LEERBOEK DER GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDSCHE VOLK DOOR J. E. VAN BUUREN DIRECTEUR DER CHRISTELIJKE KWEEKSCHOOL VOOR ONDERWIJZERS EN ONDERWIJZERESSEN EN VAN DEN CURSUS VOOR DE HOOFDAKTE EN LEERAAR AAN DEN CURSUS VOOR GESCHIEDENIS M. O. EN AAN HET GEREFORMEERD — GYMNASIUM TE LEEUWARDEN — TWEEDE, GEHEEL HERZIENE DRUK WAGENINGEN UITGEVERSMAATSCHAPPIJ GEBR: ZOMER & KEUNING V Voorbericht voor den tweeden druk. Op verzoek van den uitgever volgt hier een korte uiteenzetting van de beginselen, die mij bij de samenstelling van het leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche Volk geleid hebben. Ideeën zijn feiten van den hoogsten rang. Het enkele feit op zich zelf heeft weinig beteekenis. Pas wanneer het in verband van oorzaak, tijd of plaats met andere feiten dient tot realiseering van één der gedachten, waarnaar God het wereldgebeuren ontwikkelt, erlangt een feit voldoende beteekenis om het te vermelden. Het aantal feiten, dat in een leerboek voorkoomt, is dus vrij willekeurig en hangt af van den tijd, die er voor een vak beschikbaar is en van het vermogen der leerlingen, om in het concrete het abstracte te zien. Het scheen mij daarom gewenscht, het aantal feiten te beperken en het aan den leeraar over te laten om het naar de behoeften van zijn leerlingen uit te breiden. De Vaderlandsche Geschiedenis is in hoofdzaak staatkundige geschiedenis en de eerste leidende gedachte, die dus op den voorgrond treedt, is die van de ontwikkeling der staatkundige eenheid van ons land. Daarbij is de geschiedenis van voor ± 1U00 van weinig beteekenis. Alleen voorzoover het de ontwikkeling betreft van de machten, die de vorming der staatkundige eenheid tegenstonden en die bij het tot stand komen dier eenheid een groote mate van volksvrijheid handhaafden, heeft de voorgeschiedenis belang. Eerst als de Bourgondiërs optreden ontstaat er een welbewust streven, om van al deze landen een staatkundige eenheid te IV maken. Voor dien tijd bestaat dat streven bij geen enkel Staatje. Was er niet een macht als die der Bourgondiërs opgetreden, dan zou Groningen zich waarschijnlijk tot een vrije rijksstad als Hamburg en Bremen hebben ontwikkeld, Gelderland een vorstendommetje als Kleef en Berg zijn gebleven, terwijl Holland . en Zeeland misschien met Utrecht vereenigd xoellicht een meer of minder vrij graaf sëlwp zouden gevormd hebben. Van een Nederlandschen Staat ware -geen sprake geweest. Terecht doet Groen van Prinsterer in zijn handboek van ± 900 bladz. dezen tijd dan ook in zoowat 30 bladz. af. De eenheid in het staatkundige maakt groote vorderingen,* tot de 80-jarige oorlog dit proces tot staan brengt, terwijl in de republiek ten slotte de staatkundige eenheid bijna geheel te loor gaat. De Staten-G ener aal en de stadhouders, die tegelijk kapiteins-generaal en admiraals der Unie zijn, worden dan de dragers van de eenheidsgedachte. In den Franschen tijd, een tijd van veel proefnemingen en vergissingen wordt veel van het oude opgeruimd en in 1813—'1U begint weer een normaal tijdperk in onze staatkundige geschiedenis met de totstandkoming eener staatkundige eenheid, zooals de Bourgondische vorsten zich ongeveer dachten. Naast de ontwikkeling der staatkundige eenheid is het meest kenmerkende in onze geschiedenis de kerstening van ons volk, de hervorming der Kerk en de strijd tusschen de Christelijke Kerk en den humanitairen Staat, een strijd, die op meer dan één periode onzer geschiedenis zijn stempel heeft gedrukt. In verband met dezen strijd vertoont de historie van ons volksleven het beeld van een sterk partijleven, een gevolg van het meeleven met de publieke zaak. In dezen partijstrijd komt onder andere tegenstellingen ook uit de strijd van de groote massa van het volk tegen de zich steeds enger sluitende kring van regenten, om het behoud en de uitbreiding der volksrechten. Dé calvinistische predikanten nemen in dezen strijd voor de vrijheden des volks een voorname plaats in. De geschiedenis heeft niet alleen ten doel, nauwkeurig te verhalen, hoe de feiten *n hun logisch verband gebeurd zijn. „Wie es ist dagewesen" is wel van groot belang, doch de groote Von Ranke is pas met zijn „Weltgeschichte" begonnen, toen na den oorlog van '70 de eenheid van het Duitsche vaderland was tot stand gekomen. Toen pas meende hij de idéé te zien, die eenheid in de wereldgeschiedenis bracht. Het beginsel, V waar we van uitgaan brengt eenheid in de beschrijving van de geschiedenis van ons volk. Het onderwijs in de geschiedenis richt zich wel eerst tot het intellect, maar heeft vooral ten doel de vorming of versterking van het gemoedsleven. Dit gemoedsleven, dat mee gevormd is door den bewusten of onbewusten invloed, die de godsdienstige en moreele atmosfeer gedurende de kinderjaren op de ziel heeft uitgeoefend, beheerscht meestal het denken en voelen van den leerling. Liefde tot zijn omgeving, tot het vaderland, warme sympathie voor het geestelijke milieu, waarin iemand is opgegroeid, de zucht tot bewondering voor wat edel, waar en recht is zijn neigingen, die bij een kind uit een normaal gezin worden aangetroffen. Het onderwijs in de geschiedenis in het algemeen en dus ook dat in de Vaderlandsche Geschiedenis moet zich in de rangschikking der feiten en hunne waardeering, in de gevoelswaarde, die er in het woord wordt gelegd, richten naar dit gemoedsleven der leerlingen. Eerst dan ontstaat de rechte belangstelling, die voor een vruchtbaar onderwijs in de Vaderlandsche Geschiedenis noodzakelijk is. De vastheid en eenheid in het zieleleven -wordt beivaard, de leerling gevoelt den samenhang tusschen het verleden en het heden en leert meeleven met zijn tijd, terwijl zijn geest richting krijgt voor de toekomst. Op die wijze kan het onderwijs in de Vaderlandsche Geschiedenis karakters kweeken en groóten invloed oefenen op den geest der leerlingen. In het tegenovergestelde geval doet men met de ziel hetzelfde als met een stuk magnetisch ijzer, dat men magnetiseert in de verkeerde richting; men maakt de ziel krachteloos, onverschillig, neutraal. ■ Daarom is neutraliteit (aangenomen, dat ze bestaat) in de geschiedschrijving een opvoedkundige fout. Uit een opvoedkundig oogpunt is het bovendien van belang, voorzoover de zuiverheid van het historisch beeld het toelaat, zooveel mogelijk de historie van alle gewesten in dat beeld op te nemen. Vaderlandsliefde begint bij plaats en gewest en de belangstelling der leerlingen wordt bijzonder verhoogd als ze merken, dat ook het eigen gewest in de geschiedenis des lands een rol speelt. Voor de eerste eeuwen is trouwens de geschiedenis van het Midden, VI Oosten en Noorden des lands in vele opzichten belangrijker, ook uit historisch oogpunt, dan die van het land achter de Waterlinie. Wat de geschiedenis der beschaving betreft, die behoort in een leerboek der Vaderlandsche Geschiedenis zeer sober behandeld te worden. In de eerste plaats, omdat ze met de vorming van, onzen Staat weinig te maken heeft. Ook is het begrip beschaving vrij zwevend. Bedoelt men innerlijke of uiterlijke beschaving? Wordt ze getoetst aan ethische, aesthetische of inteltectueele normen? Bedoelt men de beschaving van de hoogere klassen of die van de massa des volks? Is dit laatste het geval, dan is de kerkgeschiedenis voor een gedeelte beschavingsgeschiedenis, want in Christelijke landen ging de^volksbeschaving met het leven der kerk op en neer. Het meest gewenscht schijnt het mij toe, ze geheel uit onze leerboeken der Vaderlandsche Geschiedenis te verwijderen. Lieten de examens ons vrijer, dan zou men ze ten deele kunnen behandelen in een kort overzicht der letterkunde, dat zeker bij elke opleidingsinrichting op zijn plaats zou zijn. Zoolang dit niet het geval is, moeten er wel enkele namen worden opgenomen van groote cultuurmenschen, die elk ontwikkeld mensch behoort te kennen. Wat Groot-Nederland aangaat, de geschiedenis daarvan behoort niet tot de Vaderlandsche Geschiedenis in engeren zin, wel tot geschiedenis van het Nederlandsche Volk. De vorming i)an een groote taalgemeenschap is echter voor ons klein land van zooveel belang in geestelijk zoowel als stoffelijk opzicht en Kèt is voor ons poldervolk met zijn rijke koloniën zoo uiterst noodzakelijk den blik breeder ut te slaan dan dijken en duinen toelaten, daarbij gaat er van de heldenworsteling in Zuid-Afrika zulk een verheffenden invloed uit op ons te nuchter volk, dat het mij noodzakelijk scheen, de geschiedenis jvan Groot-Nederland op te nemen. Toen de eerste druk van dit Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk verscheen is het met groote welwillendheid en sympathie ontvangen. Met name Dr. A. Kuyper, de groote leider en geestelijke vader van het herleefde Calvinisme, begroette de verschijning in de Standaard van 27 Maart 1915 met warme waardeering. Dat was voor den schrijver wel de VII grootste voldoening. De nieuwe opzet, waarbij in de geschiedenis van de 9de tot het begin van de 15de eeuw het bisdom Utrecht in het middelpunt werd geplaatst, vond bijval en werd in verschillende nieuwere leerboeken geheel of gedeeltelijk gevolgd. De leidende beginselen zijn bij den tiveeden, druk natuurlijk dezelfde gebleven. Toch is er in dezen druk veel veranderd. Het leerboek is geheel omgewerkt. Leverden sommige gedeelten van den eersten druk bezwaren op, die een vlot gebruik van het leerboek belemmerden, aan deze bezwaren is bij den tweeden druk zooveel mogelijk tegemoet gekomen. Aan de oudere geschiedenis van den tijd der Romeinen en Franken is meer ruimte gegeven. Het Bisdom Utrecht is tot ± 1300 in het middelpunt gelaten en niet tot aan den Bourgondischen tijd. De geschiedenis van Holland en Zeeland is uitvoeriger behandeld, die van het bisdom en zijn deelen ivat ingekrompen. De § § zijn over 't algemeen korter dan in den eersten druk. Het behoud van het eigen standpunt is het eigenlijk een geheel vernieuwd werk, dat hier in dezen tweeden druk wordt aangeboden. Ten slotte mijn vriendelijken dank aan de H.H. R. HUIZINGA, oudrdirecteur van de Chr. Kioeekschool te Groningen, Dr. H. A. WESTSTRATE, rector van het Chr. Lyceum te Zeist en Dr. D. J. WESTERHUIS, rector van het Chr. Lyceum te Arnhem, voor de waardeerende en gewaardeerde opmerkingen, die mij mondeling zoowel als schriftelijk van hen zijn toegekomen. Moge de tweede druk een even-gunstig onthaal vinden als de eerste." DE SCHRIJVER. Leeuivarden, Juli 1921. i I IN HOUD. Iste Tijdvak. Van de vroegste tijden tot ± 900. Bladz. § 1. De oudste bewoners 1 § 2. De Romeinen in de Nederlanden 3 § 3. Ons land als deel van het Frankische ryk ........ 5 § 4. Ons land als deel van het Frankische rijk. (Vervolg.) . . 7 § 5. Ons land als deel van het Frankische rijk. (Vervolg.) . . 10 Ilde Tijdvak. Van ± 900 tot ± 1400. § 6. De vorming van den Bisschoppelijken staat. (I.) .... 13 § 7. De vorming van den Bisschoppelijken staat. (II.) .... 14 § 8. De aftakeling van den Bisschoppelijken staat 16 § 9. De landsheerlijke macht. Bevolking 19 § 10. De steden 'lp 21 § 11. Holland. Het Henegouwsche en het Beiersche Huis . . . . 23 § 12. Utrecht . ] M.' 26 § 13. Gelre en Friesland 27 lilde Tijdvak. Van ± 1400—1568. § 14. De Bourgondiërs. (I.) s. . . 29 § 15. De Bourgondiërs. (II.) •. 31 § 16. Ontwikkeling der zelfregeering. (I.) 33 § 17. Ontwikkeling der zelfregeering. (II.) .. ." 34 § 18. Verzet tegen de opkomende eenheidsstaat 36 § 19. Philips de Schoone en Karei V 39 § 20. Onderwerping van al de Nederlanden 41 § 21. Het religieuze leven. (I.) 44 § 22. Het religieuze leven. (II.) 46 § 23. Letterkunde, wetenschap en kunst.Welvaart 49 § 24. De hervorming 52 § 25. Het Calvinisme 54 § 26. Van de onderwerping van al de Nederlanden tot 't vertrek van Philips II naar Spanje \... 56 § 27. Het voorspel van den 80-jarigen oorlog. (I.) 59 § 28. Het voorspel van den 80-jarigen oorlog. (II.) 62 § 29. Het voorspel van den 80-jarigen oorlog. (III.) 64 IVde Tijdvak. De tijd van den 80-jarigen Oorlog (1568-1648). Bladz. § 30. Van den beeldenstorm tot de inneming van den Briel. (I.) . 68 § 31. Van den beeldenstorm tot de inneming van den Briel. (II.) . 71 § 32. Van de inneming van den Briel tot de bevrediging van Gent. (I.) 73 § 33. Van de inneming van den Brifl tot de bevrediging van Gent. (II.) %jyë||s* • » • • • v' -• 75 § 34. De landvoogdij van Requesens. (I.) ,/ 77 § 35. De landvoogdij van Don Juan . . 80 S 36. De scheiding van Noord en Zuid •. '. ... . 83 § 37. Inhoud en karakter der Unie van Utrecht . ... . . . 85 § 38. Van de Unie van Utrecht tot het vertrek van Anjou ... 88 § 39. De dood des Prinsen. Voorloopige regeling van het Bestuur . 90 § 40. Leicester. (I.) S&^SU - . . . . 93 § 41. Leicester. (II.) . . ... . . . 94 § 42. Ons land een republiek. Inrichting van het Bestuur. (I.) . . 97 § 43. Inrichting van het Bestuur. (II.) , . . . . \'. . . 100 §■ 44. Bestuursinrichting. (III.) 102 § 45. Bestuursinrichting. (IV.) . . .. V^ife- • • •li' .... 104 § 46. De bevrijding van het grondgebied '. . 107 § 47. Van de verovering van Groningen tot den dood van Philps II 110 § 48. Van den dood van Philips tot aan het Bestand 112 § 49. De vereenigde Oost-Indische Compagnie 114 § 50. Godsdiensttwisten (I.) * . '. . ". 4.^r^r117 § 51. Godsdiensttwisten (II.) ' 'v!vi\\%\t^L*$ï 120 § 52. Godsdiensttwisten (III.) . . V , jgPS ^ j . . . . 123 § 53. Godsdiensttwisten (IV.) . 126 § 54. Het eind der twisten . v'. . . . (. Wft . . . .129 § 55. De laatste jaren van Maurits' Stadhouderschap 132 § 56. Het Stadhouderschap van Frederik Hendrik. (I.) . . . . 135 § 57. Het Stadhouderschap van Frederik Hendrik. (II.) . . . .137 Vde Tijdvak. De Republiek der zeven vereenigde Nederlanden (1648—1795). § 58. De Gouden Eeuw. (I.) .... , . . . .140 § 59. De Gouden Eeuw. (II.) 142 § 60. Oost- en West-Indische Compagnie . . » ÖJ • ■ • • 145 § 61. 't Stadhouderschap van Willem II ' . • • -148 § 62. Dood van Willem II. Groote vergadering . . . . . . 150 § 63. De eerste Engèlsche oorlog 152 § 64. De staat onder leiding van de Loevesteinsche factie en haar leider Jan de Witt. (I.) 155 § 65. De staat onder leiding van de Loevesteinsche factie en haar leider Jan de Witt. (II.) 158 § 66. De staat onder leiding van de Loevesteinsche factie en haar leider Jan de Witt. (III.) . . . f> . -160 XI § 67. De staat onder leiding van de Loevesteinsche factie en haar leider Jan de Witt. (IV.) . . . . . , ■ • • • • > • 162 § 68. De staat onder leiding van de Loevesteinsche* factie en haar leider Jan de Witt. (V.) . 'g.;- • 165 § 69. De groote oorlog. (J.) - > i 167 § 70. De groote oorlog. (II.) . • ■' < 169 § 71. De groote oorlog. (III.) • .... 173 § 72. Willem III tegenover Lodewijk XIV. De 9-jarige oorlog . . 175 § 73. De Spaansche Successie-oorlog "jfe • l?8 § 74. Staatkundige verhoudingen i82 § 75. Verslapping van de Volksenergie 185 § 76. Van de vrede van Utrecht tot het optreden van Willem IV . 188 § 77. Willem IV . . 191 § 78. De Gouvernante en Brunswijk 5? • ■ 193 § 79. Willem V De nieuwe ideeën 195 § 80. De 4de Bngelsche oorlog. Patriotten en Prinsgezinden . . 198 § 81. Overwinning en nederlaag der Patriotten. (I.) . . . ■ 201 § 82. Overwinning en nederlaag der Patriotten. (II.) . . . ,. • 203 § 83. Herstel en ondergang van het Stadhouderschap. (I.) 'jf\; . - 205 § 84. Herstel en ondergang van het Stadhouderschap. (II.) . . • 208 § 85. O.-I. Compagnie . * Y**.^,.'^ • • "wÊ^Êt^'f^. ' \ ' ' 209 Vide Tijdvak. De Fransche tijd. Een -tijd van proefnemingen en mislukkingen (1795—1813). § 86. Vestiging van de een en ondeelbare republiek 212 § 87. De constitutie van 1798. Oorlog met Engeland 215 § 88. De eerste constitutie onuitvoerbaar. De tweede constitutie . . 218 § 89. Ons land onder het staatsbewind Schimmelpenninck . . .219 § 90. Koning Lodewijk Napoleon .... 221 § 91. Inlijving 223 Vilde Tijdvak. Het vereenigd-Koninkrijk der Nederlanden. § 92. Bevrijding 227 § 93. Ons land onder den Souvereinen vorst . . . -^^'M. ' : 229 § 94. Vereeniging met Zuid-Nederland en Luik . ... 231 § 95. Het vereenigd Koninkrijk. (I.) 233 § 96. Het vereenigd Koninkrijk. (II.) .. .0%$$'?.* ■ • -3» * ' 236 § 97. Het vereenigd Koninkrijk. (III.) 238 § 98. De scheiding (I.) . .W .'• • • 241 § 99. De scheiding (II.) 243 VHIste Tijdvak. De geschiedenis van Noord=Nederland tot heden. § 100. Het einde van de regeering van Willem I. Het geestesleven. (I.) 246 § 101. Het einde van de regeering van Willem I. Het geestesleven. (II.) 248 § 102. De regeering van Koning Willem II. (I.) 250 § 103. De regeering van Koning Willem II. (II.) 253 XII Bladz. § 104. De Buitenlandsche bezittingen 255 § 105. De Politieke Partijen na 1848. (I.) 258 § 106. De Politieke Partijen na 1848. (II.) 261 § 107. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (I. van 1849— 1853.) . . . - , . 263 § 108. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (II. van 1853— 1857.) . . n 265 § 109. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (III. van 1857— 1862.) 266 § 110. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (IV. van 1862— 1868.) | 270 § 111. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (V. van 1868— 1878.) 272 § 112. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (VI. van 1878— 1888.) 275 § 113. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (VII. van 1888 • 1901.) 277 § 114. Nederland onder het Parlementaire stelsel. (VIII. van 1901— heden.) . . . |j£ . . 279 § 115. De koloniën in de laatste halve eeuw. (I.) 282 § 116. De koloniën in de laatste halve eeuw. (II.) 285 § 117. Het geestesleven in dè laatste halve eeuw. (I.) 287 § 118. Het geestesleven in de laatste halve eeuw. (II.) 290 § 119. Het stoffelijk welvaren . 291 Groot Nederland . . . . . . . . . 296 lste Tijdvak. Van de vroegste tijden tot ± 900. § 1. DE OUDSTE BEWONERS. God heeft uit eenen bloede het gansche geslacht der menschen geschapen. En van uit het oudste bevolkingscentrum, het bekken van Tigris en Eufraat, heeft het menschelijk geslacht zich waarschijnlijk langs den noordelijken rand der Zwarte Zee over Europa verspreid. Van de de oudste bewoners van ons land weten we heel weinig. Waarschijnlijk hebben zij de hunnebedden, die o.a. in Drente bjj Tinaarloo en Borger voorkomen en de koepelgraven, die in de heuvels by Niersen en Vaassen op de Veluwe ontdekt zijn, voor hun aanvoerders gebouwd. Dat was eenige eeuwen voor het begin onzer jaartelling. Deze menschen gebruikten steenen werktuigen. ^ I Na hen woonden hier menschen, die hun dooden verbrandden en de overblijfselen in urnen van allerlei vorm en maaksel begroeven. Sporen daarvan vindt men o.a. bh' Hoog-Soeren en Valkenswaard. Deze menschen hadden ook bronzen werktuigen. Zn' behoorden tot de keltische stammen. Germanen ^eze Kelten werden verdrongen door de Germanen of ze vermengden zich met hen. De Germanen woonden aan de kusten van de Oostzee en verbreidden zich reeds in de 4de eeuw v. Chr. tot aan den Rijn. Omstreeks 100 v.' Chr. was het grootste deel van Noord-Nederland door hen beStam e woond. De voornaamste stammen waren de Bataven (niet Batavieren) die uit Hessen waren gekomen en zich hadden neergezet op het eiland der Bataven, dat was de delta, gevormd door de armen van den Rijn, de Maas van bul'ees, Leerboek der Geschiedenis van hei Nederlandsche mik (2e druk). 1 2 en de Waal. Aan de kust ten Noorden en ten Zuiden van den Rijnmond woonden de Kanninefaten. In het Noorden van ons land, langs de zee en de vele rivierarmen en meren woonden de Friezen. In het Oosten vond men de Tubanten, Chamaven en andere kleine stammen. Evenals bij de voude Israëlieten waren de gezinnen verbonden tot familiën, die familiën vormden geslachten en verwante geslachten vormden een stam. De hoofden der familiën en geslachten regeerden den stam. Zulk een stam trok in de oudste tijden heen en weer, om levensonderhoud te vinden. Later bleef hij tusschen een paar rivierarmen, of voor een moeras of in een gebied met andere natuurlijke grenzen wonen. Zulk een gebied heette een gouw. In hun godsdienstige beseffen vindt" men evenals Godsdienst. ^ ^ yan glk vo]k trekken, welke wijzen op hun verwantschap met de oorspronkelijke bevolking uit MesopötaWtië; mië, hoewel zij tot het veelgodendom (polytheïsme) waren vervallen. Een overblijfsel van het zuivere Godsbegrip was hun geloof in Wodan (Odin). Hij heeft door schepping het al uit het niet voortgebracht en bestuurt en onderhoudt het geschapene. Onder dezen hoofdgod bevolkte echter hun fantasie de wereld van het bovennatuurlijke met allerlei goden, wier werking ze Wy- meenden te zien in de krachten en verschijnselen der geheim¬ zinnige natuur. Zoo was Frigga, Wödan's gemalin,'de beschermster der huwelijken, (Van Frigga komt waarschijnlijk Friggadag, Frig<* ==Vrijdag); Thor of Donar (Donderdag) de god van den donder en Tyr, de krijgsgod, waren zonen van Wodan. Balder, de reine, schuldelooze lichtgod over wiens dood de geheele natuur en alle wezens treurden, was een vage herinnering aan den Heiland der wereld. Bragi was de god der dichtkunst en Freya (ook Frowa, waarvan vrouw) de godin der liefde. Den wil der goden trachtte men te kennen uit de vlucht der vogels en > 't hinniken der heilige rossen. Voor 't besef der Germanen was de eenheid in de geestenwereld verbroken en streden de booze goden als Loki en zijn grimmige dochter Hela, de onverbiddelijke godin der onderwereld, tegen de goede goden; zij worstelden in de menschenwereld om de heerschappij. De behoefte om hun goden door offers te verzoenen, wijst op een gevoel van schuld en het brengen van menschenoffers toont, dat naar hun meening die schuld 3 zoo groot was, dat ze slechts door het edelste dezer aarde was te verzoenen. Ook het eeuwigheidsbesef was dezen barbaren nog bijgebleven, al maakten zij zich van het leven hiernamaals ook een grof zinnelijke voorstelling. Het Walhalla-leven was een belooning der dapperheid en het leven in de Hel een straf voor de lafheid. De man bracht zijn leven door met jagen en oorlogvoeren, dranken en dobbelen. Op de vrouw rustte de zorg voor landbouw en veeteelt. Haar toestand was treurig. Van beschaving van den geest was bij deze ruwe barbaren geen sprake. De godsdienst, hoe ook verbasterd, bewaarde hen voor geheele verwildering. Door den gemeenschappelijken dienst der goden werden de stammen bijeengehouden. . § 2. DE ROMEINEN IN DE NEDERLANDEN. Het groote wereldrijk der Romeinen breidde zich onder Julius Caesar ook over Gallië (Frankrijk) en België uit. Hij begon in 58 v. Chr. deze streken te veroveren. Na zijn dood (44 v. Chr) werd onder keizer Augustus, die van 31 v. Chr.—14 n. Chr. regeerde, de verovering voortgezet. Drusus, de stiefzoon van Augustus heeft zonder veel tegenstand de Germaansche stammen in Noord-Nederland aan de Romeinen onderworpen (±10 v. Chr.). De Bataven en de Friezen moesten de Romeinen met de wapenen bijstaan, terwijl de Friezen bovendien een schatting van ossenhuiden moesten betalen. Vooral de Bataven hebben met roem in de Romeinsche legers gediend. Het tegenwoordige Passau b.v. heette vroeger Patavia naar de Bataafsche cohorte, die er gelegerd was. Acht Bataafsche cohorten hebben Brittannië mee veroverd. Drusus heeft de Drususgracht gegraven, een verbinding tusschen Rijn en Vecht bij Utrecht, om met zijn vloot binnendoor een veiligen weg naar het Vlie én de Eems te hebben. Bovendien is er door de Drentsche venen een houten brug aangelegd, om over land een heirweg te krijgen naar Eems en Weser. Aan deze rivieren konden de Romeinen zich echter niet duurzaam vestigen. Q , De onderworpen stammen hier te lande kwamen spoedig in verzet. In 28 n. Chr. stonden de Friezen op; eerst na jaren werden ze weer onderworpen. De grootste 4 opstand was die van de Bataven, Kanninefaten en Friezen met nog andere Germaansche stammen in het jaar 69. Aanvoerder was Julius Civilis, bevelhebber van een cohorte Bataven. Deze opstand had eerst succes, omdat na den dood van keizer Nero verschillende generaals in het Romeinsche Rijk tegen elkaar streden om de keizerskroon. Colonia Agrippina (Keulen) werd uitgemoord en de Romeinsche troepen moesten zich terug trekken in Castra Vetera (Xanten) een belangrijke vesting aan den Rijn. Er was echter bij de opstandelingen geen vast plan. De Germa-nen waren nog te weinig ontwikkeld, om een eigen, welgeordenden Staat te stichten. Wel stonden ook de Galliërs op en stichtten een Gallischen Staat, maar 'daar moesten de Germanen niets van hebben. Toen de rust nu in het Romeinsche Rijk weer was hersteld en Vespasianus in 70 in het geheele Rijk als keizer was erkend, zond hij zijn veldheer Cerealis, die den opstand bedwong. De toestand werd weer zooals deze voor den opstand geweest Was. Van 70 tot ± 200 hebben de Romeinen in vrede deze streken in bezit gehad. Zjj maakten deel uit van de provincie NederGermanië met Keulen tot hoofdstad. De onderdeelen der provincie waren de civitates of districten. Daarin woonden de verschillende stammen. Deze hadden een zekere mate van zelfbestuur. De civitas der Bataven omvatte een groot deel van ons land. Omstreeks het begin van de 3de eeuw trekt de verwoesting over het land. Benden Germanen plunderen Neder-Germanië. Zij bezetten de civitas der Bataven. Constanth'n, de Groote en zn'n vader hebben deze „Franken" weer verdreven en de waterwegen naar de zee weer vrij gemaakt. Doch in de 4de eeuw krijgen de Germanen hier geheel de overhand. Invloed Hoewel dè bevolking hier te lande Germaansch der bleef hebben de Romeinen toch grooten invloed op Romeinen, haar uitgeoefend. Romeinsche soldaten, Germanen, die als militairen in de Romeinsche legioenen hadden gediend, kooplieden en Romeinsche landbouwers op hun heereboerdern'en verspreidden hier de Romeinsche beschaving. Men ging zich meer op landbouw en veeteelt toeleggen. Allerlei vaatwerk, bronzen lampjes en beeldjes en ijzeren voorwerpen, waarvan de overblijfselen hier en daar in den bodem zijn teruggevonden,' kwamen in gebruik. 5 . Als geestelijke erfenis der Romeinen bleven de ris en o . eers£e Sp0ren van het Christendom hier achter. Constantijn de Groote, de eerste Christen-keizer, had zijn zetel een tijdlang in Trier. In Keulen woonde een bisschop, ± 350 ook te Tongeren. Deze laatste, Servatius, is naar Maastricht uitgeweken. § 3. ONS LAND ALS DEEL VAN HET FRANKISCHE RIJK. Na de groote volksverhuizing was ons land beFriezen, woond door Friezen, Franken en Saksen. De baksen1' Friezen hadden hun gebied uitgebreid, het strekte zich uit langs de kust van de Weser tot het Zwin. De Saksen woonden naast de Friezen in het Oosten van ons land tot den Usel. In Duitschland strekte hun gebied zich tot de Elbe uit. De Franken Waren ten Zuiden van de Saksen gevestigd en ten Oosten van de Friezen. De vroegere stammen waren verdreven (een deel der Bataven b.v. naar Picardië) of in de drie groote stammen opgenomen. Van ± 400 tot ± 600 weten we zoo goed als niets van de geschiedenis dezer landen. Van den Frieschen koning Audulfus is een gouden munt gevonden van ± 550. Dat is vrijwel het eenige. Omstreeks 600 komt ons land in aanraking met een nieuw rijk, dat zich in het Zuiden gevormd heeft, het rijk der Franken. Dit Frankische rijk is gesticht door ^raJ?kifcne Clovis (± 500), die door invloed van zijne gemalin " tot het Christendom overging. Hij en zijn opvolgers behooren tot het huis der Merovingen. Zij trachtten ook in ons land vasten voet te krijgen en kwamen zoo in strijd met de Friezen. De Frankische Staat zat niet flink in elkaar. De Franken meeste ambtenaren konden lezen noch schrijven Friezen en ^e vors^ ^on nen ^us me^ schriftelijke bevelen niet bereiken. Om nü toch zijn gezag uit te oefenen maakte de vorst gebruik van de Kerk. Deze was goed geregeld en hare dienaren hadden de meeste beschaving. Ook had de kerk een steun in het geweten harer leden. Kerk en Staat werdén zóó innig met elkaar verbonden, dat ze veelal als één macht optraden. Wie heiden was, was een rebel; wié Christen was, een goed 6 onderdaan. Geen wonder, dat de Friezen van deze Frankische rijkskerk niets moesten hebben. Zij zouden bij hun overgang tot het Christendom direct hun vrijheid verliezen. De Frankische zending was dan ook geheel onvruchtbaar. Toch waren de Friezen niet afkeerig van het Christendom. Zij waren een handelsvolk en kooplieden zijn meestal niet fanatiek. Een Angelsaksische bisschop, Wilfrith, die op de Friesche kust strandde, werd door koning Aldgils opgenomen en mocht vrij prediken. Een ander prediker bij koning Radbod mocht twee jaar lang aan zijn hof prediken. Later redde Radbod Willebrord het leven. De moord op Bonifacius in 754 bij Dokkum geschiedde meer uit rooflust dan uit haat tegen het Christendom. ± 600 bestond er te Utrecht, dat toen Frankisch was, reeds een kerkje, aan St. Maarten gewijd. In den strijd tusschen Pippijn, den hofmeier der .Merovingische vorsten, en Radbod werd de laatste in 659 bij Dorestad verslagen en in 695 werd Willebrord aartsbisschop onder de Friezen. Na Pippij n's dood streed Radbod tegen Karei Martel, doch stierf in 719. Zijn opvolger Rubo of Poppo werd in 734 bij de Boorne door Karei Martel verslagen. Na een opstand zijn ze in 785 voorgoed onderworpen door Karei den Grooten. Karei de Groote was de voornaamste vorst uit het Karei de Karolingische huis. Zijn vader Pippijn, meestal de Groote. Korte genoemd, had in 751 den laatsten vorst uit het Merovingische huis afgezet en zichzelf van hofmeier tot koning verheven. Karei de Groote regeerde van 768—814. Franken -Hij heeft een zwaren strijd gevoerd met de Saksen • en van 772 tot 804. Geheele scharen zijn door hem in Saksen. ballingschap verplaatst naar het land der Franken. Hevig hebben de Saksen zich ook tegen het Christendom verzet, vooral wanneer de zending uitging van de Kerstening. Frankiscne staatskerk. 'Ten slotte hebben Angelsaksische predikers zoowel Friezen als Saksen gekerstend. Willebrord heeft in Zeeland met succes gearbeid, Winfried of Bonifasius in Friesland en Liudger, zelf een Fries, bracht Friesland tusschen Lauwers en Eems tot het ware geloof. Hij werkte later onder de Saksen en werd de eerste bischop van Munster. De Frankische predikers Eligius enAmandus hadden in Zuid-Nederland grooten zegen op hun arbeid. 7 Het Evangelie Gods werkte door den Heiligen Gevolgen, veelszins een waarachtige bekeering des barten, waardoor in het persoonlijke en in het maatschappelijke leven de strijd werd aangebonden met al wat indruischte tegen de geboden Gods. Alle levensverhoudingen werden gezuiverd: de lijfeigenschap verzacht (Een is uw meester, gij zijt allen broeders) ; de vrouw, als mededeelgenoote der eeuwige dingen, uit den slavinnentoestand opgeheven; de zucht naar wraak beteugeld- .„Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden"; dronkenschap, de zonde der Germanen, bestreden: „Is uw lichaam niet een tempel des Geestes"; het „Vreest God, eert den Koning", legde den grondslag voor het gezag van de Overheid, die nu voortaan niet uit "vrees, maar uit zedelijke motieven werd gehoorzaamd. Het zwervend leven werd nu langzamerhand vaar-, wel gezegd, regelmatige bebouwing van den bodem en ontginning ter hand genomen. Waar het Kruis geplant werd, sneed weldra de ploeg de voren, wierp men dijken op, om den vloed te keeren en verrezen kustbakens, meestal op kerktorens, om den zeeman den weg te wijzen. Zoo vernieuwde het Christendom de Germaansche wereld en bereidde den bodem toe voor de geheele verdere cultuur. § 4. ONS LAND ALS DEEL VAN HET FRANKISCHE RIJK. (Vervolg). Het leenstelsel is ontstaan uit eigenaardige geeenste se . kruiken m maatschappelijk leven bij de Romeinen en de Germanen. In het Romeinsche Rijk kon men den grond in eigen of vol bezit hebben d.w.z. men kon dien verkoopen en laten vererven. Op deze eigenaars rustten vele lasten o.a. grondbelasting en militaire lasten. Men kon echter ook gronden huren of pachten. Rechten en plichten van deze pachters waren bij wet en contract geregeld. In de laatste eeuwen van het Romeinsche Rijk was het voor de kleine eigenaars en de pachters bijna onmogelijk, om hun verplichtingen na te komen. De belastingen waren bijna niet te betalen en door aanhoudende burgeroorlogen werd dikwijls de oogst vernield, terwijl de landbouwer onophoudelijk afls soldaat moest dienen en dus zijn grond niet kon bebouwen. Toch eischte 8 de onverbiddelijke Romeinsche wet geregelde betaling van belastingen en pacht, zoodat de kleine eigenaar en de pachter bijna zeker in slaafsche afhankelijkheid geraakten. Geen wonder, dat men geen gronden meer wilde koopen of pachten. Geheele landstreken lagen onbebouwd. Hongersnood dreigde alom. In dezen nood ontstond een andere wijze van Précair grondbezit, het zoogenaamde précair bezit. Men bezit. kreeg den grond in gebruik, soms gratis, soms voor een deel van den opbrengst of men moest er allerlei persoonlijke diensten voor verrichten. De overeenkomst werd mondeling aangegaan, zoodat de gever van het land den gebruiker niet met den rechter kon dwingen, om achterstallige leveringen te voldoen. Kwam de grondgebruiker'in moeilijkheden, dan zei hij de mondelinge overeenkomst weer op en was verder geheel vrij. Deze wijze van bezit werd vrij algemeen, toen het Romeinsche Ruk bezweek en in Noord-West-Europa door de volksverhuizing groote verwarring ontstónd. Het bezit was niet veilig, een geregelde rechtspraak bestond er niet meer en er was bijna geen geld meer in omloop. De grootgrondbezitters waren blij, menschen te kunnen vinden, die hun boerderijen wilden bebouwen. Anders zouden de gronden weer woest geworden zijn. Daar kwam bh', dat in deze eeuwen het Christendom zegevierde. En het echte Christendom beschouwt de eigenaars slechts als rentmeesters van hun goed. Wie Christen werd, kwam er daardoor gemakkelijker toe, om zijn eigendom op milde voorwaarden aan anderen in gebruik af te staan. Vele eigenaars gaven hun boerderijen weg, omdat ze de lasten niet meer konden dragen en ontvingen het land als précair bezit terug. In de 6de eeuw waren er slechts grootgrondbezitters en bezitters van précaire goederen. Deze précaire goederen gingen meestal van vader op zoon over. Daar er slechts een mondelinge overeenkomst bestond, werd het op den duur moeilijk, om te bepalen, wie eigenaar was en welke zh'n rechten waren. Daarom gebruikte men allerlei plechtigheden, om het précair bezit meer vastheid te geven. Men noemde het goed nu beneficium = gunst of weldaad. Iemand, die zulk een goed in gebruik kreeg, moest het op een bepaalden dag naar een vaste formule vragen. Hij moest zich in de bescherming of commendatio van den landheer stellen, ook weer onder het uitspreken van een vaste formule. De boer had nu weer een dragelijk lot. De landheer zorgde 9 voor de belastingen, beschermde hem, onderhield hem in den oorlog en gaf hem wapenen. Van den landheer hingen de boeren af, hem volgden en gehoorzaamden ze. Deze gang van zaken was voor den koning minder aangenaam. De vrije boeren waren de kern van zijn leger geweest; nu er bijna geen vrn'e boeren meer waren, raakte het leger ook in verval. Van een huurleger kon geen sprake zijn, omdat er geen geld in de maatschappij was en de koning het dus ook niet had. De koning werd bijna niet meer gehoorzaamd: het Merovingische rijk geraakte in ontbinding. Aan dien toestand maakten de hofmeiers van de laatste Merovingische koningen een einde. Zij maakten van het beneficiaal bezit gebruik, om de staatsmacht op nieuwe grondslagen te vestigen. Daartoe gaven zij aan hun getrouwen of fidèles groote landgoederen levenslang in bruikleen onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat de gebruiker hun levenslang krijgstrouw moest zweren en liefst als ruiter in den oorlog dienen. De gronden, die hiervoor noodig waren, namen zij vooral van de kerk, die hierin berustte, wijl haar bestaan als rijkskerk van het bestaan van het rijk afhankelijk was. Uit deze getrouwe leenmannen met hun ondergeschikten vormden de vorsten dus een krachtig leger en zoo wisten ze de vorstelijke macht weer te doen eerbiedigen. Later droegen zij aan deze leenmannen ook op, om belasting te innen en recht te spreken. Het leenstelsel schiep een machtig leger, waarmee Karei de Groote als veroveraar kon optreden en het rijk der Franken zijn groote uitbreiding geven. Maar de leenmannen verwierven vele rechten, die eigenlijk alleen aan den Koning behoorden. Men noemde ze immuniteiten. En door de zwakheid der vorsten, die Karei den Grooten opvolgden, door dê invallen der Noormannen, het erfelijk worden der leenen en~hun vereeniging door huwelijk, erfenis, felonie en verovering, maakten vele leenmannen zich geheel of gedeeltelijk onafhankelijk van den leenheer. Zoo ontstonden allerlei kleine staatjes, waarin leger, rechtspraak en bestuur berustten op de leenverhoudingen en die men daarom Leenstaten noemt. 10 § 5. ONS LAND ALS DEEL VAN HET FRANKISCHE RIJK. (Vervolg). Oorspronkelijk waren 'bij de Germanen alle men°' schen vrij. Zoodra echter de eene stam den anderen in den strijd overwon, werden zij, die overwonnen waren, afhankelijk van de overwinnaars. Wie zich hevig had verzet, werd alle grondbezit ontnomen en daarmee ook alle persoonlijke vrijheid: hij werd slaaf. Bood men minder weerstand, dan bleef men het gebruik van den grond behouden onder bepaalde voorwaarden, doch de eigendom kwam in den regel aan een der overwinnaars. Zoo vormde zich een groep van onvrije pachters, die men hoorigen of lijfeigenen noemde. De overwinnaars waren de vrijen, het heerschende deel der bevolking. Zij alleen konden volledig grondbezit verwerven en aan het gerecht en de volksvergadering deelnemen, terwijl zij - veilplicht waren in den krijg te dienen. Vrijwillig brachten zij den_ koning een jaarlijksch geschenk; in deze gewoonte ligt de oorsprong van de latere beden. De scheiding tusschen deze drie standen was niet scherp. Huwde een vrijgeboren vrouw een lijfeigene, dan gleed zij af in den stand van haar man. De vrije, die een zware overtreding beging, werd onvrij. De vrije boer, die zijn grond niet meer kon behouden door misgewas, ziekte of oorlog en door zijn verwanten (sibverband) werd losgelaten, eveneens. Vreemdelingen en gestrande zeelieden ondergingen hetzelfde lot. Trok iemand zieh hun lot aan en gaf hij hun een stuk grond in gebruik, dan werden zij hoorig, zoo niet dan werden zij slaaf. Kreeg een vrije evenwel veel grond in bezit en kon hij zich in dat bezit handhaven, dan werkte hij zich op tot den stand der voorname vrijen, den adelstand. Er waren dus verschillende graden van onvrijheid, terwijl de overgangen soms zeer geleidelijk waren. Onder de inwerkig van het Romeinsche Recht met zijn scherpe onderscheiding deistanden, werden de verhoudingen in het maatschappelijk leven verscherpt, door den invloed van het Christendom, dat de algemeene broederschap der geloovigen op den voorgrond stelde, aanmerkelijk verzacht. 11 In dezen tijd was het land verdeeld in gouwen. Bestuur ^an het hoofd daarvan stond een graaf. Deze n , ,en i moest de gouw besturen, de rechtspraak leiden Rechtspraak. , ,u u \ en de troepen van de gouw (heerban) oproepen en aanvoeren. De gouw was verdeeld in marken of honderdschappen, waarin de rechtspraak geleid werd door den tunginus of centenarius. .Hij werd bijgestaan door scabini of schepenen, in Friesland door den asega of rechtzegger. In de grensgouwen heette de graaf marchio of markgraaf. Deze ambtenaren werden gecontroleerd door koninklijke zendboden of missi regii. Gouwen en honderdschappen zijn tot in onzen tijd blijven voortleven in provinciën, kwartieren en landgemeenten. Het recht was gewoonterecht, dat voor verschillende stammen op schrift gebracht is. Zoo ontstonden de lex Frisionum, de lex Saxonum (± 800) en de lex Salica (± 500). De macht van den koning was niet zeer groot. Hij ega ia. trachtte allerlei rechten aan zich te trekken, zooals het muntrecht, het jachtrecht, het vischrecht en het recht van tol. Men noemde ze regalia. De leenmannen maakten zich echter ook dikwijls van deze rechten meester. Karei de Groote was in 800 door den Paus Ondergang tot keizer gekroond. In 814 stierf hij en het^ ETk wer^ opgevolgd door zijn zoo,n Lodewijk den Vromen. Na diens dood in 840 streden zijn zonen onder elkaar tot ze in 843 bij het verdeelingsverdrag van Verdun het rijk verdeelden. Karei de Kale kreeg het Westen, Lodewijk het Oosten en Lotharius het midden. Hierbij behoorde ook ons land. Lotharius stierf in 855 en zijn gebied werd weer onder zijn zoons verdeeld. Het Noordelijk deel kwam aan Lotharius II en heet naar hem Lotharingen. Na zh'n dood werd het in 870 bij het verdrag van Meersen tusschen Oost- en WestFrancië verdeeld. In 879 werd het door Oost-Francië veroverd en in 912 kwamen het weer aan West-Francië tot 924, toen het voorgoed aan Oost- Francië kwam. De strijd tusschen Fries en Frank was nauwelijks o r nnen. gegmdigd, of de Noormannen bedreigden beiden en schenen de kiemen der Christelijke beschaving te zullen dooden. Het Germaansche Heidendom, door het veldwinnend Christendom naar Noord-Europa opgedrongen, deed van daaruit een geweldige poging, om de leer van het Evangelie terug 12 te dringen. De strijd voor Wodan, benevens zucht naar buit en roem dreef de stammen uit Scandinavië en Denemarken aan tot herhaalde strooptochten. Onder aanvoering van hun zeekoningen, Vikings, voeren ze de rivieren op, hieven hooge schattingen of plunderden het land en keerden dan terug. Reeds in 810 verschenen ze aan de Wezer. In 834 kwamen ze voor 't eerst in ons land en plunderden Trecht en Dorestad. Kerken en kloosters werden verwoest. De Deenschë vorst Heriold wist Walcheren in zijn macht te krijgen, zijn broeder Rorik Dorestad, dat is de strook langs den Krommen Rijn. De Deen'Godfried scheen hier een Deensch rijk te zullen stichten. Hy werd echter in 885 vermoord. In 891 werden de Noormannen in een geweldigen slag by Leuven verslagen. Toch hebben ze nog tot ± 1000 deze streken onveilig gemaakt. Toen werd het Noorden van Europa gekerstend en hielden de tochten op. IIde Tijdvak. Van ± 900 tot ± 1400. § 6. DE VORMING VAN DEN BISSCHOPPELIJKEN STAAT. I. Het hertogdom Lotharingen was in 924 voor goed aan Duitschland gekomen. De hertogen stonden echter dikwijls tegen de Duitsche koningen (sinds 962 keizers) op en deze sloten zich nu zeer nauw bij de hooge geestelijkheid aan, om met haar steun hun koningsmacht te handhaven. Ook de Utrechtsche bisschoppen werden door hen machtig gemaakt. Sinds de dagen van Karei den Grooten toch werden ook zij door den Keizer benoemd en behoorden zij tot zijn bekwaamste dienaars. Toen nu by de doorwerking van het leenstelsel vele graven zich opwerkten tot Souvereinen en zich tegen den keizer verhieven, vond deze in de bisschoppen zijn hechtsten steun. Door hen machtig te maken, versterkte hy' de keizerlijke macht. Zoo ontstond hier in de 10de en 11de eeuw de bisschoppelijke staat Utrecht. De stad Utrecht is ontstaan uit een Romeinschen Ontstaan. Burcht; Trajectum geheeten. In de volksverhuizing verwoest, werd zy later weer opgebouwd en door de Merovingische Koningen als een bolwerk beschouwd in hun strijd tegen de Friezen. Trecht was de sterkte, Uuttrecht de nederzetting uut of buiten het Trecht. De bisschoppen werden door de woeste Noormannen verdreven en weken uit naar Roermond, later naar Deventer. Ricfried, graaf in de Betuwe, verdreef de Noormannen uit Utrecht en bracht zyn zoontje, bisschop Balderik, weer naar Utrecht. Deze was van 918—976 bisschop. 14 Gesteund door den koning van Oost-Frankenland, Hendrik den Vogelaar, herbouwde Balderik het Trecht en bevestigde zijn macht over de omliggende kerken en kloosters. Hendriks zoon Bruno werd ter opvoeding naar Utrecht gezonden. In 944 verkreeg hij de grafelijke rechten in de gouw „Lake et Isla" (Lek en IJsel) iets vroeger reeds die van de gouw Germepi (om Woerden). Otto I schonk hem de visscherij op de Eems en Almeri, den burcht te Tiel, de villa Amuda (Muiden) met de Vechtstreek, het jachtrecht in Vollenhove en Drente benevens het muntrecht. Voor een eeuw verstreken is, zijn Bommel, Arkel, Niftarlake, Fletheti, Drente, Teisterband, Vollenhove, Twente, Deventer en omstreken alle met de grafelijke rechten aan den bisschop geschonken, benevens de villa Gruoninga. Van sommige gouwen gingen de rechten der graven langzamerhand op den Bisschop over. Zoo verkocht Albert van Cuyk, de laatste graaf van Utrecht (Niftarlake), de rest van zijn rechten in 1224 aan 't kapittel van St. Maarten in Utrecht. De Bisschop van Utrecht was nu ± 1050 de machtigste 'wereldlijke vorst in deze streken, terwijl zijn kerkelijke macht zich van Dokkum tot Sluis en van Katwijk tot Oldenzaal en Ootmarsum uitstrekte. Het scheen, alsof het bisdom een staatkundige provincie zou worden, waarin de bisschop als keizerlijk stadhouder het bewind zou voeren. De meeste keizers waren dan ook dikwijls in Utrecht, om aan plechtigheden deel te nemen. Twee keizers liggen er begraven. Uit alles blijkt dat Utrecht een zeer belangrijk deel van het Rijk was. § 7. DE VORMING VAN DEN BISSCHOPPELIJKEN STAAT. II. In het Westen en Noó'rden bestonden graafschappen, die de keizer niet gemakkelijk bereiken kon, omdat ze door moerassen en breede stroomen beschermd werden. In het Z.-Westen lag Vla nd Vlaanderen. Het graafschap was gesticht door Boudewijn met den IJzeren Arm, die de Scheldevallei tegen de Noormannen verdedigd had. De Vlaamsche graven namen Zeeland bewester Schelde in bezit, later zelfs geheel Rijksvlaanderen. De keizer kon het 15 niet beletten. Het oude Vlaanderen was een leen van de Fransche kroon en heette Kroonvlaanderen. Over Zeeland bewester Schelde geraakten deze graven spoedig in twist met hun collega's, de Friesche graven. Een hunner, Comités Gerolf, had meegedaan aan den moord op Godfried in den Noorman. Zijn zoon Dirk, belast met de verdeFresia. diging der streek tegen de Noormannen, kreeg in 922 de duinstreek tusschen Haarlem en. Alkmaar in eigendom van Karei den Eenvoudigen, koning van West-Frankenland, die tot 924 deze streken onder zijn gezag had. Dirks opvolgers verwierven bij het oorspronkelijke gebied de gouwen Maasland, Rinland en Kennemerland (985). Dirk III bezette het land om Bodegraven tegen den zin van bisschop Adelbold en vestigde zich aan de Merwede, bij Vlaardingen, waar hij een kasteel bouwde en tol hief (1015). De bisschop van Utrecht en de kooplieden van Tiel klaagden bij den keizer. Op den rijksdag te Nijmegen beval de keizer den hertog von Lotharingen, Dirk tot rede te brengen. De hertog werd echter in 1018 bij Vlaardingen verslagen. Voorts kreeg Dirk III ook Zeeland bewester Scheldo van den Vlaamschen graaf in achterleen. Dirk IV schoof zijn gebied vooruit tot aan Heusden, doch de bisschoppen van Utrecht, Luik en Metz overvielen en doodden hem. Zijn broer Floris I werd bij Hemert vermoord in 1061. Nu gaf keizer Hendrik IV het gebied der comités in Fresia aan den Utrechtschen bisschop Willem I in leen. Deze nam het na veel moeite in bezit, doch stierf in 1076. Toen kwam met Dirk V het oude huis weer aan het bewind. Hij wordt voor het eerst comes Hollandiae genoemd. Friesland had zich, na den Noormannentijd Het Noorden. hersteld> Friesche munten, die tot in Rusland en Polen gevonden zijn, getuigen van een levendigen handel. In het midden der 11de eeuw regeerde in Friesland Egbert I als markgraaf. Hij bezat de graafschappen Hunsingo en Fivelingo en kreeg er in 1057 Oostergo, Westergo, Staveren en Islego van zijn broer Bruno bij. Zijn zoon Egbert II volgde hem op. Deze was een hevig vijand van keizer Hendrik IV, tegen wien hij herhaaldelijk opstond. De keizer ontnam hem nu zijn gebied en gaf Oostergo, Westergo en Staveren in 1089 aan bisschop Koenraad van Utrecht. De grafelijkheid in Hunsingo en Fivelingo is te niet gegaan. Egbert II sneuvelde in 1089 en met hem stierf het beroemde geslacht der Brunonen uit. Hun herinnering leeft 16 nog voort in de mythische verhalen van Bruno, Saxo en Friso. Met den giftbrief van 1089 kan men zeggen, dat Utrecht de bisschoppelijke staat voltooid is. Hij omvatte voltooid. ongeveer geheel ons land en Utrecht was de hoofdstad. Onder bisschop Willem (1054—'76) stond het op zijn hoogtepunt. Toch heeft het zich hierop niet kunnen handhaven. Holland en Gelderland hebben het overvleugeld. De oorzaken daarvan waren de volgende. De bisschop werd na het Concordaat van Worms (1122) niet meer door den keizer benoemd en afhankelijk van de hooge geestelijkheid, die hem nu koos. Als geestelijke was hu' in den krijg niet tegen de graven opgewassen: mocht er al eens een krijgshaftige bisschop heerschen, dan leed zyn geestelijk gezag er weer door. Verder mocht hij niet huwen en kon dus geen dynastie vormen. Daardoor gevoelde hij veel 'minder voor het ongeschonden bewaren van zijn gebied, dan de graven van Holland, wier geslacht eeuwen aaneen bleef regeeren. Bovendien waren de bisschoppen dikwijls vreemden, die bij de bevolking niet veel steun vonden. Ook hadden zy weinig persoonlijk grondbezit en moesten ze rekening houden met hun steden Utrecht, Deventer, Kampen en Groningen en met de voorname edelen, wien zy veel meer vrijheid moesten toekennen, dan de graven in hun gebied. De deelen van het Bisdom bezaten bovendien weinig onderlingen samenhang, terwijl Holland een aaneengesloten geheel vormde met een krachtige, nationale dynastie. § 8. DE AFTAKELING VAN DEN BISSCHOPPELIJKEN STAAT. Bisschop Hartbért van Bierum was een krachtig Hartbert. man hieM den Hollandschen graaf Dirk VI met den ban in bedwang en gaf aan zyn beide broers als burggraven Groningen en Koevorden in bezit. Na zijn dood in 1150 dwong Dirk VI de kanunniken met een legertje om zijn beschermeling Herman van Hoorn tot bisschop te kiezen. Nu was het bisdom afhankelijk van Holland. Zijn opvolger was Godfried van Rhenen (1156—1178). Hy moest Godfried eerst stry'd voeren met den graaf van Gelre. van K enen. Qelre wag gesticht door een Vlaamsen edelman, Gerhard, die van den keizer Wassenberg ten Z.O. van Roer- 17 mond in bezit gekregen had en later het stadje Gelre, dat nu in Duitschland ligt. Zijn nakomelingen bezaten deelen van het oude Hamaland en Teisterband en rijke goederen aan de Waal (± 1100). Gerhard IV huwde met Irmingarde van Zutfen (Sudvene = Zuidveen) en zoo kwam het graafschap Zutfen aan Gelre. Bisschop Godfried geraakte in strijd met Gelre over de Veluwe. Hn' had het aan den hertog van Brabant in leen gegeven en die had het weer in achterleen gegeven aan den graaf van Gelre. Keizer Frederik Barbarossa besliste ten slotte, dat de Veluwe aan Gelre zou blijveh. Ook met Floris III van Holland voerde de bisschop strijd. En wel over den waterloop bij Swadenburg (Zwammerdam), waar de Hollanders een dam in den Rijn gelegd hadden, zoodat het Sticht onder water liep. In dezen tijd streed Floris III ook met den Vlaamschen graaf over Zeeland bewester Schelde, terwijl hij tevens aanspraak maakte op Friesland. De keizer bepaalde ten slotte, dat in de betwiste gebieden een condominium zou worden ingesteld en dat de dam in den Rijn moest worden opgeruimd en de Lek uitgediept, waardoor de Rijnmond zich verlegd heeft. IPllSl De opvolger van Floris III was Dirk VII. Hij* overleed in 1204 en liet slechts een dochter Ada na, wier oom Willem haar de opvolging betwistte. Willem I werd graaf van Holland, maar moest Utrecht voorloopig met rust laten. Gevaarln'k werd echter voor den bisschop een Het Noorden 0pStand der Drenten. De partij van de Gelkingen " h af ^e Groningen geraakte in strijd met den Burggraaf Egbert. Zij werden gesteund door den Burggraaf van Coevbrden, Rudolf, die met. zijn Drenten Egbert in het nauw bracht. Om dezen te redden, verzamelde de bisschop een groot leger, waarvoor Holland, Gelre, Kleef en Bentheim hulpbenden leverden. De Drenten brachten hem echter een vreeselijke nederlaag toe bij Anen in 1227; de bisschop en vele ridders werden doodgeslagen en de graaf van Gelre gevangen genomen. Een neef der beide graven van Holland en Gelderland volgde op in het Sticht. Hij liet een soort kruistocht tegen de „vadermoorders" prediken. Zes legertjes rukten Drente binnen. Bij Bakkeveen en Oldeberkoop werden de Drenten verslagen. Na hardnekkigen tegenstand onderwierpen zh' zich, om echter spoedig weer op te staan. De bisschop kon hen niet van buuren, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 2 18 bedwingen en feitelyk knakte deze opstand der Drenten het gezag van den bisschop in de ■noordelijke streken voorgoed. Groningen, Drente, en Friesland bestonden voortaan uit tal van stads- en boerenrepubliekjes, die onophoudelijk met elkaar in stry'd waren. Ook in Overijsel verzwakte het gezag des bisschops zeer. Deventer, Kampen en Zwolle kochten verschillende rechten en waren heer en meester over den omtrek; de graven van Goor en Dalen gedroegen zich als onafhankelijke heeren. In het laatst van de 13de eeuw geraakte Utrecht ^'macht ^ genee' *n ^e macnt van Holland. Daar regeerde van Holland nu graa^ Willem II, die in 1247 verkozen werd tot Roomsch koning van Duitschland, vooral door toedoen van zijn oom bisschop Otto III. Willem II is echter in 1256 in den strijd tegen de West-Friezen gesneuveld. Zijn opvolger was Floris V. (1256—1296). ^ . ,T In 1272 ontstond er in West-Friesland een boerlons V renopstand. Gijsbrecht van Amstel stelde zich aan het hoofd der ontevredenen en verbond zich met de stad Utrecht, waar. de oudermannen van de gilden het bestuur in handen kregen. *Ook Amersfoort sloot zich aan. Bisschop Jan van Nassau geraakte in groote verlegenheid. Hn' vluchtte naar Deventer. Floris V zond een legertje naar Utrecht en herstelde den bisschop. De Hollandsche graaf had nu het bisdom feitelijk in zijn macht. Het geheele Nedersticht, Horst bij Rhenen, Oudewater, Woerden, Bodegraven, Muiden, Weesp, Diemen en ,Naarderland vielen hem in handen. Montfoort onder Herman van Woerden weigerde zich over te geven, Vredeland werd aan de Amstels ontweldigd. Beducht voor Floris' macht, deed de aartsbisschop van Keulen dezen en den bisschop in den ban, die echter door bemiddeling van den Paus werd opgeheven. Het Sticht bleef aan Floris V. De Amstels onderwierpen zich in 1285, Herman van Woerden drie jaren later. Ook de WestFriezen werden door bemiddeling van den bisschop bedwongen. Zij waren door de Zuiderzee thans van het eigenlijke Friesland gescheiden en aan zichzelf overgelaten. Na eenig verzet legden zij het hoofd in den schoot. De twist«i tusschen den bisschop, zijn edelen en zijn hoofdstad bleven echter in vollen gang en toen Floris zich in 1296 in een dezer twisten mengde, werd hij door de edelen vermoord, 19 nadat eene poging, om hem naar Engeland te voeren, was mislukt. Floris V werd opgevolgd door zijn zoon Jan I, die onder regentschap kwam van Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen. Jan I overleed in 1299 en met hem stierf het Holland^che huis uit. Jan van Avesnes volgde hem als Jan II op. Met hem begint het Henegouwsche Huis. De bisschop van Utrecht wilde zich nu weer bevrijden van het Hollandsche juk, doch Jan II wist te bewerken, dat zijn broer Guy tot bisschop gekozen werd en nu bleef Utrecht afhankelijk van Holland. § 9. DE LANDSHEERLIJKE MACHT. BEVOLKING. Toen de graaf landsheer was geworden oefende • hij zijn.macht uit door ambtenaren, die hij uit zyn IflndsiiccFiiïkc ** cht onvrije dienaren (ministerialen) had gekozen. De voornaamste waren de burggraven* (b.v. in Leiden, Groningen en Koevorden). Deze hooge ambten werden erfelijk en daardoor werden deze Ambtenaren gevaarlijk. Nu benoemden de landsheeren balj uwen, drosten en maarschalken om hem bij te staan in het bestuur. Deze ambtenaren bleven ondergeschikt, omdat hun ambt niet erfelijk was. , De inkomsten van den landsheer bestonden in: de opbrengsten van zijn grafelijke bezittingen, de tollen, het vischrecht, het schot (een soort grondbelasting), de huslotha (zoo heette in Friesland een zeer oude huisbelasting). Deze inkomsten waren echter in de 13de eeuw niet meer voldoende. De graven leenden bij rijke burgers (zoo was Lambert de Vrieze, een aanzienlijke Utrechtenaar, de geldschieter van Floris V) of bij de Lombarden of de Joden. In de 14de eeuw werd het de gewoonte, dat de graaf jn buitengewone gevallen aah zijn onderdanen beden vroeg. Wanneer deze beden werden toegestaan, werden er meestal door den vorst allerlei voorrechten verleend en zoo kregen de onderdanen^grooten invloed ook op de regeering. ... In de verhouding tusschen de deelen der bevolking °' was in den loop der eeuwen een geheele veran-» dering gekomen. 20 Onder de alles beheerschende werking van de christelijke religie verkregen vele slaven de vrijheid. Alle vormen van onvrijheid werden verzacht. In de 9de eeuw werden onvryeh reeds tegen moord en verwonding beschermd. Gedurende de volgende drie* eeuwen vervormde de onvrijheid zich algemeen tot höfhoorigheid. Daarop ging de hofhoorigheid over in de keurmedigheid d. w. z., bij den dood van den onvrije mocht hij, van wien deze afhankelijk was, het beste deel uit den boedel uitkiezen. In de 14de eeuw werd deze keurmede algemeen afgekocht. Dit werd mogelijk, doordat langzamerhand het geld een grooten rol begon te spelen. Meestal werd de keurmede veranderd in een jaarlijks te betalen cijns. Men deed dit ook gezamenlijk (poorteryen). Op het platteland bleven de overblijfselen der hoorigheid nog bestaan in eenige hand- en spandiensten en grondrenten als afkoop van onvrijheid. Omstreeks 1500 waren er bijna geen onvrijen meer. We vinden vermeld, dat in 1580 in Groningen nog èen lijfeigene gestorven is. Zijn goederen kwamen aan de stad. Dit is waarschijnlijk een der laatsten in ons land geweest. De Adel en de geestelijkheid waren in deze tijden nog de belangrijkste standen. De oude adel, die berustte op geboorte en grondbezit, was weinig talrijk meer. De nieuwe adel was ontstaan door de gunsten, die de vorst voor bewezen diensten had verleend; dit was de dienstadel. Velen van hen behoorden tot den stand der ridders. De ridderstand is ontstaan door de kruistochten. Kruistochten ^n^er ^e kruistochten verstaat men de aanvallen van het Christelijke Westen op hét Mohammedaansch Oosten. Het doel was de verovering van het Heilige Land. Ze hadden plaats van 1096 tot 1291. Er zyn 7 groote en 5 kleine kruistochten ondernomen. Byna elk jaar trok er een ' grootere pf kleinere troep naar het Oosten. Godfried van Bouillon, hertog van Neder Lotharingen was één der leiders van den eersten kruistocht. Hij nam Jeruzalem in en werd de „beschermer van het Heilige Graf." Boudewyn IX graaf van Vlaanderen veroverde Constantinopel in den 4den kruistocht en stichtte er het Latynsche Keizerrijk (1204). Voor ons land is het meest bekend de 3de kruistocht, waaraan Floris III van Holland deel nam en die van 1217 onder Willem I van Holland, 21 waaraan veel Friezen deelnamen. Men hielp de Portugeezen tegen de Mooren en veroverde in 1219 Damiate in Egypte. Omstreeks 1300 was het geheele Oosten echter weer in handen van de Mohammedanen. De gevolgen der kruistochten waren groot. Zij bevorderden de macht van den Paus, verrijkten de Kerk, en deden de macht der vorsten over hun leenmannen toenemen. Handel en verkeer breidden zich uit, de kennis der aardrijkskunde nam toe en de kunstvlijt werd er dooi; bevorderd. De nadeelige gevolgen waren het verlies van zeer veel menschenlevens, het overbrengen van besmettelijke ziekten en de ontwikkeling der inquisitie. § 10. DE STEDEN. De oorzaken voor het ontstaan der steden en de Ontstaan factoren, die op hare ontwikkeling hebben ingeder steden. werkt; zijn vele en velerlei. Rondom oude Romeinsche sterkten, kloosters en kasteelen en op plaatsen, geschikt voor handel en verkeer, vestigden zich vele vrijen zoowel als onvry en. Staatkundig waren zij in het gouwverband besloten en stonden dus evenals de boeren op hun hoeven onder den Graaf en toen deze zelf Landsheer was geworden onder zijn baljuw, drost, prefect of burggraaf. De nederzettingen bestonden uit de grootste grondbezitters van de marke, handwerkslieden en kleinhandelaars. Spoedig gevoelden zij geheel andere behoeften, ontstaan door hun economische ontwikkeling en werden zij ten opzichte van rechtspraak, finantiën en krijgsdienst uit het gouwverband losgemaakt. Zij kregen eigen schout en schepenen, de laatsten eerst door den Vorst of zijn baljuw, later door hen zelf gekozen, betaalden niet meer het schot (de grondbelasting), maar brachten den Vorst jaarlijks een vaste som op en moesten een aantal manschappen voor het leger leveren, doch behoefden niet meer persoonlijk den heerban te volgen. De stadsrechten werden door den Vorst bij een charter, keurof handvest verleend. Zulk een keur maakte de plaats tot een stad. Soms werden ze afgedwongen en waren dan van ruime strekking en maakten dus van de stad een republiekje. Ook wel waren ze vrijwillig geschonken en dan meer beperkt. 22 Naast de schepenen werden in belangrijke beslissingen de voornaamsten, door de schepenen of anderen gekozen, opgeroepen, om raad te geven. Dit waren de Raden of consules (in 1196 bestonden reeds te .Utrecht 12), een soort vertegenwoordiging der burgerij, die langzamerhand zich het bestuur toeeigende en de schepenen tot de rechtspraak beperkte. Toen deze Raden niet meer als een vertegenwoordiging door de burgerij werden erkend, kwam er een college van gezworenen op, de Utr bi »zwoorne meente" of vroedschap. In Utrecht ging de stedelijke ontwikkeling nog een stap verder. Daar ontstond een politieke gildenregeering. De gezworenen werden in 1304 verdrongen door de oldermannen der gilden, 42 in getal, uit elk gild 2. Deze kozen den raad van 24 en die weer de schepenen. In de andere steden heeft men deze laatste democratische opstuwing niet gezien, omdat zich de stedelijke aristocratie in de 14de eeuw overal vast in het zadel zette met behulp der vorstem . Ook in Groningen kregen de gilden invloed op het ° ' bestuur. Daar had men echter geen schepenen, maar deed de Raad alles. Zelfs kreeg hij van bisschop Guy de berechting van doodslag en andere zware misdaden. De schout (schulte) werd dienaar van de stadsjustitie. In Bolsward hadden de priesters deel in het stadsbestuur, terwijl in Deventer, Zwolle en Kampen bijna de geheele rechtspraak en wetgeving aan de stedelijke regeering kwam; de bisschop hield er slechts een paar tollen. j Zutfen ontving in 1190 stadsrecht. Het Zutfen' sche moederrecht werd ook aan andere Geldersche steden geschonken. De Overijselsche steden kregen van den bisschop meestal het Deventer stadsrecht. Het Middelburgsche stadsrecht van 1217 werd aan vele Zeeuwsche steden geschonken. Amsterdam verwierf pas in 1300 het stadsrecht. Het kreeg echter in 1400 een belangrijk privilege, waarbij bepaald werd, dat de oud-raad, bestaande uit oud-burgemeesters en oud-schepenen, den Burgemeester mochten kiezen. Daardoor nam Amsterdam later zulk een zelfstandige positie in. Toen de steden zich verder ontwikkelden, nam het getal ambtenaren toe. In de 14de eeuw werden er burgemeesters of poortmeesters, vestmeesters en heiligegeestmeesters (armverzorgers) aangesteld. 23 De steden ontwikkelden in de 13de en 14de eeuw De Vorst, een gr0ote macht. De Landsheer steunde er op in steden en adel. gtrijd tegen den macntigen leenadel. De steden omgekeerd hadden behoefte aan een sterk gezag, om handel en bedrijf te beschermen en steunden daarom dikwijls den vorst. Als de adel het echter tegen de burgerh'en moet opgeven, vestigen de edelen zich in de steden en verzwageren zich met de stedelijke aristocraten. --Omstreeks 1400 komen op de meeste schepenrollen adellijke namen voor. Dan beginnen de vorsten de verdere machtsontwikkeling der steden tegen te gaan, en zoo komen ze dikwijls iri botsing met de vrijheden der steden. ' § 11. HOLLAND. HET HENEGOUWSCHE EN HET BEIERSCHE HUIS. Jan II'van Avesnes regeerde van 1299—1304. J*" p Keizer Albrecht wilde zijn aanspraken niet erkennen en daagde hem voor zich te;Nijmegen. Jan II kwam echter met een leger en een vloot en de keizer vluchtte voor den graaf. Jan II geraakte in strijd met de Vlamingen. Zij hadden in 1302 bij Kortrijk'den Franschen koning verslagen en veroverden nu Holland, Zeeland en Utrecht. Witte van Haemstede versloeg hen echter op het Manpad bij Haarlem, waarop ze zich snel moesten terugtrekken. (1304). Willem III volgde zijn vader op (1304—1337). Willem III. Hy wigt de orde te handhaven, zorgde voor een goed finantiëel beheer en onthield zich van gewaagde ondernemingen. In 1305 riep hij voor het eerst de steden met den adel op, om over een bede te beraadslagen. Men noemde zulk een samenkomst dagvaart, later Staten. Door een verdrag met den Vlaamschen graaf kreeg hij Zeeland bewester Schelde in 1323 voor goed in bezit. Dat hij bh' de groote staten in hoog aanzien stond blijkt wel uit de huwelijken zijner dochters. Philippa huwde met Eduard III, koning van Engeland en Margaretha met Lodewijk van Beieren, keizer van Duitschland. Zijn' zoon Willem IV (1337—1345) was een geWillem IV. heel ander man Le f ou f urieux noemden de Franschen hem. Avontuurlijke tochten tegen de Lithauers en naar 24 het Heilige Land brachten de finantiën in de war. Den bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, dwong hij tot onderwerping. Samen zouden ze een tocht tegen de Friezen ondernemen. Daarbij sneuvelde Willem IV bij Warns (nabij Stavoren). Hij liet geen kinderen na. De Duitsche keizer, Lodewijk Juargaretha. „ . , , , ' v van Beieren, beleende nu zijn gemalin Marga- retha met Holland, Zeeland en Henegouwen. Een deel van den adel en de steden waren met deze opvolging niet tevreden. Margaretha droeg nu de regeering op aan haar tweeden zoon Willem met den titel Verbeider en vertrok naar Duitschland. Dit maakte de verwarring nog grooter. Toen Margaretha nu haar man verloor (1347) en diens tegenstander keizer werd, stond zn' in 1349 bh' het verdrag van München, Holland en Zeeland aan haar zoon af voor een geldsom in eens en een jaarlijksche uitkeering. In dezen tijd heerschte er in Europa een vreeselijke pestziekte, de Zwarte Dood, waardoor het maatschappelijke leven geheel in de war raakte. Daardoor en door de twisten der edelen kon Willem zijn verplichtingen niet nakomen. Nu ontstond er een oorlog tusschen moeder en zoon. In ! 1354 moest Margaretha aan haar zoon Holland, Zéeland en West-Friesland afstaan en bij haar dood in 1356 kreeg hij ook Henegouwen. Hoeksche De twisten, die in dezen tijd Holland" en Zeeland en beroeren, noemt men Hoeksche en Kabeljauwsche Kabeljauwsche twisten. Ook in andere gewesten vindt men soorttwisten, gelijke beroeringen en partijschappen. Men spreekt in Utrecht Van Lokhorsten en Lichtenbergers, in Gelderland van Bronkhorsten en Hekerens en in Friesland van Schjeringers en Vetkoopers. De oorzaak is vrijwel overal gelijk. Een nieuwe adel van rijke geldmannen maakt de vorsten van zich afhankelijk door op te treden als geldschieters en borgen. Andere edelen zijn naijverig op hun invloed en trachten hen ten val te brengen. Opkomende burgerij en eischen invloed op het bestuur des lands. De vorstelijke macht is zeer verzwakt en daardoor bestaat er gelegenheid allerlei veeten uit te vechten. Is er een krachtig vorst, dan keert de vrede terug. Zoo niet, dan treedt er weer een soort anarchie op. Deze toestanden eindigen pas, wanneer vorsten uit het Bourgondische en Oostenrijksche huis deze gewesten vpor goed in de macht krijgen/ 25 Willem V werd in 1357 krankzinnig. Hij stierf in Willem V. lg89 Zjjn broeder Albrecht voerde het bestuur over de graafschappen tot 1389 als Ruwaard, daarna als graaf tot 1404. Hij wist de rust te handhaven en trad verzoenend op, behalve van 1390—1394 toen hij de Hoekschen Albrecht. vervolgde, terwille van Aleida van Poelgeest, een Kabeljauwsche edeldame. Albrecht en zijn zoon ondernamen tochten naar Friesland, dat tijdelijk onderworpen werd. Het hof volgde de Fransche zeden van het JJenegouwsche huis; de beide kinderen Willem en Margaretha huwden met Margaretha en Jan zonder Vrees, kinderen van den Bourgondischen hertog, Filips den Stouten. In dezen tijd worden in vele steden 2 of 4 burgemeesters of poortmeesters benoemd, die eerst de finantiën beheeren, maar later het eigenlijke bestuur der stad vormen. Schout en schepenen behouden de rechtspraak. Ook vormen zich in dezen tijd de vroedschappen, dat zijn de rijke en wijze burgers, die raad geven en uit wie de magistratt 'gekozen wordt. Vroeger werd de heele burgerij daarvoor opgeroepen. In plaats van de leenlegers worden huurlegers in dienst genomen, waarop de vorst beter kon vertrouwen. Albrecht werd in 1404 opgevolgd door Willem VI. Willem VI. m- regeerde tot 1417 In 1416 hadden de edelen en steden van Holland en Zeeland hem beloofd, zijn dochter Jacoba als zijn opvolgster te erkennen. Dit geschiedde ook, doch haar oom Jan van Beieren, bisschop (eigenlijk Jacoba. eiect) van Luik betwistte haar de regeering. Haar niair' Jan van Brabant gaf haar weinig hulp. Evenmin Humphrey van Glocester, een broeder van den Engelschen koning, met wien zij later huwde. Jan van Beieren stierf in 1425 en benoemde Filips van Bourgondië tot erfgenaam. Na een paar jaren oorlog moest Jacoba het verdrag van Delft sluiten (1428) waarbij zij de feitelijke macht afstond aan Filips. Toen zij in 't geheim huwde met Frank van Borselen, die van een samenzwering werd beschuldigd, ontnam Filips haar ook den titel (1433). In 1436 overleed zij op het slot Teijlingen bij Leiden. In de verwarring dezer tijden werden de dijken ^red^* slecnt onderhouden. Gevolg daarvan was de dijkbreuk in 1421 tijdens den St. Elisabethsvloed, waardoor de Biesbosch ontstond. Duiz'enden menschen kwamen daarbij om het leven. 26 § 12. UTRECHT. Enkele jaren'na Guy van Henegouwen werd Jan III van Diest bisschop. Hij werd door den Paus benoemd ^ai1F, op aandrang van Willem III, graaf van Holland, van Diest. ' 25 T \f. , , , De regeering van Jan van Diest was voor het Sticht zeer noodlottig. Om bisschop te worden, had hij de omgeving van den Paus, zijn tegenstanders, de voornaamste heeren van het Sticht en de Vorsten, die hem aan zijne waardigheid hadden geholpen, moeten omkoopen, wat hem in munt, ± ƒ 500,000 kostte. Met de macht van dezen bisschop was het treurig gesteld. Na zijn dood werd Utrecht ten prooi aan een groote verwarring, die eindigde met de keuze van Jan van Arkel, J»Di i een candidaat van Holland, tot bisschop (1343— van Arkel. ^ Jan van Arkel, de bekwame en geleerde kerkvorst, toonde zich weldra een tegenstander van Holland. Door groote zuinigheid (hij leefde een tijdlang te Grenoble zeer eenvoudig) wist hij vele verpande goederen weer in te lossen en bij den dood van Willem IV van Holland zich van den Hollandschen invloed te bevrijden. Om echter de benoodigde sommen te krijgen, moest hij Neder- en Oversticht aan een zestal voorname heeren verpanden. Deze heeren werden zeer lastig. Met behulp van zijn steden Utrecht en Amersfoort gelukte het hem echter, deze pandheeren weer te onderwerpen. Ook Zweder van Voorst, een echte roofridder, wiens slot, waarvan de muren 80 voet hoog en 12 voet dik waren, bij Zwolle lag en die de kooplieden der IJselsteden zeer lastig viel, werd bedwongen met behulp der steden Kampen,, Zwolle en Deventer. Onderwierp hij zoo de meeste streken weer aan het gezag van den bisschop, zijn steden werden steeds vrijer en onafhankelijker: zij erkenden veelal . slechts in theorie zijn macht. Omstreeks dezen tijd begint het buskruit een belangrijke rol te spelen. De samenstelling was in de 13de eeuw geheim, maar vanaf 1325 vrij algemeen bekend. Het werd door Berthold Schwartz op het werpgeschut toegepast. Vooral de burgerij en hadden er voordeel van. In de stadsrekening van Deventer van 1348 is reeds sprake van uitgaven voor dunrebussen, die toen dus in het oosten des lands reeds gebruikt werden. 