LEERBOEK DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS TEN DIENSTE VAN HOOGERE BURGERSCHOLEN, GYMNASIA EN CANDIDAAT-HOOFDONDERWUZERS DOOR J. W. PIK Leèraar H. B.i'S. met Vijfjarigen cursus té 's-Öravenhage Tweede Deel (± 1300—± 1715) — Derde herziene druk ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918 ing 1.75 geb.2.— Verhoogd met 10 pOt, LEERBOEK DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS TEN DIENSTE VAN HOOGERE BURGERSCHOLEN, GYMNASIA EN CANDIDAAT-HOOFDONDERWIJZERS DOOR J. W. PIK Leeraar H. B. S. met vijfjarigen cursus te 's-Gravenhage Tweede Deel (± 1300—± 1715) — Derde herziene druk ZWOLLE W. E. J. TJEENK WILLINK 1918 VOORBERICHT VOOR DEN DERDEN DRUK. Evenals in het eerste deel is ook in het tweede de leerstof hier en daar wat uitgebreid, terwijl het geheel nauwkeurig is herzien. In overeenstemming met den wensch van vele collega's eindigt dit deel met het oog op de eindexamenprogamma's van Gymnasium en Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus niet meer, zooals in den eersten en tweeden druk, bij 1789, doch bij ± 1715. In verband daarmee is de oude § 102 „Toestanden in Frankrijk op het einde van de regeering van Lodewijk XIV" grootendeels opgenomen in § 106: „Frankrijk in de eerste helft der 18de eeuw", d. i. de eerste paragraaf van deel III, dat den tijd van ± 1715— rt 1815 zal omvatten, terwijl een vierde deel den tijd na 1815 zal behandelen. Zooals. H.H. Uitgevers reeds in een circulaire hebben bericht, zijn voor de leerlingen, die reeds den 2*" druk van dl. II (tijdperk ± 1300—± 1789) in hun bezit hebben, nog exemplaren beschikbaar van den 2den druk van dl. III. j. W. Pik. INHOUD. Afdeeling XI. De Tfld van ± 1300—± 1450. Bladz, Hoofdstuk 60. De eerste Habsburgsche en Luxem- burgsche keizers. De opkomst van Zwitserland (14de eeuw) 1 m 61. De 100-jarige oorlog in de 14de eeuw. 7 i, 62. Sociale woelingen in de 14de eeuw . . 15 „ 63. De 100-jarige oorlog in de 15de eeuw (tot 1453) 19 >i 64. De Kerk in de 14de en de 1ste helft der 15de eeuw. Het kerkelijk schisma. De groote concilies. De Hussieten . . 23 » 65. De bloeitijd van het Hanzeverbond en van de Duitsche Orde (14de eeuw). Hun verval in de 15de eeuw ... 30 „ 66. Het Turksche Rijk tot den val van Konstantinopel (± 1300—1453) .... 35 Afdeeling XII. De 2de helft der 15de eeuw: Einde der middeleeuwen. Hoofdstuk 67. Engeland tijdens den Rozen oorlog (1455 —1485) en onder Hendrik VII (1485—1509) 40 M 68. Frankrijk in de *2de helft der 15de eeuw. 43 » 69. Italië, op het einde der Middeleeuwen. 48 » 70. Spanje op het einde der Middeleeuwen. 53 „ 71. De machtsverheffing van het Habs- burgsche Huis 58 VI Bladz. Afdeeling XIII. De overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Geschiedenis. Inleiding 62 Hoofdstuk 72. De veranderingen in de staatkundige en de maatschappelijke toestanden . 63 „ 73. Renaissance en Humanisme 67 ,. 74. De ontdekking van den zeeweg naar Indië 72 „ 75. De ontdekkingen der Spanjaarden : Co- lumbus, Balboa, Magelhaes. De Cabot's. 76 „ 76. De verovering van Mexico en Peru. De gevolgen der ontdekkingen .... 81 NIEUWE GESCHIEDENIS. Afdeeling XIV. De Ty d der Reformatie (± 1515— ± 1560). Hoofdstuk 77. De eerste regeeringsjaren van Frans I en Karei V (1515—1521) 87 „ 78. Luther en de Hervorming tot 1521 (den Rijksdag van Worms) ......... 91 „ 79. De oorlogen van Karei V tegen Frans I, de Turken en Algiers (1521—1544). . 97 ,, 80. De Hervormingsbeweging in Duitsch- land van 1521—1546. Zwingli en de Hervorming in Zwitserland 102 „ 81. De strijd van Karei V tegen de Duitsche Protestanten (1546—'55). Hernieuwde krijg met Frankrijk (1552—1559). . . 107 „ 82. Engeland in den Hervormingstijd ... 111 „ 83. De invoering van het Lutheranisme in de Noordsche Rijken 115 Afdeeling XV. De Tqd der Contra-Reformatie (± 1560— ± 1610). A. Weit- en Zuid-Europa lm den tijd der Contra-Reformatie. Hoofdstuk 84. De herleving van het Katholicisme. Het Calvinisme 118 85. Spanje onder Philips II (1555—1598) en Philips III (1598—1621) 127 VII Bladz. Hoofdstuk 86. Engeland onder koningin Elisabeth. Maria Stuart 133 i, 87. De godsdienstoorlogen in Frankrijk tot 1588 139 „ 88. De strijd tusschen Protestantisme en Katholicisme in West-Europa tusschen 1588 en 1609 145 89. Het binnenlandsch bestuur van Hendrik IV ... 152 B. Midden-, Noord- en Oost-Europa In den tijd der ' Contra-Reformatie. Hoofdstuk 90. De Contra-Reformatie in Polen. Aanval van het Katholicisme op Zweden en Rusland 155 ,, 91. Duitschland in den tijd der ContraReformatie 158 Afdeeling XVI. De Tijd van ± 1610—± 1660. Hoofdstuk 92. De dertigjarige oorlog 164 „ 93. Frankrijk van ± 1610—± 1660. Ri- chelieu en Mazarin 175 „ 94. De regeering van Jacobus I (1603—'25) en Karei I (1625—'49) van Engeland. 182 „ 95. Cromwell en de Engelsche Republiek (1649—1660) 192 „ 96. Brandenburg-Pruisen onder den „Groo- ten Keurvorst". De Noordsohe oorlog (1655—1660) 188 Afdeeling XVII. De Eeuw van Lodewyk XIV (± 1660— 1715 a '21). A. Klimmende macht van Lodewijk XIV (tot ± 1688;. Hoofdstuk 97. De eerste regeeringsjaren van Lode- wijk XIV. (Binnenlandsch bestuur.) 203 „ 98. De buitenlandsche politiek van Lodewijk XIV tot den vrede van Nijmegen (tot 1678 a '79) 210 •vin Bladz. Hoofdstuk 99. De buitenlandsche politiek van Lodewijk XIV van 1679—1688. Vervolging der Hugenoten 216 „ 100. De regeering van Karei II (1660—'86) en Jacobus II (1685—'88) van Engeland. De Roemrijke Omwenteling . . 221 B. Dalende macht van Lodewijk XIV. H o o f d s t u k 101. De negenjarige oorlog (1688—'97) ... 232 „ 102. De Spaanscbe Successie-oorlog (1701— 1714) . 234 C. De Oostenrijksehe monarchie en Turkije In den tijd van Lodewijk XIV. Hoofdstuk 103. De Turkenoorlogen en de Hongaarsche opstanden tot den vrede van Passarowitz (1718) 240 D. De opkomst van Rusland; het verval van Zweden. Hoofdstuk 104. De hervormingen van Peter den Groote. 243 105. De Noordsche oorlog (1700—1721). . . 248 Genealogische tabellen. I. Het Habsburgsche (Oostenrijksehe) Huis en het Habsburgsch-Lotharingsche Huis in Duitschland en in Oosterrijk tot en met Karei VI 254 II. De Habsburgers in Spanje. Aanvang van het Huis Bourbon in Spanje 255 III. De laatste vorsten uit het Huis Capet. Het Huis Valois in de Middeleeuwen 256 IV. De laatste vorsten uit het Huis Valois. De Fransche Bourbons tot en met Lodewijk XV 257 V. De Huizen Normandië, Anjou (Plantagenet), Lan¬ caster en York 258 VI. De Huizen Tudor en Stuart. De aanvang van het Huis Hannover 259 AFDEELING XI. 1 DE TIJD VAN ± 1300—± 1450. HOOFDSTUK 60. De eerste Habsburgsche en Luxemburgsche keizers. De opkomst van Zwitserland (14de eeuw). In 1273 werd Ru dolf I van Habsburg tot koning van Duitschland gekozen. Voor het eerst werkten nu aan de verkiezing niet alle Duitsehe vorsten mee, doch slechts een zevental, de zeven keurvorsten. Thans stond weer, in overeenstemming met den volkswensch, een Duitsch koning aan het hoofd, iets Waarop ook de Paus had aangedrongen, want deze verwachtte tegenover de macht van het Capetingsche Huis steun van een nationalen Duitsch en koning. Maar met opzet hadden de vorsten een weinig machtig heer gekozen: Rudolf toch bezat slechts enkele landstreken in Zwitserland en in den Elzas ('t Stamslot, de Habsburg, of eigenlijk „Habiehtsburg" = Haviksburcht, lag aan de Aar in Zwitserland; er zijn nog enkele ruïnes van overgebleven). Rudolf nam zich terstond voor, zich niet aan Italië te storen; hij vergeleek Italië met het hol van den leeuw in den fabel, waarin de vos zegt: „Ik zie wel de voetstappen van hen, die er gelukkig binnen-, maar niet van hen, die er weer gelukkig uitgekomen zijn." Zijne regeering staat gunstig aangeschreven; honderden roofridders heeft hij laten terechtstellen, vele roofsloten, vooral aan den Rijn, omvergehaald. 1 Vergelijk voor deze afdeeling in 't algemeen: Atlas Hettema, Blad N*. 24. Pik, Algemeene Geschiedenis II, 8* dr. 1 I lUdoIf I van Habsburg 1278—1291. 2 Rudolf I en Ottokarll van Eohemen. Adolf van Nassau 1292—1298. Albrecht I van Habsburg 1298—1308. Hendrik VII v. Luxemburg 1308—1318. Op de koningskroon had ook gehoopt Ottokar II van Bohemen, die echter geen kans heeft gehad èn van wege zijne macht èn omdat hij een Slaaf was; hij weigerde Rudolf te erkennen, indien deze hem niet bevestigde in het bezit o. a. van Oostenrijk, Stiermarken en Krain, die hij eenige jaren te voren met list en geweld had vermeesterd. Rudolf weigerde, en zoo ontbrandde de strijd, die beslist werd op het Marchfeld in 1278. Rudolf overwon ; Ottokar sneuvelde ; de vorming van een groot Slavisch Rijk was verhinderd. Bohemen en Moravië bleven aan den zoon van Ottokar, maar Oostenrijk, Stiermarken en Krain kwamen aan Rudolfs zoons. Zoo vestigde zich dus het Habsburgsche Huis — voortaan ook wel Oostenrijksehe Huis genoemd —■ in Oostenrijk en in enkele Alpenlanden. Niet alleen bij Rudolf, ook bij de volgende koningen van Duitschland komt het streven voor naar vergrooting van hunne „huismacht"; immers, alleen ais zij als landsheeren in macht boven de andere vorsten uitstaken, konden zij hun gezag als koning (keizer) doen gelden. Maar omgekeerd wilden de vorsten in het Duitsehe Rijk hunne zelfstandigheid handhaven, en, thans bevreesd voor de plotselinge uitbreiding van de macht van 't Habsburgsche Huis, kozen zij na Rudolfs dood (1291) niet diens zoon, maar een onbeteekenden graaf (Adolf van Nassau) tot koning. Spoedig kwam ieze — ook door zijn streven naar machtsvergrooting — op gespannen voet met de keurvorsten, die Adolf afzetten en Albrecht, zoon van Rudolf, tot koning benoemden. In den beslissenden slag (bij GöHheim in 1298) tusschen Albrecht en Adolf sneuvelde de laatste. Nu was Albrecht dus koning van het Duitsehe Rijk (1298— 1308). Ook hij trachtte zjjne erflanden uit te breiden, eerst door annexatie van Holland en Zeeland (waar het Hollandsche Huis was uitgestorven), daarna van Thüringen, vervolgens van Bohemen, maar in dat alles werd hij teleurgesteld. Albrecht werd in 1308 vermoord door een bloedverwant. Wederom werd geen Habsburger gekozen ; de keuze viel andermaal op den vorst van een klein landje, n.1. Hendrik VII van Luxemburg. Hij bracht Bohemen en Moravië aanzijn huis: zijn zoon Johan huwde nl. met eene afstammelinge van Ottokar H 3 en hij beleende hem met genoemde landen. Hendrik VII gevoelde zich weer aangetrokken tot Italië, waar hij door den dichter D ante, die van Hendrik herstel van orde en rust verwachtte met geestdrift werd begroet, doch hij is daar gestorven, zonder er ooit veel gezag te hebben uitgeoefend. De toestanden in Italië waren, ondanks den economisehen bloei, ' treurig door de talrijke politieke en sociale veeten : twisten tusschen de steden, die naar uitbreiding van macht streefden, en in de steden twisten tusschen de heersehende geslachten en de lagere volksklassen. De partijnamen Guelfen en Ghibellijnen bestonden nog altijd, maar die namen hadden hunne oude beteekenis verloren: de Guelfen zouden hunne staatkundige macht niet door den Paus, de Ghibellijnen niet door den Keizer willen zien beperken. Overal kwamen bannelingen voor : Dante had zijn Guelfische vaderstad Florence moeten ontvluchten. Al kreeg Hendrik VLT de Lombardische kroon, het gelukte hem niet, de St. 'Pieterskerk te bereiken'; op het Lateraan werd hij door 's pausen legaten (men denke aan de Babylonische ballingschap!) gekroond en • zelfs het kroningsmaal werd nog gestoord door een aanval der Guelfen. Voor den 3m ontstond eene volksbeweging, evenals in 1357/58; verliching van lasten werd geëischt. Parijs was een tijdlang in volslagen oproer; in verschillende deelen van het platteland kwamen te boeren in beweging. Ook in Vlaanderen begon het weer te ;isten en een nieuwe ernstige opstand brak er uit in 1379 door oedoen van de handwerkslieden, in 't bijzonder van die in de akennijverheid ; zij hadden na het herstel van het grafelijk gezag ïun invloed op de regeering zeer zien verminderen en trachtten lezen te herwinnen. Wederom was Gent het middelpunt; overal lag men er het vereenigingsteeken, de witte kaproenen"(mutsen >f kappen). De leider werd Philips van Artevelde, zoon van racob van Artevelde. Maar de aanzienlijke burgers in de steden, >evreesd voor de handwerkslieden en de boeren, bang voor de leerschzucht der steden, deden thans niet mee. Niettemin scheen iet, dat de Vlaamsche volksbeweging het middelpunt zou worden 19 van een groote omwenteling, ene de feodale maatschappij in West-Europa bedreigde. De Pransche ridders maakten zich dan ook gereed, om allereerst in Vlaanderen de volksbeweging te stuiten. De slag bij Roosebeke (1382) besliste ten nadeele der burgers en boeren. Philips van Artevelde sneuvelde. Die slag vormt in vele opzichten een keerpunt: de overwmning van den adel liet niet na in geheel West-Europa indruk te maken. Frankrijk allereerst ondervond den terugslag; de regeering wérd er weer geheel meester van het gezag. Parijs werd zwaar gestraft: tal van verbeurdverklaringen en terdoodveroordeelingen vonden plaats. In Vlaanderen wist PMBps de Stoute, hertog van Bourgondië, die gehuwd was met de Vlaamsche erfdochter Magaretha, door behendig gebruik te maken van oneenigheden tusschen verschillende gilden in Gent en door gematigd op te treden, eene verzoening met dè stad te bewerkstelligen. Ongelukkig was het voor Frankrijk, dat de jonge, veelbelovende Karei VI onverwachts krankzinnig werd. Spoedig streden een ' paar partgen om het regentschap ; een. burgeroorlog brak kort na 1400 in 't land uit, en toen de strijd met Engeland weer begon, scheen het een oogenblik met de nationale onafhankelijkheid gedaan. Over die crisis in den honderdjarigen oorlog in het volgende hoofdstuk. Karei VI crankzinnig. HOOFDSTUK 63. De 100-jarige oorlog in de 15de eeuw (tot 1453). De twee voornaamste personen, die elkaar het regentschap tijdens de krankzinnigheid van Karei VI betwistten, waren Jan zonder Vrees, de zoon van PhiHps den Stoute en Lodewijk van Orleans, broer van den krankzinnigen koning. In zekeren zin vindt men in den strijd tusschen de familie Orleans en de Bourgondiërs de tegenstelling tusschen adel en burgerij terug. Jan zonder Vrees toch was populair bij de gilden van Parijs; hij beloofde hun de teruggave van de privilegiën, hun na den slag bij Roosebeke ontnomen. De strijd tusschen beide families barstte in lichte laaie uit, toen, blijkbaar met medeweten van 2* Eourguignons en Armagnaes. 20 Azincourt 1415. De moord op Jan zonder Vrees en zijne gevolgen. Jan zonder Vrees, de hertog van Orleans in 1407 werd vermoord. Een paar jaar later werd Bernard van Armagnac, wiens dochter met den oudsten zoon van den hertog van Orleans was gehuwd, het hoofd van de Orleanistische partij en jaren lang woeddede burgeroorlogtusschenBourguignons enArmagnacs, waarin ten slotte Armagnac de invloedrijkste man werd. Een vrede tusschen beide partijen kwam echter tot stand, toen de Engelschen in 1415 hunne aanvallen hernieuwden. In Engeland regeerde toen Hendrik V, de 2de vorst uit het huis Lanèaster, die zijne positie wilde versterken door overwinningen op het vasteland. De Franschen leden in 1415 eene geduchte nederlaag bij Azincourt: weer werd een ridderleger door geoefend voetvolk verslagen. Die nederlaag was tegelijk een echec voor de toen heerschende partij, n.1. de Armagnacs. Toch wisten deze zich te handhaven, tot door verraad.Parijs in handen van Jan zonder Vrees kwam ; Armagnac werd door het gepeupel ver- moord. Jan zonder Vrees begon nu te onderhandelen met den dauphin Karei, zoon van Karei VI. Eene samenkomst werd afgesproken op de Yonnebrug bij Montereau. Waarschijnlijk wilde Jan zonder Vrees zich hier meester maken van den dauphin en zoo zijn gezag bevestigen. Toen Jan echter in tegenwoordigheid van den dauphin verscheen, werd hij door diens dienaars vermoord (1419). Lodewijk van Orleans was gewroken. Deze moord was echter een groote staatkundige misgreep. De zoon van Jan zonder Vrees, Philips de Goede, sloot zich bij de Engelschen aan; in 1420 werd een formeel verdrag gesloten teTroyes: een huwelijk werd vastgesteld tusschen Hendrik V en de dochter (Catharina) van Karei VI; de Engelsche Koning werd erkend als regent van Frankrijk en zou er bij den dood van Karei VI opvolgen. Nog in 't zelfde jaar deed Hendrik V zijn intocht in Parijs en ook de Staten-Generaal hechtten hun zegel aan het verdrag. Hendrik V stierf echter reeds in 1422, en toen een paar maanden later Karei VI overleed, riep de wapenheraut uit: „De koning is dood. Leve de Koning ! God geve een lang leven aan Hendrik, bij de gratie Gods koning van Frankrijk en Engeland''. Deze Hendrik VI, zoon van Hendrik V en de Fransche prinses, was echter nog maar 10 maanden oud. 21 Eén zijner ooms voerde daarom voor hem het bewind in Frankrijk, de andere, Humphrey-van Glocestër, in Engeland. Treurig was de positie van den dauphin Karei, die natuurlijk ook den koningstitel van Frankrijk aannam. Zijn rijk omvatte slechts enkele provinciën ten Zuiden van de Loire in het bergachtige Centrale Plateau. Karei VTJ (1422—'61) was ook niet de rechte man op de rechte plaats : hij was veel 'te besluiteloos. Gelukkig voor hem, werd de verhouding tusschen Engeland en Philips van Bourgondië een tijdlang betrekkelijk koel, toen Glocestër met Jacoba van Beieren-huwde en dus de aangewezen verdediger was van Jacoba's erflanden, die.... door Philips werden begeerd. Glocestër zag zich dan ook genoodzaakt naar Engeland terug te keeren, toen Philips dreigde ^et verbond te zullen verbreken. Van die tijdelijke verkoeling wist Karei VII echter geen gebruik te maken en in 1428 besloten de Engelschen een beslissenden stap te doen: zij sloegen het beleg voor Orleans, de stad, die de Loire-vlakte beheerschte; viel z ij in Engelsche handen, dan lag geheel Zuid-Frankrijk open voor de Engelsche troepen. 1 In dezen tijd heeft Frankrijk het vertrouwen in zich zelf her-, wonnen door het optreden van Jeanne Darc (d'Arc), een eenvoudig boerenmeisje, uit Domremy geboortig. Domremy was getrouw aan de Armagnacs, een naburig dorpje op den tegenoverliggenden oever van de Maas was voor de Bourguignons. Vandaar herhaalde strijd; dikwijls werden de landerijen verwoest, de huizen omvergehaald. Jeanne volgde met spanning de opeenvolgende gebeurtenissen ; zij peinsde over het treurig lot van Frankrijk ; de ellende van het volk trof haar diep. Eindelijk kreeg zij visioenen ; zij meende de gestalten te zien van engelen en heiligen, o. a. van den aartsengel Micliael, die haar opriepen het vaderland te bevrijden. Toen zij er haar vader over'sprak, riep deze uit, dat hij haar liever wilde verdrinken dan haar te laten gaan onder de ruwe krijgslieden. Ten einde raad wendde zij zioh tot den bevelhebber van de naburige vesting [Vaucouleurs]. Ook deze wilde niets van hare zending weten, maar werd eindelijk door de 1 Blad N". 24: Grens in 1429. rreurige positie van g Karei VII. Feanne d'Arc. 22 ! ] ] ] 1 ] De vrede van Arras (Atreeht)1435.. I rotsvaste overtuiging van Jeanne overwonnen : hij stelde haar in staat zich naar het kamp van den koning te begeven. Aan dezen verklaarde Jeanne, dat zij door God gezonden was om Orleans te antzetten en den „dauphin" (Karei VII) ter kroning naar Reims te voeren. Na glansrijk een kruisvuur van vragen te hebben ioorstaan, haar door tal van geestelijken gedaan, die zich wilden vergewissen, of Jeanne misschien niet eene heks was, kreeg zjj het bevel over eene afdeeling troepen. De eerste aanvallen op de Engelsche stellingen werden teruggeslagen; de bevelhebbers mtrieden eene nieuwe charge, maar Jeanne zette den strijd voort m behaalde eene overwinning. De Engelschen braken den volgenden dag 't beleg op. Het gerucht van dat ontzet weerklonk door geheel Frankrijk; le moed herleefde. En reeds een paar maanden later deed de soning Fzgn intocht in Reims. Wederom hadden de bevelheb3ers_ het afgeraden zich dwars door het door vijanden bezette and te wagen, maar Jeanne zette door en weer bekroonde succes raar werk. De koning werd gekroond; Jeanne had hare taak rolbracht en wilde naar het ouderlijk huis terug, maar daartegen verzette de koning zich. Doch nu week het geluk van hare zijde ; jg een aanval op het belegerde Compiègne viel zij in handen der Bourgondiërs, die haar aan de Engelschen verkochten. De ïoning deed niets tot hare redding : als ketterse he heks werd leanne te Rouen verbrand (1431). Later is de Maagd van Orleans ïalig verklaard. Het werk, door Jeanne d'Arc begonnen, werd echter door Karei VII voltooid: hij slaagde er in, de Engelschen te verdrijven. De koning toonde eene geheel onverwachte energie; hij verd gesteund door flinke krijgslieden en geschikte raadslieden, sooals door den bankier en groothandelaar Jacques Coeur; vandaar wel zijn bijnaam : „le Bien-servi" („de Goedgediende"); 5ijn eerste groote succes was de vrede met Bourgondië. Philips lag in, dat er voor hem geene verdere voordeden te behalen ;varen uit het Engelsche verbond; als koel berekenend staatsman aesloot hij, een voor hem zoo voordeelig mogelijken vrede te sluiten. Deze kwam in 1435 te Arras (Atrecht) tot stand; Philips 23 kreeg bij, zijne erflanden eenige streken in Noord-Frankrijk1 [en werd voor zijn persoon en voor zijn geheele leven van alle leenhulde voor zijne Fransche leenen ontslagen]. Kort daarna (1436) werd Parijs den Engelschen ontrukt; overal traden in de eerstvolgende jaren de Franschen offensief op en kromp het door de Engelschen bezette gebied in. Een opstand van ontevreden aanzienlijke hertogen, bevreesd voor «ene te groote koninklijke macht, en waaraan zelfs de dauphin deelnam, verhinderde een tijdlang de krachtige voortzetting van den krijg, maar zoodra deze „Praguerie" — zoo genoemd, omdat de beweging toenmaals, ten onrechte, met de woelingen in Bohemen werd vergeleken (zie blz. 28) — onderdrukt was, werden de Engelschen verder teruggedreven. De laatste belangrijke slag, in 1453 [bij Castillon] geleverd, i werd door de Franschen gewonnen ; in 't zelfde jaar viel Bordeaux hun in handen. Met 't jaar 1453 rekent men den honderdjarigen oorlog geëindigd, hoewel er geen bepaalde vrede gesloten is. Alleen Calais en de Kanaal-eilanden behoorden toen nog aan Engeland. Engeland was thans een toonbeeld van de grootste verwarring; herhaaldelijk was er binnenlandsche strijd geweest tijdens den zwakken Hendrik VI ; spoedig zou Engeland verscheurd worden door een burgeroorlog, n.1. den strijd tusschen de Roode en de Witte Roos (zie hoofdstuk 67). Frankrijk daarentegen kwam als een krachtige staat uit den krijg te voorschijn. De Praguerie. ïinde van den 100-jarigen oorlog. HOOFDSTUK 64. De Kerk in de 14de en de lste helft der 15de eeuw. Het kerkelijk schisma. De groote concilies. De Hussieten. Langen tjjd hadden de pausen eene ware souvereiniteit uitgeoefend over het Roomsch-Katholieke Europa: Gregorius VU, Alexander III, Innocentius III stelden zioh boven de wereldlijke vorsten, en hoe vaak moesten deze zich niet naar hen schikken. Maar in de tweede helft der 13le eeuw is duidelijk eene 1 Voor de bezittingen van Philips den Goede, zie : Blad N". 3 (de Nederlanden tot 1669); bijkaartje: Bourgondische landen : Philips de Goede. Daling van de pauselijke macht. 24 ] ] i i De Babylonische ballingschap | 1309—1377. ] ] 1 Het Schisma. I ! ] < ] i i ] i ] ] laling van 's pausen gezag merkbaar, en de gevangenneming ^an Bonifacius VIII was het begin van een verval, waarvan het pausdom zich nooit volkomen heeft hersteld. Trouwens, de rorming van enkele krachtige staten — allereerst denken wij aan Frankrijk — en het overwicht, dat de leeken in den staat kregen, tonden moeilijk meer samengaan met eene pauselijke suprematie ; n lateren tijd zetten ook zuiver katholieke staten en vorsten 'b.v. Philips II) zich schrap tegen de pauselijke overheersching. Gelijk wij reeds gezien hebben, vestigde paus Clemens V zich ;e Avignon, en dit bleef de zetel van den Heiligen Stoel tot 1377. Gedurende deze periode, de Babylonische ballingschap ge loemd, waren alle pausen van Fransche afkomst en stelden zij ïunne financiëele en zedelijke macht in dienst van Frankrijk. Dat zulks het pauselijk gezag in aanzien deed verminderen, ligt roor de hand : men denke aan de besluiten van de keurvorsten ~en Italiaan tot paus (Urbanus VI), die in Rome ging wonen, doch ïog in 't zelfde jaar werd door in hoofdzaak Fransche kardinalen ;en geestelijke tot paus benoemd, die zijn verblijf vestigde in \vignon. Beide pausen spraken over elkaar den ban uit; bijna sene halve eeuw lang werd de Roomsche Kerk verscheurd door wat nen genoemd heeft het „Westersche Schisma." Dit had ernitige gevolgen. De geloovigen wisten niet, wie de wettige paus vas ; de wettigheid van bisschoppen en abten werd betwist, al ïaar zij hunne macht aan den eenen of den anderen paus onteenden.1 [Ook de regeeringen verdeelden zich in aanhangers van Avignon en van Rome : Spanje en Frankrijk b.v. erkenden den >aus van Avignon; Engeland en Duitschland dien van Rome.] 1 In 't bisdom Utrecht b.v. treden wel eens twee tegenbissehoppen op, vaarvan de een wordt gesteund door den Italiaanschen, de ander door den franschen paus. 25 Doch de verwarring zou nog grooter worden. De geheele Westersche Christenheid wilde ten slotte het schisma zien beëindigd en in 1409 kwam daarvoor een groot concilie samen te Pisa. Dit zette beide pausen af en koos vervolgens een nieuwen paus. Doch de beide andere pausen, die reeds van te voren de geldigdeid van het concilie hadden betwist, weigerden zich aan de besluiten van 't concilie te onderwerpen en zoo kreeg men drie pausen. Ook in andere kringen der geestelijkheid waren de toestanden verre van onberispelijk. Bij het pauselijk hof werd alles door de politiek beheerscht; de inkomsten1 dienden slechts voor een klein deel voor kerkelijke doeleinden; vele bisschoppen gedroegen zich meer als wereldlijke vorsten dan als geestelijke herders, en geheel ongeschikte personen, zooals de jongere zonen van aanzienlijke families, werden maar al te dikwijls tot bisschop aangewezen, hetzij om hun een goed heenkomen te bezorgen, hetzij opdat hunne familie veel invloed in het bisdom zou kunnen uitoefenen : 't bisdom Utrecht levert daar meer dan één voorbeeld van op. Klachten komen voor over de geestelijke rechtspraak, over het asylreoht, over de geheele of gedeeltelijke vrijstelling van geestelijken van accijnsen. In vele kloosters was de tucht verslapt en wij ontvangen van de schrijvers uit die dagen een weinig verkwikkelijk beeld van het kloosterleven. De lagere priesters, de pastoors, warén dikwijls, onwetend en stonden in zedelijk opzicht evenmin hoog. Kortom, de Kerk in haar geheel vertoonde een groot verval. Dit verval had twee bewegingen ten gevolge: aan den eenen kant ontstond eene reactie tegen dat verval, aan den anderen kant stak de ketterij het hoofd weer op. De Karthuizer monniken b.v. waren toonbeelden van plichtsbetrachting en godsvrucht. In Noord-Nederland legde Gerrit de Groote den grondslag tot de „Broederschap dés Gemeenen Levens", waarvan 1 Tot de pauselijke inkomsten behoorden o.a.: 1°. de s e r v i t i ë n, d. z. de gelden, die betaald werden door hooge geestelijken (aartsbisschoppen) wegens hun benoeming of de bekrachtiging ervan, en de a n n a t e n, geheven van lagere geestelijken ; 2°. de census, door schatplichtige staten betaald ; 8°. s p o 1 i ë n g e 1 d e n, d. z. de nalatenschappen van bisschoppen, die zonder testament aan het pauselijk hof waren overleden. Drie pausen tegelijkertijd. Verval der Kerk. Reactie tegen het verval. 26 De ketterij der Hussieten. i i J j een der beroemdste leden Thomas a Kempis is, die het van innige vroomheid getuigende werkje „de Navólginge Christe" schreef, dat tot nederigheid, pkchtsvervulling en zelfopoffering opwekt. Leerlingen van Gerrit de Groote stichtten het Windesheimsche klooster, van hetwelk eveneens eene beweging uitging, om zoowel onder de leeken als onder de Moosterlingen het zedelijk peil te verhoogen. De prediker Johannes Brugman (1400— 1473) werkte aan de hervorming der Franciscaner kloosters ; ook Jan van Ruysbroeck, prior van het klooster te Groeoendaal (in Brabant), die in geregelde briefwisseling met Gerrit de Groote stond, trok met kracht te velde tegen de gebreken der Kerk. Trouwens, algemeen werd de wensch, de Kerk „in hoofd sn leden" te hervormen; het concilie van Pisa was daarvan reeds eene uiting. Maar aan den anderen kant zien wij de ketterij op grooter schaal. Wij herinneren aan het optreden van Wyelif in Engeland; wij moeten thans wijzen op de Hussietenbeweging in Bohemen. Johannes Hus, hoogleeraar te Praag, wérd met de leerstelingen van Wyelif bekend door zijn vriend Hieronymus van Praag en sloot zich geheel bij de ideeën van Wyelif aan. Evenals Wyelif sprak Johannes Hus 't volk in de landstaal — hier het Dzechisch — toe en predikte met warmte de noodzakelijkheid van jene hervorming der Kerk. Zijne denkbeelden maakten grooten oplang onder de Czechen, doch niet onder de Duitschers-; zoodoende smolt met deze godsdienstige beweging eene nationale samen. De Duitsehe universiteit te Praag kon zich met de denkbeelden van Hus niet vereenigen, en toen deze universiteit niet den paus wilde erkennen, door Wenzel gewenscht, gaf deze aan de Bohemers drie en aan de andere naties (de Beiersche, de Saksische en de Poolsche) samen één stem bij de beslissing over aangelegenheden omtrent de universiteit, terwijl tot nog toe iedere natie één stem had gehad. Tal van Duitsehe professoren en studenten verlieten daarop Praag en stichtten elders hoogescholen. Maar nu trad de Kerk tegen Hus op; Hus werd in den ban gedaan, doch hg ging op den ingeslagen weg voort en tastte n een geschrift zelfs de pauselijke autoriteit aan. Nog nooit 27 had de Katholieke kerk zoo'n ernstige crisis te doorstaan gehad : een schisma, eene stoutmoedige ketterij, en daarbij het algemeen verval. Keizer Sigismund1 (1410(11)—'37 — tevens koning van Hongarije — wist eindelijk één der pausen [Johannes XXIII] te bewegen, een concilie bijeen te roepen te Constanz. Toen het concilie ook van genoemden paus verlangde, dat hij afstand zou doen, verklaarde deze het concilie ontbonden. Nu bleef het concilie geen anderen uitweg over dan te verkondigen, dat het concilie zonder eigen toestemming niet ontbonden of verdaagd ,kon worden, dat het dus boven den paus stond en zijne besluiten door den paus niet voor onwettig konden worden verklaard : waarlijk eene revolutionnaire Mbeorie, die van de monarchale kerk eene parlementaire maakte. In die richting hadden zich reeds bekwame Parijsche godgeleerden, n.1. d'Ailly en Gerson uitgelaten; de universiteit van Parijs \jverde zeer voor de hervorming in 't algemeen. Een der pausen had reeds vrijwillig afstand gedaan, de beide andere pausen werden afgezet en een nieuwe paus, Martinus V, werd gekozen (1417). De afgezette -pausen trachtten nog eenigen tijd hunne positie te handhaven, maar na hun dood werd Martinus V door geheel West-Europa als paus erkend. Het schisma was geëindigd. 't Concilie van Constanz is verder vooral bekend geworden j door de zaak van Hus. Hus zelf heeft zich op een concilie beroe~ pen, en, overtuigd van zijn goed recht en vertrouwende op een keizerlijk vrijgeleide, is hij naar Constanz gegaan. Moedig verdedigde hij zijne leerstellingen, zich daarbij steeds op den Bijbel beroepende, maar die leerstellingen moesten hem in 't oog der Kerk tot een ketter maken. Daarom werd Hus gevangengezet, door 'tconoilie ter dood veroordeeld en verbrand (1415), een lot, dat Hieronymus van Praag het volgend jaar trof. Sigismund kwam bij die gebeurtenissen niet tusschenbeide : het was 1 Van hem verdient vermelding, dat hij Brandenburg in 1417 schonk aan Frederik van Hohenzollern, wiens huis eens tot zoo groote macht op zou klimmen. Concillie te Constanz 1414—1418. )ood van Hos 1415. 28 De Hussietenoorlog1419—1436. Sigismund's bedoeling geweest, dat hij Bohemen van het verwijt van ketterij kon bevrijden en het tegendeel was juist .gebleken. Zoo had bet concilie zich das sterk gekant tegen de ketterij; het had het schisma beëindigd, maar van de zoo noodige hervormingen kwam weinig of niets terecht en de ontevredenheid van de talrijke hervormingsgezinden bleef dus bestaan. In Bohemen was de verontwaardiging over den dood van Hus algemeen, en zij steeg nog, toen het concilie het gebruik van 't Avondmaal onder beiderlei vormen (beker en brood) verbood, waaraan de Bohemers sterk gehecht waren. De ontevredenheid kwam tot uitbarsting, toen Wenzel in 1419 stieif en Sigismund koning van Bohemen werd, dus de man, die aan Hus zijne verdere bescherming had onttrokken. De thans volgende Hussietenoorlog is niet alleen eene godsdienstige beweging, doch tevens eene sociale —de heftige Hussieten wenschten eene geheele maatschappelijke ommekeer, een toestand van maatschappelijke en staatkundige gelijkheid — en eene nationale beweging (Czechen tegen Duitschers). Herhaaldelijk werden de keizerlijke legers verslagen en wel aanvankelijk door den bekwamen en invloedrijken blinden veldheer Ziska (f 1424), later door Procopius den Groote en Procopius den Kleine; men moest wel met de Hussieten gaan onderhandelen, nu men ze niet kon onderwerpen. Gelukkig voor Sigismund waren van den beginne af de Hussieten verdeeld : tegenover de gematigde Calixtijnen of Utraquisten (van calix = beker; uterque= beide), die slechts de communie onder beiderlei vorm (beker en brood) wenschten, stonden de heftige Taborieten (naar hun vergaderplaats, den berg Tabor), die alle kerkelijke stellingen verwierpen, welke volgens hen niet letterlijk uit den Bijbel konden worden bewezen en tot het communisme neigden. Met de gematigden begon een in 1431 te Bazel bijeengeroepen concilie onderhandelingen, die uitliepen op een verdrag — de Bazeler of de Prager compactaten—, waarbij de Hussieten het kerkelijk gezag erkenden, maar,' waarbij het prediken in de landstaal en dë leekenkelk werden toegestaan. Zoo werd dus een sekte, die niet geheel op den bodem der Kerk stond, toch als lid der Kerk aange- 29 merkt. De gematigde Hussieten zelve hielpen daarna mee, om in een woesten burgeroorlog de Taborieten ten onder te brengen. In 1436 was de rust hersteld en werd Sigismund als koning erkend. De nog altijd onopgeloste hervormingskwestie werd onder oogen gezien door 't concilie van Bazel. Maar spoedig werd zijne werkkracht verlamd door twisten met den paus, Eugenius IV (1431—1447), den opvolger van Martinus V. 't Concilie toch tastte met zijne hervormingen het pauselijke gezag en de pauselijke inkomsten aan, en nu ontbond Eugenius IV het concilie en vereenigde in 1438 een ander te Ferrara,dat weldra naar Florence werd verplaatst. Vele geestelijken, te Bazel aanwezig, weigerden te gehoorzamen, zetten Eugenius IV af en kozen een nieuwen paus. Weer was een schisma ontstaan: zeven jaren waren er 2 pausen en 2 concilies. Eugenius wist zich te handhaven met steun van keizer Frederik III en werd opgevolgd door Nico laas V. Het concilie van Ferrara-Florence, merkwaardig door de onderhandelingen met de door de Turken bedreigde Grieken (zie blz. 38), eindigde zijn zittingen in 1445, zonder hervormingen te hebben aangebracht. Het concilie van Bazel, dat ten slotte maar zeer zwak meer bezocht was, verplaatste zich in 1448 naar Lausanne, koos ook Nicolaas V en ging in 1449 uiteen. Zoo was wederom de eenheid in de Kerk hersteld, maar hervormingen waren niet tot stand srekomen en ook de pausen namen de hervorming niet ter hand. 't Gevolg was, dat er later een schisma ontstond, veel ernstiger dan de vorige, en dan niet van boven af, maar van onderen uit, n.1. de afscheiding der Protestanten. Pas daarna besloot de Paus de Kerk te reorganiseeren; dat werd 1 het werk van het concilie van Trente (zie hoofdstuk 84). Geen hervormingen in de Kerk. 30 Bloei van het Hanzeverbond. HOOFDSTUK 65. De bloeitijd van het Hanzeverbond en van de Duitsehe Orde (14de eeuw). Hun verval in de 15de eeuw. In de 13rle eeuw verduistert voor langen tijd de macht van het Duitsehe Rijk. In de eerstvolgende eeuwen is het niet het Duitsehe Rijk in zijn geheel, dat onze aandacht trekt, maar zijn voor ons van meer belang enkele bepaalde deelen in het rijk. In de 14de eeuw zijn het twee geheel verschillende lichamen, die den Duitschen naam hoog houden, n.1. 1°. het Hanzeverbond, 2°. de Duitsehe Orde. Het Hanzeverbond omvatte niet alleen de meeste steden langs Oost- en Noordzee, maar ook verschillende plaatsen diep in 't binnenland.1 Het middelpunt was Lübeck. Belangrijke stapelplaatsen hadden de Duitsehe kooplieden te Londen voor den Engelschen handel, te Bergen voor den Noordschen handel, te Brugge voor de handelswaren uit Frankrijk, het Rijngebied, de Middellandsche Zee en hierdoor ook van Oostersche waren, te Nowgorod voor den Russischen handel en te Wisby op Gotland. Van den voormaligen bloei van Wisby getuigen nog heden de uitgebreide stadsmuren, veel te groot voor de tegenwoordige plaats en van den rijkdom der bewoners vertelt de sage: de huisdeuren waren van koper, de vrouwen sponnen met gouden spinnewielen en de varkens aten uit zilveren troggen. Een belangrijk handelsartikel was de haring, die op de kust van Schonen gevangen werd ; in den nazomer stroomden daar duizenden naar de talrijke fitten, dat waren kleine nederzettingen, een soort tentdorpen met eigen organisatie en rechtsmacht, tot welker oprichting de Deensche koning toestemming verleende. Ook in de bovengenoemde stapelplaatsen hadden de Duitsehe koopheden hun eigen rechtspraak en stonden zij onder eigen ambtenaren. In Londen heette die nederzetting de Staalhof. Gemeenschappelijke aangelegenheden werden op de hanzedagen 1 Blad N°. 86; Carton : De Hanze omstreeks 1400. 31 besproken en de besluiten neergelegd indehanzerecessen. Niettemin vormde de Bond geen staatkundig geheel: de Bond had geene bondskas, noch een bondsleger of eene bondsvloot; iedere stad — voor zoover zij geen vrije rijksstad was — bleef behooren tot den staat, waarin 4ij lag. Maar in tijden van oorlog leverden de steden schepen en werd een leger aangeworven; zoo werd het Hanzeverbond in zijn geheel eene staatkundige macht en feitelijk de heerscher werd over de noordelijke zeeën. Dat ondervond vooral Denemarken. Koning Waldamar IV Atterdag veroverde Wisby (1361), wiens bloei sinds dien tijd verdwenen is en dreigde de Oostzee tot een Deensche zee te maken. Maar op initiatief van Lübeck werd een vloot uitgerust, die in 1368 Kopenhagen veroverde en bij den vrede van Straalsund (1370) kreeg de Hanze niet alleen handelsvoordeelen, maar ook politieke rechten : zij kreeg enkele vestingen in pahd, ja, moest bij de verkiezing van een Deensch koning geraadpleegd worden. Op 't einde der 14p de auto's da fé verbrand. Ook op 't gebied van den godsdienst restigden de katholieke koningen dus een eenheidsstaat; Philips II >n Philips UI volgden ook in dat opzicht geheel den weg, door Ferdinand en Isabella aangewezen. In zijne buitenlandsche politiek stelde Ferdinand zich schrap egenover Frankrijk. In Navarre heerschte eene Fransche famüie ; Ferdinand bezette een deel van 'tland, dat sedert Spaahsch s gebleven. Maar vooral vonden de Fransche koningen Karei TUI en Lodewijk XII in Italië Ferdinand tegenover zich. Karei* TUI en Lodewijk XII trachtten in 't bijzonder Napels en Milaan e vermeesteren; maar na een zeer afwisselenden strijd met rerdinand en met Italiaansche staten, die zich tot bonden aanensloten tegenover de dreigende Fransche overheersching, uoest Lodewijk XQ kort vóór zijn dood (1515) afstand doen van He aanspraken op Italië. Ferdinand daarentegen had kort na 500 Napels vermeesterd. Spanje was zoodoende, ook door zijne bezittingen in Italië 57 (Sicilië, Napels en ook Sajxiinië) een der belangrijkste staten geworden, niet alleen aan de Middellandsche Zee, maar van geheel Europa; het zou dan ook in de 16de eeuw eene zeer gewichtige rol spelen. Enkele nadere bijzonderheden over de Italiaansche oorlogen van omstreeks 1500. In 1494 trok Karei VUT naar Italië, drong in 1495 in Napels door, veroverde dat land, maar moest uit Italië wjjken, toen Milaan, Venetië, de Paus, Ferdinand van Arragon en keizer Maximiliaan zich tegen hem vereenigden. Zijn opvolger Lodewijk XII, wiens grootmoeder eene Visconti was, maakte krachtens erfrecht aanspraak op Milaan, waar toen L o d e w ij k M o r o, (d. i. de Zwarte), zoon van Frans Sforza, regeerde. Hij veroverde Milaan in 1499 en nam in 1600 Lodewijk Moro gevangen. Daarna verbond hij zich met Ferdinand : Spanjaarden en Franschen bezetten Napels. Doch over dezen buit ontstond weldra een strijd, die ten nadeele der Franschen eindigde ; Lodewijk XDZ ontruimde Napels (1504) - maar behield Milaan. Enkele jaren later wilde Paus J u 1 i u s II aan Venetië een groot deel van zijn gebied ontnemen. Ferdinand, Lodewijk XH en Maximiliaan sloten met hem daarvoor een verdeelingsverdrag: d e ligue vanKamerijk (1508). Vooral de Franschen toonden zich voortvarend ; hunne snelle veroveringen verontrustten Julius II en Ferdinand ; zij soheidden zich, nadat Venetië aan hunne eischen — nl. afstand van een paar kustplaatsen — had toegegeven, van de ligue af, keerden zich tegen de Franschen en namen het juist bestreden Venetië in den bond op. Zoo kwam in 1511 de heilige ligue tot stand tusschen den Paus, Venetië, Ferdinand en Hendrik VTTT van Engeland. Wel ontbond zich de Ligue na den dood kan Julius LI, _ maar de Franschen hadden Milaan ontruimd voor deZwitsersche troepen, die er de Sforza's herstelden (n.1. Maximiliaan Sforza), maar deze bleven zoodoende onder invloed van die Zwitsers. Lodewijk XII moest van alle aanspraken op Italië afzien. Wij zullen later zien, dat zijn opvolger Frans I zich daar echter niet bij neerlegde. De belangrijke Spaansche erfenis kwam aan de dochter van Ferdinand en Isabella, n.1. Johanna, die met Philips den Schoone, den zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië was gehuwd. . In verband met Isabella's dood (1504) vertrok Philips de Schoone in 1506 naar Castilië, om het bestuur over dat land op zich te nemen, zijne gemalin vertoonde n.1, vlagen van verstandsverbijstering en werd op den De erfgenamen der Spaansche landen. 58 duur geheel krankzinnig. Reeds toen ontstond verbittering Qnder de Gastilianen wegens bevoorrechting van Nederlandsche edelen. Philips stierf evenwel reeds in 1506 en het twee zoons na: Karei en Ferdinand. De eerste — 't best bekend onder den naam Karei V — aanvaardde in 1515 het bestuur over de Nederlanden en Franche-Comté en na den dood van Ferdinand in 1516 over Spanje, De wettige vorstin van Spanje was ook nu feitelijk Johanna, maar deze bleef krankzinnig, zoodat Karei de regeering in handen had. Opkomst van *t Habsburgsche Huls. Frederik III 1440—1498. HOOFDSTUK 71. De machtsverheffing van het Habsburgsche Huis. Het kasteel Habsburg stond aan de Aar in Zwitserland (zie dit deel, pag. 1); reeds vroeg had het huis ook bezittingen in den Elzas. Onder Rudolf I van Habsburg werd de grondslag gelegd van hare macht door de vermeestering van Oostenrijk, Krain en Stiermarken (zie pag. 2); in de 14de eeuw werden dapraan uog Karrnthië, Tirol en Triest toegevoegd, benevens streken aan den Boven-Donau en in de Midden-(Boven-)Rijnsche laagvlakte. Tegenover die aanzienlijke uitbreiding staat een betrekkeiijk gering verhes, n.1. van den invloed in Zwitserland (zie pag. 6—7). Daarentegen kwam de keizerstitel weer in 't Habsburgsche Huis. In 1438 n.1., na den dood van Sigismund, werd Albrecht II van Habsburg (f -1439) tot keizer gekozen, en sinds behoort eeuwen lang die titel aan 't Habsburgsche Hui3. Albrecht II werd opgevolgd door zijn neef Frederik III (1440—1493), die zich al heel weinig om de belangen van het Rijk en van het Duitsehe volk heeft bekommerd: Polen versloeg de Duitsehe Orde (zie blz. 34); de Deensche koning werd graaf van Holstein en hertog van Sleeswijk (zie blz. 31); geleidelijk vormde zich het machtige rijk der Bourgondische hettogen, 59 waarvan de porapronkejjjjf. Duitse lie deelen in steeds losseren samenhang met het Rijk kwamen (zie blz. 44). Hij dacht alleen aan de belangen van zijn huis; daarom ook viel hij nog eens de Zwitsers aan met huurtroepen uit I^ankrijk (vgl. blz. 43); doch in den slag bij St. Jacob aan de Birs (1444) boden de Zwitsers zoo'n tegenstand, dat zij, hoewel zij er het onderspit delfden, hunne ona&ankehjkheid handhaafden. Irederik ÏÏI werd opgevolgd door zijn zoon Maximiliaan (van Oostenrijk), die als 't ware met den eenen voet in de Middeleeuwen, met den anderen in den Nieuwen Tijd sta^t. Zoo was hij nog een echte ridder, vol liefde voor tournooien, maar omgekeerd organiseerde hij het krijgsvolk der „Duitsehe Landsknechten" (voetvolk, dat gewapend was met laps, zwaard en vuurroer). Als keizer heeft Maximili aan I (1493—1519) pogingen aangewend, in den hopeloos verwarden toestand van Duitschland eenige verbetering te brengen. Duitschland was feitelijk niet meer één rijk, maar een samenstel van grootere en kleinere staten, tusschen welke een nauwe band ontbrak. Aan de voortdurende onderlinge twisten fcaehtte Maximiliaan 1 een eind te maken, door een eeuwigen landsvrede af te kondigen ; na langdurige onderhandelingen met de rijksstenden, die van geen vergrooting der keizerlijke macht wilden weten, werd voor het beslechten van geschillen het Rijkskamergericht als opperste gerechtshof ingesteld; eindelijk werd het rijk in eenige kreitsen' verdeeld, waarvan de besturen den eeuwigen landsvrede moesten handhaven, de vonnissen van 't Rijkskamergericht uitvoeren en medewerken tot de inning der belastingen en de samenstelling van het leger, ^och hebben ook die maatregelen weinig of niet bijgedragen tot het vestigen van een geordenden toestand. Indirect leidden die maatregelen tot meerdere zelfstandigheid 1 van het Eedgenootschap, dat zich in de lödo eeuw nog meer had uitgebreid. Toen n.1. in 1495 een rijksbelasting ingevoerd zou worden, „de gemeene penning", wilde Zwitserland daarvan niet weten en het krenkte kort daarop de Oostenrijksehe regeering, Maximiliaan I 1495—1519. Veranderingen in het Rijksbestuur. )e vrede van Bazel 1499. 1 Atlas Hettema, Blad N°. 35, Carton: „De Kreitsen". Uitbreiding van de macht door huwelijken. De Staten van Karei V. Ferdinand. 60 door Graubunderland in het Eedgenootschap op te nemen. Er brak een krijg met het rijk uit, doch deze eindigde met den vrede van Bazel (1499), waarbij Zwitserland feitelijk van het rijk werd losgerukt, ofschoon zulks pas in 1648 officieel werd erkend. Aan den keizerstitel ontleende het Oostenrijksehe of Habsburgsche Huis dus niet zijne macht en beteekenis, maar aan zijne eigen landen. En plotseling, door een paar huwelijken, steeg bet toch reeds belangrijke Habsburgsche Huis tot ongekenden luister. Maximiliaan n.1. huwde (vergelijk de genealogische tabel N°. I) met Maria van Bourgondië, de dochter van Karei den Stoute en dus de erfgename van de meeste Nederland3che gewesten en van Franche-Comté. Hun zoon Philips de Schoone huwde met Johanna, de dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië. Zoodoende kreeg Karei V,1 de zoon van Philips den Schoone en Johanna de de volgende landen onder zijn bewind :2 1°. de Nederlanden en Franche-Comté ; 2°. Spanje, de Italiaansche bezittingen van Spanje (Napels, Sicilië, Sardinië en later ook Milaan), benevens de Spaansche koloniën; 3°. de Oostenrijksehe landen, met welker bestuur spoedig zijn broer Ferdinand belast werd. Bovendien kreeg Karei in 1519 den keizerstitel. Genoemde Ferdinand huwde met Anna. dochter van Wlaiislaus II Jagello (± 1500) koning van Bohemen en van Hongarije — in dit laatste land was hij gekozen na den dood van Corvinus (zie blz. 39). — terwijl Ferdinand's zuster Maria huwde met Lodewijk (II), den zoon van Wladislaus. Daardoor werd de dvergang van Hongarije en Bohemen aan het Habsburgsche voorbereid, en inderdaad werd Ferdinand in de lste helft van de 16'ie eeuw koning van die beide landen, waardoor wederom de macht van 't Habsburgsche Huis klom. Waarlijk, hoeveel 1 Als keizer van Duitschland is hij Karei V, als koning van Spanje Sarei I, als heer der Nederlanden Karei II. 2 Blad N". 26, waarop de Habsburgsche landen rood zijn gekleurd. 61 overdrijving er ook in school, niet geheel ten onrechte voerde het Habsburgsche Huis bet devies „A. E. I. O. U." : „Alles Erdreich Ist Österreich Unterthan" [of „Austriae Est Imperium Orbis Universi]. In de eerste plaats gevoelde Frankrijk, bijna geheel door Habsburgsche landen ingesloten, zich door die overmacht bedreigd; vandaar, dat de buitenlandsche politiek van Frankrijk als hoofddoel krijgt, de macht van 't Habsburgsche Huis te verzwakken, zoo mogelijk te knakken. Herhaaldelijk zullen wij in de Nieuwe Geschiedenis gelegenheid hebben, daarop te wijzen. Frankrijk de vijand van 't Habsburgsche Huls. 82 AFDEELING XIII. DE OVERGANG VAN DE MIDDELEEUWEN NAAR DE NIEUWE GESCHIEDENIS. INLEIDING. . Omstreeks het jaar 1500 begint in de Algemeene Geschiedenis een nieuw tijdperk, de Nieuwe Geschiedenis. Omstreeks 1500, want evenmin als men voor het begin der Middeleeuwen een bepaald jaartal kan aangeven, evenmin kan men dat ook doen voor het einde van dat tijdvak. Wel laten sommigen de Nieuwe Geschiedenis beginnen met een bepaald jaar, b.v. 1453 — den val van Konstantinopel —, 1492 — de ontdekking van Amerika —, 1517 — het optreden van Luther —, maar feitelijk is dat toch onjuist: niet plotseling in een bepaald jaar zijn de toestanden zóó veranderd, dat men met dat jaar eene geheel nieuwe periode kan beginnen ; pas door eene reeks gebeurtenissen hebben de toestanden zich zoodanig gewijzigd, dat men terecht van een nieuw tijdperk kan spreken. De feiten, die omstreeks 1500 geheel andere toestanden in 't leven roepen, kunnen we in een viertal rubrieken verdeelen, n.1.: 1°. Staatkundige veranderingen (zie Hoofdstuk 72). 2°. Veranderingen in den maatschappelijken toestand (zie Hoofdstuk 72). 63 3°. Eene ontwikkeling van kunst, letteren en wetenschap Renaissance en Humanisme (zie Hoofdstuk 73), waarmede ten deele de Kerkhervorming in verband staat. 4°. Ontdekkingen, n.1.: a. van den zeeweg naar Indië, 6. van Amerika (zie Hoofdstuk 74, 75, 76). HOOFDSTUK 72. De veranderingen in de staatkundige en maatschappelijke toestanden. - Groote veranderingen op staatkundig gebied doen zich in vèrsohijlende deelen van Europa voor omstreeks het jaar 1500. 1°. De Turken nemen in 1453 Konstantinopel, waarmede het Oost-Romeinsche Rijk uit de rij der zelfstandige staten verdwijnt, en beginnen daarna hunne aanvallen op Hongarije, waarvan 2$ in 't begin der 16hwiéèn^ verkeerswegen; eene groote stad Cussoo met een praehti* ge^ zonnetempel' e» fraaie paleizen getuigden van de ontwikkeling der bewoner»; Aan 'thoofd van Peru stond de Inca (koning), die'eene onbeperkte heerscbappft voerde ; hrjrheettevan de zon, diede grootste'vereering in Peru genoot, af te stammen. Met den naam Inca wordt ook de heersehende kaste aangeduid, waartoe al de bloedverwanten des Konings behoorden. De grond, 6» 'izarro. 'eru vóór de Spaansche verovering. 