KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 5509 IMPRIMATUR: J. POMPEN, Vic. Gen. Busc. Buscoduci, die 18 Martii 1921.' HET LAATSTE AVONDMAAL. Lionardo da Vinei. DE H. MIS LITURGISCHE AANTEEKENINGEN DOOR - G. A. MEIJER, O.P. _ G. MOSMANS ZOON, UITGEVER VAN DEN APOSTOLISCHEN STOEL, 's HERTOGENBOSCH. VOORREDE. EN moet blind zijn voor de teekenen des tijds, wanneer men de liturgische beweging, die vóór' jaren als een nietig beekje ontsprongen, thans als een breede stroom krachtig voortgolft, niet belangstellend gadeslaat en opgetogen bewondert. Zij heeft niet alleen de priesters, maar ook de leeken aangegrepen, en is doorgedrongen tot de massa van het Christenvolk. Artikels over de Liturgie verschenen in tijdschriften en kranten; cursussen worden er gegeven in de Liturgie; liturgische vereenigingen zijn er gesticht, zelfs liturgische dagen vereenigen in de verschillende bisdommen priesters en leeken tot onderlinge leering en stichting. Deze algemeene stemming volgend, hebben verschillende personen bij ons aangedrongen om hen binnen te leiden en rond te voeren in dien volschoonen tempel der Liturgie, waarvan de muren zijn van goud en jaspis en edelgesteente, waar Gods heerlijkheid troont als in de Stad uit Sint-Jan's Openbaring. Wij hebben gemeend dit verzoek niet te mogen afslaan. Onafzienbaar is de reeks werken, die over de Liturgie in t algemeen en in 't bijzonder geschreven zijn ; het uitgestrekt korenveld is afgemaaid, en bij schoven is de oogst bijeengegaard ; het kan derhalve onze bedoeling niet wezen om den arbeid, door anderen, en beter dan wij vermogen, volbracht, 6 nogmaals te beproeven. Wij willen slechts de Liturgie der H. Mis in hoofdlijn volgen en hier en daar terloops wijzen op bijzonderheden van geschiedkundigen en symbolischen aard. Aanteekeningen, meer willen onze artikels niet zijn. Van de allegorische verklaring, volgens welke de H. Mis in alle onderdeden op het drama van's Heeren Lijden wordt toegepast, hebben wij afgezien. Ofschoon deze verklaringsmethode vóór eeuwen door vermaarde kerkelijke schrijvers is gegeven en gaarne door het Roomsche vvolk tot zijn stichting is gevolgd, komt zij ons minder aanbevelenswaardig voor, omdat zij de H. Mis in haar verloop minder juist weergeeft en meermalen afdaalt tot toepassingen, die, gekunsteld en gezocht, geen grond hebben in de liturgische gebeden en ceremoniën. INLEIDING. Qnder Liturgie in beperkten zin verstaat men de verschillende handelingen, die te zamen den eeredienst der H. Kerk, hare Godsvereering, uitmaken. De Kerk, de Bruid van Christus, stort hare innige liefde, hare grenzelooze hulde jegens haren goddelijken Bruidegom, onder de bezielende en geheimenisvolle werking van den H. Geest, uit in verzuchtingen en gebeden, smeek- en lofzangen ; zij geeft hare gevoelens, hare vreugde en droefheid weer in edel, treffend gebaar, in zinrijke ceremoniën, kortom, zij openbaart op zichtbare wijze het onzichtbaar, bovennatuurlijk leven, dat haar door Gods overvloedige genade beziejt. Van haar uit deelt zich dit leven aan hare kinderen mede, gelijk het levenssap des wijnstoks uit den stam door alle ranken voortstuwend, de knoppen der loten doet groeien, zwellen en bloeien. Voor het i;o//e geloofsleven is dit innig medeleven met Christus' Kerk, met hare Liturgie, noodwendig. Men kan zich dan ook geen overtuigd en volbloed katholiek voorstellen, die voor de Liturgie der Kerk onverschillig en ongevoelig zou zijn. Het woord van den H. Augustinus is hier toepasselijk: Palato non sano poena est panis, qui sano est suavis. Den zieke staat het brood tegen, dat den gezonde smaakt. De hoogste en volmaaktste daad, waardoor God als Schepper 8 en Opperheer kan gehuldigd worden, bestaat in het Offer der Nieuwe Wet, in het Offer der H. Mis, omdat daar de Offeraar of Hoogepriester van oneindige grootheid is en het Offer eveneens van oneindige waarde; omdat daar God Zichzelven aan God als slachtoffer opdraagt. De H. Mis is het middelpunt, het hart en de ziel van den katholieken eeredienst; zij is de zon, waaraan alle sacramenteele handelingen der Kerk als zoovele planeten en sterren ücht en luister ontkenen. Zij is, geüjk Dr. M. Gihr zegt, als de iederen dag opgaande genade-zon, wier reine witte lichtstralen in de heilige Sacramenten zevenkleurig zich breken en aldus den gouden regenboog vormen, die den rijkdom des hemels verbindt met de armoede der aarde. „De H. Mis," zegt paus Innocentius III, „vloeit over van goddelijke geheimenissen en hemelsche zoetheid, doch dit is alleen geopenbaard aan den opmerkzamen beschouwer, aan dengene, die honig weet te zuigen uit de rots en olie uit allerhardsten steen. Diep is de bron, waaruit men scheppen moet; God moet daarbij behulpzaam zijn; Hij moet het boek der geheimen ontsluiten. Het waardige, dat wij schrijven, moet Hem worden toegekend, het onwaardige aan ons." EERSTE HOOFDSTUK. 1. HET WEZEN DER H. MIS. TDeschouwen wij het H.!^Sacriflcie |der"Mis nader. De H. '-'Mis is, zooals de Catechismus leert, het onbloedig Offer van het Nieuwe Verbond, waarin Christus Zichzelf onder de gedaanten van brood en wijn aan zijn hemelschen Vader opoffert door den priester. Deze leer steunt op het Concilie van Trente, dat uitdrukkelijk leert: „In het Sacrificie der Mis wordt dezelfde Christus geslachtofferd, die op het altaar des kruises Zichzelven heeft opgedragen. Het is een en hetzelfde offer, alleen de wijze van offeren is verschillend." — En waarin bestaat dit verschil ? Aan het Kruis werd de sterfelijke Christus op bloedige wijze geslachtofferd, in de H. Mis de verheerüjkte Christus op onbloedige wijze; aan het Kruis droeg Christus Zich geheel alleen op, in de H. Mis draagt Christus Zich op door de bediening van den priester; aan het Kruis offert Christus Zich zichtbaar op in eigen gedaante, in de H. Mis onzichtbaar onder de gedaanten van brood en wijn ; aan het Kruis heeft Christus ons alle genaden verdiend, in de H. Mis worden de verdiensten van het kruisoffer op ons toegepast. Dat offer wordt voltrokken door de H. Consecratie ; dan wordt het Offer op onbloedige, geheimzinnige wijze vernietigd. Dit geheim ontsluieren vermag geen men- 10 schelijk verstand, doch de godgeleerden beproeven het eenigszins toe te lichten. Krachtens de woorden der H. Consecratie, die uitwerken wat zij beteekenen, wordt door de afzonderlijke Consecratie van het brood en van den wijn onder de gedaante van brood alleen het Lichaam, en onder de gedaante van wijn alleen het Bloed tegenwoordig gesteld, en Lichaam en Bloed zouden werkelijk gescheiden zijn, indien Christus' Menschheid thans niet in een verheerlijkten, onlijdelijken, onsterfelijken staat verkeerde. Zoo zijn de woorden der Consecratie het geheimzinnig offermes, waardoor Christus op onbloedige wijze geslachtofferd wordt. — „Zoo gij dan den priester de H. Mis ziet opdragen, weet dan .— aldus de H. Chrysostomus — dat Christus' handen onzichtbaar zijn uitgestrekt om dit H. Offer te voltrekken." In de H. Mis wordt aldus aan God een waar en eigenlijk offer opgedragen. Alle offers der Oude Wet zijn op de volmaaktste en verhevenste wijze vervat in het Offer des Kruises, dat zij vooraf beelden en waaraan zij hunne kracht ontleenden. Het Offer des Kruises — en bijgevolg ook de H. Mis —■ is een brandoffer, dat geheel door het vuur wordt verteerd en waardoor den Schepper en Opperheer de eer der aanbidding gebracht wordt, want aan het Kruis heeft Jezus Zichzelf geheel den Hemelschen Vader opgeofferd en zijn Bloed tot den laatsten druppel vergoten; het is een zoenoffer want aan het Kruis is het Lam Gods geslacht, dat de zonden der wereld heeft weggenomen, zoodat wij kinderen zijn geworden der genade en tot God mogen roepen : Abba, Vader ; het is een dankoffer want dankzeggend heeft de Zoon Gods in het laatste Avondmaal het Brood gebroken en aan het Kruis zijn kostbaar Bloed als dankgave aangeboden voor de weldaden door God aan het menschdom bewezen; het is een smeekoffer, want aan het Kruis smeekt Jezus door elke wonde om erbarming voor een zondige wereld. Gelijk God in het Paradijs den boom des levens had geplant, 11 welks vruchten een altijd verjongende kracht inhielden, zoo heeft Hij ook in het Paradijs zijner Kerk den levensboom geplant van het eucharistisch offer, welks vruchten het genadeleven versterken van allen, die met geloof, eerbied en liefde daarvan eten. De hemelsche Vader heeft ons in zijne Goedheid zijn eenigen Zoon geschonken, en door Hem aan ons te schenken heeft Hij ons alles gegeven. Niets gewordt ons dan door Christus Jezus; Hij heeft voor ons op het Kruis verdiend: de vergiffenis der zonden, de kwijtschelding der straffen, de heiligmakende genade, de genaden van bijstand, de verdiensten onzer goede werken, in één woord, de hemelsche zaligheid en alles wat ons daartoe helpen kan. De jubelzang der Engelen boven Bethlehem in dien zaligen nacht aangeheven, weergalmt door het H. Misoffer over de geheele aarde en zal blijven weergalmen tot het einde der eeuwen. „Eere zij God in den hooge," ziedaar de hulde van het brand- en dankoffer, „vrede den menschen van goeden wil", ziedaar de vrucht van het zoen- en smeekoffer. Als wierookwolken stijgt onze aanbidding en dankzegging door Christus omhoog tot Gods troon, om in wolken van genade en erbarming door zijne zegening over ons arme menschen neder te dalen. Bedenken wij het wèl; één heilige Mis brengt Gode meer eer en lof dan alle hulde van alle bewoners van hemel en aarde Hem ooit verschaffen kan. Zeer waar zegt Thomas a Kempis: „Wanneer de priester de Misse leest, brengt hij Gode eer, verheugt hr de Engelen, sticht hij de geloovigen, helpt hij de levenden, verwerft den dooden rust en maakt hij zich deelachtig aan alle genaden." 12 2. DE INSTELLING DER H. MIS EN DE ONTWIKKELING DER MIS-LITURGIE. DIJ menigen Katholiek, die reeds als kind met vader en moeder 's Zondags ter kerke ging om de H. Mis bij te wonen, wien de kleine catechismus vroegtijdig aan den huiselijken haard en op school werd ingeprent, zal zelden de vraag rijzen: „Is de H. Mis zooals zij thans door den priester wordt gelezen, door Christus ingesteld ? Dagteekenen die ceremoniën uit den tijd der Apostelen of zijn zij van lateren tijd?" Hij weet dat Christus' Kerk geleid wordt door den H. Geest, dat alle ceremoniën hare beteekenis hebben, zooals menig kerkboek zoo schoon verklaart, en daarmede is hij voldaan. Andersdenkenden staan tegenover de H. Mis vaak opgetogen als bij een treffend gebarenspel, waarvan zij den zin niet begrijpen noch de herkomst raden. Al nemen zij de instelling van het Laatste Avondmaal aan, zij vragen zich af: „Vanwaar die ceremoniën? Waar staan zij in de H. Schrift beschreven? Waar heeft Christus ze geleerd?" De ingetogenheid en plechtstatigheid, waarmede de H. Mis wordt opgedragen, mogen op hen indruk maken, het geheel blijft hun een raadsel. Tot bevestiging dezer geloofsovertuiging en tot bevrediging dezer verklaarbare weetgierigheid, zij hier beknopt aangegeven, wat men in deze kwestie te houden heeft. De H. Mis, gelijk zij door Christus is ingesteld, bestaat uit de H. Consecratie en de Nuttiging. Nadat de Paaschmaaltijd geëindigd was, nam Jesus brood, en zegende, en brak en gaf het aan Zijne leerlingen en zeide: „Neemt en eet; dit is mijn Lichaam". En de kelk nemende, dankte Hij en gaf hun dien, zeggende: „Drinkt hieruit allen; want dit is mijn Bloed des Nieuwen Testaments, dat voor velen za 13 vergoten worden tot vergiffenis van zonden". (Matth. XXVI, 26, 27, 28). Doet dit tot mijne gedachtenis. (Luc. XXII, 19). De vraag rijst hiér, ging de instelling van het H. Sacrament des altaars, dat tevens de instelling is van het H. Misoffer, gepaard met gebeden en gezangen? Volgens liturgisten van naam, zou Jesus vóór de instelling van het H. Misoffer een gedeelte van het Egyptische Hallel (de psalmen 112—117) gezongen hebben, dat volgens Joodsch gebruik tijdens en na het eten van het Paaschlam werd gezongen. De eerste vier verzen van psalm 117 waren zoo gesplitst, dat eender aanwezigen de eerste helft zong en de overigen antwoordden met: „Want eeuwig duurt zijne barmhartigheid". — Onmiddellijk daarna begon men met het groote Hallel (psalm 135), dat op de wijze onzer litanieën gezongen werd. Het tweede gedeelte van elk vers luidde telkens bij wijze van refrein„Want eeuwig duurt zijne barmhartigheid". In dezen psalm wordt God geloofd als de goede, hoogverheven, almachtige God, de Schepper der wereld, de Redder, Leider, Begunstiger en'Verlosser van Israël. Na vers 25; „Die spijze geeft aan alle vleesch", zou terstond de H. Consecratie en de H. Communie zijn gevolgd. Daarna immers hield de geliefde Meester zijn afscheidsrede en verrichtte het hoogepriesterlijk gebed, waarna allen de zaal van Jerusalem verheten. Men zal moeten toegeven, dat het verband tusschen vers 25 en de H. Communie der Apostelen niet zóó sterk lijkt, dat hier van een zekere tijdsbepaling kan gesproken worden, doch dit neemt niet weg, dat in 't algemeen de stelling vast staat: het eerste H. Misoffer ging vergezeld van gezangen en gebeden. Christus schreef zijn Apostelen voor: „Doet dit tot mijne gedachtenis", doch onzeker is het, of Hij zijne Apostelen onderricht of hun iets voorgeschreven heeft omtrent de wijze, waarop zij het H. Sacrificie' moesten opdragen. Evenmin is er iets met zekerheid bekend van de ceremoniën, waarmede de Apostelen de heilige Geheimen vierden. Wij 14 zeggen: met zekerheid, want het lijdt geen twijfel, dat de Apostelen niet tevreden waren met het uitspreken van de woorden der Consecratie en het nuttigen van het Lichaam en Bloed des Heeren. Gelijk in het Laatste Avondmaal de ritus van het Paschen ineenvloeide met het H. Misoffer •— de afschaduwing in de volle werkelijkheid •— zoo zal er ten tijde der Apostelen verband hebben bestaan tusschen de Joodsche en de Christelijke godsdienstige vergadering. Dit moeten wij opmaken uit de Handelingen der Apostelen, waar verhaald wordt, hoe de Christenen dagelijks in den tempel samenkwamen, doch in de huizen het brood braken, dat is, de H. Mis bijwoonden (Act. II, 42, 46). De Christenen, die uit het Jodendom zich bekeerden, gewend aan de voorlezingen uit de H. Schrift, aan de verklaringen der Wet en der Profeten, aan de psalmzangen van lof, boete en dank, zijn ongetwijfeld, zoo mogen wij ten'minste aannemen, na hun bekeering aan deze gewoonte getrouw gebleven bij het vieren der heilige Geheimen. In die plaatsen waar Joodsche synagogen bestonden, vormden zich de eerste Christengemeenten ; zij recruteerden bekeerlingen, vooral uit de Joden, tot wie het eerst het geloof werd gepredikt. Hierin moet de verklaring gezocht worden, waarom een groot deel der toenmalige gebruiken aan de Joodsche traditie en liturgie is ontleend; wanneer men van ontleenen mag spreken, want het Oude Verbond, als voorafschaduwing, dankt alles aan het Nieuwe Verbond. Te Antiochië, o. a. trad de H. Paulus met zijn gezellen op den Sabbat de synagoge binnen. Na de lezing der Wet en der Profeten lieten de Ouderlingen hun weten: „Mannen broeders, weet gij iets te zeggen tot opwekking van het volk, zoo spreekt". (Act, XIII, 15). In den brief aan de Colossensers vermaant de Apostel de geloovigen : „leerende en vermanende elkander met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, in de genade zingende in uwe harten Gode". (Colos. III. 16). 15 Later voegde men daarbij een lezing uit de Evangeliën en uit de Brieven der Apostelen. Levendig getroffen moeten de Christenen geweest zijn, wanneer zij Paulus, dien zij allen kenden, hoorden verhalen van den wonderbaren voortgang des geloofs onder de heidenen, wanneer zij dien onverschrokken apostel in vlammende taal van zijn lijden en strijden voor den gekruisten Christus hoorden gewagen. Door alle eeuwen heen, opklimmend tot de Apostelen, ontmoet men deze opeenvolging van lezingen. Geen wettelijke bepaling noch plaats van invoering kan men daarvoor aanwijzen, en daarom wordt deze ritus met recht aan de Apostelen toegeschreven. Een naklank van den 113den psalm, die bij de Pascha-viering werd gezongen, meent men te vernemen in het gebed, dat na de lezing bij wijze van litanie werd gezongen. Na iedere formule, bijv. voor het heil der wereld — voor de H. Kerk — voor de bisschoppen en priesters — voor de weldoeners, enz. antwoordde het volk : Kyrie eletson. Vervolgens ving de eigenlijke Mis aan. Daar alle aanwezigen door de H. Communie aan het Offer deelnamen — „zij nuttigden van één Brood en dronken uit éénen Kelk" — werd vermoedelijk vóór de heilige Handeling de vredekus gegeven; de bisschop gaf dien aan zijne geestelijken, de mannen aan de mannen, de vrouwen aan de vrouwen. Tot deze veronderstelling komen wij door de getuigenissen der apostelbrieven die in de vergaderingen werden voorgelezen en waarin de H. Paulus nadrukkelijk van dit vroom gebruik gewaagt. In navolging van hetgeen de goddelijke Meester gedaan had, werd dan het dankgebed uitgesproken en de H. Consecratie voltrokken. Hierna werd het lijden, de opstanding en de Hemelvaart des Heeren herdacht en door een offergebed Christus' Lichaam en Bloed den hemelschen Vader aangeboden. De gedachtenis aan de levenden en overledenen schrijft men ook aan den apostolischen tijd toe, want zij verliezen zich' in de eerste eeuwen des Christendoms. 16 Waren deze gebeden, gelijk in het groote Hallel, met een doxologie of lofprijzing van God gesloten, dan ontvingen de aanwezigen de H. Communie, waarna natuurlijk een dankgebed volgde. Volgens deze wel wat vage lijnen hebben wij ons de viering der heilige Geheimen in de eerste eeuw des Christendoms te denken. Wat in de apostolische eeuw en ook later, uit vrees voor ontheiliging der heidenen door de kerkelijke tucht — disciptina arcani — aan de openbaarheid was onttrokken, werd ten deele in 't licht gesteld in de 2de eeuw door den heiligen geloofsverdediger Justinus. In de opeenvolging der plechtigheden, welke hij beschrijft, bespeuren wij dezelfde rangorde als in de Mis-liturgie uit den apostolischen tijd; behalve dat er eenige nieuwe elementen zijn opgenomen, o.a. het gebed voor de catechumenen of nog niet gedoopte bekeerlingen, en voor de openbare boetelingen, welke beide categorieën van het bijwonen der H. Mis waren uitgesloten. In de volgende eeuwen ontwikkelde en volmaakte zich de Mis-liturgie, zooals de geschriften van den H. Augustinus uitwijzen, en hield zij steeds verband met de ontwikkeling van het kerkelijk jaar. Deze ontwikkeling betrof echter niet de hoofdbestanddeelen der H. Mis, maar bestond in een toevoeging van ceremoniën, gebeden, psalmen en gezangen naar den aard en de behoefte der verschillende kerkprovinciën. Vooral na de overwinning van Constantijn, toen het Christendom openbaar in volle vrijheid optrad, ontplooide zich de Mis-liturgie door toedoen van pausen en bisschoppen met een luister, zooals aan hare waardigheid paste. Aan den Canon, waarvan de tekst uiterlijk in het begin der 4de eeuw was vastgesteld, werden slechts bijkomstige veranderingen aangebracht. Reeds onder het pontificaat van den H. Damasus (366—384) nam voor de Westersche Kerk de Mis-liturgie den vasten vorm aan, dién zij eeuwen lang behouden zou ea iet hoofdzaak nog heeft. 17 Moet men voor de H. Kerk in 't algemeen de krachtdadige inwerking van den H. Geest aannemen, voor de Mis-liturgie, die zich zoo wonderbaar van een tengere plant tot een zoo krachtigen boom ontwikkelde, valt dit zeker niet te loochenen. Dit verklaart den eerbied der H. Theresia voor de Liturgie ; zij zou voor ééne ceremonie der H. Mis haar léven willen geven. De H. Mis. 2 TWEEDE HOOFDSTUK. 1. DE MIS DER CATECHUMENEN OF DE VOORMIS. 1. Alvorens het gebied der Mis-liturgie te betreden, ga eerst een inlichting betreffende de liturgie vooraf. Zooals wij reeds opmerkten is het H. Misoffer in hoofdbestanddeelen volgens zijn instelling onveranderd gebleven, doch in bijkomstigheden : in volgorde, gebeden, gezangen, ceremoniën, naar omstandigheden van plaats, tijd en volk gewijzigd. Uit deze verscheidenheden ontsproten de verschillende liturgieën, die samengevat kunnen worden in twee hoofdgroepen: de Misliturgie der Oostersche en der Westersche Kerk; ze zijn edelsteenen, afwisselend van kleur, aan het fonkelend halssnoer van Christus' Bruid ; ze zijn bloemen, rijk aan schakeering, in den besloten hof der Kerk. De Westersche liturgie wordt onderverdeeld in den Mozarabischen, Gallischen, Ambrosiaanschen en Romeinschen ritus. De Mozarabische ritus was eertijds de ritus der Spaansche Kerk en stamde uit den tijd der West-Gothen; thans is zij alleen in gebruik te Toledo. De Gallische ritus, wellicht van Oosterschen oorsprong, heerschte in Boven-Italië en Gallië. De Ambrosiaansche heeft den H. Ambrosius tot grondlegger of volmaker en wordt nog alleen te Milaan gevolgd. De 19 Romeinsche, van de Kerk van Rome, werd volgens besluit van het Concilie van Trente door Paus Pius V van vele ingeslopen toevoegsels ontdaan en tot eenvoudiger vorm herleid. Deze ritus wordt thans in de geheele Roomsche Kerk gevolgd. Toen Pius V den Romeinschen ritus hervormde, stond hij toe, dat de religieuze Orden, welke langer dan twee honderd jaar een eigen ritus hadden, dezen mochten behouden. Onder deze Orden waren de Dominicanen, de Karthuizers, de Carmelieten, vandaar wijkt hunne ritus hier en daar af van den thans heerschenden Romeinschen ritus. Ten gelieve van verschillende lezers zullen wij nu en dan de aandacht vestigen op de verschilpunten van den Dominicaanschen ritus. ') 2. Volgens Mgr. Batiffol en andere liturgisten is de stille Mis niets anders dan een verkorte vorm van de plechtige Mis. In de plechtige Mis komen alle ceremoniën tot haar volle recht, spreekt zich de vereeniging van priester en volk zoo duidelijk en treffend mogelijk uit. Zij herinnert het sterkst aan de volle schoonheid, de weidsche praal, waarin de pontificale Mis zich sinds de vierde eeuw ontplooide. In dien tijd werd steeds de H. Mis op plechtige wijze door den bisschop opgedragen, terwijl de priesters met hem aan één altaar consacreerden en uit zijn hand de H. Communie ontvingen, een kerkgebruik, dat thans bij de priesterwijding nog ') De ritus der Dominicanen werd na langdurige studie en beraadslaging door den gelukz. Humbertus van Romans, generaal der Orde, in 1259 vast gesteld en voorgeschreven, en in 1267 door Paus Clemens IV bekrachtigd Het oorspronkelijk exemplaar - prototype - waarnaar copieën moesten genomen worden, berust in het generalaat der Orde te Rome. Volgens dit exemplaar worden sinds 1881 de nieuwe liturgische uitgaven der Orde bewerkt. Een vergelijking van dit kostbaar handschrift met den oorspronkelijke» Romeinschen ritus heeft tot de gevolgtrekking geleid, dat beide ritussen identiek zijn. De Orde der Kruisheeren volgde gedurende vele eeuwen den Dominicaanschen ritus; in 1856 nam zij den Romeinschen ritus aan. 20 in zwang is. Eerst later werd het gewoonte, dat ook gewone priesters de H. Mis lazen. Wij zullen om deze redenen de plechtige Mis of Missa solemnis tot leiddraad bij onze verklaring nemen. 3. De H. Mis wordt van ouds in twee hoofddeelen gesplitst, n.1. in de Mis der Catechumenen en de Mis der Geloovigen. De Mis der Catechumenen begint bij de komst des priesters aan het altaar en loopt tot de Offerande; zij wordt aldus genoemd, omdat zij mocht worden bijgewoond door de Catechumenen, of nog niet gedoopte bekeerlingen, en door geloovigen, die wegens openbaar wangedrag buiten de kerkelijke gemeenschap waren gesloten. Tot de viering der heilige Geheimen, welke daarop volgde en de Mis der Geloovigen werd genoemd, waren deze personen niet toegelaten, om te verhinderen dat ongedoopten de mysteriën der H. Offerplechtigheid tot ontheiliging aan de heidenen zouden mededeelen, en om de boetelingen tot een berouwvolle bekeering van hun openbaar misdadig leven te bewegen. Deze maatregel der kerkelijke tucht strekte tevens om de geloovigen met eerbied te vervullen jegens de ontzagwekkende Geheimen van Gods aanbiddelijke Liefde. De Mis der Catechumenen, ook Voormis geheeten, omdat zij een voorbereiding en inleiding is tot het eigenlijk Misoffer, draagt nog kenteekenen van Joodschen oorsprong ; zij bestaat uit liturgische lezingen (profetie, epistel, evangelie): gezangen (introitus, . graduale, tractus, alleluja, gloria) en gebeden (kyrie, oraties.) Weleer nam zij zeer veel tijd in beslag, maar allengs werd zij aanmerkelijk ingekort, vooral sinds de tijdsomstandigheden een minder strenge handhaving der kerkelijke tucht aanbevalen. De Mis der Geloovigen, de eigenlijke offerdienst, bestaat uit drie hoofdbestanddeelen : de Offerande of aanbieding van brood en wijn, de Consecratie, het onbloedig Offer des Kruises door de geheimvolle wezensverandering van het brood en 21 den wijn in het Lichaam en Bloed des Heeren, en de Communie of Nuttiging van het Offer door den priester. Van deze drie deelen is de Consecratie het wezen, de Communie de voltooiing van het H. Sacrificie. 2. INTROÏTUS. De Introitus is de zang, welke door het koor wordt aangeheven; wanneer de priester aan het altaar is gekomen om het H. Sacrificie op te dragen. Deze zang bestaat uit een antifoon, een psalmvers en het Gloria Patri, waarna de antifoon herhaald wordt. De Introitus houdt steeds nauw verband met het Kerkelijk Jaar, met het Tijdeigen (Proprium de tempore) en de Feesten der Heiligen, die bij het vieren der H. Geheimen herdacht worden. Als inleiding tot het kerkelijk officie stemt hij de geloovigen tot vreugde, vertrouwen en dankbaarheid naargelang den aard van den feestdag en geeft het hoofdmotief der feestviering in enkele woorden weer. Hoe opwekkend klinkt de aanhef op den feestdag der allerheiligste Maagd: „Gaudeamus omnes. Verheugen wij ons allen in den Heer, dezen feestdag vierende van de H. Maagd Maria!" — Als de zegezang, waarmede de eerste Christenen den roemrijken Martelaar in de Catacomben grafwaarts droegen, ruischt het loflied op het feest van een Martelaar: „Sacerdotes Dei benedicite Dominum. Priesters des Heeren zegent den Heer, heiligen en bedrukten van harte looft God!" — Op den lsten Kerstdag kondigt het Paer natas est nobis, een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven," het blijde geheim aan, dat de herders deed snellen naar Bethlehem, terwijl op den 2den Kerstdag het Sederunt principes, Vorsten zijn gezeten en spreken tegen mij," ons den H. Stephanus voor den geest voert, Christus getuigende voor de vierschaar. Viri Galilaei, „Mannen van 22 Galilea," klinkt het op den Hemelvaartsdag ; Spiritus Domini, „de Geest des Heeren," op het Pinksterfeest. Zoo geeft de Introitus in enkele zinrijke woorden het onderwerp aan der feestviering, den karaktertrek der Heiligen, een merkwaardig feit uit hun wondervol leven. In dagen van rouw en boete, in den Passie-tijd, zwijgt het Gloria Patri, het teeken van vreugde, maar zoodra is de Paaschtijd niet ingeluid of triomfantelijk klinkt weer het Gloria Patri, verhoogd door het Alleluja, den juichkreet van het opgetogen Christenhart. Ook in de Mis voor de overledenen wordt bij de droeve tonen van het Requiem geen Gloria Patri gehoord. Op Paasch- en Pinksterzaterdag wordt er geen Introitus aangeheven, omdat het .Kyrie van de Allerheüigen-Ütanie den overgang tot het Misoffer vormt. Oorspronkelijk was de Introitus, zooals het woord beduidt, de intredezang, d.w.z. de zang, die door het koor werd aangeheven, wanneer de bisschop, voorafgegaan van de dienstdoende geestelijken, de sacristie verliet om het H. Sacrificie te gaan opdragen. Het duurde, totdat de stoet aan het altaar was gekomen, vandaar bestond de Introitus oudtijds niet uit één psalmvers, maar uit een geheelen psalm. Overeenkomstig deze oud-Romeinsche rubriek verlaat de priester volgens den ritus der Dominicanen en der Carmelieten de sacristie, wanneer het psalmvers van den Introitus gezongen is, zoodat volgens deze riten de Introitus nog werkelijk een zang is onder de intrede. (Koenders Handboek der Liturgie. II, 29.) In de Middeleeuwen, en nóg jaren later, toen het burgerlijk leven grootendeels geschoeid was op het kerkelijk leven, werd de dagrekening ook in de burgerlijke samenleving bepaald naar de aanvangswoorden van den Introitus der Zondagen. Zoo vindt men nog in 1574 te Nijmegen de wekelijksche raadsvergaderingen gedateerd : Feria 4 (Woensdag) post Oculi, post Reminiscere, post Laetare, post Quasi' modo, enz. — Bekend was ook de Zondag Cantate, de 4de 23 Zondagg na Paschen, wanneer de bisschop'zijne? jaarlijksche diocesane vergadering hield. Vandaar spraken de geestelijken van „ten cantaet gaen". 3. BEURTGEBED. Wanneer de priester aan den voet dés altaars is gekomen, maakt hij het H. Kruisteeken. zeggende: „In den Naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes". Door dit Kruisteeken wijst hij reeds naar het Offer des Kruises. dat door hem gaat hernieuwd worden; meer nog. hij geeft daardoor het hooge gewicht der heilige handeling te kennen, want indien de Christen elk werk van eenig belang met het Kruisteeken pleegt te beginnen, hoeveel te meer betaamt het dan, dat hij bij den aanvang van dit H. Sacrificie zich heiligt en sterkt met het teeken der Verlossing? Niet uit eigen naam, uit eigen kracht, maar uit naam en op bevel van den drieëenigen God zal hij dat Offer hernieuwen. Staande aldus voor den berg des altaars, voor Calvarië. vervult hem huivering en vrees, want „wie zal bestijgen 's Heeren berg, of wie zal staan in zijn heilige stede? Die vlekkeloos van handen is en rein van hart." (Ps. 23, 3, 4.) En wie is hij, ellendige zondaar, dat hij durft staan óp deze heilige plaats? Van den eenen kant begeert hij vurig het Offer op te dragen, omdat Gode daardoor verheerlijking, de strijdende Kerk zegening, den zielen des Vagevuurs lafenis gebracht wordt; doch van den anderen kant schrikt hij terug door de oneindige heiligheid des Offers, door zijne zware verantwoording, zijne diepgevoelde onwaardigheid. In dien zielestrijd herhaalt hij den 42sten psalm van David, die zoo treffend juist zijn gevoelens verklankt. De koninklijke Profeet, vluchtend voor zijn zoon Absalon (homo dolosus = dé duivel) en diens aanhangers (gens non sancta = de booze hartstochten), verzucht daar tot den Heer om te mogen op- 24 gaan naar den heiligen berg, waar 's Heeren woontent staat, om daar God te loven met snarenspel en psalmgezang. IntToibo ad altare Dei: „Ik zal opgaan tot Gods altaar," zegt de priester, en in naam van het gansche volk antwoorden de dienaren: Ad Deum qui laetificat juventutem meam. Tot God, die mijne jeugd verblijdt, die mijn geestelijk leven door Zijne genade verjeugdigt en versterkt. Driemaal worden deze verzen herhaald, terwijl de priester tevens zijne onwaardigheid belijdt en Gods hulp vertrouwvol afsmeekt. Daar deze psalm tot vreugdevolle stemming wekt en zieledroefheid tracht te bannen, wordt hij niet gebeden in de Missen van den Passie-tijd en van Requiem. Overwegender reden van dit weglaten schijnt echter de historie te geven, nl. omdat deze Missen het trouwst den vorm bewaard hebben uit den tijd, toen deze psalm nog niet gezegd werd. Deze psalm, als beurtgebed door den priester en zijne dienaren gebeden, ontmoet men met de omringende gebeden in Mis-liturgieën uit het begin der 13de eeuw. Eerst bij de invoering van het nieuwe Romeinsche missaal door Pius V in 1570, werd hij officieel voorgeschreven. In den Ambrosiaanschen ritus, alsook bij de Karthuizers, Dominicanen en Carmelieten komt dit voorbereidings-gebed niet voor. Volgens den Dominicaanschen ritus bidt de priester na het maken van het H. Kruisteeken met luide stem: Confi~ temini Domino, quoniam bonus, „Looft dén Heer, want Hij is goed," waarop geantwoord wordt: quoniam in saeculum misericordia ejus, „want eeuwig duurt zijne barmhartigheid." Vermoedelijk is dit een naklank van het Hallel, dat bij het Laatste Avondmaal door Christus met zijne apostelen werd gezongen en bij de eerste Christentijden in eerbiedig gebruik bleef. Voor den religieus heeft deze aanhef van psalm 117 een bijzondere beteekenis, want wat vraagt hij, als hij de zondige wereld verlaat om een nieuw leven te beginnen in Christus? Misericordia Dei, Gods Barmhartigheid. Zijn ge- 25 heelc leven is een aaneenschakeling van weldaden der goddelijke Barmhartigheid, zoodat hij moet uitroepen: „Gods barmhartigheden zal ik in eeuwigheid loven." En wanneer zijn medebroeders hem grafwaarts dragen, heffen zij psalm 117 als lijkzang aan: „Looft den Heer, want Hij is goed, want eeuwig duurt Zijne barmhartigheid." Door dezen treffenden beurtzang bidden zij, dat hun broeder de poorten van het hemelsch Jeruzalem worden geopend. „Opent mij de poorten der gerechtigheid; ik wil ze binnentreden en den Heer verheerlijken." Aldus is de verzuchting, die hij dagelijks aan den voet der altaren heeft geslaakt, zijn laatste bede aan de poort der eeuwigheid. 4. CONFITEOR. Na den psalm Judica me Deus zegt de priester: Adjutorium nostrum in nomine Domini. Onze hulp is in den naam des Heeren," waarop de dienaren antwoorden: Qui fecit coelum et terram, die hemel en aarde gemaakt heeft." Door die woorden spreekt hij zijn vertrouwen uit op Gods onbegrensde Almacht en oneindige Goedheid, die ons geschapen heeft; daarbij zich teekenend met het Kruis belijdt hij, dat alle genaden ons toekomen door de verdiensten van Christus' Kruisdood. Alvorens nu de treden des Altaars te beklimmen, belijdt hij, zooals de Oude Wet bij het opdragen van zoenoffers voorschreef, zijne schuld aan God. Te meer rekent hij zich tot die rouwmoedige belijdenis verplicht, omdat Jezus Christus, onze Hoogepriester, wiens plaats hij gaat innemen, heilig en onschuldig is, zonder smet en afgescheiden van de zondaren. Deemoedig buigend voor Gods troon, als gedrukt onder zijn zondenlast, met neergeslagen blik als de rouwmoedige tollenaar, belijdt bij zijne schuld aan den Almachtigen God, voor wien 26 hij slechts stof en asch is, aan de H. Maagd Maria, de toevlucht der zondaren, aan den H. Aartsengel Michaël,. den aanvoerder van het hemelsche heir, aan den H. Joannes den Dooper, den prediker van het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, aan de H.H. Apostelen Petrus en Paulus, beiden boetelingen en beiden hemelvorsten, aan het geheele Hemelhof, en aan alle geloovigen, zijne broeders, dat hij veel gezondigd heeft door gedachte, woord en werk, en bidt in 't bewustzijn van eigen ongenoegzaamheid aller voorspraak af. Driemaal klopt hij op de borst om de vermorzeling zijns harten te kennen te geven. Aan de ootmoedige bede des priesters geven de dienaren, die de plaats des volks innemen, gehoor. Zij bidden, dat de Almachtige God zich over hen ontferme; en daar zij deel zullen nemen aan het offer — want priester en volk vereenigen zjch in het offeren — belijden ook zij hunne schuld en smeeken rouwmoedig den bijstand af van God en Zijné Heiligen. Deze schuldbelijdenis, als deel uitmakend van het „voetgebed", komt reeds in de oudste liturgieën voor en kan ongetwijfeld aan de Apostolische tijden worden toegeschreven. De vorm echter liep zeer uiteen, totdat Pius V bij zijn hervorming van den Romeinschen ritus een bepaalden vorm vaststelde. Volgens den ritus der Dominicanen, die hierin niet veel van dien der Karthuizers en Carmelieten afwijkt, is het Confiteor zeer beknopt. Het heet ontleend te zijn aan Paus Gregorius den Groote. — Met pauselijke goedkeuring is aan de Dominicanen, gelijk aan eenige andere Orden toegestaan, om in het Confiteor den naam in te lasschen van hun Ordestichter, den H. Vader Dominicus. Na nogmaals in een beurtgebed Gods Barmhartigheid te hebben ingeroepen, bestijgt de priester de drie treden des altaars, zeggend : „Neem weg van ons, o Heer, zoo smeeken wij U, onze ongerechtigheid, opdat wij waardig mogen zijn 27 om met een rein gemoed op te gaan naar het heilige der heiligen. Door Christus onzen Heer. Amen." — Vervolgens kust hij het altaar, waar de relieken der Heiligen rusten, om de heilige Geloofsgetuigen te vereeren en hun voorspraak te verwerven, gelijk het begeleidend gebed aanduidt. Deze ceremonie vindt haren grond, zooals wijlen pater M. Nieuwbarn, een der baanbrekers der liturgische beweging in Nederland, met recht opmerkte, in de oud-christelijke gewoonte, om boven het graf der Martelaren te celebreeren. Later, toen dit onmogelijk werd, bewaarde men althans hunne relieken in het altaargraf (tombe). 