35 energiek, kundig en onkreukbaar eerlijk man, de krachtige drijver van den kolonialen oorlog tegen Frankrijk (vgl. blz. 37). „IJzeren energie, onvermoeide werklust en werkkracht, indrukwekkende welsprekendheid kenmerkten den man, die gaarne „the great commoner" werd genoemd". Maar in 1760 volgde op George II diens zoon George III Ctoorge III. (1760—1820), die ondanks zijne onbeduidendheid aan het koningschap zijne oude macht wilde teruggeven. Een oppermachtig minister kon hij niet naast zich dulden; de ministers moesten volgens hem slechts weer dienaren van de kroon worden. Met Pitt kon hij het natuurlijk niet vinden, en deze nam in 1761 zijn ontslag; 's konings gunsteling, de Tory Bute (1761—'63) werd minister. Maar George III begreep wel, dat hij in allen gévalle de medewerking van het parlement moest hebben. Hij vond allereerst steun bg de Tories, die de heerschappij der Whigs drukkend hadden gevoeld, maar bovendien won hij ook Whigs voor zich, door, evenals vroeger de ministers deden, met kwistige hand geld en mooie baantjes uit te deelen. Maar bij het volk wekte dat alles groote ergernis, en in de pers kwam die ergernis tot uiting. Een overigens weinig hoogstaand man, Wilkes, oefende in een blad scherpe kritiek op de regeering uit. Hij werd zoo populair, dat hij tot lid van het parlement gekozen werd. Hij werd door het Lagerhuis geweerd, door 't volk herkozen, wederom door het Lagerhuis geweerd, en toen die geschiedenis zich nogmaals herhaalde, dreigde zelfs voor korten tijd in Londen een oproer (1769). In dien tijd verschenen van de hand van een nog altijd onbekenden schrijver de „Junius-brieven", waarin op heldere, maar tevens op kwaadaardige wijze de regeering werd aangevallen. Ondanks het strenge optreden tegen de pers won deze echter steeds meer in kracht en beteekenis; zij publiceerde ook een verslag van de debatten in het Parlement, hoewel de regeering ook dat had willen beletten. En ook het persooruijk regeeringsstelsel kon de koning op den duur niet handhaven. Vooral door den voor Enge. land ongelukkigenloopvandenopstandderAmerikaanschekoloniën (zie § 112) werd het verzet zoo groot, dat George Hl wederom de Whigs aan het bewind moest roepen. Van 1783—1801 was 3* 36 William Pitt de jongere, op jeugdigen leeftijd als Whig en als bestrijder der politiek tegenover de Amerikaansche koloniën, in het Parlement gekomen, eerste minister. Maar beschouwde hij zich niet als een dienaar van den koning, evenmin beschouwde hij zich als een dienaar van het parlement, want ook bij een conflict met het Lagerhuis bleef hij aan de regeering. Zuiver parlementair was het regeeringsstelsel dus nog niet. Ontwikkeling In de eerste helft van de 18de eeuw stonden de Engelsche van nijverheid handel en nijverheid feitelijk nog in de kinderschoenen. Er en andel. waren geene spoorwegen en geene voldoende waterwegen — de vrachten moesten langs ongeplaveide wegen worden vervoerd — ; in plaats van steenkool werd hout gestookt; de nijverheid was meest huisindustrie, slechts eene enkele fabriek was opgericht. Maar groote vooruitgang kwam er in de achttiende eeuw. Er werden kanalen gegraven, die de binnenscheepvaart bevorderden en waarlangs ijzer en steenkool konden worden vervoerd; het ijzer werd door middel Ivanj^teenkool in plaats ^van^met hout uitgesmolten en de bewerking daardoor aanmerkelijk goedkooper. Maar van veel grooter belang was de uitvinding van machines in de 2de helft der 18de eeuw: we.noemen James Watt met zijne stoommachine (1768), Hargreaves, Arkwrighten Crompton met hunne spinmachine's, Cartwright Imet zijne weefmachine. Pas toen kon de industrie de vleugelen uitslaan, en de steeds grootere vraag naar grondstoffen begunstigde weer den handel. Door de afschaffing of verlaging van vele uit- en invoerrechten, vooral onder Walpole, werd dejhandel ook bevorderd, terwijl de aanwinst van koloniën hem eveneens in niet geringe mate ten goede kwam.||In jéénjeeuw^werd de handelsomzet verdriedubbeld. Het gevolg vanïdie economische ontwikkeling was, dat het zwaartepunt van Engeland zich op den duur zou verplaatsen van het landbouwende Zuid-Oostehjk deel naar het Noordwesten met zijne mijnbouw en zijne industrie. De koloniën. Thans dienen wij nog een en ander te zeggen over Engelands koloniale ontwikkeling, waarvan de grondslagen ook in de 18de eeuw zijn gelegd, in 't bijzonder tijdens den zevenjarigen oorlog. Had de Pransche regeering toen ter tijde het belang van hare 38 als hoofdstad Delhi was in 1707 uiteengespat; 't grootste deel van Voor-Indië was nu onder een aantal zoo goed als onafhankelijke vorsten (nabobs en radjahs) verdeeld en van hunne onderlinge twisten wist Dupleix op meesterlijke wijze gebruik te maken tot bezetting van bijna alle kuststrooken ; een gebied met 30 millioen inwoners kwam'onder Fransche heerschappij. Bovendien ging hij handig met de inboorlingen om, waarbij zijne vrouw, die verschillende inlandsche dialecten sprak, hem groote diensten bewees. De Engelsche Oost-Indische Compagnie bezat in yoorIndië slechts enkele vestigingen, nl. fort William (het latere . Caloutta), Bombay en Madras, en haar inlvoed was niet te vergelijken met dien der Franschen. Tijdens den Oostenrijkschen successie-oorlog veroverde Dupleix Madras, dat hij tot zijne ergernis bij den vrede van Aken moest teruggeven. De Fransche invloed breidde zich echter meer en meer over Dekan uit: VoorIndië scheen Fransch gebied te worden, toen plotseling de kundige man van het tooneel zijner werkzaamheid werd weggeroepen. De aandeelhouders der Compagnie vonden, dat zijne ondernemingen veel geld kostten en weinig winsten opleverden, en toen Engeland in 't belang van den vrede zijne terugroeping verzocht, ja, eischte, gaf Lodewijk XV toe : Dupleix kwam in Frankrijk terug, werd er welwillend, ja luisterrijk ontvangen, maar stierf eenige jaren later arm en verlaten. Al was Dupleix opgeofferd, toch bleef de strijd niet uit: zoowel in Voor-Indië als in Amerika stonden de Engelsche en de Fransche belangen te scherp tegenover elkaar. De 7-jarige oorlog bracht de beslissing ten gunste der Engelschen. In Amerika brak de krijg reeds uit in 1754 en in de eerste vier jaar streden de Franschen er met veel voorspoed. (Het eerste zeegevecht vond plaats in 1755). Maar, gelijk reeds is opgemerkt, zg werden slecht door Lodewijk XV ondersteund, die meer oog had voor den 7-jarigen landoorlog, terwijl bovendien de Engelschen in William Pitt een energiek en helderziend minister bezaten. Beslissing in In Canada viel de beslissing in 1759 door den slag bij Quebec. Canada. y^ei sneuvelde zoowel de kundige Engelsche bevelhebber, generaal Wo e" Wolfe, als de Fransche aanvoerder [Montcalm], maar de Engel- 39 schen namen Quebec en vervolgens in 1760 Montreal in. Bovendien leed de Fransche vloot geduohte nederlagen [bij Lagos en in. 1759 bij Quiberon]. In Voor-Indië was Robert Clive de flinke Engelsche bevel- Beslissing in' hebber. Zijne familie had in Engeland geen weg met hem weten Voor-Indië. te vinden en hem naar ïndië gezonden, en daar werd hij de rechte Clive. man op de rechte plaats. Hij had eerst een ernstigen strijd te voeren tegen den nabob van Bengalen, die Galcutta op de Engelschen had veroverd (1756) en 126 Engelschen den dood der verstikking had doen sterven door opsluiting in eene veel te kleine gevangenis (het Zwarte Hol). De nabod werd bij Plassey verslagen (1757), en, nadat hij kort daarop was vermoord, erkende zijn opvolger de Oost-Indische Compagnie als zijne meesteres: Bengalen behoort sinds dien tijd aan Engeland. Ook tegenover de Franschen was CUve gelukkig. De opvolger van Dupleix — Lally Tollendal — bezat geen tact en zelfbeheersohing genoeg, om de oude gewoonten der inlanders te ontzien. De sultan van Dekan verbond zich met de Engelschen, en spoedig was een groot deel van Voor-Indië onder Engelschen invloed. Tally Tollendal werd na zijne terugkomst in Frankrijk van verraad beschuldigd — ten onrechte — en terechtgesteld. Het Bourbonsch familieverdrag betrok ook Spanje in den krijg, dat nu echter zijne koloniën ook door de Engelschen bedreigd zag. Bij den vrede van Parijs behield Frankrijk slechts 5 steden Vrede van in Voor-Indië [Pondicherry, Carical, Mahé, Yanaon en Chander- *768. nagore], in de St. Laurensbaai twee kleine eilanden [Miquelon en Saint Pierre], en verder enkele eilanden van de Antillen, o. a. Guadeloupe en Martinique. Het verloor dus o. a. geheel Canada, bijna geheel Voor-Indië, 't dal van de Ohio en 't land op den linkeroever der Mississippi, benevens een deel van Senegambië. Spanje stond Florida aan Engeland af, maar kreeg als schadeloosstelling van Frankrijk den rechteroever van de Mississippi met New-Orleans *. » Blad No. 29, hoofdkaart. 40 Uitbreiding Engeland had thans eene stevige basis voor zijne koloniale van het gezag ontwikkehng. In Indië werd het de taak der bevelhebbers, het Clive WarrenEngelsclle £eza§ over de inlandsche vorsten öf te bevestigen óf Hastlngs. te breiden. Van die taak hebben zich op uitnemende wijze twee personen gekweten, nl. Robert Clive en Warren Hastings. De eerste heeft vele hervormingen in Indië aangebracht: onder zijn invloed werd de Compagnie door een India-bill (1773) in enkele opzichten onder het gezag der regeering geplaatst: zoo moesten b.v. alle besluiten der Compagnie door de regeering worden goedgekeurd en werd aan de ambtenaren der Compagnie het handeldrijven voor eigen rekening en het aannemen van geschenken verboden. Tevens werd door dié wet aan een gouverneur-generaal het algemeene bewind in Indië opgedragen, en de beroemdste daarvan werd Warren Hastings. Ook hij kon het uitstekend met de inlanders vinden. Het financiewezen regelde nij uitnemend en de Ganges opwaarts breidde hij het Engelsche gebied uit. Zijne grootste vijanden waren de Mahrattenstaten en Hyder AU, vorst van Mysore, maar na jaren strijd bleef de overwinning aan den Engelschen kant. De zoon van Hyder Ali [Tippo Sahib] het zich dooden (1799), om niet in handen der Engelschen te vallen. Afgezien van de kleine Portugeesche [Goa, Diu en Daman] en Fransche bezittingen, behoorde op het einde der 18de eeuw geheel Voor-Indië, behalve 't Indusbekken en de streken aan de Boven-Ganges, aan de Engelschen. Proces van Warren Hastings zelf was reeds in 1785 naar Engeland terug178^1795 Sekeerd> en werd daar gewikkeld in een langdurig proces wegens afpersingen en maehtsoverschrijding. Ongetwijfeld is zijn bewind van hardheid niet vrij te pleiten, maar eene dergelijke behandeling verdiende de kundige man zeker niet. Men moet niet vergeten, dat Hastings in Indië te kampen had met tegenwerking van de hooge ambtenaren, dat de aandeelhouders maar steeds naar hooge dividenden uitkeken; hij moest wel roeien met de riemen, die hij had en willekeur was niet altijd te vermijden. Hij werd tot eene hooge geldboete veroordeeld, maar de OostIndische Compagnie schonk hem een veel ruimer bedrag terug. India-bill Een nieuwe India-bill van 1784, door den zeer bekwamen 1784. 41 minister William Pitt Junior ontworpen, stelde Indië onder nog nauwkeuriger toezicht van den staat: de Oost-Indische Compagnie kon ongestoord haar handel blijven drijven, maar het bestuur en het krijgswezen werden onder een Raad van Toezicht geplaatst, die dooif de regeering werd benoemd. Ook in Australië vestigde Engeland in de 2de helft der 18de De ontdekkineeuw zijne macht. Hier waren reeds verschillende ontdekkings-Sen van Cook tochten gedaan, in 't bijzonder door Abel Tasman (1642—'43 en AnstraU8en 1644), doch deze leerde slechts de ongunstige Noord- en Westkust van het vasteland kennen, benevens Tasmania (Van Diemensland) en Nieuw-Zeeland. Met de gunstiger Zuid-Oost- en Oostkust kwam hij niet in aanraking. Dit was weggelegd voor den beroemden Engelschen ontdekkingsreiziger James Cook, die bovendien verschillende eilandengroepen ontdekte, o. a. de Cook Eilanden. Hij werd in 1779 gedood in een strijd met de inboorlingen der Sandwich Eilanden. Met Cook beginnen feitelijk de wetenschappelijke expedities: zijne kaarten en zijne lengtebepalingen waren uiterst nauwkeurig. Voor Engeland hadden die reizen als naaste gevolg, dat het als het ware beslag legde op het vasteland van Australië en op Nieuw-Zeeland. Engeland heeft Australië echter langen tijd als deportatieoord gebruikt — de eerste misdadigers kwamen er in 1788 aan —: pas de 2de helft der 19öe eeuw zag de opbloei van de „nieuwste wereld". Tegenover die groote aanwinst in koloniaal gebied staat één belangrijk verhes : de koloniën langs de Oostkust van Noord-' Amerika maakten zich van het moederland onafhankelijk. Daarover in het volgende hoofdstuk. Voor het jaar 1769 werd er eene Engelsche expeditie uitgerust met Eerste reis van het doel, den doorgang van de planeet Venus waar te nemen op het James Cook eiland Tahiti. De kapitein van het schip werd James Cook. In 1768 1768—'71. zeilde men uit, in '69 werd de doorgang uitstekend waargenomen, en daarna begon Cook zijn ear»ten ontdekkingstocht. Cook wilde het groote vasteland — Terra australis — verkennen, dat men zich om de Zuidpool gelogen dacht, en waarvan men het door Tasman ontdekte Nieuw-Zeeland als een deel beschouwde. Dat leidde tot de ontdekking van de Westkust van Nieuw-Zeeland, welk dubbeleiland geheel door 42 Cook werd omgevaren, terwijl de kusten nauwkeurig in kaart werden gebracht; vervolgens werd de Oostkust van Australië bereikt, en deze werd geheel gevolgd, waarna Cook door de doorvaart tusschen NieuwGuinea en Nieuw-Holland zeilde, door de Golf van Carpentaria stevende en over Batavia naar Engeland terugkeerde. Tweede reis In 1772 rustte de Royal Society eene expeditie uit met het doel, 1772—'75. nadere berichten in te winnen over het bestaan van een Zuidland. Cook werd het hoofd dier expeditie; hij trachtte herhaaldelijk zoover * mogelijk naar het Zuiden door te dringen, bereikte eerst een breedte van ruim 67°, daarna zelfs van ruim 71°, doch steeds belette eene ijsmuur hem verder naar het Zuiden te komen. Op dezen tocht werden ook weer enkele eilanden en eilandengroepen ontdekt, zooals de Cook Eilanden en Nieuw-Caladonië, maar het voornaamste resultaat van dezen tocht was, dat Cook bewezen had, dat een vasteland zich in geen geval zoover noordwaarts uitstrekte als men had gedacht. Derde reis De" derde reis had ten doel, van den Grooten Oceaan uit eene 1776—1779. doorvaart ten Noorden van Noord-Amerika te vinden. Nu werden de Hawaï of Sandwich Eilanden ontdekt; daarna bereikte Cook de Bering Zee en drong door de Bering Straat, maar ijsmassa's dwongen hem tot terugkeer. Hjj begaf zich weer naar de Sandwich Eilanden, waar hij door de inboorlingen werd vermoord (1779). De expeditie zelve kwam in 1780 behouden in Engeland terug. HOOFDSTUK 112. De Amerikaansche Vrijheidsoorlog. 1 Eeteekenls OP üet einde van het tijdperk, dat wij thans behandelen, vindt van den Ame-eene gebeurtenis plaats die vérstrekkende gevolgen had, nl. de rikaanschen Amerikaansche Vrijheidsoorlog. Hij kondigt als het ware aan, Vrijheids- dat de dijden van de onbeperkte heerschappij der vorsten hun 001 °e' einde naderen, en bewerkt, dat bijna het geheele WesteUjke Halfrond zich bevrijdt van de onderwerping aan de Oude Wereld. De Germanen aan de Oostkust van Noord-Amerika gaven in 1776 het voorbeeld, dat in 1808 door de Spaansche en in 1820 door de Portugeesche koloniën werd gevolgd. De stichting De Engelsche koloniën in Noord-Amerika dagteekenen uit der Engelsche de 17de en 18de eeuw. Twee omkeeringen van groote beteekenis koloniën in Noord- 1 Vergelijk bij dit hoofdstuk: Atlas Hettema, Blad N». 29, bijkaartje: „De Amerika. Vrijheidsoorlog". 43 hebben in de 16de eeuw een deel van 't Engelsche volk het leven in het oude vaderland onmogelijk gemaakt, nl. eene economische en eene religieuse. In de 16de eeuw werd nl. in Engeland het bouwland steeds meer in weidegrond veranderd: vele pachters verloren daardoor hunne broodwinning en waren genoodzaakt, zich in den vreemde een bestaan te scheppen." Daaraan had de kolonie Virginië haar ontstaan te danken. Walter Raleigh was de eerste, die eene volkplanting stichtte in de streek, die naar de „maagdelijke koningin" Virginië werd genoemd (1584); het zwakke begin Van eene kolonie ging daar echter door hongersnood en door de vijandige houding dar Indianen weer te niet; pas onder de regeering van Jacobus I kan daar van eene kolonie gesproken worden (1607). Onder dien vorst begonnen echter ook reeds de godsdienstige tegenstellingen hun invloed te doen gevoelen. De Puriteinen toch konden zioh met het regeeringsstelsel van Jacobus I niet vereenigen en groote scharen zochten een nieuw vaderland aan de overzijde van den Oceaan. Zoo vertrok in 1620 eene schaar Puriteinen, die nog heden door de Amerikanen als de „Pelgrimsvaders" worden vereerd, en vestigden zich in Massachusetts op de plek, die door hen New-Piymouth werd genoemd. Daarmede was de grondslag gelegd van Nieuw-Engeland. ■ Die eerste kolonisten hadden met vele bezwaren te kampen. Wel was er hout genoeg voor. het bouwen van woningen, maar de korensoorten uit de Oude Wereld waren er niet bekend; veeteelt werd niet gedreven, en vezelstoffen, die voor kleeding konden worden verwerkt, waren schaars aanwezig: katoen werd nl. nog niet verbouwd. Hunne geestkracht, gestaald door het geloof, deed hen echter standhouden, en spoedig waren vele steden gegrondvest, als Boston en Providence. Andere volkplantingen volgden: de Katholieke lord Baltimore stichtte de kolonie Maryland (1634); de quaker1 1 De quakers waren eene Frotestantsche sekte, in 't midden der 17de eeuw ontstaan uit de Puriteinen. Zij hadden alle kerkelijke plechtigheden afgeschaft, ook den doop. George Fox was de stichter ervan ; men moest slechts „beven", predikte hij, voor God en zijn woord; vandaar de naam (to quake = beven). Zeiven noemden zij zich liever: „Vrienden der waarheid". William Penn Pennsylvanië (1682). Tijdens Karei II werden de Carolina's gesticht. Bij den vrede van Breda (1667) werden de Engelschen bevestigd in' het bézit van het door hen veroverde Nieuw-Nederland met Nieuw-Amsterdam, dat omgedoopt werd in New-York (naar den hertog van York). Ook de Zweedsche koloniën in die buurt, die een kommervol bestaan leidden, werden bij de Engelsche ingelijfd. Eindelijk nog werd Georgië gesticht onder George II (1732). Zoo waren aan de Atlantische kust van Noord-Amerika ten slotte 13 koloniën ontstaan; 't aantal inwoners bedroeg ongeveer 3 millioen. De koloniën heeten: 1°. New-Hampshire, 2°. Massachusetts, 3°. Rhode Island, 4°. Con-> neoticut (de vier Noordelijke koloniën); 5°. New-York, 6°. New-Jersey, 7°. Pennsylvanië, 8°. Delaware (de vier midden-koloniën); 9°. Maryland, 10°. Virginië, 11«. Noord-Carolina, 12°. Znid-Carolina, 13°. Georgië (de vijf Zuidelijke koloniën). Verhouding De regeeringsvorm van de meeste koloniën herinnert sterk aan van de dien van „Old England". De koning van Engeland werd er koloniën tot door een stadhouder (gouverneur) vertegenwoordigd, terwijl dè Engeland. wetgeven(je macht behoorde aan eene volksvertegenwoordiging, bestaande uit twee lichamen ; de leden van het eene werden door den koning benoemd (vgl. het Hoogerbuis) en die van het andere werden door de kolonisten gekozen (vgl. het Lagerhuis). Was de staatkundige band met Engeland betrekkelijk los — slechts zelden maakte de gouverneur van zijn veto-recht gebruik —, in economisch opzicht waren de koloniën grootendeels aan het moederland ondergeschikt en ervan afhankelijk. Voor den zeehandel mochten de koloniën slechts Engelsche schepen gebruiken of zulke, waarvan de eigenaars en minstens *jt der bemanning Britsche onderdanen waren. Bepaalde soorten van levensbehoeften mochten zij alleen naar Engeland uitvoeren, en wel in 't bijzondel le artikelen, die Engeland niet produceerde en zoo goedkoop mogelijk wilde koopen (als koffie, cacao, tabak, peper, katoen, beverhuiden). Omgekeerd mochten verschillende waren, waaraan de kolonisten behoefte hadden, alleen door de Engelschen worden ingevoerd. Bovendien was de fabricage 45 van bepaalde artikelen (b.v. van ijzerwaren), waarvan Engeland de vervaardiging en den verkoop aan zich wilde houden, verboden. De hoofdmiddelen van bestaan waren dan ook landbouw, veeteelt en vischvangst in 't Noorden, plantagebouw in 't Zuiden. Natuurlijk werkten bovengenoemde verbodsbepalingen nadeelig voor de koloniën, maar toch hebben zij haar geene groote schade berokkend: de Britsche waren toch kwamen zeer goedkoop in Amerika aan, en een reusachtige smokkelhandel beperkte dé nadeelen tot een minimum. Zoo berekent men b.v., dat van alle in Amerika gebruikte thee wel 9/10 deel door den smokkelhandel was aangevoerd. Tegenover de nadeelen, die de afhankelijkheid van het moederland met zich medebracht, stond het groote voordeel, dat Engeland de kolonisten beschermde, in 't bijzonder tegen de Franschen. De verdediging van hun gebied kostte den kolonisten weinig of niets, en daarvoor getroostten zij zich gaarne de bovengenoemde nadeelen. Maar geheel anders werd de toestand na den zevenjarigen Invloed van oorlog. Aan dezen strijd hadden de kolonisten een werkzaam don 7-jarigen aandeel gehad; hun zelfvertrouwen was er door verhoogd, en 00"0Stoen door dien krijg de Fransche macht in Noord-Amerika gebroken was, hadden zij geene bescherming van 't moederland meer noodig, en gevoelden zij zich van Engeland Veel minder afhankelijk Juist toen kwam de Engelsche regeering echter op het denkbeeld, aan de kolonisten nieuwe belastingen op te leggen. Door den zevenjarigen oorlog was de staatsschuld van Enge- De belastingland belangrijk toegenomen en minister Grenville oordeelde, kwestie, dat de koloniën, die zooveel van den oorlog hadden geprofiteerd, ook een deel der lasten moesten dragen. Hij wilde nu aan die koloniën eene nieuwe belasting opleggen, maar zonder hare toestemming daarvoor te hebben verzocht en verkregen. In 1764 stelde hij in het Lagerhuis voor, eene zegelbelasting (stamptax) te heffen: voor alle oorkonden, wissels, couranten, enz. moest in Amerika gezegeld papier worden gebruikt, dat voor bepaalde hooge prijzen te verkrijgen was. De kolonisten beweerden, 46 dat het parlement, waarin zij geene vertegenwoordigers hadden, hun geene belastingen kon opleggen („no taxation without representation"). Niet, dat zij begeerden in het Engelsche parlement vertegenwoordigd te Worden, doch alleen hunne eigen vertegenwoordigingen konden naar hunne meening belastingen toestaan. Een viertal personen, waaronder Benjamin Franklin — bekend als de uitvinder van den bliksemafleider — werden naar Engeland gezonden, om voor die belastingwet te waarschuwen ; tevergeefs: in 1765 werd zij aangenomen. Groote verontwaardiging in Amerika; hier en daar vonden opstootjes plaats en de wetgevende vergaderingen der koloniën protesteerden ten krachtigste tegen die wet, en hadden grooten steun o.a. aan Pitt. De regeering week voor den tegenstand: de zegelwet werd herroepen (1766). Korten tijd daarna werden echter nieuwe belastingwetten voorgesteld ; 't was de koning zelf, de autocratische George III, die daartoe het initiatief nam en zijn zin wist door te drijven. Er werden nu inkomende rechten gelegd op verschillende artikelen, als wijn, vruchten, glas, papier, verfstoffen en thee (1767). Uit de opbrengst dier belastingen zouden de ambtenaren in de koloniën bezoldigd worden, om hen onafhankelijker te maken tegenover de koloniale wetgevende vergaderingen, van wie zij tot nog toe hun salaris hadden ontvangen. Engelsche garnizoenen moesten de tolbeambten ondersteunen. Ook nu ontstond natuurlijk weer groote opwinding in de koloniën, en weer vonden deze steun bij Pitt — inmiddels tot graaf van Chatham verheven —, die, hoe oud en ziekelijk hij ook was, zijne waarschuwende stem tegen de gevolgde politiek Het hooren. „Mylords", riep bij uit, „evenmin als ik U met dezen kruk kan wegjagen, evenmin zult gij den tegenstand van Amerika overwinnen." Ook Burke, hoewel conservatief, erkende de eischen der Amerikanen als gegrond. Vele Amerikanen verbonden zich, de belaste waren niet te koopen; de Engelsche kooplieden klaagden, dat dat hun handel op Amerika verliep, en eindelijk werden alle invoerrechten opgeheven; alleen die op de thee bleven gehandhaafd, niet om de opbrengst, maar om aan het recht van wetgeving vast te houden. 47 In 1773 voerde de Oost-Indische Compagnie eenige scheeps- Het voorspel ladingen thee naar Amerika. Wel zou ook van deze thee invoer- van den recht geheven moeten worden, doch de Compagnie kon de thee oorlog, goedkooper leveren, doordat het uitvoerrecht op de thee, die naar de Engelsche koloniën werd gevoerd, was opgeheven. De thee zou dus door het invoerrecht niet duurder worden, maar... het invoerrecht en het beginsel bleven dus gehandhaafd. Vandaar een heftige beweging tegen den invoer van die thee. In Boston wierpen echter eenige personen, als Indianen verkleed, de lading in zee, terwijl de schepen met thee voor New-York en Philadelphia onverrichterzake moesten terugkeeren. Toen. het bericht van 't gebeurde in Engeland aankwam, nam het parlement — wederom onder den invloed van George III — de volgende besluiten: 1°. De haven van Boston wordt gesloten, zoolang de stad geene schadevergoeding aan de Oost-Indische Compagnie heeft betaald. 2°. De privilegiën van Massachusetts worden opgeheven. Bovendien werd de macht van den stadhouder van Massachusetts versterkt. In Amerika werden die besluiten als eene soort van oorlogsverklaring opgevat; een congres van vertegenwoordigers van 12 koloniën kwam te Philadelphia bijeen (1774) en besloot, Boston te steunen en troepen op de been te brengen, waarvan spoedig George Washington, die zich reeds in den zevenjarigen oorlog onderscheiden had, tot opperbevelhebber werd benoemd. De strijd begon met het gevecht bij Lexington (1775), dat strrjdkraehten zioh ontspon, toen de gouverneur van Massachusetts zich van opslagplaatsen van ammunitie en wapenen wilde meester maken. Al liep dit gevecht voor de Engelschen niet gunstig af, toch waren de Amerikanen in het begin niet tegen de Engelsche troepen opgewassen; zoo verloren zij nog in 1775 den slag bij Bunkers Hill. Zij waren weinig of niet geoefend en keerden tegen den oogsttijd naar hunne landerijen terug. De Engelsche troepen waren daarentegen slagvaardig, en bovendien huurde Engeland 49 hoopte, aan Engeland den oorlog. Verder deed Engeland in 1780 de Nederlandsche Republiek den oorlog aan, wier kooplieden een belangrijken handel in contrabande met de Amerikanen en de Franschen dreven. Een oogenblik had men zich hier nog gevleid, door toetreding Gewapende tot het Verbond van Gewapende Neutraliteit den oorlog te voor- nen"*HteIt komen. Onder den invloed van Katharina II nl. sloten Zweden, Denemarken en Rusland een verdrag, met het doel, het vrije verkeer ter zee te handhaven, en desnoods met geweld de oorlogvoerende partijen — in 't bijzonder Engeland — te beletten, schepen van onzijdige mogendheden aan te houden en op te brengen, onder voorwendsel van contrabande aan boord te hebben. Zij stelde daarvoor een vijftal artikelen op die het volgende inhielden : 1°. Onzijdige schépen hebben vrije vaart langs de kusten der oorlogvoerende staten van haven tot haven; 2°. Schepen onder onzijdige vlag varende, mogen niet opgebracht worden, als zij geene contrabande aan boord hebben (Je pavillon couvre la marchandise", de vlag dekt de lading). 3°. Contrabande zijn wapenen, kruit en lood. 4°. Eene blokkade is slechts van kracht, wanneer zij effectief is, d. w. z. de haven moet inderdaad door vijandelijke schepen zijn afgesloten. 5°. Alle prijsgerechten en admiraliteiten moeten zich aan die bepalingen houden. Ook de Republiek besloot te elfder ure, zich bij dat verdrag aan te sluiten, maar Engeland verklaarde haar den oorlog, vóór alle formaliteiten waren vervuld, en Katharina II wenschte zich niet in een oorlog met Engeland te steken. Zoo was deze staat dus sinds 1780 in krijg" met de opstande- De laatste lingen en met Frankrijk, Spanje en de Nederlanden. Voor de laren van den Republiek was de krijg zeer ongelukkig : tal van handelsschepen * " werden buitgemaakt, vele West-Indische koloniën gingen tijdelijk verloren, en de slag bij Doggersbank kon moeilijk een zegepraal genoemd worden, al trok ook het Engelsche eskader het eerst terug. Ook Spanje streed ongelukkig; de Spaansche vloot Pik. AJaemtene Qemhiedenie, III, 3' dr. 4 57 een geweldigen indruk. Later 'wijzigden de denkbeelden van Montesquieu zich in monarchale richting. Dat blijkt uit zijn hoofdwerk: Esprit des loia (1748). Alle regeeringsvormen bracht hij daarin terug tot drie typen, nl. het despotisme, steunend op de vrees, de democratie, steunend op de deugd en de monarchie, steunend op de eer. Hij geloofde, dat de democratie een te volmaakte regeeringsvorm was en in de praktijk nooit kon worden toegepast en gaf daarom de voorkeur aan de monarchie. In de monarchie moesten echter geregelde wetten heerschen. Hij wilde, dat de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht scherp gescheiden werden en door hare verdeeling over verschillende lichamen elkaar verhinderden, misbruik van hare bevoegdheden te maken. En daar de Fransche koning alle macht, niet alleen de uitvoerende, maar ook de wetgevende en de rechterlijke macht in handen had (men denke b.v. aan de ondergeschiktheid van het parlement en aan de lettres de cachet) druischte de theorie van Montesquieu dus geheel in tegen de bestaande orde van zaken: Tegen het absolute koningschap schreef ook d'Argenson. b. van d'ArHij wenschte, dat adel en geestelijkheid van hunne voorrechten genson. werden beroofd, eischte gelijkheid van allen voor de wet: burgerlijke gelijkheid zou burgerlijke vrijheid scheppen. Veel verder ging Jean Jacques Rousseau [f1778]. Hij zegt c. van Rousin zijn „Contrat social" (1762), dat het volk als 't ware bij ver- seau. drag de regeering aan de vorsten heeft overgelaten, die zioh echter verplichtten, tot welzijn van hunne onderdanen te regeeren. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het contract en de onderdanen kunnen de regeering weer aan zich trekken. Het volk is dus de souverein en kan de afgestane souvereiniteit hernemen. Door zulke theorieën werd Rousseau „de stormvogel van de Revolutie." Rousseau's naam is nog door andere geschriften vermaard Denkbeelden geworden. Hij is de prediker van „den terugkeer tot den na-v*n Rousseau tuurlijken toestand." In kleederdracht (staartpruik), in bouw- over maa*" stijl, in tuinaanleg (rococo), in levenswijze (salonleven in plaats en van het leven in eigen huisgezin) waren de toestanden zóó onnatuurlijk, dat het waarlijk geen wonder is, dat zich daartegen 58 eene reactie openbaarde. Rousseau verkondigde in zijn „Emile" vele behartigenswaardige denkbeelden over de opvoeding van een kind en in zijn „Nouvelle Héloïse" over het gezinsleven, en onder zijn invloed „zag men weer moeders zelf hunne kinderen opvoeden en werd het familieleven min of meer in eere hersteld." Rousseau echter ging zoo ver, dat hij alle beschaving, alle kunsten en wetenschappen wilde bannen : de ideale toestanden waren die, waarin de natuurmensch verkeerde. 1 In een geschrift: „over den oorsprong en de grondslagen van de ongelijkheid onder de menschen" komen zinsneden voor betreffende den eigendom, die aan de theorieën van het socialisme herinneren. De meeste denkbeelden van Rousseau over staat en maatschappij konden in werkelijkheid niet worden toegepast. Zij hielden te weinig rekening met het bestaande. Ziekelijk gevoelig als hij was, treffen zijne geschriften, ook door hunne wegsleepende taal, allereerst het gemoed, en daardoor maakten zij grooten opgang, werden zij als 't ware verslonden, en konden de goede denkbeelden, die er in voorkomen, zich handhaven. „Wanneer vrijheid van godsdienst, vrijheid van drukpers, veiligheid van personen en goederen, beter en humaner rechtspraak, invloed van het volk op de regeering, gelijkheid van allen voor de wet, betere behartiging der volksbelangen in 't algemeen onzen tijd van vroeger eeuwen onderscheiden, dan hebben wij dat voor een niet gering deel te danken aan Rousseau." Nieuwe staat- Ook op staathuishoudkundig gebied werden geheel nieuwe huishoudkun- theorieën verkondigd, die de leer van het mercantilisme veroor- dige theorieën deelden. Quesnay (f 1774), lijfarts van Lodewijk XV, beweerde, a. van e p y- ^ aueen de landbouw, in 't algemeen de bodemontginning, siocraten. ° ~ ~° productief was, daar zij alleen nieuwe goederen schiep; handel en nijverheid werkten tot de voortbrenging niet mede. Dat was de leer der physiocraten, en boewei die theorie onjuist is, en ook handel en bedrijf tot den productieven arbeid gerekend moeten worden, de bescherming van de nijverheid ten koste van den landbouw werd toch veroordeeld. „Pauvres paysans, 1 Hij verkondigde die stellingen naar aanleiding van eene prijsvraag van de Academie te Drjon, getiteld : „Heeft het herstel van kunsten en wetenschappen bijgedragen tot de veredeling der zeden?" Hij beantwoordde haar in ontkennenden zin en zrjn geschrift werd bekroond. 59 pauvre royaume" schreef Quesnay. De physiocraten wilden vrijheid van handel en bedrijf, vrije mededinging en toonden zich dus afkeerig van beschermende rechten, gilden en monopoliën ; de ovèrneid moest zich van inmenging op economisch gebied onthouden („laisser faire, laisser passer"). Soortgelijke 6. van Adam stellingen verdedigde de Schotsche econoom Adam Smith. Smith. Deze verkondigde in zijn boek, getiteld : „Een onderzoek naar den aard en de oorzaak van den rijkdom der volken," dat alle arbeid productief is — mits hij natuurlijk in eene bepaalde behoefte voorziet — en veroordeelde alle kunstmiddelen, die buiten den arbeid om, rijkdom moesten scheppen. En wat was nu juist in Frankrijk het geval ? Niemand mocht er iets vervaardigen, zonder zich eerst in een gilde te hebben gekocht; waren mochten niet dan tegen tol van de eene provincie naar de andere worden gevoerd : de verschillende deelen van 't land beschouwden elkaar als vreemd. De nieuwe staathuishoudkundige theorieën waren daarmede geheel in strijd ; het denkbeeld drong door, dat niet de vorst alleen het recht heeft, den arbeid te regelen en slagboomen op te werpen. Ook in dit opzicht werd het absolutisme dus aangevallen. De nieuwe denkbeelden maakten in een breeden kring van Verspreiding burgers grooten opgang ; in de „salons" werd over allerlei gods- der nieuwe dienstige en maatschappelijke vraagstukken druk gedebatteerd, denkbeeldenzooals over de in vele landen nog bestaande lijfeigenschap, over de privilegiën der hoogere standen in zake belastingen, over de bevoorrechting der gilden. Op verschillende vorsten, die ijverig de geschriften der Fransche philosofen lazen en druk met enkelen hunner in briefwisseling stonden, maakten zij in zooverre indruk, dat zij maatregelen namen tot verheffing van den welstand hunner onderdanen, tot verbetering van bestuur en rechtspraak, tot meer humaniteit in het strafrecht, hoewel zij overigens streng aan hunne absolute macht vasthielden; in verband met betlaatstestreefden zij voorts naar de onderwerping van de Kerk aan den Staat. Tot die Het verlichte „verlichte despoten" behoorden Frederik II van Pruisen — despotisme. Brandenburg, Maria Theresia en Jozef II in Oostenrijk, Katharina II in Rusland, Gustaaf III in Zweden, Karei III in Spanje, e. a. 65 bloei gebracht; de toestand der boeren op hare domeinen werd veel verbeterd. Zij begon met de centralisatie harer rijken, voerde een nieuw belastingsstelsel en een nieuw strafwetboek in en schafte de pijnbank af. Het onderwijs werd nieuw georganiseerd, en eenigszins aan den invloed der geestelijkheid onttrokken. Ook tegen de kerkelijke heerschappij trad zij op : het recht van placet ten opzichte van besluiten en voorschriften van den paus werd ingevoerd (d. i. deze mochten zonder voorafgaande goedkeuring der regeering niet afgekondigd worden); de vrijstelling der geestelijkheid van 't betalen van belasting werd opgeheven. Bij al hare maatregelen ging Maria Theresia echter zeer voorzichtig te werk; zij zorgde er voor, de rechten en de gevoelens harer onderdanen niet te kwetsen. In dat opzicht vormt haar zoon en opvolger Jozef II eene zeer groote tegenstelling met haar. Jozef II heeft zijne plichten als regent steeds hoog opgevat, j0Zef II1766 en nooit liet hij zich bij de vervulling dier plichten op een dwaal- (1780)—1790. spoor brengen ; hij zeide : „Men mag schreeuwen, maar den goederi doet het geen kwaad, en om de schurken bekommer ik mij niet". Hij verbrandde voor millioenen aan staatspapieren, die hij geërfd had. Onvermoeid was hij werkzaam ; gaarne bewoog hij zich te midden van het volk. Maar hij eischte absolute gehoorzaamheid, was eigenzinnig en halsstarig, bekommerde zich niet om oude historische rechten, en onbesuisd snel wilde hij tal van hervormingen invoeren, die, hoe goed dikwijls ook bedoeld, vaak groote ontevredenheid opwekten,-en ten slotte toch niet gehandhaafd konden worden. Scherp is Jozef II opgetreden tegen de macht der Kerk, wier Kerkelijke heerschappij sinds Ferdinand II in Oostenrijk zwaar was gevoeld, maatregelen. Hij handhaafde niet alleen het recht van placet ten opzichte»,oseflnisme"van de pauselijke bullen, maar verbood ook, dat de bisschoppen voorschriften afkondigden zonder zijne goedkeuring [1784]. Het Tolerantie-edict van 1781 verleende aan Protestanten en Grieksch-Katholieken vrijheid van godsdienst en alle burgerlijke rechten, dus o". a. het recht, ambten te bekleeden. (Alleen de Roomsch-Katholieke godsdienst mocht echter in 't openbaar Pik, Algemeen* Geschiedenis, III, 3C dr. 5 68 dat die maatregelen des Keizers de grondoorzaak waren van de revolutie, die spoedig uitbrak. Zij waren slechts de onmiddellijke aanleiding, de eigenlijke oorzaak lag veel dieper. België verkoos nl. niet langer als een voetveeg van de Oostenrijksche monarchie te worden aangezien; het was eene nationale beweging, die het land in beroering bracht: zij duldde niet, dat België als een aanhangsel van een anderen staat werd behandeld. (Men denke er b.v. aan, hoe Jozef II zelf België tegen Beieren bad willen verruilen.) Jozef II békommerde zich echter niet om de volkswenschen, en hief zelfs de Joyeuse Entree en andere privilegiën op. De gisting werd steeds sterker, en gaandeweg begon naast de aristocratisch-conservatieve-clericale partij [onder Van der Noot] eene tweede partij op te komen, nl. de democratische [onder Vonok], die wel hervormingen wenschte, maar langs geleidelijken weg, en het absolutisme van den Keizer verafschuwde. Oorspronkelijk werkten beide partijen samen: in 1789 werd Jozef II van de souvereiniteit vervallen verklaard en spoedig waren de Oostenrijksche bezettingen uit geheel België verdreven. Maar nu kwamen de beide partijen tegenover elkaar te staan en de hervormingsgezinde democraten dolven het onderspit: de États-Généraux, in 1790 te Brussel bijeengekomen, richtten eene Belgische Republiek op — de Vereenigde Belgische Staten —, waarin de oude regeeringsvormen en privilegiën gehandhaafd bleven. 