Decor voor den Stadsschouwburg te Amsterdam naar ontwerp van den schrijver uitgevoerd door Louis Richter PERSONEN: MARKUS ANDREAS NIEUWENBURG. C. J. Bouten. Weduwe ELEONORA DE WILDE . . W. Schmidt Crans. PHIL J. Ph. Toll enaar. DO A. Roes. FRED • . . . . L. van den Honert. SAN W. Braat. DOLF R. van Hasselt. PIETJE C. Roos. TRUUS ) A. Post Uiterweer. M,nU C de twee „vriendinnen „ ... MIEN ) S. van Slingelandt. Speelf in de Goede Stad Delft omstreeks 1910. Voor de eerste maal opgevoerd met bovenstaande rolverdeeling in den Stads-Doelen te Delft op 19 November 1913 door het Delftsch Studenten Tooneel-Gezelschap, onder leiding van den schrijver. PERSONEN • MARKUS ANDREAS NIEUWENBURG Hein Harm». Weduwe ELEONORA DE WILDE . Chr. Poolman. PH1L , . . Jacques Reule. DO Rika Hopper. FRED C.vanKerckhovenJr. SAN Emma Morel DOLF G.Lobo-Braakensiek. PIETJE A. Fuchs. TRUUS ) fjÊf ,. ., C. van der Hikt i *0^4S^ &<&d*mr*~ San. 'n Idee! (ruimt haar boeken en schriften bij elkaar). Dolf. 'n „Kei-ig" idee, hè? — Moest „ik" natuurlijk weer voor je bedenken! — Och kind, je bent veel te stom om schoolmamsel te worden! (San gaat met haar geleerdheid naar binnen). Ziet u, meneer Nieuwenburg, als ze wéér zakt, weten Grootmoeder ik „heusch" geen raad met haar! En vindt u het nu ook niet „idioot-bespottelijk" dat ze me altijd Dolf-je noemt! Nieuwenburg. Zoo'n militair! Dolf. Meneer Nieuwenburg, padvinders zijn geen militairen! Gisteren heb ik het u nog uitgelegd! (gewichtig). Ik begin heusch „ernstig" bang te worden, dat u het nóóit goed begrijpen zult. Do begrijpt het! Maar die begrijpt ook altijd dadelijk alles. Net als Groot- 22 moeder. En San begrijpt nooit iets. Héél, héél lang geleden, toen mijn grootvader in Indië nog officier was .... (San installeert zich met haar boeken op het plat links) O, daar komt-ee. Gaat ze „natuurlijk" weer op artikel 3é zitten blokken. Nieuwenburg (druk aan 't verzorgen van zijn planten). Artikel 36 ? 0 2_ Dolf. Van de Lager-Ónderwijs-Wet! Dat kan ze maar niet onthouden! En ik ken het al uit m'n hoofd, en dan wordt ze giftig. (schreeuwt naar San, met de noodige klemtonen): „Het schoolonderwijs wordt onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt aan de verstandelijke vermogens der kinderen . . . ." (San, boos verdwijnt). Reuzenmop! Nieuwenburg. Artikel 5, geloof ik, van de padvinders-wet zegt: „ Padvinders zijn altijd beleefd Dolf. Zusters rekenen nooit mee. — (ziet Pietje voor het keukenraam): Hè, juffrouw Pietje, wat een mooie boeket! Piet 'n Attentie van meneer Freddie. (dadelijk aangedaan), 't Is vandaag de sterfdag van m'n eersten man! 23 Dolf. En dan bloemen?! .... Piet. Maar morgen zou 'k koperen bruiloftsfeest met m'n derde gevierd hebben, als de sufferd niet gestorven was. Dolf (onder den indruk). O . . . . Piet. Nou had meneer Freddie de dagen verwisseld, maar 't was toch lief bedoeld. Dolf (ernstig). Juffrouw Pietje, hebt u heusch „drie" mannen gehad? Piet. Ja Dolf, 'k ben hard bezocht! En nóg weduwe! (verdwijnt van 't oenster). Dolf. Nu weet ik, waarom u nooit met juffrouw Pietje getrouwd bent: omdat haar mannen altijd dood gaan! Nieuwenburg. Dat was nou *t eenige bezwaar. (Mevrouw De Wilde verschijnt van links. Zij is een vriendelijke levenslustige oude dame met wit haar. In haar ideeën is ze even vooruitstrevendmodem, als ze in haar kleeding gezeüig-ouderwetsch is. Ze draagt een boek, de avondcourant en haar brillenhuis met zich). 24 TOONEEL 5. NIEUWENBURG - DOLF - WED. DE WILDE. Wed. de W. Zag je hoe hij als een groote vogel naar het avondrood vloog?! Och Markus, konden wij nog maar eens mee de lucht in! Nieuwenburg. Jij liever dan ik, Eleonora! — (tot Dolf). Waarom lach jij? Dolf. Ik moet altijd lachen als u „Eleonora" zegt. Dat klinkt zoo „enorm" komiek! Nieuwenburg. Ja jongen, zoo noemde ik je grootmoeder al, toen we hier samen naar 't kinderschool gingen, (tot haar): Weet je nog?! Wed. de W. (knikt lachend). Al nieuws van Dootje? — Een heele agitatie, niet?! Is het niet heerlijk, dat de vrouwen zich zoo doen gelden? En dat wij zooiets nog beleven mogen ?! Nieuwenburg. Dat is maar zooals je het beschouwt. Wed. de W. (bij de heg). O, natuurlijk Markus, jij schudt er je wijze hoofd weer over. Nu, ik juich het dan van harte toe, dat 25 een flink meisje zoo op den voorgrond weet te treden. Nieuwenburg. Op den voorgrond, ja, maar op den verkeerden! Zoo'n snoes als juffrouw Do, ze kon de „reine" van alle bals zijn. En inplaats daarvan .... (minachtend); loopt ze college in de scheikunde! Wed. de W. Haar hoofd is er goed genoeg voor. Nieuwenburg. En wat ambieert ze nu weer?! 't Presidentschap van „Studiebelan* gen"! 't Baantje van dien raren baas daarboven ! Wed. de W. Waarom niet? Nieuwenburg. Wat heeft een mooi meisje voor belang bij de studie, en wat heeft de studie, als ze mooi is, voor belang bij een meisje ?! Wed. de W. Probeer alstjeblieft niet geestig te zijn, Markus! Nieuwenburg. Nu ja, die moderne buitennissigheden ook! Een meisje hoort te trouwen. Al jammer genoeg wanneer ze, zooals Sannetje, voor haar brood moet gaan werken! Wed. de W. Ik vraag jel 26 Nieuwenburg. Maar als dat niet eens hoeft, zooals bij juffrouw Do Dolf. Meneer Nieuwenburg, zal ik u eens wat zeggen? Do is knapper dan „honderdduizend" studenten samen. Wed. de W. Als hij voor zijn vriendin mocht stemmen! Wat jij, Dolf; wij zijn niet zoo uit de ouwe doos. Dolf. Grootmoeder, zal ik nog eens op de gracht gaan kijken ? Misschien is er al iets bekend. Wed. de W. Maar vóór achten weer thuis! — Ja, met al die ouweren gaat dat heer tegenwoordig veel te laat naar bed. Dolf (supreem). Eigenlijk meer dan „idiootbelachelijk" dat een padvinder al om acht uur naar bed moet! Wed. de W. Gebruik je tijd nu! Dolf (holt links af). Als Tantie 't wordt, dan trouw ik met haar. TOONEEL 6. NIEUWENBURG - WED. DE WILDE. Nieuwenburg. Och Heer, geef mij die beenen en die twaalf jaar! 27 Wed. de W. En wat zou je er mee beginnen, Markus? — Wou je jong worden, jong blijven; scheld dan niet altijd op de „buitennissigheden" van de jonge meisjes van tegenwoordig. Tracht ze te begrijpen. Nieuwenburg. Die te begrijpen loont de moeite niet. Enkel verstand en zelfbewustzijn F Wed. de W. Ze zijn zoo aardig, zoo ontwaakt. En in hun strijd voor eigen persoonlijkheid ligt zooveel charme. Nieuwenburg. Charme, Charme?! — Dat is nu juist wat er niet in ligt! Neem de beste, de mooiste, — neem juffrouw Do; als