1 I n HUWELIJKEN VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND EN VAN VREEMDELINGEN IN NEDERLAND. rn IV HUWELIJKEN VAN Nederlanders in het Buitenland EN VAN Vreemdelingen in Nederland, DOOR J. M. BOUSCHOLTE, Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te 's-Gravenhage. DERDE, HERZIENE EN AANGEVULDE DRUK. ALPHEN (Z.-H.) N. SAMSOM 1915. v VI Voorbericht voor den eersten druk. De Wetten van 24 Juli 1903 (St.bl. nos. 231—233) betreffende het INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT, bevatten bepalingen en voorschriften, na te leven en uit te voeren o. tn. door de Ambtenaren van den Burgerlijken Stand. Een overzicht dier bepalingen werd, op verzoek van den Uitgever, ten dienste der praktijk samengesteld; het hiernavolgende betreft de eerstgenoemde Wet en de wetten daarmede samenhangende. Voor behandeling der bepalingen van het Burgerlijk Wetboek enz., wordt verwezen naar de reeds bestaande handboeken. November 1909. J. M. B. vu Voorbericht voor den tweeden druk. Sedert de verschijning van den eersten druk van dit Overzicht zijn eenige daarin vermelde voorschriften omtrent huwelijken van militairen afgeschaft, is de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap gewijzigd en is tot stand gekomen de Wet houdende regeling van het Nederlandsche Onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië. In den tweeden druk vindt men ingelascht eene ministerieele circulaire van 26/30 Mei 1910, is de tekst der hierboven vermelde wetten opgenomen en heeft de samensteller de overlegging van enkele bescheiden meer uitvoerig omschreven; overigens is de inhoud zoo weinig mogelijk gewijzigd. Erkentelijk voor de welwillende ontvangst aan den eersten druk dezer uitgaaf ten deel gevallen, in het bijzonder jegens hen, die voldeden aan het verzoek hunne opmerkingen te doen kennen, meenen uitgever en samensteller den omvang van dit Overzicht op dit oogenblik niet verder te moeten uitbreiden. Mei 1911. J. M. B. vin Voorbericht voor den derden druk. Nadat de tweede druk van dit Overzicht was verschenen, deed Hongarije akten van bekrachtiging der drie Verdragen neder leggen, zegde daarentegen Frankrijk de Verdragen op. In Portugal traden ingrijpende wetswijzingen betreffende het Familierecht in werking. Verschillende artikelen van ons Burgerlijk Wetboek werden gewijzigd; de Militiewet 1912 verving die van 1901. De wijziging in 1913 gebracht in de Consulaire Wet, opende de mogelijkheid bij algemeenen maatregel van bestuur, bepaalde bevoegdheden afzonderlijk aan Consulaire Ambtenaren voor hunnen ambtskring te verhenen; die algemeene maatregel van bestuur verscheen 3 September 1915 in het Staatsblad. Dit een en ander vorderde aanvulling en wijziging van dit „Overzicht"; aan het verlangen van den Uitgever een derden druk te bewerken, voldeed ik dus gaarne. In het oog houdend het doel dezer Uitgaaf, de praktijk te dienen, is de indeeling der stof niet veranderd; aan den inhoud, voor zooveel noodig aangevuld en gewijzigd, zijn toegevoegd de Consulaire Wet (gedeeltelijk) met het bovengenoemd Uitvoeringsbesluit, de Wet van 27 Maart 1915, StM. no. 172; voorts eenige mededeelingen en bescheiden ontleend aan de praktijk; het vermelde omtrent de Militiewet 1901 is echter uitgelicht. November 1915. ¥ M B IX X XI INHOUD. Bladz. Conventièn 1 Internationaal Privaatrecht 2, 3 Wet tot goedkeuring van het Verdrag, tot regeling der Wetscon- flicten met betrekking tot het Huwelijk .... 4 Wet als voren, tot regeling der Wets- en Jurisdictieconflicten met betrekking tot de Echtscheiding en de Scheiding van Tafel en Bed 5 Wet als voren, tot regeling der Voogdij van minderjarigen . 6 Koninklijk Besluit, bevelende de plaatsing in het Staatsblad van de drie Oonventiën van 12 Juni 1902, betreffende Internationaal Privaatrecht 7, 8 Vertaalde tekst van het Verdrag als boven, met betrekking tot het Huwelijk 9 12 Vertaalde tekst als boven, met betrekking tot de Echtscheiding en de Scheiding van Tafel en Bed 13—-16 Vertaalde tekst als boven, met betrekking tot de Voogdij . . 17—20 Wet tot uitvoering van enkele bepalingen der verdragen als boven, met betrekking tot het Huwelijk en de Voogdij . . . 21—24 Ministerieels Circulaire van 1906. (Uittreksel) .... 25—33 § 1. Intrekking van vroegere circulaires 25, 26 § 2. Verklaringen betreffende het niet bestaan van huwelijksbeletselen 26 28 a ter zake van Nederlanders enz. 26 Ministerieels Circulaire van 1910, betr. militairen . 27 b ter zake van onderdanen van (andere) Verdragsstaten enz. 27, 28 § 3. Legalisatie van stukken ter zake van huwelijken, door Belgen in Nederland te sluiten 28, 29 § 4. Opzending van afschriften der authentieke akten betreffende huwelijken, door onderdanen der verdragsstaten in Nederland gesloten .... . .... 29 § 5. Vrijdom van zegel en kostelooze opmaking van bedoelde afschriften . . 29 § 6. Afkondiging van huwelijken, door Nederlanders buitenslands te sluiten 30 § 7. Autoriteiten, bevoegd tot afgifte van verklaringen ter zake van huwelijken, door onderdanen der verdragsstaten in Nederland te sluiten .,',> 30—33 XII BliADZ. Nadere opgaven omtrent Duitschland, Hongarije, Portugal . 33—38 Huwelijken van Nederlanders in het Buitenkind .... 39—98 Opgaaf van andere toe te passen wetten en bespreking A. M. v. B. ingevolge Consulaire wet ■ 39—43 Consulaire Wet (verkorte tekst) ] 44—51 Besluit ter uitvoering van de artt. 1, 6o en 11a der Consulaire Wet 52—67 Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap . 68—74 Wet tot regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking in Nederlandsch-Indië 75, 76 K. B. 7 December 1914, St.bl. no. 550 A (Artt. 1 en 13) . 76, 77 Wet van 27 Maart 1915, St.bl. no. 172, tot wijziging van art. 276 B. W. enz. . Jfl 78—81 Verklaring van huwelijksbevoegdheid van Nederlanders . . 82-—07 Vereisohten — vertoon van bescheiden volgens art. 126 B. W. enz. — vorm voor toestemming — afkondiging . . 82—87 Huwelijken van militairen 88—90 Afgifte der verklaring van huwelijksbevoegdheid .... 91 (Zegel — Leges — Legalisatie — Vertaling) Modellen: Bericht op aanvraag Verklaring met opgaven .... 92 Verklaring van huwelijksaangifte 93 Verzoek tot huwelijksafkondiging . 94 Verklaring omtrent niet-bestaan huwelijksbeletselen ... 95 Register van afgegeven verklaringen a. b 96 Bericht niet-afgifte verklaring . 97 Huwelijken van vreemdelingen, onderdanen van verdragsstaten, in Nederland 99—129 Huwelijksvoltrekking in Nederland . 100 Huwelijksbevoegdheid van vreemdelingen .... 100—104 Verbodsbepalingen der plaatselijke Wet 104—106 Huwelijksbeletselen van godsdienstigen aard, enz. . 106, 107 Verklaring niet bestaan huwebjjksbeletselen .... 107—109 Huwelijksvereischten naar de Nederl. Wet, afkondiging 109—111 Bescheiden voor de huwelijksvoltrekking .... 112—115 Onvermogenden ........... 115 Afschriften van huwelijksakten 115, 116 Model-afschrift eener huwelijksakte 117 Ministerieele Circulaire betreffende huwelijksbevoegdheid van Belgen (afdruk)- . . 118—129 TABEL 131—133 Oonventiën. 1 CONVENTIËN. Den 12den Juni 1902 werden te 's-Gravenhage onderteekend drie Oonventiën van Internationaal Privaatrecht, strekkende tot regeling van: a. de Wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk; b. de Wets- en jurisdictieconflicten met betrekking tot de Echt¬ scheiding en de Scheiding van Tafel en Bed; c de Voogdij van minderjarigen, welke zijn goedgekeurd, onderscheidenlijk bij de Wetten van 24 Juli 1903 (Staatsbladen nos. 231, 232 en 233). Den lsten Juni 1904 werden te 's-Gravenhage nedergelegd de akten van bekrachtiging van bovengenoemde drie Oonventiën, door de Staten: Nederland, België, Duitschland, Frankrijk *), Luxemburg, Rumenië en Zweden. Dientengevolge traden met ingang van den OOsten dag, te rekenen van die nederlegging, deze Oonventiën in werking, voor het in Europa gelegen grondgebied dier Staten (St.bl. 1904, no. 121). Sedert zijn nog akten van bekrachtiging nedergelegd door Italië en Zwitserland den 17den Juli 1905 (St.bl 1905, no 251), door Portugal den 2den Maart 1907 (St.bl. 1907, no. 70) en door Hongarije den 22sten September 1911 (St.bl. 1911, no. 306); mitsdien traden voor deze Staten de drie Oonventiën in werking met ingang van den 60sten dag te rekenen van die nederlegging. Tot heden hebben Oostenrijk en Spanje de drie Oonventiën nog niet bekrachtigd. Spanje bekrachtigde alleen de Conventie betreffende de Voogdij van minderjarigen, bij akte dd. 30 Juni 1904 (St.bl. no. 128). Aan de beraadslagingen, welke leidden tot het tot 'stand komen der drie Oonventiën, namen ook nog deel vertegenwoordigers van Denemarken, Rusland en Noorwegen 2); deze Staten traden niet toe tot de Oonventiën. 1) Frankrijk heeft later deze 3 oonventiën opgezegd, zie blz. 7, noot 2 2) Aotes de la 3me Conférence de La Haye pour le Droit International Privé. 1 2 Internationaal Privaatrecht. INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT. Het bestek van dit overzicht gedoogt niet, te beschrijven, hoe de wetenschap van het Internationaal Privaatrecht zich heeft ontwikkeld, noch te bespreken de velerhande rechtsvragen, met dit onderwerp verband houdende. Men raadplege daarvoor o. m. Mr. C. Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsen burgerlijk recht, waaraan het volgende is ontleend. *) De wetenschap van het Internationaal Privaatrecht beoogt de beantwoording der vragen: Naar welk recht de staat en de bevoegdheid der personen moet worden beoordeeld? (zie artt. 6 en 9 der Wet van 15 Mei 1829, St.bl. no. 28); Welke wet beheerscht hunne goederen? (artt. 7 en 10 a. v.); Wat rechtens is omtrent de door hen verrichte handelingen en gesloten overeenkomsten? (art. 10 a. v.). Niet onvermeld blijve, dat sedert het laatst der 19e eeuw verscheidene staten hebben getracht om door onderlinge overeenkomsten te geraken, zoo niet tot eenheid, dan toch tot zekerheid van Internationaal Privaatrecht. In 1893, 1894, 1900, 1904 werden te 's-Gravenhage op initiatief van Nederland, onder leiding van den Nederlandschen Staatsraad Prof. Mr. T. M. C. Asser, bijeenkomsten gehouden van rechtsgeleerden, afgevaardigd door de regeeringen hunner landen, ter beraadslaging over aangegeven onderwerpen van Internationaal Privaatrecht. Het resultaat der beraadslagingen in die bijeenkomsten: „Conférences", werd, in wetstijl opgesteld, medegedeeld aan de onderscheidene vertegenwoordigde regeeringen, en bij goedkeuring daarvan in de verschillende Staten vastgelegd in den vorm van verdragen, welke na wettelijke bekrachtiging verbindend weiden. 2) 1) Zie ook Handboek v. d. A. v. d. B. S., v. d. Hdm—Bredée, Deel III, blz. 295 v. en Suppl. blz. 99, vlg.; Elenbaas, Leerboek v. d. Burgerl. Stand; enz. 2) De aandacht van belangstellenden wordt nog gevestigd op de Staatsbladen: • 1907 no 198. Wet van 15 Juli 1907, houdende goedkeuring van het op 17 Jub 1905 te s-Ura- venhage gesloten verdrag, betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenooten in hunne persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hunne goederen. v 19077ho. 199. Wet van 16 Juli 1907, houdende goedkeuring van het op 17 Juli 1905 a. y. gesloten -verdrag, betreffende de curateele en soortgelijke maatregelen van bescherming. Uitvoeringswet 1 Juli 1909 (StM. 228). . ^ „ Qft, 1907, no. 197. Wet van 15 Juli 1907, houdende goedkeuring van het op 17 Juli 1905 a. v gesloten verdrag, betreffende de burgerlijke rechtsvordering waarvan de tekst is bekend gemaakt bij besluit van U Mei 1909 t.St.bl. 120). Uitvoeringswet 12 Juni 1909 (f>tb • !«>• ™e'klnK getreden li Juli 1909 (StM. 260). Zie ook nog K. B. 14 Augustus 1909 (StM. 296). Enz. Internationaal Privaatrecht. 3 Bij arrest van den Hoogen Raad van 25 Mei 1906 *) is beslist, dat de hierna behandelde tractaten ten onzent gelden als stellig recht; dat wijziging van de bestaande wet, waarvan zij afwjjken, niet noodig is. Krachtens het bepaalde in het verdrag van 12 Juni 1902, tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, heeft de onderdaan van een der vorengenoemde verdragsstaten, n.1.: (Nederland), België, Duitschland *), Hongarije, Italië, Luxemburg, Portugal, Eumenië, Zweden en Zwitserland *), wiens huwelijk hier te lande zal worden voltrokken, te bewgzen: zijne bevoegdheid tot het aangaan van een huwelijk, volgens de wet van het land waartoe hij behoort, tenzij die wet uitdrukkelijk naar eene andere wet verwijst. (N.B. Frankrijk heeft de verdragen opgezegd.) Dit bewijs wordt geleverd door eene verklaring, af te geven door daartoe aangewezen ambtenaren; of op andere wijze, mits als voldoende beschouwd door de internationale verdragen of door de autoriteit van het land der huweüjksvoltrekking. De Nederlander wiens huwelijk, hetzij met eene Nederlandsche of met eene vreemdelinge, zal worden voltrokken buitenslands in een der verdragsstaten, moet ter verkrijging van zulk eene verklaring zich wenden tot den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand zijner woonplaats of zijner laatste woonplaats in Nederland. Indien hij in Nederland nimmer woonplaats had, zoo wende hij zich tot het hoofd van het Nederlandsen gezantschap of tot den hoogst-geplaatsten consulairen ambtenaar in het land der huwelijksvoltrekking. Het hierboven medegedeelde blijkt uit de hierna volgende Wetten, Koninklijke besluiten, ministerieele circulaires enz., waarin ook nog verschillende andere maatregelen zijn voorgeschreven. 1) Weekbl. v. h. Recht, no. 8383. ondirh^orte hUd,^f°^t'ie'- ^°rfmet lüJ^ta' d,at ten deele aan Pruisen, ten deele aan België 3) Zie de circulaire op blz. 28. 4 Wet goedh. Verdr. tot regeling wetsconflicten huwelijk. WET van den 24sten Juli 1903 (St.bl. no. 231), houdende goedkeuring van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk. Wij WILHELMINA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, wettelijke rechten betreft; Gelet op het tweede lid van artT 59 der Grondwet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Eenig artikel. Wordt goedgekeurd het nevens deze Wet in afdruk gevoegde op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage tusschen Duitschland, Oostenrijk en Hongarije, België, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Rumenië, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 24 Juli 1903. WILHELMINA. De Minister, enz. Uitgegeven den een en twintigsten Augustus 1903. Wet g.k. V. regeling wets- en jurisdictieconflicten echtscheiding enz. 5 WET van den 24sten Juli 1903 (StM. no. 232), houdende goedkeuring van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wets- en jurisdictieconflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed. Wij WILHELMINA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wets- en jurisdictie-conflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, wettelijke rechten betreft; Gelet op, enz. Eenig artikel. Wordt goedgekeurd het nevens deze wet in afdruk gevoegde op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage tusschen Duitschland, Oostenrijk en Hongarije, België, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Rumenië, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot regeling der wetsen jurisdictie-conflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 24 Juli 1903. WILHELMINA. De Minister, enz. Uitgegeven den een en twintigsten Augustus 1903. 6 Wet goedk. Verdrag regeling voogdij minderjarigen. WET van den 24sten Juli 1903 (St.bl. no. 233), houdende goedkeuring van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der voogdij van minderjarigen. Wij WILHELMINA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der voogdij van minderjarigen, wettelijke rechten betreft; Gelet op, enz. Eenig artikel. Wordt goedgekeurd het nevens deze wet in afdruk gevoegde op 12 Juni 1902'te 's-Gravenhage tusschen Duitschland, Oostenrijk en Hongarije, België, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Rumenië, Zweden en Zwitserland gesloten verdrag tot regeling der voogdij van minderjarigen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 24 Juli 1903. WILHELMINA. De Minister, enz. Uitgegeven den een en twintigsten Augustus 1903. De bij deze 3 wetten behoorende verdragen, in de Fransche taal gesteld, zijn ook gevoegd bij StM. 1904, no. 121. Alleen de vertaling van den tekst dier verdragen vindt men hierna afgedrukt. Bekendmaking van de 3 Conventièn. 7 BESLUIT van den \5den Juni 1904 (St.bl. no. 121) bevelende de plaatsing in het Staatsblad van de op 12 Juni 1902 mede door Nederland onderteekende drie Conventièn van Internationaal Privaatrecht. Wij WILHELMINA, enz. Gezien de op 12 Juni 1902 te 's-Oravenhage onderteekende drie Oonventiën van Internationaal Privaatrecht, strekkende tot regeling van: a. de wetsconflicten met betrekking tot het huweUjk; b. de wets- en jurisdictie-conflicten met betrekking tot de echt¬ scheiding en de scheiding van tafel en bed; c. de voogdij van minderjarigen, welke drie oonventiën onderscheidenlgk zijn goedgekeurd bjj de wetten van 24 Juli 1903 (Staatsbladen nos. 231, 232 en 233); Overwegende dat de akten van bekrachtiging van evengenoemde drie conventièn op 1 Juni 1904 te 's-Qravenhage zijn nedergelegd door Nederland, België, Duitschland, Frankrijk, Luxemburg, Rumenië en Zweden makende die zeven Staten de meerderheid uit der Staten 1), onderteekenaars van meergenoemde oonventiën, welke voor het in Europa gelegen grondgebied dier Staten in werking zullen treden op den zestigsten dag te rekenen van voormelde nederlegging, gelijk volgt uit de artikelen 9 en 11 der eerste, alsmede uit de artikelen 10 en 12 der beide andere oonventiën; 2) Op de voordracht van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken van den llden Juni 1904, no. 7040 Directie van het Protocol; Hebben goedgevonden en verstaan de bekendmaking van voorzegde drie overeenkomsten, met de vertaling daarvan, te bevelen door plaatsing van dit besluit in het Staatsblad. 1) Blijkens Kon. Bcsl. van 7 Augustus 1905 (StM. no. 351) heeft op 17 Juli 1905 de nederlegging plaats gehad van de akten van bekrachtiging van Italië en Zwitserland, van de drie verdragen, bedoeld in St.bl. 1903, nos. 231—233; door Portugal werd de akte van bekrachtiging dier drie verdragen nedergelegd den 2 Maart 1907, Kon. besl. 9 Maart 1907 (St.bl. no. 70); door Hongarije werden de akten van bekrachtiging der drie verdragen nedergelegd den 22 September 1911, Kon. besl. 29 September 1911 (StM. no. 306). Spanje bekrachtigde blijkens akte, nedergelegd den 30 Juni 1904, alleen het verdrag betreffende de voogdij van minderjarigen. (K. B. 11 Juli 1904, StM. no. 128.) 2) Frankrijk hoeft, blijkens de Nedcrlandsohe Staatscourant van 26 November 1913» de drie verdragen opgezegd, die derhalve voor Frankrijk met 1 Juni 1914 bulten werking zijn gesteld. 8 Bekendmaking van de 3 conventièn. Onze Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, worden belast, ieder voor zooveel hem betreft, met de uitvoering van voornoemde Oonventiën. Het Loo, den 15den Juni 1904. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, R. MELVTL VAN LYNDEN. Uitgegeven den zesden Juli 1904. De Minister van Justitie, 3. A. LOEFF. Volgt in de Fransche taal de tekst van de 3 verdragen, de daarna volgende vertaling luidt: Regeling wetsconflicten huwelijk. 9 Vertaling. VERDRAG tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk. Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, Zijne enz.' wenschende gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk, hebben besloten te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: enz.; Die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende bepalingen: Artikel 1. De bevoegdheid om een huwelijk aan te gaan wordt beheerscht door de nationale wet van ieder der aanstaande echtgenooten, tenzij eene bepaling dier wet uitdrukkelijk naar eene andere wet verwijst. {Zie B. W. artt. 83 v.; dit verdrag, a. 3, 4.) Artikel 2. De wet, geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking, kan het huwelijk van vreemdelingen verbieden, dat strijdig zou zijn met bepalingen dier wet nopens: 1°. de graden van bloed- of aanverwantschap, waarvoor een volstrekt huwelijksverbod bestaat; (B. W. 87). 2°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien der schuldigen aan het overspel op grond waarvan het huwelijk van een hunner is ontbonden; (B. W. 89.) 3°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien van personen, die veroordeeld zijn ter zake van eenen aanslag met onderling overleg, gepleegd op het leven van den echtgenoot van een hunner. Het huwelijk, voltrokken in strijd met eene der bovengenoemde verbodsbepalingen, is niet nietig, mits het geldig zij volgens de in artikel 1 aangewezen wet. (B. W. 140v.) 10 Regeling wetsconflicten huwelijk. Behoudens de toepassing van het eerste lid van artikel 6 van dit verdrag, verbindt zich geen der contracteerende Staten een huwelijk te doen voltrekken, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met zijne wetten. Het niet in acht nemen van een zoodanig beletsel kan intusschen geene nietigheid van het huwelijk ten gevolge hebben in andere landen dan dat waar het huwelijk voltrokken is. (B. W. 90, 140v.) Artikel 3. De wet, geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking, kan het huwelijk van vreemdelingen toestaan niettegenstaande de verbodsbepalingen der in artikel 1 aangewezen wet, indien die verbodsbepalingen uitsluitend gegrond zijn op beweegredenen van godsdienstigen aard. De andere Staten zijn bevoegd, het onder deze omstandigheden voltrokken huwelijk, als ongeldig te beschouwen. Artikel 4. Vreemdelingen moeten, om een huwelijk aan te gaan, bewijzen dat zij voldoen aan de vereischten der in artikel 1 aangewezen wet. Dit bewijs wordt geleverd, hetzij door eene verklaring van de diplomatieke of consulaire ambtenaren, daartoe bevoegd verklaard door den Staat, waartoe partijen behooren, hetzij op elke andere wijze, mits de internationale verdragen of de autoriteiten van het land der huwelijksvoltrekking het bewijs als voldoende beschouwen. (Uitvoeringswet St.bl. 1906 no. 162, a 1, zie hierna.) Artikel 5. Overal wordt, wat den vorm betreft, als geldig erkend het huwelijk, voltrokken volgens de wet van het land, waar het heeft plaats gehad. Intusschen wordt hierbij verstaan, dat de landen, welker wetgeving eene kerkelijke huwelijksvoltrekking eischt, als ongeldig kunnen beschouwen de huwelijken door hunne onderdanen in den vreemde aangegaan, zonder dat dit voorschrift is nageleefd. De bepalingen der nationale wet nopens de afkondigingen moeten worden in acht genomen; maar het ontbreken dier afkondigingen zal geene nietigheid van het huwelijk ten gevolge hebben in andere landen dan dat, waarvan de wet overtreden is. (B. W. 107 v., 138, 154.) Een authentiek afschrift der huwelijksakte wordt toegezonden aan de autoriteiten van het land waartoe ieder der echtgenooten behoort. (Uitvoeringswet a. 2; Oirc. 1906.) Kegeling wetsconflicten huwelijk. 11 Artikel 6. Overal wordt, wat den vorm betreft, als geldig erkend het huwelijk voltrokken ten overstaan van eenen diplomatieken of consulairen ambtenaar overeenkomstig diens wetgeving, indien geen der partijen behoort tot den Staat, waar het huwelijk voltrokken is, en indien deze Staat zich er niet tegen verzet. Die Staat kan er zich niet tegen verzetten, wanneer het een huwelijk betreft, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met zijne wetten. Het voorbehoud van het tweede lid van artikel 5 is toepasselijk op huwelijken ten overstaan van diplomatieke of consulaire ambtenaren voltrokken. (Zie art. 12 v., der Consulaire W-et en Koninklijk besluit 22 Januari 1915, St.bl. no. 22, onder no. 47. (zie hierna blz. 47, 52, 55); Uitvoeringswet art. 3.) Artikel 7. Het huwelijk, nietig wat den vorm betreft in het land waar het voltrokken is, kan niettemin in de andere landen als geldig worden erkend, indien de vorm, voorgeschreven door de nationale wet van elke der partijen, is nageleefd. (B. W. 140 v.) Artikel 8. Dit verdrag is slechts toepasselijk op huwelijken, voltrokken op het grondgebied der contracteerende Staten, tusschen personen, van welke ten minste één tot een dier Staten behoort. (B. W. 105, 131.) Door dit verdrag verbindt geen Staat zich tot toepassing van eene wet, welke niet is die van een contracteerenden Staat. Artikel 9. Dit verdrag, dat slechts toepasselijk is op het grondgebied in Europa van de contracteerende Staten, zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage nedergelegd worden, zoodra de meerderheid der Hooge contracteerende Partijen in staat zal zijn dit te doen. Van deze nederlegging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eeisduidend verklaarde afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten zal worden toegezonden. (Grondwet art. 122.) Artikel 10. De Staten, die niet onderteekend hebben, doch vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht, kunnen tot dit verdrag, doch zonder eenig voorbehoud, toetreden. 12 Regeling wetsconflicten huwelijk. De Staat, die wenscht toe te treden, zal uiterlijk op 31 December 1904, van zijn voornemen kennis geven door eene akte, die zal nedergelegd worden in de archieven der Nederlandsche Regeering. Deze zal van die akte een voor eensluidend verklaarden afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten doen toekomen. Artikel 11. Dit veidrag zal in werking treden op den zestigsten dag te rekenen van de nederlegging der akten van bekrachtiging of van de dagteekening der kennisgeving van de toetredingen. Artikel 12. Dit verdrag zal gedurende vijf jaren van kracht blijven te rekenen van de dagteekening der nederlegging der akten van bekrachtiging. Deze termijn zal van dien dag af beginnen te loopen, zelfs voor de Staten, die na dien dag hetzij hebben nedergelegd hetzij zijn toegetreden. Het verdrag zal' stilzwijgend telkens voor vijf jaren vernieuwd worden, behoudens opzegging. De opzegging zal ten minste zes maanden vóór het einde van den termijn bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel ter kennis moeten worden gebracht van de Nederlandsche Regeering, welke daarvan aan alle andere contracteerende Staten mededeeling zal doen. De opzegging zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die haar gedaan zal hebben. Het verdrag zal verbindend blijven voor de andere Staten. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden dit verdrag hebben geteekend en van hun zegels voorzien. Gedaan te 's-Gravenhage, den twaalfden Juni een duizend negenhonderd en twee, in enkelvoudig exemplaar, dat zal worden nedergelegd in de archieven der Nederlandsche Regeering en waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk, langs diplomatieken weg zal worden toegezonden aan elk der Staten, die vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht. Voor Duitschland enz- Regeling wets- en jurisdictieconflicten echtscheiding, enz. 13 Vertaling. VERDRAG tot regeling der wets- en jurisdictieconflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed 1). Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, Zijne . enz.: wenschende gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen tot regeling der wets- en jurisdictieconflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, hebben besloten te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: enz. Die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende bepalingen: Artikel 1. Echtgenooten kunnen geen echtscheiding vorderen, dan indien zoowel hunne nationale wet, als de wet geldende ter plaatse waar de vordering is ingesteld, echtscheiding toelaten. Hetzelfde geldt ten aanzien der scheiding van tafel en bed. (B. W. artt. 255 v., 262 v., 288 v.) Artikel 2. Echtscheiding kan niet gevorderd worden, dan indien ten opzichte van het zich voordoende geval de echtscheiding toegelaten wordt, zoowel door de nationale wet der echtgenooten, als door de wet, geldende ter plaatse, waar de vordering is ingesteld, zij het ook op verschillende gronden. Hetzelfde geldt ten aanzien der scheiding van tafel en bed. (B. W. 255, 264, 288.) 2) Artikel 3. Niettegenstaande de bepalingen der artikelen 1 en 2 komt alléén de nationale wet in aanmerking, indien de wet geldende ter plaatse waar de vordering is ingesteld, zulks voorschrijft of toelaat. t. 11, ^? ?J,eT den u"106"* van dl* Verdrag op het Zwitsersch Recht, eene studie van Dr. E. Hauscr' Basel, Helbing en Liohtenhahn, 1909. J) ^ Wet van 27 Maart 1915, StM. no. 172, houdende wijziging Van artt. 48, 49, 254, 260, 276 B. W. enz., hierachter blz. 78—81. 14 Regeling wets- en jurisdictieconflicten echtscheiding, enz. Artikel 4. De nationale wet in de voorgaande artikelen bedoeld, kan niet ingeroepen worden om aan een feit, dat voorgevallen is op een tijdstip toen de echtgenooten, of één hunner, eene andere nationaliteit bezaten, het karakter te geven van een grond voor echtscheiding of voor scheiding van tafel en bed. Artikel 5. De vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed kan ingesteld worden: 1°. voor de jurisdictie bevoegd volgens de nationale wet der echtgenooten; 2°. voor de jurisdictie bevoegd volgens de wet geldende ter plaatse, waar de echtgenooten hun domicilie hebben- Indien volgens hunne nationale wetgeving de echtgenooten niet hetzelfde domicilie hebben, alsdan is bevoegd de jurisdictie van het domicilie van den gedaagde In het geval van kwaadwillige verlating, zoomede van eene verandering van domicilie, geschied nadat de grond voor echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ontstaan, kan de vordering ook worden ingesteld voor de bevoegde jurisdictie ter plaatse waar het laatst gemeene domicilie is geweest. — Evenwel wordt de nationale jurisdictie voorbehouden, voor zoover deze uitsluitend bevoegd is om kennis te nemen van eene vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed. De vreemde jurisdictie blijft bevoegd, wanneer het een huwelijk betreft, ten aanzien waarvan voor de bevoegde nationale jurisdictie eene vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed niet kan worden ingesteld. (B. W. 262, 266, 289; art. 7 van dit verdrag.) Artikel 6. In geval echtgenooten niet gerechtigd zijn eene vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed in te stellen in het land, waar zij domicilie hebben, kan niettemin ieder hunner zich tot de bevoegde jurisdictie van dat land wenden om de voorloopige maatregelen aan te vragen, die in zijne wetgeving zijn voorzien met het oog op het opheffen der samenwoning. Die maatregelen zullen van kracht blijven, indien zij na verloop van één jaar bekrachtigd zijn door de nationale jurisdictie; zij zullen geen langeren duur hebben dan de wet van het domicilie toestaat. (B. W. artt. 270, 301; W. v. B. R.v. 825 j°. 808.) Regeling wets- en jurisdictieconflicten echtscheiding enz. 15 Artikel 7. De echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, uitgesproken door eenen rechter, bevoegd ingevolge de bepalingen van artikel 5, worden overal erkend, mits de voorschriften van dit verdrag nageleefd zijn en, in geval de uitspraak bij verstek is gedaan, de gedaagde was opgeroepen overeenkomstig de bijzondere voorschriften door zijne nationale wet gesteld als voorwaarde voor de erkenning van buitenlandsche vonnissen. Evenzeer wordt overal erkend de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed uitgesproken door eene administratieve jurisdictie, indien de nationale wet van ieder der echtgenooten die echtscheiding en die scheiding van tafel en bed erkent. Artikel 8. Indien de echtgenooten niet dezelfde nationaliteit bezitten, moet, voor de toepassing der voorgaande artikelen, hunne laatste gemeenschappelijke wetgeving beschouwd worden als hunne nationale wet. Artikel 9. Dit verdrag is slechts toepasselijk op vorderingen tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed ingesteld in een der contracteerende Staten, indien ten minste ééne der partijen tot eenen dier Staten behoort. Door dit verdrag verbindt geen Staat zich tot toepassing van eene wet, welke niet is die van een contracteerenden Staat. Artikel 10. Dit verdrag, dat slechts toepasselijk is op het grondgebied in Europa van de contracteerende Staten, zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage nedergelegd worden, zoodra de meerderheid der Hooge contracteerende Partijen in staat zal zijn zulks te doen. Van deze nederlegging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten zal worden toegezonden. (Gr.wet art. 122.) Artikel 11. De Staten, die niet onderteekend hebben, doch vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht, kunnen tot dit verdrag, doch zonder eenig voorbehoud, toetreden. De Staat, die wenscht toe te treden, zal uiterlijk op 31 December 1904, van zijn voornemen kennis geven door eene akte, die zal nedergelegd worden in de archieven der Nederlandsche Begeering. Deze 16 Regeling wets- en jurisdictieconflicten echtscheiding enz. zal van die akte een voor eensluidend verklaarden afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten doen toekomen. Artikel 12. Dit verdrag zal in werking treden op den zestigsten dag te rekenen van de nederlegging der akten van bekrachtiging of van de dagteekening der kennisgeving van de toetredingen. Artikel 13. Dit verdrag zal gedurende vijf jaren van kracht blijven te rekenen van de dagteekening der nederlegging der akten van bekrachtiging. Deze termijn zal van dien dag af beginnen te loopen, zelfs voor de Staten, die na dien dag de nederlegging zullen bewerkstelligd hebben of zullen zijn toegetreden. Het verdrag zal stilzwijgend telkens van vijf tot vijf jaren vernieuwd worden, behoudens opzegging. De opzegging zal ten minste zes maanden vóór het einde van den termijn bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel ter kennis moeten worden gebracht van de Nederlandsche Regeering, welke daarvan aan alle andere contracteerende Staten mededeeling zal doen. De opzegging zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die haar gedaan zal hebben Het verdrag zal verbindend blijven voor de andere Staten. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden dit verdrag hebben geteekend en van hun zegels voorzien. Gedaan te 's-Gravenhage, den twaalfden Juni een duizend negenhonderd en twee, in enkelvoudig exemplaar, dat zal worden nedergelegd in de archieven der Nederlandsche Regeering en waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk, langs diplomatieken weg zal worden toegezonden aan elk der Staten, die vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht Voor Duitschland . Enz. Regeling voogdij minderjarigen. 17 Vertaling. VERDRAG tot regeling der voogdij van minderjarigen. Zijne Majesteit de Keizer van Duitschland, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk, Zijne enz.: wenschende gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen tot regeling der voogdij van minderjarigen, hebben besloten te dien einde een verdrag te sluiten en hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: enz. Die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende bepalingen: Artikel 1. De voogdij van eenen minderjarige wordt beheerscht door zijne nationale wet. (Wet Alg. Bep. v. Wetg. artt. 6 en 9; B. W. artt. 385 * 386 v.) Artikel 2. Indien de nationale wet de voogdij in het eigen land van den minderjarige niet regelt, voor het geval deze zijn gewoon verblijf in den vreemde heeft, kan de diplomatieke of consulaire ambtenaar, daartoe bevoegd verklaard door den Staat, waartoe de minderjarige behoort, in de voogdij voorzien overeenkomstig de wet van dien Staat, indien de Staat waar de minderjarige zijn gewoon verblijf heeft, zich daartegen niet verzet. (Consulaire wet, art. 35, zie blz. 49; Uitvoeringswet, St.bl. 1906 no. 162, a. 5.) Artikel 3. Evenwel wordt de voogdij van den minderjarige, die zijn gewoon verblijf in den vreemde heeft, ingesteld en uitgeoefend overeenkomstig de ter plaatse geldende wet, indien in de voogdij niet is of niet kan worden voorzien overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1 of 2. Artikel 4. Het bestaan der voogdij, waarin is voorzien overeenkomstig de bepaling van artikel 3, belet niet de instelling eener nieuwe voogdij door toepassing van artikel 1 of van artikel 2. 2 18 Regeling voogdij minderjarigen. Zoo spoedig mogelijk zal van dit feit kennis worden gegeven aan de Regeering van den Staat, waar het eerst in de voogdij is voorzien. Deze Regeering zal, hetzij de autoriteit, die de voogdij heeft opgedragen, hetzij, indien eene zoodanige autoriteit niet bestaat, den voogd zeiven daarvan onderrichten. De wetgeving van den Staat, waar in de eerste voogdij werd voorzien, bepaalt op welk oogenblik die voogdij eindigt in het geval, waarop dit artikel betrekking heeft. (Uitvoeringswet a. 4.) Artikel 5. In alle gevallen begint en eindigt de voogdij op de tijdstippen en om de redenen aangewezen door de nationale wet van den minderjarige. (B. W. 386a, 3866). Artikel 6. Het bewind van den voogd strekt zich uit over den persoon en het geheele vermogen van den minderjarige, waar de tot dit vermogen behoorende goederen zich ook mogen bevinden. Van dien regel kan worden afgeweken ten aanzien dier onroerende goederen, welke door de wet van den Staat waarin zij gelegen zijn, aan eene bijzondere regeling (régime foncier) zijn onderworpen. (B. W. 441 v., 443v.; Wet Algem. Bepal. v. Wetg. artt. 7 en 10.) Artikel 7. In afwachting dat in de voogdij wordt voorzien, alsmede in alle spoedeischende gevallen, kunnen de maatregelen, noodig voor de bescherming van den persoon en van de belangen van eenen vreemden minderjarige, door de plaatselijke autoriteiten worden genomen (B. W. 385 c.) Artikel 8. De autoriteiten van een Staat, op wiens grondgebied zich een vreemde minderjarige bevindt in wiens voogdij moet worden voorzien, zullen daarvan, zoodra dit feit haar bekend wordt, de autoriteiten van den Staat, waartoe de minderjarige behoort, onderrichten. De autoriteiten, aldus onderricht, zullen zoo spoedig mogelijk aan de autoriteiten, die haar het bericht hebben gezonden, doen weten of in de voogdij is of zal worden voorzien. Artikel 9. Dit verdrag is slechts toepasselijk op de voogdij van minderjarigen, die behooren tot een der contracteerende Staten en hun gewoon verblijf hebben op het grondgebied van een dier Staten. Regeling voogdij minderjarigen. 19 Intusschen zijn de artikelen 7 en 8 van dit verdrag van toepassing op alle minderjarigen, die behooren tot een der contracteerende Staten. Artikel 10. Dit verdrag, dat slechts toepasselijk is op het grondgebied in Europa van de contracteerende Staten, zal bekrachtigd worden en de akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage nedergelegd worden, zoodra de meerderheid der Hooge contracteerende Partijen in staat zal zijn dit te doen. Van deze nederlegging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten zal worden toegezonden. (Grondw. a. 122.) Artikel 11. De Staten, die niet onderteekend hebben, doch vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht, kunnen tot dit verdrag, doch zonder eenig voorbehoud, toetreden! De Staat, die wenscht toe te treden, zal uiterlijk op 31 December 1904, van zijn voornemen kennis geven door eene akte, die zal nedergelegd worden in de archieven der Nederlandsche Regeering. Deze zal van die akte een voor eensluidend verklaarden afdruk langs diplomatieken weg aan ieder der contracteerende Staten doen toekomen. Artikel 12. Dit verdrag zal in werking treden op den zestigsten dag te rekenen van de nederlegging der akten van bekrachtiging of van de dagteekening der kennisgeving van de toetredingen. Artikel 13. Dit verdrag zal gedurende vijf jaren van kracht blijven te rekenen van de dagteelrening der nederlegging der akten van bekrachtiging. Deze termijn zal van dien dag af beginnen te loopen, zelfs voor de Staten, die na dien dag de nederlegging zullen bewerkstelhgd hebben of zullen zijn toegetreden. Het verdrag zal stilzwijgend telkens van vijf tot vijf jaren vernieuwd worden, behoudens opzegging. De opzegging zal tenminste zes maanden voor het einde van den termijn bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel ter kennis moeten worden gebracht van de Nederlandsche Regeering, welke daarvan aan alle andere contracteerende Staten mededeeling zal doen. De opzegging zal slechts gevolg hebben ten opzichte van den Staat, die haar gedaan zal hebben. Het verdrag zal verbindend blijven voor de andere Staten. 20 Regeling voogdij minderjarigen. Ten blijke waarvan de wederzijdsche gevolmachtigden dit verdrag hebben geteekend en van hun zegels voorzien. Gedaan te 's-Gravenhage, den twaalfden Juni een duizend negenhonderd en twee, in enkelvoudig exemplaar, dat zal worden nedergelegd in de archieven der Nederlandsche Regeering en waarvan een voor eensluidend verklaarde afdruk, langs diplomatieken weg zal worden toegezonden aan elk der Staten, die vertegenwoordigd zijn geweest op de derde Conferentie van Internationaal Privaatrecht. Voor Duitschland enz. Uitvoeringswet Verdragen a.v. huwelijk en voogdij. 21 WET van den Iden Juli 1906 {St.bl. no. 162) tot uitvoering van enkele bepalingen der op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdragen: 1. tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk; 2. tot regeling der voogdij van minderjarigen, onderscheidenlijk goedgekeurd bij de wetten van 24 Juli 1903 (Staatsbladen nos. 231 en 233), en tot wijziging en aanvulling, in verband daarmede, van eenige voorschriften van het Burgerlijk Wetboek, laatstelijk *) gewijzigd bij de wet van 6 Februari 1901 (Staatsblad no. 62). Wij WILHELMINA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is voorzieningen te treffen tot uitvoering van enkele bepalingen der op 12 Juni 1902 te 's-Oravenliage gesloten verdragen: 1. tot regeling der wetsconflicten met-betrekking tot het huwelijk; 2. tot regeling der voogdij van minderjarigen, onderscheidenlijk goedgekeurd bij de wetten vari 24 Juli 1903 (Staatsbladen nos. 231 en 233), en in verband daarmede, eenige voorschriften van het Burgerlijk Wetboek laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 Februari 1901 (Staatsblad no. 62) te wijzigen en aan te vullen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Het bewijs, bedoeld in artikel 4 van het op 12 Juni 1902 te 's-Qravenhage gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, goedgekeurd bij de wet van 24 Juli 1903 (Staatsblad no. 231), wordt geleverd door eene verklaring, af te geven: h aan Nederlanders, die binnen het Rijk in Europa, eene bekende woonplaats hebben, door den ambtenaar van den burgerlijken stand hunner woonplaats; ^s.^JWX^"S? x^^^S^^S^thans ****** btide Wet 22 Uitvoeringswet Verdragen a.v. huwelijk en voogdij. 2. aan Nederlanders, die niet binnen het Rijk in Europa eene be¬ kende woonplaats hebben, doch wel gehad hebben, door den ambtenaar van den burgerlijken stand hunner laatste bekende woonplaats aldaar; 3. aan Nederlanders, niet vallende onder de bepalingen sub 1 en 2, door het hoofd van het Nederlandsche gezantschap, in het land, waar het huwelijk wordt voltrokken, en, bij gebreke van een gezantschap, door den hoogst geplaatsten consulairen ambtenaar aldaar. De verklaring wordt door de bevoegde autoriteit niet afgegeven, alvorens zij zich, door kennisneming van de bescheiden, vermeld in art. 126 en zoo noodig, van die, vermeld in de artikelen 127 en 128 van het Burgerlijk Wetboek, heeft vergewist, dat naar Nederlandsch recht geene beletselen tegen het huwelijk bestaan. Artikel 2. Als de autoriteit, aan welke, ingevolge artikel 5, vierde lid, van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, de toezending geschiedt van een authentiek afschrift der huwelijksakte wordt aangewezen Onze Ministe" van Buitenlandsche Zaken, door wiens tusschenkomst het afschrift ter griffie van de arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage wordt overgebracht. Het in artikel 16 der wet van 25 Juli 1871 (Staatsblad no. 91) x), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 Juni 1905 (Staatsblad no. 203), ten aanzien van de registers van den burgerlijken stand voorgeschrevene, is, met betrekking tot de afschriften, in het voorgaande lid bedoeld, van toepassing. De authentieke afschriften van akten betreffende huwelijken, in Nederland voltrokken, waarop artikel 5, vierde lid van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, van toepassing is, zijn vrij van zegel en worden kosteloos opgemaakt. De toezending daarvan ingevolge voornoemd artikel 5 geschiedt door tusschenkomst van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken. Artikel 3. De voltrekking van huwelijken binnen het Rijk in Europa door diplomatieke of consulaire ambtenaren, overeenkomstig artikel 6 van het verdrag, in artikel 1 dezer wet genoemd, wordt toegelaten en als rechtsgeldig erkend. Voor de toepassing van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht worden deze ambtenaren gelijkgesteld met de ambtenaren van den burgerlijken stand. 1) Voor de Consulaire Wet, zie blz. ü—si, Uitvoeringswet Verdragen a.v. huwelijk en voogdij. 23 Artikel 4. In het geval, bedoeld in artikel 4 van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der voogdij van minderjarigen, goedgekeurd bij de wet van 24 Juli 1903 (Staatsblad no. 233), wordt door Onzen Minister van Justitie van de instelling der voogdij overeenkomstig de wet van den Staat, waartoe de minderjarige behoort, aankondiging gedaan in de Staatscourant. Van die aankondiging wordt door Onzen voornoemden Minister onverwijld kennis gegeven aan hem, die de voogdij, binnen het Rijk in Europa ingesteld, uitoefent, en, als deze er is, aan den toezienden voogd in die voogdij. De voogdij, binnen het Rijk in Europa ingesteld, eindigt na verloop van eenen termijn van 14 dagen, gerekend van de dagteekening van de Staatscourant, waarin de aankondiging is opgenomen. Artikel 5. Voorzieningen in de voogdij binnen het Rijk in Europa door diplomatieke of consulaire ambtenaren van vreemde Staten, overeenkomstig artikel 2 van het verdrag, in artikel 4 dezer wet genoemd, worden toegelaten en als rechtsgeldig erkend. Artikel 6. Artikel 138 van het Burgerlijk Wetboek wordt gelezen als volgt: „De huwelijken, in een vreemd land aangegaan, hetzij tusschen Nederlanders, hetzij tusschen Nederlanders en vreemdelingen, zijn van waarde, indien dezelve voltrokken zijn naar den vorm, in dat land gebruikelijk, mits de Nederlandsche echtgenooten niet hebben gehandeld tegen de bepalingen, in de eerste afdeeling van dezen titel vervat. Indien de Nederlandsche partijen binnen dit Koningrijk woonplaats hebben of binnen de laatste zes maanden gehad hebben, moeten de huwelijksafkondigingen, volgens de tweede afdeeling van dezen titel, geschieden in de Nederlandsche gemeenten, waar de partijen woonplaats hebben of binnen de laatste zes maanden gehad hebben". Artikel 7. In het eerste lid van artikel 154 van het Burgerlijk Wetboek wordt aan het slot de punt vervangen door eene komma met toevoeging van de woorden: „of in geval van overtreding van het tweede lid van artikel 138". Artikel 8. In het tweede lid van artikel 417 van het Burgerlijk Wetboek, zooals het is vastgesteld bij artikel VUT der wet van 6 Februari 1901 24 Uitvoeringswet Verdragen a.v. huwelijk en voogdij. (Staatsblad no. 62), wordt aan het slot de punt vervangen door eene puntkomma, met toevoeging van de woorden: ,,alles behoudens de bepalingen der wet van 25 Juli 1871 (Staatsblad no. 91), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 Juni 1905 (Staatsblad no. 203)." (Zie blz. 44 vlg.) Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 7den Juli 1906. WILHELMINA. De Minister, enz. Uitgegeven den zeventienden Juli 1906. Circulaire ingevolge Uitvoeringswet. 25 UITTREKSEL der gemeenschappelijke Circulaire van de Ministers van Justitie en Binnenlandsche Zaken van 26 September 1906. Afdruk. Departement van Justitie. Afdeeling I.C. No. 414. 's-Oravenhage, den 26 September 1906. CIRCULAIRE. § 1. Intrekking van vroegere circulaires. Naar aanleiding van de wet van 7 Juli 1906, (Staatsblad no. 162), tot uitvoering van enkele bepalingen der op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdragen: le. tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, 2e. tot regéling der voogdij van minderjarigen, onderscheidenlijk goedgekeurd bij de wetten van 24 Juli 1903 (Staatsbladen nos. 231 en 233), en tot wijziging en aanvulling, in verband daarmede, van eenige voorschriften van het Burgerlijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 Februari 1901, (Staatsblad no. 62), hebben wij de eer Uwe tusschenkomst in te roepen, ten einde het volgende ter kennis worde gebracht zoowel van de burgemeesters, hoofden der plaatselijke politie, als van de ambtenaren van den burgerlijken stand in Uw gewest. Ingetrokken worden, in verband met artikel 1 der voornoemde wet, de, door onze toenmalige ambtsvoorgangers uitgevaardigde circulaire dd. 30 Maart/6 April 1901, Afd. IC, no. 265/1778 B.B. en die dd. 30 Maart/4 April 1905, Afd. I C, no. 407/B.B., no. 3127, waarbij de burgemeesters, hoofden der plaatselijke politie, werden aangewezen Aan Heer en Commissarissen der Koningin in de Provinciën. 26 Circulaire. — Verklaring niet bestaan huwelijksbeletselen. tot het afgeven van verklaringen ten behoeve van Nederlanders, die een huwelijk wensehten aan te gaan in Pruisen, respectievelijk in eenen der Staten, alwaar het huwelijkstractaat van 12 Juni 1902 van kracht is. Ten einde de raadpleging der uitvoeringsvoorschriften, dit tractaat betreffende, te vergemakkelijken, is wijders in dit rondschrijven opgenomen de inhoud der circulaire van onze toenmalige ambtsvoorgangers dd. 26 Mei/5 Juni 1905, Afd. I C, no. 320/B.B., no. 5239, en die van onze circulaire dd. 23 October 1905, Afd. I C, no. 301, welke op enkele punten aanvulling behoefden, zoodat laatstbedoelde twee circulaires thans als vervallen en vervangen door de ondemerpelijke zijn te beschouwen. r^^c- Vooralsnog zgn derhalve de uitvoeringsmaatregelen, het huwelijkstractaat betreffende, in geene andere circulaires dan de onderhavige vervat. § 2. Verklaringen betreffende het niet bestaan van huwelijksbeletselen. Krachtens artikel 4, juncto artikel 1 van het huwelijkstractaat moeten Nederlanders enz., (zie op blz. 10, 21, 82). a. Verklaringen ter zake van huwelijken, door Nederlanders in eenen der verdragsstaten te sluiten. Wat betreft huwelijken, door Nederlanders onderling of met vreemdelingen in eenen der verdragsstaten aan te gaan, wordt het bovenbedoeld bewijs, krachtens artikel 1 der wet van 7 Juli 1906, (Staatsblad no. 162), geleverd door eene verklaring, af te geven: enz., (zie op blz. 22, 47). Verder schrijft artikel 1 voor, dat de verklaring niet wordt afgegeven, dan nadat de bevoegde autoriteit zich heeft vergewist, dat de bescheiden, vermeld in artikel 126, en zoo noodig die, vermeld in artikelen 127 en 128 van het Burgerlijk Wetboek, in orde zgn. Het onderzoek behoeft zich dus slechts te beperken tot de stukken, overeenkomstig het burgerlijk recht voor het aangaan van een huwelijk, benoodigd; hetgeen echter voor de betrokken autoriteiten geen beletsel behoeft op te leveren, bovendien te onderzoeken, of ook overigens voldaan is aan de voor het aangaan van een huwelijk gestelde vereischten, (men denke b.v. aan artikel 8 der Militiewet 1901, aan de Koninklijke besluiten van 14 Februari 1872, no. 18, 19, enz.), en. bij niet voldoening daaraan, de afgifte der verklaring te weigeren. *) 1) Deze cursiveering is van den schrijver. Zie verder hierna de circulaire 26/30 Mei 1910. De Militiewet 1901, Is sedert vervangen door de Militiewet 1912, St.bl. no. 21. Circulaire. — Verklaring niet bestaan huwelijksbeletselen. 27 Als vorm voor de verklaringen, bier bedoeld, zou het volgende model kunnen worden gebruikt: „De ambtenaar van den burgerlijken stand te Gelet op de artikelen 1 en 4 van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, goedgekeurd bij de wet van 24 Juli 1903, (Staatsblad no. 231) en op art. 1 der wet van 7 Juli 1906 (Staatsblad no. 162); Verklaart, dat voor zooveel uit een onderzoek, door hem in verband met bedoelde artikelen ingesteld, gebleken is, volgens de Nederlandsche wetgeving geene beletselen bestaan tegen de voltrekking van het voorgenomen huwelijk tusschen , wonende te , en , wonende te -.„....: De ambtenaar van den burgerlijken stand te (Circulaire van de Ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin in de provinciën, betreffende verplichting van militairen om toestemming te vragen tot het aangaan van een huwelijk, 26/30 Mei 1910.) Ten vervolge op de circulaire van 4 November 1905, le afdeeling C no. 359/10354, hebben wij de eer UHoogEdelgestrenge te verzoeken den Ambtenaren van den Burgerlijken Stand in Uw gewest het volgende mede te deelen. Bij Koninklijk Besluit van 29 April 1910, no. 75, is ingetrokken het K. B. van 14 Februari 1872, no. 19. Dientengevolge komt ten aanzien van militairen, dienende bij de Landmacht, te vervallen het voorschrift, dat een officier of militair persoon, wiens betrekking uit hoofde van den aard van zijn dienst bij de militaire administratie en bij den geneeskundigen dienst, aan den officiersrang is gelijk gesteld, gedurende den tijd dat hij in werkelijken dienst of op non-activiteit is, geen huwelijk mag aangaan, zonder daartoe vergunning te hebben verkregen van of vanwege de Koningin. Voorts komen, ingevolge de K. K. B. B. van 23 April 1910, no. 76, en 12 Mei 1910, no. 63, te vervallen alle voonrchriften, krachtens welke voor militairen, dienende bij de Zeemacht, tot het aangaan van een huwelijk de toestemming vereischt was van of vanwege de Koningin, hetzij van eenige militaire autoriteit (Prov. blad vanZ. H. 1910, no. 50)') b. Verklaringen ter zake van huwelijken, door onderdanen der verdragsstaten in Nederland te sluiten. Met betrekking tot het sluiten van huwelijken door onderdanen der verdragsstaten hier te lande, hebben wij de eer, aan het slot dezer circulaire ter kennis van de ambtenaren van den burgerlijken stand te brengen de autoriteiten, die in Duitschland, Frankrijk, België, Zweden, Luxemburg en Zwitserland bevoegd zijn verklaard, de verklaringen, 1) Zie hierna blz. 88 v. Huwelijken van militairen. 