27 Jan van Arkel werd opgevolgd door bisschop Arnold. Arnoid. Hij moest in 1375 aan het Nedersticht een landbrief geven, een soort kleine grondwet, die elke bisschop voortaan moest bezweren. De bisschop mocht geen betasting heffen, geen goederen verpanden of oorlog voeren zonder toestemming van de Staten of het Generaal Kapittel. In 1393 werd Frederik III van Blankenheim bisschop en door Frederik III een Geldersch leger naar Utrecht gebracht. Hij van toonde zich een krachtig heerscher, die zich echter Blankenheim. om de geestelijke zaken weinig bekommerde. Met Reinold IV van Coevorden in twist geraakt, belegerde hij deze stad nam ze in (1395), hoewel Albrecht van Holland, de Vetkoopers, de Bronkhorsten en Willem van Gelre Reinold steunden. Deze moest voor een groote som afstand doen van Coevorden, dat nu met Drente weer aan den bisschop kwam. De bisschop beloofde, geen slotvoogd van Coevorden of ambtenaar van Drente aan te zullen stellen, zonder goedkeuring van de Overijselsche steden èn de Drenten zelf. Ook Groningen erkende hem, ten einde raad bij de verwarringen in het omliggende Friesland, evenals het Oversticht, waar de broeders des gemeenen levens door den bisschop werden gesteund. Het Nedersticht was echter aan een vreeselijke verwarring ten prooi, door den loop der gebeurtenissen in Holland. Frederik van Blankenheim stierf in 1423. Bij zijn dood werd Rudolf van Diepholt gekozen. Paus Martinus V, R. v. Diepholt. na het concijie van Constanz weer de eenige Paus, benoemde echter Zweder van Kuilenburg, vijand van Rudolf. Dit Utrechtsche Schisma was een tijd van groote verwarring. § 13. GELRE EN FRIESLAND. Over Gelre hebben drie vorstenhuizen geregeerd: het huis van Gelre van 1090—1371; het huis van Gulik tot 1423 en het huis van Egmond tot 1538. Otto II „met den Paardevoet" kreeg in 1247 de Otto Stad en het Rijk van Nijmegen in bezit. Zijn zoon Reinoud I geraakte in strijd met den hertog van Brabant over het hertogdom Limburg. Hij werd" in 1288 bij Reinoud l. Woeringen verslagen en Limburg kwam bij Brabant. Reinoud geraakte erg in de schuld en de Gelder- 28 schen moesten in 1293 hun eerste algemeene bede opbrengen. Rein ud II ^e*n0U(* ^ Zwarte" was gehuwd met de zuster van den Engelschen koning. Hy kreeg van keizer Lodewijk van Beieren den titel van hertog. Zijn zoons Reinoud III en Eduard geraakten met elkaar in twist. De Hekerens kozen de zijde van Reinoud, de Bronkhorsten die van Eduard. Reinoud werd in 1361 bij Tiel verslagen en gevangen genomen. In 1371 stierven beide broers en kwam met Willem I het huis van Gulik aan het bewind. Hij overleed kinderloos en Reinoud IV werc* °Pgev°lgd door zijn broeder Reinoud IV. Deze regeerde niet best. Het hertogdom geraakte diep in de schuld. Uit vrees, dat de hertog zijn gebied zou verpanden, kwamen in 1814 de Staten op eigen gezag Staten» samen en verklaarden: le. geen vorst te zullen versauerins? van 1418 nmdigen dan met toestemming van adel en steden; 2e. de ondeelbaarheid van het gewest en de privilegiën te zullen handhaven. De steden kregen nu grooten invloed op het bestuur. Reinoud IV werd in 1423 opgevolgd door Arnoud van Egmond, den kleinzoon van Jan van Arkel. Hij regeerde tot 1473 en geraakte met zijn zoon en zijn onderdanen in twist, waardoor Gelderland geheel in de macht der Bourgondiërs kwam. Friesland Friesland tusschen Vlie en Lauwers bleef heerloos, al kregen ook de Hollandsche graven er af en toe eenigen invloed. Tusschen Lauwers en Eems werd de stad Groningen de voornaamste macht en ten Oosten van de Eems ontwikkelde zich het graafschap Oost-Friesland (de Cirksena's). De kloosterlingen, meest behoorende tot de Cisterciënsers en Praemonstratensers speelden in Friesland een grooten rol. Vooral de talrijke „conversen," de kloosterarbeiders, waren in den strijd tusschen de Schieringers en Vetkoopers een groote macht. De monniken met hun conversen hebben veel gedaan tot bevordering van den landbouw en de veeteelt. Ook zijn door hen wegen aangelegd, dijken opgeworpen en sluizen (zijlen) gebouwd. De stad Groningen streefde naar de heerschappij over het Noorden, doch kwam daarbij in strijd met de Bourgondiërs en met de graven van Oost-Friesland. IIIde Tijdvak. Van ± 1400-1568. De Bourgondische Tijd. § 14. DE BOURGONDIËRS. (I) In 1363 stierf het hertogelijke Huis van Bourgondië, een der deelen van het vroegere Ryk van Lotharius, uit. >k\lf' eD ^e Fransche koning, in plaats van het leen aan den kroon te hechten, gaf het in leenjaan zijn zoon Philips, bijgenaamd de Stoute, die dus de stichter werd van de nieuwe Bourgondische monarchie. Snel breidde zich de macht van den Bourgondiër uit. Philips huwde met Margaretha, erfdochter van Lodewijk II van Male, graaf van Vlaanderen, en erfde bh" diens dood in 1384 Vlaanderen, Mechelen, Franche Comté en Artois. Door bemiddeling van zjjn tante, hertogin Johanna van Brabant, kwam in het volgende jaar het huwelijk tot stand tusschen Jan zonder Vrees, zoon van Philips, en Margaretha, dochter van Albrecht, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. Diens zoon Willem VI huwde met Margaretha, een dochter van Philips. Deze dubbele verbintenis legde den grondslag voor de aanspraken van Bourgondië op Holland, Zeeland en Henegouwen. Bovengenoemde Johanna had ook Brabant en Limburg onder Bourgondischen invloed gebracht. Zij benoemde Antoine, tweede zoon van Philips den Stouten, tot hertog. Na diens dood en dien zijner twee zoons in 1430 kwamen ook Brabant, Limburg en Antwerpen aan Bourgondië. Namen en Luxemburg werden gekocht. Philips de Goede steunde in Utrecht Zweder van Kuilenburg en wist na diens dood de benoeming van zijn zoon David tot bisschop te verkrijgen, tegen den 30 zin der kanunniken en van den Gelderschen hertog. Het Sticht werd met Bourgondisch geld en een leger van 30,000 man onder aanvoering van den hertog en zijn zoon, tot rede gebracht. Plaats na pjaats werd veroverd en David beklom den bisschoppelijken zetel (1456). Ook Deventer, Kampen, Zwolle, Drente en Groningen huldigden' hem, nadat hij er de privilegiën bezworen had. Zoo kwam Utrecht onder Bourgondischen invloed. De Bourgondische vorsten, van koninklijken stam, Streven der streefden naar de vorming van een koninkrijk, dat zich minstens uitstrekte van de Jura tot de Noordzee. Op het voetspoor der Fransche koningen wilden zij versterking der centrale regeering tegenover de middelpuntvliedende neigingen der feodale maatschappij', bevestiging der vorstelijke souvereine macht tegenover de krachtige elementen van zelfregeering in gewest en stad. Met groote scherpzinnigheid en taaie volharding, met list en geweld hebben zij dat doel trachten te bereiken. Onder hun bewind vervormen zich de oude leenstaten tot een modernen eenheidsstaat. Zoo onder iiunne opvolgers, de Oostenrijksche, vorsten, dit proces door den 80-jarigen oorlog niet was verstoord, zou hier reeds in de 16de eeuw een eenheid in het staatkundige zijn ontstaan, die nu pas in 1814 ons deel werd. De Bourgondiërs hebben zich aangepast aan de staatsvormen, die zij in de gewesten vonden. Zij brachten deze met het centraal bestuur in verband, om langzamerhand dit laatste te versterken, totdat zij hun doel, een monarchaal-absoluten staat te stichten, hadden bereikt. Evenals de Fransche koningen door hun „legistes" Organisatie wer(jen zij door voortreffelijke ambtenaren bijstaatsbestuur gestaan, gevormd aan de hoogeschólen van Leuven en Dole, die door hen opgericht werden. Aan het hoofd der regeering stonden de hertogen zelf. Later werd bij afwezigheid des vorsten een landvoogd aangesteld. De eerste algemeene landvoogd was Albrecht van Saksen—Meiszen van 1489—1494. Naast zich hadden de Bourgondische hertogen van ouds een kanselier en een „conseil privé", of geheimen Raad, bestaandei uit aanzienlijke heeren en vertrouwde ambtenaren, met wie de financiën, het krijgswezen en de rechtspraak werden bestuurd. Hieruit kwam een Groote Raad voort voor financiën, rechtspraak en bestuur. Deze werd in 1454 gereorganiseerd tot 31 den Grooten (of Geheimen) Raad, waarop de bewoners van de Bourgondische landen in hooger beroep konden komen. Voor het financieel beheer werden afzonderlijke Rekenkamers opgericht. Karei de Stoute ontnam den Grooten Raad het toezicht op de financiën en droeg dat op aan een Algemeene rekenkamer, terwijl hij ook den Grooten Raad vervormde tot het Parlement van Mechelen. De Bourgondische vorsten riepen de staten der gezamenlijke gewesten bijeen, voor het eerst in 1463, om het gevoel van eenheid te versterken. Om den adel aan zich te verbinden stichtten zij in 1430 de Orde van het Gulden Vlies. In plaats van den ouden leenadel kwam nu de hofadel. § 15. DE BOURGONDIËRS. (II) 't Bestuur van het krijgswezen bleef aan den vorst en den hof krijgsraad. Dit krijgswezen werd voortreffelijk Krijgswezen. mgericht. Het oude leenleger, door leenmannen aangevoerd en aan deze meer verbonden dan aan den vorst, slecht geoefend en gewapend, was geen geschikt middel voor de vorsten, om hun gezag uit te breiden. Deze begonnen ze dan ook reeds in de 14de eeuw te vervangen door hun huurtroepen en de rijke Bourgondische vorsten organiseerden ze krachtig. Karei de Stoute, de grootste krijgsman der 15de eeuw, onderwierp ook de leentroepen aan vaste regelen van kleeding en bewapening en gaf ze soldij, wanneer ze gebruikt werden. Daarnaast richtte hij de z.g. benden van ordonnantie op, een goed betaald staand leger van ruiters en voetknechten, allen vrijwilligers, vooral uit den Nederlandschen adel. Na den dood van Karei den Stouten werden het cavaleriecorpsen, aan 'het hoofd waarvan later Oranje, Egmond, Hoorne en andere edelen stonden. Een krachtige artillerie van 300 vuurmonden benevens een vloot maakten met deze legers den Bourgondischen naam geducht. Onder deze centrale regeering stonden de geweste- ^BTstaur'k lijke besturen. Aan het hoofd daarvan was een stadhouder of gouverneur geplaatst, behalve in Brabant, waar de Vorst of zijn landvoogd zelf het bewind voerden, omdat in dit machtige gewest met zijn verreikende privilegiën zulk een invloedrijk ambtenaar gevaren meebracht. Som- 32 mige provinciën waren vereenigd onder één stadhouder en vormden een „gouvernance". (Holland, Zeeland en Utrecht b.v., evenals Friesland, Groningen, Drente en Overijsel). Deze stadhouders hadden niet overal dezelfde macht. Zij waren hoofd van militie, justitie en politie, moesten de orde handhaven, de ordonnantiën der regeering af kondigen, de provinciale Staten samenroepen en vele burgerlijke ambtenaren benoemen. Ook mochten zij provinciale ordonnantiën uitvaardigen en hadden voor kleine misdrijven het recht van gratie, terwijl ze ook de stedelijke regeeringen moesten aanstellen. Dit laatste mocht de stadhouder van Vlaanderen, wiens macht ook in andere opzichten zeer beperkt was, echter niet doen. In het land der Arteveldes moesten de vorsten voorzichtig zijn. Op financiëel en militair gebied waren de stadhouders zeer beperkt in hun bevoegdheid. Onder hen stonden de gewestelijke Raden of Hovenv Oorspronkelijk waren zij oude hertogelijke, grafelijke of bisschoppelijke regeeringsraden, die echter na verloop van tijd tot gerechtshoven beperkt werden en hun bestuursrechten verloren. In verband daarmee werden de edelen er uit verwijderd en het element der rechtsgeleerden werd overwegend, zoodat in den tijd van Karei V de hooge adel van het gewest bijna niet meer in deze Hoven Vertegenwoordigd was. De lagere besturen van drosten, maarschalken, ambtmannen, grietmannen of redgers bleven bestaan met hun oude bevoegdheid. Zij werkten echter beter onder een krachtig centraal bewind. Aansluiting ^p ^e regeering der steden oefenden de Bourgonbij de diërs invloed, door zich aan tè sluiten bij de aristocratie aristocratie, die met hun hulp in Vlaanderen de der steden, macht der gilden had bedwongen en in het Noorden met diezelfde hulp de aanspraak der gilden had afgewezen. De vroedschap (zwoorne meente), hoewel oorspronkelijk een breeder kring van burgers vertegenwoordigende dan de Raad, was nu aristocratisch geworden. Onder den invloed der landsregeeririg vormden zij zich tot gesloten colleges, waarop de vorst zooveel mogelijk invloed trachtte te krijgen. De Bourgondische vorsten bevorderden de studie Romeinsch yan het Romemsche Recht. Dit recht, op last Recht. , . T _ . , , . van keizer Justmianus gecodificeerd, kwam m 33 hooge mate de vorstelijke macht in het gevlei. Het was in vele opzichten vollediger dan het Germaansche recht enis dan ook in heel Europa (behalve in Engeland en Denemarken) ingevoerd, waardoor de ontwikkeling van het Germaansche recht werd gestuit en, daar het dikwijls met de Germaansche rechtsbegrippen in strijd was, doch als een soort hoogere rechtsopenbaring de voorkeur had, heeft het een tegenstelling tusschen de rechtsbeseffen van het volk en het géschreven recht met zijn vele samengestelde formules veroorzaakt. Door aldus den staat te organiseeren, poogden de Bourgondische Vorsten den leenstaat te veranderen in een modernen eenheidsstaat. § 16. ONTWIKKELING DER ZELFREGEERING. (I.) Bij deze poging stuitten zy' juist in deze gewesten op een hevig verzet. De zelfregeering toch, imgewest en stad, had zich hier krachtig" ontwikkeld. Zoo zien we Groningen na den opstand der Drenten (zie boven) reeds in 1258 een verbond sluiten met Groningen. jrjveang0> hoofdzakelijk over de rechtspleging, zonder den bisschop er in te kennen. Een halve eeuw later, in 1309, krijgt het stadsbestuur de berechting van doodslag, terwyl de bisschop alleen de helft der verbeurd verklaarde goederen ontvangt. In 1338 regelt het de munt met de abten van Wittewierum en Aduard en de afgevaardigden van de omliggende streken. In de Ommelanden regelden hf hoofdzaak de grondbezittende boeren met de edelen de landszaken. Omstreeks denzelfden tijd verhieven zich de Vkamscne yiaamsche steden en versloegen zelfs den machsteden tigen Franschen koning by'Kortrijk (1302), waarop de lagere gilden grooten invloed op het landsbestuur verwierven. Vlaanderen onder de Artevelde's wordt langen tyd feitelijk een republiek. Op Utrecht werkten deze bewegingen terug. Daar moest de bisschop in 1304 den beUtrecnt. roemden gildebrief bevestigen (zie boven) en ontwikkelde de zelfregeering der stad zich krachtig, evenals in Deventer, Zwolle en Kampen. De geëligeerden, een college, reeds in de 10de eeuw opkomend en door de hooge geestelijkheid gekozen, bestuurde met den bisschop zijn bisdom. In 1328 werd\ VAiï büüren, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 3 34 de bisschop gedwongen, het Nedersticht te besturen met een Raad, waarin 4 edelen, 2 burgemeesters en 2 oudermannen van de stad Utrecht zitting hadden en bond hij zich bij de benoeming van wereldlijke rechters aan hun toestemming. Arnold van Hoorn moest in 1378 den beroemden landbrief toestaan (zie boven). , Ook in Brabant werd de landsheerlijke macht in ra an" dezen tijd zeer beperkt. Toen hertog Jan II in 1312 op zijn sterfbed lag en de opvolging van zijn minderjarigen zoon wilde verzekeren, riep hij de afgevaardigden van den adel en de steden samen en schonk hun het groote charter van Cortemberg, den grondslag der Brabantsche vrijheden. Jan III, de opvolging voor zijn dochter Johanna willende verzekeren, riep 7 groote en 36 kleine steden samen met den adel en stelde met hen de „Blijde inkomst" op, die voortaan door eiken vorst bh" zijn komst tot den troon moest worden bezworen (1356). Dit privilege hield in, dat het grondbezit onverdeeld en onverminderd bleef en de voofrechtsbrieven en het grootzegel onder bewaring van de 7 „goede" steden zouden berusten. Geen aanvallende oorlog mocht ondernomen, geen verbond gesloten, geen grondgebied afgestaan, geen munt geslagen worden zonder toestemming der onderzaten. De leden van 's Hertogen Raad moesten in het land zej.f wonen en inboorlingen zijn van wettige geboorte. De ambtenaren van den gerechte waren onderworpen aan het toezicht der steden. Geen Brabander mocht een landgenoot voor een vreemde rechtbank dagen. De Hertog was bij de rechtspraak aan de Brabantsche wetten gebonden. Hu' had geen recht van gratie in geval van moord. Deze beroemde vrijheidsbrief beperkte de landsheerlijke macht geducht en wel werd hij door „toebrieven" eenigszins gewijzigd en soms beperkt, doch hn' is zelfs in de dagen van Granvelle en Alva het bolwerk der Brabantsche en Limburgsche vrijheden gebleven. Ambtenaren en stedelijke overheden moesten dit privilege bezweren. § 17. ONTWIKKELING DER ZELFREGEERING. (II.) ., In Gelderland hielpen de onderdanen hun vorst e eran . ^ ggj^gjjjke moeilijkheden, ontstaan door de nederlaag bh' Woeringen (1288), door in 1293 de eerste algemeene bede op te brengen. In 1318 zette Willem III van Holland met de steden en edelen Reinoud I af en ze erkenden 35 Reinoud II. Bij diens dood in 1343 verbonden de steden zich onderling en voerden met Reinoud U's vrouw het bewind voor den minderjarigen Reinoud III. Toen deze later twist kreeg met zijn broeder Eduard en het hertogdom door veeten verscheurd werd, (Hekerens en Bronkhorsten) werd er tweemaal een scheidsgerecht ingesteld (1355—'58), waarin 8 schepenen uit de vier hoofdsteden en 2 edelen zitting zouden hebben. In 1418, als de opvolging in het hertogdom onzeker wordt, ontstaat plotseling een verbond tusschen de ridderschap en de steden der vier kwartieren, gesloten, om, wanneer hun heer „aflivich wurde", geen opvolger te erkennen, dan bh' meerderheid van stemmen en om het gebied ondeelbaar te bewaren en de landrechten en stedelijke privilegiën te handhaven. Reinoud, de toenmalige hertog, verzette zich hevig, doch moest in het volgende jaar het verbond erkennen. Bij zh'nen dood in 1423 verklaarde het verbond zich voor Ai nold van Egmond, die het bewind aanvaardde en geheel naaiden zin van ridderschap en steden voerde. Geen bevelhebber zou voor langen tijd op zijn sloten worden aangesteld, zonder hun toestemming, alleen inboorlingen mochten ambten bekleeden, en de rekenplichtigheid der ambtenaren kwam onder hun toezicht. De steden en ridderschap hielden voortdurend groote dagvaarten en dwongen den hertog hun rechten te erkennen (1441). Nog dieper zonk de landsheerlijke macht. In 1449 werd naast den vorst een Raad geplaatst, om 't land mee te besturen en twisten tusschen vorst en onderdanen te voorkomen; hij bestond uit 2 hooge edelen éh 2 raadsleden uit elk der 4 groote steden. Friesland *n friesland viel de landsheerlijke macht geheel weg en regeerden de Friesche adel, geestelijkheid en boeren de „terrae", terwijl de eersten ook grooten invloed op de regeering der steden hadden. In deze aristocratisch geregeerde republiekjes bestond tamelijk volledige zelfregeering, soms tijdelijk beperkt door een vreemd vorst en door de keuren en landrechten, sinds de 11de eeuw bestaande en door een gezamenlijke rechtbank „de Upstalboom" waarschijnlijk ontstaan. Tegenover den vijandelijken graaf van Holland vereenigen de „zeelanden" zich b.v. in 1323 onder den Upstalboom, vernieuwen de oude rechten en stellen de munt op eene vaste waarde. Jaarlijks vergadert men in de Pinksterweek. Een tijd- 36 lang vernemen wij niets meer van deze rechtbank. In 1361 vernieuwt zich de oude Upstalboomsche bond, nu met de niet- Friesche stad Groningen verbonden, om de opnieuw bedreigde vrijheid te handhaven. '■ciïf*' Ê Ook in Drente verheugden de bewoners zich in Drente > een ruime mate van zelfregeering. Op eigen gezag mochten ze als van ouds een haghelsprake of volksvergadering houden in een der dorpen Balloo,. Rolde of Anloo, om gemeenschappelijke landszaken te bespreken. Het college der 24 Etten, de etstoel, in elk geval reeds in 1300 bestaande, was een soort van rechtsprekende volksvergadering, jaarlijks benoemd door den Bisschop en de „gemeene meente". In de zes dingspelen (ondergraafschappen van weleer), in ieder kerspel, in iedere buurschap kwamen de boeren samen, om hun zaken te regelen. Nergens was de oud-Germaansche vrijheid zóo goed bewaard als hier. In Holland en Zeeland ontwikkelde de zelfregee- ^Z^T^d*11 rïn^ Z*Ck m*nrïer sterk. De krachtige Henegouwsche en Beiersche graven hielden de landsheerlijke macht hoog. De Hollandsche steden namen wel in bloei toe, kregen ook vele privilegiën, beheerschten economisch het platteland en hadden tijdens de twisten soms ook deel aan het landsbestuur. In 1354 benoemde Willem V, toen hij zijn huwelijksreis naar Engeland deed, een Raad, die het bewind voerde en bestond uit edelen en eenige afgevaardigden van de steden. In 1359 en de volgende jaren zijn er herhaaldelijk „dachvaerten" d. i. bijeenkomsten van Raad, steden en heeren; Raad en steden; prelaten, heeren en steden, waarop over regeeringszaken wordt geraadpleegd. Vroeger geschiedde dit alleen door den Graaf en zijn Raad. In 1416 erkenden edelen en steden Jacoba als landsvrouw. Van beslissenden invloed was in Holland echter weinig sprake. En toen de Bourgondiër zijn straffe hand op Holland liet rusten, was het met de ontwikkeling der zelfregeering voorloopig gedaan. § 18. VERZET TEGEN DE OPKOMENDE EENHEIDSSTAAT. Door de krachtige ontwikkeling der zelfregeering was het verzet tegen het streven der Bourgondiërs hevig en algemeen. Dit verzet werd gesteund door de koningen van Frankrijk en 37 de keizers van Duitschland, die bevreesd waren voor de vorming van een Bourgondisch koninkrijk. Philips de Philips de Goede, de derde vorst uit het BourgonGoede. dische huis (1428—1467), was een voorzichtig en scherpzinnig staatsman. In den 100 jarigen oorlog sloot hij zich eerst bij Engeland aan, doch, toen de kans keerde, bracht hu' met Frankrijk den vrede van Atrecht (1435) tot stand, waardoor hij zijn gebied aanmerkelijk vergrootte. Bij het verdrag van Delft kreeg hij Holland, Zeeland en Henegouwen (1428). Ook in Gelderland wist hij grooten invloed te krijgen. In Utrecht werd David van Bourgondië bisschop! Philips werd opgevolgd door zijn zoon Karei den Stouten Karei de (1467—1477). Hij droeg zijn naam „le TéméStoute. raire", de overmoedige, met recht. Keizer Frederik III zou hem te, Trier tot koning kronen, doch de keizer verliet den nacht voor de kroning de stad. (1473). Karei belegerde nu de stad Neuss, doch moest het beleg opbreken. Arnoud van Gelder verpandde voor 300000 goudguldens zijn hertogdom aan Karei den Stouten en deze bezette het hertogdom en vernietigde daarop vele privilegiën. Toen rondde hij zijn gebied af door de verovering van Lotharingen. Zhne plannen reikten veel verder, dan die van Philips. Niet de Jura, maar de Middellandsche zee zou de grens zijn van zijn koninkrijk. Overal werden de kleine vorsten en vrije steden bevreesd voor den overmoedige. Het viel den Franschen koning, Lodewijk XI, gemakkelijk een algemeen verzet der bedreigde staten te bewerken. Na de verovering van Lotharingen trok Karei op tegen de Zwitsers, doch verloor de slagen bij Granson en Murten. Half krankzinnig door deze nederlaag wierp hij zich opnieuw op Lotharingen, dat was opgestaan, en sneuvelde bij Nancy (1477). Hij liet zijn dochter Maria met een leege schatkist en ontredderd leger Dood van m rnoeilijke omstandigheden achter. Lodewijk XI Reactie " bezette nu een gedeelte harer landen en de Staten der gewesten eischten het Groot Privilege, waardoor haar macht zeer beperkt werd. De gehate Raad van Mechelen werd afgeschaft, de centrale rekenkamer eveneens. Er werd een groote Raad ingesteld, gevormd uit een kanselier en 24 leden, teneinde haar ter zijde te staan bh" het bestuur der gewesten. Alle ordonnantiën der vorige hertogen, die in strijd met de oude privilegiën waren, werden afgeschaft. Het recht 38 van oorlogsverklaring werd afhankelijk van de toestemming der Staten-Generaal; deze mochten evenals de staten der provinciën op eigen gezag samenkomen. De onderdanen zouden het recht hebben, gehoorzaamheid te weigeren, als de Hertogin de gemaakte bepalingen schond. Behalve dit Groot Privilege voor de Staten-Generaal dwongen Vlaanderen, Holland *en Namen Maria ook nog elk een afzonderlijk Groot Privilege af, waarin zij uitgebreide rechten kregen. Brabant perste haar een zeer uitgebreide „Blijde Inkomst" af. De voornaamste steden volgden dit voorbeeld en van de vorstelijke macht bleef weinig over: de zelfregeering bloeide weer met volle kracht op. De haat tegen de regeering der Bourgondiërs uitte zich tegen de ambtenaren, waarvan er velen te Gent, Brussel, Antwerpen, Yperen en Bergen werden gedood. Maria In dezen moieiujken tijd huwde Maria met Maxi- miliaan van Oostenrijk, een zoon van keizer Frederik III. Hij versloeg de Franschen bij Guinegale (1479) maar kon orde en rust niet meer herstellen. Toen Maria in 1482 stierf en het Bourgondische huis eindigde, werd Maximiliaan regent voor zijn zoon Philips, toen 4 jaren oud. Maximiliaan bedwong Utrecht met een leger. Ook lste Regent» Vlaanderen werd onderworpen en vele privilegiën Maximiliaan wer<*en vernietigd. De Vlamingen stonden echter weer op en namen Maximiliaan .zelfs gevangen. Wel werd hjj weer vrijgelaten, doch hij was zoo machteloos, dat hij naar Duitschland vertrok. Hij had den dapperen hertog Albrecht van Saksen-Meiszen tot algemeen stadhouder dezer landen aangesteld (1419). Drie jaren streed deze bekwame bendeaanvoerder met de grootste volharding en het gelukte hem, stad na stad en streek na streek te onderwerpen, tot de laatste vesting, Sluis, zich in 1492 overgaf. Ook een opstand van de Kennemer en Westfriesche boeren, van het z.g. Kaasen Broodvolk, dat van Texel en Wieringen uit door de Hoekschen gesteund werd, werd door hem bedwongen. De dapperheid en het beleid van hertog Albrecht hadden de Bourgondische dynastie gered uit de hevige crisis, die haar bedreigde. En toen nu in 1493 te Senlis de vrede met Frankrijk tot stand kwam, waarbij echter Bourgondië aan Frankrijk moest worden afgestaan, kon Philips de Schoone, die in 1494 meerderjarig verklaard was, in rust de regeering aanvaarden. 39 § 19. PHILIPS DE SCHOONE EN KAREL V. Philips de Schoone was een zeer onzelfstandig Philips de Vorst. Hij had al zijn tijd en kracht noodig, om Schoone. hgt gezag der centrale regeering te herstellen en kon dus tegenover Frankrijk en Engeland niet krachtig optreden. Bij zijn inhuldiging weigerde hij het Groot Privilege te bezweren en de Staten berustten hierin. In 1496 werden de handelsbetrekkingen tot Engeland geregeld door het „Groot Intrecours," waarbij wederzijds vrij verkeer en handel werd gewaarborgd. Van groote beteekenis was het huwelijk van Philips met Johanna, dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië. Door den dood harer broers werden zij en Philips erfgenamen van Spanje. Na het overlijden van Isabella werd Philips heer van Castilië (1504); hij aanvaardde er het bewind (1506) en stierf in hetzelfde jaar. Zijn zoon Karei, in 1500 te Gent geboren, volgde hem op onder regentschap van Maximiliaan, zijn grootvader (1506—1515). Dit tweede regentschap van Maximiliaan is beMaximiliaan's trekkelijk rustig geweest. Het zwaartepunt toch ^"7 der Europeesche politiek was verlegd. Niet langer regen c ap. de groote vraag voor Frankrijk, hoe het de opkomst van het koninkrijk Bourgondië zal beletten, maar hoe het de groote Spaantfch-Habsburgsche macht, die door het huwelijk van Philips en Johanna en de bekwame politiek van Ferdinand van Arragon Frankrijk bedreigde, zou tegenstaan. De tegenstelling tusschen Valois-Bourbon en Habsburg, die tot 1756 de Europeesche politiek beheerschte, kwam in dezen tijd op en leidde vooral in Italië tot botsing. Maximiliaan had zijn dochter Margaretha van Savoye tot landvoogdes benoemd. De handige politiek en het groote beleid van Margaretha en haar bekwame raadslieden wisten deze landen ongerept te bewaren voor den jongen Karei. Deze aanvaardde in 1515 de regeering. Hij was Karei V. * dg Ne(jerlanden geboren en opgevoed onder leiding van Nederlandsche edelen en geestelijken en heeft zijn Nederlandsch karakter nooit verloochend. Hij bezat de liefde van zijn volk, dat hij kende in zijn deugden en gebreken. Tot zijn 20ste jaar bemoeide hij zich weinig met staatszaken en was zijn opvoeding er op gericht, zijn zwakke gezondheid te 40 sterken. Willem van Croy, heer van Chièvres, leidde de politiek, ook nog, toen Karei door den dood van Ferdinand koning van geheel Spanje werd (1516). Zijn geestelijke opvoeder was ASriaan van Utrecht, later door Kareis invloed Paus geworden. In 1519 wérd Karei tot keizer van Duitschland gekozen, waardoor een wereldmonarchie ontstond, waarvan de regeering Karei zóó in beslag nam, dat hij slechts nu en dan zijn Nederlandsche gewesten kon bezoeken. Zijn tante Margaretha (tot 1530) en zijn zuster Maria, koningin-weduwe van Hongarije, die van 1530—1555 landvoogdes was, hebben dan ook met Kareis bekwame raadslieden een groot aandeel gehad in de vaste en bekwame leiding van de zaken des lands. Philips de Schoone had moeite gehad, de kracht Binnenland» der centrale regeering, die na Karei de Stoutes sche pohnek. yal zoozeer geie(ien had, te herstellen. Ook tijdens Maximiliaans tweede regentschap hield de regeering zich vooral hiermee bezig. Karei V heeft daarna voorzichtig, doch met vaste hand de centrale regeering versterkt en de vorstelijke macht vergroot. In 1531 werd bepaald, dat de landvoogdes zal worden terzijde gestaan door drie raden: den Raad van State, den Geheimen Raad en den Raad van Financiën. De Raad van State mocht alleen advies geven, niet besturen. De leden waren geen ambtenaren, maar meestal door positie en invloed aangewezen, om de nationale elementen tot hun recht te doen komen. De Raad van Financiën had het opperbestuur over de financiën. Onder dezen Raad stonden de drie Rekenkamers. De geheime Raad had het toezicht op justitie en politie, publiceerde de stukken der regeering en werd gehoord over rechtszaken. De twee laatste waren dus regeeringsraden met duidelijk omschreven werkkring. Daarnaast ontwikkelde de Staten-Generaal zich °c?e^Sfaten8 Steeds krachti^er- Van 1465 tot Karel v's a?stand Generaal *n kwamen ze 76 maal samen. Soms riep de vorst alleen zijn erflanden, soms ook de veroverde gewesten op. Zij konden beden toestaan of weigeren, hun werd mededeeling gedaan van belangrijke gebeurtenissen en ze werden geraadpleegd in belangrijke landszaken, die meestal met de beden in verband stonden. Als het over beden ging, kwamen Friesland, Groningen, Overijsel en Gelderland niet op, zoodat 41 de vorst met hen afzonderlijk moest onderhandelen. Aan dit recht hielden deze provinciën streng vast, wijl ze meenden, aldus beter hun vrijheid te kunnen bewaren. Onder Karei V poogden de Staten-Generaal aan de onophoudelijke geldheffingen een einde te maken, doch ze bleven in den regel in een goede stemming. Doch onder Philips werd er weldra een scherpe oppositie merkbaar tegenover de regeering. Reeds in 1557 boden de Staten-Generaal den Landvoogd een „cahier de remonstrance" aan met 52 artikels, waarin zij tal van bezwaren met betrekking tot de financiën en het krijgswezen ontwikkelden. Deze groote statenvergaderingen hebben voor de wording van den Nederlandschen staat groote beteekenis gehad. De elementen der zelfregeering werden nu door krachtige organisatie sterk en maakten de vorming van de absolute monarchie hier bijna ónmogelijk. Door haar hebben de Nederlandsche gewesten, zoo verschillend in oorsprong en maatschappelijken toestand, het belang van samenwerking ten algemeenen nutte leeren kennen en begonnen de bewoners van Noord en Zuid zich te gevoelen als inwoners van één staat. § 20. ONDERWERPING VAN AL DE NEDERLANDEN. Na den dood van Karei den Stouten waren Utrecht en Gelderland weer onafhankelijk geworden en hadden Friesland, Groningen, Drente en Overijsel hun zelfstandigheid kunnen behouden. Wel had Philips de Schoone Karei van Gelder geK"*'van dwongen tot het verdrag van Rosendaal (1505), waarbij hij een voetval moest doen en beloofde, Philips naar Spanje te volgen, doch hij ontvluchtte uit Brussel, en wist, gesteund door Lodewijk XII van Frankrijk, zijn hertogdom te heroveren. Overal plaatste Karei van Gelder zich nu tegenKarei V tegen over den machtigen erfgenaam der Bourgondi- KGeWeran sche traditiën- Gelder werd gesteund door den weerzin van een groot deel der bevolking van Gelderland, Friesland en Utrecht tegen de Bourgondische heerschappij, door de openlijke of heimelijke vriendschap van Frans I van Frankrijk, door de sympathie der Duitsche vorsten, be- 42 vreesd voor iedere versterking der keizerlijke macht, terwijl de onderworpen gewesten zeer lauw met hun heer samenwerkten. De uitkomst van dezen strijd was echter niet Friesland twijfelachtig. Karei V zegevierde. De onderweron erworpen. pjng, Deg.on me£ Friesland. Maximiliaan had het in 1494 voor 100.000 goudguldens aan Albrecht van Saksen-Meiszen verpand. Deze onderwierp het land in^vier jaren. In 1500 volgden zh'n zoons Hendrik en George hem achtereenvolgens op. George stond in 1515 zijn rechten op Friesland voor 100.000 goudguldens aan Karei V af. Een deel der Friezen riep nu Gelderland te hulp. In Sneek vestigde Maarten van Rossum zich als stadhouder van Gelderland, in Leeuwarden de stadhouder van Karei V. Aan het hoofd van vele vrijheidlievende Friesche kustbewoners, van ouds belust op buit, streed „Groote Pier", die in 1517 NoordHolland plunderde. Toen echter Karei van Gelder niet van plan scheen, den Friezen hun vrijheden terug te geven en Karei V tot keizer werd gekozen (1519) en nu dus feitelijk hun souverein geworden was, onderwierpen zich vele Friezen. Ook Groote Pier trok zich terug en na een hevigen strijd werden de Gelderschen uit Friesland verdreven, de laatste plaatsen, Sloten en Lemmer, in 1523 genomen en de „gemene staten" van Friesland zwoeren keizer Karei en zijn erfgenamen trouw (1524). Utrecht let ^P Friesland volgde Utrecht. Hier had David van 8 ' Bourgondië vele verbeteringen ingevoerd, doch na den dood van Karei den Stouten kon hij zich niet handhaven. Hij stierf in 1496 en werd opgevolgd door Frederik van Baden. Deze had in zijn bisdom weinig te zeggen. De Staten van het Nedersticht spanden met Gelder samen en de bisschop bood den Franschen koning zijn waardigheid aan. Kort voor zijn dood wees hij echter Philips van Bourgondië tot zijn opvolger aan. Deze bisschop was een vriend en geestverwant van Erasmus, wenschte in diens geest hervormingen in te voeren en scheen zelfs van Luther niet afkeerig. Doch uit vrees voor Karei V liet hij zijn sympathiën rusten. Philips stierf in 1524. De kapittels kozen nu den onzjjdigen .Hendrik van Beieren, een onbeteekenend man, die spoedig met Utrecht overhoop lag, waar weer hevige gildeoproeren waren uitgebroken. Karei van Gelder zette adel en geestelijkheid tegen de gemeente en de gilden op. De bisschop werd verdreven en sloot nu in 1527 te Schoonhoven 43 een verdrag, waarbij hij zijn wereldlijk gezag aan K^rel V afstond. In 1528 huldigde ook Overijsel Karei als heer. . In de laatste helft der 15e eeuw verkreeg de Groningen. stad Groningen de leiding in het Noorden. Oostergoo, Kollumerland en Westerwolde moesten de stad volgen. Dokkum en Leeuwarden kregen een Groninger kastelein. Van 1490 —1525 werd de politiek van Groningen geleid door Willem Frederiks, pastoor der Martinikerk, een staatsman van groote bekwaamheden. George van Saksen en graaf Eduard van OostFriesland brachten Groningen zeer in het nauw. Groningen riep toen de hulp van Gelderland in. De Geldersche stadhouder van Groningen, Van Groningen- Marwh'ck, verbitterde de Groningers en trachtte onderwerpt zkh fe handnaven, door de gilden der stad in opstand te brengen tegen de heeren van den Stadsraad. En toen de Gelderschen in Groningen een kasteel met sterke bezetting wilden hebben, besloot de stadsregeering, met de regeering te Brussel te onderhandelen. Ook de Ommelanden sloten zich hierbij aan. Bh' het verdrag van Grave moest Gelderland Groningen en Drente aan Karei V afstaan. De landvoogdes zond George Schenk van Toutenburg, stadhouder van Friesland, die in 1536 de huldiging van keizer Karei aannam. Karei van Gelder had nu in zijn eigen hertogdom Gelderland weinig meer te zeggen. Hij stond het bij geheim bezwijkt verdrag in 1534 aan Frankrijk af, wanneer hij kinderloos zou sterven. De Geldersche landdag weigerde echter zijn plannen ten opzichte van Frankrijk goed te keuren en dwong hem, Willem van Gulik tot zijn opvolger te erkennen. Karei overleed kort daarop (1538). De jonge Willem van Gulik, Kleef en Berg, die Willem van nauwe betrekkingen met de Protestantsche vorsGlu*k- ten in Duitschland aanknoopte en wiens zuster met Hendrik VIII van Engeland zou huwen, kon het middelpunt worden van een groote anti-keizerlijke coalitie en tevens gevaarlijk voor de Roomsche kerk. Toen in 1542 de oorlog tegen Frankrijk uitbrak, nam de hertog er onmiddellijk deel aan. Maarten van Rossum plunderde tot bij Antwerpen en bemachtigde Amersfoort. Met achterstelling van alle andere plannen rukte Karei V nu zelf met 36,000 man op, veroverde Willems gebied en dwong hem in 1543 te Vénlo, afstand te doen van 44 Gelre en Zutphen. Hij beloofde tevens, zijn protestantsche sympathiën te zullen laten rusten. Zoo waren dan al de Nederlanden onderworpen aan de Bourgondisch-Oostenrijksche dynastie. Karei V had echter overal de privilegiën moeten bezweren. Zijn macht was dus voorloopig in de veroverde gewesten, de z.g. Nieuw Nederlandsche, niet heel groot. § 21. HET RELIGIEUZE LEVEN. (I.) Omstreeks 1000 was de kerstening dezer landen voltooid. Door zich echter te onderwerpen aan den bisschop van Rome en de Roomsche hiërarchie, verdonkerde het persooni^de^la* te ' geloofsleven en schoof de veelvormige toestel den Christus der R°omsche kerkregeering zich tusschen God en de menschelijke ziel, zoodat voor de massa van het volk, het geloof in den Christus plaats maakte voor het geloof in de kerk. De vereering der heiligen en van Maria sloot het oog der ziel verder voor den eenigen Middelaar, terwh'1 de praktijk der goede werken de beseffen van schuld en zonde deden verflauwen, zonder welke geen waarachtige verootmoediging en dus geen verbetering des levens bij de breede massa gezien wordt. ] ; Toch wekte en steunde de kerk de zedelijke beseffen, kweekte ze eerbied voor de regeerende machten en maakte aldus een geregeld leven in' Maatschappij en Staat mogelijk. Omstreeks 1300, na de kruistochten, staat de Roomsche kerk op het toppunt van haar macht. Verschillende oorzaken hebben er echter toe meegewerkt, het geloof in de kerk te schok- Kerk °eschn kt ken" ^e ^er^ oe^ende op haar uitgestrekte goede' ren niet alleen geestelijke, maar ook wereldlijke macht uit en daardoor ontstond er een voortdurende strijd over de benoeming der kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders. Zoo werd de bisschop van Utrecht, onder wien bijna de geheele Noordnederlandsche kerk behoorde, eerst door den keizer benoemd. De Paus betwistte den keizer dit recht en in den stryd, die hieruit ontstond, was ook de bisschop van Utrecht betrokken. Willem, de groote voorstander van keizer Hendrik IV, dreef op het concilie te Worms (1061) de afzetting van den „meineedigen monnik op den pauselijken troon" door en vervloekte hem kort voor zijn dood. 45 Toen de keuze aan de kapittels gekomen was, hadden naburige vorsten daarop een beslissenden invloed. Onwaardigen werden tot bisschop gekozen. Bisschop Otto II stierf met het zwaard in de hand (Anen) evenals Guy van Henegouwen. Vele bisschoppen waren leeken bij hun keuze en hadden van de herderlijke waardigheid weinig begrip. De Paus, die zijn macht ten nadeele van de aartsbisschoppen wilde vergrooten, kwam dikwijls in tegenspraak met den aartsbisschop van Keulen, waaronder Utrecht behoorde. Toen het groote* Schisma in de Roomsche kerk 't Schisma, uitrak (1377), vervloekte de Paus van Rome dien te Avignon en omgekeerd, wat aan het gezag van de hiërarchie in 't besef van het volk groot nadeel toebracht. Zelfs Geert Groote verklaarde, er geen eed op te kunnen doen, wie de ware Paus was. De Paus van Avignon schonk het Bisdom Utrecht aan Reinout van Vianen, die van Rome aan Floris, bisschop van Munster en men wist niet, wien te gehoorzamen. Rudolf van Diepholt werd later door de kanunniken gekozen: de Paus plaatste Zweder van Kuilenburg er tegenover en ook in Utrecht ontstond een Schisma. De drie Staten van Utrecht richtten nu een manifest tot de Vorsten, heeren, geestelijken en gemeenten der Christenheid, waarin zij klaagden over het onrecht, hun door den Paus aangedaan en zich beriepen op een concilie. In de geestelijke zaken kwam een chaotische wanorde. De orde keerde wel terug met David van Bourgondië, maar ook de verheffing va,n dezen onwettig geborene door een leger van 30.000 man schokte het vertrouwen in de hiërarchie niet minder. De hooge geestelijkheid van Utrecht, de kanunniken der vijf kapittelkerken, gaven geen voorbeeld van gehoorzaamheid en godsvrucht, integendeel, zij heerschten over den bisschop. In 1292 staakten de kapittels den kerkedienst, omdat zh' zich benadeeld achtten door den bisschop. In 1321 dwongen zij hem, de rechtspraak over geschillen, die hen raakten, aan de vijf dekens der kapittels over te laten en in 1364 ontnamen zij hem de tucht over de leden van hun college. Werd de bisschop aangeklaagd door den deken van het domkapittel, dan moest hij verschijnen voor het generaal kapittel en zich aan zijn rechtspraak onderwerpen ; weigerde hij, dan zou men hem bij den aartsbisschop of den Paus een proces aandoen. Vijf kanunniken zouden als ge- 46 deputeerden zorgen voor de naleving dezer bepalingen. Later werd den bisschop het recht ontnomen, lasten of schatting te eischen zonder hun toestemming, al ware het op 's Pausen gezag. In het laatste geval moest hij ze tegen den Paus verdedigen. Zijn voornaamste geestelijke ambtenarenen zou hij niet benoemen zonder toestemming van het generaal kapittel. Was de toestand der hoogere geestelijkheid aldus, die der lagere was niet beter. Onvoldoende onderwezen en gevormd, onder toezicht van hen, op wie zelf zooveel viel aan te merken, verward door de herhaaldelijk elkaar tegensprekende bevelen van ware en schismatieke bisschoppen, leefde zij in onverschilligheid voor hooger leven öf met onbegrepen heimwee uitziend naar hervorming der kerk. Ook de monnikenorden, dié in den tijd van hun opkomst voor de geestelijke en stoffelijke ontwikkeling zooveel hadden gedaan, waren in diep verval. § 22. HET RELIGIEUZE LEVEN. (II.) Het volk verstond van de Latijnsche kerktaal niets Het religieuze en vond geen bevrediging voor zijn zielsbehoeften van^d^Kerk5 in de kerk en Z0°ht 26 duS er buiten" De sekten staken het hoofd op. Zoo vertoonde zich in het begin der 14de eeuw die der „vrije geesten", welke het gezag der hiërarchie, vasten- en heiligendagen, boetedoening en monnikenleven verwierpen en in eenigszins pantheïstisch getinte mystiek hun troost zochten. Ook de Engelsche sekte der Lollards had hier haar vertakkingen. Omstreeks 1350 teisterde een vreeselijke pest West-Europa. Naar ruwe schatting werd een derde van alle menschen ten grave gesleept. Den nood der ziele trachtte men te stillen door boete en zelfkastijding. Geeseltochten werden georganiseerd. Zoo trokken 400 Dordtenaren en 300 inwoners van Sluis in 1349 over Leuven en Namen naar Doornik. Bh' of in elke stad, waar men doortrok geeselde men zich, zingende: „nu slaat u zeer, tot Christus eer, om Godswil laat de zonden meer". Een leek trad daarna op met een brief van Christus (niet van de Heilige Maagd), aanmanend tot boete en berouw; 33 of 34 dagen duurde zulk een tocht: eene herinnering aan de 33 of 34 jaren van Jezus' leven op aarde. Deze tochten droegen een anti-kerkelijk karakter: geestelijken werden geweerd. 47 Omstreeks 1375 vertoonde zich onder den invloed van pestziekte en watervloeden de sekte der „dansers". Van Aken en Keulen breidde zich een soort danswoede als een epidemie uit over Gelre, Luik en Vlaanderen. Van dorp tot dorp en van stad tot stad danste een met bloemen versierde menigte, door visioenen geschokt, waarin men zocht, wat de kerk niet schonk: rust voor het zondaarshart. Ook deze beweging stond vijandig tegenover de kerk. Het voortgaand bederf der Kerk deed in het Hervormings- Tjtrechtsche bisdom op het eind der 14de eeuw een groote hervormingsbeweging ontstaan. Jan Ruysbroeck (f 1381), prior van Groenendaal bij Brussel, had door zijn boeiende geschriften in de volkstaal velen met den vromen geest der mystiek bezield. Eén dergenen, op wiens vorming hij grooten invloed had, was Geert Groote, zoon van een Deventer schepen, een man van de wereld, J9etv} die zich later bekeerde en als boetprediker optrad» Groote. , ,,,,,, ,, , •• ■, In een haren kleed gehuld, geeselde hij van den kansel de gebreken der menschen en vooral der geestelijken, onder grooten toeloop van volk. De geestelijkheid wist echter te bewerken, dat hem het prediken verboden werd. Hij beriep zich op den Paus, doch stierf vóór deze uitspraak had gedaan (1384). Voor het afschrijven van boeken had hij te Deventer eenige klerken aangenomen. Floris Radewij nszoon van Leerdam, die zich bij hen had aangesloten, kreeg van Groote vergunning, om met hen samen te blijven wonen onder zijn bestuur. Zoo ontstonden de „Broeders des Gemeenen Levens" (1381). De broeders of fraters legden geen belofte af en leefden als gewone burgers in hun fraterhuis. Enkele jaren later stichtten sommige broeders een klooster te Windesheim. Fraterhuizen en kloosters verrezen in menigte, hoewel de geestelijkheid hen zeer bemoeilijkte. Het concilie van Constanz beschermde hen echter, 't Concilie van Bazel droeg hun de hervorming der kloosters op. Een der beroemdste figuren uit den kring van Windesheim was Thomas van Kempen, bij Keulen. Zijn werk „De navolging van Christus" prijst de praktijk der godzaligheid aan: nederigheid, zelfverloochening, liefde tot Christus en in Hem tot alle deugd. In den kring van Thomas groeide Johan Wessel Gansfort op (1419—1489). In de fraterschool te Zwolle, aan de hoogescholen 48 van Keulen, Heidelberg, Leuven en Parijs vormde hy zich tót , een der bekwaamste en verlichtste theologen van Voorloopers zijn tijd. In Italië, Frankrijk en Duitschland kende der men nem ajg net mun^i'^ bet licht der wereld. Hij stelde zich scherp tegen de Roomsche ^.kerk en plaatste het gezag van den Bijbel boven alles: het Woord was voor hem de Bron des geloofs. Krachtig verzette hij zich tegen biecht, kerkban, transsubstantiatie, aflaat, heiligenvereering en rozenkrans. Geen wonder, dat onze hervormer om zulke ideëen vervolgd werd. Hij week naar Groningen (1479), waar een zijner geestverwanten, Willem Frederiks, weldra de politiek leidde. Daar Groningen in die dagen feitelijk een republiek was en ook bisschop David van Bourgondië Wessel Gansfort beschermde, kon hy hier rustig tot zijn dood blijven. Een zijner leerlingen was de beroemde Rudolf Agricola (1442—1485) van Bafloo, die ook krachtig optrad tegen de mis, het celibaat en de leer der goede werken. Onder de priesters en schoolmeesters te Groningen, Aduard, Zwolle en Deventer had Gansfort vurige vereerders, die zijn denkbeelden als heilige relieken bewaarden en op de nakomelingen overbrachten. De bodem in het noorden van Noord-Nederland was gereed, om het zaad der groote Reformatie te ontvangen. In Utrecht vormde zich om David van Bourgondië een groep De van Humanisten. Hun doel was de oude Grieksche Humanisten, jen Romeinsche kunst en wetenschap te beoefenen. In die wereld vonden zy het echt menschelyke. Dit weer te realiseeren beschouwden zij als hun levenstaak. De vele misstanden op kerkelyk gebied werden door hen scherp gehekeld. De Bijbel was voor hen wel een voorwerp van studie, doch niet de Bron des geloofs, zooals voor Gansfort en de zijnen. Alexander Hegius, de vriend van Gansfort, was een der hunnen. Zijn leerling Erasmus was de beroemdste. In zijn boekje „de Lof der Zotheid" voert hij de Zotheid sprekende in, terwijl zy telkens met een beroep op priesters en monniken zichzelf als de hoogste levenswijsheid prijst. Frederici, Murmellius, de groote paedagoog, Hinne Rode, rector te Utrecht, de advocaat Hoen te Den Haag: priesters, advocaten en schoolmeesters waren hun geestverwanten. 49 § 23. LETTERKUNDE, WETENSCHAP EN KUNST. WELVAART. Oorspronkelijk was het Latijn het voertuig der Letterkunde, geleerden en schrijvers. Doch omstreeks 1200 veranderde dit. Toen begon men in de landstaal te schrijven en alle in die taal in Noord- en Zuid-Nederland verschenen belletristische geschriften behooren tot de Nederlandsche letterkunde. ± 1170 vervaardigde Heinrich van Veldeke, een Limburger edelman, het eerste gedicht in de Limburger gouwsprake. Bjj de toenemende ontwikkeling der persoonlijke vrijheid en de opkomst der groote steden werd reeds in de 1ste helft der 13de eeuw in de charters en andere staatsstukken de landstaal gebruikt. In 1225 gaf Willem II van Holland de eerste niet in 't latijn gestelde keur. De clerken, die de spreektaal in schrijftaal moesten omscheppen, waren onze eerste letterkundigen. Eerst vertaalden ze verschillende werken en kregen zoo langzamerhand vaardigheid om ook oorspronkelijk werk te 'leveren. Zoo schreef Willem uit de omstreken van Hulst in Zeeuwsch Vlaanderen (± 1260) het dierenepos „van den Vos Reiiiaerde", waarin onze Middeleeuwsche letterkunde haar hoogtepunt bereikte. De vos is hier de vertegenwoordiger van den kleinen adel, gering van vermogen, maar desniettemin de meerdere van de machtige heeren door zijn listige brutaliteit, waartegen zij in hun domme zelfzucht niet opgewassen zijn. Latere geslachten zagen in den handigen en vernuftigen Reinaert de gelijke van den poorter tegenover den trotschen adel, of de vertegenwoordiger van de schijnheilige monniken. Jacob van Maerlant (naar een dorp bij Brielle) trad tegen den fantastischen onwaren, zedenbedervenden invloed van den Ridderroman op. Hij was een echte volksdichter. Hij stond in hooge gunst bij Floris V van Holland. Met zijn Rijmbijbel bond hij den strijd aan voor de waarheid tegen de leugen. De Spiegel Historiael, een groote algemeene geschiedenis, moest den zin voor ware verhalen aankweeken. Zijn „Der Naturen bloeme" was een natuurlijke historie. Maerlant heeft een dichtersschool gevormd. . Melis Stoke berijmde de geschiedenis van Holland tot Willem den Goeden (1305). Hij vond het een schande, dat velen zooveel vreemde geschiedenissen kenden en zich niet bekommerden om vak buuees, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 4 50 de geschiedenis van hun eigen vaderland. Jan van Boendale, schepenclerk van Antwerpen, maakte van Maerlants beginselen een soort systeem, dat als de eerste proeve van aesthetica in onze letterkunde is te beschouwen. Jan van Ruijsbroek wordt met recht de vader van het Nederlandsche proza genoemd. Vele devote geschriften in de volkstaal verschenen. Zij brachten, zij het ook bij gedeelten, de kennis des Bijbels onder het volk, wekten de lust tot lezen op en droegen er veel toe bij, dat de landstaal het latijn verdrong. Omstreeks 1430 kwam onze letterkunde onder den Rederijkers. invloed van het Bourgondische hof. Het is de tijd der Rederijkers. Tot ongeveer 1580 beheerschen zij onze letterkunde. De oorsprong der rederijkerskamers is te zoeken in den godsdienst: Ze waren eerst vereenigingen of broederschappen van leeken, die onder toezicht van een geestelijke (deken) den godsdienstzin en den luister van den openbaren eeredienst wilden verhoogen. Het vertoonen van stichtelijke tooneelstukken werd weldra het hoofddoel en zoo vervormden de broederschappen zich zeer geleidelijk tot rederijkerskamers. Eerst hadden de vertooningen plaats in de kerk en werd er in het latijn gesproken, later op het kerkhof, waar de volkstaal gebruikt werd. De kamer treedt op den voorgrond, de persoon op den achtergrond. Bij openbare feesten spelen zij een groote rol. Hun wedstrijden, de landjuweelen, waren schitterende volksvermaken. Allerlei onderwerpen werderi er ten tooneele gebracht. Eerst werden ze door de regeering gesteund, doch toen ze ook haar gebreken in hun spelen behandelden en bovendien kerkelijke misstanden hekelden, veranderde dit. De Rederijkers waren dikwijls de dragers van nieuwe ideeën en hebben op de geestelijke ontwikkeling van ons volk grooten invloed gehad, doch onze taal is door hen bedorven. Zij vervormden haar tot een half Fransch brabbeltaaltje. Utrecht was van ouds het geestelijk middelpunt Wetenschap. ^er Nederlanden. Zijn domschool was reeds in de eerste helft der Middeleeuwen beroemd. ± 1350 leefde er een kanunnik van den Dom, Beka, schrijver van een belangrijke kroniek over de geschiedenis van Utrecht en Holland. Omstreeks dienzelfden tijd woonde er Philips van Leiden, vicaris van den bisschop. Ten behoeve van Willem V van Holland schreef hij een merkwaardig boek over het recht van den Staat. Hu' be- 51 weert, dat de vorst onrechtmatig weggeschonken privileges terug mag nemen; de vorstelijke macht moet krachtig zijn, ver verheven boven de aanmatigingen van adel, geestelijkheid en steden. De grooten mogen geen zitting hebben in 's vorsten raad, de kasteelen moeten geslecht en het leenstelsel moet zooveel mogelijk beperkt worden. De vorst moet op de steden steunen, doch de gilden niet begunstigen, opdat de steden niet te lastig worden. Alle onderzaten dienen gelijke bescherming te genieten van een vorst,, die door eigen gekozen, afzetbare beambten regeert. Deugd en wetenschap zijn gelijk van geboorte. Er moet vrijheid van handel zijn, behalve in tijden van gebrek. Dit is het stelsel der Kabeljauwsche Staatsparty, dat later ook door de Bourgondische vorsten gevolgd werd. Het hof der Bourgondische bisschoppen van Utrecht was een voedsterplaats van tal van geleerden in de theologie, philosophie en geschiedenis. / Bekende geleerden uit dien tyd waren ook: de Vlaming Cassander (van Kadzand), een groot voorstander van de gematigde opvatting in de theologie, die hoopte op en werkte voor de bij legging der geschillen; Gerard Mercator van Rupelmonde, een beroemd geograaf, (projectie van Mercator); Gemma Frisius, een beroemd sterrenkundige, hoogleeraar te Leuven, welks hoogeschool in de eerste helft der 16de eeuw haar hoogsten bloei beleefde. De bouwkunst wrocht vele schoone kerken, die, Kunst. uft godsdienstzin door het volk bezocht, grooten invloed op den kunstzin van onze natie oefenden. Fraaie staden gildehuizen leggen daarvan getuigenis af, evenals de beroemde glasschilderingen van de gebroeders Crabeth (1550), de altaarstukken van Jan en Hubert van Eyck en de gravures van Jan van Schoorl en Lucas van*Leiden. Reeds vroeg was de Nederlandsche muziek beroemd. In de 15de en 16de eeuw gaven onze musici den toon aan in Europa. De Nederlanden behoorden tot de welvarendste Welvaart. iancien van Europa. De handel tusschen Noorden Zuid-Europa vond hier zyn centrum. Brugge, Antwerpen en Amsterdam waren achtereenvolgens de voornaamste handelssteden. Ook de nijverheid, eerst in Vlaanderen en Brabant hoog ontwikkeld, verplaatste zich later naar het Noorden. De visschery', waaruit de vrachtvaart ontstond, had van ouds haar 52 zetel in Holland en Zeeland. In den Bourgondischen tijd was de welvaart het grootst. Doordat echter onder de regeering van de Oostenrijksche vorsten de Nederlandsche belangen werden dienstbaar gemaakt aan de belangen der Habsburgsche monarchie, ging de welvaart hard achteruit. Dit werd zeer bedenkelijk/toen door de Hervorming de geesten in heftige beroering werden gebracht. § 24. DE HERVORMING. We hebben gezien, dat de krachtig ontwikkelde elementen der zelfregeering in hevigen strijd verkeerden met den zich sterk organiseerenden, modernen eenheidsstaat. Deze worsteling scheen ten voordeele van de laatste macht beslist te zullen worden, toen een geweldige omkeering "in het godsdienstige leven plaats greep, die men met den naam Hervorming aanduidt. De Hervorming was hier te lande reeds voorbeBegrö. reid door de school van Wessel Gansfort (t 1489) en toen Luther zijn strijd tégen de leer der goede werken en voor de rechtvaardigmaking door het geloof, tegen de hiërarchie en voor de heerschappij des Bijbels aanbond, vond hij hier bij de ontwikkelden zoowel als bij de ongeletterde menigte innige sympathie. Cornelis Hoen, advocaat te 's-Gravenhage en Hinne Rode, rector te Utrecht, wendden zich in den winter van 1520 op '21 tot Luther om voorlichting inzake de avondmaalskwestie. Zij maakten hem opmerkzaam op de werken van den grooten Groninger, die met klimmende verbazing door Luther werden genoten. „Als ik ze eerder gelezen had, zouden mijn vijanden kunnen meenen, dat Maarten alles uit Wessel had geput, zoozeer komt beider geest overeen," sprak Luther. Door het studeeren van Nederlandsche studenten Voortgang. te wittenberg, door het lezen van Luthers werken, door de propaganda van handelaars, marskramers en reizende kloosterlingen breidde de nieuwe leer zich snel uit. Graaf Edzard van Oost-Friesland en de Hertog van Kleef en Gulik (zie boven) waren de hervorming genegen. De Rederijkers, die uitten, wat er in het volk leefde, behandelden op hun landjuweelen vragen, die ten nauwste met de nieuwe ideeën in verband stonden. Zoo werd te Gent in 1539 de vraag behandeld: 53 „Welc den mensch stervende meesten troest is?" Reeds het volgende jaar werd dit stuk in een scherpe keizerlijke aanschrijving verboden. Want Karei V was tegen de Hervorming. Uit persoonlijke overtuiging (hij was goed Roomsen-Katholiek) en uit politiek (hij was voor eenheid in de kerk evenals voor eenheid in het staatkundige) bestreed hij ze met alle macht. Reeds in 1521 werd het eerste plakkaat tegen de „LutheVervolging. ^„ uitgevaardigd. Het volgende jaar benoemde Karei Francois van der Hulst, raadsheer van het Hof van Brabant, tot Inquisiteur. De Paus wilde zelf de inquisitie regelen en benoemde in 1524 drie pauselijke inquisiteurs, die echter steeds met de Nederlandsche geestelijkheid, vaak ook met de landsregeering, overhoop lagen. De bisschoppen achtten n.1. de bestrijding der ketterij hun taak. Hoewel de werking der inquisitie hierdoor werd belemmerd, vielen er toch weldra vele slachtoffers. Hendrik Voes en Johannes Esch, twee Augustijnen van Antwerpen, bezegelden hun geloof in 1523 met den vuurdood. Twee jaar later werd Willem Dirksz., kuiper te Utrecht, en een jaar daarna Jan de Bakker te Den Haag verbrand; in 1527 „Weijntje Claes", de vrome weduwe van Monnikendam, waarvan het volk in roerenden eenvoud zong: De beul tradt aan om worgen, Doen sloot sy haer oogen fijn, Hebbende int hert verborgen Een trooster niet om sorghen, Verlanghende, thuijs te sijn. Dus lieffelick ontslapen Is Wendelmoeij in den Heer: Maar monniken en papen Die na christenbloedt gapen, Verzaedt worden sy nimmermeer. Zoo werd met straffe hand de Hervorming schijnbaar bedwongen, maar in 't geheim werd de Bijbel gelezen en onderzocht. In 8 jaren tijds verschenen 4 uitgaven van den geheelen Bijbel en-25 van het Nieuwe Testament. Daarenboven verschenen m dezen tijd een menigte andere stichtelijke geschriften. 54 Weder» Door de vervolgingen van hun leeraars beroofd, doopers. sloten velen zich aan bh' de sekte der Wederdoopers, die den kinderdoop verwierpen, evenals het huwelijk, terwijl zy' de gemeenschap der goederen voorstonden. Zy' deden een aanslag op Amsterdam, die mislukte. Munster werd echter door hen genomen, waarna Jan van Leiden er als koning van Sion optrad. Toen de stad echter door den bisschop hernomen was, ging de beweging te niet en sloten vele volgelingen zich aan bij Menno Simonsz., pastoor te Witmarsum. Zij heetten later de Doopsgezinden. Tot dusver had de regeering der landvoogdessen Margaretha van Savoye en Maria, koningin-weduwe van Hongarije, de Hervormden niet tot het uiterste vervolgd, daar zy' sterk onder invloed van het Humanisme stond. Toen Karei V echter in Duitschland het verbond der Protestanten had verslagen (1547), trad hij ook in deze landen scherper op. In 1550 verscheen een plakkaat, waarbij bepaald werd, dat „de mans metten sweerde gestraft en de vrouwen gedolven zouden worden, zoo zy berouw hadden; bleven zy' hardnekkig, dan zouden zij metten vyere gestraft worden." Doch in 1555 moest Karei de Lutherschen in Duitschland vrijheid van godsdienst toestaan by' den godsdienstvrede van Augsburg. Zijn zoon Philips, die hem in hetzelfde jaar hier te lande opvolgde, zou echter de ketterij er niet minder Calvinisme ^ °m ^^rijden. Doch die z.g. ketterij vond juist in dezen tijd nieuwe bezjeling in het Calvinisme. § 25. HET CALVINISME. De Hervormer, die door zijn machtige persoonlijkheid deze richting in het Protestantisme met zijn geest heeft doordrongen, was Johannes Calvy'n. Hy' werd in 1509 te Noyon in NoordFrankry'k geboren en door zijn vader bestemd voor de studie der rechten, doch door den onweerstaanbaren drang van zyn tijd gedrongen tot de studie der theologie. Zyn hoofdwerk is „Onderricht in den Christelijken godsdienst," „een boek, dat in beteekenis alles overtreft, wat eenig zwaard eens krijgsmans of eenige pen van den diplomaat hier op aarde ooit heeft gewrocht" (Wynne). Zich aansluitende bij Augustinus leerde hij, dat uit God, door God en tot God alle dingen zyn. Het absolute gezag over al wat is, berust by Hem, Die door Zijnen Heiligen Geest 55 onmiddellijk gemeenschap oefent met het creatuur, dat van eeuwigheid bestond in Gods gedachte, in den tijd in het aanzijn is geroepen, om tot de eeuwigheid met Hem gemeenschap te hebben. De mensch is in al zijn denken en doen, begeeren en willen, in al zijn levensuitingen een instrument in de hand van een Almachtig God, die in Jezus Christus als een Vader voor hem zorgen wil. Als zondaren zjjn allen gelijk voor God: niemand heersche over den ander: geen priesterheerschappij in de Kerk. Vrijheid voor de volken en voor den mensch als mensch d. w. z. gebondenheid aan de ordinantiën Gods. Calvy'n trad in 1538 te Genève op en heeft in aanhoudenden strijd met den libertijnschen stadsraad zijn gedachten uitgewerkt en in practy'k gebracht. Naar Nederland kwam deze meest zuivere belichaming der Christelijke idéé „met een eigen „wel sluitend stelsel van godgeleerdheid, met een eigen plan „van democratische kerkorde, doordrongen van een streng zede„lyken zin en evenzeer voor de zedelijke hervorming der mensch„heid als voor hare godsdienstige ijverend. Tegenover het „Roomsche levensbeginsel stelde het^ Calvinisme een eigen „levensbeginsel. En in den oorlog, die volgde, was het Calvinisme krachtig genoeg, om den gemeenen vijand te weerstaan." (Fruin). „Het was de hoogste ontwikkelingsvorm in het godsdienstige „en staatkundige beginsel der 16de eeuw." (B. van den Brink). Niet van uit Frankrijk, waartegen een nationale haat de bevolking bezielde tengevolge van de oorlogen van Karei V tegen Frans I (wat Walsch is, valsch is, sla dood!), maar uit Wesel, Emden, Engeland en vooral uit Genève zelf door persoonlijken omgang van vele Nederlanders met Calvy'n en diens opvolger Beza deden de nieuwe ideeën hun intocht in ons land. Op den staatkundigen toestand hadden zy' grooten invloed. Calvy'n leefde en werkte in de republiek Genève en vond eiken regeeringsvorm op zich zelf goed. De volken zijn er niet om de regeeringen, maar omgekeerd. In de veelheid der raadslieden is de wysheid der koningen. De wil Gods, blijkende uit de historie van een volk, beslist over den regeeringsvorm. Het volk moet de overheid gehoorzamen om Gods wil, doch die overheid de rechten van het volk in zijn organische levensuitingen eveneens eerbiedigen om dezelfde reden. Doet de'overheid dit niet, dan is verzet plicht. De elementen der zelfregeering kregen door 56 het Calvinisme nieuwen steun in het volksgeweten bij de verdediging der historisch geworden rechten. De opkomende eenheidsstaat, die zich bijna vereenzelvigde met de monarchaal geregeerde Roomsche Kerk, werd ook met deze gehaat. Had het Lutheranisme geleerd, dat het volk zich niet mocht verzetten tegen de overheid en het Anabaptisme door zijn buitensporigheden de harde maatregelen der regeering bijna gerechtvaardigd, het nu zegevierende Calvinisme inspireerde de bevolking om voor zijn rechten en vrijheden pal te staan; eerst, waar het de consciëntie gold, daarna in het staatkundige. In de heilige overtuiging, van eeuwigheid uitverkoren te zijn tot zijn roeping in dit leven, de eere Zijns» Gods boven alles stellende, zich in Zh'ne hand een instrument gevoelend, gedragen, hoe het ook ging, door de almachtige kracht des Eeuwigen, was de overtuigde Calvinist een geducht tegenstander voor den Spaanschen Habsburger, die het er op gezet had, de vrijheid van geweten te vernietigen en aan de staatkundige rechten een eind te maken.. § 26. VAN DE ONDERWERPING VAN AL DE NEDERLANDEN TOT 'T VERTREK VAN PHILIPS II NAAR SPANJE. Na de onderwerping van Gelderland zette Karei V Verdrag van de eenheidspolitiek krachtig voort. In 1548 wist ugs urg. n-j op (jen rijksdag te Augsburg te bewerken, dat al zh'n Nederlanden samen een der 10 kreitsen zouden uitmaken, waarin het Duitsche Rijk verdeeld was. De Nederlandsche gewesten zouden samen den Bourgondischen kreits vormen, hun rechten en vrijheden behouden, de bescherming des Rjjks genie-ten, evenals andere Duitsche Staten en in de gewone lasten zooveel opbrengen als twee 'keurvorsten, doch hun eigen rechtspraak behouden. De gewesten werden nu door het Duitsche Rh'k tegenover Frankrijk bescnermd. De rijksdag gevoelde zich echter te zeer bezwaard door de verplichting tot bescherming tegen Frankrijk en bepaalde in 1555 na Kareis nederlaag, dat alleen bescherming kon worden verleend aan landen, die zich aan het rijkskamergericht onderwierpen, waardoor de band weer zeer los werd. 57 In het volgende jaar, 1549, werd er eenheid in de Pragmatieke erfopvolging gebracht. Zoo toch Philips stierf Sanctie. yoór zjjn vadeI.; m0est in sommige gewesten Philips' zoon, in andere Kareis zuster opvolgen, waardoor de met zooveel moeite verkregen eenheid weer te niet zou gaan. Daarom werd nu de erfopvolging voor alle gewesten gelijk geregeld bij de pragmatieke Sanctie, die de opvolging in de mannelijke en vrouwelijke linie van den keizer in alle gewesten voor eeuwig vaststelde. In 1555 deed Karei V afstand van de regeering te Afstand. midden der Staten-Generaal, tot dat doel te Brussel samengeroepen. Met leedwezen zag men den verouderden keizer de regeering neerleggen. Hij was hier geboren en opgevoed en heeft met talent zijn regeertaak in het gebied, waarin, de zon niet onderging, vervuld. Hij kende het Nederlandsche volk en wist, wat het kon verdragen. Hij versterkte de kracht der centrale regeering en eerbiedigde toch de volksrechten, waarop de Nederlanders zoo jaloersch waren. Toch was zijn regeering voor ons land niet voordeelig. De oorlogen, in 't belang der Habsburgsche monarchie ondernomen tegen Frankrijk, of in 't belang van zijn zwager tegen Denemarken, benadeelden onzen handel en scheepvaart zeer. Zware beden, veelvuldig herhaald, veelal in 't belang van zijn wereldpolitiek, drukten de welvaart. Het wijze bestuur zijner landvoogdessen en de tegenstelling met de gehate regeering van zijn zoon hebben echter van zijn regeering bij de Nederlanders een gunstige herinnering achtergelaten. Zijn opvolger, Philips II, was een geheel ander Philips II. man Hij was in Spanje opgevoed en een echte Spanjaard. Deftige afgemetenheid en trotsche hoogheid kenmerkten hem. Vurig Roomsch Katholiek, was hij vast besloten de heerschappij van het Roomsche geloof te handhaven, veel strenger dan de hooge ambtenaren uit zijns vaders tijd, die doordrongen waren van de denkbeelden van Erasmus. De absolute monarchie ook in Nedèrland te vestigen was zijn ideaal. Van volksrechten had hij geen begrip. Met de belangen van deze gewesten zou voortaan geheel, niet meer gerekend worden: zij waren een voorpost van Spanje in Noord-Europa. Besluiteloos van aard en wegens zijn hoogmoed zelden mondeling, maar meestal schriftelijk de zaken afdoende, zelfs met den 58 secretaris, die in zijn onmiddellijke nabijheid werkte, bracht hij zijn dienaren dikwijls op een hachelijk oogenblik in de grootste moeilijkheden. Hij was een noeste werker, doch zijn werkkracht richtte zich op kleinighéden, ter^vh'1 groote dingen dikwijls onafgedaan bleven. Van 1555—1559 regeerde Philips geheel anders Proef met den dan zijn vader. Onder Karei V had de Raad van R. van State. State weinig beteekend. De beide andere Raden en de voorname ambtenaren regeerden het land met de landvoogden. Philips II gevoelde als Spaansche grande weinig voor een regeering door burgerlijke ambtenaren. Hn' besloot met den jongen adel te regeeren. Daarom gaf hij den Raad van State veel invloed. Negen Nederlandsche edelen wer#den tot lid. van de Orde van het Gulden Vlies benoemd, o.a. Oranje, Egmond en Hoorne. Philips hoopte, dat de edelen de Staten zouden bewegen tot het toestaan der beden. Het . toestaan en de inning . daarvan gingen zeer ijneregeering moejj^ji; qd cahier de remonstrance is reeds °* gewezen. In 1556 eischte de koning tot bede den lOOsten penning van alle onroerende goederen en den 50sten van alle roerende. De gewesten weigerden en Philips liet zijn eisch vallen. Ook de opneming van gelden in mindering der gevorderde bede werd geweigerd door de Staten van Brabant, zoolang de koning niet hun grieven inzake de rechtspleging e.a. had weggenomen. Friesland weigerde den 2den termijn van een bede, reeds onder Karei V toegestaan, zoolang de grieven, waarover men klaagde, niet waren opgeheven. In 1558 riep Philips de Algemeene Staten te Atrecht samen en vroeg weer den honderdsten en vijftigsten penning en verhooging van de belasting op zout en wijn voor 4 jaar of een groote som ineens, doch het werd geweigerd. Gelukkig voor Philips, dat de oorlog met Frankrijk gunstig verliep. In 1557 behaalden zijn troepen een overwinning bh' St. Quentin en in 1558 bij Grevelingen. Frankrijk sloot nu de vrede van Chateau Cambresis (1559), die zeer voordeelig was voor Philips. Nu kon hij naar zijn geliefd Spanje vertrekken. Eerst werd echter het bestuur dezer landen geregeld. In plaats van Emanuel Philibert van Savoye, die van '55—'59 landvoogd was, stelde Philips tot landvoogdes aan Margaretha van Parma. Onder haar werden over de gewesten stadhouders aangesteld: 59 o.a. over Holland, Zeeland en Utrecht Willem van Oranje, over Vlaanderen en Artois Egmond, over Henegouwen Bergen, over Doornik Montigny, over de 4 Noordelijke gewesten Aremberg. Toen Philips bij zijn vertrek een bede van 3 millioen vroeg, verklaarden de Staten, dat zij genegen waren, haar toe te staan, mits de vreemde troepen verwijderd werden en het land geregeerd werd in overleg met de edelen des lands. Bovendien wilden zij de bede zelf weer innen, waarvan Philips niets wilde weten. Hevig verontwaardigd verliet de koning het land. Voortaan zou de Raad van State weer zooveel mogelijk worden uitgeschakeld. De landvoogdes moest met Granvelle, Barlaimont en Viglius van de staatszaken kennis nemen en slechts aan den Raad van State meedeelen, wat deze heeren gewenscht achtten. Het driemanschap, waarvan Granvelle de leider was, kreeg den naam van Consulta of achterraad. De vacante posten werden mede op zijn advies vervuld. Geen wonder, dat er nu een hevige strijd uitbrak van de voornaamste leden van den Raad van State tegen den man, wiens stelsel Philips nu voortaan zou volgen. § 27. HET VOORSPEL VAN DEN 80-JARIGEN OORLOG. (I.) De meest bekwame leider van het verzet tegen de antinationale regeering was Willem, prins van Oranje Oranje. ^15g3—1584). Zijn vader was Willem van Nassau, de Rijke bijgenaamd, van wege zijn 12 kinderen, waarvan er vier hun leven gaven voor onze vrijheid, en zijn moeder Juliana van Stolberg, die met vrome berusting in Gods wijs bestuur haar kinderen zich zag geven in den strijd tegen de dwingelandij. Op 11-jarigen leeftijd erfde Willem van zh'n neef Réné het prinsdom Oranje. Karei V gaf hem toestemming, deze erfenis te aanvaarden, zoo hij te Brussel in het Roomsche geloof werd opgevoed. De afstand tusschen Protestant en Roomsch was in dien tijd nog niet groot, zoodat zijn ouders hierin toestemden. Op 18-jarigen leeftijd huwde hij met Anna van Buren, een der 1 rijkste erfdochters van de Nederlanden. Bh' Karei V stond Oranje in hooge gunst. Op 22-jarigen leeftijd kreeg hij zitting in den Raad van State en het bevelhebberschap over het leger tegen Frankrijk werd hem tijdelijk opgedragen. Bij de'onderhandelingen, die den vrede voorafgingen, was hij tegenwoordig 60 en behoorde met Alva onder de gijzelaars. Later moest hij de keizerlijke insignes aan den opvolger van Karei V overbrengen, wat hem uit eigen zak 1 millioen kostte. Een al te weelderige levenswijze putte zijn financiën uit. „Dcor afkomst, opvoeding, begaafdheden en karakter was hij bij' uitnemendheid gevormd, om Nederland te verlossen uit Spaansche macht en pauselijken dwang. In kennis der menschen en der wereld was hij volleerd, als veldheer bekwaam, als staatsman onvergelijkbaar." (Groen). De gave der echte welsprekendheid, die treft door de kracht der argumenten, bezat hij in groote mate. Zijn grootste tegenstander was Granvelle. Gran elle ^ntonius Perenot, heer van Granvelle, was de zoon van den kanselier van Bourgondië en dus, hoewel niet van adel, toch van aanzienlijke afkomst. Ervaren diplomaat, ingewijd in de staatsgeheimen der Bourgondische monarchie, ten volle bekend met de ingewikkelde constructie der regeermachine in de Nederlanden, doorkneed in de macchiavellistische beginselen der toenmalige politiek, vol eerbied voor de traditiën van het Habsburgsche huis, gematigd van aard, .scheen hij de aangewezen man, om de landvoogdes ter zijde te staan in haar moeilijke taak. Zijn heerschzucht en hebzucht, zijn pronkzucht en weelde en zijn niet onbesproken levensgedrag stonden hem echter zeer in den weg. Voo a Naast deze beide mannen stonden anderen. Aan medestanders 'S Prinsen z"de vooreerst de markies van Bergen, ' een zeer bekwaam en standvastig man, die niets wilde weten van een strenge vervolging der ketters, welke dan ook in zijn stadhouderschap Henegouwen talrijk werden. Dan de graaf van Egmond, niet zeer bekwaam, maar populair, een volmaakt hoveling en dapper soldaat, maar overigens van weinig beteekenis, ij del en zonder eenig politiek doorzicht. Ook Hoorne en Montigny behoorden tot de aanzienlijke edelen. Granvelle's medestanders waren de Fries Wigele of Viglius van Aytta, een beroemd jurist, scherpzinnig en geleerd, op godsdienstig gebied nog gematigder dan Granvelle, van de denk- i beelden van Erasmus doortrokken en evenals deze, buigend en' wijkend, zonder veel karakter, en even hebzuchtig als Granvelle. Verder de graaf van Barlaimont, middelmatig in veel, maar ijverig Roomsch, voor wien 's konings wil wet was en bij wien de hebzucht ook een groote rol speelde. 61 Philips, die bij zijn vertrek de verwijdering der Verzet. Spaansche troepen beloofd had, moest, daar ook Granvelle en de landvoogdes, bevreesd voor oproer, er voor waren, zijn belofte wel gestand doen en riep ze in 't begin van 1561 terug. Nieuwe kerke» Gaf Philips in deze zaak toe, niet alzoo waar het lijke indeeling. de belangen van de Roomsche kerk betrof. Reeds Karei V had het plan overwogen, de kerk dezer landen los te maken van het buitenland, wat hem met den Staat was gelukt. Philips vatte dit plan weer op en Sonnius, domheer van Utrecht, regelde op zijn bevel deze zaak met Paus Paulus IV. De kerk zou verdeeld worden in drie aartsbisdommen (Utrecht, Kamerijk en Mechelen) en vijftien bisdommen. Daardoor zou zij niet meer staan onder de aartbisschoppen van Keulen, Trier en Rheims. Men kon nu door nauwlettend toezicht de ketterij tegengaan. Granvelle werd als aartsbisschop van Mechelen het hoofd deikerk in de Nederlanden. Van alle zijden vond deze nieuwe kerkelijke indeeling hevige bestrijding. De edelen konden zonder het doctoraat in de theologie, dat ze alleen goed voor burgers waanden, geen bisschop worden. De geestelijke heeren, die op voordracht van Philips door den Paus benoemd werden, zouden zitting hebben in de Staten der gewesten, en daar hechten steun vormen voor de politiek van Philips en den invloed van den adel weer verminderen. De hoogere geestelijken moesten een deel hunner inkomsten afstaan aan de nieuwe bisschoppen, evenals in sommige gewesten hun zetel in de Staten, waardoor ook zij tegen de nieuwe regeling waren. De lagere geestelijken vreesden strenger toezicht wegens het slechte leven, daft ze leidden of de kettersche leer, die ze in 't geheim waren toegedaan. Het geheele volk vreesde voor de beruchte Spaansche inquisitie. In plaats van matiging der plakkaten, waarop men zoo herhaaldelijk had aangedrongen, was nu in elk geval een strenger optreden tegen de ketters te wachten. En dit stuitte ook den hoogen ambtenaren, meerendeels Erasmiaansch gezind, tegen de borst. Meer en meer gevoelde het volk de vervolging om het geloof als een stuitend onrecht, omdat de Protestanten in Duitschland en Engeland reeds vrijheid van godsdienst hadden en ze in Frankrijk door de regeering ontzien moesten worden. Door de geldelijke eischen van de Curie, het geldgebrek van 62 Philips en den dood van Paulus IV, in 1559, die door Pius IV werd opgevolgd, werden de plannen pas in 1561 uitgevoerd, zoodat het verzet zich kon organiseeren. § 28. HET VOORSPEL VAN DEN 80-JARIGEN OORLOG. (II.) Granvelle en de Prins werden ook door persoonersoo ij e lijke gj.ieven gescheiden. De landvoogdes en de grieven. consulta droegen Oranje de vernieuwing der regeering van Antwerpen op, zonder hem, die burggraaf van Antwerpen was, vooraf hierin gehoord te hebben, wat onder Karei V steeds gebeurde. De Prins weigerde te gehoorzamen. Ook werkte Granvelle zijn huwelijk met de Protestantsche Anna van Saksen tegen en de landvoogdes verbood zelfs den stadhouders, aan de bruiloft te Leipzig deel te nemen. 