5. BEWIEROOKING DES ALTAARS. De bewierooking van het altaar, welke nu volgt, ontvangt door de zegening des priesters de kracht van een sacramentale, welke vooral ten doel heeft om het altaar en de omgeving te ontrukken aan den invloed des boozen geestes. Deze ceremonie herinnert aan Aaron, die biddend zijn wierookvat zwaaide en daardoor den verderfengel weerde van het Israëlitische volk. Als symbool verbeeldt de bewierooking, dat, gelijk de korrels bij het branden een aangenamen geur verspreiden en in wolken hemelwaarts stijgen, zoo ook de deugden der geloovigen — en van den priester — tot God moeten opstijgen als een welriekende offerande, — Christi bonus ocfor. — Het vuur der liefde moet 's menschen krachten verteren Gode ten offer. De wierookwolken zijn ook het zinnebeeld der vurige gebeden, die uit een van liefde brandend hart tot God opstijgen, volgens het woord van den psalmist: „Stijge mijn gebed op als een reukoffer voor Uw aangezicht." (Ps. HO : 2) Zij trekken den dauw der hemelsche genade, Gods Barmhartigheid, over ons af, gelijk de H. Kerk bidt: „Stijge tot 28 U, o Heer, mijn gebed; en dale op ons neer Uwe Barmhartigheid." Als eerbewijzing heeft volgens de inzetting der Kerk ook eene bewierooking plaats van de relieken en beelden der Heiligen en van den celebreerenden priester, in zoover hij de vertegenwoordiger is van den Hoogepriester des Nieuwen Verbonds. Oudtijds trok de priester wierookend rondom het altaar, gelijk nog bij de altaarconsecratie plaats heeft. Later, toen dit wegens den gewijzigden vorm der altaren niet meer mogelijk was, verving men het bewierooken der achterzijde door de zes slagen in de richting der kandelaars. (Koenders. t. a. p. I. 78). De bewierooking des altaars bij het begin der Mis was reeds in de 12de eeuw hier en daar in zwang ; bij de Dominicanen is deze niet voorgeschreven. — In de /?eqaiem-mis, die in menig opzicht den oorspronkelijken eenvoud van den ritus bewaard heeft, komt deze bewierooking niet voor. 6. KYRIE ELEÏSON, Sinds het meer gebruikelijk werd, dat gewone priesters een zoogenaamde stille of private Mis lazen, kwam het in voege, dat zij de taak van assistenten en koor overnamen en datgene voor zichzelf baden, wat in plechtige Missen door het koor werd gezongen. Vandaar werden in het sacramentariam of misboek, dat tot dan toe alleen de gebeden voor den priester bevatte, ook de koorgezangen uit het Antiphonarium of het Graduale opgenomen. Voor zoover men kan nagaan, werd het bidden van den Introitus ook in de plechtige Mis reeds in de 14de eeuw door den celebrant verricht; later werd het uitdrukkelijk voorgeschreven. De Introitus wordt na de bewierooking des altaars aan den 29 epistelkant gelezen, ook wel den linkerkant des altaars genaamd ten opzichte van het altaarkruis. In mystieken zin beschouwt men in den linkerkant het tijdperk vóór Christus' openbaar leven in tegenstelling met den. rechterkant, de evangelie-zijde, het tijdperk van de prediking van den Zoon Gods. Onmiddellijk na den Introitus heft het koor het Kyrie elèïson aan. Driewerf stijgt de smeekzang op tot God den Vader; driewerf tot God den Zoon, driewerf tot God den H. Geest. Door dezen beurtzang belijden wij het hoogste mysterie des Christendoms: één God in drie personen. Wij belijden door dezelfde bede God den Vader, wiens zonen wij door Christus zijn geworden; God den Zoon, wiens Bloed ons tot zijn broeders heeft verheven; G.od den H. Geest, wiens ingestorte liefde ons tot kinderen Gods heeft gemaakt. Wij roepen de erbarming in van den drieëenigen God met dezelfde smeekbede, die de blinde van Jericho herhaalde: „Jesus, Davids zoon, ontferm U mijner". Wij bidden, zegt de H. Thomas, om afwending der drievoudige rampen van onwetendheid, schuld en straf. Deze bede om hulp werd van ouds niet alleen door het koor aangeheven, maar ook door het volk om beurt herhaald, want het Kyrie eleïson was een beurtgeroep, waarin de geloovige schaar, die de kerk vulde, haar noodlijdend menschenhart voor God uitstortte. Gaan we nog dieper den oorsprong dezer bede na, dan zien wij, hoe in de vroegste tijden de diaken verschillende belangen der Christengemeente Gode aanbeval, waarna alle geloovigen, als bij een litanie, telkens smeekten: Kyrie eleïson I De gebeden werden langzamerhand ingekort en verdwenen ten laatste geheel, maar de smeekbede bleef, die hulpkreet welde te diep uit de felgeprangde volksziel. Wellicht baart het eenige verwondering, dat deze Grieksche woorden in den Latijnschen ritus behouden bleven, maar 30 het Grieksch duidt op den hoogen ouderdom van dit gebed; het herinnert aan den tijd, toen het Grieksch, zoo niet de offlciëele kerktaal was, dan toch een overwegenden invloed had. Het is een zinrijke hulde aan de Oostersche Kerk, vanwaar het licht des geloofs voor de wereld opging, aan die talrijke Christenheid, wier afscheiding de Roomsche Kerk nog altijd betreurt. Het Kyrie moet afkomstig zijn van Antiochië; het verbreidde zich door de geheele Kerk en werd overal inheemsch. Gaarne antwoordde het volk op het gebed des priesters door het Kyrie eleïson; dit litanisch gebed lag op zijn lippen bestorven, getuige de ritus der kerkconsecratie. Ook in de Middeleeuwen had menig godsdienstig lied dezen vromen uitroep tot refrein, men denke slechts aan de „leysen", zoo geliefkoosd bij het Christenvolk. Niet tevreden met den eenvoudigen uitroep: Kyrie eleïson, voegde men daarbij naar gelang van den dag (Hoogfeest, Maria-feest, Zondag) omschrijvingen of tropen, die gebeden en gezongen werden. Door Pius V werd echter het Kyrie van deze versierselen ontdaan en in zijn krachtigen, treffenden eenvoud hersteld. Alleen in de plechtige Mis wordt het Kyrie aan den epistelkant gebeden — bij de Karthuizers, Dominicanen en Carmelieten in elke H. Mis. Aan den epistel- of linkerkant, omdat, zooals de H. Thomas zegt, de linkerkant den staat beteekent der menschehjke ellende en bij gevolg ook der goddelijke erbarming. Na het bidden van het Kyrie kan de celebrant naar verkiezing zich met zijn assistenten begeven naar de zitbank, welke aan den epistelkant is geplaatst.1) Ook volgens den Dominicaanschen ritus staat het den celebrant vrij om onder het Kyrie te gaan zitten; de priester moet ') Wanneer het H. Sacrament is uitgesteld, is het betamelijker niet te zitten. (Dr. van Koeverden. Conspectus Missae Solemnis. p. 5.) 31 echter volgens dien ritus plaats nemen het dichtst bij het altaar, vervolgens de diaken en dan de subdiaken. Zij strekken dan hunne handen uit op de knieën. Om evenwel te verhinderen, dat het kostbaar kerkgewaad daardoor beschadigd worde, schrijft hun ritus (Caerem no. 552, 1279) het gebruik voor van een mappula of schootskleed, gelijk aan het gremiale in de pontificale Mis. 7. GLORIA IN EXCELSIS. Wanneer men het negenvoudig smeekgebed Kyrie in verband brengt met de negen zalige koren der Engelen, heeft men een geleidelijken overgang tot het Gloria in excelsis, van ouds het loflied der Engelen genoemd. Deze heerlijke lofzang in den blijden Kerstnacht bij Christus' geboorte door de Engelen aangeheven, wordt alle eeuwen door voortgedragen naar de uithoeken der wereld, zoo dikwijls de priester in aanbiddende liefde de geheimenisvolle geboorte des Heilands op het altaar herhaalt. Eer brengt hij aan God, en wel de hoogst denkbare eer, want Jezus Christus is de Offeraar en de Offerande van oneindige waarde; vrede brengt hij den menschen, vrede door den Vredevorst, die de Middelaar is tusschen God en het zondig menschdom. Deze jubelzang, door de Engelen geïntoneerd wordt door ■ de H. Kerk voortgezongen onder de hooge bezieling van denzelfden H. Geest, door Wien 's hemels herauten spreken. In twee gedeëlten laat zich de feestelijke hymne gevoeglijk splitsen. Het eerste gedeelte is gewijd aan de verheerlijking van God den Vader. Gloria in excelsis Deo. Et in terra Glorie aan God in den hooge en pax hominibus bonae voluntatis. vrede op aarde den menschen van goeden wil. Laudamus te, Benedicimus te, Ado- Wij loven U; wij zegenen U, wij ramus te, Glorificamus te. aanbidden U; wij verheerlijken U. 32 Gratias agimus tibi propter magnam Wij danken U om uwe groote gloriam tuam. Domine Deus, Rex heerlijkheid: Heer God, Koning des coelestis, Deus Pater omnipotens. Hemels, God almachtige Vader. Aanbiddend buigen wij ons neder voor den almachtigen God; wij danken Hem wegens zijne glorie. En waarin bestaat deze glorie? Gods glorie bestaat in ons wel te doen, niet om ons, maar om Zichzelven. De Menschwording van Gods Zoon is de grootste weldaad, die ons kan geschonken worden en daarom maakt zij ook de grootste glorie uit. De hulde van het Vleeschgeworden Woord, den Vader bewezen, overtreft de hulde van alle geschapen wezens. Vandaar danken wij God wegens Christus' Menschwording. Vervolgens gaat de lofzang over op Gods eengeboren Zoon: Domine Fili unigenite Jesu Christe. Heer Jesus Christus, eeniggeboren Domine Deus, Agnus Dei, FiliusPatris Zoon, God de Heer, Lam Gods, Qui tóllis peccata mundi, miserere Vaders Zoon, Gij, die wegneemt de nobis. zonden der wereld, erbarm U onzer. Qui tollis peccata mundi, suscipe Gij, die wegneemt de zonden der deprecationem nostram. Qui sedes ad wereld, neem ons smeekgebed aan; dexteram Patris, miserere nobis. die zetelt aan de rechterhand des Vaders, erbarm U onzer. Quoniam tu solus sanctus, Tu solus Want Gij alleen zijt de Heilige, Dominus, Tu solus Alussimus, Jesu Gij alleen de Heer, Gij alleen de Christe. allerhoogste, Jesus Christus. Dit deel is een herhaalde ontboezeming der liefde van dé Kerk, Christus' Bruid, jegens haren Bruidegom. Zij verheerlijkt den Zoon, die de woonstede des Vaders verlaten heeft en zich met 's menschen natuur heeft bekleed; zij vereert Hem als het Lam Gods, dat de zonden der wereld op zich heeft genomen en door zijn bloed uitgewischt. Die troostrijke gedachte doet haar jubelen met de hemelingen voor den troon des Lams, doet haar om erbarming smeeken voor degenen, die nog op aarde verkeeren. De historische ontwikkeling van dezen lofzang steunt op gissingen. Vermoedelijk bestond bij alleen uit het eerste deel 4 33 en werd later het tweede deel als belijdenis tegen de Arianen, die Christus Godheid en wezens-eenheid met den Vader loochenden, daaraan toegevoegd. - „Cum Sancto Spiritu, in gloria Dei Patris, Met den H. Geest in de heerlijkheid van God den Vader. Amen." Deze woorden, vergezeld van het Kruisteeken. vormen als een plechtige geloofsuiting van het mysterie der H. Drievuldigheid het waardig slot dezer hooggestemde hymne. Vandaar wordt het Gloria in excelsis de groote lofprijzing (doxologia major) genoemd tegenover de kleine: het Gloria Patri (doxologia minor.) Groot was de eerbied der geloovigen voor dit aanbiddelijk geheim, toen het door machtige ketterijen werd aangevochten; groot is nog de eerbied der H. Kerk voor dit fundament van ons geloof in hare liturgische gebeden. Zij wil dat wij bij het uitspreken van dit ontzagwekkend mysterie het hoofd neigen, dat het koor eerbiedig buige, zoo dikwijls eere gebracht wordt aan den Vader, den Zoon en den H. Geest, Het Gloria in excelsis, waarvan sporen achterhaald zijn in de 4de eeuw, werd aanvankelijk alleen in de Nachtmis van het Kerstfeest door den bisschop gezongen; omstreeks het jaar 500 stond paus Symmachus toe, dat de bisschoppen het zongen op alle Zondagen en feesten der Martelaren, en de gewone priesters op Paschen. Na de 11de eeuw werd het Gloria toegestaan aan alle priesters en langzamerhand in alle Missen, uitgezonderd in /?eq-ar'em-missen en op boetedagen, wanneer elk vreugdebetoon is uitgesloten. Bij het aanheffen van Gloria in excelsis strekt depriester de handen omhoog ten teeken van vreugde en vouwt ze daarna samen om des te eerbiediger onder hoofdbuiging Gods naam uit te spreken. Anderen zien in het opheffen der handen een teeken van verlangen naar de hemelsche dingen, en in het samenvouwen een afsmeeken der genade. — Gedurende dit jubellied kan de celebrant in het midden des altaars blijven staan of naar verkiezing, gelijk bij het Kyrie gaan De H. Mis. 3 34 zitten. Volgens den Dominicaanschen ritus, die hierin overeenstemt met den ritus van Milaan en Chartreuse, begeeft de priester zich na het aanheffen van het Gloria naar den epistelkaht om daar deze hymne te vervolgen. Daardoor geeft hij te kennen, dat het Evangelie, de blijde boodschap, het eerst verkondigd is aan de herders, de Joden, die door den epistelkant worden verbeeld. 8. COLLECTA. Wanneer het Gloria in Excelsis is gezongen, kust de priester in eerbiedige vereering het altaar, dat Christus, den hoeksteen der Kerk verbeeldt, en keert zich vervolgens tot het volk om den vrede, aan de menschen van goeden wil beloofd, door den zegenwensen: Dominus vobiscum, „De Heer zij met u," mede te deelen. — Oudtijds sprak de celebrant in plaats van deze woorden: Pax vobis, „De vrede zij u." Duidelijk gold deze groet als eene voortzetting van het Gloria in excelsis. Daar echter laatstgenoemde hymne aanvankelijk alleen door den bisschop mocht worden aangeheven, is de groet Pax vobis het uitsluitend voorrecht der bisschoppen gebleven. Het Dominus vobiscum, „de Heer zij met u," is een oudtestamentische groet. Met deze woorden kwam Booz zijn maaiers tegemoet, begroette de profeet Azarias koning Asa en bracht de hemelbode Gabriël zijn hulde aan Maria bij de aankondiging van haar goddelijk Moederschap. Deze heilbede werd de christelijke groet krachtens de belofte des Heeren: „Ik zal met u zijn alle de dagen tot aan de voleinding der eeuwen." De Vredevorst zij met u, en met Hem alle vruchten des vredes. De priester strekt bij het uitspreken van dezen groet de handen uit, als om den vrede, dien hij van Christus heeft ontvangen, in al zijne volheid aan de geloovigen mede te deelen. — Zeven maal herhaalt hij in de H. Mis dezen 35 groet om, gelijk de H. Thomas opmerkt, de zeven gaven des H. Geestes voor het volk af te bidden. Zoo dikwijls de priester zich tot het volk keert om dezen groet uit te spreken kust hij uit eerbied eerst het altaar, omdat dit geheiligd is door de tegenwoordigheid van Christus' H. Vleesch en Bloed alsook omdat daarin de relieken der heilige Bloedgetuigen rusten! t.t cam spiritu tao, „en met uwen geest," antwoorden de dienaren in naam der vergaderde of aanwezig gedachte menigte. Met deze woorden drukken zij wederkeerig hun wensch uit: „Moge de H. Geest, die u de genade des Pr esterschaps heeft bedeeld, bijzonder in u werken om het volgend gebed waardig en tot ons aller heil te verrichten. Het is een erkenning onzer zwakheid, want wij weten niet wat wij bidden zullen, maar de Geest zelf is onze voorspraak. Vervolgens begeeft zich de priester naar den epistelkant, waar het missaal geopend ligt, terwijl de diaken en de subdiaken zich achter den celebrant plaatsen. Met luide stem zingt hij: Oremus, „laat ons bidden." Het is een uitnoodiging tot de geloovigen om zich met hem in 't gebed te vereenigen. Hieruit volgt, dat men met terzijdestelling van private gebeden, niet beter kan doen dan zich aan te sluiten bij het gebed des priesters. Geene gebeden zijn verhevener, want het zijn gebeden, waarin de H. Kerk onder bijstand des.H. Geestes hare gevoelens van lof en dank uitstort en hare nooden te kennen geeft, gebeden veelal van eerbiedwaardige oudheid. Maar ook op zichzelf zijn het grootendeels meesterstukjes van eenvoudigen, beknopten zinsbouw, harmonieuse cadans, innige piëteit en dieprinnige leer. Zij kunnen inden regel gesplitst worden in drie deelen : vooreerst de aanspraak, lof en verheerlijking met verwijzing naar het geheim, dat gevierd wordt, of het feest van den Heilige, dat wordt herdacht: ten tweede de smeekbede, die ook verband houdt met den tijd of het feest, en ten slotte de bezwering. Bijv. met H. Sacramentsdag ; „O God, die ons onder het 36 wonderbaar Sacrament de gedachtenis van Uw lijden hebt nagelaten, — verleen ons, bidden wij U, de heilige geheimen van Uw Lichaam en Bloed zóó te vereeren, dat wij de vrucht van Uwe verlossing gedurig in ons mogen gevoelen. — Die met u lééft en heerscht in de eenheid des H. Geestes door alle eeuwen der eeuwen. Amen." Op den feestdag van den H. Thomas van Aquino : „O God, die Uwe Kerk verheerlijkt door de wonderbare wetenschap van den. zaligen Thomas, Uwen belijder en dienaar, en haar vruchtbaar maakt door zijn heilig leven, — geef ons, bidden wij, te mogen begrijpen, wat hij leerde, en na te volgen, wat hij deed. <- Door Jezus Christus, onzen Heer, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes door alle eeuwen der eeuwen. Amen." Deze gebeden richten zich gewoonlijk tot den Vader, die de Bron is van alle goed, en Wien de Zoon in de H. Mis Zich als slachtoffer opdraagt; zij eindigen echter altijd met een aanroeping tot den Zoon, onzen eenigen Middelaar bij God, want niemand komt tot den Vader tenzij door Christus, en al wat wij in diens Naam vragen, zal de Vader ons geven. In dezen slotzin wordt tevens de H. Geest herdacht, den Derden Persoon der H. Drieëenheid, die voor en met ons bidt in onuitsprekelijke verzuchtingen. Op dit gebed antwoordt het volk bij monde der dienaren : Amen, een Hebreeuwsch woord, dat hier beteekent: „Zoo zij het," en aldus een instemming beduidt met het verrichte gebed. Elders na een uitgesproken geloofswaarheid heeft Amen de beteekenis van: „Zoo is het," en staat dan gelijk met eene bekrachtiging. Dit woord Amen komt menigvuldig voor in het Oude Testament, o.a. als slot-formule van iedere zegen- envloekspraak, die op last van Mozes op de bergen Garizim en Hebal door de stammen Israels werden uitgesproken. In het Nieuwe Testament werd het door den goddelijken Verlosser 37 dikwijls gebruikt tot plechtige bekrachtiging zijner woorden; de Apostelenbesloten met dit woord veelal hunne brieven terwijl de eerste geloovigen geen gebed eindigden zonder dit woord. Het woord Amen bleef in alle liturgieën onvertaald gehandhaafd, omdat het wegens zijn hoogen ouderdom en het veelvuldig gebruik in de H. Schrift wijding en gezag aan het gebed toevoegt. In mystieken zin zag men door het behoud van eenige Grieksche en Hebreeuwsche woorden in de H. Mis verband tusschen het gebruik der drie talen en het opschrift des kruises bij s Heeren bloedig offer op Calvarië. Dit plechtig gebed wordt collecta genoemd, omdat het een gebed is over het verzamelde volk _ oratio super collectam populi. Oudtijds was er maar één collecta, gelijk thans nog op hoogfeesten ; na verloop van tijd werden daaraan gebeden toegevoegd ter gedachtenis aan Heiligen en tot uitkomst in ernstige tijden, volgens voorschrift des bisschops — oratio imperata. Bij het uitspreken van dit gebed strekt de priester de handen uit en houdt ze opwaarts geheven. Tot deze smeekende houding noopt 's menschen natuur, vandaar komen de oudste volken in dit biddend gebaar overeen. Vooral is bekend, hoe Mozes eenmaal ondersteund moest worden, toen hij met opgeheven handen bad voor de zegepraal van Israëls wapenen tegen de Amalekieten; hoe Salomon bij de inwijding des tempels zijne armen uitbreidde naar den hemel en Jehova's zegen afsmeekte over zijn volk. Ook bij de eerste christenen was het uitstrekken der handen tijdens het gebed algemeen in zwang. In de Katacomben zien wij de Oranten, die de Kerk als biddende gemeenschap voorstellen en de schare der geloovigen bij het offer vertegenwoordigen, in dezelfde smeekende houding afgebeeld. Gekomen aan de slot-formule der Collecta vouwt de priester de handen samen en neigt eerbiedig bij het uitspreken van Jesus' gebenedijden Naam het hoofd naar het altaarkruis, 38 niet alleen om den Verlosser der wereld te huldigen, maar ook om zijn zwakke beden te vereenigen met de smeekroepen van den Godmensen, die Zichzelven opofferend aan het Kruis, verhoord werd wegens zijn godvruchtigheid. — In het koor maken de kloosterlingen tijdens de Collecta steeds een diepe buiging, ook als dit gebed in de getijden wordt gezegd. 9. EPISTEL. In de H. Mis wordt op mystieke wijze het geheele werk onzer Verlossing hernieuwd. Christus kwam tot ons als Middelaar om den mensch met God te verzoenen, maar alvorens Zichzelven aan het Kruis als zoenoffer op te dragen, trad Hij op als Leeraar, daardoor toonend, dat Hij inderdaad was de weg, de waarheid en het leven. Aldus openbaart zich Christus in de H. Mis ook als de Leeraar van het Nieuwe Israël, alvorens Hij door de H. Consecratie op onbloedige wijze wordt geslacht-offerd. De Profeten voorspelden zijne komst, de H. Joannes de Dooper bereidde Hem den weg, de Apostelen gingen volgens zijn last naar de plaatsen, waar hij voornemens was te prediken, zoo ook zendt Hij in de H. Mis Profeten en Apostelen uit ter voorbereiding van zijn leeraarschap. De les uit de profetieën, het epistel uit de brieven der Apostelen, wat zijn zij anders dan een voorbereiding tot het Evangelie, waarin de Zoon Gods zelf tot ons gaat spreken? Het voorlezen uit de heilige Boeken maakte, zooals wij reeds opmerkten, een voornaam bestanddeel uit van de Joodsche godsdienstoefening. De Apostelen en de eerste Christenen namen dit gebruik over — „zij waren volhardende in de leering der Apostelen." (Handel. II, 42). ') Bij de lezing ') „La liturgie chrétienne procédé pour une tres large part de la liturgie juive et n'en est même que la continuation." — Duchesne. Origines du Ctttie chrétien. 39 van de geschriften der Oude Wet werden van het begin der Kerk de brieven der Apostelen gevoegd; dit moet men afleiden uit de brieven van den H. Paulus. De volgende geslachten onderhielden dit gebruik met piëteit. „Wij vergaderen," zegt Tertullianus, „om de goddelijke geschriften te lezen." — „In de vergadering," getuigt de H. Augustinus, „worden de Schriften der Profeten en der Apostelen gelezen." Het voorlezen uit de Oud-testamentische boeken geraakte in den loop der eeuwen in onbruik behalve op boete- en Quatertemperdagen. De ritus der Carmelieten en Dominicanen heeft evenwel nog een lezing uit de Profeten behouden op de Vigilie van Kerstmis en de drie H. Missen van Kerstdag onmiddellijk vóór het Epistel. Die lezing geschiedt dan door een dienaar van lageren rang op den sober gemoduleerden kapitteltoon. ') De gewijde boeken werden aanvankelijk in volgorde ge- ' "Poecng eenter Dracht men ze bij de ontwikkelina van «ci. Kci*.eu}K jaar m overeenstemming met tijden en feesten; later ging men over tot het aanwijzen van bepaalde stukken — pericopen ~ voor vastgestelde Zon- en Feestdagen. Pius V legde in de nieuwe uitgave van het missaal deze regeling voor goed vast, welke ook door de Dominicanen op hun generaal kapittel van 1601 werd overgenomen. De eerste lezing is gewoonlijk ontleend aan een brief — epistola — van den H. Paulus, vandaar de naam epistel Nadat de priester de Collecta heeft gezongen, leest hij in stilte het Epistel en wat daarop volgt. De Epistel-lezing wordt door den dienaar besloten met: Deogratias. Middelerwijl begeeft zich de subdiaken met het epistelboek naar den epistelkant, of in het midden, waar gemakshalve een lessenaar is geplaatst, en zingt het Epistel. Daarna nadert hij den ') Het zingen op den kapitteltoon noemt men volgens middeleeuwsch kloostergebruik: lezen (legere), het zingen der getijden: zeggen (dlcere). 40 celebrant, knielt voor hem neder, kust diens op het epistelboek gelegde hand en ontvangt diens priesterlijken zegen als ten dank. In de Middeleeuwen werd het Epistel evenals het Evangelie door den ministrant gezongen van eene verhevenheid, een ambo, met het gelaat naar het volk gekeerd. Meermalen waren er dan twee ambo's, een ter linker- en een ter rechterzijde van het priesterkoor; soms waren zij aangebracht op het jubé, soms?aan de kolommen.1) De Dominicaansche ritus wijkt bij het Epistel aanmerkelijk af van den Romeinschen. Niet alleen wordt het Epistel, als bij eene pontificale Mis, door den celebrant gezegd, zittende bezijden het altaar, doch ook het Evangelie wordt daar gelezen, waarna de subdiaken nadert met hostie en kelk om het brood en den wijn als offergaven den priester aan te bieden. Uit eerbied voor de gewijde vaten houdt hij ze bedekt met een groot schouderkleed velum humerale. Zoolang de officianten gezeten zijn, bedienen zij zich van de mappula. 10. TUSSCHENZANGEN: GRADUALE, ALLELUIA, TRACTUS, SEQUENTIE. De gevoelens van lof, dank en liefde jegens God, waartoe Profetie en Epistel opwekken, tracht het geloovig hart uit te jubelen, evenzeer als het bij het aanhooren van 's Heeren verwijten geneigd is zijn schuldbesef en berouw in treurliederen uit te klagen. Vandaar is de zang na Profetie en ') Onder jubé verstaat men de fraaie dikwijls kostbare constructie, waardoor het priesterkoor van de leekenkerk werd afgescheiden. Men noemde ze jubé, omdat van daar de lector den zegen vroeg: Jube Domine benedicete. Ook noemde men ze oksaal en brug {pons). Zulk êen oksaal zag men eertijds in de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch; in den dom te Milaan bevindt zich in de twee koorzuilen een ambo bij wijze van balkon. 41 Epistel de weerklank van hetgeen omgaat in de ziel. Tot deze ontboezeming, zoo eigen aan het menschenhart — „de 'liefde uit zich in zang", zegt de H. Augustinus (5ermo33, 1) — waren de eerste Christenen nog meer getrokken door het voorbeeld der Joden en de aansporing der Apostelen. De H. Paulus vermaande de Corinthiërs, Ephesiërs en Colossensers om psalmen, lofzangen en geestelijke liederen te zingen. In de oude Kerk was dan ook niets indrukwekkender dan de gemeenschappelijke zang der geloovigen. „Hoe weende ik — bekent de H. Augustinus (Confess. 9, 7) — heftig bewogen door de stemmen uwer zoetklinkende Kerk, bij hare lofzangen en liederen. Die stemmen vloeiden in mijne ooren; uwe waarheid druppelde in mijn hart, en daaruit welde de godsvrucht op en tranen vloeiden, en zij deden mij wel." Uit dezen zang ontwikkelde zich het Graduale, dat voor een groot gedeelte reeds in het Antiphonarium van den H. Gregorius den Groote voorkomt en van daar in den Romeinschen ritus en in dien der Karthuizers, Dominicanen en Carmelieten is opgenomen. Het Graduale, het oudste kerkeüjk gezang, met recht een juweel van kerkelijke compositie genoemd '), bestond oorspronkelijk uit een psalm, waarvan elk vers door den voorzanger werd gezongen en door het volk (of het koor) herhaald. Vandaar noemde men het responsorium (respondere, antwoorden), gelijk thans nog bij de Dominicanen. Den naam Graduale ontving het naar de plaats, waar het gezongen werd, nl. op de trappen (gradus) van den ambo. Langzamerhand werd de psalm verkort, waartoe de ontplooiing der rijke melodie zal hebben bijgedragen. De verzen werden tot enkele beperkt, doch bleven het responsorisch karakter ') Le Graduel est en effet la part ie la plus musicale de 1 'Office. Guéranger. ExpUcation de la Ste Messe. p. 33. 42 behouden, totdat bij de hervorming van Pius V alle herhaling verdween. Thans wordt het eerste vers door den voorzanger of cantor ingezet en door het koor vervolgd;daarna zingt hij het tweede vers, waarvan het slot door het koor wordt overgenomen. Bij eenig feest wordt volgens den Dominicaanschen ritus het Graduale door twee voorzangers ingezet. Graduale voor het feest van een Kerkleeraar: R. (Ps. 36) Os || justi meditabitur De mond || des vromen zint op sapientiam - et lingua ejus loquetur wijsheid en zijn tong spreekt recht, judicium. V. Lex Dei ejus in corde ipsius j| et De wet van zijnen God is in zijn non suppl'antabuntur gressus ejus. hart || en geenszins wankelen zijn schreden. De tweede tusschenzang is het Alleluia. Alleluia is een Hebreeuwsch woord en beteekent: „Looft den Heer". Het is het opschrift van verschillende psalmen, dié bij den Paaschmaaltijd der Joden gezongen werden en bekend staan als het groote Hallel of Alleluia. Daar nu de Paaschmaaltijd de instelling der H. Mis, onmiddellijk voorafging, zal hierin de reden móeten gezocht worden van de opneming van het Alleluia in de Mis-liturgie. Oorspronkelijk werd het Graduale gezongen na de Profetie, en het Alleluia na het Epistel, maar nadat de lezing der Profetie is vervallen, volgen beiden elkaar onmiddellijk op. Men heeft het kleine en het groote Alleluia. Het kleine Alleluia bestaat uit een dubbel Alleluia, waarna een vers met een derde Alleluia zich aansluit. Dit vers, meestal aan een psalm ontleend, drukt lof en dank uit jegens God of herdenkt een heuglijk feit, dat op het feest betrekking heeft. Het groot Alleluia bestaat uit vier Alleluia's; de eerste twee met het daaropvolgend psalmvers, vervangen het gewoon Graduale, dan volgt er één met het zoogenaamd Alleluiavers en tot slot het vierde Alleluia. 43 Volgens den Dominicaanschen ritus heffen twee, en bij hoogere feesten vier, zangers het Alleluia aan. dat door het geheele koor wordt herhaald met de neuma: eene reeks noten, die in stijgende en dalende modulatie de slot-syllabe aanhouden. Vervolgens heffen de voorzangers het vers aan, dat door het koor wordt voortgezet, waarna door de voorzangers het eerste Alleluia wordt gezongen en door het koor alleen de neuma herhaald. Zoo dikwijls men het Alleluia zingt, staat het geheele koor, als deelend in de feestvreugde, van zijn gestoelte op. Het kleine Alleluia op het feest van een Kerkleeraar: Alleluia || Alleluia Alleluia || Alleluia. V. (Ps. 88) Posuiadjutorium super Ik heb hulp verleend aan eenen potentem et exaltavi electum || de sterke en ik heb verheven eenen plebe mea. uitverkorene || uit mijn volk. AlleIuia- Alleluia. Het groote Alleluia op het feest van een Kerkleeraar in den Paaschtijd: Alleluia || Alleluia. Alleluia | Alleluia. V. (Ps. 88) Posuiadjutorium super Ik heb hulp verleend aan eenen potentem et exaltavi electum || de sterke en ik heb verheven eenen plebe mea. uitverkorene || uit mijn volk. Alleluia. Alleluia. V. (Maffh. 28) Angelus Domini Een engel dés Heeren daalde van descendit de coelo||etaccedensrevol- den hemel || en trad toe en wentelde vit lapidem et sedebat super eum. den steen af en zette zich daarop neder. Alleluia. Alleluia. Deze Alleluia-zang steekt door zijn opgewektheid en forschheid sterk af bij het Graduale, dat meer rustig en plechtstatig van toon is. De melodie van het Alleluia is dikwijls kort en krachtig als de stoot eener feestbazuin; de daaropvolgende neuma, ook jubilus genoemd, is vaak een kunststuk van rythmischen bouw. Wanneer deze jubelmelodie opgewekt en ongekunsteld opklinkt uit een geschoold koor, dat ver- 44 staat en gevoelt wat het zingt, dan kan zij niet anders dan priester en geloovigen in vromen geestdrift ontsteken, als de echo van het hemelsch Alleluia, dat de Engelen jubelen voor Gods troon. Het spreekt vanzelf, dat in /?equiem-missen, in de feriale missen van den Advent, op Vigilie- en Quatertemperdagen, van Septuagesima tot Paasch-Zaterdag, het blijde Allehtia niet wordt gehoord; op die rouw- en boetedagen, wanneer wij treuren over het lijden der geloovige zielen, en schuldbewust den vertoornden God om erbarming smeeken, past het niet den zegezang aan te heffen, die in het Hemelsche Sion weerklinkt. Maar op den Paasch-Zaterdag, wanneer wij opgetogen juichen over Jesus' zegepraal over den dood, dan stijgt ook het Alleluia herhaaldelijk jubelend omhoog en blijft weergalmen den geheelen Paaschtijd door. Die jubelzang herinnert ons aan de onafgebroken vreugde des Hemels, gelijk de H. Bonaventura zegt: „Wij plegen de slot-syllabe van het Alleluia lang aan te houden, omdat de vreugde der Heiligen in den Hemel altijddurend en ondoorgrondelijk is." (Lib. de exp. Mis. c. 2). Van Septuagesima tot Paasch-Zaterdag en op de Quatertemper-Zaterdagen wordt in plaats van het Alleluia de Tcactus gezongen, die doorgaans bestaat uit eenige Psalmverzen, welke verband houden met het kerkelijk officie. De verzen worden als beurtzang door enkele zangers voorgedragen, totdat het einde van het laatste vers door het geheele koor wordt overgenomen. Tractus op het feest van een Kerkleeraar.* V. (Ecdis. 50) Quasi stella matutina Gelijk de morgenster schijnt te mid- in medio nebulae et quasi luna plena den der nevels en gelijk de volle in diebus suis. maan in hare dagen. V. Et quasi sol refulgens, sic ille En gelijk de zon schittert, zoo blonk refulsit in templo Dei. hij uit in den tempel Gods. V. - Quasi arcus refulgens inter Gelijk de pralende regenboog in 45 nebulas gloriae et quasi flos rosarum glansrijken nevel, en gelijk bloeiende in diebus vernis. rozen in de lentedagen. V. Quasi lilia quae sunt in trans- Gelijk leliën, die staan bij stroomen- itu aquae, et quasi thus redolens in de beken, en gelijk wierook, geurend diebus aestatis. in de zomerdagen. V. Quasi ignis effulgens et thus Gelijk een vlammend vuur en wie- ardens in igne. rook, brandend in het vuur. V. Quasi vas auri solidum, oma- Gelijk een vat van gedegen goud, tum omni lapide || pretioso. versierd met allerlei kostbaar gesteente. Men is het oneens over den oorsprong van den naam ttactus. Terwijl sommige liturgisten meenen, dat deze zang tractus genoemd wordt, omdat hij zonder onderbreking en herhaling als in één trek wordt voorgedragen, zijn anderen van gevoelen, dat deze naam betrekking heeft op trahere = trekken, n. 1. op de sleepende melodie, waarop deze zang wordt uitgevoerd. Vandaar zegt de H. Thomas : „De Tractus wordt gezongen in treurgetijden, omdat hij een geestelijk zuchten uitdrukt." Zeker draagt hij een ernstig en statig karakter, en al wordt hij ook op feesten gedurende de Septuagesima uitgevoerd, die feestvreugde wordt toch getemperd door den eigen droeven toon van den Vastentijd. Als vierde tusschenzang komt de Sequentia voor. De Sequentia zou men een voortzetting van den Alleluia-zang kunnen noemen. De laatste neuma, die volgde en daarom sequentia (sequi = volgen) genoemd werd, nam den vorm aan van een vers, waaruit zich een hymne ontwikkelde. Notker van Sint-Gallen (f omstreeks 920) wordt onder de scheppers dezer dichtkunst met eere vernoemd. ') Hij had tal van navolgers, die met dichterlijk vernuft en innige piëteit deze gelegenheid aangrepen om de Geheimen van den godsdienst en de levens der Heiligen te bezingen. Tegen het einde der Middeleeuwen telde men de Sequentiën bij duizenden. Pius V ') Zijn liederen in ongebonden stijl noemde men prosa; inde 12deeeuw kregen de sequentiën den vorm van hymnen. 46 nam in de nieuwe uitgave van het Missaal er slechts vier op, n.1. Victimae Paschali voor Paschen, Veni Sancte Spiritus voor Pinksteren, Lauda Sion voor H. Sacramentsdag, en Dies irae voor de Requiem-mis. Paus Benedictus XIII voegde daarbij het Stabat mater voor het feest van O. L. V. van Zeven Smarten. Aan sommige religieuze Orden werd toegestaan sequentiën ter eere van haren Stichter of van een harer Heiligen te behouden. ') 11. EVANGELIE. Het Woord Gods heeft gesproken door de Profeten en door de Apostelen, de weg des Heeren is bereid, thans gaat de Zoon Gods zelf spreken door zijn H. Evangelie ; daarom: „Rijs op, Jeruzalem, en plaats u op de hoogte en aanschouw de vreugde, die van God tot u komt." — Het verheven oogenblik van het Evangelie, de voornaamste plechtigheid van de Mis der Catechumenen is aangebroken. Terwijl de priester het Evangelie met zachte stem gaat lezen, legt de diaken het Evangelie-boek s) op het altaar, dat Christus verbeeldt, en bereidt hij zich voor tot de uitoefening van zijn ambt, want daartoe is hij gewijd : om het Evangelie te zingen in Gods Kerk. *) Hij knielt neder op de altaartree en bidt: „Reinig mijn hart en mijne lippen, almachtige God, die de lippen van den profeet Isaias met een vurige kool ') In het MisseleOrd. Praed. van 1669 komen een twintigtal sequentiën voor. 2) Oudtijds werden voor verschillende liturgische ambten afzonderlijke boeken gebruikt; de priester had zijn sacramentacium, de diaken zijn evangeliarium, de subdiaken zijn epistolariam. enz. Later werden al deze boeken vereenigd in het Missaal, dat daarom ook wel missale plenarium werd genoemd. 