor hem zijn „een oog, waarmede hij zag, een oor, waarmede hij hoorde." In een der artikelen van het inlijvingsdecreet stond: „De renten der publieke schuld zullen, over 1810, niet verder onder de lasten worden gebracht, dan voor een derde van hare tegenwoordige bedragen." Met dat besluit werd dus de tiërceering .van de rente der staatsschuld uitgesproken (van de „rente", want de schuld zelve werd intact gelaten). Dat besluit kwam overigens niet onverwachte: hoe lang had Napoleon er reeds op"aangedrongen! Want inderdaad, de financieele toestand was .onhoudbaar geworden. In 1810 bedroegen de uitgaven 78 millioen — waarbij aan rente voor 40 milhoen —, waren de inkomsten 45 milhoen en was er dus een tekort van 33 millioen. De rente der openbare schuld was in 1808 en '09 al niet uitbetaald. Ten onrechte is dan ook de tiërceering als despotisch en willekeurig veroordeeld: de maatregel was onvermijdelijk en de rentetrekkers hadden nu ten minste kans op geregelde rentebetaling. Ook van de achterstallige rente over 1808 en '09 werd het derde gedeelte uitbetaald. De koers der schuldbrieven klom dan ook jran 9 op 13% %. Met dat al bleef de tiërceering een harde maatregel; de hoop op uitbetaling van het geheele rentebedrag was vervlogen ; vele kleine renteniers vervielen tot groote f armoede, en ten zeerste leden de gasthuizen en de liefdadigheidsgestichten, want de staatsrenten maakten wel s/i van hunne inkomsten uit. Ondanks de tiërceering bleef er nog een tekort bij de begrootingen ; voorloopig werd daarom het minder drukkende Fransche belastingstelsel niet ingevoerd, omdat zulks een al te gevoelig verhes voor de schatkist zou zijn. Toen dat belastingstelsel eindelijk in 1812 werd ingevoerd, „miste het .zijn doel en wekte algemeen wrok en verbittering" van wege de ook hier in te voeren belasting op de tabak, dat een dagehjksch genotmiddel was geworden. Bovendien werd de bewerking en verkoop van de tabak een rijksmonopolie, bestuurd door de regie, d. i. het personeel met de inning der directe belastingen belast. 131 Wat de Nederlanders zeer gevoelig trof, was de conscriptie of gedwongen loting: zij, die 20 jaar oud waren, moesten loten, I W«e^ Andere grieven. n - • r .» _ °» Aua^ I >i.—*~ W • PV« | V.g— >yy> HL^" lfVv 132 dachte woorden en gebaren te letten. Grooten weerzin verwekte de instelling van de jury, hoewel overigens de rechtspraak beter was dan ooit te voren en er eenheid van rechtsbedoeling. kwam door de invoering van de Napoleontische wetboeken en de oprichting van vaste rechtbanken. De Fransche taal werd natuurlijk de offioieele; de nieuwsbladen moesten zoowel in t Fransch als in het Hollandsch verschijnen; van ieder onderwijzer werd verlangd, dat hij voortaan Fransch moest'kennen, al werd het Fransch geen verplicht leervak op de lagere school. De wet op het lager onderwijs van 1806 bleef gehandhaafd, maar wat het hooger onderwijs betreft, slechts Leiden en Groningen behielden hunne universiteiten, terwijl de andere werden opgeheven of tot scholen van lageren rang werden verlaagd. ■ jt* - ™~De economische toestanden waren allertreurigst. Bijna alle takken van nijverheid stonden stil of gingen sterk achteruit. De visscherij werd door allerlei beperkende voorschriften zeer belemmerd en alle berichten spreken van ellende in de zeedorpeni Het continentaalstelsel werd in al zijn strengheid toegepast: pen groot aantal douanen — allen Franschen — bewaakten de kust. Hun ambt, dat hen veel met den minderen man in aanraking bracht, maakte hen zeer gehaat. Elke visscherspink, die zee koos, had een soldaat aan boord, voor welks behouden terugkomst het geheele dorp aansprakelijk was. Bij het decreet van Trianon (1810) stond de Keizer wel den invoer van Engelsche koloniale waren toe tegen een hoog inkomend recht, dat voldaan kon worden door overgave van de helft der goederen, maar fcij het beruchte decreet van Fontainebleau (1810J werd de verbranding gelast van alle producten van Engelands grond en van Engelands fabrieksnijverheid. De zaken stonden 3an ook nagenoeg stil; in 1812 vielen in Amsterdam slechts 40 schepen binnen en in de Maas slechts 10. Alle koloniën gingen verloren, Java in 1811. Ook de binnenhandel had weinig 'te beduiden. De tollinie in Brabant bleef tot in October 1812 bestaan. Zonder paspoort kon men niet van de eene stad naar de andere reizen, zonder een geleidebrief geene goederen van het eene departement naar het andere zenden. De meeste takken van , 133 I nijverheid vertoonden grooten achteruitgang. Op het platte/ land en in de landprovincies, waar de nering niet in onmiddellijk verband met handel en visscherij stond, werd minder geleden, ƒ temeer, omdat zich hier tabaksbouw, beetwortelverbouw en aardappelteelt ontwikkelden.1 Dat de prijzen van verschillende artikelen enorm in de hoogte gingen, ligt voor de hand. De koffie steeg in 1813 tot f 2.50, de suiker tot f 3 per pond. Men trachtte zich met surrogaten te behelpen: aftreksel van lindebloesem verving de thee, de cichorei trad in de plaats van de koffie, gedroogde kersebladen werden gerookt. Uit allerlei omstandigheden bhjkt, hoe in 't land de algemeene verarming schrikbarend toenam. Het getal armlastigen te Amsterdam liep in de tienduizenden. Het aantal faillissementen was zeer groot. Vele aanzienlijke families verhuisden } van de steden naar het platteland, zonden bedienden weg en schaften rijtuig af, waardoor velen uit de lagere standen hun middel van bestaan verloren. Een oogenblik, schreef prins Lebrun den Keizer, stonden er in Amsterdam 1900 huizen te huur. Dikwijls heten eigenaars de huizen sloopen, liever dan de grondbelasting te betalen. In enkele plaatsen werd het afbreken van huizen een broodwinning. Te Amsterdam werden niet minder dan 2900 panden van staatswege in veiling gebracht, om met de opbrengst de verschuldigde belastingen te dekken: deed zich geen kooper voor, dan werden zij van staatswege aigebroken. Ook de buitenplaatsen vielen onder sloopershanden; 1 Enkele voorbeelden van achteruitgang. In 1806 waren in Holland 149 rietsuikerraffinaderijen met 1408 werklieden, in 1811 : 113 met 133 werklui, wat dus bewijst, dat de meeste raffinaderijen maar 1 knecht meer hadden, n.1. om op de zaak, die gesloten was, te passen. Oorzaak : geen grondstoffen en geen afzetmarkten. Het aantal Leidsche lakenfabrieken daalde van 20 op 5. De Zaansche papierfabrieken produceerden 30,000 riem per jaar tegen vroeger 70,000. De Amsterdamsche azijnfabrieken werkten met 30 arbeiders tegen vroeger met 76. Op de tabaksfabrieken in Amsterdam verminderde het aantal werklui van 1800 (in 1806) op 200 (in 1811) en in 1812 gingen de fabrieken 1 - geheel te niet door het staatsmonopolie. De verhooging van de graanprijzen, van voordeel voor de landbouwstreken, vermeerderde de ellende. Een merkwaardig bewijs voor de grootere ellende in de zeeprovinciën is, dat het getal vrijwilligers voor het leger daar veel grooter was en het aantal weerspannige \ lotelingen veel geringer dan in de landbouwprovinciën. Verarming. Houding der Hollanders. /^Voordeelen v. net Fransche bewind. 131 ie fraaie tuinen werden in weiland of moesgrond veranderd. Onderwijzers, predikanten, dioog leeraren en andere ambtenaren kregen hunne traktementen zoo slecht uitbetaald, dat zij dikwijls armoede leden. Overal dus ellende, verval, achteruitgang, armoede. Hoe was onder die treurige omstandigheden de houding der Hollanders ? Velen hunner hebben de keizerlijke regeering als ambtenaren gediend, deels verlokt door de hooge traktementen, maar ook, omdat velen in\vhet Fransche bestuur, dat alle ingezetenen zonder onderscheid van rang of geboorte gelijk behandelde, de verwezerilijkina van hunne denkbeelden zagen. Bovendien was het goed \ dienen onder Napoleon: deed men zijn plicht, dan was men zeker van bevordering. Doch ook waren er vele aanzienlijken jn den lande, die niet te bewegen waren, eenige betrekking onder het Fransche bestuur te aanvaarden, zooals de oud-minister Roëll, zooals Anton Reinhard^. Falck, die zich als advocaat in Amsterdam vestigde, zooals Gijsbert Karei van Hogendorp_, generaal Krayenhofï_ en de hoogleeraar Kemper. Toen Napoleon in 1811 met zijn gemalin Maria Lonise een bezoek aan Noord-Nederland bracht, eenerzijds om daarmee de bevolking voor zich te winnen, anderzijds om persoonlijk een onderzoek in te stellen naar den toestand der verdedigingsmiddelen, werd hij in officieele aanspraken — die vooraf aan dén prefect ter goedkeuring waren gezonden — op slaafschen toon/ toegesproken, verschenen er snorkende opschriften, kuste de bevolking in Utrecht zijne rokspanden, zelfs zijn paard, maar een man als Falck sloot zich in zijn kamfer op, daar hij den Keizer niet wilde aanschouwen- Naast de schaduwzijden van het Fransche bewind moet meft echter de voordeelen niet over het hoofd zien. Allereerst bracht het ons gelijkheid voor de wet, godsdienstvrijheid, goede rechtsbedoeling en een correcte adrninistraJbi&t Aan de gemeentebesturen en de mstellingen van liefdadigheid werd de verplichting opgelegd, jaarhjks _jgespeciliceerde. begrootingen te maken ; aan de gewoonte, om door buitengewone heffingen van de ingezetenen of door verkoop van gemeente- 135 / f goederen de uitgaven te dekken, werd/een einde gemaakt. De regkterj_van den burgerlijken, stdnd werden ingesteld,: zij kwamen in de plaats van de gebrekkig bijgehouden doop- en ^^^'^^egrafenisboeken. Ieder moest nu ook een vasten famihenaam \Het begraven in de kerken of binnen de bebouwde ""'"liomaer geUneenten werd verboden. De toestand der gevange-1 nissen werd verbeterd: de koepokinenting bevorderd. Het, I kadastreerên van het land volgens de Fransche methode bleek doeltreffend. En als een algemeen gevolg mag niet vergeten worden, dat tijdens het Fransche bestuur de oude geest van fede-^ ralisme werd onderdrukt; het is de inhjving geweest, die „der natie het beginsel van staatseenheid heeft ingebrand." De voordeelen wogen evenwel lang niet op tegen de nadeelen 1 van het Napoleontische regeeringsstelsel, dat als een drukkende vreemdelingenheerschappij werd gevoeld en reikhalzend zag men uit naar het uur, dat men van het Fransche juk bevrijd zou worden. Die bevrijding was niet ver verwijderd. De tocht van Napoleon naar Rusland werd „het begin van het einde." Van het „groote leger", dat meer dan een half milhoen manschappen telde, waren wel 400,000 man omgekomen of krijgsgevangen gemaakt; van de 15000 Nederlanders, die zich in dat leger bevonden, keerden hoogstens eenige honderden terug. Pruisen en weldra ook Oostenrijk sloten zich bij Rusland en Engeland aan (6de coalitie : 1813). Maar nog weer wist Napoleon een half milhoen manschappen op de been te brengen, en ook in. Nederland werden nieuwe lichtingen uitgeschreven, die tot plaatselijke oproeren aanleiding gaven, zoo in Rijnland, waar drie dagen lang de Oranjevlag van de torens woei,, zoo in Zaandam, waar 6 personen werden gefusilleerd- De aanzienlijken werden getroffen door de oprichting van een Garde d'honneur, waarvoor! uit ons land ongeveer 600 jongeheden werden opgeroepen. Al had men vroeger ook reeds een groote som voor een plaatsvervanger betaald, al bood men ook een groote afkoopsom aan^ of de uitrusting van eenige ruiters op eigen kosten, dat alles, baatte niet. De Keizer had n.1. met dien maatregel o.a. als doel/ een groot getal aanzienlijke gijzelaars in handen te krijgen. Der y»rn... -■■«.»»<, )e 6de coalitie Je Garde d'honneur. Volkerenslag 'Bij Leipzjg. ( Geheime besprekingen. 136 prefect de talles schreef: „Ik heb mijn keuze zóó gedaan., dat ik van alle toonaangevende families een heb gekozen en bij voorkeur van die families, die weinig genegenheid voor ons bestuur koesteren, ten einde een onderpand te hebben voor hun trouw." De veldtocht in 1813 werd inden „Volkerenslag bij Leipzig" (16, 18 en 19 Oct.) ten gunste der Bondgenooten beslist. Die overwinning werd het sein voor verdere bewegingen tegen de Franschen; bijna geheel Duitschland viel van Napoleon af, en, wat voor ons vooral van beteekenis is: in Noord-Nederland begon de opstand in November 1813. I 2 § 26. De omwenteling van 1813. Reeds direct na den tocht naar Rusland beraamden enkele ondernemende mannen plannen tot bevrijding van de Fransche overheersching. Van die mannen moet allereerst Gijsbert Karei van Hogendorp_ worden genoemd. Deze was vóór 1795 pensionaris van Rotterdam geweest; in den Franschen tijd had hij nooit een staatsambt bekleed; vooral had hij de aandacht op zich gevestigd, toen hij zich in 1801 in een geschrift tegen de toen ingevoerde constitutie verklaarde, omdat de rechten van Oranje daarin niet geëerbiedigd werden. Dat kordate optreden herinnerde men zich in 1813; vandaar, dat men hem toen gaarne als leider erkende. Van Hogendorp stelde zich in Den Haag in verbinding met enkele andere heeren, van wie vooral te vermelden zijn de graaf van Limburg-Stirum en Van der Duyn van Maasdam, voormalig lid der Hollandsche ridderschap. In Leiden pleegde de hoogleeraar Johan Melchior Kemper met enkele vrienden overleg, om tot bevrijding te komen en in Amsterdam gold datzelfde van den staatsmanadvocaat Anton Reinhardt Falck, toenmaals kapitein der Nationale Garde en van den gewezen kapitein der Nederlandsche marine, Job May. Toen de uitslag van den strijd bij Leipzig bekend werd, werden 137 méér heeren in de plannen ingewijd, zoodat in de samenzwering ten slotte een 400tal personen betrokken waren. Met opzet werd niets op schrift gesteld; van elkaar wisten de betrokken personen zelfs niet, wie in het geheim waren ingewijd. Van allen is Van Hogendorp de man van 1813; hij beraamde niet alleen de maatregelen, om een einde te maken aan het Fransche bewind, doch dacht er tevens aan, wat na de omwenteling moest geschieden. Het stond direct bij hem vast, dat de opstand in naam van Oranje moest plaats vinden en dat men „Oranje geen >t stadhouderstitel weer kon geven, nadat een Bonaparte den koningstitel had gevoerd." Hij had reeds een schets voor een grondwet ontworpen, waarin hij den titel „Koning" gebruikt en die bij het slagen der omwenteling alsleiddraad zou kunnen dienen^ Na den slag bij Leipzig trokken Russische en Pruisische troepen I naar onze grenzen op, en welhaast verschenen kleine afdeelingen Kozakken in Groningen en Zwolle en kwamen de Pruisische troepen bij onze. Oostgrenzen aan. Vele Fransche ambtenaren, wel wetende, hoe gehaat zij waren, vluchtten op het voorbeeld, van hunne collega's uit N.-W. Duitschland, die hun weg qverj Holland namen, weg. Uit vrees van Gorkum (aan den hoofdweg naar Frankrijk) afgesneden te worden, trok generaal Mohtor, de bevelhebber der hier gelegerde troepen, met zijn garnizoen uit Amsterdam naar Utrecht. Dat vertrek werd het sein tot een volksbeweging in Amsterdam, waar de douanehuisjes in brand werden gestoken en de Fransche wapenborden aJg^kt^Nov.) / i Van Hogendorp schreef : „Be Franschen zijn in de war en kunnen op het / oogenblik niet om ons denken. Maken wij nu de Revolutie, zoo spoeden zich de bondgenooten met op te marcheeren. Laten wij dit oogenbuk voorbij! gaan, zoo komen de bondgenooten langzaam, en de Franschen krijgen tnd, om zich te bezinnen. Het kleinste voordeel aan den Neder-Rijn stelt ze in staat, eenige duizend man in Holland te werpen en wij worden het tooneel van den oorlog. Onze personen, thans volkomen bekend zijnde, worden de eerste slagtoffere. Ik besluit dus, dat het meerdere gevaar bestaat in stil te zitten, en de meerdere veiligheid in door te tasten. Men heeft mij gezegd gij wilt alles wagen, en wij willen zeker spel hebben. Ik keer dit om er \ antwoord: gij brengt ons in gevaar en ik heb het zekerste spel Var \ Hogendorp is het ook, die den 14den Nov. aan May te kennen geeft, „dat hei \ tijd was om bij hen (d. i. in Amsterdam) te beginnen en dat wij hier dan ee. I re<*eering zouden opzetten." ^ge^eurïe^.' nissen in Amsterdam i op 15 en 16 November. j^tW^- . \& Begin van de omwenteling in Den Haag 17Nov. 1813. Optreden van het Algemeen Bestuur T 138 Vele Franschen, o. a. Lebrun en de Celles, vluchtten uit Amsterdam weg. Toen het volk, bespeurend, dat niemand meer de teugels van het bewind in handen had, wat meer uit den band sprong en b.v. woningen van Fransche ambtenaren begon te plunderen en te verbranden, werd, vooral door toedoen van Falck, een voorloopig bestuur opgericht, dat de orde wist te herstellen, maar uit vrees voor herstel der Fransche dieerschappij zich voorshands onzijdig hield ; het verklaarde, dat, als Molitor uit Utrecht terugkwam, het direct zijn taak zou neerleggen, en zelfs het hijschen van de Oranjevlag op den toren stond het niet toe. 