IK KAN HUISHOUDEN. IK KAN HUISHOUDEN GEÏLLUSTREERD HANDBOEK VOOR DEGENEN DIE EEN HUISHOUDING BILLIJK, PRACTISCH EN GOED WILLEN BESTUREN. VOOR DE NEDERLANDSCHE DAMES BEWERKT DOOR Mevrouw J. P. C. VAN DER HOEVEN-KAMPERS. MET MEDEWERKING EN EEN VOORWOORD VAN MEVROUW H. E. VAN DORP, DIRECTRICE DER KOOK- EN HUISHOUDSCHOOL TE ROTTERDAM. Met ± 325 Afbeeldingen. TWEEDE, VERBETERDE DRUK. A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ. LEIDEN. INHOUD. Bldz. VOOEWOORD. Het ontstaan van de huiselijke samenleving 1 Wet en huishouding 14 De wettelijke bepalingen met betrekking tot het huishoudelijk leven. Het huwelijk, het sluiten van een huwelijk en het huwelijksleven. Wettelijke bepalingen omtrent het. huwelijks-goederen-recht. Koop-, huur- en arbeidscontract. Geld en huishouding II Het omgaan met geld. Over het inkoopen, het afrekenen, het huishoudboek en de quitanties. Onvoorziene gevallen in de huishouding en de belangrijkste soorten van verzekering. Hoe zal ik m^jn woning inrichten? 82 Over de grondregels en den aard ervan. Algemeene grondregels voor het aanschaffen der inrichting. De woning. Over het huren der woning. De verdeeling van de vertrekken en den plattegrond. De tapijten en de verdere bekleeding. De inwendige inrichting. Grondstoffen en techniek. De schrijnwerkersmeubels. De weefsels. De gevulde meubels. De verlichtingsartikelen. De ceramiek. Vormen en stijlen. Hoe het dan moet zp • • 68 De eetkamer. Andere kastmeubels. De ledikanten. Huiskamer, slaapkamer, studeerkamer, kinderkamer. De keuken. De vestibule. Eenige dingen, die het comfort verhoogen. De bekleeding van de deuren en ramen. Tapijten. Tafelkleeden. De lampen. Schilderijen en platen. Beelden. Het overtolligste, wat er bestaat. Bloemen. Het eetservies. Dekeuken °5 De inrichting van de keuken. Het kookgereedschap. De keukendracht. Het oniwasschen in de keuken. Maten en gewichten. Het kookboek. Hoe hond ik mijne woning het best in orde? 101 Wat is er dagelijks te doen. De groote schoonmaak. De stofzuigmachine. De behandeling der vloeren 108 Geverfde, ongeverfde en geoliede vloeren. Parketvloeren en bedekking met linoleum. Allerlei raadgevingen voor de groote schoonmaak. 111 VI INHOUD. Bldz. De behandeling der bedden "Jj^3 Het luchten der veeren bedden. Het wasschen van gestikte dekens. Degrootewasch. . ( ^jg Voorbereidingen. De wasehdag. Het bleeken, doorhalen, stijven en drogen. Waseh van het bontegoed. Het wassehen van badlakens en handdoeken van sponsdoek. Het vochten, rekken en mangelen der wasch. Het stijven en strijken. Overhemden en vrouwennachthemden. Het strijken van witte blouses, jurken en andere zaken. Het wasschen van gordijnen, kanten, gekleurde kleedjes en andere zaken, als handschoenen; etc. Over het verwijderen van vlekken. Behandeling van de waschlijnen (touw). Wenken ter voorkoming van het losraken der duigen van houten vaatwerk. Het reinigen van de waschmanden. Practisch strijkovertrek. De linnenkast. Over de behandeling der kleeding 141 Algemeene opmerkingen. Het verwijderen van vlekken. Het reinigen en de behandeling van eenige kleedingstukken. Over stoppen en verstellen. Het nazien en het herstellen der wasch. Over de reparaties in de huishouding 157 De gereedschapskist 258 De inhoud van de gereedschapskist. Iets over het bereiden en het gebruik van plakmiddelen j^gg Arabische gom. De „dextrine". Vischlijm. Lijm. Stijfsel. Verschillende soorten van lijm 166 Lijm, om kleine gebreken aan meubelen te herstellen. Lijm om houten gereedschap te lijmen, dat stuk gegaan is. Lh'm, om hout te verbinden met leer, laken, linnen, katoen, papier en dergelijke. Lijm voor albasten voorwerpen. Over de noodige vakbedrevenheid in de huishouding. 167 Het spijkeren. Het boren. Het schaven. Het lijmen. Het soldeeren Het bijverven. Het lakken. Hoe lucht, verwarmt en verlicht men op de doelmatigste manier zijne woning? 17< Over de brandstoffen en hare eigenschappen . . .171 Het hout. Het stroo. De houtskool. De turf. De bruinkool. De steenkool. De bnquétten. De cokes. De petroleum. De spiritus. Het gas De electriciteit. De waarde van de brandstoffen naar verhouding tot hun prijs. ö De lucht inde woning, haar ver versching en haar betrekking tot d e v e r w ar m i n g 177 Het bederf en het onderzoek der lucht .178 Over de temperatuur van dè kamerlucht. Het onderzoek van het koolzuurgehalte. Het onderzoek der temperatuur. De verbetering van de kamerlucht . .183 Over het luchten. De natuurlijke luchtverversching. De kunstmatige luchtverversching. De kosten der ventilatie. Het bevochtigen ner lucht. ö INHOUD. VII Bldz. 1 91 De verwarming der woning ^L Algemeene beschouwingen over verwarming en kachels. De verschillende soorten van kachels 194 Open haarden. IJzeren kachels. De gaskachels. Petroleum- en spirituskachels. De eleetrische verwarming. De centrale verwarming. Eenige wenken voor het stoken. De gevaren van het stoken. 209 De kosten der verwarming • De verlichting van onze woonvertrekken . . ■ .209 De verlichting door daglicht. 213 Het kunstlicht. Algemeene beschouwing over het kunstlicht met betrekking tot onze woningen. De verschillende v e r 1 i eh t i n g s m i d d e 1 e n 214 De kaarsen. De olielampen. De gewone petroleumlamp. Hetpetroleumgloeilieht. De spirituslampen. De gasverlichting. De eleetrische handlampen. De booglampen. De eleetrische gloeilampen. Raadgevingen voor de behandeling der gloeilampen. De gevaren van het kunstlicht. De kosten van de verlichting. Hoe leest men gasmeters en eleetneiteitstellers af? Over allerlei ongerief en bezoekingen in de huishouding .... 231 ^iJ-p 231 Hetongedierte De vliegen, wandluizen en vlooien, kakkerlakken (Fransche Russische, Sehwabische, enz.) De motten. De krekel. De spinnen. De houtworm. De suikermot. Muizen en ratten. De stof en haar bestrijding 2 De vochtigheid. Het verschieten van stoffen en behangsels 238 ,_ . , 239 Deschimmel Over de verschillende verfraaiingen van het huis, haar onderhoud . . . . 241 en haar inrichting. De verzorging van kamer- en balkonplanten. . . .241 De woonhuizen in betrekking tot de planten. Werkzaamheden tot het plaatsen van planten. Algemeene opmerkingen over hei;k^eeken Grondsoorten tot het kweeken van bloemen. De bemesting. Het begieten?Het verpotten. Het opbinden. Het snoeien. De vermeerdering der planten. Het torceeren. Ziekten en vijanden der planten. Planten voor de woonkamer. Afgesneden bloemen. . . .271 Hetbalkon Aanbevelenswaardige balkonplanten. Hoe moet ik mijne woning met bloemen versieren. De donkere kamer en hare inrichting 274 . . .277 Onzehuisdieren. . . • De hond. De kat en de vogels. vni inhoud. Wat moet de huisvrouw van de gezondheidsleer, de ziekenverpleging en de eerste hulp bU ongelukken weten ? .,8B De verzorging van het lichaam ' "jj De verzorging van de huid. Manicure en pedicure Dp 71™ «L£ het haar, de tanden en den mond. peajcure. De zorg voor Het harden van het lichaam 291 Het baden. Kamergymnastiek. De kleeding. De regelen der gezondheid in tfe' huishouding . . . 305 De hygiëne van de woning 8 305 Over de voeding-. ° 307 dië,tHnir *aiime!?ing Demen Van den Persoon ™t het oog óp het t^tt JT ,Je v°edm"swaarde van de voedingsmiddelen DespiislSst Z< i£° 6h De ^nee3n»iddelen, het alkoholvfaagstukenbetrooken Het koken der spijzen met het doel de kiemen teTdooden TT*IvJl' Sh". k00k' Gn ee*-eedSchap. He^wtïï^pt^ Hygiëne in de huishouding- 31„ Een eenvoudige en doelmatige afsluiting van Vaatwerk. De huisvrouw in dagen van ziekte ... 315 Eenvoudige huismiddelen. De huisapotheek. De ziekenverpleging De geneesmidelen. IJszak, waterverband. afwrflvingen en on?sf£ef' Het bad Inspuitingen. De ziekenkost. Het herkennef van de z?K' De koorts en hare verschijnselen. Ziekten met en zonder uitlag De eerste hulp b ij ongelukken 323 De soorten van ongelukken. Bloedingen. Beenbreuk Verstuik™ verrekken, kneuz ngen. Breuken. Vreemde lichamen in nS ÏÏÏÏd of oor Kunstmatige ademhaling Behandeling van een drrakSS? Vergiftigingen. Bevrorene. Zonnesteek. arenfcelmg. Het gezellig verkeer . T . , 329 Iets over het zelfvervaardigen van meubelen .... 337 Zelfvervaardigde meubels. Hoe men een overtrek voor een stoei of sofa maken kan. Het maken van gestikte dekens Alphabetische Inhoudsopgave 345 VOORWOORD. -„Ik kan huishouden", hoeveel kennis omvat dit gezegde niet! Moge het boek, dat deze kennis mededeelt aan dames en jonge dames, veel nut stichten! Weinig literatuur bestond er tot voor korten tijd op dit gebied, zoodat een uitgebreid, onderhoudend en populair geschreven werk met illustratie» ten allen tijde de belangstelling van de vrouw voor het huishoudelijke zal opwekken; deze kennis toch vormt een bron van welvaart voor het huisgezin. De groote verscheidenheid der onderwerpen die er in behandeld worden, het groot aantal illustraties dat den tekst toelicht, heeft het dan ook tot een boek gemaakt, dat in vele huisgezinnen eene voortdurende vraagbaak zal zijn en veel nut kan stichten. Moge de veelomvattende taak, die Mevrouw Van der Hoeven— Kampers op zich heeft genomen, om bet Duitsehe werk „Ich kann wirthsehaften" voor Holland te bewerken, aan het doel beantwoorden! H. E. VAN DORP, Directrice Rotterdamsche Kook- en Huishoudschool. Het inwendige van een oud-Hollandseh woonvertrek. Naar een schilderij van;P. Janssens. Het ontstaan van de huiselijke samenleving. De bevolking van onze kultuurstaten .bestaat uit rnillioenen menschen en hunne bezittingen bedragen milliarden. De hedendaagsche inrichting van de huishouding heeft een tijd van worsteling achter den rug; een strijden en kampen, om uit het bekrompen stammenleven van de natuurvolken te geraken met zijne armzalige, moeielijk primitieve huishouding tot het rijke, gecompliceerde, huishoudelijke systeem van den modernen staat. In reuzensteden dringt en klopt en jaagt het moderne, werkzame leven; langs glinsterende stalen sporen dringen de spoortreinen in deze lichamen van steen en erts - ver weg uit donkere schachten brengen zij de zwarte diamanten, waarvan de zonnewarmte, die eens in den schoot der aarde bedolven werd, door kolossale machines weder in licht en warmte wordt omgezet; de akkers leveren honderden centenaren vruchten en koren : het voedsel dat als „niets" in de onverzadigbare magen van de steden verdwijnt; buiten echter in den omtrek der steden stijgen dikke rook- en damppluimen omhoog; zij hangen zwaar over de fabrieksplaatsen, terwijl de zon al dezen rusteloos — haastenden arbeid symbolisch met een aureool verguldt. — Dit is de moderne hmshouding, het leven en streven van onze eeuw, dat steeds meer een materialistischen vorm aanneemt. Hoewel buiten, op het land, en in kleinere steden het leven nog eenvoudig is, toch doet de strijd om het bestaan zich ook daar veel sterker gevoelen, dan vroeger en moe van al dat jagen zou menigeen van ganscher harte nu en dan den tijd terugwenschen, dat de postkar nog gebruikt werd. Dit blijft echter gelukkig slechts tot de vrome wenschen behooren, daar Ik kan huishouden. 2s IK KAN HUISHOUDEN. het uurwerk van den tijd zich nu eenmaal niet naar willekeur laat terugzetten, zooals de geduldige keukenklok van onze gedienstige geesten. Velen beweren, dat de goede oude tijd en de menschen, die erin leefden oneindig beter waren, dan de tegenwoordigen. Zouden deze welmeenende wereldburgers gelijk hebben ? Bij al die aanklachten moet één ding ons toch ten zeerste verwonderen; dat er namelijk toen reeds in den degelijken grootvaderstijd ook zulke angstvalligen en pruttelaars waren, die het liefst de aarde stil hadden laten staan en die reeds den gebloemden slaaprok en vooral de „brandende" tabakspijp voor iets hielden, dat al te modern, verwerpelijk en vooruitstrevend-revolutionnair was. Evenmin als in het organische leven van dieren en planten, is het ook in het huishoudelijk-sociale leven van de menschheid altijd rustig en vreedzaam toegegaan, maar het heeft er integendeel somtijds duchtig gestormd en gedonderd, vooral dan, als de gespannen toestand tusschen de volken of van de klassen onderling te onverdraagzaam werd voor het onderdrukte deel. Tot een nieuwe rechtmatiger toestand den ouden verving, tot ook deze weer te eng en te bekrompen werd en wederom het enge pantser sprong, wanneer de innerlijke kracht groot genoeg was en de tijden er rijp voor waren. Tusschen al dit verward en geweldig streven der verschillende machten, in deze ontwikkeling van de menschelijke ziel uit de schemeringstoestanden tot net Heldere, berekenende, zich zelf begrijpende verstand van den kultuunhensch, in dit vooruitstreven der menschen uit de oorspronkelijkheid' van de oude huishoudelijke toestanden tot de sterke, grootsche, manlijke kuituren van den tegenwoordigen tijd,'is de huisvrouw in den waren zin des woords het doode punt gebleven in de voorbijgaande verschijnselen, is de. vrouw de zuivere, volkomene spiegel geworden van al die onstuimige gebeurtenissen, die daarbuiten in woud en veld werden Vrouwen uit den ouden tijd bezig met het wasschen afgespeeld die echter zelden van het linnen. tot har.? hut doordrongen, waar zij met de kinderen, zelfs in barbaarsche tijden, haast altijd beschouwd werd, als iets, dat bescherming behoefde en dat zelfs voor den vijand onaantastbaar bleef. Door het lot in engen kring geplaatst, als trouwe verzorgster van het huis eh het huisgezin, was zij, krachtens hare moederlijke waardigheid, het uitgangspunt en de cel van het sociale lichaam. Juist in die vroegste tijden der menschheid, vóór het begin der tijden van de aartsvaders, der vaderheerschappij, in den tijd van de moederheerschappij moet de vrouw een zeer beduidende rol gespeeld hebben op huiselijk en huishoudelijk gebied, zooals dat in latere tqden nooit meer heeft plaats gevonden; want behalve de jacht, de vischvangst en de oorlog, de bewerking van ruwe stoffen en metalen en de verdediging, waarvoor de physische kracht van den man hem meer geschikt maken, berustten zoo goed als alle kuituurwerkzaamheden, zooals het onderhouden van het vuur, de huiselijke bezigheden, verder het vlechten, weven, de pottenbakkerij en de tuinbouw en nog een massa meer in hare handen en in die van hare dochters. HET ONTSTAAN VAN DE HUISELIJKE SAMENLEVIKG. 3 Grieksche vrouwen aan de wasch. Dit tijdvak van de moederheerschappij, een vrouwelijke emancipatie van welker omvang zelfs de overdrevenste, Engelsche voorvechtster in de vrouwenbeweging van onze dagen geen begrip heeft of nauwelijks durft te droomen, werd spoedig afgewisseld door het leven in den staat van de natuurvolken, zooals men dat heden ten dage nog vindt bij de Polynesiërs, Australiërs en eenige Indianenstammen. Bij al de volken, die in dezen kultuurstaat verkeeren, is de verdeeling van den arbeid der beide geslachten door de zeden vastgesteld, waarbij nergens de verschillende natuurlijke aanleg alleen de maat heeft aangegeven. Men bemerkt ten minste niet, dat overal aan het zwakkere geslacht juist het lichtste deel van den arbeid is toebedeeld. Terwijl iri de normale huishouding van onze kuituurvolken om zoo te zeggen, een dwarslijn is getrokken, die den man den productieven arbeid aanwijst en der vrouw de regeling van het verbruik, schijnt de huishouding van die volken als door een lijn over de lengte gescheiden te zijn. Zoo vertelt de bekende Afrikareiziger Livingstone van een hongersnood onder de mannen in een oord, omdat daar geen vrouwen waren geweest, om het voorhanden zijnde koren te malen. Elk geslacht heeft zijn deel aan de productie en dikwijls heeft het nog een bijzonder gebied van het verbruik te besturen. De afscheiding van de werkzaamheden der beide geslachten gaat zoo ver, dat men geen gemeenschappelijke maaltijden in het huisgezin heeft: elk geslacht leeft voor zich, van het andere afgescheiden en het geldt voor onbetamelijk, om in tegenwoordigheid van anderen te eten. Zoo is het heden ten dage nog een eisch van de tafeletikette der Karaga's (Zuid-Amerika), dat elk voor zich eet, terwijl hij zich van de anderen afkeert. Dit alleen-eten heeft iets dierüjks, deze wilde gedraagt zich juist zooals de hond, die het niet goed opneemt, wanneer men naar hem kijkt of wanneer hij door zijn kameraden onder het eten gestoord wordt. Deze vereenzelving der geslachten en der personen gaat op dezen trap zoo ver, dat er in het huis van deze familie van een Zuid-Amerikaanschen Indiaan, niets is, dat niet een bijzonderen eigenaar heeft. Elk lid van de familie weet, wat hem toebehoort en de ouders geven zóó geschenken aan hunne kinderen en deze weer aan hunne ouders. Een vader zal somtijds aan zijne vrouw of aan een van zijne kinderen vragen, om hem hun paard te leenen, om ter jacht te gaan. Een nest jonge katten of uitgebroede hoenders heeft vele eigenaars. Om een kip met hare kuikens te koopen, moet men dikwijls met meerdere kinderen onderhandelen. Het genot van alle goederen gemeen kent zulk een familie niet. Op dezen trap van ontwikkeling is dan ook de verhouding van de moeder tot het kind weinig individueel en los. Op zeer jeugdigen leeftijd reeds worden de nakomelingen zelfstandig en treden uit 4 IK KAN HUISHOUDEN. de gemeenschap der ouders. Dikwijls leven zij dan eenige jaren in gemeenschappelijke gebouwen, die dienen voor vaste vereenigings-, arbeids- en ontspanningsplaatsen. Natuurlijk verhindert die groote afzondering het vormen van een gezelligen, huiselijken kring, zooals wij dit reeds zien bij de Europeesche kuituurvolken uit Voor-Azië, zooals bij de Egyptenaren, Babyloniërs, Grieken, Romeinen en Germanen in het geschiedkundig tijdperk. De bijbel weerspiegelt ons de eerste phase van deze aaneengesloten huishouding, waar de stamvaders omgeven van vrouwen en kinderen, te midden van hunne rijke bezittingen aan vee en akkers, ten teeken van hunne waardigheid en macht de veelwijverij aanhingen, zich een harem vormden, waar, naast de voornaamste en hevelingsvrouw, andere bijzitten bijna in den toestand van slavernij geraakten en een voorwerp ter verkoop werden. Een dergelijke verandering in de machtige plaats, die de vrouw tegenover den man bekleedde, duidt ook de Odyseus aan, als Telemachus aan zijn moeder Penelope het verder verkeer onder de vrijers met de volgende woorden ontzegt: Maar ga liever in huis en verzorg er uw eigéné zaken, 't Weeftouw, 't rokken, en geef aan uw dienende vrouwen bevelen, Ijverig het werk te bevordren. De boog ga mannen ter harte, Allen, mij zelven 't meest; m ij voegt het bestuur in de woning. Met de vrijheid der vrouw en hare vroegere sterke sociale plaats is het gedaan. Verlaat zij het huis, dan moet zij zich verbergen, om niet de speelbal te worden van de mannen. Bijzonder streng werden en worden ja tegenwoordig nog bijv. in het Oosten, in de warme luchtstreken, waar de hartstochten spoedig worden opgewekt, deze stelregels in de kleeding van de vrouw gevolgd. De vrouw zit niet met aen man aan tafel, zij spreekt hem ook niet met zijn 'naam, doch als „heer" aan, zij is zijne dienstmaagd. Reeds in den ouden Griekschen tijd leidde de jonkvrouw een zeer eenzaam leven. Zij is het Doornroosje uit het sprookje, dat slapende in den toren, door den vrije, den ridder moet gewekt worden. In den regel vormde de deur van het vrouwenvertrek hare gréns. Zij zat daarbinnen, weefde en spon en vervaardigde het lijnwaad voor haren uitzet. Zij zelve moest echter vreezen onopgemerkt in groote eentonigheid te verouderen. Spoedig had zij den ouderdom bereikt, dien Plato gewenscht vond om te huwen : het twintigste jaar. De vaders noemen de dochters een slecht aan den man te brengen waar en toch geven zij haar nauwelijks de gelegenheid om kennis te maken met ■ jonge heden. Zij is gelukkig als zij voor de gasten dansen mag of in zegetochten de oorlogshelden volgen mag. De wijsgeer Theophrast klaagde, dat men zijne gade niet koos, dat de man haar veeleer nemen moet, zooals het toeval hem haar in de armen voert ': „Dat zij hoogmoedig, eenvoudig, De strijd om de heerschappij in huis. Naar een houtsnede der ZVde eeuw. HET ONTSTAAN VAN DE HUISELIJKE SAMENLEVIKG. 5 leelijk is ondervinden de mannen gewoonlijk eerst na de bruiloft. Paard en ezel kleeren, stoelen en aarden kruiken worden nauwkeurig bekeken vóór men ze koopt de vrouw alleen wordt den afnemer niet vooraf getoond. Men moest volgens hem er mee doen, zooals het in den eerlijken handel betaamt, men moest eerst onderzoeken en niet alleen naar de afkomst, maar naar het karakter en de gestalte van het meisje vragen." Hoe de jonge vrouw zich in de huishouding gedroeg, vertelt ons Xenophon. Op de vraag van Socrates, of hij zelf zijne vrouw in het huishouden had opgeleid of dat de ouders dit gedaan hadden, antwoordde hij : „Hoe zou zij kennis hebben gehad van de huishouding, die nog geen vijftien jaar oud was en die men vóór dien tijd geleerd had, zoo weinig mogelijk te zien, te hooren en te vragenV' Vóór hij haar na de bruiloft met hare verphchtingen bekend maakte, offerde hij en beiden baden tot de goden om geluk bij hun pogen. Toen zij vertrouwelijker geworden was en met hem begon te spreken, vroeg hii haar; Zeg mij eens, vrouw, hebt gij er al eens over doorgedacht, waarom ik je genomen heb en je ouders mij je hebben gegeven? Als de goden ons eenmaal kinderen schenken, dan zullen wij overleggen, hoe wij hen t best zullen opvoeden' Dit huis behoort ons beiden, want wij hebben onze bezittingen bn elkander gevoegd." „Hoe zou ik je hierbij kunnen helpen ?" antwoordde zij : alles berust op jou. Mijne.moeder zeide echter, dat het mijn phcht was, bedachtzaam te zijn." „Zeker, vrouw, dat zeide mij mijn vader ook. Een bedachtzame man en een bedachtzame vrouw moeten echter hunne bezitting in goeden staat houden en zoo goed en rechtvaardig mogelijk vermeerderen.' „En wat zou ik daaraan kunnen doen?" „Gij moet beproeven, zooveel mogelijk goed te doen naar de gaven je door de goden geschonken, dat is de gewone eisch. Zooals de bijenkoningin in de korf, zoo moet de vrouw diegenen uit het huis zenden die buiten hebben te arbeiden en degenen, die binnen werkzaam zijn aansporen, het ingeleverde in ontvangst nemen en wat er van gebruikt wordt verdoelen het overige bewaren. Wanneer de oogst binnengebracht wordt, dan moet zij zorg dragen, dat het eten toch genietbaar is, dat de wasch- en schoonmaakdagen geen vastendagen worden. Het werk van den man, dat met gesteund wordt door groote werkzaamheid van de vrouw gelijkt op het werk der Danaïden, dit is water in zeven te scheppen. Gij krijgt echter minder zorgen, wanneer sij een onkundige trouw en geschikt maakt, wanneer het je vrij staat, verstandigen en braven goed te doen en slechten en dwazen te straffen. Volgens haar ambt heeft de huisvrouw geregeld de sleutels van het huis bij zich, ]uist als in den Gothischen tijd en in dien der Renaissance, 's Morgens vroeg roept zij eerst den knecht of de meid. Deze krijgen een berisping, als zij niet dadeüjk opstaan. Gouden Romeinschen tijd! Ongenadig klonk het dan uit den mond van de vlugge huisvrouw : „Sta toch op meisje, hoe lang wil je blijven liggen en snorken, terwijl het speenvarken bijna omkomt van dorst? Wil ]e wachten, tot de zon je de huid zengt ? Mopper maar ? Ik zal eens met den stok komen. De huisvrouwen hielden heftige redevoeringen over de. luiheid en bazigheid van hunne dienstboden, zij klaagden elkander hun leed en de eene jammerde nog harder dan de andere. , A Teiwijl de kleine burgers zelve naar de bron gaan, waar de zwetsende meiden staan, vertelt de meer welgestelde vrouw onder het kleeden aan hare lievelingsslavin den droom van den voorgaanden nacht, die beiden rijke stol «eeft tot voorspellingen en aanwijzingen. Er was werk genoeg in huis : wol te spinnen, graan te malen met de hand, brood te bakken, water te putten en vuuraanmaken met vuursteen en tondel, velerlei werkzaamheden. De wasch werd meestal in kuipen, met de voeten getreden en als zij goed gespoeld was, om te drogen, op het heldere grind uitgespreid. Schoon opgevouwen werd zij in kisten opgeborgen. De vrouwen hebben minder naaiwerk, omdat de kleedmgstukken atgepast van den weefstoel komen en omdat de gewaden in plooien los het lichaam omhullen. De vlijtige huisvrouw laat zich door bezoek niet m haren arbeid storen, zij kaardt haar wol rustig verder. 6 IK KAN HUISHOUDEN. Semonides klaagt echter reeds over hen, die zoo lui zijn, dat zij een stoel bij den haard schuiven, als zij het koud hebben en die ook geen slavenarbeid willen verrichten noch voor den keukenhaard willen staan, omdat zij bang zijn, zich zwart te maken' En zoo neemt de tegenzin in het huwelijk reeds vroeg zoowel in Athene als in Rome bedenkelijk toe en niet ten onrechte klagen de schrijvers over de onnutte kleederpracht, over de kostbare omgeving van de toeschouwers bij het otter der priesters, der waarzeggers en oude wijven. Meer en meer worden er huwelijken om geld gesloten en van eeuw tot eeuw geeft dit aanleiding tot allerlei toestanden, die tegen alle goede zeden mdruischen. In Rome echter heeft de vrouw in tegenstelling met die te Athene altijd reeds een veel beduidender rol gespeeld, zoowel ten goede als ten kwade. Een staaltje van oud-Romeinsche reinheid van zeden geeft Lucretia, die zich gewillig door haar vader liet doodeh toen haar echt was ontheiligd. Er was ras in de Romeinsche vrouw Daarom moest zij zich later ook, te midden van het algeheele verval op eens uit het goede spoor geraakt, in het slechte groot betoonen; — men denke aan Messalina de moeder van den wreeden Keizei Nero. Reeds trokken de legerscharen van de frissche volken van het Noorden, der Germanen, .tegen de wallen op van dit innerlijk diep verdorven rijk met zijn al te verfijnde kuituur en zijn geraffineerd genotsleven. Hun sterk natuurlijk rechtsgevoel, een gezonde lichaamsbeweging in strijd en spel en niet het minst de hooge vereering voor de vrouw gaven hun den voorrang boven de oude kultuurvolken van de Middellandsche zee. Deze waren door hunne woekerwinst-huishouding en door hunne ongezonde zedelijke verhoudingen zóó ontzenuwd, dat zij zich slechts door hunne slimme diplomatische pohtiek en met hunne gedurende de verloopen eeuwen vergaarde schatten met behulp van Germaansche huurtroepen tegen die opdringende volksstammen konden verweren. Reeds vroeger hadden die blonde scharen eens beproefd uit hunne Noordelijke moerassen en wouden in de vruchtbare zuidelijke velden te dringen. Rome was echter nog te sterk en kon zijne inwoners nog verdedigen; de armoede en ellende van den lateren Romeinschen tijd waren er nog met zoodat ten laatste het dreigend gevaar kon afgeslagen worden en de noordelijke stammen der Kimbren en Teutonen tot op den laatsten man konden afgemaakt worden. De vrouwen der Barbaren werden niet verschoond ■ toen zij hunne verschansing van wagens tegen de opdringende Kohorten van gepantserde soldaten verdedigden en zij spoedig moesten inzien, dat er geen kans was om met vrucht weerstand te bieden, doodden zij zich zelve en hunne kinderen, om het smadelijk lot te ontgaan van in Romeinsche' slavernij te geraken Irots en vrijheidsgevoel bezielden niet alleen de Germaansche mannen maar ook m gelijke mate hunne vrouwen. De „vrouw" was niet de slavin van den man, zij was veeleer „een lid van den stam met gelijke sociale rechten" en daarom het men ook, zooals bekend is, vrouwen tot het gerecht toe om aan kalmte en verstand de ingewikkelde gevallen over te laten. Streng en hard was der Grermanen, vóór alles in zaken, die den echt betroffen en de echtelijke trouw. Wie een jonkvrouw of weduwe doodde, moest er met den dood voor boeten. In krijg en oorlog echter spaarde men de vrouw en hare bezitting. Terwijl m den tijd van de heerschappij der Oost-Goten over Italië de Orermaansche krijgers de Romeinsche mannen versloegen, werden hunne vrouwen en haar eer niet geschonden. Menig bewoner van het Noorden heeft met zijn leven moeten boeten voor de overtreding van dit vroeger gegeven gebod in den tijd der kruistochten begon de ridderlijke „Minnedienst", die het dienen van schoone vrouwen veredelde en met poëzie omgaf. Zij ontaardde belaas met der tijd door den invloed van ruwe oorlogzuchtige Barbaren in een dekmantel van zedeloosheid of zij werd een romantische voor-den-gek-houderij die wij heden ten dage nauwelijks meer kunnen begrijpen. Onderwijl kwam er echter in de Duitsche steden nieuw leven in den tijd van de Keizers van Saksen, een leven, waarin ook de vrouw weer de plaats kon innemen die haar toekwam. Doordat men in de steden dichter bij elkander woonde en door de geregelde werkzaamheid in handel en bedrijf, werd ook de verhouding van man en vrouw beter en berustte zij op een vasteren grondslag HET ONTSTAAN VAN DE HUISELIJKE SAMENLEVING. De spinster. Naar een gravure van Gertrude Roghrm Een practische, verstandige opvatting van het leven trad in de plaats van de ridderlijke overdrijving : een rustiger, gezelliger, huishoudelijker toestand, die een goede basis vormde voor een echtverbintenis en voor een geregelde huishouding.. Ofschoon zij een weinig stijf was in hare waardigheid, verkreeg de vrouw een zegenrijke heerschappij in huis. De echt werd niet slechts beschouwd als een verbintenis van twee geheven, maar als een ambt vol plichten en rechten. Wie met een vrouw in den echt wilde treden, moest zich menig familiefeest getroosten. Ten eerste het vragen. Daarvoor had men een voorspraak noodig: zijn eigen vader of een ander invloedrijk man. De vrijer ging met dezen voorspraak in feestelijken optocht mee. Werd de jonge man door de familie van de bruid aangenomen, dan deed men evenzoo, als men het tegenwoordig nog bij onze boeren op het land doet; eerst ging men over den bruidschat praten. Eerst vtrlotig-bXt wSeJTr rmgen. Een al te lange verloving zooals die somtijds tegenwoordig voorkomt, was volgens de zeden niet mogehjk want zij sXeven voor, dat de bruiloft en het binnenleiden van de bruid ni de woning van den man eenige weken na de verloving moesten plaats hebben. Hier nu was de vrouw heerscheres in hare woning en bestuurde zij het huisgezin Men moest toen in de veel grootere huishouding zeer vlijtig zijn, STwaren dikwijls nog werkplaatsen en stallen bij. De knechten en meiden 3TiiienTud! die weinig hielden van den arbeid, maar des te meer van pret maKen eu urm».ci± uouuvu v^w» , Brant, in zijn „Narrenschiff" stof gegeven tot een kostlijk kreupeldicht. Ook het welbekende Hollandsche spreekwoord zegt: Als kok en keukenmeid kijft Weet men waar de boter blijft. Toch was onze Hollandsche huisvrouw niet zoo gemakkelijk om den tuin te-leiden, bracht het grootste deel van haar leven door om haar huis te besturen en zag er met tegen op om zelve het werk der dienstboden te doen. Zoo legt Godewijck eene eerzame burgeres, de dochter van een schepen, de volgende woorden in den mond : Mijn stoffer is myn swaerd, myn bussem is myn wapen lek kenne geene rust, ick weete van geen slaepen. Ick denck aen geen salet, ick denok niet aen myn keel. Geen arbeyt mv te swaer, geen zoirge my te veel Om alles gladdekens en sonder smet te maken. Een drievoudig klaaglied. Klachten over hun slechten dienst. 8 IK KAN HUISHOUDEN. Ik wil nyet dat de maagd myn pronkstuek aan zal rakenick selve wrijf en boen, ick flodder en ick schrob, Ick aes op 't kleinste stof, ik beef niet voor den tob Gelyck de pronckmadam Niet altijd durfde de goede huisvrouw echter te streng op te treden Geheime samenzwering en^openlijke strijd zou het eind van hetüecTzijn geweest' „Het drievoudig klaaglied" heeft zeker ook niet zacht en liefelijk gekloTken De booze exemplaren kunnen onze tegenwoordige huisvrouwen tot troost verstrekken, want zoo bont maken ze het tegenwoordig toch niet mee.. Het komt ons echter verwonderlijk voor, dat wij bij de Noord-Duitschers en in het bijzonder bij de Hollanders uit de 17de en 18«ie eeuw, trots de ijverigste nasporingen nergens zulke huiselijke twisten hebben kunnen vinden. Integendeel wordt dit dikbloedige ras niet moede de huisvrouw te beschouwen en te schilderen in haar veelvuldige werkzaamheid : in keuken en kelder, bij de wasch en het spinrokken. (Zie boven aangehaald citaat uit Godewijck) Onze schilders, als Gerard Dou, Jan Steen, Jan Vermeer, David Teniers en andere teekenden bij voorkeur huiselijke tafereelen en toonden daardoor den vrouwe- Aan de broni Naar een schilderij van Pk ter de Hoogb. . , uaaraoor aen vrouweüiken arbeid honcr t« hp.Jin.+.+«Ti TTi4 loot i,.., —-ti j„ 1 i-i » • , => , ~- f<«" uwn uo nuisvrouweiijKe waardig¬ heid verhezen, noch haar uit haar puriteinsch voorname terughouding treden Daarom echter ook schijnt haar elke buitensporige vroolijkheid en pret ontzegd te zijn geweest, die de naverwante Vlaamsche vrouw met volle teugen in den familiekring genoot. Van denzelfden gemoedsaard was ook de Fransche vrouw die meer en meer de kunst verstond om van uit haar boudoir door de voornaamste vertegenwoordigsters het lot van het land te besturen: van het land dat een voorbeeld was van smaak voor geheel Europa. De tijd waarin Madamé de l'ompadour leefde en Dubarry was evenals het Rococo tijdperk zeer lichtzinnig De vrouwen zochten toen haar heil in allerlei schoonheidsmiddelen als blanketsel, poeder, schoonheidsmoesjes enz. De huiselijke, spaarzame burgervrouw voor zoovene er nog zulke ouderwetsche vrouwen waren, werden door satirieke schrijvers bespot. Wel vonden de handelingen van die Fransche wezens weerklank en HET ONTSTAAN VAN DE HUISELIJKE SAMENLEVING. 9 navolging in Duitschland en Holland, maar nooit heeft die lichtvaardige .gezindheid van het vóór-revolutionnaire Frankrijk invloed gehad. Afgemeten en precies wandelen de Duitsche dames en heeren uit den Rococotijd in de zachthjnige kopergravures van Chodowiecki daarheen. Het geld wordt hoogst zuinig beheerd, de huisvrouw, verlangt van de dienstmaagd de nauwkeurige verantwoording. , . . De tijd der leesavonden, bij het kaarshcht zitten de huisgezinnen bij elkander en elk wordt weemoedig en vergiet tranen, wanneer zij de geschiedenis van Werther en zijn Lotte hooren. ' Zacht en helder klinken in deze parel van Duitsche proza de teedere melodieën van sentimenteele, kuische schoonheid: „Ik ging door den tuin naar het fraaie huis en toen ik de trap opging en binnentrad, zag ik het hefeüjkste .schouwspel, dat ik ooit gezien had. In de voorzaal krioelden zes kinderen van elf tot twee jaar om een mooi meisje heen van middelmatig groote gestalte in ■een eenvoudig witte japon, die versierd was met rose lint aan borst en armen. Zij had een roggebrood in de hand en sneed voor ieder der kiemen, die om haar heen liepen een boterham volgens hun ouderdom en eetlust en zij gat het hun zoo vriendelijk en ieder van hen riep zoo ongekunsteld zijn „dank je uit, terwijl hij met de kleine handjes lang omhoog gereikt had, eer het brood sesneden was en de kleine met zijne avondboterham. wegsprong of stilletjes wegging naar de oprijpoort, om de vreemdelingen te zien en de koets, waarin hunne Lotte zou wegrijden. . , . „Ik vraag u verschooning," zeide zij, „dat ik u de moeite bezorg van tuer te komen en de dames te laten wachten. Door het kleeden en allerlei huiselijke bftKioberlen heb.ik vereeten. den kinderen hunne avondboterham te geven en zij willen niet, dat een ander dan ik brood snijdt." Ik maakte haar een onbeduidend compliment; ik was geheel bekoord door haar ge- stalte, hare stem en hare houding en ik had juist den tijd om van mijne verrassing te bekomen, toen zij de kamer binnenging om hare handschoenen en waaier te halen. De kleinen zagen mij uit de verte van terzijde aan en ik ging naar de jongste toe, dat een kind Was met een allerliefst gezichtje. Het trok zich terug, •toen juist Lotte de deur uitkwam en zeide : „Louis, geef dien neef een hand." Het knaapje deed dit zeer vrijmoedig en ik kon het niet nalaten om hem niettegenstaande zijn vuil neusje hartelijk te kussen. „Neef?" zeide ik, terwijl ik haar de hand toestak, „denkt u, dat ik het waard ben, familie van u te zijn?" „O," zeide zij vroolijk lachend, „ons neef schap is zeer uitgebreid, en net zou mii sniiten. indien u de slechtste er van zoudt zijn gaf zij Sophie, de zuster, die in jaren op haar volgde (Francois Bouoher): In den familiekring. ' Terwijl zij heenging rl« r>nHra.r.ht, crnfifl OT» gat Zll SOpnie, ae zuster, uie m jaiou WJt» uc»* ,^&~~, — , , , . , , t> „ „„„,3™ Aan +c Torrrron ala Vin van den wandelrit de Kinaeren te passen eu x&jj» gucuou. ^ ^&6v-u, — -j 15—ü- thuiskwam. Zij zeide tot de kleinen, dat zij goed naar hunne zuster bophie 10 IK KAN HUISHOUDEN. moesten luisteren en doen alsof zij het zelve was, wat eenigen dan ook uitdrukkelijk beloofden. Een klein neuswijs blondinetje echter van ongeveer zes jaar zeide: Jij bent t toch niet, Lotje; wij houden toch meer van jou." De twee oudste jongens waren achter op de koets geklauterd en op mijne voorspraak stond zij hun toe, tot aan het bosch mee te rijden, als zij beloofden elkander niet teplagen en zich goed vast te houden. Goethe, de goede vrouwenkenner, schildert ons de vele bezigheden van de zorgzame huisvrouw in Herman en Dorothea: Toen schreed haastig zij over de dubbele werf, de zeer lange, li \r Achter zich latend den stal en de stevig getimmerde schuren, Trad in den tuin, die zich ver uitbreidde tot tegen den stadsmuur, Liep door den hof en verheugde zich hartlijk over iederen wasdom, Zette de staken weer recht, die des appelaars buigende takken Stutten of steunden de twijgen — de zware van peer- en van pruimeboomen: Wam tegelijk er een rups van de krachtig ontwikk'lende kool af, Want een bedrijvige vrouw doet nutteloos nimmer een schrede. De oorlogen in den tijd van Napoleon brachten Europa in grooten druk en bitteren nood. In dezen tijd gebood de noodzakelijkheid, dat alle krachten werden ingespannen, om de volkshuishouding te besturen en toen was het vooral de onvermoeide zorg en de vlijt der huisvrouw, die het ergste ver- Jaarmarkt in een stad. zachtte en het mogelijk maakte een geslacht op te kweeken, dat kracht genoeg: bezat, om nieuwe welvaart te stichten. Het ongeluk schijnt in die dagen met moed gedragen te zijn en het schijnt haast, dat in geen anderen tijd de verjongende scherts juist zco'n ingang vond. Koddige, kleine teekeningen schetsten de brutale snoodheid van Napoleonmaar wanneer het gold de brave huisvrouw te beschermen of de bitse marktwijven aan de kaak te stellen, dan vloog de pen over het papier en toekende HffiT ONTSTAAN VAN DÉ HUISELIJKS! SAMENLEVING 11 zij met welbehagen de welgedane gestalten van de krijschende slachtersvrouwen : Madamken, je wilt altijd nog maar nieren hebben ? Ja, als ik en mijn man de kalveren zelf maakten, dan bestonden zij heelemaal uit nieren. In de burgerkringen zelve ging het echter des te zediger en rustiger toe. Wat de werkelijkheid den mensch toen rijkelijk aan aardsche goederen onthield, zocht hij moedig te verkrijgen in de ideale romantische sieren van groote nationale herinnering. In den geest voerde hij strijd voor de éénheid m de liederen bezong hij de vrijheid, maar hij hield zich zeer korrekt aan het poktiereglement van den strengen heer burgemeester en vóór alles aan de ongeschreven wetten der huisvrouw. Korrektheid was over het algemeen de absolute deugd. Elke stoel met rechte pooten en dito leuning predikte den mensch. deze levenswijze ; en de tot orde aansporende meubelen met hunne vele vakken en laatjes spraken hem slechts van gehoorzaamheid, ordelijkheid en gezag. De revolutie in de nijverheid en in den handel verstoorde deze idylle van braven burgernjken vrede en veranderde alles in den grond. De machine verdrong niet slechts het handwerk van den fabrieksarbeider, maar vooral ook het maken van dingen, die sinds overoude tijden in de huishouding zelf vervaardigd werden o a. zeep, kaarsen, bieren, ook het spinnen en weven geraakte m onbruik. Ue in huis overvloedig geworden krachten der vrouwen en meisjes werden meeren meer gebruikt in nijvefheid, handel en verkeer. Deze huishoudelijke emancipatiebeweging deze gebruikmaking van de goedkoopere, vrouwelijke arbeidskrachten begon ongeveer m net miaaen aer i»~eeuw, bereikte echter eerst sinds ongeveer 70 jaren een bijna ongelooflijk aantal, vooral in den handel — en de industrie. Aan den eenen kant waren de vrouwen der welgestelden slechts poppen en flaneerende dames; aan den anderen kant groeide jammer genoeg een geslacht van overwerkte, overspannen arbeidswezens op. Een overdreven emancipatiebeweging begon. Er werd propaganda gemaakt voor een leer, die de absolute gelijkheid der geslachten dekreteerde, maar natuurlijk spoedig eindigde met uitgelachen en bespot te worden. Spoedig kwam er nu een gezonde strooming in de vrouwenwereld door de bekende Zweedsche schrijfster Ellen Key, de verkondigster en yervaardigster van „de eeuw van het kind". Aan het kind, aan dezen grootsten band tusschen man en vrouw, aan het toekomstige geslacht had niemand in den strijd om gelijke rechten meer gedacht, zoodat zelfs de moeder verder niets meer was, dan een mensch onder velen. Eindelijk waardeerde men in haar weer de hoogste behchaming en vermeerdering van vrouwelijk gevoel en vrouwelijke deugden: de onzelfzuchtige oraollerins en ueiae. iNiei sieuuus m »tu«nu - , ,, en in den godsdienst, maar daarbuiten te midden van.het leven werd de^, moeder weer beschouwd als iets onaantastbaars , en reins, dat beschermmg behoefde. In verband met dit streven, en met het oog op den ^nwas van yr,3uwe_ lijke arbeidskrachten in industrie en hande , beproefde men gelijk 0ok^er datgene wat het practische zakenleven dikwijls terugdrong door de opvoedkSete vervangen. De jonge meisjes, die de school verlaten worden door Sjnbaar voordeelige betrekkingen aangelokt, die haar bovendien nog meei Chodowiecki: Bij den huiselijken arbeid. 12 IK KAN HUISHOUDEN. vnjheid toestaan dan een hulp in de huishouding heeft; ook wordt in het ouderlijk huis zelden de lust tot huiselijke bezigheid bij de schoolgaande meisjes aangekweekt, daar de kinderen des voormiddags, wanneer er 't me^st £ —™ uuou ie, ujy scuooi zijn en zij ook genoeg te doen hebben met huiswerk, kleine diensten, wandelingen enz. Zoo komt het, dat de jonge meisjes dikwijls in betrekking gaan en later in den echt treden, vóór zij ooit gelegenheid hadden een ordentelijk maal gereed te maken. Dat dit met der tijd schadelijk zal zijn voor het huishouden, is slechts al te waar. Om dit te voorkomen, heeft men in bijna alle groote steden van ons vaderland de gelegenheid opengesteld, om langs theoretischen en practischen weg de huishoudelijke kennis te verwerven, die velen in het ouderlijk huis moeten missen. Die gelegenheid bestaat niet alleen voor jonge vrouwen en meisjes uit den gegoeden stand, maar tevens voor de kinderen uit de burgerklasse. Zoo volgen de jonge dames verschillende cursussen in huishoud- en kookonderwijs of maken de geheele opleiding mee aan de vakscholen en biedt het herhahngsonderwijs de gelegenheid daarvoor aan de meisjes uit de volksklasse. Het vakonderwijs bekwaamt tevens verscheidene vrouwen voor haren toekomstigen werkkring als huishoudster, kamenier, linnenmeisje, strijkster, kookster, enz. Waar het nnoHicr crnnnr-AaM -nrnvAt voor den jongeling, dat hij toegerust Chodowiecki: De kerstuitdeeling woirft met de noodige kennis voor het v^k dat hij 'ÏÏSTÏ lT AtïïFSÏ noodzakelijk voor de vrouw, dat zij in hare jeugdL leert een huisgezingoedLte besturen en zoo zuinig mogelijk huis te houden uuisgezin goea te Dit belooft zegenrijke gevolgen voor het huishoudelijke leven van het volk Wanneer het jonge meisje nu na het verlaten der school in een of andere betrekking gaat waarin het de pas geleerde werkzaamheden nieT kan onde™ houden dan zal toch de geschiktheid en het verstand van de huishoudhig hatr wouwIrblFven^611 ^ ^ ^ ver^de™ «* goeKC Gediplomeerde leeraressen in koken en huishouden kunnen de jonge meisies tot goede huisvrouwen vormen. Maar ook voor het volwassen geSht moest SFSSaTïlZ Vooral voor het huisgezin, uit de arbeidende ffiï^S h„i« gedwon«ei1 +z«n daS & dag uit hun eten naar binnen te jagen buiW ier,vofor m+oelte° er coöperatieve keukens bestaan, die door Zi ™£ ? ™ h6t gr00t' ^lIhjk 6611 middagmaal kunnen leveren. Het zou een groote verbetering en vooruitgang zijn vooral in de arbeiderswijken, wanneer zf hS middagmaal, dat zij den vorigen avond besteld hadden, thuk weder rustig sss sra ?s ssfusrnatuurlijk zo° goed>dan — nog ti^eSn^to^ oP weg, om het te worden. „Vrouwelijke dokter" en „vrouwelfkf 3geleerdeg HET ONTSTAAN VAN DE HUISELIJKE SAMENLEVING. IS te worden is niet voor allen weggelegd. Deze betrekkingen zijn tijden lang steeds door mannen vervuld geworden en men zal moeten toegeven, dat wij de macht der vrouw het allerminst kunnen missen op huishoudelijk gebied. Haar natuurlijke smaak en een aangeboren gevoel voor vorm en kleur maakt naar veel meer geschikt om een gewichtige factor te worden m de ontwikkeling van onzen smaak op het gebied der schoone kunsten. Zij is het die den man een thuis" verschaft, de heerlijke plaats van rust, die een groote tegenstelling vormt met de lasten en moeiten van zijn bedrijf en waar hij de zorgen kan vergeten die hem in den strijd om'het bestaan zoo dikwijls drukken. Zij eerst kroont de ruwe, materieele geldverschaffenden arbeid van den man. Laten wij hier besluiten met- de woorden van een geschiedschrijver op het gebied van kunst, die over de kunst van huiselijkheid en over de inrichting van het huis met kostbaar en mooi huisraad zegt: .. Het is de kunst, die ons het leven helpt veraangenamen, doordat zij ons al dè' tallooze, kleine, lieve, mooie voorwerpen verschaft, waarmede ons schoonheidsgevoel, dat nooit zwijgt, ook waar het verkeerd geleid is, ons tracht te omgeven; het is de kunst, die onze muren en onze meubelen versiert, ons geheele huis in harmonie doet zijn, het vervult met den glans der schoonheid en met een indruk van welbehagen, die hart en oogen streelen. Hier zou ik nu graag der vrouw haar beroep aanwijzen, namelijk in het bevorderen van het schoone, niet zóó echter, alsof al het schoone van haar hand moest komen, wat natuurlijk onmogelijk is. Zij behoeft zelve geen kunstenares te zijn, er zelfs de handen niet aan te slaan. Daar, waar haar hand niet meewerkt komen haar smaak, haar oordeel en haar keuze te pas en zoo berust de kunst m huis m hare hand." Op weg naar het bureau van den burgerlijken stand. Wet en huishouding. De wettelijke bepalingen met betrekking tot het huishoudelijk leven. Daar de mensch door zijn natuurlijker en geestelijken aanleg er toe bestemd is met andere menschen samen te leven, zoo moet men gewoonlijk huishouden met meeidere personen. Het huisgezin vormt de aanvankelijke menschehjke gemeenschap. Hieruit ontwikkelen zich in de geschiedenis de andeio gemeenschappen, waaruit de maatschappij ten slotte ontstaat. De regels, waarnaar de menscheD leven en huishouden, vormen .langzamerhand de zeder eu met de vorming van staten ontwikkelt zich uit de zeden „het recht." Het ïecht bepaalt de grenzen waarbinnen geleefd moet worden en waarnaar mm moet huishouden. Daarom kan men het huisgezin, het huwelijk en het huis beschouwen als de grondslagen van ons gemeenschapsleven, en van de huishouding. Hieiin wortelen alle maatschappelijke en huishoudehjke, • alle ideale en zedelijke klachten, die groeien in de atmosfeer der dienende liefde. Het recht, dat geroepen is, om de grenzen vast te stellen voor ieders werkelijk leven, moet zich in huis en huisgezin, zooals overal vergenoegen met het aangeven dier grenzen en het aanwijzen van de macht die bij verschil van meening daaromtrent aangeeft waar die grenzen loopen, opdat onder hare bescherming de gewichtigste grondslag van elk bestaan zich op de beste manier kan ontwikkelen. Het huwelijk, het sluiten van het huwelijk en het huwelijkslever. De geschiedkundige ontwikkeling heeft dientengevolge daarheen geleid, dat het recht zich alleen bemoeit met het zoogenaamde burgerlijk huwelijk, maar zich met verdere verluchtingen niet inlaat; ook zelfs niet met de kerkelijke. Hieruit volgt aan den eenen kant, dat het recht het kerkelijk huwelijk niet wil verdringen, maar het niet verplichtend stelt aan de echtelieden: het recht beschouwt alleen het burgeilijk huwelijk als „de echt." Zjj is de wettelijke erkenning van de van weerszijden gewenschte in den wettelijken vorm gesloten voor het leven bedoelde vereeniging van man en vrouw tot de innigste en volmaaktste gemeenschap van alle verhoudingen des levens. De vormen, waaronder bij ons het huwelijk wordt gesloten, zijn de er aan voorafgaande ondertrouw of huwelijksaangifte en de huwelijksvoltrekking zelve WET EN HUISHOUDING. 15 De ondertrouw, een openbare bekendmaking van de namen der verloofden, die bewerkstelligd wordt door den ambtenaar van den burgerlijken stand, geschiedt in die gemeenten, waarin de verloofden tegenwoordig hunne woonplaats bebben en wanneer zij slechts 6 maanden hunne woonplaats in een gemeente hebben gehad daarenboven nog in de gemeente alwaar zij laatstelijk zijn gevestigd geweest. Zij verliest hare kracht, wanneer net nuweujs niet binnen het jaar gesloten wordt na de afkondiging van den ondertrouw, dat wil neggen, dat er na dit tijdsverloop weer een nieuwe huwelijksafkondiging moet plaats hebben. De huwelijksafkondiging moet tweemaal geschieden en wel op twee op elkaar volgende Zondagen. De termijn voor den ondertrouw is dus ongeveer veertien dagen, omdat er minstens twee volle dagen moeten verloopen na den dag der laatste afkondiging, zijn er in al dien tijd geen bezwaren tegen het sluiten van het huwelijk ingebracht, dan staat niets de huwelijksvoltrekking meer in den weg, indien de „aanstaanden" de noodige toestemming nebben verkregen van hunne wederzijdsche ouders. De voltrekking bestaat daarin, dat de verloof den persoonlijk en tegelijk met hunne getuigen aanwezig zijnde voor een bevoegd ambtenaar van den burgerlijken stand de onvoorwaardelijke verklaring afleggen, dat zij elkander aannemen tot echtgenooten en trouw alle plichten zullen vervullen die de wet aan den „houwelicken Staet" zooals het destijds bij ons heette, oplegt. Het gesloten huweüjk moet door den ambtenaar van den burgerlijken stand in het huwelijksregister worden geboekt. De nietigheid van een huwelijk kan alleen door den rechter worden uitgesproken. Het burgerlijk wetboek zegt, dat de nietigverklaring van een huwelijk kan gevorderd worden door dengene, die met één der echtgenooten door vroeger huwelijk is verbonden, door r\f> AA Vit crftn noten zelve, door de bloed¬ verwanten in de opgaande lijn, door , Sr degenen, die bf de verklaring der nietigheid belang hebben en door het ^^LXn^ïetigheid van het vroegere huwelijk wordt staande gehouden, zal de bestaanbaarheid of onbestaanbaarheid van dat huwelijk vooraf moeten ^DeTett&eid eens huwelijks, zonder de vrije toestemming der beide. echtgenooten, of ook van één van hen aangegaan, zegt een artikel van het Burgerhjk Wetboek kan alleen worden tegengesproken door de echtgenooten of door dengene van hen, wiens toestemming niet is vrij geweest Wanneer er dwaling heeft plaats gehad in den persoon met wien men gehuwd is kan de wett^heid alleen worden betwist door dengene der echtgenooten, die in dwaling gebracht is. Zinnebeeldige voorstelling aan den ingang van een bureau van den burgerlijken stand. 16 IK KAN HUISHOUDEN. In alle de gevallen in dit artikel genoemd, is men in den eisch tot nietigverklaring niet ontvankelijk, wanneer er een aanhoudende samenwoning gedurende den tijd van drie maanden heeft plaats gehad, sedert dat de echtgenoot zijne volkomene vrijheid bekomen heeft, of de dwaling door hem is ontdekt. Wanneer een huwelijk is aangegaan door iemand, die, uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens, is onder curateele gesteld, kan de wettigheid des huwelijks worden betwist door zijn vader, moeder en andere bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders, zusters, ooms en tantes, ook door den curator en eindelijk door het openbaar ministerie. Voorts is een huwelijk vernietigbaar, wanneer dit is aangegaan door een persoon, welke den vereischten ouderdom niet heeft bereikt, namelijk achttien jaar voor den jongen man, zestien jaar voor de jonge vrouw ; alsook wanneer er bloedverwantschap bestaat in de opgaande en de nederdalende lijn, en in de zijlijn tusschen broer en zuster. Ook is het huwelijk verboden tusschen schoonbroeder en' schoonzuster, oom of oudoom en nicht, tante of oud-tante en neef. Tusschen personen, wier huwelijk om welke reden ook, door echtscheiding is ontbonden, mag nimmer. een nieuw huwelijk plaats hebben. Gaan zij niettemin weder samenleven en wordt uit die samenleving een kind geboren, dan is dat kind onwettig en kan het ook niet gewettigd worden. Het echtelijk leven begint na de huwelijksvoltrekking. De wet bepaalt, dat de man het hoofd is van de echtvereeniging. Het Burgerlijk Wetboek zegt: Als zoodanig verleent de man aan zijne vrouw bijstand in rechten, of verschijnt aldaar voor haar. Hij bestuurt de goederen aan de vrouw persoonlijk toebehoorende, tenzij het tegendeel zij bedongen. Hij moet die goederen als een goed huisvader beheeren en is voor alle verzuim in dat beheer verantwoordelijk. De vrouw is aan haren man gehoorzaamheid verschuldigd. Zij is verplicht met den man samen te wonen en hem overal te volgen, waai hij dienstig oordeelt zijn verblijf te houden. De man is verplicht zijne vrouw bij zich te ontvangen in het huis, hetwelk hij bewoont. Hij is gehouden haar te beschermen en haar al hetgeen noodig is, volgens zijnen staat en zijn vermogen, te verschaffen. Dit geldt ook, wanneer de man door eigen schuld in armoede is geraakt; ook in tegenspoed moet de vrouw bij den man blijven. Ten opzichte van handelingen of verbintenissen door de vrouw aangegaan, wegens alles wat de gewone en dagelijksche uitgaven dei huishouding betreft^ veronderstelt de wet, dat zij de bewilliging van haar man heeft bekomen. Wanneer de echtgenooten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd (zie blz. 17), is de man aansprakelijk voor de schulden gemaakt door de vrouw tijdens haar huwelijk, ten minste wanneer deze schulden huishoudelijke schulden zijn of zij deze schulden maakt met zijne toestemming. Doch ook voor de schulden gemaakt door de vrouw vóór haar huwelijk is de man dan aansprakelijk. Onze wet zwijgt over de verplichtingen van de vrouw bij het besturen der huishouding. Het behoort evenwel tot onze goede zeden, dat de vrouw dit bestuur, in verband met den stand die het echtpaar in de maatschappij inneemt, voeit op de meest voordeelige wijze. Volgens de wet mag de vrouw geen zaken van den man, ook niet als hoofd der echtvereeniging bezorgen of hem er in vertegenwoordigen zonder zijne uitdrukkelijke machtiging. De rekening van den slager of vah den poelier gekwiteerd door zijne vrouw is feitelijk niet gekwiteerd. Het recht der vrouw verschilt naar rang, stand en vermogen. De vrouw koopt lévensmiddelen, brandstoffen en schoolboeken in en betaalt de verlichting; zij mag oude meubelen en afgedragen kleeren wegdoen, bedienden aannemen en ontslaan, enz. Huishoudelijke zaken door de vrouw afgesloten, verplichten den man tofc WET EN HUISHOUDING. 17 betalen, hetzij zij noodig waren of niet, voor zoover zij voortspruiten uit den stand, 'die de echtgenooten voeren, bijv.: . aa „ Wanneer een vrouw uit den eersten stand bij den leverancier een middagmaal bestelt voor 20 personen tegen zes gulden per persoon, dan moet de man dit betalen, zelfs, wanneer er in 't geheel geen gasten werden uitgenoodigd. Wanneer een arbeidersvrouw daarentegen een dergehjke bestelling had gedaan zou deze arbeider ontslagen worden van het in. ontvangst nemen en betalen van het eten, ook al had hij werkelijk twintig gasten bij zich gehad. Is de vrouw hchtzinnig en tot verkwisten geneigd, dan kan er in sommige gevallen groote schade uit ontstaan voor het huisgezin, daarom kan de man het recht van schulden maken beperken, door openlijk in de dagbladen te verzoeken geen geld of goed te verleenen aan zijne huisvrouw, zullende dit door hem niet betaald worden. ;* . , ,. Indien de vrouw zich betert, kan hij dit besluit weer openhjk intrekken. Vervolg der wettelijke bepalingen omtrent het huweUjksgoederenrecht. Koop-, huur- en arbeidscontract. Uit den aard der zaak is het ondoenlijk' om in een kort bestek een overzicht te geven van alle wettelijke bepalingen, waar men in de samenleving mee te maken heeft. ' !U ^ Wij willen ons daarom beperken tot een kort nader overzicht van die bepalingen onzer wetten/ die te kennen — men zou bijna zeggen — daarom °nmAUenr die gehuwd zijn, zonder vooraf bij notarieele akte hunne financieele verhouding tot elkander te hebben geregeld, zijn gehuwd wat men noemt, m gemeenschap van goederen, dat beteekent, al wat elk der echtgenooten gedurende het huwelijk ontvangt, aanbrengt of verliest, geschiedt ten bate en ten laste van beide echtgenooten gelijkelijk. ,.„.,.■, • -. De gemeenschap is een geheel; gaat de man failliet, dan is de vrouw van- ^ Anders is^het geval als men vóór het huwelijk die financieele verhouding gerégeld heeft, bij wat men noemt: de huwelijksche voorwaarden. In dit geval zijn beider financiën afgescheiden. •• u - v. r i w Het beheer over de goederen berust altijd bij den man, tenzij bij huwelijksche voorwaarden uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenschehjk maken, dat de gemeenschap van goederen wordt gescheiden. De wet laat daartoe de mogelijkheid open en geeft de gevallen aan, waarin die scheiding van goederen" zooals dat heet, kan gevraagd worden, en noemtgrof "verzuim in het beheer door den man, en ook het geval dat hij door kennelijk wangedrag de goedeien der gemeenschap verspilt en het huisgezin aan ondergang blootstelt. Het is ook denkbaar, dat het huwelijk tijdens het leven der echtgenooten wordt ontbonden, dit heet echtscheiding, terwijl scheiding van tafel en bed ten gevolge heeft, dat de verplichting van samenwoning ophoudt. Beide hebben tegelijk scheiding van goederen ten gevolge De wet noemt de bizondere redenen, waarom een van beide kan gevraagd worden. Waar voor echtscheiding bepaalde bij de wet genoemde gronden moeten aanwezig zijn, kan scheiding van tafel en bed worden uitgesproker, zonder dat een bepaalde Oorzaak wordt opgegeven, mits deze scheiding door beide echtgenooten te zamen gevraagd wordt en zij twee jaar zijn getrouwd geweest. Daar nü bij de echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed het huwelijk rechtens en feitelijk eindigt, is het ondoenlijk samen de uit dat huwelijk geboren klndeien op te voeden. . De wet voorziet hierin en bepaalt, dat na het vonnis van eohtscheidmg envan scheiding van tafel en bed de rechtei, die een van deze beide uitspreekt, moet voorzien in de voogdij over die kinderen. Ik kan huishouden. 18 IK KAN HUISHOUDEN. Na een echtscheiding, die onherroepelijk is, mag de vrouw niet huwen binnen 300 dagen na de inschrijving van het vonnis tot ontbmding van het huwelijk in het register van den burgerhjken stand, dit is bepaald met het oog op de eventueel binnen dien tijd nog geboren wordende kinderen. De echtgenoot, wien een eisch tot echtscheiding is toegewezen, behoudt alle voordeelèr ter zake des huwelijks, de andere daaientegen verliest ze. Verder kan de eerste zich een toelage doen kennen bij rechterlijk vonnis. De scheiding van tafel en bed kan ten allen tijde door verzoening der echtgenooten worden opgeheven. Beide ouders oefenen de ouderlijke macht uit over hunne kinderen en zijn verplicht ze op te voeden en te onderhouden. De onderhoudsphcht der ouders houdt niet op bij de meerderjarigheid der kinderen, maar blijft bestaan en onderhoud kan zelfs in rechten worden gevorderd ; dit is wederkeerig het geval met kinderen tegenover hunne ouders. De wet somt de gevallen op, waarin een of beide ouders van de ouderlijke macht kunnen worden ontheven of ontzet. Het verschil tusschen beide is onder meer, dat ontheffing nooit kan geschieden tegen den wil van den te ontheffen ouder of ouders, wat met ontzetting wel kan plaats hebben. Omtrent de voogdij en toeziende voogdij willen wij alleen opmerken, dat deze betrekkingen steeds door den rechter kunnen worden opgelegd en dat alleen bepaalde in de wet genoemde redenen aanleiding geven zich er van af te maken. Men kan zijn : voogd(es) van rechtswege, overlevende oudervoogd, bij testament door een of beide ouders benoemde voogd en voogd, door den rechter benoemd. In bijzonderheden regelt de wetgever deze instelling. De toeziende voogd(es) heeft na te gaan of de voogd zijn plicht doet en kan zoo noodig zijne ontzetting vorderen. Ook vrouwen kunnen met de voogdij en de toeziende voogdij worden belast. De werkkring van den voogd(es) is gelijk aan die der ouders. Alleen wat vervreemding betreft van aan zijn pupil behoorende goederen, is hij meer gebonden, dan deze, en moet in bepaalde gevallen de machtiging van den kantonrechter hebben. De kosten der opvoeding betaalt hij uit de inkomsten van zijn pupil. De wet voorziet niet in het geval dat de pupil geen inkomsteD heeft. Redelijk is, dat hij dan zelf die kosten betaalt. Na afloop de. voogdij moet de vtogd aan zijn pupil rekening en verantwoording van zijn gevoerd beheer afleggen. Thans willen we een kort woord spreken over het erfrecht. Wij onderscheiden in het erfrecht een erfopvolging bij versterf en een erfopvolging krachtens testament. Het eerste heeft plaats wanneer de erflater geen testament heeft gemaakt. In dat geval erven eerst de kinderen of bij plaats1vervulling de kleinkinderen. Zijn die beiden er niet, dan erven de vader en moeder, of een van beiden met de broers en zusters. 1 Zijn ook dezen er niet, dan wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld onder de bloedverwanten van vaders- en die van moederszijde. De echtgenoot, en dit is een zeer achterlijke bepaling onzer wetgeving, erft eerst in de dertiende plaats. Zijn er geen andere erfgenamen dan erft de Staat. Bij testament mag men steeds over zijn vermogen beschikken, zooals men wil, mits men geen bepalingen maakt in strijd met de z. g. legitime portie. Dat is dat deel, dat sommige bloedverwanten in ieder geval moeten hebben en waarover de erflater geen beperkende bepalingen mag maken op straffe van nietigheid. Die bloedverwanten zijn de kinderen. Dezen mogen voor een bepaald gedeelte nooit onterfd worden. Dit is ook het geval met de ouders of grootouders, indien er geen kinderen zijn. Iedereen, die in het bezit is van zijne verstandelijke vermogens, en ouder is dan 18 jaar, ook vrouwen, mogen een testament maken. WET EN HUISHOUDING. 19 Hier zij nog opgemerkt, dat gehuwde vrouwen, die anders zonder bijstand van haar man geen geldige rechtshandeling kunnen verrichten, voor het maken van een'testament die machtiging niet behoeven. f Wij onderscheiden verschillende soorten van testamenten, onder meer (eigenhandig geschreven) openbare testamenten, die voor een notaris worden gemaakt, en olographische testamenten, geheel geschreven en onderteekend door den erflater. Het olographisch testament wordt bij een notaris in bewaring gegeven, die daarvan een aktè van bewaargeving opmaakt, hetzij op het testament, als het hem open wordt ter hand gesteld, hetzij afzonderink, als het hem gesloten wordt gegeven. Onze wet kent ook het z. g. besloten of geheime testament. De wet eischt hiervan dat de erflater de beschikkingen onderteekent- en in gesloten verzegeld omslag aan een notaris geeft, die er een akte van superscriptie (d. i. eigenlijk een akte van opschrift) op maakt. Bij een enkel ondershandsch geheel eigenhandig geschreven, gedagteekend en onderteekend stuk kan men beschikkingen na doode maken tot bestelling van de begrafenis, het aanstellen van uitvoerders der uiterste wüsbeschikkingen en tot het legateeren van kleeren, lijfstoebehooren (een bril, een horloge), lijfsieraden en bepaalde meubelen. Een erfstelling is een opvolging zoowel in de baten als in de schulden van den erflater, men noemt dit opvolging onder algemeenen titel. Een legaat is een bijzondere beschikking, waarbij men bepaalde goederen krijgt, d. i. opvolging onder bijzonderen titel. Wanneer men een nalatenschap krijgt en men meent, dat de baten minder bedragen dan de schulden, dan is men bevoegd om öf de nalatenschap te verwerpen, of ze te aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving. In het laatste geval behoeft men nooit meer aan schulden te betalen dan de baten bedragen. Het zou te ver voeren hier uiteen te zetten de aan al deze rechtshandelingen verbonden vormelijkheden. Men doet verstandig in bijzondere gevallen een advocaat te raadplegen. Ten slotte willen wij nog met een enkel woord hier uiteenzetten, wat de wet zegt omtrent koop en huur. Bij het laatste komt dan van zelf het dienstbodenrecht {arbeidscontract) ter sprake. Koop en verkoop is een, overeenkomst, waarbij de een zich verbindt om een zaak te leveren, en de andere om daarvoor den bedongen prijs te betalen. De koop is voltrokken, wanneer partijen het zijn eens geworden over de zaak en den prijs. De verphchtingen van den verkooper zijn levering der verkochte zaak en vrijwaring ; deze laatste is tweeërlei nl. hij moet zorgen dat de kooper krijgt het rustig bezit der zaak en instaan dat de zaak niet heeft verborgen gebreken. En nu de huur. Wij denken in de eerste plaats aan huur van huizen. De huur en verhuur is een overeenkomst, waarbij de een zich verbindt aan een ander het genot eener zaak gedurende een bepaalden tijd tegen een zekeren prijs te verschaffen en de ander om dien prijs te betalen én het gehuurde overeenkomstig zijne bestemming te gebruiken. Het is niet noodig, dat de huurovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan. Een mondelinge afspraak is voldoende. Het is echter zeer aan te bevelen elkander een schriftelijk bewijs te geven. De verhuurder moet het gehuurde, en hier hebben we vooral het oog op huizen, in goeden staat ten gebruike geven en zorgen, dat de huurder er rustig in kan wonen. Dit beteekent niet dat hij moet zorgen, dat er geen lawaai gemaakt wordt of iets dergelijks, maar alleen, dat anderen hem rechtens dat genot niet kunnen betwisten. De groote herstellingen komen vooi rekening van den verhuurder, de kleine voor rekening van den huurder, tenzij het tegendeel is bedongen. Behalve huur van zaken kent de wet ook huur van diensten. De wet -van 13 Juli 1907 heeft deze materie opnieuw geregeld in het z.g. arbeidscontract. 20 IK KAN HUISHOUDEN. Hierin zijn de verschillende arbeidsovereenkomsten geregeld, hun ontstaan, verpachtingen en einde. De wetgever heeft hier aan de werkgevers zeer belangrijke verplichtingen opgelegd, ja veel meer, dan zij in de oude regeling hadden. Verder zijn aangegeven de gevallen, waarin werkgevers en werknemers gerechtigd zijn de dienstbetrekking tusschentijds te doen eindigen. Indien er geen overeenkomst is, is een tijd van zes weken voldoende. Verder zijn van belang de bepalingen, waarbij aan de werkgevers de verplichting is opgelegd, om bij ziekte van den inwonenden werknemer dezen gedurende een tijd van ten hoogste zes weken te doen verplegen en geneeskundig te doen behandelen. Ten laatste willen wij nog wijzen op de verplichting van den werkgever om een getuigschrift te geven aan den werknemer en ook op het feit, dat de wet den werkgever niet verplicht een godspenning aan den werknemer te geven. De afrekening Geld en Huishouding. Het omgaan met geld. Door de jmoderne vrouwenbeweging is de maatstaf voor de waarde van de vrouw gedeeltelijk veranderd. . De eigenlijke kern van deze beweging was daarin gelegen, dat er ten gevolge van een aaneenschakeling van sociale economische toestanden, een aantal vrouwen het geluk van het huwelijk moesten ontberen en dat zij een groot gedeelte van haar leven, zoo niet hun geheele leven, genoodzaakt waren in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Dat voor deze vrouwen vrij baan gemaakt werd, was niet meer dan rechtvaardig. Maar langzamerhand werd die gedwongen toestand verheerlijkt. Men begon in vele kringen de vrouw, die haar brood verdiende, te beschouwen als hooger staande dan de vrouw, die voor den man de huishouding bestuurde. Men zag daarbij over het hoofd, dat wel die vrouwen, die gewoon zijn den strijd om het bestaan te voeren, noodgedrongen een ruimeren blik op het leven krijgen, maar dat daarom nog niet alle vrouwen, die alleen huismoeder zijn, enghartig en kleinzielig behoeven te wezen. Veelal zag men over het hoofd, dat de vrouw als hmshoudster in huis een minstens even gewichtige rol speelt voor de gezamenlijke volkshmshoucung, als de man of de vrouw, die verdient. In huisgezinnen waar de vrouw alleen huishoudster is, doen wij de ervaring op, dat een goed of slecht beheer van de huishouding door de vrouw, grooten invloed heeft op den economischen toestand van den man. Zonder te spreken van die vrouwen, die nooit met net weekgeld uitkomen en steeds nieuwe eischen stellen aan de beurs van den man en waarvan de rekeningen bij hoedenmaakster en naaister, die zij aan het oog van den man onttrekken, zeer hooge bedragen aanwijzen, moet men niet vergeten dat ook die vrouwen, die met het huishoudgeld toekomen, zich weer 22 IK KAN HUISHOUDEN. in twee soorten laten verdeelen: de eene bestuurt bet huishouden recht en slecht, door er voor te zorgen, dat het gevoel van honger gestild wordt de andere echter brengt voor het zelfde geld een zeer afwisselend menu op tafel waaraan man en kinderen eiken dag met vreugde te gast gaan. De eene vrouw kan wat huishouden, en verstaat de kunst van koopen, de andere vrouw kan dat riet. Om ook op geldelijk gebied met trots te mogen zeggen- Ik kan huishouden " moet men er zich vooi bekwaamd hebben; maar men moet ook zijn gezond verstand gebruiken en belangstelling voelen voor velerlei zaken onder andere moet men de marktberichten nagaan en een overzicht hebben' over wat noodig is en wat gespaard kan woiden, zonder dat de familieleden iets van dat sparen bemerken en zonder dat zij daarbij eigenlijk iets ontberen. Natuurlijke begaafdheid er toe kan iemand niet gegevën, doch ook niet ontnomer worden .Zij behoort tot die dingen, waarvan men zegt: %en hïïS het of men heeft het niet." Maar toch zijn er op het gebied van de huishoudkunde veel dingen, die men leeren kan. "msnoua w bekwaamheid de,r .y™uw treedt aan het licht op het oogenblik, waarop z^ het geld in handen krijgt, want dan zijn er een aantal kleine handigheden* die elk yoor zich wel niet veel beteekenen, doch die met elkander in 't Wen den T' ïfïï* ^ DeZe dmgen Z^ tot nu toe veeï te^eeï buiten den gezichtskring van de vrouw gebleven. Hoe men met geld omgaat tl m? n6* °^-et' b0e meQ geld 8Paart enz" daarover oekommeref zich tegen vrouwlgbflairv VT°UW?n' ^ alS Td.UWen °f aIs staa*de ongehuwde vrouw haar vermogen zelve moeten beheeren. De huisvrouwen hebben echter y toe meestal maar weinig opmerkzaamheid geschonken aan dit kapittel £ • meer dan waard, dat men er eens bij stilstaat. Menige ervaren Dr^n7rïaft+Z1ï T ^ ^ SQmmetje aaD ^^oudgeld foordlt z? bij die firma s koopt, die haar percenten geven. Bij het einde van het jaar int zij dan die percenten en heeft zij een aardig extra duitje gespaard J In de meeste huishoudens is het de gewoonte, dat de vrouwen wekeliiks hun huishoudgeld krijgen, Die methode is overal noodig, waar de man - zooals naren fSïVr ^ ^l^6 uitbetaald Maar bij alle ambte naren en ook bij de kooplui is het zeer gced mogelijk, dat de vrouwen on maanrvoorurt t ^h^ ^ ™* "eel^ maand vooruit. Ja, bij de ambtenaren, wier tiaktement per kwartaal betaald wordt, kon de man het geld voor het geheele kwartaal veruit geven en haar Zeggwêir? ,Meedgeld- en h0"Veel OT TOOT tuishoudgefd bestemd s Welk voordcel kan bier nu in gelegen zijr, zal menige lezer vragen' Deze Sbrmke^M Ae JT^ "T, dat men ^ dad^ behoeft te is dnrfrf £l ^ ^gpvend kan belegger. Het geld, dat in de kast ligt, E«J Z' yordt wel aiet minder, maar het wordt ook niet meer. Daaren¬ tegen wordt er m de maatschappij steeds geld voor korter of langeren tiid ter om df Yenff Si™**? £« ^ doen' «*» ZeIf niet genoeg kapitaal Soben! SirW onderneming op touw te zetten. Nu moet de huisvrouw aai 3 Aft „ sommetje niet leenen aan zakenlui, die behoefte hebben ««n / , v°oreer8t ve«J te veel vergen van haar oordeel en zij zou k Se^rSSiS*gevaar loopen'dat zij het geid niet te™gkreeg> i $ dat ^^in^ifl^T^61^'. W-aarop de geheel kunnen vertrouwen en dat znn onze grobte banken, die in alle groote en kleine steden bestaan die «A? nXfl™11^ e^whtirt. geld aan en geven het weer aan degenen, die geld behoeven. Het pubhek heeft, wanneer het zulk geld aan de bank wft ^umhik ™ts met d^gene te maken, die eventueef het geH van de S S8*' ^ aUeen meK de bank zelve- De huisvrouw kan elk oolenblS haar geld terugvragen en is op die manier nog zeker ervan, dat haar niet hetzii door ontrouw dienstpersoneel of door inbrekers het geld ontstolen wordt 3 zii er elken^L^^?t adéPosito Seven. de banken niet veel procenten, omdat ÏSL? fi g £P berekend moeten zijn, de hun toevertrouwde gelden weder terug te geven. De interest schommelt tusschen 1 tot 2£ procent per jalr m GELD EN HUISHOUDING. 23 tilden dat er overvloedig geld is en ongeveer 3 of 4} procent, wanneer het geld buitengewoon schaarsch is. Bij het eind van het jaar zal er echter steeds zelfs bij kleine geldsommen als huishoudgeld, wanneer dit per maand wordt betaald, gemiddeld een gulden of twaalf voor de huisvrouw extra afvallen. Men moet natuurlijk zeer voorzichtig zijn bij de keus van de banken, waaraan men zijn geld toevertrouwt, want het gaat hier om geld, dat altijd gereed moet liggen en dat, in geval het verloren was, een gevoehge knak zou wezen voor de beurs van den man. Daarom mag men met deze gelden niet speculeeren en het is speculeeren, wanneer men ter wille van een hoogeren interest een bankier het geld toevertrouwt, wiens soliditeit niet boven allen twijfel verheven is. De hierboven genoemde interesten zijn in gewone tijden de normale Sommige banken geven quitantie van de gestorte gelden in een bankboek. Aan de creditzijde van dit boèk teekent de bank bij elke storting het bedrag op en onderteekent het. Heeft men het boek niet bij zich, dan krijgt men een bijzondere quitantie. In dit geval is het goed om de quitantie aan het emd van het boek te plakken en het bedrag van het gestorte geld zelf op de creditzijde in te schrijven. Aan de debetzijde, waar de sommen opgeschreven worden, die van de bank zijn opgenomen, moet men steeds zelf het bedrag nivuJlen. Het is practisch, om aan beide zijden telkens, wanneer er opnieuw geboekt us met potlood de sommen op te teUen, dan kan men er zich telkens gemakkelijk van overtuigen, hoeveel geld men nog te vorderen heeft, door eenvoudig de beide eindsommen van elkander af te trekken. Aan het eind van elk halfjaar stuurt de bank voor controle nog buitendien een zoogenaamde rekenmg-courant, die men met zijn boek vergeüjken moet, om daaiuit te zien, of er goed mge- In deze rekening-courant wordt de in den verstreken tijd door den inlegger verdiende interest uitgerekend. De interesten vermeerderen de bezitting en moeten ook op de creditzijde van het boek ingeschreven worden. Het is altijd goed, de interestberekening van de bank na te gaan, . want, door het groote personeel bij de depositokassen der banken is het natuurlijk wel mogelijk, dat er een fout wordt gemaakt, ofschoon dergelijke uittreksels als de rekening-courant aan veel controle blootstaan. Het bn de bank gestorte geld kan men tegen quitantie altijd opnemen. Toch kan alleen hij dit doen, wiens handteekening bij de bank berust. Want anders zou iedereen kunnen komen en beweren, dat hij Meijer heette en dat hij degene was, die / 10.000 bij de bank had staan. Wordt er een quitantie aangeboden, dan kijkt de bank eerst, of er zooveel geld voorhanden is, als er op de quitantie staat en dan of de handteekening overeenstemt met die, die bij haar gedeponeerd is. Betaalt de bank zonder de handteekening te hebben vergeleken, dan is zij verantwoordelijk voor aUe schaden, die daaruit voor den inlegger kunnen voortvloeien. Meestal geeft de bank een aantal quitantieformulieren, die achtereenvolgens genummerd en m een boekje ziin vereenigd. Dan worden er slechts gelden uitbetaald, wanneer de bij de bank bekende inlegger persoonlijk het bedrag opneemt of wanneer hij een quitantie uit het boekje geeft. Daardoor wordt het voor de bank mogehjk een goede controle uit te oefenen. Zij kijkt nu niet aUeen na, of de onderteekening echt is, maar ook of er op de quitantie een nummer van het boek voorkomt, dat aan den inlegger werd overhandigd. De inlegger moet het quitantieboek goed bewaren, want, wanneer een vreemde een goed quitantieformulier aanbiedt met een goed nagemaakte handteekening, dan kan de bank betalen, zonder dat zij later daarvoor aansprakelijk gesteld kan worden. Zij is evenmin verantwoordelijk, wanneer soms de een of ander een goed onderteekende quitantie aanbiedt uit het goede boek die de inleggei van het geld op straat verloren heeft, of n zijn woring heeft lat%lkwilsregeven de banken aan de inleggers van het geld geen quitantieboek, maar een chequeboek. Het gebruiken van cheques komt m ons land ook voor particulier behoeften meer en meer m gebruik. 24 K KAN HUISHOUDEN. Het chequeboek is precies zco ingericht, als het hierboven beschreven quitantieboek, alleen de tekst van het chequeformulier luidt eenigszins anders. De cheque is geen quitantie van een verkregen bedrag, maar het is een aanwijzing, waarin der bank bevolen wordt aan een bepaalden derden persoon of order" te betalen uit de bezitting van den inlegger. De cheque bespaart ons'de moeite, om het geld eerst van de bank af te halen en het dan aan onze leveranciers te betalen. Wij kunnen de ingevulde cheque dadelijk aan den leverancier overhandigen, die nu zelf het bedrag bij de bank opneemt. De cheque heeft vaak tot meerdere zekerheid van den inlegger rechts een lijst bedrukt met getallen. Van deze lijst schrapt men al die getallen door, die hooger zijn dan het bedrag van de cheque. Het is namelijk mogelijk, dat degene, wien ik de cheque overhandig, haar vervalscht en bijv. uit 100 gulden 1000 gulden maakt. Dit gaat echter heel moeilijk, omdat het bedrag van de cheque rechts boven in letters wordt herhaald. Bekwame vervalschers echter hebben er tot nu toe nog steeds middelen op weten té vinden, om het chequebedrag te veranderen en wel zóó, dat men heel moeilijk de vervalsching bemerkt. Dit bedrog wordt echter bepaald bemoeilijkt, wanneer men een goed gebruik maakt van de getaüenhjst. Want ingeval, dat de cheque loopt over een bedrag van /100 dan loopt er een streep door de geheele getallenlijst. Wordt de cheque nu op bedrieglijke wijze verhoogd tot 1000 gulden, dan merkt de kassier van de bank dat dadelijk, omdat bij een cheque van 1000 gulden, de getallen 500 en 1000 óp de getallenhjst hadden moeten blijven staan. Somtijds worden cheques in betaling gegeven. Of er op de cheque een tl \een and61"6 rijke man wordt aangewezen, dat is volkomen hetzelfde De hoofdzaak is, of men er op vertrouwen kan, dat de onderteekenaar van de cheque bezittmgen bij de bank heeft. Heeft men eenmaal schade geleden, doordat men een valsche cheque in betaling heeft aangenomen ■ kwam men bijv. tevergeefs aan de bank en hoorde men daar, dat de wisseltrekker in t geheel geen bezittingen aan die bank had, dan mag men die valsche cheque niet stilzwijgend aan iemand anders overgeven. Daardoor maakt men zich aan bedrog schuldig. Het is hetzelfde, met het dikwijls voorkomende geval dat vrouwen op de markt valsch geld ontvangen. Thuis zien zij dan sp jedig dat het geld nagemaakt is. Menige vrouw beschouwt het dan bijna als een zaak van eer, om dit valsche geld, waarvan zij weet, dat het valsch is op een slimme manier weder uit te geven. Dat is niet alleen onrecht, maar het wordt ook zeer zwaar gestraft. Bij deze gelegenheid moet ik er ook op opmerkzaam maken, dat men geen stukken van waarde in betaling moet nemen, die men niet beoordeelen kan. JMen moet nooit van onbekenden coupons van papieren van waarde, van welke soort ook, in betaling aannemen. Deze coupons of rente-bewijzen noemen dikwijls een bedrag, waarvan de vakman zeer goed weet, dat zij door verschillende oorzaken niet ten volle worden uitbetaald. Dikwijls ook zijn die coupons reeds lang verjaard, zoodat zij in 't geheel geen waarde meer hebben. Men hoede zich ook voor het in betaling nemen van geldstukken met gaten, want zij zijn waardeloos. Over het inkoopen. het afrekenen, het huishoudboek en de kwitanties. In hare hoedanigheid van huisvrouw, komt de vrouw er zelden toe, geld te ontvangen. Het is integendeel haar taak, geld uit te geven. Deze taak wordt door de meeste vrouwen gaarne vervuld, doch jammer genoeg, kwijt zich niet ieder even goed van die taak De kunst van het inkoopen bestaat daarin, goedkoop te koopen. Maar wat is goedkoop ? Niet altijd is de laagste prijs de goedkoopste. Het komt wel degelijk op de kwaliteit der waren aan. Iedere vrouw weet, dat men uit goede soorten vleesch en groenten niet alleen betere gerechten kan klaarmaken, maar dat zij ook meer opleveren. Maar ook wanneer de hoedanigheid gelijk is, kan een goedkoopere prijs slechts in schijn goedkoop zijn. Vooral in de groote steden zijn er zeer veel vrouwen die nauwkeurig uitrekenen, in welk gedeelte van de stad zij het goedkoopst de dagelijksche behoeften kunnen inkoopen, waar het pond van de een of andere waar GELD EN HUISHOUDING. 25 •eenige centen goedkooper te verkrijgen is. Voor de vrouw, die niet veel in het huishouden doet en al haar tijd kan en moet besteden, om het huishouden na te gaan, behoeft de tijd, die zij met dat inkoopen verzuimt, niet in rekening gebracht te worden. Maar wanneer ik, om een pond koffie vijf cent goedkooper te hebben, een groot eind moet rijden en ik daarvoor 5 of 1\ cent moet betalen, dan heb ik in werkelijkheid duurder gekocht, dan wanneer ik naar den kruidenier was gegaan, die dicht in de buurt woont. De vrouw moet dus haar inkomsten zoo regelen, dat zij van ver verwijderde plaatsen grootere hoeveelheden tegelijk kan betrekken, dan wordt het geld, dat verreden is, zóó verdeeld, dat elk voorwerp, dat ingekocht is, slechts gering belast wordt. Het is op zich zelf beschouwd een goed principe, niet altijd juist daar te koopen, waar men woont. Het blijkt namelijk dikwijls, dat in de groote steden de prijs van alle waren daar het duurste is, waar de meest welgestelde menschen wonen, terwijl waren van dezelfde kwaliteit in andere gedeelten van de stad goedkooper te verkrijgen zijn. Men kan ook vooral veel geld uitsparen, wanneer men in een groote stad woont, door vleesch, worst; boter, eieren en eventueel ook groenten en fruit van buiten te laten komen. Maar daarbij mag men ook nooit vergeten, de vracht mede te rekenen. Het is daarom aan te bevelen zooveel mogelijk van die waren in-eens te laten komen. Dikwijls loont het echter niet de moeite voor een enkel huishouden, maar dan heeft men bijna altijd meerdere vriendinnen, die genegen zijn den te bestellen voorraad te deelen. Het is altijd het voordeeligst in het groot in te koopen, ten minste, als het geen waren geldt, die spoedig aan bederf onderhevig zijn. Dikwijls lijden de vrouwen aan het gebrek, om dingen, die zij op het oogenblik niet noodig hebben, te koopen, omdat zij „tóch zoo goedkoop zijn." Hoe onpractisch dit ook is en hoezeer ook te veroordeelen, toch kan het voorkomen, dat men een bijzonder goede gelegenheid heeft, om een voorwerp te koopen, waaraan men wel niet dadelijk behoefte heeft, maar waarvan men toch zeker weet, dat men het na zekeren tijd hebben moet. Zoo kan men bijv. seizoenartikelen goedkooper aanschaffen, wanneer het seizoen voorbij is. Oudergewoonte worden bijvoorbeeld zomerhoeden door de meeste menschen in den zomer gekocht, zomerstoffen eveneens. Dan vragen de winkehers, omdat er veel navraag is, hooge prijzen. Diezelfde artikelen krijgt men in den winter goedkooper en men doet er goed aan, ze dan te koopen, als het ten minste geen artikelen betreft, die sterk aan mode onderhevig zijn en waarvan men moet vreezen, dat zij ouderwetsch zullen zijn. Vrouwen houden er ook veel van, om op uitverkoopen billijke gelegenheidskoopjes te doen. Hier koopen alleen goed zn, die zeer nauwkeurig de waren kunnen beoordeelen, waar het om gaat en die niet koopen alleen, omdat het er op het oog zoo mooi uitziet. Een blouse, op deze manier verkregen blijkt thuisgekomen geheel wat anders te zijn, dan men in den winkel dacht en scheurt wel eens bij het aantrekken. Zij was meer geschikt om aangekeken, dan om aangetrokken te worden en zulk. een blouse is dan naderhand ook voor den goedkoopsten prtjs altijd nog te duur. Ten slotte koopt men altijd toch nog het beste in de solide zaken en vooral contant. Het is wel heel gemakkelijk, wanneer men het gekochte niet dadelijk behoeft te betalen, maar men moet er aan denken, dat geen enkele handelsman ter wereld iets voor niets kan geven. Wanneer men lang borgt, dan moet de de koopman zijn renteverlies bij den koopprijs berekenen, of hij borgt evenzeer lang bij zijne leveranciers en koopt daarom ook duurder, zoodat hij onmogelijk zoo goedkoop verkoopen kan, als anderen dat kunnen, die contant betalen. De vrouwen moeten dan ook op grond hiervan als regel aannemen, • vooral niet in winkels te koopen, die lang borgen; want ook wanneer zij daar contant betalen, moeten zij het renteverlies, dat degenen veroorzaken, die „op de pof" koopen, mede dragen. Natuurlijk kan de huisvrouw niet altijd al de inkoopen zelve doen. Zij wordt er dikwijls toe gedwongen, een deel daarvan in handen van de dienstboden te laten. Dan blijkt aan de huisvrouw voor de eerste maal de noodzakehjkheid, om niet alleen zelve het geld zoo spaarzaam mogelijk te besteden, maar er ook 26 IK KAN HUISHOUDEN: voor te waken, dat anderen het ook doen. Er wordt ondersteld, dat de huisvrouw den prijs van de waren, die zij door het dienstmeisje laat inkoopen, kent. Verder spreekt het van zelf, dat zij controle uitoefent over het bedrag, dat uitgegeven wordt. Daarom behoeft er nog niet van te voren wantrouwen tegenover het dienstpersoneel te bestaan ; maar de ondervinding heeft geleerd, dat vooral jongere meisjes zeer gemakkelijk voor de vele verzoekingen, waaraan zij blootstaan, bezwijken, Zoodra zij bemerken, dat de huisvrouw haar niet nagaat, hetzij door zorgeloosheid of doordat zij in het geheel niet in staat is, de contröle uit te oefenen. De huisvrouw moet vooral letten op de kwaliteit van de waren, die door het dienstmeisje zijn ingekocht. Vele winkeliers geven aan de dienstmeisjes onder een of anderen vorm een belooning voor hunne begunstiging. Een dienstmeisje is dan geneigd, daar te koopen, waar zij het meeste toekrijgt. Het is. niet uitgesloten, dat de kwaliteit der waren daaronder te lijden heeft. Maar dat is niet altijd noodig. Bij de sterke concurrentie moeten toch dikwijls ook winkeliers, die slechts goede waar leveren, tot zulke lokmiddelen hunne toevlucht nemen om tegenover hunne concurrenten de begunstiging der dienstmeisjes te verkrijgen. Men behoeft daarom niet dadelijk wantrouwig te zijn, wanneer men ontdekt, dat het dienstmeisje cadeautjes ontvangt. Maar men moet in zijn eigen belang en in dat van de dienstbode de oogen open houden. Er wordt door menige vrouw ook veel gezondigd, doordat zij niet goed afrekent met de dienstbode. Het is verkeerd, om de dienstboden in 't geheel geen geld in handen te geven. Het werkt veeleer opvoedend op hen, wanneer men haar een klein bedrag geeft om te kunnen besteden, ingeval het mocht voorkomen, dat er op een oogenblik iets in het huishouden mocht ontbreken. Men moet er alleen sterk op aandringen, dat het dienstmeisje dadelijk elk bedrag opschrijft, dat zij heeft uitgegeven en dat zij liefst eiken avond het leitje geeft, om af te rekenen. Dan is het de plicht van de huisvrouw, om het dadelijk na te rekenen en zich het overgeschoten bedrag dadelijk te laten voorleggen. Heeft het dienstmeisje meer geld uitgegeven, dan zij gekregen heeft, dan moet men het haar dadelijk geven, want ook reeds kleine voorschotten, die de werkgeefster bij de dienstboden neemt, werken demoraliseerend op het dienstpersoneel en wekken ook een zeker wantrouwen op tegen de werkgeefster. Even noodzakelijk als het is, dat het dienstmeisje elk uitgegeven bedrag dadelijk opschrijft, even nuttig is het, dat ook de huisvrouw alle uitgegeven bedragen boekt. De huisvrouw moet hiervoor een huishoudboek aanleggen, waarin op eene bladzijde aan den eeneh kant de inkomsten en op eene aan den anderen kant de uitgaven worden opgeteekend, zoodat men ten allen tijde door aftrekking van de beide sommen op de beide bladzijden den stand van de kas kan nagaan. Elke vrouw doet er goed aan om 's avonds, en in elk geval met geen langere tusschenpoozen dan van twee dagen, de kas na te zien, om te controleeren, of het geld uitkomt. Het is verkeerd, dit eenmaal per week te doen, want na zulk een langen tijd kan men zich niet meer herinneren, waaraan men het geld heeft uitgegeven. Deze contröle van de kas is echter voor een zorgvuldige huisvrouw niet voldoende. Het is niet alleen noodzakelijk te weten wat men uitgegeven heeft, maar ook waaraan men het uitgegeven heeft. Daarom is het wenschelijk, de uitgaafposten vóór aan de bladzijde in te deelen. Daartoe kan men overal bijzonder daartoe ingerichte huishoudboeken koopen met voorin gedrukte tabellen. Daarin worden vooreerst ingedeeld de eigenlijke, gewone uitgaven voor de dagehjksche behoeften en verder de overige uitgaven, die door de huisvrouw gedaan worden, zooals voor de wasch, dranken, verzekeringen, kleeding, geschenken enz. enz. Voor de eigenlijke huishoudelijke uitgaven dienen een menigte rubrieken, zooals : vleesch, melk, eieren, specerijen enz. Het inschrijven in zulk een boek heeft vooral dan zijn nut, wanneer men het regelmatig en langen tijd achtereen doet, omdat men dan in de gelegenheid is, de verschillende maanden en de gelijke maanden van verscheidene jaren met elkander te vergelijken. Men ziet dan, hoe de huishouding zich ontwikkeld heeft en men GELD EN HUISHOUDING. 27 kan, wanneer het noodig mocht zijn, om zuiniger te leven, gemakkelijker zien, waarop kan en moet bespaard worden. Wanneer men dadelijk na het uitgeven het bedrag in dit bijzondere huishoudboek wil opschrijven, dan. moet de huisvrouw twee boeken aanleggen en wel één voor de uitgaven, die niet tot de huishouding behooren en één voor de zuiver huishoudelijke uitgaven. Want voor de uitgaven, die niet tot de eigenlijke huishouding behooren is in de meeste huishoudboeken slechts plaats voor één post in de maand gelaten. Die moeten er dan uit het kladboek aan het einde der maand ingeboekt wordèn. Het is echter het beste eerst alle inkomsten en uitgaven in een kladboek op te schriiven en ze daarna in het uitvoerige huishoudboek over te brengen. De meeste huishoudelijke uitgaven worden uitgegeven in ruil tegen de een of andere koopwaar. Maar in vele huisgezinnen is het de gewoonte, om den bakker, den slager of den kruidenier aan het eind van de maand in eens te betalen. Dit gebeurt ook, wanneer men de een of andere waar geregeld van buiten betrekt. In zulke gevallen en dan, wanneer de huisvrouw voor kleeding of een dergelijk artikel grootere posten betaalt, moet zij voor gewoonte nemen, om niet te betalen zonder kwitantie. Want het komt soms voor, dat men tweemaal om hetzelfde bedrag komt en het is nu en dan heel moeilijk zulk een tweede betaling te vermijden, als men niet kan bewijzen, dat er reeds betaald is. Deze kwitanties moeten ook zorgvuldig bewaard worden. Ook moet men van elke leverantie, die niet dadelijk betaald wordt, van den leverancier een rekening vragen en deze rekening met de kwitantie te zamen opbergen. Het is het eenvoudigst om een kwitantie-register te koopen, zooals de kooplui dat hebben; het is goedkoop te verkrijgen en zeer gemakkelijk, omdat men er de rekeningen en de kwitanties in alphabetische orde in kan rangschikken. Ook kwitanties van postwissels behooren er in opgeborgen te worden met vermelding, waarvoor het bedrag is gezonden. Onvoorziene gevallen in de huishouding en de belangrijkste soorten van verzekering. Een geregelde huishouaing kan slechts dan bestaan,, wanneer de vrouw ook geregeld het huishoudgeld ontvangt, In zooverre heeft de huisvrouw er belang bij, dat het inkomen van den man zoo vast mogelijk blijft. Wordt het hoofd van het gezin ongeschikt tot werken, sterft hij of vraagt soms een of andere groote schade plotseling offers aan de beurs van den man, dan heeft de geheele huishouding het zwaar te verantwoorden en kan zij heel moeilijk en dikwijls in 't geheel niet den slag te boven komen. Het eerste waaraan men denkt, wanneer men op zulke ongelukken verdacht wil zijn, is aan „sparen" ; maar hoe nuttig dit ook over 't algemeen is, zou het in de gevallen, waarop wij hier het oog hebben, alleen dan aan het doel kunnen beantwoorden, wanneer het ongeluk eerst plaats vond, nadat er reeds genoeg geld gespaard was. Het eenige middel, dat hier werkelijk doelmatig is, is de verzekering. De mogelijkheid om zich te verzekeren geeft aan het leven eerst het gevoel van ruét. De verzekering wordt in alle landen als handelstak door maatschappijen gedreven. Hieraan moet men — hetzij door een agent of direct aan de directie — een aanvraag zenden. Degene, die zich verzekeren wil, moet daarbij aan de» verzekeringsmaatschappij alle gevaarlijke omstandigheden opgeven, anders kan deze zich terugtrekken, vooral ook, wanneer er verkeerde opgaven gedaan zijn of verzwarende omstandigheden verzwegen zijn. Verzwarend zijn alle omstandigheden, waarnaar de verzekeringsmaatschappij door middel van haren agent uitdrukkelijk en schriftelijk gevraagd heeft. Wie een vragenlijst beantwoordde, heeft echter slechts ingeval van opzettelijke verzwijging te vreezen, dat de verzekeringsmaatschappij zich terugtrekt. Wordt er bijvoorbeeld bij het aangaan van een levensverzekering aan iemand gevraagd, of hij ooit een of andere ziekte heeft gehad en hij beantwoordt die vraag met neen, terwijl hij niet weet, dat hij eens in zijn jeugd werkelijk zulk een ziekte heeft gehad, dam is dit natuurlijk geen kwade trouw. De verzekeringsmaatschappij kan zich terugtrekken binnen 28 IK KAN HUISHOUDEN. een ledelijken eventueel door den rechten te bepalen termijn, nadat zij kennis heeft genomen van de nalatigheid in de aangifte. Dan zijn beide partijen verplicht om de ontvangen uitkeeringen terug te geven. Trekt de maatschappij zich eerst na het ongelukkig toeval terug, dan moet zij toch uitkeeren ingeval het veronachtzamen van de, verplichting tot opgaaf geen invloed heeft gehad op het gebeuren van het verzekeringsongeval en op de grootte der uitkeering. Bijvoorbeeld: Iemand, die een verzekering sluit voor ongevallen, heeft bij het aangaan ervan verzwegen, dat zijn gezichtssterkte in hooge mate verzwakt is. Natuurlijk is, dit op zich zelve een omstandigheid, die zoo iemand gemakkelijker aan een ongeval doet blootstaan en die de risico van de maatschappij verhoogt. Voor de verzekering van zulke personen berekent de maatschappij ook van zelf een hoogere vergoeding. Wordt zulk een verzwarende omstandigheid door den aanvrager verzwegen, dan is de verzekeringsmaatschappij geheel in haar recht om zich terug te trekken. Stel nu het geval, dat de maatschappij geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om terug te treden (denkelijk omdat zij er geen kennis van dioeg). Nu rijdt de verzekerde eens in een gesloten rijtuig over een druk plein en de dissel van een vrachtwagen, die van terzijde in het rijtuig dringt, doodt den verzekerde. Nu kan de maatschappij er zich niet op beroepen, dat de verzekerde een bepaalde omstandigheid heeft verzwegen. Want zijn blindheid was niet de oorzaak, dat de dissel, die hem doodde in het rijtuig drong, zij verhoogde ook de grootte van de uitkeering niet voor de maatschappij. Want dooder dan dood kan men, zelfs wanneer men blind was, niet zijn. Na het afsluiten van het contract mag de verzekerde het gevaar noch zelf vergrooten, noch het door een ander laten vergrooten, zoo mag hij bijvoorbeeld niet op eens gaan deelnemen aan een gevaarlijke sport, want in dat geval kan de maatschappij binnen een maand, nadat zij er kennis van heeft genomen zonder uitstel terugtreden en wordt zij ontslagen van de verplichting, om uit te betalen, wanneer ten minste het ongeluk gebeurt na de verhooging van het gevaar. Zelfs bij vergrooten van het gevaar buiten schuld is dat het geval (er wordt bijvoorbeeld onder de woning van den verzekerde een groote hoeveelheid lichtontvlambare benzine geborgen) wanneer de verzekerde er niet onverwijld kennis van heeft gegeven. Dikwijls verlangen de verzekeringsmaatschappijen, dat de verzekerde bepaalde verplichtingen nakomt, die vermindering van het gevaar ten doel hebben en die een vermeerdering van gevaar veihoeden. Deze verpachtingen moet men zorgvuldig nakomen. Wanneer men dat niet doet, heeft de maatschappij het recht zich terug te trekken, of zij behoeft niet uit te betalen, uitgezonderd dan, wanneer het niet naleven der verplichting geen invloed heeft gehad op het plaatsgrijpen van het ongeluk en op de grootte van de te betalen uitkeering. Een van de gewichtigste verplichtingen van den verzekerde is' de verplichting, om onverwijld de maatschappij kennis eivan te geven, wpnneer het ongeval gebeurd is. De maatschappij kan ook nog inhchtingen verlangen, slechts voor zocveru het ongeval d n veizekeide billijkerwijze toegedicht, kan worden. De verzekeringsmaatschappij is bij verzekering tegen schade verplicht, wanneer er schade gc leden is, den verzekerde het daaidoor geledei geldelijk verlies volgens de verzekeringsbepalingen te vergoeden; bij de levensverzekering is de maatschappij verplicht bij overlijden het oveieengekomen bedrag aan kapitaal of rente uit te betalen. De verzekeringsmaatschappij moet den verzekerde een schriftelijk bewijs (polis) overhandigen. De verzekerde daarentegen is in hoofdzaak verplicht, de premie te betalen. De premie, of bij doorloopende premiën de eerste premie moet door den verzekerde dadelijk en wanneer er een polis opgemaakt moet worden, tegen overhandiging van den polis betaald worden. De verzekerde moet de premie op eigen risico en voor zijn eigen kosten opzendèn aan de maatschappij. , .Jf°rdt de Prfmie geregeld bij den verzekerde geïnd, dan moet deze eerst schriftelijk verzocht worden het geld op te zenden. Wordt de eerste premiè- GELD EN HOISHOUDIMG. 29 kwitantie niet op tijd betaald, dan behoeft de verzekernigBmaatschappij met uit tTKien wanneer het ongeluk gebeurt vóór de uitgestelde betahng m geschied. Wordt een lltere premie niet oP tijd betaald dan kan de maatschappij den bekerde schriftelijk een billijke termijn stellen wanneer die termijn versSSk zonder dat er betaling is gevolgd, dan behoeft zij met mt te betalen en tan zij X dadelijk terugtrekken. Heeft men moeilijkheden met eene uitVfifirinff dan raadplege men een advocaat. Dekene dte zich verzekert, moet ter rechter tijd kennis geven aan de maatschapnf wanneer hij van woning verandert, hij kan daar anders nadeel van ^ndervrnden! doordat geschrifte/ aan hem toegezonden aan het oude adres bezored worden, zonder dat hij er iets van weet. De lanspraken op de bepalingen van het verdrag verjaren in den regel ie^ertaSÏS?Heeft de ,eoekerde op bedrieglijke wme te toog verISri dfn kan het oontraot TOrnietigd wolden door den rechter. Bj te lage vSekernT behoeft de^schappij sÉohts naar verhouding een deel der «ehade HiVef$ -srJï ï s^riTii«Xn? 2 kosten voor de maatregelen, die tot redding dienen, draagt de maatschappij^ Om de grootte der schadevergoeding te bepalen moet er een schattmg olaats hebbef Heeft de verzekerd! aanspraak op schadevergoeding, tegenover een derde d^n gaat die aanspraak in zooverre op de maatschappij over ak zTde schade vergoedt; daarom mag de verzekerde geen afstand doen van zulke%a"kenlbijv.'de aanspraak op Bohadevergoeohng <^J|£*£ te Jen ongelukken bepalen tegenwoordig, dat aanspraken, die de verzekerde bijv. wfgenset^^oorwe^ongeluk8 op den "fiscus verkrijgen zou, met op de maat- afhaTmii overgaan maar dat de verzekerde ze behoudt. WXraSsuraX stelt zich ten doel de schade te vergoeden die door brand^ntp?