50 en een vloek in 't igézicht te gooien, 't Viel hem mee, dat hij zoo vroeg terug kwam, maar hij verbeeldde zich ook, dat hij lichtelijk aangeschoten moest zijn. „Hond!" dacht hij, „om zoo bij zijn vrouw thuis te komen " — Iets, sterker dan hemzelf, dreef hem echter, op zijn stappen terug te 'keeren. „Een heeten wijn is nooit te versmaden, als 't bijna vriest " zei hij met een barsche vriendelijkheid, die hem de grootste zelfoverwinning kostte. Hij was op zijn hoede, metend zijn kracht tegen de kracht van den ander, want hij begreep volstrekt niet, wat deze van hem wilde of tegen hem in het schild voerde. „Verdraaid, meester, dat valt mij van je mee," zei Enrico spottend fideel. „Op weg dan maar." En zonder een woord meer, beende hij den ander vooruit, tot aan de deur van zijn huis, waar hij zonder veel omzichtigheid den sleutel in het slot rondknerste. „Slapen ze al?" vroeg hij uitdagend. „Ik hoop voor henzelf, dat ze slapen." „Zoo "zei Enrico lichtelijk uit het veld geslagen. Tito zag hem speurend de keuken binnen gaan en bij het wankele oliepitje, dat daar stond klaargezet, het haardvuur monsteren. Hij tastte wat spaanders en klein hout op dé ingerekende kolen, 52 sdhen dag op leeft.... Voorzichtig zijn, terwille van Zaccaria....! Hij zei, zoo kalm als hij kon: „Ik weet niet, waarom je dat vraagt. Maar ik weet wel, dat het volstrekt je plan niet is, die taak van mij over te nemen." Met een beleedigende geringschatting keken de felle blauwe oogen hem van terzijde aan. „Je kon misschien van mij anders leeren, dat je oude menschen en zwangere vrouwen niet te laat 's avonds aan de praat moet houden. Over twaalven!.... Ze schijnen gauw onder de wol te zijn gekropen, als ze nu al slapen!" Ruw greep hij het pannetje wijn en plempte met zoo woeste gudsen het brandende vocht in de twee kommen, dat de tafel rondom vol roode spatten vloog. „Ik heb hun de nachtrust niet verkort," zei Tito heesch. „Om tien uur ging ik weg. Om tien uur gingen zij slapen. Als zij zich tenminste niet wakker hielden om iemand, die zich wachten liet." „Bedoel je mij?" viel Enrico uit. „Ik laat mij nooit wachten, want ik wil niét gewacht worden. Ik wil vrij zijn te komen, wanneer en indien het mij belieft, vroeg, laat, of in 't geheel niet." Hij was prachtig, zooals hij daar zat, zijn rijzig, f orsch lichaam dwars over den stoel gegooid, zijn sterke beenen voor zich uit geplant, en zijn blan- 53 ke, gave kop driest naar vorenj de hand hield hij krampachtig rond het kommetje wijn of hij dat den ander zoo in het gezicht zou willen slingeren. Met een fel bedwongen, ineengedoken geweld zat Tito tegenover hem; zijn breed gezicht was vol holen; zijn jukbeenderen brandden; zijn oogen gloeiden vervaarlijk zwart. Zij keken elkander met een gespannen vijandigheid aan. Wat kracht betrof, waren zij aan elkaar gewaagd, maar Tito wist, dat de ander zijn recht van rechtswege en zijn overwicht van mooien kerel in zijn voordeel had. Dat gevoel maakte hem kleiner in eigen oog, plomp en onbeholpen; en hij boog het hoofd terzij naar de gloeiende haardsintels. Toen sloeg Enrico in één adem zijn kom heéten wijn naar binnen, en zei, vriendelijk sarrend opeens: „Natuurlijk de meester ging al vroeg hier vandaan.... hij ging wandelen met zijn liefje in den maneschijn.... zijn liefje wachtte hem buiten. ... Ik zag toch nog net haar rokken waaien om den hoek van ons huis straks.... Mooi verhaal voor Angelina morgen....: toen ik om twaalf uur thuis