die charme heeft, dan is dat onder eigen protest. Die wil niet charmeeren; die wil alleen maar ernst en studie en „vergaderingen" ! Wed. de W. Onzin. Nieuwenburg. Vindt jij haar dan zorgeloos en vroolijk voor een meisje van dien leeftijd? Wed. de W. Dat ligt niet aan de moderne richting. Nieuwenburg. Ligt er wèl aan! Aan verliefdheid mag niet meer gedacht; vrijerij, foei, t woord alleen! — Neen, Eleonora, de poëzie, 28 die ia heengegaan I — Denk eens aan onze jeugd; toen jij en je zuster daar nog bij je ouders woonden, en daar en daar studenten zooals nu. Toen hoorde je niet van verkiezingen, toen klonken er hier 's avonds serenades, waarbij dan jullie met bloemen werd vergeleken. Wed. de W. De vrouwen hebben tegenwoordig goddank beter te doen. Een nieuwe stroom gaat door de wereld en brengt frisscher idealen. Wij zijn het, Markus, die nog dagelijks veranderen moeten: om in te halen! Spaar me met je „goeie ouwe tijd"; we wisten toen niet beter, maar hoe duf was hij eigenlijk. Die poëzie van toen, schei uit; te denken dat ik daar bijna nog je vrouw door was geworden. Nieuwenburg. Hadt je maar zooveel gezond verstand bezeten! Maar jij verkoos dien andere! En wat voor een; — die je per brief vroeg, en dien je met de handschoen trouwde! Van wien je je nauwelijks méér herinnerde dan dat hij officier op Atjeh was! . . . . Wed. de W. (glimlach end in herinnering). Twee levens zag ik voor me; met jou de zeker- 29 heid, de rust en ... . de verveling, — met hèm al 't andere. Nieuwenburg. Nu, je hebt je deel gekregen van dat „andere"! Wed. de W. Van de dooden geen kwaad. Nieuwenburg. Kom, Eleonora, wou je me nu nog wijs maken, dat je huwelijk niet ongelukkig was? Wed. de W. (met vriendelijken ernst). Geen enkel huwelijk is ooit heelemaal ongelukkig, mijn vriend, als een van twee gelukkig zijn Wil. Nieuwenburg. Zeker, je hebt de tegenslagen dapper gedragen! Zooals jij daar als weduwe in de rimboe achter bleef; daarna fjlf* fijne-schoonzoon, die er met je geld van door ging. En toen je vlucht naar Holland met je zieke dochter en de kleuters, en Louises dood ... Je hebt veel leed gehad. Wed. de W. Méér heb ik gehad om dankbaar voor te zijn. En nu kan 'k al mijn liefde aan de kinderen geven. Nieuwenburg. En toch, als je mij hadt genomen .... Als een bloem zou 'k je verpleegd en beschut hebben. 30 Wed. de W. De hemel heeft me er voor behoed. Die arme bloemen van jou, die nooit met rust gelaten worden! (wijst op zijn verzameling) : Is dat nu natuur; een drilschool is hethet balkon) Neen, maar, Markus, heb je nou die ceneraria's ook alweer begoten?! 't Is soms werkelijk alsof je de boel dood wil hebben! Nieuwenburg (onderwijzend). Ceneraria's kunnen niet genoeg water krijgen! Wed. de W. Daar zal de hemel wel voor zorgen; t heeft gisteren nog geregend. En anders had onze Lieve Heer er wel waterplanten van gemaakt! En daar, ook alweer warempel die stamroos gesnoeid; Iaat toch groeien wat groeien wil! Nieuwenburg. Een fraaie woestenij zou het worden. Zooiets als jou tuin! Wed. de W. En wat is er op aan te merken, op mijn tuin? Bloeit 't er niet heerlijk? Is dat geen vreugde voor het hart? (trekt hem mee): Ik zou nu eindelijk wel eens willen weten, Nieuwenburg, wat je kunt fitten op mijn tuin! Nieuwenburg. Die Seidelbast had al lang 31 uitgebloeid moeten wezen, „Daphne Mizereum" daar is April de tijd voor. Wed. de W. Maar zijn de bloemen nu dan soms niet mooi? En ruik eens; je reinste eau de cologne! Wil je nu die arme plant, die me laatst nog zoo heerlijk van mijn kiespijn afgeholpen heeft, verwijten dat hij niet volgens jouw boeken bloeit?! Nieuwenburg. En daar, alles maar door malkander! Geen orde, geen systeem. Natuur eischt leiding; dat is het schoone overwicht van den menschengeest. Wed. de W. Natuur eischt rust! Planten en bloemen zijn als kinderen; wéér schadelijke invloeden, goed; maar geef ze verder vrijheid. Nieuwenburg. Door vrijheid zijn meer kinderen onder gegaan, dan door dwang. Wed. de W. Oh! Hoe vindt je zoo'n bekrompenheid! — Ik ben dan blij, meneer Nieuwenburg, dat wij geen kinderen gehad hebben! Nieuwenburg. Ik had ze wel in den band gehouden, mevrouw De Wilde, dat verzeker ik u. Wed. de W. Dan zouden ze bij mij steun 32 gevonden hebben tegen die malle tyrannie! Nieuwenburg. Omdat je een anarchiste bent! Wed. de W. En jij, Markus, een ouderwetsth, pietepeuterig despoot! Nieuwenburg. Eleonora!! .... (San verschijnt van links). TOONEEL 7. VORIGEN - SAN; (boven, voor zijn venster, dan even PHIL.) San (verwijtend). Grootmoeder! Wed. de W. (begint te lachen). Och, het is waar ook! — Markus, wat hadden we elkaar beloofd?! Nieuwenburg (lacht ook). Een week lang niet te kibbelen! — Vergeef me, Eleonora! Wed. de ^/.(hoofdschuddend). We worden niet wijzer. San. De Ongure is thuisgekomen! (wijst naar het eenzame venster, waar Phil's gestalte zoo nu en dan even zichtbaar ts). Wed. de W. Niet dien onaardigen naam! San. Wisten we nu den afloop maar! Nieuwenburg. Vraag het hem! 33 San. Ik durf niet; hij heeft me nog nooit gegroèt. — Doe u het! Nieuwenburg. Ik zou je danken, zoo'n Isegrim! Wed. de W. Hoe overdreven! 't Is waar, hij groet niet, maar ik groet hèm wel, en dan knikt hij altijd terug. Ik zal het hem wel vragen!" Nieuwenburg. Doe 't niet, Eleonora! Als hij je voor gek laat staan .... Wed. de W. Als hij niet antwoorden wil moet hij dat weten (gaat naar den muur. Op dit oogenblik stormt Dolf juichend van links den tuin in. Phil is van het Veriater Verdwenen). TOONEEL 8. VORIGEN - DOLF. Dolf. Hoera!! . . .. Ze is gekozen!!.... San. Neen, heusch?! Dolf (buiten adem). Ze is Presidente, hoor!.... 'k Ben maar vooruit gerend, Grootmoeder, om het je te vertellen! Wed. de W. Wat een glorie! San (die op de tafel voor 't prieel den theeboel klaar zet). En Dolf, verder .... 3 34 Dolf. „Oer-leuk", hè, nu is ze een „kei* onder de lui; en, Grootmoeder, je hadt moeten zien hoe ze haar hand schudden! En Freddie riep maar tegen iedereen: „Heb je haar al gefeliciteerd ?" Wed. de W. Ik ben innig blij! Dolf. 