^ den bliksem wordt toegebracht, uitgezonderd wanneer anrrlhAviTitr of oorlog de oorzaak er van zijn. aardbevmg, of^oor og ^ ^ om te gemoet te komen aan het gevaar van den onbepaalden duur van het menschehjk leven. _ ., Men onderscheidt veWiil!ende soorten van levensverzeke™gen_^r oijn verzekeringen bij overlijden, met het algemeene kenmerk, dat het gevaar, dat den veïïeSé treft, bestaat in den dood van den persoon, waarop de verzekering gSoir k Daartoe behooren de kapitaalverzekermgen ^ «SJgj^ verzekering, waarbij met het overbjden van het eene hd, het andere net kamtaal verkrijgt; de kapitaalsverzekering ^t bepaalden vervaltijd waar^j op den Snaaiden tnd de som betaalbaar wordt, de premiën echter tot dien tnd of tot Je? vant > voreï Plaats hebbende overlijden moeten gestort7°.rf^rIeht8 verzekeringen komt het steeds tot het uitbetalen der verzekermgssom; slechts 30 ik kan huishouden. ffeohtaï ■ etal^g en du! het bedragder gezamenlijke premiën is onzeker Rechts bij deze verzekering met onvoorwaardelijke verphchting tot uitkeering van de maatschappij kan aan de verzekerden ten bescbikkmf over he? uif lZJT* mie"betalmge\ de maatschappij gevormde kapitaarikCLkapitaal verleend worden Brj het terugtreden vóói den tijd of bij" opzegging! wanneer ieiteW ^ l^-r.T hGt 0n|Tal de verzekeringsmaatschappij vrij wd[ gesteld van de mtbetalmg van het overeengekomen kapitaal heeft hier de maatschappij de zoogenaamde premiereserve terug te geven .maar zK gerechtigd door de fftZnredlgdeWk0rtmg-- Pre™erve is net kapitaal, dat gevDrnfd wS door de telkens betaalde premiën, dat de maatschappij noocüg heeft om de ver ™ bedFagen -Van de toekomstige invorderingen op8 de hoogte del lê verwachten verzekermgsaanspraken volledig te maken. Terwijl naniehik de jaarhjksche premiën gelijk bhjven of zelfs dalen, stijgt de S vanTmaat schappij van jaar tot jaar, • daar de kans van overhjden meHU^Si^eren t?£5*Hti£?ïr De VeTkerde heCft dus burendeen • ae maatschappij, die hij aan anderen mag overdoen of kan verpanden HierhK moet m acht genomen worden, dat de vordering altijd skTchts helvoorwerk vermalmig kan zijn, de polis niet, dat alleen e!n wittigheTdsbewii^ TS h wdrlÏhS-? tIS ^^^kentenis; daarom moet e!? altijd goed gele^ worden op behoorhjke kennisgeving van de verzekeringsmaatschappij Om haar te vermaken is de juiste tegenwoordige waarde van de vordering ffSstitebepalen t2 tt 6 aM de T^Wpij, daar juist het too^an^&S van levensverzekeruigsmaatschappijen tegenwoordig met woekerachtigeuftbuit!2 mtlZl eMh-}d dOT ver2fkerden omtreQt de ^arde ^n de vordermg geschied? tot beK^erTe^^ WaalbiJ het niet behoeinomen tot betaling der verzekeringssom bijv. : bij verzekeringen op korten tiid bii de zoogenaamde overleveringsverzekering met betalin| ingeval een Walde moet00l°VHleefd W^dS VOTder biJ ^ renteverzekeringef want elkePrente moet door degene, die de rente krijgt, beleefd worden lien tweede groote groep vormen de verzekeringen voor den levensduur waarbij net gevaar daarin bestaat, dat de persoon, op wiens leven de veScke ruig gesloten is, na verloop van een bepaald aantal jaren nog Te^ft M deze ïntTL geva^ ^ * ^ VaQ gevaari^ toestanden en verSeerde De levensverzekering kan op den persoon, die zich verzekert of od een ander genomen worden, de andere moet ei sch.iftelijk in toestemmen Ouders kunnen hun kinderen zonder meer verzekeren voor het geval.^atï overliS na het einde van het zevende levensjaar plaats heeft; voor het overige moet echte? wanneer een wettig vertegenwoordiger iemand verzekeren w?cüenM weJSg SfgSZgJ. blJZ°ndere CUrat0F ben°emd WOrden ™ * -klSnl „ a overigens aan te bevelen, de kinderen niet te verzekeren maar de nZff m om verder de premie te betaleS rieeft de verzekerde zijn ouderdom onjuist opgegeven dan wordt de ver En^ffta tSïïï? « Verh0uding *?» denP!ugderdom; de mïLcnaS Kan slechts terugtreden, wanneer de werkelijke ouderdom geheel buiten dl ÏËÏÏfhSt na heT^W ^ f6 TOrP^ting toTaangX" die dl%£ zekerde heeft na het afsluiten van het contract kan bij de levensverzekering de maatschappij geen recht meer geven om zich terug te Skkln ™éTef de^r^ ^streken zijn, hetzij dan, dat er bedrog ia het spel^was Vermeerdering van gevaar bestaat er slechts, in zooverre het volgens urtdrukk^«k« overeenkomst daarvoor aangezien wordt voigens uitdrukkelijke de veTzXrde^aSf F" ^ biJ 6011 kapitaalsverzekering ut , bePalen, aan wien eenmaal het kapitaal moet uitbetaald worden^ het is raadzaam bepaalde met namen aangeduide menschen als ontvanT™ te noemen en zich niet met algemeene aanduidingen te^SS^S^^ GELD EN HUISHOUDING. 31 namehïk het kapitaal geen bestanddeel der nalatenschap, maar behoort het op grond van het verzekeringscontract onmiddelüjk aan den genoemde, wordt dus onttrokken aan de schuldeischers der nalatenschap en behoort, wanneer de nalatenschap failliet wordt verklaard niet tot het actief van den fadheten boedel. De benaming is ook niet gevaarlijk, want zij kan ten allen tijde herroepen en door een andere benaming vervangen worden. Zelfmoord van den verzekerde ontslaat — wanneer de zelfmoordenaar niet krankzinnig was — de maatschappij van betaling, maai zij kan afstand doen van dit recht. (Dit doen de meeste maatschappijen. Men moet daar vocraf naai mf°Wiereen ander verzekerd heeft, wordt niet uitbetaald, wanneer hij den ander opzettelijk gedood heeft. Men moet, indien er geen bijzondere overeenkomst bestaat, binnen drie dagen kennis geven aan de maatschappij van het bverliiden. Bii levensverzekeringen met een premie in eens of na drie jaar kan de verzekerde verlangen, dat de verzekering veranderd wordt in een premievrije^verzekermg^ ^ ongevallen beoogt het verzekeren van het inkomen, hetgeen noodig is, wanneer iemand een of ander ongeval overkomt. Voor ongevallen worden gehouden alle hchamelijke gebreken, die door den dokter voor zeker worden erkend en die. den verzekerde onvrijwillig hebben getroffen door «en hem van buiten toegebracht letsel; zij worden gelijkgesteld met verstikkingen bloedvergiftigingen, spierbreuken, die tot de plotselinge ongelukken ziin te'rug te brengen; echter geen besmettelijke of zielsziekten temperatuurongelukken als bevriezen, zonnesteek enz. Voor de premiebeiekenmg komen het beroep en de werkzaamheid van den verzekerde m aanmerking Een chauffeur moet een hoogere premie betalen, dan een schrijver. De schadevergoedmg, die dagelijks wordt gegeven, is verschillend al naar gelang van de dagehjksche verdiensten, van de werking van het ongeval en hoeverre het ongeluk iemand ongeschikt maakt tot werken; maar kapitaalverzekering is ook mogelijk Het onleluk mag niet de schuld zijn van den verzekerde Deze moet naar reddingsmiddelen uitzien. Men kan zich alleen of gezamenlijk verzekeren: Geheele verenigingen, brandweerlieden, enz. kunnen zich verzekeren. Naast deze algemeene bepalingen over de verschillende soorten van verzekering heeft elke maatschappij nog hare bijzondere bepalingen, die men vóór het afsluiten van een verzekering tnoet doorlezen en waarmede men zich nauwkeurig vertrouwd moet maken waarnaar men handelen moet, om zich voor schade te vrijwaren. Ben praetische, goede huiskamer. Hoe zal ik mijn woning inrichten? Over de grondregels en den aard ervan. De handelingen van den mensch zijn altijd het gevolg van zijn aard en dat geldt ook voor het inrichten der woning. Het zou verkeerd zijn te meenen, dat de manier, waarop de mensch woont en zijn kamers inricht; niets te maken heeft -met zijn karakter of met zijn manier van zijn. Het tegendeel is waar en uit de woning, uit de meubels en nog veel meer uit de overige dingen, die voortdurend de omgeving van een mensch uitmaken, uit de - schilderijen, de snuisterijen, de sofakussens enz. kan een goed opmerker dikwijls met groote zekerheid zich een voorstelling maken van de persoonlijkheid en van de manier van leven der bewoners, evengoed zelfs, alsof hij uren lang met hen in gesprek was geweest. Woorden kunnen een weinig gekleurd worden, kunnen meer gebruikt worden, om de gedachten te verbergen, dan ze uit te spreken; de menigvuldige voorwerpen, zoowel de noodzakelijke als de overtollige, die in den loop der jaren bijeen gebracht werden en die nu het „te huis" vormen, maken met een bijna brutale openhartigheid bekend, wie hij is, die deze woning de zijne noemt, die haar zijne schepping durfde noèmen. De woning is een bekentenis. Toon mij uw kamer en ik zal u zeggen, wie gij zijt. Wie aanmatigend is, zal dat in alles, wat hij om zich heen opbouwt tot uitdrukking brengen; de woning is als een spiegel, die de kleinste opwellingen opvangt en voortdurend weergeeft. Slechts langzaam staan de persoonlijkheden op, die de noodlottige erfenis beginnen te begrijpen en te verafschuwen van het ' slaafsch navolgen. Men begint te ghmlachen over de als renaissancepaleizen uitgedoste huurkazernes, over de pracht, die slechts schijn is, over de plastieken, de karyatiden en poortwachters van gips, over de marmeren zuilen van gips, over al de andere versieringen, die door het schraapzuchtig bouwen op speculatie voor kostbare kunstwerken worden uitgegeven. Men glimlacht, men verfoeit die ellendige, reusachtige steenhoopen, die van binnen slechts monsterachtige misgeboorten van woningen hebben aan te wijzen en die van buiten naar de uitgeslepenste plannen opgebouwd zijn. En met gelijke verachting begint men HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? oo van het meubilair te spreken, dat de vertrekken van de hooggeborenen vult. Men veracht de prachtige salons in den stijl van Lodewijk XVI, de zeer voorname eetkamer, waarvan het buffet alleen, er als een klein slot uitziet. De strijd tegen die leugenachtige schijnwaarde, tegen deze verderfelijke overleveiing van een tijd, die slechts kon naapen, maar zich zelf niet kon vrijmaken, de strijd tegen den historischen rommel, tegen de pleister, het gips, de verlakte bronzen en het geheele leger van namaaksels, tegen een vormendienst, die niet de onze was ; deze strijd is over de geheele linie begonnen. En gewis is de zege hem, omdat onze medeburgers tot een eigen inzicht komen; omdat ze het onwaardige van den schijn, het gevaar van nabootsen, het nadeel van een onverstandige voorstelling en de daarmee noodzakelijk te zamen gaande veronachtzaming van het doelmatige, het hygiënische en het karaktervolle begrepen hebben wat de nieuwe stijl als eersten en onomstootelijken eisch vordert. Dat is het doel van de groote hervorming, die zeker wel aan niemand verborgen bleef, die over het geheele land, in elk beroep, in alle kringen der productie en der consumptie is begonnen. Men noemt haar bescheiden: de beweging „der kunstnijverheid" ; zij is echter in werkelijkheid een vernieuwing van top tot teen. Zij wil al het slechte en onware uit onze beschaving wegvegen, om daarvoor het beste wat wij kunnen voortbrengen, in de plaats te geven. Het komt er nu maar op aan, met deze beweging mee te gaan, zich er bij aan te sluiten. Dat kan, ja, dat moet ieder doen, die een woning wil inrichten of ook verandeien. Het is in !t geheel niet van zooveel gewicht, dat de beweging der kunstnijverheid door de werken van eenige kunstenaars werd ingeleid. Was zij niets anders dan een gelegenheid voor schilders en bouwkundigen, om nieuwe effecten te voorschijn te brengen, dan beduidde het niet veel. Zeker, de geschiedenis zal het niet mogen vergeten, dat de bekwaamste mannen van onzen tijd hunne beste gaven en hunne volle kracht er aan wijdden; om aan het ongehoorde verval, waarin onze smaak verkeerde, een eind te maken, niet door woorden, maar veel meer door daden. Het werk van deze kunstenaars heeft er ongetwijfeld veel toe bijgedragen, dat in wijden kring de aandacht werd opgewekt voor de noodzakelijke vernieuwing; dat op het werk dezer kunstenaars het vertrouwen gegrond werd, dat ons land toch nog wat beters en schooners kan voortbrengen, dan den tot nog toe geleverden prulleboel. De museums voor kunst en industrie en de tentoonstellingen in yerschillende groote wereldsteden toonen een rechtlijnige stijging der ontwikkeling aan en gaven een nooit te vergeten oogst, waaruit duizend en nogmaals duizend vruchtbare zaden voortkwamen. Hare groote nationale beteekenis kreeg de beweging eerst daardoor, dat zij, met de kunst beginnende zich langzamerhand over alle voortbrengselen uitstrekte. Niemand kan zich dus verontschuldigen en zeggen: de nieuwe stijl, al wat je daar predikt en aanbeveelt, is slechts na te komen door de welgestelden. Dat is niet zoo ; een ieder, al moet hij nog zoo eenvoudig leven, kan zijn voordeel doen met deze nieuwe voortbrengselen, met de betere kwaliteit en den nieuweren, beteren smaak. Algemeene grondregels voor het aanschaffen der inrichting. Om aan de nieuwe richting hulp te bieden, heeft het pubhek een radikaal middel: het inkoopen. Door de navraag wordt de soort der voortbrengselen beslist geregeld. Zoolang de klandizie slechts goedkoope en slechte waren vraagt, zal de handelaar geen betere aanbieden; reeds daarom niet, omdat hij gewoonlijk aan de slechte en goedkoope meer verdient, dan aan de goede en dure. Het pubhek behoeft echter met de verdiensten van den koopman geen rekening te houden; het mag, ja het moet het grootste egoïsme dienen. Hierbij vaart overigens de koopmaD ten slotte en op den duin 't beste. De kooper moet vóór alles de meening laten varen, dat met het woord Ik kan huishouden. * 34 IK KAN HUISHOUDEN. Eetkamer. „goedkoop" reeds alles in orde is; goedkoop te koopen is geen kunst, wel echter om goed te koopen. Daartoe is het noodzakelijk, dat men van de waren, die men koopen wil, eenig verstand heeft. Dat moet men echter leeren; dat moet tot de algemeene opvoeding behooren. Men moet niet op afbetaling koopen, wanneer men met niet al te groote beperking, contant koopen kan. Wanneer men slechts geld heeft, om twee kamers te meubileeren, dan doet men wijs, HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN ? 35 een deide voorloopig niet te huren, of men laat haai een poosje leegstaan. Men moet zich ook niet laten inpalmen door beloften van korting, maar men moet goed nagaan, of, onafhankelijk van de aangeboden of afgetrokken procenten, de waren den prijs waard zijn. De verstandige kooper, die den winkelier niet drukt en geen procenten verlangt, zal dikwijls het beste bediend worden. Wanneer men steeds goedkoop wü koopen, dan doet men het best, in plaats van den gevorderden prijs de eigen behoeften te verminderen. Het overvloedige komt altijd het duuist. Uit de meeste kamers kan de helft verwijderd worden en zij zouden er slechts bij winnen. Niets is voor de portemonnaie en ook voor het karakter zoo nadeelig, als om iets, „dat nog nooit is voorgekomen" onder dit aanbod te willen koopen. Ik heb juist zulk een courantenbericht bij de hand ; daar wordt aangeboden: een fruitschaal, twee groote beelden van gips; een likeurstel, een standaard voor fruitmesjes, twee oleografieën, een vischkom met twee goudvisschen, een wandspreuk, een sigarenkastje enz. enz. alles voor 60 cent. En van den heelen prulleboel heeft geen enkel stuk werkelijk een doel te vervullen. Hoeveel van dergelijke snuisterijen zou men echter uit de meeste woningen kunnen wegdoen! ! Daarom moet de eerste koopregel luiden : Koop niets, dat geen nut heeft. Schaf liever het ééne stuk na het andere aan, eerst het noodzakelijke, dan het minder noodzakelijke. Wien voor 60 cent een gouden horloge aangeboden wordt en wie voor / 60 een buffet koopt, dat er uitziet alsof het vijf maal zoo duur was, moet weten, dat hij bedrogen wordt. Nadat men het daarover met zichzelf eens is geworden, wat men bepaald noodig heeft, moet men alle verkeerde verwachtingen met betrekking tot de pronkerige uitvoering in den uiterüjken schijn van rijkdom behoorlijk laten varen. Zooveel verstand moet ten slotte elk kooper hebben, om te kunnen beoordeelen, of voor een bepaalden prijs een bepaalde waar geleverd kan worden ? Overigens moet de kooper niet slaafs de mode volgen, maar moet hij zoo flink en openhartig zijn om zijn eigen smaak te volgen. Wanneer die echter te twijfelachtig is, dan moet de kooper zich door een onpartijdig vakman laten raden. (Men kan ook door lezingen, boeken en tentoonstellingen zijn smaak beschaven). Goede firma's kan men ook zonder zulke raadgevers vertrouwen. De meubelmagazijnen van „De Woning", „Onder den St. Maarten" „Binnenhuis" en andere, zorgen ervoor, dat de goedkoope, doch slechte meubelen worden vervangen door meubelen, die in kwaliteit en schoonheid winnen. De woning. Eigenlijk is het doelloos, om tegen iemand, die zich in een huurhuis vestigen gaat, en het gaat inrichten, iets over dit boosaardig product van een blinde bodempolitiek te zeggen. Elk woord is onnut of doet de verbittering stijgen; want voor het oogenblik valt er absoluut niets aan de tegenwoordige misbruiken te veranderen. De stadbewoner moet geduldig nemen, wat de stadsche bodemwoeker in genade afstaat. Men kan slechts in stilte hopen, dat eenmaal, vroeger of later, de tijd komen zal voor familiehuizen of een anderen vorm voo1. het mensonwaardig wonen; ook voor de bewoners van de groote steden. Heden en morgen en nog langen tijd echter staat ons vaderland nog in het teeken der huurkazernes. In de laatste jaren is er gelukkig menige verbetering aangebracht, vooral in de buitenwijken der steden, maar overigens heerscht tegenwoordig nog de treurige woningnood. Het hoofdgebrek bestaat in het ten volle gebruiken van de grondoppervlakte; dat geeft meerdere achterhuizen, tusschen nauwe binnenplaatsen. De huisheeren beweren wel steeds, dat het tuinwoningen zijn, maar de tuin bestaat meestal slechts uit een bleekje, zoo groot als de tafel, met wat gras of grind. Het ontbreekt aan licht en lucht. Het directe zonlicht wordt onderschept door den muur van het huis van den buurman. Nu zouden de gelukkige bezitters van een woning aan den voorkant zeer gelukkig kunnen zijn, wanneer zoo'n woning niet gewoonlijk bestond, uit 36 IK KAN HUISHOUDEN. één of twee op straat uitziende kamers, de zitkamer en het zijkamertje, twee vertrekken, die men weinig gebruikt en die in den winter slechts verwarmd worden, wanneer men gasten ontvangt'; alle andere vertrekken vooral de slaapkamer ?ien uit op den tuin. De verbinding van den tuinkant met den voorkant van het huis komt tot stand door de tusschenkamer; dat is een vertrek, waarvan de grootte omgekeerd evenredig is aan den hchtinvalshoek. Vier vijfden ervan hebben absoluut geen daglicht; daartegenover staat, dat het geheele verkeer, van het voorste gedeelte van het huis naar het achterste gedeelte, plaats heeft heen en weer door deze kamer (een kamer is een besloten ruimte). Men kan haar daaróm slechts als eetkamer gebruiken, omdat zij dan ten minste gebruikt wordt en de bewoner dan dagelijks hoogstens één of twee uren zijne hygiënische behoeften op zijde zet. De voorkamers kunnen naar omstandigheden heel aardig zijn ; zij worden echter in den regel door kachels, tapijten en behangsels volkomen ongeschikt gemaakt, om als huiskamer of zelfs als slaapkamer gebruikt te kunnen worden. Bovendien ontbreekt overal een badkamer. Onbetwistbaar en belachelijk is meestal het absolute gebrek aan voldoende en geschikte bijvertrekken; men vindt het bij ons; och lieve tijd, niets erg, dat zelfs in „villa's", de laarzen in de keuken gepoetst worden en dat petroleum en voedingsmiddelen in dezelfde provisiekast opgeborgen worden; dat de dienstbode in de keuken eet, naait en de kinderwasch doet. Over het huren der woning. Wanneer men nu een „huis gaat huren", dan moet men eerst goed met zich zelf overleggen, aan welke sooit van behoeften men moet voldoen. Men moet dus goed weten, wat men wil, voor men er op uitgaat, om een huis te zoeken; en daarbij ook moet men in 't oog houden: eerst het noodzakelijke en het overvloedige, zoo mogelijk, liefst in 't geheel niet. Men kan niet gelooven, hoe goed men buiten het vertrek kan met de pluche meubelen. Wat nu de huur aangaat, daarvan is algemeen bekend, dat de statistiek leert: dat men een zevende deel van zijn inkomen, voor den huisheer moet bestemmen. Daar men echter door het huren van een woning de woningvraag niet Vermag op te lossen, zoo helpt geen tegenstreven, men moet bloeden. Het is zelfs raadzaam, bever wat meer te betalen, om een betere woning te hebben, dan slecht te wonen en het daarvoor uitgespaarde geld in verschillende koffiehuizen te verteren of veel gebruik te maken van de deftige winteravóndpartijtjes. Heeft men nu nauwkeurig uitgerekend, hoeveel geld men voor de woning besteden kan en hoeveel kamers men noodzakelijk moet hebben, dan kan het woningzoeken beginnen. In den regel zal men aan een bepaalde wijk gebonden zijn. Het beroep en de manier, waarop men leven wil, geven den doorslag. Men mag niet vergeten, het geld, dat men misschien aan rijden moet betalen met de huur mede te rekenen', voor onze groote steden kan dat vooral bij een familie, die vele leden telt, een groot verschil maken. Men moet ook letten op de snelheid van de vervoermiddelen en om het spreekwoord denken dat „tijd is geld." De voornaamste vraag is: naar welke hemelstreek liggen de ramen der woning ; het Noorden moet men ontvluchten, hoogstens mogen de keuken en bijvertrekken aan dezen zonloozen kant liggen, ook het westen verdient geen bepaalde voorkeur, ten minste niet voor de slaap- en huiskamers. Hiervoor is het Oosten en Zuidoosten het voordeeligst, het. Zuiden is ook nog tamelijk goed en zelfs in koude jaargetijden buitengewoon aangenaam. Wie in slaapkamers huizen moet, die op het Noorden liggen is te beklagen ; wie er een kan hebben op het Oosten of Zuidoosten en het niet doet, is een dwaas. Er is niets schooners en niets is opwekkender, dan de mild in de kamer schijnende morgenzon. Wanneer dus in een huurhuis de voorkamers naar de levenwekkende hemelstreek liggen, dan behoeft het geen verder betoog en spreekt het vanzelf, dat men daarvan # slaapkamers maakt. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 87 Leelijke behangers-applicatie. Hoezeer men de zon en frissche, rook- en stofvrije lucht noodig heeft, zoo kan men alle vochtigheid missen. Wie vochtige huizen bewonen ; doen er goed aan, zich tegen rheumatiek te verzekeren ; met nieuwe woningen moet men zeer voorzichtig zijn. Wanneer het mogelijk is, moet men slechte een huis betrekken, dat op alle verdiepingen geleidingen bezit voor watei, gas- en electrisch licht. In H« kmiken moet er water toe- en afvoer zijn. Geeft het huis warmwater, dat moet men daaivoor een bepaalden giaad bepalen, want anders is het dikwijls meer naam, dan daad, wat zeer onaangenaam is, wanneer ook de badkamer door de huiscentrale van warm water wordt voorzien. Werkt deze mnchtnig niet goed, dan is het baden onmogelijk geworden. Dat men uit principe slechts woningen met badkamers huurt, spreekt vanzelf, ten minste m alle oorden, waar die luxe bestaat. Dat de toilette zich binnenshuis bevindt is eveneens het eenvoudigst en gemakkelijkst; in grootere woningen is een tweede toilette zeer noodzakelijk. TT«t, is zeer af te keuren, in¬ dien in woningen de toilette naast de provisiekast is gebouwd en slechts door een dunnen wand, daarvan gescheiden is. Ook voor de eetkamer is de toilette geen aangename buur en het is ook een groote last, wanneer de pijpleidingen dicht langs de slaapkamer loopen, zoodat men telkens het geruisen van het water hoort, als er ergens in huis water wordt uitgestort of afgetapt. De voordeur van het huis mag niet uit elkander vallen ; dat ldinkt misschien een weinig gek, doch die manier van zeggen is nauwelijks overdreven bij de slechte wijze van bouwen, die vele speculanten hebben. Er zijn voordeuren, waarvan het lijstwerk centimeters vaneenwijkt, waarvan men de paneelen gemakkelijk intrapt. .Voordeuren moeten stevig zijn; groote glasruiten vermeerderen het gevaar voor inbreken. Het is altijd aangenaam, als de kamerdeuren goed sluiten en niet gezwollen, of getrokken en zoo dun zijn als obliën. De ramen moeten ook goed sluiten, 's winters zijn dubbele ramen gewild. Men moet ook bijzondere aandacht schenken aan de vloeren. Men vindt het meest houten vloeren, zij zijn gemakkelijk schoon te maken. Parketvloeren moeten zorgvuldiger behan- ^SSSLSLT eenV°UdiS - vloer m' de huiskamer heeft. 38 IK KAN HUISHOUDEN. behoeft men hem niet te boenen, wanneer hij goed met water, zeep en een borstel behandeld wordt, dan blijft hij goed. De schaduwkant van een plankenvloer zijn de reten, die er vooral dan inkomen, wanneer de vloer gemaakt is van planken, die niet goed uitgewerkt zijn ; hetzelfde geldt voor den parketvloer. Wanneer men het huis betrekt, moet de huisheer dan ook deze verzamelplaatsen en toevluchten voor stof en insecten netjes laten vullen. In de keuken is somtijds de vloer belegd met tegels of met een steenachtige laag; dat is heel zindelijk, er moeten slechts op bepaalde plaatsen, vóór de keukentafel en vóór het fornuis stukken linoleum gelegd worden, of een los houten vloertje onder de keukentafel, omdat de huisvrouw of de keukenmeid anders voortdurend koude voeten zouden hebben. Bovendien eischt zulk een steenen vloer veel voorzichtigheid, want, wat valt, ligt in scherven. (Zie het hoofdstuk „de keuken"). Tegenwoordig wordt er een weinig te veel waarde gehecht aan de hoogte der kamers; vooral in de groote steden hebben de verordeningen van de bouwpoktie overdreven hoogtematen aangegeven. Een hoogte van vier Meter is in den regel voldoende en maakt de kamer werkelijk aangenamer en de inrichting gemakkelijker. Het zou goed zijn, als de ramen hooger zaten, dan dit veelal het geval is ; de ramen met de hooge kozijnen uit de oude huizen der patriciërs toonen dit voordeel duidelijk aan. Het zou ook wenscheüjk zijn, dat de ramen meer groepsgewijze te zamen werden getrokken, dus in plaats van de „twee" ramen in een kamer slechts „één" zeer groot, waarin dicht naast elkander een groep van ramen aanéén werd getrokken ; dan deed de ramenkant zeker het meeste nut. De tegenwoordige regel is, dat de raamkant met haar smalle penanten niet te gebruiken is. De breedte en lengte van een kamer is ook afhankelijk van de hoogte ; dat is echter in 't geheel niet altijd het geval, daar over het algemeen de bouwmeesters geen maatstaf voor verhoudingen hebben. Een goede ruimteverdeeling wordt echter vooral verkregen en is in de eerste plaats afhankelijk van de afmetingen en haar verhoudingen. Of de grootte var de kamei voldoende is of niet, kan slechts beoordeeld worden, wanneer men de behoefte van dj bewoners kent; een „te groot" is even onaangenaam als een „te klein". De vleugeldeui is op haai plaats als verbinding tusschen twee groote ontvangkamers of tusschen de eet- en ontvangkamer. Een erkei kan ook heel aaidig zijn; het is een plaatsje, dat van het vertrek is afgezonderd en waar men een vrij uitzicht heeft en volop licht. Wanneer de erker met glazen deuren van de kamer is afgesloten, dan geeft de Berljjner hem den weidschen naam van „wintertuin". Dit is zeer optimistisch. Men moet de grootste kamers niet als ontvang- maai als huiskamers gebruiken; niets is belachelijker, dan dat men een ieusachtig groote, zelden gebruikte zitkamer bezit en dat men zich in de slaapkamer niet kan keeren of wenden. De verdeeling van de vertrekken en de plattegrond. Wanneer men een woning huurt, moet men er zich rekenschap van geven, of de grootte der kamers aan de eischen voldoet; of de kamers, die door hunne grootte voor een bepaald doel geschikt zijn ook onderling goed gelegen zijn. Men moet zich een levendige voorstelling maken van den plattegrond; men moet er ovei nadenken, hoe men van de eene kamer in de andere moet komen, °f de bij elkander behoorende vertrekken zonder omwegen zijn te bereiken! Dus bijvoorbeeld : men mag niet door de slaapkamer, om van de keuken naar de provisiekast te komen, naast de studeerkamer van Mijnheer mag geen kinderkamer gelegen zijn. Het is wel goed, wanneer men gemakkelijk van de keuken naar de provisiekast kan gaan, maar de dampen uit de keuken mogen er niet ongehinderd in kunnen trekken; in zoogenaamde „eigen huizen" kan dat gemakkelijk gemaakt worden, voor de huuihuizen blijft in den regel het bezwaar bestaan, dat, wanneer de keuken bijvoorbeeld aan het eindf van den tuinyleugel ligt, men daarnaast de eetkamer heeft; de tusschenkamer, de verbinding vormt van de voor- en achterkamer. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 39 Het was in dit geval noodig, dat de keuken ook op d6 gang uitkwam. Het is wenschelijk, dat de vestibule niet volkomen donker is. Het is niet noodzakelijk, dat alle kamers, die tot denzelfden vleugel van het gebouw behooren op dezelfde gang uitkomen; in een groot huis kan men best één of twee kamers hebben, die geen directen ingang hebben; bijv. bij een ziten slaapkamer, waarbij de ingang zich tot de zitkamer beperkt. Zoo kan de slaapkamer zeer rustig zijn. Op dezelfde wijze kan met een nevenvertrek de studeeikamei zeei rustig zijn. De grondstelling, waarnaar men een plattegrond beoordeelt, bhjft in elk geval deze : de verschillende vertrekken, waar men huizen moet, zooals de keuken en de eetkamer, de slaapvertrekken van de ouders en de kinderen en de badkamer, de vestibule en de ontvangkame •, moeten zooveel mogelijk bij elkande liggen. Dit zal misschien niet altijd na te komen zijn, wanneer men denkt om de andere eiscben van licht en lucht, zon en rust; dan moet men schipperen. Het huurhuis is altijd slechts een noodhulp. In kleinere woningen is de verdeeling van de kamers naar de verschillende behoeften niet zoo moeielijk ; daar moet men van den nood een deugd maken. Men moet daar alleen altijd den nadruk op leggen, dat het doel van de woning het wonen is, dus tot gemak en comfort moet ingericht zijn. De geringste burger kan ook nog zijn comfort hebben; men moet er echter geen „goede kamer" op nahouden, wanneer er niet allereerst voor het noodzakehj'kste is gezorgd. De tapijten en de verdere bekleeding. Heeft men aan al die menigvuldige eischen gedacht en is er zooveel mogelijk in de woning aan voldaan, dan gaat men meer bepaald op de esthetische eigenschappen letten, en dan is er hoofdzakelijk sprake van de tapijten, de beschildering van de zoldering en de muren en het verven van de deuren en ramen. De muren mogen niet beplakt worden met behangsels, die het licht absordeeren dus: de donkere kleuren, die men veel zag omstreeks 1870, zijn afgekeurd. Ook de opdringerige, groote patronen, doen onaangenaam aan. Het beste is een behang van een effen kleur, zulk een wandbekleeding geeft rust en dat wel zooveel te meer, als het van een lichte maar neutrale kleur is, een tusschenkleur. Het spreekt van zelf, dat wanneer men het inwendige van het gebouw in harmonie wil doen zijn, men de tapijten en de bekleeding van de meubels, zoowel als de kleur van het hout zóó moet kiezen, dat alles bij elkander past; het zou echter niet mogelijk zijn, om de kamers van een huurhuis voor eiken nieuwen bewoner, die een andere kleur van meubels meebrengt opnieuw te laten behangen; daarom bhjft een lichte, neutrale kleur het meest gewenscht. Om de ruimte van het veitrek meer te doen uitkomen, kan er van boven onder het plafond een rand van een donkerder kleur aangebracht worden ; deze stiekt er zich als een randlijst om heen. Door deze en andere combinaties kan het zelfs tot een fiies worden; men kan ook een rand in krachtiger kleuren zelfs met sprekende patronen gebruiken. Dit architectonisch middel moet noodzakelijk in klem behooren bij het papier, waarmede de mum beplakt is. De kamer lijkt nog ruimer, wanneer men onder den horizontalen fries een behang neemt met veitikaal langs den muur loopende strepen. De grootte en de samenstelling van de kamer komt dan zeer zeker veel mooier uit. Het heeft echter ook altijd zijn bezwaren; de meubels moeten namelijk zoo geplaatst woiden, dat zij in dat systeem van het loodrechte passen; ook voor het ophangen van de schilderijen zijn er aangegeven- plaatsen, wat niet altijd gemakkelijk is. De zoldering moet altijd wit zijn, alle schilderwerk is overtollig en meestal leelijk. Wanneer men denkt' lang in een huis te zullen wonen, dat doet men er goed aan de zoldering te laten voorzien van pleisterwerk met bloemen. Dat is in het geheel niet duur, evenmin als men tegen de kosten behoeft op te zien, om opnieuw te laten behangan, zooals dit meermalen het geval is. Om een zeer hooge kamer ruimer te doen schijnen is het ook goed om de zoldering op den muur omlaag te halen, dat wil zeggen „schijnbaar," dan moet men het bovenste 40 IK KAN HUISHOUDEN. gedeelte van den muur witten ongeveer tot op £ of i van hare geheele hoogte daardoor toont de muur lager en de zoldeiing dichter bij. (Zie de afbeelding op bldz. 34). Het is verkeerd en zeer smakeloos om met ondeugdelijke middelen deugdelijke uitkomsten te willen verkrijgen; om bijvoorbeeld door een namaaksel van papier zwaar damast tegen de muren te hangen of ook met papieren middelen zwaar eikenhouten paneelwerk te willen voorstellen of ten derde om door aaneengeplakte rollen een hoog paneel samen te stellen De eetkamer wordt vooral misbruikt voor zulke kunststukken. Deze goedkoop, papieren museumnaaperij is echter zeer dwaas; zelfs ook dan wanneer werkelijk de echte materialen gebruikt worden. Slechts in de zelden ' voorkomende gevallen, dat de inrichting werkeüjk kostbaar is, zooals bijvoorbeeld eigen huizen of buiten verblijven worden gebouwd, kunnen die wanden met de meubels hannonieeren. Ook wanneer de muren goed behangen zijn, doet zich somtijds een ander gebrek voor : het gebrek aan kleuivastheid der behangsels. Vooral bij teere kleuren heeft men, nadat zij korten tijd aan het licht zijn blootgesteld geweest, last van verkleuren en een nog erger verscl ieten; het komt voor dat blauw en rood groen, dat groen geel, dat de mooiste kleuren bleek en leelijk worden. Daar nu de plaatsen, waar de schilderijen hangen, niet door het licht kunnen bereikt worden, zoo behouden die hunne kleur; doet men de schilderijen weg, dan ziet men op den verschoten muur eenige plekken, die de oorspronkelijke kleur hebben behouden. Dat staat zoo afschuwelijk, dat men de schilderijen weer zoo gauw mogelijk op hunne plaats hangt, de onechtheid van de kleur verhindert ons dan om veranderingen aan te brengen volgens onzen smaak. Zulk een tyrannie is zeer onaangenaam en Ook onnoodig, want het is mogelijk betrekkelijk echte behangsels te maken; eenige fabrieken doen dat ook. Wanneer men opnieuw laat behangen, moet men nadrukkelijk naar de echtheid der behangselpapieren informeeren _ u , j , , , en die laten garandeeren. Wie een bepaalde voorkeur heeft voor de hygiëne, kan ook behangsels nemen, die men kan af wasschen. Hft heeft veel voor, om de wanden van de kamers te verven, het ziet er echter meestal koud en ongezellig uit. Het schijnt mij niet practisch toe, om daartoe waterverf te gebruiken; is zij slecht, dan haalt men er haar spoedig af, is zij goed, dan is zij kostbaar. Elke stof om te Goede, eenvoudige raam bekleeding, maar een slecht, onrustig tapijt en behang. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 41 behangen, zelfs de goedkoopste, is duur en omdat zij stof aanneemt ongezond. Zeker kan degene, bij wier het er voor de kosten niet zoc op aan komt, door het spannen van zijden weefsels op matten, met daarop bevestigd lijstwerk een mooi en warm effect verkrijgen. De inwendige inrichting. Reeds voor het inkoopen in het algemeen, meet het den dooislag geven, of de kooper werkelijk behoefte heeft aan hetgeen hij koopen wil; deze wet geldt eeist recht bij het koopen van zulke groote stukken, als de meubels gewoonlijk zijn. In wijden kling is het aanschaffen van de meubels de grootste uitgaaf, die misschien ooit van iemand gevorderd wordt, daarom moet het zorgvuldig gedaan Worden en moet men er goed over nadenken, wat noodzakelijk en wat overtollig is. De keuze moet daarom zoo zorgvuldig gedaan worden, omdat men met de stukken, die men nu aanschaft gewoonlijk zijn geheele leven doet. Wat zou het daarom dwaas zijn ondoelmatige en waardelooze voorwerpen te kooper. Ten eeiste moet men zich losmaken van het denkbeeld, dat men veel meubels moet Lebben. Een kamer is geen magazijn. Het is zelfs met aangenaam, wanneer men zich in een woonkamer niet kan omdraaien, doordat zij vol staat met kasten, tafeltjes en stoelen, of wanneer men zich eerst moet afvragen: op welken stoel wilt gij heden voor afwisseling eers gaan zitten. Het ergste is het nog, Wanneer de kamer volgepropt is met kleinigheden, waarvan het oningewijde nooit het nut en het doel begrijpt. Wanrieei men zich voorstelt, dat al die piullen weggeruimd werden en dat er weikelijk alleen in de kamer bleef, wat aan een doel te beantwoorden bad, dan zou menig' kamer veel grooter worden, dan men had kunnen denken en er zou een weldadige rust en een frissche zindelijkheid heerschen. De Japansche kamei kan daartoe als voorbeeld dienen, maar ook die uit der Gothischen tijd en der renaissance. Een Japansche kamer lijkt den Europeaan bijna leeg en toch bevat zij alles, waaraan de Japansche vrouwen met hare vele behoeften en esthetisch zeer ontwikkelden geest gewoon zijn. Ook de Gothische kamer wijst die krappe, bijna sobere terughouding aan, die nooit hindert, die er wel in het begin een weinig koud uitziet, maar die, zoodra men er aan gewoon is geraakt, zeer weldadig aandoet. Slechts, wanneer er weinig meubels zijn, kan er tusschen de doode en de schijnbaar doode voorwerpen en de bewoners een innige verhouding en een levendige liefde bestaan. Daarom dus: wie meubels koopt, moet er zich nauwkeurig rekenschap van geven, waaraan hij behoefte heeft, om zich dan met gierigheid en ascetisohe eenvoudigheid te wapenen en zich door niemand, noch door tante, noch door vrienden, noch door den winkelier te laten bepraten. Het pronkerige verdient niet minder afkeuring, dan het overtollige, dat ook gepaard kan gaan, met het noodzakelijke. Het is bijvoorbeeld voldoende, als een meubel er zoo uitziet, als het er móet uitzien, wanneer het niets meer wil zijn, dan een stoel, een kast of een tafel. Het is altijd bedenkelijk, als een . voorwerp voor gebruik, tevens een voorwerp ter verfraaiing moet zijn. Een stoel is er, om er op te kunnen zitten; eenig snijwerk boven aan de leuning kan heel voornaam zijn, het kan echter evenzoo gemakkelijk beenvliesontsteking teweegbrengen, indien het snijwerk zoo is aangebracht, dat het den rug pijn doet. Voornaam te willen schijnen is altijd verkeerd, wie den adel moet doen uitkomen, bezit hem gewoonlijk niet. Wie het noodig heeft, dat men uit zijn meubels tot zijn respectabelen stand en andere gezellige deugden besluit, zal nooit zijn werkelijke armoede kunnen verbergen. Aan een kast als meubel is alles overtollig, wat geen ruimte bevat, die men gebruiken kan, alle namaaksels van voorwerpen geven vroeger of later ergernis. Verder bezorgt alles wat aan het meubel geschroefd of gelijmd is, slechts last; ridderkoppen, die van de kroonlijst groeten, horens van overvloed, die hun inhoud in het „niets" uitschudden, alle dergelijke luxe, die eigenlijk een barbaarschheid is, moet men 42 IK KAN HUISHOUDEN. pas zien te verwerven, wanneer er aan de degelijke en gezonde behoeften ten hoogste is voldaan. Heel dwaas zijn ook de groote uitbouwsels boven schrijftafels, sofa's of boven het buffet; men kan er zonder ladder niet bij, wat er op staat is voor de huishouding van geenerlei nut. Het buffet is veelal met versierselen overladen. De teekenaars van meubels sloven zich er aan uit, voor de meubelzaken dient het als grootste lokvink. De meeste menschen zouden het zonder buffet best kunnen stellen en vooral zondèr het bovendeel ervan. De hygiëne is een gewichtig en kloekmoedig raadgever bij het inkoopen van meubels. De bacillenvrees wordt zeer dikwijls overdreven, maar zelfs dat is altijd nog beter dan vuilheid en stofwolken. Alles, wat in een woning meer stof verwekt, dan strikt noodzakelijk is, moet verwijderd worden. Het is zonneklaar, dat een gladde oppervlakte minder stof verzamelt, dan wanneer er zich velerlei groeven krullen, verhevenheden of zelfs .plastisch uitgehouwen beelden in bevinden ■ dus moeten die overtollige stof verzamelaars afgedaan hebben. Beslist af te kéuren zijn de beruchte schelpen, het kunstdraaiwerk, de trahes, de vooruitspringende kroonnjsten, de omhoogwijzende torenspitsen, de steenen ornamenten, evenzoo alle gordijnen, alle gevulde meubels, alle portières en decoraties, want in hunne geneimnisvoUe plooien kan geen zonnestraal of veger binnendringen, maar wel alleen het vuil. Alle draperieën met plooien en kwasten moet men afnemen ' zij nemen slechts onnoodig ruimte en licht weg, vangen het stof geregeld op' en voegen er zelfs nog heele wolken aan toe. Er is niets dwazer, dan om de ramen met zware stoffen te behangen en om boven elke deur een portière, boven elk schilderij een versierende lap te hangen. Men kan ook de franjes en passementen voor het grootste gedeelte ontberen. De grondstelling, waarnaar men handelen moet bij het aanschaffen van het meubilair is : te letten op de technische soliditeit. Zoowel als het schoonheidsgevoel ons zegt, dat wij het noodzakelijke voorop moeten stellen, zoo beveelt het ons verder het technisch degelijke, het solide en het sterke aan. Uit de logica van het werktuig en der samenstelling volgt die rhythmus, dien wij schoon noemen Grondstoffen en techniek. Men moet niet gelooven, dat het heel nuttig is, wanneer een leek ook iets van de grondstoffen weet, waarvan de voorwerpen gemaakt zijn, of van de techniek, waardoor zij zijn voortgebracht. Dat kan altijd slechts de kennis blijven van een dilettant en het kan licht aanleiding ertoe geven zich te verbeelden een ordeel te kunnen vellen en oppervlakkig en aanmatigend te worden. De vakman zal dadelijk bemerken, dat men er niet het rechte verstand van heeft en of boos worden óf zich die onkunde ten nutte maken Voor leeken is het ook voldoende, is het misschien zelfs beter, wanneer zij slechts gevoel krijgen voor het stil-leven van de grondstof en de ontwikkeling van het technisch bedrijf. . 6 De Schrijnwerkersmeubels. Het is voldoende, om de verschillende soorten van hout op te noemen en te denken aan de menigvuldige voorbeelden van de kastenmakerij, om in te zien, hoe weinig objectief de leek kan oordeelen over grondstof en techniek Ve soorten van hout, die in de schrijnwerkerij gebruikt worden, worden bij dozijnen geteld en de vakman kan ze nauwelijks duidelijk onderscheiden Men Kan met woorden niet uitleggen, welk onderscheid er is tusschen berken en anornnout, paduk en mahonie, linde en esschenhout. Zeker, men weet dat berkenhout wit is, ahorn is zwavelgeel, paduk is rood en mahonie is' roöd — en daar begint de zwarigheid al om een goede beschrijving van de kleur te geyen. Men weet, dat eikenhout harder is dan pijnboomhout, maar hoe weinig onthoudt men er van, als ons de hardheid van eike-, linde-, berken- of peren- HOS ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 45 Zulke draperieën zijn slecht; men kan het raam niet meer openen, het zijn stofnesten, ongemotiveerd en nemen het beste licht weg. hout genoemd worden. Het blijven getallen en verhoudingen. Het is veel meer waard, wanneer de leek door het veel, herhaaldelijk en góed te beschouwen, gevoel krijgt voor het uiterlijk van eenige houtsoorten, wanneer hij het trotsche van het mahonie, het warme van het berkenhout, het voorname van het ahorn en de gladde zuiverheid van het geschaafde pijnboomhout waarnemen kan. Zulk waarnemen zal hem nog het beste voor bedriegerijen bewaren. Er Wordt veel vervalscht; elzen, roode beuk en kersenhout veranderen in mahonie, eikeen notenhout en ahorn in palissander. De verf bewerkstelligt die veranderingen. De verf is buitendien een gewichtig schoonheidsmiddel, ook echt mahonie is bijvoorbeeld haast altijd geverfd. Het hout wordt zeer zelden ruw gelaten, het is ook op grond van de duurzaamheid in 't geheel niet aanbevelenswaard. Alle politoeren en beitsen zijn gevoelig voor hitte en vocht. Dat kan men vooral in de slaapkamer zien. Goede politoer is echter solider en houdt zich beter, dan beitsen en behandeling met was. Wij ontmoeten dezelfde bezwaren, wanneer wij iets willen zeggen over de bepaalde schrijnwerkerskunst, de samenstelling, den vorm en den bouwtrant van het meubel en van de verscnülende verbindingen der onderdeelen. Dit te weten, zou voor 'den leek slechts zijn nut hebben, indien hij dan in staat was, om over de kwaliteit van het weik te kunnen oordeelen ; dit is echter nauwelijks mogelijk, het is dan veel beter, dat hij zijn gezond menschenverstand en goed zijn oogen gebruikt. Wanneer hij ziet, dat een kast door de vocht scheef getookken is, dat de paieelen zoo dun als papier zijn, dat de schuifladen niet gemakkelijk open- en toegaan, dat de geopende deuren van voren zakken, dat de binnenwanden op de plaats,waar zij aaneen zijn gevoegd, al is het ook maar een haarbreedte, uitsteken, dan moet hij de waar weigerei. Als hij echtei met een vakman over de bijzonderheden der samenstelling begint te spreken, dan zal hij niet veel te weten komen, hoogstens zal hij zich wat laten wijsmaken. Het zal op den verkooper meer indruk maken, wanneer hij bemerkt, dat hij met een karakter, met een werkelijk ontwikkeld manc«h +o Arum hooft Han rlat. Vlii crlim- van^en^rfcik Sn kunltrk! lachend bemerkt, hoe de kooper voorgeeft Daarentegen een verzamelplaats voor stof. kennis Van zaken te hebben. Upper- 44 Een goed gordijn moet bestaan uit een stof, die gemakkelijk licht doorlaat en moet opengetrokken kunnen worden. Het moet eenvoudig zijn, moet weinig licht wegnemen en het bovendeel van het raam vrij laten. Schuifgordijntjes staan vriendelijk. zingen). Men moet trachten, om die onaangename verschijnselen tegen te gaan; meD doet dit door die lastige eigenschappen tegen elkander uit te spelen. Met dit grondbeginsel hebben de kinderen reeds kennis gemaakt bij het maken van hun kartonwerk; als een kartonnen deksel aan den eenen kant met papier beplakt was, dan trok het krom en wel zóó dat het papier naar binnen kwam, wanneer men echter twee kartonnen deksels, die beide aan den eenen kant met papier beplakt waren, met de onbeplakte kanten tegen elkaar bevestigde, dan bleef deze combinatie vlak. De gedurige neiging, om naar binnen om te krullen, werd door dat tegen elkander plakken te niet gedaan. Volgens deze eenvoudige wet heeft ook de schrijnwerkerskunst de slechte eigenschappen van het hout bedwongen. In plaats van een plank uit één stuk te gebruiken, worden er verschillende dunne lagen op elkander gelijmd en wel altijd zóó, dat de neiging tot trekken, die voortkomt uit de houtvezel, door ze tegen elkander te plaatsen IK KAN HUISHOUDEN. vlakkige zaakkennis is waardeloos; het komt er geheel op aan, dat de kooper zoowel als de verkooper goed gezind zijn. Het vertrouwen in de firma is van meer gewicht en blijft op dit gebied de hoofdzaak. De leek moet echter ingelicht worden, omtrent een technische eigenaardigheid ; hij kan dan Diets onverstandigs verlangen en niet denken, dat hij iets bezit, wat niet bestaat. Er bestaan namelijk weinig massieve meubels van noten of mahonie of eenig ander edel hout, zelfs meubels van pijnboomhout zijn niet massief in dien zin, dat er zeer dikke planken of compacte houtmassa's voor gebruikt zijn. Dit heeft men vroeger wel gedaan en men doet het misschien hier en daar neg in kleinere steden en dorpen. Maar de technisch ontwikkelde schrijnwerker heeft sedert lang ingezien, dat de dikte van de plank haar niet verhindert, te veranderen, krom te trekken, te krimpen en zelfs te scheuren. (Dat is de oorzaak, dat, zooals het in spookhistories en sprookjes heet, de meubels steunen en als Aeolusharpen Een goede portière moet gemakkelijk op zij geschoven kunnen worden en tegen tocht beschutten. Daarom moet zij van zware, solide stof zijn, met koperen ringen aan een . koperen roe hangen en weinig groote plooien hebben. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 45 wordt opgeheven. (Men neemt een binnenste laag van dwarshout hjmt daar aan beide zijden een laag langhout tegen en voegt er twee lagen dwarshout tusschen). Het blad, dat zoo ontstaat heet „krimpvrij". Daar het hout nu met meer trekken kan (hetgeen echter niet verhindert, dat er nog belangrijke veranderingen plaats hebben) Voor dit binnenwerk wordt natuurlijk geen bijzonder edel hout gebruikt . maar gewoonlijk populieren- of pijnboomhout. De uitelag hangt m elk geval af van de droogte van het materiaal en de zorgvuldigheid der bewerking. Op dit zoo te zamen gestelde binnenwerk komen dan zeer dunne lagen van een edeler houtsoort, bet zoogenaamde forneer of fineer. Men kan het binnenwerk aan beide züden met hetzelfde hout, men kan het ook met twee verschillende houtsoorten forneeren, bijvoorbeeld aan den buitenkant mahonie en van binnen berkenhout, van buiten het kostbare, van binnen het meer gewone hout In elk geval, een kast, die voor echt mahonie verkocht wordt is slechts met mahonie opgelegd en dat kan niet anders zijn; men ^ het ook dadelijk als men de deur open doet, want dan ligt het forneer er dmdehjk bovenop of men ziet de plaats, waar het forneer van den breeden kant met dat van den smallen kant te zamen komt. De dikte van het forneer is steeds minder geworden: men kan zich hiervan gemakkelijk overtuigen, wanneer men de mahonielaag van ouderwetsche kasten vergelijkt met het dunne forneer van de hedendaagsche meubelstukken. Men kan echter nauwehjks zeggen, dat deze verrnmdermg van de mooie houtlaag aan de soliditeit van het. meubel afbreuk deed; men ziet dikwijls van die oude meubels het forneer afspringen of er bol bovenop liggen Zeke', gewetenlooze handelaars hebben belachelijk overdreven dun forneer in den handel gebracht en daarmee de op zich zelve goede techniek kwaad gedaan ; men zal dus voorzichtig moeten zijn met al te dun fomeer Het is aan den anderen kant heel moeilijk, om over de noodzakelijke dikte van het forneer te oordeelen; hiermede is het dus ook: dat het vertrouwen m de firma den doorslag geeft. Een firma wint alleen het vertrouwen, wanneer de koopers goede ondervindingen opdoen. Het zou nu weer zeer verkeerd wezen te denken, dat het forneer van een vlak uit één enkel stuk bestond. Hoe zou dat bijvoorbeeld bij berkenhout mogelijk zijn; de deur van een linnenkast is dikwijls een Meter breed, het berkenforneer echter gewoonbjk nauwehjks 20—30 centimeter. Men moet dus meerdere reepen forneer aan elkander lijmen; hierbij moet men er op letten, dat de vlammen van het forneer organisch of rhythmisch de aders van het hout volgen. Men kan ook van den nood een deugd maken, door het forneer in heel kleine stukken te snijden en er een geometrisch figuur van te maken. Men kan er op die manier vierhoeken, driehoeken of sterren van maken, men kan om kort te gaan het forneer als mozaïek inleggen. Men kan ook forneeren met twee verschillende houtsoorten of met hetzelfde hout in verschillende kleuren. Zoo kan men met techmsche middelen m een middenvak een rijk leven en een vroohjke opgewektheid aanbrengen Om het forneer nog rijker te versieren, kan men mtarsia gebruiken, dat zijn dunne belegseltjes van hout, metaal, ivoor of parelmoer die in zegehnM figuren worden ingelegd of hier en daar ook slechts als enkele droppels. Zulk werk is van zelf altfd erg duur en daarom slechts zelden te gebruiken. De goede smaak ziet die kostbare bewerking altijd 't liefst gebruiken voor bijzonder kostbare meubels naar een weloverwogen plan gemaakt. m.D„i,;.i0„^ Heel eenvoudige vormen der intarsia, bijv. : smalle strepen vanverscbihende kleur voor paneelen of kleinere'geometrische figuren worden door speciale fabrieken.in het groot gemaakt en zijn daarom naar verhouding goedkoop wanneer het met verstand geschiedt, is het zeer aanbevelenswaard ze te gebruiken. Met beeldhouwwerk moeten wij altijd nog zeer voorzichtig omgaan Wij zien het niet graag, dat in. het platte vlak oneffenheden worden gedrukt of er opgebracht. Wij hebben ook niet veel op met het ingevoegde beeldhouwwerk om nog te zwijgen van de zeer plastische beelden,^ die bovenaan het meubelstuk vooruitspringen en die wij slechts ongaarne dulden. Het moowt zijn nog de sierlijsten, die als een ornamentale omhjstmg om een gevulden stoel of boven aan een kast zijn aangebracht. Wij gaan ook heel zuinig en 46 IK KAN HUISHOUDEN. bedachtzaam om met beslag, dat in den laatsten tijd zeer veel gebruikt wordt ÏÏStSf" »7 ^ °Pgelegde metaal ^ediggzijn aan zjne kwaliteit, een zwaar beslag aan een groot buffet moet bestaan uit gesmeed ijzer en mag geen geperst blik zijn. Maar in den regel zal. men het kunnen missen en zal het meubelstuk er slechts door winnen, lis het wegbliift HeTS ook met noodzakelijk, dat rondom het sleutelgat een geheel pantser wordt gelegd, een klem plaatsje doet het ook, doet het beter^ voov^wlZeeJnel goed naar de beste regelen der metaaltechniek gegoten of gedreven wordt. De weefsels. inrionW ^ l i weefsels het gewichtigste materiaal voor de inwendige mrichtmg. Linnen, katoen, wol, zijde en jute zijn ruwe stoffen, de technifk omvat weefsels, passementerieën, kanten en gordijnen; het klaarmaken der enkele produkten heeft plaats in de ververij of ze worden geappreteerd ™ryaardigen van de verschillende weefsels gaat het spinnen garens' Het heerr n meendraai,en der ™ek ™ haren, tot spinsel, draderen Ef' ? T! n°k nu wederom geen nut, om den leek geheel ervan in te SiV06 ?Ues Prfcies gebeurt. Het is ook zeer moeielijk, om de vervan zM^Tene^lvien te,.aeike^n; hoe onderscheidt men bijvoorbeeld katoen van zijde , een vraag die van veel gewicht kan zijn bij het onderzoeken van gemengde weefsels, van halfzijden stoffen'). Veronderstel, dat ménwee? dat de katoen een plantaardig en de zijde een dierlijk product is, dat men ook Tuw iT.T1 dC bi\ndProef kan toepassen, (ee/ katoenen' d^aad brandt gi? Z i ' ! geen ^ na en naar papier; een zijden draad brand slecht, laat zwarte aschballetjes na en ruikt naar hoorn), dan zal men daar toch maar^ zelden gebruik van kunnen maken en men zal ook in 't geheel niet er m geoefend zijn, om de proef met zekerheid te doen. Men kan immers in winkels onmogelijk, wanneer men de kwaliteit van de stof, die me™open wil, wd onderzoeken, een lucifer aansteken; men kan ook niet altijd Sn ,aan huis laten komen. Er blijft dus weder niet anders over, dan het te Vagen St ™\di Jw gaTandeeren «naan die verzekering geloof te kunnen hechten: zollf L tZT^/T techtteid V?n Meur- 0m de behchtingsproef te nemen, " naderhand beschreven wordt, heeft men ten mmlte eenige uren T1.™***1 eenige weken noodig. Daartoe heeft men niet altijd tijd en gelegenheid men moet dus aannemen, wat de verkooper zegt. Men moet er op afgaan, dat hij kennis van zaken heeft en niet bedriegt ™JZSr18 iT1 meef gewicht> dat een ieder zich een duidelijke, levendige riZ Sn^ï T de °ptifche eigenschappen van de verslende mate nalen en hun gebruik en van de waarde, die zij hebben voor het gevoel bemX H^L° ^ g °pd°en °Ver de Werkmg van bepaalde stoffen, elÖÏ ^ t' over Jwnne werking op de zenuwen; over hunne werking op dmtschel^\?7T ^ WOTkmg Van de, harm0nie of van de darmenif op de menschehjke zintuigen ; men moet ondervindingen opdoen, omtrent de veranderingen, waaraan sommige stoffen onderhevig zijn, wanneer zij aan bepaalde Soor^T 6H WïfafL Het>n ve^ikkelijk tegenvallen, wannier een rood dat bij daglicht heel mooi is onder electrisch licht komt ün dan is er iets van nog grooter belang: men moet nooit stoffen en ^Z^^^TT^^00^^ de g^oopste tot maatstaf nemen «tof vanzelf, dat men, wanneer men voor een spotprijs denkt een zijden werd verfrE'- T d™T™\m d° pl*atS kfttowi ^ dat met eeu zijden glans werd verfraaid ; of men krijgt een soort van zijde, die door de bewerking onder atmosphensche en mechanische invloeden veel geleden heeft en dus zeerSterkis ür zijn dichte en luchtige, gladde en ruwe, effen en gewerkte weefsels • men kan ze voor de inwendige imichting alle gebruiken. Ten eersteEen '; ') Zie Herover: H. J. van Wessem, „Tk kan kostuumnaaien." Deel I van deze Serie. HOE ZAL EK MIJN WONDSG INRICHTEN? 47 het heeft alle deugden die men voor een gordijnstof wenscht en ook voor een stof, om iets te overtrekken; het is eenvoudig en kan gemakkelijk schoongemaakt worden. Katoenen weefsels zijn zeer verschillend, men vindt het als neteldoek en tule voor gordijnen, als cretonne voor gevulde meubels, als brand- netelstöf voor voering en ais een soort van bont om beddetijken van te maken. Het beste en degelijkste wollen weefsel, het laken, kan zoowel voor meubel, als voor raambekleeding gebruikt worden. (Het laken dat voor de uniformen der mihtairen wordt gebruikt, is van bijzonder goede kwaliteit). Het wollen rips is ook een soort van weefsel, dat zeer veel gebruikt wordt. Het wollen rips, met verschillende gekleurde patronen, dat gobelin genoemd wordt, wordt nog veelvuldiger gebruikt. Zijde komt als stof, atlas (satijn) en rips in den handel. Dit zijn eigenlijk slechts de technische benamingen voor de manieren van vervaardigen. Atlas (satijn) is dus geen speciale naam voor zijde. En toch weet het pubhek heel juist, wat het met dat woord bedoelt, het gebruikt dat woord speciaal voor zijde en slechts vergelijkender wijs met andere stoffen. Bij zijde zegt men alleen: atlas (satijn) en anders: katoenen atlas (satinet). Weinigen echter weten, dat linnendamast ook een soort van atlas is. Zijden rips wordt evenals wollen rips Smakelooze portière, arrangement met franjes, " dikwijls met patronen bewerkt; koorden, kwasten, palmtakken enz. waarbij men het prachtigste effect verkrijgt en de kostbaarste weefsels ontstaan. Pluche en fluweel worden ook gemaakt van katoen, ' wol en zijde. Er kunnen in die stoffen ook patronen geweven worden en zij kunnen met gouddraad doorwerkt zijn. Men maakt niet geheel ten Onrechte bedenkingen tegen pluche en fluweel. De wollige oppervlakte is een zeer goede stof en bacUlenverzamelaar en volgens de leer der hygiëne doet men beter zulke stoffen niet te gebruiken. Intusschen zijn het mooie stoffen om te verwerken'en staat het zeer warm. Het spreekt vanzelf, dat men voor de verschillende doeleinden van verwerking de goede kwaliteiten moet uitzoeken. Een stof, om te overtrekken moet steviger en elastischer zijn, dan een stof om te drapeeren. Het staat ook leelijk, als de steken, die .de boven en onderstof te zamen houden, verbleeken en losraken; daaruit volgt, dat men zelfs voor de geringste onderdeelen kleurvaste waar moet nemen. De kooper moet ook hierbij naar de bijzaken vragen en ook naar de kwaliteit van de stoffen, die gebruikt worden en nogmaals : ze laten garandeeren. Behalve eenvoudige applicaties en stiksels kan ook kruissteekborduursel gebruikt worden, om het schoon van de grondstof te verhoogen ; ook geweven oplegsels en randen zijn niet geheel verboden. Hier krijgen wij echter al te doen met het passement, dat prultuig, waarmede de behangers van voorheen zoozeer ingenomen waren, maar wat wij verafschuwen. 48 IK KAN HUISHOUDEN Of het ooit weer mogelijk is en vooral noodig zal zijn, om passement te gebruiken, dat zullen wij moeten afwachten; voorloopig echter heet het ■ géén kwasten, geen koorden en géén franje, hoogstens een rand. Voor wij de techniek der gevulde meubels gaan bespreken, moeten wij nog aan een materiaal denken dat wel geen weefsel is, maar toch veel gebruikt wordt vooral voor beste stoelen, namelijk het leer. Er is niets gemakkelijker en niets wat een rustiger indruk maakt, dan een lederen fauteuü. Men gebruikt er paarde- en kalfsleer voor en wanneer men iets wil hebben, dat bijzonder goed is, marokijn; dat is geiteleder. ■ ^ Er zijn natuurlijk veel namaaksels van een naar verhouding zoo duur materiaal. In plaats van de geit en de bok levert het schaap echt marokijn; men splijt Het leder en maakt van één huid twee, als het gaat, ook drie huiden ; men heeft bovendien textiele stoffen, die, als zjj geperst worden, precies op leder gelijken. Dien namaak moet men niet koopen; maar men moet ook geen klubfauteuil willen koopen voor / 60, die niet eens voor het dubbele, misschien zelfs pas voor het driedubbele goed te maken is. — Kalfsleer behoudt in den regel zijn mooie, lichtgele kleur, elk ander leer wordt geverfd. Dadelijk wordt er weder gevraagd : echt of onecht. Het staat vast, dat leer goed geverfd kan worden en solide geverfd in den handel komt. Somtijds overdekt men het leer met kopergroen, roest of kopervitriool. Zoo geprepareerd ' noemt men het „antiek" het Een stoel, waarop men pijn in den rug krijgt en een vreemde wandversiering. . , li. .. uwuii muii net „anweK net ziet er slechts vuil uit en verliest elke eigenaardige aantrekkelijkheid. Men zij dus op zijn hoede voor het aldus antiek gemaakte leer en niet minder voor het geperste. Menig koopman denkt namelijk, dat krokodillen- of slangenhuid voornamer is, dan gemeen kalfsleder en dan drukken zij met walsen in het Europeesche vel en doen het op die wijze op het vreemde gelijken. Zulke namaaksels maken op de kenners altijd een belachelijken indruk. Het schijnt mij toe, dat het een zeer overtollige verfraaiing is, om het leer te persen, als men het ten minste wil gebruiken om stoelen te overtrekken Een groote, gladde oppervlakte van goed leei ziet er zoo buitengewoon deftig uit, een fauteuü, die er mee overtrokken is, staat daar zoo behaaglijk en zelfbewust, dat elk versiersel, elk patroon dien indruk vermindert. En zelfs wanneer er een ridder of een lintworm in zulk een rugleuning, of een vrouwenkop in zulk een zitting gedrukt is; ook zeerozen, waarvan de bladeren met glansver! zijn bestreken of waarvan de bloemen verzilverd zijn, staan nog afschuwelijk Met is ook zeer overtollig, om in een ledeien fauteuü of op de ragleuningen der stoelen (dit wordt nog wel eens gedaan op stoelen voor de eetkamer) zijn monogram of een „burgerlijk" wapen in het Ieder te laten drukkennet monogram is eigenhjk slechts bestemd voor de waschvrouw, men geeft echter gewoonlijk geen stoelen buitenshuis. Ook uit een aesthetisch oogpunt, moet men HOE ZAL IK HUN WONING INRICHTEN? 49 men afbeeldingen van dieren, vruchten of zelfs van bloemen vermijden op vloerkleeden, kussens of stoelen, daar men ook denkbeeldig er iets tegen heeft om dieren, vruchten of bloemen te verpletteren of plat te drukken met den voet of eenig ander lichaamsdeel. De gevulde meubels. De gevulde meubels dienen, om zooveel mogelijk gemak aan den mensch te verschaffen. Zij moeten hem tot zitten uitnoodigen, hem zacht ontvangen en niet weder loslaten. Zij moeten de luiheid bevorderen. Een stoel, waarop men niet gemakkehjk zit, is een verschrikkehjk meubel. Men moet zich behaaglijk voelen op een gevulden stoel en dat te meei, hoe arbeidzamer men is; het moet een afwisseling zijn en men moet ér in kunnen rusten. De deugdelijkheid van een gevuld meubelstuk hangt af van de zorgvuldigheid, waarmede het gemaakt is ; daartoe behoort, dat er genoeg springveeren zijn gebruikt en dat zij van de beste kwaliteit zijn, dat zij gevuld zijn met' paardenhaar en er geen ander materiaal voor gebruikt is. De springveeren worden op banden genaaid en van boven met een strak gespannen stuk linnen Ik kan huishonden. Gothisch huisvertrek naar een schilderij van Van Eyck. 50 IK KAN HUISHOUDEN. Geweven stof voor tapijten en loopers. bedekt. Het komt er op aan, dat elke veer zoowel op den band als aan het linnen wordt bevestigd. Op die manier wordt verhinderd, dat, als er één draad springt, al de veeren losgaan; een springveer, die door de zitting heonsteekt kan onaangename gevolgen hebben. Hot paardenhaar komt nu boven, het linnen te liggen, meestal wordt daaronder nop • een laag afval van hennep of vlas gelegd, dat is niet alleen goedkooper, maar ook practischer, daar het belet, dat de motten er in komen. Maar dan moet ei werkehjk paardenhaar bovenop liggen. Het paardenhaar moet goed uitgeplozen zijn. Dit kan men echter eigenlijk weei niet nagaan; men zou het hoogstens kunnen voelen, maai ons gevoel is helaas niet altijd zoo fijn. Er bestaat voor den kek geen beter middel om een gevuld meubelstuk te probeeren; dan er in te gaan zitten ; als het hein dan bevalt, dan zal het ook wel voor hem geschikt zijn. Het is goed, als ei onder de springveren nog een stuk linnen gespannen wordt, want dan kan het stof niet zoo gemakkebjk er in komen. Het gevulde meubel behoeft geen andere versieiing ; het is dwaas leeuwenkoppen aan te brengen, daar, waar men hem aanpakt, het is ook geheel doelloos om groote koperen spijkers of tstsen in de lijst van het onderstel te slaan. Het spreekt van zelf, dat het onderstel zeer stabiel moet zijn, de vorm hangt er van af. Een tijdlang hebben de behangers ei iets tegen gehad, dat het hout van het onde.'stel gezien werd en hebben zij, ook daar waar het niet behoort, het hout met stof bekleed en kwasten er aan gehangen. Deze meubels zijn intusschen verouderd en behooren in de rommelkamer. Wanneer iemand met den besten wil, den prijs Van paardenhaar niet betalen kan, dan moet hij tegen wil en dank zich met een minderwaardig materiaal tevredenstellen; er znn eenige surrogaten, die ook heel goed zijn. Misschien doet men in zoo'n geval nog beter geen gevulde meubels te nemen, "of slechts één of twee van die stoelen aan te schaffen, in plaats van een geheel garnituur, waarvoorde middelen niet toereikend zijn. Voor kussens, waaraan vooral de dames behoefte hebben en die heel goed de vaste vulling vervangen • kunnen, wordt behalve paardenhaar ook dons, kapok of veeren gebruikt. Men moet zich juist in die gevallen, waarin de portemonnaie het aanschaffen van gevulde meubels niet toelaat, maar met losse kussens zien te behelpen. Men moet bedenken, dat men in den tijd der Renaissance dó vaste kussens niet kende. Op de bank en op den klapstool werden losse kussens gelegd. Zulke kussens worden nog veel gebruikt bij de Anglo-Saksen en in de noordelijke landen, ook bij ons beginnen zij weer meer in zwang te komen; men moet daar gebruik van maken, zelfs wanneer de meubelhandelaar vindt, dat een goed gevuld meubelstuk, zelfs een van zeegras, veel deftiger staat. Voor kussens om op te zitten, neemt men paardenhaar^ Eenvoudig en aardig patroon voor een kleed. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 51 voor kussens, die men naar believen onder het hoofd of onder den rug legt, gedeeltelijk haar en gedeeltelijk dons. Elke aardige stof kan voor overtrek van zulke kussens dienen, van zijde tot linnen toe. Overigens kan een handige vrouw zelve heel mooie kussens maken, zij moet dan echter het paardenhaar niet bij den behanger koopen, maar in een andere zaak, (beddenwinkels leveren gewoonlijk veeren en paardenhaar), verder moet zij niet vergeten om het voeringkussen te doorstikken, zoodat de vulling in eenige vakken opgesloten blijft en niet op een hoop kan gaan zitten. Voor het buitenste kussenovertrek kan men nemen wat men wil; maar men moet er liefst geen Lohengrin op borduren. Tot het behangersvak behooren ook de kussens, die in bed gebruikt worden. De zware springveeren marrassen, uie men zonuernuip van een paar mannen niet kan optillen, geraken meer en meer in onbruik. Zij worden voortreffelijk vervangen door de patent spiraalmatrassen. Deze bestaan uit een raam, waarin elastische veeren zijn aangebracht echter niet vertikaal, maar horizontaal en waarop dan twee, drie matrassen gelegd worden. Deze combinatie is ook veel gemakkelijker schoon ie maken. De matrassen moeten met paardenhaar gevuld zijn; dat moet men er maar voor over hebben ; dan noodigt men liever vier gasten minder op de bruiloft. Men heeftr meestal minder veeren bedden noodig, dan men denkt; men kan het niet sléchts in den zomer, maar ook in den winter heel goed zonder onderen bovenbed doen. Een matras van paardenhaar en als dekking een zuiver wollen deken, eventueel een fijnere zomerdeken, dat is voldoende. Een wel ingericht binnenhuis heeft nog velerlei andere dingen uit de weverijen noodig: het zijn de overgordijnen, de stores en de rolgordijnen. Dan zijn er zijden schuifgordijntjes met allerlei versiersels ; gladde linnen gordnnen en stores van zachte Madrasstof. De hoofdzaak is, dat al deze raambekleedingen zoo aangebracht zijn, dat zij het hcht niet wegnemen en dat zij licht en gemakkelijk weggeschoven kunnen worden. Daarom heeft het gordnn, dat aan een houten lat was opgehangen, afgedaan; het is onpleizierig, als de huisvrouw telkens over haar schoon gestreken gordijnen tobben moet, wanneer de ramen geopend worden. Het is veel beter om alles, wat voor het venster moet hangen, aan ringen te bevestigen, die langs vaste stokken loopen en met koorden gemakkelijk open en dicht getrokken kunnen worden. Wil men toch iets overtolligs hebben, dan kan men in de hoogte aan den voorkant, een smalle, vaste lambrekijn aanbrengen. Het tapijt is ook een weefsel van min of meer groot belang. Het is niet bepaald noodig een tapijt te bezitten; een stuk linoleum of een ^ geheele kamer met linoleum op den vloer, is dikwijls veel practischer en hygiënischer. Het is waar, dat een tapijt iets warms en gezelligs geeft aan een woonvertrek, het is zacht onder den voet en kan veel bijdragen tot de kleurschakeering van het vertrek. Een goed tapijt is echter, helaas, altijd duur en de goedkoope zijn gewoonlijk niet sterk. Het Oostersche tapijt heeft daarenteg en het voordeel, dat het zich bijna in elke kamer aanpast, terwijl onze eigen fabrikaten, voor zoover er geen sprake is van zeer goedkoope kleeden, slechts voor een bepaalde kamer of voor een bepaalde kleurschakeering geschikt zijn. Het Aziatische tapijt is ook veel zachter en elastischer, dan het Europeesche, dat niet altijd vrij is van de atmosfeer der machine. Het Oostersche tapijt is Beddekleodje. 52 IK KAN HUISHOUDEN. Geknoopt tapijt van Biemerschmid. een product van eerwaardige traditie en onverdroten Handwerk ; het Europeesche is een product der industrie, zelfs wanneer het met de handen geknoopt is. Het OoBtersche tapijt is wel zeer duur ; het heeft daarom ook veel voor en het duurt langer dan een menschenleven. Het spreekt van zelf, dat die waardevolle dingen veel nagemaakt worden; Oostersche tapijten moet men steeds onder de leiding van een kenner koopen en nooit in de zoogenaamde Egyptische of Turksche uitverkoopen, waar een man met een fez op ze de menschen tracht aan te praten en ze tracht te bedriegen. De Oostersche geknoopte tapijten worden vervaardigd van wol of zijde. Europa gebruikt voor de handweefsels en in 't algemeen meest wol en soms een goedkoopere vezel. Het weven geschiedt in hoofdzaak op dezelfde wijze, als het pluche wordt gemaakt; men maakt knoopen, die dan geschoren worden. Er zijn twee hoofdgroepen de chenille of Axminster tapijten, waarbij de inslag uit smalle chenille strepen bestaat (die er daarom meestal erg streperig uitzien) en de pluche tapijten, waarbij de wollen bovenzijde door knoopen van de gekleurde kettingdraden gevormd wordt; men onderscheidt in hoofdzaak Brusselsch, Tournay, Velours en tapestry. Het Deventersch fabrikaat staat ook zeer hoog aangeschreven. Dikwijls komt het voor, dat een ontwerp in eenige exemplaren geknoopt wordt, om dan in menigte mechanisch vervaardigd te worden; al is het werk ook veel minder mooi, wanneer vooral het patroon veel stijver wordt en de eigenaardige bekoorlijkheid van de elasticiteit van het kleed, waardoor men er zoo prettig op loopt, verloren gaat, toch is de vermindering van den prijs beduidend genoeg, om ons met dat mindere te verzoenen. Overigens kan in een geschikt ontwerp het harde en hoekige van het mechanische fabrikaat wel wat verborgen worden. In plaats van tapijten kan men linoleum als vloerbekleeding gebruiken, maar men mag geen patronen kiezen, die een geweven kleed moeten voorstellen. Men moet veel liever iets nemen, dat een parketvloer nabootst in elk geval is HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 53 een streng geometrische teekening het beste patroon voor het linoleum. Ook matten, die van gehekelden hennep en kokos vervaardigd zijn, zijn zeer geschikt voor vloerbedekking. Minder practisch, doch soms heel aardig, zijn huiden; de geheele huiden van schapen, geiten, beren, tijgers en ander pelswerk. Somtijds echter verharen die. Een ander weefsel, dat bijna nog meer, dan het tapijt, een roep van voornaamheid heeft, is voor de moderne, burgerlijke woning bijna verloren gegaan. Het behoorde er ook vroeger in zijn bloeitijd niet thuis, maar het is veel meer besloten gebleven in de kasteelen en paleizen van de patriciërs. Dat is het gobelijn. De vervaardiging er van is zoo gecompliceerd, dat het geen wonder is, dat zelfs een klein stuk er van reeds heel duur is. Daarbij komt, dat de bloeitijd der gobehjns reeds lang voorbij is en dat de tegenwoordige gobelijnweverij slechts proeven neemt, die min of meer gelukken. Het is voor iemand met een tamelijk inkomen niet wel mogelijk oude gobehjns te verkrijgen. Vanaf het jaar 70 ongeveer, tot voor korten tijd, was het echter mode, om gobelijn als wandversiering te nebben, vooral in slaap-, eeten studeerkamers. Het waren haast altijd fletse lappen, waarop Amor met rozen en Venus met druiven speelde, waarop gewapende krijgers en dergelijke helden groote drinkglazen ledigden, waarop herten steigerden en burchtruïnen in het dal neerzagen. Het spreekt vanzelf, dat deze textiele afbeeldingen niets met het echte gobelijn gemeen hebben, ze zijn mechanisch geweven en in bijzondere gevallen bovendien, om het effect te verhoogen, met olieverf beschilderd. Dat zulke imitaties waardeloos zijn en op de lachspieren werken van den kenner, laat zich begrijpen. Men moet daarom er maar van afzien, om in een burgerwoning het gobelijn tot versiering te gebruiken of er de stoelen mee te laten bekleeden en dat maar aan de zeer voornamen overlaten. Trouwens zijn de meeste gobehjns, die in de rijke huizen hangen vervalscht; het zijn moderne namaaksels van oude stukken of nieuwe ontwerpen naar oud model. Behalve het hout en de weefsels komen er voor de inrichting binnenshuis nog andere materialen te pas. De verlichtingsartikelen. Voor de verhchtingsartikelen worden bijv. brons en geel koper gebruikt. De leek kan deze beide niet altijd gemakkehjk onderscheiden en dat wel te minder, omdat er veel overgangen tusschen zijn. Volgens de formule is brons een mengsel van koper en tin, geel koper een mengsel van koper en zink. Elke gieterij heeft haar bijzonder recept; dat laat den verbruikers in zooverre onverschillig, als de waar maar de eigenschappen behoudt van een goed metaal. Het verdient geen aanbeveling voorwerpen te koopen, die galvanisch overtrokken zijn en slechts op brons of koper gelijken. De sameiLstelhng van een lamp hangt af van welke soort het licht is, dat zij dragen of geven moet. Om gas toe te voeren moet zij bestaan uit hermetisch gesloten buizen; dus moet de eenvoudige gasarm zoowel als de gecompliceerde kroonluchter gemaakt worden van deze niet zeer buigzamé grondstof. Voor den electrischen stroom zijn de met zij omwonden toevoerdraden voldoende, wanneer de veihgheidsvoorschriften het gebruik van isolatiepijpen enz. niet noodzakelijk maken. Over 't algemeen zullen gaslampen er steeds steviger en massiever uitzien, dan die voor electrisch licht. Dit komt waarschijnlijk daardoor, dat de fabrikanten zich beijveren, om het noodzakelijke pijpensysteem zooveel mogelijk te versieren, met bloemen te omkransen en met ornamentiek te overladen. Deze overtollige versierselen zijn, wat materiaal en techniek betreft, meestal minderwaardig; geperst blik wordt zoo gemaakt, dat het er uitziet of het gedreven was, het moeilijke drijfwerk wordt door gietwerk vervangen. Zulke versiersels zijn daarom dikwijls met zeer stevig, worden gemakkehjk verbogen, breken af of zij oxydeeren. Wanneer men er zeker van wil zijn, dat de lamp, die men koopt solide is, moet men zeer 54 IK KAN HUISHOUDEN. eenvoudige vormen nemen; dan zal men echter nog meer moeten betalen dan voor het prulhge bazaargoed, dat in alle stijlen de markt overstroomt. ' Het ergst zijn zulke goedkoope lampen, wanneer zij zooveel mogelijk op kronen „lijken" en met uitgestrekte armen een veelvlammige luster willen Goede, eenvoudige petroleumlamp. Eenvoudige gasarm. Eenvoudige, practische blaker. zijn Nog beruchter zijn de mystieke effecten, die teweeggebracht worden door de hchtmachines met gekleurd glas. Voor de slaapkamer is een hanglamp of urarai met rose Danon het meest geschikt; in de zitkamer staat een ijsbeer op een blok, die van glas is en door een gloeipeer romantisch Noorderlicht uitstraalt; in de studeerkamer staat op de schrijftafel een uil, waarvan de oogen afschuwelijk fonkelen en over de ottomane hangt een gebeitelde leeuwenkop, uit wiens muil, wanneer men van onderen op een knopje drukt, een vuurstroom laait. Zoo iets houden vele menschen voor grappig, zelfs voor geestig. Tamelijk overtollig is het ook gekleurde ballons op een gaskroon of op een eleetrische tafellamp te hebben, want die roode en blauwe lichtkogels doen altijd aan een schouwburg denken. De petroleumlamp is nog nergens uitgestorven, is altijd nog in vele gevallen aanbevelenswaardiger, dan gas en electrisch licht, in elk geval is zij het voor de schrijftafel. Men moet er echter geen kiezen, waarvan het bassin uit gebronsd giétijzer of bont gekleurd porselein bestaat. Een bassin is des te gemakkelijker schoon te maken als er weinig richels en hoekjes in zijn, liggen er nu allerlei bloemen en ornamenten of zelfs teedere dameskopjes Dovenop, aan zal ae oüe, die er soms overgegoten wordt en de petroleum, die door de poriën dringt, daaraan vast blijven zitten en daar met het aanhangende stof maken, dat de lamp er zeei onooglijk Goede vorm voor een eleetrische staande lamp. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 55 uitziet. Hoe meer versierselen er aan een petroleumlamp zijn, des te meer stinkt zij. Men kiest daarom, wanneer men verstandig is een volkomen glad bassin, dat uit metaal bijv. uit sterk geel koper geperst is, dus uit één stuk is of een heel eenvoudige peer van melkwit glas of van steen. Een petroleumlamp mag met omvallen, daarom moet zij een korten standaard en een breeien voet hebben. De zoogenaamde sierlampen, waarbij de brander op een afgebroken zuil of op een karyatide heen en weer zwenkt, kan men slechts gebruiken, om brand te stichten. Het is ook niet altijd noodig, dat de ballon van de lamp kunstig beschilderd is, het is meestal voldoende, als zij geschikt is, om het licht van de zich daaronder bevindende vlam op te vangen, het gedeeltelijk terug te kaatsen en gedeeltelijk getemperd uit te laten stralen. Een eenvoudige vorm van melkwit glas zal altijd goed doen, voor gevoelige oogen kiest men een ballon, die van boven lichtgroen gekleurd is. Er wordt heel veel gezondigd tegen het eenvoudige en verstandige denkbeeld, dat er zooveel mogelijk licht van de lamp moet uitstralen. Men zoekt zoowel bij petroleumlampen als bij alle andere soorten van verhchtingsartikelen naar zooveel mogelijk heldere lichtbronnen en begaat dan de dwaasheid, om die heldere lichtbronnen zoo door allerlei versiersels» in te sluiten, dat haar hcht voor de verlichting grootendeels verloren gaat. Men betaalt dus de groote kosten voor electriciteit, voor een groot petroleum- of gasverbruik en vernietigt het effect weer, door allerlei snuisterijen aan de lamp te hangen. Tot die snuisterijen behooren vooral de menigvuldig in de nabijheid- der lichtbron, dus bij den brander of bij de eleetrische lamp aangebrachte versieringen van metaal, of van donker of gekleurd glas, die slechts het licht terughouden en schaduw geven. Groote onzin zijn ook de zoo geliefde kralen randen, die het hcht beletten uit te stralen en hun schaduw op de schrijftafel enz. die verlicht moet worden, werpen. Daar zij nooit stil hangen en de schaduw dan heen en weer danst voor het oog, zoo nemen zij niet alleen 'het licht weg, maar zij verontrusten ook onze zenuwen. Dus weg met al die prullen — zoo ergens dan geldt voor de verlichting de stelregel: het eenvoudigste is altijd het beste! Aardige kroon voor ëlectriseh licht, gemaakt van "buizén. De ceramiek. De lijst van onze materialen wordt besloten met de menigvuldige ceramieke stoffen, die gebruikt worden, om allerlei dingen van huishoudehjken aard te vervaardigen; verder zou men nog het glas, het marmer en eenige edele metalen moeten gedenken- Ook de leek weet, dat porselein de fijnste ceramieke stof is ; of hij haar altijd kan herkennen, is een andere vraag. Menigeen drinkt 56 IK KAN HUISHOUDEN. zijn leven lang uit porseleinen kopjes, dat slechts aardewerk is ; op dit gebied ,IT ler **? g™01?. ™""«™g.- men spreekt van Delftsch-porselein dat slechts fayence is, van Persisch porselein, dat nooit heeft bestaan. Het porselein is heden ten dage niet meer zoo'n edele stof, als in de dagen, toen de koningen zich gelukkig achtten, wanneer zij den rijkdom van het land door een product konden vermeerderen. Men kan haast zeggen, dat het tegenwoordig tamelijk onverechilhg is of voor eetgerei en voor koppen en schotels, porselein of een ander ceramiek materiaal gebruikt wordt. Wanneer de voorwerpen slechts zoo gemaakt zijn dat zij door vorm en kleur bruikbaar en aardig zijn. Ja er is tegenwoordig haast meer aardig vaatwerk van leem, faïence en steengoed dan van porselein. Daarom moet men er minder op uit zijn, om porselein té koopen, dan wel mooie vormen. Wil men echter bepaald het hardste en duurste goed hebben, dan moet men op de fabrieksmerken letten; de welbekende fabriekende Maastricht, Delft, Leiderdorp, Oegstgeest, enz. hebben hunne merken die zij aan de onderzijde van de voorwerpen inbranden. Die merken zijn wel zeer eerwaardig en welbekend, maar er zijn er zoovele, dat de leek ze met alle onderscheiden kan. Het is echter altijd goed naar het merk van de fabriek te vragen. De oorspronkelijke ceramiek bestaat uit klei, die met water aangemaakt wordt en of met de hand öf door de draaischijf een bepaalden vorm verkrijgt daarna wordt zij gedroogd en gebakken. Het eenvoudigste voorbeeld hiervoor zijn onze bloempotten, het kostbaarste de Grieksche vazen en de Tanagrabeeldjes. Men noemt dit ook terra cotta. J Een andere manier, om aardewerk te verfraaien bestaat daarin, dat men het met een laag glazuur overdekt; deze techniek heet faïence en schijnt voor het eerst in Midden-Azië te zijn gebruikt. Het Engelsen aardewerk is harder en daarom sterker en meer waterdicht; de grondstof van dit aardewerk is wit daarover komt een lood- of kiezelglazuur, om het er mooier te doen uitzien! Wasehs.ehen en keukengerei worden dikwijls van aardewerk of zoogenaamd steen¬ goed gemaakt. Het Keulsche aardewerk is nog veel harder; het wordt zoo hard gebakken, dat het volkomen dicht is en zoo hard, als staal. In museums staan de oudDuitsche pinten en apostelkruiken, die zijn van Keulsch aardewerk evenals de grijze potten, die met blauw zijn versierd en die in de keuken wel om te conserveeren. Door het Japansche porselein leerde men in Europa een wniS°? ™fie™g,kennen. Velerlei metaaloxyden en dergelijke preparaten hiïiZ ♦! ™8cMle*d° jagen, °P de voorwerpen gestreken, om dan door het bakken te smelten en minder of meer over en door elkander te loopen H.Vfct r» P01^1!111 » het. edelste^aardewerk. Het is staalhard en absoluut waterwnTrL ™ ï echter,m fen buitengewoon hooge temperateur gebakken moet CjV00 kTon men het langen tijd slechts met kobaltblauw onder het glazuur beschdderen. In de laatste jaren is men er echter in geslaagd meerdere Richard Riemerschmid, Bierkruiken van aardewerk. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 57 kleuren te kunnen aanbrengen; in Kopenhagen gebruikt men reeds verschillende kleuren grijs, bruin en groen voor de beschildering onder het glazuur. De moderne Kopenhaagsche voorwerpen, als borden, vazen en dieren, geven een mooi voorbeeld van de aesthetische bekoring van den vooruitgang dezer techniek. Naar het voorbeeld van Kopenhagen beeft Beriijn ook al spoedig verscheidene kleuren onder het glazuur gebruikt : bijv. de mooie porseleinen voorwerpen van Schmuz—Baudisz. In Nederland zijn er voor het fünere -aardewerk verscheidene goede fabrieken gekomen in de laatste jaren. Men denke aan Amphora met de ontwerpen van C. J. van der Hoef uit Oegstgeest, Brouwer uit Leiderdorp, Rozenburg en de plateelbakkerij „de Distel." Naast de verschillende ceramieke materialen wordt ook het glas veel gebruikt. De grondstof van het glas kan in massa gekleurd worden, zoo ontstaat bijv. door bijvoeging van goud of koper het robijnroode glas. Het glas wordt meestal versierd door shjpen of graveeren (kristal). Men moet er bij het koopen van glas op letten, dat men geen gegoten glas krijgt; het ziet er uit, of het zeer diep geslepen is, het heeft echter gewoonlijk blazen en springt gauw door midden, niettegenstaande zijn dikte. Het ziet er altijd minderwaardig en ordinair uit, terwijl een ongeslepen, eenvoudig maar aardig glas er veel beter uitziet. In de middeleeuwen bloeide de kunst van het maken van geschilderde ramen, zooals men die bijna in alle kerken uit dien tijd nog in menigte aantreft. De kleuren daarop aangebracht maken een buitengewoon effect. De verschillende deelen van zoo'n raam werden in lood gevat. Onder meer vindt men hier te lande prachtige, geschilderde ramen in de kerk te Gouda, die dan ook algemeen bekend zijn. Een namaak van zulke ramen zijn de „Diaphanieën," die veel in den handel voorkomen. Zulk een voorwerp is, niettegenstaande zijn bontheid slechts een miserabel stuk glas, het heeft geen kunstwaarde, daar het slechts mechanisch beklad is. Men moet het dus in een smaakvol ingerichte woning niet aantreffen. Vormen en stijlen. Wanneer het materiaal naar de regelen der kunst behandeld wordt, dan ontstaan er voorwerpen, die een bepaald doel moeten vervullen en die tegelijk een vorm aangeven. Die vorm is wel meestal zichtbaar, maar dikwijls toch ook slechts een bijzaak. Het voorwerp is steeds gewild, de vorm is het dikwijls niet, hij geeft zich als vanzelf aan. Elk voorwerp, dat voor het gebruik bestemd is, wordt door deskundigen onderzocht, om te zien of het voldoet aan het doel, dat het dienen wil; de vorm wordt veel zeldzamer aan een onderzoek onderworpen. Het begrip van den „stijl" behoort eigenlijk tot het gebied van den geschiedschrijver. Den stijl van een reeds verstreken tijd kan men slechts duidelijk overzien. Daarom kan men zeggen, dat elke tegenwoordige tijd — wel een stijl schept, maar dat hij geen stijl heeft. Of hij er werkelijk een heeft bezeten, dat zullen de rechters der toekomst moeten uitmaken. Er bestaat ook geen herhaling. Daarom geschiedt er, wanneer een afgestorven stijl (die in werkelijkheid, veranderd verder leeft) plotseling weer uit de vergetelheid opduikt, iets, wat duidt op een gebrek aan zelfstandigheid en scheppingskracht van dengene, die hem navolgt. Wij hebben juist zulk een periode van het ongerechtigd opwekken van het verleden achter ons liggen; de zoogenaamde periode van den historischen stijl. Men copieerde en imiteerde alles, wat ooit vroeger had bestaan, wat ergens in de museums en in de boeken van de historieschrijvers gevonden werd. Men zou dat niet hebben gedaan, als men in zichzelf de behoefte had gevoeld, om iets zelfstandigs te maken. En die behoefte zou men gevoeld hebben, als men een persoonlijkheid geweest was. Zoo moest men leenen en men deed dit geheel volgens de wet der traagheid! De stijl van dien tijd was, dat hij geen stijl had. Men heeft er daarom veel op afgegeven en zeker dikwijls niet ten onrechte ; maar ten slotte was zelfs ook dit gebrek, bestemming. 58 IK KAN HUISHOUDEN. Inriohtinjr van een kamer in den tiid dm- T^giaannm Naar een schilderij van Metsu: Het huisgezin van koopman Gutring. Dit ééne is zeker, dat wij tegenwoordig, nu die tijd achter ons hgt, klaar en duidelijk kunnen aanwijzen, hoeveel onmacht zich achter dit historisch masker verborg. Wanneer wij het er over eens zijn, dat elk voorwerp steeds de'lijst en het fondament, het symbool en het wapen van den tijd is, dien het schiep, waarin het, als vanzelf ontstond, dan is het niet moeilijk te begrijpen, dat noch het Romeinsche, noch het Gothische meubel geschapen was voor de' negentiende eeuw. Toen er Romeinsche en Gothische meubelen waren, had men ook ridders ; dat toonen de stoelen aan, die zoo gebouwd zijn, dat een gepantserde er in kan gaan zitten. Zij zijn groot en massief. De tijden waren krijgshaftig, de menschen niet verweekelijkt; het maken van'meubels kostte moeite; men maakte met meer dan noodzakelijk was, men zocht slechts te verkrijgen' wat men werkelijk noodig had. De Gothische vertrekken lijken ons bijna leeg ' zij gaven echter, zooals ons dat de platen uit dien tijd aantoonen, aan hunne bewoners het gemak, dat zij wenschten. De klank der wapenen, het kletteren der zwaarden leefde ook in de houten zetels, de koffers en de slaapsteden en er lag ook een weerschijn van den godsdienst, van het pathos van het Roomsche, Yan, h®* gefluister der mystiek op het profane gereedschap. Dat komt duidelijk uit in de sierlijke vormen der meubelen, in de patronen van het weefsel; men vindt aan de hoeken van een kast pilaren, die in spitse torentjes en kruisbloemen eindigen, boven de paneelen der deuren zijn boogvensters en aan de lijst vroohjke ornamenten. Maar alles is zoo knap, zoo recht gebouwd en HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 59 steil als de Gothiek, de Gothische wereldbeschouwing en de Gothische mensch zelf. En aües.is zoo bont en bloeiend, als het behoort in de dagen van het tournooi en den minnedienst. Welk een dwaasheid is het nu, zoo iets tè copieeren en in een huurwoning op de derde étage te plaatsen, voor heden, die dag aan dag op de kantoorkruk zitten, die heel voorzichtig en rustig moeten leven, die nooit in hun geheele leven een wapen hebben aangevat, die noch voor de burchtvrouw, noch voor de moeder Gods op de lier spelen. Het primitieve van de Gothische inrichting voldoet niet aan de behoeften van den modernen stedeling, kan hem zelfs niet voldoen ; men bewaart tegenwoordig zijne kleerón niet meer in een koffer, maar in een kast, men vergenoegt zich er niet meer mee op een houten bank te zitten, maar verkiest een gevuld meubelstuk. En daar zoo iets in de Gothiek nooit heeft bestaan, zoo maakt men op goed geluk nieuwe Gothische schrijftafels, Gothische buf- Kast uit de 16de eeuw. Gothische bank, tegelijk koffer. fetten. En naar welk recept maakt men dat ? Men lijmt aan het meubelstuk, zooals de noodzakelijkheid dat heeft gevormd, Gothische vormen, torentjes en pilaren. Het buffet wordt een kathedraal. En waarvoor geschiedt dit eigenlijk ? Het geschiedt, omdat men denkt, dat Gothisch zooveel wil zeggen als oud-Hollandsen. Bovendien is de Gothiek in 't geheel geen Oud-Hollandsche stijl; hij werd te zijner tijd in Frankrijk uitgevondenen kwam eerst veel later tot ons. Het Gothisch aanzien, dat deze namaaksels hebben (want het is duidelijk en opvallend) is dus even onecht, als doelloos. Hoe belachelijk is het, om voor de ruiten van een groot raam, nog eens bolgeslepen ruiten te plaatsen, of, wat nog erger is „Diaphanieën" ; 60 -CK KAN HUISHOUDEN. Echte, oud-Gothische stoel. De Renaissance had ook weinig meubeltypen noodig ; de kast is er eigenlijk alleen bijgekomen en een meubelstuk, waarop bij feestelijke gelegenheden de zilveren schotels worden te pronk gezet, de voorvader van ons buffet. Overigens is alles toegenomen in volume en pathos. Deze neiging tot het imposante en geweldige spreekt het duidelijkst in het geboorteland der wedergeboorte, in Italië. Daar heerscht het paleis, het bestaat er, om er gewelddaden in te plegen en feesten in te vieren. De meubels zijn overeenkomstig de manier van leven, zij staan stevig met de pooten op den grond, zij zetten zich in de breedte uit (terwijl de Gothiek het in de hoogte zocht) zij zijn niet meer scherp en hoekig, zij zijn comfortabeler, breeder, niet vroolijk meer, maar voornaam. De kleur is bijna uitgewischt.- De groote oppervlakte heerscht en waar aan de posten, de voetstukken en de lijsten versierselen zijn aangebracht, aan de dragende en omlijstende deelen, doorschijnendo bonte papieien er cp te plakken. De Gothiek moest zich met kleine, ronde glasruitjes vergenoegen, moest van zulke kleine in lood gevatte ruitjes een groot raam maken, eenvoudig, omdat de Gothen de kunst niet verstonden groote glasruiten te vervaardigen. Zij maakten die mozaïkramen gekleurd voor hunne kerken en feestzalen; maar zij hebben nooit het armzalige raam van een woonvertrek met een ridderbeeld of een gefotografeerden burcht versierd. Om nu zoo'n nagemaakte kamer een echt oer-Gothisch aanzien te geven, plakt men er zooveel mogelijk spiezen en lansen, bogen en helmen in. Dat is ook weer klare onzin; nog afgezien daarvan, dat zulk verschrikkelijk oorlogsgereedschap van geperst blik gemaakt is, als het niet uit „papier-maché" bestaat. Men ziet dus reeds in, dat het met de Gothiek niets gedaan is ; met een weinig logica zal men met het oog op het voorgaande tot de gevolgtrekking komen, dat het met den Renaissance en den Barock-stijl niet anders kan zijn. Echt oud-Gothisch kastje. HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 61 behooren zij tot de puinhoopen van de nieuw ontdekte antiquiteiten. De Renaissance is wel een vernieuwing van de Romeinsche erfenis, maar zij is er te gelijk de meest vrije en achtelooze voorstelling van en toont weinig er van te begrijpen, wat deze geslachten der „Condottieri", der zeevaarders, der samenzweerders, der Heidensche maar mooie philosofen voelen en willen. Zij is te gelijk een zinnebeeld der Italiaansche wereldheerschappij; uit alle landen, uit het verre Oosten stroomen de koopwaren naar Venetië en Florence, naar Genua en Rome (de Madonnaschilderijen vertoonen de heilige jonkvrouw dikwijls genoeg voor een Oosterscn tapijt). Naar Holland overgeplant, verliest de Renaissance haar grooten adem, haar uitlokkend gebaar. Als zij nu echter ook in de kringen der kleine burgerij binnendringt, wordt zij verkleind en braaf, zij moet zich aanpassen aan de kleine kamers der huizen in de stad; zij wordt door de nauwe, hoekige straten getemd en gebogen. Deze Renaissance uit de tweede hand, deze kleinburgerlijke Renaissance, staat Kast uit de vroegste Renaissance. Gothische kerkl in verhouding tot de Italiaansche, als! Gretchen tot Portia, als een zwaarlijvig burgemeester tot een Doge in purper. Deze kleinburgerlijke Renaissance was echter ook het vaderland van Faust en Luther. En dat heeft men nagemaakt. Het extract van de gecopieerde Renaissance der negentiende eeuw is, „het Oud-Duitsche bierhuis." Men treft ze tegenwoordig nog overal aan; het heeft muren met paneelwerk; waar het, paneel eindigt en boven aan het fries prijken verschülende spreuken. Op de paneelen staan groote drinkglazen en veldf lesschen en een buste van keizer of koning. De tafels zijn zoo zwaar, als molensteenen en de stoelen hard en stijf als foltertuigen. Maar aUes is, zooals het in de museums staat en nu 62 IK KAN HUISHOUDEN. Echte Duitsche kamer uit de 'Renaissance. en dan nog boter en meer. Deze bierhuis-Renaissance is overal verspreid ; daar zij zien' niet duidelijk genoeg kon maken, zoo vulde zij de kamers met wagenvrachten valken en gondels en voetbankjes en erkerstoelen en koffers en alles wat er vroeger was en niet was. Wat daar in zulk een „echte Renaissance-kamer" aan lappen van de zoldering afhing en langs de muren bengelde, over de meubels hoenlag en van de meubels afhing, welke massa's stof de hoeken vulden of de ramen versperden of baldakijnen en troonhemels vormden, wat er aan Makartbouquetten, aan opgezette pauwen, aan drinkglazen, aan tinnen kannen (gegalvaniseerd) aan landsknechten, aan spinnewielen, aan bolgeslepen vensterruiten, aanzedekundige, vaderlandslievende en zoetige inscripties, aan hellebaarden en helmen, aan tijgervellen en vogelkooien, aan geprepareerde palmen en chenille-aapjes aanwezig was, stond, hing, viel, zich bewoog en ronddraaide, dat alles te beschrijven zou een catalogus of een adresboek vullen. Buitendien was daar geen hcht, maar dikke lucht en heerlijke stofwolken. Men zal moeten toegeven, dat het niet te verwonderen is, als men deze Renaissance-kamer van mijnheer X voor afbraak laat verkoopen en de Barockkamer, die, zoo mogelijk, nog een vermeerdering van zulke dwaasheden beduidt, denzelfden weg laat opgaan. De Barock, zooals hij werd, toen Michelangelo zijn geheele talent en zijn laatste,geheimen aan het licht liet komen, was geen verval, maar een gevolg van de Renaissance. Het leven deed de klassiek der vormen springen, maakte ze aan het rollen, verbreidde ze overal en deed de golven vloeien. Wat kon de bouwkunst nu anders doen, dan in extase opvliegen en de trompet steken. De zoldering moet vervallen, men ziet den geopenden hemel in de kamer en laat strijdwagens met gevleugelde paarden, dansende liefdegodjes en stroomen van licht naar beneden storten. Het Würzburger slot, zooals Tiepolo het schilderde, is er het beste voorbeeld van. Echte leeren stoel uit den tijd der Renaissance. Zoogenaamde „Oud-Duitsche Renaissance eetkamer, Vlaamsche kamer uit den tijd der Renaissance. Naar een schilderij Tan Jan Steen: Se kinderdoop. 64 IK KAN HUISHOUDEN. Vertrekken in Barockstijl. Naar een schilderij van Hogarth: Kort na de bruiloft. Het is te begrijpen, dat in vertrekken, waarin zulk een geweldig-leven bruiscnte, ook zeer groote meubels ontstónden. Het formaat groeide tot in bet onmogelijke aan. De rijkdom zwelgde in de zeldzaamste houtsoorten, de kostbaarste grondstoffen en de overvloedigste versieringen. Wij kunnen den 'Barockstijl bewonderen, wij kunnen er echter geen oogenblik aan twijfelen, dat onze hedendaagsche tijd met zijne stelselmatigheid, zijne bureaucratie en zijne volksschool niets met haar gemeen heeft. Een rechter, een artillerie-officier, een scheikundige of een leeraar van het gymnasium te midden van Barockmeubelen, dat geeft een schrillen dissonant. Met de stijlen der verschillende Lodewijken kunnen we reeds daarom mets te doen hebben, omdat tusschen hen en ons de guillotine staat. De valbijl heeft den symbolen van de Fransche koningen den levensdraad afgesneden. En of wij ook somtijds (evenals de jonge meisjes) in 't geheim of onder vier oogen den Rococotijd terügwenschen, toch is hij vervlogen en blijft hij een zwervend op- en neergaand spooksel. Om den hals der arme herderinnen loopt een roode streep. Het is geen goed teeken voor de sterkte van onzen burgerzin, voor het bewustzijn van onze vrijheid, dat wij half naïef, half ernstig den stijl van bodewijk XIV en van Lodewijk XVI hebben nagevolgd en nog volgen. Een stijl van de geraffineerde Fransche aristocratie heeft niets met onzen aard gemeen Nadat de revolutie het tijdvak der burgerlijkheid had ingeluid, werden er nog velerlei stijlen geschapen, omdat nog dikwijls de levensvormen en wereldtoestanden veranderden. Maar alles, wat nu volgde, had toch een bepaalde innerlijke verwantschap met ons, die wij aan het eind der burgerhjke ontwikkeling zien. Ja, het valt niet te betwijfelen, dat ons huis, onze inwendige inrichting en onze meubels zich naar het model ontwikkelden van die dagen toen het eerste burgerhjke zelfbewustzijn ontwaakte, ofschoon aan het begin, het HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 65 Inrichting van een kamer in den Rococostijl. Stijl Lodewijk XVI. Volgens een houtsnede van Delaunay (omstreeks 1775). Empire, het beeld van Napoleon, staat. Dit was juist het uithangbord van den tot heerschen bestemden burger en uit het Empire ontstond het Biedermeyer. Nu zijn er zoowel vóór dien tijd. als daarna vele overgangen ; het is bet eenvoudigst, om het geheele tijdvak van ongeveer 1790—1848 te zamen te Ik kan huishouden, 5 66 IK KAN HUISHOUDEN. De Biedermeijer-inrichting. Naar een schilderij van Peter Schwingen. nemen onder den lieflijken verzamelnaam : Biedermeyer. Van koningin Louise over Goethe naar Jetje Gebert, dat is Biedermeyer. Het gevoel voor het eenvoudige, alledaagsche, nuttige, zwijgzame, waardige ontwaakt. En de slechte tijd doet ook het zijne ; er is gebrek aan geld, om overtollige dingen aan te schaffen. De stemming is er ook niet voor; de tijden zijn ernstig. Tot alles, wat nu onze kracht en onzen trots uitmaakt, wordt de grond gelegd. De grondwettelijke staat, het constitutioneele koningschap, de stedelijke verordening, de algemeene dienstplicht, het parlement en de volksvertegenwoordiging, de pers en de openbare meening, de universiteit en de volksschool, de 'techniek, HOE ZAL IK MIJN WONING INRICHTEN? 