'tKwam zelfs zoo ver, dat de democraten de wijk moesten nemen naar het buitenland, 't Ligt voor de hand, dat door die onderlinge twisten de kracht van de revolutie verzwakte. Bovendien stierf in 1790 Jozef II, en zijn opvolger, de gematigde Leopold II (1790—'92) hief de meeste grieven op. Toen niettemin het verzet bleef voortduren, rukten Oostenrijksche troepen België binnen en waren er spoedig meester. Eene amnestie, waarvan slechts weinigen waren uitgesloten, werd afgekondigd. De toestanden van voor Jozef II keerden terug. Zoo was Jozef II in bijna al zijne verwachtingen en wenschen teleurgesteld. Op zijn sterfbed gaf hij als wensch te kennen, dat men op zgn graf zou laten beitelen : „Hier ligt Jozef II, wien 69 niets gelukte van alles, wat hij ondernam." Toch bleven twee maatregelen ook na zijn dood gehandhaafd, nl. de gedeeltelijke opheffing der lijfeigenschap en het tolerantie-edict. HOOFDSTUK 116. Katharina II als verlicht despoot. Een opmerkelijk verschijnsel in de geschiedenis van Rusland De naaste opin de achttiende eeuw is, dat — na den dood van Peter den Groote volgers van — het rijk bijna onafgebroken, bestuurd wordt door vrouwen. Peter Peter de Groote zelf reeds werd opgevolgd door zijne gemalin 6roo*e' Katharina I (1725—'27); van 1730—'40 regeerde Anna, eene nicht van Peter; van 1741—'62 Eliaabeth, eene dochter van denzelfden vorst, en eindelijk van 1762—1796 Katharina II. Eene vaste opvolging ontbrak in Rusland ; dikwijls beschikten aanzienlijke gunstelingen over den troon, om een opvolger te krijgen, onder wien zij zich konden handhaven; meestal echter zagen zij zich bedrogen en werden zij naar Siberië verbannen. Katharina I1 (1725—27) werd door minister Mentschikoff tot keizerin uitgeroepen. Zij werd opgevolgd door Peter II (1727—'30), zoon van den in 1718 gestorven Alexei; de oudRussische partij kreeg grooten invloed en Wacht Mentschikoff ten val; de Dolgoroecki's werden de invloedrijkste familie. Zij verhieven ook Anna (1730—'40), dochter van Iwan III, den broer van Peter den Groote. Maar Anna had Duitsche sympathieën: zij verbande de Dolgoroecki's naar Siberië; enkele Duitschers, zooals Bühren of Biron, een onbeteekenend man, zooals de bekwame generaal Münnich, zooals Ostermann — voor buitenlandsche zaken — kregen grooten invloed tot ergernis van vele aanzienlijke Russen; daar zij zich door hunne wreedheid gehaat maakten, volgde na Anna's dood spoedig de reactie. Wel riepen de Duitschers Iwan IV, een achterkleinzoon van Iwan Hl tot czaar uit, maar weldra kreeg de Russische partij met steun van prinses 1 Vgl. bij het volgende de genealogische tabel op blz. 71. 70 Elisabeth de overhand ; de gezaghebbende Duitschers werden gevangengenomen en vervolgens verbannen: de losbandige en aan den drank verslaafde Elisabeth werd keizerin Wij kennen haar reeds als de heftige vijandin van Frederik II, en wij hebben vermeld, hoe Frederiks positie door den zevenjarigen oorlog Peter III en vernietigd zou zijn, als zij niet plotseling gestorven was. Want Katharina II.haar opvolger Peter III was een vurig bewonderaar van Frederik II; onder hem herwonnen de Duitschers hun invloed, en daar hij bovendien de dissenters beschermde, ontstond er groote ontevredenheid, waarvan het middelpunt werd . . . Katharina, de echtgenoote van Peter III. Zij stond met haren man op slechten voet; intelligent en hoog ontwikkeld als zij was, kon zij het niet met den ruwen Peter III vinden. Zij sloot zich aan bij de OudRussische partij, toonde zich ijverig Griekseh-Katholiek, leerde de Russische taal — zij was nl. van Duitsche afkomst —, en toen zij vernam, dat haar gemaal baar in een klooster wilde plaatsen, besloot zij, hem te voorkomen. Terwijl Peter op een naburig landgoed vertoefde, het zij zich te St. Petersburg tot keizerin uitroepen, en de laffe, besluitelooze Peter III, die zeker zonder veel moeite zich had kunnen handhaven, gaf zich gevangen en werd kort daarop vermoord [door Alexius Orlofï]. Een Donsche Kozak, Poegatschew, gaf zich eenige jaren later voor Peter III uit en kreeg grooten aanhang onder de boeren in ZuidRusland ; hij werd in 1775 gevangengenomen en terechtgesteld Overzicht van Al heeft Katharina II zich door haar particulier leven bede buitenland- rucht gemaakt, toch geven hare groote heerschersgaven haar eene sche politiek v. eervolle plaats in de Russische geschiedenis. Katharina II. jjare buitenlandsche politiek is reeds voldoende besproken in hoofdstuk 110 (de Poolsche deelingen en de Turkenoorlogen); wij herinneren nog eens aan het verdrag van St. Petersburg (1764); haar optreden in Polen ; haar eersten oorlog met Turkije (tot 1774); de lste verdeeling van Polen in 1773; het Grieksche plan; de vermeestering van de Krim; den nieuwen Turkenoorlog van 1787—'92, en de 2de en de 3de verdeeling van Polen (in 1793 en '95). In dit hoofdstuk willen wij in 't bijzonder de aandacht vestigen op haar binnenlandsch bestuur. Huis Romanow 1613—1762 Feodor 1676—1682 Sophia regentes: 1682—1689 Miohael Romanow 1618—1646 I Alexei 1646—1676 Iwan Hf" 1682—1689 (onnoozel) achterkleinzoon Iwan IV 1740—1741 dochter Anna i780—1740 De Russische keizers uit de Huizen Romanow en Holstein-Qottorp. . Peter I de Groote 1689—1726 gehuwd met: Katharina (I) 1725—1727 Alexei t 1718 Huis Holstein- Gottorp 1762—1917 Peter n 1727—1780 Anna. gehuwd met Karei Frederik van Holstein-Gottorp I Peter III 1762 gehuwd met Katharina H 1762—1796 i—» Elisabeth 1741—1762 Paul I 1796—1801 Alexander I 1801—1825 Constantiin. bestuurder van Polen Nicolaas I 1825—1855 Alexander II 1855-1881 Alexander III 1881—1894 Nieolaas II 1894—1917 Alexis gewezen troonopvolger. Anna Pauïowna. gehuwd met Willem II van Nederland. 72 Versterking Katharina II toonde zich, als zoovelen van hare tijdgenooten, van het een verlicht despoot. Van hare gunstelingen waren enkelen despotisme. ^^^^6 ministers, en al hebben zij dikwijls grooten invloed gebad, vooral Potémkin, bijgenaamd de Tauriër(daar hij het opperbestuur kreeg over Taurië, een gebied, waarvan de Krim een deel vormt), zij bleef toch steeds de heerscheres. Zij beeft het despotisme nog steviger in Rusland gegrondvest door de annexatie der rijke kerkelijke goederen. Deze werden keizerlijke domeinen; van staatswege werden voortaan de geestelijken bezoldigd, en daardoor aan den keizerlijken invloed onderworpen. Lijfeigenschap. De toestand van de lijfeigenen is onder haar niet verbeterd. Wel ging Katharina met het denkbeeld om, de lijfeigenschap op te heffen, maar nooit is er zelfs een begin van uitvoering mee gemaakt, en vele boeren kwamen in nog ongunstiger omstandigheden, doordat zij met den bodem, waarop zij leefden, aan gunstelingen werden weggeschonken: de zoogenaamde „kroonboeren" werden nl. over het geheel beter behandeld dan zij, die aan particulieren behoorden. Aan ontwikkeling van den boerenstand werd niet gedacht, integendeel, Katharina schreef eens aan den gouverneur van Moskou: „Indien onze boeren verlicht werden, zoudt gij noch ik lang onze zetels behouden". Onderwijs en Overigens droeg Katharina II wel zorg voor het. onderwijs, literatuur, doch dit kwam meer den hoogeren standen ten goede. Zij zelve vertaalde verschillende boeken jn het Russisch en schreef enkele werkjes voor hare kleinkinderen. Zij stichtte eene „Russische Akademie", wier eerste werk was, een groot woordenboek der Russische taal in 't licht te geven. Met de Fransche schrijvers, zooals met Voltaire, stond zij ijverig in briefwisseling; toen Diderot in moeilijke financieele omstandigheden geraakte, hielp zij hem op kiesche wijze: zij kocht zijne bibliotheek en betaalde hem tot zijn dood toe een jaarwedde, waarvoor hij de bibliotheek bleef beheeren. Godsdienst. Vooral ten opzichte van den godsdienst openbaarde zich hare vrijzinnigheid: de kettervervolgingen werden verboden; na de opheffing van hunne orde vonden de Jezuïeten in Rusland een toevluchtsoord; de Tataren mochten hunne verwoeste moskeeën 73 weer opbouwen, en voor de Mohammedaanscne onderdanen werd de Koran vertaald. De gezondheidstoestand trachtte zij te verbeteren. Zij lokte Vaccine, b.v. geneesheeren uit den vreemde naar Rusland en voerde de koepokinenting in. Hare poging, door eene „Wetgevende Vergadering" eene Wetgevende algemeene wetgeving tot stand te brengen (1767), leidde tot Vergadering, niets. Alle standen — behalve de lijfeigenen — en alle volken waren in die vergadering vertegenwoordigd, en vrijheid van spreken was den leden onbeperkt toegestaan. 'tLigt echter voor de hand, dat eene dergelijke vergadering niets tot stand kon brengen: de ontwikkeling der leden was over 't geheel te gering, en het verschil in godsdienst, volksaard, stand en beschaving veel te groot. Toch werd de regeering door die vergadering beter bekend met de plaatselijke toestanden en behoeften en kreeg zij veel materiaal voor latere wettelijke voorschriften. Voor eene betere administratie werd het rijk in 40 a 50 gouver- Bestuur en nementen verdeeld, terwijl er vroeger slechts ongeveer 15 pro- rechtspraak, vinciën waren. Bestuur en rechtspraak werden in verschillende handen gelegd ; de rechters kregen grootere traktementen, zoodat zij minder toegankelijk waren voor omkooping ; de pijnbank werd, zoo niet afgeschaft, dan tocb beperkt. Uit den vreemde werden boeren — veelal Duitschers — naar Inwendige Rusland gelokt, om de woeste streken in het Wolgagebied en in kolonisatie, de Oekraine te ontginnen en om als leermeesters voor de andere boeren te dienen. Tal van nieuwe dorpen en steden werden gesticht, zooals Jekaterinenburg. De financieele toestand was echter minder gunstig. Door Financieele de pracht, die aan het hof ten toon werd gespreid, door de groote toestand, sommen, aan gunstelingen weggeschonken, door de slechte controle op de ambtenaren, en, niet te vergeten, door de groote oorlogen, konden de inkomsten de uitgaven niet dekken. Vooral die oorlogen, hoe zij Ruslands gebied ook uitgebreid hebben, sleepten nadeelige gevolgen met zich mede; de voortdurende lichtingen van recruten toch schaadden den landbouw, terwijl tevens zware belastingen moesten worden opgebracht. Ondanks % 75 (1772), en waarbij de koninklijke macht versterkt werd, doch ook de stendenvertegenwoordiging invloed had. De Rijksraad werd slechts een adviseerend lichaam; naast den Nieuwe staatskoning bleven de Rjjksstenden gehandhaafd, doch zij mochten slechts regeling 1772. beraadslagen over zaken, die de koning hun voorlegde. Zonder hunne goedkeuring mocht de koning echter geene wetten uitvaardigen of afschaffen. Het opperbestuur over de krijgsmacht werd uitsluitend aan den koning opgedragen, die verder het recht had, verbonden, vredes en wapenstilstanden te sluiten en verdedigingsoorlogen te voeren (een aanvallenden oorlog slechts met goedkeuring der stenden.) Die staatsregeling heeft veel overeenkomst met de tegenwoordige oonstitutie»: het groote verschil bestaat vooral hierin, dat er geen bepaalde tijd voor het samenroepen der stenden was vastgesteld. Ook Gustaaf III toonde zich een verlicht despoot. Met kracht Bevordering bevorderde hij 'slands welvaart. Handel en nijverheid, land-°«r welvaart, bouw en mijnbouw gingen sterk vooruit; kunst en wetenschap werden bevorderd; 't leger werd beter georganiseerd, eene zekere geloofsvrijheid aan dissenters, zelfs aan de Joden geschonken. Eene schaduwzijde van het bewind was de niet geringe ver- Laatste regeekwisting van Gustaaf III; een oorlog met Rusland (1788—'90), rtngsjaren van die overigens geene verdere gevolgen had, bracht de financiën GmtMt Ulnog meer in de war ; de stenden klaagden daarover herhaaldelijk, maar de koning stoorde zich daar niet aan, en kwam zoodoende meer en meer op de banen van het absolutisme. In 1792 werd hij op een gemaskerd bal door een adellijk officier [Ankarström] vermoord, juist toen hij zich ernstig met de Fransche zaken wilde bemoeien. Hij werd opgevolgd door Gustaaf IV. In Denemarken was de koninklijke macht sinds 1660 onbeperkt Toestand in (zie Dl. II blz. 202); de adel boette in dat jaar zijne staatkundige Denemarken, rechten in en heeft ze ook nooit herwonnen, maar zijne macht over de boeren bleef even onbeperkt: deze waren en bleven lijfeigenen. Onder den invloed der verlichte denkbeelden ontstond er echter in het midden der 18de eeuw eene strooming tot bevrijding der boeren, en enkele edellieden hieven uit eigen beweging de lijfeigenschap, waarin hunne boeren gekluisterd waren, op. Het was 76 minister Struensee, die de eerste maatregelen ten gunste der boeren nam; trouwens, aan zijn naam in 't bijzonder is het verlicht despotisme in Denemarken verbonden. Chrlstlaan In de 2d» helft der achttiende eeuw regeerde in Denemarken "l* Christiaan VII (1766—1808), die niet van gezond verstand ontbloot was, maar geene zelfbeheersching kende, van de regeeringszaken een afkeer had, en zich gaarne willoos aan eens anders leiding overgaf. Door eene lange reis hoopten zijne ministers hem uit zijne werkeloosheid op te heffen, maar het baatte niet: struensee's ziek naar hchaam en geest keerde hij terug. Hij bracht echter hervormingen. een jongen lijfarts mee, Struensee, die spoedig den koning en de koningin geheel beheerschte, en daardoor binnen korten tijd de eigenlijke gebieder van Denemarken was. Tal van uitnemende besluiten en maatregelen heeft hij genomen, maar alles ging veel te overhaast, zoodat zijne hervormingen geen wortel konden schieten en zijn val slechts korten tijd overleefden. Hij beperkte de heerendiensten, zag streng op de ambtenaren toe, droeg zorg voor eene goede justitie, regelde de financiën, schafte de censuur ai — waardoor echter kritiek zooveel te gemakkelijker kon worden uitgeoefend — en bezorgde aan Kopenhagen straatverlichting. Val van Stru- Enkele van zijne edicten verwekten echter groote ontevredenheid, ensee 1772. temeer, omdat hij niet de Deensche, maar de Duitsche taal als de officieele voorschreef. De adel gevoelde zich in zijne privilegiën bedreigd; aan 't hof zelf ontstond eene samenzwering met de koningin-moeder aan het hoofd ; zij maakte zich van den persoon des konings meester, en, onzelfstandig1 als deze was, teekende hn een stuk, dat de gevangenzetting o. a. van Struensee beval. Deze werd voor eene rechtbank gebracht, ter dood veroordeeld en onthoofd (1772). Van hervormingen was voorloopig geen sprake meer. Sernstorfl. Eenige jaren later echter (1784) wierp Kroonprins Frederik Opheffing der zich tot regent voor zijn vader op; hij stelde Bernstorf f aan het lijfeigenschap, hoofd van het ministerie, en deze herstelde niet alleen enkele maatregelen van Struensee, maar hief ook de lijfeigenschap der boeren in alle landen van de Deensche kroon op : de boeren werden vrije menschen en eigenaars van hunne landerijen. Dit was van 77 zooveel te meer belang, doordat Denemarken buiten Kopenhagen geen groote steden heeft en de boeren dus de kern van de bevolking uitmaken. HOOFDSTUK 118. Het verlichte despotisme in Portugal, Spanje en Italië. De opheffing der Jezuïetenorde. Met het verlicht despotisme in Zuid-Europa ging de verdrij- De Jezuïeten ving van de Jezuïeten, ten slotte de opheffing van de orde van,n net nanoen Jezus, gepaard. De verklaring daarvan is niet ver te zoeken. De 00118de eeuw' Jezuïeten oefenden in de Katholieke landen grooten invloed uit. De Portugeesche en Spaansche koningen lieten zich door Jezuïeten leiden; in Frankrijk hadden zij als biechtvaders der koninklijke familie grooten invloed op de algemeene staatkunde. In Polen was het aantal leden der orde grooter dan in eenig ander land. In Italië namen zij eene machtige positie in, en hetzelfde geldt van Hongarije, de Oostenrijksche landen, .Beieren en Saksen, waar zij ook al weer op de regeerende families steunden. Buiten Europa was hun invloed in de Amerikaansche koloniën van Spanje en Portugal belangrijk; Paraguay werd geheel door hen beheerscht en beheerd. Maar de Jezuïeten hadden in de Katholieke wereld grooten haat opgewekt; men vreesde hunne groote macht; hunne rijkdommen wekten afgunst op, en er waren wel enkele punten, waarover men de orde kon aanvallen. Zij was in enkele opzichten ver afgeweken van de oude strenge regels : zoo dreven sommige leden in strijd met de statuten der orde een reusachtigen koophandel. De regeeringen, strevende naar absolute macht en onder den indruk van de geschriften der Fransche philosofen niet meer strengkerkelijk, tastten den grooten invloed der geestelijkheid in 't algemeen, en in 't bijzonder van de machtigste orde, de Jezuïetenorde, aan. Het eerst werd de orde uit Portugal verdreven. 79 Spoedig was Pombal in strijd met de Jezuïeten. Deze hadden De Jezuïeten den staat Paraguay in Zuid-Amerika gesticht en bestuurden in Paraguay, dien op uitnemende wijze. Pombal verlangde ingevolge een met Spanje gesloten ruiltractaat, dat Paraguay onder Portugeesch gezag zou worden gesteld, maar de Jezuïeten, met de treurige toestanden in het door Portugal beheerde Brazilië voor oogen, waren er tegen, en de Indianen, wien de Jezuïeten vele weldaden hadden bewezen en dien zij tot een geregeld leven hadden gebracht, grepen naar de wapenen. Pombal wist na zwaren en bloedigen strijd hét verzet te onderdrukken, maar het land was toen verwoest en werd later zelfs aan de Spanjaarden — na vernietiging van bet ruilverdrag — teruggegeven. 't Ligt voor de hand, dat de orde zich thans ook in Portugal De aardbeving tegen Pombal keerde. De beruchte aard- en zeebeving van van 1766. 1755 werd door haar afgeschilderd als een straffe des hemels. Toen echter toonde Pombal groote geestkracht, zoodat weldra Lissabon opnieuw was opgebouwd. De aardbeving van 1765^was inderdaad een groote ramp. Mét de aardbeving ging een orkaan en eene zeebeving gepaard; de vloedgolf zette mijlen ver 't land onder water. Eindelijk nog kwam daarbij een hevige brand, en vele misdadigers, uit de gevangenis ontsnapt, vielen plunderend op de staangebleven huizen aan. 30,000 menschen kwamen om 't leven. Pombal begaf zich direct naar de stad ; overal verscheen hij, waar de nood het hoogst was; hij was kalm te midden van de algemeene ellende. Op zijne knieën schreef hij tal van decreten: troepen werden uit de provinciën geroepen, om aan 't rooven en stelen een einde te maken; niemand mocht zonder machtiging de stad verlaten; misdadigers werden terstond opgehangen. Levensmiddelen werden naar de stad gevoerd; hutten en tenten werden opgericht; de ruïnes opgeruimd. In korten tijd verhief zich op de plaats van het oude Lissabon eene nieuwe stad met breede regelmatige straten en zuivere kanalen ; Lissabon werd eene der schoonste steden van Europa. Twee jaar later ontstond te Oporto een opstand, waarvan Verdrijving Pombal de schuld gaf aan de Jezuïeten. Hij werd met bloedige der '««nieten strengheid onderdrukt. Maar nu besloot Pombal streng tegen Pörtu8al 1769 de orde op te treden. Eerst zorgde hij ervoor, dat de biechtvaders van het koninklijk huis van 't hof werden verwijderd, en tevens 80 verbood hij, dat een Jezuïet weer aan 't hof verscheen. Zoo was het hof aan hun invloed onttrokken. De paus zond op verzoek van Pombal een persoon naar Portugal, om de orde te hervormen : aan de Jezuïeten werd toen zelfs 't prediken en 't afnemen der biecht verboden. In een moordaanslag, kort daarna op den koning gepleegd, werden ten onrechte de Jezuïeten betrokken. Eerst werd aan de voornaamste deelnemers der samenzwering [zooals den hertog van Aveira en den markies van Tavora] het doodvonnis voltrokken, daarna werden de Jezuïeten voor medeplichtig verklaard en werden zij verbannen (1759). De meesten werden op schepen naar Civita-Vecchia gevoerd. Met wreedheid trad Pombal tegen hen op ; velen hadden de grootste martelingen in de gevangenis te verduren; enkelen werden terechtgesteld. Ook uit Brazilië, Oost-Indië, Madeira, de Azoren en de Afrikaansche koloniën werden zij weggevoerd. „Ontegenzeggelijk heeft Pombal bij zijne maatregelen tegen de Jezuïten de maat der menschelijkheid overschreden. Ontegenzeggelijk zjjn ook toen tegen de orde beschuldigingen gericht, die bij nauwkeurig onderzoek schromelijk overdreven, schandelijk gelogen blijken te zijn. Maar aan de andere zijde dient niet te worden vergeten, dat door hare heersch- en hebzucht, door haar ellendig beheer in Portugal de geestelijkheid een toestand had te weeg gebracht, die tot eene uitbarsting moest leiden. En het is verklaarbaar, dat die uitbarsting zich in de eerste plaats richtte tegen de Jezuïten, de machtigste geestelijke orde, aan wie bovendien ook de andere orden wel iets kwaads gunden." Val van Ook na de verdrijving der Jezuïeten ging Pombal met zijne Pombal. hervormingsmaatregelen voort. Vooral op het onderwijs vestigde hij zijne aandacht; hij hervormde de universiteit te Coïmbra, stichtte meer dan 800 lagere scholen en richtte musea op. Ook het krijgswezen werd beter ingericht. Maar na den dood van Jozef Emanuel, onder de regeering van diens dochter Maria (1777—1792 (1816), ging het spoedig weer den ouden gang. Pombal trok zich terug van de regeering, werd zelfs voor eene rechtbank gebracht, en ten slotte uit de residentie verbannen. In korten tijd waren de toestanden in Portugal weer even treurig als voorbeen. Toen Maria in 1792 krankziiinig werd, kwam het bestuur in handen van haar zoon Johan VI. 85 Zoo was omstreeks 1750 d'A rgeason minister van oorlog, M ao h a u 11 van finanoièn. De eerste bracht verschillende hervormingen in 't leger aan; de laatste verbood aan de geestelijke orden, zonder 's konings goedkeuring een legaat aan te nemen; het doel daarbij was, de uitbreiding van de goederen in de doode hand tegen te gaan. Later legde hij eene belasting, n.1. de vingtième, op alle vaste goederen, 't zij van geestelijken of leeken, om met de daaruit verkregen gelden de staatsschuld te delgen: in dat besluit verkondigde hij dus het beginsel van gelijke behandeling van alle burgers tegenover de belastingen. Maar toen zij bij den koning op de verwijdering van Madame de Pompadour aandrongen, werden zij ontslagen. Een flink minister had de koning in Choiseul (1758—1770); wij hebben hem reeds leeren kennen als den tegenstander der Jezuïeten (zie blz. 81); hij sloot met Spanje het Bourbonsch familieverdrag (1761 ; zie blz. 24), en al moest tijdens zijn bewind de smadelijke vrede van Parijs worden geteekend (zie blz. 39), toch was hij later in zijne buitenlandsche staatkunde niét ongelukkig: zoo verwierf Frankrijk zonder tegenkanting bij den dood van Stanislaus Leszinski Lotharingen (1766), verder kocht het Corsica van de Republiek Genua (1768), en aan den invloed van Choiseul was het te danken, dat Maria Antoinette, de dochter van Maria Theresia, met den dauphin Lodewijk, den kleinzoon des konings, huwde. Doch ook Choiseul werd ontslagen, toen eene nieuwe gunstelinge, Madame du Barry, zich tegen hem kantte. Was het wonder, dat het koningschap in minachting geraakte ? Reeds hoorde men het woord „revolutie" noemen ; Voltaire schreef in dien tijd, dat de zaden voor eene revolutie, die onvermijdelijk moest komen, rijkelijk gestrooid werden. Doch Lodewijk XV deed niets, om de ellende, waarin een groot deel van zijne onderdanen was gedompeld, te lenigen, of om de schreeuwende onrechtvaardigheden uit den weg te ruimen. Er zou nog wel geen verzet komen, sprak hij, zoolang hij regeerde» zijn opvolger moest zich er dan maar uit helpen. „Après nous le deluge" („na ons de zondvloed"), dat egoïstisch woord wordt hem zelfs toegeschreven en karakteriseert den koning volkomen. De groote vraag was, of zijn opvolger tegen de moeilijkheden LodewijkXVI. zou zijn opgewassen. Lodewijk XVI (1774—1792) was ziels- 86 goed, streng van zeden, een uitnemend huisvader, met liefde voor het volk bezield, doch zonder energie. Voor de jacht en het slotenmaken had hij een waren hartstocht opgevat; hij beschouwde een dag als verloren, wanneer hij eene zitting van den ministerraad moest bijwonen, en niet zelden viel hij te midden der beraadslagingen in slaap. Hij wist de zaken niet op eene krachtige wijze aan te pakken, zwak en besluiteloos ais hij was. Maria Antoi- Ook zijne gemalin Maria Antoinette, dochter van Maria nette. Theresia en Frans I, deugde niet voor het toenmalige Frankrijk, 't Is waar, in 't begin won zij de harten door hare goedheid, zij wist haar wil door te drijven — wat Mirabeau deed zeggen, dat de koning slechts één man in zijn Raad had, nl. zijne vrouw — maar toen ter tijde was zij veel te luchthartig, hield slechts van pretmaken en gaf buitensporig' groote geldsommen uit, zoodat zij later den bijnaam kreeg van „Madame Déficit". Daarbij kwam, dat, hoewel de ontwikkeling van de „Oqstenrijksohe", zooals het volk haar vaak minachtend noemde, veel te wenschen overliet, en ernst en plichtsgevoel haar ontbraken, zij toch in de staatszaken wilde ingrijpen, en zoodoende meer dan eens een noodlottig besluit uitlokte. Turgot In Frankrijk had men van den nieuwen koning goede verwach1774—'76. tingen en zijne eerste regeeringsdaden schenen veel te beloven. Hij verwijderde du Barry van het hof, en nam bekwame ministers, onder wie vooral de physiocraat Turgot uitblonk. Deze had zich als intendant van limoges een uitstekenden naam verworven. Limoges was een van de armste provinciën, door de willekeurige taille-heffing geheel te gronde gerioht. Hij verkreeg vermindering van taille en zorgde voor een taille-tarief; bij beperkte de corveeën en de heerendiensten; hij bracht de wegen ia uitstekenden toestand, zonder dat de boeren daarvoor opgeroepen werden, en toen in 'tjaar 1770 tengevolge van een mislukten oogst Frankrijk door hongersnood geteisterd werd, wist Turgot te bewerken, dat de bewoners van Limoges geen gebrek leden. Toonde Turgot dus reeds als intendant zich een eerlijk en kundig bestuurder, ook als minister (controleur-generaal der financiën) heeft hij de verwachtingen niet beschaamd. 89 En dan las Frankrijk, dat het koninklijk huis jaarlijks 33 mihoen livres kostte, en de koning aan zijne hovelingen voor 28 millioen aan jaargelden, pensioenen, enz. wegschonk. Die publicatie werd de naaste oorzaak van den val van Necker. 't Hof vreesde, dat Necker tegenover de monarchie een beroep op het volk wilde doen, dat hij 't koninklijk gezag ondermijnde en beweerde, dat de koning naar willekeur zijn onderdanen belastingen kon opleggen- Lodewijk XVI wilde echter Necker nog niet ontslaan, maar deze nam zijn ontslag, toen hij bespeurde, hoe hij van alle zijden werd tegengewerkt. De man, die in 1783 minister van financiën werd, nl. Calonne, Calonne gaf het geld met handen vol weg. Leening op leening volgde 1788—1787. (in 3 jaar tijd leende hij 487 millioen, gedeeltelijk tegen 8%); aan de koningin weigerde hij nooit de verlangde sommen. De hoffeesten waren schitterender dan ooit. Meestal vertoefde Maria Antoinette op het fraaie lustslot Petit Trianon; daar werd eene ongekende weelde ten toon gespreid, maar tot schade van den goeden naam der koningin stond het gezelschap, waarin zij zich daar bewoog, in slechten reuk. Beruoht voor de koningin werd de zaak van het gouden halssnoer. Eene oplichtster haalde den kardinaal de Rohan over, een kostbaar halssnoer van meer dan 1 millioen livres te koopen, onder voorwendsel, dat het voor de koningin bestemd was. De Rohan kocht het, de bewuste oplichtster maakte het te gelde, en nu werd later de koningin tot betaling aangesproken. In het proces, dat volgde, bleek zonneklaar, dat Maria Antoinette geheel buiten die zaak stond, maar toch bleven velen aan hare schuld gelooven : de koningin immers was hchtzinnig en verkwistend genoeg om, ondanks de financieele uitputting van Frankrijk, schatten gelds voor zoo'n voorwerp uit te geven. Calonne kon echter maar niet steeds voortgaan met leeningen te sluiten; men schreef ten slotte niet meer in en het Parlement wilde geene verdere leeningen registreeren. Nu riep hij eene vergadering van notabelen bijeen, om allereerst een algemeene belasting op alle eigendommen te verkrijgen en verschillende hervormingen te beramen. Die vergadering werd met hoongelach in Frankrijk begroet: de notabelen golden 98 terwijl de troepen van andere zijde tot den aanval konden overgaan Maar de inneming1 van de Bastille had nog eene andere beteekenis; de gevangenis stond daar als het symbool van koninklijke willekeur; haar val beteekende, dat het gedaan was met die willekeur. Dat begreep Lodewijk XVI ook : hij legde zich bij het gebeurde neer. Necker kwam weer in 't ministerie; Lodewijk ging zelf naar Parijs, bevestigde Bailly als maire en Lafayette als bevelhebber der Nationale Garde en sierde zich met de driekleurige cocarde2. De opgewondenheid in Parijs bedaarde : het doel was bereikt; de Constituante kon ongestoord hare beraadslagingen voortzetten. De verniet!- De inneming der Bastille werkte als een electrische schok door ging der feu-geheel Frankrijk. In alle steden werden nieuwe gemeentedale rechten. besturen en nationale gardes opgericht en op het platteland keerden zich de boeren tegen hunne ïandheeren en hielden op verschrikkehjke wijze huis: kasteelen werden geplunderd en in brand gestoken ; eigendomsbewijzen vernietigd ; moordtooneelen bleven daarbij niet uit. Op de oude feudale rechten werd geen acht meer geslagen. Officieel werden die rechten (heerlijke rechtspraak, jachtrecht, heerendiensten, vrijstelling van belastingen, enz.) door de Constituante in den nacht van 4/5 Augustus opgeheven en voor zoover zij financieele lasten betroffen, afkoopbaar gesteld. (Nuit des sacrifices (nacht van opofferingen) — St. Barthéiémy des propriétés (Bartholomeusnacht van den eigendom). Ook de koning keurde zulks na lange aarzeling goed. Na den boerenopstand begon de emigratie: zoo week de graaf van Artois naar 't buitenland uit. De boerenopstand verkleinde aanmerkelijk de beteekenis der >besluiten, die de Constituante in den nacht van 4 op 5 Augustus nam. In den beginne hield de Constituante zich veel bezig met allerlei theoretische bespiegelingen, zonder tot eene practische wetgeving over 1 Men stelle zich niet voor, dat de Bastille terstond geslecht werd; dat gebeurde pas later en is behoorlijk uitbesteed. * Met de kleuren wit (van de Bourbons) en blauw en rood (van de stad Parjjs). De groene kleur had men opgegeven, omdat die de kleur was van den zoo gehaten Artois. 99 te gaan. De gebeurtenissen van en na den 14den Juli schrikten haar op. In de avondzitting van 4 Augustus verklaarden twee edelen, afstand te doen van hunne voorrechten; juichte de vergadering dit reeds toe, eene nobele opofferingsgezindheid maakte zich van haar meester, toen- een afgevaardigde uit Bretagne het lijden der boeren schilderde. „Laten wij rechtvaardig zijn", sprak hij o. a., „laat men ons die bewijzen hier brengen, die het menschelijk geslacht vernederen, door te eischen, dat menschen voor een ploeg worden gespannen als lastdieren. Men brenge ze hier, die rechtstitels, die menschen noodzaken, den nacht door te brengen met op den vijver te slaan, opdat de kikvorschen niet den slaap hunner weelderige heeren verstoren. Wie van ons zou in deze verlichte eeuw geen brandstapel van boete willen opbouwen uit die schandelijke perkamenten en het vuur aandragen om er een offer van op het altaar des vaderlands te brengen ? Gij zult, Mijne Heeren, Frankrijk niet eerder tot rust brengen dan voordat de wetten, die gij maakt, alles zullen hebben 'uitgeroeid, waarover het volk zich beklaagt. Haast U, de daartoe strekkende beloften te geven; gij hebt geen oogenblik te verhezen; elke dag uitstel zal opnieuw kasteelen in de asch leggen. Wilt gij uwe wetten eerst aan een verwoest Frankrijk geven ?" Dat sloeg in. Als cm strijd deden de edelen, de geestelijken en de steden afstand van al hunne privilegiën en in den nacht van 4 op 5 Augustus volgden de bovengenoemde belangrijke besluiten. Maar nog eens, de beteekenis van die besluiten moet men toch niet overdreven, want de vergadering verklaarde feitelijk slechts voor dood, wat niet meer in leven was, hief lasten op, waarvan de boeren zich zeiven reeds bevrijd hadden. Die vernietiging der heerlijke rechten werd thans echter van rechtswege erkend. De koning wilde de besluiten aanvankelijk niet goedkeuren; zoo schreef hij aan een aartsbisschop: „Ik zal nooit mijne toestemming geven aan decreten, die mijne geestelijkheid en myn adel berooven ; dan zou het Fransche volk mij van onrechtvaardigheid en zwakheid kunnen beschuldigen". Maar ten slotte, na herhaald uitstel, teekende de koning toch. Blijkt uit die aarzeling, hoe Lodewijk slechts schoorvoetend De tocht naar met al die nieuwigheden medeging, blijkt hetzelfde uit zijn talmen Versailles met de onderteekenine van de „Rechten van den mensch", die w® 0ct0Der . 1789. als richtsnoer voor eene constitutie moesten dienen (zie blz. 101), ernstiger nog was, wat in October gebeurde. Toen gaven te Versailles de officieren der lijfwacht aan de officieren van een paar nieuw aangekomen regimenten een groot feestmaal. Na afloop ervan verschenen de koning en de koningin in hun midden ; 7* 103 werd in evenveel bisdommen verdeeld als er departementen waren, waardoor. een aantal bisdommen werden opgeheven. De bisschoppen en pastoors moesten door de burgers worden gekozen, en hierbij mochten ook met-Katholieken meestemmen; de Paus behoefde de benoeming niet te bevestigen. Zoo zouden dus de geestelijken gewone ambtenaren worden. Geen wonder, dat die besluiten veel tegenstand ontmoetten, maar de Constituante beantwoordde dat verzet met een decreet, waarbij alle priesters en bisschoppen werden verplicht, den eed van trouw af te leggen aan de natie, de wet, den koning en de constitution civile du clergé. 130 bisschoppen en 46,000 priesters weigerden, daar ook de Paus dien eed verbood; zij werden prêtres réf ractaires of insermentés genoemd (weerspannige of niet-beëdigde priesters); de anderen heetten prêtres constitutionnels of assermentés (constitutioneele of beëedigde priesters). De eersten bleven populair ; de geloovige Katholieken erkenden alleen hen als ware priesters ; velen keerden den nieuwen ideeën den rug toe, en ook de koning keurde slechts met grooten tegenzin de constitution civile du clergé goed. Ook de rechterlijke organisatie is door de Constituante vast- De rechterlijke gesteld. De rechters werden door het volk voor een bepaalden organisatie, tijd gekozen; openbaarheid der zittingen was voorgeschreven. Voor de crimineele rechtspraak werd eene jury ingesteld. De promotie in het leger werd op meer democratische wijze Leger, geregeld ; voor de lagere rangen hing zij deels af van den uitslag van een examen, deels van anciënniteit. Wat het plaatselijk bestuur in Frankrijk betreft, het geheele De plaatselijke land werd in 83 departementen verdeeld, zooveel mogelijk met besturen, de grenzen der oude provinciën : de namen ervan werden echter veelal aardrijkskundige. De departementen werden verdeeld in districten en deze weer in gemeenten. De bestuurshchamen (conseils of raden) werden gekozen door de kiezers. De groote fout bij deze regeling was, dat er geen enkele band bestond tusschen het centrale bestuur en de plaatselijke besturen; geen ambtenaar vertegenwoordigde er het centrale bestuur. Boven- , dien hadden de plaatselijke besturen te veel macht: zij ver- 104 deelden de belastingen over de inwoners, zij konden de nationale gardes oproepen en ontsnapten toch aan iedere contröle. Zoo maakte de centralisatie van het ancien régime plaats voor eene te sterke decentralisatie. Frankrijk werd feitelijk opgelost in een aantal repu bliekjes, en van deze was natuurlijk Parijs de machtigste. 8$ Het rijksbe- Eindelijk nog het rijksbestuur. De wetgevende macht werd stuur. gegeven aan één Kamer, de Assemblée Législative (Wetgevende Vergadering), die indirect voor twee jaar gekozen werd door de burgers, die minstens 25 jaar oud waren en eene zekere som belasting betaalden. Alleen de gegoede burgerij kreeg dus invloed op 's lands zaken. Zoo week men dus van de ,.rechten van den mensch" af: men kreeg citoyens actifs en passifs (dus burgers, die een werkzaam aandeel aan de verkiezingen konden nemen en zij, die maar lijdelijk moesten toezien). De uitvoerende macht bezat de „koning der Franschen", dieeensuspensief veto had : hij kon zijne goedkeuring aan eene wet gedurende twee zittingen van de Législative onthouden. (Mirabeau had een absoluut veto verdedigd). De koning alleen had het recht van initiatief voor oorlog en vrede, waarna de Législative er over beslissen moest en de koning bet genomen besluit moest goedkeuren. Een gebrek was, dat de koning de Wetgevende Vergadering niet mocht ontbinden. Kwam er nu een conflict tusschen den koning en die Vergadering, dan kon de kwestie alleen met geweld worden opgelost, 't zij dat de koning geweld tegen de Vergadering gebruikte of de Vergadering tegen den koning. Ook hierin lagen dus de kiemen van een toekomstigen Strijd. Herhaalde Nog een gevaar school in de constitutie. Velen werden het verkiezingen, spoedjg moede, aan die voortdurende verkiezingen deel te nemen, welke zoodoende al gauw beheerscht werden door een aantal heftige politici, die, de massa van het volk medesleepend, het heft in handen konden krijgen. 