't Was een pan, gewoon! (de huisbel luidt). Daar zijn ze! San. Gauw open doen! (holt in huis). Dolf (achterhaalt haar). Och kind, met je koekebeenen (San en Dolf links af.) Hoera! .... Wed. de W. (gaat zitten). En jij, Markus, geen roet in 't eten gooien. Nieuwenburg (neemt ook een stoel). Maar mijn lieve kind, ik gun juffrouw Do van harte de hoogst mogelijke onderscheiding. Wat wil je meer?! (Fred verschijnt met San van links, daarachter Do en Dolf. Fred is een prettige verschijning, een echt enthousiast leuk student. Nu ziet hij rood van opwinding, zijn oogen schitteren van voldoening. Do is een mooi, ernstig jong meisje; met iets koninklijks over geheel haar Wezen en groote donkere oogen. Ze ziet er nu moe en bleek 35 uit, niet als iemand die net een overwinning behaalde). TOONEEL 9. VORIGEN - FRED en DO. Dolf. Lang zal ze leven, in de gloria!!.... San. Hoezee voor de Presidente! . . . . Fred (opgewonden). Wat zeggen jullie er er van ?!.... Wed. de W. (applaudiseert). Bravo I Fred. Jullie hebt wat gemist! Gespannen als het heeft! — met een paar stemmen maar heeft ze het gehaald, (tot Do): Toch eigenlijk net op 't kantje af, zeg Do! — (ploft neer). Hèhè, k heb niet veel in mijn leven zoo gezweet! San. Ga zitten, ga zitten .... En Do, vertel ....! (allen nemen geleidelijk plaats). Fred. Het barste moet jullie het eerst hooren! Weet je, wat hij-daarboven, meneer de aftredende president 'm gelapt heeft?! Do (mat). Och Fred, laat maar. Fred. Een speech gehouden, pal tegen Do gericht! De lui opgeruid om haar niet te kiezen! San. Neen!.... 36 Fred. Waarachtig hoor! Ronduit hatelijkheden aan haar adres! Do. Kom, hatelijkheden .... Fred. Grove onhebbelijkheden, niets anders ! — 't Is gewoon min om als voorzitter op die manier partij te kiezen. Nieuwenburg. Maar hij mocht toch wel zijn meening zeggen. Als hij nu vindt dat meisjes.... Wed. de W. (duidt hem te zwijgen). Sst! Do. Meerens was de bestuurscandidaat. Fred. Och wat, dan laat je je niet vlak voor de stemming over je tegenpartij uit, zooals hij over jou! Wed. de W. Maar wat heeft hij dan gezegd? Fred. Hij heeft geprobeerd Do om haar mooie oogen belachelijk te maken! San. Neen! .... Do. Je overdrijft, zoo erg was 't niet. Wed. de W. Vertel nu geregeld, Freddie! Fred. Nou, er was dan al eenmaal gestemd, en dinges, de derde candidaat, — hoe heet ie ook weer; doet er ook niet toe, — was al afgevallen. — 't Ging dus tusschen Do en Meerens. Ineens staat hij, de Ongure, die in 37 t begin ook al zoo'n soort afscheidsrede gehouden had, — staat ie nota-bene wéér op, en begint me daar een redevoering.... Goddorie, zooals die baas spreken kan, want dat juist was *t fnuikende: je voelde dat er gedaas bij was, en tóch pakte hij je! — 't Werd doodstil langzamerhand. En toen zette hij het standpunt uiteen dat dan volgens hem de Commissie tegenover de proffen moet innemen; enfin, een relaas, verdraaid knap en helder. Tot zoover, goed, maar toen zijn krankzinnige conclusie: „Wanneer gij hiermee instemt, zult ge erkennen dat vóór alles een systematisch, logisch optreden in de komende tijden van ons Bestuur gevergd zal worden; — en daarom kan ik er niet genoeg tegen waarschuwen en de presidentshamer aan de steeds wat weifelende handen van een jong meisje toe te vertrouwen, — hoe groot haar verdiensten op ander gebied ook mogen wezen." San. „Weifelende handen"! Dat dorst hij van je zeggen I Nieuwenburg. Maar nu de oogert^ Fred. Komt nog! — „dat er dus vóór alles een man aan de spits moest staan, karaktervol 38 genoeg, om desnoods tenkoste van zijn eigen positie tegenover de faculteit, een principe door te voeren!" Do (zwak). Och Fred, ik ben het nu immers! Fred. Neen, jullie moet hoor en: „En dat men dus goed moest bedenken, dat het de zaak verraad aandoen zijn zou, enkel uit vrees om „in twee mooie oogen", — zijn woorden, hoor, — „de teleurstelling van een nederlaag te lezen, niet op den Bestuurscandidaat te stemmenl" — Nu vraag ik je, als dat niet goedkoop is, om ten koste van Do's oogen Nieuwenburg. Maar ze zijn dan ook mooi! San. Maar meneer Nieuwenburg, zooiets haal je er toch niet bij?! Gunst, Do, ziedde je niet?! — 'k Geloof, 'kzou terug gesproken hebben. Fred (juichend). Heeft ze ook gedaan! San. Neen! Do, hoe dorst je?! Fred. Ze heeft 't hem weergegeven; prachtig! Gewoon alsof de geest over haar kwam! Ze zei: „dat ze niet sprak uit persoonlijke eerzucht, of uit vrees van in twee mooie oogen teleurstelling te moeten tooneh", — je begrijpt: bar succes! — „maar dat ze, eenmaal door 39 haar partij aan 't hoofd was gesteld, krachtig moest protesteeren tegen de conoentioneele dwaalbegrippen van den president; dat een vrouwenhand evengoed zonder te weifelen een principe kon doorvoeren, — en dat, waar de Ongure .... of zij zei dan: „de geachte spreker" - waar die zich zoo liet voorstaan op de karakter-vastheid van zijn geslacht, vrouwen het in menig opzicht, allicht in tact, wonnen; — en dat men dikwijls met een weloverwogen vriendelijk woord verder kwam, dan met een hatelijk, zij 't dan ook nog zoo kundig optreden I" .... Wed. de W. Heel goed. San. Die zat! Nieuwenburg. Maar u hebt redenaarstalenten, juffrouw Do! Fred. 't Was verdiend, zeg zelf. — En toegejuicht als ze werd! En toen sprak hij weer, en toen zij nog eens! — Waarachtig, Do, — 't was net alsof jullie het in privé tegen elkaar hadden! — En meegesleept als de vergadering werd! — Die arme Meerens kwam zelf heelemaal niet meer aan 't woord. En toen 't oplezen van de briefjes; 'k hoor 't nog: 40 Meerens .... Mejuffrouw van Ranen .... Ranen .... Meerens.... *t ging zoowat gelijk op; tot ze tegen 't eind een kleinen voorsprong kreeg, letterlijk onder gebrul! — En die hield ze: Meerens .... Ranen .... Ranen Ranen.... Meerens Ranen.... Met 105 tegen 97 stemmen: „Mejuffrouw Dorothea van Ranen — Presidente /" Dolf (die bij Do zat). Hoera H Do. Och Dolf jij ... . San (die voor de thee zorgt). En toen, Do, vertel zelf toch eens! . . . . Fred. 'n Gejubel, en *n lawaai met lessenaars, en een getrappel! En toen begonnen de meisjes ineens met: „Lang zal ze leven.... Dolf. . . . . in de gloria! .... Fred. De heele zaal nam 't over; óók de tegenpartij! Alleen de Ongurë stond als een pilaar; je kunt begrijpen, hoe die *t land had! — Toen 't wat bedaarde, hamerde hij stilte, en kreeg die ook nog, want iedereen was benieuwd naar wat hij na zijn nederlaag nog te vertellen zou hebben. Maar 't liep vrij nuchter af; hij las zakelijk den uitslag van de stemming voor, noemde den dag van de installatie, en sloot de vergadering. 