28 Circulaire. — Verklaring; Zwitsers; Belgische bewijsstukken. bedoeld in artikel 4, lid 2, van het huwelijkstractaat, af te geven. Omtrent de tot afgifte bevoegd verklaarde autoriteiten der overige Staten, waar het tractaat van kracht is, is nog geene mededeeling aan de Regeering gedaan; bekendmaking daarvan zal derhalve later geschieden. *) Intusschen zij er de bijzondere aandacht op gevestigd, dat de aangehaalde bepaling van het tractaat de overlegging eener verk'aring, als boven bedoeld, niet als noodzakelijk vereischte stelt ten bewijze, dat ingevolge de nationale wet van den vreemdeling of de wet waarnaar de nationale wet uitdrukkelijk verwijst, geene beletselen tegen zijn huwelijk bestaan. De ambtenaar van den burgerlijken stand kan de overlegging van eene verklaring als bovenbedoeld vorderen, maar behoeft zulks niet te doen, indien hij overigens voldoende bewijs aanwezig acht voor het niet bestaan van beletselen ingevolge de nationale wet des vreemdelings of de wet waarnaar die nationale wet uitdrukkelijk verwijst. Den ambtenaar van den burgerlijken stand komt ter zake een geheel zelfstandig oordeel toe. Als een voorbeeld, waarin eene verklaring van de daartoe aangewezen autoriteit van den verdragsstaat, waartoe de huwelijkspartij of partijen behooren, in den regel niet noodzakelijk is, kunnen huwelijken van Zwitsers worden genoemd, omdat deze naar Zwitsersche wet rechtsgeldig gesloten worden, indien slechts de wet van het land, waar de voltrekking plaats vindt, — dus de Nederlandsche — daartegen geen beletsel oplevert. Is dit laatste wel het geval, dan kan, volgens de Zwitsersche wetgeving, de voltrekking slechts dan plaats vinden, indien naar Zwitsersch recht tegen het aangaan van een huwelijk geen bezwaar bestaat. De bovenbedoelde verklaringen zullen dus alleen dan gevorderd behoeven te worden, indien het Nederlandsche recht zich tegen de huwelijksvoltrekking verzet. 2) § 3. Legalisatie van stukken ter zake van huwelijken, door Belgen in Nederland te sluiten. Wij maken van deze gelegenheid gebruik, in herinnering te brengen de circulaire van den Minister van Justitie van den 13 November 1866, 2de Afd., no. 118, waarbij de ambtenaren van den burgerlijken stand zijn uitgenoodigd ter zake van stukken, door Belgen benoodigd voor de voltrekking van hun huwelijk hier te lande, genoegen te nemen met 1) Zie op blz. 30. Noot 1. 2) Sedert 1 Januari 1912 geldt ln Zwitserland het Burgerlijk Wetboek van 10 December 1907. In de Invoerings- en Overgangsbepalingen komt o.m. voor eene invoeging in de Bondswet van 25 Juni 1891: „7/. Eine Ehe, die im Auslande nach dem dort geltende Rechte abgeschlossen worden ist, „wird in der Schwelz als gültig betraohtet, wenn ihr Abschlusz nicht in der offenbaren Absicht, ,.die Nichtigkeitsgründe des schweizerisohen Rechtes zu umgehen, Ins Ansland verlegt worden ist. „Eine im Auslande abgeschlossene Ehe, die nach der Gesetzgebung des Ortes der Eheschlies„znng ungültig ist, kann in der Schwelz nur dann für ungttltig erklart werden, wenn sie auch nach „schweizerisohen Hechte ungültig ist." ' Authentieke afschriften van huwelijksakten. 29 de legalisatie dier stukken door den Voorzitter der Belgische rechtbank of door den prefect van een Belgisch Departement, binnen wiens ressort de stukken zijn afgegeven. § 4. Opzending van afschriften der authentieke akten betreffende huwelijken, door onderdanen der verdragsstaten in Nederland gesloten. Artikel 5, lid 4, van het huwelijksverdrag schrijft, in verband met de voltrekking van huwelijken van onderdanen van eenen der verdragsstaten in eenen anderen verdragsstaat voor, dat een authentiek afschrift der huwelijksakte wordt toegezonden aan de autoriteiten van ,het land, waartoe ieder der echtgenooten behoort. Ter uitvoering van dit voorschrift komt het ons wenschelijk voor, dat door de ambtenaren van den burgerlijken stand telkenmale na de voltrekking van een huwelijk tusschen personen, die beiden of een van beiden onderdanen der verdragsstaten zijn, opzending van zoodanig afschrift der huwelijksakte aan U geschiede, terwijl wij U verzoeken de aldus bij U ingekomen bescheiden slechts tweemaal per jaar — in Januari en in Juli — aan den Minister van Buitenlandsche Zaken te doen toekomen. Eene rechtstreeksche toezending door de Nederlandsche ambtenaren van den burgerlijken stand aan de buitenlandsche autoriteiten is dus uitgesloten. Geene afschriften van andere huwelijksakten behooren te worden opgezonden dan die, ten opzichte van welke eene of beide partijen onderdanen zijn van eenen der verdragsstaten. Voor zooveel het huwelijken van Duitschers betreft, die niet in dezelfde plaats woonachtig zijn, behoort opzending van een tweetal afschriften der huwelijksakten plaats te vinden. § 6. Vrijdom van zegel en kostelooze opmaking van bedoelde afschriften. Ten aanzien der authentieke afschriften, als bovenbedoeld, vestigen wij er de aandacht op, dat zij ingevolge artikel 2, lid 3, der meergenoemde wet van 7 Juli 1906, (Staatsblad no. 162), vrij van zegel zijn en kosteloos worden opgemaakt; voorts, dat de daarop voorkomende handteekeningen der ambtenaren van den burgerlijken stand behooren te worden gelegaliseerd, alvorèns de opzending geschiedt; legalisatie, die ingevolge het voorgaande kosteloos behoort plaats te vinden. x) 1) B(j circulaire van den Minister van Justitie aan de Griffiers der Arrondissements-Rechtbanken d.d. 13 Juli 1915, A no. 264, wordt herinnerd aan de verplichting tot kostelooze legalisatie. 30 Afkondiging. — Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. § 6. Afkondiging van huwelijken, door Nederlanders buitenslands te sluiten. Wij achten het nuttig hier ter plaatse de aandacht te vestigen op eene niet onbelangrijke wijziging, die het Burgerlijk Wetboek bij de meergenoemde wet van 7 Juli 1906, (Staatsblad no. 162), heeft ondergaan ter zake van de afkondiging van huwelijken, door Nederlanders in het buitenland te voltrekken. Artikel 138 van het Burgerlijk Wetboek wordt krachtens voornoemde wet, aldus gelezen: (Zie blz. 23.) Mitsdien worden de huwelijksafkondigingen van huweüjken, door Nederlanders buitenslands niet slechts in de Staten, waar het huwer lijksverdrag van 12 Juni 1902 van kracht is, maar ook in andere vreemde Staten te sluiten, alleen dan verplichtend gesteld, indien de Nederlandsche huwelijkspartij of partijen woonplaats hier te lande hebben of binnen de laatste zes maanden gehad hebben. Voorts wordt bij artikel 7 der voornoemde wet artikel 154 van het Burgerlijk Wetboek aangevuld in dien zin, dat buitenslands gesloten huwelijken van Nederlanders door het verzuim der afkondigingen hier te lande, niet nietig worden. § 7. Autoriteiten, bevoegd tot afgifte van verklaringen ter zake van huwelijken, door onderdanen der verdragsstaten in Nederland te sluiten. Hieronder volgt eene opgave *) der autoriteiten, in Duitschland, Frankrijk z), België, Zweden, Luxemburg en Zwitserland bevoegd verklaard tot afgifte der verklaringen, bedoeld in artikel 4, lid 2, van het huwelijkstractaat, ten behoeve van de onderdanen dier Staten. duitschland: In het Koninkrijk Pruisen: De „Ortspolizeibehörde" der woonplaats of laatste woonplaats van den aanstaanden echtgenoot en, bg gebreke van zoodanige woonplaats, de „Ortspolizeibehörde" van de laatste woonplaats zijner ouders, of wanneer deze niet bekend is, van de geboorteplaats zijns vaders. In het Koninkrijk Beieren: Voor hen die behooren tot het gedeelte van het Koninkrijk, rechts van den Rijn gelegen, de „Distriktsverwaltungsbehörden" in de gemeente waar de aanstaande echtgenoot 1) Eene aanvulling of wijziging dezer § werd nimmer medegedeeld, daarom wordt zn' hier weder opgenomen. Voor België zie echter hierna blz. 118 vlg., de circulaire van 1909. Voor Duitschland raadplege men ook de hierna afgedrukte opgaaf in September 1915 als nog geldig, door de Kanselarij van het Duitschc Gezantschap te 's-Gravenhage mi] welwillend verstrekt. 2) Zie blz. 7 noot 2. Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. 31 thuis behoort („Heimatgemeinde"), n.1. de „Bezirksamter" of de „Magistrate" der steden; voor hen die tot de Pattz behooren, de ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats of laatste woonplaats van den aanstaanden echtgenoot. In het Koninkrijk Saksen: In het algemeen de „Amtshauptmannschaften" der woonplaats of laatste woonplaats van den aanstaanden echtgenoot. In de steden waar de herziene Gemeentewet van 24 April 1873 geldt, de „Stadtrate". In het Koninkrijk Württemberg: Het „Amtsgericht" der woonplaats of laatste woonplaats en, bij gebreke daarvan, der geboorteplaats van den aanstaanden echtgenoot. In het Groot-Hertogdom Baden: De ambtenaren van den burgerlijken stand. In het Groot-Hertogdom Hessen: Voor mannen de ambtenaar van den burgerlijken stand die tot het doen van huwelijksafkondigingen bevoegd is, voor vrouwen de burgemeesters van de gemeenten waar zij thuis behooren („Heimatgemeinde"). In het Groot-Hertogdom Mecklenburg-Schwerin: Het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. In het Groot-Hertogdom Saksen: De ,Amtsgerichte". In het Groot-Hertogdom Mecklenburg-Strélitz: De „Landesregierung". In het Groot-Hertogdom Oldenburg: Voor hen die tot het Hertogdom Oldenburg behooren, de „Amter" en „Magistrate" der eerste klasse. Voor hen die tot de Vorstendommen Lübeck en Birkenfeld behooren, de Regeeringen. In het Hertogdom Brunswijk: De „Kreisdirektionen" en, wanneer de aanstaande echtgenoot uit de stad Brunswijk afkomstig is, de „Polizeidirektion" aldaar. In het Hertogdom Saksen-Meiningen: De „Ministerialabteilung der Justiz". In het Hertogdom Saksen-Altenburg: De „Landratamter" en de „Stadtrate". In het Hertogdom Saksen-Koburg en Ootha: Voor ieder bijzonder geval wordt de bevoegde overheid speciaal aangewezen. In het Hertogdom AnhaU: De „Kreisdirektionen". In het Vorstendom Schwarzburg-Sondershausen: De „Justizabteilung" van het Ministerie. In het Vorstendom Schwarzburg-Rudolstadt: De „Amtsgerichte". In het Vorstendom Waldeck en Pyrmont: De ambtenaren van den burgerlijken stand. 32 Autoriteiten voor afgifte buitenl. verldarinaer In het Vorstendom Reuss, Oudere Linie: De Landsregeering, In het Vorstendom Reuss, Jongere Linie: Het Ministerie. In het Vorstendom Schaumburg-Lippe: Het Ministerie. In het Vorstendom Lippe: Voor bewoners van het platteland de ,, Verwaltungsamter''. Voor de bewoners der steden de „Magistrate". In de vrije en Hansestad Lübeck: Het „Stadt- und Landamt" in Lübeck. In de vrije en Hansestad Breinen: De Senaatscommissaris van den burgerlijken stand.. In de vrije en Hansestad Hamburg: De „Aufsichtsbehörde" voor den burgerlijken stand. In Elzas-Lotharingen: De eerste „Staatsanwalt" van het „Landgericht" in welks ressort de plaats waar de aanstaande echtgenoot thuis behoort („Heimatort") ligt. frankrijk: x) De Fransche legatie te 's-Gravenhage of de Fransche consul in wiens ressort het huwelijk moet plaats hebben. belgië: ^ 'ïf* De Belgische legatie te 's-Gravenhage. zweden: Voor onderdanen buiten Zweden gedomicilieerd, de daartoe bevoegd verklaarde diplomatieke vertegenwoordigers of consulaire ambtenaren (voor Nederland de Zweedsche diplomatieke vertegenwoordiger, te Brussel wonende). 2) Voor onderdanen in Zweden gedomicilieerd, de predikant der gemeente waar zij zijn ingeschreven. luxemburg: De burgemeester-ambtenaar van den burgerlijken stand, die het huwelijk heeft afgekondigd. zwitserland: (Met inachtneming van het in deze circulaire boven in § 2 sub b aan het slot vermelde.) De ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats, indien de Zwitser in Zwitserland woonplaats heeft, en zoo dit laatste niet 1) Frankrijk heeft het verdrag opgezegd; zie noot 2 op blz. 7. 2) Thans te 's-Gravenhage. Autoriteiten voor afgifte buitent. verklaringen. 33 het geval is, de ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats van herkomst (lieu d'origine). De Minister van Justitie, Namens den Minister, De Secretaris-Oeneraal, A. D. W. DB VRIES. De Minister van Binnenlandsche Zaken, P. RINK. In aansluiting op de circulaire van 26 September 1906, § 7, volgen hier: 1°. eene nadere opgaaf der autoriteiten in Duitschland bevoegd verklaard tot het afgeven der verklaring omtrent huwelijksbevoegdheid „Ehefahigkeitszeugnis". (Zie blz. 30 en noot 1 aldaar.) 2°. de herinnering dat Frankrijk de drie verdragen heeft opgezegd (zie bladz. 7, noot 2); 3°. eene opgaaf omtrent Hongarije, toegetreden in 1911, waarover de circulaire van 1906 dus geene mededeeling kon inhouden en waaromtrent ook later geene berichten zijn verstrekt, (blz. 34.) 4°. eene vermelding betreffende Portugal. DUITSCHLAND. x) Deze opgaaf te vertalen komt mij onnoodig voor; den Duitscher, dien men wenscht in te lichten omtrent standplaats en titulatuur dei autoriteit tot wie hij zich moet wenden, gerieft men door het voorleggen van den oorspronkelijken tekst. VERZEICHNIS der in den einzelnen deutschen Bundesstaaten bestimmten Behörden, die zur Ausstellung von Zeugnissen über das Nichtbekanntsein von Ehehindernissen für ihre im Ausland eine Ehe eingehenden Angehörigen zustandig sind. gedeeld* ta^het' Mafndnlad" v"^ (komend« °Peaven °' wijzigingen zullen worden mede- geaeeia in net .Maandblad v. d. I. v. Gemeente-administratie van den Uitgever N. Samsom. Huw. Ned. 3 34 Autoriteiten voor afgifte buitehl. verklaringen. Königreich Preuszen. Die Ortspolizeibehörde des Wohnorts oder des letzten Wohnorts des Verlobten, und wenn er im Königreich Preuszen keinen Wohnsitz gehabt hat, die Ortspolizeibehörde des letzten Wohnorts seiner Eltern, bei unehelich Geborenen der Mutter, oder wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist des Geburtsorts seines Vaters, bei unehelich Geborenen der Mutter. Königreich Bayern. Für Angehörige der rechtsrheinischen Ge- bietsteile die Distriktsverwaltungsbehörden der Heimatgemeinde 1), das heiszt die Bezirksamter; hinsichtlich der unmittelbaren Stadte 2), die Magistrate. Für Angehörige der Pfalz der landgerichtliche Staatsanwalt, der die Aufsicht über das Standesamt der Heimatgemeinde ausübt. Für besondere Falie, z. B. wenn die Heimat streitig ist oder der Staatsangehörige keine Heimat hat, wird die zustandige Behörde durch die Staatsministerien der Justiz und des Innem bestimmt. Königreich Sachsen. Die Polizeibehörde des Wohnorts oder des letzten Wohnorts des Verlobten, und, wenn er im Königreich Sachsen keinen Wohnsitz gehabt hat, die Polizeibehörde des letzten Wohnorts seines Vaters, bei unehelich Geborenen der Mutter, oder, wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist, des Geburtsorts des Vaters, bei unehelich Geborenen der Mutter. Als Polizeibehörde gilt im Allgemeinen die Amtshauptmannschaft, in Stadten mit der revidierten Stadteordnung vom 24 April 1873 3) der Stadtrat. Königreich Württem- Das Amtsgericht des Wohnorts oder des berg. letzten Wohnorts und in Ermangelung eines solchen des Geburtsorts des Verlobten. Falls der Geburtsort nicht im Königreich Württemberg liegt, das 1) Heimatgemeinde ist die Gemetnde, die dem Heimatberechtigten jederzeit den Aufenthalt mf'ihrem Bezirk ohne Einschrankung gestatten und ihm im Falie der Bedürftigkeit Unterstützung gewahren musz. Im Allgemeinen hat leder Bayer seine Heimat in der Oememde, in der sem Vater'oder seine auszerehellohe Mutter heimatberechMgt ist oder zulétzt heimatberechtJgt war, solange er sich nicht in einer anderen Gemeinde selbst ein Heimatrecht erwirbt. Die Ehefrau teilt das Heimatrecht des Mannes und behült es als Wltwe. Die Heimatgememde ist daher haufig verschieden von der Gemeinde des Geburtsorts und der des Wohnorts. 2) Den Königlichen Kreisregierungen sind zur Zeit unmlttelbar untergeordnet iolgeude Stadte: Amberg, Ansbach, Aschafienburg, Augsburg, Bad Kissingen, Bamberg, Bayreuth, Doggen - dort, DiUingen, Dinkelsbühl, Donauwörth, Eichstatt, Erlangen, Forohheim, Freismg, Fürth, Günzburg, Hof, Ingolstadt, Kaufbeuren, Kempten, Kitzingen, Kulmbach, Landau (Pfalz), Landsberg, Landshut, Lindau, Memmingen, Mttnchen, Neuburg a. Donau, Neumarkt 1. O., Neu-Ulm, Nördlingen, Nürnberg, Passau, Regensburg, Bosenheim, Rothenburg o. T, Schwabach, bchweinfurt, Straubing, Traunstein, Weiszenburg i. B., Würzburg, 3) lm Königreich Sachsen gibt es folgende Stadte mit der revidierten Stadteordnung: Adorf, Annaberg, Aue, Auerbaoh, Bautzen, Bernstadt, Bischofswerda, Borna, Buchholz, Burgstadt, Ohemnitz, Golditz, Crlmmitschau, Dippoldiswalde, Döbeln, Drosden, Ehreninedersdorf, Eibenstock, Falkenstein, Frankenberg, Frelberg, Geyer, Glauchau, Grimma, Groitzsch, Groszenhain, Hainiohën, Hohenstein-Ernstthal, Kamenz, Kirchberg, Königstem, Leipzig.-Leisnig, Lengenfeld, Lichtenstein, Limbach, Löbau, Lösznitz, Lommatzsch, Marienberg, Markneuku-chen, Markranstadt, Meerane, Meiszen, Mittwelda, Mylau, Netzschkau, Neistüdtel, Neustadt, Nossen, Oderan, Ölsnitz i. V., Olbernhau, Oschatz, Pegau, Penig, Pirna, Plauen, Pulsnitz, Radeberg, Reichenbach, Rlesa, Rochlitz, Roszwein' Sayda, Schandan, Sohnoeber?, SchOneck, Schwarzenberg, Sebnitz, Stollborg, Taucha, Treuen, Thum, Waldenburg, Waldheim, Werdau, Wilsdrurr, Wurzen, Zittau, Zwickau, Zschopau. Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. 35 Amtsgericht des letzten Wohnorts der Eltern des Verlobten, (oder wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist, des Geburtsorts des Vaters des Verlobten; bei unehelich Geborenen ist in diesem Falie das Amtsgericht des letzten Wohnorts der Mutter des Verlobten zustandig. Laszt sich hiernach ein zur Erteilung des Zeugnisses zustandiges Amtsgericht nicht ermitteln, so wird das Zeugnis von dem Justizministerium ausgestellt. Groszherzogtum Baden. Der Standesbeamte des Wohnorts oder gewöhnlichen Aufenthaltsorts oder des letzten Wohnorts oder des letzten gewöhnlichen Aufenthaltsorts und in Ermangelung eines solchen des Geburtsorts des Verlobten. Falls der Geburtsort nicht im Groszherzogtum Baden liegt, der Standesbeamte des Wohnorts oder des letzten Wohnorts eines Elternteils des Verlobten oder wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist, der Geburtsort des Vaters, bei unehelich Geborenen der Mutter. Laszt sich hiernach ein zur Erteilung des Zeugnisses zustandiger Standesbeamter nicht ermitteln, so wird das Zeugnis von dem Standesbeamten in Karlsruhe ausgestellt. Groszherzogtum Hessen. Das Amtsgericht des Wohnorts oder des letzten Wohnorts des Verlobten. In Ermangelung eines Wohnorts wird das zustandige Amtsgericht durch das Justizministerium bestimmt. Groszherzogtum Meck- Das Groszherzoglich Mecklenburgische Mi- lenburg-Schwerin. nisterium des Innern in Schwerin. Groszherzogtum Das Ambtsgericht des Wohnorts oder des Sachsen. letzten Wohnorts und in Ermangelung eines solchen des Geburtsorts des Verlobten. Falls der Geburtsort nicht im Groszherzogtum Sachsen liegt, das Amtsgericht des Geburtsorts oder des Wohnorts der Vorfahren. Laszt sich hiernach ein zur Erteilung des Zeugnisses zustandiges Amtsgericht nicht ermitteln, so wird das zustandige Amtsgericht vom Staatsministerium bestimmt. Groszherzogtum Meck- Die Groszherzoglich Mecklenburgische Lanlenburg-Strelitz. desregierung in Neu-Strelitz. Groszherzogtum 01- Für Angehörige des Groszherzogtums Orden-" denburg. burg die Amter; hinsichtlich der Stadte erster Klasse *) die Magistrate. Zustandig ist das Amt (der Magistrat) des Wohnorts oder des letzten Wohnorts des Verlobten und in Ermangelung eines solchen Wohnorts das Amt (der Magistrat) des letzten Wohnorts des Vaters bei unehelich Geborenen der Mutter, oder wenn ein solcher Wohnort ^o^&v^^^SiAr fol8ende Stadte er9ter Kla8se: 36 Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. nicht bekannt ist, des Geburtsorts des Vaters, bei uneheüch Geborenen der Mutter. Laszt sich hiernach eine zur Erteilung des Zeugnisses zustandige Behörde nicht ermitteln, so wird das Zeugnis vom Ministerium der Justiz ausgestellt. Für Angehörige der Füratentümer Lübeck und Birkenfeld die Regierungen. Herzogtum Braun- Die Kreisdirektion des Heimatorts des schweig. Verlobten, und sofern dieser aus der Stadt Braunschweig stammt die dortige Polizeidirektion. Falls der Geburtsort des Verlobten nicht im Herzogtum Braunschweig liegt und der letzte Wohnort sowie der Geburtsort der Eltern, bei unehelich Geborenen der Mutter, nicht bekannt sind oder nicht im Herzogtum Braunschweig liegen, so wird das Zeugnis von der PolizeidirektioU in Braunschweig ausgestellt. Herzogtum Sachsen- Ministerialabteilung der Justiz. Meiningen. Herzogtum Sachsen- Für Angehörige der Landgemeinden die Altenburg. Landratsamter; für Stadtbewohner die Stadt¬ rate. Zustandig ist die Behörde des Wohnorts oder des letzten Wohnorts des Verlobten und wenn er im Herzogtum Sachsen-Altenbiu-g keinen Wohnsitz gehabt hat, die Behörde des letzten Wohnorts seiner Eltern, bei uneheüch Geborenen der Mutter, oder wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist des Geburtsorts des Vaters, bei unehelich Geborenen des letzten Wohnorts der Eltern der Mutter des Verlobten. Herzogtum Sachsen- Der Standesbeamte des Geburtsorts des Koburg und Gotha. Verlobten oder die für den Geburtsort zustandige Bezirksverwaltungsbehörde; in Ermangelung einer hiernach zustandigen Behörde wird das Zeugnis von dem Herzoglich Sachsischen Staatsministerium in Gotha ausgestellt. Herzogtum Anhalt. Die Kreisdirektion, in deren Bezirk der Wohnort oder der letzte Wohnort des Verlobten liegt. Wenn der Verlobte im Herzogtum Anhalt keinen Wohnsitz gehabt hat, die Kreisdirektion, in deren Bezirk der letzte Wohnort der Eltern, oder wenn ein solcher nicht bekannt ist, der Geburtsort des Vaters liegt; bei unehelich Geborenen ist in diesem Falie der letzte Wohnort der Mutter maszgebend. Für die Stadte Dessau, Bernburg, Cöthen und Zerbst tritt an die Stelle der Kreisdirek tion die entsprechende Polizeiverwaltung. Laszt sich hiernach 1) Ünter dem Orte, aus dem der Verlobte stammt, Ist der Heimatort lm Herzogtum Braunschweig zu verstellen. Regeknaszig Ist dieser der Geburtsort. Falls der Geburtsort nicht lm Herzogtum Braunschweig liegt, ist die Frage, woher der Verlobte stammt, In Einzelf&lle zu entschciden. Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. 37 eine zur Erteilung des Zeugnisses zustandige Kreispolizeibehörde nicht ermitteln, so wird das Zeugnis von der Herzóglichen Regierung, Abteilung des Innern, in Dessau ausgestellt. Fürstentum Schwarz- Das Amtsgericht des Wohnorts oder des burg-Sondershausen. letzten Wohnorts und in Ermangelung eines solchen des Geburtsorts des Verlobten. Palis der Geburtsort nicht im Fürstentum Schwarzburg-Sondershausen liegt, das Amtsgericht des Geburtsorts oder des Wohnorts der Vorfahren. Laszt sich hiernach ein zur Erteilung des Zeugnisses zustandiges Amtsgericht nicht ermitteln, so wird das zustandige Amtsgericht vom Ministerium, Justizabteilung, bestimmt. Fürstentum Schwarz- Das Amtsgericht des Wohnorts oder des burg-Rudolstadt. letzten Wohnorts und in Ermangelung eines solchen des Geburtsorts des Verlobten. Falls der Geburtsort nicht im Fürstentum Schwarzburg-Rudolstadt liegt, das Amtsgericht des Geburtsorts oder des Wohnorts der Vorfahren. Laszt sich hiernach ein zur Erteilung des Zeugnisses zustandiges Amtsgericht nicht ermitteln, so wird das zustandige Amtsgericht vom Ministerium, Justizabteilung, :' bestimmt. Fürstentum Waldeck- Der Standesbeamte des Wohnorts oder des Pyrmont. letzten Wohnorts des Verlobten, und wenn er im Fürstentum Waldeck und Pyrmont keinen Wohnsitz gehabt hat, der Standesbeamte des letzten Wohnorts seiner Eltern, oder wenn ein solcher Wohnort nicht bekannt ist, des Geburtsorts des Vaters, bei unehelich Geborenen des Geburtsorts der Mutter. Fürstentum Reusz Die Fürstlich Reusz-Plauische Landesre- alterer Linie. gierung in Greiz. Fürstentum Reusz Das Fürstlich Reuszische Ministerium in jüngerer Linie. Gera. Fürstentum Schaum- Das Fürstlich Schaumburg Lippesche Miburg-Lippe. nisterium in Bückeburg. Fürstentum Lippe. Die Fürstlich Lippesche Staatsregierung in Detmold. Freie und Hansestadt Das Stadt- und Landamt in Lübeck. Lübeck. Freie Hansestadt Bremen. Der Senatskommissar für die Standesamter, 38 Autoriteiten voor afgifte buitenl. verklaringen. Freie und Hansestadt Die Aufsichtsbehörde für die Standesamter. Hamburg. EIsasz-Lothringen. Wenn die Ausstellung des Zeugnisses zu- gleich mit dem Aufgebote beantragt wird, der Standesbeamte. Andernfalls der Erste Staatsanwalt bei dem Landgerichte, zu dessen Bezirke der Wohnort oder der letzte Wohnort des Verlobten gehort. Wenn der Verlobte in EIsasz-Lothringen keinen Wohnort gehabt hat, der Erste Staatsanwalt bei dem Landgericht des letzten Wohnorts der Eltern. Ist der letzte Wohnort der Eltern nicht bekannt, oder liegt èr nicht in EIsasz-Lothringen, so bestimmt das Ministerium in Straszburg i/E. den Ersten Staatsanwalt, der die Bescheinigung zu erteilen hat. In Ansehung eines unehelich Geborenen, der in EIsaszLothringen weder einen Wohnsitz gehabt hat, noch dort geboren ist, wird die zur Ausstellung des Zeugnisses zustandige Behörde vornehmlich mit Hilfe der in der Geburtsurkunde und in den Ausweisen über die Staatsangehörigkeit des Verlobten enthaltenen Angaben bestimmt. Hongarije. l) Ingeval huwelijksafkondiging in Hongarije plaats had, op grond van het bewijs van huwelijksafkondiging, de betrokken „Matrikelführer". (Bewaarder der registers, bijna hetzelfde als hier te lande Ambtenaar van den burgerlijken stand.) Ingeval dispensatie van huwelijksafkondiging is verleend, op grond van het dispensatiebewijs, de Minister van Justitie in Hongarije. (Zie § 97 Ehe Instruktion.) Portugal. x) Portugeezen, in Nederland wonende of verblijvende, kunnen ter verkrijging der verlangde verklaring zich wenden tot den Portugeeschen Gezant te 's-Gravenhage of tot den Consul-Generaal van Portugal te Rotterdam. (Zie blz. 108.) 1) Zie noot blz. 33, Nederlanderschap — Ingezetenschap — Consulaire wet. 39 HUWELIJKEN VAN NEDERLANDERS IN HET BUITENLAND. WET van 12 December 1892 (St.bl. no. 268), op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap, gewijzigd en aangevuld bij de Wetten van 8 Juli 1907 (St.bl. no. 177), 10 Februari 1910 (St.bl. no. 56) en 15 Juli 1910 (St.bl. no. 216.) (Voor den tekst der Wet *), zie hierna blz. 68—74.) Tengevolge van de wijziging, welke de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap laatstelijk bij de Wet van 15 Juli 1910 (St.bl. no. 216) heeft ondergaan, is het voor de beoordeeling van de vraag, of iemand, die in het Rijk of zjjne Koloniën en bezittingen in andere werelddeelen geboren is, Nederlander is, niet meer noodig te onderzoeken, hoe lang hij buiten het Rijk of de Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen verblijf houdt of heeft gehouden. Ook is het in zoodanig geval overbodig te onderzoeken, of, en zoo ja, wanneer, hij de kennisgeving heeft gedaan, bedoeld in art 7, 5°., der Wet, zooals dat artikel luidde voorde wijziging. (Prov. blad van Z.