1111 Oranje In den zomer van 1561 schieven Oranje en Egen Egmond mond- aan den. koning over de onverdraaglijke schrijven aan'alleenheerschappij van Granvelle, alzoo de regeePhilips. ring te Brussel tegenover dén koning plaatsend. De Staten van Brabant en de regeering van Antwerpen wendden zich eveneens tot den koning. Tegenover den kardinaal sloten de hooge edelen zich aaneen en Li e 1563 vorm<*en een „Ligue". Zij verlangden een regeering in Nederlandschen, niet in Spaansch-Habsburgschen zin; zh' wilden deze landen niet opgeofferd zien aan 's konings godsdienstige en politieke inzichten. Daarom moest Granvelle plaats maken voor een Nederlandsch gouvernement. Philips wilde de Roomsch-Katholieken in Frank' rijk met Nederlandsche troepen steunen, doch de edelen verklaarden zich in den Raad van State onmiddellijk hiertegen en waren slechts, met moeite tot geldehjken steun te bewegen. De Ligue dreef in den Raad van State door, Montigny naar Spanje te zenden, om Philips over den waren staat van zaken in te lichten, volgens een instructie, hem door de Ligue gegeven. Philips, door Granvelle ingelicht, gaf hem echter nul op 't request. Het voorstel van den Prins, om een super-intendent of stadhouder in Brabant te benoemen, ten einde de Staten te leiden en in bedwang te houden, werd door Granvelle fel bestreden, daar 63 hij meende, dat de Prins zelf'dien post begeerde, wat zeker niet onjuist was. Verder ontried Granvelle de bijeenroeping der Staten-Generaal, waar de Raad van State krachtig voor ijverde, terwijl de Prins van Oranje met vele leden der Ligue en eenige gedeputeerden van Brabant aan den Duitschen rijksdag deelnamen, om den band met 't Duitsche Rijk te versterken, tegen den wil der regeering. Met behulp van Lodewijk van Nassau, 's Prins-en broeder, en Hendrik van Brederode breidde de Ligue zich ook onder den lageren adel uit. In 1563 wendden Oranje, Egmond en Hoorne zich in een heïtig schrijven tot Philips. De drie edelen verzochten ontslag uit den Raad van State, zoo Granvelle gehandhaafd bleef. Ook Margaretha, de landvoogdes, begon op Granvelle verwijdering van den kardinaal aan te dringen en vertrekt. Philips gaf na lang aarzelen toe. Granvelle werd teruggeroepen (1564). , De edelen keerden in den raad van State terug. Zij moesten nu met den Raad van State regeeren evenals van 1555—1559 en Oranje deed zh'n uiterste best om den toestand te beheerschen, doch de verwarring werd steeds grooter. " In zake den godsdienst wilden de Grooten toenaPlannen der dermg tusschen gematigde Roomschen, LutherGrooten. schen en Calvinisten en opneming in één kerkverband. Lodewijk van Nassau, die zelf Luthersch was, en vele relatiën had met Duitsche Lutherschen en Fransche Calvinisten was de ziel dezer plannen. Baudouin, een bekend rechts- en godgeleerde, leerling van Cassander, (vroeger als ketter verbrand), werd door invloed van de Ligue tot hoogleeraar te Douay benoemd en zou deze plannen uitwerken. De man, die zevenmaal van belijdenis veranderde en de zaak der Hervorming groot nadeel heeft toegebracht, mocht voor de plannen der politieke Grooten geschikt zijn, voor het Calvinistische volk was de religie een zaak des harten, de belijdenis de uitdrukking der heiligste waarheden. Deze poging moest dus mislukken (1564). Philips zou er zich ook nooit in geschikt hebben. Onder den invloed van den strengen winter van '64 Egmond naar Qp ,g5 en de armoede, die daaruit ontstond, beSpanje. g]oot dg Raad yan gtate Egmond naar Spanje te zenden, om den koning voor te stellen: grootere macht voor den 64 Raad van State, bijeenroeping der Staten-Generaal en matiging der plakkaten. Bij de beraadslaging over deze zaak in den Raad van State sprak Willem van Oranje de beroemde rede uit, waarin hij de edele taal der gewetensvrijheid luide deed klinken: „Ik ben katholiek en wil van dien godsdienst niet afwijken, maar „toch kan ik niet goedkeuren de gewoonte der koningen, om naar „hun wil het geloof en den godsdienst der menschen binnen „willekeurige grenzen te beperken." Onverrichter zake keerde Egmond terug. Philips wilde in het Roomsche geloof niet de minste verandering dulden. Liever wilde hh' honderdduizend levens verliezen. Een vergadering van theologen, op Philips' wensch samengekomen, ried nu tot oogenblikkelijke afkondiging van de besluiten van het concilie van Trerite, dat in 1563 zijn zittingen gesloten had, en tot eenige verzachting der plakkaten. 'Dit laatste keurde Philips echter af en beval handhaving er van in hun strengsten vorm. Voor deze heillooze bevelen uit Segovia verschenen, ^'edei n ^ hadden de leiders van den lageren adel zich met de calvinistische predikers en gemeenten in verbinding gesteld en, toen de adel ter gelegenheid van het huwelijk van Alexander van Parma in grooten getale te Brussel aanwezig was en men het antwoord van Philips vernam, verbonden een twintigtal edelen zich in diep geheim schriftelijk onder leiding van Jan van Marnix, heer van Toulouse en Nicolaas de Hames, beiden Calvinisten, tot het z.g. Compromis of Verbond der Edelen, dat binnen een paar maanden reeds een driehonderdtal handteekeningen droeg (1565). De hoogere adel, in de Ligue georganiseerd, sloot zich niet bij het Compromis aan, doch hield er wel voeling mee. § 29. HET VOORSPEL VAN DEN 80-JARIGEN OORLOG. (III). De grootste kracht ging echter uit van de kerkeConsistoriën raden der Gereformeerde kerken de z.g. Consis- toriën. Zij omvatten het krachtigste deel der burgerij en de besten uit den adel. Hun organisatie was uitnemend. Tengevolge van de vervolging moesten ze zeer in 't geheim werken. De offervaardigheid dezer Gereformeerden was groot. Vooral de kooplieden maakten onder hen een machtig element 65 uit. In de groote handelscentra en op de Frankforter mis hadden ze gelegenheid om zich aaneen te sluiten en gelden bijeen te brengen voor het groote doel: de vrijheid van geweten. Door middel van de Marnixen, Culemborg en de Hames stond het Compromis in verbinding met de calvinistische kerkeraden, die geregeld in hun synode's samenkwamen. De verbonden edelen wenschten zich in verbinding te stellen met de protestanten in Duitschland, Frankrijk en Engeland, om dan met geweld op te treden. Oranje trachtte nu de Ligue te bewegen, zich aan de spits der beweging te stellen, doch Egmond, Megen en Mansfeld weigerden. Nu ried de Prins Smeek» aan^ om z^ca me^ een smeekschrift tot de land- sc voogdes te wenden. Dit geschiedde en 400 edelen, uit Friesland zoowel als uit Artois en Luxemburg opgekomen, boden Margaretha een request aan, waarin zij verzachting der plakkaten en afschaffing der inquisitie vroegen. De landvoogdes, die zeer onder den indruk was, beloofde matiging of moderatie. De edelen waren hierdoor echter niet voldaan en Margaretha was ontstemd over hun optreden, zoodat de toestand zeer gespannen werd. Hoewel de Grooten en de mindere adel de oude kerk wilden handhaven, schreef de menigte hun andere plannen toe. Onder het volk toch begonnen de calvinistische denkbeelden zich met kracht uit te breiden. Men begon openlijk te prediHagepreeken. ken. Een synode te Antwerpen, waarvan o.a Philips van Marnix lid was, organiseerde onder leiding van Marnix de beweging en besloot de. openbare preek aan alle oorden des lands in te voeren. Men wilde de landvoogdes, die de beloofde moderatie op zeer geheimzinnige wijze voorbereidde, voor een voldongen feit plaatsen. Vele ballingen keerden terug. Bij Antwerpen stroomden soms 20 a 30000 menschen samen, om het Evangelie der genade te hooren prediken. Zij werden beschermd door de gehuurde wachters der consistoriën. De landvoogdes wist niet, wat te doen en wendde zich weer tot het Compromis. Het bestuur hiervan trachtte uit naam der landvoogdes, de afgevaardigden van de Antwerpsche Synode te bewegen, de hagepreeken te staken, doch de volksbeweging was reeds te machtig. Op een vergadering van het Compromis te St. Truijen verschenen De la Grange, Moded en Du Jon, afgevaardigden'van de Synode om de hulp van den adel te vragen. van büdren, 'Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 5 66 Het compromis der gereformeerde kooplieden, in dezen tijd gesloten, kon krachtigen financiëelen steun geven. Nu wendden de edelen zich met een tweede verzoekschrift tot de landvoogdes, waarin zij meldden, dat de consistoriën met hen wenschten samen te werken. Deze samenwerking kwam echter niet tot stand door toedoen van Puins Willem, die wenschte, dat de Calvinisten de Augsburgsche confessie zouden aannemen. Wij konden dan als 10de kreits in den godsdienstvrede van Augsburg deelen en de hulp der Duitsche vorsten verkrijgen. De Synode sloeg dit voorstel echter op raad van Beza af. Nu wenschten de consistoriën zelf op te treden. Twaalf- tot veertienhonderd der voornaamste calvinisten maakten zich gereed, een verzoekschrift in te dienen, waarin men eenige kerkgebouwen in de steden zou vragen. Doch toen brak de beeldenstorm uit. Door twee strenge winters was er veel armoede Beeldenstorm. ontstaan_ Bovendien kwijnde de fabrieksnijverheid in Vlaanderen en Brabant. Het lagere deel van de altijd woelige bevolking dezer gewesten was dus juist in een stemming, om als meermalen in vroegere dagen van woorden tot daden over te gaan. Bovendien hadden vurige predikers als Moded den afschuw van den broodgod (hostie), de beelden, crucifixen en lieve-vrouwen aangeblazen en het als een heilige plicht der Overheid voorgesteld, deze „Santenkraam" op te ruimen. Waar de overheid haar plicht niet deed, zou het volk zelf de hand aan het werk slaan. In West-Vlaanderen begon men reeds in Juli alleen staande kerken te plunderen. De regeering, die gebrek aan geld en troepen had, bleef werkeloos. De beweging greep spoedig om zich heen en toen de Prins den 18den Augustus op bevel der regeering zich van Antwerpen naar Brussel begaf, brak ook daar het oproer den volgenden dag uit. En alsof men op Antwerpen gewacht had, bedreef het gepeupel oogenblikkelijk overal denzelfden moedwil. Veel kostbaarheden werden vernield en vele schatten geroofd. De Beeldenstorm is één dier geweldige gebeurtenisGevolgen. seri) zooais de geboorte van een nieuwen tijd steeds vooraf gaan. donder groote schokken gaat zelden de eene tijd in den anderen 'over. Ook deze schok bracht de beslissing. Philips had nog kort te voren op advies zijner raadslieden eenige matiging beloofd, maar nu was het met zh'n weifeling gedaan en hij besloot, met strengheid op te treden. De landvoogdes, eerst doodelijk verschrikt, gaf vele beloften, waarop de edelen de fout 67 begingen, het Compromis te ontbinden. De calvinisten hielden stand. Het legertje, door de consistoriën verzameld, werd echter bij Oostruweel (ten Oosten van Antwerpen) uiteengedreven. Hun hoofdvesting, Valenciennes, dat geweigerd had, bezetting in te nemen, werd bloedig gestraft. Prins Willem had geweigerd, zich aan het hoofd te stellen, omdat de calvinisten de Augsburgsche confessie niet aannamen. Hij verliet het land, na ontslag uit zijn ambt genomen te hebben. De hertog van Alva wierf, op bevel van Philips, in Italië een leger, waarmee hij in 1567 hier zijn intocht deed, om de ketters te straffen en het regeeringsstelsel van Philips in te voeren. De verbonden edelen en de consistoriën, wier plannen er totaal door verijdeld werden, hebben geen aandeel aan den beeldenstorm gehad. De laatsten beschouwden hem wel als een fout, maar niet als een misdaad. IVde Tijdvak. De tijd van den 80*jarigen oorlog (1568-1648). § 30. VAN DEN BEELDENSTORM TOT DE INNEMING VAN DEN BRIEL. (I). Alva was als veldheer beroemd geworden in den ■^va' strijd tegen de Turken en tegen de Protestanten in Duitschland. Trotsch en heerschzuchtig, in ketterhaat onovertroffen, scheen hij de man, om de plannen van Philips door te zetten. De landvoogdes merkte al ras, dat zij overbodig was geworden en vroeg haar ontslag, waarop aart Alva de landvoogdij werd opgedragen. Spoedig heerschte hier nu een waar schrikbewind. Schrikbewind. Egm0nd en Hoorne werden gevangen genomen, nog vóór Alva de landvoogdij had aanvaard. Herhaaldelijk was Egmond gewaarschuwd, doch een vriendelijke brief van Philips, geschreven, toen het doodvonnis reeds geteekend was, had hem in den val doen loopen. Om Oranje te treffen, werd diens oudste zoon, Philips Willem, die te Leuven studeerde, opgelicht en naar Spanje gezonden. Eerst dertig jaar later keerde hij, geheel verspaanscht, terug. Toch heeft hij zich nooit tegen ons laten gebruiken. Alva richtte nu een „Raad van Beroerten" op, weldra door het volk „Bloedraad" genoemd, bestaande uit 10 of 12 leden, die alle misdrijven, in den* tijd der woelingen begaan, moesten onderzoeken. Alva bepaalde ten slotte het vonnis. Commissarissen van Beroerte, die na den beeldenstorm naar de verschillende gewesten gezonden waren, hadden vele gegevens verzameld. In Valenciennes werden 84 personen ter dood gebracht, de vonnissen bij 69 30, 40 of 50 tegelijk geveld; in 3 maanden tijds 1800 doodvonnissen voltrokken. Een doodelijke schrik beving de natie. De Bloedraad, zonder officiëele aanstelling, door Alva's wil opgericht, schond het jus de non evocando en stoorde zich niet aan het Nederlandsche recht, maar volgde de Spaansche rechtsgebruiken. Ook schond hij het privilege van de orde van het Gulden Vlies, dat van de Leuvensche Universiteit, en de,, rechten der wettige rechtbanken. Toch durf de niemand klagen. Ook Oranje werd voor den Bloedraad gedaagd. Als rijksvorst, als vliesridder, als Brabantsen edelman en als Nederlander teekende hij verzet aan in een welsprekend protest tegen Alva's rechtbank. Zijn goederen werden verbeurd verklaard. Bergen, die reeds in 1567 gestorven was, werd in 1570 ter dood veroordeeld, opdat Alva zich van zijn goederen zou kunnen meester maken. Dit scheen voor hem trouwens dikwijls de hoofdzaak te zijn. De Brins had intusschen niet stil gezeten. Zijn m 1568 a£enten hielden het gansche land door inzamelingen, hijzelf en zijn broeders offerden al wat zij hadden en zoo gelukte het hem, in Duitschland een leger op de been te brengen, waarmee hij als Prins van Oranje en dus als souverein vorst Alva den krijg aandeed. Villers zou Roermond trachten te nemen, opdat de Prins daar met het geheele leger over de Maas zou kunnen trekken. Hij werd echter bh' Daelheim verslagen en gevangen genomen. Zijn bekentenissen brachten Alva met 's Prinsen verdere plannen op de hoogte. Meer succes had Lodewijk van Nassau, die in Groningen binnendrong, Aremberg bij Heiligerlee versloeg (23 Mei), waar deze sneuvelde en cok de eerste der Nassau's, Adolf, zijn bloed voor de goede zaak stortte. De Prins ried nu aan, door Friesland naar Holland te trekken. Lodewijk echter belegerde Groningen en gaf Alva gelegenheid, om, na door de onthoofding van Egmond en Hoorne de mensehen in het Zuiden doodelijk te hebben verschrikt, met snelle marschen naar het Noorden te trekken, waar hij Lodewijks muitende benden zonder veel moeite bij Jemmingen versloeg. De Prins zelf was in September gereed en trok toen met 15000 man over de Maas, een kranige daad, die Alva's verbazing wekte. Alva paste nu, hoewel met meer succes, de taktiek van den Cunctator toe. Steeds ontweek hij den Prins, op zijn weg alles 70 verwoestende, om den Prins te beletten, zyn leger van het noodige te voorzien. Geldgebrek noopte Oranje spoedig, zijn leger weer af te danken. Van opstand was uit vrees voor Alva en doordat het volk weinig vertrouwen stelde in 's Prinsen legermacht geen sprake. Oranje geraakte diep in schulden, waardoor hij voorloopig tot werkeloosheid werd gedoemd en Alva had gewonnen spel. Hij kon nu overgaan tot de verwezenlijking van Plan tot vol» de verdere plannen zijns meesters. De oude politiek tooiing van den^ Bourgondische vorsten, die ook door Karei V eenheidsstaat. , met succes was voortgezet, werd weer opgevat. Allereerst moest er een betere financiëele regeling komen in de plaats van de beden. Het toestaan en de heffing daarvan ging vooral in de jaren van Philips' regeering zeer onregelmatig, waardoor er een voordurend geldgebrek ontstond, , , j!^e zoodat de regeering in de grootste moeilijkheid geraakte. Geen wonder dus, dat zij streefde naar een stelsel van vaste belastingen, die eens voor al werden toegestaan en dan zonder verdere inmenging van de Staten steeds konden worden geheven. Maar juist het feit, dat de Staten de koorden van de beurs in handen hadden, maakte, dat de vorst hen telkens moest samenroepen en raadplegen en zij aldus gelegenheid hadden, om hun rechten en den invloed, dien zij hadden op den gang van zaken, te handhaven. Vaste belastingen beteekenden dus feitelijk invoering van de absolute monarchie, zooals in Castilië was gebleken. Daar bestond zulk een stelsel van belastingen „alcabala" geheeten. Deze belasting was echter reeds in dat land zonder handel zoo lastig, dat zij werd veranderd in een vaste som, die elk district moest opbrengen naar eigen regeling. Toch wenschten Philips en Alva hier de alcabala in te voeren. Daartoe werden in Maart 1569 de Staten-Generaal samengeroepen van de z.g. patrimoniale gewesten (Friesland, Groningen, Drente, Overysel en Gelderland behoorden daartoe niet), om Alva's voorstellen te beoordeelen. Hij eischte: lo. 1 % voor éénmaal van de waarde van alle goederen; 2o. 5 % telkens bij verkoop van de opbrengst van onroerend goed; 3o. 10 % telkens bij verkoop van de opbrengst van roerend goed. Verschillende Staten weigerden en van sommige gewesten het lid der steden. Vooral de 10de penning was zeer gehaat. Wanneer een artikel vier maal was verkocht voor het gebruikt werd, 71 was de prijs ± 40 % gestegen. De 10de penning maakte het leven duur. Het volgende jaar deed Alva, voor het verzet wijkend, nieuwe voorstellen: den lOOsten pennning en 2 jaar lang 2 millioen gulden 's jaars tot afkoop van den lOden en 20sten penning. Weer openbaarde zich een hevige tegenstand, die in Vlaanderen door allerlei concessiën, in Utrecht en andere steden door inkwartiering van Spaansche benden werd bedwongen. De vrede van St. Germain (1570) tusschen de regeering in Frankrijk en de Hugenooten, waarbh' de laatsten een machtige positie kregen, had zeker invloed op Alva's matiging. De Hugenoten konden ons nu gemakkelijk te hulp komen. Toch was hij stellig van plan, er op terug te komen, want een vast belastingstelsel was een der grondzuilen van het nieuwe koninkrijk, dat men wilde vormen en waarvan Brussel de hoofdstad zou zijn. § 31. VAN DEN BEELDENSTORM TOT DE INNEMING VAN DEN BRIEL. (II). Om voor dit koninkrijk één crimineel wetboek te Crimineele krijgen, vroeg Alva schriftelijk opgave van de beordonnan ïcn. staande recnten en gewoonten der gewesten en liet hieruit de crimineele ordonnantiën van 1570 samenstellen. Zij waren in hun soort zeer voortreffelijk, doch het volk vreesde niet zonder reden voor 't verlies zijner oude >rechten. De bisschoppen, die door den tegenstand tegen de nieuwe kerkelijke indeeling nog niet geplaatst waren, begaven zich nu naar hun standplaatsen en begonnen de kerkelijke toestanden te herzien. In verschillende steden verrezen citadellen; te Mechelen werd een arsenaal ingericht en de vreemde troepen werden overal in de steden verspreid. Met ijzeren hand zouden de Nederlanden straks tot een eenheidsstaat worden samengeperst. Toch begon aan het hof te Madrid de partij van Amnestie. p>uy Gomez, Alva's vijand, die door Granvelle en Viglius gesteund werd, machtig te worden. Men wist Philips over te halen, een algemeene amnestie te bevelen. In Februari '69 meldde hij Alva, dat hij den tijd voor algemeen pardon gekomen achtte en in November gaf hij er het bevel toe, maav pas in Juli '70 gehoorzaamde Alva, verbitterd over den weer- 72 stand tegen zijn belastingplannen. Wie tot de Roomsche kerk terugkeerde, kreeg vergiffenis voor al het misdrevené. Op wie niet terugkeerden werden de bloedplakkaten met de meeste strengheid toegepast. Een vreeselijke overstrooming, de AllerheiligenWatervloed. vioed) (jeeo< de wanhoop ten top stijgen. Alleen in Groningen en Friesland verloren 20000 menschen het leven en in de andere zeeprovinciën was de schade en het verlies van menschenlevens eveneens groot. Caspar de Robles, de Spaansche stadhouder, bewees in Friesland en Groningen groote diensten bij de herstelling der dijken en het redden der drenkelingen. De Prins had intusschen zijn verbindingen met ^anr57o'kn ^eder*arid n*et afgebroken. Integendeel, geholpen door uitgeweken edelen als Diederik Sonoy te Kleef, Lodewijk Boisot te Keulen, van Huchtenbroek te Wesel en oud-regeeringsleden als Wezembeke uit Antwerpen, Reinier Cant uit Amsterdam, Pieter Adriaansz. v. d. Werff uit Leiden, Popko Ufkens uit Groningen, Herman de Ruyter van 's-Hertogenbosch, had hij vooral in zijn vroegere stadhouderschappen vele geheime betrekkingen aangeknoopt. De calvinistische kerkeraden en predikanten inden contributiën voor hem. Paul Buys, die namens de Staten van Holland naar Brussel moest, om tegen den lOden penning te protesteeren, maakte in 1569 reeds een sluipreisje naar Duitschland, om den Prins verslag van den toestand te doen. Een uitgebreid aanvalsplan zou in 1570 worden uitgevoerd, doch geldgebrek en de vreeselijke watervloed van dat jaar Veroorzaakten, dat slechts de aanval op Loevenstein door Herman De Ruyter gewaagd werd. Deze stoutmoedige aanval gelukte, doch tien dagen later hernamen de Spanjaarden het slot, waar' De Ruyter den heldendood stierf. De voorbereiding der andere plannen, die bleven steken, bracht den Prins in aanraking met vele mannen, die twee jaren later aan het hoofd van den volksopstand zouden staan. Alva hechtte echter aan de beweging van 1570 ^Pen""*' w^ig waarde en besloot, zijn belastingplannen door te zetten. In 1571 verordende hij, zonder zich verder om de Staten te bekommeren, de heffing van den lOden en 20sten penning. Men beriep zich op- den koning, die echter in Februari '72 bevel gaf, Alva te gehoorzamen. Toch bleef het 73 verzet hevig. Holland en Zeeland vreesden voor verplaatsing van den handel naar de Noordelijke gewesten, de z.g. Nieuw-Nederlandsche, die den lOden penning mochten afkoopen. De gilden in Brussel kwamen in beroering, honderden winkels werden gesloten, de neringen stonden stil, er kwam gebrek. Alva trok zijn troepen in het Zuiden samen, zoodat de steden in het Noorden bh'na geen garnizoenen hadden. Een matiging, waarbij de grondstoffen der nijverheid werden vrijgesteld en de aan vreemdelingen verkochte goederen slechts met den 30sten penning werden belast, baatte niet. De Watergeuzen plunderden de kusten en belemmerden den handel. Geruchten van een Nederlandschen vesper en van een inval uit Frankrijk en Duitschland vermeerderden de onrust en spanning, toen plotseling de Watergeuzen Den Briel innamen en de uitbarsting kwam op een punt, waar Alva ze niet verwacht had. § 32. VAN DE INNEMING VAN DEN BRIEL TOT DE BEVREDIGING VAN GENT. (I). Reeds in 't begin van 1568 hadden velen, die Watergeuzen. nigt nangen of branden of hun geloof verzaken wilden, hun toevlucht gezocht op de golven. Al spoedig werkten zij mee aan de bevrijding van ons land. De Eems was hun operatiebasis. De Dokkumer balling Jan Abels en de Amsterdammer Jan Broeck voorzagen met hun schepen Lodewijk van Nassau van uit Emden van het noodige en sneden den toevoer naar Groningen af. Lodewijk vaardigde nu uit naam van den Prins bestellingsbrieven uit voor Jhr. Dirk Sonoy e. a., waardoor ze in 's Prinsen dienst ter kaapvaart konden gaan. De Spaansche schepen op de Eems moesten voor hen wijken en na de nederlaag bij Jemgum brachten zij vele vluchtelingen naar Emden. De mislukte veldtocht van den Prins in 1568 deed het getal Watergeuzen groeien. Lancelot van Brederode, Albert van Egmond, Jelle Eelsma, Meinert de Fries en Barthold Entens, vroeger strijdmakkers van den Prins te land, werden nu hoplieden deiWatergeuzen. De haat tegen de Spanjaarden en het Roomsche geloof, de nood, die hen verplichtte te leven van wat ze buit maakten, de verwildering, die het kapersbedrijf uit den aard der zaak met zich meebrengt, het feit, dat allerlei ruwe gasten, wien geen ideëel doel voor oogen stond, zich bij hen voegden, 74 was oorzaak, dat zij niet altijd het verschil tusschen Roomsch en Onroomsch, Spanjaard en Landzaat ih het oog hielden en zelfs schepen uit andere landen in beslag namen. Bovendien had de Prins geen zeestad in zijn bezit, zoodat hij geen krijgstucht over hen kon oefenen. Wel had de Prins Adriaan van Bergen, heer van Dolhain tot Admiraal der Geuzenvloot benoemd, maar de schepen gingen meest op eigen houtje of bh' groepjes er op uit, waardoor ze aan het toezicht van den Admiraal, waar ze ook al weinig om gaven, geheel ontsnapten. De Prins, van wien ze hun commissie hadden ontvangen, doch aan wiens bevelen ze zich bitter weinig stoorden, werd door herhaalde klachten op den Duitschen rijksdag (ook door bevriende vorsten) in moeielijkheid gebracht. Hij verving nu Dolhain door Lumbres en stelde bepalingen omtrent orde en tucht vast. Op elk schip zou een predikant zijn, om in de geestelijke behoeften der bemanning te voorzien. In het aanvalsplan na 1570 zouden ook de Watergeuzen hun deel hebben, doch de Allerheiligenvloed belette de uitvoering hunner ondernemingen. De graaf van Oost-Friesland begon op klachten van den Westfaalschen kreits de Watergeuzen uit Emden te verdrijven. Treslong werd gevangen gezet. Later weer losgelaten, voegde hij zich met zijn schepen bij de andere Geuzen, onder Lumey, graaf v. d. Marck, wien koningin Elizabeth had aangezegd, dat ze haar havens moesten verlaten. Samen zetten zij koers naar de Zuiderzee, om een vast punt voor den Prins te veroveren. Door tegenwind kwamen ze echter voor den Maasmond en nu besloten ze Brielle, dat zonder bezetting was, te nemen. Hun onderneming gelukte boven verwachting. Als een donderslag klonk de mare door het land. Hoewel de inneming van Den Briel, zoo vroeg, in 's Prinsen plan zeer ongelegen kwam, meende men, dat op zijn bevel de aanval begonnen was. Vlissingen en Veere wierpen het Spaansche juk af. Vele ballingen uit Engeland en Engelsche edelen begaven zich naar Vlissingen, om mee te helpen. Een poging van Bossu, ^jgs * om Den Briel te hernemen, mislukte. Lodewijk van Nassau verraste in Mei de sterke vesting Bergen in Henegouwen. Alva zond onmiddellijk zijn zoon, om het te hernemen. De Prins zelf, die met de grootste moeite een leger geworven had, nam Roermond, trok de Maas over en.veroverde Mechelen, doch kreeg van de bevolking weinig hulp. In samen- 75 werking met de Fransche Hugenoten zou hij Bergen te hulp komen, doch toen er in den Bartholomeusnacht een moord van Hugenoten op groote schaal in Parijs en Frankrijk plaats had, verijdelde dit de hoop op Fransche hulp. De Prins moest wegens geldgebrek zijn troepen weer afdanken en Bergen gaf zich over. De Spanjaarden, die Lodewijks moed en beleid bewonderden, lieten hem met krijgseer aftrekken. Inmiddels had ook Enkhuizen reeds in Mei den Spanjaard verdreven. In Juni volgden Medemblik, Hoorn, Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerend op aandrang van Sonoy, die door den Prins tot gouverneur van Noord-Holland was benoemd. Adriaan van Swieten bemachtigde Oudewater; Gouda en Leiden volgden, Dordrecht sloot een overeenkomst met Barthold Entens, die met zijn schepen bh' de stad lag. Ook Haarlem werd door Sonoy overgehaald. De Spaansche garnizoenen uit Rotterdam, Delfshaven en Schiedam trokken terug. Woerden en Schoonhoven werden door de Geuzen ingenomen. Alleen Amsterdam, Middelburg en Goes bleven Spaansch. In Friesland lieten Sneek, Dokkum, Bolsward en Franeker de Geuzen binnen, weldra' ook Stavoren, 's Prinsen gouverneur organiseerde hier te Franeker een gewestelijk bestuur tegenover dat van den Spanjaard te Leeuwarden. In Gelderland had Graaf van den Berg, 's Prinsen zwager met Duitsche benden Zutphen, Doetinchem, Doesburg en Harderwijk bezet en zelfs Amersfoort koos der Geuzen zij. § 33. VAN DE INNEMING VAN DEN BRIEL TOT DE BEVREDIGING VAN GENT. (II). De strijd veranderde nu van karakter. De adel Karakter van trad nu voorgoed op den achtergrond. Bijna den strij . zonder uitzondering waren de leden van dezen stand den strijd begonnen uit eigenbelang. De godsdienst was bij hen geen bezielend element, maar een schakel in hun politiek plan. Door de politiek der Habsburgers vervreemd van Frankrijk en verwant aan Duitsche vorstengeslachten, neigden zij tot het Lutherdom over: het Calvinisme stuitte hen om zh'n stroeve onbuigzaamheid en zijn dreigende democratische gevolgen tegen de borst. Het verbond der edelen was dan ook na den beeldenstorm ontbonden: hooge en lage 76 adel vèrzoende zich met den Koning en slechts de calvinistische kerkeraden boden bij Oostruweel gewapend verzet. Ook in 1572 ging van hen de opstand uit. In de meeste steden werden overtuigde voorstanders van Calvnn's leer in de regeering gebracht. Regenten en priesters vluchtten bij honderden en het eenvoudige volk met het geloof in het hart en spierkracht in de vuist stond straks pal, zelfs tegen de benden van Alva. De Prins van Oranje, die de kracht van het Gereformeerde geloof in den strijd der Hugenoten had bewonderd en nu van nabij zag tot welk een veerkracht het in den strijd om de vrijheid van geweten inspireerde, gaf de Augsburgsche confessie prijs, sloot zich bij de'Gereformeerden aan en ging den 20sten Oct. 1573 voor 't eerst bij hen ten avondmaal. De godsdienst was hem nu een zaak des harten geworden. De meeste ambtenaren waren intusschen gevlucht en de regeering was geheel in de war geraakt. Om hierin te voorzien , riep Dordrecht bij afwezigheid van den advocaat te^ordrècnt van ^en lande' die in Brussel gevangen zat, de steden en edelen op tot een Staten-vergadering in Juli 1572. Twaalf steden en één edele verschenen er. Marnix van St.-Aldegondë was de gemachtigde van den Prins. Men erkende Oranje als stadhouder van Holland, Zeeland, West-Friesland en 't Sticht en nam maatregelen, om in de financiën te voorzien. In Augustus werd een nieuwe Rekenkamer opgericht en een Hof voor de rechtspraak. Paulus Buys werd advocaat van den lande; land- en zeemacht werden onder den Prins geplaatst. De Watergeuzen gingen nu in die geregelde vloot over. ^ f Nauwelijks had de Prins het veld geruimd, of Wraaktocht ^va besloot, het Noorden te tuchtigen. Zijn zoon Don Frederik zou het wraakleger, 15000 man groot, aanvoeren. Mechelen werd genomen en uitgemoord. Dendermonde, Zutfen en Naarden eveneens en in December stonden de Spanjaarden voor Haarlem. Nog voor de insluiting was Haarle ^ Rooniscne regeering, die met Don Frederik onderhandeld had, door Marnix op 's Prinsen bevel afgezet en door een Calvinitische vervangen. Wigbold van Ripperda, een Groninger edelman, die te Genève gestudeerd had eri te land en ter zee onder de Watergeuzen zich had onderscheiden, was bevelhebber van het g'arnizoen. Een heldhaftige worsteling ving aan, zooals de wereld slechts zelden heeft gezien. 77 Vrouwen onder aanvoering van de beroemde Kenau Simons Hasselaer hielpen dapper mee. De Prins spande zijn uiterste krachten in, om de stad te ontzetten. Doch toen de vijand de Geuzenvloot op het Haarlemmermeer had verslagen en allen toevoer afgesneden, moest de stad zich 12 Juli 1573 overgeven. De dappere bezetting werd vermoord. Toch was het verzet dier helden niet vergeefsch: de Spanjaarden verloren 12000 man er. hun leger werd geheel ontredderd. Toen het in Augustus voer Alkmaar verscheen, dat nog tijdig van een bezetAlkmaar. j.-ng wag voorzien; en herhaalde bestormingen door de manhaftige belegerden werden afgeslagen, braken de Spaansche benden het beleg op, bevreesd voor het water, dat hen, naar zij geloofden, weldra zou overstelpen. Van Alkmaar begon de victorie! Drie dagen later werd Bossu's vloot door de Geuzen onder Cornelis Dirksz., burgemeester van Monnikendam, verslagen en Bossu zelf gevangen genomen. Geldgebrek en de raad van Alva's tegenstanders in Madrid deden Philips besluiten, van politiek te veranderen. Medina-Celi werd gezonden, om de landvoogdij- over te nemen. Daar het Noorden toen echter in vollen opstand was, achtte hij het raadzaam aan Alva de onderwerping over te laten. Hij vertrok weer. Philips beloofde nu, tegen Alva's raad, schorsing der alcabala tegen 2 millioen 's jaars en zelfs opheffing van den lOden penning (1572). Eindelijk kreeg Alva zijn ontslag en werd gevangen door Requesens, die zeer tegen zijn zin en na hevig tegenstribbelen 's koning bevel opvolgde. Alva verliet in stilte het land (Dec. 1573), dat door zijn bestuur in deerniswaardigen toestand was geraakt. De handel van Antwerpen was geknakt, die van Amsterdam en Groningen werd door de Geuzen belemmerd. In Holland, Zeeland en Friesland heerschte hopelooze verwarring. Brabant had zwaar geleden door de veldtochten van den Prins. Geen wonder, dat Requesens huiverde, dezen boedel over te. nemen. § 34. DE LANVOOGDIJ VAN REQUESENS. (I.) V Requesens was meer onderhandelaar dan krijgs- ^ man, meer diplomaat dan veldheer. Hij trachtti» Holland en Zeeland, de bronnen van het verzet, te isoleeren door zachtheid en toegevendheid jegens de Roomsche gewesten. In 78 den zomer van 1574 werd er een amnestie uitgemnestie. vaardigd, waarvan slechts de Prins en zijn aanhangers en de predikanten, een 300-tal personen, waren uitgezonderd. Requesens had haar een half jaar vroeger willen afkondigen. De indruk was niet groot. Men vertrouwde den verrader van de Mooren in Granada en den vriend der Jezuïeten niet. Requesens begon reeds in '74 met den Prins te Onder» onderhandelen door bemiddeling van Marnix, die an e ngen. door Spanjaard gevangen genomen was. Hij trachtte door geldaanbiedingën den Prins van de opstandelingen te scheiden. Echter tevergeefs. In 1575 werden de onderhanden lingen te Breda voortgezet. Requesens gaf bijna alles toe, maar de Roomsche godsdienst moest worden gehandhaafd. Wel zouden de niet-Roomschen 10 jaar tijd krijgen, om hun goederen te verkoopen en het land te verlaten, maar noch de Prins, noch de Staten wenschten een vrede ten koste van de vrijheid van geweten. Zij wilden de beslissing aan de Staten-Generaal overlaten, doch hiervan wilde Philips niets 'weten. Tusschen de Calvinisten en Philips was,geen vergelijk mogelijk: deze toch meende, dat de ketterij Satanisme was en den Satan zou de vrome koning geen plaats geven, zelfs niet in het binnenhuis van één enkele zijner onderdanen. Gedurende de onderhandelingen waren de afgeH ^ll d3n vaarcugden van aüe steden en van den adel samenZe la d gekomen en de Prins maakte van deze gelegenheid gebruik, de regeering op beteren voet te regelen. Noord-Holland en Zeeland waren echter beducht voor het overwicht van het stedenrh'ke Zuid-Holland. Na heel wat staatsmanskunst gelukte het, in Holland tot overeenstemming te komen. Holland en Zeeland sloten een Unie. De Prins werd als „Hoofd en hoogste Overheid" verkozen gedurende den oorlog. In Zeeland verzette Zierikzee zich er tegen, zoodat de opdracht daar pas in 1576 tot stand kwam. De oorlog was inmiddels voortgezet. In Januari Voortzetting 1574 trachtte Romero op last van Requesens Mid^'delburg, dat door 's Prinsen troepen in 't nauw gebracht werd, te ontzetten met een groote Spaansche vloot. Zij werd echter bij Roemerswaal in een vreéselh'ken strijd, woedender dan bij Lepanto (volgens Requesens zelf), door de Geuzenvloot vernietigd. Mondragon gaf Middelburg nu over. Don- 79 kere dagen volgden eehter. De Spanjaarden onder Valdez sloegen het beleg om Leiden en sloten de stad langzamerhand geheel in. Na de verliezen bij Haarlem en Alkmaar waagde de Spanjaard zich niet meer aan een bestorming, maar trachtte hij door uithongering en plotselinge overvallen zijn doel te bereiken. Dit eerste beleg moest echter worden opgebroken. Lodewijk van Nassau had namelijk, partij trekkend van de veranderde politieke omstandigheden, in Frankrijk geldelh'ken steun gekregen en met behulp van de keurvorsten van de Paltz en Keulen was het hem gelukt, een leger van ± 10000 man op de been te brengen, om zijn broeder te helpen. Hij trachtte over de Maas te komen, doch door Spaansche troepen uit Maastricht onder d'Avila werd dit verhinderd. Zij plaatsten zich door een snellen marsch bij Mook op zijn weg en leverden hem slag. Zh'n grooter doch tuchteloos leger werd verslagen. Lodewijk en Hendrik, 's Prinsen broeders, sneuvelden. Tegen de verwachting in werd Leiden voor de tweede maal ingesloten (Mei '74) en weldra deerlijk in het nauw gebracht. Het Roomsche deel der bevolking bood weinig hulp. Velen vluchtten naar den vijand en met deze „glippers" onderhielden zich anderen in de stad. Een groot deel van de vroedschap was niet te vertrouwen. Doch de dappere burgemeester Pieter Adriaanszoon van der Werff, die zich reeds in vele opzichten voor 's Prinsen zaak verdienstelijk had gemaakt, gesteund door Jan van der Does, den bevelhebber der schutterij en Jan van Hout, den beleidvollen secretaris, wist den tegenstand tot het uiterste vol te houden. Hevige hongersnood, gevolgd door pestziekte, teisterde de bevolking: „de zware hongersnood bracht tot den doot binaest zesduizent menschen" zegt het opschrift op het stadhuis te Leiden. De Prins, afgetobd en overspannen, werd ernstig ziek en zag den dood voor oogen. In wanhoop besloten de Staten, de Maas- en IJseldjjken door te steken. Valdez hield echter de dijken om Leiden bezet en eerst de hevige Noordwesterstorm van 29 Sept. dreef het water zoo hoog op, dat de Spanjaarden hun posities niet konden houden en in den nacht van den 2den op den 3den Oct. in stilte aftrokken. Zoo was dan Leiden, gered. „De rechterhant des Heeren sterk," „die heeft vertoond haar wonderwerek" „gelyck by oude tyden." 80 Tot belooning van haar „vromicheyt" en ongehoorde „volstandicheyt" ontving de stad een hoogeschool. Onder de teleurgestelde Spaansche troepen, die zeer ongeregeld hun soldij ontvingen en wien nu ook de buit ontging, brak een hevige muiterij» uit, die Requesens' krijgsverrichtingen zeer belemmerde. Antwerpen en vele andere steden werden onder zelfgekozen aanvoerders „eletto's" gebrandschat. In 1574 haddeu dan ook slechts kleine schermutselingen plaats en pas in September 1575 konden de Spanjaarden krachtiger optreden. Ondr Mondragon ondernamen zij een stouten tocht naar Zierikzee, dat zich dapper verdedigde, doch in Mei '76 viel. Requesens was toen reeds dood. Hij was in Maart '76 plotseling gestorven. § 35. DE LANDVOOGDIJ VAN DON JUAN. Daar Requesens geen opvolger benoemd had, nam de Raad van State de regeering in handen. Overal dreigde muiterij der Spaansche soldaten. De geldverlegenheid der Spaansche regeering was op een volslagen bankroet uitgeloopen, want in Sept. '75 had Philips bh' decreet zijn betalingen gestaakt. Nergens had de regeering thans meer krediet. Door vrienden en aanhangers van den Prins werden nu de leden van den Raad van State te Brussel gevangen genomen. Drie van hen werden weer vrijgelaten en zij riepen nu op aansporen van de Staten van Bral: ant de Staten-Generaal te Brussel bijeen. Vlaanderen, Brabant en Henegouwen verschenen en stelden zich nu met den Prins in verbinding. Afgevaardigden van beide zijden kwamen te Gent samen, om de gewesten te bevredigen. Voor men, Spaansche echter gereed was gekomen, brak de Spaansche Furie uit. Van uit de citadel werd Antwerpen vreeselijk geplunderd (4 Nov. '76). Onder den indruk dezer gebeurtenissen teekenden de Staten-Generaal de Bevrediging Bevrediging van Gent (8 Nov.). Dit verdrag van vrede tusschen Holland, Zeeland en den Prins eenèrzh'ds en de Staten-Generaal anderzijds hield in: men zou samen de Spaansche troepen verwh'deren, de Roomsche godsdienst zou de heerschende zijn, behalve in Holland en Zeeland, waar de Staten-Generaal de godsdienstkwestie zouden regelen; de plakkaten tegen de ketterij werden geschorst; de Prins werd in zh'n waardigheid in Holland en Zeeland erkend, terwijl de 81 steden, die tot dusver niet op zijn hand waren, zich op' zekere voorwaarden aan )*em mochten onderwerpen; het verkeer zou niet meer worden belemmerd. De meeste zaken werden aan de bijeen te komen Staten-Generaal overgelaten. Het Gentsch verdrag was een schoone overwinning van den Prins. Alle gewesten waren nu vereenigd in den strijd tegen de Spaansche dwingelandij. Vele steden in Holland en Zeeland sloten met hem een verdrag van satisfactie, waarbij zij hem als stadhouder erkenden: zoo kwamen Haarlem, Zierikzee, Oudewater, Muiden, Weesp, Schoonhoven, Goes en Tholen weer in zijn macht. In Groningen werd De Robles door zh'n eigen troepen gevangen genomen waarop de stad zich bij de Pacificatie aansloot. Friesland volgde. De Staten-Generaal benoemden Rennenberg tot stadhouder in plaats van De Robles. Toch was de band der Pacificatie niet hecht. De voorname adel in Brabant en Henegouwen wenschte de leiding van den Prins niet, uit afgunst en ook omdat zij afkeerig was van den invloed van het volk, waarop de Prins steunde. Bovendien zouden de Calvinisten in Holland en Zeeland nooit toestemmen in de heerschappij van het Roomsch Katholicisme, die de meerderheid in de andere gewesten wilde. Middelerwijl was de nieuwe landvoogd Don Juan, ^ " een halfbroer van Philips, aangekomen. Hij was een man van een vurig temperament, dorstende naar nog meer roem, dan de overwinning bh' Lepanto hem reeds had gegeven. Philips had hem gelast, zooveel mogelijk toe te geven: herstel der privilegiën en terugkeer tot de regeeringswh'ze van Karei V. Don Juan wenschte niets liever, dan spoedig den vrede te herstellen, om dan van uit Nederland Maria Stuart te hulp te komen en op te treden als de kampvechter voor het Roomsch-Katholicisme. Qm als Staatsman zich te meten met Oranje, was hij echter geheel ongeschikt. Deze had door zh'n aanhangers de burgerh', die te Brussel georganiseerd was in de gilden, op zh'n hand gekregen en kon daardoor grooten invloed op de StatenGeneraal uitoefenen. Aerschot en de Zuid-Nederlandsche grooten wisten echter dit college en den Raad van State naar Namen te verplaatsen, van waaruit men met Don Juan zou onderhandelen. Een gedeelte der Staten-Generaal bleef te Brussel. Daarbij sloten zich de Staten van Groningen en de Ommelanden aan. De Staten-Generaal te Brussel namen plechtig het besluit, zich' van buuren. Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 6 82 tot handhaving van de Pacificatie te verbinden ^Bru™ elen *evens nandhaving van den Roomsehen godsdienst. (1ste Unie van Brussel). De partij van Aerschot wist eindelijk Don Juan, die van de Pacificatie eerst zeer afkeerig was, over te halen, haar te erkennen. Deze vrede van den Hertog van Aerschot, ook wel Eeuwig edikt genoemd, ... . hield in, dat de Spaansche troepen binnen 20 1jCUW12 6U.1 KI s ' dagen zouden vertrekken en de Roomsche godsdienst overal en in alles gehandhaafd zou worden. Don Juan werd nu te Brussel schitterend ontvangen. Toch vertrouwde hij er zich niet. De aanhangers van den Prins begonnen er zich meer en meer te roeren. Beducht voor zijn veiligheid, begaf hij zich naar Namen en verraste met zijn lijfwacht plotseling de citadel. Een aanval op Antwerpen mislukte en de Prins, die steeds voor Don Juan gewaarschuwd had, werd nu op aandrang der Brusselsche bevolking door de Staten-Generaal naar Brussel geroepen. Don Juan, zonder geld en troepen, door Philips om zijn Engelsche plannen gewantrouwd, stond weldra alleen. De Belgische grooten, de partij van Aerschot, vormden een soort , middenpartij. Zij hadden den Prins noodig, om de Spaansche regeering vrees aan te jagen en den landvoogd om den Prins en de democraten in bedwang te houden en zoo zelf het land te regeeren. Zij riepen nu Matthias van Oostenrijk, broeder van Keizer Rudolf, in het land. Misschien zou Philips hem als landvoogd erkennen, in elk geval vormde hij, die Roomsch was, een tegenwicht tegen Oranje en de Calvinisten. Een hevige volksbeweging te Brussel dwong echter de Staten, den Prins tot ruwaard van Brabant te benoemen. De Ruwaard had in Brabant koninklijke macht. Hh' stelde nu een regeeringsontwerp samen, dat Matthias geheel onderwierp aan de leiding van de StatenGeneraal, ö!ie zelf een Raad van State zouden benoemen. De v aartshertog moest hierin wel toestemmen. Aerschot wist toen de Staten-Generaal te bewegen, Matthias als landvoogd te erkennen, onder nadere goedkeuring des konings. Er werd nu een tweede Unie van. Brussel gesloten, waarbij bepaald werd, dat Roomsehen en Protestanten elkaar wederzijds Unie^van moesten eerbiedigen en elkaar helpen in den strijd tegen Spanje. Matthias benoemde nu den Prins tot zh'n luitenant-generaal: Oranje's tegenstanders waren geslagen. 83 Toch. was de toestand verre van rooskleurig. Don Juan had in Jan. '78 bij Gembloux de troepen der Staten smadelijk uiteengejaagd. Wel verscheen Johan Casimir van de Paltz met een leger in Vlaanderen, door Engelsch geld betaald, doch hij sloot zich met zijn plunderzieken troep bjj de heftigste Calvinisten, die Gent in hun macht hadden, aan en maakte het den Prins zeer moeilijk. Vlaanderen, waar de oude geest van Artevelde's tijd weer scheen boven te komen, begon zich feitelijk van de StatenGeneraal af te scheiden. Toen Elisabeth zich echter over zulk een onhandig optreden ontevreden toonde, trok Johan Casimir zich uit de beweging terug en werd Oranje weer eenigszins meester in Gent. In den zomer van '78 nestelde de hertog van Anjou zich met een Fransch leger in Henegouwen, om een tegenwicht tegen den Engelschen invloed te vormen en den Franschen te versterken. Deze manoeuvre kwam den Staten-Generaal en den Prins vrij ongelegen. Daar men echter Anjou niet geheel van zich wilde vervreemden, schonk men hem den fraaien titel „Beschermer der Nederlandsche vrijheid" en drie Henegouwsche steden en beloofde, hem de voorkeur te zullen geven, als men van landsheer veranderde. De Prins poogde intusschen Roomsch en Prote- Godsdienst* stant te verzoenen. Hij liet den Raad van State vre e' aan de Staten-Generaal voorstellen, vrijheid van godsdienst voor Roomsehen en Protestanten toe te staan, waar 100 gezinnen het wenschten. De Staten-Generaal verwezen het voorstel naar de staten der gewesten. Zoowel in Holland en Zeeland, als in de Roomsche gewesten werd de godsdienstvrede verworpen en slechts in Antwerpen werd hij afgekondigd. De godsdiensttegenstelling zou ten slotte ook in het staatkundige doorwerken en de gewesten scheiden. Zn' was machtiger dan 's Prinsen genie. § 36. DE SCHEIDING VAN NOORD EN ZUID. Den lsten Oct. '78 stierf Don Juan in het kamp te Namen aan de koorts. Voor zijn dood had hij Alexander Farnese, Prins van Parma, zoon van onze vroegere landvoogdes, tot bevelhebber benoemd. Philips bevestigde dit besluit en benoemde hem tot Landvoogd. Als staatsman en als 84 krijgsman was hij de bekwaamste landvoogd, dien Philips hier nog gezonden had. Pi^f Van de spanning tusschen Roomsch-Katholieken en Calvinisten in Vlaanderen en Brabant maakte hij handig gebruik. De Zuidnederlandsche edelen, wien de godsdienst weinig belang inboezemde, verkochten zich den een na den ander aan Spanje: de prh's hing af van positie, invloed en handigheid. Het gewone volk, dat Roomsch was gebleven, had inderdaad vrees voor de Calvinisten en was daarom geneigd, zich met Parma te verstaan. Het overschot van het leger der Staten-Generaal, de Malcontenten, stond weldra gewapend tegenover Ryhove en de Gentsche calvinisten. De eersten bewerkten den 6en Januari Atre^hT een aaneensluiting van Henegouwen, Artois, Rijssel, Douay en Orchies te Atrecht. De Pacificatie zou gehandhaafd worden en wanneer de Staten-Generaal niet binnen een maand met hen wilden medewerken tot behoud der Pacificatie, zou men genoodzaakt zh'n, zich aan den koning te onderwerpen op voet van de Pacificatie. Door 's Prinsen invloed werd echter drie dagen later de vrede met de Malcontenten geteekend, doch toen in Gent een hevig oproer ontstond tegen de Roomsche priesters en hun kerk, terwijl Philips Parma machtigde, de Pacificatie te erkennen, teekenden bovengenoemde gewesten en steden het verdrag van „reconciliatie" (17 Mei 1579). Daarbij werd bepaald, dat de Pacificatie, de Unie van Brussel en het Eeuwig Edïkt gehandhaafd zouden worden, de vreemde soldaten zouden vertrekken en door nationale worden vervangen; dat een Prins van den bloede als landvoogd zou optreden en het gezag dés konihgs en het Catholicisme zouden worden gehandhaafd met behoud der privileges. Vele steden in het Zuiden sloten zich in den loop van het jaar bij deze Unie aan. De Prins had intusschen dezen gang van zaken Ontstaan der voorzien en tijdig gezorgd voor een aaneensluiting van Utrecht der Noordelijke gewesten. Om de gevoeligheden van Matthias en de zuidelijke gewesten te ontzien en ook omdat de Prins nog altijd een breeder verbond op den grondslag van den godsdienstvrede trachtte te bewerken, hield hy zich op den achtergrond. Het voorstel tot aaneensluiting mocht niet uitgaan van Holland en Zeeland, omdat de Bourgondische en Oostenryksche vorsten van uit deze gewesten en met 85 hun hulp de overige hadden bedwongen, waardoor deze zeer bevreesd waren voor elke actie, die van Holland en Zeeland uitging. Bovendien zou het de Roomsehen, die in de andere gewesten nog in de meerderheid waren, hebben afgeschrikt. Daarom werd 's Prinsen broeder Jan van Nassau in 1578 tot stadhouder van Gelderland gekozen. Op den landdag stelde hij een nadere Unie met de andere gewesten voor, opdat men zich des te beter zou kunnen verdedigen. De steden en de meeste bannerheeren waren er echter tegen. Zij wilden niets dan de Pacificatie. „Salft ende smeert u met de Pacificatie van Gent" riep de driftige stadhouder uit. Na heel wat gehaspel en half door dwang kwam men eindelijk na een paar voorvergaderingen in Januari 1579 te Utrecht bijeen, om een definitief besluit te nemen. Den 23sten, Januari teekende graaf Jan namens de ridderschap van Gelderland. Holland en Zeeland teekenden ook. Middelburg, dat bij zijn overgave in 1576 zh'n rechtsmacht over Walcheren had verloren en deze terug wenschte, weigerde. De Staten van Utrecht traden toe. Zij hadden door een besluit de 5 kapittels, waarvan sommige leden een samenzwering tegen de Unieplannen op touw hadden gezet, de keuze gegeven tusschen teekenen of de stad uitgezet worden. Ook de Ommelanden traden toe; de stad Groningen niet. In Friesland konden de Staten niet vergaderen door den strengen winter; de strijd tusschen Roomsehen en Protestanten maakte waarschijnlijk een besluit onmogelijk; steden en grietenijen zijn langzamerhand toegetreden. De Prins, wiens plannen omtrent een Generale Unie geen weerklank vonden en die de Waalsche gewesten steeds meer tot den Koning zag naderen, teekende den 3den Mei; Rennenberg volgde een maand later. In den loop van dit jaar en het volgende traden ook de deelen van Gelderland, Friesland en Overijsel toe, evenals Antwerpen, Lier, Breda, Gent, IJperen, Brugge en het Vrije. § 37. INHOUD EN KARAKTER DER UNIE VAN UTRECHT. De aanleiding tot de Unie was een kwaadwillige Inhoud der poging van sommigen, om de Pacificatie van Gent n*e" los te maken; haar doel was een nauwere verbintenis, om zich beter te kunnen verdedigen en de Pacificatie te 86 sterken, terwh'1 men zich niet wilde onttrekken aan het Heilige Roomsche Rijk. De in den aanhef genoemde provinciën (en stéden) verbinden zich ten eeuwigen dage, alsof zy maar één provincie waren, zonder ooit gescheiden te kunnen worden door overdracht, schenking, huwelijk, testament of iets anders en met behoud hunner privilegiën. Verschillen over de privilegiën tusschen de leden zullen door arbiters worden beslecht (art. 1). Zij zullen elkaar met lijf en goed bijstaan tegen Spanje, maar ook tegen eiken vreemdeling, die hen aanvalt (art. 2 en 3). De Unie mag» do steden versterken en moet van de kosten de helft betalen, nieuwe sterkten echter geheel. Zij mag er bezetting in leggen, die zij zelf moet onderhouden (art. 4 en 7). Alle inwoners van 18 tot 60 jaar zullen worden opgeteekend, om er een landstorm uit te vormen (art. 8). Dit art. is echter nooit uitgevoerd. Ten einde in de kosten van verdediging te voorzien, zullen in alle provinciën op eenparigen voet gemeene middelen worden geheven. De domeinen des konings komen aan de Generaliteit (art. 5 en 6). Ook deze art. zijn door den tegenstand der gewestelijke Staten, die de koorden van de beurs in handen wilden houden, nooit van kracht geworden. De zaken van vrede en bestand en van contributie moesten met algemeene stemmen worden beslist; alle andere met meerderheid. Kon men niet tot eenstemmigheid komen, dan zou „voorloopig" (bij provisie) worden beslist door de stadhouders „nu ter tijd wezende", desnoods door bijzitters geholpen (art. 9). Volgens art. 16 zou dit ook het geval wezen met alle twisten, die de provinciën in 't algemeen aangingen; betrof het enkele leden der Unie, dan beslisten de andere. Ook deze bepalingen zh'n maar half uitgevoerd. Verschillen over zaken, die eenstemmigheid vereischten, zijn echter nooit anders beslist, dan door overreding of intimidatie. Kleinere geschillen dikwijls door den stadhouder of de Staten-Generaal. Art. 10 en 11 bepaalden, dat geen lid zonder toestemming der overige in eenig verbond met vreemden mocht treden, maar dat met algemeene stemmen wel nieuwe leden iiThet verbond mochten worden opgenomen. Niet alleen Nederlandsche, maar ook naburige vorsten en landen konden worden opgenomen. Meij had dus meer de verdediging op het oog, dan het vormen van een nieuwen staat. 87 Art. 12 schreef een regeling der munt voor, doch is nooit uitgevoerd. De zaak der religie werd behandeld in art. 13, 14 en 15. Holland en Zeeland mochten daarin handelen naar eigen goedvinden, de andere gewesten zich houden aan den religievrede, of alleen of te zamen er orde op stellen. Niemand mocht ter zake ' van den godsdienst eenige overlast worden aangedaan. Art. 19 en 20 verplichtten de bondgenooten binnen Utrecht te verschijnen, wanneer ze beschreven werden door hen, die daartoe gemachtigd waren. Er zou dus een Regeeringsraad zijn en een Statenvergadering der Unie. „Duisterheden" in de Unie zouden door de gezamenlijke bondgenooten met behulp der stadhouders worden uitgelegd (art. 21). Veranderingen mochten alleen gemaakt worden met eenparigheid van stemmen (art. 22). De plechtige sanctie was vervat in art. 23—26: de stadhouders, die nu zijn of namaals zullen komen, de magistraten der provinciën, steden en leden moeten de Unie bezweren. De Unie beoogde uitsluitend een verbond tot onderKarakter der ünge verdediging. Zy was een verbondsakte? maar Unie* in 't geheel geen grondwet. Ze droeg een tydelyk karakter: aan afzwering van den vorst en de vorming van een eigen regeering dacht men in 't geheel niet. In 't stuk der regeering heeft de Unie dus niet de minste verandering gebracht; de macht van Staten, vroedschappen en stalhouders werd in geen enkel opzicht nader bepaald. De Unie had in eersten aanleg alleen betrekking op den toestand van dien tijd, op onderlinge bescherming, op oorlog met de Spanjaarden. Zy veronderstelde de regeering, zooals die toen was en beloofde, die te handhaven onder den naam van „ieders voorrechten op privileges". De loop der gebeurtenissen heeft eerst naderhand van de Unie een grondwet gemaakt en het provincialisme heeft belet, dat ze verbeterd werd. De gewichtigste veranderingen zijn er in de regeering gemaakt, vorsten en protectoraten aangenomen, de macht van Staten en stadhouders, van ridderschappen en steden is uitgebreid of besnoeid, maar de Unie is onveranderd gebleven. Zy was trouwens zoo rekbaar, zoo onvolledig, dat verandering niet noodig was. Bij 't sluiten der Unie kregen de bondgenooten niet de souvereiniteit. Die bleef, waar zy was, n.1. bij „den koning van Hispaniën" in theorie, bij de Staten-Generaal, den 88 Raad van State en den Prins in de practh'k. Doordat de Roomsche Unie van Atrecht er tegenover stond, kreeg de Unie van Utrecht, hoewel oorspronkelijk niet zoo bedoeld, een uitsluitend Protestantsch karakter. § 38. VAN DE UNIE VAN UTRECHT TOT HET VERTREK VAN ANJOU. Parma Iiad intusschen ook met de wapenen, vervan Vp!jngen weringen gemaakt. In 1579 nam hjj Maastricht, dat zich even dapper als Haarlem verdedigde, maar nog gruwelijker werd uitgemoord. Vele steden in Brabant en Vlaanderen volgden, vooral na de gevangenneming van den maarschalk der Staten, La Noue. De Staten-Generaal verplaatsten hun zetel eerst naar Antwerpen, later naar Den Haag. In 1580 verried Rennenberg, stadhouder van Groningen, Drente, Friesland en Overh'sel voor 10000 gouden pistolen de Unie, een groot deel van Friesland, Groningen, Drente en Overh'sel meesleepeftd. De Unie had nu de handen vol, om den vijand in het Noorden te weren en kon het Zuiden niet meer bijstaan, waardoor Parma hier snelle vorderingen maakte. De Roomsehen, die Rennenberg hadden bijgestaan, geraakten in de Noordelijke gewesten in strijd met de Calvinisten: de religievrede werd op zh" gezet en de Roomsche eeredienst verdrongen. De aartsbisschop van Utrecht, Schenk van Tautenburg, die'in dit jaar stierf, was de laatste, die in Utrecht erkend werd. . Buitenlandsche hulp was hoogst gewenscht." De landsheer. Prins' die, de Europeesche verhoudingen kennende, steeds *ulp van Frankrijk verwachtte, wist de Staten met veel moeite over te halen, den hertog van Anjou onder voorwaarden, die hem zeer afhankelijk maakten van de Staten-Generaal, de soevereiniteit op te dragen. Marnix e. a. sloten het verdrag van Plessis les Tours (September 1580) met Anjou. De hertog zou ons met Fransche hulp bijstaan, de Nederlanden zouden altijd van Frankrijk onafhankelijk blijven, terwijl Holland en Zeeland hun afzonderlijke positie onder den Prins zouden behouden, maar in zaken van algemeen belang zich aan Anjou onderwerpen. Anjou kreeg hier weinig macht, doch hoopte ze wel op de een of andere manier te vergrooten. 89 De scheiding van Philips was nu dus volkomen. D* in Reeds in Mei 1579 bij de vredesonderhandelingen den ban. tg Keulen was gebleken, dat een verzoening tusschen hen, die in de Roomsche kerk de alleenzaligmakende zagen en degenen, die in het hoofd dier kerk den Antichrist haatten, niet mogelijk was. Philips leende nu het oor aan de raadgevingen van Granvelle, die weer in gunst aangenomen en nu de raadsman voor de Nederlandsche zaken te Madrid was, om den Prins in den ban te doen. Deze werd terecht beschouwd als de ziel van den opstand. Wie hem „uuter Mei 1580. werelt„ hielpj zou beloond worden met 25000 gouden kronen; hem zouden de grootste misdaden worden kwijtgescholden en, om de edelaardigheid van zijn bedrh'f, adeldom worden verleend. Granvelle hoopte, dat de Prins het van schrik zou besterven: zoo weinig kende hij.zijn grooten tegenstander. Oranje, aldus als een schurk buiten de samenleving geplaatst, antwoordde in December in een heftige Apologie, waaruit beleedigd eergevoel krachtig sprak. Ook wilde hij wellicht de breuk vergröoten, wijl de afzwering na Anjou's aanneming tot Souverein onvermijdelijk was. De Villers, 's Prinsen hofprediker, had met groot persoonlijk aandeel van den Prins het verweerschrift opgesteld. Na de aanneming van Anjou moest de afzwering Afzwering. yan philips voigen. In Juli 1581 gingen de StatenGeneraal er toe over. De godsdienstkwestie was de eigenlijke en alleen geldige reden der afzwering. Wel wezen de Staten in het document der afzwering op allerlei grieven en werd de vrijheid van godsdienst niet op den voorgrond geplaatst, maar dit geschiedde, om de Roomsehen niet te kwetsen en om niet een zonderling figuur te maken tegenover Anjou, den nieuwen landsheer, die zelf Roomsch was. Toch was de weigering van Philips, om de gewetensvrijheid toe te staan, de eenige geldige reden der afzwering. Philips zou gaarne alle privilege's hersteld hebben, maar, in Keulen bleek het nog eens weer duidelijk, vrijheid van geweten wilde hij nooit toestaan. Dat de vreesachtige, steeds weifelende Philips op dit punt nooit gewankeld heeft, is zeker niet uit zh'n karakter te verklaren, maar uit de leer der alleenzaligmakende kerk, waarin hij oprecht geloofde. In Januari 1582 kwam Anjou in het land. De verhouding tot het volk was verre van hartelijk. De Calvinisten vertrouwden 90 hem niet en konden het nauwelijks verkroppen, dat de Roomsehen ter wille van hem meer vrijheid van godsdienst kregen. Toen dan ook in Maart de Prins door den moordenaar Jean Jaureguy levensgevaarlijk gewond werd, vreesde menrvoor een 2den Bartholomeusnacht en bedreigde een woedende menigte de Franschen, die echter met den aanslag niets hadden uit te staan. De Prins herstelde gelukkig, doch zh'n gemalin Charlotte van Bourbon stierf door overspanning. Fransche Furie "^njou was evenwel niet te vertrouwen. Onder 'invloed van zijn moeder, 'de sluwe Catharina de Medicis, en ontevreden over de geringe macht, die hij bezat, waagde hy een aanslag op enkele vestingen in Vlaanderen en Brabant, o.a. op Antwerpen, waar de burgerij echter moedig den verrader afsloeg. Met de grootste moeite trachtte de Prins Anjou en de Staten te verzoenen, wnl hij bevreesd was voor een samengaan van Anjou met Parma en nog steeds van Frankrijk hulp verwachtte. Anjou's rol was echter uitgespeeld : hij vertrok naar Frankrijk (1583). De Prins, die in Antwerpen wegens zijn Fransche sympathieën beleedigd werd, vestigde zich voorgoed in Holland, bevreesd voor zijn leven. § 39. DOOD DES PRINSEN. VOORLOOPIGE REGELING VAN HET BESTUUR. De regeling van 's Prinsen verhouding tot Holland en Zeeland, nog steeds vaag en onzeker, kwam nu weer ter sprake. Men wenschte den Prins onder den titel van Graaf de souvereiniteit over deze gewesten op te dragen. In Holland waren in 1584 de voorwaarden geregeld en zoo goed als aangenomen; de inhuldiging moest nog plaats hebben, toen Granvelle en Philips eindelijk succes hadden met hun moordplannen. Den lOden Juli 1584 doorschoot Balthasar Gerards, die reeds jaren lang met De moord ^ p*an ron(U"iep, den vijand zijner kerk te dooden en door een Jezuïet te Trier en een monnik te Doornik in zijn voornemen was gesterkt, den Vader des Vaderlands met een wapen, gekocht voor geld, dat de Prins hem had gegeven, ten einde nieuwe kleeren te koopen, om ter kerk te gaan, waarnaar hij de begeerte had geopenbaard. De kogel trof niet het hart, maar ging tusschen de longen en de maag door, zoodat het doorluchtig slachtoffer niet onmiddellijk stierf. 91 Zijn laatste gedachte was aan zijn volk gewijd: „Mon Dieu, ayez pitié de mon ame! Mon Dieu, ayez pitié de ce pauvre peuple" d. w. z. Mh'n God wees mijn ziele genadig, Mijn God, * ontferm U over dit arme volk", was zh'n laatste woord, nog door een zacht „ja" gevolgd, als antwoord op de vraag, of hij zijn ziele in Christus' hand stelde. De Prins is een der grootste figuren uit de Geschiedenis. In zijn persoonlijk leven had hij al de religieuze schommelingen van zh'n eeuw mee, doorleefd. Aan Kareis hof Roomsen opgevoed, later een in godsdienstzaken twijfelzuchtig humanist, daarna Luthersch, half uit politiek, was hij eindelijk, toen hij in de legers der Hugenoten de kracht van het Calvinisme in den strijd bh' het zingen der psalmen van Marot had leeren kennen, in de donkerste jaren van den opstand door dat Calvinisme gegrepen (1573) en had er de rust voor zijn ziel gevonden. Evenwel, daar hij het betrekkelijk recht van elke eerlijke levensbeschouwing had leeren kennen, bleef hh' verdraagzaam, zooals de wereld onder mannen met een eigen overtuiging zelden heeft gezien. Hh' was een scherpzinnig staatsman, een niet onbekwaam legeraanvoerder en een volksleider bij uitnemendheid. Zh'n energie was onuitputtelijk, zh'n moed nooit gebroken, zijn vertrouwen op Gods voorzienigheid onwankelbaar. \ Zijn leven getuigde van de diepe wegen, waardoor hh" geleid was. De schitterende, lichtzedige hoveling uit keizer Kareis dagen was' een ernstig man geworden, levende in eenvoud zonder hoofsche praal, een innig leven des gemoeds leidende, dat hem steeds beter zh'n hooge roeping deed verstaan. Hh' is de grondlegger onzer vrijheid, de waarachtige „Vader des Vaderlands". Personen sterven, ideeën blijven. Zoo ook hier. De denkbeelden van dezen grooten Oranje leefden voort en bezielden zijn medestanders in den vepderen strijd. In Holland en Zeeland werd onmiddellijk een Statenvergadering samengeroe- Voorloopige pen Andere gewesten spoorde men aan, den moed ne?BÏtaur niet op te geven. De Staten-Generaal, die steeds kleiner werden door Parma's veroveringen en waarin de Staten van Holand weldra een overwegenden invloed hadden, besloten reeds in Augustus een Raad van State in te stellen met den 17-jarigen Maurits als „eerste Raad". Utrecht maakte zich los van Holland door een eigen stadhouder te 92 benoemen, den heer van Villiers, spoedig opgevolgd door den graaf van Nieuwenaar. Friesland koos Willem Lodewyk, zoon - van Jan den Ouden. Holland en Zeeland benoemden uit dankbaarheid en om een tegenwicht te hebben tegen den vreemden landsheer, dien men ging zoeken, Maurits tot stadhouder en kapitein-generaal en admiraal van hun gewesten. Voorloopig was de regeering geregeld èn een algemeene paniek voorkomen. Toch was de toestand hachelijk. Parma bemachtigde nog in 1584 de groote Vlaamsche steden, het laatst Gent, waar Hembyze een verradersrol had gespeeld. Brussel viel in 1585. Verdugo nam Zutphen en Steenwijk en bestookte het Noorden. De Staten-Generaal zochten nu hulp bij Frankrijk en boden Hendrik III de souvereiniteit aan. Bevreesd voor de Ligue en een oorlog met Spanje, weigerde hu. Paulus Buys, fel anti-Fransch gezind, lei zh'n betrekking als advocaat van den lande neer, toen men het besluit genomen had. . In zijn plaats genoemden de Staten van Holland barnevelt Jonan van Oldenbarnevelt, pensionaris van Rotterdam. Hij was in 1547 te Amersfoort geboren, werd advocaat bij het Hof van Holland en bleef advocaat in 1572 bij het nieuwe Hof. Hh' onderscheidde zich in de omgeving van den Prins, in de Staten-Generaal en in het college van de Nadere Unie (sinds 1579) door groote bekwaamheid. Oldenbarnevelt was een zeer bekwaam staatsman. Hij ijverde voor- de gewestelijke oppermacht en het gezag der vroedschappen. Hh' was „koelbloedig en streng, heerschzuchtig en eigenzinnig, eerlijk en toch niet onbaatzuchtig, een goed patriot, maar die de belangen des lands onafscheidelijk achtte van die zijner parth' en zh'n eigen gezag" (Fruin), aristocraat in het hart, zeer afkeerig van democratischen invloed: „liever verheerd dan verknecht, gebruikende de heeren nog altijd eenige discretie, maar de knechten geen". Hh' was een voorstander van een krachtig provinciaal gezag van den Staat over de kerk. „Hy is de grootste staatsman, naar my'n oordeel, die ooit ons land bestuurd heeft" (Fruin)/ Na Hendriks weigering bood men Koningin voltooid EIisabeth de souvereiniteit aan. Zy' weigerde, maar was bereid om te helpen, daar ze zich bedreigd gevoelde door de belegering en den val van Antwerpen, dat door Parma met groote inspanning genomen was en door 93 Marnix al te spoedig was overgegeven in den zomer van 1585. Ook Mechelen viel. Noord en Zuid waren nu gescheiden. § 40. LEICESTER. (I.) In Augustus 1585 werd met koningin Elisabeth Verdrag met een overeenkomst gesloten. De koningin zou 5000 Engeland. man gturen en waarborg voor de terugbetaling der gemaakte onkosten Vlissingen met Rammekens en Brielle in pand krijgen. De aanvoerder dézer troepen zou „gouverneurgeneraal" zijn en den eed aan de Staten afleggen. Twee Engelschen kregen zittihg in den Raad van State. De Graaf van Leicester, gunsteling der koningin, werd bevelhebber der troepen. Groot was de ingenomenheid van het volk met Leicesters komst. Men beschouwde hem als een redder en bevrijder. In Januari 1586 droegen de Staten-Generaal hem de „absolute Leicester regeering" als landvoogd op met een Raad van landvoogd.' stat6) ^e zjjn macnt eenigszins zou beperken. Hij zou de landvoogdij voeren als indertijd Maria onder Karei V, doch de Staten zouden op eigen gezag mogen samenkomen .Voor de benoeming van ambtenaren mochten de Staten der gewesten een nominatie opmaken. Leicester had deze groote macht gewénscht; koningin Elisabeth was echter vertoornd Fouten van over ^e afwijking van haar bevelen, zonder haar Leicester. verlof Zij ^dreigde, hem terug te zullen roepen. Leicesters gezag werd hierdoor zeer verzwakt. Bovendien was zijn karakter niet geschikt, om met onze kooplieden en regenten om te gaan. Hij was hooghartig en opvliegend en een zeer middelmatig staatsman. Weldra lag hij met de leidende personen in Holland overhoop. Hij was het Calvinistische volk en den predikanten zeer genegen en steunde op hen, tegenover de leden der regeering, die weldra meenden, dat de macht, hem opgedragen, te groot was en nu Maurits gebruikten, om een tegenwicht te hebben. Ook de machtige kooplieden waren teleurgesteld over de weinige handelsvoordeelen, die de nauwere politieke betrekking met Engeland opleverde. Weldra werden zij verbitterd, toen de landvoogd allen handel op de landen van den vijand verbood en dit verbod streng handhaafde. Werd echter de handel op het Zuid-Westen van Europa vernietigd, dan zou ook de Oostzee- 94 handel sterk achteruitgaan en de handel met de vijandelijke streken dreigde over te gaan op Hamburg, de Hanzesteden en Engeland. Ook de rijke inkomsten der convooi- en licentgelden zouden niet meer geïnd worden en alzoo de zenuw van den krijg worden doorgesneden. Doch Leicester, die een innige verachting had voor den steeds winst zoekenden koopman, hield vol. De Staten van Holland, door Oldenbarnevelt, sinds 1586 de opvolger van Buys, geleid, verzetten zich hevig tegen het plakkaat van den handel. In Utrecht had de democrate zich weer laten rich^aan bif gelden- Zij was in Karel V's tijd onderdrukt, doch de democratie. zicn haar vroegere niacht nog bewust en werd gesterkt door het Calvinisme, dat nu de Roomsehen verdrongen had. De bugerhoplieden, de aanvoerders der schuttersvendels, hadden met de gilden en Calvinisten bij de verheffing van den graaf van Nieuwenaar de regeering in sterk democratischen zin hervormd. De stadhouder, op deze democratie steunende, had groote macht. Deventer, ook wel Prouninck genaamd, in Den Bosch geboren, ijverig gereformeerd, een bekwaam man en een handig en hartstochtelijk volksleider, was het hoofd dezer democratie. Vele Vlamingen zooals Van Meetkerke en de Burchgrave, die zich den invloed herinnerden, welken de democraten in Brabant en Vlaanderen hadden gehad en hoe ze daar den Prins hadden gesteund tegen de Grooten, werden door Leicester in dienst genomen. Zij wilden het volk gebruiken om de Statenregeering en de aristocratie in de steden omver te werpen en Leicesters invloed aldus versterken. Leicester vestigde zich dan ook in Utrecht. § 41. LEICESTER. (II.) Om het finantiewezen aan den invloed der Staten ■ Strijd met de te onttrekken, richtte hij een Raad van Financiën Hollandsche op en piaatste Reingoud, een bekwaam _man, maar van slechte reputatie, „de gespanjoliseerde hyprocriet" zooals Oldenbarneveld hem noemde, als tresorier-generaal aan het hoofd. In West-Friesland benoemde hij Sonoy, die tot dusver onder Maurits haxl gestaan, tot stadhouder en onttrok dit gebied aan Maurits. Bovendien richtte hij hier en in Holland en Zeeland een Raad van admiraliteit op, waardoor hij Holland 95 hoopte te verdeelen en Maurits' invloed als admiraal te verminderen. Paulus Buys werd te Utrecht gevangen genomen. De Utrechtsche democraten wilden Elisabeth de souvereiniteit .aanbieden en trachtten ook in andere provinciën aanhang te krijgen. Zij spotten luide met de souvereine heeren „Hans Brouwer, Hans Kaaskooper, Hans Mulder en hun souvereine pensionarissen". Hevig was de ergenis der Staten van Holland over dit alles. Zij beklaagden zich bh' de koningin, wier gezant Wilkes de klachten moest onderzoeken. De koningin, die Buys vertrouwde en Reingoud als onbetrouwbaar kende, had een afkeer van de Utrechtsche democratische Calvinisten, waarom Leicester later vele van hun daden afkeurde, waaraan hij eerst duidelijk had meegewerkt. Ook op kerkelijk gebied stond Leicester tegenover de Hollandsche regenten. Onder zijn bescherming kwam in 1586 te 's-Gravenhage een nationale synode samen, die een kerkenorde, overeenkomstig het Gereformeerde kerkrecht vaststelde, welke de regenten minder invloed op de kerkelijke zaken gunde, dan zij wenschten. Van 't krachtig voeren van den krijg was onder zulke verhoudingen geen sprake. Holland was weinig scheutig met betalen en Elisabeth eveneens karig, zoodat de troepen in slechte conditie verkeerden en had Philips niet al zijn krachten juist in deze jaren gebruikt voor de uitrusting van de Armada, zoodat Parma evenmin krachtig kon optreden, het^zou er met de Nederlanden slecht hebben uitgezien. Grave en Venlo vielen den vijand in handen. Leicester vertrok nu naar Engeland, om de koninLeicester naar g[n ^ meer steun te bewegen en haar bij te staan Engeland. ^ hefc proces tegen Maria Stuart. Hij stelde de regeering niet in handen van de Staten-Generaal, zooals Elisabeth gewild had, maar in die van den Raad van State (1587). In zijn afwezigheid trad Holland, door Oldenbarneveld geleid, krachtig op. Het gehate plakkaat op den handel met den vijand werd gewijzigd en Reingoud als bedrieger ontmaskerd en ten val gebracht; met hem verdween de Finantiekamer; Buys werd ontslagen en Maurits' macht over het leger van Holland en Zeeland zeer uitgebreid, toen Engelsche officieren de schansen bij Zutfen en de stad Deventer, het kasteel Wouw en de Stad Gelre 96 aan den vijand verrieden. De Raad van State werd nu van Vlamingen gezuiverd. „.. , , Leicester keerde terug, omdat Elisabeth door den J 6 ' val van Sluis opnieuw was opgeschrikt. Bij Leicesters terugkeer was zijn positie zeer verzwakt. Zh'n instructie schreef hem voor-, zich van de onbeperkte macht te verzekeren. Weigerden de Staten hem die te verleenen, dan moest hij ze met behulp der gemeente en der predikanten zien te verkrijgen. Verder wilde Elisabeth den dreigenden aanval uit Spanje voorkomen, door vrede met Philips te sluiten, met opoffering-van de Nederlanden. Parma voerde op last van Philips de onderhandelingen met Elisabeth, tot Philips gereed was met de uitrusting van de Armada, waarmee hij Engeland hoopte te veroveren. Toen Leicester echter over den vrede begon te spreken, ontviel hem de steun van het Calvinistisch volk, dat van vrede met Spanje niets wilde weten. Leicester besloot, zich met geweld van de macht meester te maken en Amsterdam, Enhuizen, Leiden en andere plaatsen te bezetten. De poging mislukte. Zh'n gezag' was ten einde en in December 1587 vertrok hij voorgoed naar Engeland. Eerst in April kregen de Staten-Generaal kennis van zijn afstand, waardoor groote verwarring ontstond. Zoo was dan Leicesters zending mislukt. De eenige Ên^^ln\d'ma'n' ^e ^ vors^Ü^ gezag met de vrijheid van 8 " geweten had kunnen redden, Prins Willem, was gevallen door de hand van den moordenaar. Holland had met tegenzin in Leicesters handen zulk een groote macht gelegd, door den krijg er toe gedwongen. Toen hij echter naar het onbeperkt gezag streefde en tegelijk de vrijheid van godsdienst in gevaar bracht, door over vrede te spreken, verloor hh' allen steun. Zijn heengaan is voor onze nationaliteit gelukkig geweest, al waren vele van Leicesters bedoelingen ook goed. Wij toch liepen groot gevaar een Engelsche kolonie te worden en onze opkomende nationaliteit te zien verstikken. Toen Leicester vertrok, hadden de ideeën omtrent de souvereiniteit vasteren vorm aangenomen. 