67 de machine en het verkeer, het laboratorium en de exacte wetenschap, dat alles behoort als kiem en jonge plant tot die tientallen van jaren, toen de oorlog woedde en waarin de laatste eeuw van het feudalisme sterft en dé eerste van den vrijen mensch begint. In die dagen werd het begrip van het „te huis" geboren; het arbeidsveld lag buiten, ieder flink mensch had een horizon, die zich veel verder uitstrekte, dan ooit voorheen; de betrekkingen der menschen onderling waren veel gecomplisseerder, de levensomstandigheden waren rijker aan afwisseling geworden. De familie bleef de vaste pool, de haven; zij was het vroeger reeds, doch nu werd zij en hare leden het zichzelven veel meer bewust. En als symbool van dit huisgezin ontstond het Biedermeijer. Al die Kamer, ingericht naar de jonge moderne Duitsche kunst. meubels, die gladde, kleine, hcht verplaatsbare, eenvoudig en toch gezellig uitziende stukken behooren tot een geslacht van menschen, dat de brieven van Caroline von Dacheroeden aan Wilhelm von Homboldt, het sentimenteele, lichtblauwe kralenborduurwerk, de zitvaste speler en de politieke tabakclubs begrijpen kunnen. Men was wel een weinig romantisch en niet altijd even snugger; maar er bestonden ook vrouwen, die hun goud en hun haar voor ijzer inruilden; er waren mannen als Stein en Bismarck; Grimm en Mommsen ; Grillparea r en Storm leefden. — Men ziet dus, dat het niet willekeurig geschiedt^ als wij onzen aard afleiden uit het Biedermeyer tijdvak, dus is het niet meer dan billijk, dat onze bouwstijl en ons huisraad de verwantschap met dat, wat de voorvaders geschapen hebben, niet verloochent. Daarmede wordt natuurlijk niet bedoeld, dat wij nu krampachtig Biedermeyer moeten copieeren of verdunnen ; dat, wat de bazaars als Biedermeyer aan de markt brengen, is meestal niets, dan een eUendige caricatuur. Het is echter zeer lofwaardig geërfde stukken niet uit te schelden, omdat ze niet meer modern zijn, maar men moet ze veeleer heel zorgvuldig bewaren en ze gaarne gebruiken. Men kan ook tegenwoordig echt Biedermeyer naar verhouding goedkoop koopen. 68 IE KAN HUISHOUDEN. vooral in kleine, afgelegen plaatsen kan men menig goed stuk machtig worden. De onergdenkende bezitters geven het meestal gaarne, omdat zij al sedert lang de zoo mooie meubels uit het warenhuis hadden willen koopen. Het zal nog lang mooi en goed zijn, om de ontvangkamer, de kamer van de vrouw of van de dochter in den echten Biedermeyerstijl in te richten (wanneer het uit het rechte gevoel er voor geschiedt en niet, om met de mode mee te doen). Het is reeds eigenaardig om de kamer Van den heer des huizes, vooral, wahueer het zijn studeerkamer is, met de symbolen van een tijd te vullen, die wel alle kiemen in zich draagt, maar toch in elk geval prémodern is. Er is echter ook veel vóór te zeggen; men behoeft slechts te denken aan de kamer van Goethe in Weimar en aan de werkkamer van von Humboldt in het slot van Tegel of de kamer van Grillparzer in het historisch museum te Weenen. Dat is de Biedermeyer stemming en tegelijk de stemming, die de werkkamer van een modern man hebben moet. Het zou echter nog beter zijn het vertrek tot een voorbeeld te maken voor den tegenwoordigen tijd, om voor vele menschen onbewust een aansporing te zijn. Enkele stukken uit den Biedermeyer tijd zijn buitengewoon zakelijk en van een stille, eenvoudige schoonheid. Wat is bijvoorbeeld zoo'n schrijfkast met veel verstand gemaakt. Het schrijfbord, dat omhoog kan worden geslagen, maakt, dat het meubel ■weinig plaats behoeft in te nemen en biedt tegelijk een goede sluiting. De vele, kleine schuiflaatjes, de diepe en ondiepe, de open en de geheime vakken, die er in zoo'n kast zijn, maken haar tot eén buitengewoon goeden dienaar, een secretaris en een opvoeder tot orde en netheidDe gladde buitenkant, die door geenerlei versiering verbroken wordt, duidt aan, dat zulk een schrijfkast gesloten wil zijn en Om zichzelve bestaat. Zij isals een solied, vlekkeloos burgerkleedingstuk, niet opdringerig, maar sympathiek. De zetels verdienen niet minder lof, de stoelen en vooral de sofa's. Zij zijn stevig, zij noodigen uit tot zitten en zij omsluiten. Vooral de groote sofa's zijn zoo breed en diep, dat men zich er in kan nestelen en in hare bekleeding wegzinken kan. Nu gebeurde i het, jammer genoeg, dat na den Biedermeyerstijl de overlevering afbrak en er een periode kwam van stijlmanie. Toen werden naar de rij af al de stijlen, die er geweest waien nagemaakt, al die, waarovei wij hebben gesproken, de geheele spijskaart, van af de Romeinsche tot aan den Roooco kwam aan de beurt. En toen men ten. slotte, noodzakelijkerwijs daarbij op het doode punt kwam, stond men hulpeloos en arm als een zuigeling. Zoo ontstond de „Jonge moderne Duitsche kunst". Tegenwoordig begrijpt men in 't geheel niet meer, hoe zoo iets dwaas en zots mogelijk is geweest. Rustig en verstandig zijn velen aan het werk getogen; zij hebben alles, wat zij voor hunne levenswijze noodig hadden, vanaf het huis, tot het kleinste voorwerp, een gezonden en waarachtigen vorm gegeven. Wij gelooven dat men eens zal kunnen zeggen: dat het een tijdperk was van worden en verstandig streven en van voorbereiding, een tijd, die naar een nieuwen, hem alleen toebehoorenden stijl, uitzag. Hoe het dan moet zijn. De eetkamer. Het buffet is een kastmeubel en moet dienen, om de vele soorten van eetgerei, kopjes, glazen en het tafelzilver op te bergen en achter slot te houden. Het heeft geen ander doel, tenzij om onnut plaats in te nemen. Dat doen echter de meeste buffetten, vooral die, welke ons als Romeinsch of Gothisch of hoogmodern door de winkeliers worden aanbevolen. Men moet steeds onderzoeken,, in welke verhouding de werkelijk gesloten ruimte tot de grootte van het meubelstuk staat; de gesloten ruimte alleen is goed te gebruiken, alle andere deelen alle nissen, verhoogingen, paneelen en galerijen zijn enkel speeltuig. Een buffet moet niet hef noch prachtig zijn en geen kleine kerk, ook geen roofslot, het. HOE HET DAN MOET ZIJN. 69 moet niets anders doen, dan de vliegen en het stof afhouden van de borden en schalen. Men is er aan gewoon, dat een buffet uit een boven- en onderdeel bestaat, dat is echter niets dan een mode en in 't geheel geen wet. Het bovenste gedeelte, vooral ■wanneer het bijna tot de zoldering reikt, is meestal moeilijk te bereiken, roept om de trap en komt zelden met den stofdoek in aanraking. Wanneer het onderste gedeelte goede afmetingen heeft en goed samengesteld is, zal het meestal voldoende zijn, om de schatten van een normale huisvrouw te bergen. Heeft het buffet geen bovenstuk, dan kan men het blad voortreffelijk gebruiken, om er de uit de keuken komende schalen op te zetten, men heeft dan geen zoogenaamde dientafel noodig, een meubel, dat nergens voor dient (dan om er voor eenige minuten de schotels op te zetten, die uit de keuken komen, vóór men ze op tafel zet).i Het is niet mogelijk/dat een buffet met een bovenstuk zijne geheele oppervlakte vrijlaat voor het gebruik, de bovendeelen moeten steunpunten hebben; toch is het mogelijk, deze steunvlakken zoo klein mogelijk te maken en het bovenste gedeelte zoo hoog op te trekken en in te richten, dat men zooveel mogelijk nut kan hebben van het blad. Somtijds zit er onder het bovenste nog een reserveblad, dat uitgetrokken kan worden. Van binnen moet het buffet zoo ingericht zijn, dat men groot en klein gereedschap, hooge en platte .schalen er in kan zetten ; voor glazen, vorken en messen zijn Engelsche uittrekladen zeer gemakkehjk. Engelsche uittrekladen kan men zich voorstellen als schuifladen, die van voren open zijn, die langs richels glijden en die men geheel kan uit¬ trekken ;, als zij alle teruggeduwd zijn, dan kunnen zij met de deur van het buffet worden afgesloten. Hun voordeel voor glazen bijv. is duidelijk; men trekt de schuif er uit en kan dan van boven gemakkelijk bij elk glas komén. Wanneer de glazen in een gewone kast staan, moet men, om er een achter vandaan te halen, aan al dè voorste voorbij jongleeren. Dit geeft aanleiding tot breken. Behalve het buffet en de eventueele dientafel behoort er een tafel in de eetkamer te staan, verder eenige stoelen en wanneer het lijden kan, een paar terzijde staande gemakkelijke fauteuils, waarop men na gedanen arbeid kan gaan zitten. In de nabijheid van deze luie-stoelen kan een tweede tafel staan. De groote tafel is na het buffet het voornaamste meubelstuk. Gewoonlijk is het een uittrektafel; dat ^wil zeggen, dat er onder het bovenblad nog andere bladen verborgen zijn, die er uitgetrokken kunnen Zoogenaamd „Renaissance buffet." 70 ik KaN huishouden. Kastbuffet met practischen opstand, waarbij de tusschenruimte goed benut is Behalve dit moet er in de eetkamer een zoo groot mogelijk karpet of een mat liggen. Het genot van de tong wordt verhoogd, wanneer de voetzolen goed warm zijn en zacht rusten. Boven de tafel moet een lamp hangen, die naar beneden kan getrokken worden, die zoo mogelijk niet te weinig licht geeft of niet te weinig vlammen heeft. Aan deze lamp behoeven geen symbolen van eten of druiken te hangen. Het is ook bovendien niet noodig, de eetkamer met insignes der onmatigheid, met opgezette faisanten en uitgeschrapte kreeftenschalen te decoreeren. En wanneer men schilderijen ophangt, dan behoeft de voorstelling geen betrekking te hebben op het eten, als zij slechts goed zijn en wat de kleur betreft in de kamer passen. Maar in de eetkamer moet altijd een worden, om de tafel langer te maken. Men moet probeeren, of dit mechanisme goed functioneert, of, dat men zich bij die operatie gemakkelijk de vingers kan klemmen, of de oppervlakte gelijk is en niet de ééne helft hooger ligt, dan de andere. Het is een vraagstuk, of de tafel rond, vierkant of ovaal moet zijn; hiervoor laat zich geen regel aangeven, het ééne kan zoo goed en zoo slecht zijn, als het andere. Alles komt er namelijk op aan, hoe de pooten staan, en of, wanneer de pooten door lijsten verbonden znn, die versterkingen ook zóó aangebracht zijn, dat het geen voetangels worden. Dat moet men probeeren. Het is netjes, als de pooten geen scherpe, maar ronde kanten hebben, dat geeft dan ten minste slechts blauwe plekken en geen gapende wonden. De tafel en de stoelen moeten natuurlijk van hetzelfde materiaal zijn, als het buffet of er ten minste mee harmonieeren. Men moet niet te weinig stoelen kiezen, daarom moet men geen onnoodig zware of groote nemen. Kastbuffet zonder opstand. Goede gebruikmaking van de ruimte. HOE HET DAN MOET ZIJN. 71 karaf met water en glazen staan en liefst een schotel met vruchten, maar met eetbare vruchten en niet bijv. met pruimen van zeep en peren van geschilderd marmer. Andere kastmeubels. Er is een tijd geweest, dat het „Vertiko" met een opstand een ideaal was. Het heeft gedraaide zuiltjes, diverse plankjes voor nesterijen en een kleinen spiegel, die zelfs een grenadier pas kan zien, als hij op zijn teenen gaat staan. Zoo iets koopt geen verstandig mensch. Een kastmeubel wordt niet gekenschetst door den opstand, dien het .heeft, maar door de kast zelve. Er is slechts één vraag, om te onderzoeken of een kastmeubel goed is: wat gaat er in ? Later spreken wij over de kleerkast, zij behoort in de slaapkamer of in het kleedvertrek en in de overige kamers behoeven gewoonlijk zulke groote kasten niet te staan. De architecten moeten muurkasten bouwen. Dé salonkasten zijn meestal zeer dwaas, zij zijn nog het best, als zij als vitrines zijn ingericht, waarin Voorbeeld • van een doelmatige eetkamer. men eenige snuisterijen (maar goede) zetten kan. Staat er in het salon (dat op zichzelf overbodig is) een muziekinstrument, dan moet er een klein muziekkastje aanwezig zijn. In een huiskamer kan men een kast van grootere afmetingen hebben; ofschoon zij daar eigenlijk aan geenerlei doel beantwoordt. Er zal meestal misbruik van gemaakt worden, om openlijke wanorde te bedekken. Een kleiner kastje daarentegen kan nuttig zijn in de huiskamer, bijv. om de bibliotheek der huisvrouw en nog eenige andere artikelen, die de werkzame huisvrouw graag dicht bij de hand houdt en die zij toch geborgen wil hebben, er in te sluiten. In het geheel niet kwaad is de in onbruik geraakte commode, een 72 IK KAN HUISHOUDEN. Buffet in den stijl van de zoogen „jonge moderne Duitsche kunst.' heel gemakkehjk en bruikbaar meubelstuk; misschien verleidt zij hcht tot verzamelen en gelijkt zij zoo op de zakken van de kleine jongens, waarin broodkorsten, knikkers, gedroogde pieren en doode kikvorschen vreedzaam bij elkander huizen. De heer des huizes heeft aanspraak op een kast met veel" ruimte om de akten, boeken en andere drukwerken in te bewaren. In de kasten op de kamer van den heer des huizes mpet alles geborgen worden, ^vat op open boekenrekken niet goed bewaard is. Het is niet noodzakelijk, zelfs meestal onpractisch, dat de beekenkast glazen deuren heeft; zijn de ruiten verdeeld, dan is het niet altijd gemakkelijk, om de ruitmdeeling met de planken van binnen in overeenstemming te brengen. Buitendien behoeft een ieder niet dadelijk te zien, wat er in zulk een kast bewaard wordt. De kast „bij uitstek" is voor de kleederen., Daartoe is het noodig, dat zij ten minste zoo hoog is, dat de kleeren er languit in kunnen hangen. Van binnen moet zij eenvoudig ingericht zijn. Zij moet voorzien zijn van stangen voor de kleerendragers, van haken om gauw iets op te hangen en van planken; Engelsche schuifladen zijn ook hier voortreffelijk; in het voetstuk kunnen schuifladen aangebracht zijn. Daar zulk een kast heel groot moet zijn, zoo zou een deur veel te ver J . . , moeten openslaan; men maakt deze kasten daarom met twee, zelfs met drie deuren en brengt dan in overeenstemming met de deuren middelschotten _ aan. Deze indeeling van binnen verhoogt de ordelijkheid. De deuren kunnen aan den buitenkant van spiegels worden voorzien en geven dan bn een driedeelicrp inrWlinrr wo™^ de buitenste deuren bij het openen een hoek maken met de middelste, een toilet-apparaat, dat alle ïjdelheid bevredigt. Zulk een groote kast is in den regel zóó gemaakt, dat zij gemakkehjk uit elkander kan genomen worden. Wanneer men dezen grondregel logisch ontwikkelt, dan hgt het voor de hand om, in plaats van een driedeelige kast bever drie losse kasten te maken, die wel bij elkander behooren, maar elk op zich zelf staan, terwijl zij met hun drieën één geheel uitmaken! De doelmatigheid van zulke combinaties hgt voor de hand: een kast met drie vaste deelen, kan, wanneer de nieuw te betrekken woning geen muur heeft, waar zij past, niet onder dak te brengen zijn; terwijl de combinatie altijd geplaatst zal kunnen worden. Zij heeft verder het voordeel, dat men ze bij gedeelten verkrijgen kan; is het geld m het begin slechts toereikend voor een eenvoudige eendeehge kast, dan kan men er later het tweede en derde gedeelte bij koopen. Dit principe van de combinatie kan men overigens bij andere kastmeubelen bijv. bij het buffet niet minder goed gebruiken. In plaats van verticaal kan de combinatie (voor de wasch, hoeden en dergelijke) ook horizontaal gemaakt worden; men koopt dan, al naar ae Denoeite, cte eene kofferkast op de andere. Zoogenaamd „Muschelvertiko.' HOE HET DAN MOET ZIJN. 73 Ben middending tusschen het kastmeubelstuk en de tafel is de schrijftafel, de waschtafel en de kaptafel. De beide slaapkamermeubels moeten ten minste eenige schuifladen of vakken hebben, om het gereedschap, dat men noodig heeft voor het wasschen en kappen, dicht bij de hand te hebben en het gemakkehjk te kunnen opbergen. Men kan gelijke eischen stellen aan de nachtkastjes; het moet een goed gesloten gedeelte hebben en een gemakkelijk te bereiken blad; het kan echter ook twee etages hebben en onder het blad nog een schuiflade. Het is goed, wanneer er om het blad, dat hef st van marmer, glas of linoleum zijn moet een klein lijstje loopt, dat van voren open is; men zal dan niet zooveel last er var afgestooten worden. De schrijftafels kan men Doelmatig ingerichte boekenkast. Aardig, klein commodevormig kastje. hebben dat de voorwerpen, die er op staan, er in twee soorten verdoelen; in zulke, die gebruikt worden en andere die er slechts voor de pronk staan. De laatste soort heet gewoonlijk damesschrijftafel : deze aardige Lihyputters dienen meestal om de verjaarsgeschenken uit te stallen en soms bevindt zich daaronder eenschrijfmap. Zelden zijn de specifieke damesschrijftafels zoo ingericht, dat men daaraan langen tijd kan gaan zitten, zonder zich vermoeid te gevoelen. Zij ontaarden, omdat zij in den regel aan geen doel behoeven te beantwoorden, of het ten minste niet dikwijls genoeg behoeven te doen. Lijdensgenooten er van zijn de schrijftafels van heeren, die weinig schrijven, maar wel den diplomaat uithangen. Een goede schrijftafel moet ten eerste een ruim blad, ten 74 IK KAN HUISHODDEN. tweede voor de menschelijke beenent een goed onderkomen hebben, het moet een tafel zijn, waaraan men met gemak uren lang kan zitten. Het blad van de schrijftafel mag niet van marmer zijn, dat is te koud voor de handen, het mag ook met bekleed zijn met een bijzonder kostbare, hchtgekleurde geweven stof, vanwege den inkt,, het best is donker leer of linoleum. Verder behooren er schuifladen in een schrijftafel te zijn en zoo mogelijk vele en verschillende. Zijn die schuifladen alle even groot, dan bergen zij elk voor zich te veel en zijn zij niet in vakken verdeeld, dan gelijken zij meer op muilen Een schrijftafel met „overtolligheden."" van haaien, dan dat zij bevorder¬ lijk zijn voor de orde. Dat moeten zij echter ; daarom moeten zij verschillende schuifladen hebben, sommige voor akten, andere voor kwarto, voor octavo, diepe en vlakke, lange en korte. Deze schuifladen moeten zoo aangebracht 'zijn, dat degene, die voor de schrijftafel zit, er gemakkehjk bij kan, het is niet onpractisch, wanneer de schrijftafel een weinig naar voren overhelt, zoodat de beide vleugels een weinig naar den zittende toeloopen. Aan den achterkant van het blad kan er een kleine verhooging zijn aangebracht, eenige ondiepe schuif laatjes en daar Een eenvoudige doelmatigheid. Geheel gevulde meubels naar behangerssmaak. tusschen nog een open vak, dat kan er nog mee door ; meer is uit den booze. Als de schrijftafel vrij moet staan, dan moet deachterkant ook geforneerd zijn, men mag haar niet met een stof bekleaden. Bij alle kastmeubelen hooren sloten en sleutels;, deze behoeven geen enkele deugd meer te bezitten, dan dat zij goed sluiten en onderling verschillend zijn, opdat alle andere sleutels van kasten HOK HET DAN MOET ZIJN. 75 niet ook op de schrijftafel zouden passen. Er behoeft om het sleutelgat- geen bombastisch beslag te zitten, waaraan men gevaar loopt zich de handen te bezeeren. Aan de schuifladen, ten minste aan de grootere, worden somtijds handvatsels geschroefd; zij moeten dienen om gemakkelijk de laden te kunnen opentrekken, maar niet om zich de huid open te schrammen. Overigens glad, geen gedraaide pooten, geen overtollige stofrichels, geen spijkerkoppen of punten, geen geheime ondoelmatigheden. De voornaamste zetel is de sofa. Somtijds wordt zij ook gebruikt, om er op te hggen, dan noemt men haar rustbank of divan. Dat is het type, dat meestal in de huiskamer staat; een breede zitting, links en rechts gevulde Sofa met een wniiadiageB ombouw m j moderne leuningen en een hoog opgevulde Duitsche kunst." rugleuning. Daartegen valt niets te zeggen, wanneer de rugleuning ten minste niet in een paneelplank uitloopt; want dan riskeert men, dat er eiken keer, als men er op gaat zitten van de Goede zetels. genoemde paneelplank een vaas of drinkglas of een buste op het hoofd komt vallen. Zelfs wanneer de decoratieve voorwerpen op de paneelplank goed stevig staan en niet kunnen vallen, slechts zachtjes wiegelen en dat ook slechts, als 76 IE KAN HUISHOUDEN. iemand wat te sterk tegen de rugleuning aanleunt, dan is het toch in principe onaangenaam te weten, dat er zoo dicht boven ons achterhoofd, zooveel voorwerpen zweven. Dus geen paneelplank en ook geen onnutte draperie over de sofa. Men neemt het overtrek naar gelang men gebruik wil maken van het meubelstuk ; voor de huiskamer laken, wollen gobehjn of Moquette, ook linnen; voor de goede kamer en het boudoir van de dames kunnen teerdere weefsels, kan zelfs zijde gebruikt worden. Deze fijnere sofa's en gevulde stoelen, moeten dan daarmee overeenkomende gracieuze vormen hebben, maar hunne „kleinheid" mag nooit bestaan ten koste van hunne stevigheid. Pronkerig, dunpootig speelgoed, zooals de meubelhandelaar dat voor het boudoir aanbeveelt, moet men niet nemen. Evenzoo gek staan de overmatig, zware, opgeblazen heerenfauteuils. Geheel bekleede meubels, waarvan men in 't geheel geen hout ziet en waarover wij reeds spraken, hebben hcht iets, dat ons onrustig maakt; wanneer men behalve de pooten niets van het houten onderstel ziet, dan weet men in 't geheel niet hoe de kleine kolossus eigenlijk samengesteld is. Tot die meubels behoort het gebruikelijke pluche-garnituur, dat ons voor het salon warm aanbevolen wordt; het heeft meest kwasten aan de armleuningen en lange franje om de pooten heen; in een degelijk huishouden behooren echter die meubels niet thuis. Voor de studeerkamer is een chaise-longue aan te bevelen of één met een los kleed of met een vast overtrek, wat het meest practisch is, is moeilijk uit te maken. Behalve dit sluimermeubel behooren er in de studeerkamer een paar gemakkelijke stoelen, of, wanneer men het bekostigen kan, de beroemde clubfauteuil. Nogmaals zij er op gewezen, dat men in plaats van sofa's en gevulde meubels, banken en stoelen kan gebruiken met losse kussens. De vormen van alle zetels moeten aan een bepaalde wet voldoen: zij moeten zich voegen naar het lichaam; het overal ondersteunen, het overal laten rusten. Alle andere vormen zijn onzin, het bhjft 't zelfde, welken naam zij dragen. De uit riet gevlochten meubels vormen een soort op zich zelve, men behoeft ze niet alleen op het balkon te gebruiken, men kan ze ook in de kamer nemen. De ledikanten zijn het meest verwant aan de zetels, men behoeft er eigenlijk geen woord meer van te zéggen, dan reeds in de voorgaande rubrieken gedaan is. Een ledikant moet namelijk niets anders zijn, als een flink en doel- Goede zetel. De ledikanten. HOE HET DAN MOET ZIJN. 77 matig voorwerp; het moet soüde en zindelijk zijn. Men kan haast alleen over het negatieve er van spreken, over datgene, wat er niet aan moet zijn; geen verhooging, geen gedraaide knoppen en nagels, geen vooruitspringende lijsten, geen galerijen, geen uitgesneden symbolen. De Hoofdzaak is, dat het minstens 2 : 1.10 Meter afmeting heeft en dat het zoo hoog boven den vloer staat, dat het gemakkelijk er onder schoongemaakt kan worden. Metalen ledikanten hebben zeker iets voor, maar zijn 'echter niet alléén, als hygiënisch aan te bevelen. Men kan gerust houten ledikanten nemen, te meer, daar het toch meestal warmer en huiseliiV«r staat, T.Tfceren ledi¬ kanten hebben altijd iets onooglijks, wanneer de voor- en achterkant met geplooide stof wordt bekleed, waarin het stof slechts vast gaat zitten, bovendien is deze opschik onhygiënisch. Huiskamer, Slaapkamer, Studeerkamer, Kinderkamer. Het doel van de huiskamer is, dat de huisvrouw en ook de man, wanneer hij thuis is, er zich een geruimen tijd in kunnen ophouden. De kinderen mogen er ook gewoonlijk vrij binnenkomen. In de huiskamer zit de vrouw des huizes te werken, namelijk te naaien of de huishouding na te rekenen ; daarom is hier een goed voorziene werktafel en ook de naaimachine op hare plaats. (Deze moet echter, als zij niet wordt gebruikt, toegedekt worden). De man verricht in de huiskamer geen zwaren arbeid, hij laat, «r zich veel meer de gebeurtenissen van den afgeloopen dag verhalen of Rieten meube,g luistert naar het vertellen van de guitenstukken van zijne spruiten; daarom is het voldoende, als er voor den heer dés huizes in de huiskamer een goede zitplaats voorhanden is', ook een rooktafeltje is gemakkelijk. Daarom zal men in de huiskamer moeten plaatsen: een sofa, daarvóór een tamelijk groote tafel benevens stoelen, een kleinere kast en een werktafel, één of twee kleinere tafeltjes en eenige gemakkelijke zitplaatsen. Op den vloer legt men linoleum en daarover een karpet. In vele gevallen zal de huiskamer tegelijk eetkamer zijn, dan moet de mrichting wat uitgebreid worden. Men moet, indien het eenigszins mogelijk is, voor huiskamer een vertrek kiezen met twee ramen, met goed licht en een mooi uitzicht. Voor de inrichting van de slaapkamer is het plaatsen der ledikanten hoofdzaak. De bedden kunnen niet zóó staan, dat de slapende met het hoofd naar het licht gekeerd hgt, zij moeten veeleer loodrecht op den raamkant staan. Men 78 IK KAN HUISHOUDEN. Een eenvoudig hygiënisch bed met nachttafeltje. moet er ook op letten, dat de bedden niet op den tocht van de deur worden geplaatst. Wanneer op die manier de legersteden de gunstigste standplaats hebben, dan kunnen de overige stukken verdeeld worden. De kaptafel stelt een bijzonderen eisch; zij moet zoo staan, dat degene, die haar gebruikt, goed belicht wordt. Behalve het bed en de kaptafel behooren er m een slaapkamer nog de kleerkast, de mno„r, f i j , . ""g ub Kieerjsast, ae wascntafel, de nachtkastjes, eemge stoelen eh misschien nog een gemakkelijke Stoel. Hoe minrW w in Ofo„+ v,„„ t—j. tït ,° , ° ■ . , , j . ^™ a Ï t i—r • uo«u. wanneer men ae geiegenneiü Heett om de kleerkast in een kleine kleedkamer te zetten, dan moet men er gebruik van maken Wanneer men de waschtafel daar ook in kan plaatsen, dan moet men zich dat voordeel niet laten ontgaan. Voor den vloer is linoleum zeer geschikt; een goed kleed, waarvan de wol niet loslaat, geeft een sympathieke warmte, voldoende zijn kleine geweven beddenkleedjes of matten De studeerkamer moet geen Moorsch, Perzisch of een ander Oostersch karakter dragen; ook moet de boekenkast er niet als een geweerkast uitzien !Lm! Z&\?k°PPen, verzierd zijn. Er behoeven ook geen ridderharnassen van geperst bhk of geleesde bogen aan den muur hangen. De plaatsing van de meube s wordt door de schrijftafel bepaald. Die heeft absoluut aanspraak op het beste hcht en moet tochtvrij staan. Het is verkeerd haar zoo te plaatsen, dat het hcht van rechts mvalt, of dat zij in den hoek van de deur staat. Het hcht sXlvendrrechter3 * loodrecht °P de schrijftafel vallen, want de nana mag geen schaduw op het papier geven. In de nabijheid der schrijftafel moeten eenige aktenstandaards en de boekenrekken voor de brieven en kwitantieboeken en dergelijke geplaatst worden. In de studeerkamer behooren bovendien de reeds besproken gemakkelijke zetels én één of twee kleinere tafeltjes. Men moet van de gemakkelijkste stoelen met een kleine tafel een ge- zeülghoekjemaken, Gemoedelijk hoekje in een huiskamér. hoe Het dan moet zijn. 79 let gedeelte van de kamer, dat het verst van het raam is, is daartoe het best geschikt. In de nabijheid van de schrijftafel moet een stoel voor een bezoeker staan, maar het is onbeleefd, dien zoo te zetten dat het hcht den vreemde in let gezicht valt en de heer des huizes zelf in de schaduw bhjft. Men behoeft voor de studeerkamer niet bijzonder zuinig te zijn met tapijt en kleedjes, -eenige goede stukken zijn hier het best op hunne plaats. De kinderkamer gelijkt het meest op de slaapkamer der ouders. Men plaatst de bedden volgens hetzelfde systeem als daar; ook kinderbedden moeten niet parallel met den muur, maar altijd met den hoek er loodrecht op staan. Op deze wijze kan men in dagen van ziekte den patiënt beter steunen en geneesmiddelen ingeven, daar men aan "weerszijden van het bed bij den patiënt kan komen. Voor de speeltafel en later Eenvoudige huiskamer uit een moderne werkmanswoning. voor de werktafel geldt hetzelfde, wat van de schrijftafel in de studeerkamer gezegd werd. Alle meubels moeten zooveel mogehjk afgeronde hoeken hebben ■en mogen geen openingen hebben, waardoorheen het hoofd kan gestoken worden. De pooten van de stoelen moeten zoover naar achteren uitgebogen zijn, dat aooveel mogehjk het gevaar van omslaan vermeden wordt. Een afgezette speelplaats (gemakkehjk af te zetten door een eenvoudig houten hekje) belpt veel, om de orde in de kinderkamer te bewaren. Kleeden hooren hier niet thuis, het is hier de beste plaats voor linoleum. Voor de meubels is geverfd of gelakt pijnboomhout het beste; een bonte beschildering helpt veel, om den kinderen •de meubels mooi te doen vinden en te doen ontzien. Een vroolijk Fries met bloemen, vogels, eekhoorntjes of dwergen geeft veel vermaak; men kan zulke iriezen goedkoop koopen. Dat alles in dit vertrek van kleiner formaat moet zijn, «dan in de kamers voor de volwassenen, spreekt van zelf. De Keuken. Wanneer wij reeds bij alle overige meubels er steeds weer op aandrongen, •dat zij zooveel mogehjk eenvoudig en glad moesten zijn, om zoo min mogehjk stof te verzamelen, als zij maar practisch en sohde waren, zoo moeten wij er 00 O > a w g Cd o O O a Kinderspeelkamer. HOK iHET DAN MOET ZIJN. 81 met nog te meer nadruk op wijzen, wat de keukenmeubels betreft. In het paradijs der keukenmeid hebben gedraaide zuilen, vooruitspringende omlijstingen, gebogen consoles, sierknoppen en schelpen niets te maken. iYj.cu muBi er ook niet minder streng voor waken, dat er in de keuken werkelijk niets staat, dan datgene, wat in nauwe betrekking tot het koken staat. De doos met schoenborstels, de kast voor de vegers en de bergplaats voor de vuile wasch, dergelijke dingen hebben geenerlei betrekking op gestoofd vleesch, noch op eierkoeken en behooren 'daarom in geen geval in het vertrek, waar de spijzen bereid worden. Het moet zoo ingelicht zijn, dat deze gereedschappen, die dienen om het vuil te verwijderen in een bijkeuken kunnen geborgen worden. In de keuken behooren: een groote, sluitbare kast, al naar de grootte van de huishouding nog één of twee kleinere kasten, één of twee tafels met niet te kleine bladen, een rek om het vuile vaatwerk op te zetten, een plank voor de pannen, een rek om potjes met specerijen op te zetten, die vlug bij de hand moeten zijn, een klok, eenige haken voor allerlei keukengereedschap, een rek of lat om de hand- of af droogdoeken op te hangen, eenige stoelen en eventueel een kast voor tuif en hout. Overtollig is alles, wat aan de keuken een eenigszins poëtisch karakter moet verleenen, zoo bijv. de veelgeroemde keukenborden, waaraan de meest verschillende pannen aan hunne ooren ophangen en vergenoegd op bet stof wachten, dat er in valt. Het is ook overbodig, dat men de groote schotels, de puddingvormen en braadschotels openlijk te pronk zet. — De keukenkast heeft meestal den vorm van een buffet; daar is niets op tegeh, zoolang zij niet de gebreken heeft, van het meubelstuk uit de eetkamer. De hoofdzaak is, dat er veel in geborgen kan worden ; dat zij niet al te hoog is; dat zij in vakken is ingedeeld van zooveel mogehjk verschillende grootten. En dan : moet zij onberispelijk sluiten. Het is niet onaardig om in de bovendeuren glasruiten te neDDen, net is zelts wenschelijk, dat de huisvrouw of de keukenmeid er een gemakkelijk overzicht in heeft en ook om van tijd tot tijd een vergenoegden blik op hare schatten te kunnen werpen. Voor alle keukenmeubels is geverfd en gelakt pijnboomhout, het meest geschikt. Zuiver wit is wel erg besmettelijk, daar echter goed gelakte meubels best met heet water en den borstel kunnen schoongemaakt worden, zoo is wit toch de beste kleur voor de keuken. Natuurlijk kan men ook heel licht groen of blauw nemen. De bladen van de tafels moeten ongeverfd, ruw en van massief eikenhout zijn ; om ze dagelijks met den platten borstel of heiboender te kunnen reinigen. De turf kast moet met blik beslagen zijn en ue vuumsDaK 01 emmer moet van een deksel zijn voorzien. Elk stuk op zich zelf van de keukeninrichting moet goed vrij gehouden worden van stof en spatten. Voor het fornuis kan een mat of zinken plaat of beter nog een stuk linoleum hggen, verder behoeft de keukenvloer niet belegd te worden. Ik kan Huishouden. „ 82 IK KAN HUISHOUDEN. De Vestibule. Een goed ingerichte kapstok is voldoende om de vestibule aan te kleeden Zulk een kapstok (porte-manteau) moet bestaan uit een spiegel, een smal hori Eenvoudige, goedkoope en gezonde slaapkamer. Vroolijk ingerichte, gezonde slaapkamer. HOE HET DAN MOET ZIJN. 83 zontaal plankje, waarop borstels liggen, één of twee rijen kleerenhaken en daarbij behoorende parapluiebakjes. Dit geheele apparaat moet zoo samengesteld zijn, dat het zoo dicht mogelijk aan den wand kan staan en zoo weinig mogelijk plaats inneemt. Wit gelakt staat het helderst; onder in den parapluiestandaard behoort een metalen bakje voor de punten van de parapluies. Wanneer er bij uitzondering genoeg ruimte is, en het ook niet aan natuurlijk- en kunstlicht ontbreekt, kan men in de vestibule ook een paar banken zetten. Eenige dingen, die het comfort verboogen. De klokken, die men gewoon is in huis op' te hangen of te plaatsen, zijn deels noodzakelijk en deels versiering. Men zal het gemakkelijkst het smakelooze vermijden, wanneer men ook met de klok meer het werktuig dan de versiering ziet. Vooral voor de eetkamer hebben de winkeliers onmogelijke machines in voorraad, kasten van 2 Meter hoog, die een torenuurwerk konden omsluiten; allerlei allegorieën van den tijd en der vergankelijkheid schudden de zandloopers en zwaaien met de zeis. Het is ook overtollig; dat een klok met donderend geweld of met melodisch gezang of met koekoek-koekoek het uur verkondigt. Het slagwerk is op dagen, dat men bezoek heeft onbetamelijk, maar het kan 's nachts ook zeer vervelend zijn. — Heel Jeelijk zijn ook de beruchte regulateuren, die in heel druk opgemaakte kast, die met punten en knoppen versierd is, aan de muren hangen, zoodat men van louter mooiheid de wijzerplaat haast niet vinden kan. De Fransche pendules zijn gelukkig bijna verdwenen en ook de kleine porseleinen klokjes in den ,,Rococostijl" voor het boudoir. Hen klok moet vóór alles een klok zijn, zij moet zacht en juist gaan en moet een duidelijke wijzerplaat hebben. De kast, die er omheen zit, moet goed sluiten en maken, dat er geen stof in het raderwerk kan komen. Overigens moet het reeds aardig, eenvoudig en niet opvallend ziin. omdat het niet aangenaam is, als de klok ons voortdurend in 't oog valt. De bekoorlijke ijdelheid verlangt een spiegel. Het is echter niet noodzakehjk, dat de onbeleefdste van alle huisvrienden trotsch als trumeau paradeert. De omlijsting, kroon en de consoles moeten niet de hoofdzaak bij een spiegel zijn. Het is veel meer de hoofdzaak, dat het glas van goede kwaliteit is. Niets is onaangenamer, dan dat de spiegel ons vertelt, dat wij een gele of groenachtige gelaatskleur hebben. Blazen en andere gebreken verboogen ook de waarde van het glas niet. Daarentegen is een geslepen rand tamelijk overtollig. Het is heel leelijk om den spiegel met allerlei doeken en lappen te drapeeren, om hem een boudoirstemming te geven. Aan dit kinderbed kan geen stof vast gaan zitten en het kind kan er niet uitvallen. 84 IK KAN HUISHOUDEN. Keukenmeubels, zooals zij moeten zijn. HOE HET DAN MOET ZIJN 85 Een bedbekleeding, die veel stof verzamelt en gevaar oplevert voor brand. Vele huisvrouwen hebben gaarne een bloemtafel, die moet dan echter niet uit knuppelhout en kleine berkenstammetjes inéén gespijkerd zijn; niet met boomschors bekleed, noch met dennenappels versierd zijn. Een eenvoudige tafel van een goeden vorm, niet te groot met zinken bak, goed vaststaand, zoo mogehjk op vier pooten en toch gemakkelijk verplaatsbaar, dat is het, wat het wezen moet. Bloembakken, die op de vensterbank geplaatst kunnen worden, hebben wel het ongemak, dat zij weggenomen moeten worden bij het openen van het raam, maar aan den anderen kant het voordeel, dat de bloemen gelijkmatig licht bekomen. Wanneer die bakken niet te groot, dus ook niet te zwaar zijn en op pootjes staan, zoodat er tusschen de vensterbank en den bak een kleine ruimte overblijft, dan kan men ze' met genoegen gebruiken. Even aangenaam als het verplegen van bloemen en planten, is het, wanneer de huisvrouw piano speelt. Maar het is in elk geval niet noodzakelijk, dat een piano met moderne ornamenten versierd is, öf dat er engelenkopjes met een Een piano met veel te drukke versiering. 86 IK KAN"HUISHOUDEN • Kamer voor een jong meisje. lauwerkrans omhangen, een lier en eenige portretten van Mozart, Beethoven en de zahge Troubadour opstaan. Dus: een eenvoudige kast en een degelijke constructie bij een vollen toon. De piano en de vleugel moeten zóó in de kamer staan, dat zij geen last hebben van den tocht, doch ook niet te dicht bij de verwarming, en, indien ■ moseliik. zóó. dat de toon zich in de kamer, naar de richting van de deur ontwikkelt. De piano noch de vleugel zijn plaatsen voor de, ach zoo mooie salonversieringen. De bekleeding van de deuren en ramen. De deuren, die toegang geven van het voorhuis in de kamer en van de ééne kamer in de andere, moeten liefst in het geheel niet bekleed zijn. Men kan niet gemakkelijk begrijpen, waarom men den toegang door onnutte bekleedingen minder gemakkehjk Een piano, die degelijk gebouwd is en het oog rustig aandoet. Elegante bloemtafel. 88 IK KAN HUISHOUDEN. moet maken; en het heeft geen zedelijken, noch een aesthetischen grond om de naaktheid van een deur te bedekken. Was het nog mogelijk, dat een gordijn het geluid kon dempen, maar ook dat schijnt onmogelijk te zijn ; wil men het echter doen, dan moet men een geheel glad, op stangen loopend en geheel weg te schuiven gordijn nemen. In elk geval moeten alle plooien en alle behangerskunstwerken uit een wei-ingerichte woning verwijderd blijven, zoowel van de deuren, als- van de ramen. Alle raambekleedingen moeten zoo min mogelijk licht rooven, en in zooverre zij de vensterruiten zelf bedekken, gemakkelijk op zij te schuiven of op te halen zijn. Een practisch en niet duur recept is : kleine schuifgordijnen van een dunne stof, langs dunne koperen roeden loopend; weer een dun op stangen loopend gordijn voor het geheele raam; om de venstéropening heen een horizontale en twee verticale strepen van gekleurd linnen, die het licht'niet benemen en geborduurd of op een andere wijze bewerkt zijn. Dus geen wollen overgordijnen, geen pluche garnituur, geen ornamentale stores. Ligt het raam zóó, dat, wanneer de kamer van binnen verlicht is, men er van buitenaf in kan zien, dan heeft men nog een op stangen loopend ondoorzichtig gordijn noodig van linnen, cretonne of een ander niet te dure stof. Men moet er voor zorgen, dat de kleur er van in harmonie is met de raambekleeding, de bekleeding der meubels, het hout en het tapijt. Wil men bepaald ook voor htt raam zijn rijkdom toonen, dan kan men voor die enkele stukken dure stofft n kiezen, men kan ook een weinig meer applicatie, borduursel en andere geweven sieraden gebruiken, men kan zelfs eenige passementen binnen laten sluipen, maar men mag nooit de hoofdzaak vergeten, geen licht rooven en geen plooien dulden. Hemels over ledikanten zijn overtolliq, in welken vorm zij ook worden aangebracht. Dat er aan het hoofdeneind van het bed ergens een geweven stof vlak gespannen wordt, is op zich zelf onschadelijk, maar het beeft intüsschen geen nut. Een gobelijn echter, waarop kalkoensche hanen met Venus stoeien is uit den booze. Tapijten. Het tapijt heeft ook geen andere deugden, dan die voortkomen uit zijn grondstof en zijne bewerking. Als het goed is, dan komt het er nog slechts op aan, het te laten overeenstemmen met de meubels en ook mc t het behangsel. — Loopers, die men in de gang kan leggen, moet men liefst effen nemen, in elk geval slechts met zeer neutrale patronen, geometrische figuren zijn voldoende. Kommodekast met spiegel er boven. HOE HET DAN MOET ZIJN. 89 Tafelkleeden. Bij een klein inkomen kan een handige huisvrouw er veel toe bijdragen, om de kamers er vriendebjk en huiselijk te doen uitzien. Maar wanneer zij zich niet tempert, dan kan zij ook veel kwaad stichten. —■ De pluche tafelkleeden zijn levensgevaarlijk, vooral dan, wanneer er aan de vier hoeken lange kwasten hangen en wanneer er op het middenvak met dik koord een ornament genaaid is; dan vallen namelijk de glazen hcht om en zelfs de lamp loopt gevaar. Van onnut zijn ook de kanten kleedjes, de geweefde zoowel als de gehaakte, die dikwijls de geheele tafel bedekken en aan den voet van den inktpot of aan de knoopen van de jas blijven hangen. Het staat zeer burgerlijk, wanneer alles met kleedjes is bedekt; soms ziet men kleedje voor kleedje. Geborduurde kleedjes zijn gewoonlijk al te kleurig. Op de eettafel kan een moltonnen deken liggen en daarover een gekleurd linnen kleed en als het gekleurde hunnen tafelkleed plaats maakt voor een wit linnen of damast; kunnen de warme schotels en' borden geen tafel bederven en wordt het gerinkel der borden en glazen verminderd. Garderobe met een ingebouwd^kastje. De lampen. Ten derden male moeten wij aanvoeren, dat de zakehjke, doelbewuste samenstelling van wat het materiaal vordert en de techniek verlangt, bijna voldoende is, om geschikte vormen te verkrijgen. Een voorwerp voor verlichting, zooals het in een eenvoudig huishouden gebruikt wordt, behoeft niets meer te zijn dan een vernuftig samenstel van pijpen, draden en hoépels, al naar het soort van licht, dat zij dragen moet. Men. neme geen luxueus uitziende kroonluchters, geen overtollige versieringen en zeker geen doelloos aangeschroefde ornamenten eraan. Gladde buizen zijn zoo wel voor gas als voor electrisch licht het beste. Voor de petroleumlampen eischten wij reeds het gladde bassein ; dit voornaamste deel bepaalt alle andere, ook de kettirgschalmen der hanglampen en de standaards van de zoogenaamde salonlampen. Alle kamers hebben hunne bijzondere behoefte. In de eetzaal hadden wij gaarne een lamp met vele vlammen, daarmee willen wij nu weer niet zeggen, dat zij bijv. een dozijn vlammen moet hebben. Eén groote pit in het midden en drie 90 IK KAN HUISHOUDEN. vlammen aan de uiteinden der armen zullen in de meeste gevallen voldoende zijn. De lamp in deeetkamer mag wat grooter zijn, dan die in de huiskamer, en in 'de slaapkamer en het boudoir kan zij weer wat kleiner zijn. Men moet liefst' geen gekleurde ballons nemen,, zij geven niet het effect; dat men ervan verwacht. In de keuken moet men ook niet te zuinig zijn met licht en er voor zorgen, dat de vestibule van het huis. ook genoegzaam verlicht is. Schilderijen en platen. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn met de schilderijen aan den muur. Schilderijen en platen moeten het oog goed doen, de woning' sieren. Niet al te veel stervelingen komen in de gelegenheid om echte olieverfschilderijen te koopen. Wanneer men het er echter eens voor over heeft, dan moet men toch in 's hemelsnaam niet in een aangeprezen schilderijenwinkel gaan, om zich daar, ach zoo'n stemmings- Een bloemtafel van mooien vorm. vol Zeestuk, jachtstuk, Vruchten- stuk of wat er verder monsterachtigs is, te laten aansmeren. Men moet slechts den schilder koopen, waar men van houdt en wanneer men van geen een houdt, dan moet men niet zelfstandig; Bij gebrek aan ruimte: een kastje, dat tegen het voeteneinde van het bed is geplaatst." HOE HET DAN MOET ZIJN. 91 koopen, maar zich laten raden, doch van een kunstvriend. Heeft men echter een lievelingsschilder en kan men geen schilderij in olieverf koopen, dan moet men zich niet ontzien, om van de hand van dienzelfden meester een aquarel, een pastel of ook maar een eenvoudige teekening te verkrijgen. Een enkele möoie teekening, in een waardige lijst, maakt een kamer mooier, dan wanneer er een dozijn minderwaardige stukken hangen. Meestal zal men slechts copieën kunnen koopen. Hiervan zijn niet altijd, die het beste, die het meest op het origineel lijken, maar veeleer die, die het origineel nieuw weergeven in de verveelvoudigde techniek. Daarom zijn de vette lithografieën, die in allen ernst een schilderij voorstellen, onverdraaglijk. Gekleurde reproducties kan men altijd nog 't best door gekleurden boekdruk verkrijgen. Door zulke reproducties, die nu zeker niet te slechter zijn, naarmate zij meer op het origineel gelijken, valt het gemakkelijk, om Romanti sch. Praotisoh. De vogelkooi. eenige goede schilderijen in huis te hebben; men behoeft slechts de klassieke meesters te kiezen. Bijv. een oud Hollander, van Eyck; een Dürer en Holbein ; of de helden der Renaissance, Leonardo, Raffaël, Michelangelo ; of Rubens en Rembrandt, de profeet van het hcht en de duisternis, Men kan ook (en die dat doen, toonen veel fijn gevoel te bezitten): de reproducties van de schilderijen uit het museum, zij het ook slechts in 't zwart-wit, in de kamer hangen. Over 't algemeen moet men niet zooveel ophebben met kleuren; een goede eenkleurige druk, kool, pigment of twee kleurendruk kan heel mooi zijn en veel genoegen geven. De origineele hthografieën en houtsneden zijn een ander materiaal. Zij hebben gewoonlijk een tamelijk groot formaat en zijn daarom voldoende, om een wand behoorlijk te versieren. Zeer respectabele kunstenaars hebben zulke hthografieën en houtsneden gemaakt. Ook de fotografie (zonder ooit een kunstwerk te worden) weet aardige effecten te verkrijgen en men behoeft zich niet te geneeren, om, in kooldruk of gummidruk, of, hetzelfde van welke techniek ook, een paar groote landschappen of goed gemodelleerde koppen aan den wand te hangen. — De etsen zijn wel voornamer, doch het mooi ervan kan toch slechts door een kenner geschat worden ; bovendien zijn zij recht duur. Wanneer men het echter kan, dan moet men zoo verstandig zijn het geld van drie feestavonden of drie circusuitgangen bij elkander te leggen, om daarvoor een ets te koopen. Slechte schilderijen te hebben is even onbeschaafd, als het lezen van slechte lectuur. Platen, die men in de kamer te kijk hangt, moeten omhjst zijn. De lijst mag nooit te veel in het oog loopen en de aandacht dus van de plaat of van het schilderij wegnemen. Een eenvoudige houten lijst, van een neutrale kleur, in wit, of in een kleur, die met den hoofdtoon van het schilderij contrasteert of harmonieert, zal steeds het beste zijn. Goud moet men slechts daar aanwenden, als de schilderij het waard is. Erg 92 IK KAN HUISHOUDEN. leelijk zijn lijsten, die betrekking hebben op de voorstelling van het schilderij: bijv. Bocklins „Vioolspelende hermiet" in een lijst, die de muren van de kapel voorstelt, die van boven een dak en zoo mogelijk nog een klokje heeft. Het staat ook opdringerig als in de lijst ergens een zedekundig opschrift te lezen staat, zooals bijv. boven Raffaël's Sixtijnsche Madonna: „Zalig zijn zij, die rein van harte zijn". Beelden. De leek moet met beelden nog veel voorzichtiger omgaan, dan met schilderijen, en men kan hierbij nog met meer gerustheid zeggen, dat slechts heel weinig menschen geld genoeg hebben om een goed beeld te koopen. Maar ook hiervoor geeft de reproductie een goed hulpmiddel. Men kan gerust gipsfiguren uit de gieterijen koopen, die klassieke oude en nieuwe stukken uit de museums voorstellen en ze thuis plaatsen. Het is niet noodig, dat deze gipsfiguren, wanneer zij van een brons genomen zijn, ook zelve gebronsd worden; maar als het goed gedaan is, dan kan het er aardig uitzien. De eigenaardige. kleur, die de antieke uit marmer gehouwen kunstwerken aannemen, als zij eeuwen lang in de aarde bedolven zijn geweest, wordt in den laatsten tijd in gips heel goed nagemaakt. Door het mengen van gips en lijmwater met verschillende kleuren ontstaat er een tamelijk duurzame verf, die met goed gevolg gebruikt wordt, om ook reproducties HOK HET DAN MOET ZIJN. 93 Een schrijfgarnituur met hoeken en kanten. naar oude kunstwerken te maken, die er volkomen op gelijken. Goede namaaksels zijn dikwijls zoo bedrieglijk, dat men er eerst na een nauwkeurig onderzoek in slaagt, om te onderscheiden, of men een origineel stuk of een afgietsel heeft. Evengoed als men de antieke marmeren beelden namaakt,, verstaat men tegenwoordig ook prachtig de kunst, om oude Terracotta beelden, vooral de Grieksche zoogenaamde Tanagrafiguren voortreffelijk weder te geven. Door hunne sierlijkheid en schoonheid vormen zij in de goed gelukte reproductie een kamersieraad, dat altijd mooi is en waarvoor niemand zich behoeft te schamen. Niet minder kunstvol wordt tegenwoordig de geoxydeerde groene oppervlakte van brons van oude Pompeïsche bronzen of van de oudRomeinsche lampen geïmi¬ teerd, zoo voortreffelijk zelfs, dat de namaaksels volkomen gehjken op de origineelen uit de museums. Dit zijn alle dingen, die elk huis versieren door hun schoonen vorm. De goedkoope, akelige bustes van gips echter, die wit, licht gebronsd of kleurig geverfd zijn en waarmee de Itahanen venten, toonen weinig kunstgevoel; of het nu bustes van den keizer of lieve kinderkopjes of ideale vrouwspersonen zijn, het is alles hetzelfde en zulke prullen moet men niet dulden. — Hetzelfde geldt van de kleine voorwerpen, die men snuisterijen noemt. Zij zijn gedeeltelijk van metaal en gedeeltelijk van porselein of van een of andere goedkoope grondstof : zij zijn over 't algemeen aardig gekleurd en zien er snoezig uit, volgens het oordeel der jonge meisjes. Die dingen'hebben echter al te dikwijls niet het minste met kunst te maken en zijn dus ook niet mooi! Wij zuilen eens een klein lijstje geven van hetgeen de huisvrouwen hebben op te ruimen en wat zij nooit meer mogen koopen : een lokkig hoofd, tien centimeter hoog, met roode wangen, op het voetstuk het onderschrift: onschuld; een naakt jongetje, dat met de handjes naar een vheg grijpt, die op zijn buikje wandelt; een katten-moeder met zeven spruiten, bont geverfd, aangekleed, boeken vóór en brillen óp de neuzen, op stoelen gezeten, de staarten gedeeltelijk omhoog gekruld, gedeeltelijk neerhangend; een kuiken, dat zoo juist uit het ei komt; Bismarck het rijkszwaard smedende; Amor als waterdrager, aan het juk bengelen twee harten, als emmers; de eerste sigaar, of wat voel ik ? een dwergenfamihe en tien gedresseerde poedels van twee tot twintig centimeter en zoo voort en zoo voort, men kan er boekdoelen mee vullen. Ik zeg: pas op voor de verjaardagsgeschenken van de vriendinnen ! — Er zijn natuurlijk ook snuisterijen, die elke kunstliefhebber doen watertanden, maar zij zijn duur, zij moeten duur zijn, reeds daarom, omdat zij van goed materiaal zijn. Er zijn prachtige porseleinen beelden, het nieuwe Meissner, de prachtvolle Kopenhager dieren, het gracieuse Sèvres. Er zijn kleine bronzen, die kunstwaarde hebben, dieren van August Gaul, kinderen van Kraus, copieën van klein formaat naar Meunier, Rodin en Klinger. Er zijn prachtige Japansche voorwerpen en ten slotte zijn er goede oude stukken, zooals grootmoeder, die in de kast met glaswerk had staan, oude Meissner poppetjes, kokette rococodametjes enz. Twee of drie, ja zelfs één van die werkelijk kostbare stukken staan oneindig beter, dan al die andere snorrepijpeTij. •94 IK KAN HUISHOUDEN. Het overtolligste wat er bestaat. Alles wat men liefhebberijwerk noemt, alles wat men van afval fabriceert, alles wat men maakt, om zich niet te vervelen, is overtolhg. Alles, wat tante Euphemia geschikt oordeelt voor jonge meisjes, om hun vader op zijn geboortedag mee te verrassen, alles, wat tante Eulaha in eigen persoon van oude pantoffels, afgedragen kousen, tandenborstels en van gedroogde augurken te zamen flanst aan aardigheden en nuttige voorwerpen, is ook overtolhg. Het is overtollig de papiermand met kwasten te versieren, den laarzentrekker symbolisch te beschilderen, een borduurwerk over den courantenharjger te harjgen, in onschadebjke plankjes gewapende ridders te branden en in schilderijlijsten kerven' te snijden. Overtolhg zijn de kunstbloemen, of ze van papier, dan wel van doek zijn, de geprepareerde palmen, waarvan men zonder gevaar elk blad kan aftrekken, die vergiftig zijn en in een kurken tob gedijen. Overtolhg zijn de goudvischkommen, waarvan het ronde bassein niet veel grooter is dan een spoelkom, waarbij echter een naakte waternimf van eeuwigheid tot amen in het water kijkt; overtollig zijn de schaaltjes voor visitekaartjes, op welker bodem Wodan met Brunhilde geschilderd is, waarvan het hengsel een doorntak is en waarvan de leeuwenpooten gestadig afbreken; overtolhg zijn de aschbakken waarop een kikvorsch zit, die den muil openspert, waaruit de walm omhoog stijgt en waar onder staat: acht dagen- was de kikvorsch zoo ziek, nü rookt hij weer, God zij dank. Overtollig zijn alle zedekundige opschriften, die men in hout heeft gebrand of op laken geborduurd; het is zelfs dolzinnig, wanneer ons 's avonds van de beddesprei tegenblikt: de morgenstond heeft goud in den mond; of wanneer men in de keuken boven de waterkraan lezen kan: klaar en hel, stroomt de wel. Overtollig is het, wanneer de vogelkooi er als een buitenhuis uitziet, met balkons, een schoorsteen en van wenteltrappen is voorzien; en overtolhg. is het, als er op het kleed, dat men 's avonds over de kooi heenlegt, staat: goeden nacht, Hansje. Bloemen. Het is verkieslijk, dat er bloemen in de kamer staan. Ook in den strengsten winter kan men in de groote steden bloemen koopen en nergens zoo duur, dat slechts mihionnairs eenige bakjes kunnen bemachtigen. Niets kan aan een kamer zooveel vriendelijkheid en zooveel vroolijk leven geven, dan eenige bloemen in een vlakke schaal of in een slanke vaas. De bouquet met ijzerdraad is al lang uit den tijd; tegenwoordig weet men, dat er geen andere bindkunst bestaat, dan, om de bloemen op hun natuurlijken stengel los in een vaas te zetten. Daarbij komt het dan niet aan, om figuren te vormen, de kleuren moeten slechts goed gekozen zijn, de bloemen' moeten bij de kleur van de porseleinen of glazen vazen passen; de ruiker moet in harmonie zijn met de kleuren van de kamer. Het eetservies. Voor het tafelgoed, het eetgereedschap, de schotels, messen, vorken en lepels geldt vooral de wet van doelmatigheid en zindelijkheid. Daarom is het in 't geheel niet goed, als borden een gekartelden rand, kopjes een geribbelden buik, glazen ingeslepen holten hebben. Men moet er ook op letten, dat al het tafelgereedschap goed geschikt is voor het doel; dat men met een vork wezenlijk pikken kan, dat een mes goed snijdt en men uit een glas werkelijk kan drinken. Dat alles moet men beproeven, dat kan men niet beschrijven. Het beschilderen van het servies is overtollig, wanneer men echter gaarne een versierd servies ziet, dan mogen toch ten minste alleen de randen en niet die plaatsen beschilderd worden, waarop de spijzen of dranken komen. Het is belachelijk, als ons uit de soep een bouquet viooltjes of een meisjeskopje tegenlacht ; of wanneer het juist is of er in de koffie ergens iets schijnt rond te HOE HET DAN MOET ZIJN. 95 Een mooi porseleinen eetservies. ■drijven. Gouden randjes kunnen er mee door, kunnen zelfs heel goed staan, -vooropgesteld, dat zij sohde gemaakt zijn. De ooren mogen niet bewerkt zijn; zij zijn1 eraan, om.de voorwerpen gemakkehjk aan te vatten. Het zilverwerk behoeft niet in stijl te zijn, dus Lodewijk XVI of Empire is onzin en het is slechts modern, als men er goed mee kan eten. Wijnkoelers moeten geen rariteiten-kabinetten zijn en er moeten geen hertekoppen, noch vrouwenfiguren aanzitten ter versiering. Wat geldt voor het servies, geldt ook voor de waschstellen; geen onnutte groeven of ribbels, groot genoeg, goed aan te pakken en goed uit te gieten, even degelijk als bruikbaar. De Keuken. Ofschoon de keuken het eigenlijk gebied der huisvrouw is en van hare ligging en inrichting het -welzijn van de huisgenooten afhangt, wordt zij bij het huren eener woning tegenwoordig als stiefkind behandeld. Als de „ontvangkamer" slechts heel groot en mooi is, dan wordt over eenige gebreken aan de leuken hcht heengezien. Dit is natuurlijk heel verkeerd, want de ruimte, waarin voor de geheele familie het eten wordt toebereid, welke toebereiding zoo'n voorname rol speelt voor het welzijn en de gezondheid der huisgenooten, moet vóór alles groot genoeg en met betrekking tot de gezondheid geriefelijk gelegen •en ir gericht zijn. Wat de ligging betreft, moet men er vooral op letten, dat de keuken en de daaraangrenzende provisiekast of provisiekamer wel licht en lucht, maar zoo -weinig mogelijk zon hebben. Het ideaal zou dus zijn een keuken te hebben op let Noorden en voorzien van een groot raam. Dit raam zou zoo gemaakt moéten zijn, dat men het zoowel van onderen -als van boven kan openen; de warme lucht stijgt naar boven en verlaat door het geopende raam het vertrek. In elk geval moet men de ligging op het Zuiden -vermijden, want, daar men' genoodzaakt is, een gedeelte van den voorraad in de keuken en het overige in de provisiekast te bewaren, zoo zou de langdurige en krachtige inwerking van de zon de duurzaamheid er van zeer sterk -verminderen. De keuken moet groot genoeg zijn en zooveel mogehjk vierkant, zonder hoeken en gaten, waar de stof zich kan ophoopen. Omdat voor de keuken de allergrootste zindelijkheid een eerste vereischte is, moet ze ruim genoeg zijn •en moeten de vloer noch de wanden overladen worden met versierselen. Een vloer van marmer of van tegels is de beste en anders een geverfde planken vloer, waarvan alle naden en reten goed gestopt en geverfd zijn. Daar een steenen vloer zeer koud is, is het goed, op plaatsen waar men het meest komt, bijv., vóór de kachel en onde- de keukentafel, een stuk linoleum neer te leggen, dat even zoo gemakkelijk met water schoon te maken is, als de steenen zelve. Vooral moet men den vloer niet beleggen met kleeden of matten van 96 IK KAN HUISHOUDEN. „Een ouderwetsche keuken. Naar een Hollandsche schilderij Tan Drolling. welke soort ook, want in de harige wol of tusschen het vlechtwerk verzamelt zich veel te veel stof, die moeiehjk te verwijderen is. Het spréékt van zelf, dat men als raambekleeding geen wollen stof moet gebruiken; een linnen of katoenen gordijn, dat gewasschen kan worden en tegelijk als bescherming tegen de zon kan dienen is het doelmatigste. Ingeval de keuken somtijds wat zon heeft, is zulk een gordijn practisch, zindelijk en billijk in prijs. Wat de muren aangaat, moet er ook vooral op de gemakkelijke reiniging gelet worden. Wanneer de keuken niet tot halver hoogte met tegels is bezet, vooral boven het fornuis, waar, door den opstijgenden damp van het eten en de vetspatten de muur spoedig een onsmakelijk -en onooglijk aanzien verkrijgt, dat (moet men voor een bekleeding • zorgen, die met water afgenomen kan worden. Daarvoor zijn tegels altijd het beste, treft men ze echter niet aan dan moet men de kleine onkosten niet ontzien en den muur voor eigen rekening laten voorzien van de aardige en practische namaaktegels, die van geverfd en geëmailleerd zink gemaakt zijn en die in alle mogelijke' patronen in den handel zijn. Een geverfde muur boven het fornuis is geen goede wandbeMeeding, maar altijd toch beter dan een gewitte muur, die niet nat afgenomen' kan worden. Vooral vetvlekken kan men er slechts met eenige moeite afkrijgen. Karpetten mag men in 't geheel niet in de keuken aantreffen, zij zijn ten zeerste af te keuren. De zoldering en het bovengedeelte der muren zullen meestal eenvoudig gewit zijn en dat is ook het helderst en het beste, omdat het witten niet kostbaar is. Reeds bij het huren is er in de keuken gewoonlijk een gootsteen aanwezig met waterafvoer. Zooveel mogelijk moet deze afvoerbuis DE KEUKEN. 97 recht naar beneden loopen, opdat in de bochten der buis het vuil, dat met het huishoudwater meegaat, zich niet ophoopt. Opdat zoo min mogelijk vuil in de afvoerbuis zal komen, bevindt zich in den gootsteen een rooster, liefst er op vastgesoldeerd, daar de dienstmeisjes licht gdneigd zijn, het roostertje te verwijderen en alle vuil door de buis weg te spoelen, die dan zekér na èenigen tijd verstopt raakt. Gerégeld moet de gootsteen uitgeboend worden met zeepwater en wekelijks met sodawater' doorgegoten worden, om alle vet, dat aan de binnenzijde der buis aangegroeid is, te verwijderen. De toevoer bevindt zich daarboven en is de aanrecht bank aan den gootsteen bevestigd. In woningen met gasaanleg vindt men dikwijls reeds een gashcht en stel met 2 branders, hetgeen dan altijd een zeer practische inrichting is, die veel arbeid spaart en die, wanneer ze met overleg gebruikt wordt, zoo niet even voordeelig, dan toch niet veel duurder is, dan een'kachel, die met kolen gestookt wordt. Jij ' Met het oog op het gebruik Van een hooikist, die men tegenwoordig in alle huishoudelijke winkels in verschillende' vormen aantreft en: die men ook gemakkelijk 'zelf vervaardigen kan, biedt de gasverwarming zeker een voordeel aan, daar men ze slechts gebruikt, zoolang men iets op de kachel heeft staan, terwijl een kolenvuur, ook wanneer men het niet meer noodig heeft, altijd nog eenigen tijd nutteloos dóórbrandt. De inrichting van de keuken. Behalve gootsteen, rechtbank, water en gasleiding, moeten er keukenmeubelen zijn. Deze moeten zooveel mogehjk gladde oppervlakten hebben en geen versiering van krullen of beeldhouwwerk, om het stof geen gelegenheid te geven erin op te hoopen. Een lichte verf geeft ook aan de eenvoudigste meubelen een vriendelijk en sierlijk aanzien. Zulk een verf is daarbij in 't geheel geen weelde, want daar men die in alle drogerijen geheel klaargemaakt verkoopt, zoo kan men de meubelen, wanneer zij er leelijk beginnen uit te zien, met geringe kosten en weinig arbeid zelf weer opknappen. ïot de inrichting van een keuken behoort vooreerst een zoo groot mogelijke tafel, waarvan het blad echter in onderscheid van de andere meubelen, niet uit geverfd, zacht hout mag bestaart, maar uit hard linde- of beukenhout, zoodat men gerust heete potten en pannen er op kart zetten, ja zelfs er iets op kan klaarmaken of snijden, zonder dat men haar bederft. Het harde hout kan zeer goed met heet sodawater en schelpzand schoongemaakt worden en ziet er dan altijd weer even frisch en wit uit. Behalve dat, moeten er twee stoelen met houten zittingen zijn (geen gevlochten zitting). Een gesloten keukenkast, boven voorzien van glazen deuren, dient, om er het voor de tafel noodige glas en porselein in op te bergen. Pannen moeten een plaats vinden op een pannenrek, waarop zij open bewaard worden. Men legt de pannen met de open zijde naar onderen, de deksels behooren aan de haken opgehangen te worden, die zich aan het rek bevinden. Men houdt deksel en pan bij elkaar. Van het gereedschap laat men zoo weinig mogelijk open en bloot staan of hangen, ten minste, als men niet over zeer veel vrijen tijd beschikt, want, hoe aardig die voorwerpen er ook uitzien, als zij goed onderhouden worden, kosten zij toch veel arbeid, daar men ze, wanneer men ze werkehjk zuiver en roestvrij houden wil, bijna dagelijks moet afwasschen of oppoetsen. Kleine voorwerpen vinden een plaats in laden of kleine kastjes. In grootere keukens kan men een aanrechtbank aanbrengen, die onderaan eveneens gesloten kastjes heeft, waarvan men de deuren van gaas voorziet, in plaats van hout, voor toetreding der lucht en waarin men ook nog kookgereedschap bergen kan. Het bovendeel van de aanrechttafel moet van hard wit hout vervaardigd worden. Is er een spoelbak aanwezig, dan is die slechts dan practisch, als hij zich dicht bij den gootsteen bevindt en van een afvoer voor het water voorzien is. In dit geval is deze zeer gemakkelijk en tijdsparend. Hij zal gewoonlijk van Ik kan huishonden. 7 98 IK KAN HUISHOUDEN. binnen met zink bekleed zijn, dat er door bet poetsen met poetspommade geer blank en schoon uit kan blijven zien. Dikwijls zal hij een koperen rand hebben, die, evenals het koper aan net fornuis, glimmend blijft door hem dagelijks even met poetspommade af te ■wrijven. De gaskachels zijn altijd van ijzer en moeten dagelijks nadat • het koken geëindigd is met papier en een drogen doek goed afgewreven worden en dan om alle roestvorming te verhinderen met potlood opnieuw zwart gemaakt worden. Bij het branden der stellen moet men letten op de kleur der vlam. De vlam moet blauw van kleur zijn, dit is een bewijs van ruimen toevoer van lucht, zoodat de zuurstof der lucht met het gas te zamen verbranden en veel warmte geven. Is de gasvlam geel, dan is de brander vervuild of door potlood verstopt en de luchttoevoer niet in orde. De vlam is niet zoo warm en doet de pannen zwart aanslaan. Ook op het sluiten der gaskranen moet goed gelet worden, daar er anders nutteloos gas verloren gaat en dit aanleiding kan geven tot ontploffing. Eveneens moet de guttapercha slang in goeden toestand verkeeren. Men kieze daarvoor slechts de allerbeste guttapercha en make haar lang genoeg, opdat zij niet ergens langs scherpe hoeken of kanten van de kachel getrokken moet worden, waardoor de slang lek kan worden of van de hoofdbuis afgaat en er gas ontsnapt. Men moet ook dikwijls beproeven of de slang en de kraantjes niet lek zijn, door er met een brandenden lucifer langs te gaan en te zien of er niet ergens een klein vlammetje komt, of dat er soms ergens plaatsen zijn, waar men een zachten knal hoort, wanneer zij met het hcht in aanraking komen. Spiritus- en petroleumstellen worden zelden voortdurend in de keuken gebruikt. In hunne nieuwe meest bijna reuklooze verscheidenheden zijn zij een goede noodhulp ingeval er iets voor het ontbijt of het avondeten moet bereid worden. Daar deze stellen steeds door den handelaar van een gebruiksaanwijzing worden voorzien, is het overbodig hier verder op in te gaan. Het kookgereedsehap. Voor het kookgereedsehap worden tegenwoordig verschillende grondstoffen gebezigd. Van de metalen vinden wij naast het eenvoudige zwarte ijzer het blik, geëmailleerd ijzer, koper, tin, nikkel en zijne mengsels en aluminium. Behalve dat, gebruikt men in de keuken eenvoudige vuurvaste pannen, houten voorwerpen, glas en porselein. Aardewerk, glas en porselein is het eenvoudigst te behandelen en te reinigen. Voor het koken zelf komt sléchts weinig aardewerk in aanmerking, daar het breekbaar is. Toch zijn steenen pannen zindelijk en bijzonder hygiënisch. Het lood in het glazuur, dat vroeger veel aanleiding gegeven heeft tot vergiftigingsverschijnselen, is in de laatste jaren tot een minimum beperkt. De zoogenaamde Alpenpannen zijn de beste en sterkste steenen pannen, hebben een grooten bodem en loopen naar boven nauwer toe, zoodat een groote oppervlakte verwarmd wordt en er weim'g warmte wordt afgegeven aan de bovenzijde der pan. De pannen zijn van buiten onverglaasd en van binnen met een goed glazuur bedekt. Voor het inmaken van zuren en koken van zure geleien zijn zij bijzonder geschikt. De prijs is • billijk, als men een stel neemt van 5 in grootte opeenvolgende pannen. Iets moeielijker zijn de metalen gereedschappen te behandelen, het gemakkelijkst nog de ijzeren, vooral de zoo gehefde en algemeen gebruikte emaille gereedschappen, waartegen, zoolang het emaille niet beschadigd is, ook wat de hygiëne betreft, geen bezwaar bestaat. Koperen gereedschappen moeten goed vertind zijn, omdat er anders kopergroen gevormd wordt. Spijzen, die zuren bevatten, als vruchten enz. enz. mogen nooit in onvertinde koperen pannen toebereid worden, omdat men daardoor vergiftige verbindingen kan krijgen. Overigens is rood- en geelkoper gemakkehjk te reinigen en is daardoor, alsook, doordat het een goede warmtegeleider is, voor kookgereedsehap bijzonder aan te bevelen en om zijne duurzaamheid in hotelkeukens en groote inrichtingen DE KEUEEN. 99 zeer gewild. De prijs is ontegenzeggelijk heel wat hooger. Hetzelfde geldt voor nikkelen gereedschap. Het is geheel onschadelijk, heel mooi en wanneer het dagelijks gebruikt wordt, gemakkelijk schoon te houden, daarbij haast onverslijtbaar. Het is. echter naar verhouding duur en als men het zelden gebruikt slaat het door den wasem in de keuken zoo aan, dat het met poetsen zelfs met meer glanzend te maken is. Nikkel houdt evenals koper zijn waarde Ook het aluminium is geheel giftvrij, door zijn lichtheid prettig te hanteeren en op een eenvoudige manier blank te houden. (Bij dagelijksch gebruik behoudt het, evenak het nikkel, zijn oorspronkelijken glans door het met een wollen Jap fhnk af te wrijven, nadat het op de gewone wijze is afgewasschen en afgedroogd). Aluminium mag niet met soda behandeld worden. Men kan het zoo noodig, schuren met zeep en fijn zand. Het is goedkooper dan nikkel, om aan te schaffen. De houten voorwerpen, zooals de hak- en deegplanken, stampers en potlepels zijn altijd van hard hout gemaakt en worden dus eveneens behandeld als het blad van de tafel; door ze flink te schuren met sodawater en schelpzand en daarna goed af te spoelen, blijven zij lang helder wit. Eenmaal in de week moet iedere keuken, hoe goed ze ook dagehjks. in orde gehouden wordt een goede groote beurt hebben. Dan moeten ook de kasten van binnen nat uitgenomen worden en als men wil van schoon papier worden voorzien. Het gereedschap, dat in de keuken ophangt, moet afgewasschen en geschuurd worden en de emmers, stoffers en vuilnisbak schoongemaakt worden. Als men een ijskast heeft, moet die, zoowel van binnen als van buiten, flink met zeepsop algenomen worden. Op dezelfde wijze moet ook de provisiekamer of -kast een goede beurt hebben, daar slechts de allergrootste zindelijkheid kan voorkomen dat zij een broeinest wordt van alle mogehjke schimmelplanten enz. enz. ' De keukendracht. Is een goed onderhouden keuken in den waren zin van het woord een sieraad van het huis, zoo spreekt het vanzelf, dat degene, die er in verbhjft óf het de huisvrouw zelve is. dan wel een keukenmeid, ook in hare dracht en kleeding daaimede in overeenstemming moet zijn. De beste Meeding voor de keukenmeid is een katoenen japon met korte mouwen, die gewasschen kan worden voor de huisvrouw een morgenjapon. In de middaguren kan de huisvrouw haar kleeren door een groot schort beschermen en kunnen schort, mouwen en pannelappen een plaats vinden in de keuken of in de onmiddellijke nabijheid. Het haar moet stevig gekapt worden en is het zeer aan te bevelen, dat de keukenmeid een muts draagt, die zooveel mogelijk het haar bedekt. (Kleeding en kapsel moeten overeenkomstig zijn met den aard van het werk, dat men verricht; vandaar, dat een frisch gewasschen en mutsdragend, zindelijk' meisje m de keuken het oog aangenaam aandoet). Het om wasschen in de keuken. Het is een punt van gewicht, dat men voor de verschillende soorten van gereedschap ook verschillende 1 doeken heeft, die duidelijk van elkander te onderscheiden zijn. Men vergroot daarmede de wasch niet, maar men spaart die, omdat de verschillende doeken veel langer schoon bhjven. Het is dus niet alleen bevorderlijk voor de zedelijkheid en frischheid, dat men voor alles, zoowel voor glas, als porselein, voor vorken of ijzeren gereedschappen enz. enz. een bijzonderen doek heeft, men moet zich reeds uit zuinigheid dit aanwennen. Bepaald noodzakehjk is het, dat de doeken, die voor het reinigen en afdrogen der handen gebruikt worden, duidelijk van alle andere te onderscheiden zijn. Behalve droog- en poetsdoeken zal men in de keuken weinig waschgoed noodig hebben. Doeken, die men gebruikt om te filtreeren, moeten vóór en na het gebruik met kokend water goed uitgespoeld worden, waarna zij worden gewasschen en gemangeld, om ze daarna pas opnieuw te gebruiken. 100 IK KAN HUISHOUDEN. Maten en Gewichten. Een eewichtig onderdeel van de keukenbenoodigdheden (dat helaas tegenT^- ™ de huisvrouw wordt veronachtzaamd , b een zmvere W0Z^L% Heï^neeï^ gezochTïiin d^ zoogenaamde bascules of famiheschalen rSS i SS - Zn vefr^ Zulk een weegschaal zal over het algemeen voldoende ffi? dïar zT echter door de vochtigheid van de keukenlucht nog al te hjden heeft er^ men bovendien nauwkeurigef kan wegen met een tafelweegschaal met SlaTl»rbehoorende gewichten, verdient de laatste de voorkeur. Men treft ze ook bijna in alle winkels aan. Het Kookboek. Zelfs voor de ervarene keukenmeid zal het altijd noodig zijn, een goed, gedrukt Ckboek te bezitten en nog beter is een zelf fp^~?&f!™SS ™n de recenten die men langzamerhand verzamelt, bij elkander neett. wn men zulk ^ kookboek gemakkelijk kunnen gebruiken, dan moet het vooraan van een alphabetisch register voorzien zijn, genummerde bladzijden hebben irzoo mSk ook genummerde recepten. Een klein leitje, waarop men de d^gelijksche8 uitgaven voor de keuken nauwkeurig opschrijft, is eveneens een vereischte. Hoe houd ik mijne woning het best in orde? Wat is er dagelijks te doen? Het dagelijksch werk, dat gedaan moet worden, om de woning in orde te houden, begint met het in orde brengen van de huiskamer. Als de huisvrouw hulp heeft, dan moet de huiskamer vóór het ontbijt opgeruimd worden, zoodat men daar gezamenlijk ontbijten kan. Zoowel 's zomers als 's winters moeten allereerst de ramen opengezet worden; dan maakt men 's winters dadelijk de kachel aan of, indien men een vulkachel heeft, pookt men deze door, laat haar doorbranden, vult haar zoo noodig bij, neemt kleedjes en kussens op, schudt ze uit en borstelt ze voor het open raam met een schoonen borstel af. Is de borstel vuil, dan moet deze in soda- of salmiakwater uitgewasschen worden, zonder echter het houtwerk ervan door en door nat te maken. Men legt' de afgeborstelde voorwerpen terzijde en dekt ze, of wat nog beter is, men brengt ze uit de kamer en begint dan met het kleed of- het karpet. Alle 8 of 14 dagen wordt het goed schoon gemaakt door het buiten te kloppen en af te borstelen; vaste kleeden, die den geheelen huiskamervloer bedekken, neemt men liefst elk jaar op. Voor de dagelijksche schoonmaak kan men zeer goed de machinale kamerveger gebruiken, die het stof en ander vuil opneemt zonder stuiven. Kleinere vloerkleedjes stoft men af met daarvoor bestemde schuiers, waarmede men streek voor streek het stof op het vóór den borstel gehouden vuilblik veegt. Zeer practisch is het ook het karpet, met een zuiveren alleen daarvoor bestemden doek af te wrijven, of men besprenkelt het vóór het borstelen met een weinig salmiakwater. Het is streng af te keuren, om kleedjes en loopers door het open raam uit te kloppen, als men op een hoogere verdieping woont; men maakt dan, dat het stof door de 's morgens overal openstaande ramen van de onderste bewoners binnenkomt. Het schoonmaken dei kleeden wordt naderhand nog uitvoerig beschreven. De afgeborstelde kleedjes vouwt men op en dan wrijft men de meubelen met een vochtigen doek of zeemleeren lap af. Dit verdient de voorkeur boven droog afnemen, daar de vochtige doek of zeem het stof vasthoudt en deze een paar maal kan uitgewasschen worden, indien tenminste de afwerking van het 102 IK KAN HUISHOUDEN. hout het toelaat. In de was gezette meubelen mogen nooit met vocht in aanraking komen. Een droge doek verplaatst alleen het stof van het eene meubelstuk op het andere, eveneens geschiedt dit bij het afnemen met een plumeau. Daarna slaat men het karpet een weinig om en neemt den onderkant met den vochtigen doek af, om het stof weg te nemen, dat er door gezakt is, schudt de gordijnen uit, doet ze wat omhoog en begint dan met den vloer. Hiervan wordt, als de vloer er tegen kan, eerst het stof met vocht weggenomen. Tot dat doel windt men den vochtigen doek om den veger en gaat daarmede over den vloer. Dit gedaan zijnde, kan men den vloer nog met een drogen doek nawrijven. Gewoonlijk veegt men den vloer alleen maar aan ; het is echter uit een gezondheidsoogpunt beter, dat men het stof, dat op den vloer ligt, met een vochtigen doek opneemt in plaats van het om hoog te doen vliegen. Het zakt dan in de schoone kamer weer neer en is niet verwijderd. Om den vloer flink op te nemen, is het goed twee emmers koud water te nemen, zoodat men telkens den doek tweemaal kan uitspoelen. Met het water uit den eersten emmer neemt men het vuil op en droogt dan, met den in den tweeden emmer goed uitgespoelden en uitgewrongen doek, den vloer af. Als het nat niet goed opgenomen wordt en in de naden van den vloer dringt, dan krijgt men hcht last van ongedieite, of er vormen zich schimmelplanten. Zooals gezegd is, doet men den doek om den veger heen om den vloer met water schoon te maken en gaat daarbij altijd over de lengte van de planken en nooit dwars er over heen; alleen bij het schoonmaken van de plinten en hoeken neemt men den doek in de hand, daar men anders de boeken niet goed kan zuiveren en men met dei} vochtigen doek de plinten vuil zou maken. Is de vloer bedekt met linoleum, dan wordt dit na het schuieren van het kleed aangeveegd met een veger en nagedaan met den zeilstoffer of men neemt het met een vochtige dweil op. Dat men met dien doek de meubels niet mag aanraken, spreekt van zelf. Zij moeten zoo bij elkander .gezet worden, dat zij niet in den weg staan en men ze niet met natte handen behoeft aan te pakken. Wanneer de ramen open staan, zijn de planken in weinige oogenblikken droog. Kozijnen en ramen, richels zoowel als deuren, deurknoppen en de glazen platen er om heen, worden met het zeem afgedaan en dan droog afgewreven. De ruiten slaan bij koud weer hcht aan; men moet ze dan met een zeemlederen lap, die in lauw water is nat gemaakt, afzeemen. Het is zeer goed een weinig spiritus of salmoniak in het water te doen, omdat het glas er helder van wordt. Eenmaal in de week worden de ruiten gezeemd. De gepolitoerde meubels wrijft men met een zachten, drogen doek af; voor de snuisterijen bedient men zich van een plumeau of veer. Het lofwerk van de meubels moet vooral heel zorgvuldig behandeld worden, omdat zich het stof daar gemakkelijk vastzet en dan niet goed meer te verwijderen is. Mogelijke vlekken op de bekleeding van de meubels wrijft men eveneens met wat salmoniak af en het hout make men met droge doeken ghmmend. Tot slot legt men het karpet recht, zet alles weer op zijne plaats, legt de kleedjes en de kussens, weer neer, sluit de ramen en brengt de gordijnen in orde ; zijn er petroleumlampen, die in den winter eveneens dagelijks moeten worden schoongemaakt, dan zet men deze voorloopig in de keuken of pp een goede plaats en brengt ze later in den voormiddag in orde. Zoo gauw de slaapkamer vrij is, moeten hier de ramen geopend worden en de bedden op stoelen, die van te voren afgeveegd zijn, worden afgehaald, hefst voor het open raam, om goed te kunnen luchten. Wanneer de huisvrouw alleen is, vindt zij eerst in de latere ochtenduren tijd, om de slaapkamer op te ruimen ; dat is ook in zooverre goed, omdat de bedden eenige uren moeten luchten. In ieder geval moet men ze nog eenigen tijd open laten hggen, als men om bijzondere redenen de slaapkamer 's morgens te gelijk opruimt. De ramen moeten den ganschen dag openblijven, zoodat er zooveel mogelijk frissche lucht in de kamei is, eer men zich weer te slapen legt. Men begint de slaapkamer op dezelfde wijze in orde te brengen als de huiskamer. Eerst klopt men het beddekleedje uit en borstelt het af. Als dit niet in den tuin of in een warande kan gebeuren, dan besprenkele men het met salmoniakwater en horstele HOE HOUD IK MIJNE WONING HET BEST IN ORDE? 103 het daarna af. Ook theebladeren zijn zeer goed om de karpetten te reinigen, daarom moet men ze niet weggooien. De vochtige theebladeren nemen het stof aan en tegelijk frisschen de kleuren er van op. Men moet er vooral voor zorgen, dat ook in de slaapkamer het stof niet omhoog vliegt. Men neemt het stof van den vloer ook met vocht op en maakt dan de waschtafel in orde. De waschsteUen moeten met warm zeepsop afgewasschen en met een drogen doek afgewreven worden. Men wikkelt de kammen in een stuk papier en bergt de borstels en kammen op. De waterkaraf spoelt men duchtig om. Is het glas dof, dan lost men zout in water op, om het helder te maken; of gebruikt theebladeren en water en spoelt de karaf er mede. Sponsen en waschlappen moeten eveneens in zeepwater goed uitgespoeld en dan opgehangen worden, om te drogen. Kammen en haarborstels moeten bij het schoonmaken niet vergeten worden. Voor het schoonmaken van de kammen bestaan er kamreinigers, zooals bijv. strengen grof haar, waaraan een ring bevestigd is. Af en toe legge men de kam in salmoniakwater, dat het vet kan oplossen. De borstels reinige men dagelijks met een kam — hiervoor heeft men metalen kammen — en eens in de week, evenals de kam, met warm — niet te heet — soda- of salmoniakwater. Als de waschtafels schoon zijn, vult men kannen én karaf, dan worden de bedden opgemaakt, waarvoor men, evenals voor het afhalen een groot, wit schort aandoet, dat voor dit doel in de nabijheid der slaapkamer gereed kan hangen, zoo zorgt men er voor, dat de kleeren, waarmede men alle andere bezigheden verricht, niet met het bed in aanraking komen. Nu neemt men het stof van de raamkozijnen en van de meubels en legt dan het beddekleed je weer op zijne plaats. Zoo gaat men verder in alle andere vertrekken en het laatst krijgen trappen, gang en stoep een beurt. De lampen worden dan schoongemaakt en in de verschillende vertrekken gebracht.' Het schoonmaken der lampen mag niet vluchtig gebeuren, daar zij dan zeer slecht hcht geven. Het lampeglas maakt men schoon met den lampenwisscher, droge zachte lappen of krantenpapier, hetgeen zich bij het schoonmaken van lampen zeer goed laat gebruiken en waardoor men veel poetsdoeken kan besparen. De pit moet ook met papier afgewreven worden, niet afgeknipt of gesneden; ook voor het afwrijven van den brander gebruike men papier. Van binnen uit den brander moeten alle verkoolde deelen, die er bij het afwrijven van de pit hcht invallen, verwijderd worden,'dooi middel van een haarspeld en een klein borsteltje. Dan poetst men het koper met een poetsmiddel op, wrijft de peer goed droog af en maakt verder den voet. schoon. Af en toe moet de peer van de lamp ook met sodawater worden afgewasschen. Het lampeglas kan men ook met sodawater reinigen, als het dof wordt; het droog af te doen verdient echter verreweg de voorkeur. Geest van salmoniak is ook een goed poetsmiddel, als er vlekken in de lampeglazen zjjn. Wij laten hier nog eenige practische raadgevingen volgen. Men brande in de petroleumlampen slechts beste petroleum. De göedkoopere petroleum bevat stoffen, die in d< pit trekken en zoo de oorzaak worden, dat de lampen slecht hcht geven. Vuile lampepitten moeten in sterk sodawater uitgewasschen, dan Een practisch stofblik gespoeld en verder goed gedroogd in gebruik. Worden. Als zij niet goed droog zijn 104 IK KAN HUISHOUDEN. dan knettert en flikkert de vlam. Menigmaal strooit men zout in de petroleum, in de veronderstelling, dat de lamp dan helderder brandt, wat bij slechte petroleum in zooverre het geval is, • dat het zout het zich in de ohe bevindende water opzuigt. De pit tot op het laatste stukje te willen gebruiken, hetgeen men uoen Kan aoor er van onderen wollen draden aan te rijgen, is verkeerde zuinigheid. Een lampepit is een kleine uitgave en men doet er zoolang mee, dat men haar niet tot op het laatste stukje, dat gewoonlijk toch al vuil geworden is, behoeft te gebruiken. Het is integendeel beter, dat men minstens elke 3 maanden een nieuwe pit neemt. De oorzaak van net springen van lampeglazen is zeer dikwijls, dat de lamp op een kmide nla.a.ts hfMvfr. orAsrn.n.n Practische poetsplank voor messen en vorken. en wanneer zij in de warme | kamer gebracht worden, aanslaan. Men moet dus het lampeglas eerst voldoende verwarmen, eer men de lamp aansteekt. Wil men de lampen 's zomers opbergen, dan giet men de petroleum eruit en wascht de peer in zeepsop af. Als de pit nog niet lang gebruikt is, kan men die eveneens in zeepsop uitwasschen. Oude pitten moet men hever weg doen, om ze in den herfst, als de lampen weer in gebruik worden genomen, dooi nieuwe te vervangen. De keuken wordt pas opgeknapt, als er gegeten is. Dit begint met het omwasschen van de vaten. Als men 's morgens tijd heeft, dan zal men hetgeen misschien van den vorigen avond is blijven staan en het ontbijt reeds hebben omgewasschen. Laat ons hier opmerken, dat men bij bet koken geen half dozijn lepels, borden en schotels vuil moet maken. Wanneer men gereedschap gedurende het koken gebruikt, dan spoele men het onder de waterleiding of in een daarvoor klaar gezetten bak direct af en droge het meteen. Pas gebruikt vaatwerk of gereedschap te reinigen is — als het niet vettig ré een kleinigheid, terwijl het later, als de overblijfselen van de spijzen er aan gedroogd zijn, veel tijd vordert. Het is een bewijs van slordigheid en onbeholpenheid, als men gedurende het koken in de keuken alle mogelijke vaatwerk en gereedschap om zich heen heeft liggen. Wanneer men geen omwaschtafel met twee bassins tot zijne beschikking heeft, die direct met de waterleiding in verband staat, dan gebruikt men voor het omwasschen twee teilen en een afdruipplank om de gewasschen vaten te laten uitdruipen. Men wassche in heet soda of zeepwater en spoele warm na. Eerst wordt porselein of aardewerk, dan vorken en lepels en daarna het geëmailleerde gereedschap gewasschen. Glaswerk en tafelzilver houde men hever in de huiskamer om daar omgewasschen te worden. Daardoor zal er minder gebroken worden en blijft het zilver beter in orde. Natuurlijk mag het water niet zóó heet zijn, dat de glazen springen, maar men moet glaswerk, dat op een koude plaats gestaan heeft, ook niet plotseling in warm water leggen, want dan springt het eveneens. Tot het reinigen van de oortjes van het vaatwerk bedient men zich van daarvoor geschikte kwastjes, ook heeft men borsteltjes om tuiten schoon te maken. Van de messen wordt alleen het metaal goed afgewasschen en mag men ze niet in het. water leggen; de houten heften mogen vooral niet met het sodawater in aanraking komen, daar de verf er dan afgaat. De vettige potten en pannen of ander vettig gereedschap, wrijve men eerst men krantenpapier af, want anders wordt het afwaschwater zeer spoedig vet. Het papier kan stijf ineengerold worden,- en gebruikt om de kachels aan te maken. Is HOK HOUD IK MIJNE WONING HET BEST IN ORDE? 105 er veel vettig gereedschap, dan doet men meer soda in het water, want soda lost het vet op. Pannen waar de spijzen in zijn aangezet, laat men, vóór ze afgewasschen worden, met een weinig sodawater op de kachel staan, de korsten weeken dan los. De pannen worden niet alleen van binnen, maar ook van buiten schoongemaakt. Waar men op het open vuur kookt, wordt het echter dikwijls veronachtzaamd. Men wrijve eerst met een papier het roet er af, steenen en ijzeren pannen schuurt men flink met een heiboender of met den platten borstel met za"nd en sodawater, geëmailleerde pannen met Brusselsche aarde en sodawater evenals nikkelen pannen. Aluminiumpannen mogen echter niet met soda in aanraking komen, daar deze stof het metaal aantast. Men maakt ze schoon met zand en warm water. Als dit eiken dag gedaan wordt, is het niet moeilijk ze schoon te houden. De pannen worden even op de warme kachel of in den open oven gezet, terwijl het andere gereedschap afgedroogd en messen en vorken geslepen en geschuurd worden. Houten gereedschap reinigt men met water en zeep met een borstel en wrijft het met de hand met schelpzand goed stevig af, waarna men het met schoon water ruim afspoelt. Soda maakt het houtwerk grauw. Ten slotte worden de teilen schoongemaakt, dan de keukentafel, de kachel (zie het hoofdstuk: de Keuken), de raamkozijnen met schoon water (zonder soda) desnoods Een standaard om vaatwerk van zelf te laten drogen. met zeepsop afgedaan, de gootsteen uitgeboend met warm zeepsop en schoon gespoeld en de vloer opgedweild. Dit is de dagelijksche schoonmaak, die elke week door een groote beurt wordt afgewisseld en die daarin bestaat, dat men de keukenplanken, keukenkast en de provisiekamer of kast schoonmaakt. Hiervoor een handleiding te geven is na het voorgaande zeker niet meer noodig. Evenals voor de kamers, is het ook voor de trappen goed, dat men met een vochtigen doek het stof opneemt. Wanneer men zeer stoffige trappen veegt, dan vliegt het stof omhoog en bhjft op de richels hggen of aan de muren hangen, zoodat er geen sprake is van een goede reiniging. Zijn zij minder stoffig, zoodat zij geveegd kunnen worden, dan doet men met den handveger trap voor trap af en houdt het vuilblik onder elke tree, opdat het vuil erop zal vallen. Bij het boenen (men neme een weinig salmoniak in het water) moet men de treden goed nat maken en vooral ook de hoeken goed zuiveren, waarna men ze afdroogt. Dit moet men voorzichtig doen, want anders raakt men met den doek licht de netels en de muren, wat leelijke sporen zou nalaten. Is de trap schoon, dan wrijft men de leuning met een vochtigen doek af. Trappen, 106 IK KAN HUISHOUDEN. die met linoleum bekleed zijn, worden eveneens behandeld, maar zij moeten,, als zij hun glans verhezen, met een doek met ongekookte lijnolie geohed worden. Dit zal om de drie of vier weken noodig zijn. Als er een looper op de traphgt, dan doet men de hoeken met een vochtigen, niet te natten doek af, nadat men dén looper gereinigd heeft. Hiervoor moet men afgetrokken theeblaren gebruiken, waarvan men wat op den looper strooit, om hem er mede af teborstelen. Af en toe moeten de loopers opgenomen en buitenshuis geklopt worden. De groote schoonmaak. Wij hebben in het vorige hoofdstuk de dagelijksche beurt van de kamers beschreven; minstens tweemaal in het jaar echter, met den herfst en in het voorjaar begint men aan de groote schoonmaak. Dit is een onaangename tijd, daar dan gewoonlijk de geheele huishouding in de war is. Want — hoemodern de vrouwen ook geworden zijn —' in de schoonmaak verhezen velen altijd nog het rustig overleg en weten met haar werk geen raad. En omdat zij niet kalm blijven, maken zij drukte, waar het in 't geheel niet noodig is; want het werk gaat heel geleidelijk voort, als -men het maar goed aanpakt. Vóór alles moet men niet aan te veel te gelijk beginnen ! Men gunne zich den tijd; als men geen hulp heeft, dan' neme men 't .een na het andere en zorge er altijd voor, dat één kamer in orde bhjft, dat het eten op den juisten tijd op tafel staat en dat het huisgezin geen boos gezicht van de huisvrouw te zien krijgt, noch de vele zorgen, die de huishouding met zich brengt. Dit zijn verplichtingen, zooals elk beroep ze in menigte heeft. Met frisschen moed, bij goede gesteldheid en ferme lichaamskracht zijn de dagen van de schoonmaak een interessante afwisseling in de eentonigheid van het huishouden. Met deze groote schoonmaak moet de gansche woning van boven tot onder gereinigd worden. Men haalt kasten en kisten leeg, lucht en klopt dekleeren en beschermt ze, als het tegen het voorjaar gaat, tegen de motten.. (Zie het hoofdstuk „Ongedierte".) De kasten en laden worden met een vochtigen doek van binnen uitgedaan; van buiten worden zij later met de andere meubels tegehjk gewreven. Men, zoekt uit de kleeren, wat niet meer gebruikt wordt. Kleeren, die nog goed zijn en om de een of andere reden niet meer gedragen worden, geve men weg en het onbruikbare ruime men op. Het is verkeerde zuinigheid oude dingen jarenlang te bewaren; zij nemen plaats weg en verzamelen stof, zijn dikwijls ook. broeinesten voor de motten. Ook voorwerpen, die niet meer hersteld kunnen worden en gebroken gereedschappen moeten niet bewaard worden. In de huishouding moet steeds alles heel en gaaf zijn. In groote steden zijn de brokkenhuizen een ware uitkomst, daar kan men alles nog gebruiken. Als de kasten schoon zijn, moet men de schilderijen van den wand nemen om schoon temaken (zie de practische wenken aan het slot van dit hoofdstuk) en ze goed opbergen tot men ze. weder op kan hangen. Dan maakt men ook de kleinerevoorwerpen schoon en pakt die te zamen in een mandje of stevige kartonnen doos; de breekbare voorwerpen kunnen op een kleerbak of blad gezét worden. Dit alles brengt mén naar een andere kamer en bedekt het. Nu worden de kleedjes opgerold — niet gevouwen — en weggelegd om naderhand te worden gereinigd. Daarna neemt men de gordijnen en meubelgordijnen af, om uit te kloppen, terwijl vitrage en rolgordijnen in de wasch gaan. Lancaster gordijnen worden afgenomen, op een groote tafel uitgespreid en met een vochtige spons afgenomen. Voor men begint met het uitkloppen der bekleede meubels, brengt men kleinere meubelstukken buiten de kamer, zware, zooals een piano en groote kasten, bedekt men met stofkleeden en haalt ze een eind van den muur af, opdat deze later kunnen schoongemaakt worden. Men opent nu de ramen en klopt de meubels met een mattenklopper goed uit, borstelt ze, stoft ze ook van onderen in de veeren goed uit en brengt ze op den zolder of in een ander vertrek. Waar de meubels buiten geklopt kunnen worden, moet men gebruik maken van dit voordeel. Wanneer groote sofa's niet in een ander HOE HOUD IK MIJNE WONING HET BEST IN ORDE? 107 vertrek kunnen gebracht worden, dan moet men ze geheel met groote stoflakens bedekken en nadat de kamer schoongemaakt is, ze nogmaals van boven . en van onderen goed af schuieren. De bekleede meubels moet men in elk geval met een met salmoniak of azijnwater bevochtigden doek afwrijven, als de kamer geheel klaar is. Is de kamer ontruimd, dan begint men met den schoorsteen te laten vegen en de kachel schoon te laten maken. Gaat het tegen den herfst dah bestelle men van te voren een smid, die de kachel nakijkt en er aan herstelt, wat noodig is ; ten minste als het 's zomers verzuimd is. Het getuigt niet van een goed doorzicht, indien de smid moet verschijnen in een pas schoongemaakte woning. Men laat de plafonds witten, of neemt geschilderde plafonds met water af en vervolgens de wanden van de kamer, waartoe men een doek om een haren veger bindt en streek voor streek langs het behangsel gaat. Die doek moet natuurlijk af en toe door een schoonen worden vervangen. Gesleten karpetten moeten gestopt en die waarin vlekken zijn, gereinigd worden. (Zie „het reinigen van tapijten.") De kachel wordt gepotlood en dan met een doek of een groot stuk papier, dat men erover bindt, gedekt. (Zie „het poetsen van ijzeren kachels.") Het koper van de kachel wordt gepoetst, als men niet meer met nat in de kamer behoeft te werken. Het verfwerk wordt met lauw zeepsop met een wollen doek eerst afgenomen en dan met een spons met koud water en zeemenlap afgedaan. Hierna zeemt men de glazen en begint dah aan den vloer. (Zie „het schoonmaken der glazen" en „de behandeling van den vloer.") Als alles schoon is, worden de meubels gewreven (zie „de behandeling der meubels"), de koperen voorwerpen gepoetst, daarna het tapijt van mogelijke vlekken gereinigd (zie „tapijtremiging") en alles wordt weer ingeruimd. Heeft men een vast kleed op den vloer, dan moet dit geschuierd wórden, eer men aan het zeepsoppen en de verdere bezigheden begint; met een houten vloer kan men tot het laatst wachten. Zoo gaat het van kamer tot kamer. In de slaapkamer neemt men de ledikanten uit elkander en borstelt men de matrassen of bedden goed uit, •wollen dekens laat men wasschen of uitstoomen en gestikte dekens moet men voorzichtig uitkloppen, omdat anders het stiksel losgaat, mocht het noodig zijn, dan kunnen ze ook uitgestoomd worden. In de keuken zeept men de meubels af en maakt ze ook van binnen schoon, wit de muren, als het noodig is, wascht alle gereedschap, poetst koper en blikwerk en brengt zoo noodig nieuw linoleum aan. Heeft men een provisiekast of -kamer, dan moet die vóór de keuken worden schoongemaakt. Alle planken worden met zeepsop afgeboend, de glazen gezeemd, de inmaakpotten en flesschen met den verschillenden voorraad zoo goed mogehjk afgedaan. Tegelijk kijkt men den voorraad na en doet weg, wat bedorven is. Dan volgt de keuken. Eenmaal in het jaar moet men ook den zolder schoonmaken en al hetgeen er op staat," ordelijk schikken. De kelder moet in het voor- en najaar schoongemaakt en dikwijls gelucht worden, als deze tot het bewaren van levensmiddelen dient. Het is niet raadzaam, de kelderschoonmaak uit te stellen, daar deze dan allicht achterwege bhjft. Het is beter alles achter elkander af te doen, omdat men dan het rustige gevoel heeft, dat de geheele woning in orde is en men niet weer dadelijk met schoonmaken behoeft te beginnen. In boerderijen zijn de niimten, die voor de hmshouding in gebruik zijn, meestal grooter en talrijker. Vooral de kelder en de zolder kosten daar met de schoonmaak veel tijd, niet alleen, omdat zij veel ruimer zijn, maar ook, omdat daar groote voorraden voor zomer en winter worden opgeborgen. Daarom moet de kelder daar meermalen schoongemaakt worden. Wanneer men die ruimten niet dikwijls zuivert en lucht, dan heerscht er gauw een duffe vochtige lucht, die in de daar bewaarde levensmiddelen trekt. Het is dan het beste, om nadat de zaaitijd geëindigd is en er een rustpoos begint, die beide ruimten goed schoon te maken. Vochtige kelders worden gezwaveld en later gewit. Om de vhegen van de muren af te houden, verdient het aanbeveling wat aluin bij de kalk te voegen. De veestallen moeten frisch geschrobd worden, daar het ongedierte daar anders de overhand zou krijgen. Hiervoor vermengt men dikwijls 108 IK KAN HUISHOUDEN. de kalk met haringpekel, daar dit als een goed middel geldt tegen vliegen, mijt en wandluizen. Dit slechts in 't voorbijgaan, omdat het met meer tot het rijk der huisvrouw behoort. De Stofzuigmaehine. De hierboven beschreven manier van schoonmaken, die bestaat uit kloppen, borstelen enz., enz., veel leven maakt, stof omhoog jaagt en — de meubelen bederft, is, dank zij een nieuwe uitvinding in groote huishoudingen „verouderd" en wij' willen hopen, dat spoedig ook in kleinere huishoudingen de nieuwe uitvinding gebruikt zal worden. Deze hulp in den schoonmaaktijd is de • stofzuiger, de zoogenaamde „Vacuumreiniger", een machine, die door electriciteit gedreven wordt en waaruit een gutta-percha slang met zuigmond naar de verschillende vertrekken en voorwerpen geleid wordt, waaruit hij alle stof De stofzuigmaehine. opzuigt. Dit werk kost geen menschehjke kracht. Men behoeft slechts den stofzuiger op de plaats te brengen die moet schoongemaakt worden, onverschillig of het een bekleed meubelstuk, een tapijt, een verborgen hoek in de kamer of een plafond is en de machine zuigt alle stof op. Bij deze manier van schoonmaken kunnen alle voorwerpen op hunne plaats blijven; de'arbeid, die anders veel kracht en tijd kost, wordt hier als door tooverhanden in weinige uren verricht. De pompen zijn dikwijls zóó gemaakt, dat zij ook vloeistoffen opzuigen, zoodat zij ook te gebruiken zijn, om vloeren droog te maken. Al is de stofzuigmaehine nog zoo goed, toch zal het nog wel eenige jaren duren, eer zij in elke huishouding gebruikt wordt. Niet overal ook is eleetrische beweegkracht, al zou men ook al over de kosten heenstappen. Die zou men spoedig inhalen, doordat men minder arbeidsloon zou behoeven te betalen. Men heeft daarom getracht de groote machine door een kleine te vervangen voor hand- en voetkracht. Men behoeft bij deze machine slechts een handvat heen en weer te bewegen en kan zij zoowel door 1 als door 2 personen worden bediend. De behandeling der vloeren. Geverfde, ongeverfde en geoliede vloeren. Geverfde vloeren komen wel het meest voor. Wanneer zij pas geverfd zijn, moet men ze wekelijks één- of tweemaal met afgeroomde of taptemelk afwrijven, dan blijven zij langen tijd, als nieuw. Men moet geen soda gebruiken, om deze vloeren schoon te maken. Soda lost de verf op. Warm zeepsop echter schaadt DB BEHANDELING DER VLOEREN. 