-H. 1910no. 101.) WET van 10 Februari 1910 (St.bl. no. 55), houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië. (Voor den tekst der Wet, zie hierna blz. 75, 76.) WET van 25 Juli 1871 (St.bl. no. 91), houdende regeling van de bevoegdheid der Consulaire Ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten en van de Consulaire Regtsmagt, aangevuld en gewijzigd bij de Wetten van 9 November 1875 (St.bl. no. 201), 15 April 1886 (St.bl. no. 63), 16 December 1888 (St.bl. no. 204), 7 Juni 1905 (St.bl. no. 203), 10 Februari 1910 (St.bl. no. 56) en 19 Maart 1913 (St.bl. no. 100). 1) Eene bewerking dezer wet, door Practicus, verschenen bij N. Samsom, Alphen 1913. 40 Wetswijziging; Ontbinding huwelijken. — Uitv. Gons. wet. Zooals reeds is vermeld in het voorbericht bij den derden druk is de wijziging der Consulaire Wet door de Wet van 1913 (St.bl. no. 100), van groote beteekenis. Daardoor is de mogelijkheid geopend om bij algemeenen maatregel van bestuur aan de consulaire ambtenaren bepaalde bevoegdheden ten volle of ten deele te verleenen; zoowel t. a. van den aard der rechtshandeling als van de begrenzing van den ambtskring te dien opzichte. Die A. M. v. B. is uitgevaardigd bij Kon. besl. van 22 Januari 1915, St.bl. no. 22, (afgedrukt hierachter); daaruit blijkt, dat sommige consulaire ambtenaren met volledige, andere met beperkte bevoegdheid zijn bekleed als A. v. d. B. S. of Notaris. Eene bespreking der bevoegdheid reglementen uit te vaardigen, welke niet meer behoeft verbonden te zijn aan de bevoegdheid tot het uitoefenen van rechtsmacht, ligt buiten het onderwerp van dit overzicht. Het Koninkhjk besluit van 15 Juli 1887 (St.bl. no. 138), bevat den tekst der Wet, zooals zij toen luidde. (Voor den tegenwoordigen tekst der Consulaire Wet, voor zoover de artikelen het hier behandeld onderwerp raken x), zie hierna blz. 44—51.) WET van den 21sten Maart 1915 (St.bl. no. 172), tot wijziging van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek en van daarmede verband houdende artikelen van dat Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De tekst dezer wet, welke o. m. nieuwe voorschriften bevat voor de inschrijving van vonnissen tot ontbinding van huwelijken, vindt men op blz. 78 vlg. De kennisneming dezer wijzigingswet kan noodig zijn, met het oog op het onderwerp van dit overzicht; voor eene behandeling der bepalingen van het Burgerlijk Wetboek is dit werkje overigens niet bestemd; zie voorbericht voor den eersten druk. BESLUIT van 22 Januari 1915 (St.bl. no. 22), ter uitvoering van de artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire Wet. Deze algemeene maatregel van bestuur verschaft groot gerief aan hen, die tot hun voorgenomen huwelijk toestemming behoeven van 1) Voor de kennisneming van den volledigen tekst dezer wet raadplege men „De Nederlandsche Wetboeken" door-Mr. J, A, Fruin." Uitvoering Consulaire wet. 41 buiten Nederland gevestigde Nederlandsche ouders, e. a.; door de medewerking van den bevoegden Consulairen Ambtenaar kan eene akte van toestemming worden opgemaakt, hetzij volgens art. 126, 2°. juncto art. 43a B. W., hetzij als notarieele akte. *) Weliswaar kan bijna overal in den vreemde huwehjkstoestemming bij akte opgemaakt door een overheidspersoon of bij notarieele akte worden verleend en kan dit in enkele Staten ook geschieden bij akte opgemaakt door den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, daaraan is dan tóch verbonden de eisch van legalisatie door de buitenlandsche overheid en soms is ook vertaling noodzakelijk; overigens zijn de kosten dier notarieele akten voor belanghebbenden dikwijls bezwarend. Vaak zal het voorkomen, dat in de nabuurstaten België en Duitsch* land wonende of vertoevende Nederlandsche ouders, toestemming willen verleenen tot het huwelijk van hunne in Nederland verblijvende kinderen. Ten einde deze talrijke in België of Duitschland verblijvende Nederland sche ouders moeite en kosten te besparen, is aan een groot aantal consulaire ambtenaren in die landen de bevoegdheid toegekend, tot het opmaken der akte van toestemming volgens art. 126, 2°., juncto art. 43a B. W. De instructie te dezer zake aan de Consulaire Ambtenaren uitgevaardigd vangt aan als volgt: § 1. De krachtens art. la, juncto art. 1, laatste lid der Consulaire Wet aangewezen Consulaire Ambtenaren zijn bevoegd tot het doen van bepaalde verrichtingen aan de Ambtenaren van den Burgerlijken Stand bij de Nederlandsche Wetten opgedragen, ten behoeve van de in hun ressort aanwezige Nederlanders. Van grooter beteekenis is nog, dat bij niet verkrijgen van toestemming, de buiten Nederland gevestigde meerderjarige a.s. echtgenoot den bevoegden consulairen ambtenaar kan verzoeken zijne' tusschenkomst 2) te verleenen volgens de artt. 99—104 B. W. Het gemis dezer regeling veroorzaakte tot dusver, dat de buiten Nederland gevestigde meerderjarige, die de ouderlijke toestemming tot zijn voorgenomen huwelijk niet kon verkrijgen, verstoken was van het rechtsmiddel van art. 99, 2°. B. W. Behalve de bevoegdheid tot het opmaken van volmachten in het algemeen, vindt men afzonderlijk vermeld, dat eenige consulaire ambtenaren kunnen opmaken de akte van bijzondere volmacht, tot het aangaan van een huwelijk, genoemd in art. 134 B. W.; in dit verband wordt nog de aandacht gevestigd op de akte van volmacht tot het erkennen van natuurlijke kinderen, en die tot het opmaken van huwelijksche 1) Men merke op dat sprake Is van „notarieele akten", waar uitsluitend de notarieele bevoegdheid is toegekend, doch van „andere burgerlijke akten", wanneer die bevoegdheid is gegeven nevens die, om akten van den burgerlijken stand op te maken. 8) Het verleenen van verlof tot het aangaan van een huwelijk aan minderjarigen volgens rtt. 92—98 B. W., valt dus hieronder niet. 42 Uitvoering Consulaire wet. voorwaarden. Voor de overige bevoegdheden *) raadplege men het besluit. Huwelijken bij gevolmachtigde te voltrekken tusschen in NoordAmerika wonende mannen en in Nederland wonende vrouwen, komen niet zelden voor; voor het opmaken der akte van bijzondere volmacht zal men dan niet verplicht zijn toevlucht te nemen tot een notaris, vaak onbekend met Nederlandsche taal of eischen der Nederlandsche Wet, doch zich kunnen wenden tot een Nederlandsch consulair ambtenaar. Blijkbaar is bij de toekenning der verschillende bevoegdheden aan consulaire ambtenaren gelet op de in de praktijk gebleken behoefte aan ambtelijken bijstand voor Nederlanders. 2) Men merke op, dat voor dit doel niet alleen de binnen het ressort wonende, doch ook de doorreizende Nederlanders zich bij den Consul kunnen vervoegen; niet-Nederlanders echter niet. (Consul. Wet artt. 12, 17.) De bij instructie verstrekte modellen voor verschillende akten, in Nederlandsche, Fransche en Engelsche talen, komen met de daarvoor in Nederland gebruikelijke overeen. Bij het onderwerpelijk Koninklijk besluit zijn de Besluiten van 29 Augustus 1894, St.bl. no 146; 13 Mei 1896, St.bl. no. 81; 1 Februari 1898, St.bl. no. 42; 20 September 1898, St.bl. no. 213; 3 Juni 1909, St.bl. no. 133 en 14 April 1913, St.bl. no. 128 ingetrokken. De aanwijzing der Consulaire Ambtenaren in de verschillende standplaatsen, geldt den hoogst geplaatsten ambtenaar, tenzij uitdrukkelijk een andere aangewezen wordt; de bevoegdheden omschreven in de artikelen 1 en 6a worden toegekend hetzij ten volle, hetzij in beperkte mate en binnen den ambtskring vermeld achter iedere standplaats. De aldus toegekende bevoegdheden zijn te onderscheiden als volgt: Het opmaken van: 1°. akten van den Burgerlijken Stand (zonder uitzondering); 2°. akten van toestemming tot het huwelijk (art. 126, 2°., juncto 43a B. W.); 3°. andere burgerhjke akten (zie noot 1 blz. 41); 4°. notarieele akten (zie noot 1 blz. 41); 5°. testamenten en het in bewaring nemen van olographische en geheime testamenten; 6°. volmachten; 7°. akten van bijzondere volmacht, als bedoeld in art. 134 B. W.; 1) Men merke op dat sprake is van „notarieele akten", waar uitsluitend de notarieele bevoegdheid is toegekend, doch van „andere burgerlijke akten", wanneer die bevoegdheid is gegeven nevens die, om akten van den burgerlijken stand op te maken. 2) Men zie hierover het Oranje Boek, in October 1915 uitgegeven door het Dep. van Buitenl. Zaken, onder „Uitvoering der Consulaire Wet." Uitvoering Consulaire wet. 43 8°. de akte, waarbij wordt gesteld een gemachtigde tot het aangaan van huwelijksche voorwaarden; 99. de akte als voren, tot de aangifte van geboorte of overlijden; 10°. de akte als voren, tot de erkenning van een onwettig kind namens een der ouders of beide ouders. Om de tusschenkomst te verleenen, bij de artt. 99—104 B. W. aan den Kantonrechter opgedragen. Om rechtsmacht uit te oefenen. Om reglementen uit te vaardigen. Ten slotte zullen de aangewezen Consulaire Rechtbanken bevoegd z^jn tot de handelingen, bedoeld in artikel 11a der Consulaire Wet; n.1. tot het nemen van maatregelen ten opzichte van Nederlandsche onderdanen binnen hunnen ambtskring, gevaarlijk voor de openbare orde of rust. 44 Consulaire wet. CONSULAIRE WET. WET van den 25sten Juli 1871 (St.bl. no. 91), houdende regeling van de bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten, en van de consulaire regtsmacht, zooals die Wet is gewijzigd en aangevuld bij de Wetten van 9 November 1875 (St.bl no. 201), van 15 April 1886 (St.bl. no. 63), van 16 December 1888 (St.bl. no. 204), van 7 Juni 1905 (St.bl. no. 203), van 10 Februari 1910 (St.bl. no. 56) en van 19 Maart 1913 (£*.6Z. rao. 100). EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene bepalingen. Art. 1. Aan de consulaire ambtenaren, bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, en binnen het daarbij te bepalen ressort, wordt toegekend: a. de bevoegdheid tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand; b. de bevoegdheid tot het opmaken van andere burgerlijke akten; c. de uitoefening van regtsmacht (Zie ook St.bl. 1913, no. 105); d. de bevoegdheid tot het uitvaardigen van reglementen; een en ander volgens de regelen bij deze wet te stellen (St.bl. 1913, no. 101). Evenzoo kan bij algemeenen maatregel van bestuur, eene bepaalde onder a, b, c of d begrepen bevoegdheid afzonderlijk aan consulaire ambtenaren voor hun ressort worden verleend. (St.bl. 1911, no. 83; St.bl. 1915, no. 22.) Art. 2. Ondèr consulaire ambtenaren verstaat deze wet de consuls-generaal, de consuls, de vice-consuls en de consulaire-agenten. Art. 3. Bij afwezigheid of verhindering van den, ingevolge art. 1 aangewezen consulairen ambtenaar, wordt deze vervangen door den ter plaatse zijner vestiging aangewezen consulairen ambtenaar van minderen rang, en, bij ontstentenis van zoodanigen ambtenaar, door den persoon, die tot het waarnemen zijner betrekking aangewezen is. N.B. In de verschillende Staatsbladen vindt men afwisselend g of eh in het woord rechtsmacht, enz.; ook het gebruik van hoofdletters wisselt af. Consulaire wet. 45 Art. 4. De ingevolge art. 1 aangewezen consulaire ambtenaar kan, in het belang der dienst, eenen kanselier of eenen tolk benoemen, aan wien hij tevens de functiën van griffier of deurwaarder kan opdragen of, bij voorkomende omstandigheden, een persoon tijdelijk met de betrekking van kanselier, tolk, griffier of deurwaarder belasten. Art. 5. De personen, krachtens het voorgaande art. aangewezen of benoemd, leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den consulairen ambtenaar, den volgenden eed (belofte) af: „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de Nederlandsche wetten, alsmede dat ik mijne betrekking getrouw zal waarnemen." (St.bl. 1891, no. 125; St.bl. 1911, no. 215.) Vreemdelingen zijnde, zweren (beloven) zij, dat zij hunne betrekking getrouw en overeenkomstig de Nederlandsche wetten zullen waarnemen. De eed kan door vreemdelingen ook in eene vreemde taal worden afgelegd. Art. 6. Onverminderd de bijzondere regtsmacht overeenkomstig het derde hoofdstuk dezer wet uitgeoefend door de ingevolge art. lc aangewezen ambtenaren, doen de hoogste consulaire ambtenaren, ter plaatse aanwezig en bij ontstentenis van dezen zij, die hen vervangen, in het hoogste ressort uitspraak: 1°. in geschillen, waarvan de kennisneming krachtens de met vreemde Staten gesloten of te sluiten verdragen tot hunne bevoegdheid behoort; 2°. in geschillen tusschen Nederlandsche onderdanen die zich binnen hun ressort bevinden, mits deze bevoegd zijn tot het aangaan van dading of compromis en het onderwerp van het geschil daarvoor vatbaar is (B. W. 1889 v.; Burg. Rechtsv. 620 v.); 3°. in geschillen, betreffende de gagie of in 't algemeen de nakoming van verbintenissen tusschen den schipper en de leden der bemanning of de passagiers van Nederlandsche koopvaardijschepen. (Wetb. v. Kooph.) In de beide laatste gevallen, omschreven sub 2°. en 3°., alleen ingevolge van vrijwillige opdragt van alle in de zaak betrokken partijen. Art. 6a. Behalve de in gevolge artikel lc, in verband met de artikelen 35 en 44 dezer wet aangewezen consulaire ambtenaren en regtbanken, zijn ook andere, daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen, consulaire ambtenaren bevoegd tot het verrigten van alle of van bepaald aangewezen buitengeregtelijke handelingen naar de Nederlandsche wetten in burgerlijke zaken opgedragen aan de arrondissements-regtbanken, de presidenten van deze of aan de kanton- 46 Consulaire wet. regters, of tot welke de consulaire ambtenaren en regtbanken ingevolge de tractaten bevoegd zjjn. Abt. 7. De grossen van uitspraken en van akten, krachtens deze wet gedaan of verleden, voeren aan het hoofd de woorden: „In naam des Konings". (St.bl. 1891, no. 125.) Dezelfde grossen, mits in behoorlijken vorm opgemaakt en van de vereischte legalisatie voorzien, zijn uitvoerbaar in het Koningrijk en in zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. (B. Rv. 430.) Art. 8. Voor alle vonnissen, beschikkingen en akten, uit kracht van deze wet door de consulaire ambtenaren, of hunne kanseliers opgemaakt of verleden, is het gebruik van elke levende taal geoorloofd, mits de gebezigde taal verstaan worde door partijen en door allen die bij het opmaken of verlijden der akten verschijnen; of wel de inhoud vertolkt worde aan hen, die de gebezigde taal niet verstaan, door eenen volgens art. 68 dezer wet beëedigden tolk. Art. 9. Voor de toepassing dezer wet worden met Nederlandsche onderdanen gelijk gesteld zij, die, overeenkomstig de Staatsverdragen of het gebruik onder de bescherming staan van een Nederlandsen gezantschap of van Nederlandsche consulaten. Art. 10. De ingevolge art. ld aangewezen consulaire ambtenaren kunnen, binnen de grenzen van hun ressort voor het geheel of een gedeelte daarvan en onder goedkeuring van het hoofd van het Nederlandsche gezantschap, zoo er een is, zoodanige politie-reglementen vaststellen als waartoe zij krachtens de Staatsverdragen of het gebruik, bevoegd zijn. Deze zijn niet verbindbaar voordat zij, door aanplakking aan het consülaatsgebouw, zijn afgekondigd en in druk verkrijgbaar gesteld. Zij worden onmiddellijk na hunne afkondiging in afschrift medegedeeld aan onzen Minister van Buitenlandsche Zaken en daarna bekend gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant. Abt. 11. De overtreding dezer reglementen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. De feiten, strafbaar gesteld bij deze reglementen, worden beschouwd als overtredingen in den zin van het Wetboek van Strafrecht. Abt. 11a. De bij algemeenen maatregel van bestuur daartoe aangewezen consulaire regtbanken, hebben de bevoegdheid Nederlandsche onderdanen, die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust of orde het verblijf in den Staat waar de consulaire regtbank is gevestigd, of in bepaalde gedeelten daarvan te ontzeggen of door het stellen van Consulaire wet. 47 borgtocht zekerheid te doen geven voor hun toekomstig goed gedrag. Het besluit tot ontzegging van verblijf kan tevens inhouden een bevel tot uitzetting, dat echter later ook afzonderlijk kan worden uitgevaardigd. (St.bl, 1915, no. 22.) Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend volgens de regels daartoe gesteld in de artikelen 158a—k dezer wet. TWEEDE HOOFDSTUK. Bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten. Abt. 12. De consulaire ambtenaren door Ons aangewezen ingevolge artikel la dezer wet, zijn ten behoeve van de aldaar aanwezige Nederlandsche onderdanen, bevoegd tot alle verrigtingen aan de Ambtenaren van den Burgerlijken Stand bij de Nederlandsche wetten opgedragen. De aldus, overeenkomstig die wetten, door hen opgemaakte akten van den burgerlijken stand, hebben gelijke kracht als waren zij in het Koningrijk opgemaakt. Met afwijking van het bij art. 29 van het B. W. bepaalde, moeten de aangiften van geboorte in de consulaire ressorten binnen dertig dagen na de bevalling worden gedaan. 1) Abt. 13. De afkondigingen, welke van huwelijken, door Nederlanders in een vreemd land aangegaan, volgens art. 138 B. W., binnen het Koningrijk moeten plaats hebben, zijn ten aanzien van huwelijken, ten overstaan van een consulairen ambtenaar gesloten, niet verpligtend, wanneer de echtgenooten geene woonplaats hebben, noch gedurende de laatste zes maanden gehad hebben binnen het Rijk. Art. 139 Burgerhjk Wetboek is ten deze toepasselijk. Abt. 14. De door de consulaire ambtenaren opgemaakte akten van den burgerlijken stand worden in één of meer registers ingeschreven. Deze registers worden gehouden op de wijze bij het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven; zij worden gewaarmerkt en gekantteekend door een daartoe door Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken aan te wijzen ambtenaar van dat Departement. (B. W. 13 v.) Een der dubbelen wordt bewaard in de archieven van het consulaat; het andere aan Onzen voornoemden Minister opgezonden, door wiens tusschenkomst het ter griffie van de arrondissements-regtbank te 's-Gravenhage wordt overgebragt. (Art. 1 Wet 16 Dec. 1888, St.bl. no. 204.) 1) Artikel 12 werd gewijzigd eerst bij art. 1 der wet van 7 Juni 1905 (St.bl. no. 203), daarna bij art. 1 der wet van 10 Februari 1910, (StM. no. 56). Artikel 5 der wet van 19 Maart 1913 (StM. no. 100) bepaalt, dat vervallen de in art. 12 door de wet van 7 Juni 1905 (StM. no. 203) gebrachte wijzigingen. 48 Consulaire wei. Art. 15. De volmagten en. andere stukken, welke bij de akten van den burgerlijken stand worden gevorderd, blijven aangehecht aan de registers, welke ter griffie van de arrondissements-regtbank te 's-Oravenhage moeten worden overgebragt. Art. 16. Ten opzigte van de in het vorig artikel bedoelde registers worden aan den griffier der arrondissements-regtbank te 's-Oravenhage dezelfde verpligtingen opgelegd als met betrekking tot de overige ter griffie der regtbank zich bevindende registers van den Burgerlijken Stand op hem rusten. Artikel 24 B. W. is toepasselijk op de uittreksels uit de in den aanhef van dit artikel bedoelde registers. (St.bl. 1906, no. 162, art. 22; zie blz. 22.) x) Art. 16a. Indien aan de consulaire ambtenaren binnen eenig ressort wel de bevoegdheid tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand, maar niet de uitoefening van regtsmacht is toegekend, wordt van de verzoeken tot aanvulling of verbetering der registers van den burgerlijken stand, die binnen zoodanig ressort zijn of hadden behooren te worden gehouden, behoudens hooger beroep, kennis genomen door de arrondissements-regtbank te 's-Gravenhage. (B. W. artt. 70 v.) Art. 17. De consulaire ambtenaren, door Ons aangewezen, ingevolge art. Ib dezer wet, zijn binnen hun ressort, ten behoeve van de aldaar aanwezige Nederlandsche onderdanen, bevoegd tot alle verrigtingen, den notaris bij de Nederlandsche wetten opgedragen. De door hen of te hunnen overstaan, overeenkomstig die wetten, verleden akten hebben gelijke kracht, als waren zij in het Koningrijk verleden. De tarieven voor de notarissen in Nederland van kracht, gelden ook voor de consulaire ambtenaren. Nadere bepalingen dienaangaande kunnen door Ons, den Raad van State gehoord, worden vastgesteld (St.bl. 1872, no. 92; St.bl. 1875, no. 26; St.bl. 1905, no. 88; St.bl. 1911, no. 284; St.bl. 1915, no. 22). 1) De artikelen 15 en 16 zijn als boven vermeld, vastgesteld bij de artt. 2 en 3 der wet van 16 December 1888 (St.bl. no. 204), in werking getreden 1 Januari 1890, ter vervanging der artikelen 15 en 16, oorspronkelijk luidende: „Art. 15. Afschriften der akten van geboorte, van overlijden en van huwelijksvoltrekking worden door den Minister van Buitenlandsche Zaken verzonden aan de A. v. d. B. S. der gemeenten, waar de ouders van hen, wier geboorte is aangegeven, woonplaats hebben of de overledenen woonplaats hadden, waar de huwelijks-afkondigingen hebben plaats gehad, of, zoo dit in meer dan in eene gemeente is geschied, waar de bruidegom tijdens, of binnen zes maanden vóór die afkondigingen gevestigd was." „Art. 16. De afschriften der akten, waarop het vorig artikel niet kan worden toegepast, worden verzonden aan den Officier van Justitie bij de arrondissements-regtbank te Amsterdam en ter griffie van die regtbank bewaard." Artikel i derzelfde wet van 1888 luidt; De dubbelen der registers ingevolge art. 14 der Wet van 25 Juli 1871 (St.bl. no. 91), vóór 1 Januari 1890 door de consulaire ambtenaren aan onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, opgezonden, worden ter Griffie van de Arrondissements-Regtbank te 's-Graveuhage overgebragt. Art. 16 der gemelde wet, zooals het Is gewijzigd bij art. 3 dezer wet, is toepasselijk op de in de vorige zinsnede bedoelde registers en op -de daaruit af te geven uittreksels. Consulaire wet. 49 Abt. 18. De oiograpbische en geheime testamenten door Nederlanders binnen het ressort van een der in het vorig artikel vermelde ambtenaren opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van het Nederlandsche regt, zijn geldig, na bij dien ambtenaar in bewaring te zijn gesteld, mede met inachtneming van het geen dienaangaande in het Nederlandsche regt is bepaald. Abt. 19. Alle akten, opgemaakt ten overstaan dei consulaire ambtenaren, zijn géldig, ook wanneer de formaliteiten bij de Nederlandsche wetten voorgeschreven, daarbij niet zijn in acht genomen, mits de redenen vermeldende, waarom het verzuim der voorgeschreven formaliteiten onvermijdelijk was. (Wet Alg. Bep. van Wetg. art 10). DERDE HOOFDSTUK. Consulaire Regtsmacht. Ebbste Afdeeling. Algemeene Bepalingen. Abt. 20. De consulaire regtsmacht wordt volgens deze wet uitgeoefend door den consulairen ambtenaar alléén of door de consulaire regtbank. Zoowel de consulahe ambtenaar als de consulaire regtbank wordt in de uitoefening der regtsmacht bijgestaan door een griffier. Abt 21. Burgerlijke geschillen, aan de kennisneming der consulaire regters onderworpen, worden beslist volgens het Nederlandsen burgerUjk regt. In handelszaken komen ook behoorlijk bewezen handelsgebruiken, binnen het ressort van het consulaat of ter plaatse der handeling van kracht in aanmerking. (Wet Alg. Bep. v. Wetg. art. 3.) Abtt. 22—31. Enz. Art. 32. Veranderingen in het Nederlandsche recht, gelderde binnen het ressort van Nederlandsche consulaten, zijn verbindend op den een en negentigsten dag na hare inwerkingtreding in Nederland. (Wet Alg. Bep. van Wetg. art. 2.) Tweede Afdeeling. Regterlijke bevoegdheid van den consulairen ambtenaar. Abtt. 33—34. Enz. Abt. 35. Alle buitengeregtelijke handelingen, naar de Nederlandsche wetten in burgerlijke zaken aan de kantonregters en presi- 50 Consulaire wet. denten der arrondissements-regtbanken opgedragen, worden, overeenkomstig die wetten en met inachtneming der tractaten, door de consulaire ambtenaren verrigt. Derde Afdeeling. Zamenstelling en bevoegdheid der Consulaire Regtbanken. Voorziening tegen hare uitspraken. Artt. 36—43. Enz. Art. 44. De consulaire regtbanken zijn bevoegd tot het verrigten, overeenkomstig de Nederlandsche wetten, en met machtneming der tractaten van alle handelingen volgens die wetten aan de arrondissements-regtbanken opgedragen in zake van voogdij, handligting,curateele, afwezigheid, huwelijk, erfenis of burgerlijken stand. Art. 45. In zake van faillissement, surséance van betaling, boedelafstand of kennelijk onvermogen van Nederlandsche onderdanen, zijn de consulaire regtbanken bevoegd tot het verrigten van alle handelingen, bfl de Nederlandsche wetten aan de arrondissements-regtbanken opgedragen. De tusschenkomst van het openbaar ministerie, waar die bij de handelingen in dit en de andere artikelen dezer wet bedoeld door de Nederlandsche wetten venischt wordt, vervalt. Artt. 46—47. Enz. Vierde Afdeeling. Regtsgeding in burgerlijke zaken. Artt. 48—67. Enz. Art. 68. In de gevallen, waarin de bijstand van een tolk wordt vereischt, legt deze, alvorens zijne functiën te aanvaarden, in handen van den consulairen ambtenaar den eed (de belofte) af, dat hij die functiën getrouw zal waarnemen. Art. 69. Onmiddellijk na beteekening van het vonnis en na gedaan bevel, op de wijze voorgeschreven bij de artt. 51, 52 en 53, kan tot de tenuitvoerlegging worden overgegaan door alle middelen gebruikeUjk in het land waar het is gewezen. Niettemin kan geen tenuitvoerlegging plaats hebben door middel van lijfsdwang, dan in de gtvallen, waarin deze, met inachtneming van het volgend artikel, is bevolen. Artt. 70—82. Enz. Consulaire wet. 51 Vijfde Afdeeling. Regtsgeding in strafzaken. § 1. Algemeene bepalingen. Abtt. 83—88. Enz. § 2. Voorloopige informatiën., Abtt. 89—103. Enz. § 3. Instructie in zake van misdrijf, waarvan de kennisneming in eersten aanleg de bevoegdheid van de consulaire regtbank te boven gaat. Abtt. 104—126. Enz. § 4. Regtsgeding in eersten aanleg voor den consulairen ambtenaar en voor de consulaire regtbank. Abtt. 127—142. Enz. § 5. Regtsgeding in hooger beroep. Abtt. 143—151. Enz. § 6. Regtsgeding in zake van misdrijf waarvan de kennisneming in eersten aanleg de bevoegdheid van de consulaire regtbank te boven gaat. Abtt. 162—158. Enz. Zesde Afdeeling. Maatregelen tegen personen die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust oï orde. Abtt. 158a—158*. Enz. Overgangsbepaling. Abt. 159. De hangende regtsgedingen blijven onderworpen aan de kennisneming des regters, voor wien zij, vóór het in werking treden dezer wet, zijn aanhangig gemaakt. Slotbepaling. Abt. 160. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. (1 Januari 1873; St.bl. 1872, no. 93.) Abt. 161. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Consulaire wet 52 Uitvoering Consulaire wet. BESLUIT van den 22sten Januari 1915 (StM. no. 22), ter uitvoering van de artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire wet. Wu WILHELMINA, bij de gbatie Gods, Koningin deb Nedeb- LANDEN, PBINSES VAN ObANJE-NaSSAU, ENZ., ENZ., ENZ. Op de voordracht van Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken van den 30sten October 1914, Eerste Afdeeling, no. 27863, en van Justitie van den lOden November 1914, afdeeling I c/IIa no. 500; Overwegende dat het wenschelijk is het Koninklijk besluit van den 29sten Augustus 1894 (St.bl. no. 146), laatstelijk gewijzigd bij het Onze van 14 April 1913 (St.bl. no. 128), te vervangen door een Koninklijk besluit, waarbij de Consulaire Ambtenaren en Rechtbanken worden aangewezen, die de bevoegdheden zullen bezitten, omschreven in de artikelen 1, 6a en 11a der Consulaire Wet; Den Raad van State gehoord (advies van den 22sten December 1914, no. 39); Gelet op het nader rapport van Onze Ministers voornoemd van den 7den Januari 1915, Eerste Afdeeling, no. 37006, en van den 19den Januari 1915, 1ste afdeeling C/2A no. 508; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Abttkel 1. De Koninklijke besluiten van 29 Augustus 1894 (StM. no. 146), 13 Mei 1896 (St.bl. no. 81), 1 Februari 1898 (St.bl. no. 42), 20 September 1898 (St.bl. no. 123; Lees: 213), 3 Juni 1909 (St.bl. no. 133) en 14 April 1913 (St.bl. no. 128) worden ingetrokken. Artikel 2. Aan de hoogst geplaatste consulaire ambtenaren, gevestigd op de hieronder vermelde standplaatsen, worden, tenzij uitdrukkelijk een consulair ambtenaar van lageren rang aangewezen is, de in de artikelen 1 en 6a der Consulaire Wet omschreven bevoegdheden hetzij ten volle, hetzij in de voor elk hunner aangegeven beperkte mate, toegekend, binnen het achter iedere standplaats vermelde ressort. x) België. 1. Antwerpen (ressort de provinciën Antwerpen en Limburg): *) 1) In den tekst van het Staatsblad vindt men bij elke genummerde standplaats, na het ressort, de vermelding der bevoegdheid voluit herhaald; die voor het doel van dit overzicht onnoodige herhaling is hier achterwege gelaten. Uitvoering Consulaire wet. 53 2. Brugge (ressort de provincie West-Vlaanderen): 3. Brussel (ressort de provinciën Zuid-Brabant en Henegouwen). 4. Cent (ressort de provincie Oost-Vlaanderen): 5. Luik (ressort de provinciën Luik, Namen en Luxemburg): (1—5.) De bevoegdheid om de tusschenkomst te verleenen bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen en om de akte van den burgerlijken stand op te maken, bedoeld in artikel 126, 2°., B. W. Duitschland. 6. Aken (ressort het Regeeringsdistrict Aken). 7. Berlijn (ressort de Stadtkreis Berhjn en de provinciën Brandenburg, Posen en Saksen). 8. Breinen (ressort de vrije stad Bremen en Geestemünde en onderhoorigheden). 9. Breslau (ressort de provincie Silezië). 10. Cassel (ressort de stad en het Regeeringsdistrict Cassel en het Vorstendom Waldeck). 11. Dantzig (ressort de provincie West-Pruisen, met uitzondering van Elbing). 12. Dortmund (ressort het Regeeringsdistrict Arnsbeig, met uitzondering van Gelsenkirchen en Hattingen). 13. Dresden (ressort het Koninkrijk Saksen, met uitzondering van de Kreisdirektion Leipzig). 14. Duisburg-Buhrort (ressort Kr eis Mors tot aan den spoorweg van Geldern naar Wesel, met inbegrip van laatstgenoemde stad, het deel van Kreis Rees, gelegen ten oosten van den spoorweg van Wesel naar Bocholt, Kreisen Dinslaken, Hamborn Stadt, Oberhausen Stadt, Duisburg, Mühlheim a/d Ruhr, Hückingen en Grossenbaum.) 15. Düsseldorf (ressort de Kreisen Düsseldorf Stadt, Düsseldorf Land — behalve Hückingen en Grossenbaum — Neuss Stadt, Neuss Land, Solingen Stadt, Solingen Land, Remscheid Stadt en Lennep). 16. Elberfeld (ressort de Kreisen Barmen Stadt,' Elberfeld Stadt en Mettmann). 17. Einden (ressort Oost-Friesland). 18. Essen (ressort Essen Stadt en Land, Gelsenkirchen, Hattingen en Recklinghausen). 54 Uitvoering Consulaire wet. 19. Flensburg (ressort de Regeeringsdistricten Flensburg Stadt, Flensburg Land, Hadersleben, Apenrade, Sonderburg, Tondern, Husum, Eiderstedt, Schleswig en Eckernförde). 20. Frankfort a/Main (ressort het Groothertogdom Hessen en de Provincie Hessen-Nassau, behalve de stad en het Regeeringsdistariot Cassel). 21. München Gladbach (ressort de Kreisen Gladbach (M.) Stadt, Gladbach Land, Grevenboich en Rheidt). 22. Hamburg (ressort Hamburg en zijn staatsgebied „Stadtkreis", Wandsbek, Altona, alsmede de ten noorden der spoorweglijn Lauenburg— Lüneburg—Harburg—Stade en Cuxhafen (deze steden ingesloten) gelegen gedeelten der tot de provincie Hannover behoorende Regeeringsdistricten Lüneburg en Stade en voorts het Hertogdom Lauenburg). 23. Hannover (ressort de provincie Hannover, met uitzondering van Oost-Friesland, Geestemünde en de ten ncorden van de spoorweglijn Lauenburg—Lüneburg—Harburg—Stade en Cuxhafen — deze steden eveneens uitgesloten — gelegen gedeelten van de Regeeringsdistricten Lüneburg en Stade, de Hertogdommen Brunswijk en Anhalt, alsmede de Vorstendommen Pyrmont, Schaumburg-Lippe en Lippe). 24. Keulen (ressort de Regeeringsdistricten Keulen, Coblenz en Trier). 25. Kiel (ressort de stad Kiel). 26. Kleef (ressort de Kreisen Kleef en Geldern, het gedeelte van den Kreis Mörs begrensd door den Rijn, de Kreisen Kleef en Geldern en den spoorweg van Geldern naar Wesel, en Kreis Rees tot aan den spoorweg van Wesel naar Bocholt). 27. Koningsbergen (ressort de provincie Oost-Pruisen — behalve Kreis Memel — en Elbing). 28. Krefeld (ressort de Kreisen Kempen, Krefeld Stadt en Krefeld Land). 29. Leipzig (ressort de Kreisdirektion Leipzig). 30. Lübeck (ressort de stad en gebied vrije stad Lübeck). 31. Mannheim (ressort het Groot-Hertogdom Baden). 32. Memel (ressort de Kreis Memel). 33. München (ressort de Regeeringsdistricten Opper- en NederBe;eren, Opper-Paltz, Regensburg, Zwaben en Neuburg). 34. Munster ilW. (ressort de Regeeringsdistricten Munster — met uitzondering van Recklinghausen — en Minden). Uitvoering Consulaire wet. 55 35. Neurenberg (ressort de Pvegeeringsdistricten Opper-, Neder- en Midden-Franken en Rheinpfaltz). 36. Oldenburg (ressort het Gioot-Hertogdom Oldenburg). 37. Rendsburg (ressort de Kreisen Rendsburg, Bordesholm, Stadtkreis Neumünster, Pinneberg, Steinburg, Süderdithmarschen, Norderdithmarschen, Segeberg, Stormarn, Plön en Oldenburg). 38. Schwerin (ressort de Groot-Hertogdommen MecklenburgSchwerin en Mecklenburg-Strehtz). 39. Stettin (ressort de provincie Pommern). 40. Straalsund (ressort het Regeeringsdistrict Straalsund). 41. Stuttgart (ressort het Koninkrijk Württemberg). 42. Weimar (ressort de Thüiingsche Staten en Schwarzburg): (6—42.) De bevoegdheid om de tusschenkomst te verleenen bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen en om de akte van den burgerlijken stand op te maken, bedoeld in artikel 126, 2°., B. W. Griekenland. 43. Athene (ressort de nomarchieën Acarnanië en Aetolië, Arcadië, Argolis en Oorinthe, de nomarchie Cycladen, Attica en Boeotië, Euboea, Laconië, Messenië, Phtiotis, Phocis en de provincie Thessalië). 44. Patras (ressort de nomarchieën Achaje en Elis, Oephalonia en Zante). 45. Corfu (ressort de nomarchie Corfu en de provincie Epirus): (43—45.) De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Groot-Britannië en Ierland. 46. Londen (ressort het Koninkrijk Groot-Britannië en Ierland): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. Portugal. 47. Lissabon (ressort de Republiek Portugal): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. 56 Uitvoering Consulaire wet. Rusland. 48. Helsingfors (ressort het Groot-Vorstendom Finland): 49. Moscou (ressort de Gouvernementen Jarostow, Kaluga, Kasan, Kostroma, Kursk, Mohilew, Moscou, Nischegorod, Orel, Orenburg, Pensa, Rjasan, Samara, Saratow, Simbirsk, Smolensk, Tambow, Tschernigow, Tula, Twir, Ufa, het land der Uralische Kozakken, Wjatka, Wladimir en Woronesh). 50. Narva (ressort van het Gouvernement Estland: het arrondissement Wierland en van het Gouvernement Petrograd: de arrondissementen Narva en Gdow). 51. Odessa (ressort de Gouvernementen Astrakan, Bessarabië, Charkow, Chersson het land der Donsche Kozakken, Jekaterinoslaw, Kiew, het land der Kirgiezenhorden, Krim, Podolië, Poltawa en Taurië). 52. Batoem (ressort Cis- en Transkaukasië). 53 Pernau (ressort van het Gouvernement Estland: de arrondissementen Harried, Jerwen en Wieck en van het Gouvernement Lijfland: de arrondissementen Dorpat, Féüin, het eiland Oesel, Pernau, Walk, Werro en Wolmar). 54. Petrograd (ressort de Gouvernementen Archangel, Nowgorod, Olonetz, Pskow, Wologda, en van het Gouvernement Petrograd: de arrondissementen Jamburg, Ladoga (Nowaïa), Luga, Peterhof, Petrograd, Schlüsselburg en Tsarkoë-Selo). 55 Riga (ressort de Gouvernementen Kurland, Kowno, Witebsk, en van het Gouvernement Lijfland: de arrondissementen Riga en Wenden). 56. Warschau (ressort Polen en de Gouvernementen Grodno, Minsk, Wilna en Wolhynië): (48—56.) De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Turkije. 57. Constantinopel (ressort de Vilayets Adrianopel, Constantinopel, Angora, Hudavendighiar, Karassi, Castamounien, Sywas en Trebizonde): De bevoegdheid om rechtsmacht mt te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. Uitvoering Consulaire wet. 57 58. Canak-Kalesi (ressort het Sandjak Dardanellen): De bevoegdheid om testamenten op te maken, olographische en geheime testamenten in bewaring te nemen en volmachten op te maken. 59. Aleppo (ressort het vilayet Aleppo en het Sandjak Zor): De bevoegdheid om: als no. 58. 60. Alexandrette (ressort de stad Alexandrette): De bevoegdheid om: als no. 58. 61. Beyrouth (ressort de vilayets Aleppo en de Libanon, Beyrouth, het Mutessaraflik van Jeruzalem en Syrië): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 62. Damascus (ressort het vilayet Syrië): De bevoegdheid om testamenten op te maken, olographische en geheime testamenten in bewaring te nemen en volmachten op te maken. 63. Djeddah (ressort de vilayets Hedjaz en Yemen): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 64. Haïfa (ressort de sandjaks van Akka en Naplouse): De bevoegdheid om testamenten op te maken, olographische en geheime testamenten in bewaring te nemen en volmachten op te maken. 65. Jeruzalem (ressort de sandjak Jeruzalem): De bevoegdheid om: als no. 64. 66. Jaffa (ressort de stad 'Jaffa): De bevoegdheid om: als no. 64. 67. Mersina-Tarsus (ressort het vilayet Adana): De bevoegdheid om: als no. 64. 68. Metelin (ressort het eiland Mytilene): De bevoegdheid om: als no. 64. 69. Smyrna (ressort de vilayets Adana, Aidin, Konia, de eilanden van den Archipel en het Vorstendom Samos): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 58 Uitvoering Consulaire wet. 70. Trebizonde (ressort de vilayets Siwas en Trebizonde): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 71. Tri/poli in Syrië (ressort de sandjak Tripoli): De bevoegdheid om testamenten op te maken, olographische en geheime testamenten in bewaring te nemen en volmachten op te maken. 72. Vathy (ressort het Vorstendom Samos): De bevoegdheid om testamenten op te maken, olographische en geheime testamenten in bewaring te nemen en volmachten op te maken. Britsche bezittingen in Azië. 73. Aden (ressort Aden): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. China. 74. Amoy (ressorten- de provincie Fuhkien en van de prov'nc'e Kwangtung de prefecturen Chao-Chou-Fu en Hui-Chou-Fu en de onderprefecturen Kia-Ying-Chou voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en reglementen uit te vaardigen; en de provincie Fuhkien, de prefecturen Hsing-Hua-Fu, Chuan-Chou-Fu, Ting-Chou-Fu, Chang-Chou-Fu en de onder-prefecturen Yung-Chun-Chou en LungYen-Chou voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken). 75. Charbin (ressort de provinciën Kirin en Heilungkiang): De bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 76. Foetsjow (ressort de provincie Fukhien, met uHzondermg van het daarvan hierboven onder nummer 74 aan Amoy toegekend gedeelte): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 77. Swatow (ressort van de provincie Kwangtung: de prefecturen Chao-Chou-Fu, Hui-Chou-Fu en de onderprefectuur Kia-Ying-Chou): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 78. Canton (ressort de provincie Kwangtung, met uitzondering van het daarvan hierboven onder de nummers 74 en 77, respectievelijk Uitvoering Consulaire wet. 59 aan Amoy en Swatow, toegekende gedeelte, alsmede de provinciën Kwangsi, Yünnan en Kueichou): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten. 79. Shanghai (ressorten: de provinciën Kiansu, Cheh-kiang, Anhui, Kiangsi, Hunan, Hupeh, Szechuen, alsmede Thibet, voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en reglementen uit te vaardigen; en de provinciën Kiangsu, Chehkiang, Anhui en Kiangsi, voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken). 80. Hankow (ressort de provinciën Hupeh, Hunan, Szechuen, alsmede Thibet): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 81. Tientsin (ressorten: de provinciën Chihli, Shantung, Honan, Shensi, Kansu, Shansi, alsmede Chineesch Turkestan, Mongolië en de Mantsjoerijsche provinciën Fengtien, Kirin en Heilungkiang, voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen; en de provinciën Chihli, Shensi, Kansu, Shansi, alsmede Chineesch Turkestan en Mongolië, voor wat betreft de bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten). 82. Tsjifoe (ressort de provinciën Shantung en Honan): De bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 83. Newschwang ressort de Mantsjoerijsche provincie Fengtien): De bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen en tot het opmaken van akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten. Japan. 84. Kobe (ressort het eiland Hondo of Nippon, voor het gedeelte gelegen bewesten de departementen (ken) Kanazawa, Gifu, Aichi en Tsu, alsmede de eilanden Shikoku, Awaji en Oki en de bij deze gelegen eilandjes. 85. Nagasaki (ressort de eilanden Kiushiu, Iki en Isushima en de bij deze gelegen eilandjes, alsmede de Liu-Kiu-eilanden). 86. Yokohama (ressort de eilanden Jesso en de Kurilen en, van het eiland Hondo of Nippon, het oostelijk deel, bestaande uit de departe- 60 Uitvoering Consulaire wet. menten (ken) Kanazawa, Gifu, Aichi en Tsu en die, welke ten oosten van deze zijn gelegen, het eiland Sado en de daarbij liggende, alsmede de eilandengroep Bonin); 87. Amping (ressort het eiland Formosa): (84—87.) De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Perzië. 88. Bender Bouchir (ressort de provinciën Arabistan, Fars, Bender Bouchir met de havens aan de Perzische Golf en Boedjistan): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken en om reglementen uit te vaardigen. 89. Teheran (ressorten: geheel Perzië, voor zooveel betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken; en geheel Perzië, met uitzondering van het hierboven onder nummer 88 aan Bender Bouchir toegekende gedeelte, voor zooveel betreft de bevoegdheid om reglementen uit te vaardigen). Siam. 90. Bangkok (ressort het Koninkrijk Siam): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. Amerikaansche bezittingen in Azië. 91. Manila (ressort de Philippijnsche eilanden): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand op te maken en de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. f** AFRIKA. Egypte. 92. Alexandrië (ressort de gouvernoraten van Alexandrië en Rosette; de provinciën Menoufieh, Behera en Garbieh): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. Uitvoering Consulaire wet. 61 93. De Consul te Cairo (ressort het Gouvernoraat van Cairo; de provinciën Kallioubieh, Guiseh, Benisouef, Fayoum, Minia, Syout, Guirgeh, Kena en de grensprovinciën): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. 94. Port-Saïd (ressorten: het gouvernoraat-generaal van het Suez kanaal, de gouvernoraten van Damiette en El-Ariche en de provinciën Kakahlieh en Charkieh, voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken; en, voor wat betreft de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, bovenstaand ressort, vermeerderd met het Egyptisch grondgebied aan de Roode Zee). 95. Suez (ressort het gouvernoraat van Suez en het Egyptisch grondgebied aan de Roode Zee): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. Marokko. 96. Tanger (ressort Marokko): De bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen, reglementen uit te vaardigen en om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken. Portugeesche bezittingen ter Oostkust van Afrika. 97. Lourenco Marqués (ressort de Portugeesche overzeesche provincie Mozambique): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Britsche bezittingen ter Westkust van Afrika. 98. Cape Coast Castle (ressort de Britsche bezittingen ter kuste van Guinea): De bevoegdheid om: als no. 97. Congo-Kolonie, Fransche en Portugeesche bezittingen ter Westkust van Afrika. 99. Banana (ressort de Congo-Kolonie, de Portugeesche bezittingen J 62 Uitvoering Consulaire toet. in Neder-Guinea, ten noorden van de Gongorivier, en de Fransche bezittingen in Neder-Guinea): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Liberia. 100. Monrovia (ressort de Republiek Liberia): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—404 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Transvaal. 101. Johannesburg (ressort de districten Bloemhof, Liehtenburg, Heidelberg, Potchefstroom, Standerton, Wakkerstroom, Utrecht en Vrijheid): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. 102. Pretoria (ressort de Transvaal, met uitzondering van de districten, uitmakend het aan den consulairen ambtenaar te Johannesburg toegewezen ressort): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. Amerika (Noord-Amerika). 103. Chicago (ressort Noord- en Zuid-Dakotah, Idaho, Illinois, Michigan, Minnesota, Montana, Nebraska, Wisconsin en Wyoming): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. 104. Clevéland (ressort Ohio en Indiana): De bevoegdheid tot het opmaken van akten, houdende machtiging tot de aangifte van eene geboorte of een overlijden, van de akte, bedoeld in artikel 134 B. W. (huwelijk bij volmacht), van de akte, waarbij een gemachtigde wordt gesteld tot het aangaan van huwelijksche voorwaarden, van de akte van huwelijkstoestemming, bedoeld in artikel 126, 2°., B. W., en der akte, houdende machtiging tot de erkenning van een onwettig kind namens een der ouders of beiden. 105. St. Louis (ressort Arkansas, Colorado, Iowa, Kansas, Kentucky, Missouri, New-Mexico, Oklahama, Tennessee en Utah): De bevoegdheid tot: als no. 104. Uitvoering Consulaire wet. 63 106. New-Orleans (ressort Louisiana, Florida, Alabama en Mississippi): De bevoegdheid tot: als no. 104. 107. New-York (ressorten: voor wat betreft de bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand op te maken en om de tusschenkomst te verleenen bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen, de Vereenigde Staten van Amerika, met uitzondering van Californië, Nevada, Oregon, den Staat Washington en Alaska; en, voor wat betreft de bevoegdheid om notarieele akten op te maken, de Veieenigde Staten van Amerika, met uitzondering van de Staten en territoriën, uitmakende de aan de consulaire ambtenaren te Chicago en San Francisco te dezer zake toegewezen ressorten). 108. Port Arthur (ressort Texas): De bevoegdheid tot: als no. 104. 109. San Francisco (ressort Californië, Nevada, Oregon, de Staat Washington en Alaska): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. 110. Savannah (ressort Georgia en Zuid-Carolina): De bevoegdheid tot: als no. 104. 111. Seattle (ressort de Staat Washington en Alaska): De bevoegdheid tot: als no. 104. Dominicaansche Republiek. 112. St. Domingo (ressort de Dominicaansche Republiek): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Haïti. 113. Port-au-Prince (ressort de Republiek Haïti): De bevoegdheid: als no. 112. Cuba en Porto-ltico 114. Havana (ressort de provinciën Havana, Mantanzas, Pinar del Rio en Santa Clara): De bevoegdheid: als no. 112. 64 Uitvoering Consulaire wet. 115. San Jago de Cuba (ressort de provinciën San Jago de Cuba en Puerto de Principe): De bevoegdheid: als no. 112. 116. San Juan (ressort het eiland Porto-Rico): De bevoegdheid: als no. 112. Argentijnsche Republiek. 117. Bahia Blanca (ressort de stad Bahia Blanca.en de territoriën Pampa Neuguen en Rio Negro): De bevoegdheid tot het opmaken van akten, houdende machtiging tot de aangifte van eene geboorte of een overlijden, van de akte, bedoeld in artikel 134 B. W. (huwelijk bij volmacht), van de akte, waarbij een gemachtigde wordt gesteld tot het aangaan van huwelijksche voorwaarden, van de akte van huwelijkstoestemming, bedoeld in artikel 126, 2°., B. W., en der akte, houdende machtiging tot de erkenning van een onwettig kind namens een der ouders of beiden. 118. De Consul te Buenos-Aires (ressort de Argentijnsche Republiek): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99-—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. 119. Córdoba (ressort de provinciën Córdoba en La Rioja): De bevoegdheid: als no. 117. 120. Mendoza (ressort de provinciën Mendoza, San Luis en San Juan): De bevoegdheid: als no. 117. 121. Rosario de Santa Fé (ressort de provinciën Santa Fe en Entre-Rios): De bevoegdheid: als no. 117. 122. Tucuman (ressort de provinciën Tucuman, Catamarca, Salta en Santiago del Estero): De bevoegdheid: als no. 117. Brazilië. 123. Bahia (ressort de Staten Bahia en Sergipe). 124. Curityba (ressort de Staten Parana en. Santa Catharina). 125. Para (ressort de Staten Para en Maranhao). Uitvoering Consulaire wet. 65 126. Pernambuco (ressort de Staten Pernambuco, Parahyba en Alagoas). 127. Porie Aüegre (ressort de Staat Rio-Grande-do-Sul, met uitzondering der stad Rio-Grande-do-Sul): (123—127.) De bevoegdheid tot het opmaken van akten, houdende machtiging tot de aangifte van eene geboorte of een overlijden, van de akte, bedoeld in artikel 134 B. W. (huwelijk bij volmacht), van de akte, waarbij een gemachtigde wordt gesteld tot het aangaan van huwelijksche voorwaarden, van de akte van huwelijkstoestemming, bedoeld in artikel 126, 2°., B. W., en van de akte, houdende machtiging tot de erkenning van een onwettig kind namens een der ouders of beiden. 128. De Consul te Rio-de-Janeiro (ressort de Vereenigde Staten van Brazilië): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken, en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. 129 Rio-Grande-do-Sul (ressort de stad): De bevoegdheid tot: als nos. 123—127. 130. Sao Paula (ressort de Staat Sao Paulo): De bevoegdheid tot: als nos. 123—127. 131. Santos (ressort de stad): De bevoegdheid tot: als nos. 123—127. 132. Victoria (ressort de Staat Espirito-Santo): De bevoegdheid tot: als nos. 123—127. Bolivia. 133. La Paz (ressort de Republiek Bolivia, met uitzondering van de Departementen Oruro, Chuquisaca, Potosi en Tarija); en 134. Oruro (ressort de Departementen Oruro, Chuquisaca, Potosi en Tarija): De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Columbia. 135. BarranquiUa (ressort de Departementen Atlantico en Magdalena, het laatste zonder de provinciën Padilla en Valle de Upar). Huw. Ned. 66 Uitvoering Consulaire wet. 136. Bogota (ressort het Federaal district, de Departementen Antioquia, Boyaca, Caldas, Cauca, Cundinamarca, Galan, Huila, Narino, Quesada, Santander, Tolima en Tundama, benevens de intendenciën Meta, Alto, Caqueta en Putumayo). 137. Cartagena (ressort Departement Bolivar). 138. Rio Hacha (ressort de provinciën Padiïla en Valle de Upar van het Departement Magdalena, benevens de intendencie Goajira): (135—138.) De bevoegdheid om akten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opdragen. Panama en Costa-Bica. 139. Panama (ressort de Republieken Panama en Costa-Rica): De bevoegdheid: als nos. 135—138. Ecuador. 140. Quayaquïl (ressort de Republiek Ecuador): De bevoegdheid: als nos. 135—138. Peru. 141. Lima (ressort de Republiek Peru): De bevoegdheid: als nos. 135—138. Uruguay. 142. Montevideo (ressort de Republiek Uruguay): De bevoegdheid: als nos. 135—138. Australië. 143. Melhourne (ressort de Australische Statenbond en NieuwZeeland): De bevoegdheid om notarieele akten op te maken. Hawaif-eilanden. 144. Honolulu (ressort de Hawaiï^eilanden): De bevoegdheid om akten van den' burgerlijken stand en andere burgerlijke akten op te maken en om de tusschenkomst te verleenen, bij de artikelen 99—104 B. W. aan den kantonrechter opgedragen. Artikel 3. De Consulaire Rechtbanken te Constantinopel, Beyrouth, Djeddah, Smyrna, Amoy, Canton, Shanghai, Tientsin, Teheran, Bangkok, Alexan- Uitvoering Consulaire wet. 67 drvt, Caïro, Port-Saïd en Tanger, zijn bevoegd tot de handelingen, omschreven in artikel 11a der Consulaire Wet. Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken en van Justitie zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad x) zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 22sten Januari 1915. WILHELMINA. De Minister van Buitenlandsche Zaken, J. LOTJDON. De Minister van Justitie, B. OBT. Uitgegeven den derden September 1915. De Minister van Justitie, B. OBT. 1) Zie ook Staatscourant van 3 September 1915, no. 205 68 Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. W ET van den \2den December -1892 (St.bl. no. 268), op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap, gewijzigd bij de Wetten van 8 Juli 1907 (St.bl. no. 177), 10 Februari 1910 (St.bl. no. 56) en 15 Juli 1910 (St.bl. no. 216). x) In naam van H. M. WILHELMINA, enz. Wij EMMA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, ter vervanging van den titel van het Burgerlijk Wetboek: „Van Nederlanders en vreemdelingen", en van de wet van 28 Juli 1850 (St.bl. no. 44), gewijzigd bij die van 3 Mei 1851 (StM. no. 46), algemeene bepalingen omtrent het Nederlanderschap vast te stellen, en dat ter voldoening aan ait. 6 der Grondwet de wet mede moet verklaren wie ingezetenen zijn en eveneens bij de wet de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoot en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde behooren te worden geregeld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Nederlanders door geboorte zijn: a. het wettig, gewettigd of door den vader erkend natuurhjk kind, waarvan tijdens de geboorte de vader den staat van Nederlander bezit; b. het wettig kind van een Nederlander die binnen driehonderd dagen vóór de geboorte van het kind overleed; c. het alléén door de moeder erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de moeder den staat van Nederlander bezit; d. het noch door den vader noch door de moeder erkend natuurhjk kind, in het Rijk geboren. Artikel 2. Nederlanders zijn ook: a. het kind van een ingezetene des Rijks — hetzij vader, hetzij moeder, naar de in art. 1 gemaakte onderscheidingen — die zelf ge- 1) Zie hiervoren lila. 39. Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. 69 boren is uit eene in bet Rijk wonende moeder, tenzij blijke dat het kind als vreemdeling tot een ander land behoort; 6. het in het Rijk te vondeling gelegd of verlaten kind, zoolang van zijne afstamming, hetzij als wettig of gewettigd kind, hetzij door erkenning, niet blijkt. Artikel 3. Nederlanderschap door naturalisatie wordt verkregen door het in werking treden der wet waarbij zij verleend wordt. Voor elke naturalisatie is aan 'slands kas verschuldigd honderd gulden. Bij het verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs over: 1°. dat hij meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet; 2°. dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijf jaren zijne woonplaats of zijn hoofdverblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad heeft; 3°. dat hij bij een ontvanger der registratie eene som van honderd gulden heeft gestort. Indien de verzoeker tot een ander land behoort, kan van hem de overlegging gevorderd worden van een bewijs, dat de wetgeving van dat land geen beletsel tegen zijne naturalisatie in Nederland oplevert. Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de gestorte som aan den verzoeker teruggegeven. Arttkel 3bis x). De in het voorgaand artikel genoemde som is niet verschuldigd voor de naturalisatie van dengene, die het Nederlanderschap krachtens artikel 7, 5°., verloren heeft. De verzoeker kan in dat geval volstaan met de overlegging bij het verzoek om naturalisatie van het bewijs, dat hij den staat van Nederlander heeft bezeten. W' De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem, die reeds eenmaal krachtens die bepaling kosteloos is genaturaliseerd, noch op hem, die na het verlies van het Nederlanderschap eenige daad heeft verricht, waardoor hn, Nederlander zijnde, het Nederlanderschap zoude hebben verloren. Artikel 4. Naturalisatie kan ook om redenen van staatsbelang worden verleend. Daarbij is artikel 3 niet van toepassing. 1) Art. ibis is ingevoegd bij de Wet van 8 Juli 1907 (St.bl. no, 177). 70 Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. Do wet, waarbij zij verleend wordt, regelt in ieder bijzonder geval de voorwaarden, aan die naturalisatie verbonden (St.bl. 1901, no. 38). Artikel 5. De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man. Een verzoek om naturalisatie kan niet door eene gehuwde vrouw worden gedaan. De naturalisatie, verleend aan den man, strekt zich van rechtswege uit tot zijne vrouw. Na ontbinding des huwelijks geldt artikel 8 of artikel 9. Artikel 6. Het wettig of gewettigd kind van een als Nederlander genaturaliseerden vader, vóór diens naturalisatie geboren, gelijk mede het door zijn als Nederlander genaturaliseerden vader erkend natuurlijk kind, vóór diens naturalisatie geboren, wordt als mede-genaturaliseerd beschouwd, en behoudt den staat van Nederlander totdat het, meerdei jarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, mits binnen het jaar daarna, aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, zijn wil te kennen geeft om in de naturalisatie niet langer te zijn begrepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, genaturaliseerd is, en ten aanzien van het natuurhjk kind, alléén door zijne moeder erkend en vóór hare naturalisatie geboren. Artikel 7. Nederlanderschap wordt verloren: 1°. door naturalisatie in een ander land, of, voor zooveel een minderjarige betreft, door het deelachtig worden van eene vreemde nationaliteit door de naturalisatie hetzij van den vader hetzij van de moeder, naar de in artikel 1 gemaakte onderscheidingen, in een ander land; 2°. door huwelijk van de Nederlandsche vrouw met een man, die den staat van Nederlander niet bezit; *) 3°. door het verkrijgen van eene vreemde nationaliteit door den wil van den verkrijger; 4°. door zönder Ons verlof zich te begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst; 1) Aldus gewijzigd bij art. 7 der Wet van 10 Februari 1910 (St.bl. no. 56); oorspronkelijk luidde art. 7, 2*., „door huwelijk van de Nederlandsche vrouw die, door of tengevolge van haar huwelijk, krachtens artikel 5 vreemdeling wordt:". Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. 71 5°. voor zooveel betreft Nederlanders buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen geboren, door, behalve ter zake van 's lands dienst, woonplaats te hebben buiten het Rijk en zijn Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van dien termijn aan den Burgemeester of het Hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen Gezant of een Nederlandschen Consulairen ambtenaar in het land, waar hij woont, kennis geve, dat hij Nederlander wenscht te blijven. x) Van den dag waarop die kennisgeving ontvangen is, begint de tienjarige termijn opnieuw te loopen. Ten opzichte van minderjarigen begint de tienjarige termijn te loopen met den dag hunner meerderjarigheid in den zin der Nederlandsche wet. Artikel 8. De vrouw, die door of tengevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander verloren heeft, bekomt dien door de ontbinding van het huwelijk terug, mits zij binnen het jaar daarna haren wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar'in het land, waar zij woont, te kennen geeft. Artikel 9. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander bekomen heeft, behoudt dien na de ontbinding des huwelijks, tenzij zij binnen het jaar daarna haren wil om dien niet langer te behouden aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. Artikel 10. Het wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind van een Nederlander, geboren vóór dat deze in een ander land werd genaturaliseerd, ten gevolge waarvan het kind mede den staat van Nederlander verloor, bekomt dien terug, mits het, meerderjarig geworden in den zin der 1) Aldus gewijzigd bij de Wet van 15 Juli 1910 (StM. no. 216); oorspronkelijk ontbraken in art. 7, de eerste twee regels „voor tot en met geboren". 72 Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. Nederlandsche wet, binnen het jaar daarna zijn wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, te kennen geeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land was genaturaliseerd en ten aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder, die in een ander land werd genaturaliseerd, erkend. Artikel 11. Eenmaal 's jaars doet de Minister van Justitie van de kennisgevingen, volgens deze wet in het buitenland gedaan, aankondiging in de Staatscourant. Artikel 12. 1) Allen, die den staat van Nederlander niet bezitten of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, zijn vreemdelingen. Artikel 13. Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats in het Rijk hebben en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad hebben. Artikel 14. Het Rijksingezetenschap houdt op door vestiging der woonplaats buiten het Rijk. Artikel 15. Een minderjarige in den zin der Nederlandsche wet, wiens vader of voogd Rijksingezetene is, wordt als zoodanig aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van Rijksingezetene, indien hij zijne woonplaats in het Rijk vestigt. Artikel 16. De bepalingen van ingezetenschap in bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen, in die wetten behandeld. Overgangsbepaling. Met uitzondering van hen, die in Nederlandsen-Indië ingevolge de wet van 2 September 1854 (Staatsblad no. 129) als inlanders en met 1) Dit artikel is aldus gewijzigd vastgesteld bij art. 7 der Wet van 10 Februari 1910 (StM. no. 56): oorspronkelijk luidde artikel 12: „Allen die volgens deze wet den staat van Nederlander niet bezitten, zijn vreemdelingen." Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. 73 dezen gelijkgestelde n worden beschouwd, zijn zij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, den staat van Nederlander bezitten, Nederlanders in den zin van deze wet, totdat zij het Nederlanderschap volgens deze wet verliezen. Voor hen, die op dat tijdstip hunne woonplaats hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, begint de termijn van tien jaren, bedoeld in artikel 7, sub 5°., van genoemd tijdstip af te loopen. Hij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, in het Rijk uit aldaar niet gevestigde ouders geboren en geen 24 jaren oud is, verkrijgt den staat van Nederlander door eene kennisgeving van zijn voornemen om in het Rijk te blijven wonen, te doen aan den burgemeester zijner woonplaats binnen het jaar na dat tijdstip, of, indien hij' nog minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid. Ten aanzien van de vreemdelingen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldaan hebben aan artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek, blijft, wat de toepassing betreft van het burgerlijk recht en van artikel 19 der wet van 13 Augustus 1849 (St.bl. no. 39), gewijzigd bij de wet van 6 April 1875 (St.bl. no. 66), de gelnkstelling met Nederlanders gehandhaafd, zoolang zij hunne woonplaats in het Rijk behouden. Slotbepaling. Behoudens het bepaalde in de voorgaande overgangsbepaling, vervallen bij het in werkingtreden dezer wet de artikelen 5 tot en met 12, uitmakende den tweeden titel van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, en de wetten van 28 Juli 1850 (St.bl. no. 44) en 3 Mei 1851 (St.bl. no. 46), gelijk mede de wet van 21 December 1850 (St.bl. no. 75). In de wetten, waarin sprake is van Nederlanders, hetzij volgens het Buigerlijk Wetboek, hetzij volgens de wet ter uitvoering van art. 7 der Grondwet (wetten van 28 Juli 1850, (St.bl. no. 44) en 3 Mei 1851, St.bl. no. 46) wordt, in plaats daarvan, gelezen: „Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap", behalve in art. 22 der wet van 6 April 1875 (StM. no. 66), waarin de woorden: „volgens het Burgerlijk Wetboek" vervangen worden door: „volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, alsmede hen, die in de Nederlandsche koloniën of bezittingen in andere werelddeelen uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren' . Deze wet treedt in werking op 1 Juli 1893. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en 74 Wet Nederlanderschap en Ingezetenschap. Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage den 12den December 1892. EMMA. De Minister enz. Uitgegeven den vier en twintig sten December 1892. De wet van 15 Juli 1910 (St.bl. no. 216) bevat nog de navolgende OVERGANGSBEPALING. Zij, die in het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen geboren, het Nederlanderschap hebben verloren krachtens het voorschrift van artikel 7, 5e. der wet van 12 December 1892 (St.bl. no. 268), zooals het ongewijzigd luidde, bekomen hun Nederlanderschap terug op den dag van de inwerkingtreding dezer wet, tenzij zij op dat tijdstip tot een ander land behooren. Het voorgaande lid is niet Van toepassing op gehuwde vrouwen. De herkrijging van het Nederlanderschap, bedoeld in het eexste lid dezer Overgangsbepaling, heeft zoo voor den betrokken persoon als voor zijne vrouw en kinderen dezelfde gevolgen als eene naturalisatie krachtens artikel 3 der voormelde wet van 12 December 1892 (St.bl. no. 268) verleend. Wet Ned. onderdaanschap bevolking Ned. Indië. 75 WET van den lOden Februari 1910 (St.bl. no. 55), houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië. *) Wij WILHELMINA, enz. Allen, enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenscheüjk is de kenmerken van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië vast te stellen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Ook wanneer zij geen Nederlanders zijn volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap zjjn Nederlandsche onderdanen: *) 1°. zij, die in Nederlandsch-Indië zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd, of is de vader niet bekend, uit eene aldaar gevestigde moeder; 2°. de in Nederlandsch-Indië geborenen, wier ouders niet bekend zijn; 3°. de echtgenoote of niet hertrouwde weduwe van een onderdaan als bedoeld onder 1°. of 2°.; 4°. de buiten Nederlandsch-Indië geboren ongehuwde kinderen van een onderdaan als bedoeld in dit artikel, zoolang die nog geen achttLn jaar oud zijn; 5°. de buiten Nederlandsch-Indië uit ouders, die onderdanen zijn volgens dit artikel, geboren kinderen, wanneer zij na hun huwelijk of na het bereiken van hun achttiende jaar in het Koninkrijk gevestigd zijn of zich aldaar vestigen, benevens hunne vrouw en hunne ongehuwde kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn, indien zij zich mede in het Koninkrijk vestigen. Artikel 2. Het in artikel 1 bedoelde Nederlandsche onderdaanschap wordt verloren: ar}LiZlLI0XT dit onderwerp o.a. Lentina-Romeijn, Sohets van het Nederlandsen Staatsbestuur en dat der Overzeesche Bezittingen, 7de ultg., blz. 757, enz. 2) Zie hierachter K. B. 7 Deo. 1914, StM. no. 550 A, art. 16. 76 Wet Ned. onderdaanschap bevolking Ned. Indië. 1°. door naturalisatie in een vreemd land. Dit verlies strekt zich uit tot de met den genaturaliseerde gehuwde vrouw en zijne kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn; 2°. door te huwen met een man, die niet valt in de termen van artikel 1 onder 1°., 2°. of 5°.; 3°. door zonder verlof van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zich te begeven in vreemden krijgs- of Staatsdienst; 4°. door, in geval van verblijf in een vreemd land, na te laten zich binnen drie maanden na aankomst aan te geven bij een Nederlandschen consulairen ambtenaar in dat land en door bij voortgezet verblijf na te laten de aangifte binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar te herhalen. De aangifte door den man of vader voor zijne vrouw of kinderen en door de weduwe voor hare kinderen geldt voor eigen aangifte van dezen. Wie volgens het onder 4°. bepaalde het Nederlandsche onderdaanschap heeft verloren en daarna niet in omstandigheden is komen te verkeeren als bedoeld onder 1°., 2°. of 3°., herkrijgt het door vestiging in Nederlandsch-Indië. Artikel 3. Deze wet is ook verbindend voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage den lOden Februari 1910. WILHELMINA. De Minister enz. Uitgegeven den eersten Maart 1910. BESLUIT van 7 December 1914 (St.bl. no. 550 A), houdende'wijziging van Koninklijke besluiten in verband met het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch Indië. (Uitgegeven 31 December 1914.) (Artt. 1 en 13.) Artikel 1. De algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië (zie Publicatie 30 April 1847, Indisch Staatsblad no. 23; I, S. 1884, no. 215) ondergaan de volgende wijzigingen: . Ned. onderdaanschap bevolking Ned. Indië. 77 a. Artikel 3 wordt gelezen: „Zoolang de wet niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt, is het burgerlijk en het handelsrecht hetzelfde voor vreemdelingen als voor Nederlandsche onderdanen." (Vgl. art. 9 der Wet Alg. Bep. v. Wetg., St.bl. 1829, no. 28.) b. Artikel 5 wordt gelezen: „Vreemdelingen zijn allen die niet zijn.Nederlandsche onderdanen." c. Artikel 9 wordt ingetrokken. d. Artikel 16 wordt gelezen: „De wettelijke bepalingen betreffende den staat en de bevoegdheden der personen blijven verbindend voor Nederlandsche onderdanen, wanneer zij zich buiten 's lands bevinden. Evenwel zijn zij bij vestiging in Nederland of in eene Nederlandsche kolonie, zoolang zij aldaar hunne woonplaats hebben, ten aanzien van het genoemde gedeelte van het burgerlijk recht onderworpen aan de ter plaatse geldende wet." (Vgl. art. 6 der Wet van 15 Mei 1829, St.bl. no. 28.) Artikel 13. Dit besluit treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal te bepalen tijdstip. (Nog niet bekend bij het afdrukken van dit vel.) 78 Wijziging Burg. Wetb. en Wetb. Burg. Rechtsv. WET van den 27sten Maart 1915 (St.bl. no. 172), tot wijziging van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek en van daarmede verband houdende artikelen van dat Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wij WILHELMINA, Enz. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, het artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek en eenige daarmede verband houdende artikelen van dat wetboek en van het Wetboek van Burgerhjke Rechtsvordering te wijzigen, aangezien deze artikelen, zooals zij thans luiden, aanleiding geven tot ernstige moeilijkheden; Artikel 1. Het opschrift der Vierde Afdeeling des Derden Titels van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek wordt gelezen: „Van de akten van huwelijk, van echtscheiding en van ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed." In den aanhef van artikel 48, x) van gemeld wetboek wordt in plaats van „Echtscheiding" gelezen: „Echtscheiding en die eener ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed". In artikel 48, 1°. van gemeld wetboek vervalt het woord „gescheiden". *) In artikel 48, 2°. van gemeld wetboek en in het laatste lid van het artikel wordt in plaats van „Echtscheiding" gelezen: „Echtscheiding of de ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed" 1). In artikel 49 van gemeld wetboek wordt in plaats van „echtscheiding" gelezen: „echtscheiding en die eener ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed". Artikel 254, 3°., van gemeld wetboek wordt gelezen 'als volgt: „Door regterlijk vonnis na scheiding van tafel en bed en inschrijving van de daarbij uitgesproken ontbinding des huwelijks in de registers van den burgerlijken stand, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdeeling van dezen titel". 1) Zie hierachter art. 18 B. W. zooals het thans luidt. Wijziging Burg. Wetb. en Wetb. Burg. Rechtsv. 79 Artikel 260 van gemeld wetboek wordt gelezen als volgt: „Het huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken ontbinding in de registers van den burgerlijken stand. De inschrijving moet geschieden op dezelfde wijze, binnen denzelfden termijn en op dezelfde straffen als ten aanzien der echtscheiding bij art. 276 is bepaald". Artikel LT. Het eerste lid van artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen door het volgende: ,yHet huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand. De inschrijving geschiedt op verzoek van partijen, of van ééne derzelve, in de registers van den burgerlijken stand van de gemeente, waar het huwelijk is voltrokken. Is die gemeente opgeheven, dan geschiedt de inschrijving in de registers van den burgerlijken stand van de gemeente, in wier archieven de registers van den burgerlijken stand der opgeheven gemeente berusten. Is het huwelijk buiten het koningrijk voltrokken, dan geschiedt de inschrijving in de registers van den burgerlijken stand der gemeente 's-Gravenhage 1). De inschrijving moet geschieden binnen den termijn van zes maanden, te rekenen van den dag, waarop het vonnis voor geen wettelijk beroep vatbaar is." Artikel III. 2) In artikel 82 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt in plaats van „laatste aankondiging, bedoeld in artikel 811, 3°." gelezen: „aankondiging bedoeld in artikel 811". Het eerste lid van artikel 811 van gemeld wetboek wordt gelezen als volgt: ,J)e scheiding van goederen zal openbaar worden gemaakt door de plaatsing van een uittreksel van het vonnis in de Nederlandsche Staatscourant". Aan het slot van artikel 811 van gemeld wetboek worden toegevoegd de woorden: ,J)e gronden waarop het vonnis berust, mogen in dit uittreksel niet worden opgenomen." 1) Dit geldt ook voor Nederlandsch-Indië. (Hem. v. Toel. bfj het ontwerp dezer wet, blz. 3.) 2) Zie hierachter artt. 82 en 811 zooals zij thans luiden en art. 828 R. V. 80 Wijziging Burg. Wetb. en Wetb. Burg. Rechtsv. Artikel 812 van gemeld wetboek wordt gelezen als volgt: „De vrouw mag het vonnis niet ten uitvoer leggen dan nadat de bij het voorgaande artikel voorgeschreven formaliteit is vervuld." In artikel 815 van gemeld wetboek wordt in plaats van „811, no. 2 en 3", gelezen: „811". Artikel IV. Deze wet treedt in werking op den dag, volgende op dien harer afkondiging. De artikelen I en II zijn mede van toepassing op vonnissen, welke vóór haar in werking treden zijn uitgesproken, voor zoover deze niet reeds ingeschreven zijn; artikel III is mede van toepassing op zoodanige vonnissen, welke niet reeds openbaar gemaakt zijn. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te Amsterdam, den 27sten Maart 1915. WILHELMINA. De Minister, enz. Uitgegeven den dertigsten Maart 1915. Ingevolge bovenstaande wijzigingswet, luidt thans: Artikel 48 B. W.: De akte van inschrijving eener echtscheiding en die eener ontbinding des huwelijks na vijfjarige scheiding van tafel en bed zal bevatten: 1°. de voornamen, namen, het beroep en de woonplaats der echtgenooten; 2°. De vermelding van het vonnis waarbij de echtscheiding of de ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, van hetwelk een afschrift aan het register zal blijven gehecht; 3°. de vermelding van het getuigschrift van den griffier, strekkende tot bewijs dat tegen het vonnis. door geen wettig middel kan worden opgekomen. Die akte zal volgens hare dagteekening in de huwelijks-registers worden ingeschreven, en zal daarenboven de partij, die de echtscheiding heeft verkregen, verpligt zijn te zorgen, en de andere bevoegd zijn te vorderen, dat daarvan aanteekening worde gedaan op den kant der huwelijksakte van partijen. Wijziging Burg. Wetb. en Wetb. Burg. RechtsD, 8l Artikel 82 R. V. (voor zooveel dit onderwerp betreffende) luidt thans: Het vonnis wordt gerekend ten uitvoer gelegd te zijn: ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, nadat het aan den gedaagde beteekend is en openbaar gemaakt op de wijze bij art. 828 van dit Wetboek voorgeschreven, en zoowel 90 dagen na de beteekening als 30 dagen na de aankondiging, bedoeld in artikel 811 zijn verloopen. Het verzet binnen de bovengezegde termijnen, en in de hierna voorgeschreven vormen gedaan zijnde, stuit de tenuitvoerlegging indien dezelve niet bevolen is niettegenstaande het verzet. Artikel 828 R. V.: De vonnissen, waarbij echtscheiding of de scheiding van tafel en bed uitgesproken wordt, moeten openbaar worden gemaakt op de wijze bij artikel 811 hiervoren vastgesteld. Artikel 811 R. V. luidt thans: De scheiding van goederen zal openbaar worden gemaakt door de plaatsing van een uittreksel van het vonnis in de Nederlandsche Staatscourant. Dat uittreksel moet bevatten de dagteekening van het vonnis en de aanduiding der regtbank, door welke hetzelve gewezen is; de namen, voornamen, het beroep en de woonplaats der echtgenooten. De gronden waarop het vonnis berust, mogen in dit uittreksel niet worden opgenomen. Artikel 276 B. W. Voor de wijziging van het oorspronkelijk eerste lid, zie blz. 79; zooals men zal opmerken is het oorspronkelijk tweede lid niet begrepen in de wijziging, dit bleef dus luiden: „Indien de irachrnving binnen dien termijn niet is geschied, vervalt daardoor de kracht van het vonnis, waarbij de echtscheiding' is uitgesproken, en kan die om dezelfde redenen niet opnieuw worden geëischt. uw. Ned. 6 82 Verklaring huwelijksbevoegdheid Nederlanders. VERKLARING VOOR NEDERLANDERS. De verklaring, dat de a.s. echtgenoot bevoegd is tot het aangaan van een huwelijk, (Huwelijksverdrag, St.bl. 1903, no. 231, art. 1,4; Wet 7 Juli 1906, St.bl. no 162, art. 1) l) wordt door den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand niet afgegeven, alvorens deze zich heeft vergewist, dat daartegen naar Nederlandsch recht geene beletselen bestaan'. Dit geschiedt door kennisneming van de bescheiden 2) genoemd in de artt. 126—128 B. W. (Vgl. W. v. Strafr. art. 466.) De A. v. d. B. S. wien het verzoek tot afgifte der hierbedoelde verklaring wordt gedaan, heeft daartegenover in te nemen bijna hetzelfde standpunt als tegenover het verzoek tot huwenjksvoltrekking. (B. W. art. 126, enz.) Ontvangt hij een verzoek tot afgifte dezer verklaring, dan worde allereerst onderzocht of de verzoeker is Nederlander, Van Nederlanders spreekt de Uitvoeringswet van 1906 in artikel 1; deze wet is niet gewijzigd bij die van 10 Februari 1910, St.bl. no. 56, „houdende wijziging van wetten in verband met het Nederlandsche onderdaanschap der bevolking van Nederlandsch-Indië." (Zie StM. 1910 no. 55. Het verdrag geldt niet voor de Indien, artikel 9 van het verdrag bepaalt, dat dit slechts toepasselijk is op het grondgebied in Europa der contracteerende Staten, en of deze woont in zijne gemeente, of aldaar zijne laatste woonplaats in Nederland had. (Wet Ned.l.schap; B. W. artt. 74 v., 385a; StM. 1906, no. 162, art. 1.) Ingevolge art. 107 v., jo. 138 al. 2, B. W. zal, indien de verzoeker of diens a. s. echtgenoot woont, of binnen de laatste zes maanden woonde in die gemeente, aldaar huwelijksafkondiging moeten geschieden. Verzoeken als hier bedoeld, worden meestal schriftelijk gedaan, zijn zelden voldoende toegelicht of van noodige bescheiden vergezeld. De praktijk ondervindt veel gemak van toezending van vragenlijsten in d.en geest als afgedrukt hierna op blz. 92. De bLeJdle%^om ^huwelijk aan te gaan, wordt beheerscht door de nationale wet van M« der a.s. echtgenooten, enz. Vreem^iZen'mfetn^om een huwelijk aan te gaan bewijzen, dat zij voldoen aan de vereischlen der in art. 1 aangewezen wet. Het ££5?ta3Sr*iBvan het - verdra,, - wordt geleverd door eene verklaring-. DU verklaring wordt door de bevoegde autoriteit niet afgegeven alvorens, enz. 2) Zie voorts hiervóór blz. 26, § 2, der circulaire van 26 September 1906. Verklaring huwelijksbevoegdh. Nederl. en art. 126 B. W. 83 Enkele Nederlandsche consulaire ambtenaren in Duitschland die voor belanghebbenden de aanvragen inzenden, hebben de goede gewoonte daarbij te voegen ingevulde formulieren en de noodige bescheiden. Het kan dus van nut zijn, belanghebbenden om voorlichting tot den consulairen ambtenaar te verwijzen. Voordat de verklaring mag worden afgegeven, moeten den A.v.d. B. S. (enz.) worden vertoond (vgl. B. W. art. 23, W. v. Strafr. art. 465, zie Huwelijksverdrag): 1°. de geboorte-akte van ieder der a.s. echtgenooten* (B W art 86, 92 v., 99 v., 1261, 127 v ) Nakoming van dit voorschrift zal zelden moeite veroorzaken. Soms zal eene doopakte, meestal tevens den geboortedatum vermeldende de geboorte-akte moeten vervangen; b.v. indien tijdens de geboorte 'van een a.s. echtgenoot in het buitenland, te dier plaatse nog geen geboorteakten bestonden, doch doopakten in dat gemis voorzien. (Zie ook hierna blz. 119.) 