105 HOOFDSTUK 122. De jaren 1790 en 1791. Mirabeau. In tegenstelling met het onrustige jaar 1789 was het jaar 't Bastllleieest 1790 opmerkelijk kalm. Beroemd werd het geestdriftvolle T»n 1790. Bastillefeest of Verbroederingsfeest van den 14den Juli van dat jaar, dat op het Champ de Mars door 400,000 menschen, uit alle deelen van het land afkomstig, werd gevierd ; bisschop Talleyrand leidde de mis en wijdde de banieren der 83 departementen; Lafayette namens de Nationale Garde en de president der Nationale Vergadering zwoeren trouw aan de wet, de natie, den koning ; Lodewijk beloofde trouw aan de te vervaardigen grondwet; 't scheen, dat volk en vorst eendrachtig zouden samenwerken. (Nog heden ten dage wordt de 14de Juli als nationale feestdag gevierd.) Het aantal Republikeinen toch in Frankrijk was toen al zeer Politieke pargering. In de Constituante zelve treffen we naast voorstan- *792' had maire Pétion in naam van de commune van Parijs aan de Législative de afzetting des konings gevraagd, maar de Girondijnen schrikten voor de consequenties van hunne eigen theorieën terug : de Vergadering wilde tot die inconstitutioneele handeling niet overgaan. Toen werd een paar dagen daarna de opstand georganiseerd door de heftige Republikeinen. Het meerendeel der Parijsche secties — de kiesdistricten voor den gemeenteraad 8* 126 doende was ingelicht, 't Gevolg werd, dat, vóór de Girondijnen zich konden verdedigen, de jury het schuldig over hen uitsprak, waarop Fouquier-Tmville de doodstraf eischte. Verontwaardigd hieven de Girondijnen woeste kreten aan ; één hunner zeide tot de rechters : „Ik sterf op den dag, waarop het Fransche volk zijn verstand verloren heeft; gij zult Eterven op den dag, dat het zijn verstand heeft teruggekregen." De rechtbank velde het doodvonnis, dat den 30sten October werd voltrokken. In de departementen werd de opstand overal bloedig onderdrukt. Te Nantes werden (op bevel van Carrier) de royalisten bij honderden tegelijk doodgeschoten (mitraillades) of in de Loire .verdronken op schepen met valluiken (noyades). Lyon kon pas na een beleg worden ingenomen; geheele wijken werden door de Jacobijnen verwoest en velen werden vermoord. Toulon verdedigde zich eveneens, maar moest zich ten slotte ook overgeven. Bij dit beleg onderscheidde zich Napoleon Bonaparte voor het eerst. Ook hier moordtooneelen op groote schaal, evenals in Bordeaux. In 't Noorden van Frankrijk trok zelfs een Jaoobijn met het „revolutionnaire scheermes", la machine a égalité, nl. de guillotine (valbijl, geheeten naar Dr. Guülotin) van de eene stad naar de andere, 't Gevaarlijkst was nog de opstand in de Vendée, waar de bevolking voor haar godsdienst en het koningschap in de bres sprong. In 't begin behaalden de opstandelingen verschillende voordeelen. De Conventie kondigde toen een decreet af, dat de wouden, de huizen, de oogst door 't vuur moesten worden vernield, terwijl de vrouwen, kinderen en grijsaards naar de hoofdstad moesten worden gevoerd, 't Gevolg was, dat op het einde van 1793 de opstand nog wel niet onderdrukt was, maar toch geen ge vaar meer voor de Republiek opleverde. De verdrijving Op 't einde van 1793 was ook het Fransche grondgebied zoo van den vij- goed als bevrijd van den vijand. Twee oorzaken werkten daartoe an(* uit„ samen : 1°. het zwakke optreden van en de verdeeldheid onder de (2de helft van Bcmdgenooten (Oostenrijk "en Pruisen nielden steeds hunne 1793.) oogen ook naar Oost-Europa, naar Polen gericht; Oostenrijk •wilde Noord-Frankrijk vermeesteren en Engeland Duinkerken) en 2°. vooral de buitengewone geestdrift der Fransche -soldaten. 127 't Volk werd door Camot ,,1'óTganisateur de la vietoire" te wapen geroepen : nadat een besluit tot een ,;levée en masse" (van Febr. 1793) onvoldoende resultaten had opgeleverd, het Camot de requisitiewet aannemen (Aug. 1793), krachtens welke alle Franschen voortdurend tér beschikking voor den krijg stonden. Uit een müiioen mannen werden eönige legers gevormd, die vooral van requisities moesten leven. De onder-officieren van het oude leger werden thans ook tot officier benoemd, en in korten tijd brachten sommigen hunner het tot de hoogste militaire rangen. De generaals moesten overwinnen, anders werden zij geguillotineerd (b.v. Custine en Beauharnais). Zij'Waren dan ook niet zuinig met huraie 'manschappen; de stelregel was: aanvallend optreden. In zware kolonnes stortten de Franschen zich onder het zingen van de Marseülaise of het „Qaira" met gevelde bajonet als ëen lawine op den vijand, om hem'in verwarring te brengen. De nieuwe taktaek kostte aan duizenden Fransche soldaten het 'leven, doch redde Frankrijk. In weinige maanden waren de Engelschen en de Oostenrijkers over de Noordgrens gejaagd (o.'a. door Jourdan), en eveneens de Oostgrens bevrijd van de Oostenrijksche en Pruisische troepen (o.a. door Hoche en Pichegru). Einde 1793 hadden alleen de Spanjaarden nog een paar plaatsen om Perpignan bezet. Zoo had de Montagne hare taak Vervuld : 't land was bevrijd, Verdeeldheid de binnenlandsche troebelen waren onderdrukt; voor een Terreur onder de Jawas geene enkele reden van bestaan meer. De Jacobijnen wisten «oMinen. echter heel goed, dat een gematigder bewind zieh echter weieens tegen hen kon keeren. Misdaden waren maar al te veel gepleegd onder den dekmantel van patriotisme. Men kwam nu op het punt, dat enkelen hunner, en in 't bijzonder Robespierre, streefden naar eene soort van dictatuur, dat zij elkaar doodden, om zelf niet gedood te worden. Ook onder de Jacobijnen was nl. inmiddels verdeeldheid gekomen, waartoe o. a. de godsdienstkwestie aanleiding gaf. In de tweede helft van 1793 begon eene beweging tegen den Christelijken godsdienst. Eene uiting daarvan was de Republikeinsche kalender. Men begon eene nieuwe De Republitijdrekening met 22 Septémber 1792 : dat was de 1ste dag van kelnsche ka- 128 't jaar I der Republiek, 't Jaar werd verdeeld in 12 maanden van dertig dagen. De maanden kregen geheel andere namen.-1 De vijf overblijvende dagen heetten eerst sans-culottides, later jours complémentaires. De 6de dag, tijdens ieder schrikkeljaar eraan toegevoegd, werd genoemd : „de dag der Revolutie." Iedere maand was in 3 décades van 10 dagen verdeeld; de namen van de dagen der décades werden primidi, duodi, tridi, enz. De Zondag werd afgeschaft; de rustdag om de 10 dagen zou niet kerkelijk gevierd worden. De heiligennamen werden vervangen door die van voortbrengselen, landDe „Gods- bouwwerktuigen, enz. Eene ernstige uiting van het „déchrisdlenst der tianiser" („ontkerstenen") was de invoering van den „Godsdienst der Rede" — vooral door toedoen van Hébert—, die den Katholieken godsdienst moest vervangen en door groote Val der Héber-feesten in Notre Dame werd ingewijd. Robespierre, die ondanks tisten en Coalitie-oorlog (1800—1802). De algemeene vrede (1802—1803). Voorzetting Na den val van het Directoire werd aan vrede niet gedacht, van den oor- Vooreerst toch had Frankrijk de groote geldsommen, die het uit ^* andere landen trok, noodig ; ten tweede zouden bij het sluiten van een vrede al de omringende landen — Holland, de Italiaansche gebieden, enz. —, weer verloren zijn gegaan, terwijl de duizenden soldaten, die daar onderhouden werden, naar huis moesten terugkeeren; verder verlangde het leger naar krijg en overwinning, en eindehjk, wat wel het zwaarst woog, Napoleon zelf begreep zeer goed, dat nieuwe krijgslauweren zijne positie in Frankrijk zouden bevestigen en de stemmen over de mislukte Egyptische expeditie tot zwijgen konden brengen. Zijne vredesaanbiedingen aan Oostenrijk en Engeland waren dan ook niet gemeend; hoe zou er ook vrede gesloten kunnen worden, waar Engeland en Oostenrijk o. a. herstel der Bourbons als koning van Frankrijk eischten, terwijl Napoleon o. a. van den keizer een vrede met dien van Campo-Formio tot grondslag verlangde! Zoo werd dus de oorlog voortgezet. De veldtocht De veldtocht van 1800 gelijkt veel op dien van 1796 : een deel van 1800. der troepen zou in de Donaustreken, een ander deel in Italië optreden. Maar in afwijking van 1796 rukten geen twee legers door Zuid-Duitschland, doch één sterk leger, onder bevel van 157 Moreau. Deze versloeg de Oostenrijkers volkomen bij Höchstadt en dreef hen tot Ulm terug ; naar Italië trok een Fransch leger, waarbij zich Napoleon bevond, over den Grooten St. Bernhard en andere passen en dit versloeg de Oostenrijkers bij Mar eng o. Eene tweede overwinning van ' Moreau, bij Hohenlinden, die den weg naar Weenen opende, leidde tot den vrede van Lunéville (1801). Van het Italiaansche leger was Napoleon schijnbaar niet de opper- Nadere bijzonbevelhebber, vooreerst met 't oog op de staatsregeling, die aan de derheden over consuls de leiding van een krijg verbood, en ten tweede, om in geval den veldtocht, van eene nederlaag niet persoonlijk gecompromitteerd te zijn, maar toch leidde de Eerste Consul in werkelijkheid dè bewegingen. Moreau versloeg de Oostenrijkers volkomen bij Höchstadt en dreef hen tot Ulm terug. Bonaparte trok met 't grootste deel van zijn leger onder verschillende bezwaren — de kanonnen werden in uitgeholde boomstammen voortgesleept — over den Grooten Sint-Bernh a r d naar Italië (een deel zijner troepen ging over andere Alpenpassen). Bij het afdalen naar de Povlakte bleek de weg versperd door" een fort, waarin Oostenrijksche bezetting lag. Infanterie en ruiterij moesten toen langs een omweg over het gebergte; de kanonniers spanden zich zelve voor enkele stukken, waarvan de wielen, om 't geluid te dempen, met stroo omwonden waren, en brachten die in een donkeren nacht veilig langs den voet van de muren van het fort. Overigens had de artillerie den weg pas vrij na de capitulatie van het fort. Masséna had inmiddels de Oostenrijkers met 't beleg van Genua vastgehouden, en toen hij op eervolle voorwaarden capituleerde, stond Napoleon reeds in de Po-vlakte, en kwam tegenover het Oostenrijksche leger te staan bij het dorp M a r e n g o. Napoleon verkeerde in de stellige overtuiging, dat de Oostenrijksche bevelhebber Melas zich in geen geval in een slag zou wikkelen, en zond zelfs generaal Desaix naar het Zuiden, om hem te verhinderen, zich op Genua terug te trekken. Maar Melas dacht er niet aan, zich aan een veldslag te onttrekken. Integendeel, hij werd aanvaller, en reeds in den namiddag was het geheele Fransche leger in vollen terugtocht. De Oostenrijkers hadden den slag gewonnen. Zcodra evenwel Napoleon zijne fout had bemerkt, had hij een ijlbode naar Desaix gezonden, met het bevel, zoo spoedig mogelijk terug te keeren, en tegen den avond kwam deze opdagen. Napoleon ontving hem met den uitroep: „Wat een heillooze verwarring t* „Wij zijn volkomen frisch", antwoordde de generaal, „en als het moet, bereid om te sterven". Nu begon een tweede slag. Met kracht tastte Desaix de Oostenrijkers aan en toen plotseling gene- 158 raai Kellermann zich ontstuimig met 4 a 500 dragonders op den linkerflank der Oostenrijkers wierp, ontstond onder hen een paniek, die de kans deed keeren. 't Oostenrijksche leger geraakte in verwarring en werd op de vlucht geslagen. Zoo was toch de beroemde slag bij Marengo door de Franschen gewonnen, vooral dank zij Desaix, die evenwel reeds in den aanvang van den strijd was gesneuveld. Zoowel in Italië als in Duitschland volgde een wapenstilstand; Melas moest zich hierbij verplichten, achter de Mincio terug te trekken. Napoleon keerde naar Parijs terug. De onderhandelingen, die thans van wege de Oostenrijkers werden geopend, leidden tot geen resultaat, zoodat de oorlog hervat werd. Toen bracht Moreau de beslissing. Een sterk Oostenrijksch leger rukte tegen hem op, maar werd door hem vernietigd bij H o h e n 1 i n d e n: de weg naar Weenen lag voor hem open. De Oostenrijkers sloten den wapenstilstand van Steyr. 't Italiaansche leger, thans door Brune gekommandeerd, was inmiddels tot over de Etsch opgerukt en dwong ook hier de Oostenrijkers tot een wapenstilstand. Kort daarna werd teLunévillede vrede gesloten (1801). De vrede van De vrede van Lünéville herinnert in zijne bepalingen aan den Lunéville vrede van Campo-Formio. De hoofdinhoud is : 1°. De keizer erkent opnieuw Frankrijks bezit van den geheelen linker Rijnoever. 2°. De vorsten, die links van den Rijn bezittingen hadden, zulten schadevergoeding krijgen in het rijk zelf ten Oosten van den Rijn. 3°. De keizer erkent de Bataafsche, de Helvetische, de Ligurische en de Cisalpijnsche Republiek, de laatste met vergrooting van Parma en Piacenza. 4°. De hertog van Parma en Piacenza, schoonzoon van den koning van Spanje, krijgt Toskane, dat veranderd wordt in het koninkrijk Etrurië. Karei IV van Spanje stond daarom Louisiana aan Frankrijk af, dat Napoleon in 1803 aan de Vereenigde Staten verkocht. In Italië behield paus Pius VII den Kerkehjken Staat en Ferdinand IV [bij den vrede van Florence] Napels en Sicilië. Versterking Door die bepalingen werd de invloed van den keizer in Italië van den Fran-geknakt; alleen Venetië toch bleef aan hem. En weldra verschen invloed 3terkte Napoleon den Franschen invloed in Italië niet gering in Italië. ° &- 159 In 1802 liet hij zich uitroepen tot president der Cisalpijnsche Republiek, voortaan Italiaansche Republiek geheeten, terwijl de volksvertegenwoordiging er slechts een schijn van invloed behield. In 't zelfde jaar werden Piemont en Elba geannexeerd en kreeg de Ligurische Republiek eene nieuwe constitutie: aan 't hoofd kwam een doge, die door Napoleon benoemd werd. 't Koninkrijk Etrurië beschouwde hij als 'tware als zijne bezitting. Zoo stond dus in 1802 geheel Noord-Italië (behalve 't Oostenrijksche Venetië) middellijk of onmiddellijk onder Fransche overheersching. Om den belangrijken Simplonweg geheel in zijne macht te Ingrijpen hv krijgen, maakte hij van 't kanton Wallis eene aparte republiek, °* Zwitserdie natuurlijk van hem afhankelijk was. Trouwens, ook het overige Zwitserland werd afhankelijk. Deze federale Republiek was in 1798 veranderd in de Helvetische Republiek met eene sterke centrale regeering. 'tKwam daarover tot burgerkrijg ; vooral de bergbewoners verzetten zich heftig tegen het nieuwe regeeringsstelsel. Napoleon maakte in 1803 aan dien strijd een einde, door bij de „acte de médiation" de souvereiniteit der kantons te herstellen en aan de centrale regeering alleen de leiding der diplomatieke en mmtaire zaken over te laten. Maar tevens bevorderde hij de eenheid, door vrijheid van godsdienst en van handel voor 't geheele rijk vast te stellen en schiep hij gelijkheid, door de bondgenootschappelijke en de onderworpen landen1 tot kantons te verheffen. Zoo bewandelde hij een middenweg, en Zwitserland bleef, zoolang Napoleon regeerde, rustig, en hield het steeds met Frankrijk. Naar aanleiding van de tweede door ons genoemde bepaling De Reichsde- van den vrede van Lunéville kwam nog in 1801 eene commissie, putations- de Reichsdeputation, bijeen, om de schadevergoedingen n»nPtscnluss 1808. vast te stellen. Zij heeft vergaderd tot in 1803, maar feitehjk viel de beslissing in Parijs. Daar sloot Napoleon verdragen 1 De positie der bondgenootschappelijke landen is te vergehjken met die van Drente en van de onderworpen landen met die der Generaliteitslanden ten tijde der Nederlandsche Republiek. 160 met verschillende Duitsche vorsten, die het maar ai te vaak niet te vernederend vonden, den Eersten Consul gunsten af te bedelen. De Beichsdeputation had eigenlijk niet anders te doen dan die verdragen te ratificeeren en samen te vatten in den R e i c hsdeputationshauptschluss (1803). De schadeloosstellingen werden gevonden door de secularisatie van geestelijke staten en de mediatisatie van kleine vorstendommen en van bijna alle vrije steden. Van de ongeveer 300 staatjes bleven slechts 36 over; van de 51 vrije steden b.v. bleven slechts 6 zelfstandige republieken (nl. Lübeck, Hamburg, Bremen, Frankfort, Neurenburg,Augsburg); ook de geestelijke keurvorsten verdwenen, alleen behield de vorst van Dalberg (de aartsbisschop van Mainz) zijn titel, doch als aartsbisschop van Regensburg. ' 't Aantal keurvorsten werd 10, waaronder 6 Protestantsche en 4 Katholieke. In de vorstenvergadering werden 70 Protestantsche tegen 54 Katholieke stemmen ' uitgebracht. Pruisen, dat sinds 1795 neutraal was gebleven, werd beloond door vergrooting met belangrijke bisdommen. Door al die besluiten werd in zekeren zin de grondslag gelegd voor een nieuw Duitschland onder hegemonie van Pruisen. Verbond van Door den vrede van Lunéville had Oostenrijk zich aan de Gewapende coalitie onttrokken. En reeds was de verhouding tot Rusland 1800 ' °°k §eüee* gewijzigd. Paul I zag in Napoleon den bedwinger der Revolutie en gevoelde voor hem na den slag bij Marengo eene , levendige bewondering. Toen nu Engeland Malta op de Franschen veroverde en behield, zonder acht te slaan op de rechten van den grootmeester, sloot bij in 't laatst van 1800 met Zweden en Denemarken het Verbond van Gewapende Neutraliteit, waarbij zich ook Pruisen aansloot. .Dat verbond was tegen Engeland gericht. Bombarde- Vooral voor Denemarken had het leelijke gevolgen. Engeland ment v. Ko- bracht Deensche koopvaardijschepen op, en toen Denemarken penhagen. ^ft beantwoordde met de sluiting van de Noordzeehavens voor 1801 Engelsche schepen, werd Kopenhagen in 1801 door eene Engelsche vloot onder Nelson gebombardeerd. Vrede met Paul I werd in 1801 vermoord. Hij had zich aan het hof door Rusland. zijne wreedheid en de wisselvalligheid van zijn gunst vele persoonlijke vijanden gemaakt. Zijn'zoon en opvolger Alexander 169 is juist het kenmerk zijner wezenlijke grootheid, dat hij in de keuze van personen niet mistastte, en dat hij wist te waardeeren, wie het verdienden". Doch hoe bekwaam zijne dienaren ook waren, Napoleon droeg zorg, steeds van alle dingen van eenig belang op de hoogte te blijven, om zelfstandig de beslissing te kunnen nemen. Hoe hij zich tegelijkertijd met verschillende onderwerpen kon bezig houden, ondervonden zijne secretarissen. Zelf schreef Napoleon niet veel; de pen kon de snelheid zijner gedachten niet volgen. Zelden gaf hij zich den tijd zijn naam voluit te schrijven; gewoonlijk krabbelde hij maar vlug N., Nap. of Napol. neer. Meestal dicteerde de Keizer. „Onder 't heen-en-weer gaan in zijn kabinet, zeer luid sprekende, soms onder het spreken opgewonden en driftig, en als had hij den persoon, tot wien hij sprak, vóór zich, overgolfde lüj zijn secretarissen, die moeite hadden den woordenstroom naar behooren pp te nemen, met zijne gedachten." Meermalen deed zich het verwonderlijke voor, dat h\j, van den eenen secretaris naar den anderen schrijdend, gelijktijdig vier, vijf geheel verschillende dingen dicteerde: een antwoord op een brief, een bevelschrift, een ontwerp voor eene verordening, en opstel voor den „Moniteur" (het regeeringsblad), een wegwijzer voor de troepen. Zooals hij zelf zei, lagen al de onderwerpen, die zijne aandacht vereischten, als in de laden van eene kast; brak hij een onderwerp af, om aan een ander te beginnen, dan sloot hij de eene lade en opende de andere ; nooit geraakten zij door elkaar. Wilde hij slapen, dan hield hij alle laden gesloten. En slapen kon hij, wanneer hij wilde. Tijdens den slag bij- Wagram (1809) werd, toen hij zeker van de overwinning was, een berenvel voor hem uitgespreid en onder het gebulder van het geschut sliep hij twintig minuten vast, welke korte tijd tevens voor hem voldoende was, om alle veerkracht terug te krijgen. Dat de groote veldheer de afgod zijner soldaten was, is overbekend. „De gedachte, dat verdienste boven aanzien van fortuin of geboorte ging, dat ieder soldaat, zooals het heette, den maarschalksstaf in zijn ransel droeg, de schitterende overwinningen, waarvan hij in een onafgebroken reeks getuige was, werkten bezielend. Eens bij den troep ingedeeld, werd ook de aanvankelijk onwillige loteling onweerstaanbaar meegesleept door den stroom van vereering voor den grooten veldheer". Het kruis' van het legioen van eer, waarmede zoowel de borst van den eenvoudigen soldaat als van den bevelhebber werd versierd, gold bij het geheele volk als eene groote onderscheiding. De kernachtige toespraken van den „kleinen korporaal" troffen steeds doel. Een enkel* voorbeeld ! Hij verlangde voor den Italiaanschen veldtocht, dat er niet meer geplunderd zou worden, en zijn toespraak luidde: „Vrienden, ik beloof u de overwinning. Maar vooraf moet gij de vervulling eener voorwaarde bezweren; gij moet de volken eeren, 176 koningen. 3°. Het krijgt als vergoeding voor de verliezen Salzburg weer terug. Versterking v. Na dezen vrede versterkte Napoleon zgne positie in Italië Napoleons en in Duitschland. invloed in pe Bourbons van Napels stonden in bondgenootschap met Engeland en Rusland. „La dynastie de Naples a cessé de régner", decreteerde de keizer, en hij stelde zijn oudsten broer Jozef in Napels als koning aan. Ferdinand vluchtte naar Sicilië (1806), waar hjj zich met hulp der Engelsche vloot wist te handhaven. Versterking Vervolgens vestigde Napoleon zijn invloed nader in de Duitsche van zijn m- landen. Zijn doel was, de middenstaten te versterken, om vloed In m hen een tegenwicht te krijgen tegen Pruisen en Oostenrijk. Duitschland. jr™ broer Lodewijk werd koning van Holland; het grootDe Runbond. J * & 1806 hertogdom Berg werd voor zijn zwager Murat geschapen. Beieren en Wurtemberg waren reeds koninkrijken geworden; ook Saksen werd tot dien rang verheven, terwijl Baden een groothertogdom werd. Maar vooral was van beteekenis de stichting van den Bijnbond (1806), waarvan 16 Duitsche staten, o. a. Beieren, Wurtemberg en Baden, üd waren. (Later, na de nederlagen van Pruisen, klom het getal leden tot 37). Napoleon werd van dien Bijnbond de beschermheer, en de Bond leverde hem een jaarlijksch contingent eerst van 63,000 soldaten, later bet dubbele getal. Van Dalberg werd er zijn kanseher. Einde van het Kort na de oprichting leverden de leden van den Bond bij den Duitsche Kei- Rijksdag de verklaring in, dat zij wegens de ,4nsuffisance comzerrijk 1806. piète" het Rijk niet langer konden erkennen. Frans H, die reeds in 1804 ook den titel van keizer van Oostenrijk had aangenomen; verkondigde thans op zijne beurt, dat hij de banden, waarmede hij aan het Duitsche Rijk was verbonden, als verbroken beschouwde : hij noemde zich voortaan Frans I, keizer van Oostenrnk (1806). Het „Heilige Roomsche Duitsche" Rijk bestond niet meer. 177 HOOFDSTUK 134. De vernedering van Pruisen (1806 -1807).1 Met den slag bij Austerlitz was de oorlog niet geëindigd. De De4decoaütie. Russische troepen bleven in het veld, en Pruisen kwam thans ook in strijd met Napoleon. Zoo krijgen we de 4de Coalitie : Engeland (tot 1814). 4d° Coalitie 1806—'07. Rusland (tot 1807: vrede van Tilsit)^ Pruisen (tot 1807: vrede van Tikrit)'. Pruisen was lang onzijdig gebleven. Wel verontrustte het Oorzaken van zich over de schitterende wapenfeiten van Napoleon, wel be- bet optreden klaagde het zich erover, dat zijn grondgebied geschonden was, vsn tlwmtoen Napoleon zijne omtrekkende beweging om Ulm maakte, en verbond de weifelende koning Frederik Willem UI zich toen teg enover den Czaar tot gewapende bemiddeling, maar na den slag bij Austerlitz zag hjj daarvan af en nog in Februari 1806 sloot hij een tractaat met Napoleon, waarbij hij zich verplichtte, de havens en riviermonden van zijn land voor Engeland gesloten te houden, waardoor Pruisen in oorlog kwam met Engeland en ook met Zweden: 300 Pruisische koopvaarders werden terstond door Engeland voor goeden prijs verklaard. Het kon echter als vergoeding voor enkele afgestane gebieden (b.v. ten behoeve van 't groothertogdom Berg) Hannover als zijn eigendom beschouwen. Maar nog in 't zelfde jaar kwam het tot strijd. Vooreerst bleek, dat Napoleon het niet zoo nauw nam met de regeling aangaande Hannover. In 1806 toch vonden er onderbande- ' lingen plaats over een vrede tusschen Frankrijk en Engeland, waar de heftig anti-Franschgezinde Pitt gestorven was en opgevolgd door den verzoeningsgezinden Fox', en daarbij werd onder meer de teruggave van Hannover aan Engeland beloofd. Wel sprongen de onderhandelingen af, maar hoe weinig kon Pruisen dus staat maken op Napoleons woorden, terwijl Pruisen zich reeds zoovele opofferingen voor 't bezit van dat land had 1 Zie Atlas Hettema: Blad n°. 30 en n°. 31. Pik, Algemeene Geschiedenis, III, 8* dr. 12 178 getroost. Daarbij kwam een andere kwestie. Napoleon trachtte den indruk, dien de stichting van den Rijribond moest opwekken, te verzwakken, door Frederik Willem III uit te noodigen van zijn kant in 't Noorden een bond te stichten. Mén ging te Berlijn op dat denkbeeld in, maar spoedig bleek, dat Napoleon zulks tegenwerkte: zoo trachtte hij Keur-Hessen voor den Rijnbond te winnen. Bovendien, wat beteekende een Noord-Duitsche Bond zonder het bezit van Hannover! Aangezet door koningin Louise en meegesleept door den, oorlogzuchtig en geest in het leger — de garde-officieren wetten hunne sabels op den stoep der Fransche ambassade —, richtte de koning aan Napoleon een ultimatum, waarin de terugtrekking der Fransche troepen tot achter den Rijn werd verlangd. Tevens werd het leger gemobiliseerd onder leiding van Brunswijk en Hohenlohe. Napoleon gaf geen antwoord op dat ultimatum: de krijg begon. Jena en Auer- Spoedig bleek, dat het Pruisische leger sinds den tijd van. s dt. 1806. j^edejjt H heel wat aan deugd en gehalte had ingeboet en niet tegen de Fransche troepen opgewassen was. Men teerde nog op den roem van den 7-jarigen oorlog. De bevelhebbers deugden niet: „Brunswijk was meer geschikt om bevelen te ontvangen dan om ze te geven". De koning zelf was een streng zedekjk man, doch niet doortastend. Men was er niet vlug genoeg bij zich aan de omsingeling door Napoleon te onttrekken, met het gevolg, dat generaal Davoust het hoofdleger der Pruisen onder Brunswijk bn' Auerstadt ontmoette, terwijl Napoleon bij Jena Hohenlohe bereikte, die den aftocht naar het Noorden moest dekken. Beiden behaalden de overwinning op denzelfden dag : Napoleon had bij Jena de overmacht, doch bij Auerstadt stonden slechts 27,000 Franschen tegenover 50,000 Pruisen. Brunswijk sneuvelde. Met ongehoorde snelheid gaven zich de voornaamste vestingen over ; nog in October 1806 deed Napoleon zijn intocht in Berlijn; de koning was naar Koningsbergen gevlucht. Pruisen was aan de genade van den overwinnaar overgeleverd. Te Berlijn vaardigde Napoleon zijn eerste decreet betreffende het continentaalstelsel uit (zie blz. 181) en daarop wendde hij zich tegen zijn 3den vnand, Rusland. 179 Napoleon trok naar Polen, waar hij door voorspiegelingen Eylau en van het herstel van 't oude kóninkrijk de sympathie der be- Friedland. volking won. Hij meende daarvan niets: Polen werd slechts 1807* als een werktuig van zijne politiek tegen Pruisen en Rusland gebruikt. De Russische bevelhebber ontkwam aan de omsingelingsbeweging van Napoleon, wiens leger thans in slechte condities kwam. De Blussen hadden alle levensmiddelen meegenomen; de soldaten leden honger. Door dooiweer werd de bodem een moeras : tot de knieën moesten de soldaten door bet slijk waden, waarin het geschut bleef steken. Zelfs de gardetroepen begonnen te morren. Napoleon volgde den terugtrekkenden vijand dan ook niet, maar het zijn leger winterkwartieren betrekken langs den Weichsel van Warschau tot Danzig. Die lijn was echter veel te lang om overal met succes verdedigd te worden. Daarom tastten de Russische troepen (onder Benningsen) in 't hartje van den winter die lijn aan, en daaruit ontwikkelde zich de bloedige slag bij Eylau (Januari 1807). Wel bleef Napoleon meester van het slagveld, maar de slag bracht toch geene beslissing, hoewel aan weerskanten 50,000 man waren gesneuveld. De beslissing volgde pas in Juni 1807 bij Friedland: 't geheele Russische leger werd verstrooid. Czaar Alexander zag thans van verderen strijd af en vroeg, De vrede's van na voorloopige onderhandelingen, die hem aantoonden, dat Tllsit. 1807. zijn rijk geene verhezen zou hjden, een onderhoud met Napoleon. De besprekingen werden gehouden eerst op een vlot in de Njemén, vervolgens in de stad Til si t, en leidden binnen een paar weken tot overeenstemming, vooral ook, omdat Engeland zeer karig was met zijne subsidies aan Rusland. Napoleon van zijn kant wenschte op dat oogenbhk ook vrede. Het bleef hem nl. niet onbekend, dat er in Frankrijk misnoegen ontstond, dat men daar begon in te zien, dat de soldaten niet meer voor 't belang van 't vaderland streden, doch om de hèerschzucht van Napoleon te bevredigen. Hij wilde naar Frankrijk terug, om zich allereerst weer regent te toonen. Er werden tusschen Napoleon en Alexander te Tilsit twee tractatèn gesloten : een vredestractaat en een aanvallend en verdedigend verbond. 12* 180 Pruisen, dat twee dagen later vrede sloot, werd het slachtoffer ondanks de persoonlijke pogingen van koningin Louise bij Napoleon tot meer genade. „Grootmoedigheid is in de politiek een domheid", was 't denkbeeld van Napoleon. De voornaamste gevolgen van de beide vredestractaten waren: 1°. Pruisen stond af al zijn gebied bewesten de Elbe en bijna alles, wat het bij de Poolsche deelingen had gekregen; tevens moest het eene zware oorlogschatting betalen. (Frederik Willem behield van zijn rijk dus slechts het gebied tusschen Elbe en Njemen (Brandenburg, Silezië, Pommeren, Pruisen).1 2°. Uit de Pruisische streken bewesten de Elbe, vereenigd met een paar kleinere staatjes, vormde Napoleon het koninkrijk Westfalen (hoofdstad Kassei), waarvan zijn broer Jeröme koning werd. 3°. Van Poolsoh-Pruisen werd het groothertogdom Warschau gevormd, dat aan den koning van Saksen werd geschonken. Er bleven evenWel Fransche troepen liggen. 4°. Napoleon kreeg Cattaro en de Ionische eilanden. Verbond tus- Het geheime aanvallend en verdedigend verbond was gericht schen Frank-tegen Engeland en Turkije. Indien Engeland bepaalde vredesrijk en Rus- voorwaarden niet vóór 1 November 1807 had aangenomen, zon Rusland het continentaalstelsel in toepassing brengen. Thans zou Napoleon dus op andere wijze dan met kracht van wapenen de macht van zijn grootsten vijand, Engeland, zien te breken. B. 1807-1811: NAPOLEON OP HET TOPPUNT VAN MACHT. * HOOFDSTUK 135. Het Continentaalstelsel. De volksopstand in Spanje. De 5de Coalitie-oorlog. Het eontinen- Wij hebben in de vorige hoofdstukken gezien, hoe de plannen taalstelsel, tot fnuiking van Engelands macht met geweld van wapenen deerhjk mislukten en de slag bij Trafalgar bevestigde voorgoed I 1Blad N° 30, bijkaartje: Pruisen vóór en na den vrede van Tilsit. ■ 2 Zie Atlas Hettema, Blad N°. 31. 181 de heerschappij der Engelschen ter zee. Thans trachtte Napoleon door de vernietiging van den Britschen handel en van zijne industrie het eilandenrijk het hoofd te doen buigen, en daarvoor diende, !wat men het continentaalstelsel (blocus continental) heeft genoemd. In Berhjn vaardigde Napoleon in 1806 zijn eerste decreet betreffende dat stelsel uit; de Britsche eilanden werden toen in blokkadetoestand verklaard en aUe handel en correspondentie met Engeland werd verboden. Engeland nam tegenmaatregelen, maar Napoleon vaardigde ook steeds scherpere decreten uit. Wel stond de keizer bij het decreet van Trianon den invoer van Engelsche koloniale waren toe tegen een hoog inkomend recht, dat voldaan kon worden door overgave van de helft der goederen, maar hij het beruchte decreet van Fontainebleau (1810) werd de verbranding gelast van alle producten van Engeland's grond en van alle Engelsche fabrieksgoederen. Dat Engeland groot nadeel van dit stelsel heeft ondervonden, ligt voor de hand. Het zocht echter de schade — en met succes — te verminderen, vooreerst door een reusachtigen smokkelhandel, en 2°. door andere markten voor zijne waren te zoeken, b.v. in Zuid- en Noord-Amerika. In plaats van echter Engeland gedwee te maken bewerkte Napoleon, dat het een onverzoenlijke vijand van hem bleef en de ziel van alle verzet, dat zich tegen hem openbaarde. Ook het vasteland ging onder het continentaalstelsel gebukt. De handel stond bijna geheel stil; de groote havenplaatsen gingen met reuzenschreden achteruit. Wel gingen enkele takken van landbouw en industrie zich thans ontwikkelen — zoo b.v. de verbouw en de fabriekmatige bewerking van suikerbieten en van cichoreiwortelen bij gebrek aan rietsuiker en koffie, voorts de Belgische nijverheid, nu zij de concurrentie van de Engelsche fabrieken niet had te duchten —, maar over 't geheel genomen is er groote achteruitgang in de welvaart te merken. Zou het continentaalstelsel succes hebben, dan moest Enge- Annexatie van land op geen enkel punt aan de Europeesche kust zijne koop- Etrurie 1808 waren kunnen invoeren. Staten, die daartoe niet goed wilden endenKerlremedewerken, werden geannexeerd of door troepen bezet. Toen 182 Bezetting van Portugal. 1807. Bombardement van Kopenhagen.1807. Verhouding tot Zweden. het koninkrijk Etrurië de havens bleef openstellen voor de zoogenaamde neutrale vlag, nl. de Amerikaansche, onder welke heel wat Engelsche waren werden ingevoerd, werd het geannexeerd (1808). Toen de paus weigerde, alle havens in den Kerkelijken Staat voor de Engelschen te sluiten, werd zijn rijk in 1808 door Fransche troepen bezet, in 1809 ingelijfd en toen Pius VII daarop den banvloek uitsprak over alle aanranders van den Kerkelijken Staat, werd hij gevankelijk eerst naar Savona, later naar Fontainebleau gevoerd; jarenlang bleef hij in gevangenschap; op den duur werden hem zelfs pennen eh papier onthouden. Portugal, de aloude bondgenoot van Engeland, weigerde 't continentaalstelsel in toepassing te brengen. Nu teekende Napoleon met Spanje een verdrag, waarbij Portugal verdeeld werd en Spanje's koning niet alleen den doortocht der Fransche troepen door zijn land toestond, maar een Spaansch leger aan het Fransche toevoegde. De kroonprins-regent Johan VI (regent nl. voor zijne moeder Maria), wilde zich wel onderwerpen, toen onverwachts hem het keizerlijk decreet onder oogen kwam : „De regent van Portugal verliest den troon. De val van het huis Braganza is een nieuw bewijs voor den onvermijdelijken ondergang van hen, die zich bij Engeland aansluiten." De koninklijke familie vluchtte naar Brazilië ; Lissabon werd door generaal Junot bezet (1807). Ook in Noord-Europa won Napoleon aan invloed. Denemarken werd door Engeland, zelf uit de onzijdige stelling, die het trachtte in te nemen, gebracht. Engeland was te weten gekomen, dat één der afspraken te Tilsit luidde, Denemarken te dwingen tot toetreding tot den grooten bond tegen Engeland, om door zijne vloot de Britsche schepen uit de Oostzee te houden. Engeland eischte daarom de uitlevering van de Deensche vloot en toen dit afgeslagen werd, bombardeerde de Engelsche vloot plotseling Kopenhagen en nam 35 Deensche oorlogsschepen en meer dan 700 schepen mee (1807). Die daad dreef Denemarken echter in de armen van Napoleon, en 't is ook steeds bondgenoot van den Keizer gebleven. Rusland begon in 1808 een inval in het Zweedsche Finland 183 en veroverde dit in 1809 op Gustaaf IV van Zweden, een verwoed vijand van Napoleon. Groote ontevredenheid was echter in Zweden ontstaan wegens den voortdurenden oorlogstoestand, en in 1809 werd Gustaaf IV van den troon gestooten ; zijn oom — Karei X1TI — werd koning, en deze haastte zich, vrede te sluiten. Zweden stond Finland af en aanvaardde bovendien het continentaalstelsel. Daar Karei XIII kinderloos was, was het gewenscht een troonopvolger aan te wijzen; dit werd de Fransche generaal Bernadotte, „prins van Ponte-Corvo". Napoleon aarzelde met zijne goedkeuring, doch eindigde met die te geven. Bernadotte werd door Karei XIII als zoon aangenomen en kreeg terstond de leiding der regeering in handen. Koning werd hij in 1818 onder den naam Karei XIV Johan ; zijn huis regeert nog in Zweden. Zoo liep aUes naar den wensch van Napoleon. Reeds had Grootsche hij verreikende plannen — hij dacht aan eene Russisch-FraSische plannen, expeditie naar Engelsch-Indië, aan eene nieuwe expeditie naar Egypte, aan eene bezetting van Algiers en Tunis —, toen zijn brutale overmoed leidde tot een gebeurtenis, die als 't ware aan zijne heerschzucht een „halt!" toeroept, en daardoor een zeker keerpunt in zijne geschiedenis vormt. Wij bedoelen den volksopstand in Spanje. Spanje stond al jaren lang aan de zijde van Napoleon; het Jozef wordt had zijne schepen, zijn handel en een deel zijner koloniën dan ook koning van aan Engeland verloren. De koning zelf, Karei IV, beteekende sPanJe> l808weinig; 't land werd geheel beheerscht door de koningin en haar almachtigen gunsteling Godoy (bijgenaamd den „vredeminister", omdat hij den vrede van Bazel had gesloten). Nog bij de verovering van Portugal had Spanje meegeholpen ; toch legde de Keizer het er op toe, in het land een famihelid tot koning te krijgen. Het Spaansche volk had al zijn hoop gevestigd op den kroonprins, Ferdinand, en inderdaad werd Karei IV door een paar oproeren er toe gebracht afstand van den troon te doen; Ferdinand (vTI) werd koning. Dat druischte echter geheel tegen de plannen van Napoleon in. Maar 't gelukte hem zoowel Ferdinand VII als Karei IV op eene samenkomst te Bayonne 184 te krijgen; hier dwong hij Ferdinand VII onder bedreiging hem anders als rebel te zullen behandelen, zijn vader als koning te erkennen, en deze legde de kroon in 's Keizers handen (1808). Jozef, de koning van Napels, werd nu koning van Spanje ; in Napels kwam Murat, de hertog van Berg, dat aan een zoon van Lodewijk Napoleon zou komen. De volksop- Doch nu stiet Napoleon onverwachts op heftigen tegenstand, stond in 't Spaansche volk wilde den vreemden koning niet erkennen, 'granen **" temeer' omdat hij afhankelijk was van den man, die in zoo'n 1808. ' ernstigen strijd met? den Paus was gewikkeld. Voor het eerst verzette zich een volk tegen Napoleon, en de tegenstand der volken bleek op den duur veel ernstiger gevaar voor hem te znn dan die van de legers der vorsten. Wel deed Jozef zijn intocht in. Madrid en drongen de Fransche troepen tot Andalusië door, doch eene sterke legerafdeeling (17,000 man) moest zich te Baylen overgeven aan een paar guerilla-aanvoerders. Jozef moest, acht dagen na zijn intocht, Madrid ontruimen. Kort daama dwong Wellesley (de toetoekomstige hertog van Wellington), die met Engelsche troepen in Portugal was geland, het daar aanwezige Fransche leger (9000 man) te Cintra de wapenen neer te leggen: Junot werd met zijn leger op Engelsche schepen naar Frankrijk gevoerd (1808). Beide capitulatie's maakten grooten indruk in Europa, dat voor het eerst aan de onveminlijkheid van Napoleon begon te twijfelen. Samenkomst Natuurlijk kon Napoleon dat echec niet aanvaarden; zelf te Erfurt. wilde hij met zijne beste troepen naar Spanje trekken. Maar vóór zijn vertrek had hij te Erf urt eerst nog eene samenkomst met den Czaar.1 Napoleon keurde toen bij voorbaat goed, dat de Donauvorstendommen door Alexander werden bezet, 1 Ook vele Duitsche vorsten kwamen hunne opwachting bjj Napoleon maken; de tooneelspeler Talma trad op „voor een parterre van koningen". Toen van een tooneelstuk de woorden: „L'amitié d'un grand homme est un bienfait des dieux" werden gesproken, stond de Czaar met veel vertoon op, reikte Napoleon, „zijn verheven bondgenoot", de hand en onder de toejuichingen van het publiek omarmden de beide keizers elkaar. 185 die van zijn kant de Bonaparte's in Spanje erkende en zich verbond, aan Oostenrijk den oorlog te verklaren, als dit aanvallend tegen Frankrijk optrad. Thans kon Napoleon met een gerust hart naar Spanje trekken. Nayteons^ De beide Spaansche legers, die zich geformeerd hadden, waren ve'«*ocnt ln spoedig door hem uiteengeslagen ; de weg naar Madrid lag open ; «_no 1808—1809. nog in 1808 bereikte Napoleon die stad. Een Engelsch hulpleger werd naar Gallicië teruggedrongen, waar het zich te Coruna inscheepte. Maar al was Napoleon de overwinnende veldheer geweest, Spanje's tegenstand was niet gebroken; 't volk was niet onderworpen; in het Zuiden verzamelden zich de overgebleven deelen der Spaansche troepen, en de Engelschen bleven met vloot en leger Portugal verontrusten. In Cadiz vestigde zich een nationaal bestuur, dat eene volksvertegenwoordiging bijeenriep, die in 1812 een constitutie vaststelde (zie nader dl. IV, § 141). 