kwam, zag ik nog net...." „Je weet heel goed, dat je liegt!" beet Tito hem getergd toe; en op zijn beurt goot hij gulzig den -kom heeten wijn door zijn droge keel. 56 meester, en ik op de mijne," zei hij; zijn stem was heesch en ruw. En toen Tito een (beweging maakte van verwondering over deze wending, begon bij opeens druk en rad te praten, of hij van een groote openhartigheid werd. Hij gooide nog een houtblok in de vlammen en zette het pannetje wijn in de heete asch. Hij keek den ander recht in het gezicht en zei: „Er zijn er natuurlijk genoeg, die denken: zoo'n puik, knap wijf en zoo'n vent, die meer van huis is dan erin.... wat geeft die om zijn vrouw?.... hij is 'r niet waard.... 't is een schobbejak En 't kan wel zijn, dat hij een schobbejak is, en 'r niet waard.... Maar vijf jaar lang heeft hij om 'r gevreeën; vijfmaal heeft ze hem afgewezen, en vijfmaal is hij teruggekomen .... Jij begrijpt dat zoo niet, meester.... jij bent daar geen kerel naar jij begrijpt niet wat het is, eindelijk een vrouw te krijgen, waar je dol op bent, en dan toch weer weg te gaan, maanden lang weg te gaan, en altijd te weten: nou is ze thuis, in mijn huis; als ik morgen terug wou gaan, of overmorgen, of de volgende week, altijd is ze daar, altijd wacht zij me.... ze is van mij.... En verdomd, meester, verdomd!.... als er hier zouden komen met plasdienstj es en likkepotterijen, — en zijn vuist kwam op tafel neer, vlak onder 57 Tito's gezicht — verdomd! ik zou ze de hersens inslaan! Want weet je, meester, 't is een kranig stuk wijf, waar geen .bedrog in steekt, en op haar ontrouw zou niemand hoeven te rekenen... maar bij mij vallen ook de verknochtheden en de innige vriendschappen niet in de flank...." Zijn stem was van een diepe, dompe hartstochtelijkheid. Tito keek hem vervaard aan. Zij waren beiden van een versobrikkelijken ernst geworden en waren het zich bewust. Tito zei: „Wil je, dat ik hier niet meer in huis kom? Dat ik mijn vriendschap met Zaccaria afbreek?" Hij zou het op dat oogenblik goed hebben gevonden zoo de ander „ja" had gezegd. „Wil ik wegblijven?" Enrico mat hem met een feilen blik, hevig verbaasd over wat er aan onwillekeurige bekentenis in die vraag steken kon; verbaasd ook over de volmaakte goede trouw van de oogen, die hij ontmoette. Hij streek izich met de hand door het haar, als om zijn gedachten te ordenen. Opeens kwam hij luchtig: „Wie zegt, dat ik persoonlijk ben? Trek 'ne^ )e n^ aan< meester, als 't niet noodig is... . Waarom zouden wij een oud man zijn laatste vreugde vergallen? Dat is dwaasheid.... Maar je weet nou, hoe ik er over -denk.... Het kan nooit kwaad, dat menscüen 58 van elkaar weten, hoe ze over de dingen denken...." Hij dronk zijn wijn leeg. En op eenmaal begon hij te lachen, hoog en snijdend. Tito sprong als gestoken op. Enrico bleef zitten. Hij monsterde het hoekige gezicht, de breede, boersche gestalte, de groote, roode handen, die zich krampten als om te zeggen, wat de mond weigerde uit te laten. „Wel bedankt voor je gezelschap, meester, en wel te rusten," zei hij uit de hoogte. Toen bood hij hem met een hoffelijke ironie nog wijn aan: „Kom, nog een enkel kommetje?" — stond dan langzaam op, om, al binnensmonds fluitende, achter den haastig vertrekkende aan, de deur in het nachtslot te sluiten. 