41 San. Geen woord van felicitatie?! Fred. Niets! Wat 'n buffel, hè? - Maar toen wilden de vriendinnen haar huldigen; je had moeten zien hoe die dikke Mien zich weerde; ze maakte formeel amok; maar Do wou niet. — Waarom toch niet, Do, het kwam je toe! — *k Moest haar helpen uitknijpen over de binnenplaats. Hèhè .... (San geeft hem thee). O, merci, zalig! (de huisbel gaat). Ik wed, daar zul je ze hebben! Do (staat geërgerd op). Och nee .... Fred. Aan je lijfgarde ontkom je niet! (San gaat open doen). Dolf (heeft een paar bloemen geplukt). Daar Tantie, ter eere van 't feest! Dó. Maar Dolf, 't is heelemaal geen feest. Dolf. En Fred maakt er zoo'n drukte van! Fred. 't Is wat een eer, Dolf! Wed. de W. Ik hoor ze al. Nieuwenburg. Wie zijn dat? Fred (met een knipoogde). De suffragetten! Nieuwenburg. De . . . .? Wed. de W. (bestraffend). Freddie! San komt van links met de twee vriendinnen 42 Truus en Mien, terug. Beiden zijn typen Van het ultra-moderne intellectueele meisjes-studentje, uit de gegoede burgerkringen. Truus is voor haar doen vrij elegant, ze draagt een, hoogstwaarschijnlijk zelfontworpen, japon; ze is lang, zeer zelfbewust en zakelijk, maar daarbij ook zeer correct en beleefd. Mien is in alles „dikke Mien, die amok maakte"; draagt blouse en rok, een bril, de. onafscheidelijke city-bag, — is een tikje vulgair, en lacht na iederen zin Wat lijmerig na). TOONEEL 10. VORIGEN - TRUUS en MIEN. Truus (stevent recht op Do af). Nogmaals bravo! — Je ziet ons nu in functie f 't Bestuur heeft loopende vergaderd; we bieden hier officieel onze gelukwenschen aan. Mien. Je hebt je goed gehouden, hoor! — Tegenover dergelijke idioterie! Wat keek ie op z'n neus, hèhè, hi. . .. Do. Jullie kennen.... (algemeene begroeting). Wed. de W. Ik mag u beiden even goed feliciteeren; na al uw moeite .... 43 Truus. O mevrouw, de tijd wasser rijp voor. — *n Kwestie om 'm te gebruiken. Nieuwenburg (zacht tot Fred). Stel me eens voor. Fred. Truus en Mien, mag ik... . Of neen, jullie komen in functie, dus; „Meneer Markus Andreas Nieuwenburg, — de Secretaresse en Penningmeesteresse der MeisjesStudenten-Ver eeniging." Truus. Aangenaam. — Do, waarom ben je dadelijk weggelcopen; 't sneed iedere manifestatie af. — 't Was juist nu 'n mooie reclame geweest. Mien (tot Weduwe De Wilde en San). Uilig, hè, zoo'n optreden! Speelde er ons lekker mee in de kaart; hèhè, hi. . . . Truus. Ja, daar moet je een man voor zijn. Nieuwenburg (zacht). O dank u. Mien. Maar we zullen er wel van profiteeren! Truus, vertel wat we besloten hebben. Haha .... (tot San). O, laat maar, geen thee, dat geeft maar weer omwasschen (tot weduwe De Wilde). Laat u hèm dat nog niet doen, (duidt op Dolf); hij is er groot genoeg voor. 44 Dolf (hoogstverontwaardigd). Omwasschen?! Dat is „absoluut" geen mannenwerk! Mien. Nou, mijn broertje doet het; — ja, hè, ik kan mijn tijd wel beter gebruiken. Hihi .... Do. Wat hebben jullie voor besluit genomen ? Truus. Er wordt een brief opgesteld, 'n openbaar schrijven — (weduwe De Wilde is opgestaan), 't is volstrekt geen geheim, mevrouw (tot Mien). Hebt je 't kladje? (Mien zoekt in haar tasch). Wed. de W. *t Wordt mij wat koel — (tot Nieuwenburg). Willen wij de muziek vast eens uit gaan zoeken? (zacht). Ze kunnen ons nu wel missen. Nieuwenburg (staat op, zacht). Heere, wat nummers! Wed. de W. (a. v.) 'k Dacht wel, dat jij je zoudt ergeren. Ik mag ze wel, die baanbreeksters — (luid). Dolf, draag me dat eens in huis. (wijst op het theeblad). Goedenavond. (Dolf gehoorzaamt zwijgend, doch niet zonder Mien een nieuwen verontwaardigden blik te hebben toegeworpen). 45 Nieuwenburg. Eleonora, 't is juist acht uur; ik loop eerst even mijn grachtje om. — (Weduwe De Wilde links in huis af. Nieuwenburg gaat naar zijn kamer, dan, een oogenblik later met hoed en stok door het tuinpoortje de straat op). TOONEEL 11. VORIGEN - (zonder NIEUWENBURG, DOLF en WEDUWE DE WILDE.) Truus. Wat 's dat voor een meneertje? Fred. De chef van mijn ploerterij. Mien. Wat? Hèhè, hi Do. Onze buurman. San (plagend). Pas jullie maar op; hij 's tegen de vrouwenbeweging. Mien. D'r tegen?! Fred (knipoogend). Pal. Truus. Zag er naar uit. — Stumperd. Do. Maar nu die brief! .... Mien (haalt haar halve tasch leeg, de meest verschillende voorwerpen komen voorden dag; als: boeken, een kam, een wit kraagje, potlooden, een pantoffel, enz.) *k Heb het zeker verloren, hee.... 46 Truus. Nou, 't moet een vlammend pro test worden dat we in het Studenten Week'blad zullen publiceeren, onder den titel: „Ridderlijk Verweer". - Onderteekend door allen die je candidatuur gesteund hebben. Mien. Alle leden van onze vereeniging, geen enkel meisje mag ontbreken. Ik zal wei met de lijst rondgaan, hèhè .... Do. 'n Protest? .... Waartegen? Truus. Natuurlijk tegen die malle speech over je oogen. Do. En dan? Truus. 't S. W. krijgt iedereen in handen; en desnoods sturen we het ook bij de Minerva in. Mien. Nemen het niet op; 'n ouwen wijvenredactie. Fred. Maar dan moeten jullie er Do's tegenspeech ook bij afdrukken. Truus. Daar voel ik wel wat voor. Mien. 'k Heb je alleen niet kunnen bij houwen met m'n aanteekeningen. Waar heb ik nou toch (zoekt opnieuw in haar tasch). Fred. O, ik weet 'm nog precies. Truus. Iedereen kan dan nog eens zien 47 hoe moeilijk het blijkbaar schijnt, waar men tot dergelijk geleuter vervalt, tegen onze beweging rationeele bezwaren in te brengen. Mien. Nou Do, niet mooi bedacht? Wat zeg je er van? Do. Dat er niets van komt. Truus. Watblief? Do. Ik ben er tegen. Fred. Maar Do! Mien. Ons bestuur heeft er anders met algemeene stemmen toe besloten, hèhè, hi Do. Dan toch buiten mij om! Truus. Natuurlijk, je kunt toch niet zelf mee protesteeren! Do. Neen, maar als degeen wie de zaak het meest aan gaat, èn als jullie presidente er mijn veto tegen uit brengen. En dat doe ik bij dezen. Mien. Gut, waarom? Do (geërgerd). Waarom, waarom, — omdat ik vind dat het nu genoeg is. Ik werd gekozen, nu geen lawaai achterna. Truus. De tegenpartij, die een gek figuur slaat, laten we daar toch voordeel van trekken. Do. We moeten niet op de fouten van onze 48 tegenpartij, maar op onze eigen kracht bouwen. Mien. Hèhè, da's theorie; da's geen politiek. Do. Laat 't zijn, wat 't wil, maar ik verbied het. Truus. Verbieden! Twee voor, één tegen. Do. Wil je daarmee zeggen, dat jullie het toch doorzetten?! Als je er dan maar op rekent, dat ik me uit alles terug trek. Truus. Je ouwe wapen! Mien. Zoo dwing je ons altijd! Do, Dwing? — Wanneer ik me voor een streven warm maak, er het hoofd van ben, dan wil ik niet meedoen aan dingen, die me grondig tegenstaan. Bevalt mijn opvatting niet, doe het dan zonder mij. Truus. Je weet best dat dat onmogelijk is. Mien. Zonder jou missen we dadelijk den aanhang van de heele kliek van Fred, en van een hoop lui meer, die in hun hart niets om de zaak zelf geven. Do. Nonsens. Fred. Neen, Do, — dat is zool Do. In ieder geval; ik heb jullie gewaarschuwd. 