97 § 42. ONS LAND EEN REPUBLIEK. INRICHTING VAN HET BESTUUR. (I). Langzamerhand was men in ons land vertrouwd . . geraakt met de gedachte van een republiek. De Souvereiniteit. Humanisten dweepten met de republieken der Oudheid. En in de Middeleeuwen was een groot deel van ons land feitelijk een republiek. Toen nu de vorst de vrijheid van geweten aantastte, verloor zh'n gezag daardoor den steun in het volksgeweten. Vooral toen het Calvinisme de geesten beheerschte, geraakte het volksbesef los van het geloof, dat het overheidsgezag noodzakelijk door een vorst moest gedragen worden. In zijn beroemde Institutie leerde Calvh'n: „Daer een alleen regeert, daer kan de regeeringh lichtelik tot „tyranny vervallen"; de regeering der voornaamsten, wanneer ze wel getemperd is, schijnt de beste forme van regeering te wezen, „omdat het seer selden gebeurt, dat de koninghen haer „selven alsoo matigen en draghen, dat haer wille nooyt af en „wn'ckt van recht en rechtveerdigheit". „Soo komt het dan door „der menschen feyl en gebreck, dat het veyligher en verdraegh„licker is, dat er vele regeeren". Het Calvinisme keurt eiken regeeringsvorm op zichzelf goed. De voorzienigheid Gods, blijkende uit Zijn leiding in de historie van een volk, bepaalt, hoe een volk zal geregeerd worden, door een of meer personen. Het gezag van de overheid is beperkt door het gezag, dat God gegeven heeft aan verschillende kringen in het volksleven: de kerk, het gezin, allerlei gemeenschappen. Dit gezag vloeit niet voort uit het vorstelijk gezag, maar vloeit rechtstreeks uit den Schepper voort. Wanneer de vorst zijn macht ten koste er van wil uitbreiden, is verzet niet alleen geoorloofd, maar is men daartoe zelfs verplicht. Het volk moet zich zijn Prinsen, wie zij ook zijn, onderwerpen. Evenwel, „indien er nu ter tijd ergens eenige mindere Magistraten zijn ghestelt, om de al te groote begeerlickheit en moet„wiir der koningen te bedwingen en in te toornen (gelijk, moge„lick, hedens daegs in elck koninckrijk zh'n de drie Staten), „wanneer ze hare voornaemste vergaderinghen houden) het is „soo verre van daer, dat ick den sulcken soude verbieden uyt „kracht en eyseh van haer ampt haer selven te kanten tegen de van buuren,' Leerbot 7 98 „woedende ongebondenheyt der koningen, dat ick selfs beweere, „dat se trouwloos en meyneedigh zijn, indien se swh'gen, door de „vingeren sien en stil sitten, wanneer se gewaar worden, dat de „koningen haer selven baldadiglick en ongheregelt aenstellen en „het arme volk quellen en plagen: want dat en is niet anders, „dan de vrjjheyt des volcks, die sh' vermoghens en uyt kracht van „hét ampt, haer van Godt opgeleh't, behooren te beschermen, „bedrieghlick verraden en overgeven." (Institutie.) De praktijk in ons land was in overeenstemming met deze theorie. Zoo traden de Staten van Holland in 1572 op eigen gezag op en de Staten-Generaal in 1576. De Staten van Holland en Zeeland droegen in 1575—'76 den Prins de hooge overheid op, zoolang de oorlog duurde. Eerst nadat de Prins in den ban gedaan werd, is deze opdracht verlengd voor het leven (ÏSSI). De Staten-Generaal zwoeren Philips af, niet om zelf de souvereiniteit te nemen, maar om ze over te dragen op Anjou en na diens verraad op Leicester. Toen diens werk mislukt was, zijn er geen pogingen meer gedaan om de souvereiniteit aan een vorst op te dragen. Wie haar nu zou uitoefenen, Staten* was onzeker. Uit den geest van centralisatie, die lieneraa en^ on(jer de Bourgondisch—Oostenrijksche vorsten zoo krachtig gewerkt had en waaruit de bestuurscolleges waren opgekomen, uit de behoefte aan gezamenlijke verdediging tegen Spanje, uit het optreden der Staten-Generaal na 1576 voor alle gewesten en uit het streven van Leicester, ora 't gezag der Staten-Generaal boven dat van de Staten der gewesten te stellen, moest volgen, dat dit college nu de opperste macht kreeg. Het trad dan ook na Leicesters afstand als souverein des lands op en stelde de algemeene regeering in handen van den Raad van State, wien zij echter een nieuwe instructie gaven, waarin de macht van den Raad zeer beperkt werd en zeer onvolledig omschreven. Daardoor was het noodzakelijk, dat de Staten-Generaal dikwüls werden samengeroepen, om te beslissen. Reeds in 1593 besloten zij, voortdurend aanwezig te zijn; zij werden permanent. Het bewind der zeezaken werd den Raad van State geheel ontnomen. Alle gezag over de buitenlandsche zaken en dat over den oorlog eveneens. Ook de financiëele macht liep weldra op niets uit: de geldmiddelen werden provinciaal of kwamen aan de admiraliteit; met de bijzondere zaken der provinciën mocht de Raad zich niet bemoeien. Vóór het eind der 99 eeuw was de Raad een administratief lichaam geworden met geringen invloed in plaats van een Regeeringsraad met sterk gezag. De Staten-Generaal hadden de bevoegdheden voorloopig aan zich getrokken, om ze later voor 't meerendeel te verliezen aan de gewestelijke Staten, die ten slotte de souvereine macht grootendeels aan zich trokken. Oldenbameveld, de groote voorstander der provinciale souvereiniteit, heeft dit ontwikkelingsproces geleid en bevorderd. Dat de Raad van State zijn macht verloor, kwam ook, doordat de 2 Engel schen, die zitting hadden in den Raad van State, bezwaarlijk in alle belangrijke zaken gekend konden worden, als men Engeland niet te veel invloed op den gang vari zaken wilde geven. Licht konden zij samenspannen met de landprovinciën, die altijd naijverig waren op Holland en zoo dit gewest overstemmen. De besluiten toch werden in den Raad van State genomen met meerderheid van stemmen en Holland had er slechts 3 van de 12 stemmen. Bovendien had Oldenbameveld geen zitting in den Raad van State, ja werd er zelfs spoedig niet meer toegelaten, om advies te geven. In de Staten-Generaal daarentegen werd eenparigheid van stemmen geëischt en kon Holland, hoewel het maar 1 stem had, alles dwingen naar zijn zin. De kapitein-generaal der Unie zag deze machtsverplaatsing ook niet ongaarne, omdat de Staten-Generaal zijn zelfstandigheid in den krijg niet zoo erg beperkten als de Raad van State. 1^8^^^ Toch was het een heillooze verandering, die aldus de StatenGeneraal tot de regeering maakte. De leden van de StatenGeneraal, door een gebiedenden lastbrief gebonden aan de Staten der gewesten, vormden een weinig samenhangend college, voor regeeren totaal ongeschikt. De leden van den Raad van State echter zwoeren de belangen van hun gewest af, hadden dikwijls voor hun leven zitting en zouden dus de eenheid in de regeering sterk bevorderd hebben. Dat de Staten der gewesten ten slotte de souvereiniteit aan zich trokken kwam, doordat elk gewest zich nog bewust was, vroeger als een afzonderlijk geheel te hebben bestaan, door het zelfstandig optreden van Holland en Zeeland na 1572, hetgeen voor de andere gewesten een krachtig antecedent was en door de overwinning der Staten van Holland op Leicester. 100 § 43. INRICHTING VAN HET BESTUUR. (II). Er. heerschte dus een groote onzekerheid in ons Onzekerheid staatsrecht. Treffend bleek dit bij den dood van in ket den graaf van Nieuwenaar, stadhouder van • Utrecht, Gelderland en Overijsel (1590). De Rarid van State benoemde Maurits tot stadhouder van Gelderland, de Staten-Generaal tot stadhouder van Overh'sel, terwijl de Utrechtsche Staten hem zelf tot deze waardigheid over Utrecht verhieven. Geen wonder, dat er dikwijls oneenigheid ontstond. De Raad van State trachtte zh'n rechten tegenover de StatenGeneraal te handhaven en de Staten-Generaal tegenover de Staten der gewesten. In 1616, toen de laatste Engelschman uit den Raad van State verdween, vroeg de Raad wijziging van zh'n instructie en grooter bevoegdheid. De Staten-Generaal weigerden. In 1651 ontnamen de Staten-Generaal den Raad van State een deel cïer bevoegdheid in het krh'gsbestuur. De Raad weigerde nu twintig jaar lang den eed op de instructie. s «. De Staten-Generaal bestonden na 1576 uit de af ge- e^Bevoegd» vaardigden van alle provinciën. De gewesten, die heid van de zich bij de Unie van Utrecht aansloten, hielden Staten» echter afzonderlijke vergaderingen. Beide colleges Generaal. vieien echter na den val van Antwerpen samen. Elk der bekende 7 gewesten had 'één stem, terwijl ieder een week het voorzitterschap bekleedde. Eenparigheid van stemmen was in belangrijke zaken vereischt. Toch hield men er zich niet altijd aan: de vrede van Munster b.v. is gesloten met 5 tegen 2 stemmen (Zeeland en Utrecht); tegen den vrede met Portugal in 1661 waren Gelderland en Zeeland. Krachtens de Unie behoorden tot de bevoegdheid van de Staten-Generaal : 1°. Alle zaken, die tot de buitenlandsche aangelegenheden in betrekking stonden. 2°. Het opperbestuur over het krijgswezen. 3°. Het opperbestuur over de Generaliteitsfinanciën. 4°. 't Toezicht in kerkelijke zaken. 5°. 't Uitoefenen van de hoogheidsrechten over de onderworpen landen: de generaliteitslanden en de koloniën. 6°. De wetgeving voor de Vereenigde gewesten. 101 7°. De rechtspraak, voorzoover die de gezamenlijke gewesten en de veroverde landen betrof. 8°. De begeving van de generaliteitsambten. 9°. Het recht van gratie wegens delicten, door militairen gepleegd. Een der voornaamste personen in de republiek Stadhouder. was de stadhouder. Oorspronkelijk werd hij door den vorst benoemd en was aan de landvoogdij ondergeschikt. Meestal waren de stadhouders de voornaamste edelen uit de gewesten en hun macht was toen reeds grooter, dan voor de centrale regéering wel wenschelijk was. We zien ze dan ook dikwijls zeer zelfstandig en eigenmachtig optreden. Bij het wegvallen der vorstelijke macht kregen de StatenGeneraal het recht, de stadhouders aan te stellen en hun een instructie te geven. Tot 1620 bleef dit de gewoonte met enkele uitzonderingen. Zoo werd Maurits in 1585 door de Staten van Holland en Zeeland gekozen tot gouverneur en kapitein-generaal en admiraal. Hij was de eerste stadhouder, die door de Staten was aangesteld. Prins Willem was altijd stadhouder des konings geweest. In 't algemeen waren de stadhouders het hoofd van het uitvoerend bewind. Zijn bevoegd»In sommige opzichten oefenden de stadhouders" heden. souvereine rechten uit. Zij moesten: 1°. zorgen voor het welvaren en de privilegiën der Landen, Leden, steden en ingezetenen; 2°. de uitoefening van de ware Christelijke religie voorstaan; 3°. toezicht houden op de rechtspleging en deelnemen aan het bestuur der Justitie; 4°. burgemeesters, schepenen en wetten naar behooren en daar 't zelve van noode wezen zal, veranderen; 5°. de ambten begeven, 't welk van ouds den stadhouder had toebehoord; voor de benoeming van de voornaamste ambtenaren maakten de Staten later een voordracht van 3 personen; 6°. Zoo noodig vermindering en kwijtschelding van straf geven, (remissie van delicten, gratie) 't welk vroeger door den Geheimen Raad te Brussel was gedaan. Als kapitein-generaal en admiraal was hij het hoofd van het defensiewezen van de provincie en in deze hoedanigheid ondergeschikt aan de Generaliteit, die hem in 1588 benoemde tot admi- 102 raal-generaal. (Tot kapitein-generaal der Unie is Maurits nooit aangesteld.) Zoo was het stadhouderschap in Holland en Zeeland in 1585. De macht van den stadhouder was niet erg bepaald. Doordat het ambt in 5 gewesten in één persoon vereenigd werd en deze behoorde tot het huis van Oranje en als hoofd van het leger grooten roem verwierf, werd de invloed van de stadhouders steeds grooter. Voor het volksbesef waren zij de Souvereinen van het land. Aan gezanten van Indische vorsten werden zij als zoodanig voorgesteld. „Hij was vorst en onderdaan; stond te „gelijk onder, naast en boven de Staten. Hij moest verschillende „souvereinen gehoorzamen en enkele rechten der Generaliteit „tegen hen beschermen en buiten hen om in hun gebied souve„reine rechten uitoefenen." (P. L. Muller). Half souverein, half ambtenaar moest zijn verhouding tot de Staten wel leiden tot botsingen. § 44. BESTUURSINRICHTING. (III.) Een zeer invloedrijk ambtenaar in de republiek Raad- # was raadpensionaris van Holland. Steden en an^Ho"knd Sewes^en m de Nederlanden moesten steeds hun * rechten verdedigen tegenover de toenemende vorstelijke macht. Zoolang er gevonnist werd volgens het Germaansche recht, dat door ervaring bekend en in de landstaal beschreven was, konden de besturende burgers zelf dat doen. Maar toen het Romeinsche Recht ingang vond en de vorst daarin zijn steun zocht, moesten ze de hulp inroepen van een Raad, die een pensio of belooning genoot in tegenstelling met de andere Raden, welke niet bezoldigd werden. Deze pensionaris moest met het Romeinsche Recht bekend wezen. Groote steden namen zulk een advocaat in vasten dienst. Hij kreeg weldra in de steden grooten invloed. Ook de ridderschap in Holland, die het platteland en de kleine steden en dus het grootste deel van het gewest vertegenwoordigde, nam zulk een ambtenaar in dienst. Kwamen nu de belangen van het geheele gewest in de knel, dan trad de advocaat van de ridderschap op en kreeg in die kwaliteit in Holland en Zeeland den naam van „advocaat van den lande". In andere gewesten heette hij secretaris van Staat, griffier, landsschrijver of syndicus. Dit ambt is dus ontstaan tengevolge 103 van den weerstand van de elementen der zelfregeering tegen de vorstelijke macht. Toen nu na de afzwering de vorstelijke macht wegviel, werd de advocaat van den lande de leider der gewestelijke Staten. Vooral in Holland werd hh' machtig door het genie van Oldenbarnevelt en de machtige positie, die dit gewest in 't begin van^ den oorlog innam (er zh'n tijden geweest, dat het 70 % van de' onkosten van den krijg droeg). Zoo er geen stadhouder was, die de leiding der Buitenlandsche Zaken nam, was de advocaat van Holland de feitelijke leider op dit terrein. Hy' had een raadgevende stem in het college van gecommitteerde Raden en in de Staten-Generaal. In andere.gewesten bleef het ambt tot de zaken van het gewest beperkt: de landsadvocaat in Utrecht.werd later eenvoudig secretaris der Staten evenals in de meeste andere gewesten. De vloot werd uitgerust en onderhouden door de Admiraliteiten. collegeg yan admiraliteit. In 1585 werd er een opgericht door de Staten van Holland, om de zeezaken aan Leicesters invloed te onttrekken: Maurits werd admiraal. Leicester richtte er echter 3 nieuwe op, om de zeezaken onder zyn beheer te krijgen. In 1589 werden ze onder een Hoofd-admiraliteitscollege gesteld 'met Maurits als admiraal-generaal aan het hoofd. Door den tegenstand van Zeeland en de andere provinciën werd het in 1593 weer opgeheven. De twisten, hieruit ontstaan, werden in 1597 door de Staten-Generaal bijgelegd. Deze uitspraak, slechts voor één jaar bestemd, is de grondwet voor onze marine geworden en tot 1795 van kracht geweest. Ook hier bestond dus een toestand van verwarring. De bestuursvorm bleef onafgewerkt en dit werd de oorzaak van allerlei strubbelingen. Er waren nu 5 colleges te Amsterdam, Rotterdam, Hoorn of Enkhuizen, Dokkum, later te Harlingen, en Middelburg (eerst Veere). De admiraal-generaal was voorzitter van elk college. Tweemaal 's jaars moest een vergadering van de 5 colleges, samenkomen onder voorzitterschap van den admiraal-generaal, die feitelijk de eenige band was. De gelden voor de vloot werden gevonden uit de convooi- en licent" Convooi* en geiden. Na 1572 was er verlof voor noodig, om Licentgelden. Qp dg ianden en steden van den vijand handel te dry'ven. Voor dit licent moest de schipper of handelaar een zeker bedrag betalen, dat licentgeld genoemd werd. Ook voor 104 een gewapend geleidè over zee moest worden betaald: het convooigeld. Na den oorlog werden ze in- en uitgaande rechten. Zij werden overal in de Unie op denzelfden voet geheven. Behalve deze gewone inkomsten werd de vloot onderhouden door buitengewone subsidiën van de Staten-Generaal. Staten-Generaal en gewestelijke Staten deden hun best om de "macht van de admiraliteitscolleges te verminderen, zoodat hun bevoegdheid op den duur zeer gering werd. De voornaamste ambtenaren der Unie waren: Ambtenaren p de grjffier van de Staten-Generaal, die het der Generaliteit £eDed ^as> instructies schreef, de conferentiën met vreemde gezanten bijwoonde, advies gaf en in zilveren en gouden doozen de traktaten bewaarde. Hij werd voor 't leven benoemd en door vreemde mogendheden als de eerste minister der Staten-Generaal aangezien; 2°. de thesaurier-generaal, die onder den Raad van State het opperbeheer over de geldmiddelen der Unie had. Hij leverde de gegevens voor >den Staat van oorlog (begrooting) waarbij de generale petitie (memorie van toelichting) behoorde. Zij werden opgesteld door den Secretaris van den Raad van State, de derde voorname ambtenaar. De vierde was de kapitein-generaal en admiraal. § 45. BESTUURSINRICHTING. (IV.) De gewestelijke staten waren zesr verschillend Staten der samengesteld. In de staten van Holland hadden westen ° ' 18 steden het recht, elk 1 stem uit te brengen. Vroeger waren er zes stemhebbende steden, doch door den opstand vermeerderde hun invloed. De ridderschap had 1 stern. In 1585 werd besloten, dat de afgevaardigden moesten stemmen volgens den last dergenen, die hen zonden; in de meeste zaken mocht er geen overstemming plaats hebben. In Zeeland konden 6 steden ieder 1 stem uitbrengen. De adel had ook 1 stem, die werd uitgebracht door den eersten edele, bezitter van St.-Maartensdijk. Na den dood van Prins Willem bekleedde Philips Willem deze waardigheid, na diens dood Maurits en zh'n opvolgers. Utrechts Staten telden drie leden: de geëligeerden, die vroeger gekozen werden uit de geestelijken der kapittelkerken, nu 105 uit de bezitters der vroegere kerkelijke goederen door de kleine steden op voordracht van Utrecht. De vier steden vormden het tweede lid en de ridderschap hèt derde. Elk lid had 1 stem. Gelderland bestond uit drie kwartieren: dat van Zutphen, van Nijmegen en van Arnhem. Elk kwartier had zijn kwartiersdagen, waarop de meeste zaken geregeld werden (o.a. de belastingen) en waar de ridderschap en de steden elk 1 stem hadden. Gemeenschappelijke belangen werden geregeld op de landdagen, waar de drie kwartieren samenkwamen. De Staten van Overijsel bestonden uit 2 leden: de edelen uit de drie kw'artieren: Salland, Twente en Vollenhove en de drie IJselsteden: Deventer, Zwolle en Kampen. De wijze van stemmen was eigenaardig. De edelen en een stad of de steden en een edelman of 2 steden en 73 der edelen + 1 of 2A der edelen + 1 en één stad vormden de meerderheid. Djeente was een landschap, mocht zich zelf besturen, maar had geen stemrecht in de Staten-Generaal. De Drentsche Staten bestonden pit de ridderschap met 1 en de volmachten der eigenerfden d. w. z. de afgevaardigden der bezitters van een eigen hoeve, met 2 stemmen. In Friesland had men geen vertegenwoordiging van standen, maar van landgemeenten of grietenijen en steden. Het stemrecht was verbonden aan den grond. Wie eigenaar of gebruiker was van een stemgerechtigd goed (ook vrouwen en voogden), mocht in zijn dorp een stem uitbrengen, waarop de dorpen in de grietenij bij meerderheid van stemmen (elk dorp had 1 stem) een volmacht kozen. Ook de adel koos één afgevaardigde en deze gekozenen brachten samen in het kwartier één stem voor de grietenij uit. De grietenijen van elk kwartier, Oostergo, Westergo en Zeven wolden, hadden op den landdag één stem, de elf steden ook één. Bh staking van stemmen besliste evenals in Groningen de stadhouder. Een commissie uit de Staten, de z.g. staten van het mindergetal, moest den landdag voorbereiden. In Groningen hadden de stad en de Ommelanden, Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier, ieder één stem. In de Ommelanden was het stemrecht ook aan den grond gebonden. Gecommit» Het dagelijksch bestuur van het gewest berustte teerde Raden bij het college van Gecommitteerde Raden, in somen Gedepu= mige provinciën Gedeputeerde Staten genoemd. In teerde Staten. Noord-Holland, dat na den val van Haarlem in 106 1573 langen tyd van Zuid-Holland gescheiden w'as, had zich een afzonderlijk college ontwikkeld. In Gelderland had elk kwartier zyn gecommitteerde Raden. Zij waren voor de provinciën en kwartieren, wat de Raad van State voor de Unie was, doch waren veel onafhankelijker van de Provinciale Staten dan de Raad van State van de Staten-Generaal, wyl dit laatste college permanent was en de Staten der gewesten slechts enkele keeren per jaar vergaderden. De wijze, waarop ze gekozen werden, was in verschillende provinciën niet gelijk. Ze moesten de besluiten der Staten uitvoeren, hadden toezicht op de >takken van het provinciaal bestuur (in Friesland ook op den Waterstaat) en de provinciale financiën. De steden werden bestuurd door de vroedschap^'steden *)€n' U^ ^ ^ ^ personen bestaande, die zich zelf mochten aanvullen, of door den stadhouder gekozen werden uit een voordracht, door henzelf opgemaakt. De burgemeesters, 2 of 4 in getal, werden evenals de schepenen dooiden stadhouder jaarlijks uit dubbeltallen, door de vroedschap opgemaakt, aangewezen. De schout, het hoofd der stedelijke justitie, ontving zyn benoeming eveneens van den stadhouder. Hy stond buiten de vroedschap. In Amsterdam werden de burgemeesters (4 in getal) gekozen door den oudraad, bestaande uit oud-burgemeesters en oud-schepenen". Zij waren dus onafhankelijk van den stadhouder en beheerschten ook de vroedschap. Vandaar dat Amsterdam dikwijls zoo zelfstandig optrad. De invloed der burgerij[ door de schutterijen, gil"^Steden er den en gemeene meenten was voor den 80-jarigen oorlog in Holland en Zeeland nooit groot geweest, in Utrecht, het Oosten en Noorden wel (zie boven). In Holland was die invloed in de eerste jaren van den opstand sterk toegenomen, vooral door toedoen van den Prins. Zelfs waren, de best „gestaatsten", de schutterijen en gilden wel geraadpleegd in de zaken van het gemeene Land (vredesonderhandelingen, enz.). Toen na de afzwering den Prins de hooge overheid voor zijn leven was opgedragen en een reglement op de Statenvergadering in Holland was vastgesteld, werd het beraadslagen over de gemeene Landszakenv met genoemde lichamen uit de burgerij verboden, tenzij de Staten het veroorloofden (1581). Voor de stedelijke huishoudelijke zaken bleef dit echter volkomen geoorloofd. Zoolang de Prins leefde, behielden de burgerij en hun 107 invloed en ook onder Leicester, doch na diens val zegevierde de aristocratie in Holland volkomen onder leiding van Oldenbarnevelt. In 1591 verboden de Staten den Hoogen Raad en het Hof van Holland op klacht van eenig burger rechtsingang tegen een stad te verleenen, zonder eerst de stadsregeering inzage der stukken te hebben gegeven en van haar advies te hebben ontvangen. Door het z.g. recht van politieke uitzetting (d. i. zonder proces uit de stad verwijderen) had de stadsregeering de burgerij geheel in de macht. Tot ± 1600 worden nog wel personen van verdienste en vermogen in de regeeringskringen opgenomen, doch in Frederik Hendriks tijd vormen de regenten reeds een gesloten kaste. Ook in de andere gewesten zh'n met steun van Holland de rechten der burgerij en weer ingekort. De stadhouders, de predikanten en de blauwboekjes hebben de rechten van het volk zoolang mogelijk verdedigd. § 46. DE BEVRIJDING VAN HET GRONDGEBIED. De minder goede verstandhouding, die na LeiOnoverwin* cesters vertrek tusschen Engeland en ons bestond, nelijke vloot. verDeter(ie aanmerkelijk, toen we met gezamenlijke kracht een dreigend gevaar hadden bezworen. Philips II had na de verovering van Portugal in 1580 door Alva het plan beraamd, een groote vloot uit te rusten, ten einde Engeland en Nederland te bemachtigen. In diep geheim werden de toebereidselen gemaakt en Parma werd opgedragen, Elisabeth zoolang door vredesonderhandelingen te misleiden, tot de vloot gereed was,,wat hem voortreffelijk gelukte. Eerst toen de Armada, groot 167 zeilen, met een landingsleger van 20000 man en 300 monniken met een groot-inquisiteur aan boord in zee stak, wierp hij het masker af. Daar Maria Stuart, die na Elisabeth de meeste aanspraken op den troon van Engeland had, in 1587 onthoofd was, kon Philips voor zichzelf of zh'n dochter aanspraak maken op Engeland. Bovendien was hij gegriefd door de hulp, die Leicester ons had verleend. Parma was tegen de onderneming, die hij zeer gewaagd vond. Toch moest hh" zich te Duinkerken gereed maken, om zich met zh'n leger bij de Armada te voegen. De Nederlandsche oorlogsschepen blokkeerden echter de haven, waardoor het voor Parma, 108 die trouwens wegens geldgebrek nog lang niet gereed was, onmogelijk werd, zich met de Armada, die onder bevel van Medina Sidonia in het Kanaal was verschenen, te vereenigen. De statige Spaansche galjoenen, hardnekkig door de kleinere Engelsche schepen bestookt en door branders in verwarring gebracht, in gevaar van de Vlaamsche banken en de Nederlandsche vloot, kregen het zwaar te verantwoorden. Schip na schip ging verloren en door stormen geteisterd, bereikte slechts een derde deel om Schotland heen het Spaansche vaderland: De dwaze plannen van Philips redden ons land. Wij konden weer ademhalen, de Leicestersche woelingen bedwingen en orde op de regeering stellen, terwijl Parma geheel door het plan van de landing in Engeland in beslag werd genomen en Spanj es krachten door de Armada waren uitgeput. Wel werd Geertruidenberg door de Engelschen aan Parma verraden (1589), doch overigens bereikte hij weinig. Door ziekte aangetast, gebogen onder het wantrouwen van Philips, die aan hem den ondergang der Armada weet, richtte hij in ons land weinig meer uit. Bovendien werd hij in 1590 en '91 naar Frankrijk gezonden, om de Ligue te helpen en Parijs en Rouen te ontzetten. Daartegenover begonnen wij krachtig op te treden. De Friesche stadhouder, Willem T rl* '"t Lodewijk, zoon van Jan den Ouden, had de Staten-Generaal er niet toe kunnen overhalen, aanvallend op te treden; hij wist Maurits er echter voor te winnen, terwül ook Frankrijk en Engeland er op aandrongen. Willem Lodewijk was een man van een vast karakter, „een flonkerster zelfs naast een Maurits niet verbleekend, maar door een zuiverer glans nog boven hem uitstekend". (Da Costa). Als overtuigd Calvinist nam hij krachtig *de reformatie in Friesland ter hand. Hij werd daarbh' gesteund door de predikanten, die aan de hoogeschool van Franeker waren gevormd. In zijn omgang met de Friesche Staten toonde hij veel van het staatsmanstalent van zijn grooten oom te bezitten. Met talent heeft hij jarenlang Friesland verdedigd tegen de benden van Verdugo, den opvolger van Rennenberg. Hn zocht zich zelve niet, maar stelde zich steeds onder zijn jongen neef Maurits en deed zijn uiterste best, om de „Vrije Friezen" met de Hollanders te doen samenwerken. Hij had een overwegenden invloed op Maurits, wiens meerderheid op militair gebied hij 109 gaarne erkende. Samen hebben zij het leger verLeger» beterd en het krijgvoeren tot een wetenschap hervorming. verfteven De werken der Ouden wezen hun daarbij het spoor. Het leger werd tot op ± 10000 man teruggebracht, maar nu ook steeds goed betaald en in strenge tucht gehouden. Graaf- en schanswerk, vroeger door boeren verricht, werd nu door de soldaten zelf gedaan voor hooger soldij. Door geregelde oefeningen en uitstekende transportmiddelen werd het leger zeer mobiel. De genie en artillerie werden uitstekend verzorgd. Weldra bleek, dat men met zulk een leger iets beginnen kon. ' . De Staten-Generaal besloten eindelijk aanvallend Veroveringen. op ^ treden Maurits verraste in 1590 Breda, nam Hemert, Crèvecoeur, Hedel, Ter Heyde, Steenbergen en Oosterhout, benevens de schans te Rosendaal. Daarna volgde (in 1591) Zutphen na 5 en Deventer na 10 dagen beleg. Nu trok Maurits op verlangen van Friesland naar Groningen, doch daar dit te sterk was, nam hh' Delfzijl en eenige sterkten in de Ommelanden, waardoor de Stad Groningen geïsoleerd werd. Toen trok hij snel naar de Betuwe, om Parma, die ijlings uit Frankrijk was teruggekeerd, tegen te houden, wat hem na een scherp gevecht gelukte. Nu werd het leger schijnbaar ontbonden, doch langs de waterwegen in Zeeland weer samengetrokken en plotseling Hulst genomen en toen het Spaansche leger van Nijmegen wegtrok, om Vlaanderen te dekken, stond Maurits eensklaps voor Nijmgen en nam het nog in 1591 in. In 1592 volgden Steenwijk en Koevorden, waardoor Friesland verlost werd van de strooptochten der Spaansche benden. Een jaar later viel Geertruidenberg door het z.g. Romeinsche beleg, een beleg, waarbij alle regelen der nieuwe oorlogskunst werden toegepast. Eindelh'k in 1594 werd Groningen gedwongen, het traktaat van reduktie te teekenen, waarbij het weer in de Unie werd opgenomen. Stad en Lande werden tot één gewest vereenigd en Willem Lodewijk zou er stadhouder zijn. De Hervormde godsdienst werd de heerschende. Zoo was het gebied der Unie van vijanden gezuiverd en Maurits' naam als de wetenschappelijke veldheer zijner eeuw gevestigd. 110 § 47. VAN DE VEROVERING VAN GRONINGEN TOT DEN DOOD VAN PHILIPS II. %|f j. Parma had dit ihtusschen niet meer beleefd. Hij was in 1592 gestorven, nog even voor Fuentes hem zijn ontslag kon mededeel en. Hij had Mansfeld tot zijn plaatsvervanger aangewezen. Doch Fuentes, een neef van Alva, voerde nu feitelijk het bewind, tot ergernis van de Zuidnederlandsche edelen. Daardoor en door gebrek aan geld en de muiterij der troepen, werd de regeering zeer zwak. Philips streefde nog altijd naar de vorming van een wereldmonarchie en wilde door het huwelijk van Ernst van Oostenrijk met zijn dochter Isabella dat doel bereiken. Ernst werd nu landvoogd (1594). Hij zou later Duitschland krijgen, misschien Spanje en, als Philips zijn zin kreeg, ook Frankrijk. De zeer middelmatige Ernst is echter reeds in 1596 gestorven. Fuentes werd voorloopig landvoogd en bleek krachtig in den krijg. In 1596 werd hij echter vervangen door Albertus van Oostenrijk, die onder het oog van Philips was opgegroeid, en Isab U eD reeds a^s bestuurder van Portugal een goed figuur . had gemaakt. Hij zou met de lievelingsdochter van Philips, Isabella, huwen, om de rol te vervullen, die eerst voor zh'n broeder bestemd was. De Fransche plannen van Philips, waarvoor hij de Nederlanden had opgeofferd, waren echter-reeds mislukt. Hendrik IV van Navarre, het hoofd der Hugenoten en van de middenpartij der politieken, was Roomsch geworden ter wille van Parijs ('94). Hij werd nu door de meeste Franschen erkend. Nauw sloot Verbond met njj z^cn jn 1596 bij de Republiek en Engeland aan F^geland*11 ^ ne^ z'g* drievoudig verbond. Elisabeth was weinig gezind, om zich als gelijke met haar vroegere beschermelingen te verbinden, doch de inname van Calais door de Spanjaarden joeg haar vrees aan. De Staten hoopten, dat het verbond de kern zou worden van een algemeen protestantsch, anti-Spaansch verbond-, doch Frankrijk en Engeland zochten slechts hun eigen voordeel. Toch werd onze inspanning eenigszins beloond. Maurits versloeg ^Vrnhout^' *n De&m van -"-597 bij Turnhout een tienmaal sterkeren vijand onder Varax. Verder nam hij 111 in den loop van het jaar Rijnberk, Groenlo, Bredevoort, Enschedé, Ootmarsum, Oldenzaal en Lingen. Wij begonnen de Spanjaarden nu ook in hun eigen land te bestoken. In 1596 -werd Cadix door een Engelsch-Nederlandsche vloot veroverd. De Spanjaard gevoelde, dat hij in zh'n eigen land niet meer veilig was. Geen wonder dat Philips, oud en afgeleefd, den vrede wenschte. Door een tweede staatsbankroet was het Spaansche crediet bovendien hopeloos in de war geraakt en dit had Spanje tot machteloosheid in den oorlog gedoemd. Hh' gaf Philips Willem verlof, met Albertus naar de Nederlanden terug te keeren en liet een 500-tal Nederlandsche schepen, 2/5 van onze heele koopvaardijvloot, waar hij in de Spaansche havens beslag op gelegd had, naar het Vaderland terugkeeren. Door dezen laatsten maatregel redde hij meteen Spanje, dat door onze schepen van koren voorzien werd, van hongersnood. Philips bood Frankrijk, waar nu een Roomsche Frankrijk vorst regeerde, den vrede aan. Hendrik IV, die inzag, dat Frankrijk na 30 jaren godsdienstkrijg den vrede noodig had, ging op het aanbod in en sloot den vrede van Vervins (1598). Oldenbarnevelt ging zelf naar Parijs, doch kon het niet verhinderen. Engeland kon zonder Frankrijk geen voordeelige voorwaarden meer bedingen en besloot, den oorlog met ons voort te zetten, als wij de helft der voorgeschoten gelden terugbetaalden en steun beloofden, indien Spanje Engeland aanviel. Slechts één Engelschman zou voortaan zitting hebben in den Raad van State. Ph'li s staat ^e oor^og' zou °-us worden voortgezet.-Evenwel - Zuid»Neder« me^ tegen Spanje. Philips toch had ongeveer land af aan gelijktijdig met den vrede'van Vervins de NederAlbertus en landen afgstaan aan Albertus en Isabella. Hij Isabella. stemde daardoor Frankrijk gunstig, verzorgde zijn dochter, maakte de regeeringstaak voor zijn zoon lichter en gaf toe aan de wenschen der Zuid-Nederlanders, die een zelfstandige regeering wenschten, ten einde niet langer aan Spaansche belangen te worden opgeofferd. De band met Spanje werd echter niet losgemaakt. Bij kinderloos overlijden van een der aartshertogen moesten de landen aan Spanje terugkomen. Volgde er een prinses op, dan zou zij huwen met den koning 112 van Spanje of zijn zoon. Een geheime overeenkomst bepaalde, dat de voornaamste vestingen door Spaansche troepen bezet zouden blijven. Spanje was dus niet vanzins, deze gewesten, zonder welke het zijn positie als groote mogendheid niet kon handhaven, los te laten. Geen wonder, \dat Noord-Nederland op het verzoek om zich ook onder de nieuwe regeering te schikken, niet inging. Hoe zou ook het land, waar de Gereformeerde godsdienst de heerschende was geworden, zich vereenigen met een Staat, waar nog in 1597 Anna van den Hoeve levend werd begraven, omdat zij die religie aanhing? ., r In hetzelfde jaar (1598) stierf Philips II. Booze Philips stern. , , , , r zweren sleepten hem na eenige maanden ontzet¬ tend lijden ten grave. . § 48. VAN DEN DOOD VAN PHILIPS TOT AAN HET BESTAND. De oorlog werd nu dus tegen de aartshertogen Duinkerker voortgezet. Het eerste feit van beteekenis was de tocht naar Duinkerken. Van deze stad had Parma een flinke haven gemaakt, er een admiraliteit opgericht en de vestiging van een kapervloot begunstigd, wel inziende, dat daardoor onzen handel op zee groote schade kon worden toegebracht. Dit was ook inderdaad het geval. De visschersvloot werd dikwijls deerlijk gehavend, koopvaardijschepen soms met de begeleidende oorlogsschepen genomen. De schade was ontzaglijk. Met groote verbittering streed onze marine tegen de vloot der Duinkerkers. Om dit roofnest uit te roeien, besloten de Staten, door Oldenbarnevelt daartoe bewogen, een poging te wagen, om de stad van de landzijde te nemen. Handelsbelang ,,.^a£ en de hoop om Frankrijk weer tot den oorlog te Wieuwüoort. ' bewegen, dreven er toe. De kapitein-generaal was er echter tegen. Gewaagde ondernemingen trokken hem niet aan; bij een veldslag, die licht zou moeten geleverd worden, waren te veel onberekenbare factoren en hier werd alles op één worp gezet. Bij een nederlaag zou de Republiek er niet gemakkelijk weer bovenop komen, een overwinning gaf louter eer zonder voordeel. Duinkerken was een sterke vesting, die men met den vijand in den rug moeilijk kon nemen. Ook Willem Lodewijk was er om militaire redenen tegen. Oldenbarnevelt dreef echter zijn zin door en drong den eersten wetenschappe- 113 lnkén veldheer van zijn tijd tot een uit krijgskundig oogpunt hachelijke onderneming. Dit zette natuurlijk kwaad bloed en h^d ook een ongunstigen invloed op de onderneming zelf. Nipt alle voorzorgsmaatregelen werden door Maurits even goed genomen. Met 15000 man trok hij in Zeeuwsch-Vlaanderen langs de kust naar Nieuwpoort. Albertus, die zijn muitende benden weer tot rede gebracht had, sneed hem echter den terugtocht af, na een dekkingspost bij Leffinghem overhoop te hebben geworpen. Had Albertus toen de zelfbeheersching gehad, geen slag te wagen, ons leger zou verloren zijn geweest. Zijn officieren drongen echter met onstuimigheid aan op een slag. Nog nooit hadden de geduchte tercio's in het open veld den slag verloren. Maurits, steeds de voorzichtigheid zelve, zond zijn transportvloot, die bh' laag water in de haven van Nieuwpoort aan den grond kwam en dan door de Spaansche bezetting dezer stad gemakkelijk kon worden verbrand, in zee. Met groote geestkracht voerde hij zijn leger in den slag, overal persoonlijk op de gevaarlijkste punten zh'n troepen aanvoerende. Na meer dan één hachelijk oogenblik bracht de reserve-ruiterij de beslissing. Albertus week en was bijna gevangen geraakt. Zijn leger werd uiteengeslagen, de zege was behaald. Duinkerken werd echter niet veroverd, doch Maurits voerde het leger terug haar het vaderland. [n de volgende jaren belegerde Albertus Ostende, e" „een doorn in het vleesch van den Vlaamschen Leeuw." Drie jaar lang duurde het beleg; eindelijk moesten de puinhoopen ontruimd worden. Gelukkig, dat Maurits Sluis even te voren had ingenomen, waardoor een aanval op Zeeland onmogelijk werd en de .Schelde geheel kon gesloten worden. De troepen van Albertus werden sinds 1603 aangevoerd door Spinola, een energiek, wetenschappelijk veldheer, die het Maurits onmogelijk maakte voordeelen van beteekenis te behalen; integendeel nam Spinola Grol en Oldenzaal, waardoor het Oosten weer het tooneel werd van den krijg. Intusschen hadden wjj onzen laatsten bondgenoot verloren. Koningin Elisabeth was in 1603 gestorven en opgevolgd door Jakobus I. Deze sloot in 1604 vrede met Spanje. Wel had Engeland ons niet veel geholpen, maar toch steeds een deel van Spanje's krachten bezig gehouden. Ondanks de herleving der vijandelijkheden heerschte er b^deUn en" ecn*er in het Zuiden een diep treurige toestand, an e rag n. ^ toevoer over zee was afgesloten, de Staatsche van buüren. Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 8 114 benden drongen plunderend door tot bij Brussel, de Spaansche troepen, chronisch in opstand, brandschatten het land stelselmatig: er heerschte hongersnood in België. Geen wonder, dat de aartshertogen wel vrede wenschten. Ook Philips III van Spanje gaf ,zh'n toestemming, toen Jacob van Heemskerk, „die dwars door 't u's en ijzer darde streven" bh' Gibraltar een Spaansche'vloot vernietigde (1607). De held zelf sneuvelde. Nog in 1607 werd er een wapenstilstand gesloten en de onderhandelingen in Den Haag begonnen. Spanje eischte echter vrijheid van godsdienstoefening voor de Roomsehen en afstand van de vaart buiten Europa, waarop de onderhandelingen afsprongen. Door Frankrh'ks bemiddeling werden ze te Antwerpen hervat over een th'delh'ken vrede. Maurits was er tegen. Hij vreesde voor binnenlandsche verdeeldheid, verzwakking van het leger ^ en gevaar voor den Protestantschen godsdienst. Met Willem Lodewijk bleef hij aanhoudend waarschuwen tegen een bestand. Oldenbarnevelt, niet geheel onbaatzuchtig (hij nam in het geheim, zonder voorkennis der Staten, van den Franschen koning een geschenk van ƒ 20000 aan), hield vol, dat het onmogelijk was, den krijg op denzelfden voet voort te zetten en dat een Bestand geen gevaar opleverde, al zag ook hij in, dat de regeering beter geregeld moest worden. De Fransche gezant Jeannin, wiens meester sterk voor vrede was, wist .echter met groot talent de partijen tot elkaar te brengen. Maurits gaf eindelijk zijn tegenstand op en in 1609 kwam een Bestand voor 12 jaren tot stand. De Aartshertogen verklaarden in hun naam en in dien des konings deze gewesten te beschouwen als onafhankelijke landen; elk zou behouden, wat hh' thans bezat; voor de landen buiten Europa zou de vredestoestand binnen een jaar ingaan (dit is echter niet gebeurd, zoodat de oorlog daar, in Indië, niet eindigde). Frankrijk en Engeland waarborgden de handhaving van het Bestand. Zoo was er dan eindelijk eenige verademing na veertig jaren krijg. § 49. DE VEREENIGDE OOSTINDISCHE COMPAGNIE. Onze handel had zich in die oorlogsjaren verbaO^s^'dis'h6 zend uitgebreid. De vrachtvaart tusschen NoordCompagnie Oost- en Zuid-West-Europa was voortgekomen uit de visscherh', die reeds voor den opstand zeer 115 winstgevend voor Noord- en Zuid-Nederland was. De handel van Antwerpen was geheel verloopen, die van het Noorden echter sterk toegenomen. Dit kwam mede door de vaart op OostIndië. Ruim een eeuw hadden de Portugeezen, die het eerst den zeeweg naar Indië ontdekten, dezen handel uitsluitend in handen gehad. Toen echter in 1580 Portugal door Alva voor Philips veroverd werd en onze schepen veel overlast ondervonden, ja soms bij honderden werden vastgehouden, begon men zelf den weg naar Indië te zoeken. Evenals de Engelschen dreven wh' reeds handel op Archangel. Men meende nu, dat er een ijsvrije Poolzee bestond, waardoor een korte en minder gevaarlijke weg naar Indië te vinden zou zijn. De Moucheron, het hoofd van een handelshuis te Middelburg, gesteund door Linschoten en den gereformeerden predikant Plancius van Amsterdam, een knap aardrh'ks- en zeevaartkundige, ontwierp het plan voor den eersten tocht, die in 1594 ondernomen werd en de streek door straat Waigatz verkende. De tweede tocht in '95 mislukte. Op den derden onder Heemskerk en Barentz in '96 ontdekte men Spitsbergen, doch moest onder veel ontbering overwinteren op Nova-Zembla, waar de kloeke stuurman Barentsz overleed. Mislukten deze ondernemingen, beter ging het met de tochten, die men in denzelfden tijd om de Zuid ondernam. Door den zouthandel kende men reeds de Kaap-Verdische eilanden. Ook de kust van Guinea was sinds 1593 bekend. Twee jaren later zond een Amsterdamsche Compagnie van Verre vier schepen uit onder den schipper Pieter Keyzer, een bekwaam sterrenkundige, en Cornelis de Houtman, die in Lissabon de noodige gegevens had verzameld. Het gelukte hun, den weg naar de Oost te vinden: in 1596 landden ze te Bantam. Spoedig verrezen er nu vele Maatschappijen van Verre, die elkaar scherpe concurrentie aandeden, waarom Oldenbarnevelt bewerkte, dat ze zich in 1602 vereenigden tot de Vereenigde Oostindische Compagnie (V. O. C). Zij kreeg met , uitsluiting van alle andere onderdanen der Unie het recht, om op de landen ten Oosten van Kaap de Goede Hoop en door straat Magelhaens handel te drijven: dit octrooi van monopolie werd door de Staten-Generaal verleend voor 21 jaren en kon telkens verlengd worden. Het kapitaal der Compagnie bedroeg fr/z millioen gulden. De aandeelhouders waren vereenigd tot vier kamers: die van Am- 116 sterdam met V2. die van Zeeland met 14, die van Rotterdam— Delft met % eT1 Hoorn—Enkhuizen ook met i/8 van den inleg. Al de bewindhebbers der Compagnieën van Verre kregen zitting in 't bestuur der V. O. C.; hun getal moest echter bij versterf tot 60 dalen. Het dagelij ksch bestuur werd opgedragen aan 17 van hen (de heeren zeventien). De Compagnie mocht op naam van de Staten-Generaal met Prinsen en Potentaten verbintenissen en contracten maken, sterkten bouwen, gouverneurs en rechters aanstellen en troepen werven, die den eed aan de Staten-Generaal en aan de Compagnie moesten afleggen. De Staten-Generaal kregen voor dit monopolie ƒ150000, die ze echter als gewone aandeelen in de Compagnie plaatsten. De groote zelfstandigheid en de uitgebreide macht der V. O. C. evenals het monopolie, brachten gevaren mee, die later aan het licht traden. Het monopolie gold voor 21 jaar, omdat vanaf 1603 elke 10 jaar de rekening moest worden opgemaakt en elk, die wou, uit de Compagnie kon treden. Voorloopig zagen de Staten-Generaal zich de moeilijke taak van den oorlog in de verre gewesten van de schouders genomen en meende men door een octrooi van een beperkt aantal jaren en door den eed der ambtenaren aan de Staten-Generaal de Compagnie voldoende aan het gezag der Unie onderworpen te hebben. Toen zij werd opgericht, waren de bewindhebbers de eenige aandeelhouders. Vandaar dat zij zichzelf zulk een groote macht gaven en de latere aandeelhouders bijna niets te zeggen hadden. Daardoor kon ook, toen het verval intrad, de werkelijke toestand der Compagnie zoo lang verborgen blijven. Dadelijk na de oprichting vertrok Van Waerwh'ck Eer*te met een vloot naar Indië; zh'n onderbevelhebber optreden. versloeg de portugeezen bij Djohore en kreeg vergunning, te Bantam een factorij te bouwen. Een jaar later volgde Van der Hagen, die op de kust van Malabar en Coromandel betrekkingen aanknoopte. Hij heroverde het „Kasteel van Verre", door hem in 1600 op Amboina gebouwd, weer op de Portugeezen, richtte op Banda een factorij op en hoorde voor het eerst berichten omtrent Nieuw-Guinea en Nieuw-Holland. Op de thuisreis ontmoette hij te Mauritius een derde vloot deiCompagnie onder Matlief, die de Portugeezen bestreed tot zelfs in China. De Portugeezen rustten aanhoudend vloten uit. Om deze te vernietigen zonden wij vloten naar Portugal. Op een 117 dezer tochten liet de dappere Reinier Claessen, vice-admiraai van Holland, na een hevig gevecht van twee dagen zijn schip met vriend en vijand in de lucht vliegen (1606). Op de overwinning van Heemskerk bij Gibraltar is reeds gewezen. Zoo werd onzen vijanden belet, hun volle kracht op Indië te richten. De toestand der Compagnie was echter niet rooskleurig. In 't begin waren er groote uitkeeringen gedaan deels nog uit de baten der vroegere maatschappijen, deels uit de opbrengst eener veroverde Portu'geesche kraak met 3y2 millioen aan waarde (1603), zoodat de aandeelen tot 140 #r stegen; door ongunstige berichten daalden ze echter weer tot 48 %. De vijanden van het monopolie, afgunstigen binnens- en buitenslands ondermijnden haar crediet. De Moucheron, Lijntgens en Le Maire onderhandelden met Hendrik IV over de oprichting eener Fransche compagnie, die een geduchte mededingster zou worden. Met moeite werd dit laatste gevaar afgewend. Het bestaan der Compagnie zou afhangen van de bepalingen omtrent den handel, die in het Bestand met Spanje waren opgenomen. Toen onze handel buiten Europa hierin vrij was verklaard, behalve op de Spaansche landen, ging de Compagnie een nieuw tijdperk in en organiseerde zij haar bezittingen door de benoeming van een Gouverneur-generaal, Pieter Both (1606). .§ 50. GODSDIENSTTWISTEN. (I). De opkomst Vele Nederlandsche ballingen, door de geloofsverder Gerefor- volging verdreven, vereenigden zich ± 1550 te meerde kerk. Londen tot een gemeente, die van Eduard VI vrijheid van godsdienst verkreeg, doch door de vervolgingen van Maria de Bloedige verdreven werd. Leden dier gemeente en vele andere vluchtelingen vestigden zich in Emden, Wesel, Aken, Frankfort en Frankenthal. Door briefwisseling, wederzijdsche bezoeken en het ruilen van predikanten bleven ze met elkaar en met de geestverwanten in het vaderland in contact. In 1563 werden te Tourcoing, Armentières en Doornik in 't geheim reeds drie provinciale synoden gehouden, die in denzelfden geest en met onderlinge verstandhouding over de belangen der gemeenten besloten. De confessie van Guido de Bres, opgesteld in 1561, vormde de band. Zij was opgesteld in navol- 118 ging- van de Fransche, die in 1559 op de Synode te Parijs was aangenomen en geheel van Calvy'ns geest doortrokken was. De regeering dezer gemeenten was wars van alle hiërarchie, de plaatselijke kerk trad op den voorgrond en in die plaatselijke kerk het ambt der geloovigen. De tucht werd streng 'gehandhaafd, op gevaar af van door de gecensureerden aan de inquisitie verraden te worden. Na den beeldenstorm en de vervolgingen van Alva vluchtten duizenden uit het land; de Walen traden nu op den achtergrond en de Vlamingen en Brabanders gaven den toon aan. Deze gemeenten in het buitenland hóópten naar de oude erve teruggebracht te worden, „als 't den Heere behagen zou, hun de deure des Lands te openen". Het krachtige gemeenschapsleven drong tot organisatie. In 1568 kwam te Wezel een ^° Wezelverê'aderm£ van een 64-tal der meest bekende Calvinisten by'een, o.a. Petrus Dathenus, Moded en Philips van Marnix. Op dit Convent (een samenkomst van kerkelijke personen, niet van kerken) werden omtrent de opleiding van predikanten, de indeeling der kerk, de keuze der predikanten door de gemeente, het gebruik van Datheens psalmen en den Heidelbergschen Catechismus gewichtige, voorloopige besluiten genomen en zoo de organisatie van de Waalsche, Vlaamsche en Noord-Nederlandsche gemeenten in een kerkverband voorbereid. Op aansporing van Caspar van der Heyden en EmdenVan Marnix wordt °P de Frankforter mis in 1570 besloten, in 1571 te Emden in synode samen te komen. De besluiten dezer synode zijn geheel in overeenstemming met de adviezen van het Convent van Wezel. Zuivere ontwikkeling van het gereformeerde kerkelijke leven treedt hier op den voorgrond, tegen den zin van Oranje, die uit politiek oogpunt nog steeds aandrong op aansluiting bij de belijders van de Augsburgsche confessie. „Wh' kunnen hare standvastigheid „slechts eerbiedigen en goedkeuren. Zoo heeft de Synode aan „de kerk in de eerste plaats, maar ook aan den Nederlandschen „Staat een onschatbaren dienst bewezen. Zy' heeft gezorgd, dat „toen de opstand in Holland zegevierde en met de oude heerschappij ook de oude kerk omverwierp, onmiddellijk voor een „Gereformeerde kerk, waarmee zich* de Staat verbinden kon, de „grondslagen konden worden gelegd naar het bouwplan, dat zy „thans in hoofdlijnen met vaste hand heeft geteekend" (Fruin). 119 Na den volksopstand in 1572 krijgen de Hollandsche kerken een overwegenden invloed. In 1574 werd te Dordrecht een Provinciale Synode gehouden onder voorzitterschap van Van der Heyden, waarop men zich bij de bepalingen van Emden aansloot. Volkomen autonomie tegenover het burgerlijk bestuur en krachtige eenheid naar binnen in belijdenis, gebruiken en eeredienst: de vrh'e kerk in den vrijen staat is het ideaal. Uitgaande van Calvh'ns beginselen wilde de kerk zich zelf regeeren en slechts eershalve de bekrachtiging harer besluiten aan de Staten gunnen. De Staten stelden daar echter tegenqver het beHet Staatsche gmsei hunner onbeperkte souvereiniteit, ook over kerkbegrip. de gemeenten jB nun gewest. Reeds in 1576 lieten zij door vier gecommitteerden een kerkenorde ontwerpen, volgens welke de kerken slechts gemeentelijke, godsdienstige vereenigingen onder volkomen suprematie van den plaatselijken magistraat zouden zijn, die ook predikanten en ouderlingen zou benoemen. Het bleef echter een ontwerp. Met toestemming der Staten kwam in 1578 te Strijd tusschen Dordrecht de eerste Generale Synode bijeen, waar dedetaKerken °°k de K1^0116 en Bovenlandsche (Paltzische) kerken waren vertegenwoordigd. Hier willigden de kerken met behoud harer autonomie zooveel mogelijk de eischen der Staten in, b.v. het recht van approbatie der predikanten. De Waalsche kerk werd op haar verzoek een zelfstandige groep met eigen Synode. De Nationale Synode van Middelburg in 1581 besloot in denzelfden geest als de vorige. De Staten verleenden echter aan de besluiten dezer Synoden hun goedkeuring niet. Tijdens Leicester in 1586 werd er opnieuw een Nationale Synode gehouden te Den Haag. Deze Synode gaf weer van een zeer verzoenenden geest blijk. In alle kerkelijke vergaderingen werden politieke leden met adviseerende stem toegelaten, de overheid behield de approbatie der predikanten, ook wanneer do overheidspersonen niet de Gereformeerde religie beleden. Op Leicesters aandrang keurden de Staten van Holland deze kerkenorde voorwaardelijk goed. Andere provinciën volgden dit voorbeeld. Na Leicesters vertrek werd echter onder allerlei twisten de kerkenorde weer buiten weking gesteld. Inmiddels had er zich een kleine fractie, onder de predikanten gevormd, die de Staat- 120 sche ideeën was toegedaan. Hiervan maakten de Staten gebruik en benoemden in 1591 een commissie, bestaande uit acht politieken (waaronder Oldenbarnevelt) en acht predikanten (waaronder Uytenbogaert en Arminius), om een kerkenorde te ontwerpen. Deze regeling, „uit Oldenbarnevelts pen gevloeid, be„vatte vele goede reglementaire bepalingen, maar mengde wei„nig kerkelijk water in den Staatschen wijn." (Dr. A. Kuyper Sr.) De kerken zouden misschien echter op den duur hebben toegegeven, hadden niet de vroedschappen van sommige steden in Zuid-Holland en 't Noorderkwartier, die de weinige concessiën aan de kerken als enormiteiten beschouwden, door onverzettelijke stijfhoofdigheid ook deze poging doen schipbreuk lijden. Zoo bleef de toestand verward. De overheid belette de kerktucht te oefenen, wat noodig was, om de belijdenis, den band van het kerkelijk gemeenschapsleven, zuiver te bewaren. Er kwamen allerlei elementen in de kerk, die er, naar hun overtuiging te rekenen, niet in thuis behoorden. Vooral, toen de opstand zegevierde, nam hun getal zeer toe. § 51. GODSDIENSTTWISTEN. (II). . ïn hoofdzaak kan men in dezen tijd drie richtin- Dne groepen. , ... _ gen onderscheiden, lo. De neutralisten of poli- tieken. Tot hen behoorden de meeste hooge ambtenaren en voorname regenten. Zij waren humanisten, bezield door den geest van Erasmus. Tot hen behoorden zoowel Roomsch-Katholieken als Leoninus, de bekwame kanselier van Gelderland, als Protestanten zooals Oldenbarnevelt, wiens zinspreuk was: „nil scire tutissima fides". Zij vormden een kleine, maar invloedrijke groep. Niet hun overtuiging, maar traditie en staatkundige positie bepaalden dikwijls tot welke kerk zij behoorden. Van de leerstellingen der kerk waren zij afkeerig. Zij streefden er naar, de belijdenis der kerk te vervagen, om haar toegankelijk te maken voor ieder met een onbesproken leven. 2o. Een vrij talrijke groep, die door het energiek optreden der Calvinisten in den bangsten tijd zich gaarne op den achtergrond hadden laten dringen, maar die nu in minder gevaarlijke tijden zich weer begonnen te roeren. In hun denken was geen 121 plaats voor een absoluut Godsbestuur. Overtuigd, dat wie het goede wil, het ook kan, achtten zij de leer der Voorbeschikking ongerijmd. De geloofsdogma's, voor den Calvinist de uitdrukking der goddelijke waarheden, waren voor hen dikwijls een ergernis, vooral wanneer ze geen voldoende ruimte lieten voor eigen opvattingen. Dirk Volkertszoon Coornhert was hun type. Deze beide groepen wilden dus de belijdenis zoo ruim mogelijk maken en stonden vierkant tegenover de 3de groep, de eigenlijke Calvinisten, die, daar de Belijdenis met Gods Woord overeenkwam, geen tittel of jota er van konden laten vallen, zonder hun geloof te verzaken, datzelfde geloof, waarvoor de martelaren strop en mutserd hadden getrotseerd en dat bezieling geschonken had in de hachelijkste jaren van den strijd tegen Spanje's tyrannie. Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde, was een schoon voorbeeld van deze richting. De beide eerste richtingen poogden nu met Staats De Staat tracht ^ujp de kerk hun geest in te boezemen. De te heerschen staten benoemden aan de hoogeschool van Leiden, over de kerk.. 1# . , , , , , zonder noemenswaardigen invloed der kerk, ae professoren, die de Staatsche ideeën onder de aankomende predikanten konden verbreiden (b.v. Arminius en na diens dood Vorstius, die reeds door de gereformeerde akademie van Heidelberg gecensureerd was). October 1592 richtten de Staten een Collegium Theologicum op, waar enkele tientallen studenten kosteloos opgeleid konden worden. De Staten hoopten op deze afhankelijke studenten invloed te oefenen, ten einde „de heftichheyt van sommigen Wat te connen wederstaen", zooals de burgemeester van Leiden, Jan van Hout, bij de opening zei. Te Gouda weigerde de vroedschap der gemeente den Heidelbergschen Catechismus in te voeren: zij ontwierp zelf een catechismus in liberth'nschen geest. Een resolutie der Staten van 16 Maart 1598 gebood, dat te Beierland, het avondmaal des Heeren voorloopig niet mocht worden gehouden. Te Gouda, Medemblik, Hoorn en Leiden handhaafde de plaatselijke overheid een leeraar, die de kerk onrechtzinnig verklaarde. Hoofdzakelijk weken de onrechtzinnige leeraars van de leer ^Gomarus" der kerk af' Waar het de VoorDeschikkin£ betroen toen Arminius (Jacob Harmsen, in 1560 geboren te Ouqewater) in 1603 door de Staten van Holland tot professor te Leiden werd benoemd, werd de strijd spoedig algemeen. 122 De voornaamste tegenstander van Arminius was Gomarus, eveneens hoogleeraar te Leiden, die de Gereformeerde leer der Voorbeschikking verdedigde. In hoofdzaak was die de zaak, waarom het ging. Waar het G°^' d°°r &n tot zi*'n alle din^en"' ^jng om was de diepste zin van Gods Woord zooals het in het besef van den Calvinist was bezonken. God is absoluut souverein over alle dingen. Ook de zaligheid des menschen is louter afhankelijk van Gods genade. Kon de mensch zijn zaligheid zelf mee bewerken, dan was het niet noodig, dat Jezus Christus mensch werd, leed en stierf; was de Christus niet noodig, dan verviel ook de Godsopenbaring door het Woord en daarmee de geheele Christelijke Religie. „Het Remonstran„tisme kenmerkte zich door een conceptie, die aan Gods souvereiniteit te kort deed en daarmede Gods wezen aantastte door „het beperken Zijner almacht en het begrenzen Zijner genade„daden, door den mensch te wapenen met vermogens, die den „Schepper konden weerstaan in het volbrengen van Zijnen „Raad" (H. Visscher). He* ging dus niet om een kleine zaak. Het wezen der Christelijke religie werd aangetast. Geen wonder, datv alle Protestantsche kerken in het Buitenland in haar belijdenissen de .zaligheid „door het geloof alleen" tot den hoeksteen van haar leer hadden aangenomen. De Augsburgsche confessie in artikel 4, de Anglicaansche in artikel 17. Luther, Melanchton, Zwingli en Calvijn hadden omtrent het wezen der voorverordineering zelve geen verschil. Zij bestonden aan de zijde der Calvinisten. De val van Leicester was tegelijk de nederlaag der Calvinisten geweest. Doch van 1592—'97 voerden de Gereformeerden weer een harden strijd om de kerk van de opkomende dwalingen te „, ... zuiveren. Van 1597—1604 luwde de strijd, daar men wachtte op een wettige Nationale Synode, die was toegezegd. Toen de Staten echter hun belofte niet hielden, begonnen de kerkeraden, classes en particuliere Synoden, het lange wachten moede, den strijd opnieuw. Door censuur dwongen zij de onrechtzinnigen, van hun dwalingen af te zien, of hun ambt neder te leggen; door de kerkelijke examens stopten zh' de bron, waaruit de ketterij gevloeid was. Zoo schorste de classis Alkmaar in 1608 vijf predikanten, doch de Staten van Holland eischten hun herstel. De 123 classis weigerde, daar het een zuiver kerkelijke zaak betrof. Op geheel natuurlijke wijze zou de kerk zoo haar belijdenis hebben gehandhaafd, hadden niet de Arminianen, in de engte gedreven, de hulp der Staten ingeroepen bij plechtige remonstrantie, waarnaar zij den naam Remonstranten kregen (1610). Twee jaren te voren waren Arminius en Gomarus reeds voor den Hoogen Raad gedaagd en 's jaars daarop voor de Staten van Holland. Hadden de Staten zich hierdoor reeds in deze zuiver kerkelijke zaken gemengd, ze haastten zich nu de Remonstranten bij te springen, te meer, daar ze thans bevrijd waren van de zorgen voor den Spaanschen krijg. §•52. GODSDIENSTTWISTEN. (III). Zoo maakten zich dan de Staten van Holland op, De Staten be- om de zafcen der kerk te beredderen. Het maakt temmeren het zonderlingen indruk, Oldenbarnevelt, wiens kcrKcliik leven 'zinspreuk was: „niets te weten is het zekerste geloof', hier aan het hoofd der Hollandsche optimaten de grenzen te zien bepalen, waarbinnen zich het geloof van het volk mocht bewegen (zie blz. 63). In Augustus 1610 besloten de Staten van Holland, zonder de kerk ook maar gehoord te hebben, dat geen predikant, om de gevoelens in de 5 art. der remonstrantie vervat, mocht worden gecensureerd. De classes van Noord- en Zuid-Holland verzochten nu om een Provinciale Synode. De Staten weigerden dit verzoek en beletten zelfs 7 jaren lang de gewone jaarlijkGeen Synode scne Synode hunner prbvincie, samen te komen. C^wentie Wel stonden z*> in 1611 de Haagse*16 Conferentie toe, een samenkomst van 6 Remonstrantsche predikanten en 6 afgevaardigden der Classes in Holland. Deze werden echter door de Staten alleen als particulieren erkend. De gedeputeerden der classes dienden hier een weerlegging der 5 Remonstrantsche artikelen in, de z.g. contra-remonstrantie, waarnaar hun geestverwanten den naam Contra-Remonstranten kregen. Daar de belijdenis een zaak was, die de heele kerk aanging, vroegen zij een Nationale Synode of opzending der geschilpunten naar de Gereformeerde akademiën van het buitenland. De Staten van Holland, wel wetende, hoe klein het getal hunner geestverwanten was en hoezeer de meening der Remonstranten 124 streed met de Gereformeerde leer, gingen hierop niet in. Wel wilden zij desnoods een Provinciale Synode, maar een, waarop de belijdenis herzien zou worden. Toch waren van geen enkele gemeente of classis klachten tegen de belijdenis ingekomen. De Staten hoopten echter na verloop van tijd den geest deipredikanten te kunnen omzetten. Zij gaven in 1612 vergunning aan de vroedschappen, het ontwerp van kerkenordening van 1591 (zie boven), hoewel het nooit door de kerk aangenomen was, in te voeren. De vroedschap kon nu de predikanten benoemen, waardoor dé Remonstranten een goede kans kregen. In het volgende jaar poogde Willem Lodewijk nogmaals in een conf !*> rentie (nu te Delft) de meeningen tot elkaar te brengen .De Remonstranten wilden echter niet spreken over de gevolgtrekkingen, uit hun 5 artikelen voortvloeiende, zoodat ook deze samenkomst op niets uitliep. De Staten vef-De Staten vaardigden daarop in 1614 de Resolutie andere bij tot vrede der kerk uit. Zij gelastten: a. dat men resolutie de in 't uitleggen der Heilige Schrift o.a. der gemeente belijdenis der in zal scherpen, dat God geen menschen ter verkerken, doemenis geschapen had, noch noodzaakte, tot zonde, noch noodigde tot zaligheid, terwijl Hij besloten had, hun die niet te geven, b. dat men in de hoogescholen (geheel in de macht der Staten) en onder de leeraars en geleerden vriendelijk redetwisten en verschillen mocht over de Goddelijke Voorbeschikking, doch dat de predikanten deze geschillen (die het hart der kerk raakten!) niet onder het volk mochten brengen. Zij verklaarden voorts, c, dat de Staten het genoegzaam ter zaligheid en stichting vonden, zoo men leerde, dat God van eeuwigheid verkoren had, die in Christus gelooven en daarin yolharden, en verworpen had, die niet gelooven en daarin volharden, en dat men daarom niemand mocht dwingen, meer te leeren dan dit, terwijl ze cl. den kerkedienaren eindelijk belastten (geboden), zich in alle andere punten der leer te houden aan Gods Woord en de leer der Hervormde kerken. De verkiezing uit een voorgezien geloof (zie c.) stelt wel, dat God van eeuwigheid wist, wie gelooven zou of niet, maar laat het al of niet gelooven en dus 's menschen zaligheid afhangen van den wil des menschen. Zoo werd de belijdenis der kerk door de Staten op zeer .belangrijke punten gewijzigd, zonder dat de kerken zelfs om advies gevraagd waren. En die belijdenis was 125 voor den Calvinist de uitdrukking der hoogste waarheid; verdraaiing of verwatering daarvan zou de eere Gods aanranden. Onbuigzaam, waar het de eere zijns Gods betrof, zou het Calvinistische volk nooit gehoorzamen aan dit decreet der Hollandsche regenten. Bovendien was in de, Staten-resolutie een krenkend spotbeeld gegeven van de leer der kerken omtrent de verwerping, waarvan zij in artikel 16 der belijdenis van 1562 getuigden: „God betoont „zich rechtvaardig, doordien hij anderen laat in hun val en ver„derf, waar zij zich zeiven in geworpen hebben". Met deze beruchte resolutie begint de oppositie tegen Oldenbarnevelt en de zijnen in de Staten van Holland. Zoolang zh' den schijn aannamen, op te komen voor de gewesteOppositie in jyke souvereiniteit der Staten ook in zake de de Staten van regeering. der kerk hadden de Calvinisten onder Holland. ö , ' .. , , , , de regenten, wien ook die leer als regenten bekoorlijk scheen, gezwegen. Nu echter het levensbeginsel ■deireligie, die hun dierbaar was, werd aangetast, namen zij positie tegen Oldenbarnevelt. Amsterdam, Enkhuizen en Edam weigerden standvastig, zich bij de meerderheid te voegen. Zij vormden de kern der oppositie, die door haar protesten tegen de besluiten der meerderheid aan die besluiten een sterke tint van onwettigheid gaf. ■ \ In vele steden vormden zich nu kerken onder het Geloofs. kruis, oudgereformeerden, doleerenden of klagenvervoging. zooajs ze zjch zelf, slijkgeuzen, zooals hun vijanden hen noemden. Hun samenkomsten werden verboden en de deelnemers bedreigd met zware boeten ('t Placaat van Schieland is berucht). Een makelaar van Rotterdam, die beweerde, „dat hij liever van een varken, dan van een Remonstrantsch predikant getrouwd wilde worden," werd het burgerrecht voor een jaar ontnomen en het makelaarschap voor altijd. Geselius te Rotterdam werd door de vroedschap afgezet en uit de stad gebannen, omdat hij voor meer dan 20 personen gepreekt had, en door schout en diefleiders uit de stad gebracht. In Gouda werden door den magistraat 2 burgers ontschutterd en ontpoorterd, aan 3 anderen werd de nering verboden en 2 uit de stad gezet. In Schoonhoven werd aan een predikant en een ouderling de stad ontzegd, 5 ouderlingen en diakenen werden ontpoorterd en hun werd de nering verboden. Wie buiten de stad de 126 nering wilde uitoefenen, werd dit verboden 'door een boete van 25 gouden rijders: de keuze stond dus tusschen gebrek lijden of bij den Arminiaan ter preek gaan. De binnenmoeder van het Vrouwenhuis aldaar werd van haar dienst ontzet, omdat zij buiten ter preek ging. § 53. GODSDIENSTTWISTEN. (IV.) ^ 't Lag voor de hand, dat men zich tegenover een dergelijke tyrannie beriep op de bestaande rechtbanken: het Hof van Holland en den Hoogen Raad. De Staten verboden echter de Hoven, appèl te verleenen tegen de politieke vonnissen van de stedelijke regeeringen. „Zoo werden diezelfde „optimaten tot partij, rechter en wetgever gemaakt en het volk „met handen en voeten gebonden aan de tyrannie der oligarchen „overgeleverd." (Naber). Krachtdadig verzet was het eenig overgebleven middel, om religie en burgervrijheid te handhaven. Reeds begon het hier en daar. Kerken werden in bezit genomen, ginds het lijden gewroken op den Remonstrant, elders met monsterrequesten gewerkt, op een enkele plaats zelf de libertijnsche magistraat van het kussen gebonsd. De Calvinisten hielden in Amsterdam en Den Haag geheime Synoden. Met bitterheid en toorn was het hart.der burgerij vervuld. Het vertrouwen op den Prins hield nog een algemeene volksopstand tegen. Op de gewapende burgerij (de schutters) viel voor Oldenbarnevelt in 't geheel niet te rekenen. i Bevreesd voor oproer, verzocht Oldenbarnevelt aurits nu Maurits, het gezag der Staten met het leger desnoods te handhaven. Maurits weigerde: van het onrecht, dat hij onder zijn oogen zag plegen, wilde hij geen deelgenoot zijn. Ofschoon hij eerst weinig belang stelde in theologische geschillen (Uitenbogaerd, de aanvoerder der Remonstranten, was zelfs zijn hofprediker) en zich nooit veel bemoeid had met de regeering in Holland, waarvan hij het beleid gaarne aan Oldenbarnevelt overliet, kon hij niet langer onverschillig blijven, toen de burgerijen verdrukt werden, waaraan hij zich door traditie en overtuiging verbonden gevoelde. Willem Lodewijk opende door zijn aanhoudende waarschuwingen Maurits de oogen. Samen rieden zij de Staten tot matigheid en billijkheid: men moest den Contra-Remonstranten kerken 127 afstaan naar hun behoeften: met geweld en autoriteit was in gewetenszaken niets te beginnen. De Staten stoorden zich echter aan deze raadgevingen niet. Zelfs zetten zij den predikant der Contra-Remonstranten in Den Haag, Rosaeus, af. De gereformeerden gingen nu naar Rijswijk ter preek, doch toen dit in den winter te bezwaarlijk werd, vergaderden ze in een huis in Den Haag; later werd hun de kerk van den Engelschen gezant, wiens koning Jakobus I sterk voor de Contra-Remonstranten ijverde, ingeruimd en eindelijk, op sterk aandringen van Maurits, de Kloosterkerk, waar Maurits zelf met een schitterenden stoet van hoogwaardigheidsbekleeders ter preek ging. Zoo koos Maurits partij. De ridderschap en 9 steden van Holland onder Oldenbarnevelts leiding namen nu een kras besluit (4 Augustus 1617), bekend onder den naam van Scherpe Resolutie. Resolutie ^e s^eden werden gemachtigd, waardgelders in dienst te nemen; een enkele stad had dit trouwens reeds gedaan. Den officieren en soldaten van het gewone leger werd gelast, aan hun betaalsheeren, de Staten, te gehoorzamen trots alle andere bevelen (bedoeld werd van den kapitein-generaal) . De Staten zelf zouden in de geschillen als rechters optreden (dit was vroeger reeds een paar malen besloten), 't Houden eener Nationale Synode werd verboden. „Het was ^en der meest „roekelooze besluiten, die ooit genomen zijn. Er lag een burgeroorlog in opgesloten" (Fruin.) Maurits poogde den volgenden dag, de partij van Oldenbarnevelt van haar besluit terug te brengen. Men weigerde en ging voor langen tijd uiteen, want de oppositie was zoo sterk, dat verder beraadslagen waarschijnlijk de meerderheid had doen omslaan. Oldenbarnevelt begaf zich voor zijn gezondheid (in de hondsdagen!) naar Utrecht en bestuurde van daaruit door de Gecommitteerde Raden, waarvan Hugo de Groot de ziel was, Holland. Hollands dictator zocht nu een bondgenoot in den strijd. Maar tevergeefs; toen de Staten in 1618 weer samenkwamen, was de meerderheid omgeslagen. Als minderheid kon men, door consent te weigeren tot het betalen van Hollands aandeel in de Oldenbarnevelt generaliteitslasten, de financiën der Unie in de tracht een war brengen en betaling van het leger onmogelijk militaire macht maken. Hierop werd nu aangestuurd. Bovendien te vormen. was ;(je kern van het leger, de Fransche regi- 128 „menten, die volgens verdrag door Frankrijk bezoldigd „moesten worden, wegens uitputting der Fransche financiën „onbetaald gebleven en Holland had hun soldij voorgeschoten. Nu dacht Oldenbarnevelt op grond, dat Holland niet meer „voorschieten wilde, die vreemde troepen af te danken en met „het dus bespaarde geld de waardgelders te onderhouden en te „vermeerderen en zoodoende in plaats der regimenten in den-eed „der Generaliteit een nieuw leger in bijzonderen eed der Hol„landsche steden aan te werven. Aan het hoofd van dat nieuwe „leger dacht hij Frederik Hendrik te plaatsen, den broeder tege„over den broeder." (Fruin.1 Om aan de lastige inmenging van Jacobus I van Engeland haar kracht te ontnemen, wist Oldenbarnevelt, voor Va der verschuldigde som, voor 3 millioen gulden, de inlossing der pandplaatsen Brielle, Vlissingen en Rammekens te krijgen (1616). De Engelsche bezetting kon in dienst der Staten treden. Van de Kapiteins werd een nieuwe eed aan de Staten van Holland gevergd. De wacht werd verdubbeld en te Brielle de kanonnen op de landingsplaats gericht op het gerucht, dat Maurits, de kapitein-generaal, in aantocht was. Hoewel gegriefd, liet Maurits deze zaak loopen, doch na het uitvaardigen van de Scherpe Resolutie gaf hij aan twee compagnieën bevel, Den Briel te bezetten, nadat hij zelf, met zijn gevolg zich naar de stad begeven had, om 't .aanwerven der waardgelders te beletten. De Gecomitteerde Raden zonden aan de eene compagnie tegenbevel. De compagnie gehoorzaamde echter den kapitein-generaal en Den Briel was voor Oldenbarnevelt verloren. Nu gaven de Gecommitteerde Raden een lastbrief aan de troepen te Utrecht, die ter repartitie van Holland stonden, om den Staten van Utrecht stipte gehoorzaamheid te bewijzen en niet den kapitein-generaal. In Leiden bestormden de burgers de „Arminiaansche schans", een versterkte schutting, die, met waardgelders bezet, de Arminiaansche vroedschap tegen de burgerij moest verdedigen. De Hooge Raad en het Hof van Holland weigerden de Scherpe Resolutie te erkennen en gingen voort, den burgers recht te doen tegen de willekeur der magistraten. In deze Optreden van verwarring achtten eindelijk de Staten-Generaal de staten- gn ]y[aurits den tijd gekomen om beslissend op te Generaal. treden. Friesland was Contra-Remonstrantsch. Groningen, dat op 129 raad, van Willem Lodewijk in 1614 zijn Universiteit had opgericht, Zeeland en Gelderland waren ook Contra-Remonstrantsch. Overijsel, dat een tijdlang met Utrecht en 8 Hollandsche steden Oldenbarnevelts partij gehouden had, ging tot de tegenpartij over. De Staten-Generaal, waarvan de meerderheid dus op de hand der Contra-Remonstranten was, besloten een Nationale Synode uit te schrijven. Daarna werd Maurits met een commissie van 8 personen gemachtigd, Utrecht over te halen tot afdanking der waardgelders en tot het houden van een Nationale Synode. Het garnizoen gehoorzaamde Maurits en de 1000 waardgelders werden zonder bloedvergieten afgedankt, de regeering werd verzet (binnentijds veranderd) en Oldenbarnevelts partij in Holland stond alleen. Toch gaf zij niet toe; wel werden, op eisch der Staten-Generaal de waardgelders afgedankt, maar in een Nationale Synode wilde men slechts toestemmen, zoo herziening der geloofsbelijdenis het doel was. Nu droegen de Staten-Generaal Maurits op „om te besogneeren en te doen, als hij tot dienst, rust en welvaart van den lande zou noodig oordeelen". Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Hoogerbeets werden nu gevangen genomen en in de steden der Oldenbarneveltsche partij de wet verzet. Toen de Staten van Holland na hun Kerstrecès weer bijeen kwamen, gaf ooi? deze provincie toestemming tot het houden eener Nationale Synode. Zoo was de advocaat gevallen. Hij is „niet door een kabaal „van weinige persoonlijke vijanden ten val gebracht; het volk „is het, dat hem heeft omgestort. Prins Maurits volvoerde, wat „de meerderheid des volks van ganscher harte wenschte; de „Advocaat had in den laatsten tijd in lijnrechten strijd met den „volkswil geregeerd". (Fruin.) § 54. HET EIND DER TWISTEN. Daar dé Hooge Raad nooit door de gewesten Proces buiten Holland erkend was en er dus geen Generaliteitsrechtbank bestond, werden de gevangenen door een buitengewone rechtbank van 24 leden, waarvan 12 uit Holland, allen door de Staten-Generaal benoemd, gevonnist. Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld. De gronden, waarop dit vonnis van büuren, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk. (2e druk). 