84 De verovering van Peru 1532—'33. ( ( Bestuur der Spaansche be-] zittingen. i f i t s l rj de mijnen en ook de lama's waren staatseigendom (particulier grondeigendom bestond dus niet). Dé landerijen werden in drie deelen verdeeld : van 1js kwam de opbrengst aan de Inca-kaste van 7» aan 't volk en van V, aan de zonnetempels, 't Eigenlijke volk moest al die drie deelen bewerken, welke voor dat doel jaarlijks onder de huisgezinnen verdeeld werden. Ook moest bet volk de wapenen, enz. voor den staat vervaardigen, en 't aandeel van ieder dorp daarvoor was van staatswege vastgesteld. De arbeidsplicht duurde tot bet 508*6 jaar. Gebruik makende van een burgeroorlog tusschen twee stiefbroers. (Huascar en Atahuallpa), waarvan de eerste door laatst genoemden was verslagen en gevangengenomen, hebben Pizarro en Almagro binnen een paar jaar 't land onderworpen. Pizarro noodigde Atahuallpa uit tot een samenkomst, doch toen deze aan ie spits van zijne edelen in de Spaansche legerplaats verscheen, aamen de Spanjaarden hem gevangen en doodden zijn gevolg. Later werd ook de koning gedood. Maar na de verovering swamen de Pizarro's en de Almagro's met elkaar in twist; moord sn doodslag heerschten in 't land, tot de orde hersteld werd door ien edelen priester, de la Gasca, wien Karei V het bestuur >ver de nieuwe bezitting had opgedragen. Evenals Mexico werd ook Peru een uitgangspunt voor verdere ontdekkingen. Zoo verdient vermelding de tocht van O r e 11 a n a, die op een gebrekkig schip den geheelen Amazonenstroom afvoer (1541). Namens den koning van Spanje werden de Amerikaansche «zittingen bestuurd door gouverneurs of onderkoningen. Op Le belangen der koloniën werd geen acht geslagen, enkel op die ran 't moederland. Producten, die het moederland opleverde, noobten in de koloniën niet gekweekt worden; de benoodigde abrikaten moesten uit Spanje betrokken worden; de koloniën aoohten slechts handel drijven met het moederland. Een grooBn smokkelhandel dreven de Nederlanders, Engelschen en Franahen echter later op de Spaansch-Amerikaansche bezittingen. De odem werd in stukken verdeeld — repartemiento'sgeoemd —, welke door den koning aan onderdanen werden ge- » 85 schonken, die daarmee tegelijk het recht verkregen, de Indianen, op die stukken gronds woonachtig, als hunne slaven te gebruiken, 't Leven dier Indianen op de plantages en vooral in de mijnen, was hard ; duizenden bezweken er, geheele stammen stierven uit. Tevergeefs predikten Dominicaner monniken zachtheid en humane behandeling jegens de mboorlingen; ten slotte trad de priester Las Casas als beschermer der mboorlingen op, door te bepleiten, liever de sterke Negers uit Afrika als Werkkrachten te gebruiken. Hieraan werd gevolg gegeven, maar dit gaf aanleiding tot een onmenschelijken slavenhandel. (Assientotractaten). Voor het welzijn van de Indianen hebben ook de Franciscanen en de Jezuïeten zich groote verdienste verworven. Voor Spanje heeft de kolonisatie in Amerika op den duur tot nadeelige gevolgen geleid. Nu men zooveel goud en zilver en andere producten — aangevoerd op de „zilvervloten" — uit Amerika trok, werden de schatten in Spanje's bodem verwaarloosd ; — pas in de eeuw is hierin verandering gekomen —. De inkomsten uit Amerika maakten den Spaanschen koning nog meer onafhankelijk van de Cortez en bevorderden dus zijn streven naar absolutisme. De zucht naar avonturen, naar een spoedigen rijkdom dreef vele Spanjaarden hun land uit; de nijverheid en de landbouw in Spanje gingen zoodoende tanen, en Spanje werd in commercieel opzioht afhankelijk van andere volken. Vreemde kooplieden — Hollanders, Engelschen — voerden de waren in, die Spanje en de Spaansche koloniën noodig hadden, en haalden de koloniale producten weg: 't goud uit Amerika vloeide dus door Spanje in de zakken der vreemdelingen. Aanvankelijk was Sevilla, later Cadiz de eenige haven, van waaruit de handel op de koloniën mocht gedreven worden. Hoewel de planten- en dierenwereld in Amerika bij de komst der Europeanen veel minder huisdieren en kultuurplanten omvatte dan in de Oude Wereld, toch heeft deze verschillende belangrijke producten aan de Nieuwe Wereld te danken. We noemen de mais en den aardappel, de tabak, de cacao en de vanille, de kinine. Oneindig meer heeft de Oude Wereld echter in Amerika ingevoerd. De belangrijkste korensoorten — met uitzondering van mais — ; Nadeelige gevolgen voor Spanje. Plantenen dieren der .Oude en der Nieuwe Wereld. 86 Eeteekenis voor de wetenschap. peulvruchten, als erwten en boonen ; alle ooftsoorten ; specerijen, als kaneel en kruidnagel; suikerriet; de koffie, en verder tal van huisdieren, als 't paard, 'trund, 't varken, de hond en de kat, enz., dat alles was aan de Nieuwe Wereld onbekend. Gewichtig waren de ontdekkingen voor de wetenschap. De bolvorm der aarde stond nu buiten allen twijfel vast, en nauwkeuriger werd men bekend met de inrichting van ons zonnestelsel. Had tot nog toe de meening gegolden, dat de aarde het middelpunt van 't heelal was, waaromheen de zon, de maan, de planeten en de vaste sterren zich bewogen (stelsel van Ptolemaeus ± 126 n. Ohr.), spoedig kwam men tot het denkbeeld, dat de zon het middelpunt van ons zonnestelsel is, dat de aarde en de andere planeten zich om de zon bewegen, doch dat de maan zich om de aarde beweegt. De eerste, die deze meening verkondigde, was Copérnicus (f 1543). Galileï (f 1642) en Kepler (f1631) hebben op iien grondslag voortgebouwd; de laatste heeft door zijne drie wetten het stelsel van Copemicus gewijzigd. 37 NIEUWE GESCHIEDENIS. AFDEELING XIV. DE TIJD DER REFORMATIE (± 1515—± 1560).1 HOOFDSTUK 77. De eerste regeeringsjaren van Frans I en Karei V (1515—1521). In 1515 werd Frans I (1551—1547) koning van Frankrijk. Hij staat bekend als een ridderlijk, dapper vorst, als een bevorderaar van kunst en wetenschap. Als prozaschrijver maakte in zijn tijd naam Rabelais, die in een roman [„Gargantuaet Pantagrnel"] de gebreken van zijn tijd hekelde. Kort ha zijne troonsbestijging hervatte Frans I de pogingen van Karei VIÏÏ en Lodewijk XII, die ten doel hadden, door 't vermeesteren van eenige deelen van Italië in dat land een blijvenden invloed te verkrijgen. Aanvankelijk had Frans I groot succes. Reeds in 1515 versloeg hij in den slag bij Marignano de Zwitsers, die de kern vormden van het leger van den hertog van Milaan (Maximiliaan Sforza), bemachtigde Milaan en voerde den hertog gevankelijk naar Frankrijk. Frans liet zioh op het slagveld tot ridder slaan door den ridder bij uitnemendheid, Bayard, „den ridder zonder vrees of blaam" (le èhevaiier sans peur et sans reproche). Paus Leo X, die ook partij tegen Frans had gekozen, zag zich genoodzaakt, De slag bij Marignano 1515. 1 Vergelijk voor deze afdéèHng m 't algemeen Blfcd 26 rn HèTOmft's attas. 88 Eerste regeeringsjaren van Karei V. Karei V wordt keizer van j Duitschland ■ 1519. I < c i t zich met den koning te verzoenen; bij 't concordaat van 1516 kreeg deze het recht, de bisschoppen in Frankrijk te benoemen. Maximiliaan van Oostenrijk en Ferdinand de Katholieke legden zich bij het gebeurde neer. Maar de plannen van den Franschen koning reikten veel vérder : hij hoopte nog meer invloed in Italië te krijgen, b. v. door de verovering van Napels en Sicilië; hij hoopte Maximiliaan als keizer van Duitschland op te volgen. Koning van Frankrijk, keizer van Duitschland, mvloedrijk in Italië, zou hij de eerste rol in de wereld spelen. Doch het duurde niet lang, of hij vond op zijn' weg een machtig tegenstander: Kar el V. Deze, de oudste zoon van Philips den Schoone en Johanna van Castilië, aanvaardde in 1515 de regeering in de Nederlanden, in den beginne onder leiding van Willem van Chièvres, heer van Croy : zijne aanvankelijk zwakke gezondheid belette hem, zich toen al met staatszaken bezig te houden. Chièvres bleef tot zijn dood [in 1521] zijn invloedrijkste raadsman. In 1516 werd hij na den iood van Ferdinand koning van Spanje, waar de bekwame kardinaal Ximenez tijdens Kareis afwezigheid het koninklijk gezag krachtig iandhaafde. Toen eenige edelen hem vroegen, waaraan hij het recht ontleende, den afwezigen koning te vertegenwoordigen, wees iij hun een artilleriepark. Zoodra Karei echter in Spanje srerscheen, werd Ximenez ter zijde geschoven als gevolg van de nblazingen van de Nederlandsche raadslieden. Mede onder nvloed dier raadslieden stond Karei aanvankelijk op goeden voet net Frans I: Chièvres bekommerde zich met om de Italiaansche saken en werkte den Fransehen koning in geen enkel opzicht tegen. Maar anders werd de verhouding, toen na Maximiliaans dood n 1519 de kwestie kwam, wie keizer van Duitschland zou worden. De keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, op wien de landacht viel, wilde niet in aanmerking komen. Slechts twee «mistige candidaten bleven over, nl. Frans I en Karei V, waarvan le laatste dit vóór had, dat hij van Duitschen stam was. Ontettend werd van beide kanten gekuipt en met geld gewerkt, om* le stemmen der keurvorsten te winnen — de keurvorst van Mainz rerkocht zijne stem vijf keer —; ten slotte werd tot groote eleuretelling van Frans I, Karei gekozen. 89 Als keizer heeft deze echter nooit veel macht gehad: vóór zijne huldiging moest hij eene verkiezingscapitulatie bezweren, waarin o. a. was vastgesteld, dat hjj zonder toestemming van de keurvorsten geen bondgenootschap of vrede mocht sluiten, noch oorlog mocht verklaren. Om den invloed van vreemdelingen te weren, werd bepaald, dat de Duitsehe taal in alle staatsstukken moest worden gebruikt en de staatsambten door Duitschers moesten worden bekleed, dat de Keizer geen vreemd krijgsvolk op Duitschen bodem mocht houden noch den Rijksdag buiten het Rijk mocht samenroepen. De capitulatie verviel natuurlijk bij den afstand van Karei V, maar zij werd bij iedere troonwisseling min of meer gewijzigd door den opvolger bezworen, zoodat zjj eene soort rijksgrondwet is geworden. Dat na deze verkiezing een strijd tusschen Frans I en Karei V niet zou uitblijven, ligt voor de hand. Frankrijk werd door de overmacht van 't Habsburgsche Huis bedreigd ; het was immers! bijna geheel door Habsburgsch gebied ingesloten. Wederzijdsche grieven waren èr genoeg: Karei V wilde Bourgondië terug, dat indertijd aan Maria van Bourgondië was ontnomen, en sloeg than« ook het oog op Milaan; bovendien wilde hij zich bevrijden van de leenroerigheid aangaande Kroon-Vlaanderen en Artois. Frans I hoopte Napels te vermeesteren, en wilde geheel Navarre terug voor de daar regeerende Fransche familie. Beide vorsten keken uit naar bondgenooten ; Karei V vond steun bij Hendrik VIII van Engeland en bij paus Hadrianus VI, den opvolger van Leo X. Zoo stond dus een groote oorlog voor de deur. Na zijne verkiezing tot keizer vertrok Karei V direct uit Spanje naar Duitschland. Zijn vertrek werd het sein tot een groot en opstand in Castilië. Karei had in Castilië, evenals vroeger Philips de Schoone, de Nederlanders op onrechtvaardige wijze sterk begunstigd ; zoo b. v. werd een neef van Chièvres, nog wel een kind van 12 jaar, aartsbisschop van Toledo. De edelen gevoelden zich achteruitgezet; de steden werden rumoerig, vooral wegens hooge belastingen. En toen Karei naar Duitschland vertrok, begrepen de Spanjaarden, dat hij voor hen nooit een nationaal koning zou worden. Juist te voren gaf Karei daarvan nog op ondubbelzinnige wijze 't bewijs, door weer aan een Nederlander, zijn Verkiezingscapitulatie. Vijandige verhouding tusichen Karei V en Frans I. Opstand der Communeros 1520—'21. 90 De persoor Hjkheid van Karei V. I leermeester Adriaan Floriszoon van Utrecht— denlateren paus Hadrianus VI (+ 1528) — 't bewind over Spanje op te dragen. De opstand, die thans uitbrak — gewoonlijk de opstand der1 communéros geheeten —, had aanvankelijk veel succes; de opstandelingen plaatsten de krankzinnige Johanna op den troon, onder bewering, dat zij niet de beschikking over hare geestvermogens had verlóren, doch dat dit door hare heerschzuchtige bloedverwanten werd voorgewend. Maar spoedig ontstond tweedracht tusschen burgerij en adel; de laatste sloot zich spoedig weer bij 's konings zaak aan, en reeds na één overwinning — bij Villalar in 1521 — was Karei weer meester in Castilië, waar nu voorgoed de onbeperkte monarchie werd gevestigd. De aanvoerders, waarvan vooral Juan Padilla te noemen is, werden onthoofd. Karei was inmiddels naar Duitschland doorgereisd, waar hij in 1521 te Worms den Rijksdag bijeenriep, die beroemd geworden is door de zaak van Luther. Vóór we den strijd tusschen Karei V en Frans I behandelen, zullen we daarom eerst spreken over 't optreden van Luther en over de Kerkhervorming. Karei V is niet alleen de belangrijkste vorst uit de eerste helft der 16de eeuw wegens Zijn ,;ontzaggelijk rijk, waarin de zon niet onderging," maar tevens door zijne persoonlijkheid: hij had een scherp verstand, was zeer werkzaam en zoowel in staats- als krijgszaken bekwaam. Aan een. tweetal onzer geschiedschrijvers is de volgende teekening ontleend: „Hij was van middelbare grootte en had eene bleeke gelaatskleur, maar een hoog en open voorhoofd. Uit zijn blauwe oogen spraken nadenken en melancholie, maar ook vorstentrots. Hg had de lange onderkin der Habsburgers. Hg* groeide moeilijk en langzaam ; eerst op veel lateren leeftijd dan andere jonge mannen bereikte hg' zgn volledigen wasdom. Steeds heeft hij echter te veel van het betrekkelijk zwakke lichaam gevergd. Als uitstekend ruiter Wekte "hij de bewondering op Van de oudste soldaten. Schoon in latere jaren door de jicht gepijnigd, ontzag hg zich nooit de vermoeiendste marschen met zijn krggsmakkers te deelen. Persoonlijken moed heeft hij meermalen ten toon gespreid. Nooit schrikte de arbeid hem af; de behandeling der regeeringszaken was hem de aangenaamste bezigheid. Hij beschikte Over een groote mate van zelfbeheersching. Zelden wordt melding gemaakt van een uitbarsting van drift. Oudé vriendschap bleief lang 91 in trouwe herinnering en bewezen diensten werden ook later gewaardeerd. Een trek van zachtheid is opgemerkt in zjjn karakter, een voorliefde voor bloemen en vogels en kleine kinderen. Zeer hard heeft hij zich echter betoond als hij zich in dienst achtte van het recht, dat geen verschooning behoorde te kennen ; was een vonnis rechtvaardig, dan diende het ook uitgevoerd te worden. Zijn leermeester Adriaan Florisz van Utrecht heeft veel invloed op hem gehad ; van hem mede had Karei die oprechte vroomheid, die zulk een sterk sprekende trek van zijn persoonlijkheid uitmaakte. Karei bezat in hooge mate de gave zich te acclimatiseeren in de landen, waar hij zich bevond. In de Nederlanden geboren en opgevoed, hechtte hij zich zeer aan zijn oude erflanden, wier bevolking hij door zijn welwillendheid en toeschietelijkheid, door te deelen in haar zeden en gewoonten, in haar vermaken vooral, door haar taal te spreken, geheel voor zich won. Was hij vroolijk en opgewekt in de Nederlanden, in Spanje was hij ernstig en deftig, roemzuchtig en trotsch, als een echte hidalgo, die tegen de Mooren had gevochten. Ook de Italianen nam hij in door zijn geestigheid en welgemanierdheid.' Alleen met de Duitschers kan hij zijn geheele leven lang nooit recht overeenstemmen. HOOFDSTUK 78. Luther en de Hervorming tot 1521 (den Rijksdag van Worms). Wij hebben in hoofdstuk 64 over de daling van de macht der Kerk in de 14^e en 15*e eeuw gesproken, en er op gewezen, dat de groote concilie's wel een einde hebben gemaakt aan het schisma, maar dat eene hervorming „in hoofd en leden" achterwege bleef, hoewel de drang naar hervorming steeds grooter werd, vooral in Duitschland, waar de Kerk zich in hare ongunstigste gedaante vertoonde. ' 1°. Duitschland was al sinds eeuwen het land geweest, waaruit de Paus schatten gelds trok terwijl die geldheffingen in Frankrijk en Engeland grootendeels waren verdwenen ; 2°. De meeste geestelijke ambten werden verkocht, van de hoogste tot de laagste en zoo spoedig mogelijk trachtten de nieuw-benoemde dignitarissen van hunne onderdanen het geld terug te krijgen, dat zij voor het omkoopen der stemmen hadden uitgegeven, t Gevolg daarvan was, dat „men zich eraan gewende, Oorzaken der kerkhervorming. 92 Maarten Luther. de zoo verkregen waardigheid niet te beschouwen als een opgelegde verplichting, die men naar eed en geweten moest nakomen, maar als een middel, om geld te verdienen. Vandaar wanbestuur in de meeste geestelijke gebieden." 3°. Tal van geestelijken gaven zich aan groote weelde over; slechts een enkele was door zijn stichtelijk leven en zijne kennis waardig, als leider van zijne gemeente op te treden. 4°. Vele vorsten waren niet meer gediend van de geestelijke rechtspraak, terwijl men afschaffing van het asylrecht wenschte. 5°. Velen konden zich niet meer met sommige leerstukken der Kerk vereenigen, zooals verschillende Humanisten, van wie velen echter geen ander doel hadden dan eene hervorming in de Kerk te bewerken. Toen later eene afscheiding van de Kerk plaats vond, ging ook weieens een enkele vorst tot de nieuwe leer over, om zich meester te kunnen maken van de zoo rijke geestelijke goederen : ongeveer van den grond behoorde aan de Kerk. Geheel onjuist is de bewering, dat één persoon, n.1. Luther, de kerkhervorming heeft verwekt; Luther gaf enkel uiting aan wat duizenden met hem dachten en gevoelden; zijn optreden gaf den stoot tot de Hervorming, waarvan de oorzaken veel dieper liggen. Maarten Luther was in 1483 te Eisleben in Thüringen geboren. Zijne ouders hadden het in 't begin niet breed: zijn vader was een mijnwerker uit een boerengeslacht. Door noeste vlijt slaagde deze er echter in een zeker vermogen bijeen te garen, zoodat hij zijn zoon de universiteit te Erfurt kon laten bezoeken. Daar legde Luther zich naar zijns vaders wensch op rechtsgeleerde studiën toe. Maar spoedig trok de theologie hem meer aan. Misschien bracht de plotselinge dood van een vriend hem tot dieper nadenken ; steeds hield hem de vraag vast, hoe een zondig menschenkind tot vrede kan komen met God. Een tijdlang hoopte hij rast te vinden in de stille cel van een Augustijner klooster; 't baatte niet. Ten slotte vond hij vrede bij de overtuiging, dat de mensch niet zalig kan worden door zijne goede werken, maar alleen door 't geloof aan de barmhartigheid Gods. Korten tijd daarna werd Luther hoogleeraar te Wittenberg, waar zijne geleerdheid, zijne 93 welsprekendheid, zijne gloedvolle overtuiging tal van toehoorders trok. Ondanks enkele afwijkende denkbeelden bleef Luther een trouw aanhanger van de Kerk. Maar onverwachts kwam eene' botsing. Paus Leo X was een groot kunstvriend; aan zijn hof vertoefden dikwijls Raphaël en Michel Angelo. De bouw van de beroemde St. Pieterskerk werd onder hem met kracht voortgezet. Maar dat kostte schatten gelds, en om dat te verkrijgen, stond Leo X een aflaat toe aan allen, die na de vervulling der gewone voorwaarden o. a. rouwmoedige biecht, een bijdrage zouden schenken voor den bouw van de St. Pieterskerk. Vanouds was nl. een der leerstukken van de Kerk, dat zij o.a. na rouwmoedige biecht kwijtschelding kan schenken van de tijdelijke straffen, die nog na de vergiffenis der zonde te ondergaan overblijven, aan hen, die een voorgeschreven goed werk verrichten ; die kwijtschelding der tijdelijke straffen heet aflaat. Dat goede werk kon b.v. bestaan in een geldgeschenk aan de armen, voor den bouw van een kerk, enz. Tijdens het verval der Kerk leek het echter vaak, of, wat de bijzaak moest blijven, de hoofdzaak was. Bij het prediken van dezen aflaat in Duitschland, o.a. door den monnik Tetzel, werd ook tot veler ergernis het misverstand, „vergiffenis is te krijgen voor geld" in de hand gewerkt. De aartsbisschop van Mainz zou de helft van de opbrengst krijgen en wilde daarmee een schuld aan het Augsburgsohe bankiershuis Fugger delgen; vandaar, dat agenten van dat huis de aflaatpredikers begeleidden en een deel van het bedrag inden ; ook dat feit vestigde een verkeerden indruk. Tegen die aflaatprediking kwam Luther op, en hij maakte zich daarmede tot tolk van duizenden. Hij schreef — in het Latijn — 95 stellingen tegen die prediking en bevestigde die aan de slotkerk te Wittenberg (1517), wat zooveel beteekende, dat hij ze tegen ieder wilde verdedigen. Luther bestreed hierin niet de leer van den aflaat zelve, maar kwam tegen het misbruik, dat er van gemaakt werd, op. Spoedig waren de stellingen in het Duitsch vertaald. Er verschenen tegengeschriften, vooral van de Dominicanen. Aan een afscheiding van de Kerk dacht De kwestie ran den aflaat. Eerste optreden van Luther 1517. 94 Luther en Cajetanus. Luther en Von Miltitz. 1519. Luther en Eek. 1519. Melanchthon. 1 Luther allerminst, al stond hij reeds toen in zijn geloofsovertuiging niet meer geheel op den bodem der Kerk. In den beginne beschouwde de paus de kwestie als een onbeduidende monnikentwist, maar toen de aflaatprediking door Luthers optreden verslapte en de paus dus minder geld ontving, vatte hij de zaak wat ernstiger op. Hij' zond naar Luther den kardinaal Cajetanus, die zich niet in discussiën met Luther wilde inlaten, maar alleen tot hem zeide : „Ik vraag u slechts 6 letters : „revoco" (= ik herroep). Luther weigerde; de kardinaal eischte van Frederik den Wijze, den keurvorst van Saksen, dat hij Luther naar Rome zou uitleveren of hem uit zijn rijk zou verbannen, maar de keurvorst bleef zijn hoogleeraar beschermen. In 1519 zond' de paus zijn kamerheer Von Miltitz naar den keurvorst van Saksen, om hem over te halen zijne stem op Frans I uit te brengen en hem als bewijs van zijne hoogachting de gouden roos te overhandigen. Bij die gelegenheid hield Von Miltitz een gesprek met Luther. Von Miltitz gaf hem in vele opzichten gelijk en verklaarde, dat de paus de hervorming der Kerk ter hand zou nemen. Nu beloofde Luther, te zullen zwijgen, als zijne vijanden hem niet aanvielen. Maar nog in 't zelfde jaar wérd-hij uit zijne afwachtende houding geroepen door Dr. Johannes Eek, een kundig katholiek theoloog. In een openbaar debat — de disputatie te Leipzig — bracht deze Luther tot de verklaring, dat hij het in enkele opzichten met Johannes Hus eens was. Natuurlijk merkte Eek daarna op, dat Hus' leerstellingen toch loor een concilie waren veroordeeld, waarna Luther antwoordde, lat het concilie had gedwaald. Daarmede tastte Luther dus iet gezag der Roomsche kerk aan : een goedgeloovig katholiek noest zich onderwerpen aan de besluiten van een concilie. Luther verklaarde, dat de" Bijbel de eenige bron was, waaruit net» zijne geloofsovertuiging moest putten. Naast'Luther nam ia» d« hoogeschool te Wittenberg spoedig eene hooge plaats in Philippus Melanchthon (Schwarzerd), een vriend' en geestverwant vwn Luthers geleerd, maar bezadigd. „Wonderwel vulden beide mannen elkander aan : Melanchthons geleerdheid gaf Luther menigmaal de snijdenste argumenten aan dé hand; 95 Luthers karaktervastheid wist Melanchthons schroomvalligheid te schragen." Luther zelf heeft op hun verschillend karakter gewezen : „Ik moet," zoo schreef hij, „de stammen uitroeien, doornen en heggen wegruimen, de kuilen dempen, en ben de groote houtvester, die den baan moet breken en effenen. Maar Philippus gaat stil voort, bouwt en plant zaait en kweekt met lust." Melanchthon stond als taalgeleerde hoog. Hij vertaalde het Nieuwe Testament uit het Grieksch. Een Grieksche spraakkunst van hem beleefde 28, een Latijnsche 32 uitgaven. Een heftig medekampioen vond Luther in den ridder Ulrichvon Hutten, die in scherpe geschriften de Katholieke kerk aanviel. Hij wordt beschouwd als één der medewerkers aan de „epistolae obscurorum virorum", eene serie brieven, waarin op heftige wijze tegen de geestelijkheid in 't algemeen, tegen de Dominicanen in 't bijzondér, te velde werd getrokken. De burcht van den rijksridder Frans van Sickingen werd een toevluchtsoord voor vervolgden. De Neurenbergsche schoenmaker en dichter Hans Sachs huldigde in zijne verzen „den Wittenberger nachtegaal". Andere medestanders. De Paus, door Eek. mét Luther's denkbeelden bekend gemaakt, veroordeelde deze en maakte aan Luther bekend, dat, indien hij niet' binnen zestig dagen zijne ideeën herriep, de ban over hem zou worden uitgesproken. Luther, die blijkens zijne geschriften reeds steeds meer van de Katholieke kerk was afgeweken — zoo b.v. wilde hij het priesterschap slechts als een ambt opgevat zien : tusschen God en den mensch stond geen priester als bemiddelaar — sneed thans voorgoed den band met de Katholieke kerk door, door, de bul, het kerkelijk wetboek en enkele geschriften zijner tegenstanders plechtig in het openbaar te verbranden (1520). Welke houding zou de nieuwe keizer — Karei-V — tegenover die beweging aannemen.? Karei V was een getrouw zoon 'der,'' Katholieke kerk, en van hem was dus niet anders te verwachten, dan dat hij de Hervorming, zooveel mogelijk, zou tegenwerken. Bovendien was de Hervorming ook in strijd met Karel's algemeene staatkunde, nl. een krachtig monarchaal gezag in Duitschland te vestigen en zoo de eerste rol in Europa,,te spelen* ja, de heerschappij over dat werelddeel te verwerven. Karei dan daagde Luther onder keizerlijk vrijgeleide voor den Rijksdag, dien hij in 1521 te Worms hield; hier handhaafde Luther zijne denk- Luther verbrandt den lanbu) 1520. Luther te . Vorms 1521. 96 Edict van Worms. Luther op den Wartburg. beelden: hij wilde alleen herroepen, als men hem uit de Heilige Schrift aantoonde, dat hij gedwaald had. Gedachtig aan 't lot van Hus ontrieden tal van vrienden Luther, zich naar Worms te begeven, maar hij antwoordde o. a.: „Al stookte men een vuur van Worms naar Wittenberg, dat zioh tot aan den hemel verhief, ik zou in naam van God er doorgaan. Er is hier geen sprake van, wat i k heb te vreezen of wat m ij behaagt, het gaat hier om het Evangelie." Toen Luther voor den Rijksdag verscheen, vroeg de officiaal van den aartsbisschop van Trier hem, of mj de boeken, die voor hem op tafel lagen, als de zijne erkende en of hij de daarin vervatte meeningen wilde herroepen. Luther vroeg een dag uitstel, om zioh te beraden, wat hem werd toegestaan. Den volgenden dag was er bij hem van aarzeling geen sprake meer. Hg verdeelde zijne boeken in drie soorten: van die, welke noch door den Paus noch door iemand anders veroordeeld waren, behoefde hij niets te herroepen; betreffende zijne polemische geschriften vroeg hij vergiffenis voor zoover hij den eerbied, aan tegenstanders verschuldigd, niet voldoende in 't oog had gehouden; wat eindelijk de derde soort aanging, waarin hij de grieven tegen Rome had geformuleerd, daarvan kan hij niets terugnemen. Toen hij nog verder sprak, viel de officiaal hem in de rede en vroeg een kort en bondig antwoord. Het was toen, dat Luther de vermaarde woorden uitsprak: „Tenzij ik door getuigenissen der Heilige Schrift of door duidelijke bewijzen overtuigd wordt — want ik verwerp het gezag van den paus en dat der conciliën, die dikwijls hebben gedwaald en elkander tegenspreken — kan en wil ik niets herroepen, daar het ongeraden en gevaarlijk is tegen zijn geweten te handelen. Hier sta ik. Ik kan niet anders. God helpe mij ! Amen." 1 Luther werd bevolen, Worms te verlaten; eene maand later, na de officieele sluiting van den Rijksdag, vaardigde Karei V tegen Luther het edict van Worms uit. Hij heeft dit vooraf in zijne woning aan eenige vorsten, die nog te Worms vertoefden, laten voorlezen, waarop ■ Joachim aan Brandenburg verklaarde, dat het de meening van den Rijksdag weergaf. Bij dit edict van Worms werd de rijksban over Lutber uitgesproken, welk lot ieder zou treffen, die hem beschermde of zijne boeken, waarvan de verbranding werd gelast, las of verspreidde. Luther was eohter reeds in veiligheid. Frederik de Wijze Het hem op zijne terugreis van Worms oplichten en gaf hem onder den naam Jonker George 1 Volgens een andere opvatting zou Luther van de slotwoorden alleen : „God helpe mij, Amen" hebben gesproken. 97 eene veilige schuilplaats op den Wartburg, zoodat hij tegen aanslagen van vijanden was gevrijwaard. Daar op den Wartburg is Luther zijne beroemde bijbelvertaling begonnen, die op de Duitsehe taal zoo'n grooten invloed heeft uitgeoefend. Karei V kon er echter niet aan denken, eene scherpe houding tegenover de Hervormden aan ^ nemen : de krijg, die met Frankrijk uitbrak, bond hem de handen. Nog jaren lang zouden de oorlogen met Frans 1 en de Turkenoorlog en hem noodzaken, van eene vervolging der Hervormden af te zien. Hij treedt pas met kracht tegen de Lutheranen op, als die buitenlandsehe verwikkelingen zijn geëindigd, en deze zullen wij daarom thans het eerst bespreken. HOOFDSTUK 79. De oorlogen van Karei V tegen Frans I, de Turken en Algiers (1521—1544). Tusschen Frans I en Karei V zijn 4 oorlogen gevoerd tusschen de jaren 1521 en 1544. In den eersten oorlog (1521—'26), waarin Karei als bondgenooten paus Leo X en Hendrik Vlll van Engeland had, die echter aan de krijgsverrichtingen feitelijk niet deelnamen, viel de beslissende slag bij Pa via in 1525 ; Frans I werd verpletterend verslagen en gevangengenomen, zoodat hij zijne moeder schreef : „Van alles is alleen mijne eer gehandhaafd, mijn leven gered."1 Frans I werd naar Madrid gebracht en daar kwam de vrede tot stand, die natuurlijk zeer ongunstig voor den Franschen koning was. Deze moest n.1. 1°. Milaana en Bourgondië afstaan; 2°. afstand doen van de leenheerschappij over KroonVlaanderen en Artok en van alle aanspraken op Napels. In den slag bij Pavia streed tegen Frans I de connétable Karei van Bourbon, die verraad jegens Frans pleegde, deels omdat hem naar zijn zin niet een voldoend aandeel in de krijgsondernemingen werd toege- 1 „De toutes choses ne m'est demeuré que 1'honneur et la vie que est saulve". 1 In Milaan plaatste Karei V nog wel weer een Sforza op den hertogelijken troon, maar toen deze in 1535 stierf, bezetten Kareis troepen het hertogdom. Pik, Algemeene Geschiedenis, II, 8» dr. ' lste oorlog 1521—'26. Karei van Bourbon. 98 Verbond tegen Karei V. 2de oorlog 1527—'29. | ' j Plundering van Rome 1527. Damesvrede van Kamerijk } 1529. c ] \ t ï kend, deels omdat Frans I op aandrang van zijne moeder Louise po. gingen deed, hem de goederen zijner overleden gemalin te ontnemen. Reeds in 1524 had lüj een inval in Fraiikrijk gedaan, maar hij zag zich teleurgesteld in zijne verwachting, steun van een deel van Frankrijk te krijgen: de bevolking hield trouw aan den koning vast. Karei van Bourbon sneuvelde bij de bestorming van Rome in 1527. Maar nauwelijks was Frans I in Frankrijk terug, of hij herriep de vredesbepalingen, ofschoon hij zijne beide zoons in Spanje eUs gijzelaars had achtergelaten. De krijg werd dus hervat. In dezen tweeden oorlog (1527—'29) sloten echter Hendrik VIII sn paus Clemens VII (1523-*-'34) uit het huis Medici, bevreesd voor al te groote macht van Karei V, zich bij hem ian; zij sloten met nog enkele Italiaansche staatjes de heilige Ligue de Cognac; zelfs stelde Frankrijk zich in verbinding net den Turkschen sultan Soleiman II, die daarop een inval in Hongarije deed. Snel traden Kareis legers op. Na in Milaan 's keizers gezag ;e hebben gevestigd, trok het leger van Duitsehe landsknechten ïlunderend naar Rome, bezette deze stad en hield daar op verichrikkelijke wijze huis. Zelfs de paus werd voor korten tijd gevangen gehouden. „Geen heilige plaats werd gespaard; kerken, basilieken, kloosters werden verwoest, de paleizen der vreemde gezanten, zoowel als die der kardinalen geplunderd. De woeste soldatenschaar moordde en doodde tot haar het zwaard van vermoeidheid uit de handen viel. De Duitschers, meest Lutheranen, schepten een satanisch genot in de verwoesting van beelden en altaren; zij vertrapten de hostie en wierpen de reliquieën op straat. Talloos waren de martelingen die onschuldige burgers hadden te ondergaan. Plundering en moord heerschten dagen lang in de Eeuwige Stad, later nog als gevolgen daarvan hongersnood en pest." 't Fransche leger, dat kort daarop naar Italië trok, stiet, tet hoofd voor Napels en moest ten slotte, sterk geslonken loor de pest, onverrichterzake terugkeeren. Geen wonder dat "rans I wel vrede wilde sluiten, maar ook Karei V haakte naarTede, vooreerst, omdat hij een inval der Turken vreesde, en ten weede, als vroom katholiek wilde hn' wel graag zich weer met den aus verstaan. Zoowel met den paus (te Barcelona) als met 99 Frans I kwam in 1529 de vrede tot stand ; die met Frans I staat bekend onder den naam van paix des dames : „damesvrede" van Kamerijk, omdat bij de onderhandelingen de moeder van Frans (Louise van Savoye) en de tante van Karei V, Margaretha van Savoye, eene groote rol speelden. Frans I behield Bourgondië, maar moest afstand doen van alle aanspraken op Milaan en van de leenheersehappij over Kroon-Vlaanderen en Artois. De beide zoons van Frans I werden tegen een hoogen losprijs vrijgelaten. (Over Andreas Doria en Genua: zie blz. 50). Onder den indruk van een dreigenden aanval der Turken had ■ Karei V vrede gesloten. De Turken hebben hunne macht sterk1 1 uitgebreid onder de sultans Selim I (1512—1520) en Soleiman II (1520—1566). Selim I, die den titel Khalief aannam, onderwierp Mesopotamië, Syrië en — in 1517 — Egypte. Egypte werd voortaan bestuurd door een Turkschen stadhouder (Pascha), aan wien 24 Bey's der Mamelukken (vgl. dl. I, blz. 271), die ieder een provincie bestuurden, ondergeschikt waren: zij zouden een soort tegenwicht vormen tegen eventueele pogingen van een Pascha, om zich onafhankelijk te maken. Toen later het Turksche rijk achteruitging, kwamen die Beys meer op den voorgrond en op het einde der 18de eeuw waren zij dé eigenlijke heerschers in het land. Soleiman II, die terecht den bijnaam „den Groote" draagt, tastte met kracht Zuid- en Midden-Europa aan. Hij veroverde eerst het belangrijke Belgrado (1521),daarna Rhodus na eene roemvolle verdediging door de Johanniters, die nu van Karei V 'teiland Malta kregen (1522, Malteser ridders), en versloeg in 1526 bij Mohacz den zwager van Karei V, nl. Lodewijk II, koning van Hongarije en van Bohemen, die op de vlucht in een moeras verdronk. Van Hongarije bleef slechts eene smalle strook van de Adriatische Zee tot het koninkrijk Polen onafhankelijk ; ook de hoofdstad Boeda-Pest viel den Turken in handen. Nu kwam de vraag, wie in Hongarije en Bohemen zou opvolgen. In 't laatste land werd zonder veel bezwaren Ferdinand, de broer 1 van Karei V, gekozen; hij moest echter de privilegiën bevestigen en de verklaring afleggen, dat hij de kroon dankte aan de vrjje keuze der Bohemers (Bohemen dus een kdesrijk). In Hongarije 7* Veroveringen [oor de Tur;en. ferdinand koning van Bohemen en van Hongarije. 100 Eeleg van Weenen 1529.. Kroning van Karei V 1530. 2de invall532. Tocht naar Tunis 1585. 3de oorlog 1586—'88. iverd door eene partij Ferdinand gekozen — hij was gehuwd met i^nna, de zuster van Lodewijk II —, maar de nationale partij ivensehte een Hongaarsch edelman (Johan Zapolya) op den troon ; ia langen strijd sloot Zapolya in 1538 met Ferdinand een verdrag, svaarbij hij verklaarde, dat na zijn dood Hongarije aan de Oostenrijkers zou komen en zoo werd Ferdinand ten slotte ook koning van Hongarije. Soleiman — door Zapolya als leenheer gehuldigd — had intusschen zijne veroveringen voortgezet, In 1529 drong hij in de 3ostenrijksche landen door: Weenen werd belegerd, doch dank rij de hardnekkige verdediging moept de sultan tegen den winter terugtrekken. Dat was een nieuwe triomf voor Karei V, die thans inderdaad sene machtige positie innam ; de wijding daarvan als 't ware was zijne kroning [te Bologna] door den paus (1530) — de laatste kroning van een Duitsch keizer —■-. Karei onderwierp nu, overeenkomstig zijne belofte aan den paus, Florence weer aan het gezag ier Medicis, en verhief dat gebied tot het hertogdom Toskane (1531). (In de 2'i8 helft der eeuw kreeg de hertog van den paus den titel „groothertog", wat door keizer Maximiliaan II bevestigd werd). Reeds in dezen tijd wilde Karei met kracht tegen de Protestanten optreden (zie pag. 103), maar een tweede dreigende inval van de Turken in 1532 belette hem dat. In de buurt van Weenen verzamelde zich een leger, maar Soleiman, die tevergeefs de kleine vesting Güns drie weken had belegerd, waagde geen aanval en keerde terug. Ook in de volgende jaren namen de buitenlandsche verwikkelingen Karel's aandacht in beslag. In 1535 werd zijne hulp ingeroepen door den sultan van Tunis, die uit zijn land verdreven was door den sultan van Algiers, Haireddin Barbarossa. Volgaarne gaf Karei aan die roepstem gehoor; zoo'n tocht tegen de ongeloovigen was juist naar zijn hart. In korten tijd was Tunis veroverd ; duizenden Christenslaven werden bevrijd ; Barbarossa's gebied werd tot Algiers beperkt. Kort daarop, in 1536, brak de derde oorlog uit tusschen Frans I 101 en Karei V. Na den dood van Frans Sforza in 1535 bezette Karei V nl. Milaan (zie blz. 92, 2°« noot), maar Frans I poogde nu nogmaals Milaan te verkrijgen. Hij viel Italië binnen en had in korten tijd Savoye bezet, welks hertog met den keizer verbonden was. Karei V liet een inval in Provence doen en Marseille belegeren, maar moest onverrkhterzake terugkeeren. Frans I verbond zich weer met Soleiman II, die ZuM-Italië verwoestte en duizenden Christenen als slaven wegvoerde. Dat wekte de bezorgdheid op van paus Paulus III (1534—1549) en door zijn bemiddeling werd de wapenstilstand van Nizza gesloten .(1538), waarbij Savoye aan Frans 1 bleef. Een nieuwe strijd met dèn Algierschen sultan, die ondanks zijne nederlaag eene machtige positie aan de Middellandsche Zee "bleef innemen, brak uit in 1541. Toen mislukte de aanval echter geheel en al, doordat een storm een groot deel der vloot vernietigde. Dadelijk maakte Frans 1 van deze nederlaag gebruik, om den krijg tegen Karei te hervatten, wederom in bondgenootschap met den Turkschen sultan en tevens met Willem van Gulik en Kleef, aan wien Karei V de heerschappij over Gelder-Zattfen betwistte ; Hendrik VIII was nu weer op de hand van den Habsburger. Nadat Karei eerst den hertog van GuKk-Kleef tot afstand van Gelder-Zutfen had gedwongen (bij 't verdrag van Venlo 1543), deden hij en Hendrik VIII van twee verschillende zijden een inval in Frankrijk en naderde Karei tot op twee dagmarschen afstand Parijs. Dat had den eindvrede van Crépy (1544), tusschen Karei en Frans gesloten, tengevolge; twee jaar latei sloten Frankrijk en Engeland eveneens vrede. De voornaamste bepalingen van dien vrede van Crépy zijn: 1°. Milaan blijft aan Karei V, Bourgondië aan Frans I. 2°. Frans I doet afstand van zijne leenheerlijke rechten o% Kroon-Vlaanderen en Artois en van alle aanspraken op Napels en Skdlië> Tocht naar Algiers 1541. 4de oorlog 1542—'44. 102 HOOFDSTUK 80. De Hervormingsbeweging in Duitschland van 1521—1546. Zwingli en de Hervorming in Zwitserland. Gedurende de jaren dat Karei V al zijne aandacht moest schenken aan den strijd met Frans I en met de „ongeloovigen", kon de Hervorming zich ongestoord uitbreiden. Luthers optreden was door duizenden in den lande toegejuicht; bovendien won hij velen voor zich, toen bleek, dat hij van revolutionnaire bewegingen afkeerig was. Dat bleek reeds in 1522. Toen nl. gingen de Hervormingsgezinden te Wittenberg onder invloed van Carlstadt en van Thomas Münzer — de laatste een der „Zwickauer profeten", die meenden, onmiddellijk van God openbaringen te ontvangen en veel doortastender dan Luther wilden optreden — tot allerlei buitensporige daden, als 't vernielen van beelden en altaren over. Luther verliet den Wartburg, om daartegen zijne machtige stem te verheffen en in korten tijd was de rust in Saksen, waar vooral de arme wevers in verzet waren gekomen, hersteld. Boerenopstand 1525. Een man van orde toonde hij zich in 1525, toen Duitschland geschokt werd door een Boerenopstand. De boeren werden na Luthers optreden beter bekend met den inhoud van 't Evangelie; zij lazen daarin b. v. van „kinderen van éénzelfden Vader", en verwachtten nu van de hervormingsbeweging een geheelen ommekeer in hun maatschappelijken toestand; zij meenden, dat de tijd tot opheffing van de lijfeigenschap, waarin zij voor 't grootste deel verkeerden, was aangebroken.1 Zij formuleerden hunne wenschen in de twaalf artikelen, waarin zij naast kerkelijke hervormingen, als de verkiezing der priesters door de gemeentenaren, maatschappelijke hervormingen verlangden, b.v. vrijheid van jacht en vischvangst, opheffing der lijfeigenschap, vaste rege- 1 Hoe slecht zij het hadden, blijkt b.v. uit het voorschrift van een Saksisch vorst uit de 16de eeuw, „dat men de boeren 's Zondags niet met heerendiensten moest overladen, want ook het vee en de ossen liet men op feestdagen rusten." Ook vóór 1625 waren reeds boerenopstanden voorgekomen, zooals die van „den armen Koenraad" in den Elzas en van den „Bondsschoen" in Wurtemberg. Luther in Wittenberg 1522. 103 ling van heerendiensten en afschaffing van enkele tienden. In hunne verwachtingen teleurgesteld, kwamen zij in opstand; een verwoestende krijg brak uit: honderden kasteelen en dorpen werden verbrand. Ook Luther, die aan maatschappelijke hervórmingen niet dacht en vreesde, den steun der gematigden te verliezen, predikte en schreef zeer scherp tegen de „roofzuchtige en moorddadige" boeren; Hervormden zoowel als Katholieken trokken ter hunner bestrijding op; in 1525 was de opstand geknakt door de nederlaag der boeren bij Frankenhausen. Thomas Münzer, een der hoofdleiders werd terechtgesteld. De toestand der boeren werd nog treuriger dan voorheen. Verschillende vorsten waren inmiddels voor de Hervorming gewonnen; wij noemen: keurvorst Johan van Saksen, in 1532 'opgevolgd door zijn gelijkgezinden zoon Johan Frederik, landgraaf Philips de Grootmoedige van Hessen; de vorsten van Lüneburg, Anhalt, Mecklenburg en Oost-Friesland. Ook zegevierde de Hervorming in de meeste vrije rijkssteden, als Maagdenburg, Hamburg, Bremen, Lübeck, Straatsburg, Ulm, want juist bij den burgerstand vond zij grooten steun. De grootmeester der Duitsehe Orde, Albrecht van Brandenburg, ging tot de nieuwe leer over en noemde zich voortaan hertog van Pruisen (1525) (de vassaliteit ten opzichte van Polen bleef natuurlijk bestaan). Overal werden in die gebieden dus biecht, mis en andere Katholieke gebruiken afgeschaft, werd het coelibaat der geestelijken opgeheven en verdwenen de kloosters. Luther zelf verliet de Augustijnerorde en trad in 't huwelijk (met eene gewezen non Katharina van Bora). Karei V kon door zijne eerste twee oorlogen met Frans I (1521—'29) weinig tegen dat alles doen, ja, op den Rijksdag te Spiers in 1526 onderteekende Ferdinand een „Reichsabschied", krachtens hetwelk het den rijksstanden (d. z. vorsten en rijkssteden) vrij stond, zioh in godsdienstzaken zoo te gedragen als ieder het tegenover God en den Keizer verantwoorden kon, m. a. w. te doen, wat zij wilden. Maar na den vrede van Kamerijk werd op een nieuwen Rijksdag te Spiers besloten: „waar men zich tot nog toe aan de besluiten van Worms gehouden heeft, moet dat ook in het vervolg Uitbreiding der Hervorming. Besluiten te Spiers 1529. 104 Besluiten te Augsburg 1580. Schmalkaldisch Verbond 1530. Godsdienstvrede van Neurenberg 1582. De Hervorming in Zwitserland. Zwing li. geschieden. In de landen, waar men ervan is afgeweken, mogen geene verdere nieuwigheden worden ingevoerd." Door dit besluit zou de Hervorming tot stilstand zfjn gebracht, waarom verschillende Luthersche vorsten er tegen protesteerden (vandaar de naam Protestanten). Na zijne verzoening met den paus in 1529 en 1530 wilde Karei echter met kracht optreden tegen de Protestanten. Op den Rijksdag van Augsburg (1530) dienden de' Hervormden hunne door Melanchthon opgestelde geloofsbelijdenis in (voortaan de Augsburgsche confessie genoemd), waarin zij trachttenaan te toonen, dat zij geen nieuwe kerk stichtten. Maar nadat de Lutheranen den Rijksdag hadden verlaten, werd het besluit genomen, 't edict van Worms te handhaven en vastgesteld, dat de gesaeculariseerde kerkelijke goederen moesten worden teruggegeven. Daarop steunende, begon 't Rijkskamergericht vervolgingen tegen Evangelische vorsten wegens die saecularatie. Nu sloten de Protestantsche vorsten en steden echter een verbond, 't Schmalkaldiscb Verbond, tot wederkeerigehulp.'t Scheen tot een grooten oorlog te komen, waarin de Keizer echter niet vast op enkele Katholieke vorsten kon rekenen, beducht als zij waren voor eene te groote macht des keizers. Toen kwam het beticht van een dreigenden inval der Turken (zie blz. 100). Zonder hulp der Protestantsche vorsten kon de keizer weinig uitrichten ; hij moest dus wel gematigd tegenover hen wezen. Zoo is de godsdienstvrede van Neurenberg (1532) te verklaren: de processen voor 't Rijkskamergericht werden gestaakt; de Lutheranen zouden godsdienstvrijheid genieten in afwachting van de beslissing, door een concilie te nemen. Juist in dezen tijd werd het Protestantisme in Duitschland nog op eigenaardige wijze versterkt door gebeurtenissen in Zwitserland. Een paar jaren na Luther trad Ulrich Zwingli in Zwitserland als hervormer op. Zwingli wilde veel verder gaan dan Luther: wilde deze aanvankelijk aan alles vasthouden, wat niet door de Schrift was weerlegd, Zwingli wilde alles afschaffen, wat niet uit de Schrift te bewijzen was. Ook over de opvatting 105 van de leer van het avondmaal waren zij het niet eens — Zwingli beschouwde het enkel als een herinnering-smaal, terwijl Luther de transsubstantiatie in vollen omvang aannam — en pogingen, om tot overeenstemming te geraken, mislukten (zoo b.v. op het godsdienstgesprek te Marburg in 1529). Niet alleen streed Zwingli tegen de Kerk, doch ook predikte hij heftig tegen het „Reislaufen", d. i. het verhuren, ja, verkoopen van de Zwitsersche jongelingen aan vreemde vorsten,- wat ook tot verwildering van het volk leidde. Het eerst werd Zürich door hem gewonnen (1523), vervolgens Bern, Sint-Gallen en Bazel, waar Zwingli's geestverwant Oekolampadius werkte. Tegenover hen stelden zich de woudkantons, benevens Luzem en Zug. Zij kwamen ook tegenover Zwingli te staan, omdat hij aan Bern en Zürich meer invloed in het Eedgenootschap wilde geven, wat in overeenstemming was met de toenmalige onderlinge beteekenis der.kantons. Zwingli vond natuurlijk grooten tegenstand bij de leiders der gemeenten, die de jaargelden ontvingen en bij de aanvoerders der krijgsbenden, dus bij de oligarchie; hij moest vooral op de democratie steunen. Een strijd tusschen Prostestanten en Katholieken bleef niet uit; in 1531 werden de Protestanten van Zürich, niet door die van Bern ondersteund, bij Kappel verslagen. Zwingli, die als veldprediker meegetrokken was, sneuvelde. Een vrede, spoedig daarop gesloten, stelde vast, dat aan ieder kanton werd overgelaten den godsdienst te erkennen, dien het wenschte. Zoo werd Zwitserland in eene Protestantsche en eene Katholieke helft gescheiden. Over 't geheel zijn de hoogvlakte-kantons Protestantsch geworden, de Alpenkantons Katholiek gebleven. Die nederlaag nu bij Kappel versterkte feitelijk het Duitsehe Protestantisme. Vele Zrrid-Duitsche steden nl., die meer de leer van Zwingli dan die van Luther waren toegedaan, sloten zich toen nauwer bij de Lutheranen aan. Na den godsdienstvrede van Neurenberg kon de Hervorming zich weer verder uitbreiden; geheel Noord-Duitschland werd door haar gewonnen, en in 't Zuiden o. a. Wurtemberg. Hier was vroeger hertog Ulrich wegens zijn tiranniek, optreden Uitbreiding der Hervorming. 106 De Wederdoopers te Munster. Verdere uitbreiding der Hervorming. verdreven; de keizer had het bestuur opgedragen aan Ferdinand, en iedere hervormingsbeweging werd er tegengegaan. Het Oostenrijksehe bestuur was er echter zeer gehaat; Philips van Hessen trok in 1534 met een leger op, overwon den Oostenrijkschen stadhouder en herstelde hertog Ulrich die weldra Würtemberg voor de nieuwe leer won. In 1539 stierf de Katholieke hertog George van Saksen; zijn opvolger voerde terstond de nieuwe leer in. Ook in 1539 ging keurvorst Joachim II van Brandenburg tot de nieuwe leer over ; déze hield zich echter buiten den Schmalkaldischen Bond en deed later ook niet mede aan den krijg tegen Karei V. Ook in de bisdommen drong de Hervorming door. Maar op een plaats verloor de Hervorming terrein, n.1. te Munster. Daar wilden de lagere klassen veel verder gaan dan Luther : dus een soortgelijk verschijnsel als [wat in 1522 te Wittenberg plaats vond en] de Boerenopstand van 1525. Velen kwamen door het bestudeeren van den Bijbel tot allerlei van de maatschappelijke orde sterk afwijkende opvattingen, vooral de secte der Wederdoopers of Anabaptisten, die b.v. gemeenschap van goederen predikten. Zij wisten de heerschappij te verkrijgen in Munster. Na het sneuvelen van Jan Matthijsen tegen de bisschoppelijke troepen werd Jan Beukelszoon van Leiden er tot ,,koning van Sion" uitgeroepen; hij voerde er een waar schrikbewind; velen stierven er den dood door beulshanden. Katholieken en Protestanten vereenigden zich, om aan zijne wandaden — zoo gaven hij en zijne geloofsgenooten zich ook over aan veelwijverij — een einde te maken ; in 1535 werd de bisschop weer meester in zijne stad, waar het Katholiek geloof werd hersteld. Jan van Leiden werd ter dood gebracht. Ook in deze en de volgende jaren waren Karei nog steeds de handen gebonden: men denke aan den tocht naar Tunis (1535), den 3den oorlog met Frans I (1536—'38), den strijd om Gelder-Zutfen (1538—'43), den tocht naar Algiers (1541), den 4den oorlog met Frans I (1542—'44) (zie 't vorig hoofdstuk). Doch nadat de eindvrede van Crépy gesloten was, bereidde Karei zich voor tot den strijd met de Protestanten, 't Werd ook meer dan tijd. Reeds wilde de keurvorst van Keulen — Herman van 107 Wied — tot de hervormde leer overgaan met behoud van zijne bisschoppelijke waardigheid -— waardoor tevens van de 7 keurvorsten 4 Protestant, zouden zijn —; Mainz maakte aanstalten met dat voorbeeld te volgen; 't scheen, dat het Katholicisme in Duitschland met ondergang werd bedreigd. Wel riep de paus — Paulus III — een concilie bijeen te Trente (1545), maar de Duitsehe Protestanten erkenden het niet: 't was geen nationaal Duitsch concilie, en aan de besluiten, daar genomen, zouden zij zich dus niet onderwerpen. Karei rustte zich thans uit tot den openlijken krijg, die naast zijn godsdienstig, ook een staatkundig belang betrof: de vorstelijke zelfstandigheid toch was door het Protestantisme, en wel door het stichten van landskerken zeer versterkt: een overwinning van den Keizer beteekende tevens Verzwakking der landsheerlijke, versterking van de centrale macht. Luther beleefde den strijd niet meer; hij stierf kort vóór 't uitbreken der vijandelijkheden in 1546. HOOFDSTUK 81. De strijd van Karei V tegen de Duitsehe Protestanten (1546—'55). Hernieuwde krijg met Frankrijk (1552—1559). Karei V werd in zijn strijd tegen de Protestanten gesteund door de Katholieke vorsten, dus vooral door Zuid-Duitschland, en natuurlijk ook door zijne Oostenrijksehe erflanden. Bovendien wistTiij naar zijne zijde over te halen den Lutherschen hertog Maurits van Saksen, die afgunstig was op zijn neef, keurvorst Johan Frederik van Saksen, waarvoor Karei hem uitbreiding van grondgebied en den keurvorstelijken titel beloofde1. Toch was dit een bedenkelijk teeken: want de Protestanten zouden dus overwonnen worden met hulp van een Protestant, aan wien Karei de Hervorming in zijne landen toestond. Ook de Schmalkaldische Bond rustte zich ten strijde. Zijn veldheer 1 Blad N". 86; Oarton: Midden-Duitschland vóór en na 1647; Albertinisch en Ernestinisch Saksen. De Schmalkaldische oorlog 1546—'47. 108 De keizei op het toppunt van maeht 1547—'52. [Schartlin] wilde snel en krachtig tegen Karei optreden, maar zijne plannen werden niet goedgekeurd, waardoor de keizer gelegenheid kreeg, Spaansche, Italiaansche en Nederlandsche troepen [de laatste onder Maximiliaan van Buren] te verzamelen. De krachten stonden echter nog zoowat gelijk, toen onverwachts het bericht kwam van 't verraad van Maurits van Saksen, die zich tijdens de afwezigheid van Johan Frederik van Keur-Saksen meester maakte. Johan Frederik verliet met zijne troepen het leger ; 't gure weer en geldgebrek deden 't geheele Protestantsche leger tegen den winter uiteengaan. Al de Zuid-Dui.tsche steden, diejde Hervorming waren toegedaan, onderwierpen zich, zoo ook de hertog van Wurtemberg, terwijl deKeulsche keurvorst afstand van zijne waardigheid moest doen; een Katholiek werd zijn opvolger. Inmiddels had Johan Frederik zijn land zonder veel moeite heroverd en zelfs een deel van Albertinisch Saksen vermeesterd. Maar zijn veel kleiner leger werd in het voorjaar van 1547 gemakkelijk door Alva bij Mühlberg verslagen; Johan Frederik werd gevangengenomen. Philips van Hessen werd door Karei op verraderlijke wijze gevangen gehouden; Bohemen en Silezië, waar de Hussietische geest weer was ontwaakt, werden gestraft: zoo b.v. werd aan de steden hare privilegiën, aan de standen het recht, om den koning te kiezen, ontnomen. Maurits ontving het keurvorstendom Saksen en den keurvorstelijken titel. (De zoons van Johan Frederik kregen echter een deel van het oude keurvorstendom Saksen terug, en daaruit zijn door herhaalde deelingen de Saksisch-Thüringsche staatjes ontstaan.) Wat zich echter ook voor den Keizer boog,niet de stad MaagdenburgKarei V stond op het toppunt van macht, 't Kostte hem weinig moeite, bg het verdrag van Augsburg de Nederlanden te vereenigen tot den Bourgondischen kreits en hunne verhouding tot het Duitsehe Rijk te regelen (1548). Toch kwam de keizer spoedig in eene moeilijke positie, 't Concilie, dat te Trente was bijeengekomen, stelde zich scherp tegenover de Hervorming: zoo werd b.v. het besluit genomen, dat het hiërarchische priesterschap eene goddelijke instelling was. 