49 Truus. Dan maar niet. Kom Mien! (zij staan op). Mien. Ik had eens juffrouw Do van Ranen moeten wezen: met jouw middelen en relaties! 'k Zou ze beter in dienst van de zaak geëxploiteerd hebben. Do. Best mogelijk, (tot beiden, die ze door het tuinpoortje uitlaat): En geen rancune? Truus (stijf). O nee, goeienavond. Mien. Dan bedenken we maar weer wat anders, hehee, hi. ... Daag! (beiden af). TWAALFDE TOONEEL. FRED. - DO - SAN - dan DOLF - (boven voor 't venster even PHIL), dan WEDUWE DE WILDE. (Het begint langzamerhand donker te worden). Fred. Je hebt er den wind onder, alle eerbied. Do. 't Zijn goeje kinderen, maar zoo nu en dan dienen ze geremd. Fred. Met dat al was 't idee zoo mal niet. Heel goed, als de Ongure zijn streken eens thuis gekregen had. 4 50 Do. Och Fred. Wat jij, San? San. Ja Do, ik ben het met Fred eens. Fred. Goddorie, een heel jaar heb ik nu bij dien vent gerepeteerd, en 'k vond het waarachtig zoo'n kwaje kerel niet. Maar had ik dit geweten Morgen zeg ik het hem vierkant in zijn gezicht. Do. Ik wil volstrekt niet dat je er over spreekt. Fred. Waarom niet? Do. Daarom niet. Fred. Als ik daar nu iets van snap. Neen, juist omdat ik hem wel lijden mocht, wil ik 't hem ronduit zeggen. Laat 't een menschenhater zijn; voor mijn part, maar tegen vrouwen kan hij correct blijven. Do (boos). Jij met die groote woorden altijd! Blijf zelf „correct", en meng je niet in iets wat je niet aan gaat! Je hebt gezien dat ik mezelf nog best verdedigen kan. (tot Dolf, die uit huis komt). Ga je slapen? Nacht Dolf. San. Sst, daar is hij weer. (Boven op zijn kamer steekt Phil het licht aan, hij laat het gordijn neer tot zoover het venster opgeschoven is.) 51 Dolf. Dag meneer f.. . . ('f gordijn zakt). San. Dolf je toch! Do. Waarom zou Dolf hem niet groeten?! Wat zijn jullie toch kinderachtig! Dolf. 't Is wat een aardige meneer. Wed. de W. (links op het plat). Kom Dolf, naar bed! Dolf. Tantie, kom je nog eerst even mijn rupsen zien ? Hè toe, je hebt het beloofd! San. „Hè toe!" Kleine jongen! Moet „Tantie" je soms ook toedekken?! Dolf (uit de hoogte). Och kind, praat jij „alsjeblieft" niet mee. Jou vraag ik het, als gewoonlijk, „absoluut" niet. (tot Do): Komen hoor! Do. Dadelijk. (Dolf verdwijnt in huis. Even stilte). TOONEEL 13. FRED - DO - SAN. Fred. Goed, 'k hou mijn mond. Maar met de lessen is 't uit. Do. Met de lessen is 't niet uit; je hebt zijn hulp broodnoodig voor je mondeling. (Bovendien, je weet best, dat hij niet uit weelde 52 repetitor is, en dan heb je niet het recht zijn verdiensten plotseling te laten ophouden. Fred. Vandaag of morgen was 't tóch uit gewest; de man zit van Maandag af dik in z'n ingenieursexamen. Heer in den Hemel, Do, wat heb je toch voor zwak voor dien baas?! Een type, dat je niet kent, die de eerste maal dat hij met je in aanraking komt, je onhebbelijk behandelt; een vent die altijd zuur kijkt; nooit fideel wordt Hoe dikwijls heb 'k hem niet gevraagd eens een avond te komen kletsen^ of om eens mee te gaan tuffen. Altijd „merci". — Als dat nu alleen komt omdat hij arm is, dan vind ik dat hij met die armoede allergoedkoopst poseert, — ja, poseert, want niemand weet iets méér van hem af dan dat. God-weet, is het zijn wensen wel om intressant te lijken, zoo'n soort verkapte held, met een „tragéédie" in zijn verleden! Do (heftig). Als je vader gelden verduistert, en zich dood schiet! Dat noem jij zeker geen tragedie (stilte). San. Zijn vader ....?! Fred. Do, hoe weet je dat? Do (plotseling gereserveerd). Ik ik heb het gehoord.... 53 Fred. Heeft zijn vader zich doodgeschoten? Do (ontwijkend). Eh .... ja, ik geloof wel. — In ieder geval, praat er maar niet over, Fred. Neen, natuurlijk niet. Maar ik snap niet, hoe jij daar aan komt. Wed. de W. (op het plat links). Dootje, kom eens bij dien stouten jongen; hij wil niet naar bed. Dolf (reeds half in nachtoillet). Tantie, waar blijf je? Do. Ik kom. (af in huis, Weduwe de Wilde en Dolf verdwenen). TOONEEL 14. FRED - SAN. Fred (na een zwijgen, plotseling). God-Allemachtig! San. Hei-hei, kun je wel?! Fred. Ze staat toch een heel eind boven ons. San. Wie? Fred. Do natuurlijk. Nu zal ze dat van dien vader toevallig gehoord hebben, en dadelijk houdt ze er in haar oordeel rekening mee, dat 54 die vent 't misschien barre zuur gehad heeft. En onderwijl hebben wij hem maar botweg afgemaakt' Wij zijn toch kaffers! San. Maar Fred, ik ... . Fred. Ja natuurlijk, jij dacht net als ik. Och San, dat zullen we altijd weer voelen; we kunnen ons niet bij haar vergelijken. Ze heeft zoon verdraaid chique manier van denken! En wat is ze mooi, hè?! Je hadt moeten zien, toen ze daar sprak, met die donker roode kleur!,En daarbij zoo barre pienter en verstandig! — Vindt je ook niet? San. Zeker. Fred. Ze is zeldzaam, zeg zelf .... San. Ja... . Fred. Al jullie andere meisjes boft er eigenlijk bij, dat een type als Do op de wereld is. Als iemand van haar houdt, dan is dat eigenlijk een hulde .... San .... aan ons?!.... Fred. Zeker; zij is de ideale vertegenwoordigster van jullie geslacht. San (zacht). Als je 't zoo beschouwt (Pietje verschijnt op het plaatsje). 55 TOONEEL 15. VORIGEN - PIETJE. Piet (over de heg). Meneer Freddie .... Fred. Ja Piet? Piet. De heer en van voor vragen of ze uw kamer mogen gebruiken om te kaarten. San (zacht). Niet doen, Fred! Piet. En ze rekenen er op dat u ook van de partij zult zijn. San (a. v.). Weiger nu. Fred (zacht). Waarom? San. Je werk .... Fred. Nou ja ... . (tot Piet). Mijn kamer kunnen ze krijgen. En ikzelf .... zal nog wel zien. Piet, 'k Zal *t zeggen, (verdwijnt). TOONEEL 16. VORIGEN zonder PIETJE. San. Je hebt deze laatste avonden hard noodig. Fred. Wat weet jij daar nou van. San. Do zei gisteren nog . . . '. Fred (opeens belangstellend). Do2 — Wat 56 zei ze? — Dus ze praat wel eens over mij? — Wat zei ze, San ? San (wat kribbig). Net als ik, dat je aan moest pakken. Fred. En wat meer? San. Meer niet. Fred. Toe, vertel eens San, ik moet je wat vragen Geloof jij, dat dat ze van me houdt ? 