't Zou nog langen tijd geduurd hebben, vóór het geheele schiereiland onderworpen was, maar toch keerde Napoleon naar Parijs terug, vooral wegens verontrustende berichten uit Oostenrijk. Ook hier, gelijk trouwens in vele deelen van Duitschland, Ontstaan van kwam er gisting onder het volk, en de gevoelens der Oosten- den 5den rijksche regeering vielen geheel samen met die van hare onder- ooalitle-oordanen. Vooreerst verontrustten haar de gebeurtenissen in Italië *8^9. (men denke aan de annexatie van Toskane en de bezetting van den Kerkelijken Staat), maar vooral maakte, 't geen te Bayonne was geschied, grooten indruk. Was dan geen enkele dynastie voor Napoleon veilig ? Kon de Habsburgsche dynastie niet even goed getroffen worden ? Reeds drie jaar lang had Oostenrijk (onder leiding van aartshertog Karei en van minister Stadion) znn leger hervormd en ondanks den slechten staat der financiën voortdurend sterker gemaakt. Het weigerde, Jozef als koning van Spanje te erkennen en eveneens, een deel van 't leger naar huis te zenden. Voor czaar Alexander vreesde Oostenrijk niet, want ondanks het verdrag van Erfurt verklaarde deze, dat hij zijnen troepen instructie zou geven, iedere vijandige daad te vermijden: de Czaar kon zijne soldaten beter tegen Turkije en in Finland gebruiken. Talleyrand speelde reeds in dezen tijd 186 den verrader, door Oostenrijk op de hoogte te brengen met de houding van den Czaar. Het echec der Franschen in Spanje gaf goeden moed, en een opstand der Tirolers onder Andreas Hofer tegen Beieren, die gedeeltelijk een gevolg was van tegen de Kerk genomen maatregelen, wakkerde de geestdrift aan. Eindelijk nog beloofde Engeland een inval in België. Voor Napoleon kwam de krijg met Oostenrijk in zooverre niet ongelegen, dat hij de financiën er door hoopte te verbeteren. De Spaansche veldtocht had heel wat geld gekost; de Oostenrijksche kon het hem terug bezorgen. Zoo ontbrandde, wat men den 5den Coalitie-oorlog heeft genoemd. De veldtocht Oostenrijk trad met een deel van zijn leger aanvallend op van 1809. ju Zuid-Duitschland en was daar eerst zeer gelukkig: onder de Fransche troepen kwam groote verwarring en zij werden in twee deelen gescheiden. Toen echter begaf Napoleon zich naar 't leger en toonde zich zijn krijgskundig genie op schitterende wijze; binnen één week had hij niet alleen zijne verstrooide troepen vereenigd, maar het leger van den vijand in twee afdeelingen gesplitst, die hij achtereenvolgens versloeg. Zoo kwam Napoleon opnieuw den Donau langs in Weenen. Doch de hoofdstrijd moest nog volgen. Aartshertog Karei had zich met een groot leger tegenover Weenen verschanst in de dorpen Aspern en Essling. Om hem daar te kunnen aanvallen, moesten de Franschen den Donau overtrekken. Reeds was een deel der Fransche troepen op den linkeroever, toen de schipbrug bezweek ; aartshertog Karei viel nu die troepen aan en bracht hen zware verhezen toe; met moeite gelukte het Masséna, het leger naar den rechteroever en naar een eiland in de rivier terug te voeren. Een kritieke tijd volgde. Gelukkig voor Napoleon maakten de Oostenrijkers van hunne overwinning geen gebruik: de aartshertog dacht, dat men thans reeds een voordeeligen vrede zou kunnen krijgen. Napoleon echter het versterkingen uit Dalmatië en Italië komen en waagde een nieuwen aanval; wederom trokken de Franschen de rivier over, en nu behaalde Napoleon bij Wagram eene overwinning, die tot een wapenstilstand leidde. Toch dacht Frans I nog niet aan vrede: er stonden nog belangrijke legerafdeelingen in 187 't veld. Verschillende omstandigheden deden hem echter eenigen tijd later tot den vrede besluiten. Vooreerst mislukte de inval der Engelschen en Engeland was ook te laat opgetreden: de slag bij Wagram was reeds geleverd, toen de landing nog moest plaats vinden!; zijne verwachting, steun van'Pruisen en Rusland te krijgen, bleek ijdel te zijn, en, wat vooral den doorslag gaf, eene hevige ziekte woedde onder zijne troepen en sleepte meer dan 50,000 man ten grave. Zoo werd dan nog in 1809 de vrede van De vrede van Weenen of Sohönbrunn geteekend, waarvan de voornaamste Weenen.1809. bepalingen zijn: 1°. Oostenrijk staat af : aan Beieren: Salzburg en het Inndistrict; aan Frankrijk: de Illyrische provinciën, d. i. Karintbië, Kroatië en een gebied langs de Adriatische Zee (ook Triest), en verder: Gallicië, dat grootendeels aan 'tgroothertogdom Warschau kwam en voor een klein deel aan Rusland; dit tot ergernis van den Czaar, die juist het omgekeerde had gewenscht. 2°. Oostenrijk betaalt eene oorlogschatting en moet verschillende vestingen ontmantelen. 3°. Het erkent de nieuwe toestanden in Zuid-Europa. Na dien vrede konden de Tirolers den strijd tegen de overmacht natuurlijk niet volhouden: de opstand werd bedwongen, Hofer, door verraad in 's vijands handen gevallen," werd in 1810 te Mantua gefusilleerd. Thans kwam Napoleon tot de verwezenlijking van het plan, Napoleon dat reeds sinds een paar jaar bij hem was opgekomen. Zijn Mwt n*6* huwelijk met Joséphine was kinderloos gebleven, waarom Na- utwa poleon, die een troonopvolger wenschte, zich van haar het scheiden ^) 1810° (1810). De groote vraag was nu, wie de nieuwe gemalin zou worden, 't Stond in allen gevalle bij hem vast, dat zij eene vrouw van vorstehjken bloede moest zijn. Napoleon wilde wel dé hand van Alexander's zuster Anna Paulowna — de latere gemalin van Willem II —, maar de Czaar toonde zich weinig toeschietelijk : de nieuwe gemalin werd de Oostenrijksche aartshertogin Maria Louise (1810): keizer Frans zag in dat huwelijk 188 eenf [ waarborg voor de handhaving van zijn staat en zijne dynastie. Geboorte van In 1811 werd Napoleon een zoon geboren, die den titel „koning „don koning van Rome" kreeg, 't Scheen dat de Napoleontische dynastie 1811. 'VOOT de toekomst verzekerd was. Toch wees de algemeene toestand in Europa en in Frankrijk in de jaren 1810 en '11 op een dreigend onweer, dat zich boven Napoleon samenpakte. HOOFDSTUK 136. Frankrijk en Europa omstreeks 1810 en 1811. De staatkun- De voornaamste staat was het keizerrijk Frankrnk. «ge toestand. Het strekte zich langs den Atlantischen Oceaan uit van Lübeok tot de Spaansche grens en langs de kust der Middellandsche Zee van de uitloopers der Pyreneeën tot Garigliano. Bovendien behoorden er nog de IUyrische provinciën bij. De uitbreiding tot en met Lübeck was het gevolg van nieuwe annexaties, vooral ter wille van het continentaalstelsel: Holland, Bremen, Hamburg, Lübeck en 'tgroothertogdom Oldenburg werden in 1810 geannexeerd en de koning van Westfalen moest de landstreken aan de riviermonden afstaan. Ook het Zwitsersche Wallis werd ingelijfd, o. a. met 'toog op den Simplonweg. Dat groote keizerrijk was omringd door vazalstaten of bondgenooten. Vazalstaten waren: 1°. De Rijnbond, waarvan de keizer beschermheer was, en waarvan één der leden, nl. de koning van Saksen, ook heerschte over 'tgroothertogdom Warschau. Tot den Rijnbond behoorden o. a.: Mecklenburg, 't koninkrijk Westfalen, 't Groothertogdom Berg, Nassau, Hessen, de koninkrijken Wurtemberg, Beieren en Saksen en vele kleine Midden-Duitsche staatjes. 2°. de Helvetische Republiek. 3°. 'tKoninkrijk Italië, waarvan Napoleon zelf de koning was. 189 4°. 'tKoninkrijk Napels, waar Murat regeerde. 5°. 'tKoninkrijk Spanje, onder Jozef. Pruisen en Oostenrijk waren overwonnen ; Denemarken en Rusland waren bondgenooten; Zweden scheen aan de zh'de van Frankrijk te staan. Slechts de uiterste deelen van Europa stonden vijandig tegenover Frankrijk en Napoleon, nl. Engeland, Portugal, de Spaansche opstandelingen, Sardinië en Sicilië.. Een zwak punt in dien staatkundigen toestand was echter De verhouding 't bondgenootschap met den machtigsten staat, met Rusland. tot BuslandDat bondgenootschap stond lang niet stevig; langzamerhand werd de verhouding koel, eindelijk vijandig. Wederzijdsche grieven waren*: 1°. Het huwelijk met de Oostenrijksche prinses. Napoleon was liever met eene Russische prinses gehuwd, maar op zijne voorstellen had de Czaar ontwijkende antwoorden gegeven (zie blz. 187). 2°. Napoleon was erover vertoornd, dat Rusland hem zoo goed als niet in den krijg tegen Oostenrijk had gesteund. 3°. De uitbreiding van de heerschappij van Napoleon over Midden-Europa. Vooral de annexatie van Oldenburg, waar een zwager van den Czaar zou opvolgen, ergerde dezen. 4°. Napoleon dacht in dezen tijd ernstig aan het herstel van 't oude Polen, wat natuurlijk eene groote bedreiging voor Rusland was. 5°. Rusland paste het continentaalstelsel, dat zijn volk en de schatkist zeer benadeelde — zoo stokte de korenuitvoer — niet van harte toe en verhoogde tot versterking van zijne inkomsten de invoerrechten op Fransche wijnen en brandewijn. In 1812 stelde Alexander een ultimatum, waarin hij o. a. voor zijn rijk het recht eischte van handel te drijven op onzijdige staten en de ontruiming o. a. van de vestingen in Pruisen door de Fransche troepen. Op dat ultimatum volgde geen antwoord, en daarmede was de krijg uitgebroken. Maar 't gevaarlijkst voor de Fransche overheersching was, Het verzet van dat zij het verzet der volkeren opwekte. Er waren grieven de volken te over. Het continentaalstelsel bewerkte, dat vele artikelen 1888,1 NaP°" zeer duur werden; de voortdurende krijg met Engeland deed eon' 190 handel en nijverheid kwijnen; voor de oorlogen werden steeds nieuwe offers gevraagd in manschappen en geld ; het speursysteem der politie en de strenge censuur wekten groote ergernis, evenals het spelen met kronen en staten. Het Napoleontische regeeringsstelsel werd als eene drukkende vreemdehngen-overheersehing gevoeld, al erkende men ook, dat het door de opheffing van verouderde mstelhngen — heerlijke rechten, privilegiën, enz. — in vele opzichten eene weldaad was geweest. De oorlog, dien Oostenrijk in 1809 tegen Napoleon voerde, was reeds eene uiting geweest van dat volksverzet. Ernstiger was dat volksverzet op 't Pyreneesche schiereiland. Wel werd bijna geheel Spanje door de Fransche troepen bezet, maar Portugal konden zij niet veroveren, dank zij de krachtige verdediging van Wellington — vooral van de stelling Torres Vedras, die Masséna niet kon bemachtigen —, en daardoor kon de guerilla in Spanje volgehouden worden. Ook in Duitschland ontstond eene patriottische beweging, in 't bijzonder in Pruisen. Daar heeft Scharnhorst het leger georganiseerd en hebben Stein en Hardenberg de maatschappelijke toestanden verbeterd. Pruisen mocht niet meer' dan 42,000 man onder de wapenen hebben ; Scharnhorst het nu de soldaten slechts eenige maanden in dienst, om hen dan door een nieuw contingent van 42,000 man te vervangen. Zoo werd de geheele jeugd in Pruisen militarisch geoefend. Stein werkte na den vrede van Tilsit aan eene geheele reorganisatie van Pruisen, daarbij gesteund door koningin Louise, die diep geschokt was door den rampzaligen toestand van haar land en haar volk en in 1810 overleed. De „Erbunterthariigkeit" der boeren werd afgeschaft: er ontstond dus eene vrije boerenstand. Iedereen kon „uit zijn stand treden", d.i. het beroep kiezen, dat hij wenschte en zich vestigen, waar hij wilde. In de steden kwamen plaatsehjke besturen, door de burgerij gekozen. Stein is slechts 1 jaar in Pruisen werkzaam geweest (1807—'08): Napoleon eischte zijne verwijdering, verklaarde hem zelfs vogelvrij, waarom hij eerst naar Oostenrijk, daarna naar Rusland vluchtte. Zijn werk werd echter voortgezet door Hardenberg. Deze stichtte universiteiten, waarvan 191 vooral die van Berlijn te noemen is (1810) en de hoogleeraren wekten de jeugd op, zich tegen de Fransche overheerséhing te verzetten. In dezelfde riohting werkte voor korten tijd de Tugendbund (reeds in 1809 weer ontbonden). Ook in ons land waren vele personen, die niet aan de toekomst wanhoopten : men denke er b.v. aan, hoe Van Hogendorp in den tijd der inlijving reeds werkte aan eene constitutie, die dienst zou kunnen doen,,, als het uur van bevrijding had geslagen. Enkele op zich zelf staande pogingen tot verbreking van het Fransche juk vonden reeds in 1809 in Duitschland plaats. Zoo b.v. van majoor Schill, die liever wilde „ein Ende mit Schrecken" als „ein Schrecken ohne Ende". Hij maakte zich meester van Straalsund in de hoop, daar steun van Engeland te krijgen. Deze bleef uit; weldra werd Straalsund hernomen; Schill zelf sneuvelde. De meest ernstige poging om het volk in opstand te brengen deed Frederik van Brunswijk eenige weken na Schill. Ook zijne pogingen leden schipbreuk, doch hij wist de kust van de Noordzee te bereiken, en vond bij den Wezer een voldoend aantal vaartuigen, die hem en de zijnen naar Engeland brachten. Hoe sterk de haat tegen Napoleon was aangegroeid, blijkt uit een moordaanslag, op hem te Schönbrunn in 1809 gepleegd. Aan den dader, een kalm, bezadigd jongmensen, vroeg Napoleon: „Zoudt gjj mij er dankbaar voor zijn, als ik U gratie verleende ?", en 't antwoord luidde: „Ik zou toch trachten U te dooden," In Frankrijk zelf wies de tegenzin tegen het despotisme ook De toestanden aan. Verschillende hooggeplaatste personen kuipten tegen Napo- en denkbeelleon, zooals de intriguant Talleyrand, die reeds sinds de dagen den 131 van Erfurt met Oostenrijk en Rusland in verradejhjke betrek- FrankriJkking stond. Velen van de eersten des lands waren gereed, van partij te veranderen, wanneer het Napoleon tegenliep. De handelingen des Keizers ergerden vooral de vrijzinnigen en de Katholieken. Grieven van de vrijzinnigen waren : 1°. Ondanks de overwinningen werden de belastingen voortdurend verhoogd en kwamen er nieuwe bij, als op zout en koloniale waren. Toch groeide de schuld steeds aan. 2°. Voortdurend werden jonge mannen voor den krijgsdienst opgeroepen; er kwam zelfs schaarschte aan weerbare mannen; 192 het getal personen, die zich door de vlucht aan den krijgsdienst trachtten te onttrekken, werd steeds grooter : in 1812 b.v. waren er 11,000, die om die reden opgespoord werden. 3°. Hoe goed enkele maatregelen voor 't onderwijs ook waren, toch moest de school dienstbaar worden gemaakt aan den staat; het onderwijs moest ook steeds gericht zijn op de verheerlijking van den keizer. Van de letteren gold hetzelfde, en voor een Chateaubriand, die de zaak van den hertog van Enghien afkeurde, voor een Madame de Staël, die, zooals Napoleon zei, in staat was, om de menschen, die 't niet konden of het verleerd hadden, weer te doen denken, was geen plaats meer in het rijk van Napoleon. 4°. De pers werd gemuilband; slechts een viertal couranten mochten verschijnen, en van deze stonden de artikelen onder strenge censuur.1 Nauwkeurig werd ook gelet op de stukken, die in de schouwburgen werden gespeeld. 5°. De Vertegenwoordigende Lichamen hadden, vooral sinds 1807, geen invloed meer; de volksinvloed was dus geheel vernietigd. De Katholieken werden gegriefd door de vervolgingen en krenkingen, waaraan de Paus blootstond: men denke aan de annexatie van den Kerkelijken Staat en de gevangenneming van Pius VU. Het burgerlijk huwelijk met Joséphine het Napoleon, in strijd met de wetten, bij senaatsbesluit ontbinden, maar alleen de Paus kon het kerkelijk huwelijk ontbinden. Deze weigerde en Napoleon het het toen ontbinden door een college van Fransche bisschoppen. Vele Fransche geestelijken keurden dat openlijk af en werden daarom door Napoleon afgezet. Napoleon wilde verder bet concordaat in dien zin uitbreiden, dat 's Pausen bekrachtiging van de benoeming der bisschoppen niet meer dan een vorm zou zijn. Maar hoe hij ook Pius VII dreigde en kwelde, deze bleef standvastig, en wekte daardoor de sympathie van tallooze Franschen. 1 Zelfs de namen ervan moesten veranderd worden: zoo werd het „Journal des Débats" omgedoopt in „Journal de 1'Empire"; van „debatten" moest de Keizer niets hebben. 193 Zoo schaarden zich de Katholieken om den vervolgden Paus; de vrijzinnigen hadden zich nooit met het despotisme kunnen vereenigen, en de royalisten kregen weer nieuwe hoop. C. DE VAL VAN NAPOLEON. HOOFDSTUK 137. De val van het keizerrijk (1812—1814). Van rif, riiken. die noe onafhankelijk waren, krees Napoleon De tocht in zijn strijd met Rusland geene hulp. Rusland haastte zich vrede ^"Und met Turkije te sluiten (vrede van Boekarest 1812), de Proeth werd de grens ; de Russen behielden alzoo Bessarabië, maar niet de Donauvorstendommen. Turkije bleef dus onzijdig, en eveneens Zweden. Dat was Bemadotte's werk, die in de eerste plaats voor Zwedens belangen wilde zorgen. Hij sloot zelfs een verdrag met Rusland, waarbij dit land hem steun beloofde bij 't verkrijgen van Noorwegen, maar omgekeerd Bernadotte van alle pogingen tot herovering van Finland afzag. Met meer dan een half millioen man, waartoe ook de afhankelijke rijken hunne contingenten hadden geleverd — Pruisen b.v. 20,000, Oostenrijk 30,000 man —, begon Napoleon den tocht naar Rusland.1 Nog eens troonde hij in vollen luister te Dresden, waar verschillende vorsten, zooals de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen hunne opwachting maakten. In Juni was hij in Polen, waar hij geestdriftvol ontvangen werd ; den 24sten van die maand trok het „groote leger der 20 natiën" over de Njemen. Het doel werd Moskou. Onder het leveren van kleinere en grootere gevechten (ernstige gevechten b.v. bij Smolensk) trok het Russische leger in goede orde terug, alles verwoestende en verbrandende, zoodat het bij de groote afstanden en de slechte wegen steeds moeilijker werd, het leger van de verschillende benoodigdheden te voorzien. Vele Russische officieren 1 Deze tocht is aangegeven op Blad N°. 31. Pm, Algemeene Geschiedenis III, 3e dr. 18 194 konden zich echter met die taktiek niet vereenigen; zij wilden stand houden; in elk geval moest eene poging gedaan worden, het heilige Moskou te beschermen. De Czaar gaf toe; de oude energieke Kutusoff kreeg het opperbevel en deze wachtte Napoleon af op het plateau van Borodino (bij de bronnen der Moskwa). Een vreeselijke slag volgde: 90,000 soldaten sneuvelden. Ney, die" zich door zijne onstuimige dapperheid onderscheiden had, kreeg den titel: „prins van de Moskwa". De Eussen konden in goede orde het slagveld ontruimen, doordat Napoleon weigerde, zijne garde in 't vuur te brengen. De weg naar Moskou lag evenwel open; den 14den September trok de zegevierende keizer die stad binnen en sloeg zijne residentie op in het Kremlin, het oude czarenverbhjf. De adel en de gegoede burgerij hadden de stad verlaten. In Moskou dacht het Fransche leger zich van de ontberingen en vermoeienissen te kunnen herstellen, maar in den nacht van 15/16 September brak een groote brand uit, waarschijnhjk bewerkt door den gouverneur der stad (Rostopschin), die aan vrijgelaten misdadigers er het bevel toe gaf. De Franschen moesten de vuurzee ontvluchten, Napoleon het Kremhn verlaten. Wel konden de soldaten nog weer onderdak krijgen in de staan gebleven wijken, maar levensmiddelen konden moeilijk worden aangevoerd en mijlen ver in den omtrek was 't land verwoest; daarom, en om den grooten afstand van West-Europa, durfde Napoleon niet in Moskou overwinteren. Tevergeefs kwam Napoleon nu met vredesaanbiedingen; na daarmee vijf kostbare weken te hebben verbeuzeld, bleef hem niet anders over dan de terugtocht, gedeeltelijk langs denzelfden weg, waarover hij Rusland was binnengedrongen. (De Zuidehjke weg bleef hem versperd ondanks roemrijken strijd bij Malojaroslavetz.) Den 19den Oct. gaf Napoleon daartoe het sein. Overal zwermden de Kozakken om het leger; iederen dag moesten er gevechten geleverd worden; de achterblijvers werden onverbiddelijk door de woedende boeren vermoord. Honger, koude en gebrek begeleidden de manschappen op hun verschikkehjken terugtocht; tyj duizenden stierven menschen en paarden. Van de 100,000 man, die het leger nog telde bij den aanvang van den terugtocht 195 waren welhaast nog slechts 40,000 in staat, de wapenen te voeren. Dat de krijgstucht onder die omstandigheden verslapte, ligt voor de hand. Zoo kwam men aan de Beresina. Met koortsachtige haast trok het leger over een paar noodbruggen, waarbij honderden verdronken. Nog stonden velen aan den linkeroever, toen de bruggen door de pontonniers in brand werden gestoken, om de vervolging te vertragen ; wie nog niet over was, verdronk in de rivier, werd gevangengenomen of stierf op de sneeuwvelden. B"j Smorgoni verliet Napoleon 't leger, om zich rechtstreeks naar Parijs te begeven, teneinde daar te zijn, vóór de ramp in haar geheelen omvang bekend zou zijn en om terstond de noodige maatregelen te nemen voor een nieuwen veldtocht; 't cynische schrijven : „De gezondheid van Zijne Majesteit is beter dan ooit", ging hem vooruit, 't Overschot van 't leger, waarin nu geen zweem van tucht meer bestond, trok naar Koningsbergen, maar plotseling viel de bevelhebber van eene Pruisische af deeling, nl. graaf York van Wartenburg van de Franschen af — 'tzij zelfstandig, 'tzij op mondelinge aanduidingen van zijn koning — en sloot het neutraliteitsverdrag van Tauroggen met de Russen, die nu Duitschland konden binnendringen. De Franschen konden nu niet in Pruisen blijven ; zij trokken terug achter de Elbe en sloegen hunne kwartieren te Wittenberg op. Bijna 400,000 man waren omgekomen of krijgsgevangen gemaakt. De tocht naar Rusland was ,,'t begin van het einde". De Het ontstaan onverwinlijke was overwonnen. Vooral in Pruisen ontstond 061 6de coagroote opgewondenheid, en, meegesleept door het enthousiasme 1818. van zijn volk, dat aangevuurd werd door liederen van Körner en Arndt, verbond de koning zich met Rusland (bij het verdrag van Kalisch) en riep hij zijne onderdanen in zijn „Aufruf an mein Volk" te wapen; van alle zijden, uit alle standen stroomden de vrijwilligers samen. Blücher, „maarschalk Voorwaarts", werd opperbevelhebber.1 Ook Zweden sloot zich bij 1 Blücher schreef begin Jan. 1813 o. a. de volgende karakteristieke woorden aan Scharnhorst: „Jetzo ist es wiederum Zeit, die ganze Nation zu den Wafien anzurufen, und wann die Fürsten nicht wollen und sioh dem entgegen setzen, sie simmt dem Bonaparte wegzujagen." 13* -203 opgesteld, hielden Ney nl. zoo lang tegen, tot Wellington hulp kon zenden, waarna de aanval werd afgeslagen en Wellington gelegenheid had den 17den Juni sterke posities bij Waterloo in te nemen. Den 18den Juni begon daar om 11 uur de slag. De aanvallen op de Engelschen werden hardnekkig afgeslagen: de „ijzeren hertog" scheen met zijne Engelschen als vastgeworteld. Tegen den avond kwamen de Franschen echter in het voordeel. Doch thans kwam de Pruisische voorhoede onder Von Bülow opdagen : Blücher kwam Wellington te hulp. Napoleon daarentegen wachtte tevergeefs op de komst van Grouchy: deze durfde niet zelfstandig handelen en de vervolging der Pruisen opgeven, die hem echter voor 't grootste deel waren ontsnapt. Vergeefs deden de Franschen over de geheele linie een aanval; zij werden teruggeworpen en op de vlucht geslagen. Napoleon deed thans, nadat de Kamer der Afgevaardigden Het einde van hem had gedreigd met vogelvrijverklaring, afstand ten gunste Napoleon, van zijn zoon." Hij trachtte nog over Rochefort naar Amerika te vluchten, maar de haven was door de Engelschen geblokkeerd. Hij stelde zich in handen der Engelschen, die hem, in overeenstemming met 't gevoelen der mogendheden, naar St. Helena voerden, waar hij in 1821 stierf. Zijn zoon stierf in 1832 als hertog van Reichstadt. De twee kamers hadden inmiddels eene voorloopige regeering De Bourbons gevormd onder presidentschap van Fouché, die dus wederom opnieuw hervan partij verwisselde. Zij bereidde de terugkomst der Bourbons steld* 1816, voor. In Juli 1815 was Lodewijk XVIII weer in Parijs. De tijdehjke heerschappij van Nap*oleon had voor Frankrijk De 2de vrede leehjke gevolgen. In 1813 en '14 beschouwden de mogendheden Tan Parilsden strijd gericht tegen Napoleon, maar nu waren zij ervan over- 1816' tuigd, dat men in 't belang van den vrede Frankrijk, dat zoo gemakkelijk zijne wettige regeering prijsgaf, moest bewaken. Frankrijk werd dan ook geheel anders behandeld dan in 1814. Niet alleen werden thans aan de musea de kunstschatten weer ontnomen, die Napoleon er indertijd naar toe had gevoerd, maar duidelijk bhjkt het vooral uit den 2den vrede van Parijs (20 November 1815). We moeten daarbij letten op 3 punten, nl.: 204 1°. De territoriale bepalingen. Frankrijk werd teruggebracht tot de grenzen van 1790, d. w. z. het verloor nu geheel Savoye, moest in 't Noorden aan het koninkrijk der Nederlanden twee vestingen afstaan, die den weg naar Parijs beheerschten, verder Bouillon aan Luxemburg, Saarlouis en Saarbrücken aan Pruisen, Landau aan Beieren. 2°. De schadevergoeding. Frankrijk moest 700 millioen francs oorlogskosten betalen, betaalbaar in 5 jaar. 3°. Toezicht: De gezanten der 4 groote mogendheden moesten nauwkeurig letten op de binnenlandsche toestanden, zoodat terstond maatregelen genomen konden worden tegen de wederopluiking van révolutionnaire denkbeelden. Bovendien bleef in Frankrijk een observatieleger van 150,000 vreemdelingen, dat door Frankrijk moest worden onderhouden. HOOFDSTUK 139. Het Weener Congres (1814—'15). De Heilige en de Groote Alliantie. Bijeenroeping Nog "vóór den lsten vrede van Parijs hadden de voornaamste van het eon- Europeesche mogendheden het besluit genomen, dat er binnen gres. twee maanden te Weenen een congres zou bijeenkomen, om de Europeesche aangelegenheden te regelen. Bijna 150 afgevaardigden kwamen te Weenen samen. De voornaamste waren : voor Engeland : Wellington, Castlereagh ; „ Pruisen : Hardenberg, Humboldt; ., Oostenrijk : Mettemich ; „ Rusland : Nesselrode ; „ Lodewijk X vTII: Talleyrand ; „ de Nederlanden : Heinrich von Gagem ; „ Spanje: Labrador. Karakter van De eerste tijd verliep onder feesten, soirees, recepties, muziekhet congres, uitvoeringen onder leiding van Beethoven, etc. De opening 205 van 't congres werd voortdurend uitgesteld. Inderdaad is het congres nooit geopend, ja, men kan zeggen, dat een eigenlijk congres nooit is gehouden. Slechts commissies van afgevaardigden werden gevormd ; deze onderteekenden de bijzondere verdragen tusschen de staten, en al die tractaten werden vereenigd tot de Slotacte van het Weener Congres. Bovendien waren de 4 groote mogendheden, Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Engeland, het reeds in 't algemeen over de toekomst van verschillende landen eens geworden. Over enkele kwesties betreffende Polen en Duitschland zou echter nader te Weenen worden onderhandeld. Talleyrand, sluw diplomaat als hij was, is het gelukt, de alliantie Optreden van tusschen de vier mogendheden te verbreken. Hij trad op als Talleyrand. de verdediger van de rechten van de kleine staatjes, als ver- Twlsten tus" dediger van het beginsel der legitimiteit. Daardoor werd hij Sehe° m°" . , gendheden. al gauw een man van beteekenis op het congres. Een ernstig geschil ontstond over Polen en Saksen. Pruisen wilde voor zich geheel Saksen, dat trouw aan Napoleon had vastgehouden, en Rusland zou dan die deelen van Polen krijgen, welke bij de 2de en de 3de deeling aan Pruisen waren gekomen. Oostenrijk echter kon eene zoodanige vergrooting van Pruisens macht niet dulden ; Talleyrand wilde geen krachtigen staat in 't hart van Europa en stelde weer zijn beginsel van legitimiteit; Engeland wilde niet, dat een der oudste regeerende huizen werd afgezet, en wenschte met Oostenrijk niet, dat Rusland zoo ver naar 't Westen doordrong. Zelfs sloten begin 1815 Engeland, Oostenrijk en Talleyrand in naam van Frankrijk een geheime alhantie tegen Pruisen en Rusland. Doch op een oorlog durfde men het niet laten aankomen : Alexander I gaf eerst toe, Pruisen moest toen wel volgen, en ten slotte werd de kwestie aldus opgelost: Pruisen kreeg een deel van Saksen, benevens bezittingen in West-Duitschland en behield een deel van Polen; het andere deel kreeg Rusland. Metternich steunde nu op zijne beurt Talleyrand, die de teruggave van Napels aan de Bourbons eiscbte. Eenige weken later kwam het bericht van de landing van Napoleon. Snel werden nu de beraadslagingen ten einde gebracht. De slotacte van Weenen werd ten slotte onderteekend 206 door 8 staten (de 4 bovengenoemde mogendheden, benevens frankrijk, Spanje, Portugal en Zweden). Aan de andere staten werd de goedkeuring op die besluiten verzocht. De territoriale We zullen thans de belangrijkste territoriale bepalingen noemen.1 bepalingen. Engeland behield van zijne veroveringen, in Europa : Malta, de Ionische eilanden en Helgoland en buiten ons werelddeel: de Kaapkolonie, Ceylon, Mauritius, Demerary, Essequibo, Berbice en Trinidad. Bovendien kreeg de koning Hannover als koninkrijk terug. Engeland was en bleef dus dè machtigste ter zee. Oostenrijk verloor zijne verspreide bezittingen in ZuidDuitschland, België en Krakau (dat eene republiek werd), maar kreeg de niyrische provinciën, 't Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk, dat zich tot de Po en de Tessino uitstrekte en enkele aan Beieren ontnomen landstreken, waarvoor deze staat RijnBeieren of de Rijn-Palts terugkreeg. De Oostenrijksche landen vormden nu een aaneengesloten gebied. De invloed van Oostenrijk werd nog zooveel te grooter, doordat de broer van den Keizer groothertog van Toskane werd, een neef Modena kreeg en keizerin Maria Louise het hertogdom Par ma-Piacenza. Bovendien werd de Keizer voorzitter in den Duitsohen Bond. Oostenrijk was dus machtig in Duitschland en in Italië. In Italië werden buiten de bovengenoemde staten nog hersteld : 'tKoninkrijk Piemont, Savoye of Sardinië, waarbij Genua werd ingelijfd, om het sterker te maken tegenover Frankrijk; "m<£0^ De Kerkelijke Staat; het Koninkrijk Napels of der Beide Siciliën. Wél had Murat in 1813 de zaak van Napoleon verlaten, maar toch werd hij vervallen verklaard van den troon. Vandaar zijne aansluiting bij Napoleon in 1815, maar zijne poging tot herwinning van Napels mislukte: hij werd gevangengenomen en gefusilleerd. Wat het geheele Duitsche Rijk betreft, het Duitsche keizerrijk werd niet hersteld,.maar een Duitsche Bond van 1 Vergelijk Atlas Hettema, Blad N°. 31, bijkaartje: De bepalingen van het Weener Congres. 35 monarchieën en 4 vrije steden (Bremen, Hamburg, Lübeck en Frankfort a/d Main) werd opgericht met den Keizer van Oostenrijk als voorzitter (zie nader Dl. IV, bladz. 1—2). Pruisen kreeg een deel van Saksen (ook Maagdenburg) en Posen. Vooral moet men echter letten op zijne verwerving van Westfalen en de Rijnprovincie, uit geseculariseerde geestelijke gebieden bestaande. Pruisens- gebied lag thans nog in twee groote stukken. Het verloor Oost-Friesland, dat aan Hannover kwam: Engeland begeerde geene Oostzeehavens in Pruisische handen. De Duitsche vorsten, die aan Napoleon uitbreiding van gebied en een hoogeren titel dankten, behielden deze, maar de koning van Saksen verloor de helft van zijn gebied en 't groothertogdom Warschau. Rusland behield Finland, „in eeuwige unie" met Rusland verbonden, en 'tgrootste deel van 'tgroothertogdom Warschau onder den naam koninkrijk Polen, dat eene eigen constitutie kreeg. De koning van Zweden werd ook koning van Noorwegen (personeele Unie). Zweden stond het kleine gebied, dat het nog in Pommeren had liggen, aan Denemarken af, dat het weer aan Pruisen gaf tegen afstand van 't hertogdom Lauenburg, nabij Holstein gelegen. De Deensche koning werd dus voor zijn vasthouden aan Napoleon gestraft met 't verhes van Noorwegen, waartegenover slechts eene geringe aanwinst stond. België en Noord-Nederland werden vereenigd tot het Koninkrijk der Nederlanden onder de souvereiniteit van den prins van Oranje ; ook dit rijk moest een bolwerk tegen Frankrijk vormen. Spanje (onder de Bourbons), Portugal (onder de Braganza's) en Zwitserland herwonnen hunne zelfstandigheid. Wanneer wij de territoriale bepalingen van het Weener Congres De nationalioverzien, dan bhjkt doidehjk, dat met de wenschen der volken teltsbeweging. geene rekening was gehouden ; alleen de belangen der dynastieën en der regeeringen waren in 't oog gehouden. Men sprak daarom ! van het „ellendig knoeiwerk van verdoelen en vereenigen", 208 van „gesckacher als met vee", 't Gevolg was de versterking van de nationaliteitsbeweging, die Napoleon reeds door zijn brutaal geweld had opgewekt. „Zij ging uit van het begrip, dat ieder volk geregeerd moest worden in overeenstemming met zijne belangen en eigenaardigheden, en dat daarom iedere staat zooveel mogelijk één volk moest omvatten ; ieder volk moest eene pohtieke eenheid zijn;" bijeengebracht moest worden, „wat door gemeenschap van taal en stam bijeenbehoorde". Drie naties: de Duitsche, de Itahaansche en de Poolsche waren over verschillende staten verdeeld; één staat, nl. Oostenrijk, vereenigde kunstmatig vele vreemde naties ; de Christenvolken op het Balkan-schiereiland bleven zuchten onder het wanbestuur der Turken. Als een roode draad loopt die nationahteitsbeweging door de geschiedenis na 1815. En daarnaast treedt eene tweede De liberale beweging op, de liberale of de vrijzinnige. Met het herstel strooming. der oude dynastieën toch ging voor een deel gepaard een herstel van het ancien régime, al had men ook te Weenen (doch vlak vóór Waterloo) verklaard, dat eene vertegenwoordiging van landstenden een eisch des tijd was. In verschillende Europeesche staten werd de absolute monarchie hersteld, en ook in de meeste dier staten, waar eene constitutie werd ingevoerd, berustte de macht in handen van den vorst en de aristocratie. De liberalen nu wilden overal een meer democratischen regeeringsvorm, in de eerste plaats een constitutioneelen. Hunne aanhangers hadden zij vooral onder de gegoede burgerij, die een grooten afkeer had van de privilegiën van het ancien régime. Dikwijls smolt de liberale beweging met de nationahteitsbeweging samen. In de1 eerste plaats werd Oostenrijk bedreigd door die beide stroomingen — door Metternich, aarts-conservatief en voorstander der absolute vorstelijke macht, de révolutionnaire genoemd — en deze staat had dus het meeste belang bij de handhaving van den bestaanden toestand. De oprichting Door de ernstige tijden, welke men doorleefd had, waren bet der Heilige Al-ongeloof en de twijfelzucht der 18de eeuw grootendeels vernietigd; liantie. 1815. men keerde terug tot het oude voorvaderlijke geloof. Het mysticisme herleefde, en onder invloed van de dweepzieke barones 209 Von Krüdener openbaarde zich ook bij den Czaar de neiging tot mystiek. In verband daarmede staat zijn voorstel aan Frans I en Frederik Willem van Pruisen tot oprichting van de Heilige Alliantie; die in 1815 gesloten werd. De drie vorsten verklaarden daarbij plechtig, in hun bestuur de Christelijke beginselen van rechtvaardigheid, zachtheid en vrede te zullen handhaven, als huisvaders over hunne onderdanen te zullen regeeren, en hun aan te bevelen, iederen dag beter de plichten na te komen, die het Christendom hun oplegt. Alle staten van Europa sloten zich bij de Heilige Alliantie aan, behalve Engeland, Turkije en de Kerkehjke Staat. Ongetwijfeld werden de oprichters van dat verbond door de beste bedoelingen geleid, doch reeds in Nov. 1815 verbonden zich de vier groote mogendheden, dat men nu en dan zou samenkomen, om maatregelen te treffen in 't belang van den vrede en het welzijn der volken. (Men noemt dat verbond wel de Groote Alliantie.) En dat leidde tot interventie overal daar, waar de rust verstoord werd. De leider der Oostenrijksche staatkunde, Mettemich, werd de ziel van die interventiepolitiek, die dus gericht was op behoud van het bestaande: hij werd „de provoost der Heilige Alliantie". Uitgaven van W. E. J. TJEENK WTLr.Ttfft tü Zwotx*. Ihshi 140 HOOFDSTUK 128. De expeditie naar Egypte (1798—1801). Aanleiding tot Het eenige land, dat thans nog in oorlog met Frankrijk was, de expeditie was Engeland. Op welke wijze zou men de macht van dat naar Egypte. eaan de besten werden beloond. In 1802 werd tot ergernis der republi- 155 keinen het legioen van eer opgericht, om zoowel burgers als militairen voor hunne verdiensten te beloonen.1 Door eene wet op de Nationale Militie werd ieder Franschman Wet op de Mavan 20 jaar ter beschikking der regeering gesteld, om in actieven ttonale Milidienst te worden geplaatst. Voor de binnenlandsche bevrediging van Frankrijk waren twee maatregelen van gewicht, nl. het concordaat met den paus (1801) en de opheffing der emigrantenwetten. Het concordaat werd na den vrede van Lunéville met paus Het concorPius VH (1799—1823) gesloten. De paus zag af van de gesecu- daatvan 1801. lariseerde geestelijke goederen. De Fransche regeering verbond zich alle kerken terug te geven en den geestelijken een behoorlijk traktement uit te betalen De bisschoppen werden door de regeering benoemd, doch de paus moest de keuze bevestigen. De bisschoppen moesten den eed van trouw aan de grondwet afleggen. Zoo wist Napoleon kerk en staat met elkaar te verzoenen. De geestehjkheid werd voor langen tijd Napoleon welgezind, en door haar de massa der geloovigen. 't Concordaat werd in de Wetgevende Vergadering aangenomen, maar te gelijk werden een aantal „articles organiques" afgekondigd, d. w. z. bepalingen der aanvulling van staatswege. Deze artikelen gingen in vele opzichten verder dan het concordaat, zoo b. v. moest de geestehjkheid de Gallicaansche declaratie van 1682 onderteekenen, moest het kerkelijk huwelijk n a het burgerlijk huwelijk worden gesloten. De curie protesteerde er wel tegen, maar, daar de paus veel waarde aan het concordaat hechtte, bleef het enkel bij protest. Thans werd ook de viering der decadi opgeheven en de Zondag als officieele rustdag hersteld. • Wat de houding tegenover de emigranten betreft, reeds in 1800 Dè opheffing werden de lijsten der emigranten gesloten, en in 1802 (na den d*1 emigranvrede van Amiens) werd eene algemeene amnestie afgekondigd : t611*6***11' de terugkeerenden moesten echter den eed afleggen, niets tegen 1 „Men noemt het kinderspeelgoed", zei Napoleon, „maar men leidt er de mannen mee". Bovendien waren aan verschillende rangen van de orde mooie inkomsten verbonden. 163 d. w. z. besluiten, alleen door den Senaat genomen, hadden, zonder medewerking der andere lichamen, kracht van wet. 3°. De Eerste Consul kreeg het recht, zijn. opvolger aan te wijzen; zijne civiele lijst werd verhoogd van y2 millioen francs op 6 millioen francs. Weer was Napoleon dus een stap dichter bij de monarchie Samenzwering gekomen. De royalisten hoopten echter, dat hij van zijn invloed der royalisten gebruik zou maken, om de Bourbons op den troon terug te roepen. 