9 130 berustte, waren, dat hij tegen de fundamenteele wetten der Vereenigde Nederlanden den stand der religie iri verwarring gebracht had; tot steun zijner factie het vuur van tweedracht tusschen de gewesten gestookt, de rechten der gerechtshoven miskend en de Magistraten opgemaakt had, om zich te sterken door krijgsvolk in hun bh'zonderen dienst; een ligue tusschen acht groote steden ontworpen had ter beraming van middelen tot feitelijken wederstand; het gewone krijgsvolk gepoogd had uit de gehoorzaamheid van de Staten-Generaal en Zijne Excellentie te trekken; de Staten van Utrecht geraden, om de waardgelders niet af te danken, waardoor de stad, Zijne Excellentie en het Land in het uiterste gevaar waren gebracht. Daardoor en door al zh'n verdere machinatiën zh'n er Staten in de Staten, Regeering in de Regeering en nieuwe verbonden in en tegen de Unie opgericht, een algemeene verwarring in 't kerkelijke en 't politieke gekomen, de finantiën uitgeput, de Landen op millioenen kosten gebracht, de Unie is verbroken en de Landen zijn tot haar eigen verdediging onbekwaam gemaakt. ' Oldenbarnevelt vroeg geen gratie, omdat daarin erkenning van ongelijk lag opgesloten, Maurits gaf ze niet ongevraagd, om dezelfde reden. Oldenbarnevelt zei: „Ik wil de rechters niet beschuldigen, maar ik kom in een tijd, waarin men andere regels van regeering volgt, dan men plag". Maurits beweerde daarentegen: „De advocaat heeft die grondregels in den staat niet gevonden, maar trachten in te voeren!" En zoo was het inderdaad. Toen, door de afzwering van Philips II en het vertrek van Leicester de souvereine macht vrij kwam, had Oldenbarnevelt door de macht van zh'n staatkundig genie getracht, het krachtige element der gewestelijke en plaatselijke zelfregeering (zie boven), reeds voor den opstand aanwezig en met elk centraal bewind in gestadigen strijd, de souvereiniteit te verschaffen. De afzonderlijke, sterke positie van Holland en Zeeland sinds 1572 werkte dit streven zeer in de hand. Aan een zoo absolute macht der Staten-Provinciaal als Oldenbarnevelt hen echter wilde doen uitoefenen, had nooit te voreti iemand gedacht. De toestand, zooals die onder en door hem geworden was, zag hh' aan voor den wettigen, terwh'1 Maurits de regeering, zooals die was voor het optreden van den advocaat, als de wettige beschouwde. Beiden waren dus ter goeder trouw. Door de verwarring in ons Staatsrecht had Oldenbarnevelts optreden in 131 veler oog een schijn van recht. Zh'n terechtstelling is dan ook een tragisch moment in onze historie. Toch is zh'n dood niet een gerechtelijke moord geweest, daar de gewone wijs van procedeeren en de gewone rechtsvormen bij een misdaad van gekwetste majesteit niet behoefden gevolgd te worden. Wel was het vonnis streng en Willem Lodewijk, billijk en edelmoedig, had zachter oordeel gewenscht. Toch niet te streng, want Oldenbarnevelt had zelf in 1587 twee officieren van Leicester ter dood laten veroordeelen door een commissie uit de Staten van Holland, omdat zij de macht van Leicester, wien toch de souvereiniteit wettig was opgedragen, te Leiden wilden sterken tegenover de macht der Staten. Hij heeft dan ook nooit beweerd, dat zh'n straf te streng was. De Groot en Hogerbeets werden tot levenslange gevangenisstraf op Loevestein veroordeeld. Ondertusschen was de Synode te Dordrecht saD^drecht menSekomen. Eigenlijk was het een Gereformeerd Concilie, want behalve uit ons land waren uit Engeland, Schotland, de Paltz, Hessen, Zwitserland, Nassau, Oost-Friesland en Bremen de godgeleerden samengekomen. De beraadslagingen duurden van November '18—Mei '19. Bogerman, predikant te Leeuwarden, was Voorzitter. Men zwoer, Gods Woord alleen en geenerlei menschehjke geschriften voor een onfeilbaren regel des geloofs te zullen gebruiken en Gods eer, de rust der kerk en de zuiverheid der leer voor oogen te zullen hebben. De Remonstranten wenschten als partij in de vergadering te komen, om een conferentie te hebben. Daar zij ■echter in hun Remonstrantie van 1610 met de leer en dus met de gemeenschap der kerk gebroken hadden, werden zij als gedaagden behandeld. De Remonstranten zochten door allerlei uitvluchten de besprekingen te rekken en de beslissing op de lange baan te schuiven. In Januari werden zij nu uit de Synode gezet en naar hun geschriften geoordeeld. De leer der Kerk werd in 5 artikelen (Dordsche leerregels) nader gepreciseerd. De Fransche kerken, die geen afgevaardigde zonden, omdat de regeering van dat land het niet vergunde, betuigden in 1620, in nationale Synode bijeengekomen, haar volkomen instemming met de leerregels, die dus het gevoelen der Gereformeerde Christenheid uitdrukten. Tweehonderd predikanten, waarvan het meerendeel door de toepassing der kerkenorde van Olden- 132 barnevelt de kerk was binnengedrongen, werden nu weer afgezet. Wie voortaan een stil en ambteloos leven wou leiden, werd door de Staten-Generaal onderhouden in binnen- of buitenland. Zeventig teekenden de z.g. acte van stilstand, tachtig onwilligen werden over de grenzen gezet. Jammer, dat men hun niet buiten de Gereformeerde kerk vrijheid van Godsdienstoefening toestond, maar de vergaderingen der Remonstranten verbood en de leeraars strafte. De geloofsbelijdenis werd herzien en onveranderd gelaten, de Heidelbergsche catechismus bevonden, in alles met Gods woord te accordeeren, het onderwijs in de huisgezinnen, scholen en kerken voorgeschreven en een commissie benoemd, om den Bijbel te vertalen. Zn' kwam in 1635 gereed. De overzetting was nauwkeurig, van uitnemende kantteekeningen voorzien en heeft een grooten invleed gehad op de vorming van de Nederlandsche taal. In 1622 werd te Leiden het seminarium van Walaeus opgericht, om leeraars te vormen voor de Indische kerken, zoodat ook voor de zending iets werd gedaan. § 55. DE LAATSTE JAREN VAN MAURITS' STADHOUDERSCHAP. Zoo was de rust in het land dan teruggekeerd.De regeerings» jammer, dat Maurits ze niet duurzaam bevestigd vormi nj heeft, door zichzelf tot Eminent Hoofd te verklaren met voldoende macht, om te regeeren, en eenRaad van State naast zich met uitgebreiden, maar wel afgebakenden werkkring. Was daarbij een algemeene, op eenparigen voet gelieven, belasting ingevoerd, een Nationaal Gerechtshof boven de Provinciale Hoven ingesteld en de burgerij invloed gegeven op de keuze der vroedschappen, dan zou de regeeringsvorm in een meer historisch nationaal spoor zijn geraakt. Maurits ontbrak daartoe niet de macht, wel de lust. Nu kwam er wel verandering van regeeringspersonen, maar niet van stelsel en de kans op burgertwisten tengevolge van het onafgewerkt blijven van den regeeringsvorm bleef even groot. Wel is het „gebrek aan persoonlijke eerzucht bij Maurits voor „dit land noodlottig geweest!" (Motley). 133 Gelukkig was het weer rustig, toen het Bestand Einde van het geëindigd was (1621). Het was voor ons in elk Bestand, 0pZicht noodlottig geweest. De oprichting eener W.-I. Compagnie was uitgesteld; de legers van Spanje en de aartshertogen onophoudelijk geoefend door het steunen van den keizer in Bohemen en elders; het onze door rust ontzenuwd; de Arminiaansche twisten hadden den Staat op zijn grondslagen doen schudden. De toestand was niet zonder zorg. Door den dood van Albertus waren de Zuidelijke Nederlanden aan Spanje gekomen en Isabella was landvoogdes geworden. Wij hadden nu weer de macht van Spanje tegenover ons. Bovendien steunden de keizer en de Ligue, die in 't begin van den 30-jarigen oorlog zeer gelukkig waren, Spanje krachtig. Maurits wist het binnendringen van den vijand te beletten, doch positieve resultaten leverde de oorlog niet meer op. Een paar aanslagen op 's-Hertogenbosch en Antwerpen mislukten, Bergen op Zoom werd ontzet, doch Breda enkele maanden na Maurits' dood op bevel van Freder drik Hendrik overgegeven (1625). Maurits had het zoo geducht versterkt, dat Spanje zeer groote verliezen leed bij.de belegering. De partijhaat uitte zich door een aapslag op het Aanslag op ieven van Maurits. Stoutenburg, Oldenbarnevelts Maurits. zoon> van net. gouvernementschap van Bergen op Zoom ontzet, stelde zich aan het hoofd der samenzwering. Zij werd echter ontdekt door Jan Faassen, een matroos, dien men in het moordplan dacht te gebruiken (1623). Stoutenburg vluchtte en ging in Spaanschen dienst zijn vaderland bestrijden. Groeneveld, zijn broeder, stierf op het schavot. De positie der Remonstranten werd er niet beter door. Twee jaar later stierf Maurits aan een leverkwaal Maurits sterft. (ig25). Volgens de laatste gesprekken met Bogerman was zijn hoop enkel gevestigd op de verdienste van zijn Heiland. Maurits was een gematigd, eerlijk, schrander man, vijand van alle vertoon, onverzettelijk; door dege studie was hij de eerste wetenschappelijke veldheer zijner eeuw. Zijn talenten als staatsman waren niet zoo groot. Als jongeling onder Oldenbarnevelts leiding geplaatst, was hij als Prins te hooghartig, om een ondergeschikte rol te spelen en dacht er niet aan, Oldenbarnevelt uit het zadel te werpen. Hij hield zich buiten de staatszaken, ook in 134 den eersten tyd der twisten, toen de Staten van Holland zich niet verwaardigden, zh'n meening te vragen. Tot partijkiezen genoopt, koos hh' zonder te aarzelen uit overtuiging de zij van de Gereformeerden en toonde zich toen door zijn beleidvol optreden een waardig zoon van den grooten Oranje. Evenals deze heeft hij de rechten der weerlooze burgerij verdedigd tegen de aanmatiging der regenten. Ondanks de schimpdichten van Vondel en de scheeve voorstellingen der Remonstrantsche en Liberth'nsche geschiedschrijvers, bleef zijn aandenken bij het volk in dankbare herinnering. Reeds voor het Bestand waren er plannen geWestindische weest om een W.-I. Compagnie op te richten. Pa8m * Willem Usselincx, een ijverig Calvinist, wenschte koloniën van landbouwers in Amerika te stichten, die produkten voor het moederland zouden verbouwen. Was deze geniale gedachte uitgevoerd, dan zou een groot deel van Amerika's blanke bevolking van Nederlandschen stam en taal zijn geweest. Oldenbarnevelt heeft echter ter wille van het Bestand deze plannen tegengehouden. Toen na het Bestand de Compagnie werd 'opgericht (1621), schoeide men ze geheel op de leest van de O.-I. Compagnie. De Staten-Generaal verleenden haar octrooi van alleen-handel op de geheele Oostkust van Amerika en Westkust van Afrika, ten Zuiden van den Kreeftskeerkring. Nieuw-Nederland, in 1609 door Hudson, een Engelschman in dienst der O.-I. Compagnie, ontdekt, behoorde niet tot dit gebied, doch ging spoedig aan de W.-I. Compagnie over. Het kapitaal der Compagnie bedroeg 7 Millioen. De aandeelhouders werden vereenigd tot 5 kamers: Amsterdam had *lw Zeeland 2/„, Rotterdam, Noord-Holland en Friesland met Groningen elk V9 van den inleg. Het getal bewindhebbers bedroeg 74, 't dagelijksch bestuur bestond uit 19 personen. Dit werd door de regeeringen der gewesten en steden benoemd uit de aandeelhouders, behalve 1 lid, dat door de Staten-Generaal werd gekozen. Het monopolie der W.-I. Compagnie was moeilijk te handhaven, daar de Nederlanders reeds een levendigen handel op de geoctrooieerde streken dreven. Het monopolie beperkte zich dan ook weldra tot enkele artikelen, 't Getal „Lorrendraaiers", zn', die zonder verlof op 't gebied der W.-I. Compagnie handel dreven, nam met den dag toe. 135 § 56. HET STADHOUDERSCHAP VAN FREDERIK HENDRIK. I. Frederik Hendrik werd door de Staten van HolFrederik land> Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel na Hendrik. Maurits> dood tot stadhouder gekozen. Groningen en Drente kozen Ernst Casimir, Stadhouder van Friesland. De Staten-Generaal benoemden hem, zonder de provinciën te hooren, tot kapitein-generaal en admiraal der Unie. Was Maurits de eerste 16 jaren zh'ns levens onder zijns vaders toezicht opgevoed, Frederik Hendrik, die geboren werd in het sterfjaar, van zh'n vader, was geheel onder invloed van zh'n moeder, Louise de Coligny, gevormd, in den geest van het Fransche hof. Frederik Hendrik geleek dan ook in veel op Hendrik IV, naar wien hh' genoemd was. De Calvinistische eenvoud en soberheid, die Maurits hadden gekenmerkt, waren hem vreemd; integendeel, hij en zh'n gemalin Amalia van Solms hadden behoefte aan uiterlh'ken glans: hun hofhouding was schitterend; de geboorte van hun zoon werd gevierd als die van een koningszoon. Frederik Hendrik was sinds 1600 volledig in Maurits' militaire plannen ingewijd en geheel in zh'n school gevormd. Zh'n geestesbeschaving was niet zoo uitnemend, als zijn th'dgenooten willen beweren. Hh' was bedachtzaam, edelmoedig, vrijgevig en zacht van aard. Zijn diplomatieke talenten maakten soms den indruk van geveinsdheid. Daar hh' geen Oldenbarnevelt naast zich had, ontwikkelden zich zh'n gaven als staatsman, ook dezen zoon van Willem van Oranje in ruime mate geschonken, onbelemmerd. Ook als militair had hh' grooten naam; vele beroemde veldheeren, Turenne, Torstenson, Bernard van Saksen-Weimar, Karei Gustaaf, de Groote Keurvorst, zijn iri zijn legerkamp gevormd. Frederik Hendrik was door zh'n afstamming en Partijen. posjtie bet hoofd der stadhouderlijke partij, die streefde naar eenheid in het bestuur en bescherming van het staatsrechtelijk onmachtige volk tegen de regenten-oligarchie. De Gereformeerde predikanten vormden een hechten steun voor deze partij. Zij waren bijna zonder uitzondering uit de kleine burgerij voortgekomen; slechts zelden bevond er zich een regentenzoon onder. Door zijn opvoeding en overtuiging was de stadhouder geneigd, de Remonstranten, zh'n vroegere partij- 136 genooten, te bevoordeelen, hoewel deze behoorden tot de staatsgezinde partij, die na Maurits' optreden bepaald een bewind zonder stadhouder voorstond. Vandaar dat Frederik Hendriks optreden den indruk maakte van halfheid, die ten slotte niemand bevredigde. De Amsterdamsche regeering, die de Remonstranten tegen de bevolking in bescherming nam, werd door den stadhouder krachtig gesteund. Later werd daar zelfs een seminarium voor hun predikanten geopend. Zeer onstaatkundig hielp de stadhouder dus in Amsterdam de macht der staatsgezinden bevestigen. De voornaamste stad der Republiek, die zoo trouw aan Maurits' zij had gestaan, zou voortaan tot aan het eind der Republiek het bolwerk zijn van de anti-stadhouderlijke partij. Vele Remonstranten kregen belangrijke ambten; de zwager van Hugo de Groot werd zelfs lid van den Hoogen Raad. Toen deze echter zelf weer terugkwam, moest hij het land verlaten; de Prins durfde het Calvinistische volk niet meer ontstemmen. De staatsgezinde partij, aldus door den Prins versterkt, maakte het hem in 't begin van zijn bewind nog niet lastig. Zh'n positie was toen sterk. Zijn zoon werd in 1631 de survivance van het j"? stadhouderschap en het kapitein-generaal- en ma ht admiraalschap verleend door de staten van Holland, Zeeland, Utrecht, Overijsel en Gelderland. (De staten van Friesland verleenden haar aan den zoon van Ernst Casimir). Dit was het begin van de erfelijkheid van het stadhouderschap. De jonge Prins huwde met een Engelsche koningsdochter. De Fransche regeering gaf Frederik Hendrik den titel „Son Altesse", alleen voor Prinsen van den bloede bestemd. Zoo begon het stadhouderschap al meer een monarchaal karakter te vertoonen. De Prins nam zelf de leiding der Buitenlandsche zaken. Na Oldenbarnevelt's dood had Maurits deze zaken met zijn kabinet behartigd. Omstreeks 1630 werd het gewoonte, den Prins bij resolutie toe te staan, sommige leden der Staten-Generaal als gedeputeerden „te assumeeren" om over zaken van oorlog, correspondentie en traktaten te beraadslagen, ja, terwille der geheimhouding, beslissingen te nemen namens de volle StatenGeneraal. Dit Besogne, bestaande uit 9 leden, 2 uit Holland en één uit elk der andere provinciën, kreeg den naam van Geheimof Secreet Besogne. 137 De raadpensionarissen Andries de Witt en Duyck legden den Prins geen moeilijkheden in den weg, doch in Adriaan Pauw (1631—'36) kreeg de Staatsgezinde partij weer een leider. Frederik Hendrik droeg hem echter een aanzienlijk gezantschap te Parijs op en in zh'n plaats kwam Jacob Cats, die weinig meer was dan 's Prinsen schrijver. § 57. HET STADHOUDERSCHAP VAN FREDERIK HENDRIK. II. De macht van den Prins steeg aanmerkelijk door zijn róem, in den oorlog verworven. In 1627 nam hij Grol, waardoor Gelderland beveiligd werd. In '28 wilden de Staten De oorlog. geen gejd toestaan> ZOodat er niets gebeurde. Door de verovering van de zilvervloot in hetzelfde jaar scheutiger geworden, stonden ze in '29 den Prins de middelen toe, om 's-Hertogenbosch te belegeren. Het was een strategisch punt van groot belang. Het Zuiden kon kwalijk een leger op de been brengen: Spinola was teruggeroepen. De Protestanten in Duitschland waren na den vrede van Lubeck echter geheel aan den keizer overgeleverd. Toen dan ook Frederik Hendrik het water van Dommel en Aa afgeleid had en Den Bosch geheel had ingesloten, verscheen een keizerlijk leger onder Montecuculi, waarmee zich een Spaansch leger verbond, om de stad te ontzetten. Daar ons leger echter te sterk verschanst was, deed men een inval in de Veluwe. Amersfoort werd genomen, doch toen Otto van Gent, gouverneur van Emmerik, Wezel, het wapenmagazijn des vh'ands, bij verrassing had ingenomen, moesten de vijandelijke legers het land ruimen. De Hollandsche waterlinie was in zulk een geduchten staat van tegenweer gebracht, dat van het forceeren dier linie geen sprake meer was. Den Bosch gaf zich nu over. Twee jaar later poogden de Spanjaarden van uit Antwerpen langs de Zeeuwsche stroomen met een vloot een punt tegenover Ooltgensplaat te bezetten, dat in verband met Rosendaal en Breda de verbinding tusschen Zeeland en de Maas- en IJsellinie zou kunnen afsnijden. De slag op het Slaak sloeg echter dezen plannen den bodem in (1631). In dit jaar vermeerderde de ontevredenheid in het Zuidn met het Spaansche bestuur door_de opheffing van den juist 100-jarigen Raad van State. De regeering kwam in handen van een paar 138 Spaansche junta's, waardoor de Zuidnederlandsche grooten minder invloed kregen. Men hoopte, dat bij krachtig ingrijpen onzerzijds, de ontevredenheid tot opstand zou overslaan. Daarom besloten wh' in 1632 tot den tocht langs de Maas. Venlo en Roermond, slap verdedigd door Hendrik van den Berg, Spaansch stadhouder van Limburg, één der ontevredenen, werden genomen en het beleg voor Maastricht geslagen. Hoewel zelf door een Spaansch-Keizerlh'k leger aangevallen, wist Frederik Hendrik de stad tot overgave te dwingen. De Zuidnederlandsche grooten, door geen beginsel, maar slechts door hun eigenbelang geleid, stonden evenwel niet op, hoewel Van den Berg van Spanje afviel. Hoewel het doel van den tocht dus niet werd bereikt, waren de voordeelen nochtans groot. De positie der Protestanten in Europa was ^tr^° «me* echter door den dood van den Zweedschen koning, r ' Gustaaf Adolf, die in den 30-jarigen oorlog bij Lützen sneuvelde (1632) zeer verzwakt. Dit gaf Richelieu, leidend staatsman in Frankrijk, die de macht van het Huis van Habsburg wilde breken, aanleiding, om zich met de Protestanten te verbinden. Hij sloot met Frederik Hendrik in 1635 een aanvallend en verdedigend verbond te Parijs. Men wilde aan de Zuidelijke Nederlanden de onafhankelijkheid hergeven, als ze binnen 3 maand een gemeenebest uitriepen. Gebeurde dit niet, dan zouden de bondgenooten het land verdeelen. De een mocht zonder den ander geen vrede sluiten. Wh' hoopten, dat nu eindelijk Duinkerken met Fransche hulp zou genomen kunnen worden. De verwachtingen waren hoog gespannen. Toch is er in deze laatste periode van den 80-jarigen oorlog te land weinig meer gebeurd. De Fransche soldaten waren slecht uitgerust en werden slecht verzorgd. Veldtocht op veldtocht mislukte. Een aanslag op Duinkerken in 1637 en een op Antwerpen in 1640 liepen op niets uit. Breda werd echter genomen in 1637, Sas van Gent en Hulst eenige jaren later en in 1646 eindelijk Duinkerken, aan de zeezijde bestookt door Tromp, aan de landzijde door Condé. De kaapvaart, hier door Parma in het leven geroepen, had ons meer dan een halve eeuw groote schade berokkend, doch de strijd tegen de Duinkerkers was tegelijk een oefenschool voor onze zeelieden geweest, hoewel velen onzer dapperen in dien strijd gevallen zh'n, waaronder Piet Hein in 1629 zeker wel de meest bekende is. 139 Ter zee behaalden we een roemrijke overwinning. Slag bij Duins. gpanje nad nog eenmaal al zijn krachten ingespannen en een vloot uitgerust van 67 bodems met 1700 kanonnen en bemand met 24000 koppen, om een leger naar Vlaanderen over te brengen en ons ook van de zeezijde te bestoken. D'Oquendo, een bekwaam man, was aanvoerder. In het Kanaal ontmoette Tromp hem. Hoewel zijn vloot slecht 20 schepen telde, viel hij onmiddelijk aan, waardoor de Armada genoodzaakt was, zich te bergen op de reede van Duins. Voor deze reede ligt een zandbank, zoodat er in 't Noorden en Zuiden een toegang bleef, die door Tromp en zijn vice-admiraal Banckerts werden afgezet. Met al de energie, waarover de Republiek te beschikken had, werden nu schepen uitgerust, zoodat onze vloot spoedig talrijk genoeg was, om de Spaansche uit te noodigen, zich in zee met elkaar te meten. Tromp bood zelfs zeer hoffelijk aan, den vijand van kruit en noodmasten, waaraan deze gebrek had, te voorzien. Hoewel de Engelsche koning Tromp verbood, vijandelijkheden op Engelsch gebied te plegen, tastte deze door, na machtiging van de Staten-Generaal, die wel wisten,*dat Karei I de handen te vol had met de Schotten en zijn Parlement, dan dat hij zh'n bedreigingen kracht kon bijzetten. De vloot werd vernietigd; wij verloren slechts een enkel schip. Zoo was óok dit gevaar weer afgewend. Spanje begon, uitgeput als het was, naar den vrede te verlangen. Ook de vredespartij in ons land werd steeds sterker. De staatsgezinde partij onder aanvoering van Amsterdam belette een krachtig oorlogvoeren en Frederik Hendrik g$f ten slotte den tegenstand op, te meer, wijl zijn gezondheidstoestand te wenschen overliet en de energie hem ontbrak, om zijn wil door te zetten. In 1647 overleed de stadhouder. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem II, die niet beletten kon, dat de vrede Vrede. in 164g te jy[unster tot stand kwam. De Nederlanden werden vrij en onafhankelijk, mochten hun veroveringen in Brabant, Limburg en Vlaanderen en vreemde werelddeelen behouden en de Schelde sluiten voor de koopvaardij. Spanje mocht zich in Oost-Indië niet verder uitbreiden. Hoewel Utrecht en Zeeland tegen den vrede waren en dus de eenparigheid, volgens de Unie noodig, ontbrak, ging hij toch door. Vde Tijdvak. De Republiek der zeven vereenigde Nederlanden. (1648-1795.) § 58. DE GOUDEN EEUW. (I.) Het geestesleven van ons volk in dezen tijd uitte Het geestes« zich vooral in het meeleven met de Kerk. De leven.^ Gereformeerde Kerk, waaruit de geboorte-impuls van den nieuwen staat was voortgekomen, die de voortdurende energie geleverd had, om den grooten strijd tot een goed einde te brengen, werd natuurlijk de heerschende Kerk. Zij kweekte en bewaarde de nationale deugden, waardoor ons volk in de 17e eeuw zulk een buitengewone plaats in de rij der volkeren kon innemen. Zij bestreed de ondeugden, die oorzaak zijn van inzinking van het volksleven. Door haar bleef de echte godsdienstzin leven, waardoor ons volk den zin voor het ideëele bewaarde bij de grootste materiëele welvaart. Zij versterkte den zin voor zelfverloochening en vrijheid, door de volksgedachte steeds weer te concentreeren op de zelfopoffering van den Christus en de vrijheid, door Zh'n offer aangebracht. De Kerk bevorderde de volle ontplooiing der levensenergie in de dingen van dezen tijd, doordat zij, in Christus, zekerheid gaf omtrent de eeuwige toekomst. Eerlijkheid en trouw, liefde tot den naaste, gevoel voor recht, gehoorzaamheid aan de overheid, hoewel zh' doorgaans door haar geplaagd en verdrukt werd, zh'n deugden, die de Kerk door prediking en tucht in het volksleven heeft gekweekt. Toch is de invloed dezer kerk op het volk door verschillende oorzaken verzwakt. Wie eenig publiek ambt van beteekenis bekleedde, moest lid dier kerk zijn. Wel was dit niet in eenige wet bepaald, maar de publieke opinie eischte zulks en de instructiën der meeste ambtenaren schreven het voor. Daardoor voegden velen zonder waarachtige overtuiging zich bij de kerk. Bovendien drukten haar al de nadeelen eener staatskerk. Als de kerk iemand afsneed, verloor hij meteen zijn ambt in den staat; vandaar dat de overheid niet rustte, voor ze een overwegende invloed op de tuchtoefening bezat. Zij belette na de 141 Dordsche Synode het bijeenkomen eener Nationale Synode, hoewel de kerk besloten had, om de 3 jaren te vergaderen. In 1624 kwam er een Staats- en Kerk-Commissie voor in de plaats. Financiëel was de kerk afhankelijk van de overheid, die eveneens de hoogescholen beheerschte. Vandaar mede, dat de Calvinistische leer in haar ontwikkeling is blijven steken en het leven, dat zich steeds rijker ontplooide, niet meer kon leiden en bezielen als weleer, maar in de 18de eeuw als doode rechtzinnigheid den vooruitgang van het menschelijke geslacht eer tegenhield dan bevorderde. Waalsche Naast de Hervormde Kerk stond de Waalsche met Kerk. dezelfde belijdenis en dezelfde rechten. Zij was gevormd door de vele vluchtelingen, die sinds Parma's dagen uit het Zuiden waren geweken en werd later versterkt door de Hugenoten, door Lodewijk XIV ten bloede toe vervolgd. Lutherschen en Doopsgezinden mochten Kun Lutherschen godsdienst openlijk uitoefenen, zelfs in kerken '"zuiden886' met torens' en kre8en n°S in de 17de eeuw volledige vrijheid van godsdienst; de Doopsgezinden, toen zij in het benarde jaar 1672 groote sommen voor het vaderland geofferd hadden (in Friesland alleen 1 millioen gulden). De Remonstranten hadden na de Synode te Remonstranten.Dordrecht het zwaar te verantwoorden, doch reeds in 1630 werd hun te Amsterdam een kerk afgestaan en waar zij zich rustig hielden, konden zij hun godsdienst in stilte uitoefenen. -* De Roomsen-Katholieke Kerk, die den koning van Roomsen- Spanje als wettig heer moest erkennen, kon kerk na^uur*Ü^ £een vrije uitoefening van haar eere- dienst erlangen voor 1648. Dat zou den Staat in gevaar gebracht hebben. Ook na dien vrede werden de Roomsehen scherp in het oog gehouden en zoo nu en dan hun vrijheid van beweging door- plakkaten beperkt. Zoolang de godsdienst de politieke verhouding der volken bepaalde, kon dit kwalijk andets. „Toch was hun lot dragelijk en, vergeleken bij wat de Protestanten in andere landen te verduren hadden, zelfs te benh'den." (Fruin.) De Joden, door de vervolgingen uit Portugal ver-* dreven, bezaten, evenals de Duitsch-Poolsche in 142 Amsterdam, vrijheid van godsdienst. De eerste waren van de laatste streng afgescheiden. Beide groepen hadden hun eigen synagogen. , Het onderwijs stond, zooals in een Calvinistisch " land te verwachten was, voor dien tijd op hoogen trap. In 1575 kreeg Leiden zh'n hoogeschool. Op Franeker en Groningen is reeds gewezen. Het kwartier Arnhem richtte te Harderwijk een hoogeschool bp (1600), die door de Staten van Gelderland werd overgenomen. De Utrechtsche werd in 1636 gesticht. Vooral theologie en philologie werden beoefend, doch weldra kwamen ook wis- en natuurkundige, wysgeerige en rechtsgeleerde studiën in eere. Tot voorbereiding voor de Universiteit of voor algemeene ontwikkeling werden in vele steden illustre scholen opgericht. Elke stad van beteekenis had zh'n Latijnsche school voor de burgerij, waar men in de laagste klassen lezen, schrijven en rekenen leerde en in de hoogere voor hooger onderwijs werd voorbereid. De gewone volksscholen gingen uit van particulieren of van de overheid. Lezen, schrijven, rekenen, zingen en Bijbelsche Geschiedenis werden er onderwezen en soms Fransch. Hoewel de scholen op 't platteland nog primitief en de onderwijzers weinig ontwikkeld waren, konden toch maar weinigen niet lezen of schrijven. Het volksonderwijs is door de Gereformeerde kerken in haar bloeitijd zeer bevorderd. Op bijna elke Synode kwam het ter sprake. De beroemde Synode van Dordrecht (1618/'19) drong by de Staten-Generaal aan op een algemeene schoolverordening, om de gebreken, die men doorgaans in de scholen bespeurt, te verbeteren. De kerken drongen aan op een voldoend aantal onderwijzers en geregelde bezoldiging, namen examens af en zagen toe op den wandel der onderwijzers. § 59. DE GOUDEN EEUW. (II.) Het krachtig nationale leven, in en door den ^n^^nsf^ vryne^soor*0^ ontwaakt, openbaarde zich ook op 't gebied van wetenschap en kunst. Onverwelkbaar is de roem van onze schilders, Rembrandt van Ryn, Frans Hals, Van der Helst, Dou, Ruysdaal, Ostade, Cuyp, Hobbema, Potter, Wouwerman en vele anderen. Onder de bouwmeesters 143 staat Jacob van Campen, die 't stadhuis van Amsterdam bouwde, bovenaan. Hendrik de Keyser beeldhouwde de graftombe van Prins Willem I en ontwierp een drietal fraaie kerken te Amsterdam; Rombout Verhulst vervaardigde de grafmonumenten voor Tromp, De Ruyter en Evertsen. Tal van girdehuizen, stadhuizen, wees- en armhuizen verrezen, meestal voorzien van den trapgevel, typisch voor' den bouwstijl dier dagen. De Amsterdamsche organist Jan Sweelinck, toonkunstenaar van grooten naam, bracht de Psalmen op meerstemmige muziek. Stevin, eerste lector in de „telconste" aan de academie van Leiden, (vriend van Prins Maurits) vond de tiendeelige breuken uit en schreef over zeevaartkunde. Christiaan Huygens ontdekte met eigenhandig geslepen verrekijkers een maan van Saturnus en den ring. Hij vond ook het slingeruurwerk en ■ de onrust der horloges uit. Hugo de Groot heeft als rechtsgeleerde mee het volkenrecht van dien tijd opgebouwd. Swammerdam was een bekend ontleedkundige, Leeuwenhoek ontdekte de infusiediertjes. Spinoza, een Israëliet, ontwikkelde de leer van het Pantheïsme. Als uiting van het nieuwe nationale ïeven bloeide Le tter ku n de . ^e letterkunde heerlijk op. Na de uitvinding van de boekdrukkunst omstreeks 1450 door Laurens Jansz. Koster of door Gutenberg van Mainz, verbreidde kennis en kunst zich in veel ruimer kring. Was in den tijd der BourgondischOostenrijksche vorsten de taal van Maerlant bh'na ondergegaan in een Fransch brabbeltaaltje, thans openbaarde zich een streven naar taalzuivering. Coornhert, Roemer Visscher en Spiegel waren er sterke voorstanders van. Een der beste schrijvers uit het begin van den 80-jarigen oorlog was Marnix van St. Aldegonde. In zijn „Biën-corf der Heilige Roomsche Kercke" leverde hij het hoogste op het gebied der satire, waartoe onze Nederlandsche letterkunde het heeft kunnen brengen. Zijn psalmberijming overtrof als kunstprodukt verre die van Datheen, waar echter de rook der martelvuren nog in hing en die daarom bh' het volk geliefd was. Het Wilhelmus is misschien door Marnix gedicht. De Amsterdamsche rederijkerskamer, de „Eglantier", streefde krachtig naar een nationale literatuur. Brederoo, Hooft en Coster behoorden er toe. Later stichtten zij de Duitsche Academie. Na verloop van tijd werden beide vereenigingen samen- 144 gevoegd en deze kring bleef in Amsterdam het middelpunt van het letterkundig leven. Vondel, zeer bekend als dramaticus, verheven als lierdichter, was onze voornaamste poëet. Zijn Gijsbrecht van Amstel en Lucifer bevatten schoone lierzangen. In zijn Palamedes of Vermoorde Onnoozelheid verheerlijkte hij Oldenbarnevelt en beschimpte diens tegenpartij.' Ook in vele andere gedichten liet hh' zich kennen als een fel partijganger, die zich zelfs niet ontzag, zijn tegenstanders persoonlijk te beleedigen. Frederik Hendrik en zijn daden begeleidt hij trouw met lof- en zegezangen. Hooft muntte uit als minnedichter. Huygens' werken kenmerkten zich door vernuft en zinrijkheid. Cats, het hoofd der Zeeuwsche poëten, was de echte volksdichter, wiens werken het meest gelezen zijn. De voornaamste geschiedschrijvers van dien tijd waren Bor, Van Meteren, Van Reijd en Hooft. Wel aart ^& groo^e welvaart> die er in de gouden eeuw heerschte, was men in de eerste plaats verschuldigd aan den handel. De Oostzeehandel, waarvan Amsterdam het middelpunt was* stond in belangrijkheid bovenaan. Ook de handel op Archangel en de Straatvaart op de kustlanden der Middellandsche Zee, vooral op de Levant, bracht schatten in het land. Den Franschen handel hadden wh', voor Colbert ons met zijn beschermingsstelsel weerde, bijna geheel in handen. Eveneens dien op Engeland voor de acte van Navigatie. De Rh'nhandel op West-Duitschland bedroeg bijna een vijfde deel van onzen geheelen handel. ™ , .. De haringvisscherij, ook wel de groote genoemd, J' verschafte tienduizenden gezinnen brood. Vlaardingen, Maassluis en Enkhuizen waren de middelpunten er van. De walvischvangst bij Spitsbergen (Smeerenburg) en Jan Mayeneiland was eveneens belangrijk. De Duinkerkers benadeelden onze haringvisscherh', terwijl de mededinging der Engelschen in beide takken veel schade deed. Om tegenover hen sterk te staan, vormden onze reeders de Noordsche Compagnie, die van de Staten-Generaal octrooi verkreeg voor de wa'vischvangst in de Noordelijke IJszee (1614). In 1645 werd ze weer opgeheven; de vaart werd toen weer voor ieder opengesteld. w li 'A Scheepvaart en visscherij deden scheepsbouw, zeilmakerij, houtzagerij en touwslagerij bloeien. Lin- 145 nen- en lakenfabricage stonden hoog, vooral in Haarlem en Leiden. Ook de papierfabricage bloeide: de bekende papiermolen heet zelfs „de Hollander." De boerenstand had over het algemeen veel voorBoerenbedrijf. deel bij de aigemeene welvaart. De sterke ijzing der marktprijzen (in 1588 gold de rogge in Holland 52 goudguldens het last, in 1598 betaalde men ze met 146) declen landbouw en veeteelt bloeien. Zoodra de vrede het rustig bezit van de oogsten verzekerde, begon de vooruitgang, vooral in Holland, Zeeland, Friesland en Groningen. In de laatste twee provinciën hadden de boeren als eigenerfden aandeel in de regeering en overtroffen ze dikwijls den adel van naburige landen in rijkdom van landerijen. De streken met markeinrichtingeh waren echter achterlijker. De bevolking van klei en laagveen nam snel toe, waarom men trachtte door bedijkingen in de stijgende behoeften aan land te voorzien. Bh' den toenemenden scheepsbouw werd het hout te kostbaar voor brandstof, bovendien was er door de uitbreiding der steden behoefte aan steen, die in de steenbakkerij met turf gebrand werd; daarom begon men de venen aan te steken: Heerenveen (1551), de Nienoortsche venen (Leek, Zevenhuizen) (1559). In de 17de eeuw ontstonden de Groninger veenkoloniën evenals de Drentsche. Nijverheid en handel konden zich op het platteland echter door de tegenwerking der steden niet ontwikkelen. Ook de rechtspraak liet er veel te wenschen over. . In de steden woonden de menschen geriefelijker en Steden. konden er beter onderwijs krijgen, terwh'1 het bestuur er ook beter was ingericht. Vooral Amsterdam spande onder de steden de kroon. Het had in 1622 105000 inwoners en in 1672 driemaal zooveel. De Amsterdamsche bank, in 1609 opgericht, beheerschte langen tijd de geldmarkt. De Amsterdamsche burgemeesters, door onafhankelijke keuze van den oudraad gekozen, gevoelden zich de koningen van het land en maakten het den stadhouder en den Staten dikwijls zeer lastig. § 60. OOST- EN WESTINDISCHE COMPAGNIE. Ook de O.-I. Compagnie bracht veel tot de algeOosrindische meene welvaart bij, hoewel de vaart op de OostCompagnie. ze6; op de Middellandsche Zee en de groote visscherij elk afzonderlijk veel meer voordeel aanbrachten. tah bottbek, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 10 146 Kort na Both was Jan Pietersz. Coen in 1619 tot Gouverneurgeneraal benoemd. Hij heeft den grond gelegd voor de macht der Compagnie. Vooral de uitbreiding van den. Engelschen invloed ging hij tegen. De Engelschen bedreigden onze factorij bh' Jakatra in bond met den Sultan van Bantam, doch Coen wist den vijand te slaan, verbrandde Jakatra en stichtte op de puinhoopen Nieuw-Hoorn, door de bewindhebbers later Batavia genoemd. Zij sloten tegen Coens zin een verdrag met de Engelsche Compagnie, om samen den handel op, de Molukken te drijven, doch toen de Engelschen te Ambon een samenzwering tegen ons gezag smeedden en de oproermakers gedood werden (1623), was de samenwerking ten einde.. Spoedig waren de Engelschen, zoowel als de Portugeezen, uit den Archipel verdreven. De dood der Engelsche samenzweerders had plaats onder den Gouverneur-generaal Carpentier, naar wien de toen ontdekte golf van Carpentaria genoemd is. Een man van beteekenis onder de Gouverneurs-generaal was ook Anthonie van Dismen (1636—1645). Onder zyn bestuur werd een begin gemaakt met de verovering van Ceylon. Malakka werd Op de Portugeezen veroverd, een factorij op Desima gesticht, Formosa tot middelpunt van den handel op China gemaakt, terwijl ook op de kusten van Coromandel en Malabar sterkten werden gebouwd. Abel Tasman zeilde om Nieuw-Holland en ontdekte Nieuw-Zeeland en Tasmanië. De belangrijkste Gouverneur-generaal uit de laatste helft der 17de eeuw was Joan Maetsuycker, die, hoewel hij Roomsch was, van 1653 tot 1678 deze hooge waardigheid bekleedde. Wel ging het belangrijke Formosa verloren (1662), doordat de dappere verdediger van het fort Zeelandia, Coyet, niet voldoende werd gesteund, zoodat het eiland in de macht kwam van den Chineeschen zeeroover Coksinga, doch Ceylon werd geheel veroverd door Van Goens (1656) en het rijk van Atjeh tot Noord-Sumatra beperkt, terwijl de kustplaatsen door ons werden bezet. Spaelman versloeg de Makassaren, nadat hij een Portugeesche vloot op de reede van Makassar had vernietigd en dwong den vorst tot het traktaat van Bongaai (1667), dat ons het overwicht in Zuid-Celebes verschafte. Op Java kregen we tot loon voor de hulp, den vorst van Mataram verleend, een deel van Samarang, Krawang en der Preanger regentschappen. 147 Dit laatste had plaats onder den Gouverneur-generaal Van Goens, die in 1681 werd opgevolgd door Speelman (1681—'84), onder wien Noord-Celebes en Ternate onderworpen werden en in Bantam en Cheribon ons gezag werd uitgebreid. Om een rust- en ververschingspunt voor de schepen op den langen weg naar het Moederland te hebben, zonden de Heeren Zeventien in 1652 Joan van Riebeeck naar Kaap de Goede Hoop, waar hij een fort en een groententuin aanlegde. Deze vestiging, door vele Nederlanders en talrijke Hugenoten in lateren tijd versterkt, ontwikkelde zich tot een zeer belangrijke volksplanting, die wel onder allerlei vreemde invloeden is uitgegroeid, maar waarin de Statenbijbel en de Kerk een echt Nederlandschen geest hebben bewaard. Inmiddels had ook de W.-I. Compagnie zich op vele wesnn isc e pUn^en m Amerika weten te nestelen. In de eerste jaren werd herhaaldelijk gestreden in de Allerheiligen baai waar Piet Hein in 1627 de suikervloot met 2700 vaten suiker op den vijand buit maakte, terwijl hij in het volgende jaar in de golf van Matanzas bij^ Cuba een Spaansche retourvloot met zilver uit de Mexicaansche mijnen veroverde. De waarde werd op ruim 14 millioen geschat. Nu kon de Compagnie krachtiger optreden. Een groote vloot onder admiraal Loncq (Piet Hein was tegen de Duinkerker kapers gesneuveld) veroverde Olinda en het Recief (1630). In 1634 werd Curacao genomen. Om de macht vooral in Brazilië te bevestigen, werd Johan Maurits van Nassau tot Gouverneur benoemd (1636— 1643). Het monopolie der Compagnie werd beperkt tot. den invoer van slaven en van krijgsvoorraad en den uitvoer van verfhout. Om slaven te verkrijgen werd St.-George del Mina op de kust van Guinea veroverd. Recht en orde werden hersteld, aan Roomsehen en Israëlieten vrijheid van eeredienst gewaarborgd en krachtig tegen Portugeezen en Spanjaarden opgetreden: de kolonie ging een schoone toekomst tegen. Doch toen Portugal in 1640 weer vrij was geworden en nu krachtiger optrad en de Heeren Negentien, die reeds sinds het bestaan der Compagnie 45 millioen voor oorlogskosten hadden betaald en slechts 36 millioen winst gemaakt, hem niet krachtig genoeg ondersteunden, nam hij zijn ontslag, waarna de bezitting hard achteruit ging, zoodat wij in 1661 na een 4-jarigen oorlog met Portugal 148 Brazilië prijsgaven voor 8 millioen gulden, doch vrijen handel en scheepvaart op Brazilië en Afrika behielden. De kolonie Nieuw-Nederland, in de gematigde luchtstreek gelegen, werd belangrijk door de duizenden kolonisten uit het moederland. Kerken en scholen verrezen er en de Statenbijbel bewaarde de eenheid en zuiverheid van onze taal, nog tientallen jaren, nadat de Engelschen de kolonie veroverd hadden (1667). Suriname, omstreeks dezen tijd door Abraham Krijnsz. veroverd, woog lang niet op tegen het verlies van Nieuw-Nederland. § 61. 'T STADHOUDERSCHAP VAN WILLEM II. Hoewel na Frederik Hendriks dood volgens de Willem II endeagtgg van SUrvivance zijn zoon Willem II hem ^pfb zonder twijfel moest opvolgen, hielden de Staten van Holland zijn erkenning eenige maanden achter, om den jongen Prins te doen gevoelen, wie de eigenlijke meesters van het land waren. Dit stemde den Prins zeer onbehagelijk. Daarbij kwam, dat zijn inzicht in de buitenlandsche politiek geheel anders was dan dat der staatsgezinden, welke door de slappe houding van Frederik Hendrik de meerderheid vormden in Hollands Staten. Willem II was tegen het sluiten van den vrede van Munster geweest. Hij wenschte voortzetting van den krijg, omdat wij in 1635 aan Frankrijk beloofd hadden, niet afzonderlijk vrede te sluiten en opdat hij des te beter zijn schoonvader, den Engelschen koning, zou kunnen te hulp komen. Bovendien moest de Prins wel vreezen, dat in vredestijd zijn macht verkleind zou worden, daar men er reeds van sprak, dat het kapitein-generaalschap dan onnoodig was en, bij aanwezigheid van den souverein (de Staten), het stadhouderschap eigenlijk ook. Alleen zoo hu' gedwee aan den leiband der Hollandsche regenten liep, was er voor een stadhouder nog plaats in het bewind. Voor zoo iets was Willem echter niet in de wieg gelegd. Eergierig, vol ondernemingsgeest, met een vasten wil als Maurits, was hij niet de man om het recht der Unie aan de willekeur van Holland en Amsterdam op te offeren. Nu het vrede was, moesten er natuurlijk troepen Jtt\ff kT* worden »fgedankt- In 1648 stelde de Raad van de Atdan mg. vermindermg voor- Holland wilde een 149 grootere; de Prins gaf toe, de andere gewesten ook, na eenige aarzeling, 't Volgende jaar sloeg Holland een grootere afdanking voor, waarin de Prins ten slotte ook bewilligde, zoo ze in naam van de Staten-Generaal en den Raad van State geschiedde. De andere provinciën weigerden echter, waarop Holland op eigen gezag afdankte. In 1650 deed de Prins tevergeefs een nieuw voorstel tot bemiddeling en gingen de Staten van Holland over tot een afdanking naar hun zin en op hun eigen gezag. Niet alleen het gezag in krijgszaken, maar ook de rechtsmacht der Staten-Generaal werd door de Staten van Holland en de Amsterdamsche vroedschap aangetast. Toen n.1. admiraal Witte de With tegen zijn orders uit Brazilië terugkeerde, werd hij in Den Haag gevangen gezet en zijn kapiteins te Amsterdam op last der Staten-Generaal. Zy wilden naar oud gebruik rechters uit de admiraliteits-colleges benoemen, om in deze zaak recht te spreken. De regéering van Amsterdam brak echter de gevangenis open en liet de kapiteins vrij, bewerende dat de StatenGeneraal in Amsterdam geen rechtsmacht hadden. Deze lieten nu De With los, om erger te voorkomen. De Staten-Generaal konden een dergelijk eigenmachtig optreden, in strijd met de Unie en de veiligheid des lands, niet toélaten. Zij besloten, een bezending naar de Hollandsche steden af te vaardigen, ten einde hen van besluit te doen veranderen. De Prins zou deze bezending samenstellen en plaatste zich zelf aan het hoofd. Hij werd gemachtigd, alle maatregelen te nemen, welke hij noodig achtte tot handhaving der Unie. De bezending baatte niet, de ontvangst was integendeel in sommige plaatsen beleedigend van den kant der regenten; het volk begroette den Prins echter schier altijd met vreugde. Enkele weken later deden.de Prins en de Raad van State nogmaals een voorstel om inzake de afdanking Holland tegemoet te komen. Het weigerde, hierop in te gaan. Daarop nam de Prins zes leden der Staten van Holland gevangen en zond een leger onder Willem Frederik, stadhouder van Friesland, naar Amsterdam, dat eerst de poorten sloot, maar zich spoedig overgaf, bevreesd voor zyn handel. Het bewilligde in de afdanking, beloofde den Stadhouder met alle eer in de vroedschap te ontvangen en sloot de gebroeders Bicker van de regeering uit. De andere steden draaiden spoedig bij en de „staat van oorlog" werd goedgekeurd, ook door Holland. De gevangenen werden daarop ontslagen, doch op vooi- 150 waarde, dat ze in het vervolg buiten het bewind zouden blijven. Zoo was dan nogmaals de Unie gehandhaafd tegenover den moedwil der stedelijke regenten door het beleidvol en krachtig optreden van Willem II. Zijn taak was moeilijker geweest, dan die van Maurits, daar Amsterdam zich bij de oppositie bevond en geen geschillen over den godsdienst de regenten verdeelden. Zij hadden moeten buigen, doch waren niet ten onder gebracht, integendeel ze stonden gereed, om bij de eerste de beste gelegenheid hun oude macht te hernemen en het stadhouderschap voorgoed op zij te schuiven. § 62. DOOD VAN WILLEM II. GROOTE VERGADERING. Die gelegenheid kwam spoedig door den plptse^stCTfi " lingen dood van Willem II. In November was hij in Gelderland op de jacht, waar hh' tegelijk het oog hield op de werkzaamheid van den Gelderschen landdag. Hier werd hy' door de pokken aangetast en stierf op 24-jarigen leeftijd. Vijf dagen na zijn dood werd zyn zoontje, de latere Willem III, geboren. Zijn moeder Maria, zijn grootmoeder Amalia van Solms en de Keurvorst van Brandenburg werden met de voogdy' belast. Hun oneenigheid heeft de belangen van hun jongen pupil zeer geschaad. Het volk beschouwde 't gemis van een Prins van Oranje als een nationaal ongeluk, als het begin van 't verval der jonge Republiek. De staatsgezinden juichten. „De prins is doot; -Mijn gaef vergroot, Geen bly'der maar, In tachtig jaar," luidde het op een briefje, gevonden in het-kerkezakje van Amsterdam. En Vondel, wien de partijhaat belette, het tragische in Willems vroegen dood te gevoelen, smaalde als in de dagen van Maurits, „Wij hebben onzen os in 't zout". De Staten van Holland veranderden onmiddellijk verandering de reseering in hun geest. De stemhebbende steden ■ kregen het recht, hun eigen schepenen en burgemeesters te kiezen. Vroeger geschiedde zulks door den stadhouder of bij zijn afwezigheid door het Hof van Holland, dat thans tevergeefs protesteerde. In de kleinere steden oefenden de Staten voortaan zelf dit recht uit, terwijl ze ook het recht van gratie en het begeven der hooge krijgsambten en der politieke 151 ambten aan zich trokken. Zelfs de lijfwacht, te paard van den Prins werd een lijfwacht der Staten. Intusschen waren zij er op bedacht, aan de Unie Groote haar kracnt te ontnemen. Met de thans zittende. Vergadering. staten_Generaai( gekozen tijdens Willem II, zou dit niet gaan. Daarom drongen ze er op aan, dat de Gewesten nieuwe en meer afgevaardigden zouden zenden, om te spreken over de Unie, de Religie en de Militie, terwijl ze tevens een bezending bij de provinciën deden rondgaan, om handelbare deputaten verkozen te krijgen. Door te speculeeren óp het eigenbelang der betrokken regenten, gelukte dit ook en de Groote Vergadering, die in Januari 1651 te Den Haag bijeenkwam, was een gewillig instrument van Holland. Nadat de afgevaardigde van Friesland de vergadering geopend had, nam Jacob Cats. raadpensionaris van Holland, de leiding der vergadering op zich. Hh' wees meer gemoedelijk dan juist op den tijd der richters bij de Israëlieten, om de overbodigheid van een kapitein-generaal in vredestijd te betoogen. Friesland en Groningen toonden aan, dat de Unie een stadhouder eischte ter beslechting der geschillen. Holland beweerde, dat De Unie het stadhouderschap een zuiver gewestelijke zaak krachteloos was en liet evenals Zeeland, Utrecht, Gelderland gemaakt, en Overh'sel het ambt onvervuld. Het voorstel, om scheidsrechters te benoemen, ingeval er twisten ontstonden, stuitte ook af op Hollands onwil: het wilde in zake de consenten geheel vrij blijven. Het leger wilde Holland eveneens provinciaal maken, maar het moest aan de StatenGeneraal en den Raad van State nog wel eenige bevoegdheid laten, daar Gelderland en Overijsel dreigden, in dit geval Willem Frederik tot stadhouder te zullen verkiezen. De gewestelijke Staten mochten echter binnen hun gewest troepen verplaatsen, terwh'l deze ook hun een eed moesten zweren. Wat de Religie betrof, verklaarde men, zich te houden aan de besluiten van de Dordsche Synode, doch de handhaving der Gereformeerde kerk werd een zaak der provinciën afzonderlijk. tt i Zoo was dan de Unie vrijwel krachteloos gemaakt van Holland en de heerschappij van Holland over de andere en de Loeve» gewesten voorgoed gevestigd. In Holland zelf steinsche speelde Amsterdam de eerste viool. De partij, die factie. nu net geheele staatsbestuur naar haar hand gezet 152 had, meestal de Loevensteinsche factie genoemd, was slechts weinig talrijk, doch werd goed geleid en was eensgezind. De Oranjepartij, die verreweg de meerderheid der bevolking omvatte, miste alle leiding. De heerschappij der Loevensteinsche factie is voor het Orjfl@ehuis een tijd van diepe vernedering geweest, terwy'1 de burgervrijheid zóó werd aan banden gelegd, dat er kwalijk in onze geschiedenis een tijd is te noemen, waarin de burgerij meer is verdrukt dan in deze 20-jarige partij regeering.. "iff|| De buitenjandsche politiek onzer Republiek maakBuitenlandsche ^e met den dood van Willem II een zwenking. Het P° e ' belang van den Hollandschen koopman-regent werd het leidend beginsel. Van een verbond met Frankrijk of een ondersteuning der Stuarts kwam niets. „Vrede" werd het wachtwoord en als men naar het zwaard greep, dan was het ter verdediging van den handel. § 63. DE 1ste ENGELSCHE OORLOG. Hoewël zucht naar vrede het leidende beginsel was der thans heerschende partij, kon de Republiek zich niet lang buiten den oorlog houden. Wel was na den dood van Willem II de verhouding tot Engeland beter geworden, doordat de Groote Vergadering de Engelsche Republiek had erkend, doch toen men hier niet die nauwe aansluiting bij Engeland wenschte, die Cromwell begeerde en die ons geheel onder zijn leiding zou gebracht hebben, vaardigde de Engelsche regeering de Acte Navigatie van Navigatie uit, die onzen handel een geweldigen knoei zou geven, zeer ten- genoegen der Engelsche reeders en kooplieden, die sinds lang naijverig op onzen rijken handel waren. (1651). Een van Cromwell's independenten, Saint John, ontwierp ze. De acte bepaalde, dat invoer in Engeland uit de koloniën slechts mocht plaats hebben in Engelsche schepen; cle invoer uit Europa in schepen van het land, waar de goederen groeiden of gemaakt werden, of in Engelsche schepen. Het doel van dezen maatregel was, den Engelschen handel te bevorderen en den onzen te belemmeren. Hij was een uitvloeisel van het streven, dat .in dezen tyd overal in Europa opkomt, om door bescherming van Staatswege, eigen handel en nijverheid er boven op te helpen. Onze handel gaat dan ook van af dezen tyd achteruit. 153 Het was duidelijk, dat in Engeland een sterke lste Engelsche paryj den oorlog zocht. Men kwam met allerlei 0r °^ grieven voor den dag: de aanval op de Spaansche vloot te Duins in 1639 tegen den wil der Engelsche regeering, het veroordeelen van 10 Engelsche samenzweerders in 1623 op Amboina en de moord van Doreslaer, den Engelschen gezant in Den "Haag, door koningsgezinde Schotten en Engelschen. Engeland eischte, als uitvloeisel van zijn heerschappij ter zee, het recht, onze schepen in open zee te onderzoeken, als het zelf met een anderen Staat in oorlog was en verder, dat wij de vlag voor Engelsche oorlogsschepen zouden strijken. Wij beweerden, dat het schip de lading dekt en zonden Tromp in zee, om onze koopvaarders te beschermen. Hij ontmoette de Engelsche vloot onder Blake' en toen de luitenant-admiraal, die gewoon was alleen voor overmacht de vlag te strijken, wat te langzaam naar den zin van den Engelschen admiraal dit afgedwongen betoon van minderheid gaf, kreeg hij de volle laag. Zoo begon de lste Engelsche oorlog. De Ruyter versloeg de Engelschen bij Plymouth, doch de With werd bij Duins deerlijk gehavend. Bij Dungenes won Tromp echter weer. In 1653 worstelde hij in een driedaagschen zeeslag bij Portland met de Engelsche vloot, doch moest zich wegens gebrek aan kruit terugtrekken. Enkele weken later werd hij bij Nieuwpoort verslagen en de vijand blokkeerde onze havens. Om die blokkade te verbreken, koos Tromp, hoewel overtuigd van den slechten toestand der vloot, nogmaals zee en bevocht den vijand bij Ter Heide, waar de dappere vlootvoogd, bij het volk geliefd als geen ander, sneuvelde. Wij leden de nederlaag, doch de vijand week van de kust. Jan van Galen bestreed zegevierend de Engelsche vloten in de Middellandsche zee, doch sneuvelde bij Livorno (1653). De toestand was hier te lande zeer kritiek. De Volks- handel stond stil en met den handel vele takken ewe gen. van nering en bedrijf. Armoede en werkeloosheid heerschten vooral in de groote Hollandsche steden. Het volk werd oproerig. De machtige liefde tot het huis van Oranje, diep in de volksziel geworteld, deed het volk om een Oranje roepen, al was die Oranje nog een kind. „Als is ons Prinsje nog zoo klein, alevel zal hij stadhouder zijn." De Staten van Zeeland, bevreesd voor oproer, stelden in de Staten-Generaal voor, den 154 Prins tot kapitein-generaal en admiraal te benoemen. Met moeite kon Holland, de beweging keeren. Daar was öndertusschen Pauw overleden en Jan de Witt tot raadpensionaris verJan de Witt k°zen (1653). Hij wenschte tot eiken prijs de raadpen» Oranje-bewegingen te onderdrukken en begreep, sionaris. dat vrede daartoe de eerste Voorwaarde was. Spoedig na zijn optreden wist hij de Staten van Holland in strijd met de Unie, over te halen, brieven om vrede aan het Parlement te richten, wat in Engeland den indruk van zwakheid maakte, zoodat dit zware eischen stelde. Eerst toen Cromwëll, die steeds tegen den oorlog was geweest, tot Protector was uitgeroepen (1653), helde ook Engeland tot den vrede over. Een deputatie van de Zwitsersche Kerken had bij Cromwëll de meening versterkt, dat Calvinistische landen geen oorlog tegen elkaar mochten voeren om stoffelijk gewin. De onderhandelingen begonnen te Westminster, waar de vrede in April . 1654 tot stand kwam. De voorwaarden Westminster waren voor ons zeer na(leelig. Wij moesten de vlag voor'Britsche schepen in Engelsche wateren strijken; de rechters, die op Amboina de Engelschen hadden ter dood veroordeeld, zouden, voorzoover ze nog leefden, gestraft worden; schadevergoeding zou worden betaald aan verschillende Engelschen, die meenden door de Republiek benadeeld te zijn en de aanhangers van de Stuarts moesten ons land verlaten. De Witt had voor den vrede in 't geheim aan Cromwëll beloofd, dat de Staten van Holland den Prins van Oranje van het stadhouderschap en admiraalschap zouden uitsluiten en dat ze, voorzooveel het aan hun stem hing, nooit zouden gedoogen, dat hij gekozen werd tot kapitein-generaal over het leger van den Staat. Met moeite dreef hij nu de Acte van Seclusie, die c e van deze belofte bevatte, in de Staten van Holland Occlusie door. Vrees voor het dreigement van Cromwëll, dat hij bij weigering den vrede zou verbreken, deed velen voorstemmen. Toen de zaak bekend werd, maakte zich een hevige verontwaardiging van het volk meester. Alle Gewesten protesteerden in de Staten-Generaal, die besloten, de gezanten in Londen te bevelen de acte niet te overhandigen. Tegelijk beval de Witt dezen, het wel te doen, wat ook geschiedde. 155 Groningen, Friesland en Gelderland bleven heftig protesteeren; een regen van plamfletten overstroomde het land: er dreigde een volksopstand en de regenten der Loevensteinsche factie moesten zich met soldaten beveiligen. Op last van de Staten van Holland schreef Jan de Witt nu een „Deductie" om hun handelwijze te verdedigen. Het betoog was echter als olie in het vuur, vooral de berekening, die er bij gevoegd was en waarin de tractementen der stadhouders en kapiteins-generaal van 1586 tot 1648 werden opgeteld, om te laten zien, hoeveel het Huis van Oranje den Staat gekost had: alsof de Verdiensten en opofferingen der Stichters van onzen Staat op een koopmansbalans te brengen waren! Hoewel deze geheele zaak getuigt van de handigheid van den raadpensionaris, was zij toch van zijn kant zoowel als van dien van Cromwëll een daad van slechte staatsmanskunst. Niets toch heeft den haat van het volk tegen het regime van De Witt meer ontketend en de Oranjepartij meer versterkt. Bovendien erkende De Witt hiermee het recht eener vreemde mogendheid, om zich met de inwendige aangelegenheden der republiek te bemoeien. De acte was ook in strijd met de Unie van Utrecht (art. 10). § 64. DE STAAT ONDER LEIDING VAN DE LOEVENSTEINSCHE FACTIE EN HAAR LEIDER JAN DE WITT. (I.) Jan de Witt was geboren in 1625 te Dordrecht. Jan de Zijn vader, Jacob de Witt, was penningmeester zijn op e en. Dordsche Synode geweest, doch had als zoovele regenten, toen de Gereformeerde godsdienst niet meer bedreigd werd, een zwenking naar de Staatsgezinde partij gemaakt en was zelfs in den tijd van Willem II als een harer leiders gevangen gezet. In het hart van Jan schoot de afkeer van het Huis van Oranje diep wortel en werd een der leidende motieven van zijn leven. Ongetwh'feld was De Witt een zeer begaafd man: als wetenschappelijk wis- en natuurkundige, als financier en als organisator stond hij hoog. Als staatsman is hij echter ver beneden Oldenbarnevelt en Willem III Bmtenlandsche tg steUen. zijn buitenlandsche politiek was eenzijdig, miste een vaste, leidende gedachte, werd 156 geheel beheerscht door de belangen van den Hollandschen koopman-regent en zorgde slechts voor de naaste toekomst. Deze opportunistische politiek maakt geen verhef f enden indruk: de man, die de Acte van Seclusie doordreef ter wille van Cromwëll en den vrede, hield zich zeer onderdanig en kruipend toen de Stuarts in 1660 op den troon hersteld werden, om Karei II gunstig voor de Loevensteinsche factie-regeering te stemmen. Bij Frankrijk zocht hij steun tegen Engeland en bij Engeland tegen Franrh'k (verdragen van 1662), doch op de mogelijke vereeniging dier Staten rekende hij niet, zoodat hij daar geen combinatie tegenover kon stellen. Vandaar zijn val in 1672. Alleen in het Noorden trad de Republiek met voordeel op, doch het was Koenraad van Beuningen, die beter zag dan de Witt en wiens raad daarbij gevolgd werd. Bij zijn politiek ten opzichte van België was hij zeer kortzichtig, begreep de bedoeling van Frankrijk in 't geheel niet en liet zich zelf daarentegen gemakkelijk in de kaart zien. Het afsluiten van voordeelige handelsverdragen was het eigenlijke doel der buitenlandsche politiek. Dat België als bufferstaat in de macht van Habsburg moest blijven, om voor onze verdediging van belang te zijn, begreep De Witt niet. De rijke bezittingen Brazilië, Formosa en Nieuw-Nederland gingen tijdens zijn bewind verloren. Dat de buitenlandsche politiek zulk een poover resultaat had, is ten deele toe te schrijven aan de binnenlandsche staatkunde van De Witt. Hij stond in de eerste plaats voor de vraag, hoe ■ ^andscbe11' hij de macht van zijn PartiJ zou bevestigen en staatkunde. de OranJèpartij onder den duim zou houden. Daartoe vermaagschapte hij zich met de uitgebreide en machtige Amsterdamsche regenten-familie der Bickers door zijn huwelijk met Wendela Bicker en wist met groote slimheid en menschenkennis achtereenvólgens in allerlei posten van belang en vertrouwen allengs zijn vader, broer, ooms, neven en achterneven te brengen, waardoor hij in Holland als Hoofd eener machtige familieverbinding met eenige stuurmanskunst (en die was hem in groote mate eigen) het heft in handen kon houden. Bovendien breidde hij zijn relatiën uit tot de regentenfamiliën in andere gewesten, welke bij de instandhouding van zijn factie-regeering belang hadden, terwijl hij 157 Willem Frederik langen tijd onschadelijk maakte door hem het ambt van veldmaarschalk voor te spiegelen. In de tweede plaats moest hh' de kracht van 't centraal bewind, dat door Holland op de Groote Vergadering gebroken was uit vrees voor de monarchale neigingen der stadhouders, weer herstellen. Doorwerking der beginselen, die in 1651 hadden gezegevierd, was toch voor Holland, nu het zelf de leiding van den Staat had, zeer nadeelig, daar het, bij weigering der bondgenooten, zelf den last der geheele Unie moest dragen. Daarom deed De Witt steeds zijn uiterste best, de centrale macht te versterken. In 1658 stelde Holland voor, de Staten-Generaal meer macht over het leger te geven, in 1663 om in de geschillen in zake de consenten arbiters te benoemen en om dwangmiddelen tegen de onwilligen te gebruiken. Met het stelsel van ruggespraak werd soms gebroken: de Staten-Generaal sloten verdragen, zonder de Staten der provinciën er in te kennen: het subsidie-verdrag in 1666 met Denemarken en de Triple Alliantie in 1668. In de Staten-Generaal werd dikwijls met meerderheid van stemmen een besluit genomen, ook waar de Unie eenparigheid van stemmen gebood. Bijzondere commissiën (Secrete Besognes) werden in Vele belangrijke zaken, de vloot, het leger en de buitenlandsche zaken betreffende, ingesteld, om zonder medeweten van de Staten-Generaal, besüsingen te riemen. De Witt was de ziel dezer Besognes, die een soort van uitvoerende macht uitoefenden. Hij onderhandelde met vreemde gezanten, gaf hun opening van zaken, knoopte onderhandelingen met vreemde regeeringen aan en trad als eigenlijk minister van oorlog en marine op, zonder in een dezer zaken machtiging van de Staten-Generaal te hebben. Zelfs gaf hij Van WassenaarObdam, die naar de Oostzee ging, nadere bevelen, zonder de Staten-Generaal er iets van mee te deelen; de Staten van Holland gaven hem voor al deze dingen volmacht, doch hadden er rechtens niets over te zeggen. Ook andere Raadpensionarissen hadden zich reeds de correspondentie met buitenlandsche gezanten aangematigd, maar „wat deze zich hadden veroorloofd, was kinderspel bij de eigenmachtigheden van Jan de Witt, die nimmer aarzelde', de Staten-Generaal te vervangen en het hoogste gezag in den Staat aan zich te trekken, waar zulks naar zh'n meening door het heil des vaderlands geboden werd." (Naber.) Jan de Witt was geen voorstander van de 158 gewestelijke souvereiniteit, maar van een sterk centraal gezag, waarvan hij zelf de uitvoerder zou zh'n. Slechts waar de Republiek naar zh'n meening in gevaar scheen te komen, waar dus zijn factie-regeering bedreigd werd, offerde hij zijn bovengenoemde beginselen op. Daarom heeft hij zich ten uiterste verzet tegen de benoeming van een kapitein-generaal en admiraal over de weermacht van den Staat en daardoor het leger in een ellendigen toestand gebracht. Daarom is hij ook bij de Acte van Seclusie, het Eeuwig Edict en de Harmonie opgetreden als kampvechter van het provincialisme. § 65. DE STAAT ONDER LEIDING VAN DE LOEVENSTEINSCHE FACTIE EN HAAR LEIDER JAN DE WITT. (II.) Al zijn buitengewone talenten waren noodig, om aldus de regeering te beheerschen. Dit ging nog te moeilijker, daar de nieuwe regeering geen steun vond in het volksgeweten. Het volk duldde hoogstens de nieuwbakken regeering en deed herhaaldelijk van zijn ongenoegen en van zijn Oranjeliefde blijken en alleen het feit, dat de-Prins van Oranje een kind was en de Oranjepartij verdeeld bleef, maakte het mogelijk, dat het regime van De Witt zoolang heeft kunnen bestaan. G^een wonder, dat De Witt de z.g. republikeinsche vrijheid, oftewel de regeering van de Loevensteinsche factie, met scherpe dwangmaatregelen moest handhaven. Reeds dadelijk bij zijn optreden vroeg hij, evenals zijn voorganger Pauw, een akte van indemniteit van de Staten van Holland, waardoor hij en de zijnen voor mogelijk nadeel en letsel ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt werden gevrijwaard. In 1651 was het recht van politieke uitzetting (d. w. z. zonder opgave van redenen) aan de steden nader verzekerd; in 1652 werd op voorstel van De Witt aan den procureur-generaal gelast, spionnen in dienst te nemen, om in veerschuiten en anderszins lieden op te sporen, die verdachte gesprekken voerden, deze lieden aan de poorten te doen aanhouden, de drukkerijen te bezoeken en, zoo er iets verdachts gevonden werd, de letters en persen in beslag te nemen; alle goede burgers aan te sporen, op verdachte personen acht te slaan en ze bekend te maken, met de belofte, dat ze daarvoor beloond zouden worden. Den predikanten werd 159 bevolen, zich niet met de politiek te bemoeien; zoo zij weigerden te gehoorzamen, werd hun het salaris onthouden; ook mochten zij geen buitenlandsche correspondentie voeren. Het kerkelijk formulier-gebed werd in 1662 op bevel van de Staten van Holland veranderd. Vroeger werden hierin de Staten-Generaal eerst genoemd, nu de Staten van Holland en West-Friesland, zijnde „onze wettige hooge overheid", terwijl de Prins van Oranje niet meer genoemd mocht worden. In Den Haag moest bovendien nog voor de rekenkamer gebeden worden, in de steden voor de vroedschappen en in de dorpen voor de ambachtsheeren. Zoo kreeg elk van de „patronen der vrijheid" dan een beurt in deze met dwang opgelegde gebeden. Protesten van Synoden werden niet toegelaten. In den strijd tusschen Voetius, die de streng Calvinistische richting in de theologie vertegenwoordigde en zich tegen inmenging van de overheid in kerkelijke zaken verzette en Coccejus, die zulk een inmenging rechtmatig vond, was Jan de Witt het met Coccejus eens en wilde met een resolutie den twist doen eindigen, wat echter niet gelukte. De Voetianen waren Oranje-, gezind en „voegden zich ongaarne naar deze resolutie. De Coccejanen schikten er zich daarentegen gereedelijk naar en wonnen daardoor meer en meer de gunst der Staten en der Wethouderen in de steden. Zij werden voorzien met de beste plaatsen en namen derhalve van tijd tot tijd toe in getal: waardoor de Staten van Holalnd een steun kregen aan de kerkelijken, dien zij te voren niet gehad hadden" (Wagenaar.) Zoo werd met macht van den Staat het Gereformeerde beginsel in de Kerk teruggedrongen. Overigens bleef de Loevensteinsche factie, gedachtig aan Oldenbarnevelt's lot, zich onthouden van ingrijpen, waar het de leer der kerk betrof en hernieuwde zoo nu en dan zélfs de plakkaten tegen de Roomsehen. Een klein getal familiën waren door afgevaardigpotisme. den in de Staten deelgenooten der souvereiniteit, door den stedelijken Raad wetgevers van elk plaatselijk belang, door Burgemeesters besturend en door schepenen recht sprekend. Voeg daarbij een schout, of baljuw, die zonder verantwoordelijkheid en naar eigen goedvinden vervolgde en in hechtenis nam of vrij liet, in een tijd, waarin de pijnbank nog ter bekentenis in zwang was en het is duidelijk, dat er in de republiek willekeur heerschte, de bron van duizenderlei plagerij 160 en kwellerij, zooveel te erger, nu ze niet kwam van een tyran uit de verte, maar van de honderden despootjes, uit wier samenhang de partij van Jan de Witt bestond. En dat regime was nu in het' leven geroepen, om de zoo uiterst gematigde, monarchale neigingen der stadhouders uit het Huis van Oranje te bestrijden! Gelukkig, dat de waarachtige religie nog een machtigen invloed had op het gemoed en de natuurlijke goedaardigheid en de zin voor billijkheid, ons volk eigen, ook deze regenten van vele uitersten terughield. § 66. DE STAAT ONDER LEIDING VAN DE LOEVENSTEINSCHE FACTIE EN HAAR LEIDER JAN DE WITT. (III.) Na den eersten Engelschen oorlog was de eerste ^'"Th k * zorg van ^an de den toestand der financiën van Holland te verbeteren. Hij deed dit, door den rentevoet der schuld van 5 %. te brengen op 4 % in navolging van een maatregel, in 1644 genomen, toen de rentevoet van 6% % op 5%, van den penning 16 op den penning 20 gebracht was. Hierdoor bespaarde de provincie jaarlijks 1 % van de schuld of ƒ 1,400,000. Het kostte hem groote moeite de regenten, die de meeste schuldbrieven hadden en dus den rentevoet liefst zoo hoog mogeih'k hielden, voor zijn plan te winnen. Verder berekende de raadpensionaris met groote nauwkeurigheid de kansen der lijfrenten, die op zijn aanraden door de Staten en steden in grooten getale werden uitgegeven, waardoor ze op een goedkoope wijze aan geld kwamen. Hier blijkt de groote bekwaamheid van De Witt als financier en econoom. Hoewel vrede het wachtwoord was, brachten de belangen van den handel ons in velerlei conflict. Wij trachtten den regel: „Het schip dekt de lading" in het zeerecht in te voeren, waar tot dusver gold: „een schip van bevriende natie wordt verbeurd verklaard, als het een lading in heeft voor of uit het land van den vijand." Frankrijk, dat nog in oorlog was met Spanje, hield onze schepen op dat land aan, doch het durfde met den burgeroorlog (Fronde) binnenslands het niet op een oorlog aan te laten komen, zoodat de zaak werd bijgelegd. Nieuwe moeilijkheden doemden op in dé Oostzee, oorlog In Zweden had Christina, de dochter van den held van Lützen, die door de Jezuïeten tot het Room- 161 sche geloof gebracht -was, afstand gedaan van de regeering. Ze was opgevolgd door haar neef, Karei X Gustaaf, die vanzins was een grooten Noordschen staat te vormen en daartoe Polen en Denemarken beoorloogde. Onze belangen brachten mee, dat de kusten van de Sont niet in 't bezit van één der Staten bleven. Tot dusver bezat Denemarken de beide kusten; we hadden er dus niets tegen, dat Zweden zich meester maakte van de Oostkust, doch wel, dat het Denemarken geheel ter neer wierp en de Sont geheel beheerschte. Toen daarvoor gevaar ontstond en onze handel op Dantzig bedreigd werd door de Zweedsche vloot, werd Wassenaar-Obdam, een kolonel der ruiterij, die geen verstand van den krijg ter zee had, maar tot luitenant-admiraal was benoemd om den Oranjegezinden Evertsen te weren (partijbelang ging hier boven landsbelang) naar de Oostzee gezonden, waar hij de minderwaardige Zweedsche vloot gemakkelijk in de Sont versloeg. In 1659 verjoeg De Ruyter de Zweden uit Nijborg en kwam er een concert in Den Haag samen (Frankrijk en Engeland wilden ook een woordje meespreken), dat Zweden, waar Karei X juist gestorven was, tot den vrede dwong (1660). Ons krachtig optreden bevorderde den Oostzee-handel uitermate. De dood van Cromwëll, het aftreden van zijn zoon Verhouding tot ^ 16g() gn dg troonsbestijging van Karei II uit het n°e " Huis van Stuart, brachten De Witt en zijn factie in groote moeilykheden. Karei II toch zou de belangen van zyn jongen neef van Oranje bevorderen en was allesbehalve goedgezind jegens den bondgenoot van Cromwëll. Door een onmannelijke buigzaamheid trachtte De Witt hem gunstig te stemmen. De Acte van Seclusie werd ingetrokken; schitterende feesten, die 314 millioen kostten, moesten Karei de onverschilligheid ,waarmee men hem in zijn ballingschap bejegend had, vergoeden; de Staten van Holland beloofden de opvoeding van den jongen Prins op zich te nemen. Zoo zeer vergat De Witt zyn eigen verleden, dat hij toestond, om drie oud-rechters van Karei L die hier een schuilplaats hadden gezocht, aan Karei II uit te leveren. Karei sloot nu met De Witt een Verbonden. verDon(j (1662), waarbij men elkaar wederzijds steun beloofde ingeval van oorlog. Om eenigen waarborg te hebben tegen al te grooten aandrang van Karei tot herstel van het Oranjehuis, sloot De Witt met Frankrijk, dat belang had bij het voortbestaan der anti-Engelsche Loevensteinsche factie van btjuben, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). ~~ 11 162 eveneens een verbond, waarbij wij handelsvoordeelen verkregen en waarbij men beloofde, elkaar in oorlogstijd bij te staan met manschappen. Het partijbelang had ook hier een grooten invloed op de buitenlandsche politiek. Daar De Witt den toestand in Engeland weinig vertrouwde en dit land voor een Hollandschen koopman de gevaarlijkste concurrent en benijder was, poogde hij zooveel mogelijk Frankrijk te vriend te houden. Zuid-Nederland, naar welks bezit Frankrijk streefde, was daarbij het struikelblok. Het gevaarlijke van Frankrijks nabuurschap over het hoofd ziende, stelde de raadpensionaris den Franschen gezant voor, het te deelen, zóó, dat wij het deel benoorden de lijn Ostende, Gent, Mechelen en Maastricht zouden krijgen met een rh' sterke vestingen. Amsterdam, bevreesd voor de concurrentie van een «vrij Antwerpen, bestreed echter dit plan, terwijl de kooplieden-regeering er niets voot gevoelde, om de uitgaven voor de landgrenzen nog te vergrooten. De Witt stelde toen voor, van Zuid-Nederland een onafhankelijken Staat te maken, doch de Fransche koning hield de zaak sleepende, tot hij een gelegenheid zou hebben, om zijn slag te slaan. § 67. DE STAAT ONDER LEIDING VAN DE LOEVENSTEINSGHE FACTIE EN HAAR LEIDER JAN DE WITT. (IV). Die gelegenheid kwam spoedig. Onze verhouding g che tot Engeland was dreigend geworden. De handels- nijd der Engelschen, de afkeer van Karei II van De Witt en de tegenzin der sinds de restauratie weer machtige Episcopaalsche Kerk tegen de Gereformeerde Republiek, hadden dit veroorzaakt. Voor de oorlog verklaard was, viel de Engelsche Afrikaansche Compagnie reeds enkele bezittingen onzer Westïndische Compagnie in Afrika aan, terwijl een Engelsche vloot Nieuw-Nederland, -door Karei II aan zijn broer, den hertog van York, geschonken, in bezit nam. De Staten-Generaal zonden nu in diep geheim De Ruyter af, om ze te hernemen. Zoo was feitelijk de oorlog begonnen, voor Engeland ze officieel verklaarde (1665). Onze vloot was, dank zij de energieke leiding van De Witt, veel beter dan tijdens den lsten Engelschen oorlog. Toch leden wij 163 ■ ^ bij Lowestoff een zwaren nederlaag door de onbe¬ kwaamheid van den admiraal der Loevensteinsche factie, Van Wassenaar-Obdam, die door een verkeerde manoeuvre met zijn schip in de lucht vloog. De vice-admiraal Kortenaer sneuvelde. Tromp (Cornelis) en Evertsen brachten het overschot der vloot weer in onze havens terug. Met alle macht werd een nieuwe vloot uitgerust, waarover Cornelis Tromp het bevel kreeg, terwijl De Witt zelf als gedeputeerde van de StatenGeneraal mee zou gaan. Tromp, die Oranjegezind was, werd echter door De Ruyter vervangen, toen deze nog voor 't vertrek der vloot uit Amerika terugkwam. De Ruyter was geen partijman, maar diende het vaderland, waar dit hem riep. De organisatie van de vloot en de taktiek zijn door hem verbeterd, terwijl ook de tucht streng, maar billijk werd gehandhaafd. Ter zee viel echter in 1665 weinig meer voor. De nederlaag bij Lowestoff en de terugzetting van Tromp, die zoo duidelijk het nadeelige der factie-regeering hadden doen zien, waren oorzaak, dat het volk in beweging kwam en om Oranje riep. Zeeland en Brandenburg drongen aan op bevordering van den Prins, in wiens omgeving men zijn best deed om de Loevensteinsche factie tegen tet werken. Een der Orangisten, Buat, die voor De Witt met de Engelsche regeering over vrede correspondeerde en tegelijk zijn eigen partij trachtte te dienen, door met de vrienden van den Prins in Engeland te onderhandelen, werd, toen het laatste ontdekt was, door De Witt gevangen genomen en hoewel hij als officier in dienst der Sta'ten-Generaal stond en ter repartitie van Zeeland, op herhaald en heftig aandringen van de partij van De Witt en den Franschen gezant, door het Hof van Holland ter dood veroordeeld (Oct. 1666). Hiermee was De Witt's eigen houding in 1654 scherp veroordeeld. De Oranjepartij was voorloopig bevreesd gemaakt, doch het volk, dat Buat als een slachtoffer van zijn Oranjeliefde .beschouwde, begon het hoofd der Loevensteinsche regenten te haten en schreef het op de groote rekening, die eens zoo bloedig vereffend zou worden. Willem Kind Om de omgeving van den Prins van zijn tegenvan Staat, standers te zuiveren, had Jan de Witt even te (April.) voren de opvoeding van den Prins weer ter sprake gebracht. Deze werd nu