't Was voor den keizer 109 niet doenlijk, alk Protestanten te dwingen weer Katholiek te wórden; 't concilie van Trente verleende geene medewerking tot verzoening, en daarom poogde Karei zelf, door eene voorloopige regeling (interim) Protestanten en Katholieken te vereenigen. De Katholieken verwierpen echter de door Karei vastgestelde geloofsbelijdenis; het interim, voor beide geloofsbelijdenissen opgesteld, werd nu alleen den Protestanten opgelegd en verloor daardoor zijn verzoenend karakter. Al stiet hét interim op weinig verzet bij de Protestantsche vorsten, vele steden en predikers verklaarden het voor onaannemelijk. Vele predikanten moesten hun land ontwijken en gingen naar de NooTdduitsche steden, vooral naar Maagdenburg. De ontevredenheid werd steeds grooter, vooral toen Karei voor den dag kwam met het plan, dat zijn "zoon Philips hem in Duitschland zou opvolgen. Maurits van Saksen begon voor Karei Maagdenburg, dat in den rijksban was gedaan, te belegeren ; met spanning werd de uitslag van het beleg afgewacht. Daar plotseling werd 's keizers positie ondermijnd door... Maurits van Saksen. Beducht voor eene te groote keizerlijke macht, en dus vreezende voor de inkorting der landsheerlijke macht in 't algemeen, van de zijne in het bijzonder, toornig over de gevangenneming van zijn schoonvader Philips van Hessen, vol spijt over zijn verraad aan de Protestantsche zaak, besloot hij van Karei af te vallen. In 't geheim sloot hij, gerugsteund door enkele Protestantsche vorsten, een verbond met Hendrik II van Frankrijk: deze zou met geld ondersteunen, waarvoor hij drie bisdommen (Metz, Toul en Verdun) in 't Westen van liet Duitsehe Rijk zou krijgen. In korten tijd waren die streken door Hendrik II bezet (1552); terzelfdertijd trok Maurits tegen den keizer op, die zich genoodzaakt zag, in wilde haast uit Innsbrück te vluchten en tot onderhandelingen over te gaan, die door Ferdinand werden gevoerd. Zij leidden tot het verdrag van Passau (1552), waarbij aan deLutherschen algeheele geloofsvrijheid werd toegestaan en Philips van Hessen in vrijheid werd gesteld — wat met Johan Frederik van Saksen reeds gebeurd was —. Ook tegenover Hendrik II had Karei geen succes: tevergeefs belegerde hij Metz, dat dapper verdedigd werd door Frans de Guise. Interim, Tweede verraad van Maurits van Saksen 1552. Verdrag van Passau 1552. 110 Godsdienstvrede van Augsburg 1665. Geestelijk voorbehoud. Afstond van Karei V .1555 en '56. 't Verdrag van Passau werd in 1555 bevestigd door den godsdienstvrede van Augsburg. De hoofdinhoud was : 1°. De regeering van een huid beslist, welke godsdienst — de Katholieke of de Luthersche (de vrede gold niet voor dè Calvinisten) — er de heerschende zal zijn : „wiens gebied, diens godsdienst." („cuius regio, eius religio"). 2°. Andersdenkenden mog en niet om hun geloof vervolgd worden, doch hun moet vergunning worden verleend, het land te verlaten. 3°. Gehjkstelling van de Katholieke en de Luthersche standen; zoo kregen b.v. ook Lutheranen zitting in het Rijkskamergericht. Gevolgen van dien vrede waren: 1°. de splitsing van Duitschland in eene Katholieke en eene Protestantsche helft ; 2°. verzwakking van de toch al niet sterke keizerlijke macht en versterking van de vorstelijke macht. Eene kwestie, die niet opgelost was, betrof de geestelijke vorstendommen. Indien een bisschop Protestant werd, mocht hij dan zijn land behouden ? Waar de landsheer den godsdienst bepaalde, zou, indien over de bisdommen-staten steeds een Katholiek regeerde, daar nooit de Hervorming kunnen doordringen. De Lutheranen wilden daarom die vraag bevestigend beantwoorden ; een keizerlijk besluit van Ferdinand besliste echter in ontkennenden zin (geestelijk voorbehoud [of reservatum ecclesiasticum]), maar bepaalde tevens, dat in die geestelijke vorstendommen de Protestantsche onderdanen godsdienstvrijheid zouden genieten, en dat wilden de Katholieken niet. In de jaren 1555 en 1556 deed Karei V (f 1558), teleurgesteld in zijne grootsche afwachtingen en afgeleefd voor zijne jaren, doordat hij steeds te veel van het betrekkelijk zwakke lichaam had gevergd en bij de maaltijden niet matig genoeg was geweest, afstand van de regeering. In de Nederlanden, ih Spanje :— met de koloniën — en in de Italiaansche bezittingen werd hij opgevolgd door Philips LI; als heer der Oostenrijksehe landen en keizer van Duitschland door Ferdinand. Zoo splitste het Habsburgsche Huis zich in twee takken: den Spaanschen en den Oostenrijkschen.1 1 Blad N0. 26, waar de landen van den Spaanschen tak met groene namen eijn gedrukt. 111 Daar Ferdinand ook koning van Bohemen en van Hongarije was, kan men onder hem het ontstaan van de OostenrijkschHongaarsche monarchie stellen. De krijg met Hendrik II werd na Kareis afstand nog voortgezet door Philips U. (Een korte wapenstilstand, te VaucelleB gesloten, brak den krijg voor eenige maanden in 1556 af.) Philips II werd gesteund door zijne gemalin Maria, koningin van Engeland, Hendrik LT door den paus (Paulus IV), die Italië van de Spanjaarden wilde bevrijden. Daar dwong Alva den paus tot vrede ; in de Nederlanden behaalde de landvoogd Emanuel Philibert van Savoye met medewerking van Egmond eene schitterende overwinning bij St. Quentin (1557). In 1558 gingen de Franschen tot het offensief over; zij veroverden Galais op de Engelschen en'begonnen Grevelingen te belegeren. Maar hier werd het Fransche leger door Egmond vernietigd. In 1559 werd er vrede gesloten te Cateau-Cambresis. De voornaamste bepalingen waren : 1°. Emanuel Philibert krijgt Savoye terug; 2°. Frankrijk behoudt Calais en de drie Duitsehe bisdommen, o. a. Metz. Voortaan bekommerde de Fransche politiek zich weinig meer om Italië, maar richtte zooveel te meer het oog op de Duitsehe streken ten Westen van den Rijn. De oorlogen tusschen Frankrijk en 't Habsburgsche Huis om Italië waren geëindigd. Krijg tusschen Hendrik II en Philips II. Vrede Tan Cateau-Cambresis 1569. HOOFDSTUK 82. Engeland in den Hervormingstijd. Reeds langen tijd was het Engelsche volk afkeerig van den grooten invloed, dien de paus in Engeland sinds eeuwen had uitgeoefend. Door onmiddellijken invloed van Gregorius I den Groote Katholiek geworden, was Engeland eene der gehoorzaamste provinciën van den pauselijken stoel. Willem van Normandië stak naar Engeland over als 't ware als vazal van den 112 Hendrik VIII 1509—'47. paus ; Hendrik II moest zijne Clarendonsche artikelen intrekken ; onder Jan zonder Land werd Engeland een schatplichtig leen van den Paus. Toen echter in de 14ó*<" eeuw de pausen de Fransche politiek steunden tegen Engeland, verzette het nationaal gevoel zich tegen 's pausen invloed; daaraan voor een deel had Wyelif zijn succes te danken; toen ook verviel de schatting, aan den Paus opgebracht (zie blz. 14). Vooral aan de universiteit van Oxford werd een heele reeks van reformateurs geschoold, die tegen de macht van de geestelijkheid, hare buitengewone rijkdommen, hare slechte zeden opkwamen. Engeland was rijp voor de Hervorming ; 't was maar de vraag, welke houding de Engelsche koning zou aannemen. Hendrik VIII (1609—'47), de zoon en opvolger van Hendrik VII, was een vriend van geleerden en kunstenaars — aan zijn hof leefde Thomas Morus en ook een tijdlang Holbein —. Hij was een overtuigd Katholiek: in het begin van zijne regeering schreef hij zelfs tegen Luther, waarom hij van den paus den titel: „verdediger des geloofs" (defensor fidei) kreeg. Maar spoedig kwam bij met den paus in botsing. Hendrik VIII wilde zich nJ. laten scheiden van zijne gemalin Catharina van Arragon, eene tante van Karei V, waartoe paus Clemens VII, die toen op goeden voet stond met Karei V (we zijn n.1. in de jaren '29 en '30, den tijd van de keizerskroning) niet meewerkte.1 Nu scheidde Hendrik op aanraden van zijn minister Thomas Cromwell Eng eland van de Katholieke h iërarchie af en stichtte eennationale kerk: Hendrik zelf werd met goedvinden van • het parlement, dat geene aanmatigingen van den paus kon dulden, het hoofd van de Engelsche Kerk (Sirpreme Head of the Church); de geestelijken moesten aan hem den eed van süprematie (oppermacht) afleggen; voortaan benoemde de koning de hooge geestelijken. Eene rechtbank van geestelijken, onder voorzitterschap van Thomas Cranmer, den nieuwbenoemden aartsbisschop van Canterbury, 1 Catharina van Arragon was vroeger gehuwd geweest met Hendriks ouderen broeder Arthur, waarom Hendrik vl IT haar volgens Leviticus niet had mogen huwen. Maar paus Julius II had dispensatie verleend. Hendrik verlangde thans, dat Clemens VII die dispensatie weer zou intrekken. 11» sprak de gewenschte echtscheiding uit; Hendrik huwde met Anna Boleyn (1533). De Katholieke geloovigen konden zich met dat optreden echter niet vereenigen; de Protestanten waren er natuurlijk ook niet door gebaat. Beide categorieën werden vervolgd ; de geestelijken, die den paus als hoofd bleven erkennen, werden afgezet; de edele Thomas Morus, die weigerde, 's konings eerste huwelijk als onwettig aan te merken en eveneens de afscheiding afkeurde, werd ter dood gebracht (1535), zoo ook de eerwaardige bisschop Fisher. Alle kloosters werden opgeheven ; de goederen kwamen natuurhjk aan de kroon ; de lagere adel, die ze grootendeels kocht, was daardoor voor de nieuwe toestanden gewonnen. Met dat al omhelsde Hendrik niet de denkbeelden der Hervormers. Dat bewijzen de 6 artikelen, die als grondslag van 't geloof werden vastgesteld (1539): coelibaat, biecht, enz. bleven behouden. Doordat ieder, die zich niet aan die artikelen hield, met bloedig geweld werd vervolgd, kregen ze bij het volk al gauw den naam van: „bloedartikelen." Het huwelijk van Hendrik VIII met Anna Boleyn is niet het **" ^ laatste geweest; nog 4 keer is Hendrik gehuwd. Twee zijner gemalinnen liet hij ter dood brengen ; van twee het hij zich scheiden ; een stierf op het ziekbed; de laatste overleefde hem.1 Over de afwisselende houding, die Hendrik in de oorlogen tusschen Karei V en Frans I aannam: zie hoofdstuk 79. Hendrik liet drie kinderen na, n.1.: 1°. Maria, de dochter van Catharina van Arragon, 2°. Elisabeth, de dochter van Anna Boleyn, 3°. Eduard, en had vastgesteld, dat eerst Eduard en zoo deze kinderloos overleed, Maria en vervolgens Elisabeth troongerechtigd was. Zoo werd Hendrik VTTT dus opgevolgd door Eduard VI Eduard VI (1547—1553). Onder hem scheen het Protestantisme eene goede ± 1 1 Zij waren: Catharina van Arragon (gescheiden), Anna Boleyn (onthoofd), Johanna Seymour, de moeder van Eduard (stierf op het ziekbed), Anna van Kleef (geseheiden), Catharina Howard (onthoofd), Catharina Parr (die Hendrik overleefde). o Pik, Algemeene Geschiedenis H, 8* dr. 114 Eduard en Jane Grey. Maria 1668—'68. ] i toekomst in Engeland te hebben; de regent, die wegens den jeugdigen leeftijd des konings het bewind voerde, bestreed overal het Katholicisme, voerde vooral met stéun van aartsbisschop Cranmer het Protestantisme in, en toen Eduard zelf de regeering aanvaardde, werden de leerstukken der. Engelsche kerk geheel gewijzigd, en wel in overeenstemming met de ideeën van Calvijn. Voor Eduard trad eerst als regent op de hertog van Somerset, die met alle geweld het Protestantisme invoerde, maar zich door zijne heerschzucht en wreedheid zoo gehaat maakte, dat hjj moest aftreden. Zijne plaats werd ingenomen door den hertog van Northumberland, die Somerset zelfs liet ter dood brengen en den koning bij zijne verandering van de Engelsche kerk in Calvinistischen geest liet begaan. Maar Eduard was zeer zwak en zou opgevolgd worden door de zeer Katholieke Maria. Daarom bewoog Northumberland den koning, de door Hendrik "VTII vastgestelde troonorde te veranderen, n.1. zijne zusters van de troonopvolging uit te sluiten en eene nicht, de jonge Jane Grey, tot opvolgster te benoemen; zij huwde met Northumberlands zoon (Guilford Dudley). Maar na Eduards dood wilden noch Protestanten, noch Katholieken de in hunne oogen onwettige koningin erkennen; Maria werd zonder moeite meester van de regeering; zij liet Northumberland, Dudley en Jane Grey (nog slechts 17 jaar oud) naar den Tower brengen; alle drie werden onthoofd. Toen Eduard VI in 1553 stierf, zag zich de vurig Katholieke Maria spoedig als koningin van Engeland erkend. Zij wenschte Engeland weer onder 's pausen gezag te stellen, hoezeer dat ook tegen de wenschen van een groot deel van het Engelsche volk indruischte. Overal werd het Katholicisme hersteld. Aanvankelijk bleef het rustig in Engeland, maar toen tal van personen, waaronder aanzienlijke Protestantsche geestelijken, zooals Cranmer, werden ter dood gebracht, ontstond er groote ontevredenheid. Velen namen de vlucht naar het vasteland. „Bloody Mary", „Maria de Bloedige" werd de koningin genoemd! Zelfs huwde, sij met den Katholieken vorst bij uitnemendheid, nl. Philips II. Engeland steunde daarom Philips in zijn strijd tegen Frankrijk,, w&t het moest boeten met 't verlies van Calais. De ontevredenleid steeg daardoor niet weinig. Daar haar huwelijk met Philips, achter kinderloos bleef, berustte de herleving van 't Katholicisme n Engeland alleen op haar persoon, en toen zij in 1558 stierf». 115 •werd Engeland voorgoed een bolwerk van het Protestantisme. Want nu werd Elisabeth koningin, die alleen reeds hierom Protestant moest zijn, omdat de Katholieken haar als dochter van Anna Boleyn, wier huwelijk immers door den paus nooit was goedgekeurd, niet als de wettige, de rechtmatige vorstin konden erkennen. Elisabeth komt aan da regeering 1558. HOOFDSTUK 83. De invoering ven het Lutheranisme in de Noordsche Rijken. De Unie van Kalmar heeft nooit tot eene innige aaneensluitingtusschen de drie Noordsche rijken geleid. Denemarken wilde de beide andere staten niet als zijn gelijke behandelen, maar beschouwde Noorwegen als eene provincie, Zweden als een afhankelijk land. Noorwegen is ook tot 1815 ondergeschikt aan Denemarken gebleven, maar van Zweden ging krachtig verzet uit tegen de Deensche overheersching. In de 15*6 eeuw kreeg Zweden het recht, dat de rijksbesturrrder gekozen moest worden Uit de ingezetenen. In 't begin der 16^e eeuw nam de rijksbestuurder Sten Sture, de Jongere, zelfs eene zoo goed als onafhankelijke positie in. Aan dien toestand wilde de begaafde en krachtige, doch ook harde, wreede Christiaan II een einde maken. Deze vorst streefde drie doeleinden na : 1°. de vestiging van de absolute macht in Denemarken, waar hij allereerst den adel moest bestrijden; 2°. de opheffing van den invloed van de Hanze, waarom hij de Nederlanders begunstigde, doch waardoor hij Lübeck als tegenstander kreeg; 3°. Zweden weer nader aan Denemarken te verbinden. Christiaan II vond in Zweden steun bij Gustaaf Trolle, aartsbisschop van Upsala, want Sten Sture was niet alleen de vertegenwoordiger van Zweden's onafhankelijkheid, doch was ook de strijder voor boeren en burgers tegen adel en geestelijkheid. In 1520 gelukte het den koning inderdaad meer invloed in Zweden te krijgen : Sten Sture werd overwonnen en doodelijk gewond ; Stokholm capituleerde tegen amnestie. Maar onverwachts werden daar tal van personen — adellijken, geestelijken, burgers — ge- 8* Christiaan IL Stockholmer Bloedbad 1520. 116 Christiaan II verliest Zweden 1523. Christiaan II verliest Dene-, marken 1523.. i 1 i i 1 i ■t'i i De Hervorming in de \ Deensche . landen ingevoerd. c c vangengenomen en onthoofd (Stokholmer bloedbad 1520); ook in. andere deelen van het land vonden moordtooneelen plaats. Niet lang echter, of in Zweden, allereerst in Dalekarlië (Dalarne), ontstond verzet tegen den tiran, dat geleid werd door Gustaaf Erikson Wasa, een jong edelman, wiens vader op 't Stokholmer bloedbad was vermoord. Hij was als gijzelaar naar Denemarken gevoerd, doch ontvluchtte naar Lübeck, dat hein voorthielp naar Zweden. In 1523 werd Stokholm door hem bezet: de Deensche troepen ontruimden de stad, toen Christiaan II in Denemarken was afgezet. Gustaaf Wasa werd door den rijksdag "te Strengnaes] tot koning van Zweden uitgeroepen (1523); ater werd de kroon erfelijk in zijn geslacht verklaard. Onder bemiddeling van Lübeck werd in 1524 officieel vrede gesloten ïosschen Denemarken en Zweden. Zooals reeds werd aangeduid, had Wasa zijn succes voor een leel te danken aan 't verzet, dat terzeHdertijd in Denemarken iegen Christiaan II ontstond. Daar streefde de koning 'naar ibsolute macht. De adel was machtig in Denemarken ; Christitan verkortte zijne voorrechten en begunstigde tegelijkertijd de )oeren en de steden; landbouw, handel en nijverheid kwamen ot bloei, 't Was in den tijd van Christiaan II, dat Nederlandsche uiniers zich op Amager vestigden, waar nog hunne nakomelingen voonachtig zijn. Om den invloed der geestelijkheid te knotten, tereidde hij Luthersche predikanten eene goede ontvangst. \del en geestelijkheid nu, ook hier gesteund door Lübeck, verweken tijdens den Zweedschen opstand een oproer in Denemarken ; Christiaan vluchtte naar Karei V; ook Denemarken was voor hem rerloren (1523). In a§rTplaats werd zijn oom Frederik I, hertog ran Sleeswijk-Holstein, tot koning verheven. Eene poging, zijn ijk te herwinnen leidde tot zijne levenslange gevangenschap (1532). Een nieuwe strijd ontbrandde in Denemarken, toen de tweede opolger van Christiaan LT, nl. Christiaan III (1534—1559) de egeering aanvaardde. Hij was een Lutheraan, en tegen hem erzette zich dus de Roomsch-Katholieke geestelijkheid, gesteund toor vele burgers en boeren, 't Was een democratisohe opstand : ie Deensche steden haakten naar bevrijding van de overheersching 117 van den adel. Lübeck, de oude Hanzestad, geleid door Jürgen Wullenweber, ondersteunde dien opstand in de hoop, het handelsoverwicht op de Oostzee terug te winnen. Maar Christiaan III bleef meester, en deze Luthersche vorst maakte terstond den Lutherschen godsdienst tot den heerschenden. Trouwens, velen waren reeds door prediking voor de nieuwe leer gewonnen. (De Kerk werd hier georganiseerd door Luthers vriend en ambtgenoot Bugenhagen). De geestelijkheid verloor hare staatkundige rechten ; de kerkelijke goederen kwamen grootendeels aan de kroon. De aristocratie had dus gezegevierd en de adel zou nog meer dan eene eeuw zijn grooten invloed behouden. Ook in Noorwegen, op de Paroër en op IJsland werd het Katholicisme zoo goed als geheel verdrongen door den Lutherschen godsdienst. In Zweden werd de Hervorming ingevoerd door Gustaaf Wasa. Door den burgeroorlog verkeerde 'tland in ellendigen toestand ; bovendien was de boerenstand arm en waren de steden van weinig belang. Om aan geld te komen, wilde Wasa de kerkelijke goederen verbeurdverklaren, temeer, daar de geestelijkheid aan den kant der Denen had gestaan en ook hier door prediking [o. a. van de gebroeders Olaf en Laurens Peterson] de Hervorming was doorgedrongen, 't Grootste deel der geestelijke goederen werd aan de kroon getrokken ; ook de adel kreeg een deel, werd mede daardoor voor de Hervorming gewonnen, maar verkreeg ook eene invloedrijke positie, zoodat in de toekomst adel en koning om de eigenlijke heerschappij ia 'tland zouden strijden. (De kanselier Laurens Anderson vertaalde den Bijbel ki het Zweedsch). Gustaaf Wasa maakte den Lutherschen godsdienst tot voorwaarde van troonopvolging. De bisschoppelijke inrichting werd hier in de Kerk echter behouden. De regeering van Gustaaf Wasa staat zeer gunstig aangeschreven. Handel en nijverheid, bosch- en mijnbouw werden sterk begunstigd. Big legde de eerste houtzagerij aan voor het maken van scheepsbalken en planken. Zwedens bloeitijd begint onder zijn bewind. De Hervorming in Zweden ingevoerd. Binnenlandsch bestuur van GustaafWasa. 118 AFDEELING XV. DE TIJD DER CONTRA-REFORMATIE (± 1560-± 1610) A. WEST- EN ZUID-EUROPA IN DEN TIJD DER CONTRA-REFORMATIE. HOOFDSTUK 84. De herleving van het Katholicisme. Het Calvinisme. De Hervorming omstreeks 1560 De eerste helft der zestiende eeuw wordt terecht de Hervormingstijd, de tijd der Reformatie genoemd. Enkele landen waren nagenoeg geheel voor de nieuwe leer gewonnen of Oorzaken dei Contra-Reformatie. zij was er tenminste de staatsgodsdienst geworden, n.1. Zweden. Denemarken en Noorwegen, Schotland en Engeland. Duitschland en Zwitserland waren gesplitst in eene Protestantsche en eene Katholieke helft; in Frankrijk waren de Protestanten wel ver in de minderheid, naar zij vormden toch eene partij, waarmee rekening diende gehouden te worden; zelfs in de Habsburgsche landen en in Italië, alsmede in Polen, telde de nieuwe leer talrijke aanhangers. * Maar in de 2de helft der zestiende eeuw komt de reactie. De Roomsch-Katholieke kerk heft zich uit hare vernedering op ; zij weet de hervormingsbeweging tot staan te brengen en vervolgens op vele plaatsen terrein te herwinnen. Daarom wordt de 1 Zie voor deze afdeeling in 't algemeen: Atlas Hettema, Blad N°. 26. * Atlas Hettema, kaart N°. 26; bijkaartje: De Hervorming in ± 1550. tweede helft der zestiende eeuw terecht het tijdperk der ContraReformatie of der Tegen-Hervorming genoemd. Dat de Katholieke kerk zulke resultaten bereikte, heeft zij — afgezien van de verdeeldheid onder de Protestanten — vooral te danken aan drie omstandigheden: 1°. aan eene heirvorming in de. Kerk zelve door het concilie van Trente ; 2°. aan de strijdkrachten, 'die het Katholicisme' kreeg in het leger der Jezuïeten-orde; 3°. aan eene rij krachtige pausen. Het concilie van Trente, voor het eerst bijeengeroepen in 1545, is meer dan eens verdaagd, en heeft zijne zittingen pas gesloten in '1563. Spoedig bleek, dat het concilie — tegen den wensch van* Karei V — geene verzoenende richting zou inslaan. Het bestond vooral uit Spaansche en ItaUaansche prelaten; de Germaansche landen en Frankrijk waren niet vertegenwoordigd. De leerstellingen der Katholieke kerk werden nauwkeurig vastgesteld, en veelal in afwijking van de Protestantsche meeningen : de Vulgata (eene oude Latijnsche vertaling) werd als de eenige juiste bijbelvertaling aangemerkt; aan de kerkelijke overlevering (traditie) werd hetzelfde gezag toegekend als aan de Heilige Schrift; voor het zalig worden werd de kracht der goede werken behouden naast, de rechtvaardiging door het geloof ; bij. het avondmaal zou alleen het brood aan de leeken worden uitgereikt; het hiërarchische priesterschap werd voor eene goddelijke instelling verklaard; de vereering van beelden en reliquieën werd staande gehouden; de aanroeping der Heiligen en de absolutie bleven gehandhaafd en voor de priesters het coelibaat. Vóór het concilie van Trente hebben pausen en legaten weieens Protestantsche meeningen erkend, en 't was dus geen wonder, dat eene menigte Katholieken begonnen te twijfelen en te dwalen. Thans wist ieder Katholiek weer precies, waar hij zich aan houden moest. Zoo is het concilie van Trente vooral van gewicht voor de vaststelling van de geloofsartikelen. Maar ook andere belangrijke besluiten werden genomen. De pauselijke macht werd gesteld boven die der concilies ; de paus was Gods onmiddellijke Concilie van Trente 1545—'63. 120 Kloosterorden. De Jezuïetenorde. stadhouder op aarde ; aan den paus werd dus de hoogste macht in de Kerk toevertrouwd.1 Verder voerde het concilie eene strenge kerktucht door en prentte het den bisschoppen in, nauwkeurig op hunne geestelijken toe te zien. Van 't concilie van Trente dagteekent de zedelijke verheffing van de Katholieke kerk. De herleving van het Katholicisme is ook te merken aan de strengere vormen, die de oude kloosterorden aannamen, en aan het oprichten van nieuwe orden, van welke vooral de Jezuïetenorde moet worden genoemd. Onder de Franciscanen werd de orde der Capuojjnen gesticht, die de geheele strengheid der oude orde weer wilde invoeren; aan haar vooral is het te danken, dat dé lagere klassen in Italië voor het Katholicisme bleven behouden. Belangrijk echter is de ordeder Theatijnen, bestaande uit priesters, die de monnikengeloften hadden afgelegd. Zij bezochten de zieken, stonden de stervenden bij en, wat in Italië in onbruik was geraakt, zij predikten weer, soms op de openbare straat. Nog meer deed van zich spreken de ordeder Heilige Drievuldigheid, door een jong edelman, Philippi di Neri, gesticht. Hij wordt wel de apostel van Rome genoemd; inderdaad heeft wellicht niemand zooveel als hij bijgedragen tot de zedelijke verheffing van de bevolking van Rome. Uit deze orde is ontstaan de Congregatie van het Oratorium, die beroemd geworden is door het groot aantal geleerde en bekwame verdedigers van de Katholieke kerk, door uitnemende professoren en onverschrokken zendelingen. Gedeeltelijk door het beperkte doel, dat zij zich hebben gesteld, gedeeltelijk door het ontbreken van de middelen, konden deze orden, hoe merkwaardig ook als een sprekend bewijs van de herleving van het Katholicisme, niet veel doen, om het Protestantisme tot stilstand te brengen, laat staan terug te dringen. Die taak is door de Jezuïetenorde volbracht met steun van eenige Katholieke vorsten. De Jezuïeten-orde is gesticht door Ignatius van Loyola, een Spanjaard van aanzienlijke huize en werd door den paus in 1540 erkend. De krachtige organisatie van de orde berust ?p eene blinde gehoorzaamheid. De mindere moet zich willoos 1 Was het concilie consequent geweest, dan had het de pauselijke onfeilbaarheid moeten vaststellen. 121 overgeven aan zijn meerdere, „als een lijk". Die gehoorzaamheid betoont de geheele orde aan de Katholieke kerk. „Als de kerk heeft vastgesteld, dat een ding, dat ons wit schijnt, zwart is, dan moeten wij onmiddellijk verklaren, dat het zwart is." De ordeleden verklaren, „allés te doen, wat hun de paus beveelt, in ieder land te gaan, naar Turken, Heidenen, ketters, waarheen hij hen ook zenden wil, zonder tegenspraak, zonder belooning, onmiddellijk.'' Aan het hoofd der orde staat — afgezien van den paus de generaal. De eerste generaal was natuurlijk Loyola; zijn tweede opvolger, Lainez, heeft de orde georganiseerd. Onder den generaal staan de „provincialen", belast met het toezicht op de Jezuïeten in eene kerkelijke provincie, en onder deze staan weer verschillende rangen zóó, dat er eene hiërarchische afdaling is. Slechts na een zwaren proeftijd wordt men in de orde opgenomen en slechts weinigen klimmen op tot de hooge rangen. De Jezuïeten hebben hun grooten invloed, behalve aan hunne krachtige organisatie, hieraan te danken dat zij zich niet in de kloosters terugtrokken, maar in hun priesterlijk ambt zich in verschillende opzichten aan de leeken wijdden. Als biechtvaders oefenden zij grooten invloed op de vorsten uit; hun onderwijs, georganiseerd door generaal Aquaviva (f 1615), was zoo beroemd, dat ook Protestantsche ouders hunne kinderen bij hen ter schole deden; zij traden als predikers en ziekenverplegers op; groote geleerden heeft de Jezuïeten-orde voortgebracht ; als zendelingen, b.v. Xavérius, „de apostel van Indië", verspreidden zij de Katholieke leer in China en Amerika, in Indië en Afrika. In den tijd der Contra-Reformatie hebben zij menige streek, die voor de Katholieke kerk verloren scheen, voor haar teruggewonnen. De stichter der Jezuïetenorde, Ignatius van Loyola (t 1556) werd in dienst van Karei V bij het beleg van Pamplona aan den voet gewond (1521) en zoo slecht door den geneesheer behandeld, dat luj zijn leven lang kreupel bleef, waardoor de militaire loopbaan voor hem gesloten was. Tgdens zijne ziekte las hij vele heihgenlevens, die zoo'n diepen indruk op hem maakten, dat hij „soldaat van God" [gnatius van Loyola. 122 Kardinaal Caraffa en de -Inquisitie. wilde worden, zooals hij dat tot nog toe voor zijn koning was geweest. Eenigen tijd later vertoefde hij h\j de strenge monniken van het klooster Monserrat. „In dat klooster werd Loyola's godsdienstige neiging steeds vuriger. Hij vastte voortdurend, geeselde zich soms driemaal per dag ten bloede toe, lag uren achtereen geknield te biddên, waakte de nachten door en geraakte zoo ten slotte in een toestand van koortsachtige opgewondenheid. Visioenen, waarin Christus en de Heilige Maagd zeiven zich voor zijn geestesoog schenen te plaatsen, waarin ook de Duivel in de gedaante van een schitterende slang zijn hersenen doorspookte, brachten hem in steeds sterker godsdienstige extase." Na een tocht naar het Heilige Land besloot hij, zich met hart en ziel op de studie der theologie toe te leggen. Inmiddels bleef bij prediken, vurig, geestdriftvol, en... wekte toen zelfs het wantrouwen der Spaansche Inquisitie op, die hem voor korten tijd -gevangen zette. Wel werd hij weer -vrijgelaten, maar op allerlei wijze gehinderd, — zoo werd hem het prediken verboden — verliet hij Spanje en vestigde zich te Parijs, waar hg aan de Katholieke hoogeschool, de Sorbonne, studeerde. Spoedig had hjj een klein getal jongelieden tot zijne gevoelens overgehaald, o. a. Faber, Lainez'enXaverius. In 1534 vereenigden zij zich plechtig tot eene nieuwe orde, die spoedig het genootschap van Jezus werd genoemd. Het doel was, de Mohammedanen te bekeeren en de Christenen in het Heilige Land te steunen; mocht men dat doel niet bereiken, dan zou men zich ter beschikking van den paus stellen. De poging, van uit Venetië naar 't Heilige Land te komen, mislukte door de Turkenoorlogen; predikend trokken de jonge mannen door Italië naar Rome, en in 1540 werd de nieuwe orde door den paus na eenige aarzeling erkend. Maar ook de pausen begrepen beter, wat zij aan hunne hooge waardigheid verschuldigd waren. Onder die pausen noemen wij allereerst Paulus IV. Als kardinaal Caraffa was hij reeds tijdens Paulus LTJ de ziel van de nieuw opgerichte Inquisitie geweest. De oude pauselijke Inquisitie was in verval gekomen ; in 1542 werd eene nieuwe pauselijke Inquisitie opgericht. Tot inquisiteurs werden zes kardinalen benoemd, die het gevaarlijke recht hadden, hunne macht aan andere personen over te dragen. Zeer streng traden Caraffa en de Inquisitie op; geheel Italië werd van Hervormden gezuiverd. Spoedig beval Caraffa, dat geen boek mocht worden uitgegeven — oud of nieuw — zonder voorafgaand verlof der Inquisitie ; langzamerhand kreeg men zoo een index van verboden boeken. Ook de regeeringen 123 van Katholieke landen gingen geloofsrechtbanken oprichten. 'Als paus (1555—'59) werd de strengheid van Paulus IV eerst overheerscht door zijn haat tegen de Spanjaarden; in den krijg van Philips II met Frankrijk koos hij partij tegen den Spaanschen koning; zelfs deed hij toen aan sultan Soleiman II het voorstel, niet Hongarije, maar de beide Siciliën aan te tasten. Maar Alva handhaafde zich in Italië en dwong den paus tot vrede. Toen keerde Paulus IV tot strenge banen terug. Eene scherpe discipline werd ingevoerd; de kardinalen moesten weer prediken; hij gaf de Inquisitie het recht, ook door de pijnbank de medeplichtigheid van anderen te' bewijzen. In de Nederlanden werd eene nieuwe bisschoppelijke indeeling ingevoerd, mede met het doel, daar beter de ketterij te kunnen bestrijden. Onder Pius IV (1559—1565) hield het concilie van Trente zijne laatste zittingen; geholpen door zijn neef Karei Borromeo, aartsbisschop van Milaan, een man van voorbeeldige plichtsbetrachting en vroomheid, begon hij met de uitvoering van de besluiten dier kerkvergadering. De strengere richting had een groot succes met de verkiezing van Pius V (1565—1512). Alle dagen hoorde hij de mis; in processies zag men hem barrevoets en blootshoofds meetrekken ; de pastoors moesten bij hunne kerken blijven; in de kloosters werd de tucht hersteld. Wat er nog aan ketterij in Italië was overgebleven, verdween tijdens zijn bewind. Ook bij paus.Gregorius XIII (1572—1585) stond de bestrijding van het Protestantisme op den voorgrond; onvermoeid was hij in zijne pogingen, om Elisabeth in Ierland te bestoken. Bekendis verder zijne „Gregoriaansche tijdrekening" (1582). Maar beroemder dan al die pausen is Sixtus V (1585—1590), die van een armen knaap tot deze hooge waardigheid was opgeklommen. De ouders van Sixtus V hadden het zoo armoedig, dat de jonge Felix varkens moest hoeden en zfl'n vader geen geld had, om het schoolbezoek te bekostigen. Een oom echter, die bij de Franciskanerorde was, betaalde het schoolgeld; de jongen kreeg een stuk brood mee en at dat tusschen de schooluren op bij eene bron, die hem water ver- Paulus IV 1566—1559. Pius IV. 1559—1565. Plus V. 1565—1672. Gregorius XIII. 1572—1585. Sixtus V 1585—1590. 124, Clemens VIII 1592—1605. strekte. Steeds betoonde hij grooten ijver; nadat hij in het Franciskanerklooster was gekomen, werkte hij-dikwijls bij de lamp, die voor de hostie brandde. Direct ria zijne verheffing tot paus begon hij den Kerkelijken Staat te zuiveren van de roovers en bandieten, die overal het land .onveilig maakten. Geen dag ging zonder terechtstelling voorbij ; binnen één jaar was het misbruik uitgeroeid. Ook in 't bestuur van zijn gebied greep hij krachtig in. Hij bevorderde den landbouw, begon met de drooglegging der Pontijnsche moerassen en plantte moerbezieboomen aan, om de zijdeindustrie te ontwikkelen. Minder te prijzen zijn zijne financieele maatregelen; hij trachtte o. a. aan geld te komen door verkoop van ambten. Karakteristiek is ook de wijze, waarop Sixtus V met de oude bouwwerken in Rome handelde. Terwijl Leo X b.v. in heilige bewondering voor de bouwvallen van het oude Rome was, werden zij door Sixtus V verwoest of in dienst van het Christelijk geloof gesteld. Zoo werden b.v. op de zuilen van Trajanus en Antoninus de beelden van Petrus en Paulus geplaatst, en een kruis op een der voor de St. Pieterskerk staande obelisken. . Dat het Protestantisme in Sixtus V dus ook een heftig vijand vond, ligt voor de hand. Sixtus V is het, die den banvloek over de Protestantsche Elisabeth van Engeland uitsprak; hij droomde er zelfs van, het Turksche Rijk te veroveren en het Heilige Graf naar Italië over te brengen. Tevens waakte hij ervoor, dat de geestelijken menschen waren van strenge zeden en groote plichtsbetrachting. Eindelijk nog vermelden wij Clemens VIII (1592—1605), die absolutie verleende aan Hendrik IV van Frankrijk na diens overgang tot de Katholieke kerk (zie § 88). Zoo trok dus de Katholieke kerk hare strijdkrachten samen tegen het Protestantisme. Bij de Lutheranen, die met de verkregen resultaten tevreden waren, zou zij niet op veel tegenstand stooten. Dat zij nog niet meer resultaten behaalde dan geschied is, daarvan is de voornaamste oorzaak, dat zij op haar weg eene nieuwe Protestantsche secte ontmoette, die krachtig tegenstand sou bieden, n.1. het Calvinisme. 155 Calvijn (Jean Chauvin) was in 1509 geboren op Fransch grondgebied, n.1. te Nóyon. Hij studeerde eerst in de rechten, maar werd spoedig een ijverig theoloog en kon het ten slotte niet meer vinden met de Katholieke leerstelhngen. Door de Protestantenvervolgingen onder Frans I verdreven, begaf hij zich naar Bazel, waar hij zijn hoofdwerk: „Onderricht in den Christelijken godsdienst" [Institutio regilionis Christianae] schreef. Daarin week hij zóó zeer van Luthers denkbeelden af, dat hij de stichter werd van eene nieuwe Protestantsche leer, naar hem het Calvinisme geheeten. Na eene reis naar Italië wilde hij over Zwitserland naar ZuidDuitschland terugkeeren en overnachtte toen te Genève, feitelijk- een klein repubKekje, dat zich onafhankelijk had gemaakt van den h'ertog van Savoye en zich bij het Eedgenootschap had aangesloten. Op aandrang van den Protestant Farel bleef hij in Genève wonen, werd er hoogleeraar in de theologie en predikte vurig zijne beginselen. Wel werd hij door de vroolijke, levenslustige stad verbannen, maar toen daarop burgertwisten in Genève uitbraken en de Roomsch-Katholieke kerk en tevens de Savooischgezinde partij er het hoofd weer opstak, meende men in Calvijn den eenigen man te vinden, geschikt en bekwaam, om dé hervorming en de stedelijke vrijheid te handhaven. Calvijn gaf aan het verzoek tot terugkeer gehoor en was thans, al bekleedde hij geen enkel wereldlijk ambt, in vele opzichten de onbeperkte heerscher hl Genève (1541—'64). 't Voornaamste lichaam werd de kerkeraad en hierin had Calvijn den grootsten invloed. Calvijns bekende leerling en opvolger was Beza. Calvijns leer week, zooals reeds gezegd, sterk van Luthers ideeën af. De grondslag van zijn stelsel is de leer der praedestinatie of voorbeschikking, d. w. z. 's menschenlot hiernamaals was door God onveranderlijk vastgesteld, zonder dat de mensch daaraan iets toe of af kan doen. Het avondmaal was voor hem alleen eene herinneringsplechtigheid. In het dagelijksch leven eischte Calvijn strengheid en eenvoud ; tooneelspel en dans b.v. werden verboden. Zoo streng werd opgetreden, dat volgens berekening in vier jaar tijds 1/t van de burgers van Genève werd kalvijn en het Calvinisme. 126 Uitbreiding van het Calvinisme. Calvinisme tegenover Katholicisme, gevangengenomen, V» verbannen of terechtgesteld. Maar ook tegenover zich zeiven was Calvijn hard: hij eischte van zijn zwak lichaam groote mspanning ; steeds toonde hij zich belangeloos en Ideef hij een nederig leven leiden. Calvijn leeraarde ook, dat men zich verzetten mocht tegen den vorst, die den godsdienst aanrandde: de Nederlanders b.v. hebben die stelling in toepassing gebracht. Doordat Calvijn aan de kerkeraden grooten invloed wilde toegekend zien en dus de absolute macht van den vorst verwierp, was zijne leer tevens min of meer democratisch. Heftig was Calvijn tegen ieder, die niet z'ijn geloof aannam, getuige het feit, dat hij Michaël Serve(e)t, een Spaansch geneesheer, die zoowel van Calvijns als van de Katholieke leer afweek, liet gevangennemen en verbranden1 (1553). Na Calvijns dood werd Theodoor Beza de hoofdpersoon van de Calvinisten. 't Calvinisme heeft zich vooral verbreid over Frankrijk, over de Nederlanden — waar het den Lutherschen godsdienst terugdrong —, over Schotland, waar John Knox de vermaarde prediker werd en in de Palts. Ook in Engeland waren velen, die zich niet met de Anglicaansche kerk konden vereenigen, Calvinistisch (b.v. de graaf van Leicester, die later 'in de Nederlanden optreedt). Kolonisten brachten het Calvinisme naar Amerika. 't Calvinisme werd de groote vijand van het herleefde Katholicisme. „Overal, waar het Protestantisme zich door het zwaard moest vestigen, zooals in de Nederlanden, is het het Calvinisme geweest, dat den strijd gewonnen heeft". „Terwijl men soms den Lutheraan nog kon verdragen, bestond tusschen den Calvinist en den Jezuïet een haat, die geen van beiden ooit verborg en welks uitingen in de 16de eeuw de afschuwelijkste tooneeien hebben verwekt." De bloedige godsdienstoorlogen waren in aantocht. Daar het Lutheranisme zich in de tweede helft der zestiende eeuw buiten die oorlogen heeft gehouden, volgt daaruit, dat in 1 Serveet ontwikkelde zjjne denkbeelden in een boek, dat alleen reeds door «jjn titel „Restitutio Cristianismi" een tegenhanger wilde zjjn van Calvijns hoofdwerk. 127 den tijd der Contra-Reformatie die strijd zich vooral in WestÉuropa — in de Nederlanden, in Frankrijk, in Schotland — zal afspelen. Pas in de 17de eeuw worden ook de Protestanten in Duitschland wakker geschud, en wordt het Duitsehe Rijk het middelpunt van den godsdienstkrijg (n.1. den 30-jarigen oorlog). HOOFDSTUK 85. Spanje onder Philips II (1555—1598) en Philips III (1598—1621). In de tweede helft der zestiende eeuw staat onder de vorsten, die het Protestantisme bestrijden, Philips II vooraan. Als koning van Spanje , als heer der Nederlanden, als gebieder over groote koloniale bezittingen, als koning van Napels en Sicilië en hertog van Milaan had hij de beschikking over groote strijdkrachten en aanzienlijke inkomsten, zoodat het Protestantisme in hem een geducht vijand had. Met hart en ziel was Philips aan de Katholieke kerk gehecht; hij verafschuwde de ketterij, en achtte het zich eene heilige plicht, haar met alle kracht te bestrijden, te vernietigen. Hard, ja wreed toonde hij zich bij de vervolgingen der Protestanten. In den strijd tusschen Protestantisme en Katholicisme in den tijd der Tegen-Hervorming speelt Philips II eene hoofdrol, en daarom dienen wrij zijn bewind het eerst te bespreken. Die bestrijding der ketterij ging tevens gepaard met pogingen, om overal in Europa den invloed van het Habsburgsche huis te vestigen: een Habsburgsch wereldrijk met den Katholieken godsdienst als den heerschenden zweefde hem voor den geest. Toch moeten we niet denken, dat Philips een gehoorzaam dienaar van den paus was. Slechts het geloof bond Philips aan den pauselijken stoel, maar van ondergeschiktheid aan den paus is geen sprake. Philips b.v. kon pauselijke bullen achterhouden ; een geestelijke, die de koninklijke wetten niet nauwkeurig nakwam, Bestrijding der ketterij. Philips II en de paus. 128 Streven naar absolutisme. Eigenschappen van Philips II. Don Carlos. t 1568. werd door hem afgezet; bijna alle kerkelijke ambten werden door Philips weggeschonken. Behalve de bestrijding der ketterij draagt Philips' regeering nog een anderen karaktertrek : n.1. het streven naar de mvoering van eene onbeperkte koninklijke macht in al zijne staten. De Spaansche denkbeelden van absolutisme had Philips als 't ware ingezogen ; de wil van den vorst moest wet zijn. In Castilië en in zijne Italiaansche gebieden heerschte hij onbeperkt; in Arragon 'echter, dat zoo goed als onafhankelijk naast Castilië stond, hadden de Cortez en de Justitia Mayor nog eenige rechten; in de Nederlanden besnoeiden verschillende privilegiën de macht van den vorst. De rechten van Arragon werden door Philips in het laatste deel zijner regeering vernietigd; ook in de Nederlanden zou het absolutisme worden ingevoerd, wat — naast de onverbiddelijke vervolging der Calvinisten — de hoofdoorzaak was van den opstand tegen Spanje, waardoor Philips een deel zijner rijkste erflanden verloor. -^Philips II was op en top een Spanjaard, trotseh, deftig en afgemeten. Aan het hof heerschte de strengste etiquette. Invloedrijke raadgevers heeft Philips gehad, zooals Al va, den prins van Eboli, Granvelle e. a., maar toch liet hij zijn oog overal over gaan. Al te zeer wijdde hij echter zijne aandacht aan kleinigheden, zoodat, ondanks zijne verbazende werkzaamheid, vele staatszaken onafgedaan bleven. Voor een deel lag dit ook aan zijne besluiteloosheid en zijne vrees, overijlde beslissingen te zullen nemen. Hoe dikwijls kwam het voor, dat hij in schriftelijke gedachtenwisseling trad met personen, die in Madrid vertoefien, omdat hij oordeelde, dat hij bij eene mondelinge bespreking zich niet voldoende zou kunnen beraden. Eene treurige episode uit het leven van Philips II vormt de dood van zijn zoon Don Carlos. Deze prins had vele slechte eigenschappen : hij was van nature opvliegend en zeer onmatig; een val op zijn hoofd schijnt zijn toestand nog minder te hebben gemaakt. Soms scheen het, of hij waanzinnig was: zoo martelde hij eens 23 paarden dood. Toch wilde hjj landvoogd over de Nederlanden wordén en huwen met eene Oostenrijksehe aartshertogin. Philips weigerde, en nu rijpte bij Don Carlos zelfs het plan, zijn vader te vermoorden. Toen Philips hiervan vernam, sloot 129 hij hem op, en spoedig daarna stierf de prins door overmatig gebruik van spijs en ijswater (1568). Dat Philips den dood van zijn zoon op zijn * geweten heeft — wat vroeger weieens beweerd werd —, mag niet worden gezegd. Philips begon met de bestrijding van het Protestantisme in Spanje; meer dan eens werd een auto da fé gehouden; de nieuwe leer werd geheel uitgeroeid. In dezelfdè lijn ligt zijne bestrijding van de in Spanje wonende Mooren. Ongetwijfeld waren deze voor een deel in hun hart nog Mohammedaansch; uiterlijk onderscheidden zij zich echter alleen dooi; hunne voorvaderlijke zeden en kleederdracht, terwijl de Arabische taal door hen gesproken werd. Philips verbood hun, die kleederdracht en zeden nog langer te volgen en stond hun het gebruik van de Arabische taal voor nog slechts 3 jaar toe. Vooral aan dien laatsten eisch kon onmogelijk worden voldaan. De Morisco's kwamen in opstand (1668—'71), maar hoe zij zich ook met den moed der wanhoop verdedigden, tegen het krijgstalent van 'skonings halfbroer, Don Juan van Oostenrijk, waren zij niet opgewassen : de opstand werd door dezen bloedig onderdrukt; de overgebleven werden naar Noord-Spanje verplaatst, om hunne samenwerking te breken; Spanjaarden werden door de regeering naar de verlaten landstreken gebracht, maar deze dagdieven brachten de weleer zoo vruchtbare streken niet tot hernieuwden bloei. Spanje leed groote materieele schade door de bestrijding der Morisco's. Een strijd tegen de ongeloovige Turken was natuurlijk ook naar Philips' hart. De Turken ontwikkelden ook in de tweede helft der zestiende eeuw groote kracht. Zij deden eerst eene poging tot verovering van Malta, maar de ridders onder hun grootmeester La Valette wisten het eiland te behouden (1568). De nieuwe havenstad werd naar La Valette genoemd. Onder het plegen van groote gruwelen — een der bevelhebbers, aan wien met de bezetting vrijen aftocht was beloofd, werd levend gevild — vermeesterden de Turken echter Cyprus op de Venetianen. Nu echter voegde zich bij de Venetiaansche vloot eene Spaansche, beneyens een paar pauselijke schepen ; met die vereenigde macht Pik, Algemeene Geschiedenis. II, S* dr. ^ Vervolging ran Protestanten en Morisco's. Strijd tegen de Turken. 130 Verovering van Portugal 1580. Mislukking van Philips' plannen in West-Europa, behaalde Don Juan eene schitterende overwinning bij Lepanto (1571). Verdere gevolgen had deze zegepraal echter niet: ook Cyprus bleef in handen der Turken. Heeft Philips op het Pyieneesche schiereiland de kerkelijke eenheid hersteld door de bestrijding van Protestanten en Mooren, ook de staatkundige eenheid werd er door hem gegrondvest 1°. door de versterking van het koninklijk gezag in Arragon — wat boven reeds vermeld is —, 2°. door de verovering van Portugal, waar in 1580 de troon vacant was geworden. Emanuel de Groote was opgevolgd door zjjn zoon Johan Hl (1521—1557) en deze weer door zijn kleinzoon Sebastiaan, die kruistocht-idéalen koesterde, en in 1578 om 't leven kwam op een veldtocht tegen de Marokkanen, die het Portugeesche leger bij Alcaasar versloegen. Toen werd de oude Kardinaal Hendrik, een broer van Johan Hl, koning, met wien het regeerende huis in Portugal uitstierf in 1580. Als kleinzoon van Emanuel den Groote had Philips ontegenzeggelijk de naaste aanspraken. Zonder veel tegenstand bezette Alva het land en werd Philips gehuldigd. Doch de verovering was van twijfelachtige waarde. Het grootste deel van het Portugeesche volk verborg zijn afkeer van de Spanjaarden niet (ook nog tegenwoordig is de stemming tusschen beide volken vijandig); een andere pretendent [Don Antonio] smeedde steeds nieuwe plannen, om aan Phüips de kroon te ontrukken. Zoodoende moest Phüips een talrijk leger in Portugal op de been houden en vele vestingen bouwen, wat heel wat geld kostte. Tot schade van Portugal konden de Nederlanders nu ook de Portugeesche koloniën aantasten. Over Phüips' ingrijpen in de gebeurtenissen die zich in WestEuropa afspeelden, zullen we bij eene andere gelegenheid spreken. Wij merken hier alleen op, dat al zijne groote plannen gefaald hebben : zoo werden de Noordelijke Nederlanden eene onafhankelijke Republiek, zoo bleef de Protestantsohe Elisabeth op den troon van Engeland, zoo hepen de gebeurtenissen m4F^ankrijk geheel tegen zijne wenschen af. Spanje zelf echter was, gedeeltelijk door de al te groote eischen, die Phüips aan zijne landen stelde, uitgeput. Over dien achteruitgang van Spanje in de 2'le helft 131 der 16de eeuw wenschen we hier nog iets in het midden te brengen. Met landbouw, nijverheid en handel zag het er treurig uit. De Spanjaard gevoelde zich en gevoelt zich nog niet tot-een werkzaam leven aangetrokken. Het zwervende herdersleven, de geestelijke stand of de militaire loopbaan waren zijne idealen. Ieder Spanjaard gevoelde zich door werken onteerd ; ieder wilde „hidalgo", edelman zijn. Traagheid en vroomheid brachten velen tot het kloosterleven. Eén millioen Spanjaarden leefde van den arbeid der overige 7 millioen. Een derde gedeelte van het jaar waren feestdagen. Zware belastingen drukten den landbouw en de nijverheid; de verdrijving der Morisco's bracht Spanje's welvaart een belangrijken knak toe. Zelfs het broodkoren moest uit den vreemde worden aangevoerd. De handel was in handen der vreemdelingen; 't goud uit Amerika vloeide dan ook slechts door Spanje (vgl. pag. 85). De wegen waren slecht. Ook de sterke afname van de bevolking wijst duidelijk op achteruitgang. Treurig was de financieele toestand. De legers verslonden schatten gelds. Toch kon Philips wegens wanbetaling niet vast op het leger rekenen : we herinneren alleen aan de Spaansche furie van 1576, en soortgelijke muiterijen kwamen herhaaldelijk voor. Ook de vloot kostte veel, maar, daar zij over alle werelddeelen verspreid was, en bij gebrek aan geld, aan arsenalen en aan manschappen slecht werd onderhouden en bediend, konden zelfs op de Spaansche kusten de Algerijnsche en Tunesische zeeroovers hunne rooverijen plegen, 't Geld voor de Armada was als het ware weggegooid. Voorts moet gewezen worden op de onkosten der hofhouding, op de jaargelden van geheime agenten, op de schatten, door Philips aan bouwwerken, zooals aan het Escuriaal, besteed, 't Aantal ambtenaren was veel te groot; het beheer der financiën slecht. En terwijl de uitgaven stegen, daalden de inkomsten : uit de rijke Nederlandsche gewesten b.v. werden geene gelden meer getrokken. Reeds in 1575 klaagt Philips : „de wanorde in de financiën is onherstelbaar; ik weet niet, waarvan ik morgen leven zal." En wat stonden hem toen nog tal van Uitgaven voor de deur ! Op allerlei wijze trachtte Philips aan geld te komen; adellijke titels b.v. werden verkocht, o* Verval van Spanje. 132 Achteruitgang der Zuidel. Nederl. i Spanje onder Philips III. | maar ... adellijken waren vrijgesteld van belastingen, dus hoe slecht werkte dat voor de toekomst! Drukkende belastingen werden uitgeschreven; de tollen werden verhoogd; groote leeningen gesloten. Eens zag zich Philips zelfs verplicht, om deur voor deur eene vrijwillige gift te vragen, feitelijk dus een aalmoes. Maar toch kwam het bankroet, eerst in 1575, daarna nog eens in 1596. Dat hierdoor het vertrouwen in het Spaansche krediet geschokt werd, ligt voor de hand; de voornaamste schuldeischers, zooals de Fuggers, verlangden dan ook voor zich het beheer van een deel der inkomsten. Zoo verkeerde Spanje in een toestand van verval, waaruit het zich nog niet heeft weten op te heffen. En al ligt dat voor een deel, zooals boven is aangeduid, aan den volksaard, toch draagt Phüips' staatkunde er voor een aanzienlijk deel de verantwoordelijkheid voor. Ook de Zuidelijke Nederlanden liet Phüips in deerniswekkenden toestand achter. Ook daar was de bevolking sterk verminderd. Vele dorpen waren zoo goed als verlaten. De handelsbloei van Antwerpen was vernietigd; de nijverheid der Vlaamsche steden beteekende weinig meer èn bij gebrek aan grondstoffen èn bij 't ontbreken van afzetmarkten. De landerijen waren zóó verwaarloosd, dat velden en wegen van elkaar niet te onderscheiden waren. Ontzettend veel hadden stad en land van roovers en van de strooptochten van soldaten te lijden. In den strengen winter van 1586/'87 heerschte zoo'n armoede en was er zoo'n schaarste van levensmidïelen, dat burgers de mesthoopen omwoelden, om afval te verzamelen, waarmede zij hun honger konden stillen. En naast de materisele achteruitgang stond de geestelijke. Alleen de kunst, die door Albertus en IsabeUa zeer begunstigd werd, bloeide nog ; omstreeks 1600 leefde de bekende schüder Rubens; zijn niet minder bekende eerling is de portretschüder Anthonie van Dijok. Onder Phüips' zoon en opvolger Philips III werden de toeitanden nog niet beter. De koning zelf was een onbekwaam rorst, die zich liefst overgaf aan tafelvreugde, jacht en kaartspel m de leiding der zaken overliet aan den hertog van Lerma. Maar deze, in plaats van 'slands zaken te behartigen, had geen 138 ander doel voor oog en, dan in den kortst mogelijken tijd een zoo groot mogelijk vermogen te vergaren. „Den grootsten dief van Spanje" noemt hem daarom een spotdicht. Met de staatsfinanciën bleef het zoodoende diep-treurig gesteld. In 't voorjaar van 1608 hadden de ambtenaren in 18 maanden geen traktement gebeurd. Om aan geld te komen, waren de regeering de slechtste middelen goed genoeg : zij vervalschte de munt, maakte een nieuw bankroet, ja, verkocht vergiffenis voor misdrijven. 