1804' Napoleon gaf echter op ondubbelzinnige wijze te kennen, dat daarvan geen sprake was.1 Nu kwamen de royalisten tot eene samenzwering (1804). Maar bet hoofd ervan, George Cadoudal, werd gevangengenomen en terechtgesteld ; de Republikein Moreau, van verre in de zaak betrokken, werd tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld en later door Napoleon „begenadigd" met verbanning; Pichegru, als medeplichtige gevangengezet, werd 1 geworgd in zijne cel gevonden. (Waarschijnhjk heeft hij zelfmoord gepleegd). Nu echter ging Napoleon over tot eene afgrijselijke daad. De moord op De jonge hertog van Enghien — ten onrechte beschuldigd, den «ert°g in den moordaanslag van Cadoudal te zijn betrokken — werd yan Enshien onverwachts, met schending van het Badensche grondgebied. 18°4" uit Ettenheim opgelicht en na een kort proces, zoogenaamd als „emigrant in Engelsche soldij" in de slotgracht van Vincennes gefusilleerd. Dat gebeurde alleen, omdat hij een Bourbon was : Napoleon wilde daarmede van zijne gezindheid tegenover het oude koningshuis blijk geven. * Die moord heeft in geheel Europa groote ontzetting en vérontwaardiging gewekt; men begon 1Hn stelde aan Lodewijk XVIII voor, tegen schadevergoeding afstand te doen van zijne aanspraken op den troon, wat deze echter verre van zich wierp, en eens richtte hij aan den Bourbon het schrijven : „Gjj behoeft niet te wenschen, naar Frankrijk terug te keeren ; gij zoudt over 600,000 lijken moeten marcheeren. Offer uwe belangen op aan het geluk en de rust van Frankrijk". 2 „Ik wil de Bourbons", zoo riep hij met het oog op de tegen zjjn leven gepleegde samenzweringen uit, „den schrik doen gevoelen, dien zij ons trachten in te boezemen. Ben ik dan een hond, dat men mij op de straat denkt te kunnen doodslaan ? Zijn mijne moordenaars heilige personen ?" • 11* 170 die gij bevrijdt, en de afschuwelijke plunderingen achterwege laten, die eenige door onze vijanden opgestookte deugnieten bedrijven. Zonder dat zoudt gij niet de bevrijders, maar de beulen der volken zijn. De eer van Frankrijk is er mee gemoeid. Uwe overwinningen, uw moed, uw succes, het bloed van onze in den strijd gevallen broeders, dat alles, zelfs de eer en de roem zouden verloren zijn. Zoowel ik, als de generaals, die uw vertrouwen verdienen, wij zouden ons schamen een tuchteloos leger, dat geen andere wet kent dan het geweld, aan te voeren. Maar toegerust met de waardigheid van het opperbevelhebberschap, en sterk door de wet en de gerechtigheid, zal ik het kleine aantal van hen, die geen moed en geen hart hebben, eerbied voor menschelijkheid en eer, die ze met voeten treden, weten in te boezemen. Ik zal niet dulden, dat roovers uwe lauweren bezoedelen; ik zal het in de dagorders gegeven bevel met alle gestrengheid laten uitvoeren. De plunderaars worden zonder genade doodgeschoten. Aan meer dan één is deze straf reeds voltrokken. Maar ik heb met vreugde gezien, met hoeveel ijver de goede soldaten van mijn leger mijne bevelen opvolgen." Hoe hij de eerzucht en den moed wist te prikkelen, blijkt b.v. uit de volgende woorden, den dag vóór den slag bij Austerlitz, tot de soldaten gericht: „Soldaten! Ik zal al uwe bataillons zelf leiden. Ik zal mij buiten het vuur houden, als gij met uwe gewone dapperheid in de vijandelijke gelederen verwarring sticht. Indien echter de zege ook maar één oogenblik mocht tanen, dan zult gij zien, hoe uw Keizer zich aan de eerste schoten blootstelt, want op dezen dag, nu het om de eer der Fransche infanterie gaat, waarmee de eer der gansche natie verbonden is, mag de overwinning niet twijfelaohtig zijn. . . Deze zege zal den veldtocht besluiten, en wij zullen onze winterkwartieren weer kunnen betrekken. Nieuwe legerscharen, die zioh in de departementen van Frankrijk gevormd hebben, vereenigen zich dan met ons, en de vrede, dien ik daarna zal sluiten, zal mijn volk, u en mij waardig zijn !" En na den slag.bg Austerlitz zegt hij in een dagorder o. a. : „Soldaten! ik ben over u tevreden: gij hebt op den dag van Austerlitz alles gerechtvaardigd, wat ik van uwe onverschrokkenheid verwachtte, en hebt uwe adelaars met onsterfelijken roem overdekt.... Wanneer hier alles volbraoht zal zijn, wat noodig is, om het geluk en den voorspoed van ons vaderland te verzekeren, dan zal ik u naar •Frankrijk terugvoeren. Daar zult gij het voorwerp mijner innigste zorgen uitmaken. Mijn volk zal u met groote vreugde weerzien, en wanneer één uwer zegt: „Ik ben ook bij den slag bij Austerlitz geweest", dan zal iedereen terstond antwoorden: „Hier staat een dapper man". 171 Nooit kwam de magische invloed, dien Napoleon op de soldaten uitoefende, duidelijker aan het licht dan bij zijne eerste ontmoeting met de troepen, die na zijn terugkeer van Elba tegen hem moesten optreden. Hij gaf zijn' grenadiers bevel, hem, met het geweer omlaag, te volgen, en ging alleen het regiment tegemoet. „Vuur" commandeerde een kapitein, maar de soldaten, doodsbleek, hielden krampachtig hunne geweren vast en geen schot viel. Daar trok Napoleon zijn jas open en kalm en luid riep hij : „Soldaten van het vijfde regiment, als er iemand onder u is, die zijn Keizer wil dooden, laat hij het doen; hier ben ik 1" Een donderend: „Leve de Keizer !" was het antwoord. Dat Napoleon in z\jne hofhouding niet voor de geboren vorsten wilde onderdoen, ligt voor de hand. Hij voerde weldra een ingewikkeld ceremonieel, ontleend aan het hof der Bourbons, in. Allereerst aan zijne bevelhebbers, doch ook aan burgerlijke ambtenaren en regeeringspersonen verleende hij tal van adelhjke titels, „aangezien", zooals Napoleon schreef, „het in de menschelijke natuur ligt, zijne kinderen naast een behoorlijk vermogen een of ander bewijs van het aanzien, dat men heeft genoten, na te laten". Eene heele rij oud-adellijke families lieten zich aan het hof voorstellen en verleenden het nieuwen glans. Pamilariteit vermeed Napoleon echter zooveel mogelijk, in 't bijzonder na den krijg van 1805. Al kon hg zjjne omgeving door eenvoudige en hartelijke woorden en daden soms betooveren, in den regel was hij stroef, ja onhebbelijk en gevoelde men zich tegenover hem niets op zijn gemak. Angstig stil werd het in de zaal, als op een hoffeest de kamerheer met luide stem „FEmpereur" had uitgeroepen. Met kleine vast afgemeten passen ging hij voort; alles was stil, een licht sporengekletter was het eenige wat men hoorde, slechts soms werd deze stilte verbroken door de korte, knetterende stem van den keizer. Nooit heeft iemand hem eens hartelijk zien lachen. „De vast op elkaar gesloten lippen schenen alleen maar een commando te kunnen geven of een berisping uitsnerpen met een geluid, om iemand den dood op het lijf te jagen." Een der maarschalken, die overigens de brutaliteit in eigen persoon was, bekende eens, dat hij begon te trillen, als „die duivel van een mensoh" in zijn buurt kwam. Geen van zijne broers mocht in zijne tegenwoordigheid gaan zitten, niemand het woord tot hem richten, vóór hij door Napoleon was aangesproken. Zijne prikkelbaarheid werd op den duur steeds grooter. De vermoeienissen van den veldtocht deerden hem niet; in den slag, zelfs op de kritiekste oogenblikken, knipte hij niet met de wimpers, maar aan het hof kon hg over de geringste onaangenaamheden soms plotseling in woede losbarsten. „Wanneer hij zijn gewone, eenvoudige kleeding — de uniform van kolonel der garde, met den vermaarden driekanten 172 steek — bij plechtige gelegenheden moest verwisselen voor een galakostuum, was het voor zijne kamerdienaren een telkens terugkeerende zorg, hoe zij erin zouden slagen, hem aan te kleeden; zoodra een kleedingstuk hem slechts even hinderde, smeet hij het op den grond of in het vuur." Dat er van een opgewekt leven aan het hof op die manier geen sprake was, ligt voor de hand. Napoleon, die dat wel opmerkte, vroeg eens aan zijn beroemden diplomaat Talleyrand, wat daarvan toch wel de reden was, en deze zou geantwoord hebben: „Dat komt, omdat het genoegen er niet komt op trommelslag, en gij ziet er uit, alsof gij tegen ieder wilt zeggen : „heeren en dames, voorwaarts marsch!" Hoewel van nature niet wreed en dankbaar voor bewezen diensten, schrikte hij voor geen gewelddaad terug, als hij dit voor zijne doeleinden noodzakelijk oordeelde. Dan was het: „il faut brüler, fusiller, faire la terreur." Zijne eerzucht en heerschzucht waren onbegrensd. „Er zal", zoo uitte hij zich eens, „niet eerder rust in Europa komen, voor het onder één hoofd, één Keizer staat, die de koningen tot zijne ambtenaren rekent en zijn' generaals koninkrijken toekent". „Het is veel meer de eerzucht dan de vaderlandsliefde, die hem den krijg tot eene persoonlijke behoefte maakt", zoo schreef Lucien van zijn broer. Karakteristiek is, dat toen, na zijne verheffing tot Keizer, het nieuwe staatszegel moest worden vervaardigd, en de daarmede belaste commissie voorstelde, er „een rustende leeuw" in op te nemen, Napoleon die woorden doorhaalde en er boven schreef: „Een adelaar in vlucht". Waar zou de vlucht van den adelaar eindigen T HOOFDSTUK 133. De 3. Maar door de groote praal, waarmee de koning zich meende te moeten omringen, om zijn rang op te houden, dreigde zijn bestuur noodlottig voor Pruisen te worden, allereerst in financieel opzicht. Binnen- Eene groote tegenstelling met dezen vorst vormde zijn zoon landsch be- en 0pVOiger Frederik Willem I (1713—'40) met zijne ruwe, S. n°r**° . onbeschaafde manieren, ziin afkeer van kunst en wetenschap. derikWillem I. ^ y Men stelde zich vroeger dezen Hohenzoller allereerst voor als den man van het „tabakscollege", die zich daar met zijne vrienden onder 't genot van bier en tabak met ruwe scherts vermaakte, als den man, die voor zijne lijfwacht op „lange kerels" jacht maakte, maar in lateren tijd is men hem beter gaan waardeeren. Hij was een voorstander van recht en billijkheid, hield trouw aan zijn Woord vast, en had een diep besef van zijne verantwoordelijkheid jegens Godl Hij maakte een einde aan de heerschappij der jonkers ten platten lande, der oligarchie in de steden ; hij vestigde de absolute monarchie; door het geheele rijk liet hij zich vertegenwoordigen door ambtenaren, die zijn wil uitvoerden; hij is dus, zoo ifiet de schepper dan toch de voltooier van den Pruisischen ambte- 1 In Pruisen'(niet van Pruisen). Dit beteekent, dat hij slechts in Pruisen de volle souvereiniteit bezat en geheel onafhankelijk van den keizer was; voor de andere deelen van zijn staat moest hij als rijksvorst den keizer als leenheer blijven erkennen. Reeds in 1700 verplichtte Leopold I zich, den keurvorst als koning in Pruisen te erkennen; begin 1701 liet Frederik I zich als „koning in Pruisen" uitroepen en kronen. 15 narenstaat, van de Pruisische bureaucratie en een eerlijke administratie had het volk daaraan te danken. Hij heeft het leger, vooral met hulp van vorstLeopold van Anhalt-Dessau — „der alte Dessauér" —, uitstekend georganiseerd en gebracht op eene sterkte van ruim 80,000 man, terwijl hij voor de plattelandsbewoners de conscriptie invoerde. Hij was spaarzaam tot gierig toe, bestuurde de domeinen uitstekend en hield streng toezicht op de financiën, doch liet zijn zoon dan ook eene goedgevulde schatkist na. Hij stichtte volksscholen en voerde leerplicht in; hij zorgde voor industrie en landbouw en nam 17,000 uit Salzburg verdreven Protestanten op, die de woeste gronden bij Memel en Tilsit ontgonnen. ' ?. y< In de buitenlandsche politiek slaat hij een minder goed figuur. Zijne buitenWel verwierf hij Opper-Gelder, en in den Noordsehen oorlog Pomme- landsche poliren, maar over 't geheel heeft het keizerlijk hof te Weenen hem als üek. speelbal weten te gebruiken. Dat bleek vooral in de kwestie van de opvolging in Guliken Berg. De linie Neubutg, welke die landen indertijd had gekregen (vgl. Dl. II, blz. 162—163) zou uitsterven, en ongetwijfeld had Frederik Willem er de meeste aanspraken op. Toen hij de Pragmatieke Sanctie goedkeurde, verklaarde Oostenrijk, dat Berg uit die erfenis aan Pruisen zou komen. Maar later trok Oostenrijk die belofte trouweloos in: de keizer wilde met Frankrijk en de zeemogendheden die Gulik-Berg3che kwestie regelen, zonder Pruisen er in te kennen. De koning met zijn eerlijk, rond karakter was daardoor zeer getroffen, en voorspelde, „dtjt na zijn dood het huis Brandenburg den keizer en zijn huis zou verlaten en eene andere partij kiezen." Met zijn zoon en opvolger Frederik stond de koning, die inder- De Jeugd van daad een ongemakkelijk heer en huisvader was, langen tijd op Frederik II. gespannen voet. Het drilsysteem en de ruwe manieren boezemden Frederik grooten afkeer in. Hij bewandelde een geheel anderen weg dan zijn vader wenschte: hij hield van literatuur en muziek en had een afkeer van den strengen dienst; de deugdelijke kern, die onder het ruwe uiterlijk van zijn vader en diens regeering verscholen lag, merkte ook hij niet op. Dikwijls kwam het tot heftige tooneelen en meer dan eens werd Frederik mishandeld. Ten slotte kwam bij hem het plan op, weg te vluchten, Dat mislukte ; hij werd gevangengenomen en voor een krijgsraad 16 gebracht, die zich echter voor onbevoegd verklaarde, over een kroonprins te richten ; ten slotte werd Frederik door den koning begenadigd, maar luitenant Von Katte, die hem behulpzaam was geweest, werd voor Frederiks oogen terechtgesteld. Frederik vertoefde nu een jaar te Kustrin, waar hij in de staats- en krijgszaken werd ingewijd ; er vond een groote ommekeer bij hem plaats ; met ijver vervulde hij zijne plichten, zooals de koning het wenschte ; huwde met de vrouw, die zijn vader hem aanwees ; hield zijn regiment uitstekend in orde, en gaandeweg werd de verstandhouding tusschen vader en zoon beter. Frederik zelf zag thans ook in, welk flink vorst zijn vader was ; later getuigde hij, „dat het huis Pruisen aan diens werkzaamheid en wijze regeering zijne grootheid dankte." Frederik Willem schonk aan Frederik, nadat de verstandhouding weer goed was geworden, het slot Rheinsberg; daar bleef hij zijn vrijen tijd aan muziek en literatuur besteden, daar was hij met Voltaire in briefwisseling, daar schreef hij zijn : „Anti-Macchiavelli", waarin hij het ideaal van een vorst vol plichtsgevoel schetste. De verzoening tusschen vader en zoon werd volkomen ; de eerste erkende ook de talenten van zijn opvolger, getuige de woorden op zijn sterfbed : „O God, ik sterf tevreden, daar ik zoo'n braven zoon en opvolger heb". Fredorik II. Toen Frederik II (1740—'86) aan de regeering kwam, besloegen zijne landen eene oppervlakte van 120,000 K.M.2 met eene Jbevolking van ongeveer 2% millioen zielen. Die landen lagen echter zeer verspreid: „le roi des liguières", de grenzenkoning, werd hij wel spottend door Voltaire genoemd. Frederik II is het geweest, die Pruisen tot eene groote mogendheid heeft gemaakt. Waar zich de gelegenheid maar voordeed, trachtte hg zijn gebied uit te breiden of af te ronden, zonder zich veel a"an een keer gesloten bonden of aan zijne bondgenooten te storen. „Een vorst moet slechts met zijne eigen belangen te rade gaan", was zijn denkbeeld.1 Dat toonde hij reeds het eerste jaar, dat hij aan de regeering was. 1 Tegen een Engelsen gezant zei hrj: „Ne me parlez pas de grandeur d'&me ; TTn prince ne doit consulter que ses intéréts." 17 Bij den dood van Karei VI in 1740 maakte Frederik II op Fred. II beze' i zeer losse gronden aanspraak op een zestal Silezische hertogdom- Silezië. men [o. a. Brieg, Liegnitz, Jagemdorf en Wohlau]. Hij zelf achtte die aanspraken van weinig beteekenis, maar, zooals hg later verklaarde, hij vond de kans zoo mooi en hij had de beschikking over zoo'n flink leger.1 Hij stelde nu aan Maria Theresia voor, hem Silezië af te staan, dan zou hij de Pragmatieke Sanctie verdedigen. Tegelijkertijd echter rukte hij over de grenzen van Silezië en bezette 't grootste deel van dat land, waar de Protestanten, die er verreweg het talrijkst waren, hem met open armen ontvingen. Maria Theresia wilde nu natuurlijk niet meer van onderhandelingen weten. Het zwaard moest beslissen, en 't gelukte Frederik, hoewel met moeite, de Oostenrijkers te verslaan bij Mollwitz 1741). Spoedig kreeg Maria Theresia met andere vijanden te strijden. De ooalitie's. Frankrijk, bezield door de oude vijandschap tegen 't Habsburgsohe Huis; de keurvorst van Beieren, Karei Albrecht, die ook aanspraken maakte op de Oostenrijksche erfenis ;2 Spanje, dat op de Habsburgsche landen in Italië vlaste; Sardinië, dat zgn gebied ten koste van het Oostenrijksche Milaneesche gebied hoopte uit .te breiden; tijdelijk ook Saksen, zij allen verklaarden den oorlog aan Maria Theresia, die in 't begin zwak — slechts met subsidies — gesteund werd door Engeland en de Nederlanden, maar in 1741 een krachtigen steun kreeg van de Hongaren. Men kent het bekende verhaal van Maria Theresia met haar zoontje op den arm op den rijksdag te Presburg, waar de Hongaren in vervoering uitriepen: „Wij willen sterven voor onzen „koning" Maria Theresia." De Hongaren werden in hunne rechten en privilegiën bevestigd, waarna eene „levée en masse" volgde. Tot 1745 viel de hoofdstrijd in en om Bohemen, daarna in de Zuidelijke Nederlanden. Beiersche en Fransche troepen bezetten in 1741 Bohemen; De krijg van 1740—'42. 1 „des troupes toujours prêtes d'agir, mon épargne bion remplie et la vivacité de mon caractère, c'étaient les raisons que j'avais de faire la guerre 4 Marie-Thérèse," schroef Frederik in zijn mémoires. 2 Ver8eHjk de genealogische tabel op blz. 21. Pik, Algemttn* Qtschiedenit III, 8* dr. 2 18 Karei Albrecht werd tot koning van Bohemen gekroond, en in 1742 door de keurvorsten tot keizer van Duitschland gekozen (Karei VII 1742—'45). Maar het Hongaarsche leger bezette terzelfdertijd ^Beieren, en had spoedig bijna geheel Bohemen heroverd : de Franschen moesten ten slotte overhaast terugtrekken. Bovendien sloot Maria Theresia, om hare strijdkrachten te kunnen samentrekken, vrede met Frederik II (de praeliminairen te Breslau, den vrede te Berlijn 1742), waarbij deze het grootste deel van Silezië behield. Vergrooting Frederiks positie werd daardoor heel wat versterkt, want van Pruisen. guezië was 35,000 K.M.2 groot, dus meer dan 7« van Frederiks gebied, en had eene bevolking van 1 y2 millioen zielen. Bovendien verkreeg hij in 1744 — na het uitsterven van hét huis Cirksena — Oost-Friesland, waaruit onze Republiek hare bezettingen te Emden en Leerort nu ook moest terugtrekken. Zoo kreeg Pruisen thans bij zijne kuststrook aan de Oostzee ook vasten voet aan de Noordzee. Het devies der Hohenzollern : „Von Fels zum Meer"' was voor goed verwezenlijkt. Ce krijg van Maria Theresia kreeg in 1742 krachtig steun van Engeland,. 1742 waar toen de vredelievende niinister Walpole was gevallen. Het haalde door geldelijke aanbiedingen Sardinië over, de partij van Maria Theresia te kiezen, en een Engelsen leger dwong de Franschen, Duitschland te ontruimen [door de overwinning bij Dettingen in 1743]. Steeds sterker werd de positie van Maria Theresia, toen plotseling Frederik II den krijg hervatte. Hij vreesde — en niet ten onrechte •— dat Maria Theresia, zoodra zij de kans schoon zou zien, Silezië zou opeischen, en nu was hij Uitbreiding er op bedacht, „das prevenire zu spielen." Hg knoopte met van den krijg Frankrijk opnieuw onderhandelingen aan, en spoedig was het verbond gesloten (1744). Toen barstte overal de krijg los: in Italië stonden Franschen en Spanjaarden tegenover Sardiniërs. en Oostenrijkers ; in de Zuidelijke Nederlanden streed het „Pragmatieke leger" — Oostenrijkers, Engelschen en Nederlanders — tegen de Franschen; in Voor-Indië, in Canada werd gekrijgd, maar de belangrijkste wapenfeiten vielen toch weer in en om Bohemen voor. 19 Den Franschen gelukte het, Beieren te heroveren. Karei VII Beieren sluit stierf in 1745 ; zijn zoon en opvolger 'wilde aan zijn land de zoo vrede 1746. noodige rust hergeven en maakte een einde aan den krijg : hij beloofde [bij den vrede van Füssen] aan den gemaal van Maria Theresia, nl. Frans van Toskane, zijne keurvorstelijke stem te geven. Deze werd inderdaad in 1745 tot keizer gekozen (Frans I 1745—1765). Frederik II trok in 1744 Bohemen binnen, doch zag zich ge- Fred. II in noodzaakt, het weer te ontruimen, en werd nu in zijne eigenden 2den snez- landen bedreigd. Saksen toch had zich bij Maria Theresia ■■ ™r °f. „ . . 1744—'45. aangesloten, en dat was zeer gevaarlijk voor den Pruisischen koning, omdat dat land aan een Oostenrijksch leger doortocht kon verleenen, en... Berlijn lag dicht bij de Saksische grens. Frederik is toen uit zijne ongunstige positie gered door een paar schitterende overwinningen op de Oostenrijkers (bij Hohenfriedberg in Silezië en bij Soor in Bohemen), terwijl „der alte Dessauer" de Saksen bij Kesselsdorf versloeg en zelfs Dresden bezette. Maria Theresia begreep thans wel, dat zij voorloopig Silizië niet zou kunnen terugkrijgen, en in 1745 werd de ,kerstvrede" van Dresden gesloten, die een einde maakte aan wat men den 2Ame * j • i j j m. i x j. -xi ti vóór den 7-Ja- den invloed van den gouverneur Champlain, den stichter van . n oorjog Quebec en Montreal (aan hem herinnert nog de naam van het , Champlain-meer). Tijdens Lodewijk XIV ging de kolonisatie in Canada voort: de St. Laurens werd tot de groote meren opgevaren, de bovenloop van de Mississippi werd bereikt, welke rivier vervolgens tot haar mond onderzocht werd [door Cavalier de la Salie]; de landstreek aan den benedenloop kreeg den naam Louisiana (naar Lodewijk XIV). Noordwaarts werd de Hudsonsbaai bereikt. De toekomst van dat koloniale gebied werd echter op het spel gezet, toen Frankrijk bij den vrede van Utrecht den mond van de St. Laurens moest afstaan (Nieuw-Brunswijk, Nieuw-Schotland, New-Foundland endeHudsonsbaailanden), maar over de juiste grenzen van „Acadia" was voortdurend geschil. Onder het regentschap van Philips van Orleans werd een nieuwe stoot tot kolonisatie gegeven : New-Orleans werd gesticht. Eene rij forten werden langs Mississippi, Ohio en Alleghany-gebergte gebouwd, die het Engelsche koloniale gebied aan de Oostkust geheel van 't binnenland afsneden, 't Lag haast voor de hand, dat de Engelsche koloniën, die in bloei en ontwikkeling hard vooruitgingen, de Fransche grenzen op den duur - niet zouden eerbiedigen, te meer, omdat deze niet nauwkeurig waren- vastgesteld. Bovendien houde men in 'toog, dat in het uitgestrekte Fransche gebied niet meer dan 25000 Franschen woonden. Ook in Indië was Frankrijks koloniale toekomst rooskleurig. Fransehenen Vooral moet hier de uitnemende gouverneur Dupleix (±, 1750).,?ng?5?ï>?n, worden genoemd. De omstandigheden waren hem gunstig J ,n Vool>Indi8 het in 1526 door Baber gestichte rijk van den Groot-Mogol met 7.jUlgen oor. log. Duplelz. 48 vele soldaten van de kleine Duitsche vorsten, als Hessen en Brunswijkers. Bovendien waren vele kolonisten tegen den opstand, en tusschen de koloniën was geen eenheid. De onafhan- Ondanks den neteligen toestand kwam toch in 1776 een congres kelijkheidsver- te Philadelphia bijeen, dat plechtig de Amerikaansche koloniën klaring 1776. voor onafhankelijk verklaarde. Merkwaardig waren verder eenige verklaringen, door dat congres afgelegd, als : „De menschen worden vrij en gelijk in rechten geboren." Zoo'n verklaring maakte vooral in Frankrijk met zijne ongezonde maatschappelijke toestanden grooten indruk en vele Franschen, o. a. de schatrijke Lafayette, die zelf een schip uitrustte, staken, door enthousiasme gedreven, naar Amerika over, om aan de zijde der opstandelingen te strijden.1 Daar werden echter de moeilijkheden steeds grooter Nog in 1776 werd New-York door de Engelschen bezet en in 1777 moest het congres uit Philadelphia vluchten. Capitulatie Gelukkig voor de Amerikanen, slaagde Washingtons medevan Saratoga bevelhebber Gates erin, den Engelschen generaal (Burgoyne), 1777. ,jje ^ 1777 yjfj Canada optrok, om de opstandelingen van den Noordkant aan te vallen, in Saratoga tot capitulatie te dwingen. Uitbreiding Die overwinning had tengevolge, dat Frankrijk, waar de stroovan den krijg m]ng ^ot 00rlog steeds grooter werd en men revanche hoopte te krijgen voor de verliezen van den zevenjarigen oorlog, en waar Benjamin Franklin sinds 1775 een verbond met zijne landgenooten bepleitte, met de opstandelingen een paar verdragen sloot (1778). Frankrijk erkende de onafhankelijkheid en sloot een voordeelig handelsverdrag; voorts verklaarden de beide partijen — de Vereenigde Staten en Frankrijk — geen vrede of wapenstilstand met Engeland te sluiten, zonder de inwilliging van den bondgenoot te hebben verkregen. Reeds in 1778 vond tusschen de Engelsche en de Fransche vloot de onbesliste slag bij Ouessant plaats, waarin de Engelschen echter het eerst terugtrokken. In 1779 verklaarde Spanje, dat op de herovering van Gibraltar 1 Lafayette schreef aan zijne vrouw: „Le 'bonheur de 1'Amérique est intimement lié au bonheur de toute 1'humanité; elle va devenir le respectable et sür asile de la vertu, de 1'honnêteté, de la tolérance, de 1'égalité et d'une tranquille liberté!" 50 [onder Langara] werd bij Kaap St. Vincent verslagen (1780) [door Rodney], en eene poging van Spanjaarden en Franschen, met behulp van drijvende batterijen Gibraltar te vermeesteren, stiet af op den flinken tegenstand van kommandant Elliot. Daarentegen streed de Fransche vloot over 't geheel gelukkig en steunden Fransche troepen met kracht de opstandelingen i het Engelsche leger (onder Cornwallis) werd bij Yorktown door Washington en door Fransche troepen (onder Rochambeau) ingesloten, terwijl de Fransche vloot de gemeenschap over zee afsneed, waardoor het zich genoodzaakt zag te capituleeren. (1781). Daarmede was feitelijk de beslissing gevallen. Engeland, werd den strijd moede, en in begin 1783 sloot het den vrede van Versailles, waarbij het de onafhankelijkheid van de Vereenigde Staten erkende ; 't behield in 't Noorden alleen Canada, New-Foundland en een paar kleine eilanden. Spanje kreeg Florida en Minorca terug, Frankrijk Senegambië. Met Nederland kwam in 1784 de vrede van Parijs tot stand ; de Republiek kreeg al hare bezittingen terug, behalve Negapatnam. Engeland Was de oorlog dus over 't geheel ongunstig voor Engeland blijft machtig, afgeloopen, toch werd men in de verwachting, dat zijn overwicht ter zee vernietigd zou zijn, bedrogen. Het bleef de eerste koloniale mogendheid der aarde: in Canada en in Voor-Indië toch werd zijne heerschappij uitgebreid en beyestigd (zie blz. 38—39;y en ook Australië werd in den sfeer van den Engelschen invloed getrokken (zie blz. 41); het bleef de sterkste ter zee: zelfs een Napoleon kon er niet in slagen, Engeland onder zijn invloed te brengen. De staats- In de nieuwe republiek werd na veel getwist eene constitutie regeling der vastgesteld (1788) naar 't voorbeeld van de Unie van Utrecht, Vereenigde maar met vermijding der gebreken, die deze aankleefden. Staten. j-^ uitvoerende macht kwam aan een president; hij is opperbevelhebber van leger en vloot, benoemt zijne ministers en draagt zelf de verantwoordelijkheid voor zijne besluiten. Hij wordt om de 4 jaar gekozen door kiezers, bij algemeen stemrecht daarvoor aangewezen, en is terstond herkiesbaar. De vice-president wordt president bij ontstentenis of overlijden van 51 den president vóór den afloop zijner ambtsbediening 1; in dat geval wordt een nieuwe vice-president gekozen. De wetgevende macht is opgedragen aan het congres, dat samengesteld is uit den senaat en het huis der afgevaardigden; de leden van den senaat worden gekozen door de wetgevende vergaderingen der verschillende staten, de afgevaardigden rechtstreeks door het volk. Is een wetsontwerp door het congres tot wet verheven, dan wordt het aan den president gezonden. Kan deze zich er niet mee vereenigen, dan zendt hij haar terug, en stemmen daarna in beide huizen minstens 2/3 van het aantal leden er voor, dan moet de president de wet uitvoeren. De president heeft dus een suspensief veto. Elke staat heeft zijne eigen regeering, bestaande uit een gouverneur, een senaat en eene kamer van afgevaardigden. De staten zijn zeer zelfstandig ten opzichte hunner eigen aangelegenheden, maar de door hen vastgestelde wetten mogen niet in strijd zijn met de algemeene wetten. De Vereenigde Staten zijn dus een democratische-bondgenootschappelijke republiek. De eerste president werd George Washington; in 1793 werd Washington hij herkozen. Toen er in 1797 weer sprake van was, hem te president herkiezen, wilde Washington, die naar rust verlangde, niet weer 1789 1797* in aanmerking komen, 'tls wel opmerkelijk, dat alle presidenten van de Vereenigde Staten, die reeds een keer herkozen werden, het voorbeeld van Washington hebben gevolgd.2 Washington stierf in 1799. De tijding van zijn dood maakte grooten indruk ; op den dag zijner begrafenis stonden alle bedrijven stil. Hij toch was waarlijk, wat een tijdgenoot van hem getuigt, de eerste in oorlog, dé eerste in vrede, maar bovenal de eerste in de harten zijner landgenooten.3 Zoo was dus aan de overzijde van den Oceaan een jonge, krach- Invloed van den Vrijheidsoorlog op 1 Zoo werd de vice-president Eoosevelt president, toen Mac-Kinley in 1901 Frankrijk werd vermoord. * Boosevelt, president van 1901—1909, maakte min of meer een uitzondering, toen hij zich in 1912 candidaat stelde, doch strikt genomen was hij nog niet h erkozen. * First in war, first in peace, first in the hearts of his countrymen. 4* 52 tige staat ontstaan, die zich in de 19de eeuw voorbeeldeloos snel zou ontwikkelen, en waarmede Europa spoedig rekening diende te houden. Maar ook onnnddellijken invloed had de Amerikaansche Vrijheidsoorlog. Er was een vrije staat gesticht zonder geprivilegeerde klassen. Vele Franschen hadden in den Vrijheidsoorlog meegestreden en brachten nieuwe denkbeelden mee terug naar de Oude Wereld, die zij in hun eigen vaderland in toepassing wenschten te brengen. In zooverre kan men zeggen, dat de Amerikaansche Vrijheidsoorlog voor een klein deel meegewerkt heeft tot het ontstaan der Fransche Revolutie. Aan de wording van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn onafscheidelijk de namen van twee personen verbonden, die wij nog wat nader dienen te bespreken, nl. die van George Washington en van Benjamin Franklin. George George Washington was als zoon van een rijk grondbezitter Washington in 1732 in Virginië geboren. Hoewel zijn vader hem reeds op tien1782—1799. jarigen leeftijd door den dood ontviel, kreeg hij toch eene goede opvoeding en maakte hij door zijn buitengewonen aanleg spoedig groote vorderingen in verschillende takken van wetenschap. Vooral gevoelde hij zich tot de wiskundige vakken en de krijgswetenschappen aangetrokken. Hij verdiende dan ook eerst den kost als landmeter en was reeds op 20-jarigen leeftijd majoor van de militie van Virginië. Kort vóór den 7-jarigen oorlog (nl. in 1765) onderscheidde hij zich zeer bij eene expeditie naar het Fransche fort Du Quesne aan den bovenloop van de Ohio. De Engelschen erkenden zijne verdiensten echter niet, waarom hij zijn commando neerlegde en zich terugtrok naar zijn landgoed MountVernon. De Vrijheidsoorlog bracht hem weer op den voorgrond. Aan niemand vertrouwde men beter het opperbevel toe als aan Washington. Zoo groot was zijne onbaatzuchtigheid, dat hij niet alleen eene bezoldiging van de hand wees, maar zelf groote sommen uitgaf voor de uitrusting van zijne manschappen. Talloos waren de bezwaren, waarmede hij te kampen had; de zoo noodige discipline en oefening ontbraken ; geschut, ammunitie, tenten, kleedingstukken waren in zeer onvoldoende mate aanwezig. Daarbij kwam de naijver van enkele officieren, en zelfs werden er samenzweringen tegen zijn leven gesmeed. Maar door niets liet hij zich ontmoedigen, en, gesteund door Fransche troepen, viel hem ten slotte de overwinning ten deel. In 1783 legde hij het opperbevelhebberschap neer, en na een roerend afscheid van zijne soldaten trok hij zich weer terug naar zijn landgoed Mount-Vernon. 53 Maar in 1789 werd hij tot president benoemd, en acht jaren lang wijdde hij zich met alle kracht aan de belangen van zijn vaderland. Toen keerde hij opnieuw naar Mount-Vernon terug, waar hij in 1799 stierf. In zijn testament schonk hij aan al zijne slaven de vrijheid, 't Is bekend, dat de nieuwe bondsstad zijn naam — Washington — draagt. Benjamin Franklin, in 1706 geboren, was de jongste zoon Benjamin van een zeepzieder. Op 12-jarigen leeftijd kwam hij in de leer bij een Franklin ouderen broer, die eene boekdrukkerij bezat- Hoewel hij hier hard 1706—1790. behandeld werd, hield hij het daar eenige jaren vol, werd een bekwaam boekdrukker, en studeerde inmiddels ijverig. Eindelijk besloot hij de werkplaats van zijn broer te verlaten, en kwam hij na vele ontberingen te Philadelphia aan, waar hij zetter werd. Daar trok hij de aandacht van den gouverneur der stad ; deze ried hem aan zelf eene drukkerij op te zetten, en beloofde hem een voorschot, waarvoor hij in Engeland letters en werktuigen kon koopen. Maar in plaats van geld kreeg Franklin van hem slechts aanbevelingsbrieven, die ten slotte niets waard bleken te zjjn. Zoo was hij genoodzaakt in Londen als zetter weer werk te zoeken. Twee moeilijke jaren bracht hij hier door, steeds zich verder ontwikkelende: hij vond nog gelegenheid verschillende talen te leeren. Na zijn terugkeer te Philadelphia gelukte het hem eindelijk, eene drukkerij op te richten, die weldra zoo bloeide, dat Franklin een welgesteld, ja, rijk man werd. Onder het Engelsche bewind werd bij lid van den stadsraad, van de wetgevende vergadering en postmeester-generaal. De natuurkunde vond in hem een ijverig beoefenaar, getuige de uitvinding van den bliksemafleider. Vóór het uitbreken der vijandelijkheden liet Franklin tevergeefs aan de Engelsche regeering zijne waarschuwende stem hooren; tijdens den oorlog was hij feitelijk de Europeesche gezant voor de opstandelingen, en slaagde hij er in, Frankrijk tot een bondgenootschap over te halen. In Parijs werd de eenvoudige man enthousiastisch ontvangen ; de Académie benoemde hem tot eerelid. Zijn terugkeer in het vaderland was een ware triomftocht. In zijne laatste jaren ijverde hij voor de afschaffing der slavernij en het grootste deel van zijn vermogen besteedde hij voor liefdadige doeleinden. Hij stierf in 1790. 54 NIEUWE DENKBEELDEN. HET VERLICHTE DESPOTISME. HOOFDSTUK 113. De nieuwe denkbeelden. In de achttiende eeuw kwam er eene groote omwenteling in de denkbeelden over godsdienst, staat en maatschappij. Die nieuwe denkbeelden ontstonden in Engeland; door Fransche schrijvers overgenomen en verder ontwikkeld, verspreidde de Fransche taal hen onder de ontwikkelde en denkende staatsburgers van bijna het geheele beschaafde Europa. Nieuwe denk- Verschillende belangrijke ontdekkingen op natuurkundig gebeelden in me(j bereidden die omwenteling voor. Had reeds Kepler Engeland. on(jer zijne drie wetten de beweging van het zonnestelsel samenNewton. J 6 & Loeke gevat, Isaac Newton (± 1700) ontdekte de wet der zwaartekracht, waaruit de beweging der hemellichamen ■— en dus ook Keplers wetten — nader konden worden verklaard. De Engelschman Halley, leerling van Newton, toonde aan, dat ook kometen vaste banen hebben, en bestreed dus tevens de heerschende kometenvrees. De Engelsche natuurkundigen wilden de verschijnselen niet aan bovenaardsche invloeden toeschrijven, maar uit eenvoudige natuurwetten afleiden; sommigen hunner beweerden, dat God öf een was met de natuur öf als Bouwmeester der wereld moest beschouwd worden, maar verwierpen de meening, dat God willekeurig kon ingrijpen (Deïsten). In het algemeen gingen velen van de stelling uit, dat de mensch, alleen door de rede (ratio) geleid, de waarheid zou ontdekken, ook in zake godsdienst: die richting in het denken noemt men daarom het rationalisme. Het stelsel van vrij onderzoek dat het gelooven op gezag verving, werd dus ook toegepast op andere wetenschappen, op de geschiedenis, op de inrichting van den staat, en ook daarbij kwam men tot conclusies, geheel tegenstrijdig met de toestanden op het vasteland van Europa. De Engelschman John Locke (2de helft der 17de eeuw) verkondigde, dat men gehoorzamen moest aan de wet, dat de wetgevende 55 macht hoven de uitvoerende moest staan, welke laatste in handen van één persoon — den koning — moest worden gelegd. Het volk moest het recht hebben, volksvertegenwoordigers, die hun plicht niet nakwamen, af te zetten. Gretig werden die nieuwe denkbeelden door de Fransche Aanvallen op schrijvers bestudeerd en verkondigd, en allereerst werkten zij de K«*daar terug op de godsdienstige beschouwingen. Een geest van VoWaire> twijfel (scepticisme), van ongeloof, waarde door Frankrijk. Velen toch gingen veel verder dan de Engelsche denkers en werden materialisten (die het bestaan van iets onstoffelijks ontkennen) of atheïsten. Het gevolg was tevens, dat de geloofsvervolgingen gestaakt werden, althans zeer verminderden, dat eindelijk ook eens een einde kwam aan de heksenprocessen, die reeds in de 17de eeuw bestreden waren door den Nederlandschen predikant Balthasar Becker, door den Jezuïet Von Spee en door Pater Loos. 