't Was in Den Haag, dat de omwentelingsbeweging den eigenlijken stoot kreeg. Van Hogendorp, van Limburg Stirum en anderen zagen zeer goed in, dat, als Holland door de Bondgenooten werd bezet en veroverd, zooals reeds met 't Noorden en 't Oosten van 't land begon te geschieden, ons volksbestaan gevaar zou loopen, dat wij dan ook maar moesten afwachten, hoe de mogendheden later over ons zouden beschikken. Zij besloten door te tasten. Van Limburg Stirum ging met de Oranjekokarde op den hoed over de straat en van alle zijden kwam nu de Oranjekleur voor den dag. In een proclamatie werd de Prins van Oranje tot „Hooge Overheid" uitgeroepen1; van Limburg Stirum werd provisioneel gouverneur van Den Haag; het Fransche garnizoen trok af. Van Hogendorp met enkele andere heeren riepen tegen den volgenden^dag (18 Nov.) de oud-regenten van 1794 en '95 op, om raad te schaffen. Geen der opgeroepenen wilde echter verder gaan dan de orde handhaven tijdens de afwezigheid van 't Fransche bestuur. Twee dagen later (20 Nov.) vond een nieuwe samen- 1 Deze proclamatie luidde : Oranje Boven. Holland is vrij. De Bondgenooten trekken op Utregt. De Engelschen worden geroepen. De Franschen vlugten aan alle kanten. De see is open. De koophandel herleeft. Alle partijschap heeft opgehouden. , Al het geledene is vergeeten en vergeven. • AI de aanzienlijken kpjnen in de Begeering. De Regeering roept den Prins uit tot Hooge O v e r^e i d. Wij voegen ons bij de Bondgenooten en dwingen den vijand tot vrede. Het volk krijgt een vroolijken dag op gemeene kosten, zonder plundering noch mishandeling. Elk dankt GOD. De oude tijden komen wederom. Oranje Boven ! komst plaats, waartoe ook ter wille der onpartijdigheid regenten van na 1795 — dus Patriotten — waren opgeroepen. Maar ook deze vergadering durfde geen kloekmoedig besluit nemen. Nu aanvaardden Van der Duyn van Maasdam en Van Hogendorp ( het Algemeen Bestuur en in een proclamatie, die den 21sten< November gepubliceerd werd, werden alle Nederlanders ontslagen van den eed van trouw aan Napoleon en opgeroepen tot^ den kamp voor de vrijheid.1 Door dit optreden maakte heW \4i<\ \ f 1 Uit deze proclamatie van 21 November lichten wij de volgende zinsneden | M^3#*Anrv*U_ Uit naam van Zy„e Hoogheid den Heere > ^ 7 /C^jiZj^ Prince mn 0ranje' «» ... He« Algemeen Bestuur der Vereenigde Nederlanden. Nederlanders! Het oogenblik is gekomen, waarop wjj ons Nationaal bestaan hernemen. De zegepraal der Bondgenooten heeft den hoogmoed van onzen onderdrukker vernederd, heeft zijn Beuzenmagt vergruisd. Möede van het juk te torsohen, waaronder men ops zoo schandelijk deed bukken, gevoelt elk Nederlander zijnen moed ontvlammen in dit plechtig oogenblik. Nationale Vrijheid en Onafhankelijkheid is aller leus, Oranje het middelpunt der algemeene vereeniging van al wat trotsch is op den naam van Nederlander. Van dit oogenblik af zijn onze keetenen afgeworpen; geen vreemdelingen zullen U meer beheerschen; alle verbindtenis van dwang en slaafsche onderwerping aan den gemeenen Vijand van Europa, aan den verstoorder der rust, der welvaart en der onafhankelijkheid der volken, zeggen wij onherroepelijk en voor altoos op ... . In naam van Zijne Hoogheid den Heere Prince van Oranje, de Hooge Regeering der Nederlanden aanvaarende, ontslaan wij alle onze landgenooten ïr welke betrekking ook in het geheele voormalige gebied der vereenigde Pro vineien van den eed van trouw en gehoorzaamheid aan den Keizer der Fran schen gedaan, en van de afkondiging dezes af aan, verklaren wij als verrader; van hun Vaderland en rebellen tegen de wettige Nationale Regeering te zullei beschouwen en doen straffen dezulken die uit kracht van hunne verbindteni met de Fransche Regeering of hunne ondergeschiktheid aan deszelfs Admi nistratiën, aan eenige orders of bevoelen van dezen mogten defereren oi aan de Regeering of" derzelver Ambtenaren of gedelegueerden eenig gehoorzaamheid betoonen of korrespondentiën met dezelve voeren mogten Alle betrekkingen met onze onderdrukkers zijn dus van heden a vernietigd; doch dit is niet genoeg! Nederlanders! Wij roepen U op om U eendragtig om den standaard t sokaren die wij geplant hebben, wij roepen U op om de wapens als mannei op te vatten en den vijand, die nog op onzen bodem ons sohnnt te trotseerer doch reeds siddert voor onze vereeniging, van onze grenzen te verdrijven.. . ivV £+- fyJ-+± ft" ■TtJL^Ji /V f 3 1 'vCoA.fc&AÖ* «>«- MCtttAcvAA*' Komst v. den Prins van Oranje 30 November. Willem Frederik Souverein Vorst. I ' 1 * l 1 V 140 Algemeen Bestuur een einde aan alle aarzeling. Velen achtten hot optreden van Van Hogendorp en zijne vrienden gevaarlijk, zooals b.v. Van Maanen, die schreef: „Ik voor mij zie de zaken 'zeer zwart in en kan voor de gevolgen beven, het is waarlijk al 'feTos spel." Men bedenke daarbij, dat nog over het geheelo land de Fransche garnizoenen tal van vestingen bezet hielden; jrVoerden werd opnieuw door generaal Molitor bezet. Van belang was echter, dat Leiden en Rotterdam zich bij den opstand aansloten ; zoo ook Amsterdam, waar Kemper en Scholten als afgevaardigden van het Algemeen Bestuur daarvoor ijverig hebben gewerkt en ten slotte de komst van een troepje Kozakken den doorslag gaf. (24 Nov.) Een paar dagen later zag Molitor zich jHj het verder doordringen van de Bondgenooten in 't land genoopt, Tutrecht te verlaten (27 Nov.). Het Algemeen Bestuur zond naar Duitschland en Engeland gezanten, om Willem Frederik, den oudsten zoon van Willem V, op te zoeken. Men trof hem in Engeland aan, bezig met een expeditie naar Holland voor te bereiden/cHet plan van hem en de Bondgenooten was, dat hij aan 't hoofd van vreemde troepen van Duitschland uit^ons land zou binnenrukken. Terstond maakte hij zich gèreed, naar Holland te gaan, en den 30»ten November 1813 kwam hij te Scheveningen aan, vanwaar hij zich onder uitbundige toejuichingen naar Den Haag begaf. De groote vraag was nu, welken rang de zoon van Willem V bier zou bekleeden. Daarover was feitehjk maar één meening : ie Prins moest souverein zijn en ook Van Hogendorp dacht sr zoo over. Onjuist is de vroeger geuite meening, „dat de uitroeping tot souverein het werk van Kemper zou zijn geweest in Van Hogendorp er door zou zijn verrast."1 En wat den Prms jzelf aangaat, hij was niet afkeerig van de souvereiniteit* loch volgens zijn meening moest duidelijk bhjken, „dat de 1 Van Hogendorp had zich echter de uitroeping oorspronkelijk aldus gedach» | !>e pud-regehten. zouden zich constitueeren tot de vergadering der Statenïeneraal; die vergadering zou opengesteld worden voor „alle de verdere notaiele ingezetenen, zonder eenig onderscheid hoe ook genaamd;" de regeering 'an dit lichaam zou besloten worden met de afkondiging van een. inmiddels 'Oltöoide grondwet, die heï~ constitutioneel koningschap zóu instellen. 141 souvereiniteit het werk was van alle partijen" en hij stond toe, dat hij in Amsterdam officieel tot Souvereinen Vorst zou worden Iuitgeroepen. Op 1 December vaardigden Kemper en Scholten een proclamatie uit, waarin zij verkondigden, dat niet een Willem VI, maar een Wülem I als, souvereine vorst onder de natie optrai, wier burgerlijke vrijheid door een constitutie gewaarborgd zou worden. Den volgenden'dag verklaarde Willem de souvereiniteit te aanvaarden en een paar dagen later nam hij het bewind over\ i van het Algemeen Bestuur. f De proclamatie van Kemper en Scholten (1 Dec.) luidt: Landgenooten I I Eindelijk is het oogenblik daar, dat aan al Uw onzekerheid een einde maakt. ( De stormen der Omwenteling zijn voorby en het werk, door onze groote i voorouders voor twee eeuwen onder groote oneenigheden begonnen, is door ons onder byna nog grooter zwarigheden voleindigd. Geen vreemd vorst, onbekend met uwe zeden, zal meer over uwe dierbaarste rechten naar willekeur beschikken; niet meer zal de vrucht uwer nijverheid een prooi voor vreemj delingen zijn; niet meer zullen uwe kinderen voor vreemde en met uw geluk ƒ strvdige belangen buitenslands ter slachtbank gevoerd worden. Maar ook / niet meer zal de oude onzekerheid over de verdeeling I der oppermagt uwe krachten verlammen, uwe magt j ontzenuwen. Het is geen Willem de Zesde, welken het Nederlandsche volk heelt 1 teruggevraagd, zonder te weten, wat het eigenlijk van hem te hopen of te verwachJ ten had. Het is Willem de Eerste, die als Souverein Vorst naar den wensen der Nederlanders onder het volk optreedt, hetwelk eenmaal door M. I een anderen Willem I aan de slaverny eener buitenlandsche overheersching I I werd ontrukt. Uwe burgerlyke vrijheid zal door wetten, door een die vrijheid waarborgende constitutie, zekerder dan te voren gevestigd zijn. Maar de veerkracht naar buiten, de veerkracht van volken, wier staatsin| richting, voor het grootste gedeelte, de oorzaak was der wonderen, die Europa I versteld deden staan, zal ook by ons, door een gelyke veerkracht, in evenI wicht worden gehouden. Nog sleohts weinige opofferingen zijn er noodig, M ' \ en de naam van Holland zal, gelijk te voren, geëerbiedigd en de vlag der Ne- 1 derlanders op alle zeeën gezien worden. De groote gebeurtenis is voleindigd. I Nederland is vry én Willem de Eerste Souverein Vorst van l d it Vrye Nederland. 1 In de door Kemper opgestelde proclamatie van Willem op 2 Dec. sprak deze « / o.a. tot de Nederlanders : ,,Uw vertrouwen, uwe liefde legt de Souvereiniteit «A* in mijne handen .... Ik aanvaarde, wat Nederland mij aanbiedt, maar^ I i\ iJr ik aanvaarde het "ook alleen onder waarborging: eener wijze c o n st i t u t i e, ; /\j ""welke" uwe vrijheid tegen mogelijke misbruiken vertzokett." I Maatregelen van Willem. w < De totstandkoming van ï de grondwet s van 1814. 142 % v § 27. De stichting van het koninkrijk der Nederlanden. Van af het oogenbhk, dat Willem de bestuurstaak overnam van Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam tot de! afkondiging der grondwet'^ heerschte hij feitehjk onbeperkt. Die tijd is rijk aan maatregelen. Allereerst werden verschillende gehate voorschriften en wetten opgeheven, zoo werd het tabaksmonopolie afgeschaft, de censuur opgeheven en verviel bij de rechtspraak de».jury_. Maar in de reactie tegen het Fransche bewind ging *m*§soms te ver; zoo werd b.v. het verbod, lijken in de kerken te begraven^jopgeheven ; de .guillotine, werd vervangen door bijl en galg, terwijl naast het brandmerk wederom ie geeseling werd ingesteld. Het meest bedenkelijke nog was if/ liet besluit, waarbij de heerhjke rechten voor een deel werden hersteld: jacht- en vischrecht, ~3ëT voordracht voor en de be- tJ^/Z.? jeving van ambten werden aan de vroegere heeren teruggeschon- \ér\jf' ken tot schade van het plattelands Waar Willem ook zijn aandacht aan moest wijden, was de egerorganisatie. In een proclamatie riep hij de natie te wapen, naar het aantal vrijwilligers was veel te gering. Allereerst ►verd nu bevolen, dat alle weerbare mannen (van 17 tot 50 jaar) ach met pieken in den wapenhandel moesten oefenen en uit lie mannen werd deels door vrijwillige aangifte, deels door loting sen landmilitie of staand leger gevormd. De algeheele bevrijding ran het land is echter minder te danken aan de Nederlanders selve dan wel aan de vreemde troepen: Engelschen, Pruisen >n Kozakken.^ Het duurde tot in Mei 1814, voordat al de vesingen zich hadden overgegeven (het laatst Delfzijl: 23 Mei). iferfauell, de commandant van Den Helder, achtte zich aan lijn eed van trouw aan Napoleon gebonden, en gaf de stad pas >ver, toen diens opvolger Lodewijk XVLU hem zulks gelastte. Voor het opstellen van een ontwerp-grondwet benoemde de Souvereine Vorst een commissie van 15 leden met als vooritter Van Hogendorp, wiens „Schets" als leiddraad bh' de be- 1 D. i. van 6 December 1813—29 Maart 1814. 143 raadslagingen diende. Die schetsjivas aristocratisch en federalistisch getint i aan den~vorst was geen buitengewoon groote macht toegekend ; ook wilde Van Hogendorp het ambt van raadpensionaris herstellen. De Commissie maakte echter verschillende wfl*j«n«enj^ sionarisschap aiy Toen zij met haaf'werk klaar was, deed zien de vraag voor, hoe het ontwerp tot wet moest worden verheven. Een volksstemming uitschrijven wilde men niet, omdat dit den schijn kon wekken, dat men het beginsel van volkssouvereiniteit voorstond. Men onderwierp het ontwerp nu aan het oordeel van een aantal notabelen (aanzienlijken), die als de vertegenwoordigers van het volk zouden worden beschouwd, en deze namen — zonder beraadslaging — met groote meerderheid het ontwerp aan1 (29 Maart). —De hoofdinhoud van de grondwet van 1814 is als volgt. De souvereiniteit werd opgedragen aan Willem Frederik; de kroon /iyjPLk*vas erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke lijn. De macht van den Souverein en Vorst was zeer groot; ministerieela. ,/£££^?afc macht deelde" f WWe^^.mH-de gteten-Generaal, bestaande uit éenKamer van 55 leden, f^r^r^e door de Provinciale Staten werden gekozen. T)e Souvereme l"-*»4frv>Vorst kon evenwel een wet voordragen, waarbij bepaald werd^, fzriii^è^^^^^11 het aantai leden van adel moest zij In liH&j* tegenstelling met de Staten-Generaal der Republiek vertegenwoorIfi**^vWa5afen' de Staten-Generaal het geheele Nederlandsche' volk' en moesten de leden zonder lastgeving of ruggespraak bij i' M%vM ^meerderheid van stemmen de wetsvoorstellen aannemen of ver^ || [wSv^p^^ien. De zittingen waren niet openbaar. De Staten• Vwrvji-u^^g i hadden zelf ook het recht van initiatief en moesten . *^^T]dT^g?óoting goedkeuren. Deze was gesplitst in twee hoofd11 p-^^^*cteelin : 1° die der vaste uitgaven, welke eens voor altijd werden 1' rovJJ vastgesteld en 2° die der buitengewone en onzekere uitgaven, '9-o~e . e^t-u. 'i:toe geven In Aug. 1814 werd het desbetreffende tractaat g ^f^^^P^Overiiéht Vaderl. Qefch. II, 3« druk ^.(tASv^.j cu M-BVl**' *— j La *-^l . ÖK— MM oCéM'V—tJ\- W_ c-» *V*W> — ' | - De teruggavevw, » der kolonïSo^k y^, gr, n i .. o .xu» t Qk r >r e g 5t 1 LIgny,QuatreSras en Walerloo. m De aanneming der grondwet. . i ti. -■Jtnn— » ***»uini. * 146 teekend. In het tractaat was bovendien opgenomen, dat Engeland ons 2 millioen pd. st. moest schenken voor de versterking van de Zujdèrens, wat aanleiding gegeven heeft tot de bewering??^^. datjjgf de Ttaap zouden hebben verkocht. -^s*^ | Het voortbestaan van den nieuwen staat werd nog.in 1815 in gevaar gebracht door den terugkeer van NapoIeonvvanqElb^X^, (Maart 1815). De mogendheden verwierpen zijne voorstellen <3^l*k^* èn hernieuwden hun coalitie (1** coalitie: 1815). Napoleon ' rukte België binnen en versloeg de Pruisen onder Blücher' * bij Ligny. Denzelfden dag handhaafden de Prins van Oranje 1 en andere Nederlandsche bevelhebbers, later door Engelsche' ' troepen gesteund, Quatre-Bras, een belangrijk kruispunt van wegen, tegenover den Franschen maarschalk Ney, wat ten gevolge had, dat deze verhinderd werd, de Pruisen bn' Ligny in den rug aan te vallen, waardoor dat geheele leger vernietigd had kunnen worden. Den 18d« Juni tastte Napoleon de En- ' gelschen onder Wellington bij Waterloo aan. Den geheelen' dag hield de „ijzeren hertog" stand, maar tegen den avond kwamen de Franschen in 't voordeel. Toen evenwel kwam het Pruisische leger, dat zich van de nederlaag hersteld had, op het slagveld aan, en weldra werden de Franschen op de vlucht geslagen. Napoleon werd naar St. Helena gevoerd en Lodewijk XVIH werd weer koning van Frankrijk. Als gevolg van de vereeniging met België moest de grondwet van 1814 gewijzigd worden. De vorst benoemde daarvoor een commissie van 24 leden, waarvan 12 Zuid- en 12 NoordNederlanders waren. Voorzitter werd wederom Van Hogendorp. Nadat de commissie met haar taak gereed was, kwamen in het Noorden volgens de bepalingen der grondwet van 1814 de Staten-Generaal in dubbelen getale bijeen, die het ontwerp met algemeene stemmen aannamen. In het Zuiden, waar een wetgevend lichaam ontbrak, werden 1603 notabelen opgeroepen, om over het ontwerp te stemmen. Verschillende Katholieke geestehjken in het Zuiden, in 'tbjjzonder De Broglie, hisschop van Gent, ijverden tegen het ontwerp, voornamehjk wegens het srin opgenomen beginsel van gelijkstelling der godsdiensten. Ven uo. j. •fcnivwi*. W^oW rvJt* . Vj°- Ü~>J- >■■-■■>■-«_- ijb&w- rMJ^iré- sndien opgenomen, dat Engeland enken voor de versterking van . egeven heeft tot de bewering verkocht. -v/C-**^ mwen staat werd nog. in 1815 ngkeer van Napoleonvyan':^ll^^^i verwierpen zijne voorstellen 7*gA- |Ut P VsTMj ckMn BV- ftïw» twVuA/f? r> b w>- Uiits»-. d "j(p1«"i'i\A-ri ei g d g' re ei R ol U 044 150 Na de inlijving riep Napoleon Daendels terug; zijn opvolger werd Janssens, dezelfde, die.de Kaapkolonie aan de Engelschen had moeten overgeven. Thans had hij weer een dergelijke weinig benijdenswaardige taak te vervullen. In 1811 verscheen i.l. een Engelsche vloot voor Batavia ; de Engelschen maakten uch van die stad meester en dreven de troepen bij Weltevreden «rug. Tevergeefs trachtte Janssens zich staande te houden: «gen de overmacht was hij niet bestand en van de inlandsche levolking ondervond hij weinig steun. Hij heeft overigens ot 'tlaatste toe zijn plicht gedaan. Raffles werd benoemd ot luitenant-gouverneur