3) Tegen het einde der Middeleeuwen'hadden ook de Duitsche keizers het voorrecht van het Evangelie in den Kerstnacht te zingen. Keizer Sigismond o. a. zong het Evangelie op het Concilie van Constanz in H14, in tegenwoordigheid van paus Joannes XXIII. 47 gezuiverd hebt; gewaardig u dus mij door uwe goedertierene Barmhartigheid te zuiveren, opdat ik Uw heilig Evangelie waardig verkondigen moge, door Christus onzen Heer. Amen." ~- Het Goddelijk woord moet in het hart bewaard worden, gelijk de Psalmist zegt: „Uwe woorden heb ik in mijn hart bewaard," daarom moet zijn hart zuiver zijn; het moet onberispelijk worden uitgesproken in woorden en daden, en daarom moeten zijne lippen onbezoedeld wezen. " Hierna neemt de diaken het Evangelie-boek eerbiedig van het altaar, draagt het recht voor zich en knielt voor den priester met de bede: Jube Domine benedicere, „Gelieve, Heer, mij te zegenen." De celebrant bidt, dat de Heer moge rusten in het hart en op de lippen van zijn diaken, teneinde waardig en behoorlijk het Evangelie te verkondigen. Op dit gebed laat hij zijn priesterüjken zegen volgen, waarna hij zijn rechterhand legt op het gesloten Evangelie-boek, als om daarmee den diaken de zending te geven tot het verkondigen van het Evangelie. De priester stelt hier Christus voor, die zijn leerlingen zond om aan de scharen te prediken ; hij geeft hem in zekeren zin de macht om het geheimnisvolle boek van Zijn Woord te openen en als 's Heeren afgezant engevolmachtigde op te treden. Vol dank voor die zending en als uiting van eerbied kust de diaken de hand des priesters. Alsnu vormt zich een plechtige stoet, een processus triumphalis. Voorop gaat een acoliet, die het vat met gewijden wierook zwaait om te beduiden, dat gelijk de wierookgeur het kerkgebouw zoo ook de geur des Evangelies de wereld vervult; vervolgens komen twee acolieten met omhoog gedragen lichten, wijl 's Heeren Woord het licht is in de duisternissen, een lamp voor onze voeten, een licht op onze paden. (Ps. 118, 105.) Zij begeleiden den subdiaken, die gedurende de lezing het boek zal dragen, en worden gevolgd door den diaken met het Evangelie-boek. Volgens den Dominicaanschen ritus wordt de stoet geopend 48 door het Kruis, den koningsstandaard — Vexilla Regis ~ dat bij het zingen van het Evangelie naar den diaken staat gekeerd, om des te levendiger te herinneren, dat de woorden des Evangelies de woorden zijn van Christus den Gekruiste, dien de Apostelen hebben gepredikt, dat het kruis is verheven tot aller zaligheid, gelijk de koperen slang van Mozes. De diaken plaatst zich met het gelaat naar het Noorden. Dit is niet willekeurig. „Het duistere en ijzige Noorden is volgens de beeldspraak van Sint Gregorius het symbool der heidensche macht, welke gedurende eeuwenlangen tijd inde koude der afgoderij bevrozen lag." „Van het Noorden zal het onheil losbreken," zegt de Profeet (Jerem. I. 14), daartegen moet dus het heilbrengend Evangelie gekeerd worden. Tot de heidenen hebben zich de Apostelen gewend, toen zij door de Joden, het bevoorrechte volk. werden afgewezen. Om deze reden behoort volgens de symboliek ook de predikstoel, van waar het Evangelie verkondigd wordt, te staan aan de Zuidzijde, den Epistelkant, opdat de predikant het woord richte tot het nageslacht van hen, wier vaderen weleer door de H. H. Willibrordus en Bonifacius uit het heidendom zijn bekeerd. ') Na den zegengroet: Dominus vobiscum, De Heer zij met u — de eenige maal, behalve in het Exultet, dat de diaken in tegenwoordigheid van den priester het volk mag groeten — kondigt hij aan, volgens welken evangelist 's Heeren ') Het is duidelijk dat deze symboliek alleen volle kracht heeft, wanneer de kerk naar de hoofdvereischte der symboliek ten Oosten, volgens de Heilige Linie, gebouwd is. In de volkskerk is de Evangelie-zijde de minderwaardige plaats; in het priesterkoor richt zich daarentegen rechts en links naar het Kruis van het hoogaltaar. Daar staat Maria aan Jezus' rechterzijde, daar is de rechtsche kapel de voornaamste kapel en bijgevolg toegewijd aan de H. Moed-r Gods of natuurlijk aan het H. Sacrament, zoo hiervoor een bijzondere kapel is bestemd. 49 Woord geschreven staat. Het koor - indertijd het gansche volk _ antwoordt hierop. Christus lovend: Gloria tibi Domme! Lof zij U. o Heer!" - De geloovigen verheugen zich wegens Hem. die gesteld is tot een licht der heidenendj verheerlijken het woord des Heeren. gelijk de scharen van Antiochië, tot wie Paulus zich richtte, nadat de Joden het Evangelie verstooten hadden. Gloria tibi Domine! zijn de eerste regel eener doxologie uit de Maria-getijden. waaraan de Carmelieten, wier ritus een Mariaansch cachet draagt, de verdere regels toevoegen: ..Die uit eene Maagd geboren zijt. met den Vader en den H. Geest in altijddurende eeuwigheden. Amen." Onder dezen zang maakt de diaken het kruisteeken op de zooeven gesproken woorden, niet alsof hij het boek wil zegenen, maar om aan te duiden, dat het Evangelie het boek is des Gekruisten. het boek. dat geen menschelijke. wereldsche wijsheid bevat, maar de geheimnisvolle wijsheid des Kruises. Daarom teekent hij zich met het Evangeliekruis en bewierookt driemaal het boek, om zijn eerbied te betmgen voor het Woord van Christus, voor ons allen de hoogste en heiligste wet, de wet der liefde. Bij deze plechtige huldiging staat de geheele gemeente op en volgt den diaken na in het maken des kruisteekens. Zij staat op, om daardoor eveneens haren eerbied te bewijzen, hare volgzaamheid te verzinnebeelden om het Evangelie in den loop des levens door daden uit te drukken: zij maakt het aloud kruisteeken met den duim op het voorhoofd om te beteekenen, dat men het Woord Gods met het verstand wil aannemen; op de lippen, dat men het met den mond wil belijden; op de borst, dat men het in het hart wil bewaren. „Laten wij," zegt de H. Augustinus (In foan. Tract. 30, 1), „naar het Evangelie luisteren, alsof de Heer zelf spreekt. Zeggen wij niet : zalig zijn zij. die Hem hebben kunnen zien, want velen dergenen, die Hem hebben gezien, De H. Mis. 50 hebben Hem doen sterven, maar denken wij: zalig degenen, die het Woord Gods hooren en het bewaren!" In oude tijden wierpen de aanwezigen bij de Evangelielezing de krukken, waarop zij gedurende de H. Mis plachten te steunen, ter aarde; de mannen trokken zwaard en zijdgeweer; de vrouwen bogen eerbiedig het hoofd. De Poolsche vorsten en Malthezer ridders gaven door een degenzwaai hun toewijding aan de zaak des geloofs te kennen. Keizers en Fransche koningen en hunne echtgenooten namen zich kronen en diadeem af; de Oostersche bisschoppen legden hun pallium neder. Ook thans ontdekken monniken, priesters, domheeren tot zelfs de bisschoppen eerbiedig het hoofd en keeren zich naar het Evangelie, want het is de „Meester", die spreekt. Het ontzag voor het Evangelie sprak ook uit verschillende kerkgebruiken; het Evangelie-boek werd vereerd als een kostbare reliek en bij plechtige omgangen rondgedragen; het ontving een eereplaats in de kerkvergaderingen en diende tot plechtige getuige bij eedsaflegging. Arbeid noch geld werd gespaard om aan het Evangeliarium aanzien te geven. Het boek werd rijk en kunstvol verlucht en gevat in een band met zilver beslagen, met bergkristal en ivoor ingelegd, door sierÜjk drijfwerk opgeluisterd, zooals o.a. het Evangeliarium te Zutphen nog te bewonderen geeft. Wanneer het Evangelie is gezongen, wordt het den priester aangeboden, die uit eerbied jegens den goddekjken Leermeester het begin van het gezongen evangelie kust, zeggende: „Dat door de evangelische woorden onze zonden worden gedelgd." De diaken bewierookt daarna den priester als Christus' plaatsbekleeder, terwijl de subdiaken het Evangelie-boek naar de credenstafel (tafeltje voor altaarbenoodigdheden) brengt. Volgens een oud voorschrift, dat nog door de Dominicanen onderhouden wordt, legt men het Evangelieboek op het altaar, waar het gedurende de H. Mis blijft 51 liggen. Aan deze schijnbaar onbeduidende bijzonderheid ligt de gedachte ten gronde, dat het Woord Gods één is met Christus, die door het altaar wordt verzinnebeeld. Volgens den ritus der Dominicanen, waarmede ook de Carmelieten overeenkomen, wordt er een groot kruis gemaakt en na het Evangeliekruis, èn na de slotwoorden des Evangelies zoowel door de. geestelijken aan het altaar als door de religieuzen in het koor. Aan het eerste kruis geeft men de beteekenis, dat zij in 't bijzonder moeten preeken Christus en Dien gekruist, aan het tweede, dat zij plechtig bezegelen te zullen beoefenen, wat het Evangelie heeft voorgehouden. Tot aan de 13e eeuw kuste na den priester de overige clerus het geopend Evangelie, daarna werd het boek gesloten en gedurende het Credo aan het volk te kussen aangeboden. Vermoedelijk wegens stoornis is dit gebruik afgeschaft; als private devotie leeft het nog voort door het kussen van het zondagsch Evangelie-boek. Men belijdt daardoor met den Psalmist: „Ik heb Uwe geboden lief, meer dan goud en edelsteenen: een wellust zijn zij aan mijne ziel." Wij vermelden hier tevens het kloostergebruik om bij de plechtige ontvangst van pauselijke legaten en bisschoppen het Evangelie-boek ten kus aan te bieden. Door deze ceremonie betuigt men de onderlinge eenheid des geloofs. In de Mis voor overledenen heeft bij het Evangelie geene bewierooking plaats; zegen, kruis, kus en slotbede blijven achterwege, omdat de gedachten uitsluitend op de geloovige zielen moeten gevestigd blijven en alles moet worden vermeden, wat uiteraard tot vreugde zou stemmen. 12. CREDO. In de eerste eeuwen des Christendoms hield de bisschop na het Evangelie een homilie of verklaring van dat gedeelte der H. Schrift, hetwelk door den diaken was gezongen. In 52 verband met dit eeuwenoud, eerbiedwaardig gebruik wordt ook thans nog in de Hoogmis na het Evangelie gepredikt en de tekst der preek veelal aan het Evangelie van den dag ontleend. Na deze preek moesten de catechumenen en openbare boetelingen zich verwijderen; alleen de geloovigen, de ingewijden mochten* blijven, zij alleen mochten tegenwoordig zijn bij de H. Offerande. De H. Augustinus zegt uitdrukkelijk : „Na de preek heeft de wegzending voor de catechumenen plaats, maar blijven de geloovigen." ') De diaken riep dan: ite m/ssa est. Wat tot nog toe geschiedde, droeg een leerend karakter ; het was een voorbereiding en behoorde niet eigenlijk tot de offer-handeling. Eene bevestiging hiervoor ziet men in de pontificale Mis. waarin de celebreerende bisschop gedurende dit gedeelte niet aan het altaar staat, doch op zijn troon blijft «- behalve bij het Confiteor en de bewierooking des altaars. Eerst bij de offerande treedt hij naar het altaar om daar tot het laatste Evangelie te blijven. In de 11e eeuw, toen het catechumenaat niet meer bestond, werd door paus Benedictus VIII te Rome het Credo ingelascht, dat reeds voorlang in het Oosten en in vele kerken van het Westen was ingevoerd. Het Credo, dat in de H. Mis wordt gebeden en gezongen, is de geloofsbelijdenis der Kerkvergadering van Nicea(325), uitgebreid door die van Konstantinopel (381), een gedenkteeken, dierbaar aan elk geloovig Christenhart. Bij de opvolging dezer artikels rijzen voor onzen geest de H. H. Athanasius, Hilarius, Gregorius van Nazianze. Basilius en zoovele koene strijders voor ons heilig geloof, die tegen Arius, Sabellius, Macedonius en de Gnostieken het aanbiddelijk geheim der H. Drieëenheid, der Menschwording van Gods i) waarin het door de H. Consecratie weldra zal veranderd worden. De priester heft nu de pateen met de hostie of het offerbrood omhoog, ziet op naar het altaarkruis, het beeld van Gods oneindige Barmhartigheid, maar slaat terstond, ten ') Wanneer het Credo wordt gezongen, spreidt de diaken na de woorden : Homo foetus est het corporale op het altaar uit, wordt het niet gezongen, dan doet hi) dit eerst na het Oremus des priesters. 64 teeken van ootmoed en onwaardigheid den blik neer op de hostie en bidt als zondaar: Suscipe sanctc Pater, omnipotens Aanvaard heilige Vader, almach- aeterne Deus, hanc immaculatam hos • tige eeuwige God, deze vlekkelooze tiam quam ego indignus famulus tuus offergave, die ik uw onwaardige offero tibi, Deo meo vivo et vero, pro dienaar, aan U mijn levenden eh waar- innumerabilibus peccatis et offensio- achtigen God opdraag, voor mijn nibus et negligentiis mels et pro om- ontelbare zonden, belèedigingen en nibus circumstantibus, sed et pro om- onachtzaamheden, en voor allen hier nibus, fldelibus christianis vivis atque aanwezigen, alsook voor alle christen- dehinctis, ut mihi et illis proficiat ad geloovigen, zoo levende als afgestor- salutem in vitam aeternam. Amen. vene, opdat zij mij en hun strekkc tot zaligheid ten eeuwigen leven. Amen. Deze bede richt de priester tot den Vader, aan Wien Christus op aarde zichzelven opdroeg; hij noemt Hem: „Heilige Vader", gelijk de goddelijke Zaligmaker sprak in het hooge-priestehjk gebed (Joes 17, 11); hij voegt daarbij: „almachtige, eeuwige God", omdat God alleen, die almachtig is, de zonden kan vergeven, waarvan hij Hem vergiffenis afsmeekt. De offergave is „vlekkeloos", en hiermede zinspeelt hij op de offers van het Oude Testament, die allen zonder smet moesten zijn als voorafbeeldingen van Christus, het onbevlekt Offerlam. Maar de gedachten des priesters blijven in dit gebed niet stilstaan bij het tegenwoordige ; zij gaan verder, naar het gewichtig gebeuren van straks, wanneer de geconsacreerde H. Hostie, het H. Lichaam des Heeren, op het altaar zal rusten. In dit vooruitzicht noemt hij reeds nu het brood, dat op de pateen rust een „vlekkelooze" offergave. Een „onwaardige dienaar" noemt zich de priester, want wanneer het offer vlekkeloos is, moeten ook de handen, die het aanbieden, rein en zonder vlek zijn. In het bewustzijn dezer onwaardigheid, smeekt hij om vergiffenis zijner ontelbare zonden, want talloos zijn zijne ongerechtigheden voor den driewerf heiligen God, voor wiens oog zelfs de Engelen, de 65 reine Geesten, sidderen. - Hij bidt gelijk Jesus, de eeuwige Hoogepriester onzes geloofs, bij het Laatste Avondmaal voor alle aanwezigen, voor alle christengeloovigen, voor de geheele Kerk. — Welk een krachtige aansporing om met hart en mond deze woorden uit te spreken, bezield met dezelfde gevoelens van ootmoed en vertrouwen, waarmede de priester ze uitspreekt, in vereeniging met Christus! Welk een schat van zegening daalt door Jesus'. Offer neder op hen, die door het dagelijksch bijwonen der H. Mis dien schat waardeeren. Na de aanbieding van het brood maakt de priester met pateèn en hostie een kruis over het corporale boven de plaats, waar de hostie wordt neergelegd en geeft daardoor — volgens paus Benedictus XIV — te kennen, dat het altaar één is met den kruisbalk, waarop het goddelijke Offerlam werd uitgestrekt, het H. Misoffer één met het Offer van Calvarië. 5. AANBIEDING VAN DEN WIJN. Zoodra de diaken uit den ampul, hem door den subdiake n aangereikt, wijn in den kelk heeft gegoten, biedt de subdiaken den priester het water aan, zeggende: Benedictie. De priester zegent daarop het water, waarna eenige druppels in den kelk worden gestort. Wat de reden mag zijn, dat juist het water en niet de wijn gezegend wordt, hieromtrent geven de liturgisten deze verklaring: de wijn is het beeld van Christus' Godheid, in Wien de volheid der genade woont, het water daarentegen het beeld van onze zwakke, hulpbehoevende natuur. In de Requiem-mis wordt het water niet gezegend ;4 hiervan zoeken sommigen de reden, omdat in de Requiem-mis alle offervruchten op de eerste plaats voor de geloovige zielen bestemd worden: anderen, omdat de zegening eenige onderhoorigheid veronderstelt en de zielen des vagevuurs, die door het water worden verbeeld, buiten de sleutelmacht der Kerk vallen. Dt H. Min. 5 66 Bij deze vermenging van water en wijn bidt de priester: Deus qui humanaesubstantiaedigni- O God, die de waardigheid der tatem mirabillter condldisti, et mira- menschelijke natuur wonderbaar hebt bilius reformasti: da nobis per hujus geschapen en nog meer wonderbaar aquaeetvinimysteriumejus Divinitatis hebt hersteld, verleen ons door het esse consortes, qui humanitatis nostrae mysterie van dit water en dien wijn, fleri dignatus est particeps, Jesus dat wij deelachtig mogen worden aan Christus Pilius tuus, Dominus noster, de Godheid van Hem, die zich gequi tecum vivit et regnat in unitate waardigd heeft zich met onze menschSpiritusSancti Deus: per omnia saecula heid te bekleeden, Jesus Christus, Uw saeculorum. Amen. Zoon, onze Heer, die met U leeft en regeert in de eenheid van den H. Geest, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen. In dit gebed wordt met nadruk gewezen op het mysterie van den wijn met het water. Wonderbaar is de wijze, waarop God den mensch heeft geschapen; Hij heeft hem geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Hij heeft hem gesteld over de werken zijner handen en alles onder zijnen voet gezet. (Ps. 5. 9.) Doch nog meer wonderbaar is de wijze, waarop God hem na den zondeval tot de genade heeft teruggebracht; de Zoon van God nam de menschelijke natuur aan, om in den mensch het beeld Gods, dat door de zonde was misvormd, naar Zijn beeld te herstellen. De menschwording van Christus, door de vermenging van den wijn met het water verbeeld, is het beginsel van 's menschen grootheid. In het paradijs beloofde satan, dat de mensch God gelijk zou worden, maar het was de taal van den Geest der logen, de mensch verloor het kindschap Gods, het recht op den Hemel. Door Christus echter, in Wien de beloften zijn vervuld, worden wij werkelijk door de genade deelachtig aan Gods natuur. Het is om dit deelgenootschap, in den Hemel volmaakt door de aanschouwing Gods, dat de priester smeekt en den bijstand inroept van den Drieëenigen God. Vervolgens reikt de diaken den priester den kelk met wijn 67 aan en ondersteunt hem bij de opheffing, terwijl hij met den priester den blik naar het kruis slaat en bidt: Offerimus tibi, Domine, calicem Wij dragen U op, o Heer, den salutaris, tuam deprecantes clemen- kelk des hdls, uwe goedertierenheid tiam: ut in conspectu divinae Maje- smeekend, dat hij voor het aangezicht staüs tuae pro nostra et totius mundi uwer goddelijke Majesteit, ons en der salute cum odore suavitatis ascendat. geheele wereld ten heil, in geur van Amen. behagelijkheid moge opstijgen. Amen. Met den Psalmist spreekt de priester van den „kelk des heils," den beker van dankzegging voor het geschonken heil, maar in hoogere beteekenis doelt hij hier op den kelk, die dra het zoenoffer des Heeren zal bevatten, den kelk van het nieuwe en oude verbond. Hij bidt voor het heil der geheele wereld, dat het offer als een Gode behagelijke wierook moge opstijgen, allen ten zegen. Vreemd moge het schijnen, dat de diaken den priester bij het opheffen van den kelk moet ondersteunen, maar deze ceremonie dagteekent vermoedelijk uit den tijd, toen groote en zware kelken 'vereischt werden met het oog op de leeken, die onder twee gedaanten de H. Communie ontvingen. Evenals de diaken, de afgevaardigde des volks, den priester het offerbrood aanbiedt, zoo is ook hij aangewezen om den offerwijn aan te bieden. Hij neemt daarbij zelfs eenigermate deel aan het offeren. Vandaar zegt de priester: Offerimus, wij dragen op, waardoor volgens sommigen gewezen wordt op het medeofferen van het volk met den priester. Gelijk met de pateen, zoo maakt de priester ook met den kelk een kruis op het corporale om te kennen te geven, dat hier het Offer des kruises zal worden opgedragen. Vervolgens plaatst hij den kelk tusschen de hostie en het altaarkruis. Op een synode, in 1018 te Nijmegen gehouden, werd na raadpleging der oudste liturgische boeken bepaald, dat voortaan in de H. Mis de H. Hostie ter linkerhand en de kelk ter rechterhand des offerenden priesters moest ge- 68 plaatst worden, om daardoor aan te duiden, dat het goddelijk Bloed uit Christus' Rechterzijde wegvloeide. Tot in de 15de eeuw bleef dit gebruik in zwang, doch toen werd er om praktische redenen van afgeweken. In de Grieksche Kerk bleef het voorschrift tot heden gehandhaafd. Na de toewijding der offergave dekt de diaken den kelk met de paWa en geeft den subdiaken de pateen en dekt deze met het humerale. Deze laatste ceremonie is niet ouder dan de zesde eeuw, toen de H. Eucharistie gedurende de geheele Mis op de pateen rustte. Sinds dien tijd wordt het eucharistisch Brood op het corporale gelegd en de pateen alleen gebruikt bij het Pafer noster om de H. Hostie te breken. Daar nu volgens een aloud voorschrift niets op het altaar mocht zijn, tenzij wat voor het Sacrificie noodig was, en de groote pateen den celebrant bovendien hinderlijk was, werd den subdiaken opgedragen de pateen te houden, doch uit eerbied gedekt met het humerale. 6. ZEGENING EN BEWIEROOKING DER OFFERGAVEN. De offergaven, het brood en de wijn, zijn den Heer toegewijd, doch ook het offer des harten, het inwendig offer dient te worden gebracht, opdat aller offerande Gode als een welriekende geur behagelijk zij. Bovendien, Jesus Christus gaat Zich slachtofferen, derhalve betaamt het, dat ook de geloovigen, zijne ledematen, zich den hemelschen Vader ten offer brengen. In dien geest spreekt de priester het gebed, dat weleer de drie jongelingen in den vuuroven te Babyion tot God opstierden, en waarbij ze te midden der loeiende vlammen hun leven aan Jehova opdroegen. In spiritu humilitatis et in animo Laten wij in den geest van ootmoed contrito suscipiamur a te Domine, en met vermorzeling des harten door et sic flat sacrlflcum nostrum in con- U, o Heer, worden aangenomen, en 69 spectu tuo. hodie ut placeat tibi moge dusdanig ons offer heden voor Domine Deus. uw aanschijn worden voltrokken, dat . het U, o Heer, welbehagelijk zij. Na dit gebed smeekt de priester als slotbede den zegen des Allerhoogsten over de offergaven af. Oogen en handen ten hemel heffend en met zijn geest door de hoogste sferen dringend, roept hij met Mozes en Salomon de hulp in van den driewerf heiligen God, opdat, gelijk toen het offer op zichtbare wijze door het vuur uit den hemel werd geheiligd, zoo ook thans zijn offer, door onwaardige handen opge-, dragen, op onzichtbare wijze moge worden gezegend. Hierbij maakt hij het teeken des Kruises, omdat het Kruis de bron is van alle zegening. Veni Sanctiflcator omnipotens Kom, Heiligmaker, almachtige, acterne Deus: et bene^dic hoe sacri- eeuwige God, en zegen dit offer, dat ficium tuo sancto nomini praeparatum. uwen heiligen naam is bereid. In vele liturgieën verstaat men onder den „Heiligmaker" den H. Geest, den God van Liefde en Heiligheid, Wien als het beginsel en den bewerker der heiligmaking, de heiliging bij voorkeur wordt toegeschreven. Geh'jk de Menschwording van den Zoon, ofschoon het werk der geheele Triniteit, op bijzondere wijze den H. Geest wordt toegeschreven, zoo schrijft men ook de Transsubstantiatie of zelfstandigheidsverandering, welk geheim met het geheim der Menschwording een zekere overeenkomst heeft, ook aan de genadevolle werking toe van den H. Geest. Vandaar werd in den Gallischen ritus op deze plaats het Veni Creator of Veni Sancte Spiritus gebeden of gezongen. ') Een eerbetoon, dat in het Oosten, het land der reukwerken, van de vroegste tijden af veelvuldig voorkomt, is ') Volgens Batiffol wordt hier op de eerste plaats niet de H. Geest bedoeld, maar God in Zijn eenheid, gelijk de patriarchen Hem plachten te offeren, o. c. p. 27. 70 het bewierooken. De geschiedenis van Israël geeft ons hiervan tallooze voorbeelden; de dienst van tabernakel en tempel bevatten een menigte voorschriften; wij herinneren slechts aan één der drie Wijzen, die den geboren Koning der Joden door wierook huldigde. In den eeredienst der Kerk, wier. wieg in het Morgenland stond, neemt dan ook het wierooken een voorname plaats in. We zagen reeds, hoe bij het Kyrië de priester het wierooksvat zwaaide rondom het altaar; thans, nu de offergaven tot „heilige zaken" zijn verheven, zal hij wederom het wierooksvat in de hand nemen. Driewerf strooit hij eenige korrels van den wierook, die hem door den diaken. wordt aangeboden, op het vuur en spreekt daarbij de volgende plechtige zegening uit: Per interccssionem beati Michaelis Door de tusschenkomst van den archangeli stantis a dextrls altaris zaligen aartsengel Michael, staande ineens! et omnium electorum suorum rechts van het reukaltaar, en van incensum istud dignetur Dominus be- alle uitverkorenen, ge waardige de nedicere et in odorem suavitatis acci- Heer dezen wierook te zegenen en pere. Per Christum Dóminum nostrum. als een zoeten geur aan te nemen. Amen. Door Christus onzen Heer. Amen. De „engel staande rechts van het reukaltaar" is klaarblijkelijk een zinspeling op het visioen uit St. Jans Openbaring. Waarom de bijstand des Engels wordt ingeroepen, vindt hierin zijn grond, omdat volgens de H. Schrift de gebeden der geloovigen door Engelenhand als wierook den Allerhoogste worden aangeboden. Door de zegenbede over den wierook uitgesproken wordt deze tot een sacramentale verheven, tot een middel, waardoor de offergaven een nog hoogere wijding krijgen. De ceremonie, welke op deze zegening volgt, bevestigt dit karakter, want de celebrant neemt het wierooksvat en zwaait hiermede driemaal in kruisvorm over het brood en den wijn, daarbij biddend: Moge deze door U gezegende wierook tot U, Heer, opstijgen, en uwe barmhartigheid op ons nederdalen." Met de vereischte eerbetuiging bewierookt 71 hij vervolgens het altaarkruis, den HOsten psalm aanheffend: „Stijge mijn gebed op als een reukoffer voor uw aangezicht." Het is een oude liturgische gewoonte, die in Zuidelijker streken hier en daar nog in zwang is, om op feestdagen tusschen de kandelaars van het altaar kostbare reliekschrijnen of Heiligenbeelden te plaatsen — eene versiering, die waardiger is dan eene versiering met bloempotten. — Waar deze gewoonte nog onderhouden wordt, bewierookt de celebrant na de bewierooking des kruises de relieken of beelden, om daarna gelijk bij het Kyrië het geheele altaar door de geurende reukwolken te eeren. De diaken neemt hierbij het over de schouders neerhangend kasuifel des priesters ter zijde een weinig op, om hem deze handeling te vergemakkelijken. Vervolgens bewierookt de diaken den Priester, in wien hij den plaatsbekleeder van onzen Heer, den eeuwigen Priester, huldigt, daarna de priesters, die in het koor aan het H. Offer deelnemen en ten laatste den subdiaken, waarna ook hijzelf door den thuriferarius of wierookdrager bewierookt wordt. Ook den acoliethen en den geloovigen in het schip der kerk wordt de wierook toegezwaaid als teeken der bede, dat allen door hun christelijken levenswandel den goeden geur van Christus mogen verspreiden. 7. DE HANDWASSCHING. Ofschoon de celebrant, alvorens zich met de misgewaden te bekleeden, de handen heeft gewasschen, wordt nog een bijzondere handwassching voorgeschreven, omdat zijne handen verontreinigd kunnen zijn door het ontvangen der vele offergaven en ook door het hanteeren van het wierooksvat. Deze wassching heeft echter nog eene symbolische beteekenis : zij vermaant den priester, dat zijn ziel van de geringste smetten moet gereinigd zijn, nu het oogenblik nadert, waarop 72 het smetteloos Offerlam in zijne handen zal rusten. ') Onderwijl bidt hij van den 25sten psalm de volgende verzen: „Ik zal met de schuldeloozen wasschen mijne handen en rondgaan om ' uw altaar, o Heer, opdat ik verneme de stem van lofprijzing en verhale al uwe wonderdaden." Albertus Magnus merkt hierbij op, dat er staat: Ik zal met de „schuldeloozen" wasschen mijne handen, niet met de „zondaars" om daardoor te kennen te geven: de reiniging van dagelijksche zonden en overgebleven zondesmetten. Deze geheele psalm stemt tot een waardige voorbereiding van het heilig sacrificie; geen woorden verlevendigen krachtiger het geloof, wekken inniger op tot ootmoed en vermorzeling des harten, tot vertrouwen en dank jegens Gods Barmhartigheid; zij zijn waard ook door de geloovigen te worden gebeden. — In den Passie-tijd en in de Requiem-mis wordt deze psalm niet met het Gloria Patri besloten. Nadat de acoliethen of misdienaars water over de handen des priesters hebben uitgegoten, begeeft deze zich naar het midden des altaars en bidt met gevouwen handen in gebogen houding: ' Suscipe, sancta Trinitas, hanc oblatlonem, quam tibi offerimus ob memoriaal passionis, resurrectionis, et ascensionis Jesu Christi Domini nostri: et in honorem beatae Mariae semper virginis, et beati Joannis Baptistae, et sanctorum Apostolorum Petri et Pauli, et istorom, et omnium Sanctorum: ut illis proficiat ad honorem, nobis autem ad salutem : et illi pro nobis interce- Ontvang, heilige Drievuldigheid, deze offergave, welke wij U opdragen tot herdenking aan het lijden, de opstanding en hemelvaart onzes Heeren Jezus Christus en tot vereering der heilige, altijd vlekkelooze Maagd Maria, van den H. Joannes den Dooper, der H. H. Apostelen Petrus en Paulus, van deze 2) en van alle heiligen, opdat zij strekke hun ter huldiging en ons ') In de stille Mis wascht de priester alleen de vier vingers, die het H. Sacrament zullen aanraken, maar in de plechtige Mis, wegens het wierooken, beide handen geheel. 2) De Heiligen namelijk, die oudtijds nog in het bijzonder hier werden vermeld of wier relieken in het altaar bewaard werden. 73 dere dignentur in coelis, quorum ten heil; en ook dat zij onze voormemoriam agimus in terris. Per eumdem sprekers mogen zijn in de hemelen, zij, Christum Dominum nostrum. Amen. wier gedachtenis wij hier op aarde vieren. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. Met dit gebed, dat nog eens de leer omtrent het H. Sacrificie samenvat, wordt de aanbieding der offergaven besloten. Het offer, waarvan hier sprake is, is het Offer onzes Heeren Jesus Christus, dat een mystieke en onbloedige gedachtenis is van Zijn Lijden en van Zijne Verrijzenis en Hemelvaart, twee heilvolle uitwerkselen van Zijn dood. Het wordt opgedragen ter eere der Heiligen, die een bijzonder aandeel hebben gehad in het H. Offer, in Christus'Verlossingswerk, in de stichting der Kerk. n. 1. ter eere van Gods heilige Moeder, die het eerst en het meest in 's Heeren Lijden heeft gedeeld, van Sint-Jan den Dooper, den grootsten onder de kinderen der menschen, van de H. H. Apostelen Petrus en Paulus, de kolommen der Kerk, van de Heiligen, wier relieken rusten onder den gewijden altaarsteen, waarop het vlekkeloos lam zal worden geslachtofferd, eindelijk van alle Heiligen, die in vereeniging met Christus zich als een Gode welbehagelijk offer, hebben opgedragen. De priester kust nu het altaar, dat Christus verbeeldt, wendt zich daarna tot het volk, zijne „broeders en mede-offeraars", en roept, terwijl hij de handen uitbreidt en weer in gebedsvorm samenvoegt, allen op tot een gezamenlijk gebed, zeggende: Orate fratres, ut meum ac vestrum Bidt, broeders, opdat mijn en uw sacrificium acceptabile flat apud Deum offer welgevallig zij aan God, den Patrem omnipotentem. almachtigen Vader. Het is de laatste maal, dat de priester zich tot het volk wendt; tot na de Communie zal hij zich niet meer tot de geloovigen keeren. Nog eenmaal roept hij hun gebed in, alvorens, gelijk de priester der Oude Wet, alleen binnen te treden in het Heilige der Heiligen, waar het Offer des Heeren 74 gaat voltrokken worden, eene hoogheilige handeling, die al zijn aandacht vordert. Hij spreekt van „mijn en uw" offer, want dit offer behoort aan hem en ook aan de aanwezigen, die het opdragen met en door hun priester. Aanvankelijk werd op dit verzoek des priesters niet luid geantwoord. In stilte, in den geest, bad het volk met den priester mede. Gaandeweg kwamen verschillende gebedsformulen in gebruik, totdat de Romeinsche liturgie het volgend gebed vaststelde: Suscipiat Dominus sacriflcium de Aanvaarde de Heer het offer uit manibus tuis ad laudem et gloriam uwe handen tot lof en glorie Zijns nominis sul. ad utilitatem quOque naams, tot heil van ons en van zijne nostram, totiusque ecclesiae suee geheele heilige Kerk. Amen. sanctae. Amen. 8. DE SECRETA. Hierna vangen de gebeden aan, die in 't geheim, in stilte — vandaar hun naam: secrefa — door den priester worden gestort. Zij stemmen in getal overeen met de Collecta, dragen hetzelfde karakter en werden eertijds op dezelfde wijze gezegd. Later werden zij in stilte gebeden; dit duidt volgens sommigen aan, dat de Kerk, die bidt door den mond des priesters, in zich zelve treedt om alleen door God te worden gehoord; volgens anderen op de Oude Wet, krachtens welke de priester alleen in het tabernakel bad, terwijl het volk afgescheiden, daarbuiten zijn gebed verrichtte. In 't algemeen bestaan de Secreta, waarvan vele tot de vroegste tijden opklimmen, uit de bede, dat God de offergaven goedgunstig moge aannemen en wederkeerig zijn zegen moge schenken aan degenen, die ze Hem in verband met den dag of het feest opgedragen. — Ten slotte, als om alle smeekingen van priesters en geloovigen samen te vatten, verheft de celebrant zijn stem en zingt: Per omnia saecula 75 saeculorum. „Door alle eeuwen der eeuwen," waarop het volk, of het koor, met instemming antwoordt: Amen. „zoo zij het!" Een antwoord, dat weleer, zooals de H. Hieronymus getuigt, als een donder door de kerken rondgalmde. De liturgie der Dominicanen, en deels ook der Carmelieten en Karthuizers, wijkt in dit gedeelte der H. Mis aanmerkelijk af van de nieuw-Romeinsche liturgie, gelijk deze door paus Pius V is vastgesteld. Wat de ceremoniën betreft, merkt men op, dat de kelk met wijn, waarop de pateen met de hostie, door den subdiaken wordt ontdekt en den diaken aangereikt, en vervolgens door dezen den priester wordt aangeboden met de woorden: „Slachtoffer Gode eene offergaaf van lof en kwijt u voor den Allerhoogste, van uwe geloften." (Ps. 49, 14.) De celebrant legt de handen op het altaar en voegt ze samen onder het uitspreken dezer verzen: „Wat zal ik den Heer vergelden voor alles wat Hij mij bewezen heeft." (Ps. 115.13.) Daarna neemt hij den kelk met pateen en hostie van den diaken, den psalm vervolgend: „Den beker des heils zal ik nemen en den naam des Heeren aanroepen." Dan heft hij den kelk omhoog, aldus brood en wijn in één act offerend, met de bede: „Aanvaard, heilige Drievuldigheid, deze offergaven, welke ik U opdraag ter gedachtenis aan het lijden van onzen Heer Jezus Christus, en maak dat zij voor uw aangezicht u welgevallig moge opstijgen; en dat zij de zaligheid bewerke van mij en alle geloovigen." — De diaken biedt den priester den wierook ter zegening aan en strooit zelf de korrels over het vuur uit; de bewierooking der offergaven is minder omslachtig, terwijl den celebrant alleen dé wierook wordt toegezwaaid. De subdiaken, wien krachtens zijn wijding de ampullen zijn toevertrouwd, wascht den priester de vingers; de diaken reikt daarbij het handdoekje aan. Grooter is de afwijking, wat de priesterlijke gebeden betreft. Een negental gebeden zijn ter begeleiding der ceremoniën 76 voorgeschreven, maar verschillende dezer gebeden waren tijdens de Middeleeuwen in kloosterorden en bisdommen niet in gebruik. De Dominicanen kennen er slechts drie: Suscipe sancta Trinitas, In spiritu humilitatis en Ovate fcatres. Gedurende de bewierooking des altaars zijn hun geen psalmen voorgeschreven, en bij de handwassching slechts drie verzen. Ook ontbreekt bij hen het Suscipiat, dat het volk in den mond wordt gelegd. — Wat wij hier aangeven, geldt grootendeels ook voor den ritus der Carmelieten en Karthuizers. Volgens Batiffol waren deze gebeden aanvankeüjk private gebeden, die, in de stille Mis ingeslopen, van daar in de plechtige Mis een plaats hebben gevonden. Eenige gebeden dienen om ceremoniën, die in de pauselijke Mis in stilte werden verricht, te begeleiden en daardoor den celebrant voor werktuigelijke handelingen te behoeden: andere om den priester te bezielen met de verheven gevoelens, welke zijn heilig dienstwerk moet inboezemen. Ongetwijfeld geven deze gebeden, veelal in schriftuurlijke taal, treffend de beteekenis der ceremoniën weer, en zijn zij geëigend om een levendige aandacht en innige godsvrucht te onderhouden. VIERDE HOOFDSTUK. 