't Ligt voor de hand, dat door die denkbeelden het gezag der Kerk, 'tzij van de Katholieke of de Protestantsche, zeer daalde. In Frankrijk vond de Kerk in Voltaire haar grootsten bestrijder. Voltaire [f 1778] heeft zich als letterkundige op veelzijdig gebied bewogen: hij was geschiedschrijver, treurspeldichter en büjspeldichter, maar zijne groote kracht lag toch in korte satirieke opstellen. Over de inrichting van den staat had hij slechts vage ideeën, hoewel hij de staatsmstellingen van Frankrijk toch scherp hekelde. Vooral gebeurde dit in zijne : „Lettres sur les Anglais", in welke hij een staat schilderde waarin naast de orde de vrijheid heerscht en naast de macht het recht, om zoodoende een schril licht op de toestanden in Frankrijk te werpen. [Tevens handelde hij in die brieven over Bacon en Locke en over de ontdekkingen van Newton]. Over 't geheel kan men zeggen, dat Voltaire de voorkeur gaf aan eene monarchie, zooals die in Engeland bestond; van eene democratische republiek wilde hij niet weten: ,,'k wil liever', zeide hij, „door een mooien leeuw geregeerd worden dan door een paar honderd ratten van mijne soort." Doch allereerst was hij de groote vijand der Kerk, aan wie hij onverdraagzaamheid verweet. „Écrasez 1'infame" („Vernietig de 56 eerlooze") was zijn wapenkreet. Hoewel geen aanhanger van het atheïsme, heeft hij door zijne scherpe aanvallen toch oneindig veel bijgedragen tot de verbreiding van ongeloof en scepticisme. In verschillende vormen gispte hij de onverdraagzaamheid. In zijn epos, de „Henriade" verheerlijkte hij Hendrik IV als den held van verdraagzaamheid en brandmerkte hij de bewerkers van den Bloedbruiloft. Zijne laatste levensjaren bracht hij door te Ferney, van waaruit hij zoo'n grooten invloed in en buiten Frankrijk uitoefende, dat men hem wel „koning Voltaire" noemde. Met ministers en vorsten stond hij in drukke correspondentie, zoo b.v. met Frederik H, aan wiens hof hij eenigeh tijd vertoefde. Hoewel hij groote gebreken had — hij was ijdel, hebzuchtig en dikwijls nietoprecht—, moet te zijner eere gezegd worden, dat hij steeds voor verdrukten in de bres sprong. Bekend is o. a. de zaak van den Protestant Jean Calas, die onschuldig ter dood was gebracht op de aanklacht, dat hij zijn zoon had vermoord. Voltaire bewerkte, dat het vonnis herzien werd, en de familie Calas in eer en bezittingen werd hersteld. De Eneyelo- Ook de „Encyclopaedisten" werkten mede tot de onderpaedisten. mijning van het geloof. Tot hen behoorden eene rij geleerden, die samen eene groote Encyclopaedie uitgaven. De leiders van die onderneming waren Diderot en de wiskundige d'Alembert. Vele hunner artikelen waren van een materialistischen geest doortrokken. Nieuwe staat- Tastten zoo dus enkele denkers de grondslagen van de Kerk kundige en het geloof aan, anderen hielden zich vooral bezig met de indenkbeelden. richting van den staat, en hunne geschriften hadden een niet minder belangrijken invloed. a. van Mon- Allereerst moet Montesquieu worden genoemd, die veel tesquieu. aan Locke heeft ontleend. Zijne satire: „de Perzische Brieven" (Lettres persanes) hebben wij vroeger al genoemd (zie blz. 8). In een geschrift, getiteld : „Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence" prees hij de republikeinsche burgerdeugd en predikte hij den tirannenhaat en den tirannenmoord. Daardoor maakte dat werk in Frankrijk 60 De uitdrukkingen „verlicht despoot" en „verlicht despotisme" karakteriseeren ten duidelijkste het regeeringsstelsel dier vorsten: zij zijn en blijven despoot, d. w. z. zij behouden, ja, versterken hunne onbeperkte macht, maar, -verlicht als zij zijn, willen zij die onbeperkte macht tot welzijn hunner onderdanen aanwenden. „Alles voor het volk, niets door het volk" is de formule, waaronder het verlicht despotisme kan worden aangeduid. Eene revolutie was noodig, om het absolutisme op het vasteland van Europa te breken. HOOFDSTUK 114. Frederik II als verlicht despoot. Frederik Willem II. Vergrooting Frederik II (1740—'86) is een der belangrijkste vorsten van Pruisen, uit de 2de helft der achttiende eeuw. Oneindig veel heeft Pruisen aan hem te danken : hij heeft Pruisen gemaakt tot een der toonaangevende staten van Duitschland, tot een mogendheid, waarmede voortaan rekening moest worden gehouden. Pruisens grondgebied was vergroot met Silezië, Oost-Friesland en een deel van Polen; vooral de laatste aanwinst was van belang, omdat de Pruisische gebieden sinds dien tijd een samenhangend geheel met Brandenburg vormden ; de bevolking was er ook voor een deel Düitsch. Frederik II Niet minder merkwaardig is Frederik II door zijn binnenlandsch een verlicht bestuur. Hij is de beste vertegenwoordiger van de verlichte despoot, despoten. Hij beschouwde het koningschap als een ambt, dat hem ernstige verplichtingen oplegde; in tegenstelling met het ,4'état c'est moi" van Lodewijk XrV noemde Frederik II zich „den eersten dienaar van den staat". Maar aan hem uitsluitend bleef het gezag ; hij zelf nam steeds de beslissing ; dikwijls handelde hij buiten zijne ministers om, van wie niemand een overwegenden invloed op hem heeft uitgeoefend. Onafgebroken heeft Frederik, gesteund door trouwe en eerlijke (51 ambtenaren, zijn leven lang gewerkt voor de welvaart van zijne onderdanen, die vooral veel van den zevenjarigen oorlog hadden geleden, en op velerlei gebied heeft hij ingegrepen. Door inspectiereizen bleef hij voortdurend op de hoogte van de toestanden. Vooreerst wijzen we op de rechtspraak. Toen hij aan de re- Rechtspraak, geering kwam, waren duizenden processen, sommige van 200 jaar herwaarts, onafgedaan. De jurist .Cocceji deed eene rond-, reis, ruimde in korten tijd meer dan 4000 processen op, en nam daarna doortastende maatregelen, om eene dergelijke herhaling te voorkomen. De rechters kregen betere traktementen ; nieuwe wetboeken werden samengesteld; in burgerlijke zaken werd beroep op den koning uitgesloten (niet in strafzaken). Over 't geheel wilde Frederik een humaan strafrecht: de pijnbank werd afgeschaft, de zware straffen voor dieven verzacht. Hoe groot het vertrouwen in de rechtspraak werd, bewijst het bekende verhaal van den molenaar van Sans-souci, die, toen de koning dreigde, hem zijn molen af te nemen, antwoordde : „Als er geene rechters in Berlijn waren". Ook in godsdienstzaken dacht Frederik zeer vrijzinnig ; iedere Godsdienst en godsdienst mocht vrij beleden worden én werd van staatswege onderwijs, beschermd : „Ieder moest maar op zijne eigene wijze zalig worden". Toen de Jezuïeten uit de Zuidelijke Katholieke landen en uit Frankrijk verdreven werden, vonden zij in Pruisen een toevluchtsoord. Frederik erkende hunne groote verdienste voor het onderwijs, waaraan hij ook zijne aandacht wijdde. Hij voerde een schoolreglement in, waarin schoolplicht op den voorgrond stond ; hij stichtte inrichtingen tot opleiding voor onderwijzer. In overeenstemming met die vrijzinnige denkbeelden staat Opheffing der ook de opheffing der censuur. Schertsend zeide Frederik II censuur, eens : „Mijn volk en >k hebben eene overeenkomst gesloten : het mag alles zeggen, wat het wil, maar ik kan alles doen, wat ik wil." Landbouw, handel en nijverheid vonden in Frederik een krach- Landbouw, tig begunstiger. Hij heeft de landheeren gedwongen, de verbrande hoeven weer op te bouwen ; hij onthief na den zevenjarigen oorlog de boeren voor enkele jaren van lasten, en stelde 62 de paarden, die anders voor den krijg noodig waren, beschikbaar. Hij dwong de boeren aardappelen te verbouwen; hij voerde nieuwe gewassen in, als lupinen, lucemeklaver. Ter bevordering der veeteelt werden enkele merinoschapen uit Spanje aangekocht. De toestanden onder de boeren waren over 't geheel slecht. Naast enkele vrije boeren waren de meesten „erbunterthanig". Op zijne eigen domeinen schafte Frederik de slavernij en de verplichte diensten (corveeën) af; in de andere deelen van zijn rijk beperkte hij die heerendiensten. Door inwendige kolonisatie werd het bouwland uitgebreid. Vaste agenten lokten vreemdelingen naar Pruisen : meer dan 300,000 kolonisten hebben zich onder zijn bewind in Pruisen gevestigd, en ongeveer 270 nieuwe dorpen werden gesticht, vooral in de dalen van Oder, Warthe, Netze, Havel, waar de moerassige gronden in cultuur werden gebracht. Handel en Evenals Frederik boeren naar zijn land trachtte te lokken, nijverheid. beval hij ook zijn gezanten aan, werklieden en zooveel mogelijk welgestelde kooplieden tot verhuizing naar Pruisen te bewegen. „Heidenen of Turken", zei de koning, „het maakte hem niet uit, wie het land bevolkten". In Emden werd eene handelscompagnie gesticht; eene koninklijke bank werd opgericht, waar tegen matige rente gelden konden worden verkregen. De binnenhande1. werd bevorderd door den aanleg van kanalen; Havel en Elbe werden verbonden door het Plauer kanaal, Havel en • Oder door het Finow kanaal, Netze en Weichsel door het Bromberger kanaal. In hooge mate heeft Frederik protectie toegepast; de aanvoer van sindustrieartikelen uit den vreemde werd belemmerd. Dank zij die bescherming bloeide de industrie, zoo b. v. de linnenindustrie in Silezië. De papierfabrieken, de metaalgieterijen, de lakenindustrie dagteekenen uit Frederiks tijd en te Berlijn werd eene porseleinfabriek opgericht.' Belastingen. De schatkist trachte hij te spekken door een streng beheer der financiën. Belastingen op graan, inlandsen meel en varkensvleesch werden afgeschaft. Voor den verkoop van koffie en tabak trok de staat echter het monopolie aan zich, en de I 63 belastingen op die artikelen, benevens op zout, verwekten eenige ontevredenheid, temeer, daar zij op dikwijls brutale wijze door . Fransche ambtenaren werden geïnd. 't Ligt voor de hand, dat Frederik steeds al zijne aandacht Het leger, aan het leger wijdde. Had zijn vader hem voortreffelijk voetvolk nagelaten, Frederik vormde uitmuntende cavalerie en artillerie; door eene militaire academie en eene school voor ingenieurs trachtte hij een flink corps officieren te verkrijgen. Frederik II was zeer spaarzaam. Ondanks al de oorlogen, Spaarzaamdie hij gevoerd heeft, en al de uitgaven voor den bloei'van het he,dland, het hij zijn opvolger 55 millioen Thaler in de schatkist na. Waar men den grooten Pruisischen koning weieens een verwijt Letterkunde, van maakt, is, dat hij geen oog had voor de Duitsche literatuur. Al kan deze in dien tijd wijzen op de namen Klopstock, Lessing, Wieland, Herder, Goethe, Schiller, Frederik II gevoelde zich slechts tot de Fransche letterkunde aangetrokken, en schreef, „dat hij niets beters voor de Duitsche letterkundigen had weten te doen, dan hunne geschriften ongelezen te laten". Een van de werken van Goethe noemde hij eene navolging van de afschuwelijke stukken van Shakespeare. Al mag Frederik II zoo in enkele opzichten misgetast hebben, toch Populariteit. was hij èn als veldheer èn als bestuurder een genie. Ook de tijdgenooten erkenden zjjne verdiensten. Geen koning van Pruisen is zoo populair geweest als Frederik II. „De onvermoeide, ijverige eh waakzame koning met zijn eenvoudig, en toch indrukwekkend uiterlijk, zijn altijd werkzaam gezond verstand, zijne verachting van schijn, leugen en vleierij, zijn liefde tot gerechtigheid is in tallooze verhalen, vertellingen en anecdoten in alle kringen van het volksleven doorgedrongen, en meer dan eenig persoon het levende eigendom der natie geworden." Zou het werk van Frederik den Groote worden voortgezet, Frederik dan moest hij een opvolger hebben, uit hetzelfde hout gesneden Willem II als hij zelf, want de koning was door zijne werkzaamheid als 1786~1797't ware met den staat vereenzelvigd en een school van bekwame bestuurders had hij niet gevormd. Maar die opvolger, Frederik Willem II (1786—'97) — een neef van Frederik II —, 64 had ■weinig bekwaamheden; hij miste zelfstandig oordeel en geestkracht, en liet zich beheerschen door hen, die hem met vleierij wisten te winnen. Hij gaf veel geld weg, hield van luxe, en spoedig was de schatkist uitgeput, 't Beschermende stelsel van zijn voorganger verscherpte hij zoodanig, dat de handel begon te kwijnen : de inwendige kolonisatie stond spoedig stil. Eene strenge censuur werd ingevoerd, en huichelachtige vroomheid werd aan het hof ten toon gespreid. Ook in de buitenlandsche politiek heeft Frederik Willem II geene fraaie rol gespeeld ; wij herinneren aan de treurige houding, tegenover Polen aangenomen (zie bis. 30). Over zijn strijd met Frankrijk spreken wij later (zie § 123 en 126). HOOFDSTUK 115. Maria Theresia en Jozef II als verlichte despoten. Binnen- Onder de vorsten, die over Oostenrijk hebben geregeerd, landsch be- neemt Maria Theresia eene hooge plaats in. Zij had, evenals stuur van Wederik H, een hoog denkbeeld van de koninklijke roeping, en Maria The- zoolang zij leefde, kwam zij hare plichten nauwgezet na. Al 185 *' werd haar echtgenoot — Frans van Toskane — in 1745 keizer van Duitschland, invloed op de staatszaken heeft hij nooit gehad. Ook aan haar zoon Jozef n (keizer van 1765—1790) wilde zij de leiding van den staat niet overlaten : zij was en bleef tot haar dood in 1780 de heerscheres. Hare buitenlandsche politiek is reeds herhaaldelijk ter sprake gekomen : wij herinneren aan de verdediging harer erflanden in den Oostenrijkschen successie-oorlog, aan den zevenjarigen oorlog, aan de lBte deeling van Polen en aan den Beierschen successie-oorlog. Beschouwen wjj haar binnenlandsch bestuur, dan blijkt, dat ook zij tot de verlichte despoten behoort. Waar zij kon, voerde zij hervormingen in. Verschillende takken van industrie werden tot 66 beleden worden.) Hij hief bij het kloosteredict ruim 600 kloosters op (x/s a x\t van 'tgeheele aantal), en legde beslag op hunne goederen, waarvan de inkomsten werden aangewend voor onderwijs, armenverzorging en 't oprichten van instellingen van liefdadigheid (ziekenhuis, instituut voor doofstommen, enz.). Meermalen werden bisschoppen buiten den Paus om benoemd, terwijl de priesters voortaan hunne opleiding moesten ontvangen aan de scholen, die door den Keizer daarvoor werden opgericht; 't doel was, priesters te krijgen, die de regeering welgezind waren. Hij voerde het burgerlijk huwelijk in. Wel trachtte Paus Pius VI door eene reis naar Weenen Jozef II op zijne besluiten te doen terugkomen, maar tevergeefs: het „Josefinisme" — zooals men de richting noemt, die Jozef tegenover de Kerk insloeg — bleef gehandhaafd. Gedeeltelijke Van zijne maatschappelijke hervormingen moet vooral geopheffing der n0emd worden de gedeeltelijke opheffing der lijfeigenschap van lijfeigenschap. ^ DOeren, en dit' is ook ongeveer de eenige maatregel, die na zijn dood gehandhaafd bleef. Zij, die volkomen vrij werden, kregen daarmede tevens het recht, om hunne landerijen te verlaten en een willekeurig beroep voor hunne kinderen te kiezen. Bovendien werden de heerendiensten en de verplichte leverantiën der boeren verminderd. Rechtspraak. De rechtspraak werd vereenvoudigd; de omkooping van rechters tegengegaan; de pijnbank bleef afgeschaft; de straffen voor toovenarij werden opgeheven ; de rechtspraak van den adel kwam onder toezicht van keizerlijke rechtbanken. Vernietiging De voorrechten van de verschillende standen wilde hij opheffen: van Jozef II wenschte geHjkstelling van allen voor de wet. Vandaar, voorrechten, ^at hij iedereen — ook den adel — tot het betalen van belastingen verplichtte ; de grondslag vormde het grondbezit, dat opnieuw gekadastreerd werd. Het eerstgeboorterecht bij den adel hief hij op, waardoor hij het aanzien van de machtige geslachten, die uitgestrekte landgoederen bezaten, bedreigde. Centralisatie. Verwekte hij door al die maatregelen groote ontevredenheid bij de geprivilegeerde standen — adel en geestelijkheid —, door zijne centralisatiemaatregelen en zijne absolutistische neigingen 67 keerden zich soms alle standen tegen hem. Jozefs doel was, van al de landen der Oostenrijksche kroon, hoe de volken ook in ras, taal, godsdienst, zeden en gewoonten verschilden, één eenheidsstaat te maken. De invloed van de verschillende Statencolleges werd verminderd ; algemeene belastingen werden ingevoerd ; de Duitsche taal moest de heerschende worden ; alles moest van Weenen uit bestuurd worden. In 't bijzonder in twee landen hebben zijne maatregelen tot scherp verzet geleid, nl. in Hongarije en in België. De zelfstandige positie, die Hongarije tegenover de Oosten- Veraet ln rijksche landen innam, wilde Jozef II opheffen. Hij liet zich Hongarije, niet te Presburg kronen, maar bracht de Hongaarsche kroon naar Weenen, en behoefde thans ook geen eed op de Hongaarsche staatsregeling af te leggen ; de rijksdag werd niet bijeengeroepen, de officieele Latijnsche taal door de Duitsche vervangen. Daarbij kwamen natuurlijk ook hier de opheffing der lijfeigenschap, de verplichting van ieder tot betaling van belastingen en de kerkelijke maatregelen, waarover in 't bijzonder adel en geestelijkheid verbitterd waren, i 'tKwam hier inderdaad tot een zoo ernstig verzet, dat Jozef II zich genoodzaakt zag in de meeste opzichten toe te geven. Ook België ondervond Jozefs zucht tot centralisatie en abso- opstand ln lutisme. De keizer beperkte er de macht der Staten; geheel België. België werd in 9 „cercles" verdeeld, waarvan de grenzen niet samenvielen met die der oude hertogdommen en graafschappen; de beden werden vervangen door vaste belastingen; de rechtspraak werd geheel hervormd en eene algemeene wetgeving ontworpen. Om privilegiën bekommerde hij zich niet. Door dat alles kwamen de adel en de patricische geslachten in de steden in oppositie, en zij sloten zich bij de geestelijkheid aan, die zeer ontevreden was over de kerkelijke maatregelen. Jozef U hief b.v. de bisschoppelijke seminaria op en stichtte een algemeen seminarium te Leuven, waar de opleiding der geestelijken onder staatstoezicht zou geschieden. Met uitzondering van enkele burgers kwam de geheele bevolking, die zeer gehecht was aan de kerkelijke gebruiken, in beweging. Toch moet men niet denken, 74 die schaduwzijden verdient Katharina JJ toch niet geheel ten onrechte den bijnaam „de Groote", dien de geschiedenis haar gegeven heeft. HOOFDSTUK 117. Het verlichte despotisme in Zweden en in Denemarken. (Gustaaf III; Struensee.) Wanbestuur Na den dood van Karei XII (1718) werd de Zweedsche in Zweden. Rijksraad feitelijk meester van de regeering. De Rijksraad was de souverein, zonder wien en tegen wien de koning niets kon doen. In dien Raad bestreden elkaar eene Franschè partij (de Hoeden) en eene Russische (de Mutsen), die geen van beide geleid werden door de belangen van den staat, maar bij wie eigenbaat en zelfzucht den boventoon voerden. In den zevenjarigen oorlog bewerkte de partij der Hoeden de deememing van Zweden aan dien krijg aan de zijde van Frankrijk, hoewel de toenmaligen koning Adolf Frederik, met wien in 1751 het huis Holstein-Gottorp aan het bewind kwam, en die gehuwd was met een zuster van Frederik den Groote, er tegen was. Rusland, Pruisen en Denemarken, die niet ongaarne een verzwakt Zweden zagen, sloten zelfs verdragen, die ten doel hadden, dien slechten regeeringsvorm te handhaven, (vergelijk blz. 26), en hebben er weieens over gedacht, Zweden te verdeelen. Dat is verhinderd, deels door de Turkenoorlogen en de Poolsche deelingen, deels door het krachtig optreden van Gustaaf IH met steun van Frankrijk, in welk land hij eenigen tijd had vertoefd, en waar hij het sterke koninklijk gezag had leeren kennen. Coup d'état Kort nadat Gustaaf III (1771—1792) de regeering had van aanvaard, pleegde hij een coup d'état: steunend op den trouw Gustaaf III en ^ bijzonder de Jezuïeten, zeer grooten invloed hadden. Het toenmalige Portugal is weieens één groot klooster genoemd. Het 100-6 deel van de bevolking behoorde tot den geestelijken stand; 800 kloosters lagen over het land verspreid. Millioenen en nogmaals millioenen werden besteed aan den bouw van kerken en kloosters — zoo koste alleen het Franciscaner klooster Mafra 45 millioen gulden —, maar 'tland verkeerde in diep treurigen toestand. Alle handel, ook die op Brazilië, was, sinds het Methuen-tractaat van 1703 (geheeten naar den Engelschen gezant) geheel in Engelsche handen; den aan-en verkoop van Portugeesche wijnen badden de Engelschen aan zich getrokken, en zij drukten den wijnprijs. zoo, dat het bewerken van den grond soms niet bekostigd kon worden. Leger en vloot waren verwaarloosd. Hervormingen Het was onder de regeering van Jozef I Emanuel(1750—'77), van Pombal. dat de bekwame, doortastende, doch tevens harde minister Pombal trachtte, het land uit zijn verval op te heffen, door vlijt en ondernemingsgeest onder bet volk op te wekken, en door den grooten invloed der geestelijkheid, in 't bijzonder der Jezuïten, aan wie hij met vele landgenooten de schuld gaf van den achteruitgang, te breken. Aan de Inquisitie werd een deel harer bevoegdheden ontnomen ; zoo b.v. moest ieder vonnis, door de Inquisitie uitgesproken, onderworpen worden aan het oordeel van den wereldlijken rechter. Flinke maatregelen werden getroffen tegen den rooflust van den adel en tegen straatroof. De financiën ondergingen eene doortastende hervorming: de belastingen werden voortaan van staatswege door bezoldigde ambtenaren geïnd. De hofhouding des konings werd vereenvoudigd. Bepaalde takken van nijverheid kregen vrijdom van belastingen ; de benoodigde grondstoffen mochten niet uitgevoerd worden. Handelscompagnieën werden opgericht, om den Engelschen handel in Portugal te doen verminderen, terwijl tevens eene hoogeschool voor handelswetenschappen werd gesticht. 81 Het voorbeeld, door Portugal ten opzichte der Jezuïeten ge- Verdrijving geven, werd het eerst door Frankrijk gevolgd. Ondanks het081 '«nieten verbod van den Paus, ondanks de statuten der orde, had eenm FrwütriJk Jezuïet, pater La Valetta, op 't eiland Martinique eene bloeiende *7M* handelszaak gevestigd. Die zaak sloeg echter door den zeeoorlog bankroet; de orde weigerde daarvoor aansprakelijk gesteld te worden, waarom een handelshuis te Marseille, dat er groote schade bij geleden had, zich tot de Fransche rechtbanken wendde, die de orde veroordeelde tot betaling. Maar nu maakte men van dat proces gebruik, om de Jezuïeten op de verbitterdste wijze aan te vallen; men zocht uit de statuten alles bijeen, wat tegen de orde sprak ; men wees b.v. op het voorschrift, dat de Jezuïeten alleen aan den Paus en aan hun generaal mochten gehoorzamen. De gerechtshoven in Frankrijk veroordeelden hunne wérken, die verbrand werden; het bezoeken van hunne scholen en 't verkeer met den generaal of de superieuren werd verboden. De geheele beweging liep ten slotte uit op het parlementsbesluit, waarbij aan de Jezuïeten werd geboden, zich aan al de reglementen van de geheele geestelijkheid van het koninkrijk te onderwerpen. Het was toen, dat de generaal der orde, Ricci, de woorden sprak: „Zij zullen zijn, zooals zij zijn, of niet zijn." Eindelijk, in 1764, verbande minister Choiseul de orde uit Frankrijk. In Spanje kwam het verlichte despotisme met Karei IÏI, Hervormingen die zich reeds als koning van Napels en Sicilië een flink regent m "ftpelshad betoond. Hij was de oudste zoon van Elisabeth van Parma en had tijdens den Poolschen successieoorlog het koninkrijk der beide Sioiliën veroverd, dat hem bij den vrede van Weenen was afgestaan. Daar vond hij in Tanuoci een flink minister. De geestelijkheid beheerschte feitelnk èn door haar aantal (± 120,000) èn door hare bezittingen (2/s van het vermogen) geheel Napels en beperkte de koninklijke macht. Voor den staat was het een groot nadeel, dat het aantal goederen in de doode hand steeds aangroeide, want deze waren vrij van belasting. Iedere kerk, kapel, klooster, alle kerkelijke gronden hadden asylrecbt. Na jarenlange onderhandelingen met den Pauselijken Stoel gelukte Pik, Algemeene Geschiedenis III, 8» dr. 6 82 het aan. Karei III en Tanucci een concordaat te sluiten, waarbij het asylrecht en de geestelijke rechtspraak zeer beperkt werden, terwijl ook aan de kerkelijke goederen eene zekere belasting werd opgelegd. De koning ging echter nog veel verder: pauselijke bullen moesten vóór de afkondiging goedgekeurd worden ; de geestelijken werden aan de wereldlijke rechtspraak onderworpen; niet meer dan 10 geestelijken mochten op 1000 zielen voorkomen. Bij den dood van Ferdinand VI (1746—'59), den zoon van Philips V (1700—1746), kwam Karei III (1759—'88) opdenSpaanschen troon. Kareis zoon Ferdinand IV (1759—1825) volgde in Napels en Sicilië op, maar werd bijgestaan door een regentschapsraad onder voorzitterschap van Tanucci, die vele kloosters ophief en de Jezuïeten verbande. Na zijn val, in 1777, eindigden de hervormingen. Philips V öfffils 1700—1746 geh. met Elisabeth van Parma Ferdinand VI Karei III Philips, 1746—1769 1769—1788 hertog van Parma. Karei IV ferdinand IV 1788—1808 koning van Napels en Sicilië: 1769—1806 Ferdinand VII Don Carlos als koning der beide 1814—1888 (.Karei V") Sieiliën: Ferdinand I 11866. 1816—1826. Hervormingen 'tWas te voorzien, dat Karei III, dien men wel den besten in Spanje, honing van Spanje noemt, eene soortgelijke politiek op het Pyreneesche Sobiereiland zou volgen. Vóór hem was in Spanje de oude geloofshaat onafgebroken blijven voortbestaan: nog onder Philips V (1700—'46), die, zwaarmoedig als hij was, zioh trouwens weinig om de regeering bekommerde, waren bijna 800 personen wegens ketterij verbrand. Karei III had grooten steun eerst van minister Aranda, later van Florida Blanca, dien dekoning onbeperkt vertrouwde. Terecht wordt Karei III tot de verlichte despoten gerekend ; met al zijne uitnemende maatregelen wilde hij alleenheerscher zijn en blijven: adel en geestelijk- 83 heid moesten hem gehoorzamen en de Cortez werden nooit door bem geraadpleegd. Op alle takken van bestuur vestigde Karei III zijne aandacht. De rechtspraak werd zeer verbeterd; de inquisitie onder streng toezicht gesteld ; de binnenlandsche onveiligheid geweerd door eene flinke politiemacht. De belastingen werden verminderd. De landbouw werd bevorderd; woeste landstreken werden in cultuur gebracht. Evenals tijdens Alberoni werden vreemde werklieden door voordeelige aanbiedingen overgehaald zich in Spanje te vestigen, en de nijverheid, vooral in Catalonië, ging met reuzenschreden vooruit. Aan wegen, bruggen en kanalen (het Keizerskanaal) werd alle zorg besteed. Het onderwijs werd verbeterd. Terwijl tot nog toe de handel op Amerika uitsluitend van Cadiz uit mocht worden gedreven, werd thans aan alle havens de handel op Amerika toegestaan. Leger en vloot werden hervormd. Spanje werd de derde zeemogendheid van Europa (Engeland n°. 1, Frankrijk n°. 2. De vloot is ondergegaan in den slag bij Trafalgar : 1805, zie § 133). Krachtens het Bourbonsch famiheverdrag (1761) nam hij deel aan den Zevenjarigen oorlog (zie blz. 24) en den Amerikaanschen Vrijheidsoorlog (zie blz. 48—49), en dat bracht de financiën een knak toe. Verschillende van 'skonings maatregelen zijn ook na zijn dood gehandhaafd. Karei III heeft zich reeds in zijne eerste regeeringsjarén, toen Verdrijving minister Aranda hem nog ter zijde stond, gekant tegen de Jezuïeten, der Jezuïeten van wie hij tegenwerking vanzijnehervormingsmaatregelenduchtte. SpanJe> In 1767 werden alle Jezuïeten onverwachts opgelicht en ten slotte „ aPeI!„e„° , Tr , ro Parma 1767. naar den Kerkelijken Staat gevoerd. Ook uit Napels (door Tanucci) en uit Parma en Piacenza werden de Jezuïeten verdreven. Thans drongen de Katholieke regeeringen van Frankrijk, Opheffing der Spanje en Portugal op de opheffing der orde aan. Wel gelukte Jezuïetenorde het hun, in Clemens XIV (1769—74) een paus te doen verkiezen, 1778* die tegen de orde was, maar toch aarzelde ook hij tot de opheffing over te gaan : pas in 1773 gaf hij toe en hief de orde op. De vereischte vormen waren echter niet in acht g nomen, de bul was ook in zeer vage termen gesteld, zoodat de Jezuïeten beweerden, dat de orde feitelijk nooit was opgeheven. 6* 84 Voortbestaan Wel eigenaardig is het, dat de ordeleden eene toevlucht vonden der orde. jn niet-Roomsch-Katholieke landen, nl. mj Frederik II van Pruisen en bij Katharina II van Rusland. De „oude Frits", die „ieder op zijne wijze zalig wilde laten worden", hoopte, dat zijn volk van het uitstekend onderwijs der Jezuïeten zou profiteeren. In Rusland heeft de orde als 't ware een nieuw vaderland gevonden; daar heeft zij zich ook met toestemming van den paus opnieuw georganiseerd. Pius VI verhief kort na 1800 een der Jezuïeten in Rusland tot generaal; na den val van Napoleon, nl. in 1814, werd de orde door hem hersteld. HOOFDSTUK 119. De laatste regeeringsjaren van Lodewijk XV. De regeering van Lodewijk XVI van 1774—1789. De laatste re- De achteruitgang van Frankrijk in de tweede helft der achtgeeringsjaren tiende eeuw komt zeer duidelijk uit in de algemeene Europeesche van Lode- staatkunde. Rusland ontwikkelde zich tot eene groote mogendwijk XV. bedreigde de aloude bondgenooten van Frankrijk, nl. Zweden, Turkije en Polen, die van den Franschen koning weinig of geen steun ontvingen. Turkije toch werd herhaalde keeren verslagen en zag zich steeds tot nadeelige vredes gedwongen ; Polen werd in stukken gescheurd ; alleen in Zweden had de Fransche diplomatie met de ondersteuning van Gustaaf Hl succes. In den zevenjarigen landoorlog waren de Fransche troepen meer dan eens door de legers van Frederik H verslagen, en terzelfdertijd zag Frankrijk zich genoodzaakt, zijne koloniën aan Engeland af te staan. Lodewijk XV bekommerde zich echter om dat alles niets; hij beschouwde het koningschap alleen als iets, dat hem genoegen verschafte, maar hem geene ernstige verplichtingen oplegde. Zijne beste ministers moesten wijken voor de vrouwen, die grooten invloed op den koning hadden (Madame de Pompadour, later Madame du Barry). 87 In een brief legde hij den koning zijne gevoelens bloot. Hij wilde geen bankroet, geene verhooging van belastingen, maar ernstige bezuinigingen, ook van den kant van 't hof. Reeds in 't eerste jaar van zijn ministerschap werd de vrijheid van handel in graan en meel door 't geheele land vastgesteld, terwijl de eigenaar B|jn koren mocht verkoopen, waar hij wilde. Tot nog toe nl. werd van het graan bij vervoer van de eene naar de andere provincie tol geheven, terwijl in de provincie het koren in eene bepaalde plaats ter markt moest worden gebracht. Ongelukkig veroorzaakte misgewas, dat het koren duur werd ; de vijanden van Turgot beweerden echter, dat de hooge prijs een gevolg was van zijne maatregelen; er ontstonden oproeren, maar die „meeloorlog" (guerre des farines) werd krachtig onderdrukt. Turgot eischte verder vrijen arbeid in stad en lande: hij hief de gilden op en schafte de corveeën af. Hij verklaarde nl., dat de wegen allereerst nuttig waren voor de eigenaars der aanliggende goederen ; 't was onbillijk, dat de boeren alleen tot het onderhoud der wegen werden verplicht, en daarom verving hij de corveeën door eene straatbelasting, die betaald moest worden door alle bezitters van vaste goederen, onverschillig of zij tot de geprivilegeerden of tot de niet-geprivilegeerden behoorden, in verhouding tot de waarde van de bezittingen, langs een weg gelegen. Wel weigerde het parlement de registratie van dat edict, maar de koning dwong het daartoe in een lit de justice, en Lodewijk werd algemeen als de „koning-weldoener" geprezen. Ook aan het onderwijs wijdde Turgot zijne aandacht. Verder ontwierp hij het plan, om in alle gemeenten en provinciën vertegenwoordigende lichamen in te stellen, die de regeering konden voorlichten en met de nooden en wenschen van het volk op de hoogte brengen, zonder echter 'skonings macht te beperken. Turgot is dus feitelijk ook een der vertegenwoordigers van het verlichte despotisme. In de buitenlandsche politiek heeft hij den koning ervan teruggehouden, zich te bemoeien met den Amerikaanschen Vrijheidsoorlog. Naast Turgot stonden als flinke ministers: Malesherbes voor Bmnenlandsche Zaken, die verbetering in het gevangeniswezen bracht, Vergennes voor Buitenlandsche Zaken en St. Germain voor Oorlog. 88 Hoe groot Turgots verdiensten ook waren, reeds in 1776 werd hij ontslagen. Al zijne besluiten hadden hem natuurlijk vele vijanden onder de geprivilegeerden bezorgd; de koningin werkte hem tegen, omdat hij steeds op zuinigheid aandrong, en toen Turgot een harer vrienden als gezant uit Londen terugriep, omdat deze door zijne uitingen de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Spanje minder gunstig maakte, rustte zij niet, voor Lodewijk zijn kundigen minister, die misschien de revolutie had kunnen voorkomen, had laten vallen. Wel schreef Turgot hem, toen hij gevoelde, dat zijne positie zwak werd, o. a.: „Vergeet nooit, Sire, dat het zwakheid was, waardoor Karei I zijn hoofd op het blok moest leggen," wel verklaarde Lodewijk zelf : „Ware vrienden des volks zijn er maar twee, ik en Turgot", maar toch moest de minister heengaan. De edicten van Turgot over de straatbelasting en de afschaffing der gilden bleven nagenoeg onuitgevoerd. Necker De leiding der financiën werd spoedig na 't ontslag van Turgot 1776 •81. opgedragen aan een rijk en kundig bankier, Necker, een Protestant, uit Genève geboortig. Ook hij maakte bezuinigingen, maar daar stond tegenover, dat hij groote leeningen sloot — samen tot een bedrag van 500 millioen —, waardoor het aan Frankrijk mogelijk gemaakt werd, de partij der opstandelingen in NoordAmerika te kiezen. Het merkwaardigste uit zijn bewind is echter zijn Compte Rendu, waarin hij een klein deel van den financieelen toestand blootlegde (1781). Hij deelde daarin mede, dat de gewone inkomsten de gewone uitgaven met 10 millioen livres 'sjaars overtroffen. In Frankrijk, waar men niet het minste denkbeeld had over den financieelen toestand, toekende men nu vol vertrouwen terstond op groote leeningen in, wat Necker juist door zijne mededeelingen had willen uitlokken. Maar over de buitengewone uitgaven voor den oorlog, de buitengewone inkomsten uit de leeningen, en over de renten, die Frankrijk moest opbrengen, sprak Necker niet. In zooverre was het Compte Rendu dus niet meer dan eene weloverlegde financieele truc, maar wat Necker er verder in mededeelde over de heülooze misbruiken en over de uitgaven van het hof, dat was waarheid. 90 voor poppen van den minister en werd als not-ables (niet geschikt) bespot, 't Was immers ook verkeerd gezien, om hervormingen te vragen van personen, die het meeste belang hadden bij de handhaving van het oude régime. Toch kwamen zij in oppositie» want zij eischten vóór alles de overlegging van een volledigen staat van uitgaven en inkomsten, wat geweigerd werd. Calonne werd ontslagen en kort daarna de vergadering der notabelen door zijn opvolger ontbonden (1787). 0e Loménie Maar onder dien opvolger, De Loménie de Brienne, werd de Brienne ^et reeds onrustiger in lYankrijk. Het Parlement toonde zich nu en dan weerspannig, o. a. bij de registreering van belasting* edicten en maakte zich daardoor populair. Het eischte bijeenroeping der Staten-Generaal, die volgens zijn oordeel alleen het recht hadden nieuwe belastingen uit te schrijven. In het geheele land kwamen reeds,oproerige bewegingen voor ; ook de Provinciale Staten begonnen verzet aan te teekenen tegen de regeeringsmaatregelen. Inderdaad besloot de koning op raad van Brienne, de Etats-Généraux samen te roepen. De financieele toestand werd dan ook onhoudbaar; nog onder Brienne kwam feitelijk het staatsbankroet, doordat de rente der staatsschuld voor J/6 in geld, voor de rest in waardeloos papier werd uitbetaald. Necker Nu riep de koning Necker weer in het ministerie: deze her1788—'89- stelde nog eens door zijn naam het krediet, en ried tevens aan, dat de derde stand tweemaal zooveel afgevaardigden naar de Etats-Généraux zou zenden als adel en geestelijkheid. Dat was tegen den zin van het Parlement, dat nu in eens zijn plotseling verkregen populariteit verloor. Lodewijk XVI vereenigde zich met den raad van Necker, doch nam geen beslissing over de wijze, waarop gestemd zou worden, n.1. per stand of hoofdelijk. Bijeenroeping Tegen den 5. Amiens. 1792('93)—'97 | Nederland » 1795: Haagsch Verdrag. f Sardinië „ 1796 : Vrede van Parijs. Spanje „ 1795 : Vrede van Bazel. In 't voorjaar van , 1793 deed Dumouriez een inval in NoordNederland (Willemstad door Van Boetselaer verdedigd), maar door het oprukken van de Oostenrijkers moest hij terugtrekken ; bij Neerwinden werd hij verslagen. Dumouriez weet die nederlaag vooral aan de Jacobijnen, waar- Verraad van van enkelen uit winzucht slecht voor de oorlogsbehoeften hadden Dnmouriez. gezorgd. Bovendien was hij ontevreden over de gebeurtenissen te Parijs, en nu kwam bij hem het plan op, de Conventie omver te werpen en de monarchale staatsregeling te herstellen met den 1 Iets andera luidt de uitdrukking, in de Législative naar aanleiding der oorlogsverklaring gezegd : „Vötons la guerre aux rois et la pair aux nations". Zoo ■prak ook Dumouriez in een proclamatie aan het Nederlandsche volk: „De Stadhouder houdt u in verdrukking en slavernij; wij treden Holland binnen als vrienden der Bataven en als onverzoenlijke vijanden van Oranje." De constitutie van 1791 zei: „La nation francaise renonce a entreprendre aucune guerre dans la vue de faire des oonquêtes et n'emploiera jamais ses forces contra la liberté d'auoun peuple." En de Conventie besloot 13 Dec. 1792 o.a.: „Dans les pays qui sont ou seront oocupés par les armées de la Bepublique francaise, les généraux deolareront au peuple, qu'ils lui apportent paix, seoouts, fratemité, liberté et égalité". Niet lang evenwel, of over de volken werd beschikt als in gewone veroveringsoorlogen. 122 hertog van Orleans of diens zoon als koning. Hij trachtte zich met de Oostenrijkers te verstaan ; deze zouden België bezetten en Dumouriez naar Parijs oprukken. Zijn leger weigerde echter met hem over te loopen ; met slechts weinige troepen en met den zoon van „Egalité" kwam hij bij den vijand aan. Dumouriez werd natuurlijk, als landverrader, door de Conventie vogelvrij verklaard. Hij leefde sinds dien tijd buiten Frankrijk, en stierf in 1823 in den omtrek van Londen. België was thans weer door de Oostenrijkers bezet, en Frankrijk werd dus aan zijne Noordgrens bedreigd. De val der Van het verraad van Dumouriez — eens Girondijnsch minister Girondijnen. — smeedden de Montagnards een wapen tegen de Girondijnen! 17 8* en Robespierre trachtte — echter tevergeefs — hen daarvoor voor het Tribunal Révolutionnaire te brengen. Danton heeft langen tijd — doch zonder resultaat — getracht, de Girondijnen en Montagnards met elkaar te verzoenen. Vergeefsch waren ook de pogingen der Girondijnen hun vijanden den baas te worden. Zij dienden een aanklacht in tegen Marat — hij werd beschuldigd moord en plundering te prediken —, doch hij werd vrijgesproken. Zij wisten in de Conventie een besluit door te zetten, waarbij eene commissie werd ingesteld, om onderzoek te doen naar de handelingen van den Parijschen gemeenteraad — waarop immers de Montagnards steunden —, maar nu besloot deze, vooral door toedoen van Robespierre en Marat, door een oproer de Girondijnen ten val te brengen. Den 31sten Mei 1793 wisten de oproerlingen niet meer gedaan te krijgen dan dat de bovengenoemde commissie weer door de Conventie werd ontbonden. Maar den 2den Juni werd het ernstiger. De Nationale Garde en veel gepeupel begaven zich naar de vergaderzaal der Conventie. De meerderheid der Vergadering wilde met haar president de zaal verlaten, waar zij niet meer vrij kon beraadslagen, maar de kommandant der Nationale Garde belette dat, zeggende: „Het volk is hier niet om phrases aan te hooren, doch om bevelen te geven". Zoo moest de Vergadering de heerschappij van 't gepeupel erkennen. Hoe welsprekend de Girondijnen zich ook verdedigden, de Vergadering besloot tot hunne arrestatie, dank zij Danton, voorloopig tot huisarrest. Dat gaf aan sommigen hunner de gelegenheid te 123 ontvluchten. Zij vuurden 't verzet in de departementen tegen Parijs aan; velen hunner zijn later geguillotineerd. Met den val der'Girondijnen (2 Juni 1793) begint voorgoed de heerschappij van de Montagne ; het Schrikbewind neemt spoedig een aanvang. HOOFDSTUK 125. Het Schrikbewind (1793-1794). Na den val der Girondijnen stelde de Conventie eene zeer Samenstelling democratische staatsregeling vast, die voor ons echter van. minder van ne* revo" belang, is, omdat zij nooit is ingevoerd.1 Feitelijk moest er nu u onna're • n t • i ■ ■ bewind, eene nieuwe volksvertegenwoordiging komen en een nieuw uitvoerend bewind; feitelijk was 't werk der Conventie afgedaan, doch de Jacobijnen begrepen heel goed, dat hun invloed bij den grooten tegenstand in verschillende departementen dan weieens gevaar kon loopen. Zoodoende besloot de Conventie : „De voorloopige regeering van Frankrijk is revolutionnair tot het sluiten van den vrede". Van die voorloopige regeering maakte ich in 't bijzonder meester het Comité de salut public, waaruit Danton verdrongen werd door Robespierre, omdat hij nog te gematigd was. De Conventie zelve had feitelijk niets meer te aeggen. In 't comité spelen voortaan Robespierre, Couthon en St. Just de hoofdrol; verder Billaud-Varenne en Collotd'Herbois. Apart moet nog Carnot genoemd worden, die op schitterende wijze de krijgszaken regelde. In de departementen, — nl. om het verzet der departementale Raden te breken — in de legers, op de vloot werd de centrale regeering vertegenwoordigd door „Conventionnels en mission", die haar wil uitvoerden. Het Comité de süreté générale oefende de 1 Volgens haar zou de volksvertegenwoordiging telken jare gekozen worden; de met het bestuur belaste commissie zou ook door de grondvergaderingen worden benoemd; alle wetsvoorstellen moesten door het volk worden goedgekeurd. 