'tLand wemelde van roovers; de kuststreken werden onveilig gemaakt door Engelschen en Hollanders en door Barbarijsche zeeroovers : men denke o.a. aan den tocht van Heemskerk naar Gibraltar in 1607. Geen wonder, dat Spanje naar vrede verlangde. In 1598 werd — nog tijdens Philips Dl — te Vervins vrede met Frankrijk gesloten, in 1604 met Engeland en in 1609 met de opgestane Nederlandsche gewesten het twaalfjarig Bestand. En toch — ondanks dien nood — ging de regeering, gedreven door godsdienstig fanatisme, tot den noodlottigen stap over, de' nijvere Morisco's uü geheel Spanje te verdrijven: zij werden op schepen naar de Afrikaansche kusten gebracht, waar duizenden omkwamen. Zoo stiet Spanje ongeveer een half millioen zijner vlijtigste bewoners uit, waardoor wederom de toch al zoo geringe welvaart een nieuwe slag werd toegebracht. Verdrijving Ier Morisco's 1609. HOOFDSTUK 86.1 Engeland onder koningin Elisabeth. Maria Stuarf. In 1558 volgde Elisabeth hare halfzuster Maria op. Zij i had eene treurige jeugd achter zich liggen; haar vader verstiet haar en tijdens de regeering van Maria verkeerde zij in halve gevangenschap. In hare jonge jaren had zij hard gestudeerd, zoodat zij bij hare troonsbestijging eene zeer ontwikkelde vrouw was. Hoewel ijdel in de hoogste mate, tuk op de kruiperigste vleierij, trotsch en heerschzuchtig, zuinig tot gierig toe, werd zij door haar Eigenschappen van Elisabeth. 1 VgL de genealogische tabel N°. VI. 134 Bloei van Engeland. volk op de handen gedragen, doordat zij hare taak als koningin hoog opvatte ; men was overtuigd, dat zij zooveel in haar vermogen was, de voorspoed van haar land bevorderde. Zij wijdde zich met ijver aan de staatszaken ; hare ministers, van wie vooral genoemd moeten worden William Cecil (later lord Burleigh geheeten) en Walsingham, gaven raad, maar zij besliste. Ook hare gunstelingen, eerst Leicester, later Essex hebben'nooit invloed op de staatszaken gehad. Wel bleef zij de rechten van het parlement min of meer eerbiedigen, maar de eigenlijke regeering lag toch in handen van Elisabeth; In alle gewichtige zaken overlegde zij koel het voor en tegen, zoodat een harer raadgevers, Walsingham, haar eens verweet, „te veel te vertrouwen op de kansrekening en te weinig op God". Engeland beleefde tijdens hare regeering een tijdperk van bloei. Handel en scheepvaart gingen hard vooruit. Nog vóór Elisabeth zeilden Engelsche zeevaarders om de Noordkaap en bereikten den Dwinamond, wat het begin werd van rechtstreeksche handelsbetrekkingen tusschen Engeland en Rusland, welks ozaar Iwan de Verschrikkelijke (± 1550) de Engelschen uitstekend ontving. Franois Dr ake deed een tocht om de aarde; hij en Cavendish plunderden Spaansch-Amerikaansche bezittingen. Sir Walter Raleigh stichtte de kolonie, naar de „maagdelijke" koningin (Elisabeth is nooit gehuwd geweest) Virginië genoemd ; wel ging zij weer te niet, maar spoedig werden nieuwe koloniën gesticht; Davis ontdekte de naar hem genoemde straat, toen hij een Noord-westelijke doorvaart zocht, die ook Hudson trachtte te vinden (Hudson-baai en -straat, de rivier de Hudson!); Probisher bereikte de naar hem genoemde baai, Hawkins veroverde eilanden in West-Indië ; eene „Oost-Indische Compagnie" werd opgericht en eene „Turksche maatschappij" voor den Levanthandel. De nijverheid, vooraJ^de lakenindustrie o.a. in Norwich, werd bevorderd door de vele Protestantsche vluchtelingen uit de Nederlanden en Frankrijk. Dit was van zooveel te meer beteekénis, omdat, toen de boerenstand langzamerhand vrij werd, de adel groote uitgestrektheden bouwland in weidegrond liet veranderen en waar vroeger velen een bestaan 135 hadden, weidden thans groote kudden onder één herder.,, De Weiden verdreven de dorpen, de schapen verdreven de menschen", «n deze trokken naar de steden, waar velen bij de nieuwe industrieën werk en brood vonden. De toenemende welvaart blijkt b.v. uit de doelmatiger inrichting der-huizen, die voortaan meer van steen dan van hout of leem werden opgetrokken en waarin de vensters de luiken gingen vervangen. Ook de letterkunde bloeide: wij noemen alleen William Shakespeare, den beroemden treur- en blijspeldichter. De wetenschap vond een kundig geleerde in JTrancis Bacon, baron van Vendam. Hoewel Elisabeth zich tot de Roomsch-Katholieke kerk voelde aangetrokken, drong het verleden haar naar den Protestantschen kant (vgl. pag. 115). De Anglicaansche of Episcopale kerk werd ingevoerd; Elisabeth werd haar hoofd (krachtens de „Act of Supremacy"). De leer, vastgesteld in eene geloofsbelijdenis van 39 artikelen, is in hoofdzaak Protestantsch, maar in haar uiterlijk is de Kerk min of meer Katholiek: de kleeding der geestelijkheid en het altaar bleven behouden, ook de bisschoppen werden gehandhaafd, maar het huwelijk werd den geestelijken toegestaan, de mis werd afgeschaft en bij den kerkdienst moest 'tEngelsch, waarin ook de formuliergebeden en dankzeggingen zijn geschreven, gebruikt worden (the book of common-prayer). Vele Protestanten bleven echter tegen deze kerkinrichting. Deze dissenters of Non-Conformisten kan men verdeden in twee groepen, nl. Puriteinen en Presbyterianen. De eersten, onvervalschte aanhangers van Calvijn, wiens leer zij hadden leeren kennen, toen zij onder Maria's regeering naar het vasteland waren gevlucht, wilden de Kerk zuiveren (pur = [zuiver) van al wat aan het Katholicisme herinnerde, de Presbyterianen waren niet tegen de bisschoppelijke waardigheid, maar wilden, dat ook de leeken zitting zouden hebben in het kerkbestuur: iedere gemeente moest bestuurd worden door hare ouderlingen of presbyters. Deze dissenters werden even goed vervolgd als de onverzettelijke Katholieken, als zij onrust in het land brachten, want vóór |alles wilde Elisabeth de binnenlandsche rust De Anglicaansche kerk. Puriteinen en Presbyterianen. Ierland. Het Calvinisme in Schotland ingevoerd. i I ( 1 Maria Stuart ln Schotland, j i i c 8 l e I o 136 handhaven, anders tooh kon Engeland niet welvarend en machtig worden. Vooral het Katholieke Ierland had onder vervolgingen te lijden; duizenden H.A. lands werden daar aan* Protestantsche Engelsche kolonisten geschonken. Een opstand onder den graaf van Tyrone (± 1600), gesteund door in Ierland gelande Spaansche troepen, werd onderdrukt. Ook in Schotland werd het Protestantisme en wel het Calvinisme ingevoerd. De vurige prediker was hier John Knox. Hij en andere Calvinistische predikers hadden vooral den steun van den hoogen adel van het Schotsche laagland, die op de rijke kerkelijke goederen aasde (de Keltische Hooglanden bleven Katholiek). Hoe de moeder van Maria Stuart, die tijdens het verblijf liarer dochter in Frankrijk wegens haar huwelijk met den dauphin (later koning Frans LT) als regentes in Schotland optrad, de Herrorining ook tegenwerkte, de, beweging breidde zich steeds uit, m toen Elisabeth den troon beklom, sloten de Calvinisten een IJovenant ter verdediging van Gods woord en kwam het onder eiding van den graaf van Murray tot een opstand, die spoedig reheel Schotland in handen der Calvinisten bracht. Tijdens den >pstand stierf de regentes ; in afwachting van de komst van Maria stuart nam Murray het regentschap op zich. Natuurlijk werd hans overal het Calvinisme ingevoerd; de kerkelijke goederen rwamen ook hier grootendeels aan den adel. Onder die omstandigheden kwam de jonge Maria Stuart in Schotland aan. Ook zij was, als Elisabeth, eene begaafde vrouw, naar vroolijk, vriendelijk, medelijdend, gul. Met hare innemende uanieren slaagde zij er spoedig in, door den adel als koningin te rorden gevierd, ondanks haar Katholiek geloof. Stond zij door at geloof reeds tegenover Elisabeth, eene meer ernstige zaak sheidde de beide vorstinnen: de Katholieken in Engeland nl. esohouwden Maria Stuart als de wettige koningin van Engeland u Elisabeth beschouwde haar dus als eene mededingster. In 1565 huwde Maria, ten spijt van Elisabeth, met haren katholieken neef Darnley. Dat huwelijk werd echter zeer ngelukkig. Darnley was een ruw, heftig man, die zich vaak 137 aan dronkenschap overgaf en de jacht als zijne geliefkoosde bezigheid beschouwde. Maria hield hem dan ook van de regeering verwijderd ; zij overlegde vooral met den Italiaan Bizzio, haren secretaris, en evenals zij, ijverende voor het Katholieke geloof. Vele Protestantsche edelen gevoelden zich nu achteruitgezet, werden ook bevreesd voor de toekomst van het Protestantisme in Schotland, en, in overleg met Darnley, vermoordden zij Bizzio onverwachts, bijna onder de oog en der koningin. Maria was diep gegriefd. Zij wist echter haar gezag in Schotland te handhaven: een legertje, door de samenzweerders op de been gebracht, werd door haar verslagen en toen haar in 't zelfde jaar een troonopvolger werd geboren, was zij meer dan ooit meester van den toestand. Maar Darnley werd voortaan door haar verafschuwd, en, 't zij al dan niet met .Maria's medeweten — zekerheid daarover bestaat niet — smeedden eenige edelen, met Bothwell als aanvoerder, een complot tegen Damley. Toen deze in een landhuis ziek lag, vloog dit op zekeren nacht in de lucht; 't lijk van Darnley werd gevonden, maar duidelijk bleek, dat hij vooraf was vermoord. En nu deed Maria een zeer onvoorzichtigen stap. Hoewel de publieke opinie Bothwell als den moordenaar aanwees, trad zij met hem in 't huwelijk, waardoor zij aan de bewering, dat zij medeplichtig was aan den moord, op haar echtgenoot gepleegd, nieuw voedsel gaf. Geheel Schotland kwam nu tegen haar in opstand ; Bothwell vluchtte het land uit, Maria werd gevangengenomen en moest afstand van den troon doen ten behoeve van haar zoontje Jacobus VI (1567). Zij wist echter te ontsnappen en een nieuw legertje te formeeren, doch toen ook dit verslagen was, vluchtte zij naar Engeland en riep Elisabeth's gastvrijheid in (1568). Elisabeth verkeerde nu in een moeilijke positie. Haar zonder meer naar Schotland terugvoeren, wilde zij niet; haar een leger geven tegen hare oproerige onderdanen of naar Frankrijk te laten gaan, wilde zij evenmin, omdat zij dan voor haar gevaarlijk kon worden. Zoo kwam zij er toe, haar mededingster gevangen te houden: als voorwendsel diende, dat zij zich eerst moest zuiveren van de verdenking, die op haar rustte. Maria Stuart daarentegen verklaarde, als souvereine vorstin, aan God en Maria Stuart vlucht naar Elisabeth 1568. 138 Maria Staart in gevangenschap. Maria Staart onthoofd 1587. niemand anders rekenschap verschuldigd te zijn van hare daden en eischte hare invrijheidstelling. Elisabeth had welhaast groot gevaar te duchten van hare gevangene. Tal van complotten werden gesmeed met het doel, Elisabeth te vermoorden en Maria Stuart op den Engelschen troon te plaatsen. Don Juan van Oostenrijk had de landvoogdij in de Nederlanden aanvaard, o.a. in dé hoop, Maria uit hare gevangenschap te bevrijden, om als haar echtgenoot koning van Engeland te worden. Al die samenzweringen, waarin Philips Dl voor een deel de hand had, mislukten. Eindelijk, in 1586, Werd [door Babington] eene nieuwe samenzwering op touw gezet, waarin ook Maria was betrokken. Een verrader speelde den minister Walsingham echter alle brieven in handen. Walsingham het de correspondentie rustig voortgaan, na eerst kennis van den inhoud te hebben genomen ; ook Maria moedigde de samenzweerders aan, Elisabeth te dooden. Toen eindelijk Walsingham achter het geheele complot was gekomen, werden de samenspanners gevangengenomen en ter dood gebracht. Ook Maria werd voor eene rechtbank gebracht en ter dood veroordeeld. Elisabeth moest dat doodvonnis nog onderteekenen. Zij aarzelde, omdat zij de verantwoordelijkheid ervan niet op zich wilde laden. Wel teekende zij ten slotte, zonder echter in stellige bewoordingen het bevel tot terechtstelling te geven. Maar nu Elisabeth weifelde, tastten hare nnnisters door: Maria Stuart werd [in het kasteel Fotheringhay] onthoofd. In Engeland heerschte groote vreugde, want, zoolang Maria leefde, was de veiligheid van den staat uiet verzekerd. Elisabeth echter toonde zich bedroefd en toornig jegens hare raadslieden: haar secretaris werd zelfs in den Tower geworpen. Zoo trachtte zij aan de buitenwereld te beduiden, dat zij den dood van Maria Stuart niet had'gewild. Reeds in het volgend jaar zou Elisabeth ondervinden, dat Philips n den dood van de Schotsche koningin niet ongewroken zou laten : de Armada werd uitgezonden (1588). 139 HOOFDSTUK 87.1 De godsdienstoorlogen in Frankrijk tot 1588. In Franlsrijk ondervond het Protestantisme veel tegenkanting hij de vorsten. Dat behoeft geene verwondering te wekken, want vooreerst hadden de koningen door het concordaat van Bologna van 1516 veel invloed op de benoeming der Katholieke geestelijken, terwijl de Protestantsche kerkleeraars door de kerkelijke gemeenten zelve werden gekozen, en in de tweede plaats vreesden zij de republikeinsche ideeën van de Calvinistische leer. Niet het Lutheranisme, maar het Calvinisme is nl. Frankrijk op den duur binnengedrongen. Hoewel de groote massa van het Fransche volk niets van de ketterij wilde weten, vond de Hervorming vooral onder de hoogere standen vele aanhangers ; zoo werd Frans I een tijdlang van vervolgingen teruggehouden door zijne zuster Margaretha van Angoulême; ook zijne buitenlandsche politiek, die dem in betrekking bracht tot de Duitsehe Protestanten, moest hem weieens weerhouden. Toch begonnen onder Frans I de vervolgingen, waaronder vooral de Waldenzen te lijden hebben gehad en die onder zijn opvolger Hendrik II werden voortgezet. Zeer waarschijnlijk is de voornaamste reden, waarom Hendrik II in 1559 den vrede van Cateau-Cambresis met Philips Dl sloot, deze, dat beide vorsten zich dan 'beter konden wijden aan de bestrijding der ketterij. Zelfs werd een huwelijk beklonken tusschen Phüips en Elisabeth, dochter van Hendrik Dl. Maar op het tournooi, ter gelegenheid van de huwelijksfeesten gehouden, werd Hendrik Dl bij ongeluk doodelijk gewond (1559). Hendrik II werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Frans II (1559—1560), die gehuwd was met Maria Stuart, de dochter van den Schotschen koning Jacobus V en Maria de Guise. Door haar toedoen kreeg de familie de Guise, met welke zij dus van moederszijde verwant was, grooten invloed. De beide voornaamste vertegenwoordigers van dit geslacht waren Frans de Guise, een uitstekend krijgsman, die zich o.a. onderscheiden had door 1 Vgl. bij de verdere geschiedenis van Frankrijk de genealogische tabel N°. IV. De Hervorming tijdens Frans I en Hendrik II. De Guises en de Bourbons tijdens Frans II. 140 Bonding van Catharina de Medici. de inneming van Calais, en zijn broer Karei, aartsbisschop van Reims en kardinaal, die de leiding der zaken geheel in handen kreeg. De vervolging der Protestanten — der Hugenoten, zooals zij in Frankrijk werden genoemd — werd door de Guises ernstig voortgezet. Een steun vonden deze echter bij verschillende adellijke families, die jaloersch waren op den grooten invloed der Guises. Onder die families moeten vooral de Bourbons genoemd worden, wier belangrijkste vertegenwoordigers Lode wij k, prins van Condé en zijn broer Antonie, koning van Navarre, waren. Rechtens kwam hun tijdens de minderjarigheid van Frans Dl het regentschap toe. De Bourbons nu stelden zich aan het hoofd der Hugenoten ; vele ontevredenen sloten zich bij die partij aan, zoodat we onder de Hugenoten twee groepen kunnen onderscheiden, nl. 1°. hen, die door hun geloof tot die partij behoorden, zooals de admiraal de Coligny, 2°. hen, die vooral door politieke overwegingen, nl. verzet tegen de Guises, geleid werden. Er vormde zich eene samenzwering, die ten doel had, zich meester te maken van den persoon des konings en de regeering aan de Bourbons over te dragen. Maar de overrompeling van het slot te Amboise, waar het hof zich ophield, mislukte; de Guises handhaafden hunne machtige positie; ja, Lodewijk van Condé werd gevangengenomen en ter dood veroordeeld. Reeds was de dag van zijne terechtstelling bepaald, toen Frans H onverwachts stierf (1560), waardoor de zaken eene geheel andere wending namen. Want zijn opvolger Karei IX — nog slechts 10 jaar oud — kwam onder regentschap van zijne moeder Catharina de Medici, die aan niemands leiband, ook niet aan dien der Guises, wilde loopen. Wel was zij Katholiek, doch zij stond vrij onverschillig tegenover de verschillende geloofsrichtingen ; bij haar gaven politieke overwegingen den doorslag; nu eens steunende op de eene dan weer op de andere partij, trachtte zij haar gezag te vestigen en te handhaven. Thans was het voor^ haar zaak, om met steun der Bourbons de machtige positie der Guises te breken, en dat gelukte : Catharina zelve werd regentes, Condé werd op vrije voeten gesteld. Maar tevens begon thans eene andere behandeling der. Hugenoten. Gematigheid werd 141 het wachtwoord; zij koos als kanselier de 1'Hó pit al, wiens denkbeelden duidelijk blijken uit zijn gezegde: „Laten wij die woorden als Lutheraan, Hugenoot en Papist vermijden, en ons slechts Christenen noemen". Krachtens het tolerantie-edict van St. Germain of het Januari-edict van 1562 werden de vervolgingen der Protestanten gestaakt en hunne godsdienstoefeningen buiten de steden toegelaten. De Guises en de Bourbons beiden werden door Catharina geraadpleegd. Maar ondanks die gematigdheid kwam de uitbarsting in 1562. Frans de Guise, ontevreden over de sterke vermindering van zijn invloed en de vergrooting van dien van het Protestantisme, waarvan hij zoo'n heftig tegenstander was, trok in dat jaar met eene gewapende bende doof het dorpje Vassy, waar de Hugenoten in eene schuur een godsdienstoefening hielden. Daar ontspon zich toen een gevecht tusschen de soldaten van Guise en de ongewapende Hugenoten : 60 Hugenoten werden gedood en 200 gekwetst. Dat werd het sein tot een burgeroorlog in 'tgeheele rijk: de eerste van de 8 godsdienstoorlogen, die Frankrijk ongeveer dertig jaar lang hebben geteisterd. De eerste drie oorlogen werden gevoerd tusschen de jaren 1562 en '70. De meeste slagen werden door de Protestanten verloren. Antonie van Navarre en Lodewijk van Condé kwamen om het leven; Frans de Guise werd in dien tijd vermoord. Frankrijk leed echter geducht onder die burgeroorlogen ; de staatsfinanciën geraakten uitgeput; Catharina vreesde, dat de burgeroorlogen konden leiden tot onderwerping van Frankrijk aan den invloed van Philips ïï, wat tegen het nationaal belang was; ondanks de nederlagen hielden de Hugenoten zich staande onder admiraal de Coligny; bovendien werd Karei IX afgunstig op zijn oudsten broer Hendrik, die de belangrijkste overwinningen had bevochten. Zoo werkten verschillende motieven samen tot het sluiten van een vrede, den vrede van St. Germain (1570), waarbij den Protestanten belangrijke concessiën werden gedaan: 1°. Zij kregen het recht van vrije uitoefening van hunnen godsdienst op het platteland en in twee steden per provincie (echter niet in het zeer Katholieke Parijs); Bloedbad van Vassy 1562. De eerste drie godsdienstoorlogen. Vrede van St. Germain 1570. 142 Nadere bijzonderheden over de eerste drie oorlogen. Hetveldtoehtsplan van 1572 v in de Neder-e landen. r J o | 8 lj g 8 •V \ F O 2°. Zij verkregen vier veiligheidsplaatsen (places de süreté), o.a. ja Rochelle; ° 3°. Zij kregen toegang tot alle ambten. De 1ste godsdienstoorlog was van 1562—'63; Antonie van Navarre werd in 1562. bij 't beleg van Rouen doodelijk gewond en stierf na de inneming der stad. Condé, die Parijs wilde verrassen, werd gevangen genomen; de Protestanten werden verslagen bij Dreux (1562), doch Frans de Guise werd vermoord (1563). De vrede werd te Amboise gesloten. Karei IX deed in 1564 met zijn moeder een reis door Frankrijk en ontmoette toen te Bayonne zjjne zuster Elisabeth, de gemalin van Philips II, begeleid door Alva. Er is toenmaals in het Protestantsche Europa gedacht aan de sluiting van een Katholiek verbond tot uitroeiing van het Protestantisme. Doch ten onrechte, want Catharina en Karei wilden daarvan niet weten uit vrees voor te grooten invloed van Spanje. Het optreden van Alva in de Nederlanden vervulde de Hugenoten met vreea. Condé poogde tevergeefs den Koning op te lichten en nu begon de 2de godsdienstoorlog: 1567—'68. De Protestanten werden verslagen bij St. Denis (1567); de vrede werd gesloten te Longjumeau. De 3de godsdienstoorlog was van 1568—'70. De Hugenoten werden verslagen in 1569: 1°. bij Jarnac, waar Lodewijk van Condé werd gevangengenomen en vervolgens neergeschoten; 2°. bij Moncontour. De vrede werd gesloten te St. Germain. Nu de binnenlandsche rust hersteld was, kon Frankrijk zich •eer wijden aan de buitenlandsche zaken. De anti-Habsburgsche n wel anti-Spaansche politiek kwam weer op den voorgrond, loligny werd een der voornaamste raadgevers van den koning, uist in dezen tijd ging de prins van Oranje met nieuwe plannen m (die van 1568 waren mislukt), om de Nederlanden van de paansche overheersching te bevrijden, en hij hoopte daarbij op beun van Karei IX ; Lodewijk van Nassau werd de onderhandelar aan het Fransche hof. Vrede naar binnen, oorlog tegen panje scheen de leus te worden. De binnenlandsche vrede bond bezegeld te worden door een huwelijk van Margaretha an Valois, de dochter van Catharina de Medici, met Hendrik an Bourbon, koning van Navarre. Een groot veldtochtslan werd vastgesteld : Lodewijk van Nassau zou een paar steden ï Henegouwen verrassen en daarna ondersteund worden door een 143 Fransch leger, de Prins zon van den Oostkant oprukken, de Watergeuzen zouden de eene of andere kustplaats bezetten. De uitvoering van dat plan zou plaats vinden in den zomer van 1572. Plotseling weerklonk de tijding van de inneming van Den Briel door de Watergeuzen, wien Elisabeth het verblijf irr hare havens had ontzegd. Vlissingen en Enkhuizen kwamen daarna ook in opstand. Nu moest men wel sneller optreden. Lodewijk verraste Bergen, maar Alva sloot terstond de stad in; Oranje legerde zich ook in de buurt van Bergen en wachtte de Fransche hulp af. Hoe deerlijk werd hij teleurgesteld ! Catharina de Medici zag het met leede oogen aan, dat de hoofden der Protestanten, vooral admiraal de Coligny, bij den koning zooveel invloed hadden. Een - moordaanslag op de Coligny, waarin zij de hand had, mislukte. Nu echter wist Catharina den zwakken koning wijs te maken, dat de Hugenoten, die in groote getale in Parijs waren ter bijwoning van het huwelijk van Hendrik van Navarre, eene groote samenzwering tegen de Katholieken op touw hadden gezet, waarop de koning in vage termen toestemming tot een grooten moord gaf. Het Parijsche volk, sterk anti-Protestantsch, was daarvoor gemakkelijk te vinden. De moord begon in den nacht van 24 Augustus 1572 (St. Bartholomeusnacht). Geleid door Hendrik de Guise — den zoon van Frans — drongen de Katholieken de huizen der Protestanten binnen en doodden, wie zij ontmoetten. Een der bekendste slachtoffers was de Coligny. Hendrik van Navarre kon zijn leven slechts redden, door — tijdelijk — het Calvinisme af te zweren. Ook in andere steden werd het voorbeeld van Parijs gevolgd, 't Aantal slachtoffers wordt zeer verschillend opgegeven: 't getal 6 a 8000 voor geheel Frankrijk zal niet ver bezijden de waarheid zijn. Eene nieuwe burgeroorlog brak natuurlijk uit, maar daar Catharina zich verstoken zag van de hulp van de gematigde Katholieken, moest zij bij de krachtige verdediging der Hugenoten reeds in 1573 vrede sluiten, waarbij de Protestanten bevestigd werden in de rechten, die zij in 1570 hadden verkregen. Na den dood van Karei IX, die vol wroeging over den gepleegden Bartholomeusnacht of Bloedbruiloft 1572. 4de burgeroorlog1572—'78. Hendrik III 1574—1589. 144 Het ontstaan van den drieHendrikenoorlog In 1585. moord stierf, beklom zijn broer Hendrik III den troon, die daarvoor de Poolsche kroon in den steek liet. Onder zijne regeering werden de godsdienstoorloogen meer dan eens hervat, maar, aangevoerd door den geestdriftvollen Hendrik van Navarre en gesteund door eene gematigde Katholieke partij, (de politieken genoemd) onder Frans van Alencon (of Anjou), den broer van Hendrik UI •■, welke partij door een eerlijk te handhaven godsdienstvrede aan Frankrijk rust wilde schenken, kwamen de Hugenoten in nog gunstiger conditie dan bij den vrede van St. Germain. Dezelfde Anjou aanvaardde ook de hem aangeboden souvereiniteit over de Nederlanden, en ging zelfs met het plan om, een huwelijk met Elisabeth te sluiten. Reeds in 1576 hadden de heftige Katholieken zich vereenigd tot een groot verbond, de Ligue, met Hendrik de Guise aan 't hoofd. Een ernstige strijd bleef echter uit tot in 1584. Toen stierf Anjou en de naaste troonopvolger was nu de Protestant Hendrik van Navarre. Tegen die opvolging verzette de Ligue zich heftig. Hendrik III verklaarde (bij het edict van Nemours), dat alle Calvinistische predikanten binnen één maand, alle overige Hugenoten binnen zes maanden Frankrijk moesten verlaten of Katholiek worden. Dat edict werd het sein tot den laAtsten of achtsten godsdienstoorlog, die in 1585 uitbrak en naar de hoofdpersonen Hendrik DU, Hendrik de Guise en Hendrik van Navarre de drie-Hendriken-oorlog, wordt genoemd. Guise sloot een verbond met Philips H. Zoo mengde Philips Dl, die reeds de handen vol had met zijn strijd tegen de Nederlandsche opstandelingen, zich ook nog in de Fransche burgeroorlogen, terwijl hij bovendien door zijn aanslag op Engeland met dit rijk in oorlog geraakte. Over de verwikkehngen, daaruit ontstaan, in een volgend hoofdstuk. 1 Frans van Alencon kreeg den naam A n j o u naar een gouvernement, dat hem later ter beschikking werd gesteld. Dit gebeurde bij den vrede van Beaulieu of pais de Monsieur, onder bemiddeling van Alencon tot stand gekomen, welke vrede een eind maakte aan den vijfden godsdienstoorlog (1575—*76). 145 HOOFDSTUK 88. De strijd tusschen Protestantisme en Katholicisme in WestEuropa tusschen 1588 en 1609. De verhouding tusschen Elisabeth en Phüips II was gewwnlijk verre van vriendschappelijk. Hoewel een krijg langen tijd vermeden werd — vooral de zuinige Elisabeth vreesde voor een oorlog, waarvan zij ook benadeeling van Engelands handel en nijverheid duchtte — deden zij elkaar reeds geruimen tijd afbreuk of werkten zij elkaar tegen. Phüips had de hand in de meeste moordaanslagen, op Elisabeth gepleegd ; Elisabeth liet Drake en Cavendish begaan big hun rooftocht naar de Spaansche koloniën, en steunde de Nederlandsche opstandelingen door de zending van Leicester. Philips steunde natuurlijk de Katholieke propaganda in Engeland; aan de universiteit te Douai werd een college opgericht, waar Engelschen tot priester werden opgeleid; de Paus richtte voor hetzelfde doel een seminarium in Rome op. Openlijk brak de strijd echter pas uit in 1588. Reeds een paar jaar tevoren ging Phüips II met het plan om, eene groote vloot (Armada - gewapende vloot) uit te rusten, om daarmede een aanval op Engeland te doen; het Spaansche leger in de Nederlanden zou de landing beproeven. Er werden inmiddels looze onderhandelingen met Elisabeth gevoerd, om hare aandacht af, te leiden: onverwachts moest Engeland overvallen worden. Parma moest zich tot zgne groote ergernis gereed houden, waardoor hij niet krachtig tegen de opstandelingen kon optreden. De kundige landvoogd had de onderneming als roekeloos sterk afgeraden ; hij gaf Philips in overweging liever eerst de nog onafhankelijke gewesten te vermeesteren, die reeds in zulke benarde omstandigheden verkeerden. Immers, onafhankelijk waren nog slechts Holland, Zeeland, Utrecht en een deel van Friesland, maar zij waren omkneld door een kring van Spaansche vestingen — Groningen, Steenwijk, Coevorden, Deventer, Zutfen, Nijmegen, Grave, Den Bosch, Breda, Geertraidenberg (sinds 1589), Sluis —, zoodat binnen niet al te langen tijd de opstand onderdrukt scheen Pik, >Algtmn*n* Geschiedenis II, 3" dr. 1^ Elisabeth en Philips II. De Armada 1588. 146 te kunnen worden. Toen Parma de onderneming, waarop Philips zoo zeer gesteld was, niet meer durfde ontraden, ondersteunde hij het plan van Santa-Cruz, den bekwaamsten der Spaansche admiraals, om eerst eene Noordzeehaven voor diepgaande schepen, en wel Vhssingen. te bemachtigen, waarin de vloot bij storm eene schuilplaats kon vinden. Maar Parma's raadgevingen werden in den wind geslagen: Engeland moest terstond vallen, en dan zou de onderwerping der Noordelijke Nederlanden wel volgen. Elisabeth vermoedde niet, met wat voorplannen Phüips omging, en ook de bul van paus Sixtus V, waarbij zij van den troon vervallen verklaard werd en haar rijk aan Phüips werd geschonken, deed haar nog niet uit hare zorgeloosheid opschrikken; nog in den zomer van 1588 dacht men in Engeland niet anders dan dat de geruchten over eene Armada weinig meer dan verzinsels waren. Maar spoedig zag men zich bedrogen. Tegen Augustus verscheen de „Onoverwinnelijke Vloot" (uit 130 oorlogsschepen bestaande) in het Kanaal, doch onder bevel van een onkundig admiraal Medina Sidonia (Santa-Cruz was kort te voren gestorven). Met bekwamen spoed werd echter eene vloot samengetrokken onder de kundige leiding van ervaren zeebeden als Howard en Drake, en met iederen dag werd zij sterker. Onder groote geestdrift werd in Engeland de strijd aanvaard. Toen Elisabeth van Londen de uitrusting en bemanning van 15 schepen vroeg, gaf de stad ten antwoord, dat zij er 30 zou leveren. Op korten afstand bleven de Engelschen de Armada volgen, die koers zette naar Calais, waar Medina Sidonia Parma hoopte aan te treffen. Maar Parma was nog lang niet gereed, en werd bovendien met zijne, transportschepen door Hoüandsche en Zeeuwsche schepen, gesteund door kleine Engelsche eskaders, té Duinkerken ingesloten gehouden. Het eerste belangrijke zeegevecht tusschen de Armada en de Engelsche vloot vond plaats bij Grevelingen; met hunne kleine schepen konden Howard en Drake echter veel sneller manoeuvreeren dan Medina Sidonia met zijne logge galjoenen : de Spaansche vloot trok in het zeegevecht aan het kortste eind, enkele harer grootste schepen werden bemachtigd of in den grond geboord. In stede van aangevaüenen 147 werden de Engelschen spoedig aanvallers, ja, vervolgers en toen nu bleek, dat Parma zich niet met de Armada kon vereenigen, besloot de onbekwame Medina Sidonia, welke geduchte macht zijne vloot ook nu nog vormde, naar Spanje terug te keeren. Maar niet door het Nauw van Calais, dat door de Engelschen werd bewaakt, terwijl zulks hem ook door aanhoudenden tegenwind belet werd, maar om Engeland en Schotland heen. Onderweg werd de vloot echter door stormen beloopen. „De Spaansche schepen, noordwaarts om Schotland zeilend, werden, log, zwaargetakeld, topzwaar, hulpeloos als zij waren, uiteengeslagen, op de kale rotsen der Hebriden, der Orkney 's, der Faroër verbrijzeld, op de Iersche en Noorsche kusten geworpen te midden van eene onherbergzame natuur en eene roofgierige bevolking, die niets en niemand spaarde. Slechts een derde deel der groote vloot bereikte ontredderd en voorgoed onbruikbaar in October de Spaansche havens. Duizenden matrozen en soldaten kwamen om en een doffe droefheid heerschte op het gansche Spaansche Schiereiland, waar bijna geen enkele familie geen verhes te betreu * ren had". Werd Parma in 1588 door de Armada van belangrijke ondernemingen afgehouden, ook in de volgende jaren kon hij zijne aandacht niet aan de Nederlanden schenken, daar Phüips hem beval, in de Fransche zaken in te grijpen. In Frankrijk nl. waren de toestanden inmiddels zeer veranderd. De ligue en Hendrik de Guise sloegen een steeds hoogeren toon aan ; steunende op het Parijsche volk, trotseerde Guise den koning in zijne hoofdstad ; een nieuw stadsbestuur van 16 leden was geheel op zijn hand ; duidelijk toonde hij naar de koningskroon te streven, en Hendrik m vreesde niet ten onrechte, dat Guise zou trachten, hem zelfs van den troon te stooten. Zoodoende kwam de koning tot het besluit, Guise te laten vermoorden, wat inderdaad in 1588 plaats vond. Maar daarmede had Hendrik DU voor goed gebroken met de heftige Katholieke partij ; hij sloot zich bij Hendrik van Navarre aan, doch reeds in 1589 trof hem de wraak over den gepleegden moord : een fanatiek monnik [Jacques Clément] maakte door een dolkstoot een einde aan zijn leven. Op zijn sterfbed erkende hij Hendrik 10* Dood vanHendrlk de Guise 1588 ;nHendrik III 1589. 148 De laatste jaren Tan den burgeroorlog. van Bourbon als opvolger (Hendrik IV 1589—1610, met wien het huis Bourbon den troon beklom). Hendrik IV werd slechts door eene betrekkelijk kleine minderheid als koning erkend ; de groote meerderheid in Frankrijk duldde geen Protestantschen koning. Zoo bleef de strijd in Frankrijk voortduren, en Phüips, die van deze omstandigheden partij wüdé trekken, om zijne dochter IsabeUa op den Franschen troon te plaatsen, beval Parma, met zijn leger naar Frankrijk te trekken. Ook nu waarschuwde Parma den koning weer voor diens verreikende plannen. Hij wees er op, dat het leger lang niet talrijk genoeg was,, om in Frankrijk krachtig op te treden en tevens de talrijke sterkten in de Nederlanden bezet te houden. Maar ook nu baatten geene waarschuwingen : als eerst Frankrijk maar onder zijn invloed was, zoo redeneerde Phüips II, dan zou de onderwerping der Nederlanden gemakkelijk volgen. „Hoe groote belangen stonden thans in den Franschen burgeroorlog op het spel! Aan den uitslag hing het lot van katholicisme en protestantisme. Raakte Frankrijk, op wat wijs dan ook, aan de staatkunde van Philips ondergeschikt, dan werd het Spaansche katholicisme, met zijne inquisitie en auto's da fe, in Europa overheerschend. Kwam daarentegen de Hugenoot op den troon, dan werd hij, als vanzelf, het hoofd der protestanten, die reeds lang een algemeene unie zochten te vormen . . . Het lot van Europa was het dus, waarover in Frankrijk gestreden werd. Dit gevoelden aüen, protestanten en katholieken. Onze Staten weten, te midden hunner eigene bezwaren, toch nog middelen te vinden, om Hendrik IV bij te staan. En Parma moet de Nederlanden tijdelijk laten varen, om de ligue te hulp te trekken." Parma kwam juist op tijd. Hendrik IV versloeg de ligue, aan wélks hoofd thans Guise's broeder Karei van Mayenne stond, in 1590 bij Ivry, en sloeg het beleg voor Parijs. Reeds heerschte daar het nijpenste gebrek — van vermorzelde beenderen bakte men brood —, toen Parma kwam opdagen en Hendrik dwong, het beleg op te breken. In 't volgend jaar bleek nog duidelijker, hoe belangrijk de strijd in Frankrijk werd geacht. De paus zond een legertje, maar ook Elisabeth zond troepen en Duitsehe 149 Protestantsche hulpbenden kwamen opdagen. Ook toen toonde Parma, ondanks zijne lichaamskwalen, die hem in 1502 ten grave sleepten, groote veldheerstalenten, maar tijdens zijne afwezigheid kreeg Maurits gelegenheid, door eene reeks van schitterende krijgsbedrijven den toestand voor de opstandelingen aanzienlijk te verbeteren. Had hij reeds in 1590 Breda, Crêvecoeur en Steenbergen vermeesterd, in 1591 volgden Zutfen, Deventer, Delfzijl, Hulst en Nijmegen, en in 1592 Steenwijk en Coevorden. Geertruidenberg (1593) en Groningen (1594) werden nog daaraan toegevoegd, zoodat de Nederlanden nu dus grootendeels door denzelfden kring van vestingen werden beschermd, van waaruit zij vroeger werden bedreigd.1 Hoe ver was Phüips thans dus van de onderwerping der Nederlanden verwijderd! En terzelfdertijd verloor hij alle kans, om Prankrijk onder zijn invloed te krijgen. In 1593 riep de Ligue de Staten-Generaal bijeen, om een Katholiek tot koning te kiezen; de Spaansche gezant vestigde de aandacht op Isabella, dochter van Phüips II, doch toen bleek, dat de stemming wel Katholiek, maar niet Spaansch was. Tevens begreep Hendrik IV, dat het voor zijn eigen belang en de rust van Frankrijk gewenscht was, Katholiek te worden; trouwens, een warm aanhanger van het Calvinisme was hij nooit geweest. „Parijs was hem wel een mis waard," zooals hij zich uitgedrukt zou hebben. In 1593 ging hij tot de Roomsch-Katbolieke kerk over ; in het volgend jaar werd hij gekroond en opende Parijs voor hem de poorten. De paus schonk hem na eenige aarzeling absolutie. Ook Karei van Mayenne onderwierp zich; Hendrik IV gaf hem het stadhouderschap over Isle de Franee. Ondanks zijn overgang tot het Katholicisme bleef Hendrik in zijne politiek aan de zijde der Protestanten staan. Dat toonde hij, door aan Phüips den oorlog te verklaren (1595). Eene andere reden voor deze oorlogsverklaring is, dat hij aan ahe Franschen, die nog in 't geheim met Spanje heulden, op het hart wou drukken, dat zij, door ook thans nog met Phüips in betrekking te blijven i Vgl. op Blad N°. 4 de 2 bijkaartjes, aangevende den toestand in 1588 en 1598. De plannen van Philips II verijdeld. Drievoudig Verbond 1596. 150 Vrede van Vervins 1598. 1 Afstand der. Nederlanden ( aan de „Aarts- , hertogen" 1598. ; 1 -: l * i Vrede tusschen Spanje } en Eng. 1604. staan', zich aan hoogverraad schuldig maakten. De drie staten, die thans met Phüips in oorlog waren — Engeland, Frankrijk en de Nederlanden —, sloten in 1596 zelfs officieel een verbond, een feit vooral voor de opgestane gewesten van beteekenis, die nu voor het eerst als een souvereine staat werden erkend. Vele vruchten bracht-dat bondgenootschap echter niet: andere Protestantsche staten sloten zich er niet bij aan, en de samenwerking tusschen de Bondgenooten onderling het veel te wenschen over. Reeds in 1598 onttrok Hendrik zich aan den krijg en sloot met Phüips den vrede van Vervins, waarbij in 't algemeen de vrede van Cateau-Cambresis bevestigd werd. Het zoo geteisterde Frankrijk had waarlijk behoefte aan rust, maar toch toonde Eendrik zijn goeden wü, door de Nederlanden met rijke subsidies te blijven steunen. Phüips II had dien vrede gesloten: 1°. om aan zijn zoon en opvolger, van wiens onbekwaamheid hij zich bewust was, het rijk in vrede met Frankrijk na te laten; 2°. om le Nederlanden, die hij aan zijne dochter IsabeUa en haar gemaal ilbertus van Oostenrijk afstond, tegen aanslagen van Frankrijk e beveiligen; 3°. dwong de nood in Spanje en in de Zuidelijke Nederlanden hem tot vrede. Wat de tweede reden betreft, Philips deed nl. daarmede nog sene vergeefsche poging, om al de Nederlanden voor zijn huis te iehouden. Hij hoopte, dat de opstandelingen eene regeering, lie te Brussel zetelde, zouden erkennen, maar hij werd ook daarin eleurgesteld. Bovendien, de afscheiding van de Nederlanden ran Spanje was meer schijn dan wezen. Wanneer een van >eide echtgenooten stierf en het huwelijk was kinderloos, dan iouden de Nederlanden aan Spanje terugvanen; ook zouden Spaansche troepen de voornaamste Nederlandsche vestingen >ezet houden. De krijg tusschen Spanje en Engeland duurde nog voort tot ia den dood van Elisabeth1; haar opvolger Jacobus I (de zoon 'an Maria Stuart) sloot reeds in 1604 vrede. Onderhandelingen 1 In haar laatste levensjaren was zij diep getroffen door eene samenzwering van haar gunsteling Essex, die in 1601 onthoofd werd. 151 met de Nederlanden over een vrede leidden tot geen resultaat, maar in 1609 werd een wapenstilstand—het 12-jarig Bestand—gesloten.1 Het 12-jarig Bestand gesloten 1609. Wanneer we omstreeks het jaar 1610 den godsdienstigen toestand in West- en Zuid-Europa overzien, dan verkrijgen we1 dus de volgende uitkomsten: Op 't Pyreneesche en het Apennijnsche Schiereiland heerscht uitsluitend de Roomsch-Katholieke kerk. In Schotland en Engeland is de Protestantsche kerk de heerschende geworden ; de Ieren bleven echter voor 't grootste deel Roomsch-Katholiek. In Frankrijk hebben de Hervormden eene gevestigde positie verkregen bij het edict van Nantes in 1598 (zie blz. 153), maar overal wordt de openbare uitoefening van hunnen godsdienst toch niet geduld en tegen een krachtig optreden van de regeering kan de kleine minderheid van Hugenoten niet bestand zijn. (Vergelijk het optreden van Riohelieu tegen de Hugenoten ( § 93) en de vervolgingen, waaraan zij onder Lodewijk XIV blootstonden (§ 99). In de Spaansche Nederlanden is het Protestantisme geheel vernietigd of uitgedreven; in de Noordelijke Nederlanden echter was de Protestantsche leer staatsgodsdienst geworden, al woonden «r nog heel wat Katholieken. 2 De godsdienitige toestand In W.- en Z.-Europa omstreeks 1610. 1 Vgl. Atlas Hettema; Blad Ne. 5, bijkaartje: de Republiek in 1609. * Ter verduidelijking mogen de volgende cijfers dienen: In Italië bedraagt het aantal Protestanten tegenwoordig ± 60000; in Spanje ± 7000; in Portugal ± 5000 ; in België ± 15000; in Erankrgk is 98 pCt. der bevolking Roomsch-Katholiek; in Engeland en Schotland is de schatting: 75 pCt. Protestant, 17 pCt. Katholiek. . 152 HOOFDSTUK 89. Vestiging der koninklijke autoriteit. Bevrediging der Katholieken. Bevrediging der Hugenoten. Edict van Nantes 1598. Het binnenlandsch bestuur van Hendrik IV. Na de burgeroorlogen beeft Hendrik IV onafgebroken gewerkt aan de vestiging van de koninklijke autoriteit, aan de bevrediging van Frankrijk, aan de verheffing van de welvaart van zijn rijk; Langzaam wist zich het koningschap weer te verheffen boven alle andere machten. De Staten-Generaal werden niet meer bijeengeroepen; de parlementen moesten dienen, om den vorst voor te lichten, niet om hem te beperken in zijne macht. „Dx ben de koning, ik spreek tot U als meester, ik wil gehoorzaamd worden" verklaarde Hendrik. Vooral den hoogen adel, die tijdens de burgeroorlogen een groot deel zijner voormalige zelfstandigheid had herwonnen, kostte het moeite, zich voor het koningschap té buigen en met kracht van wapenen moest Hendrik meer dan eens tegen hem optreden ; de koninklijke autoriteit werd echter gehandhaafd. Richelieu kon later Voortbouwen op de grondslagen, door Hendrik gelegd. Van de adellijken werd zelfs Hendriks oude wapenbroeder, de hertog van Brron, wegens eene samenzwering onthoofd, en dat was voor velen een afschrikwekkend voorbeeld. JHhi streven naar binnenlandsche bevrediging blijkt duidelijk uit de houding, die hij tegenover Katholieken en Protestanten aannam. Overal, waar hij onderdrukt was, werd de Katholieke godsdienst hersteld ; als schadeloosstelling mocht de geestelijkheid alle goederen terugnemen, die sinds 40 jaar verloren waren gegaan. Hendrik benoemde tot bisschoppen mannen van deugd en kennis. Met de Jezuïeten stond hij echter een tijdlang op gespannen voet; toen een jong fanatiek persoon, die een werktuig der Jezuïeten scheen te zijn, een moordaanslag op Hendrik TV deed, werden zij zelfs uit Frankrijk verbannen. Maar enkele jaren later stond Hendrik den Jezuïeten den terugkeer toe, doch o. a. onder voorwaarde, dat zij een speciaien eed van trouw aan den koning aflegden. Ook de Protestanten, het rijkste en ontwikkeldste deel der bevolking, vergat Hendrik niet, getuige het edict van Nantes (1598). Hoewel het edict velen Hugenoten niet ver genoeg ging, 163 verzekerde het hun toch rechten, die in andere landen door de regeering aan andersdenkenden niet werden verleend. De voornaamste bepalingen waren n.1.; 1°. Overal mogen de Hugenoten hunnen godsdienst vrijelijk uitoefenen, behalve in Parijs en enkele andere — met naam genoemde -— steden. 2°. In de parlementen kregen zij Chambres-mi-partie, d. w. z. rechtbanken, half uit Katholieken, half uit Protestanten samengesteld, waarvoor de processen van Hugenoten werden gevoerd. 3°. Met 't oog op hun betrekkelijk gering aantal gaf Hendrik hun eenige places de sureté, o. a. La Rochelle, terwijl zij om de drie jaar eene groote vergadering mochten houden, om hunne particuüere belangen te bespreken. Door die beide laatste bepalingen vormden de Hugenoten feitelijk eene soort „staat in den staat"; de veiligsheidsplaatsen waren haast kleine republieken. Richeliet! is het geweest, die den Hugenoten die staatkundige voorrechten heeft ontnomen. Toen Hendrik als koning erkend was, waren de toestanden in Frankrijk verre van gunstig. Welk eene tegenstelling echter, als hij eenige jaren aan de regeering is geweest! De eerste dienst, dien de koning het volk bewees, was, het te verlossen van de plaag der ontslagen huursoldaten. De doodstraf, die hij op enkele leiders toepaste, boezemde een heilzamen schrik in. Oniniddellijk na den vrede van Vervins verbood hij het dragen van vuurwapenen. Hendrik IV had het geluk, door bekwame en getrouwe dienaren ter zijde te worden gestaan. Onder deze moet in de eerste plaats genoemd worden de Hugenoot Maximüiaan van Béthume, hertog van Sully, die onschatbare diensten aan Frankrijk bewees door eene uitstekende administratie der financiën. Een derde deel van de schulden werd gedelgd; ieder jaar na 1602 overtroffen de inkomsten de uitgaven; voortdurend werd er gespaard en dat geld besteed öf om schulden af te lossen, öf om domeinen terug te koopen, óf om eene oorlogskas te vormen. En toch-kreeg Sully die resultaten niet door opschroeving der belastingen, integendeel, de taille werd verlaagd. Maar er werd nauwkeurig Bevordering der veiligheid. Zorg voor de financiën. 154 Bevordering van den landbouw. Bevordering der industrie. Bevordering van den handel. op het innen der belastingen toegekeken en zuinig met de opgebrachte geldsommen omgegaan. Vele sinecures werden opgeheven. Slechts een financieele maatregel heeft op den duur ongunstig gewerkt. Wanneer een magistraatspersoon jaarlijks eene zekere som gelds opbracht, mocht zijn zoon hem in zijn ambt opvolgen. Wel behield de koning zich het recht voor, om onwaardige ambtenaren af te zetten, maar toch gaf deze „Paulette" — zoo geheeten naar het lid van den Raad van financiën, Paulet, die haar had voorgesteld — later aanleiding tot grove misbruiken. De landbouw en de veeteelt werden door Sully als de twee zuilen van den staat beschouwd en dus sterk bevorderd. De vermindering van de taille en de grootere veiligheid gaven den landbouw gelegenheid zich weer te verheffen. Jacht in opkomend of rijpend graan werd verboden. De koning bewerkte, dat het koren vrij door 't geheele rijk mocht worden gevoerd. Maar vooral heeft de industrie aan Hendrik IV (daarbij voorgelicht door Laffemas) veel te danken. Toen twee koopheden uit Rouen eene fabriek wilden oprichten voor het weven van fijn linnen, kregen zij een aanzienlijk voorschot, en, om modellen te krijgen voor de figuren, die in dat linnen zouden worden gelegd, kreeg een tuinman van den koning jaarlijks eene som, om een tuin met zeldzame planten te onderhouden, wat de oorsprong werd van den „Jardin des Plantes". Ook de tapijtindustrie werd door Hendrik begunstigd (de gobelins dateeren van zijn tijd), verder de kristalnijverheid te Nevers, doch vooral gaf hij een krachtigen stoot tot de ontwikkeling der zijdeindustrie, waarvoor duizenden bij duizenden moerbezieboomen werden aangeplant. Voor de bevordering van den binnenlandschen handel was allereerst • noodig het herstel van wegen, bruggen en vaarten, en hierin toonde Sully zich weer voortvarend. Ieder jaar werd meer dan een millioen livres voor 't onderhoud der wegen besteed; overal langs die wegen moesten boomen worden geplant. Het kanaal, dat Seine en Loire verbindt, werd gegraven. Ook de belangen van den buitenlandschen handel werden behartigd^ 155 Hendrik zag het groote voordeel van koloniën in. Eene OostIndische Compagnie werd opgericht; in Amerika drong Champlain dbor tot het naar hem genoemde meer en legde den grondslag tot Quehec. In Konstantinopel kregen de Fransche kooplui verschillende voorrechten, dank zij de goede verstandhouding tusschen Hendrik IV en denv sultan als gevolg van hun beider anti-Habsburgsche politiek. Al kon „le bon roi Henri" zijn' ideaal, dat ieder zijner onderdanen 's-Zondags een hoen in' den pot zou hebben, niet bereiken, toch is Frankrijk onder zijne regeering hard vooruitgegaan ; de wonden, door de burgeroorlogen geslagen, werden geheeld. ' In het laatst van zijne regeering vatte Hendrik zijne anti- Hendrik I Habsburgsche poütiek weer krachtig op. Een successiestrijd vermoord — de Gulik-Kleefsche opvolgingsstrijd (zie blz. 162—163)—scheen * tot een grooten Europeeschen oorlog te leiden, waarin hij partij koos tegen de Habsburgers. Maar kort vóór hij te velde zou trekken, werd hij door een dweepziek Katholiek, Ravaillac, vermoord (1610). B. MIDDEN-, NOORD- EN OOST-EUROPA IN DEN TIJD DER CONTRA-REFORMATIE. HOOFDSTUK 90. De Contra-Reformatie in Polen. Aanval van het Katholicisme op Zweden en Rusland. Meer ongemerkt, zonder die bloedige botsingen, die wij in West-Europa hebben leeren kennen, won het Katholicisme terrein in de andere deelen van Europa in den tijd der ContraReformatie. In Polen stierf in 1572 het huis der Jagellonen (naar Jagello) uit; het erfelijk koningschap werd toen afgeschaft: Polen werd een kiesrijk, waarin de adel den- hoofdtoon bleef aangeven (vgl. blz. 34) en ook den koning koos. Het Protestantisme had er Contra- Bef. Polen. 156 groote vorderingen gemaakt, maar ook hier kwam de reactie, vooral door toedoen van Sigismund 1600), die, evenals zijn vader Johan III Katholiek was, hoewel zij een zoon en kleinzoon waren van Gustaaf Wasa. Toen werden de Protestanten zelfs vervolgd. Toch bleef de partij der dissidenten, uit Protestanten en Grieksch-Kathoheken samengesteld, niet zonder beteekenis. In Polen was een groot deel van den adel tot het Protestantisme bekeerd; zelfs maakten Protestanten zioh meester van verschillende bisschopszetels, 't Grootste deel van de boeren was echter Katholiek gebleven. Ook in Polen drongen de Jezuïeten binnen en maakten propaganda voor hunne beginselen, doch nog in 1573 werd door den Rijksdag besloten, dat niemand wegens zijn geloof vervolgd of beleedigd mocht worden. Maar onder koning Stephanus Bathory (± 1580), die overigens zeer gematigd was, won het Katholicisme aan invloed. Er werden in eenige plaatsen Jezuïetenscholen opgericht, de nieuwe kalender werd zonder moeite ingevoerd, en, wat vooral van belang was, de koning schonk de bisdommen slechts aan Katholieken. De machtigste adellijke partij in het land ging tot het Katholicisme over en zij zette het door, dat na Stephanus' dood de Katholieke Zweedsche prins Sigismund III (1587—1632) tot koning werd gekozen. Tijdens zijn bewind werd het Protestantisme in Polen sterk teruggedrongen. Voor alle geestelijke en wereldhjke ambten (± 20000) werden uitsluitend Katholieken benoemd ; de Protestanten werden " buiten den Rijksdag gesloten; door allerlei voordeelen werd de adel tot het Katholicisme teruggebracht; al de hoofdkerken in de steden kregen de Katholieken weer in handen en spoedig ook de dorpskerken. Zoo ontstond binnen weinige jaren een groote ommekeer; een nuntius schrijft in 1598: „Voor korten tijd scheen het, alsof de ketterij het Katholicisme in Polen geheel ter zijde zou schuiven, maar thans draagt Sigismund III en Zweden. het Katholicisme het Protestantisme grafwaarts." Eindelijk kwam het tot eene vervolging, de kerken der Protestanten werden verwoest, hunne predikanten mishandeld, gedood. Geheel onderdrukt werd het Protestantisme echter nooit en ook de Grieksch-Katholieke kerk kon niet uitgeroeid worden. Van Polen uit deed het Katholicisme zelfs een aanval op Zweden. Hier was Gustaaf Wasa opgevolgd door zijn oudsten zoon Erik XIV (1560—'68), een tiranniek vorst, die later krankzinnig werd ; hij werd daarom van den troon vervallen verklaard Ï57 en later in de gevangenis om 't leven gebracht. Zijn opvolger, Johan III (1568—1592) ging onder invloed van zijne gemalin, eene Katholieke Poolsche prinses, tot den Ro omsch-Katholieken godsdienst over en het zijn zoon Sigismund ook in die leer opvoeden. Johan UI stierf in 1592. Daar men in Zweden wel de gevoelens van Sigismund kende, werd tijdens zijne afwezigheid op een concilie te TJpsala de Augsburgsche confessie opnieuw geproclameerd en werd er vastgesteld, dat de bisdommen alleen aan Lutheranen mochten worden geschonken. Tegen zijn zin bekrachtigde Sigismund die besluiten, maar om er onmiddellijk van af te wijken: Katholieken kregen ambten en waardigheden en op een viertal plaatsen werd de Katholieke godsdienst in 't openbaar uitgeoefend. Zoodra Sigismund echter naar Polen teruggekeerd was, besloot een Rijksdag, bijeengeroepen door 's konings vertegenwoordiger, n.1. diens oom Karei, den Katholieken godsdienst overal af te schaffen, waar hij was ingevoerd, ja, om nieuwe aanslagen van den koning te voorkomen, werd vastgesteld, dat geene verordeningen van den koning geldig zouden zijn, vóór zij door den stadhouder en den Rijksdag waren bevestigd. Daardoor was Karei feitelijk reeds heer en meester. Sigismund besloot nu gewapenderhand naar Zweden te trekken, als 't ware om zijn erfrijk te veroveren. Maar ook Karei had zich uitgerust en de beslissende slag (bij Stangebro in 1598) viel ten gunste van den laatste uit. Sigismund scheepte zich naar Danzig in; de Rijksdag verklaarde hem en zijn geslacht voor vervallen van den troon, als hij zelf niet naar Zweden kwam, om het bestuur te aanvaarden of als hij zijn zoontje niet naar Zweden zond, om in de Luthersche leer te worden opgevoed. Daaraan werd geen gehoor gegeven en ten slotte werd Karei in 1604 plechtig tot erfelijk koning van Zweden uitgeroepen (Karei IX 1604—'11). Iedere koning moest voortaan Luthersch zijn en eene Luthersche gemalin nemen. De aanval van het Katholicisme op Zweden was mislukt. Ook op Rusland deed het Katholicisme een vergeefschen aanval. Toen daar het huis Rurik was uitgestorven (1398), gal zich een bedrieger uit voor een broer van den overleden vorst en kreeg met steun der Polen een deel van Rusland in zijne macht. Karei IX 1604—'11. Burgerkrijg in Rusland. 