1. DE MIS DER GELOOVIGEN. LJET gedeelte van de Praefatie tot het Pater Noster, het gewichtigste deel der H. Mis, wordt de Canon genoemd, hetgeen beteekent regel of richtsnoer, omdat het een onveranderlijke volgorde van liturgische gebeden aangeeft; een volgorde, die sinds het einde der vijfde eeuw voor het grootste gedeelte en sinds Gregorius I (590—604) geheel dezelfde is, als heden nog in zwang is. Deze gebedenreeks is saamgesteld uit de woorden des Heeren, uit apostolische overleveringen en uit instellingen van heilige pausen, en dient derhalve met heiligen eerbied en innige godsvruchten levendig geloof te worden gebeden. Het Concilie van Trente zegt van den canon: „Wijl het heiüge heilig moet behandeld worden, en het H. Misoffer het heiligste van alles is, heeft de Katholieke Kerk, opdat het waardig en eerbiedig zou worden opgedragen en genoten, den heiligen canon vóór vele eeuwen vastgesteld, die zoo zuiver is van elke dwaling, dat er niets in wordt gevonden, wat niet in de hoogste mate heiligheid en godsvrucht ademt, en het gemoed des offeraars tot God opvoert." Het wordt ook actio = handeling genoemd, vermoedelijk afgeleid van gratiarum actio = dankzegging, omdat de H. Mis een dankoffer is bij uitnemendheid. 78 In het Laatste Avondmaal nam de Zaligmaker het brood in Zijne heiÜge en eerbiedwaardige handen en de oogen ten Hemel geheven tot den almachtigen Vader, dankte Hij, brak het en gaf het Zijn Leerlingen. Vandaar wordt de H. Mis, en ook het H. Sacrament, van de vroegste tijden af Eucharistia = dankzegging genoemd. De H. Justinus, omstreeks het midden der tweede eeuw, verstaat onder Eucharistia het woord, dat bij de heilige geheimen over het brood en den wijn wordt uitgesproken en krachtens hetwelk beide offers worden geheiligd en geconsacreerd. — Actio = handeling of daad noemt men ook de H. Consecratie, omdat zij de heilrijkste en heiligste daad is van Gods verzoenende Barmhartigheid, een en hetzelfde offer als het Zoenoffer des Kruises. Tot den overgang van dit geheimnisvol gebeuren worden de geloovigen geleid door de Praefatie. 2. DE PRAEFATIE. De Praefatie — voorwoord of inleiding, is het hooggestemde lied van lof en dank, dat de priester met de geloovigen en Gods Engelen in en door Christus den almachtigen, hemelschen Vader toezingt. Nadat de priester zijn smeekgebeden in stilte gestort heeft, besluit hij ze met het: Per omnia saecula saeculocum in alle eeuwen der eeuwen; waarop de geloovigen met: Amen antwoorden, hierdoor te kennen gevend: wij vragen, wat gij vraagt. Zij staan op om daardoor hunne instemming met den priester te betuigen en hem als t ware toe te juichen; volgens de oudste liturgieën was dit opstaan voorgeschreven. Vervolgens brengt de celebrant den gebruikelijken groet: Dominus vobiscum, de Heer zij met u, doch deze maal keert hij zich niet tot de geloovigen; hij staat in het Heilig der Heiligen; niets mag hem afleiden van de hoogheilige handeling; inde 79 Grieksche kerk is daarom de deur van het priesterkoor gesloten ; bij de Armeniërs onttrekt een voorhangsel den priester aan den blik der geloovigen. Gelijk Christus, onze Hoogepriester, in het Laatste Avondmaal zijn hart verhief tot God en den hemelschen Vader dankte, zoo verheft thans ook de priester dankbaar zijn hart ten hemel, onthecht zich van al wat hem omringt en noodigt de geloovigen uit aan niets anders te denken dan aan het Offer, dat gaat voltrokken worden. Sursam corda! Omhoog de harten! roept hij, terwijl de menigte antwoordt: „Habemus ad Dominum, wij hebben ze tot God verheven." — „Heft uwe harten omhoog, aldus zegt de H. Augustinus, want gij zijt ledematen van Christus, ons hoofd, die in den Hemel woont. Doet dit niet met zelfbehagen, want uit uzelve vermoogt gij niets, maar doet het met dankbaarheid, met de ootmoedige erkenning, dat zulk eene zielsverheffing een gave Gods is." De priester heft nu oogen en handen ten hemel, volgens de H. Schrift: „Verheffen wij onze harten met onze handen tot den Heer in de hemelen. (Thten. III 41). Hij noodigt allen uit, God de oneindige Goedheid, te danken voor Zijne gaven, en dien dank vooral te brengen door het dankoffer, dat tevens het zoenoffer is voor onze zonden. Gratias agamus Domino Deo nostro. Laat ons dank brengen den Heer' onzen God. Alle aanwezigen stemmen hiermede in en antwoorden: Dignum et justum est. Dat is voegzaam en plichtmatig. En de priester bekrachtigt het woord des volks, herhalend: „ Waarlijk het is voegzaam en plichtmatig billijk en heilzaam, dat wij den Heer danken." — Het is voegzaam, zegt de H. Thomas, omdat Hij is onze Heer ; plichtmatig, omdat wij zijn zijn volk en zijne schapen ; billijk omdat Hij ons, zonder onze 80 verdiensten, rechtvaardig maakt; heilzaam, omdat Hij ons voor immer verheerlijkt. In rijke melodie, zich breeder ontwikkelend naar gelang den rang van het feest, verheft zich plechtstatig de zang, waarin de dankbaarheid, wellend uit *s harten diepsten grond, het hoofdthema uitmaakt. Vere dignum et justum est, aequum Waarlijk, het is voegzaam en plichtet salutare nos tibi semper et ubique matig, billijk en heilzaam, dat wij te gratias agere, Domine sancte, Pater allen tijde en te aller plaatse. U, o omnipotens, aeterne Deus. per Chri- heilige Heer, almogende Vader, stum Domlnum nostrum. Per quem eeuwige God, door Christus onzen majestatem tuam laudant Angeli, Heer dankzeggen. Door Wien uwe adorant Dominationes, tremunt Pote- Majesteit de Engelen loven, de Heerstates, Coeli coelorumque Virtutesac schappijen aanbidden, de Machten beata Seraphim socia exultatione con- sidderen, de Hemelen en de Krachten celebrant. Cum quibus et nostras voces der hemelen en de zaüge Serafijnen ut admitti jubeas deprecamur supplici eenparig in verrukking verheerlijken, confessione dicentes. Vergun ons. zoo smeeken wij, dat wij onze stemmen met de hunne vereenigen, met ootmoedige belijdenis zeggend: Alle weldaden ontvangen wij van den hemelschen Vader door tusschenkomst van den Zoon Gods, die gesteld is als Middelaar tusschen God en ons, arme menschen, en daarom is het ook voegzaam, dat wij volgens diezelfde orde door Christus, onzen Heer, den almachtigen God onze hulde en onzen dank brengen. Geen gebed is God welgevalliger, geen hulde aangenamer dan de smeekbede en de hulde vap Zijn eenigen Zoon, wiens verdiensten oneindig zijn. Ook door Hem loven de koren der Engelen Gods Majesteit; zij aanbidden en loven den oneindigen God, sidderend van eerbied en ontzag. Het is alsof de Hemelen opengaan, en wij de Engelenscharen in aanbidding zien neergezonken en hunne jubelzangen van rij tot rij hooren samensmelten tot een machtig lofakkoord, dat weergalmt door de hooge hemelgewelven. Met de Engelen wenschen wij onzen lof te ver- 81 eenigen, maar wat zijn wij, arme zondaars, tegenover de Engelen, die zuivere geesten ? Zij staan in hooge begeestering voor het Aanschijn Gods en staren in der zonnen Zon, terwijl wij, zondige menschen, nauwelijks een gebed kunnen stamelen en voortdurend getrokken worden tot de zinnelijke wereld. Een hemelsch vuur diende onze lippen te reinigen, opdat wij Gods lof mochten zingen. Daarom, in 't besef onzer eigen ongenoegzaamheid moeten wij met ootmoedige belijdenis, onder hoofdbuiging bidden, dat onze stem moge samenklinken met het jubellied, dat de Engelenkoren ter eere van den Drieëenigen God eindeloos herhalen: Sanctus, sanctus, sanctus Dominus Heilig, heilig, heilig is de Heer, de Deus Sabaoth. Pleni sunt coeli et terra God der heerscharen ! Hemel en aarde gloria tua. Hosanna in excelsis. Bene- zijn vol van uwe glorie! Hosanna in dictus, qui venit in nomine Domini. den hooge! Gezegend Hij, die komt Hosanna in excelsis. in den naam des Heeren. Hosanna in den hooge1 Het driemaal: „Heilig" is de triumfzang, dien in Isaias' visioen de Serafijnen in 's Heeren heiligdom elkander toezingen ; het machtig jubellied, dat Sint-Jan in zijn Openbaring zonder ophouden voor den troon des Allerhoogsten hoorde weerschallen. „Hemel en aarde zijn vol van uwe glorie," zoo zong de koninklijke profeet bij de aanschouwing van Gods heerlijkheid, geopenbaard in de schepping. Hemel en aarde waren vol heerlijkheid bij de komst van den Messias op deze wereld, hemel en aarde zijn ook vol heerlijkheid bij de komst van Christus op onze altaren; en gelijk de Engelen juichten in den genaderijken nacht: Gloria in excelsis Deo, zoo zingen zij ook bij de H. Consecratie: Hosanna in excelsis. En de geloovigen, opgetogen als weleer de scharen te Jerusalem, verbeiden den Verlosser onder de vreugdekreten van Israëls volk: „Gezegend Hij die komt in den naam des Heeren 1" Oudtijds had men velerlei praefaties, men kende ruim 250 De H. Mis. 6 82 afwisselingen voor verschillende feestdagen en noodwendigheden. ') Thans telt de liturgie er elf voor de kerkelijke hoogtijden, waarbij paus Benedictus XV er één heeft bijgevoegd ter eere van den H. Joseph en één voor de Mis der overledenen. Verscheidene Orden en Congregaties hebben een bijzondere praefatie ter eere van haren Patroonheilige. Onder de plechtige Mis bij de woorden supplici begeven zich de diaken rechts en de subdiaken links van den celebrant om met hem in gebogen houding het sanctus te zeggen, daarna daalt de subdiaken met de pateen af, terwijl de diaken zich,links stelt van den priester. Volgens den Dominicaanschen ritus begeven zich de diaken en de subdiaken bij den aanvang der Praefatie naar het planum ter weerszijden van den celebrant om met hem in gebogen houding het Gratias agamus te zeggen, daarna worden zij bewierookt door den thuriferarius, die zich vervolgens naar het koor begeeft om alle geestelijken den wierook toe te zwaaien. Dit bewierooken is niet alleen een eerbetoon, maar beduidt ook, dat alle gebeden als wierook moeten opstijgen voor Gods troon. Bij het einde der Praefatie gaan de twee assistenten wederom naast den priester staan om hetsancfos te zeggen, waarna zij zich teekenen met het Kruis, daardoor te kennen gevend, dat de Gezegende komt om met zijn Kruis de wereld te verlossen. De subdiaken ontvangt vervolgens de pateen, gedekt door het humerale. 3. SANCTUS. Zoodra de priester het Sanctus driemaal ter eere van den Drieëenigen God in vereeniging met het hemelsch heer •) Henricus Gravius, prior der Dominicanen te Nijmegen, gaf in 1530 een boekje uit met 113 praefaties. 83 herhaald heeft, klinkt de altaarschel om de geloovigen opmerkzaam te. maken, dat het plechtig oogenblik der H. Consecratie nadert, dat God weldra tegenwoordig zal komen op het altaar. Een kaars wordt ter epistelzijde aangestoken uit eerbied voor het H. Sacrament om daar zoolang te branden als de gezegende tegenwoordigheid van den op het altaar geslachtofferden Godmensen duurt, dat is tot de H. Communie. ') In pontificale Missen komen ter verhooging der plechtigheid vier of acht acoliethen met brandende kaarsen, of toortsen zich scharen voor het altaar en daar nederknielen. Volgens den Dominicaanschen ritus worden alsdan de vier groote kaarsen aangestoken, die ter weerszijden van den ingang tot het priesterkoor op groote kandelaars staan. (Caerem. 468). Daar deze kandelaars veelal wegens den gewijzigden stand van' het hoogaltaar zijn vervallen, tracht men dit eerbewijs te vervangen door misdienaars met brandende kaarsen te laten optreden. Het koor jubelt intusschen het sanctus uit; engelen en menschen stemmen samen in de. welkomsthulde: „Gezegend hij die komt in den Naam des Heeren." Zij juichen in feestakkoorden, die opzweven langs de hooge hemelgewelven om weg te smelten in het: Hosanna in *) Deze zoogenaamde sancfus-kaars, waarvan reeds ln de 12de eeuw melding wordt gemaakt, is niet alleen een voorschrift van den Dominicaanschen ritus (Caerem, 494, 518), maar ook van den Romeinschen ritus. Bi) decreet van 29 Juli 1904 heeft de H. Congregatie der Riten de wederinvoering van dit vroom gebruik geboden. Het is een treffende hulde aan het H. Sacrament, strekt tot verlevendiging van de aandacht en de godsvrucht der geloovigen en heeft ook praktisch nut, in zoover alle aanwezigen, op welken afstand ook, zich kunnen vergewissen, hoever het Misoffer is gevorderd. Te betreuren is het daarom, dat dit vroom gebruik is vervallen, en, waar het nog bestond, om futiele redenen is afgeschaft. — Mgr. Batiffol zegt: ..Regrettons le cierge surnuméraire de la messe basse, dont le symbolisme exprimait un hommage rendu a la présence réelle." ■— Lecons sur la Messe p. 321. 84 excelsis. — Oudtijds voegden zich daarbij triomfantelijk orgelspel, versterkt door zilveren bazuingeschal. ') De gebeden van den Canon worden door den celebrant in stilte gezegd om daardoor den eerbied voor de heilige Geheimen te kennen te geven. De heilige Geheimen, zoo wordt met recht het H. Sacrificie van oudsher genoemd. Geheimzinnigheid bij den eeredienst stemt tot eerbied, zooals de godsdiensten van alle volken leeren. Een sluier van geheimenis omhulde het H. Offer in de eerste eeuwen der Kerk en bewaarde het tegen onteering van katechumenen en heidenen, die aan die geheimhouding vaak aanleiding namen tot grove lastering. Sommige geloofspunten mochten later aan neophietén en ongeloovigen worden geopenbaard, voor het H. Misoffer behield de Kerk langen tijd de geheimhouding; zij vreesde dat door al te vertrouwelijken omgang met het hoogheilige de eerbied daarvoor zou verminderen, dat door gebrek aan godsvrucht of door lichtzinnigheid gevaar voor profanatie zou ontstaan. Sancta sanctis. Heiligheid voegt het heilige. Vandaar hield men het in de Middeleeuwen voor verboden den inhoud van den Canon tot het Pater Noster in geschriften bekend te maken. In de toenmalige gebedenboeken werd dan ook bij de Mis-verklaring de Canon overgeslagen. Lijnrecht gingen de Jansenisten hiertegen in door alle gebeden met luide stem te zeggen, wat den H. Stoel tot een verbod noodzaakte. Wegens verandering van tijdsomstandigheden wordt thans in goedgekeurde kerk- «) Krachtens decreet van de H. Congregatie der Riten, gedagteekend 14 Jan. 1921. moet volgens den Romeinschen ritus het Benedictus altijd na de H. Consecratie gezongen worden. Volgens den Dominicaanschen ritus moet het koor zich wachten voor een te langgerekt sancrus, en moet de celebrant zóó langzaam zijne gebeden verrichten, dat de opheffing der Hostie nooit plaats hebbe vóór het einde van den zang. (Caerem O. P. 732.) 85 boeken de geheele tekst van den Canon, met inbegrip van de woorden der Consecratie, in de moedertaal uitgegeven.') Van de zesde tot de achtste eeuw, misschien nog later, hingen aan de overhuiving des altaars (ciborium) gordijnen (tetravela), die bij den Canon werden toegeschoven, zoodat de offerende priester aan het oog des volks werd onttrokken. Men bracht dit in verband met de woorden van Sint-Paulus, sprekende van Christus, die tot in het binnenste des voorhangsels voor ons inging, naar de orde van Melchisedech Hoogepriester geworden in eeuwigheid. (Hebr. VI, 19, 20). Mystieke godgeleerden uit den.tijd van Paus Innocentius III zagen in den Canon een opvolgende voorstelling van het lijdensdrama des Heeren. De goddelijke Verlosser begaf zich naar den hof van Olijven, trok zich terug en bad alleen en in stilte tot den hemelschen Vader, zoo ook bidt de priester alleen en in stilte, terwijl zijn dienaren, de diaken en de subdiaken, zich verwijderen en zich achter hem plaatsen. Nog sprekender werd dit oudtijds voorgesteld; de priester hield gedurende den geheelen Canon de armen in kruisvorm uitgestrekt om door die houding in persoon den goddelijken Gekruiste symbolisch voor te stellen. 4. CANON-GEBEDEN VOOR DE H. CONSECRATIE. a. Te igitur. Het eerste woord van dit gebed begint met een T. Dit letterteeken, in het Grieksch tau, herinnert aan het visioen van Ezechiel, waarin allen, die daarmede geteekend waren, gespaard bleven. (Ezech. IX, 4, 6.) Meer nog, het herinnert ') Neded. Kath. Stemmen, jrg. 11. blz. 163 en vlg. 86 aan het kruis des Heeren, dat volgens de overlevering zulk een vorm had. Daar nu met den Canon 's Heeren Lijden aanving, inspireerde deze gedachte de vrome miniatuurschilders om deze begin-letter allerfraaist te sieren met symbolen en attributen van Christus* Kruisdood. De verluchting werd steeds rijker, tot men de afbeelding van Calvarië tegenover den tekst aanbracht, welk vroom gebruik tot heden in alle missaals wordt gehandhaafd. De priester heft handen en oogen ten hemel, want hij gaat spreken tot God den Vader; vervolgens slaat hij ootmoedig de blikken neer, vouwt gehoorzaam de handen samen, buigt zich in smeekende houding, kust eerbiedig het altaar, terwijl hij zegt: Tc igitur, clementissime Pater, per Tot U derhalve, aUergenadigste Jesum Christum Fllium tutim Dominum Vader, smeeken en bidden wij in ootnostrum supplices rogamus ac petimus, moed. door Jesus Christus, uwen uti accepta habeas et benedicas haec Zoon. onzen Heer, dat Gi) moogt aanf dona. haec f munera, haec f sancta vaarden en zegenen deze giften, deze sacrifkia illibata, in primis quae tibi gaven, deze heilige vlekkelooze ofofferimus pro Ecclesia tua sancta feranden, welke wij U opdragen, cathoüca: quam pacificart. custodire, bovenal voor uwe heilige, katholieke adunare, et regere digneris toto orbe Kerk. opdat Gij haar in vrede gelieft terrarum una cum famulo tuo Papa te bewaren, beschutten, vereenen en nostro N. et Antistite nostro N. et besturen over geheel de aarde, te omnibus orthodoxis arque catholicae zamen met uwen dienaar, onzen Paus et apostolicae fldei cultoribus. N. en onzen Bisschop N. en ook voor alle rechtgeloovigen en bevorderaars van ons katholiek en apostolisch geloof. In aansluiting met de Praefatie, waarin de priester den almachtigen Vader, die door de Engelen wordt aanbeden, heeft verheerlijkt, richt hij derhalve thans zijn bede tot dienzelfden goedertieren Vader en doet met vertrouwvol opzien en ootmoedig neigen een beroep op Zijne Goedheid 87 door denzelfden Christus, Zijnen Zoon, den hoogsten Goddelijken Offeraar. Hij bidt — en zijne bede is in 't meervoud, want hij spreekt namens alle geloovigen — hij bidt allerdringendst om de offergaven, die hij tegelijk zegent en aanbiedt, genadig aan te nemen voor de geheele Kerk. Wat hij offert, noemt hij giften van God (dona) want wat hebben wij schepselen, dat wij van den Schepper niet ontvangen nebben? Hij noemt het gaven (manera) in zoover wij ze Gode aanbieden, en offeranden (sacrificia), omdat zij bestemd zijn om geconsacreerd te worden. Hij smeekt God ze te zegenen, d. w. z. nog meer te heiligen, want al zijn ze reeds vroeger afgezonderd en gewijd, ze dienen nog meer te worden geheiligd in het vooruitzicht van het hoogheilig Offer, dat dra gaat voltrokken worden. Met het oog op dit Kruisoffer maakt hij driemaal, ter eere van den drieëenigen God, het teeken des Kruises over deze gaven, die heilig en vlekkeloos zijn, gelijk het voor den Heilige bij uitnemendheid voegt. Hij bidt den hemelschen Vader de H. Kerk deelachtig te maken aan de vruchten van dit Offer, want het is haar Offer, zij heeft daarop het eerste recht; dat Hij haar bescherme tegen alle vijanden van buiten, tegen ongeloovigen en ketters, haar vereene door alle verdeeldheid, elk schisma uit haar midden te weren; dat Hij door den H. Geest haar regeere, bijzonder hare zichtbare organen, den Paus en de Bisschoppen. Met name wordt hier de Opperherder genoemd, volgens het voorbeeld des Heeren, die in het Laatste Avondmaal bad voor Petrus, den eersten Paus, opdat diens geloof niet zou wankelen. Vervolgens wordt de Bisschop van het diocees herdacht, omdat hem, als opvolger der Apostelen, dat deel der kudde is toevertrouwd. Ten slotte omvat de priester in zijn bede alle leden der H. Kerk, door het geloof en de liefde vereenigd tot één Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. 88 Aldus is de H. Mis voor allen een altijdstroomende bron van de rijkste zegening. ') b. Memento voor de levenden. Nadat de priester de Kerk, den Paus en den Bisschop aan Gods Goedertierenheid heeft aanbevolen, houdt hij de gedachtenis der levenden, d.w.z. hij beveelt de personen, voor wie hij wegens bloed- of aanverwantschap, uit vriendschap, dankbaarheid of welke reden ook verplicht is te bidden, aan Gods Goedheid en bidt, dat zij deelachtig mogen worden aan de bijzondere vruchten {ftttctas speciales) der H. Mis. Hij heft de handen omhoog, vouwt ze samen voor de borst en bidt met eenigszins gebogen hoofd: Memento, Domine, famulorum, fa- Gedenk, o Heer, uwe dienaren en mularumque tuarum N. et N. et om- dienaressen N. en N. en allen, hier niumcircumstanüum, quorum tibifides aanwezigen, wier geloof door U gecognitaest.etnotadevotio:proquibus kend en wier godsvrucht U niet tibi offerimus, vel qui tibi offerunt hoe verborgen is, voor wie wij dit prijssacrificium laudis* pro se suisque offer opdragen, of die dit zelve aanomnibus, pro redempüone animarum bieden voor zich en al de hunnen, suarum, pro spe salutis et incolumi- voor de redding hunner zielen, voor taös suae. tibique reddunt vota sua de verwachting van hunne zaligheiden aeterno Deo. vivo et vero. hun behoud, en die aan U, eeuwigen. levenden en waren God, hunne beloften opdragen. Bij de letters N. N. voegt hij in 't algemeen of in *t bijzonder de namen van degenen, voor wie hij zich voorgenomen heeft te bidden; bij kan daarbij zijne meening uitstrekken tot alle geloovigen, ook tot ongeloovigen, ketters en schismatieken, i) Wanneer de Paus de H. Mis opdraagt, zegt hij: Et me indigno sereo roo» -en mij uwen onwaardigen dienaar." Van den Bisschop is dan geen sprake, omdat de Paus zelf bisschop van Rome is. - In de Middeleeuwen wérd hier ook de naam van den wereldlijken vorst ingelascht, doch sinds de hervorming van Pius V is dit gebruik afgeschaft, alleen door een bijzonder voorrecht mogen de wettige vorsten van Oostenrijk worden genoemd. 89 ofschoon deze van de openbare gebeden der Kerk zijn uitgesloten. ') — Oudtijds bezigde men hierbij een diptiek of klein tweebladig schrijftafeltje, dat saamgeklapt kon worden, waarin op was of perkament de namen van levenden en gestorvenen waren geschreven, die de celebrant in den canon herdacht. Het behoorde tot het ambt van den diaken de 'namen van de diptiek hier aan het volk voor te lezen. Na deze herdenking of korte reflexie strekt hij de handen weder uit en vervolgt hij het gebed voor alle omstanders of aanwezigen in zoover zij rechtgeloovig en in goede gesteltenis zijn. Hieruit moet men afleiden, hoe heilzaam het is de H. Mis bij te wonen en hoeveel vruchten men kan verwerven door het bijwonen van meerdere heilige Missen, ook al worden zij gelijktijdig gelezen. Maar vooral leert men hieruit beseffen, welk een groote weldaad het bezit eener kerk is. Daar is Christus niet alleen tegenwoordig om te worden aanbeden, om door de H. Communie zich tot zielesprs te geven, neen, meer nog, daar draagt Hij Zichzelven den hemelschen Vader op in de H. Mis. Daar roept de stem van Jezus' H. Bloed, niet als het bloed van Abel om wraak, maar om ontferming over een zondig volk. Neemt het altaar, het sacrificie weg, en de wereld vervalt tot heidendom, de zon wordt verduisterd. Al zou een priester, een missionaris, te midden eener ongeloovige menigte, niets anders kunnen doen dan de H. Mis opdragen, dan is zijn apostolaat niet ijdel. De zegen des Allerhoogsten zal op die heilige plaats neerdalen, en vroeg of laat door Gods ontfermende Liefde zelfs de steenrots vruchtbaar maken. Wee degenen, door wie het heilig vuur onzer altaren gedoofd wordt 1 Bijzonder vermeldt nog de priester degenen, die, zooals weleer, offergaven in den letterlijken zin hebben gebracht ') Een Memento houden voor iemand, beteekent iemand in de H. Mis bijzonder gedenken. 90 namelijk brood en wijn, en ook degenen, die in geestelijken zin aan het offer des priesters deelnemen. Dat offer der geloovigen is een prijs-, zoen-, smeek- en gelofte-offer, een offer tot huldiging van God als de hoogste Majesteit, tot vrijmaking der zielen van zonden en straffen, tot verkrijging van hemelsche goederen, tot dankbaarheid voor ontvangen weldaden. De priester bidt voor allen om de verwerving der eeuwige goederen, het behoud der tijdelijke goederen, de belooning der gedane beloften. c Communicantes. Het gebed voor de strijdende Kerk voert geleidelijk tot de triomfeerende Kerk, want beiden maken hetzelfde Godsrijk uit, allen zijn leden van één mystiek Lichaam. De priester heeft gebeden voor degenen, die nog op weg zijn naar het hemelsch Vaderland, thans richt hij zich tot de gezaligden. die reeds den goeden strijd hebben gestreden, die weleer onze voorgangers waren en thans onze voorsprekers zijn. De handen in gebedshouding uitgestrekt, vervolgt de priester zijn gebed: „Wij dragen U dit offer op voor allen; wij. die in gemeenschap zijn met alle leden der Kerk." Communicantes et memorlam vene- Wi). leden van een gemeenschap, rantes, in primis gloriosae semper Vir- vieren ook de gedachtenis, inzonder- ginis Maria: GenetricU Dei et Domini heid der glorieuse. altijd maagdelijke nostri JesuChristi; sedet beatorum Apos- Maria. Moeder van onzen God en tolorum ac Martyrum tuorumPetriet Heer Jesus Christus, en mede van Pauli. Andreae, Jacobi. Joannis.Tho- uwe gelukzalige Apostelen en Marte- mae Jacobi, Philippi, Bartholomeei. laren. Petrus en Paulus. Andreas. Matthael, Simonis et Thaddsei, Lini, Jacobus. Joannes, Thomas. Jacobus. Cleti Clementis,Xysti,Cornelii,Cypri- Philippus, Bartholomaeus. Matheus, ani. Laurentil. Chrysogoni. Joannls et Simon en Thadeus, Linus. Cletus, Pauli. Cosmae et Damiani et omnium Clemens. Xystus. Cornelius. Cypria- Sanctorum tuorum: quorum merltis nus, Laurentius, Chrysogonus, Joan- precibusque concedas, ut in omnibus nes en Paulus, Cosmas enDamianus, 91 protectionis tuae muniamur auxilio. en van alle uwe heiligen, door wier Per eumdem Christum Dominum no- verdiensten en voorbiddingen, Gij ons strum. Amen. wilt verleenen, dat wij in alle dingen onder de schutse uwer bescherming mogen beveiligd zijn. Door den zelfden Christus onzen Heer. Amen. Op de eerste plaats wordt genoemd Maria, de glorieuse altijd Maagd en de Moeder van God, twee eeretitels, waardoor zij boven alle schepselen is verheven, want door hare maagdelijkheid, een spiegel die nooit door den adem der zonde is besmeurd, schittert zij uit boven alle menschenkinderen, door haar Goddelijk moederschap heeft zij ons den Zoon gegeven, door Wien de wereld is verlost. Maria opent den roemrijken stoet der Martelaren, die in den Canon worden herdacht, zij bekleedt de eereplaats, omdat zij is de Koningin der Martelaren, de sterke Vrouwe, die stond naast het Kruis, toen haar hart door een zwaard van droefheid werd doorstoken. Op Maria vólgen de heilige Petrus en Paulus, de twee grondzuilen der Kerk, de twee hemelvorsten, die door hun bloed het heidensch Rome hebben gekerstend. Daarna komen de overige Apostelen, behalve Matthias, en een twaalftal Martelaren uit de eerste eeuwen der Kerk. Dat alleen Martelaren eervol worden herdacht, verklaart men, omdat zij hun bloed met het Offerlam des Kruises hebben vergoten en evenals hun goddelijke Meester door het offer des levens het grootste bewijs der liefde hebben gegeven. Men ziet •hierin tevens een kenteeken van de oudheid van den Canon, want in de eerste eeuwen des Christendoms werd alleen de gedachtenis gevierd der Bloedgetuigen en niet der Belijders, en werd alleen op de graven der Martelaren het H. Offer opgedragen. Waarom worden nu juist deze Martelaren vernoemd? Waarom hebben zij dien voorrang? Deze vraag heeft tot menige gissing aanleiding gegeven. Mgr. Batiffol geeft de 92 volgende, onzes inziens, aannemelijke oplossing. Het gebed Communicantes is niet ouder dan de zesde eeuw en moet aan Paus Symmachus (498-518) worden toegeschreven. De titel van „Moeder Gods" herinnert aan de dogmatische uitspraak van het Concilie van Ephese (431) en aan de wijding der Liberiaansche basiliek te Rome onder paus Xystus III (432-440). De twaalf Apostelen werden door paus Symmachus bijzonder vereerd. Van de eerste vijf PausenMartelaars met den H. Cyprianus vierde men te Rome in de catacombe van Callixtus reeds in de 4e eeuw den sterfdag of natalis; gelijke eer genoot te Rome Sint-Laurentius. Het heiligdom „ad beatum Johannem et Paulum", twee Romeinsche martelaren, werd door paus Symmachus hersteld ; evenzoo stichtte genoemde paus een bedehuis ter eere van de heilige Cosmas en Damianus. De basiliek van den H. Chrysogonus dagteekende almede van zijn pausschap. Deze samenloop van omstandigheden, door historische gegevens gestaafd, verklaren het feit, waarom juist deze Heiligen in den Canon worden vernoemd. — Sinds dien tijd is de lijst der Heiligen in den Canon afgesloten, vandaar dat de heilige Joseph, wiens vereering eerst in later tijd algemeen werd, niet is opgenomen. Merken wij nog op, dat de priester bij het uitspreken der gezegende namen van Jesus en Maria lichtelijk het hoofd buigt, alsook bij het noemen van een der Heiligen, wanneer diens feest of Mis gevierd wordt. Ten slotte smeekt de celebrant de voorbede af van alle Heiligen, opdat God de geloovigen met zijn schild beschutte, en eindigt hij zijn gebed door de gebruikelijke aanroeping van Christus, het middelpunt van de gemeenschap der Heiligen, de kroon van alle Heiligen. d. Hanc igitur. Het eerste gebed van den Canon, dat door de gebeden 93 Memento en Communicantes was onderbroken, wordt thans voortgezet door de volgende bede: Hanc igitur oblationem servitutis Wil dan dit offer van ons, uwe nostrae, sed et cunctae familiae tuae, dienaren, alsmede van uwe geheele quaesumus, Domine, ut placatus acci- gemeenschap goedgunstig aanvaarden, pias; diesque nostras in tua pace o Heer; en leid onze dagen in uwen disponas, atque ab aeterna damnatione vrede en wil ons aan de eeuwige nos eripi, et in electorum tuorum verwerping ontrukken en tellen onder jubeas grege numerari. Per Christum de schare uwer uitverkorenen. Door dominum nostrum. Amen. Christus onzen Heer. Amen. Opnieuw bidt de priester, dat God het offer goedgunstig aanvaarde, dat Hem wordt aangeboden vooreerst door zijn dienaar, den priester, en vervolgens door alle geloovigen, hier vereenigd. Dit onderscheiden tusschen het offer van den priester, den dienaar des altaars, en het offer der geloovigen, berust op het gebruik der Oude Kerk, waarvan wij reeds gewaagden, toen de bisschop met de priesters en de overige geestelijken brood offerde en ook het volk zijn gaven in natuur aanbood. Al behoort dit gebruik reeds lang tot het verleden, toch heeft dit onderscheid zijn beteekenis behouden, want de H. Mis is een offer van de gemeenschap, maar in de eerste plaats van den priester, den gezant des Allerhoogsten. Het aebed om den vrede is door den H. Gregorius hieraan toegevoegd in de bange dagen, toen Rome door de Longobarden dreigde te worden. ingenomen. De smeekbede doelt dus op den vrede der volken, maar kan ook worden toegepast op den inwendigen vrede, den vrede tusschen God en den mensch, op mijnen vrede, dien God en niet de wereld geven kan. Tot de 14de eeuw placht de priester dit gebed met uitgestrekte handen te bidden, gelijk thans nog volgens den Dominicaanschen ritus geschiedt. De Carmelieten laten de gevouwen handen op het altaar rusten en verrichten dit gebed 94 in gebogen houding. Op meerdere plaatsen won echter het gebruik veld, dat later door Paus Pius V voor den Romeinschen ritus werd voorgeschreven, om de handen over de offergaven uit te breiden, eene ceremonie van diepgaande beteekenis. Zij herinnert ons levendig aan het sacrificie der Oude Wet. Wanneer het offerdier naar den tempel was geleid, legde de priester zijne handen op den kop van het offerdier om het te belasten met de zonden der offeraars, wier plaats het innam, want het werd geslachtofferd, het onderging den dood in plaats van de offeraars, die door hun zonden den dood hadden verdiend, Treffend zinnebeeld van Christus, van het Lam Gods, dat de zonden der wereld op zich heeft geladen! Weldra zal het Offer des Kruises op het altaar worden vernieuwd, en de zondeschuld, die geen mensch kan delgen, zal door den zoendood van den Godmensen, van Gods eenigen Zoon, worden weggenomen. Den dood, dien wij hadden verdiend, zal Hij in onze plaats ondergaan. e. Quam oblationem. Alle voorgaande zegenbeden worden thans vereenigd in ééne smeekbede, die tevens door hare slotwoorden den onmiddellijken overgang vormen tot de hoogheilige handeling der Consecratie. Quam oblationem tu, Deus, in Wij smeeken U, o God, dat Gij omnibus benetdictam. adscrlpftam, U gewaardigt, deze offergave in alles raftam, rattonabilem acceptabilemque gezegend, aangenomen, voor U gel- facere digneris, ut nobis Cortpus et dend, redelijk en behagelijk te maken, Sanfguis flat dilectissimi Filil tui opdat zij voor ons worde het Lichaam Domini nostri Jesu Christi. en Bloed van uwen zeer geliefden Zoon, onzen Heer Jesus Christus. De priester bidt dat de offergaven, het brood en de wijn, door God in volle mate mogen gezegend worden, dat zij 95 Hem geheel mogen worden toegewijd en als geldig door Hem aanvaard, en dat zij mogen worden een waarachtig en welgevallig offer, opdat zij op eene waardige wijze, ons ten heil, in Christus' Vleesch en Bloed veranderd worden. Gelijk bij eiken zegen vouwt de priester eerst de handen samen, om Gods zegen af te smeeken, daarna legt hij de linkerhand op 't altaar en maakt onder het uitspreken der zegenwoorden drie kruisen over de offergaven, en vervolgens één over de hostie en één over den wijn. In den zin dezer vijf kruisen hebben gewijde schrijvers met innige piëteit zich verdiept. Volgens den H. Thomas, daarin met verschillende godgeleerden overeenstemmend, is de Canon het doorloopend schouwspel van Christus' lijden, en duiden de kruisen op die feiten, welke de naaste voorbereiding tot Jesus' offerdood zijn geweest, n.1. het gebed in den Olijvenhof, het verraad van Judas, de overlevering door de Schriftgeleerden. De H. Bonaventura ziet in deze vijf kruisen het lijden, dat Christus in de vijf zinnen des lichaams onderging voor de zonden der menschheid. Anderen beschouwen de drie eerste kruisen als een eerbewijzing van de H. Drieëenheid, door wier goddelijke inwerking de consecratie-woorden zullen vervuld worden; en het kruis over het brood en den wijn als eene belijdenis, dat krachtens Christus' kruisdood beide gedaanten gaan veranderd worden in het Lichaam en Bloed des Heeren. Wat de ceremonie der kruisteekens betreft, zij opgemerkt, dat, zoowel bij het gebed Te igitur als hier, de celebrant volgens den Dominicaanschen ritus het kruisteeken maakt met duim eh twee voorste vingers, een wijze van zegenen, die reeds in de 9de eeuw werd voorgeschreven en ook door de Karthuizers nog wordt onderhouden. Volgens Paus Innocentius III wordt door het kruis maken op deze wijze n.1. met drie vingeren, de aanroeping der H. Drievuldigheid te kennen gegeven. 96 5. DE H. CONSECRATIE. De geloovigen hebben gejuicht; „Gezegend Hij, die komt in den Naam des Heeren" ; de Engelen hebben mekaar het driemaal Heilig toegezongen; Gods Heiligen hebben op ons smeekgebed hunne bemiddeling toegezegd; de Sancfus-kaars kondigt het Licht aan, dat in de wereld gaat komen. Nogmaals zijn de offergaven Gode met alle innigheid toegeheiligd. nogmaals is de hulp. des Allerhoogsten door den priester met allen aandrang afgebeden, daar klinken de zilveren tonen der altaarschel door het Heiligdom, en op hetzelfde oogenblik knielen alle aanwezigen neder en buigen eerbiedig het hoofd; de zang zwijgt, de orgelklanken sterven weg. Diepe stilte daalt neder, het plechtig, ontzagwekkend, genadenrijk oogenblik der H. Consecratie is aangebroken; de eucharistische offerakt vangt aan. ') Hetzelfde Offer, dat aan het Kruis op bloedige wijze werd voltrokken, wordt thans op onbloedige wijze volbracht. Aan het Kruis vloeide het kostbaar Bloed des Verlossers bij stroomen uit de gewijde kwetsuren en werd het Offer door de werkelijke scheiding van ziel en lichaam volbracht, op het altaar heeft een mystieke en onbloedige scheiding plaats, want krachtens de sacramenteele woorden, die uitwerken wat zij beteekenen, komt onder de gedaante van brood alleen het Lichaam, onder de gedaante van wijn alleen het Bloed tegenwoordig. Werkelijk lijden of sterven kan Christus niet, omdat Hij thans in een verheerlijkten, onlijdelijken toestand verkeert, niet meer. Zoo zijn de woorden der H. Consecratie het mystieke offermes, waardoor Christus op onbloedige wijze wordt geslachtofferd. ') Het Caerem. Episc staat toe, dat het orgel gedurende de Consecratie stemmig en zacht - orapiori et dalciori sono - bespeeld wordt. Aan een volstrekte stilte geeft men hier te lande echter de voorkeur. — Bij buitengewone plechtigheden wordt te Rome in den koepel der Sint-Pieterskerk tijdens de H. Consecratie op zilveren bazuinen geblazen. 