1 San. Dat weet ik niet. Fred. San, wees eerlijk!. ... San (met een zucht). Soms denk ik het wel eens. Fred (verheugd). San San. Hoewel, toen ze daarnet zoo heftig tegen je was .... Fred. Dat meende ze niet. San. O. Fred (angstig). Dacht jij van wel? — 'k Gaf wat, als ik 't wist. San. Vraag het haar dan. Fred. Neen, dat durf ik niet. Ze is zoo.... zoo superieur. — Stil. 57 TOONEEL 17. DO (van links). Do. Ik was daarnet onaardig tegen je, Fred. Het spijt me. Fred (stralend). O, 't was niets. Ik had in alles ongelijk! Do. Neen, 't was mijn fout. — Maar je weet wel hoe ik het bedoel, hè? — Kom, ga je nu aan je werk? Fred. De lui hebben mijn kamer ; mag ik niet wat hier bij jullie blijven? (op Fred's kamer rechts heeft Pietje ondertusschen de gordijnen dicht getrokken, en licht aangestoken.) Do. Maar jongetje, dan wordt er weer niets uitgevoerd. Kom, je schriftelijk is dragelijk geweest; heb nu den moed vol te houden, en je komt er. En denk eens, wat voor gezellige plannetjes we dan weer kunnen maken. Fred (gedwee). Goed Do; ik zal gaan werken. Do. Maar echt werken! Niet bij Pietje gaan zitten praten! Fred. Op mijn slaapkamer, nu goed? Do. Braaf. Goejenacht. En dank je nog wèl voor al die heerlijke hulp die ik vandaag van je gehad heb. 58 Fred. O, dat.... 'k Ben zoo trotsch op je, Dol - Slaap wel, hoor! (schudt haar hand; gaat door t hekje naar rechts. Dan, zich bezinnend): Gunst, nacht Sannetje! San. Nacht Fred. (De tuin is nu donker, de maan is nog niet op. De (met zichtbare) lamp in de tuinkamer Verlicht het gedeelte voor het prieel waar de stoelen staan). TOONEEL 18. DO - SAN. San. Kom je wat bij me zitten? Hier, maak het Je makkelijk. - Do, wat is er? Gunst ' " w/-? • fft' ~ D°' Wat 18 er tod» gebeurd? - Wil je het me niet zeggen? - Och, daar zul je dan wel je redenen voor hebben. Maar t is alsof achter die geschiedenis veel meer steekt. — Hoe wist je van die zelfmoord? Vergeef me, ik zal niets meer vragen. Ik zal een mantel voor je halen. Do (houdt haar terug). Neen San, vraag maar; ik kan niet langer alles in me opkroppen. Jou wil ik het vertellen, want jij bent mijn liefste vriendin. 59 San (gelukkig). Ben ik dat werkelijk? Do. Niemand hier weet dat ik hem gekend heb. San. Wie .... de Ongure? .*. . . Do (hartstochtelijk). Ja, zoo noem jullie hem, omdat je *m niet begrijpt, je niet voor kunt stellen wat voor 'n vroolijke, hartelijke jongen hij eens was, — vroeger, voor het gebeurde met zijn vader. San. Heeft die geld verduisterd? Do. 'k Had *t niet moeten vertellen, maar Fred oordeelde zoo hard. San. Maar hoe kende je 'm? Do. Zijn ouders waren Ooms buren in stad. Weet je niet, dat groote huis, dat ik je eens wees. San. 'k Herinner me. Do. Daar woonden ze. 'n Heel jonge papa, net Phils oudere broer, — en een moeder, beeldig was ze en altijd prachtig gekleed- „De prinses met de pages", noemde Oom ze. 't Was daar aan huis altijd feest; alles kon, alles mocht daar altijd. Je weet wel, van die menschen, die geboren schijnen om blij en gelukkig te zijn. Ik geloof dat van de drie Phil 60 nog de ernstigste was; en hij was al zoo'n dolle levenslustige jongen. Van jongsaf hadden we samen in den tuin gespeeld, — en later ook, al was liij ouder, hij bleef mijn eenige vriend. San. En.... Do. Tot de slag kwam. Phil zat toen in de hoogste klas van de Burgerschool. Zijn vader had een kantoor, en opeens hoorde je dat de zaken in de war waren, dat ze veel te ruim geleefd hadden. — Dien middag, — o, ik weet het nog, — toen het bekend werd, en al die menschen voor hun deur, en de politie die binnendrong om hem te arresteeren. Maar toen schoot hij zich dood. San (zacht). Hoe vreeselijk. Do. En Phil, die thuiskwam, en van niets wist, — en daar boven zijn vader, zijn grooten vriend dien hij zóó aanbeden had, dood vond, — door eigen hand terecht gesteld .... San. Hè .... Do. Al dat afzichtelijke plotseling als modder over zijn zonnige jeugd. San. En .... de moeder? Do. Gevlucht. Je begrijpt hoe ontzettend 61 ook voor haar de ontdekking moet geweest zijn, dat haar man een dief was. — Maar dat ze zóó kort daarop hertrouwde, dat heb ik nooit kunnen begrijpen. San. Hertrouwde? Do. Met een vriend, die veel bij hen aan huis, kwam. Phil heeft haar daarom nooit meer willen zien. Hij bleef alleen met zijn ontgoocheling, en met de schulden en een bekladden naam. (zwijgt, verloren in gedachten). San. Alleen. — Maar.... jij dan, Do. (aarzelend): Want, nietwaar, — jij hieldt van hem? Do. Ja, ik hield van hem. En hij hield ook van mij, — tenminste (zachter): dat dacht ik. Nooit was het uitgesproken tusschen ons, maar ééns had hij gezegd: „Als je zoo wordt' als Mama, dan neem ik je tot vrouw!" (stilte). San. Je hebt hem toch weer gezien. Do (smartelijk). Neen, mijn Phil van vroeger, dien heb ik nóóit weergezien. San. Maar .... Do. O natuurlijk, heb ik alles beproefd, al hield Oom me ook tegen. Op een avond, stilletjes, door den tuin .... Ze hadden een 62 ouden knecht, die liet me binnen. Dien dag was de begrafenis geweest. En 'k sloop de trap op door de schemering, als in een spookhuis. Plotseling, daar stond hij, op 't portaal, als een geest, heelemaal veranderd. Er was in zijn oogen iets .... Ik dorst opeens niet verder. — En toen, met zoo'n vreemde stem: „Ga weg, nu moet je niet komen!" — En hij vloog weg, en sloot zich in zijn kamer op. En voor die deur heb 'k geroepen, gesmeekt, — maar hij deed niet meer open. San. Neen .... Do. 'k Ben naar huis gegaan, heb hem geschreven .... Alles: dat ik hem lief had, en niet verlaten zou; hem troosten wilde bij wat zijn vader had misdreven, en dat de schulden betaald konden worden, want ik was immers rijk.... Dat is nu zes jaar geleden, en nóg heb ik geen antwoord op dien brief. San. Nooit iets? Do. Vanavond was 't voor 't eeret dat ik zijn stem weer hoorde. San. Maar waarom .... Do. Ja, waarom? Hoe dikwijls heb ik me datzelfde afgevraagd. 63 San. En toen jullie daar tegenover elkaar.... Do. O San, het was zoo hoonend, zoo minachtend wat hij over vrouwen zei! Alles brandde in me en 'k heb hem aangevallen, en toch, door al 't debat heen, was 't of 'k enkel vroeg: „Waarom, Phil, ben je zoo uit mijn leven weggevlucht?" \ San. En hij deed alsof hij je niet kende. Do. Maar het kan niet waar zijn dat het verdriet zóó al het vroegere in zijn hart verstikt heeft. Dien jullie hier bespot, dat is hij niet! San. Nu zul je hem verder weerzien .... Do. Twee jaar heb 'k hier gewoond onder zijn venster; ben 'k dagelijks langs zijn deur gegaan, die 'k niet meer in dorst. En nu, een maand voordat hij hier voor goed vandaan gaat, komt er een kans, de laatste. Eindelijk ben ik dan toch in zijn weg getreden, zal hij me antwoord moeten geven. San. Do, en daarvoor alleen .... Do. Kwam 'k hier studeeren? Dat wif je vragen, hè? — Ik weet niet meer; ik voelde alleen dat ik wat van mijn leven maken moest. En waarom dan niet hier? .... 