124 hoogste politiemacht uit en maakte jacht op verdachte personen. Tot deze werden ook gerekend de winkeliers, die weigerden voor een bepaalden prijs te verkoopen. Om aan de heerschende ellende en hongersnood tegemoet te komen, mede veroorzaakt door de rechtsonzekerheid en den stilstand .van allerlei bedrijven, stelde de Conventie nl. maximum-prijzen voor de verschillende levensmiddelen vast. "Wet op de Door schrik in te boezemen bleef het Comité de salut public verdachton. Frankrijk onder den duim houden. Voortdurend werden scherpe vervolgingswetten uitgevaardigd, en onder deze is vooral berucht de wet op de verdachten van September 1793. Onder verdachten werden verstaan ^llen „die 'tzij door hun gedrag, 'tzij door hunne betrekkingen, 't zij door hunne voorstellen en geschriften zich deelgenooten betoond hebben van de tirannie of van het federalisme en vijanden van de vrijheid". De zorg, die vage definitie uit te leggen, werd aan Comités de surveillance of révolutionnaires opgedragen. Tal van personen, tegen wie men geen enkel bewijs van schuld in handen had, doch wier eenige „misdaad." was, dat zij bloedverwanten waren van emigranten of tot de aanzienlijken behoorden, werden gevangen gezet en weldra bleken de gevangenissen te klein. Nu inderdaad rustte de Terreur, het Schrikbewind, op Frankrijk. Se binnen-en Al vallen de gruweldaden van het Schrikbewind niet te ver- buitenland- dedigen of te rechtvaardigen, toch is er veel, dat tot verklaring sche toestand van dien buitengewonen toestand — ten minste voor de laatste van Frank- I _„„ rflk in den maanden van 1793 — kan worden aangevoerd. In den zomer zomer van van 1793 toch stond Frankrijk er slecht voor. Van binnen eene 1798. ernstige contra-revolutie, van buiten de invasie. Vele Girondijnen, die Parijs hadden verlaten, hadden tal van aanhangers in de departementen. De royalisten waren almachtig geworden in Bordeaux, in Marseille, in Lyon, waar zij de hulp inriepen van Piemont, dat Savoye heroverde en Frankrijk aan den Oostkant binnendrong, en in Toulon, welke stad zij overleverden aan een Engelschen admiraal. In de Vendée was een ernstige opstand uitgebroken wegens de maatregelen betreffende de geestelijken en den val van 't koningschap. Ook 125 Bretagne was zeer onrustig : de koningsgezinden heetten daar chouans (-van chat-huans = katuilen, wegen3 den sluikhandel, die daar 's nachts welig tierde). Aan den Noordkant drong een Oostenrijksch leger Frankrijk binnen en veroverde een paar 'steden ; generaal Custine stierf daarom onder de guillotine ; aan den Rijnkant werd Mainz weer aan de Franschen ontrukt, waarom generaal Beauharnais, die te laat tot ontzet was aangekomen, werd onthoofd ; in 't Zuiden drongen de Spanjaarden Frankrijk binnen. Waarlijk, er moest krachtig en streng worden opgereden, om aan al die moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden. Inderdaad was het Schrikbewind op het einde van 1793 al die gevaren meester, maar toen ook werd zijn bewind eene ondragelijke tirannie. Op vreeselijke wijze heeft het Schrikbewind tegen zijne binnen- Onderdruk- landsche vijanden gewoed. Onder de slachtoffers zijn vooral kingvanhet bekena : Maria Antoinette „de weduwe Capet", die in October omnen" 1793 werd onthoofd; Charlotte Cordav, een meisje, dat Iandscn ver" zet. (2de Marat doorstak als wraak over den val der Girondijnen en in de j^ft van verwachting, dat dan betere toestanden zouden aanbreken; 1793.) Madame Roland; „Égalité", die zelf als lid der Conventie voor 'skoningsdood hadgestemd; Bailly; de scheikundige Lavoisier.1 In October beval de Conventie de gevanpenneming van alle vreemdelingen, geboren in landen, waarmede Frankrijk in oorlog was. In dezelfde maand begon bet proces tegen 21 Girondijnen, o. a. Brissot en Vergniaud. 't Viel moeilijk, hen van iets te beschuldigen ; 't scheen, dat net proces tegen den zin der Jacobijnen zou eindigen, maar nu dreven zij in de Conventie het besluit door, waarbij den president van het Tribunal Révolutionnaire machtiging werd gegeven, aan de jury na 3 dagen te vragen, of zij vol- 1 In 1794 werd 'a konings zuster Elisabeth onthoofd ; 's konings dochter — bekend als .hertogin van Angoulême — werd later aan Oostenrijk uitgeleverd. De zoon van Lodewijk XVI stierf in 1796 in den Temple tengevolge van mishandeling door den schoenmaker Simon, die met het toezicht op hem belast was. In de 19de eeuw gaf zich echter een persoon (f 1845 te Delft) voor den dauphin uit. In het daarover ontstane en nog nooit geëindigde twistgeschrijf heeft men echter tot nog toe geene afdoende bewijzen voor de juistheid van die bewering kunnen bijbrengen. 129 dagen 1376 ; soms 50 personen op één dag alleen te Parijs. Geheele families werden uitgeroeid. De ruimte in de rechtszaal werd zoodanig vergroot, dat men tegelijkertijd 60 beschuldigden kon laten voorkomen. Niemand gevoelde zich meer veilig voor den tiran. Bij eene wet was uitdrukkelijk vastgesteld, dat getuigen niet meer behoefden te worden gehoord en verdedigers niet meer werden toegelaten: 't was voldoende, als de jury zedelijk overtuigd was van de schuld. *t Was echter te voorzien, dat men onmogelijk de tirannie van De val van eene kieuw groep personen en hun leider langen tijd zou dulden. Robespierre Eenerzijds gevoelden velen hun leven bedreigd en wilden daarom JnU 17Mhet Schrikbewind ten val brengen, anderzijds bevochten de legers de eene overwinning na de andere en iedere nieuwe overwinning toch was een bewijs, dat er geen reden van bestaan meer was voor dat bewind. Een triomf vierde Robespierre nog, toen hij den dienst der Rede verving door dien van ft Opperwezen (1'Être Suprème) en bij de eerste plechtigheid zelf als eene soort hoogepriester optrad (Juni 1794). Toen^hij echter in vage termen in de Conventie mededeelde, dat ook in dat lichaam nog samenzweerders zaten, zonder allen met name te noemen, gaf doodsangst aan enkelen den moed, tegen Robespierre op te treden, en dat waren juist niet gematigden, maar vooral personen, 'die vroeger een werkzaam aandeel aan de moordtooneelen hadden genomen. De beslissende dag werd de 9de Thermidor (27 Juli 1794). Zijne vijanden hadden de Vlakte of 't Moeras overgehaald, zich bij hen aarAe sluiten en de Conventie besloot na een heftig debat o. a. Robespierre, zijn broer, Couthon en St. Just gevangen te nemen. Herhaaldelijk had Robespierre getracht, aan 't woord te komen, maar zijne woorden werden overstemd door 't geschreeuw: „Weg met den tiran!" Van woede overmeesterd, zoodat het schuim hem op den mond stond, keerde hij naar zijne plaats terug. „Dantons bloed verstikt U I" riep een der leden hem toe. Thans trachtte de Parijsche gemeenteraad, die wel bereep, wat er op het spel stond, Robespierre en de zijnen nog te redden : tegen den avond werden de gevangenen bevrijd en naar 't stadhuis gebracht. Doch nu verklaarde de Conventie ook de gemeenteraad Pik, Algemeene Geschiedenis III, 3<* dr. 9 180 en allen, die Robespierre zouden steunen, buiten de wet, wat zooveel beteekende, dat zij zonder proces ter dood veroordeeld waren, en gaf verder aan de troepen bevel, naar 't stadhuis op te rukken, 't Gepeupel stoof uit elkaar; de meeste gevangenen trachtten zelfmoord te plegen; den lOden Thermidor werden de beide Robespierre's, Couthon, St. Just en hunne handlangers onder gejuich geguillotineerd. Datzelfde lot trof de beide volgende dagen 70 leden van de Commune en 12 juryleden van. het Tribunal Révolutionnaire. Van nu af keerde alles tot gematigder beginselen terug. HOOFDSTUK 126. De tijd der „Thermidoriaansche Reactie" (1794—1795). Reactie. Het laatste deel van de geschiedenis der Conventie wordt wel de réaction thermidorienne genoemd. Eene reactie begon immers in de maand Thermidor tegen de heerschappij der Montagnards. De macht van de Parijsche commune werd gebroken, door de stad in 12 districten te verdoelen, ieder met een maire en een gemeenteraad. Aan 't comité de salut public werd alle invloed ontnomen ; dé Jacobijnenclub werd op bevel der Conventie gesloten; het lijk van Marat uit het Pantheon verwijderd; het Tribunal Révolutionnaire in 1795 opgeheven ; Fouquier-Tinville en Carrier werden terechtgesteld. Op de straat heerschten thana de muscadins of de jeunesse dorée, jonge Girondijnen of koningsgezinden, (naar hunne opzichtige kleeding en gewoonten de „incroyables" of „merveilleux" geheeten), die de Jacobijnen opjoegen met hunne dikke stokken, welke zij hunne „uitvoerende macht" noemden. De aanzienlijke en de adellijke families openden weer hunne salons en ontvingen daar gematigde republikeinen en royalisten. Velen, trachtten door bedrog en omkooping. een goed plaatsje bfl den veranderden stand van zaken te krijgen. Wel hebben de Jacobijnen tot twee keer toe (nl. in April en in Mei van 1795) nog getracht, door een oproer het heft in handen te 131 krijgen, daarbij steunende op de ontevredenheid, die wegens het broodsgebrek onder het volk heerschte, maar de Conventie bleef meester. Toch ging de reactie niet zoo ver, dat men tot een herstel van De hand't koningschap terugkeerde. Generaal Hoche brak in 1794 havlng oer en ^95 den opstand in de ¥endée ; bij verijdelde tevens een inval R*P«Hi* van emigranten in Bretagne, en velen hunner moesten hunne tegenov*r 08 vermetelheid met den dood bekoopen. Wel gingen in Zuid- "^k*811* Frankrijk de koningsgezinden zich wreken op de republikeinen — hunne moorden en misdaden dragen den naam van de Terreur Blanche, het Witte Schrikbewind —, maar toch konden de royalisten Frankrijk niet terugwinnen : de overwinningen, in 1794 en '95 op 't buitenland behaald, maakten de Republiek krachtig, want de legers waren vurig republikeinschgezind. Ook uit de nieuwe constitutie blijkt, dat men den invloed der royalisten wilde weren. Bij deze constitutie werd de uitvoerende macht opgedragen aan een Directoire van vijf leden, te kiezen door de volksvertegenwoordiging, waarvan de leden door oensuskiezers trapsgewijze werden gekozen: het algemeen kiesrecht werd dus weer afgeschaft. De volksvertegenwoordiging splitste zich in een Raad van 500 en een Raad der Ouden (250 leden van minstens 40 jaar). De volkvertegenwoordiging had de wetgevende macht: de Raad van 500 ontwierp de wetten, de Raad der Ouden moest ze bekrachtigen of verwerpen. De Conventie vreesde echter, dat weinig van haar leden, die dan toch het Schrikbewind hadden gedoogd, zouden gekozen worden en de nieuwe regeering dan alsnog vele van die leden zou vervolgen: vandaar haar besluit, dat % van het aantal leden der volksvertegenwoordiging uit aftredende leden der Conventie, dus uit republikeinen zou bestaan, wat door een plebisciet bevestigt! werd. Thans grepen de teleurgestelde royalisten naar de wapenen : zij beproefden o. a. met hulp van een gedeelte der Nationale Garde de Conventie uiteen te jagen en met geweld de regeering te bemachtigen. Barras, tot hoofd van alle binnenlandsche troepen benoemd, liet Napoleon Bonaparte de vrije hand tegenover de opstandelingen, en spoedig waren deze gedood of ver- 9* 182 strooid. Dat is de opstand van den 13den Vendémiaire (5 October). Een paar weken later (26 Oct. 1795) ging de Conventie uiteen onder den kreet: „Leve de Republiek!" De buitenland- Gelijk reeds werd opgemerkt, waren in de jaren 1794,en '95 sche oorlog ln de Fransche wapenen buitengewoon gelukkig. De Spanjaarden 1794 en '95. wer(jen van het Fransche grondgebied verdreven en Fransche legers trokken aan weerszijden der Pyreneeën de grenzen over. Aan den noordkant behaalde Jdurdan de overwinning bij F1 e u r u s (zomer 1794) ; de Franschen bezetten de Oostenrijksche Nederlanden en den linker-Rijnpever, en in Januari 1795 drong Pichegru in Noord-Nederland door. In 1795 volgden de vredes. Pruisen, dat zijne handen voor eene nieuwe Poolsche deeling vrij wilde hebben, sloot (April) den vrede van Bazel,1 waarbij het al zijne rechten op den linker-Rijnoever aan Frankrijk afstond. De Nederlandsche Republiek sloot met Frankrijk het Haagsch verdrag (Mei); de koning van Spanje sloot ook te Bazel vrede (Juli), en stond daarbij het Spaansche deel van 'tfeiland San-Domingo aan Frankrijk af, zoodat dit eiland thans in zijn geheel, eene Fransche bezitting werd. Zoo werd de Fransche Republiek dus erkend door een Bourbon! De oorlog met Engeland, Oostenrijk en Sardinië duurde echter nog voort: de toekomst der Republiek zou dus liggen in handen der generaals, en daarin lag het gevaar opgesloten, dat één hunner, steunende op zijn roem en populariteit, het voortbestaan der Republiek kon ^bedreigen. D. HET DIRECTOIRE (1795—1799). HOOFDSTUK 127. Financieele moeilijkheden. Binnenlandsche moeilijkheden. De Italiaanscheg veldtocht (1796—'97). De nieuwe regeering — het Directoire — stond tegenover ernstige moeilijkheden. Vooreerst moest zij de financieele kwes- 1 Voor de veranderingen in den staatkundigen toestand van Europa tot 1806 a 1807 zie: Atlas Hettema, Blad N°. 30. 133 tie onder oogen zien. De oorlog tegen Oostenrijk, Engeland en Sardinië bleef veel geld eischen; financieele knoeierijen kwamen onder bet Directoire veelvuldig voor, vooral Barras maakte zich hieraan schuldig : zoo bedroog hij bij de leveranties aan het leger en verkocht hij allerlei baantjes. De regeering schreef eene gedwongen leening uit en verhoogde enkele belastingen, doch dat hielp haar weinig. Evenmin baatte de intrekking van vele assignaten, die door mandats territoriaux werden vervangen, welke ook al spoedig alle krediet misten. De financieele toestand w,as zoo slecht, * dat koeriers f oms niet konden vertrekken wegens gebrek aan reisgeld. Zoo kwam het eindelijk tot een bankroet: % der schuldrente werd niet meer uitbetaald, terwijl de assignaten (4500 millioen) en de mandats territoriaux (2400 millioen) voor waardeloos werden verklaard. Ook de economische toestanden waren in Frankrijk verre van Economische gunstig. De handel leed onberekenbare schade d oor de Vele toestanden. buitenlandsche oorlogen; de export-nijverheid was vernietigd; de vaststelling van maximum-prijzen had vele takken van industrie ten gronde doen gaan, waartoe ook het verdwijnen van het hof, de uitwijking van vele aanzienlijken en de onrustige politieke toestanden medewerkten. Vooral de zijde-industrie had veel geleden. Algemeen was het verlangen naar een tijdperk van rust, opdat het land weer tot bloei zou komen-. Veler ergernis werd opgewekt, doordat herhaaldelijk maatregelen tegen den Katholieken godsdienst werden genomen. Voortdurend moest de regeering ook op hare hoede zijn tegen Samenzwesamenzweringen van Jacobijnen (thans terroristen of anarchisten rin8 *an genoemd) en van royalisten. Van de eerste is vooral bekena die ^te"*van B a b e u f, die zich Gajus Gracchus noemd e. Hij verkondigde communistische theorieën: zoo wilde hij b.v., dat alle levensmiddelen naar de marktpleinen moesten worden gevoerd, om onder het volk te worden verdeeld. Vele Jacobijnen, .ook al waren zij geene communisten, steunden hem. De samenzwering, tegen het Directoire gesmeed (1796), werd echter tijdig ontdekt en Babeuf werd in 1797 onthoofd. Van eene ernstige samen- 185 Napoleon met Joséphine Tascher de la Pagerie, weduwe van den geguiUotineerden generaal Beaubarnais, wier salon eenigen invloed in politieke kringen uitoefende. In Zuid-Duitsohland werden de beide legers over den Rijn teruggedrongen door aartshertog Karei. In Italië versloeg Napoleon eerst Sardinië, dat bij den vrede van Parijs (1796) Savoye en Nizza afstond. De eerste belangrijke overwinning op de Oostenrijkers was bij de brug van Lodi (1796) en kort daarna sloeg Napoleon het beleg voor Mantua, dat hn in Febr. 1797 vermeesterde. Wel hadden de Oostenrijkers vier pogingen tot ontzet gedaan, dooh steeds waren zij teruggeslagen, o. a. bij Are ole en op het plateau van R ivoli. Enkele nader» bijzonderheden over den veldtocht van 1796 en over de opkomst van Napoleon laten wij hier volgen. 't Sambre-Maas leger onder bevel van Jourdan en het Rgnleger onder Moreau leden echec. Wel drongen de beide bevelhebbers Zuid-Duitschland binnen, maar 't gelukte aan den Oostenrijkschen opperbevelhebber, aartshertog Karei, de vereeniging der beide legers te verhinderen. Hij wierp zich met alle troepen alleen op Jourdan en dreef hem over den Rijn terug; daarop keerde hij zich tegen Moreau, wien hij den terugtooht trachtte af te snijden. Deze wist echter op meesterlijke wijze den terugtocht'te bewerkstelligen en eveneens over den Rijn te komen, 't Bleek verkeerd te zijn geweest, dat men met twee legers geopereerd had. 't Italiaansche leger was geplaatst onder bevel van Napoleon Bonaparte. Napoleone Buonaparte was in 1769 te Ajaccio op Corsica geboren. Zijn vader Carlo Buonaparte, een advocaat van adellijke afkomst, verzocht voor zijn zoon Napoleone eene vrijplaats in eene der l^iaklrjke inrichtingen, waar de zoons van Franschen adel voor den loopbaan van officier werden voorbereid. Zoo kwam Napoleon in 1779 op de krijgsschool te Brienne, om deze in 1784 te verwisselen met de Éoole Mihtaire te Parijs, waar hij spoedig den iBitenantsgraad haalde. Hij werd artillerie-officier. Het eerst onderscheidde hij zioh bij het beleg van Toulon in 1793 (zie blz. 126). Men was toen reeds vol bewondering voor hem en prees zijné groote kunde, zijn doorzicht en zgne dapperheid. „Als men jegens hem ondankbaar mocht zijn", zoo schreef een generaal, „dan zal deze officier zich zeiven eene positie scheppen". Maar de regeering was niet ondankbaar; weldra werd Napoleon generaal. Tot versterking van zijn invloed sloot hij zich nauw aan bij den broer van Robespierre, 136 maar dit had ten gevolge, dat hij tijdens de Thermidoriaansche reactie tot twee keer toe van zijn hoogen post ontheven werd, al verloochende hij ook bij den val van Robespierre diens broer, al schreef hij ook : ,Ik ben eenigszins getroffen door het ongelukkige lot, dat den jongen Robespierre heeft getroffen. . . maar als was het ook mijn vader, ik zelf zou hem doorstoken hebben, als hij naar het despotisme had gestreefd". Door den steun, dien hij aan Barras op diens verlangen schonk bij de demping van 't royalistisch oproer, kwam hij op den voorgrond, en, ten spijt van oudere bevelhebbers, als Masséna en Augereau werd hij opperbevelhebber van het Italiaansche leger. Zijn naam Buonaparte veranderde hij thans in Bonaparte. „Niet zonder wantrouwen ontving men den jongen commandant, die mager, en bleek, allerminst door zijn uiterlijk wist te imponeeren. Augereau meende, dat hij dat kleine, magere Corsikaansche ventje wel gauw naar zijn hand zou kunnen zetten, maar slechts één onderhoud was genoeg om hem het dwaze van zijn meening te doen inzien. En zoo meerderen, zoo soldaten. De grijze snorbaarden hadden aanvankelijk weinig verwachting van het werk van een commandant hun toegezonden door de „advocaten" uit Parijs. Al spoedig zou de slechte meening' veranderen". De nieuwe bevelhebber trof de troepen in treurigen toestand aan. De uitrusting en de verpleging lieten zeer veel te wenschen over. Toch besloot hij offensief op te treden. In eene proclamatie sprak hij tot de soldaten: „G\j hebt thans genoeg ongeluk en ontbering geleden; ik wil daaraan een einde maken. Daar, aan gene zijde der bergen zijn brood, magazijnen, kleedingstukken, geschut, paarden en geld voor de soldij. Weg daarom met alles, wat ons van den vijand scheidt" — de verschansingen werden neergehaald — „en hem met de bajonet op 't lgf !" 't Gelukte Napoleon, tusschen de Sardinische en Oostenrijksche troepen in te dringen; een paar snelle overwirmingen volgden, en nu zag de koning van Sardinië zich tot een wapenstilstand gedwongen, 't Directoire had gewenscht, dat er van Piemont eene republiek zou zijn gemaakt, maar bevestigde toch den wapenstilstand bij den vrede van Parijs (1796), waarbij Savoye en Nizza aan Frankrijk kwamen en vrije doortocht aan de Fransche legers werd verleend. Die overwinningen hadden voor Napoleon ten gevolge, dat de soldaten blind vertrouwen in hem gingen stellen, terwijl de onderbevelhebbers hun afgunst en wantrouwen heten varen.. De eerste belangrijke overwinning op de Oostenrijkers was bij de Brug van Lodi (1796). „Na dezen slag vond men in Parijs Napoleon te voortvarend eh wilde men den ouden Kellermann naast hem plaatsen. Maar Napoleon schreef aan het Directoire; „Het is volstrekt noodzakelijk, dat een generaal het bevel voert, die vol- 137 komen uw vertrouwen bezit. Ieder heeft zijn wijze van oorlogvoeren. Generaal Kellermann heeft meer ondervinding en zal het beter doen dan ik, maar beide samen zullen wij het slecht doen. Ik geloof dat één slechte generaal aan het hoofd meer waard is dan twee goede. Ik wil niet gedwarsboomd worden." En het Directoire gaf hem zijn zin en liet hem alleen handelen. Na den vijand opnieuw verslagen te hebben bij de M i n c i o, trok die achter de Adige terug, zoodat geheel Lombardije in Napoleons handen viel en hij het beleg voor Mantua kon slaan, één der steden van den vestingvierhoek (Mantua, Verona, Legnago, Peschiera). Die stad beheerschte dus mede den toegang tot het hart der Oostenrijksche monarchie, 't Zou eenigen tijd duren, vóór de Oostenrijkers pogingen in 't werk stelden, de stad te ontzetten, en daarvan maakte Napoleon gebruik, om aan de andere deelen van Italië Frankrijks overwicht te doen gevoelen. „Voert alles uit Italië weg, wat maar weg te voeren is en wat ons van nut kan zjjn !" schreef het Directoire aan Napoleon, en deze voerde die opdracht prompt uit. De hertogen van Parma en Modena moesten wapenstilstanden sluiten tegen den prijs van vele millioenen francs in geld, in naturaliën (graan, ossen, enz.), en kunstscheppingen (schilderijen, enz.). Napels moest zich neutraal verklaren; de paus moest — tijdelijk — enkele deelen van zijn staat afstaan, 20 millioen francs in geld betalen en vele kunstwerken prijs geven. Eenigen tijd later werd de paus gedwongen tot den vrede van Tolentino, waarbij hij o. a. Ancona moest afstaan. Thans echter kwamen nieuwe Oostenrijksche troepen opdagen: ook de vijand spande alle krachten in, om Mantua te behouden, en om die stad werden de beslissende slagen geleverd. Op aanraden van Augereau hief Napoleon 'tbeleg van Mantua op en tastte, onder gevaar van tusschen twee vuren te geraken, de Oostenrijksche legers aan — hij zelf had aan terugwijking achter de Adda gedacht — en het belangrijkste leger werd bijCastiglione teruggeslagen. Napoleon hervatte het beleg van Mantua. Eene tweede poging tot ontzet eindigde hiermee, dat de Oostenrijkers zich naar Legnago moesten terugtrekken. Daar Jourdan en Moreau inmiddels teruggedrongen waren uit Zuid-Duitschland, werden de gebeurtenissen in Italië van nog meer beteekenis. De Directeuren schreven dan ook aan Napoleon : „In Italië moeten wij ons schadeloos stellen voor de nederlagen in Duitschland '; daar moeten wij den keizer tot vrede dwingen." Nu, aan Napoleon was die taak wel toevertrouwd. Eene derde poging der Oostenrijkers tot ontzet van Mantua eindigde met hunne nederlaag bij A r c o 1 e (1796), eene vierde poging met de nederlaag cp 't plateau van Rivoli (begin 1797). Mantua werd ingenomen (Februari 1797). 138 Na den strijd om Mantua was niet alleen Oostenrijk, doch ook het leger van Napoleon verzwakt. Deze zorgde echter tijdig voor versterking, terwijl de Oostenrijksche regeering zoolang talmde met haar bevel aan de troepen, die zij aan den Rijn had liggen, om naar Italië te gaan, dat het te laat was. Nu deed Napoleon een tocht in de Alpen, om de Oostenrijkers tot den vrede te dwingen, die zoozeer in Frankrijk werd gewenscht. Weer bracht hij den vijand nederlagen toe en zelfs nam hij Klagenfurt in Karinthië. Bovendien had het Sambre-Maas-leger zich Hoche. hersteld onder BZoche; deze trok over den Rijn, doch hield bij (f 1797.) Frankfort halt op 't bericht, dat er een voorloopige vrede was gesloten. Daar, hij Frankfort, stierf Hoche: met hem was de man verdwenen, die Napoleon in populariteit op zij streefde. Vredesprell- R3eis in 't voorjaar van 1797 sloot de Keizer, bevreesd voor de minairen van bezetting van Weenen, een voorloopigen vrede te Leo ben, Leoben (voor- waarvan de artikels natuurlijk nog in enkele punten konden ver**r 17 anderd worden, 't Heeft nog tot October geduurd, vóór Oostenrijk den vrede teekende. Het hoopte nl. door eene verandering in de regeering van Frankrijk een voordeeüger vrede te verkrijgen. Die hoop werd verijdeld door den coup d'état van Fructidor. Coup d'état In 1797 kreeg de conservatieve partij de meerderheid in de van Frueti- twee Raden. Die partij bestond uit allerlei elementen, zooals oor (Septem-Uj^ gematigde Republikeinen, doch vooral uit royalisten. Piche' * gru werd voorzitter van den Raad der 500 en had zich reeds in verbinding gesteld met den graaf van Provenoe, oudsten broer van Lodewijk XVI. Terzelfdertijd werd een royalist in het Directoire gekozen. 't'Plan werd, de republikeinsche leden van het Directoire gevangen te nemen en door royalisten te vervangen, om zoo zonder moeite de Restauratie te bewerkstelligen. Daardoor zdü ook Bonaparte getroffen worden en nu nam hij, met alle bijzonderheden van de samenzwering bekend geworden door in beslag genomen correspondentie van een emigrant, de meerderheid van het Directoire in bescherming tegenover de meerderheid in de Kamers, waarbij hij op het republikeinschgezinde leger kon rekenen. Hij zond Augereau naar Parijs, die tot bevelhebber van de troepen in Frankrijk werd benoemd en het 139 koningsgezinde lid van het Directoire gevangennam. Carnot, afkeerig van iedere onwettige daad, zou hetzelfde lot ten deel zijn gevallen, indien hij niet tijdig naar Duitschland was ontsnapt. Een groot aantal leden der beide Raden, o. a. Pichegru, werden gevangengenomen en tot deportatie veroordeeld. De verkiezingen in 49 departementen, waar de meerderheid' royalistisch was, werden nietig verklaard. Bij decreet werd ieder burger verordend, trouw aan de Republiek te zweren. (Coup d'état van 18 Fructidor = 4 September 1797.) Wel had Napoleon nu nog veel last van 't Directoire, dat ter- Vrede stond Oostenrijk geheel uit Italië wilde verdrijver, maar onder van Carapoden indruk van zijne bedreiging, ontslag te zullen nemen, keurde F°rBüo. (Oehet den vrede van Campo-Formio (een kasteel bij Venetië, tober | Oct. 1797) goed. De inhoud kwam op het volgende neer: 1°. België en de Ionische eilanden kwamen aan Frankrijk. 2°. De keizer beloofde er toe mede te werken, dat Frankrijk in 'tbezit kwam van bijna den geheelen linker-Rijnoever. De vorsten, die daardoor benadeeld werden, zouden aan gene zijde van den Rijn schadeloosstelling krijgen. Die rijksaangelegenheden zouden op een bijzonder congres geregeld worden. (Dat congres is te Rastadt bijeengekomen.) 3°. Oostenrijk kreeg de stad Venetië met het daarbij behoorende vastelandsgebied tot de Etsch : willekeurig werd dus over die .vrije republiek beschikt, welker kunstschatten en krijgsvoorraad reeds door de Franschen waren weggevoerd. 4°. Uit verschillende deelen van Lombardije, vereenigd met door den Kerkelijken Staat afgestane streken, werd de Cisalpijnsche Republiek gevormd, die door den keizer werd erkend. Bovendien erkende de keizer de Bataafsche Republiek en de Ligurische (Genua en omstreken). Napoleon verheugde zich over den vrede, want waren de onderhandelingen mislukt, dan had hij een moeitevollen winterveldtocht in de onherbergzame Alpenstreken moeten ondernemen. Na zijn terugkeer in Parijs werd hij zeergevierd, populair als hij was geworden èn door zijne overwinningen, èn door den gesloten vrede. 145 meegenomen, die het „Inatitut d'Egypte" oprichtten. Veelzijdig materiaal werd verzameld voor een groot werk, „La description d'Egypte", waarin de wetenschappelijke resultaten werden neergelegd. Verder herinneren wij er aan, dat een Fransen officier den „steen van Rosette" vond, die voor Champollion de sleutel werd tot de ontcijfering van 't hiëroglyphenschrift.1 Zoo werd de grondslag gelegd voor de „Egyptologie". HOOFDSTUK 129. De Coalitie-oorlog in 1798 en '99 en de coup d'état van Napoleon in 1799. Frankrijk was in korte jaren een machtige staat geworden. Frankrijks De linker-Rijnoever was aan Frankrijk afgestaan; de Bataaf- macht omsche Republiek was geheel afhankelijk; in Zwitserland streeks 1798> werd de federale Republiek door de één- en ondeelbare Helvetische Republiek vervangen (1798), die nauw aan Frankrijk werd geketend ; de Cisalpijnsche en de Ligurische Republieken waren vazalstaten van Frankrijk; Malta was veroverd. In Rome was bij een opstand een Fransch generaal gedood, waarop Fransche troepen de ptad bezetten: de Kerkelijke Staat werd de Romeinsche Republiek (1798), en toen Pius VI geen afstand wilde doen, werd hij gevankelijk naar Frankrijk gebracht, waar hij weldra stierf. Wederom werden heel wat kunstschatten uit Rome weggevoerd naar Parijs. Bijna geheel Italië stond dus onder Franschen invloed. Thans echter kreeg Engeland een bondgenoot in czaar Paul I Het ontstaan (1796—1801). De redenen, welke hem bewogen, vijandig tegen der tweede Frankrijk op te treden, waren: Coalitie. 1°. De Fransche Republiek sprak zich' openlijk uit voor een herstel van Polen; 2°. De bezetting der Ionische eilanden, de veldtocht naar Egypte, in 't algemeen het ingrijpen in de Oostersche kwestie verontrustte Rusland in hooge mate; een Fransche 1 Zie deel I, blz. 14. Pik, Algemeene Geschiedenis III, 3* dr. 10 146 heerschappij aan het Oostelijk hekken der Middellandsche Zee achtte de Czaar voor Rusland veel gevaarlijker dan de Turksche ; 3°. Van de Malteser Orde beschouwde Paul I zich als beschermheer ; 4°. de Czaar kwam in 't algemeen op voor 't beginsel der legitimiteit, d.i. voor het herstel der vorsten in hunne aloude staten. '' Ook Oostenrijk nam (in 1799) aan de coalitie deel. Het brak met geweld de onderhandelingen op het congres te Rastadt af. Berucht is het feit, dat de Fransche gezanten op hunne terugreis door Oostenrijksche huzaren werden overvallen, met het doel zich van hunne papieren meester te maken, en twee van de drie werden gedood. De „Radstadter gezantenmoord" verwekte heftige verontwaardiging in Frankrijk.1 Zoo krijgen we dus den tweeden Coalitie-oorlog: Tweede I Engeland (tot 1802: vrede van Amiens). Coalitie j Oostenrijk (1799—1801: vrede van Lunéville). 1798—1801. ' Rusland (tot 1801: vrede van Parijs). Uitbreiding Ook koning Ferdinand van Napels, die met eene zuster van van Frank- Maria Antoinette was gehuwd, sloot zich bij de coalitie aan. rijks invloed gr_jj was echter zoo onvoorzichtig, te vroeg te beginnen, wat ten9* ë m gevolge had, dat Fransche troepen zich van Napels konden meester maken (1799). De koning vluchtte naar Sicilië; Napels werd de Parthenopeïsche Republiek. Terzelfdertijd werd Toskane door Franscbe troepen bezet (1799). De koning van Sardinië, die gedwongen werd, een Fransch garnizoen in Turijn op te nemen, trok zich terug naar Sardinië (1799); geheel Hemont werd nu bij Frankrijk ingelijfd. Zoo was de Fransche heerschappij over Italië dus nog sterker bevestigd. Doch thans zetten zich de legers der coalitie in beweging, en brachten een geheelen ommekeer in Italië te weeg. 1 De twee vermoorde gezanten waren lid van den Raad van 500 geweest. Men liet de door hen ingenomen plaatsen onbezet; als de namen der leden werden opgeroepen, las de griffier ook die der beide slachtoffers af; al de aanwezigen verhieven zich dan van hun zetel; de President zei: „Vermoord te Rastadt", waarop de secretaris antwoordde: „Hun bloed kome over het hoofd van de bedrijvers van dien gruwelijken moord". 147 Van verschillende kanten werd Frankrijk tegelijkertijd aan- De oorlog ln gevallen: 1°. in Noord-Holland; 2°. in het Rijngebied ; 30. in 1799. Zwitserland ; 4°. in Italië. Na het vermeesteren van die buitengewesten zou men naar Parijs oprukken en de monarchie herstellen. Om aan al die aanvallen het hoofd te kunnen bieden,' het generaal Jourdan, Minister van Oorlog, de wet op de conscriptie aannemen, waarbij alle ongehuwde mannen tusschen 20 en 25 jaar werden ingeschreven voor de loting. Velen onttrokken zich echter aan den dienstplicht; de uitrusting het ook heel wat te wenschen over en 't aantal troepen, dat men tegenover den vijand kon stellen, was veel te gering. Binnen korten tijd was het huis Bourbon in Napels hersteld, en was ook Noord- en Midden-Italië in handen van de Bondgenooten; de belangrijkste veldslag in Noord-Italië was wel die bij Novi, door den dapperen Suwaroff aan 'thoofd van het Russisch-Oostenrijksche leger gewonnen, en waarin de Fransche opperbevelhebber Jou bert sneuvelde. In Suwaroff vonden de Fransche generaals een geduchten tegenstander. Ook hij drong onstuimig op den vijand in. „Een kogel kan missen", zoo sprak hij „maar de bajonet nooit". De Fransche troepen trokken zich naar Genua terug; de Oostenrijkers sloegen het beleg voor die stad. Bijna geheel Italië was voor de Franschen verloren. Suwaroff wilde de verdreven vorsten in Italië herstellen, doch Oostenrijk wilde er zijn invloed in de plaats stellen van die van Frankrijk; de Oostenrijkers zetten nu alleen den krijg in Italië voort en Suwaroff trok naar Zwitserland, door welk land heen hij Parijs hoopte te bereiken. In het Rijngebied sloeg aartshertog Karei het Fransche leger (onder Jourdan) terug. Doch op twee plaatsen hielden de Fransche troepen stand : Brune en Daendels behaalden de overwinningen bij Bergen en Castricum, waarna de Engelschen en Russen zich weer inscheepten en Masséna hield stand in Zwitserland. Bij Zürich nl. behaalde deze eene schitterende overwinning op een Russisch leger, terwijl terzelfdertijd Soult de Oostenrijkers versloeg bij de Linth. Wel trok Suwaroff over den St. Gothard Zwitserland binnen, maar hij kwam daar aan, toen de strijd er reeds beslist was. Groote moeite kostte het hem, 10* 149 gelukt is, zal generaal Bonaparte zóó met zijne beide collega's doen", en zich snel tusschen de beide heeren plaatsend, wierp hij hen met eene krachtige armbeweging naar den schoorsteen, zoodat hij alleen midden in de kamer bleef staan. Maar hij kon thans moeilijk meer terug. De 9de en 10de November (18 en 19 Brumaire) werden vastgesteld als de dagen van uitvoering. Napoleon won de officieren van 't Parijsche garnizoen en de Nationale Garde voor zich, waarvan trouwens velen vroeger door hem waren benoemd. Den 9den November waren vele leden van den Baad der Ouden, op wie men niet vertrouwen kon, öf in 't geheel niet, öf op een verkeerd uur ter vergadering opgeroepen en toen besloot die Raad onder voorwendsel van een dreigende samenzwering der „Jacobijnen" : 1°. de zitting van beide lichamen te verleggen naar St. Cloud — waardoor zij aan volksoploopen waren onttrokken —, 2°. Napoleon te belasten met de zorg voor de uitvoering van dat besluit en hem het bevel over de Garde van de Wetgevende lichamen, de Nationale Garde en 't Parijsche garnizoen op te dragen, opdat hij voor de veiligheid der Kamer° zou kunnen waken. Zoo geschiedde ook. Den volgenden dag bet~,af Napoleon zich eerst naar den Raad der Ouden en sprak daar enkele dreigende woorden; daarop ging hij, vergezeld van zijn staf en vier grenadiers, in de vergaderzaal van den Raad van 500. Zijne komst verwekte daar eene geweldige beroering. Men wierp zich op hem en drong hem naar den uitgang Een oogenblik verloor Napoleon zijne zelfbeheersching; hij zonk in de armen der grenadiers, die hem naar buiten leidden. Achter hem weerklonk 't geschreeuw : „Hors Ia loi!" (= stel-hem buiten de wet); dreigend werd verlangd, hem vogelvrij te verklaren. De president, Lucien Bonaparte, het door een vertrouwde zijnbroer de boodschap toekomen, dat de zitting binnen tien minuten geschorst moest zijn, anders stond hij niet voor de gevolgen in. Napoleon had zich inmiddels hersteld. Maar alles hing af van de houding der troepen. Nu het Napoleon Lucien door eenige grenadiers naar buiten brengen en deze trachtte door een toespraak vol onwaarheden hen over te halen, den Raad uiteen te jagen. „Franschen", riep hij, „de president van den Raad van 500 verklaart U, dat verreweg het grootste deel van deze vergadering op dit oogenblik geterroriseerd wordt door een troepje afgevaardigden, die met dolken zijn bewapend en onder bedreiging met moord hunne collega's de afschuwelijkste besluiten afpersen. Ik verklaar, dat die brutale misdadigers ongetwijfeld door de Engelsche regeering worden betaald Gij, soldaten, draagt er zorg voor, de meerderheid van de volksvertegenwoordigers te bevrijden, opdat wij, door de bajonetten tegen de dolken beschermd, in vrede over de belangen der Republiek kunnen beraadslagen". Nog roerden de soldaten zich niet, al riepen zij ook: 150 „Leve Bonaparte". Pas toen Lucien een degen op de borst van zijn broer richtte en zwoer hem te zullen neerstooten, wanneer hij ooit de vrijheid der Franschen in gevaar zou brengen, waren de grenadiers gewonnen: zij rukten de zaal binnen en verjoegen met zacht geweld de afgevaardigden; de bezoekers op de tribune vluchtten door de vensters. De Baad der Ouden benoemde nu eene voorloopige regeering van drie consuls — Siéyèp, Boge r-D ucos en Napoleon — en tevens eene commissie, om over de nieuwe staatsregeling te beraadslagen. Een klein getal leden van den Baad van 500 onder presidentschap van Lucien nam soortgelijke besluiten, die, om er een schijn van wettigheid aan te geven, nog eens door den Raad der Ouden werden bekrachtigd, nadat hg zijne eigen besluiten had ingetrokken. Vervolgens legden Napoleon en zijne twee mede-consuls den eed van trouw af aan de souvereiniteit van het volk, de Fransche Republiek, de vrijheid en gelijkheid en het vertegenwoordigend stelsel. De staatsgreep was volbracht. 151 AFDEELING XX. DE TIJD VAN NAPOLEON. (1799-1815.) 