109 niet, maar men moet het zeer zorgvuldig met schoon water weer afnemen, omdat zeep den glans van de verf wegneemt. In elk geval mag de zeep met direkt met de planken in aanraking komen, maar zij moet in water worden opgelost. Geest van" salmoniak is ook zeer aan te bevelen, waarvan men op een grooten emmer water ongeveer voor 5 centen gebruikt. Eenmaal 's weeks moeten de vloeren met dit middel schoongemaakt worden, omdat anders, niettegenstaande men dagelijks den vloer met schoon water reinigt, de stofvlekken zóó in de verf vast gaan zitten, dat men ze niet meer kan weg krijgen. Lysoform is ook een goed middel, om den vloer te reinigen. Zijn de geverfde vloeren echter dof geworden, zonder dat zij opnieuw behoeven geverfd te worden, dan kan men ze op de volgende wijze opfrisschen : men vermengt een , soepbord vol lijnohe met twee eiwitten en wrijft er den vloer, die van te voren goed met salmoniakwater is schoongemaakt en door en door droog is, mee in. Men wrijft hem met een drogen, linnen doek na, zoodat er een gelijkmatige glans op komt. De kamer moet echter na het ohën goed drogen, eer men haar kan gebruiken. Kinderkamers moet men echter op die manier niet opfrisschen, omdat de vloer daarna zoo glad wordt als parket en de kinderen dan hcht zouden kunnen uitglijden. Men kan de geverfde vloeren ook als parket behandelen, doordat men ze, nadat zij met water zijn schoongemaakt met was inwrijft en ze vervolgens niet met natte, maar met droge wollen doeken uitwrijft. De plaatsen van den vloer, waar de verf is afgeloopen moet men met olieverf bijschilderen. Deze verf kan men overal klaargemaakt koopen, daarna moet echter de geheele vloer geohed worden of gevernist. Wil men ongeverfde vloeren zelf schilderen, dan moeten zij eerst flink met zeep gereinigd worden en vervolgens goed opdrogen. Dan vernist men den vloer, waarvoor men een kwastje gebruikt met met te lange haren. Men moet de voegen tusschen de planken vóór het verven opvullen met lijm, die daarvoor geschikt is. (Zie verschUlende soorten lijm aan het slot van dit hoofdstuk). Na 24 uren schildert men, den zoo toebereiden vloer met olieverf, die men in schilderswerkplaatsen kan bekomen en verft dan steeds 1 of 2 planken te gelijk in de lengte. Dit moet men zeer voorzichtig doen en vooral de verf goed uitstrijken, zoodat de verf er gehjkmatig op verdeeld wordt. Is de vloer, nadat hij droog is nog niet goed gedekt, dan moet men hem nog eens oververven en hem ten slotte na verloop van 12 uren nog vernissen. Wanneer de vloer nu goed droog is, neemt men hem met ruim koud water op, om de vernis goed hard te doen worden. Het is heel goed, wanneer de kamer nadat zij geverfd is nog 2 of 3 dagen niet gebruikt wordt; op zijn minst moet het echter 24 uren duren; eer men haar gebruikt. Men moet er in elk geval niet inkomen, zoolang er nog sporen achterblijven, wanneer men de vlakke hand eenigen tijd op den vloer legt. In vele oude huizen vindt men nog ongeverfde vloeren, die er zeei vriendelijk uitzien, als zij sneeuwwit geboend zijn. Deze moeten dagelijks gedweild en eens in de week goed geschrobd worden in geval de kamer dagelijks gebruikt wordt. Voorkomende vetvlekken moeten er met het schrobben worden uitgehaald. Versche vlekken verwijnen in den regel, als men ze met terpentijn-ohe begiet, dan met een mes afschrapt en vervolgens met heet water afspoelt; oudere vlekken daarentegen moet men één of twee nachten vóór het schrobben insmeren met een papje van kleiaarde en azijn. Is de vlek in één nacht niet verdwenen, dan moet men dezelfde bewerking nog eens herhalen. Somtijds is groene zeep en zand voldoende, hetgeen men 's avonds op de vlek smeert en 's morgens afspoelt. Wordt er inkt op den vloer gemorst, dan moet men er gauw water en azijn op gieten en er die plaats zoolang mee af wasschen tot de vlek verdwijnt. Oudere inktvlekken kan men met zoutzuur verwijderen, dat men echter, omdat het sterk vergift is, heel voorzichtig gebruiken moet. Men moet er Op passen, dat het zoutzuur niet in aanraking komt met de kleeren, daar het dan gaten er in brandt; wanneer men wonden aan de handen heeft mag men het vocht in 't geheel met gebruiken. Om den vloer goed te reinigen moet men hem schrobben met water en zeep en met schoon water frisch naspoelen. 110 IK KAN HUISHOUDEN. "Wanneer men wat schelpzand gebruikt met groene zeep en water, dan wordt de vloer mooi helder wit, het moet echter als hulpmiddel gebruikt worden en als de vloer droog is, mag het er niet als poeder bovenop liggen. Vloeren, die door slechte behandeling grauw geworden' zijn, kan men met chloorkalk weder wit maken. Men moet voor wit hout geen soda gebruiken bij het schrobben, omdat het hout er grauw van wordt. Slaapkamers mogen echter nooit ongeverfde vloeren hebben, omdat het water bij het schoonmaken tusschen de voegen komt en moeiehjk opdroogt. Hier moet men de witte planken oliën, waardoor zij een mooie, lichtgele kleur verkrijgen. Ook voor andere kamers zijn deze geoliede vloeren aan te bevelen, omdat zij er aardig uitzien en om hunne zindelijkheid. Men moet den vloer' die men ohen wil goed schrobben, laat hem goed opdrogen en bestrijkt hem dan met een wollen lap met lijnolie, waarvan men voor een middelmatig gróote kamer ongeveer 1 Kilo noodig heeft. Men moet geen verf in de olie mengen, omdat men de afgeloopen plaatsen telkens weer ohen kan. Men moet de olie warm gebruiken, omdat zij dan beter in het hout dringt. Men moet den vloer goed laten drogen, voor men de kamer gaat gebruiken en eiken morgen moet men den vloer schoonmaken met een doek met olie of met een vochtigen doek. Natuurlijk moeten de voegen tusschen de planken goed met lijm gevuld worden, ' vóór men gaat ohën. Parketvloeren en bedekking met linoleum. Dé mooiste vloer is de ingelegde of zoogénaamde parketvloer, maar hij stelt ook hooge eischen. Een parketvloer is bijzonder mooi, als hij heel hcht is, maar hij moét dan ook zeer zorgvuldig behandeld worden. Parket moet liefst met met vocht schoongemaakt worden, omdat het dan zijn glans verliest. Men wrijft hem eiken morgen na het vegen met een Wollen doek schoon; slechts kamers, die veel gebruikt worden moeten eiken dag of om den anderen dag met een daarvoor geschikten borstel geborsteld en dan met een wollen doek worden nagewreven. Deze vloeren moéten ook meermalen goed gewreven worden, terwijl parketvloeren, die weinig gebruikt Worden, zeer lang schoon bhjven. Wanneer er echter vuile plekken op zijn, moet men niet lang wachten met ze schoon te maken, omdat het met gemakkelijk gaat, als de vloer zeer vuil is. Om 'hem schoon , te maken, gebruikt men ijzervijlsel, waarmede men ruit vóór ruit afwrijft met de vezels van het hout mee. Men kan dit ijzervijlsel ih verschillende soorten vérkrijgen, dat wil zeggën fijnere en grovere soort. Al naar gelang de vloer vuil is, moet men een fijnere of grovere soort gebruiken. Wanneer de vloer erg vuil is, dah wrijft men hem eerst met grof, dan met middelsoort en ten laatste met fijn ijzervijlsel af. Dat is een zeer zwaar werk en het wordt ook dikwijls door mannen gedaan, omdat vrouwenkrachten dikwijls daarbij te kort schieten. Nadat de vloer op die manier behandeld is, wordt hij zeer zorgvuldig aangeveegd, met den wollen lap nog eens schoongemaakt en met was, die men daartoe overal verkoopt ingewreven. Men smeert de was met een lap dun er op, altijd elke streek naar het verloop van den houtvezel nemend, laat hem een uur ingewreven liggen en borstelt dan den vloer met een harden borstel ruit voor ruit óók met den houtvezel mee, tot hij goed begint te glimmen. Tegenwoordig wordt „Lemmelin" veel gebruikt om parketvloeren te reinigen, dit is buitengewoon practisch, daar het vuil er goed mee wordt weggenomen. Wanneer men den vloer dikwijls met „Lemmehn" wrijft, dan is het afwrijven met ijzervijlsel niet meer noodig. Nadat de grond er mee schoongemaakt is, moet hij evenals anders mét was behandeld worden. De parketvloeren worden ook heel hcht en helder, wanneer men ze met terpentijn inwrijft en dan béhoeft men óók geen ijzervijlsel te gebruiken, alleen, wanneer er vlekken in zijn, die men niet anders verwijderen kan, dan is het gebruik van ijzervijlsel noodig. Een goed heet zeepsop met soda en -salmoniak is ook zeer aan te bevélen tot het reinigen van een parketvloer; maar de droge behandeling verdiént de voorkeur. Linoleum is zeer practisch in het gebruik DE BEHANDELING DER VLOEREN. 111 ;als vloerbedekking. Goed linoleum is zeer duur, doch voor elegante woningen geeft men er dikwijls de voorkeur aan. Linoleum kan nat afgedaan worden. Het is zeer goed, wanneer men het elke 8—14 dagen met tapte melk opneemt •en elke maand met linoleumwas wrijft. De zeilen worden het mooist, wanneer men ze evenals parket met lijnolie wrijft. Tegenwoordig kan men ook parketborstels koopen, die het gebruik van ijzervijlsel onnoodig maken. Zelfgemaakte vloerwas en wrijfdoeken. Men snijdt of schaaft gele bijenwas fijn, doet het in een doos met goed sluitend deksel en giet er terpentijn op. Na 1—3 dagen is het een zalfachtige massa geworden ; men doet wat van die opgeloste was in een fleschje, vult het met terpentijn bij en kurkt het goed. Vóór het gebruik moet men het fleschje schudden. Hoe dunner de was gemaakt wordt, des te schooner blijven de vloeren. Hier rzij nog opgemerkt, dat de massa wegens het brandgevaar niet met vuur in aanraking mag komen. Beenlengten van afgedragen kousen zijn goede •doeken om den vloer te wrijven. Men legt eenige beenlengten naast elkander, afwisselend het nauwe •eind naast het wijde leggend, naait ze met de machine aan elkander en stikt ook de open einden dicht. Een sterk bandje er aan om hem op te hangen en de nette en zeer sterke vloerdoek is gereed. Lijm. om de voegen tusschen de planken van den vloer dicht te maken. Men heeft verschillende soorten lijm, die dienen, moeten, om de voegen tusschen de planken dicht te maken, hetgeen men moet doen, voor men hem schildert. Het volgende recept is zonder veel moeite en kosten klaar te maken. Zaagsellijm. Men neemt daarvoor gelijke deelen kastenmakerslijm en zaagsel; de lijm, die 24 uren in water geweekt is, wordt op de kachel onder vlijtig roeren volkomen opgelost, dan het zaagsel er door geroerd en wanneer de lijm geheel koud is geworden, kan_zij gebruikt worden. Allerlei raadgevingen voor de groote schoonmaak. Wenken tot het reinigen van karpetten. Het wasschen van de echte en ook van de goedkoopere karpetten, Ioopers en kokosmatten geschiedt met Marseillezeep op de volgende wijze. De zeep wordt geschaafd en met kokend water onder voortdurend roeren en kloppen overgoten. De zeepoplossing moet tamelijk sterk en handwarm zijn en flink schuimen. Men giet er ook wat geest van salmoniak bij; op één emmer "water $ Liter geest van salmoniak en | kilo zeep. Nadat het karpet goed geborsteld en geklopt is, wordt het glad op den vloer uitgespreid, t best in een vertrek, waar het 24 uur kan blijven liggen, zonder' dat er op geloopen wordt. Nu neemt men den emmer met het heete zeepsop, •een anderen emmer met lauw water en een derde met koud water en borstelt het karpet streek voor streek, met een harderen of zachteren borstel (naar gelang van de kwaliteit van het weefsel) en liet zeepsop krachtig af. Dat moet men dadelijk met een geheel frisschen doek naspoelen en de zeep weder geheel van het karpet wegnemen. Eerst spoelt men af met het lauwe water en vervolgens met het koude. Men moet het vlug doen, zoodat het nat niet al te veel in het karpet trekt, maar Alleen de oppervlakte van het karpet gewasschen wordt. Het karpet moet nu in een kamer met een open raam zoo mogelijk zoolang blijven liggen, tot liet geheel droog is. Na deze behandeling worden de kleuren alle weder als nieuw eh het karpet blijft lang schoon. Het is raadzaam, om minstens eenmaal per jaar de karpetten op die manier te reinigen en ze ook 's wekelijks bij het schoonmaken met een vochtigen, voor dit doel geschikten doek met azijn of salmoniakwater af te wrijven. Bij karpetten, waarvan de kleuren niet echt zijn, moet men wat keukenzout in het spoelwater doen en eerst een klein plekje wasschen, als proef. Wanneer men echter vlug is met het schoonmaken, behoeft men niets te vreezen. Verdunde salmoniakspiritus of lauw galzeepsop zijn ook zeer geschikt, om de karpetten vochtig af te doen. Men wrijft het karpet met goed natgemaakte doeken af, vervolgens met doeken, die in azijn en water zijn gedoopt en laat het daarna drogen. Het opfrisschen van gebruikte meubelen. Op gepolitoerde meubelen ontstaan er dikwijls witte vlekken, wanneer men er warme schalen of andere warme voorwerpen op heeft gezet. Men kan die gemakkelijk verwijderen door middel van natgemaakte sigarenasch, die men eenigen tijd op de witte plek laat liggen. Dan wrijft men, de met sigarenasch bedekte plek stevig met een kurk, die boven een vlam is zwartgemaakt en de vlek zal spoedig verdwenen zijn. Dan wascht men nog eens na met schoon water en droogt met een zeem de plaats goed af. Ten slotte wrijft men de plek goed glanzend op met een woÜen lap, die in petroleum is gedoopt. Meubels met leer maakt men het best schoon met terpentijn en een wollen lap. Wanneer er veel vlekken op zijn, dan lost men wat hertshoornzout in heet water op, laat het afkoelen en wrijft de vlekken er mee af, of men wascht ze met azijnwater af. Na het schoonmaken wrijft men het leer met tot schuim geklopt eiwit (niet met stijf geklopt eiwit). Dof leer kan men met een mengsel van azijn en olie opfrisschen, maar het moet daarna langdurig met droge doeken afgewreven worden. Gelakte meubelen moeten 112 IK KAN HUISHOUDEN. zeer voorzichtig behandeld worden. Zij kunnen noch benzine, noch terpentijnolie verdragen, daar deze de lak oplossen; het afwasschen is er ook niet goed voor. Men kan ze alleen met een vochtigen doek afnemen en ze daarna droogwrijven; vlekken wascht men met zemelwater af. Wanneer de lak leelijk wordt dan moeten zij opnieuw gelakt worden; maar dat moet de schrijnwerker doen. Het schoonmaken van ramen en spiegels. Hierover heeft men noodig sodavrije zeepen, een zachten borstel of in plaats daarvan een flanellen lap (een afgesneden wollen kous is Ook zeer goed) spons en zeem en een schoonen doek om af te drogen. Het houtwerk van het raam wordt eerst met zeepsop afgedaan, waarbij men vooral op de hoeken moet letten, dan voorzichtig met de spons met schoon water afgenomen en met de zeem afgedroogd ; men moet er op passen, dat het behangsel niet bespat wordt. Na het houtwerk maakt men tegelijk de ruiten schoon met de spons en de zeem. Zijn er soms doffe vlekken in de ruiten, dan maakt men die nog eens vochtig met verdunden spiritus of met salmiak en wrijft ze daarmee af tot ze helder zijn. Men moet geen ramen wasschen of vochtig maken, waarop de zon schijnt, omdat het glas dan dof wordt en wanneer het vriest. De ruiten worden bijzonder helder, als men ze afwrijft met wat krijt, dat in spiritus is opgelost. Glas, dat door de zon verbrand is, wordt dikwijls weer helder, wanneer men het met brandnetels afwrijft. Spiegelglas kan men men eveneens met verdunden spiritus of salmiak afwrijven, men moet er echter vooral op passen, dat het vocht niet tusschen den rand en het glas komt. Men bevochtigt duB een wollen lapje een weinig, wrijft daarmede over de vlekken en wrijft het geheele glas dan zoolang met het droge zeem tot het glimt. Het reinigen van ivoor. Hiertoe bestaat een hoogst eenvoudig en doeltreffend middel. Men doopt een dotje watten in een oplossing van gelijke deelen spiritus en water en wrijft daarmede het ivoren voorwerp af. Hierdoor wordt alle vuil verwijderd; dit is ook zeer goed middel, om de toetsen van de piano schoon te maken, die zoo hcht geel en onooglijk worden. Een middel, dat nog beter helpt is een mengsel van 1 deel versche chloorkalk met 4 deelen water. Waar het afwrijven met spiritus niet meer voldoende is, zal het.schoonmaken met dit mengsel zeker nog wel helpen. Geel geworden ivoor bleekt ook, wanneer men het met water bevochtigt en onder een glazen stolp in de felle zon zet. De behandeling van porselein. Beschilderd porselein mag niet met sodawater afgewasschen worden, omdat het schilderwerk daardoor lijdt. Voor- zoover er in de adertjes grauwe vlekken zijn, moet men ze met verdunden geest van salmiak schoonmaken. Porselein, dat zelden gebruikt wordt, moet men vrijwaren voor vocht, anders krijgt het roestvlekken, die men heel moeilijk of in 't geheel niet kan verwijderen. Het is ook raadzaam, om tusschen al de borden, die op elkander gestapeld staan, stukjes papier te leggen, zoodat het glazuur niet kan lijden, door de dikwijls zeer scherpen onderkant. Hierbij nog een sterke lijm voor porselein en glas. De plaatsen van de breuk worden verwarmd, dan bestrijkt men ze met waterglas. Nu worden, de stukken aaneengevoegd en stevig tegen elkander gehouden. Zij mogen pas losgemaakt worden, als de lijm geheel hard geworden is,, waartoe altijd eenige dagen noodig zijn. De randen zijn nog niet schoon door het waterglas, dat er uitgeperst is. Nadat dit er met een mes voorzichtig afgedaan is, zal men van de breuk niet veel meer kunnen zien. Gips, dat met eiwit is aangemaakt, geeft ook een zeer sterke lijm. Wanneer men deze lijm echter gebruikt om te repareeren, moet men heel vlug te werk gaan, omdat het anders dadelijk hard is. Nadat men de plaatsen van de breuk heeft ingesmeerd, voegt men de stukken eveneens vlug en zeker te zamen en verbindt ze. Men kan ook zeer goede lijm voor glas maken uit 1 deel Arabische gom en 4 deelen gebrand gips. Het moet beide een zeer fijn poeder zijn en tot een dikke brij worden aangemengd. Ook is dikke witte verf een goed middel om porselein en aardewerk te lijmen. Het reinigen van vazen en ïlesschen. Sterkriekende flesschen, waarin spiritus, rum, azijn enz. bewaard is of ook olieflesschen reinigt men heel goed en gemakkelijk met mosterdmeel. Het meel wordt met wat warm water vermengd in de flesschen gegoten, daarin goed geschud en ongeveer 10 minuten weggezet. Dan handelt men als gewoonlijk, schudt den inhoud van de flesch goed dooreen en spoelt dikwijls met lauw en ten laatste met koud water na. Zoo noodig moet men de bewerking nog eens herhalen. Mosterdmeel is ook voortreffelijk, om de handen schoon te maken, het maakt de huid zeer zacht en is bijzonder aan te bevelen, wanneer men met de handen aan visch of uien is geweest. Glazen vazen, waarvan de bodem dof is, kan men steeds schoon krijgen, door eenige druppels zoutzuur in de met water gevulde vazen te doen en ze met dit mengsel goed te spoelen. Olieflesschen kan men het best schoonmaken met sterk sodawater. Het beitsen van houten heften aan messen en vorken. Messen en vorken met zwarte houten heften, zooals zij algemeen in gebruik zijn, gaan er, ten gevolge van een onvoorzichtige behandeling, onooglijk uitzien, daar het zwart eraf gaat, wanneer zij bijv. in heet water, of, wat nog slechter is, in sodawater gelegd worden. Men kan de heften dan weer zwart maken met een oplossing van ijzer-vitriool. Vóór men hiertoe overgaat, moeten zij eerst een sterk, heet sodawater worden afgewasschen, om al de vettigheid weg te nemen en dan met schoon water worden nagespoeld; wanneer nu het hout kurkdroog is, kan men de heften voorzichtig met het vitriool insmeren. Men doet het best er een kom met water onder te zetten, omdat een droppel van de vloeistof brandvlekken achterlaat. Men kan de heften der messen en vorken ook zetten in een mengsel van overmangaanzure kali en water. Hierbij moet men oppassen, dat de vloeistof niet in aanraking komt met het metaal, ALLERLEI RAADGEVINGEN VOOR DE GROOTE SCHOONMAAK. 113 . omdat overmangaanzure kali metalen aantast. Men laat de heften ongeveer 6 uur in de vloeistof staan, droogt ze dan af met een oud lapje en laat ze verder geheel drogen. Ten slotte wrijft men de heften op met wat zwarte of witte was. Badkuip en badsponzen. De badkuipen moeten altijd na het gebruik, zoolang zij nog warm zijn, afgeboend worden, omdat de vetdeelen uit de zeep zieh anders aan de kanten vastzetten en vooral van zinken badkuipen moeilijk te verwijderen zijn. Om zinken kuipen te poetsen gebruikt men geest van salmoniak of zand en azijn. Kuipen van geëmailleerd blik of van marmer worden met heet sodawater schoongemaakt. Tegenwoordig maakt men ook gebruik van handschoenen van koperdraad, om badkuipen te reinigen; zij zijn voor een geringen prijs overal te verkrijgen. Badsponzen moeten meermalen goed schoongemaakt worden, omdat hunne poriën gemakkelijk stof en smetstof opnemen. Men moet vooral een nieuwe spons goed uitwasschen vóór het gebruik. Het is heel goed, wanneer men deze in een kom met lauw water legt en er een weinigje zuringzout over strooit. Zij moet er een nacht in blijven liggen en dan in schoon water uitgewasschen worden. ■— Citroensap is ook een goed reinigingsmiddel voor sponzen ; men moet er wat opdruppelen en haar dan drie of vier uren er in laten liggen. Daarna spoelt men ze herhaaldelijk in schoon water uit. Sponzen, die glibberig worden door de zeepdeelen, die er nog in zitten, kan men weer zuiver maken door wat zout in het water te ■doen — op '/2 Liter water een handvol keukenzout —; zure melk kan er ook voor dienen, waarin de sponzen ongeveer een halven dag moeten liggen of lauw water met een scheutje ammonia, om dan m scnoon water nagewasscnen te worden, is de spons hard geworden, dan legt men haar eenige uren in koud water, waarin men zuringzout — 25 gram op 1 Liter water — opgelost heeft. Het poetsen van ijzeren kachels. Het opruimen van de ijzeren kachels bij het «inde van den winter is zeer onaangenaam werk. Eerstens moeten de kachels van binnen >n»n^.j worden van asch, slakken en roet, waarbij men, zoo mogelijk de kachelpijp er uit neemt, daar zij alleen op die manier goed schoongemaakt kan worden. Hierbij hééft men natuurlijk rekening te ■ houden met veel opstuivend stof en roet en moet men zichzelf en de meubels er goed tegen beschutten. Het buitenste van de kachel wordt met kachelglans goed glanzend zwart gemaakt, nadat men eerst de roestvlekken met een afgesleten stukje schuurpapier heeft verwijderd. De kachelglans moet met spiritus, bier of zwarte koffie aangemengd worden; door er wat eiwit door te doen verhindert men, dat het zwart opstuift onder het poetsen en door er een weinig was bij te doen verkrijgt men een mooien glans. Men smeert de kachel met een zachten lap of met den borstel in en poetst haar verder met een zachten borstel uit. Wanneer de kachel een wainio taf. warmd wordt, kan men haar des te mooier poetsen. Voor kolenbakken en kolenemmers is het zeer aanbevelenswaardig, ze, nadat zij schoongemaakt zijn met asphaltlak te verven; ook de vuilnisblikken kunnen daarmee geverfd worden. De lak, dien men in drogerijen koopen kan, moet met terpentijnolie verdund worden en men mag hem er niet te dik opsmeren; wanneer de voorwerpen zeer kaal zijn, dan moet men ze tweemaal verven. Geverfde voorwerpen houden, zooals bekend is veel langer stand, dan andere, die aan roesten onderhevig zijn, daarom moet men dien kleinen arbeid niet ontzien. Eigengemaakt poetsmiddel. Een poetsmiddel, dat zonder het metaal meer dan noodig is, aan te grijpen, het poetsen tot een gemakkelijken en weinig tijd vorderenden arbeid maakt, is het volgende, dat men zelf met heel wpinitr moeite en ?eer onoHV™ t,n s.»,„n„».ll Men vermengt in een flesch van ongeveer 200 gram inhoud, 30 gram fijngestooten Weener kalk, 20 gram geest van salmoniak en 150 gram verdunden spiritus en schudt de flesch, tot alles goed dooreengemengd is. Wanneer men de flesch goed kurkt, I blijft de vloeistof lang goed. Praetische wenken voor het poetsen en instandhouden van allerlei huisraad. Albast kan men met warm sodawater schoonmaken. Men borstelt de voorwerpen er mee af, spoelt ze in koud water na en wrijft ze droog. Brons. Bronzen beelden maakt men schoon met een wollen lapje met slaolie. Daarna veegt men met een droog lapje goed na en verwijdert de olie uit de hoeken en kieren, daar anders het stof zich op die plaatsen bij voorkeur vasthecht. Brons kan men ook schoonmaken met een spons gedoopt in wijnazijn. Na vijf minuten spoelt men het met schoon water af er brengt het op een verwarmde plaats, waarna men het met een flanellen lapje glimmend wrijft. Bronzen voorwerpen kunnen ook goed gereinigd •worden met cichorei. Deze wordt met wat ■water vermengd en er met een klein kwastje opIk kan huishouden. gesmeerd. Dan borstelt men ze goed af, spoelt ze met koud water en laat ze drogen. Weener kalk is er ook een goed reinigingsmiddel voor, evenzoo een. brij van rauwe, geraspte aardappelen, die men op het brons smeert en laat opdrogen. Dan borstelt men het voorwerp af en wrijft het met een in spiritus gedoopten lap. Blik. Boestvlekken op blik bestrijkt men eerst met petroleum em wrijft ze daarna met krijt af; daardoor krijgen blikken voorwerpen een mooien glans. Ook met heet aardappelwater kan men blik zeer goed schoonmaken. Blikken vaatwerk met heet sodawater gereinigd en met warme lappen nagewreven, ziet er als nieuw uit. Bamboemeubels reinige men met zout water en een zachten borstel, waarna men ze met zachte doeken droog wrijft. 8 114 IK KAN HUISHOUDEN. Bloempotten kan men opfrisschen, door ze eerst goed van binnen en van buiten met heet water en Brusselsche aarde af te boenen en wanneer zij droog zijn af te wrijven met in water opgelost steenrood. Bloemen. Bloemen, die over de post tot ons komen, moeten van de reis uitrusten, hoe vreemd dit ook klinken moge. Men ontpakke dus het doosje of kistje, opent het, doch laat de bloemen er nog rustig vijf minuten inliggen, alvorens ze in frisch water te zetten. Bloemen. Van bloemen, die men koopt of toegezonden krijgt, snijdt men, alvorens ze in 't water te zetten, van onderen eerst een eindje van den steel af, ten einde ze goed gelegenheid te geven water op te némen. - Bülardlaken, waarin verf of petroleumvlekken zijn gekomen, beproeve men schoon te maken, door de vlekken meermalen met benzine af te wrijven of ook door strijken. Men legt dan een stuk vloeipapier op de vlek en strijkt er met het heete strijkijzer over. Celluloid. Voorwerpen van celluloid, die gebroken zijn, maakt men weer heel door indoopen der afgebroken einden in azijnzuur, waarna men ze samenbindt en laat drogen. Couranten. Courantenpapier wordt nimmer door motten opgegeten, daar de lucht van den drukinkt even goed, ja zelfs nog beter werkt dan kamfer of naphtaline. Daarom is het ook aan te bevelen om oude couranten onder tapijten te leggen, ten einde het voortwoekeren de motten tegen te gaan. Ook doet men goed pelterijen, laken en wollen stoffen in couranten te wikkelen. Emaille vaatwerk maakt men van buiten het best schoon met krijt. Nadat het met heet sodawater is afgewasschen, worden de nog vochtige voorwerpen met een in krijt gedoopten doek afgewreven en dan nog eens met lauw water nagespoeld en goed afgedroogd. Emaille. Menigmaal wordt gewaarschuwd tegen het afspringen van glazuur van geëmailleerde pannen, als zou dit emaille in het eten aanleiding kunnen zijn tot de zoozeer gevreesde ziekte, ' appendycitis. Of dit al niet van invloed is op genoemde ziekte, is nog niet uitgemaakt. Zeker is het, dat pannen-glazuur niet in het eten behoort en da* in keukenkasten pannen, waarvan de stukken emaille afgesprongen zijn, slordig staan. Hoe dit afspringen te voorkomen ? Ten eerste: Laat nooit water, vleeschnat of iets dergelijks in de pan tot den laatsten druppel verkoken. Doet men dit, dan is men zeker, dat het glazuur van de droogliggende wanden bij een sterke hitte barsten krijgt. 2e. Giet nooit een warme pan plotseling vol met koud water öf laat ze eerst volkomen afkoelen. 3e. Laat nooit een geëmailleerde pan vallen en zorg, dat ze niet tegen een ander voorwerp stoot. 4e. Zet nooit een pan droog op het vuur en vul haar daar met wat zij bevatten moet. Doe dat op de aanrechtbank. 5e. Zet de heete pan, die van de kachel komt, niet op het koude marmer. 6e. Koop het geëmailleerd gereedschap van een goede kwaliteit. Eïïerlepels. Om eierlepels te bevrijden van de leelijke vlekken, maakt men die vlekken vochtig en poetst de lepels dan met een lapje, dat in roet van de lamp is gedoopt. Fietsen. Wenken bij het schoonhouden van het rijwiel: le. Verzorg uw rijwiel steeds goed, houd het vrij van stof en zand, door middel van een gewonen, drogen doek. 2e. Smeer nooit uw ketting met olie, leg deze, wanneer ge hem schoonmaakt in een bakje met petroleum. 3e. Poets nooit het nikkel met poetspommade, wrijf het alleen op met een zachten doek, bevochtigd met petroleum en 'Wrijft het na met wat droog krijt. 4e. Wrijf de houten vellingen op met wrijfwas.. 5e. Smeer de spaken in met wat vaseline, dit sluit het metaal van de lucht af en voorkomt het roesten. 6e. Heeft men in den regen gefietst, wrijft dan. zoo spoedig mogelijk het geheele rijwiel met een vochtig zeem af en met een doek daarna droog. 7e. Hebt ge langs het strand gereden, lap dan tehuis gekomen direct de banden met water af, daar anders het zout het gummi schaadt. 8e. Zet nooit de fiets met goed opgepomptebanden in de zon, maak ze bij groote hitte nooit tè hard. 9e. Hang bij zomerhitte een dekkleed over het rijwiel. 10e. Kets ge maanden lang niet, hang dan de fiets op, dit is beter voor de banden en smeer allemetalen deelen in met wat vaseline. 11e. Zorg bij het smeren van de fiets, dat ge geen olie morst op de banden, daar caoutchoueaangetast wordt door olie. Flesschen reinigen. Men kan glazen flesschen en vazen schoon maken met warmen azijn en wit zand, waarmede mén zé goed schudt. Nadat zij met lauw water nagespoeld zijn, droogt men ze goed af met een linnen doek. Filigram. Het schoonmaken van filigrain voorwerpen doet men in zeepwater, waarin 2 % geest van salmoniak is opgelost. Hierin worden de voorwerpen goed gewasschen, daarna goed nagespoeld en in zaagsel gedroogd. Geel koper. Geel koper kan men poetsen met geest van salmoniak. Een ander middel is pleisterkalk met spiritus, of ook zemelen, die men met wat water aangemengd heeft en gaar laten worden. Verder is ook zuurkoolpekel met fijne asch vermengd een goed poetsmiddel voor koper. Om bewerkt koperen voorwerpen te reinigen, borstelt men ze* na met' palmhout zaagsel. Goud. Mat gouden versierselen reinigt men het best in lauw zeepwater met een sponsje en een ouden tandenborstel. Men drukt ze met een zachten doek wat droog en legt ze daarna om verder te drogen in zaagsel. Na 24 uur ongeveer neemt men ze eruit en borstelt ze zorgvuldig na. Horlogekettingen slaat men eenvoudig flink door zeepwater, wrijft ze af en droogt ze op bovengenoemde wijze. Gummislangen. Hard geworden en te droge gummislangen legt men in warm water, waarna zij weder bruikbaar worden. Onschadelijk zijn alle zwarte, roode en roodbruine gummi-artikelen, als ze op water drijven. Alle grijze gummi-voorwerpen kunnen schadelijk voor de gezondheid zijn, wanneer zij langen tijd met vloeistoffen als melk, suiker of speeksel in aanraking komen, daar zij in meerdere of mindere mate zinkoxyde bevatten. PRACT1SCHE WENKEN VOOR HET POETSEN EN INSTANDHOUDEN VAN HUISRAAD. 115 Zwarte gummi-artikelen, die in het water zinken, bevatten koper en zijn dientengevolge schadelijk voor de gezondheid. Men geve kinderen dus slechts gummi-artikelen, die men op deze wijze beproefd heeft. Gordijnen. (Brandgevaar). Het brandgevaar van dunne gordijnen wordt eenigszins verminderd, wanneer men bij het wasschen der gordijnen wat aluin in het spoelwater doet. Houtbeplakking. Om laken of leer op hout (tafelblad) te plakken, maakt men een stijfsel van 500 gram tarwemeel, 30 gram kolophoniumpoeder en 15 gram aluinpoeder. De massa moet met water tot een gelijke brij geroerd worden en op een gematigd vuur onder hard roeren verhit worden, tot zij zoo stijf is, dat de lepel erin bhjft staan. Men strijkt de stijfsel met een harden kwast dun op het hout, legt het laken erover en strijkt het met een rol glad. Wanneer men er leer op wil plakken, dan bestrijkt men dit, niet het hout, met de stijfsel. Houtwerk naast de sloten van deuren en bellenknoppen kan men bij het poetsen van de metalen deelen, door een kleine voorzorg behoeden voor vuil worden. Men neemt een stuk bordpapier en snijdt er een gat in, dat juist groot genoeg is, om den knop en beslag er door te kunnen steken. Nu kan men gemakkelijk poetsen, zonder de omgeving vuil ie maken. Het werk zal vlug van de hand gaan. Houten borden, die krom getrokken zijn, kan men weer vlak maken, door ze met een mengsel van twee deelen Methyl-alcohol en één deel glycerine te bestrijken. Men moet er het mengsel dun met een kwastje opsmeren. Telkens als het droog is, moet men die bewerking herhalen, tot de plank recht is. Houten lepels en stampers, die een leelijke kleur hebben gekregen door de vruchten, waarvoor men KA aehmiikt hooft l.-ov, mo„ mol: rv,™, ze gebruikt heett, kan men met meer schoonmaken met water en zeep; om ze grondig te reinigen moet men ze tien of . vijftien minuten koken in chloorwater, dan flink af boenen en eenige uren in koud water leggen, dat men dikwijls ververscht. Houtreuk. Om den onaangenamen houtreuk uit nieuw gereedschap te verwijderen, moet men in water gekookt hooizaad gebruiken, dat heet in de voorwerpen moet gedaan worden of waarin men de voorwerpen legt. Houtworm in meubelen. Men bestrijkt de gaatjes van binnen flink met een penseeltje met petroleum en herhale dit telkens. Wanneer men bemerkt, dat de houtworm verdreven is, zoo vult men de gaatjes met was in de kleur van het hout. Men kan ook de gaatjes met penseel met benzine bestrijken. Ook in de muizengaten gestopt, doet een lapje gedrenkt in benzine, goede diensten. bikt. Om inkt voor schimmel te bewaren, doet men eenige druppels creosoot op één liter inkt. Koffie- en theepotten van steen hebben dikwijls van binnen een bruinen aanslag, die moeilijk oplost. Men druppelt er een paar druppels zoutzuur in, doet er wat hagel, kleine steentjes of fijngemaakte eierschalen bij en schudt ze goed. De aanslag wordt dan opgelost. Men moet niet vergeten, de voorwerpen zorgvuldig weder uit te spoelen. Kopergroen kan men met sterken azijn verwijderen. Kleefmiddel om papier op metaal te plakken. Hiertoe maakt men gebruik van een plakmiddel, dat men maakt van best 'meel en het % OI V2 van zijn gewicht aan suiker, dat met kokend water wordt overgoten. Voor lichtgekleurd papier neemt men witte suiker, voor donker papier kan bruine suiker gebruikt worden. De fijm wordt echter spoedig zuur en moet dus gereed worden gemaakt als men haar noodig heeft. Kalk. Een pleisterkalk kan men maken vanéén deel kalkbrij, twee deelen cement en zes tot twaalf deelen zand. Vooral voor vochtige muren is deze pleister zeer aan te bevelen. Kurk. Om het vastkleven van de kurk in lijmflesschen te verhinderen, bestnrjkt^ men dej kurk met olie. Bij het omspoelen van flesschen, voor inmaak of andere doeleinden, geschiedt het niet zelden, dat zich kurken in de flesch be¬ vinden, die zeer lastig daaruit te verwijderen zijn. Een gemakkelijk te vervaardigen werktuigje is afgebeeld (fig. a). Het kleine Het verwijderen van de kurk uit de flesch. 116 IK KAN HUISHOUDEN. langwerpige stukje is van soepel leder, de stangen zijn van ijzerdraad. De figuren b en c geven op aanschouwelijke wijze aan, hoe het instrumentje aan te wenden, Geduld overwint alles!! Oude kurken frischt men geheel op, wanneer men ze met heet water overgiet, ze den nacht over laat staan en den volgenden dag een paar malen in schoon water af wascht. Ketelsteen. Dit onsmakelijk aanzetsel in waterketels verdwijnt, wanneer men er gedurende een half uur aardappelschillen in laat koken. Kachels. Om kachels van binnen schoon te maken en van roet te zuiveren werpt men eenige handen vol aardappelschillen op het matig brandende vuur. Binnen korten tijd is de kachel schoon. Men werpe aardappelschillen steeds in het fornuis in plaats van in den vuilnisbak. Kwikzilver dat gemorst is kan men opnemen met een verwarmden zilveren lepel. Lijm voor marmer. Men smelt gebleekte schellak en voegt er zooveel zinkwit bij, als noodig is, om de goede kleur te verkrijgen. Zoolang de lijm warm is, moet zij nog tamelijk vloeibaar zijn ; zij mag eerst hard worden, wanneer zij koud wordt. De randen van de breuk van het marmer' worden verwarmd, door middel van een houtje met de lijm bestreken en stevig tegen elkander gedrukt. De overtollige lijm moet men langs de breuk eraf doen vóór zij droog is. Linoleum behoudt zijn frisch aanzien, wanneer men het elke 2 of 3 weken met tapte melk (gehjke deelen water en melk) opneemt en elke 3 maanden wrijft met een mengsel van gele was en terpentijn. Motten in meubels. Meubels, waarin men sporen van mot bemerkt^ moet men met doeken bedekken, die tot op den grond afhangen. Dan doet men brandende zwavel in een blikken voorwerp en zet dit onder het meubelstuk, de damp verdrijft de motten en doodt ook de larven. Men moet dit eenige dagen herhalen. Marmeren platen. Om marmeren platen te reinigen, heeft men slechts heet water en zeep noodig, maar men moet er op letten, dat het water niet op de plaat blijft staan. Zijn er vlekken op gekomen, die men op deze manier niet verwijderen kan, dan moet men versch gebluschte kalk gebruiken, die men met water tot een brijachtige massa roert, gelijkmatig op de vlekken smeert en er 2 of 3 dagen op laat liggen. Daarna wordt, de plaat afgespoeld. Een middel, dat nog beter is, is ossengal, die men met 125 gram zeepziedersloog, 62 gram terpentijn en droge pijpaarde tot een brij vermengt, die ook 2 of 3 dagen op de vlek moet blijven liggen. Nikkel wrijve men slechts met een zeemlederen lap af, dien men zoo noodig, met benzine kan bevochtigen, of men overgiet het met kokend water en droogt het met een zachten doek. Parelmoer mag men niet schoonmaken met warm water en zeep, omdat het dan zijn zachten glans verliest. Het beste middel is koud water met krijt. , Potten van Steen te bevrijden van een duffen reuk. Deze voorwerpen krijgen, als zij langen tijd ongebruikt staan, dikwijls een onaangenamen, duffen reuk, die men door eenige korreltjes overmangaanzure kali, die in heet water worden opgelost, verwijderen kan. Men moet de' potten met dat water vullen en ze in den oven of op een andere verwarmde plaats zetten; Gaat de reuk er niet uit, dan moet men hetzelfde middel nog eens toepassen. Dikwijls ook gaat de duffe lucht er uit, wanneer men ze eenige keeren laat overloopen. Pianotoetsen. Toetsen van de piano moeten, wil men ze mooi wit houden, van tijd tot tijd worden afgewreven met'een linnen lapje waarop wat goeden spiritus. Rieten matten van stoelen verliezen na langen tijd gebruikt te zijn hunne stijfheid en zakken in. Het is dan goed, om het vlechtwerk met heet zeepsop af te wasschen en in de lucht te laten drogen, waardoor het als nieuw wordt. Roestvlekken te verwijderen van messen, vorken, scharen enz. Is de roest nog versch, dan neme men een kurk, die in olie is gedoopt en wrijve daarmede I de plaats af, daardoor verdwijnt de vlek, zonder dat er krassen in het metaal achterblijven. Petroleum neemt ook de roest weg. Men maakt de roestvlekken er mee nat en wrijft ze dan met warme steenkolenasch. Een ander zeer goed middel is bijenwas. Deze doet men in een neteldoeksch lapje en wrijft er het vooraf verwarmde voorwerp zoolang mee, tot er een laag was op het staal zit. Dan doopt men een zachten, wollen lap in fijn keukenzout en wrijft daarmede krachtig het laagje was weg, waarbij ook de roestvlekken verdwijnen. Een zeer eenvoudig middel is ook de voorwerpen af te wrijven met een doorgesneden aardappel, waaraan wat blauw steen en ze daarna in koud water af te spoelen. Scheuren in porseleinen kachels kan men dichtmaken met een lijm, die gemaakt is van bruinsteen en waterglas, hetgeen zeer goed houdt. Spijkers, die loszitten in den muur, moet men er uit nemen, ze in watten wikkelen, in een brij van gips doopen en op hunne vroegere plaats terugbrengen, zij zullen er vast inzitten, als zij er in gedroogd zijn. Spijkergaten in hout kan men opvullen met lijm, die men gemaakt heeft van' zaagsel en lijm. - Schilderijen in olieverf kan men reinigen met uiensap, door ze met een doorgesneden ui af te wrijven. Daarna kan men ze met een zachten doek afdrogen. Schimmelvorming in kelders wordt tegengegaan door de keldermuren te witten met kalk, waarin men een oplossing van kopersulphaat heeft gedaan. Een ander middel is kalk met formalin. De oude schimmellaag wordt eenvoudig gewit en de kelder, zoo mogehjk, nadien gelucht; men heeft van die bewerking zeker 5 of 6 jaar nut. Schimmel op leder kan men verwijderen met verdunde glycerine. Schroeven. Om te verhinderen, dat schroeven inroesten, doopt men ze in graphiet met talk, waardoor zij jaren lang blank blijven. Spiegelglas. Of spiegelglas goed is, kan men door een witten doek probeeren. Goed glas weerspiegelt den doek helder wit, minder goed glas geeft aan het spiegelbeeld een andere kleur. Staal zuivert men van roest door de roest er af te krabben en het verder met schuurpapier af te ■wrijven. Zie ook „Roestvlekken." Sigarenasch moet men niet wegwerpen, daar het een zeer goed poetsmiddel is voor metalen, vensterruiten, spiegels enz. Zij bevat potasch, waardoor vuile vlekken gemakkelijk verdwijnen. Doordat zij zoo fijn is, behoeft men niet te vreezen, dat er krassen op de voorwerpen komen, die men er mee poetst. Stoelen met rieten matten. Het rieten vlechtwerk van stoelen, dat vuil en geel geworden is, borstelt men met heet zeepsop duchtig af en bestrooit het. PRAOTISCHE WENKEN VOOR HET POETSEN EN' INSTANDHOUDEN VAN HUISRAAD. 117 terwijl het nog vochtig is, met zwavelpoeder, dat I men er een geruimen tijd op laat liggen. Dan wrijft men het er af en het vlechtwerk zal weder geheel wit geworden zijn. Oud vlechtwerk, dat een grauwe kleur heeft aangenomen en niet meer opgeknapt kan worden, moet men wit verven. Tinnen voorwerpen maakt men schoon met zand en soda, spoelt ze goed in schoon water af en Iaat ze daarna op dé matig warme kachel drogen. Theepotten en Koffiekannen van metaal moeten bepaald altijd open staan, daar zij anders duf gaan ruiken. Theebladen en andere voorwerpen van Japansch lakwerk mag men niet' met heet water schoonmaken. Men neme een zacht lapje, giet er eenige druppels olie op en wrijft daar zoo lang mee, tot het voorwerp weer droog is. Ziet het er vettig uit, dan strooit men er wat meel op en wrijft het met een zachten drogen doek af. Vhegensmetten op gepolijsten meubelen of verguld, verwijdert men met een wollen lapje, gedrenkt in geest van salmoniak of petroleum. Vhegensmetten op verguldè spiegel- en schilderij•lijsten verwijdert men door afwrijven met een in de helft gesneden ui, bestrooid met een weinig zout. Na korten tijd spoelt men ze af met een sponsje, gedrenkt in koud water, waarna men ze zonder afvegen laat drogen. Verguld. Vergulde lijsten om spiegels en schilderijen maakt men schoon door ze af te wrijven niet brood, de vlekken die er zich nog op bevinden verwijdert men voorzichtig met een lapje met spiritus. Verguld. Om vergulde lijsten weder een frisch aanzien te geven, voegt men, bij het tot Schuim ■ geslagen eiwit van 2 eieren, een theelepel keukenzout en borstelt daarmee met een zacbt borsteltje de lijst af. Vergulden lijsten opfrisschen. Wanneer bij vergulden lijsten het hout te voorschijn komt, dan moet men het met gele olieverf bestrijken en smeert men daarop, vóór zij geheel droog is, wat stofgoud, dat men bij den drogist kan koopen. Deze behandeling is voor dof goud. GepolfjBt verguld bootst men na, wanneer men de kale plek met Arabische gom en er door middel van een watje wat vergulsel opbrengt. Vloeren. Om doffe vloeren op te frisschen handelt men, als volgt. Geverfde vloeren worden dof door het vele afnemen, zij verkrijgen hun glans weder, wanneer men ze met lijnolie afwrijft, waaraan men wat eiwit heeft toegevoegt. Op een, bord vol lijnolie moet men 2 eiwitten doen. Men moet den vloer met een drogen doek nawrijven, dan is de glans overal gelijk. De vloer is dan weder *la nieuw. Vochtvlekken in kopergravures en ander zwarte platen kan men verwijderen, door in een halven liter water 30 gram phosphozure natron te doen en het water aan de kook te maken. Indien noodig, dan moet er een grootere hoeveelheid worden klaargemaakt. Dan wordt het water in een platten schotel gedaan, die geschikt is om er de plaat in te leggen, die men wil schoonmaken en het papier er in gelegd. Het blijft zoolang in de oplossing liggen, tot de vochtvlekken verdwenen zijn, dan wordt het in schoon water gespoeld en om te drogen op vloeipapier gelegd of opgehangen. Vlekken van rooden inkt kan men uit de vloeren halen, door er zoo spoedig mogehjk spiritus op te gieten en de vlekken meermalen af te spoelen met schoon water. Voor zulke vlekken zie men onder „Ongeverfde vloeren." Vertind vaatwerk moet dagelijks met sodawater gewasschen en met keukenzout blank geschuurd worden. Wasdoek. Tafelzeilen van wasdoek worden aldus gereinigd : Men wrijft eerst het zeil met een wpllen lapje met lauw (vooral geen heet) water schoon, daarop met melk er vervolgens met een schoonen, zachten doek na. Wasdoek (nieuw) moet zorgvuldig behandeld worden, om lang zijn glans en zijne patronen te behouden. Het mag niet met warm water afgedaan worden, men mag het slechts met een zachten, vochtigen doek afwrijven en dan schoon afdrogen. Men moet het zoolang mogelijk vermijden, om het met vocht te behandelen. Een voortreffelijk middel is het, om een weinig stearine op een doek te druppelen en het wasdoek daarmee af te wrijven. Wasdoek, dat zijn glans verloren heeft, moet men nawrijven met gele bijenwas, die in terpentijnolie opgelost is en het naderhand glimmend maken met een wollen lap of een zeem. Ijs. Moet men kleine stukjes ijs gebruiken, hetzij ter bekoeling van dranken of in ijszakken, zoo kan men op zeer gemakkelijke wijze de groote blokken verdeelen door een langen draadnagel op het ijs te zetten en hierop een flinken slag met den hamer te geven. Ijs. Ruw ijs bewaart men in den zomer 't best in zaagsel. Men neemt een eenvoudige kist of ton en bedekt den bodem een voet hoog met zaagsel. Hierop legt men het stuk ijs, doch zoo, dat het aan alle kanten'20 cM. van den wand afligt, welke tusschenruimte eveneens met zaagsel aanvult, waarmede men ook het ijs geheel bedekt. Is men in ,het bezit van een hooikist of zelf koker, dan kan men hierin ook het ijs bewaren. Ijsbloemen op de vensterruiten kan men eenvoudig en gauw doen verdwijnen, wanneer meii de ruiten met sterke pekel laat afnemen. Zilver. Aangeslagen zilveren voorwerpen reinigt men het best met zilverzeep en warm water onder toevoeging van wat geest van salmoniak. Men gebruikt daarbij een zacht borsteltj e of spons, spoelt de voorwerpen goed af, droogt ze in palmhoutzaagsel en wrijft ze met een zeem goed glimmend. Om zilveren of echt verzilverde voorwerpen van onechte of vertinde te onderscheiden maakt men een sterke oplossing van water en keukenzout en legt het voorwerp, dat men toetsen wil er in. Zilveren of echt verzilverde vèranderen daarin niet, vernikkelde nemen na 10 of 15 minuten een violette kleur aan en een vertind voorwerp wordt dof grijs. Zilveren en verzilverde voorwerpen moeten in heet zeepsop of in heet water met geest van salmoniak gewasschen worden, Van tijd tot tijd moeten zij met krijt en spiritus gepoetst worden. Zilveren kandelaars, die met gesmolten was of stearine bemorst zijn, mag men niet afkrabben Men doopt hen in kokend water, dan smelt de was of de stearine en de kandelaars kunnen dan met een lapje nagepoetst worden. Zilver en koper slaat spoedig aan, wanneer men het zet in de nabijheid van fruit, voornamelijk appelen en meloenen. Zink poetst men met petroleum en poetspommade, wrijft het dan goed schoon af en gaat er nog eens met een schoonen doek met krijt over, waarna het een mooien, zilverwitten glans heeft. 118 IK KAN HUISHOUDEN. De behandeling der bedden. Het lachten der veeren bedden. Veeren bedden, die gedurende het ruwe jaargetij zelden voldoende gelucht worden, moet men op warme voorjaarsdagen, zoo mogehjk, een paar dagen in de buitenlucht brengen. De veeren, die, hoewel het bed dagelijks geschud wordt, toch op het laatst in elkander gaan zitten, gaan door de inwerking van warme lucht en zonneschijn uit elkander en winnen aan elasticiteit. Dat luchten van bedden moet men liefst doen in den voormiddag, nadat de ochtenddauw m opgetrokken. De brandende middagzon werkt te sterk op de beddetijk die daardoor hcht zacht wordt. ' Het spreekt van zelf, dat men de bedden bij het naar buiten dragen langs trappen en gangen moet ontzien en ze niet in aanraking moet brengen met stoffige muren enz. Wanneer de bedden aan beide zijden goed door de zon beschenen zijn neemt men een kleinen leeren mattenklopper of een rieten stokje en klopt zé goed uit, waarbij men geen plekje overslaat. Dan neemt men met een schoonen doek of met een daarvoor bestemden borstel het stof weg, draait het bed om en klopt en borstelt den anderen kant. In den zonneschijn merkt men spoedig kleine beschadigingen aan de beddetijk op, die men dan tegelijk moet nazien! Matrassen van paardenhaar, zeegras en kapok kunnen eveneens buiten gebracht, geklopt en afgeborsteld worden. Springveeren matrassen zijn dikwijls te groot en te zwaar om buiten te brengen is dit het geval, dan klopt men ze, terwijl zij in het ledikant blijven liggen, duchtig uit, laat ze er dan uithchten en op hun kant zetten en klopt ze dan nogmaals aan beide zn'den. De overtrokken kant borstelt men zorgvuldig streek voor streek af en ontdoet den achterkant van het stof, door met een daarvoor geschikten borstel voorzichtig tusschen de springveeren al het stof weg te nemen. Is het noodig het bed geheel te laten zuiveren, dan laat men bet uitstoomeh, daar die bezigheid in huis aan té veel bezwaren onderhevig is. Met paardenharen en andere matrassen handelt men eveneens. Het wasschen van gestikte dekens. De meeste huisvrouwen 7ien er tegen op, om een gestikte deken in huis te wasschen, omdat zij bang zijn, dat het niet goed gelukken zal en zij den arbeid al te zeer overschatten. De lente of de herfst is de beste tijd om er de proef mee te nemen, omdat de zon de dekens niet zoo doet verbleeken en er ook niet zoo brandend heet op schijnt en wanneer het wasschen dan op de volgende wijze geschiedt, behoeft men niet te vreezen, dat de kleuren verbleeken zullen of dat de vrilling in elkander zal gaan zitten. De dekens worden eerst goed uitgeklopt en geborsteld en er nauwkeurig op gelet, of de stiknaden alle dicht zijn. Waar dit niet het geval is, moeten zij bijgenaaid worden, omdat zij anders onder het wasschen nog verder losgaan en de vulbng dan op elkander gaat zitten en verschuift. Den avond te voren zet men de deken in een groote tobbe met lauw Water, waaraan men een hand vol borax toevoegt en laat haar een nacht er m staan. Gelijktijdig weekt men 1/of 1£ KG. houtzeep in ongeveer 10 tot 12 Liter water en laat dat ook een nacht staan. Den anderen morgen wordt de deken zacht uitgedrukt en op een tafel gelegd, om mogelijke vlekken nog voor het wasschen te verwijderen. Dit doet men het beste met galzeep en een zachten borstel. Hierop wordt de deken in de helft van de houtzeep, waaraan men zooveel lauw water heeft toegevoegd, als men noodig heeft, om de deken gemakkehjk te kunnen wasschen, uitgewasschen, wat echter zonder wrijven alleen door kneeden en drukken mag gebeuren, omdat de vulling dan niet DE BEHANDELING DEK BEDDEN. 119 verschuift en de stof niet ruw wordt. Het eerste water wordt nu weggegoten en de andere helft van de houtzeepoplossing voor het tweede wasschen gebruikt. Hierna- komt de deken in lauw spoelwater, waarbij men eenige eetlepels goeden azijn doet, met het doel de kleur van de deken op te frisschen. Men mag in .geen geval de deken uitwringen, zij mag slechts uitgedrukt worden. Men hangt haar dan op een goed strak gespannen waschlijn, nog beter over een stok, waarbij men er op letten moet, dat zij goed recht hangt, zoodat' de hoeken juist op elkander hangen. Het water, dat langzamerhand naar de kanten zakt, moet dikwijls uitgedrukt woTden en de randen moeten weer recht en glad getrokken worden. Bij warm eenigszins winderig weer droogt de deken in de buitenlucht in een dag. Op zolder moet zij veel langer blijven hangen. Zoo gauw zij wat droog begint aan te voelen, moet men haar met een rietje goed kloppen, waardoor de vnlling losser wordt. Om te vermijden, dat door de zon gedurende het drogen de kleuren verschieten, hangt men de deken zoo op, dat de verkeerde kant boven komt; is zij aan beide kanten hetzelfde, dan moet men er een beddelaken over hangen, om haar te beschutten. Eerst wanneer zjj door en door droog anvoelt, neemt men haar af. Zij zal nu als nieuw zijn en niets verloren hebben aan duurzaamheid. Parelmoeren knoopen moet men er hever vóór het wasschen afdoen, omdat zij toch leelijk worden door het wasschen, hcht gaten- in de deken maken en door het kloppen stuk gaan. De groote wasch. Voorbereidin gen. De waschdagen brengen gewoonlijk eenige wanorde in den geregelden gang van het huishouden, want zij brengen een massa werk mee. Het begint reeds den dag te voren : De wasch moet uitgezocht en in de week gezet worden, ook moet men in het waschhok alles voor den volgenden dag gereed maken. Men haalt waschpot of ketel en waschkuipen voor den dag, zorgt voor de noodige brandstoffen, voor zeep, soda of zeeppoeder, voor stijfsel en blauwsel en ook voor bleekpoeder en andere middelen, om vlekken uit te maken. Op deze zullen wij naderhand nog nader terugkomen. Daai, waar men geen waterleiding heeft, zooals bijv. in de meeste woningen ten platten lande, moet men ook voor het waterhalen zorgen. Aan te raden is om in dit geval -regenwater op te zamelen om in uit te wasschen, daar dit water geen kalkzouten bevat en daardoor zuiniger is voor het zeepverbruik. Hierop komen we straks terug. Het uitzoeken van de wasch gebeurt op de volgende manier, dat men beddegoed, tafelgoed, lijfgoed, enz. in aparte tobben zet, de stukken telt en de getallen op de waschhjst schrijft. Sedert lang bestaan er zoogenaamde vuilgoedkisten, waarin het vuile goed wordt opgeborgen en wèl de verschillende stukken in de daarvoor ingerichte vakken. Deze kist kost echter tamelijk veel, zoodat zij voor de kleine huishoudingen niet in aanmerking komt. Ons lijken die soort kisten praktischer, die vele huisvrouwen zelf laten maken van gewone houten kisten en die zij door middel van planken in vakken laten verdoelen voor tafel-, lijf- en beddegoed; het bonte goed houde men ook zoo mogehjk afzonderlijk. Dat men het vuile goed niet vochtig op elkaar mag pakken, doch vooral moet zorgen, dat alles goed droog is, behoeft zeker wel niet nader betoogd te worden. In woningen, waarin men niet zoo zuinig met de ruimte behoeft om te gaan, neemt men wel eens een zolderkamer in beslag, waar het vuile goed wordt bewaard en het vochtige op droogstokken te drogen wordt gehangen. Men behoeft dan niet te vreezen, dat het zoogenaamde weer in het goed komt. 120 IK KAN HUISHOUDEN. Een waschlijstenboek mag in geen huishouding ontbreken daar men anders gauw den tel van zijn voorraad verliest. Wie geen boek met gedrukte lijsten koopen kan, make er zelf een. Als voorbeeld voegen wij er hier een waschhjst bij. Waschlijst voor 12 dagen. Groote wasch. Heerenhemden . . . Heerenonderbroeken . Jaegerhemden . . . Heerennaehthemden . Boorden Manchetten .... Sokken (paar) . . . -Vrouwenhemden . . Onderbroeken . . . Nachtjaponnen . . . Nachtjakken . . . Kousen (paar) . . . Onderrokken . . . Onderlijfjes .... Schorten . . . Zakdoeken .... Tafellakens .... Servetten...... Vingerdoekjes . . : Tafelloopers .... Lakens . . '. . 3 Kussensloopen '. . '. . Beddetijken .... Gordijnen .... Handdoeken. Keukenhanddoeken . Bordendoeken . Glasdoeken .... Stofdoeken .... Potdoeken .... Poetslappen .... | 8 8 " 2 " ' 4 14 6 " ' 8 ' io : 10 6 — 4 " ~ : 12 — 4 " ■ 3 8 54 4 ~T ~Ï6~" 12 2 " 7 4 ~ 12 2 2 30 " : " " 12 :— 34 ■ — 17 — ' ' 10 2 : —- 4 ~ Op die manier heeft men altijd een overzicht van het aantal stukken, dat in de wasch is. Men kan de waschhjst natuurhjk op verschillende manieren inrichten en ze naar behoefte uitbreiden. ?a J?**sPeP- en. teUen 8*»* men « 'toe over het goed in de week te zetten, wat met te haastig gedaan mag worden. Hiertoe maakt men een tamelijk sterk zeepsop klaar van groene zeep met wat soda. Stukken goed, waarin vlekken zijn, kan men op die vuile plaatsen met zeep inwrijven, eer men zè m het zeepsop legt, daar het te veel hier beter is, dan het te weinig Hier moeten wij nu nog iets over het water zelf zeggen. Het beste WaterToor de wasch is altijd regenwater, dat dadelijk gebruikt kan worden, leiding en duinwater 3tlm de*weede P^ts en het slechtste is welwatei. De beide laatste toevatten namelijk veel kalk en magnesia. w ?! Z^P bÜldx ¥^ e,n magnesia tot een onoplosbare stof, die in het water bezinkt. Een groot deel der zeep gaat op die wijze verloren. Kookt men hét DE GROOTE WASCH. 121 water, dan zetten kalk en magnesia zich af aan den ketel en wordt hét tot waschwatér meer geschikt. Een hoofdvoorwaarde is ook dat het water niet veel ijzerdeelen bevat, daar deze door de zeep worden afgescheiden en de wasch geel maken of er gele vlekken in doen ontstaan, die er in het vervolg ook niet door het bleeken uitgaan. Om het goed in de week te zetten, is lauw water beter dan koud. Warm óf erg heet water zou het vuil üit de wasch niet oplossen, doch het er slechts te meer doen intrekken. Men zet nu lijf-, bedde- en tafelgoed elk in een afzonderlijke tobbe, (het bonte goed legt men op zijde, tot het witte goed klaar is), of wat voor kleine huishoudens nog doelmatiger is, verdeelt men slechts het erge vuile en het fijne goed elk in een tobbe. Men legt dan het lijfgoed onder, dan het beddegoed en het tafelgoed- boven. Het is beter de keukendoeken afzonderlijk te zetten, daar die gewoonlijk vettig zijn en daardoor minder zeep, doch meer soda behoeven, dan de overige wasch. Over het algemeen moet meri echtei met soda voorzichtig omgaan, daar de wasch er hcht grauw van wordt en moet men er steeds de beste kwaliteit voor nemen. Ook zeeppoeder, dat dikwijls met bleekmiddelen vermengd is, mag men maar met kleine hoeveelheden gebruiken. Daar zeeppoeder soda bevat, is toevoegen van het laatste overbodig. Raadzaam is het, om bij het water, waarin het goed geweekt wordt; eenige lepels geest van salmoniak of terpentijnolie te doen of een weinig van beide. Het zijn beide bekende goede ïeinigingsmiddelen, doch men moet er niet te veel van gebruiken. Salmoniak-terpentijnzeep, die dikwijls wordt aanbevolen, werkt niet zooveel uit, als haren naam zou doen vermoeden, daai, 'zoowel geest van salmoniak als terpentijn zoo vluchtig zijn, dat daarvan niet veel in de zeep achterblijft. Wanneer men terpentijn voor 't een of ander doel heeft aangewend, moet de wasch meerdere keeren gespoeld worden, omdat de lucht van terpentijn lang aan 't goed bhjft hangen.' Boorden, manchetten en zulke kleine stukken rijge men, voor men ze in de week zet, aan banden. Dit is een kleine moeite, die het zoek raken voorkomt. Ook bij het ophangen van de wasch zal men het praktische van dezen maatregel inzien. Wanneer men stukken met knoopsgaten heeft, dan rijge men deze aan banden. Kant kan men niet te gelijk mét de groote wasch wasschen. (Zie „het wasschen van kant"). De fijne wasch moet 'in een afzonderlijke tobbe geweekt worden; vooral het Strijkgoed van de heeren moet" zeer zorgvuldig behandeld worden, om alle stijfsel er goed uit te halen. Als'er nog stijfsel in bet goed bhjft zitten, kan men het late'1 niet goed strijken. Men moet de strijkwasch in koud water zetten,-waarin men een weinig salmoniak gedaan heeft. Door drukken en wrijven van het goed in het koude, water, lost de stijfsel op. Dit moet geschieden vóór het eigenlijke wasschen begint. Het is raadzaam, de kleine stukken, ook als zij aaneen geregen zijn in een wit net te leggen, om ze te koken; men bespaart door het bijeenhouden van die kleine voorwerpen veel tijd, dien men anders met het zoeken in den waterketel verhest. Witte vesten behandelt men niet met het overige witte waschgoed, daar zij niet mogen gekookt worden. Zij moeten in lauw zeepsop geweekt worden 'en dan meermalen in heet, goed schuimend zeepsop met de handen gewasschen Worden. De waschdag. In vele huishoudens zal men de waschmachine reeds gebruiken, die den moeiehjken arbeid van de groote wasch zeer verhcht, ja, hem in verhouding van den vroegeren toestand tot kinderspel maakt. Wat vroeger door meer dan één waschvrouw gedaan werd, dat doet tegenwoordig met een wasch- en wringmachine een enkele, zoodat men er, de naar verhouding niet zoo groote uitgave voor de machine, spoedig uit haalt. Men moet daarom geen verkeerde zuinigheid betrachten, maar gebruik maken van de nieuwe uitvindingen. De praktische Amerikaansche bijv.: kan zich geen huishouding voorstellen, waar die uitvindingen niet Worden toegepast. Men gaat van het standpunt, uit, dat de machine de wasch te veel benadeelt. JDat 122 IK KAN HUISHOUDEN. was misschien met de eerste [machines het geval, die natuurlijk, zooals elke nieuwe uitvinding, nog verbetering behoefde. De tegenwoordig algemeen in gebruik komende waschmachines benadeelen integendeel de wasch minder dan het krachtige wrijven met de handen, daar het vuil er uit wordt gespoeld en-niet gewreven. Wie zich dus een nieuwe waschmachine denkt aan te schaffen, kieze slechts een machine met stookgelegenheid er onder, die maakt, dat het water in den trommel, gedurende het wasschen kokend blijft; nog een voordeel van de machine bestaat daarin, dat het wasschen de keuken niet vuil maakt, omdat alles in de gesloten kuip bhjft; ook heeft noch de waschvrouw, noch het huis last van de zoo onaangename zeeplucht en damp. Het wasschen met de machine gebeurt als volgt: Men vult het watervat tot aan de daarvoor aangebrachte ■ streep met koud water, waarin men een weinig zeep-; poeder >of soda, of beter nog borax en genoeggeschaafdesunhghtzeep of witte zeep doet, haalt het goed uit de tobbe, waarin het in de week heeft gestaan, wrijft er eenige vlekken uit, waarvoor men zich, indien zeep niet voldoende is, van een vlekkenmiddel bedient, (zie aan het slot de Vlekkenmiddelen voor „de groote wasch"), wringt het uit en legt zooveel stukken waschgoed in het watervat, tot het tamelijk vol is. Dan doet men het deksel er op, steekt het vuur onder het watervat aan en laat het water daarin aan de kook komen. Nu begint men aan de kruk te draaien en wel zeer langzaam tienmaal voor- en tienmaal achterwaarts. Daardoor wordt het waschgoed in het kokende water heen en weer geslingerd, waardoor het vuil er uitspoelt. Op die manier wordt het veel schooner gewasschen dan met de handen, daar men het met de handen slechts in matig heet, echter met in kokend. water behandelen kan. Het draaien moet, al naar gelang de wasch vuil is, van 10 tot 20 minuten voortgezet worden. Intusschen heeft men in den waschketel water aan de kook gemaakt; men neemt nu het waschgoed met de houten tang uit de waschmachine, legt het in den waschketel en laat het hierin liggen of men broeit bet in een waschtobbe met het kokende water. Het watervat van de machine wordt nu weer tot aan het merk met schoon water gevuld, waaraan men waschpoeder en zeep toevoegt en de Kleine waschmachine. DE GROOTE WASOH. 123 tweede afdeeling van de wasch er in gedaan. Zoo gaat men voort, tot de geheele wasch klaar is en in schoon water hgt, waarvoor niet veel tijd noodig is. Daarna wordt zij in de waschtobbe gedaan en nagezien, of er misschien nog vuile plekken in zijn, die men met de handen moet nawasschen. Dikwijls wordt de wasch hierna gespoeld en te drogen gehangen. Beter is het echter, ze met de wringmachine uit te wringen en ze 's nachts nog eens in kokend water te zetten — echter niet in den ketel — zoodat alle zeep er uit trekt. Wanneer er zeepdeelen in de wasch achterblijven, wordt zij grauw. Aan dit water kan men als bleekmiddel wat borax toevoegen (op eiken emmer een kopje vol). Wien dit geheel onschadehjke bleekmiddel te duur is en waar men geen bleekveld heeft, zal men wel nu en dan van bleekpoeder of chloor gebruik moeten maken, daar de wasch zonder bleeken geel wordt en er niet helder uitziet. Over de bleekpoeder of chloor wordt in het volgende hoofdstuk nader gesproken. Men mag niet vergeten de waschmachine te reinigen, voor zij koud wordt. Men neemt daarvoor een harden borstel, en heet sodawater. Wanneer men geen machine heeft, wordt natuurlijk de wasch anders behandeld. Men vult dan op den waschdag eerst den grooten waschketel met water, waarbij men een weinig zeeppoeder en als het water hard is, wat borax voegt en brengt het aan de kook. De wasch, die in de week heeft gestaan,, wordt nu uit de tobbe gewrongen, uitgeschud en met 'zeep ingesmeerd. Hierbij lette men op vruchten- en wijnvlekken en verwijdert ze met vlekkenwater (zie het recept.) Dan legt men de stukken weer gezamenlijk in een tobbe en wascht ze in heet water. De waschketel moet gedurig bijgevuld worden. Bij deze manier van wasschen bedient men zich dikwijls van een waschbord, een in een houten raam gegolfd stuk zink. Men spaart de handen en de wasch heeft er niet meer van .te lijden dan van het wrijven met de handen. Men veronderstelt wel eens het tegendeel. De ingezeepte wasch wordt stuk voor stuk met beide handen op het waschbord heen en weer gewreven. Er vormt zich bij deze bewerking veel schuim, die tusschen de golvingen van het bord blijft hangen, zoodat het waschgoed steeds in het zeepsop blijft. Het is ook niet zoo schadelijk, als wel eens gedacht wordt, om bij het wasschen een borstel te gebruiken, als men ten minste een borstel gebruikt, die niet te hard en er voor geschikt is. Men moet dien borstel vóór het gebruik een uur in het water leggen. Men gebruikt hem, om bijzonder vuile plekken, die er moeielijk uitgaan, schoon te borstelen. Wanneer men zulke vuile plekken zoo stevig met de handen moet bewerken, lijdt het goed veel meer, dan door het boenen, Men kan den borstel natuurlijk alleen gebruiken bij stevige, weefsels. Men wascht bedde-, tafel- en lijfgoed elk afzonderlijk en schudt het uit elkander. Wanneer men de laatste hoeveelheid waschgoed in de tobbe heeft gedaan en haar met heet water heeft overgoten, vult men den ketel met schoon water. Bij dit water wordt weer zeep en zeeppoeder of borax gedaan ; onder in den ketel legt men nu een oud beddelaken en dan doet men er zooveel mogelijk waschgoed bij, om het te koken. Het is het beste om het goed in tamehjk v, i i i i- j.ix Een kleine maar practische waschmachine, het omstreeks een kwartier te laten . . . T, . . ,,, , waarmede men handschoenen, koken, intusschen IS al het goed Voor boorden, kant enz. zelf wasschen kan. 124 IK KAN HUISHOUDEN. de eerste maal gewasschen en doet men nu de wasch, die gekookt heeft, met de tang uit den ketel in de tobbe, schept er van het kokende water op, doet versch water met de andere benoogdigdheden in den ketel en doet er het overige van de wasch in. Nu wordt bet goed, dat eens gewasschen is, nogmaals luchtig nagewasschen, waarbij men goed op vlekken en strepen moet letten. Zoo gauw Waschmachine met een wrmgmachine er_aan bevestigd. men de laatste hoeveelheid waschgoed in de tobbe heeft, vult men den ketel met schoon water, waarbij weer wat borax of zeeppoeder is gedaan. Men wordt hier nogmaals gewaarschuwd, dat zeeppoeder slechts lepelsgewijze mag gebruikt DE GROOTE WASCH. 125 worden ; op een ketel van middelmatige grootte neme men ongeveer 2 eetlepels vol. Borax is beter, deze maakt het water zacht en schaadt de wasch niet. Het weder uit elkander geschudde goed wordt ten slotte uitgespreid in een tobbe en in kokend water uitgebroeid. Terwijl het tafel-, bedde- en lijfgoed in bet heete water liggen, begint men aan de keukendoeken. Deze zijn vuiler dan het andere wasehgoed en moeten daarom nog beter behandeld worden. Men kan hiervoor goede groene zeep en soda gebruiken. Zijn de keukendoeken bijzonder vettig, dan moet men mee ■ soda dan zeep gebruiken, omdat de'zeep gedeeltelijk uit vet bestaat, dat men juist uit het waschgoed wil halen. Voor het oveiige wordt dit waschgoed hetzelfde behandeld als het vorige. Zoo gauw de keukendoeken in het broeisop staan, neemt men de eerste wasch weer ter hand, die men nu met het water, waarin zij gelegen heeft, nog eens doorspoelt, uitwringt en nogmaals in schoon heet wate r legt, om haar daar 's nachts in te laten staan. Dit is, zooals reeds is opgemerkt, noodig, om alle zeepdeelen goed op te lossen, die anders de wasch grauw zouden maken. Het bleeken, doorhalen, stijven en drogen. Al wordt de wasch nóg zoo zorgvuldig behandeld, toch moet zij zooveel mogelijk gebleekt worden, omdat zij andeis, zooals reeds gezegd is, geel wordt. Wie geen bleekveld heeft, moet bleekmiddelen aanwenden. Van de bleekmiddelen is bleekpoeder het meest bekende, doch ook het meest gevreesde; als men het echter goed gebruikt, dan is het even ■onschadelijk als nuttig. De hoofdzaak bij het gebruik van bleekpoeder is, dat men zorgt, dat er geen korreltjes op het waschgoed vallen en dat men de wasch, nadat zij inwater met bleekpoeder heeft gestaan ruim en herhaaldehjk uitspoelt. Het zoogenaamde bleekwater is ook per kruik te verkijgen, wat voor het vermengen verkieslijker is. Het bleekpoeder (chloor) bindt men in een oud lapje en schudt het dan herhaaldelijk heen en weer door het water. Men heeft er geen groote hoeveelheid van noodig, omdat het zeer krachtig werkt. Men laat de wasch er een goed uur instaan en spoelt ze dan na in water met wat anti-chloor. Het bleeken der wascb op het bleekveld. Het bleeken der wasch is van het giootste gewicht en moet met veel beleid geschieden. Men brengt bet schoongewasschen goed onuitgewrongen met het zicb daarin bevindende zeepwater op het grasveld. Dit grasveld mag noch pas afgemaaid, noch te hoog opgeschoten zijn; ook mogen er zich geen boterbloemen in bevinden. Een bleekveld is dan het gunstigst gelegen, wanneer er zich geen boomen op bevinden, noch wanneer er boomen in de onmiddellijke nabijheid van staan, daar er in het voorjaar steeds bloesems, in het najaar afgewaaide bladeren op vallen, hetwelk alles vlekken op het waschgoed geeft. Men spreidt het waschgoed in gelijkmatige rijen naast elkaar uit, en laat genoegzame ruimte tusschen de rijen over, opdat men er tusschen kan loopen, ten einde het goed te begieten. Hemden worden, ten einde ruimte te winnen, steeds zóó gelegd, dat afwisselend het boveneind van het eene hemd tegen het ondereind van het andere komt te liggen. Wanneer er regen verwacht wordt, legt men het waschgoed een behoorlijk eind van den kant af, daar er anders hcht aarde van den weg overkomt. Bij droog weder moet men het goed geregeld met schoon water begieten, rivier- of leidingwater is voor dit doel het beste ; ook moeten de verschülende stukken waschgoed eenige malen omgedraaid worden. De gebleekte wasch moet met omzichtigheid worden gespoeld. Het doorhalen der wasch. Het blauwselen of doorhalen van de wasch is noodig, om haar helderder te maken. Ook het doorhalen moet voorzichtig geschieden; een weinig te veel zou de gansche wasch bederven en wat nog het ergste is : de blauwe kleui is 126 IK KAN HUISHOUDEN zoó echt dat men ze *dfB met gemakkelijk in de volgende wasch uit het goed krijgen kan en ze dan verschrikkelijk grauw en leelijk maakt. Men gebruikt meestal Berhjnsch blauw of ultramarijn, maar het ultramarijn verdient de voorkeur. Het poedei of de balletjes worden in een linnen lapje geschud en daarin v«»Bigcuonaen; aat zakje slaat men dan zoolang heen en weer door de watermassa, tot het de juiste kleur heeft. Kan men de kleur niet goed bepalen, dan neemt men bijv. oen stofdoek, haalt die door het blauwselwatei en wringt hem uit. Hij mag dan niet blauw zijn, doch wel een helderder kleur hebben, dan het waschgoed. Men moet slechts weinig waschgoed te gelijk in het blauwselwater doen, het vlug doorhalen en dan goed uitwringen. Wanneer men het goed lang in dat water laat liggen, ontstaan er blauwe vlekken. Het stijven. Vóór de wasch opgehangen wordt om te drogen, moet zij gesteven worden. Tn rlor, lo«*„t— Ji __. iaiaiuoKDii nju. vvuruc er «einaKKeiijK opvouwDaar aroogreK, dat men m de weinig werK meer gemaakt van het keuken kan plaatsen. stijven, omdat men vindt, dat het au , ïlU!. , .. zachte goed aangenamer aanvoelt. Mag dit nu ook voor het lijfgoed waar zijn — ofschoon ook dit wel een beetje stijfsel verdragen kan, dat de onderkleeren niet stijf maakt — het overige gedeelte van het waschgoed kan er haast niet buiten. Men kookt daarvoor aardappelof njststijfsel, .waarvan men eenige lepels met koud water aanmaakt en er onder snel roeren kokend water bijvoegt. Er mogen geen klontjes in komen en de stijfsel moet hoewe dik, toch vloeibaar bhjven, daar men de wasch niet zoozeer stijf wil maken als wel glad en glanzend. Het heeren strijkgoed wordt niet voor het drogen, maar later, vóór het strijken met rauwe stijfsel behandeld, wat later beschreven wordt. Het drogen. ™™+?U iS +de waB0h «"ddflk kJaar om opgehangen te worden. De droogstokken moeten met een natten doek flink afgewreven worden, waarnamende wasch met rake ^ natuurl"k' wanneer het opgehangen wordt, den grond 1 ^^HwlVmen T tuin of Pjaa.!8' dan ka* men lijnen spannen waaraan het goed wordt opgehangen met knijpers, die steeds rein moeten zijn, daar men anders vuile plekken krijgt op het schoone waschgoed; ook moét men het goed niet te strak spannen, maar daarentegen los ophangen. Voor de kinderwasch bestaan er verschillende gemakkelijke droogrekken. Zie nevenstaande figuur. Wasch van het bontegoed. het wt ^^V?* g°ed » °pg?han«en' begint men gewoonlijk aan wLZl ngoed-..Nat^rhjk moet het reeds van te voren in de week gezet ZSt a0^9} da6t men d^ een Paar ^ vóór men eraan begint en gebruikt daarvoor koud zeepsop, dat van de eerste wasch is overgebleven, dus. het zoogenaamde broeisop. Wanneer men vreest, dat een of ande? stuk af zal" DB GROOTE WASCH. 127 Het opvouwen van een damespantalon. -geven, zoo moet het afzonderlijk in het water gezet worden. Teere stoffen, zooals blouses en zomerkleeden, weekt men slechts korten tijd in galzeepwater en wascht ze ook met galzeep in lauw water. In het spoelwater kan men wat azijn doen, waardoor de kleuren opfrisschen. Gekleurde japonnen en blouses moeten op den verkeerden kant gesteven worden (met gelatine of Arabische gom) en ook gestreken; door die behandeling worden zij zoo goed als nieuw, 't Gewone bonte goed echter zooals schorten worden met heet zeepsop in de machine, op de waschplank of met de handen flink gewasschen. In dit zeepsop mag echter geen soda of zeeppoeder gedaan worden; groene zeep is ook af te keuren, het beste is een soda vrije zeep te gebruiken. Het bonte goed wordt niet • gekookt, maar tweemaal gewasschen, dan uit elkander geschud, in schoon water gelegd en ten slotte in koud water met azijn gespoeld, een weinig gesteven en dan in de schaduw gedroogd. Het wasschen van badlakens en handdoeken en sponsdoek. Badhanddoeken en badlakens, die uit sponsdoek bestaan, mogen niet met het andere waschgoed gewasschen worden, want dit eigenaardige wollige weefsel zou dadelijk zijn doelmatigheid en mooiheid verhezen. Sponsdoek, dat grauw en hard geworden is, is altijd een bewijs van een slordige behandeling. Daarentegen zal sponsdoek, dat op de navolgende manier behandeld wordt, als nieuw uit de wasch komen en die bijzondere zorg door jarenlang gebruik, beloonen. Men weekt het sponsdoek een nacht in een lauw zeepsop van goede, geschaafde witte zeep. Als het geheel wit sponsdoek geldt, dan kan men nog een weinig soda of zeeppoeder in het zeepsop doen, wanneer er echter gekleurde randen of strepen in zijn, dan moet men zulks vermijden, omdat anders de kleuren door elkander loopen. Den volgenden dag wascht men de baddoeken in frisch en warm zeepsop uit en spoelt ze dan tweemaal in lauw en tweemaal in koud water. Het is noodzakelijk ze viermaal te spoelen, omdat in het krullige weefsel dikwijls zeepdeelen bhjven hangen, die de doéken grauw maken. Men mag ze volstrekt niet stijf uitwringen, men mag het zelfs met de handen niet te stijf doen, het water moet er meer uitgedrukt worden, zoodat het weefsel los Dlijrt. net is veraer noocug ze snei ie ïaten drogen en zorgvuldig glad op te hangen. Daar sponsdoek noch gemangeld, noch gestreken mag worden, moet men erop bedacht zijn, het gedurende het dragen den goeden vorm te geven door het goed te rekken. Wanneer men de droge doeken dikwijls goed uitklopt en flink oprekt, blijft het weefsel zacht en los. Eer men de wasch opvouwt en opbergt, overtuige Nieuwe sprenkelaar voor ' men zich, of ze ook goed droog is, anders laat men ze het invochten van het waschgoed. liever nog een nacht op zolder of in de kamer hangen. 128 IK KAN HUISHOUDEN. Het opvouwen van een beddelaken. Het is niet goed om badhanddoeken en mantels van sponsdoek in de badkamers te laten hangen, omdat het weefsel veel stof aanneemt en dan vuil wordt. Men moet ze altijd opvouwen en met een doek bedekt bewaren Het vochten, rekken en mangelen der wasch. Is het waschgoed droog, dan neemt men 'het rij voor rij af, vouwt het netjes glad op en legt het in de waschmand, zorgvuldig toegedekt om het voor stof te bewaren. Het linnen moet ook onmiddellijk nadat het droog is, afgenomen worden, daar het anders van de weersgesteldheid en het stof te veel te lijden heeft Het invochten, van het goed geschiedt een dag of minstens een halven ogd en rondgebogen zijn, gaat men tot het halsboord over. Hierbij heeft men het volgende streng in acht te nemen; 1. het booid moet, zoo goed als het gaat, behoorhjk uitgerekt worden. Geschiedt dit niet, dan zal ér steeds verschil in de wijdte ontstaan; gewoonlijk wordt het boord dan te nauw, terwijl de losse boord te los zit. Men moet eerst de binnenzijde van het boordje strijken en niet in één streek, maai terwijl men met de linkerhand het boord vasthoudt en strak trekt, steeds teruggaande, 6—7' cM. al naarmate dat het droogt, snel of langzaam en evenzoo de andere zijde, totdat het boord volkomen stijf is De aan de hemden vastgenaaide boorden behandelt men evenals het losse boord, zij worden uitgehaald, gerekt en glad gestreken. Staande boorden worden eeist van binnen en hggende boorden eerst van buiten gestreken. De laatste mogen voor het omkeeren niet geheel gedroogd zijn, maar worden evenals de manchetten voohtig en dampend gestreken. Daarna vocht men ze nogmaals en legt er door glanzen, d.i. door krachtig af en opstrijken, de laatste hand aan. Hierna worden de achterplóoien van het hemd geschikt. Men vat met dé linkerhand den onderzoom in rtt midden aan, tiekt het hemd over de strijkplank heen glad aan, waardoor zich gewoonlijk 4—5 stuks 2 tot 8 cM. diepe plooien vormen, welke men met de vingers ietwat terecht schikt en door de open borst van binnen vaststrijkt, echter met geen al te heet ijzer. Daarna schikt men de plooien naar onderen heen wijder, terwijl men het voorste schootgedeelte naar links van boven opschuift. Vervolgens strijkt men in het voorste schootgedeelte twee gladde plooien en gaat nu tot de borst over. Men begint met een dubbel stuk dik wit flanel tusschen den romp en de borst te leggen, trekt strak aan en strijkt de borst naar alle richtingen recht, zorgende dat de knoopsgaten en randen recl t tegenover elkaar komen te liggen. Wanneer men het ijzer van onderen recht op de chemiset zet, houdt men met den duim van de linkerhand de strak getrokken chemiset aan het halsknoopsgat vast en strijkt met de punt langs den voorrand heen, meestal vier streken, steeds het ijzer naar rechts in bogen voerend tot den hals, waar men een oogenbhk rusten kan tot alles droog is. De linkerzijde wordt evenzoo, doch in tegenovergestelde richting, behandeld. Wanneer zich ergens stijfsel vastgezet heeft, dan wrijft men haar, zooals hierboven vermeld is, met een vochtig sponsje af. Langs de knoopsgatzijde wordt met de punt van het ijzer een rechte rand getrokken, terwijl men ook de knoopsgaten uit elkaar drukt, opdat bij het gebruik de knoopen er gemakkehjk doorheen kunnen. Heeft men borduursel op de hemdenborst, dan moet men dit op een met shirting overdekten, flanellen onderdoeks van links uitstrijken, en wel met de punt van het ijzer, nadat de chemiset gereed is. Zijn het slechts moesjes of kleine sterbloempjes, dan drukt men deze met een breinaald uit. Fijne plooitjes worden met een vouwbeen uitgestreken. Ten slotte legt men het hemd op de bo'-st, den rug bovenop, en strijkt het nog eens over, doch niet over de gestreken borst. Men schikt de plooien terecht, acht gevende dat de zijnaden de uiterste gienzen vormen, en strijkt tot aan de chemiset, keert het hemd om, met de linkerhand aan den schouderpas recBs, met de rechterhand de plooien en zoom dubbel nemend, en zie toe of alle plooien behoorlijk geschikt zijn. Nu wordt het halsboordje door een knoop of speld gesloten; daarna vat men het aan den schouder 30 cM. van het boordje af aan, en legt zoo breed als daar de borst is, van hier uit recht tot aan den zoom een diepe plooi er in en strijkt deze vast. Men doet het best zich in dit vouwen te laten onderrichten door éen vakstrijkster. Het strijken van witte blouses,, jurken en andere zaken. Witte japonnen en blouses worden dadelijk na het wasschen met zeer dunne, gekookte stijfsel gesteven, gedroogd en vóór het strijken gesprenkeld. Deze kleedingstukken mogen niet te stijf zijn, zij moeten veel meer de buig- DE GROOTE WASCH. 133 zame zachtheid van. het weefsel behouden; de haartjes boven op de stof moeten slechts plat liggen, waardoor het kleedingstuk er helder uitziet en ook langer schoon blijft. Voor gekleurde stoffen gebruikt men, zooals reeds gezegd is, gelatine of arabische gom. Men strijkt deze voorwerpen op de binnenzijde. De rokken worden • daartoe over de strijkplank getrokken, de overhemdblouses behandelt men evenals het vroeger beschreven overhemd. Vbor de mouwen bestaan er piactische boldertjes. Borduursels strijkt men eerst op den rechterkant glad, doch niet droog en dan aan den linkerkant en zorgt men er voor sterk op het geborduurde te drukken, waardoor het er bovenop hgt. Damast en linnen tafelgoed kan men een weinig stijven en moet men heel langzaam streek voor streek strijken, totdat het weefsel geheel droog is. Mangelen en persen is echter voor tafelgoed mooier. Het wassehen van gordijnen, kanten, gekleurde kleedjes en andere zaken, als handschoenen, etc. Kolf voor Kantwerken mag men niet met de overige wasch te gelijk mouwen, doffen enz. behandelen, zelfs de gordijnen behandelt men afzonderlijk, Deze worden eerst flink uitgeslagen en in water uitgespoeld, dan gedurende den nacht in lauw zeepsop gelegd. Metalen ringen moet men er natuurhjk aftornen en zoo noodig moet men ze ook herstellen voor ze gewasschen worden. Den. anderen morgen bereidt men 2 lauwe, vette zeepsoppen, legt de gordijnen eerst in het eerste sop, spoelt, wrijft en drukt ze daar luchtig in uit, drukt dan stevig het zeepsop er uit en legt ze dan in het tweede sop. Als het eerste sop heel zwart is geworden, dan moeten zij na het tweede nog een derde sop hebben. Zij moeten altijd slechts heel hcht gedrukt, gespoeld en tussohen de handen gewreven worden. Dan kookt mén ze een kwartiertje in niet te vet zeepsop, spoelt ze in water, waaraan een weinig soda of borax toegevoegd is, legt ze dan in schoon water en spoelt ze nog tweemaal. Ten slotte worden zij met dunne, gekookte stijfsel gesteven. Men neemt eerst de dunste gordijnen en dan de dikkere om te stijven. Dan brengt men ze op den gordijnenspanner of hangt ze op om te drogen. Zij moeten op den verkeerden of linkerkant gestreken worden. Men kan ze ook op de volgende wijze spannen. De gordijnen worden na het wasschen op den stok half gedroogd en afgenomen. Onderwijl heeft men op het grootst, voorhanden zijnde tapijt schoone droge lakens gelegd, brengt de gordijnen daarop en steekt ze punt voor punt op het tapijt vast; mocht het tapijt niet groot genoeg zijn, dan legt men de gordijnen dubbel en steekt gedurig twee punten tegelijk vast. Het is het beste, dit werk 's avonds te doen. Den volgenden morgen zijn de gordijnen dan droog en kunnen, eer men Een nieuwe gordijnspanner. Hierop worden de gordijnen niet met spelden bevestigd, waardoor zij licht beschadigd kunnen worden, maar men hecht ze vast door kleine, van haken voorziene gutta-percha banden. 134 IK KAN HUISHOUDEN. ze los maakt, met een met te heet strijkijzer op het tapijt opgestreken worden. De manier, waarop men overgordijnen ophangt, blijkt duidelijk uit bovenstaande afbeeldingen. Kanten wascht men op verschalende mameren. Sommige fijne kanten kan men op linnen doeken rijgen en worden dan eenige uren in lauw zeepsop gelegd. Men moet het teiltje toedekken, zoodat het zeepsop niet te gauw koud wordt. JJaarna drukt men de kanten m water dikwijls uit, zonder ze te wrijven, legt ze in schoon warm zeepsop, drukt en spoelt ze nogmaals en zet ze in zeepsop even te koken. Als ze heel vuil zijn, kan men op de punt van een mes er [1. Hoe de ringen aan de gordijnen bevestigd worden. - wat Zout bijvoegen. Men kookt ze ongeveer een kwartier, drukt ze weer uit en spoelt ze meermalen"; in dit spoelwater kan men een weinig borax doen. Dan hangt men ze, terwijl ze nog altijd op de doeken vastzitten, te drogen. Het wasschen van tule en kanten vereischt veel zorg; alle wrijven moet daarbij vermeden worden, omdat de zaken daaidoor hun vorm verhezen. Men borstelt deze zaken van tule of kant eerst goed uit, zoodat zij stofvrij zijn, en 2. De ringen zijn aan den stok geregen en aan de haken vastgemaakt. hecht ze daarna öf op elkaar en daarna tusschen twee fijne doeken, öf men wikkelt ze om een waschcylinder (met gaatjes) van porselein, óf ook wel men naait ze op een flesch. Tot dit doel omnaait men een dikkr- flesch met een lap stof, wikkelt de kant goed plat en stijf daaromheen en hecht er een tweeden lap stof overheen, zoodat niets verschuiven kan. Men wascht nu de kant, 3. Aan de haken zijn losse ringen gebonden, die het koord, dat door de gordijnringen loopt, vasthouden. De koorden worden elk één keer aan de beide middelste ringen vastgeknoopt. nadat men deze heeft laten uitweeken, twee tot driemaal, spoelt ze, laat ze in schoon watei uittrekken en droogt ze ten slotte. Is dit alles voorzichtig en nauwkeurig geschied, dan is het overbodig de kant nog op te strijken. Echte kant wordt eveneens behandeld ; is zij echter zeer vuil, zoodat ze door de wasch veel zou kunnen lijden, dan moet men ze eenige dagen voor men ze wascht, in fijne olijfolie leggen. De olie geeft het weefsel zijne rekbaarheid weder. De gedroogde kant, met uitzondering van de echte, wordt hcht gesteven. Men kan naai verkiezing gekookte of rauwe stijfsel nemen. Wil men haar eenigszins kleuren, dan voegt men aan het stijfselwater sterke koffie of thee DB GROOTE WASCH. 135 toe; koffie geeft een donk' re cremekleur, thee een écru kleur. Na deze uitgedrukt en hebt uitgeklopt te hebben, wikkelt men de kant in een drogen doek en laat haar daarin een of twee uren liggen, dan strijkt men ze of spelt men ze op. Gekleurde linnen kleedjes wascht men in water, waarin houtzeep |:ekookt heeft èn waaraan koud geworden eenige droppels geest van salmiak en terpentijn toegevoegd is. Zijn ze 1 ierin schoon gewasschen, dan spoelt men ze in koud watei na, legt ze eenige uren tusschen doeken te drogen en strijkt ze op den verkeerden kant geheel droog. Linnen kleedjes, die met gekleurde waschzijde bewerkt zijn, wascht men in 1 Liter water, waarin een stuk gal of Marseillaanscbe zeep ter grootte van een duivenei geheel is opgelost. Daarna spoele men de stukken zoo lang in lauw watei na tot alle zeep verdwenen is. Bij het laatste spoelwater kan een weinig azijn gevoegd woeden. Nu hange men ze op om te drogen of nog beter legge ze tusschen een schoonen doek, daar menigmaal na het wasschen bij ophangen de kleuien nog ddorloopen. Nog half nat strijke men ze op den verkeerden kant geheel droog. Aan te bevelen zou zijn als alle waschzijde vóór het borduren met beet azijnwater geducht gebroeid of met galzeep gewasschen werd. Handschoenen. Zweedscbe handschoenen wascht men aan de handen in koud water, waarin een paar lepels geest van salmoniak gevoegd is. Hierna legt men ze een paar dagen in koud water, spoelt ze flink nat en laat ze tusschen een doek drogen. Vorm, kleur en zachtheid blijven bij deze behandeling geheel behouden. Garen, linnen of castoren handschoenen, wascht men het netst op de volgende wijze: Men tiekt de handschoenen aan, wascht ze flink uit in lauw water met Sunlightzeep, houdt daarna de handen onder de openstaande leidingkraan en laat het water zoolang op de handschoenen loopen, dat alle zeep daaruit verwijderd is en het afdruipende water helder blijft zien. Eerst daarna trekt men de handschoenen uit, knijpt ze zoo goed mogehjk droog en legt ze plat tusschen twee schoone doeken op het vloerkleed, waar ze het snelst drogen. Over het verwijderen van vlekken. Wanneer zich vlekken in het waschgoed bevinden, verwijdert men deze zoo spoedig mogehjk. Laat men ze lang daarin blijven en tracht men daarna ze met eenig middel te verwijderen, dan loopt men gevaar dat er in plaats van de vlek later een gat ontstaat. Meestal wordt de schuld hiervan dan aan het vlekkenmiddel gegeven, terwijl het veel waarschijnüjkei is, dat de weefdradeh der stof ïeeds door den invloed van de vlek zelve verteerd zijn geworden. Men moet steeds zorg dragen, dat men na het uitmaken der vlek de stof behoorlijk en herhaaldelijk in schoon water uitspoelt, opdat er geen spoor meer over blijft van het gebruikte chemisch middel, daar dit gewoonlijk een verterende nawerking heeft. Het beste vlekkenwater bestaat uit 30 gram chloor en 30 gram potasch, opgelost in een Liter kokend water, hetwelk men doorzeeft en in een flesch bewaart. Voor een vlek gebruikt men 1 theelepeltje van dit water. Wijnvlekken moet men eerst met boter inwrijven en daarna met groene zeep, waarna men ze goed uitwascht. Uit crème-kleurige stoffen kan men versche wijnvlekken verwijderen door ze eerst in kond, daarna in heet water te doopen, ze te bedruppelen met scherpen azijn en daarna flink uit te spoelen. Verouderde vlekken worden ingewreven met een oplossing van wijnsteen. Teer-, wagensmeer- en olievlekken worden onmiddellijk zeer dik bestreken met talk of boter, zoodat zij geheel daarmede bedekt zijn. Na een of twee dagen worden de vlekken met zeep ingesmeerd en in heet water uitgewasschen, totdat zij geheel verdwenen zijn. Roestvlekken. Heeft men roestvlekken in het waschgoed, dan wacht men met het uitmaken daarvan totdat het goed op het bleekveld hgt. Men lost dan voor een stuiver zuringzout in een kopj e kokraid water op, wrijft daarmede de vlekken in, laat ze eenige minuten bleeken, totdat de vlek geheel verdwenen is en spoelt het waschgoed onmiddellijk daarop in schoon water uit. Ook kan 136 IK KAN HUISHOUDEN. men roestvlekken verwijderen door ze in te wrijven met citroensap, een tijdlang te laten doortrekken en ze daarna uit te wasschen. Moddervlekken ontstaan, wanneer de wasch vochtig opgevouwen wordt; men verwijdert ze door ze met boter te bestrijken, eenigen tijd aldus te laten doortrekken en daarna op de vlek met water vochtig gemaakte potasch aan te brengen. Hierna wascht men de zaken uit en laat ze flink bleeken. Inktvlekken verwijdert men uit het waschgoed, door er een oplossing van 20 gram wijnsteen en 15 gram aluinpoeder op aan te brengen. De zaken lijden daardoor absoluut niets. Bloedvlekken kan men het best uit zijde 'of lichte wollen stoffen verwijderen door er vochtig gemaakte tarwestijfsel op te leggen. Het bloed trekt in de stijfsel, welke men, nadat deze gedroogd is, er af kan borstelen. Vochtvlekken (het zpogenaamde weer) zijn niet te verwijderen, wanneer ze al oud zijn. Ziet men ze, voordat ze het weefsel geheel doortrokken hebben, dan lost men in een Liter water 15 gram salmoniakpoeder en 60 gram keukenzout op. Spreidt het waschgoed uit en bevochtigd de vlekken met die oplossing, Zoo gauw zij droog zijn, moeten zij weer bevochtigd worden, tot ze eindelijk verdwijnen. ' 't Is 't beste om dit buiten te verrichten. Harsvlekken verdwijnen dooreen oplossing van benzine, zeep en zuiveren alcohol, waaraan men nog een weinig ether kan toevoegen. • Koffie en chocoladevlekken verdwijnen, wanneer men ze eenige malen met glycerine insmeert en in gedistilleerd water of spiritus uitwascht. Zweetvlekken behandele men met drie deelen zwavelether, drie deelen spiritus en een deel ^eest van salmoniak. Verfvlekken verwijder£ men met terpentijn-olie. Behandeling van de waschlijnen (touw). Weinige huisvrouwen denken eraan, dat ook de waschlijnen van tijd tot tijd goed schoongemaakt moeten worden, opdat het waschgoed, dat erop gehansen wordt, volkomen helder blijve. Eerst dan wanneer ze de leelijke gele strepen in het waschgoed zien die er zoo moedijk uitgaan, denken de huisvrouwen er aan de lijn te laten schoonmaken. Elk voorjaar moet men de waschlijnen onderhanden nemen wat het best op de volgende wijze geschiedt: in den ketel in de waschkeuken lost men in lauw water ongeveer 100 gram zeep en 50 gram soda op en kookt daarin de losse waschlijnen minstens een half uur lang. Dan neemt men frisch water waaraan men een paar landen vol boiex toevoegt en kookt de lijnen nogmaals funk uit. Daarna legt men ze in helder water en laat ze daarin een nacht staan. Den anderen dag worden ze, zoo mogelijk, buiten opgespannen om te drogen, dan op een plank goed stijf opgewonden en met dete in een schoonen linnen zak gestoken en bewaard. Zulk een zak is zeer nuttig, want hij houdt de lijnen stofvi ij en maakt dat ze niet in aanraking komen met stoffige voorwerpen. Practisch is het om in dezen zak twee afdeelingen te maken de eene afdeehng voor de lijnen en de andere voor de knijpeis zoodat men alles bii elkander heeft. J Wenken ter voorkoming van het losraken der duigen van houten vaatwerk. Wanneèi de duigen van waschtobben uitdrogen, dan krimpen ze erg hierdoor verhezen de banden, die ze te zamen houden, hunne verbindingskracht en de gansche tobbe kan plotseling in elkander vallen, waarbij ook naden in den bodem ontstaan. Eer het zoover is heeft ze echter al gelekt. Om nu te voorkomen dat het vaatwerk uit elkander valt, neemt men tot nu toe het middel te baat in de tobben een gedeelte water te laten staan, of ze steeds met natte doeken te bedekken. Ook schildert men den buitenkant wel eens, hetgeen echter niet het uit elkander vallen belet. Op den duur is echter het vochtig houden van het houten vaatwerk niet dienstig, omdat het hout dan spoedig gaat rotten Het is hier echter met de zaak om het lek worden tegen te gaan, maar het uit elkander vallen der duigen te verhoeden, al wordt het hout ook nog zoo droog Men laat met houtschroeven de ijzeren banden aan de duigen bevestigen DE GROOTE WASCH. 137 Het reinigen van de waschmanden. Het is voldoende, de waschmanden flink met zeepsop af te boenen. Worden ze op den duur onooglijk, dan moeten ze gezwaveld worden, hetgeen men op Het linnen moet zijn, fijn geweven, Altijd gewasschen, soms gesteven. En 't geeft de huisvrouw heel wat zorgen Voordat het hier is opgeborgen. 138 IK KAN HUISHOUDEN. de volgende manier doet: men zet dan in een ton of vat een pan met brandende zwavel en hangt de met zeepsop afgeboende natte mand aan een stok over da opening van het vat, zoodat de zwaveldampen er door heen trekken. Practisch strijkovertrek. DeTo vertrekken, die precies naar den vorm van de strijkplank gemaakt zijn, hebben het bekende nadeel, dat zij in de wasch altijd krimpen en dat zij moeilijk of in het geheel niet meer over de plank te krijgen zijn. Strijkkleeden Houd de linnenkast net, tel nauwkeurig het goed, 't Was de roem van de vrouw met het Hollandsche bloed. En mocht er na jaren een leegte ontstaan, Vul dan wat ontbreekt toch maar vlijtig weer aan. hebben , weer het gebrek, dat hunne bevestiging bewerkelijk is, of dat zij niet glad zitten en door het vormen van plooien het strijken zeer bemoeilijken. Een zeer practische en eenvoudige inrichting om gau» en strak een kleed over de strijkplank te doen is de volgende: Men maakt een strijkkleed van een degelijke stof even lang, doch wat breeder dan de strijkplank. De beide lange kanten voorziet men van nestelgaten en rijgt nu met een koo.d het kleed over de plank. DE GROOTE WASOH. 139 De Linnenkast. Hoewel men tegenwoordig bij den uitzet van een bruid niet meer zoo'n eioot gewicht hecht aan den voorraad, als onze ouders en grootouders dat deden, toch is een mooie, met sneeuwwit linnen gevulde linnenkast nog immer de trots en vreugde van elke degelijke huisvrouw. En dat met recht. Linnengoed wordt nooit ouderwetscb en vormt, wanneer er v ^el van in vooiraad is, een voornaam onderdeel van het huishouden. Men moet daarom bij het aanschaffen van linnengoed voor een uitzet minder letten op de pracht ervan, dan wel op de degelijkheid van de stoffen. Vooral het huishoudgoed, tafelgoed, beddegoed, handdoeken en verschillende doeken voor het wasschen van vaatwerk, glas enz. moet men rijkelijk en solide aanschaffen; voor het lijfgoed is echter een voorraad voo* enkele jaren voldoende, daar het figuur van de vrouw gewoonlijk verandert en het lijfgoed van hare jonge meisjesjaren dan niet meer past. Wij geven hier een opgaaf van een uitzet Voor een goed burger huishouden. L ij f g o e d. 6jflanellen. 12Ïhemden. 12 onderlijfjes. 12Jpantalons. onfijnere pantalons. 6 onderrokken. , 6 bovenrokken. 12 nachtjaponnen. 2 dozijn linnen zakdoeken. 1 dozijn batist ■ ,, Beddelinnen. 12 fijne logeerlakens. 12 „ sloopen. 18 linnen beddelakens. 18 linnen sloopen. * 12 graslinnen bodelakens. 12 ,, bodesloopen. Tafelgoed, Handdoeken enz. 6 fijne linnen tafellakens. 18 „ ,, servetten. 6 linnen pellen tafellakens. 18 ,, ,, servetten. 6 fijne linnen pellen ontbijtservetten. 18 „ ,, „ vingerdoekjes. 1 fijn linnen damast ontbijtlaken. 12 ,, „ „ servetten. 1 linnen damast ontbijtlaken. 12 ,. „ vingerdoekjes. 12 fijne pellen handdoeken. 24 pellen handdoeken. 12 fijne theedoeken. 12 theedoeken. 24 glazendoeken. 24 keukendoeken. 24 stofdoeken. 12 halfl. messendoekjes. 6 linnen keukentafellakens. 18 bonte handdoeken. 24 vaatdoeken. 12 badhanddoeken. 12 halfl. keukendoeken. Even solide als het linnengoed moet ook de linnenkast zijn, waarbij men eveneens meer op duurzaamheid dan op fraaiheid letten moet. Een hoofdvereischte van een linnenkast, hetzij deze groot of klein, eenvoudig of meer kostbaar is, is, dat zij goed sluit, zoodat de inhoud veilig bewaard ligt tegen stof, roest en insecten. Het linnengoed vereischt een droge plaats, daar er anders zwarte vlekken in komen, welke later moeibjk, zoo in het geheel niet, weder te verwijderen zijn. De meest gebruikelijke kasten zijn die met een of twee deuren, en met vier tot vijf dwarsplaken. Het is steeds aan te raden onder in de kast een schutblad aan te brengen. Bijzonder aan te bevelen zijn de 140 IK KAN HUISHOUDEN. tegenwoordige brand- of etalagelinnenkasten. Deze bestaan uit drie over elkaar staande kaststukken, welke aan de smalle kanten voorzien zijn van ijzeren piaten, voöi net op- en aflichten, en aan de langste voorzijde van twee deurvleugels. In geval van brand behoeft men niets uit te [pakken. De twee bovenvlakken worden gewoonlijk belegd met stukken, die weinig gebruikt worden, en met het tafelgoed; het derde vak met beddegoed, het vierde met handdoeken, de overige met keuken- en huishoudgoed. Een al te groote voorraad van linnengoed is onpractisch; het is beter van tijd tot tijd nieuw goed te maken, daar het linnengoed van te lang liggen geel wordt en verslijt. , Het gebruikte linnengoed moet weggeborgen worden in daarvoor bestemde waschzakken; grootere stukken legt men in een vuilgoedmand. Recht practisch zijn de kasten, waarin op zijde een vak is aangebracht om het waschgoed te bergen, dat gemakkelijker opgehangen kan worden, zooals : rokken, kapmantel; ook jurken of blouses kunnen bier een plaste vinden. Doch nu de in- L . i, richting van de kast. Men Komt er meer en meer van terug . papier op de planken te leggen, men gebruikt er tegenwoordig hnnen doeken voor, die van voren met kant zijn afgemaakt, wat veel eenvoudiger is. De kastdoeken wuraen precies pas gemaakt naar de grootte van de planken, van een breeden zoom voorzien en met duimspijkertjes aan de vier hoeken vastgestoken. Houdt men van luchtige versieringen, dan ziet een geplisseerde Valenciennekant er heel aardig uit. Men hecht dan een zijden of satijnen lint met duimspijkertjes tegen den rand van de planken en gebruikt in dezelfde Kieur unten om de verscnihende stapeltjes bij elkander te binden. Is de kast zoover klaar, dan kan men beginnen er het Een eenvoudige zelf linnen m te bergen. te vervaardigen Men volgt daarvoor den regel om Weerendrager, die allo J:„ _• j. . i °, . ni«t. ™«1 „'„„*,. olull™1 ui" met uagemKS georuiKt . ~" v"»""» worden hnv»n ,V, <», ij ° -i-^ inneemt. , ' ' ~" v>n wjv 111A11Ü11, Uül steeds in gebruik is, midden in te leggen, omdat dat het gerieflijkst is. Het Imis- houd-. bedde- en tttfftlo-ne^ mnot worden op de middenplanken, de onderkleeren op de boven- en onderplanken • de kinderkleertjes m een afzonderhjke kast. Het is goed, een gedeelte van het Practische linnenkast, r uit drie f afzonderlijke kastjes DE GROOTE. WASCH. 141 huishoudgoed in een afzonderlijke kast te bergen, omdat het dienstpersoneel er dan gemakkehjk bij kan. De stapeltjes waschgoed worden met lintjes te zamen gebonden. Tegen den binnenkant der kastdeur moet een lijst opgehangen worden van Linnengoed, gebonden op een onderlaag van karton. Voornamelijk servetten worden, op zulk een onderlaag gelegd. den inhoud der kast, waarop ook nauwkeurig moet worden aangeteekend, welke stukken er uitgenomen zijn. Het parfumeeren van de linnenkast hangt af van den persoonlijken smaak. Servetgoed bijeengehouden door gewerkte bandjes, — De blauwe bloesem van de Lavendel zijn zeer geschikt om gedroogd aan stengels tusschen hnnengoed gelegd te worden; ze geven dit een aangenamen geur en houden dej] mot er uit. Over de behandeling der kleeding. Algemeene opmerkingen. Een zuinige huisvrouw is een zegen voor de huishouding. Die zuinigheid mag echter niet daarin bestaan, dat elke stuiver tienmaal omgedraaid wordt, wanneer het noodig is haar uit te geven, zij moet er veel meer op bedacht zijn, dat groote uitgaven zoolang mogehjk uitgesteld kunnen worden. Zoo kan, door een omzichtige behandeling der kleeren, dikwijls voorkomen worden, dat er weer nieuwe moeten aangeschaft worden. Een kleedingstiik, dat, wanneer men het uittrekt, zorgeloos op een stoel geworpen wordt, dat men eerst schoonmaakt, wanneer het er al te vuil of te stoffig begint uit te zien, zal slechts half zoo lang duren, als een ander, dat men telkens schoonmaakt wanneer het gebruikt is, glad strijkt en op een kapstok hangt; dat men dikwijls naziet of er ook vlekken of beschadigde plaatsen aan zijn, dat men herstelt en waarvan men de vouwen dikwijls vochtig uitstrijkt. Zulk een Heedingstuk zal er altijd schoon en weinig gedragen uitzien, vooral, wanneer men een goede stof koos. Door kleine opfrisschingen, een nieuwe kraag bijv. of nieuw boorband aan heerenkleeding, blijft men altijd den indruk geven „van goed gekleed te zijn" zelfs bij een kleedingstuk, dat men maanden lang dagelijks droeg. 