158 Maar toen hij het Roomsch-Katholicisme in Rusland wilde invoeren, werd hij vermoord. Eenige jaren van binnenlandsche twisten volgden, waarin Sigismund IH Rusland onder zijn invloed wilde krijgen, om het tevens voor de Roomsch-Katholieke kerk te winnen. Maar daartegen onstond een nationaal en godsdienstig verzet: de Polen werden bij Moskou verslagen. Ten slotte kóós Rusland een zoon van Russischen adellijken huize tot czaar, met wien het huis Romanow den troon beklom (1613). De staatskerk bleef dus de Grieksch-Katholieke. Protestantisme en Katholicisme omstreeks 1560. HOOFDSTUK 91. Duitschland in den tijd der Contra-Reformatie. Toen Karei V afstand deed van de regeering, was het grootste deel van Duitschland voor de Hervorming gewonnen. Van de voornaamste wereldlijke vorsten waren alleen die van Oostenrijk en Beieren Katholiek gebleven ; in de Noord-Duitsohe bisdommen drong de nieuwe leer steeds meer door. In 1558 werd »|]0 van Duitschland» bevolking voor Protestant gehouden. Waar het Katholicisme zich nog staande hield, leidde het een kommervol bestaan. Van de beide naaste opvolgers van Karei V had het Katholicisme ook niet veel te verwachten. Ferdinand I (f 1564) was over 't geheel zeer gematigd en zijn .opvolger Maximiliaan II (1564—'76) werd zelfs als een verkapte Protestant beschouwd ; hij het het aan de landdagen in zijne staten over, de godsdienstzaken te regelen. Onder hen maakte het Protestantisme dan ook nog vorderingen : ondanks het geestelijk voorbehoud kwamen vele bisdommen in het bezit van Protestanten: prinsen uit naburige Protestantsche vorstenhuizen werden er gekozen tot „administratoren". Theologische twisten tusschen de Protestanten, oneenigheid tusschen de Protestantsche vorsten, in 't bijzonder tusschen den Lutherschen keurvorst August van Saksen en den Calvinistischen Frederik III van de Palts, 159 de weinige geestkracht, die in de 2de helft der 16de eeuw van de Protestantsche vorsten uitging, dat alles schonk aan het Katholicisme gelegenheid, terrein te herwinnen. De Jezuïeten, in het bijzonder Petrus Canisius, zijn het geweest, die, met steun van een enkelen vorst, voor 't eerst eene reactie bewerkten. Zij begonnen hun' strijd tegen het Protestantisme aan de scholen en de universiteiten. Overal moedigden zij de aan hun oud geloof getrouw gebleven Katholieken aan, stand te houden en in hunne uitstekend ingerichte scholen wisten zij menig bekeerling te maken.1 Maar toch bleek voortdurend, hoe zij daarbij den steun der Katholieke vorsten noodig hadden. Onder die Katholieke vorsten moet allereerst de hertog van Beieren genoemd worden. Deze eischte van al zijnen ambtenaren den- eed, dat zij 't zuivere Katholieke geloof omhelsden ; wie weigerde werd ontslagen; de Lutheranen moesten hun have en goed verkoopen en 'tland ruimen. Een index van verboden boeken werd opgemaakt; de rehquieën werden wederom vereerd. Ook in het naburige Baden greep hij in. De minderjarige erfgenaam van dat land stond onder voogdijschap van den hertog van Beieren en werd natuurlijk in de Katholieke leer opgevoed. Reeds tijdens die minderjarigheid echter paste de Beiersche hertog op Baden dezelfde maatregelen toe als op zijn eigen land, zoodat het land binnen twee jaar tijds grootendeels Katholiek was geworden2. Ook enkele geestelijke vorsten toonden zich ijverig, vooral de aartsbisschoppen van Trier en van Mainz. Ook hier werden door verschillende middelen de Protestanten öf uitgedreven öf bewogen weer Katholiek te worden. Werkzaamheid der Jezuïeten. Werkzaamst van den hertog van Beieren. 1 Hunne eerste drie scholen stichtten zij te Keulen, Ingolstadt en Weenen, en van uit die steden verbreidden zij hunne beginselen naar verschillende richtingen : van uit Weenen over de Oostenrijksehe landen, Bohemen, Moravië, Sileziê en Hongarije, van uit Keulen over de landen aan den Rijn, van uit Ingolstadt over Beieren en TiroL 2 Van de tegenwoordige Duitsehe staten zijn thans de bewoners voor het meerendeel Protestant, maar juist met uitzondering van Beieren en Baden; daar is de verhouding aldus: Beieren : 28 % Prot., 71 % Kath. Baden : 37 % „ 61 % „ De ContraReformatie in de Oostenrijksehe landen. 1B0 Maar ernstiger aanvallen kreeg het Protestantisme te verduren na ongeveer 1580, en wel vooral op twee plaatsen, n.1. in de Oostenrijksehe landen en in Noordwest-Duitschland. In Opperen Neder-Oostenrijk, in K"»n en in Stiermarken telde het Protestantisme vele aanhangers; op de landdagen, waar ook de godsdienstkwesties werden geregeld, hadden de Hervormden de overhand. Maar sinds i 1580 kwam ook hier de reactie, wederom door het persoonlijk ingrijpen der vorsten. Keizer Rudolf II (1576—1612) bekommerde zich weinig om de belangen van het rijk; het liefst hield hij zich bezig met geleerde studiën, vooral met de beoefening van sterrenkunde — waarbij de geleerde Kepler hem ter zijde stond — maar toch vond het Katholicisme in hem een beschermer, doordat hij zijne Katholieke omgeving geheel de vrije hand het. In het bijzonder echter was aartshertog Ferdinand van Stiermarken een verbitterd tegenstander van het Protestantisme. In Stiermarken b. v. mocht geen burger eene andere dan de Katholieke kerk bezoeken of zijne kinderen naar eene andere dan de Katholieke school zenden; de strengste middelen, als verbeurdverklajring van goederen, verbanning en tuchtiging werden toegepast; later werden de Protestantsche kerken omvergehaald, de predikanten verjaagd of gevangengezet, de bewoners genoodzaakt Katholiek te worden of bet land te ruimen. Zelfs in Tirol, dat goed Katholiek was gebleven, werd nauwkeurig acht geslagen op alles, wat den godsdienst betrof. De bisschop van Salzburg volgde het voorbeeld van zijne buren na ; ook hij gaf den Protestanten slechts de keuze tusschen uitwijking of overgang tot het Katholieke geloof. Hoe volledig het Katholicisme in genoemde streken hersteld is, blijkt het beste uit de tegenwoordige godsdienstige verhoudingen in de Oostenrijksehe landen ; in geene ervan is het aantal Protestanten boven 3 % van de geheele bevolking, slechts in Karinthië ruim vijf procent *. Geen, wonder, dat paus Sixtus V de Oostenrijk- 1 Nauwkeuriger de volgende verhouding : Neder-Oostenrijk . . 93 % Roomsch-Katholiek, 1,9 % Protestantsch. Opper-Oostenrijk. . 97,7 „ „ . 2,2 „ „ Salzburg 99,4 , 0,5 „ 161 sche vorsten de krachtigste steunpilaren van de Kerk noemde. Ook in Noordwest Duitschland behaalde het Katholicisme overwirmingen. Aartsbisschop van Keulen was omstreeks 1580 Gebhard Truchsesz, die tot het Protestantisme overging1 en in het huwelijk trad, maar geen afstand wilde doen van zijn bisdom. Zoo iets werd echter door den keizer en de Katholieken niet geduld, temeer, omdat de Protestanten de meerderheid in het keurvorstencollege zouden hebben, als hij zich handhaafde. Er ontstond een formeele oorlog, waarin Truchsesz, slecht ondersteund door de Protestantsche vorsten, spoedig de nederlaag leed ; hij moest naar Nederlandsen grondgebied uitwijken (1584). Een Beiersche prins, reeds bisschop van Luik en van Munster, werd aartsbisschop van Keulen en sterk bevorderde hij in zijne gebieden het Katholicisme. Overal in de Noordwest-Duitsche bisdommen kwamen strenge Katholieken aan het hoofd, zooals in Paderbom, in Osnabrüok en in Bremen. Nergens traden de Protestantsche vorsten gezamenlijk krachtig op tegen dat voortdringen van het Katholicisme. In ieder territorium moest het volk zich zelf al helpen. Zoo kon de Katholieke partij ongestoord haren gang gaan. De vrije rijksstad Aken werd gedwongen, de Protestanten uit den Raad te verwijderen en het Katholicisme tot .den heerschenden godsdienst te maken (1598). Nog erger was, wat met de vrije rijksstad Donauwörth gebeurde. Over deze stad met een kleine Katholieke gemeente werd wegens storing van eene processie de rijksban uitgesproken (1607) en Maximiliaan van Beieren lijfde haar bij zijn land in; natuurlijk werden terstond de Protestanten van Donauwörth bemoeilijkt. Doch thans begrepen de Protestantsche vorsten, dat het zoo niet langer kon voortduren. Toen zij op den eerstvolgenden Rijksdag (1608 te Regensburg) hun' eisch, dat de godsdienst- De Tegenhervorming in '.-W.DulUehland. Donauwörth. Unie en Liga Stiermarken .... 99 % Roomsch-Katholiek, 0,8 % Protestantsch. Karinthië 94,8 „ „ 5,2 „ „ Krain 99,9 „ „ 0,1 „ Kustland 98,5 „ „ 0,3 „ „ Tirol met Vorarlberg 99,5 „ „ 0,4 „ „ PlK, Algemeent Geschiedenis. II, 3* dr. lT 162 De GulikKleefsche suceessle-oorlog. vrede van Augsburg hernieuwd en bevestigd zou worden, niet iiJgewilligd zagen — de Katholieken verlangden de teruggave van allé sinds 1552 verbeurdverklaarde geestelijke goederen — verKeten bijna alle Protestantsche vorsten de vergadering en sloten de voornaamsten hunner eene Protestantsche Unie tot wederkeerige hulp bij een aanval (1608); aan 't hoofd kwam de keurvorst van de Palts. Tegenover deze Unie sloten nu verschillende Katholieke vorsten in 1609 eene Katholieke Liga, met Mairimiliaan van Beieren aan het hoofd. Zoo stonden Protestanten en Katholieken gewapenderhand^tegenover elkaar ; 't was nog maar eene kwestie van tijd, wanneer de strijd zou uitbreken. Het leek ernaar, dat dit reeds het volgend jaar zou gebeuren, toen de opvolging in de opengevallen hertogdommen Gulik' Kleef, Mark en Berg tot een krijg scheen te zullen leiden, waarin' Protestanten en Katholieken tegenover elkaar stonden en Hendrik IV partij wilde trekken tegen de Katholieke Habsburgers. Door de vermoording van Hendrik IV bleef echter de groote oorlog uit. De erfenis werd ten slotte verdeeld tusschen de twee naaste erfgenamen, Brandenburg en Palts-Neuburg; aan Brandenburg kwamen Kleef en Mark. Nog was dus de groote godsdienstkrijg vermeden, doch 't was te voorzien, dat eene betrekkelijk geringe aanleiding hem kon. doen uitbreken. Ia 1609 stierf de hertog van Gulik, Kleef, Mark en Berg. De beide naaste erfgenamen waren de keurvorst van Brandenburg en de Paltsgraaf van Neuburg. Beiden bezetten samen de hertogdommen en regeerden er voorloopig gemeenschappelijk over in afwachting van eene nadere beslissing over beider aanspraken. Er waren n.1. nog meer personen, die aanspraak maakten op de erfenis, en nu verklaarde Rudolf n de landen eerst onder rijksbestuur te willen plaatsen, en liet hg reeds de vesting Gulik bezetten. *t Was niet onwaarschijnlijk, dat de keizer eenvoudig de landen voor zich zeiven zou behouden. De StatenGeneraal der Vereenigde Nederlanden, die geene Katholieke Habsburgsche macht aan de Oostgrenzen wilden, besloten nu Palts-Neuburg en Brandenburg te ondersteunen; ook de Unie besloot daartoe, benevens Hendrik IV van Frankrijk, terwijl daarentegen de keizer gesteund werd door de Liga, door Spanje en door de Aartshertogen. Geen der partijgenooten was echter geneigd, zich in een grooten oorlog te steken:. 168 de Unie en de Liga waren voor den strijd niet gereed, Spanje en de Vereenigde Nederlanden waren te uitgeput. Toch scheen het in 1610 tot een algemeenen krijg te komen; reeds was Hendrik IV gereed te velde te trekken, toen hij onverwachts in 1610 werd vermoord. Dat gaf aan de zaken eene geheel andere wending: de regentes, Maria de Medici, het de plannen van Hendrik TV vallen; de groote oorlog bleef uit. Maurits verdreef in vereeniging met toepen van de Unie de Oostenrijksehe bezetting uit de hertogdommen en bezette Gulik, maar men besloot, de regeling van de zaak verder aan de erfgenamen zelve over te laten. Een oogenblik scheen toch nog over def Gulik-Kleefsche erfenis de strijd tusschen Katholieken en Protestanten te zullen uitbreken. De beide erfgenamen kregen twist: de keurvorst van Brandenburg werd Calvinist, om zich van den steun der Staten-Generaal te verzekeren, de Paltsgraaf van Neuburg Katholiek, om den steun van Spanje en de Liga te krijgen. Maurits en Spinola drongen met hunne legers de hertogdommen "binnen, maar waar noch Spanje, doch de Nederlanden zich krachtig gevoelden, kwam het niet tot een treffen. Maurits bezette o. a. E m merikenReesen Spinola Wezel (1614). Spoedig werd het verdag van Xanten gesloten, waarbij Kleef en Mark aan Brandenburg kwamen en Gulik en Berg aan Palts-Neuburg. De genoemde vestingen bleven echter voorloopig bezet. 11* 164 Majesteltsbrief en Verdrag 1609. AFDEELING XVI. DE TIJD VAN ± 1610-± 1680.1 HOOFDSTUK 92. De dertigjarige oorlog. Het bewind van Rudolf II (1676—1612) staat zeer slecht aangeschreven. Het liefst wenschte hij zich ongestoord bezig te houden met zijne studiën en zijne verzamelingen; om het rijk en om zijne staten bekommerde hij zich weinig of niets. Ten slotte kwamen zijne eigen broers tegen hem in verzet en moest hij aan Matthias Hongarije en de Oostenrijksehe landen afstaan, zoodat hem slechts Bohemen bleef. Ook met de Bohemers scheen hij in strijd te zullen komen, 't Aantal Katholieken was daar zeer gering en de Protestanten eischten in 1609 van Rudolf II waarborgen voor de vrije uitoefening van hunnen godsdienst. Slechts door den nood gedwongen gaf Rudolf II toe en teekende hij den beroemden Majesteitsbrief in 1609, waarbij aan alle Bohemers volkomen vrijheid van godsdienst werd toegekend. Bovendien kregen de stand der heeren (d. z. de voornaamste adellijken) en ridders, benevens de bewoners der koninklijke steden de bevoegdheid, kerken en scholen te bouwen. Voorts sloten de Protestantsche en de Katholieke stenden op den land- 1 VgL ook voor deze afdeeling in 't algemeen : Atlas Hettema, Blad N°. 26. 165 dag een verdrag, dat aan de Protestantsche bewoners van de koninklijke goederen den bouw van kerken toestond. Over de uitdrukking .koninklijke goederen" kwam spoedig verschil van meening: de Protestanten beweerden, dat daartoe ook de geestelijke goederen moesten worden gerekend, de Katholieken ontkenden zulks. Rudolf zag zich — ondanks den Majesteitsbrief — genoodzaakt, in 1611 afstand van Bohemen te doen ten gunste van Matthias, die na Rudolfs dood ook tot keizer werd gekozen. (Matthias 1612—'19.) Onder hem werd de tegenstelling tusschen Unie en Liga, tusschen Protestanten en Katholieken steeds scherper. De uitbarsting kwam in Bohemen. Daar hadden de Protestanten te Braunau en te Klostergrab — op geestelijke goederen — eene kerk gebouwd, maar, niet zonder voorkennis van den koning, werd de eerste gesloten en de tweede omvergehaald. De opgewondenheid in Bohemen was groot, en werd er niet geringer op, toen Matthias zijn neef Ferdinand, den vervolger der Protestanten in Stiermarken, als zijn opvolger aanwees. De Protestanten belegden eene soort landdag, maar op hunne protesten werd van 's konings zijde met dreigementen geantwoord. De verbittering nam meer en meer toe en richtte zich tegen de meest gehate van 's konings stadhouders, Slawata en Von Martinitz. Onder leiding van den graaf van Thurn ontstond tegen hen eene samenzwering ; zij werden met hun' geheimschrijver [Fabricius] .uit een ongeveer 30 Meter hoog venster van het slot te Praag gegooid. Als door een wonder ontkwamen de drie mannen aan den dood. Met die vijandige daad begon de Boheemsche opstand, en ook de dertigjarige oorlog. Want toen Matthias in 1619 stierf, erkenden de Bohemers niet zijn opvolger Ferdinand II (1619—'37) — Thurn deed zelfs een inval in Oostenrijk en drong tot voor de poorten van Weenen door, waar de Keizer kloekmoedig stand hield —, maar zij kozen tot koning Frederik V, keurvorst van de Palts, schoonzoon van Jacobus I van Engeland en neef van Maurits. Het was te voorzien, dat Ferdinand zijne aanspraken met kracht van wapenen zou handhaven. Spoedig bleek, dat Frederik V, zelf een onbekwaam, weinig zelfstandig Matthias en Bohemen. Begin van den opstand 1618. De „Winterkoning." 166 Bohemen gestraft. De laatste jaren van het EoheemschPaltlsche tijdperk. Het Deensche tijdperk 1625—'29. en ijdel persoon, van zijne beide hooge bloedverwanten geen steun zou ontvangen. Jacobus wenschte voor zijn zoon Karei de hand eener Spaansche prinses en kon dus niet tegelijkertijd partij kiezen tegen het Habsburgsche Huis, en de Nederlanden werden nog geschokt door den burgerstrijd tusschen Contra-Remonstranten en Remonstranten. Als Calvinist kon Frederik V bovendien met rekenen op den steun van al de Luthersche vorsten, van wie bovendien de voornaamste, als die van Saksen en Brandenburg, afgunstig waren op de vergrooting van zijne macht: deze beidé landen hielden zich tot schade der Protestantsche zaak buiten den krijg. Gesteund door Spanje en door de Liga onder Maxirniliaan van Beieren was de keizer spoedig meester in Bohemen; Frederik V, de „Winterkoning" werd op den Witten Berg bij Praag ui 1620 verslagen en vluchtte naar de Nederlanden. Een vreeselijk strafgericht werd over Bohemen gehouden. De privilegiën werden grootendeels opgeheven — de majesteitsbrief werd door Ferdinand eigenhandig verscheurd —, zoodat Bohemen feitelijk een absolute monarchie werd; honderden personen — vooral Czechische edelen — werden terechtgesteld of verbannen en hunne goederen (wel % vari 'tland) werden verbeurdverklaard. Tevens werd overal de Hervorming uitgeroeid, het Katholicisme doorgevoerd.1 Frederik V werd van zijn keurvorstendom vervallen verklaard. De Protestantsche Unie voerde niets uit. Slechts een drietal kleine Duitsehe vorsten, o.a. Christiaan van Brunswijk en Ernst van Mansfeld traden als verdedigers van de Protestantsche zaak op, maar werden herhaaldelijk door den veldheer van de Liga, nl. Tilly verslagen [het laatst bij StadÜohn in 1623]. Deze bezette ook de Palts, dat met den keurvoretelijken titel aan Maximiliaan van Beieren werd geschonken. De keizer en de Katholieke partij hadden gezegevierd in het eerste deel (1618—'25) van den dertig-jarigen oorlog, dat men het Boheemsch-Paltische tijdperk noemt. Noch het Protestantsche Engeland, noch het anti-Habsburg- i Tegenwoordig telt Bohemen 96,1 % Katholieken tegen 2,2 % Protestanten, Moravië 95,3 „ „ „ 2.7 „ 167 sche Frankrijk kwam de Protestanten te hulp. In Engeland n.1. geraakte de koning in moeilijkheden met het parlement en brak eindelijk zelfs een burgeroorlog uit (zie § 94); in Frankrijk had de regeering, en in 't bijzonder de almachtige minister Richelieu, met binnenlandschen tegenstand van verschillenden aard te kampen (zie §93). 't Was de Deensche koning Christiaan IV — als hertog van Holstein Duitsch rijksvorst—, die als verdediger van het Protestantisme optrad. Terzelfdertijd kreeg de keizer echter een uitnemend veldheer in Albrecht von Waldstein, of, zooals hij gewoonlijk wordt genoemd, Wallenstein. Deze had zich als militair reeds een goeden naam verworven. Hij bezat groote goederen in Bohemen — vooral had hij van de verbeurdverklaringen van 1620 geprofiteerd —, die door den keizer tot het hertogdom Friedland vereenigd werden. (Vandaar, dat Wallenstein wel als „der Friedlander" wordt betiteld.) Wallenstein nu bood den keizer aan, een leger op de been te brengen, dat zich zelf zou onderhouden ; het land, waardoorheen het leger trok, moest het noodige voor de troepen opbrengen: „de oorlog moest den oorlog voeden." Natuurlijk kreeg Wallenstein het opperbevel over dat leger. Niet ongaarne nam de keizer Wallensteins aanbod aan; maar al te zeer had hij zich van de Liga en van Maximiliaan van Beieren afhankelijk gevoeld. Wallenstein was een zeer bekwaam veldheer, die de bonte menigte huurtroepen tot een eenheidsleger wist te organiseeren, waarin hij een strenge tucht handhaafde. In vertrouwen op zijn bekwaamheid en verzekerd van grooten buit, snelde het uitschot van alle natiën toe, als Wallenstein de werftrom het roeren. Weldra had hij een leger van 20000 man onder zijn commando. De zaken namen ook nu weer voor den keizer een gunstigen loop. Ernst van Mansfeld, die, rekenende op den steun van Bethlen Gabor, vorst van Zevenburgen, naar het Oosten trok, werd bij Dessau door Wallenstein verslagen, Christiaan IV door Tilly bij Lutter ' 1626); beide generaals trokken daarop' door Noord-Duitschland en bezetten zelfs Jutland. Slechts Straalsund bood — en met goed succes — ernergieken tegenstand. Wallenstein werd met gunstbewijzen overladen; hij werd benoemd tot groot-hertog 168 Restitutieediet 1629. Afzetting van Wallenstein 1680. ] i van Mecklenburg (welks vorst zich tegen den keizer had verzet) en tot admiraal der Oostzee. Slechts de vrees voor eene coalitie (van Denemarken, Zweden en Frankrijk) bewoog den keizer tot den vrede van Lübeck (1629): Christiaan IV kreeg al zijne bezittingen terug, maar verplichtte zich van alle inmenging in Duitschland af te zien. Ook in het „Deensche tijdperk" hadden de keizer en het Katholicisme de overwinning behaald.1 Thans waagde de keizer het zelfs — tegen den zin van Wallenstein — een restitutie-edict af te kondigen, waarbij werd vastgesteld, dat alle kerkelijke goederen, die de Protestanten sinds 1552 in bezit hadden genomen, teruggegeven moesten worden en alle bisdommen, die sinds den godsdienstvrede van Augsburg door Protestanten bestuurd werden (zie blz. 158) weer onder Katholieke bisschoppen moesten komen. Verscheidene bisdommen, wier bevolking al tientallen jaren lang Protestantsch waren, zouden dus weer Katholieke vorsten krijgen. Verbitterde de keizer hierdoor de Protestantsche vorsten, ook tot de Katholieke werd de verhouding slechter. Ook nu kwam weer de oude moeilijkheid voor den dag (vgl. blz. 104 en 107): de Katholieke vorsten wilden wel de Katholieke belangen bevorderen, maar niet de macht van den keizer en deemoediging van de Protestanten beteekende versterking der» keizerlijke macht. De Katholieken begonnen voor eene al te groote keizerlijke macht te1 vreezen en eischten daarom op den rijksdag te Regensburg de afzetting van Wallenstein, wiens trots hen bovendien kwetste ; weigerde de keizer, dan zouden zij zijn zoon niet als opvolger erkennen. Maximihaan van Beieren was bij dat alles weer de hoofdleider. De keizer gaf schoorvoetend toe ; Wallenstein ging op zijn landgoed in Bohemen wonen, waar hij zioh vooral bezig hield met de administratie van zijne goederen en... met sterrewichelarij. Hij wachtte daar rustig zijn tijd af en spoedig bleek, dat de keizer zijne liulp opnieuw noodig had. 1 De keizer kon een deel zijner troepen onder Montecuculi naar de Nederanden laten aftrekken, om in vereeniging met een Spaansch leger een inval n de Nederlanden te doen, ten einde Frederik Hendrik van het beleg van Den Bosch af te trekken. 169 In 1630 n.1. — kort vóór de afzetting van Wallenstein -— landde een nieuw verdediger van het Protestantisme in Duitschland, t. w. Gustaaf Adolf, koning van Zweden (1611—1632). Hij stond aan 't hoofd van een uitstekend georganiseerd leger, geene huurtroepen, maar een nationaal leger, goed gedisciplineerd en met vurigen ijver voor het Protestantisme bezield. De soldaten keken hoog tegen hun koning op, die steeds hunne vermoeienissen deelde en de eerste in den strijd was. Door het invoeren van lichter musketten en kanonnen konden het leger in zijn geheel zoowel als de onderdeden zioh veel gemakkelijker bewegen. Niet alleen godsdienstige, ook politieke overwegingen speelden bij Gustaaf Adolf eene groote rol. Zweden bezat aan de overliggende kusten der Oostzee reeds belangrijke landstreken, als Finland, Karelië, Ingerniannland, Esthland, Lijfland. (Voor een gedeelte waren zij door Gustaaf Adolf zelf vermeesterd op Rusland en op Polen, dat bij een wapenstilstand in 1629 Lijfland moest afstaan). Gustaaf Adolf was dus mooi op weg, om van de Oostzee eene Zweedsche binnenzee te maken. De sterke positie van den keizer stond zulks echter in den weg. Richelieu steunde den Zweedschen koning met subsidiën; de binnenlandsche woelingen verhinderden hem nog altijd rechtstreeks in te grijpen. In den beginne vond Gustaaf Adolf weinig of geen steun van de Noordduitsche Protestantsche vorsten, waartoe zeker vooral de vrees voor de keizerlijke macht meewerkte, terwijl Brandenburg bovendien bevreesd was voor de vestiging van de Zweden aan den Zuidkant der Oostzee. Zij sloten met andere vorsten bij de conventie van Leipzig een verbond van onzijdigheid. .Daardoor had Gustaaf Adolf geene gelegenheid, het door Tilly belegerde Maagdenburg tijdig te ontzetten. Na eene krachtige verdediging, [die geleid werd door Falkenberg, een krijgsoverste in dienst van Gustaaf Adolf] werd de stad bestormd, ingenomen, geplunderd en deels uitgemoord. Bovendien brak een geweldigde brand uit, die 't grootste deel der stad in asch legde. (Dat laatste valt aan Tilly niet te wijten ; 't schijnt, dat de bewoners zelve de stad in brand hebben gestoken, om den buit te vernielen.) Inmengingvan Gustaaf Adelt. Maagdenburg verwoest. 1681. Aansluiting van Brandenburgen Saksen Slagen bij Breitenfeld 1631 en aan de Lech 1632., i Herstel van Wallenstein. , i 1 e Slag bijLützens 1632. | s J •\ 1 t 1 I Zweden zet den strijd J voort. P 1 a 1 170 Thans dwong Gustaaf Adolf Brandenburg tot aansluiting en vervolgens dreef Tilly den keurvorst van Saksen naar Zweedschen kant, door te eischen, Saksen voor de keizerlijke troepen open te stellen. In 1631 werd Tilly bij Breitenfeld (nabij Leipzig) verslagen ; vervolgens bevrijdde Gustaaf Adolf de Rijn-Palts, bezette Frankfort a/d Main en Mainz en drong daarna in Beieren door, waar Klly wederom verslagen werd, n.1. aan de Lech (1632) en kort laarop aan eene wonde stierf. Gustaaf Adolf deed zijn intocht n München. Inmiddels werd Praag door de Saksen bezet. [>e toestand werd voor den keizer kritiek en deze zag zich genood;aakt, zich weer tot Wallenstein te wenden. Na herhaalde smeekbeden gaf de Friedlander toe, maar op roor den keizer zeer vernederende voorwaarden: 'tleger zou ileen aan Wallenstein gehoorzamen; hij alleen had de leiding ran den krijg in handen; na afloop van den strijd zou hij een keurvorstendom krijgen. Spoedig was Praag door hem heroverd n waren de Saksen uit Bohemen verdreven. De beslissende lag tusschen Wallenstein en Gustaaf Adolf vond plaats bij Lützen 1632); de Zweden handhaafden zich op het slagveld — Wallentein gaf het bevel tot den terugtocht — maar.... Gustaaf ^dolf was gesneuveld.1 Dat was een onherstelbare slag voor e Protestanten. „Voor den roem van Gustaaf-Adolf was zijn Toege dood echter een geluk. Van een redder zou hij waarscbijnijk een veroveraar zijn geworden en daardoor den luister, die hans zijn naam omstraalt, verduisterd hebben." Tijdens den rijg toch werd zijn begeerte, belangrijken blij venden invloed in hiitschland te krijgen, steeds grooter. Hij werd opgevolgd door zijn zesjarig dochtertje Christina. te rijkskanselier Axel Oxenstierna zette echter Gustaafs olitiek voort en vond in Bernhard van Saksen-Weimar, 'orstenson, Wrangel, Banèr en Horn voortreffelijke legeranvoerders. Toch verslapte de Zweedsche krijgstucht. (In 833 bracht Oxenstierna het verbond van Heilbronn tot stand: 1 Aan Katholieke zijde vond de bevelhebber Pappenheim den dood- 171 de Protestanten werden in vier kreitsen ingedeeld met een geregeld bestuur, aan 't hoofd waarvan de Zweedsche rijkskanseher werd geplaatst). Een paar jaren lang werd de oorlog met weinig kracht gevoerd, doordat Wallenstein zich met onderhandelingen met 's keizers vijanden inliet. Wat feitelijk zijne plannen waren, is niet bekend ; aan een eigenlijk verraad moet allicht niet gedacht worden; 't schijnt, dat hij aan 't hoofd der Protestanten den keizer wilde dwingen, van het restitutie-edict af te zien. en het rijk den vrede terug te schenken; voor zich zeiven hoopte hij, naar 't schijnt, Bohemen te verkrijgen. Hoe het zij, in allen gevalle wilde hij zijn leger vereenigen met dat van Bernhard van Saksen-Weimar. Om zeker te zijn "van zijne officieren, wilde hij hen (te Pilsen) een verklaring laten teekenen, waarbij zij bem onvoorwaardelijke, gehoorzaamheid beloofden. Maar de meeste officieren en 't grootste deel der manschappen heten hem in den 'steek; in 1634 werd Wallenstein door den keizer afgezet en kort daarop door enkele officieren te Eger vermoord. Het plan tot vermoording van Wallenstein is uitgegaan van den kolonel der dragonders, Walter Butler; twee andere hoofdofficieren, Gordon en Leslie, besloten hem te steunen. Gordon gaf ter eere van Wallenstein een feestmaal, waaraan hij Wallensteins vertrouwelingen noodigde, die, terwijl het feest in vollen gang was, door eenige dragonders werden vermoord. Vervolgens begaven zjj zioh naar het huis van den burgemeester, waar Wallenstein zijn intrek had genomen. Op het gerucht van voetstappen stond Wallenstein, die zioh reeds ter ruste had begeven, op, en terstond den toestand doorziende, besloot hg waardig te sterven; zwijgend strekte hjj zijne armen uit en bood hij den soldaten zijne weerlooze borst. Nu trad het keizerlijke leger weer krachtiger op, en nog in 1634 werden de Zweden geducht verslagen bij Nördlingen. Saksen sloot thans den vrede van Praag met Ferdinand II; vele Protestantsche staten, als Brandenburg, sloten zich bij dien vrede aan. Den Protestanten werd godsdienstvrijheid gewaarborgd en de geseculariseerde geestelijke goederen mochten zij behouden. Voor Duitschland was het wenschelijk geweest, den oorlog thans te beëindigen, maar nu trad Richelieu openlijk op, om de Vermoording van Wallenstein 1684. De slag bi] Nördlingen 634 en zijne gevolgen. Inmenging ran Rlchelieu 1635. 172 Achteruitgang van Spanje. omhoogstrevende macht van den keizer en het Habsburgsche Huis te kortwieken. Hij sloot een aanvallend en verdedigend verbond met de Nederlandsche Republiek en met Zweden. Wat veranderde zoodoende de dertigjarige oorlog van karakter! Was hij eerst een godsdienstkrijg geweest, in het Zweedsche tijdperk werd hij voor een deel een veroveringsoorlog, en thans, in en na 1635 werd de oorlog meer en meer een strijd- van de Duitschers tegen de twee buitenlandsehe mogendheden Zweden en Frankrijk, die slechts door enkele Evangelische stenden werden gesteund. Alle pogingen van den keizer, de Franschen en de Zweden te scheiden, mislukten. Bovendien kwam 's keizers bondgenoot, Spanje, spoedig in zeer ongunstige omstandigheden. Tijdens Philips IV (1621—1665) was Olivarez de leidende minister. In den beginne deed hij pogingen, de toestanden in Spanje te verbeteren, doch hij gaf het op, toen hem bleek, dat hij toch met tegen den stroom kon oproeien. Ook van den koning zelf ging geene kracht uit; hij had een afkeer van alle inspanning. Eene onherstelbare nederlaag leed Spanje in 1639 bij Duins.1 Tot overmaat van ramp braken in Catalonië, waar het absolutisme zou worden gevestigd, en in Portugal opstanden uit (1640), iie natuurlijk door Richelieu gesteund werden. Van 1647—'48 kwam daar nog een opstand van Napels [onder den visscher Masaniello] bij. * Portugal was tijdens de Spaansche overheer3ching hard achteruit gegaan : de Nederlanders maakten zich meester van de Portugeesche koloniën, de handel kwam in handen van vreemdelingen, drukkende belastingen waren opgelegd. Nog in 1640 verklaarde het zich onafhankelijk en, riep het ien hertog van Braganza tot koning uit. Wel werd nu Olivarez vervangen door een anderen minister, maar daarmede verbeterden de toestanden niet. Portugal bevocht zijne ohaf- 1 't Is wel opmerkelijk dat de tijden van Philips III en Philips IV een bloeiiijdperk waren voor de Spaansche letterkunde en kunst. Wig noemen: L o p e z de Vega (t 1632), schrijver van drama's, gedichten, novellen, etc., 3ervtontes (f 1617), den schrijver van Don Quichotte en de schilder» Pelasquez (t 1660) en Murillo (j- 1682). a De bekende opera: „La Muette de Portioi" herinnert aan den Napelschen jpstand. 173 hankelijkheid (door Spanje in 1668 bij den vrede van Lissabon erkend). De opstand in Catalonië werd pas na vele jaren onderdrukt; langen tijd hielden Fransche troepen Catalonië bezet en zelfs hebben de Cataloniërs Lodewijk XIV onder den titel „graaf van Barcelona" als vorst erkend. In de Zuidelijke Nederlanden werd het Spaansche leger geducht verslagen door den prins van Condé in den slag bij Rocroy (1643). In Duitschland vielen de meeste slagen ten nadeele van den keizer uit.1 Christiaan IV van Denemarken, die de Zweedsche overwinningen met leede oogen aanzag en daarom met het plan omging, Zweden aan te vallen, werd plotseling door Torstenson tot den nadeeligen vrede van Bromsebrö. gedwongen (1645), waarbij Zweden vrijdom van tol in de Sont en verschillende gebieden, o. &. het eiland Gotland kreeg. Ten slotte drong de Zweedsche generaal Wrangel in Bohemen door, zijn onderbevelhebber veroverde zelfs een deel van Praag, en juist toen Wrangel zelf den strijd naar Bohemen wilde overbrengen, kwam het bericht , dat de vrede geteekend was. Reeds sinds 1643 werden er onderhandelingen te Munster en Osnabrück gevoerd, en deze leidden in 1648 tot den Westfaalschen vrede. Alleen Frankrijk en Spanje zetten den strijd tegen elkaar voort (en wel tot 1659 : den vrede der Pyreneeën; zie blz. 182.) De voornaamste territoriale bepalingen waren: Zweden kreeg Voor-Pommeren (ten Westen v. d. Oder) met Rügen en Stettin en van Achter-Pommeren eene strook langs den Oostkant van de Oder; verder de bisdommen Bremen en Verden, echter onder handhaving van de rechten en vrijheden der stad Bremen. Het beheerschte dus de monden van Oder, Elbe en Wezer. De laatste laren van den krijg. Westfaalsche vrede 1648. Territoriale bepalingen. 1 B.v. in 1636 bijWittstook, waar de Zweedsche generaal Banèr (f 1641) overwon, in 1642 bg Leipzig of Breitenfeld, waar Torstenson, de opvolger van Banèr, de overwinning behaalde, in 1644 bij Freiburg, waar Turenne de keizerlijken versloeg, in 1645 bij J a n k a u, waar Torstenson wederom de overwinnaar was. Bovendien veroverde Bernard van Saksen-Weimar in dienst der Franschen in 1638 den E 1 z a s, dien hij graag voor zich zeiven had willen behouden, maar hij stierf in 1639. 174 Kerkelijke bepalingen. Verandering In het rijksbestuur. ] ] ] Toestanden In Duitschland. j ( ] Frankrijk kreeg 't grootste deel van den Elzas (Straatsburg echter niet.) Nederland en Zwitserland werden onafhankehjk verklaard. Keur-Saksen kreeg de Lausitz (reeds in 1635 afgestaan.) Brandenburg verwierf Achter-Pommeren en eenige bisdommen, als Halberstadt, Minden en Maagdenburg (dit laatste na den dood van den bestuurder van dat bisdom.) De zoon van Frederik V van de Palts [Karei Lodewijk] kreeg de Rijn-Palts terug, met den keurvorstelijken titel, maar de hertog van Beieren behield de Opper-Palts, eveneens met de keurstem ('t getal keurvorsten werd thans dus acht.) De belangrijkste kerkelijke bepalingen waren: 1°. Alle kerkehjke goederen, die 1 Januari 1624 evangelisch waren, behoefden niet gerestitueerd te worden. 2°. Evenals bij den godsdienstvrede van Augsburg stelde de vorst den godsdienst in zijne staten vast, doch waar in 1624 vrije godsdienstoefening geduld werd, moest zulks in de toekomst gehandhaafd blijven. Bovendien mocht niemand om zijn geloof worden vervolgd en ieder andersdenkende mocht vrij het land verlaten. 3°. De bepalingen golden thans zoowel voor de C^vinisten als voor de Lutheranen. In versohülende staten stond de regeering aan andersdenkenden gewetensvrijheid, zelfs openbare godsdienstoefening toe. Ten slotte kwam er nog eene belangrijke wijziging in het rijksbestuur. De vorsten kregen nl. het recht, om met buitenlandsche staten en ook onderling verdragen en verhonden te sluiten. Alleen werd daaraan de vage beperking toegevoegd: „mits niet tegen ceizer en rijk gericht." Meer dan ooit was Duitschland dus önds 1648 in een aantal zelfstandige staatjes verdeeld, een Duitsch Elijk bestond meer in naam dan in werkelijkheid. In de algemeene lolitiek telde 't Duitsehe Rijk in zijn geheel dan ook niet meer mee. Duitschland had door den dertigjarigen oorlog ontzettend jeleden. De landerijen waren verwoest; rooversbenden, uit uitslagen huursoldaten bestaande, doorkruisten vele jaren het and. Geheele landstreken waren ontvolkt door het moorden 175 der soldaten, door hongersnood en pest. De bevolking was tot op de helft a 1lt geslonken, in Brandenburg b.v. met 2/5, in Wurtemburg van ± 470,000 op ± 140,000; in Beieren was 9/10, in Bohemen, waar honderden dorpen waren verwoest, s/4 van de bevolking verdwenen. Wolven en andere verscheurende dieren namen daarentegen sterk in aantal toe. De overgebleven bevolking was verwilderd; 't aantal misdaden was ontzettend groot. De geestelijke achteruitgang blijkt ook uit het toenemen van het aantal heksenprocessen terwijl deze juist in andere landen verminderden. Meer dan een eeuw zou het duren, vóór Duitschland de geleden ellende te boven was gekomen. Ook die treurige toestanden droegen in niet geringe mate bij tot de vermindering van Duitsohlands aanzien en beteekenis. Wat was ook het Habsburgsche Huis in aanzien en invloed gedaald sinds de dagen van Karei V! Spanje was krachteloos ; de bloeiende Noordelijke Nederlanden waren onafhankelijk geworden en de Oostenrijksehe Habsburger, machteloos als keizer, had moeite genoeg, om zijne erflanden tegen de Turken te verdedigen. De politiek van Frankrijk, de macht van het Habsburgsche Huis te breken, in allen gevalle te verzwakken, was met goede gevolgen bekroond. Niet het minst had daartoe bijgedragen de kundige Fransche minister Richelieu. Diens bewind zullen we thans wat nader bezien. Verzwakking van het Habsburgsche Huis. HOOFDSTUK 93. Frankrijk van ± 1610—± 1660. Richelieu en Mazatin. Hendrik IV werd opgevolgd door zijn zoontje Lodewijk XIII (1610—'43), tijdens wiens minderjarigheid zijne moeder Maria de Medici als regentes optrad. Terstond volgde eene groote verandering in de binnen- en buitenlandsche politiek; de regentes vermeed eiken strijd met het Habsburgsche Huis; onderhandelingen werden aangeknoopt over een huwelijk van Lodewijk XIII met Anna van Oostenrijk; de adel kreeg mooie Reactie. 176 Politiek van Richelieu In 't algemeen. inkomsten en eene machtige positie; de gelden uit de schatkist werden op onrustbarende wijze verslingerd; Sully nam dan ook zijn ontslag. Pas toen in 1624 Armand du Plessis, heer van Richelieu eerste minister werd, werd de politiek van Hendrik IV weer opgevat. Over de reactie in het binnenlandsch bestuur nog enkele bijzonderheden. Maria de Medici stond geheel onder invloed van hare boezemvriendin Eleonore Galigai, wier echtgenoot Concini zich voor staatsgelden het markiezaat d'A n c r e kocht en den. titel „maarschalk van Frankrijk" kreeg, hoewel hjj nog nooit in een oorlog had meegestreden. Zoo werden de gelden uit de schatkist op onrustbarende wijze verslingerd; Sully nam dan ook zijn ontslag. Eene bijeenkomst der Ëtats-Généraux in 1614 voor 't nemen van hervormingsmaatregelen leverde geene resultaten; de 3 standen twistten voortdurend onderling en nog in 't zelfde jaar werden de États-Généraux ontbonden. d'Ancre heerschte onbeperkter dan ooit,, maar onverwachts kwam zijn vak De jonge koning Lodewjjk XIII, zijne heerschzucht moede, gaf verlof tot den moord op d'Ancre. Inderdaad werd deze vermoord (1617); Eleonore Galigai werd als toovenares verbrand en Maria de Medici van het hof verwijderd. Niet het minst was de koning tot die maatregelen overgehaald door zjjn gunsteling de Luynes, die nu d'Ancre's plaats innam, en op zjjne beurt een groot vermogen bijeenschraapte, zoodat men zeide, „dat het -tappen maar steeds voortging, alleen was er eene andere kraan aangebracht." Een aantal ontevreden edelen kozen thans echter de partij van Maria de Medici; een burgeroorlog scheen voor de deur te staan, toen door bemiddeling van Armand du Plessis, heer van Richelieu een vrede gesloten werd (verdrag van Angoulême 1619). De edelen onderwierpen zich tegen straffeloosheid, Maria de Medici verzoende zich met haar zoon. Tot geluk stierf de Luynes onverwachts (1620). Een strijd met de Protestanten, die voor inkorting hunner rechten vreesden, eindigde met een vrede, waarbij het edict van Nantes in hoofdzaak bevestigd werd. En pas thans keerde Frankrijk terug in de banen, door Hendrik TV ingeslagen: inwendige rust, om Frankrjjk's krachten te gebruiken tegen het Habsburgsche Huis. De man, die spoedig de ziel van die politiek werd, was de bovengenoemde Richelieu, dié, in 1624 geroepen in het conseil du roi, er spoedig de eerste plaats innam. Richelieu was dus sinds 1624 de leidende minister van Frankrijk. Naast den krachtigen kardinaal verdwijnt de figuur van koning Lodewijk XIII, die den Kardinaal niet genegen was, maar zich voor diens geestelijk overwicht boog en overtuigd was, 177 dat Richelieu handelde in 't belang wan Frankrijk en van den koning. Richelieu's buitenlandsehe politiek was gericht op de verzwakking van het Habsburgsche Huis, en wij hebben bij den dertigjarigen oorlog gezien, hoe goed hem dat gelukte. In zijne binnenlandsche politiek baande hij den weg tot het absolute koningschap. Hierbij stiet hij op heftigen tegenstand van verschillende elementen, vooral van de edelen, maar verder van de Hugenoten en van het parlement. Het doel van Richelieu in zijn strijd met de Hugenoten was, aan hen hunne politieke voorrechten te ontnemen. La Rochelle was hunne voornaamste vesting, en na eene hardnekkige verdediging werd de stad ingenomen ; om alle hulp te beletten — Engeland b.v. steunde de Protestanten — werd de haven door een dam van de zee gescheiden en hongersnood dwong den burgemeester Guiton, de stad over te geven (1628). Bij het edict van Alais of Ni mes (1629) stond Richelieu den Hugenoten echter geloofsvrijheid toe, maar van hunne staatkundige voorrechten, (b.v. van de places de süreté) moesten zij afstand doen. Ernstiger was de strijd tegen de edelen, (noblesse d'epée) die steun vonden bij den broer van den koning, Gaston van Orleans, bij de koningin Anna van Oostenrijk en bij Maria de Medici, die het Richelieu niet kon vergeven, dat hij haar gewillige dienaar niet was gebleven. Alle sterkten, die niet dienden tot beveiliging der rijksgrenzen werden geslecht. Heftig trad Richelieu tegen de edelen op en reeds kort na zijne verheffing bleek, dat hij niets en niemand ontzag. Zoo b.v. verbood Richelieu het duel, dat maar al te veel ouder de edelen in gebruik was, en toen met opzet een graaf onder de vensters van Richelieu ging duelleeren, werd hij met zjjn secondant gevangengenomen en ter dood veroordeeld. De koning aarzelde, het doodvonnis te onderteekenen, maar Richelieu zei: „Het gaat er om, of uwe edicten dan wel het duel het hoofd wordt afgesneden." Beide edellieden werden inderdaad onthoofd. Vooral in 1630 scheen Richelieu's positie bedreigd. Tijdens eene ernstige ziekte van den koning wisten de beide koninginnen van hem eene vage belofte te krijgen, den kardinaal te ontslaan, Pik, Algemeene Qetchiedtnif, II, 8» dr. 12 Onderwerping der Hugenoten. Strijd tegen den adel. 178 Intendanten. De StatenGeneraal nooit bijeengeroepen. Optreden tegen het Parlement van Parijs. en na zijn herstel gaf Maria de Medici hem de keuze tusschen „zijne moeder en een knecht." 't Scheen, dat Lodewijk XIII zijn eersten minister zou laten vallen, maar in een persoonlijk gesprek had deze spoedig het Vertrouwen des konings herwonnen (Joumée des Dupes: 1630). Maria de Medici werd verbannen en heeft Frankrijk niet weer gezien. Nieuw verzet kwam echter reeds twee jaar later. Gaston van Orleans verbond zich met Henri de Montmorenéy, den gouverneur van Languedoc. Montmorency werd verslagen en gevangengenomen, en, hoewel hij tot den hoogsten adel behoorde en zeer populair was, werd hij onthoofd (1632). Herhaaldelijk werden na dien tijd nog samenzweringen tegen Richelieu gesmeed ; de laatste was die van Cinq-Mars (1642), een gimsteling van den koning, die Richelieu's plaats wikte innemen maar zoo onvoorzichtig was, zioh met de Spanjaarden in betrekking te stellen. Richelieu kreeg echter een afschrift van het gesloten verdrag in handen en nu werden Cinq-Mars en zijn vriend du Thou gearresteerd, tèr dood veroordeeld en onthoofd. De macht van de erfelijke adellijke gouverneurs der provinciën werd door Richelieu sterk verminderd, door een groot deel hunner macht over te dragen op intendanten, ambtenaren van burgerlijke afkomst, die met belangrijke rechterlijke, financiëele en zelfs mihtaire bevoegdheden werden bekleed, en, geheel van den koning afhankelijk, diens gewillige werktuigen waren. Daar de Staten-Generaal door Richelieu nooit bijeengeroepen werden1, was het eenige lichaam, dat zich tegen een absoluut koningschap kon verzetten, het Parlement van Parijs. Dit lichaam was niet alleen de hoogste rechtbank, maar was ook eene soort van regeeringsliohaam geworden, dat langzamerhand het recht had gekregen, de koninklijke verordeningen in zijne registers in te schrijven, of, zooals men zei, te regietreeren : 't was een soort van officieele afkondiging. Hij had daarbij de bevoegdheid gekregen, om vóór de registratie den Koning bezwaren tegen 1 De Staten-Generaal waren bet laatst in 1614 bijeengeroepen (vgl. blz. 176) en het heeft tot 1789 geduurd, vóór de Fransche regeering hen opnieuw samenriep. * 179 de veroixiening kenbaar te maken (droit de remontrance), maar wilde nu en dan daaraan nog het recht vastknoopen, de registratie van een edict te weigeren. Sinds Hendrik IV sloeg het Parlement een hoogen toon aan. De erfelijkheid van ambten (denk aan de paulette) had eene trotsche noblesse de robe (adel van de toga) gevormd, die ook door hare rijkdommen mVloedrijk was, en van die noblesse de robe waren de parlementsleden de' voornaamste personen. Maar Richelieu dwong het parlement steeds tot registratie en wist zoo den invloed van dat lichaam op regeeringszaken tot nul terug te brengen — zoo gebood de koning weieens de registratie in eene zitting, waarin hij zelf presideerde (lit de justice) —, terwijl hij het ook een deel der rechtspraak ontnam. Ook aan deö geestelijken en materieelen bloei van 't land wijdde Richelieu zijne zorgen. Hij stichtte de „Académie francaise", allereerst met het doel, om door haar de Fransche taal te laten zuiveren; die taal moest de eerste plaats innemen en het gebruikelijke Latijn vervangen. Handel en scheepvaart werden bevorderd; Richelieu verbeterde de havens van Le HaVvre en Brest en trachtte de koloniën tot ont wikkeling te brengen. Een zwak punt in zijn regeeringsbeleid was het beheer der financiën. Ondanks de drukkende belastingen groeide de staatsschuld snel aan. Als opvolger van Richelieu in den Staatsraad benoemde Lodewijk Xffl den kardinaal Mazarin, een geslepen diplomaat van Italiaansche afkomst, die door Richelieu in alle geheimen der binnen- en buitenlandsehe staatkunde was ingewijd. Ook na den dood van Lodewijk XIH (f 1648) bleef hij de erkende leider van Frankrijk. Daar Lodewijk XÏÏI van zijne gemalin Anna van Oostenrijk, de aangewezen regentesse voor Lodewijk XIV eene verandering in politiek vreesde, had hij bij testamentaire beschikking een regentschapsraad ingesteld, waarin bij meerderheid van stemmen zou worden beslist, terwijl Anna alleen met de opvoeding van haren zoon belast bleef. Anna het evenwel door het Parlement van Parijs die beschikking voor nietig verklaren; zij alléén werd de regentes; Mazarin behield zij echter als. haar 1 f'- 12* Andere maatregelen. Mazarin, de Importants en Anna van Oostenrijk. 180 De Fronde 1648—'58. raadsman. Thans dachten de edelen, vooral de vijanden van Richelieu, een belangrijke rol te zullen spelen; zij noemden zich reeds bij voorbaat les importants (de gewichtigen). Mazarin, die hun nog in den weg stond, zou worden vermoord. Maar 'plotseling werden de „importants" door Anna van Oostenrijk naar hunne goederen verbannen ; zij liet het geheele bestuur over aan Mazarin, met wien zij zelfs een geheim huwelijk schijnt te hebben gesloten. De oorlog tegen Spanje werd voortgezet en verslond schatten gelds; voor zich zeiven had Mazarin ook veel geld noodig, en daar de ambtenaren bovendien een groot deel van de opgebrachte sommen achterhielden, werden er drukkende belastingen uitgeschreven. Dat verwekte groote ontevredenheid, en daarvan wilde het Parijsche Parlement gebruik maken, om zijne eigen macht te vergrooten. Hoewel het met de Engelsche volksvertegenwoordiging weinig meer dan den naam gemeen had, moedigde het optreden van het Engelsche parlement het toch aan. Het vond steun bij Parijs, waar de burgerij ontevreden was over de zware belastingen. De uitbarsting kwam in 1648, na het sluiten van den Westfaalschen vrede, 't Parlement stelde eene soort van constitutie op; zoo eischte het, dat geen belasting mocht worden geheven zonder eerst geregistreerd te zijn, dat de intendanten moesten worden teruggeroepen, dat niemand langer dan een etmaal mocht worden gevangengezet, zonder voor zijne wettige rechters te worden gebracht. En toen de regeering een paar van haar invloedrijkste tegenstanders gevangen nam, kwam Parijs in oproer (joumée des barricades 1648). Voor den schijn gaf Anna toe, maar plotseling verbet zij met het hof Parijs en begaf zij zich naar St. Germain. Zij verzamelde troepen, aan welks hoofd de prins van Condé, de overwinnaar van Rocroy, werd geplaatst, 't Parlement kreeg echter den steun van alle ontevreden elementen, in 't bijzonder van een deel van den adel. De opstand staat bekend onder den naam van de Fronde. Spoedig waren de parlementstroepen uiteengedreven, het parlement zag in, dat zijne wenschen lang niet samen vielen met die der edelen ; binnen weinige weken kwam de vrede tusschen het parlement en Mazarin tot stand 181 (1649). De fronde, van het parlement was geëindigd. Maar de edelen hoopten nog steeds eene belangrijke positie te krijgen ; in een groot deel van Frankrijk kwamen zij in opstand, en hun aanvoerder werd ... de prins van Condé, die naar zijn zin niet genoeg beloond was voor de hulp, die hij aan het koningshuis had bewezen: hij hoopte zelfs den kardinaal te vervangen en werd daarom door Mazarin gevangengezet. Maar weer barstte de opstand met vernieuwde hevigheid uit: dat isde fronde der prinsen. Mazarin vluchtte uit Parijs weg en vestigde zich in Keulen, van waaruit hij de raadgever van de koningin bleef. Ook op Mazarin's raad verklaarde Anna den 13jarigen Lodewijk XIV meerderjarig, waardoor Condé zich voorgoed vaneen regentschap, waarop hij hoopte, verstoken zag. De Frondeurs ontzagen zich niet, zelfs een verbond te sluiten met den vijand, n.1.' met Spanje : geen staatsbelang, slechts zelfzucht dreef hen. Maar de regentes kreeg een kundig veldheer in Turenne; Condé moest op Parijs terugtrekken en werd in de voorstad St. Antoine verslagen. Wel handhaafde hij zich nog in Parijs, maar zijn tiranniek optreden baarde spoedig verzet; Parijs gaf zich over en Condé vluchtte naar de Zuidelijke Nederlanden. Mazarin, die in 1652 reeds een tijdlang terug geweest was, keerde begin 1653 voorgoed naar Frankrijk terug. Nog in hetzelfde jaar legde de laatste stad, die in opstand was, n.1. Bordeaux, het hoofd in den schoot. Mazarin was nu machtiger dan ooit. Hij toonde zich zeer gematigd: hij vervolgde zijne voormalige tegenstanders, die hem v.elfs een paar keeren hadden genoopt, Frankrijk te verlaten, niet. Hij heerschte feitelijk onbeperkt: hij benoemde alle ambtenaren ; hij gaf bevelen aan de veldheeren; de andere ministers waren weinig meer dan zijne schrijvers; de vreemde gezanten wierven om zijne gunst. Hij maakte van zijne hooge positie echter in zooverre misbruik, dat hij zijne eigen beurs goed verzorgde ten koste van de Fransche schatkist. Hij bekleedde zelf verschillende ambten om de financièele voordeelen, eigende zich weieens sommen uit de staatskas toé, dreef soms met de gewichtigste ambten een schaamteloozen handel. Zijne nalaten- Eewind van Mazarin. 