97 De Priester onderbreekt zijne gebeden ; hij staat niet langer aan het altaar als middelaar der geloovigen, maar als gemachtigde vertegenwoordiger van den onzichtbaren Christus. De persoon des priesters, des dienaars, verdwijnt om als plaatsvervanger des Heeren door woord en gebaar te doen. .wat Christus in het Laatste Avondmaal gesproken en gedaan heeft. Hij leent als 't ware zijne stem aan Christus, aan den waarachtigen goddelijken Offeraar. „Het is Christus zelf," zegt de H. Ambrosius, „welke hier door Zijn priester de sacramenteele woorden spreekt." Het offerdrama van Jesus te Jerusalem wordt met alle treffende omstandigheden, met denzelfden soberen eenvoud, zooals de Evangelisten het ons hebben beschreven en de kerkelijke overlevering het ons heeft overgedragen, levendig voor oogen gesteld. Bij den aanvang van het Evangelie-verhaal reinigt de priester duim en wijsvinger der beide handen, omdat zij het Heiligste gaan aanraken, en tevens als vermaan tot geestelijke reinheid, want „hoe zuiver moeten die handen zijn," zegt Thomas a Kempis, „hoe rein die mond, hoe heilig dat lichaam, hoe smetteloos dat hart van den priester, tot wien de Schepper der zuiverheid zoo dikwerf binnengaat?" In eenigszins gebogen houding zegt de priester: Die (Christus) op den vooravond van zijn lijden. — Op den vooravond, daarmede wordt duidelijk het tijdstip aangegeven, n.1. de avond vóór den grooten dag van s Heeren kruisdood, de avond, waarop Jesus met Zijne leerlingen in Jerusalem's zaal vergaderd was — het brood nam in zijne heilige en eerbiedwaardige handen. - Deze woorden zijn door de liturgie aan den evangelie-tekst toegevoegd om eerbied in te boezemen voor die gebenedijde handen, welke de Godmensen tijdens zijn omwandeling op deze wereld zoo dikwijls tot gebed en zegen heeft uitgestrekt en aan het Kruis het vasthechten om stervend nog met uitgestrekte armen onze smeekoffers op te dragen, - en de oogen ten Hemel geheven tot De H. Mii. j 98 U. zijn almachtigen Vader. Ook deze bijzonderheid vermelden ons de Evangelisten niet, maar is ons door de apostolische liturgie overgeleverd. „Veel", zegt ons Sint-Jan, „is door den Heer gedaan en gezegd, wat niet door de Evangelisten is opgeschreven" ; daaronder moeten wij, volgens Sint-Thomas, het opheffen der oogen rekenen. Wanneer de goddelijke Verlosser bij de opwekking van Lazarus en bij het gebed over Zijne leerlingen eerst de oogen ophief tot den Vader, dan heeft Hij dit zeker gedaan bij de gewichtige instelling van dit H. Sacrament. Meer nog, wanneer Hij, alvorens de brooden te vermenigvuldigen, waarmede vijf duizend mannen werden gespijzigd, de oogen opsloeg naar den hemel, hoeveel grond hebben wij dan niet om te veronderstellen, dat ook bij de uitreiking van dit hemelsch brood — een veel grooter wonder — de Zaligmaker eerst Zijn blik hemelwaarts heeft gericht ? — U dankzeggend, dit zegende. Danken en zegenen worden hier beschouwd als van gekjkluidende beteekenis; het kruis, dat de priester daarbij maakt, geldt als een aankondiging van Jesus' lijden, en als een aanwijzing, gelijk bij alle zegeningen, dat door de verdiensten van het Kruis alle zegen tot ons komt, — brak en zijn leerlingen gaf', zeggende : Neemt en eet hiervan allen. Qui pridie quam pateretur, accepit Die aan den vooravond van zijn panem in sanctas ac venerabiles manus lijden, het brood nam in zijne heilige suas: et elevaüs oculis in coelum, ad en eerbiedwaardige handen en de te Deum Patrem suum omnipotentem, oogen ten Hemel geheven tot U, zijn tibi gratias agens benefdixit, fregit, almachtigen' Vader, U dankzeggend, deditque dlscipulis suis dicens Accipite dit zegende, brak en zijn leerlingen et manducate ex hoe omnes: gaf, zeggende: Neemt en eet hiervan allen. Vervolgens spreekt de priester, eerbiedig zich buigend over het offerbrood, de hoogheilige woorden uit, niet alleen verhalend, maar ook krachtwerkehjk '): •) Non recitaüve et historice tantum sed etlam signifleative et effective. S. Thom. 99 Hoe est enim corpus meum. Want dit Is mijn lichaam. Het ontzagwekkend wonder van Gods Liefde en Almacht heeft plaatsgegrepen. Krachtens Christus' almachtig woord, in wiens persoon de priester spreekt, is de zelfstandigheid van brood veranderd in het Lichaam des Heeren. Gelijk bij ■* de vijf woorden : Et Verbum caro factum est. En het Woord is vleeschgeworden, de Zoon Gods de menschelijke natuur aannam in den maagdelijken schoot der allerheiligste Maria, zoo stelt Hij zich door de vijf sacramenteele woorden tegenwoordig onder de gedaante van brood. Is er grootscher eenvoud bij een machtiger gebeuren denkbaar? O salutaris hostia l Ave verum corpus natum l Adoro Te devote, latens Deitas l zoo juicht en jubelt het priesterhart, verteederd door zooveel liefde en geluk, maar een gevoel van onwaardigheid maakt zich van hem meester bij het zoo intiem verkeer met God, en in aanbidding valt hij op de knieën als om met den H. Petrus uit te roepen: „Heer, ga van mij, want ik ben een zondig mensch." Daarna heft hij de H. Hostie ter aanbidding omhoog, met het hart biddend: „Zie, hemelsche Vader, den losprijs voor mijne zonden en voor die der geheele wereld; neem hem aan voor ons en wees ons genadig en barmhartig." Het eucharistisch drama gaat sober plechtig voort. Simill modo, postquam coenatum Op gelijke wijze nam Hij na het est accipiens et hunc praeclarum cali- offermaal ook dezen volheerlijken kelk cem in sanctas ac venerabiles manus in zijne heilige en eerbiedwaardige snas, item tibi gratias agens, benef handen, U eveneens dankzeggend, dixit, deditqne discipulis suis dicens : zegende Hij dien, gaf hem zijnen leerAccipite et bibite ex eo omnes. lingen, zeggende: Neemt en drinkt allen hieruit. Hic est enim calix sanguinis mei novi et aeterni testamenti mysterium fidei: qui pro vobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum. 100 Want deze is de kelk mijns Bloeds van het nieuwe en eeuwige Verbond (het geheim des geloofs) dat voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zónden. Inderdaad, volheerlijk is deze kelk, die de minnende ziel door hemelsche vreugde verrukt ; heerlijker dan de kelk. dien Melchisedech ten offer bracht, want de wijn. dien hij bevat, is het kostbaar Bloed des Heeren, waarmede het Nieuw Verbond, niet voor bepaalden tijd, maar voor eeuwig is bezegeld. Het geheim des geloofs, want de eucharistische slachtoffering van den verheerlijkten Godmensen is een ondoorgrondelijk geloofsgeheim. Door het zwaard der woorden, zegt de H. Cyriïlus, wordt Christus op sacramenteele en mystieke wijze geslachtofferd. Zijn Bloed wordt, gelijk bij elk slachtoffer, waarlijk vergoten tot vergiffenis der zonden, maar wie zal den sluier opheffen, die dit geheim aan ons menschen verhult ? Het altaar is een ander Calvarië, en met de oogen des geloofs zien wij den Godmensen hangend aan het Kruis, bloedend uit zoovele wonden, gelijk zoo aandoenlijk werd geopenbaard in de bekende Sint-Gregoriusmis. Wederom knielt de priester in aanbidding neer en heft hij den kelk des heils omhoog. Waartoe die opheffing? Om ook het volk als mede-offeraar den Koning der Liefde aanbiddend te laten huldigen, om te beduiden, dat dit offer de vervulling is der vooraf beeldende sacrificies der Oude Wet, die tot Jehova werden opgeheven, om levendig voor oogen te stellen het offer des Heeren, ten kruis verheven, waarvan het Misoffer de onbloedige vernieuwing is. De Zaligmaker tegenwoordig op hef altaar! Gevoelens van eerbied, ootmoed, dank, lof en aanbidding verdringen zich in ons hart, maar de liefde jegens de Verborgen Godheid — farens Deitas — overstemt de innigste roerselen des harten. God met ons! Ziet, de Hemel opent zich, de gezaligde 101 bewoners dalen neder, Gods Engelen omgeven in dit plechtig oogenblik den priester Gods, zij omstuwen in vereering den troon van het Lam, dat daar als offer nederligt. De Liefde heeft zichzelf geslachtofferd; en dat voor den zondigen, ondankbaren mensch 1 Geen vrees en ontzetting slaan ons neer gelijk in het Oude Verbond, toen vuur uit derf hemel nederdaalde en het offer verteerde, toen Jehova sprak met zijn dienaar Mozes, maar liefde en aanbidding doen ons op de knieën zinken en het hoofd buigen voor den God van Liefde, die zijne Majesteit verhuld heeft onder de sacramenteele gedaanten. Het altaar is het Calvarië der liefde, niet de Sinai der versclirikking. De priester heft de H. Hostie omhoog, opdat alle geloovigen heilbegeerig tot haar zouden opzien, gelijk weleer de Israëlieten tot de koperen slang, opdat allen hun geloof zouden belijden en uitroepen met den apostel Thomas: „Mijn Heer en mijn God !" ') — Driemaal klinkt bij elke opheffing de altaarschel, hetgeen aanleiding schijnt gegeven te hebben tot het vroom gebruik om deemoedig op de borst te kloppen en te bidden: „Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons Heer I" Het is de teedere verzuchting van een geloovig en berouwhebbend hart op het oogenblik dat het Lam wordt geslachtofferd, welks Bloed ons heeft vrijgekocht. 8) De plechtige opheffing der H. Hostie geschiedde oorspronkelijk aan het einde van den Canon, vóór het Pafer Noster. ') Paus Pius X heeft een aflaat van 7 Jaar en 7 quadragenen, verleend aan alle geloovigen die het schietgebed: „Mijn Heer en mijn God I" zouden uitspreken, terwijl zij met geloof, godsvrucht en liefde de H. Hostie aanschouwen tijdens de opheffing gedurende de H. Mis. 18 Mei 1907. 2) Sommige liturgisten van den laatsten tijd keuren uit een soort purisme dit vroom gebruik af, dat sinds eeuwen in de geheele Roomsche Kerk bij de godvruchtige menigte is in zwang geweest. De H. Rosa van Lima maakte er zich een gewetensbezwaar uit, dat zij eens ter oorzake eener extase nagelaten had tijdens de H. Consecratie met de andere geloovigen op de borst te kloppen. 102 Een geschil in de 12de eeuw onder godgeleerden, waarvan sommigen meenden, dat de Consecratie van het brood niet voltrokken werd, voordat het laatste woord der Consecratie van den wijn was uitgesproken, moet oorzaak zijn geweest, dat onmiddellijk na de Consecratie van het brood, de H. Hostie ter aanbidding aan het volk werd getoond. ') De opheffing van den kelk en het bewieröoken kwam in de Hde eeuw algemeen in zwang, terwijl eerst in de 15de eeuw de hoofdbuiging door de kniebuiging werd vervangen. Het is een stichtend en eerbiedwaardig gebruik om bij de Elevatie driemaal met de torenklok te kleppen, vooral des Zondags bij de Hoogmis, ten einde de afwezigen en bijzonder de zieken te herinneren aan de hoogheilige handeling, die in de kerk plaats heeft, en hen uit te noodigen om in den geest door hun gebed aan het heilig Offer deel te nemen. Bij de Karthuizers is het een voorschrift, dagteekenend uit de 12de eeuw, om bij het luiden der Consecratieklok, waar ook, zich op de knieën te werpen en Christus te aanbidden. De H. Gertrudis (f 1302) zag in extase, hoe bij het kleppen der Consecratie-klok de Zoon Gods als Hoogepriester den hemelschen Vader Zijn goddelijk Hart ten offer aanbood. Haec quotlescumque feceritls, in Zoo dikwerf gij dit doen zult. zult mei memoriam facietis. gij dit doen te mijner gedachtenis. Met deze woorden besluit de priester de Consecratie, met dien verstande, dat bij de instelling van Christus'het breken des Broods onmiddellijk op de Consecratie volgde, maar thans, ten gevolge van het invoegen van verschillende gebeden, dit verschoven is tot vóór de Nuttiging. Aldus is de onbloedige slachtoffering van den Godmensen voltrokken, het oneindig aanbiddings-, dank-, zoen- en smeekoffer. >) Batiffol t. a. p. blz. 262. VIJFDE HOOFDSTUK. CANON-GEBEDEN NA DE H. CONSECRATIE. |_JET ceremonieel der assisteerende geestelijken gedurende de plechtige oogenblikken der H. Consecratie beoogt den eerbied voor de goddelijke Geheimen zooveel mogelijk te verhoogen. Wanneer de altaarschel het teeken geeft, gaat de diaken naar de rechterzijde van den celebrant, knielt en licht, zoodra de priester vóór de Opheffing knielt, het kasuifel even op, zoodat dit bij deze eerbetuiging niet kan hinderen. Vervolgens ontdekt hij vóór het consacreëren van den wijn den kelk door de palla weg te nemen en legt deze na de Elevatie weer op den kelk. De subdiaken ligt inmiddels met de pateen geknield op de onderste trede, terwijl de thuriferarius bij de Elevatie het wierooksvat zwaait. De ritus der Dominicanen wijkt hier een weinig af, doordien de diaken en de subdiaken beiden op de bovenste trede des altaars knielen en de diaken het H.. Sacrament bewierookt. Na de H. Consecratie strekt de priester de handen uit, zooals bij den gewonen gebedsvorm gebruikelijk is, doch volgens den Dominicaanschen ritus strekt hij de handen eenigszins in kruisvorm uit om door deze houding levendig den gekruisten Zaligmaker uit te beelden, wiens Verlossingswerk op geheimzinnige wijze op het altaar hernieuwd wordt. 104 Oudtijds, minstens sinds de 12de eeuw, was deze wijze van bidden, in kruisvorm, in Frankrijk, Duitschland, Holland en elders in zwang, ook in verschillende religieuze Orden, doch te Rome bestond dit gebruik niet, vandaar werd het ook niet bij de herziening van den Romeinschen ritus onder de voorschriften opgenomen. De oude ritussen der Ambrosianen, Carmelieten, Carthuizers en Dominicanen hebben nochtans dit indrukwekkend gebaar behouden, dat o. a. den H. Bonaventura tot verklaarder, den H. Thomas tot verdediger heeft. ') Merken wij op dat de priester na de Consecratie duim en wijsvinger van beide handen, waarmede hij de H. Hostie heeft aangeraakt en die bij de priesterwijding bijzonder zijn gezalfd, vereenigd houdt tot de handwassching na de H. Communie, om te voorkomen dat eehig partikel, mogelijk aan de vingers vasthoudend, verloren gaat. Ook knielt hij zoo dikwijls hij de H. Hostie gaat aanraken of heeft aangeraakt, eerbiedig neder. — In verschillende Orden bestaat het voorschrift, dat de religieuzen in het koor den tijd van de Opheffing tot het Pater Noster voorover gebogen — prostratio — in aanbidding doorbrengen. a. linde et Memories. Gevolg gevende aan het bevel door Jesus in het Laatste Avondmaal gegeven: „Doet dit tot mijne gedachtenis", herdenkt de priester het Lijden des Heeren en daarbij de glorievolle Verrijzenis en heerlijke Hemelvaart, omdat zij het gevolg en de volmaking zijn van Christus' Verlossingswerk. Hij richt zijne bede tot God den Vader, zeggend: Uhde et memores, Domine, nos Daarom, o Heer, gedenken zoowel servl tui, sed et plebs tua sancta, wij, uwe dienaren, als uw toegeheiligd ejusdem Christi, Filii tul Domini nostri volk het zaligend lijden van denzelf- ') S. Bonav. In expos. Missae. S. Thom. III, 9, 83, a. 5, ad. 5. 105 tam beatae passionis, nee non et ab den Christus, Uwen Zoon. onzen Heer, inferis resurrectlonis, sed et in coelos gelijk ook zijne Verrijzenis uit de gloriosae ascensionis: offerimus prae- dooden en zijne glorieuse Hemelvaart, clarae Majestati tuae de tuis donis ac en wijden wij aan Uwe luisterrijke datis Hostlam 4/ puram, Hostiam f Majesteit van Uwe eigene giften en sanctam, Hostiam 4/ immaculatam, gaven een zuiver offer toe, een heilig Panem f sanctum vitae aeternae et offer, een vlekkeloos offer: het heilig Calicem f salutis perpetuae. brood des eeuwigen levens en den kelk van onvergankelijk heil. Het eucharistisch offer is de gedachtenisviering van het Laatste Avondmaal. Het is een. gezamenlijke viering, niet alleen van den priester en zijne mededienaars — voorheen van den bisschop en zijne medepriesters ) — maar ook van het geheele heilige volk, d. w. z. van de geheele strijdende Kerk, die geroepen is tot de heiligheid en onder hare leden vele heiligen telt. Wij herdenken het Lijden, de smarten en vernederingen, die Jesus tot onze zaligheid heeft ondergaan, want de H. Consecratie is eene onbloedige vernieuwing van het zoenoffer des Kruises; Zijne Verrijzenis uit het onderaardsche, want „levend" is Hij hier aanwezig, en Zijne Hemelvaart, want in verheerlijkten staat is Hij hier onder iedere gedaante tegenwoordig. Derhalve dragen wij uit liefde en dank aan de goddelijke Majesteit Christus' Vleesch en Bloed op, het kostbaarste goed van alle gaven, die God ons geschonken heeft. Die offergave hebben wij niet uit ons zeiven; het brood en de wijn zijn gaven van Gods Voorzienigheid ; het Lichaam en Bloed des Heeren zijn gaven van Gods Almacht en Liefde, Christus zelf heeft ze ons in Zijne eerwaardige handen uitgereikt. Dat Offer is rein, gelijk er bij den profeet Malachias geschreven staat: „Van den opgang der zon tot aan den ondergang is mijn naam groot onder de volkeren en op alle ') In de eerste eeuwen der Kerk consacreerden de aanwezige priesters tegelijk met den bisschop en ontvingen uit diens hand de H. Communie, gelijk thans nog geschiedt bij de priesterwijding. 106 plaats wordt geofferd en opgedragen aan mijnen naam eene reine offerande." (I, 11.) Het is heilig, omdat het vereenigd is met de Godheid, de bron van alle heiligheid ; het is onbevlekt, want het kan niet gelijk de offers der Oude Wet besmet worden door de onwaardigheid des Offeraars. Dat Offer wordt het heilig brood genoemd des eeuwigen levens en de kelk van onvergankelijk heil, volgens Jesus' woord: „Zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid", en „Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, heeft het eeuwige leven", (Joes. VI, 52, 55.) Bij dit gebed maakt de priester vijfmaal het kruisteeken over de H. Hostie en den kelk. Deze kruisteekens na de Consecratie zijn echter wèl te onderscheiden van de kruisteekens vóór de Consecratie. Vóór de Consecratie beteekenen zij eene bijzondere toewijding, eene heiliging, eene zegening, die door de verdiensten des Kruisdoods van God wordt afgebeden. Hiervan kan na de Consecratie geen sprake zijn, omdat God de Heer, de bron aller zegening, hier zelf tegenwoordig is. Deze kruisen beteekenen dan ook niet, zegt de H. Thomas, eene zegening, maar ze zijn een plechtige herinnering aan de kracht des Kruises, aan de wijze van Christus' lijden. In het vijfvuldig herhalen van het kruisteeken kan men eene treffende aanduiding zien van de vijf H. Wonden des Zaligmakers. b. Supra quae. Had in het vorig gebed de priester met het volk het Offer van Christus' Vleesch en Bloed aan de opperste Majesteit opgedragen, thans bidt hij dat God op deze offergaven, op het Brood des eeuwigen levens en den Kelk van het onvergankelijk heil, genadig en liefdevol moge nederzien. Supra quae propltlo ac sereno vultu Gewaardig - U (op dit offer) met respicere dignerts: et accepta habere, genadigen en liefdevollen blik neder V 107 sicuti accepta habere dlgnatus es munera puerl tui justi Abel, et sacrlficium Patriarchae nostri Abrahae, et quod tibi obtulit summus sacerdos tuus Melchisedech, sanctum sacriflcium, immaculatam hostiam. te zien en het welwillend aan te nemen, gelijk Gij U gewaardigd hebt, goedgunstig te aanvaarden de gaven van uwen gerechten dienaar Abel en het offer van onzen Aartsvader Abraham en het heilig vlekkeloos offer, dat uw Hoogepriester Melchisedech U heeft opgedragen. De priester bidt, dat de Almachtige God op het Offer moge neerschouwen met een genadigen blik door ons de zonden te vergeven, met een liefdevollen blik door ons zijne genaden te verleenen. Niet voor het Offer zelf wordt Gods welgevallen afgesmeekt, want de Zoon Gods is altijd een voorwerp van Gods welgevallen geweest. Getuigde niet de Vader bij Jesus' doop door Joannes: „Deze is mijn welbeminde Zoon, in Wien ik mijn welbehagen heb ?" Ook niet voor den Offeraar, voor Christus, die de Hoogepriester is, heilig, onschuldig, onbevlekt, maar voor de dienaars, die deelnemen aan het offeren, voor den priester en de geloovigen, die zondige menschen zijn en niet waardig om tot God op te zien, laat staan Gode een offer op te dragen. Overstelpt door gevoelens van deemoed bij het bewustzijn dezer hoogheilige handeling, richt de priester in zelf-geringschatting zijne bede tot God, opdat Hij ons offer moge aanvaarden, gelijk Hij met welgevallen wegens de gesteltenis der offeraars de offers heeft aangenomen van Abel, Abraham en Melchisedech. Abel wordt geprezen wegens zijne rechtvaardigheid, omdat hij God de eerstelingen zijner kudde offerde, Abraham wegens zijn geloof en zijne gehoorzaamheid, toen hij Isaac, zijn eenigen zoon, op 's Heeren bevel ging slachtofferen, Melchisedech wegens zijne heiligheid, waardoor hij de trouwe voorafbeelding verdiende te zijn van Jesus, die priester is in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech. Het offer van Melchisedech was een vrede-offer, waarbij dus niet, gelijk bij 108 zoenoffers, vergiffenis der zonde nevendoel was; het wordt daarom een heilig en vlekkeloos offer genoemd. c. Supplices te rogamus. Diep gebogen, met de handen saamgevouwen, in treffend smeekende houding bidt de priester: Supplices te rogamus. omnipotens Deemoedig vragen wij II. almachDeus, jube haec perferri per manus tige God. laat dit (offer) door de sancti Angeli tui in sublime Altare handen van uwen heiligen _Engel op tuum, in conspectu divinae Majestatis uw verheven altaar, voor het aantuae: ut quotquot ex hac altaris par- schijn uwer goddelijke Majesteit worticipatione, sacrosanctum Filii tui den opgevoerd, opdat wij allen, die Corfpus et Sanfguinem sumpserlmus, deelhebben aan dezen offerdlsch en omni benefdictione coelesti et gratia het hoogheilig Lichaam en Bloed van repleamur. Per eundem Christum Oo- uwen Zoon nuttigen, met de volheid minum nostrum. Amen. van zegen en genade worden vervuld. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Dit gebed is zóó diep van zin, dat de heilige Vaders aarzelen dien te ontvouwen. Paus Innocentius III noemt deze woorden verheven en ontzagwekkend en voor het menschenbrein bijna onbegrijpelijk. „Eerbied en vrees", zegt de diaken Florus in de 9de eeuw, „betamen hier meer dan weetgierig onderzoek". Aanmatigend en vermetel zou het dus zijn den vollen omvang der termen van dit gebed te willen verklaren, we zullen slechts pogen het eenigermate toe te lichten. De priester bidt nogmaals en allerdringendst niet alleen persoonlijk, maar ook in vereeniging met alle aanwezigen, met allen, die aan het offermaal zullen deelnemen — vandaar spreekt hij in het meervoud — dat het aangeboden Offer, Christus' H. Lichaam en Bloed, door den almachtigen God genadig moge worden aanvaard. Hij roept daarbij de tusschenkomst in van den heiligen Engel, opdat deze het Offer brenge op het verheven altaar in de tegenwoordigheid van Gods Majesteit. 109 Wie is die heilige Engel ? Eenige Kerkvaders meenen dat met dezen Engel de Aartsengel Raphael bedoeld is, die de gebeden van Tobias den Heer aanbood; anderen noemen den Aartsengel Michael, den schutsengel van de H. Kerk en het volk Gods ; nog anderen zien hier een verwijzing naar de Engelen in 't algemeen, die als dienstbare geesten het H. Offer omringen ; maar dieperen grond heeft de verklaring van velen, dat Jesus Christus, de gezondene, de afgezant bij uitnemendheid, de Engel des grooten Raads, de Engel des Verbonds, hier bedoeld wordt. Wij verzoeken dan dat Christus zelf zijn H. Lichaam en Bloed in den Hemel den Vader aanbiede, dat Hij, gelijk de H. Paulus zegt, „zich nu voor ons aan zijn Vader vertoone." Het verheven altaar in de tegenwoordigheid van Gods Majesteit is het mystiek altaar des hemels, waarvan Sint-Jan spreekt in het boek der Openbaring, het gouden altaar voor Gods aangezicht, op welk altaar de Engelen het reukwerk der gebeden branden als op het reukaltaar in het oud-testamentisch tabernakel. — Van een plaatselijke verandering van Christus' Lichaam en Bloed, zooals door Luther werd opgeworpen, kan hier geen sprake zijn; de H. Thomas had deze verkeerde opvatting reeds weerlegd. Onder dit gebed kust de priester het altaar om Christus te vereeren, die door het altaar wordt verzinnebeeld, maakt kruisen over de H. Hostie en den Kelk ter gedachtenis aan Christus' Zoendood, en een kruis over zichzelven, opdat hij door de verdiensten des Kruises met den hemelzegen moge vervuld worden. Op verhooring dezer bede moet men vertrouwen ; want een offer door den eenig waardigen Offeraar, Jesus Christus opgedragen, kan niet dan de rijkste zegeningen voor ons verwerven. Met de woorden: „Door denzelfden Christus, onzen Heer, Amen", worden de drie eerste gebeden nè den Canon besloten. Uit de omstandigheid dat in dit gebed gesproken wordt 110 van al degenen, die met den priester het H. Lichaam en Bloed nuttigen, leidt men den hoogen ouderdom van dit gebed af, toen het namelijk in voege was dat de geloovigen, als mede-offeraars, onder de H. Mis met den priester communiceerden. Volgens den ritus der Carthuizers, Carmelieten en Dominicanen houdt de priester tijdens dit gebed de banden kruiselings over de borst. d. Memento der dooden. Na de aanwezige geloovigen Gode te hebben aanbevolen, herdenkt de priester de afgestorvenen, die nog in het Vagevuur verzuchten en als de Lijdende Kerk met de Strijdende Kerk op aarde en de Triomfeerende Kerk in den Hemel ééne broederschap, ééne gemeenschap uitmaken. Hij bidt, of liever bij en het volk bidden: Memento etiam Domine famulorum Gedenk ook, o Heer, uwe dienaren famularumque tuarum N. et N. qui en dienaressen N. N., welke met het nos praecesserunt cum signo fidei et teeken des geloofs ons zijn voorgedormiunt in somno pacis. gaan en sluimeren in den slaap des Ipsis, Domine, et omnibus in Christo vredes. quiescentibus, locum refrigerii, lucis Wil, o Heer, zoo smeeken wij, hun et pacis, ut indulgeas, deprecamur. en allen, die in Christus zijn ontPer eundem Chrlstum Dominum no- slapen, de plaats van verkwikking, strum. Amen. van licht en van vrede verkenen. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Wij smeeken in dit gebed, dat het Offer voordeelig zij, niet alleen voor degenen, die deelnemen aan de Offerhandeling en weldra de Offerspijze zullen nuttigen, maar ook voor degenen, die niet meer in staat zijn om aan dien heiligen Offermaaltijd aan te zitten, voor de geloovige zielen des Vagevuurs. Het bidden voor de arme zielen, die deze aarde hebben 111 verlaten, maar aan Gods Rechtvaardigheid niet ten volle hebben voldaan en daarom in een ballingsoord hunne zonden moeten uitboeten, dagteekent van de eerste tijden der Kerk, zooals de oudste Kerkvaders, de eerbiedwaardigste liturgieën, de treffende opschriften der Catacomben getuigen. Doch vooral verdient het onze aandacht, dat dit bidden voor de geloovige zielen in zoö nauw verband werd gebracht met het H. Sacrificie der Mis. Op de dagen en verjaardagen van het overlijden der dierbare afgestorvenen werden door de geloovigen offergaven aangeboden en werd de H. Mis door den priester opgedragen; men het niet na alsdan een gedachtenis te houden voor de afgestorvenen en ze bijzonder aan God en in de gebeden der aanwezigen aan te bevelen. De Kerk spreekt van voorbede (suffragium), omdat hare rechtsmacht zich niet over het Vagevuur uitstrekt, en zij bij gevolg de zielen, die daar vertoeven, niet kan vrijspreken of hare straffen kwijtschelden. Die voorbede voor de overledenen gold van de vroegste tijden voor zeer krachtdadig, wanneer zij geschiedde in tegenwoordigheid van het eucharistisch Offer. „Wanneer het een heilige en heilzame gedachte is voor de overledenen te bidden, opdat zij van hunne zonden verlost worden, hoeveel te heilzamer is dan het H. Sacrificie der Mis," merkt de H. Thomas op. „Een verborgen geschenk dooft de gramschap ; de H. Eucharistie, waarin de verborgen Godmensen tegenwoordig is, dooft de gramschap Gods, namelijk door de straffen des Vagevuurs te verzachten en te verkorten." ') Het Oud Testament gaf aan dit gebruik een hechten grondslag, want Judas de Machabeeër verzamelde 12000 drachmen zilver en zond dit geld naar Jerusalem om een sacrificie op te dragen voor de zonden der afgestorvenen. „Doch al zou de H. Schrift daaromtrent geen woord behelzen, ') S. Thom. Opasc. 58. 112 dan nog — zegt de H. Augustinus — is het gezag van het alomheerschend gebruik in Gods Kerk groot en overtuigend, waar in de gebeden, die de priesters aan het altaar storten, de aanbeveling der dooden hare eigen plaats heeft". — „Wij gedenken (na de Consecratie) ook de reeds ontslapenen" — aldus de H. Cyrillus — „omdat wij gelooven, dat hunne zielen grootelijks verkwikt worden door het gebed, dat wordt opgedragen, terwijl het heilig en ontzagwekkend Offer voor ons ligt." ') — De H. Chrysostomus roept den geloovigen toe! „Niet tevergeefs hebben de Apostelen verordend, dat bij de viering der ontzagwekkende geheimen aan de overledenen gedacht worde. Zij wisten immers dat hun daaruit groot gewin en groot voordeel zouden toevloeien. Wanneer namelijk het geheele volk en de gansche priesterschaar de handen opheffen en het eerbiedeischend Offer op het altaar ligt, hoe zouden wij dan door onze voorbede Gods gramschap niet stillen." *) — De laatste wensch, dien de H. Monica op haar sterfbed tot haren dierbaren zoon, den H. Augustinus, richtte, was: „Mijn zoon, wees mij aan het altaar des Heeren gedachtig". — Steunend op de traditie en het algemeen gevoelen der Kerkvaders, verklaart daarom het Concilie van Trente: „De zielen in het Vagevuur worden door de gebeden der geloovigen. maar allermeest door het welgevallig Offer des Altaars geholpen." Bij de letters N. N. plachten de namen ingelascht te worden der overledenen, voor wier zielerust de H. Mis werd opgedragen. Evenals bij het Memento der levenden had men oudtijds bij het Memento der dooden diptieken of tweebladige tafeltjes, waarop de namen stonden geschreven van allen, die men God wenschte aan te bevelen of voor wie men verplicht was te bidden. Het was het ambt van den diaken deze namen ') S. Cyrill. Cathec. 5 mgstag. 2) S. Chrysost. Hom. 3. in epist. ad Philipp. 113 alsdan af te lezen. Deze lijsten konden, vooral in de late Middeleeuwen, vrij lang zijn, omdat menigeen bij het stichten eener fundatie ook het aflezen van zijn naam op de doodenlijst bedong. ') Ook werden in deze gemeenschap van gebeden Pausen en bisschoppen opgenomen, met wie men in vereeniging des geloofs verkeerd had. Het schrappen van den naam van een diptiek gold dan ook als een afsnijding van de gemeenschap, als een excommunicatie. Bekend is o.a. in de Kerkgeschiedenis de strijd tusschen de Oostersche en de Westersche kerk, toen Rome den naam van Acacius. patriarch van Constantinopel, als van een dwaalleeraar liet schrappen; Byzantium daarentegen dien naam op de diptiek handhaafde. Thans pleegt de priester na de woorden: in somno pacis het gebed te onderbreken om de zielen te herdenken, voor wie hij het H. Misoffer moet opdragen, en vervolgens de zielen zijner ouders en bloedverwanten en van allen jegens wie hij persoonlijk eenige verplichting heeft. Daar hij dit memento houdt in naam der Kerk, bidt hij alleen voor degenen, die gestorven zijn, geteekend met het teeken des geloofs. Dit teeken des geloofs is het Kruis, waarmede de geloovigen geteekend worden bij het doopsel, bij hun intrede in de Kerk; het Kruis, dat hun bij de begrafenis wordt vooruitgedragen, wanneer de priester bidt: „Heer, treed niet in het oordeel met uwen dienaar, die bij zijn leven geteekend is geweest met het teeken der heilige Drieëenheid"; het Kruis, dat hem behoedt voor den engel des verderfs. gelijk het visioen van Ezecbiël ons voor oogen stelt. — Sommigen verstaan onder het teeken des geloofs het Symbolum, de artikelen des geloofs, dat mondeling aan nieuwgedoopten of neophieten werd overgeleverd, zoodat daardoor de rechtzinnigheid des geloofs beduid wordt. ') Van dit gebruik zullen waarschijnlijk de zielboeken afkomstig zijn, die nog in vele kerken in zwang zijn. Dt H. Mis. g 114 Voor hen die sluimeren in den slaap des vredes, wil zeggen: voor hen, die gestorven zijn in vrede met de Kerk die niet als ketter zijn veroordeeld, noch als scheurmaker of. schismaticus geëxcommuniceerd. Als privaat persoon is het den priester evenwel geoorloofd degenen te gedenken, die openlijk van de kerkelijke gemeenschap waren buitengesloten. Met gevouwen handen en den blik eerbiedig gevestigd op de H Hostie, heeft de priester de bijzondere gedachtenis der overledenen gehouden, maar thans strekt hij de handen uit om met des te meer aandrang tot God te bidden en alle geloovigen in zijn bede te omvatten. Hij bidt voor allen, die in Christus zijn ontslapen. „Troostende en treffende gedachte", - merkt de H. Augustinus op - «vóór allen, die noch ouders, noch kinderen, noch verwanten, noch vrienden hebben, en voor wie niemand bidt, wordt door ons aller Moeder, door de H. Kerk gebeden." De woorden, waarin de Kerk haar gebed uitstort, herinneren door hun archaïsch karakter aan de eerste tijden van het Christendom en pleiten voor hun eerbiedwaardigen ouderdom. De dooden zijn gelijk aan slapenden, omdat zij ongevoelig zijn voor alles wat hen omringt; zij rusten, omdat de strijd van het aardsche leven is volbracht. Vandaar wordt het kerkhof van ouds coemeterium, sluimerplaats of rustoord genoemd. Maar zij rusten in Christus; zij zijn gestorven inde omhelzing van Christus, in osculo pacis. Al toeven zij nog in het Vagevuur, ze zijn verlost door Christus, die den vrede brengt. De plaats van verkwikking is de Hemel in tegenstelling met het Vagevuur, waar de zielen, beroofd van het goddelijk aanschojuwen, in duisternis verkeeren en met smachtend verlangen uitzien naar de rijzende Zon der Gerechtigheid; waar de harten, dor en verdroogd als de waterlooze woestijn, dorsten naar de verkwikkende stroomen der altijdspringende Fontein. Daar is de plaats des Lichts, want de Hemel is de 115 stad des Lichts, waar de glans straalt van den Drieëenigen God en van het Lam, waar geen nacht meer zijn zal en de zaligen zullen wandelen in het Licht. Daar is ook de plaats van vrede, want zoolang de ziel niet rust in God, haar één en waarachtig middelpunt, zoolang kent zij geen rust, geen vrede. Niets kan haar voldoen dan het bezit van het Oneindig Goed, waartoe zij geschapen is, dan de aanschouwing van God, die daar alles in alles is. Refrigerium, lux, pax, dat zijn de korte, eenvoudige, roerende beden, die de eerste Christenen in de Catacomben op de graven hunner dierbaren griften. Het leven op deze wereld, te midden van vervolging, verdrukking en ellende, was voor hen geen leven, maar eene ballingschap. Hét ware leven begon voor hen eerst na den dood volgens het troostend woord des Verlossers: „Ik ben de Verrijzenis en het Leven, die in mij gelooft, ook al is hij gestorven, zal leven en niet sterven in eeuwigheid." — In dien geest bidt nog de H. Kerk bij den dood van elk harer kinderen. „Heer, geef hem de eeuwige rust en het altijddurend licht verlichte hem!" De priester besluit deze voorbede met de aanroeping tot Christus, onzen eenigen Middelaar, en buigt daarbij het hoofd, wat bij andere slotbeden, waarin de Zoete Naam niet voortkomt, niet is voorgeschreven. In deze bijzonderheid ziet men een heenwijzing naar den Zaligmaker, die aan het kruis stervend het hoofd boog en in het voorgeborchte tot de zielen der Oudvaders afdaalde om ze te troosten en met de aanstaande Hemelvaart te verblijden. Dezelfde genade mogen ook de zielen des Vagevuurs deelachtig worden. e. Nobis quoque peccatoribus. In de gebeden der H. Mis heeft de priester een bijzondere gedachtenis gehouden voor de levenden en voor de overlevenden, billijk is het, dat hij nu op eene bijzondere wijze 116 zichzelven en zijne mede-dienaren aan het Altaar aan Gods overvloedige Barmhartigheid aanbeveelt. In het bewustzun van het ontzagwekkend ambt des Priesterschaps en van de onvergelijkbare heiligheid des Offers, wordt hij meer dan ooit bezwaard door zijne onwaardigheid, zijne zondigheid, en daarom slaakt hij uit zijn vermorzeld hart de bede: NobU quoque peccatorlbus famuUs Gewaardig U. ook aan ons zontuis. de multitudinemiserationumtua- daren, uwe dienaren, vertrouwend op rum speranübus. partem aljquam et den overvloed uwer ontfermmgen, societatem donare dignerU cum tuis eenig aandeel en gemeenschap te sanctis Apostolis et Martyribus:cum schenken met uwe heilige Apostelen ïoanne, Stephano. Matthia. Barnaba. en Martelaren, met joannes. Stephanus. gnatio. Alexandro. Marcellino. Petro. Matthias. Barnabas. Ignatius AexanFelicitate. Perpetaa, Agatha. Lucia. der. Marcellinus Petrus Felicttas. Agnete,Caecllla,Anastasia.etomnibus Perpetua, Agatha, Lucia. Agnes.Uesanctis tuis. intra quorum nos con- cilia, Anastasia en alle uwe Heiligen, sortium. non animator meritt. sed tot wier samenzijn wij smeeken door veniae. quaesumus. largitor admitte. U te worden toegelaten, niet krachten, Per Christum Dominum nostrum. persoonlijke verdiensten, maar steunende op uwe barmhartigheid. Door Christus onzen Heer. De priester bekent zich zondaar, niet alsof hij zichzelven niet beproefd en zijn hart gereinigd heeft van de zonde, alvorens het Brood te eten en van den Kelk te drinken, maar hij noemt zich zondaar wegens de vele verleden en kwijtgescholden zonden, wegens de dagelijksche overtredingen, waaraan hij zich voortdurend schuldig maakt, wegens de erfzonde, waarvan hij de opstandige gevolgen steeds in zich ontwaart. Hij bidt voor zich als hoogepriester en voor de overige levieten, die aan het heilig dienstwerk zijn verbonden, voor allen, die het Heilige heilig moeten behandelen, doch aan wier handen zoo menige smet kleeft, wier hart door zoo menige vlek is besmeurd. Uit hun naam roept hij ootmoedig en berouwvol Gods ontfermende liefde in, gelijk de tollenaar of publikaan, en bidt, gelijk deze op de borst kloppend: „Heer, wees mij arme zondaar genadig." Met 117 den psalmist doet hij een beroep op de menigte van Gods ontfermingen, opdat zijn zonden mogen worden uitgewischt en zijn hart worde rein gewasscheh van alle ongerechtigheid. Met verbreking van de stilte, waartoe de canon overigens verplicht, spreekt hij luid: Nobis quoque peccatoribus, om zijne mede-dienaren aandachtig te maken, dat ook zij zich met hem vereenigen in de rouwmoedige erkenning hunner zondeschuld. ') In het diep besef zijner onwaardigheid om toegelaten te worden tot het hemelsch bruiloftsmaal, bidt de priester slechts om eenig aandeel in die heilige gemeenschap te mogen verwerven. Zijn blik heeft zich bij het Memento der dooden gericht op de louteringsplaats, waar zoovele zielen smachtend het oogenblik verbeiden, waarop de hemelpoort haar zal worden ontsloten; hij richt zich thans tot dat verblijf der Gelukzaligen, tot de woonstede van Gods glorie. Daar herdenkt de priester de roemrijke Martelaren, niet om op hunne verdiensten te vertrouwen, want Gods Barmhartigheid, die op geheimnisvolle wijze zijn Zoon uit liefde voor de zondaars wegschonk, overstelpt hem geheel; ook niet om hunne voorspraak in te roepen, want daar vóór hem is Christus tegenwoordig, die tot den Vader roept met liefderijk en krachtdadig smeeken, maar om op eene bijzondere wijze hulde te brengen aan de heilige Bloedgetuigen, die om en met Christus hun bloed hebben vergoten en allen geloovigen een treffend voorbeeld hebben gegeven van het offer des levens. In tegenstelling met het gebed Communicantes vóór de Consecratie, waarin de voorbede der Heiligen ') Ofschoon deze woorden op inwendige en uitwendige gronden, volgens de oudste liturgieën en oude sacramentaria, speciaal betrekking hebben op den celebrant en diens concelebranten en bedienaren des Altaars, worden zij meestal op alle geloovigen toegepast, en dienen derhalve om alle aanwezigen aan te sporen rouwmoedig op de borst te kloppen en zich voor God te vernederen. 