142 IK KAN HUISHOUDEN. Er moet steeds een middel bij de hand zijn, om vlekken uit te maken Het uniyerseele middel m de huishouding is benzine, ofschoon men daarmee slechts hoofdzakelijk vetvlekken verwijderen kan. Om te voorkomen, dat de met recht gevreesde kring ontstaat, wanneer men een vlek met benzine behandelt, moet men het slechts aanwenden vermengd met aardappelmeel of magnesia, zoodat er een brij gevormd wordt Deze smeert men op de vlek, laat haar een weinig inwerken en wrijft dan met een witten doek de plaats schoon. Zelfs zachte zijden stoffen lijden niet door de brij. Vlekken, die ontstaan zijn door het vuil van de straat, kan men, wanneer men ze flink mtborstelt, nadat zij goed droog zijn, verwijderen met lauw water waarbij men een wemig borax kan doen. Men maakt de vlek nat met water, wrijft haar af, herhaalt dit eenige malen, op die manier neemt men het vuil geheel weg en wrijft men het niet in de stof. Eenige bladzijden verder wordt over het wegmaken van vlekken 't een en ander gezegd; daar vindt men aanwijzingen, zoowel over het schoonmaken van het goed met betrekking tot de verschillende stoffen, alsook- over de behandeling van aUerlei kleedingstukken Een ding zij hier nog opgemerkt: wollen stoffen, die verbleekt zijn kan men _ weer opfrisschen met de zoogenaamde verf om te borstelen, die men bij den drogist kan krijgen. Men moet het kleedingstuk streek voor streek gehjkmatig met de verf borstelen. De ghmmende plekken, die men aan zwarte stoften vooral gauw ziet, kan men eveneens wegkrijgen, wanneer men er niet te lang mee wacht. Men moet ze met zwarte koffie borstelen, waaraan men een weinig geest van salmoniak heeft toegevoegd en dan strijkt men ze terwijlze nog vochtig zijn, op den verkeerden kant. Zwarte alpakasstoffen worden daarna als nieuw. Het verwijderen van vlekken. Het is altijd goed, om bij teere stoffen eerst, op een niet in 't oog loopende plaats, bijv. aan een mslag of van binnen aan een naad, de proef te nemen om te zien, of de kleur en de stof tegen de behandeling kunnen Biervlekken verwijdert men uit wollen stoffen of ook uit zijde met gelijke deelen gedistilleerd water en spiritus (geen gedenatureerde). In deze oplossing doopt men een spons of een zachten doek en wrijft daarmee de vlek . uit. De vochtige plek moet men opstrijken. Men kan ook biervlekken verwijderen uit dikke stoffen, door middel van een borstel met lauw zeepsop. Men wascht de vlek na met schoon water en de stof wordt met een linnen doek droog gewreven. Bloedvlekken in zijde worden met spiritus uitgewasschen, of men wrijft ze af met een vochtigen, zachten, wit linnen doek, dien men wat heeft ingezeept. Daarna wascht men met schoon water na. Een ander middel is het volgende. Men maakt een dikke pap van tarwe- of aardappelstijfsel en wat koud water. Deze strijkt men op de vlek en laat ze erop zitten tot het droog is. Dan klopt men het er af tegen den verkeerden kant. Is de vlek nog niet verdwenen, dan moet men het nog eens probeeren. Biervlekken verwijdert men uit wollen kleederen op de volgende manier. Men laat de vlek volkomen drogen en wrijft ze dan door de handen; nadat men zooveel mogelijk al het vastzittende heeft verwijderd. Dan wrijft men de vlek met een vochtigen lap na, dien men, wanneer de vlek niet verdwijnt in zeepsop kan doopen. Ten laatste I wrijft men met schoon lauw water en strijkt men. de vochtige plek droog. Grasvlekken zijn, zoolang zij nog versch zijn, te verdrijven met alcohol of met water en zeep. Het gaat ook goed met water en geest van salmoniak (10 deelen water en 1 deel salmoniak). 'Teere stoffen moet men spoelen in azijn en water. Glimmende vlekken verwijdert men uit zwarte wollen of zijden stoffen, door een zachten wollen lap in"zwarte koffie, die met salmoniak vermengd is te doopen en daarmee de plaatsen af te wrijven. ■ Wollen stoffen moet men aan den verkeerden kant nog vochtig opstrijken. Harsvlekken verwijdert men uit gekleurde stoffen, door de vlekken te bevochtigen met gezuiverden terpentijn-spiritus. Daarna wrijft men de vlek met vloeipapier af en spoelt met water na, waarin wat ossengal opgelost is. Inktvlekken moet men als zij versch zijn, eenigen tijd weeken in melk, dan meermalen goed uitwassohen en de stof buiten in de vrije lucht drogen. Het waschgoed kan men ook met citroensap behandelen, dat er herhaaldelijk op gedruppeld moet worden, tot de vlek verbleekt. Dan moet men het met zacht water en zeep flink uitwasschen. Azijn is ook zeer aan te bevelen voor inktvlekken. Gaan de vlekken er op deze manier niet uit, dan DE GROOTE WASCH. 14» kan' men bij wit katoenen goed ook nog de sterkere middelen zuringzout en bleekwater gebruiken. Voor gekleurde en wollen stoffen zijn deze middelen echter te scherp. Watervlekken in geappreteerde stoffen worden onzichtbaar, wanneer men de geheele stof met nat afwrijft. Enkele groote plekken, die hun glans. verloren, kan men met dun gomwater bestrijken en öp de linkerzijde droogstrijken, doch dit moet men goed kennen. Jodiumvlekken behandelt men door ze te bevochtigen met een kaliümpermanganaatoplossing tot de vlek Uchtbruin wordt. Dan doet men er meermalen wat verdund zoutzuur op, dat men ten slotte nog vermengt met salmoniak. De vlek moet daarna met schoon water en zeep gewasschen worden. Alleen witte stoffen kan men zoo behandelen. Koffie en chocoladevlekken behandelt men met glycerine of met benzine, daarna wascht men de vlekken uit met water en zeep, liefst galzeep. Witte stoffen kan men daarna nog met Eau de Javelle behandelen, ingeval de plek schoon wordt. Men sprenkelt wat Eau de Javelle op de vochtige vlek en wascht haar na weinig' seconden met water en zeep na. Lijmvlekken worden met heet water uitgewasschen wanneer ten minste de stof er tegen kan met water behandelt to worden, jft Ooftvlekken kan men uitwasschen met zure melk. Witte stoffen kan men behandelen met Eau de Javelle of met een oplossing van chloorkalk, waarna men de plek met zeepsop uitwascht en met schoon water naspoelt. Een- zeer goed en onschadelijk middel is zwaveldamp. Men-steekt een zwavellint aan, laat de damp in een flesch gaan en houdt de vochtig gemaakte vlek onder de flesch. Olieverfvlekken kunnen met terpentijnolie ver wijderd worden. Roestvlekken kan men uit wit waschgoed verwijderen met zuringzout. Eerst maakt men, de vlek vochtig, strooit er wat zuringzout op. en wascht de vlek na een paar seconden met water en zeep na. Daar zuringzout heel scherp is, wordt de stof beschadigd, als men het er te lang op laat liggen. Roode wijnvlekken bestrooit men dadelijk met zout, giet er dan wat arak op en wascht ze uit. Oudere vlekken kan ;men uit witte stoffen — ook zijde — op de volgende manier verwijderen: men schilt twee middelmatig groote aardappelen, . snijdt ze in dunne sohijven en wascht ze goed af: dan giet men er ongeveer een kwart liter kokend water over en laat het koud worden. Dit wordt gezeefd en vermengd met even zoo veel wijngeest, waarmede men de plek afwrijft en de stof aan den linkerkant onder een doek gelegd, droog strijkt. Voor' gekleurde stoffen gebruikt men verdunden spiritus om roode wijnvlekken te verwijderen. Stearinevlekken moet men afschaven en dan onder vloeipapier met een - warm strijkijzer strijken. Daarna afwrijven met benzine. Teervlekken moet men met benzine of petroleum inwrijven en na] eenige uren met warm zeepsop uitwasschen. -T'-y Vetvlekken verwijdert men I uit wollen en zijden kleeren, zooals hierboven", reeds ;gezegd is met benzine en aardappelmeel of magnesia, die men moet vermengen, om de vlek met deze brij af te wrijven. Vetvlekken in fluweel behandelt men met terpentijn. Men giet er wat van op een zacht wollen lapje en wrijft de vlek uit tegen den draad in. Men kan ook vet- en smeervlekken verwijderen met boonenwater. Men kookt witte boonen gaar in water, giet dat water af, laat het koud worden en wascht daarin het geheele stuk of slechts de vuile plek zonder behulp van zeep. — Zelfs versche inkten roode wijnvlekken kan men somtijds met dit middel verwijderen. Vernis vlekken kan men zoolang zij versch zijn, met spiritus uitwrijven. Oude vlekken kan men niet meer wegmaken. Verf vlekken verdwijnen door behandeling met terpentijn. Men neemt wit vloei- of filtreerpapier, vouwt het drie of vierdubbel, drenkt het in terpentijn, legt de bevlekte stof erop en een droog eveneens te zamen gevouwen papier er over heen. Dan drukt men die plaats met een koud strijkijzer. Men moet dit meermalen herhalen. Teere stoffen kan men ook op die wijze behandelen. Vochtvlekken kan men wegmaken met salmoniak en een oplossing van keukenzout, om ze na eenige uren uit te wasschen. Zie ook vochtvlekken onder „de wasch". Wasvlekken (Zie Stearine). Wagensmeervlekken moet men behandelen als teervlekken. Verdwijnen zij niet, dan moet men ze afwisselend wasschen met water en terpentijnolie. In teere wollen stóffen kan men benzine of warme jenever gebruiken. In linnen en katoen besmeert men de vlek met een papje van boter en groene zeep, en wascht de vlek in een sopje van groene zeep uit. Zweetvlekken verdrijft men door een mengsel van 3 deelen zwavelether, 3 deelen spiritus en één deel geest van salmoniak. Ook borax met schoon Vater doet zweetvlekken verdwijnen. Zegellakvlekken zijn zeer moeilijk weg te maken en laten hcht sporen na, wanneer men niet het goede middel gebruikt, om ze te doen verdwijnen. Dit is spiritus, of, wat nog beter is wijngeest, die beide het lak oplossen. Men moet er het zegellak voorziohtig mee bedruipen, zoodat alleen de vlek zelve, maar niet de rand van de stof nat wordt en zoo laat men het lak weeken, terwijl men het steeds bhjft bedruppelen, waarna men het met een pennemes verwijdert. Er hoort natuurlijk wat geduld bij en men moet het volhouden, tot de vlek geheel is opgelost, omdat zij anders licht ophieuw er in droogt en hard wordt. Nadat men ten slotte de rest van de vlek met een schoonen linnen doek heeft afgewreven, borstelt men de plaats nog eens met een harden borstel, tot de stof weer haar gewone kleur verkrijgt. Op die manier moet men ook zegellak verwijderen van gepolitoerde meubelen, maar dan moet men die plaatsen nog dadelijk met verwarmde olie nawrijven en dan glimmend boenen. In geen geval mag men zegellakvlekken in harden, drogen toestand zoeken te verwijderen, door ze met een mes af te krabben of te schaven, want dan blijven er sporen achter, die nooit meer verdwijnen. 144 IE KAN HUISHOUDEN. Het reinigen en de behandeling van eenige kleedingstukken. Het reinigen en oppersen van de heerengarderobe. Heeren stellen er gewoonlijk veel prijs op, dat hunne kleeding er zoo lang mogelijk nieuw uitziet. Daarom laten zij haar meermalen goed schoonmaken en de kleedingstukken oppersen, d. w. z. dat zij ze laten glad maken en de vouwen erin laten strijken. Wanneer het pak daartoe steeds naar den kleermaker wordt gestuurd, dan geeft dat nog aardig wat onkosten en de zorgzame huisvrouw zal zeker gaarne deze altijd wederkeerende uitgave sparen en zelve beproeven het te doen. Zij kan ook evengoed een pak oppersen als een kleermaker, zij moet slechts het noodige geduld oefenen, want het werk neemt wel eenige uren in beslag. Eerst moet het pak goed uitgeklopt en afgeborsteld worden en dan moet ernaar gekeken worden of er soms vlekken in zijn. Deze verwijdert men op de reeds besproken wijze, naar gelang den aard en de grootte van de vlek. Dan vermengt men water, met geest van salmoniak (5 deelen water, één deel geest van salmoniak) spreidt de kleedingstukken op een schoon tafelblad uit en borstelt ze langzaam en streek voor streek met een tamelijk harden, in den vloeistof gedoopten borstel, tot de stof gelijkmatig vochtig is. De vloeistof kan wat krachtiger gemaakt worden voor den kraag en voor de onderkanten van de mouwen, omdat de stof daar gewoonlijk wat vuiler is. Vooral den kraag moet men goed vochtig maken en borstelen. Ook de overslagen van de zakken moeten beter nagekeken worden, wanneer het noodig is. Is het geheele pak streek voor streek geborstelt en goed vochtig dan kan men beginnen met strijken. Men moet hiervoor echter zware en zeer heete ijzers hebben. Men neemt eerst den pantalon, legt de pijpen naad op naad, heel glad op de strijkplank, legt er een vochtigen, maar niet te natten zachten doek overheen en strijkt hem zoo langzaam maar goed drukkend met een ijzer, dat zoo zwaar mogelijk moet zijn. Door den pantalon zóó te leggen ontstaan ook de strijkvouwen, die er zeer zorgvuldig ingelegd moeten worden. Nadat men de pijpen aan weerszijden drooggestreken heeft, begint men aan het boveneinde van den pantalon, dat ook onder den doek gestreken wordt. Het strijken van het vest gaat gemakkelijker; de jas is echter niet gemakkelijk te behandelen. Hier strijkt men ook de verschillende deelen streek voor streek. De mouwen moet men dubbelvouwen "bij den binnennaad en zoo vlak liggend moet men ze strijken. De koppen van de mouwen en ook de schouders kan men het best op de mouwenstrijkplank behandelen. Het laatst doet men den kraag ■en de klepjes van de zakken, die zeer zorgvuldig behandeld moeten worden. Men móet den kraag, ■zooals zij liggen moet, dus omgeslagen, heel stevig strijken, zoodat de omslag — ook aan de revers — goed scherp uitkomt. Men moet dit ook aan de rechte zijde van het kleedingstuk doen met behulp van den doek. Na de revers wordt de voorste rand, die zooals bekend is, met linnen is gevoerd, nogmaals heel krachtig gestreken Bij het strijken der zakken heeft men niet alleen te letten op de klepjes, maar ook op de ingesneden randen, die er onder zijn en die even glad moeten zijn, als het bovendeel. Ten slotte hangt men de stukken op kapstokjes en hangt ze vrij op. Zij mogen niet gedragen worden, zoolang zij nog vochtig zijn, omdat dan al de gladheid van het strijken en ook de strijkvouwen er weer uitgaan. Hoe men scheuren in heerenkleeding herstelt. Een scheur in de heerenkleeding bekijkt menige huisvrouw met een wanhopig gezicht. Zij vertrouwt niet, dat zij in staat zal zijn, om haar zoo te herstellen, dat zij onzichtbaar wordt en zij houdt het kleedingstuk zoo tamelijk voor onbruikbaar, als zij niet een geschikten kleermaker vindt, die het herstelt. Nu is echter het stoppen van heerenkleeding in het geheel niet moeilijk, zoolang de scheur nog nieuw en niet uitgerafeld is. Men trekt haar op den linkerkant van de stof met fijne zijde bij elkander, terwijl men altijd slechts de bovenste draden neemt en heen en weer steekt over de scheur. De draad mag niet hard aangetrokken worden, zoodat de stof glad blijft. Daarna keert men het werk om en stopt de scheur aan den buitenkant met zeer kleine steken met een uit de stof getrokken draad. Heeft men zulk een draad niet tot zijne beschikking, dan kan ook vrouwenhaar genomen worden, dat de draden onzichtbaar te zamen trekt. De vezels van de stof, die boven op de stof blijven zitten, moeten glad worden afgeknipt. Ten laatste maakt men de stof goed vochtig en laat haar een poosje vochtig liggen, zoodat het nat er goed intrekt. Dan legt men er een witten doek over, strijkt de plek stevig met een zwaar strijkijzer en borstelt haar ten slotte met den draad van de stof mee. Het wasschen van witte cheviotrokken en ander wit wollen goed. Weinig dames weten, dat wit wollen goederen, wanneer zij met beleid thuis gewasschen worden even mooi worden, als wanneer zij chemisch gereinigd worden, hetgeen steeds nog al kostbaar is; de goederen, die men thuis behandelt blijven zelfs langer schoon, dan die chemisch gereinigd zijn, daar zij minder gemakkelijk het stof aannemen. Men wascht de kleedingstukken, die vooraf in de week gezet moeten worden in een lauw. schuimend zeepsop, waaraan mén wat geest van salmoniak heeft toegevoegd (op 2 Liter water 1 eetlepel), terwijl men ze klopt en drukt, doch niet wrijft; men voegt bij het water, waarin het goed geweekt wordt, ook wat geest van salmoniak. Het water moet zacht, de zeep vet zijn. Vlekken moet men er van te voren met een of ander middel uit maken. Dan worden de goederen in schoon, lauw water duchtig gespoeld, zoodat er geen spoor van zeep meer in blijft, zacht uitgedrukt — niet uitgewrongen — en daarna in een groot droog beddelaken gevouwen en geklopt, zoodat het nat in het laken achterblijft. Nu spreidt men de kleedingstukken op een droog laken uit, zoodat zij geheel opdrogen. Wanneer men ze ophangt, OVER DE BEHANDELING DER KLEEDING. 145 dan trekt het vocht naar de onderste kanten en krijgt men daar vlekken ; wanneer zij hangen, rekken de kleeren als zij vochtig zijn, uit. Kleeren van cheviot worden halfnat op den verkeerden kant gestreken; rokken met plooien moet men eerst hechten, voor men ze wascht, zoodat de plooien op hunne plaats blijven. Men moet ze aan den rechten kant strijken, doch er een doek over leggen. Wollen truien en ander gebreid wollen goed moeten voor het wasschen gemeten worden om ze zoodoende op de goede maat te kunnen rekken vóór het drogen. Ze worden liggende gedroogd en niet gestreken, maar als ze bijna droog zijn zachtjes geklopt en bijgewerkt. Zijn de kleeren dóór het wasschen wat geel geworden, dan moeten zij, half nat, gezwaveld worden. Hiervoor kan men het best een ontruimde kleerkast gebruiken, men zet dan op den bodem van die kast een blikken bus met een brandende zwavellont. De zwaveldampen bleeken dan de gewasschen goederen. Het wasschen van gekleurde wollen stof. Gekleurde wollen stof te wasschen, is altijd een hachelijk iets. Wanneer men niet zeker er van is of de kleuren echt zijn, dan moet men liever het geld uitgeven, om ze chemisch te laten reinigen eer men soms het kleedinastuk geheel l,..,1,>.-f+ ..-..II— Ir ... 7 ,. & *sav ivuiii,u siuiien mee ais linnengoed in neet water en met scherpe zeep moeten worden gewasschen is bekend; men gebruikt galzeep of houtzeep er voor en men heeft voor een japon ongeveer voor 6 cent noodig. De zeep wordt niet op de stof gesmeerd, doch in TOter opgelost, terwijl men de houtzeep met kokend water overgiet en op een warme plaats 24 uur laat trekken, ze dan door een doek giet en het aftreksel zoo noodig met genoeg schoon water verdunt. Wanneer men er voor vreest, dat de kleur zal verschieten, dan doet men wat azijn bij het water. Men moet het gewasschen goed in schoon water spoelen, zacht uitdrukken en in een grooten, drogen doek wikkelen, die genoeg vocht kan nemen, om de voorwerpen strijkdroog te maken. Hangt men ze op om te drogen, dan zakt bet nat naar de onderste randen en laat daar dikwijls vlekken achter. Groote rokken kan men ophangen om uit te druipen, naderhand wikkelt men ze in een laken. Voor zwarte wollen stoffen, kan men wat geest van salmoniak bij het waschwater doen, of men wascht ze in een aftreksel van uauaKaujaaeren. uok thee is aan te bevelen. Velen roemen koud bier als een voortreffelijk middel om zwarte wollen stoffen te wasschen. In dit geval heeft men geen zeep noodig, maar men moet de kleedingstukken na het wasschen flink uitspoelen. Zwarte en andere donker gekleurde stoffen kunnen in de schaduw gedroogd worden. Ossegal kan ook dienst doen. Vette dónkere kleedingstukken worden hierin gewasschen en nagespoeld, totdat de lucht er geheel af is. Het wasschen van zomerkleeren ■ en licht gekleurde zijden voering. Gekleurde katoenen stoffen, ook wollen mousseline en ruwe zijde kan mep zeer goed in een sopje van Spaansche of Marseillezeep wasschen, Ik kan huishouden donkere kleuren |_in houtzeep evenals donker lint en kant, ook satinet. Voor teere kleuren doet men nog wat azijn bij het water. Men moet de voorwerpen naderhand meermalen in schoon zacht water spoelen. Ruwe zijde en katoen haalt men ten slotte door slap gomwater, of men stijft ze met opgeloste gelatine, waarvoor men twee blaadjes voor één japon rekent. Ruwe zijde en waschzijde wascht men ook zeer goed met Venetiaansche zeep en lauw water — de zeep in het water opgelost — terwijl men gekleurd katoen dikwijls- in zure melk wascht. Aardappelwater is ook zeer aan te bevelen voor stoffen met teere kleuren. Men schilt eenige rauwe aardappelen en schaaft ze, drukt het sap er uit en doet er het bijna koude waschwater bij, zoodat het goed met elkander vermengd is. De tegenwoordige mode schrijft lichtgekleurde zijden voering voor in manteltjes van kostumes en in paletots. Een gemakkehjk, goed en daarbij hoogst eenvoudig middel bestaat in goeden brandspiritus — niet den gewonen gedenatureerden —, dien men (in. heet water) tamelijk sterk verhit en op een schoon, watje giet, dat men in een neteldoeksch lapje, wikkelt, om er de stof mee af te wrijven. Bijzonder vuile plekken, zooals aan den hals, onder de armen en van voren aan de taillesluiting moet men meermalen afwrijven. Het watje mag niet te nat zijn, zoodat de voering niet te nat wordt, wat licht strepen of moeten zou kunnen geven. Men zal erover verwonderd aün Vinn 3handeld kunnen worden. Hiervoor moet men echter galzeep gebruiken, die in water gekookt is. Men moet het water bijna koud gebruiken. Bij het spoelwater moet men altijd wat azijn doen, het is nog beter, als het voor het gewasschen wordt ongeveer 15 minuten in water met zout of azijn en water gezet wordt. Het opverven van gewasschen gekleurde stoffen. Azijn- of zoutwater, waarin men de gewasschen goederen legt, zijn niet altijd voldoende, om de verbleekte kleuren op te frisschen. Dikwijls is het noodig ze nog wat op te verven. Het crêmen is in dit geval bekend. Men kan in drogerijen poeder bekomen om te verven en anders wendt men huismiddeltjes aan. Zoo geven afgekookte sinaasappelschillen een mooie gele kleur, evenzoo de bloemen van de koningskaars. Thee geeft een groenachtige tint, koffie een bruinachtige. Men moot altijd eerst aan een klein stukje stof de sterkte van het mengsel probeeren. Boze kan men met rooden inkt kleuren, blauw met blauwsel. Om groen en andere kleuren op te frisschen kan -men bij den drogist voor een paar centen de daarvoor geschikte kleuren bekomen. Het wasschen van regenmantels. Vuile regenmantels kan men zeer goed zelf schoonmaken, door ze met een zachten borstel met lauw water'en houtzeep te wasschen. De vooraf uitgeklopte mantel wordt op een tafel uitgespreid en streek voor streek met water en zeep afgeborsteld. Ten slotte-dept men met een natte spons of doek de schuim van de zeep op en wrijft den mantel nogmaals met schoon water af, om alle vuil weg te nemen. Men moet den mantel zoo aan beide zijden behandelen.. De vochtige mantel wordt dan op een kapstok gehangen om te drogen; half droog zijnde wordt hij met een niet te heet strijkijzer gestreken. Vele stoffen kunnen er echter niet tegen warm opgestreken te worden, daarom moet men eerst op een plek, die niet in 't oog loopt, de proef er van nemen. Hoe behandelt men pelswerk ? Plat geworden pelswerk moet goed uitgeschud en tegen de voeringzijde geklopt worden, zoodat het haar weer op gaat staan. Dikwijls helpt het ook goed, om het tegen den draad in, met een zachten borstel te schuieren. Vele vrouwen begaan de fout, om stola's en bonte kragen liggend en dan nog wel met de behaarde zijden op elkander, opgevouwen te bewaren. Dit is niet dienstig voor pelswerk en zeer slecht voor de gladheid en den glans van het bont. Het is beter die voorwerpen zoo vrij mogelijk op kapstokjes op te hangen. Wanneer men een stola toch liggende moet bewaren, dan moet men altijd de behaarde zijde, naar buiten vouwen, zoodat de voering op elkander komt te liggen. Moffen moet men altijd, wanneer zij niet gebruikt worden, volstoppen met papier, zij blijven dan goed in - den vorm en er komen geen vouwen in de vacht. Het wasschen van sluiers. Voor witte sluiers gebruikt men Venetiaansche zeep, die in water gekookt en tot schuim geklopt wordt. Daarop spoelt en drukt men den sluier, spoelt hem in schoon water uit, waarbij men een weinig blauwsel kan doen en haalt hem door een slap suikerwater. Om hem te drogen wordt hr, nadat hij goed uitgedrukt is op een strijkplank sestoken. biina droos ziinde kan hii onder een doek, met een matig' warm ijzer opgestreken worden, wanneer de bewerking er van den druk van het strijkijzer kan verdragen. Zwarte sluiers reinigt men het best met warm galzeepwater en spoelt ze koud. Zij moeten ook met slap suikerwater geappreteerd worden en worden overigens eveneens behandeld als de "witte. OVER DE BEHANDELING DER KLEEDING. 147 Hoeden en mutsen. Fluweelen hoeden en bonte mutsen, die nat geregend zijn, mogen niet afgeveegd worden. Men schudt er de druppels flink af en laat ze vanzelf drogen. Schoenen. Bruine schoenen of laarzen hoVÖ men op de volgende wijze mooi van kleur en glanzend: Men neemt 3 eetlepels ongekookte melk en 1 theelepel terpentijn en wascht daarmede de zeer goed gereinigde schoenen af. Met een schoonen doek droogt men ze na. Daarna worden de schoenen eerst met de bekende bruine Engelsche „polish" zorgvuldig ingesmeerd en met een zachten, wollen doek of „Selvyt" glanzend gewreven. Men- kan deze voorbewerking wel achterwege laten, Mloch de kleur der schoenen blijft er mooier door. Schoenen. Laarzen en schoenen die door regen of modder flink nat zijn, legt men na het uittrekken terstond •omgekeerd met de zolen naar boven en laat ze op deze wijze drogen. Tegen bederf van het leder is dit niet alleen het beste middel, doch de schoenen zijn tevens snel droog. tusschen twee schoone doeken op het vloerkleed, waar ze het snelst drogen. Gemslederen handschoenen reinigt men het best met Venetiaansche zeep, in lauw water, waarin een weinig slaolie. Men trekke de handschoenen aan, geeft ze een nieuw zeepsop met slaolie, drukt ze uit en laat ze zoo drogen, niet bij de kachel of in de zon maar liefst in de tocht. Hoe moet ik mijn handschoenen aantrekken? „Neen maar, dat is ook vragen naar don bekenden weg, wie zou dat nu niet weten !" hoor ik iemand uitroepen. Wij schamen ons toch niet over onze vraag, want wezenlijk, zoo eenvoudig als het lijkt is het nog niet. „Maar we trekken toch dagelijks, meermalen daags zelfs, onze handschoenen aan en uit," zegt dezelfde stem weer, „dat is, dunkt mij, toch een voldoende bewijs, dat we het kunnen." Neen, antwoorden we weer, dat is volstrekt nog geen bewijs, dat is te zeggen, nog geen bewijs dat u het goed kunt. Weten de dames wel, dat de meeste handschoenen al den eersten keer, dat we ze dragen voorgoed bedorven zijn, omdat — we ze niet goed hebben aangetrokken ? Hoe ongelooflijk dit ook lijkt, is het maar al te dikwijls waar. Handschoenen, Overschoenen. Het is het behoud voor overschoenen, indien men er na 't gebruik dadelijk de modder met een spons met koud water afwascht, ze zorgvuldig droogt en met een lapje, waaraan iets petroleum, afwrijft. Met een wollen lapje wrijft men ze dan nog na. Het wasschen van handschoenen Zweedsche en glacé handschoenen wascht men in -benzine. Men laat ze weeken in een kopje met benzine, dat men goed bedekt bv. met een schoteltje om de benzine zoo min mogelijk te laten vervliegen, wascht de toppen en trekt ze aan. Aan de hand worden de handschoenen met een schoone, zachte doek droog gewreven en witte bovendien met wat magnesia of poudre-de riz. Het is een gevaarlijke behandeling die niet bij vuur of licht mag plaats hebben. Garen en linnen handschoenen wasout men het netst op de volgende wijze : Men trekt de handschoenen aan, wascht ze flink uit in lauw water met Sunlightzeep, houdt daarna de handen onder de openstaande leidingskraan en laat het water zoolang op de handschoenen loopen, tot alle zeep daaruit verwijderd is en het afdruipende water helder bhjft zien. Eerst daarna trekt men de handschoenen uit, knijpt ze zoo :goed mogehjk droog en legt zej plat Het gevaarlijkste moment* 148 IK KAN HUISHOUDEN. Ze zullen toch niet te nauw zijn. voorzichtig met den handschoenenrekker worden opgerekt. Om het gemakkelijk aantrekken te bevorderen, wordt er wel eens een weinig speksteenpoeder ingestrooid. Dit heeft echter hei nadeel, dat dit poeder bij het aandoen der handschoenen tusschen de nagels gaat zitten. Men ga voorts bij het aantrekken nooit met overhaasting te werk. Kalm steekt men de vingers in den handschoen en strijkt deze met de noodige behoedzaamheid over de vingertoppen. Het gevaarlijkste moment is echter het inbrengen van den duim en de muis der hand, zooals de eerste afbeelding ons te zien geeft. Als hierbij niet de noodige voorzichtigheid wordt betracht, dan kan het model van den handschoen, of nog erger, door plotseling inscheuren de handschoen zelf voor goed zijn bedorven. Ook bij het vastknoopen zij kalmte het parool, niet omdat hier ernstig gevaar dreigt, maar omdat het lastig is als er knoopjes afspringen en men op 't punt van uit te gaan nog naald en draad te voorschijn moet halen om de deserteurs tot reden te brengen. Wil men zich van zijn handschoenen ontdoen, dan geldt hetzelfde, wat we schreven onder een onzer illustraties, die het aantrekken weergeeft, nl. : haast u langzaam! vooral nieuwe handschoenen aantrekken is een kunst, die slechts door een goed geschoolde kamenier of handschoenenverkoopster gekend wordt; het verdient daarom aanbeveling dit aan één harer over te laten. Aangezien we evenwel niet allen het geluk hebben over een kamenier te kunnen beschikken en ons zelfs een gedienstige handschoenen-verkoopster voor dit moeilijk experiment niet altijd' ten dienste staat, willen we in woord en beeld hier eenige wenken geven, die, we zijn er vast van overtuigd, gaarne van ons aangenomen zullen worden. We kunnen echter met ons woord Jzeer kort zijn, de mooie illustraties spreken genoeg voor zichzelf. Bovendien doet de jonge dame het ons zoo duidelijk voor, dat het onbeleefd van ons zou wezen er geen aandacht aan te schenken. Slechts enkele opmerkingen dus. Onze eerste en voornaamste opmerking is: koopt nooit handschoenen, die te nauw zijn. Afgescheiden van de mogelijkheid, neen, de waarschijnlijkheid, dat' deze spoedig overal bersten, ziet een hand in een te nauwen handschoen er gewrongen en nimmer elegant uit. Men krijgt door te nauwe handschoenen geen kleinere handen, maar wel leelijke handen. Nieuwe handschoenen moeten voor ze gedragen worden OVER DE BEHANDELING DER KLEEDING. 149 Tracht nooit een handschoen met een ruk uit te trekken, zoolang de vingers nog niet los. zijn, het beschadigen of uit zijn model rukken van den handschoen is hiervan slechts het gevolg. Eerst na het uittrekken eenige oogenblikken met de binnenzijde tiaar buiten te laten luchten voor men ze. gladstrijkt en in de handschoenendoos bergt. j'X'' Gelukkig klaar na voorzichtig de vingers te hebben bevrijd, kan men zich „snel en practisch" van zijn handschoenen ontdoen. Het verdient aanbeveling de handschoenen Snel en pra"ctisch. Er zijn dames, die haar handschoenen parfumeeren. Dit moet over het algemeen ontraden worden, omdat niet elk odeur of parfum mot den reuk van het leder harmonieert. Over stoppen en verstellen. Het Stoppen. Het herstellen van de beschadigde .kleedingstukken uit de wasch behoort tot de minder aangename bezigheden in de huishouding ; toch moet elke degelijke huisvrouw goed kunnen stoppen en verstellen, wanneer zij haar goed niet voor den tijd wil afdanken. Buitendien is daarmede nog niet alles gedaan, de zin voor orde m«et ook daarin uitkomen, dat de huisvrouw de schade zoo gauw mogelijk bemerkt en ze herstelt, eer het te ver gekomen is, zoodat wanneer het kleedingstuk gemaakt is, men er bn'na niets van kan zien en het weer evengoed gebruikt kan worden. Wanneei er in de 'kleechngstukken gesleten plekken zijn en er nog geen groote gaten in voorkomen, dan kan men ze herstellen door stoppen. Het gewone stoppen, waarbij de draden een vlechtpatroon vormen en kruisgewijze door de stof getrokken worden zal wel bekend zijn, daar elke vrouw al doet zij het ook anders niet, toch kousen stopt. Een groote hoofdzaak bij het stoppen is het materiaal, dat in kleur, sterkte en sooit overeen moet komen met het weefsel. Men moet dus wol met wol, zijde met zijde enz. stoppen. Het best zijn de draden van hetzelfde weefsel er voor, men zal ze echter niet altijd kunnen gebruiken, omdat vele draden lang niet zoo sterk zijn, dat men ze door de stof kan trekken. Dan moet men echter altijd probeeren draden te kiijgen, die 150 IK KAN HUISHOUDEN. zooveel mogelijk op het weefsel gelijken. Zoo kan men bijvoorbeeld breiwol in fijne draden splitsen. Men moet geen in elkander gedraaide draden gebruiken. Scheuren in wollen stoffen kan men ook heel goed stoppen met daarbij passend vrouwenhaar. Het spreekt wel van zelf, dat men ook een naald moet kiezen, die overeen- 1. Tulestop. Men hecht dentulerand van het gat recht op een stukje wasdoek en trekt aan de randen van het gat de dwarsdraden van den grond van |de tule, door er omheen te steken en het gat vult men met los gespannen dwarsdraden. 2. Tulestop. Doorgestopte dwarsrijen gaan over den rand van de tule en de losse dwarsdraden. Men steekt steeds met kleine steken om de spandraden heen en ook om de dwarsdraden van het weefsel. komt met de sterkte van den draad, opdat de beschadigde plaats niet zal verschuiven ; onder het stoppen moet zij^door iets stevigs gesteund worden. Bh' het nazien en herstellen van kousen gebruikt men, zooals bekend is een „maasbal", bij het herstellen van stoffen moet men een stuk karton of wasdoek onder de scheur of het gat hechten. Men moet nooit een scheur gelijk knippen vóór het stoppen, maar de steken moeten juist om geen bepaalde grens te krijgen, onregelmatig over den rand van de scheur loopen en er soms twee en dan weer een halven centimeter overheen gaan, op die manier wordt de vorm ervan geheel bedekt. De stopsteken kruisen zich, zooals men weet, als trahewerk ; men moet echter altijd de draden van het weefsel in het oog houden, zoodat de steek niet in een andere richting loopt als de weef draden. Bij samengestelde weefsels kunnen de gekruiste draden nog doortrokken worden van dwarsdraden en zelfs weten kunstvaardige handen patronen na te bootsen. Men legt de stop gewoonlijk op de buitenzijde, omdat de gebroken draden dan beter op te nemen zijn. Wi* er zich echter in ■ oefenen wil, om het bijzonder mooi te doen, die moet hever stoppen aan den binnenkant, wat ook heel goed kan. Gewent men zich eraan, dan zal men spoedig het voordeel ervan leeren inzien. Het werk ziet er namelijk oneindig veel netter uit, omdat men aan den buitenkant dan veel minder ziet van den draad, die door de stof is heen getrokken. Stopt men aan den buitenkant, dan moet men den draad aan de 3. Tulestop. Een dwarsrij, die in tegenovergestelde richting van de eerste dwarsrij ingestopt wordt, loopt over den rand van de tule en over de gestopte rijen. OVER STOPPENi EN VERSTELLEN. 151 randen van de scheur of van het gat onder de haartjes of de draadjes vau het weefsel doortrekken, zoodat zij zoo min mogelijk bovenop ligt, terwijl het gat fijn overspannen wordt. Dat het stopwerk er echter pas netjes uitziet;, 4. Breistop Gevallen rechte steken worden met de haaknaald als rechte mazen opgehaakt. Men neemt steeds den dwarsliggenden, lossen middelsten draad en haalt hem door de lus. 5. Breistop (De maasstop). Eerst worden de losse dwarssteken van het gat door zigzagsteken met fijne wollen- of katoenen draden vastgemaakt. Dan vormt men met dezelfde werkdraden van de kous of van de tricotstof den stopsteek. Ten laatste kunnen de zigzagvormige hulpsteken verwijderd worden. 6. Kousenstop. Een stop, die door dwarsrij en versterkt is. Eerst wordt het gat door loodrechte en dwarse stopdraden gevuld, waar naderhand dwarsdraden doorheen getrokken worden. Men kiest als materiaal fijne stopdraden zoowel van woL als van katoen en garen. nadat het goed geplet en glad gestieken is, waartoe men wollen stof een weinig vochtig maakt, zal iedereen, die aan dit werk gedaan hééft, weten. Het strijken mag hierbij evenmin veronachtzaamd worden, als bij het kleermaken. Men moet bij het herstellen van geweven onderkleeren ook karton gebruiken; een maasbal zou de plek te veel uitrekken. Wanneer men er stukken in wil zetten — waarvoor men de goede stukken van andere versleten kleedingstukken kan gebruiken — dan moet men die heel wat grooter knippen, dan het gat groot is. De randen van het gat moeten dan zonder omslag op het stuk liggen en daarop met stopsteken bevestigd worden, waarbij men alle draden van den rand moet meenemen. Nadat het papier verwijderd is, moet men aan de binnenzijde de randen van het stuk met luchtige steken vastnaaien. De huisvrouw moet zeer veel zorg besteden aan het herstellen van het linnengoed. Hierbij kan men gebruik maken van het stoppen met de machine, dat, wanneer het goed gedaan wordt, heel net werk levert. Voor dit doel moet men den transporteur van de machine nemen om voor- en achterwaarts te kunnen naaien ; men moet het werk op een raam spannen of het zeer strak vasthouden. Het garen moet overeenkomen met het weefsel en van bijzonder goede kwaliteit zijn, de naald kiest men overeenkomstig met het garen. De spanning mag niet sterk zijn, daar de draad in de wasch nog een weinig krimpt. Kleinere gaatjes stopt men door er kruislings overheen te naaien. Deze gaatjes kan men, bij gladde zoowel als bij witte en ook gekleurde stoffen met patronen, heel goed met de machine herstellen, wanneer men slechts het garen heeft, dat er bij past. 7. Breistop. Het te zamenvoegen van twee rijen losse steken. De steken, die op de breinaalden staan, worden door middel van een naainaald er afgemaasd en met een zigzagsteek met gelijke werkdraden te zamen genaaid. 152 IK KAN HUISHOÜDEN. Het verstellen. Waar stoppen niet meer toereikend is, daar moet men verstellen. Kleine stukken moeten echter nooit ingezet worden, het is heel leelijk en ook onpractisch, omdat de stof er omheen gewoonlijk dun is en dan spoedig rondom het ingezette stuk afscheurt. Men moet dus hever de beschadigde plek eruit knippen en het weor in orde brengen dooi er een stuk in te zetten, dat geheel overeenkomt met het weefsel en het patroon. Dit stuk moet men er eerst zorgvuldig onder hechten en het niet, zooals sommige onnauwkeurige werksters dat doen, met spelden er in vaststeken. Daardoor verschuiven de randen hcht onder het naaien en het werk wordt zeei slordig. Het stuk, dat ei geheel glad in moet staan, zal te groot schijnen en met ruimte er in zitten, zoodat het erg in 't oog valt.. Hecht men het echter zorgvuldig er onder, zoodat er noch aan den rand, noch aan het stuk een plooitje te zien is en zoomt men dan de randen van het stuk met zeer kleine niet te vaste steken op de stof om, dan zal het, als de stof met door zijn nieuwheid afsteekt, heel weinig in 't oog loopen. Men moet natuurlijk eenige handigheid hebben in 't inzetten van stukken, als ik het zoo noemen mag. Men moet het nooit over een naad heenzetten, maar de naad op die plaats lostornen, de beide kanten elk op zich zelf stikken en ze dan weder aan elkander naaien. Moet men een stuk inzetten op een plaats, die erg m het oog loopt, dan moet men het, indien het mogehjk is, zooveel vergrooten. dat het tot aaneen naad komt, want kleine ingezette stukken vallen meestal meer op, dan groote. Maar een vaste regel is hier eigenlijk niet voor aan te geven, omdat het geheel afhangt van het kleedingstuk zelf. Zoo zijn bijv.:. stukken in gladde rokken erg zichtbaar en wanneer het kleedingstuk het nog waard is, dan bedekt men het zeer gaarne met garneering of men zet er een nieuwe baan in, als er nog stof genoeg voorhanden is. In stoffen met patronen echter zijn goed ingezette stukken dikwijls in het geheel niet te zien, zoodat men daarin gerust ook opvallende plaatsen verstellen kan. Dit vereischt echter ook een bijzondere handigheid. Men. moet er op letten, dat het patroon van de stof voortgezet woidt op het ingezette stuk. De beschadigde plek moet men er nauwkeurig in 't vierkant uitknippen, waarna men er een grooteren nieuwen vierhoek van de nieuwe stof volgens het patroon oplegt, die met kleine en toch tamelijk losse steken er op gehecht wordt. Dan maakt men de steken los en rijgt men op de beide randen, d.w.z. van het stuk en van het gat, de naden af, zoodat de naad door den rijgdraad wordt aangegeven. Aan het gat knipt men nu de vier hoeken tot aan den rijgdraad in, hecht de hoeken van het stuk een weinig vast en naait dit dan langs den rijgdraad, op het patroon erin. De naden worden platgelegd en flink platgestreken. Men heeft tegenwoordig een voortreffelijk middel om scheuren in wollen of zijden stoffen te herstellen, het is een soort van gegomd papier, dat men gemakkelijk onder de scheur kan bevestigen, door het er met een heet strijkijzer tegen te strijken. Men ziet dan heel weinig van de beschadigde plek; het papier houdt ook zeer goed en kan anders zonder groote moeite weer vernieuwd worden. Stukken inzetten is met behulp van dit preparaat zelfs een kleinigheid. De stukken moeten dan precies naar de grootte van het gat geknipt worden en er zeer nauwkeurig tegen gestreken worden. Heeft men dit hulpmiddel niet bij de hand, dan moet men een scheur herstellen, met fijne niet te vast aangetrokken stopsteken van een stopmateriaal van dezelfde kleur of met vrouwenhaar, zooals het in het vorige hoofdstuk uitvoerig beschreven is; bij heerenstoffen kunnen de randen ook aan de binnenzijde met onzichtbare stopsteken bij elkander gehaald worden, daar zulke stoffen meestal niet uitrafelen. Men zet hier zelfs stukken op die manier in, want naden vallen bij die dikke stoffen veel te veel in 't oog. Om het verschuiven van het stuk of van de randen van de scheur te verhinderen, moet men een sterk papier er onder hechten, waarop ook het stuk bevestigd wordt. De randen van de stof moeten gladgestreken OVER STOPPEN EN VERSTELLEN. 153 ■zijn en nauwkeurig tegen elkander komen. — Het strijken is een eerste ver-eischte bij elke soort van verstel- en stopwerk. Nu zullen wij er nog eenige raadgevingen bijvoegen voor de juiste manier van het inzetten van stukken. Aan de tailles zullen de mouwen bij de ellebogen wel het eerste herstelling noodig hebben. Hier geldt, wat wij reeds in den beginne hebben gezegd : dat men nooit kleine stukken moet inzetten. Men moet de naden van de mouw lostornen, dan kan men in de ondermouw, die gewoonlijk 't eerst versleten is, met een dwarsnaad een daarbij passend stuk inzetten. Wil men dit heel netjes doen, dan moet de ondermouw tot voorbij de beschadigde plek losgetornd worden en het stuk er met de machine worden ingezet W anneer de naden dan goed uitgestreken zijn, zal het nauwelijks te zien zijn. Meestal schijnt dit werk echter te groot; dan stikke men den ondersten naad van bet stuk met de machine en naait den bovensten, die minder in 't oog valt, met fijne steken met de hand. Aan de bovenmouw moet men te gelijk langs den losgetornden elleboognaad een reep stof op de voering leggen, zelfs wanneer de stof nog niet Versleten is. Gewoonbjk scheurt zij kort na de ondermouw, dan behoeft men de bovenstof slechts met kleine steken op die reep te zoomen. Zijn de mouwen van onderen versleten, dan moet er een belegstuk tegen. Verder slijten de tailles gauw onder de armen; Voorzichtige modemaaksters leggen hier reeds bij het maken een lapje stof onder, waarop men dan de doorgesleten bovenstof kan vastzoomen. Heeft men dezen voorzorgsmaatregel met genomen, dan moet de mouw een goed eind losgetornd worden en het nieuwe stuk wordt dan met zeer kleine steken in de bovenstof gezet, nadat het versleten gedeelte er uitgeknipt is. Men mag hierbij ook vooral niet vergeten de naden goed uit te strijken. Is een voor- of rugpand van een blouse gesleten, waar een ingezet stuk te veel in 't oog zou loopen, dan kan men de blouse soms herstellen door een bijpassende garneering aan te brengen. Wanneer de staande boorden beginnen te verslijten, dan is het 't beste ze te vernieuwen, omdat een mooie boord het sieraad is van de taille. De rokken slijten 't eerst van onderen door en ook slijten zij dikwijls in den omtrek van de heupen en vóór aan het split. Van onderen knipt men het versleten eind netjes af en zet er weer een nieuwen stootkant tegen; de rok wordt dan natuurlijk een weinig korter, doch wanneer men het voor de eerste maal doet, is het nog niet opvallend. Wanneer men echter vreest, dat hij te kort zal worden, dan moet men nadat de stootkant losgetornd is, aan de bovenstof van den netjes uitgeborstelden en uitgestreken rok een randje stikken van dezelfde stof ; nu zet men er opnieuw een stootkant tegen en op de hoogte van het aangestikte stukje maakt men nog een paar stiksels, zoodat het bij wijze van garneering wordt. Ook afgekorven naden kan men op een aardige manier .bedekken door er een reepje stof op te stikken. Wanneer men geen stof er voor voorradig heeft, dan bewijst een breed tresband goede diensten, want wanneer de rok op die manier is opgeknapt, dan ziet hij er dikwijls weer uit als nieuw. Wanneer een split, dat aan de voorbaan is aangebracht, versleten is, verhelpt men dat het best door een belegsel van stof, waarvoor men wel altijd een lapje zal kunnen vinden. Anders moet men weer zijn toevlucht nemen tot tres of het een of ander belegsel; men moet dan echter die garneering langs de beide naden van de voorbaan leggen. Moeten heeren- of jongenskleeren van achteren hersteld worden, zoodat de reparatie over den naad heen moet gaan, dan moet men den naad lostornen en aan elk deel van het kleedingstuk de stukken zetten, die er aan noodig zijn. Hier naait men de stukken met de machine in, zooals het beschreven is bij het herstellen van gestreepte stoffen. Zijn heerenpantalons van onderen doorgesleten, dan zet men er van binnen een nieuw reepje stof tegen, dat zonder omslag met heel fijne steken op de stof aan den binnenkant wordt omgezoomd. Hiervoor moet men garen gebruiken, dat er bij behoort, zoodat men de kleine steken niet kan zien. Als hij dan uitgestreken is, zal de rand ei weer gaaf uitzien. 154 IK KAN HUISHOUDEN. Het nazien en het herstellen der wasch. Wanneer men het waschgoed goed herstellen wil, dan behoort hiertoe hetnazien ervan, voor hét in de wasch gaat. Men kan dit het best doen bij het sorteeren en men legt dan allerlei soort tafel- en beddegoed, zoowel als handdoeken enz. op zij, om het te herstellen vóór het gewasschen wordt. De eerste slijtage bij dit soort van waschgoed zijn de dunne plekken, die men ziet, wanneer men het stuk tegen 't hcht houdt. Men moet ze doorstoppen met het fijnste garen, dat bij het weefsel past. Men trekt de draad met een zeer fijne, lange naald langs de weefseldradeh, die beginnen te verslijten. Op die manier krijgen zij een steun, die nog lang het scheuren tegenhoudt. Het tweede stadium van slijtage begint, wanneer er nog. alleen de draden van ééne richtingvoorhanden zijn, dus, wanneer de draden van den inslag versleten zijn. Hier kunnen bekwame handen met de stopdraden het patroon nabootsen en het stuk netjes in orde maken, door een keperstop te maken of het patroon er in te stoppen. Maar ook gaatjes kan men onzichtbaar herstellen door er het damast patroon in te stoppen; maar hier begint het gebied van de kunsthandenarbeid,. dat — janimer genoeg — een onbekend land is voor vele huisvrouwen. Is het tafelgoed en dergehjke echter steeds op de aangegeven manier zorgvuldig behandeld geworden, dan krijgt men er meestal slechts gaten in, wanneer het geheele stuk dun gewasschen is en slechts kan gebruikt worden, om er kleinere voorwerpen van te maken. De beste stukken van groote tafellakens kan men dan nog gebruikm als kleinere servetten voor dagelijksch gebruik- of voor keukendoeken; van de beste gedeelten van servetten maakt men kinderservetten &f vingerdoekjes. Op dezelfde manier kan men de goede stukken van handdoeken gebruiken voor stofdoeken of doeken, voor de waschtafel. Men gebruikt ze biervoor echter pas, nadat zij gewasschen zijn. Een ander deel van het herstellen der wasch, wordt in orde gebiecht vóór men het waschgoed voor den mangel gereed maakt. Daartoe behoort het aanzetten van banden, lussen en alle kleine beschdigingen, die er bij het wasschen aan het tafelgoed en de handdoeken kunnen ontstaan. Het is eveneens aan te bevelen, om alle stopwerk, dat aan het beddegoed noodig mocht zijn, zoo mogehjk in orde te maken vóór het mangelen, want, wanneer men dat moet doen als het gemangeld is, dan komt het goed vol kreukels en ziet er lang niet frisch uit. Ook tricotgoed moet vóór het mangelen hersteld worden, als het eenigszins kan; de stoppen worden dan glad gemangeld en daardoor zachter. Terwijl men het op de rol maakt, moet al het waschgoed, dat versteld moet worden, op zij gelegd worden. Het verstelgoed moet gemaakt worden eer het gestreken wordt. Een uitzondering hierop maakt het lijfgoed, dat, door zijn vele plooien niet goed ongestreken te verstellen is. Alle stijf en fijngoed behoort onder een bijzonder hoofdstuk. Men verstelt het ongesteven vóór het gestreken wordt. Gordijnen, stores en tulen spreien herstelt men vóór en na het wasschen, omdat het niet te vermijden is, dat er gedurende het wasschen nog iets aankomt,1 zoodra zij al af en toe hersteld moeten, worden. Voor elke herstelling moet men vóór alles het geschikte materiaal hebben-r tot het inzetten van stukken derzelfde stof, naaigaren dat met het werk overeenkomt en een zoogenaamde kleermakersnaald, die kort en fijn moet zijn ; voor het stoppen stopgaren, dat 't best met het weefsel overeenkomt en een daarbij passende naai- of stopnaald; bij elke soort van herstelling een scherpe schaar. Stukken inzetten doet men met de hand, als zij klein zijn en met de naaimachine, als zij groot zijn. Een vereischte voor beide is het, dat de stukken behoorlijk gereed gemaakt zijn. Daaronder verstaat men: le. Het goed uitknippen van het versleten gedeelte, 2e. Het goed knippen van het stuk, 3e. Het nauwkeurig inhechten van het stuk. Men knipt eerst het versleten gedeelte van het weefsel en dat wat er dun uitziet eruit, omdat het anders dikwijls gebeurt, dat de stof niet meer bestand OVER STOPPEN EN VERSTELLEN. i is tegen den naad van het stuk, of dat het kleedingstuk ih de volgende wasch wederom stuk gaat. Bij linnen weefsels .trekt men een draad uit en knipt daarlangs het versleten gedeelte uit, maar ook andere stoffen moet men zooveel mogelijk langs den draad afknippen, zoodat het stuk er mooi recht ingezet kan worden. Het uitgeknipte versleten stuk wordt nu zeer nauwkeurig naar het beloop van den draad op de stof gelegd, waarmede men verstellen wil en aan de vier hoeken vastgestoken. Dan knipt men het stuk een goeden naad grooter, dan het versleten stuk, langs den draad af. Nu wordt het van hoek tot hoek in den vierhoek gehecht, die door het uitknippen ontstaan is, waarbij men van het stuk zooveel laat oversteken als dit grooter is, dan het versleten gedeelte. Aan eiken hoek geeft men een klein knipje, zoodat er geen plooien komen. Elk stuk moet eerst goed recht ingeregen zijn, eer men het met de hand of met de machine er in stikt. Men moet er op letten, dat de stiknaad rechts (bovenop) komt en dat men aan de'hoekjes scherp omkeert, anders worden zij rond. Men werkt het mooist, wanneer men, zooals bij het hechten, ook bij het naaien langs den draad van het weefsel stikt. Nadat het stuk er ingéstikt is, wordt de stof, die er overheen steekt zoover omgeslagen, dat men er een smal rolnaadje van kan maken. Steekt de stof er te veel overheen, dan wordt zij zooveel afgeknipt, dat men een smal rolnaadje kan maken. Dit wordt dan met fijne steken omgezoomd of bij grootere stukken eerst geregen en er dan met de machine ingéstikt. Tot het verstellen behoort ook het inzetten van geeren. Het komt te pas bij alle mogelijke ronde naden, bijv. : bij pantalons, aan ondertailles, bij kindernachtjaponnen enz. Pantalons verslijten dikwijls aan den rond uitgesneden kant, waarin ook geeren worden gezet, als zij nieuw gemaakt worden. In dat geval tornt men de gescheurde geereh er af of men knipt den pantalon, als hij aan het onderste gedeete van de ronding gesleten is, verder uit; want het slijten op deze plaats duidt aan, dat zij te laag was. Men 'moet de geeren groot genoeg maken en schuin bijknippen uit de daartoe bestemde stof. Het schuinloopen van de draden van het weefsel maakt het mogelijk de stukken te laten aanpassen aan den ronden vorm, zonder dat men plooien legt, die op zulke plaatsen zouden schuren en drukken. Men naait de geeren aan den rechten kant van het kleedingstuk vast en wel met de hand met een achtersteek of met de machine. Dan vouwt men haar naar links om en rekt haar aan den onderkant uit, tot zij zich aan de ronding aanpast. Het naadje wordt nu gerold en met de hand met fijne zoomsteekjes omgenaaid of met de machine platgestikt. Bij pantalons en onderrokken die beginnen te shjten hebben wij nog te maken met het herstellen van den band en het nakijken van de sphtten. Wanneer de bovenkant van den band doorgesleten is, dan knipt men er het versleten gedeelte af, slaat dan de beide helften van de stof tegen elkander in, stikt die met de machine aan elkander en naait ongeveer 2 centimeter lager den naad om een nieuwe schuif te verkrijgen. Nadat het band er doorgeregen is, zet met het aan beide kanten met eenige stiksteken vast, ongeveer 15 centimeter van het spht verwijderd. Is de band echter geheel versleten, dan is het beter hem geheel te vernieuwen. Men tornt dan den ouden band zorgvuldig los en knipt een andere geheel uitleggend op de nieuwe stof heel nauwkeurig na, rijgt hem, in het midden beginnend op en stikt hem naar beide uiteinden Vast. Knoopen en knoopsgaten of de schuif brengt men aan volgens het patroon van den afgetornden band. Hier zij tegehjk opgemerkt, dan men veisloten knoopsgaten opnieuw festonneert en een opengescheurd spht, nadat het weer toegenaaid is, van een zoogenaamde „trens" voorziet. Hiervoor spant men aan het eind van het spht draden van de eene zijde naar de andere en bewerkt die verder met zoogenaamde festonsteken. Versleten halsboorden en manchetten aan heerenhemden tornt men voorzichtig los en knipt de nieuwe vervolgens nauwkeurig na, uit een recht lapje stof. Dan legt men er den zoom in en naait het boordje aan de twee smalle kanten dubbel; dan schuift men er de ruimte 156 IK KAN HUISHOUDEN. tusschen, rijgt het boordje erop en stikt het met de machine vast. Ten slotte maakt men de knoopsgaten en zet men de knoopen aan, aknhe er ten minste aan behooren, op de plaats waar de oude gezeten hebben. Het inzetten van nieuwe borsten in heeren-overhèmden wordt tegenwoordig meestal niet meer thuis gedaan, doch in bijzonder, daarvoor ingerichte werkplaatsen. Bij damesondergoed zijn gewoonlijk het borduursel of de kant, die tot versiering gebruikt wordt, het eerst versleten. Zoolang het versletene hieraan niet al te zeer 't oog valt, kan men het met fijne stopjes verhelpen. Latei moet. men het borduursel er zorgvuldig uittornen en door nieuw vervangen. Elk dun plekje, elk klein scheurtje aan het lijfgoed moet dadehjk met fijn stopgaren doorgestopt, of inet een traliestop verholpen worden. Knoopen moet men haast telkens aanzetten als het goed gewassschen is en de knoopsgaten moeten ook nog al eens nagekeken worden. Nu de goederen machinaal gesponnen en geweven worden, loont het haast de moeite niet, om stukken in ondergoed te zetten. Begint het goed op die manier te scheuren, dan is het niet meer tegen het verstellen bestand. Het is ook gewoonlijk niet aan te raden, om een nieuw bovenstuk aan dameshemden te zetten. Keukendoeken en huishoudgoed moet telkens als het gewasschen is zorgvuldig worden nagezien en gestopt. Groote gaten, die er dikwijls in gebrand worden, kan men op de naaimachine stoppen, wanneer men in 't bezit is van een stopapparaat. Men spant dan dén keukendoek strak in een rond houten raam, verwijdert den transporteur van de machine en schuift het raam onder de naald. Voor boven- en ondeidraad gebruikt men dunne, witte katoen, die men in eiken naaimachinenwinkel kan verkrijgen. Nu trekt men — nadat men het gat zuiver afgeknipt heeft — het raam onder de naald heen en weer, terwijl men langzaam trapt of draait. Daardoor ontstaan eerst horizontale rijen van kettingsteken naast elkander, waarmede men het gat opvult. Dan keei"t men het raam om en maakt men door de horizontale ïijen vertikale, dicht naast elkander. Daardoor ontstaat een stop van traheweik in veel korter tijd, dan men het met de hand zou kunnen doen. Gordijnen, stores en tulen spreien herstelt men, door met stopgaren het patroon zooveel mogelijk na te bootsen, wat bij de gordijnen van zoogenaamde Engelsche tule door geoefende hand prachtig gedaan kan worden. Men kijkt de gordijnen ten slotte nog eens na en herstelt ze, als zij uit het spanraam komen. Het tule stoppen is in het hoofdstuk over „het stoppen" in beeld gebracht. Gordijnen van Zwitsersche tule, die nu niet meer in de mode zijn, kan men zeer lang goed houden, door er stukjes van dezelfde tule onder aan te brengen. Point-lace-gordijnen en spreien, zoowel als elk ander handwerk vereischen, dat men eiken gesprongen draad en eiken losgaanden steek, dadelijk voorziet ; anders is het mooi er gauw af. Ten slotte nog een woord over een gewichtig kapittel: het herstellen der kousen. Hier geldt vooral de regel, geen klein gebrek grooter te laten worden. Men moet elke kous uittrekken vóór er een gat in is en men moet elk dun plekje, zoo gauw men het ziet, met dezelfde katoen of wol van de kous doorstoppen. Het materiaal moet ook hier met zorg gekozen' worden, want niets ziet er slordiger uit dan een kous, die met een andere soort van wol of katoen gestopt is en vooral is het leelijk, wanneer de kleur zelfs niet overeenkomt. De maasstop kan ik vooral aanbevelen als men prijs stelt op net werk, dat tevens sterk is. Wanneer zij met het geschikte garen goed gelegd wordt, dan mag men niet goed kunnen zien, dat het een stop is. Het garen om te mazen mag wat fijner zijn, dan het garen waarvan de kous gebreid of geweven is, omdat anders de stop licht te dik boven op het andere weefsel zou hggen. De maasstop neemt echter vrij veel tijd, vooral bij fijne kousen. Een andere manier om gaatjes in kousen te dichten is de zoogenaamde Amerikaansche stop, die vlugger gaat dan de maasstop, en sterker is dan de gewone stop. Hiervoor spant men in OVER STOPPEN EN VERSTELLEN. 157 het gaatje een draad in horizontale richting, ongeveer 1 mM. onder den bovenrand en werkt vervolgens een rij festonneersteken, die in de steken van het weefsel ingrijpen - en om deze draad heen gaan. 1 mM. lager spant men weer een draad, die weer omgefestonneerd wordt, waarbij de steken in de vorige festonsteken ingrijpen. Zoo gaat men door tot het gaatje gevuld is. Om nieuwe kousen sterker te maken doorstopt men de plekken, die het meest te lijden hebben met zijde; boven aan de randen, waar de knipjes van de kousenbanden bevestigd worden, moet men er een stukje breed linnen band tegen zetten, dat er uitsteekt en waaraan dan de knipjes bevestigd kunnen worden. Men kan slecht voeten breien aan geweven kousen, hiervoor gebruikt men dan ook meestal voeten, die men klaar kan koopen en stikt die met de machine eraan. Men legt den naad open en plat en hecht haar vast. Ook kan men zelf nieuwe voeten maken uit de beenstukken van kousen,, waarvan de voeten versleten zijn. Men knipt de gesleten voeten eraf, knipt hiervan aan weerszijden de naden door, zoodat men een bovendeel en een onderdeel van den voet krijgt en knipt vervolgens van het ondergedeelte de schuine naden bij den hiel door. Nu legt men deze deelen plat op het opengeknipte beenstuk, en knipt ze met een naad eruit. De naden worden op elkaar gestikt en platgenaaid. Op dezelfde wijze kan men ook nieuwe hielen en teenen in gesleten kousen zetten. Wil men echter zelve geweven kousen aanbreien, waarvoor gewoonlijk grbver garen gebruikt wordt, dan moet men den rand van de kous op die manier ophaken, dat men door het bijeennemen van de steken het juiste getal steken krijgt voor het grovere garen. Meestal is het bovendeel van den voet niet gesleten, in dit geval kan men alleen het onderdeel aanbreien en dit aan weerszijden aan het bovendeel bevestigen. Was de voet in twee deelen geweven, dan gaat dat zeer eenvóudig, is dit echter niet het geval, dan moet men het ondergedeelte iets breeder breien, omdat dan van het bovendeel een naad afgenomen moet worden voor het aan elkaar naaien van de deelen, en de voet anders te nauw zou worden. Men kan nu grover garen voor het aanbreien gebruiken zonder dat dit bij het dragen te zien komt. Over de reparaties in de huishouding. „De bijl in het huis, houdt den timmerman er uit," dit oude spreek-woord beteekent niet alleen, dat handigheid de uitgaven voor ambachtslui uitspaart enz., enz., maar veeleer, dat men in een huishouding kleine gebreken zoo spoedig mogelijk moet herstellen, zoolang ze nog klein zijn. Tot dit doel moet men altijd alles, wat noodig kan zijn, om voorwerpen van verschillenden aard te herstellen, steeds bij de hand houden ; de bijl moet in huis zijn. Is zij niet bij de hand, dan neemt men zich wel voor, de noodigste dingen te doen en de schade te herstellen, maar men vergeet het spoedig weder, andere 'zaken komen er tusschen en de herstelling blijft achterwege. Hierdoor wordt het gebrek echter mettertijd grooter en op het laatst is het zoo groot geworden, dat men het zelf niet meer in orde maken kan en dat men er een ambachtsman, een timmerman voor noodig heeft, wat natuurlijk meer kost, dan wanneer men zichzelf had geholpen. Juist in het herstellen van kleine, nog nauwelijks merkbare gebreken, hgt het grootste zwaartepunt van een verstandige manier van huishouden. Zij kunnen dan gewoonlijk door de huisvrouw zelve worden hersteld, wanneer zij maar eenige handigheid bezit en over het noodige gereedschap beschikt. Niets is kostbaarder, dan de bekende en dikwijls zoo geliefde oude sleur, die daarin bestaat, dat men zich voorneemt, als er iets beschadigd wordt, te wachten tot het groot genoeg is, „tot het der moeite waard is" een boodschap naar den ambachtsman te zenden. In groote fabrieksbedrijven, waar zeker wordt gehandeld naar een verstandige en door de ervaring als goed aangenomen 158 IK KAN HUISHOUDEN. stelregel, ook uit een zuinigheidsoogpunt zeer aan te bevelen, is het eerste voorschrift: elke kleinigheid aan machines en dergelijke dadelijk te herstellen en dagelijks alle inrichtingen na te zien of er niet ergens van die kleine en door hunne kleinheid gemakkehjk te herstellen gebreken voorkomen. Deze stelregel zou ongetwijfeld ook in de huishouding moeten gelden! De bijl moet in huis zijn, dat wil zeggen, alles wat men noodig heeft, moet steeds voorradig zijn en daarom zullen wij een nadere beschouwing wijden aan onze gereedschapskist. De Gereedschapskist. Het gereedschap wordt het best bewaard in een draagbare kist, die men gemakkehjk onder den arm kan nemen of aan één of meer hengsels kan dragen naar de plaats, waar men haar noodig heeft. De kist moet daarom niet te groot zijn en zoo ingericht, dat men gemakkelijk haar inhoud kan overzien. Zij moet al de gereedschappen bevatten, die men noodig kan hebben voor kleine reparaties (zie afbeelding op bladzijde 160). Het is het beste,' dat zij van een of twee laden voorzien is, waarvan de eene in kleinere vakken verdeeld is en op die manier geschikt, om gesorteerde spijkers, schroeven, scharnieren en dergelijke te bevatten. In de tweede lade kunnen lijm in stukken, verschillende plakmiddelen, schuurpapier, een schaaf, een hamer, een winkelhaak, een schietlood, een houtbeitel,; een oliesteen, en dergelijke dingen een plaats vinden. Deze twee laden moeten voorzien zijn van handvatsels, zoodat men ze gemakkelijk uit de kist kan hchten. De lichtste komt bovenin, de zwaarste onder, In de kist zelve, komen de zwaarste voorwerpen op den bodem. Het is zeei gemakkelijk, wanneer men den bodem van de kist door een dwarsplankje in twee ongelijke vakken verdeelt. In de grootste van die beide ruimten bergt men de zware werktuigen op, de kleinste afdeeling dient tot berging van fleschjes politoer, vernissen en dergelijke, die er rechtop instaan en zoo, dat zij niet om kunnen vallen. Het is ook gemakkehjk, een gedeelte van het zware gereedschap en wel hoofdzakehjk dat, waarvan de vlakke vorm het toelaat of dat men zeer dikwijls spoedig bij de hand moet hebben, aan den binnenkant van het deksel te bevestigen. Wanneer er nog plaats genoeg is, kan in de kist ook de lijmpot geborgen worden, maar meestal zal hij er evenmin als de zaag in kunnen, zonder dat de 1rist te groot wordt en daardoor ook te zwaar. Men kan die beide dingen daarom beter in de hand dragen. Dat de kist gemaakt moet zijn van sterk, hard hout en dat dit hout goed uitgewerkt moet zijn, behoeft 'zeker niet gezegd te worden. Men moet er vooral op letten, dat zij niet eenvoudig in elkander gespijkerd is, maar dat de afzonderlijke stukken met zwaluwstaarten aan elkander verbonden zijn. Het best geschikt is een kist, waarvan de planken minstens één centimeter dik zijn. Het beste hout daarvoor is eikenhout. De grootte kan men niet aangeven, daar dit afhangt, van hetgeen men er in bergen wil. In elk geval is het gemakkehjk, zooals reeds gezegd is, dat zij niet al te groot is, zoodat zij gedragen kan worden. Het is ook aan te raden, haar zoo te laten inrichten, dat zij met een slot of hangslot afgesloten kan worden. Opdat de bodem van de kist niet stuk zal gaan door te zware belasting is het goed, er van buiten ijzeren banden omheen te laten leggen, die niet in het hout gespijkerd moeten worden, maar er ingelaten moeten worden. De inhoud van de gereedschapskist. De inhoud van een gereedschapskist kan meer of minder uitgebreid zijn. Voor gewone reparaties heeft men slecht^ het volgende noodig: Twee hamers (een zware en een hchte), een nijptang, twee vlakke en twee ronde buigtangen, een schroevendraaier, verschillende boren, verschillende vijlen DE GEREEDSCHAPSKIST. 159 voor metaal en hout, een breekijzer, priemen, een schaaf, een duimstok, een zaag, een lijmpot, verschillende kwastjes. Hier komen nog verschillende soorten spijkers bij, schroeven, een oliekannetje, "verschillende lappen, een houten hamer, houten pennen, scharnieren, beslag van ijzer of eenig ander metaal, ijzeren krammen, verschillende soorten, van draad, ijzeren en koperen oogen om schilderijtjes aan op te hangen, ijzeren en koperen ringen, bindtouw, gebrand gips en ijzervijlsel. (Wat dit betreft zie onder bij „Gips"). Wie zich heel goéd inspannen wil, kan hieraan nog toevoegen soldeerbouten benevens lood, soldeerwater, en tinsoldeer, een klein tafelaanbeeld en een kit ine schaafbank. Die voorwerpen kan men overal in kleine afmetingen koopen en zoo zijn zij voor de huishouding zeer geschikt. Wij willen nog het volgende toevoegen aan de hierboven staande opsomming: In het zoogenaamde „Universeel-Gereedschap" zijn een groot aantal van •de opgenoemde voorwerpen in één werktuig vereenigd, zooals de hamer, de tang, de bijl, buigtangen, schroevendraaier, breekijzer en koevoet. Men heeft mooi, vernikkeld „universeel gereedschap" in verschillende afmetingen. Men moet een groot nemen, omdat men er dan iets mede kan uitvoeren en die constructie, waarbij de beide helften door eenvoudig drukken uit elkander worden genomen, zoodat men elk der beide deelen naar verkiezing .gebruiken kan. Bij elk „universeel-gereedschap" kan men de beide helften uit elkander nemen; die echter, waarbij men eerst een schroef los moet maken, Hoe een practische gereedschapskist er uit moet zien en moet ingericht zijn. ■zijn misschien minder practisch, dan die waarbij men de deelen eenvoudig rut elkander hcht op de plaats, waar zij aan elkander verbonden zijn, doch bij de eerste zitten de beide helften veel beter aan elkander vast. (Zie de afbeelding). Men moet een zwaren en een lichten hamer aanschaffen. De zware dient ■om dikke spijkers in muren en dergelijke te slaan, terwijl de lichte gebruikt wordt voor kleine spijkertjes. Wanneer men een hamer koopt, moet men er bijzonder op letten, of de steel er goed aan bevestigd is. Men moet er geen nemen, waarbij de steel gewoon door het ijzer heen gestoken is, want daar het hout door den tijd krimpt, gaat zij langzamerhand los. De beste hamers :zijn die, waarbij de steel door twee schenen. langs de zijden, die van boven 160 IK KAN HUISHOUDEN. zijde rust. in spieën uitloopen, nog eens bijzonder is bevestigd. De steel moet gemaaktzijn van droog hout en zoo mogelijk gevernist, zoodat zij niet kan indrogen noch zwellen, als zij vochtig wordt. Over de nijptang en de buigtangen valt er niets bijzonders te zeggen en van den schroevendraaier merken wij alleen op, dat hij zoo lang mogelijk moet ZW- Boren moet men hebben van verschhlende afmetingen, een fijne, een middelsoort en een grove. Daar men het boren moet leeren en daar het ^oral in harde planken een vermoeiende arbeid is, zoo is het aan te bevelen zich drilboren of zoogenaamde centraalboren aan te schaffen met verschhlende losse boortjes, waarmede men zuiverder en gemakkelijker kan werken. (Zie ook het hoofdstuk over („het spijkeren en het boren"). Van de vijlen heeft men gewoonlijk noodig: een platte vijl, een halfronde en een ronde voor metaal en ook twee half ronde, liefst zoo lang mogelijk, de zoogenaamde „houtraspen", een grove en een fijne. Daar zij op hunne platte kanten ruw zijn, kunnen zij als vijl dienen. Om metaal te vijlen, heeft men echter meest altijd een platte viil noodic- omdat m«n mfwr fci-n/iht aanwenden en de halfronde vijl met haar vlakke zijde zeker niet genoeg bestuurd vruiucn, wanneer men met ae. nand op de halfronde Het breekijzer moet zoo lang moeeliik ziin. De sedert eenige jaren bekende zoogenaamde „koevoet," dat eigenlijk een breekijzer is, dat van voren gekromd en gespleten is en aan den achterkant een knop heeft, is niet zoo practisch, zwaarder te hanteeren en vordert meer oefening, dan het oude rechte, van voren platte breekijzer, waarmede men ook niet zoo hcht de deksels van de kisten stuk maakt. Voor de houtbewerking zijn twee platte beitels gewoonlijk voldoende, een smalle en een breede. Wanneer zij niet erg scherp zijn, dan worden zij op den ohesteen geslepen. Er moet een houten handvat aan bevestigd zijn. De ohesteen moet zoo fijn mogelijk zijn, men doet er voor het gebruik wat olie op en wrijft deze met het gereedschap er over. De priemen dienen om gaatjes in leer te steken en wie zich goed wil inrichten voor de leer- bewerking, kan ook nog een gatenbeitel aanschaffen, waarmede men gemakkelijker gaten kan maken in lederen riemen, dan dit met priemen geschieden kan. Schaven zijn er in verschhlende soorten en van verschillenden aard. Voor huishoudelijk gebruik, waar zij toch meestal dient, om kanten glad te maken, die men lijmen wil of gebroken hout weer glad te schaven of ruwe deksels van kisten en dergelijke gereed te maken voor een of ander doel, is een eenvoudige schaaf voldoende. Door het schaven raakt zij verstopt en daarom is het noodig haar van tijd tot tijd schoon te maken. Dit doet men op de volgende manier; men geeft met den hamer een korten, harden slag op den smallen achterkant. Hierdoor raken keg en schaafijzer los en kunnen zij er gemakkelijk uitgenomen worden. Nadat de schaaf is schoongemaakt, steekt men er eerst het ijzer weder in, dat het aan den onderkant van de schaaf een weinig uitsteekt, echter niet te ver. Zit het goed, dan houdt men het vast, steekt de keg er in en slaat haar met eenige hamerslagen vast. (Zie de afbeelding op blz. 161). Het is aan te bevelen een langen duimstok te nemen, liefst een van 2 Meter lengte, die opvouwbaar is. Ouder gewoonte hebben vele duimstokken aan den eenen kant nog de oude indeehng in rijnlandsche duimen, die tegenwoordig niemand meer kent en die slechts waarde hebben voor meubelmakers eh timmerlieden, omdat deze de dikte der planken altijd nog in duimen aangeven. Een hamer, waarvan de steel licht los raakt. Een hamer, waaraan de steel goed bevestigd is. DE G EKEEDSC H A PS K ] ST. 161 Men moet een duimstok nemen, die aan beide kanten en wel op eiken kant m tegenovergestelde richting, de tiendeelige indeeling draagt. Met dezen Hoe men de schaaf weer in elkander zet. alleen kan men goed en gemakkelijk meten en aan welken kant men hem ook openslaat, men kan hem dadelijk gebruiken. Het universeel-gereedschap gesloten. Men moet zich een gewone houtzaag aanschaffen. De zijkanten zijn van boven door een ineengedraaid touw verbonden, waardoor een stuk hout is gestoken. Hiermede wordt de zaag gespannen. Ik kan huishouden. . t 162 IK KAN HUISHOUDEN. Voor men begint te zagen, moet het blad van de zaag, telkenmale door het inééndraaien van het touw door middel van het stuk hout gespannen worden, na het gebruik wordt zij door in tegenovergestelde richting te draaien ontspannen. Men moet de zaag nooit in gespannen toestand opbergen, daar zij daardoor bederft. De handvatsels van de zaag kunnen draaien en hierdoor kan men het blad van de zaag gemakkelijk de gewenschte richting geven. Voor huishoudelijk gebruik behoeft de zaag niet groot te zijn. Wanneer men de gereedschapskist rijkelijk wil voorzien, dan kan men zich nog een tweede en derde zaag aanschaffen en wel als tweede een zoogenaamde „gewone zaag" en als derde een figuurzaag. De gewone zaag is een zaag met een kort blad, dat in een gebogen handvat bevestigd is. Zij dient, om gemakkelijk latten, blokken, palen en dergelijke door te zagen. Tot het zagen op die plaatsen en deelen van het hout, die bevestigd zijn, dat men er met de gewone De beide deelen, waaruit het universeel-gereedschap bestaat. zaag niet gemakkelijk bij kan komen, gebruikt men een schrobzaag. De figuurzaag dient om dunnere planken uit te zagen. Sommige soorten daarvan, waarin breedere zagen gespannen kunnen worden, kunnen gebruikt worden tot het Zagen van metaal; men kan er ijzeren en koperen banden en staven zonder groote krachtinspanning mee doorzagen. De eenvoudigste lijnpot is de gewone op drie pootjes, die voorzien is van een handvat en van gegoten ijzer is vervaardigd. Om de lijm te warmen, kan men hem direct op het vuur zetten. Over de lijmpotten met waterbad, die dan zeer geschikt zijn, wanneer men veel of gedurende langen tijd te lijmen heeft, wordt naderhand, wanneer er over de bereiding van lijm gesproken wordt, het een en ander verteld. De kwastjes dienen gedeeltelijk om te lijmen, om af te stoffen, om te vernissen, te verven enz. Al naar het doel, waarvoor zij gebruikt moeten worden, moet men zoowel ronde als platte kwastjes hebben. Het haar moet met touw aan den steel bevestigd zijn en niet met metaal. Om het stof van sommig werk te verwijderen, gebruikt men een fijn rond of plat penseel. Kwastjes waaraan verf, lak of iets dergelijks zit, kan men het best schoonmaken, door ze in terpentijnolie te leggen of ze daarin uit te wasschen. Men kan ze DE GEREEDSCHAPSKIST. 163 ook zoo behandelen, dat men ze goed droog en hard laat worden en dat men dan door lang kloppen met een hamer de verf enz. er uitklopt, waarna men ze nog even in terpentijn kan uitwasschen. Spijkers en schroeven moet men voorradig hebben in verschillende lengten en van verschillende soort, dus ijzeren en koperen zoowel als ijzeren met koperen koppen. Over de praotische vormen van de spijkers wordt later, in het hoofdstuk, dat over spijkers handelt, nog nader gesproken. De houten pennen moeten van zacht, droog hout zijn, dat men gemakkehjk kan snijden. Scharnieren, sloten, beslag, duimen en ringen in huis te hebben is altijd gemakkelijk en men moet er zich ook een kleinen voorraad van aanschaffen van verschillende soorten en van verschillend materiaal. Men zal natuurlijk zooveel mogelijk dezelfde soorten uitkiezen, die reeds in de huishouding gebruikt zijn, zoodat men ze dadelijk in de plaats kan stellen van andere, die gebroken zijn. Men moet ook verschillende soorten van draad hebben,' dat wil zeggen van verschillende dikten en van. verschihend materiaal. Vooral'heeft men dikwijls gegalvaniseerd ijzerdraad noodig, een zacht, buigzaam draad, dat men haast als een touw behandelen kan en dat buitendien niet roest. Tegenwoordig wordt dun koperdraad ook veel gebruikt tot het ophangen van schilderijen, het is sterker dan koord en loopt minder in 't oog. Om het lood in schuiframen te bevestigen, wordt in plaats van touw, vaak een dun soort staaldraad gebezigd. Men dient ook, in een daarvoor geschikt fleschje, met wijden hals en een glazen stop, gebrand gips in voorraad te hebben. Het dient om pennen en duimen in den muur te bevestigen en wordt tot dit doel, omdat het zeer spoedig verhardt, eerst kort voor het gebruik met water aangemaakt. Het wordt bijzonder sterk, wanneer men er vóór het gebruik nog wat ijzervijlsel aan toevoegt, dat men bij eiken slotenmaker kan verkrijgen. Voor het soldeeren zal het meestal wel voldoende zijn, als men een eenvoudige soldeerbout aanschaft en een lange, sterke, ijzeren staaf, waaraan aan den eenen kant een wigvormig toeloopende koperen kolf zit en die aan den anderen kant een houten handvat heeft. De manier waarop men soldeeren moet, wordt naderhand nog nader verklaard. Iets over het bereiden en het gebruik van plakmiddelen. Het is goed, dat er in elke huishouding steeds plakmiddelen en lijm voorhanden zijn, die men zeer goed zelf kan bereiden en in geschikte fleschjes kan bewaren. Men kan wel overal dergelijke plakmiddelen koopen, maar wanneer men gom verlangt, krijgt men meestal „dextrin," want de Arabische gom is zeer duur geworden en dikwijls worden deze plakmiddelen verkocht in daartoe ongeschikte flesschen. Bij glazen fleschjes kan men dikwijls de stop er niet afkrijgen, daar zij vastgekleefd is en bij tinnen tuben komt het dikwijls voor, dat na eenigen tijd het sluitschroefje er niet meer afgedraaid kan worden. Het is dan ook het beste, het meest practische en het goedkoopst, om zelf de plakmiddelen klaar te maken. Arabische gom. De Arabische gom is nog altijd het plakmiddel, dat het meest gebruikt wordt en ook het beste is. In den laatsten tijd is het echter vrij duur geworden en wordt het daarom wel eens door iets anders vervangen. Men moet het nooit aangemaakt, noch in poedervorm koopen, want dan kan men al te gemakkelijk in plaats van gom „dextrine" bekomen, dat niet zoo goed kleett als gom. Men moet Senegalgom vragen in stukken, die men met een weinig koud water 164 IK KAN HUISHOUDEN. overgiet en onder gestadig omroeren laat staan, tot zich een-slijmachtig vocht gevormd heeft zonder klonten. Is het te dik, dan kan men er reeds terwijl het staat, langzamerhand kleine hoeveelheden water aan toevoegen, tot het de vereischte dikte heeft. Men moet het bewaren in een fleschje met wijden hals, waarop men echter geen kurk mag doen, want die kleeft er aan vast en kan er dan spoedig niet meer af. Men moet er bever een houten of nikkelen deksel op doen, waarvan de rand over de opening van het fleschje gaat en waarin na het midden een gat is, waardoor het kwastje gestoken is. Het is zeer practisch wanneer er boven aan het fleschje een nikkelen draadje is, waarop men het kwastje kan afstrijken, omdat het deksel dan niet zoo gauw aan den rand vastkleeft. Men kan die fleschjes koopen. Men moet er op letten dat het deksel en het draadje van nikkel en niet van koper zijn, want dit wordt door de gom aangedaan en er vormt zich dan kopergroen. Het penseeltje mag ook met in koper zijn gevat noch van blik voorzien, omdat zij beide door de gom verteerd worden. Het is het beste, dat het haar met touw aan het steeltje bevestigd is. Gom beschimmelt niet zoo gauw als dextrme, maar toch is het goed maatregelen te nemen tegen het beschimmelen. Men kan daartoe wat karbol er bij doen of er een stukje kampfer inwerpen, dat op de gom drijft en zeker het vormen van schimmel verhindert. Wordt de gom na verloop van tijd te dik dan verdunt men haar door toevoeging van een weinig koud water. De „dextrine." De dextrine is veel goedkooper, dan de echte gom, zij kleeft echter niet zoo goed, schimmelt gauwer en wordt na verloop van tijd zuur. Maar wanneer men zich met deze eigenschappen vereenigen kan, is het een ^goeden bruikbaar plakmiddel. Het komt in verschülenden vorm in den handel. Ten eerste als knstalgom, die veel gehjkt op Arabische gom. Daarom hebben wij er de aandacht op gevestigd, dat men steeds Senegalgom. moet vragen. De tweede soort ziet bruin en is daarom niet zoo'n mooi plakmiddel; maar het is goedkoop. Ten laatste wordt het verkocht als zuivere dextrine m poedervorm Sf dextrinegom, waarvan men, evenals van de kristalgom de kleefstof kan toebereiden. Men maakt haar op dezelfde manier als de Arabische gom en men voorkomt het beschimmelen op dezelfde wijze. Vischlijm. Onder den naam van „vischhjm" en onder velerlei andere benamingen komen er een groot aantal plakmiddelen in den handel voor, die uit mets anders bestaan, dan uit lijm van plantaardige of dierlijke afkomst. Dergelijke lijmsoorten zijn, de gewone gelatine, de vischlijm, Agar-Agar enz. Van al die soorten kan men vischhjm maken, wanneer men ze m azijn oplost. Al naar dat men de vischlijm dikker of dunner wil hebben, neemt men meer of minder gelatine en meer of minder sterkeren of verdunden azijn. Vischhjm plakt over 't algemeen heel goed, doch zij wordt dikwijls zeer stijf, door het verdampen van het oplossingsmiddel en zij vormt dan vooral op gladde oppervlakten zulke harde kosten, dat de gelijmde voorwerpen dikwijls weder uit elkaar springen. t Lijm. De beste manier om lijm te maken is, dat men ze gedurende twaalf uren in koud water laat weeken en uitzetten ; zij neemt wanneer zij goed is, juist zooveel water op, dat men, wanneer men later de zachte geleiachtige stukken in het waterbad verwarmt een dikke stroopachtige, een weinig draderige vloeistof verkrijgt. Men moet haar nooit meer verwarmen, dan tot op het kookpunt van het water, want zij verhest veel van hare kleef kracht door te warm IETS OVER HET BEREIDEN EN HET GEBRUIK VAN PLAKMIDDELEN. 165 te zijn geweest. Zij wordt het best, wanneer men haar slechts warm maakt in het waterbad, waarvoor men verschhlende inrichtingen heeft. Het bestaat uit een emmertje, dat jdn een ander grooter emmertje wordt gehangen waarop het met een rand rust, doch verder nergens den buitensten emmer aanraakt. De ruimte tusschen de beide emmertjes wordt met water gevuld en het buitenste op de kachel gezet, om de lijm te koken of warm te houden (Zie bijgaande afbeelding). Zulk een lijmpot met waterbad kan men gemakkehjk zelf maken van twee oude inmaakblikken. De samenstelling van de lijm is verschUlend en hangt af van de soort van hout, die men lijmen moet en van de manier, waarop de stukken, die gelijmd moeten worden, aan elkander komen. Voor groote oppervlakten van zacht hout neemt men de hjm gewoonlijk dunner, dan voor hard hout en voor kleine oppervlakten. Een hoofdzaak [bij het lijmen is, dat men de hjm er warm en vloeibaar opbrengt, om haar zoo mogehjk in de poriën van het hout te doen dringen. De stukken hout, die gehjmd moeten worden, moeten " eerst goed verwarmd worden. Het verwarmen geschiedt des zomers door de zon, in den winter bij de [kachel; of men gaat met een heet strijkijzer over de oppervlakten, die men te zamen wil voegen. Men moet altijd lijmen in een warm vertrek. Voor men de lijm op de vlakken doet, die men bijeen wil voegen, moet men maatregelen hebben genomen, om de met lijm bestreken deelen krachtig tegen elkander te drukken. Men brengt de gelijmde voorwerpen op een droge, warme plaats om te kunnen drogen. Lijm koken met behulp van het waterbad. Stijfsel. De stijfsel, die het meest gebruikt wordt, om bordpapier, papier en dergelijke te plakken, bestaat uit stijfsehneel, dat met water wordt aangemengd en dan gekookt. De beste manier, om ze te bereiden is de volgende. Men wrijft de stijfsel met koud water in een kom tot een niet te dikke brij en wel zóó 166 IK KAN HUISHOUDEN lang tot er geen enkel klontje meer in is en laat dan hard roerende kokend water uit een ketel met een dunnen straal er op loopen, tot de stijfselvorming begint, wat men kan zien aan het doorzichtig worden van de stijfsel, dan echter giet men het kokende water, dat nog noodig is snel er bij. Op deze manier kan men echter slechts groote hoeveelheden stijfsel koken; bij kleinere hoeveelheden moet men de massa nog tot op het kookpunt verwarmen, terwijl men gestadig blijft roeren, want, daar de stijfsel door de wanden van de kom wordt afgekoeld, kan men de temperatuur niet verkrijgen, die er voor de stijfselvorming noodig is. Het is echter niet goed, om de stijfsel lang te koken, omdat zij dan, droog zijnde, gemakkelijk los springt. De stijfsel, die van roggemeel gekookt wordt, plakt beter dan de gewone stijfsel; zij is echter niet zoo wit, doch grijs of grijsachtig bruin. Wanneer men bij de stijfsel, die men aangemaakt heeft, hoogstens half zoo veel terpentijn doet en men deze door flink roeren zorgvuldig verdeelt, zoo lang het mengsel heet is, dan is de stijfsel beter bestand tegen de vocht en laat zij niet zoo gemakkelijk los. De toevoeging van terpentijn bij roggestijfsel is zeer aan te bevelen, wanneer men nieuw behang wil plakken over het oude, dat gevernist is en dat men er niet af wil nemen. Wanneer men bij het meel of de stijfsel wat dun kokend gomwater doet, plakt zij beter vooral als men met warme stijfsel in warme vertrekken moet werken. Wanneer stijfsel lang blijft staan, wordt zij spoedig zuur en begint zij te beschimmelen. Men kan dit voorkomen, wanneer men er wat 5 procents carbolwater aan toevoegt en om de stijfsel niet te dun te maken, neemt men er niet te veel van. Een kleine hoeveelheid is Voldoende. Het toevoegen van eenige droppels lavendeiolie verhindert het beschimmelen. Verschillende soorten van lijm. Lijm, om kleine gebreken aan meubelen te herstellen. Men lost 60 gewichtsdeelen in dunne schilfers geschaafde was in evenveel terpentijnobe op, voegt bij die oplossing 15 gewichtsdeelen harspoeder en zooveel Indisch rood als noodig is, om aan de lijm de kleur te geven van het meubelstuk of men neemt waterglas (in den siroopachtigen toestand, zooals het in den handel voorkomt) en mengt er, wanneer de meubels geel zijn, wat lichte oker doorheen, wanneer zij echter bruin zijn, dan moet men er wat omber-aarde bij doen. Lijm, om houten gereedschap te lijmen, dat stukgegaan is. (Kastenmakers- of hou tl ij m). Om zulk soort gereedschap, dat gebroken is weder te herstellen, gebruikt men meestal de zoogenaamde kastenmakers- of houtlijm. Zij bestaat uit 6 gewichtsdeelen gebluschte kalk, 4 deelen roggemeel en 4 deelen lijnolievernis. De gebluschte kalk moet hiervoor echter versch gemaakt zijn, door op een stuk gebrande kalk zooveel water te sprenkelen, dat het een droog poeder wordt. Eerst vermengt men nu het roggemeel met het kalkpoeder, dan wordt er in een pot wat lijnolievernis bij gedaan en alles te zamen goed door elkander gekneed en gewreven (echter niet met de handen, omdat de kalk nog erg bijt) tot het mengsel een gelijke, deegachtige, kneedbare massa wordt, die niet meer aan de wanden van den pot bhjft hangen. Dan is zij goed voor het gebruik. (Dat men de gelijmde voorwerpen dadelijk door middel van klemschroeven en dergelijke krachtig tegen elkander moet drukken, spreekt vanzelf). Lijm, om hout te verbinden met leer, laken, linnen, katoen, papier en dergelijke. Het beste hiervoor is de gewone, dunne kastenmakerslijm of witte lijm, die gemaakt wordt van gebleekte stukken hjm. VERSCHILLENDE SOORTEN VAN LIJM. 167 Lijm voor albasten voorwerpen. Men vermengt 1 gewichtsdeel veldspaath in poedervorm, 1 gewichtsdeel fijngemalen glas, 1 deel natronwaterglas en maakt het matig warm (ongeveer 45 graden Celsius, het is het beste natronwaterglas tot op deze temperatuur te verwarmen). Wanneer het een dikke massa is geworden, doet men er vlug en dun iets van op de gebroken vlakken en voegt ze te zamen. Deze lijm wordt in korten tijd zeer hard. Men kan er ook verscheidene andere materialen mee lijmen. Ook gebrand gips, dat met aluinwater aangemengd is (verzadigde, koude aluinoplossing) is zeer geschikt tot het hjmen van albasten voorwerpen ; het wordt echter niet zoo spoedig hard als het gewone gips. Over de noodige vakbedrevenheid in de huishouding. Het spijkeren. Een spijker zit des te vaster, naarmate het vlak, waarmede hij, door het hem omsluitende hout vastgehouden wordt, grooter is. Van verschillende spijkers zal dus hij het beste houden, waarvan de kop, bij, dezelfde lengte en dezelfde doorsnede als die der andere, de grootste oppervlakte heeft. Nemen wij aan, dat onze spijkers alle uit eenzelfde stuk ijzer van precies een vierkanten centimeter dwars doorsnede zijn gesmeed, dan doet een eenvoudige berekening ons zien, dat een driekante kop 4,35 centimeter groot is, een vierkante kop 4,00 centimeter' een vijfkante 3,81 centimeter, een zeskante 3,72 centimeter en eindelijk een cirkelvormige kop 3,55 centimeter. Met andere woorden : hoe grooter het aantal zijden van den kop van een spijker wordt, des te kleiner wordt zijn omvang en des te minder vast zal hij natuurlijk in vergelüking met andere spijkers van dezelfde lengte zitten. Van onze spijkers zal dus de driekante het best en het stevigst zitten en met recht worden daarom tegenwoordig de driekante spijkers door de fabrikanten steeds meer aan de markt gebracht en ook gaarne gekocht. Het hardst zijn over 't algémeen de spijkers met een blauwen gloed, waarbij men zelden last zal hebben van het ombuigen der punten. Heeft men nu bij toeval een pakje zeer zachte spijkers Het inslaan van een een pakje zeer zachte spijkers spijker zonder het behangsel gekocht, waarbij na de eerste hamerte bederven. slagen' de punt reeds stomp wordt 1. Het insnijden van het behang. 0f kr0m gaat, dan is er een zeer 2. Het terugslaan van het behang om een klein vierkant van den ' muur bloot te léggen. eenvoudig middel, om ze te harden. Men schudt de spijkers op een stuk blik, dat men op het gasstel of beter nog in het kolenvuur van het fornuis verhit, tot de spijkers donkerrood gloeien, dan pakt men dit blik met een tang beet en werpt men de spijkers in een emmer koud water. Zij zijn dan „gehard" zooals de technische term luidt en houden goed. Om spijkers in muurwerk en dergelijke te bevestigen, bedient men zich - van houten pennen. Eerst wordt er met een boor of eenig ander daartoe geschikt instrument een gat in den muur gemaakt. Om het stof niet op den vloer of op de meubels te laten vallen, kan men onder de plaats, waar men werkt door middel van spelden een papieren zak aan het behang vastmaken, die dan het vallende stof opvangt. (Zie de afbeelding op bladz. 168). Het gat wordt met versch aangemaakt gips, waarbij men wat ijzervijlsel kan voegen, opgevuld en dan wordt de pen, die zoo moet gesneden 168 IK KAN HUISHOUDEN. zijn, dat zij het gat zoo goed mogelijk vult, er in geslagen. Het overvloedige gips wordt dan verwijderd. In de pen komt dan eindelijk de spijker te zitten. Een kunstgreep bij het inslaan van spijkers. De met twee spelden aan den muur bevestigde zak spaart vegen en opnemen. Een spijker houdt beter in het hout, wanneer hij dwars door de houtvezel gaat, dan wanneer bij in dezelfde richting van de houtvezel wordt geslagen. OVER DE VAKBEDREVENHEID IN DE HUISHOUDING. 169 Het is ook een groot verschil in welk soort van hout spijkers geslagen worden. Spijkers houden het slechtst in dennenhout; in beukenhout is de stevigheid reeds twee en een half maal zoo groot en in eikenhout wordt zij viermaal zoo groot. (Er wordt verder over het spijkeren gesproken in het volgend hoofdstuk •over „het boren"). Het boren. Het boren heeft over 't algemeen ten doel, het bevestigen van schroeven te vergemakkelijken. Het kan echter onder zekere omstandigheden ook noodig zijn tot het bevestigen van spijkers. Want ook bij hout kan het voorkomen, dat de spijkers krom gaan of stuiten en dat wel niet alleen, wanneer zij toevallig op een kwast stuiten. Men kan ook bij het spijkeren gerust en zonder bezwaar eerst boren, wanneer men het volgende in acht neemt: ten eerste mag men vooruit nooit dieper boren, dan ongeveer tot op de helft van de lengte der spjjkers en de boor moet zoo gekozen worden, dat het gat, dat zij maakt niet wijder wordt dan de helft van de dwarsdoorsnede van den spijker. Men kan dadelijk zien, of dit het geval is, wanneer men de boor naast den steel van den spper houdt. Dit geldt voor hoekige spijkers. Bij ronden, die, zooals wij gezien hebben, niet zoo goed houden als hoekige, stelle men het zich tot regel, nooit verder te boren, dan tot op een derde van de lengte van de spijkers. Het is ook goed eerst te boren, omdat het hout dan lang niet zooveel last heeft van scheuren. Het is ook steeds aan te bevelen, wanneer men spijkers gebruikt met koperen koppen, omdat hun vorm anders veel te lijden heeft door de hamerslagen. Wanneer men zulke spijkers hun vorm wil laten behouden, dan boort men eerst, steekt dan den spijker in het geboorde gat, legt op zijn kop een stuk middelmatig hard hout, dat men met de ééne hand vasthoudt en slaat met den hamer op dit hout. Ook dan, wanneer de geboorde gaten moeten dienen, om er schroeven in te draaien, moet de boor een kleinere doorsnede" hebben, dan de schroeven, die er in gedraaid moeten worden. Men boort dan het gat tot op onge veer het driekwart gedeelte van de lengte der schroef en schroeft dan de schroef met behulp» van een schroevendraaier er in. Wanneer men hiervoor nog een zekere kracht moet aanwenden en de schroef er niet al te gemakkelijk ingaat, dan heeft men de gaten goed geboord. Bij het koopen "van schroeven moet men er op letten, dat de gleuf waarin mén den schroevendraaier moet steken, goed •diep is, omdat anders de schroevendraaier te hcht afglijdt en zijne werking mist. Het schaven. Bezit men geen schaafbank, dan moet men de voorwerpen, die men schaven wil, ergens tegenaan leggen, dat hen stevig stut. Men moet schaven met lange streken. Vlakken, die aan elkander gelijmd moeten worden, moeten heel vlak geschaafd zijn, daar zij anders niet houden. Over de behandeling van de schaaf werd reeds vroeger bij de bespreking van de gereedschapskist 't een en ander gezegd. Het lijmen. Alles wat men bij het lijmen in 't oog moet houden, is reeds besproken geworden in het hoofdstuk „de lijm." Het soldeeren. Metaalvlakken, die aan elkander gesoldeerd moeten worden, moeten absoluut blank zijn, daar zij anders niet houden. Men moet ze daarom, indien noodig, eerst zoo zorgvuldig mogelijk schoonmaken met behulp van vijlen of van zand- of amarilpapier (schuurpapier). Dan worden zij een weinig verwarmd. De soldeerbout wordt tegelijk zoover verwarmd, dat hij een weinig gloeit. Hierop 170 IK KAN HUISHOUDEN. wordt hij eerst langs een stuk salmoniak gestreken, tot de snee blank is, waarop men met den bout iets van het soldeer neemt, dat er gemakkelijk aan blijft hangen. Men kan het soldeer ook op het salmoniakblok leggen. De metaalvlakken, die men soldeeren wil, worden eerst met soldeerwater bestreken, om ze goed blank te krijgen; zij worden dan op elkander gelegd en hierop aan elkander gesoldeerd door het soldeer met behulp van den soldeerbout langs de plaats te strijken waar de vlakken elkander aanraken. Het bijverven. In een huishouding, die goed wordt bestierd, komt het zeer dikwijls voor, dat men ergens iets moet bijverven, zooals bij vloeren, of keukenmeubels, of kozijnen, of badkuipen, of iets dergelijks. De verf moet men maar niet zelf maken, daar men tegenwoordig allerlei soort van verven overal klaar gemaakt koopen kan. De hoofdzaak om gelijkmatig te verven, is, dat men de verf er gelijk en niet te dik opsmeert. Door dik in te smeren wordt nooit, zooals men dikwijls ten onrechte meent, goed gedekt. De gevolgen er van zijn alleen, dat de verf zeer langzaam droogt en het geverfde er niet mooi uitziet. Om goed te dekken, is het onvoorwaardelijk noodig, meermalen, doch steeds zoo dun mogehjk te verven, tot het geverfde voorwerp er mooi genoeg uitziet. Men strijkt dus de kwast, nadat men hem in de verf heeft gedoopt, eerst zoo zorgvuldig mogehjk uit, zoodat er slechts weinig verf aan blijft hangen en strijkt haar dan zoo gelijkmatig mogelijk uit. Met één keer verven kan men niet dekken, maar wanneer men het een paar keer over doet, wordt het steeds beter. Men mag eerst voor den tweeden keer gaan verven, als de eerste verflaag goed droog is en zoo mag men het ook niet voor den derden keer doen, eer de tweede droog is. De vlakken, die men verven wil moeten volkomen droog zijn, anders houdt de verf niet. Oude verflagen moeten liefst eerst afgekrabd worden, want, wanneer zij, zooals dat bijvoorbeeld dikwijls bij badkuipen het geval is, reeds zijn gaan barsten en afbladderen, dan doen zij dat onder de nieuwe verflaag steeds verder en de nieuwe springt er dan te gelijk met de oude af. Wanneer de verf niet houdt, hgt dit meestal daaraan, dat de oude verflaag niet zoo goed verwijderd ' is als het noodig was, öf, dat men iets heeft geverfd, dat vochtig was. Vele verfmengsels zijn geneigd blaasjes te vormen. In dit geval moet men er zoo dikwijls met den kwast overheen strijken, dat er niets meer van te zien is, want, wanneer de verf droogt, springen die blaasjes hcht open en dan bladdert de verf af. Men moet altijd giftvrije verven vragen en zich vooral hoeden voor het gebruik van loodwit in de huishouding. Het is wel de verf, die 't best dekt, doch zij is zeer vergiftig. Moet men dus iets wit verven, dan moet men zinkwit vragen, dat wel niet zoo goed dekt en mettertijd wat geelachtig wordt, maar dat giftviij is. Wanneer men wil, dat de verf zeer spoedig droogt, dan moet men verf vragen, waarin sikkatief gedaan is. Het lakken. Gewoonlijk heeft men in de huishouding niet veel met lakken te maken, rmdat liet lakeffect, dat wil zeggen, het verkrijgen van een glanzende oppervlakte, op een zeer eenvoudige manier verkregen wordt door met lak- of emailleverf te verven. Tegenwoordig wordt algemeen gebruik gemaakt van Ripolin, een verf, die in alle mogelijke kleuren verkrijgbaar is. Vooral bij de lakverven is het zeer noodig, dun op te smeren, omdat anders hunne eigenaardigheid verloren gaat en dat zij dan een bronsachtigen weerschijn hebben. Wil men een geverfd voorwerp lakken, dan moet men daarvoor kleurlooze lak of lakvernis gebruiken, die men overal koopen kan. Maar men moet ook vragen, om vernis, die spoedig droogt. Ouderwetsche schoorsteen. Schoorsteen uit den tijd Tan Lodewijk XV. Hoe lucht, verwarmt en verlicht men op de doelmatigste manier zijne woning? Over de brandstoffen en hare eigenschappen. De vraag: „Wat zal ik stoken", is een van de gewichtigste van de geheele huishouding en ofschoon natuurlijk elke huisvrouw haar best zal doen zoo goedkoop mogehjk te stoken, toch worden er gewoonlijk juist op dit gebied veel fouten gemaakt. Deze fouten, die maken, dat men juist daar zeer duur stookt, waar men denkt het goedkoop te doen, komen daaruit voort, dat men de waarde van de brandstoffen meestal alleen naar hunnen prijs beoordeelt. Een brandstof, die laag in prijs is,, wordt eenvoudig weg voor goedkoop gehouden, in plaats dat deze vraag uit het rechte oogpunt wordt beschouwd, namelijk uit dit: hoeveel warmte men voor een zekeren prijs verkrijgt. Deze vraag is de eenige goede maatstaf, wanneer men een vergelijking wil maken tusschen enkele brandstoffen; zij is' tegenwoordig gemakkehjk te beantwoorden en men kan er bij het aanschaffen van brandstoffen rekening mee houden, omdat de wetenschap ons in staat heeft gesteld, de warmtehoeveelheid van elke brandstof nauwkeurig te bepalen en deze warmte-hoeveelheid is de beste en vertrouwbaarste maatstaf voor den prijs. Alleen op grond daarvan kan men bij de verwarming met recht over duur of goedkoop spreken. Men meet de warmte-hoeveelheid op gelijke wijze, als men de lichtsterkte van verschhlende hchtbronnen of de kracht van verschillende soorten van machines meet. Zooals bekend is, berust elke maat op een eenheid. Zoo is de eenheid voor de lengtemaat de Meter, de eenheid voor het gewicht het Kilogram, dc- 172 IK KAN HUISHOUDEN. eenheid voor natte waren de Liter enz. enz. Als eenheid voor de warmtéhoeveelheid van een of andere brandstof heeft men de zoogenaamde „gewone calorie", ook, gewone warmte-eenheid" genoemd, d. w. z. de warmte-hoeveelheid, die een Kilogram water van kamertemperatuur noodig heeft om een graad Celsius verwarmd te worden. Hoe meer van die „calorieën" of „warmte-eenheden" een brandstof kan ontwikkelen, des-te meer is zij waard. Wanneer nu bijvoorbeeld in de volgende regels wordt gezegd, dat houtskool een verwarmingsvermogen heeft van 7500 calorieën, terwijl hout er maar een heeft van 4600 calorieën, dan beteekent dit, dat men met eenzelfde gewicht houtskool 7500 Küogram water van kamertemperatuur (15—17 graden Celsius) één graad in temperatuur kan verheogen, terwijl men maar 4600 Kilogram water evenveel kan verwarmen, als .men hout gebruikt. Evenals men met een brandstof, die meer calorieën bevat, ook meer water kan verwarmen, kan men er ook natuurlijk meer kamerlucht mee verwarmen of met andere woorden heeft men, om de kamerlucht een bepaalde hoeveelheid te verwarmen of haar op een bepaalde temperatuur te brengen, een kleinere hoeveelheid brandstof noodig, die een grooter getal calorieën bevat, en een grootere hoeveelheid, als het getal calorieën kleiner is. Wie dus goed en werkelijk goedkoop wil stoken, moet goed begrijpen wat een „warmte-hoeveelheid", zoowel als een „warmte-eenheid" is, ook „calorie" genaamd; waarmede het verwarmingsvermogen gemeten wordt. Het verwarmingsvermogen van elke brandstof hangt af van zijn gehalte aan brandbare stoffen. De brandbare stoffen, die in elke brandstof aanwezig zijn, heeten koolstof en waterstof en hoe meer er van die stoffen in de brandstoffen aanwezig zijn, des te grooter is haar verwarmingsvermogen. Bij het verbranden verbinden zich de koolstof en de waterstof met de zuurstof der lucht; de eerste verbrandt daarmee tot koolzuur, de laatste tot water. Bij die verbranding wordt warmte, ontwikkeld en hoe meer koolstof en waterstof er voorhanden is, des te grooter moet natuurlijk ook de ontwikkelde warmte-hoeveelheid of het warmtevermogen zijn. Het warmtevermogen is afhankelijk van het voorhanden zijn van ontbrandbare stoffen, zooals zuurstof en stikstof; zoowel als door de zoogenaamde minerale bestanddeelen, die wij in het dagelijksch leven „asch" gewoon zijn te noemen. Uit het zóoeven aangehaalde blijkt, dat wij het warmtevermogen van elke brandstof zeer nauwkeurig kunnen beoordeelen, zoodra wij slechts hare chemische samenstelling kennen. Behalve hieruit, kan men het warmtevermogen ook op deze wijze bepalen, dat men namelijk een bepaald gewicht verbrandt van de stof, die men onderzoeken wil en met behulp van nauwkeurige werktuigen zorvuldig meet, hoeveel de temperatuur van een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid water verhoogd is door de warmte-hoeveelheid, die bij het verbranden ontstaat. Beschouwen wij nu onze voornaamste brandstoffen met het oog op hun warmtevermogen, dan zullen wij er niet meer aan behoeven te twijfelen of we onze woning duur of goedkoop verwarmen, wanneer wij ook hun prijs in 't oog houden. Het hout. Van alle brandstoffen k het hout het oudste en 't meest bekende. Het wordt tegenwoordig steeds minder gebruikt om te stoken, wat gedeeltelijk hierdoor komt, dat kolen gemakkelijker te vervoeren zijn en in kleine stukken in huis geleverd worden. Behalve dat, is er voor de industrie zulk een massa hout noodig, dat de prijs gestadig stijgt. In groote steden stookt men haast in 't geheel geen hout meer en ook in kleinere en ten plattelande vermindert het gebruik ervan. Het hout bestaat voor het grootste gedeelte uit houtvezels de zoogenaamde „celstof", die de wanden vormt van de cellen en vaten, waarin zich het plantensap bevindt. Het grootste gedeelte van dit plantensap bestaat uit water, dat HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 173 "niet alleen geen warmtevermogen bezit, maar ook bij het stoken zelf, zeer veel warmte-eenheden noodig heeft, om te verdampen. Het vermindert daardoor het warmtevermogen van het hout. Al naar het jaargetijde bevat het hout meer sappen en is het daardoor ook natuurlijk rijker aan water. Het watergehalte is in het voorjaar grooter, dan in den winter, wanneer het in tegenstelling met het voorjaar dikwijls slechts de helft bedraagt. Bij de verschhlende houtsoorten is het watergehalte ook uiteenloopend en terwijl menige boom, wanneer hij pas geveld is, hout levert, dat zoo droog is,, dat men he* dadelijk branden .kan, zijn andere weder buitengewoon vochtig, zoodat men zeer slechte ervaringen opdoet, wanneer men ermee stookt. Het watergehalte van pas geveld hout bedraagt bij de Haagbeuk . Berken . Pijnboom . Roode beuk Olm . . . Den . . . Goed brandhout moet altijd in den winter geveld zijn en dan nog langen tijd liggen om het watergehalte zoo klein mogelijk te maken. Maar al heeft het lang gelegen, toch blijft het altijd nog van 12—20 procent water bevatten. Het brandhout wordt maat wordt gemaakt van wordt met stukken hout, die een meter lang zijn. Wanneer het hout niet volkomen droog gemeten wordt, dan heeft men natuurlijk schade. Het „slinkt" dan. Het verhes in omvang bedraagt bij loofhout gemiddeld elf procent, bij naaldhout gemiddeld zes procent. Behalve door het indrogen of slinken heeft men ook nog schade door de tusschenruimten, die er zijn tusschen de opgestapelde blokken. < Er is geen groot verschil in het warmte- ^jéS gevend vermogen van fc de \ erschillende houtsoorten. Hoe klein het verschil is, blijkt daar¬ uit, dat het beste hout Een stère hout. een warmtegevend vermogen bezit van 5000 calorieën en het slechtste daarentegen een van 4600 calorieën. Wanneer men de verschillende houtsoorten rangschikt naar hun warmtegevend vermogen dan krijgt men ze naar volgorde van de beste soort tot de slechtste als volgt: linde, denne, olmen, pijnboom, essen, wilgen, kastanje, lorken, ahorn, populieren, elzen, berken, akazia, wit beukenhout en dat van den rooden beuk. 18.6 procent. 