van den Indischen Archipel. Zoo comen wij dus thans aan het Engelsche tusschenbestuur p Java (1811—'16). Raffles, die Indië duurzaam voor Engeland hoopte te verderven, is een persoon van beteekenis geweest voor 't bestuur an Java, doordat hij zooveel mogelijk brak met het dwangtelsel van de Compagnie en van Daendels. In een proclamatie an 1813 verklaarde hij in 't algemeen het stelsel van dienstlichtigheid en gedwongen leverantiën voprsdgjschaft. maar taakte drie uitzonderingen, n.1. voor de gedwongen koffiecultuur i de Preanger, den verplichten arbeid in de bosschen (houtkap i aanplant) en de heerendiensten aan bruggen en wegen. Het merkwaardigste uit zijn bewind is, dat hij een vaste elasting invoerde, die in een gedeelte van de opbrengst van Bn bodem bestond : hij wilde de inkomsten van den staat dus jet zoeken in handelswinsten, maar in geregelde bijdragen st inlanders. De vraag was nu : „Wie waren de wettige grondgenaars V' Raffles besliste, dat alle grond op Java aan den baat als Souverein behoorde. Hij bedoelde daarmede niet: 3 Staat is eigenaar, dus hij handelt met den grond naar eigen ïedvinde'n, doch enkel, dat de grond niet behoorde aan de genten of andere inlandsche hoofden, dat tusschen de inlanders i den Staat dus geen klasse van tusschenpersonen stond, affles verlangde echter voor het gebruik van den grond huur pacht; zijn belasting staat bekend onder den naam van ■ ndrentejhet Eng. rent = huur of paoht), welke bestond /firn een gedeelte van den oogst/ De inning ervan werd opgedragen ** t"^>" aan de dorpshoofden; de aanslag was n.1. m overeenstemming «>u\«UMrtimet het communaal grondbezit, dat op een groot deel van Java «4M"t tobeer scht, desa's-gewijze; de dorpshoofden moesten naar een maatstaf de belasting over de bevolking verdeelen. Maar al spoedig vreesde Raffles, dat de dorpshoofden op die wijze te groote macht in handen zouden krijgen en tot willekeur en knevelarij konden overgaan, waarom hij later den individueelen aanslag invoerde. Dat gaf verwarring 'en leidde ook tot onbilhjkheden; de kennis van de locale toestanden was veel te gering om een juisten aanslag vast te stellen. Daarbij kwam, dat Raffles' ijver verlamd werd door het bericht, dat Oost-Indië weer aan Nederland zou komen. De inkomsten waren niet van dien aard, dat de Engelsche Oost-Indische Compagnie op behoud van het eiland gesteld was. Raffles werd in 1816 teruggeroepen ; zijn opvolger droeg nog in 't zelfde jaar het bestuur van Java en onderhoorigheden over aan drie door de regeering naar Indië gezonden commissarissen-generaal (n.1. Elout.Buyskes, en Van der Capellen). Handel en tarieiwetge- Ting. W w i f 152 Afdeeling VII. DE TIJD VAN ± 1815— ± 1848. § 29. De toestand van het land voornamelijk onder de regeering van Willem I. Willem I heeft veel gedaan ter bevordering van de stoffelijke welvaart van het land. „Zuid en Noord deelden gelijkelijk in de zorgen der regeering," doch weldra bleek, dat hunne materieele belangen niet in alle opzichten samenvielen ; in 't bijzonder bleek het handeldrijvende Noorden een andere tarief wetgeving te verlangen dan het industrieele België. Na de bevrijding van het land en de teruggave van onze koloniën begon de handel, die in den Franschen tijd nagenoeg vernietigd was, te herleven. Te Botterdam bleken de havens te klein, om al de schepen te bevatten, die de Maas binnenopnamen. 1 Mede ter voorziening in de credietbehoeften van Chandel en bedrijf werd in 1814 de Nederlandsche Bank ^gericht. Voor de beteugeling der zeerooverij werd in 181^ een F£igelschTNederlandsche„expeditie uitgerust,2 die de stad Alg iers bombardeerde eh de vlobt van den dey verbrandde. "In den~- beginne werden ernstige verliezen geleden door de 'kooplieden, die groote hoeveelheden hadden ingekocht, en wel .door de volgende oorzaken: 1° de oude afzetmarkten waren verloren en bij de concurrentie van vreemden,' vooral van de Engelschen, niet zoo gemakkehjk te herwinnen; 2° de koopkracht van de volken was door de drukkende Napoleontische overheersching zeer verminderd ; 3° velen waren gewend geraakt aan het gebruik van surrogaten, waardoor verschillende koloniale waren minder goed — in allen gevalle niet tegen hooge prijzen — plaatsing vonden. Toch schijnen de voordeelen 1 In Arasterdam liepen reeds in 1814 1464 schepen binnen en in 1815 bedroeg het getal 2293. 1 Bevelhebbers waren Lord Exmouth en Van der Capellen. 153 de nadeelen te hebben overtroffen : „alles herleefde, alles bloeide" schreef Van Hogendorp. Maar te beginnen met 1816 is er achteruitgang in den handel waar te nemen, voornamelijk als gevolg van de vereeniging met België. Door het continentaalstelsel had de industrie van België, die toen niet de Engelsche concurrentie te duchten had, een hooge vlucht genomen. De Belgische fabrikanten — en ook de NoordNederlandsche — drongen na den val 'van Napoleon krachtig op bescherming aan. Inderdaad ging de regeering tot een protectionnistische tariefwetgeving over, ten bate der nijverheid, maar met het gevolg, dat verschillende takken van handel kwijnden. Dit leidde er toe, dat in 1822 een minder protectionnistische tariefwet werd aangenomen, maar onder aandrang van het Zuiden viel men toch in het oude stelsel terug. De Koning was n.1. bevoegd de rechten te verhoogen of den invoer zelfs geheel te verbieden uit landen, die onze artikelen zwaar belastten, welke" maatregelen echter door de wet moesten worden bekrachtigd. Van die bevoegdheid is zoo ruim gebruik gemaakt, dat men inderdaad in beschermende richting voortging. Ook na de afscheiding van België behield Nederland een protectionnistisch tarief; pas onder Willem II werd een bescheiden stap in de richting van het vrijhandelstelsel gedaan door de tariefwet van Van Hall (van 1845). In 1824 werd onder krachtige medewerking van Willem I de Nederlandsche Handelmaatschappij^ opgericht, wier doel was de bevordering van de verschillende takken van bedrijf in Nederland en de overzeesche bezittingen. De Engelschen waren in Indië geduchte concurrenten geworden en vele kooplieden oordeelden, dat alleen een krachtige maatschappij aan de concurrentie voldoende het hoofd zou kunnen bieden. De Koning waarborgde van het aandeelenkapitaal een intrest van 434 %■ In den beginne gingen de zaken der Handelmaatschappij niet voorspoedig; haar handel buiten Indië leverde niets dan nadeelen op, en ook in Oost-Indië zelf kon zij niet op groote voordeelen bogen. Die toestand veranderde echter met de invoering van het cultuurstelsel (zie § 34). Met de ^ucUnrn oUutyk. hou 'rut* ^tr^-- II Bevordering v. I den scheepsE bouw. I 1 De industrie. 154 Handelmaatschappij werd toen n.1. een contract gesloten, dat zii de aouvemementsproducten met Nederlandsche schepen naar , i , 1,1» 't moederland zou vervoeren, ze daar zou verkoopen en aan de if- ■«»•-■» regeering zoo noodig gelden, voor den overzeeschen dienst vereischt, zou voorschieten. De Handelmaatschappij kreeg goede j^^^iti rente van de voorgeschoten gelden en hooge commissieloonen.rAiU*.»-. Men noemt dat systeem het consign^tiestelse.1. Thans^*^^ werd de toestand van de Handelmaatschappij zoodanig,/^rrr. dat zij den Koning al de door hem uitgeschoten renten kon terugbetalen en bovendien nog dividend kon uitkeeren. Wij merken hierbij terstond op, dat de financieele band tusschen regeering en Handelmaatschappij langzamerhand losser is geworden, doordat de voorschotten geheel zijn terugbetaald. Nog altijd echter vervoert en verkoopt zij de gouvernementsproducten tegen een bepaalde vergoeding. De Handelmaatschappij had geen eigen schepen in de vaart; de schepen werden door haar gehuurd. Op tweeërlei wijze werd de scheepsbouw bevorderd. De regeering nam van de kosten van aanbouw en uitrusting van een nieuw schip ruim 10_% voor haar rekening; de Handelmaatschappij verzekerde aan elk nieuw schip twee reizen en betaalde zooveel vracht, dat het vaartuig daardoor vrij gevaren werd. De Handelmaatschappij ondervond daarvan geene nadeelen, want zij bracht die vrachten weer aan de regeering in rekening. Dikwijls heten particulieren hunne schepen na een reis voor de Maatschappij liggen tot ze weer aan de beurt kwamen, zonder moeite te doen, om elders vracht te krijgen. Het gevolg was evenwel, dat door de kunstmatige aanmoediging het aanbod van scheepsruimte weldra de vraag overtrof. Op den duur is men met dat stelsel gaan breken en ging men over tot het gunnen van het vervoer aan den laag sten inschrijver. Tijdens de vereeniging met België wijdde Willem I zijne zórgen in sterke mate aan de Belgische industrie. Vermelding verdient in 't bijzonder de bevordering van de Belgische metaalindustrie ; persoonlijk steunde de Koning de machinefabriek te_ Seraing van den Engelschman John Cockerill. Trouwens, de / LU -3- • 155 Koning stak zijn kapitaal in tal van ondernemingen, die zeer winstgevend bleken te zijn, wat hem den bijnaam van le roimarchand (den koning-koopman) bezorgde. Na de afscheiding van België wijdde de regeering meer haar aandacht aan de Twentsche industrie. Reeds langen tijd werd ih Twente het weven als huisindustrie beoefend; gelijk elders op onze zandgronden leverden aanvankelijk de schapen en het vlas de grondstoffen, doch later kreeg in Twente de katoen de overhand. De lage loonen en de geringe behoeften van het volk maakten er de productiekosten gering, doch de nijverheid stond er nog in de kinderschoenen: er werd nog gewerkt met het oude weefgetouw, waardoor een grof weefsel ontstond, voor Indië ongeschikt. De N.-H.-M. richtte nu een weefstAtifcop te^— Goor, waar kinderen en volwassenen onder leiding van een EngelschmanT^ïnsworth, het weven met de Engelsche snelspoel /^"^•^erden. Verder ondersteunde zij door het verstrekken van voor- ^x*s.J~** £?J^#*schotten en door groote vaste bestellingen. Bovendien kon de ^^**lf"Ls<*^s^ Twentsche industrie profiteeren van de dif ferentieele rechten k*/n>- in Indië.1 Naast weverijen verrezen ook spinnerijen, bleekerijen, o^rf^ ' drukkerijen en ververijen. Toch is er van een krachtige ont- Jto****^jj^> wikkeling der Twentsche industrie in de eerste helft der 19de eeuw geen sprake. Niet dan zeer langzaam werd de stoom als beweegkracht in toepassing gebracht. De" fabrikanten steunden te veel op de bescherming, die zij genoten; zij spanden zich zelve niet genoeg in en verzuimden, kennis te nemen van den smaak der Javaansche afnemers en hun bedrijf op de hoogte van den tijd te brengen. Eerst na 't verdwijnen van de bescherming is de Twentsche industrie met reuzenschreden vooruit gegaan. Ook inNoord-Brabaniis de textielnijverheid, vooral de linnen-» en wolindustrie na 1830 vootpitgegaan; hier heeft echter vooral koning Willem II steun verleend. Bescherming zat in de lste helft der 19de eeuw als 't ware De visscherij. in de lucht. Dat bhjkt ook bij de visscherij. In de eerste plaats 1 In 1836 werd bepaald, dat van vreemde katoenen en wollen stoffen 25 % en van Nederlandsche 121/, % aan invoerrecht mö'esfc worden betaald. > i •/VmJ»««V olJt /VWv. < Het platteland 1 M^UvJtWvr4 De Maatschap PÜ van Weldadigheid. - e£-1 156 verden premiën uitgeloofd, zoo b.v. / 500 voor een haringbuis.» h de tweede plaats werd het zout, noodig voor de harjng- en :abeljauwvisscherij, vrijgesteld van accijns, en eindelijk werden dtvoerpremiën voor kabeljauw en haring uitgeloofd. Maar aan ( len anderen kant werd het heele bedrijf veel te streng geregleuenteerd. Voor de haring werd een minimum-verkoopprijs 'astgesteld ; den visscher was voorgeschreven „met welke schepen n welke netten, op welk tijdstip, hoe en waar hij moest visschen. tennis van zijn bedrijf, ijver om het te verbeteren, was voor i lem niet alleen onnoodig, maar zelfs gevaarlijk, want elke >oging tot het invoeren van de geringste nieuwigheid zou hem tan zware boeten hebben blootgesteld." Ook voor dezen tak ran bestaan bracht de 2Ae helft der 19*8 eeuw vrijheid en laarmede een gezonde ontwikkeling. Ook de landbouw werd beschermd, eèrst door betrekkelijk ïooge vaste invoerrechten, later (sinds 1835) door een schaalecht: het invoerrecht werd kleiner of grooter, naarmate de narktprijs steeg of daalde. Onze graanhandel verplaatste zich oen echier meer en meer naar Hamburg. De aardappelziekte ?*WHï8io en^1$3T**4voorbeeld van Engeland, waar de .graanrechten verden afgeschaft (1846), leidden er toe, dat in 1847 het schaaljgcbt vervangen werd door een' vast en niet hoog inkomend lÉffeht. (In 1822 zijn de graanrechten verdwenen.) Indijkingen werden van rijkswege gesteund (zooals van den Koegras- en den Zuidplaspolder), terwijl in het belang van den veestapel de veeartsenijschool te Utrecht werd opgericht. Een ernstige overstrooming in 1825 bracht in het Noorden veel schade toe. Tot leniging van de armoede werd in 1818 de Maatschappij ^ van Weldadigheid opgericht door graaf Van den BoschCA.. sij steldfe zich ten doel, oppassende werkelooze menschen te6^*^'' ïulp te komen en tegelijk heidevelden te ontginnen. Zij stichtte ie kolonie Fréderiksoord. De kolonisten krijgen er een woning 1 Voorts / 4000 voor elk der eerste 12 walvischvaarders, die zouden nit-*^"^""^**;. ;eilen, en, kwam een walvischvaarder terug zonder iets gevangen te ne',Den»frw^)-^. lan werd de premie verhoogd tot / 9000. .■y-iffLimifl. Ic*± * JJi.'-L' 157 met eerig land tegen een lage huur, terwijl de Maatschappij / hen verder te hulp komt door arbeid in de bosschen of door industrie.1 In hooge mate trok de verbetering van de verkeerswegen de; aandacht van Willem I; in 't bijzonder zijn onder zijn regeering : vele kanalen gegraven. De Zuid-Willemsvaart (1822—'26) I diende, om een kortere en betere verbinding tusschen Maastricht \ en 's Hertogenbosch tot stand te brengen — de Maas lijdt immers aan waterarmoede en de afstand tusschen die plaatsen werd met de helft verkort — j het Voornsche kanaal (1827—'29) bezorgde aan Rotterdam een beteren waterweg naar zee, gelijk het NoordHollandsch kanaal (1819—'25) aan Amsterdam (Willem I heeft zelfs reeds ernstig gedacht over de doorgraving van „Holland op zijn Smalst"). Ook werden vele havens verbeterd, zooalsdie / van Middelburg en Den Helder. Na het jaar 1830 kon er door de moeilijkheden met België aan deze en dergelijke werken weinig meer gedacht worden. Vandaar, dat de staat zich aanvankelijk weinig bemoeide met het aanleggen van spoorwegen: het particulier init,iatif>f ging .hierin voor. In lSjjj^werd de Jlollandsche IJzeren Spoor-' wegmaatschappij opgericht, die in 1839 Gaar lijn""Amsterdam-^Haarlem opende (de geheele lijn Amsterdam—Rotterdam was in 1547 voltooid). Op goederenvervoer legde de maatschappij zich aanvankelijk weinig toe ... . uit vrees voor de concurrentie der Haarlemsche trekvaart. In 1838 werd bij Koninklijk Besluit de aanleg vastgesteld 1 Ben gezin, dat geplaatst wordt, krijgt een woning en land ter grootte van ongeveer 0,4 H.A. in huur, waarvoor wekelijks ± 40 cent betaald moet worden. Het krijgt van de Maatschappij een melkschaap in bruikleen, dat het bij goede verzorging cadeau krijgt. De man en de zoons krijgen werk van de Maatschappij, bij wie zij als gewone arbeiders in dienst zyn. In hun vrijen tijd moeten zij het land, dat zij in huur hebben, bewerken naar hun eigen inzicht en geheel voor eigen rekening. Wordt zoo'n gezin later geschikt geoordeeld, om een grootere hoeve te besturen, dan kan het hoofd ervan tot vrijboer worden bevosderd : hij krijgt dan een huis met 3 H.A. land in huur. Voor de gezinnen, die totaal ongeschikt bleken tot het verrichten van landwerk, heeft de Maatsohappg mattenmakerijen, alsmede stoelen- en mandenmakern'en opgericht; de laatste bestaan nog, doch de eerste zijn opgeheven. v^^^ Kanalen. Spoorwegen. «vtca^vCe»—t VS****-**' n » / *4j-ir ^ÖkW9*>*/r ft/TT*/ I CU.rX»OCV ViOU. I '\rwk.f "Uk, De stoomvaart Kerkelijke zaken. ■ 1V8 I van een lijn Amsterdam—Utrecht—Arnhem met een zijtak naar Rotterdam. In 18"45jwas de lijn Amsterdam—Arnhem voltooid ; zij werd in hetzelfde jaar overgedragen aan de Rijnspoorwegmaatschappij, die het recht kreeg, den zijtak naar Rotterdam aan te leggen. Ook in het Zuiden van het land, in Brabant en Limburg, kwamen enkele lijntjes tot stand, doch het heeft tot 1860 geduurd, vóór besloten werd tot den aanleg van spoorwegen van staatswege. 1 Bij den aanleg der lijnen deden zich allerlei bezwaren en moeilijkheden voor;2 vooral de onteigening ging zeer lastig; aen nieuwe onteigeningswet bleek dringend noodzakelijk (zij kwam tot stand in 1851). De stoomvaart had hier in de lste helft der eeuw nog weinig te beteekenen, al kwam reeds in 1815 een stoomboot Rotterdam binnen. Ook met de kerkelijke zaken heeft Willem I zieh bezig gebonden. Na het herstel van onze onafhankelijkheid waren er wel personen, die gehoopt hadden, dat de voormalige staatskerk in hare rechten en bezittingen zou worden hersteld, doch daarvan is niets gekomen. De Koning matigde zich evenwel het recht aan, de Nederlandsen-Hervormde Kerk in 181.6 een reglement te geven, waarbij de invloed van de gemeente op het kerkbestuur zeer gering, de invloed van den Koning op hare inwendige aangelegenheden zeer groot werd. Zoolang Willem I regeerde, is die toestand blijven bestaan, maar toen duurde het 1 Vgl. Atlas Hettema, Blad N°. 