182 schap bedroeg 40 a 50 millioen livres ; zij kwam aan zijne nichten, die met aanzienlijke edelen in het huwelijk waren getreden ; een van haar, gehuwd met den prins van Savoye-Carignan, werd de moeder van den later zoo beroemden veldheer Eugenius van Savoye. Overigens werd op waardige wijze de politiek van Richelieu voortgezet. De oorlog met Spanje kon na de Fronde weer beter doorgezet worden. Met Duitsehe vorsten werd de Rijnbond gesloten tot wederzijdsche bescherming en tot verdediging van den Westfaalschen vrede; van Cromwell kreeg Mazarin steun op voorwaarde, dat bij de verovering van Duinkerken deze stad aan Engeland zou komen, wat ook gebeurd is (in 1658). Met Spanje werd eindelijk m 1659 de vrede der Pyreneeën gesloten. De hoofdbepalingen waren: 1°. Frankrijk krijgt eene rij plaatsen aan de Noordgrens ten koste der Spaansche Nederlanden, en verder in hoofdzaak, wat Spanje nog ten Noorden der Pyreneeën bezat, zooals Rousillon. 2°. Lodewijk XIV zal huwen met Maria Theresia, eene dochter van Philips IV. 3°. Condé mocht naar Frankrijk terugkeeren. Twee jaar na dezen vrede, nl. in 1661, stierf Mazarin. Vrede met Spanje 1604. HOOFDSTUK 94. De regeering van Jacobus I (1603- '25) en Karei I (1625—'49) van Engeland, Jacobus I, de zoen van Maria Stuart, volgde zonder tegenkanting Elisabeth op. Hij is dus de eerste vorst, dia koning is èn van Schotland èn van Engeland, waardoor de samensmelting van de beide deelen van Oroot-Brittannië werd voorbereid: voorloopig bleef de vereeniging niet meer dan een personeele unie. Een van Jacobus' eerste regeeringsdaden was, vrede met Spanje te sluiten (1604). Maar indien de Katholieken; dachten dat hij) de zoon van Maria Stuart, hen: zou begunstigen, werden zij- al spoedig teleurgesteld;: vrijheid van godsdienstoefening werd hun niet toegestaan. Hunne ontevredenheid uitte zioh. in 183 eene samenzwering tege.n koning en parlement: bij de opening zou men parlement en koning in de lucht laten springen. Dit buskruitverraad werd echter tijdig ontdekt (1605), en natuurlijk werd toen nog strenger tegen de Katholieken opgetreden. [Van de misdadigere is het bekendst geworden Guy Fawkes; Guy Fawkesdag te Londen]. Werd door dit gemeenschappelijke gevaar de band tusschen koning en parlement wat nauwer, spoedig werd de verhouding ongunstig. Jacobus had een hoog idee van het koningschap ; hij was innig overtuigd, 'dat een koning de plaatsvervanger van God op aarde was, dat hij alleen aan God verantwoording schuldig was voor zijne daden, en naast de kroon derhalve het volk of diens vertegenwoordiging, het parlement, geene rechten had (droit divin); hij beweerde, dat hij persoonlijk niet aan de wet gebonden was ; zijne wil maakte de wet; „rex est lex". Maar geheel zonder parlement te regeeren, was voor hem niet meer dan een droombeeld, want zijne financiën stonden slecht, en voor buitengewone belastingen moest de volksvertegenwoordiging hare toestemming geven. Jacobus echter ging buiten het parlement om nieuwe belastingen heffen, en toen dit er tegen protesteerde, Werd het ontbonden. Zeven jaar lang (1614—'21) regeerde hij zelfs zonder parlement. Met Jacobus' ideeën strookte geheel de episcopale kerk, die den koning als hoofd erkende. Maar er was eene breede schare Protestanten in den lande, die zich met die kerk niet konden vereenigen, en hun invloed won voortdurend veld. Op eene ver gadering van godgeleerden sprak Jacobus onomwonden zijne ge voelens uit: „De Presbyteriaan kan zioh evenmin met den koning verdragen als Satan met God. Iedereen zou dan mijne dader kunnen kritiseeren." En als axioma sprak de koning zijm geliefkoosde formule uit: „Geen bisschop, geen koning!" Zoo ontstaat dus reeds tijdens Jacobus eene oppositie vai tweeërlei aard, eene staatkundige en eene religieuse. Beid zullen samensmelten en de botsing, die met kan uitblijven, za eindigen met de verdrijving van het koningschap. Ook in zijne buitenlandsche politiek volgde Jacobus gewoonliji Buskruitverraad 1605. Twisten met het parlement. Jae. voorstander episcop. kerk. L l l Buiten), staatkunde. 184 Hieuw» twisten met het parlement 1621, ; < j Mislukking van het , Spaansche huwelijk. 8 C i 2 Eigenschappen van t Karei I. a h ■v z Strijd met het parlement p 1625—'29. n niet den -weg, door het volk gewenscht. In den beginne sloot hij zich nog aan bij de Duitsehe Protestanten: het huwelijk van zijne dochter Elisabeth met keurvorst Frederik V van de Palts legt daarvan getuigenis ai. Maar in lateren tijd zocht hij aansluiting bij Spanje, om voor zijn zoon de hand eener Spaansche prinses te krijgen; vandaar, dat hij niet in de bres sprong voor genoemden schoonzoon Frederik V van de Palts; vandaar, dat hij zelfs de, terechtstelling gelastte van Raleigh, omdat deze in ZuidAmerika met Spaansche troepen was slaags geweest. Ook tegenover ons land toonde hij zich niet krachtig; men denke er aan, dat Oldenbarnevelt de pandsteden inloste voor niim »/, der in rekening gebrachte gelden. Toen het parlement in 1621 weer bijeenkwam, gaf dit uiting aan de volksverontwaardiging, maar Jacobus verkondigde, dat, wat iet parlement zijne „rechten" noemde, slechte privilegiën waren, die iet te danken had aan de gunsten zijner voorvaderen. Het parienent echter verklaarde, dat het wel degelijk het recht van belasang en wetgeving had en de bevoegdheid, om in moeilijke gevallen raad te geven en bezwaren in te dienen. Woedend scheurde Jacobus iet blad, waarop dat protest stond, uit de notulen der vergadering. Wederom werd het parlement ontbonden en Jacobus ging roort met de onderhandelingen over het huwelijk. Spanje's mnister Olivarez hield echter Jacobus en zijn nunister en gunteling Buckingham zoolang aan den praat, tot in Duitschland ie Protestanten waren verslagen; toen brak hij de onderhandelinen af. 't Gevolg was wel een oorlog tegen Spanje, maar hij werd eer slap gevoerd en baatte de Duitsehe Protestanten niet. De opvolger van Jacobus i, nl. Karei I (1625—'49), had van M konmklijke waardigheid dezelfde opvatting als zijn vader, en I leidde hij een voorbeeldig leven en bezat hij vele goede hoedanigeden, toch moest hij daardoor wel met een groot deel van zijn olk in conflict komen. Eene zijner slechte eigenschappen was ijne trouweloosheid. Hij huwde met Henriëtte Maria, eene Katholieke Fransche rinses, eene zuster van Lodewijk XTTI, en behield als eersten linister den hertog van Buckingham, voorstander van een 185 .krachtig koninklijk gezag ; door het eerste ergerde hij de Protestanten, door beide het parlement. Tot nog toe was het de gewoonte geweest, dat het parlement den koning voor zijn leven de opbrengst van in- en uitvoerrechten— tonnen- en pondengeld — ter beschikking stelde, maar nu gaf het parlement ze aan Karei voor slechts één jaar. Waren- de koningen vóór Karei I door dat tonnen- en pondengeld vrijwel onafhankelijk geweest van het parlement, Karei zou dus veel meer van de goedgunstig-v heid van dit lichaam afhangen. Verontwaardigd ontbond de koning tot twee keer toe het parlement en hief tot veler ergernis toch die belastingen'. Tevergeefs trachtte hij de ontevredenheid af te leiden, door de Hugenoten in Frankrijk in hun strijd tegen Richelieu te steunen: de Engelsche vloot toch richtte niets uit (1827). De verbittering steeg en Karei zag zich genoodzaakt, wederom een parlement bijeen te roepen. Dit stelde spoedig de „Petition of Rights" op, waarin onder meer werd verkondigd : 1°. dat de koning buiten toestemming van het parlement geene belastingen mocht heffen, 2°. dat niemand willekeurig mocht worden gevangengenomen en slechts terecht mocht staan voor zijn wettigen rechter, 't Parlement stelde hier dus geene nieuwe eischen, maar legde nog eens den nadruk op overoude rechten (vgl. b.v. de Magna Charta). Verder werd Buckingham door het parlement aangeklaagd, maar kort daarop door een Puriteinschen dweper, Felton, vermoord (1628). Karei echter, hoewel hij de Petition of Rights had onderteekend en dus tot wet verheven, veranderde niet van gedragslijn; het tonnen- en pondengeld werd geheven ; wie weigerde, werd gevan-' gengenomen ; wie 's konings onbeperkt gezag verdedigde, bevorderd. Daarbij kwam de ergernis over den val van La Rochelle. Het parlement maakte zich tot tolk der gevoelens van het meerendeel van het Engelsche volk; het verbloemde zijne ontevredenheid niet, waarom het andermaal ontbonden werd (1629). Maar nog vóór de sluiting verklaarde het na een krachtige rede van John Eliot voor een vijand van het rijk ieder, die eene leer, afwijkende van de ware en rechtgeloovige kerk, wilde bevorderen of tot inning van de niet goedgekeurde belastingen medewerkte. FJiot Petition of Rights 1628. Ontbinding van 't parienent in 1629. 186 Vrede met Frankrijk en Spanje 1629 en '30. Strafford. Politieke oppositie. John Hamoden en het scheepsgeld. werd gevangengenomen en stierf in den Tower. Elf jaar lang (1629—'40) heeft Karei zonder parlement geregeerd en noodzakelijkerwijze moest hij nu wel zoo zuinig mogelijk met zijne inkomsten omgaan; daarom ook sloot hij zoowel met Frankrijk (fai 1629) als met Spanje (in 1630) vrede en kon h$j niet in den dertigjarigen oorlog ingrijpen. In staatszaken werd de koning trouw ter zijde gestaan door Sir Thomas Wentworth, later graaf van Strafford, die van de oppositie naar 's konings zijde was overgegaan, en een voorvechter werd voor de onbeperkte koninklijke macht. Met talent heeft bij eenige jaren Ierland bestuurd. Om aan geld te komen, ging Karei voort met het heffen van bet tonnen- en pondengeld en werden allerlei oude lang vergeten rechten opgediept. Om een voorbeeld te noemen: naar oude feudale rechten moesten ahe vazallen bjj de kroning verschijnen, om ien ridderslag te ontvangen; wie het verzuimd hadden, werden thans beboet. Ieder, die zich niet aan 's konings financieele maatregelen wilde onderwerpen, werd voor de Sterrenkamer 1 gebracht, eene rechtbank, óp-welks samenstelling de koning grooten invloed bad, zoodat veroordeelingen aan de orde van den dag waren. Al genoot Engeland ook een tijd van grooten voorspoed — de vrede toch kwam handel en nijverheid ten goede — de Engelschen bleven vasthouden aan hunne oude rechten : de politieke oppositie bleef bestaan. Dat bleek duidelijk in de jaren 1637 en '38. Karei wilde in 1637 eene vaste belasting invoeren, het scheepsgeld. In vroegere tijden hadden de koningen ingevolge oude bepalingen de kustgraafschappen in tijden van oorlog en nood verplicht, schepen te leveren, zoo nog Elisabeth bij de komst van de Armada. Doch nu hief Karei een belasting, het scheepsgeld, terwijl er geen kwestie van oorlog was, en bovendien ook van dé graafschappen in 't binnenland. Dat verwekte veel verzet. Aller oogen vestigden zioh daarom op John Hampden, die ter wille van het 1 Uit gerechtshof was reeds door Hendrik VII ingesteld, om te vonnissen' over alle misdrijven, tegen de majesteit van de Kroon gepleegd: het ontleende zjjn naam aan de zittingszaal, die van een met sterren versierd plafond was voorzien. 187 principe zijn kleine aanslag — 20 shillings — weigerde te betalen en voor de rechtbank zijn goed recht verdedigde. Wel werd hij veroordeeld (1638), maar zijne verdediging vond weerklank in het gemoed van menigen Engelschman. Ook de kerkelijke oppositie werd meer en meer opgewekt. In kerkelijke zaken zou 's konings wil eveneens wet zqjn, en in dat streven vond Karei een ijverig medewerker in den aartsbisschop van Canterbury, William Laud, die bovendien tot veler ergernis door wijzigingen in den eeredienst de Anglicaansche kerk steeds nader tot de Katholieke bracht. Heftig werden de Puriteinen vervolgd; de Hooge Commissie (eene rechtbank voor kerkelijke zaken) velde vonnis op vonnis ; velen hebben toen eene nieuwe woonplaats gezocht en gevonden aan de overzijde van den Oceaan, in Noord-Amerika. Ook in het streng Calvinistische Schotland zou de Anglicaansche kerk worden doorgevoerd, doch bier stiet Karei op grooten tegenstand. In de kathedraal te Edmburgh ontstond groot tumult, toen een nieuw gebedenboek, welks inhoud tegenover de Puriteinsche beginselen stond, voor het eerst gebruikt zou worden. Stoelen werden naar den geestelijke geworpen; „steenigt hem!" werd er geschBeeuwd. En al werd de menigte uit de kerk verdreven, spoedig daarop sloten een aantal Schotten een Covenant tot verdediging van den Calvinistischen godsdienst. Geheel Schotland verzette zich als één man ; binnen korten tijd was eene aanzienhjke strijdmacht op de been, die zelfs de Engelsche grenzer overtrok. Thans zag Karei zich genoodzaakt het parlemenl .weer bijeen te roepen ; hjj hoopte, dat dit uit antipathie tegen d< Schotten groote sommen te zijner bescliikking zou stellen. Doel het parlement eischte allereerst herstel van grieven, waiarom he na drie weken ontbonden werd : inde geschiedenis staat het daaron bekend onder den naam van het^korte Parlement." Maardaardi krijg ongelukkig liep* riep Kaïel spoedig weer het parlement bijeen het lange Parlement (1640—'53). John Hampden, -Croni well, Pym, [Henry Vane]. waren enkele zeer bekende leden Allereerst richtte het parlement zich tegen Strafford. Hi werd met Laud gevangengenomen en door het Lagerhuis bij he Kerkelijke oppositie. Laud. Opstand van Schotland. Korte Farle, maat 1640. i - Bijeenroeping : van het Lange Parlement 1640. j Proces tegen I Strafford 1640—'41. 188 Besluiten van bet parlement. Koning en parlement in < 1642. j Hoogerhuis, •waarvan hij lid was, wegens hoogverraad aangeklaagd. Onder de aanklacht werd vooral op één punt gewicht gelegd, nl. dat Strafford bij de ontbinding van het korte parlement den koning zou hebben aangeraden het Iersche leger naar Engeland te voeren, om het tegen de weerspannigen te gebruiken. Strafford zeide echter, dat hij slechts aangeraden had, de Iersche troepen tegen de Schotten te gebruiken. Van verraad kon men hem feitelijk niet beschuldigen, en zooveel te langer het proces duurde, zooveel te onzekerder werd het, dat de Lords het schuldig over hem zouden uitspreken. Nu werd Strafford door een bill of attainder', d. i. bij eene afzonderlijke „onteeringsvvet" ter dood veroordeeld ; ook het Hoogerhuis nam haar aan onder den invloed van dreigende volksbewegingen in Westminster, doch met zeer geringe meerderheid, terwijl vele lords, die tegen den bill waren, uit vrees waren weggebleven. Welke houding zou* de koning aannemen, die deze wet nog onderteekenen moest ? Karei had aan Strafford het leven gewaarborgd, maar schandelijk genoeg het hij hem vallen. Wel vroeg de koning aan het Huis der Lords, of het vonnis niet in levenslange gevangenisstraf veranderd kon worden, maar aan 't slot van zijn brief schreef hij : „Wanneer mijn volk den dood bepaaldelijk wil, dan moet ik zeggen: „fiat justitia." En Karei onderteekende de wet, die Strafford ber dood veroordeelde. „Stelt op vorsten geen vertrouwen", waren Straffords woorden. In 1641 werd hij terechtgesteld (Laud onderging dat lot in 1646). Niet alleen echter richtte men zich tegen den voornaamsten minister, doch ook tegen 's konings maatregelen. Zoo werd er vastgesteld, dat geene belastingen buiten het parlement om mochten worden geheven; de Sterrenkamer en de Hooge Commissie tverden opgeheven; het parlement, dat thans vergaderde, mocht sonder eigen toestemming niet ontbonden worden. Al die wetten werden door den koning onderteekend, maar met het stellige ïenkbeeld, ze later weer in te trekken. In 1641 schenen de vooruitzichten voor den koning nog niet uigunstig. Op eene reis naar Schotland kwam hij aan de belang•ijkste wenschen der Schotten tegemoet, waardoor de oppositie 189 in dat land bedaarde ; en hoewel een opstand in Ierland met het doel, den Katholieken godsdienst er tot den overheerschenden te makën, eri waarbij duizenden Protestanten werden vermoord, de heftigsten in het Engelsche parlement prikkelde, toch kwam in dat parlement eene strooming ten gunste van den koning. Eene gematigde partij nl. wilde wel een dam opwerpen tegen het absolutisme, maar het parlement niet boven de Kroon plaatsen. Ongelukkig voor deze partij was Karei, die, naar 't scheen, zich bij haar wilde aanslmten, niet te vertrouwen. Dat bleek in 1642. Plotseling beschuldigde hij toen 5 leden van het Lagerhuis, o. a'. Pym en Hampden, van hoogverraad, en persoonlijk wilde hij hen in het parlement gevangennemen. Bijtijds waren zij echter in de City gevlucht, en Londen weigerde de uitlevering, toen Karei dit verlangde. Scherper dan ooit stonden parlement en koning thans tegenover elkaar. Openlijk was de koning getrotseerd en nu besloot hij tot den krijg. Hij verliet, gevolgd door de meerderheid der Lords en een deel van 't Lagerhuis Londen, en de koningin begaf zich naar het vasteland, om de kroonjuweelen te verpanden. De vijf bovenbedoelde leden werden door de burgerij in triomf naar het parlement teruggebracht. Dit ging voort, met steeds hoogere eischen te stellen; de strijd liep dan ook niet meer over het, al of met nakomen van eene wet, maar over de suprematie; de eischen van het parlement sloten feitelijk de vernietiging der koninklijke macht in. De koning antwoordde dan ook : „Wanneer ik die eischen inwillig, dan zou men nog met ongedekten hoofde voor mij verschijnen, mij de hand kussen en mij den titel „Majesteit" geven, ik zou mij kunnen verheugen aan den aanblik van scepter en kroon, maar wat de werkelijke macht betreft, zoo zou ik slechts het schaduwbeeld van een koning zijn." Nu besloot het parlement een leger op de been te brengen, waarvan het commando werd toevertrouwd aan den graaf van Essex. De koning, die zijn hoofdkwartier te York had gevestigd, waar vele leden van 't Hooger- en enkele van het Lagerhuis zich bij hem hadden aangesloten, besloot van zijn kant tot de oude ceremonie, die zinnebeeldig het begin van den krijg beduidde : op 't vrije veld werd de koninklijke standaard ontrold. Een De burgeroorlog breekt uit 1642. WO De eerste jaren van den krijg. Cromwell. Independenten en Pres- < byterianen. heraut las de proclamatie voor, waarbij ieder getrouw onderdaan werd opgeroepen hulp te verkenen tot onderdrukking van den opstand van den graaf van Essex. De burgeroorlog begon. De beide eerste jaren hepen ongelukkig voor het parlement af ; herhaaldelijk werden de parlementstroepen, de Boundheads (= rondhoofden, zoo geheeten naar den snit van het haar) verslagen door de Cavaliers (de aanhangers van den koning), die over "'t geheel vaardig waren in het voeren van de wapenen ; ie eene stad na de andere viel den koning in handen. Hampden sneuvelde ; Pym stierf op het ziekbed. Maar daarna keerde de kans. Vooreerst verbond het Engelsche parlement zich met 't Schotsohe — nog het werk van Pym —: 't Engelsche parlement onderteekende het Covenant. Doch vooral een man was het, iie eene groote verandering in de krijgvoering bracht, n.1. de krachtige Olivier Cromwell. Cromwell was in 1599 geboren. Zijn vader was een landedelman ; bij diens dood kreeg de nog slechts 17jarige Cromwell het bestuur over de landgoederen, die hij op flinke wijze beheerde. Hg behoorde tot de seete der Puriteinen en leidde een voorbeeldig huiselijk leven. Algemeen geacht, werd hjj in 1629 in het parlement gekozen. Toen reeds trok hij de aandacht. Een royalist gaf de volgende beschrijving van hem: „Een boersch voorkomen: zijn kleeding scheen door een kleermaker op het platteland gemaakt. Zijn linnen, was niet helder, zijn halskraag ouderwetseh, zijn hoed zonder boordsel; zijn degen als vastgeplakt aan de dij, zgn gelaat rood en dik, de stem scherp en wanluidend — maar wat hjj sprak was vol gloed en leven. De gestalte was middelmatig van lengte, maar forsch en goed geëvenredigd ; hij had een mannelijk voorkomen, een levendig oog en een strengen blik." Men verhaalt, dat toen reeds Hampden, aan wien gevraagd Werd, wie die boer toch wps, tot antwoord zou hebben gegeven: „als 't ooit tot een openlijken strijd met den koning komt, wordt deze boer de grootste man van Engeland." Toen de burgeroorlog uitbrak', was Cromwell één der eersten, üe het zwaard opnam, en weldra behoorde hij tot de heftigste bestrijders van den koning, n.1. tot de Independenten. Zoowel in staatkundig als in godsdienstig opzicht stonden deze tegenover ie Presbyterianen. Uitgaande van het bijbelwoord: „Waar bwee of drie in mijn naam te zamen zijn, zal ik met hen wezen", 191 wilden zij geheel zelfstandige kerkelijke bijeenkomsten, waar ieder, die zich geroepen voelde, als-prediker kon optreden. Van bisschoppen of presbyters of eene synode wilden zij niet weten. Van theologische twisten waren zij afkeerig, maar toch werden zij door een vurig geloof bezield. De meerderheid van het parlement behoorde echter tot de onverdraagzame Presbyterianen. Ook een politiek beginsel scheidde beide partijen. Essex b.v. wilde den strijd met den koning niet op leven en dood voeren. Een zijner partijgenooten heeft men hooren zeggen : „Als wij den koning 99 keer verslaan, zullen hij en zijne nakomelingen nog steeds koning blijven, maar wanneer hij ons één keer verslaat, worden wij opgehangen en onze kinderen zijn verloren." Cromwell echter moet gezegd hebben, dat hij in 't gewoel van den strijd even goed zijn pjstool op den koning als op ieder ander zou richten. Hij keurde dan ook de slappe krijgvoering tegen den koning af en wierf beden uit den boerenstand aan, die niet streden om loon, maar voor wat zij beschouwden als de eere Gods ; als heiligen kwamen zij zich voor, als zij onder psalmgezang ten strijde trokken. Met deze „ironsides", „ijzeren armen" bracht Cromwell in den slag bij Marstonmoor (1644) de beslissing: de koning werd verslagen. Toen Essex in 't zelfde jaar eene nederlaag leed en vervangen werd door Pairfax, bleef Cromwell op diens uitdrukkelijk verlangen de bevelhebber der ruiterij en hij was feitelijk de ziel van 't leger. Aan hem wederom was de overwinning bij Naseby (1645) te danken. Hier viel Cromwell 's Konings correspondentie in handen, waaruit duidelijk bleek, dat Karei de Ieren had aangezet, een inval in Engeland te doen. De koninklijke troepen werden uiteengejaagd, en, ten einde raad, vluchtte Karei naar de Schotten, die hem, daar hij het Covenant niet wilde onderteekenen, voor eene groote som gelds [400,000 Pound SterlingJ aan het Engelsche Parlement uitleverden (1646). Zoo was dus het koningschap geknakt; maar nu kwamen het Presbyteriaansche parlement en het Independentsche leger tegenover elkaar te staan, en 't was te voorzien, wie op den duur de overhand zou krijgen. Spoedig maakte Cromwell zich meester van den persoon des konings. Cromwell zelf wilde echter den De krijg Tan 1644—*46. Cromwell en de koning. Rompparlement 1648. Karei I ter dood gebracht 1649. 192 koning niet doen vallen ; hij achtte een koningschap eene historische noodzakelijkheid voor Engeland. Hij knoopte dan ook met Karei onderhandelingen aan over diens herstel onder bepaalde voorwaarden. Maar deze verbeurde al gauw weer alle vertrouwen, toen hij tegen zijn woord plotseling naar Wight ontvluchtte, en, gesteund door een deel van 't Engelsche volk, dat eene soldatenheerschappij vreesde, den burgerkrijg opnieuw begon ; bovendien viel aan Cromwell een schrijven in handen, waaruit duidelijk bleek, wat het lot van Cromwell en de zijnen zou zijn als de koning op den troon hersteld was : „niet het lint van den Kouseband, maar een touw van hennep en vlas op het schavot." Ook de Presbyteriaansche Schotten namen het thans voor den koning op. Doch spoedig hadden Fairfax en Cromwell alle verzet gebroken; de Schotten werden teruggeslagen [bij Preston in 1648], en toen vervolgens het Parlement Cromwell's eischen, n.1. den koning te laten terechtstellen en zijn eigen ontbinding uit te spreken van de hand wees, volgde eene „zuivering" van het Parlement: kolonel Pride verscheen met zijne soldaten in het Lagerhuis en verjoeg 80 Presbyteriaansche leden. (Pride's purgation). De rest, ,Jhet Rompparlement", (1648—'53) was een werktuig in de handen der Independenten. Het besloot, den koning een proces aan te doen : door eene buitengewone rechtbank, waarvan Cromwell een der leden was, werd de koning als „verrader en vijand van den Staat" ter dood veroordeeld, en in begin 1649 werd Karei I onthoofd. Moeilijkheden voor de republiek. I HOOFDSTUK 95. Cromwell en de Engelsche Republiek (1649- 1660). Na den dood van Karei I werd Engeland eene republiek. Het Hoogerhuis werd afgeschaft; het Lagerhuis ('t Rompparlement), ;hans de eenige volksvertegenwoordiging, kreeg het hoogste ;ezag in handen, terwijl de uitvoerende macht werd opgedragen tan een Raad van State ; een der leden daarvan was Milton, 193 die door zijn gedicht „Het verloren Paradijs" zich een onsterfelijken naam heeft verworven en de terechtstelling des konings in een vlugschrift verdedigde. Overal echter ontmoette de nieuwe republiek tegenstand en verzet: het Presbyteriaansche Schotland, vreezende, onder het thans door Puriteinen beheerschte Engeland te geraken, erkende den zoon van den ,ioning-martelaar", nl. Karei II, als koning, nadat hij beloofd had, geene verandering in de Kerk te zullen brengen; ook werd hij erkend door de Nederlandsche Repubhek, al voegde zij er voondchtigheidshalve niet de uitdrakking „van Groot-Brittannië" aan toe ; Ierland kwam in opstand : Katholieke en Protestantsche royalisten gingen er hand aan hand ; in Engeland was nog eene sterke koningsgezinde partij. Uit al de haar bedreigende gevaren is de repubhek gered door Cromwell. Hij begaf zich naar Ierland, veroverde Drogheda, het voornaamste, middelpunt van den opstand, en het er de geheele bezetting vermoorden; het kostte daarna aan een paar andere bevelhebbers weinig moeite meer, 'teiland tot rust te brengen. Zwaar werd Ierland gestraft. De krijgsgevangenen en vele vrouwen en kinderen werden naar Jamaica gevoerd, om op de suikerplantages als slaven hunne laatste levensdagen te slijten ; anderen werden van een groot deel hunner bezittingen beroofd, die aan Engelsche kolonisten werden geschonken; van groote gebieden werd de bevolking naar andere deelen van 't eiland verplaatst; de Roomsch-Katholieke godsdienst mocht door het bijna uitsluitend Katholieke volk niet in 't openbaar beleden worden. In 1650 kwam Schotland aan de beurt. Twee keer werd het Schotsche leger verslagen (bij Dunbar 1650 en bij Worcester in 1651). De laatste slag, waarbij Karei H zelf tegenwoordig was, bracht de beslissing: Karei II ontkwam na een avontuurlijken tocht ternauwernood naar het vasteland. Na deze binnenlandsche moeilijkheden ontstond eene buitenland3che, nl. een oorlog met de Nederlandsche Repubhek. De hoofdoorzaak was handelsnaijver. Eerst was van Engeland het voorstel gekomen tot een nauw bondgenootschap, maar de Staten, terecht vreezende, dat de Repubhek daarin de onderis Pik, Algemeene Qeschiedeni* II, 8* dr. Ierland jnderworpen. Schotland onderworpen. Acte van Navigatie 1651. 194 Oorlog met Nederland 1852—'64. geschikte rol zou spelen en bovendien wel wetende, dat de Neder landsche bevolking een afkeer had van de ,Jkoningsmoorders", sloegen dat af. Kort daarop — in 1661 — vaardigde het Parlement de Acte van Navigatie uit, die bepaalde : 1°. dat Europeesche waren alleen mochten worden ingevoerd met Engelsche schepen of met schepen van de landen, die de waren voortbrachten ; 2°. dat de producten uit vreemde werelddeelen alleen in Engelsche schepen, voor minstens de helft met Engelsen bootsvolk bemand, mochten worden aangevoerd ; 3°. dat alle vreemde vaartuigen van de kustvaart uitgesloten zouden zijn. Wel sloeg die acte op de schepen van alle vreemde natie's, maar zij trof toch in 't bijzonder de Nederlanders met hunne groote vrachtvaart en visscherij ; ook van visch n.1. werd uitdrukkelijk vermeld, dat die alleen in Engelsche schepen mocht worden uit- en ingevoerd. Al leidde die wet eerst tot een handelscrisis in Engeland, dat gebrek kreeg aan verschillende artikelen, op den duur had zij voor dat land de gunstigste gevolgen : de Engelschen waren nu gedwongen, zelf schepen uit te rusten ; hun handel ging zich snel ontwikkelen. (De acte van Navigatie is pas in 1849 opgeheven). Allerlei omstandigheden kwamen het bestaande conflict verscherpen (de Ambonsche moord van 1623 ; de slag bij Duins 1639 ; de ontsnapping van personen, die een Engelschen gezant hadden vermoord). Met de ontmoeting van Tromp en Blake bij Dover was de krijg, dien Cromwell zeer zeker had willen vermijden, feitelijk reeds begonnen. Het verloop ervan was zeer ongunstig voor de Nederlanders. De slag tusschen Portland en het Nauw van Calais1 in begin 1653 bracht wel geene beslissing, maar Blake beheerschte toch de zee, en in den slag bij Ter Heide van 't zelfde jaar, waarin Tromp sneuvelde, leden de Nederlanders de nederlaag. Dat de vrede toch nog betrekkelijk gemakkelijk tot stand kwam, was voor een deel te danken aan eene verandering, die in Engeland had plaats gevonden.- 1 Vgl. voor deze en andere zeedagen: Atlas Hettema, Blad N°. 5: Omgeving der Republiek (vooral in 1672 en '73). 195 De verhouding tusschen Cromwell en het Rompparlement was er niet beter op geworden; het parlement probeerde de positie van Cromwell te ondermijnen, door het leger te ontbinden, en bevorderde daarentegen de ontwikkeling van de vloot. De overwinningen ter zee hadden als gevolg, dat het een steeds hoogeren toon aansloeg, zoodat Cromwell eindelijk besloot, door te tasten : hij joeg met zijne soldaten het parlement uiteen (1653). Een nieuwe Raad van State, met Cromwell als voorzitter, het nu een nieuw parlement bijeenkomen, waarvan de leden zorgvuldig waren uitgekozen. 'tWas daardoor slechts een schijn van een parlement; men kan het eene conventie noemen, d. i. eene vergadering, die uit zich zelve bijeenkomt en niet door eene wettige regeering wordt bijeengeroepen. Maar dit parlement, naar één der leden Barebone-parlement genoemd, bleek geheel ongeschikt te zijn als regeeringshchaam; het wilde de bestaande maatschappelijke toestanden geheel omverwerpen ; sommige leden huldigden communistische begrippen, andere toonden zich vijanden van alle beschaving, kunst en wetenschap. Doch Cromwell wilde de staatkundige omwenteling niet laten volgen door eene maatschappelijke; ook dit parlement werd ontbonden, en nu werd door den Raad van State en de hoofdofficieren (vooral generaal Lambert) aan Cromwell de uitvoerende macht opgedragen onder den titel van Lord-Protectör (1653). Engeland werd thans — al ontbrak de koninklijke titel — eene soort van constitutioneele monarchie, want naast den Protector werd een unie-parlement (voor Engeland, Schotland en Ierland) geplaatst, dat bij vrije stemming werd gekozen, en zonder wiens toestemming geene wet kon worden afgekondigd noch belastingen konden worden geheven. Spoedig echter toonde dit parlement, waarin vele vijanden van Cromwell zitting hadden, zich weerspannig, zoodat de Protector zioh genoodzaakt zag, het te ontbinden (1655.) Zoo was Cromwell op hetzelfde punt gekomen als indertijd Jacobus I en Karei I: ontbinding van het parlement, om zijn wil te kunnen doorzetten. Steunende op het leger, heerschte hij feitelijk onbeperkt; in Engeland grondvestte hij een mili- 13* Strijd van Cromwell met het Rompparlement. Het Bareboneparlement. Cromwell Lord-Protector 1653. Nieuwe ontbinding van 't parlement. Militair despotisme in Engeland. 196 Bewind van Cromwell. Nlenwe constitutie 1667. ; tair despotisme: 'tland werd zelfs een tijdlang in een aantal districten verdeeld met een militairen gouverneur (generaalmajoor) aan 'thoofd, die er groote bevoegdheden had, o.a. de hoogste rechterlijke macht. De kosten daarvan werden gedekt, door 1/10 van het inkomen der koningsgezinden te heffen. De vrijheid van drukpers werd beperkt; belastingen werden uitgeschreven enkel krachtens besluit van den Raad van State, d. w. z. feitelijk van Cromwell. Hard was Cromwells bestuur; nooit heeft hij zich de genegenheid van 't Engelsche volk kunnen verwerven. Vele samenzweringen zijn tegen hem gesmeed ; nooit gevoelde hij zieh veilig (onder zijne kleeren droeg hij steeds een pantser, een lijfwacht moest hem op zijne reizen begeleiden en telkens verwisselde hij van slaapkamer), doch tevens werd Cromwell door tijdgenoot en nakomeling bewonderd. Heilzame wetten heeft hij Uitgevaardigd ; hij verkondigde de geloofsvrijheid, zelfs voor de Joden, maar vooral, hij maakte, dat Engelands naam weer geëerbiedigd werd in 't buitenland. De Nederlanders moesten den voor hen nadeeligen vrede van Westminster sluiten (1654); de hertog van Savoye staakte op Cromwells bevel de vervolging der Waldenzen ; de Turksche sultan het Christenslaven vrij ; Algiers werd wegens zijne rooverijen gebombardeerd; met Mazarin sloot Cromwell een verbond tegen Spanje (1655) ;"Jamaica werd veroverd (1655), Duinkerken eene Engelsche stad (1658). De oorlog met Spanje vereischte zooveel geld, dat Cromwell wederom een Parlement het kiezen. Maar wel een vierde der gekozenen werd geweerd, omdat Cromwell van hen te veel verzet verwachtte. Het nieuwe parlement wilde echter, dat aan bet militair despotisme een einde kwam en het protectoraat wettig geregeld werd. Inderdaad hief Cromwell het militaire bestuur ap en ontsloeg hij de generaal-majoors. Daarna bood het Parlement Cromwell den koningstitel aan (1657) en ontwierp eene jonstitutie, waarbij naast koning en Lagerhuis opnieuw een Hoogerïuis werd ingesteld. Maar de tegenzin van 't leger bewerkte, lat Cromwell den koningstitel afsloeg. Evenwel bleef de genoemle constitutie feitelijk gehandhaafd, alleen met dit verschil, lat Cromwell den titel Protector behield in plaats dat hij dien 197 van koning kreeg. Want ook kreeg hij het recht, een opvolger aan te wijzen. Die opvolger werd in 1658 zijn zoon Richard, die echter de eigenschappen miste, om parlement en leger in bedwang te houden. Hij was een zwak en onbeduidend man, zonder mffitaire bekwaamheden. Het leger eischte een nieuwen opperbevelhebber ; het Parlement wilde daarvan niet weten, maar werd nu op aandrang van het leger door Richard ontbonden. Maar toen hij merkte, dat hij zelf een geheel ondergeschikte rol zou spelen en de officieren feitelijk de lakens zouden uitdeelen, deed hij in 1659 afstand. Voortdurend ontstonden twisten tusschen de officieren en het parlement; voor korten tijd keerde door toedoen van het leger nog weer het oude Rompparlement terug, om later weer naar huis gestuurd te worden; de ontevredenheid over het militaire despotisme werd steeds grooter, en dat leidde ten slotte tot de Restauratie der Stuarts. De man, die daarbij de hoofdrol speelde, was generaal Monk, de bevelhebber van het Schotsche leger, die, hoewel geen royalist, in een herstel van het oude huis het eenige middel zag, om het land de rust terug te geven. Hij trok met zijn leger op Londen aan; Fairfax sloot zioh bij hem aan ; de troepen van generaal Lambert, die zelf gevangen genomen werd, hepen gedeeltelijk over. Een nieuw parlement (wederom een Conventie) werd gekozen, waarvan de meerderheid gematigd royalistisch was en dit noodigde Karei II uit, naar Engeland terug te keeren. Karei II beloofde bij de declaratie van Breda — uitgevaardigd in het 11de jaar van zijne regeering, zooals het heette—, gewetensvrijheiden algemeene amnestie met geene andere uitzonderingen en beperkingen dan die het Parlement zelf wenschte; in 1660 deed hij zijn intocht in Londen. De Restauratie 1660. 198 Brandenburg en Pruisen veret ntgd 1618. Gulik-Kleefsehe erfenis. Brandenburg tijdens den 30-Jarigen oorlog. HOOFDSTUK 96. Brandenburg-Pruisen onder den „Grooten Keurvorst." De Noordsche oorlog (1655—1660). Brandenburg behoort sinds 1417 aan de Hohenzollern, eene familie, uit Zwaben afkomstig, waar de fraai gerestaureerde burcht zich verheft op de hellingen van de Zwabische Jura. (In cue strekén behooren tegenwoordig nog Hohenzollern-Sigmaringen en Hohenzollern-Hechingen aan die familie). In de eerste helft der zestiende eeuw ging de keurvorst van Brandenburg over tot het Protestantisme. Belangrijker werd deze staat pas door de vereeniging met Pruisen. In het Duitsehe Ordegebied regeerde in het begin der 16de eeuw de Hohenzoller Albrecht van Brandenburg, die in 1525 tot het Lutheranisme overging en erfelijk hertog van Pruisen werd, maar steeds de suzereiniteit van Polen moest blijven erkennen (zie blz. 103). De geestelijke goederen werden geseculariseerd ; de ridders, die het Katholicisme getrouw bleven, moesten uitwijken. Met Albrechts zoon stierf reeds in 1618 de familie Hohenzollern in Pruisen uit, en nu werd Johan Sigismund van Brandenburg de erfgenaam. Zoo waren Pruisen en Brandenburg onder denzelfden vorst vereenigd, maar natuurlijk bleef de keurvorst voor Pruisen vazal van Polen. Dat Brandenburg aanspraak maakte op de Gulik-Kleefsche erfenis en daarvan Kleef en Mark (en Ravensberg) kreeg, hebben wij reeds vermeld (zie blz. 162—163). Tijdens den 30-jarigen oorlog had Brandenburg heel wat te Inden. Pruisen was een tijdlang het hoofdtooneel van den strijd tusschen Zweden en Polen; Brandenburg werd eerst geplunderd door Mansfeld, daarna door den Deenschen koning, vervolgens ïoor Tilly. De komst van Gustaaf Adolf gaf verademing; de keurvorst sloot zich na lange aarzeling bij de Zweden aan, doch toen hij in 1635 vrede met den keizer sloot, werd zijn land door de Zweedsche troepen geteisterd. Ook de pest maakte vele slachtoffers. Wel verloor Brandenburg-Pruisen geen grondgebied, maar toen Frederik Willem I in 1640 aan het bewind kwam, 199 zag het land er treurig uit. Met kracht heeft deze er echter naar gestreefd, zijne gebieden tot bloei te brengen, en zooveel heeft- Brandenburg aan hem te danken, dat nog nooit iemand hem den naam „den Grooten Keurvorst" heeft betwist. Hij had te Leiden gestudeerd en zijne militaire opleiding van Frederik Hendrik ontvangen, met wiens dochter LouiseHenriëttehn' gehuwd was. Spoedig toonde hij groote administratieve talenten. J De landbouw bereikte een ongekenden bloei, ook met hulp van Nederlandsche kolonisten; de nijverheid werd bevorderd door vele Fransche réfugiés. Aan hem herinnert het Friedxich-Wilhelmskanaal Zelfs heeft hij pogingen gedaan om Brandenburg tot een kolonialen staat te maken: op de Goudkust werd eene nederzetting gegrondvest (inde 18d»eeuw aan onze Repubhek verkocht). Zonder datde belastingen drukkender werden, wist hij zijne inkomsten te verviervoudigen. In al de deelen van zijn rijk vestigde hij zijn gezag ; de centralisatie van zijn land heeft hij krachtig in de hand gewekt. Zijne macht werd feitelijk onbeperkt. Hij regeerde het land met behulp van geschoolde ambtenaren. In den dertigjarigen oorlog wist hij zijne, neutraliteit door de oprkditing van een klein staand leger te handhaven, en bij den vrede ' van Munster verwierf hij een deel van Achter-Pommeren, de bisdommen Minden en Halberstadt, benevens het recht van opvolging in het bisdom Maagdenburg (vgl. blz. 174). Frederik Willem had gehoopt, geheel Pommeren te verkrijgen, maar tot zijne groote teleurstelling kwam 't grootste deel van Pommeren, ook de geheele Odermond, aan Zweden. Hij nam zich echter direct voor, geheel Pommeren aan zijne landen toe te voegen; wij zullen later zien, dat hij geslaagd zou zijn, als Lodewijk XIV hem dat met had belet. Zoo regeerde de Groote Keurvorst dus over een rijk, dat uit vele verspreide grootere en kleinere stukken bestond. Daardoor was de politiek van de Hohenzollern er als 't ware van zei ven op gericht, de verspreide gebieden tot één geheel te vereenigen; daarvoor en ook ter afwering van de buitenlandsche vijanden moesten zij de beschikking hebben over een flinke krijgsmacht; daarom behield de Groote Keurvorst ook na den Westfaalschen vrede een klein staand leger. Binnenlandsch batuur van Freerlk Willem I. Verwervingen >ij dan vrede ran Munster. Staatkunde der Hohenzollern. 200 Zweden. Christina van Zweden. Aanleiding tot den Noord- ] schen oorlog. . ( ( < ( ] c z I s De Noordsche oorlog j 1655—1660. e \ v z Belangrijk vooral werd voor hem de Noordsche oorlog (1655— 1660), die hem de gelegenheid schonk, zich van de suzereiniteit van Polen te ontslaan. Zweden was tijdens den 30-jarigen oorlog zeer in aanzien gestegen. Met behulp van Nederlanders werd het land tot meerdere ontwildceling gebracht. Lodewijk de Geer en Elias Trip ontgonnen de Zweedsche bergwerken; de eerste wordt de „Zweedsche Krupp" genoemd wegens de door hem aangebrachte verbeteringen in het gieten van 't geschut, waarvan Zweden de hoofdleverancier werd. Ook de handel ontwikkelde zich, vooral over Gotenburg, waar eens een Nederlander burgemeester was. In 1654 deed Christina, de dochter van Gustaaf Adolf, afstand van den troon. Zij was eene zeer ontwikkelde vrouw, lie gaarne geleerden om zich zag (Descartes, Hugo de Groot, s. a.), zich. in het boersche Zweden niet op hare plaats gevoelde 3n bovendien neigde tot het Katholicisme, tot welken godsdienst srj eindelijk — na haren afstand — ook is overgegaan. Zij werd opgevolgd door haren neef Karei X Gustaaf uit iet huis Palts-Tweebruggen. Spoedig was deze in een strijd net Polen gewikkeld. De voornaamste oorzaak daarvan was le veroveringszucht van den Zweedschen koning, die van de )ostzee, waaraan Zweden reeds zoovele landstreken had liggen, ene Zweedsche binnenzee wilde maken ; Polen zou daarom zijne tuststreek, o.a. Danzig, moeten afstaan. Eene bijkomende •mstandigheid was, dat Karei X Gustaaf door den Poolschen toning (Johan II Casimir 1648—1688) niet erkend werd, want ieze maakte zelf aanspraak op den Zweedschen troon krachtens ijne afstamming van Sigismund (vgl. blz. 157): in zooverre an men weer van een Zweedsch-Poolschen Successie-oorlog preken. De oorlog begon voor Polen op een zeer ongelukkig tijdstip. )e Kozakken, hoewel min of meer zelfstandig onder hunne igen aanvoerders of hetmans, hadden tot nog toe de heerschappij an Polen erkend, maar de Poolsche adel wilde hen geheel ondererpen en hun het Katholieke geloof opdringen; 't gevolg was, dat ij, gesteund door Rusland, in opstand kwamen en zich onder de 201 bescherming van den Czaar plaatsten. Daardoor kwam Polen in oorlog met Rusland (welke krijg tot 1667 voortduurde) en terzelfdertijd kwam de aanval van Karei X, die weldra het grootste deel van Polen had bezet. Nu sloot de Groote Keurvorst zich bij Zweden aan en verkreeg daarom van Karei X Pruisen als onafhankelijk hertogdom. Maar Polen kreeg thans hulp van den Duitschen keizer en van de Repubhek : de laatste zond een vloot onder Wassenaer-Obdam, die Danzig, het middelpunt van onzen korenhandel ontzette (1656), waarop die stad bij het verdrag van Elbing, tusschen de Republiek en Zweden gesloten, onzijdig werd verklaard. Daarmede was volgens het oordeel van De Witt voldoende bereikt. Maar Amsterdam en onze gezant Van Beuningen hebben een krachtiger optreden doorgezet. Amsterdam hield de ratificatie van het tractaat van Elbing tegen en Van Benningen zette'Denemarken tegen Zweden op. In 1657 verklaarde Dénemarken aan Zweden den oorlog, doch in een oogwenk — na een snellen tocht door Noord-Duitschland, Holstein en Sleeswijk en over de bevroren Kleine en Groote Belt — stond Karei X met zijne troepen voor Kopenhagen, en dwong Frederik III tot een zeer nadeeligen vrede (den vrede van Roeskilde). Zijne afwezigheid gaf echter aan Polen gelegenheid, zich opnieuw uit te rusten, en nu maakte de keurvorst snel frontverandering: hij sloot zkh bij Polen aan, mits dit hem van de suzereiniteit over Pruisen ontsloeg. Dit gebeurde bij 't verdrag van Wehlau (1657). Karei wilde nu wel weer naar Polen trekken, maar vreesde dan nieuw verzet van Denemarken, dat door Van Beuningen opgestookt werd, om zich niet aan het vredesverdrag te houden. Daarom wilde hij dit land eerst nog dieper vernederen ; hij verbrak den vrede van Roeskilde, en sloot Kopenhagen van de land- en zeezijde in. Gesteund door de burgerij, verdedigde Frederik DU de stad op uitnemende wijze, en spoedig kwam hulp opdagen. Vooral op aandrang van Amsterdam, dat door eene Zweedsche heerschappij zijn handel op de Oostzee bedreigd gevoelde, besloten de Staten-Generaal tusschenbeide te komen ; ook de Witt maakte thans geen zwarigheden meer om Denemarken te hulp te komen ; de. Zweedsche vloot werd door Wassenaar. 202 Vredes van Oliva en Kopenhagen. Absolutisme in Denemarken. Obclam in de Sont (bij 'tfort Kronenburg) verslagen (1068). De Zweden braken 't beleg van Kopenhagen op. De oorlog scheen tot Europeesehe verwikkelingen aanleiding te zullen geven. Denemarken was verbonden met Spanje's bondgenoot, den Keizer, en daarom waren Engeland en Frankrijk niet ongenegen, Karei X te helpen. Aan de eene zijde stonden dus Zweden, Engeland, Frankrijk en ook Portugal, waarmede de Republiek in strijd was over Brazilië, aan de andere zijde Polen, Denemarken, de Republiek, Spanje, de Keizer en thans ook Brandenburg. Mazarin kon evenwel niet ingrijpen èn door zijn strijd met Spanje èn bjj gebreke aan eene vloot, en Engeland niet door de binnenlandsche moeilijkheden na den dood van Cromwell. Tusschen Nederland, Frankrijk en Engeland werd in 1659 het Haagsch conjjcert gesloten, waarbij op bepaalde voorwaarden — overeenkomende met die van den vrede van Roeskilde — de vrede tusschen Denemarken en Zweden werd vastgesteld. Voorloopig zou niemand daadwerkelijk tusschenbeide komen, maar mocht de vrede niet tot stand komen, dan zou ieder vtg zijn, zoo te handelen, als^hij wilde. Karei X sloeg de vredes-voorwaarden af en nu trad de Nederlandsche Republiek|wederom met de wapenen tegen Zweden op. De Ruyter landde in 1659fop het eiland Fünen en veroverde, ook met hulp van Brandenburgsche en Keizerlijke troepen Nij borg op de Zweden. Toch gaf Karei X"den strijd niet op, maar onverwachts, in 1660 stierf hij. Znn'nrindérjarig zoontje — Karei XI — kwam onder een regentschapsraad; de Zweedsche Rijksraad, zoo berucht geworden door hare veilheid, trok de regeering aan zich. De vrede kwam nu zooveel te gemakkelijker tot stand. In 1660 werd met Polen de vrede van Oliva gesloten: — de Poolsche Koning deed afstand van zijne'aanspraken op den Zweedschen troon —, en in 't zelfde jaar volgde met Denemarken de vrede van Kopenhagen, waarbij de Deensche bezittingen aan de overzijde van de Scmt — o. a. Schonen — aan Zweden werden afgestaan. Denemarken bleef echter de Sondtol heffen. De strijd met de Zweden had nog een eigenaardig gevolg voor Denemarken. De machtige adel had zich slecht gehouden; met steun van burgerij en geestelijkheid verklaarde nu de Rijksdag de kroon voor erfelijk (1660), terwijl men de regeling der regeering aan den koning overliet, die zijne macht jjvoor onbeperkt verklaarde (1661). Denemarken werd dus eene erfelijke absolute monarchie. 203 AFDEELING XVII. DE£EEUW VAN LODEWIJK XIV (± 1680— ± 1715).1 A. KLIMMENDE MACHT VAN LODEWIJK XIV (tot ± 1688). HOOFDSTUK 97. De eerste regeeringsjaren van Lodewijk XIV. (Binnenlandsch bestuur.) Toen Lodewijk XIV in 1661 zelf het bewind aanvaardde, waren in Frankrijk aJle|Vtjanden van het absolutisme overwonnen. De Staten-Generaal werden nooit bijeengeroepen; de Protestanten vormden geen gevaar meer, sinds Richelieu aan hen hunne politieke voorrechten had ontnomen; de Katholieke gees tel ij khei d was den koning getrouw, ja, gehoorzaamde dezen meer dan den paus; de oppositie van den adel was geknakt. Lodewijk XIV heeft dat absolutisme nog versterkt: de adel werd een slaafsche hofadel, afhankelijk als hij was van 's konings gunstbewijzen; een toon van vleien, van onderwerping,"|van aanbidding zelfs werd van wege den adel tegenover den monarch gebruikelijk; de parlementen bleven slechts gerechtshoven; de gouverneurs der provinciën, wier waardigheid erfelijk was, behielden slechts een schijn van gezag : de intendanten kregen daar haast alles te zeggen, mengden zich zoowel in rechterlijke als in hnancieele en militaire zaken, en, daar zij ten allen tijde 1 Vgl.»voor deze afdeeling in 't algemeen: Atlas Hettema, Blad N°. 27: Baropa ten tpe van Lodewyk XIV (1660—-1715; 1720 voor 't N. O.). Versterking van het absolutisme. 204 Zelfbestuur van Lodeanjk xiv Het goddelijk recht der koningen. ( i ] 1 ] « i c konden worden afgezet, werden zij blinde werktuigen van de absolute monarchie. Hunne mededeelingen hielden de regeering op de hoogte van alles, wat in de provinciën gebeurde. Tijdens de regeering van Lodewijk XIII en gedurende de jeugd van Lodewijk XIV waren het feitelijk twee ministers geweest — Richelieu en Mazarin —, die de onbeperkte macht uitoefenden. Zou dié toestand onder den nieuwen vorst beBtendigd blijven ? Iedereen verwachtte' dat, maar spoedig bleek, dat Lodewijk XIV zich met tevreden wilde stellen met de rol, door zijn vader gespeeld. Zoolang Mazarin leefde, het hij de leiding der zaken aan dien kundigen bewindsman over, maar na iiens dood (1661) wilde Lodewijk regeeren zonder een oppermachtig minister naast of boven zich. „Ik zal zelf mijn eersten minister zijn", sprak hij tot den kanseher, terwijl hij hem tegelijk gebood, mets te regelen of te onderteekenen zonder zijne goedkeuring. De ministers moesten zijne dienaren zijn. Fouquet, mrintendant (= minister) van financiën, die allerlei misbruiken, waardoor hij zelf een groot fortuin had verzameld, het voortbestaan, hoopte de plaats van Mazarin in te nemen, maar krenkte ïaardoor 's Konings trots : plotseling in 1661 werd hij gevangengenomen en tot zijn dood toe bleef hij in een citadel opgesloten. Lodewijk XIV had een hoog denkbeeld van de koninklijke waardigheid ; hij beschouwde haar van God verkregen en gevoelde rich alleen jegens God verantwoordelijk. In een geschrift, loor den kanselredenaar Bossuet als leerboek voor den dauphin vervaardigd, heet het o. a.: „God stelt de koningen als zijne ninisters aan, en regeert door hen over de volken. Tegen dén coning zich verzetten staat dus gelijk met Gods heiligen naam aan e randen." Zonder tegenspraak moest ieder onderdaan gehoor;amen. Lodewijk eischte voor zich de vrije beschikking over den >ersoon en de goederen van zijne onderdanen: de lettres de sachet kwamen in zwang, waardoor iemand alleen bij besluit 'an den koning kon worden gevangengezet, terwijl deze tevens le belastingen naar willekeur regelde. Van de personen, die wederrechtelijk gevangengezet zjjn, heeft eene zekere vermaardheid gekregen „de man met het ijzeren — inderdaad 205 fluweelen — masker". Langen tjjd heeft men niet geweten, welk geheimzinnig personnage dat was; 't is gebleken, dat het de graaf Mattioli moet zijn, een Italiaan, die wegens veraad op bevel van Lodewijk is opgelicht en opgesloten. Tegenover dien eisch van absolute gehoorzaamheid van wege zijne onderdanen stond echter, dat Lodewijk zich verplicht gevoelde, te werken tot welzijn van 't volk. 't Moet inderdaad tot zijn eer gezegd worden, dat hij gedurende zijne geheele regeering zich, zelfs in tijden van ziekte, iederen dag eenige uren aan de staatszaken wijdde. En al was hij geen genie, hij bezat een gezond oordeel, nam van alles kennis en nam gemakkelijk de denkbeelden van anderen over. Als vertegenwoordiger van God op aarde eischte Lodewijk eene ongekende vereering en aanbidding. Hij was het middelpunt van Frankrijk. De uitdrukkingen : tot heil van den „staat", in 't belang van den „staat" b.v. mochten niet gebezigd worden ; 't woord „staat" moest worden vervangen door „koning". („1'état, c'st moi"). Strenge straffen werden gesteld op beleediging van den persoon van den „zonnekoning", den ,^oi-soleil" ; de vleierij grensde aan het ongelooflijke. Wat beschouwde men het b.v. als een geluk, den koning het waschwater te mogen aanreiken of een kleedingstuk te mogen vasthouden! Wat een angst, in ongenade te vallen ! De geheele verdeeling van den dag was tot in kleinigheden geregeld en de strengste etiquette heerschte aan het hof. „Tot zijne koninklijke plichten rekende Lodewijk niet alleen het geregeld afdoen der staatszaken, maar ook het nakomen van die plechtigheden, die hij voor den glans en den luister van het koningschap onmisbaar achtte. Met evenveel waardigheid als eene zitting van den ministerraad presideerde hij een feestmaal; de regeling van een hoffeest werd door hem even ernstig en nauwgezet overwogen als de artikelen van een vredesverdrag of de bouw van een oorlogsschip". Toen men den lateren koning van Pruisen, Frederik H, al die ceremonieën uitlegde, verklaarde deze, dat, indien hij koning van Frankrijk was geweest, hij terstond een tweeden koning zou benoemd hebben, om voor hem de etiquette waar te nemen. Etiquette. 