30.8 39.9 39.7 44.5 45.2 per „stère" verkocht, dat wil zeggen dat er [een één meter lang, breed en hoog, die volgestapeld 174 IE KAN HUISHOUDEN. Al naar dat het hout zich gemakkelijk laat bewerken, onderscheidt men bard hout en zacht hout. Hard hout is ahorn, wit beuken, eiken, olmen, essenhout en dat van de roode beuk. Zacht hout is pijnboom, dennen, elzen, berken, lorken, popuheren, wilgen en lindenhout. Het stroo. Op enkele plaatsen gebruikt men ook stroo om te stoken. Ofschoon dit niet heel veel voorkomt, wil ik hier toch opmerken, dat de samenstelling van het stroo bijna dezelfde is, als die van het hout en dat daarom zijn warmtegevend vermogen ook ongeveer 5000 calorieën bedraagt. De houtskool. De houtskool wordt verkregen uit hout, dat in houtstapels verkoold wordt en wordt ook in enkele streken, hoewel slechts zelden, tot verwarming gebruikt. Bij het verkolen is de stikstof en het water, zoowel als de zuurstof ontweken en zijn slechts de koolstof en nog wat waterstof, zoowel als verbindingen van beide er in gebleven. Ten gevolge daarvan, is ook het warmtegevend vermogen, in tegenstelling met dat van het hout, zeer gestegen en het bedraagt 7500—8000 calorieën, dus bijna het dubbele van dat van het hout. De turf. De turf wordt meer en meer als brandstof gebruikt. Tot op heden kon men ze alleen gebruiken, dicht bij de plaats, waar zij gemaakt werd, omdat de vervoerkosten te hoog waren, doordat de turf een hoog watergehalte heeft. Zij bevat zelfs in luchtdrogen toestand nog 25 procent water. Nu er echter betere methoden zijn gevonden, om het water er zooveel mogehjk uit te halen en aan den anderen kant de streken, waar de turf gemaakt wordt bewoonbaarder zijn geworden door de bebouwing van het land, wordt zij meer en meer als brandstof gebruikt. Het is tot nu toe niet goed gelukt, om er briketten en dergelijke uit samen te stellen. De turf bestaat uit de vezels van verschhlende moeras- en waterplanten, hoofdzakelijk mossoorten, die zich in gedeeltelijk rotten toestand bevinden. Bij deze -errotting gaat er een gedeelte van haar gehalte aan zuurstof, waterstof en stikstof verloren, zoodat de turf des te rijker wordt aan koolstof, hoe verder de rotting voortgaat. Het warmtegevend vermogen verschilt natuurlijk en hangt er vooral van af of de verrotting minder of meer volkomen is. Het bevat gemiddeld 2800—3900 calorieën, soms echter veel meer en dan weer veel minder. In het algemeen kan men aannemen, dat turf meer warmtegevend vermogen heeft, dus zooveel te beter en betrekkelijk des te goedkooper is, hoe donkerder zij van kleur is, waarnaar wij dus hare hoedanigheid kunnen vaststellen. De bruinkool. De bruinkool is evenals de turf en zooals alle kolen ontstaan uit de rotting van planten. Het rottingsproces is hier echter wat verder gevorderd en ook zijn het andere planten, dan die van de turf, waaruit de bruinkool ontstaan is. Het zijn geen mossen en dergelijke, maar varens en zoowel loof als naaldhout. Daar de rotting volkomener is, is ook het koolstofgehalte en daardoor ook het warmtegevend vermogen van de bruinkool grooter, dan die van de turf. Evenals bij deze, is hier ook het verschil zeer groot, wat reeds hieruit blijkt, dat vele soorten van bniinkool 50 procent water bevatten, zoodat degene die zulke bruinkool koopt, de helft van zijn geld besteedt voor water. Slechts bruinkolen, die veel water bevatten, hebben een warmtegevend vermogen van 2400 calorieën, goede soorten daarentegen een van 7000 calorieën. Waar er zulk een groot verschil in is, is het natuurlijk heel moeilijk de waarde van bruinkool HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 175 te bepalen, die bovendien nog paraffin en andere stoffen bevat en er is geen brandstof, waarbij de kooper zich zoo vergissen kan, dan juist bij deze. Daar de prijzen ook zeer uiteenloopen en niet altijd in overanstemming zijn met bet warmtegevend vermogen, zoo verkeert men altijd in het onzekere en moet men bij den aankoop van bruinkool steeds zeer voorzichtig zijn en steeds vragen, hoe groot het warmtegevend vermogen is. De steenkool. Het rottingsproces, waarover wij reeds spraken bij de turf en bij de bruinkool, moet bij de steenkool als voleindigd beschouwd worden. De grenzen tusschen bruinkool en steenkool zijn niet altijd scherp te trekken en er bestaan goede soorten bruinkool en middelmatige steenkool, die men voor een overgang tusschen beide kan beschouwen. Men noemt over het algemeen die kolensoorten „bruinkool'', die op een stuk ongeglazuurd porselein een bruine streep geven en steenkool die, die een zwarte streep geven. Men heeft ook verschillende soorten steenkool. Magere geven weinig gas en verbranden niet geheel door de hitte. Vette kolen geven veel gassen, als zij verhit worden en vergaan, en vlamkolen, die wel veel gassen geven, echter arm zijn aan koolstof. De anthraciet kan men ook tot de steenkolen rekenen, het'zijn diepzwarte kolen, die zeer moeilijk vlam vatten en zonder rook verbranden. Van alle brandstoffen geeft de steenkool het meeste warmte, haar warmtevermogen bedraagt van 6000—8500 calorieën voor het kilo verbrande kolen. Het warmtevermogen van anthraciet is 7500 tot 8000 calorieën. . De briketten. Bij het winnen en kleinmaken van steenkool en bruinkool komt er afval, de zoogenaamde „fijne kolen", ook „kolenstof" of „kolengruis" genoemd, waarvan briketten gemaakt worden. Om deze te maken, vermengd mèn dit afval met teerpek en drukt dit mengsel dan in vormen, waarin het verhardt. Van slechte bruinkool, die niet in den handel gebracht kan worden, worden ook briketten gemaakt of zij wordt vermengd met de betere kolensoorten, waarvan briketten gemaakt worden. Daar er zoowel briketten gemaakt worden van de slechtste bruinkool als van de beste anthraciet en er dus heel veel soorten van bestaan, kunnen wij geen getallen geven voor hun warmtegevend vermogen. Wanneer men de briketten in onsolide zaken koopt, dan kan men de ervaring opdoen, dat dikwijls heele dure briketten slecht verwarmen en kan men aan den anderen kant van kennissen hooren, dat zn' ergens anders veel goedkoopere briketten kochten, waarover zij zeer tevreden zijn. Zoo ergens, dan moet men juist bij den aankoop van briketten vooral letten op de souditeit van de zaken, waar men koopt. In den groothandel wordt de prijs voor briketten nauwkeurig bepaald door hun warmtegevend vermogen, dus naar het aantal calorieën, dat zij aanwijzen en elke goede handelaar in briketten weet heel nauwkeurig, hoeveel warmtegevend vermogen de verschillende soorten bezitten, die hij verkoopt. Men moet zich dus vooral op dit punt door hem laten inlichten, want dan alleen is men in staat, goed en billijk te koopen. Het is dus over 't algemeen niet aan te raden goedkoopen briketten te koopen. De cokes. 'In de gasfabrieken valt de cokes als nevenproduct af en wordt in kleine en groote stukken in den handel gebracht. Het warmtegevend vermogen van «okes is over 't algemeen zeer groot en doet voor dat van steenkolen niet onder. Het bevat 6500 tot 8000 calorieën. Men heeft bij cokes het voordeel, dat men van buiten hare hoedanigheid kan bepalen. Goede cokes moet zeer hard zijn en de poriën moeten zoo klein mogelijk zijn. Zij moeten een helder geluid geven en een metaalglans hebben. Uit een gezondheidsoogpunt is cokes ook een zeer goede brandstof, daar zij zoo goed als rookvrij verbrandt. 176 IK KAN HUISHOUDEN. De petroleum. De petroleum dieut ook tot brandstof en wordt in bijzondere kachels gebrand. Zooals wij later zullen zien, is het gebruik van, petroleumkachels uit een gezondheidsoogpunt niet aan te bevelen. Petroleum heeft echter veel warmtegevend vermogen, dat ligt tusschen 9600 en 11000 warmte-eenheden, De spiritus. Hetzelfde, wat van de petroleum geldt, geldt ook voor spiritus. Zooals. de spiritus bij ons gewoonlijk in den handel komt, bedraagt het warmtegevend vermogen 7000 warmte-eenheden per Liter. Het gas. Het lichtgas dient in bijzondere kachels eveneens tot brandstof en wat wij hierboven van de petroleum zeiden, met betrekking tot de gezondheid, kan ook toegepast worden op het gas. Het warmtegevend vermogen van het lichtgas, zooals het door bijna al onze fabrieken ook tot verwarming geleverd wordt,, is gemiddeld 5000 calorieën per kubieke meter. De electriciteit. De eleetrische verwarming is bijzonder goed voor de gezondheid en heeft nog het voordeel, dat zij bijna geheel verbruikt wordt. Terwijl namelijk van alle brandstoffen, die wij gebruiken, slechts een zeer klein deel, dikwijls niet eens 1 procent, in onze kachels benut wórdt, daar zij over 't algemeen, zooals wij later zullen zien, zeer onvolkomen werken, wordt van den electrischen stroom, die aan de eleetrische verwarniingsinrichtingen wordt toegevoerd, over het algemeen het grootste gedeelte en wel meestal 90 procent in warmte omgezet. Niettegenstaande dat, is de eleetrische verwarming duur, daar er voor het daarstellen van de centrale en door de lengte van de leidingen veel geld noodig is, waarvan de interest en de aflossing de prijs van de electriciteit zeer verhoogen. Wanneer men den prijs van de kolen op /12.— de ton stelt (een ton = 1000 Kilo), dan zal de prijs van de verwarming met electriciteit eerst dan kunnen concurreeren met den prijs van verwarming door steenkolen, wanneer eenmaal 6570 Kilowatturen tot den prijs van ongeveer /1440 geleverd kunnen worden of het Kilowattuur voor ƒ0.21. Wij zijn echter vooreerst nog zeer ver van zulke prijzen verwijderd en er kan ook nooit sprake van zijn, zoolang de dure kolen gebruikt worden tot opwekking van de electriciteit. Misschien verandert het later wel, doordat er tot het opwekken van de electriciteit gebruik gemaakt wordt van waterkracht, waardoor de electriciteit goedkooper zou worden. Kolen zouden in lengte van tijd duurder kunnen worden. Ten eerste door vermeerdering van het gebruik ervan en verder, doordat men later in steeds diepere mijnen zal moeten afdalen om ze te winnen, waardoor ook de kosten van het delven hooger worden. Voor wie niet op de kosten behoeft te zien, verdient de verwarming door electriciteit warme aanbeveling, ten eerste door hare eenvoudigheid en zindelijkheid en verder omdat zij altijd gereed is. De waarde van de brandstoffen naar verhouding tot hun prijs. Wij hebben bij de beschouwingen, die vooraf zijn gegaan, steeds op den voorgrond gesteld, dat men alleen dan er over kan oordeelen, of een brandstof duur of goedkoop is, indien men den prijs vergelijkt met de daarvoor geleverde warmte-eenheden. De overige eigenschappen van de brandstoffen bepalen echter ook hun warmtegevend vermogen. Men kan echter geen algemeenen prijs opgeven voor de hoeveelheid der daarvoor geleverde warmte-eenheden, omdat de prijzen op verschhlende plaatsen verschülend zijn. In groote steden, die ver van kolenmijnen vandaan liggen, HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 177 zullen de kolen, alleen al door de groote kosten van vervoer, duurder zijn dan in die die er dichtbij gelegen zijn; evenzoo is het hout in boschriike streken veel, veel goedkooper dan daar, waar geen bosschen zijn. Wanneer er u J11 j- vo*gend? tabel Prijzen zijn opgegeven voor enkele brandstoffen, dan üangt die prijs af van plaatselijke omstandigheden. Toch geeft de tabel een goed mzicht om zelf een vergebjking te maken tusschen de verschülende brandstoffen, om daaruit te besluiten welke het goedkoopst is, dat wil zeggen J TJSÏÏr b™ndstof1 mei* een bepaald aantal warmte-eenheden (in de tabel zijn er 1000 gekozen) het goedkoopst verkrijgt. De laatste loodrechte rij in deze tabel geeit den doorslag voor de beoordeeling. Gehalte van Brandstoffen. Hoeveelheid. warmte-een- , Kosten Kosten per , , Cen- 1000 calorieën, (calorieën). Goede steenkolen ... 1 KG. 7.100 I ƒ0.012- ƒ0.019 I ƒ0.00168— ƒ0 0027. Gewone kolen 1 „ 5.000 , 0.012-,, 0-0168 „ 0 0024 - 0 0033 K • • ;• " •/ • • • ly' . 1 » 7.200 „ 0.012-,, 0.018 0.00168- 0 00252- Pgnboomenhout (zacht) 1 cbm (± 714 KG.) 2.213.400 „3.60—,6— 0 0016*- 0 0027 Beukenhout (hard) . . . 1 cbm (± 980 KG ) 3.430.000 „ 6. „9- "0'o0174-"00027 pXole„m' • } KG" f.500 „0.013-,, 0.015 ," 0.00306-" o:00336 Petroleum 1 lum „ 0.15 — „0.19 „ 0.01362— O01746 Spwtus 1 „ 7.000 „ 0.27 0 03858 •Ldcnt8aB 1 cbm 5.000 „ 0.072—„0.108 " 0.0144 —„ 0.0216 De lucht in de woning, haar verversching en haar betrekking tot de verwarming. Eer wij nu in aansluiting aan het voorafgaande hoofdstuk over de brandstoffen, ons met de verwarming gaan bezighouden, is het zeer noodzakelijk dat wij onze aandacht eerst nog wijden aan de kamerlucht, want deze staat met de verwarming in zoo nauw verband, dat men wel kan zeggen dat er geen goede en doelmatige verwarming mogelijk is, wanneer men geen kennis heeft van de eigenschappen der kamerlucht en van de verandering die zii ondergaat. °' J De kamerlucht bestaat, evenals de lucht uit onzen dampkring waarvan zij deel uitmaakt, uit 79«/, stikstof en 21 % zuurstof. Van deze beide bestanddeelen onderhoudt de zuurstof de ademhaling, zoowel als de verbranding. Naarmate wij dus in een lucht ademhalen of daarin vlammen laten branden wordt die lucht theoretisch armer aan zuurstof. In plaats daarvan neemt zij de producten van de ademhaling en de verbranding op, die bestaan uit koolzuur en water Met andere woorden : in een geheel gesloten kamer, waarin geen luchtverversching plaats vindt, wordt de lucht armer aan zuurstof, daarentegen steeds rijker aan koolzuur en waterdamp. Het koolzuur is een schadelijk gas, dat, waar het veel voorkomt dezelfde uitwerking heeft als vergift en daar een te groot watergehalte van de lucht niet bevorderlijk is voor 'de gezondheid, zoo zouden wij over korter of langer tijd bezwijken in een kamer, waar geen luchtverversching plaats had In één geheel gesloten kamer komt echter altijd nog versche lucht door de reten van het raam en zelfs door de muren, zoodat wij het er naar verhouding nog lang in zouden kunnen uithouden. Deze toevoer van versche lucht, zoogenaamde „natuurlijke lucht verversching" is echter onvoldoende en daarom wordt mettegenstaande dat, de lucht in bewoonde en verwarmde vertrekken altijd slechter en na. eenigen tijd gevoelen wij er ons minder prettig in, wanneer er niet door een kunstmatige ventilatie gezorgd wordt voor een voortdurenden en toereikenden toevoer van fnssche lucht. Door de verwarming zelve heeft er echter steeds Ik kan huishouden. 178 IK KAN HUISHOUDEN. een eoede en voortdurende luchtverversching plaats en daarom trekken wij uit het voorgaande het besluit, dat wij bij alle verwarmmpmnchtmgen voor oLn mleten houden, dat door de hygiëne in de eerste plaats wordt vooropgSd ff „elke verwarming af te keuren is, waardoor het verwarmde vertrek "etN?Ë^ verbouwen waarin dejstook- nlaateen verkend zijn aangebracht en dus is het in vele huishoudens detvraag, fifS men? datJ de lucht bedorven is en op welke mamer kan men haar '* bWij mroet?neions dus nu bezighouden met de lucht in de woonvertrekken, haar bederf, haar onderzoek en hare verbetering. Het bederf en het onderzoek der lueht. Dé ademhaling is een van de eerste oorzaken van het bederf der lucht. Wij hebben gehoofd, dat daardoor het gewichtigste bestanddeel van de lucht, de zuurstof verbruikt wordt. Dit is echter van mmder belang, dan de omstandigheid dat d4 lucht langzamerhand wordt aangevuld met een heele reeks schadelijke stoffen, die elk voor zich, doch ook alle te zamen in staat zijn een slechten invloed, uit te oefenen op de gezondheid. - Van deze schadelijke stoffen hebben wij hierboven reeds genoemd het koolzuur en het water Behalve deze worden er door de huid nog een aantal andere stoffen uitgescheiden, die eveneens de lucht verontremigen en waaruit ^eeds een vergiftige stof, het antphropotonin, gemaakt is. Hierbij komen nog allerlei soort bacteriën, die gedeeltelijk zeer gevaarlijk kunnen zijn en ten Xtte The verschillende dampen en vergiften, die uit spijzen, kleederen enz. enz onstiieen of zich ontwikkelen. Het is den grooten geleerde Pettenkofer gelukt antwoord te geven op de vraag wanneer een lucht door al de opgenoemde stoffen zoo verontreinigd is dat f i schadelijk wordt voor de gezondheid, want hij heeft gevonden, dat het gehahi aan koolzuur een zeer.goeie maatstaf is voor de verontremigmg der lucht. Hij heeft vastgesteld, dat het gehalte van de onzuiverheden van de verscMUendste soort steels gelijkmatig. wast met het koolzuurgehalte, zoodat dus . Skf hfcM, die een bepaald gehalte aan koolzuur heeft, ook een evenredig Gehalte aan verontreinigingen bevat. De grens waar de zoogenaamde „bedorven fucht" beïnn daar.^ar het gehalte*! pro duizend koolzuur bevat, dat wd zeggen, waar 1000 ruimte-deelen lucht 1 ruimte-deel koolzuur bevat. ^n dit geval kan men de lucht voor ongezond en schadehjk houden. Wanneer wordt nu deze grens bereikt ? Wanneer zich in een kamer, waarvan men den inhoud kent, slechts personen bevinden, dan kan men zeer gemakkehjk berekenen op welk tijdstip men de lucht moet ververschen, of hoeveel versche lucht er ner uur moet worden toegevoerd. •'" ■ • . , De hoeveelheid koolzuur, die de mensch in een uur mtademt is bekend Bij kinderen bedraagt zij zooveel Liter, dus zooveel kubieke decimeters m het ^'vinaf'^e^tSigste jaar blijft de hoeveelheid uitgeademd koolzuur tamelijk constant. Voor de hoeveelheid koolzuur die wij aan de lucht toevoeren door de ademhaling, heeft men de volgende tabel: Knaap • Jongeling • • 17 — Man in rust — a Man aan 't werk 36.— Gemiddeld kan men dus aannemen, dat een volwassen mensch ongeveer 22 6 Liter koolzuur in het uur uitddemt. De lucht in onze atmosfeer bevat echter al een weinig koolzuur en wel 0.3 pro duizend of een kubieke Meter HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 179 daarvan bevat 0 3 Liter koolzuur. Men kan dus bij den kubieken Meter lucht Sog j.ï ~,lter, koolzuur voegen, eer de grens van 1 pro duizend bereikt is Zoo dikwijls dus 0.7 Liter in 22.6 Liter begrepen is? zoo « ? moet er 1 kubieke Meter buitenlucht toegelaten worden, om de lücht onder de bepaalde grens te houden. Daar 22.6 gedeeld wordt door 0.7 ruim 32 geeft zoHeéit een volwassen mensch per uur ruim 32 M'. versche lucht noodig Wii onthouden vooreerst dit getal en zullen hierop en op de gevolgtrekkingen die dTZmeAu^. ' ^ ^komen. (ZiebladzijdeS83bij,,VerLterSg Niet minder schadelijk dan de ademhahng werkt het branden van de een of andere vlam in de woonvertrekken op de hoedanigheid der lucht, voor zooverre ten minste het koolzuur niet verwijderd wordt, dat bij de verbranding ontstaat en met haar natuurlijk ook het water, dat zooals wij reeds wetenbf elke verbranding eveneens ontstaat. De vlam van kaarsen bederft de lucht dus evengoed als de vlam van gas, daar zij hunne verbrandingsproducten direct aan de lucht mededeelen. Even schadelijk, ja nog schadelijker zijn al die soorten van kachels, die hunne verbrandingsproducten in de lucht van de woonvertrekken laten uitstralen. Gas-, petroleum-, spirituskachels en hoe zh verder heeten mogen, moet men daarom slechts dan in de woonkamers gebruiken wanneer de gassen die bij de verbranding ontstaan door den schoorsteen of op een andere manier m de vrije lucht ontwijken kunnen ™ i w ^^^S van koolzuur bij die brandstoffen, hetzij dat zij tot verlichting of tot verwarming dienen, is steeds grooter, dan die door de ademhaling van den mensch wordt gevormd. De vólgende tabel geeft de hoeveelheden aan: ; Ontwikkeling van koolzuur in liters. Kaarsen ■ 56.— a 61.— pCt. Petroleumlampen 31. 55 6 Olielampen i . . . . 90. " " Lichtgas 90 ,, Argandbrander 109. ] De vo.cbtigheid der lucht speelt met betrekking tot de gezondheid daarom zoon gewichtige rol, omdat de uitscheiding van water door de poriën der huid een gewichtig proces is, bij de stofwisseling van den mensch. Een bepaalde Hoeveelheid lucht kan echter steeds slechts een zeer bepaalde hoeveelheid vocht opnemen Is deze grens bereikt, is de lucht dus geheel of nagenoeg van vocht verzadigd, dan kan zij in 't geheel geen vocht meer in zich opnemen of slechts zeer langzaam en dan kan er daarom ook geen of weinig vocht meer door ae ponen der huid aan de ons omgevende lucht worden afgestaan: de huid noudt op met het afgeven van vocht of met andere woorden wordt de stofwisseling bij den mensch verhinderd door de te groote vochtigheid der lucht Daarom is het onvoorwaardelijk noodig, niet alleen het gehalte aan koolzuur van de lucht onder bepaalde grenzen te houden, maar ook het gehalte • Hoe verbazend groot de hoeveelheid vocht is, die de mensch dagelijks alléén door de longen en de huid aan de lucht afstaat, kan men daaruit zien dat bet per dag rond 1500 gram bedraagt dus anderhalve liter. Evenals de hoeveelheid koolzuur, heeft men ook zeer nauwkeurig de hoeveelheid vocht bepaald, die men voor de gezondheid noodig heeft. De lucht is verzadigd met 60 a 70 "/„ en mag niet onder de 40 °/0 dalen. Is de lucht vocntiger, dan lijdt daaronder zooals wij reeds gezegd hebben de stofwisseling • bevat zij minder dan 40 »/„, dan is zij te droog, wat men spoedig merkt door een onaangenaam gevoel aan de ademhalingsorganen, ,wat ook, wanneer het te lang duurt aanleiding kan geven tot storingen in de gezondheid. De lucht moet dan kunstmatig vochtig, gemaakt worden. 180 IK KAN HUISHOUDEN. Over de temperatuur van de kamerlucht. Om de kamerlucht te beoordeelen komt behalve de onzuiverheid en de vncbtiffheid de temperatuur vooral in aanmerking. KTlucht in de kamers, moet noch te warm, noch te koud zijn en er moet vooral rekening gehouden worden met den ouderdom der aanwezigen, hun hchaamstoesW hun kleeding en in de eerste plaats ook hunne bezigheid ÏÏ^de beste temperaturen zfn volgens wetenschappelijke onderzoekingen de volgende aangegeven. Woonkamers . 17-20 graden Celsius Kinderkamers j\ » Badkamers ^0—li „ Slaapkamers It ia " Werkkamers • • • y Vl " Werkplaatsen al naar het werk . . 10— 1/ „ Turnzalen i!~~o " Ziekenkamers al naar de ziekte . . lJ^~jf " Theaters vereenigingslokalen, scholen . 19—20 ,, „ Wil men er over oordeelen of de toestand der kamerlucht goed is^ voor de gewondheid dan is dit slechts mogehjk door de J*^f^£ £ men voor die beoordeeling heeft, steeds nauwkeurig na te gaan, dus het Gehalte aan koolzuur, aan waterdamp en door de bepaling der temperatuur. g Jammer genoeg wordt er bijna overal veel te wehug aandacht aan 2escho ™engdh gebrek bewijst, hoe weinig de leer van de moderne hygiëne tot nu toe in wijderen kring ingang heeft gevonden. Men geeft jaarlijks groote sommen aan badreizen uit en denkt er niet aan, van hoeveel meer gewicht heTÏT steeds in de woonkamers, waar men toch het grootste gedeelte van zijn Ken do?rbre^ een frissche en in elk opzicht voor de gezondheid goede lucht te hebben Darbij is de manier om dit te onderzoeken zoo eenvoudig en geeft £t aanleiding tot interessante ontdekkingen, dat memand tegen de geringe moeite moÏÏSopzien Het voordeel, dat voortspruit uit verblijf in een gezonde kamerlucht, weegt rijkelijk tegen de kleine moeite op. Het onderzoek van het koolzuurgehalte. Dit onderzoek is het gewichtigste en er zijn om het te doen een£ot affltel verschhlende methoden, die op chemische voorbeelden berusten. Voor de huis houding hebben wij al die methoden niet noodig, daar wij een orgaan bezitten Ï S nauwkeurig aangeeft of een ^.^^J^JfJ^f geschikt is en of zij meer dan het toegestane één pro mille koolzuur bevat of met. Dit orgaan is onze neus. „n™, irr.nl Wij hebben hierboven gehoord, dat in de kamerlucht nooit alken kooh zuur ontstaat, maar dat altijd met haar tegelijk door de ademhaling en de werkzaamheid der huid nog een reeks andere stoffen afgescheiden worden DaaroM^ verschihende stoffen, die geur hebben, vooral twee zuren, die de scheikundige capronzuur en caprylzuur noemt Bevinden zich minime sporen ervan in de lucht, dan ruiken wij ze met^ Op hetzelfde oogenblik echter dat het koolzuurgehalte ongeveer een pro mille bedraagt, begint men het reeds te merken. ^„^^a . Pettenkofer heeft dit door een groot aantal Proefnem£g^^^^^ die hand aan hand gingen met talrijke bepalmgen van het koolzuurgehalte der onderzochte ruimten* Het koolzuur op zich zelf is een volkomen reukloos gas In de kamerlucht wordt het merkbaar, wanneer het gehalte van een pro mnie bereikt is en het reukorgaan van den mensch ontdekt het dan heel spoedig, tegelijk met andere onwelriekende stoffen. HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 181 Wanneer men uit de frissche lucht een kamer binnentreedt en men bevindt dat de' lucht er onaangenaam riekt, al is het ook nog zoo weinig dan kan men aannemen, dat de grens van het koolzuurgehalte bereikt is Door eenige oefening en wanneer men zich er aan gewent, het op te merken kan men er zeker op afgaan en Pettenkofer, zoowel als zijne medewerkers bij 'deze onderzoekingen, hadden zich zoodanig geoefend in bet onderzoeken der lucht door hunne reukorganen, dat zij naar den reuk tamelijk nauwkeurig het koolzuurgehalte er van wisten aan te geven. Maar ook daar, waar men niet op den reuk kan afgaan, omdat hij met andere geuren bijvoorbeeld met sigarenrook vermengd is, kan men zooals Pettenkofer ook heeft vastgesteld, bemerken dat het koolzuurgehalte te hoog is, omdat men er zich onbehaaglijk in gevoelt, ook wanneer men er slechte kort m vertoefd heeft, het geeft ook een gevoel van moeheid en duizeligheid in het hoofd. ö Verder kan men een te hoog watergehalte der lucht, zoowel als een te hooge temperatuur beschouwen als kenteeken, dat dë grens overschreden is De vermeerdering van het koolzuur gaat, zoowel bij het ademhalings- als bii het verbrandingsproces, zooals wij dat hierboven gezien hebben, steeds ook hand aan hand met een vermeerdering van waterdamp. Hoe hooger dus in een vertrek het gehalte aan koolzuur stijgt, des te hooger stijgt ook het gehalte aan waterdamp en omgekeerd. Was dus in een kamer vóór daarin menschen kwamen, of vóór daar kaarsen of gasvlammen brandden, het vochtigheidsgehalte normaal of was het zelfs nog minder, zoo kan men de lucht voor bedorven aanzien en merken, dat zij ververscht moet worden, wanneer zij tot over de 80 of zelfs 90 »/„ gestegen is. De temperatuur kan ook een middel zijn ter beoordeehng ervan, in zooverre, dat de stijging tot over de aangegeven grens, het gevolg is van de aanwezigheid van menschen of verbrandingen en met het gevolg van hard stoken. Wie zich nog meer in 't bijzonder wil bezig houden met het onderzoek der lucht, wat haar koolzuurgehalte betreft of zijn reukorgaan nauwkeurig oefenen wü, kan zich ook nog een bijzonder klein en zeer handig instrument aanschaffen, dat het mogelijk maakt spoedig en tamelijk nauwkeurig te bepalen, hoe hoog het koolzuurgehalte is. Dit is de door professor Wolpert ontworpen tuchtonderzoeker, kortweg de „Wolpertsche luchtonderzoeker" genaamd Deze luchtonderzoeker berust op het verschijnsel, dat kalkwater door de koolzuurhoudende lucht troebel wordt, omdat dan daarin oplosbare koolzure kalk gevormd wordt. De luchtonderzoeker bestaat uit een glazen buis die gevuld wordt met kalkwater, dat zoo helder is als water en een gutta-percha bal met een mondstuk in den vorm van een spuitje. Men pomt nu door middel Vanj » gutta-P*ercha Dal z°o lang lucht in het kalkwater, totdat het troebel wordt. Men telt eenvoudig hoeveel maal men op den bal heeft moeten drukken om het water zoo troebel te maken. Dan geeft een kleine tabel aan welk koolzuurgebalte der lucht overeenkomt met het aantal vullingen van den gutta-percha bal. Het onderzoek der temperatuur. De thermometers dienen, zooals bekend is, tot het aangeven der temperatuur ui een vertrek. Hoe bekend deze instrumenten ook zijn, worden er toch veel fouten gemaakt bij het gebruik ervan ; zoowel met het ophangen als met het aflezen. Daarom is het noodig, er eenige woorden aan te wijden, hoe men ze gebruiken moet. Hoewel sinds het begin van de nieuwe eeuw in scholen, ziekenhuizen en andere openbare inrichtingen voor alle metingen de thermometer volgens Celsius officieel ingevoerd is, worden er toch altijd nog thermometers verkocht die ingedeeld zijn volgens Réaumur. Deze moet men in geen geval koopen. Verder worden de temperaturen van baden en nog verscheidene andere zaken ouder gewoonte met graden Réaumur aangegeven. Ten slotte zijn er in menig huishouden mooie en kostbare oude 182 IK KAN HUISHOUDEN. thermometers, die dikwijls verbonden zijn met kostbare barometers, die de oude Réaumurschalen dragen en die men natuurlijk niet graag weg ml doen. Daar nu de meting volgens Celsiusgraden niet alleen de officieele is, doch ooK in het dagelijksche leven tamelijk ingeburgerd is, zoo zal men juist nu, waar wij ons in een soort van overgangstijdperk bevinden, dikwijls voor bet geva, lrnmAn T.ft staan, dat men de oude Réaumureraden moet herleiden tot graden Celsius. Men herleidt het gemakkelijkst de graden Celsius tot graden Réaumur, wanneer men het getal door 10 deelt en het quotiënt met 8 vermenigvuldigt. Graden Réaumur worden veranderd in graden Celsius door het getal door 8 te deelen en het quotiënt met 10 te vermenigvuldigen . Wij geven buitendien nog een tabel waarin de temperaturen, die het meest in de huishouding voorkomen reeds herleid zijn. De moderne gezondheidsleer eischt, dat er in elke kamer van een woning een goede thermometer is. Tegen dezen eisch wordt veel gezondigd, want meestal heeft men slechts in één kamer of hoogstens in twee, een thermometer, terwijl er veeltijds zelfs geen enkele te vinden is; dan gaan de goedkoope, die in den handel verkrijgbaar zijn en die biet nauwkeurig zijn samengesteld dikwijls verkeerd en verschillen soms meerdere graden. De instrumenten hebben hoofdzakelijk ook die fouten, dat de hooge prijs een gevolg is van de meer of minder kostbare bewerking. Hoe verkeerd die thermometers aanwijzen, daarvan kan men zich gemakkehjk overtuigen, als men meerdere met elkander vergelijkt; men zal verstomd staan over de verschillen in temperatuur, die zij aanwijzen. Men moet zich dus vast voornemen, slechts thermometers te koopen, die ambtshalve onderzocht zijn en waarop men vertrouwen kan om de temperatuur der kamers te bepalen. Zij zijn over 't algemeen niet eens zoo heel duur. Thermometers in den prijs van 40 a 50 cent zijn onbetrouwbaar. Vindt men de thermometer, die ambtshalve onderzocht is te eenvoudig, dan moet men ten minste zulk een met een kamerthermometer vergelijken, om te weten, hoeveel hij verschilt, of men schaffe zich slechts een thermometer van een bekende fabriek aan. Zoo ergens dan geldt bij het aankoopen van thermometers het woord: Goedkoop is duurkoop. De thermometer moet ook goed opgehangen worden. Hij moet de gemiddelde temperatuur van het vertrek aangeven en mag jo„^rv, «««Vi +c rUr-ht hü Tint, raam waar het kouder is, noch te dicht bij de kachel, waar het warmer is, hangen. De beste plaats is, vrijhangend ui het midden van de kamer, dus bijvoorbeeld onder de lamp. Ook andere geschikte plaatsen kan men vinden bijvoorbeeld op een schrijftafel, die een goede plaats heeft, penanttafel enz. Hangt de thermometer aan den muur dan mag hij er niet direct tegen aanhangen, daar de muren altijd kouder zijn, dan de lucht. Hij móet dus aan een houten plankje bevestigd worden, dat het eigenlijke instrument behoedt voor de aanraking met den muur. Een laagje van metaal tusschen den muur en het instrument is af te keuren, daar het een goede warmtegeleider zijnde, de temperatuur van den muur aan het instrument meedeelt. Het is hetzelfde of het instrument met kwikzilver of met gekleurden wijngeest gevuld is. . , De thermometer moet ook op een goede hoogte hangen. Daar de warme lucht omhoog stijgt en de koude lucht daalt, zoo is het op den vloer altijd kouder dan aan de zoldering. Men kan dus slechts de goede temperatuur aflezen op de helft der hoogte van de kamer. Daar men echter gewoonlijk niet zoo hoog zien kan, zoo moet men den thermometer zoo aanbrengen, dat de temperaturen, die men het HOK LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WOSING? 183 meest waarneemt van -17—20 graden Celsius, juist op de hoogte van het oog hangen. Hangen zij hooger, dan richt men den blik over den top van het kwikzilver naar boven en leest een te hooge temperatuur af, hangen zij lager dan leest men een te lage temperatuur af. Het aflezen van gewone thermometers heeft altijd het nadeel, dat er slechts één bepaalde temperatuur wordt aan-1 gegeven, die er heerscht op het oogenblik, dat men haar afleest. Het is steeds beter, een overzicht te hebben van' de temperaturen over een langere tijdsruimte. Hiertoe dienen de duurdere registreerthermometers, die men in alle optische winkels krijgen kan en waarbij de opgave van de thermometers overgedragen wordt op een wijzer, die aan de punt een schrijfinrichting heeft met een blauwe kleurstof. Deze rust op een trommel, die bespannen is met een strook papier en door een uurwerk gedraaid wordt. De papieren strook draagt bovenaan een indeeling in uren en langs de zijae een temperatuursindeehng Het weerhuisje, een aardige barometer, die er echter geen is, doch waaraan men slechts bij benadering kan zien, of de lucht vochtig of droog is. De streep, die door de schrijfinrichting er op wordt geteekend, geeft nauwkeurig aan, weuse temperatuur er op eiE uur van den dag neeft geheerscht. De verbetering van de kamerlucht. Wij hebben hierboven (zie bladz. 179) berekend, dat een volwassen mensch 33 M.3 versche lucht per uur noodig heeft; In werkelijkheid moet dit getal in de practijk nog wat verhoogd worden, omdat de lucht door het verkeer van andere menschen, door verwarming en verhchting enz. enz. meestal nog meer verontreinigd wordt en omdat behalve dat — en dat is de voornaamste reden — hoe men ook lucht en ventileert, men toch niet steeds zooveel frissche lucht kan aanvoeren, dat er niet ten gevolge van verschhlende omstandigheden nog wat van de oude lucht, die ververscht moet worden in de kamer achterblijft. Men heeft daarom de behoefte aan versche lucht door hygiënische onderzoekingen over 't algemeen wat hooger berekend en ze als volgt vastgesteld: per hoofd Voor woonkamers gewone zieken 60- gewonden of kraamvrouwen besmettelijke zieken gewone werkplaatsen werkplaatsen waar de lucht spoediger bedorven wordt . . . gezelschapszalen. en vereenigingslokalen, waar men zich lang ■ ophoudt : gezelschapszalen en vereenigingslokalen, waar men korter verblijft Scholieren 100 Liter per uur verbruikt gas 5- en per uur 50 M.3 -70 „ 100 „ 150 „ 60 „ 100 60 „ 40 „ 25 „ -10 „ 184 IK KAN HUISHOUDEN. Zooveel kubieken Meter versche lucht, als deze tabel aangeeft, moet men dus per uur en per hoofd toevoeren in ruimten, waarin zich menschen bevinden. Over 't algemeen kan deze toevoer slechts binnen bepaalde grenzen plaats vinden, want, wanneer de versche lucht, die toegevoerd moet worden al te hard binnenstroomt, dan ontstaat er tocht. Deze wordt bij ons zeer gevreesd, schaadt echter, wanneer men er zich van der jeugd af aan goed tegen gehard heeft, in werkelijkheid in 't geheel niet, want ae üngeiscnen en Amerikanen zitten, zooals bekend is, zeer gaarne met open ramen en deuren in den sterksten tocht en blijven daarbij volkomen gezond. Het is echter zeer af te keuren eenkoude luchtstroom plaatselijk op het lichaam te laten inwerken door bijv. voor een kier van een geopend raam te gaan zitten enz. In een gewone kamer kan men met een ruwe weersgesteldheid de lucht niet meer ververschen dan driemaal in het uur, zonder het gevoel van tocht te hebben. Met zacht weer kan men het vijfmaal doen. Over het algemeen kan men bij ons slechts twee- ot hoogstens driemaal de lucht ververschen. Wanneer er dus voor één persoon per uur 50 M.3 moeten toegevoerd worden, dan wordt er bij elke luchtverversching een hoeveelheid van 17—25 M.3 toegelaten, wat overeenkomt met de grootte van een kamer van 3 meter hoog, 3 meter lang en 1.9—2.8 meter breed. Hieruit kan men de gewichtige gevolgtrekking maken, die men reeds bij het huren van een woning in het oog moet houden, dat men in woningen de bovenvermelde afmetingen moet berekenen per hoofd. Dan alleen kan men de kamerlucht steeds rein en goed houden. Registreer-thermometer van de firma Ed. Meszter te Berlijn. Over het luchten. Waardoor verkrijgt men nu zekerheid, dat die luchtverversching werkelijk plaats heeft ? Met zacht weer en wanneer het buiten niet al te koud is, kan men natuurlijk de ramen openen en uit hetgeen hierboven is vermeld blijkt, dat de luchtverversching op de gcede manier plaats heeft, wanneer wij geen tocht voelen. Het is echter niet altijd noodig het raam te openen en zelfs dan, wanneer het noodig is, doet het dikwijls geen nut. Want, wanneer er geen groot verschil bestaat tusschen de buitenlucht en de kamerlucht dan is er ook geen beweging in de lucht mogelijk en kan er dan natuurlijk ook geen frissche lucht door het raam binnenkomen. Hieruit volgt, dat wij de lucht kunstmatig in beweging moeten brengen, die beweging kan voortdurend zonder tusschenpoozen eenig en alleen teweeggebracht worden door de verwarming en wij herhalen daarom hier, den reeds hierboven gegeven regel, dat elke soort van verwarming is af te keuren, die niet' gelijktijdig ventüeerend werkt. De verwarming, de kunstmatige luchtverversching, moet te gelijk ook|[de natuurlijke ondersteunen. HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 185 De natuurlijke luchtverversching. • Wat verstaat men nu onder natuurlijke luchtverversching ? Wij hebben boven in het voorgaande reeds gehoord, dat er door de reten van onze ramen -en deuren voortdurend frissche lucht binnenstroomt. Dit binnenstroomen heeft dan plaats, wanneer de verwarming tevens is ingericht als ventilatie, dat wil zeggen, wanneer de kachel goed trekt, of dan wanneer er tusschen de buitenen bmnenlucht groot verschil in temperatuur bestaat of eindelijk, wanneer de jmd tegen de muren drukt. Deze muren zelfs laten ook de lucht door en •door hen stroomt, zonder dat wij het voelen of bemerken, steeds lucht van Duiten m onze woonvertrekken, wanneer wij ons zelve niet door onverstand van •deze natuurlijke luchtverversching beroofd hebben, die van zeer groot gewicht Proef, om zich te overtuigen van de natuurlijke ventilatie door de steenen van den muur. De luchtstroom van den blaasbalg werkt door den baksteen op het licht. is voor ons welzijn. Hoeveel lucht de muren doorlaten, kan men daaruit zien, dat het mogelijk is, door middel van een blaasbalg,, door een baksteen heen een hcht uit te blazen. Zie de afbeelding. Iedere bouwstof laat niet evenveel lucht door en wie zijn woning dus huurt en de gezondheid niet uit het oog verliest, zal ook hieropTijn aandacht moeten vestigen. De poreusheid van de bouwmaterialen neemt naar de volgende reeks af ■ kalksteen, pijnboomhout (richting van de vezels), luchtmortel, beton, hard gebakken handtegels klinkers (ongeglazuurd), portlandcement, zandsteen, zuurL8^^^ tegels' eikenhout (richting van de vezels), gips, gegla- Wie dus verstandig is, zal zijn huis van buiten niet met gips bepleisteren, dat in het bovenstaande lijstje achteraan staat en dus zeer weinig poreus is of het met geglazuurde tichelsteenen laten bekleeden, hoe mooi het ook naar zijn smaak ia. Hij zal er ook bij de houtbewerking op letten, dat er zooveel mogehik poreus hout gebruikt wordt. Behalve van buiten kan men echter ook van binnen zondigen, door de binnenbekleeding van de kamers zoo te kiezen, dat daardoor de natuurlijke luchtverversching belemmerd wordt. Bij de bekleedingen, die wij in den regel van binnen voor onze kamers 186 IK KAN HUISHOUDEN. gebruiken, neemt de poreusheid in deze volgorde af: gekalkt, gewoon behangsel, gevernist behang, geverfd. ^ . . Deze opsomming geeft ons zeer goede wenken, waarmede wij bij de uincbtmg van onze woonvertrekken rekening moeten houden. De kunstmatige luchtverversching. Onder kunsmatige luchtverversching verstaat men een vernieuwing van lucht door kunstmatige middelen en geen zoogenaamde luchtververschingsmiddelen, want er worden in apotheken, drogerijen en reukwinkels alle mogelijke dingen verkocht, zooals „geconcentreerde dennenlucht," „luchtreinigers," en dergehjke riekende reukstoffen, waarmede men door middel van een spuitje de kamer kan besprenkelen of die men er in moet ophangen en die volgens het zeggen, de eigenschap bezitten de lucht voortreffelijk te zuiveren. Natuurlijk zijn die middelen klare onzin en men doet wijzer zijn geld te sparen in plaats van het voor zulke dingen te besteden. Wanneer de lucht in een kamer bedorven schijnt te zijn en men spuit daarin de een of andere geurende stof, dan wordt de lucht daardoor geen ziertje beter, maar zij wordt onder sommige omstandigheden nog slechter. De onaangename geur wordt door een andere reuk vervangen, gemaskeerd, maar de lucht zelve, zoowel als haar gehalte aan koolzuur en vocht blijven onveranderd. Dus weg met dit goedje ! 1 De natuurlijke luchtverversching wordt daardoor geholpen, dat men elke bron van luchtbederving vermijdt. Wij hebben vroeger reeds gezegd, dat de lucht bedorven wordt door de kleeren en door spijzen en daarom wordt het lichaam gebaat door het dagelijksche luchten der bedden en het schoonhouden van de kleeren, wat tevens de kamerlucht frisch houdt, dus moet men het zooveel mogelijk vermijden, om kleedingstukken in de woonvertrekken op te hangen. De eenvoudigste kunstmatige luchtverversching is het openen van het raam. Men zou natuurlijk evengoed de deuren kunnen openen, dit geeft echter niet hetzelfde effect, omdat daardoor slechts slechte lucht van de portalen en gangen in de kamers komt. Maar het openen van het raam, heeft alleen dan reden van bestaan, wanneer er een groot verschü in temperatuur bestaat tusschen de buiten- en binnenlucht, hetgeen wij hierboven reeds uitvoerig verklaarden. Meestal zijn bij ons de verhoudingen van temperatuur zoo, dat de luchtverversching slechts zeer langzaam geschiedt, wanneer men het raam openzet; zijn echter de verhoudingen van de temperatuur gunstig voor de luchtverversching door het raam, zoodat er veel beweging in de lucht zou komen, dat wil dus zeggen, dat er tusschen de buiten- en binnenlucht een groot verschil in temperatuur heerscht, zooals bijvoorbeeld in den winter, dan is de toestand ook weer niet gunstig. Dan wordt de kamer door het binnenstroomen van de koudé winterlucht buitengewoon gauw afgekoeld en het duurt tamelijk lang, tot deze weer een goede temperatuur verkregen heeft, omdat de vloer en de muren en al de voorwerpen, die in de kamer zijn, erg zijn afgekoeld en die koude weer afstaan. Daarom is het de beste manier van luchtverversching, wanneer men een oogenblik het raam en de deuren opent; door de deur wijder of minder wijd te openen, zorgt men er voor, dat de trek van het raam naar de deur gaat en niet andersom, daar anders de slechte lucht van de gang en de trappen naar binnen komt. Door deze manier van luchten vult de kamer zich binnen weinige minuten volkomen met frissche lucht, zonder dat zij sterk wordt afgekoeld. Uit hetgeen wij hier hebben verteld van de behoefte aan frissche lucht (zie bladz. 183) is gebleken, dat kleine kamers van drie tot vijf maal in het uur op die manier gelucht moeten worden. Dit is natuurlijk lastig en omslachtig en daar toch maar weinig menschen het steeds zouden volhouden, zoo behoeft het geen verder betoog, dat de lucht in onze woonvertrekken steeds slechter moet worden, wanneer wij minder dikwijls luchten. Daarom is het beter, wanneer men niet denkt het vol te houden of er niet den noodigen tijd toe heeft, regelmatig en dikwijls genoeg te luchten, dat men zich ergens een HOK LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 187 automatische mnchting aanschaft voor permanente luchtverversching. Daaraan heeft men dan in het geheel niets te doen en de luchtverversching geschiedt voortdurend van zelf. De inrichting van deze permanente luchtververschers kan_ zeer verschillend zijn. Daar heeft men vooreerst de glazen jaloezieën. Hierbij is het bovenlicht van het raam voorzien van glazen platen, in plaats van een vaste ruit, elk voor zich draait om hare horizontale as, die tegelijk lengteas is Glazen jaloezie aan het raam: geopend en gesloten. Al de glazen platen zijn door een loodrechte staaf met elkander verbonden, die soms als hefboom ingericht is en waardoor zij meer of minder schuin gesteld kunnen worden. Men kan ze öf vast sluiten öf in de richting naar boven en naar binnen stellen, zoodat er gestadig frissche lucht doorheen stroomt. De ventilatiekleppen zijn een andere soort van luchtververschers. Hierbij is er eveneens een ruit uit het bovenhcht genomen en zoo aangebracht, dat zij om hare zijde naar binnen kan draaien. Wordt zij naar binnen gedraaid, dan stroomt er door de ontstane ooeniner voortdurend buiten¬ lucht naar binnen. Opdat zij niet dadelijk neer zou vallen, heeft men er aan de zijden nog twee zoogenaamde wangen aangebracht, het zijn driehoekige metalen platen. Om te maken, dat men de binnenstroomende lucht, die altijd kouder zal zijn, dan de lucht binnenshuis, zoo min mogelijk voelt, heeft men bij andere permanente luchtververschers de binnenkomende luchtstroom verdeeld in zooveel mogehjk kleine luchtstroomen. Dit geschiedt of door het aanbrengen van rozetten, die echter groot genoeg moéten zijn, öf men vindt soms metalen platen, die voorzien zijn van een groot aantal kleine openingen, waardoor de lucht kan binnenstroomen. De permanente luchtververschers moeten echter niet alleen maken, dat de versche lucht binnenstroomt, maar zij moeten ook de' oude lucht afvoeren. Daar de oude lucht warm is en daarom naar de zoldering stijgt, zoo kunnen dergelijke inrichtingen dan alleen aan het doel beantwoorden,. wanneer zij hoog genoeg aangebracht zijn en wanneer hunne opening groot genoeg is, zoodat de beide luchtstroomen, de binnenkomende koude en de uitstroomende warme, in die opening elkander kunnen passeeren. Het is nog beter, wanneer men twee van zulke ventilatie-openingen heeft, Ventilatieklep. Ventilatierozet. 188 IK KAN HUISHOUDEN. Verplaatsbare eleetrische ventilator. Eleetrische ventilator. die op verschillende hoogte zijn aangebracht, zoodat door de eene, die lager zit, de nieuwe lucht binnenkomt en door de andere, die zoo hoog mogelijk ' onder de zoldering is aangebracht, de warme lucht naar buiten kan. Het onderscheid in hoogte tusschen de beide openingen mag echter in geen geval te groot zijn, daar het anders gebeuren kan, dat de luchtstroom belemmerd wordt. Een verschil van één of twee decimeters is reeds genoeg, om het doel te bereiken. Of de lucht binnenstroomt, en onder welke omstandigheden zij dit het beste doet, dit moet men, indien die inrichting niet gemaakt wordt door een bekwaam vakman, zelf probeeren. Hierdoor snijdt men in een stuk bordpapier de gewenschte openingen en onderzoekt men met behulp van een lichtje, of het uit- en instroomen van de lucht op de goede manier plaats heeft. Het is echter toch het beste, om, bij zulk een ventilatie-inrichting met twee openingen met een vakman te rade te gaan. In den tegenwoordigen tijd gaat men de eleetrische ventilatoren veel gebruiken. Hun gebruik beantwoordt dan alleen aan het doel, wanneer zij werkelijk versche lucht aanvoeren. Zet men den ventilator op de schrijftafel of brengt men hem, zooals dat dikwijls geschiedt, aan de zoldering aan en draait hij hier of daar nog zoo snel en onvermoeid in het rond, dan zal men wel een aangename koelte voelen, maar dat is geen luchtverversching. Wanneer de ramen en deuren gesloten zijn, dan 'wordt alleen de lucht, die zich in de kamer bevindt in ronddraaiende beweging gebracht en door deze beweging van de lucht verdampt het vocht, dat zich aan de oppervlakte van de huid bevindt sneller, wat ons een gevoel van afkoeling geeft. De lucht blijft echter steeds dezelfde; zij wordt natuurlijk niet beter, al draait men haar nog zoo snel om en om. . Daarom kunnen dié eleetrische ventilators slechts dan nut stichten, wanneer zij aangebracht worden als werkelijke luchtververschers, dus in het raam, nadat men een ruit uit het bovenlicht heeft genomen of in een opening in den muur, die met de buitenlucht in verband staat .öf met een ventilatiekanaal van een of andere soort, dat in het muurwerk is aangebracht. Zulke luchtververschingskanalen in het muurwerk, die op een goede manier met de kamers in verband staan, moesten zich eigenlijk in elk huis bevinden. Een- huis, dat hygiënisch gebouwd is, heeft ze ook in alle kamers. Zij zijn er mee verbonden en voorzien van openingen, waardoor de frissche lucht kan binnenstroomen, zoodat men geen bijzondere ventilatie-inrichtingen noodig heeft. Het is goed, om bij het huren eener woning ook hierop te letten, daar echter de huisvrouw hierop geen invloed heeft, zoo is het niet noodig hier verder op in te gaan. Het beste middel van luchtverversching is en bhjft echter, zooals wij dat herhaaldelijk hebben gezegd, de verwarming en het is merkwaardig dat het juist de slechtste verwarmingsinrichtingen zijn, die het best ventileeren, namelijk de open haarden. Wij zullen in het volgende hoofdstuk zien, dat de open haard de meeste brandstof verslindt en dat de vertrekken er het slechts mee worden verwarmd. Hij is een goede ventilator, daar hij zeer groote heoveelheden lucht tot zich trekt, Kosmos-luchtververscher. die als versche lucnt door de natuurlijKe 01 Kunsimange HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 189 ventilatie binnenstroomt, dan door de kamer trekt en na korten tijd, wanneer zij dus weinig slechter geworden is, door den open haard de kamer wéér verlaat. In den laatsten tijd heeft men in vele woningen kachels en daarvoor als sieraad een open haard, Uit een hygiënisch oogpunt is dit, omdat er een goede luchtverversching mee gepaard gaat, een voortreffelijke inrichting : de haard moet echter werkelijk een „open haard" zijn, er moet dus werkelijk een flikkerend houtvuur in branden en hij moet niet nagemaakt zijn en bestaan uit asbest met roode glazen, waarachter een paar eleetrische lampen branden. Een groot aantal van de overige kachels is bijzonder ingericht als luchtververscher, zooals bijv. : de bekende Meidingersche. Ook de ijzeren kachels, die voorzien zijn van bijzondere luchtgaten, ventileeren goed. Hierop volgen de kachels, die een rooster hebben en bijzondere openingen voor de toelating van de lucht onder dien rooster, deze zijn van verschillend systeem; de zoogenaamde Berlijnsche kachel, die geheel dichtgeschroefd is, werkt het slechtst als luchtververscher, zij zijn 's morgens slechts een korten tijd open, terwijl zij voor het overige gedeelte van den dag in 't geheel geen lucht opzuigen of afvoeren. Hoewel elke verwarmingsinrichting tegelijk als luchtververscher werken moet, toch kunnen de kachels, die van luchtopenuigen voorzien zijn, zooals de Dauervulkachel en de kachels met roosters en luchtdeurtjes nooit zooveel versche lucht toevoeren, als waaraan de mensch behoefte heeft. De kosten der ventilatie. Velen zien er tegen op om hun kamer goed en doelmatig te ventileeren,' omdat zij denken dat het veel afkoelt en ten tweede, omdat zij denken, dat de kosten voor het drijven van een ventilator en dergelijke te groot zijn. Niets is minder waar, dan dat. Wij hebben er in het voorgaande al op gewezen, Eleetrische kamerventilator van voren en op zij gezien. 190 IK KAN HUISHOUDEN. dat de afkoeling bij een goed ingerichte ventilatie nooit te groot behoeft te worden, en dat toch de luchtverversching voldoende kan zijn. " Nu zijn de kosten, die men moejt maken, om de lucht meer te verwarmen, zeer klein, zooals uit de volgende berekening blijkt. Het kilo kolen van 6000 warmte-eenheden kost ongeveer 2.4 cent. Wordt van deze warmte-eenheden slechts de helft benut, dan kost het volgens de berekening van Recknagel 0.2496 cent om 100 M3. lucht tot 20 graden Celsius te verwarmen, xvoinen er nu geuureiiue een geneei verwarmingstijdperk van 180 dagen in de woonkamer 100 M3. lucht per uur, wat, zooals wij reeds weten twee personen noodig hebben en wordt deze hoeveelheid lucht gemiddeld tot op 20° verwarmd, dan kost de verwarming van de versche lucht dagelijks 24 x 0.2496 Cts. = 5.9904 Cts. = ± 6 Cts. d. i. voor de 180 dagen = 180 X 6 = / 10.80. Nu zal men niet altijd een warmte noodig hebben van 20 graden, zoodat de helft van die kosten, dat is dus / 5.40 of / 6.— in 180 dagen volkomen voldoende zijn. Een ventilateur, die door water of electriciteit gedreven wordt, heeft slechts een gedeelte van een paardekracht noodig, bij een geleidingsnet van zwakkèn stroom en wanneer er geen gloeilamp bij noodig is. Eleetrische luchtbevochtiger. Rekent men de kosten van een paardekracht, betzij die door water of electriciteit geleverd wordt, op 18 cents, dan zal het ongeveer 0.085 cent kosten om 100 M3. versche lucht per uur te verkrijgen. Dit is per jaar ± ƒ7.50. Daar men nu in den zomer voortdurend alle ramen open kan zetten en dus geen ventilatie noodig heeft, kan men wel rekenen, dat men er maar 180 dagen gebruik van maakt en komt men dan met ƒ 3.50 ruimschoots toe. Het kost dus ongeveer ƒ 9.— per jaar, om in een vertrek, dat voortdurend door twee menschen bewoond wordt, steeds goede lucht toe te voeren. Dit is een kleine uitgaaf, die rijke vruchten draagt voor de gezondheid. Het bevochtigen der lucht. Is de lucht, vochtig, dan moet zij, zooals boven reeds gezegd is, door goede ventilatie het juiste gehalte van vochtigheid verkrijgen. Is zij daarentegen te droog, wat aanleiding kan geven tot ziekten der ademhalingswerktuigen, dan is het noodig haar kunstmatig te bevochtigen. Dit kan geschieden, door met water gevulde schotels, op de kachelpijpen of op de kachels te zetten. De verwarmers van de centrale vemarmingsinrichtingen zijn er overigens gedeeltelijk reeds van voorzien. Men moet dan zorgen, dat die schotels zeer plat en zeer groot zijn, zoodat het water verdampen kan van een oppervlakte, die zoo groot mogelijk is. Poreuse aarden schalen zijn er daarom zeer geschikt voor, want, doordat het glazuur ontbreekt, dringt het vocht door de poriën en verdampt dan over de geheele oppervlakte van de schaal, hetgeen niet plaats heeft, indien zij van metaal is. Men kan de lucht ook spoedig bevochtigen, door het ophangen van natte doeken, die men bij een kunstmatige ventilatie zoo moet aanbrengen, dat de binnenstroomende lucht langs vele van die natte doeken moet gaan, zoodat zij zich goed bevochtigt, terwijl zij er langs stroomt. Kleine waterverdampers werken ook heel goed. Het zijn kleine keteltjes of schotels, waaronder een bijzondere vlam brandt of waarin men door middel van eleetrische verwarming water aan het koken brengt en laat verdampen, HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 191 welke damp men er direct laat uitstroomen of door een kleine opening laat ontsnappen. Men moet dit echter in den winter alleen dan aanwenden, wanneer verwarmt. Het weerkaatsen van de vlammen op de gegoltde plaat vernoogt aen vroonjKen aanblik. De gassen van de vlammen trekken door kanalen naar het bovenste gedeelte van de kachel en zoo verder weg en' bewerken daardoor een luchtverversching. De lucht uit de kamer stroomt om deze kanalen heen, wordt verwarmd en stroomt door een metalen plaat met gaatjes (r), die zich boven in de kachel bevindt, weer uit in het vertrek, dat verwarmd moet worden. Door een fl.ita.rtal kien (k\ kan men öf de lucht uit de Schema van een refleotorkachel. kamer öf de buitenlucht ter verbranding laten 200 IK KAN HUISHOUDEN. toestroomen. Jammer genoeg is de hooge prijs van het gas een beletsel voor de-, algemeene uivoering van die practische kachels. Hoeveel duurder de verwarming door gas is, dan de verwarming door steenkolen, dat hangt natuurlijk m dl* eerste plaats af van den prijs van het gas, die op verschhlende plaatsen verschillend is. Al naar de hoogte van den gasprijs, kan men echter aannemen dat gemiddeld de gasvemarming 6 a 10 maal duurder is, dan de verwarming door kachels. Zoolang dus het gas niet goedkooper wordt, zal het gebruik van. gaskachels wel hoofdzakelijk tot die gevallen beperkt blijven, waar het noodig is een vertrek spoedig te verwarmen, dus bijv. op koüde dagen in huizen met centrale verwarming, zoolang de laatste nog niet iri werking is gesteld Ook zijn gaskachels zeer geschikt voor vertrekken, die tijdelijk verwarmd moeten worden (eetkamers, spreekkamers enz.) en in kamers, die in verbmding staan met een ander vertrek, waarin een vulkachel brandt, die meestal béide kamers verwarmen kan, doch bij strenge koude hiertoe niet Voldoende is. Petroleum- en Spirituskachels. Petroleumkachels zijn meest kleine verplaatsbare kachels, waarin een groo.e petroleumlamp brandt en die spoedig en zeer goed verwarmen. Daar bij hen alle verbrandingsproducten van de petroleum zich met de lucht verméneen znn zn uit een ErezondheidHnntrrmnt mVt. i,;w 6 ' om voortdurend tot verwarming te dienen. Zij moeten hoogstens in bijzondere gevallen gebruikt worden, om een vertrek spoedig op de gewenschte temperatuur te brengen. Zij zijn het best geschikt voor vertrekken waar men zich slechts even moet ophouden of waar andere verwarming tijdehjk ontbreekt. Hetzelfde geldt voor spirituskachels, die met brandspiritus gestookt worden. De eleetrische verwarming. o • •* i 1.1 warmrngzou.indienzn — bprntuskachel. met een goede lucht- Electrisohe kachel voor kamerverwarming verversching gepaard ïï£ hgf'ÏffoS*- teaduT ^ 6611 ™™gssysteem- Zij * echter - en teliiWifiTh Jerscheid£f soorten van eleetrische verwarmingstoestehen. Gedeelen warmta S^Chfage' /oehampen, die in een kacheltje branden stro™ dSrW P[ S^ltehjk dunne draden, waar men den electrischen stroom doorheen leidt en die men daardoor laat gloeien, gedeeltehik zooals bii jL,n°0ge^e >'^talverwarming", kleine stukjes kool(gemengd) waarneentelend J^T eleCtris?e Ommetjes vormen, wanneer d^strooni W door Er ziif vlTi+-n waardoor dan de geh*>le massa kool begint te gloeien. en X ^^SanSn'"TTOar Tt Van.al d6Ze ^Pmiddelen gebruik maakt en men heeft bijv. tapijten en behangsels gemaakt van een onbrandbare stof De eleetrische ver- HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 201 Onbekleede en bekleede verwarmingstoestellen voor kamerverwarmins waar de électrisch verwarmde draden doorheen loopen, die aan het gloeien worden gebracht door den er doorheen loopenden stroom. Voor de huishouding komt de eleetrische verwanning hoogstens bij rijke lui voor keukengebruik in aanmerking, overigens is, zij te duur. De verwarming van een kamer, die 5 M. lang, 4 M. breed en 3i M. hoog is, zou, wanneer het buiten 10 graden was en wanneer men de kamer op 20 graden Celsius zou willen brengen,, bij gebruik van gloeilampen en bij den tegenwoordigen prijs van de electriciteit,. die in groote steden 24 cent per kilowattuur bedraagt, ongeveer / 5.75 kosten en dat, niettegenstaande bij de eleetrische verwarming de toegevoerde warmte geheel gebruikt wordt. Dat is dus nog niets voor huishoudebjk gebruik en wanneer het ooit wat er voor worden zal, dan moeten de kolen heel duur worden öf de electriciteit door waterkracht opgewekt en dan zeer goedkoop worden. Hierover is reeds alles meegedeeld op een vorige bladzijde. De centrale verwarming. Onder centrale verwarmingen verstaat men zulke inrichtingen, waarbij slechts één stookplaats is, die dient tot het verwarmen van een groot aantal vertrekken. Zij zijn dus het tegenovergestelde van de locale verwarmingen, waarover wij hierboven hehhen cesnrnken en waarbij elk vertrek zijn' Eleetrische kachels voor de kamer met gloeilampen J , ï, (groote gloeilampen). eigen verwarming neeft. Het voornaamste voordeel van de centrale verwarmingen bestaat in hare huishoudebjkheid en zuinigheid. Naast deze hoofdzaak heeft de centrale verwarming: -202 IK KAN* HUISHOUDEN. nog een massa vóór bij locale verwarming. Allereerst is de verwarmingsinrichting altijd gereed. Men behoeft geen kachel leeg te halen of aan te steken: om •een kamer te verwarmen, is ^et voldoende een kraan open te zetten. Deze eenvoudige behandeling maakt ook, dat de kamers schoon en vooral stofvrij blijven. Ook vérvalt het bederven der lucht door de verbrandingsgassen, het terugslaan van den rook, Vergiftigingen door kooloxydegas enz. De verwarmingstoestehén zelve nemen minder plaats in dan kachels ; zij kunnen zelfs zoo aangebracht worden, dat zij volkomen onzichtbaar zijn, maar hiertegenover staat dat men bij centrale verwarming het gezellige hoekje aan den haard mist. Men onderscheidt, al naar gelang de lucht, het water of de stoom gebruikt wordt tot verdeeling der warmte, ook drie verschhlende systemen van centrale verwarmingen, namelijk lucht, water en stoom verwarming. Bij de luchtverwarming wordt in een stookplaats, die gewoonlijk in den kelder te vinden is, lucht verwarmd en door buizen, de zoogenaamde warmeluchtkanalen, naar de verschhlende vertrekken van het huis geleid. Is de lucht in deze vertrekken door den adem, of de uitwaseming bedorven, dan wordt zij door bijzondere kanalen uit het gebouw verwijderd. Zulk een 'inrichting is •dan een leiding voor luchtverwarming met luchtverversching, in tegenstelling yan de leiding met „circulatie" waarbij de slechte en afgekoelde lucht weder in het verwarmingsvertrek terugkeert en daar opnieuw verwarmd wordt. Het spreekt van zelf, dat het eerste systeem voor woonkamers de voorkeur verdient Wanneer de luchtverwarming goed is aangelegd, wordt er reeds bij het opnemen van de lucht uit den dampkring zorgvuldig voor gewaakt, dat zij zuiver is Men zuigt de lucht door middel van ventilateuren uit stofvrije plaatsen Waar zij ook niet verontreinigd is door uitwasemingen en laat haar door een 'zoogenaamde „stofkamer" gaan, waar het stof er uitgehaald wordt. Daar de lucht verder, zooals wij weten, steeds een zekere vochtigheid moet hebben, zoo spant men achter de stofkamer vochtige doeken, of men laat haar over groote, vlakke met water gevulde bakken gaan, waarbij zij -een voldoende hoeveelheid vocht opneemt. Bij nieuwere systemen neemt de lucht het vocht op, zoodra zij verwarmd is Dan zijn er eveneens boven in de kamer vlakke bakken, waarin het water verdampt. In de stookplaats wordt de lucht tot op 40 graden C verwarmd en daar de gezondheidsleer voorschrijft, dat de lucht voor de gezondheid het best is, als zij van 50—60 °/0 vocht bevat, zoo wordt er bij den aanleg óp gerekend, dat de lucht ook die hoeveelheid waterdamp bevat. ... Het grootste voordeel van de luchtverwarming bestaat in de geringe kosten (bij - nieuwe gebouwen ook in de geringe aanlegkosten) en daarin, dat zij de woonvertrekken steeds van frissche lucht voorziet. Men heeft er geen bijzondere luchtververschingstoestehen bij noodig en evenmin verwarmingstoestellen of kachels. Hier staat echter het nadeel tegenover, dat de lucht spoedig onfrisch wordt en dat de verwarmde vertrekken heel spoedig afkoelen, als de luchttoevoer wordt afgesloten. Bij waterverwarmingen dient zooals reeds is gezegd warm water als verspreider van de warmte. Al naar de temperatuur van dit water, waarvan ook de druk, onder welken het staat, afhankelijk is, onderscheidt men drie soorten van waterverwarmmgen. Bij de lage-druk warm-water-verwarming heeft het water een temperatuur van 95 tot 100 graden Celsius. Het buizennet, waardoor het water circuleert is open, in tegenstelling met de middel-druk warm-wateryerwarming, waarbij de buizen gesloten moeten zijn, want het water heeft een temperatuur van 120 tot 130 graden Celsius ; het staat dan ook onder een druk van ongeveer 1| atmosfeer; als het buizennet ergens open was, dan zou men dezen druk met kunnen verkrijgen, want het water zou op de open plaatsen in dampvorm ontwijken. Dat is ook het geval bij de hooge-druk warm-wateryerwarming,naar den uitvinder ook „Perkins-verwarming" genoemd waarbij de temperatuur van het water 160° tot 180° bereikt en de druk tot 9J atmosfeer stijgt. Bij de drie systemen wordt het water in een ketel, die h e t b e s t in den kelder kan geplaatst worden, verhit en dan met buizen, die, om de afstraling der warmte te verhinderen, goed met een isoleermantel omkleed zijn door het HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 203 geheele huis geleid. In de vertrekken, die verwarmd moeten worden, bevinden zich de zoogenaamde warmwaterbuizen. Deze bestaan öf uit gladde pijpen öf uit twee, door een tusschenruimte gescheiden, metalen platen öf uit buizen met dwarsribben, ook radiatoren genaamd, dus uit holle metalen hchamen van allerhanden vorm in welker holle ruimte het heete water binnenstroomt en •die de hitte daarvan in de woonvertrekken uitstralen. Het voordeel van de warm-water-verwarming bestaat vooral daarin, dat alle vertrekken gelijkmatig verwarmd worden, waarbij groote verschillen in temperatuur, zooals die bij de luchtverwarming voorkomen, uitgesloten zijn. Zij heeft verder weinig nazien noodig, daar de verwarming door regulateuren van zelf geregeld kan worden. De nadeelen ervan zijn, dat bij dezen aanleg de vertrekken niet tegelijkertijd geventileerd kunnen worden ; men moet steeds een bijzonderen aanleg voor luchtverversching hebben. Buitendien neemt de warmwaterbuis ruimte in en in hunne krommingen en kanten gaat licht stof zitten ; de lucht is droog en moet door afzonderlijke verdampingsschalen vochtig gehouden worden. Eindelijk bevriezen^ de warm-waterbuizen, die niet in gebruik zijn, gemakkelijk; wanneer men, om dit te vermijden niet steeds, ook in de vertrekken, die niet in gebruik zijn, de verwarming wil laten doorgaan, omdat het kostbaar is, dan moet men aan het heete water zekere zouten toevoegen, die het bevriezen voorkomen. Daar het water zeer langzaam afkoelt, zoo blijft het, nadat het afgesloten is, nog langen tijd warm, wat zeer lastig kan zijn. Evenals bij de warm-water-verwarming onderscheidt men ook bij de stoomverwarming een hooge- en lage-druk stoomverwarming; al naardat de druk van den stoom boven of onder een halve atmosfeer hgt. Voor onze beschouwing is het voldoende, als wij slechts •op de lage-druk stoomverwarming ingaan, daar hooge-druk stoomleidingen voor- woningen niet gebruikt worden. De lage-druk stoomverwarming is de grootste mededinger van de warmwater-verwarming en zij wordt van jaar tot jaar meer gebruikt. Bij haar wordt in een stoomketel, die in den kelder geplaatst is, stoom ontwikkeld onder een druk van een halve atmosfeer en die wordt dan evenals bij warm-water-verwarming, door ahe vertrekken en verdiepingen van het huis geleid. Behalve de warmte, die de stoom afgeeft, komt nog de condensatiewarmte d.^w. z., de warmte die vrij komt, wanneer stoom tot water gecondenseerd wordt, wat bij deze verwarming plaats vindt. Dit water wordt door een bijzondere pijpleiding weer naar den ketel teruggevoerd. De lage-druk stoomverwarming werkt dus in een kringloop, omdat de stoom uit den ketel door de leiding in de verwarmingstoestellen stroomt; in de leiding en m hoofdzaak m de fl verwarmingstoestellen wordt deze tot water gecondenseerd en het water vloêit dan door een afzonderlijke condensatieleiding naar den ketel terug. De voordeden van de lage-druk stoomverwarming bestaan vooreerst in de lage aanlegkosten, en de weinige kosten, die zij verder met zich brengt, want Hoe de warm-waterbuis niet moet zijn. Warmwaterbuis met veel versieringen, waarin veel stot komt. die er moeielijk uit te krijgen is en daarom ongezond is. 204 IK KAN HUISHOUDEN. zij j verbruikt zeer weinig brandstoffen * en het gebruik van de benoodigde kolenwordt van zelf door een regulateur geregeld, al naardat er behoefte is aan stoom en naar het aantal der verwarmingstoestehen, die gebruikt worden. De eigenschappen van den stoom maken het mogelijk de verwarmingstoestellen klein te maken in vergehjking met die der warm-water-verwarming, zoodat zij niet veel plaats innemen. Op deze kleine verwarmingstoestellen kan natuurlijk, ook niet zooveel stof vallen, dan opde groote en door de lagere temperatuur verbrandt het stof ook niet en kan het dus door zijne verbrandingsprodukten de lucht niet onzuiver maken. Men kan gemakkelijk de temperatuur regelen in de afzonderlijke vertrekken.. Terwijl het buizennet bij de warmwater-verwarming niet langer mag zijn dan 100 Meter van den ketel, kan men de pijpleiding van de lage-drukstoomverwarming zoo ver uitbreiden, als men wil. Tetwnrwer al Aar,o ir^m. nno-PnV.iik rW a* i • deelen staat het nadeel, dat op het Z^t ' i a stTVerwarmmS ophoudt, de geheele aanleg ook niet meer verwarmen kan, daar de stoom dadelijk afkoelt en gecondenseerd wordt onder^irnLTaa^m^ V°°ral ?Pi letten moet is, dat de aanleg tot verwarming koudste^intr H ghedfn g6SChlkt Jm°et ziJn' om zelfs m de strengste en koudste winters de woonkamers voortdurend te kunnen verwarmen tot op een Irn^Zr11 20 CelsiUS\Vde eentraalverwarmingen kunnen da? nTet het meSifüt Z.™' ^ Zich,.ste?ds onbehaaglijk en huiverig voelt. Daar het menschehjk lichaam zeer gevoehg is voor temperatuurverschillen moet de verwarmmgsaanleg zeer gemakkelijk te regelen zijn. De inrichting met zelf werkende reguleermachines zijn de beste en vooral die., waarbij' men i™?he vertrekken voortdurend een temperatuur van 17-20 graden Celsius behouden kam toeste|en,mdS ffMSES Ï£S£ S££ ™£ b»6!^ Srtdtï^Fe^ S4« « n een tempera^ Dederlt door zijn verbrandingsprodukten de lucht. Men zou dus nooit zulke systemen met zulke hooge temperaturen voor woningen moeten gebruiken, maar ook bij systemen, die met lagere temperatuur werken moet men een verwarmingstoestel kiezen, dat zoo glad mogehjk is en daardoor gemakkehjk schoon te houden. De technicus voor de verwarming zal steeds de . verwarmingstoestellen aanraden, die een groote oppervlakte hebben en die voorzien zijn van zooveel mogelijk dwarsribben, daar zij zeer zuinig in het gebruik zijn. Waar het er echter niet op aan komt, om veei te Desparen, neme men hever Stoomverwarnnngstoestel met ribben. HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 205 iet gezondere, dan het zuinige verwarmingstoestel. Eén nadeel hebben centraalvemarmingen, namelijk dit, dat, wanneer er iets aan den ketel hapert, dikwijls de geheele woning zonder verwarming is tot de schade hersteld is. Ook daar waar het er op aankomt, spoedig een vertrek te verwarmen, zijn natuurlijk •centrale verwarmingen niet practisch. Daarom moet men ook in huizen met ■centrale verwarmingen steeds één of eenige kamers voorzien van reguleervulkachels, gaskachels of eleetrische verwarmingstoestellen. Eenige wenken voor het stoken. Bij het stoken met hout is de zaak heel eenvoudig. Daarbij heeft steeds een volkomen verbranding van de koolstof plaats. Men moet er dus alleen op letten, dat de lucht niet te sterk kan toetreden, opdat er door de afkoeling geen warmte verloren gaat. Men legge de blokken niet te dicht op elkander en regele dan de toetreding der lucht zóó, dat zij branden zonder rook, doch ook met geen te helle vlammen. De vlam moet niet te groot en rustig zijn. Hetzelfde geldt voor turf. Moeilijker is het stoken met kolen, onverschillig of het bruinkolen zijn, steenkolen, anthraciet of cokes. Ten eerste moet men niet te veel kolen op elkander stapelen, daar er ais ae lamp scneel wordt gehouden. Veel ongelukken hebben] plaats gevonden, doordat bij zulke lampen, wanneerzij gedragen worden, het gansche bovendeel met den ohehouder er bij door 711 Tl 7.Wfl.fl.i*T.*> PT OAllirAiiilirr ,,,+iri/,l r... , J . 1. ■' w~ ~i v^u.uuuig «lUTlCl, iUUUlll U.UUI een toeval de lamp een weinig scheef werd gehouden of degene, die de lamp droeg ergens tegen stiet en de lamp zoo het evenwicht verloor. Gedurende het branden van de lamp wordt de ohehouder verwarmd door de uitstralende warmte van den brander en van de als holle spiegel werkende bahon, alsook door de warmtegeleiding van het metaal van den oliehouder. Dientengevolge verdampen daarin de hchtverdampende koolwaterstofgassen en die damp oefent op de wanden van den ohehouder evengoed een druk uit, als de stoom in den stoomketel op de ketelwanden. Het is nu de zaak van de lampenfabrikanten, om den glazen ohehouder zoo sterk te maken, dat hij door dien druk niet uit elkander springt. Wel zijn er bij elke lamp voorzorgen genomen, om den druk niet te hoog te laten stijgen, maar door verschhlende omstandigheden kan die toch tamelijk sterk worden. Daarom moet men er steeds op letten, dat de ohehouder gemaakt is van glas, dat zoo sterk mogelijk en gelijkmatig dik is. Dan behoeft men niet bang te zijn, dat hij uit elkander springt. en den bahon valt op het petroleumbassin ?et °nnoodiSe gft* 111 de» ronden brander,. roeten ^VT^vlamTe £ ttST de petroleum vluchtig en hcht ontvlambaar verwarmen kan gas ontwikkelt, dat zich in het ledige bovendeel van den petroleumhouder, ook wel „peer" genoemd verzamelt. Dezeomstandigheid geeft ons een vingerwijzing, hoe een goed saamgestelde petroleum- HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 217" lamp zijn moet: de brander moet zoo hoog mogelijk boven het bassin liggen, zoodat hij niet te warm kan worden. Neemt men den brander uit een lamp en beschouwt men dien van onderen, dan ziet men in het metaal, dat hem van onderen afsluit aan den buitenkant een opening, die den vorm heeft van het 3/4 gedeelte van een cirkel, deze dient, om er de pit in te steken. In het midden van het ondervlak bevindt zich een rond gat! Waartoe dit dient, weet niemand! Dit gat wordt er in gemaakt volgens een oude, heilige overlevering en moet zoogenaamd het gas, dat zich in. de peer heeft verzameld, gelegenheid geven om te ontsnappen. Na onderzoek is gebleken, dat dit gat niet alleen volstrekt onnoodig is, maar dat het zelfs een zeer gevaarlijke verbinding vormt tusschen ae vlam en aen ouenouaer. ue gassen die zich daarin gevormd hebben, kunnen dodr het openen of sluiten van een deur, van een venster, door het omvouwen van een courant of een dergelijke lichte tocht door het gat met de vlam in gemeenschap komen en daardoor ontbranden. Bij onderzoek van 70 lampontploffingen bleek, dat in 47 gevallen dat gat u\ den brander aanwezig was en men treft het ook nog altijd in bijna alle nieuwerwetsche lampen aan. Wanneer het er in is, heeft het geen invloed op de lichtsterkte. Wanneer de tijd daar is, dat men de lamp weer meer noodig heeft raad ik aan, den, brander aan den onderkant te bekijken. Is dat verderfelijke gat er in en is de lamp verder goed ingericht, laat het dan dichtsoldeeren. De brander moet echter hoog genoeg boven het bassin liggen. Dat de pit goed in de daarvoor bestemde opening moet passen, "spreekt vanzelf. Zij moet er gemakke¬ lijk ingeschroefd kunnen worden. Verkeerd uitblazen van de petroleumlamp. Lampen met metalen ohehouders zijn beter, dan die, waar zij van glas zijn, omdat de metalen vanzelf niet breekbaarzijn. Wil men de lichtsterkte van de petroleum verhoogen, dan bestaat hiervoor een goed middel: Men behoeft slechts eenige stukjes kamfer in de peer te leggen. Men mag nooit een lamp 'vullen, terwijl zij brandt, want wij weten, dat depetroleumhouder met het licht ontvlambare koolwaterstof gas gevuld is. Wordt hij door het afschroeven van den brander geopend, dan ontwijken die gassen in de lucht, vermengen zich met deze en dit mengsel, van de lucht en het koolwaterstofgas is een van de ontplofbaarste, dat wij kennen. Wordt dit mengsel echter aangestoken door de vlam van den petroleumbrander, dan zijn. de gevolgen niet te1 overzien, omdat dan bij de ontploffing nog de brandende petroleum komt, die uit de lamp Vloeit. Dus : Voor men de lamp vult, moet men steeds de vlam uitblazen! Men kan ook niet genoeg de gewoonte bestrijden, om de brandende lucifer te gebruiken om de pit af te strijken. Daardoor vallen er gloeiende of zelfs brandende deelen van de pit en den lucifer in den brander, namelijk in de pijp er van, die juist een te groote spanning in de peer moet voorkomen. Dit leidt, wanneer het goed gaat, tot verstopping van die pijp en daardoor tot het vormen van een te hooge spanning in den petroleumhouder, met al de gevolgen, die wij al hebben afgeschilderd. Gaat het echter niet goed, dan slaat, de vlam dadelijk in de peer en deze barst uiteen. 318 IK KAN HUISHOUDEN. Wanneer men de vraag eens wilde stellen, hoe men een petroleumlamp moet uitdooven, dan zou men meer verkeerde dan goede antwoorden krijgen ! Daarom denke men er aan : eerst neerdraaien en dan bovenin blazen ! Blaast men er namelijk onder tegen aan, dan loopt men gevaar dat door den van beneden naar boven gaan¬ den luchtdruk, de door de afstralende warmte in den oliehouder ontstane gassen mede naar boven en in de vlam geblazen worden, waar zij kunnen ontvlammen. Draait men echter de lamp wat neer, dan zit er nog maar een klein vlammetje op de pit, dat dadelijk uitdooft, wanneer men er flink bovenop blaast. Door het blazen in het lampeglas, drukken de hierin verzamelde , verbrandingsgassen, die de vlam niet meer kunnen onderhouden, hierop, zoodat zij moet uitdooven. Gelijktijdig wordt de aanvoer van frissche lucht van onderen afgesneden. Ook dooft de lamp uit door het glas te bedekken met een courant of boek, daar er dan geen zuurstof meer bij de vlam komt. Bij hanglampen of hoogstaande lampen gaat het uitblazen dikwijls moeielijk, 'daar zij te hoog hangen. Mén maakt het zich gemakkelijk, door de lamp uit den hanger te nemen of door zich te bedienen van een lange, dunne pijp, die van boven omgebogen is en waarin men, nadat men het omgebogen eind over het lampeglas gebracht heeft, blaast. Vele van die pijpen zijn aan den onderkant voorzien van een gummi bal. Hangt de lamp niet al te hoog, dan kah men ook een stuk blik of iets dergelijks tegen den rand van het lampeglas houden, door tegen het voorwerp aan te blazen dooft de lamp uit, want de luchtstroom kaatst er tegen terug en komt zoo in het lampeglas, waar het de vlam uitdooft. Hoe men een petroleumlamp goed uitblaast, nadat men ze eerst wat lager heeft gedraaid. • HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MES ZIJNE WONING? !19 Het uitblazen van een hoogstaande lamp door middel van een pijp met gummi bal. Men heeft verschillende soorten van petröleumbranders, de eenvoudigste met weinig hchtsterkte worden alleen voor nachtlampjes gebruikt De z. g kosmosbrander, waarin een platte kous rondgelegd wordt, doet meestal dienst in schemer en keukenlampen. Die met een platte pit uit een spleet vindt men in petroleumstellen en ook in schemerlampen. De petroleumlamp die echter de grootste hchtsterkte heeft is de z. g. Lampe Beige. Deze is voorzien van een rond geweven kous, terwijl een luchtkoker door de geheele peer heenloopt, waardoor een veel grootere hchtsterkte ontstaat. Het petroleumgioeilicht. De petroleumgloeihchtlamp is een bijzondere, nieuwere soort van petroleum^ lamp. Zij is samengesteld volgens het beginsel van het Auer-gloeilicht, waarbij een uit metaalverbindingen bestaande kous, in een uit een mengsel van gas en lucht ontstane niet hchtgevende vlam gehangen wordt en daardoor tot gloeien wordt gebracht, waardoor zij een zeer helder hcht uitstraalt. De hoofdzaak van ahe gloehichtlampen is dus een niet hchtgevende, kleurlooze en blauwbrandende vlam, die de kous omgeeft. Deze is hchtgevend, niet de vlam der lamp. Nu is bet juist bij de petroleum erg lastig , het lichten der petroleumvlam te beletten. Er bestaan een groot aantal petroleumgloeihchtlampen, maar de meeste er van hebben het gebrek, dat reeds na korten tijd de petroleumvlam weder geel, dus hchtgevend Wordt, waardoor dan de gloeikous bedorven wordt en de lamp begint te walmen. Daarom geef ik ieder, die een petroleumgloeihchtlamp koopt, den Taad, haar eerst liefst eenige uren lang bij den verkooper te probeeren of ze te koopen, onder beding haar terug te mogen geven, als de lamp aan het euvel 1320 IK KAN HUISHOUDEN. mank begint te gaart, dat ik heb beschreven, want er zijn, zooals ik reeds gezegd heb, wel vele petroleumgloeuichtlampen, maar slechts weinig goede samenstellingen. 6 6 De spirituslampen. Datgene, wat bij de petroleum zoo moeilijk is, namelijk het verkrijgen van een blauwe vlam, is bij den spiritus bijzonder gemakkelijk en daarom zijn er tegenwoordig -een groot aantal uitstekende spiritus-gloeilichtlampen. De gloeihehtlamp is ook wel .de eenige vorm, waaronder de spiritus tegenwoordig tot verhchtmgsdoeleinden m de huishouding wordt gebruikt. Men gebruikt als spmtusgloeihchtlampen haast uitsluitend die lampen, waarbij de spiritus eerst gasvormig gemaakt, wordt, vóór hare vermenging met de lucht plaats vindt waaMoor de blauwe vlam ontstaat. Deze soort lampen voldoet zeer goed en heeft dan ook de vroeger gebruikte lampen, waarbij de spiritus door middel van een ronde pit onder de gloeikous gebracht werd, bijna geheel verdrongen De eerste soort lampen heeft ook wel een pit, maar die heeft alleen ten doel, den zich onder aan den brander bevindenden firasvormer' den spiritus toe te voeren. De pit komt daarbij nooit tot dicht onder de gloeikous. De spiritus-gloeilichtlampen geven een voortreffeüjk zeer mooi helder licht. Van ontploffingen, dié vroeger veel voorkwamen, hoort men nu bijna in 't geheel niet meer, ten minste niet méér, dan bij petroleumlampen en dergelijke^ zoodat men de' verlichting door spiritusgloeihcht als ongevaarlijk kan beschouwen, wanneer de lamp'goed samengesteld is. De nadeelen voor de gezondheid zijn dezelfde als b*ij alle verlichtingsartikelen, waarvan de verbrandingsproducten in de kamer kunnen geraken. Bij de verbranding van spiritus vormt zich, wanneer zij op verkeerde wijze, dat wil zeggen, door slechte branders geschiedt, een geheel bijzonder verbrandingsproduct, het zoogenaamde „Aldehyd". Het heeft een bijzonderen geur, „naar rotte appelen". Zoodra men dus bij het branden van eén spiritus gloeihchtlamp dezen geur gewaar wordt — het valt dan bijzonder op, wanneer men uit de frissche lucht in de kamer komt — dan is dat een teeken dat de lamp niet goed werkt of verkeerd gemaakt is en men gebruike haar dan, in zooverre de fout niet hersteld kan worden niet meer. De gasverlichting. De gasverlichting is sedert een jaar of 15 steeds meer verbeterd. De oude „vleermuisbranders", (zoo genoemd naar den vorm van de vlam) die een gele vlam gaven en aan de kanten veel geruisch maakten, worden bijna niet meer gebruikt; algemeen heeft zich ^ uciuciiiej.' en goeauooper gasgloemcnt ïnge- a \ 7,, ".— — * '""ic" uxugeureiu na net eindigen van net „Auerpatent , dus vanaf het jaar 1900. De kousjes zijn nu zeer goedkoopgeworden en — afgezien van de verbrandingsproducten, die de lucht verontrein gen — is het gasgloeilicht, wat helderheid en billijkheid betreft, werkelijk een ideale verlichting. Er valt niet veel over te zeggen. Vergelijkende beschouwingen over de kosten en hare verhouding tot de andere hchtbronnen vindt men later m het hoofdstuk over „de kosten der verlichting" en-daar de samenstelling van den brander over 't algemeen zeer goed is en bij te grooten of te geringen luchttoevoer gemakkehjk kan veranderd worden, door het draaien Spiritus-gloeiüchtbrander. burgerd, dat zich ook HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 221 van een ring onder den brander, waarbij de luchttoevoer vermeerdert of vermindert) zoo kan ik hieromtrent kort zijn. Men kan het een gloeikous niet aanzien, of zij goed is of niet en de ondervinding moet dit leeren. Het is echter zeker, dat de kousjes der laatste jaren sterker zijn, dan het vroeger het geval was. Tegenwoordig wordt ook veel het hangende gasgloeilicht gebruikt. Door middel van proefnemingen is gebleken, dat de gezamenlijke hoeveelheid uitgezonden licht bij het hangende gasgloeilicht kleiner is dan bij het staande, maar dat de hoeveelheid hcht, die naar beneden uitstraalt bij het hangende hcht grooter is. Wat het gasverbruik betreft, zal dus ook het hangende licht zuiniger zijn, wanneer aheen de benedenruimte verhcht moet worden bv. een lamp boven een schrijftafel. Moet daarentegen een geheele ruimte verhcht worden (in gangen enz.) dan is het staande gasgloeilicht te verkiezen. Ik wil hier echter nog even aanstippen, dat de kous dikwijls niet gloeien wil. Dan bevat het mengsel van gas en lucht öf te veel öf te weinig lucht. Is er te veel lucht, dan kan men dat meestal daaraan zien, dat de vlam groenachtig is. Eigenlijk moet zij helder blauw zijn. Men kan zich echter ook van de oorzaak van het gebrek overtuigen, door eenige van de gaten, waardoor de buitenlucht binnendringt en die zich aan den onderkant van den brander, aan het daar aangebrachte koperen hulpstuk bevinden, met watten dicht te stoppen. Heeft dit geen gevolg, dan is er niet te veel, maar te - weinig lucht en dan moeten die openingen öf door uitvijlen verwijd worden, öf men zet er een ander hulpstuk, dat van grootere luchtopeningen voorzien is, op. De gloeikbusen geven gewoonlijk een hchtsterkte van 70 kaarsen (de kaarsensterkte wordt op ' verhchtingsartikelen dikwijls met de letters H. K. aangegeven, d. i. Hefnerkaarsen, naar den electrotechniker „von Hefner—Alteneck", cue zien zeer vercuensteitjK neeit gemaaKt, door het berekenen 'van een eenheid, waarmede de hchtsterkte gemeten kan worden). Wanneer op gloeikousen aangegeven wordt, dat zij, na een ongelooflijk langen tijd gebrand te hebben, dus na mogelijk 1500—2000 uren, nog 80 H. K.lichtsterkte geven, dan behoeft men dat • niet te gelooven! Men moet de kousjes natuurlijk zooveel mogehjk behoeden voor stooten, ofschoon zij nu ook ten gevolge van veei verbeteringen sterker zijn dan vroeger. Is er in het gloeikousje een gat, dan komt er een klein, spits vlammetje tegen het lampeglas, dat hierdoor op één plaats ongelijkmatig sterk verhit wordt en daardoor springt. Behalve hierdoor, kan een lampeglas springen, wanneer het bij het maken niet goed afgekoeld is. Men kan het niet aan een lampeglas zien, of het goed is afgekoeld of niet, maar men moet op de firma's letten, die goede lampeglazen leveren. Deze zijn het, die er bijzonder zorg voor dragen, dat hunne ■producten goed worden afgekoeld en het is in hun eigen voordeel, wanneer ze zoo Staande gasgloeüichtlamp. met een goed zijn, dat het de aandacht trekt zelfontsteker. van het pubhek. Er zijn ook lampeglazen voor gasgloeilicht, die in 't geheel niet springen kunnen. Zij zijn vervaardigd van ■ mica, nemen echter veel licht weg, zijn moeilijk schoon te maken en slechte micasoorten worden langzamerhand dof. 222 IK KAN HUISHOUDEN. Een der beste soort glazen voor gasgloeilicht zijn de zoogenaamde „Jenaglazen", met openingen op de hoogte van de vlam, waardoor ruime toetreding van lucht mogelijk is. De gebroken gloeikousjes moet men zoo gauw mogelijk door nieuwe vervangen, want dat, wat men spaart door het verder te gebruiken, verliest men zeker weder aan lampeglazen. De oude jgloeikousjes moet men niet wegwerpen, men kan ze nog gebruiken als poetsmiddel. Wanneer men er mee poetsen wil, dan moet men ze met wat water aanmengen of er een pasta van maken door ze met olie te vermengen of anders doopt men een vochtig lapje in het poeder en poetst daarmee. Tot het aansteken van het gasgloeilicht zijn bijzonder geschikt de „zelf ontstekers", daar men bij haar gebruik slechts de kraan behoeft open te draaien waardoor het schudden van de kousjes vermeden wordt, door het op- en neerschuiven van de lamp, zooals men dat dikwijls doen ,moet bij het gebruik van lucifers. De zelf ontstekers bestaan uit een klein balletje van platinadraad, waarin de gassen zich verdichten en daardoor vanzelf ontvlammen. Het balletje is öf aan een langen stok bevestigd of het zit in een kapje, dat op het lampeglas gezet wordt. Bij het ontsteken met lucifers loopt men altijd gevaar, dat de gloeiende kop op het gloeikousje valt an er een gat ih brandt, waardoor dan het lampeglas springt. Het aansteken van hoog hangende gasverlichting door middel van den zelfontstcker, zonder dat men op 'een stoel behoeft te klimmen. HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZlJNE WONING? 22* De eletrische handlampen. In een vorig hoofdstuk hebben wij het nadeel van de kaarsen en vooral het brandgevaar er van leeren kennen. Om bij te lichten zijn daarom ook. electrische handlampjes veel meer aan te bevelen, die in verschillenden vorm verkrijgbaar zijn. Een kleine, droge batterij of een accumulatorenbatterij dient als lichtbron. De eerste duurt niet lang en verslapt gauw. Dan moet er een nieuwe inkomen, zoodat men bij haar gebruik steeds onkosten heeft. Het is daarom onder alle omstandigheden beter, verhchtingsartikelen met accumulatorenbatterijen te koopen, die veel langer duren en ook beter licht geven en die, wanneer zij verzwakt zijn, altijd weer opnieuw geladen kunnen worden, wat. slechts weinig kost. Dat laden kan echter alleen daar geschieden, waar eleetrische-. aansluiting is en wel een leidingnet van gelijkstroom.. Met wisselstroom kunnen accumulatoren niet geiaaem. worden. Dientengevolge en omdat in de meeste steden wisselstroom gebruikt wordt, worden de verplaatsbare» verhchtingsartikelen, die met accumulatoren-batterijen, ingericht zijn, minder aangewend of het zou moeten zijn, dat men zich een batterij van galvanische elementen^ aanschafte, waarmede men de toestellen weer laden kan_ De booglampen. Booglampen dienen tot straatverlichting en worden in zalen, schouwburgen, koffiehuizen enz. enz. gebruikt — zij zijn dus voor de huishouding van geenerlei belang enwij kunnen ze daarom onbesproken laten. Aheen wil ik: hier opmerken, dat haar licht van ahe lichtsoorten 't meest op dat van het zonlicht gelijkt en dat daartegen van een nygieniscn stanapum: geen eiiKei bezwaar bestaat. Wel verontreinigen de booglampen dikwijls de lucht met schadelijke gassen, doch zooals reeds gezegd is, is dit van geen belang voor de huishouding. De eleetrische gloeilampen. Dank zij de zeer groote concurrentie juist op het gebied van de gloeilampenfabrikatie, vermeerdert het aantal gloeilampen, dat in den handel komt, zich aanzienlijk. Met het oog op de ruime keuze, Hip hierin bestaat, zal de huisvrouw ons Electrisohe gloeistift. vragen. welke van de verscbihende bestaande soorten van gloeilampen, het helderste, duurzaamste en 't goedkoopste zijn. Ja, wie daar eens antwoord op geven kon' Dat weet namelijk op 't oogenbhk wel memand op de gansche wereld. Elke fabrikant verzekert natuurlijk, dat zijn lamp het „non plus ultra is en de heeren professoren, die het voor en tegen van de zaak moeten onderzoeken, hebben daarvoor gewoonlijk zooveel tijd noodig, dat, wanneer zij eindelijk aan de verbaasde tijdgenooten hunne wijsheid bekend maken, er reeds weder een aantal nieuwe gloeilampen uitgevonden zijn. Wat bij die onderzoekingen door de verschhlende „autoriteiten" gevonden was, wordt dan dikwijls weer tegengesproken. Nu het zoo met de zaak gelegen is, moeten wij er ons toe bepalen, slechts zooveel cijfers te geven over hchtsterkte, stroomverbruik, enz. als wij, goed verantwoorden kunnen. Wij kunnen er echter geen garantie op geven,, want door de tegenwoordige concurrentie en door de middelen, die er biju Eleetrische zaklantaarn. 224 IK KAN HUISHOUDEN. gebruikt worden, weifelt men en weet niet welke te verkiezen. De voleende regelen maken er dan ook geen aanspraak op volledig te zijn, want ali wij bijv. de Osmiumlamp de Iridiumlamp, de Nemstlamp, de Uviollanip, de Kwik•zilverlamp, de Hewittlamp, de Tantallamp, de Zirkonlamp, de Wolframlamp, de • Osramlamp, de Orthochromlamp, de Fluoreszenzlamp, de Osminlamp, de Kuzellamp de bwanlamp, de Philips lamp enz. enz. alle goed besproken hadden, dan bleven er minstens nog even zooveel lampen over! Dat onderwerp is onuitputtelijk' i iJ6men vroeger dft gloeilampen, uitsluitend zoo maakte dat men ineen luchtledige glazen peer een buitengewoon fijn en dun kooldraadje aan het .gloeien bracht heeft men sedert eenigen tijd deze kooldraadjes (kooldradenlamp) -door andere stoffen, in de eerste plaats door. zeldzame. metalen vervangen Al Werktuig om de accumulatoren van eleetrische zaklantaarns te laden. Draagbare eleetrische lantaarn. naarmate men als metaal Tantal, Osmium Iridium, Wolfram enz. enz. neemt ontstaan de verschillende bovengenoemde lampen. Onder de nieuwe lampen SLoTderhigTehleropmPei1 ^ verschUIende .soorten van kwikzüverlampen een Bij de Nemstlampen is het geen metaaldraadje, dat gloeit, maar een staafje magpesmm dat op bijzondere wijze met andere stoffen vermengd is Als het koud is, geleidt dit staafje den stroom niet, maar eerst dan, als het reeds zeer heet geworden is. Dientengevolge moest er aan de lamp een afzonderlijk verwarmingstoestel aangebracht worden, waardoor het magnesiumstaafje gloeiend gemaakt wordt. Dat is beslist een nadeel van de lamp, want, wanneer men het knopje omdraait duurt het bij haar altijd nog een oogenblik, voor men hcht heeft In vergelijking met de oude kooldraden-gloeilampen geeft de Nemstlamp een besparing. Het stroomverbruik van de Nemstlamp bedraagt, wanneer men haar zonder glazen peer brandt, gemiddeld 1,5 Watt per uuf en per kaarssterkte. Daar haar hcht s echts dan te verdragen is, als een melkwitte ballon ° VVifw6^ kai\men: met het oog op de omstandigheid, dat door dezen ballon de hchtsterkte verkleind wordt, 1,7 tot 1,8 Watt stroomverbruik aannemen. De metalen Tantahum, Zirkonium, Iridium, Wolframium, Osmium enz neeft men gedeeltelijk zuiver, gedeeltelijk met elkander vermengd, gebruikt om .gloeidraden te maken en zoo zijn dozijnen nieuwe lampesoorten ontstaan 'Hoe X, nn? ?v Va? um?!n zijnJ kan men daaruit opmaken, dat doorsneden van 0£3 milhmeter gebruikt worden; een fijn blond vrouwenhaar heeft een doorsnede van 0,06 mühmeter. Deze lampen zijn duurder, dan de gewone kooldraadlampen, omdat die metalen zeldzaam en daardoor duur zijn zij ver- HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 225 bruiken echter ontzaglijk weinig stroom en duren lang. Daardoor zijn zij in verhouding goedkooper, dan de oude kooldraadlampen. Het stroomverbruik van de Osmium- en de Tantallamp bedraagt ongeveer 1,5 Watt per kaars, zij kan 1000 uren branden, terwijl de kooldraadlamp over 't algemeen 800 uren brandt. De Osramlamp behoeft nog minder stroom, zij brandt per kaarssterkte met 1,0 Watt. Een nadeel van vele dezer nieuwere lampesoorten is, dat bij de spanning van onze stedelijke geleidingen, altijd 2 of 3 lampen ingeschakeld moeten worden. Bij de kwikzilverlampen gloeit ook. geen metaaldraad, maar het is de gloeiende kwikzilverdamp, die hier hcht geeft. De kwikzilverlampen hebben per kaarssterkte slechts 0,4 Watt noodig, zij branden dus zeer zuinig. Zij hebben echter het nadeel, dat de kwikzil verdamp geen roode stralen geeft en dat elk „rood" in het hcht van deze lampen 'leehjk wordt. Voor balzalen, modemagazijnen, schhderijenmuseums enz., kan men die lampen dus niet gebruiken, daarentegen worden zij om haar klein stroomverbruik veel aangetroffen in kantoren, werkplaatsen, teekenzalen, enz. Het oog gewent zich zeer spoedig aan het eigenaardig matte hcht. Raadgevingen voor de behandeling der gloeilampen. Het is een goede raad voor degenen, die gloeilampen branden, om zulke lampen te ruilen, zoodra hun hchtsterkte begint te verminderen. Oppervlakkig beschouwd schijnt het duur de lampen dikwijls te moeten verwisselen, in werkelijkheid is het echter, met het oog op de stroombesparing, de eenige manier, waarop men zuinig branden kan. In de verhchtingstechniek is de uitdrukking ontstaan van „oeconomiscbe levensduur" waaronder men verstaat, den tijd, dien een lamp brandt zonder meer dan 20"/,, van hare hchtsterkte te verhezen. Laat men haar over dit punt heengaan, dan stijgt, naarmate de helderheid afneemt, het stroomverbruik en het verder gebruiken van de oude lampen geeft geen bezuiniging, omdat men naar verhouding veel meer stroom betalen moet, dan de verwisseling van lampen kosten zou. De gloeilamp kan dan' aheen hare grootste hchtsterkte geven, wanneer het contact met de geleiding zoo volkomen mogelijk is. Wanneer de twee contactvlakken te los op elkander zitten, doordat de lamp niet vast genoeg is aangeschroefd, dan wordt op die plaats, door den daar plaats vindenden weerstand van het contact, onder zulke omstandigheden, een deel van den toegevoerden stroom omgezet in warmte, die natuurlijk voor de verlichting verloren gaat. Buitendien is het voor de lamp zelve 't beste, wanneer zij met de juiste stroomsterkte brandt. Daarom zoTge men er steeds voor, dat de lamp altijd zoo vast wordt aangeschroefd, als het mogelijk is zonder geweld te gebruiken, dan zal zij ook haar vohe hchtkracht ontwikkelen. Dikwijls komt het voor, dat de lamp niet dadehjk brandt, wanneer men den afsluiter omdraait. Menigeen denkt dan, dat de lamp met meer deugt en verwisselt haar dadehjk voor een nieuwe, ofschoon het voldoende zou zijn geweest de lamp wat vaster aan te draaien, om haar weer hcht te doen geven. De geleidingsdraden en de spiralen, waaraan de lamp hangt „zijn ook geen waschlijnen". Over 't algemeen zijn zij volgens de voorschriften zóó ingesloten, dat men er niet goed bij kan komen. In badkamers, werkplaatsen en ook wel in woonkamers wordt echter, wanneer de geleiddraden aan de zoldering bloot liggen, nadat men er met een stoel bij geklommen is, ahes er aan opgehangen, ja er zelfs met spelden aangestoken. Nu heeft men er al dikwijls op gewezen, dat dunne en hchte stoffen, wanneer zij met gloeilampen in aanraking komen, in brand geraken. Ofschoon de lamp aan ahe kanten gesloten en luchtledig is, kan toch de geringe warmte, die zij uitstraalt voldoende zijn, om fijne weefsels in brand te steken. Bijzonder leerrijk is een geval, dat in Semlin is voorgekomen, waar kortsluiting ontstaan is in een winkelkast, doordat men de winkelwaren met spelden aan de beide geleidingsdraden van het electrisch hcht had vastgestoken, zoodat het hcht uitging en de geheele winkelkast uitbrandde. Buitendien kan men gemakkelijk een zeer Ik kan huishouden. 