118 wordt afgesmeekt, worden thans, na de Consecratie, nu Christus, de Middelaar zelf, tegenwoordig is, de Heiligen niet aangeroepen, maar gehuldigd. De reeks Heiligen zijn, behalve den H. Joannes den Dooper, zeven mannelijke en zeven vrouwelijke Martelaren, die van de eerste eeuw tot het begin der vierde eeuw hun bloed voor Christus vergoten hebben. Wij vereeren den H. Stephanus, wien de eer toekomt het eerst van de ontelbare schaar Martelaren den zegepalm te hebben verworven; den H. Matthias, die na Christus' Verrijzenis door het heilig lot tot apostel werd aangewezen; den H. Barnabas den ijverigen gezel van Sint-Paulus, den H. Ignatius van Antiochië, die uit liefde tot Jesus vurig verlangde door wilde dieren te worden verscheurd en vermorzeld. Aan het Roomsch Martelaarsboek zijn ontleend de H. Alexander, paus en martelaar, de H. Marcellinus, priester, en de H. Petrus exorcist, beiden tijdens de vervolging van keizer Diocletiaan ter dood gebracht, alsook de heilige Felicitas, de gelukkige moeder der zeven zonen-martelaars. Verder wordt herdacht de H. Perpetua, de roem en eer der Afrikaansche Kerk, terwijl de twee glorieuse maagden van Sicilië: Lucia eh Agatha prijken naast Rome's edelste martelrozen: de H. H. Agnes, Caecilia en Anastasia. De priester bidt dat bij met deze heldhaftige schaar en met het geheele Hemelhof deel moge hebben aan de aanschouwing Gods, niet zoozeer om eigen verdiensten, want hij is een arme zondaar, doch ter willé der Barmhartigheid Gods, Wien het eigen is overvloedig kwijtschelding te verleenen. f. Slot van den canon. Bij het eindigen van het vorig gebed bestond eertijds het gebruik, dat de geloovigen brood, wijn, olie en veldvruchten 119 den priester ter zegening aanboden. Deze vrome gewoonte was ongetwijfeld ontsprongen aan het geloovig bewustzijn der menigte, dat de H. Mis niet alleen het middelpunt is onzer Godsvereering, maar ook het middelpunt van het godsdienstig leven, zoodat er geene plechtigheid, ook van burgerlijken aard, plaats had, die niet wijding ontving door de heiligheid van het Misoffer; wij noemen slechts het sluiten van den vrede, het aangaan van een bondgenootschap, het veroordeelen van ketters, het verzoenen van boetelingen, het afkondigen van feestdagen en vastendagen, het toedienen der clericale wijdingen, het zalven van koningen, enz. Aldus werd ook onder de Mis de zegen uitgesproken op Paschen over een lam, op Hemelvaartsdag over nieuwe boonen, op Sint-Sixtus (6 Aug.) over de eerste druiven. Nog in 1580 was dit gebruikelijk, maar sinds dien tijd is dit gebruik afgeschaft en bleef slechts de wijding van olie voor zieken onder de pontificale Mis van Witten Donderdag behouden. Na deze zegening vervolgde de priester: Per quem haec omnia, Domine, sem- Door Wien, gij, o Heer, al dit per bona creas, sanctrf/Scas, vivrf/ficas, goede immer voortbrengt, heiligt, bebenefdicis et praestas nobis. zielt, zegent en mededeelt aan ons. Deze woorden, oorspronkelijk op natuurgaven bedoeld, worden thans, nu het aanbieden dezer gaven is afgeschaft, toegepast op de geconsacreerde offergaven. De bede wordt gericht tot den Vader door bemiddeling van Christus, door Wien (het Woord) Gij het brood en den wijn voortbrengt (creas); Gij bij het Offertorium en het begin van den Canon door de gebeden en zegeningen des priesters het brood en den wijn heiligt (sanctificas); Gij door de Consecratie de sacramenteele gedaanten bezielt (vivificas) en tot een bron der rijkste zegeningen maakt (benedicas) en ten slotte in de Communie ons tot voedsel verstrekt (praestas nobis). Bij het uitspreken van dit gebed legt de priester de linkerhand op het altaar en maakt driemaal het kruisteeken over 120 het H. Lichaam en Bloed, niet om daaraan eenige wijding of zegening te geven, maar om te beteekenen en te belijden dat de volheid aller genezing, Jesus Christus, hier in waarheid wordt aanbeden, en tevens om te getuigen, dat in dit goddelijk mysterie der Mis hetzelfde Lichaam en hetzelfde Bloed wordt opgedragen, gelijk eens aan het Kruis van Golgotha. Daarna ontdekt de priester den kelk. knielt aanbiddend neder, richt zich op, neemt de H. Hostie tusschen zijne vingeren en maakt daarmee drie knnsteekens over den kelk om het Goddelijk Middelaarschap van den Zoon Gods dankbaar te herdenken. Per ipsum, zegt hij, „door Hem als Middelaar", cum ipso, met Hem als tweeden Persoon der H. Drievuldigheid, et in ipso, en in Hem als één in goddelijke natuur, is U, almogenden Vader, in de eenheid des heiligen Geestes, alle eer en verheerlijking, door alle eeuwen der eeuwen." Bij het noemen van den „almogenden Vader" en den „heiligen Geest" maakt hij telkens met de H. Hostie een kruisteeken buiten den kelk. Het is een symbolische hulde van aanbidding aan God den Vader en God den H. Geest, want door de geheele H. Drievuldigheid wordt het H. Misoffer voltrokken, en aan de geheele H. Drievuldigheid wordt door het Kruisoffer eer en glorie gebracht. — Door beide laatste kruisteekens buiten den kelk te maken, wordt volgens sommige liturgisten beduid, dat ofschoon men kan zeggen, dat God heeft geleden, men toch niet dogmatisch kan zeggen, dat de Vader of de H. Geest heeft geleden. Volgens den ritus der Dominicanen en der Carmelieten worden de drie kruisen over den kelk verschillend gemaakt, n.1. het eerste over den kelk, het tweede aan de kelkranden, het derde in den kelk, waardoor volgens den H. Thomas de drie uren worden verbeeld, die Christus aan het kruis heeft gehangen. Daarna gaf hij in de handen Zijns Vaders den geest, daalde in het Voorgeborchte om heerlijk te verrijzen, 121 hetgeen volgens den Engelachtigen Leeraar beteekend wordt door de kruisen buiten den kelk en de woorden : „alle eer en verheerhjking." Toen immers was door den dood het offer volbracht, waarvan de glorie tot God wederkwam. Alle eer, dat is, volkomen eer, wordt God door het Misoffer gebracht, want het is het absoluut en volmaakte lof- en dankoffer, dat door, met en in Christus gebracht wordt voor alle eeuwen. Na deze zinrijke ceremonie onder de woorden: Omnis honor et gloria, „alle eer en verheerhjking" heft de priester den Kelk met de H. Hostie een weinig omhoog. Voorheen was dit de eenige opheffing, want de afzonderlijke opheffing van de H. Hostie en den Kelk onmiddellijk na de Consecratie dagteekent eerst van de elfde eeuw. Vandaar was deze opheffing voorheen dan ook plechtiger; de priester hief dan de H. Hostie omhoog en de diaken den Kelk, opdat het volk ze kon zien en het H. Sacrament aanbidden. In sommige kerken keerden priester en diaken zich dan tot het volk, gelijk thans nog in de Grieksche kerk geschiedt, waarbij de diaken de aanwezigen toeroept i „Sancta sanctis, het Heilige voor de Heiligen." Bij deze opheffing is het in verschillende kerken gebruikelijk even met de altaarbei te schellen, een gebruik, dat herinnert aan de plechtige opheffing van weleer. Daarna dekt de priester den kelk, aanbidt het H. Sacrament, knielt, richt zich op en besluit den Canon met luid te zeggen of te zingen: „Per omnia saecula seeculorum. Door alle eeuwen der eeuwen." De dienaren en aanwezigen antwoorden hierop: „Amen" en betuigen daardoor hun instemming met de voorafgaande gebeden, belijden hun geloof in de mysteries der Liturgie. Aldus eindigt de Canon of het Eucharistisch gebed, het belangrijkste, het essentieele, het heiligste gedeelte van het H. Misoffer, het mysterie der mysteries, het hoogtepunt der Liturgie. ZESDE HOOFDSTUK. 1. DE H. MIS ALS OFFERMAALTIJD. ÏN het algemeen is het eigen aan het offeren, dat de offeraars ook daadwerkelijk deelnemen aan het offer door een gedeelte daarvan tot hun maaltijd te bestemmen. Dit leert ons de afgodendienst bij de oudste* volken. Zoodra was het offerdier niet geslacht en den goden toegewijd, of de priester nam volgens een meer of minder ingewikkeld ritueel eenige deelen offervleesch en gaf ze den offeraars tot het bereiden van een offermaaltijd. Aan de eerste Christenen, was het uitdrukkehjk verboden van deze geofferde spijzen te eten. Tot in de kleinste bijzonderheden zien wij dit gebruik in de Oude Wet voorgeschreven. Een gedeelte des offers werd op het altaar verbrand, maar het overige werd den offeraar teruggeschonken, die daarvan in den tempel-voorhof met zijne huisgenooten in heilige vreugde een gepasten feestmaaltijd hield. De wijding, welke het offer door de opdracht had ontvangen, scheen zich alsdan mede te deelen aan degenen, die daarvan aten. Christus is door de H. Consecratie het Lam geworden, dat voor ons allen is geslachtofferd; van spijsoffer wilde Hij offerspijs worden en, volgens de voorafschaduwing der Oude Wet, ook het voedsel worden onzer zielen. „Dit is het brood, 123 dat van den hemel gedaald is, opdat al wie daarvan ete, niet sterve." (Joes. VI. 50.) Daarom sluit zich bij de H. Mis ter vollediging van het Offer het gastmaal aan, waarin Hij Zijn goddelijk Vleesch en Bloed aan priester en geloovigen schenkt om hunne harten 'te heiligen tot een Hem blijvende woonplaats. De liturgie heeft dezen heiligen offermaaltijd met een reeks van treffende gebeden en zinrijke ceremoniën omringd. 2. GEBED DES HEEREN EN EMBOLISMUS. Op den canon volgt met recht het Pater Noster, want het is het verhevenste gebed, het is van goddelijken oorsprong. Bij de voornaamste kerkelijke plechtigheden wordt het Pafer Noster gebeden, hoe zou het dan kunnen ontbreken bij de hoogheilige plechtigheid der H. Mis ? Door psalmen en geestelijke liederen wordt het H. Sacrificie verheerlijkt, hoeveel te meer dan door het gebed des Heeren bij uitnemendheid. Zoo hoog stond dit gebed bij de eerste Christenen in aanzien, dat het, uit vrees voor ontheiliging, voor oningewijden werd verborgen gehouden en eerst onmiddellijk vóór het H. Doopsel aan de neophieten werd geleerd. Waarschijnlijk dagteekent dit bidden van het Pafer Noster uit den apostolischen tijd, maar al is dit streng genomen niet bewijsbaar, zeker bestond dit gebruik ten tijde der oudste Kerkvaders, zooals dezen uitdrukkelijk getuigen. Met eerbiedigen schroom, vreezende voor vermetelheid, beroept de priester zich op de voorschriften des Heeren, alvorens hij, zondig mensch, den oneindigen God, die in de hemelen troont, zal aanroepen met den naam van „Vader". Hij is niet waardig dien heiligen Naam te stamelen, en zich als een kind Gods te beschouwen, doch Christus heeft geleerd : „Wanneer gij wilt bidden, zegt dan: Onze Vader". Op dit woord des Heeren vertrouwt hij. Krachtdadig zal zijn gebed zijn, omdat al wat hij den Vader in den naam des 124 Zoons zal vragen, hem zal worden gegeven; krachtdadiger wordt die bede, omdat hij zelfs de woorden des Zoons zal gebruiken. Vertrouwend derhalve op het voorschrift en de onderrichting des goddelijken Leeraars, waagt hij dat verheven gebed uit te spreken en alle geloovigen tot meebidden aan te sporen: Oremus. Praeceptis salutaribus mo- Laat ons bidden. Door uwe heilniti et dlvina Institotione formati. zame voorschriften vermaand en door aud'emus dicere. «we goddelijke onderrichting geleerd. wagen wij te zeggen. Na dit uitdrukkelijk beroep tot inleiding heft de priester, den blik gevestigd houdend op het H. Sacrament, de handen omhoog en zegt luid: Pater noster, qui es in coelis. sanc- Onze Vader, die in de hemelen zijt, tiflcetur nomen tuum; adveniat regnum geheiligd worde Uw naam. Laat toe- tuum: fiat voluntas tua, sicut in coelo komen Uw rijk. Uw wil geschiede op et in terra. Panem nostrum quotidia- de aarde zooals in den hemel. Geef num da nobis hodie : et dimitte nobis ons heden ons dagelijksch brood. En debita nostra, sicut et nos dimittimus vergeef ons onze schulden, gelijk wij debitoribus nostris; et ne nos inducas vergeven aan onze schuldenaren. En in tentatlonem. 'eid ons niet in bekoring. Volgens de Oostersche en de oud-gallische liturgie gaf het volk gehoor aan de uitnoodiging des priesters en bad of zong met den priester het Pater Noster, waarop het koor met „Amen" antwoordde. Sinds den H. Paus Gregorius (590—604) bidt of zingt het volk in de Westersche kerk alleen: Sed tibera nos a malo. Maar verlos ons van den kwade", waarna de priester in stilte: „Amen" antwoordt. Het Pater Noster bestaat, zooals men weet, uit zeven vragen. De drie eerste doelen op de eer van God: de vier laatste hebben betrekking op den mensch, „Geef ons heden ons dagelijksch brood," zoo luidt de eerste dezer laatste. Wat is dit dagelijksch brood ? De oudste Vaders zien, alhoewel niet uitsluitend, in dit dagelijksch brood de H. Eucharistie, welke 125 in die dagen van.de dagelijksche H. Communie inderdaad een dagelijksch voedsel was voor hunne zielen. „Wie van dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid." In dien zin kreeg het „Onze Vader" eene hoogere beteekenis; het werd het voorbereidingsgebed tot de H. Communie. — „Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven aan onze schuldenaren." Ook deze vraag doelt op de naderende H. Communie, want: „Indien gij uw offer brengt aan het altaar en daar indachtig zijt, dat uw broeder iets tegen u heeft, ga u eerst met uwen broeder verzoenen." Wilt gij deel hebben aan de H. Communie, waarvan de vrede de heerlijkste vrucht is, want Christus is onze vrede, (Ephes II, 14), verzoen u dan eerst met uwen broeder. Vergeef hem zijne schulden. Naar de mate gij hebt uitgemeten, zal ook u worden toegemeten. Rein moet gij zijn van handen en zuiver van harte om de H. Communie te ontvangen, bid derhalve, dat God al uwe zonden uitwissche. — „Leid ons niet in de bekoring," laat niet toe, dat wij door eigen schuld ons aan de gevaren blootstellen en in. die gevaren omkomen. — „Maar verlos ons van den kwade," van den geest des verderfs, die als een brieschende leeuw rondgaat, zoekende, wien te verslinden. Tegen het einde van het Pater Noster begeeft zich de subdiaken met de pateen naar den Epistelkant tot den diaken, die de pateen ontdekt, reinigt en den celebrant aanreikt, middelerwijl legt de subdiaken het velum of schouderkleed af. Volgens den Dominicaanschen ritus ontbloot de subdiaken bij het begin van het Pater Noster de pateen en overhandigt deze bij het einde van dit gebed aan den diaken, waarna hij zich van het velum ontdoet. In het ontblooten der pateen meent men een overblijfsel te zien van de waarschuwing aan het volk, dat het oogenblik der H. Communie naderde. De laatste bede van het „Onze Vader" : „Maar verlos ons van den kwade," wordt verder ontwikkeld in een gebed, dat men toevoeging of embotismus noemt. Het wordt niet 126 gelijk het Pater Noster luid gebeden, omdat het niet van goddelijken, maar van kerkdijken oorsprong is, en luidt als volgt: Libera nos, quaesumus, Domine, ab omnibus malis praeteritis, praesentibus et futuris, et intercedente beata et gloriosa semper virgine Dei Genitrice Maria, cum beatis Apostolis tuis Petro et Paulo, atque Andrea, et omnibus sanctis da propitius pacem in diebus nostris, ut ope misericordiae tuae adjuti, et a peccato simus semper liberi et ab omni perturbatione securi. Per eumdem Dominum nostrum Jesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. Amen. Wij smeeken hier bevrijd te worden van alle verleden zonden, waarvan de straffen nog te delgen zijn, van alle tegenwoordige, flut: dagelijksche zonden, en van alle toekomstige zonden, waarin wij zouden kunnen vallen. Ver¬ volgens roepen wij de tusschenkomst in der heilige Maagd, onze machtige voorspreekster, de Koningin des Vredes, en van de beide Apostelen, de bewakers van Christus'vrederijk op aarde, opdat wij den vrede in den uitgebreidsten zin mogen verwerven. De naam van den H. Andreas is hier waarschijnlijk toegevoegd door den heiligen paus Gregorius, die een bijzondere vereering voor dezen Apostel koesterde. Eertijds was het eiken priester toegestaan, hier volgens zijne persoonlijke devotie Heiligen ter aanroeping in te lasschen. Vrede is de hoofdtoon van dit gebed, vrede naar ziel en lichaam, inwendige vrede, bestaande in de volkomen onderwerping aan Gods H. Wil en in de bevrijding der zonde, Bevrijd ons, bidden wij li, o Heer, van alle kwaden, van verledene, tegenwoordige en toekomstige: en verleen ons genadiglijk door de tusschenkomst der heilige, glorierijke, immer maagdelijke Moeder Gods en tevens uwer zalige Apostelen Petrus, Paulus en Andreas en van alle uwe Heiligen, dén vrede in onze dagen, opdat wij, gesteund door den bijstand uwer ontferming, èn van alle zonden immer gevrijwaard, èn tegen alle kwelling mogen beveiligd zijn. Door denzelfden Christus, onzen Heer, die met U leeft en regeert in eenheid met God den H. Geest, in alle eeuwen der eeuwen, Amen. 127 de oorzaak van alle onrust en wanorde, en uitwendige vrede bestaande in het eendrachtig streven der volken naar de uitbreiding van het Gods rijk op aarde. Wij bidden om dien vrede in onze dagen. Hier zouden wij kunnen denken aan de rampspoeden van den tegenwoordigen tijd, aan den vrede, dien wij door Gods nooit volprezen erbarming mogen genieten, maar ons gebed is niet tot een spanne tijds bepaald, het strekt zich uit tot den tijd der strijdende Kerk, tot het oogenblik, dat er geen rouw, geen geklaag, geen smart meer zal zijn, tot de komst van den zegepralenden Christus. Bij deze vrede-bede neemt de priester de pateen, bekruist zich daarmede om aan te duiden dat hij den vrede door het kruis, den oorsprong des vredes, hoopt te verwerven, en drukt vervolgens een kus van vereering op de pateen, omdat zij het nieuwe graf zal wezen, waarop Christus, de Vorst des vredes,. onder de gedaante der H. Hostie, zal worden neergelegd. 3. HET BREKEN DER H. HOSTIE. Bij de slotwoorden van het gebed: Libera nos plaatst de priester de pateen onder de H. Hostie en ontdekt den kelk, dan neemt hij wederom de H. Hostie en breekt haar boven den kelk middendoor, zeggende: Door denzelfden Jesus Christus, onzen Heer, uwen Zoon. Daarna legt hij het gedeelte van de H. Hostie, dat hij in de rechterhand houdt op de pateen neder en breekt een gedeelte van de andere helft, die hij in de linkerhand houdt, af, zeggende: die met U leeft en heerscht in de eenheid des heiligen Geestes, God. Vervolgens legt hij ook het gedeelte, dat hij in de linkerhand hield, op de pateen neder en zegt nu, het laatst afgebroken partikel boven den kelk houdend, met luide stem: per omnia seecula seeculorum, in alle eeuwen der eeuwen. Volgens den ritus der Dominicanen, waarmee de Carme- 128 lieten overeenstemmen, houdt de priester, na de H. Hostie middendoor te hebben gebroken, beide helften in de linkerhand, breekt bij de woorden: die met U leeft en heerscht in de eenheid des heilige Geestes, God, met de rechterhand een klein gedeelte van een der helften af, houdt de gebroken Hostie in linker- en rechterhand boven den kelk en zegt: in alle eeuwen der eeuwen. Dit breken der H. Hostie is een ceremonie van eerbiedwaardige oudheid en diepzinnige beteekenis. Volgens de Joodsche inzettingen mocht het brood ter maaltijd niet gesneden worden, maar moest gebroken worden. Vandaar dat ook onze Heer Jesus Christus in het Laatste Avondmaal het brood brak, gelijk wij lezen bij den H. Matthaeus (26, 20) dat Christus „het brood nam, het zegende en brak en het zijn leerlingen toereikte." Ook bij de leerlingen van Emmaus brak de Zaligmaker het brood want zij erkenden Hem in het breken des broods. (Luc. 24, 35). Dit breken des broods schonk den naam aan de geheele H. Mis. Op den eersten dag der week, des Zondags, kwamen de Apostelen met de geloovigen samen tot het breken des broods. (Hand. 20, 7). De geloovigen waren volhardende in de gemeenschap van het breken des broods. (Hand. 2, 42). En wat was dat breken des broods anders dan de H. Mis, het Offer desNieuwen Verbonds? „Het brood, dat wij breken", vraagt de H. Paulus, „is het niét de gemeenschap van het Lichaam des Heeren?" (1 Cor. 10, 16). Dien naam: breking des broods, fractio panis, behield het H. Sacrificie gedurende vele eeuwen. Door de gebeden, welke in den loop der eeuwen in den Canon werden ingelascht, kwam dit breken der H. Hostie, dat eertijds onmiddellijk met de H. Consecratie samenging en daarvan een onderdeel uitmaakte, in nadere betrekking tot de H. Communie of de Nuttiging. Uiteraard was dit breken des broods een noodzakelijk 129 vereischte voor de nuttiging, doch van overouden datum werd hieraan eene mystieke beteekenis verbonden. Gelijk Christus als Zoenoffer aan het kruis hing „om onze zonden geslagen en verbrijzeld", zoo wordt zijn heilig Lichaam als Offer in mystieken zin op het altaar gebroken. In drie deelen wordt de H. Hostie gebroken, omdat eertijds, toen zij veel grooter was, eenige partikels hiervan voor de aanwezige geloovigen waren bestemd, andere voor zieken en gevangenen werden bewaard, en nog een derde partikel bewaard bleef voor de volgende H. Mis, waar het, vereenigd met het H. Bloed, de eenheid en den onafgebroken duur van het onbloedig Offer aanduidde. Ook in deze drievoudige verdeeling ziet men eene mystieke toespeling, namelijk, op het mystieke Lichaam van Christus, dat bestaat uit de strijdende, de lijdende en de zegepralende Kerk. Paxf Domini sitfsemper vobisfcum. De vrede des Heeren zij immer met u. Bij deze woorden,, die met verheffing van stem worden uitgesproken, maakt de priester met het laatst afgebroken gedeelte der H. Hostie drie kruisjes over den kelk. Hij wenscht den geloovigen den vrede, niet den vrede, gelijk de wereld dien geeft, maar den vrede des Heeren, „mijnen" vrede, den geestelijken, den inwendigen vrede, den vrede des harten, dien de wereld noch geven, noch ontnemen kan. Hij wenscht dien met de heilige Offerspijs in de hand en onder het maken van kruisteekens, om als 't ware ziender oogen te doen verstaan, dat de ware vrede ons gebracht is door het Offer des Kruises, waardoor het zondig menschdom met den vergramden God is verzoend geworden. Driewerf maakt hij dit kruisteeken ter eere van de heilige Drievuldigheid, ter eere van den Vader, die den Zoon ten kruisdood zond, ter eere van den Zoon, die gehoorzaam was tot den dood des kruises, en ter eere van den H. Geest, door Wien Christus zich als slachtoffer aan God heeft opgedragen. — Amen, antwoordt De H. Ml*. 9 130 de misdienaar in naam der geloovigen en belijdt hiermede zijn vast geloof in het evangelie des vredes, zijn levendig vertrouwen in de gemeenschap des Kruisoffers. De priester laat nu het partikel, waarmede hij de kruisteekens gemaakt heeft, in den kelk vallen, zoodat het vereenigd wordt met het H. Bloed. Hij bidt: Haec commteüo et consecratie- Cor- Deze vermenging en heiliging van poris et Sanguinis Domininostri Jesu het Lichaam en Bloed onzes Heeren Oiristtflatacdpientibus nobis in vitam jesus Christus zij ons. die het nutaeternam. Amen. «gen, ten eeuwigen leven. Amen. In symbolischen vorm wordt hier de waarheid verzinnebeeld, dat onder beide gedaanten, dat zelfs onder elk deel van ieder, de ééne en geheele Christus onverdeeld tegenwoordig is, gelijk de H. Thomas leert in zijn Laada Sion : „Wordt het Sacrament gebroken, twijfel niet! want in de stukken is, als in de heele hostie, Christus zelf geheel aanwezig. Hij toch ondergaat geen deeling, slechts het teeken wordt gebroken, maar noch toestand, noch gestalte van 't Beteekende verkleind." - Liefdevolle piëteit zocht in deze vereeniging eene mystieke vergelijking met de H. Consecratie. Gelijk in de H. Consecratie krachtens de sacramenteele woorden het H. Lichaam op geheimnisvolle wijze gescheiden wordt van het H. Bloed en daardoor de offerdood des kruises wordt uitgebeeld, zoo is deze hereeniging van beide gedaanten een heenwijzing naar het geheim der Verrijzenis, naar de glorieuse Opstanding ten leven van het Lam, dat „dood was en eeuwig regeert." 4. AGNUS DEI. Tijdens de laatste gebeden bevond zich de diaken rechts van den celebrant om behulpzaam te zijn bij het ontdekken van den kelk, thans begeeft zich ook de subdiaken links van den priester om gezamenlijk met plechtigen eerbied het Agnus 131 Dei te zeggen, het woord van nederig geloof, waarmede Sint-Jan de Boetgezant den goddelijken Verlosser aanduidde : Agnus Dei qui tollis peccata mundi, Lam Gods. dat wegneemt de zonden miserere nobis. der wereld ontfem u QaKt Agnus Dei qui tollis peccata mundi, Lam Gods. dat wegneemt de zonden miserere nobis. der wereld ontferm u onzer Agnus Dei qui tollis peccata mundi, Lam Gods. dat wegneemt de zonden dona nobis pacem. der wereld, geef ons den vrede. Agnus Dei, Lam Gods! Verheven woorden, voor het christenhart vol diepen zin en vrome ontroering. Christus, hier wezenlijk en waarachtig op het altaar tegenwoordig! wordt aangeroepen als het Lam Gods. Als het lam, dat onze zonden draagt en wegneemt, werd Hij door den profeet Isaïas aangekondigd; als het lam tot redding des volks, werd Hij door Mozes voorbeduid, toen de Joden in Egypte hunne deuren met het bloed des lams moesten bestrijken; als het lam tot verzoening met God geslachtofferd, werd Hij door het volk in beeld aanschouwd en gevierd tijdens het Paaschfeest. In waarheid, Hij was een lam, want zooals het lam het zinnebeeld is van onschuld, reinheid, goedheid en zachtmoedigheid, zoo was Christus volstrekt onschuldig, heilig, gewillig en volmaakt gehoorzaam aan den hemelschen Vader. „Vader," zoo bad Hij in den hof van Olijven, toen Hij bezweek onder onzen zondenlast, „Vader, niet mijn wil, maar Uw wil geschiede." — Geduldig als het lam, dat zwijgt voor zijnen scheerder, deed Hij zijn mond niet open onder het bitterste lijden; gedwee het Hij zich leiden ter slachtbank. Hij heeft, gelijk de H. Petrus zegt, onze zonden op het kruis getorst, opdat wij aan de zonde gestorven, voor de gerechtigheid zouden leven. (I Petr. 2, 24). Christus is het Lam Gods, want Hij is ons door den Vader als Offerlam geschonken; Hij zelf is God en als zoodanig een offer van oneindige waarde; Hij wordt door ons, zondige menschen, aan God tot voldoening onzer zonden 132 opgedragen. Hij is het Lam Gods. dat gezonden is om over de wereld te heerschen. dat thans als de Koning der glorie staat voor den troon des Allerhoogsten. Hem zingen de hemelgeesten lof, Hem brengen de Ouden van dagen eer, Hem huldigen allen, die hunne kleederen rein gewasschen hebben in het bloed des Lams. „Agnus Dei. Lam Gods," zegt de priester en hij buigt zich en vouwt de handen voor het slachtoffer, dat daar vóór hem op het altaar ligt, om door houding en gebaar zijn smeeken nog sterker uit te drukken: „Agnus Dei, Lam Gods!" zoo smeekt hij met luide stem om de aandacht der geloovigen te wekken en allen aan te sporen om zich met hem in het gebed te vereenigen. Ten teeken zijner rouwmoedige stemming klopt hij op de borst, en bidt dat het goddelijk Offer, dat weleer aan het kruis de zonden der wereld heeft weggenomen, ook thans als zoenoffer op het altaar zich over allen moge erbarmen. Driemaal herhaalt hij deze bede om daardoor de innigheid van zijn gevoel uit te spreken, of, zooals sommige liturgisFen verklaren, om ten eerste het Offerlam te huldigen, als den persoonlijken Zoon van God, ten tweede als de van God gezonden offergave, en ten derde als onze offergave aan God. Paus Sergius (f 701) moet deze drievoudige bede het eerst hebben voorgeschreven. Zij werd door de geloovigen met geestdrift aangenomen en vond ook een weg in de bij uitstek geliefde volksgebeden, in de litanieën, waarvan zij als de hoogstgestemde smeeking het treffend slot uitmaakt. Bij de derde aanroeping van het Lam Gods werd in de elfde eeuw het laatste miserere nobis door dona nobis pacem vervangen, vermoedelijk wegens de troebelen, die destijds in de Kerk Gods den vrede verstoorden. In de l?equiem-mis wordt erbarming en vrede als vruchten van het H. Misoffer, op de eerste plaats op de arme zielen in het Vagevuur toegepast, daarom klopt de celebrant niet 133 op de borst en zegt hij niet: „miserere nobis, maar dona eis requiem, geef haar de rust." De erbarming en de vrede bestaat voor deze zielen in rust of verlossing van de kwellingen des Vagevuurs en de rust in God. Requiem sempüetnam, de eeuwige rust bidt hij voor die zielen af, namelijk de volle rust, wanneer zij met hare lichamen voor immer zullen verheerlijkt worden. In de Mis van Paasch-Zaterdag, die haar oorspronkelijk karakter streng heeft behouden, komt het Agnus Dei niet voor. In aansluiting met dit gebed om vrede en als een ontwikkeling daarvan vervolgt de priester: Domine jesu Christe, qui dixisti Heer Jesus Christus, die tot uw Apostolis tuis: Pacem relinquo vobis. Apostelen gesproken hebt: „Den vrede pacem meam do vobis, ne respiclas laat ik u, mijnen vrede geef ik u," peccata mea, sed fldem Ecclesiae tuae, aanzie niet mijne zonden, maar het eatnque secundum voluntatem tuam geloof uwer Kerk en wil haar volgens pacificare et coadunare digneris. Qui uwen wil in vrede en eendracht bevlvis et regnas, Deus, per omnia vestigen. Gij, die leeft en regeert, saecula saeculorum. Amen. God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Dit gebed geldt tevens als een voorbereiding tot de H. Communie, tot het „bruiloftsmaal van het Lam", waartoe allen geroepen zijn. Vrede, de vrucht der ware liefde, wordt daarom afgebeden in den ruimsten zin, niet alleen voor de aanwezigen, maar voor de geheele Kerk, gelijk de Zaligmaker dien onbeperkt aan zijne Apostelen geschonken heeft, zeggend: „Den vrede laat ik u. mijnen vrede geef ik u". Tot dien Vredevorst, die de Kerk, het rijk van den Vrede, gesticht heeft, en het zal besturen en bewaren tot de voleinding der eeuwen, richt de priester zijn bede, opdat allen in dien onderlingen vrede mogen bevestigd worden en versterkt tegen de aanslagen van den geest van tweedracht en broederhaat. — Daar in dit gebed om vrede en eendracht uiteraard de strijdende Kerk bedoeld wordt, vervalt het in de Requiem- 134 mis, die alleen de lafenis der geloovige zielen, de lijdende Kerk, beoogt. 5. VREDEKUS. Onmiddellijk na het vredegebed kust de priester het altaar, vervolgens wendt hij zich tot den diaken, die ook het altaar heeft gekust, en geeft buigend hem den vredekus. Daarna begeeft zich de diaken tot den subdiaken, geeft hem op dezelfde wijze den vredekus, waarna de vredekus door den subdiaken aan de overige assistenten der Mis wordt overgebracht. Deze vredekus is eene liturgische handeling, welke van de eerste tijden der Kerk dagteekent; hij is het symbool van een innige liefde en ware vereering, die voortspruiten uit een bovennatuurlijken grond; vandaar spreekt de H. Paulus van een „heiligen" kus. In hunne brieven vermanen de Apostelen de geloovigen om bij hunne samenkomsten elkander met een heiligen kus te groeten, daardoor bleef de gedachte levendig, dat allen broeders zijn in Christus, ledematen van . één Lichaam, waarvan Christus het hoofd is. Om allen hiervan te doordringen, werden de nieuwbekeerden, wanneer zij het H. Doopsel hadden ontvangen, door den broederkus tot de Christengemeente toegelaten. In de H. Mis beteekent deze kus op de eerste plaats eene verzoening, volgens het woord des Heeren: „Indien gij indachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw offer voor het altaar en ga eerst u met uwen broeder verzoenen." (Matth. 5. 