64 San. Je zult hem weervinden. Do (schudt droef het hoofd). Mijn antwoord zal ik krijgen; en wellicht ziet hij me dan nog eens met de oude oogen aan; maar dan juist is 't voor 't laatst misschien. San. Waarom? Do. Omdat ook ik veranderd ben; niet meer het meisje dat zich tot vrouw „laat nemen" (stilte). San. Dus . . . . 't was niet Freddie. Do. Freddie? San (zacht). Ik dacht, dat je van hèm hield. En hij denkt 't, geloof ik ook. Omdat je 'm aan zijn werk houdt, en hem verbiedt en soms beknort.... Do (heftig). Maar ik wil niet dat hij zooiets denkt, nooit heb 'k hem daartoe grond gegegeven! — Zijn dan al die jongens blind? Kun je dan nooit eens vriendschappelijk met ze zijn, zonder dat ze dadelijk denken .... San- Ik geloof, jij niet, Do. Do. Dan maar onvriendelijk! — 'tldee! — Freddie, zoo'n kind nog, die 't leven voor een grapje houdt. — Hij-daar is een man. Hij heeft geleerd wat 't bijbelwoord beteekent, 65 dat van de zonden der vaderen spreekt. Wat hij alleen vergeten schijnt, is dat er dicht bij hem een plaats was waar hij uit kon rusten.... (smartelijk). Dat venster, oh ... . | San. Kom, zul je nu den moed verliezen, nu eindelijk je uur slaat ? Do. Mijn uur .... San (hartelijk). Kom jij, de dappere Do! Do. Vrijdag is d' overdracht, — gelukkig Vrijdag pas. TOONEEL 19. VORIGEN - WEDUWE DE WILDE. Wed. de W. (van links). Dootje, daar is iemand om je te spreken (zachter). Hij is het; — onze buurman. Do (doodsbleek — staat op). Oh . . , . Wed. de W. Hij is vóór. San. Grootmoeder, vraag of hij hier wil komen. Do (half met een kreet). Nee! Wed. de W. Wil je liever naar hem toe gaan? Do. Ik.... San. Zegt u maar dat we zitten te sche- 5 66 meren, (vroolijk) Ik wil mijn boozen buurman ook wel eens leeren kennen. Als wij dan straks muziek gaan maken, kan Do met hem over de studie spreken. Wed. de W. Ja, dat 's een plan. Is meneer Nieuwenburg al thuis? San. *k Zie nog geen licht. Wed. de W. Ik zal hem roepen. — tot Do). Kind, wat zie je moe. Hij mag 't niet te lang maken! {gaat naar binnen). Do (hulpeloos). O, San — blijf bij me ... . San. Do, toe, sterk! — 't Hoeft toch vanavond niet beslist! Do (voor zich uit). Nu komt hij, en ik kan niet meer weg. ,San. Zeg éénmaal tegen jezelf. „Ik-benniet-bang." En het zal gaan. Do (zacht). Ik ben wèl bang. TOONEEL 20. VORIGEN - WED. DE WILDE met PHIL. Wed. de W. De meisjes zitten nog van 't mooie weer te profiteeren. Nu ziet u ons lust- 67 park ook eens van dezen kant. — Dat is mijn kleindochter Sannetje.... San (schudt zijn hand). Heel aangenaam. (Phil. knikt). Wed. de W. En dat is Do, die kent u al; — juffrouw Van Ranen wil ik zeggen. San (opgewekt). Buurman, ga zitten. Phil. Dank u. (allen, behalve de Weduwe De Wilde nemen plaats). Wed. de W. San-kind, waar heb je t nieuwe pak piano-kaarsen toch gelegd? San. In het buffet Wacht Wed. de W. Welnee, dan vind ik 't wel. — 'k Moet toch eerst nog zien of Dolf slaapt, voor we met ons concert beginnen kunnen. (tot Phil) U hebt ons zeker vaak verwenscht; nu ik mezelf ook, maar alle begin is moeilijk ! — Do, niet te lang; je hebt een stoeren dag gehad! (dreigt lachend tegen Phil) Vanavond geen debatten meer! (gaat naarbinnen). TOONEEL 21. VORIGEN - zonder WED. DE WILDE. San. Grootmoeder is jong van hart, niet? Verleden jaar is ze pas met piano begonnen. 68 Meneer Nieuwenburg geeft ons les. Herkent u Mendelsohn wel eens uit onze biefstukpolka? Maar de fluit klinkt fijn, niet? (Phil knikt; stilte). Wilt u nog thee? Phil. Dank u. San. Heerlijk, die lente, niet? (stilte) Grootmoeder, kunt u ze vinden? Nee, daar niet; wacht ik zal.... (staat op). U excuseert me wel; al die geleerdheid gaat mij toch te hoog. Hier Do, neem deze doek, 't wordt koud (gaat naar binnen). TOONEEL 22. PHIL - DO. (Phil staat op, Do ook; een zwijgen. Dan): Phil (koel maar beleefd). Het doel van mijn komst is u mijn verontschuldigingen aan te bieden voor de persoonlijke toespelingen, die ik me vanavond veroorloofd heb. Het spijt me heel erg, dat ik naar zulk een minderwaardig wapen greep. Do (heel zacht). Phil. Phil (onverstoord). Nu u overwonnen hebt, hoop ik dubbel dat u mij 't wilt vergeven; — 69 in het belang van de zaak zelf, die, dat weet ik, u evenzeer ter harte gaat. Do. Phil!.... Phil (a. c). Zooals u weet zal de Commissie dit najaar weer een rapport uitgeven. Het is een heel dossier dat op u wacht. Daarom stel ik u voor mijn toelichting daarbij wel te willen aanvaarden; ik heb me in die kwesties nog al ingewerkt, en u wordt dan sneller en gemakkelijker wegwijs. Do (haast smeekend). Phil I! .... Phil (a. c). Dat was wat ik u te zeggen had, en 't leek me beter, dit dadelijk te doen. (stilte). Do (zich heheerschend koet), *t Is goed, ik zal u laten weten, wanneer 't mij schikt. Phil. Ik dank u. (buigt, en Wil links naar binnen. San komt hem tegemoet). TOONEEL 23. VORIGEN - SAN - dan NIEUWENBURG en WEDUWE DE WILDE. San: Gaat u ons al verlaten? Wacht, u kunt het poortje uit, dat 's korter, (laat hem uit) Goedenavond! (Phil buigt en gaat, kruist met 70 Nieuwenburg, die thuis komt) O, dat 's één moeite. Nieuwenburg. Wat komt die hier doen? San (zacht) O niets, college-gedoe. — We wachten al met de muziek. Nieuwenburg. Goed kind, begin maar vast. Maar zeg aan je grootmoeder, dat ze nu vanavond eens moet probeeren maat te houden, (gaat naar zijn kamer, Wijst op het raam boven de keuken, waarvandaan fuif-rumoer klinkt)': Dat 's daar weer feestl San. Maar Fred is er gelukkig zelf niet bij. (Nieuwenburg verdwijnt in zijn kamer, en steekt er licht op. San gaat terug naar Do, die starend neerzit). Do, nee zeg maar niets, — maar 't was alsof hij al iets minder streng keek. Do (met moeden glimlach). Goeje San.... San. Blijf je nog wat hier? Is 't je niet te koud? (tot Wed. De Wilde, die links verschijnt): Laat haar maar, ze heeft wat hoofdpijn, (in de waranda): Komaan Grootmoeder, we zouden maar vast eens oefenen. Maar maathouden, heeft meneer Nieuwenburg gezegd. Wed. de W. Ja, Markus heeft mooi praten. (gaat voor de piano zitten) O San, die vinger- 71 zetting! (San heeft de kaarsen aangestoken) Vooruit dan maar. (zij beginnen te spelen, doch onderbreken telkens). San. O, veel te vlug. Nog eens over! Wacht ik zal tallen: een»^tweeé, ,eene» twceC, eenetweeë.... Jr^ TOONEEL 24. VORIGEN 4 FRED, dan NIEUWENBURG. (De maan is ondertusschen opgekomen, boven de oude daken schitteren de sterren). Fred (in 't donker, bij de heg; luisterend): Do! Do (schrikt op uit haar mijmering). Hè?! tO, ben jij het. Fred (a. v.). 