8 : De spoorwegkaart. ' Enkele staaltjes: In Rijswijk was de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij gedwongen, een schutting te plaatsen langs het erf van een persoon, die beweerde, dat de rook der voorbijsnellende treinen de melk in zijjn melkkelder zou bederven; het bestuur van de Oud-Mathenesser polder beriep zich op het windrecht ten bate van zijn watermolen, en als gevolg daarvan moest het station te Schiedam geheel anders gebouwd worden dan aanvankelijk bedoeld was; een eigenaar van een laantje bg' Delft, dat door den spoorweg doorsneden moest worden, vroeg 28,000 gulden voor het stukje grond, dat op 100 gulden was geschat, en hg gaf niet eer toe, dan nadat de Maatschappn" een heel spoor had gelegd in den vorm van een hoefijzer om dat •tukje grond heen. 159 niet lang meer, of de Kerk werd van de voogdijschap ontslagen : de wetgevende macht, tot nog toe aan den Koning toebehoorende. werd naar de svnode overgebracht. Na en door de ernstige tijden, welke men beleefd had, is er een krachtig kerkelijk leven te merken. Mannen als Bijjiftrdijk en zijn leerling Da Costa verhieven met klem hun stem tegen ongeloof en onrecïïïSnnTgheid, de laatste b.v. in zijne „Bezwaren tegen den geest der eeuw"'. Men noemt die herleving van den godsdienstzin het Réveil! ^<'Oyi*-™^ Maar aan den anderen kant won een meer vrijzinnige richting in de Kerk voortdurend veld. De Groninger hoogleeraar Hofstede de Groot gaf openhjk te kennen, dat de predikanten niet meer precies de leerstellingen, zooals zij vastgesteld waren door de Dordtsche Synode, behoefden aan te hangen (de Groningsche richting). Van oordeel, dat op die wijze de Nederlandsch-Hervormdo kerk niet meer de zuivere Calvinistische denkbeelden vertegenwoordigde en ontevreden over de' inmenging van den Staat in zuiver kerkehjke aangelegenheden, besloten een aantal personen zich van de Kerk af te scheiden. Het sein daartoe werd in 1834 gegeven door de predikanten De CocJs te XJIriim en Scholte te Doeveren (in 't land van Heusden). De regeering heeft de Afgescheidenen op ergerlijke wijze vervolgd, daarbjj i"ch beroepende op de bepaling der grondwet, die bescherming aan de bestaande kerkgenootschappen verleende, en op het Wetboek van Strafrecht (Codg ggnal), dat het houden van vergaderingen van meer dan 20 personen, met een kerkelijk doel zonder vergunning der regeering verbood. Door boete, inkwartiering en gevangenisstraf trachtte de regeering de beweging te onderdrukken ; zij liet toe, dat een gebouw, waarin een godsdienstoefening gehouden was, in brand werd gestoken. Vele Afgescheidenen weken zelfs uit naar Amerika. Maar ten slotte zag de regeering in, dat zij zoo niet kon voortgaan ; de vervolging werd ten slotte gestaakt, en in 1839 werd aan de Afgescheidenen de gelegenheid geopend, hun kerkgenootschap te doen erkennen. Onder de regeering van Willem II kreeg dit zijn beslag, doch onder voorbehoud, dat de „Christelijk Gereformeerde Kerk" nooit Letterkunde. 160 aanspraak mocht maken op ondersteuning van zijne leeraren uit 's Rijks schatkist. —"Van een frisch opgewekt letterkundig leven is in de eerste ^ regeeringsjaren van Willem I niet veel te merken. „De middel- v~ matigheid heerschte." Als redenaar en schrijver onderscheidde zich Van der Palm („Gedenkschrift van Nederlands Herstelling") ; als dichter was Tollens zeer populair (het bekroonde .volksljed „Wien Neerlands bloed" ; de „Overwintering op Nova Zembla"). De bekle belangrijkste schrijvers zijn echter Bijj^rdijk (1750—1831) en zijn leerling Da^ogjia. Bilderdijk verfoeide alles, wat voortkwam uit de beginselen en denkbeelden der revolutie, en werd als zoodanig de vader van de richting — het Réveil —, die tegen het heerschende liberalisme inging. Tusschen 1830 en 1840 kwam een nieuw leven in de letterkunde, hetgeen in nauw verband staat met een algemeene Europeesche strooming, de Romantiek: men.hejfejrich bij het scheppen van werken niet enkel door zijn verstand leiden, zooals hxde 18de eeuw met hare „verhchthags"-denkbeelden, doch men gaf vrij spel aan zijn gevoel en verbeeldingskracht. De literatuur wendde zièh bij voorkeur tot het verleden, vooral tot de Middeleeuwen, die zij in een poëtisch waas hulde, en putte uit oud-nationale sagen en liederen. Vooral Van Lennep en 011mans maakten met. himiieb.i^jbpris^he romans grooten opgang. In dezen tijd verschenen ook de eerste romans van Mevrouw Bosboom-Toussaint, terwijl Beets zijn Camera Öbscura uitgaf (1839). Van vêeTbelang was de oprichting (in 1837) van het tijdschrift De Gids door Pjojjgieter, wien weldra Bakhuizen van den Brink, bekend als historicus, ter zijde stond; het was allereerst bedoeld als kritisch tijdschrift; zonder aanzien des persoons veroordeelde het al het minderwaardige, maar omgekeerd moedigde het talentvolle jonge schrijvers aan, die somc door de redactie als medewerkers werden opgenomen. 161 -TT IJL—-* § 30. De oorzaken van den Belgischen opstand. V-»»*. - raige miniiteriën waren wel 20 maal zooveel Hollandsche ambte-^»-» K*+y* naren werkzaam dan Belgische ; de officieren waren voor nog geen^j^ vierde deel Belgen. Wat de officieren aangaat, dit is te ver-^^u^, klaren uit het feit, dat in de eerste maanden van het bestaan van het rijk het aantal Nederlandsche officieren, die hunne diensten aanboden, veel grooter was dan dat der Belgen. (4°.) Veel ergernis verwekte ëSa Koninklijk Besluit, vaststellende dat, te beginnen met 1823, in de Vlaamsche gewesten de Nederlandsche taal als officieele taal zou Worden beschouwd;, en dus in openbare aangelegenheden (acten, rechtspraak, enSi) moest worden gebruikt. Niet alleen bij de .Walen, maar ook bij de hoogere standen in. Vlaanderen, die zich van het Fransch bedienden, vond dit besluit een zeer ongunstig onthaal. Dé grieven van de liberale partij vonden haar oorsprongin. het autocratisch regeeringsstelsel van Willem L De werkzaamheid en wilskracht van den vorst waren buitengewoon groot. Toen hij nog een kiemen Duitschen staat bestuurde, was hij in de ^pkjgenheid, zich van alles op de hoogte te stellen ; in zijn niei;wen ^Taat, wilde hij ook zelf alles tot in de kleinste bijzonderheden regelen, maar hield daarbij eigenzinnig vast aan eigen meening _gn inzicht. Daardoor was samenwerking met hem zoo moeilijk. flW^eafeh ministers zag hij geene zelfstandige medewerkers, doch ,dienaren, en 't gevolg was, dat bekwame mannen, diejiich voor werktuig te goed achttehV"'wëTo"Ta* ontslag uit jien staatsdienst namen, zooals Van Hogendorp en^Falck. Met mannen daarentegen, als Van Maanen, die onder Napoleon .hadden gediend "en wisten wat gehoorzamen was, kon de Koning het goed vinden. Het spreekt van zelf, dat de ontevredenheid over een of andere regeeringsdaad zich zoodoende tegen den Koning richtte ; de ministers toch konden zich steeds op een koninklijke lastj^ying beroepen. En kritiek op regeeringsdaden kon de Koning niet 163 dulden, getuige de drukpersvervolgingen, van welke die tegen Van der Straeten vooral bekend is (1820). Deze had in een "werk de regeering heftig aangevallen en werd daarom vervolgd en gevangengezet. Zeven BrusBelsche advocaten,_ die de handelwijze der regeering voor ongrondwettig verklaarden, werden geschorst. Van der Straeten zelf werd veroordeeld tot een boete van 3000 gulden^ welke som door publieke inschrijving in enkele dagen bij elkaar gebracht werd. De Koning werd in zijne autocratische neigingen versterkt door de houding der Noord-Nederlanders, die zich weinig om de regeeringszaken bekommerden. „Men sliep in en vertrouwde maar en bleef maar vertrouwen op het vaderlijk bestuur van Willem V Belangrijke zaken regelde hij, buiten de Staten-Generaal om, enkel bij Koninklijk Besluit, zoodat zijn regeering' wel eens betiteld wordt als de besluiten-regeering. Voor een goed deel onttrok hij ook de financiën aan de controle der Staten-Generaal door de instelling van het amortisatiesyndicaat bij een wet van 1822, .dat o.a. belast werd met 1° de rentebetaling der Werkelijke Schuld, 2° het delgen der staatsschuld en 3° de zorg van de buitengewone uitgaven der schatkist, als pensioenen. Om zijn taak te kunnen volbrengen, ïf'&w*.. kreeg het de beschikking o.a. over de opbrengst der tollen; ook mocht het leeningen aangaan. Het legde geen verantwoording aan de Staten-Generaal af en 't gevolg was, dat ook tegen den wil der Staten-Generaal de regeering dus aanzienlijke uitgaven kon doen. Inderdaad is er door het amortisatie-syndicaat heel wat schuld hj^£~^^ Belgische Kamerleden sprak van een syndicat d'engïoutissemgnt fepzwelgings-syndicaat). De Belgische""Liperalen konden zich met dat regeeringsstelsel van Willem I natuurlijk niet vereenigen ; zij verlangden ministeri eele verantwoordelijkheid en meer invloed van de Staten-Generaal op de wetgeving en de geldzaken. Toch bleven zij de regeering ij __t steunen, zoolang deze zich tegenover de Clericalen stelde.^ -"v"-~ Met de Katholieke geestelijkheid toch heeft de Koning var Pden beginne af een ernstigen strijd moeten voeren. Wij hebber vroeger gezien, hoe de bisschoppen, met name Jje Broglie, jg Amortisatiesyndicaat. . De strijd met De Broglie, De opleiding der geestelijken. 164 ijverd hadden tegen de aanneming van dea^rondwet, en toen deze, "ondanks de afstemming in t Zuiden, door de regeering werd ingevoerd, verboden De Broglie en andere bisschoppen in een geschrift (het Jugement doctrinal) den eed af te leggen op een grondwet, die alle godsdiensten voor de wet gelijk stelde en de ambten voor burgers van alle gezindten toegankelijk „maakte. De Broglie was een man van strenge plichtsbetrachting, welsprekend en liefdadig, en stond dan ook in het Zuiden hoog aangeschreven. Hij had het indertijd gewaagd, zich tegen 'Napoleon te verklaren, toen deze den Paus had laten gevangennemen.. Het Jugement doctrinal had echter geen groote uit!c^^uïg*T de bisschop van Luik had b.v. geen bezwaar tegen het afleggen van den eed, toen nflüd van de 1ste Kamer werd, en velen volgden zijn voorbeeld. Maar De Broglie zette den strijd voort en „toonde dezelfde minachting voor de wet, als voor den Koning en zijn huis." Toen de Prinses van Oranje t|18jJ9 deed hij een reis door België, en toen hij overal met gejuich ontvangen werd, vestigde zich bij hem de overtuiging, dat de geheele beweging het w^rtLw^ge_weest-van enkj^j,^^J^^rs' en^ km^v.^rt^ctJÜl ledlrag^van de oppóvs!iaeJ'mïaam^e^lc^ Nieuwe vervolgingen maakten de stemming in het ZmAeiy^^^niet beter. De Potter, een rijk, onafhankelijk man, stelde^0*^ voor een „nationale associatie" te vormen en aan ieder ambtenaar, die daarvan lid was, zou, als hij om een eervolle oorzaak werd afgezet, schadeloosstelling uit de kas van het verbond verleend worden voor het verlies van zijn inkomen. De , Potter en zijne medestanders o.a. Tielemans, een hooggeplaats ambtenaar, werden gerechtelijk vervolgd : de eerste werd tot 8, de laatste tot 7 jaar verbanning veroordeeld (April 1830). De zaak van De Potter en Tielemans verwekte zooveel te meer ergernis, aangezien de regeering zelve groote geldsommen had ,vJa Wgegeven aan den redacteur van het dagblad „le National", on^^^T^ in het Zuiden de oppositie te bestrijden. En wie was die re-v*^,^, dacteur ? Een Italiaan — Libry Bagnano geheeten —, die in Frankrijk wegens valschheid in geschrifte één keer tot brandmerking en 10 jaar dwangarbeid en een tweeden keer tot levenslangen tuchthuisarbeid was veroordeeld. ;t Ligt voor de hand} dat op die manier het prestige der regeering verzwakte en de afkeer in het Zuiden van de „domination hollandaise" steeds grooter werd. Een uitbarsting kon licht plaats grijpen. §31. De Belgische opstand. In ,jiuli 1830 vond in Frankrijk de omwenteling plaats, die ; een einde, maakte"aan de regeering van Karei X, welke vorst vervangen werd door Lodewijk Philips van Orleana. (1830—'^8). De Juli-Revolutie vond in verschillende staten van Europa weerklank, jpn ook in België werd het voorbeeld, door Frankrijk gegeven, gevolgd. De opvoering van de opera „la Muette de Portici," waarin de opstand der Napolitanen tegen de Spaansche overheersching ten tooneele wordt gebracht, gaf aanleiding' tot manifestaties van de zijde van het publiek; de daarin voor- , komende vrijheidsliederen sloegen sterk bij het volk in.1 Op' den avond van den 26gten 'Augustus sloeg de opgewonden stemming van de bezoekers van den schouwburg over op de volksmenigte op straat. Er ontstonden volksoploopen; de woning van Librv Bagnano werd geplunderd, het huis van den gehaten ministeF'van justitie Van Maanen in brand gestoken. Noch ds bevemebb^r*van*ne^ "garnizoen, noch de burgerlijke autoriteiten namen krachtige maatregelen, om het oproer te< dempen; zij heten het herstel en de handhaving der orde over aan een gewapende burgerwacht, die de Brabantsche kleuren aannam, terwijl levens op het stadhuis en op andere regeeringsgebouwen de Brabantsche vlag werd geplant. Ook in andere groote steden vonden ongeregeldheden plaats en werd op gelijke wijze als in Brussel het Nederlandsche gezag op zij gezet. 1 Vooral de woorden : „Voorzeker, de slaaf heeft geen ramp meer te duchten, Nog beter de dood dan een smaad vol bestaan. Val af dan, gij juk! Ziet hem sneven of vluchten Den vreemdling, die ons in boeien dorst slaan." Qx.fi a/tty Het begin van den opstand. t&*« laA^ Ty-tr^K. *! V»>«ll^i-dUi. v4a* . j Be Prins van Oranje te Brussel. Be aanval op Brnssel en zijne gevolgen 168 Uit Brussel, waar de gematigden de overhand hadden, werdeen deputatie naar den Koning gezonden, om op belangrijke veranderingen aan te dringen.. De Koning gaf een ontwijkend antwoord, doch riep de Staten-Generaal bijeen en zond een legercorps onder bevel van den Prins van Oranje en Prins Frederik naar 't Zuiden. Op de nadering dier troepen wapende zich de geheele bevolking van Brussel. Om den te verwachten strijd te voorkomen, werd een deputatie naar den Prins'van Oranje gezonden, ten einde hem te bewegen, alleen met zijn staf binnen de stad te komen. De Prins, vertrouwende op zijn populariteit, gaf hieraan gehoor, 't Was anders gevaarlijk genoeg, want de gewapende volksmenigte nam een dreigende houding aan, in 't bijzonder, toen 's Prinsen paard, schichtig geworden, een der omstanders kwetste; in vhegenden galop moest hij zich toen. over de barrikaden een weg banen naar zijn paleis, waar hij met verschillende autoriteiten en aanzienlijken overleg pleegde. Duidelijk bleek hem toen, datdegematigdeneen ad minis tr atie ve scheiding wenschten. De Prins begaf zich naar Den Haag, om den Koning daarmede in kennis te stellen. Brussel bleef dus voorloopig geheel aan zich zelf overgelaten. Terwijl tot nog toe de regeering een afwachtende en slappe houding had aangenomen — Willem I wilde de Belgen liever „winnen dan overwinnen" —, beval de Koning in September aan Prins Frederik, Brussel met zijne troepen te bezetten. Maar de aanval was noch beleidvol, noch krachtig. Wel drongen de troepen (den 238* Jri September) Brussel bij de Schaerbeeksche poort binnen en bezetten zij de geheele bovensta^, wel zou ook de verovering der benedenstad niet zoo moeilijk gevallen zijn. maar Prins Frederik wilde verder bloedvergieten voorkomen en na een vierdaagschen strijd ontruimde hij Brussel (26 Sept.). In plaats van dus tot eiken prijs Brussel te dwingen, zich onder het wettig gezag te stellen, werd de burgerij, hoe krachtig zij zelve de barrikaden ook verdedigde, zooveel mogelijk gespaard. Het aantal dooden en gewonden was aan weerszijden vrij aanzienlijk, en, nu eenmaal bloed had gevloeid, werd de kans op verzoening veèl geringer. Tijdens de gevechten had zich een Voorloopig 169 Bestuur opgeworpen, dat minder gematigde leden bevatte. Bovendien maakte de zaak van den opstand na de ontruiming van Brussel snelle vorderingen. Geheele afdeelingen Belgische soldaten vielen af ; de Hollandsche troepen trokken zich noordwaarts terug ; op hét einde van het jaar was nagenoeg geheel België, ontruimd. Generaal Chassé, de bevelhebber der Antwerpsche citadel, hield echter Antwerpen in bedwang en generaal Dibbits verdedigde Maastricht krachtig. Weinig TSatte het, dat de Staten-Generaal eindelijk besloten, om het staatsbestuur te splitsen jaet behoud der rijkseenheid, waartoe Willem I thans ook bereid was ; de gebeurtenissen waren in het Zuiden reeds te ver gevorderd* want den 4den October verklaarde het Voorloopig Bestuur België voor een onafhankelnken staat en riep het een Nationaal Congres bijeen tot vaststelling eener constitutie. Misschien, dat België, feitelijk voor den Koning verloren, nog voor zijn stamhuis behouden kon blijveiu De in 't Zuiden nog altijd populaire Prins van Oranje wilde wel souverein van België worden. Hij was door Willem I naar 't Zuiden gezonden, om het bestuur over de nog getrouwe gewesten te voeren, doch nu verklaarde hij in een proclamatie de Belgen voor een onafhankelijke natie en. het hij de verkiezingen voor het Congres in de door hem bestuurde provinciën vrij. Dat verwekte in 't Noorden veel ergernis; de Koning zelf gaf zijn bevreemding > over het gebeurde te kennen en riep den kroonprins terug. Diens kans, koning van België te worden, werd met den dag kleinei en geheel vernietigd werd zij door het bombardement van Antwerpen. Deze stad kwam n.1. ria het vertrek van den Prins van Oranje in opstand, en toen de opstandelingen, ondanks eer | ' gesloten wapenstilstand, het arsenaal aanvielen, liat.