62 voor hebt, wenlden zich de wonderlijkste dingen wel ten beste, en ontwarren zichzelf. — Als je 't goede maar voor hebt." „En ontwarren zichzelf...." dacht Tito met een plotselinge verademing. Hij voelde opeens een zachte verborgen wijsheid in Zaccaria; en hij voelde ook, dat hij, Tito, dien steun misschien wel noodig izou hebben in dezen tijd, om zich recht te houden in het leven. En den volgenden dag scheen inderdaad de gudsende najaarsregen vanzelf den doorslag te geven. Zaccaria zou niet uit kunnen gaan.... hij kon Zaccaria ook niet teleurstellen.... Op het gewone uur ging Tito naar den albergo. Het was hem toch nog een moeilijke gang. Maar alles was daar gewoon. Zaccaria zat hem te wachten op zijn haardbank, Angelina was rustig en 'hartelijk. Toen Tito haar tegenover zich zag met haar zachte,' moederlijke gezicht boven haar statige moederlichaam, voelde hij enkel een diepe, stoorlooze vereering, die zoo en niet anders wel voor altijd in zijn hart scheen bevestigd. * Zij zaten bij den vlammenden haard. Zij spraken maar even. Tito begon spoedig te lezen. Hij las dien avond de grappige mislukking van Renzo en Lucia's overval bij den bloohartigen pastoor. Zaccaria had een groot vermaak in deze episode. Hij zat maar zijn handen te knuffelen en Ange- 66 scheen ook Enrico vaker een voorwendsel te zoeken, om een oogenblik in hun gezelschap te verkeeren. Nooit verstoorde hij meer Angelina's blanke rust; soms kwam er een stille verwondering in zijn oogen, over iets dat hij daar gaande voelde zijn, zonder het te begrijpen; dan draaide hij plots op zijn hielen om en ging. En weer kwam de nacht, dat de blinde weigerde zich ter ruste te begeven, dat hij 'zat, den nacht door, aan het haardvuur, en hevig ontroerd doch onvervaard, uit de verre kreten bet gebeuren wist, dat zich voltrok. Weer was het, nog voor den morgenstond, de vroedvrouw, die hem bij de hand over de gang leidde, en de kamer binnen, waar Angelina lag... — Angelina had begeerd, zeide ze, dat hij dadelijk het kindje zién Zou En Zaccaria knikte met een tevröden en verheugde instemming bij het zonderlinge woord, dat tegen hem, den blindeman, gébruikt werd Weer streken 'zijn oude vingers over het vreemd koel-warme van een handje, dat als een nog rimpelig lenteblad was, en over een week en harig voorhoofdje, en over een zoel schedéltje, dat voelde als een teedere schelp, die men zoo zou kunnen indrukken. „Maar nü is het een meisje," hoorde hij Angelina zeggen; haar stem klonk vredig en Izeer zwak. 69 haar mond nog ernstig gesloten als van wie gevaarlijke paden heeft gegaan. Zij zag teerbleek, met een roze schijnsel hoog aan de smallere kaken, een schijnsel, dat daar niet verbleef, maar opscheen en weer verstierf, al naar de wisseling harer indrukken en gedachten. Haar handen waren lang en wit, of ze nooit hadden gewerkt. Tito schrok,- toen hij haar zoo zag, zoo mooi, zoo broos, en zoo nieuw. Hij schrok nog heviger, toen zij de groote sjaal, die men haar boven had omgedaan, aflei, en hij de meisjesachtige rankte zag, die hij zich uit de eerste maanden hunner kennismaking niet herinnerde. Dan werd hij zich eensklaps bewust, dat Enrico en hij samen getuige waren van dit eerste beneden komen; dat scheen hem opeens een ontstellende bizonderheid, en hij meende, dat Angelina's blik hetzelfde zeide.... Hij Izag zich staan bij Enrico, en zij samen tegenover de jonge vrouw; met één schichtigen zijblik mat hij de stoere gestalte naast zich; dan zag hij, dat Enrico hem geheel vergat, en alleen op de jonge vrouw lette; dat gaf hem zijn ibazinning terug. Maar ook later nog wist hij geen oogenblik in zijn leven, dat hem zoo diep