'k Kan niet aan 't werk blijven. Die vervloekte differentialen! Do, toe zeg dat ik niet hoef. Mag ik bij je komen zitten? Do (opeens stug). Nee, alsjeblieft niet! En van je werk, dat moet jij weten. Als je dat zelf niet voelt.... Fred. Nu blokken, — nee, ik dee 't om jou plezier te doen .... 72 Do. Dat 's onzin. Zooveel kan 't mij niet schelen. — Nee, kom niet hier, het is de moeite niet! Wed. de W. (binnen). Dul HiMüilijkc oind)a eejosjnet één-han»-?... Fred. Do, — hij is er geweest, hè? Do. Och ja. — Blijf daar nu! San (binnen). Nog eensTC>footmeedcr, eenè twe£&-*ene-twee*r. . . . Fred (komt naderbij). Even. Do, daarboven zijn ze weer aan 't gokken; en tweemaal zijn ze al om me geweest. Ze zeggen dat 'k niet wil, omdat jij 't hebt verboden Do. Kun je niet eens tegen een plagerij! Fred. Niet als ze met jou plagen. Do. Met mij of een ander, wat doet dat er toe. — Ga nu heen! Fred. Do! Wat is er met je? En juist vanavond, nu ik voel, dat ik je zeggen moet Do (scherp). Alsjeblieft, zeg niets! — Omdat het nu een mooie avond is, ga je je toch niet verbeelden, dat je verliefd op me bent! Fred. Verbeelden .... Do. Ik geloof dat je je te veel verbeeldt. (staat op): Dan zal ik wel gaan. 73 Fred. Stuur je me zóó weg?! O, Do; — en ik die dacht.... (gaat terug, staat op het plaatsje een oogenblik stil, Saa^ dan de trap op naar zijn eigen kamer, tikt aan, wordt binnengelaten) : Zeg lui, is er nog plaats voor mij ? (gejuich. Fred af). (Do staat roerloos. Boven zit Phil weer voor z^jn werk, zijn silhouet teekent zich op het witte gordijn qf. De piano klinkt met vaart). Nieuwenburg (op zijn balkon, de dwarsfluit in de hand). Dat lijkt naar niets, Eleonora! Wat minder haast!!.... Nog eens van voren af aan!. . . . (verdwijnt in zijn kamer). Wed. de W. (binnen). Wat schreeuwt hij, San? — Foei, ik stik haast. San. Nog eens opnieuw. Opgepast! Wed. de W. Daar gaat ie dan maar weer. (de muziek zet in, dan Valt de fluit bij). Nieuwenburg (steekt, al fluitend, zijn hoofd buiten). Rustig. — eer>é-tweeë, eene-tweeë.... (verdwijnt weer). Wed. de W. (al spelend), 't Is of ik in de rutschbaan zit! . . . . 74 (Do Wil naar binnen gaan, ziet dan op naar Phü's venster, sluipt een paar passen terüg, om beter te zien. Maar dan staat de schaduw daarboven op, en met een smak wordt het venster dicht-geworpen, terwijl het concert vroolijk voortklinkt in den maneschijn). Gordijn Einde van het Eerste Bedrijf. TWEEDE BEDRIJF. Een zonnige Zondag-morgen, een dag of tien later. De gordijnen zijn nog overal neer, uitgezonderd bij Phil, wiens venster reeds wijd open 'staat. De vogels zingen in den kastanjeboom. Dan gaat het keukenraam open. Pietje, in 't zwart, kijkt geeuwend naar buiten. Zij legt haar kerkboek, reukfleschje en schoone zakdoek in het kozijn, geeuwt nog eens, doet haar bonte boezelaar voor en reddert achter t aanrecht. Dan verdwijnt ze. — Opnieuw stilte. Dan gaat het tuinpoortje met een ruk open: Phil, ernstig en streng als immer, brengt den lichtelijk aangeschoten Fraddie thuis; wiens kleeren een studentikosen nacht verraden, en wiens linkerhand door een zakdoek omwonden is. TOONEEL 1. PHIL - FRED - dan PIETJE, - later SAN. Fred (lalt een mode-deun). Lalala . . . .! Phil (brengt hem naar het plaatsje). Hier, pak vast. — En hou je snater. Moeten ze weer allemaal het merken? Fred. Wat mot je van me?! — Laat me toch alleen loopen! ■ Phil. Loopen; — jawel! Fred. *k Heb niets — heelemaal niets — met je te maken! — Hoor je! Phil. Schreeuw niet zoo! — Nee, blijf daar zitten, en laat me die vlerk van je eens zien.... 76 Fred. Die verdoemde boerenkinkels — wat hebben — ze er te loopen, als ik er aan kom?! — Zij op zij — of ik op zij — maar ik niet! — (lacht dom, dan met plotselinge dronkemans-boosheid). En als ze nóg eens willen beginnen .... Phil (heeft zijn gewonde hand bekeken), Valt nog al mee. Fred. 'k Kon toch niet door de gracht?! — (zingt met schorre stem). „Door de gracht kwam hij gezwommen Phil (moet toch lachen). Maar hou dan toch je wafel, zatladder! 't Is Zondag. (Piet verschijnt weer voor 't keukenvenster). Ah, hier, ik breng u wat moois thuis. Piet (hoofdschuddend). Is het weer zoo laat! — Morgen meneer. — Ik dacht het al; zijn bed was onbeslapen. Phil. Morgen. — Help u maar een handje. Fred (bedroefd). Ik heb — de Zondagsrust — verstoord (dan weer dazig, terwijl hij probeert op te staan). „Lalala Phil (duwt hem neer). Blijf daar nu zitten; allo jö, kalm. Fred. Ga toch weg; — wat moet je van me! 77 Piet (komt naar buiten). Dat's nou al de zesde keer in twee weken. En vroeger zoo ordentelijk! Meneer Freddie, — Heere, hij bloedt! Phil. t Is niets, 'n Slag met een stok. 'k Vond hem aan 't bakkeleien met een paar boeren die van de vroegmis kwamen. Hebt u linnen ? Piet. 'k Zal 'm wel helpen, hoor. — Eerst maar mee. — Kom, meneer Freddie .... (tot Phil). Laat u maar. Ik krijg hem alleen wel naar boven; wel eens meer bij de hand gehad. — Meneer Freddie, alsjeblieft; 't Is nou tijd voor je om naar bed te gaan. Fred (weer opwakend uit zijn doezeligheid). Daar heb je Piet, mijn trouwe Piet, de weduwe Petronella .... Jufïrouw en geen Mevrouw, hè Piet, — en daar heeft ze *t land over Piet (pakt hem aan). Jawel, gelijk heb je; maar nou eerst mee. Fred. Ik — ga nietmee! — 'tlsZondag — ik ga — naar de rennen. De — Hurdle Stake— je zult zien: Bella komt één aan — verduiveld intelligente knol! — Weg met je pincetten, Mevrouw de douairière-Piet.... 78 Piet. Je mot naar je nest! — En je hand!.... Hè toe dan toch. Phil. Haalt u maar wat hier; ik let zoolang op hem. Piet. Goed. (gaat naar binnen): *t Is toch wat! Fred. „Slaap — kindje — slaap!. . . ." — Zoo wil jij — op me letten. Onnoodig, hoor! — Ten eenenmale — onnoodig! — Lalala . . . .! Phil (schudt hem). Wil je nou eindelijk je mond eens houden?! Begrepen? — "2óÓ~ dronken-hen je niet; jo verstaat me best! Fred. O, santjes — versta — ik je best (mokkend). Ik — wil je niet — verstaan; — ga toch weg! — Wat moet je van me; — *k Kan nou niet bij je repeteeren, hoor! — Momenteel —i «* slijtage aan 4m£5.