£jjjfassé,_d< stad bombardeeren, daarbij ondersteund door de Jjjcheldevlool (onder den Schout-bij-nacht Koopman). Het Nederlandsche p||itó; gezag werd in de stad niet hersteld, maar de stemming in he1 Zuiden werd nu veel slechter: het Nationaal Congres sloot ni het huis Nassau voor eeuwig van den troon tdt. Zoo was du feitelgk**~reeds in 1830 de scheiding tusschen Noord en Zuk Eelgië Ter- 2X, klaart zich onafhankelijk. •U4. X België en de I Prins van Oranje. •vUA I te- t^~te*Mj| ;yn* /vijv. awfc, l I De houding der mogend> heden. I £>fi*' ■ te-Ti l(u«*«yw' 1 au«WYy.«L.(«M UAei* 4? De protocoli ien van Jan. i 1831. II fUWpw cy-s 170 voltrokken. Een belangrijke vraag was, welke de voorwaarden der scheiding zouden zijn. Met die vraag hielden de Europeesche mogendheden, die te Londen vergaderd waren, ^c^TT^lV reeds bezig. < ui**_. 0,limJ>m> ^f-js4**^ Van gewapende interventie van de zijde der- mogendheden v^-an België eischte. Juist de bepalingen betreffende het grondgebied had de Conferentie als „onherroepelijk" vastgesteld. Toch 171 dwong zij de Belgen niet, de protocollen aan te nemen, integendeel, na de Belgische koningskeuze veranderde zij de scheidingsvoorwaarden. . ,-^i ^Het Congres koos eerst tot koning een zoon van Lodewijk 1 «Philips, doch na eenige aarzeling bedankte-de Fransche monarch voor zijn zoon : hij begreep, dat de mogendheden de aanvaarding ^V»*VHan de Belgische kroon als een bedekte inlijving zouden be-i y^u^chouwen en zij dus een Europeeschen oorlog kon ten gevolge* <*^~x.bhebben. Thans kwam de candidatuur van Leopold van' AJ^'*^at/ Mobilisatie in I het Noorden. | I liua- j*dt n** \ De 10-daagsebe veldtocht 2—12 Aug. 1831.. De 24 artikelen. Octobei 1831. van België laten welgevallen. Het gebeurde met Van Spey_ck. had de geestdrift aangewakkerd. Toen deze in Febr. 1831 met zijn kanonneerboot door den wind naar den wal werd gedreven, [iet hij haar liever in de lucht vliegen dan haar over te geven aan de „blauwkielen", die hij als muiters beschouwde, en die toen ongetwijfeld den gesloten wapenstilstand schonden^ Smalend had een lid van het Belgische Congres ons de lafste natie van Europa genoemd; door zgne daden gaf het Noorden antwoord op die aantijging. De Nederlandsche troepen — onder opperbevel van den Prins van Oranje — stonden in organisatie, bewapening en aantal boven de Belgische, waarvan het ^ne^gedeelte aan de Schelde en1 heV andere bij de Maas stond? 'tGélukte aan de onzen, tusschen de beide Belgische legers door te dringen, waarop het Maasleger bij Hasselt en het Scheldeleger bij Leuven werd verslagen. Doch reeds was een Fransch leger (onder bevel van Géraïd) België binnengerukt. Een oorlog met Frankrijk — en tegehjkertijd met Engeland — wilde de Koning vernüjdjp, en de Prins trok met zijn leger naar de Nederlandsche grenzen terug. Als toeken van protest hielden wij de Antwerpsche citadel bezet. Het Fransche leger ontruimde daarop nagenoeg geheel België. De Tiendaagsche Veldtocht had voor ons gunstige gevolgen; het optreden van het Nederlandsche leger had indruk gemaakt; de Conferentie oordeelde thans, dat zij aan 't Noorden iets moest tegemoet komen, en hare beraadslagingen leidden tot een nieuwe schikking: de 24 artikelen van Oct. 1831, waarbij werd vastgesteld : 1° Limburg bleef verdeeld in een Nederlandsen en een Belgisch deel, doch Maastricht kwam aan Nederland; 2° Luxemburg werd verdeeld in een groothertogdom onder Willem I en een Belgisch deel; 3° België zou jaarlijks, van 1 Jan. 1832 af, van de rente der staatsschuld 8,400,000 gulden opbrengen. De 24 artikelen werden door 't Belgische Congres en Leopokil aangenomen, doch verworpen door Willem I. lp Op het einde van 1832 eischten Frankrijk en Engeland van Willem I, de citadel van Antwerpen te doen ontruimen. Toen hieraan niet voldaan werd, legde een Engelsch-Fransche vloot embargo (d. i. beslag) op de zich op zee en in de Fransche en Engelsche havens bevindende Nederlandsche schepen en een Fransch leger van 60,000 man, wederom onder bevel van Gérard, trok opnieuw België binnen, om de citadel in te nemen, die met groot talent door Chassé verdedigd werd, en toen hij y haar eindelijk moest overgeven, weinig meer dan een puinhoop was. De bezetting werd krijgsgevangen naar Frankrijk gevoerd. Het Fransche leger verliet ook hu weer het Belgische grondgebied. In het volgend jaar (1833) werd een tractaat gesloten, de Londensche Conventie, waarbij Willem I zich verbond, de vijandelijkheden niet te hernieuwen ; de krijgsgevangenen van de citadel werden toen losgelaten en het embargo, dat groote schade aan onzen handel had toegebracht, opgeheven. _jpfpWP"«« 't Heeft nog tot 1839 geduurd, vóór het eindtractaat tot sfSnd kwam. Willem I hoopte n.1. door een wnziginghi den^taatkundigen toestand van Europa, in 't bijzonder door hulp van Pruisen en Rusland, betere voorwaarden te krijgen. Al dien tijdJ1833—1839JL bleef de toestand, gelijk hij was. Dit status quo is ons land duur te staan gekomen. Voortdurend toch moest Nederland een groot leger op de been houden, om op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn. De rente der staatsschuld nam schrikbarend toe (in 1830 : 23 milhoen; in 1839 : 35 millioen). Het moet erkend worden, dat aanvankelijk de groote meerderheid van het volk de houding van Willem I volkomen goedkeurde, maar op den duur veranderde de stemming, maakte ■ | de vroegere geestdrift plaats voor wantrouwen en ontevreden¬ heid, en algemeen werd ten slotte het verlangen, dat er een einde kwam aan den onzekeren toestand, die vooral^voor den handel zeer nadeelig was. Men durfde geene schepen uitzenden, uit ' vrees, dat zij mógelijk, evenals na den vrede van Amiens, vermeesterd zouden worden. Eindelijk, in 18j$8, verklaarde de Koning, de 24 artikelen Optreden vaa Frankrijk en Engeland. Het traetaat van 1833. Het statos qno }888—'39. M Het eindver* drag 1839. Ontevredenheid. Thorbeeke. 174 te zullen teekenen. Maar thans maakte België bezwaren, zoowel aangaande den afstand van een deel van Ximburg en Luxemburg, als omtrent de rente der staatsschuld. Bij het eind verdrag van 1839 bleven de bepalingen omtrentjyjnburg en Luxemburg gehandhaafd, doch wat de rente der staats-, schuld betreft, werd vastgesteld, dat België daarvan voortaan jaarlijks 5 millioen gulden moest betalen. Door de uitkeering van een geldsom ineens is België later van die verplichting ontslagen. Het deel van Limburg, dat aan Nederland 'kwam, werd een hertogdom en maakte als zoodanig deel uit van "tfSn Duitschen Bond, als schadeloosstelling voor het deel van Luxemburg, dat aan het door de mogendheden onzijdig veridrlaarde België kwam. § 32. Het einde van de regeering van Willem I. Zooals wh' in het vorige hoofdstuk zagen, had Willem I zijn vroegere populariteit langzamerhand zien verdvrijnen. Had men vroeger blindelings vertrouwen gesteld in de „landsvaderlijke" regeering van den Koning, in de laatste jaren van zijn bewind kwam er toenemend verzet tegen het regeeringsstekwl, en velen begonnen in te zien, dat de grieven der Belgische Liberalen, wier optreden men vroeger zoo had afgekeurd, toch inderdaad niet zoo ongegrond waren. Ook in Noord-Nederland ontwantte dus het politieke leven; ook hier vormde zich een liberale «V*U**i > partij, die ten slotte ministerieele verantwoordelijlkheid, financieele publiciteit en rechtstreeksche verkiezingen o» haar P™- i rTT 8taan' ISr^^ aM0g*groote woordvoeïKfr der liberale partij werd Th/ftrbeckfe, vóór den Belgischen opstand hoogleeraar te Gent, later te Leiden. In zijne geschriften, zooals in zijn „Aanteekening op de grondwet' '*v~ iuJ oLi. éd-óusg oK^d^T^^o ![ I els ^fc&^&tt^. I door Willem I uitgeoefend, wilde hij vasthouden, en de rechten der volksvertegenwoordiging wilde hij dus niet uitbreiden. Al ontsloeg hij langzamerhand verschillende ministers van Willem I, dit was enkel een verwisseling ,yan personen, niet van regeeringsstelsel. oitigoascuenstzaTsen was hij eenter zeer gematigd-;—ook- van andersdenkenden «wilde hij de meening ■3Qfiv,eel mog^hjk~iot^haar recht doen komen^rgiHblz. 159—160). Hij was in 1816 gehuwd met Anna Paulowna, zuster van . keizer Alexander I van Rusland. Uit dit huwelijk zijn gesproten : 1° de latere koning Willem III (geboren in 1817); ^^_v^2° Prins Alexander, die in 1848jpp Madeira, waarheen hij geÓAAK. ^rokken was tot herstel zijner gezondheid, aan de tering over-« ^~ leëd ; 3°Trins Hendrik (f 1879), later admnaal en stadhouder ^^^^pa Luxemburg, "^^P^^*- l^**^^<*^t^>^'w^otc- #*t van de staatsschuld van ,1830 tot 183)Vmet 12 milhoen _gulden toegenomen; zij bedroeg in laatstgenoemd jaar ongeveer 35 | milhoen gulden^ Geregeld wezen de begrootingen een tekort' \ aan. Onder die omstandigheden kon aan het oorspronkelijke ! plan, om geleidelijkje uitgestelde schuld in Werkehjke Schuier1 i te veranderen, geen verdere uitvoering worden gegeven* j Nadat het amortisatie-syndicaat in 1840 was opgeheven? 1 volgde in 1841 de maatregel, om de uitgestelde schuld tegen den loopenden koers te erkennen als Werkehjke Schuld : j iedere f 1000 nominaal kon verwisseld worden tegen een inschrij^ ving van f 68 op het Grootboek der N. W^gjMaar hoe in den steeds klimmenden nood te voorzien ? Bezuinigingen waren moeilijk aan te brengen en konden tot slechts geringe verbeteringen leiden; de belastingen verzwaren, terwijl de algemeene toestand niet rooskleurig' was, ging ook moeilijk. Er bleef niet anders over dan de conversie van de rente der staatsschuld, doch de vraag was, of het krediet van den staat daarvoor wel groot genoeg was. Het land scheen een staatsbankroet nabij. Toen nam de minister van Justitie, Van Hall,.op verzoek des Konings Pik, .Overzicht Vadert. Geseh. II, 38 druk y £ . A 12/. Zijn huwelijk. De fiaancïeoJj £ttf 'V~**m?w*jl Het voorstel der Negenmannen1844. 178 tijdelijk ook de portefeuille van financiën. Hij verlangde van de Kamer de goedkeuring op het uitschrijven van een „vrijwillige" leening van 127 millioen tegen lage rente (3 %); mocht die leening niet slagen, dan zou een buitengewone belasting van iy2 % van de bezittingen en de daartoe herleide inkomsten moeten worden geheven, waarvan het bedrag op 35 millioen werd geschat. De grofste verwijten werden den minister naar 't hoofd geslingerd : de volteekening der leening was een hjE^senschim, de buitengewone belasting verderfelijk. - uitputtend, eea monstergewrocht. Toch nam de volksvertegenwoordiging de wetsojft^ werpen aan (1845)^ Nu werd de vrijwillige leening uitgeschreven, en tegen veler verwachting, hoewelaiet vlot, volteekend. Wülem I had reeds beloofd, voor 10 millioen te zullen teekenen; zijne erfgenamen vervulden die belofte; Willem H -zelf schreef voor 1 millioen in. De vrees voor de buitengewone belasting, waardoor ieder genoodzaakt zou worden, zijn fmancieelen toestand bloot te leggen, bewoog velen op de leening in te schrijven. Thans kon een achterstand van 35 milhoen worden aangezuiverd, werd de schuld, die de Staat bij de Handelmaatschappij had, gedeeltelijk afbetaald en konden de 5 en 4% % schuldbrieven geconverteerd worden in 4 %. Thans kwam er orde en regelmaat in de financiën. De groote sommen, weldra door de regeering uit Indië getrokken, gaven haar gelegenheid, een groot deel der staatsschuld geleidelijk af te lossen, zoodat «ij in 1871 nog geen 1000 millioen gulden bedroeg. Naast de financieele kwestie drong de kwestie der grondwetsherziening naar voren. Maar van de regeering was geen voorstel tot herziening te wachten. In 1844 dienden evenwel negen leden der 2de Kamer met Thorbecke aan 't hoofd, gebruik makende van hun recht van initiatójBfjjeen voorstel tot grondwetsherziening in, dat ingrijpende veranderingen beoogde. De Tweede Kamer oordeelde evenwel, dat een dergelijk belangrijk voorstel alleen van de Kroori behoorde uit te gaan en nam het voorstel der Negenman) en niet nader in behandeling. Niettemin heeft dat voorstel blijvende waarde gehad, doordat het de voornaamste wenschen van de voorstanders van grondwetsherziening duidelijk samenvatte en znn diensten Kon bewijzen bij de herziening, ~ Js5*a^nk dielater — y& 1848 — plaats greep. ^^^^^^^^^mmmam ^ w Voorloopig was er van g rond wetsherziening dus geen sprake. ix^X^Maar de oppositie werd in en buiten de Kamer grooter. Daarbij v kwamen ernstige ongeregeldheden in enkele deelen van het j^Vjjj land als gevolg van den hongersnood, die veroorzaakt werd door ^ ^\ d» aardappelziekte en de hooge broodprijzen. /De Koning kon-f # digde in de troonrede van 1847 voorstellen tot herziening aan/ rgaar -d^iri^Maart 1848^,n^ediendsuweteontwerpen beteekendèn i^^C^og zeer weinig. Doch inmiddels kwamen zorg^reklcènd^^Tichteiv nit het buitenland. In Frankrijk was door de „Februari-RevoluA^jkv tie" een einde gemaakt aan het koningschap van Lodewijk Philips ■Sii^f en was de Republiek uitgeroepen.; in Maaob^ondenjn Duitachland en Oostenrijk tal van revolutionnaire bewegingen plaats ^vJ^JP en moesten allerlei concessies 'aan de^vf^mnigen worden gedaan ; ^WNin Italië was de revolutie in vollen gang. Onder den indruk §\ van die gebeurtenissen 'veranderde Willem II, die toen ook in zenuwachtigen toestand verkeerde door 't vertrek van zijn zoon' *C Alexander naar Madeira, plotseling van houding. Men moest jM^^ervoor zorgen, meende bij j «'«lat van den brand in Europa de A^v ^\v^am luet' naar hier oversloeg; aan de gezanten der groote molk, jg endheden verklaarde hij, „in 24 uren van conservatief liberaal" ^ ^yjfte zijn geworden. Buiten zijne ministers om ontbood de^Koning \vSn.l. plotseling den voorzitter der Tweede Kamer, Jonkheer xf^QBoreel van Hogelanden, bij zich en deelde hem mede, dat IV^vv^hrjj van de Kamer wenschte te vernemen, welke wijzigingen zij \ ^ ^in de grondwet verlangdejfvDe Tweede Kamer diende een verslag^ Nij^Nin, en daarop benoemde de Koning een commissie, om een ont- o ivsj^1 werp tot herziening samen te stellen. De leden ervan waren: N^^VDonker Curtius, De Kempenaer, Luzac, Storm en xV, x Thorbecke.,. waarvan de laatste als voorzitter optrad. De iTYi^ mmisters, door den Koning verloochend, vroegen en verkregen ïk-'W omslag èn weldra kwam Donker Curtius aan 'thoofd van een nieuw ministerie. Daarop diende de Koning de wetsontwerpen ^jjretot herziening der grondwet bij de Staten-Generaal in. Zij . -^5^ werden alle in de 2jk Kamer aangenomen, doch in de l>*é_Kamer De totstandkoming van de herziening t van 1848. >. j . tWi ^' filAal VBuVvïf 1 1 I I Ï y& ' M Beperking van de macht des Konings. (Je- Wsjuu*. ( 1 1 ( ] ( ( < 1 j i ^mAo*. ifaj 180 itaakten de stemmen over het 3de hoofdstuk wegens de daarin >pgenomen reohtstreeksche verkiezing van de 2de Kamer. Maar le Koning wist een tegenstemmer te bewegen, vóór te stemnen. Nog in 1848 vond de afkondiging der herziene grondwet plaats. De grondwetsherziening van 1848 is verreweg de belangrijkste ran alle herzieningen, omdat toen gebroken werd met het teroren gevolgde regeeringsstelsel. In de eerste plaats werd de nacht des Konings zeer beperkt, niet alleen doordat van vele axderwerpen, ook van koloniale, werd vastgesteld, dat zij bij le wet moesten worden geregeld, d; w. z. met medewerking Ier Staten-Generaal, doch vooral door het thans opgenomen leginsel: de Konin^g is onschendbaar, do ministers znja verantwoordelijk, waarmede in verband staat de bepaling : De Koning heeft het recht, om de Kamers der Staten-Generaal e ontbinden. Door die bepalingen werd de grondslag gelegd toot het overwicht van de Staten-Generaal op den Koning. Voor ilke regeeringsdaad toch moeten een of meer ministers hunne nedewerking verleenen, en om te weten, wie aansprakehjk is )f zijn, moet iedere wet en ieder Koninklijk besluit van dejnedemderteekening (contra-seign) van den betrokken minister of ie betrokken ministers zijn voorzieiu. Nooit kunnen de ministers lich achter een lastgeving cles Konings verschuilen; zij zijn de zelfstandige raadslieden der Kroon geworden. Voor elke daad >n elke nalatigheid kunnen de beide Kamers den minister rekenïcnap vwigen. Voor de uitoefening van een goede controle cregen de beide Kamers het recht vaninter^eJLbatte, d. i. het ■echt een minister inlichtingen te vragen over een onderwerj> dat net aan de ordelvan behandeling is, en kreeg de/Tweede Kamer iet recht van enquête (onderzoek). Bovendien kreeg de s*>" Kamer nog het recht van amendement. Wanneer een Ier' Kamera de verwijdering van een minister^verlangt, kan zij gebruik maken van een motie van wantrouwen öf afkeuring. Zoo'n votum van wantrouwen of afkeuring heeft, evenals de rorwerping van een belangrijk wetsontwerp, gewoonlijk df de iftreding van één of van alle ministers óf kamerontbinding ytO ^«-VCfrwv^ ftvM^A-'AA»-^ — o"—~x—<^^~"—* ^ 4 : 2/^>- oC*>J*i~>o^.6 181 tengevolge, om op één van beide wijzen de harmonie tusschen de regeering en de volksvertegenwoordiging te herstellen. Is na kamerontbinding de nieuwe Kamer de meening van haar voorgangster toegedaan, dan moet verandering van ministerie volgen. Als uiterste middel kan de Kamer desndods de begrooting verwerpen, die sinds 1848 telken j are moet worden ingediend, Zeer belangrijk waren de veranderingen betreffende de samen-1 i { stelling der volksvertegenwoordiging. De leden van de Tweede Kamer zonden niet meer gekozen worden door de Provinciale j Staten, niet meer zou hunne verkiezing „getrapt", of zooals het wel genoemd werd „vertrapt" zijn, maar voortaan werden zij gekozen voor vier jaar rechtstreeks door de kiezers, die de wet moest aanwijzen. Om de 2 jaar trad de helft af. Het ^"iLEesrecht werd toegekend aan de meerderjarige mannelijke. Oïy*»~ k^Ï2^F'f'n^S.r8' "^/ySSïy ^kere som m 's rijks directe belastingen! betaalden, ndTvan f 20—f 160, al naar de plaatselijke gesteldheidf jrt^, (census-kiesrecht). Helleden der Eerste Kamer werden voor O|G*VV!0wwi*y*««aar gejjOZ,en cjoor de Provinciale Staten uit de hoogst aange^_ fyut-Q** jj^flagoaen in 's rijks directe belastingen. Om de 3 jaar trad aïT^De zittingen van de l8*0 Kamer moesten openbaar^zrjn. De samenstelling der plaatselijke besturen werd op geheel nieuwe grondslagen opgetrokken. De onderscheiding in stedelijke en plattelands-gemeenten verdween ; aan de standenvertegenwoordiging in de Provinciale Staten werd een einde gemaakt. De leden der Provinciale Staten en van de gemeenteraden werden voortaan rechtstreeks gekozen door de ingezetenen, r die aan dezelfde vereischten moesten voldoen als de kiezers der i2°e Kamer. Voor de kiezers der gemeenteraden werd de mini• mum-belastingsom echter bepaald op de helft, dus op f 10.