15 226 IK KAK HUISHOUDEN. gevaarlijken schok krijgen, wanneer men op deze of op een andere manier met de geleiding- omgaat: daarom moet men, wanneer men electrisch hcht gebruikt, zich alleen daartoe bepalen, nieuwe lampen aan te schroeven en oude te verwijderen bij afgesloten stroom en tot het aansteken en het uitdraaien van het hcht met den afsluiter — voor het overige echter: handen thuis ! De gevaren van het kunstlicht. Over de gevaren van het kunsthcht, die ontstaan door het bederven der lucht en het te weinig of te schel hcht geven, hebben wij reeds gesproken in het hoofdstuk : „Algemeene beschouwing over het kunsthcht" (bladz. 213). Wij hebben ook de gevaren van eenige afzonderlijke soorten van verhchting behandeld en wel diè met betrekking tot de petroleumlampen, op bladz. 215 dat, wat er te zeggen viel over het petroleumgloeihcht, op bladz. 219 en ten slotte hebben wij de aandacht gevestigd op het gevaar van de eleetrische verhchting en op de manier, waarop men die behandelen moet. Wij moeten er hier nog wat aan toevoegen en dan beginnen wij met de vraag te stehen, of men 's nachts de hoofdkraan van het gas moet sluiten of open laten ? Hierover is de meening verschillend, zelfs van vaklui, daar beide manieren hun vóór en tegen hebben. Laat men de hoofdkraan open, dan bhjven ahe vlammen branden, die men vergeten heeft uit -te. draaien en als er soms een gaskraan open is bhjven staan, dan verraadt het uitstroomende gas zich door den geur. Begint nu echter het gas uit te stroomen in de slaapkamer, terwijl men reeds ingeslapen is, dan is dat zeer gevaarlijk. Het schijnt dus beter de hoofdkraan te sluiten, maar hier wordt weer tegen aangevoerd, dat dan de vlammen, die men vergeten heeft uit te draaien, uitgaan, terwijl het kraantje openbhjft. Wordt de hoofdkraan dan den anderen morgen weer geopend, dan begint uit dien open brander gas te stroomen, terwijl misschien nog een gedeelte van de familie in diepen slaap ligt en dan kan er een ongeluk gebeuren. Beide gevahen hebben dus hun vóór en tegen en daarom kan men ook geen vasten regel geven. Bij den electrischen stroom hoort men ontelbare malen, dat er door „kortsluiting" brand ontstaan is. Dat mag men vóór 20 jaren gezegd hebben, tegenwoordig gebeurt dat niet meer. Ahe branden, waarvan men de oorzaken niet zeker weet, worden beschouwd als te zijn ontstaan door „kortsluiting". In de werkelijkheid komen echter kortsluitingen aan eleetrische geleidingen haast in 't geheel niet meer voor, zooals ambtelijk is vastgesteld. Zij behooren tot de grootste zeldzaamheden, omdat de zekerheidsvoorschriften zeer streng zijn en goed nagegaan worden en omdat geen geleiding in gebruik mag worden genomen, die niet aan ahe eischen van die voorschriften voldoet. Men moet zich dus nooit, door het schrikaanjagende woord „kortsluiting" er van laten terughouden, electrisch hcht te laten aanleggen, daar het goed is voor de gezondheid en gemakkehjk in het gebruik. Het is in elk geval minder gevaarlijk, dan ahe andere soorten van verhchting te zamen genomen. Door het hcht zelf kan er, zooals wij al weten, gevaar ontstaan en wel dan, wanneer het door het eigenaardige van zijn stralen ongeschikt is voor het oog. Vooral voor zwakke en zieke oogen is de vraag, welk hcht men brandt, in 't geheel niet onverschilhg, Hoewel wij de beslissing in zulke gevahen, aan den oogarts moeten overlaten, kan men toch wel eenige opmerkingen maken, die bij het huren van woningen en bij de keuze van de verhchting in een of ander geval den doorslag kunnen geven. Volgens de onderzoekingen van twee professoren, die onafhankelijk van elkander hunne bevindingen hebben kenbaar gemaakt en die ten slotte geheel overeenstemden, kan men de verschhlende soorten van kunsthcht in de nu volgende volgorde aanbevelen : 1°. Auersch gasgloeilicht als indirecte verhchting en wel, door middel van melkwitte schermen, die onder de vlam zijn aangebracht en met de wijde opening naar boven zijn gekeerd of door middel van metalen reflectors, die HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 227 van buiten glanzend of wit geëmailleerd zijn, in ruimten, die niet hooger zijn, dan vier Meter. 2°. Electrisch béoglicht als indirecte verhchting door middel van groote metalen reflectors. Men noemt het indirecte verhchting, omdat het hcht van de booglampen, door daaronder aangebrachte reflectors op de witgekalkte plafonds van de verschhlende ruimten geworpen wordt, welk licht, gelijkmatig verdeeld, van de zoldering, op de plaats waar gearbeid wordt, afstraalt. Voor de huishouding komt dit hcht echter niet in aanmerking. . 3°. Auersch gloeilicht als directe verhchting (dus zonder reflectors of andere schermen). 4°. Electrisch gloeilicht als directe verhchting. Dit komt na het Auersch gloeilicht, omdat het minder op het daghcht gelijkt en wat meer directe warmtestralen heeft. Tegenover het Auerlicht heeft het echter het voordeel, dat het de warmte in het vertrek niet vermeerdert, de lucht niet bederft en dat het gemakkelijk is. Nu nog iets over lampekappen, ballons en schermen. De hchtbronnen zenden hunne stralen ongelijkmatig uit, al naar hun vorm, soms meer omhoog, soms omlaag of zijwaarts. Door het gebruik van goede schermen gelukt het, dit hcht zóó op het te belichten voorwerp te concentreeren, dat haar helderheid zevenvoudig vermeerderd wordt; het is niet goed, deze lampekappen van onderen met matglazen borden af te sluiten, zooals het menigmaal gebeurt, want volgens onderzoekingen nemen zulke inrichtingen meer dan 30 °/0 hcht weg. Hoe meer een kap het licht terugkaatst hoe beter het is. Matglazen bahons onderscheppen 0.2 van het licht, melkwitte bijna 0.66. Wanneer loodrecht onder een lamp zonder kap de hchtkracht van slechts één kaars voorhanden is, dan kan men door een papieren kap 23, door een melkwitte 30, door een wit geëmailleerden 64, door een hohen reflector 260 kaarsen verkrijgen. Donkere of smaragdgroene lampekappen zijn- schadelijk. Men dacht vroeger, dat zij veel hcht op de werktafel gaven en de overige ruimtè daarentegen in een behaaglijk halfduister hulden, waarop het oog, als men het opsloeg met welgevahen rustte. Dit is een geheel verkeerd inzicht. Wanneer men dicht bij zoo'n groene lampekap zit en men gedurig van het heldere hcht in de donkere ruimte daaromheen bhkt, dan moet het pupil van het oog zich zeer dikwijls en plotseling verwijden. Men ziet zoo dikwijls van het papier op, zooals bijv. bij het indoopen van de pen, om na te denken enz. enz. waarbij men dan het oog richt op de donkere ruimte en de pupil zich verwijden moet. Daar de pupil zich weer niet zoo gauw te zamen trekt, dringt er, zoo gauw men het oog weer op het hel verhcht papier richt, door de nog wijd geopende pupil, te veel hcht in het oog en dit wordt daardoor onaangenaam aangedaan, juist zooals dit het geval is, wanneer men uit een donkere ruimte eensklaps in het licht treedt. Voor ziekenkamers, waar het goed is een getemperd licht te hebben en waar de tegenstelling van hcht en donker voor het oog niet zoo groot is, zijn die donkere kappen zeer aan 'te bevelen. De kosten van de verlichting. Over de kosten van het kaarslicht hebben wij reeds gesproken. Bij de andere soorten van verhchting wisselen de prijzen voortdurend, daar de prijs van petroleum en spiritus, zoowel aan tijdehjke als aan plaatselijke stijging en daling, onderhevig is en dat verder de prijs van electriciteit wel op dezelfde plaats hetzelfde blijft, maar niet de prijs van de gloeilampen, die, al naar gelang van de verbeteringen en der nieuwere vormen, die elkander in onafgebroken rij steeds opvolgen en in den handel gebracht worden, een gestadige stroombesparing ten gevolge hebben. Daarom is het ook volstrekt onmogelijk, getahen aan te geven, die ten allen tijde voor alle hchtbronnen juist zijn. Wij zullen er dus in de navolgende regelen zooveel van zeggen, dat verder elke huisvrouw de vergelijkende berekeningen zelve maken kan en verder onze berekeningen maken naar de prijzen, 228 IK KAN HUISHOUDEN. die tegenwoordig nog als algemeen gangbaar kunnen worden beschouwd en die nog wel geruimen tijd gelden zullen. Deze prijzen zijn na, nauwkeurige onderzoekingen vastgesteld en berusten, zooals wij nog uitdrukkelijk willen opmerken niet op de dikwijls zeer onbetrouwbare opgaven van de fabrikanten. Bij de beoordeeling en de vergelijking der kosten van verschillende Hchtbronnen, komt het vooral daarop aan, de zoogenaamde „werkelijke waarde" er van vast te steUen. Deze hangt van twee omstandigheden af, nameHjk van de Hchtsterkte der lichtbron en van de kosten, die er gemaakt moeten worden om een bepaalde hoeveelheid Hcht, dus een „eenheid" te verkrijgen. Beide hoofdzaken zijn na talrijke onderzoekingen voor alle bekende lichtbronnen zeer nauwkeurig bepaald en men behoeft, als men deze getallen kent, slechts een eenvoudige vergelijking te maken, om te zien, hoe hoog de kosten zijn naar gelang van het licht, dat men er voor heeft. Wanneer wij nu de bekende lichtbronnen naar hunne Hchtkracht indeelen, dan komt men tot het volgende. (De getaUen geven de Hchtsterkte in normaalkaarsen aan). IncasUcht 411, NernstHcht 113, AuerHcht 52.3, Spiritusgloeilicht 42.9, Osmiumlicht 31.4, gewone gloeüampen al naar de grootte 32, 25, 16 en 10, Petroleumlicht 13,2. Nadat wij nu deze versclnllende Hchtsoorten naar hunne Hchtsterkte geregeld hebben en daaruit hebben gezien, welke hoeveelheid Hcht zij ons leveren, gaan wij er toe over de kosten te bepalen. Wij kunnen die kosten op twee manieren berekenen : hoe hoog zij zijn in 't algemeen per uur brandens, of door vast te stenen, hoe hoog zij zijn per uur brandens voor een lichteenheid. In het eerste geval zien wij, wat wij te betalen hebben, wanneer wij de een of andere Hchtsoort branden, in het laatste geval krijgen wij een zeer goede vergelijking, hoe de helderheid van een, enkele Hchtsoort wordt berekend, of met andere woorden, wij verkrijgen een juiste opgaaf van de „werkelijke waarde" van enkele Hchtsoorten. Om ons overzicht voUedig te maken, zullen wij beide berekeningen aangeven. Wanneer wij eerst de werkelijke kosten voor een uur brandens in centen berekenen, dan hebben wij de volgende reeks (in volgorde van de duurste tot de goedkoopste lichtsoort) : NernstHcht 5 ct. ; IncasUcht 4.6 ct. ; Gloeilampen, naar de grootte van 2.5 tot 1.1 ct. ; Spiritusgloeilicht 2.3 ct. ; OsmiumHcht 1.2 ct. ; AuerHcht 0.8 ct. ; PetroleumHcht 0.65 ct. Dit zijn dus de werkelijke kosten. Daar echter de lampen, zooals wij dat in onze eerste tabel gezien nebben, verschillende hoeveelheden licht uitstralen, volgen hierachter de kosten voor een kaarssterkte per uur brandens, waarbij wij met de duurste beginnen. (De getaUen zijn de kosten voor het uur brandens per lichteenheid, dus per normaalkaars in centen). Gloeilampen al naar de grootte, 0.108—0.072 ct. ; Spiritusgloeilicht 0.052 ct. ; Petroleumlamp 0.049 ct. ; NernstHcht 0.045 ct. ; Osmiumlicht 0.037 ct. ; AuerHcht 0.016 ct. ; IncasHcht 0.011 ct. . ? Vol gens deze laatste berkening komt men tot de slotsom, dat van de nieuwerwetsche Hchtbronnen die 't zuinigt zijn, die de grootste Hchtsterkte hebben. Wanneer men nu een overzicht wü hebben, hoe hoog de kosten van de verHchting met de verschiUende Hchtbronnen per jaar zijn, dan moet men eerst vaststeüen, hoeveel uren de lampen gewoonlijk branden. Dat zijn per jaar: Van zonsondergang tot 10 uur 's avonds rond 1400 uren. „ 11 „ „ „ 1800 „ 12 „ „ • „ 2100 „ » » „ zonsopgang 4370 „ Wanneer er dus bijv. in een huis dagelijks van zonsondergang tot 10 uur 's avonds 5 groote gloeilampen branden, waarvan wij de kosten, zooals wij dat uit onze tweede tabel kunnen zien, op %\ ct. stellen per uur brandens, dan bedragen de kosten van de verlichting, naar een gemakkelijk uit te voeren HOE LUCHT, VERWARMT EN VERLICHT MEN ZIJNE WONING? 229 berekening, per jaar 5x2|x 1400 = / 175.—. Bij de vergelijking tusschen electrisch licht en gaslicht valt nog op te merken, dat de verhouding over 't algemeen nog wat ten gunste van het electrisch licht uitvalt, omdat het zoo gemakkelijk aan te steken en uit te draaien is. Terwijl men dus het gaslicht of het petroleumlicht altijd laat branden, draait men het electrisch licht bij het verlaten van de kamer meestal uit en daarom kan men ook, bij de berekening van de kosten over het gansche jaar, van het hierboven opgegeven getal van de uren brandens, bij het electrisch licht nog 10 % aftrekken. Wanneer men nu nog de kosten berekent van de inrichting, die hier niet op • te geven zijn, omdat er veel afhangt van de soort van lampen, die men neemt, dan kan men zich met de voorgaande tabellen goed op de hoogte stellen van de waarde en de kosten van enkele nieuwere soorten van verhchting. Trots ahen vooruitgang in het maken van nieuwe vormen van gloeilampen, treft men toch meestal nog de oude kooldraadgloehamp aan en wel in de huishouding gewoonhjk met een sterkte van 16 kaarsen. Daar de prijs van de electriciteit in verschhlende steden verschihend is, zal de volgende tabel velen huisvr-uwen zeer wfelkom zijn, daar zij daaruit kunnen zien, hoe hoog de kosten voor den stroom per lamp bij verschhlenden brandingsduur en bij verschhlende stroomprijzen ongeveer komen. Hierbij rekent men naar een geleidingnet van 220 volt. Met een geleidingnet van 110 volt bedraagt de prijs dus ongeveer de helft De meeste nieuwere electriciteitsinrichtingen hebben geleidingnetten van 220 volt, terwijl de oudere hunne afnemers bedienen met een stroom van 110 volt. Hoeveel volt voorhanden zijn, kan men gemakkehjk te weten komen en bovendien is het aantal volts evenals de hchtsterkte in Normaal-kaarsen (zoogenaamde Hefnerkaarsen, aan elke gloeilamp in de koperen buis gedrukt of gestempeld. Brand STROOMPRIJZEN PER KILOWATTUUR IN CENTEN. 100 0.78624 1.08 1.3728 1.6704 1.968 2.3656 200 0.55488 0.85920 1.1616 1.4592 1 7568 2.0736 300 0.48192 0.792 1.1040 1.4112 1.7184 2.0352 400 0.44832 0.76512 1.0848 1.4016 1,716 2.0352 500 0.432 0.75456 1.0752 1.4016 1.7184 2.0544 600 0.42144 0.75168 1.08 1.4112 1 7316 2.0736 700 0.41664 0.75168 1.0866 1.4208 1.7568 2.0928 800 0.41376 0.75456 1.0944 1.44 1.776 2.1216 Hoe leest men gasmeters en eleetrieiteitstellers af? Hoe leest men gasmeters af ? Het is voor een goede bestiering van het huishouden niet van gewicht ontbloot, om van tijd tot tijd ook het gasverbruik na te zien. Jammer genoeg is echter de inrichting van den gasmeter zoo samengesteld, dat men hem zonder verklaring bijna niet aflezen kan. Zooals bekend is heeft de gasmeter een reeks van cijferbordjes, die het gasverbruik in M3. aangeven. Om te weten, wat er op die cijferbordjes staat, moet men beginnen met zijn horloge te zetten n . j j Uren. Minuten. Seconden. op 11 uur 55 minuten, 45 seconden, dan stelle men het zich zóó voor, of men het horloge had uitgelegd in 3 cijferbordjes en wel 't eerste voor de uren, het tweede voor de minuten en het derde, om de seconden aan te wijzen. Dan krijgt men het volgende figuur. Het aflezen van de gasmeter-cijferbordjes gaat evenzoo, als van een op die manier ingedeeld horloge, slechts geeft elk. van deze laatste, omdat zij maar tot 9 gaan, een enkelvoudig getal aan. Deze enkelvoudige getahen worden dan in volgorde van de cijferbordjes achter 230 IK KAN HUISHOUDEN. elkander geschreven. Op onderstaande figuur hebben wij, als wij onszelven duidebjk maken hoe de veer draait, 1945,7 M3. Men moet er voor oppassen, want daarmee worden nog- al eens fouten gemaakt, dat men niet leest 2945,7. Maar evenals men op het hierboven aangehaalde horloge niet zeggen mag 12 uur 55 minuten 45 seconden, want dan zou het bijna 1 uur zijn, eveneens moet men hier in 't oog houden, dat de juiste stand van den wijzer bij het volgende getal op het eerste cijferbordje bepaald wordt door het hooge cijfer van den volgenden wijzer. Het is daarom het beste, om, tot men de noodige oefening heeft, van het laatste cijferbordje te beginnen met lezen, dus hier bij de tiendedeelen en de getallen van achter naar voor te schrijven. Heeft men het getal, dan trekke men hiervan af hetgeen de beambte van de gasiaDneK aen vongen Keer neeit atgelezen en men krijgt het nieuw te berekenen aantal M3. Practisch voorbeeld : Wij hebben boven afgelezen 1945.7. De stand van den gasmeter bij de vorige aflezing was 1893.7 M3. Deze moeten van de 1945.7 afgetrokken worden, zoodat het nieuwe verbruik 52 M3. bedraagt. Bij een prijs van 7 ct. per M3., is het dus 52 x 7 = / 3.64 wat moet worden betaald. De kosten van de electriciteit worden tegenwoordig haast overal volgens kilowatturen betaald, wat wij in het voorgaande reeds uitvoerig hebben uitgelegd. Heeft men een electriciteitsteller met zoogenaamde „verspringende getallen", dan vindt men op de cijferplaat meestal 5, dikwijls ook 6 cirkels en men behoeft de daarin verschenen getallen slechts af te lezen, om te weten, hoeveel electriciteit er gebruikt is. Hierbij moet men echter goed opletten, omdat ook de breuken van de verbruikte kilowatturen mede in rekening gebracht worden. Om die. te kunnen bepalen, bevindt zich aan den electriciteitsteller naast den cirkel, die de eenheden aangeeft, een andere, waarin de tiendedeelen verschijnen. Dikwijls zijn er zelfs wel twee, wanneer namelijk ook de honderdste deelen van de kilowatturen aangeteekend moeten worden. Vele electriciteitsinrichtingen laten zioh die honderdste deelen ook betalen en brengen dan tellers aan, waarop het verbruik daarvan kan aangetoond worden. Meestal worden de tiende en honderdste deelen, dus de decimalen van het verbruik, door een andere kleur van cijfers of van cijferbordjes of ook door gedeelten van de cijferbordjes, waarop zij zich bevinden kenbaar gemaakt. Op het hierbij gedrukte cijferbord met verspringende cijfers zijn bijv. 7481,5 kilowatturen electriciteitsverbruik aangegeven. Heeft de electriciteitsteller geen verspringende cijfers, maar een aantal kleinere cijferplaatjes, dan moet men ze precies zoo aflezen als het hierboven van de gasmeters beschreven is. Hier echter geldt ook, wat betreffende de decimalen bij den teller met verspringende cijfers gezegd is. KILOWATTUREN. Cijferblad van den eleetriejteitsteller met getal cirkels. KILOWATTUREN. Cijferblad van den electriciteitsteller met yerspringende'cijfers. Over allerlei ongerief en bezoekingen in de huishouding. Het ongedierte. In de huishouding is reinheid 't beste voorbehoedmiddel tegen ongedierte. Daar echter de huisvrouw, niettegenstaande de grootste zindelijkheid, voornamehjk in warme woningen, in oude huizen, door onzindelijke buren, verplicht kan worden om maatregelen te nemen tegen ongedierte, zullen wij in dit boek ook dat behandelen, te meer, omdat zooals men tegenwoordig weet, die ongenoode gasten de oorzaak kunnen zijn van vele ziekten, zooals; cholera, tuberculose, diarrhee, typhus etc. De vliegen. De kamervheg is een klein, vuilgrijs gekleurd, tweevleugehg insect, waarvan het achterlijf van boven zwart geruit en van onderen hcht geel is en waarvan het borststuk overlangs vier zwarte strepen heeft. Daardoor is zij van andere vhegen, die het ons nu en dan in huis lastig maken, gemakkehjk te onderscheiden. De steekvlieg, de zoogenaamde „kuiténsteker" gehjkt veel op haar, en deze heeft het voornamelijk op warme dagen, door het zweet aangetrokken op de onbedekte deelen van ons hchaam voorzien. Men herkent dezen plaaggeest dadelijk, aan de woede, waarmede hij ons aanvalt, niettegenstaande wij hem pas afgeslagen hebben. De grootere bromvheg is gemakkelijk van andere vhegensoorten te onderscheiden door het glanzend blauwe achterhjf en het luide gezoem van de vleugels, waardoor zij in den volksmond den naam van „brommer" heeft gekregen. Zij legt haar eieren bij voorkeur op vleesch en kaas. De vleeschvhegen die kenbaar zijn aan den roodachtigen kop en de schaakbordachtige grauw-zwarte teekening van het achterhjf leggen op het vleesch de maden, die reeds vóór de eieren gelegd zijn, uit hun omhulsel zijn gekropen. Onze kaas, vooral de zoetemelksche kaas, is het domein van de zwarte, gladde kaasvheg, waarvan de springende maden in den zomer zeker reeds menige huisvrouw hebben doen ontstellen. Om ten slotte het aantal vhegensoorten voltallig te maken, die het ons in huis lastig maken, moet hier nog even worden vermeld, de groenachtig, gouden stront- of goudvlieg. Haar naam duidt aan welk voedsel zij gebruikt. Wat kunnen wij nu tegen de vhegen doen ? Het bestrijden van de vliegen is vooral uit hygiënisch oogpunt noodig; want behalve dat zij alles bevuilen, heeft men ontdekt, dat door haar buikloop, typhus, cholera en verdere infectie-ziekten overgebracht kunnen worden, omdat de vheg 232 IK KAN HUISHOUDEN. zich eerst op de uitwerpselen van de zieken en dan op de voedingsmiddelen zet. De kamervlieg kan ook tuberculose overbrengen. In den strijd tegen de vhegen heeft de natuur ons een krachtigen helper gegeven in den vorm van een zeer kleinen paddenstoel, de zoogenaamde bladzwam. In den herfst ziet men overal aan de ramen en muren doode vhegen kleven, die geheel omgeven zijn van een vetachtige stof, de sporen van de algen. Deze sporen, die door de vraatzuchtige vhegen worden verteerd, verbreiden dan de ziekte onder de vhegen zeer snel en dikwijls zijn we in weinige dagen van het leger der plaaggeesten verlost. Het is echter jammer, dat de paddenstoel eerst in den herfst groeit, dus moeten wij tegen de vliegenplaag des zomers op andere middelen bedacht zijn. Tegen de ziekten van ons hchaam, beveelt ons de hygiëne steeds (Iringender voorbehoedmiddelen aan en zoo zijn er ook tegen de ziekten van onze woning — zoo zou men de ongedierteplaag kunnen noemen — voorbehoedmiddelen, en dat wel in de eerste plaats de grootste zindehjkheid. Wanneer wij vóór het naar bed gaan de slaapkamer nog eens flink doorwaaien, dan zal onze nachtrust niet door het gonzen van vhegen gestoord worden. Men houdt de vhegen van de voedingsmiddelen af, indien men ze in „vliegenkasten" bewaart, ze met stolpen, deksels etc. bedekt en nooit de spijzen ongedekt laat staan. Niet zelden vindt men ook aan den rand van de kaasstolp etc. kleine hoopjes vhegen eieren. Vooral in het midden van den zomer moet men er goed op letten. Men kan de vhegen, die zich in de kamer bevinden op verschhlende mameren vangen. Hel vangen van de insecten in de daarvoor gemaakte glazen stolpen is meer en meer uit de modt geraakt; het is echter zeer doelmatig en zeker minstens zoo „esthetisch" als het vangen van de vhegen door middel van hjm. Dit vhegenglas bestaat uit een op drie pootjes staande glazen klok of stolp, waarvan de onderste rand naar binnen omgebogen is. De hohe rand wordt met water gevuld, waarin men goed doet een weinig spiritus of brandewijn *e mengen. Onder de klok, die men op een stuk papier of iets dergelijks zet, wordt wat suiker gestrooid, wat al gauw de vhegen lokt. Als zij van de suiker omhoog vhegen, geraken de meeste vhegen binnen in de klok, vallen in het water en verdrinken ten slotte. Dat men het vhegenglas dagelijks reinigt, vordert reeds de esthetiek. Voor het vangen komt vhegenhjm in verschillenden vorm in gebrujk, als „vliegenstok " die nu meer en meer door het papieren „vliegenzakje" of „vhegenpyramide" verdrongen wordt; ook in den vorm van den „salonvhegenvanger," waarbij men uit een soort van doosje al naar behoefte een strook perkamentpapier trekt, die met taaie lijm bestreken is. De geur van de hjm trekt de vhegen aan, zij gaan erop zitten en bhjven er aan kleven. Het is aan te bevelen — en dat niet aheen op esthetische gronden — de hjmvhegenvanger zoo dikwijls mogelijk te verwisselen. Ik moet hier nog opmerken, dat men met zulke vhegenvangers voorzichtig moet omgaan, omdat de lijm erg Kleverig is en die vlekken zeer moeilijk uit de kleeren te krijgen zijn. Het aanwenden van den bekenden vliegenpaddenstoel uit onze bosschen, tot het dooden van de vhegen is niet aan te bevelen, zij wordt tot dit doel in stukken gesneden en in melk gelegd evenals de zoogenaamde „Muscarin" — tabletten of pastilles, die met het gif van den vhegenpaddestoel gemaakt worden — die ook tot dit doel in melk of water worden opgelost. Ik geef echter dadelijk toe, dat dit middel ook zeer goed helpt. Het aanwenden ervan is echter bepaald gevaarhjk, vooral wanneer er kleine kinderen in huis zijn, omdat „Muscarin" een zeer sterk werkend vergift is. Daar de wijfjes van de vhegen vooral in de kelders overwinteren, waar zij zich aan de gewelven en zolderingen vasthechten is het goed daar vooral jacht op hen maken. Wandluizen en vlooien. Evenals de vhegen komen ook de vlooien uit eieren voort — niettegenstaande het bekende volksgeloof, dat ze uit houtspaanders en vocht ontstaan Het wijfje legt verscheidene dagen achter elkander dagelijks 10 a 12 zulke kleine gladde eieren, die zoo beweeghjk zijn als kwikzilver; daar er binnen het jaar OVER ALLERLEI ONGERIEF EN BEZOEKINGEN IN DE HUISHOUDING. 233 van (Maart—November) zeven of acht bevruchtingen plaats vinden, is de sterke vermeerdering van dit insect gemakkelijk te verklaren. .De eieren worden gelegd in de voegen en reten van de planken der ledikanten, in de wol van vuile kleeren of dekens, in de vacht van honden en katten, enz. Uit de eieren komen na 4 of 5 dagen de kleine, wit behaarde larven (maden), die zich dan na ongeveer 2 weken verpoppen. Wederom na 9 dagen verlaat de volwassen vloo het omhulsel. De grootste zindelijkheid is het beste voorbehoedmiddel tegen de vlooienplaag. Men dulde geen voegen in de planken, zoeke nauwkeurig het laken, de kussens en de gedragen kleedingstukken — want in de vouwen verbergen de vlooien zich gaarne — met vochtige vingers na en doode elk insect. Tegen deze insecten bewijzen de zoogenaamde „insecten-poeders" (Perzische en die uit Dalmatië, sacherlin enz.) goede diensten. Het werkzame bestanddeel van deze middelen bestaat uit tot poeder gemaakte bloesems van Pyretrumarten (een Persische sierplant). Deze bloesemstof bestaat uit scherpe zaagvormige deeltjes, die zich, als zij door de insecten ingeademd worden, in hunne ademhalingsorganen vasthechten en daar zwellingen veroorzaken, waaraan de insecten dan te gronde gaan. De vlooien van den hond gaan overigens gewoonlijk niet bij den mensch over. Kan reeds de steek der vloo, die soms met mazelen-uitslag en andere ziekten verward wordt, de bezorgde, onervaren huisvrouw en moeder angst bezorgen, dan is dit nog in meerdere mate het geval met den steek van de wandluis. De grootste-reinheid is een eerste vereischte, om zich te wapenen tegen wandluizen en haar broedsel. Zijn de wandluizen door oude meubels, enz. maar ook met kleedingstukken in een woning gekomen, dan zijn zij slechts door krasse maatregelen er weder uit te verdrijven. Te beginnen met de reten in de planken, moeten alle denkbare schuilhoeken nauwkeurig doorzocht worden. Alle verdachte plaatsen bestrijkt men met petroleum, houtazijn of een in de apotheek of bij den drogist verkrijgbaar middel, „wandluizentinktuur" genaamd; het werkzame bestanddeel van deze tinkturen is meestal een afkooksel van koloquint met toevoeging van azijnzuren en andere; insectenpoeder, dat ter verdrijving van menig ander ongedierte (vloo, kakkerlak) goede diensten bewijst, is in den regel hier geheel nutteloos. Waar het mogehjk is, verdelgt men de wandluizen met kokend water. Om het jeuken van den steek van de wandluis te doen bedaren, bevochtigt men die plaatsen met geest van salmoniak Wanneer de wandluizen ook onder de tapijten komen door de reten en naden van den vloer, dan helpt daartegen dikwijls niets anders, dan de kleeden te vernietigen en door nieuwe te vervangen. Kakkerlakken (Fransche, Russische, Sehwabische enz.) Is de Oostersche herkomst van de wandluizen altijd nog twijfelachtig, bij den kakkerlak is zij ongetwijfeld vastgesteld. Dit lastige insect, dat 't zich moet laten welgevahen, altijd naar een gehefd, naburig volk te worden genoemd, zooals: Franschen, Russen, Pruisen, Schwaben, is op schepen uit Voor-Indië naar Europa gebracht en heeft, juist zooals het de veel krachtiger trekrat met onze huisrat deed, de inlandsche soort geheel verdrongen. De „Duitsche kakkerlak" is kleiner en lichter gekleurd. Evenals de wandluis houdt zich de keuken Lor overdag in donkere warme schuilhoeken op en gaat eerst 's nachts op roof uit. In voorkomen en levenswijze hjkt de vraatzuchtige, Oostersche tor geheel op de half zoo groote, lichtbraine Duitsche tor. Hoewel de kakkerlakken, die veel behoefte aan warmte schijnen te hebben, zich met voorhefde in bakkerijen ophouden en hier bijna niet uitgeroeid kunnen worden, toch vindt men ze zeer veel in andere (voornamelijk oude) huizen en worden ze heel gemakkelijk overgebracht. Zij vermenigvuldigen zeer sterk en snel, de eieren worden bij hoopjes in scheuren van muren en voegen van stookplaatsen gelegd. 234 IK KAN HUISHOUDEN. Om de kakkerlakken te verdelgen, strooit men op de plaatsen waar zij voorkomen „kakkerlakpoeder" d. i. een mengsel van gips, borax, suiker en roggemeel, of „Schweinfürter groen" (arsenicum en azijnzuurkoperoxyde), zeer vergiftig ! en slechts met toestemming van de politie te verkrijgen. Men mag het niet in de nabijheid of in aanraking met voedingsmiddelen breng in. Door er van te eten sterven de kakkerlakken bij menigte. Een goed werkend huismiddel is het, om doeken, die met bier gedrenkt zijn, neer te leggen. De insecten kruipen daar 's nachts onder en moeten dan 's morgens doodgetrapt worden. Dalmatisch insectenpoeder, doch ook alleen dit, is zeer goed, evenzoo Sacherlin, die beide op het arsenicum en azijnzuurkoperoxyd vóór hebben, dat zij niet vergiftig zijn. De motten. Men verstaat onder motten een groot aantal soorten uit de familie der vlinders, die den wetenschappelijken naam dragen van „Tineidae." Hiermede in overeenstemming zijn de levenswijzen* die bij verscheidene mottensoorten geheel verschillend zijn. Naar gelang van hunne soort wisselt ook de plaats, die zij voor hunne -schadelijke werkzaamheid uitzoeken, en men onderscheidt bijv : appelmotten, kleerenmotten, bontmotten, tapijtmotten, korenmatten, graanmotten, kurkmotten, ja zelfs bijenmotten, die zich in de bijenkorven te goed doen en de schrik van den bijenhouder zijn. Men kent ook watermotten, die echter in eigenlijken zin niet tot de motten of „Tineiden" behooren. Zij doen evenwel schade als eigenlijke motten. De mot werkt öp dezelfde 'manier, als een schavend werktuig, zooals bijv. de schaaf, die de meubelmaker gebruikt, om van de meubelen, eer zij gepolijst worden, alle oneffenheden weg te nemen. Inderdaad werkt de mot of nog meer hare larve als een zeis op het korenveld of als een schavend mes. Zij verwijdert bij de weefsels de wolharen, die op de oppervlakte omhoog staan, zoodat dan de afgemaaide of afgeschaafde grondstof overblijft. Uit die wolharen vervaardigt zij dan een kunstig spinsel, waarin zij zich hult en waarin zij groeit. De'slaapzak, dien zij zich zoo heeft gemaakt, wordt haar echter naarmate zij groeit te klein en zij verstaat de kunst om hem, door er wat bij te voegen, te verwijden. Dit vergrooten geschiedt door het lostornen van het oude spinsel en het aanzetten van nieuwe stukken, dus door een zorgvuldig verstelwerk. Op die wijze handelen alle motsoorten én al naar het materiaal, dat zij uitzoeken, is hun arbeid voor de menschen meer of minder kostbaar. Daar de mot een vlinder is, heeft zij dezelfde ontwikkelingsperiode. In den zak, dien de larve gemaakt heeft, verpopt zij zich, om na ongeveer veertien dagen als de ons bekende kapel uit te vliegen. Deze doet eigenlijk geen kwaad meer aan onze stoffen en kleeren. Toch moet zij verdelgd worden, daar zij Weder eieren legt, waaruit de larven voortkomen. Nu is het de vraag, wat men het best tegen de motten kan aanwenden. Er is geen gebrek aan middelen, die er voor aangeprezen worden en volgens de ervaring helpen vele ervan dikwijls. Men stelt zich tegenwoordig met de ervaring alleen niet meer tevreden en men heeft reeds lang erkend, dat een oordeelkundige, stelselmatige verdelging van elk schadelijk dier mogehjk is op grond van de nauwkeurige kennis van hunne levenswijzen. Wij hebben nu van de levenswijze der motten gcno3g leeren kennen, om daaruit eenig nut te kunnen trekken. Hunne slaapzakken zijn gemakkelijk te herkennen. Wanneer wij beproeven ze te verwijderen, dan Worden wij gewaar, dat ze buitengewoon vastzitten. Wanneer wij met een borstel over zulk een zak heengaan, dan laat hij zich nog lang niet los en ook als men er tegen klopt, blijft hij gewoonlijk rustig hangen. De ondervinding leert ons, dat wij de mottenlarven niet van het weefsel los kunnen maken alleen door kloppen en borstelen en dat dit zoo geliefd kloppen en borstelen slechts een denkbeeldige maatregel is. Het is veel meer aan te bevelen, om de stoffen, kleeren of meubels zorgvuldig na te kijken en de gevonden zakjes er met de vingers af te trekken. OVER ALLERLEI ONGERIEF EN BEZOEKINGEN IN DE HUISHOUDING. 235 Slechts op deze manier is men er zeker van, dat men de kwaaddoeners goed en vooral grondig verdelgt. Kloppen en borstelen is ook wel goed, omdat de volwassen mot, de vlinder haar eieren in hetzelfde spinsel legt, waarvan de larve haren slaapzak maakt. Deze eieren liggen los en vallen door het schudden bij het kloppen grootendeels eruit. Misschien moeten enkele, die wat vaster zitten, ook met de vingers verwijderd worden. Zijn er eenmaal eieren in de stoffen gelegd en hebben er zich larven op verpopt, zoo is men er nooit geheel zeker Van, dat men ze alle 'door kloppen, borstelen of zoeken er weer uithaalt, vooral bij meubels, waarin zich veel verborgen hoeken bevinden. Men moet dus zulke maatregelen nemen, dat men den motten verhindert, zich in de stoffen of kleeren te nestelen. Daartoe zijn zeer geschikt groote papieren zakken, waarin men bij het begin van het warme jaargetijde, de kleeren, die gevaar loopen, ophangt of de mottenkisten, die van binnen met blik beslagen worden en waarin men alles, wat men niet noodig heeft opbergt, waarna men de kist toespijkert. Het is heel goed om de reten en naden Van de kist met papier dicht te plakken. Het is ook het beste voor de meubels, die men niet gebruikt, ze zorgvuldig in papier te pakken en bovendien moet men nog overal stoffen neerleggen, waarvan de motten den geur niet verdragen kunnen. Welke stoffen dat zijn, is moeilijk te zeggen. Kamfer en naphtaline worden het meest gebruikt. Er zijn, zooals wij gezien hebben, vele soorten van motten en elk dezer soorten heeft een andere levenswijze. Zoo zijn er ook soorten, die zich bij kamfer en naphtaline heel prettig gevoelsn en die zich dicht bij deze stoffen behaaglijk verpoppen. Wie alzoo geheel zeker wil gaan, moet die beide stoffen strooien en behalve dat nog insectenpoeder, want dat helpt bijzonder goed. Dat verdrijft namelijk de motten niet door zijn geur, maar doodt ze op een andere manier. Het insectenpoeder — maar alleen het echte, niet de vele vervalschingen —■ bestaat uit de fijne bloesemstofjes van zekere planten, die van oneindig scherpe, maar zeer kleine en slechts onder het mikroskoop herkenbare weerhaken voorzien zijn. Ademt de mot deze stofjes in, dan hechten zij zich in hare ademhalingsorganen vast en brengen daar ontstekingen en zwellingen te weeg, die ten laatste de geheele ademhaling afsluiten en zoodoende het diertje den verstikkingsdood doen ondergaan. De krekel. Evenals de kakkerlak is ook de huiskrekel „het geheimpje" een insekt, dat van de warmte houdt en dat zich nu en dan buiten en op boerenplaatsen in de keuken ophoudt. Sommigen — indachtig aan het mooie sprookje van Dickens „het krekeltje aan den haard" — vinden het een heven gast, anderen vinden het onaangenaam, terwijl weer anderen denken aan het oude bijgeloof, dat van den krekel zegt, dat hij den menschen tot den dood oproept. Het kleine bruingeel gekleurde insect, dat zich met meel en aherlei afval voedt, is alleen te verdrijven, door het te vangen. De spinnen. Hetzelfde geldt ook voor de bruin-grauwe, slechts ongeveer 10 mhlimeter lange huisspin, die haar trechtervormig net, dat haar tegelijk tot schuilplaats dient, in donkere kamerhoeken; achter kasten enz. horizontaal spant. Het bijgeloof dicht haar ook aherlei bijzonderheden toe ; zij doet dienst als weerprofeet en in verband daarmede als waarzegster (,,'s morgens geluk, 's middags druk, 's avonds gewin, is het liedje van de koppespin"); zij behoedt het huis voor het het inslaan van den bliksem, brengt geluk aan en mag daarom niet doodgemaakt worden. Is dit bijgeloof tamehjk onschuldig, een ander is des te verderflijker : dit namelijk dat men „spinrag" als bloedstelpend middel aanwendt. Deze dwaasheid heeft zich menigmaal door bloedvergiftiging gewroken. 286 IK KAN HUISHOUDEN. Het verdelgen der vliegen is ook indirect een verdelging van de spinnen, daar deze in huizen, waar geen vliegen zijn, weinig voedsel vinden en zé daarom mijden. De houtworm; Het bijgeloof schrijft ook aan een anderen vijand van ons huiselijk leven profetengaven toe. De houtworm óf klopkever, boorkever, stootkever of het zoogenaamde „doodentikkertje" is een ± 5 mM. lang, zwartbruin, glad insect. Hij is het, -die oude meubels „wormstekig" maakt, in de planken van oudé huizen boort en het molm daarbij laat vallen. Het mannetje lokt het wijfje door met den kop tegen het houtwerk te stooten, dat is het raadselachtige van het profetische „doodentikkertje." De larve van den kever gelijkt op den meelworm. Men krijgt een goede voorstelling van de vendelingskracht van deze mijnwerkers,, als men hoort, dat (volgens Peignol) zulk een boorkever in een oude bibliotheek 27 naast elkander staande folianten in rechte lijn had doorboord. Overdag komt de kever nu en dan langzaam kruipend uit zijn schuilhoek te voorschijn; komt men eraan, dan houdt hij zich dood en „laat zich hever doodsteken, dan dat hij uit zijn rol valt". Om de houtworm te verdrijven, giet men petroleum of houtazijn in de boorgaten. De suikermot. Met een paar woorden kan hier de suikermot afgehandeld worden. Het 10 mM. lange, uiterst vlugge diertje is als met zilverachtige schubben bedekt. Het bij nacht levende diertje ontleent zijn naam aan zijn bijzondere voorhefde voor suiker. Het gebruikt echter ook papier, wol, meel en leer. Verdelgingsmiddel: echt Dalmatisch insectenpoeder. Muizen en ratten. Om muizen en ratten te vernietigen, bedient men zich van verschihende vallen van ijzerdraad, waarin aas — bijv. een stukje, een weinig aangebrand spek — gedaan wordt. De in de val gevangen knaagdieren moeten dadelijk verdronken worden; men zet tot dit doét de val met het dier te gelijk in een emmer met water! Tegen ratten en muizen wordt ook het strooien van vergift aanbevolen (rattengift d. i. arsenicum of strychnine); zonder toestemming niet te verkrijgen, dat men m stukken vleesch of gerookte vleeschwaren moet verbergen, indien' men wil, dat die dieren 'eraan zullen komen. Een uitstekend middel tot vernietiging van ratten is ook. de zee-ajuin (Sciha). De gestorven dieren moeten opgezocht worden en dadelijk begraven of verbrand worden. Is in een val een muis, of rat gevangen, dan moet men deze val vóór men ze opmeuw opstelt, in heet water uitbroeien, omdat er anders geen andere meer in komt. j grootste zindelijkheid in de huishouding, dit moet ten slotte nogmaals herhaald worden, is in elk geval het beste voorbehoedmiddel tegen ahe soörten van ongedierte. O VEE ALLERLEI ONGERIEF EN BEZOEKINGEN IN DE HUISHOUDING. 237 De stof en haar bestrijding. De stof is een plaag voor de huishouding, waarmede de huisvrouw steeds overhoop ligt. Jammer genoeg zijn echter 'de bestrijdingsmiddelen, die zij gebruikt en die meestal bestaan uit veger, plumeau en stofdoek, geheel ontoereikend, zoodat er 'tot heden toe geen sprake was van afdoende middelen. Met het oog op de onberekenbare schade voor de gezondheid, die door de stof kan ontstaan en die zich vooral vertoont door ziekten van de ademhalingsorganen, zoowel als in besmettingen van allerlei aard, is het' van groot gewicht, de woning zoo stofvrij mogelijk te houden. De hierboven genoemde hulpmiddelen zijn hiertoe absoluut niet voldoende en ook de in vele nieuwe huizen ingebouwde of vervoerbare en van huis tot huis te verplaatsen stofreinigers zijn trots al hun voordeelen toch altijd maar hulpmiddelen, om de voorhanden zijnde' stof te verwijderen. Zooals bij alle kwaad, is het ook hier: niet het verwijderen van het reeds bestaande kwaad, dus ook niet het doen verdwijnen van het reeds voorhanden zijnde stof is de hoofdzaak bij de bestrijding er van, maar vóór alles, moet men het ontstaan van stof. tegengaan. Dit is eenvoudiger, dan men in 't algemeen denkt. De stof, die in de woning is, vliegt namelijk Nniet, zooals men veelal denkt, door het raam of door de deuren naar binnen, maar zij wordt voor het grootste gedeelte aan de voeten naar binnen gedragen. Nauwkeurige onderzoekingen hebben aan het hcht gebracht, dat slechts 10 °/0 van de stof in de woningen door het raam en de deuren komt en dat gemiddeld 90 °/0 aan de schoenen naar binnen Wordt gebracht. Wh men de stof op een goede, doelmatige manier bekampen, dan moet men er voor zorgen, dat ze niet met de laarzen naar binnen komt. De bekende voetenschrappers, matten en dergelijke, kunnen het slechts gedeeltelijk verhoeden. Daarentegen heeft men een zeer voortreffelijk middel in de zoogenaamde „stofbindende ohën", die men tegenwoordig hi ahe drogistwinkels en schilderswinkels koopen kan. Met deze ohën smeert men de trappen, portalen enz. enz. in. Zij hechten ook op hnöleum. Dadehjk, nadat zij ingesmeerd zijn, zijn de trappen en portalen wat vochtig, maar de olie droogt erg gauw. Dan merkt men er in 't geheel niets meer van. Gaat men met vuile of bestoven laarzen een trap op of langs een portaal of een gang, die met stofbindende ohe zijn ingesmeerd, dan kan de stof, die van de laarzen valt, niet meer opvhegen en zich in de woning verspreiden, omdat ze met de ohe verbonden is en er door wordt vastgehouden. De zool van de laars wordt door het er over loopen ook voorzien van een dun laagje ohe, dat de stof bindt en verhindert, dat zij verder in de woning verplaatst wordt. Evenals de ohën goed voldoen op de landwegen, om te verhinderen, dat de stof door de automobielen wordt opgejaagd, zoo bewijzen zij ook in de woningen goede diensten. Het insmeren met stofbindende olie veroorzaakt geen last en al naar gelang het verkeer levendig is, is het voldoende, dat het elke 3 maanden of elk half jaar gebeurt. De vochtigheid. Vochtige woningen zijn ongezond en daarom is het aan te bevelen, er zoo gauw mogelijk uit te gaan. In vele gevahen gaat dat echter zoo gemakkehjk met en dan moet men probeeren, het kwaad te verhelpen. Hiertoe is eerstens noodig, vast te stellen, waar de vocht vandaan komt. In den regel komt zij voort of uit den grond of door de muren. In het eerste geval is het huis, dat vochtig is, niet voldoende voorzien tegen de vocht uit den bodem of tegen het grondwater. Dat dringt door de muren, zuigt er in omhoog en maakt de geheele woning vochtig. 238 IK KAN HUISHOUDEN. Komt de vocht uit den grond, dus door de slechte fundeering van hét huis, dan moet men op verbetering aandringen öf wanneer men dat zelf doen wil, dan raadplege men een zaakkundige, die gewoonlijk zal aanraden een laag cement of beton te leggen of draineerbuizen te gebruiken, dat zijn dus beide werken, die men zelf niet kan uitvoeren. Wil men zichzelf helpen, dan zijn zoogenaamde isoleermiddelen aan te hevelen, waarvan de voornaamste zijn het „Prolit" en het „Biber." Het laatste heeft nog het voordeel, dat het direct op de vochtige muren en in den vochtigen groDd aangewend kan worden. Bij elke bus heeft men een gebruiksaanwijzing, " ; . Komt de vochtigheid van de muren,, slaat zij dus door het behangsel heen, dan is öf de muur niet genoeg uitgedroogd öf zij laat door. In beide gevallen brengt men eveneens isoleerende lagen aan. Men kan, öf met de genoemde isoleermiddelen verven, waarvan het „Preoliet" in alle kleuren geleverd wordt, öf men kan, nadat men hard gestookt heeft of doordat men het gebouw wat drooggemaakt heeft met potten met kolen (pas op het zich daarbij ontwikkelende vergiftige kooloxyd, zie het hoofdstuk over de verwarming) op of onder het behangsel een laag staniol brengen. Op de laag staniol komt dan een laag papier en daarop het nieuwe behang. Er zijn ook een aantal isoleermiddelen te krijgen, die kant en klaar zijn en die men op de vochtige muren moet leggen, waarop dan het nieuwe behang geplakt wordt. Deze isoleerlagen bestaan uit een zelfstandigheid, die aan den eenen kant het vocht inzuigt, terwijl het de vocht aan den anderen kant niet doorlaat. Hoe het er mee gaat, daarover laat zich nog geen oordeel vellen, omdat het middel nog te nieuw is. Wanneer men het gebruiken wil, moet men voor de goede werking er van zich laten garandeeren. Met het oog op de menigvuldige oorzaken van de vochtigheid en de moeielijkheid, om er iets tegen te doen, is het altijd beter een zaakkundige er over te spreken, dan zichzelf te helpen, wat altijd zeer twijfelachtige uitkomsten geeft. Het verschieten van stoffen en behangsels. Tot de onaangename ervaringen in de huishouding behoort ook het verschieten van stoffen en behangsels, waaronder men verstaat, een min of meer spoedig verbleeken van de kleuren onder de inwerking van de zonnestralen. Om dat tegen te gaan hangt men gordijnen, marquises en jaloezieën op. Het is hier echter net mee als met de stof: deze hulpmiddelen zijn tamelijk ontoereikend en zooals daar, komt het er hier niet op aan, het kwaad te beperken, maar veel meer daarop, er voor te zorgen, dat het ongemak met zijn onaangename gevolgen in 't geheel niet voorkomt. Het euvel komt daaruit voort, dat men stoffen kiest tot het overtrekken van meubelen of als behangsels, die hcht verschieten. Men zorge er dus altijd voor, zooveel mogelijk stoffen te kiezen, die echt van kleur zijn, dus dezulke, die ook in de zon weinig of niet van kleur veranderen. Hoe ziet men nu echter of een kleur echt is of niet ? Het is zeer eenvoudig en gemakkehjk de echtheid van de kleur te onderzoeken en elke huisvrouw kan het doen. Voor men koopt, vraagt men een staaltje van de stof of van hèt behang, dat men kiezen wil. Het stuk, dat men onderzoeken wil, wordt nu thuis voor de helft zóó in zwart papier gepakt, dat er geen lichtstraal bij kan komen. De andere helft laat men buiten het papier steken. Nu legt men het zoo mgepakte proefstuk eenige dagen in de zon of indien de zon niet erg schijnt nog eenige dagen langer. Dan verwijdert men het omhulsel en kan dan zeer nauwkeurig beoordeelen of de helft, die aan het zonlicht is blootgesteld geworden, veranderd is of niet. Is zij niet verkleurd, dan is de stof echt van kleur en zal ze slechts weinig en eerst na zeer langen tijd verschieten. Ook de OVER ALLERLEI ONGERIEF EN BEZOEKINGEN IN DE HUISHOUDING. 239 Hoe men de kleurechtheid van stoffen beproeft. stoffen. die echt van' kleur zijn, zullen na verloop van tijd altijd eenigszins verbleeken, want kleuren, die in 't geheel niet veranderen, komen haast niet voor en zijn ook bijna niet te maken. De schimmel. De rechtbank in Duitschland beschouwt het als een gebrek, wanneer in een gebouw de huisschimmel voorkomt en bepaalt, dat een gesloten verkoopcontract dat niet ouder is dan een jaar, in dit geval te niet gedaan kan worden. Eerst is het zaak, de plaatsen te vinden, waar die vijand van de woningen der menschen zich met voorliefde ophoudt. Hierbij komen alleen de houten bestand-, deelen van het huis in aanmerking, want de huisschimmel behoort tot de klasse der zoogenaamde „houtpaddenstoelen." Hij hecht zich slechts op hout en onttrekt daaraan de bestanddeelen, die het voeden moeten. Dit gebeurt op de volgende wijze, dat hij, evenals de boom zijn wortels in den grond vertakt, lange draden, de zoogenaamde „Myceben", in het hout brengt, die daar groeien, de houtdeelen doortrekken en daaruit de meestal aan de oppervlakte van het hout zittenden paddenstoel zijn voedsel verschaffen. Zoöals de woekerplant de beste sappen uit den boom haalt, zoo doet het de huisschimmel bij het hout. Het kan er van buiten nog volkomen gaaf uitzien en toch overtuigt ons een trap met den hak, of een druk met den nagel, er van, dat het geen stevigheid meer bezit, dat het geheel vermolmd is, dat er voorname bestanddeelen aan onttrokken zijn, zoodat alleen nog de uiterlijke vorm en kleur overgebleven zijn. Eerst vormt de schimmel slechts kleine, vleezige bolletjes, die op de oppervlakte van de balken of tusschen de reten van den vloer, onder deurkozijnen, achter de plinten of op zulke verborgen plaatsen zitten en er als pluisjes watten uitzien. Spoedig wordt hun kleur geler en ten laatste ontstaan die groote schimmelplanten, die wat grootte en uiterhjk betreft, het midden houden tusschen een sinaasappelschil, een omelet of een eierkoek. Op deze planten, de vruchtbodems, groeien de sporen, de voortplantingshchamen, die, door den wind en 240 IK KAN HUISHOUDEN. door de tocht naar andere plaatsen worden gebracht, daar neervallen en aanleiding geven tot de vorming van nieuwe schimmelplanten. Het is zeer noodzakelijk, om, zoo gauw men de schimmel ontdekt, of zelfs alleen nog maar de sporen er van, ze zoo spoedig en krachtig mogelijk te bestrijden. Het komt er in hoofdzaak op aan om haar geen gunstige gelegenheid tot ontwikkeling te geven. Zooals het bij de meeste paddestoelen het geval is, behoort de vochtigheid tot een van de beste factoren, om zijn groei te bevorderen. Men houde dus het huis zoo droog mogelijk. Men houde den gootsteen droog, onderzoeke de toevoer- en afwateringsbuizen van de badkuipen en closets, de dakgoten, enz. enz. of zij wel overal dicht zijn en of er geen vochtig hout in hunne nabijheid is. Spoelbakken moeten ook nagezien worden en met zink bekleed. Heeft men ergens de huisschimmel ontdekt, dan moeten de planken, waarop zij zich heeft vastgehecht, dadelijk er uitgehaald worden en door nieuwe vervangen. Het metselwerk, waarin zij zaten, moet ook vernieuwd worden, want, hoewel de schimmel daarin geen voedsel kan vinden, toch laat zij er haar „mycelien" op achter, die zelfs door de steenen heen, nieuw hout opzoeken, om daar weer hun voedsel uit te halen. Alle verdachte plaatsen moeten dan met teer bestreken worden of met carbolineum. De hoofdzaak echter is en blijft om de voornaamste vijanden van de schimmel, zooals lucht, licht en droögte, zooveel mogelijk toe te laten. De lucht droogt het hout en de schimmel zelve óók uit en maakt ze daardoor dood. Is de vruchtbodem dood, dan ontstaan er geen nieuwe sporen meer en te gelijk met de besmettingsbron is de besmetting ook geweken. Wil men de verspreiding der sporen door wind of tocht verhinderen, dan is het aan te bevelen, de vruchtbodems te verwijderen en in een oplossing van één deel chloorkalk op 1000 deelen water te doen, waarmede men ook de plaatsen kan afwasschen, waar zij zich bevonden, Hnisschimmel op een houten plank. Over de verschillende verfraaiingen van het huis, haar onderhoud en haar inrichting. De verzorging van kamer- en balkonplanten. Hoe ver wij ook in het leven van onze voorouders teruggaan, wij vinden er talrijke bewijzen in, dat de planten steeds een voorname plaats bekleedden. Vooral de planten, die tot nut dienden, hebben van oudsher de aandacht der menschen tot zich getrokken, maar ook de bloemen werden in godsdienstige en wereldsche zaken door verschillende volken zeer gewaardeerd en die waardeering ging zelfs zoo ver, dat sommige soorten werden .vereerd. In den beginne was de vrije natuur de eenige standplaats voor planten, veel later beproefde men het eerst, zich ook in de huizen met planten te omringen. Van lieverlede vond men planten, die geschikt waren, om in gesloten ruimten te worden gekweekt. Dit waren de eerste kamerplanten, wier aantal spoedig vermeerderd werd door die uit vreende landen. Onze tegenwoordige kamerplanten zijn over 't algemeen kunstmatig gekweekte, die zich aan hunne omgeving hebben aangepast, uit alle werelddeelen zijn bijeengebracht en die meest verschillende plantenfamüiën vertegenwoordigen. De bloemisten hebben het kweeken van kamerplanten tot middel van bestaan gemaakt en daardoor wordt het ons gemakkehjk gemaakt, geschikte gewassen voor onze woonkamers te bekomen. Wanneer men niettegenstaande dat, tegenwoordig nog hoort klagen, dat de kamerplanten slecht gedijen, of de bloemen in de vazen al te spoedig verwelken, dan ligt de schuld hierin, dat er gebrek is aan het noodige verstand ervan. De volgende raadgevingen kunnen dienen om deze leemte te helpen aanvullen. De woonhuizen in betrekking tot de planten. De ruimten van onze woningen zijn, wat hunne geschiktheid betreft tot het kweeken van planten, zeer verschillend, waaraan men ook moet denken bij de keuze der planten. Wat de ügging aangaat kunnen wij die ruimten gunstig gelegen noemen, die ramen hebben op het Zuiden, Zuidwesten en het Zuidoosten, omdat hier meer licht komt, dan in de kamers, die op het Oosten en Ik kan huishouden. ig 242 IE KAN HUISHOUDEN. Westen of zelfs op het Noorden, liggen. Natuurlijk hebben lichte kamers met groote ramen om dezelfde reden de voorkeur boven dphkere. De temperatuur zal ook in de meeste woningen niet in alle kamers gelijk zijn, wat in de wintermaanden vooral van groot gewicht is. Eenige zeer sterke planten uitgezonderd kunnen de meeste kamerplanten er niet tegen, dat de hun omgevende temperatuur sterk afwisselt. Het beste zijn daarom de huiskamers, omdat die in het belang van de bewoners regelmatig verwarmd worden. De temperatuur van woonkamers is gewoonlijk van 17 tot 20 graden C. en is zeer geschikt tot het houden van een groot aantal planten, die uit warme luchtstreken afkomstig zijn. Andere planten groeien 't best bij 10 tot 12 graden C. In vele huishoudens is het moeilijk, voor deze plantengroepen de rechte plaats te vinden. Dikwijls wordt de zoogenaamde „ontvangkamer," tegenwoordig meestal „salon" genoemd, matig verwarmd en is dan voor dit doel zeer geschikt. Gaan wij van den stelregel uit, dat de kamerplantenkuituur zich ook moet bezighouden met het kweeken van planten uit zaden, stekken en afleggers, dat zij verder moet trachten de overblijvende planten vele jaren gezond te houden en tot bloei te brengen, dan hebben wij nog een derde ruimte noodig, die in den winter een temperatuur van 3 tot 6 graden C. behoudt. Deze ruimte hebben wij noodig, om een bepaalde soort van planten — dat zijn die, die in den zomer 't best groeien, op 't balkon of op de bloementafeltjes voor de ramen — de winterrust te laten genieten. Vooral de behandeling van die planten in den winter, wordt dikwijls geheel veronachtzaamd, doordat het noodzakelijke van een rustperiode niet genoeg wordt ingezien, ofschoon zij toch in de natuur door het wisselen van de jaargetijden ook onomstootelijk vaststaat. Waar men echter een koele ruimte gebruikt tot tijdelijke bergplaats van planten, daar wordt nog dikwijls de fout begaan, dat men een donkeren, muffen kelder kiest, ofschoon de planten gedurende dezen rusttijd, die toch geen geheelen stilstand in den groei is, even goed hcht en lucht noodig hebben, als anders. Het is wel gewenscht, om bij den bouw en de inrichting van woningen, te denken aan onze schoonste sieraden van de woonkamers,- de bloemen; waar dit echter niet is geschied, daar moet men omgekeerd rekening houden met de eigenschappen van de vertrekken bij de keuze der planten. Om die keuze te vergemakkelijken, zal ik in het hoofdstuk over „Planten, die geschikt zijn, om in de kamer gekweekt te worden" drie groepen samenstellen; waarvan de eerste groep geschikt is voor woonkamers met 17 tot £0° C, de tweede groep voor kamers met 10 tot 12 C. en de derde groep voor balkons. Hebben wij tot nu toe van hcht en warmte in de kamers gesproken, zoo komt de lucht er als derde factor bij. In het donker gebruiken de planten de zuurstof der lucht en onze eigén ademhaling maakt verversching van de lucht noodig. Ten slotte worden er in de vertrekken, ook door de verwarming, gassen verzameld, waarvan de afvoer dringend noodig is. Er moet dus voor het luchten gezorgd worden en wel 't beste zóó, dat de planten niet onmiddellijk van den kouden luchtstroom te lijden hebben. Het is goed, door middel van een andere kamer te luchten of men bedient zich van een venthatie-inrichting die boven in het vertrek is aangebracht, waardoor de verbruikte lucht wegtrekt en de binnenkomende koude lucht slechts langzamerhand de planten nadert. Kamerfonteinen en aquariums staan op bloementafels ook heel goed. Het gaslicht wordt dikwijls als schadehjk beschouwd, wat in zooverre waar is, dat er soms door een lek in de leiding of door onvolkomen verbranding gas- in de lucht van de kamer komt. Waar deze gebreken niet bestaan, daar kan men niet van schade spreken door het gas en in de meeste gevahen wordt dit dikwijls verantwoordelijk gesteld voor fouten, die een slechte verpleging heeft veroorzaakt. Werkzaamheden tot het plaatsen van planten. Nu wij goed overtuigd zijn van de behoefte, die de planten hebben aan hcht, zetten wij onze planten dus zoo dicht mogehjk bij het raam. De erker is in 't algemeen de beste plaats, omdat daar het licht aan alle kanten OP de DB VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 243 planten kan inwerken. In zeer lichte vertrekken kan men nog wel planten zetten wat verder van het raam verwijderd; als regel kan echter gelden, dat slechts de ruimte vlak voor het raam en wel zoo ver als de zonnestralen reiken, geschikt is. Hoe zet men nu de planten neer? Het meest wordt hiervoor gebruikt een bloementafel, die meestal rond, van gegoten ijzer gemaakt en meer of minder sierhjk is. Wat nieuwerwetsch is, is niet altijd mooi, maar op dit gebied heeft de mode werkelijk iets goeds gebracht, dat zijn de bloemenbakjes. Wij zagen bakjes, die in kleur en stijl geheel pasten bij de meubels. Men kan ook andere kleuren kiezen, zoo passen bijv. witte bloemenbakjes, waarbij het groen van de planten zoo aardig staat, bij bijna elke inrichting. De persoonlijke smaak moet hier den doorslag geven, doch men vermijde het, bloemtafels te nemen met te veel versieringen. Van het standpunt van den bloemist bezien moeten .wij de voorkeur geven aan de bakjes, omdat de planten er vrijer in staan, dan in de ronde bloementafels. Natuurlijk moeren de planten niet direct op hout staan, maar in een zinken bak, waarin het doorsiepelende water wordt opgevangen. Het is zeer doelmatig in dezen zinken bak Een bloemenplank, die men gemakkelijk zelf vervaardigen kan. Bijkbsplante bloembakken, voor de hooge, breede ramen. 244 IK KAN HUISHOUDEN. een laag zand of kiezel te doen, die één of twee centimeter dik is en die van tijd tot tijd vernieuwd of gewasschen wordt. Even leelijk als de jjzeren bloemtafels zijn de veela-mige plantenstandaards van notenhout, die meestal nog het nadeel hebben, dat zij spoedig gaan wankelen. Ook de plantentrap is niet aan te bevelen, omdat men ze zelden zoo kan opstellen, dat zij niet leelijk is. Daarmede wordt echter niet gezegd, dat zij steeds te verwerpen is; zoo kan zij bijv. den liefhebber van cacteeën goede diensten bewijzen, omdat zij in dit geval niet vrij behoeft te staan, maar omdat de cacteeën niet veeleischend zijn, in een hoek geschoven kan worden. De plankjes, die aan een raam kunnen worden aangebracht, zooals de afbeelding dat aangeeft, kunnen goed de trap vervangen. Evenals plantenbakjes worden er tegenwoordig ook standaards van hout gemaakt voor enkele planten; zij zijn aan te bevelen, omdat men ze gemakkelijk plaatsen kan. Voor hangplanten zijn ampels zeer geschikt. Jammer genoeg vindt men daaronder meer smakelooze en onpractische fabrikaten, dan mooie en bruikbare. De ampel moet ook van een zinken bakje voorzien zijn, zoodat het water, waarmee men de planten begiet, niet in de kamer stroomt. De mooiste inrichting tot het kweeken van kamerplanten is het dubbele raam, wanneer de ruimte tusschen de ramen het plaatsen van planten daar mogelijk maakt. Het is jammer, dat de meeste bouwmeesters er niet aan gedacht hebben, dat het dubbele raam voor dit doel bruikbaar zou zijn. Ik wil nu niet verder uitweiden over de wijze waarop planten in de woonkamers geplaatst kunnen worden, want dat hangt van te veel plaatselijke omstandigheden af. Licht zal er altijd wel hier of daar een plaatsje te vinden zijn, om een bloemenplank aan te brengen. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat zonnige ramen gedurende de middaguren door jaloezieën wat moeten beschaduwd worden, want de huisvrouwen hullen de kamer gaarne in 't halfdonker, om de bekleede meubels voor verschieten te behoeden, hetgeen echter minder gewenscht is voor de planten. De gewone, poreuze, aarden bloempot is de gcedkoopste en de beste voor het kweeken van planten ; de beste, omdat hij door zijne poreusheid de lucht doorlaat en de aarde, die er in is, dus niet verzuren kan. Niettegenstaande het groote voordeel van deze aarden bloempot, heeft men dikwijls beproefd, hem te vervangen door mooiere, die met glazuur bedekt waren, maar steeds in het nadeel van de planten. Men zegt dat de „kweekpotten," zooals ik ze in onderscheiding van de „sierpotten" noemen wil, er onooglijk uitzien, wat alleen dan waar is, wanneer de potten te groot zijn in verhouding tot de planten, of wanneer zij vuil en beschimmeld zijn. Een zuivere kweekpot is de doelmatigste en juist door zijn eenvoud het best voor planten geschikt. Kweekpotten moeten dun zijn, ofschoon zij daardoor breekbaarder worden. De hoofdzaak blijft, dat de plant goed groeit of ziet soms een schraal, met den dood worstelend plantje in een kostbare majolica bloempot er beter uit, dan een flink groeiend, gezond exemplaar in den eenvoudigen pot ? Wie den pot als de hoofdzaak beschouwt, kan ook nog wel een stapje verder gaan en de smakeloosheid zoo ver drijven, er kunstbloemen in te zetten, dan ziet men ten minste de planten niet verkwijnen. Kweekpotten heeft men in alle grootten voor een geringen Een eenvoudige, practische bloemtafel. DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN 245 prijs. Tegenwoordig ziet men veel een soort van bloempotten, die een overgang vormen van den gewonen pot tot den sierpot; het zijn de Sufflenheimer bloempotten. De uit roode' klei gebakken potten munten uit door mooie vormen en smaakvolle ver¬ sieringen en hebben het voorrecht nog wat poreus te zijn. Er worden ook mooie bloempotten gemaakt in de Terracotta fabrieken, die echter slechts als sierpotten gebruikt kunnen worden. Naast den aarden pot is de houten- kuip zeer aan te bevelen voor groote planten met een kroon van meer dan 40 centimeter in doorsnede. Kuipen van eikenhout zijn practisch, omdat zij langer duren en er goed uitzien. Voor het balkon gebruikt men in den regel geen potplanten, maar men zet de daarvoor bestemde planten in smalle kisten, die natuurbjk, evenals alle potten en kuipen, waar planten in moeten groeien, De doelmatigste bloemhanger. Verschillende ondoelmatige ampels. in den bodem moeten voorzien zijn van een aantal openingen tot het wegvloeien van het overtolbge water. De grootte van de kisten hangt natuurlijk af van de breedte van het balkon, waarvoor zij bestemd zijn ; zij mogen niet langer zijn dan I Meter en niet breeder of hooger dan 25 of 30 centimeter, omdat zij anders te moeilijk te hanteeren zijn. Men kan ook bloemenkisten krijgen, die van klei gemaakt zijn en zeer doelmatig zijn. Bij de beplanting moet men er op letten, dat men geen gewassen bij elkander zet, die verschillende behoeften hebben, wat dikwijls gedaan wordt uit een schoonheidsoogpunt. Daar men met het begieten slechts één soort van planten recht kan laten wedervaren, zoo zal men, wanneer men planten bij 246 IK KAN HUISHOUDEN. elkander zet, die èn veel èn weinig Water behoeven, maken, dat het geheel er kwijnend uitziet. Algemeene opmerkingen over het kweeken. Planten kweeken of verplegen, is, ze alles in voldoende hoeveelheid en in den goeden vorm geven, wat zij noodig hebben tot den groei en tot hun onderhoud. Bij de bespreking van de inrichtingen tot het kweeken . van planten hebben wij reeds gedacht aan twee gewichtige factoren tot den groei — lucht en hcht, nu zuhen wij verder zien, hoe wij den planten voedsel en water geven. De plant neemt het water zoowel als hare voeding door middel van haar wortels uit den grond op. Daaruit volgt vanzelf het gewicht van een geschikten grond voor het groeien van de planten. Grondsoorten tot het kweeken van bloemen. Bij de beoordeeling van de bloemaarde moet men eerstens letten op haar gehalte aan voedingsstoffen en voorts op de natuurkundige eigenschappen. Hoe meer lichtoplosbare voedingsstof de aarde bevat, des te beter. Toch kan men gemakkelijker een gebrek aan voedingsstoffen verhelpen, dan de natuurkundige eigenschap verbeteren. Daarom komen voor het kweeken van bloemen slechts luchtige, poreuze, losse grondsoorten in aanmerking. Zulke aarde wordt verkregen door vermenging van verschillende natuurgrondsoorten als grasaarde, bladaarde, heiaarde, leem, zand enz. en wèl, al naar de verschillende plantensoort in andere verhouding. Laten wij nu de genoemde grondsoorten onderzoeken om hunne werking te kunnen beoordeelen. De onontbeerlijkste grondsoort is de „bladaarde," zooals zij door de verrotting van groote hoeveelheden bladeren in de bosschen ontstaat. Deze aarde wordt ook kunstmatig gewonnen, doordat men in den winter de afgevahen bladeren op hoopen te zamen brengt -en die met vloeibaren mest overgiet. Na een jaar zijn die bladeren na meermalen omgewerkt té zijn in aarde veranderd. De pas uit het bosch gewonnen bladaarde mag niet dadehjk gebrukit worden, zij moet eenigen tijd hggen, om door de inwerking van de lucht den overvloed van humuszuur er uit te laten trekken. Door het gebruik van bladaarde verkrijgt men een lossen, humusrijken grond. Het loof van beuken, ahornen en linden is bijzonder goed, terwijl eikenloof alléén, te veel looizuurstöf bevat. Heidegrond of heiaarde vindt men op de heide of in bosschen, waar veel heidekruid, varens, mos, boschbessen en dergelijke planten groeien. Heidegrond is de luchtigste grond, die gemakkehjk water doorlaat en is dus voor zulke planten bijzonder geschikt, die niet van natten grond houden. Veen en turfgrond vindt men in zeer verschillende soorten, soms lichter, dan zwaarder, donkerder of lichter gekleurd, al naar de planten, waaruit hij ontstaan is. Voor eenige kamerplanten, die in de natuur ook op veen groeien, kan de veengrond niet gemist worden. Grasaarde of graszodengrond verkrijgt men door zoden te steken van goed weiland en die, met het gras naar onderen op een hoop te zetten. Zulk een hoop laat men een jaar staan, om hem in het voorjaar van het volgend jaar flink om te zetten. Deze bewerking herhaalt men des zomers en in het najaar nog eens. Is deze grond gereed, dan heeft men niet alleen een zeer zwaren, doch ook een zeer voedzamen grond. Een zeer goede aarde van hetzelfde gehalte verkrijgt men ook, door in weilanden de molshoopen te verzamelen. Deze grond is meestal zeer goed en vrij van ongedierte en voor vele planten geschikt. Een belangrijk bestanddeel der grondmengsels is ook het zand. Nooit is een grondmengsel goed om planten in te verpotten, wanneer het niet minstens '/s—'/ij zand bevat. Het zand houdt de aarde rul en frisch, terwijl het ook een goede afwatering bevordert. Het beste zand, dat men gebruiken kan, is grof rivierzand, ook wel békend onder den naam van scherpzand. Minder geschikt is ■ duinzand, daar dit te fijn is, waardoor de aarde, na lang gieten, zich te veel sluit en een goede waterafvoer dan niet meer mogelijk is. Waar een tuin is, DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 247 moet ook een composthoop zijn, waarop men allerhande afval werpt, zooals het onkruid uit den tuin, het in het najaar afgevallen blad, het des zomers gemaaide gras en verder allen keukenafval. Van tijd tot tijd moet deze hoop met kalk bestrooid worden en kan men er verder het vuile huishoudwater, vatenwater, dierlijke afval enz. over gieten. Laat men nu zulk een hoop om de twee maanden met een mestvork omzetten, dan zijn de zoo opgehoopte stoffen na verloop van een paar jaar volmaakt verteerd en in aarde veranderd. Mestaarde wordt verkregen uit de broeikassen of broeibedden en heeft veel waarde door haar hoog gehalte aan voedingsstoffen. Het is paardenmest, die in het najaar uit afgekoelde warme bakken is gestoken en op een hoop is gezet. Kalk en houtskool dienen als bijmengsel voor bloemaarde. Kalk dient tot bemesting, tot het oplossen van voedingstoffen, die niet gemakkehjk opgelost worden en tot het instandhouden van gezonde planten. Men koopt gebluschte kalk en vermengt ze droog en fijn gemaakt met de aarde. Houtskool, dat in eiken kolenhandel te verkrijgen is, wordt fijn geklopt door de aarde gemengd, om het zuur worden van den grond te verhinderen en het rotten der wortels tegen te gaan. Een eerste vereischte van bloemaarde is, dat zij zuiver is, dus, dat zij geen steenen, scherven, hout of andere dergelijke zaken bevat. Bij de bespreking van de meest aanbevelenswaardige kamerplanten wordt aangegeven, of men een ,.lichten", „middelsoort" of „zwaren grond" moet kiezen. De menging van de genoemde soorten is als volgt: No. 1. Lichte grond. No. 2. Middelsoort grond. No. 3. Zware grond. 5 deelen bladaarde. 4 deelen bladaarde. 2 deelen bladaarde. ;>]É " goede compost (of- 2 „ grasaarde. 6 ,, grasaarde. 3 ,, mestaarde). 2 ,, compostaarde 3 ,, mestaarde. 2 ,, zand , •. ' 2 „ mestaarde 2 ,, zand. \ „ ' houtskool. 2 „ zand. \ ,, houtskool. \ ,, houtskoDl. Heidegrond en veengrond komen slechts voor weinig planten te pas en worden afzonderlijk aangegeven. Men behoeft de hierboven opgegeven mengsels .niet zoo uiterst nauwkeurig samen te stellen, maar wel ongeveer op die manier. De verschillende grondsoorten worden vóór men ze vermengt wat klein gemaakt en fijn gewreven, maar niet gezeefd. Een uitzondering maakt de grond, die dienen moet voor het uitzaaien, die alléén mag gezeefd worden. Wat nu de verschhlende grondmengsels betreft, kan men als algemeenen regel tamelijk wel aannemen, dat planten met zeer zwak ontwikkeld wortelgestel, of die met zeer fijne wortels, een hchten grond moeten hebben. Tot deze planten behooren onder meer : de varens en al die teere plantjes, die in het kamerkastje worden gekweekt. Een weinig zwaarderen en ook voedzamer grond verkiezen de niet zeer zwaar bewortelde, maar snel groeiende zomerplanten. In zwaren grond groeien voor het meerendeel ahe planten met vleezige wortels, die somtijds zeer omvangrijk kunnen worden, zooals bijv. :. de palmen en bolgewassen. De liefhebber, die slechts enkele planten in de kamer kweekt en niet over een tuin beschikt, waar hij een bergplaats heeft voor aardsoorten, doet het beste, deze, wanneer hij ze noodig heeft, bij een goed kweeker te koopen. Hij, die er echter een bergplaats voor aarde op na kan houden, behoeft geen moeite te doen zich ahe, hier behandelde aardsoorten aan te schaffen. Het is voldoende, wanneer men een hchte grondsoDrt, broeiaarde en klei of graszodengrónd heeft, waarbij het zand zeker niet vergeten mag worden. Aarde, die niet dadehjk gebruikt wordt, beware men in een pot op een koele plaats enj men moet er opletten, dat zij niet gaat schimmelen. De bemesting. Het doel van de bemesting is, om de voedingsstoffen, die, al naar gelang van de grondsoort na korter of langer tijd verbruikt zijn, te vervangen. Daaruit kunnen wij de gevolgtrekking maken, dat planten, die pais verplant zijn 248 IK KAN HUISHOUDEN. niet bemest behoeven te worden, ja, zelfs niet bemest mogen worden, omdat zij dan te veel voedingsstoffen krijgen, waarvan ziekte het gevolg is. De voedingsstoffen uit den grond worden des te sneller verbruikt, naarmate de plant harder groeit. Wij kunnen hier weer eenige leering uit trekken: Bij hard groeiende planten moet er gedurende den sterken wasdom een „te kort" komen aan voedingsstoffen, zij moeten bemest worden, terwijl langzaam groeiende planten „heel weinig" of „in 't geheel niet" bemest mogen worden. Bij planten, die zich in den rusttijd bevinden en eveneens bij alle planten met zieke wortels, is alle bemesting schadelijk. Verder moet men er om denken, dat planten nooit bemest mogen worden, als zij droog zijn of in de zon staan. Wij hebben reeds geleerd, welke stoffen de plant tot hare voeding behoeft, maar slechts weinige daarvan moeten door de bemesting in den grond gebracht worden, terwijl de andere óf in zeer geringe mate verbruikt worden óf nog rijkelijk voorhanden zijn. Voor de bemesting komen in aanmerking : stikstof, phosphor, kalium en kalk. Stikstof werkt in 't algemeen op de vorming van blad en stengels, kalium maakt ze sterk en geeft ze weerstandsvermogen tegen ziekten en phosphor bevordert de vorming van zaad en bloemen. In den tuinbouw mest men in hoofdzaak met natuurlijke bemestingsmiddelen, zooals stalmest, modder uit de slooten enz. en geeft men verder voedingszouten om de verhouding van de voedingsstoffen te verbeteren. In de kamer en op het balkon kunnen wij om den geur geen stalmest gebruiken, maar wij koopen dan bij den kweeker geprepareerde bloemaarde en wij kunnen dat ook gerust doen, omdat die geprepareerde bloemaarde de voornaamste voedingsstoffen in den geschikten vorm bevat. Wij bepalen ons dus bij den kunstmest. Om sommige voedingszouten, als chilisalpeter, superphosphaat, kali enz. te kunnen gebruiken, moet men de samenstelling en de werking van de zouten nauwkeurig kennen dn ook moet men in staat zijn te beoordeelen aan welke voedingsstof de plant behoefte heeft. Ik raad daarom dringend aan, daar ook maar van af te zien en slechts goed gemengden kunstmest te gebruiken. Het is jammer, dat onder luidklinkende namen vele waardelooze of naar verhouding veel te dure voedingszouten in den handel komen. Wij weten echter bij ondervinding, dat er door enkele vertrouwde handelaren in hulpmeststoffen tegenwoordig zeer goede mengsels in den handel worden gebracht. Van deze meststoffen geeft men, met tusschenpoozen van enkele weken al naar de grootte der planten, een grootere of kleinere hoeveelheid droog op iederen pot. Op dezelfde wijze kan ook guano of hoornmeel toegediend worden. Men verwijdert daartoe om den potrand een weinig aarde, strooit in het gemaakte gleufje den mest en bedekt dat weder met aarde' waarna de plant flink gegoten wordt. Maar al te dikwijls wordt door onze dames koffiedik als meststof gebruikt. Deze stof is wel onschadelijk, maar heeft niet den minsten invloed op de ontwikkeling der planten. Men doet dus beter, deze stof maar niet op de potten te brengen, daar zij deze slechts verontreinigt. Het begieten. Het water dient mede tot voedsel voor de plant en wel op tweeërlei wijzen. Ten eerste is het — in de plant ontbonden tot waterstof en zuurstof — noodig tot den groei van de plant en ten tweede dient het om de ih het water opgeloste voedingsstoffen te verplaatsen, want dan slechts kunnen de wortels de voedingsstoffen uit den grond opnemen. Ten slotte moet het water de zachte stengels van de plant versterken. Een deel van het water, dat de plant opneemt, verA&r^Pt door. de bladeren; daaruit wordt verklaard, dat, wanneer het warmer wordt het gebrek aan water wordt aangetoond door het verwelken van de plant. Hoe meer bladeren een plant heeft, des te meer water zal er verdampen en bmtendien hangt de verdamping veel af van de temperatuur en van den luchtstroom, waarin de plant staat. Men kan dus niet aangeven hoeveel water een plant behoeft, want die behoefte stijgt, wanneer het warmer wordt en bij DE 'VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 249 winderig weer, terwijl zij tot een minimum daalt, wanneer het koud is en de plant in een besloten ruimte staat. Hoe begiet men nu kamerplanten ? In 't algemeen gezegd giet men dan, wanneer de aarde in den pot droog is en dan moet men zóó sterk gieten, dat de aardkluit geheel doorweekt is. De grond is droog, wanneer zij droog aanvoelt en wanneer men een helder geluid hoort, als men tegen den pot klopt. Vochtige potten klinken dof. Het zou dus zeer verkeerd zijn, alle planten gelijkmatig dagelijks^ één of meermalen te begieten, het hangt veel meer van den uitslag van onderzoek naar de vochtigheid af, of wij gieten of niet. Het kan voorkomen, dat wij planten gedurende een heele week slechts eenmaal gieten en het kan ook noodig zijn, dat wij op één dag twee- of driemaal moeten gieten- Wanneer ik soms bij een kwijnende plant gebracht, het denkbeeld opperde, dat de plant niet goed begoten was, dan kreeg ik meestal ten antwoord : „De plant wordt toch dagelijks 's morgens en 's avonds begoten en altijd slechts heel voorzichtig." Dit is het verkeerde, dat de kamerplanten dikwijls zonder onderscheid een weinig begoten worden, waarbij het binnenste van de aardkluit, waarin de plant staat, öf geheel uitdroogt öf de wortels ziek worden. Het is zeer noodig, dat de aardkluit in een bloempot van tijd tot tijd eens droog wordt, zóó droog zelfs, dat men met de hand geen vochtigheid meer voelt, want in dat geval kan de lucht eens toetreden. Van evenveel gewicht is het, dat er zóó begoten wordt, dat het binnenste gedeelte van de aardkluit nat wordt, omdat zij anders geheel uitgedroogt en ten slótte geen water meer aanneemt. Dit heeft gemakkehjk plaats bij planten, die in veengrond of heiaarde staan, omdat die grond, wanneer hij eenmaal uitgedroogd is, heel moeilijk weer vochtig te maken is. Zulke potten moeten 3 of 4 uren tot boven den rand in een vat met water staan., Men kan het gemakkelijkst gieten met een kiemen gieter, omdat, wanneer men het op een andere manier doet, de grond hcht weggespoeld wordt. Gewoonlijk gebruikt men den gieter zonder tromp, slechts pas gezaaid zaad en planten, die pas verpot zijn moeten met de tromp besproeid worden. Men mag bij het gieten natuurlijk niet plonsen, maar men giet voorzichtig rondom boven op den pot. Het water, dat men voor het gieten gebruikt, moet zoo zacht mogehjk zijn, d. w. z. dat het weinig onoplosbare, minerale bestanddeelen moet bevatten. Regenwater is het beste. Waar wij leidingwater moeten gebruiken, daar moeten wij óf dat water koken óf het langen tijd in een open vat laten staan, voor men er mee giet. De temperatuur van het water moet overeenkomen met de temperatuur van het vertrek, waarin de planten, die men begieten wil, staan. Bij planten, die men forceeren wil, is het zelfs gewenscht, dat het water nog eenige graden warmer is, dan de kamertemperatuur. Men moet dus steeds het noodige water in de kamer in voorraad hebben. Evenzeer als ik een regelmatig begieten van alle potten zonder onderscheid moet afkeuren, even sterk raad ik'aan, om zeer geregeld de planten een paar malen per dag na te zien, of zij soms begoten moeten worden. Ten slotte moet men bij het gieten rekening houden met de omstandigheid, dat, naarmate van de natuurlijke standplaats van de planten, de lehoeften aan de vochtigheid van den grond, zeer verschhlend is. Met het oog hierrp wordt naderhand bij de bespreking van de planten er bij gezegd, of dé planten nat, vochtig of slechts matig vochtig moeten worden gehouden. Gedurende de winterrust in koude vertrekken worden alle planten droog gehouden, echter zonder ze geheel te laten verdrogen. Het besproeien der planten heeft ten doel, de planten te verfrissohen, de sterke verdamping op warme dagen te Verminderen en de stof af te spoelen. Te midden van de droge kamerlucht kan het de plant slechts goed doen, wanneer men haar met een rafraichisseur besproeit. Bij het besproeien meer nog, dan bij het gieten, komt het er op aan, slechts zacht water te gebruiken, omdat door hard, kalkachtig water de poriën van de bladeren verstoppen. Behalve-het besproeien moet men ongeveer elke 14 dagen de planten geheel reinigen. Daarbij handele men op de volgende manier: de planten worden stuk voor stuk van stof ontdaan en daarna met lauw water afgewasschen. Wanneer 250 IK KAN HUISHOUDEN. Sprenkelpomp om planten te besproeien, waarbij de waterstraal een zachten druk heeft en dus de stof goed afspoelt. er 's zomers een milden, warmen regen valt brenge men de planten eenige uren naar buiten. Bij het schoonmaken van de planten, moet men ook de potten niet vergeten en goed schoonmaken, omdat zij dan poreus blijven. DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 251 De vijanden van onze kamerplanten zijn hoofdzakelijk insecten en het is merkwaardig, dat, hoe zieker de planten zijn, hoe ondoelmatiger de behandeling is, die wij haar geven, hoe droger en stoffiger de atmosfeer is, waarin wij ze kweeken, deze plagen zich des te sterker vermenigvuldigen. Bij de kamerplanten zijn juist de kleinste insecten de gevaarlijkste vijanden. Zij treden vaak in zoo grooten getale op en gelijken in kleur dikwijls zoo sterk op de bezochte planten, dat de liefhebber, die niet scherp toeziet, ze eerst dan bemerkt, wanneer een niet onaanzienlijke schade is toegebracht. Verschillende soorten insectenpoeders hebben wij beproefd, doch deze proeven leverden steeds de ongunstigste uitkomsten. Het beste middel om dergehjke insecten fe verdelgen is tabak in iedeien vorm. Tabakspoeder is ook met goed gevolg aan te wenden; men strooit het op de achterzijde der van te voren vochtiggemaakte bladeren Kan men de insecten niet met de vinsers verwiideren. H»n is tabak verreweg het beste middel Besproeiingen van hooge planten door middel van Uok kan men zelf een aftreksel pompsproeiers. Van tabaksbladeren maken, dat De lucht wordt in den sproeier door pompen samengeperst, echter ook in den handel ver- Wanneer men hem opheft, krijgbaar is. Men maakt zulk een drukt de Iucht vonze,f den wateretraal naar bu"en- tabaksextract van de zwaarste Kentucky- of Vhginia-tabak; zulk extract heeft een nicotinegehalte van 7—8 "/„ en is vrij van minera'e vergiften. Om bijna alle plantenparasieten te dooden is het voldoende de planten één of twee keer goed te bespuiten met dit extract, vermengd met 60 tot 100 keer de hoeveelheid water. Heeft men zeer teere planten, dan moet men het nog aijafa, meer verdunnen; wu men het op planten met dikke, lederachtige bladeren toepassen, dan kan het iets minder verdund ^^r^-r;: ;^:^/r'^jj^/:v/~ .'■ worden. Moet .men Verschalende rafraichisseurs. planten met groote 252 IK KAN HUISHOUDEN bladeren er mee behandelen, dan is het beter ze er niet mede 'te bespuiten, maar de bladeren met een zachte spons er mede af te wasschen. Heeft men planten met kleine blaadjes en niet al te groote kronen, dan is het eenvoudigste, deze met de kronen in een emmer met zulk een oplossing te dompelen. Heeft men een kleine, goed sluitende, leegstaande ruimte tot zijne beschikking, bijv.: een klein kamertje, dan kan men door middel van tabak het ongedierte nog op een andere wijze verdelgen. Men zet de planten des avonds in het kamertje; hierin brengt men een komfoor met gloeiende kolen, waarop men, al naar de grootte der kamer, een handvol of meer van de goedkoopste tabaksbladeren legt, die eerst een weinig vochtig zijn gemaakt. De vochtige tabaksbladeren zuilen nu gaan smeulen en een dichten tabaksrook ontwikkelen, die al de insekten op de planten doodt. Dezelfde uitwerking verkrijgt men door een aftreksel van tabaksbladeren op een schaal te gieten en het in de kamer boven een spiritusvlam te laten verdampen. Wij moeten echter opmerken, dat verscheidene teere planten, vooral palmen en Gesneriaceeën, zeer sterk lijden van den tabaksrook, zoodat dit middel in geen geval op deze planten mag worden toegepast. Hebben de planten een nacht in het volgerookte vercreK gestaan, aan moet men ze aen volgenden morgen dadelijk weder in de versche lucht brengen. en ze direct hierna goed afspuiten. Was de berooking niet zwaar genoeg, dan hggen de bladluizen bedwelmd en met opgezwollen lichamen op de aarde en den vloer; men moet ze in dit geval verzamelen en verbranden. Het verpotten. In een bloempot heeft de plant slechts een zeer beperkte ruimte tot hare beschikking, die naar verhouding in korten tijd geheel gevuld is. De wortels kunnen zich niet meer uitspreiden en hggen, als een viltachtig, netvormig weefsel langs de wanden van den pot. Door den pot van de aardkluit af te doen, zooals de afbeelding dat aangeeft — overtuigen wij ons, of het verplanten noodig is geworden. Al naar den groei der planten moeten zij eens of meermalen in het jaar verplant worden. De beste tijd om te verplanten is het voorjaar, als de rusttijd voorbij is; maar ook gedurende den groei kan verplant worden. Bii planten. De woitels vormen een viltachtig, die in den winter rusten, moet de laatste netvormig weefsel. verplanting in Augustus plaats hebben; want dan kunnen zij nog wortels maken voor zij den winter ingaan. Eer men begint met verpotten, zorgt men voor de benoodigde aarde en voor potten. De laatste neemt men 2—3 centimeter wijder, dan de vorige. Men klopt scherven van oude gebroken potten, om hét afvoergaatje in den bloempot te bedekken. Bij groote potten bedekt men behalve dat den geheelen bodem met scherven, bij kleinere met zand ; dus dat moet men ook bij de hand hebben. Door deze, natuurlijk zeer dunne onderlaag, wordt het wegvloeien van het overtollige gietwater vergemakkelijkt, wat vooral goed is voor planten, die niet gaarne in het water staan. Nu neemt men de plant, DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 253 Het verpotten van kamerplanten. In den nieuwen pot, die grooter moet zijn, dan de vorige legt men op den bodem kleine scherven en oompostaarde. die in een grooteren pot moet, zóó, dat de linkerhand den bloempot omvat, de plant in de rechterhand echter naar onderen gekeerd is (zie de afbeelding). Door een zacht kloppen met den rand van den bloempot op een tafelblad laat de pot los. Men klopt twee of drie malen, doch niet te hard, om den pot niet te breken. Hoe elastischer de slag is, hoe beter; men zal het minst breken, wanneer men den slag niet met den arm, doch met het hand -. gewricht geeft. In den gereeds taanden pot doet men nu zooveel aarde, als de nieuwe pot hooger is, dan de oude. Terwijl wij de plant in de linkerhand houden, maken wij voorzichtig met de rechter de kluit^wat los, halen er-de oude scherf uit, die meestal door de Wortels omsloten is, en zetten nu de wortelkluit in den pot. De grond wordt eerst met één hand en dan met beide handen pm de wortels gedaan en door met den pot meermalen op den grond of op de tafel te kloppen en ze met de handen stevig aan te drukken wordt de pot er geheel mede gevuld. Van groote kuipplanten moet men de oude kuip met een zwaren hamer afslaan, zoo noodig de wat beschadigde wortels met een scherp tuinmes glad snijden en met fijn geklopte houtskool bestrooien. Om de aarde goed vast aan te drukken bedient men zich van gladronde stokjes. Na het verplanten worden de gewassen, zoo noodig, aan latjes opgebonden en met een gieter met tromp goed besproeid. Dit begieten na het verplanten is zeer gewenscht, evenzoo, dat de planten niet in de Het verplanten van de kamerplanten. De grond wordt losgemaakt door op den pot te kloppen, zoodat de plant er gemakkelijk uitgenomen kan worden. 254 IK KAN HUISfl O ODEN. zon of in den tocht staan. De planten, die in vollen groei zijn, vereischen een bijzondere zorg bij het verplanten. Men moet in dit geval zorgvuldig vermijden ue iuuji ie oescnaaigen, zooaat de wortels niet in hun werkr zaamheid worden gestoord. In zooverre de gewassen, die men verplanten wil er tegen kunnen gesnoeid te worden (zie het snoeien) moet men dit doen korten tijd vóór het verplanten. Wanneer men de plant verpotten wil, moet de aarde zoo vochtig zijn, dat zij niet kleeft noch kruimelt. Na het verplanten moet zij weer even diep in den grond staan, als tevoren, slechts wanneer men wortels aan de oppervlakte van de kluit ziet te voorschijn komen, wordt zij wat dieper gezet. De pot mag nooit geheel vol zijn, maar den zoogenaamden gietrand vrijlaten. De diepte van den gietrand (zie de afbeelding) regelt zich naar de grootte Het verplanten van de kamerplanten. De bemoste bovenlaag wordt weggekrabd en van de wortelkluit wordt zooveel van den verbruikten grond verwijderd, als noodig is om het wortelgestel wat te kunneB besnoeien, zonder den eigenlijken wortel te ontblooten. • van den potj en stijgt van den kleinen bloempot tot de groote plantenkuip van \ tot 5 centimeters. Het opbinden. Alleen dan, wanneer de plant' niet alleen recht omhoog kan groeien, moet men haar een steun geven, want een versiering is het niet. In eiken zaad- en bloemenhandel kan men goedkoope witte latjes krijgen, die reeds gelijk gesneden zijn. Het latje of stokje moet, om aan het doel te kunnen beantwoorden, sterker zijn, dan de stengel van de plant; anders steunt de plant het stokje in plaats van het omgekeerde. Het stokje wordt naast de plant gehouden, om de juiste lengte te meten. Het stokje moet tot op den bodem van den pot reiken en zoo hoog zijn als het voor het opbinden van de plant noodig is. Tusschen de openingen van de takjes wordt het stokje in de aardkluit gestoken en de plant, waar het noodig is met bindbast of raffia er aan bevestigd. De plant wordt met de nog aan de wortels hangende aardkluit loodrecht midden in den nieuwen pot gezet, waarbij men ze zoo houdt, dat er geen aarde afvallen kan; dan wordt de pot verder gevuld met compostaarde. DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 255 Bindbast en het zoogenaamde raffia is het eenige doelmatige bindmateriaal voor planten. Sigarenbandjes en bonte wollen draden staan heel leelijk. Slingerplanten moeten vooral goed opgebonden worden. Men moet .daarbij vermijden om meerdere ranken met één band te zamen te binden, omdat het een plomp aanzien geeft. Hoe minder in 't oog loopend het opbinden geschiedt, hoe beter het is. Het snoeien. Jammer genoeg kunnen wij' niet altijd buiten het snoeien, ofschoon wij zoo min mogelijk aan de planten moeten snijden. Wanneer een plant echter gesnoeid moet worden, dan moet dit geschieden met een scherp tuinmes. Door gebrek aan hcht worden onze kamerplanten zeer dikwijls lang en spichtig ; ook worden er zwakke scheuten gevormd, of de onderste bladeren en stekken gaan dood; de plant wordt onderaan kaal. Het snoeien dient om deze erebreken te verhelpen. Ten eerste moet al wat afgestorven en ziek is verwijderd worden wat gedurende het geheele jaar kan geschieden. De verdroogde bloemstengels moeten ook op tijd mét een scherp snoeimesje afgesneden worden. Het snoeien bestaat echter hoofdzakelijk uit het inkorten van de gezonde houtachtige stengels, om te bevorderen, dat zij aan de oogen nieuwe scheuten blijven vormen. Er valt bij dit snoeien veel op te merken, zoo bijv. wanneer men snoeien kan. Wij moeten ons met het snoeien hoofdzakelijk naar den bloeitijd richten en dadehjk snoeien na den bloeitijd. Dan kunnen zich aan de nieuwe scheuten weer nieuwe bloesemknoppen ontwikkelen, terwijl wij kort voor den bloeitijd de knoppen mede zouden afsnijden en ons zoo van bloesempracht berooven. Tot deze gewassen behooren vele van onze meest bekende bloemstruiken, zooals bijv. de Azalea's, Rhododendrons, (Alpenroos) Hortensia's enz. Het is van minder gewicht, wanneer wij snoeien, bij de planten, die wij niet houden om hare bloemen. Ik noem hier Evonymus (Kardinaalshoed) Aucuba, Laurier enz. Deze groep wordt in de lente gesnoeid. Een tweede vraag is waar men snoeien moet ? Wie planten eens opmerkzaam beschouwt, die zal ontdekken, dat ook aan de kale takken nog oogen zitten, die niet uithepen, omdat de sappen altijd meer naar de bovenste knoppen stijgen. Wanneer zulke. zoogenaamde slapende oogen goed gevormd zijn, loopen zij zeker uit als de scheuten wat ingekort worden. Daarom moet men altijd snoeien boven een goed gevormd oog. Of wij bij het snoeien nu $ of nog meer van de geheele lengte inkorten, hangt daarvan af, of zich in de onderste gedeelten van de takken, ook nog krachtige oogen bevinden. Korte aanwijzingen over den besten tijd en de beste manier van snoeien worden er gegeven in het hoofdstuk „de meest aan te bevelen kamerplanten." Voor het overige kan ik slechts zeggen, dat men de goede manier van werken slechts in de practijk leert; men volge dus den raad op van een kundig vakman in alle gevallen, waar eigen kennis te kort schiet. De aarde moet met de handen en aan de kanten van den pot met een stokje, vastgedrukt worden: de plant moet in een zeer „stevigen" bodem staan, opdat de wortel het voedsel kan opzuigen. 256 IK KAN HUISHOUDEN. De vermeerdering der planten. In velé huishoudens is het de gewoonte, om kwijnende planten weg te werpen en bij den bloemist nieuwe planten te koopen. Hoewel een vakman zich verheugen zal over dit bewijs van liefhebberij in het bezit van 'bloemen, toch zal hij in het belang van de bloemenliefhebbers niet verzwijgen, dat zij zich op die manier niet alleen schuldig maken aan groote verkwisting, maar dat zij zich ook het genot ontzeggen van het belangrijkste deel van het kweeken der bloemen namelijk van de „vermeerdering der planten." Door vermeerdering verstaan wij de vermenigvuldiging, hetzij door zaad, door stekken of door afleggers. De vermeerdering door zaad is de natuurlijke, geslachtelijke vermeerdering, terwijl elke andere vermeerderingsmethode als een kunstmatige voortkweeking moet beschouwd worden. Waarom vermeerderen wij dan onze planten niet altijd door zaad ? Vele van onze kamerplanten behouden niet voortdurend hunne eigenschappen, als zij door zaad vermenigvuldigd worden. De daaruit voortkomende variëteiten Het overplanten van groote kamerplanten, zonder de bladeren te beschadigen. Het er uitnemen van de plant geschiedt door Men moet bij het verplanten een genoegzaam met den pot zacht op een tafelrand te kloppen. diepen gietrand overlaten. worden er dikwijls niet mooier op en daarom moeten wij, om een bepaalden vorm en kleur van bloesems en planten te verkrijgen, onze toevlucht nemen tot een kunstmatige vermeerdering door het af scheiden van eenige plantendeelen. Wij zullen nu eerst het zaaien bespreken. Om te zaaien heeft men in de eerste plaats goed zaad noodig, het is daarom zaak, de zaden steeds van een der meest betrouwbare firma's te betrekken. Zoo het zaad is, zoo is de oogst! In de kamer gelukt het zelden, goed zaad te verkrijgen en bovendien moet DE VERZORGING VAN KAMER- EN BALKONPLANTEN. 257 men tot het mtzaaien slechts zaad gebrniken van zeer gezonde, volkomen exemplaren. Jonge planten moeten zonlicht en warmte hebben meer nog dan sterkere planten; daarom is de beste tijd om te zaaien het voorjaar en wel de maanden Maart en Apnl. Het zaad behoeft om te kiemen slechts warmte en vocht; dus geen mest, want de voedingsstoffen, die de kiem noodig heeft bevinden zich in het zaad. Wij kiezen dus heele lichte, zandige grond en vullen daarmede een platte schaal of kist, maken de aarde glad en strooien er het zaad zeer dun op. Dan wordt de oppervlakte met een plankje aangedrukt en vervolgens met wat fijne aarde bestrooid. De zaadkorrels moeten ongeveer zoo hoog gedekt worden als zij dik zijn. De zaadschaal of kist wordt nu zeer voorzichtig en gelijkmatig bevochtigd. De eerste maal kan men het best besproeien met een rafraichisseur, later met den gieter. Tot aan het ontkiemen heeft het zaad alleen behoefte aan warmte en vochtigheid, dan echter, zoodra de kiemen boven de aarde komen, moeten de zaailingen veel licht hebben, om ze niet te lang te laten worden. Zoo gauw de plantjes zoo groot zijn, dat men ze vast kan pakken, moeten zij gereputeerd of verspeend worden. Het eerste verplanten noemt men repikeeren. Hiervoor heeft men twee hulpmiddelen noodig, die men echter zelf kan maken; te weten: een klein stokje, dat men aan de ééne zijde spits ^LJ^iJ* J^ T fi^V1^5 "to'Üdt, het repikeerstokje en ten tweede een pincet. (Zie de afbeelding). Om een pincet te maken, neemt men een dun stokie . waaraan men aan eene zijde een. lange punt snijdt; hierop sphjt men de spits met een scherp mesje en steekt in het einde der spleet een klein dwarshoutje. JVlen houdt dit pincet tusschen duim en wijsvinger, waarmede men het spleetje open en toe kan drukken. Dit pincet neemt men in dehnkerfiand; in de rechterhand neemt men het repikeer-stokje. Met de punt van het repikeer-stokje maakt men het jonge zaadplantje los waarop men het voorzichtig met het pincet opneemt. Heeft men het plantje tusschen het pincet, dan maakt men in de gereedstaande schaal of kist met de punt van het repikeer-stokje, een klein gaatje, dat vooral niet te diep mag zijn. In dit gaatje houdt men nu het plantje, zoodanig, dat de kiemblaadjes op ae aarde komen te hggen, waarop men het gaatje met de platte zijde van het repikeer-stokje dichtdrukt, waar- $eni het ver*er met °Penén kan> z°nder de geheele ruimte hik ™?