24.) Dientengevolge werd oudtijds in vele kerken de vredekus gegeven vóór de Offerande. De vredekus heeft echter nog een tweede beteekenis, hij duidt namelijk op de liefderijke gemeenschap der broeders, die allen één hart en ééne ziel uitmaken, die allen aan denzelfden liefdemaaltijd des Huisvaders gaan aanzitten, die allen gaan 135 deelen in het nuttigen van een brood en het drinken uit éénen kelk. Zóó beschouwd, is hij een treffende voorbereiding tot de H. Communie. De priester heeft de Pax Domini, den vrede des Heeren, aan de geloovigen toegewenscht; dienzelfden vrede des Heeren geeft hij ook daadwerkelijk. Hij kust het altaar, dat Christus verbeeldt, om aldus den vrede van Christus aan de geloovigen mee te deelen. De vredekus des priesters is daardoor van tweevoudigen aard. Als zichtbare vertegenwoordiger van den godmenschelijken Vredevorst, die zich geheel op het altaar slachtoffert, geeft hij allen aanwezigen den vrede van Christus: hierdoor is deze kus in zekeren zin een sacramentale, waardoor genade en liefde worden meegedeeld. Als lidmaat van Christus' mystiek Lichaam en medebroeder van alle aanwezigen, door den band der liefde met elkaar verbonden, geeft zijn omhelzing het voorbeeld van algeheele verzoening en oprechte liefde. Om dien vrede van „Christus" duidelijk te beteekenen, kuste de celebrant oudtijds de H. Hostie of den kelk, die 's Heeren H. Bloed bevat. Dit laatste gebruik is bij de Dominicanen nog in zwang; hun ritus schrijft voor, den rand des kelks te kussen, alvorens de pax te geven. Nadat de vredekus aan de geestelijken was overgebracht, werd hij in oude tijden ook aan de aanwezige geloovigen gegeven; aan de mannen en de vrouwen afzonderlijk, wat geen bezwaar opleverde, daar destijds aan elke kunne een afzonderlijk gedeelte der kerk was aangewezen. Toen men echter na verloop van tijd deze scheiding niet streng meer onderhield en er gevaar ontstond voor onwelvoeglijkheid, werd de vredekus onder de geloovigen afgeschaft en alleen tot de geestelijkheid beperkt. Van Engeland, naar het schijnt, won in de 13de eeuw het gebruik veld om den vredekus te vervangen door het kussen van een pax-tafeltje of osculatorium. Deze pax-taf eitjes, 136 waarvan men nog fraaie en kostbare exemplaren aantreft in het aartsbisschoppelijk museum te Utrecht, in den dom van Keulen en in andere oude kathedralen, waren in de Middeleeuwen in ons land algemeen in gebruik en werden meestal vrede-borden of „Paes-berden" genoemd. Vermoedelijk is de invloed der Oostersche kerk aan dit gebruik niet vreemd, want in het Oosten vereert men geen eigenlijke beelden, maar afbeeldingen geschilderd, geëmailleerd of gedreven en dikwijls met kostbaar edelgesteente bezet. Geen kosten werden aan deze kleinoodiën gespaard. Ze waren meestal van ivoor, zilver of goud, kunststukken van graveer-, snij- en drijfwerk, rijk versierd met émail, filigram, parelen en edelsteenen. Gewoonlijk droegen zij de beeltenis van den gekruisten Verlosser, van het Agnus Dei, later ook van de Moeder Gods en van Kerkpatronen. Deze pax-tafeltjes werden ter vereering aangeboden aan de geestelijken en vervolgens aan de leeken volgens hun rang en stand. Deze laatste verordening gaf menigmaal aanleiding tot ernstige moeilijkheid, daar de adel onderling en met de notabelen der burgerij om den voorrang dong, zoodat ook het vereeren van het pax-tafeltje voor de leeken werd afgeschaft. Volgens den ritus der Dominicanen wordt het pax-tafeltje — ook instrumentum pacis en sacra icon geheeten — in de plechtige Mis door den diaken aan den celebrant ter vereering aangeboden, en daarna door den subdiaken, de assistenten en de religieuzen in het koor vereerd. (Caerem. O. P. 501, 1031, 1071 en 1294). Ofschoon het vrij staat in plaats van een pax-tafeltje een pateen te gebruiken, is het minder passend daartoe de pateen der H. Mis te gebruiken. — Langen tijd was het gebruikelijk ook in de stille Mis de pax te geven. (Constit. anno 1505). De woorden, welke de priester bij den vredekus spreekt, verschillen bij de onderscheidene riten. Bij de Carmelieten 137 zegt de celebrant: „Hebt den band van vrede en liefde, opdat gij de hoogheilige geheimen onzes Heeren Jesus Christus moogt waardig worden." Bij de Dominicanen luidt de formule : Pax tibi et Ecclesiae sanctae Dei Vrede zij u en Gods heilige Kerk. Bij den Romeinschen ritus: Pax tecum, et cum spiritu tuo. Vrede zij ü, en met uwen geest. In de Requiem-mis wórdt de pax niet gegeven, omdat de pax een teeken is van vreugde, en de vrede van Christus dan niet op de eerste plaats aan de geloovigen,. maar aan de lijdende zielen in het Vagevuur dient te worden geschonken. Ook in de Mis van Witten-Donderdag blijft de pax achterwege ter droeve herinnering aan den verraderlijken kus van Judas. Op den Witten-Donderdag immers herdenkt de Kerk de viering van het Laatste Avondmaal en het begin van Jesus' Lijden in den hof van Gethsemani. 6. LAATSTE VOORBEREIDING. De H. Communie volgde voorheen onmiddellijk na den vredekus. Daar echter geruime tijd verliep, alvorens de vredekus door de geloovigen was ontvangen en overgedragen, placht de priester dien' tusschentijd te benutten door gebeden en verzuchtingen als voorbereiding tot de H. Communie. Deze private gebeden kregen langzamerhand een officieel karakter; zij werden met bisschoppelijke goedkeuring in het missaal opgenomen, maar waren verschillend in de onderscheiden bisdommen of kerkprovinciën. Paus Pius V koos twee der meestvoorkomende gebeden, waarvan het gebruik reeds van de elfde eeuw kan worden nagegaan, voor het hervormd Romeinsch missaal uit en stelde ze voortaan voor iederen priester verplichtend. — Het eerste luidt: Domine Jesu Christe, Fili Dei vivi. Heer Jesus Christus, Zoon van den qui ex voluntate Patris coöperante levenden God, die naar den wil des 138 Spiritu Sancto per mortem tuam mundum vivificasti; libera me per hoe sacrosanctum Corpus et Sanguinem tuum ab omnibus iniquitatibus meis et universis mails et fac me tuis semper inhaerere mandatis, et a te nunquam separari permittas. Qui cum eodem Deo Patre et Spiritu sancto vivis et regnas Deus in saecula saeculorum. Amen. - Vaders onder medewerking van den H. Geest, door uwen dood aan de wereld het leven hebt geschonken, maak mij door dit allerheiligst Lichaam en Bloed vrij van alle mijne ongerechtigheden en van alle kwaad, en doe mij uwe geboden altijd aanhangen, en gedoog toch niet, dat ik ooit van U gescheiden worde. Gij, die met denzelfden God den Vader en den H. Geest leeft en regeert, God in de eeuwen der eeuwen. Amen. Dit gebed is op de eerste plaats gericht tot den goddelijken Verlosser, op Wien de priester zijn oog heeft gevestigd. Hij noemt Hem den Zoon van den levenden God, dat is, den Zoon van den Vader, die het begin is van het leven en dat leven aan Zijn Zoon mededeelde met de opperste macht om het mede te deelen aan wie Hij wil. (Joes. 5. 26. 28.) Hij is het, die door zijn dood de wereld heeft levend gemaakt, want aan het Kruis, aan Jesus' hartewond, ontsprong het leven der wereld. Vervolgens huldigt de priester God den Vader, door Wiens wil de Zoon den kruisdood is gestorven, en God den H. Geest, door Wiens medewerking Christus in Maria's schoot is mensch geworden en voor de wereld het zoenoffer heeft volbracht. Na deze bede tot de H. Drievuldigheid bidt de priester voor zich persoonlijk, dat hij bevrijd moge worden van alle ongerechtigheid, trouw blijven aan Gods geboden en immer vereenigd met God. In diepgevoeld bewustzijn zijner zondige zwakheid smeekt hij, dat God niet gedooge dat hij ooit van Hem gescheiden worde : hij smeekt dit bij Christus' allerheiligst Lichaam en Bloed. In dienzelfden geest van ootmoed en onwaardigheid vervolgt hij het tweede gebed: 139 ■Perceptlo Corporis tui, Domine Jesu Christe, quod ego indignus sumere praesumo, non mihi proveniat in judicium et condemnationem; sed pro tua pietate prosit mihi ad tutamentum mentis et corporis et ad medelam percipiendam; qui vivis et regnas cum Deo Patre in unitate Spiritus sancti Deus per omnia saecula saeculorum. Amen, L,aat het nuttigen van uw Lichaam, o Heer Jesus Christus, dat ik onwaardige waag te ontvangen, mij niet tot oordeel en verwerping strekken, maar moge het mij door uwe goedertierenheid voordeelig zijn tot bescherming van ziel en lichaam en tot heilmiddel: die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid des H. Geestes, God, in alle eeuwen der eeuwen. Amen. Gedachtig aan het ernstig vermaan van den H. Paulus: „Die onwaardiglijk eet en drinkt, eet en drinkt zichzelven het oordeel," (1 Cor. 11. 29) bidt hij met heilige siddering dat het nuttigen van 's Heeren Lichaam hem niet moge strekken tot verwerping, maar tot behoedmiddel naar ziel en lichaam tegen de aanslagen des duivels, tot onderhoud en versterking van zijn bovennatuurlijk leven. Bemoedigd door dit vertrouwen en vurig verlangend naar die hemelsche zielespijs bidt hij ten slotte: Panem coelestem accipiam et nomen Het hemelsch Brood zalikontvanDomini invocabo. gen en den naam des Heeren aanroepen. Het hemelsch Brood ! Niet het manna, dat uit hooger sfeer nederdaalde en de vaderen niet voor den dood kon behoeden, maar het manna, dat uit den hemel zelf nederdaalde op onze altaren en degenen, die het nuttigen, deelachtig maakt aan het eeuwig en goddelijk leven, en in zekeren zin vergoddelijkt. „Die dit brood eet, zal leven in eeuwigheid. (Jóes. 6. 59.) Hartverheffende gebeden, die uit het diepste der priesterziel opwellen; gebeden zoo treffend van gedachte, zoo roerend van taal, dat geen private gebeden ze kunnen evenaren Het ware gewenscht, dat de geloovigen, die met den priester het Brood des Levens gaan nuttigen, zich steeds met hem vereenigen in, deze kerkelijke gebeden. 140 7. NUTTIGING. De priester met den diaken en den subdiaken knielt in aanbidding neer, daarna neemt hij de H. Hostie in de linkerhand en klopt, terwijl zijne assistenten eerbiedig buigen, driemaal met de rechterhand op de borst zeggende: Domine, non sum dlgnus, ut ihtres Heer, ik ben niet waardig, dat Gij sub tectum meum; sed tantum die binnengaat onder mijn dak, doch verbo et sanabitur anima mea. spreek slechts een woord en mijne ziel zal gezond worden. In dit plechtig oogenblik, waarin de priester 's Heeren Lichaam en Bloed gaat nuttigen, erkent hij nogmaals zijne onwaardigheid; hij klopt rouwmoedig op de borst en herhaalt met den hoofdman van Capharnaum, dat hij niet waardig is den Heer in zijne woning te ontvangen. Maar de erkentenis zijner onwaardigheid gaat gepaard met het volste vertrouwen op Gods oneindige Macht en Barmhartigheid. Een woord heeft den knecht lichamelijk gezond gemaakt, een woord zal zijne ziel, die meer is dan die knecht, de verloren kracht weergeven. Terecbt zegt de H. Augustinus: „Hij, die zichzelven onwaardig acht, dat Jesus onder zijn dak komt, maakt zich daardoor waardig, dat Jesus in zijne ziel kome." De eerste woorden: „Domine, non sum dignus", spreekt de priester telkens met luide stem om de aandacht der geloovigen op te wekken en hen te waarschuwen, dat het gewichtig oogenblik der H. Communie nadert. Ten overvloede pleegt men hierbij ook een teeken te geven met de altaarschel. Als laatste voorbereiding geeft de priester zichzelven den kruis-zegen met de H. Hostie en bidt, dat het Lichaam des Heeren hem moge bewaren op zijn tocht door het gevaarvolle leven hier beneden naar het eeuwig leven daarboven. Corpus Domini nostri Jesu Chris», Het Lichaam onzes Heeren Jesus custodiat animam meam in vitam Christus, beware mijne ziel ten eeuwiaeternam. Amen. gen leven. Amen. 141 Na dit beroep op Jesus' belofte: „Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven," nuttigt de priester in eenigszins gebogen houding het H. Lichaam; dan staat hij recht, met de handen gevouwen voor de borst en toeft een korte wijl, om in stille overweging het H. Sacrament te aanbidden. God, de Oneindige, vereenigd met den mensch, het beeld van zwakheid en ellende! „O res mirabilis, manducat Dominum pauper servus et humilis. O wonder, een arme, nietswaardige dienstknecht nuttigt zijnen Heer." Emmanuel, de God met ons in broodsgedaante, neemt zijn intrek in 's menschen hart. Gods oneindige Liefde strekt zich ontfermend over het schepsel uit. Hij vernedert zich peilloos diep, legt alle teekenen zijner Majesteit af om binnen te gaan onder het dak van den armen mensch. „O diepte des rijkdoms, der wijsheid en der wetenschap Gods!" (F(om. 11.33). Uitverkoren is de priester om de H. Hostie in zijn hart als in een ciborie te omsluiten, om in waarheid Christus te dragen in zijne ziel. Ja, meer dan dat. Jezus heeft zich zoo innig mogelijk met den mensch willen vereenigen. Hij is geworden zijne zielespijs. Hij heeft in die ziel zijn goddelijk leven ingestort, zoodat zij juicht: „Ik leef, niet meer ik, maar in mij. leeft Christus," (Gal. 2. 20). Het Brood der Engelen is geworden de spijs der stervelingen. Smaakt en ziet, hoe zoet de Heer is. In teedere zielsverrukking, onmachtig om zijn dankbare vreugde te uiten, verzucht de priester: Quid retribuam Domino pro omni- Wat zal ik den Heer wedergeven bus, quae retribuit mihi? Calicem voor al hetgeen Hij mij bewezen heeft ? salutaris accipiam et nomen Domini Den kelk des heils zal ik opheffen en invocabo. Laudans invocabo Domi- den naam des Heeren aanroepen. Lofnum et ab inimicis meis salvus ero. prijzend zal ik den Heer aanroepen en ik zal tegen mijne vijanden beveiligd zijn. 142 De kelk des heils, de kelk van zegening, die door den goddelijken Zaligmaker zelf tot dankzegging geofferd werd, kan alleen een Gode waardige dankzegging brengen. Weer overweegt de priester een stonde het onuitsprekelijk geheim van Gods Liefde. Daarna knielt hij in aanbidding voor 's Heeren goddelijk Bloed, neemt den kelk, maakt daarmede den kruiszegen en nuttigt het Zoenbloed des Gekruisten onder de vurige verzuchting: Sanguis Domini nostri JesuChristi Het Bloed onzes Heeren Jesus custodiat animam meam in vitam Christus beware mijne ziel ten eeuwiaeternam. Amen. - gen leven. Amen. Hiermede vervult de priester het gebod door Jesus tot alle priesters in den persoon van Zijne Apostelen gezegd: „Drinkt allen hieruit." — Onder beide gedaanten van brood en wijn is het Offer door hem geconsacreerd; onder beide gedaanten als Offerspijs door hem gecommuniceerd. Het goddelijk gastmaal is genoten; dat heilig gastmaal, waarin, zooals Sint-Thomas zegt, Christus wordt genuttigd, de gedachtenis van Zijn Lijden wordt vernieuwd, de ziel met genade wordt vervuld en ons een onderpand wordt gegeven der toekomstige glorie. Christus als Offer opgedragen, is als Offerspijs genuttigd. — De ritus der Dominicanen, gehjk die der Karthuizers, heeft zich streng gehouden aan de oorspronkelijke liturgie en de later toegevoegde gebeden vóór de H. Communie en het „Domine non sum dignus," hoe zinrijk deze gebeden ook zijn, niet opgenomen. Alleen wordt de celebrant vermaand om met de meest mogelijke godsvrucht zich door inwendig gebed tot de H. Communie voor te bereiden Vandaar is dit gedeelte der H. Mis volgens dezen ritus aanmerkelijk korter dan volgens den Romeinschen ritus. Ook wat de ceremoniën betreft, bestaat er een in 't oog loopend verschil. Gelijk bij den Dominicaanschen ritus de Offerande van het brood en den wijn geschiedt onder één formule, zoo ook heeft de H. 143 Communie plaats onder één formule. Door dit nauw verband treedt vooral de eenheid des Offers op den voorgrond. Ook wordt de H. Hostie, wanneer zij gebroken is, niet op het corporale gelegd, maar boven den kelk gehouden om mogelijk verhes van partikels te voorkomen. De priester nuttigt dan de H. Hostie met de linkerhand, terwijl de rechterhand den kelk omvat. Deze wijze van nuttigen was oudtijds algemeen en komt in de oudste liturgieën voor. Ook zegt de priester niet: „Het Lichaam onzes Heeren Jesus Christus beware mijne ziel ten eeuwigen leven," maar: „beware mij ten eeuwigen leven", zooals ook het Pontificale aangeeft. Als vaststaand feit wordt aangenomen, dat vóór het Concilie van Nicea, in 't jaar 325, de geloovigen, die de H. Mis bijwoonden, ook onder dit H. Offer communiceerden. Langzamerhand verflauwde echter de godsvrucht der Christenen, zoodat zij wekelijks, maandelijks en nog zeldzamer tot de H. Tafel naderden en ten laatste het Concilie van Lateranen in 1215 zich genoodzaakt zag een gebod uit te vaardigen tot een jaarlijksche Paasch-Communie. Omstreeks de 13de eeuw kwam meer en meer de gewoonte in zwang om buiten' de H. Mis de H. Communie aan de geloovigen uit te reiken. Redenen van praktischen aard, omdat namelijk door het communiceeren onder de H. Mis deze te lang duurde en verschillende geloovigen daarin aanleiding vonden of wel om de H. Mis niet tot het einde bij te wonen of om ze geheel te verzuimen, werkten dit gebruik in de hand, vooral op die plaatsen, waar op feestdagen slechts eenmaal de Heilige Geheimen werden gevierd. Aldus is deze praktijk, vooral nu door Paus Pius X de veelvuldige H. Communie zoo krachtdadig is aanbevolen en bevorderd, nagenoeg algemeen geworden en bezwaarlijk af te keuren. Het lijdt geen twijfel dat het communiceeren onder de H. Mis liturgisch schooner is, want door te communiceeren met den priester, deelen de geloovigen inniger in het Offer, dat 144 zij in zekeren zin met den priester hebben opgedragen. De gebeden zoo vóór als na de H. Communie dps priesters doelen ontegenzeggelijk ook op de deelneming der geloovigen. Ook wenscht het Concilie van Trente nadrukkelijk, dat de geloovigen door de H. Communie op sacramenteele wijze deelnemen aan het H. Offer, doch dit neemt niet weg, dat deze beweegredenen moeten wijken, wanneer een vermindering van communiceeren, een verzuiming van Mishooren het gevolg zouden zijn van het uitreiken der H. Communie alleen onder de H. Mis. ') In de eerste Christentijden ontvingen de geloovigen de H. Communie onder de gedaanten van brood en wijn. In de 12de en 13de eeuw begon men de H. Communie niet meer uit te reiken onder wijngedaante om de onteeringen te vermijden, waaraan het H. Bloed door het opdringen der menigte en door de onvoorzichtigheid der communicanten blootstond. De grootste omzichtigheid des priesters kon vaak niet verhinderen, dat een. druppel van het H. Bloed gestort werd, wat tot groote oneerbiedigheid aanleiding gaf. De zoogenaamde leekenkelk geraakte grootendeels in onbruik en werd officiéél afgeschaft op het Concilie van Constanz in 1415 tengevolge der ketterij van de Hussieten, die volhielden, dat het communiceeren onder beide gedaanten noodig was om den geheelen Christus te ontvangen. Door het H. Sacrament alleen onder broodgedaante te ontvangen belijden wij derhalve het dogma, dat Christus' H. Bloed ook in de H. Hostie tegenwoordig is; gelijk het Concilie van Trente leert dat onder de gedaante van brood en ook onder de gedaante van wijn het Lichaam en Bloed van Christus beide tegenwoordig zijn. Wel te onderscheiden van dezen leekenkelk is de kelk ') Een eigenmachtig veranderen dezer algemeene praktijk achten wijniet verantwoord tegenover het kerkelijk gezag, dat inzake de toediening der H. H. Sacramenten alleen zeggenschap heeft. 145 met ablutiewijn of communicantenwijn, die in de Middeleeuwen den geloovigen na de H. Communie werd aangeboden om de nuttiging te vergemakkelijken en den mond te purificeeren. In de 13de eeuw, toen de leekenkelk. of de H. Communie onder de gedaante van wijn, meer en meer werd afgeschaft, voerde men algemeen de praktijk in om na de H. Communie aan de communicanten een teug wijn te geven. Het ritueel, volgens hetwelk deze wijn moest worden toegediend, staat nog in het Romeinsch Missaal, in het Caeremoniale Epi~ scoporum en het Rituale Romanum aangegeven. Oude kerk- en kloosterrekeningen hier te lande gewagen uitdrukkelijk van dezen communicanten-wijn. Zoo vinden wij vermeld in de rekening van het Dominicanenklooster te Zwolle, dat in 1578 zes stuivers werden uitgegeven voor een flesch wijn voor de Zusters van Diepenveen, die op MariaHemelvaart in de kloosterkerk onder de hoogmis gecommuniceerd hadden. (Deze Zusters waren door de Geuzen uit Diepenveen verdreven en naar Zwolle gevlucht.) Vooral op algemeene communie-dagen, op de hoogtijden en met Paschen werd deze wijn gegeven. Op verschillende plaatsen hadden vrome lieden voor dezen wijn fundaties gesticht. Later werd dit gebruik beperkt tot de Eerste H. Communie der kinderen. Sinds de Eerste H. Communie door de pauselijke decreten vervroegd is, zal de communicantenwijn wel nagenoeg overal zijn afgeschaft. Alleen wordt het gebruik nog gehandhaafd in de H. Mis der Priesterwijding. Volgens den ritus der Dominicanen wordt op Witten Donderdag, wanneer de communiteit onder de H. Mis te Communie gaat, aan alle kloosterlingen de communicantenwijn aangeboden. De assistenten der H. Mis, staande ter zijde van het altaar, houden daartoe een afzonderlijken kelk met wijn benevens een kelkdoekje in de hand. Iedere kloosterling neemt een teug wijn en droogt zich de lippen af met het kelkdoekje. — Vermelden we nog, dat eertijds vrome D« H. Mi». 10 146 heden een communie-doek over de handen uitgespreid hadden, wanneer zij tot de H. Tafel naderden. Voor de aanwezige geloovigen, die niet communiceeren, is hier het geschiktste oogenblik om op geestelijke wijze te communiceeren door namelijk een vurig verlangen in zich op te wekken om den Zaligmaker in hun hart te ontvangen. Deze vrome oefening, die door het Concilie van Trente en de Pausen wordt aangeprezen, is voor vele godminnende zielen een bron geweest van overvloedige genaden, zooals wij weten uit het leven van de H. Catharina van Siëna en zoovele Heiligen. Zij is dit nog voor allen, die met een levendig geloof en een vurige liefde op geestelijke wijze tot Jesus naderen. Rijkelijk deelen zij in de vruchten van dit H. Sacrificie en keeren niet met ledige handen huiswaarts. ZEVENDE HOOFDSTUK. 1. REINIGING VAN DEN KELK. A de nuttiging van het H. Bloed bidt de celebrant in stilte: Quod ore sumpsimus, Domine. pura Laat ons,' o Heer, hetgeen wij met mente capiamus: et de munere tem- den mond hebben genuttigd, met een porali flat nobis remedium sempi- reinen geest ontvangen: en dat ons ternum. uit deze tijdelijke gave een heilmiddel worde voor de eeuwigheid. Dit gebed veronderstelt het mede-communiceeren der geloovigen. Inmiddels reikt de priester den kelk naar den subdiaken om daarin een weinig wijn te laten gieten, want gelijk de eerbied voor de H. Eucharistie vordert dat de partikels der H. Hostie zorgvuldig worden verzameld, zoo eischt diezelfde eerbied voor het hoogheilig Geheim, dat ook de kelk nauwkeurig worde gereinigd. In de kleinste deelen toch van beide o) A. Pranz. Die Messe im Deotschen Mittelalter. S. 108. 149 Waarom bij dé eerste reiniging van den kelk wijn is voorgeschreven en geen water, verklaart men, uit eerbied voor het H. Bloed. Het is namelijk passend om de kostbare druppelen, die nog in den kelk aanwezig zijn, weg te nemen door wijn, de edelste gave der natuur. De H. Thomas geeft hiervoor een praktische reden; omdat de wijn uit zijn aard zich het best voor zulk een reiniging leent. Onder het ledigen van den kelk draagt de diaken het missaal naar den epistelkant, terwijl de subdiaken zich naar den evangeliekant begeeft om den kelk te puriflceeren en met de pateen, de palla en het velum te dekken. Daarna brengt hij den kelk naar de credens of dientafel. De toortsdragers brengen hunne toortsen naar de sacristij; de Sanctuskaars wordt uitgedoofd. 2. COMMUNIO, Terwijl de priester, na zelf te hebben gecommuniceerd, in vroeger tijden aan de geloovigen de H. Communie uitreikte, zong het koor een psalm, dikwijls den 33sten: „Benedicam Dominant in omni tempore. Verheerlijken wil ik den Heer ten allen tijde, enz."; welke psalm voorafgegaan en gesloten werd door een antiphoon. Deze antiphoon was meestal ontleend aan het Oud of het Nieuw Testament en had betrekking op den kerkdijken jaarkring of op het feest, dat gevierd werd. Aldus luidt de antiphoon op het feest van een Kerkleeraar: Domine, quinque talenta tradidisti Heer, vijf talenten hebt gij mij gemihi, ecce alia quinque superlucratus geven, zie, nog vijf heb ik er bijgesum: euge. serve bone et fidelis, quia wonnen. Welaan, goede en getrouwe in pauca fuisti fidelis, supra multa te knecht, omdat gij over weinig getrouw constituam: intra in gaudium Domini zijt geweest, zal ik u over veel tui. (Matth. 25). stellen; ga binnen in de vreugde uws Heeren. Toen het getal communicanten kleiner werd en soms geheel ontbrak, werd de psalm verkort en ten laatste geheel 150 weggelaten, zoodat hier plaats had, wat ook bij het Introitus en het Offertorium is geschied: de psalm verviel, de antiphoon bleef. Zij werd genoemd antiphoon bij de Communio of eenvoudig: Communio, en wordt door het koor gezongen en tevens door den celebrant gereciteerd. Gelijk alles wat na de H. Communie plaats heeft, zoo drukt ook deze antiphoon in 't algemeen, ook door den zang, de dankbare vreugde uit over Gods genoten weldaad. Men ziet een mystiek verband tusschen den celebrant en Christus. Toen de goddelijke Verlosser het H. Avondmaal had gehouden, zong hij den grooten lofzang en verwijderde zich met zijne leerlingen, zoo ook verwijdert zich de celebrant onder zang van het midden des altaars. Aldus zegt de H. Thomas in zijne verklaring der H. Mis: „De geheele viering der Mis eindigt in dankzegging; het volk juicht wegens de nuttiging van dit Geheim en uit zijn vreugde door den zang na de Communie: de priester brengt dank door zijn gebed, gelijk Christus, na het Avondmaal te hebben gevierd, met zijn leerlingen den lofzang aanhief." Anderen beschouwen de Communie des priesters als de graflegging van Christus, waarna de Verlosser is verrezen en verschenen aan de verheugde leerhngen. Het overbrengen van het Missaal naar den Epistelkant is het symbool van de bekeering der Joden, die door den epistelkant worden beduid. Deze bekeering is door den H. Paulus voorspeld: „De verblindheid is voor een deel over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn en geheel Israël alzoo zalig zal worden." {Rom. II. 25). 3. POSTCOMMUNIO. De priester keert zich tot het volk met den bekenden heilgroet: „Dominus vobiscum „De Heer zij met u." Daarna 151 zingt hij uit het missaal, volgens aanwijzing van den diaken de Postcommunio. Onder Postcommunio verstaat men een gebed, dat zooals de naam aanduidt, na (post) de Communie gebeden wordt. De celebrant, die als middelaar voor het volk, de handen houdt uitgestrekt, bidt dat de vruchten der H. Communie rijkelijk mogen genoten worden door allen, die op sacramenteele of geestelijke wijze aan den heiligen Liefdemaaltijd hebben deelgenomen; dat allen mogen verwerven vermeerdering van reinheid, verlichting, heiliging en de zekerheid van het eeuwig geluk. Gelijk de Collecta in 't begin der Mis, zoo staat ook de Postcommunio onder den invloed van het kerkelijk jaar en drukt daarvan het karakter uit, verder wijst zij op den Heilige, wiens feest gevierd wordt en houdt gewoonlijk verband met de pas-ontvangen H. Communie. Bijv. met H. Sacramentsdag: „Laat ons, bidden wij U, o Heer, vervuld worden door het altijddurend genieten van uwe Godheid, hetwelk door het tijdelijk nuttigen van uw kostbaar Lichaam en Bloed wordt afgebeeld. Die leeft en heerscht." enz. Op den feestdag van den H. Thomas van Aquino : „O Meer, wij bidden, dat deze heilige Communie ons verblijde, opdat wij op voorbede van den H. Thomas, uwen belijder en leeraar, innerlijk gesterkt worden in deugd en uiterlijk toenemen in daden van vroomheid. Door J. C. O. H." De Postcommunio stemt in aantal gebeden overeen met de Collecta. Oudtijds werd de Postcommunio ook genoemd Complenda of Oratio ad complendam missam, gebed om de Nis te besluiten. Ofschoon dit gebed niet uitdrukkelijk als een dankgebed kan beschouwd worden, zoo komt toch de grondtoon van die smeekingen voort uit een dankbaar hart, dat uit liefde tot Jesus Hem wil gelijkvormig worden en voor altijd Hem todoehooren. ACHTSTE HOOFDSTUK. I. WEGZENDING DER VERGADERDE GELOOVIGEN. X\ TANNEER de priester de Post-communie heeft gezongen, * * begeeft hij zich naar het midden des altaars, kust hef: om zijne vereeniging met Christus, die door het altaar wordt beduid, te kennen te geven en keert zich dan tot de geloovigei en roept hun tot. afscheidsgroet het Dominus vobiscum toej Hij wenscht dat de Heer zij met alle geloovigen, overal e» te allen tijde, niet alleen in de kerk, maar ook buiten de kerk, in het huisgezin, in de werkplaats, kortom, bij al hup doen en laten. De menigte antwoordt in denzelfden geest: Et cum spiritu tuo. Zij wenscht den priester wederkeerig, dat de Heer met hem zij, niet alleen bij het offer, maar ook buiten het offer, bij alle gewijde bedieningen, waarin de priester krachtens - zijn ambt de uitdeeler is van Gods genade. Zij spreekt dien wedergroet in vereeniging met het koor, dat thans de plaats inneemt der geloovigen. Thans zijn de heilige Geheimen voltrokken, maar voorde goede orde en de onderlinge stichting is het passend, pat de vergadering der geloovigen officiëel worde ontbonden, dat nadrukkelijk worde aangezegd, dat de plechtigheid, pet Offer, is afgeloopen. Alsnu keert zich de diaken tot het tolk 153 en zingt: Ite missa est. Gaat, het is de wegzending; het is geoorloofd thans heen te gaan, want het Offer is volbracht. Waarom de diaken zich tot de geloovigen richt en niet de priester, heeft zijn reden. Het hoort tot het ambt van den diaken de verordeningen rechtstreeks aan het volk mede te deelen. Gelijk hij voorheen bij de offerande aankondigde, dat de catechumenen en de openbare boetelingen zich moesten verwijderen, zoo kondigt hij ook nu aan dat de geloovigen huiswaarts kunnen keeren. Het Ite, missa est zingt hij op blijden toon, omdat de ontvangen weldaden stemmen tot dankbare blijdschap. Hoe hooger feest, des te rijker is de melodie ; met Paschen wordt zij zelfs gevolgd door een tweevoudig : Alleluia. Hieraan beantwoordt ook het Deo gratias „Gode zij dank", dat weleer door de menigte met hetzelfde rythme werd gezongen, ook met toevoeging van het juichwoord Alleluia. Op sommige dagen wordt, in plaats van het Ite, missa est, gezongen: Benedicamus Domino „Laat ons den Heer Lofzingen." Den oorsprong dezer verwisseling zoekt men in het gebruik der kapittels en kloosters, waar na de H. Mis steeds een der canonieke uren in het koor gebeden wordt, tot bijwoning van welk koorgebed, de geloovigen alsnog worden uitgenoodigd. De diaken keert zich daarom, als hij Benedicamus Domino zingt, niet tot de geloovigen en zegt hun niet heen te gaan, maar spoort ze aan deel te nemen aan het loflied der kanunniken of kloosterlingen. Daar de geloovigen tegenwoordig aan het koorgebed geheel zijn vervreemd, en de kerkelijke getijden hun onbekend en dus onbelangrijk zijn geworden, baart het geen verwondering dat de menigte in kapittel- en kloosterkerken na het Benedicamus Domino de kerk evengoed verlaat als na het Ite, missa est. In strikten zin is deze uitnoodiging niet meer doelmatig. Men geeft echter aan deze verwisseling een uitgebreider 154 beteekenis. Daar op de Zondagen in den Advent en de Septuagesima het Benedicamus Domino is voorgeschreven, ziet men hierin over het algemeen een aansporing tot gebed, want het zijn tijden van gebed en boete. Zoo geldt ook voor algemeenen regel dat, wanneer het Gloria in de Mis niet wordt aangeheven, als teeken van droefenis, ook niet het Ite" missa est wordt gezongen. In de Requiem-missen wordt het Ite, missa est niet gezongen, omdat de geloovigen verondersteld worden in de kerk te blijven om de absolutie of absoute bij de lijkbaar bij te wonen. De diaken zingt dan, gekeerd naar het altaar: Requiescant in pace, welke bede het slot is van het bekende vers: Fidelium animae per misericordiam Dei requiescant in pace. Dat de zielen der geloovigen door Gods Barmhartigheid in vrede rusten." — Amen, antwoordt het koor. Aldus eindigt de Mis voor de afgestorvenen, die aanvangt met de bede: Requiem aeternam, met dezelfde bede om rust in den Heer, om volkomen lafenis der zielen, om den vrede in de aanschouwing Gods. De diaken, die aan den Epistelkant ter zijde van den priester heeft gestaan om de Post-communie in het missaal aan te wijzen, sluit na afloop het misboek en begeeft zich naar het midden des altaars, waar hij achter den priester zich met dezen naar het volk keert om het Ite, missa est te zingen. Inmiddels heeft de subdiaken den kelk gereinigd en dezen geplaatst op de dientafel, waarna hij zich stelt achter den diaken. In mystieken zin slaat volgens vele schrijvers de Postcommunie op de veertig dagen na Christus' Verrijzenis, toen de goddelijke Meester zijn leerlingen onderrichtte omtrent het Rijk Gods. Het Ite, missa est zou dan herinneren aan het woord des Heeren: „Gaat en onderwijst alle volken." 2. SLOTBEDE EN ZEGEN. Na het Ite, missa est was weleer de viering der H. Mis 155 afgeloopen; hetgeen volgde was het persoonlijk gebed des priesters en behoorde tot zijne dankzegging. Op godvruchtig verlangen echter der geloovigen werd dit gebed bij de Misliturgie getrokken en ten slotte door Pius V officiëel verplichtend verklaard. De priester legt de handen op het altaar om zich met Christus te vereenigen, vouwt ze vervolgens samen en buigt het hoofd om in smeekende houding Gods erbarmen in te roepen. In stilte, tot grooter ingetogenheid en godsvrucht, richt hij zijne nederige bede tot de Allerheiligste Drievuldigheid. Gelijk hij bij het begin van de Mis der Geloovigen bad: Suscipe sancta Trinitas hanc oblationem. Ontvang, o Heilige Drievuldigheid deze offergave," aldus is hét ook passend, zegt de H. Thomas, dat hij bij het slot wederom de H. Drievuldigheid aanroept door te bidden: Placeat tibi, sancta Trinitas, ob- Moge U, Heilige Drievuldigheid, de sequium servitutis meae et praesta ut huldiging mijner onderworpenheid sacrifleium quod oculis tuae Majestatis behagen, en verleen dat het offer, hetindignus obtuli, tibi sit acceptabile, geen ik onwaardig, voor de oogen mihique et omnibus, pro quibus illud uwer -Majesteit heb opgedragen, aan obtuli, sit, te miserante, propitlabile. U welgevallig zij en door uwe ontPer Christum Dominum nostrum. ferming barmhartigheid verwerve voor Amen. mij en voor allen, voor wie ik het heb opgedragen. Door Christus onzen Heer. Amen. De priester vat in dit gebed het geheele Misoffer als eere-, dank-, smeek-, en zoenoffer samen en biedt het aan de Allerheiligste Drievuldigheid, opdat Zij het aanvaarde als de hulde zijner onderdanigheid, opdat Zij goedertieren de genade uitstorte over hem, schoon een onwaardigen offeraar, en over allen voor wie hij geofferd heeft. Hij smeekt dit door Christus, onzen eenigen Middelaar, den Hoogepriester en het Offer tevens. Daarna kust hij het altaar tot bewijs zijner liefde voor Christus, heft handen en oogen naar het Kruis, de bron van 156 alle zegening, vouwt de handen samen, als ontvangt hij de genaden van Boven en zegt, het hoofd uit eerbied voor Gods H. Naam buigend: Benedicat vos omnipotens Deus. U zegene de Almachtige God. Vervolgens keert hij zich tot het volk en spreekt in kruisvorm den zegen uit: Pater et Filius f et Spiritus Sanctus De Vader, en de Zoon en de H. Amen. Geest. Amen. Ongetwijfeld heeft deze zegen de kracht van een sacramentale en dient daarom met des te inniger vroomheid en heiliger ernst te worden gegeven door den priester en met des te levendiger vertrouwen en grooter eerbied te worden ontvangen door de geloovigen. In mystieken zin wijst deze plechtigheid heen naar Christus. Toen de goddelijke Verlosser op den Olijfberg stonden de dagen zijner omwandeling waren vervuld, hief Hij zijne handen op, zegende zijne leerlingen. „En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde en opgevoerd werd ten Hemel." (Luc. 24. 51). Zoo ook ontvangen de geloovigen, alvorens de priester hen verlaat, die met hem Christus' kruisdood heeft gevierd en zich zoo innig mogelijk met het Offer der Verlossing heeft vereenigd, tot afscheid den zegen des Almachtigen bij monde van den priester. Evenals de leerlingen met groote blijdschap naar Jerusalem terugkeerden, zoo begeven zich ook de geloovigen blijde huiswaarts, God dankend voor de weldaden, die zij ontvangen hebben. Gesterkt gaan zij heen om hun dagtaak te vervullen, niet zelden een zwaren levensstrijd; getroost keeren zij huiswaarts, naar kringen, waar verdriet en lijden hun dikwijls wachten, want zij hebben Jesus aanschouwd en genoten, die gezegd heeft: „Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal U verkwikken." De benedictie, door de Dominicanen en Carmelieten gebruikt 157 en aan het oud bisschoppelijk ritueel ontleend, bestaat uit een langere formule; zij luidt: Benedictio Dei omnipotentis Patris et Filii et Spiritus Sancti descendat super vos et maneat semper. De zegen van den almachtigen God, den Vader, den Zoon en den H. Geest dale op u neder en blijve altijd." — Deze woorden herinneren aan het psalmvers : „De zegen des Heeren dale over u neder, over u en uwe nakomelingschap." Na dezen zegen bidden de Carmelieten uit bijzondere godsvrucht jegens de H. Moeder Gods het Salve Regina, in den Paaschtijd het Regina coeli. In de Middeleeuwen was deze zegen, die oorspronkelijk alleen aan bisschoppen toekwam, niet algemeen. Nog in de Constitutiën der Dominicanen van 1505 leest men: „Indien het de gewoonte des lands is en de aanwezigen hierop wachten, kan hij (de celebrant) den zegen geven volgens de wijze des lands." Deze wijze bestond in den zegen te geven of wel met de hand, of met den kelk, de pateen of het corporale, voorwerpen, die met het Offer in aanraking waren geweest. Daar in de /?equiem-missen het Offer des Heeren en de gebeden des priesters op de eerste plaats de lafenis der geloovige zielen ten doel hebben, wordt alsdan de zegen niet aan de aanwezige geloovigen gegeven. 