1 A. 1799-1807 : DE ROEMRIJKE TIJD DER NAPOLEONTISCHE HEERSCHAPPIJ. HOOFDSTUK 130. De constitutie van 1 jaar VIII (1799). De eerste regeeringstnaatregelen van Napoleon. Tegen den coup d'état van Napoleon ontstond weinig of geen Geen verzet verzet, ja, velen juichten hem toe. Men zag in Napoleon den ^gen den man, die de orde en rust in Frankrijk zou handhaven, den vrede eonp d'etat met het buitenland herstellen. De royalisten hoopten, dat hij ap°" het oude koningshuis in Frankrijk zou terugvoeren, en zelfs Republikeinen vonden hem den man van het oogenblik, temeer omdat hij niet aan de republikeinsche mstellingen roerde. Ongestoord kon Napoleon eene constitutie naar zijne inzichten en wenschen klaar maken. Een ontwerp-grondwet van Siéyès werd geheel en al door Napo- De constitutie leon veranderd, en zooals hij de constitutie ten slotte vaststelde van het laar werd zij onderteekend door Napoleons mede-consuls en door de (Decernweinige leden der Wetgevende Vergadering, die men had geraad- ber 17")* pleegd, om den schijn van wettigheid te behouden. De hoofdinhoud is aldus : 1°. 'tStelsel der notabilités (notabelen). Alle burgers van 21 jaar (± 6 millioen) kozen 600,000 notabilités communales 1 Vgl. voor deze af deeling Blad N°. 30 en Blad N°. 31. 152 (gemeente-notabelen), deze 60,000 notabilités départementale» en deze weer 6000 notabilités nationales. De overheid koos uit de eerste lijst o. a. de maires en de gemeenteraden; uit de tweede o. a. de prefecten; uit de derde de ministers, afgevaardigden, enz. Het volk koos dus feitelijk niet zijne vertegenwoordigers, doch 't zij rechtstreeks, 't zij trapsgewijze, enkel candida ten. 2°. Het Rijksbestuur. De uitvoerende macht kwam aan drie consuls, waarvan één als Eerste Consul feitelijk de beslissing in handen had. Naast hen kwamen vier regeering slichamen, nl. : a. de Senaat, bestaande uit 80 personen, die deels onmiddellijk, deels middellijk door den Eersten Consul werden gekozen ; de leden werden benoemd door den Senaat, dus middellijk onder invloed van den lsten Consul; d. De Conseil d'Ëtat (de Staatsraad), waarvan de leden door den lsten Consul werden benoemd. Dit laatste lichaam was van veel gewicht: het stond Napoleon bij 't maken van alle wetsontwerpen ter zijde. 3°. Hoe kwam eene wet tot stand? Alleen de 1ste Consul had het recht van initiatief en ten allen tijde kon hij een wetsontwerp intrekken of wijzigen. Eerst beraadslaagde het Tribunaat erover en besliste, of enkele daarvoor aangewezen leden in het Corps Législatif (de Wetgevende Vergadering) vóór of tegen het ontwerp zouden spreken. Het Corps Législatif moest de wet en bloc aannemen of verwerpen, en ten slotte verklaarde de senaat, of de wet al dan niet met de grondwet in strijd was. Discussies over wetsontwerpen vonden dus alleen in en namens het Tribunaat plaats; dat is de reden, waarom Napoleon later dat lichaam ophief (in 1807 ; zie J 132). 4°. De macht van den Eersten Consul. Zijn groot aandeel in de wetgeving is uit het bovenstaande gebleken, doch verder had hij de geheele uitvoerende macht in handen. De twee mede consuls hadden slechts raadgevende stem, de 1ste Consul besliste: „la dócision du premier Consul suffit." Hij b. 't Corps Législatif c. Het Tribunaat 161 wist, dat eene samenzwering tegen zijn vader werd gesmeed, doch meende, dat zij ten doel had, den Czaar tot afstand te nopen. Paul I viel echter door sluipmoord, en toen ging de Noordsche Zeehond ten gronde. Alexander I (1801—'25) toch toonde rioh terstond vriendschappelijker tegenover Engeland, zoo deed hn b.v. afstand van zijne waardigheid van grootmeester, m. a. w. legde hij zich neer bij de inbezitneming van Malta door de Engelschen. Toch sloot hij reeds in 1801 vrede met Napoleon (te Parijs). Zoo was Frankrijk alleen nog in strijd met Engeland, maar Vrede van met dit land volgde de vrede reeds in 1802. Pitt, de ziel van Amiens. 1802. den krijg tegen Napoleon, trad wegens binnenlandsche moeilijkheden af. Hij had in 1800 de vereeniging van Ierland met GrootBrittannië onder één Parlement doorgezet. Ierland kreeg toen alle handelsvoordeelen, die Groot-Brittannië bezat. Maar tevens wilde Pitt de opheffing der Test-act, waarop hij den Ieren uitzicht had geg even. Daarmede kon de koning zich niet vereenigen en Pitt trad uit het ministerie. Zijn opvolger Addington was vredelievender gestemd. De Engelsche regeeiing vond het gewenscht, door een vredestijdperk meer orde in de financiën te krijgen en hoopte tevens op een gunstig handelsverdrag met Frankrijk; Napoleon wist, dat Frankrijk naar vrede verlangde, terwijl verschillende tegenspoeden, als de dood van Paul I, de opheffing van het neutralitéitsverbond en de voordeelen, die Engeland in Egypte bevocht, hem zooveel te gereeder naar den vrede deden overhellen, die te Amiens gesloten werd. De voornaamste bepalingen waren: 1°. Malta komt terug aan de Johanniterorde en Egypte aan den sultan. 2°. De Ionische eilanden worden eene onafhankelijke Republiek onder protectoraat van Rusland en Turkije. 3°. Engeland behoudt het Spaansche eiland Trinidad en het Hollandsche Ceylon.1 Was de kolonisatie van Egypte mislukt, ook in Amerika mislukten de San-Domingo kolonisatieplannen van Napoleon. Daar kwam San-Domingo in onafhanke- lijk. 1 George III deed voorts afstand van den titel „koning van Frankrijk", dien de Engelsche koningen nog altijd sinds den honderd-jarigen oorlog voerden. Pik, Algemeene Qeaehiedeni», III, 3C dr. 11 162 opstand tegen het Fransche bewind onder de krachtige leiding van den negerkoning T o n s s a i n t-L ouverture. Leclerc, schoonbroer van Napoleon, moest den opstand onderdrukken. Wel maakte deze zich door list van Toussaint-Louverture meester, die kort daarna in Frankrijk stierf, maar de gele koorts eischte duizenden slachtoffers onder de Fransche troepen, en ook Leclerc stierf aan die ziekte. Zijn opvolger kon zich er niet staande houden; de Franschen moesten 't eiland verlaten, dat onafhankelijk werd. HOOFDSTUK 132. De voorbereiding tot het keizerschap. Keizer Napoleon als wetgever. Eenige bijzonderheden over den persoon des Keizers. Napoleon con- Frankrijk was tijdens het consulaat eene vermomde absolute sol voor le- monarchie. Slechts de titel, de naam, ontbrak. Na den vrede venslang. van Amiens was Napoleon de geliefde held in Frankrijk, waar1802, toe ook medewerkte het concordaat met den paus en de houding tegenover de emigranten (vgl. blz. 155—156). Men stelde groot vertrouwen in den man, door wiens toedoen orde en rust waren teruggekeerd en onder wiens bewind veiligheid van persoon en goederen verzekerd scheen. Steunende op die populariteit, het Napoleon doorschemeren, dat hij het consulaat voor levenslang wenschte, maar de Senaat verlengde het slechts met 10 jaar. Toen ecbter wendde hij zich rechtstreeks tot het volk met de vraag : „Zal Napoleon Bonaparte levenslang consul zijn ?" en 3% millioen stemmen antwoordden met „ja", slechts eenige duizenden met „neen". Thans proclameerde de Senaat Napoleon tot consul voor zijn leven, en bij een senaatsbesluit — door Napoleon gedicteerd — werd in de grondwet de macht van den Eersten Consul zeer vergroot; men spreekt dan ook van eene nieuwe De constitutie constitutie, nl. die van 't jaar X (1802). De voornaamste wijzi- van 't jaar X gingen kwamen hierop neer : (1802). 1°. Napoleon kreeg het recht, senatoren te benoemen buiten de voordracht om. 2°. De Senaat kreeg het recht van Senatus-Consulte,. 164 in te zien, dat Napoleon door onbedwingbare eerzucht en egoïsme werd geleid. Napoleon De moordaanslag van de royalisten had eenter in Frankrijk wordt keizer het besef verlevendigd, hoe het heerschende stelsel slechts op één man berustte en velen vreesden voor tijden van onrust en verwarring, als Napoleon kwam te vallen. Aan den eenen kant duchtte men een nieuw schrikbewind der Republikeinen, aan den anderen kant den terugkeer der Bourbons, die zooveel hadden te wreken, terwijl de nieuwe grondeigenaren zich door hen in hun landbezit bedreigd gevoelden. Geheel anders werd de toestand, wanneer de erfelijkheid werd ingevoerd. Zoo werd dan bij senaatsbesluit van 't jaar XII (1804) de verklaring gegeven: 1°. De regeering van de Republiek wordt toevertrouwd aan Napoleon Bonaparte, die den titel krijgt van „Keizer der Franschen". 2°. De keizerlijke waardigheid is erfelijk in zijne familie. Een plebisciet bevestigde de verkaring der erfelijkheid (niet de mstelling van het keizerschap zelve, wat ook niet gevraagd werd) met ^ 3% millioen stemmen tegenover ongeveer 2600. De civiele lijst werd 25 millioen francs. Bonaparte nam den titel aan : Napoleon I, en 2 December 1804 werd hij door den Paus in Parijs gezalfd. Men merkte bij die plechtigheid op, dat Napoleon zich zeiven den gouden lauwerkrans — het juiste symbool van zijne op verovering gegrondveste macht — op het hoofd plaatste en daarna eene kroon op het hoofd van zijne gemalin; slechts de zalving het hij aan Pius VII over. SeMjnrepu- Nog drie jaar lang (tot 1807) schijnt de Fransche Republiek bliek nog tot te blijven voortbestaan. Op de decreten, de munten, enz staat: l807- „La République francaise, Napoléon empereur." Nog tot in 1807 noemde Napoleon zich: „keizer volgens de staatsregelingen der Republiek." Dan wordt ook die schijn vernietigd, tegelijk met de opheffing van het Tribunaat, terwijl op 't eind van 1808 van de munten het opschrift: „République francaise" verdwijnt. De Republikeinsche kalender verdween geheel met ingang 1806. Bevordering Vooral de eerste drie jaren van het keizerschap van'Napoleon van de wel- zijn met die van het consulaat beroemd door zijn zorg voor de vaart. welvaart en niet het minst door de grootsche wetten, onder 165 zjjn invloed en dikwijls op zijn initiatief tot stand gekomen. Hij vaardigde decreten uit tegen het heffen van woekerrente en nam maatregelen tegen armoede en werkeloosheid. De loonen stegen ; zelden was er gebrek aan werk. Hoevele prachtige heerwegen heeft hij niet laten aanleggen, deels voor militaire doeleinden, maar toch ook om den arbeiders werk te verschaffen en om het verkeer te bevorderen : de weg over den Simplon en de Mont-Cenis, de straatweg van Amsterdam naar Parijs, de weg langs de Eiviera dagteekenen uit zijp tijd. Tal van kanalen werden gegraven, o. a. in Lombardije; rivieren werden verbeterd, moerassen drooggelegd, de roekelooze ontwouding der gebergten tegengegaan. Voor de katoenindustrie het Napoleon op groote schaal in Italië katoen aanplanten; de Engelsche spin- en weefmachines werden ingevoerd. Jacquard vond een weefstoel uit voor de zijdeindustrie en kreeg eene lijfrente tegen afstand van zijn eigendomsrecht. In Pargs liet Napoleon grootsohe bouwwerken oprichten. Bruggen Bouwwerken werden gebouwd (Pont des Arts, Austerlitz- en Jenabrug); op de place-Vendome verrees de Vendomezuil met reliëfs betreffende episoden uit den krijg tegen Oostenrijk in 1805; elders werden triomfbogen opgericht. Van de vele gebouwen kunnen de Beurs en de latere Madeleinekerk genoemd worden. Liefst volgde men antieke voorbeelden ; de weelderige rococo-stijl werd vervangen door den strengeren „style empire". Ook aan het onderwijs heeft hij zijne aandacht geschonken. Eene Verbetering nieuwe schoolwet kwam tot stand: overal werden van staatswege van het onscholen opgericht; de „Êcole polytechnique" werd beter georgani- derwijs. seerd; in de Oostelijke departementen verrezen mijnbouwscholen, elders ambachtsscholen. Maar vóór alles is Napoleons Burgerlijk Wetboek be- Nieuwe wetroemd. Het ging van het principe uit: gelijk recht voor allen ; boeken, zoo kregen b.v. de Joden het volledige burgerrecht. Reeds in 1800 had Napoleon eene commissie van vier uitnemende rechtsgeleerden benoemd, om een ontwerp voor een Burgerlijk Wetboek klaar te maken — zij konden gebruik maken van een ontwerp, dat reeds door Cambacérès aan de Nationale Conventie was aangeboden — en toen zij na vier maanden gereed waren, Het Huis Bonaparte. os OS Carlo Buonaparte o Maria Laetitia Ramolino Jozef, koning van Napels 1806—1808 koning van Spanje 1808-1812 Napoleon I geb. 1769, 1 1821 gehuwd met: 1°. Josépbine de Beauhamais 2°. Maria Louise van Oostenrijk £j : Napoleon „II" geb. 1811, 11832 koning v. Rome, hertog v. Reichstadt Lodewijk 11846 koning van Holland 1806—1810 ï Napoleon UI f 1873 keizer: 1852—1870, gehuwd met Eugénie de Montijo X i u Napoleon „IV" gesneuveld 1879. Oarolina gehuwd met Joachim Murat, koning v. N apels 1808—'15 Jeróme koning v. Westfalen 1807—1813 Napoleon Jozef f 1891 gehuwd met Oiotilde, dochter v. Victor Emanuel II I Victor Napoleon (Napoleon „V") pretendent naar de Fransche kroon, gehuwd in 1910 met Clementine, dochter van Leopold II van België. 167 beraadslaagde de Staatsraad over de voorstellen. Geregeld woonde Napoleon die zittingen bij en niet zelden maakte hij scherpzinnige opmerkingen en trof hij eene juiste beslissing. Daar echter de beide Kamers enkele titels verwierpen, kwam de Code Civil pas in 1804 gereed. Alle rechtsverhoudingen tusschen particulieren, het erfrecht, het successierecht, het huwelijk, enz., werden erin geregeld, dikwijls op doeltreffende wijze, en Napoleons aandeel bij het tot stand komen van dat werk was niet gering, zoodat het tarecht den naam Code Napoléon voert. Naast dit wetboek moet genoemd worden de Code Pénal ('t Strafwetboek) en de Code de Commeroe (Wetboek voor handelsrecht). Die wetboeken kwamen niet alleen in Frankrijk in gebruik, doch werden ook ingevoerd in alle landen, die onder Franschen invloed kwamen, bleven er bestaan, toen Frankrijk weer tot zijne oude grenzen was teruggebracht en dienden ook later nog tot voorbeeld. Het Burgerlijk Wetboek in Nederland b.v. steunt op den Code Napoléon, en de Code Pénal is tot 1886 in ons land gebruikt. Waarlijk, Napoleon moet in de geschiedenis niet alleen als militair genie, doch tevens als wetgever worden genoemd. Ongelukkig evenwel, „dat hij zijn genie ten slotte voornamelijk in dienst stelde van zijne toomelooze heerschzucht en daaraan millioenen levens heeft geofferd" (bijna 4 millioen man, waaronder 1,700,000 Franschen). Enkele bijzonderheden over ■Napoleon laten wij thans volgen.1 Napoleon ontleende zijne macht aan den volkswensch; hij noemde zich den „zoon der Revolutie", „den eenigen vertegenwoordiger van 't volk." Maar hij wist wel, hoe wankel de volksgunst is. Toen eens iemand hem opmerkte, dat het hem toch aangenaam moest aandoen, hoe iedereen moeite deed, hem te zien te krijgen, zei hij: „Volkspopulariteit! Bah ! Je zoudt eens zien wat een gedrang er was, wanneer ik het schavot moest beklimmen". Hij wilde zijne macht dan ook op Goddelijke beschikking laten rusten; vandaar de zalving door den Paus, vandaar, dat in den officieelen catechismus o. a. geleeraard werd: „Wij zijn onzen keizer Napoleon I liefde, achting, gehoorzaamheid, trouw en krijgsdienst schuldig en moeten de belastingen opbrengen, 1 Naar Fournier, Lbnz, e. a. 168 noodig voor de handhaving en verdediging van zijn troon. W\j zijn hem dat juist vooral hierom schuldig, daar God hem tot onzen souverein, tot het werktuig zijner macht, tot zijn evenbeeld op aarde heeft gemaakt." En op de vraag, wat men denken moest van hen, die hunnen plicht jegens den keizer ontrouw werden, luidde het antwoord : „Volgens den heiligen apostel Paulus zouden zij zondigen tegen de verordeningen, door God zeiven ingesteld en zich overleveren aan de eeuwige verdoemenis." „In menig opzicht geleek Napoleon geen gewoon sterveling. Klein van gestalte, imponeerde hij door de hoogheid van uitdrukking en de wilskracht van zijn gelaat, door den adel der lijnen van voorhoofd en neus." Zgn geest en zijn lichaam kenden geen vermoeienis. Twaalf tot veertien uur heeft men hem te paard zien, zitten, zonder dat hij behoefte had om af te stijgen. Eens keerde hij in 't hartje van den winter uit Polen terug, zonder zich onderweg op te houden; direct daarop leidde hij eene vergadering van den Staatsraad zoodanig, alsof hij den nacht te voren op zijn bed had doorgebraoht. De vergaderingen van den Staatsraad duurden dikwijls 8 a 10 uren aan één stuk, maar nooit verslapte zgn geest. „De Keizer", zegt een der leden, „deed de zittingen menigmaal tot laat in den nacht voortduren, en terwijl wij allen van vermoeidheid inzonken, bleef hij altijd dezelfde in opgewektheid, gedachtenrijkdom en frischheid van geest". Wie bij hem geroepen werden, kwamen vaak dood vermoeid van het onderhoud uit zijn kabinet terug, maar hij zelf kende geen vermoeienis. Bepaalde uren voor zijne bezigheden stelde hij zich niet: noch zijne maaltijden, noch zijne nachtrust waren op een vast uur gesteld. Geen minuut liet hij verloren gaan: zelfs onder den maaltijd, die altijd kort duurde, gaf hij zioh geen rust. „Het werk", zeide hij, „is mjjn element, ik ben er voor gemaakt en geboren; ik kan de grenzen van mijn gezichtsvermogen bepalen, maar niet die van mijn werkkracht. Ik werkte steeds, wanneer ik aan tafel zat of wanneer ik mij in den schouwburg bevond, en 's nachts, hoe vaak ben ik niet opgestaan, om verder te arbeiden". „Zfl'n diep doordringend verstand raakte snel de kern van elk onderwerp, dat hij verlangde te kennen. Nooit liet zijn geheugen hem in den steek; zooals hij zich iederen herinnerde, zelfs den geringste, dien het lot met hem in aanraking had gebracht, zoo kende hij de sterkte van ieder legercorps, de plaats, waar het zich bevond, de namen van de hoofdofficieren." Een scherpen blik had hij in de keuze zijner dienaren. „Op het oorlogsveld zoowel als in alle takken van bestuur, op ieder gebied en onder alle omstandigheden koos hij steeds de eersten en besten zijner onderdanen uit, om hem te dienen, in hooger rang en op aanzienlijker plaats, naarmate zij hem nader kwamen in genialiteit. Het 173 die ons verlaat, zal- alleen aan Frankrijk ten goede komen, en die staat zal onze industrie ten onder brengen." Verschillende incidenten deden dan ook spoedig den strijd ontbranden: 1°. In strijd met den vrede van Amiens gaf Engeland Malta niet aan de Johanniterorde terug en hield het nog bezetting in Alexandrië ; 2°. de Engelsche regeering het toe, dat vele emigranten in Londen vertoefden en daar samenzweringen smeedden tegen Napoleons leven ; 3°. Engeland ergerde zicb over de willekeurige annexatie van Piemont en Elba (1802) en den grooten invloed van Napoleon in Duitschland; 4°. het beklaagde zich over de blijvende bezetting van Holland — vooral van Vlissingen uit gevoelde het zich bedreigd — en over de schending van Znit&erlands neutraliteit (vgl. de „acte de mediation" 1803; blz. 159). Na vergeefsche onderhandelingen ontbrandde de krijg reeds Het kamp van in 1803. Terstond maakten de Engelschen jacht op Fransche Boulogne. koopvaardijschepen en blokkeerden zij de kusten. Napoleon bezette direct Hannover. Van de afhankelijke staten eischte hn' grooten steun in den vorm van schepen, manschappen en geld, zoo b.v. moest de Bataafsche Republiek meer dan 100 oorlogsschepen en vele transportschepen leveren voor eene landing in Engeland. Want Napoleon trok een groot leger samen in Boulogne, dat eene landing in 's vijands land zou wagen. Het duurde nog tot 1805, vóór de eigenlijke oorlog begon. En die zou vooral op het vasteland gevoerd worden. Engeland, waar Pitt opnieuw minister was geworden, wilde niet graag alleen in den strijd staan en was inderdaad voor die landing beducht, waarom het bondgenooten op het vasteland trachtte te krijgen. Napoleon omgekeerd wilde graag een vastelandskrijg: het plan tot de landing bleek hem ten slotte zoo ongunstig, dat luj het opgaf. Met veel vertoon waren de troepen in het legerkamp van Boulogne en elders samengetrokken; meer dan een jaar lang hadden de toebereidselen schatten gelds verslonden en een vastelandskrijg was voor Napoleon noodzakelijk, om uit de impasse te geraken. Door verschillende daden wekte hij de vijandschap van Rusland Oorzaken van en Oostenrijk op. de 3de coali- 1°. De schending van het Badensche grondgebied bij de arrestatie tte ^m 1806 gesloten). 174 van den hertog van Enghien (1804) had een heftig protest van verschillende regeeringen uitgelokt. 2°. De proclamatie tot keizer verontrustte eveneens de regeeringen. 3°. De houding van Napoleon ten opzichte van Italië, die in 't bijzonder Oostenrijk prikkelde. Vooreerst werd de Italiaansche republiek in 1805 door Napoleon gedwongen, hem de koningskroon aan te bieden: Napoleon werd dus koning van Italië, en men -verhaalt, dat, toen hij zich de „ijzeren" kroon der Longobarden op het hoofd plaatste, hij met eene opvallend dreigende stem de oude formule uitsprak: „God geeft ze mij, wee hem, die eraan raakt!" Hij het er zich vertegenwoordigen 'door zijn volgzamen stiefzoon Eugène de Beauharnais. De hertogdommen Parma en Piacenza werden bij het koninkrijk Italië gevoegd. De LiguriBche Bepubhek werd geannexeerd (1805).1 Dat waren schendingen van bet tractaat van Lunéville, waarbij dén Italiaanschen republieken de onafhankelijkheid was gewaarborgd. En zou hij hierbij blijven staan? Frans II begon voor zijne Venetiaansche gebieden te vreezen. Die voortdurende uitbreiding van Frankrijk aan macht en invloed wekte de bezorgdheid van Oostenrijk en Rusland; zij sloten zich in 1805 bij Engeland aan, waardoor de 3de coalitie tot stand kwam. 3de coalitie I ' 1805— '06 Rüsland (tot 1807)- I Oostenrijk (tot 1805 : vrede van Presburg). Napoleon won voor zich de Duitsche staten Beieren, Baden en Wurtemberg, terwijl Pruisen onzijdig bleef. Gustaaf IV van Zweden, een heftig vijand van Napoleon, sloot zich bij de coalitie aan, zoo ook Napels, veldtocht Oostenrijk zond generaal Mack naar den Boven-Donau en an ibuo. aartshertog Karei naar Italië. De Fransche legers opereerden ook tegelijk in Italië en in Zuid-Duitschland (dus als in 1800). Napoleon zelf trok naar de Donaustreken, sneed Mack den terug- 1 Verder sohonk hij Piombino aan zijne zuster Elisa en eenigen tijd later vereenigde hij daarmee de Republiek Lucoa. 175 tocht af, en toen hij poogde te ontkomen, werd hij in Ulm teruggeworpen en capituleerde met 25,000 Oostenrijkers. De weg naar Weenen lag open ; binnen korten tijd was Murat die stad binnengetrokken, waar hij de brug, die naar den linkeroever voerde, bezette. 13 Nov. 1805 kwam Napoleon te Weenen aan. In Italië was Masséna in dien tijd een oogenblik door aartshertog Karei tegengehouden, maar deze moest ten slotte toch terugtrekken, en Masséna voegde zich met 't grootste deel van zjjn leger bij Napoleon. Nu rukte de keizer Moravië binnen, doch hier werd zijn toestand ernstig genoeg. Het Russische leger, dat reeds in Oostenrijk stond, ontkwam hem en wachtte versterkingen af; de Oostenrijkers hadden in Bohemen en elders nog troepen op de been. Werd de oorlog vertraagd, dan kon Napoleons positie hopeloos worden, temeer, daar Pruisen aanstalten maakte, zich bij de coalitie te voegen. Bovendien was de strijd ter zee ongelukkig afgeloopen: de Fransch-Spaansche vloot onder Villeneuve werd in 1805 bij Traf algar verslagen door Nelson, die de matrozen had aangevuurd met de eenvoudige woorden: „Engeland verwacht, dat ieder zijn phcht zal doen" en zelf in den slag sneuvelde. Daar werd Napoleon uit zijne ongunstige positie gered door czaar Alexander I, die persoonlijk in het Russische leger verscheen, en, tuk op krijgsroem, tot den aanval overging. De driekeizersslag bij Austerlitz (2 December 1805) werd voor Napoleon eene volkomen overwinning. „Rol die kaart maar op", sprak Pitt (f 1806) op het bericht van den slag bij Austerlitz, daarbij wijzende op eene wandkaart van Europa „gij zult haar de eerste tien jaar niet meer noodig hebben". Frans II hield thans eene samenspreking met Vrede van Napoleon, en teekende op den 2den Kerstdag 1805 den vrede Presburg, van Presburg. Hoofdinhoud : 1806, 1°. Oostenrijk staat Venetië af aan 'tkoninkrijk Italië, Istrië en Dalmatië aan Frankrijk, Tirol aan Beieren, terwijl ook Wurtemberg en Baden1 uitbreiding van grondgebied kregen. 2°. Oostenrijk erkent de vorsten van Wurtemberg en Beieren als 1 Vgl. Blad N°. 35; kaartje : Baden. 196 de coalitie aan, en natuurlijk eveneens Engeland en Portugal (6de coalitie 1813). Oostenrijk echter weifelde; voorloopig kwam Napoleon te staan tegenover de Pruisen en Russen. Nog weer wist hij een half -millioen manschappen op de been te brengen : ook zij, die pas in 1814 behoefden te dienen, werden opgeroepen ; de gegoede klassen werden getroffen door de oprichting van een Garde d'honneur, waarmede de keizer o.a. als doel had, een groot aantal aanzienlijke gijzelaars in handen te krijgen. Dat het gehalte van het leger door de inderhaast geoefende troepen er niet beter op werd, ligt voor de hand; in 't bijzonder deed zich het gemis gevoelen van eene sterke ruiterij en verder was er een tekort aan onderofficieren en officieren. Op den duur het de proviandeering te wenschen over.; dikwijls leden de soldaten honger. Bovendien begonnen verschülende hoofdofficieren den strijd moede te worden en toonden zich minder ijverig. De voorjaars- De veldtocht in 't voorjaar van 1813 hep nog gelukkig voor veldtocht van Napoleon af: het Russisch-Pruisische leger werd eerst bij Lützen, daarna bij Bautzen verslagen. De toestand werd voor Pruisen hachelijk; de Russen dachten er reeds aan, naar Polen terug te trekken, om zich daar te versterken. Vredescongres Door berniddeling van Metternich werd nu een wapenstilte Praag. stand gesloten (te Plaswitz) en kwam er een vredescongres samen te Praag. Beide partijen hadden daarbij hunne eigen bedoelingen. Napoleon wilde stellig den oorlog doorzetten; tijdens den wapenstilstand wilde hij zijne troepen flink oefenen, om dan door een „coup de tonnerre" Europa weer aan zijne v oeten te werpen. Stellig rekende hij op de onzijdigheid van Oostenrijk. Achteraf gezien, blijkt Napoleon — ook volgens zijn eigen oordeel — een grooten misslag te hebben begaan, want ook de Bondgenooten hadden thans gelegenheid, hunne krachten te concentreeren. Ook Oostenrijk wapende zich in dien tijd, en toen Napoleon de hem gestelde voorwaarden niet wilde mwilligen, sloot het zich bij de coalitie aan, terwijl Bernadotte met 20,000 man te Straalsund landde. Metternioh, die de groote nationale beweging, welke de regeeringen voortstuwde, met wantrouwen zag, bood Napoleon een vrede aan op de 197 volgende voorwaarden: 1°. afstand van 'tgroothertogdom Warschau (grootendeels voor Pruisen), 2°. van de Hlyrische provinciën (voor Oostenrijk), 3°. herstel van Pruisen als vóór den vrede van Tilsit, 4°. opheffing van den Rijnbond, 5°. herstel van de onafhankelijkheid van de Hanzesteden. Maar bier ging Napoleon niet op in ; tegen Metternich heeft hij zich toen ter tijde aldus uitgelaten: „Uwe op den troon geboren souvereinen kunnen twintig keer verslagen worden en telkens gerust naar hunne hoofdsteden terugkeeren. Doch ik, „un soldat parvenu" kan dat niet." De vijandelijkheden begonnen dus weer (10 Aug.): wij krijgen De herfstveldden herfstveldtocht van 1813. Nog eens behaalde Napoleon eene tocht van belangrijke oveminning bij D r e s d e n, maar ongeveer terzelf dertijd *818. werden andere afdeelingen van zijn leger op een viertal plaatsen verslagen.1 Ook Beieren sloot zich bij de Bondgenooten aan. Van alle zijden kwamen nu troepen op Napoleon aanrukken, die zich nabij Leipzig terugtrok. Daar werd hij den 16den October aangevallen. In dezen „Volkerenslag" (16, 18 en 19 October —. op den 17den October, toen het den heelen dag onafgebroken door regende, werd de strijd niet hervat —) viel de beslissing ten gunste der Bondgenooten, wier overmacht te groot was, terwijl bovendien op den 18den October tijdens den slag Saksische en Wurtembergsche troepen van Napoleon naar zijne vijanden overliepen. Met het overschot van zijn leger trok Napoleon naar 't Westen terug : door een Beiersch leger, dat hem trachtte tegen te houden, sloeg hij zich heen (bij Hanau) en zoo bereikte hij de Fransche grens. De overwinning bij Leipzig was het sein voor verdere bewegingen tegen de Franschen : in Noord-Nederland begon de 'opstand in November 1813, wat de Noordgrens van Frankrijk voor de Bondgenooten opende; de staten van den Rijnbond, ja, bijna geheel Duitschland — Saksen o. a. maakte eene uitzondering — vielen van Napoleon af. En in denzelfden tijd (1813) bevocht Wellington de overwinning van Vittoria en drong hij de Franschen over de Pyreneeën terug. 1 Nl. maarschalk Vandamme te Kulm, Macdonald aan de Katzbach door Blücher, die nu den vijand uit geheel Silezië wierp, Oudinot te Gross-Beeren, Ney te Dennewitz. 198 Nieuw vredes- Ook na den slag bij Leipzig werd Napoleon nog een vrede aanbod. aangeboden, waarbij aan Frankrijk het behoud zijner natuurhjke grenzen: Rijn, Alpen en Pyreneeën werd gewaarborgd. Maar Napoleon haastte zich niet, ze aan te nemen, en nu zette vooral Alexander I, die Napoleon niet alleen wilde vernederen, maar ook vernietigen, door, dat de Bondgenooten den krijg naar Frankrijk overbrachten. De krijg in Van verschillende kanten werd Napoleon daar aangevallen. Frankrijk. Bernadotte kwam van den Noordkant opdagen, de Pruisen, Afstand van 0ostenriJkers en Russen van den Oostkant, Wellington van Napoleon. en Zuidkant. Ook thans openbaarde zich op schitterende 1814. wijze het mihtair genie van Napoleon. Op een tiental plaatsen leverde hij nog slag, doch tegen de overmacht was hij op den duur niet opgewassen. Toch maakten zijne overwinningen nog zoo'n indruk, dat nogmaals — op een congres te Chatillon — over vrede werd onderhandeld. Toen ook nu de besprekingen niet slaagden, pasten de Bondgenooten dezelfde' taktiek toe, waarmee Napoleon zoo vaak succes had gehad: met vermijding der vestingen en zonder zich om de vijandelijke troepen in hun rug te bekommeren, trokken zij rechtstreeks op de hoofdstad aan en den 31sten Maart deden zij hun intocht in Parijs. De Senaat sprak de afzetting van Napoleon uit. Deze trachtte nog de kroon voor zijne familie te redden, door te Fontainebleau afstand te doen ten gunste van zijn zoon Napoleon „II", doch tevergeefs: hij werd gedwongen, ook afstand te doen voor zijne nakomelingen. Bij de conventie van Fontainebleau werd vastgesteld, dat Napoleon het eiland El ba als onafhankelijken staat en eenige honderden gardesoldaten als leger zou behouden ; voorts werd hem een jaargeld toegekend en kon hij den keizerstitel bhjven voeren. Roerend was het afscheid van zijne oude garde. Den 28sten April scheepte Napoleon zich naar Elba in. 199 HOOFDSTUK 138. De eerste Restauratie der Bourbons (1814—1815). De honderd dagen. Na den definitie ven afstand van Napoleon was er feitelijk De Restaurageene regeering in Frankrijk; de Bondgenooten gaven het er na der Boureen. De Republiek wilden zij niet terug ; den zoon van Napoleon 'M>ns- 18*** op den troon, natuurlijk onder regentscnap, evenmin, omdat de invloed van Oostenrijk dan te groot zou worden ; czaar Alexander dacht aan een Fransch generaal, nl. Bernadotte, doch daarvan wilden de andere Bondgenooten niet weten ; zoo bleef alleen het huis Bourbon over. Mettemich, de Oostenrijksche minister, sprak het uit in de woorden : „Le roi légitime est la." De Bondgenooten — en de Engelschen vooraan — beschouwden den gevoerden strijd als een krijg niet tegen Frankrijk, maar tegen Napoleon gericht; de Engelsche regeering zeide, dat men zich niet in de binnenlandsche zaken van Frankrijk moest mengen; zij zou onderhandelen met de regeering, door de Franschen erkend. En Frankrijk aanvaardde de Bourbons als de eenige mogehjke oplossing van de kwestie. Vooral Talleyrand heeft voor hen gewerkt, en den 6den April decreteerde de Senaat: ,,'t Fransche volk roept vrijwillig op den troon Lodewijk van Frankrijk, broeder van den laatsten koning." Thans konden de mogendheden met eene Fransche regeering verder onderhandelen. Met den graaf van Artois sloten zij een wapenstilstand (b"j De 1ste vrede de conventie van den 23sten April); de Fransche troepen, die van Parijs, nog in verschillende plaatsen buiten Frankrijk lagen, werden toen teruggeroepen, b.v. uit Hamburg, Antwerpen, Maagdenburg, Mantua. Den 30sten Mei daaropvolgende sloten zij het vredesverdrag met Lodewijk XVIII. De Bondgenooten toonden zich zeer gematigd bij dezen lsten vrede van Parijs. Frankrijk werd teruggebrachftot de grenzen van 1792, d. w. z. het behield van zijne veroveringen o. a. Avignon en een deel van Savoye. Schadevergoeding werd niet geëisoht; zelfs de schilderijen en andere kostbaarbeden, door Napoleon naar de 200 Fransche musea gevoerd, werden niet teruggevraagd. Korten tijd daarna verheten de vreemde legers het land. De Chartevan De mogendheden hadden geëischt, dat Frankrijk een con1814. stitutioneelen regeeringsvorm moest hebben. De Senaat had reeds een ontwerp-constitutie gemaakt, maar Lodewijk XVIII wees dat terug; toch gaf hij eene verklaring te St. Ouen, waarbij hij beloofde: eene regeering met eene volksvertegenwoordiging ; onafzetbare rechters; vrijheid van godsdienst en drukpers; onschendbaarheid van den eigendom; toegang van allen tot burgerlijke en militaire ambten, m. a. w. wilde hij dus de beginselen handhaven, die door de Revolutie waren verkondigd. Nog in 1814 verleende Lodewijk XVIII de Charte, waarbij de regeeringsvorm geheel aan Engeland was ontleend: Naast den koning kwam eene Kamer van Pairs en eene Kamer van Vertegenwoordigers (Chambre des Rcprésentants); de leden van de 1ste werden voor hun leven door den koning benoemd en van enkele Pairs was de waardigheid erfelijk; die van de 2de door censuskiezers (personen, die eene zekere som in de directe belastingen betaalden); de Chambre des Représentants besliste over het budget, de beide kamers over wetsvoorstellen, die bij aanneming door den koning nog moesten worden goedgekeurd ; de koning had het recht, de kamer te ontbinden. Apart moet nog op artikel 14 der Charte gelet worden: „de koning heeft het recht, reglementen en ordonnantiën te maken voor de uitvoering der wetten en ter verzekering van de veiligheid van den Staat." Verder waren in de Charte de algemeene beginselen opgenomen, die dé koning reeds in zijne verklaring van St. Ouen had genoemd. Vrijzinnig kan men de Charte ondanks de constitutioneele beginselen niet noemen: dat bewijzen de hooge census en de levenslange zittingstijd der pairs. Door dien hoogen census had alleen de rijke burgerklasse invloed op 'slands zaken. Ontevreden- ^a den terugkeer van Lodewijk XVIII dacht men, dat voor held ln Frankrijk een kalme tijd was weggelegd. Spoedig echter werd Frankrijk, men door enkele daden verontrust, 't Bleek weldra, dat de Bourbons „niets geleerd en niets vergeten hadden." Vooreerst 201 „octroyeerde" Lodewijk de Charte, d. w. z. aan zijne koninklijke wil had Frankrijk de constitutie te danken; hij dateerde de Charte van het 19de jaar zijner regeering. De graaf van Artois vereenigde in het door hem bewoonde deel der Tuilerieën, dat het Pavillon Marsan heette, tal van emigranten, die ervan spraken de nationale goederen terug te nemen, waardoor vele boeren zich in hunne bezittingen bedreigd gevoelden. Uit 't leger werden ongeveer 14,000 officieren ontslagen onder toekenning van half traktement, en 200,000 soldaten, die nu zonder middel van bestaan waren. Daarentegen werden de Franschen, die vroeger in de legers der Geallieerden hadden meegestreden, met gunsten overladen, zij werden b.v. met denzelfden rang, dien zij toen bekleedden, in 't Fransche leger opgenomen. Zoo kwamen er vele elementen, die ontevreden waren met de regeering der Bourbons. Eene samenzwering werd op touw gezet met het doel, Napoleon De terugkeer terug te roepen: 't middelpunt daarvan was de oud-minister '*n NapoleFouché. Napoleon was van alles nauwkeurig onderricht; ook on' "l"wist hij, dat Talleyrand en de Engelsche minister Castlereagh op het congres van Weenen de groote mogendheden trachtten over te halen, hem naar een eiland in den Atlantischen Oceaan te deporteeren. In Februari 1815 verliet hij met 1100 man, meest oudgedienden, Elba en den lsten Maart landde hij in Frankrijk. Hij trok door de Alpenstreken van Dauphiné, vermeed dus de Rhóne-vallei, waar de bevolking royalistisch was. De tegen hem uitgezonden legers hepen tot hem over (vgl. blz. 171). Ook Ney, die op zich genomen had, Napoleon dood of levend naar Parijs te brengen, liep over. Den 20sten Maart kwam Napoleon te Parijs aan. Lodewijk X vTII was reeds naar België gevlucht: de 1ste Restauratie was geëindigd. De terugkeer van Napoleon verwekte in en buiten Frankrijk De acte addigroote ongerustheid. In Frankrijk herinnerde men zich zijn öonnel. Herdespotisme, buiten Frankrijk zijne heerschzucht. Om Frankrijk nieuwmgvan gerust te stellen, deed hij onvermijdehjke vrijzinnige concessies : en 001 bij de Acte additionnel aux constitutions de 1'Empire werd eene Kamer van Pairs en eene van Afgevaardigden ingesteld, 202 terwijl Napoleon het principe der ministerieele verantwoordelijkheid aanvaardde. Een plebisciet bevestigde de.Acte additionnel, maar óver 't geheel nam men haar koel op. Tot de te Weenen vergaderde mogendheden richtte hij zich met vredesvoorstellen, maar de mogendheden hernieuwden hare coalitie (7de coalitie: 1815) en verzamelden groote legers. „Klankrijk geloofde Napoleon niet, wanneer hij van vrijheid sprak, zoomin als Europa, wanneer hij van vrede sprak." Napoleon stond geheel alleen in den strijd ; slechts zijn zwager Murat hielp hem, wat trouwens geen wonder was, want Oostenrijk had op het Weener Congres de teruggave van Napels aan de Bourbons gevraagd en gekregen. Murat werd echter spoedig door Oostenrijksche troepen verslagen. Verder was het in Napoleons nadeel, dat zijn leger voor een groot deel uit ongeoefende manschappen bestond, veldtocht Terwijl Oostenrijk en Rusland hunne troepen op de Oost¬ van 1815. grens van Frankrijk heten aanrukken, viel Napoleon in België, Ligny, Qua-waar een Engelsch-Nederlandsch leger onder Wellington nabij ' Brussel stond en een Pruisisch leger onder Blücher bij Namen. 181*100 • Vertrouwende op Engelsche hulp, aanvaardde „maarschalk Voorwaarts" den slag, toen Napoleon den 16den Juni hem bij Ligny aanviel. Maar die hulp bleef uit; de Pruisen werden verslagen ; Blücher ontkwam ternauwernood. Napoleon gaf aan Grouchy bevel, de Pruisen te vervolgen, maar die vervolging was zoo flauwtjes, dat de Pruisische generaal Gneisenau gelegenheid had de orde te herstellen, waarna het leger zich gereedmaakte, zich met de Engelschen te vereenigen. Denzelfden dag vond de slag bij Quatre-Bras plaats. In strijd met de bevelen van Wellington, die Nivelles als verzamelplaats had aangewezen, besloot de bevelhebber der Nederlandsche troepen, generaal de Perponcher, op aanraden van generaal de Constant Rebecque, Quatre-Bras te verdedigen tegen den aanval van Ney. Dat besluit is van groote beteekenis geweest, want nu werd Ney verhinderd de Pruisen bij Ligny in den rug aan te vallen, waardoor dat geheele leger vernietigd had kunnen worden. De weinige bataljons, die bier onder bevel van den prins van Oranje, de Perponcher en Bernard van Saksen-Weimar waren