£ 18a daal01? ]>et?r' 0m voor het onbeplakte raam, een houten huk te zetten, waardoor het donker wordt. Men kan zoo'n luik dóór den tim- vaTTt "ÏTv? ^ ZeM rVaardigen- Het moet nauwkeurig de ruiten If? w n f hedekk™> waar het met een ijzeren boom tegen aan wordt ffln im^mïen; ^ LeVÜCht volkomen wordt afgesloten, beplakt men dat iewtlvnt t tegen Huun komt met 6611 of andere wohen stof. Het geheele luik wordt bespannen met stevig karton, dat men er het best met dunne spijkertjes op kan brengen. Is het luik klaar, dan plaatst men het voor het raam en ziet of er ergens hcht doorschijnt. Is dit het geval, dan moet op wo^lle^tT^ bordpapier steviger vastgemaakt worden, of er moet papier of wollen stof overgeplakt worden en anders moet men andere geschikte hulpmiddelen te baat nemen, om het te verhinderen. s p ™,i?0ki!an het i^tan men een opening laten, die men met rood glas Zrtnf latme',r°0de of rood PaPier «verplakt. Het is echter bete/het daghcht geheel af te sluiten en voor de donkere kamer een bijzondere verdoSL t ^7*^; Me%makè dus het raam geheel dicht en brenge een ™rSf tamer-lamP ZB zijn overal in groote verscheidenheid te koop en wel als kaars- en a s petroleumlamp. Heeft men electrisch hcht, dan is het lLirfo- w!!lapa^%lampenh0Uder,te **** brengen, eventueel met een aparte leichng, waaraan de donkere-kamer-lamp bevestigd kan worden. Roode eleetrische gloeiperen zijn met aan te bevelen, omdat dfe meestal gemaakt worden ral hetzelfde glas, waarvan de gekleurde ihuminatielampjes vervaardigd zijn, zoodS ze ook zulke stralen doorlaten, die op de plaat inwerken. Men doet er beteï 276 IK KAN HUISHOUDEN. aan een rooden ballon te koopen, die over de gewone gloeipeer komt en die gemaakt is van goed gemaakt en nauwkeurig onderzocht rood glas. Zulke ballons dragen gewoonlijk het stempel „inaktinisch." Is de donkere kamer op de beschreven manier ingericht, dan neemt men er nog eens de proef van, of zij nu aan alle eischen voldoet, of zij vooral donker is. Men zet het luik er vooi en sluit de deur. Dan blijft men er ongeveer een kwartier in, totdat het oog zich aan het donker heeft gewend. Men kijkt dan goed, of er aan het raam of aan de deur of ergens anders soms nog reten zijn, waar hcht door komt. Kan men die met de hierboven reeds aangegeven middelen niet wegnemen, of zijn er te veel, dan is het goed, voor het raam en voor de deur nog een dicht zwart gordijn te hangen, dat open en toegeschoven kan worden. Op deze proef met het oog volgt nog een tweede, die daarin bestaat, dat men een zeer gevoelige plaat (bijv. Agfa-Extra-Rapid) voor de helft in donker papier wikkelt, terwijl de andere helft er uit steekt. Deze laat men dan eenigen tijd in de kamer hggen, waarna men haar ontwikkelt in een gebruikte ontwikkelaar of in een verschen, die een weinig overnormaal verdund is, of in een normalen verschen ontwikkelaar, waarbij men 3 of 4 droppels bromkali-oplossing doet 1:10. Wanneer er verschil is in de twee helften van de plaat, dan is er nog ergens een plaats, die hcht doorlaat, die dan opgezocht en dichtgemaakt moet worden. Het spreekt vanzelf, dat men de plaat in de kamer in verschhlende richtingen moet draaien, zoodat het hcht er zeker op moet vahen, vanwaar het ook komt. Na deze proef volgt een tweede, die op dezelfde manier wordt genomen en die ten doel heeft te zien of de donkere-kamer-lamp aan ahe eischen voldoet. De plaat wordt weer op dezelfde manier ingepakt, om het roode hcht der lamp ongeveer 10 minuten er op te laten inwerken. Voor deze proef neme men echter een gewone plaat, dus bijv. weder Agfa-Extra-Rapid en in geen geval een, die gevoehg is voor kleuren, een zoogenaamde Chromoplaat, want die zijn ahe erg gevoehg voor het roode licht van de donkere-kamer-lampen. De ontwikkeling geschiedt dan weer op dezelfde manier. Evenals de donkere-kamer-lampen moeten natuurlijk ook de in het raam of in het luik gezette roode ruiten en dergelijke beproefd worden. Is het bewezen, dat zij hcht doorlaten, of dat zij de op de plaat werkende stralen niet genoegzaam terughouden dan moet men ze afkeuren en door nieuwe vervangen. Vele menschen zijn gevoehg voor het roode hcht, ofschoon men er gauw aan gewoon raakt. Deze kunnen dan naast de roode nog een gele ruit in het raam of in de donkere-kamer-lantaarn plaatsen, die bij vele bewerkingen gebruikt wordt, wanneer zij ten minste maktinisch genoeg is. Wij zijn echter tegen het gebruik van zulke gele ruiten, daar er dikwijls veer door bedorven wordt en men zich, zooals reeds gezegd is, spoedig aan het roode hcht van de donkere kamer gewent. Het is ook zeer gemakkelijk, om in de donkere kamerveen paar planken te hebben of, een klein kastje, om er de ontwikkelaars, de oplossingen en de schalen op of in te bergen. Het hefst brengt men ze zoo aan boven de werktafel, dat men er gemakkehjk bij kan. Onze huisdieren. De neiging van den mensch, om het een of ander dier als huisgenoot te hebben, is zeer oud en vindt zijn reden zoowel in zijn behoefte aan gezelligheid als in zijn lust tot vermaak en spel. Waar ooit natuurvorschers nog onbekende natuurvolken aantroffen, daar vonden zij in hunne hutten bonte vogels, apen en verder tam gedierte en de bewoners der wildernis hadden hunne huisdieren zoo hartelijk hef, dat zij (zooals Steinen van de Braziliaansche Oerwoud-Indianen vertelt) het niet van zich konden verkrijgen, om gevogelte, dat zij zelf hadden opgefokt, te slachten en op te eten. Onder al de dieren echter, die de mensch zoo aan zich verbindt, is de hond verreweg de oudste en de meest verspreide. Reeds in het ijstijdperk hadden de Oerbewoners van Europa den hond als een soort huisdier en wanneer wij, uit de overeenkomende toestanden van de tegenwoordige onbeschaafde natuurvolken met die van vroeger, een besluit mogen trekken, dan waren het de vrouwen, die den hond 't eerst getemd hebben. Eerst veel later heeft men de diensten, die de honden bij het opsporen van een prooi of bij het bewaken van het kampvuur hebben bewezen, naar waarde leeren schatten en zich toen zekere eigenschappen, die den hond reeds in den wilden staat eigen zijn, ten nutte gemaakt en die verder ontwikkeld. Als huisdier is de kat veel jonger. Zij schijnt afkomstig te zijn uit NoordOost-Afrika (Nubië) en in het oude korenrijke Egypte is de muizenverdelgster het eerst getemd. Van hier uit is de huiskat met den mensch over de geheele wereld verspreid, in Europa was zij ten tijde van de kruistochten inheemsen, in Amerika is zij echter gekomen met den eersten Engelschen kolonist, die daar landde. Bij de Grieken en Romeinen was het reeds gebruik, om kamervogels te houden om hun mooi gevederte en hun zang. Alexander de Groote Dracht behalve den pauw en talrijke andere Indische dieren ook den papegaai naar Europa en ten tijde van het Romeinsche rijk was het bij voorname dames mode tamme papegaaien in gouden kooien te houden. Voor een nachtegaal betaalde men toen meer dan voor een slaaf. Keizerin Agrippina bezat een lijster, die een aantal woorden sprak. Een aantal kamervogels kwam echter gelijktijdig als kostbare délicatesse op de tafel der smuhers, terwijl aan den anderen kant bijv. de ganzen in den ouden tijd door de vrouwen als kamervogels gekoesterd werden. De kanarievogel, tegenwoordig wel de geliefdste kamervbgel, is in Europa echter sedert de 15e eeuw bekend; toen namehjk de Spanjaarden, de veroveraars van de Kanarische eilanden, ze vandaar invoerden. Als wij ons in de volgende hoofdstukken slechts tot de beschrijving van honden, katten en kamervogels bepalen, zoo geschiedt dit op goede gronden. Konijnen, eekhoorntjes, marters 278 IK KAN HUISHOUDEN. en de helaas tegenwoordig i weer in de mode gekomen kleine apensoorten, behooren niet in de kamer. Zé hier in nauwe kooien te houden is dieren kwellen. Ook maakt de ondraaglijke lucht van de uitwerpselen dezer dieren ze geheel ongeschikt voor het verblijf in woonkamers. Hetzelfde geldt vo >r de witte muizen (albinos) gewonnen van onze gewone huismuis, en de zoogenaamde „Japansche dansmuizen," die niet anders zijn dan gedegenereerde huismuizen met een hevige gehoorziekte; het pleit niet voor de menschlievendheid, dat men zich vergast aan de kwalen („dat dansen") van die zieke dieren. Er dient nog bij gezegd, dat de ervaring leert, dat de in kooien gehouden muizen de grijze muizen uit de geheele buurt lokken. De hond. Hoe voortreffelijk het reukorgaan en de herinnering aan den geur bij den hond is, ervaren wij dagehjks. Juist omdat de hond een goed ontwikkeld en gevoehg reukorgaan heeft, staan hem ook sterke geuren als (parfums, geest van salmoniak, sterk geurende ohën enz.) tegen en zoo heeft men een goed middel, om hem af te schrikken van het verontreinigen van kamerhoeken, stoepen en dergehjke. Het is ook een gevolg van de lengte van den schedel — om dit hier tegelijk op te merken —, dat de hond bij het hardloopen zijne (eveneens zeer verlengde) tong uit den bek steekt. In een toestand van rust vult de tong den geheelen bek ; de hond ademt hoofdzakelijk door den neus ; is het echter noodig, ook door den bek te ademen, dan moet hij de tong, die zulk ademhalen belet, uit den bek laten hangen. Behalve het reukorgaan is ook het gehoor bij den hond goed ontwikkeld. Hier vestig ik de' aandacht op een zeldzamen natuurregel, die volgens Heek deze is : dat witte honden met blauwe oogen ahe doof zijn. Hetzelfde treft men volgens Darwin ook bij katers aan. De hond in den natuurtoestand en wachthonden hebben rechtopstaande oorschelpen, om de geluidgolvingen beter te kunnen opvangen ; honden met hangende ooren hooren veel1 slechter. De ooren van honden af te snijden, ingeval het niet noodzakelijk is door een ziekte van de oorschelpen, moet als een boosaardige dierenmishandeling beschouwd worden. (Dit geldt natuurlijk ook voor het „schoonheidverhoogend" verminken van den staart). De afkeer, dien de hond heeft van schrihe, hooge en harde geluiden is bekend ; de meeste honden huilen bij dergehjke muziek (hooge tonen van viool of piano) blijkbaar, omdat zij pijn lijden. De hooge, stevig in het gewricht zittende pooten, Waarvan de voeten van de voorpooten 5 en van de achterpooten 4 stompe, klauwachtige teenen hebben, zijn bovendien aan den onderkant voorzien van harde eeltkussentjes. Het ranke lichaam van den hond maakt hem bij uitstek geschikt om hard en aanhoudend te loopen, echter niet tot het trekken van zware wagens. De dashond, met zijn lage, kromme, van scherpe klauwen voorziene pooten, die afgericht wordt tot het kruipen in vossen- en dassenholen, vormt de grootste afwijking van het algemeene type, zooals de buldog het doet met betrekking tot het crfthlt. wanf. hri hftm lmmt. rïft nnrlArlrft.n.lr mppr noa.r vnran „Gewogen^en zetsv licht ^an de bovenkaak, wat gewoonhjk juist andersom is. Wanneer .wij nog zeggen, dat de harige staart bij het snelle loopen een soort van luchtroer is, dan hebben wij de bijzonderheden van het dierentype hond genoeg gekenschetst. Zooveel hondenrassen als er zijn — zij kunnen hier zelfs niet bij benadering worden opgesomd, veel minder gekenschetst — zooveel afwijkingen zijn er ook van dit algemeene type op te sommen. ONZE HUISDIEREN. 279 Gladharige Dwergpinoher. En deze vérstrekkende verscheidenheden hebben niet alleen betrekking op grootte, vorm, kleur, beharing enz.,_maar ook op den geestelijken aanleg van den hond. Ook over de verschillende karaktereigenschappen van den hond zou men een boek vol kunnen schrijven. Zeer grappig beschrijft Masius het temperament en den gemoedsaard van. enkele hondenrassen op de volgende manier: windhond, de bevahigste hond, vol grappige schelmerij ; herdershond, een disciplinair talent, maar ook pedant; mops, klein caricatuur;■ de dog, leuk, doodbedaard, zonder geest, behoorende tot den huisinventaris, heveling van oude dames ; spits, toornig, lichtgeraakt, nijdig groote keffer, maar zeer waakzaam en aanhankelijk; poedel, altijd vroohjk, allemansvriend, een grappige klant, draagt pet, stok en pijp met een ernstige houding, is echter zeer ingenomen met zijn knapheid; keeshond, zeer waaksch en trouw en om deze eigenschappen geliefd bij schippers. Aan welk hondenras men de voorkeur moet geven, is moeielijk te zeggen. Natuurlijk zijn allereerst uitgesloten zekere rassen, dië niet als kamerhonden zijn aan te merken. Overigens is de keus geheel een kwestie van smaak. Tegenwoordig zijn de Russische Barsois en de Schotsche Collies zeer gezocht — deze beide worden echter van „valschheid" beschuldigd; of het terecht is, laat ik daar — de terriërsoorten, de Italiaansche windhonden, sommige Chineesche en Japansche dwerghondemassen, zoowel als de das zijn ook zeer geliefd. Wie zich een goeden hond wil aanschaffen — raszuivere honden zijn echter niet goedkoop — gaat het best te rade met een vakman; het gekozen dier moet vooreerst gezond en krachtig, alsook zoo mogelijk reeds van de moeder gespeend zijn, dus 3 of 4 maanden oud. Het dier, dat de moedermeiK ontwend is, krijgt eerst 3 of 4 maal dagelijks lauwe melk in een schaal; later wordt aan de melk wat fijn gekruimeld wittebrood, haver of gerstemeel toegevoegd of men geeft ze „Spratt's Puppy Biscuits." De melk móet gekookt zijn, geitemelk is beter dan koemelk. Na verloop van 2 tot 4 weken geeft men in afwisseling met de melk: vleeschnat met „hondencakes," wat gezouten groenten en mager vleesch. Men moet hier hever een keer meer voederen, dan te veel in eens geven ; jonge — en slecht opgevoede oude — honden overeten zich dikwijls en geven het eten dan weder terug. Het is goed den hond vroeg aan geregelde voedertijden te gewennen. Het voeder van oudere honden moet 's morgens en 's avonds bestaan uit melk met brood of hondencakes, 's middags echter uit pap (havergort, rijst, af en toe koolraap, knollen of groene kool er doorheen gemengd ; bouillon, hefst van kalfsen schapenpooten of koppen getrokken — met brood, hondencakes en vleesch). Als de afval van de tafel niet te sterk gekruid is, kan men hem gerust door de pap mengen; met den afval uit de keuken zij men echter voorzichtig. Naarmate 280 IK KAN HUISHOUDEN. hij groot is, moet de hond dagelijks vleesch hebben (groote honden : St. Bern^ hards, New Foundlanders, Duitsche doggen van £ tot 1 Kilo en melk 1 tot 2 Liter). Wat beenen betreft — in het eerste levensjaar mag de hond er in 't geheel geen hebben .»—• geve men bij voorkeur kalfsbeenderen. Vischgraten, beentjes van gevogelte en wild zijn schadelijk. Bhjft een graat of beensplinter in de keel van den hond zitten, ,dan kan gewoonlijk slechts de tang van den veearts hem voor stikken behoeden. Het voer mag nooit te heet, te vet en te sterk gekruid zijn, er mag echter wel wat zout in gedaan worden; hij moet ook steeds zuiver drinkwater hebben. Is de voeding ondoelmatig, dan zijn aherlei ingewandsziekten er het gevolg van. Tegen verstopping — meestal het gevolg van het geven van te veel beenderen — is het een beproefd middel om van L—3 lepels sla- of wonderolie door het voer te mengen; of een aftreksel van sennebladeren. Tegen buikloop is het aan te bevelen wat opiumtinctuur, gestampte aluin of eenig ander middel bij het voer te doen. Minstens eenmaal in de week (vooral in het warme jaargetijde) moet de hond in lauw water met behulp van een borstel gewasschen of gebaad worden, er bestaan hiervoor bijzondere borstels. Droog waschpoeder vergemakkehjkt dit werk ; ook groene zeep wordt aanbevolen. Na het bad moet het dier snel en zorgvuldig afgedroogd worden en moet hij beweging nemen; bij langharigen honden moet men eerst het haar zorgvuldig uitkammen. Wij willen hier te gelijk opmerken, dat het niet aan te bevelen is, het haar af te scheren, omdat de ervaring leert, dat het haar door het menigvuldig scheren niet alleen zwaarder maar ook stugger wordt. De ligplaats van den hond moet droog zijn, zindelijk en tegen den tocht beschut. Voor zeer jonge honden maakt men in een mand met behulp van hooi, mos en dergehjke een soort van nest en dekt ze gedurende den slaap met een wohen doek toe. Later is een warme deken om op te hggen voldoende. Men kan den hond reeds vroeg leeren zindelijk te znn. Wat nu de africhting van den hond aangaat, zoo moet men allereerst in het oog houden, dat de afzonderlijke individuen ook van hetzelfde ras (juist zooals dit bij ons menschen het geval is) geheel verschillend begaafd zijn. Wat de een spelende leert, kan men van den ander zelfs niet door slagen gedaan krijgen. Overigens -— we moeten ons hier slechts tot" algemeene opmerkingen bepalen — zal men steeds door verstandige, > liefdevolle, maar ook strenge behandeling veel meer bereiken, dan door vleierij, verwennen en klappen. Hier geldt ook het oude spreekwoord „Jong geleerd, oud gedaan." Men denke eraan, dat men den jongen hond, eer hij drie kwart jaar oud is, niet te veel moet slaan. Men kan hem toch streng behandelen en hem nu en dan ongehinderd een paar klappen geven. Door veel slaan wordt hij vreesachtig en lafhartig en het helpt toch niet veel. Wanneer de hond negen maanden oud is, begint zich zijn karakter te vormen: hij wordt waakzaam, loopt niet meer met eiken vreemde mee en toont zich leergierig. Nu begint men ernstig met de opvoeding, maar men geve deze zonder al te veel klappen. Mocht het echter noodig zijn, dan geve men ze zóó, dat de hond het onthoudt. Ten slotte kunnen we hier nog een paar woorden zeggen over de meest voorkomende ziekten van den hond, in zooverre zij gerust met huismiddelen kunnen behandeld worden. Wanneer het zeer kostbare dieren geldt, dan is het aan te raden, ook bij de lichtste ongesteldheid, een veearts te ontbieden. Van ahe hondenziekten is de slijmziekte de meest voorkomende en meest gevreesde. Ahe honden krijgen, ze haast, ze is overerfelijk en heeft dikwijls kwaadaardige complicaties ten gevolge. De verschijnselen van slijmziekte zijn: verschrikkehjk hóesten, een van koorts vergezeld gaande verkoudheid, waarbij de slijm uit neus en oogen komt, ziekteverschijnselen van maag en darmen (stinkende adem, gebrek aan eetlust, opgezet hchaam, buikloop), soms blaasvormige uitslag over het gansche lichaam en wanneer de ziekte-heel erg is: krampen en spiertrekkingen. Sommige ONZE HUISDIEREN. 281 kynologen (hondenkenners) houden de slijmziekte slechts voor een verkoudheidsziekte of brengen haar in verband met een voedingsziekte, die ontstaat, doordat het dier te vroeg gespeend is. Als voorbehoedmiddel wordt van verschhlende zijden Engelsch zout en kinine als beproefd aanbevolen. Men geeft een theelepel vol Engelsch zout, in water opgelost, dagelijks door het voeder en dat zelfs ook aan heel jonge honden („welpen"), die zich gewoonlijk zeer gemakkelijk aan den smaak gewennen. Kinine, in den vorm van Chirunum muriaticum (zoutzure kinine), die bij den apotheker ook 'zonder recept tot dit doel verkrijgbaar is, wordt op gehjke wijze in het voeder gedaan en wel geeft men kleine honden 0.05 gram, middelsoort 0.10 gram, grootere tot 0.20 gram. Verder wordt aangeraden, om voor heel jonge hondjes om de drie dagen 1 eetlepel vol levertraan door het eten te mengen; dit geneesmiddel zou ook goede diensten bewezen hebben, als voorbehoedmiddel tegen slijmziekte. Als men nu verder, zooals wij dit reeds aanraadden, den honden goed verteerbaar voedsel geeft, ze hardt en ze genoeg beweging verschaft, bhjven zij van de slijmziekte verschoond. Het zieke dier krijgt vleeschnat met geklutst ei, gebonden soep, meermalen per dag geschaafd, rauw vleesch, doch steeds slechts met kleine hoeveelheden. In elk geval ook vleeschpepton of Malzextract vermengd met wijn; dit mengsel wordt het jonge dier lepelsgewijze ingegeven. Spratt maakt een goed geneesmiddel bekend onder den naam van „shjmziektepihen". Voor het hoesten legt men den patiënt een Priesznitz omslag om den hals, hoest hij heel erg, dan geve men ahe 2 tot 3 uur een theelepel van 4 deelen geest van anijssalmoniak en 50 deelen altheastroop (apotheker of drogist). Voor het snuiven helpen neuswasschingen met slappe kamihenthee, de oogen kunnen ook daarmede uitgewasschen worden, of, wat nog beter is, men gebruikt een oplossing van zinksulfaat in gedistilleerd water (0.5 :100), elke drogist kan dat geven en druppelt men daarvan een paar droppels in den binnensten ooghoek. Tegen maag en darmstoringen is het goed Priesznitz-verbanden om het hchaam 282 IK KAN 'HUISHOUDEN. te doen of 2 a 3 maal dagelijks zooveel dubbele koolzure soda te geven, als'op de punt van een mes kan liggen. De huiduitslag verdwijnt bij genoegzame zindelijkheid meestal van zelf ; men kan echter de genezing bevorderen, door nu en dan een bad te geven in een warme, slappe oplossing van keukenzout. Tegen de „zenuwslijmziekte" met hare krampen, trekkingen en verlammingen kan'men zelden iets doen; het is menschlievend, om een hond in dezen toestand zooveel mogelijk pijnloos te dooden ; eer men daartoe overgaat, kan men den veearts 'om raad vragen. Verder noemen wij de „schurft" als een hondenziekte, die verwekt wordt door een mijt of made (Sarcroptes), erg aanstekelijk is, op andere huisdieren overgaat en ook den mensch kan aansteken. Bij een anderen vorm van schurft is de mijt, die de ziekte verwekt (Acarus) geneeten; ten slotte krijgen oude, al te vette honden een huiduitslag (puisten, natte of droge), die er ook als schurft uitziet. Bij alle. schurftziekten, waarvan slechts de zaakkundige, dikwijls eerst na een microscopisch onderzoek, de soort kan vaststellen, is het goed in overleg met den veearts een rationeele, doelmatige kuur te doen. Voor ons menschen zijn verreweg de gevaarlijkste ziekten van den hond : de hondsdolheid en de hondenlintworm (Taenia echinococcus). De hondsdolheid herkent men aan de volgende verschijnselen: de hond heeft neiging allerlei onverteerbare, zelfs walgelijke voorwerpen te verslinden, zijn stemming wisselt voortdurend en geheel onverwacht, hij volgt zijn meester niet meer, zijn gang wordt waggelend en zwaaiend en hij bijt zonder de minste aanleiding naar alles, wat hem in den weg komt. Zijn geluid klinkt heesch, het blaffen wordt huilen. Het haar is stug en borstelig. Ten slotte treedt een verlamming van de onderkaak op, (met de klem in den muil), het achterdeel verlamt ook en na 5—10 dagen is het met het dier gedaan. Het is zeer noodzakelijk, bij het geringste spoor van hondsdolheid, de veearts te roepen ; overigens bestaat er een politieverordening tot het aangeven er van. Wordt een mensch door een dollen hond gebeten, dan zende men dadehjk om den dokter. Tot zijn komst verbinde men het verwonde lid en reinige men de wond met overmangaanzure kali,. karbol, lysol, sublimaat en verdere ontsmettingsmiddelen, ingeval van nood is azijn ook goed. De helft der menschen, die door een dollen hond gebeten zijn, krijgt de hondsdolheid (Lyssa), en deze hondsdolheid eischt helaas nog steeds talrijke offers. Zeker even gevaarlijk als de hondsdolheid is de hondenlintworm voor den mensch. Deze lintworm, die slechts 5 mM. lang is, is voorzien van een kop met haken en met 3—4 geledingen, die door zijn kleinheid hcht onopgemerkt blijft, leeft in den darm van den hond, men kan wel aannemen: van eiken hond. De microscopisch kleine eieren van den lintworm komen in den darm van den mensch, doordat men den hond streelt, hem over den snuit wrijft en dan de besmette hand aan den mond brengt of den hond' soms kust. In den darm van den mensch ontwikkelen zich de eieren tot finnen (lintwormen). Deze sluipen in de lever, de longen, de hersens en in andere organen van den mensch en vormen daar gezwehen, die in de lever de grootte van een klein kinderhoofd kunnen bereiken en somtijds tot 30 pond zwaar worden. De finnen vermenigvuldigen zich in korten tijd zeer sterk. Gevahen van echinococcus, namelijk bij vrouwen, zijn veel menigvuldiger, dan de leek > denkt. Men moet onvoorwaardelijk tot stelregel nemen, nooit een hond den snuit te streelen, noch zich gezicht of handen te laten likken, laat staan te kussen!!!! Vooral de kinderen kunnen er niet dringend genoeg voor gewaarschuwd worden. Gebeurt het soms, dat men onwillekeurig op zoo'n manier met den hond in aanraking komt, dan moeten die lichaamsdeelen dadelijk ontsmet worden en minstens met zeep en water goed gereinigd worden. Is de mensch besmet, dan kan slechts een groote operatie het leven redden. Geneesmiddelen zijn tegen die échiniococcusfinnen machteloos. De hond herbergt nog een reeks van parasieten, daaronder ook blaasworm, waarvan de finnen ook in de hersenen der schapen (de draaiziekte) veroorzaken. Geneesmiddelen tegen de wormziekte van den hond zijn Zedoarwortel of wormkruid (onder het voer gemengd) of beter nog Santonin in kleine hoeveel- ONZE HUISDIEREN. 283 heden (0.1 gram) meermalen dagelijks gegeven; later moeten dan geschikte afvoermiddelen gegeven worden. De kat. Voor de verpleging en de voeding van de kat geldt hetzelfde, wat voor den hond gezegd is. Evenals de hond gewent zich ook de kat gemakkelijk aan menschehjken kost. Jonge katten geve men voornamelijk melk, waarin wittebrood geweekt kan worden. Oudere moeten daarbij dagelijks goed mager, rauw vleesch hebben (geschaafd vleesch). Oudere katten eten ook gaarne visch (versche zoowel als gerookte). Zij hebben echter het liefst zelf gevangen muizen. Daar katten zeer snoepachtig zijn, moet men alle spijzen voor hen wegsluiten; als ze de gelegenheid hebben, halen zij zelfs het vleesch uit het warme nat. Dezelfde ziekten, Jonge Angorakatten. die de hond heeft, worden ook bij de katten aangetroffen, zij kunnen met dezelfde geneesmiddelen behandeld worden. Alleen moet de hoeveelheid van de geneesmiddelen verkleind worden. Van de ziekten, die de kat somtijds heeft, is de dolheid voor den mensch het gevaarbjkste. De finnen van den kattenlintworm leven niet in de darmen van den mensch, maar in die der muizen. De verschillende rassen van katten zijn : de cypersche kat, de angora katten met zilverwit haar, bonte katten, die wit, zwart en geel gevlekt zijn. De vogels. Van de kamervogels, waarvan wij iets zullen vertellen, verdient de papegaai een afzonderlijke bespreking. Groote papegaaien moeten stevige kooien hebben. De springstokken moeten van zacht hout zijn, van verschillende dikte, doch altijd zóó dik, dat de papegaai ze niet geheel omspannen kan ; slechts op die manier kan men vermijden, dat hij gebreken aan de pooten krijgt. Men geeft de dieren nu en dan zacht hout om aan te knagen, jonge takjes van vruchtboomen, wilgentakjes met bladeren en knoppen en dergelijke. 284 IK KAN HUISHOUDEN. Zulke jonge takken, verder versch ooft, besvruchten (ook rozijnen). noten, pitten van zonnebloem, zoete amandelen, die echter alleen, (bittere amandelen zoowel als peterselie zijn vergift voor den papegaai), stukjes meloen en pompoen gekookte aardappelen en peen zijn lekkernijen voor het dier. Hoewel de papegaai allen menschehjken kost wil eten, moet men hem toch liever niets daarvan geven, hoogstens wittebrood, beschuit en (niet te harde) suiker. Het doelmatigste voer voor groote papegaaien is hennepzaad, maïs en haver; middelsoort papegaaien moeten haver, hennep, gekookte rijst, gort, ha vergort, kleinere : geklopte haver, gekneusd hennepzaad, gekookte rijst en gerst hebben. Aan oude papegaaien geve men van tijd tot tijd een weinig steenzout, om aan te hkken. Het voer moet dagehjks driemaal 's morgens, 's middags en tegen den avond in voldoende hoeveelheid gegeven wórden. Het drinkwater, moet altijd een warmte hebben van ongeveer 15° R., men geve hem minstens eenmaal in de week water om te baden, baadt de vogel met van zelf, dan moet men hem besproeien. De natte vogel moet men behoeden voor kouvatten. Om den vogel tam te maken en te leeren spreken, zijn geduld en nogmaals geduld, bedaardheid en standvastigheid de eerste vereischten. Wanneer de vogel zijn aangeboren schuwheid heeft overwonnen, dan kan men beginnen met hem te leeren praten. Men moet hem woorden, zinnen, hedjes enz. 's morgens vroeg en 's avonds op een zelfden en gehjkmatigen toon voorzeggen, zingen of fluiten. Men bedenke bij het leeren steeds dat (nog meer dan bij kinderen) slechts met bedaardheid en goedheid iets te bereiken is. De kanarievogel is te bekend, dan dat hij hier nader hoeft omschreven te worden. Van alle rassen (Duitsche Nederlandsche en Engelsche kanaries met vele variëteiten in vorm en kleur) is de „Saksische" het meest gehefd, zijnde de beste zanger onder de kanaries. Elke kooi is bruikbaar voor den kanarievogel; hoe eenvoudiger de kooi echter is, des te beter is zij. Het voeder moet hoofdzakelijk bestaan uit koolzaad. Hij knabbelt graag op klontjes suiker en het is goed voor den snavel. In den zomer moet de vogel af en toe 'kool, salade en kruiskruid als lekkernij hebben, in den winter in plaats daarvan stukjes appel of peer. In het begin van den ruitijd geeft men gekneusd hennepzaad, haverkorrels en een weinig hard gekookt ei; na het eind van den ruitijd kan men weer als gewoonlijk koolzaad geven. Betreffende ahe andere kamervogelsoorten stip ik hier aan; dat de zoogenaamde zaadeters gemakkelijker te houden en meestal ook sterker zijn, dan de zoogenaamde insecteneters. De kooi moet practisch en ruim zijn, geen kunstbouwwerk, de springstokken moeten van verschhlende dikte en trapsgewijze aangebracht zijn. Reinheid van de kooi en het dikwijls verwisselen van zand, vooral bij insecteneters, is noodzakelijk. Van de buitenlandsche zaadeters zijn aan te bevelen, de steeds meer in den handel komende, gedeeltelijk mooi zingende prachtvinken (tijgervink, astrhd, oranjebekje enz.). Het is goed om van deze soort meerdere te gehjk in een kooi te hebben, die van nauwe trahes moet voorzien zijn. Van de inlandsche: de (hstelvink, 't sijsje, de beukvink, de bloed- of bergvlasvink, de goud- of bloedvink, die gemakkehjk hedjes leert nafluiten, wanneer hij nog erg jong- is. Van de insecteneters bevelen wij aan: den Chineeschen nachtegaal, den gewonen nachtegaal, het blauw- en roodborstje, het roodstaartje, 't steenroodborstje en de meessoorten. Ook hier is keuze een kwestie van smaak. Gemengd vogelvoeder is in den handel' verkrijgbaar evenzoo kan men vogelzand voor de kooi bekomen. Ahe vogels eten nu en dan zand, hetgeen zij voor de spijsvertering noodig hebben. De prijs van het gemengd voer is 20 a 25 cents het pond en is overal verkrijgbaar. Volgens Bade is het beste voer voor insecteneters in den zomer versche miereneieren en het overige gedeelte van het jaar meelwormen en nu en dan een weinig hard gekookt ei. Wanneer de vogel goed voedsel en een goede kooi heeft wordt een vogel zelden ziek. De meest voorkomende vogelziekte is de luis („vogehuis"). Men verdrijft ze met insectenpoeder, doch zorge dat de vogel het niet in den bek krijgt, 's Nachts dekt men ONZE HUISDIEREN. 285 de koor met een doek toe en doodt men de luizen, die op den doek zitten en dikwijls rood zien van het bloed. De springstokken moeten dagelijks uitgekookt worden; zelfs de kooi moet meermalen goed gereinigd worden. Bij' buikloop of diarrhee voedere men een weinig geraspte nootmuskaat, onthoude den vogel het bad en voege aan het drinkwater 1 of 2 droppels opiumtinctuur toe. Tegen verstopping is rabarbertinctuur goed (zes tot acht druppels) in het drinkwater een klein weinigje Engelsch zout of ook dubbele koolzure soda (in het water). Bij verkoudheid, snuiven en catarrh moet de vogel in een gelijkmatig warme kamer gebracht worden. Zijn neus moet nu en dan met een .doekje of een sponsje en lauw water gereinigd worden. Is hij erg ziek en is het een kostbare vogel, dan doet men beter den veearts te raadplegen. Wat moet de huisvrouw van de gezondheidsleer, van de ziekteverpleging en van de eerste hulp bij ongelukken weten. Gezondheid Ha rijkdom, is kapitaal. Wie de kunst verstaat, haar goed te gebruiken, zal minder in nood en druk komen, dan diegene, die de gaven bem door de natuur in den schoot geworpen, verspilt. Het navolgen van de grondstellingen der gezondheidsleer, biedt een zekeren waarborg tegen menige ziektè. Hare overtreding wreekt zich altijd Heeft, iedereen het zoo in zijn hand. zijn üchaam door een verstandige levenswijze voor ziekte en ongeluk te vrijwaren, het te harden en te versterken toch benadeelt hij-door het niet betrachten van de gezondheidsleer niet alleen zich zelf, maar indirect anderen. De zorg van de huisvrouw is in uit opzicht van oneindig grooter beteekenis en hare verantwoordelijkheid niet minder Hare voorzichtigheid en voorzorgen komen niet alleen haar ten goede doch het geheele huishouden. Hare nalatigheid wreekt zich niet alleen op haar maar ook op alle leden van het huisgezin. In hare hand berust de dagelijksche zore voor de gezondheid en daarmede voor het levensgeluk van de familie Daarom is het een punt van groot belang, dat de huisvrouw kennis' heeft van de eischen der gezondheidsleer. De bedrevenheid der huisvrouw, haar doorzicht, energie en eindelijk hare kennis op hygiënisch gebied toonen zich in gezonde dagen daardoor, dat zij alles doet en mets nalaat, wat noodig is, om de gezondheid te behouden ln dageD van ziekte echter treedt de waarde van het rustig overleg en het moedig aanvaarden eerst recht op den voorgrond. Hare kennis en het bewustzijn, dat zij eenige verhchting in het lijden kan aanbrengen, zullen verhinderen, dat zij het hoofd laat hangen of zich aan vertwijfeling overgeeft. Integendeel zal zij door kalmte, omzichtigheid en doelmatig handelen het hare er toe bijdragen, dat de ziekte niet al te zeer om zich heengrijpt en dat de verpleging van den patiënt niets te wenschen overlaat Waar ongelukken plaats vinden, hangt in de meeste gevallen verreweg het meeste af van de eerste hulp, die den gekwetste geboden wordt. Het is niet overdreven, als beweerd wordt, dat de fouten, die begaan worden bij het eerste optreden van een ziekte of bij het plaats vinden van een ongeluk, dikwijls alle WAT MOET DE HUISVROUW VAN DE GEZONDHEIDSLEER WETEN. 287 kunde van de daarop gevolgde geneeskundige behandeling te schande maken. Even waar is het, dat een ter rechtertijd inzien van den toestand en een snel, bewust handelen op het gegeven oogenblik aan de ziekte een gunstige wending geven kunnen; ook, dat de dokter bij het waarnemen van zijn praktijk in de huishouding geen beter bondgenoot wenschen kan, dan een huisvrouw, die met de ziekenverpleging vertrouwd is. De verzorging van het lichaam. De verzorging van de huid. Wanneer wij ons nu de vraag stellen, wat er kan en moet gedaan worden, om het huisgezin voor ziekte te behoeden, dan moeten wij in de èefste plaats kennis nemen van de regelen der verzorging van het lichaam. Hierin vindt de moeder een ruim arbeidsveld. Laten we beginnen met de verzorging der huid. De huid van den mensch, een buitengewoon samengesteld orgaan, regelt door de in haar • eindigende fijnste bloedvaatjes (de zoogenaamde capilairen) de bloedverdeeling aan de oppervlakte van het lichaam en daardoor de afscheiding van de lichaamswarmte aan den dampkring, die het lichaam omgeeft. Door de in de huid voorkomende kliertjes worden schadelijke en verbruikte sappen afgevoerd. De huid is ook een ademhalingsorgaan van groote beteekenis, want de ademhaling door de longen alleen is niet voldoende, om de voor het leven van • den mensch zoo hoog noodige hoeveelheid zuurstof aan te voeren en om het koolzuur af te scheiden, zij moet door de ademhaling van de huid op onbekrompen wijze ondersteund worden. Als de ademhaling door de huid ook maar gedeeltelijk wordt belemmerd, treedt dadelijk storing in de gezondheid op. Wanneer bijvoorbeeld een derde van de oppervlakte der huid door verbranding beleedigd is en zij daardoor ongeschikt is geworden om de ademhaling der longen te ondersteunen, treedt de dood door verstikking in. Daaruit leeren wij het groote nut van het onderhoud en der verzorging van een goed werkende huid. Een huidziekte werkt snel en storend op de andere organen in, zoo oók heeft elke ziekte gewoonlijk een verandering van temperatuur en kleur der huid ten gevolge. Wij weten dat reeds een geringe afwijking van de normale huidkleur een teeken van bepaalde ziekten is. Wij mogen bijvoorbeeld, wanneer wij een opvallend bleek mensch zien, voor zeker aannemen, dat hij aan bleekzucht lijdt, dat wil zeggen, dat het bloed te arm is aan bloedlichaampjes, of wèl, hij lijdt aan bloedarmoede, dus dat hij gebrek aan bloed heeft. Een bleeke gelaatskleur kan ook het gevolg zijn van ziekten, die verval van krachten met zich brengen. (Tuberculose, allerlei koortsachtige ziekten of groote bloedverliezen). Wij weten, dat een blauwachtige huidkleur een onfeilbaar teeken is van een storing in den bloedsomloop. In die gevallen. wordt het bloed overladen met koolzuur en wordt daardoor donker gekleurd. Deze storingen treden vooral bij hart- en nierziekten op. Dan kennen wij allen de opvallend gele kleur der huid, geelzucht genaamd, die ontstaat bij ziekten van den lever, der galblaas en van de galbuis, door storing van de galafscheiding in den darm en de vermenging van de gal met het bloed. Wij weten ten slotte, dat een bronskleurige huid voorkomt bij een ziekte der bijnieren, de Addisonsche ziekte. Behalve de kleur der huid speelt haar zachtheid, zoowel als haar vochtigheid een niet onbeduidende rol. Evenals de huid door het net van bloedvaten een hulporgaan der longen is, zoo is zij door de poriën en hare werking een hulporgaan der nieren, waarvan zij de werking door de zweetafscheiding ondersteunt. Het zweet is evenals de door de nieren afgescheiden urine, een afscheidingsproduct van het bloed. Een storing van het eene orgaan werkt dus ook schadelijk op 't andere. Hieruit kan men zien, dat niet alleen een goede huidverzorging wordt geboden door zindelijkheid en ijdelheid, doch dat zij ook 288 ik kan huishouden. uit een gezondheidsoogpunt dringend noodig is. Het veronachtzamen der huidverzorging is eindelijk ook de hoofdoorzaak van al die ziekten, die men met het woord „verkoudheid" noemen kan. Waarin moet nu de verzorging der huid bestaan ? In de eerste plaats door het reinhouden der huid. Deze reiniging geschiedt zoowel door de verwijdering van het van buiten af op haar gekomen vuil, alsook door de afwassching van het van binnen uit aan de oppervlakte komende afscheidingsproduct, het zweet. Deze wasschingen worden 't best bewerkstelligd door middel van warm water en een rijkelijk gebruik van zeep. Door middel van ruwe handdoeken, borstels en waschhanddoeken verkrijgt men betere resultaten, dan met sponzen^ die slechts de oppervlakte reinigen, zonder het vuil uit de holten dertusschenruimten tusschen de poriën te verwijderen. De vraag welke zeepen de beste zijn, beantwoorden wij met te zeggen,, dat een zeep zoo weinig mogelijk vrije zuren en zoo weinig mogehjk vrije alkali moet bevatten. Het beste is,. dat zij „neutraal" is. Of men kali- of natronzeep gebruikt is van minder belang, dan de vraag naar haar zuurgehalte. In den tegenwoordigeh tijd komen er een groot aantal neutrale zeepen aan de markt, waarvan diè het meest aan te bevelen zijn, die glycerine bevatten of vet. Tot het behoud van een reine, zachte huid worden overvette zeepen aanbevolen en crèmes van ahe soorten aangewend. Men moet de voorkeur geven aan die crèmes, die een zacht vet bevatten, omdat crèmes, poeder en blanketsel de huidporiën verstoppen. Zulke crèmes zijn ook goed tegen het openspringen der huid. Zij, die last hebben van kloven in de huid, moeten zich vóór het insmeren goed met lauw water wasschen. Huidmassage is van tijd tot tijd zeer aanbevelenswaard. Door haar wordt de ademhahng door de huid bevorderd, het verstoppen der poriën wordt verhinderd en daardoor het ontstaan van puistjes enz. tegengegaan. Van groot gewicht is het, dat het gezicht goed afgedroogd wordt. Vooral in streken, waar het water kalkhoudend is, is het goed wat borax aan het water toe te voegen. Hierdoor wordt het water zacht en grijpt dus de huid minder aan. Wie er de voorkeur aan geeft, zich met koud water te wasschen, moet er des te meer op letten, dat de huid goed wordt afgedroogd, ook is het goed bij koud weer, vóór men uitgaat wat crème te gebruiken, om het springen der huid te voorkomen. Wanneer men last heeft van puistjes of zomersproeten is. het goed zich met teer of teerzwavelzeep te wasschen. Bij de steeds toenemende verfijning van de zeden, zijn er specialiteiten gekomen op het gebied van de huidverpleging in het bijzonder en de geheele hchaamsverpleging in het algemeen. In de laatste jaren maakt men ook veel werk van een bijzonder verfijnde verpleging van het aangezicht met behulp van de massage. Deze behandeling zou een vroegtijdig verwelken van het aangezicht moeten voorkomen, zooals. het vormen van rimpels. Tegenwoordig schenkt men ook om dezelfde redenen veel aandacht aan de verzorging der handen. Manicure en Pedicure. De verzorging van de handen en voeten. De manicure of verzorging der handen belast zich echter niet alleen met deverzorging van de huid, maar evenzoo met de behandeling der nagels van devingers. Men onderhoudt de nagels, door de band in een warmwaterbad zacht te maken en de nagels dan met glycerine in te smeren. Harde, roode nagels bleekt men met waterstofsuperoxyde en polijst ze met talk. Dah worden de nagelriemen verzorgd door middel van daarvoor bestemde borstels en ten laatste worden de nagels zorgvuldig en naar de regelen der kunst geknipt en afgevijld. De voeten worden op een dergelijke wijze behandeld (Pedicure). WAT MOET DE HUISVROUW VAN DE GEZONDHEIDSLEER WETEN. 289 Bij de verzorging van den voet speelt bet knippen van de voetnagels een gewichtige rol; deze moeten, zoo mogelijk, eenmaal in de week zoo geknipt worden, dat de nagel zoo kort mogelijk is. Wie het geregeld knippen der voet-' nagels nalaat, maakt door te • lang geworden nagels zeer veel kousen stuk en stelt zich aan het gevaar bloot, dat hem de nagels in het vleesch "groeien. Zulke in het vleesch gegroeide nagels veroorzaken zeer veel last, geven soms langdurige ontsteking aan de voeten en zijn dikwijls moeilijk en op heel pijnlijke manier weer in orde te brengen. De nagels worden ook menigmaal kunstmatig geverfd; daar echter dit gedeelte van de manicure met de huidverzorging niets te maken heeft, zoo zullen wij de beschrijving daarvan maar nalaten. De zorg voor het haar, de tanden en den mond. Wanneer wij het hoofdstuk van het reinhouden van ons lichaam willen volmaken, dan behooren hierbij ook het haar, de tanden en den mond. Daar elke nalatigheid met betrekking tot een van deze schadelijk kan zijn voor de gezondheid, verdienen zij een uitvoerige beschrijving. Bij den aanblik van een hoofd kan men gewoonlijk reeds een oordeel vellen over de verdere lichaamsverzorging van den mensch. Welk een rol speelde reeds in de klassieke oudheid de verzorging dor haren. Op dit gebied gaan de voorzorgen voor de gezondheid en voor de schoonheid hand aan hand ! De zorg voor het haar moet reeds bij het kind beginnen : het haar moet °ij jongens en meisjes dikwijls geknipt worden en dat wel bij de laatsten tot aan het zesde levensjaar elke 4 weken. Men beoogt daarmee een herhaaldelijke ontblooting en daardoor versterking van den schedelhuid. Ook wordt de haargroei door het vele knippen bevorderd, de wortels der haren worden krachtiger en de meisjes, wier haar op die wijze behandeld is, zullen zich latei- niet behoeven te beklagen, dat het haar vroegtijdig uitvalt. De man in 't algemeen moet het haar, evenals dat bij de militairen het geval is, niet langer laten groeien dan 3 of 4 centimeter, daar het al te lange haar slechts een schuilplaats is voor stof en zweet. Waar natuurlijk de persoonlijke ijdelheid in 't spel komt, die in zwierende kunstenaarslokken een teeken van genialiteit ziet, daar houdt alle gezondheidsleer op. De schedelhuid moet meermalen minstens één of tweemaal in de week gewasschen worden, opdat zij , van het stof der straten en der werkplaatsen bevrijd wordt. Het is in het geheel niet noodig, dat men zich daartoe bedient van de ontelbare, moderne haarwaters, die met reuzenreclame worden aangeboden, deze zijn meestal weel te duur en de practische huisvrouw vervangt ze door veel billijker middelen. Zoo gebruikt men bijvoorbeeld voor het wasschen van bet haar wat potasch of borax, dat men in het water doet. Dan wascht men het met een 90 procents alcohol na, waarin 2 procent ricinusolie opgelost is, daardoor wordt het vet van de schedelhuid opgelost en verwijderd. Om roos te verwijderen, kan men bij deze oplossing nog wat sublimaat t alleen voor zijn eigen vaderland, maar begon zijn propaganda door de gansche beschaafde wereld. In Oostenrijk heeft de onvergetelijke Bihroth voor de eerste hulp bij ongelukken door voordrachten en het stichten van cursussen zegenrijk gewerkt. Ook in ons land worden in de Verschillende nlaa.tsAn miranaoan gegeven uitgaande van de vereeniging tot het verleenen van eerste hulp bij -ongelukken. Niet overal echter staat met den noodigen spoed een geoefend Samaritaan ter beschikking van den verwonde. De gevahen zijn. niet te tehen, waarin het iuist de huisvrouw Eenvoudige flj^gs ter hulpe snelt om een manier om het üa van net huisgezin, dat een ongeluk bloed te stelpen heeft gekregen, bij te staan, aan een arm. . Het behoort eigenlijk ook tot de Bloedstelping aan een been aoor aruK op den grooten beenslagader. 324 IK KAN HUISHOUDEN. algemeene opvoeding, dat men in zulke gevallen de handen niet werkeloos] in den schoot legt, maar zich weet te weren en snel en rustig de hulp verleent, die de pijn verzacht en het levensgevaar doet verminderen. Daarmede heeft men, tot de dokter komt, het zijne gedaan. De soorten van ongelukken. Men onderscheidt de ongelukken in drie soorten: le. Ongelukken door werktuigen. 2*. Ongelukken door chemischen invloed (allerlei vergiften). 3*. Ongelukken door de weersgesteldheid (warmte of koude). De ongelukken door werktuigen teweeggebracht kunnen weer in twee soorten worden verdeeld. De eerste soort, waarbij de huid beschadigd is, dus wondenv en de tweede soort, waarbij de huid onbeschadigd gebleven is, doch het hchaam inwendig is gekneusd. De eersten maken door de dikwijls er mee gepaard gaande bloedingen, een erger indruk dan de laatste, zij zijn niettegenstaahde dat, gewoonlijk niet zoo gevaarlijk. Bloeding. Bedekt nooit een bloedende wond met spinrag, pleister, gompapier, zwam, Penghawar Djambi. Geringe bloedingen houden vanzelf op. Zelfs kan het zijn nut hebben om het deel in lauw water nog wat te laten nabloeden, waardoor schadehjke en vergiftige stoffen met het bloed worden afgevoerd. Grootere bloedingen verschillen naarmate aderen of slagaderen gewond zijn. Uit slagaderen komt helder rood bloed met een straal, die onophoudelijk zwakker en weer sterker wordt. Uit aderen vloeit regelmatig donker bloed. Terwijl het bij aderlijke bloeding van belang is, de kleedingstukken los te maken. Bloeding aan de ledematen. Richt het bloedende hd naar boven. Bij aderlijke bloeding, moet de slagader Doven ae wona, aus m ae ncnting naar het hart toe, gedrukt worden. Dit geschiedt: le. druk de slagader met de vingers dicht; 2®. bind een doek om arm of been, steek daaronder een stok of sleutel en draai zoolang om tot de bloeding staat; 3®. Buig het hd zoo sterk mogelijk in het gewricht, dat Bloedstelping door druk op den grooten armslagader. het dichtst boven de Wond hgt ; 4e. Hebt ge een elastieken zwachtel (bretel), wind dezen dan eenige malen om het hd. Een dergelijke omsnoering mag niet langer dan 2 a 3 uren duren. Neusbloeding. Niet laten snuiten. Breng de armen hoog langs het hoofd. Laat koud water of water en azijn in den neus loopen. Knijp de neusgaten dicht of breng een stijve wattenprop in de neusgaten en let dan op of het bloed achter in de keel naar beneden loopt. In dit geval dadelijk om den dokter sturen. WAT MOET DE HUISVROUW VAN DE GEZONDHEIDSLEER WETEN. 325 Bloeding na het trekken van een tand. Vul de holte waar de tand gestaan heeft met een propje zuiver verbandgaas zoo noodig jodoformgaas, zoodat het boven de tandrij uitsteekt. Laat dit propje vasthouden door de tanden vast op elkaar te laten sluiten. Bij sterke bloedingen of ontstekingen 'schrijft de tandarts meestal een mondspoeling voor. Bloedhoest, bloedbraken. Geef aan den zieke een eierlepel keukenzout. Breng hem in een gemakkelijke houding en maak nauwe kleeren los. Houd den zieke evenals diens omgeving rustig. Geef hem stukjes ijs in den mond. Bewaar ahes wat werd uitgehoest of gebraakt voor den dokter. Beenbreuk. Trek de kleeren of laarzen niet uit, snijd ze open. Maak een spalk van een plankje, stokken, bordpapier takjes, stroo enz. en bevestig het gebroken hd daarop met doeken of zwachtels, voorzichtig en toch zoo stevig mogehjk. Vervoer den lijder zonder hem te schudden naar geneesheer of ziekenhuis. Is op de plaats der breuk een wond, handel dan als bij open wonden. Open wonden. Raak de wond zoo weinig mogelijk aan. Is de bloeding niet heftig, zoodat deze geen snelle behandeling vereischt, begin dan met uw eigen handen minstens 5 minuten lang in warm water te wasschen, onder ruim gebruik van zeep en nagelborstel. •„ Droog ze af met een schoonen doek en dompel ze dan in een oplossing van creoline (1 gram creohne op 100 gram zuiver water). Niet afdrogen. Ontbloot de huid rondom de wond ruimschoots door de kleeren los te knippen. Is de wond verontreingd, zuiver haar dan, door haar af te spoelen. Giet daartoe zuiver water dat gekookt heeft, of ook wel een slappe lysoloplossing 1 °/0, geen carbol, dit is slecht voor de wondranden, uit een schoone kan over de wond en haar omgeving. Is de wond niet vuil, met gestold bloed bedekt, reinig dan aheen de omgeving. Bedek thans de wond met een zuiver schoonen doek (hefst uitgekookt), welke gij in de subhmaatoplossing gedompeld en daarna uitgeknepen hebt. Sublimaat 1 °/00 mag niet gebruikt worden als er metalen in de wond zijn, bijv. stuk van een mes. Het is een verbinding van kwik, geeft met andere metalen een amalgaan en verbindt zich met eiwit. Tegenwoordig wordt ook soda (1 lepel op 1 L. kokend water) voor wondbehandeling gebruikt. Nooit hechtpleister, gompapier, of watten direct op de wond leggen. De vezels van watten kunnen slechts met groote moeite uit de wond verwijderd worden. Verstuiken, verrekken, kneuzingen. Bedek het gekneusde, verstuikte of verrekte deel met koude compressen en bezorg het een rustige en gemakkelijke ligging tot de dokter komt. Doe geen poging om een ontwricht hd weer op zijn plaats te brengen. Maak na kneuzingen van den romp ahe nauwsluitende kleeren los, leg het hoofd laag en besprenkel het met koud water. Breuken. De breuk ontstaat door het plotseling aanwenden van groote spierkracht, terwijl men krampachtig den adem inhoudt, zooals bij het tillen van zware lasten, bij het turnen enz. 326 IK KAM HUISHOUDEN. Gaat zoo'n breuk plotseling uit, dan legge men den lijder rustig neer, zorgt door koude omslagen de pijnen te venninderen en roept zoo spoedig mogelijk den dokter. Vreemde lichamen in het oor of in den neus. Gewoonlijk dient elke poging om een érwt, koraal, insect, etc. zelf te verwijderen, alleen om het nog verder naar binnen te dringen. Wacht dus rustig, tot de dokter u helpt. Vreemde lichamen in het oog. Niet wrijven. Alleen wanneer gij het vreemde hchaam op den rand van een der oogleden ziet, kunt ge beproeven het met een schoon lapje weg te nemen. Ook kunt ge beproeven het boven-ooghd voorzichtig over het beneden-ooghd te halen. Daarna een koude compres op 't oog, waarna men de rest aan den dokter overlaat. Kunstmatige ademhaling. Oefen de volgende handelwijze bij voorbaat bij een uwer kennissen. Ontbloot het bovenlijf, leg de uitgetrokken kleeren in een rol onder den rug. Trek de tong uit den mond en bind die op de kin vast. Plaats u aan het hoofdeinde, vat beide bovenarmen juist boven den elleboog, en voer de armen zijwaarts omhoog tot boven het hoofd, houd ze aldus een paar seconden, breng ze nu weer zijwaarts omlaag en druk ze met zacht geweld tegen de zijden der borst. Op ditzelfde oogenbfik drukt een helper met de vlakke handen op de maagstreek. Herhaal deze beweging circa 15 keer per niinuut. Houd niet op, voordat de ademhaling weer vanzelf begint, al duurt het ook twee uur. Laat onderwijl de leden borstelen of met wohen doeken wrijven. Bewusteloosheid. Bewusteloosheid komt voor bij : Schrik, angst, aandoening, (eenvoudige flauwte), zware verwondingen, bloedverhes, aanval van beroerte, vergiftiging, stuipen, vahende ziekte, hersenschudding, zonnesteek. Behandeling. Maak nauwsluitende kleeren vooral om hals en middel los. Zorg voor frissche lucht. (Geen toeschouwers). Leg het hchaam op den rug, met het hoofd naar beneden, wanneer het gelaat bleek, en het hoofd hoog, indien het gelaat rood is. Besprenkel het gelaat met koud water. Laat geest van salmoniak of een ander prikkelend middel ruiken en kittel met een strootje of veer in den neus. Staat de ademhaling sth, dan -mnstmatige ademhalingsbeweging. Bij braken het hoofd op zijde houden. Bij vahende ziekte zorg dragen, dat de zieke zich zelf niet verwondt, een zacht kussen onder het hoofd, een kurk of houtje tusschen de tanden, zoo weinig mogelijk de bewegingen tegenhouden, de vuisten niet openbreken. Bij beroerte, stuipen of zonnesteek mosterdpleisters aan de kuiten. Bij het ontwaken sterke koffie, grog of wijn. Behandeling van een drenkeling. Begin met de kleeren los te snijden en uit te trekken. Leg het hchaam op de zijde, met de beenen en het hchaam hooger dan het hoofd, opdat ingedrongen water kan wegvloeien. Reinig mond en neusgaten van slijk en kroos met een doek om uw vingers en bind de tong op de kin vast. WAT MOET DB HUISVROUW VAN DE GEZONDHEIDSLEER WETEN. 327 Leg vervolgens het hchaam op den rug en pas kunstmatige ademhaling toe, indien de ademhaling stilstaat. Gaat de ademhaling weer geregeld, wrijf dan over het geheele hchaam hard met warme doeken en breng het in een warm bed over. Geef warme thee, wijn of grog. Behandeling van verstikking door ophangen. Ondersteun het hchaam bij het lossnijden van den strop. Zorg voor frissche lucht. Kunstmatige ademhaling. Giet koud water over het hchaam. Later geve men warme dranken, warme thee, warmen wijn of grog. Behandeling van verstikking door verslikken. Knijp de neus toe met de linkerhand, dan opent zich de mond. Ga snel met duim en wijsvinger van de rchterhand tot diep in de keel, voel of daar een vreemd hchaam zit en beproef het aldus te vatten. Gelukt dit niet, duw dan onmiddellijk het hchaam met borst en buik tegen een muur en druk met ahe kracht uw vuisten tusschen de schouderbladen tegen den rug aan. Vergeet niet, bij het bericht aan den dokter, te laten weten, wat er gebeurd is, opdat deze de noodige .nstrumenten kan meebrengen. Behandeling van verstikking door vergiftige dampen. Zorg voor frissche lucht, hefst den lijder naar buiten brengen. Verder kunstmatige ademhaling. Denk ook aan u zelf. Houd in een kamer met kolendamp of lichtgas gevuld de ademhaling op, totdat gij de vensters hebt stukgeslagen. Ga nooit in een put of riool zonder aangebonden signaallijn. Houd een spons met slappe azijn voor den mond. Vermijd het aansteken van hcht, zoo gij met hchtgas te doen hebt. Vergiftigingen. Tracht op te sporen welk vergif gebruikt is. Verwek bij voorbaat braking door : 1°. de keel met veer of vinger prikkelen; 2". veel lauw water met zout of zeep te laten drinken. Weet ge dat een zuur is ingeslikt, dan soda, magnesia, kalk, potasch in veel water laten drinken. Is er loog gebruikt dan azijn en citroenen. Daarna, na een uur, veel slijmige of vette dranken (melk, eiwit, ohe, boter). Is er reden om aan phosphorvergiftiging te denken, dan zijn melk, ohe en vet etreng verboden. Bij verdoovende vergiffen moet het inslapen voorkomen worden: sterke koffie en thee, mosterdpap op de maag, koud besprenkelen. Bevrorene. Breng den bevrorene in een koude kamer. Voorzichtig, omdat de ledematen broos zijn en kunnen afbreken als glas. Ontbloot het hchaam door de kleeren af te snijden. Wrijf het hchaam met sneeuw of met natte doeken. Maak kunstmatige ademhalingsbeweging. Keert de ademhaling terug, dan achtereenvolgens wrijven met minder koude en warme doeken en brandewijn of spiritus. Laat aan prikkelende stoffen ruiken en geef kouden bouillon, wijn of koffie. . Koud gebleven deelen worden nog steeds met sneeuw of ijswater gewreven. Komen er blaren, dan als brandwonden behandelen. 328 IK KAN HUISHOUDEN. Verbranding. Staan de kleeren in vlam, neem dan een deken, doek, tafelkleed, gordijn of groote jas en wikkel den brandende hierin. Rol den verbrande op den grond heen en weer. Begiet met veel water. Snijdt de kleeren los, zoodat ze vanzelf afvallen. Laat brandblaren vooral dicht. Bedek de brandwonden met schoone lappen, die in lijnolie en kalkwater, van beiden evenveel, zijn gedoopt, doe daar overheen een dikke laag watten en maak alles vast met een zwachtel. Bij verbranding met bijtende stoffen: afspoelen met veel water. Weet ge, dat de stof een zuur is, voeg dan kalk, soda, of zeep bij het water. Is de bijtende stof loog, wasch dan af met water en azijn. Zonnesteek. In tegenstelling met de ongelukken, die door de kou veroorzaakt worden, komen er in het warme jaargetijde dikwijls ongelukken voor door de inwerking van de hitte. Wanneer iemand door een zonnesteek getroffen wordt, wat verhoed kan worden door op heete dagen het hoofd tè bedekken, zakt de getroffene bewusteloos ineen en krijgt kramptrekkingen. Men legt den kranke op een beschaduwde plaats, legt zijn hoofd hoog, maakt zijn kleeren los, wascht hem metkoud water en legt op het hoofd en op de hartstreek, natte, koude doeken. Wanneer de zieke sbkken kan, dan geeft men hem een verfrisschenden drank f slechts koud water en later koffie of een ander opwekkend middel. Houdt de ademhaling op, dan passé men kunstmatige ademhaling toe. Behalve door bovengenoemde oorzaken kunnen dezelfde verschijnselen ontstaan door de onmiddellijke inwerking van de zonnestralen op den schedel en de daarin besloten hersenen, zooals die bij volwassenen voorkomt, als zij met ongedekt hoofd in de zon staan, doch die vooral voor kleine kinderen gevaarbjk wordt, wanneer deze door onachtzame kindermeisjes in de zon gereden worden, terwijl zij het gevaar niet zelf ontloopen kunnen. De bestraling kan zoo sterk worden dat verbranding ontstaat. De behandeling is dezelfde als bij eerstgenoemden vorm, Wenken bij het redden van drenkelingen. Spring nooit onbedachtzaam tot iemands hulp te water. Neem den tijd om u van jas en schoenen te ontdoen. Maak in dien tijd, al starende op den drenkebng, uw plan op. Wees niet zenuwachtig, maar gebruik al uw tegenwoordigheid van geest. Nader den (irenkeling van achter, roep hem geruststellende woorden toe, wacht totdat zijn spartelen verflauwt. Grijpt hem dan bij haren of halsboord, Iaat hem op den rug hggen, met het hoofd een weinig boven water, en zwem zelf naar het eerste het beste vaste punt. Wie, ondanks' ahe voorzorg, toch door den drenkeling gegrepen wordt en zich niet terstond kan losrukken, late zich zakken, opdat de drenkeling door benauwdheid gedreven wordt, los te laten. Wie naar een gezonkene duikt, heeft de meeste kans hem te vinden, door zich plat op den bodem, met de armen uitgestrekt, voort te bewegen. Een touw zich om het hchaam te laten binden, voor dat men gaat redden is niet laf, maar voorzichtig. Het gezellig verkeer. Wie zich niet geheel en al van de wereld en de menschen terugtrekt, zal zich ook niet kunnen onttrekken aan de eischen, die het leven nu eenmaal stelt aan het gezellig verkeer. Hij moet bezoeken afleggen en bezoek ontvangen, uitnoodigingen aannemen en zelf gasten vragen. Hoe ver hij dien kring van kennissen wil uitbreiden, dat is een zaak, die alleen hemzelf betreft, die zich richten zal naar den persoonlijken, smaak en vóór alles naar den financieelen toestand van den persoon in kwestie; ten minste, dat moet zoo zijn. Want er is geen grooter bezwaar voor den vriendschappen]ken omgang dan „het leven boven den stand", dan het streven, om zich op één lijn te plaatsen met andere hoogergeplaatsten en met degenen, die financieel meer bevoorrecht zijn. De vrouwen zijn op dit gebied gewoonlijk de boosdoensters, want het gezellig verkeer berust in hare hand. Zij regelen en voeren uit en de echtgenoot heeft dan slechts te betalen, waarbij het dan — en met recht — niet altijd zonder verwijten afloopt. Het is ook zoo dwaas, om juist dat genoegen door onnoodige weelde te bederven, wat ons moet opbeuren na de dagelijksche beslommeringen en moeiten en zich voor vreemden, waarvoor wij somtijds ■geheel onverschillig zijn, naar verhouding veel te groote offers te getroosten. Bij het zoeken van gezelhgen omgang moet món rekening houden met de geestigheid, opgewektheid en vriendelijkheid van zijn kennissenkring; dan kan men zeker zijn van het welslagen van zijn eenvoudige bijeenkomsten en getroost afzien van de smulpartijen bij de famihes X en Y. De hoofdzaak voor het gelukken van een grooter of kleiner feest hgt in de keuze van de gasten. Hoe kleiner de kring is, des te zorgvuldiger moet men het vermijden, elementen bij elkander te brengen, die niet bij elkander passen. Een opgewonden, scherp woord, een twistgesprek kan de stemming voor den geheelen avond bederven. Daarmede wordt nog niet gezegd, dat men aheen menschen zou moeten vragen, die dezelfde belangen en inzichten hebben, dat zou gauw vervelend worden. Dat is juist een bewijs van wijsheid en takt, om die elementen zoo bij elkander te voegen, dat zij elkander aanvullen, zoodat ernst en scherts, geestigheid en luim tot hun recht komen. Men moet nooit meer gasten vragen, dan die men gemakkehjk aan zijn tafel plaatsen kan. of waarvoor men ruimte genoeg heeft in zijn vertrekken. Men mag altijd, zonder tegen dit gebod te zondigen, twee of vier personen meer op de lijst der, genoodigden. zetten, omdat men er bij ieder feest op rekenen kan, dat deze of gene bedankt en het „later uitnoodigen" hcht onaangenaamheden geeft. Al naar den aard der feestelijkheid zendt men de uitnoodigingen vroeger of later rond, bij groote feesten minstens 10—14 dagen vóór den vastgestelden datum. Ahe uitnoodigingen moet men zoo spoedig mogelijk beantwoorden, zoodat de huisvrouw er haar maatregelen naar kan nemen. Wanneer men niet spoedig antwoordt, dan begaat men een onbeleefdheid, die met recht ontstemming wekt. Wie een uitgebreid feest geeft, gebruikt gedrukte kaarten voor de uitnoodigingen, waarop hij aheen den naam van den persoon schriftelijk behoeft in te vullen. Is er echter geen sprake van een groot, schitterend feest, maar slechts van een uitnoodiging tot een gezelhge bijeenkomst, dan schrijft de heer 330 IK KAN HUISHOUDEN. of de vrouw des huizes een briefje, waarin zij eenvoudig uitnoodigt voor een middag- of avonddisch. Men moet het antwoord op dezelfde manier inkleeden, als de uitnoodiging. Somtijds wordt op de uitnoodigingskaarten aangeduid welke Meeding voor de heeren gewenscht wordt: b.v. „Avondtoilet" of „Gekleede jas" of er wordt als aanduiding voor het toilet opgezet „Getal der genoodigden 70—80." . 8 s Zendt men een knecht of dienstbode uit, om de uitnoodigingen te doen, zooals het in kleinere steden nog dikwijls de gewoonte is, dan moet men die een ^ lijst van de genoodigden meegeven en een potlood, dan kunnen zij öf een „ja" of „neen" of in twijfelachtige gevallen een vraagteeken achter den naam zetten. Zoodra de huisvróuw weet, hoeveel gasten zij kan verwachten, gaat zij haar plan ontwerpen. Zij zal met de kookster of keukenmeid de spijslijst in elkander zetten, de noodige bestellingen en inkoopen doen, het eetservies, glazen en zilver, alsook de stoelen nazien en tellen hetgeen er te kort mocht komen in een of andere daarop ingerichte zaak huren. Ook moet er voor de noodige bediening worden gezorgd en moeten de dienstboden nog behoorlijk wegwijs gemaakt worden, zoodat op den grooten dag alles goed van stapel loopt. Het is voor den goeden afloop van het geheel van onschatbare waarde, om reeds bij voorbaat allerlei werkzaamheden te laten verrichten. Men moet reeds den dag te voren in de keuken zooveel mogelijk klaarmaken, bijvoorbeeld de koude schotels, de vlaas en de koude sausen; het servies, het zilver, het glaswerk, de vazen enz., moeten worden gereedgezet en gepoetst en schoongemaakt. Men moet kapstokken gereed, hangen, de ontvangkamers moeten nog eens goed gereinigd worden, gloeikousjes en lampeglazen moeten nagezièn en in orde gemaakt worden. Op den morgen van den feestdag wordt de tafel gedekt, het buffet ingericht, de tafel en kamers met bloemen versierd, de garderobe gereed gemaakt tot het bewaren van het goed enz. Voor groote gezelschappen geeft men meestal een middagmaaltijd of een avondfeest, dat met een souper besluit. De middagmaaltijd begint gewoonlijk om 7 uur of later. Een uitgebreid diner begint gewoonlijk met hors d'oeuvre als oesters, kaviaar enz., dan soep en vervolgens pasteitjes of iets dergelijks, gekookte visch, groot vleesch met groenten, klein vleesch met groenten, een fijne groenteschotel bv. céléri, wild of gevogelte met compote, een koude vischschotel, pudding of vla, ijs, beschuitjes met kaas, vruchten, dessert. Bij een minder uitgebreid diner kan men laten vervallen een van de twee vischschotels, een vleeschschotel, de groenteschotel en het ijs. Naar het aantal en de hoedanigheid der gangen regelt zich dan ook het dienen van de wijnen, Voor een eenvoudigen middagmaaltijd is een goede, roode wijn als tafelwijn voldoende. Bij de visch dient men een glas witten wijn. Het wordt natuurlijk feestelijker, wanneer men bij elkeri gang een bijpassenden wijnsoort dient. Zooais Muscaat bij de soep, Bordeaux bij groot vleesch, Rijnwijn bij wild en gevogelte, daarna Bourgogne, terwijl Champagne gedurende den geheelen maaltijd wordt geschonken. Voor een avondmaaltijd worden minder spijzen gediend; men geeft dan koppen bouillon, (wat ook nagelaten kan werden) een • vischgerecht, gebraden vleesch met groenten er om heen, wild of gevogelte met compote, ijs of taart, kaas, dessert en vruchten. Er hoort tafelwijn en champagne bij ; somtijds nog witte Bordeauxwijn bij de visch en zwaardere roode wijn bij het gebraden vleesch. Verwacht men zeer veel gasten, zooals op groote bals en raouts, bij muzikale en litteraire uitvoeringen, dan kiest men in plaats van de vaste tafel, het zoogenaamde „buffet met zelfbediening", nadat men reeds eerder thee met kleine gebakjes heeft laten dienen. Het buffet, dat slechts van koude of van koude en warme spijzen wordt voorzien, vordert een groote verscheidenheid van gerechten; verscheidene soorten gebraden vleesch, sierlijk gesneden, vischgerechten, pasteien, salade, verscheidene compotes, meerdere zoete spijzen, taarten HET GEZELLIG VERKEER. 331 enz. Brood, boter, kaas, radijsjes, selderij geconfijte vruchten en suikergoed mogen insgelijks niet ontbreken. Alles moet keurig opgediend en in kleine porties verdeeld zijn. Op een afzonderlijke tafel staan er rijkelijk borden, glazen, lepels, vorken en servetten gereed. Het dienstpersoneel moet de behulpzame hand bieden bij het klaarzetten en bij het verwisselen van borden, alsook bij het schenken van wijn, bowl en champagne. Men eet aan kleine tafeltjes. Tot slot wordt aan eiken feestmaaltijd een kopje mokka gediend, waarbij verschillende likeuren worden gegeven. Voor sigaren en sigaretten moet de heer des huizes zorgen. Het juist en smaakvol dekken van de feesttafel is ook een zaak van groot gewicht. Het berekenen van de plaatsen moet reeds goed overdacht worden, 832 IE KAN HUISHOUDEN. want zelfs het uitgezochtste maal verliest aan waarde, wanneer men het moet gebruiken, terwijl men een veel te kleine plaats heeft of wanneer men, om zoo te zeggen, met zijn buurman om beurten den arm moet oplichten of laten zakken. Aan het hof rekent men van 50 tot 54 centimeter per gast, dat wil zeggen van het ééne bord tot het andere. Aan een tafel voor jongelui, die zich gewoonlijk nog verheugen in een slankeren lichaamsbouw, kan men die maat wel wat kleiner nemen. Moet men echter oudere of zeer corpulente heeren plaatsen, dan geve men hever als het eenigszins mogelijk is, nog een paar centimeter toe. Eer het eigenlijke dekken begint, spreidt men over de tafel een molton onderkleed uit, om het rammelen der borden te dempen ; een wit kleed is het beste, omdat dan, wanneer er op het tafelkleed gemorst wordt, de kleuren er van niet kunnen afgeven aan het tafehaken. Aan wit damast geeft men als tafelgoed de voorkeur, sommigen houden er ook van glanzend linnen tafellakens met rijk open naaiwerk of borduurwerk versierd midden op tafel te leggen. Dan is elke verdere tafelversiering van kleedjes of loopers overbodig. De vroeger onontbeerlijke talfellooper is ook meer en meer in onbruik geraakt en kan eigenlijk alleen gebruikt worden bij kleine, intieme bijeenkomsten. In plaats daarvan neemt men ronde of vierkante dekservetten, die, öf aheen van kant gemaakt zijn, öf wit op wit geborduurd en met kant omzet zijn. Gekleurde dekservetten kunnen ook alleen bij eenvoudige feesten gebruikt worden. Soms legt men over de tafel een guirlande bestaande uit losse bloemen en heel fijn groen öf men legt hier en daar willekeurig bloemen en groen neer op het sneeuwwitte tafellaken ; men moet het echter niet te vol maken. Men mag de tafel slechts met levende bloemen versieren. Zij voldoen het best, wanneer men ze los en bevallig in vazen of schalen zet, waarbij de dikke, van gaten voorziene glazen platen van de zoogenaamde rozenschaaltjes uitmuntende diensten bewijzen, pmdat zij steun geven aan de stengels. Meestal versiert men de tafel geheel in ééne kleur : de gele tafel, die met goudglanzende narcissen versierd is, de bruine met haar kostbaren krans van bruine orchideeën, de violette, waar men slechts viooltjes en iris ziet, de roode met haar pracht van bloeiende rozen of vurige anjelieren, zij kunnen ahe een sieraad zijn, wanneer zij met smaak worden aangebracht. Natuurlijk duidt de tafelversiering ook de bijzondere, beteekenis van den' feestdag aan. Kerstmis strooit dennengroen en hulsttakken en dè mistel met de zilverkleurige bessen op het witte tafellaken; Paschen brengt katjes, sleutelbloemen, viooltjes en jong, fijn groen ; Pinksteren de slanke berkentakjes en een massa bloeiende kersen- en appelentakken, rose pioenen en geurende pinksterbloenen op tafel. Schalen met fruit en dessert, zilveren mandjes met fijn gebak en konfituren gevuld, verdeelt men gaarne van den beginne af over het midden van de tafel, ook de roode- en witte tafelwijn kan in mooi geslepen karaffen op de tafel gezet worden. Betere soorten wijn laat men in glazen aanbieden, den champagne door den knecht inschenken. Bij kleinere feestelijkheden doet het de heer des huizes ook wel of de volwassen zoon van den huize. In het midden van elke plaats aan tafel staat het bord, rechts daarvan hggen mes, lepel en vork, links het visehcouvert, terwijl bovenaan voor het bord het hora d'oeuvre-vorkje wordt gelegd. Het dessertzilver en het vruchtenmesje worden met het vingerkommetje op het dessertbordje klaargezet op het buffet. Al wat er neergelegd wordt, moet natuurlijk trouw de spijslijst volgen. Bij kleinere maaltijden mag ook het compoteschoteltje neergezet worden en staat dan links boven het bord. Bij grootere middagmaaltijden geeft men dessert- en compotebordjes apart, de laatste voorzien van een lepel en een vork. Een bordje voor de graten mag niet ontbreken, wanneer de visch gediend wordt. Tusschen elke twee borden staat een zoutvaatje, met zilveren lepeltje, en karaffen met frisch drinkwater mogen op geen tafel ontbreken. De glazen staan aan den bovenkant van het bord, meestal in schuine richting en van hnks naar rechts in de volgende orde : waterglas, glas voor witten wijn, glas voor rooden wijn, rijnwijnglas, (meestal groen gekleurd) champagneglas. De servetten liggen, met het geborduurde naamcijfer bovenop; op het HST GEZELLIG VEREEER. 333 Tafelversieringen, die men zelf vervaardigen kan van ijzerdraad en bloemen. 334 IK KAN HUISHOUDEN, bord, het brood tusschen het servet. De spijslijst zet men in sierlijke standaartjes tusschen elke twee gasten, het naamkaartje hgt van verre zichtbaar, op de glazen. ' De genoodigden moeten prompt op den vastgestelden tijd verschijnen. Zij worden in de voorzaal door het dienend personeel ontvangen. Voor de dames richt men één van de vrije kamers als garderobe in, waarin één of twee dienstmeisjes behulpzaam zijn bij het afleggen van het goed. In die kamer moeten aanwezig zijn: een goed behchte spiegel en handspiegel, bij grootere gezelschappen nog meer spiegels; een goed ingerichte waschtafel, kammen, borstels, schalen met haarnaalden en spelden, veiligheidsspelden, een speldekussen met naainaalden, waarin draden zijn gestoken, een vingerhoed, scharen, handschoenen- en schoenknoopjes, een friseerlampje met friseertang[ eau de cologne, een karaf met versch drinkwater en meerdere glazen, poederdoozen met kwasten, handdoeken, schoenborstels, stoelen en kapstokken. De dienstmeisjes moeten ahe kleedingstukken, die in de garderobe achterblijven zorgvuldig ophangen en bij het uit- en aankleeden vlug helpen. Men geeft in een particulier huis geen nummer voor het goed. De heeren laten hun goed in de vestibule, wanneer men ook voor hen geen afzonderlijke garderobe ter beschikking heeft. Kammen, borstels en spiegels moeten ook hier voorhanden zijn. In de vestibule, waar de heeren zich van hun goed ontdoen, wordt hun door den bediende het naamkaartje van hun tafeldame op een zilveren blad aangeboden, bij kleinere middagmaaltijden zet men ook wel een schaal met de kaartjes in den salon en elke gast neemt het zijne 1,^+ „i„„„„„U„ J „i _l_ "i viaagnuiic gucu ui aus meuueisiUK op een logeerkamer. Zij bestaat uit de drie wanden, het vloertje en het zoldertje. Aari de zoldering zijn naken aangebracht, om er de Meedingstukken aan op te hangen; men kan er echter ook over de lengte een stang in aanbrengen, waaraan men de kapstokjes voor de kleeren ophangt. Zij hangen dan naast elkan- uei en vuuen ae diepte van de kast. Zij wordt met een cretonne gordijn afgesloten. De nieuwerwetsche bloemenkrib is wat moeilijker te maken. Het materiaal bestaat uit twee ramen van 65X85 cM., 2V4 Meter geschaafde houten lijsten van 6 cM. breed en 5Vj M. eenvoudige houten lijsten van 2 cM. breed. Eerst moet men beide ramen elk op zichzelf klaarmaken en ze dan aan elkander verbinden. Men schroeft 10 cM. onder den bovensten binnenhoek van het raam een 63 cM. lange, breede lijst rechts en links vast. Dan neemt men 7 stuks 11' , cM. lange, smalle ujsujes en slaat in eiK aan net uiteinde een dunne spijker (2 cM. lang) tot op de helft ci ui, men oevesugt ae staaties aan den ™ ,, bovenrand van de vastgeschroefde lijst, door JSST^fJ ' *** ëT^H 7p at1 „„]•-t,™ .^.„j J?„. ■, ., ■>, , wordt van twee ramen en verscheidene ze op genjken afstand met de er uit stekende breede houten lijsten. Kleerkast met gordijn. 340 IK KAN HUISHOUDEN. spijkers, waarvan men eerst de koppen heeft afgedaan, er in te slaan. Het bovendeel van de 'staafjes, dat op het raam hgt, wordt daar met een spijker vastgeslagen door het raam heen en aan den achterkant kromgeslagen. Nu spijkert men 7 cM. boven den ondersten binhenhoek van het raam een 63 cM. lange, smahe lijst aan beide kanten vast, 4 cM. daarboven evenzoo een tweede. Het tweede raam wordt eveneens klaar gemaakt als het eerste en dan worden ze op de volgende manier aan,elkander bevestigd: men zet de ramen rechtop en verbindt ze van boven door twee, van onderen door één breede, 22 cM. lange lijst, zooals de afbeelding aangeeft. De openingen tusschen de twee bovenste lijsten worden aangevuld met lijstjes van ll'/i die er op gespij Kera woraen, zooais men net voor aan ue krib zien kan en zooals het hierboven uitvoerig is beschreven. Nu bevestigt men op de binnenzijde van de smahe kanten 11 cM. onder den bovensten binnenhoek van het raam, achter de er op geschroefde breede lijst, een dwarshjstje, dat 20 cM. lang is. Men legt het met den smallen kant naar boven, slaat daaronder een spijker tot op de helft in het raam en half in bet lijstje. Een derde hjstje, 20 cM. lang ■wntvh-, rm oreliike honirte als de andere in het midden Een wasehtafel met g^dfinen> van den standaard bevestigd. De eindpunten rusten gemaa van een . Q^ daaronder gespijkerde klosjes, waarop zij met een spijker vastgeslagen worden. De krib wordt nu met witte emaiheverf bestreken. Er wordt een plank op de dwarslatten gelegd of men zet er een zinken bak op van gehjke grootte, om er de bloemen in te zetten. Het geheele materiaal met de verf er bij kost ongeveer ƒ3.—. Een zinken bak zal ongeveer /1.20 kosten. Hoe men een overtrek kan maken over een stoel of sofa. Een vrouW zal zich wel niet hcht wagen aan stoffeerderswerk, het vernieuwen van de bekleeding van een gevulden stoel vereischt vakkennis en een geoefende hand. Toch weet de handige vrouw middelen te beramen, wanneer zij iets moet vernieuwen, zonder dat het veel kosten mag. Zoo kan men een stoel, een divan of een sofa van een nieuw overtrek voorzien, wat in 't geheel niet moeielijk te maken is. Men moet slechts met behulp van voering het patroon van het oude. overtrek van het voorwerp nemen. De voering wordt strak op het kussen gestoken; zij moet er heel strak over gespannen en met veel spélden op de naden van het overtrek vastgestoken worden. Langs - de naden trekt men dan een potloodstreep en evenzoo ook aan de binnenkanten van de kussens, waar de zitting en de leuning bij elkander komen. Dan haalt men de voering er af en knipt het patroon er uit. Zoo wordt elk deel van voering nageknipt. Volgens deze patronen moet nu de stof geknipt worden. In den regel wordt voor zulk werk cretonne gebruikt, waarin men. de mooiste patronen vindt tot het overtrekken van meubels. Anders kan men ook molton of linnen nemen. Het laatste moet natuurlijk met den kruissteek of met soutache borduursel versierd worden, maar degene, die er den tijd voor heeft, moet niet tegen dit werk opzien, want zulke overtrekken zijn heel mooi en daarbij baast onverslijtbaar. De stof moet verwerkt worden naar het beloop van den draad; bij het knippen van gebloemde stof moet mén vooral op de regelmatigheid van het patroon letten. Aan de rugleuning en de zitting komt het patroon 't meest uit, zoodat men hier bij bijzonder sprekende patronen, deze op elkander legt, dubbel vouwt en de vouw als het midden beschouwt. Op die manier worden de patronen gelijk verdeeld. IETS OVER HET VERVAARDIGEN VAN KLEINE MEUBELTJES. 341 Bij het knippen van de stof moet men voor ahe naden, die zichtbaar zijn, Ongeveer anderhalven centimeter rekenen en voor die, welke in de diepte yan de kussens vallen vier of vijf centimeter. Dan worden de verschhlende deelen aan elkander genaaid. Bij ahe zichtbare naden kan men er een band, waartusschen een koord is, tusschen nemen. Vooral bij deze naden moet men er op letten, dat zij eenige millimeters vóór de geteekende lijn genaaid worden, omdat anders het overtrek te klein zou blijken. Het overtrek wordt geheel in elkander genaaid; de rug en de zijleuningen moeten aan de zitting worden verbonden, zoodat er een nieuw bekleedsel is ontstaan, dat men het meubelstuk aantrekt. Daar men aan de binnenranden' van de bekleeding de stof zooveel ruimer heeft genomen, kan men de naad hier tusschen de bekleeding inschuiven, zoodat het schijnt of de zitting zelve overtrokken is, terwijl de buitennaden getrouw de hjnen van het meubelstuk moeten aangeven. In plaats van band met koord tusschen de naden te naaien, kan men ook aheen koord nemen, wat het werk echter moeielijker maakt; toch zou ,het koord onmisbaar kunnen zijn bij meubels, wier vorm niet toelaat er een overtrek geheel klaar over heen te doen. Dan zou men eerst de naden volgens de hjnen van het meubelstuk aan den buitenkant te zamen kunnen naaien en met het koord deze afwerking bedekken. Aan den" onderkant wordt dit overtrek, dat niet aheen voor oude meubels kan dienen, doch ook als bescherming van met hchte zijde of stof overtrokken meubelen kan gebruikt worden, afgesloten door een ingehaalde strook, zooals de afbeelding dat laat zien. Hoe men het patroon verkrijgt van een goed zittend meubelovertrek. Het maken van gestikte dekens. Hoewel men de gestikte dekens meestal klaar koopt, toch zullen practische huisvrouwen, die voor veel bedden te zorgen hebben, gaarne eenvoudige dekens zelve maken. Zij sparen daar juist niet veel geld mee — want zooals bekend is kan men zulke dekens reeds heel goedkoop koopen — maar zij kunnen voor denzelfden prijs betere stoffen gebruiken, zoodat de dekens sterker zijn. Het maken van gestikte dekens is niet moeiehjk, aheen een beetje ongemakkelijk door de grootte van het stuk. Men gebruikt als grondstof goede satinette, die voor dit doel bijzonder fijn en hcht en in de vereischte breedte gemaakt wordt. Wohen satijn is niet zoo practisch, omdat daar gauw de mot in komt. Voor zeer mooie dekens wordt goede zijde of satijn gebruikt, maar voor den onderkant neemt men hier meestal satinette. Deze dekens worden Het overtrek met soutacheborduursel gereed, dat nieuwe stoelen spaart en oude opknapt. 342 IK KAN HUISHOUDEN. ook steeds met dons gevuld, terwijl men voor de eenvoudige dekens schapenwol of watten neemt. Schapenwol is wel wat duurder dan watten, doch duurzamer, wat men vooral merkt bij het wasschen der dekens', daar zij niet in elkander krimpt. Kapok, dat men veel voor kussens gebruikt is geheel ongeschikt. Om de dekens te vullen heeft men D/, of 1'/, kilo materiaal noodig. De deken moet minstens 130 bij 200 centimeter groot zijn; wanneer de stof breed genoeg is, dan moet men hever op een breedte van 160 centimeter bij een lengte van 210 centimeter rekenen. Gewoonlijk hebben de stoffen, die voor dit doel gemaakt worden deze breedte ; goedkooper satinette of cretonne heeft daarentegen maar een breedte van 65—70 centimeter en moet dan ook aan elkander gezet worden. De naad moet dan midden over de deken loopen. Men knipt het boven- en ondervlak naar de vereischte grootte en brengt op het bovenvlak een wihekeurig stikpatroon. Het papieren patroon, dat men up- ue sioi wn Drengen moet men eerst doorsteken, waartoe men het op iets zachts legt en er met een sterke naald langs de lijnen gaatjes inprikt. Het is eenvoudiger om het patroon met de naaimachine te doorsteken, men moet er dan echter goed op passen, dat het niet scheurt. Het doorstoken patroon legt men op de buitenzijde van het glad uitgespreide dekenovertrek, maakt het aan de randen vast, schudt er wat krijtpoeder op en wrijft dat met een hnnen lapje over de van gaatjes voorziene lijnen van het patroon. Daar gewoonlijk slechts de helft van het patroon op het voorbeeld wordt aangegeven, zoo moet men het voor de beide 'helften van de deken gebruiken en er nauwkeurig op letten, dat de lijnen van het patroon niet onderbroken worden, maar goed aan elkander aansluiten. De lijnen zullen nu met fijne krijtstrepen op de stof staan; zij moeten nu nog met kleermakerskrijt aangedikt worden, daar zij anders onder het werk zouden verdwijnen. Speksteenpoeder houdt beter dan gewoon krijt, men schudt het in een neteldoeksch of gazen lapje en wrijft daarmede over de lijnen van het patroon, die dan meestal zoo duidelijk op de stof staan, dat men ze niet meer behoeft aan te dikken. Wij vermelden echter ook de eerste manier, omdat men niet altiirl STiAkstpfirmr.erleT' Viii Y,ar,A V,Qöf+ T»«« begint het naaien van de deken. Men spant de stof, die den onderkant van de deken moet vormen, op den gordijnspanner of spreidt ze vlak op den vloer uit en belegt ze, wanneer men de deken heel eenvoudig wil bewerken, gelijkmatig met de vulling, die op de stof wordt vastgehecht; zie de afbeelding. Gewoonlijk echter legt men de vulling tusschen luchtig geweven, doch sterk neteldoek, dat vóór het gebruik eerst gekrompen moet worden. Men bedekt dus de stof eerst met neteldoek, legt daarop de wol en daarop weer een lap neteldoek, die men met de bovenstof bedekt. Nu hecht men die lagen meermalen langs de randen en ook kruisgewijze in het midden. Staat de deken op den gordijnspanner dan is het hechten een kleinigheid; anders veroorzaakt het wel wat moeite, omdat men door de dikke laag heen altijd maar van boven naar onder en weer van onder naar boven kan steken, waarbij de stof hcht verschuift. Men moet zorgvuldig te werk gaan. Na het rijgen gaat men de deken volgens het patroon met kleine rijgsteekjes met de hand doornaaien, waarvoor sterke zijde gebruikt wordt van dezelfde kleur als de deken. Het is niet aan te raden dit met de machine te doen, omdat de stiklijnen dan veel te vast genaaid worden en de deken daardoor haar buigzame zachtheid verliest. Nadat het patroon geheel nageregen is, slaat men de randen tegen elkaar in en naait ze met een hchten steek tegen elkander. Donzen dekens zijn in zooverre moei- Onderkant van de geregen deken. Klaar, om doorgestikt te worden. Aan den buitenkant bevindt zich het stikpatroon. HET MAKEN VAN GESTIKTE DEKENS. 343 lijker te bewerken; omdat men de vulling niet zoo gemakkelijk gelijk verdeeld houdt. De donsvulling moet in veerendichte, lichte tusschenvoering komen, die gelijk een beddetijk voor een veeren bed rondom toegenaaid wordt tot op een kleine opening. Nadat de tusschenvoering gevuld is, naait men die opening Bewerking van een eenvoudige gestikte deken. De vulling is bij deze eenvoudige bewerking zonder tusschenvoering direkt tusschen de boven- en onderstof aangebracht. dicht. Dan legt men de gesloten vulling gelijkmatig verdeeld, op de stof, die de voering vormt en hecht ze met zeer groote steken over de lengte zes of acht maal vast, waardoor het dons gelijkmatig verdeeld wordt. Overigens worden die dekens eveneens bewerkt als dekens met een vulling van schapenwol. Gestikte dekentjes ■ voor kinderbedden maakt men voor kleinere kinderen 80 bij 120 centimeter groot en voor grootere 90 of 100 bij 150 centimeter. ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. A. Ademhaling, kunstmatige .... 326 Ademhalingsoefening 296 Afrekening met bet dienstmeisje. . 24 Afsluiting, vaatwerk 313—315 Afwasschen van lepels en vorken en vaatwerk 105 Afwrijvingen 319 Albast, lijm 167 Albast, schoonmaken 113 Anthraciet 175 Arabische gom ........ 164 Athletiek, kinderkamer ..... 296—300 B. Baden 291 Badkuipen, schoonmaken .... 113 Badsponzen „ .... 113 Balkonplanten „ .... 272 Bamboe meubels „ .... 113 Bankboek 24 Barockstijl 64 Bed 51, 76—78 Bedden, behandeling der. .... 118 Bedden, het luchten 118—103 Bedekking van het hoofd .... 302 Beenbreuk 325 Behandeling waschlijn 136 Behangsels 212 Behangsels, lichtwerking der . . . 213 Behangsels, verschieten 235—238 Bemesting der planten 247—248 Beschildering der zoldering. ... 62 Beslag aan meubelen 45—46 Bevochtigiug der lucht 190—191 Bevrorene, behandeling van een. . 327 Biedermeyerstijl, de 67—68 Biervlekken verwijderen uit wol of zjjde. ........... 142 Biljartlaken reinigen ...... 114 Bladluizen 262 Blauwselen der wasch 125 Bleeken, het 125 Bladz. Blikken vaatwerk poetsen .... 113 Bloedingen, het stillen van.... 324—325 Bloedvlekken verwijderen uit wol en zijde 142 Bloemaarde, de 246 Bloembollen, behandeling der. . . 260—261 Bloemcnkrib, zelfvervaardigde. . . 339 Bloemenmest 247—248 Bloemenplank 243 Bloementafel 87—90, 245 Bloempot 245—246 Bloempotten, opfrisschen der ... 114 Bloemversiering in de woning. . . 273—274 Blouses, het strijken van 132 Bontgoed wasschen 126 Booglampen, eleetrische 223 Boor, de 160 Boren, het 167-169 Branders der petroleumlampen . . 216—217 Brandstoffen 171—177 Brandverzekering 29—30 Breistop 151 Briketten. 175 Bronzen voorwerpen reinigen ... 113 Bruine schoenen en laarzen reinigen 147 Bruinkool •. 174—175 Buffet 68-69 C. Centrale verwarming 201 Ceramiek 55—57 Cbecque * 23-24 Checqueboek 23 Cheviotrokken, wasschen (witte). . 144—145 Chocoladevlekken, verwijderen . . 136, 143 Cokes 175 D. Dames tweede ontbijt 336 Deksels, zeli gemaakte 314—415 Depositogelden 22 Dextrine 164 346 ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. Bladz Dienstboden, opzeggingstermijn . . 20 Donkere kamer 274—276 Donkere kamer-lamp 275 — 276 Draagband 296 Dranken 310 Drenkeling, Behandeling van een . 326—327 Drogen der wasch 126 Duffe reuk (in steenen potten enz.), verwijderen van 116 Duimstok 160 E. Eetkamer 34, 68—71 Eierlepels, het schoonmaken van. . 114 Eiervlekken verwijderen uit wollen kleedingstukken '142 Eigenschappen der brandstoffen . . 171—172 Electriciteit 177 Electriciteitsteller. 230 Eleetrische ventilatie 189 Emaile vaatwerk, reinigen .... 114 F. Feesttafel, bloemversiering van de . 332 Feesttafel, het dekken van de. . . 331 Filtreerpapier . . . .\ . . . . . 314 Flesschen, het gebruik der .... 315 r lesschen, schoonmaken 112 Fluweel schoonmaken 144 Forneer 45 G. Garderobe (bij feestelijkheden) . . 334 Gas 177 Gasbadkachel 207 Gasgloeilicht 220 Gaskachel 198 -200 Gasmeter 229—230 Gasverlichting 220—222 Gas zelfontsteker " . . 222 Gebruikte meubelen opfrisschen . . lil Geel koper poetsen 114 Gelakte meubelen, behandeling ervan 111 Gemeenschap van goederen. ... 17 Geneesmiddelen 319 Gereedschapskist 158 Gestikte deken, maken 341 Gestikte deken, wasschen .... 118 Gevaren der verwarming 192—194 Gevaren van het stoken . . . 205, 207—208 Gevulde meubelstukken 49—50 Gezellig verkeer . 329—336 Gezelschappen 330 Glas ' 55 Glazen, jaloezieën 187 Glazen, schoonmaken van (ramen) . 112 Glimmende plekken verwijderen uit wollen of zijden stoffen .... 142 Gloeikousjes 220—221 Gloeilampen, Behandeling van de . 225 Gobelijn . . 53 Gordijnspanner 133 Gordijnen, wasschen 133 Gothische stijl 49 Bladz- Grasvlekken, verwijderen uit wol of zijde 142 Groote schoonmaak 106—108 H. Haarborstels reinigen 103 Haar, knippen 289 „ verzorging van het .... 290 n wasschen 290 Hamer 159—160 Handlampen, eleetrische 223 Handschoenen, aantrekken .... 147—149 n wasschen. . . . : 147 Handverzorging (manicure) .... 288 Harsvlekken verwijderen uit gekleurde stoffen 142 Harsvlekken verwijderen uit het waschgoed 136 Heerenkleeding herstellen .... 144 .Heerenkleeding reinigen en oppersen 144 Hond 279—284 „ dressuur van den 280 „ het baden van den 280 n Slaapplaats van den .... 281 n Voeding van den 280- 281 » ziekten van den 281 - 283 Hout 172—174 Houtbeitel 160 Houten borden, beplakken .... 115-166 Houten borden, kromgetrokkene recht mak en 115 Houten gereedschap reinigen ... 115 Houten herten (messen en vorken), het beitsen van 112 Houten lepels, reinigen van vlekken 115 Houtlijm (kastenmakerslijm) . . . 166 Houtreuk (uit nieuw gereedschap), het verdrijven van 115 Houtschimmel 239—240 Houtskool 174 Houtsoorten 43, 173—174 Houtworm (Doodentikkertje) . . . 236 Houtworm, gaatjes in meubelen dicht maken 115 Huid-uitslag 287 „ massage 288 „ verpleging 288—289 Huisapotheek 316c-317 Huisdieren 278—285 Huiselijke samenleving, het ontstaan der 1—13 Huishoudboek 24 Huishoudgeld 21—24 Huishoudkundig onderwijs .... 11 Huismiddeltjes bij ziekten .... 316 Huren der woning 36 Huwelijksgoederenrecht 17—19 Huwelijk, net burgelijk 14—17 I. Inktvlekken verwijderen 136—142 . „ (roode) verwijderen uit vloeren 115 Inrichting inwendig. 68-95 . ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. 347 ■ i • Bladz. Bladz Inrichting, stijlsoorten der woning . 32—68 Koffievlekken verwijderen . 136 143 Inspuitingen 321 Koken [ '310 Intarsia 45 Kookboek . . 10O Ivoor, reinigen van 112 Kookgereedsehap '. \ 98 _ Kookgerei 99 n behandeling van ... 99 Jodium vlekken verwijderen uit witte v drogen van 105 stoffen 143 Kookpannen schoonmaken .... 105 Jonge, moderne, Duitsche stal'. . . 66 Koolzuurgehalte der kamerlucht . . 180—181 Koop 24—25 K. Koopen van de inrichting .... 33—35 v Ü»!s- 'mil- li'Jk van planten 274 Kaarsen . 214—215 Koorts 318 Kachelontploffingen 208 Kopergroen. Het'verwijderen van' '. 115 Kachels, ijzeren 195 Koper, het poetsen van geelkoper . 114 „ poetsen van rjzeren ... 113 Krachtoefening. ........ 296-300 repareeren . 107 Krekels, verdrijven van 235 van binnen zuiveren. . . 116 Kunstlicht 213—214 17 Ti 1 ™. nde soorten van • i2*Hi0w « Gevaren der verlichting . 226- 227 Kakkerlakken . ""-g* „ Werking er van . . f . 213-214 Kamergymnastiek 300 Kwasten 162 Kamer, heer des huizes 77 schoonmaken ..... 162 Kamerlucht . 17/-178 Kwikzilverlamp . ■ 225 „ koolzuurgehalte. ... 180 j onderzoek 178—179 T „ temperatuur 181—183 *4 n verbetering der. . . . 183—184 , „_„ Kamerplanten 241—274 , 1 1V' * ' :.i t * ■'. \ ; 170 n begieten 248—252 Lakylekken verwijderen uit wol 01 „ behandelen' der'. '. '. 241 , zijde • \- * " • «no {43 snoeien 255 Rampen schoonmaken 103-104 „ . vermeerderen. . . . 256-260 }^raPenpit 104 verpotten 252 254 Leeren meubels ........ 48 Kammen schoonmaken 103 r », ..» schoonmaken ... 111 Kamreiniger. . . 103 L^pe'3! zilveren en nieuw zilveren Kanarievogel ....... 284—285 , poetsen. 117 Kandelaar, zilveren, reinigen ... 117 Levensverzekering 29-31 Kant, wasschen ... . 134—135 lichaamstemperatuur 318 Karpetten (Tapijten) 88 Linnenkast . 139-141 n reinigen . . . 111 t-'noleum, behandeling van. ... 110 Kastdoeken . . 140 " het schoonmaken van. . 116 Kasten 71—73 Loopers reinigen 106 Kasten der verwarming . . '. . . 209 Lucht, bevochtiging der 190-191 Kastenmakerslijm of (houtlijm) . . 166 Luchten . 184 Kasten, reinigen . ....... 106 ,.. » der bedden 118 Kat 283 Lijmen. . 169 „ voeding der . . 283 Lijm, het toebereiden van .... 164 Kelder, schoonmaken . . . . . . 107 Lümpot. . . . . . . . . . . 165 Keuken .... 95 98 Mjmvlekken verwijderen uit wol en „ dracht'. 99 , .?iJ*de •••••••••••• 1*3 „ inrichting 97—99 LlJm voor meubelen 166 meubels, schoonmaken '. '. 107 Mim voor reten in den vloer . . . 111 „ moderne stijl . . ... 79 81 "ïlin voor scheuren in marmer . . 116 „ opverven van de .... 108—109 'n schoonmaken van de. . . 107 M. n 't omwasschen in de . . . 99 „ weegschaal 100 Mahoniemeubelen, opfrisschen. . . 111 Kinderbadje 292—294 Mangelen der wasch 128-129 Kinderkamer 79 Marmeren platen, reinigen .... 116 Kleeding 301—304 Meubels, behandeling der ... . 106-107 n behandeling der .... 144—148 „ gevulde 49 Kleerkast 72 „ opknappen 111 „ zelfgemaakte 339 „ zelfgemaakte .337 - 340 KI imoefening 299 Mond, verzorging van den .... 289—291 Klokken 83 Motten 234—235 Kneuzingen 325 „ verdrijven uit meubelen . . 116 Koffer, zelfgemaakte 337 Muizen en ratten 236 Koffied rinken voor heeren .... 336 | Muurkast, zelf vervaardigde . . . 337 „ verdrgven uit meubel Muizen en ratten Muurkast, zelf vervaardigde 348 ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. N. Bladz. Naaikastje, zelfgemaakt 838 Natte laarzen, behandeling van . . 147 Nemstlamp 224 Nikkel schoonmaken 116 O. Olielampen 215 -219 Olieverfvlekken verwijderen. . . . 135—143 Olieverfschilderijen schoonmaken 116 Omslagen Priesznits 319—320 Onderzoek der kamerlucht .... 178—179 Ongedierte . 231—236 Ongelukken,bij baden,het verhoeden ervan, etc 207—208 Ontsmetting 318 Ontsmettingsmiddelen 318 Ooflvlekken verwijderen 143. Openhaard 195 Opverven van gewasschen gekleurde stoffen 146 Opzeggingstermijn voor dienstboden 20 Overtrek, zelfgemaakt voor sofa, stoel, enz 340 -341 P. Paardenhaar 50—51 Paardenharen matrassen luchten. . 118 Palmen . . . 267—268 Papegaai 283—284 Parelmoer schoonmaken 116 Parfumeeren van de linnenkast . . 141 Parketvloeren 110 Pelswerk, platgeworden, behandeling van 146 Petroleum 176 Petroleumgloeilicht 219—220 Petroleumkachels 200 Petroleumlampen 215 Petroleumlamp behandeling ervan . 103 „ brander van de . . 220 , gewone brander . . 216—217 „ uitblazen 218 Piano 85-86 Pianotoetsen, schoonmaken. ... 116 Planten, bemesting van 247—248 „ inkoop van 274 „ vermeerdering 256—258 „ ziekten der 261—262 Plattegrond der woning 38—39 Porselein 56—57 „ behandeling van . . . . 112 „ lijm ervoor 112 Porseleinen kachel 194 Porseleinen (kachel lijmen).... 112 Practische raadgevingen 113—117 Priemen 159 Provisiekamer, schoonmaken . . . 105 R. Raambekleedingen 88, 38—42 Raamgordijnen, doelmatig aangebracht 211 „ kleur er van ... 88 n _ verkeerd aangebracht 211 Raamversiering 38 | | Bladz. Ramen, grootte ervan 212 „ schoonmaken 112 Ratten 236 Regenmantels schoonmaken . . . 146 Reinigen van karpetten 111 „ van de woning dagelijks . 101—106 Reisbedkorf 295 Rekstok 299 Renaissancestijl 61—63 Rieten vlechtwerk wasschen ... 116 Roestvlekken verwijderen .... 135—143 „ „ uit messen, vorken, etc 116 Roode wijnvlekken verwijderen uit het waschgoed 135 Roode wijnvlekken verwijderen uit wol en zijde 143 S. Schaaf 160 Schaven, het 169 Scheiding van goederen 17 Schilderijen (als wandversiering). . 91—92 Schilderijlijsten (vergulden) reinigen 117 Schimmel (in kelders) verwijderen . 116 Schoenwerk 303—304 Schoonmaak, groote 106 — 108 Schoorsteen 174 Schroeven '. . . . 169 „ vrijwaren voor inroesten. 116 Sehrjjftafel 73—74 Schrijnwerkerstechniek 42—46 Schuifgordüntjes 88 Sieraad overtollig 94 Sigarenasch, gebruik er van ... 116 Slaapkamer 77 Sluiers wasschen 146 Slijpplank voor messen en vorken . 104 Snijbloemen 271, 273—274 Sofa 75 Soldeeren ,. 169 Spiegels, schoonmaken 112 Spiegelglas onderzoeken 116 Spinnen 235—236 Spiritus 176 Spirituskachels 200 „ lampen. . 220 Sponsdoek, behandeling in de wasch van 127—128 Sponzen, schoonmaken of reinigen . 113 Spijkeren, het 167—169 Spijkergaten (in hout) dichtmaken . 116 Spijkers . 167 „ bevestigen in muren . . . 167 Spijsresten bewaren 313 Spijzen, 't bewaren van 313 Staal, reinigen van roest 116 Stearinevlekken verwijderen . . . 143 Steenkolen 175 Stekken 258-260 Stof. bestrijding ervan. . . . 105, 108-237 Stoffen, verschillende 46—48 „ het verschieten van . . . 238—239 Stofzuigapparaat 108 Stoppen 149-151 Stroo .'. 174 Strijken van blouses 132 ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. 349 Bladz. Strijken der heerenkleeding. . . . • 144 „ van heerenstrijkgoed . . . 127—132 „ „ kleeren ....... 132 Strijkkleed, zelfvervaardigd. . . . 138 Strijkplank 130-131 Stijfsel 165 Stijven van heerenwaschgoed . . . 129 „ „ de wasch 125 Suikermót verdrijven 236 T. Tafeldekken 331 Tafelgerei 94—95 Tanden, verzorging der 289—291 Tang 124 Teervlekken, verwijderen uit waschgoed 135 Teervlekken verwijderen uit wol of zijden 143 Temperatuur der kamerlucht . . • 180 Thermometer 181'—183 Tinnen voorwerpen poetsen. . . . 117 Trappenreinigen 105 Trekgordijnen aanbrengen .... 134 Trekken der planten 260-261 Tulenstop 150 Turf 174 U. Uitdrogen der waschtobben . . . 136 Uitslag (huid) 287 Uitverkoop 25 Uitzet 139 V. Vaatwerk afwasschen 99 „ vertind 117 Veerenbedden, het luchten van . . 102—118 Veestallen schoonmaken 107 Ventilatie van verwarmde vertrekken 183 191 Ventilatiekosten . . . . ... .189-190 Ventilatie, kunstmatige 186—189 „ natuurlijke 185—186 Ventilateuren, eleetrische 190 Verbetering der kamerlucht. . . . 183—184 Verbrandingen. . ■ . 328 Verdeeling der vertrekken .... 38—39 Verdelging der bladluizen .... 262 Vergiftigingen 327 Vergulde lijsten opfrisschen ... 117 Verlichting, kosten . . 227—229 „ de 209 -230 - der woning (kunstlicht) 213—214 Natuurlgke 209-213 Verlichtingsartikelen ...... 214-225 Vernisvlekken verwijderen uit wollen en zijden stoffen 143 Verontreiniging der kamerlucht . . 178—179 Verplanten 252—254 Verslikken 327 Verstellen 152—153 Verstuikingen 325 Verven, het 170 Verwarming, eleetrische 200—201 Bladz. Verwarming der woning 192—194 Verwarmingskosten der woning . . 209 Verzekering 27—31 Vestibule. ......... 39,82-83 Vetvlekken verwijderen uit wollen en zijden stoffen 143 Vischlijm. . 164 Vlekken verwijderen uit kleedingstukken 142—143 Vliegen . . 231—232 „ beschutting tegen .... 232 „ glas 232 ,, kastje. : . 232 „ smetten. Verwijderen van . 117 Vloeren behandeling der. . . . . 108—110 „ opfrisschen 109 „ opfrisschen en schoonmaken 109—111 „ reinigen 110 „ schoonmaken van .... 108—111 Vloerwas, zelttoebereidde 112 Vlooien 232—233 Vochtige woningen ....... 237—238 Vochtvlekken verwijderen uit koper, gravures en zwarte platen ... 117 Voeding 307 Voedingsmiddelen 309 „ waarde der voedingsmiddelen. 309 Voetverzorging (Pédicure) .... 288—289 Vogels 283-285 _ ziekten ervan 284—285 Vorken en lepels, het afwasschen ervan 104 Vouwen der wasch ..... 127-128—129 Vreemde lichamen verwijderen uit de oogen * 326 Vreemde lichamen verwijderen uit den neus 326 Vrouwenémancipatie 10 Vijf-uur-thee 336 Vpsn.de 159 W. Waarde der brandstoffen 176—177 Wagensmeervlekken verwijderen. . 143 Wandluizen 232 Waschdag 121-125 Waschgoed blauwselen 125 , bleeken 125 „ drogen 125 „ herstellen 154—157 mangelen 128—129 strijken 129-131 „ stijven 126 „ voor den mangel gereed- maken 128-129 Waschgoed vuil sorteeren .... 120 „ vuil, in de week zetten 122 Waschlijn 136 Waschlijst 120 Waschmachine 121-122-123 Waschplank 123 Wasehtafel, schoonmaken .... 103 Wasdoek glimmend maken. . . . 117 Wagscben van wit wollen goederen 144—145 Wasvlekken, verwijderen, stearine . 143 Waterglas (lijm) 167 350 ALPHABETISCHE INHOUDSOPGAVE. Watervlekken verwijderen . . . . B *^i43 Weefsels 46—47 Wollen stoffen gekleurde wasschen. 145 Wolpertsche luchtonderzoeker. . . 181- Woning 35—36 „ 't huren 36—38 n het versieren met bloemen. 273—274 „ hygiëne 305-309 n inrichten 32—68 „ plattegrond 38—39 „ verlichting ervan 209—274 „ verwarming 191—194 r vochtige .237 -238 Woonkamer 77 —79 IJ. Ijsbloemen op vensterruiten verwijderen IJszak 117 319 Z. Bladz. Zagen 160 Z,eepen 288 Zegellakvlekken verwijderen . . . 143 Ziekekamer . 3] 7 Ziekenkost ggj Ziekenverpleging 317—319 Ziekten der planten 261—262 Zilveren voorwerpen, aangeslagen, reinigen j<7 Zilveren voorwerpen, echte, van . onechte te onderscheiden 117 Zink reinigen 117 Zoldering van kamers 39 Zomerkleeren wasschen 145 Zonlicht als ontsmettingsmiddel. . 210 „ werking ervan 210 Zonnesteek 328 Zweetvlekken verwijderen .... 136 143 Zijden kleeren, wasschen 146 Zijden voering, lichte, wasschen . . 145 Zijde wasschen 146 ! pp