tot Kind van Staat (d. w. z. van Holland 164 met uitsluiting ook van Zeeland) aangenomen, zijn gouverneur en vrienden werden verwijderd en vervangen door creaturen van De Witt en een commissie met De Witt aan het hoofd zou hem opvoeden in de Gereformeerde religie en de maximen van den Staat, en wel naar de staatsrechtelijke opvattingen van De Witt (1666). Was de oorlog in 1665 voor ons nadeelig geweest, in het volgende jaar keerde de kans. De Ruyter Voortzetting versloeg in een hevig gevecht Prins Robert en Voorloen M°nk bij Foreland. Drie dagen na elkaar was de strijd telkens hernieuwd, doch op den derden dag kregen de Engelschen versterking, waardoor de kans hachelijk werd. Aan den avond van den vierden dag liet de admiraal echter de bloedvlag hijschen, het sein voor een laatsten algemeenen aanval. De Engelschen sloegen op de vlucht, 6 schepen en 3000 gevangenen in onze handen achterlatend, waaronder hun vice-admiraal. Een onzer zeehelden, Cornelis Evertsen, bleef in dezen slag. Nadat de vijandelijke vloot zich hersteld had, vond een ontmoeting plaats bij Duinkerken, waar De Ruyter moest wijken, omdat Tromp een eskader van den vijand, dat hij verslagen had, te ver vervolgde en zoo De Ruyter in den "steek liet. Jarenlange verwijdering tusschen beide mannen en het ontslag van Tromp waren er het gevolg van. De Ruyter wist zich met groot talent tusschen de Vlaamsche banken te bergen. Hier sneuvelde Tjerk Hiddes de Vries, geboren te Sexbierum, de dappere bevelhebber van het Friesche eskader, dat in den vierdaagschen zeeslag de beslissing had gebracht. De Engelschen waren nu meesters van de zee, verbrandden 100 onzer koopvaarders en brandschatten Terschelling. Toch begon men in Engeland, waar de financiën niet rooskleurig waren en welks hoofdstad door brand en pestziekte geteisterd . werd, vredelievender te worden. Daar wh' in dezelfde stemming verkeerden, werden de onderhandelingèn te Bréda geopend. Inmiddels had de bisschop^van Munster, door ^unster^ subsidie uit Engeland gesteund, een inval gedaan in 't Oosten van ons land, overal het Wilhelmus blazende, om 't landvolk op zijn zij te krijgen. Onze landmacht was zoo deerlijk verwaarloosd, dat we dit vijandje niet konden verdrijven, ook niet met de weinige hulp, die Frankrijk 165 ons zond. Toen de onderstandsgelden uit Engeland echter uitbleven, sloot hh' te Kleef vrede (1666). Daar het Engeland te Breda niet recht meenens Tocht naar gcheen> besloot men tot den tocht naar Chattam. Chattam. Egn Y^Qoi varL g0 scnepen onder bevel van de Rüyter forceerde den ingang van de Medway, verbrandde een deel der Engelsche vloot, liet een ander deel zinken en voerde .het admiraalschip mee naar Nederland. Schrik en verwarring heerschten te Londen en stemden de Engelsche regeering gunstiger voor den vrede, die dan ook spoedig tot stand kwam (1667). Wij moesten ook voortaan voor Engeland Vrede van ^e yjag strjjken en verloren de mooiste bezitting Breda. Nieuw-Nederland, doch behielden Suriname, door den Zeeuw Abraham Krh'nsz. veroverd. De acte van Navigatie zou niet meer gelden voor den Rijnhandel. § 68. DE STAAT ONDER LEIDING VAN DE LOEVENSTEINSCHE FACTIE EN HAAR LEIDER JAN DE WITT. (V). Dat deze bepalingen niet gunstiger waren moet worden toegeschreven aan het optreden van Frankrijk in Zuid-Nederland. Lodewijk XIV was gehuwd met een Spaansche Prinses en maakte op grond daarvan bh' den dood van Philips IV in 1665 aanspraak op de Zuidelijke Nederlanden. Deze landen toch waren in'1621 weer aan Spanje gekomen, toen d? ouders van Lodewijks gemalin nog leefden en nu bestond Devolutie» er een privaat recht in Zuid-Nederland, hetwelk Oorlog. inhield, dat de goederen, door ouders tijdens een huwelijk verworven, toekwamen aan de kinderen uit zulk een huwelijk. Naar dit devolutierecht, dat Lodewijk op het volkenrecht toepaste, noemt men dezen oorlog devolutieoorlog. De Witt moest Engeland gebruiken, om Frankrijk tegen te houden, en dus te Breda veel toegeven. Triple In 1668 kwam een Drievoudig Verbond tot stand Alliantie, tusschen Engeland, de Republiek en Zweden. De Zweedsche Regeeringsraad was door ons omgekocht. Deze Triple Alliantie dwong Lodewijk tot den vrede van Aken, waarbij hij in hoofdzaak zijn veroveringen behield, doch van verdere uitbreiding moest afzien. Jan de Witt scheen nu op het toppunt van zijn macht te 166 staan. In de Republiek zelf trad hij steeds krasser tegen het Oranjehuis op. Na den jongen Willem in 1666 van zh'n weinige vrienden beroofd te hebben, wat dezen zóó griefde, dat hij van verdriet dagen lang zh'n kamer niet verliet, namen de Staten van Holland het besluit, het Stadhouderschap in hun gewest voor eeuwig af te schaffen en er naar te zullen strevèn, , dat het in andere gewesten nooit werd verbonden en^rmonie met het kaPitein-generaal- en admiraalschap der ' Unie (Eeuwig Edict 1667). In 1670 betuigden alle gewesten Harmonie met het laatste lid van bovengenoemd besluit. Willem mocht nu in den Raad van State zitting nemen. Toch was de positie van den raadspensionaris wankel. Invloedrijke regenten, Van Beuningen, Valckenier en Fagel begonnen zich tegen de familiegroep van De Witt te verzetten en iets te gevoelen voor de verheffing van Oranje. Wel wist hh' in de kuiperijen om den burgemeesterszetel van Amsterdam nog eenmaal zijn zin te krijgen, doch het was osföe^ordt °-uio-elijk' dat ziJn heerschappij ten einde liep. wankel Moeilijkheden in de buitenlandsche politiek ondermijnden 'zijn positie geheel. Lodewijk XIV, die om ons den oorlog aan Engeland had verklaard en ons tegen Munster met troepen had geholpen en dus op dankbaarheid •had gerekend, doch in 1668 naar zijn inzien grenzeloos i ondankbaar was behandeld, wenschte de republiek van den aardbodem te verdelgen. De bekwame Fransche diplomatie wist in 1670 Karei II van de Triple Alliantie af te trekken en hem over te halen tot het verdrag van Dover, waarbij. hij tegen subsidie beGeheim ver= l°0fde, ons met Frankrijk samen aan te zullen drag van vallen. Ook Zweden verliet onze zijde, door Dover. Fransch geld daartoe bewogen. Het zou eiken Duitschen vorst aanvallen, die ons bijstond. Keulen en Munster sloten zich eveneens bij Frankrijk aan. Jan de Witt was bitter slecht van al deze resultaten der Fransche staatkunde op de hoogte. De voornaamste gezantschapsposten te Madrid, Parijs en Londen waren langen tijd niet of door onbekwame mannen bezet. Van Engeland verwachtte De Witt nog tot het laatst hoogstens een onvriéndelijke onzijdigheid, van Frankrijk geen oorlog. Eindelijk, toen de uitrustingen der vijanden geen twijfel meer overlieten, begon De Witt op versterking van leger en vloot aan te dringen. De I 167 vloot, altijd goed onderhouden, werd nog aanmerkelijk versterkt, doch het leger was te zeer verwaarloosd, Oorlogs» om er nog jetg van maken. Toen dan oök in ver anngen. de 00riOgSveïklaringen van Engeland en Frankrijk ons bereikten, benevens die van Munster en Keulen, waren wij weerloos aan de landzijde. De party regeering had de vaderlandsliefde op het nulpunt gebracht en het volk begreep niet, waarom het voor den verdrukker van Oranje de wapenen zou opvatten: het zag met heimelijk welgevallen in de zich opeenhoopende moeilijkheden den val van de Loevensteinsche factie naderen. § 69. DE GROOTE OORLOG. (I). Lodewijk XIV verzamelde zijn leger van 120000 ^e aanY~.yan man, uitmuntend uitgerust, door de geniale veld' heeren Condé, Turenne en Luxembourg aangevoerd, bij Charleroi, trok door 't bisdom Luik naar het Noorden, plaatste een observatieleger bij Maastricht, waar wh' een sterke bezetting hadden en nam Rijnberk, Emmerik, Wezel en andere vestingen aan den Rijn. Daarna trokken de Franschen bh' Lobith over deze rivier, waar De Montbas, een onzer bevelhebbers, lafhartig teruktrok, terwijl Wirtz, nog ijlings door Oranje gezonden, hen onmogelijk kon tegenhouden. De Prins, die met 20000 man bij den IJsel stond, waar hij de Franschen verwacht had, was nu genoodzaakt, zich achter de Hollandsche waterlinie terug te trekken. De Franschen bezetten zonder veel moeite de vestingen in Gelderland (alleen Nijmegen verdedigde zich een paar weken), zelfs Woerden en Naarden en sloegen hun hoofdkwartier te Utrecht op. Overh'sel en Drente werden door de Munsterschen en Keulschën bezet. Drie provinciën verloren en de vijand op de grenzen van Holland, Friesland en Groningen, dat waren de resultaten van den landoorlog in de eerste maand. Overijsel was door adel en regenten verraden en verkocht en de Staten van Utrecht boden Lodewijk XIV plechtig hun geheele provincie aan. Gelukkig had de 20-jarige partij regeering nog niet alle nationale kracht verstikt: Groningen verdedigde zich dapper onder Rabenhaupt tegen den bisschop van Munster met zijn 22000 man, waardoor ook Delfzijl behouden bleef en een landing der Engelschen aan dezën kant belet werd; de Friesche schansen bij Heeren veen hielden den vijand tegen, 168 terwijl ook het kleine Aardenburg onder den vaandrig Beekman een Fransch corps van 9000 man met bebloeden kop deed afdeinzen. Ook Muiden bleef behouden. . , Ter zee handhaafden we onzen ouden roem. De y' Ruyter versloeg de Engelsch-Fransche vloot bij Solebay, waardoor een voorgenomen landing in Holland verijdeld werd. Als leeuwen hadden onze mannen gevochten. Cornelis de Witt, die als gevolmachtigde der Staten, omringd door twaalf hellebaardiers, den tocht had meegemaakt, was tegen de zeelucht niet bestand en moest, ziek van jicht en rheumatiek, de vloot verlaten. In weerwil van de overwinning bij Solebay was de toestand van ons land uiterst hachelijk. De regenten hadden den weinigen moed, dien zij bezaten, verloren. Voor het volksbesef was de onderdrukking van het Huis van Oranje de oorzaak van alle ellende. Overal begon men om Oranje te roepen; in Oranje Zeeland te Veere het eerst. Daar werd de Prins hersteld, zonder veel tegenstand tot Stadhouder verheven. Sommige Hollandsche regenten spartelden nog een tijdlang tegen, doch de hevige druk, die er van het volk uitging, was te sterk en nadat het Eeuwig edict was ingetrokken, kozen de Staten van Holland den Prins ook tot stadhouder, waarop de Staten-Generaal hem de waardigheid van kapitein-generaal en admiraal der Unie opdroegen. ■Willem III Z°° stond dan'de 22-jarige jongeling, die reeds als kapitein-generaal voor één veldtocht de troepenbewegingen geleid had, aan het hoofd van den Staat. Hij was tenger en zwak, aamborstig en teringachtig en werd aanhoudend door een schorren hoest gekweld. Reeds bij zijn geboorte half verweesd, had vaderlijke zorg zijn opvoeding niet kunnen leiden, die dan ook vrijwel verwaarloosd werd; moederliefde kon slechts tot 11-jarigen leeftijd iets van de somberheid zijner jeugd wegnemen. De Loevensteinsche factie ontnam hem zijn vrienden, omringde hem met achterdocht, verguisde zijn Naam en Huis en maakte hem omzichtig en terughoudend, soms stug en stuursch. Hy sprak weinig,' langzaam, kortaf en droog. Onmachtig tegenover menschelijke verdrukking, zocht hij zijn toevlucht by God. Trigjand verraste hem meermalen, geknield en biddende, dat hij een zuil voor den Godsdienst en een voedsterheer der kerk mocht worden. De machtige geest, die 169 in het zwakke lichaam huisde, kenmerkte zich vooral door een sterken wil, voortspruitend uit een onwankelbaar geloof in Gods voorzienigheid, die hij zonder Voorbeschikking ongerijmd vond. God had hem het aanzijn gegeven, om de staatkundige vrh'heid der volken en den Protestantschen godsdienst tegen den geweldenaar op den Franschen troon te beschermen en in het besef van die roeping heeft Willem III nooit gewankeld, maar tot aan het eind zijns levens dit doel nagejaagd. Na een schitterende overwinning was hij even kalm als bij de grootste teleurstelling, die hem trof: het was beide Gods werk. En toch was Willem van een hartstochtelijk karakter en die hartstocht . gaf het zwakke lichaam in de groote oogenb'likken, waarin hij gevoelde, zijn doel een schrede nader te komen, een ongekende sterkte en veerkracht, deed hem doodsgevaar verachten en veranderde zijn stroefheid in hooge geestdrift. Evenals de meesten van zijn geslacht bezat hij een buitengewoon geheugen. Als veldheer"was hij zijn tijd ver vooruit: in zijn stoute ontwerpen doet hij aan Napoleon denken. Hij schiep een Nederlandsch leger uit den warboal, dien Jan de Witt hem naliet,, vormde beroemde veldheeren en bood het kranige nationale leger van Frankrijk, uitmuntend door eenheid van organisatie en leiding, een reeks van jaren weerstand met een bondgenootschappelijk leger, uit allerlei bestanddeelen samengesteld en vaak door eigenzinnige en kleingeestige bevelhebbers aangevoerd. Als staatsman was niemand, althans zijner tijdgenooten, aan hem gelijk. „Van diplomatieke kunstgrepen en bedriegerijen, „geslepenheid of geveinsdheid had hij een afkeer. De onweerstaanbaarheid van het door hem uitgeoefend gezag lag in de „edelaardigheid zh'ner beginselen, in de grootschheid van het „doel, in de onkreukbaarheid zijner goede trouw, in de vastheid „van een karakter, door hooger inzichten geleid, in de onwrikbaarheid der volharding, waarmee hij de hem aangewezen „taak telkens weer opgevat heeft" (Groen). § 70. DE GROOTE OORLOG. (II). „ j De verheffing van den Prins had onmiddellijk o soor og. groo{.e gevolgen. De onrust bedaarde, de regen- 170 ten kregen op 's Prinsen voorbeeld weer moed en het geheele volk maakte zich tot uitersten tegenstand gereed, nu'het gevoelde, niet meer voor de Loevensteinsche factie, maar voor aller wel en wee te moeten strijden. De vreugde was algemeen en de landspapieren, die tot 30 % waren gedaald, stegen weer tot 93 %. 17 , , Nog voor 's Prinsen verheffing waren met Vreuesonder5 , ... Frankrijk en Engeland weder onderhandelingen ° ' aangeknoopt. Beide landen stelden zware eischen, die bijna met vernietiging van den Staat gelijk stonden. De Prins verklaarde echter, dat men zich liever in stukken moest laten houwen, dan op*zulke voorwaarden in te gaan. Met Frankrijk werden de onderhandelingen dan ook afgebroken. Van zijn oom Karei II dacht de Prins eerst gunstiger voorwaarden te zullen verkrijgen, doch Engeland wilde zijn ouden mededinger niet zoo gemakkelijk uit de knel helpen. Ook deze onderhandelingen werden gestaakt. Dood der ^6 vo^snaa^> die zich gedurende de heerschappij de Witten der loevensteinsche factie had opgehoopt, vooral tegen de leiders Jan en Cornelis de Witt, kwam in deze bange dagen tot een heftige uitbarsting. De gebroeders werden openlijk van verraad beschuldigd. Vier Haagsche heeren pleegden een moordaanslag op Jan de Witt en wondden hem vrij ernstig. Een der daders, een zoon van een lid van het Hof van Holland, werd gevat en ter dood gebracht. Bij zijn terechtstelling bleek hét volk hem als een martelaar te beschouwen. Eenigen tijd later werd Cornelis de Witt door Tichelaar beschuldigd, hem te hebben willen overhalen tot een aanslag op den Prins. Het Hof van Holland nam De Witt gevangen, doch vond geen bewijs van schuld. Jan de Witt, nu weer hersteld, legde zijn raadpensionarisschap neer. Het Hof, bevreesd voor de bittere stemming.onder de burgerij, veroordeelde Cornelis tot verbanning. De Haagsche schutterij bezette nu de Gevangenpoort, om het vertrek der beide broeders (Jan de Witt had zijn broer juist een bezoek gebracht, om over hooger beroep te spreken) të5 beletten. Een paar compagnieën ruiterij hielden de menigte nog in bedwang, maar toen deze tegen de Westlandsche boeren optrokken, waarvan men het gerucht verspreid had, dat ze Den Haag wilden plunderen, bestormden de schutters de Gevangenpoort en vermoordden de beide broe- 171 ders De Witt, waarop de lijken nog werden mishandeld. Het was niet het plebs, dat aldus deed, maar de gezeten burgerij van Den Haag. Zoo zeer had Jan de Witt met zh'n tyrannieke partij regeering de natie verbitterd. Om verdere volksberoerten te voorkomen, ried de Prins aan, niemand te vervolgen en zoo keerde de rust terug. Bovendien was de daad bedreven onder de leus: liefde tot Oranje, en Willem III had te veel familiezwak, om dit te straffen. Aan deze betreurenswaardige uitbarsting van den volkshaat had echter geen der leidende personen schuld. „Ik concludeer tot volkomen vrijspraak van al de beschuldigde „staatslieden, rechters, Gecommitteerde Raden en Zijne Hoog„heid in persoon van alle medeplichtigheid aan den moord der „De Witten" (Fruin). Als raadpensionaris trad nu Fagel op. Hij was een bekwaam man, die in alles met den Prins meewerkte. Vele regenten werden onder den druk der'volksbewegingen op zij gezet en Oranjegezinden in de vroedschappen gebracht. Tot ons geluk hadden de Franschen den aanval Optreden van op ^ waterlinie uitgesteld, tot ze alle vestingen 1672 *n veroverde gebied hadden bezet, waardoor hun veldleger zeer werd verzwakt. Daardoor had de Prins tijd gekregen, om de linie te versterken. Een groot deel der vloot werd onttakeld, het scheepsvolk op de meest bedreigde punten opgesteld en de troepen voortdurend- geoefend. Reeds in 't najaar van 1672 waagde de Prins het, aanvallend op te treden. Een poging, om Naarden en Woerden (beide belangrijk met 't oog op de Hollandsche waterlinie) te nemen, mislukte wel, doch toonde, dat er een veel betere geest in het leger was gevaren. In November ondernam Willem met 23000 man een stouten tocht naar Maastricht, dat ontzet werd en naar den Rijn, vandaar naar Charleroi, dat belegerd werd, doch niet genomen. Deze vermetele tocht verontrustte de Franschen erg en noodzaakte hen, alle beschikbare troepen naar het Zuiden te zenden. Ondertusschen waagde Luxemburg in December een poging, om over de bevroren plassen van Woerden uit een inval in Holland te doen. Een plotselinge dooi noodzaakte hem echter, langs den Rijndijk naar Woerden terug te keeren. Deze weg was door kolonel Pain-et-Vin bezet, zoodat Luxemburg in de val had gezeten, zoo niet Pain-et-Vin laf- 172 hartig zyn post ontruimd en Luxemburg aldus gered had. Op sterken aandrang van den Prins ontving de kolonel zijn loon: hy werd gefusilleerd. Het 'aar 1673 Het Jaar 1673 gaf veradernmê: Rabenhaupt, geJ ' steund door Van Thienen, verraste Koevorden en drong den vijand terug. Maastricht ging echter, hoewel dapper verdedigd door Fariaux, verloren. Een landing der vereenigde vloten werd belet door Tromp en De Ruyter, die Willem III in dezen hachelijken tijd weer had verzoend; ze deden tweemaal by' Schooneveld en daarna bij Kijkduin den vijand afdeinzen. Onder den invloed van deze zegepraal gelukte het eindelijk aan Lisola, keizerlijk gezant in Den Haag, die zeer anti-Fransch was, verbonden met den keizer en Spanje tot stand te brengen. Een keizerlijk leger trok nu naar den Rijn. In afwachting hiervan nam de Prins door een plotselingen aanval Naarden, een gevoelig verlies voor de Franschen. Daarna trok hij opnieuw naar den Rijn en nani in samenwerking met een Spaansch-keizerlijk leger de sterke vesting Bonn. Een groot deel van Keulen werd bezet, waarop dit naar den vrede begon te verlangen. De Fransche legers moesten nu tot diepe teleurstelling van Frankrijk terugtrekken, wilden ze niet van hun basis worden afgesneden. Luxemburg redde zich met moeite na een paar vergeefsche pogingen. In Engeland sloeg de stemming om. Bevreesd voor het Roomsche gevaar, had het Parlement in 1673 de test-acte aangenomen, waardoor de Roomsche troonopvolger, de hertog van York, als hoofd der admiraliteit moest aftreden. De verdachte houding van de Fransche vloot by' verschillende zeeslagen had de Engelschen verbitterd. Spanje dreigde met oorlog en Karei gaf toe aan de Protestantsche sympathieën van zijn volk, die aan den handelsnijd een oogenblik het zwijgen oplegden. Door bemiddeling van Spanje kwam de vrede van Westminster tot Vrede met stand (1674)- Wij moesten 2 millioen gulden p . , oorlogskosten betalen, Nieuw-Nederland weer „ s * afstaan en voor Engelsche oorlogsschepen de vlag Munster en , J. %, ., f 6 , j£eu]en strijken; onze visschery m de Britsche wateren was echter vrij. Munster, door Rabenhaupt by' Noordhorn en Nienhuis geslagen, hernieuwde den vrede van Kleef. Een paar maanden later volgde Keulen, dat Rijnberk kreeg. 173 § 71. DE GROOTE OORLOG. (III). Zoo was dan ons land weer vrjj van den vijand Uitbreiding en het was in de eerste piaats de Prins, die dat van srrinsen . . , „ , . _ , ' macht. groote werk had volbracht. Geen wonder, dat zijn macht nu aanmerkelijk werd vergroot. Tegen den „zin van vele Hollandsche regenten bewerkte de Prins, dat de drie gewesten Utrecht, Gelderland en Overijsel weer in de Unie werden opgenomen. Ze kozen hem tot stadhouder en gaven hem de bevoegdheid, de regeering nader te regelen. Zoo werd in 1674 in Utrecht, in 1675 in Gelderland en Overijsel een regeeringsreglement ingevoerd, waarbij den Prins gcote macht werd verleend. In Utrecht mocht hij de geëhgeerden en de leden der vroedschappen kiezen en de keuze van de afgevaardigden ter Generaliteit goedkeuren of verwerpen; in Gelderland benoemde hij de leden van het Hof, de vroedschappen en gemeensmannen, de Staten der provincie en de afgevaardigden ter Staten-Generaal; in Overijsel bleef de keuze der vroedschappen aan de gemeensmannen, doch kon de Prins deze keuze goedkeuren of verwerpen. In Holland en Zeeeland en ook in de andere drie gewesten werd het stadhouderschap erfelijk verklaard in de mannelijke lijn en het kapitein-generaal- en admiraalschap eveneens door de Staten-Generaal. Holland nam 2 millioen van 's Prinsen schuld over, Zeeland gaf hem rentebrieven tot een bedrag van ƒ30000 en de O.-I. Compagnie % van al haar uitdeelingen. Gelderland bood den Prins zelfs de waardigheid van hertog van Gelre en Graaf van Zutphen aan, doch Willem sloeg 't aanbod af, toen er in Holland en Zeeland afkeurende stemmen opgingen. (Richteren 8 vs. 23 en 35). „Latere geslachten hebben het „betreurd, dat in dit gunstig oogenblik Willem III, aan wien „men gaarne alles had overgelaten, geen einde heeft gemaakt „aan den wel is waar historisch geworden, maar onbetwistbaar „halfslachtigen toestand van den regeeringsvorm der Vereenigde Provinciën, die steeds tot de grootste moeilijkheden „aanleiding moest geven" (Blok). De minder regelmatige wijze, waarop de Prins nu soms „de patronen der vrijheid" in den band moest houden, zou dan niet noodig zijn geweest. Een kleine verandering werd nog in de regeering gemaakt, doordat Groningen een stem meer in den Raad van State kreeg, die aan Gelderland werd ontnomen, terwijl ook in de Noordelijke ge- 174 westen het stadhouderschap erfelijk werd verklaard. De oorlog met Frankrijk nam Willem III spoedig geheel in beslag. In den grooten kamp om het politieke evenwicht De oorlog met m Europa stond de Republiek nogmaals aan het hoofd, nu échter met Habsburg tegen Bourbon. Van onze bondgenooten was de weifelachtige, door de Jesuïeten bewerkte Keizer weinig te vertrouwen en Spanje bitter weinig, beteekenend. Toen dan ook in '74 bij Senef slag geleverd werd, waren het hoofdzakelijk de Staatsche troepen, die het gelag betaalden, doch den roem van den jongen veldheer voorgoed vestigden en hun eigen naam herstelden. Over 't algemeen waren de'Franschen in de meerderheid. Wel hield Willem door zh'n meesterlijke taktiek steeds het veld, zoodat beslissende nederlagen vermeden werden, doch de Franschen wonnen in Zuid-Nederland, waar de oorlog in hoofdzaak gevoerd werd, gaandeweg terrein. „, .., , Ter zee steunden de bondgenooten geheel op de o tni d ter zee " Republiek. Twee vloten gingen naar de Oostzee, om Denemarken en Brandenburg te helpen tegen Zweden. Tromp ging tijdelijk in Deenschen dienst over, hervormde de vloot en versloeg in een schitterende overwinning bij Öland de Zweden. Nu vroeg Spanje hulp in de Middelandsche Zee. Hoewel aarzelend, besloten de . Staten, hun grooten admiraal te zenden. Geldgebrek en de belofte der Spanjaarden, dat zij met een groote vloot zouden helpen, waren oorzaak, dat De Ruyter een zeer zw.ak smaldeel onder zijn bevelen had. Hoewel De Ruyter ernstig protesteerde, ging hij toch, zijn leven willende wagen, waar de Staten hun vlag vertrouwden. In de Middellandsche Zee gekomen, versloeg hij Du Quesne's veel sterkere vloot bh' Stromboli en wist door zijn voorspraak 26 Hongaarsche predikanten, die op de Spaansche galeien werkten, te bevrijden. Hun nakomelingen hebben hem ter eere in Debreczin, het Hongaarsche Genéve, in later eeuw een standbeeld Sterft' eF °Pgericht- B" den Etna kwam het tot een tweede treffen, waarin De Ruyter nogmaals won, doch sneuvelde (1676). „Zoo stierf de groote soldaat en goede patriot „verre van zijn vaderland. Met hem verdween de tweede onzer „groote vlootvoogden, die een onsterfelijken naam in de geschiedenis hebben nagelaten; nog hooger dan die van zijn „evenknie Marten Tromp staat de zijne in de herinnering van 175 „het nageslacht, dat de schitterendste periode van ons zeewezen „eerde in hem, den grooten zeeman, den braven, eerlijken, een„voudigen vaderlander, den afgod van zijn zeevolk, den man „met den zuiveren en smetteloozen naam, den „Bestevaer" „dien allen erkenden als hun meerdere en liefhadden als hun „vaderlijken vriend" (Blok). Zoowel Frankrijk, dat bevreesd was voor aansluiting van Engeland bij de coalitie, als de republiek begonnen naar den vrede te verlangen. Hij kwam in 1678 te Nijmegen tot stand tegen den zin van den Prins, die de bondgenooten niet in den steek wilde laten en na zijn huwelijk met Maria, dochter van Jakobus II, hoopte op Engelands hulp. Na den vrede gingen de Franschen voort, Bergen in Henegouwen in het nauw te brengen. Om deze stad te redden, leverde Willem vier dagen na den vrede den slag bij St.-Denis, die onbeslist bleef, maar waarop Luxumburg Bergen los liet. Wh' verloren niets en sloten een voordeelig handelstraktaat. Spanje moest nu wel volgen; het verloor Franche Comtè. Ook met de andere bondgenooten kwam nu de vrede tot stand; zij moesten de behaalde voordeelen prijsgeven. In 1674 hadden wij met Engeland een contrabande-Verdrag gesloten, dat bepaalde, welke goederen men in oorlogstijd den wederzijdschen vijanden niet mocht leveren. In 1678 kwam een traktaat met Engeland tot stand, waarbij we beloofden elkaar bh' verdedigende oorlogen te helpen: wij Engeland met 6000 man, dit ons met 10000. § 72. - WILLEM III TEGENOVER LODEWIJK XIV. DE 9-JARIGE OORLOG. Spoedig bleek, dat Willem III gelijk had gehad, toen hij zich tegen het sluiten van den vrede van Nijmegen had verzet. Lodewijks willekeur toch was grenzenloos. Hij bezette achtereenvolgens Straatsburg en Luxemburg, twee vestingen, die de heele positie aan de Duitsche grens beheerschten en Casale in de Alpen. Om een schijn van recht te hebben, had hij aan de rechtbanken van Besancon, Metz en Breisach tijdelijk een Chambres d ^amer van recnters verbonden, die moesten onRéunion * derzoeken> welke landen vroeger behoord hadden bij de streken, die Frankrijk in 1648, 1668 en 1678 waren afgestaan. Ze mochten tot het verdeelingsverdrag van 176 Verdun teruggaan en konden dus berekenen, wat Lodewijk beliefde. Op aanwijzing dezer Kamers bezette Lodewijk genoemde steden. Tegelijk had hij de Turken opgestookt tegen den Keizer. Voor den tweeden keer verschenen ze voor Weenen (1683), den Keizer aldus voor Lodewijk onschadelijk makend. Spanje verklaarde .Lodewijk echter den oorlog en rekende op onzen steun. Willems plan, om dien te .verleenen, werd echter verijdeld door tegenwerking van Amsterdam en t 1 Cm kt den Frieschen stadhouder, Hendrik Casimir II (1664—1696). Amsterdam had altijd een zeer zelfstandige positie in de Republiek bekleed. Bij handvest van 1400 was de keuze van Burgemeesters gekomen aan den oudraad, bestaande uit oud-burgemeesters en oud-schepenen, zonder dat iemand anders daarop invloed oefenen kon. Later hadden noch de stadhouder, noch de vroedschap invloed op deze keuze, terwijl alle macht van de rijke wereldstad in het college van burgemeesters werd geconcentreerd. In 1618 en 1650 had dan ook Amsterdam een beslissenden invloed geoefend en ook Jan de Witt zou, zoo hy door de gebeurtenissen van 1672 niet gevallen was, hebben moeten buigen of heengaan. In het bange jaar had Amsterdam den Prins schitterend bijgestaan. Nu verkoos het echter ter wille zijner handelsbelangen den vrede. De Fransche gezant d'Avaux trachtte deze stemming te versterken door geheime onderhandelingen, die echter ontdekt werden. Amsterdam, geleid door Van Beuningen, kwam nu met den Prins in hevig conflict. Van Beuningen, eerst uit overtuiging tegen Frankrijk, was in de laatste jaren van opinie veranderd. Willem, de man uit één stuk, vergaf zulk een weerhanery niet en toen Lodewijk XIV het edict van Nantes herriep (1685), waardoor duizenden Hugenoten uit Frankrijk vluchtten en N^t ^e ^dingen der hevige vervolgingen in Frankrijk hérroep°nS overa^ verspreidden, sprak de publieke opinie zich ten onzent zoo krachtig uit, dat Amsterdam moest buigen, Van Beuningen aftrad en de machtige stad voortaan Willems politiek volgde. Ook Hendrik Casimir, die uit afgunst zijn neef tegenwerkte, durfde nu zijn verzet niet volhouden, maar verzoende zich met Willem. Zoo oefenden de religieuze tegenstellingen nogmaals een beslissenden invloed in Europa. De Fransche ^e Fransche vluchtelingen, het energiekste en nijvluchtelingen. verste deel van Frankrijks bevolking, werden hier 177 gastvrij ontvangen. Van de gildebepalingen werden zij vrijgesteld en zoo konden zij zich toeleggen op de grootindustrie, waardoor onze nijverheid korststondig herleefde. Vele Fransche families begaven zich naar Zuid-Afrika, waar zy spoedig met de Nederlandsche kolonisten samensmolten en ook de Nederlandsche taal overnamen, zoodat zij geheel in den Zuidafrikaanschen tak van onzen stam opgingen. bu II *n ^n£eland werd de Protestantsche wereld "* * dcor de geloofsvervolging in Frankrijk in bewe¬ ging gebracht. Karei II was daar in 1685 opgevolgd door den Roomsehen Jacobus II, vroeger hertog van York. Hij was reeds oud en de Engelschen meenden zijn regeering te kunnen dulden, daar bij zijn dood Willems vrouw Maria moest opvolgen. Toen echter in 1688 Jacobus een zoon werd geboren en de kans op een Protestantsche erfopvolging verdween, wendden aanzienlijke Protestanten zich tot Willem III, teneinde hem te bewegen, zich tegenover zijn schoonvader te plaatsen, om De roemrijke het protestantisme in Engeland te redden. Dit verzoek kwam Willem juist gelegen. Wel was het hem reeds gelukt, de Duitsche vorsten bij het verbond van Augsburg (1686) te verbinden tot bescherming der rijksgrenzen en was de stemming in de Republiek hem gunstig, terwijl ook Brandenburg onder Frederik III (de groote keurvorst was in 1688 gestorven) de Protestantsche zaak weer krachtig wenschte te steunen, doch de groote coalitie tegen Frankrijk liet zich nog wachten. Gelukte het nu, Engeland voorgoed tegenover Frankrijk te plaatsen, dan zouden de andere vijanden van Frankrijk, die nu uit vrees zich onzijdig hielden, moed vatten en het levensdoel van Willem zou bereikt kunnen worden. De Staten stelden zonder veel bedenkingen leger en vloot te zijner beschikking en in Nov. 1688 ondernam de stadhouder den tocht, die zoo geniaal voorbereid en geleid werd. Jacobus vluchtte naar Frankrijk en in Engeland verhief men Willem en Maria tot koning en koningin. 9 'ari o 1 Inmiddels had Lodewijk XIV aan den Keizer en -jarige oor og. ^en paug ree(js den oor\0g verklaard, omdat zij in zake de keuze van een aartsbisschop van Keulen hem tegenwerkten. Hij nam de Paltz in bezit en verwoestte ze op schandelijke wijze. Nu Willem in Engeland zijn doel bereikt had, gelukte het Jacob Hop in 1689 het Groot verbond van Weenen te sluiten, van buuren. Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 12 178 waarbij men elkaar beloofde, den toestand van den van°Weenen vrede Van Munster en dien der Pyreneeën te herstellen. Spanje, Engeland, de Republiek en de Duitsche vorsten traden toe. „Het was een moment van groote „beteekenis in de wereldgeschiedenis, toen Paus, Keizer en Rijk „met de Protestandschë zeemogendheden in verbond zich stel„den tegenover de geconcentreerde macht van den razenden „Haan, om de vrijheid van Europa te redden" (Ranke). pe . De eerste zorg voor Willem was nu, Engeland te °' beveiligen tegen de aanslagen van Jacobus II, die in Ierland geland was. In een hevig gevecht aan de Boyne werd Jacobus verslagen; drie dagen eerder was echter aan de Engelsch-Nederlandsche vloot door de lafheid der Engelschen een zware nederlaag toegebracht bh' Beachy-Head (1690). Waldeck, die met het leger der verbondenen in Zuid-Nederland stond, leed in 't zelfde jaar een nederlaag bij Fleurus tegen Luxemburg. Twee jaren later werd echter de Fransche vloot bij Kaap La Hogue geheel vernield. Voor een Franschen inval in Engeland bestond nu geen vrees meer: de Fransche marine is dezen slag niet weer te boven gekomen. Te land wonnen de Franschen echter de slagen bh' Steenkerken (1692) en Neerwinden (1693) op Willem, waarop ze vele steden, o.a. Bergen en Namen, veroverden. Willem wist echter door zijn meesterlijke taktiek zijn leger te redden, zoodat hy' onmiddellijk weer gereed Was, den vijand het hoofd te bieden, waardoor verder verlies voorkomen werd. In 1695 behaalde Willem een groot voordeel door de verovering van Namen, terwy'1 een vijandelijk leger het trachtte te ontzetten. Menno, baron van Coehoorn, de bekwame vestingbouwkundige, die Vauban in beleid overtrof, maakte zich bij dit beleg beroemd. Beide partijen waren uitgeput en ..T811 zoo gebeurde er nu weinig meer tot den vrede, die in 1697 te Rijswijk tot stand kwam. Willem werd erkend als koning van Engeland en kreeg zijn Prinsdom Oranje terug, terwy'1 Frankrijk Luxemburg weer aan Spanje afstond. Voor Willem was deze vrede inderdaad een voldoening. § 73. DE SPAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG. Ontstaan sm^en van den Rijswijkschen vrede was de strijd echter niet voorgoed geëindigd; integen- 179 deel, men had juist vrede gesloten om zich'voor te bereiden op de regeling van de opvolging in Spanje, wanneer de zwakke Karei II, die kinderloos was, kwam te sterven. Er waren hoofdzakelijk drie personen, die op de erfenis aanspraak maakten: Lodewijk XIV voor zh'n kleinzoon Philips van Anjou, Leopeld I, keizer van Duitschland, voor zijn tweeden zoon Karei en de Keurvorst van Beieren voor zijn oudsten zoon Jozef Ferdinand. In de lijn van Willems politiek lag, te trachten, de erfenis zóó te verdeelen, dat het evenwicht in Europa geen gevaar liep. Ook Frankrijk was niet ongenegen tot een billijke verdeeling over te gaan, die meer in 't belang van den Franschen Staat was, dan een grooten oorlog te moeten voeren om Phiüps de geheele nalatenschap te verschaffen: voor den familietrots van de Bourbons was het laatste streelender. Zoo kwam dan in 1698 een verdeelingsverdrag tot stand, waarbij de Keurprins de kern der Spaansche monarchie zou krijgen. Door den dood van den Keurprins werd in 1700 een 2de verdrag noodzakelijk, waarbij Karei de hoofdzaak kreeg. Ook dit verdrag werd echter niet uitgevoerd. De Spanjaarden toch hadden met verontwaardiging van de plannen, om hun roemrijke monarchie te verdeelen, kennis genomen. Zij wilden het Spaansche Rijk in zijn geheel bewaren en benoemden nu den jongen Keurprins tot eenigen erfgenaam. Daar deze echter in 1700 stierf, benoemde Karei II Philips van Anjou tot erfgenaam, zonder dat Lodewijk XIV het wist. Toen deze er kennis van kreeg even na Karei U's dood, aarzelde hij, of hij het 2de verdeelingsverdrag zou erkennen of het testament, 't Belang van zijn huis gaf echter den doorslag en Lodewijk aanvaardde het testament. Engeland en de Republiek, waar Heinsius in 1689 Fagel was opgevolgd en mee de politiek leidde, vreesden, dat hun handel op Amerika, Afrika, de Levant, Spanje en Indië ernstig bedreigd werd door de groote macht van Bourbon, Zij wilden Philips eerst erkennen en vroegen waarborgen van Lodewijk, om hun vrees op te heffen. Lodewijk weigerde; de eischen waren hem te hoog en zoo was de oorlog onvermijdelijk. Engeland, de Republiek en de Keizer sloten zich verlfond nu aaneen bÜ het Haagsche Verbond (1701). Brandenburg voegde zich er bij op voorwaarde, dat het voortaan een koninkrijk zou zijn en Hannover, dat de keur- 180 vorstelijke waardigheid ontving, sloot zich ook aan. Lodewjjk werd gesteund door 't grootste deel der Spaansche bevolking, door den,- Keurvorst van Beieren, die stadhouder der Zuidelijke Nederlanden was en er een onafhankelijken staat dacht te vestigen en door den aartsbisschop van Keulen, diens broeder. De groote leider der coalitie was Willem III, door ^flfenj^jj allen als de meerdere erkend. Juist bij het begin van den oorlog overleed hij echter ten gevolge van een val van zijn paard (1702). Zijn dood was voor de bondgenooten een groote slag. In ons land trad voor den tweeden keer een stadhouderloos bewind op voor Holland, Zeeland, Utrecht, Overijsel en Gelderland. Aanvoerders ^6 aanvoerders> die °P den voorgrond traden, waren voor Engeland de hertog van Marlborough, wiens vrouw de Engelsche koningin geheel beheerschte, voor ons land Johan Willem Friso, stadhouder van Friesland, en Nassau-Öuwerkerk, onze veldmaarschalk, voor den keizer Eugenius van Savoye. Marlborough had de opperste leiding, doch de gedeputeerden te' velde lieten zich dikwijls krachtig gelden. Lodewijks veldheeren waren Villeroi, Vendöme, Catinat en Bouffiers; in bekwaamheid stonden zij ver beneden zijn Vroegere veldheeren. Heinsius, de politieke leider der Republiek, werd nu een man van grooten invloed. De rlo Frankrijk begon den oorlog met een aanval op °' Nijmegen, waar na Willem III's dood een hevige strijd was ontstaan tusschen de zittende regenten, de oude plooi, en de regenten, die onder Willems stadhouderschap uit het bewind waren geraakt, de nieuwe plooi. Deze strijd, die de heele provincie beroerde, was in Nijmegen zoo hevig, dat een der burgermeesters ter dood werd gebracht. Door het tijdig optreden van het coalitieleger trokken de Franschen echter onverrichter zake weer af (1702). Nu poogden ze langs den Donau naar Weenen op te rukken, doch de slag bij Hochstadt dwong hen, zich ijlings achter den Rijn te bergen (1704). In dit jaar namen de verbonden vloten Gibraltar in, dat de Engelschen voor zich behielden. Een poging om de Camisards, Hugenoten, die in de ontoegankelijke bergen van Zuid-Frankrijk zich aan de geloofsVervolging hadden onttrokken, van wapenen te voorzien en in opstand te brengen, mislukte. In 1706 werden de Franschen in den bloedigen slag bij Ramillies verslagen* waarop 181 het grootste deel van België in handen der bondgenooten viel. Ook den slag bij Oudenaarde (1708) verloor Lodewijk, evenals dien bij Malplaquet (1709), waar het Staatsche leger onder Johan Willem Friso zich zeer onderscheidde. De verbondenen deden een inval in Frankrijk, dat totaal uitgeput was. Reeds na den slag bij Oudenaarde was Lodewh'ks minister De Torcy hier gekomen, om over vrede te spreken. Na Malplaquet werden de onderhandelingen te Geertruidenberg voortgezet. De voorwaarden waren Lodewijk echter te zwaar en de verbondenen stonden gereed, hem den laatsten slag toe te brengen, toen de val van het Whig-ministerie van Marlborough en de dood van Jozef I, waardoor Karei VI keizer werd, de kans deden keeren. Ormond, de Engelsche generaal, onderhandelde met Frankrijk. Eugenius verloor den slag bij Denain (1712) en bij de onderhandelingen over den vrede gevoelde Frankrijk zich weer sterk. In hoofdzaak kreeg het dan ook zijn zin bij den vrede van Utrecht , (1713). Philips V bleef koning van Spanje en de koloniën; de kronen van Frankrijk en Spanje mochten echter niet door één hoofd worden gedragen. België kwam aan Oostenrijk, Gibraltar aan Engeland, een deel van Opper-Gelre aan ons. De Keizer sloot in 1714 vrede te Rastadt met Frankrijk, echter niet met Spanje. Wij kregen in 1715 bh' het Barrière traktaat een reeks van vestingen in Zuid-Nederland o.a. Namen, Doornik en Yperen. Hoewel het huis van Bourbon nu in luister gewonGevolgen der nen nad> was de macht van Frankrijk zoo geknakt, paansc e ne^. VQor politieke evenwicht van Europa Successie» . . , _ . , _ oorlog. weinig gevaar meer opleverde. Ook de Republiek was financiëel uitgeput, zoodat zh' niet in staat was, iets van beteekenis te ondernemen; de slechte staatsinrichting belette haar bovendien, zich uit dien toestand te herstellen, zoodat zij uit de rij der groote mogendheden verdween. Alleen Engeland ging krachtig vooruit. Willem III had Parlement en Kroon voorgoed verzoend, zoodat de burgeroorlogen, die zoo lang de kracht der natie hadden verteerd, ophielden. Voor onzen handel en onze positie in de wereld dreigde voortaan meer gevaar van Engeland dan van Frankrijk. Dit werd echter niet zoo aanstonds ingezien. 182 § 74. STAATKUNDIGE VERHOUDINGEN. De pas geëindigde oorlog had van de krachten der scta toestand rePUDUek te veel gevergd. De financiën waren zoo " uitgeput, dat de Staten-Generaal in 1715 maandenlang met een leege kas zaten en dus de betalingen staakten. Holland kon zelfs zijn quote niet opbrengen. Het slechte belastingstelsel en de nog slechter wijze van inning, waardoor een groot deel der belastingen in handen der pachters bleef hangen, waren oorzaak, dat er op vermeerdering van inkomsten niet viel te hopen. Bovendien was de regeering uiterst krachteloos. In den tijd van Jan de Witt had diens talent Hol- wa ei der iands macht in dienst gesteld van zijn factie en regeering. daarmee de regeering beheerscht. Willem III's ijzeren wil bracht door regelmatige middelen, als 't kon, door minder regelmatige als t moest, de noodige eenheid in 't bewind, maar na zh'n verscheiden was elke macht, die de eenheid kon doen zegevieren over de veelheid, verdwenen. De gewestelijke souvereiniteit werd naar boven door niets meer beperkt, naar beneden door de stedelijke regeeringen zooveel mogelijk verkleind ten eigen bate. Het volk, dat zich in Willem III's tijd zoo krachtig had doen gelden, had echter geen invloed op de regeering gekregen; integendeel, de regenten, zoowel die voor als die tegen ,. een stadhouderlijk bewind waren, sloten zich nauwer aaneen: de aristocratie verdichtte zich tot oligarchie. Tegenover de „kerels" of ,,'t gemeen" gevoelden zij zich één. Een steeds kleiner getal familiën kreeg de ambten en betrekkingen in bezit en trachtte ze voorgoed te behouden door onderlinge overeenkomsten, contracten van correspondentie geheeten, waarby' de meerderheid in een college bij toerbeurt elk lid dier meerderheid de meer en minder voordeelige posten toeschikte. Naar bekwaamheid werd natuurlijk niet gevraagd. In alle regëeringscolleges drong deze gewoonte, die in de Middeleeuwen reeds in de stad Utrecht bestond, in de 18de eeuw door. Aan pogingen, om verbetering te brengen in den ver6 aderin° * reg^rin&svorm> ontbrak het niet. Op voorstel van * ring. Qverjjjgej .kwam m 1716 een buitengewone vergadering van de Staten-Generaal bh'een. De financiëele nood, zoo kras gebleken uit het staken der betalingen door de StatenGeneraal van 1 Maart "15—1 Januari "16, was de grootste 183 drijfveer, niet de zucht naar staatshervorming. Na b&na een jaar vergaderd te hebben, ging de vergadering uiteen, zonder iets van beteekenis te hebben verricht. Alleen het leger werd op 30000 man teruggebracht. Heinsius, de raadpensionaris, kon op zijn ouden dag niets meer bereiken en Simon van Slingeland, die blijkens de voorstellen van den Raad van State, van hem als secretaris afkomstig, een juist inzicht had in de gebreken en behoeften van den Staat, zag zijn voorstellen naar de^papiermand verwezen. Hij wilde den Raad van State zijn vroegere macht teruggeven, om zoo een dwingend centraal gezag te scheppen, dat de middelpuntvliedende souvereintjes tot hun plicht kon brengen. • Onmiddellijk r.a Willem» dood hadden Utrecht, Partijen. Gelderland en O/erijsel de regeeringsreglementen vervallen verklaard. Een zekere reactie tegen Willem III's groote^jnacht trad dus in en versterkte de oude staatsgezinde partij. Scherp waren de tegenstellingen echter niet, want ook de stadhoudersgezinde regenten gevoelden meer voor hun stand, dan voor hun partij en de regentenstand beleefde gouden dagen. Met 't oog op de buitenlandsche politiek waren de regenten in twee partijen verdeeld. De eene was voor aansluiting bh' Frankrijk en de andere voor aansluiting by' Engeland en den Keizer. De eerste party' stond onder sterken invloed van den Franschen gezant, de laatste onder dien van den Engelschen. Voor het eerst zag men deze buitenlandsche gezanten een beslissenden invloed oefenen op de keuze van een raadinvloeden Pensionaris, toen Heinsius stierf (1720). Door de kuiperijen van den Franschen gezant werd Van Hoornbeke benoemd en Van Slingeland geweerd. Van Hoornbeke was een goed financier, doch geen leider en staatsman. In 1727 werd Van Slingeland zijn opvolger en zegevierden de Engelsche invloeden. Deze vernederende toestand is tot het eind der Republiek in meerdere of mindere mate blijven bestaan. Na den vrede van Utrecht ontstond er een groote Bnitenlandsche verkoeling tusschen dé Republiek en Oostenrijk, dat ons de barrière niet wilde toestaan. Met veel moeite kwam eindelijk in 1715 het traktaat tot stand, waarbij het getal vestingen, dat wij zouden bezetten, tot een minimum was teruggebracht. Ook Engelands verhouding tot den Keizer was gespannen. Daar was in 1714 koningin Anna gestorven en 184 George van Hannover opgevolgd. Hij wilde de macht van Engeland gebruiken, om Hannover, zijn stamland, voordeelen te bezorgen. Daarom wenschte hij zich in den Noordschen oorlog te mengen, die van 1700—1721 tusschen Zweden en Rusland gevoerd werd, om bij den te sluiten vrede Bremen en Verden voor Hannover te bekomen. De Whigministers moesten hem hierin ter wille zijn, wilden zij zich handhaven, en om nu den steun van het Parlement te verkrijgen, poogden zij de Republiek over te halen, samen met Engeland op te treden, opdat het den schh'n zou hebben, dat het om de belangen van den handel ging. Ons o tred Heinsius gaf toe> omdat de val der Whigs ook voor inde Oostzee" ons land een ramp zou zijn' doch ^P01"1^ het " aantal onzer schepen zooveel mogelijk, om niet in het Hannoveraansch avontuur te worden meegesleept. Vandaar ons zwak optreden in de Oostzee. Van zelfstandig handelen kwam niets: Engeeland had ons de leiding der Europeesche politiek uit de hand genomen. In Frankrijk was Lodewijk XIV gestorven en als regent de hertog van Orleans opgetreden, die zich bij Engeland en de Republiek wenschte aan te sluiten, daalde Spaansche koning hem het regentschap betwistte. Daar kwam nog bij, dat Spanje en de Keizer nog geen vrede gesloten hadden, zoodat er elk oogenblik verwikkelingen Affianhe6 konden ontstaan. Dit had plaats, toen Spanje de eilanden Sardinië en Sicilië bezette, die aan Oostenrijk waren toegezegd. Engeland, Frankrijk en Oostenrijk sloten zich nu aaneen bij de Quadruple Alliantie. Om de Republiek tot toetreden te bewegen, deed Engeland allerlei concessiën, doch toen zh' eindelijk besloot te teekenen, was Spanje reeds bedwongen en Engeland trok zijn toezeggingen weer in, zoodat wij er buiten bleven. Toen Spanje met geweld niets beginnen kon, sloot meuwe het z^ on(jer leiding van Ripperda, een Ommeer machten. lander edelman, bij Oostenrijk aan en begunstigde de Oost- en West-Indische handelscompagnie, die de Keizer in 1722 te Ostende had opgericht. De zeemogendheden sloten zich nu bij Frankrijk en Pruisen aan, doch Oostenrijk wenschte zich niet met Spanje te verzwageren en verbrak deze samenwerking, en toen Slingeland in 1727 als raadpensionaris werd benoemd, bewerkte deze, gesteund door Chesterfield, den Engelschen gezant, weer de aansluiting van de zeemogendheden 185 bij Oostenrijk. Zij garandeerden de Pragmatieke Sanctie, waarbij Karei VI de erfopvolging voor zijn dochter had verzekerd (1731). Frankrijk sloot zich na den dood van den " w?'/ reSen^ weer bij Spanje aan en de oude tegenstelWillem Hl Habsburg—Bourbon beheerschte tot 1756 nogmaals de staatkunde van Europa. Ook tegenover de roovers in de Middellandsche zee volgden wij een zwakke politiek. Van 1716—'26 roofde de Dey van Algiers onze schepen en stoorde zich aan onze vertoogen, niet door den donder der kanonnen ondersteund, in 't geheel niet. In de Oostzee werd onze positie nooit weer sterk. Rusland en Pruisen waren als groote mogendheden opgekomen en niet zoo gemakkelijk door ons te bedwingen, ook al waren wij niet zwakker geworden, maar op de hoogte van Willem III's tijd blijven staan. § 75. VERSLAPPING VAN DE VOLKSENERGIE. Het stoere geslacht, dat in het waarachtige geloof ^"an^Le?*' &&n Gods voorzienigheid den grooten strijd tegen Calvinisme Spanje had gevoerd, was opgevolgd door een ander, dat door dienzelfden geest nog was geïnspireerd en waar Willem III. nog een schitterende vertegenwoordiger van was. Daarna was echter de volksgeest langzamerhand veranderd. De ontembare energie, waardoor ons volk in de Gouden Eeuw een wonder geweest was voor de geheele wereld, was uitgeput. Het Calvinisme, dat zoo dikwijls een krachtigen invloed op de regenten had uitgeoefend, hen dwingend tot de uiterste krachtsinspanning, wilden ze hun positie handhaven, was in verval geraakt. Het krachtige gemeenschapsleven, waaraan de kerk behoefte had en zonder 't welk zij zich niet kon ontwikkelen, werd onmogelijk gemaakt, doordat de Staten het bijeenkomen eener Nationale Synode na 1618/'19 steeds hadden belet. De levensteekenen, die hier en daar niet ontbraken, beperkten zich dus tot de kleinere kringen van Classes en Provinciale Synoden en tot gemeenschappelijk handelen kwam het niet. Bovendien, daar de Staten de hoogescholen beheerschten, werden meestal geen vurige, absolute Calvinisten tot professor benoemd, want voor de vurigheid van het Calvinisme waren de regenten erg bevreesd. En toch kon juist alleen 186 van overtuigde Calvinisten de verdere ontplooiing van het Calvinisme en zyn aanpassing aan het zich verder ontwikkelend leven verwacht worden. De meest bekende Calvinist, die door zijn arbeid Voetius en ^ Gereformeerde Kerk in de laatste helft der LOCCC10S 17de eeuw heeft bezield, was Gh'sbertus Voetius. Deze beroemde kenner van het kerkrecht en dogmaticus hield vast aan een strenge opvatting van de zondagsviering en verdedigde de leer der Praedestinatie tegenover Coccejus en zijn volgelingen, wier leer de Arminiaansche opvatting omtrent dit punt naderde. De Voetianen waren overtuigde Oranjemannen, de Coccejanen vonden steun bij de half of heel Arminiaansch gezinde regentenregeering. De laatsten erkenden gaarne het recht van inmenging der Staten in de Kerkelijke aangelegenheden, de eersten verzetten er zich heftig tegen. Dit kwam vooral uit, toen de Staten van Holland in 1662 de kerkelijke gebeden bij resolutie zoo regelden, dat de Prins van Oranje niet mocht worden genoemd'. De hevige agitatie der Voetianen kon met moeite door de Loevensteinsche factie worden bedwongen. De z.g. gematigde maar in werkelijkheid anti-Calvinistische elementen werden overal beschermd. Met het herstel der Oranjes in 1672 kwam hierop een reactie, waardoor sommige Voetianen weer in eere hersteld werden, doch Willem III had het te druk met zyn groote oorlogen tegen Lodewijk XIV en.had te zeer den steun der regenten noodig, om den Voetianen een Nationale Synode toe te staan, waarop ze steeds aandrongen. De Staten van Holland trachtten den strijd te De resolutie bedwingen en vaardigden in 1694 een resolutie uit van 1694. tot conservatie van de Rust en Vrede in de kerken, waarin zij bevalen, dat de predikanten, professoren en lectoren zich in hun geschriften, predikatiën, Catechisatiën, publieke en private lessen en disputen aan de 3 formulieren van eenigheid moesten houden en de belijdenis niet volgens de methode der Philosophie mochten behandelen; dat men alleen zoodanige predikanten mocht beroepen, die van een moderaat en vreedzaam humeur waren en dat den magistraten werd opgedragen, voor de nauwkeurige uitvoering te zorgen. De democras ^ls de „moderate en vreedzame humeuren" den' tische impuls toon aangeven, verliest het Calvinisme zijn demogaat verloren, cratische impuls. Niet langer waren de predikanten 187 leiders der democratie, die bij de verdediging der volksrechten smaad en hoon, verbanning en boete verduurden. De massa, die zij leidden, wendde zich nu tot andere leiders, die met geheel andere idealen ze tot een geheel ander doel voerden. De wijsbegeerte, door Cartesius in dezen tijd ontCoccejaansch wjkkei0' verbond zich met de theologie van CocLartesiamsme. . , . , ,. ,. cejus en bereidde een periode van rationalisme voor. De Cartesiaan Balthazar Beker bracht met zijn „Betoverde Werelt" de geesten in beroering. Hij tastte het geloof in het bestaan der geesten aan. Het Coccejanisme oefende een ongunstigen invloed op het religieuze leven. Langzaam, maar zeker, werd een tijd van religieuze ontbinding voorbereid, waardoor alle vaste lijnen uit het volkskarakter der 18de eeuw verdwenen. L ku *n de lederkunde spiegelde zich de verande- " ring af. De forsche, geteekende karakters der 17de eeuw verdwenen, navolging van buitenlandsche letterkunde en vertalingen waren aan de orde van den dag; in de laatste helft der 18e eeuw beheerschten de dichtgenootschappen een groot deel der letterkundige wereld. Toch waren er enkele dichters en prozaschrijvers, die een blijvenden naam hebben verworven. Lucas Rotgans dichtte „Willem de Derde" het eerste eigenlijke heldendicht, dat onze letterkunde kan aanwijzen; Poot is bekend om zijn „Akkerleven", Pieter Langendh'k door zijn kluchten; Justus van Effen (f 1755) schreef zuiver en natuurlijk proza in zijn Hollandschen Spectator, waarin de gebreken van zijn tijd werden bestreden; Willem van Haren is als dichter van ,,'t Menschelijk Leven", Onno Zwier als die van „De Geuzen" bekend. Betje Wolf en Agatha Deken schreven romans in briefvorm, waarop, als een merkwaardigheid „niet vertaald" stond gedrukt. Ze geven een goeden kijk op het maatschappelijk leven in dien tijd. „ De verslapping openbaarde zich ook in het zee- Zeewezen wezen. Hadden wij in de 17de eeuw het zeewezen van Zweden, Rusland en Brandenburg geschapen en konden wh" zelf het tegen de vereenigde vloten van Engeland en Frankrijk opnemen, thans dwong geldgebrek de admiraliteitscolleges, de vloot te verwaarloozen. De Staten-Generaal konden door de toenemende decentralisatie niet helpen en onze vloot was spoedig na den Spaanschen successieoorlog onmachtig onzen handel te 188 Handel beschermen, die daardoor hard achteruit ging. Vroeger, voor de uitvaardiging van de acte van Navigatie was onze handel vijfmaal zoo groot als die van Engeland, in de eerste helft der 18de eeuw haalden de Britten ons in en op het eind der republiek was onze handel maar' de helft meer van den hunnen. Geldh nd 1 bleef de republiek, met name de Am¬ sterdamsche Beurs, het middelpunt van den geldhandel door de ontzaglijke particuliere rijkdommen, die hier waren opgestapeld en waarvoor men bij gebrek aan durf, om iets nieuws te ondernemen, dikwijls geen plaatsing«kon vinden. Dit werkte de speculatie in de hand, die vooral omstreeks 1720 onrustbarende afmetingen aannam. , De nijverheid, die tijdelijk een hooge vlucht had genomen door den arbeid der réfugiés, geraakte vrij snel weer in verval. De belastingen waren zeer ondoelmatig en hoog en maakten de loonen en levensmiddelen duur, terwijl de steden de opkomst der nijverheid op het platteland beletten. De enge gildebepalingen belemmerden de nijverheid in erge mate. v. . .. Ook de visscherij kon tegen de mededinging van de Schotten niet op. Kleine en groote visscherij gingen hard achteruit. § 76. VAN DEN VREDE VAN UTRECHT TOT HET OPTREDEN VAN WILLEM IV. De regeerende regenten vreesden niets zoozeer Stadhoude*11 a*S de 'oenoemmg van een stadhouder. Na den dood van Willem III hadden ze niet naar diens aanwijzing Jan Willem Friso, sinds 1696 stadhouder van Friesland, tot stadhouder gekozen, maar het ambt onvervuld gelaten. De klimmende militaire roem van Jan Willem Friso had voor de regenten gevaarlijk kunnen worden, zoo hij niet in 1711 bij den Moerdijk was verdronken. Zijn zoontje, na zijn dood geboren, was vooreerst geen gevaarlijke tegenstander. Wel werd hij in 1718 tot stadhouder van Groningen en in 1722 tot dezelfde waardigheid in Drente en Gelderland benoemd, doch met zeer geringe macht. Op aandrang van Holland sloten de andere vier gewesten zich nu nauw aaneen en beloofden elkaar, 189 dén regeeringsvorm niet te zullen wijzigen. Men weerde Willem uit den Raad van State. Zeeland vernietigde het markgraafschap van Veere en Vlissingen in 1732 en toen de jonge Prins in 1733 met Anna, dochter van koning George II van Engeland, in het huwelijk zou treden, besloot Holland bij geheime resolutie, George van dit plan terug te brengen. Van Slingeland moest ^jÉï evenals Van Hoornbeke beloven, den regeeringsvorm niet te zullen helpen veranderen. Hoewel het bederf hand over hand toenam en het volk zijn oog op Oranje bleef richten als den eenigen man, die helpen kon, gelukte het den regenten, zich op deze wijze te handhaven. Verwikkelingen met het buitenland Verwikkelin* zouc*en tot verandering den stoot moeten geven. gen met het Deze kwamen van de zijde van Oostenrijk. Daar Buitenland, regeerde Karei VI, heer der Oostenrijksche erflanden en Keizer van Duitschland. Hij had slechts één kind, Maria Theresia. Om haar de opvolging te verzekeren sloot hij de Pragmatieke Sanctie, die in 1731 ook door Engeland en Nederland werd erkend op voorwaarde, dat Karei de Oost- en Westindische Compagnie, die hij te Ostende had opgericht, zou opheffen. De Poolsche successieoorlog, waarin Karei gewikkeld werd, bracht ons niet in moeilijkheden, doch toen hij in Ifl40 stierf en Maria Theresia door Frankrijk, Pruisen, ^°SucceP Beieren en andere vijanden werd aangevallen, Oorlog vroeë zij onze hulp. We steunden haar eerst met geld, daarna met troepen, doch geraakten zoo in ^ / oorlog met de Franschen, die, na in twee slagen Zuid-Nederland te hebben veroverd, ons land binnendrongen in Zeeuwsch-Vlaan/ieren en Sluis innamen (1747). In Veere begon nu evenals in , ffl 1672 de roep om Oranje. De staten van Zeeland OranfeVan moesteïJ in APril den Prins tot Stadhouder verheffen. Holland, Utrecht en Overijsel volgden. De Staten-Generaal benoemden hem tot kapitein-generaal en admiraal der Unie. Bijna nergens verzetten de regenten zich. Ondertusschen leed in den zomer van 1747 het Engelsch-Nederlandsche legér een nederlaag bij Lafelt, waarop de Franschen Brabant binnentrokken en Bergen-op-Zoom belegerden. De 87-jarige bevelhebber, door den kapitein-generaal benoemd, gaf de vesting Volks ^o^g over- Nu ontstonden er hevige volksbewebewegingen gingen- Men wilde de erfelijkheidsverklaring van het stadhouderschap en kapitein-generaalschap, 190 verandering in de posterijen en het ambten verkoopen zien afgeschaft. De staten der gewesten gaven uit vrees toe. Het stadhouderschap en het kapitein-generaalschap zouden voortaan erfelijk zijn in de beide liniën van het huis van Oranje-Nassau. De regeeringsreglementen in Utrecht, Gelderland en Overijsel werden opnieuw ingevoerd. Nog was de rust niet teruggekeerd. In 't begin van 1748 kwamen in Groningen en de Ommelanden burgerij en boeren in beweging. Dr. Remkes, redacteur van de Nouvelist en de Opregte Groninger Courant, had grooten invloed op de beweging. De Staten werden gedwongen, den Prins de beslissing over alles op te dragen. Ook in Harlingen begon in 1748 een oproer, dat zich over Leeuwarden en andere steden en het platteland uitbreidde. Men wilde minder belasting betalen, den Prins zooveel mogelijk verheffen, opdat hij de oligarchie den kop zou indrukken en den middenstand aandeel in het Bestuur geven. Gevolmachtigden des volks uit alle deelen van het gewest kwamen onder leiding van den Doopsgezinden leeraar Van Vliet te Leeuwarden bh'een en dwongen de Staten ook hier den Prins volmacht te geven, om de misbruiken te vernietigen en de regeering opnieuw te regelen. Ook in Drente werd onder leiding van den Peizer boer Hiddema in denzelfden geest gewerkt. In Overijsel en Gelderland bleef het betrekkelijk rustig, in Utrecht schaften de Staten de pachterh'en spoedig af en in Zeeland bleef het na 's Prinsen verheffing verder'kalm. Op het vernemen van het gebeurde in Friesland en Groningen kwamen ook in Haarlem, Amsterdam en andere steden de burgerij en in beweging. De pachtershuisjes werden geplunderd. In Amsterdam, waar de porceleinkoopman Daniël Raap grooten invloed had, maakte men zich meester van de Doelen (Doelisten), terwijl de Bijltjes, de scheepstimmerlieden, aan hun eischen kracht bijzetten. Evenals in Friesland wilde men in de wijken der stad gevolmachtigden kiezen, om over de grieven te beraadslagen. Invloed van de gilden op de regeering en vrije benoeming van de officieren der schutterij, waren hier, nevens afschaffing van de misbruiken inzake de posterijen en ambten, de hoofdeischen. De vroedschap moest aftreden en ook hier werd in bijna kinderlijk vertrouwen de regeling der zaken aan den Prins overgelaten, nadat de Staten hem daartoe hadden gemachtigd. Groot was de verantwoorde- 191 lijkheid, die aldus op Willem IV werd geladen. — Hervorming van het zoo diep bedorven bestuur der Unie verwachtte men van hem. Toch was hij in 't geheel niet de man, om dén Augiasstal te reinigen. § 77. WILLEM IV. Wille IV WaS 6en goedhartig, braaf, welwillend man met vele kundigheden en onverdroten ijver, maar onzelfstandig, zonder energie. — Van democratische gezindheid was bij dezen Oranjevorst geen spoor: hij gevoelde zich eer de opperste der regenten, dan de souverein, die geroepen was, om. de rechten van het rechtlooze volk te handhaven. Vandaar, dat zijn hervormingen niet verder gaan, dan de nood eischt, en de volksberoerten dwingen. De eerste zorg van den Prins was, Mild 'ft verDe*erm& te brengen in de finantiën, ten einde den oorlog tot een goed einde te brengen. Een vrij zware kapitaalbelasting, de „milde gift" geheeten (2 % van 't bezit boven ƒ 2000, 1 % van de kapitalen tusschen ƒ 1000 en ƒ2000, vrijwillige bijdragen van kleinere sommen) bracht ± 50 millioen gld. op eh voorzag in den eersten nood. Gelukkig sloot de zwakke regeering van Lodewijk XV spoedig vrede met Engeland en de Republiek te Aken, waarbij wij echter zoo goed als niets hadden in te brengen. De vestingen, ook die van de geslechte barrière, werden ons teruggegeven. „ . Nu kon de Prins zich met de zoo noodige hervor'mingen bezighouden. In Friesland, Groningen, Holland en Utrecht werd het pachten der belastingen afgeschaft en inning van overheidswege door ontvangers met een vast inkomen ingevoerd. In Overh'sel kwam deze hervorming gedeeltelijk tot stand en Gelderland en Zeeland, waar het rustig was gebleven, behielden de pacht. In de laatste provincie vreesde men trouwens, dat de ambtenaren een eind zouden maken aan de ontduiking der belasting op groote schaal, die er gewoonte was geworden. De inkomsten der posterijen werden door de steden aan den Prins afgestaan, die ze aan de Staten afstond. De stedenpost werd nu Statenpost; in de tarieveri en ritten kwam meer regelmaat. In Amsterdam en vele andere Hollandsche steden veranderde 192 de Prins de vroedschappen. De wijze van verkiezing bleef echter gelijk, behalve dat de Prins het récht van recommandatie kreeg in sommige steden, waardoor hij besliste, wie op de dubbeltallen zouden geplaatst worden. Overigens kwam er in de regeering' van de vijf gewesten geen verandering. Ingrijpender waren de veranderingen, in Friesland en Groningen aangebracht. Het reglement reformatoir, in het eerste gewest afgekondigd, regelde de stemming ten platten lande, waardoor de willekeur der grietmannen vernjinderd werd; verbinding van stedelijke- en plattelandsambten werd verboden, de landdag moest zes weken 's jaars samenkomen, de volle rechtsoefening van het gewestelijke Hof werd gewaarborgd met uitsluiting van alle staatkundige bemoeiingen en op 't gebied der financiën betere voorzieningen gemaakt. Een soortgelijk reglement werd voor Groningen vastgesteld. In de stad werd het verkiezingsrecht der Taalmannen en Gezworen Gemeente ten opzichte van den Raad hersteld, onder goedkeuring van den erfstadhouder. De keuze der officieren van de schutterij en de rechtspraak bleef aan de regeering der stad. De gilden werden in hun rechten hersteld en mochten de stadsrekening mee 'on'derzoeken. Wat de Ommelanden betrof, werd aan twee der drie de beslechting der geschillen opgedragen. Delfzijl en Appingedam kregen stem in de Staten. De Stadhouder mocht de ambtenaren en hoogleeraren aanstellen. Een Provinciaal hof, de hooge justitie-kamer, werd door den Stadhouder benoemd, de financiën herzien en onder toezicht van de Rekenkamer geplaatst. Ook de welvaart van het volk ging den Prins ter harte. Om de nijverheid op te beuren, besloot hij, met zijn hofhouding alleen stoffen van inlandsen maaksel te dragen, terwijl aan de Staten en vroedschappen gevraagd werd, dit voorbeeld te volgen. Een merkwaardig plan om den handel te helpen, is niet tot uitvoering gekomen. Men wilde namelijk 't convooi- en licentgeld afschaffen en van het geheele land een porto-franco of vrijhaven maken, terwijl slechts enkele artikelen belast zouden worden ter wille van den landbouw. De dood des Prinsen in 1751 en 't verzet der colleges van admiraliteit hebben deze plannen schipbreuk doen lijden. Dood des Reeds lang had de Prins zich zwak gevoeld. Een Prinsen. jaar voor zijn dood hadden de Staten-Generaal op 193 zijn aandrang het opperbevel over het leger opgedragen aan den hertog van Brunswy'k-Wolfenbüttel, dien men met moeite had overgehaald, het veldmaarschalkschap op zich te nemen. In 1751 overleed de Prins. Zoo veel zijn zwakke gezondheid toeliet, had Willem IV tot heil van den Staat gewerkt. Zh'n veelzijdige belangstelling blijkt uit de vele maatregelen, die tijdens zh'n korte regeering tot stand kwamen. Toch heeft zijn optreden velen teleurgesteld. De democratische elementen hadden hun wensch naar invloed van een breeden kring uit de burgerij op de regeering niet verwezenlijkt gezien. Na enkele jaren keerden zij zich van Oranje af, om op andere wijze hun idealen te verwezenlijken. § 78. DE GOUVERNANTE EN BRUNSWIJK. Gelh'k bij de regeling van het stadhouderschap ~ e , was bepaald, werd Anna, de moeder van den Gouvernante. . minderjarigen Willem V, als gouvernante en voogdes erkend. Zij was eenvoudig en huiselijk, gezind het goede te doen', van krachtiger wil dan haar man, doch heerschzuchtig, hartstochtelijk en eigenzinnig. - Had Willem IV beurtelings zich laten leiden door de Hollandsche staatslieden, waaronder Willem Bentinck, de zoon van Willem III's vriend, de voornaamste was, en door de Friesche onder aanvoering van de Van Harens en De Back, Anna begunstigde de laatste. Zij had een persoonlijken afkeer van Bentinck en wantrouwde Brunswijk. Pieter Stein, in 1749 tot opvolger van Jakob Gilles benoemd, kon alleen invloed oefenen, door zich nauw by' Amsterdam aan te sluiten. Als Engelsche deelde de gouvernante niet in de liefde van het volk voor Oranje en als vreemdelinge was zy niet voldoende op de hoogte met de behoeften van onzen Staat. De hervormingen, onder Willem IV beraamd, bleven dan ook steken en de gouvernante stelde zich tevreden, zoo ze haar macht slechts kon handhaven. Dat was reeds moeilijk genoeg. De Staten van Holland eigenden zich het recht van de keuze der stedelijke magistraatspersonen toe. Amsterdam onttrok zich aan de recommandatie, in Friesland kwam de raadsbestelling aan Maria Louise, de prinses-grootmoeder, en de contracten van correspondentie herleefden. van buuken, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche tolk (2e druk) 13 194 . Moeilijk werd de toestand der gouvernante, toen jarige ^e 7_jarig-e zeeoorlog tusschen Frankrijk en Engeland in 1756 uitbrak. Volgens een tractaat van 1678 waren wij verplicht, Engeland met 6000 man te helpen, zoo het werd aangevallen, dóch wij beweerden, dat Engeland den strijd was begonnen ,terwh'l wij voor een oorlog, in Amerika gevoerd, niet behoefden te helpen. Frankrijk wilde in dezen oorlog onzen handel gebruiken en wenschte, dat wij het contrabandetractaat, dat we in 1674 met Engeland hadden gesloten, zouden handhaven. Engeland wilde beide tractaten handhaven of geen. Wh' durfden geen hulp aan Engeland bieden en zoo hield dit land zich ook niet aan het contrabandetractaat en onderzocht onze schepen, die op Frankrijk handel dreven en hield ze aan. Hoewel de voordeelen van dezen handel veel grooter waren dan de nadeelen, maakten de^kooplieden een vreeselijk misbaar en klaagden bij de Staten-Generaal en de Gouvernante. De Franschgezinde partij in de zeeprovinciën drong aan op versterking van de vloot. De landprovinciën, die bij den landoorlog het eerst blootstonden, wilden versterking van het leger; dit laatste werd bovendien door de stadhoudersgezinde partij gewenscht. Noch van het een, noch van het ander kwam iets: de regeering was totaal machteloos. De gouvernante kreeg echter op dikwijls onhebbelijke wijze van alles de schuld. De oude regentenpartij gebruikte de moeilijkheden, waarin het land zich bevond, om haar ouden invloed terug te krijgen. Te midden dier verwarring overleed de Prinses. Brunswijk werd nu voogd, naar eeji-overeenkomst, kort voor Anna's dood gevoo d troffen. Het ambt van kapitein-generaal werd hem opgedragen; het admiraal-generaalschap werd niet vervuld. Met het burgerlijk gezag had de kapitein-generaal zich niet in te laten. De regenten trokken dan ook de meeste bevoegdheden van het stadhouderschap weer aan zich, zoodat we feitelijk weer een stadhouderlooze regeering hadden. Brunswijk hing geheel af van de goedwilligheid der regenten, die hij dan ook geheel hun gang liet gaan, zoodat zij weldra zeer met hem waren ingenomen. Met groote handigheid wist hij, gesteund door Steyn, Bentinck en Fagel in de voornaamste posten een aantal zijner getrouwe aanhangers te plaatsen. Met behulp van deze en door de „factiën en ligues" tegen elkaar uit te spelen, wist hij tot 's Prinsen meerderjarigheid het schip van staat te 195 sturen. Na den val der Friesche partij door de verwijdering der Van Harens van het Hof was zijn positie zeer versterkt. De belangen van den jongen Prins werden goed verzorgd, doch door onophoudelijk toezicht leerde de Prins niet uit eigen oogen zien en werd hh' doordrongen van het besef, dat hij in de eerste plaats de rechten der regenten had te eerbiedigen. Geen wonder, dat men vrij algemeen met Brunswijks voogdij was ingenomen. De 7-jarige oorlog, die intusschen geëindigd was, Bmteriandsche had Engelands macht vergroot en het was zaak verhouding. . ... , , , voor ons, met dit land op goeden voet te blnven. Doordat Frankrijk en Oostenrijk zich tegen het opkomende Pruisen hadden verbonden, was de eeuwenoude tegenstelling, die de Europeesche politiek beheerschte en waarbij de zeemogendheden het evenwicht trachtten te bewaren, vervallen. Ons land maakte meestal de verbindingsschakel uit tusschen Engeland en Oostenruk en had als zoodanig nog altijd eenige beteekenis gehad. Die verdween nu echter ook. Daar stond tegenover, dat de Zuidelijke Nederlanden nu tegenover Frankrijk veilig waren. Onze barrière verloor totaal haar beteekenis, zoodat wij ze nu geheel lieten vervallen. § 79. WILLEM V. DE NIEUWE IDEEËN. Acte van Toen Willem V in 1766 meerderjarig was geworConsulents den, vroeg hij, op raad en tot groote tevredenheid schap. van Brunswijk, een acte van aanstelling, hoewel hij geboren erfstadhouder was. Om zijn invloed op Willem V te handhaven, wist Brunswijk hem over te halen, de acte van consulentschap te teekenen. Daarbij verbond de hertog zich, den Prins met raad en daad ter zijde te staan én hem te vergezellen op zijn reis door de gewesten, terwijl de Prins hem van alle verantwoordelijkheid onthief. De stadhouder bleef zoo feitelijk Willem V onder Brunswijks voogdij. Hij was weinig zelfstandig van oordeel, niet ijverig; zijn staatkundig inzicht was niet groot, van militaire zaken had hij in 't geheel geen verstand, terwijl hij zich bij voorkeur bezighield met kleinigheden en zeer gehecht was aan zijn „prerogatieven". Overigens was hij eenvoudig en vriendelijk en met de beste bedoelingen bezield, vroom en gehecht aan eed en belofte. „Besluiteloos, „waar een besluit genomen en aarzelend, waar het ten uitvoer 196 „moest worden gelegd, was hij niet berekend voor hervorming „of redding van de Republiek." (Groen van Prinsterer). Trouwens, het zou de vraag zijn, of grooter talent dan Willem V bij het opkomen der nieuwe ideeën en de beroerten, die daarvan het gevolg waren, de Republiek had kunnen redden. Tot dusver had bijna zónder tegenspraak de ge- ^ideeënWe °-acn^e geheerscht, dat het gezag van de Overheid en het gezag in het maatschappelijk leven, waardoor de machtsverhoudingen werden bepaald, zijn bovennatuurlijken oorsprong vond in God Almachtig en door Zijn openbaring in den bijbel en de historie nader werd geregeld. Calvinist, Roomsche en Remonstrant, hoezeer verschillend over den omvang van 's menschen wil ten opzichte van de Voorzienigheid Gods, waren hieromtrent van dezelfde gedachte. Op het voetspoor van John Locke, een Engelsch wijsgeer, werd de leer van de Voorzienigheid Gods losgelaten en ontstond het dogma, dat het Opperwezen wel eenmaal alles had geschapen, maar zich daarna met de schepping niet meer bemoeide, doch haar aan de vanzelf werkende wetten der natuur en de menschelijke bemoeiingen verder overliet. Van een openbaring was dan geen sprake, van het lijden en sterven van den Zone Gods evenmin, waardoor de geheele Christelijke religie feitelijk verviel. In de plaats daarvan liet dit Deïsme nu ruimte voor allerlei opvatting en verklaring der dingen. Het waren vooral de Fransche schrijvers, Montesquieu, Voltaire en Rousseau, die deze ideëen met talent verkondigden en toepassen op de staatkundige verhoudingen. Ook hier drongen ze, eerst bij de regenten en daarna ook in steeds breeder kringen bij het volk door. Echter niet zonder groote beroering, want een groot deel van het volk was aan het geloof der vaderen gehecht» Toen de werken van Voltaire verschenen, werd één er van op last van het Hof van Holland verbrand. De Emile van Rousseau werd verboden. Een hevige pennestrjjd brak uit, toen een vertaling Socrates verscheen van de „Bélisaire" van Marmontel, een der encyclopaedisten, waarin beweerd werd, dat Socrates met zijn natuurlijke godskennis evengoed zalig kon geworden zijn als een Christen. De aartsbisschop van Parijs en de Sorbonne lieten het werk verbranden. Hier te lande schreef de Rotterdamsche predikant en hoogleeraar Petrus Hofstede er 197 een scherp boek tegen. De Remonstrantsche predikant Noseman verdedigde Marmontels beweren en er ontstond een heftige pamflettenstrijd, die herinnerde aan het Bestand en den tijd van Voetius. Tegelijk werden de nieuwe maatschappelijke en staatkundige vragen aan de orde gesteld en de dissenters vielen de heerschende kerk aan en verdedigden hun eigen recht op vrijheid. Aan 't hoofd der bestrijders van Hofstede stond de Amsterdamsche hoogleeraar Burman, die op zijn buitengoed Santhorst een kring van Santhorstianen had vereenigd, welke met hem in allerlei toonaard de verklaring der dingen door een bovennatuurlijke openbaring bestreed. De spotzuchtige Beemstersche predikantsvrouw Betje Wolf bracht de Santhorstsche geloofsbelijdenis in rijm. In Groningen werd de hoogleeraar Van der Marck, die zijn rechtsbeschouwingen op 't natuurrecht grondde (De stemme der Natuur is Gods stem) en dit in zijn lessen sterk propageerde, door curatoren afgezet: Zijn razen tegen de „partij van Bogerman" heeft zeker veel invloed op deze behandeling gehad. Overal heerschte een hevige strijd. Men sprak Van Toenemende ne^ bijeenroepen eener Nationale Synode, om de jnstins geschillen te behandelen, doch de kerken waren het er niet over eens en de Staten verboden herhaaldelijk den strijd over de opvatting der hoogste waarheden. Van een Synode kwam niets; van een verder ontwikkelen der belijdenis evenmin, zoodat de oplossing der vele problemen, die aan de orde waren gesteld, gezocht werd in den geest van het naturalisme, die zich ook van de theologie meester maakte. Vele maatschappijen en genootschappen tot beoefening der wetenschap verspreidden de nieuwe ideëen onder de burgerij, daarbij krachtig geholpen door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, door den Doopsgezinden leeraar Jan Nieuwenhuyzen in 1784 opgericht. Hij stelde zich ten doel, den „gemeenen man" in de verlichting te doen deelen, door het schoolwezen te onttrekken, aan den invloed der heerschende kerk en haar belijdenis, en naar de nieuwe ideëen in te richten. De algemeene kennis nam in breede kringen toe; ontevredenheid met het bestaande en een onbepaalde zucht naar verandering en verbetering maakte zich van de leidende volkskringen meester en zoo werd de bodem toebereid voor de groote veranderingen, die aanstaande waren. 