en vreemd doorschokt had als dit. Zaccaria was aandoenlijk van kleine, bedrijvige zorgen, die hem hulpbéhoevender maakten dan ooit. 70 Angelina moest gauw gaan zitten, warm, bij bet vuur.... Had zij geen (koude voeten? Had zij wel iets om de schouders geslagen?.... Enrico liep met een stoel en met een kussen om haar te steunen in den rug. Al den tijd van haar afwezigheid had Tito zich dubbel verdienstelijk gemaakt voor den blinde; en Zaccaria, die anders met een fijne bescheidenheid trachtte nooit iets te veel te vergen, had zich in deze weken met een onbeheerschte heftigheid en veeleischendheid de vriendschap van den jongen man toegeëigend. Op elk van zijn vrije ©ogenblikken was hij jaloerSch geworden; hij scheen j aloersch tot op zijn schooluren toe. Met een vage onrust had Tito dezen ommekeer gezien; hij schreef haar toe aan de ongewone huiselijke omstandigheden, die den blinde meer dan anders zich aan zichzelf overgelaten deden gevoelen. Toch bëangstte hem vaak die ziekelijke gespannenheid van gevoel in een oud man, dien hij sinds maanden nu al zoo vol rustige goedheid had gekend. Op sommige avonden had hij Tito als een drenzend kind' aan den.praat gehouden, opzettelijk kleine ongemakken verzinnend', pijn, kwade voorgevoelens, slapeloosheid, om hem maar te doen blijven. Eens ook had hij een terugval in zijn oude, haatdragende opstandigheid, een avond van 72 Tito, bevangen, bezag dat (gelaat. Het was van een diepe in'zichzelfgekeerdheid, en van een diepe rust; het scheen te bidden. Hij voelde, dat deze tocht iets was van een boetedoening, van een afscheid, een laatste zelfoverwinning. Stil voerde hij den 'blinde naar Cavarna terug. Na dezen dag volgden er vele van een stoorlooze effenheid. Het kleine kindje en de kleine Rino en Angelina's herstel vormden de kern van zijn denken. Hij was zoo 'zacht en geduldig, dat Enrico hem verscheidene malen aandachtig bezag en hem vaak een vriendelijk woord gaf, zoo maar, zonder aanleiding. Angelina's ibenedenkomst was hem een groot feest. Maar den dag daarop had hij een lichte kou gevat; hij hoestte en leek koorts te hebben. Den volgenden dag was hij zieker. Enrico ging zelf den dokter uit Bellano halen. Die gaf niet veel uitsluitsel.... Het was niet eenmaal een bronchitis; maar hij zou het bed houden.... Tito verbleef al zijn vrije uren aan de herberg en verpleegde den zieke. Hij zag Angelina maar zelden, en dan in 't voorbijgaan. Zij was nog niet sterk en de twee kindertjes samen gaven haar werk genoeg, nu de vreemde hulp was verdwenen. Enrico bediende de herberg, en hij was het, dien Tito altijd vond, wanneer hij beneden iets te 73 halen of te vragen had. Achter elk van Angelina's afwezigheden was het Tito, of hij de ruw bevelende stem hoorde, die op een lang geileden avond tot tweemaal toe de jonge vrouw van uit hun midden bij izich riep; weer hoorde hij het prangen van de kussen in haar weeke vleesch, en zag hij de ontsteltenis daarna in haar beschaamde oogen.... Tito was zeer ongelukkig in die dagen. Hij verkeerde nu voortdurend in het huis, waarnaar al zijn verlangen uitging, en hij gevoelde er zich eenzamer dan op zijn eigen eenzame kamer, hoog in de boerenwoning naast zijn school. Zaccaria sluimerde veel; diens toestand gaf hem zorg. De enkele maal, dat hij Angelina vond aan het bed van den zieke, hield hij zijn blikken in bedwang en overwoog Zijn woorden. Hij wist, dat hij deze vrouw liefhad, met de diepste liefde, waartoe zijn aard maar