20(5 Versailles. Ministers. Colbert en het mercantilisme. Slechts zelden kwam Lodewijk te Parijs. Vooreerst was aan die stad de herinnering aan de vhicht in den opstand der Fronde'verbonden, maar vooral, in die plaats zou de grcote menigte volks zijne majesteit te veel in den schaduw stellen. Lodewijk wilde tronen in eene residentie, waar de geheele omgeving •— hof, dienaren, arbeiders — onmiddellijk ten dienste van het koningschap stond. Daarvoor werd het kleine bcrchslot Versailles, hoewel in eene ongezonde en woeste streek gelegen, omgebouwd tot een grootsch paleis (de bouwmeester was Mansart), terwijl de omstreken herschapen[werden ih een prachtig park met trotsche waterwerken. Versailles werd de residentie, waar de „zonnekoning'* in vollen luister troonde. De groote schaduwzijde was, dat de hofhouding schatten gelds kostte — zoo werd voor een dertigen maaltijd wel 300,000 lires besteed — terwijl Lodewijk bovendien op zedelijk gebied een zeer slecht voorbeeld gaf. Al was voor Lodewijk het regeeren een genot, al meest schijnbaar alles van hem uitgaan, toch bezat hij te weinig talenten — zoowel militaire als administratieve — en eischte het geheele regeeringsstelseljte veel inspanning dan dat de koning alleen alles op zijne schouders kon nemen. Gelukkig vcor hem, had hij — ten minste in de eerste helft zijner regeering '—verfchillende bekwame dienaren, door Lodewijk zeiven, die hunne|kundigheden wel opmerkte, totj hooge posten||gercepen. In de eerste plaats noemen wij minister Colbert (f 1683). Hoewel zijn karakter tegenwoordig niet hoog is aangeschreven (hebzuchtig en valsch en kruiperig wordt hij genoemd), kan men hem toch als den „goeden geest'' van Lodewijk XIV beschouwen. Ondanks de groote uitgaven voor de oorlogen, de hofhouding, de bouwwerken, gelukte het hem langen tijd, het evenwicht tusschen uitgaven en inkomsten te bewaren, zonder nieuwe drukkende belastingen in te voeren. (Een gerechtshof vorderde 110 millioen belastingen op, die door belastingpachters! en ontvangers ten koste van den staat waren achtergehouden ; adellijke titels, in de laatste 30 jaar verkregen, werden vernietigd (de adel nl. behoefde geene belastingen op te brengen.) Zijn principe was, de rijken zwaarder te belasten ten bate van de armen. Daarom ook verminderde hij de directe 207 belastingen, b.v. de taille, waarvan zoo velen waren vrijgesteld, en verhoogde hij de indirecte belastingen, die door alle verbruikers werden betaald. Frankrijk volgde onder Colbert in scherpe mate het stelsel van handelspolitiek, dat bekend staat onder den naam van het mercantilisme en ten doel had, voor het land eene gunstige handelsbalans te scheppen, d. w. z. de waarde der uitgevoerde goederen moest die van de ingevoerde overtreffen, zoodat het buitenland ter vereffening edele metalen moest zenden : het geld werd door velen toen ter tijde n.1. beschouwd, zoo niet als de eenige, dan toch als de voornaamste rijkdom van een land. Bij Colbert stond echter daarnaast op den voorgrond, om door een streng protectionnistisch stelsel verschillende takken van industrie in Frankrijk te vestigen of tot ontwikkeling te brengen. Groote invoerrechten werden daarom gelegd op buitenlandsche fabrikaten, doch grondstoffen konden vrij worden ingevoerd; de uitvoer van grondstoffen werd echter tegengegaan en de uitvoer van inlandsche fabrikaten aangemoedigd, b.v. door uitvoerpremiën. Onder Colbert werd dit stelsel zoo radicaal doorgevoerd, dat men naar hem van het colbertisme spreekt. Van staatswege werden modelfabrieken opgericht en uitgebreide voorschriften gegeven omtrent de wijze, waarop de fabrikant zijne producten moest vervaardigen. Zoo werd Colbert dus de groote bevorderaar van de Fransche industrie. Vreemdelingen werden door voordeelige aanbiedingen gelokt: Hollanders leerden den Franschen de lakenweverij, Zweden en Duitschers- de bewerking van ijzer, Venetianen de glasindustrie ; kantwerksters kwamen uit Engeland en uit Venetië ; de zijdefabrieken van Lyon werden wereldberoemd. Tegenover dat alles staat echter, dat de landbouw gedrukt werd. Om n.1. de inlandsche nijverheid tegen de buitenlandsche gemakkelijk te doen concurreeren, achtte Colbert goedkoope werkkrachten voor de nijverheid noodig; daarom moesten de arbeidsloonen en dus ook de broodprijzen laag zijn, waarom de uitvoer van graan verboden werd. De lage graanprijzen brachten de boeren tot armoede. Ook de handel werd door Colbert bevorderd. Vele wegen werden aangelegd, kanalen gegraven, b.v. 't Canal du Midi. Om nieuwe afzetmarkten te scheppen en gemakkelijk grondstoffen te 208 Vloot. Louvois en hef leger. Veldheeren. Vauban. bekomen, werd de kolonisatie begunstigd, zoo b.v. werd van Canada uit Louisiana bezet, terwijl in Voor-Indië de eerste Fransche kolonie gesticht werd te Pondicherry. Nog op een geheel ander gebied is Colbert werkzaam geweest: hij schiep eene flinke oorlogsvloot. Voor een deel bestond zij uit galeien, voortgestuwd door galeislaven, die tot hunne zware straf waren veroordeeld om eene of andere misdaad of van vreemde heerschers werden gekocht, b.v. van den sultan van Turkije. Eene lijst van alle matrozen en visschers werd opgemaakt en bijgehouden : zij konden in oorlogstijd op de vloot geroepen worden, maar genoten daarvoor verschillende voordeden Bekende vlootvoogden zijn d'Estrées, Duquesne en Tourville De tweede minister, dien wij noemen, is Louvois (f 1691) een hard, gewelddadig man, maar een uitstekend administrateur: Hij organiseerde het leger, dat in slechten toestand verkeerde. Het kwaad van de passe-volants (personen, die door de kapiteins alleen op inspectiedag werden gehuurd, om hunne regimenten voltallig te doen schijnen) werd geweerd; de passe-volant werd gebrandmerkt en bij herhaling van het bedrog werd hem de neus afgesneden; de benoeming van de officieren beneden den rang van kapitein kwam aan den koning; de verpleging van 't leger (intendance) werd door Louvois uitstekend geregeld. Naast het lontmusket werd het vuursteengeweer ingevoerd, dat door Vauban van de bajonet werd voorzien. Zoo werd het Fransche leger het beste van Europa, en bekwame veldheeren als Condé, Turenne, Luxembourg, (Catinat, Vendöme, Villars), hebben er de schitterendste ovemiimingen mee behaald. Voor oud-gedienden werd het Hótel des Invalides gesticht. Vauban is de schepper van de Fransche genie en was tevens een bekwaam vestingbouwkundige ; meer dan 50 plaatsen omringde hij met sterke vestingwerken, vooral aan de Noordgrens, waar van den Atlantischen Oceaan tot den Rijn eene driedubbele rij van verdedigingswerken, werd aangelegd. De versterkingen van Toulon en Brest werden voltooid. In het belegeren van steden toonde hij zich een meester (tegenover onzen Menno van Coehoorn.) 209 Een kundig minister van Buitenlandsche Zaken vond Lodewijk in Lyonne, die echter reeds in 1671 stierf. Niet alleen op bekwame staatsheden en veldheeren kon Lodewijk XIV wijzen, ook kunst en wetenschap bloeiden, vooral de letterkunde, die toen haar gouden tijdperk beleefde. Wij noemen de treurspeldichters Corneille (ook reeds onder Lodewijk XIII) en Racine, den blijspeldichter Molière, den dichter en verteller La Fontaine, den dichter Boileau, die in dikwijls weerzinwekkende vleitaal 's konings daden bezong, den kanselredenaar Bossuet en Fénélon (den schrijver van Télémaque = Odysseus' zoon). Ook Pascal, de beroemde natuurkundige, leefde in den tijd van Lodewijk XIV. Prachtige paleizen werden gebouwd, fraaie tuinen aangelegd [le Nötre.] Lodewijk aanvaardde het beschermheerschap over de Académie fom^aise ; in vereeniging met Colbert stichtte hij de „Académie des Soiences" (voor de natuurwetenschappen en de wiskunde), eene academie voor schilderkunst [Lebrun] en eene voor bouwkunst. Christiaan Huygens vertoefde langen tijd in Parijs, waar hij een jaargeld van de Fransche regeering kreeg. 'tDoel van Lodewijk bij al de weldaden, die hij aan geleerden en dichters bewees, was echter weer gedeeltelijk, dat die mannen hem en zijn bewind zouden verheerlijken. In het overige Europa werd met bewondering naar het Fransche hof en Frankrijk opgezien, en alles werd zoo goed mogelijk nageaapt, vooral door de kleine Duitsehe vorsten, die echter voor hunne legertjes, hunne hoogwaardigheidsbekleeders en hunne lustsloten veel te veel van de draagkracht hunner onderdanen moesten eischen. De Fransche taal werd de taal der diplomatie; in hoogere standen werd over 't algemeen Fransch gesproken. De Fransche mode, Parijsche stoffen, enz. waren gezocht; voor den goeden smaak en toon moest men een tijdlang in Parijs verkeeren. Lyonne. Letterkunde. Bevordering van kunst en wetenschap. Invloed op Europa. Pik, Algemeene Geschiedenis II, 3* dr. 14 210 Staatkundige toestand omstreeks 1660. HOOFDSTUK 98. De builenlandsche politiek van Lodewijk XIV tot den vrede van Nijmegen (tot 1678 a '79.) Voor een heerschzuchtig vorst als Lodewijk XlV'was de algemeene staatkundige toestand bij den aanvang zijner regeering zeer gunstig. Spanje verkeerde 'in treurige omstandigheden ; het was „een gebroken riet". De schatkist was uitgeput; handel, nijverheid en landbouw kwijnden; Hollandsche en Engelsche koopheden dreven den handel met de koloniën. Bovendien had Spanje nog altijd te strijden met Portugal, welks onafhankehjkheid het pas in 1668 erkende. Voorts kwam in 1665 in Spanje Karei TI aan de regeering, wiens zwakheid en onbeduidendheid duidehjk hieruit blijkt, dat hij op vierjarigen leeftijd nog niet alleen kon loopen en slechts enkele woorden stamelend kon uitbrengen. Zweden, Denemarken en Polen waren door den Noordschen oorlog uitgeput; de beide eerstgenoemde landen bleven elkaar vijandig gezind: wie den een tot vriend had, had len ander tot vijand, 't Duitsehe Rijk was machteloos, ja, bet kon ternauwernood den naam van rijk dragen: 't was „een skelet, waarvan de deelen niet door zenuwen maar door ijzerdraien zonder natuurlijke beweging bijeengehouden werden". Verschillende kleine Duitsehe staatjes, vooral aan den Rijn, ontvingen subsidies van Lodewijk XIV. Den keizer (Leopold I 1658—1705), die als heer der Oostenrijksehe fanden, koning van Bohemen en koning van Hongarije — voor zoover dit laatste :enminste niet in 't bezit van den sultan van Turkije was — vrijvat gewicht in de schaal kon leggen, waren de handen gebonden loor herhaalden strijd met de Turken en ernstige Hongaarsche rostanden. Brandenburg, dat onder Frederik Willem I, len „grooten keurvorst", krachtig cmhoogstreefde, was nog te mbeduidend. Italië was verdeeld; de Turksche sultan likwijls de bondgenoot van den Franschen koning. Zoo bleven er slechts twee staten over, die tegenover Frankrijk vat beteekenden, nl. Engeland en de Republiek der Veieenigde 211 Nederlanden. Maar in Engeland regeerde Karei II, die gedurende bijna zijne geheele regeering Ixxiewijk, van wien hij rijke subsidies ontving, ter wille was en in 1662 zelfs Duinkerken aan Frankrijk verkocht. En dat de Nederlandsche Repubhek alleen tegen Frankrijk ■zou optreden, kon toch waarlijk niet verwacht worden ; Johan de Witt trachtte integendeel met dat land op goeden voet te komen en te blijven, en sloot met Lodewijk XIV in 1662 een verbond. Lodewijk wilde de grenzen van zijn rijk naar den Noord- en Oostkant afronden; hij ook streefde naar het ideaal, dat zoovelen Franschen staatsheden vóór en na hem voor den geest zweefde, nl. Frankrijk zijne zoogenaamde „natuurlijke grenzen" te schenken : d. z. Rijn,-Jura, Alpen. Dit kon niet anders geschieden dan ten koste van de Zuidelijke Nederlanden (aan den Noordkant) en van Franche-Comté en verschillende deelen van Duitschland (aan den Oostkant). Het eerst richtte hij zijne blikken op de Zuidelijke Nederlanden, waarop hij aanspraken maakte op grond van een erfrecht (devolutierecht), dat in sommige deelen der Spaansche Nederlanden heerschte. Ter toelichting daarvan het volgende. Toen Maria Theresia huwde met Lodewijk XIV, had zij weliswaar afstand moeten doen van alle rechten op de Spaansche landen, maar Spanje had beloofd, een grooten bruidschat te betalen, en bij[den vrede der Pyreneeën was uitdrukkelijk bepaald, dat de afstand niet geldig zou zijn, als de bruidschat niet uitgekeerd werd, en daartoe was Spanje met zijne berooide financiën nooit in staat. Zoo beschouwde Lodewijk dien afstand door zjjne gemalin-dus voor vervallen, en nu'beriep hij zich na den dood van Philips IV op het devolutierecht, om een schijn van recht op de Spaansche Nederlanden te krijgen. Dat devolutierecht was een erfrecht, dat in sommige deelen van de Zuidelijke Nederlanden heerschte, en stelde vast, dat de goederen tijdens een eerste huwelijk verworven, alleen aan de kinderen uit dat eerste huwelijk mochten komen. Nu waren de Zuidelijke Nederlanden aan Spanje teruggevallen na den dood van Albertus van Oostenrijk, en wel aan Philips IV tijdens diens eerste huwelijk, waaruit Maria Theresia, de gemalin van Lodewijk XIV, was geboren. (Vgl. het achterstaande stamt af eitje.) De devolutie- krjjg 1667—'68. 14* 212 Philipe II t 1598 Philips III f 1621. Isabella o Albertus v. Oostenrijk Philips IV t 1665. »ti1621' doehl™ VbiU^ Hl. De Hollandsche oorlog van 1672—'78 Uit l»te huwelijk Uit 2de huwelijk Maria Theresia o Karei II f 1700. Lodewijk XIV. Op grond van het devolutierecht beweerdeJLodewijk, dat de Zuidelijke Nederlanden hem toekwamen na den dood van Philips IV, waarbij hij echter over 't hoofd zag, dat het devolutierecht nooit een algemeen Spaansch opvolgingsrecht was geweest. Spanje wees Lodewijks aanspraken van de hand, maar toen deed hij — in 1667 — een inval in de Zuidelijke Nederlanden en bezette een groot deel ervan. De Nederlandsche Republiek was nog gewikkeld in den tweeden Engelschen zeeoorlog en kon dus voorloopig niet anders dan hjdelijk toezien. Maar nog in 1667 werd tusschen de beide zeemogendheden de vrede van Breda gesloten; de openbare meening in Engeland keerde zich tegen Lodewijk XIV, zoodat Karei II zich genoodzaakt zag eene vijandige houding jegens Frankrijk aan te nemen. Hij hoopte zijn populariteit, die door den oorlog met de Repubhek een knak gekregen had, te herwinnen, maar gevoelde overigens niet veel voor die staatkunde. Spoedig was nu — vooral door toedoen van den Engelschen gezant William Temple — de Triple Alliantie gesloten tusschen de Repubhek, Engeland en Zweden. (In Zweden was de Rijksraad, die na den dood van Karei X Gustaaf oppermachtig was, door rijke subsidiën gewonnen). 't Doel van dat verbond was, tusschen Frankrijk en Spanje op gematigde voorwaarden een vrede tot stand te brengen, en 't eerste land daartoe desnoods te dwingen. Lodewijk, die zich nog niet krachtig genoeg gevoelde voor den grooten krijg, gaf toe: bij den vrede van Aken (1668) stelde hij zich tevreden met een aantal reeds veroverde vestingen. Groot was echter zijne verbolgenheid op De Witt en de Repubhek. Wel trachtte De Witt weer met Frankrijk op goeden voet te komen, 213 maar dat gelukte hem niet; Lodewijks besluit stond vast: de Nederlandsche Repubhek moest vernietigd, in allen gevalle vernederd worden. Terwijl Louvois het leger op uitnemende wijze organiseerde, was de Fransche _ diplomatie ijverig in de weer, niet alleen de Tripte Alliantie te doen ontbinden, maar ook andere eventueele bonden met de Repubhek te verhinderen. De ontbinding der Triple Alliantie ■ kostte weinig moeite : noch Karei II, noch de Zweedsche Rijksraad waren betrouwbare bondgenooten. Met Karei Dl sloot Lodewijk in 1670 het verdrag van Dover, waarbij eerstgenoemde zich verbond gemeenschappelijk met den Franschen koning de Nederlanden te beoorlogen tegen een subsidie van 3 millioen francs per jaar; de Zweedsche Rijksraad werd door groote sommen overgehaald tot een verbond met ftankrijk. Vele Duitsehe vorsten werden door rijke geldaanbiedingen voor Frankrijk gewonnen; Keulen en Munster waren bereid, den oorlog te verklaren; de keizer beloofde onzijdig te blijven. En wat kon De Witt daar tegenover stellen ? Wel eene goede vloot, maar een leger en vestingwerken, die in den ellendigst en toestand verkeerden en een bondgenootschap met .... het zwakke Spanje. Wij zuilen hier de gebeurtenissen van 1672 niet uitvoerig verhalen1; we herinneren o. a. aan den inval in de Republiek, aan de beteekenis van de Hollanclsche waterlinie, aan den val der De Witten en de verheffing van Willem III, dien vurigen bestrijder van Lodewijk XIV. Scheen in den zomer van 1672 de Repubhek inderdaad ten ondergang gedoemd, reeds in 1673 werd de toestand veel gunstiger: 1°. door de overwhining bij Kijkduin, 2°. door een bondgenootschap met keizer Leopold I, die gegriefd was èn door de plotselinge bezetting van enkele Duitsehe steden, èn omdat Lodewdjk een Hongaarschen opstand ondersteunde ; 3°. door de samentrekking van een Nederlandsch-Spaansch-Keizerlijk leger aan den Rijnkant en de verovering van Bonn, wat de ontruiming van de Repubhek tengevolge had: Luxembourg toch vreesde, dat zijne verbinding met de Fransche grenzen afgesneden zou worden. 1 Vgl. Atlas Hettema, n°. 5, bijkaartje: Omgeving der Republiek vooral in 1672 en '78, en bijkaartje, 1672: De I.Jsel. en Hollandsche linie. De coalitieoorlog1673—'78. 214 De vrede van Nijmegen 1678. i : Nog gunstiger verliep 't jaar 1674 : Karei II werd door het parlement tot vrede gedwongen (den 2«en vrede Van Westminster); ook Keulen en Munster sloten vrede. Daarentegen had de Groote Keurvorst aan Frankrijk den oorlog verklaard en sloot ook Denemarken zich hij de coalitie aan. Zweden hield echter •getrouw aan Frankrijk vast. Toch streed Lodewijk over 't geheel niet ongelukkig. In de Zuidelijke Nederlanden was Willem-III niet tegen de Fransche veldheeren opgewassen, al belette hij hen groote voordeelen van hunne overwinningen te plukken (zooals van den slag bij Senef 1674, bij Montcassel 1677); aan de Oostgrens veroverde Lodewijk XIV Franche-Comté (1674) en begon Turenne op bevel van Louvois met de verwoestkig van de Palts, maar Turenne sneuvelde [in 1675 bij Sassbach]; in de Middellandsche Zee werd eene Nederlandsche vloot verslagen, nadat eerst een slag onbeslist was gebleven en daarna De Ruyter eene overwinning had behaald, maar zoodanig gewond werd, dat hij aan de gevolgen overleed (1676). Alleen tegenover de Zweden was men gelukkiger: de Groote Keurvorst sloeg hen terug bij Fehrbellin (1675), Brandenburgsche en Deensche troepen bezetten verschillende deelen van de Zweedsche bezittingen in Duitschland en Comelis Tromp versloeg aan 't hoofd der Deensche vloot herhaaldelijk de Zweedsche vloten. Over 't 'geheel genomen echter was de krijg ten gunste van Frankrijk verloopen. Eene van de voornaamste oorzaken laarvan was, dat de samenwerking tusschen de Bondgenooten veeL te wenschen overliet: ieder streefde te veel zijne eigen doelïinden na. Zoo b.v. drong Brandenburg aan op het zenden van sene| vloot naar de Oostzee, terwijl de Staten tevergeefs naar Brandenburgsche troepen voor 't leger in België uitzagen. „De Keurvorst voerde den oorlog tegen Zweden alsof er geen oorlog tegen Frankrijk was, de Staten deden juist het omgekeerde." Na den ongelukkigen slag bij Montcassel scheen het, dat Karei LT. mder den drang der publieke opinie zich aan de zijde der Bondgenooten zou scharen: Willem III huwde met diens oudste licht Maria (1677), Karei sloot zelfs een verbond met Nederland, 215 maar... in 't geheim sloot hij t gen verhoogde subsidies een verdrag met Lodewijk XIV. Willem III wenschte den strijd voort te zetten, in allen gevalle niet buiten de Bondgenooten om vrede sluiten, maar toen Lodewijk XIV, om de de coalitie te verbreken, "de Nederlandsche Republiek zeer gunstige vredesvoorwaarden aanbood, kon hij tegen de vredesbeweging niet oproeien. „Den eindeloozen krijg moede, begeerde men steeds vuriger den vrede, zelfs al zou men dien zonder de bondgenooten moeten sluiten; de zware, bijna ondragelijke oorlogskosten, de nederlagen te land in de Spaansche Nederlanden, de verliezen ter zee, de onmogelijkheid om bij den algemeenen oorlogstoestand handel en industrie te verheffen uit de diepte, waarin zij gedurende de beide eerste jaren waren gezonken, deed algemeen naar vrede verlangen en het was vooral Amsterdam, dat op dien algemeenen vrede aandrong. Waartoe verder gestreden voor bondgenooten, die zich geen inspanning getroostten, die 't nooit met elkander eens waren en uit eigenbelang een strijd voortzetten, die alleen door Nederlandsch geld gaande werd gehouden V' In 1678 dan werd de vrede van Nijmegen gesloten, waarbij de Nederlanders zelfs het nog door de Franschen bezette Maastricht teruglaegen, en gunstiger handelsbepalingen verwierven. Groote woede echter onder de Bondgenooten, die beweerden, voor de Republiek in de bres te zijn gesprongen, maar vergaten, dat zij toch ook allereerst hunne eigen belangen hadden in 't oog gevat h Zij waren nu echter als 't ware met handen en voeten 1 aan Lodewijk gebonden : Spanje moest Franche-Comté en enkele Zuid Nederlandsche steden afstaan 2 ■, het Duitsehe Rijk verloor eveneens enkele gebieden ; de Groote Keurvorst en Denemarken werden gedwongen [respectievelijk bij de vrede's van St. Germainen-Laye en van Fontainebleau, beide in 1679], de meeste landstreken, die zij op Zweden hadden veroverd, aan dit land terug 1 Zelfs wordt door een geschiedschrijver betoogd, dat Brandenburg bezig was, tot een afzonderlijken vrede met Lodewijk XIV te komen en daarbij zoo ver ging, met aan hem zijn steun te beloven bij een eventueele keizerekeuze- * Voor de uitbreiding van Frankrijk aan den Noordkant tusschen 1559 en 1713, zie Atlas Hettema, Blad n°. 5, bijkaart links boven. Algemeens rede 1679. 216 te geven, 't Ligt voor de hand, dat het aan de Repubhek, of beter, aan Willem III, de grootste moeite moest kosten, eene nieuwe coalitie tegen Lodewijk XIV tot stand te brengen. Willem lil tegenover l-i c-ewijk XIV ] ] | Vij ] c | c { t HOOFDSTUK 99. De buitenlandsche politiek van Lodewijk XIV van 1679—1668. Vervolging der Hugenoten. Na den vrede van Nijmegen stond Lodewijk XIV op het toppunt van macht. Hij werd gevreesd en gevleid door geheel Europa ; zijn volk noemde hem „den Groote". De staatkundige toestanden waren nog heel wat gunstiger voor hem dan toen hij rijn aanval op de Zuidehjke Nederlanden begon. In het verdeelde Duitechland en Italië verzette zich niemand tegen hem. De Sroote Keurvorst sloot een verbond met Frankrijk; de Keizer sverd door Hongaarsche opstanden en door de Turken bezig gehouden ; Spanje was machteloos ; de veile Zweedsche Rijksraad gehoorzaamde aan Lodewijk XIV. Bovendien bleef Karei II ran Engeland door subsidies steeds op Lodewijks hand en streefde sene machtige partij in Holland met Amsterdam aan het hoofd sr voortdurend naar, met Frankrijk op vredekevenden, vriend«happelijken voet te blijven, tot groote ergernis van Willem Hl. rVant deze bekwame Oranje had zich tot levenstaak gesteld, Suropa voor Frankrijk's heerschzucht te beveiligen, het van de 'ransche overheersching te redden; hij achtte zich van God ;eroepen, om de staatkundige en de godsdienstige vrijheid van Suropa te verdedigen. „De grondslag, waarop zjjne politiek berustte, was de overtui[ing dat Frankrijk naar „een generale monarchie met een generale eügie" streefde, en daaraan gansch Europa en in de eerste plaats le Vereenigde Nederlanden ondergeschikt zocht te maken." Veroveringszucht en gewetensdwang, dat waren — vooral na len Nijmeegschen vrede — de beide hoofdkenmerken van Loderijks regeeringsstelsel, maar overal ontmoette de Fransche koning p zijn weg den grooten Oranje, die vast besloten was den strijd e strijden voor vrijheid en godsdienst tot den laatsten ademtocht toe. 217 Lodewijk's heerschzucht en gewetensdwang kwamen niet alleen uit tegenover de Hugenoten (zie beneden) doch ook in zijne houding tegenover den Paus en de Jansenisten. Hij wikkelde zich na den Nijmeegschen vrede in een hevigen strijd met den paus over de rechten der „Gallicaansche kerk'; op een nationaal concilie liet hij vier artikelen aannemen — dè Gallicaansche declaratie, opgesteld door Bossuet: 1682 — waarin o. a. de wereldlijke macht voor onafhankelijk van de geestelijke werd verklaard, en de stelling werd uitgesproken, dat in geloofsvragen de beslissing van den paus kon worden verbeterd, zoolang de Kerk hare goedkeuring niet had gegeven. In zijne latere regeeringsjaren werden Lodewijk en het hof steeds strenger-geloovig, en nu trok Lodewijk niet alleen die 4 artikelen weer in (1692), maar werkte met den paus samen tegen hen, die niet in alle opzichten met de Katholieke kerk meegingen. Zoo steunde hij de Jezuïeten in hun strijd tegen de J ansenisten. Deze heeten naar Jansenius, aartsbisschop van Yperen, die een werk geschreven had, dat door den paus veroordeeld was op grond, dat het onrechtzinnige stellingen over de genadeleer bevatte. De geestverwanten van Jansenius beweerden echter, dat die stellingen niet in het boek van Jansenius werden aangetroffen. Een der bekendste verdedigers van het Jansenisme was Pascal; hij viel in zijne „Lettres a un proviucial" op scherpe wijze de Jezuïeten aan, die echter het veld behielden en ook een groot deel der 18de eeuw het hof bleven beheerschen. De vier artikelen. Het Jansenisme. Voorloopig stond Willem III machteloos tegenover Lodewijk XIV, tegengewerkt als hij werd dóór de Amsterdamsche regenten, zwak als hij was zonder den steun van krachtige bondgenooten. Zoo kon Lodewijk in de eerste jaren na den vrede van Nijmegen zijne veroveringszucht bot vieren. In vollen vrede annexeerde hij belangrijke landstreken aan zijne Oost- en Noordgrenzen. Bij den vrede van Munster en bij de verdragen, na dien tijd gesloten (in 1659,1668 en 1678), waren verschillende gebieden aan Frankrijk afgestaan; Lodewijk nu beweerde recht te hebben op alles, wat sinds oude tijden daarvan in leenverband afhankelijk was geweest . Doch in plaats van eene onpartijdige commissie over zijne aanspraken te laten beslissen, droeg Lodewijk de beslissing op aan.... drie Fransche gerechtshoven (te Metz, Besancon en Breisach). Bij een ervan, het parlement van Metz, werd eene speciale commissie met het onderzoek belast: wegens hare werkzaamheid werd zij met den naam Chambre de réunion betiteld. Die rechtbanken Veroveringen** in vollen vrede. 218 Karei XI van Zweden. De wapenstilstand van Regensburg. Genua. i 1 f n die chambre de réunion beslisten nl., dat o. a. de geheele Elzas, een deel van Wurtemberg en van Palts-Tweebruggen aan Frankrijk toekwamen, en Lodewijk nam direct bezit van die streken. De vorsten, die zoodoende benadeeld werden, wendden zich tot keizer en rijk, maar Lodewijk ging met zijne gewelddadigheden voort, getuige de bezetting van de belangrijke vestingen Straatsburg en Casale (1681). Ook bezette hij tot ergernis van Willem DII het prinsdom Oranje (1682). Karei XI van Zweden, aan wien Palts-Tweebruggen behoorde keerde zich thans ook tegen Lodewijk XIV. Hij brak in Zweden met steun van burgerij en boeren den grooten invloed van den veilen Rijksraad, dus van den hoogen adel, en verkreeg in zijn rijk eene vrijwel onbeperkte macht (1682), zoodat hij naar eigen goeddunken zijne houding tegenover het buitenland kon vast stellen. Maar Engeland bleef neutraal; op Brandenburg, nog altijd verbitterd over het gebeurde in 1678 en '79, viel ook niet te rekenen ; Denemarken — uit antagonisme tegen Zweden sloot zich zelfs bij Lodewijk aan ; de Duitsehe keizer kon zijne aandacht niet bepalen tot het Westen, want een nieuwe ernstige krijg met ie Turken was uitgebroken; zelfs Weenen werd belegerd, en sweefde een tijdlang ernstig in gevaar (1683). Lodewijk maakte laarvan weer gebruik en drong de«Zuidebjke Nederlanden binnen. Spanje verklaarde nu den oorlog aan Frankrijk; het kreeg echter van niemand steun en Lodewijk nam Luxemburg in (1684). Spanje en het Duitsehe Rijk moesten zich wel bij 't gebeurde neerleggen : bij den 20-jarigen wapenstilstand van Regensburg (1684) werd Lodewijk in het veroverde bevestigd. Ook elders bet Lodewijk zijne macht gelden. Wegens den bouw ran galeien voor Spanje liet hij Genua bombardeeren (1684) en Iwong hij den doge, perscnmlijk naar Versailles te komen, om verontschuldigingen aan te bieden. Bewerkte Lodewijks staatkunde dus geene nauwere aaneensluiting tegenover den Franschen koning, deze werd verkregen, oen Lodewijk het edict van Nantes ophief en het Protestantisne zich door hem bedreigd gevoelde. 219 Lodewijk wenschte van zijn rijk een naar alle zijden afgerond eenheidsgebied te vormen, waarin slechts plaats was voor: „une foi, une loi, un roi (een geloof, één wet, één koning). Naast de politieke eenheid moest eene godsdienstige eenheid tot stand worden gebracht: het Protestantisme, dat in Frankrijk nog ruim 1 mihoen aanhangers telde, moest verdwijnen. Reeds van het eerste jaar zijner regeering af toonde hij zich een vijand der Hugenoten. Niet lang na den Nijmeegschen vrede verscheen een koninklijk besluit, waarbij ieder met verbanning werd bedreigd, die tot den Calvinistischen godsdienst overging, terwijl daarentegen jongens van 14 en meisjes van 12 jaar zonder toestemming der ouders Katholiek mochten worden ; in 1681 werd die leeftijdsgrens zelfs tot 9 en 7 jaar verminderd. Eene „bekeeringskas'' werd opgericht, maar daarmede won men slechts bekeerlingen uit het schuim der Protestanten. Vooral na den vrede van Nijmegen werd de strijd tegen de Protestanten ter hand genomen. Enkele personen uit 's konings naaste omgeving dreven hem op dien weg voort, zooals Bossuet, Louvois, de biechtvader Père la Chaise en vooral Madame de Maintenon,die,oorspronkelijk belast met de opvoeding van een paar kinderen van Lodewijk XIV, spoedig zoo'n invloed op den koning kreeg, dat hij na den dood zijner gemalin in 't geheim met haar huwde. De godsdienstoefeningen der Protestanten werden tegengewerkt of belet; hunne kerken werden gesloten; ambten mochten zij niet bekleeden, noch verschillende bedrijven uitoefenen, en toen dat alles niet baatte, begon het stelsel der dragonnades: soldaten werden bij de verstokte' Protestanten ingekwartierd, en iedere mishandeling tegenover hunne gastheeren was hun geoorloofd. Geheele dorpen bekeerden zich reeds op de nadering der soldaten. Maar ook verheten duizenden en nogmaals duizenden het land, zoodat i ten slotte de koning de uitwijking verbood. Eindelijk, toen men dacht, dat het aantal Protestanten tot een zeer klein getal geslonken was, registreerde het parlement het besluit, waarbij het edict van Nantes werd opgeheven (1685), en in de plaats daarvan kwamen eene rij vervolgingsmaatregelen: alle kerken werden verwoest, de predikanten verbannen, alle godsdienstoefeningen Vervolgingen der Hugenoten. )phefflng van 't Edict van Nantes 1685 220 Vervolging der Waldenzen. Verbond van Augsburg , 1686. t ] c s t ] — ook in particuliere huizen — verboden ; ook werd de uitwijking opnieuw verboden, maar toch wisten nogmaals duizenden de grenzen te bereiken. In Zwitserland, de Rupubliek, Brandenburg en in andere staten vonden deze réfugiés eene welkome ontvangst. Al werd Lodewijk door de Katholieke geestelijkheid geprezen als de nieuwe Oonstantijn de Groote en Karei de Groote, voor Frankrijk had die vervolging der Protestanten zeer nadeelige gevolgen. De Protestanten waren nijvere landbouwers en handwerkslieden ; de voornaamste industrieelen in Frankrijk waren Protestant; van „rijk als een Protestant" werd gesproken. Frankrijk leed dus groote materieele schade door het vertrek van die luizenden werkzame mannen, die bovendien met zich meenamen „schatten van heldenmoed, standvastigheid en zehopoffering." Ook in de naburige landen trad Lodewijk tegen de Protestanten op. In de dalen van de Cbttische- en de Zee-Alpen woonden eenige duizenden Waldenzen, getrouw aan hun voorvaderlijk geloof en aan hun landsheer, den hertog van Savoye. Deze werd door Lodewijk tot eene vervolging gedwongen: de Fransche koning dreigde bij nalatigheid zijne eigen troepen tegen de Waldenzen te laten optreden. „Zoo moest de hertog wel gehoorzamen. Met vereende krachten werd ten slotte het bloedige werk volbracht, zoodat eerlang de Fransche veldheer zijn meester berichten kon : „Het land is verwoest, er zijn noch menschen, noch beesten meer; de hertog heef18000 gevangenen in handen, die ik hoop, dat ook niet levend ontkomen zullen: het gansche ras moet uitgeroeid." De hertog, minder hardvochtig dan zijn bondgenoot, eindigde met wat er van die gevangenen na een half jaar van mishandeling nog in leven was — de helft ongeveer van het oorspronkelijk getal — uit te leveren aan de Berners, die hun een goed heenkomen bezorgden, gedeeltelijk ook naar onze vrije gewesten." 't Geheele Protestantsche Europa was hevig verontwaardigd •ver die euveldaden. Bovendien beklom in 1685 in Engeland acobus II, een overtuigd Katholiek, den troon. De Protesantsche vorsten gevoelden zich in hun geloof bedreigd, en wat xxlewijks staatkunde niet had kunnen bewerken, werd verkregen ioor zijne onverdraagzaamheid en vervolgzucht: de Protestanten loten zich nauw aaneen. De keurvorst van Brandenburg oonde toenadering en sloot al gauw een nieuw verbond met de' tenubliek. waar Amsterdam v.i«h m«t d«n Sfn/lb™,rW irOTOn<.T,^ 221 Willem III, die jarenlang tevergeefs voor de vorming eener nieuwe coalitie had gewerkt, zag in 1686 zijn doel bereikt: de Keizer, — thans niet meer zoo onmiddellijk door de Turken bedreigd, sinds zij in 1683 onder de muren van Weenen waren verslagen (zie § 103) — Brandenburg, Spanje, Zweden, Savoye en vele kleine Duitsehe vorsten sloten het verbond van Augsburg: dus ook Katholieke vorsten, die vreesden voor Frankrijks veroveringszucht. De Republiek trad niet officieel tot dat verbond toe, maar iedereen wist, dat zijn kapitein-generaal er de ziel van was. 't Is waar, dit verbond heeft weinig uitgewerkt, maar er was een grondslag gelegd, waarop voortgebouwd kon worden. Lodewijk echter, steunende op de aanhankelijkheid van den Engelschen koning, ging voort met in andere landen zijn wil door te zetten.» Toen de aartsbisschoppelijke zetel van Keulen vacant was, wilde hij daar met kracht van wapenen een gunsteling op den stoel plaatsen, ook tegen 's pausen wensch. Wegens de Keulsche geschillen verklaarde hij zelfs den oorlog aan den Keizer en den Paus;1 de Fransche troepen rukten 't Duitsehe Rijk binnen (n.1. de Palts): een nieuwe krijg was begonnen. Geheel Europa verkeerde in onrust. Wie zou den heerschzuchtige op zijn weg stuiten, waar de koning van den machtigsten Protestantschen staat — Jacobus II van Engeland — aan zijne zijde stond ? Maar plotseling veranderde de toestand: Jacobus II werd verdreven ; Willem III en zijne gemalin werden koning en koningin van Engeland en deze staat werd dus van een vriend een vijand van Lodewijk XIV. Die omwenteling dienen wij thans dus het eerst te bespreken. De-Keulsche kwestie. Ommekeer in Engeland. HOOFDSTUK 100. De regeering van Karei II (1660—'85) en Jacobus II (1685—'88) van Engeland. De Roemrijke Omwenteling. Het karakter van Karei II staat terecht niet hoog aangeschre- Eigenschapper. ven. Wel stelde de koning belang in kunst en wetenschap (zoo v»n Karei II. Besluiten van 1660. 222 werd onder zijne bescherming de Royal Society gesticht, waarvan Newton een der leden was), maar het ontbrak hem ten eenenmale aan plichtsgevoel; 't koningschap werd door hem beschouwd als een middel, om zijn levensgenot te verhoogen. Hij was in hooge mate hchtzinnig en losbandig. Toen b.v. de Hollandsche vloot de oorlogsschepen verbrandde, die voor Chatham lagen, gaf de koning een groot feest en joeg hij met zijne hofdames eene motvlinder na. Veel geld werd verspild en vaak aan onwaardige gunstelingen geschonken. Door rijke subsidies van Lodewijk XTV stond hij echter dikwijls wat onafhankelijker tegenover het parlement, dat hem slechte een vast inkomen had toegestaan, maar tevens was hij daardoor gedurende bijna zijne geheele regeering een slaafsch bondgenoot en volgeling van den Franschen koning, aan Wien hij reeds in 1662 Duinkerken verkocht. Bovendien gevoelde hij groote sympathie voor het Katholicisme, en hoewel hij pas op zijn sterfbed zich openlijk Kathohek toonde, bleven voor het Engelsche volk zijne godsdienstige gevoelens toeh niet verborgen, wat aan het parlement aanleiding gaf, wetten tegen de Katholieken gericht, door te voeren. Naast het streven naar absolutisme is ongetwijfeld de godsdienstkwestie de hoofdoorzaak van den val van het huis Stuart in 1688. Het in hoofdzaak Presbyteriaansche Parlement, dat Karei II had teruggeroepen, trof anders verschillende maatregelen, waardoor, naar het hoopte, een goede verhouding tusschen koning en Parlement zou gehandhaafd blijven en eene nieuwe revolutie voorkomen worden. Bij een „bill of indenmity" werd algeheele vergiffenis geschonken, behalve aan degenen, die op een of andere wijze hadden bijgedragen tot den dood van Karei I: dertien „koningsmoorders" werden ter dood gebracht en het lijk van Cromwell o.a. werd opgegraven en aan de galg gehangen. (Drie „moordenaars" werden door de Nederlandsche Repubhek uitgeleverd). Verder werd bepaald, dat de goederen van de kroon, der royalisten en van de kerk, die tijdens de revolutie verbeurd verklaard waren, moesten worden teruggegeven. De Sterrenkamer en de Hooge Commissie werden opgeheven, het scheepsgeld afgeschaft. Alleen het Parlement kreeg het recht, belastingen uit te 223 schrijven en voor zijn geheele leven kreeg de Koning een vast inkomen. Het parlement werd in 1660 ontbonden; de royalisten namen weer aan de verkiezingen deel en -nu kwam het zoogenaamde Cavalier-parlement (1661—1679) bijeen, waarin slechts een 50-tal Presbyterianen zitting hadden: de groote meerderheid bestond uit ware koningsgezinden, die echter tevens met hart en ziel aan de Anglicaansche kerk gehecht waren. De bisschoppelijke organisatie, tijdens de Repubhek opgeheven, werd weer ingevoerd en deAngliaansche kerk dus hersteld ; ongeveer 2000 Puriteinsche predikanten, die zich daarmee niet konden vereenigen, werden ontslagen en van hunne inkomsten beroofd, waardoor zij met hunne huisgezinnen aan de armoede werden prijsgegeven, en een paar jaar later bepaalde eene wet (de Conventicle-act van 1664) dat alle godsdienstige samenkomsten van meer dan vijf personen verboden waren, indien er niet het Anglicaansche gebedenboek werd gebruikt. Eindelijk nog bepaalde de Five-Mile-act, dat de afgezette predikanten zich niet binnen vijf mijl van hunne vroegere woonplaats mochten vestigen. Ook in Schotland werd de episcopale kerk doorgevoerd. Ongetwijfeld was de Conventicle-act niet naar 's konings zin, daar zij ook de Katholieken trof, doch Karei legde zich er bij neer. De oorlogsverklaring aan Nederland in 1665 was geheel naar den wensch van het Engelsche volk, dat den geduchten1 en gehaten concurrent wilde vernederen ; ongehoorde geldsommen stond het parlement voor den krijg toe. De Nederlandsche Repubhek had zich voor dezen oorlog echter beter uitgerust dan voor den l"*en Engelschen oorlog. Wel leed de Nederlandsche vloot in 1665 bij Lowestoff de nederlaag, maar in 1666 werd Engeland door zware tegenspoeden getroffen: de vierdaagsche zeeslag werd verloren; eene pestziekte, gevolgd door een hongersnood, maakte duizenden slachtoffers, en tot overmaat van ramp brak een verschrikkehjke brand in Londen uit. (Bij den wederopbouw verrees o. a. de St. Paulskerk.) Ook de Repubhek leed echter geducht onder den zwaren krijg; van beide zijden begon men tegen een nieuwen strijd op te zien, vooral Herstel der Anglicaansche Kerk. Vervolging der Puriteinen. 2de oorlog net Nederland 1665—'67. 224 TripleAlliantiel668. Verdrag van Dover 1670. Tolerantieediet 1672. ook om - de financieele moeilijkheden, waarin men geraakte. Een vredescongres kwam samen te Breda. De onderhandelingen waren nog sleepend, toen De Witt opgeschrikt werd door het bericht, dat Lodewijk XIV in de Zuidelijke Nederlanden was gevallen ; hij begreep, dat een' vrede met Engeland zoo spoedig mogelijk moest worden verkregen. Door een schitterend krijgsbedrijf wilde hij Engeland toonen, dat de Repubhek nog lang niet uitgeput was: de beroemde tocht naar Chatham vond plaats, en onder den indruk daarvan werd in 1667 de vrede te Breda geteekend. Weldra sloot Engeland zich zelfs bij Nederland aan, om Lodewijk XIV in zijne heerschzuchtige plannen tegen te werken: het Engelsche volk werd verontrust door de veroveringen van de machtige Katholieke mogendheid. Over de Triple-Alliantie en den vrede van Aken is reeds gesproken (zie blz. 212). Kort na deze gebeurtenissen begaf Karei zich echter op banen, waarop het Engelsche volk hem niet wenschte te volgen. Hij benoemde een ministerie, dat hem steunde in zijn streven naar absolute macht K In 1670 sloot hij met Lodewijk XIV het geheim verdrag van Dover (zie blz. 213), waarmede alleen twee ministers (Arlington en Clifford) bekend waren. Den anderen ministers was een schijntractaat voorgelegd, waarin alleen gesproken werd van een verbond tegen de Repubhek zonder meer. Het parlement was van alles onkundig gelaten en stond subsidies toe voor de versterking van de vloot in de meening, dat zulks üende tot handhaving der Triple Alliantie, dus tegen Frankrijk. Daarna werd het Parlement verdaagd en had de regeering de handen vrij. Sinds dit verdrag van Dover bleef Karei II voor rijke subsidiëri ie trouwe bondgenoot van Lodewijk XIV; slechte politieke overwegingen leidden er toe, dat hij zich reeds toen nog niet Qpenlijk voor het Katholicisme verklaarde. Toch vaardigde 1 Dit ministerie heet in de geschiedenis het C a b a 1-m i n i s t e r i e naar de voorletters van de namen der 5 voornaamste ministers: Clifford, AshleyOooper (later graaf van Shaftesbnry), Buckingham, Arlington en Lauderdale. 225 hij twee jaar later (1672) eigenmachtig een tolerantie-edict (Declaration of Indulgence) uit, waarbij de strafbepalingen tegen alle niet-Anghcanen (dus ook tegen Katholieken) werden opgeheven. Maar in den loop van den krijg met Holland bleek spoedig, dat deze zulke groote financieele offers eischte, dat de koning wel het parlement moest bijeenroepen voor het toestaan van nieuwe gelden. Allereerst richtte dit parlement zich tegen het tolerantie-edict : door de Test-act werd vastgesteld, dat een ambtenaar of iemand, die een militairen rang bekleedde, tenniinste één keer in 't jaar het avondmaal volgens Anglicaanschen ritus moest gebruiken en eene verklaring moest onderteekenen tegen de leer der trans-substantiatie van de Katholieke kerk. Tal van personen namen daarop ontslag; zelfs de broer van den koning, de hertog van York, legde zijne waardigheid van admiraal neer. Een der ministers — de graaf van Shaftesbury —, die nu zag, welk groot aantal Katholieken in staatsdienst waren, trad uit het ministerie en werd een der heftigste leden van de oppositie : terwijl hij nog kort te voren de Nederlandsche Repubhek had willen vernietigen, wenschte hij thans in het belang van den Protestantschen godsdienst een spoedigen vrede. ti'»2 Subsidies werden niet toegestaan; Karei zag zich integendeel door het parlement genoopt vrede met de Nederlanden te sluiten (1674). Zelfs de krijg tegen Frankrijk werd ten slotte geëischt: om de gemoederen te bedaren keurde Karei een huwelijk tusschen Willem Hl en Maria, de oudste dochter van den hertog van York, goed (1677) en stelde hij een Engelsen leger ter beschikking van Oranje. Wij hebben reeds gezien, hoe hij echter terzelfdertijd weer een geheim verdrag met Lodewijk sloot (zie blz. 213). In het jaar 1678 verspreidde zich op de aantijgingen van O ates, een man, die niet al te gunstig bekend stond, het — geheel valsche — gerucht van eene groote Katholieke samenzwering (het Popish Plot) die ten doel zou hebben, Karei te vermoorden en te vervangen door zijn Katholieken broer Jacobus, terwijl met steun van een Fransch leger de Roomschen het Protestantisme «raden uitroeien, 't Volk geloofde die leugens en verkeerde in Pik, Algemeens Gesehieleni» II, 86 dr. 4 1" Test-Act 1678 Houding tijdens den verderen krijg, Parliamentary-Test-act1679. 226 Habeaseorpus-act1679. Laatste regeeringsjaren van Karei II. Whigs en Tories. grooten angst. „Geen papisme" (No-Popery) werd de wapenkreet ; wel 2000 Katholieken werden gevangen genomen en velen hunner later ter dood gebracht. Zoo was dus eene sterke anti-Katholieke strooming ontstaan, met het gevolg, dat de Test-act werd uitgebreid tot de parlementsleden: geen Katholiek mocht zitting hebben in het Parlement. Alleen voor den Katholieken hertog van York werd eene uitzondering gemaakt. Te midden van die opwinding ontbond de Koning het Cavalierparlement, en in het nieuwe parlement weerspiegelde zich duidelijk de anti-Katholieke beweging. Shaftesbury en Temple o.a. werden ministers. Van dit parlement is afkomstig de beroemde Habeas-corpus-act, volgens welke niemand mag worden gevangengenomen zonder een met redenen omkleed schriftelijk bevel van den rechter: aan gevangennemingen, uitsluitend op 's konings bevel, werd dus een einde gemaakt. Bovendien moet de gevangene binnen een bepaalden tijd voor de rechtbank worden gebracht en mag hij niet naar eene gevangenis buiten zijn graafschap worden gevoerd. Toen het Lagerhuis echter (bij de Exclusion-bill 1679) alle Katholieken van de troonopvolging uitsloot — dus ook 's konings broeder — werd het door Karei, die hiervan niets wilde weten, ontbonden, terwijl Shaftesbury kort daarna zijn ontslag kreeg (1679). Maar ook het nieuw gekozen Lagerhuis sloot de Katholieken van de troonopvolging uit, waarop ook dat ontbonden werd door Karei II, die geen nieuw parlement weer bijeen riep. Een complot van 1681 (het Ryehouse Plot), dat ten doel had Karei en, zijn broer te vermoorden, schonk aan Karei de gelegenheid, tegenstanders (n.1. de Whigs, zie beneden) hevig te vervolgen. Nauwer dan ooit sloot hij zich thans bij Lodewijk XIV aan, van trien hij (krachtens een verdrag van 1681) wederom groote geldsommen kreeg, die met de gewone belastingen ruimschoots de ritgaven dekten, mits er geen oorlog werd gevoerd. Zoo was Karei II in zijne laatste regeeringsjaren minder dan ooit geneigd, iVillem III in diens anti-Fransche politiek te steunen. Over de kwestie^ van de uitsluiting der Katholieke verwanten 227 van de troonopvplging vormden zich twee partijen: Whigs en Tories. De eersten beweerden, dat, als de wet door den koning werd geschonden, het volk het recht van tegenstand had; de Tories eischten van de onderdanen lijdelijke gehoorzaamheid. Daar de Tories echter tevens warme aanhangers van de Anglicaansche kerk Waren, zijn zij ten slotte toch van den Katholieken Jacobus n afgevallen. Deze Jacobus II volgde in 1685 zonder tegenkanting zijn broer op. Men had nog goede verwachtingen van den nieuwen vorst, temeer, omdat hij bij zijne troonbestijging beloofde geene veranderingen in te voeren, noch in de regeering, noch ten opzichte van den godsdienst. Toen dan ook de hertog van Monmouth — een natuurlijke zoon van Karei II — in 1685 eene poging deed, om zich meester te maken van de kroon, vond hij ondanks zijne populariteit te weinig aanhangers, om de zege te kunnen behalen: hij werd verslagen, gevangengenomen en kort daarop ter dood gebracht: het parlement zelf had het doodvonnis uitgesproken. Hetzelfde lot onderging de nertog van Argyle, die een opstand in Schotland had bewerkt. Nu volgden echter hevige vervolgingen tegen ieder, die met Monmouth in betrekking had gestaan : 330 personen werden ter dood gebracht, 800 tot deportatie veroordeeld, talloozen gegeeseld en gevangengezet. Vooral de opperrechter Je ffreys maakte zich bij die vervolgingen gehaat. Spoedig toonde Jacobus H, dat hij streefde 1°. naar absolutisme ; 2°. naar overheersching van het Katholicisme. Met 'toog op het eerste versterkte hij het leger, waarvoor hij weer de geldsommen van Lodewijk XIV kréég, terwijl hij zooveel mogelijk Katholieke officieren benoemde. Dit laatste, benevens de benoeming van Katholieke ambtenaren, was geheel in strijd met de Test-act, maar Jacobus had zich door het Hooggerechtshof, waarvan hij zelf de hem ter wille zijnde leden had benoemd, het recht van dispensatie laten toekennen van alle strafwetten tegen dissenters. Hij zond een gezant naar 's pausen hof; hij trachtte door gunstbewijzen personen tot den Katholieken godsdienst over te halen ; hij vergunde de uitoefening van dien gods- 15* Jacobus II en de hertog van Monmouth. - Bevordering van het Katholicisme. 228 Tolerantieedict 1687. Het proces der 7 bisschoppen 1688. Geboorte van een Prins van Wales. ( I ] dienst in particuliere kapellen; hij nam een Jezuïet als biechtvader en stelde in de plaats van Anglicaansche predikanten Katholieke geestelijken aan. De Jezuïeten openden eene school in Londen ; men zag weer priesters en monniken, zelfs in ambtsgewaad. Hij werd tot dat alles echter niet gebracht door ware verdraagzaamheid, integendeel, hij juichte b.v. het optreden van Lodewijk XIV tegen de Hugenoten toe. Dat hij door die handelingen echter in strijd kwam met zijne Protestantsche Engelsche en Schotsche onderdanen, ligt voor de hand. De Tories zoowel als de Whigs wendden zich. van hem af. Wel trachtte Jacobus de Protestantsche dissenters op zijne zijde te krijgen door de uitvoering van alle wetten tegen de dissenters te schorsen (Indulgentieacte of tolerantie-edict van 1687), maar de koning had door zijn streven naar eene overheersching van het Katholicisme hun vertrouwen verbeurd; zij begrepen zeer goed, dat Jacobus dat besluit niet uitvaardigde ter wille van hen, maar van de Katholieken. In het voorjaar van 1688 bleek duidelijk, tot welke bedenkelijke hoogte de ontevredenheid was geklommen. Jacobus kondigde toen de Indulgentieacte opnieuw af en beval den Anglicaanschen geestelijken, dat edict van den kansel af te lezen. De aartsbisschop van Canterbury en zes andere bisschoppen weigerden en verzochten, den Koning, hen niet te dwingen tot iets, dat tegen hun geweten streed ; zij werden gevangengezet, maar.... door de jury vrijgesproken. In spanning was dat proces in Engeland gevolgd en met het grootste gejuich werd die uitspraak begroet. Dat de ontevredenheid in Engeland nog niet tot uitbarsting was gekomen, had Jacobus voomamehjk hieraan te danken, lat hij opgevolgd zou worden door zijne oudste dochter Maria, iie innig aan het Protestantisme was gehecht. Maar in 1688 iverd den koning uit zijn 2de huwelijk, met Maria van Modena, sen zoon geboren — ten onrechte meende men, dat het een ondergeschoven kind was —, die natuurlijk in de denkbeelden van sijn vader zou worden opgevoed, zoodat de anti-Protestantsche egeering bestendigd zou wordén. Dat verwekte groote beroering: t scheen, dat Engeland stond aan den vooravond van eene revolutie. 229 't Was in dezen tijd, dat enkele aanzienlijke heeren uit Engeland, overtuigd van te handelen in den geest van het grootste deel van het Engelsche volk, zich tot Willem III wendden met de uitnoodiging, met eene voldoende macht naar Engeland over te steken, om 't Protestantsche volk tegen de RoomschKatholieke regeering te beschermen. En Willem III, die het groote belang van een ommekeer in Engeland èn voor het Protestantisme èn voor het staatkundig evenwicht in Europa natuurlijk wel begreep, gaf aan de roepstem gehoor. Hij achtte zich daartoe gerechtigd en verplicht. „Een uitbarsting van het volksmisnoegen in Engeland kon niet uitblijven. Wat zou daaruit voortkomen, indien de beweging niet van den aanvang af geleid werd ? Of de zegepraal der koninklijke macht over het oproer en dan verzwaring van het juk, dat nu reeds ondragelijk scheen ; öf dc ondergang van het koningschap en daardoor een tweede republiek. Beide uitkomsten noodlottig voor de groote beginselen van vrijheid en orde in Europa, noodlottig bovenal voor de Vereenigde Nederlanden en voor Hun Hoogheden (Willem en Maria) persoonlijk." „Niet om 'een kroon te rooven is Willem III naar Engeland overgestoken, maar om Europa van de overheersching van Frankrijk, Engeland van de herstelling van het Katholicisme of den burgeroorlog te redden." Van Amsterdam ondervond Willem III geene tegenkanting; de Staten-Generaal stelden leger en vloot ter zijner beschikking, 't Voorwendsel tot het samentrekken eener troepenmacht was de bezetting van het keurvorstendom Keulen door een Fransch leger (vgl. blz. 221). Lodewijk XIV kreeg echter argwaan, waarschuwde^ Jacobus II, maar was zelf zoo onvoorzichtig, aan Spanje en den keizer den oorlog te verklaren en zijne troepen naar den Rijn-Palts te sturen, zoodat de Repubhek voorloopig van een aanval zou verschoond blijven en dus met gerustheid zijn eigen leger grootendeels zag inschepen naar Engeland. De onderneming hep voorspoedig af. Willem landde te Torbay,1 Jacobus zag zich spoedig door iedereen verlaten, zelfs het leger met zijn bevelhebber James Churchill (den lateren hertog van Marlborough) hep over. Jacobus vluchtte, werd onderweg 1 Vgl. Atlas Hettema, Blad N°. 