198 § 80. De 4DE ENGELSCHE OORLOG. PATRIOTTEN EN PRINSGEZINDER Terwijl de nieuwe ideeën langzamerhand veld wonwelvaart. nen en een £eheele omkeering voorbereidden, heerschte er in stoffelijken zin een tijd van grooten voorspoed. Van 1763 tot 1778 brachten de convooi- en licentgelden meer op dan vroeger, de schuldbrieven des lands van 2i/2 % «tonden op 110 %, terwijl honderden millioenen in buitenlandsche fondsen waren belegd. M 'Y'hh A ^e geraakten echter in moeilijkheden, met Engemet^ngeland! land' De Amerikaansche koloniën waren namelijk tegen het moederland opgestaan en werden in 1778 door'Frankrijk gesteund, dat toen aan Engeland den oorlog verklaarde. Nu sympathiseerde een groot deel van ons volk met de Amerikanen, die voor hun vrijheid streden. De staatsgezinde partij was voor Franrijk en de gezant van dit land poogde met alle macht het partij kiezen voor Engeland te beletten. Toch waren wn' volgens het verdrag van 1678 verplicht, Engeland, wanneer het werd aangevallen, met 6000 man bij te staan. Bij den slechten toestand van het leger was dit echter een onmogelijkheid. Engeland eischte het ook niet, maar wilde dan ook, dat wij het tractaat van 1674, waarin ongezaagd hout niet als contrabande werd beschouwd, zoodanig zouden opvatten, dat dit er wel onder viel, omdat Frankrijk zonder het hout, dat onze schepen aanvoerden, bezwaarlijk zh'n oorlogsschepen kon bouwen. De Staten-Generaal besloten nu, voor schepen met hout geladen, geen convooi te verleenen. Amsterdam en Haarlem waren tegen dit besluit. Frankrijk belastte nu onmiddellijk den invoer van goederen uit de Republiek zeer zwaar, maar die uit genoemde steden werden hiervan vrijgesteld. Holland drong toen aan op onbeperkt convooi en toen in 1779 een aantal koopvaarders door de Engelschen in het Kanaal werden genomen, verleenden de Staten-Generaal onbeperkt convooi en rustten een aantal oorlogschepen uit. De toestand werd zeer gespannen. Wij deden trouwens niets om Engeland te ontzien. Van uit St.-Eustatius werd een levendige smokkelhandel met de Amerikanen gedreven, de Amerikaansche kaperkapitein Paul Jones, die met een paar buit gemaakte Engelsche schepen op de rede van Texel lag, werd langen tijd ongemoeid gelaten en later zelfs met 199 geestdrift te Amsterdam ontvangen. Op klachten van den 'Engelschen gezant werd weinig acht geslagen. De Staatsgezinde partij wenschte het stadhouderschap in 't gedrang te brengen door de verwijdering van Engeland zoo groot mogelijk te maken. Zij meende, dat dit land geen oorlog zou aandurven, daar het reeds in groote moeilijkheid zat. Werkelijk wilde Engeland ook liever den vrede met den ouden bondgenoot, maar het kende onze totale machteloosheid, zoodat het alles bij een oorlog had te winnen, niets te verliezen. Daarom verklaarde het ons in 1780 den krijg. Een ontwerp-handelsverdrag, door Amor sterdam met het Amerikaansche Congres gesloten, viel den Engelschen in handen en werd door hen als een casus belli gebruikt. De oorlog was verklaard, vóór Engeland bericht had ontvangen van onze aansluiting bij het „Verbond van Gewapende Onzijdigheid," dat op voorstel van Catharina II van Rusland tusschen dit land, Denemarken, Zweden, Pruisen en Oostenrijk was gesloten, om de neutraliteit op zee te handhaven. Veel veranderde dit echter niet aan de zaak, daar die mogendheden zich toch ter wille van ons niet in een oorlog met Engeland gewikkeld zouden hebben. Zooals te voorzien was, verliep de oorlog voor ons noodlottig. Een eensgezind vaderland met een sterke weêrmacht zou in dezen tijd een beslissenden invloed hebben kunnen uitoefenen, nu werd niets dan smaad ons deel. In 't begin van den oorlog nam Engeland 200 onzer koopvaardijschepen. St. Eustatius met 130 rh'kbeladen koopvaarders, ter waarde van 40 millioen, viel in 's vijands handen. Demerary, Berbice en Essequebo gingen verloren, evenals Negapatnam. De Kaap, Ceylon en Java werden door de Franschen bewaard. Onze 100 oorlogsschepen waren onbruikbaar. Toen de oorlog een halfjaar geduurd had, werden eindelijk 7 schepen onder Zoutman in zee gebracht, om de koopvaardijvloot naar de Oostzee te geleiden. Bij de Doggersbank ontmoette hij Parker met een sterkere vloot, doch Slag bij de daar Zoutman en de zijnen met oud-vaderlandsche D°8l8781bank dapperheid streden, moesten de Engelschen afdeinzen, hoewel ook onze vloot moest terugkeeren. Ze bleef het verdere van den oorlog meest binnengaats; zelfs de vereeniging van onze vloot met de Fransche te Brest kon niet bewerkt worden. De Prins kreeg van alles de schuld, hoewel hh' steeds had aangedrongen op versterking van de vloot. Toch 200 wilde Engeland wel vrede sluiten, doch de anti-stadhouderlijke partij, het belang harer partij boven dat van het land stellende, wenschte zonder Frankrijk geen vrede. Men liet zich echter onnoozel door de Franschen misleiden. Dezen sloten zonder ons Vrede *n vrede te Versailles, waarop wij moesten berusten in den vrede van Parijs (1784). Engeland behield Negapatnam en kreeg vrije vaart op de Molukken. Het behandelde ons nog al genadig, om ons niet voorgoed in Frankrijks armen te drijven. y p ... , Gedurende den oorlog waren de partijen steeds 'scherper tegen elkaar over komen te staan. De Democraten, die na 1747 van Oranje niets meer verwachtten en waartoe velen behoorden, die geen lid van de staatskerk waren en daarom van staatsambten uitgesloten, hadden zich krachtig georganiseerd en liepen nu met de Staatsgezinde regenten storm tegen het stadhouderschap. De leiders der Democraten waren in Holland Van Berkel, pensionaris van Amsterdam, De Gijselaer, pensionaris van Dordrecht en Zeeburgh, pensionaris van Haarlem. In Utrecht, van ouds een centrum der democratie, was Ondaatje de leider, in Overijsel Van der Capellen tot de Poll, in Friesland Van Beijma. Zij wenschten, dat de vroedschappen door de burgerijen zouden worden gekozen, of dat deze ten minste een beslissenden invloed zouden oefenen. Een der voornaamste aanvoerders der Staatsgezinden was Bendorp, burgemeester van Amsterdam. Zijn partij wilde de stadhouderlijke macht beperken, om de regentenheerschappij te versterken. Van invloed der burgerij op de vroedschappen wilde ze niet weten. Met de Democraten samen werden zij Patriotten genoemd. Tegenover hen stond de Oranjepartij. De natuurlijke leider dezer partij was de Prins, van wien echter geen leiding Uitging. Brunswijk zag de regenten te veel naar de oogen en Bentinck stond vierkant tegenover den dikken hertog, die ook het vertrouwen van prinses Wilhelmina niet bezat. De prinses was veel energieker dan haar gemaal, doch kon ook geen beweging in de partij krijgen. Niemand onder de Prinsgezinde leiders begreep helaas de beweging. Van hervormingsgezindheid was bij hen dus geen sprake. 201 § 81. OVERWINNING EN NEDERLAAG DER PATRIOTTEN. (I.) Daar de groote meerderheid des volks nog OranjeBrunswijk gezm(j Was, begon men zijn eerste aanvallen te richten op Brunswijk. Hem werd de slechte toestand van leger en vloot geweten en de politieke kranten, die in 't begin van den 4den Engelschen oorlog voor het eerst verschenen, vielen hem heftig aan. De voornaamste kranten waren in dezen tijd, van de patriotten: de Post van den Nederrijn, de Courier van Europa en de Politieke Kruyer; van de prinsgezinden: de Ouderwetsche Nederlandsche Patriot. Amsterdam drong op verwijdering van den Hertog aan en deze moest zich naar Den Bosch, waarvan hij gouverneur was, terugtrekken (1782). Lastig werd zijn positie, toen er moeilijkheden met T*Sf J°ze^ H ontstonden. Deze was door den dood zijner moeder (1780) beheerscher der Oostenrh'ksche landen geworden en dus ook van België. Overtuigd van de machteloosheid der Republiek, eischte hij opheffing der Barrière, waaraan de Staten-Generaal tegen hun zin voldeden. Daarna wilde hij afstand van Maastricht en opening der Schelde. Toen hieruit oorlog dreigde *te ontstaan en de zwakheid van ons leger duidelijk bleek, werd aan Brunswijk de schuld gegeven. Hij was tevens maarschalk in Oostenrijkschen dienst en daardoor was zijn positie wel wat dubbelzinnig. De Patriotten maakten de acte van consülentschap openbaar, waarop de „dikke Hertog" het land verliet, na zijn waardigheden te hebben neergelegd (1784). Verdrag van D°or bemiddeling van Frankrijk kwam er met Fontaine- Jozef II een verdrag te Fontainebleau tot stand bleau. (1785), waarbij hij zich voor 9Va millioen liet afkoopen. Frankrijk betaalde 4Va millioen en zou daarvoor een paar oorlogsschepen van ons in ruil ontvangen, die in Harlingen gebouwd werden. Toen men ze echter gereed had, kon men ze niet in zee krijgen, zoodat ze weer gesloopt werden. Lilloo en Liefkenshoek moesten wij afstaan. Nu sloot Franrijk met ons een of- en defensief verbond, het ideaal der Patriotten. Intusschen waren de patriotten hun aaval op den Prins be¬ gonnen. 202 In de eerste periode tot 1787 waren het vooral de Naar^de leer werken van Montesquieu, waarnaar men zich van /™ s' een voorstelling had gevormd van de verhouding der Staatsmachten. Naar zijn leer der „trias politica", die de Wetgevende, de Uitvoerende en de Rechterlijke macht van elkaar scheidde, zou ook hier gehandeld worden. Den Stadhouder moest zijn aandeel in de Wetgevende en Rechterlijke macht ontnomen worden, om hem de Uitvoerende macht als dienaar der Staten (naar de opvatting der Staatsgezinde regenten) of als dienaar van het souvereine volk (naar de opvatting der Democraten) te laten. In Holland, waar de Patriotten een groote macht Aanvallen vormden, begon men den Prins in 1783 het recht °P j^, van recommandatie d.i. het recht om aanbeveling te doen voor de dubbeltallen, waaruit de schepenen gekozen werden, te ontnemen. Ook de keuze der schepenen en burgemeesters werd hem ontnomen, evenals het recht, om een- Hoogen Krijgsraad samen te roepen. In Utrecht, Overijsel en Gelderland wilden de Patriotten afschaffing der regeeringsreglementen, in Overijsel invloed van de gemeensmannen op de regeering en in Friesland beperking van de macht van den „premier", een vertegenwoordiger des Prinsen, door wiens invloed vele ambten werden vergeven. Om een macht te bezitten, waarmee men desnoods rij orpsen. dwmgend ^on optreden, werden op vele plaatsen op advies van Van der Capellen tot den Poll, wiens programma de Patriotten over 't algemeen volgden, vrijkorpsen opgericht. Ze bestonden uit burgers, die hun eigen officieren kozen. De schutterijen, meestal door oranjegezinde officieren aangevoerd, vormden den steun voor de stadsregeeringen en het leger gehoorzaamde den Prins. In 1783 werden de vrijkorpsen vrij algemeen. Het gemeenschappelijk uitgangspunt bracht de ^na^naa^"8 Parotten van verschillende provinciën tot gezamenlijk handelen. Reeds in 1783 sloten de „Vaderlandsche regenten" uit verschillende gewesten zich aanéén te Amsterdam en stelden een vast partijbestuur aan. Wel waren ze het lang niet met elkaar eens, maar naar buiten bleek daar weinig van. Te Utrecht werd in 1784 de eerste algemeene vergadering van schutterijen en genootschappen van wapenhandel 203 gehouden. Zn' verbonden zich in 1785 door een acte van verbintenis, welk voorbeeld in het volgend jaar door de Vaderlandsche regenten werd gevolgd. Zoo was er eenheid in de agitatie, die door requesten levendig werd gehouden. Onder leiding der drie pensionarissen werd nu de De Prins aanval op den Prins in Holland voortgezet. Bruns^^Uand"* nad moeten wijken; de raadpensionaris Van Bleiswijk, een man met weinig karakter, moest de drie volgen of heengaan. Het Oranjegezinde volk werd geplaagd en verdrukt, het Wilhelmus, als een verdachte deun, verboden, de oranjekleur eveneens, Met gevangenisstraf en geeseling werden de overtreders gestraft. (B. v. Kaat Mossel, door Bilderdh'k verdedigd.) Om te voorkomen, dat de Prins een staatsgreep deed, ontnamen de Staten den Prins het bevel over het garnizoen in Den Haag. Gebelgd over dezen inbreuk op zijn rechten, verliet hij Den Haag, om zich na eenig rondtrekken op het Loo een daarna te Nijmegen te vestigen. De Patriotten waren nu in Holland geheel de baas. Toch begonnen nu hun kansen te dalen. § 82. OVERWINNING EN NEDERLAAG DER PATRIOTTEN. (II.) Er was steeds groot verschil van opvatting geDe bondge- weest tusschen de Staatsgezinde regenten en de nooten gaan Tjemocraten. Nu het stadhouderschap van alle uiteen. macht beroofd was en de vernieuwing der staatsinstellingen aan de orde kwam, werd dit zeer duidelijk. In Utrecht, waar men samen de stadhouderlijke macht vernietigd had, maakten de Democraten zich van de vroedschap meester en verdreven de Aristocraten. Dezen, nu begrijpende, dat de. ondergang van het stadhouderlijk gezag ook het einde van hun macht beteekende, zochten aansluiting bij den stadhouder. De Hollandsche Patriotten waren bevreesd voor het oprukken van 's Prinsen troepen naar hun provincie en zochten naar een gelegenheid, om den kapitein-generaal te schorsen. Zij venden De ka itein ^e *n ^e £eDeurtenissen in Gelderland. Daar hadgeneraal door °-en °"e staten het rondloopen met requesten, Holland ge- waarin de leer der volkssouvereiniteit gehuldigd schorst. werd, verboden. De steden Elburg en Hattem, waar de Patriot Daendels veel invloed had, weigerden 204 dit besluit af te kondigen en tevens een schepen in den raad toe te laten, die door den Prins benoemd was. Daarop verzochten de Staten den Prins er troepen heen te zenden. De Patriotten hadden de steden in staat van verdediging gebracht, doch hun moed was niet groot; er werd niet gevochten, doch de stadjes werden eenvoudig bezet. Op 't bericht hiervan schorstén de Staten van Holland den Prins als kapitein-generaal en ontsloegen de soldaten, ter hunner repartitie staande, van den eed van gehoorzaamheid aan den Prins. Ze benoemden een Commissie van defensie, welke "en^zich3' ^ bevel op zich nam over de troepen, die ze op hun grenzen samentrokken. Ook zonden ze tot steun vrijkorpsen naar Utrecht, want een nederlaag der Utrechtsche Democraten zou de meerderheid in de Staten-Generaal doen omslaan en voor Holland noodlottig zh'n, te meer, daar; de Prinsgezinden -zich in Holland begonnen te versterken. Bentinck van Rhoon, en Gh'sbert Karei van Hogen dorp bewerkten de opDe Oranje- richting van Oranje-sociëteiten en Oranje-vrijpartij begint corpsen en zochten samenwerking met de gelijkzich te orga» gezinden in Zeeland, onder leiding van Van den niseeren. Spiegel. Zij werden krachtig gesteund door den Engelschen gezant Harris, die van 't herstel der Oranjepartij aansluiting bij Engeland in de buitenlandsche politiek verwachtte. De Staatsgezinde regenten namen nu in Amsterdam en Rotterdam maatregelen tegen de democraten, doch werden door dezen met geweld uit de stadsregeering gedrongen. Ondertusschen stond de Prins bij Amersfoort, den 'p8'wachtende op bevel der Staten-Generaal, om met het leger op te treden. Dat bevel kwam echter niet en op eigen gezag handelen, lag niet in Willems karakter. Bovendien was hij voor niets zoo bevreesd, als voor onwettig optreden. Daarbij kwam nog, dat de Pruisische koning Frederik II, bevreesd voor aansluiting van Frankrijk bij Oostenrijk, hem steeds den raad gaf, de Patriotten, Fra'nkrijks bondgenooten, te ontzien. Bleef de Prins aldus een afwachtende houding de Yr"a ^ aannemen> n^ alzoo zijn vrouw, -Prinses Wilhel- mina. Op raad van enkele voorname Oranjemannen begaf zij zich naar den Haag, om door haar tegenwoordigheid, zoo mogelijk, een tegenomwenteling te bewerken. Bij 205 Haastrecht werd zh' door eenige vrh'corporisten tegengehouden, waarop de Commissie van defensie haar verzocht, niet verder te gaan. De Staten keurden deze handelwijze goed (1787). De diep beleedigde Prinses beklaagde zich bh' haar broeder, Frederik Willem II, die in 1786 koning van Pruisen was geworden en Frankrijk minder ontzag. Integendeel, hij zocht onder invloed van zijn minister Hertzberg aansluiting bij Engeland, waarbij de Republiek een onmisbaren verbindingsschakel in^eTïand vormo-e. Engeland beloofde hem te helpen, als Frankrijk iets voor de Patriotten deed. Frederik Willem liet nu een schitterende voldoening vragen en toen Holland weigerde, ze te geven, trok de Hertog van Brunswijk met 20000 «man ons land binnen. Het leger der Patriotten moest .natuurlijk wijken. Alleen scheen Amsterdam zich te zullen verzetten, doch toen Franrijk openlijk verklaarde, niet te hulp te zullen komen, gaf ook deze stad het in October op. Overal werden de Pruisen met Oranje-boven begroet. Men D S voelde het smadelijke niet van het gewelddadig der hersteld mgr"Pen van den vreemdeling. Bij de Oranjemannen zoowel als bh' de Patriotten was het nationaal gevoel afgestompt. De leiders der Patriotten verloren hun betrekkingen, de vroedschappen werden veranderd, de Commissie van defensie en de vrijcorpsen afgeschaft en de Prins werd in al zijn waardigheden hersteld. § 83. HERSTEL EN ONDERGANG VAN HET STADHOUDERSCHAP. (I). Van de Nadat het stadhouderschap hersteld was, zag men Spiegel. om naar iemand, die leiding aan het nieuwe bewind kon geven. Van Bleiswijk had zich onmogelijk gemaakt. In zijn plaats werd nu L. P. van de Spiegel, raadpensionaris van Zeeland, benoemd tot raadpensionaris van Holland. Hy' was bij de restauratie op den voorgrond getreden en was een man van veel kunde, eerlijkheid en gematigdheid. Zijn eerste zorg was, den nieuwe toestand te bevestigen. Daartoe werd in alle provinciën van alle regenten en ambtenaren een eed gevergd, waarbij zij moesten zweren om den regeeringsvorm, zooals die De eed ^°en Des^ond, met het stadhouderschap en kapiteingeneraalschap als noodzakelijk bestanddeel, te zullen handhaven. 206 In de buitenlandsche politiek wed de alliantie met er on en. j?ran]£rijk losgelaten en met Pruisen en Engeland beide een verdedigend verbond gesloten, waarbij ze beloofden den regeeringsvorm hier te zullen handhaven. Een paar maanden, nadat men zich aldus onder voogdij van twee buitenlandsche machten had gesteld, sloten de Gewesten een Acte van Garantie, een Eeuwig Edict in stadhouderlijken zin. Hierbij beloofden zij elkaar over en weer de hooge waardigheden van den stadhouder en kapitein-generaal, zooals die Acte van m ^747 eii'1766 waren omschreven en aanvaard, te zullen handhaven als een onmisbaar deel van de constitutie van den geheelen Staat (1788). Zoo was ten minste de kans voor inmenging van het buitenland eenigszins beperkt. Evenwel waren de eed en de acte groote hinderpalen' op den weg naar hervorming onzer staatsinstellingen, daar zij gericht waren op handhaving van het bestaande. De toestand der financiën was na den 4den En- ! ^1 gelschen oorlog zeer slecht. Zeeland klaagde over [gels plannen. ? . te zware belasting, Friesland eveneens. De regeling der quoten, nog dateerend uit den tijd van het Bestand, was inderdaad door verplaatsing der welvaart onbillijk geworden. Een nieuwe regeling, waarbij Zeeland van 9 op ± 4 % en Holland van 59 op 62 % gesteld werd, kwam na veel gehaspel in 1792 tot stand. De O.-I. Compagnie werd door staatsgeld op de been gehouden, het octrooi der W.I.-Compagnie echter in 1791 niet meer verlengd en haar bezittingen en schulden door de Staten-Generaal overgenomen; een Raad voor koloniale zaken zou voortaan het bestuur voeren (1792). Omtrent een hervorming van het leger en de vloot kon geen overeenstemming worden verkregen: de samensmelting der admiraliteiten mislukte; pogingen om de minderheid in de Staten-Generaal aan de meerderheid te onderwerpèn, eveneens. Ten opzichte van het buitenland veroorzaakte een ^ifl 'D opstand in België ons eenige moeite. Jozef II, de illuminaat, die de historisch geworden toestanden in zijn rijk al te haastig naar het model eener, overeenkomstig de wijsbegeerte van Voltaire gevormde, staatsidee wilde vervormen, "had in België het Bestuur gecentraliseerd, door een school te Leuven getracht de geestelijkheid te moderniseeren en eindelijk heel België willen ruilen voor Beieren. Gekrenkt 207 in hun gehechtheid aan de privileges, in hun godsdienstzin en hun ontwakend nationaliteitsgevoel, waren de Belgen opgestaan en hadden de Republiek uitgeroepen. Er was sprake van, den tweeden zoon van Willem V tot stadhouder te verheffen. Toen Jozef II echter stierf en zijn opvolger toegaf, keerden de Belgen ^ « i in gehoorzaamheid aan den Habsburger terug. De Revolutie. „' , ... Grooter waren de gevaren, die ons weldra van Frankrijk bedreigden. Daar was de Fransche revolutie uitgebarsten. Hoewel het leenstelsel met zijn gevolgen zoo goed als verdwenen was, de lijfeigenschap geheel afgeschaft en de landbouwer vrh' en meestal eigenaar van den grond, de burgerij welvarende, de adel, hoéwei' machtig, toch geen staatkundige beteekenis meer had, de machtige ambtenaren des konings bijna allen van lagere geboorte, en de geestelijkheid zeer vrij zinnig was, zoodat de toestanden in Frankrijk beter waren dan ergens elders in Europa, ons land en Engeland misschien uitgezonderd, hadden toch de revolutionnaire ideeën nergens meer invloed gehad dan juist daar. En niet onder het arbeidende volk, dat als overal elders in Europa onder zwaren druk leefde, maar vooral onder den ontwikkelden rijken burgerstand. De Christelijke Kerk gaf geen leiding meer aan de geesten. Het Deïsme van Voltaire redeneerde alle openbaring weg. Het materialisme van d'Alembert en Diderot loochende de onsterfelijkheid der ziel en het onderscheid tusschen goed en kwaad. Rousseau, de groote apostel der Revolutie, verkondigde zijn opvattingen in het „Contract Social" of het maatschappelijk verdrag. Hij zocht, daar de mensch van nature goed was, de oorzaak van het bederf in de inrichting van den Staat. De overheid regeert volgens hem niet bij de gratie Gods, maar is de verantwoordelijke en naar eigen goedvinden afzetbare zaakgelastigde van het volk. De volkswil, dat is de wil van de numerieke meerderheid, is alvermogend en onfeilbaar en bepaalt, wat_godsdienst, zedelijkheid en recht is. Alleen de wet, die de mensch zelf gemaakt heeft, is bindend. De volksoppermacht kan nooit vervreemd worden. Alles moet niet alleen voor, maar ook door het volk gebeuren. Deze theorie werd niet maar als ideaal voogesteld, maar als rechtsbeginsel geponeerd. Wie iets gevoelde voor het heilige recht, moest onmiddellijk streven naar de toepassing dezer ideeën. 208 § 84. HERSTEL EN ONDERGANG VAN HET STADHOUDERSCHAP. (II.) Onder inwerking dezer denkbeelden veranderde het rechtsbesef van het volk; de geringste onbillijkheid wekte de grootste verontwaardiging. Daar het volk in Frankrijk geen deel nam in het bestuur, zooals in Engeland, vonden de theorieën daar geen rem in de prakth'k. Oppervlakkige historiekennis belette bovendien de waarheid der mooie sofismen te onderzoeken, van welker consequentiën men geen flauw begrip had. Daarbij maakte de sterke centralisatie, die in Frankrijk reeds lang bestond, een snelle overwinning mogelijk. Die overwinning begon in 1789, toen de Staten-Generaal te Parijs samenkwam en de schrille tegenstelling tuschen de gedroomde toekomst en de bestaande werkelijkheid, vol gebreken, aan het licht trad. Het koningschap werd afgeschaft, de koning ter dood verwezen en aan Pruisen en Oostenrijk, die gepoogd hadden de monarchie te redden, den oorlog verklaard. In 1792 veroverden de Franschen Zuid-Nederland en in 1793 deden ze ook ®°rl°8 ™et Willem V in den revolutionnairen ban en trokken op aansporing der verbannen Patriotten ons land binnen onder aanvoering van Dumouriez, vergezeld door Daendels. Van Bijlandt gaf Breda met 1600 man en 360 kanonnen lafhartig over aan 1000 Franschen, Von Kropff verdedigde met 80 man dapper De Klundert, maar sneuvelde, Geertruidenberg gaf zich na enkele dagen' over, terwijl baron Van Boetzelaar zich ferm handhaafde in de in puin geschoten Willemstad. Ook het Hollandsch Diep werd goed vededigd; de Franschen konden niet verder. Door het opdringen der Oostenrijkers moest Dumouriez terugtrekken en hij liep tot de Oostenrijkers over. (1793). Als voorstander van de constitutioneele monarchie wilde hh' tegen de Conventie, die Lodewijk XVI had onthoofd, optreden. Toen dit ondoenlijk bleek, verloor hh' den slag bij Neerwinden, De bondgenooten, Oostenrijk en Engeland, wierpen nu de Franschen terug. Onze troepen, ofschoon slecht georganiseerd, streden op sommige punten niet moed: de erfprins nam o.a. Charjeroi, doch de Franschen drongen opnieuw op, versloegen de Oostenrijkers bij Fleurus (1794) en drongen onder Pichegru nogmaals ons land binnen. Gelukkig was het schrikbewind in Parijs gevallen en de reactie-daar reeds inge- 209 treden. Daardoor werden wij voor het ergste bewaard. Slechts op herhaald aandringen. der Patriotten ging Pichegru er in 't begin van 1795 toe over, ons land verder binnen te dringen. De Patriotten hadden in vele steden „revolution- IJg Prins vertrekt naire commité s" opgericht, om een omwenteling te bewerken, ten einde de Fransche broeders als bondgenooten te ontvangen. De* prins, ten einde raad, besloot, het land te verlaten. Van Scheveningen vertrok hij naar Engeland. Dat maakte de paniek volkomen. De jonge Prins Frederik, tweede zoon des stadhouders, wilde zich tot het uiterste verzetten. Zijn vader verbood het. De Staten van Utrecht hadden zich reeds bij verdrag overgegeven. De verdediging, in '93 nog tamelijk goed, wate na den veldtocht in België geheel in de war. De Franschen hadden weldra het geheele land in bezit. De eens zoo roemrijke Republiek der 7 Vereenigde Nederlanden De val stierf een smadelijken, roemloozen dood. De patriotten, die nu het heft in handen kregen, waren niet meer de mannen van '87. Ze hadden in Frankrijk kennis gemaakt met de Revolutie en wenschten nu niet meer een soort van grondwettig herstel of verbetering van de Unie, maar een radicale staatshervorming naar de idealen van Rousseau. Zn' noemden zich nu Bataven, een naam, die herinnert aan hun zucht, om zich bij de natuurtoestanden aan te sluiten en met de bestaande cultuur zoo weinig mogelijk te rekenen. § 85. O.-I. COMPAGNIE. De O.-I. Compagnie ging met de RepublieK te O^j1 a1SCjeC gronde. Toenemende gebiedsuitbreiding eischte steeds kostbaarder bestuur, zonder dat de inkomsten veel toenamen; de ambtenaren werden slecht beloond en hielpen zich zelf door morshandel (in goederen aan de Compagnie ontstolen), stille winsten (uit handel in verboden waar), het laten verrichten van onbetaalde heerendiensten en het aannemen van geschenken. Straffen hielpen niet: het geheele corps was door bederf aangetast. Zoo keerde de Gouverneur-generaal Van Hoorn met 10 millioen huiswaarts, hoewel zijn salaris in de 4 jaren van zh'n bewind slechts ƒ100.000 bedroeg. Om de winsten onder de kleine groep aandeelhouders 'tan buuren, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk). 14 210 te houden, werd het aandeelenkapitaal nooit vergroot, maar met geleend geld gewerkt, waaruit soms winst werd betaald, terwijl er verlies te boeken viel, om zoo crediet op te houden. De Staten eischten voor verlenging van het monopolie steeds grooter som: b.v. in 1700 3 millioen, in 1742 3 % van de winst. De schuld der Compagnie was ± 80 millioen, doch zonder dat de aandeelhouders het wisten. De eerlijke Gouverneur-Generaal Zwaardekroon Zwa«dekro°n trachtte door bevordering van de koffiecultuur (1/ZU— ). en kej. tegengaan der knoeierijen den toestand in Indië te verbeteren. Moedeloos trok hh' zich echter op zijn landgoed terug. In zijn tijd begon ook reeds de moeilijkheid met de Chineezen, die bij duizenden uit China emigreerden en waarvan velen in Indië rijkdommen verwierven, doch anderen de buitenposten op Java lastig vielen en als roovers rondzwierven. Om van deze plaag bevrijd te worden, wilde men allen, die geen middel van bestaan hadden, oppakken en naar China terugzenden of naar Ceylon verbannen. Een Chineezenopstand dreigde. Gouverneur-Generaal Valckenier wilde zich wel van hen ontdoen en de bevolking van Batavia, zh'n wensen voor een bevel nemend, vermoordde bh'na alle Chineezen in de stad. Van Imhoff, lid van den Raad van Indië gaf Valckenier de schuld, doch deze zond Van Imhoff gevankelijk naar het vaderland, waar hij echter inmiddels tot Gouverneur-Generaal benoemd was. Valckenier werd nu gevangen gezet, doch stierf, voor de zaak voldoende onderzocht was, na 9 jaren preventieve hechtenis, waarop het proces in den doofpot ging. Zulk een corruptie heerschte er in onze Oost. Van Imhoff (1743—'50) vestigde zich op Buitenzorg en bedwong den Chineezenopstand op Midden-Java. De Vorst van Mataram had zich éérst met de opstandelingen verbonden, doch moest later door ons geholpen worden. Hij moest Java's Oosthoek, Soerabaja, Djapara, Rembang, Pekalongan en Tegal aan ons afstaan (1746). De broeder van den Vorst begon een opstand, waarop het geheele rijk aan de Compagnie kwam, die er in 1755 de leenstaten Soerakarta en Djokjakarta uit vormde. De 4de Engelsche oorlog bracht den slechten toestand van de Compagnie aan het licht. Zij moest uitstel van betaling vragen, doch kon zich na den oorlog niet weer herstellen. In 1791 vertrok een commissie naar Indië om den toestand te onder- 211 zoeken. Voor zij gereed was, Viel de Republiek. De meeste koloniën geraakten in handen van Engeland, 't Bestuur over de rest werd opgedragen aan een Commité tot de zaken van den Oostindischen Handel en Bezittingen. Later kwam het aan een Raad van koloniën. Bezittingen en schulden kwamen aan den Staat. Het laatste octrooi eindigde 1 Jan. 1800. .VIde Tijdvak. De Fransche tijd. — Een tijd van proefnemingen en mislukkingen. (1795—1813) § 86. VESTIGING VAN DE EEN EN ONDEELBARE REPUBLIEK. Onder leiding van de commité's-revolutionaire Voorloopige werden in de steden van Holland op het voorbeeid Bestuursver* yan Amsterdam en met steun dér Franschen en Bataven, schout, schepenen en vroedschap afgezet en vervangen door provisioneele vertegenwoordigers van het Volk. Afgevaardigden dezer nieuwe colleges kwamen te 's-Gravenhage samen en namen de plaats der Gewestelijke Staten in. Zoo ging het ook ongeveer in de andere Gewesten. Tot afgevaardigden naar de Staten-Generaal koos men' nu eveneens overtuigde Bataven. Behalve, dat Drente en Brabant in '96 ook afgevaardigden zonden, veranderde er in de samenstelling van dit college niets. Elke provincie had één stem, belangrijke besluiten moesten eenparig genomen worden. In de Staten van Holland werden onder leiding van Pieter Paulus de Ridderschap, het Stadhouderschap en het Raadpensionarisschap afgeschaft en het platteland toegestaan, zich in de Staten te vertegenwoordigen. Ook werd er hoofdelijk gestemd en zou de gewone meerderheid beslissen. Een klinkende verklaring van de rechten Van den mensch en van de volkssouvereiniteit werd afgekondigd. De Staten-Generaal hadden eerst onze verhouding De vernieuwde Frankrijk, te regelen. De eischen der regeering raaT'tofT te Parys waren buitensporig hoog. Onze af geMaart 1796. vaardigden aldaar durfden er niet op ingaan. Daarop kwamen twee leden van het Fransche Uitvoerend Bewind in Den Haag, om de zaak te regelen. Daar 213 Frankrü'k zelf nog in allerlei moeilijkheden zat, deed het wat water in den wijn. In Mei 1795 werd bij het Haagsche Verdrag de rekening aldus vereffend. Wjj moesten 100 millioen gulden oorlogskosten betalen, tot aan den algemeenen vrede 25000 Fransche soldaten in ons land onderhouden en Staats-Vlaanderen, Staats-Limburg en Staats-Gelre afstaan, terwijl Vlissingen door Fransche troepen zou bezet worden. De Franschen kregen vrije vaart op onze rivieren en men waarborgde elkaar het koloniaal bezit. Wij moesten met hen een of- en defensief verbond sluiten en het Fransche papiergeld, dat weinig waarde meer had, als betaalmiddel aannemen. Voor deze zware opofferingen werd de Bataafsche Republiek erkend. Nu kwam de vaststelling van den regeeringsvorm Reglement op aan de orde. Dit was de taak van het Souvereine de anonale y0]jj. en ju naVolging van Frankrijk zou hier een erga ering. jjaypnaje Vergadering worden saamgeroepen. Een reglement, dat de wh'ze der verkiezing en de bevoegdheid er van vaststelde, werd door de Staten-Generaal ontworpen. Bij de discussie over dit Reglement kwam een scherp verschil aan het licht tusschen Holland en Utrecht, die de eenheid voorstonden en Zeeland en Friesland, die, bevreesd voor de overheersching van Holland, de zelfstandigheid der gewesten wilden handhaven. Groningen, Overijsel en Gelderland stonden er tusschen in. Orider pressie van Frankrijk gaven Friesland en Zeeland toe. Het land werd nu verdeeld in 126 districten van 15000 zielen, die weer onderverdeeld werden in grondvergaderingen van 500 zielen. Stemgerechtigde burgers van 20 jaar en ouder kozen kiezers, die de representanten aanwezen. De aanhangers van het oude regime werden door een politieken eed uitgesloten. De theorie der volkssouvereiniteit belette dus niet, het grootste deel van het Souvereine Volk zh'n rechten te ontnemen. Toen 1 Maart '96 de Nationale Vergadering bijeen lste Nationale kwam werden de Staten-Generaal ontbonden. In V ersaderins. deze Nationale Vergadering was het vooral de vraag, in hoeverre de Staat één en ondeelbaar of bondgenootschappelijk zou zijn, die de partij groepeering beheerschte. De Unitarissen wilden een sterk centraal gezag met weinig zelfstandigheid der gewestelijke besturen, de Foederalisten juist het omgekeerde, terwijl de Moderaten dan eens de Unitarissen 214 in 't gevly kwamen, b.v. bij het amalgama der provinciale schulden, dan weer de Foederalisten, zoodat zij feitelijk de positie beheerschten. Bij alle drie partijen had men Demoeraten en Aristocraten. Pas in de 2de Nationale Vergadering had deze tegenstelling invloed op de partij verdeeling. De Moderaten en Foederalisten waren in de Vergadering het talrh'kst en dus ook in de commissie van 21, die benoemd werd, om een ontwerp-constitutie te maken. Dit werd dan ook in den geest der Moderaten opgesteld en door de Nationale Vergadering aangenomen, doch door het volk in de grondvergaderingen verworpen. Acht dagen te voren (1 Augustus '97) was reeds een tweede Nationale Vergadering ge^v* ^ai*°!ia^e kozen volgens het Reglement. Hierin waren de gematigden minder , sterk. De Nationale Vergadering schreef een generale belasting uit, doch ondervond hevigen tegenstand bij de Gewesten. Toch zou men dezen tegenstand wel gebroken hebben, hadden niet de heftige Unitarissen, bevreesd, dat de omwenteling te conservatief zou verloopen, met geweld ingegrepen, onder invloed van de gebeurtenissen in Frankrijk. Onder invloed van den Franschen gezant Delacroix werd Midderigh tot president Revolutionair der Nationale Vergadering gekozen. In deze hoe^^de'heid* danigheid had hh' de beschikking over het garnizoen in Den Haag. Den 22sten Januari werd de vergaderzaal met soldaten bezet, 6 leden in huis opgelicht, 22 andere leden voor het begin der zitting gevangen genomen, daarna van de andere een eed gevorderd van onveranderlh'ken afkeer van het stadhouderlijk Bestuur, het Foederalisme, de Aristocratie en de Regeeringloosheid; 10 leden weigerden en werden verwijderd. Twee dagen later vertrokken nog 29 leden, meest voorstanders van de beginselen der eenheid, gebelgd over het onwettig optreden der minderheid. De rest, 126 — (6 -f 22 -f 10 -f 29) = 59 in getal, zette nu met geweld de zaken naar zijn hand, zich niet storende aan de meerderheid, die toch eigenlijk de volkswil uitdrukte, naar hun eigen theorie. Een commissie van 7 leden werkte nu uit, wat Delacroix ze had voorgelegd en dit ontwerp-constitutie werd aangenomen. G ldd d ^6 mm0-erheid moest nu zien, de macht in handen en' te houden. De Commissie voor Buitenlandsche Zaken werd gevangen gehouden, eveneens 22 der representanten, 215 de sociëteiten der tegenstanders verboden; wie den eed weigerde, voor 10 jaar van zijn burgerrechten en 't recht om ambten te bekleeden uitgesloten. Agenten werden uitgezonden, om gewestelijke en plaatselijke Besturen te zuiveren van andersdenkenden; ook vele ambtenaren werden afgezet en door gunstelingen en vaak onbekwame vriendjes der bovendrijvende party vervangen. De regenten van voor '87 mochten hun woonplaatsen niet verlaten, hun goederen niet verkoopen en kwamen onder politietoezicht, evenals de 29 representanten, die de Nationale Vergadering hadden verlaten. Ze verloren hun stemrecht. Nu werden de grondvergaderingen van andersdenkenden gezuiverd. Wie voor 22 Januari '98 geen grondvergadering-had bijgewoond, werd het stemrecht ontnomen; commissarissen moesten van de kiezerslijst schrappen, wie de orde van zaken, ontstaan door de revolutie van 22 Januari, niet was toegedaan of zich zonder voldoende redenen aan den dienst des Vaderlands onttrok; ze moesten hoofd voor hoofd de stemgerechtigde burgers den bekenden eed afnemen: wie weigerde, verloor het stemrecht. Bij deze zuivering mochten zij de hulp der gewapende macht inroepen. Aldus geprepareerd, sprak-het „souvereine'volk" zich met ± 154000 tegen 11500 stemmen voor het ontwerp uit. Leger en marine hadden veiligheidshalve meegestemd en ongeveer 2/9 der ja-stemmen uitgebracht. Zoo kwam dan de lste constitutie in Mei 1798 tot stand. § 87. DE CONSTITUTIE VAN 1798. OORLOG MET ENGELAND. De eerste constitutie was een namaaksel van de Beginselen, parjjsche. Een sterke centralisatie (in Frankrijk sinds de dagen van Richelieu bestaande en dus nationaal en historisch, in ons land echter iets anti—nationaals en vreemds), passende bij de één en ondeelbare republiek, was het hoofdbeginsel. Aan het hoofd van den Staat stond het Ver-' tegenwoordigend Lichaam, gekozen in districten van 20000 zielen, die weer in grondvergaderingen van 500 Vertegen- zieien waren verdeeld. De stemgerechtigde burLichaam gers *n ^e grondvergaderingen kozen 1 kiezer, de 40 kiezers 1 representant. Op een bevolking van 216 ± 1,880,000 kwamen er toen 94 leden, die zich verdeelden in een lste kamer van 64 en een 2de van 30 leden. De lste kon de wetten voorstellen, de 2de ze aannemen of verwerpen. Uitvoer nd ^^voeren^ Bewind bestond uit 5 Directeu- Bewind" ren' biJ£estaan door 8 agenten. Het was geheel aan het Vertegenwoordigend Lichaam ondergeschikt. De leden er van mochten zelfs niet persoonlijk in de Kamers het woord voeren, maar moesten hun mededeelingen schriftelijk indienen. De Departementen, die in de plaats der vroegere taa¥ Bestaur' Gewesten kwamen, hadden geheel andere grenzen. Zoo bestond het departement van de Eems b.v. uit gedeelten van Friesland, Groningen en Drente. De besturen dezer departementen waren evenals die der gemeenten, geheel afhankelijk van het centraal bestuur. De geldmiddelen werden nationaal, een stelsel van algemeene gelyke belastingen zou worden ingevoerd. De Kerk zou ge-, scheiden zijn van den Staat. Democratisch In tneorie nuldiSde de Staatsregeling ook het De' mocratische beginsel der gelijkheid: Gelijkheid voor de wet, vrijheid van godsdienst, vrijheid van drukpers, recht van vereeniging, afschaffing der heerlijke rechten, werd geproclameerd. In de praktijk werd echter slechts aan een deel der bevolking invloed op het bestuur gegund. Aanhangers van het Stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeeringloosheid werden uitgesloten van het kiesrecht. Van het gedeelte, dat overbleef,'hadden de 20-jarige mannelijke Nederlanders het kiesrecht. Ze moesten echter belasting betalen en lezen en schrijven kunnen. De verkiezing was niet rechtstreeks, maar langs één trap. Vergeleken bij vroeger, had dus een veel grooter deel der bevolking invloed op het bestuur des lands, al maakte de felle partij regeering een echt democratisch bewind ook onmogelijk. De pas aangenomen Staatsregeling werd reeds dadelijk geschonden. Het Uitvoerend Bewind en de rest van de Nationale Vergadering besloten, zonder zich aan een verkiezing te onderwerpen, als Uitvoerend Bewind en Vertegenwoordigend Lichaam van de nieuwe Constitutie op te treden. ^DaendelsVan Daenrïels J°e£ ze echter uiteen met behulp der gewapende macht en deed de verkiezingen plaats 217 hebben. Zoo scheen er dan eindelijk eenige vastheid in het bewind te komen, wat ook zeer noodig was met 't oog op den loop van den oorlog met Engeland. Toen wh' ons in de armen van Frankrijk wierpen, Oorlog met dee}(jen we 00k jn den oorlog, die dit land met Engeland voerde. Wij waren vrijwel machteloos. De Oranjegezinden matrozen waren ontslagen en door ongeoefend volk vervangen; het Marine Comité kon wegens geldgebrek weinig beginnen. Vele koopvaarders vielen den vijand in handen, de koloniën Guyana, Malakka, Ceylon en de Kaap werden door de Engelschen genomen (1796). Ze hadden ze in naam van Willem V opgeëischt en dezen schriftelijk de teruggave beloofd, zoodra de kans voor hem keerde. Een vloot, bestemd naar West-Indië, onder admiraal De Winter, door de revolutie van luitenant-ter-zee tot bevelhebber opgeklommen, werd geslagen bh' Kamperduin en de admiraal gevangen genomen (1797). De vrede, die Oostenrijk in dit jaar met Frankrijk sloot, was van korten duur. Reeds het volgende jaar begon de 2de coalitie oorlog, waarin ook Rusland de Franschen en hun bondgenooten bestreed. In 1799 landden de Engelschen en Russen in Noord-Holland, nadat ze eerst onze vloot onder Story in de Vlieter hadden genomen. De bemanning en de officieren weigerden de Oranjevlag, die op de Engelsche vloot ,woei, te bevechten. Brune, de opperbevelhebber der Fransche troepen, gesteund door Daendels, wist bh' Bergen stand te houden en later bij Castricum een overwinning te behalen, waarna de vijand den strijd staakte, op voorwaarde, dat hij zich ongestoord mocht inschepen. Brune stond dit gaarne toe; de inval was mislukt. De Erfprins, die met een legertje bh' Lingen stond, moest weer aftrekken-; de onverstandige proclamatie van Willem V, die terugkeer tot den ouden toestand beloofde, wat bijna niemand wenschte, had de beweging niet bevorderd. De regeering in Den Haag had intusschen in 't geheim druk er over beraadslaagd, hoe ze op de voordeeligste wijze een overeenkomst voor zich met de Engelschen kon maken, zoo dezen wonnen. Nu Brune gezegevierd had, kon ze voorioopig gerust zijn. 218 § 88. DE EERSTE CONSTITUTIE ONUITVOERBAAR. DE TWEEDE CONSTITUTIE. De onbekwame party regeering bleek intusschen. De Constitutie de Constitutie niet te kunnen uitvoeren. Die taak onuitvoerbaar. . , ... „ .... was trouwens met genng, wyl men alles tegelyk overhoop had gehaald. Een algemeen belastingstelsel, door Gogel ingediend, bleef in de discussie steken; een nieuwe rechterlijke indeeling, door de grondwet voorgeschreven, is nooit ingevoerd, evenmin de wetboeken van burgerlijk recht en strafrecht; de financiëele scheiding tusschen kerk en staat werd verschoven. Behalve een reglement op de Burgerwacht (na den aanval in Noord-Holland) en een wet op het Lager Onderwijs in 1801 kwam er niets tot stand. Geen wonder, dat men algemeen naar verandering uitzag. Zelfs de meerderheid van het Uitvoerend Bewind verlangde naar wijziging der Constitutie, opdat vele bekwame mannen, .nu door den politieken eed uitgesloten, weer aan het staatsbestuur konden deelnemen. Daarbij was de toestand der financiën onhoud^FiMnxfêii** '3aar* ^e inkomsten waren tusschen de jaren n ' 1797 en 1802 geraamd op 30 a 33 millioen, de uitgaven op 70 a 80 millioen. Er was dus jaarlijks ± 40 millioen te kort. Daar het volgens de staatsregeling een geheiligde plicht was, te offeren op het altaar des vaderlands», hief men in 1797 8 % van het vermogen voor de vloot, in 1798 5 % van de inkomens van ƒ300—ƒ600; 10 % van de hoogere; daarenboven nog 4 % van alle bezittingen boven ƒ 500, waarvoor men schuldbekentenissen van 3V2 % kreeg. Buiten dit alles moest nog opgebracht worden 25 jaar lang 3 % van 't inkomen, om te dienen tot aflossing der leeningèn. In 1799 en 1800 hief men soortgelyke buitengewone belastingen, terwijl een gedwongen leening van 30 millioen het volgende jaar de financiëele ) : maatregelen bekroonde. Ook Frankrijk wenschte Verandering verandering. Daar was Bonaparte in '99 tot lsten consul verheven. Hij wenschte eenheid en een krachtig bewind. Wel was bij den vrede van Lunéville bepaald :X1801), dat hij zich niet met onze zaken mocht bemoeien, doch tevens kwam men daarbij overeen, dat wij een zoodanigen regeeringsvorm mochten aannemen, als ons gepast zou voorkomen. Drie leden van het Uitvoerend, Bewind ontwierpen nu 219 met den Franschen gezant een nieuwe Constitutie en riepen het volk op, om er over te stemmen. Het Vertegenwoordigend Lichaam werd uiteengejaagd. Het souvereine Volk verwierp echter met 52000 tegen 16000 stemmen de wet. Men rekende 2de nu echter, dat de ± 350.000'thuisblijvers voorConstitutie, standers waren en verklaarde de 2de constitutie aapgenomen (1801). Van volksinvloed op de regeering was nu geen sprake meer. De 5 leden van het vorig Uitvoerend Bewind benoemden 7 personen, die zich 5 mochten toevoegen. Deze 12 vormden het Staatsbewind, hetwelk met bh'na onbeperkte macht aan het hoofd van den Staat zou staan. Het Wetgevend Lichaam van 35 leden, dat slechts tweemaal 's-jaars enkele weken mocht samenkomen en waarvan 12 het woord mochten voeren, werd voor den lsten keer door het .Staatsbewind gekozen. Pas in 1803 kwam er een kieswet tot stand, waarbij kiezers, die een tamelijk groot bezit hadden, de keuze mochten doen. Een Nationaal Gerechtshof van 9 leden, door 't Staatsbewind mee benoemd, had de hoogste rechtspraak. Drie syndici, het Nationaal Syndicaat, bij dit hof aangesteld, ook hoofdzakelijk door het Staatsbewind benoemd, moesten toezicht houden op ambtenaren en colleges en, zoo deze de wetten overtraden, hen aanklagen bij het Nationaal Gerechtshof. De democratische partij regeering van 1798 veranderde aldus in een regeering van enkele personen. De Departementen, die hun oude grenzen terug kregen, mochten voorloopig hun eigen financiën hebben en moesten een deel in de algemeene kas storten. Was er te weinig, dan kwamen er Algemeene belastingen bij. Iedere gemeente of stad regelde haar eigen Bestuur onder goedkeuring van het Departementaal Bewind. De politieke eed werd afgeschaft; de gematigden kregen de overhand, vele ambtenaren werden weer in hun betrekking hersteld. Daendels nam echter zijn ontslag. § 88. ONS LAND ONDER HET STAATSBEWIND SCHIMMELPENNINCK. Over 't algemeen was men met den nieuwen van^he^v^lk^ ^oes*and nog a^ ingenomen. Men zag in Napoleon nog vrij algemeen den hersteller van den vrede, die dan ook in 1802 te Amiëns tot stand kwam. Wij kregen 220 onze koloniën terug, behalve Ceylon, dat Engelsch ens"1 kleef. Het Huis van Oranje erkende de Bataafsche Republiek en deed afstand van zijn rechten op het stadhouderschap en van zh'n goederen in Nederland; het kreeg door bemiddeling van Napoleon en Pruisen vergoeding in Duitschland en wel het bisdom Fulda en een paar abdijen, die geseculariseerd werden en de vrije rijksstad Dortmund, nu gemediatiseerd. In het vorige jaar had Willem V zijn aanhangers van den eed van trouw ontslagen. Voormalige Oranjegezinde regenten hielden samenkomsten in Den Haag (de staten van den Kneuterdijk). Velen besloten, den nieuwen toestand te aanvaarden; Van Hogendorp en anderen weigerden nog. m , Voor korten tijd herleefde de handel, doch reeds «veer oorlos °' in 1803 barstte de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk weer uit. Van neutraliteit was voor ons geen sprake; Frankrijk dwong ons tot een traktaat, waarbij wij een leger en vloot gereed moesten houden, om Napoleon te ondersteunen by zhn inval in Engeland. Onze koloniën gingen weer verloren; de staatsschuld steeg tot ruim 1100 millioen. De gezamenlijke staatsinkomsten konden juist de rente dekken. Het Staatsbewind, op zich zelf reeds verdeeld en krachteloos, kon bij zulk een slechten finantiëelen toestand Napoleon niet krachtig ondersteunen. Om ons land beter te kunnen exploiteeren, besloot Napoleon, die in 1804 Keizer der Franschen was gewor* den, hier een eenhoofdig Bewind te vestigen. Hij gelastte R. J. Schimmelpenninck, gezant te Parijs, een nieuwe grondwet te ontwerpen. Staatsbewind en Wetgevend Lichaam vereenigden er zich mee en een volksstemming, waaraan slechts 14000 gerechtigden deelnamen, hechtte er haar zegel aan. Constitutie Napoleon gaf ons aldus onze 3de Constitutie (1805). Aan het hoofd, van het Bewind kwam een Raadpensionaris te staan, voor den tijd van 5 jaar benoemd. Buitenlandsche zaken, finantiën, leger en vloot waren in zijn hand. Hij had de volle Uitvoerende Macht en het initiatief tot de Wetgevende. Een Wetgevend Lichaam van 19 leden, door de departementale besturen gekozen, kon beraadslagen over ontwerpen, die de Raadpensionaris het voorlegde en mocht daartoe tweemaal 's jaars enkele weken samenkomen. Een Staatsraad van 5—9 leden en 5 Secretarissen van Staat, door 221 Schimmelpenninck benoemd, stonden hem ter zijde. Hij benoemde alle ambtenaren. Feitelijk was dus de monarchie ingevoerd. Alleen de erfelijkheid ontbrak er aan. Dat men vertrouwen had in de gematigdheid en bekwaamheid van den raadpensionaris, bleek uit het rijzen Schimmelpen= die ons volk in de eeuw van ° ' het Calvinisme hadden gekenmerkt, waren niet teruggekeerd. Integendeel slapheid en onaandoenlijkheid, een angstige weekheid, gevoel van onvermogen, om op zich zelve te staan, begeerte om op een sterkere te leunen, huivering, om de „hemelsche eensgezindheid" te verbreken, kenmerkte ons volk in dezen tijd. De zin voor hoogere beginselen, die in den Patriottentijd het volk nog in beroering kon brengen, sprak niet meer. Napoléon en de Franschen hadden al het kwaad gebrouwen, met hun verdrijving zou Vader Willem wel alles weer in orde maken. Met bewonderenswaardigen ijver heeft „Vader Willem" die taak aangevat. Zijn eerste zorg was gericht op bevordering der der^Wel'aïrt £eknakte welvaart- In 1814 werd de Nederlandsche Bank opgericht, een kredietinstelling voor den handel; de oude Amsterdamsche Bank ging spoedig te niet. Tien g j i jaren later vormde de koning de 'Nederlandsche Handelsmaatschappij met een kapitaal van 37 millioen, waarvan hijzelf 4 millioen nam, terwijl hij voor 20 jaren &y % rente waarborgde. Zij zou onzen kolonialen handel steunen tegenover het buitenland. Daar zij echter met verlies werkte, gaf de regeering haar allerlei voorrechten. De Maatschappij was verplicht, een som gelds tegen een lage rente aan de regeering te leenen: zij schoot echter veel grooter sommen voor, waardoor de regeering van haar afhankelijk werd. De Engelsche-handel werd nu grootendeels uit Indië verdrongen. Om het verkeer te bevorderen, werden kanalen gegraven, wegen aangelegd en havens verbeterd. , De Belgische nijverheid, die door het Continentaal J * stelsel was opgekomen en nu door invoerrechten in de omringende landen in moeilijkheid geraakte, werd gesteund door een beschermend tarief van 1816, door het oprichten van de werktuigfabrieken te Seraing, door nijverheidstentoonstellingen en voorschotten. De mijnbouw in het gebied van de Maas kwam 235 tot bloei en ook de katoen-, wol- en linneriindustrie fleurde op. De Handelsmaatschappij voerde veel katoenen stoffen uit België naar Indië en na de scheiding in 1839 uit Twente, waardoor hier de katoennijverheid opkwam. Door premiën op elke haringbuis werd de visscherij gesteund, de landbouw door schaalrechten, die het koren steeds op een bepaalden prijs hielden, de veeteelt door het oprichten eener veeartsenijschool te Utrecht. j , .. Wat het Lager Onderwijs betreft, bleef de wet J ' van 1806 in het Noorden bestaan en Werd in het Zuiden ingevoerd, waar ruim 1000 scholen werden opgericht. Te Gent en Luik kwamen Hoogescholen; Breda kreeg een Militaire Akademie, terwijl voor de marine te Medemblik een Instituut werd opgericht, dat later naar Nieuwediep is overgebracht. Om armoede te weren en woeste gronden te ontginnen, werd in 1821 de Maatschappij van Weldadigheid opgericht met krachtige hulp des Konings. ^ j Ten einde de ontaarding der nationaliteit in de hoogere kringen van Vlaamsch België tegen te gaan en tegemoet te komen aan de behoefte der burgerij en lagere klasse der bevolking, om in bestuur en rechtspraak een voor hen verstaanbare taal te gebruiken en %oo aan de miskende volkstaal; waar de Vlamingen van ouds zoo prat op Waren, recht te verschaffen, werd de Fransche taal voor officiéél gebruikt in Vlaamsch België afgeschaft; in de provinciën, Waar het Fransch nationaal was (1/5 deel van het Rijk), bleef deze taal behouden (1819). Bij het meer beschaafde deel van België's bevolking vond deze maatregel grooten tegenstand, die natuurlijk aangewakkerd werd door Frankrijk, dat op cultuurgebied wenschte te behouden, wat het door de wapenen had verloren. Hoewel vele maatregelen des konings vooral het Zuiden ten goede kwamen, waren vele Belgen toch met de vereeniging niet ingenomen. Zij hadden liever weer de regeering der Habsbur- Tegenzin gers hersteld gezien en gevoelden zich bovendien der jj£i£!en 6 * in velerlei opzicht achteruitgezet. Van de hooge waardigheden en ambten bekleedden de Noord-Nederlanders meer dan die van het Zuiden, daar de Staat der Vereenigde Nederlanden in 1815 reeds gevormd was en het Zuiden nooit een eigen bestaan en een eigen leger en vloot gehad had. Toch had 236 dit geen invloed op de behartiging van België's belangen, die dikwijls ten koste van het Noorden voorgestaan werden. Het getal leden der 2de Kamer van de Staten-Generaal uit België was 55 en de Belgen meenden, omdat hun land ruim 3 millioen inwoners telde en het Noorden slechts 2 millioen, op meer leden recht te hebben. België had weinig schulden, Noord-Nederland 600 millioen werkelijke en 1200 millioen uitgestelde schuld, waarom de Belgen een .samensmelting onbillijk vonden. 4_Ö6. HET VEREENIGD KONINKRIJK (II). Toch zóu deze tegenzin der Belgen geen gevaar voor de vereeniging hebben opgeleverd, zoo niet de regeering groote fouten had begaan. De eene fout was haar houding tegenover de Optreden Roomsche Kerk. Waar deze Kerk onbeperkte heerRoomschen scnaPPy> en een Roomsch-Katholieken Raad van State eischte, zooals uit een memorie van de hooge geestelijken aan het Weener Congres bleek, moest de regeering haar tegenstaan; maar in plaats van passief trad de regeering actief tegen* haar op. Naar de opvatting van de revolutiebeginselen was de belijdende Kerk een gevaarlijke conservatieve macht, vijand van den Vooruitgang en de verlichting. De ware verdraagzaamheid zou pas ontstaan, wanneer de Rede alle verstandige menschen zoo onverschillig had gemaakt voor het zoogenaamde kerkgeloof, dat twisten hierover, bh' gebrek aan belangstelling, niet meer konden ontstaan. Dezen geest te bevorderen, was dus een algemeene menschenplicht. En daar de wetten van den Staat in naam van of met goedvinden van het souvereine volk gegeven de uitdrukking zijn van het hoogste recht, waarmee geen ander recht, ook niet dat van de Kerk, in strijd mag zijn, had de regeering naar haar opvatting het volste recht, de kerkelijke verhoudingen naar haar inzicht te vervormen. Al wat in de Roomsche Kerk onrechtzinnig was, werd gesteund en bevoordeeld; een ijverig Josefist tot DirecteurGeneraal voor de Zaken van den Roomsehen Eeredienst benoemd (1815). De gezamenlijke bisschoppen vaardigden een jugement doctrinal uit, waarin de eed op de constitutie, die juist was,aan- 237 genomen, verboden werd. De Graaf de Méan, die den eed aflegde, werd door den koning tot aartsbisschop van Mechelen benoemd en op zijn verklaring, dat hij de gelijke bescherming der gezindheden enkel ten aanzien der burgerrechten bedoeld had, door den Paus erkend (Mei 1817). Aldus werd voor vele nauwgezette Roomsehen een uitweg geopend, om onder de bestaande grondwet het Vaderland te dienen. In plaats- van deze hand der verzoening aan te nemen, had de 'regeering abt De Foere tot 2-jarige gevangenschap veroordeeld wegens het schrijven van artikelen, die haar niet naar den zin waren. De bisschop van Gent, Prins de Broglie, een man van hoogstaand karakter, die ter wille van de kerk in den tijd van Napoléon gevangenschap had verduurd en door de Roomsche Belgen als een heilige werd vereerd, werd verbannen en het vonnis tusschen dat van twee misdadigers te Gent aangeplakt tot schrik voor elk, die voor de onafhankelijkheid der Kerk in de bres zou willen staan. Aldus werden de Roomsehen genoopt tot een hevige oppositie, die echter na den dood van De Broglie (1821) weer luwde. Onder den indruk van het optreden van Karei X in 1824 in Frankrijk joeg de koning de clericalen echter voor goed tegen zich in het harnas. Men was n.1. bevreesd voor de verstandhouding van de Belgische geestelijken met de priesterpartij in Frankrijk, die door Karei X op velerlei wijze werd bevoordeeld en zou nu den invloed dier reactionnaire geesten voorgoed breken, door de Roomsche kerk te liberaliseeren en het onderwijs en de opleiding der priesters onder gouvernementsbeheer te stellen. Tot dusver was men voorzichtig te werk gegaan met het onderwijs, de gevoeligheden der bevolking in vele opzichten ontziende. Nu werd echter besloten (14 Juni 1825): a. er mag geen Latijnsche school, Kollege of Atheneum worden opgericht zonder toestemming van het departement van Binnenlandsche Zaken; b. alle/ inrichtingen, zonder toestemming opgericht, moeten gesloten worden; c. op de bisschoppelijke seminariën mogen geen vakken worden onderwezen, waarin op de regeeringsscholen onderwijs wordt gegeven; cl. er wordt te Leuven een Collegium Philisophicum opgericht, waar oude talen, geschiedenis der kerk, zedenkunde, bovennatuurkunde en Canoniek recht onderwezen zullen worden; de hoogleeraren zullen door den Koning benoemd worden (ze waren dus van de heerschende richting); wie priester wil worden, moet dezen 2-jarigen 238 cursus doorloopen. Wie buitenlands gestudeerd heeft, wordt tot geenerlei ambt of bediening toegelaten. Verontwaardiging en schrik maakte zich van de oprechte Roomsehen meester. De vrijzinnigheid in heel Europa juichte echter deze maatregelen toe, zong den lof van den Koning, wijsgeer op den troon, voorbeeld aller vorsten, een anderen Jozef II, even edelmoedig, doch verstandiger in de uitvoering' zijner plannen. Toch werd de grondwet op krasse wijze geschonden, de vrijheid der kerken aangetast, met het ouderrecht en de gewetensvrijheid niet gerekend. § 97. HET VEREENIGD KONINKRIJK. (III.) De anti-clericale maatregelen des Konings hadden pposi e. ^e cri£iek bevreesd voor plundering, verzocht prins °^ " Frederik, Brussel te bezetten, wat deze op last des Konings ook trachtte te doen. Daar hij echter de stad te veel trachtte te sparen, mislukte de aanval en moest hij haar na een strijd van 4 dagen ontruimen. Onmiddellijk lieten zich de gevolgen voelen. Het Voorloopig Bestuur, dat zich tijdens den strijd gevormd had, ontsloeg de Belgische soldaten van den eed van trouw en bijna geheel België viel van den Koning af, uitgezonderd Maastricht en Antwerpen; Prins Frederik trok terug op Noord-Brabant. Nu pas kwamen de Staten-Generaal tot het beG^eneraal sW^' dat een administratieve scheiding wensche- lijk was. De Koning stemde er in toe, maar het Voorloopig Bestuur verklaarde België onafhankelijk en riep een Nationaal Congres samen. _ _, . i.'.. De Koning had den Kroonprins naar Antwerpen De Kroonprins. , , , „ , „ , ... , r gezonden, om het Bestuur over België te voeren. Hij trachtte zich aan het hoofd der gematigden te stellen en erkende de onafhankelijkheid van België. Doch het Voorloopig Bestuur wilde hem niet en de Koning, ontevreden over zijn eigenmachtig optreden, riep hem terug. Dadelijk na zijn vertrek stond Antwerpen op'en bedreigde de citadel. Chassé, de bevelhebber, trachtte door een hevig. bombardement de stad te bedwingen, waardoor de verbittering der Belgen nog erger werd. De Koning riep intusschen het Noorden te wapen, waaraan niet zonder geestdrift gevolg gegeven werd. Het Nationaal 243 - Congres kwam in November te Brussel bijeen Cn De Proclameerde de onafhankelijkheid van België, nam den monarchalen regeeringsvorm aan en verklaarde het Huis van Oranje vervallen van den troon. Noord en Zuid kwamen nu gewapend tegenover elkaar te staan. Daar de stichting van het Vereenigd Koninkrh'k Mo engheden 'een m^erna*i°nale zaak was geweest, wendde de " Koning zich tot de groote Mogendheden om advies. Frankrijk, waartegen het Koninkrijk als een bolwerk was opgericht, zag natuurlijk gaarne de slooping er van. Engeland, dat al lang niet meer de illusie had van een innige samenwerking, waaraan het in 1815 gedacht had, was ook niet tegen de scheiding. Deze twee Staten besloten, de zaak zoo mogelijk zonder gewapende tusschenkomst te regelen. Een conferentie kwam te Londen samen. Juist was door verandering van °1830 Cr ^^steri6 6en liberaal, lord Palmerston, opgetreden, die voor de vereeniging, een werk der conservatieve Tory-partij, heel weinig gevoelde. Pruisen, dat moeite met Willem I gehad had over de Rijntollen en Oostenrijk, waar Metternich waarschuwde, dat men van den schoorsteenbrand geen uitslaanden brand moest maken, zouden de scheiding ook niet verhinderen, terwh'1 Nicolaas I van Rusland, aan het Oranjehuis verwant, door den Poolschen opstand belet werd te helpen. Protocollen In December werd dan ook de onafhankelijkheid van 20 en 27 van België erkend en in Januari bij de protocollen Januari. de voorwaarden van scheiding vastgesteld. NoordNederland zou de grenzen van 1790 hebben, België uit de rest van het rijk bestaan, uitgezonderd Luxemburg, dat aan het Huis van Oranje behoorde; de Belgen zouden vrije vaart hebben op onze rivieren en koloniën en 16/31 van de staatsschuld overnemen. De neutraliteit van België werd door de Mogendheden gehandhaafd. De bepalingen omtrent het grondgebied, vervat in het protocol van 20 Januari, zouden onherroepelijk zijn. De Koning nam deze voorwaarden aan, het Nationaal Congres verwierp ze. § 99. DE SCHEIDING. (II). Het Nationaal Congres te Brussel ging inmiddels over tot het kiezen van een Koning. Eerst viel de keuze op den hertog 244 van Nemours, 2den zoon van Lodewijk Philips. Daar dit echter inlijving bij Frankrijk zou beteekend hebben en de Mogendheden zulks nooit zouden goedkeuren, bedankte de Fransche koning voor de eer. Toen de hertog van Leuchtenberg, zoon van Napoléons stiefzoon, Frankrijk ongevallig was en de Prins van Oranje door de meerderheid niet gewild bleek, koos men eindelijk Leopold van Saksen-Coburg, die verwant was aan Koning ne^ Engelsche koningshuis en binnenkort met " ' een dochter van Lodewijk Philips zou huwen.-Hij nam de keuze aan op voorwaarde, dat de grensregeling gewijzigd zou worden en de mogendheden, die België reeds een ultimatum gezonden hadden, gaven toe en stelden de 18 arti18 artikelen. ^ Qp De schuld, na 1815 aangegaan, zou worden verdeeld, die van voor dien tijd bleef aan elk der partijen, die ze had aangegaan; het recht van den Koning op Luxemburg werd twijfelachtig, terwijl België uitzicht op Maastricht kreeg. Terecht was de Koning en met hem Noord-Nederland verontwaardigd over zulk een geknoei. Thans zou het zwaard beslissen. Met een geestdrift, die betere tijden voorspelde, werd 's konings oproep tot den oorlog gevolgd. In Augustus 1831 trok het leger, ± 50.000 man sterk, onder opperbevel van den Prins van Oranje België binnen. 'Het leger der Belgen was minder talrijk en slecht geoefend. Het Maas-' leger onder Daine werd na een onbeteekenend gevecht uiteengedreven, het Scheldeleger onder den Koning en De Terhove bij Leuven verslagen. Een 10-daagsche veldtocht bracht het leger tot bij Brussel. Toen echter een Fransch leger op ^'wtocht16 Le°P°la-s verzoek België binnenrukte, gebood de ve ' koning den terugtocht en stond een wapenstilstand toe. De veldtocht gaf het Noorden zijn zelfgevoel terug, deed de Belgen een toontje lager zingen en had verder ten ge, ... volge, dat de mogendheden de 18 artikelen ver, 24 artikelen. anderden in de 24 artikelen. België kreeg het westelijk deel van Luxemburg, doch stond een deel van Limburg af met Maastricht, en moest jaarlijks ƒ8.400.000 als aandeel in de staatsschuld bijdragen. Leopold en het Nationaal Congres namen de voorwaarden aan. Willem L die hoopte op een verandering van ministerie in Engeland of op den val van de Julimonarchie in Frankrijk, niet. Een Engelsch-Fransche vloot stevende nu naar de Nederland- 245 sche kust om ze te blokkeeren en een Fransch leger ^an?s onder Gérard sloeg het beleg voor de citatel van Antwerpen, die Chassé 19 dagen dapper verdedigde, doch eindelijk moest overgeven (1832). Op onze schepen in Engeland en Frankrijk werd beslag gelegd. Zoo zou men den Koning dwingen. In het volgende jaar werd een wapenstilstand gesloten en blokkade en embargo opgeheven, terwijl de Koning beloofde, tot het sluiten van een definitieven vrede geen vijandelijkheden te beginnen en de vaart op de Schelde vrij te laten. ^ Het duurde nog tot 1839, eer er voorgoed vrede a s quo. wer(j gesloten. Men noemt dien toestand het status quo (1833—'39). Wij moesten al dien tijd een leger van ± 100.000 man op de been hebben, wat groote onkosten meebracht en vele krachten aan het maatschappelijk bedrijf onttrok; onze schuld nam in dezè jaren met een kwart .müliard toe. De Belgen betaalden al die jaren geen deel van de schuld, hadden Luxemburg en Limburg bezet en konden zich rustig toeleggen op de ontwikkeling van hun land. , , Eindelijk kwam het Eindverdrag tot stand (1839). °' Het westelijk deel van Luxemburg en eén deel van Limburg bleven aan Zuid-Nederland. Willem I bleef groothertog van Luxemburg en moest voor dit land en ons deel van Limburg tot den Duitschen bond toetreden. België zou jaarlijks 5 millioen in de staatsschuld bijdragen. In 1842 werd dit bij verdrag bepaald op ƒ 4.000.000 en in 1873 deze verplichting voor ƒ8.400.000 afgekocht. VIIIste Tijdvak. De geschiedenis van Noord* Nederland tot heden. § 100. HET EINDE VAN DE REGEERING VAN WILLEM I. HET GEESTESLEVEN. (I.) Na de definitieve scheiding Van België was wh'ziWijziging; van gjng der grondwet noodzakelijk. De Koning diende de grondwet ook en]jeie ontWerpen in waarbij echter alleen wijzigingen uit de scheiding voortvloeiend, werden voorgesteld: het jaarlijksch inkomen van den koning zou verminderd worden, 't getal leden der 2e Kamer 55 bedragen, dat der lste Kamer 20 a 30, de Staten-Generaal en de regeering zouden in Den Haag zetelen. Voorts zou Holland in Noord en Zuid worden verdeeld. Verder wenschte Koning Willem I voorshands niet te gaan.- De groote ontevredenheid in de 2de Kamer (de begrooting werd met algemeene stemmen verworpen) noopte hem echter verder te gaan. Men wilde vooral waarborgen tegen de schromelijke misbruiken in het geldelijk beheer. Behalve bovengenoemde ontwerpen moest de Koning nu ook nog toestaan, de regeling van het stemrecht bij de wet; beschikking over het Batig Slot der Overzeesche bezittingen bh' de wet en de tweejarige begrooting. De Kamer wenschte nog de ministeriëele verantwoordelijkheid en staakte de beraadslaging over de begrooting, tot een desbetreffend ontwerp was ingekomen. Weer gaf de Koning toe. De verantwoordelijkheid werd echter in strafrechterlijken zin in de grondwet gebracht, niet in staatsrechterlijken zin, d. w. z. de ministers werden verantwoordelijk voor daden hunnerzijds, waarcloor de grondwet of de wetten mochten geschonden zijn of niet opgevolgd. De Hooge Raad der Nederlanden zou in zulke gevallen oordeelen. De verantwoordelijkheid voor het beleid en de richting van het Bestuur bleef echter berusten bh' den Koning, zoodat de samenwerking met de Staten-Generaal er weinig beter door werd. 247 Had het persoonlijk gouvernement van den Koning en zijn tegenzin in noodzakelijke staatshervormingen hem bh' het meelevend publiek een groot deel zijner populariteit doen verliezen, de liefde van de volksmassa ging grootendeels verloren door zijn eigenmachtig optreden tegen de Kerk. De Constitutie van 1798 had scheiding van Kerk De regeering en Staat voorgeschreven. De band tusschen beide en de wag evenwel niet geheel los gemaakt. De ÏTT*' regeering van Koning Willem I, die bh' zijn verblijf de Ker . Eng.eland en Duitschland met de on-Nederlandsche. gedachte der regeering van de Kerk van boven af vertrouwd was geworden, meende de Kerk door een stevige organisatie te moeten besturen. Daarbij stond niet op den voorgrond de handhaving van de Waarheid en van het recht, der Kerk, maar de behoefte aan orde. Men vroeg dan ook geen advies aan de kerkeraden» classes en synodes, waarin de Kerken pleegden samen te komen, maar aan een commissie, waarin vele predikanten als particulier zitting hadden, precies als in de dagen van Oldenbarnevelt. In Januari 1816 werd op advies dezer commissie een reglement ingevoerd, volgens hetwelk de Hervormde Kerk werd bestuurd door een Hoofdbestuur en-in elke provincie door een Provinciaal Bestuur. De leden van deze Besturen werden den eersten keer door den Koning benoemd, de secretaris en president werden steeds door hem aangesteld. Zonder 's Konings goedkeuring mochten geen besluiten worden uitgevaardigd: de minister van eeredienst woonde de vergaderingen bh'. Door een menigte Koninklijke Besluiten en verordeningen werden de Kerkelijke zaken tot in kleinigheden door de regeering geregeld. Zoo werd de Kerk een geadministreerd deel der /staatsmachine (Groen). De geest der grondwet werd geschonden en het recht der Kerk ter zijde gesteld. De vrijheid der Kerk, waarvoor de vaderen goed en bloed hadden veil gehad, was vernietigd, onnoodig, onwettig en in strijd met de beginselen van het Gereformeerde Kerkrecht. De classes Amsterdam, Woerden en Leiden protesteerden, doch tevergeefs, daar de regeering beweerde, dat deze classes volgens het reglement niet meer bestonden. De Koning trok ook in 1819 het beheer over de goederen van de kerk aan zich en liet het uitoefenen door een Algemeen College van Toezicht. De heerschende richting in de Kerk, vertegenwoordigd door 248 J. H. van der Palm en E. A. Borger was rationeel supranaturalistisch. Ze schrikte voor het zuivere rationalisme nog wel terug, doch had van het gereformeerde een afkeer. Vandaar de berusting in 's Konings daden, het stilzwijgen, wanneer de voornaamste stukken der Gereformeerde leer werden aangetast en de smaad en spot, waarmee de Leidsche predikant Nicolaas Schotsman overladen werd, toen hij als een oude, getrouwe schildwacht in een ouderwetsche monteering, op een eenzamen post zijn „Eerezuil voor de Dordsche Synode," oprichtte. § 101. NHET EINDE VAN DE REGEERING VAN WILLEM I. HET GEESTESLEVEN. (II.) Reveil De alg,emeene geestelijke herleving, het Reveil genoemd, die van Zwitserland uit zich ook op onze erve deed gelden, hoewel vreemd aan den Calvinistischen aard van ons volk, heeft door zijn prediking van wedergeboorte en persoonlijk geloof en door zijn ijveren voor christelijke werkzaamheid velen wakker geschud. Bilderdijk, de geestelijke vader van het Nederlandsche reveil, de eenzame dichter-historicus, als een hoekige figuur staande op de grens van twee eeuwen, donderde met de mokerslagen van zijn machtig woord tegen den geest des tijds in: „een wangeluid, geworpen in het koor der voldaanheid", vaak schril, dikwerf onbillijk, doch heilzaam. Zh'n leerling Da Costa bracht de zelfvoldane wereld van zijn tijd in heftige beroering.door zijn „Bezwaren tegen den geest der eeuw", een gloeiende aanklacht tegen het bewierookte heden (1823). Hoewel Da Costa op menig punt later tot wijziging kwam, heeft zijn boekje het heerschend optimisme een knak gegeven. Dirk Molenaar, een Gereformeerde in den trant van Schotsman, kwam in zijn „Adres aan al mijn Hervormde geloofsgenooten" (1817) op voor de handhaving van de Gereformeerde beginselen in de Kerk. De Koning, bevreesd voor zijn staatscreatuur, gaf hem op gevoelige wijze zijn ongenoegen te kennen, doch de gevolgen van het werkje, in 1 jaar 7 keer herdrukt, waren niet te keeren. Op vele plaatsen vormden zich conventikelen of oefeningen, waar de oude Gereformeerde waarheid, die op de kansels niet verkondigd werd, door ongestudeerde voorgangers geleerd werd. Vijgeboom en zijn conventikel scheidden zich in 1823 reeds 249 van 's-Konings Genootschap af. Kohlbrügge, die in de Luthersche Kerk geboren was, doch door aanraking met Bilderlijk en Da Costa Gereformeerd werd en nu toelating tot de Hervormde Kerk vroeg, werd door de Besturen geweerd. Bij velen ontwaakte de overtuiging, dat met de anti-christelijke hiërarchie Afscheid* gebroken moest worden. Dit geschiedde in het ei lng' jaar 1834 bijna gelijktijdig te Ulrum en Doeveren. Hendrik de Oock, die te Ulrum predikant was, werd door den invloed van het Reveil en bestudeering van Calvjjn's Institutie éên overtuigend Gereformeerd prediker, bij wien men uit alle oorden van Friesland en Groningen ter preek ging. Om het schrijven van een werkje „De schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven" werd hij geschorst en daarna afgezet door het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen. Te Doeveren werd Scholte, oorspronkelijk Luthersch, doch door aanraking met Bilderdijk en Da Costa een beslist Gereformeerd prediker geworden, geschorst, en later afgezet.