2°. eene akte door eenen ambtenaar van" den burgerlijken stand opgemaakt en in het register van toestemmingen tot het huwelijk ingeschreven op de wijze als bij art. 43a is bepaald, of eene andere authentieke akte !), houdende de toestemming van den vader, de moeder den grootvader of de grootmoeder, den voogd en den toezienden voogd of wel het bij den rechter verkregen verlof, in de gevallen waar hetzelve vereischt wordt en met inachtneming van art. 96- (B W artt 43a, 92 v., 354, 413, 3°. en 6»., 506; Consul. Wet art. lc; K. B. 22 Januari 1915, St.bl. no. 22). De authentieke akte is hier onmisbaar, voor dit doel kan van het verleenen van toestemming niet blijken op de wijze vermeld in art 126 no. 2, 2de alinea. ' h. Leene^ns arl m?2e%s£™B W M atoL^-tif ^7°ldo,en mt ™eteohte, omdat nog ingetrokken zou kunnen worden vóór'de^h^emWn1^St-V6rlefUde stemming misschien overigens overeenkomst^ het^bekeSdl model InMenS Jfk'?8: daa™m besluiten zij hunne, alsnog moet blijken vanverlemdetoestZm?™'mhdffnde-.yerklar"W. met het voorbehoud: „dat huwelijksvoltrekking " verleende toestemming, hetzij bij authentieke akte of mondeling bij de aan & vSt^^^^^^^ kunne voldoen wet; terwijl den Ambtenaar, die naI kennJnemfno- stellige voorscln^ift van de Uitvoerings- San ™d * "«^^^ authent^L^vaï t^mml^^^^^ ook de niet altijd aanwezig fva ° Watectoer' todierMr, ™ «f kmg m W buitenland zou blijken, is afgegeven en de buitenlaiidsche A. v. £ B S^votoekt ïiet ZweM^'8™,18 TPL ™orbeh™* stemming blijkt? vonreKt net huwelijk zonder dat hem van toe- toestemm^^^ of Intrekking eener huwelijks- van stuiting of op andere wiize herrfi H«n IS' m°e^ k. of zij moet geschieden bij wege Wet van 20 Juni 1913, StM. no. 294. • v' A' betreftende het ontwerp der 84 Verklaring huwetijksbevoegdh. Nedert.; Toestemming. Wegens het ontbreken van zulk eene akte, dus omdat van toestemming niet was gebleken, weigerde een A. v. d. B. S. de van hem verlangde verklaring af te geven. Namens de a.s. echtgenooten wendde een andere A. v. d. B. S. zich toen tot de Ministers van Justitie en Binn. Zaken om te bewerken dat de weigerachtige A. v. d. B. S. alsnog de verklaring zou afgeven. Echter zonder succes, de meening dat terecht was geweigerd, werd gedeeld door het O. M.; adressant werd bericht dat voor tusschenkomst geene afleiding bestond. Daarna werd eene notarieele akte van toestemming overgelegd, toen werd dé verklaring afgegeven. Niet overbodig schijnt hier eene herinnering aan art. 1905 B. W. „Eene authentieke akte is de zoodanige, welke in den wettelijken vorm is verleden door of ten overstaan van openbare ambtenaren, die daartoe bevoegd zijn ter plaatse alwaar zulks is geschied." (Zie art. 1 der wet op het Notarisambt voorts op blz. 44 «., artt. X 17, 35, 44, enz. der Consulaire Wet. Is door het openbaar gezag in den vreemde een ander ambtenaar, dan een notaris, bevoegd verklaard tot het opmaken van akten van huwelijkstoestemming, dan kan eene aldus opgemaakte akte, mits overigens ook voldoende, stellig als authentieke akte worden aangemerkt. (Zie art. 10 Wet Alg. Bep.) In België zijn krachtens de wet van 16 Aug. 1887 de A. v. d. B. S. bevoegd om voor onvermogenden, wonende of verblijvende te hunner standplaats, akten van huwelijkstoestemming op te maken. Ook in Duitschland heeft de Standesbeamte die bevoegdheid. Kan bij gemis van daartoe aangewezen openbare ambtenaren^ niet eene akte in den gewenschten vorm worden opgemaakt, dan zal een onderhandsch geschrift, mits voorzien van legalisatie en overigens opgemaakt overeenkomstig de wettelijke vormen ter plaatse gebruikelijk, als akte van toestemming kunnen gelden. (Zie Oem. Stem no. 1753; art. 10 Wet Alg. Bep.) In Hongarije kan de toestemming verleend worden door middel van: a. eene mondelinge verklaring aan den Matrikelführer, die daarvan een formulier invult, dit doet onderteekenen, enz.; b. eene openbare akte; c. een onderhandsch geschrift, afkomstig van hem die toestemming geeft. Tot vaststelling der geloofwaardigheid van zulk een onderhandsch geschrift, eischt echter de „Ehe-Instruktion" voldoende waarborgen, zooals legalisatie, enz. 1) De notarissen zijn openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd om authentieke akten te verlijden wegens alle handelingen, overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de wet gebiedt of de belanghebbenden verlangen, dat bij authentiek geschrift blijken zal: daarvan de dagteekening te verzekeren; de akten in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voor zoover het verlijden dier akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is. ■ ..i ■ . ■ , , Zie in Kon. besl. 22 Januari 1915, StM. no. 22, aangewezen de Nederlandsche Consulaire ambtenaren, bevoegd tot het opmaken van toestemming tot het huwelijk, hetzij als Notaris of als A. v. d. B. S. Verklaring huwetijksbevoegdh. en art. 126 B. W. 85 3°. de akte waaruit blijkt van de tusschenkomst van den kantonrechter, in de gevallen waarin die vereischt wordt; (B. W. art. 99 v.) Dit rechtsmiddel kan thans ook worden toegepast voor den in het buitenland woonachtigen a.s. echtgenoot, indien zijne woonplaats is gevestigd binnen den ambtskring van een consulair ambtenaar wien bij K. B. 22 Januari 1915, St.bl. no. 22, (zie blz. 52 v.), de bevoegdheid is toegekend, welke krachtens artt. 99—104 B. W. den kantonrechter in Nederland toekomt. * Elders in het buitenland wonende Nederlanders zijn van dit middel verstoken; om daarvan te kunnen gebruik maken zullen zij derhalve hunne woonplaats moeten overbrengen naar Nederland >), in welk geval de bepalingen omtrent huwelijksaangifte en huwelijksafkondiging in acht genomen moeten worden, of binnen den ambtskring van een Nederlandsen consulair ambtenaar als boven bedoeld. 4°. in geval van tweede of volgend huwelijk, de akte van overlijden van. den vorigen echtgenoot of de akte van echtscheiding, of wel afschrift van het verlof van den rechter, bij afwezigheid van den anderen echtgenoot verleend; (B. W. artt. 50, 140 v, 254, 260, 276, 550 enz., junctis artt. 84, 89, 91; Verdrag Echtsch. enz. art. 7.) Artikel 126, 4°. B. W. werd niet gewijzigd bij de Wet van 27 Maart 1915, St.bl. no. 172. (Zie die wet, afgedrukt op blz. 78 v.) Akte van Echtscheiding. Hoewel in artikel 126 no. 4 niet is genoemd de akte tot ontbinding des huwelijks na de scheiding van tafel en bed, moet c.q. een uittreksel dier akte overgelegd worden. Zie de artikelen 254, 3°. en 260 als laatstehjk gewijzigd bij de wet van 1915, St.bl. no. 172. 5°. de akten van overlijden van alle de zoodanigen die hunne toestemming tot het huwelijk zouden hebben moeten geven; (B. W. art. 126, no. 2, 128.) . 6°. het bewijs dat de huwelijksafkondiging zonder stuiting is afgeloopen, ter plaatse alwaar die afkondiging, overeenkomstig artt. 107 en volgende van den Vden Titel B. W. vereischt wordt, of wel dat eene gedane stuiting *) is opgeheven; (B. W. artt. 43, 114, 125, 138.) Zoo noodig kan, ingevolge kennisgeving of certificaat van gedane huweüjksaangifte door eenen buitenlandschen A. v. d. B. S. afgegeven, huwelijksafkondiging 3) geschieden. Heeft een der a.s. echtgenooten nog woonplaats binnen Nederland, dan geschiede in de betrokken gemeente huwelijksaangifte mondeling of schriftelijk (JS. W. artt. 105, 106.) t-V^i^if^. Ve?tigeK, ^an w.?°?pla.at* beschouwd wordt als een geoorloofd middel om partijen *Xn „ °men' .gieken uit den ln Februari 1915 aan de A. v. d. B. S. geiichten wenk ten aanzien Tan naar ons land uitgeweken vreemdelingen. 2) Zie Gem. Stem no. 2856. Ook het bewijs dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan 3) Zie ook blz. 30 en 114. 86 Verklaring huwelijksbevoegdheid; Afkondiging Nederlanders. Dit is vooral van belang, indien de overigens bevoegde buitenlandsche autoriteit niet bereid wordt gevonden eene huwelijksaangifte aan te nemen, of eene verklaring dat huwelijksafkondiging zal geschieden af te geven, alvorens hem is overgelegd het juist verlangde bewijs, dat hier te lande geene huwelijksbeletselen bestaan. Het oogmerk om a.s. echteheden te gerieven, tegenover zulke weigering van sommige buitenlandsche A. v. d. B. S. een bericht van huwelijksaangifte af te geven, beweegt soms enkelen onzer ambtgenooten het voorschrift van ait. 138, 2°., B. W. niet na te leven; zij vinden daartoe vrijheid op grond van het gewijzigd art. 154, 1°., B. W. Dit neemt niet weg, dat zij in overtreding zijn, waardoor art. 137 B. W. van toepassing wordt (art. 154, 2°.). Is huwelijksaangifte in eene Nederlandsche gemeente niet mogelijk, doch huwelijksafkondiging niettemin noodig ingevolge art. 138 B. W., dan zou, bij gemis van medewerking van de buitenlandsche autoriteit, een door beide a.s. echtgenooten onderteekend verzoekschrift tot huwelijksafkondiging aan den betrokken A. v. d. B. S. kunnen worden gedaan. (Dus in de gemeente alwaar beiden of een hunner woonplaats had binnen de laatste 6 maanden.) Dit verzoekschrift, niet te beschouwen als huweüjksaangifte, bevatte de gegevens gevorderd in art. 107 B. W. Legalisatie der handteekeningen schijnt zeer gewenscht; verder lette men op het voorschrift van zegelrecht (ingeval van onvermogen daarvan doen blijken). Meer hierover vindt men in W. N. B. G. A. no. 307, aangehaald bij v. d. Helm—Bredée I blz. 218 no. 18, alwaar o. m. wordt opgemerkt dat het B. W. niet voorschrijft dat een verzoek tot het doen van huwelijksafkondigingen moet uitgaan van eenen A. v. d. B. S. In Zwitserland plegen sommige Zivilstandsbeamten aan te (Iringen op huwelijksafkondiging in Nederland, ook dan wanneer dit volgens art. 138 B. W. niet behoeft te geschieden, zelfs nadat hun de verklaring van huwelijksbevoegdheid is vertoond. Mij is gebleken, dat in zulk geval wordt genoegen genomen met eene aanteekening op het teruggezonden verzoek tot huwelijksafkondiging, vermeldende uit welken hoofde de huwelijksafkondiging in Nederland niet geschiedt. Een enkel maal verzocht men dit bij voorbaat te vermelden op de verklaring omtrent huwelijksbevoegdheid. N.B. Bij gemis van geboorteakten of der overlijdensakten, genoemd sub 5°., zijn van toepassing de artt. 127, 128 B. W. B. W. art. 127, al. 1—3. Degene der aanstaande echtgenooten, die buiten de mogelijkheid mogt zijn, om zijne geboorte-akte, bij het eerste lid van het vorige artikel vereischt, te vertoonen, zal zulks kunnen aanvullen door eene akte van bekendheid, afgegeven door den kantonregter van zijne geboorteplaats of woonplaats, op de verklaring van vier getuigen van het mannelijk of vrouwelijk geslacht, bloedverwanten of geene bloedverwanten zijnde. Verklaring huwelijksbevoegdheid; bewijsstukken Nederlanders. 87 Deze verklaring zal inhouden de vermelding van de plaats en, zoo na mogelijk, van het tijdstip der geboorte, mitsgaders de oorzaken die beletten om eene akte daarvan over te leggen. Het gebrek eener geboorte-akte zal ook kunnen worden verholpen, hetzij door eene dergelijke, doch beëedigde verklaring, afgelegd door de getuigen, welke bij de voltrekking des huwelijks moeten tegenwoordig zijn, of wel door eene bij den ambtenaar van den burgerlijken stand afgelegde beëedigde verklaring van den aanstaanden echtgenoot, houdende dat hij zich geene geboorte-akte of akte van bekendheid kan verschaffen. (B. W. 26, 70; Sr. 207.) B. W. art. 128. Indien partijen buiten de mogelijkheid zijn om de akten van overlijden, bij art. 126 no. 5 vermeld, in te leveren, zal dat gebrek, op dezelfde wijze als in het geval van het voorgaande artikel, kunnen worden verholpen. (B. 62, 70 v.) x) Dispensatie. Al noemt art. 126 B. W. niet onder over te leggen stukken bewijzen van dispensatie van wettelijke voorschriften, zoo zal in de praktijk, bij huwelijksvoltrekking de overlegging toch niet worden nagelaten. Gebeurt dit al dan niet, de A. v. d. B. S. zal zich van het verleenen der dispensatie hebben te overtuigen. Dienovereenkomstig zal hij ook moeten handelen vóór het afgeven eener verklaring, wanneer dispensatie werd verleend van de wettelijke bepalingen betreffende leeftijd der a.s. echtgenooten (B. W. art. 86), tusschen hen bestaande verwantschap (B. W. art. 88), het voorschrift der huwehjks-afkondiging of van wachttijd 2). (B. W. art. 130); enz. Het geval deed zich voor dat de verklaring werd gevraagd ten behoeve van het voorgenomen huwelijk van eene Nederlandsche die in Pruisen met een 18-jarig Duitscher wenschte te huwen. Een 18-jarig Duitsch jongeling mist de huwelijksbevoegdheid, tenzij hij is meerderjarig verklaard. Zulk een afwijking van den regel blijke den A. v. d. B. S. alvorens hij de veridaring afgeve. Immers hoe anders kan hij oordeelen, dat naar Nederlandsen recht, omvattende de wet van 24 Juli 1903 (St.bl. no. 231), verwijzende naar de Nationale Wet van den vreemdeling, geen wettigt! beletselen bestaan tegen de voltrekking van het voorgenomen huwelijk. i^} t«^ïer wo^de herinnerd. «au het thans bij de Staten-Generaal aanhangig Ontwerp van Wet 88 Huwelijken van militairen. HUWELIJKEN VAN MILITAIREN. In de ministerieele circulaire van 26 September 1906 leest men in § 2o (zie hiervóór blz. 27) met verwijzing naar artikel 8 der Militiewet 1901 en naar de Koninkhjke besluiten van 14 Februari 1872, nos. 18, 19 enz., dat niet voldoening aan die vereischten reden kan zijn, om afgifte der verklaring te weigeren. Vervallen is het voorschrift van artikel 8 der niet meer geldende Militiewet 1901, „dat de bruidegom die op den lsten Januari van het jaar zijn 19de „jaar was ingetreden, doch zijn 40ste jaar niet had volbracht, niet tot „het aangaan van een huwelijk enz. wordt toegelaten, dan na te hebben „bewezen tot op het tijdstip van de aangifte tot het aangaan van een „huwelijk, enz. zijne pligten ten aanzien van de militie te hebben vervuld, „of tot geene dienst bij de militie gehouden te zijn of geweest te zijn." In de thans geldende Militiewet 1912, St.bl. no. 21, vindt men dit voorschrift niet terug, waarmede dus tevens de vroegere strijdvraag over het al dan niet verplichte overleggen van militiebewijzen, heeft opgehouden te bestaan. Niet ingetrokken zijn tot dusver de voorschriften met betrekking tot het vragen van huwehjkstoestemming aan de militaire overheid ten aanzien van: Officieren behoorend tot het Nederlandsch Indisch Leger. (Ko- niiiklijk besluit 14 Februari 1872, no. 18.) Vrijwillig dienende miUtairen beneden den rang van officier, be- hoorende tot de landmacht hier te lande en in Nederlandsch Indië. (Zie ook de circulaire van 26/30 Mei 1910, op blz. 27.) Ten aanzien van dit laatste onderwerp een geval uit de praktijk. Een vrijwillig dienend soldaat, die de gevraagde huwelijkstoestemming van de miUtaire overheid niet had kunnen bekomen en meende daarom verkeerde opgaven omtrent den aard van zijn dienstverband en zijne woonplaats te moeten doen, ondervond dat de betrokken A. v. d. B. S. bezwaar maakte tegen de voltrekking van zijn voorgenomen huwelijk. Ingevolge art. 129 B. W. wendde hij zich daarna tot de ArrondissementsRechtbank, welke besliste, dat de overgelegde stukken genoegzaam waren. Sedert pleegt die A. v. d. B. S., zoo hem blijkt, dat bovenbedoelde voorschriften voor huwelijkstoestemming op eenen bruidegom van toepassing zijn, dezen op zijne verplichtingen te dien aanzien te wijzen, zonder echter bij gemis dier toestemming daarom te weigeren tot de huwehjksvoltrekking over te gaan. Hetzelfde geldt voor de afgifte van verklaringen van huwelijksbevoegdheid. eri»*MJ Hmoelijken van militairen. 89 De beschikking volgt hier onverkort. De arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage heeft op het navolgend request de daaronder staande beschikking gegeven: 's-Gravenhage, 7 December 1914. Aan de Arrondissements-Rechtbank te 's-Qravenhage. Geven eerbiedig te kennen: 1. A., 2. B.. wonende te 's-Gravenhage, ten deze woonplaats kiezende aldaar ten kantore van Mr. C, procureur aan de ; dat verzoekers met elkander een huwelijk wenschende aan te gaan, aan den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te 's-Gravenhage, alwaar de voltrekking van hun huwelijk zal geschieden, hebben ter hand gesteld hunne geboorteacten; dat gemelde Ambtenaar van den Burgerlijken Stand weigert tot de voltrekking van bedoeld huwelijk over te gaan op grond van ongenoegzaamheid der overgelegde stukken, daarin bestaande dat verzoeker sub 1 in zijne hoedanigheid van vrijwillig dienend militair der landmacht niet heeft overgelegd eene toestemming tot het aangaan van dit huwelijk ingevolge missive van de Ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken van 4—22 November 1905 te verleenen door „de Kommandeerende officieren van korpsen of van inrichtingen, enz." dat verzoekers die weigering ongegrond achten, omdat de Ambtenaar van den Burgerlijken Stand ten deze door geenerlei verbodsbepalingen gebonden is en een huwelijk zonder gemelde vergunning voltrokken geldig en onaantastbaar is; dat gemelde missive alleen den verzoeker sub 1 treft, die bij overtreding daarvan disciplinair gestraft zal kunnen worden. dat hij deze straf gelaten zal ondergaan, daar hij bij verzoekster sub 2, twee kinderen verwekt heeft en hij mitsdien het huwelijk met hunne moeder als een kategorischen imperatief beschouwt; dat de praktijk der huwehjksvoltrekking bij den Burgerlijken Stand elders, o. a. te X. medebrengt, dat men zich daar niet stoort aan het ontbreken der vergunning in meergenoemde missive vermeld. Redenen waarom verzoekers zich wenden tot Uwe Rechtbank met eerbiedig verzoek dat het haar moge behagen te verklaren dat de ten requeste genoemde door hen aan den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente 's-Gravenhage ter hand gestelde stukken genoegzaam zijn om tot de voltrekking van hun huwelijk over te gaan, met bepaling, dat deze beschikking zal zijn kosteloos op grond van bij dit request overgelegde bewijzen van onvermogen van verzoekers. 't welk doende enz. (w. g.) C. Procureur. 90 Huwelijken van militairen. Conclusie van den Officier van Justitie. Volgens artikel 129 B. W. is de Rechtbank slechts bevoegd over de genoegzaamheid der stukken uitspraak te doen, indien de weigering van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand is gebaseerd op de ongenoegzaamheid der stukken bij de artt. 126 en vlg. bedoeld. Waar casu quo dit geval zich niet voordoet daar het betreft de weigering van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand om het huwelijk te voltrekken op grond van het ontbreken der toestemming die volgens het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande noodig is voor een vrijwillig dienend militair beneden den rang van officier, daar komt het mij voor, dat de Rechtbank c.q. niet de bevoegdheid heeft over de al of niet genoegzaamheid der stukken uitspraak te doen. Voor het geval de Rechtbank zich echter bevoegd oordeele om van het verzoek kennis te nemen, komt het mij voor, dat, waar krachtens de bestaande bepalingen requestrant toestemming tot het huwelijk noodig heeft van den kommandeerenden officier van zijn corps, door den Ambtenaar terecht de voltrekking zonder die toestemming wordt geweigerd; waartegen het feit dat de Ambtenaar, ingeval van voltrekking van het huwelijk in strijd met de militaire voorschriften, niet onder eene strafbepaling zoude vallen niet afdoet, daar hij zooals elk ambtenaar, m. i. mede tot handhaving van de wettig bestaande voorschriften geroepen is. Ik heb op dien grond de eer te concludeeren het behage de Rechtbank zich onbevoegd te verklaren van het verzoek kennis te nemen — subsidiair het gedaan verzoek af te wijzen. 's-Gravenhage, 12 December 1914. (gei.) D. De Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage, Tweede Kamer; Gezien vorenstaand request zoomede de daarop gestelde conclusie van den Officier van Justitie; Overwegende dat het ten requeste gedaan verzoek op de daarbij omschreven gronden behoort te worden ingewilligd; Gezien art. 129 B. W.; Rechtdoende en beschikkende; Verklaart dat de ten requeste genoemde door requestranten aan den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der gemeente 's-Gravenhage ter hand gestelde stukken genoegzaam zijn om tot de voltrekking van een huwelijk tusschen partijen over te gaan; Gezien voorts de bij het request gevoegde bewijzen van onvermogen van requestranten; Bepaalt dat deze bescMlddng kosteloos aan requestranten zal worden uitgereikt. Aldus gedaan te 's-Gravenhage, den twee en twintigsten December 1900 veertien, enz. Verklaring — Zegel — Leges — Legalisatie — Vertaling. 91 Zijn al de vèreischte bescheiden overgelegd en heeft, zoo noodig, de huweln'ksafkondiging zonder stuiting plaats gehad, dan kan de verklaring worden afgegeven. De vertoonde bescheiden worden na gemaakt gebruik teruggegeven. (Zie ook Mem. v. Toel. ontwerp der Wet 1906, St.bl. no. 162.) De verklaring is onderhevig aan recht van zegel ƒ 0,50 in hoofdsom x). Leges kunnen niet worden berekend. (Zie St.bl. 1879, no. 72). De legalisatie der handteekening van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand is vrij van de formaliteit van registratie. De taak van den A. v. d. B. S. is met het afgeven der van hem verlangde verklaring geëindigd. Legalisatie zijner handteekening zal echter soms noodig zijn; ingeval de aanvrager buitenslands vertoeft, ligt het wel op den weg van den A. v. d. B. S. hem daarmede behulpzaam te zijn. In Duitschland wordt geëischt dat een consul van het Duitsche Rijk, behalve de legalisatie, tevens op het stuk verklaart, dat dit afkomstig is van iemand bevoegd tot de afgifte daarvan. De Consul-Generaal van het Duitsche Rijk is te Amsterdam gevestigd en vergt dat een stempel der Gemeente onder de verklaring wordt gesteld. (Kosten: behalve briefport 6 marken; in geval van onvermogen vermindering van kosten of geheel kostelooze legalisatie.) Overigens volge men bij legalisatie, die ook in Zwitserland en in andere Staten gevergd wordt, den gewonen weg of vrage men de bemiddeling van .bureaux voor legalisatie 2). Vertaling. Ingeval vertaling van overgelegde stukken wenschelijk is, wende men zich tot beëedigde vertalers 8) of tot de consulaten 8) van den Staat, waar de te vertalen bescheiden moeten worden gebruikt. Is het huwelijk daarna in het buitenland voltrokken dan heeft de buitenlandsche A. v. d. B. S. een authentiek afschrift daarvan te zenden aan de Nederlandsche autoriteit. (Verdrag art. 5, 4°.) Art. 2 der Wet van 1906 zegt, dat die autoriteit is de Minister van Buitenlandsche Zaken; deze autoriteit doet het ontvangen afschrift overbrengen naar de Griffie van de Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage. (Zie ook art. 16 der Consulaire Wet en art. 24 B. W.) Opgemerkt worde dat het voorschrift van art. 139 B. W. onverminderd is van kracht gebleven. 1) Zie blz.4111 noot 1. ^„!tt„^nonie ,hif V,°,or ,ad7erten«éni in Jaarboekje n. B.' v. G. a. en vakbladen. 's-Gravenhage, Sue|kadej)0^J. /. Mastenbroelc. — Verhulststraat 72, A. Smits —. Paulus Buysstraat 28, Firma w ti7^KdeJSta?ts^'m?'n5k!.iof de driemaandelijksche opgaven, verschijnende als btjYoegsel tot het Weekblad „Handelsberichten", te bekomen o. a. aan de betrokken afdeeling van het Departement van Landbouw, Nnverheid en Handel. 92 Model-Bericht op aanvraag Verklaring met opgaven. Bijlagen. , den 191 . Alhier werd ontvangen Uw verzoek dd :. om afgifte eener verklaring, dat naar Nederlandsch recht geen bezwaar bestaat tegen de voltrekking van Uw voorgenomen huwelijk. Alvorens daaraan te kunnen voldoen, moeten mij ter inzage worden gezonden de na te noemen bescheiden: 1°. Uittreksel Uwer geboorteakte. 2°. Akte(n) van toestemming van Uwen vader en van Uwe moeder. (Zoo noodig te vervangen door hunne akten van overlijden.) 3°. In geval van tweede of volgend huwehjk, uittreksel der overlijdensakte van de(n) vorige(n) echtgenoot(e) of van de akte waaruit de ontbinding van het vorig huwelijk blijkt. 4°. In geval van onvermogen, bewijzen van onvermogen, afgegeven door de bevoegde plaatsehjke Overheid of Consul. 5°. Voor Uwe(n) aanstaande echtgenoot(e) dezelfde bescheiden als de bovenvermelde. Bovendien bewijzen van Nederlanderschap, van inwoning waaruit tevens de burgerlijke staat kan blijken, of bericht daaromtrent indien die bescheiden niet in Uw bezit zijn. Vermits Uwe woonplaats alhier gevestigd, tot is afkondiging van uw voorgenomen huwehjk alhier (niet noodig) noodig, alvorens de verklaring kan worden afgegeven. Te dien einde wordt ingewacht eene verklaring van huwelijksaangifte, of een verzoek tot huwehjksafkondiging. Een door te onderteekenen formulier is hierbij gevoegd. De daaronder te stellen handteekening(en) moet (en) worden gelegaliseerd door de plaatselijke autoriteit of consulairen ambtenaar. De kosten, vooruit per postwissel over te maken, zullen vermoedelijk bedragen ƒ !.-.? De Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, Verklaring, zegelkosten . . . . / 0,75. Legalisatie (door den Duitschen Consul-Generaal te Amsterdam . f 3,80) ...... Aan Voor aangevraagde uittreksels van akten van den Burgerlijken Stand - Legalisatie daarvan - Vertaling - Briefport - .—■ f Bijvoeging of doorhaling naar de omstandigheden vereischen, b.v. opgaaf van standplaats van een Nederlandsch consulair ambtenaar wiens medewerking kan worden ingeroepen. Zie ook blz. lil, noot 1. Model-Verklaring van Muwelijlcsaangifie. 93 Wij ondergeteekenden: JAN POST, oud 23 jaren, metselaar, wonende te 's-Gravenhage, tijdelijk: verblijvende te Keulen, zoon van PIETER POST en JOHANNA STAM, beiden zonder beroep en wonende te 's-Gravenhage, en MARTHA SCHMID, oud 21 jaren, dienstbode, wonende te Keulen, dochter van FRANZ SCHMID en WILHELMINE MULLER, beiden overleden, geveri bij deze kennis aan den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te 's-Gravenhage van hun voornemen om met elkander in den echt te treden. KEULEN, den 191 . Legalisatie der handteekeningen. 94 Model-Verzoek tot huwelijksafkondiging. Wij ondergeteekenden JAN POST, oud 23 jaren, metselaar, wonende te Keulen in Pruisen, voor minder dan zes maanden woonachtig te 's-Gravenhage, zoon van PIETER POST en JOHANNA STAM, beiden zonder beroep en wonende te 's-Gravenhage, en MARTHA SCHMID, oud 21 jaren, dienstbode, wonende te Keulen in Pruisen, dochter van FRANZ SCHMID en WILHELMLNE MULLER, beiden overleden, geven bij deze ons voornemen te kennen om te Keulen met elkander in den echt te treden en verzoeken, ingevolge art. 138 B. W., den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te 's-Gravenhage, afkondiging van hun voorgenomen huwehjk te doen plaats hebben. KEULEN, den 191 . Beglaubigt Den Model-Verklaring niet bestaan huwelijksbeletselen. 95 KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. PROVINCIE GEMEENTE (Gemeentewapen.) VERKLARING. De Ambtenaar van den Burgerlijken Stand te ; Gelet op de artikelen 1 en 4 van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag tot regeling der Wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, goedgekeurd bij de Wet van 24 Juli 1903 (St.bl. no. 231) en op artikel 1 der Wet van 7 Juli 1906 (St.bl. no. 162); Verklaart dat, voor zooveel uit een door hem ingesteld onderzoek en de aan hem vertoonde bescheiden is kunnen blijken, volgens de Nederlandsche Wetgeving geene beletselen bestaan tegen de voltrekking van het voorgenomen huwelijk van: geboren te , den wonende te en geboren te den wonende te , den 191 De Ambtenaar van den Burgerlijken Stand voornoemd. Zegel f 0,75. 