reikte, dat zij met den man, die haar man was, niet gélukkig kon zijn, en dat toch zijn liefde haar nooit zou mogen baten.... De keeren, dat Zaccaria de jonge vrouw alleen bij zich had, leek zij hem triest en vol -twijfel. Hij dacht: de kindertjes zijn gezond; zoo kan mijn ziekte alleen haar toch niet maken. En hij vroeg: „Is er wat, Angelina?" - Eens zei hij: „Ik ben oud.... met mij kan het 76 verzoek. Hij las een poos, zag ihet bleeke gezicht in de kussens luisteren, vaag glimlachte de moede mond, glimlachte voller door, daar waar vroeger de grinnikende oude-mannelachjes hadden opgeklonken. .. . tot ten leste de trekken wegzonken, het hoofd terzij neeg, en het korte ademblazen den slaap der vermoeienis verried. Lang kon Tito dan het oude gelaat bestaren, dat hem zoo lief was geworden. Het was, sinds de ziekte, al kleiner weggetrokken en nog strakker en bleeker geworden dan anders. En op dat nog geslonken gelaat stond vervaarlijk de groote, zwarte bril met de groote blikkerende brilleglazen. Tot zelfs in deze ziekte behield hij een ontroerende schaamte op het punt zijner mismaaktheid. Zij wisten, dat vaak het zwaar montuur hem pijnde op den neus en langs de strakheid der slapen en achter het bijna doorschijnend oor; nooit wou hij die pijn ontduiken en wie bij hem was den aanblik geven van zijn gebluschte gezicht. Des morgens, als Angelina hem wiesch, werd hij ongeduldig, zoo niet spoedig het verhelende zwart zijn oogbollen weer kwam schutten. Meer dan eens, in die dagen, betrapte Tito zich op het heftig verlangen, al was het één enkele maal slechts, van ziel tot ziel in die altijd verholen oogen te schouwen, er het diepe antwoord te lezen op de beangste vragen van zijn geest. Eens 86 — Nee, dacht zij sterk, Enrico zou zij trouw blijven. Het oogenblik erna sloeg zij de armen uit in verlangen naar een ander, dierbaar hoofd. Dan zakte zij voorover op tafel en begon zacht en hevig te schreien. Het waren heerlijke, zoele dagen in Mei, maar Zaccaria ging bij het uur achteruit. De pastoor was voor de tweede maal hem komen bedienen. Hij lag in een volmaakte berusting en wachtte vertrouwend den dood. Op een stralenden morgen, terwijl Angelina en Tito bij hem waren, kwam zijn einde. Het zonlicht scheen vlak bij zijn gelaat. Het was of hij op iets lag te wachten. Hij wilde hun beider hand in de zijnen; hij zei een vreemd woord: „Denk aan Enrico." Zoo lag hij een korten tijd zeer stil. Toen fluisterde hij plotseling: „Ik zie de zon!" Hij glimlachte, en stierf. Angelina snikte aan het voeteneinde van het bed. Tito kon het niet gelooven; hij hield de hand aan het nog klamme voorhoofd en aan de smalle wangen Toen die kil werden en strak, nam hij met een eerbiedige bevangenheid de stalen veeren voorzichtig weg van achter de kleine nog weeke ooren; dan, als een laatste liefkoozing, sloot hij over de starende oogen de oogleden neer. 87 Eén huiver-vreemd moment had hij, als in een glimlach van vrede, de blauwe ballen zien wegdeinzen achter hun waas van wit. Lang bestaarden Angelina en Tito de zuivere rust van dat onthuld en ver gelaat. Tito hield den grooten bril nog in de hand. Dan zag hij vragend de jonge vrouw aan, die knikte. En voorzichtig zette hij de zwarte glazen weer voor het kleine, marmerwitte gezicht, boog teer de veeren rond de schelp der ooren. Zóó hadden zij hem gekend. Zoo werd hij begraven. Angelina was bitter bedroefd. De dagen vóór de teraardebestelling kwam Tito herhaaldelijk aan de herberg. Hij