—f 80. De leden der Provinciale Staten werden voor 6 jaar gekozen, de helft der leden trad om de 3 jaar af ; die van de Gemeenteraden werden ook voor een bepaald aantal jaren gekozen, nader door de wet te regelen*? Wé" wét bepaalde daaromtrent, dat zij voor 6 jaar zitting hadden en een derde van hen om de twee jaar moest aftreden. 3e StatenGeneraal. *— ot <->^4j&a j Het traktaat van Londen 1824. j! 3^*^- Wij merken hier dadehjk bij op, dat het dagehjksch bestnur der gemeente thans bestaat uit den Burgemeester, die door den . ?anmg wordt benoemd en de Wethouders, uit en door den R^adL^T1^ gekozen, en het dagelijksoh bestuur der provincie bestaat uitaJu. Men Commissaris, benoemd door den Koning en de Gedeputeerde(M^ur^ 'staten, gekozen uit en door de Provinciale Staten. De rechten*" der burgers werden belangrijk uitgebreid of beter verzekerd; zoo werd het recht van vereeniging en vergadering toegekend, werd de godsdienstvrijheid voor iedereen ingevoerd ('t woord „bestaande" verviel) en werden de heerhjke rechten betreffende voordracht of aanstelling tot openbare betrekkingen afgeschaft.. Willem II heeft de herziening der grondwet slechts kort overleefd. In Februari 1849 opende hij nog de zitting van do krachtens de gewijzigde grondwet gekozen Staten-Generaal, maar reeds de volgende maand (17 Maart) overleed hij te Tilburg, de plaats, waar hij gaarne vertoefde. De rouw over zijn dood was algemeen. In 1816 en volgende jaren werden de Oost-Indische bezittingen aan ons overgedragen. Raffles, die zijn pogingen, de koloniën voor Engeland te behouden, verijdeld zag, berokkende ons als luitenant-gouverneur van Benkoelen nog allerlei moeilijkheden. Zoo zette hij den Sultan van Palembang tegen ons gezag op, en toen hij uit Benkoelen teruggeroepen werd* Btichite- hü- in strijd met de bepalingen van het verdrag, tusschen Nederland en Engeland gesloten, een Engelsche nederzetting te Singapore (1819); Engeland sloeg geen acht op de vertoogen, die de Nederlandsche regeering naar Londen zond en weigerde dus afstand te doen van de nieuwe, snel opkomende havenstad. In 1824 sloten wij met Engeland het tractaat van Londen, dat bepaalde : 1° Nederland deed afstand van alle beztotlngen in Voor- 1 Vgl. bij deze § Blad N°. 9. 183 en Achter-Jndig», zooals van de factorijen aan den Ganges, die I toch geen beteekenis meer voor onzen handel hadden ; 2° Engeland trok zich terug uit Sumatra en stond dus Benkoelen ai ; bovendien^ t deed het afstand van Bilifofl : 3° Singapore bleef aan Engeland;f L 4° Nederland beloofde de onafhankelijkheid van Atjeh te eer- ^ biedigen; 5° werden er bepalingen vastgesteld over de rechten, die men van elkaar in de koloniën kon hellen. Wat de laatste bepaling betreft, daarvan is Nederland feitehjk een tijdlang (tot 1836) afgeweken ten nadeele en natuurlijk tot ergernis van Engeland. Omgekeerd meende de Nederlandsche regeering, dat Engeland van het verdrag afweek, toen het zich nesteldeop, N.-W. Borneo en op het eilandje Laboean. In de eerste jaren na de overdracht hadden wn' met verschil-'. lende moeilijkheden te kampen, die gedeeltehjk te verklaren zijn uit de omstandigheid, dat ons prestige in den Franschen tijd en door het Britsche tusschenbestitur was verminderd. Zoo ondervonden wij veel vërget van den sultan van Palembang, die' daartoe aangezet wérd" cjbor Rafiles; het gebied van Palembang werd daarom in 1825 rechtstreeks onder het Nederlandsche gezag gebracht. Een htngdurigen strijd hadden wij in de Padangjl^ £4^' sohe Bovenlanden te voeren met dePadri's (vader, priesters), t^rv^u^^SJm.euyfe sekte, gesticht door bedevaartgangers uit Arabië, die de mstellingen, in strijd met den Islam, wilden afschaffen en dus een meer zuivere leer wilden invoeren. Hun hoofdzetel, J BondjoL viel pas in^83J_ in onze handen, jf" j^'üSder het bewind van den gouverneur-generaal Rochussen f (1845—^51) vonden drie expeditie's naar Bah plaats (1846, |~lS48~en 1849), op wélk eiland onze regeering nog geen gezag {[uitoefende. De derde expeditie was uitgerust onder generaal Michiels; deze vermeesterde een onneembaar geachte vesting, I 3öcÈSneuvelde bij een nachtehjiken overval. De luitenant-kolonel I Van Swieten bracht den strjjd tot een goed einde; een klein I deëT" van Bali werd gouvernementsgebied en van het overige ^erkenden de vorsten ons oppergezag. ^Breidde de regeering dus haar gezag gaandeweg in de. Buitenbezittingen uit, op Java heeft zij eengrooten oorlog moeten voeren, Moeilijkheden op Sumatra Expedities naar Bali. De Javaoorlog1825—'30. Be koloniale staatkunde vóór 183ftjd V 184 die ons 8000 man en meer dan 25 millioen gulden heeft gekost. Het is de opstand onder leiding van .Dipo Negoro^ een der voogden van den sultan van Djokjokarta. Groote ontevredenheid was o.a. ontstaan door de afpersingen van Chineezen, die binnenlandsche tollen hadden gepacht*. Ve naaste aanleiding tot het uitbreken van den opstand was het aanleggen van eeji, weg, die over de landgoederen van Dipo Negoro zou loopen en tevens over een daar liggend grafj dat door hem zeer werd vereerd. Dipo Negoro, vurig aanhanger van den Islam, stond / in hoog aanzien bij het volk, dat hem bijna als een heilige vereerde, en toen hij de Javanen opriep tot den strijd voor den godsdienst en tegen de onderdrukking, schaarden zich duizenden onder zijn banier. Onze generaal De Koek toonde zich echter een beleidvol bevelhebber. Hij slaagde erin, den opstand tot een steeds kleiner gebied te beperken door het benj, tingstelseL d. w. z. in de streken, waaruit de \djand verdreven was, wérden bentings (schansen) opgeworpen, die door wegen werden verbonden en tusschen welke kleine mobiele colonnes de gemeenschap onderhielden. In 1830 eindigde de opstand met de gevangenneming van Dipo Negoro. Van de gebieden der sultans van Djokjokarta en Soerakarta werden groote deelen ^ afgenomen, die rechtstreeks onder ons gezag kwamen ^Et^0"r'- In de koloniale staatkunde werden aanvankelijk de meer vrijzinnige beginselen van Raffles (zie blz. 150) gehandhaafd : de vrije 'arbeid werd aangemoedigd en in het regeeringsreglement (van 1818) stond uitdrukkelijk, dat het gouvernement woeste gronden aan Europeesche ondernemers in pacht kon geven ; zij konden dan met de bevolking overeenkomsten sluiten tot het ontginnen en bebouwen dier gronden/*" De uitvoering van zulke plannen werd echter in zeer sterke mate tegengewerkt door den gouverneurgeneraal Van der Capellen (1819—'25). In 1825 zond de regeering echter een specialen commissaris-generaal, den Belg Du Bus de Ghisignies, naar Indië, voornamelijk om onderzoek te doen. Deze legde zijne denkbeelden neer in een rapport, waarin hij aandrong op de toekenning van individueel grondbezit voor den inlander en uitgifte van woeste gronden in erfpacht §8 185 aan Europeanen. Maar zijne plannen bleven onuitgevoerd. De financieele toestand van het moederland was zeer ongunstig, en daarom schonk de Koning, die bovendien persoonlijk nooit een [warm voorstander van liberale koloniale politiek was geweest en ook de Handelmaatschappij wilde begunstigen, zijn goedkeuring aan een stelsel, dat meer dadelijk voordeel beloofde. Het was het cultuurstelsel van den juist uit West-Indië "A1^^(«-^teruggekeerden Van den Bosch, die zelf als gouverneurJ^iol**^^ig^nWaaI (1830—'33) met de uitvoering van zijne plannen werd belast; na zijn terugkeer kon hij als minister van koloniën aan de voltooiing van zijn stelsel werken. De bevolking zou 1/l van hare rijstvelden afstaan en met producten voor de Europeesche markt beplanten, waartegenover zf) dan vrijgesteld zou zijn van de landrente. Zoodra het gewas rijp was, hield elke verplichting van de bevolking op. " : Was dat stelsel voorzichtig en beleidvol toegepast, dan had het misschien goede vruchten kunnen* afwerpen. Maar de voordeelen, die het stelsel voor 't moederland afwierp, wekten, toen defBelgische opstand zooveel geld verslond, de begeerte op naar steeds [grooter winsten, naar steedte grooter batig slot, en daarvoor werd in alle opzichten va« het stelsel afgeweken tot groote schade van de inlanders. iOm groote aaneengesloten plantages te krijgen, werd van een desa dikwijls méér dan Vs der rijstvelden in beslag genomen en de bevolking moest zich fdan maar verstaan met die van andere dorpen, om gronden voor de rijstcultuur te- krijgen. Uren ver moest de inlander vaak loopen, vóór hij de gouvernementsplantages had bereikt Bovendien bleef de landrente bestaan. Veelal werd de inlander gedwongen mede te helpen tot de fabriekmatige bewerking der producten. Het plantloon, dat de bevolking kreeg, was veel te laag. Tot ongeveer 1850 werd het cultuurstelsel steeds ver., scherpt: gelddorst was de drijfveer der koloniale politiek. De medewerking der Nederlandsche ambteharen en der inlandsche hoofden werd verkregen door de toekenning van cultuurprocenten, d. i. een procentsgewijze belopning van de waarde dér aan het gouvernement geleverde producten. Soms bedroeg f De grondslagen van het cultuurstelsel. De toepassing van het cultuurstelseltot ± 1850. 18 6 V *\ * de bate uit Java 20 millicen. gulden, in 183» zelfs 39 nyüioen ; in 't geheel heeft Nederland ongeveer 700 millioen van Java betrokken. De Handelmaatschappij, belast met het vervoer en den verkoop der gouvernemente-producten, maakte goede winsten. Maar de inknder verkeerde in armoede en meer dan eens brak op het zoo vruchtbare Java hongersnood uit. Na 1850 begon men echter de gedwongen cultures in te krimpen en werd het stelsel op mildere wijze in toepassing gebracht. Wp^Tas. Het l"e ministerieThorbecke (1849- 'D^Jf*1^^ De April-beweging. "~ Van den nieuwen Koning Willem III {1849—1890) was het niet onbekend, dat hij autocratische neigingen had en dat hij dus weinig ingenomen was met de beperking, die de koninklijke macht in 1848 had ondergaan. Maar die neigingen hebben toch niet belet, dat hij zijne' coastitutjpneele verplichtingen stipt is nagekomen; den eed, door hem op de grondwet afgelegd, heeft hij gehandhaafd, en de woorden in de proclamatie, uitgevaardigd bij zijne troonsbestnging, dat hij „aan de grondwet volledige werking zou geven," is hij nagekomen. In de grondwet waren tal van zaken slechts in algemeene trekken geregeld; de nadere uitwerking van de algemeene voorschriften was aan den gewonen wetgever overgelaten. Op de regeering rustte dus als eerste plicht,die organieke wetten tot stand te brengen. Verreweg de meeste leden der beide Kamers waren Liberalen, die ook in die organieke wetten de vrijzinnige denkbeelden, waarvan de grondwetsherziening een uiting was geweest, wilden doorvoeren. Met hen werkten in den beginne veelal samen de Katholieken, die van de Liberalen meerdere godsdienstvrijheid en meer aandeel in het bestuur verwachtten. (Terwijl »/* der bevolking Katholiek was, bedroeg het aantal Katholieke ambtenaren slechts van het geheele aantal.) Tegenover de Liberalen stonden dikwijls 1° de Conservatieven, die meer aan het bestaande gehecht waren, slechts langzaam hervormingen wilden invoeren en de macht van de Kroon tegenover die van het Parlement steunden; 2° de aanhangers van den talentvollen staatsman en historicus Groen van Prinsterer. Deze laatste oordeelde, dat het Nederlandsche volk een door en door Protestantsch en wel Calvinistisch volk was en 1 Willem III 1849—'90. Samenstelling der volksvertegenwoordiging. I Thorbecke. Het ,1ste mi Thorbecke 1848—'53. 188 - het godsdienstig beginsel de staatkunde moest beheerschen, dat de grondwetsherziening van 1848 van revolutionnairen oorsprong was, dat door haar de deur geopend was tot volkssoevereiniteit; als Anti-Revolutionnairen keurden hij en zijne aanhangers dte hervórmingen van 1848 dus af. Noch Liberalen, noch Conservatieven, noch AntiJtevoiutionnairen vormden echter een partij met een scherp omlijnd programma. '■ De groote meerderheid in de 2** Kamer oordeelde, dat Thorbecke de aangewezen persoon was, om een ministerie samen te stellen, en in 1849 werd aan hem de vorming van een nieuw minister» inderdaad opgedragen. Willem III was er eerst niet toe genegen, weigerde aanvankelijk zelfs een persoonlijk onderhoud met Thorbecke: bij het hof toch gold Thorbecke voor een republikein ; de weerzin van den Koning tegen een parlementaire regeering deed zich daarbij tevens gevoelen. Thorbecke is een der belangrijkste figuren uit onze parlementaire geschiedenis. Hij was een kundig rechtsgeleerde, een talentvol redenaar, een scherpzinnig debater, een krachtige persoonlijkheid. Toen hij het bewind op zich nam, zonder een regeeringsprogramma te geven, gaf hij aan hen, die dit veroordeelden, het fiere antwoord r „Wacht op onze daden !" i. De daden van het l»*6 ministerie Thorbecke (1849—1853> . bleven niet uit; nooit zijn zoovele en zoo belangrijke wetten tot stand gekomen als onder dit ministerie. Wij vermelden allereerst de organieke wetten: de kieswet (1850), de pro- ,j vinciale wet (1850) en de gemeentewet (1851). De beide laatstgenoemde behooren zeker tot Thorbecke's beste werk j tot den tegenwoordigen tijd hebben zij zich, zij het ook gewijzigd, gehandhaafd. Thorbecke ging bij haar van het denkbeeld uit, * , dat „staatsburgerschap bij een werkzaam, plaatselijk burgerschap i moest beginnen" ; daarom moest aan het hoofd der provincie en der gemeente een wezenlijke vertegenwoordiging der burgerij staan, en moest aan haar een zekere mate van zelfstandigheid Se%/S0r25i laten worden, zonder de eenheid van het land in gevaar te brengen^// ' Andere belangrijke wetten, die tot stand kwamen, waren: I post wet en de telegraaf wet, de gej^tot afschaffing JJ^Jfeyrf!