5: Omgeving der Republiek. De „Roemrijke Omwenteling" 1688. 230 Willem en Maria koning en koningin 1689. 1 Declaration of Rights 1689. , £ e o g h O ir Ti h hi Vi v< bi kt gevangengenomen, maar ontkwam opnieuw, en wel naar Frankrijk, waar hij welwillend door Lodewijk XIV werd ontvangen. Een wettige regeering bestond thans in Engeland niet. Daarom kwamen de Lords op eigen gezag bijeen en zij riepen allen op, die sinds 1660 zitting in het parlement hadden gehad. Die vergalering erkende Willem als regent en het door de stemgerechtigde wurgers eene Conventie kiezen, die den nieuwen regeeringsvorm moest vaststellen. Zij verklaarden in verband met Jacobus' ducht de troon vacant en nu ging het om de kwestie, of Maria dieen dan wel Maria en Willem beiden den koninklijken titel [ouden krijgen. Maria wilde uitdrukkelijk het laatste en zoo rerden inderdaad in 1689 zoowel Willem als Maria gekroond. Deze „Roemrijke Revolutie", zooals dé Engelschen haar loemen, ging voor Engeland gepaard met eene belangrijke ojziging in den regeeringsvorm. Willem III en Maria moesten 1. vóór hunne verheffing de beroemde Declaration of Rights rkennen, weldra als Bill of Rights onder de staatswetten pgenomen en waarvan de hoofdbepalingen zijn : 1°. De koning mag zonder goedkeuring van het Parlement eene belastingen heffen, noch in vredestijd een leger op de been ouden. 2°. De koning mag de uitvoering van wetten niet schorsen f er dispensatie van verleenen. 3°. Ieder parlementslid heeft volledige vrijheid van spreken i 't Parlement. 4°. Ieder Engelschman heeft het recht van petitie (d. i. het cht, om verzoekschriften in te dienen). 5°. De reohters zijn onafzetbaar (waardoor dus de gerechtsDven onafhankelijk van de regeering werden). 6°. Het parlement moet dikwijls bijeenkomen. Wij voegen er terstond aan toe, dat de triennial-bill van 1694 den duur in het parlement op drie jaar stelde en periodieke verkiezingen )orschreef. Ook werd de troonopvolging in dezen bill geregeld : de Kathoke Stuarts werden uitgesloten; stierven Willem en Maria aderloos, dan zou Anna, de jongere- zuster van Maria, opvolgen. 231 Al wordt in den Bill of Rights niet gerept van ministerieels verantwoordelijkheid, toch vormt Engeland sinds 1689 min of meer eene constutioneel-parlementaire monarchie. Willem nam. voor het eerst in 1694 — op aanraden van Sunderland —zijne ministers uit die partij, welke in het Lagerhuis de meerderheid had, en ernstige botsingen, zooals tijdens de Stuarts, ja, zelfs tijdens Cromwell waren voorgekomen, werden daardoor vermeden, 't ligt voor de hand, dat de vorst echter zoodoende zijne persoonlijke sympathieën en antipathieën moest onderdrukken. Zonder veel moeite vestigde Willem III zijn gezag in Schotland. Te Edinburgh kwam eene conventie bijeen, die Maria en Willem' tot koningin en koning uitriep. Alleen de Hooglanders weigerden uit antipathie tegen de Laaglanders, Willem te erkennen, en in dat Noord-Schotsche bergland was nog een paar jaar lang verzet; berucht is hierbij geworden de op last van Willem'g vertegenwoordiger gepleegde moord van Glencoe : het verraderlijk vermoorden van een groot aantal leden van de clan der Macdonalds te Glencoe, die niet tijdig den eed van trouw aan Willem hadden afgelegd. Van ernstiger aard was het verzet in Ierland, 't Is waarlijk geen wonder, dat de Katholieke Ieren zich stélden aan de zijde van den verdreven vorst; met hulp van Eransche troepen deed Jacobus een inval in Ierland, maar in den slag aan de Boyne (1690), door Willem persoonlijk geleid, werd hij verslagen. Jacobus vluchtte opnieuw naar Frankrijk. Marlborough voltooide de onderwerping van 't eiland; tal van verbeurdverklaringen volgden ; Ierland kwam in deerniswaardigen toestand ; zwaarder dan ooit werden de Ieren onderdrukt. Onder de regeering van Willem III ging Engeland daaren-} tegen in bloei en welvaart vooruit; vooral moet de oprichting van de Engelsche Bank, die belangrijke credietinstelling, worden genoemd. De Protestantsche dissenters kregen bij de Toleration-act vrijheid van godsdienst. Bemind is de Prins echter nooit in Engeland geweest. Met het parlement kon hij het niet altijd goed vinden en Willem heeft meer dan eens aan afstand gedacht; zoo b.v., toen het Willem na den vrede van Engeland eene constiutioneel-parlementairemonarchie. Onderwerping an Schotland Onderwerping van Ierland. Villem III en Engeland. 232 Groot Verbond van Weenen 1690. ' ] 1 Rijswijk dwong, bijna het geheele leger af te danken. Het Engelsche volk is hem steeds vreemd gebleven; aan Holland bleef zijn hart hangen. Doch ook zijne persoonhjke gevoelens onderdrukte hij ter wille van het doel, dat hij zich gesteld "had. Thans toch kon hij met te grooter kracht zijn aartsvijand bestrijden ; beter dan ooit was hij nu in de gelegenheid Europa voor de Fransche overheersching te redden. Engeland verklaarde aan Lodewijk, die Jacobus als koning bleef erkennen, len oorlog en sloot zich aan bij de coalitie. Het „Groot Verjond van Weenen" (1690) vereenigde de zeemogendheden net den Keizer, Spanje, Savoye en verschillende Duitsehe vorsten «gen Lodewijk XIV. Verwoesting van de Palto. B. DALENDE MACHT VAN LODEWIJK XIV. HOOFDSTUK 101. De negenjarige oorlog (1688—'97). In 1688 begon dus de derde krijg tegen Lodewijk XIV, naar zijn duur bekend onder den naam van negenjarigen oorlog (1688—'97). Gevoegelijk kan men hem in twee tijdperken verdeelen met 1693 als deelpunt. Tot dat jaar is Lodewijk XIV in staat den bondgenooten flink het hoofd te bieden, en wordt de krijg met kracht gevoerd; na dien tijd worden er geen ernstige gevechten meer geleverd. Lodewijk begon den krijg met de stelselmatige verwoesting van de Palts. Op barbaarsche wijze werd hier huis gehouden, om aan de Oostgrens van Frankrijk eene streek te scheppen, waar geen vijandelijk leger kon optreden en den doortocht voor een inval in Frankrijk te bemoeilijken ; "de belangrijkste slagen werden dan ook weer in de Zuidelijke Nederlanden geleverd. „Van het Haardtgebergte tot de Nahe gingen steden en dorpen, wijnbergen en boomgaarden in vlammen op; te Mannheim moesten de inwoners zelve hunne vestingwerken en gebouwen verwoesten. Worms 283 ■werd met uitzondering van de domkerk in eene uitgebrande ruïne veranderd, en te Spiers verjoegen dè Fransehen de burgerij, staken de geplunderde stad en den ouden eerwaardigen dom in brand en spotten met het gebeente der oude keizers. De gescheurde toren van het kasteel te Heidelberg is nog heden een stille getuige van de barbaarschheid, waarmede de bevelen der regeering werden uitgevoerd." Vooral 't jaar 1690 was ongelukkig voor de bondgenooten : in Italië werden zij verslagen [door Catinat], in de Zuidelijke Nederlanden door Luxembourg bij Fleurus, en ter zee leed de Nederlandsch-Engelsche vloot de nederlaag bij Beachy-Head of K. Bevesier. Alleen de onderwerping van Ierland (slag aan de Boyne) stond daar tegenover. Al werd nu ook de Fransche vloot [onder Tourville] in 1692 beslissend verslagen in de baai La Hogue, — waardoor voor Jacobus II de kans voorgoed verkeken was, zijn troon door een inval in zijn voormalig rijk te herwinnen — Luxembourg versloeg in datzelfde jaar WUlem III bij Steenkerken en in 1693 bij Neerwinden, [terwijl Catinat opnieuw in Italië eene overwinning behaalde J. Na 1693 werd de krijg zeer slap gevoerd : zoowel de bondgenooten als Frankrijk geraakten uitgeput; eene beslissende nederlaag van eene der beide partijen was niet te verwachten, en bovendien, de Spaansche erfopvolgingskwestie lag in het verschiet, en daarom wilde Lodewijk zijne krachten sparen. Na den afval van Savoye (1696), dat Casale terugkreeg, werd in 1697 de vrede van Rijswijk gesloten. De voornaamste bepalingen waren: 1°. Lodewijk XIV erkende Willem Hl als koning van Ëngeland en gaf hem het veroverde prinsdom Oranje terug. 2°. Frankrijk gaf de meeste steden, die het in de Zuidehjke Nederlanden veroverd had, terug, o. a. Luxemburg. 3°. Lotharingen, indertijd door Fransche troepen bezet, kwam weer aan zijn hertog. Was deze vrede nu juist niet gunstig voor Lodewijk XIV, ook Frankrijks aloude bondgenoot Turkije leed in dezen tijd eene geduchte neerlaag, nl. bij Zenta (1697), welke gevolgd werd door den voor Turkije zoo nadeehgen vrede van Carlowitz (1699). (Vergelijk hoofdstuk 103). De krijg van 1699—'93. Vrede van Rijswijk 1697. Nederlagen der Turken. 234 De Spaansche erfopvolgingskwestie. Eerste verdeelingsverdrag1798. i HOOFDSTUK 102. De Spaansche Successie-oorlog (1701—1714). De vrede varT Rijswijk is terecht weinig meer dan een wapenstilstand genoemd : de Spaansche erfopvolgingskwestie bracht spoedig een nieuwen grooten krijg. De dood van den zwakken kinderloozen Spaanschen koning Karei H kon elk oogenblik verwacht worden, en de groote vraag was, wie zijne uitgestrekte landen zou erven. Er waren! als naaste bloedverwanten drie pretendentenl, nl.: 1°. Lodewijk XIV; 2°.|Leopold I; 3°. Jozef Ferdinand, de keurprins^van Beieren. Lodewijk XIV en Willem III nu stelden in 1798 een verdeelingsverdraggvast, waarbij aan Karei Milaan en aan den iaüphin] Napels en Sicilië zouden komen; al de andere landen souden aan Jozef Ferdinand ten deel vallen. Dat verdrag ;ing van het juiste standpunt uit, dat het voor de handhaving ran het Europeesch evenwicht het beste was, dat 't voornaamste leel van de erfenis niet aan de Bourbons of aan de Habsburgers De Spaansche Successie-oorlog. Philips III Karei (VI) 1(11-.'40 Maria Theresia Zooals uit bovenstaande tabel blijkt, waren de Bourbons de naaste erfgenamen doch zoowel Anna, de dochter van Philips m, als Maria Theresia, de dochter van r-nilips IV, hadden afstand gedaan van haar erfrecht. Lodewijk XTV beriep zich echter betreffende zijne gemalin op het feit, dat de bruidsschat met was uitbetaald (vgl. blz. 211). De gemalin van Leopold I had echter nooit eene belofte van afstand gedaan; haar kleinzoon Jozef Perdinand en hare zoons konden dus stellig aanspraak op de opvolging maken. 235 zou vallen, maar aan een derden persoon, die niet veel macht bezat, 't Spaansche volk en de Spaansche koning, met wier gevoelens bij het verdrag in 't geheel geene rekening was gehouden, wilden natuurlijk de eenheid van het rijk behouden, en Karei II verklaarde Jozef Ferdinand tot zijn universeelen erfgenaam. Maar onverwachts, in 1699, stierf de keurprins, en'nu bleven alleen de Bourbon en de Habsburger als pretententen over. Nieuwe onderhandelingen tusschen de zeemogendheden en Frankrijk leidden tot een 2de verdeelingsverdrag (in 1700), waarbij aan den dauphin de Italiaansche bezittingen (Napels, Sicilië en Milaan, 't laatste te ruilen tegen Lotharingen) werden toegewezen, en de rest aan Karei zou komen. De keizer wilde dat verdrag niet goedkeuren ; in Madrid kuipten de Oostenrijksehe en Fransche gezanten tegen elkaar, en, daar Spanje de rijkseenheid bleef wenschen, toekende Karei LT ten slotte een testament,'. waarin Philips, de zoon van den dauphin (dus een kleinzoon van Lodewijk XIV) tot universeelen erfgenaam werd benoemd. Kort daarop stierf Karei II, en nu kwam Lodewijk XIV voor de vraag te staan, of hij zich aan het tweede verdeelingsverdrag dan wel aan het testament zou houden. Na eenige aarzeling aanvaardde hij het testament, en dat sloot natuurlijk oorlog met den keizer in. De groote kwestie was nu echter, of deze door de zeemogendheden — Engeland en Nederland—zou worden gesteund. In geen van beide landen was de stemming oorlogzuchtig; alleen Willem III was van oordeel, dat een krijg niet vermeden kon worden. Zoowel Engeland als de Nederlanden erkenden dan ook Phüips als koning van Spanje (Philips V 1700—1746). Lodewijk heeft het voor een groot deel aan zich zeiven te wijten, dat er zich eene groote coalitie tegen hèm vormde. Vooreerst werden de Zuidelijke Nederlanden door Fransche troepen bezet, en 2°. verklaarde het Parijsche parlement uitd'rukkeüjk, dat Phüips V aanspraak bleef houden op de Fransche kroon. Uit beide omstandigheden bleek duidelijk, dat|Lodewijk XIV feitelijk Frankrijk en Spanje als één geheel ging beschouwen, dat, zooals eene Fransche courant schreef, er nu geene Pyreneeën meer waren. Zulks zou aan Frankrijk een te groot overwicht geven. Verder 2de verdeelingsverdrag1700. testament van Karei II. Het Haagsen irerbond 1701. 236 Het driemanschap. De opstand der Camisards 1703—'04. gevoelden Engeland en de Nederlanden zich in hunne handelsbelangen op Spanje en de Spaansche koloniën bedreigd, en ten slotte was Lodewijk zoo onvoorzichtig, bij den dood van Jacobus II (1701) diens zoon — gewoonlijk Jacobus III genoemd — als opvolger te erkennen. Dat verwekte de grootste verontwaardiging in Engeland; de Kathoheke Stuarts wilde men niet terug, en in 1701 werd bij de Act of Settlement bepaald, dat bijkinderloos overlijden van Anna, de jongere zuster van Maria, die in 1696 kinderloos gestorven was, de bloedverwanten in Hannover zouden opvolgen (deze stamden af van eene dochter van den „Winterkoning" en diens Engelsche gemalin). Engeland en de Repubhek besloten thans tot den krijg. De keizer had inmiddels bondgenooten in Duitschland gekregen nl. Hannover en Pruisen—Brandenburg. Hannover had hij — reeds in 1692 -— tot keurvorstendom verheven op voorwaarde van steun in oorlogstijd, en Pruisen verhief hij thans tot een koninkrijk eveneens tegen belofte van steun in den successieoorlog. De toenmalige hertog-keurvorst Frederik UI, de opvolger van den Grooten Keurvorst, werd dus de eerste koning in Pruisen, en noemde zich voortaan Frederik I. Tusschen den keizer en zijne bondgenooten eenerzijds, Engeland en Frankrijk anderzijds, werd onder invloed van Willem Hl het Haagsch Verbond gesloten (1701); ook Savoye en Portugal sloten zich later nog bij dit verbond aan. Willem Hl zelf zou echter niet als hoofdleider mogen optreden: hij stierfin 1702. In Engeland werd hij opgevolgd door zijn schoonzuster Anna ; in de Repubhek begon het 2ae stadhouderlooze tijdperk. De ziel van den krijg werden de Engelsche veldheer Marlborough, de keizerhjke opperbevelhebber Eugenius van Savoye, en de Nederlandsche diplomaat Heinsius (het driemanschap van den Spaanschen successie-oorlog). Frankrijk kon tegenover die bondgenooten en die veldheeren slechts wijzen op de zwakke hulp van Beieren en een deel van Spanje, en op minderwaardige bevelhebbers. Bovendien werd Frankrijk geteisterd door den opstand der Camisards (1703—'04), d. i. een opstand van Protestanten, die in de afgelegen dalen der Cevennes woonden en nooit met 237 rust waren gelaten. De leider was een gewezen bakkersknecht, Jean Cavalier. Een vreeselijke krijg woedde daar; stelselmatig werden de dorpen 'verwoest, maar de opstandelingen hielden vol. Eindelijk gelukte het aan den veldheer Villars, door streng tegen de weerspannigen op te treden, maar edelmoedig tegen hen die de wapenen neerlegden, aan den opstand een einde te maken. Niettemin bleven de vervolgingen nog voortduren. Tot 1704 wist Lodewrijk zioh nog vrij goed staande te houden ; de Fransch-Beiersche troepen deden zelfs een inval in Tirol en veroverden Innsbrück. Maar dan volgde de eene nederlaag op de andere. Gibraltar werd in 1704 door eene Engelsch-Nederlandsche vloot genomen. Maar van veel meer belang was de slag bij Hochstadten Blenheim (1704); de Fransch-Beiersche troepen [onder Tallard] leden de nederlaag ; de Franschen moesten over den Rijn terugwijken. Door den slag bij Turijn (1706) moesten zij Italië ontruimen. In de Zuidelijke Nederlanden wonnen de Bondgenooten in 1706 den slag bij Ramillies [op Villeroi], met het gevolg, dat zij de Zuidehjke Nederlanden grootendeels konden bezetten en in 1708 dien bij Oudenaarden [op Vendöme]. Alleen in Spanje was de Fransche partij gelukkiger. • Wel was Phüips V in 1706 uit Madrid verdreven, doch weldra slaagde hij erin, zijne hoofdstad te heroveren en Karei, die persoonhjk in Spanje was verschenen, naar Barcelona en omstreken terug te drijven. Lodewijk XrV, wiens land uitgeput geraakte, en waar na den kouden winter hongersnood heerschte, begon vredesonderhandelingen aan te knoopen met Heinsius. Deze scheidde zioh echter niet van de Bondgenooten af, ook al in de hoop op het verwerven van aanzienlijke voordeelen in België, dat toen als veroverd gebied door een Engel-Nederlandsche commissie werd bestuurd: al de mogendheden legden gezamenlijk hunne voorwaarden over. Deze waren echter van dien aard, dat Lodewijk weigerde ze aan te nemenl; hij deed een beroep op de vaderlandsüefde van zijn 1 Zoo werd van hem verlangd: 1°. erkenning van Karei III als koning van Spanje ; 2°. afstand van New-Foundland aan Engeland ; 3°. afstand van Straatsburg aan het Duitsehe Rijk; 4°. toestemming tot de oprichting van eene tegen Frankrijk gerichte barrière in de de Zuidelijke Nederlanden. Da krijg tot •n met 1708. Vergeefsche vredesonderhandelingen. Slag bij Malplaquet 1709. 238 Onderhandelingen te Geertruidenberg1710. ( ( ] < Ommekeer 1711. i c c t a r s c id z h t volk; onder ongekende geestdrift werd een nieuw leger op de been gebracht, maar het bestond meerendéels uit jonge, ongeoefende mannen, en na een hevigen strijd werd ook dit leger [onder Villars] in 1709 bij Malplaquet tot den terugtocht gedwongen, al geschiedde deze dan ook in goede orde. Ten einde raad knoopte Lodewijk opnieuw onderhandelingen aan. De besprekingen werden te Geertruidenberg in 1710 gehouden, en hier verzwaarden de Bondgenooten nog hunne Mschen. 't Was hun niet voldoende, dat Lodewijk gelden beschikbaar wilde stellen ter ondersteuning van de troepen, die Phüips V uit Spanje zouden verdrijven, neen, men eischte van hem, lat hij zelf zijn kleinzoon uit Spanje zou verjagen, waarop Lodevijk vol verontwaardiging moet hebben uitgeroepen: „Als ik ian toch oorlog moet voeren, bestrijd ik bever mijne vijanden dan nijne kinderen" en de Polignac voegde den afgevaardigden der soalitie schainper toe, dat zij het overwinnen blijkbaar nog niet ;ewoon waren. Zoo werd de krijg dus hervat. Lodewijks toestand scheen rrijwel hopeloos, toen er een paar gebeurtenissen plaats grepen, lie hem uit zijne hachelijke positie redden, nl. 1°. eene toenadering ran Engeland ; 2°. de opvolging van Karei als heer der Oostenijksche landen en keizer van Duitschland. In Engeland begonf onder! invloed van de zware oorlogslasten ngeveer 1710 eene groote neiging tot den vrede te komen, die ok 'door koningin Anna (1702—'14) werd gewenscht. Anna och, die haar Roomsch-Kathoheken broer „Jacobus Hl" graaoIs haar opvolger zag uitgeroepen, had daarvoor vrede metFrankijk noodig. Het Whigministerie, waarop Marlborough vooral leunde, werd nu vervangen door het^vredehevende Toryministerie, nder Bolingbroke, nadat in 1710 de verkiezingen aan de bries eene groote meerderheid hadden gegeven. Belangrijker dan dit was echter het tweede feit, dat wij boven oemden. Leopold I was in 1705 opgevolgd door zijn oudsten oon Jozef I; deze had geene mannelijke nakomelingen, waarom ij bij zijn dood in 1711 door zijn broer Karei werd opgevolgd Karei VI). Maar evenmin als men in 1701 eene vereenigde 239 Fransch-Spaansche monarchie had geduld, evenmin wilde men thans de vereeniging van de Spaansche en de Oostenrijksehe landen in één hand. Engeland werd het eerst afvallig; het sloot een voorloopig verdrag met Frarikrijk, riep Marlborough terug en gaf den. nieuwen Engelschen bevelhebber instructie, zich van vijandelijkheden te onthouden. De Staatsche troepen leden nu eene nederlaag, nl. bij Denain en Eugenius kon weinig of niets uitrichten. Niet lang duurde het, of te Utrecht was tusschen de meeste staten de vrede geteekend (1713); de keizer zette den oorlog " nog voort, doch toen Villars o. a. Spiers veroverde en tot Coblenz doordrong, moest hij ook wel tot vrede besluiten; met hem en het Duitsehe Rijk kwamen de vrede van Rastadt en die van Baden (in Zwitserland) tot stand (1714). Tusschen Oostenrijk en Spanje werd geen officieele vrede gesloten. De voornaamste bepalingen der vredes waren : 1°. Philips V kreeg Spanje en de Spaansche koloniën, maar zag af van alle aanspraken op Frankrijk. 2°. De Keizer kreeg Napels, Milaan, Sardinië en de ZuideHjke Nederlanden (voortaan Oostenrijksehe Nederlanden geheeten). 3°. Savoye kreeg Sicilië. 4°. Frankrijk erkende de bij de Act of Settlement vastgestelde opvolging en stond aan Engeland af: de landen om de Hudsonsbaai, New-Founland en Nieuw-Schotland..1 5°. Engeland behield bovendien Gibraltar en verkreeg bij een assiento (= pachtcontract) het recht, jaarlijks 4800 negerslaven in de Spaansche koloniën in te voeren en jaarlijks één schip te bevrachten met goederen voor die koloniën. 6°. De Nederlandsche Republiek kreeg een deel van Opper-Gelder, o. a. Venlo.2 7°. Pruisen kreeg een deel van Opper-Gelder. In 1715 werden de vredes gevolgd door het Barrière-tractaat, waarbij de Nederlandsche Repubhek het recht kreeg," Afval van Engeland. Vredes te trecht 1713, Rastadt en taden 1714. Barriêreictaat 1715. 1 Blad n°. 29; bijkaartje: 1713. * Blad n*. 6; bijkaartje Noord, en Zuid-Nederland in 1713. 240 garnizoenen in eene rij Zuid-Nederlandsche steden, o. a. Namen, Doornik en Yperen, te leggen.1 Het doél daarvan was, 1°. eene barrière tegen Frankrijk op te richten en 2°. om de zeemogendheden — ook Engeland garandeerde het tractaat — te interesseeren bij de vijandelijke verhouding tusschen Frankrijk en Oostenrijk. Leopold I 1658—1705. C. DE OOSTENRIJKSCHE MONARCHIE EN TURKIJE IN DEN TIJD VAN LODEWIJK XIV. HOOFDSTUK 103. De Turkenooi logen en de Hongaarsche opstanden tot den vrede van Passarowitz (1718). In de hoofdstukken over de veroveringsoorlogen van Lodewijkj XIV hebben wij er meer dan eens op gewezen, dat Oostenrijk steeds partij trok tegen den Franschen koning, maar door de Iurkenoorlogen en opstanden in Hongarije verhinderd werd, rich krachtig in het Westen te laten gelden. De strijd van Oostenrijk in het Oosten zullen wij thans in een samenhangend geheel bespreken. Als opvolger van Ferdinand III werd Leopold 1(1658—1705) gekozen. Onder den invloed van Mazarin werd hem bg zijne verkiezing tot keizer van Duitschland als voorwaarde gesteld, len vrede van Munster te handhaven en in den strijd tusschen Frankrijk en Spanje onzijdig te blijven. Ook moest hij den door Mazarin opgerichten Rijnbond (zie blz. 182) erkennen. Leopold I wordt ons beschreven als een weinig doortastend vorst, die zeer onder den invloed van de Jezuïeten stond. Letten we alleen op zijne Westersche politiek, dan maakt hij inderdaad 1 Vgl. Blad n». 6: hoofdkaart. 241 tegenover Lodewijk XIV een pover figuur: 't Duitsehe Rijk toch verloor den geheelen Elzas, zelfs Straatsburg. Tegenover de Turken vormt Leopolds bewind echter eene glansperiode. Reeds in 1664 behaalden de Oostenrijksehe wapenen een schitterend succes: de Turken werden door Montecuculi bij het klooster St. Gothard aan de Raab verslagen. Spoedig daarop werd een vrede gesloten, omdat men in Oostenrijk meer gewicht hechtte aan de uitroeiing van het Protestantisme in de Habsburgsche deelen van Hongarije. Dit, gepaard gaande met krenking van verschillende rechten en het heffen van zware belastingen, verwekte eindelijk in dat land een grooten opstand, 't Gelukte * den keizer, den opstand te onderdrukken; de aanvoerders stierven op het schavot, de sabel regeerde in Hongarije; men begon het Protestantisme uit te roeien. Maar dat slechte bestuur deed een nieuwen opstand uitbreken onder leiding van Tököli. Deze opstand vond steun bij de Turken, die weer in overleg met Lodewijk XIV handelden. Wel stelde de keizer door toegeeflijkheid een groot deel der Hongaren tevreden, maar Tököh bleef in opstand en sloot zich aan bij de Turken, die onder leiding van den krachtigen, maar hebzuchtigen groot-vizier Kara Moestafa Hongarije weer binnentrokken, en in 1683 het beleg sloegen voor Weenen. Dapper werd Weenen door zijn gouverneur Starhemberg verdedigd; alle aanvallen werden afgeslagen. Toch werd de positie Van Weenen hachelijk, totdat eindelijk de legers van keizer en rijk [onder Karei V van Lotharingen] vereenigd met een Poolsch leger ónder zijn dapperen vorst Johan (III) Sobieski, de Turken onder de muren van Weenen versloegen. Kara Moestafa werd op bevel van den sultan terechtgesteld. Nu werden de Oostenrijkers van verdedigers aanvallers: verschillende Hongaarsche steden werden veroverd, als Gran, ' Waitzen, Boeda-Pest (1686), en daarop werden de Turken nog eens bij Mohacz verslagen (1687). De opstand werd natuurlijk ook gedempt. Tököh vluchtte 1 naar Turkije, tal van edelen werden onthoofd bij het bloedge- " richt van Eperiës en in 1687 verklaarde de Rijksdag de kroon Pik, Algemeen* Geschiedenis. II. 8* dr. 16 Slag bij 't klooster St. Gothard 1664. Eerste en tweede optand der Hongaren. De Turken roor Weenen 1688. Nederlagen Ier Turken. longarije een rfrijk 1687. 242 Slag bij Salankenem 1691. Slag bij Zenta 1697. Vrede van Carlowltz 1699. Derde Hongaarsche opstand. voor erfelijk in het Habsburgsche Huis (tot nog toe was Hongarije een kiesrijk geweest).1 Tijdens den negenjarigen oorlog moest Leopold weer groote aandacht aan het Westen schenken ; toch werd den Turken opnieuw door Lodewijk van Baden eene belangrijke nederlaag toegebracht, nJ. bij Salankenem in 1691. En zoodra Leopold in 1697 door den vrede van Rijswijk de handen vrij kreeg, werd de krijg met hernieuwde kracht tegen de Turken gevoerd, en bij Zenta werden zij, door Eugenius van Savoye — oorspronkelijk in Frankrijk opgevoed, maar Tater- m Oostenrijkschen dienst overgegaan — verpletterend verslagen. Dit had den beroemden vrede van Carlowitz tengevolge (1699), die o.a. bepaalde: Oostenrijk behoudt bijna geheel Hongarije, Zevenburgen, Slavonië en Kroatië. Rusland — dat onder Peter den Groote ook aan den krijg had deelgenomen —, behoudt Azow (in 1696 veroverd). Ook Poleh en Venetië verkregen uitbreiding van grondgebied. Thans kwam echter weer het streven naar absolutisme voor den dag, en 'tgevolg was wederom een Hongaarsche opstand, die uitbrak (in 1703) onder leiding van Frans Rakoczy, toen Leopold door den Spaanschen successie-oorlog zijne aandacht weer tot het Westen moest bepalen. Gelukkig, dat Leopolds opvolger, Jozef I (1705—'11), een beleidvol, gematigd man was. Hij trachtte zich met de gematigde partij onder de opstandelingen te verstaan, wat hem zooveel te gemakkelijker viel, omdat deze het afkeurde, dat de Rijksdag 't Habsburgsche Huis voor vervallen van den troon verklaarde. In 1711 kwam de verzoening tot stand. De rechten van den Rijksdag werden hersteld; de adel behield daarin zijne groote macht; alle religies werden geduld. Hongarije bleef een afzonderlijk koninkrijk, door eene personeele unie met Oostenrijk verbonden; ook Zevenburgen behield eene eigen constitutie. 1 Ook de Venetianen veroverden verschillende landstreken op de Turken, 't Gebeurde toen, dat een Venetiaansche bom het kruitmagazijn ontstak, dat de Turken onder het Parthenon hadden ingericht, met het gevolg, dat aan dien zoo goed bewaarden tempel onherstelbare schade werd toegebracht (1687). 243 Jozefs opvolger, Karei VI (1711—'40), had spoedig weer met de Turken te strijden, en een waarlijk schitterende krijg werd tegen hen gevoerd. Eugenius van Savoye versloeg hen bij Peterwardein (1716) en bij Belgrado (1717). Door nieuwe gevaren uit het Westen — n.1. de bezetting van Sardinië door Spanje (zie deel III § 107) — kon Oostenrijk zijne veroveringen niet voortzetten. Toch kreeg Karei VI bij den vrede van Passarowitz (1718) het Banaat, de vesting Belgrado, een deel van Servië en van Walachije. In een later hoofdstuk zullen we echter zien, dat deze veroveringen in de laatste jaren van Kareis bewind weer verloren gaan. Nieuwe rurkenoorlog. Vrede van Passarowitz 1718. B. DE OPKOMST VAN RUSLAND; HET VERVAL VAN ZWEDEN. HOOFDSTUK 104. De hervormingen van Peter den Groote. Rusland speelt tot ongeveer 1700 eene weinig belangrijke rol in de geschiedenis, en wij hebben het rijk dan ook slechts een enkelen keer terloops vermeld. Wij herinneren aan de stichting van Rusland door de Noormannen in 862 (zie deel I, blz. 228), de bekeering der Russen tot het Christendom (zie deel I, blz. 229) en verder aan de overheersching van de Mongolen (deel I, blz. 272 en dit deel, blz. 63—64). In de 16de eeuw is de belangrijkste vorst — nog altijd uit het huis Rurik — Iwan IV de Verschrikkelijke (misschien beter: de „Ontzagwekkende"), die voor het eerst den titel van Czaar aannam. Onder zijne regeering werden, de chanaten Kasan en Astrakan onderworpen, waardoor de Wolga eene Russische rivier werd, en begon de verovering van Siberië — door den Kozak J er mak -— welks rijkdom aan pelsdieren de Russen lokte.1 Dat de Engelschen in zijn tijd den mond van de Dwina 1 De zeeotter in de Berings-Zee voerde hen zelfs naar Aljaska in NoordAmerika, dat tot 1867 in .Russisch bezit bleef: toen n.1. heeft Rusland het aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika verkocht. 16* Iwan IV ± 1650. Het huis Romanow. De jeugd va Peter den Groote. Doeleinden van Peter de Qroote. 244 bereikten, hebben wij vroeger reeds vermeld (zie blz. 134). Hij werkte de heerschappij van de adellijken (Bojaren) zooveel mogelijk tegen, bracht velen hunner onder gruwelijke martelingen ter dood, en om zich van het bojarenleger onafhankehjk te maken, richtte hij een staand leger op, de lijfwacht der strelitzen (= schutters). Na het uitsterven van het huis Rurik ontstond er eenige jaren lang een strijd over de opvolging (zie blz. 157—158), totdat in 1613 het huis Romanow den troon beklom. Onder de beide eerste vorsten uit dit huis1 werd de politiek van Iwan TV voortgezet ; de Bojaren werden vernederd, met West-Europa werden betrekkingen aangeknoopt. Met Zweden en Polen is herhaaldelijk krijg gevoerd; Polen stond o. a. Kiew af, maar de Zweden behielden hunne Oostzeeprovinciën, en daardoor was Rusland feitelijk van het Westen afgesloten. De man, die Rusland den toegang tot het Westen èn de Westersche beschaving opende, was Peter de Groote*. a Sinds 1682 stond Peter met zijn ouderen onnoozelen halfbroer Iwan onder regentschap van hunne halfzuster Sophia. Peter leefde in dien tijd op een landgoed [Preobradschenskoi] in de buurt van Moskou, waar hij zich bekwaamde onder leiding van verschillende vreemdelingen, vooral van den Zwitser Lefort. Op verschillende practische kundigheden legde hij zich toe; vooral de scheepvaart en de krijgskunde trokken hem aan. Hij vormde uit vrienden en gewezen soldaten een legertje, dat flink geschoold werd, en dat hem uitstekend te stade kwam, toen Sophia trachtte, hem op zij te schuiven, om zelf keizerin te worden. De 17jarige Peter maakte met geweld een einde aan haar regentschap, en nam het bewind in handen (1689)1. . Sophia bleef haar leven lang in een klooster; Iwan, de oudere broer van Peter, behield tot zijn dood den titel van ozaar. Peter I heeft van zijne troonsbestijging af steeds als doel voor aoogen gehouden, zijn gebied uit te breiden tot de Zwarte Zee en de Oostzee; de Witte Zee toch is een groot deel van 't jaar 1 Michaël (1618—1645) en Alexéi (1646—1676). 245 door 'tijs gesloten en is ook te afgelegen. Die politiek sloot natuurlijk strijd met de Zweden en met de Turken in, en daarvoor moest hij het leger hervormen en eene vloot scheppen. Ook wilde hij eene reeks hervormingen in Rusland invoeren, en om dat alles ging hij persoonlijk de toestanden in West-Europa bestudeeren. Nadat hij in 1696 den Turken Azow had ontnomen (zie blz. 242) reisde hij in een gezantschap door Noord-Duitschland naar 1 Holland ; 't is bekend, hoe hij in. Zaandam eenige dagen als gewoon timmerman op eene werf werkte (Czaar-Peterhuisje). In Amsterdam bestudeerde hij de marine — hij koos ook de kleuren der Nederlandsche vlag voor de Russische — en vervolgens ging hij naar Engeland, waar hij zijne kennis van het zeewezen uitbreidde. Zijne terugreis leidde door Oostenrijk, waar hij het krijgswezen bestudeerde, en van hier wilde hij naar Venetië vertrekken, toen hem het bericht bereikte, dat de streützen, aangezet door de Oud-Russische partij, die van geene nieuwigheden wilde weten, in opstand waren gekomen en Sophia op den troon wilden herstellen. Nu reisde hij terstond naar Rusland, ( waar hij bij zijne terugkomst den opstand echter reeds onderdrukt vond. Vreeselijk was het lot der opstandelingen; honderden werden gegeeseld en naar Siberië verbannen, honderden onthoofd, en Peter ontzag zich niet, eigenhandig enkelen der schuldigen te dooden. De lijfwacht der strelitzen werd ontbonden. Van de hervormingen, die Peter de Groote in Rusland aanbracht, zullen wij eerst de staatkundige bespreken. Peter heeft van Rusland voor goed eene absolute monarchie gemaakt. De Bojaren werden geheel aan 't gezag van den" czaar onderworpen. Tot nog toe werden de keizerlijke besluiten goedgekeurd door een Raad van Bojaren, maar Peter hief dien Raad op, en stelde er den Senaat voor in de plaats, die geheel van den czaar afhankelijk was, en hem in alles, wat wetgeving en bestuur betrof, ter zijde stond. Ook de geestelijkheid werd aan Peters gezag onderworpen: na den dood van den patriarch werd geen nieuw hoofd van de Grieksch-Kathoheke Kerk benoemd, maar in zijne plaats kwam de Heilige Synode, wier ledendoor den czaar worden benoemd. Toch is het onjuist, den czaar Reis naar Vest-Europa 1697/98. ipstand der Strelitzen. Staatkundige ervormingen. Lijfeigenschap Hervormingen in zeden en gewoonten. Bevordering van den bloei van Rusland. 246 keizer en paus tegelijk te noemen, „daar de staat alleen de leiding van de kerk als geheel in handen heeft, doch zich niet bemoeit met het inwendige leven van de kerk en hare leerstellingen." Maar op de benoeming der geestelijken kon de czaar grooten invloed uitoefenen, en door hen werd zijn gezag over het volk weer versterkt. Bovendien behield Peter de reeds door Iwan IV ingestelde Geheime Kanselarij, eene soort van staatsinquisitie, die zeer gevreesd was. De toestand der boeren werd eer slechter dan beter. Zij waren de lijfeigenen van de adellijken, die de rechtspraak over hen verkregen, en het recht, „hen niet alleen met den grond te verkoopen, maar hen ook tot eiken huis- en fabrieksarbeid te gebruiken." Zoo heerschte Peter onbeperkt over zijn volk; de Bojaren kromden zich voor den czaar, die met al de luimen van een despoot heerschte, en zich b.v. niet ontzag, zijn machtigsten ministers en gouverneurs met den knoet slagen toe te dienen, maar ten opzichte van den adel waren de boeren slaven gelijk. Onbeperkt gebieder over Rusland, wilde Peter eene geheele wijziging brengen in de zeden en gewoonten van zijn volk. Deze hervormingen moet men echter niet te hoog aanslaan. Zelfs een man als Peter de Groote kon niet plotseling van een half-Aziatischen staat een West-Eurbpeeschen maken; daarvoor was hij zelf nog te veel barbaar; in woesten toom kon hij ontsteken, vooral, wanneer hij te veel brandewijn had gedronken, wat maar al te dikwijls gebéurde. De Europeesche kleederdracht en baardgroei werden ingevoerd ; alleen de boeren, geestelijken en Aziaten waren van het verbod, een langen baard'te dragen, vrijgesteld; ieder ander moest eene „haardbelasting" betalen of den baard laten wegnemen. Zoo wilde Peter ook het Fransche salonleven in Rusland brengen, maar de adellijken, en Peter vooraan, gingen, zonder zich aan de tegenwoordigheid der vrouwen te storen, voort met rooken, spelen en drinken. Waarhjk, de WestEuropeesche beschaving drong nog niet onder het volk door; 't was niet meer dan een vemisje, dat den Barbaar bedekte. Van meer beteekenis is echter, wat Peter deed voor de ontwikkeling van handel en nijverheid, landbouw en veeteelt. Bekwame 247 vreemdelingen werden door voordeelige aanbiedingen naar Rusland gelokt, en omgekeerd zond hij jonge Russen naar WestEuropa, om met de Westersche kundigheden bekend te worden. De fabrieksnijverheid van Rusland dagteekent uit den tijd van czaar Peter, die fabrieken van staatswege Het bouwen en particulieren tot de stichting van fabrieken aanmoedigde door privileges en door voorschotten. Kanalen werden gegraven, b.v. ter verbinding van Wolga en Newa ; uit Silezië werden schapen ingevoerd, om den veestapel te veredelen; verschillende gewassen, als de moerbezieboom en de wijnstok, werden aangeplant. Ook aan de geestelijke ontwikkeling wijdde Peter zijne zorgen. Eene Academie van Wetenschappen werd gesticht; boeken werden in het Russisch vertaald en drukkerijen opgericht. Den ontdekkingsreiziger Bering zond hij naar Oost-Azië ter verkenning der kuststreken, en geleerden moesten de talen der Aziatische Mongolen gaan bestudeeren. Dat zoovele nieuwigheden de conservatieven in Rusland, de Oud-Russische partij, verontrustte, ligt voor de hand. Ook Peters zoon Alexéi behoorde tot baar, en meer dan eens kwam het tot heftige tooneelen tusschen vader en zoon. Alexéi en keizerin Eudoxia stelden zich aan 't hoofd van eene samenzwering; zij werd ontdekt, Alexéi vluchtte naar Oostenrijk, maar na zijne uitlevering werd hij gevangengezet en door eene rechtbank ter dood veroordeeld. Twee dagen later stierf hij in de gevangenis, waarschijnlijk tengevolge van de martelingen, die hij op de pijnbank te verduren had gehad. Keizerin Eudoxia werd in het openbaar gegeeseld. Zoo zette Peter onverbiddelijk zijne wenschen door. Bij al die nieuwigheden echter nog Moskou, in het hart van Rusland, als hoofdstad te behouden, ging bezwaarlijk ; de hoofdstad moest dichter bij West-Europa liggen. Zij werd te midden van den strijd met Zweden aan den moerassigen mond van de Newa gesticht (1703); duizenden boeren werden geprest, aan het graven der grachten en den bouw der wallen mee te werken; bij gebrek aan schoppen en kruiwagens moesten zij de aarde in hunne voorschoten aandragen, en in één maand tijds waren de grachten en Geestelijke ontwikkeling.. De Oud-Russische partij en Alexéi. Stichting van St. Petersburg (Petrogad) 1703. 248 Opvolging van Catharina I. wallen gereed. Dat de stad gunstig ligt, kan niet gezegd worden : de Newa treedt herhaaldelijk buiten hare oevers, de ondergrond van de stad is graniet, waardoor de bovengrond moerassig is en de meeste huizen op palen gebouwd moeten worden; ook de haven is te ondiep, en bovendien maanden lang door 't ijs gesloten. Maar St. Petersburg (Petrograd) werd door Peter den Groote bestemd tot de hoofdstad, de residentiestad, de zetel der regeering; dat is het tot den huidigen dag gebleven, en daaraan vooral dankt het zijn bloei. Peter de Groote stierf in 1725. Een paar jaren vóór zijn dood [nl. in 1722] had hij als wet uitgevaardigd, dat elke czaar den waardigste als opvolger kon aanwijzen. Onder den invloed vooral van Peters voornaamsten nünister, Mentsjikow, werd de gemalin van Peter, nl. Catharina (I), hoewel van geringe afkomst, zijne opvolgster. Is Peters regeering dus zeer merkwaardig door zijne binnenLandsche hervormingen, nog merkwaardiger is zij door de schitterende resultaten, die hij in de buitenlandsche politiek behaalde : ie Oostzeeprovinciën werden door hem op de Zweden veroverd. Dat gebeurde in den grooten Noordschen oorlog, dien wij thans dienen te bespreken. Karei XII 1697—1718. HOOFDSTUK 105. Dc Noordsche oorlog (1700—1721). In 1697 werd Karei XI opgevolgd door zijn zoon Karei XII, een flink, dapper krijgsman, wars van alle weelde. Hij had als 't ware een hartstocht voor schitterende wapenfeiten opgevat ; zijn krachtig gestel doorstond alle bezwaren, aan een veldtocht verbonden en toch voerde hij dezelfde levenswijze als een soldaat: dikwijls diende een bos hooi hem als nachtleger. Maar Karei XII was een slecht diplomaat; van de oveirwinningen 249 wist bij geene partij te trekken, en eigenzinnig, onbesuisd en halsstarrig als hij was, wilde hij niet naar beteren raad van anderen luisteren. Daardoor is zijne regeering voor Zweden noodlottig geworden: Zweden verloor onder hem zijne positie als groote mogendheid ; Rusland nam zijne plaats in. Toen Karei aan de regeering kwam, was hij nog slechts 15 jaar. Van zijn jeugdigen leeftijd wilden de koning van Denemarken [Frederik IV], de koning van Polen August II, de Sterke, en czaar Peter gebruik maken : in 1699 sloten zij een verbond tegen Zweden. August TL was oorspronkelijk alleen keurvorst van Saksen en behoorde toen tot de Luthersche Kerk. Hij werd in 1697 tot opvolger van Johan Sobieski gekozen en ter wille van de Poolsche kroon werd hij Katholiek. Hij was een prachthevend en verkwistend vorst; zijne verkwistingen hadden echter zware belastingen in Saksen ten gevolge. Hij hoopte thans voor Polen een deel der Zweedsche Oostzeeprovinciën te bemachtigen, waarop ook Rusland vlaste ; Denemarken hoopte de bezittingen, in 1660 verloren, terug te krijgen en Sleeswijk, te veroveren, dat aan een zwager van Karei XII behoorde. Aan de totstandkoming van die coalitie had groot aandeel de Lijflandsche edelman Patkoel, die heftig gekant was tegen de Zweedsche overheersching. Van drie zijden kwam de aanval: August II viel in Lijfland en bedreigde Riga, de Russen bezetten Esthland en belegerden Narwa, de Denen vielen in Sleeswijk-Holstein. Maar wat ontwikkelde Karei XII eene energie! Terstond sloeg hij het beleg voor Kopenhagen, en zijne komst verwekte zoo'n schrik, dat de Deensche koning vrede sloot en schadeloosstelling beloofde (vrede van Travendal 1700); daarna keerde Karei zich tegen Petei en versloeg bij Narwa het vijf keer sterkere, maar slecht uitgeruste Russische leger (1700). Die gemakkelijke overwinning deed hem de kracht van Rusland onderschatten: in plaats van Peter nieuwe nederlagen toe te brengen, waardoor deze tot een nadeeligen vrede kon gedwongen worden, wendde hij zich terstond naai Polen, en gaf daardoor aan Peter gelegenheid, zich te heratellen. Ook het Poolsch-Saksische leger werd verslagen [bij de Duna De Noordsche oorlog tot 1706. 250 Pnltawa 1709. 1701] en in 'tvolgend jaar deed Karei zijn intocht in Warschau. Nog twee keer werd August verslagen, die nu de wijk moest nemen naar Saksen. Eene Poolsche rijksdag verklaarde hem vervallen van den troon, en koos een inlandsen edelman, Stanislaus Leszinski, woiwode (stadhouder) van Posen, tot koning (1703). Eene Saksische partij bleef echter in 't land bestaan, en het zou van het krijgsgeluk van de Zweedsche wapenen afhangen, of de nieuwe Poolsche koning zich zou kunnen handhaven. Maar nu deed Karei een onvoorzichtigen stap. Zwedens belang lag in de Oostzeeprovinciën; toch trok hij van Polen naar Saksen, om ook daar August II te vervolgen, en hier dwong hij hem tot een nadeeligen vrede (van Altranstadt 1706) i August moest afzien van de Poolsche kroon en zijn verbond met Peter I verbreken. Nog een jaar lang teerde het Zweedsche leger op Saksen. Al dien tijd echter was Peter I vrij spel gelaten, en deze was er de man niet naar om daarvan geen gebruik te maken: hij maakte zich van den mond van de Newa meester en stichtte er St. Petersburg (1703 ; vgl. blz. 247—248). Terwijl Karei XII in Saksen vertoefde, vreesden de leden van het Haagsch Verbond, dat hij het oude verbond van Zweden met Frankrijk hernieuwen zou. Marlborough zelf begaf zich raar Altranstadt, om dat zoo mogelijk te verhinderen. Karei XII lacht er echter niet aan, zich in de West-Europeesche zaken e mengen, en besloot, Rusland eindehjk weer aan te tasten. \Iaar wederom richtte hij zich niet naar de Oostzeeprovinciën, ioch nu trok hij tegen Moskou op. Weldra Het hij zich echter loor den hoofdman der Kozakken, Mazeppa, tot een tocht laar de Oekraïne overhalen. Deze Mazeppa wenschte zich aan de rassahteit van Rusland te onttrekken. Peter de Groote voorkwam ehter diens plannen: een Russisch leger overviel hem in de )ekraine. Ten einde raad erkende Mazeppa nu Karei XII als ipperheer, maar de Kozakken, die|onafhankehjk wilden worden, en riet slechts van heer verwisselen, vielen thans van hem af, zoodat ij slechts met eene kleine bende in Kareis legerplaats aankwam, n plaats van ijlings terug te trekken, overwinterde Karei 251 in Rusland ; vreeselijk hebben zijne troepen in den strengen winter, die ook Frankrijk zoo teisterde (zie blz. 237) geleden, en de gevolgen bleven niet uit: in 1709 versloeg Peter de Groote zijn tegenstander bij Pultawa. Karei vluchtte met ± 2000 man naar Turkije. Nu hervatten de koning van Denemarken en August II van Saksen den krijg; de laatste viel Polen binnen, waaruit Stanislaus Leszinski zonder veel moeite verdreven werd. Karei had inmiddels Turkije tot een oorlog tegen Rusland overgehaald, en'voor korten tijd kwam Peter in benarde omstandigheden ; hij werd met zijn leger omsingeld en was den ondergang nabij. Tot zijn geluk begon het onder de Christenen in 't Noorden van 't Balkan-schiereiland te gisten, en meer daaraan dan aan de omkooping van den grootvizier door Peters gemalin Catharina had Peter een betrekkelijk gunstigen vrede te danken: slechts Azow moest hij aan de Turken afstaan (1711 bij den vrede van de Proeth). Karei XII bleef echter op Turksch grondgebied, en gedroeg zich daar spoedig zoo onhandelbaar, dat de sultan hem gebood te vertrekken, en toen Karei daaraan geen gehoor gaf, werd zijne legerplaats (bij Bender) bestormd en hij zelf in halve gevangenschap gehouden. Eindelijk, op het bericht, dat de Zweden een nieuwen rijksbestuurder wilden kiezen, verbet hij Turkije, en kwam hij na een rit van 14 dagen te Straalsund aan (1714), dat door zijne vijanden belegerd werd. Toen deze stad zich in het volgend jaar moest overgeven, ontsnapte Karei naar Zweden, 't Getal zijner vijanden was inmiddels weer vermeerderd. Ook Hannover (Engeland) en Pruisen waren reeds den strijd tegen Karei begonnen, nu zij door den vrede van Utrecht de handen vrij hadden gekregen. Zoo stond Karei tegenover Rusland, Denemarken, Polen-Saksen, Pruisen en Hannover-(Engeland). Rusland had de Oostzee-provinciën reeds bezet, Pruisen Voor-Pommeren, terwijl Hannover op Bremen en Verden aanspraak maakte. Tevergeefs trachtte de Zweedsche minister Von Görtz het Georgel van Engeland-Hannover lastig te maken, door een inval van Jacobus III te ondersteunen: de pretendent moest zich naar 't vasteland terugtrekken. Daarentegen hadden zijne pogingen, Turkije tegen Rusland. Karei ln Turkije. De Noordsche oorlog van 1714—'18. Veranderingen in Zweden in 1718. De vrede's, o. a. van Nystadt 1721. 252 om Peter I van het verbond af te trekken, in 1718 alle kans van slagen: er was reeds vastgesteld — te Aland —, dat Peter I de Oostzeeprovinciën zou krijgen en Karei XII als vergoeding Noorwegen, dat aan Denemarken ontnomen zou worden. Karei sloeg het beleg voor de Noorsche stad Frederikshald, maar daar werd hij onverwachts in de loopgraven doodelijk getroffen (1718). Karei XII had geene nakomelingen, en de Zweedsche Rijksraad koos zijne jongste zuster, Ulrike Eleonore, en haar echtgenoot, den hertog van Hessen-Kassei, tot koningin en koning, maar natuurlijk tegen belangrijke concessies: de Rijksraad en de adel werden weer almachtig. Ook in de buitenlandsche politiek volgde een geheele ommekeer. Von Görtz, die voor de aanspraken van den hertog van Holstein-Gottorp was opgetreden, wiens moeder de oudste zuster van Karei XII was, en die den adel geldelijk had laten bloeden, werd gevangengenomen en, schandelijk genoeg, terechtgesteld; de onderhandelingen met Peter I werden afgebroken, terwijl men met Denemarken, Hannover en Pruisen tot vrede trachtte te komen, door aan hunne eischen te voldoen. Bij den vrede van Stokholm kreeg Pruisen tegen geldelijke schadevergoeding den geheelen Odermond in zijn bezit (slechts een deel van Voor-Pommeren bleef aan Zweden), kwamen Bremen en Verden aan Hannover en gaf Denemarken zijne veroveringen voor eene geldsom terug. Spoedig bleek, hoe dwaas men gehandeld had. Want wel hield Zweden nu alleen Rusland als vijand, maar het was lang niet tegen dien staat opgewassen, zoodat het in 1721 den vrede van Nystadt moest sluiten, waarbij voor eene geringe geldsom de Oostzeeprovinciën — Lijfland, Esthland, Ingermannland en een deel van Karelië — aan Rusland werden afgestaan1. De senaat verleende aan Peter na dezen vrede de titels van „den Groote" en „Vader des Vaderlands". 1 Vgl. op Blz. N°. 27: Het Russische Rijk bij den dood van Peter den Groote. GENEALOGISCHE TABELLEN. 254 I. liet Habsburgsche (Oostenrijksehe) Huis en het Habsburgsch-Lotharingsche Huis in Duitschland en in Oostenrijk tot en met Karei VI. tl. De Habsburgers in Spanje. Aanvang van het Huis Bourbon in Snanie. 255 III. De laatste vorsten uit het Huis Capet. Het Huis Valois in de Middeleeuwen: 256 IV. De laatste vorsten uit het Huis Valois. De Fransche Bourbons tot en met Lodewijk XV. 257 V. De Huizen Normandië, Anjou (Plantagenet), Lancaster en York. 258 Huis Stuart 1603—1649 1660—1714 (met afbreking onder WiUem III) Huls Hannover1714—1901 f\. De Huizen Tudor en Stuart. De aanvang van het Huis Hannover. 259 Uitgaven van J. TJEENK WILLINK te Zwolle. fl. HETTEMA Jr., Groote Historische Schoolatlas ten gobruike bit het onderwijs in de vaderlandsche en algemëène geschiedenis. 8* druk Jng. 8.26 ; geb. 445 H. HETTEMA Jr., H.-B. S.-uitgaaf van den fii3torlschen Schoolatlas" ten gebruike bij het onderwijs in de vaderlandsche en algemeene geschiedenis. 8* druk. . Ing.v2Ï851 geb. ,8.76 Ik twijfel niet of binnen niet langen tijd zal een 7e druk volgen, die ons nogmaals' aanwinsten brengt; de atlas 'is' voortreffelijk. '' Prof; ï>r.l Th.' BusSemakeb. Het bekijken vanlue kaarten geeft een genot als hot-.ilözen van een roman, Dr. HeSdeik jMtolée. In The Chrittian Intetiigericer leest ment" Probabi j' no atlas, now obtainable gives moiré clearly and easely a visualised idea of the phases of Dnteh, Jïuropean and World histpry, cconomy and political. Even to one, who does not read Dutch, tbjs cheap atlas is invaluable. Dr. W. Eiaiot GbifbIs.. In Het'Schoolblad léést- men,:: De 6* druk is inderdaad herzien en vermeerderd; én™dit alles is in 't yoorberioht voor dezen- druk uitvoerig aangegeven en toegelicht. De onderwijzer-gebruiker van dén atlas mag"dan ook vooral niet verzuimen dit losse voorbericht to lezen en te herlezen, al was 't alleen maar om hom te doen zien, hoe een wetenschappelijk man . een schoolatlas ontwerpt en uitvoert. '. ,' In Onze Eeuw leest men .:, 38» Gfl, die daar bladzijden aan blijdzrjden van buiten zit te leeren „omdat '*;op 't examen gevraagd wordt" ; die absoluut niet in dtj gebeurtenissen doordringt, van dén loop; daairvari' weinig begrijpt en dus geschiedenis 6en.even vervelend als moeilijk en eigenlijk onnut vak vindt, neemt eens de proef, volg allés op de kaart, en gij zult in dat vak belang leeren stellen;. 'De Heer Hettema heeft gezorgd voor een „historischen atlas", die door de meest, bevoegde deskundigen xter gunstig is beoordeeld; ik'' heb er du» alleen op te wijzen,*;*!* een goede atlas bestaat; én het.eigenlijk alleen idolentie is, als hg niet aanhoudend'wordt;: gebruikt. ... Dr. B, Keélstea". ?v H. HETTEMA Jr., Schoolatlas' ten gebruike bij het onder-. wijs in de J^m^pïtsseM, ■ Géschiedenis,; 8* herziene: 'druk . . • • • ïng. 150; gècart.: i 75 H. HETTEMA Jr., Beknopte Schoolatlas der Vaderlandsche' Geschiedenis ten djjeny te vïu'ï het normaal- >en M. U, L.. onderwijs; 2* zeer vermeerderde en verbéterde druk. 0.60 J, TJEENK . WI1 ' X V\'. PIK, Leerboek, dei Algemee^aö^e^daiédeais ten dienste van Hoogere Burgerscholen, Gymnasia en ■ C;indid a rit- O oofrlonder wijzers.; Eerste deel (tot ± 1300), 8* druk. Lug. 2.—: geb. 2.25_: Tweede deel {tot ± 1715). B* druk. Ing.' T.75; geb. 2.— Derde dool (tot ± 1815). )8«druk. Ing. 1.75; geb. %— Vierde deel (sinds ± 1815). 3» druk. Irj$&I'/lB; geb. 2.— J. W. PIK, Overzicht der algemeérreigeschièdenis. Eerste deol (tot ± 1789). 5« druk. Tng. 1.90?'geb. 2.15 Tweede deel (± 1789). 5« druk . Ing. 1.90; geb. 2.15 J. W. PIK, Beknopt leérboék der Algemeene Geschiedenis. 4e druk .'/'lf|i; „• ■ • • I Tng, 2„2:>, geb,;'2.5Ö-. J. W. PIK, Hoofdzaken dór Algemeene Geschiedenis voor M. L". L. scholen . • w^^^w^Vjs^^j-i, • - • 0.75 ' J, W. PIK, Leerboek der Vaderlandsche GesQhiedenis. ' Eerste deel (tot ± 1648): 2^|pk. Ing. 2.2ö;"geb. 2.50 T-.v^.- .:•■,;! (tot ± 1910) .