zorgde voor alles. Enrico, die als vele sterke mannen, slecht tegen aandoenlijkheden kon, liet hem begaan. Toch had het sterven van Zaccaria hem aangegrepen. Hij •gedroeg izidh onwennig en scheen veel in zichzelf bezig te zijn. Tot tweemaal toe zei hij: ,,'k Zou nooit gedacht hebben, dat het mij zooveel kon schelen." En zij voelden, dat hij oprecht was. Den middag na de begrafenis Zat Tito aan den haard. Wie mee naar het kerkhof togen, waren vertrokken. Angelina stond met haar wichtje op den arm aan het wenster. Zij wisten beiden, dat dit nu het einde van hun 88 geregeld samenzijn was. Tito wou iets zeggen, dat hem heel moeilijk scheen te vallen. Toen kwam Enrico binnen, en hij ging heen. Dien verderen dag dwaalde Angelina verwezen door het leege huis. Op Zaccaria's kamertje stond alles aan kant gezet. Zijn luttele kleeren hingen in de kast. Zij dekte zijn bed met een versche sprei. Op de tafel lag nog zijn oude horloge. Dat nam zij; en zij nam ook den zwarten ebben stok met de drie koperen bandjes, dien hij, sinds zij hem kende, altijd bij zich droeg. Zij nam ze beide mee naar beneden en borg ze in een kast. Het horloge wilde zij zelf behouden; den stok wilde ze Tito geven, de eerste maal dat zij hem nog terugzien zou. Zij voelde een leegte in haar leven, zooals zij, in haar jeugd, bij den dood noch van haar moeder noch van haar vader had ervaren. Zij zat alleen in de keuken bij de zwarte schouw. Haar oogen brandden van fel verdriet. Voor het eerst voelde zij zich geheel alleen staan in hei leven. Met enkel een herinnering tot steun.... Want Zaccaria's kleine, blinde gezicht was haar een steun geweest, dat wist zij nu wel. En toch was het Zaccaria, die haar eens tot het huwelijk met Enrico dreef Zij had het hem later vergeven. Vergaf zij het hem nog? De dood had den laatsten prikkel weggenomen. Maar zichzelf vergaf zij het misschien niet. 94 weten nu immers, hoe wij denken over de dingen...." Met een heftig uitgestoken hand leek Tito hem het zwijgen op te leggen. „Het ga je goed, Enrico, het ga jullie goed!" zei hij heet en haastig. Em /met ging hij ijlings heen. Angelina duizelde. Zij was op de laatste traptrede staan gebleven. „Addio! Addio!" fluisterde zij hem achterna. Toen vluchtte ze weer naar boven. Zij zat daar in Zaccaria's kamertje. Het duurde lajrig voor zij 'haar bezinning henwon. 'Dit was hun afscheid geweest j dat wist zij j zij zou Tito niet 'terugzien. 'De dagen, die volgden, waren vol verwarring en strijd. (Wrang herproefde zij haar huwelijk, wat het geweest was, wat het zijn zou; wrang had zij hervonden al Enrico's hardheid en zijn heerschzuchtige liefde ivoor haar. Daar waren uren van verzet, — daar waren uren Van berusting. Al in geen weken ging Zij ter kerk, noch ging zij ter biecht; God mocht hét haar vergéven, zij kon niet anders. Enrico bleef van een vriendelijke teruggetrokkenheid jegens haar, en zij ondervond dat met verbazing, en met bevrediging tegelijk. Daar lag een waardigheid in, die haar nieuw was en trof. 95 „Denk aan .Enrico," had Zaccaria gezegd, en die woorden kwamen haar veel en op allerlei wijzen in de gedachten. En Zaccaria zei ook: „Enrico iwas wel ruw, maar er was -ook veel goeds in hem, en hij hield van haar." Langzaam aan werd het rustiger in haar hart. Vaag bad haar ziel: „Laat het Tito taiet te iz'waar vallen." Het was niet 'zoo heel lang daarna, dat zij in de herberg hoorde vertellen: De nieuwe meester ging weer uit Cavarna 'weg. Ze'zeiden: Het was jammer, hij begon nu juist met de menSchèn op te schieten, de school ging Zooveel beter En wat later hoordé zij weer vertellen: de jonge meester maakte haast om uit Cavarna vandaan te komen 't Was hem er zekér wel heel slecht bevallen! Angelina boog het hoofd. Zij was in die dagen van een zoo groote zachtheid, dat het ieder opviel. Wie haar Vroeger kenden, toen; zij nog met Zaccaria in Montagnola woonde en daar in haar „gretto degramici" de altijd lustige en spottende Angelina was, zeiden verbaasd: „Wat 'is 'zij veranderd!" En op een avond, toen Izij de kindertjes het laatst voor den nacht geholpen 'had, kwam zij stil bij Enrico de keuken binnen. Hij zat terzijde aan het raaim, Waar hij anders nooit Zat; in één blik 96 zag zij zijn Izwaren, blanken nek, de lijn van zijn gebiedende kaak en zijn sterk en knap gezicht, dat, onbespied zich wanend, 'bedrukt en verdrietig zag. En zooals nog niet zoo lang geledien hij bij haar, 'zoo boog zij nu plotseling haar gezicht voor het zijne, zag hém aan recht in de oogen, en kuste hem Izacht op den mond. „Gaf je dan toch niet zooveel om den schoolmeester, als ik dacht?" vroeg dién avond nog Enrico, terwijl hij week gestemd haar warme wangen streelde; „was ik onnoodig ijaloersch?" „Geheel oninloodig," antwoordde Angelina kalm, doch zij sloot met haar lippen zijn oogen voor haar blik. De eerste zomerweken verliepen. Enrico was gelukkig en welgezind en vol moed. Tegen ieder, die het hooren wilde, vertelde hij, dat hij groote plannen had' met hun logement.... hij wou nog bijbouwen en zij zouden eens zien wat reclame was!.... hij ging vooreerst Cavarna niet meer uit.... het reizen en trekken was nu gedaan!.... een getrouwd man was nergens beter dan bij honk, bij vrouw en kinderen! Ze zouden eens zien wat hij kon, als hij zich voor een zaak spande! Toen op een stillen avond in Juli Tito in het 97 langskomen een laatste afscheid aan de volle herberg bracht, — hij ging den vodgendeki morgen vroeg weg, vertelde hij; hij had niet dadelijk een andere betrekking gekocht, hij ging voorloopig naar Milaan, voor een examen nog studeeren... Zaccaria zou tevreden over hem 'zijn, — toen antwoordde Angelina eenvoudig en innig, doch volkomen kalm: „Ja, ik geloof het ook, Tito, Zaccaria zou tevreden over ons zijn." Later dacht zij vaak, dat dit het eenige rechtstreeksche woord was geweest, waarmee zij ooit haar liefde had bekend. Angelina's Huwelijk 7 u ANGELINA'S HUWELIJK M. SCHARTEN-ANTINK ANGELINA'S HUWELIJK WILM KL1/M. GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL". AMSTERDAM I. N het groote keukenvertrek begon het al zwaarder te duisteren; dan, plotseling, gloeide de houtknoest onder de schouw niet een nieuw leven aan, boven zijn bedje van vurige, versch-gevallen asch; de roode kloppingen schoten tot in de uiterste stronksels, en de wapperende schijnen sloegen op naar de zwarte, balkgeschraagde zoldering, over de groot-opdoemende meubelstukken en over de wegwijkende vrouwegedaante aan het schemerig raam. Op zijn lage bankje dicht bij de warmte gedoken, zat oom Zaccaria. Hij zat, in het onbespiede van dit late avonduur, de bleeke, melkig-doffe oogbollen argeloos bloot aan den vlammengloor; zijn bril had hij naast zich op de haardsteenen gelegd; het zwaar montuur was hem vaak pijnlijk aan zijn uiterst teer geworden huid, die zonder rimpels bijna of plooien, in een bloedlooze strakheid, spande over slaap en wang. En aan het duisterende venster zat Angelina. In