** 189 I den accijns op varkens- en schapenvleesch (1852), wat vooral den lageren standen ten goede kwam en verder de scheepvaartwetten van Van Bosse (1850), waarbij o.a. de Rijn- en IJseltollen en de doorvoerrechten werden afgeschaft. Bovendien kwam onder het lste ministerie Thorbecke de droogmaking van het Haarlemmermeer tot stand, waarvoor de werkzaamheden reeds onder Willem TL waren begon-' nen en waardoor men 18000 H.A. meerendeels vruchtbaar bouwland; f, kreeg. ' . B . mA«n*ü Het ministerie Thorbecke fe gevallen, ten gevolge van wal de „Aprilbeweging" is genoemd. Reeds sedert twee en een halve eeuw was in ons land de Katholieke hiërarchie onder leiding van bisschoppen verdwenen. Het concordaat van 1827 was onuitgevoerd gebleven. Toen nu het pauselijk hof onderhandelingen opende over de vestiging eener bisschoppelijke hiërarchie * in ons land, erkende de Nederlandsche regeering, dat de Katholieke kerk krachtens de grondwet de vrijheid had, om haar organisatie hier in te richten, zooals zij wenschte. Herhaaldelijk gaf de regeering echter te kennen, dat zij een „voorafgaande mededeeling" verwachtte omtrent de uit te voeren organisatie; de regeering wenschte namelijk, om de Protestantsche gevoelens te ontzien, niet een bisdom'in het zeer Protestantsche Utrecht of midden in Holland, zooals in Haarlem. Maar aan die wenschen voldeed de Paus niet; hij wilde niet, dat de Nederlandsche , regeering zich zou mengen in zuiver kerkehjke zaken, en' in Maart 1853 stelde de Paus het aartsbisdom Utrecht in en de suffragaanbisdommen Haarlem, Den Bosch, Roermond en Breda. Verwekte de oprichting van de bisdommen op zich zelve reeds in Protestantsche kringen vrees voor de vergrooting van den ^ invloed der Roomsche kerk, de bewoordingen, waarin de pauselijke breve gesteld was, verwekten onder hen groote verontwaardiging ; daarin toch werd gesproken van de „dwaalleer van Calvijn" en van het geweld der ketterij in de 16de eeuw. De Conservatieven oordeelden thans de gelegenheid gunstig, Thorbecke ten val te brengen. Tal van vinnige brochures en dagbladartikelen verschenen ; in één daarvan werd Thorbecke het waarschuwend U^uU'. fVu. v.k^Mns^^ . W *"S'1' ■ | jj^^. a, '"Ua**~f-*JU. jdb>~*^ . VWO*. *. W . Arw#A^-> i— fi ^«oua. win* weging 1353. A voorbeeld van Oldenbarnevelt en Johan de Witt voor oogen gehouden, «n in een ander werd hij voorgesteld als de man, die „de Protestantsche kerk wilde doen wankelen en den vorstentroon omver wilde rukken''. Van Utrecht g ing een adresbeweg ing uit: meer dan 200,000 handteekeningen werden onder de adressen J. gesteld, waarin den Koning verzocht werd, de bisschoppen niet te erkennen. Toen Willem UT in April 1853 een bezoek aan AmsterEj1\>^»^tjjudam bracht, werd hem een adres met 51000 handteekeningen I Kt+ü^rv*^ aangeboden bij monde van den Amsterdamschen predikant Ter Haar ; ook daarin werd hem dringend verzocht, de vestiging der bisschoppelijke hiërarchie niet goed te keuren. Het ministerie had voor dat geval den Koning een antwoord voorgesteld, maar Willen Hl, die Thorbecke graag wilde slijten, gaf een vriendelijk antwoord, dat wel van zeer algemeenen aard was, doch geheel anders luidde dan de regeering had voorgesteld.1 Het ministerie vroeg zgn ontslag, tenzij de Koning het ontstane „misverstand" door een ronde openlijke verklaring uit den weg ruimde, en hoewel kort daarna het ministerie het pleit in de 2de Kamer schitterend won »j nam Willem III het ontslag aan. „Thorbecke was gevallen, 1 Het ministerie had gewenseht, dat de Koning o.a. zou antwoorden: „De invoering van een bisschoppelijk bestuur over het Roomsen-Katholiek kerkgenootschap hier te lande behoeft als een uitvloeisel der grondwettige kerkelijke vrijheid mijnerzijds geene erkenning of goedkeuring, en behoort ook invloed te hebben nooh op de belangen van andere kerkgenootschappen noch op die van den Staat. Ik waak en zal waken dat door die invoering niemands regten worden ol gekrenkt. Alzoo bestaat er bij de wederzijdsche eerbiediging geen grond tot bekom- #mering." 's Konings antwoord luidde evenwel: „Met het grootste genoegen zie ik om mij geschaard zulk een achtbaren kring van overheidspersonen, mannen aanzienlijk van geboorte, sieraden van den handelsstand, beroemd door wetenschap en geleerdheid. Evenals zij ben ik diep doordrongen van het gewigt van den gedanen stap. Mijne regeering leverde menige treurige oogenblikken op, maar ik vond steeds, opwekking en bemoediging in de hartelijke, ik zou haast zeggen kinderlflke; liefde van mijn volk, en deze dag, Mijne Heeren heeft den band tusschen het ' 1 Huis van Oranje en het Vaderland nog hechter vastgesnoerd en dierbaarder aan mijn hart gemaakt." * Met 40 tegen 12 stemmen werd een motie aangenomen, waarbij de Kamer overging tot de orde van den dag. 191 niet door een parlementaire nederlaag maar blijkbaar door den ■wil des Konings." Thans trad op het ministerie Van Hall, wel genoemd het April-ministerie of dat van „apaisement" (bevrediging). Het ontbond de Tweede Kamer, waarin de meerderheid op de hand van Thorbecke was. Onder den invloed van de Calvinistische agitatie sloeg de meerderheid in de Kamer om : vele trouwe aanhangers van Thorbecke werden vervangen door Conservatieven; Thorbecke zelf werd door het Katholieke district Maastricht naar de 2*1» Kamer afgevaardigd. Zoo profiteerden dus de _Conservatieven van de gebeurtenissen en kregen zij en niet de Anti-Revolutionnairen de meerderheid in~de Kamer" Dit is trouwens geen wonder, want tot de Anti-Revolutionnairen behoorden vooral „kleine luiden", die van het kiesrecht verstoken waren. Onder het ministerie Van Hall bleef echter het besluit betreffende de instelling der bisdommen gehandhaafd en ook de wet op de kerkgenootschappen (1853J, die het staatstoezicht op de kerkgenootschappen regelde, was van weinig ingrijpenden aard ; zij bepaalde o.a. dat zonder 's Konings toestemming geene vreemdelingen een kerkelijke bediening machten aanvaarden, dat het kerkelijk gewaad alleen binnen gebouwen, besloten plaatsen of daar, waar de openbare goedsdienstoefening is toegelaten, mag worden gedragen: het doel dier bepaling was, aanstoot aan andersdenkenden te vermijden. EnJ o ^ daarmede was „die onweersbui zonder bliksemschichten'' voorbij^/È^*-^- getrokken. ^—VffijZi ) ministerie Van Hal/(1853—'56) heeft verschillende U-^* belangrijke wetten tot stand gebracht: het regelde de ministerieele verantwoordelijkheid: het schafte de schavotstraffen (tepronkstelling, brandmerk, geeseling) af, maar de doodstraf Einde van de Aprilbeweging. f>K <*—> |^*n*t\ in Het 2de min. van Hall. i De schoolkwestie. De school we van 1857. Spoorwegwet Van Hall 1860. y fvA^ 'V^-a.tK"«.- A^v^»^, ^«orrwv • bleef nog bestaan; het schafte den accijns op het gemaal _af : het bracht de wet op het armbestuur (1854) tot stand en het Begeeringsrejlement voor yejdë^ad,§ch-Oost-Indië (1854). lydU, <ÜË> Uvr~***A ^ 'W'o-*^- r Het ministerie is gevallen over de schoolkwestie, die bij ons het staatkundig leven zeer beheerscht heeft. Volgens de schoolwet van 1806 moest voor het oprichten van scholen ver^ giuming gevraagd worden, wat het oprichten van bijzondere scholen belemmerde. De grondwet verklaarde in 1848 uitdruk^ kelijk het geven van onderwijs voorvrij. Zij, die zich, zooals de ^Calvinistische Anti-Itevolutionnairen, niet konden vereenigen met dé openbare neutrale school, d. i. de school van overheidswege opgericht en waar plaats is voor kinderen van alle godsdienstige gezindten, konden dus thans bijzondere scholen oprichten, waar het onderwijs wordt gegeven in overeenstemming met en doordrongen van de leerstellingen van hun kerkgenootschap. Van Hall echter wilde de openbare neutrale school, doch zijne voorstellen verwekten zoo'n ontevredenheid, dat, evenals in 1853, een groot petitionnement op touw gezet werd tegen het nunisterie, hetwelk weldra op zijn verzoek door den Koning ontslagen werd. ; De vorming van een nieuw ministerie werd thans opgedragen aan^Groen van Prinsterer, maar hij weigerde, omdat hij slechts op enkele stemmen in de Kamer vast kon, rekenen. Zijn geestverwant Van der Brugghen stelde echter een ministerie samen, dat in 1857 de wet op het lager onderwijs tot stand bracht, waarin toch als regel aangenomen werd de openbare neutrale school, door de gemeente bekostigd. In "het wetsontwerp was aanvankelijk ook de bepaling opgenomen, dat de sektescholen van overheidswege zouden worden gesubsidieerdTmaar tot ergernis van Groen van Prinsterer liet het ministerie toe, dat het schenken van subsidiën aan bijzondere scholen verboden werd. De belangrijkste binnenlandsche kwestie, die thans aan de orde kwam, was de spoorwegkwestie, waarbij het voornamelijk ging over aanleg van staatswege of van particuliere zijde. Het was het (3de) min. Van Hall, dat de* zaak tot beslissing er» n.i» ii M I C*w«»««<«Wt:Dracn* 1 °ij een wet van 1860 werd besloten tot den aanleg van |*fi*la.e>../ Staatsspoorwegen ; de exploitatie werd later echter aan eenparticuhere maatschappij opgedragen. (Maatschappij tot Exploitatie Vfl -Jfr^ Jtt"1 Staatsspoorwegen, sinds 1863). ^&i&^gs$g3^^S£~8i§0 j? »w*»»v.. In 1862 trad het 2de ministerie Thorbecke (1862— 66) I l'^wAj op, waaraan weer een reeks belangrijke wetten te danken is. Van de hand van Fransen van de Putte/aen minister van koloniën, kwam het regeeringsreglement voor Suriname en het regeeringsreglement voor Curacao, benevens de Indische Comptabiliteitswet, regelende het beheer en de verantwoording der koloniale geldmiddelen in Oost-Indië. Van de werkzaamheid van Betz, den minister van financiën, getuigen 1° een nieuw tarief- van in- en uitvoerrechten (1862), waarbij de invoerrechten niet hooger gesteld werden dan op 5 % voor voorwerpen, die als volledige fabrikaten kunnen gelden; 2° de opheffing van den accijns op brandstoffen (1863) ende afschaffing der gemeente-accijnsen (1865). Van Thorbecke's hand kwamen : 1° de wet op het middelbaar onderwijs (1863); 2° de wetten betreffende den aanleg van den Nieuwen Waterweg en de doojrj^ajing van Holland op zijn Smalst (1863). .Door twee oorzaken verzwakte de kracht van de liberale, partij nog tijdens het 2de ministerie Thorbecke, en wel 1° doortweedracht onder de Liberalen over de te volgen koloniale staatkunde; 2° doordat haar de steun der Katholieken ontvwL Wat het eerste punt aangaat,- een aantal Liberalen, geleid door dénTninister van koloniën, Fransen van de Putte, wilden fde koloniale staatkunde sterk wijzigen ; reeds waren de slavernij in O.- en W.-Indië afgeschaft, doch zij wilden verder b.v. de •«Srfj^schaffing vangnet cultuurstelsel en oordeelden in 't algemeen, dat de koloniën niet uitgebuit mochten worden ten bate van het moederland, vooral ook omdat het batig saldo, door den verkoop van Indische producten verkregen, er toe leidde, dat in Nederland niet de noodige zuinigheid in het financiewezen werd betracht. Thorbecke trad wegens de geschillen uit het ministeriejj de liberale partüwerd verdeeld in Thorbeckianen en Putteanen. Fransen van de Putte vormde een nieuw ministerie, dat echter Pik, Overticltt Vaderl. Geselt. II, 3« druk 13 Het 2de min. ( Thorbecke -I 1862—'66. [ Mfekui^ F] Verdeeldheid onder de Liberalen. 5^ Gewijzigde houding der Katholieken. 194 slechts 4 maanden aan het bewind bleef. Hij zelf diende n.1. Ie cultuurwet in, die ten doel had, niet alleen woeste gronden Dp Java aan particulieren af te staan en aan de inboorlingen le vrije beschikking over hun persoon en hunnen arbeid te verzekeren, doch tevens~rlên Javaan persoonlijk eigendom op den jrond toe te kennen en het communaal grondbezit dus in individueel te veranderen. Dat laatste was in veler oogen bedenkelijk ; ook Thorbecke bestreed dat, en toen een amendement, dat die strekking van het wetsontwerp verzwakte, door de Vereenigde stemmen van de Conservatieven en de met Thorbecke samengaande Liberalen werd aangenomen, trok Fransen van de Putte de cultuurweOn; 'tminïsterie trad af; het grootendeels conservatieve mimste|ie~Van Zuylen—Heemskerk trad op. Wat déThouding der~Katholieken betreft, aanvankehjk, zooals wij zagen, steunden deze de liberale partij, waaraan zij veel te danken hadden. Verschillende omstandigheden maakten de verhouding minder" gunstig. 1° Het verbod van het subsidieeren van het bijzonder onderwijs trof ook de Katholieken, terwijl niet-Kathohek onderwijs door hen gevaarlijk en onbruikbaar werd geoordeeld.1 2° De Katholieken keurden het af, dat onze regeering het nieuwgevormde koninkrij'k Italië erkende, omdat 01 bij dat rijk ook deelen van den Kerkelijken Staat waren ingelijfd ; de Liberalen toonden zich met die erkenning daarentegen ingenomen. 3° Wat echter den doorslag gaf, de Paus waarschuwde meer dan eens tegen de liberale beginselen; zijn Encycliek of zendbrief, gevolgd door den Syllabus errorum (= opsomming der dwalingen) (1864), veroordeelde b.v. de gehjkstelhne^ ^ van^dlegodsdiensten en het burgerlijk huwelnST^r. f|JLnl[ »v»w, t*trr^- 1 In dit opzicht is van beteekenis het mandement der bisschoppen van 18b8. in dat stuk staat o.a. : „Zal een school het vertrouwen der Katholieken alleszins waardig zijn, en hunne goedkeuring wegdragen, dan is het niet voldoende, dat zij den Katholieken godsdienst (gelijk het heet) eerbiedige, dat is volstrekt onaangeroerd late; maar z\j moet den godsdienst zelve leeren kennen en beoefenen . . . Wanneer men niet in de gelegenheid is het noodige onderwijs te hebben op eene school, die de Kerk in alle deelen goedkeurt, dan kan men zijne toevlucht nemen tot eene niet-katholieke school .... Echter besehouwc men het onderwijs op dusdanige school nooit anders dan eene droevige noodzakelijkheid." 195 Onder het ministerie/Van Zuylen—Heemskerk vond een ernstige parlementaire strijd plaats, een strijd, die heslissen zou over de vraag, of Nederland inderdaad een constitutioneelparlementaire monarchie zou zijn dan wel het persoonlijk bewind van den vorst zich wederom sterker naar voren zou dringen, of er n.1. koninklijke ministeries zouden zijn, voor wie het voldoende zou zijn, als zij alleen 's Konings vertrouwen hadden dan wel parlementaire ministeries, die het vertrouwen van de meerderheid der 2 f Kamer moesten bezitten. Nog slechts een paar maanden was het ministerie aan het bewind,, toen het land verrast werd door het bericht, dat de minister van koloniën, Mijer, na ontslag te hebben gekregen als minister, tot den veelbegeerden post van gouverneur-generaal van NederlandieBr Indië was benoemd. De Kamer keurde in een motie (ingediend dootS^^^aiUS) de gedragslijn van het Kabinet in die kwestie af; de Regeering oordeelde, dat de Kamer, door zich te bemoeien met de benoeming van ambtenaren, hare grondwettige bevoegdheden had overschreden * en ontbond de Tweede Kamer. Eer heftige verkiezingsstrijd volgde. Om pressie op het kiezersvollj uit te oefenen, vaardigde de Koning een proclamatie uit, waarvar exemplaren met randjes in de nationale kleuren tegelijk met d( stembriefjes aan alle kiezers werden toegezonden.a De verkiezing» 1 Thorbecke, later de houding van het ministerie gispend, zeide over dezi kwestie: „benoeming van ambtenaren, als daad des Konings, is onaantaBt baar; niet als ministerieele daad, hetgeen zjj altijd tegelijk is. Ook ten aan zien van deze zal de Vertegenwoordiging steeds een zekere reserve in acht hebbel te nemen; en te regt zal een Ministerie, desnoods, haar de noodzakelijkheid, on die reserve te betrachten, herinneren. Doch geheel iets anders ia het, eene be noeming door het praerogatief der Kroon te willen dekken. Die dat doet tracht de ministerieele verantwoordelijkheid door autokratie te verdringen....' a In die. proclamatie stond o.a. : „De gedurige verwisseling van Mijne ver antwoordekjke Raadslieden zou allengs schadelijk worden voor de zedelijke en stoffaljjke belangen der Natie ; zij verlamt de kracht der Begeering; besten diging van rigting brengt daarentegen kracht van bestuur en uitvoering mede Om daartoe te geraken roep ik thans Mjjn geliefd Volk op, ten einde vat zijne wenschen te doen blijken. Nederlanders! beschouwt den 30sten October aanstaande als een gewig tigen dag in uw volksleven. Uw Koning noodigt U allen, aan wie de wet de uitoefening van het Kiesregt toekent, tot de stembus; laat Uw trouwe opkomst toonen, dat gij er prijs op stelt aan zijne roepstem gehoor te geven." Sy^i, V 13* De kwestie over de benoeming van Mijer tot gouv.-gener. 196 De Luxemburgsehekwestie. Nieuwe strij tusschen Re geering en Kamer. Einde van he ministerie Van Zuyler Heemskerk. ****** I strijd had echter geene practische gevolgen. Het aantal vriend©11 van het ministerie nam met slechts zes toe; Mijer vertrok als gouverneur-generaal naar Indië en het ministerie trad opnieuw voor de Kamer op. Maar nog in 1867 kwamen regeering en 2ds Kamer tegenover elkaar te staan naar aanleiding van de buitenlandsche zaken. Napoleon III trachtte door aankoop Luxemburg van Willem III te krijgen. Deze had daar wel ooren naar, maar wenschte de goedkeuring van den Noord-Duitschen Bond. Toen Bismarck onder invloed van de openbare meening verklaarde, dat de verkoop den oorlog zou ten gevolge hebben, wilde Willem LU van een verkoop niets meer weten. Je „Luxemburgsche kwestie" werd geregeld door een te Londen bijeengekomen congres, dat het groothertogdom neutraal verklaarde. Bovendien werd van het hertogdom Limburg verklaard, dat het noch iets met Duitschland, noch iets met Luxemburg te maken zou hebben, doch enkel een 4|f5; deel van het koninkrijk der Nederlanden zou uitmaken, w" """""*^ 1 Hoewel ons land er niets mee te maken had, was de onzijdig- "heid van Luxemburg ook door Nederland gewaarborgd, en als bewijs van wantrouwen in het beleid van den minister van buitenlandsche zaken, Van Zuylen, verwierp de Kamer diens begrooting. Voor den tweeden keer werd de Kamer ontbonden. Het scheen dus, dat „het koninkhjk ontbindingsrecht werd gebruikt als een middel om lastige volksvertegenwoordigers onschadelijk te maken en het parlement tot een gedwee werktuig van eerzuchtige ministers." De regeering kreeg niet de gewenschte meerderheid, en de nieuwe Kamer nam een motie aan (van den heer Blussé)„ waarbij zij als oordeel uitsprak, dat „geen landsbelang de ontbinding had gevorderd." Nog trad het ministerie niet af. t Maar in het voorjaar van 1868 verwierp de Tweede Kamer opnieuw de begrooting van minister Van Zuylen. Nog scheen "het ministerie niet te willen wijken, maar eindelijk kwam aan ÉjSp de heerschende spanning een einde door het Koninkhjk Besluit, waarbij aan al de ministers op hun daartoe strekkend verzoek eervol ontslag werd verleend. Het parlementaire stelsel had gezegevierdr^o-oww^.