3. HET LAATSTE EVANGELIE. In de liturgieën van het Oosten komt na den laatsten zegen geen Evangelie meer voor. In de Westersche Kerk is het eerst laat algemeen in gebruik gekomen en ten slotte door Pius V verplichtend gesteld voor Votief- en /Requiem-missen en op die dagen, waarop de lezing van een eigen Evangelie niet is voorgeschreven, zooals Quatertemper- en Vigiliedagen, gedurende de Vasten, enz. De invoering dezer lezing moet worden toegeschreven 158 aan de groote devotie, welke de geloovigen in de Middeleeuwen hadden voor het Sint-Jans-evangelie, eene devotie, die somtijds tot bijgeloof overhelde en daarom door het kerkelijk gezag moest worden geregeld. In het devoot lezen van het Sint-Jans-evangelie zag men een krachtig middel tegen het afweren en bezweren van booze geesten, vermoedelijk omdat in dit Evangelie Christus' Godheid zoo nadrukkelijk wordt beleden tot beschaming van den helschen vijand. Vandaar wordt dit Evangelie gelezen bij het exorcismus en ook bij onweder tegen de booze geesten in de lucht. Het volk beschouwde het als een behoedmiddel tegen de invloeden van den Booze, las het met vertrouwen bij rampen en ziekten, en drong er op aan, dat de priesters na de Mis dit Evangelie voor hen zouden lezen. Ongelijk was de wijze van bidden. Sommige priesters baden dit Evangehe aan het altaar, anderen onder het heengaan, nog anderen in de sacristij. Thans is algemeen voorgeschreven, dat dit Evangehe aan het altaar wordt gebeden, alleen de bisschoppen bidden het nog onder het heengaan bij het afleggen der paramenten. Daar er geen Evangelie-boek op het altaar ligt en oudtijds er ook geen canonbord was, maakt de priester bij het begin des Evangelies een kruis op het altaar, daarna kruist hij zichzelven op de gebruikelijke wijze en begint: In principio erat Verbum et Verbum erat apud Deum et Deus erat Verbum. Hoe erat In principio apud Deum. Omnia per ipsum facta sunt et sine ipso factum est nihil quod factum est. In ipso vita erat et vita erat lux hominum et lux in tenebris lucet et tenebrae eum non comprehenderunt. Fuit homo missus a Deo, cui nomen erat Joannes. Hic venit in testimonium, ut testimonium perhiberet de lumine, In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alles' is door Hetzelve gemaakt' en zonder Hetzelve is niets gemaakt, hetgeen gemaakt is. In Hetzelve was het leven, en, het leven was het licht der menschen. En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen. Er werd een mensch van God gezonden, wiens naam was 159 ut omnes crederent per illum. Non erat ille lux, sed ut testimonium perhiberet de lumine. Erat lux vera, quae illuminat omnem hominem venientem in hunc mundum. In mundo erat et mundus per ipsum factus est et mundus cum non cognovit. In propria venit et sui eum non receperunt. Quotquot autem receperunt eum, dedit eis potestatem fllios Dei fleri, his qui credunt in nomine ejus: qui non ex san guinibus, neque ex voluntate viri, sed ex Deo nati sunt. Et Verbum caro factum est, et habitavit in nobis: et vidimus gloriam ejus, gloriam quasi Unigeniti a Patre, plenum gratiae et veritatis. Johannes. Deze kwam tot getuigenis, om getuigenis te geven van het Jicht, opdat allen door hem zouden gelooven. Hij was het licht niet, maar.om getuigenis te geven van het licht. Dit was het ware licht, dat eiken mensch verlicht, die in deze wereld komt. Hij was in de wereld en de wereld is door Hem gemaakt en de wereld heeft Hem niet gekend. In zijn eigendom is Hij gekomen en dé zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar zoovelen als Hem aangenomen hebben, aan hen heeft Hij' macht gegeven, kinderen Gods te worden; aan hen, die in Zijnen naam gelooven; die niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil eens mans, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijne heerlijkheid gezien, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, vol genade en waarheid. Dit Evangelie is een kort begrip van de voornaamste geheimen van ons geloof, vooral van de Godheid van Christus, die om onze zonden is mensch geworden. De H. Joannes zich verheffend met een adelaarsvlucht — en daarom gewoonlijk voorgesteld onder het apocalyptisch beeld van den adelaar — stijgt boven al het geschapene en vangt zijn Evangehe aan met het bestaan van het Woord, den Zoon van God, in alle eeuwigheid; hij leert ons Zijne Almacht, want alles is door Hem gemaakt; Hij is de Schepper, het Leven en het Licht. Dat Licht, het Licht der wereld, is gekomen in de duisternis der zonde, en zij, die in die duisternis zaten, wier verstand verblind, wier hart bedorven was, hebben dat Licht niet erkend. Doch degenen, die door de 160 genade op geestelijke wijze kinderen Gods zijn geworden, zij hebben Christus waarlijk als God en Mensch erkend. Et Verbum caro factum est, en het Woord is vleesch geworden; bij die woorden knielt de priester om het geheim van de onbegrijpelijke vernedering van den Zoon Gods te vereeren, die Zichzelven van allen glans der Godheid heeft ontdaan en de gestalte van een dienstknecht aangenomen, die zich vernederd heeft en gehoorzaam is geworden tot den dood, tot den dood ja des kruises. Onder ons heeft Hij gewoond en Zijne heerhjkheid geopenbaard vol genade en waarheid." Bij het uitspreken dezer slotwoorden, bij de herinnering aan den Godmensen, onzen Weg, onze Waarheid, ons Leven, slaat de priester dankbaar een kruis, terwijl de misdienaar met hem instemt door te antwoorden: Deo gratias. Gode zij dank. — Wanneer het Evangelie is gelezen, begeven de priester met zijn assistenten zich naar het midden des altaars, dalen de trappen af, knielen te samen en begeven zich in volgorde naar degsacristij. NEGENDE HOOFDSTUK. VERDEELING DER MISSEN. I. "WOLGENS de uiterlijke ceremoniën, waarmede het H. Misoffer wordt opgedragen, verdeelt men de Mis in plechtige Mis (Missa solemnis), stille Mis (Missa privata) en gezongen Mis (Missa cantata). f. DE PLECHTIGE MIS. In de vroegste tijden der Christenheid werd alleen op Zonen feestdagen eenmaal, aan één altaar, alleen door den bisschop het H. Misoffer opgedragen en door de geheele gemeente onder verphchting bijgewoond. Zulk eene Mis was inderdaad het Offer der gemeenschap, de behjdenis der waarachtige eenheid in het breken des Broods. De priesters stonden dan rondom het altaar geschaard, baden met den celebrant de misgebeden, spraken met hem de woorden der H. Consecratie uit, m.a.w., consacreerden met hem en ontvingen uit zijne hand de H. Communie. Om de priesters waren de diakens en subdiakens geordend om hunne verschillende functies bij het heilig ambt te vervullen. Verder, buiten het priesterkoor bevonden zich de geloovigen, die volgens kerkelijk gebod de De h. Mia. jj 162 H. Mis kwamen bijwonen, hunne offers brachten en de H. Communie ontvingen. Treffend moet het schouwspel geweest zijn, wanneer de eerbiedwaardige bisschop, de opvolger der Apostelen, aan het altaar stond, omringd door de scharen zijner achtbare priesterschap. Het herinnerde aan den hoogepriester Simon Onias' zoon, van wien de H. Schrift zegt: „Rondom hem was de krans der priesters gelijk cederscheuten op den Libanon, en om hem heen stonden als peppels aan de beek alle zonen van Aaron in hun gewaad." (Bedes. 50. 13. 14.) Nog levendiger voerde het voor den geest het Laatste Avondmaal, waarin Jesus te midden zijner jongeren aan den disch was gezeten. Dit mede-consacreeren van de priesters met hun bisschop is gedurende de Middeleeuwen in verschillende kathedralen langen tijd in zwang geweest, maar thans alleen nog gebruikelijk en geoorloofd bij de priesters- en de bisschopswijding. In het Oosten bestaat het echter nog, ook bij de geunieërde Grieken. Volgens het concihe van Alexandrië in 1898 is het aan de priesters toegestaan op feestdagen aan de Consecratie door den patriarch actief deel te nemen. Bij de uitbreiding der christelijke gemeente werd het noodzakelijk, dat op Zon- en feestdagen meermalen de H. Mis werd opgedragen en dat aan de geloovigen daartoe in verschillende kerken gelegenheid werd gegeven. Aldus werd de plechtige Mis opgedragen niet alleen meer door den bisschop, die de volheid des priesterschaps bezit, maar ook door een gewonen priester, als zijn plaatsvervanger. Bij de plechtige Mis vervielen nu verschillende ceremoniën, die alleen aan een pontificaal ambt eigen waren. De Mis der catechumenen, die door den bisschop op zijn troon gezegd wordt, want eerst bij de eigenlijke Mis begeeft hij zich naar het altaar, werd nu door den priester van het begin af aan het altaar gezegd. De bisschoppelijke troon kwam te vervallen en daarmee ook de assistenten aan den persoon des bisschops 163 verbonden, de troondiakens en de assistent-priester, terwijl de assistenten van het altaar, de diaken en de sub-diaken, bleven om dezelfde functies te verrichten en den celebrant te dienen bij het Offertorium, het bewierooken, enz. De plechtige Mis volgens den Dominicaanschen ritus heeft, gelijk wij reeds opmerkten, meer ceremoniën behouden van de oorspronkelijke pontificale Mis, dan de plechtige Mis volgens den hervormden Romeinschen ritus. Deze plechtige Mis - in Holland noemt men ze prozaïsch : Mis met drie heeren — was voorheen meer in zwang dan tegenwoordig. De Mis, die dagelijks geschiedde in kathedrale en collegiale kerken en deel uitmaakte van de goddelijke dagtaak ~ officium divinum — waartoe de kanunniken in koor verbonden zijn, was volgens voorschrift steeds een plechtige Mis. Zoo ook wordt nog bij verschillende religieuse Orden, die tot het koorgebed verplicht zijn de missa major verondersteld te zijn een Mis met assistentie van diaken en subdiaken. Deze plechtigheid kon eertijds gevoeglijk geschieden wegens de vele benificianten en vicarissen, die aan elke kerk, ook aan dorpskerken, verbonden waren. Tal van fundaties voor deze Missen, door het vroom voorgeslacht gemaakt, waren voor deze geestelijken eene tegemoetkoming in hun levensonderhoud. Bij de invoering der Reformatie werd hier te lande elke uitoefening van den katholieken eeredienst verboden en beslag gelegd op alle kerkelijke fundaties. ') Sinds dien zijn de plechtige ^Missen, ook wegens het beperkt getal geestelijken, in ons land niet zoo menigvuldig als in andere Roomsche landen. 2. DE STILLE MIS. Pe stiue Mis is een vereenvoudigde vorm van de eerder ') De vicarie van Hulssen, als behoorende tot Pruisen, ontsnapte aan de confiscatie. 164 bestaande plechtige Mis ; zij is dus niet, gelijk men soms mocht meenen, de grondvorm, waaruit de plechtige Mis zich ontwikkeld heeft, integendeel, zij is de plechtige Mis, herleid tot de noodzakelijkste elementen, ontdaan van velerlei weidsche praal. Bij de stille Mis vervult de priester de functies van celebrant en, zooveel mogelijk, ook van diaken en subdiaken. Evenals de subdiaken begeeft hij zich naar den linkerkant van het altaar om het epistel te lezen; bij buigt zich in 't midden van het altaar en bidt evenals de diaken: Munda cor meurn, Reinig mijn hart", gaat van daar naar den rechterkant om het evangelie te zeggen en plaatst zich ter zijde, naar het Noorden, gelijk ook de diaken doet. Zelf neemt de celebrant wijn en water, dekt en ontdekt den kelk en de pateen. Alle gebeden der plechtige Mis worden ook in de stille Mis gezegd, doch zonder zang. In 't algemeen wordt alles wat in de plechtige Mis wordt gezongen in de stille Mis met luide stem gezegd, opdat het door de aanwezigen kan verstaan worden. Omtrent welken tijd de stille Mis in zwang is gekomen, kan moeilijk worden bepaald. Van oudsher werd de gedachtenis der Martelaren en de jaardag van hun marteldood gevierd door het opdragen van het H. Sacrificie; daar nu het aantal christenen, die voor het geloof hun bloed hadden gestort, met de jaren toenam, werd ook het H. Offer meermalen in de week opgedragen ook door gewone priesters, zonder zang en zonder verplichte bijwoning der geloovigen. Reeds in de 4e eeuw moet dit gebruik zijn ontstaan, doch van een dagelijksche Mis was nog geen sprake. Nog in de 7e en 8ste eeuw was het in vele kerken op verschillende dagen der week, vooral gedurende de Veertigdaagsche Vasten, niet geoorloofd de H. Mis te lezen. De Grieksche ritus kent ook thans geen stille Mis en verbiedt de H. Mis in de Vasten, tenzij op Zaterdag en Zondag. Het moet ons dan niet verwonderen, dat in de Middeleeuwen de priesters niet eiken 165 dag de Heilige Geheimen vierden, en dat in Heiligenlevens, bijv. van den H. Raymundus van Pennafort, als een bijzonderheid wordt vermeld, dat hij dagelijks de H. Mis las. Het menigvuldiger lezen der H. Mis door gewone priesters maakte het oprichten van meer dan één altaar in de kerk noodzakelijk, vooral in abdij- en kloosterkerken, waar vele priesters samenwoonden. En zoo onderging ook de kerkbouw een ingrijpende verandering door het toevoegen van zijkapellen en straalkapellen, waarin altaren konden worden opgericht. De ontwikkeling der Heihgen-vereering werkte daartoe mede, vooral in de 14e en 15e eeuw toen broederschappen en gilden ontstonden, ieder met eigen patroonheilige, eigen altaar, eigen vicarius en eigen fundaties. De Buurkerk bijv. te Utrecht, de Sint-Bavo te Haarlem, de Sint-Pieter te Leiden, de Sint-Michiel te Zwolle telden in de 15e eeuw meer dan dertig altaren, de hoofdkerken van Gouda, Breda en Den Bosch zelfs meer dan vijftig. Bij de stille Mis is het voldoende, dat één misdienaar behulpzaam is en de geloovigen vertegenwoordigt. 3. DE GEZONGEN MIS. Bij ontstentenis van een diaken of subdiaken of van beiden — de ministti majores — werd toegestaan, dat de priester alléén celebreerde, geassisteerd door twee acoliethen. ') Wegens het gebrek aan geestelijken heeft deze Mis overal, ook in kloosters, meer en meer de plechtige Mis vervangen en wordt daarom door sommige liturgisten een „surrogaat" van de plechtige Mis genoemd.2) De priester zingt dan alles gelijk in de plechtige Mis en doet wat des diakens en des subdiakens is, behalve het zingen van het epistel, dat volgens ') Caerem. Ord. Praed. 1298, 1299. 1300. 2) Thalhofer. Handbuch der kath. liturgik. II. 258. 166 de rubrieken gezongen moet worden door een acolieth of minstens door een clericus. Een zangerskoor neemt veelal den zang over, die door het volk diende gezongen te worden. Van dezen aard is gewoonlijk de hoogmis, die 's Zondags in de parochie-kerken, de conventueele Mis, die in de kloosterkerken gecelebreerd wordt; zonder bijzonder verlof mag in deze Mis niet gewierookt worden. II. Volgens de Misformulieren worden de Missen onderscheiden in Missen, die betrekking hebben op het kerkelijk jaar {proprium de tempore), Missen die betrekking hebben op Heiligen {proprium sanctorum), Votief-missen en Requiemmissen. 1. Missen die betrekking hebben op het kerkelijk jaar. Het geheele jaar is door de Liturgie geheihgd; wij herdenken daarin het geheele Verlossingswerk, de Menschwording en de Geboorte van Christus in den Advent met Kerstmis, het Lijden en de Verrijzenis van Christus, in de Vasten met Paschen, de uitstorting van den H. Geest met Pinksteren. Als heilige jaargetijden volgen deze feestkringen, waarom zich een grooter of kleiner getal Zondagen groepeeren, elkander op, in afwisselende schoonheid de glorie verkondigend van Christus, de Zon der Gerechtigheid, van wien alle hcht en leven uitgaat. In haar dagelijksch gebed, in de getijden, herdenkt de heilige Kerk, Christus' Bruid, deze mysteriën van Liefde, maar zij viert ze in de hoogste vervoering in het H. Misoffer, dat het stralend middelpunt is van het kerkelijk officie.. Aldus de Missen van Kerstmis, Paschen en Pinksteren. 2. Missen met betrekking tot de Heiligen. Nog grooteren rijkdom spreidt de Liturgie ten toon door de gedachtenis te vieren der Heiligen, en op de eerste plaats van de H. Moeder- 167 maagd, die ons het Heil der wereld heeft gebracht en zoo innig in het Verlossingswerk heeft gedeeld. Met Maria wordt het mysterie der Verlossing aangekondigd — de Boodschap des Engels; met Maria wordt het geopenbaard — op Calvarië onder het Kruis; met Maria wordt het besloten — op Pinksteren te Jerusalem. Als kleurrijk gesteente aan een gouden keten, zoo schittert de gedachtenis der Heiligen aan het kerkehjk officie, aan den onveranderlijken, onschatbaren canon. Die Heiligen leiden de vereering van Christus niet af, integendeel, zij allen wijzen langs velerhande wegen naar Christus, de Kroon aller Heiligen, zij sporen ons aan tot navolging, opdat ook wij zouden aandoen onzen Heer Jesus Christus. Aldus de Missen op Mariafeesten, Patroonheiligen, enz. 3. Votiefmissen. Onder deze Missen verstaat men Missen, die niet in betrekking staan tot het kerkelijk jaar of tot eenig feest, maar opgedragen worden wegens bepaalde omstandigheden, hetzij uit bijzondere vereering, hetzij om bepaalde belangen aan te bevelen. Hiertoe behooren o.a. de votief mis van het H. Hart van Jesus op den Eersten Vrijdag der maand, de votiefmis van den Rozenkrans op eiken Zaterdag, de votiefmis voor den vrede, het gewas, den regen, enz. 4. Requiem~missen. Deze Missen, die in zwart priestergewaad worden gelezen, behooren eigenlijk tot de votiefmissen en dagteekenen van de vroegste tijden der Kerk. Gelijk wij gezien hebben, wijken zij in menige ceremonie van de gewone Missen af. Aandacht verdienen de Gregoriaansche Missen, die aan den H. Paus Gregorius worden toegeschreven en hierin bestaan, dat op 30 achtereenvolgende dagen het H. Misoffer voor één overledene wordt opgedragen. De H. Kerk heeft deze devotie goedgekeurd in het vertrouwen, dat de barmhartige God de dringende bede der geloovigen zal gelieven te verhooren. TIENDE HOOFDSTUK. LITURGISCHE MISGEWADEN. T~*\E kerkelijke gewaden, waarmede de priester met zijne dienaren aan het altaar bekleed zijn, stammen niet af van den Joodschen eeredienst, zijn niet ontleend aan Aaron's priesterschap, maar zijn afkomstig, volgens archaelogisch onderzoek, van de plechtige statie-kleeding der Romeinsche burgers in de derde en vierde eeuw. De hooge eerbied, dien de eerste Christenen voor de heilige Geheimen koesterden' en waarom zij in rein gewaad daaraan deelnamen, wettigt de veronderstelling, dat de priesters niet dan in plechtgewaad de hoogheilige handeling verrichtten. Hiermede is echter niet beweerd, dat de Oud-testamentische voorschriften, vooral in later tijd, geen invloed hebben gehad op de ontwikkeling en versiering der liturgische gewaden. Wanneer in het Oude Verbond op Jehova's bevel het Heilige heilig moest behandeld worden, dan gold dit nog veel meer voor het Nieuwe Verbond, waar het dienstwerk van priester en levieten oneindig hooger staat. Volgens den geest van haren goddelijken Stichter heeft de Kerk dan ook van 't begin af gewaakt over de liturgie en hare ontwikkeling. Toen de burgerlijke kleeding, vooral in de 7de eeuw, van vorm begon te verwisselen, heeft de Kerk den ouden, oorspronkelijken vorm bewaard en daaraan 169 een geestelijk karakter gegeven, zoowel door ritueel voorschrift als door opluistering der christelijke kunst. De liturgische gewaden hebben buiten hun oorspronkelijk doel eene zinnebeeldige of symbolische beteekenis, welke vooral blijkt uit de gebed-formulieren, welke de Kerk bij het wijden der gewaden uitspreekt en voor het zich kleeden met die gewaden voorschrijft. 1. DB AMIKT. Het doel van dezen linnen doek is tweevoudig, vooreerst ter bedekking van den hals en in verband hiermede vermaant hij tot beteugeling der stem, gelijk de bisschop zegt bij de subdiaken-wijding: „Ontvang den Amikt, zinnebeeld van de beheersching der tong." Verder dient de amikt om het kasuifel tegen verontreiniging te beschermen. Hij wordt daarom op het hoofd gelegd en naar achter op de schouders geslagen, wanneer de priester het kasuifel heeft aangelegd. Hierop doelen de woorden, die de priester daarbij spreekt: „Plaats o Heer, op mijn hoofd den helm des heils tot afweer van alle duivelsche aanvallen. Amen." Symbolisch vermaant dus de amikt den priester, wanneer hij het ontzagwekkend Offer — tremendam sacrificium — gaat opdragen, tot stilzwijgendheid en ingekeerdheid des harten. De amikt wordt de helm des heils genoemd volgens het woord van Sint-Paulus, dat wij moeten grijpen de wapenrusting Gods en nemen den helm des Heils, waardoor wij een onvergankelijke kroon zullen verwerven. Van het gebruik om het hoofd met den amikt te dekken is men in de laatste eeuwen, behalve bij enkele kloosterorden (Carmelieten. Dominicanen) afgeweken. 2. DE ALBA. De albe is een helder wit-linnen kleed, dat tot de voeten 170 afhangt en oorspronkelijk als tunica een onderdeel uitmaakte van de kleedij der voorname Romeinen. Smettelooze reinheid moet de hoofdeigenschap zijn van dit gewaad, vandaar wordt het alleen alba, wit, genoemd en is als zoodanig het symbool van de reinheid des harten. Het was het kleed der neophieten, .die door de wateren des Doopsels van alle zonden reingewasschen, gehuld werden in alba en daarmede getooid bleven tot Beloken Paschen, Dominica in albis. De H. Johannes zag de uitverkorenen in den Hemel, staande voor den troon en voor het aanschijn des Lams, gekleed in witte kleederen, en hem werd geopenbaard, dat hét degenen waren, die hunne kleederen rein gewasschen hadden in het Bloed des Lams. Hierop zinspeelt het albe-gebed: „Reinig mij, o Heer, en zuiver mijn hart, opdat ik in het Bloed van het Lam geheiligd, de eeuwige vreugde moge waardig zijn." 3. DE CINGEL, Gelijk de tuniek bij de Romeinen, zoo wordt ook de albe door een gordel of koord opgeschort om bij het heilig dienstwerk de beweging der priesters niet te hinderen. Het omgorden heeft in de H. Schrift de beteekenis van het zich vaardig maken tot den strijd, tot den arbeid, tot de reis, en zoo symbolizeert het den strijd, dien de priester heeft te voeren in den dienst van Christus, den arbeid, waartoe hij in 's Heeren wijngaard verplicht is, de bereidvaardigheid, waarmee hij de komst des Heeren moet verwachten. Het omgorden der „lendenen", gedacht als de zetel der booze hartstochten, is een beeld van het beteugelen der booze hartstochten, het bewaren der kuischheid, der engelachtige deugd, de eerste voorwaarde tot het nuttigen' van het Brood der Engelen en het drinken van den wijn, die maagden voortbrengt. Daarom bidt de priester bij het zich aangorden: 171 „Omgord mij, o Heer, met het koord van reinheid en doof in mijn hart onheilige hartstochten uit, opdat in mij Verblijve de deugd van zelf beheersching én reinheid. 4. DE MANIPEL. Oudtijds was de manipel een linnen doek (zweetdoek, zakdoek), die men in de linkerhand droeg of op den linkerarm legde. Later werd hij tot een smalle strook vervormd, van dezelfde stof vervaardigd als de overige priestergewaden en gelijk alles wat op het H. Misoffer, het Offer des Kruises, betrekking heeft, met kruisjes gesierd. In'dezen vorm ging het Oorspronkelijk doel van den manipel geheel verloren en werd hij een liturgisch ornaat, alleen beschouwd als een eereteeken, en bijzonder als het onderscheidingsteeken van den subdiaken. De zinnebeeldige beteekenis herinnert nog aan den oorsprong, aan de moeiten en lasten van den priesterlijken arbeid en aan het loon, dat daarvoor is weggelegd. Aldus zegt de bisschop bij de heilige wijding: „Ontvang den manipel, waardoor de vruchten der goede werken worden beteekend." — De priester bidt bij het aanleggen, van den manipel: „Moge ik waardig zijn, o Heer, om te dragen den manipel van geween en smart, om in jubel hét loon van mijn arbeid te ontvangen." 5. DE STOOL. De stool is een breede bandstrook van gekleurde zijden stof, die om den hals wordt gedragen en in twee evenlange einden afhangt; gelijk de manipel, is hij met drie kruisjes versierd. Omtrent den oorsprong der stola heerscht onzekerheid. Zeer aannemelijk is de meening, dat de stool, gelijk de naam stola aanduidt, eertijds een feestgewaad was met lange, afhangende mouwen. Van voren was dit gewaad 172 open en omzoomd met een borduursel, dat kostbaarder was dan bet geheele kleed; van lieverlede verdween het gewaad en stelde men zich tevreden met het dragen van den kostbaren geborduurden zoom. Sinds de 5de eeuw werd de stool beschouwd als een teeken van hiërarchische waardigheid en alleen toegestaan aan bisschoppen, priesters en diakens. De beteekenis van dit feestgewaad als symbool van het kleed der heiligmakende genade, is behouden in het stoolgebed; „Geef mij weder, o Heer, het kleed van onsterfelijkheid, verloren door de zonden van mijn eersten stamvader, opdat ik, schoon onwaardig om tot het H. Offergeheim te naderen, de eeuwige gelukzaligheid moge verwerven." 6. HET KASUIFEL. Het kasuifel is het priesterlijk opperkleed en herinnert aan den grooten mantel zonder mouwen, die het geheele lichaam insloot; een kleedingstuk alleen bij voorname Romeinen in gebruik. Aan de achterzijde is het met een kruis versierd en soms ook aan de voorzijde in gaffelvorm. Volgens de woorden der H. Kerk wordt door het kasuifel de voornaamste aller deugden verzinnebeeld, n.1. de goddelijke deugd der liefde, welke alle deugden in schoonheid overtreft en tevens in zich omsluit; de liefde, die den priester sterkt om de moeilijkheden van zijn priesterlijk leven met vreugde te dragen. Beide gedachten worden uitgedrukt in het wijdingsformulier : „Ontvang het priesterkleed (kasuifel) waardoor de liefde wordt begrepen," en in het gebed bij het aankleeden: „Heer die gezegd hebt: Mijn juk is zoet en mijn last is licht, doe mij dit op zulke wijze dragen, dat ik uwe genade moge verwerven." 7. DE DALMATIEK. De dalmatiek was oorspronkelijk een soort tunica met 173 mouwen, die het lichaam omhulde en belegd was met een purperen strook, die meer of minder breed was, naar gelang de waardigheid, die de drager in het openbaar leven bekleedde, Zelfs keizers, droegen dit gewaad. In de vierde eeuw behoorde dit gewaad tot de liturgische kleedij der bisschoppen; paus Sylvester bekleedde daarmee de diakens van Rome, en sidds dien tijd werd de dalmatiek langzamerhand het eerekleed, eigen aan de diakens. De dalmatiek verzinnebeeldt de gerechtigheid, welke de diaken in zijne bediening moet beoefenen. — Het plechtgewaad van den subdiaken, de tuniek, was eertijds eenvoudiger dan dat van den diaken, maar is tegenwoordig van de dalmatiek niet meer te onderscheiden. ELFDE HOOFDSTUK. LITURGISCHE KLEUREN. FSCHOON in de Oude Wet verschillende kleuren waren voorgeschreven voor de gewaden van den hoogepriester, de priesters en levieten, heeft toch de katholieke Kerk in den aanvang geen bepaalde kleuren voor de liturgische kleedij harer priesterschap gehad. Den oorsprong dezer kleuren, die een symbolischen grondslag hebben, moet men zoeken in de symboliseerende strevingen van de volkspoëzie der Middeleeuwen, toen men een zeker verwantschap meende te bespeuren tusschen de werking der kleuren op het gemoed en het koloriet des geestes bij religieuse stemmingen. De Kerk liet het volksbegrip en het volksgevoel zich vrij ontwikkelen en had slechts met wijs beleid te regelen, wat zij redelijks en schoons vond in de uitingen der volksziel. Paus Innocentius III (1198—1216) spreekt het eerst uitdrukkelijk van vijf kleuren: wit, rood, groen, paars en zwart; terwijl veel later Paus Pius V (1579) het gebruik dezer kleuren juist omschreef en voor de geheele Kerk verplichtend verklaarde. 1. WIT. Wit is de kleur van blijdschap en reinheid. Wit is het 175 ongebroken licht, de volheid van alle kleur. Op wien is dit juister toepasselijk dan op den Godmensch, die is het ware Licht, dat allen mensch verlicht, „dat allen maakt tot kinderen des Lichts en allen voorgaat naar het Rijk des Lichts". Vandaar wordt het witte plechtgewaad gebruikt voor alle feesten van den Godmensch, die geen betrekking hebben op Zijn Lijden en bitteren Dood. Wit is de kleur der hemelsche vreugde, der gezaligden in den Hemel. Op Thabor werd Christus verheerlijkt en zijn kleed was wit als sneeuw; op den blijden Paaschmorgen waren de Engelen bij Christus' graf gezeten in witte kleederen, eveneens verschenen de hemelgezanten in wit gewaad bij 's Heeren Hemelvaart. In witte kleederen verschenen aan Sint-Jan de Engelen, de Oudsten, de Heiligen Gods, die hunne kleederen wit hadden gewasschen in het Bloed des Lams, wier droefheid in vreugde was veranderd. Wit is de kleur der reinheid en daarom bij uitnemendheid geëigend voor de volschoone Maagd, in wie nooit eenige zondesmet is geweest, voor de Vrouwe, die gekleed is met het zonnelicht, gekroond met een sterrenkrans, en de maan heeft onder hare voeten. — De feesten van de Engelen, van Maria en de Heiligen, die geen Martelaar zijn, worden daarom terecht in het wit gevierd. Het wit stemt ons tot geestelijke blijdschap, die wij echter alleen kunnen verwerven, wanneer wij, gelijk Gods lieve Heiligen, ons hart rein bewaren van zonde. 2. ROOD. Rood is de krachtigste en warmste kleur, door zijn gloed verwant aan het vuur, door zijn kleur gelijk aan bloed. Daarom past het rood gewaad op de feesten van den H. Geesti die in vurige tongen op de Apostelen nederdaalde en de harten der geloovigen door het vuur zijner Liefde ontsteekt; het past ook voor de gedachtenis van den lijdenden 176 Godmensch, die het kruishout purperde met Zijn Bloed, van de geloofshelden, de Martelaren, die den Man van Smarten op den bloedigen kruisweg gevolgd hebben tot in den dood. Het rood vermaant ons, dat ons hart moet stralen van den liefdegloed des H. Geestes, dat wij den gekruisten Verlosser, evenals de heilige Bloedgetuigen, door heilige wederliefde trouw moeten volgen. 3. GROEN. Volgens de symbolische verklaring van paus Innocentius III houdt het groen het midden tusschen het zachte wit en het krachtig rood, en past daarom als zinnebeeld voor die dagen, die noch een bijzonder feestelijk, noch een droevig karakter hebben, bijgevolg voor de Zondagen, die niet in een feestoctaaf, noch in den boetetijd, Advent en Septuagesima, vallen. Het is de kleur der hoop, gelijk de groenende akker den landsman met blijde hoop vervult op een rijken oogst; het groen verkwikt het oog, zoo is ook de hoop weldadig voor het menschenhart. Hier op de wereld moeten wij zaaien en dikwijls in droefheid, om hiernamaals te maaien in vreugde; hier is het voor den Christen de moeizame lente-tijd, waarin hij moet groeien en bloeien, maar hiernamaals komt de herfst, waarin de hemelsche Hovenier de vruchten zal plukken, die de wijngaard heeft voortgebracht ten eeuwigen leven. — De Zondag is ook de herdenking van Christus' Opstanding, de blijde belofte van ons aller opstanding, want zooals Christus, ons hoofd, is verrezen, zoo hopen ook wij, zijn ledematen, eenmaal te verrijzen. Het groen spreekt ons derhalve moed in om met den blik omhoog naar het Paradijs, door het aardsche ballingsoord op den voorgeschreven weg met blijheid voort te gaan. 4. PAARS. Het paars is min of meer eene verduistering van den hellen 177 klcurengoed en geeft daardoor de droeve stemming weer der ziel. wier hemelvreugde door de zondé is versomberd. Uit dien rampzaligen toestand tracht zij zich op te heffen door boete en vermorzeling des harten, waaraan het paars beantwoordt. Vandaar wordt het paars door de Kerk gebezigd voor den tijd van boete, voor den Advent, de Vasten, de Quatertemperdagen, alsook voor die hturgische handelingen, die een boete-karakter hebben, bijv. voor het H. Sacrament van boetvaardigheid, de Biecht. _ Het paars leert ons. dat de zonde den helderen glans van het kleed der ziel verdooft en verduistert, maar ook dat Gods Barmhartigheid door onze boete de volle klaarheid aan dat kleed kan teruggeven. ZWART. Het zwart is de ontkenning van het licht, de tegenstelling van wit. en bijgevolg het gemis van vreugde, het symbool van duisternis, droefheid en ongeluk. Deze kleur gebruikt de Kerk op den grooten rouwdag, den Goeden Vrijdag, toen bij den dood van haren goddelijken Bruidegom de zon verduisterde en donkerte als een rouwfloers over den Calvarieberg neerviel. Zwart zijn de hturgische gewaden bij het dooden-offlcie, wanneer de :Kerk als een treurende moeder weeklaagt over hare kinderen, die de duistere poorten des grafs zijn binnengegaan en de hevige smarten lijden des vagevuurs. ') Doch hare droefheid is niet als van degenen, die geen hoop hebben. Bij al dat zwart, bij al die duisternis flikkeren de kaarsvlammen der hoop en stijgt haar smeekzang: „Et lux perpetua ktceat eis. En het eeuwige licht verlichte haar." - Het zwart leert ons den geest der duisternis ') Bij de begrafenis van jeugdige kinderen, die in de onschuld des doopsels zijn gestorven, bekleedt de priester zich niet met een zwarte stool maar met de „witte stool van vreugde"; hij bidt dan geen trenrpsalmen maar lofpsalmen met „Gloria Patri." — De H. Mis. J2 178 vreezen, maar ook om zoo dikwijls donkere, onheilspellende dagen — dies atci — aanbreken, hoopvol op te zien naar den dageraad, die ons de zon aankondigt. Die zon, der zonnen zon, gaat telken morgen voor ons aan het Oosten op in het H. Sacrificie der Mis. ') Wanneer de priester het heilig Offer opdraagt, verheerlijkt hij God, verblijdt hij de Engelen, sticht hij de gemeente, helpt hij de levenden, verkrijgt hij lafenis voor de afgestorvenen, en maakt hij zichzelven deelachtig aan alle heilgoederen, i— Thom. a Kemp. IV. 5. ') Op den 3den Zondag van den Advent (Gaudete) en den 4den Zondag van de Vasten (Laetare, halfvasten), wanneer het orgel mag bespeeld worden, is het toegestaan voor de liturgische gewaden de rose-kleur te gebruiken. Deze kleur is als een glimp van vreugde te midden van den ernstigen boete-tijd. INHOUD. Bladz. Voorrede 5 Inleiding 7 EERSTE HOOFDSTUK. 1. Het Wezen der H. Mis 9 2. De Instelling der H. Mis en de Ontwikkeling der Mis-liturgie 12 TWEEDE HOOFDSTUK. 1. De Mis der Catechumenen of de Voormis ... 18 2. Introitus . . 21 3. Beurtgebed 23 4. Confiteor 25 5. Bewierooking des altaars 27 6. Kyrie eleïson 28 7. Gloria in excelsis 31 8. Collecta 34 9. Epistel 38 10. Tusschenzangen: Graduale, Alleluia, Tractus, Sequentie 40 11. Evangelie 46 12. Credo 51 DERDE HOOFDSTUK. 1. De Mis der Geloovigen als Offerhandeling ... 56 2. Het Brood en de Wijn 56 3. Offertorium 59 II Bladz. 4. Aanbieding van het Brood 62 5. Aanbieding van den Wijn 65 6. Zegening en bewierooking der Offergaven ... 68 7. Handwassching 72 8. Secreta 74 VIERDE HOOFDSTUK. 1. De Mis der Geloovigen als Offerhandeling ... 77 2. Praefatie . 70 3. Sanctus g2 4. Canon-gebeden vóór de H. Consecratie .... 85 a. Te igitur gg b. Memento der levenden gg c. Communicantes 90 d. Hanc igitur g2 e. Quam oblationem 94 5. De H. Consecratie ■ « • , 96 VIJFDE HOOFDSTUK. 1. Canon-gebeden na de H. Consecratie .... 103 a. Unde et Memores 104 b. Supra quae 106 c. Supplices te rogamus 108 d. Memento der Dooden HO e. Nobis quoque peccatoribus 115 2. Slot van den Canon Hg ZESDE HOOFDSTUK. 1. De Mis der Geloovigen als Offermaaltijd ... 122 2. Gebed des Heeren en Embolismus 123 3. Het Breken der H. Hostie 127 4. Agnus Dei 130 III Bladz. 5. Vrede-kus 134 6. Laatste Voorbereiding \yj 7. Nuttiging 140 ZEVENDE HOOFDSTUK. 1. Reiniging van den Kelk 147 2. Communie I49 3. Post-Communio 150 ACHTSTE HOOFDSTUK. pi; Wegzending der Geloovigen 152 2. Slotbede en Zegen I54 3. Laatste Evangelie 157 NEGENDE HOOFDSTUK. Verdeeling der Missen. 1. De plechtige Mis 151 2. De stille Mis 163 3. De gezongen Mis Igc 4. De Missen de iempore 166 5. De Missen Sanctorum 166 6. De Votief-Missen I67 7. De /?equi'em-Missen 167 TIENDE HOOFDSTUK. Liturgische Misgewaden. 1. Amikt 169 2- Albe 169 3. Cingel 170 4. De Manipel 171 5. Stool . , 171 IV Bladz. 6. Kasuifel 172 7. Dalmatiek 172 ELFDE HOOFDSTUK. Liturgische Kleuren. 1. Wit 174 2. Rood 175 3. Groen 176 4. Paars 176 5. Zwart :* . 177