96 Model-Register van verklaringen. Het aanleggen van een register van de afgegeven verklaringen kan om verschillende redenen nuttig zijn Daaruit kan blijken van het feit der afgifte, van overgelegde bescheiden, en van het in acht nemen der voorschriften der artikelen 84—104 en 138 B. W., wat van belang kan zijn voor hen die art. 139 beschouwen in verband met art. 138 B. W. x) 1) Men zie hierover v. d. Helm-Bredée. REGISTER VAN VERKLARINGEN omtrent huwehjksbevoegdheid, ingevolge art. 1 der Wet van 7 Juli 1906 (St.bl. no. 162), in verband met artikelen 1 en 4 van het Verdrag tot regeling der Wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, gesloten tè 's-Gravenhage den 12 Juni 1902, goedgekeurd bij de Wet van 24 Juli 1903 (St.bl. no. 231). Namen en voornamen: > Plaats en dagteekening van geboorte: m< ■■> • Burgerlijke staat: -J Woonplaats of laatste woonplaats: . Huwelijks-afkondiging: Plaats van huwelijks-voltrekking: :. Overgelegde bescheiden: 1 '. , ;; 7 : 2 ,. 8. ... 3 9 4 10. ... 5 11. ... 6 12 : Datum van afgifte: Kosten van Zegel / 0,75. Legalisatie . . - Vertaling .... - Briefport - Samen . / Ontvangen den Model-Bericht niet-afgifte verklaring. 97 - .' , den 191 BIJLAGEN. Alhier werd ontvangen Uw verzoek dd. om afgifte eener verklaring dat naar Nederlandsch recht geene beletselen bestaan tegen de' voltrekking van Uw voorgenomen huwelijk. Vermits, voor zoover mij is kunnen blijken, £ niet — Uwe laatste staat van Nederlander bezit, woonplaats in Nederland, niet was gevestigd in deze Geineente, kan aan Uw verlangen door mij niet worden voldaan. Gjjj zult U moeten wenden tot De ter inzage ontvangen bescheiden zijn hierbijgevoegd. Be Ambtenaar van den Burgerlijken Stand. Aan Bijvoeging of doorhaling naar gelang der omstandigheden. Huw. Ned. 7 HUWELIJKEN VAN VREEMDELINGEN, ONDERDANEN VAN VERDRAGSSTATEN, IN NEDERLAND. Voor vreemdelingen, onderdanen van Staten voor welke het hie bedoelde verdrag niet geldt, zie blz. 102 —104. 100 Huwelijksbevoegdheid van vreemdelingen. HUWEUJKSVOLTREKKING IN NEDERLAND. Wordt een Ambtenaar van den Burgerlijken Stand in Nederland aangezocht tot de voltrekking van huwelijken tusschen Nederlanders en vreemdelingen of tusschen vreemdelingen onderling, onderdanen van een der hiervoren genoemde verdragsstaten, tot nog toe dus: België, Duitschland, (Moresnet), x) Hongarije, Italië, Luxemburg, Portugal, Rumenië, Zweden of Zwitserland 2), dan houde hij rekening met het Verdrag goedgekeurd bij de Wet van 24 Juli 1903 (St.bl. no. 231). (Zie artt. 379, 465 W. v. S.) De conventie gaat uit van de grondgedachte, dat de inwendige huwelijksvereischten worden beheerscht door de nationale wet (artikel 1); terwijl de vorm van de huwehjlssvoltrekking wordt beoordeeld naar de wet van het land waar deze rechtshandeling wordt verricht (art. 5, al. 3). Uitzonderingen op dezen regel vindt men in artt. 2, 3, 5, al. 2 en 3, 6 en 7. (Zie Wet Alg. Bep. artt. 6, 9.) Artikel 1 van het bovengenoemd verdrag bepaalt: De bevoegdheid om een huwehjk aan te gaan wordt beheerscht door de nationale wet van ieder der a.s. echtgenooten, tenzij eene bepaling dier wet uitdrukkelijk naar eene andere wet verwijst. De man (vrouw) moet dus zoowel voor zich als tegenover (den) a. s. echtgenoot(e) voldoen aan de vereischten hem (haar) door de wet van zijn (haar) land' gesteld; die wet beslist, of huwehjksbeletselen voor beiden of een van beiden bestaan. Voorbehouden is de mogelijkheid dat de nationale wet uitdrukkehjk verwijst naar eene andere wet, b.v. die, geldende ter plaatse der huwehjksvoltrekking. Hieruit volgt: 1°. dat vreemdelingen volgens hunne wetten huwelijksbevoegd, hier te lande kunnen huwen, al zou naar ons B. W. hun,die bevoegdheid ontbreken (zie art. 9 Wet Alg. Bep.); Twee Hongaarsche onderdanen wenschten hun voorgenomen huwelijk in hunne woonplaats in Nederland te doen voltrekken. Onder hunne huwelijkspapieren bevond zich eene verklaring van huwehjksbevoegdheid volgens de Hongaarsche wet, welk stuk zij hadden verkregen na vooraf in Hongarije verleende dispensatie van het ook aldaar bestaand huwelijksverbod voor oom en nicht; enz. 1) Zie noot 2 op blz. 3. .:yïV" :Gö'J 2) Frankrijk niet meer, zie noot 2 op blz. 7. Hongarije. Zie noot 1 op blz. 7. Huwelijksbevoegdheid van vreemdelingen. 101 • De vraag rees of nu art. 88 B. W. nog moest worden toegepast, zoodat dan, zij het enkel op formalistische gronden, ook h. t. 1. dispensatie van het bedoeld huwelijksverbod gevraagd zou moeten worden. Voorzichtigheidshalve werd die eisch gesteld. Op het daartoe ingediend verzoekschrift dezer verloofden, luidde het antwoord, dat het verzoek niet voor inwilliging vatbaar was. Eene ambtelijke mededeeling te dier zake aan den A. v. d. B. S. gaf de toelichting, dat volgens art. 1 van het Huwelijksverdrag voor onderdanen van Verdragsstaten de huwelijksbevoegdheid wordt beheerscht door hunne nationale wet; de uitzondering daarop in art. 2, 1°. betreft een volstrekt huwelijksverbod, niet het verbod vervat in ons art. 88 B. W., dat door dispensatie wordt opgeheven. Uit de betrekkelijke bepalingen van het Verdrag, welke derogeeren •) aanonsart. 88B. W., volgt dat bedoelde personen eene door de Koningin te verleenen dispensatie van het in dat artikel vervat verbod niet behoefden. Nochtans kan de A. v. d. B- S. (dus h. t. 1. moet hij) weigeren te voltrekken het huwelijk van vreemdelingen, indien voor hen bestaat een vol gens ons B. W. volstrekt huwelijksverbod, nopens verwantschap (B. W. 87); medeplichtigheid aan overspel als grond tot ontbinding van een vroeger huwelijk. (B. W. 89.) Mocht zulk een huwehjk toch voltrokken worden en zou dat geldig zijn volgens de nationale wet dier vreemdelingen, dan is in dit geval het huwelijk niet nietig. (Verdrag art. 2.) 2°. dat vreemdelingen niet huwelijksbevoegd volgens hunne nationale wet, hier niet mogen huwen, zelfs al zouden zij naar Nederlandsch recht daartoe bevoegd zijn; De Rumeensche wet b.v. kent een huwelijksverbod voor verwanten in de zijdlinie, den Men graad ingesloten, wettige of onwettige en voor aangehuwden (verzwagerden) in denzelfden graad. Dispensatie van dit verbod voor neef en nicht, schoonbroeder en schoonzuster, kan het Staatshoofd van Rumenië verleenen. Hiertegenover staat, dat vreemdelingen tusschen wie volgens hunne nationale wet een huwelijk verboden is, krachtens beweegredenen uitsluitend van godsdienstigen aard. een hier te lande geldig huwelijk kunnen doen voltrekken. Nochtans kan zulk een huwelijk in andere staten als ongeldig worden beschouwd. (Verdrag art. 3.) 3°. dat huwelijken van hen volgens dit artikel huwelijksbevoegd, als geldig worden erkend in het gebied der verdragsstaten. Overeengekomen is dat in de verdragsstaten geen huwelijk zal worden voltrokken, dat, op grond van een vroeger huwelijk of van een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met de landswetten van den vreemdeling. 1) Zie blz. 3 Air. v. d. Hoogen Raad. 102 Huwelijksbevoegdheid van vreemdelingen. Is toch zulk een huwehjk voltrokken, dan kan dit geene nietigheid van het huwehjk tengevolge hebben in andere landen, dan dat waar het huwelijk is voltrokken. (Art. 2.) Het verdrag geldt niet voor h. t. 1. te voltrekken huwelijken van personen, welke geen van beiden onderdaan zijn van een der verdragsstaten (b.v. Franschen). Geen der verdragsstaten verbond zich tot toepassing van eene wet, welke niet is die van een der verdragsstaten. (Art. 8.) Valt een huwehjk te voltrekken van onderdanen van eenigen niet tot dit verdrag toegetreden Staat b.v. van een Engelschman en eene Bussin, dan kan van hen niet worden geëischt eene verklaring als van artikel 4. Men bedenke wel, dat ook voor zulke vreemdelingen, voor wat den persoonlijken staat en hunne bevoegdheden betreft, hunne nationale wet gelden moet; zie de artikelen 9, j°. 6 der Wet van 15 Mei 1829, St.bl. no. 28, houdende Algemeene Bepalingen van Wetgeving, enz.; die leer is jurisprudentie geworden blijkens verschillende arresten van den Hoogen Raad. (1907, 31 Mei, 13 Dee. enz.) Overigens vindt, men autoriteiten in of van andere landen dan verdragsstaten wel geneigd, verklaringen overeenkomstig met die van art. 4 van het verdrag, te vragen en des verlangd af te geven. Trouwens reeds vóór dat dit Verdrag tot stand kwam, werden in het buitenland verklaringen omtrent huwelijksbevoegdheid verlangd. Het bepaalde in art. 8 Huwelijks-verdrag bevatte m. i. geen verbod om te voldoen aan het verzoek om de verklaring af te geven ten behoeve van een in Oostenrijk te voltrekken huwehjk. Hierna volgt eene mij ter inzage verstrekte verklaring, afgegeven ten behoeve van het huwelijk van een Britsch onderdaan in Frankrijk voltrokken. Je soussigné solicitor prés la Cour Suprème de Judicature en Angleterre Certifie que d'après la loi anglaise, tout sujet Britanique qui a atteint 1'age de 21 ans accomplis est majeur, et n'étant pas aliéné, ou autrement incapable, peut contracter mariage sans le consentement de ses père et mère ou d'aucune autre personne. Que d'après les pièces et renseignements qui m'ont été fournis M. ...... a capacité de contracter un mariage valable. Qu'il n'existe aucun moyen par lequel la publication officielle du mariage projété peut avoir lieu en Angleterre. Qu'aucunes publications ne sont exigées en Angleterre pour le mariage d'un sujet anglais a Fétranger. Déb vré h Huwelijksbevoegdheid van vreemdelingen. 103 Je soussigné certifie et atteste que M est solicitor pres la Cour S. de J. en A. et qu'en consequense il a qualité pour délivrer le certificat qui précède. Kennisneming van de navolgende meer uitgebreide verklaring betreffende Oostenrijkers, afkomstig van een Oostenrijksch-Hongaarsch consulaat, kan misschien van nut zijn, nu sedert het laatste jaar meer dan in andere jaren huwelijken van Oostenrijkers h. 1.1. te voltrekken zijn. Le Consulat Général Impérial et Royal d'Autriche-Hongrie a Paris. Vu les dispositions de la Loi autrichienne. Certifie qu'en Autriche il ne peut être contracté de mariage valable entre les Chrétiens et des personnes qui ne reconnaissent pas Ia religion chrétienne; que la majorité est fixée en Autriche pour les sujets des deux sexes a 1'age de vingt-quatre ans révolus; que les sujets majeurs peuvent valablement contracter mariage avec une coréligionnaire sans le consentement de leurs père et mère ni de leurs aïeux et sans être tenus de produire leurs actes mortuaires, en eas de décès; que les mineurs sont incapables de se marier d'une manière valable sans le consentement de leur père légitime; que si le père est mort ou incapable d'exercer la puissance paternelle, le mariage des rnineiirs ne sera valable qu'autant qu'outre la déclaration du tuteur ou curateur ordinaire, ils auront obtenu le consentement de Pautorité judiciaire compétente en Autriche; que les mineurs de naissance illégithne ont besoin pour la vahdité de leur mariage outre la déclaration de leur tuteur, du consentement de Pautorité judiciaire; que le sujet autrichien qui a déja été marié et qui veut convoler en secondes noces doit prouver légalement la séparation qui a eu lieu, c'est a dire la dissolution compléte du lien conjugal; que le hen d'un mariage vah'de ne peut être dissout entre des personnes catholiques, que par la mort de 1'un des époux; que le hen conjugal est légalement indissoluble lors même qu'au moment de la célébration du mariage une seule des parties appartenait a la religion catholique; que lorsque les futurs époux ou 1'un des deux ne sont pas encore domicUiés depuis six semaines dans la localité ou leur mariage doit être célébré, la publication doit être faite également dans le beu du dernier domicile ou ils avaient résidé auparavant un plus long espace de temps que celui ci-dessus fixé. Certifie en outre que d'après la Loi autrichienne le mariage d'un sujet autrichien célébré a 1'étranger dans la forme prescrite par la loi du lieu de célébration est valable si le sujet autrichien au moment de ce mariage était libre de tous empêchements matrimoniaux prévus par le Code autrichien. 104 Huwetijksbevoegdh. vreemdelingen; Verdrag art. 2. La présente Certification ne préjuge toutefois en anemie manière la décision touchant la validité du mariage qui pourrait être eonclu moyennant sa production par un sujet autrichien a 1'étranger. En tant que cette question vient en Autriche pour être résolue les Tribunaux autrichiens sont exclusivement compétents pour la décision. En foi de quoi le présent Certificat a été délivré pour servir en valoir ce que de droit. Paris, le 28 Janvier 1914. Eene mij vertoonde verklaring van het Russisch consulaat-generaal h. t. 1. ten behoeve van een Russisch onderdaan, die met eene Nederlandsche vrouw wenschte te huwen, vermeldde, „dat: X, Russisch onderdaan, den leeftijd der wettelijke meerderjarigheid (21 jaren) bereikt hebbende, tot het aangaan van een huwehjk geene ouderüjkè toestemming behoeft en dat geen beletselen tegen het voorgenomen huwelijk van X. bekend waren." De afgifte dezer vrijwillige verklaring omtrent huwelijksbevoegdheid trof te meer, omdat uit de geboorteakte vertaald en gelegaliseerd door personen behoorende tot dat consulaat, kon blijken, dat de bruidegom zoon van Israëlietische ouders was. Hij had echter verklaard geen Israëliet meer te zijn, zonder tot dusver tot een ander kerkgenootschap te zijn toegetreden. Hierbij worde opgemerkt, dat de Russische huwelijkswetten zeer strenge verbodsbepalingen bevatten voor personen van verschillende geloofsbelijdenis of kerkgenootschap. Zoo is een buiten Rusland geldig gesloten huwelijk tusschen een Russisch Israëliet en eene Christin, in Rusland ipso jure nietig. Voor onderdanen van verdragsstaten zouden in zulk geval van toepassing zijn artt. 3, 5, 7, enz. van het Verdrag, waartoe echter Rusland niet is toegetreden. ') Het verdrag geldt niet voor onze Indiën, is slechts van toepassing voor het grondgebied in Europa der contracteerende Staten. (Art. 9.) Uitzonderingen op het beginsel van artikel 1 vindt men zooals reeds hiervoor is opgemerkt in artikel 2. Artikel 2. De wet geldende ter plaatse der huwelijksvoltrekking kan het huwelijk van vreemdelingen verbieden dat strijdig zou zijn met de bepalingen dier wet nopens: 1°. de graden van bloed- of aanverwantschap, waarvoor een volstrekt huwelijksverbod bestaat; (B. W. art. 87.) 2°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien der schuldigen aan het overspel op grond waarvan het huwehjk van een hunner is ontbonden; (B. W. art. 89.) 1) De redenen voor dit niet toetreden, te Tinden in „Actes 3me Conf. de la Haye etc., zie Proc. verb. zitting 16 Juni 1900, pag, 160; zie ook bij Bredée III, blz. 320, 381. Verbodsbepalingen der plaatselijke wet. 105 3°. het volstrekte verbod om te huwen, bestaande ten aanzien van personen, die veroordeeld zijn ter zake van eenen aanslag met onderling overleg, gepleegd op het leven van den echtgenoot van een hunner. Artikel 2 bevat niet een gebiedend voorschrift, doch kent bevoegdheden toe. Van die bevoegdheid zal al dan niet worden gebruik gemaakt, al naar gelang van de voorschriften der wet geldende ter plaatse der huwehjksvoltrekking. Kent die plaatselijke wet dus een volstrekt huwelijksverbod, gegrond op: verwantschap, medeplichtigheid aan overspel, veroordeeling als hierboven genoemd onder 1, 2 en 3, dan gaat die plaatselijke wet boven de nationale wet van den vreemdeling, al komen in die vreemde wet dergelijke verbodsbepalingen niet of in minder sterke mate voor. Dientengevolge gelden ook voor vreemdelingen de verbodsbepalingen van artikel 87 B. W. l) ter zake van bloed- en aanverwantschap, alsmede het stellig verbod van art. J89||B. W. {Zie ook Arrest v. d. Hoogen Raad van 16 April 1908, afgedrukt o. m. in W. v. d. N. B. v. G. A. no. 379.) Zou desondanks het huwelijk zijn voltrokken en dit volgens des vreemdelings nationale wet geldig zijn, dan is in dat geval het huwelijk niet nietig. Men zie echter voor den A. v. d. B. S., Wetb. v. Strafr. art. 466. Het huwehjk voltrokken in strijd met eene der bovengenoemde verbodsbepalingen is niet nietig, mits het geldig zij volgens de in artikel 1 aangewezen wet (B. W. 140 v.) Geen der verdragsstaten is verplicht toe te laten de voltrekking van een huwelijk, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard strijdig zou zijn met zijne wetten. Men denke hierbij aan het voorgenomen nieuwe huwelijk van hen, wier vroeger huwelijk is ontbonden door echtscheiding; zie art. 90 B. W., welk artikel ontbinding na 5-jarige scheiding van tafel en bed niet noemt. Evenmin zal eene vrouw van vreemde nationaliteit wier vroeger huwelijk nog geen 300 dagen is ontbonden naar het bepaalde in art. 91 B. W. h. t. 1. een nieuw huwelijk kunnen aangaan. Volgens sommigen zou ook moeten gedacht worden aan het vei bod van bigamie, doch in geen der verdragsstaten is bigamie of polygamie toegelaten. Beletselen van godsdienstigen aard kunnen bestaan voor Staten waar kerkelijke wetten gelden; zooals het niet erkennen van de rechtsgeldigheid van de echtscheiding, hetzij in het geheel niet dan wel voor leden van een bepaald kerkgenootschap; verder het verbod om huwe- ~.l)™^rid.nmi0ere,iikheid» van 4j8P,ensatie is het verbod van art. 88 B. W. niet volstrekt. Zie h?™»iHt™^ te" veraeldeene beslissing omtrent 2 Hongaren, die in hun land dispensatie van huwelijksverbod verkregen hadden en van hunne huwelijksbevoegdheid deden blijken Zou eene vreemde wetsbepaling naar de Nederlandsche wet verwijzen, dan zou ook art. 88 U. W. van toepassing kunnen zijn. (Verdrag art. 1.) 106 Huwelijksbeletselen, van godsdienstigen aard enz. lijken te sluiten van personen die eene kerkelijke wijding ontvingen of die eene kerkelijke gelofte deden, of ook nog van personen behoorende tot verschillende kerkgenootschappen. Het niet in acht nemen van zulk een beletsel, ontleend aan de plaatselijke wet, kan echter buiten het land der huwehjksvoltrekking nietigheid van het huwehjk niet tengevolge hebben. Dit voorschrift schijnt voorloopig, voor ons land althans, van weinig belang. (Zie B. W. 83.) Behoudens de toepassing van het lste lid van art. 6 van dit verdrag, verbindt zich geen der contracteerende Staten een huwelijk te doen voltrekken, dat op grond van een vroeger huwelijk of een huwelijksbeletsel van godsdienstigen aard, strijdig zou zijn met zijne wetten. Het niet in acht nemen van een zoodanig beletsel kan intusschen geene nietigheid van het huwehjk ten gevolge hebben in andere landen dan dat waar het huwelijk voltrokken is. (B.\W. 90, 140 v.) Uitdrukkehjk verklaart nu artikel 3 van het verdrag dat niettegenstaande beletselen van godsdienstigen aard voorkomende in de nationale wet van den vreemdeling de plaatselijke wet het huwehjk kan toestaan; doch de andere Staten zijn bevoegd zulk een huwehjk als ongeldig te beschouwen. Eene bepaling als deze, ten aanzien van de verbodsbepaling gegrond op vroeger huwehjk, wordt in het verdrag niet gevonden. Verzet de plaatselijke wet zich uitdrukkehjk, op grond van overwegingen van godsdienstigen aard, of wel op grond van een vroeger huwelijk tegen de voltrekking van een voorgenomen huwelijk en behoort^ geen der partijen x) tot de onderdanen van dien Staat waar zulk eene wet geldt, dan kan niet worden belet dat het voorgenomen huwehjk worde voltrokken ten overstaan van een diplomatieken of consulairen ambtenaar. Overigens wordt overal als geldig erkend, het huwelijk voltrokken ten overstaan van eenen diplomatieken of consulairen ambtenaar overeenkomstig diens wetgeving, indien geen der partijen behoort tot den Staat waar het huwelijk voltrokken is en deze Staat zich daartegen niet verzet. (Zie art. 6 van het verdrag; artt. 1, 12 en volgende der Consulaire wet; art. 3 der Uitvoeringswet; B. W. art. 136; Wetb. v. Strafr. art. 449.) Is nu een huwehjk h. t. 1. voltrokken overeenkomstig de bepalingen onzer wet, dan wordt dit wat den vorm betreft, overal als geldig erkend. (Art. 5, le lid.) Niettemin is het mogelijk, dat zulk een huwehjk elders als ongeldig kan beschouwd worden, n.1. in den Staat welks onderdaan het gebiedend 1) Onder „partijen" in dit verband te verstaan de a.s, echtgenooten. Verklaring niet bestaan huwelijksbeletselen. 107 voorschrift zijner nationale wet omtrent kerkelijke huwelijksvoltrekking veronachtzaamde. (Art. 5, 2e lid.) Ook de bepalingen omtrent huwelijksafkondigingen voorkomende in de nationale wet van den vreemdeling, moeten worden in acht genomen. Verzuimt hij dit, dan kan dat verzuim in zijn land, doch daar alleen, nietigheid van het huwehjk tengevolge hebben. (Art. 5, 3e lid.) De A. vv d. B. S. make dus den vreemdeling op deze mogelijkheden indachtig. 1) Een huwelijk h. t. 1. voltrokken niet naar den vorm door onze wet voorgeschreven, kan nochtans geldig zijn in andere landen, mits de vormvoorschriften van de nationale wetten der vreemdelingen werden nagekomen. (Art. 7.) Alvorens de A. v. d. B. S. huwelijken van vreemdelingen, onderdanen van eenen verdragsstaat, voltrekke, worde gelet op artikel 4. Artikel 4. Vreemdelingen moeten, om een huwelijk aan te gaan, bewijzen dat zij voldoen aan de vereischten der in artikel 1 aangewezen wet. Dit bewijs wordt geleverd, hetzij door eene verklaring van de diplomatieke of consulaire ambtenaren, daartoe bevoegd verklaard door den Staat, waartoe partijen behooren, hetzij op elke andere wijze, mits de internationale verdragen of de autoriteiten van het land der huwelijksvoltrekking het bewijs als voldoende beschouwen. 2) Artikel 4 is voor den A. v. d. B. S. van practisch belang. De vreemdeling heeft aan te toonen, dat hij volgens zijne nationale wet of een daarbij aangewezen wet, bevoegd is om een huwelijk aan te gaan. Dit bewijs wordt geleverd door eene verklaring, afgegeven door daartoe bevoegd verklaarde ambtenaren, hetzij op elke andere wijze, mits als voldoende beschouwd door de internationale verdragen of door de autoriteit van het land der huwehjksvoltrekking. Voor het afgeven van zulk een verklaring worden in de eerste plaats genoemd de diplomatieke of consulaire ambtenaren mits daartoe bevoegd verklaard, enz. Zoo is geschied door België 3), door Zweden voor buiten Zweden gedomicilieerde onderdanen. Voor Nederland ten deele, zie de Uitvoeringswet, blz. 21 v. 1) Zie van ons B. W. artt. 107 v., 137, 140 v. HuwelUksyoltrekking ""nde* voorafgegane afkondiging is in Hongarije verboden liet huwehjk van een Hongaarschen Staatsburger buiten Hongarije voltrokken, moet ook nistorTaTj\S.°n^ WOTden' behoudens ™**\utsehers in verschalende plaatsen „wonend of zich gewoonlijk ophoudend' welk begrip met geheel wordt gedekt door ons „woonachtig". ZU AUgem. Deulseh. Burgert. Geselsb. f 1320. Model-Af schrift eener huwelijksakte. 117 KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. PROVINCIE ARRONDISSEMENT GEMEENTE (Gemeentewapen. ) AFSCHRIFT eener HUWELIJKSAKTE, voorkomende in de Registers van den Burgerlijken Stand der Gemeente Afgegeven ingevolge artikel 5, 4°., van het den 12den Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag tot regeling der WetsconHicten met betrekking tot het huwehjk, goedgekeurd bij de Wet van 24 Juli 1903, (St.bl. no. 231). Vrij- van zegel en kosteloos opgemaakt krachtens artikel 2 der Wet van 7 Juli 1906 (St.bl. no. 162). Heden den „i( • enz. Voor eensluidend afschrift, , den 191 De Ambtenaar van den Burgerlijken Stand der Gemeente i Gezien voor legalisatie der hierboven gestelde handteekening van den Heer Ambtenaar van den Burgerhjken Stand in de gemeente door Ons, President der Arrondissements-Rechtbank te den 191 118 Huwelijksbevoegdheid van Belgen. AFDRUK der Gemeenschappelijke Circulaire van de Ministers van Justitie en van Binnenlandsche Zaken van 1/5 November 1909. Departement van Justitie. lste Afdeeling C. No. 511/11616. Binnenlandsoh Bestuur. betreffende huwelijksbevoegdheid van Belgen. 's-Gravenhage, den 1/5 November 1909. Wij hebben de eer Uwe tusschenkomst in te roepen, ten einde het volgende ter kennis worde gebracht zoowel van de burgemeesters, hoofden der plaatselijke politie, als van de ambtenaren van den burgerlijken stand in Uw gewest. In de circulaire van onze ambtsvoorgangers van 26 Septembei 1906, Afdeeling I C, no. 414, § 2, werd er de bijzondere aandacht op gevestigd, dat artikel 4, lid 2, van het op 12 Juni 1902 te 's-Gravenhage gesloten verdrag tot regeling der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, goedgekeurd bij de wet van 24 Juli 1903 (Staatsblad no. 231), de overlegging van de verklaring eener buitenlandsche autoriteit, als in die bepaling bedoeld, niet als noodzakelijk vereischte stelt ten bewijze, dat er ingevolge de nationale wet van den vreemdeling, of de wet waarnaar de nationale wet uitdrxikkelijk verwijst, geene beletselen tegen zijn huwehjk bestaan. „De ambtenaar van den burgerlijken stand — aldus voornoemde circulaire bladz. 4 — kan de overlegging van eene verklaring als bovenbedoeld vorderen, maar behoeft zulks niet te doen, indien hij overigens voldoende bewijs aanwezig acht voor het niet bestaan van beletselen ingevolge de nationale wet des vreemdelings, of de wet waarnaar die nationale wet uit„JÏ lingen voor hertrouwen van ge- dan Of volgens de Port. scheidenen van echt. wet, voor diplom, of Consul, vertegenw.; of volgens plaatselijke wet mits niet in strijd met Port. publiek recht. Rumenië Idem .... 18 15 21 21 21 21 f, In Rumenië: Als België. Ja. de A. V. d. B. S. der 7) Naar keuze burgerlijk of kerkelijk woonplaats van een der 1 (Wet 6 Nov. 1908) a. voor leden der hpirtp n die beiden daarin het H. Deiae a.s. ecnigenooien. Avondmaal genoten, of tot deelne- Zweden «• Burgerlijk. 21 17 21 21 — 21») ' Voor in Zweden wonenden Als België. Ja. ming daaraan zijn voorbereid ge- ft. Burgerlijk of ! het hoofd der gemeen- Echter bestaan bijzondere ™nden do« den ?Mt_j_ Kerkelijk f) té of de Predikant; | bepalingen voor huw. hoore'n tot een vreemden gods- 1 voor hen die in andere I voltr. door diplom, of dienst, mits de Koning aan hunne j Zanden wonen, de daar- consul, vertegenw. ^Xten* vS huwe": \ ? toe bevoegd verklaarde lijken met wettelijke gevolgen. P Zweedsche Gezanten In alle andere gevallen geschiedt ~t n^„0„lc, huwelijksvoltrekking in Zweden 01 i^onsuib. Toor burgerlijke autoriteiten. Zwitserland Burgerlijk, voor den Amb- | 8) Behoudens vroeger huwelijk. tenaar van den Burger- 9) In zeer bijzondere gevallen heb- liiken Stand . . . 20») 189) 90 90 9010) ?nto) Zie de circulaire van 1906. Zie de circulaire van 1906. Ja. ben de kantonale regeeringen het ■' .... cu°> lo 1 oj oj 4U">> recht deze grenzen terug te brengen tot i8 en r7 jaren. v*:' 'HM. 10) Verklaring van toestemming is al- minderjarigen leen noodig voor --—^ -—van ouders of den voogd. curators.