*'»»' o**- 197 P/\f^77 De parlementaire geschiedenis van 1868—1887. i De grondwetsherziening van 1887. Na den val van het ministerie Van Zuylen—Heemskerk trad het ministerie Van Bosse—Fock (1868—'70) op^jloor Thorbecke samengesteld. Van dit ministerie is o.a. afkomstig: de afschaffing van het zegel op de dagbladen, wat een groote uitbreiding van de dagbladpers ten gevolge had; de afschaffing van de doodstraf ende agrarische wet, waarbij de uitgifte van woeste gronden op Java in erfpacht voor 75 jaar werd opengesteld. Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog mobiliseerde de regeering het leger, om een strikte onzijdigheid in acht te kunnen nemen, maar toen bleek, dat de organisatie van onze strijdkrachten zeer veel te wenschen overlig^Tmdanks de vele millioenen, die eraan besteed werden, j' $voldra trad nu het derde ministerie Thorbecke (1871—'72) Typ* dat het defejfc sievraagstuk tot oplossing zou brengen. Daarin is het evenwel fniet geslaagd."^»Thorbecke stierf in 1872_i aan zijne beide onver^zorgd achtergebleven dochters werd een staatspensioen toegekend. ® Opnieuw openbaarde zich verdeeldheid onder de liberale partjj. s~ Men kon bij haar twee richtingen onderscheiden n.1. een meer £ behoudende en een meer vooruitstrevende, welke laatste wilde, dat U i de staat op sociaal gebied zou ingrijpen; haar belangrijkste Y * woordvoerder was toen Mr. S. van Houten, die, gebruik ma 1 rj kende van het recht van initiatief, de wet, verbiedende der 3 arbeid van kinderen beneden 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen % 5 wist tot stand te brengen (1874). De verdeeldheid onder de Liberalen had een ongunstigen invloed op de werkzaamheid var _ «de 2""* Kamer/^Ongunstig werkte ook de achteruitgang onzei \ ï geldmiddelen. Terwijl hier te lande de uitgaven steeds groote: *3 . ^^iV^^A^nO i V, l&l ' XjU^iuJ~- rt^frl"*™*. "OjrtW ^A^j/-<*-*f^ . . <. ../ j Ministerie Van Sosse—Foek 1 1868—'70. 3de ministerie''* Thorbecke 1871—'72. De staatkundige partijen. a *w^a De Luxemburgschekwestie. Nieuwe stri; tusschen R geering en Kamer. Einde van h ministerie Van Zuylei Heemskerk KVfiJr 196 strijd had echter geene practische gevolgen. Het aantal vrienden van het ministerie nam met slechts zes toe; Mijer vertrok als gouverneur-generaal naar Indië en het ministerie trad opnieuw voor de Kamer op. Maar nog in 1867 kwamen regeering en 2de Kamer tegenover elkaar te staan naar aanleiding van de buitenlandsche zaken. Napoleon III trachtte door aankoop Luxemburg van Willem III te krijgen. Deze had daar wel ooren naar, maar wenschte de goedkeuring van den Noord-Duitschen Bond. Toen Bismarck onder invloed van de openbare meening verklaarde, dat de verkoop den oorlog zou ten gevolge hebben, wilde Willem LU van een verkoop niets meer weten. Je „Luxemburgsche kwestie" werd geregeld door een te Londen bijeengekomen congres, dat het groothertogdom neutraal verklaarde. Bovendien werd van het hertogdom Limburg verklaard, dat het noch iets met Duitschland, noch iets met Luxemburg te maken zou hebben, doch enkel een fÊfëz deel van het koninkrijk der Nederlanden zou uitmaken. '""""Igjp d Hoewel ons land er niets mee te maken had, was de onzijdig- *-heid van Luxemburg ook door Nederland gewaarborgd, en als bewijs van wantrouwen in het beleid van den minister van buitenlandsche zaken, Van Zuylen, verwierp de Kamer diens begrooting. Voor den tweeden keer werd de Kamer ontbonden. Het scheen dus, dat „het koninkhjk ontbindingsrecht werd gebruikt als een middel om lastige volksvertegenwoordigers onschadelijk te maken en het parlement tot een gedwee werktuig van eerzuchtige ministers." De regeering kreeg niet de gewenschte i meerderheid, en de nieuwe Kamer nam een motie aan (van den heer Blussé)„ waarbij zij als oordeel uitsprak, dat „geen landsbelang de ontbinding had gevorderd." Nog trad het ministerie niet af. 3t Maar in het voorjaar van 1868 verwierp de Tweede Kamer opnieuw de begrooting van minister Van Zuylen. Nog scheen *"het ministerie niet te willen wijken, maar eindelijk kwam aan de heerschende spanning een einde door het Koninkhjk Besluit, waar bh' aan al de ministers op hun daartoe strekkend verzoek eervol ontslag werd verleend. Het parlementaire stelsel had gezegevierdCW-oww^é-O'*'' o**- (h 197 /^^7\ De parlementaire geschiedenis van 1868—1887. \ De grondwetsherziening van 1887. Na den val van het ministerie Van Zuylen—Heemskerk trad] het ministerie Van Bosse—Fock (1868—'70) op. door Thorbecke samengesteld. Van dit ministerie is o.a. afkomstig: de afschaffing van het zegel op de dagbladen, wat een groote uitbreiding van de dagbladpers ten gevolge had ; de afschaffing van de doodstraf ende agrarische wet, waarbij de uitgifte van woeste gronden op Java in erfpacht voor 75 jaar werd opengesteld. Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog mobiliseerde de regeering het leger, om een strikte onzijdigheid Tn acht te kunnen nemen, maar toen bleek, dat de organisatie^ van onze strijdkrachten zeer veel te wenschen overltetj^SSdanksde vele millioenen, die eraan besteed werden:||Weldra trad nu het derde ministerie Thorbecke (1871—'72) %p; dat het defen-; sievraagstuk tot oplossing zou brengen. Daarin is het evenwel fniet geslaagd."^»Thorbecke stierf in 1872 ; aan zijne beide onverA^sorgd achtergebleven dochters werd een staatspensioen toegekend. * Opnieuw openbaarde zich verdeeldheid onder de liberale partij. &. Men kon bij haar twee richtingen onderscheiden n.1. een meer £ ^ behoudende en een meer vooruitstrevende, welke laatste wilde, dat u i de staat op sociaal gebied zou ingrijpen; haar belangrijkste, Y « woordvoerder was toen Mr. 8. van Houten, die, gebruik mafï j kende van hep recht van initiatief, de wet, verbiedende den 3 arbeid van kinderen beneden 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen. \ 0 wist tot stand te brengen (1874). De verdeeldheid onder de Liberalen had een ongunstigen invloed op de werkzaamheid van Ïde 2"16 Kamer/^'bngunstig werkte ook de achteruitgang onzer geldmiddelen. Terwijl hier te lande de uitgaven steeds grooter werden, verdwenen de Indische baten na het uitbreken van den f fcAtjehoorlog (1873); het gevolg was, dat de schulddelging J> 'plaats maakte voor het sluiten van nieuwe leeningen.' Wat f Ci*»1 De staatsschuld was geleidelijk gedaald tot 940 miDioen; in 1878 moest Vechter een leéning gesloten worden van 43 millioen en in 1883 van 60 millioen, § zoodat toen„de schuld weer bovpnjle 1000 millioen.klom. u.ol-V V .... i /1 N J "\ linisterieVan I Sosse— Fock \ 1868—'70. 1 tde ministerie Thorbecke 1871—'72. De staatknndige partijen. | ^^<^-\ De schoolwet van 1873. Het 3de mi.i Heemskerk 1883—'83. Drang tot grondwetsben lening. de andere partijen betreft, de Katholieken sloten zich meer en meer aan bij de Anti-Revolntionnairen wegens de schoolkwestie ; de laatstgenoemden verloren in 1876 door dén dood hun bekwamen . leider Groen van Prinsterer, maar vonden een nieuwen kundigen^^^ leider in Dr. A. Kuyger.^^ |< , mr .. i PWHW' S^agügg -De "icnooTkwestie kwam sterker dan ooit te voren op den voorgrond, sinds het liberale ministerie Kappeyne van de Coppello een nieuwe wet op het Lager Onderwijs tot stand bracht (1878). Aan de gemeenten zou het rijk 30 % van de uitgaven voor dat onderwijs vergoeden ; nieuwe voorschriften werden vastgesteld betreffende de inrichting der schoollokalen. 4iet aantal onderwijzers in verhouding tot het getal leerlingen, en de vakken, die moesten worden onderwezen. Het doel van de wet was, het peil van het lager onderwijs teverhoogen. Daar ^evenwel het subsidieeren der bijzondere scholenniet opgenomen werd en ook deze scholen naar de bepalingen der wet moesten worden ingericht, werd op de kerkelijke partijen een zware last, gelegd; het streven van Anti-Revolutionnairen en Katholieken bleef thans dus gericht op de wijziging van die wet en eveneens | op wijziging van het artikeTder grondwet, dat het openbaar onderwijs op den voorgrond stelde. . In 1883 trad wederom een ministerie op met den ervaren en tactvolleh Heemskerk aan het hoofd (derde1 ministerie Heemskerk (1883—1888). Van dit ministerie verdient vermelding de invoering van een nieuw strafwetboek in 1886 (het was van de hand van den rechtsgeleerde Modderman en reeds in 1881 gereed gekomen), terwijl ter voorbereiding van een fabrlekswetgeving öp voorstel van het 2** Kamerlid Goeman.. Borgesius de 2*° Kamer besloot een onderzoek (enquête) in te stellen naar de toestanden der arbeiders in fabrieken en* , Vooral is het 3de mmistene Heemskerk&eehter van* belang^ <*door de grondwetsherziening van 1887. Op verschillende punten^*? bleek langzamerhand wijziging in de grondwet wenschehjk.^^ 1 Het 2de min. Heemskerk was van 1874—' 77 en bracht de Wet op het Hooger Onderwijs tot stand (1876). 199 1° In verbano^inet^de toegenomen geestelijke ontwikkeling oordeelden veleHTEeTwenschelijk, dat een breedere kring van burgers medezeggenschap kreeg in de staatsaangelegenheden, en daaraan stonden de grondwettige bepalingen betreffende het kiesrecht in den weg. 2° De grondwet regelde te veel in bijzonderheden de defensie naar verouderde inzichten; zonder grondwetsherziening was een grondige hervorming van de defensie niet mogelijk. 3° Algemeen werd wenschelijk geoordeeld, de bepalingen betreffende de troonopvolging te verduidelijken in verband met de talrijke sterfgevallen, die ons vorstenhuis in de laatste jaren hadden getroffen. In 1877 stierf Koningin Sophie; in 1879 de oudste zoon des Konings; in 't zelfde jaar 's Konings broeder^Prins Hendrik ; in 1881 's Konings oom, Prins Frederik; eindelijk in 1884 overleed Prins Alexander. I Willem III was toen nog de^enige agnaat, d. i. mannelijke afstammeling langs mannelijke lijn van Willem I; de aangewezen troonopvolgster werd toen Prinses Wilhelmina, in 1880 geboren uit 's Konings 2de huwehjk met Emma van WaldeckPyrmont. Reeds in 1883 werd een commissie benoemd met Heemskerk als voorzitter, om te onderzoeken en aan te wijzen, welke bepalingen der grondwet gewijzigd dienden te worden. In het begin van 1886 diende de'regeering de wetsontwerpen tot grond; wetsherziening in en in 1887 kwam de" herziening tot stand. Wel Werd tot teleurstelling van Anti-Revolutionnairen en Katholieken het onderwijsartikel niet veranderd, maar toch was duidelijk gebleken, dat vele Liberalen geen grondwettig bezwaar naeer hadden tegen subsidies aan bijzondere schoten. Van de^wijzigingen noemen wij : 1° Het aantal leden van de 2de Kamer werd gebracht op 100 ; zij worden gekozen voor 4 jaar en treden tegelijk af. 2° Het aantal leden van de l8*6 Kamer werd gebracht op 50. Zij konden voortaan niet alleen gekozen worden uit de hoogst aangeslagenen in 's Rijks directe belastingen, doch ook uit hen, die een of meer hooge en gewichtige openbare betrekkingen bekleeden of bekleed hebben. 3° Wat het kiesrecht voor de De herziening van 1887. [ De totstand' I kom ing van I een wet. 200 2*> Kamer betreft, de census verviel in de grondwet; art. 80 bepaalde, dat de kieswet de kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand moest vaststellen, die men moest bezitten, om het kiesrecht te mogen uitoefenen. Over ie grootte van den welstand, den graad van geschiktheid sprak iat artikel dus niet; wegens zijn rekbaarheid heeft men het iaarom wel het caoutchouc-artikel genoemd. Dat het evenwel algemeen kiésrecht toeliet, werd óver 't geheel ontkend ; omdat ius op den duur te krijgen, moest wederom grondwetsherziening plaats vinden. Verder werd de regeling der troonopvolging verduidelijkt en de regeling van den verplichten krijgdienst van enkele beperkende voorschriften ontdaan. Wij laten thans nog enkele bijzonderheden volgen over de totBtandkonfing ran een wet. Een wetsvoorstel kan uitgaan van den Koning en van de Tweede Kamer. De meeste voorstellen gaan uit van den Koning, d. i. -Koning en minister; deNninister stelt in den regel het wetsontwerp op. Nadat het ontirerp behandeld ie. in den ministerraad, wordt het gezonden aan den Raad iran State om advies. Daarna zendt de Koning het ontwerp, dat vergezeld is van een memorve van toelichting, naar de Tweede Kamer. Aan de beraadslaging over een ingekomen wetsontwerp gaat een onderzoek van dat ontwerp vooraf. De wijze, waarop dit plaats vindt, regelt iedere Kamer in haar r e g 1 e m e a t v a n o r d e. De Tweede Kamer splitst zich bij loting in vijf afdeelingen of sectiën. (De voorzitter neemt urn de loting geen deel en is dus geen lid eener afdeeling.) Iedere afdeeling benoemt voor ieder te behandelen wetsontwerp een rapporteur, en ie commissie van rapporteurs maakt met den griffier der Kamer een verslag op, dat in hoofdtrekken het in de afdeelingen gesprokene weergeeft. Ditishet voorloopig verslag, dat de minister beantwoordt met een memorie van antwoord. Er wordt dan soms nog nader met den minister overleg gepleegd; is dat overleg afgeloopen, dan brengt de commissie van rapporten» het eindverslag uit. Vindt een ontwerp in de afdeelingen geen bestrijding, dan wordt het eindverslag terstond vastgesteld. Om de degelijkheid van de behandeling van\en wetsvoorstel te bevorderen, worcït in afwijking met het bovenstaande het onderzoek soms opgedragen aan een commissie van voorbereiding, waarin de bij uitstek deskundige leden der Kamer kunnen worden benoemd. Dezecommissie stelt een leiddraad voor het afdeelingsonderzoek vast en verricht verder het werk der rapporteurs. Is het eindverslag uitgebracht, dan komt het wetsontwerp in openbare beraadslaging. Nadat de algemeene beschouwingen over r *,m» 1 201 j Het doel en de strekking van het ontwerp zijn geëindigd, volgt de bespreking der artikelen en van de ingediende amendementen, en de stemming daarover. Is de artikelsgewijze stemming afgeloopen, dan moet nog de eindstem- I m ing plaats vinden, d. i. de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel, gp Wordt het ontwerp door de Tweede Kamer aangenomen, dan zendt zij .het aan de Eerste Kamer, waar het wetsontwerp op dezelfde wijze onderzocht | wordt als in de Tweede Kamer. Stemming over de artikelen vindt hier echter I niet plaats; de Eerste Kamer nuWimmers het recht van amendement; zjj Imoet het wetsontwerp onveranderd goedkeuren of verwerpen. Neemt zij 1 het aan, dan wordt het den Koning toegezonden, die er nog zijn S a n o t i e of bekrachtiging aan moet/geven. Na door den Koning en den betrokken I minister of de betrokken^ministers onderteekend te zijn, wordt de wet door den laatsten onderteekenaar aan den minister van justitie gezonden, die met de afkondigi n g is belast; die afkondiging geschiedt door onverwijlde ; plaatsing der wei in het Staatsblad. | Grondwetsherziening vindt niet zoo gemakkelijk plaats. Een voorstel tot ( grondwetsherziening wordt eerst behandeld als een gewoon wetsvoorstel. Is ! het voorstel tot wet verheven, dan worden de Kamers ontbonden, en in elk der nieuw gekozen Kamers is een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen noodig; de Tweede Kamer mag in dit geval het recht van amendement niet uitoefenen. § 38. De parlementaire geschiedenis van 1887 - 1913. Na de grondwetsherziening van 1887 valt er op staatkundig; gebied groote verdeeldheid te constateeren. Verschil van meening over onderscheidene maatschappelijke en staatkundige vraag- istukken, zooals over sociale wetgeving en de kiesrechtuitbreiding, hebben er toe geleid, dat in de plaats van één liberale partij zich enkele vrijzinnige partijen vormden, terwijl ook in de gelederen der anti-revolitionnaire partij scheuring kwam^TJovendien kwam de partij der Sociaal-Democraten op. De conservatieve partij daarentegen is verdwenen; hare leden zijn öf naar, de liberale öf naar de anti-revolutionnaire zijde overgegaan/^Tégen'' het jaar 1901 heeft^yooral de schoolkwe^ie^e|nverbond tusschenj de Katholieken^n~"o^1^^i-Revolu^onnairei)rM^unne verschil-, lende geledingen tot stand gebracht; men ging toen spreken van de linksche en de rechtsche (clericale) partijen. De voornaamste linksche partijen waren VrijrLiberalen, de Libe- /vtww^uy. ^ \>&d*l> AW^ti, '.v^euuTt ^\