-In beide plaatsen scheidde men zich nu bij akte van het genootschap des konings Geloofs» af' °P Vele plaatsen werd dit voorbeeld gevolgd. vervolging. Nu werden met geweld de godsdienstoefeningen verstoord, geldboeten opgelegd (in Fnts'and tot een bedrag van wel ƒ 6000) en door gevangenisschap en inlegering van soldaten de Afgescheidenen vervolgd. De regeering beriep zich op den Code Pénal uit Napoleons tijd en op de grondwet, waarin aan de bestaande godsdiensten gelijke bescherming zou worden verleend, hoewel deze term in de grondwet was opgenomen inplaats van „erkende" ter wille van een groepje vrijzinnigen „Sacrum Christo", waartoe Van Maanen behoorde en die in 1814 te Delft bestonden, maar niet erkend waren: de gelijke bescherming was dus blijkbaar alleen van het bestaan der gezindte afhankelijk, niet van de erkenning door de regeering. Toch verdedigde Thorbecke het recht der regeering tot deze vervolging, terwijl Groen van Prinsterer het krachtig bestreed. Bij Koninklijk Besluit werd den Afgescheidenen het recht ontzegd om den naam „ware Gereformeerde Kerk" te voeren, wat zij wenschten, omdat die naam het wezen hunner Kerk uitdrukte. Als een nieuw opgericht genootschap konden ze worden erkend. Daar de Afgescheidenen meenden, de voortzetting der aloude Gereformeerde Kerk te zijn, Weigerden ze, waarop de vervolging weer toenam. In 1839 onder- 250 wierpen zich velen, doch de predikant Van Raalte bleef standvastig en wenschte zich met zijn volgelingen in Indië te vestigen, wat de regeering verbood. Toen is hij naar Amerika gegaan en heeft met de zijnen het onherbergzame Michigan ontgonnen. Te Yowa en Grand-Rapids wonen nog de talrijke koloniën hunner afstammelingen. Drong men van rechts aan op handhaving van het Gereformeerde karakter der kerk, van de andere zijde •°k«n*'er verklaarde de Groninger richting onder aanvoering van Hofstede de Groot, dat men in de kerk niet gehouden was aan de formulieren van eenigheid en dat hij en de zijnen er van afweken en dat met goed recht. Hoewel bij het reglement van 1816 handhaving der leer was beloof d," liet men deze richting echter ongemoeid. . . De Afscheiding was een sterk teeken onzer na°' tionale opleving; het verzet tegen het regeeringsbeleid in 1840 en de herleving onzer letterkunde toonden ook duidelijk, dat nieuwe gedachten en nieuwe vormen de oude verdrongen en dat er weer teekening kwam in ons volkskarakter. Men durfde zichzelf weer zijn, zelfs tegenover den Koning. De koning gevoelde, dat er voor een landsvaderlijk bewind, zooals hij meende te moeten voeren, in Nederland geen plaats meer was. De liefde der natie was bekoeld. Zijn voorgenomen huwelijk met de Roomsche ZuidAfstand des nederiancische gravin d'Oultremont wekte hevige misnoegdheid. Gekrenkt over den tegenstand, dien hij persoonlijk ondervond, deed hij in 1840 onverwacht afstand van de regeering, die hij overdroeg op zijn zoon Willem II. § 102. DE REGEERING VAN KONING WILLEM II. (I). Willem II was in de eerste plaats militair. Tijdens 1 em 'de coalitie-oorlogen had hij zich in Spanje onderscheiden, bij Quatre-Bras Wellingtons positie gered en bij Waterloo dapper gestreden, terwijl in den 10-daagschen veldtocht zh'n,militair talent opnieuw was gebleken. Hij was ridderlijk en beminnelijk van aard, mededeelzaam en vriendelijk, levendig en gevoelig voor indrukken, weinig zelf standig»van oordeel, vaak het slachtoffer van slechte raadgevers, in ernstige dagen weifelend en zenuwachtig, echter met de laeste voornemens bezield. Bij de aanvaarding van het bewind stond Willem II voor 251 groote moeilijkheden. Men wist, dat hij met de richting der regeering zijns vaders weinig ingenomen was geweest. Hij verving dan ook de meeste ministers langzamerhand door anderen, doch van een parlementair bewind met een homogeen ministerie was ook hij niet gediend. Tegemoet» een reëenng van de verhouding der regeering koming aan de tot de Roomsche kerk was het onder Willem I niet Roomsche gekomen. Onder Willem II, die in Engeland AngliKerk. caqnsch was opgevoed en sympathie had voor de vormen en het bestuur der Roomsche kerk, kwam een overeenkomst tot stand: de Paus stelde bisschoppen i.p.i. aan, terwijl de Koning beloofde, het lager onderwijs op bevredigende wijze te regelen ; de Jansenistische bisschoppen werden niet erkend. Om deze belofte gestand te doen en tegelijk tegeoncessies op moe£ ^e ij0men aan de bezwaren, Van Orthodoxschoolgebied. _. . , , .., , . ... Protestantsche zijde tegen de rationalistische en dus onchristelijke schoolwet van 1806, werd bij Koninklijk Besluit in 1842 bemoeilijking van het bijzonder onderwijs tegengegaan, benoeming van leden der schoolcommissiën en onderwijzers, zooveel mogelijk uit verschillende gezindten, toegezegd en aan predikanten en geestelijken het recht geschonken, onderzoek te doen naar in de school gebruikte boeken en bezwaren er tegen in te brengen. In ditzelfde jaar werd door Groen van Prinsterer en zijn vrienden bij het Synodaal Bestuur het z.g. Haagsche adres ingediend, waarin ze aandrongen op handhaving van de belijdenis der Kerk. Geweldig waren de sympathie en de tegenstand in Protestantsche kringen door dit adres gewekt. De Groninger richting verzocht daarentegen leervrh'heid. De Synode stond een „betamelijke mate van Vrijheid" toe. Terwijl aldus de gisting in het volksleven overal toenam, stond de regeering voor de moeilijke vraag, hoe evenwicht te brengen in de uitgaven en ... de inkomsten van den Staat. De financiën waren hervornrincen totaal in de war- In 1840 waren al de handelingen ' van het Amortisatie-Syndicaat bekend geworden: de staatsschuld bedroeg 2200 millioen gulden, waarvan 250 millioen uit den tijd van het status ,quo. Het Syndicaat werd opgeheven (1841), doch voorstellen tot voorziening in den financieelen nood kregen geen meerderheid in de 2de Kamer, tot de minister van justitie Van Hall, tevens tot minister van financiën \ 252 benoemd, voorstelde, alle schuld te converteeren tot 4 % en een vrijwillige leening te sluiten, ten slotte op 127 millioen bepaald, tegen 3 %. Onder heftigen tegenstand en omdat niemand beter middel aan de hand kon doen en men bevreesd was voor een buitengewone belasting op het inkomen van 35 millioen, die bij verwerping der voorstellen had moeten volgen, werden ze aangenomen. Koning Willem I en na zijn dood' (1843) zijn erfgenamen namen voor 10 millioen in de leening deel. De schulden aan de Handelmaatschappij werden nu afbetaald, waardoor de voorrechten, haar vroeger verleend, konden worden ingetrokken en de baten der koloniën zonder korting in de schatkist kwamen. Bezuinigingen werden ingevoerd, de controle der rekenkamers verscherpt, de baten der koloniën namen toe en in 1846/47 sloot, voor het eerst na 70 jaren, de begrooting met een overschot en wel van 3 a 4 millioen. Tijdens de discussiën over de financiëele wetten bleek, dat er een groep in de 2de Kamer was, met Thor, . becke aan het hoofd, die meende, dat financiëele hervorming zonder grondwetsherziening een h'del ding was. Ze begon er dan ook krachtig op aan te dringen. Reeds van 1830 af hadden de liberalen zich voorstanders getoond van uitbreiding van den volksinvloed en beperking der koninklijke macht. Onder leiding van Thorbecke deden ze nu dezen eisch krachtig gelden. Tegenover hen stonden de mannen van het behoud, de conservatieven, die van verandering niet wilden weten. In 1844 dienden 9 leden der 2de Kamer, waaronder dgr Thorbecke, een voorstel in tot wijziging der egen m . g^^^gt ^jj wilden rechtstreeksche verkiezingen, uitbreiding der rechten van de Staten-Generaal en staatkundige ministeriëele verantwoordelijkheid met onschendbaarheid des konings. De koning, vreezende, dat een dergelijke wijziging beperking der militaire uitgaven mee zou brengen, was tegen een wijziging. Van Hall, nog rustende op de lauweren van zh'n financiëele overwinning, was er ook niet voor. De conservatieven beweerden, dat voor dergelijke belangrijke voorstellen de Kroon het initiatief moest nemen, hoewel artikel 113 der grondwet aan de 2de Kamer het recht van initiatief toekende. Ook vele liberalen wilden den Koning niet ontstemmen, zoodat de 2de Kamer het voorstel niet in behandeling nam. Het voorstel der negenmannen was daarmee van de baan. 253 Toch werd de aandrang bij de liberale partij onder invloed van de toenemende ontwikkeling der liberale beginselen in Frankrijk en Duitschland steeds sterker. Slechte oogsten en duur brood deden hier en daar opstootjes ontstaan. Naar den aard der revolutionnaire beginselen meende men hierin de ontevredenheid van het souvereine volk te zien en Willem II besloot tot grondwetsherziening in beperkten zin. Van Hall, die nu verder wilde gaan, nam zijn ontslag. § 103. DE REGEERING VAN KONING WILLEM II. (II). Onder invloed van de Februari-revolutie te Parijs Maartsche en ,je woelingen, die daarvain het gevolg waren in men' andere landen en ook in ons land (Maartsche buien) helden de meeste raadslieden van den Vorst tot herziening over en lieten hem alleen staan. Impulsief van aard, sprong Willem II over de moeilijkheid heen en verklaarde aan. den President der 2de Kamer, dat hij geneigd was tot een ruime herziening over te gaan en nu de wenschen der Kamer wilde weten. Meer gewoon en zeker wenschelijker ware het geweest, zoo deKoning zijn ministers had opgedragen, een wijziging te ontwerpen. Daar zij er echter niet in gekend waren, namen zij hun ontslag, waarop een nieuw ministerie werd benoemd met SchimmelpenninckSfii Doncker Curtius als leden. Thorbecke, dien vele» te radicaal en onhandelbaar vonden, had er geen zitting in. Wel was hh' de ziel der commissie, door den Koning benoemd om een ontwerp van grondwetswijziging te maken. Het ontwerp dezer commissie werd tegen den zin der conservatieven met behulp der Roomsehen aangenomen en in November 1848 afgekondigd. De wijziging in de grondwet van 1848 was een Wijzigingen in overwinning voor de liberale partij. Overeenkomde ^™ g4£Ct stig haar beginselen werd dan ook de macht van den Vorst beperkt, terwijl die van de Staten-Generaal in dezelfde mate toenam. Voor elke regeeringsdaad was in 't vervolg de medewerking der ministers (van één of meer) noodig. Zij moesten elke wet en elk Koninklijk Besluit teekenen, droegen de volle verantwoordelijkheid, konden zich niet meer verschuilen achter den Koning, van wien ze vroeger uitsluitend afhankelijk waren, maar werden nu 254 zelfstandige dienaren der Kroon. Vroeger kon een minister aanblijven tegen den wil der Staten-Generaal, zoo de Koning hem handhaafde, nu moest hij aftreden, zoo de meerderheid in de Kamers zijjn beleid op belangrijke punten afkeurde, wanneer ten minste de Koning niet door ontbinding der Kamer de harmonie tusschen deze en den minister wist te herstellen. Dit is de staatkundige ministeriëele verantwoordelijkheid. De Konmg werd onschendbaar d. w. z. niet verantwoordelijk voor het regeeringsbeleid: conflicten tusschen Vorst en Volk als in de dagen van Willem I konden niet licht meer voorkomen. De 2de Kamer ontving het recht van enquête en van amendement, beide Kamers dat van interpellatie. Door deze rechten konden de Staten-Generaal de regeering controleeren en prikkelen tot vernieuwde werkzaamheid. Onder de vorige grondwet werden vele belangrijke zaken door Koninklijke Besluiten geregeld, waarbij de medewerking der Staten-Generaal onnoodig was; nu werd voorgeschreven,' dat vele belangrijke zaken, met name genoemd, door een wet moesten worden geregeld, o.a. de reglementen op het beleid der regeering in Indië, het muntstelsel in de koloniën en andere onderwerpen in zake de bezittingen, zoodra de behoefte bleek; de wijze van beheer en de verantwoording der koloniale geldmiddelen; de verantwoordelijkheid der ministers; de wijze, waarop het gezag en de macht, aan de Provinciale Staten opgedragen, werd uitgeoefend; de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der gemeentebesturen; de inrichting van het openbaar onderwijs en van het armbestuur. De tweejaarlijkse!)e begrootingen werden vervangen door jaarlh'ksche. Voor de 2de Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraden werden rechtstreeksche verkiezingen ingevoerd, waardoor de invloed van het volk op de regeering toenam. De leden der 2de Kamer werden gekozen door meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten en die in de directe belastingen een vrij groote som betaalden. Het getal leden zou 1 op de 45000 inwoners zijn; zij hadden zitting voor 4 jaar, om de 2 jaar trad de helft af. De lste Kamer bestond uit 39 leden, die door de Provinciale Staten werden gekozen uit de hoogstaangeslagenen in 's Rijks directe belastingen (1 op de 3000 zielen); om de 3 jaar trad 1/a deel af. 255 De zittingen der beide Kamers, der Provinciale Staten en der Gemeenteraden werden openbaar, vroeger waren het alleen die van de 2de Kamer. De Koning kreeg het recht, de Kamers te ontbinden. De vrijheid van godsdienst werd beter gewaarborgd, het recht van vereeniging en vergadering en de onschendbaarheid van het brievengeheim vastgesteld. De tusschenkomst der regeering' werd niet meer vereischt bij de afkondiging der Kerkelijke voorschriften (het recht van placet, in 1810 ingevoerd, werd dus afgeschaft). Het geven van onderwijs zou vrij zijn, behoudens het toezicht der overheid en het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers, voorzoover het Middelbaar- en Lager Onderwijs betrof. Er zou overal in het Rijk van overheidswege voldoend Lager Onderwijs gegeven worden. Zoo werd dan door deze wijzigingen de verhouding tusschen de machten in den Staat geheel gewijzigd en ging ons land in staatkundig opzicht een nieuwe periode tegemoet. § 104. DE BUITENLANDSCHE BEZITTINGEN. De bezittingen, diewij krachtens het traktaat van Londen van 1814 terugkregen, werden door 3 commissarissen, daartoe door de regeering naar Indië gezonden, van den opvolger van Raffles overgenomen. Van 1816—1819 bleven zy in Indië, waar Raffles, Gouverneur van Benkoelen, dat toen Engelsch was, hun de taak moeilijk maakte. Zn' lieten het Bestuur in hoofdzaak, zooals Raffles het geregeld had, en gaven, na verschillende onlusten Van de bedwongen te hebben, het bewind over aan den Capellen. Gouverneur-Generaal Van der Capellen (1819— 1826). Deze was ten deele het oude stelsel der Compagnie toegedaan en poogde dus het moederland allerlei voordeelen te bezorgen, naar de opvatting, die toen nog vrij algemeen gold, dat de koloniën bestemd waren, om door het moederland geëxploiteerd te worden. Toch gevoelde hij ook veel voor het nieuwere stelsel, reeds door Dirk van Hogendorp aangewezen, dat de vrije cultuur, den vrijen arbeid en den vrijen handel wilde bevorderen. Noch het een, noch het ander gelukte, Palembane m€de 6611 gevolg van de moeilijkheden, die hh" ingelijfd ondervond met den Sultan van Palembang. Deze had in 1810 onze bezetting vermoord, op aanspo- 256 ring van Raffles, die hem echter later gevangen nam en zijn broer Sultan maakte, waarop deze Banka en Billiton aan Engeland afstond. Daar hij zich tegen ons verzette, maakten wij zijn broer weer Sultan, doch deze stond in 1819 ook weer op. Een uitgezonden expeditie mislukte, maar ii\ 1821 herstelde De Koek ons gezag. Een zoon van den Sultan werd op den troon 'geplaatst. Deze stond ook weer op en nu werd in 1825 Palembang onder ons rechtstreeksch gezag geplaatst. Intusschen was aan het stoken der Engelschen van Verdrag van u^ T3enkoe]en een eind gemaakt door het traktaat °n en' van Londen (1824). Wij stonden daarbij onze bezittingen op 't vasteland van Indië en onze réchten op Singapore af, terwijl Engeland zich terugtrok uit Sumatra en ons ook Billiton afstond. Wij verbonden ons verder, de onafhankelijkheid van Atjeh te eerbiedigen, doch tevens te zorgen, dat handel en zeevaart beveiligd werden. Geen der beide Staten zou met een Oosterschen staat een overeenkomst mogen sluiten, waardoor de handel van den anderen kon benadeeld worden. In 1821 waren, op Midden-Sumatra woelingen ontstaan. Mohammedaansche Padri's of priesters trachtten hun leer met geweld te verbreiden en brachten vele Maleische hoofden om, terwijl anderen vluchtten en onze hulp inriepen. Van Padang uit werden nu de Bovenlanden onderworpen, doch, daar de groote Javaoorlog uitbrak, werd de strijd voorloopig gestaakt. De Java-oorlog werd ook veroorzaakt door het f aJava«oorlog. natjsme der Mohammedanen. Dipo Negoro, een der voogden van den Sultan van Djokjakarta, had van Raffles uitzicht gekregen op de troonsopvolging, doch hij werd er van uitgesloten. Hierover ontstemd, plaatste hij zich aan het hoofd van de ontevredenen, die ten gevolge van ons bestuur menigvuldig waren. Van der Capellen toch verbood in 1823 aan de inlandsche hoofden, in de Vorstenlanden hun landerijen aan Europeanen te verhuren. Bestaande contracten moesten vernietigd worden, het daarvoor betaalde geld teruggegeven, hoewel het soms reeds verteerd was, waardoor vele verhuurders tot armoede vervielen en dus geneigd waren, opstand te maken. Bovendien waren de 300 beruchte tolpoorten, waar Chineesche pachters tol hieven en zich aan groote knevelarij schuldig maakten, gehandhaafd, waardoor de welvaart zeer gedrukt werd. Dipo Negoro, door vele Javanen als een heilige vereerd, wist 257 de dweepzucht te doen oplaaien, waardoor de opstand in verband met genoemde oorzaken een groote uitbreiding en taai karakter kreeg. Midden-Java, door een expeditie tegen Boni van troepen ontbloot, viel den opstandelingen toe. Door het optreden van generaal De Koek, sinds 1823 luitenant-gouverneur-generaal, werd de opstand na harden strijd bedwongen. Uit Celebes, Madoera en andere eilanden kwamen troepen, evenals uit Patria, brandalcorpsen verwoestten de dessa's der opstandelingen, door bentings werd het terrein van den opstand beperkt, totdat het hoofd zich in 1830 moest overgeven en naar Menado werd verbannen. Madioen, Kediri, Banjoemaas en Bagelen kwamen nu onder rechstreeksch bestuur; de tolpoorten werden afgeschaft. De afgebroken Padri-oorlog werd nu weer opgevat a n«oor og. en jjojnjjo^ de hoofdvesting der vijanden, door Cochius en Michiels genomen (1837), waardoor de strijd voorgoed eindigde. Singhel, Baros en de Battaklanden werden later ook bezet en de Atjehers naar het Noorden teruggedrongen. Door allerlei maatregelen, waardoor de welvaart toenam, werd een goede geest onder de bevolking aangekweekt, waardoor sommige stammen zich vrijwillig onder ons gezag plaatsten. Col t 1 1 ^>oor a* deze 00rl°gen was de financiëele toestand van Indië er niet beter op geworden. Daarin moest verandering komen, wijl het moederland ook sukkelde met groote tekorten en dus niet kon bijspringen. Du Bus de Ghisignies, een Belgisch edelman, op voorstel van den minister van Koloniën Elout naar Indië gezonden, om de kwestie te bestudeeren, stelde voor, het communaal grondbezit langzamerhand te vervangen door particulier bezit en voor de inlanders en Europeanen woeste gronden in erfpacht te geven. Deze plannen, die in de toekomst veel goeds beloofden, gaven echter voor de eerstvolgende jaren weinig, zoodat de Koning besloot, het voorstel van Van den Bosch te volgen. Deze stelde n.1. voor, de landrente, die 1/5 van de opbrengst 'van den bodem bedroeg, te vervangen door de verplichting, om 1/5 der dessavelden te bebouwen met producten, door de regeering aan te wh'zen en die op de Europeesche markt met voordeel konden worden verkocht. Wanneer de waarde der producten grooter was, dan de vroegere landrente, zou dit meerdere aan de dessa worden vergoed. Deze regeling, het cultuurstelsel genaamd, werd in 1830 van" BtTüREN. Leerboek 'der Geschiedenis van hst Nederlandsche volk (2e druk.h 17 258 ingevoerd in de streken, die onder rechtstreekseh bestuur stonden. Vele nieuwe producten werden nu verbouwd en de Javaan kreeg landbouwonderwijs in 't groot. Nog in onzen tijd is de invloed daarvan te merken, overal waar het cultuurstelsel werd gevolgd. De Handelmaatschappij vervoerde de produkten en verkocht ze, waarvoor zij haar belooning kreeg, zoodat ze goede winsten maakte en voor de regeering bleven er jaarlijks millioenen over, een batig saldo, dat tijdens het status quo niet gemist kon worden. De uitvoering van het stelsel ging echter zeer willekeurig. Ambtenaren en inlandsche Hoofden kregen provisie (cultuurprocenten) en trachtten nu de opbrengsten op te voeren. De rijstvelden werden onvoldoende verzorgd, waardoor dikwijls 4 hongersnood ontstond. Vaak werd de landrente ook nog geheven, terwijl de gronden, die bewerkt moesten worden, ver af lagen. Daardoor heeft het cultuurstelsel groote ellende over den inlander gebracht. Voor de Nederlandsche sehatkist bracht het telkens aangeschroefde stelsel meer dan 600 millioen op. In 1833 werd door Michiels een expeditie tegen ^'^^"C Djambi ondernomen, dat bezet werd. Onder den ' Gouverneur-Generaal Rochussen (1845—'51) werden drie tochten tegen Bali ondernomen. De Vorsten van dit eiland en Lombok hadden bij traktaat afstand gedaan van het kliprecht, doch de vorsten van Boeléleng en Karang-Asem bleven het strandrecht uitoefenen. Michiels, die sneuvelde, en na hem Van Swieten'dwongen de vorsten, zich te onderwerpen. § 105. DE POLITIEKE PARTIJEN NA 1848. (I). Kort ha de aanneming der grondwet in Maart 1849 Willem III. gtierf Koning w"inem n aan een hartkwaal te Tilburg. Zijn oudste zoon Willem volgde hem pp. Hij was toen 32 jaar en gehuwd met Sophie van Wurtemberg, die in 1877 stierf, waarop de Koning twee jaren later huwde met Emma van Waldeck-Pyrmont. Uit het eerste huwelijk werden drie zoons geboren, die echter allen voor hun vader stierven, waardoor de eenige dochter uit het tweede huwelijk, prinses Wilhelmina, in 1880 geboren, by den dood haars vaders in 1890 opvolgde onder regentschap van haar moeder. De staatkundige partijen kwamen door het meer Politieke opgewekte leven, dat ten gevolge van de grond^ ^ ' wetswijziging ontstond, tot vollediger ontwikkeling. 259 De conservatieve partij was evenals de liberale een revolutionnaire in dien zin, dat zij den oorsprong van het staatsgezag vond in den volkswil, die eenmaal dit gezag aan de regeering had opgedragen en waardoor de machtsverhoudingen in den Staat bepaald waren. De fout van de revolutie lag niet in het beginsel, maar in het tempo, dat te snel was geweest en nu zoo langzaam mogelijk moest zijn. Liefst wilde zij behoud van het bestaande, doch als de volkswil zich duidelijk liet hooren, berustte zij in den vooruitgang. Zoo was zij tegen de herziening van 1848 geweest, doch onder invloed van de Maartsche buien had ze haar verzet opgegeven. De meest bekende woordvoerder dezer partij was Van Hall, die de conservatieve kleur echter, in overeenstemming met den aard zijner partij, in zeer verschillende tinten vertoonde. De liberale partij was de partij van den vooruit1 era e par j. jn dien zin, dat zij verdere ontwikkeling en toepassing wilde van het revolutionnaire staatsrecht: grooter macht van het volk in zijn vertegenwoordiging, beperking der Koninklijke macht. Van de Souvereiniteit van het huis van Oranje bleef voor haar weinig anders over, dan een uitvoerende macht van den volkswil. Het hoogste recht is de wet van den Staat, die de uitdrukking is van den wil der meerderheid. Wie zich tegen de wet verzet, gaat tegen het Recht in en moet daarom worden tegengegaan. Vandaar dat de minderheden in den tijd van het liberalisme onder zoo zwaren druk geleefd hebben. Op het gebied van de nijverheid en den arbeid wilde de liberale partij onthouding van staatsinmenging, vrije concurrentie en voor den handel opheffing öf beperking der invoerrechten. Th b k ^6 ^°"er en woordvoerder dezer partij was J. R. Thorbecke, geboren te Zwolle, eerst hoogleeraar in het staatsrecht te Gent, daarna te Leiden, waar hij een school vormde van juristen, die met geestdrift zh'n beginselen in het land verspreidden. Hij was een man van daden, hoekig van karakter, onverzettelijk van wil, van dege geleerdheid en groote scherpzinnigheid, door velen bewonderd, maar ook door velen gehaat. Groen van Lijnrecht tegenover hem in de politiek stond G. • Prinsterer en Groen van Prinsterer, de stichter der anti-revode Anti-Revo» lutionnaire partij. Groen was een academievriend lutionnairen. Yan Thorbecke geweest, na zijn studie voltooid te hebben kabinetssecretaris van Koning Willem I geworden en 260 daarna archivaris van het huis-archief van Oranje. Dooi* een diepgaande studie van Plato in diens geest gevormd, kwam hij door Bilderdjjk en het Réveil tot persoonlijke toeëigening van het Evangelie, leerde in het Kabinet des Konings Ije Brussel de theorie en practijk der revolutie kennen en kwam door zijn historische studiën tot de overtuiging, dat het revolutionnaire tijdperk een breuk had gemaakt in de historische ontwikkeling van ons volk als Christelijke natie. Het staatsrecht der revolutie vloeide bij hem logisch voort uit het ongeloof, uit de ontkenning van God als den oorsprong van het gezag. Daarom wilde hij „tegenover het ongeloof der Revolutie het Evangelie der Reformatie" stellen. De uitwerking van dit beginsel in de practische politiek was voor Groen veel moeilijker dan die van het liberale beginsel voor Thorbecke.'Deze toch kon zich aansluiten bij de beginselen, die in de beschaafde kringen van dien tijd gemeengoed waren geworden, terwijl gene door de beschaafden van zijn tijd nauwelijks werd begrepen. Thorbecke kon zich aansluiten bij de ontwikkeling der liberale beginselen in het buitenland, Groen stond alleen en moest zijn beginselen toepassen op toestanden, die naar geheel andere ideeën gegroeid waren. Groen was geen contra-revolutionnair als Bilderdijk, die, daar de revolutie uit een verkeerd beginsel ontsproot, ook met het beginsel al wat er uit voortgekomen was, verwierp.' Groen aanvaardde in hoofdzaak, wat in de grondwet van 1814 was vastgelegd, doch beschouwde de vereenzelviging van de uitvoerende macht met het oppergezag des Konings, zooals dat practisch later plaats vond, gevaarlijk voor de souvereiniteit van het Huis van Oranje. Die souvereiniteit bij de gratie Gods is een gaaf en een recht, waaraan de Gever een plicht en verantwoordelijkheid verbindt. Stond hij pal voor deze souvereiniteit, niet minder moesten de volksrechten verdedigd en gehandhaafd worden. Daarom was Groen voor de ministeriëele verantwoordelijkheid in staatsrechterlijken zin, mits deze nauwkeurig omschreven werd, zoodat zij niet door een tijdelijke meerderheid zoo kon worden uitgebreid, dat de monarchie feitelijk in een republiek veranderde. Ook was hij voor het recht van amendement, wanneer dit in de uitoefening niet het beginsel eener wet aantastte. Het recht van enquête vond hij gevaarlijk in de hand van de 2de Kamer alleen. Het getuigt van wantrouwen in het Gouverne- 261 ment, geeft een ontzettende macht aan de 2de Kamer, waardoor een meerderheid algemeene impulsie kan geven aan vooroordeel, drift, belang en hartstochten en het heele land in beweging kan brengen, terwijl het veelal in tijden van opgewondenheid zal gebruikt worden. Gemeen. overleg van Staten-Generaal en Regeering zal er door worden belemmerd. Hoewel Groen dus niet conservatief was, maar den vooruitgang op andere wijze en naar andere beginselen beoogde, dan de liberale partij, sloot hij zich in den eersten tijd bh' de conservatieven aan, daar stilstaan op een verkeerden weg verkieslijk was, boven voortgang in verkeerde richting: de teruggang naar het goede uitgangspunt scheen daardoor minder moeilijk. Bovendien waren onder de conservatieven vele gemoedelijke vrome Christenen, van wien Groen zich veel beloofde. Toen hij echter herhaaldelijk in deze partij bedrogen werd, maakte hij zich er van los. § 106. DE POLITIEKE PARTIJEN NA 1848. (II). Een vierde partij was die der Roomsch-KatholieKathoUeken ^en' G^scnoon afkeerig van de revolutionnaire beginselen der liberalen, gingen zh' toch de eerste decenniën met deze samen, daar zij meerdere vrijheid van beweging voor hun Kerk wenschten. Toen echter de vestiging van het Koninkrijk Italië, waarbij de Kerkelijke Staat voor een gedeelte werd ingelijfd, door de liberalen werd toegejuicht en de Paus in zijn Encyclieken Syllabus van 1864 het liberalisme veroordeelde, maakte de Roomsche partij zich los van de liberalen en zocht aansluiting bij de anti-revolutionnairen. Samen wilden zh' het godsdienstig element in het onderwijs versterken. Terwijl dus de liberale partij door deze frontverwïjziging in andering der Roomsch-Katholieken geducht vere partij- zwakte, ontstond er in eerstgenoemde partij verschil van opvatting over het cultuurstelsel, waarvan Thorbecke de baten niet wilde missen en Fransen van de Putte de verantwoordelijkheid niet durfde dragen. De meer radicale volgelingen van Van de Putte brachte;fi het 2de ministerie Thorbecke in 1866 ten val, waardoor een scheuring ontstond, die niet weer geheeld werd. In de twee volgende jaren maakten de Anti-revolutioiuiairen zich onder aanvoering van Groen en Keuchenius los van de Conservatieven, na hevigen strijd over de rechten van Staten- 262 Generaal en Kroon, over het wezen van het parlementaire stelsel, waaraan de liberale partij ook dapper deel nam. De parth'-groepeering veranderde geheel. De conservatieve partij verdween langzamerhand. De liberale was te verdeeld, om een krachtig bewind te voeren. De Roomsch-Katholieke Staatspartij ontwikkelde zkh onder leiding van Dr. Schaepman in democratische richting, echter niet zonder strijd tegen de meer behoudende en aristocratische elementen. Het gezag der Kerk bewaarde echter de eenheid. De anti-revolutionnaire partij organiseerde zich krachtig onder leiding van Dr. A. Kuyper, door Groen als zijn opvolger erkend, toen hij in 1876 overleed. Het volk achter de kiezers,. de kleine .luyden, werd nu het voornaamste deel der partij, die daardoor een beslist democratisch karakter aannam en steeds beslister een Calvinistisch type vertoonde. In samenwerking met de Roomsch-Katholieke Staatspartij bracht zij het in 1889 tot een rechtsche meerderheid in de 2de Kamer en tot het lste rechtsche ministerie. De meer aristocratische elementen der partij echter, ontevreden over de dwingende macht der organisatie en de democratische leiding van Dr. Kuyper, scheidden zich in 1896 af en vormden de vrij-antirevolutionnaire partij, door De Savornin Lohman geleid. Ongeveer in denzelfden tijd werd te Utrecht een ChristelijkHistorische kiezersbond opgericht, die zich later vereenigde mét de Vrij-Antirevolutionnaire partij tot de Christelijk-historische Een kleine groep Friesch-Christelijk-historischen, die ijverde voor een orthodoxe staatskerk en een "christelijke openbare school, sloot zich er later bij aan. De Anti-revolutionnaire, Roomsche .en Christelijk-Historische partij naderden elkaar steeds meer en sloten eindelijk onder leiding van Dr. A. Kuyper een coalitie. Men noemt deze partijen samen de Rechterzijde, de .andere samen de Linkerzijde, naar de plaats die ze in de 2de Kamer innemen ten opzichte van den Voorzitterr De versnippering bij de liberale partij ging ook steeds door. Na Thorbecke's dood was er weinig eenheid; een programma bestond niet. Thorbecke was een levend programma geweest. Om aan de verdeeldheid een eind te maken, werd in 1885 de Liberale Unie opgericht, wier leider Goeman Borgesius was en die de gematigd vooruitstrevenden trachtte te vereenigen. De radicale elementen scheidden zich in 1890 van de Unie af en stichtten de Radicale partij, die sinds 1901 Vrijzinnig Democratische partij 263 heet. De meer behoudende elementen vereenigden zich tot de Vrü-liberale partij met Tydeman als leider. Nationaal-liberalen en Oud-liberalen zijn groepen van weinig beteekenis. De partijen van liberale schakeering .hebben zich in 1913 vereenigd tot de z.g. Concentratie, die bij de verkiezingen de eenheid van optreden bevorderde. Naast deze groepen treedt de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij op, die in 1894 is opgericht. Zij is revolutionnair en democratisch en ijverde o.a. voor Algemeen kiesrecht en Staatspensionneering. Bij de jongste algemeene verkiezingen nam haar invloed zeer toe. § 107. NEDERLAND ONDER HET PARLEMENTAIRE STELSEL. (I. VAN 1849—1853). Het ministerie van Donker Curtius, dat de herIe ministerie zienmg van 1848 had tot stand gebracht, bleek het Thorbecke. vertrouwen der Tweede Kamer niet te bezitten. Verschillende wetsontwerpen werden verworpen, 't ministerie vroeg zijn ontslag en na enkele mislukte pogingen, om een ander samen te stellen, belastte Koning Willem III eindelijk Thorbecke met de vorming van een nieuw Kabinet. De leider der liberalen was den Koning zeer onsympathiek. Hij was ongetwijfeld een voorstander van het monarchale regeeringsstelsel, maar zag in het koningschap alleen de grondwettige instelling, niet de nationale kracht, die er van uitging. De Koning werd gedurig gedwongen, om wetten en besluiten te onderteekenen, die hij afkeurde en om mannen, aan wie hij gehecht was, te ontslaan en anderen, die hij als zijn persoonlijke tegenstanders beschouwde, in hun plaats "te benoemen en hij deed dit, overtuigd, dat zijn eed op de grondwet hem er toe verplichtte, doch Thorbecke Waardeerde dit plichtsbesef niet en maakte den koning het brengen van deze offers niet gemakkelijk. De hoekige, autoritaire professor, die onverbiddelijk redeneerde uit en handelde naar het eens aangenomen beginsel, miste de gunst des Konings. In het gevoel van zh'n grooten invloed in het ministerie, in de kamer en bij de burgerij stoorde Thorbecke zich hieraan weinig en ging met vasten tred zijn gang. Een breede beginselverklaring, waartoe Groen van Prinsterer hem uitnoodigde, ontweek hij, door het „wacht op onze daden". En die daden bestonden in een reeks van wetsontwerpen, welke achtereen- 264 j volgens werden ingediend. In de grondwet was rgame e voorgeschreven, dat in de eerstvolgende zitting der Staten-Generaal wetsontwerpen moesten worden voorgedragen omtrent het kiesrecht en de regeling van het provinciaal en gemeentelijk bestuur. Dit geschiedde nu in 1850 en '51. De ontwerpen werden aangenomen. De kieswet bracht het aantal kiezers van. 50.000 op 100.000 en hield geen rekening met de provinciale grenzen. De provinciale wet, die de macht en de samenstelling der Provinciale Staten vaststelde en de gemeentewet, die de gemeentelijke huishouding regelde, vestigden het zelfbestuur overeenkomstig Thorbecke's beginsel. De scheepvaartwetten schaften de differentieel e en doorvoerrechten af, verlaagden de tarieven voor de grondstoffen van den scheepsbouw en bevorderden zoo den vrijhandel. Ook werden een burgerlijke en militaire pensioenwet aangenomen en een wet op het brievenvervoer en de rijkstelegraaf. Op initiatief van 10 leden der 2de kamer (het was voor het eerst, dat van dit recht met succes gebruik gemaakt werd), werd het accijns op schapenen varkensvleesch afgeschaft. De wet op de onteigening (1851) bereidde den aanleg van spoorwegen voor en de jachtwet van 1852 regelde het voor het platteland zoo belangrijke jachtrecht. De Humani- -^e^ begrip Staat had zich sinds de dagen der taire Staat in Fransche revolutie gewijzigd. „Van politiestaat botsing met werd hij humanitaire staat", die de natie niet de Kerk. alleen wilde besturen, maar ook onderwijzen en herscheppen naar de levensbeschouwing der bovendrijvende, thans liberale partij. Vandaar dat, waar op het gebied van het maatschappelijk leven, als het de stoffelijke belangen aanging, de vrijheid werd geproclameerd, de Staat zich niet ontzag, om krachtig in te grijpen, waar het de zedelijke en religieuze inzichten der natie betrof. Toen door-de koorts-epidemieën van '47/'48, de cholera van '49 en de mislukte aardappeloogsten de vraag der armenverzorging weer aan de orde kwam, diende Thorbecke een ontwerp tot regeling van het armbestuur in, waarbij alle instellingen van weldadigheid, opk de kerkelijke diaconieën, onder staatstoezicht zouden komen. Volgens artikel 17 konden Burgemeester en Wethouders zich desnoods met den sterken arm, toegang tot de boeken en stukken van alle instellingen van weldadigheid verschaffen. Een geweldige beweging verhief zich: meer dan 800 265 petities werden door kerkbesturen, kerkeraden en particuliere instellingen tegen deze uiting van „Napoleontischen centralisatiegeest" en „staatsalvermogen" ingediend, 't Ontwerp werd ingetrokken en een gewijzigd ontwerp was nog onder heftige oppositie in behandeling, toen de Aprilbeweging ontstond. § 108. NEDERLAND ONDER HET PARLEMENTAIRE STELSEL. (II. VAN 1853—1857). April- De grondwet van 1848 had ook aan de Roomschbeweging. Katholieke Kerk vrijheid gegeven, om zich naar eigen inzicht te organiseeren. Op aandrang van vele invloedrijke Roomsehen hier te lande, maakte de Curie daarvan gebruik en verhief Utrecht tot aartsbisdom en Haarlem, Den Bosch, Roermond en Breda tot bisdommen. Toen deze regeling in 1853 te Rome werd bekend gemaakt, ergerde Paus^Pius IX het Protestandsche Nederland, door te spreken van „dwaalleer van Calvh'n" en meer dergelijke termen. Het geuzenbloed kwam in beroering. Onder leiding van den advocaat Drieling, den hoogleeraar Mulder en den predikant Montijn te Utrecht werd een groote adresbeweging op touw gezet, om den Koning te bewegen, de invoering der bisdommen te beletten. Spoedig hadden meer dan 200.000 geteekend. Heel het Protestantsche Nederland was in heftige oppositie. De conservatieven^bliezen het vuurtje aan. Groen van Prinsterer, hoewel de wijze van invoering hekelend, achtte het recht der Roomsehen onaantastbaar. Hij werd een crypto-katholiek, een vriend der Jesuïeten gescholden. In de 2e Kamer verklaarde Thorbecke, dat de regeering geen mededeeling van de plannen van Rome had ontvangen en zij dus niet had kunnen waarschuwen, maar dat de Paus krachtens de grondwet vrijheid had, te doen, wat hij thans had gedaan. Op een vraag van Groen, of dan de Hervormde Kerk in vrijheid van rechtspositie bij de Roomsche ten achter moest staan, wijl deze nog steeds geregeerd werd door het staatscreatuur van 1816, erkende Thorbecke, dat de Hervormde Kerk nog steeds in een „tusschentoestand" verkeerde. Had Thorbecke zich in de Kamer- gehandhaafd (met 40 tegen 12 stemmen was een motie van orde aangenomen), de Koning greep deze gelegenheid aan, om van het ministerie ontslagen te worden. Op een adres, hem in Amsterdam aangeboden, ant- 266 woordde hij anders dan Thorbecke in overweging had gegeven, waarop het ministerie ontslag vroeg en kreeg. Zoo viel dan Thorbecke niet door een parlementaire nederlaag, maar door *2de ni^nteSterie'^611 W^ des Konings. Een kamerontbinding, die Van Hall votede> bracht zijn partij echter ook een geduchte nederlaag. De aanvoerder zelf kon slechts in een Roomsch district weer gekozen worden. Conservatieven en „Groenianen" vormden de meerderheid, waarop het nieuwe ministerie Van Hall moest steunen. Daar de minister bij zijn optreden als voorwaarde had gesteld, dat de grondwet van 1848 zou worden gehandhaafd, kon er tegen de Roomsche hiërarchie niets gebeuren. Zij beleef ongemoeid. Slechts kwam een wet op de kerkgenootschappen tot stand, waarbij bepaald werd, dat zonder 'toestemming des Konings vreemdelingen geen kerkelijke bediening mochten aanvaarden en het kerkelijk gewaad alleen in gebouwen en besloten plaatsen mocht gedragen worden. Het anti-papistische stroovuur was spoedig uitgebrand, de kalmte keerde weldra terug en het ministerie kon de wetten, door de grondwet voorgeschreven, op de ministeriëele verantwoordelijkheid en op het recht van Vereeniging en Vergadering tot stand brengen. Ook de wet op het beleid der regeering in de koloniën en bezittingen, het z.g. regeeringsreglement voor NederlandschIndië, waarvan de grondwet had bepaald, dat zij binnen 3 jaar moest worden ingediend, kwam in 1854 tot stand. Het is als het ware de grondwet voor Oost-Indië. Wel bleef het cultuurstelsel in stand, maar de afschaffing der slavernij werd voorgeschreven en in 1860 uitgevoerd. Het ministerie Van Hall, dat zijn vrienden niet bevredigde en zijn vijanden steeds meer verbitterde, trad af, toen het in zake de oplossing van het vraagstuk der regeling van het Lager Onderwijs de anti-revolutionnairen tegenover zich zag en ook 's Konings vertrouwen niet meer bezat. § 109. NEDERLAND ONDER HET PARLEMENTAIRE STELSEL. (III. VAN 1857—1862). De s h 1 belangrijkste verschijnselen, die den kamp esn*iid°° der parti-ien hebben beheerscht, is de strijd om de opvoeding van het kind op de lagere school geweest. 267 Liet de Overheid tijdens de Republiek de opvoeding van het kind aan de ouders en de Kerk over, na de Revolutie werd, in overeenstemming met de gewijzigde opvatting van den Staat als humanitaire Staat, de volksopvoeding en het volksonderwijs krachtig met de macht van den Staat bevorderd. Van der Palm werd in 1799 door het Uitvoerend Bewind tot Agent van Nationale Opvoeding benoemd. Daar de heerschende geestelijke strooming die van het naturalisme en rationalisme was, zou deze staatsopvoeding zich ook in die lijn bewegen. In overeenstemming met de naturalistische paedagogiek schreef de schoolwet van 1801 voor, dat het onderwijs „door ontwikke-' „ling van de verstandelijke vermogens der kinderen geschikt „moest zijn, om hen tot redelijke wezens te vormen en wijders „in hunne harten te prenten de kennis en het gevoel van dat alles, „wat zij aan het Opperwezen, aan de maatschappij, aan hunne „ouders, aan zich zeiven en aan hunne medemenschen verschul„digd zijn." Uit de schoolboeken en methodes moest al het leerstellige worden weggelaten, dat door onderscheidene kerkgenootschappen verschillend werd begrepen. „Wanneer men de beteekenis van den term Opperwezen, overeenkomstig het spraakgebruik van de toongevende kringen van dien tijd, in 't oog houdt, kan niemand ontkennen, dat het Christendom in deze wet geheel is verloochend, dat zij evengoed door een heiden, als Cicero b.v. had kunnen zijn uitgevaardigd" (Woltjer). De schoolwet van 1806 schreef voor, dat alle schoolonderwijs zoodanig zou moeten worden ingericht, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld en zij zeiven opgeleid werden tot alle maatschappelijke en christelijke deugden. De vorming tot redelijke wezens werd niet meer vereischt, doch de deugdsbetrachting, die werd voorgeschreven, was niet Christelijk, wijl zij buiten den Christus als Zaligmaker omging, terwijl van de grondwaarheden der Apostolische kerk en der Reformatie schijn noch schaduw aanwezig was. Tegen dit Staatsopvoedingsstelsel, dat met uitsluiting van alle andere richtingen kennis en zedelijkheid onder de burgers wilde bevorderen, moesten de positief Christelijke kringen, zoo zij nog eenig leven bezaten, in verzet komen. Dit was dan ook reeds voor' de grondwetsherziening van 1848 geschied (zie 268 boven). Deze grondwet verklaarde het geven van onderwijs vrij, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers. De vergunning, om bijzondere scholen op te richten, werd echter telkens willekeurig geweigerd, terwijl bovendien de ouders, die hun kinderen naar hun eigen opvoedingsstelsel onderwezen wilden hebben, eerst gedwongen waren, in den vorm van belasting het Staatsopvoedingsinstituut mee te betalen en daarna nog hun eigen, zoodat de vrijheid van onderwijs, door de grondwet gewaarborgd, in de praktijk een ij dele klank werd. Daarom kwam er sterke aandrang tot wijziging van de schoolwet. Groen van Prinsterer en zijn geestverwanten richtten zich in het voorjaar van 1856 met een petitionnement tot den Koning, waarin zij de school met den Bijbel vroegen en een christelijke opvoeding der christelijke natie door afzonderlijke scholen voor Protestanten, Roomsen-Katholieken en Israëlieten. Het ministerie Van Hall wilde echter van deze facultatieve splitsing niets weten, maar de gemengde school behouden en daar de Koning aan de bezwaren tegemoet wilde komen en dus het ministerie zijn steun onttrok, vroeg dit zijn ontslag (1856). jllj • x • y *n Plaats yan het afgetreden ministerie werd een der Brugghen conservatief Protestantsch ministerie benoemd met den Groeniaan Van der Brugghen voor de regeling der schoolzaak. Groen zelf zou zich alleen beschikbaar gesteld hebben, wanneer er voor zijn beginselen werkelijk kans van uitvoering ware geweest, wat met een Kamer, die in meerderheid de gemengde school van 1806 gehandhaafd wilde zien, niet mogelijk was. Er bestond in dezen tijd onder de Protestanten drieërlei wensch ten opzichte van de volksschool. De liberalen wilden een school, waarin over den godsdienst gezwegen werd, de neutrale school dus. Groen en zijn aanhangers wilden een school, waarin de hoofdwaarheden van het Evangelie ernstig onderwezen werden, de confessioneele school dus en de ethische richting, waartoe van der Brugghen behoorde, wilde een school zonder leerstellingen, maar die christelijk zou zijn door de subjectieve Christuservaring van den onderwijzer, de ethische school dus. Groen meende in dezen tijd zijn doel alleen te kunnen bereiken door de confessioneele staatsschool; later veranderde hij van methode en zag in, dat hh' alleen door de vrije school zijn doel kon benaderen. Zh'n doel bleef echter steeds hetzelfde: 269 de confessioneele school. Voor Van der Brugghen persoonlijk was de vrije school in dezen tijd het beste middel om de ethische school te bereiken. Later toen de beweging voor de vrije school den confessioneelen kant uitging, vond een deel zijner aanhangers hun ideaal in een Christelijke staatsschool. Als minister heeft van der Brugghen de wet op het lager onderwijs van 1857 tot stand gebracht. De schoolwet handhaafde de beginselen van 1806: de gemengde school bleef bestaan, terwijl zelfs geen subsidie werd toegekend aan scholen van ouders, die gemoedsbezwaren tegen de bestaande staatsschool hadden. Thorbecke kon dan ook zeggen: „Mij dunkt, dat de stellingen, welke zijn politiek karakteriseeren voor een groot deel aan onze bèginselen zijn ontleend, althans daarmee een verwonderlijke overeenstemming hebben". Diep teleurgesteld nam Groen ontslag als lid der Kamer, om verder in zh'n tijdschrift „De Nederlander" en door de oprichting der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs zijn beginselen in het volksleven ingang te doen vinden. Het ministerie werd spoedig tot aftreding gedwongen, nadat het zich nog verdienstelijk- had gemaakt door den afkoop van den Sonttol. Het ministerie Rochussen, van 1858—'60, uit ge- Rchnssen ma^gde conservatieven en liberalen bestaande, bracht behalve de afschaffing der slavernij in Oost-Indië (1860) weinig tot stand. Het viel over de spoorwegkwestie. Met den aanleg van spoorwegen was men in ons land nog achterlijk. Sinds in 1839 het eerste lijntje van Amsterdam Spoorweg- naar Haarlem was aangelegd, waren er slechts kwestie enkele lijnen, die Amsterdam en Rotterdam met elkaar en met Duitschland verbonden, bijgekomen. Er was dringende behoefte aan uitbreiding van het net. Sommigen wilden echter aanleg van Staatswege, anderen door het particulier initiatief. Aan Van Hall, die van 1860—'61 minister was, gelukte het in 1860 een spoorwegwet aangenomen te krijgen, trots heftige bestrijding van Thorbecke. De aanleg zou geschieden door den Staat, de exploitatie door een particuliere Maatschappij. De 9 lijnen werden grootendeels met Indisch geld gelegd. Door Thorbecke fel bestookt, moest Van Hall weldra aftreden, waarop de Koning het nog eens probeerde met een gematigd 270 liberaal ministerie Van Zuylen, dat spoedig werd vervangen door een 2de ministerie Thorbecke. § 110. NEDERLAND ONDER HET PARLEMENTAIRE STELSEL. (IV. VAN 1862—1868). ^ j / Eindelijk was dan het j^traeisme opgeheven. De 2Th™rbeckeie positie van den leider der liberalen was evenwel 1862-'66. niet 200 sterk als in 1849- Vele der jongeren waren aan zijn leiding ontgroeid, de Roomsehen volgden hem niet onvoorwaardelijk meer en enkele getrouwen van voorheen hadden zich van hem afgewend. Toch heeft hij nog belangrijke wetten tot stand gebracht. In de eerste plaats de weKop het Middelbaar Onderwijs in 1863, waardoor de algemeene ontwikkeling der burgerij werd bevorderd en voorbereiding voor verschillende bedrijven gegeven. Burgerscholen, Hoogere Burgerscholen, Landbouwscholen en de Polytechnische School te Delft werden opgericht. De ontwikkeling der burgerij is door deze wet zeer toegenomen, maar de Staat werd tevens opnieuw dienstbaar gemaakt aan het intellectualisme der liberale partij, wat de oppositie der kerkelijke kringen weer verscherpte. Verder werden wetten aangenomen tot verbetering van den Waterweg en den aanleg van het Noordzeekanaal, tot afschaffing van den accijns op brandstoffen en der gemeente-accijnzen, en tot afschaffing van de slavernij in West-Indië. Voor Indië van belang was de Comptabiliteitswet (1864), die voorschreef, dat de begrooting voor Indië in overleg met de Staten-Generaal moest worden vastgesteld. De wet was te danken aan Fransen van de Putte, die in 1863 in het ministerie als minister van Koloniën was opgetreden. Deze krachtige bewindsman was een tegenstander van het cultuurstelsel, dat hij wilde afschaffen, maar waarvan Thorbecke meende, de baten niet te kunnen missen. De strijd barstte uit bij de vraag of het Indische strafwetboek bij Koninklijk Besluit, zooals Van de Putte wilde, of bij Wet moest worden ingevoerd. Thorbecke trad af, terwijl het ministerie Van de Putte, dat nu optrad, een Ministerie cuituurwet indiende, waarbij vrije arbeid voor den Fransen van T , , ,, ,. , , ... de Putte Javaan werd voorgesteld, die tevens bezitter zou zijn van den grond, waarvan hij thans slechts gebruiker was. Het wetsvoorstel werd verworpen na felle bestrijding, vooral door Thorbecke, waarna het ministerie van een 271 half jaar aftrad. De verdeeldheid tusschen de twee liberale voormannen belette de vorming van een nieuw liberaal ministerie, hoewel deze partij in de 2de Kamer de meerderheid vormde. Daardoor viel de ministeriëele macht der Conservatieve partij in den schoot. Mij er, een koloniale specialiteit, werd belast met de samenstelling van een ministerie, waarin ^HeTmskerk* Heemskerk de Binnenlandsche en Van Zuylen de Buitenlandsche zaken kreeg te behartigen. Van den heer Mij er verwachtte men oplossing van het koloniale vraagstuk, dat reeds eenige jaren aan de orde was. Een paar maanden, nadat het ministerie was opgetreden, Werd hij echter benoemd tot Gouverneur-generaal van OostIndië, terwijl een onbekende in zijn plaats minister van Koloniën werd. In de 2de Kamer vond de handelwijze van Parlementaire ne^. j£aDmet ten opzichte dezer benoeming strenge crisis afkeuring. Een motie, ingediend door Keuchenius, een geestverwant van Groen, deze afkeuring uitsprekend, werd aangenomen. Het kabinet beweerde nu, dat de Kamer de rechten der Kroon, die voor deze benoeming alleen de verantwoordelijkheid had, aantastte; de Kamer meende, dat de ministers ook de staatsrechterlijke verantwoordelijkheid voor dergelijke benoemingen hadden en de Kamer die dus kon beoordeelen. Op advies der Conservatieven ontbond de Koning de 2de Kamer. Een hevige verkiezingsstrijd volgde, waarin de Conservatieven van de Oranjeliefde gebruik trachtten te maken, om een meerderheid te verkrijgen. Het optreden van Groen van Prinsterer, die zijn vriend Keuchenius en het recht der Kamer krachtig verdedigde en wiens Oranjeliefde onverdacht was en dat van vele professoren in de rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteiten, die het recht der 2de Kamer openlijk verdedigden, verijdelden de poging der Conservatieven. Wel kwamen dezen versterkt uit den strijd, doch uxem urg> weidra kwam het ministerie opnieuw in botsing scne kwestie. met de Kamer en wel naar aanleiding van de Luxemburgsche kwestie. Bij het Eindverdrag was een deel van Luxemburg aan België gekomen, terwijl onze Koning als Groothertog van het overgebleven gedeelte en voor een deel van Limburg tot den Duitschen Bond was toegetreden. Toen nu deze Bond door den oorlog tusschen Oostenrijk en Pruisen in 1866 ontbonden werd, waren ook Luxemburg en Limburg vrij. 272 Napoleon III, Keizer van Frankrijk, wien door Bismarck vergrooting van grondgebied was voorgespiegeld, zoo hij zich onzijdig hield, doch die na de overwinning van Pruisen zich daarin teleurgesteld vond, knoopte nu onderhandelingen aan met onzen Koning omtrent de overname van Luxemburg. Onze regeering zag gaarne, dat de persoonlijke Unie, die tusschen het Groothertogdom en ons land bestond en die ons bij een Europeeschen oorlog, in groote moeilijkheden brengen kon, verbroken werd. De zaak werd geregeld onder sterken aandrang van Frankrijk, doch de Koning verklaarde, den Pruisischen gezant, dat de, afstand tegen den wil van Pruisen niet zou plaats hebben, Terwijl de gezant tot dusver een stilzwijgen had bewaard, verklaarde hij 's ochtends, voordat de zaak voorgoed beklonken zou worden, dat dit land den verkoop als een casus belli zou opvatten. Was deze verklaring enkele uren latér gekomen (de gezant meende, dat de afstand reeds had plaats gehad) dan zou een oorlog van Pruisen tegen Frankrijk en ons land onvermijdelijk geweest zijn. Nu verklaarde de Koning onmiddellijk, dat de afstand niet zou plaats hebben. Ook Napoleon III bedwong zich en de zaak werd bijgelegd op een conferentie te Londen in 1867. Limburg werd geheel vrij van Duitschland, terwijl Luxemburg een zelfstandige neutrale Staat werd. Hoewel minister Van Zuylen deze netelige , kwestie, de gevaarlijkste sinds de scheiding van België, niet zonder talènt had weten op te lossen, was de 2de Kamer met zijn beleid niet tevreden en verwierp de begrooting van. Buitenlandsche Zaken. Voor de tweede maal werd de Kamer ontbonden; de nieuwe Eind der Kamer verwierp nogmaals de begrooting van fjOji crisis. Buitenlandsche Zaken, waarop het Kabinet eindelijk zijn ontslag vröeg. Door de overwinning, die de 2e Kamer aldus behaalde, is het denkbeeld van Koninklijke ministeries, die hun steunpunt alleen in 's Konings wil vinden, voor altijd uit onze constitutioneele praktijk verdwenen. Het zuiver parlementaire regeeringsstelsel dagteekent van dezen tijd. § 111. NEDERLAND ONDER HET PARLEMENTAIRE STELSEL. (V. VAN 1868—1878). Ministerie Op raad van Thorbecke trad het ministerie Fock— Fock-Van Van Bosse op (1868—1870), dat de doodstraf Bosse. afschafte, het zegel op de dagbladen ophief, 273 waardoor 't aantal dagbladen zeer toenam en de belangstelling in de politiek verlevendigde. De octrooien werden eveneens afgeschaft. ^ralll - De suikerwet, waarbij de gouvernements-suikercultuur langzamerhand werd opgeheven (vanaf 1878 zou telken jaren 1/12 der gronden weer voor vrijen verbouw bestemd worden) en de akkerwet, waarbij de rechten der inlanders op hun gronden bevestigd werden en particulieren woeste gronden konden pachten voor 75 jaren, maakten een eind aan het cultuurstelsel, dat door de afschaffing van verschillende cultures in 1860 reeds veel beperkt was. De koffiecultuur van gouvernementswege, die reeds tijdens de Compagnie bestond, bleef nu ook nog gehandhaafd. Toen bij de mobilisatie, die noodig was geworden ^Thorbecke"6 ^°°r ^en Fransch-Duitschen oorlog, bleek, dat de landsverdediging lang niet in orde was, trad het ministerie af en werd vervangen door het 3de ministerie Thorbecke (1871—'72). Door verdeeldheid in het liberale kamp kon de verbetering der landsverdediging niet worden tot stand gebracht. Na verwerping van de inkomstenbelasting, waaruit men de uitgaven voor de verdediging had moeten vinden, trad het ministerie af. Een paar maanden later overleed Thorbecke. Het vooruitstrevend liberale ministerie, De Vries^ Ministerie De yan de Putte voigde op van 1872—'74. De afd^'pütte11 ^haöing der plaatsvervanging in het leger werd verworpen, de vestingwet, waarbij de oostelijke vestingen, Groningen, Deventer, Zutfen, Delfzijl e. a. werden ontmanteld en een stelsel van geconcentreerde verdediging werd aangen ^e betrekking hadden op de bezittingen in 6 § e nS- Oost en West. In de eerste jaren kwam daar echter weinig van, doordat de onkunde omtrent onze koloniën zeer groot was en velen meenden, dat zulke bezittingen alleen waarde hadden,. voorzoover zij direct voordeel voor het moederland op- 283 leverden. Van 1850—1860 brachten de redevoeringen van Van Hoëvell, die met onvermoeibaren ijver de 2de Kamer wees op onze verplichtingen ten opzichte van Indië en de adviezen van Baud de begrippen omtrent de koloniale behoeften tot meer rijpheid. Het stelsel van het batig slot werd vaarwel gezegd, het cultuurstelsel opgeheven en de inkomsten uit Indië besteed ten voordeele van dat land zelf. Het profijt, dat het moederland middellijk trekt, is trouwens zeer groot: duizenden-ambtenaren vinden er goed- gesalarieerde betrekkingen, terwijl handel en industrie bij honderden millioenen het Nederlandsche kapitaal vruchtdragend kunnen maken. En dat zoo, dat de welvaart van den inlander er door toeneemt. Door diepere studie van het Indische volksleven en herhaalde tochten in het nog onbekende deel van den archipel is de samenstelling van de Indische maatschappij en het karakter der verschillende volksstammen veel beter bekend geworden en, waar ons gezag vroeger dikwijls aarzelde door te tasten, bevreesd voor het ontketenen van onbekende machten, daar gaat het nu met krachtige hand overal ons bestuur uitbreiden en bevestigen. Tot ± 1880 werd onze koloniale politiek beheerscht door het materialistische cultuurstelsel. Het batig slot was de hoofdzaak. Voor de geestelijke belangen werd niets gedaan. Sinds dien is dat veranderd. De ethische .koloniale politiek zoekt den inlander stoffelijk en geestelijk te verheffen door goed onderwijs, het bevorderen van de Christelijke zending en geneeskundige hulp. Bovendien worden in de groote plaatsen gemeenteraden ingesteld en is door de instelling van een Volksraad een begin gemaakt met een vertegenwoordiging voor Indjë. Aldus wordt Indië ook politiek opgevoed. ' S tra Bleef Java na den grooten Java-oorlog rustig, Sumatra veroorzaakte ons veel'moeite. Engeland, welks handel door de differentiëele rechten werd benadeeld, maakte het ons daar lastig. In 1856 werden de Lampongs onder ons direct bestuur gesteld. De weinig bevolkte streken zijn door de regeering gedeeltelijk met Javaansche volksplantingen bezet. Aan de anarchie in Djambi, waar Sultan Tana de binnenlanden tyranniseerde, werd een eind gemaakt in 1900, toen het onder ons onmiddellijk beheer gesteld werd. Ook Siak kwam onder ons direct gezag en werd een afzonderlijke residentie (1873), evenals Djambi in 1906. De tabaksbouw bracht enkele staatjes tot 284 grooten bloei. (Deli-Maatschappij). In 1911 werd de Sultan van Riouw afgezet, daar hij zijn plichten als leenman verwaarloosde; voor de bevolking was het een uitkomst. Met Atjeh waren we niet zoo gemakkelijk klaar. Bij het traktaat van Londen hadden wij op ons genomen de zeeroof tegen te gaan, doch de onafhankelijkheid van den Sultan van Atjeh te eerbiedigen. Dit ging bezwaarlijk en toen wij beloofden in Noord-Sumatra geen differentiëele rechten te heffen (in 1872 werden ze geheel opgeheven) en de Engelsche kooplieden veel schade van den zeeroof der Atjehers hadden, sloot Engeland met ons het traktaat van 1871, waarbij wij vrijheid van handelen op Sumatra kregen. (In hetzelfde jaar stonden wij tegen vergoeding der aanwezige roerende goederen onze rechten op St.-George d'Elmina en een kuststrook van Guinea aan Engeland af). Atjeh was een soort leenstaat, waarvan de staatjes onderhoorig waren aan den Sultan van Groot-Atjeh. Met dezen Sultan trachtte onze Gouverneur-Generaal Loudon het eerst minnelijk te schikken. Toen dit niet gelukte, maar de Sultan zich onder protectoraat van Turkije wou stellen, volgde in 1873 een oorlogsverklaring. De eerste expeditie onder generaal Kohier mislukte, de aanvoerder sneuvelde. De tweede onder Van Swieten veroverde de Kraton, 't paleis van den Sultan, dat als Kota-Radja de hoofd} vesting der Nederlanders werd. De actie werd echter niet doorgezet, waardoor het verzet telkens weer aangroeide. Eerst generaal Van der Heyden (Generaal Eenoog) bedwong GrootAtjeh met krachtige hand en versloeg den vijand bij Samalanga (1879). De regeering beging toen de fout, het militair bestuur door een burgerlijk te vervangen, waarop wij spoedig weer alles verloren, behalve de streek binnen de geconcentreerde stelling (1885). In 1893 werd de toestand beter. Toekoe Oemar, een der hoofden van de wereldlijke partij, die het met de geestelijke niet langer kon vinden, sloot zich bij ons aan, verdreef den vijand, doch pleegde in 1896 verraad, waardoor onze stelling gevaarlijk werd. Generaal Vetter werd nu met onbeperkte volmacht naar Atjeh gezonden. Door onverpoosd krachtig aanvallen gelukte het, Groot-Atjeh te veroveren. Ook de kuststaatjes werden weer onderworpen. Toekoe Oemar sneuvelde (1899) en vier jaar later onderwierpen zich de andere aanvoerders. Van Daalen onderwierp de Gajoe- en Alaslanden (1904), terwijl de Battaklanden in 1907 onder ons gezag kwamen. Daarmee was Sumatra onder- 285 worpen. Door het aanleggen van verkeerswegen en trams en de bevordering der welvaart werd de bevolking weldra met ons bewind verzoend. De gunstig gelegen haven Sabang op Poeloe Weh trekt thans een groot deel van den handel naar Nederlandsen terrein. § 116. DE KOLONIËN IN DE LAATSTE HALVE EEUW. (II). Met het Westen van Borneo hadden wij ons weinig bemoeid, tot er zich Chineezen vestigden, aangetrokken door goud, dat in den bodem was gevonden. De inlandsche vorsten, door hen onderdrukt, riepen onze hulp in (1816). Door moeilijkheden in andere deelen van Indië beziggehouden, lieten wij ons weinig met dit gebied in, tot de sluikhandel der Chineezen in 1850 een expeditie noodzakelijk maakte, in 1853 door een tweede gevolgd. Montrado werd veroverd (1855). De Dajaks in de binnenlanden, een uit hun aard zachtzinnig volk, werden door ons beschermd tegen de Maleische roofstaten aan de kust. In Bandjermasin ontstond in 1859 een opstand, die in 1863 door Verspeijck gedempt werd. Van uit de binnenlanden werd echter steeds gepoogd, ons gezag te ondermijnen, totdat luitenant Christoffel daaraan een eind maakte en bestuursmaatregelen, getroffen, nadat de kennis van Centraal-Borneo door de tochten van -Dr.' Nieuwenhuis zeer was toegenomen, de rust verder verzekerden. Celebe oos^e^k gedeelte van het noordelijk schier¬ eiland van Celebes is de Minahassa, waarvan de bevolking in den loop der vorige eeuw tot het Christendom is bekeerd en daardoor en door goed onderwijs tot welvaart en ontwikkeling is gekomen. De Christelijke Alfoeren zijn trouw aan ons gezag en een steun bij de verdere uitbreiding van onze macht naar het Westen, Gorontalo. Op het zuidelijk schiereiland hadden wij Makassar of Goa in bezit en gaven leiding aan de staatjes van Zuid-Celebes. De vorst van Boni betwistte ons die leiding en maakte het den Europeanen lastig. In 1824 trok Van Geen tegen Boni op en veroverde het gedeeltelijk. Een nieuwe expeditie was echter in 1859 noodig. Het rijkje werd onderworpen, doch toen wij de teugels slapper lieten hangen, begon het opnieuw, tot in 1905 Zuid-Celebes ge- 286 heel werd veroverd. De vorst van Goa vluchtte naar MiddenCelebes, maar werd daar door luitenant Christoffel gevangen, waarop ook dit deel van het eiland na grooten tegenstand onderworpen werd en onder ons rechtstreeksch bestuur geplaatst. De bevolking, nu van verdrukking en slavernij bevrijd, gaat een betere toekomst tegemoet. Ook tot de Sangir- en Talaoeteilanden heeft de regeering thans haar bemoeiingen uitgestrekt. Lombok ^6 ^ors* van Lombok, onze vroegere bondgenoot, scheen naar onafhankelijkheid te streven, weerstreefde ons bestuur en verdrukte de oude bevolking van Lombok, de Sasaks, erg. Dezen riepen onze hulp in. Wij zonden in 1894 generaal Vetter met troepen, die verraderlijk werden overvallen en moesten terugtrekken, doch toen hij versterking had ontvangen, veroverde hij Mataram en Tjakra Negara en nam den Vorst gevangen. Lombok kwam nu onder ons rechtstreeksch bestuur. Een paar jaren later (1896) verzetten zich een paar Staatjes op Bali, die daarop, tnet medewerking der bevolking, gemakkelijk bedwongen werden, zoodat ook hier ons gezag nu onbestreden geldt. In de Molukken werden de hongitochten gestaakt (1824) en het monopolie der specerijen afgeschaft, waarop de toestanden daar iets gunstiger werden. Ook op Timor, Soemba, (zending der Geref. Kerken), Flores en andere eilanden worden in den laatsten tijd betere toestanden voorbereide _ , _ ,. Met de handhaving van ons gezag hadden we in \v e s t51 n die dit gebied weinig moeite; toch gelukte het ons niet, deze koloniën welvarend te maken. De slavenhandel werd bij de overname der koloniën van Engeland verboden. Daardoor en door slechte gezondheidstoestanden kwam er gebrek aan werkkrachten, wat nog erger werd door de geheele afschaffing der slavernij. Curagao werd tot een vrijhaven verklaard, wat weinig baatte. De aanleg van het Panamakanaal zal waarschijnlijk dit eiland ten goede komen, daar het een zeer goede haven bezit. In 1841 kwamen de eilanden onder een apart bestuur. Het regeeringsreglement van 1866 stelde Koloniale Staten in voor Suriname en een Koloniale Raad voor Curagao, de eerste gekozen door stemgerechtigde ingezetenen, de laatste door den Koning benoemd. Beide koloniën hebben een gouverneur; de begrooting wordt vastgesteld door de Staten-Generaal, die jaarlijks tot een 287 aanzienlijk bedrag steun verleenen. De suikerindustrie is door de concurrentie met de bietsuiker achteruitgegaan, andere cultures door plantenziekten. Ook de bacoven- of bananencultuur beantwoordt niet aan de verwachting. Misschien dat de goudvelden van het Lawagebied, ons in een geschil met Frankrijk door den Czaar van Rusland als scheidsrechter in 1891 toegewezen en waarheen een spoorweg is aangelegd, eenigen vooruitgang brengen. De bevolking is echter weinig energiek, wat voor een blijvenden vooruitgang het grootste bezwaar is. § 117. HET GEESTESLEVEN IN DE LAATSTE HALVE EEUW. (I). Kerkelijk ^n de laatste halve eeuw hebben er in het geestesleven, leven van ons volk merkwaardige veranderingen plaats gehad. Op het streven en denken van de groote massa van het volk hadden zeker de bewegingen op kerkelijk gebied den meesten invloed. Het heerschend liberalisme kenmerkte zich aanvankelijk door grooten overmoed. Met minachting en medelijden zag het neer op de achterlijken, die de vrijzinnige denkbeelden niet omhelsden. Hét liberalisme op kerkelijk gebied, het modernisme, was niét anders. De wetenschap zou de dompers verlichten, vandaar dat de regeling van het onderwijs in zijn geheel en omvang bij de wetten van '57, '78, '63 en '76 de voornaamste triomf van het liberalisme was. Staatsexamens dwongen de studeerenden zich in moderne richting te ontwikkelen. Hoe meer echter deze staatsbeschaving doordrong tot de breedere lagen van het volk, hoe heviger reactie er op volgde. Het Orthodoxe Nederland gevoelde zich bij de CaHnïsme s^uo-ie van Calvijn en Voetius steeds krachtiger geestelijke afstammelingen van de roemrijke stichters der aloude Republiek, van de martelaars, die voor de eere Gods en het heil hunner ziel, dood en verderf hadde* getrotseerd. En waren beide ook nu niet in het gedrang? Werden niet op elk gebied schier de heiligste beginselen ondermijnd ? In de mogendheid des Heeren zou men den strijd er voor aanvaarden. En zoo begon die bewonderenswaardige worsteling van den eenvoud tegen het intellect, van het geloof tegen de zoogenaamde wetenschap, van den burger, die volgens de wet met zijn medeburgers 288 gelijk was, doch in de practijk zoo goed als van alle ambten werd uitgesloten tegen zijn medeburgers, die volop de voordeelen van den humanitairen staat genoten. De Calvinist als weleer tegen den Libertijn. ■ In dezen strijd gevoelden de Calvinisten behoefte aan een Universiteit, om hun levensbeschouwing te verhelderen en aan te passen aan het bewustzijn van den nieuwen tijd en om mannen te vormen, die hun beginselen ook in het hoogere geestesleven van hun volk konden indragen. Aan de Universiteiten van den Staat was uit dezen kring zelden iemand benoemd en gebeurde het al eens, dan was het iemand van „zoo vreedzaam en moderaat humeur", dat hij geen dissonant wierp in het koor der zelfvoldaanheid. Toen dan ook in 1876 door de wet op het H. O. de stichting eener vrije hoogeschool mogelijk werd, richtte men in 1880 de Vrije Universiteit op te Amsterdam op den grondslag der Gereformeerde beginselen. De ziel der stichting was Dr. A. Kuyper (f 1920), die nu met een zestal andere bekwame hoogleeraren vanuit-dit bolwerk den strijd voor de belijdenis der Gereformeerde kerken nieuwe bezieling gaf. Die strijd had zich in de Nederlandsch-Hervormde kerk saamgetrokken op de aannemingskwestie en de proponentsformule. In 1880 had de Synode bepaald, dat wie kennis genoeg bezat, tot het Heilig Avondmaal moest worden toegelaten: bezwaren tegen de geloofsovertuiging mochten geen grond tot afwijzing zijn. Vele kerkeraden weigerden, zich er aan te nouden, doch daar ook bepaald was, dat men in een andere gemeente aangenomen kon worden, zoo men maar een getuigschrift van zedelijk gedrag van zijn eigen Kerkeraad kon toonen, waarop men dan in zijn eigen gemeente moest worden ingeschreven, was het voor geen kerkeraad meer mogelijk, de Belijdenis te handhaven. Daarbij kwam, dat in 1883 de proponentsformule zoo gewijzigd werd, dat men zich slechts verbond, om de belangen van het Godsrijk te bevorderen. Allerlei ongeloovigen konden thans in de Nederlandsen Herwrmde Kerk als leeraar dienen. Een storm van verontwaardiging stak op. Afgevaardigden van vele kerken kwamen te Amsterdam samen en besloten, niemand tot den Dienst des Woords toe te laten, die niet met de belijdenis instemde. In 1885 weigerde de Kerkeraad van Amsterdam aan de leerlingen der 3 moderne predikanten een getuigschrift af te geven, waarop ze zich in een andere gemeente zouden 289 kunnen laten aannemen. Het Provinciaal Kerkbestuur beval, het binnen 6 weken af te geven. De kerkeraad, in zijn geweten overtuigd, dat de verachters van Christus van de tafel des Heeren moesten worden afgehouden, weigerde, na vooraf zijn Commissie van Beheer te hebben opgedragen, bij mogelijk conflict met de Kerkbesturen den wettigen Kerkeraad te blijven gehoorzamen. Het Classikaal Bestuur ging nu 80 kerkeraadsleden schorsen, gaf zelf de attesten af en nam met geweld de kerkelijke goederen in beheer. Verzet van den wettigen Kerkeraad baatte niet: ProDoleantie v*nciaaï en Classikaal Bestuur ontzetten de kerkeraadsleden uit hun bedieningen. De Gereformeerden waren buitengeworpen. Als doleerende kerken, klagende over het onrecht, haar aangedaan, vereenigden ze zich in een kerkverband, naar den eisch harer beginselen. Deze kerken vereenigden zich in 1892 met de reeds vrijgemaakte Christelijk Gereformeerde Kerk, die 391 gemeenten telde, tot de Gereformeerde Kerken, ongeveer 700 in getal. Niet alle belijders van de Gereformeerde Confessie gingen in doleantie. Velen bleven in het Nederlandsch-Hervormd Kerkgenootschap, en pogen, de Kerk in de Kerk te herstellen. Deze beroeringen in het kerkelijk leven hadden eerst een ongunstigen invloed op politieke samenwerking der orthodoxe volksgroepen. Doch krachtige organisatie en geestdriftige propaganda en inleving in het leerstuk der gemeene gratie, waardoor de> doopersche mijdinge, die vele geloovige kringen wars van de politiek maakte, verdween, herstelden spoedig het nadeel. Bij het begin der 20ste eeuw was het Calvinistische volksdeel in zijn verschillende schakeeringen in samenwerking met de Roomsen-Katholieken, die ook door den humanitairen Staat in het gedrang waren gekomen, zoo machtig, dat hun de gelijkstelling met hun medeburgers niet langer kan worden onthouden. In de 20ste eeuw zal dan ook de humanitaire Staat zich moeten terugtrekken van al, wat het geestesleven van ons volk in een bepaalde richting wil dwingen, zal het vrije burgerleven zich als weleer weer in vrijheid ontwikkelen. Ook andere volksgroepen maakten zich vrij van Vrijdenkers de heerschappij van de liberalistische Staatskerk. Modernen. De vrijdenkers, voorstanders van de z.g. vrije gedachte d.w.z. vrij van eenig geloof in de geopenbaarde Waarheid, stichtten de vereeniging „de Dageraad" van buuren, Leerboek der Geschiedenis van het Nederlandsche volk (2e druk.) jg 290 (1850) te Amsterdam en verlieten de kerk. Multatuli was hun meest bekende woordvoerder. Vele modernen, wien de vervaagde leer der kerk nog altijd te bindend was en voor wie de gebruiken (doop en avondmaal o.a.) geen zin meer hadden, gaven de kerk eveneens een scheidbrief o.a. Allard Pierson, Busken Huet en Hugenholtz. Modernen, die bleven, richtten tot propaganda hunner beginselen den Protestantenbond op (1878). § 118. HET GEESTESLEVEN IN DE LAATSTE HALVE EEUW. (II). _ , , In den Franschen tijd heerschte in onze letteren," Letterkunde zooals te begrijpen is, een kwade moesson. Van der Palm schreef zwierig proza en Helmers bezong moedig de Hollandsche natie. Tollens, de dichter van het „Wien Neerlandsch bloed", was nog na 1830 zeer populair. Een erkend genie was Bilderdijk (1756—1831), de contra-revolutionair, wiens „Ondergang der eerste wereld") „de Ziekte der geleerden" en „Ode aan Napoleon" hoog geroemd worden. Zijn leerling, Da Costa, een bekeerde Israëliet, sleëpte mee in zijn vurige strijdzangen: „Vijf en twintig jaren", „Wachter, wat is er van den nacht"?, „De Chaos en het Licht" en bezong in schitterende zangen de „Slag bij Nieuwpoort". Staring is bekend om de pittige taal zijner poëzie, Geel verhief ook het proza tot kunstvorm. Van Lennep, Oltmans, mevr. Bosboom—Toussaint en Schimmel zijn bekend als romanschrijvers. Potgieter gaf door zijn critieken in zijn tijdschrift „De Gids", richting aan de litteratuur. Zijn proza is bekend. Busken Huet was een scherp criticus, De Genestet, Ter Haar, Heije, Ten Kate en Schaapman waren dichters van talent. In de laatste dertig jaren is onder buitenlandsche invloeden- een nieuwe richting opgekomen, die het realisme, de nauwkeurige waarneming en beschrijving der werkelijkheid, pok al is die vuil en leelijk, nastreeft. Van Deyssel, Kloos, Verwey, Van Eeden, Couperus e.a. zijn vertegenwoordigers dezer richting, die veel schoons heeft- voortgebracht en de belangstelling in de letterkunde meer algemeen heeft gemaakt. Bilderdijk en Kluit hadden door hun studiën op historisch gebied de alleen-heerschappij van den ouden Wagenaar reeds gebroken. Groen van Prinsterer, Fruin, Bakhuizen van den Brink e.a. hebben door hun critische bron- 291 nenstudiën de vaderlandsche geschiedenis op vele punten verhelderd en herzien. Op rechtsgeleerd gebied muntten Thorbecke, Buys en Asser uit, de laatste als kenner van het internationaal recht; bekende theologen zijn van de vrijzinnige richting, Kuenen en Scholteh, van de gereformeerde richting, Kuyper en Bavinck. In de natuurwetenschappen hebben vele onzer geleerden een Europeeschen naam verworven; Buys Ballot als metereoloog, Donders als oogheelkundige, Van 't Hoff als scheikundige en Hugo de Vries als kenner der natuurlijke historie. Als taalgeleerden moeten vooral Cobet (Grieksch), Kern (Sanskrit) en Matthijs de Vries genoemd worden. Onze waterbouwkundigen zijn over de geheele wereld vermaard. Kunst De schilderkunst, in de lste helft der vorige eeuw van weinig beteekenis, heeft zich onder invloed der bewondering voor de 17de-eeuwsche groote meesters in de laatste helft der vorige eeuw verheven tot een merkwaardige hoogte. De stroomingen des tijds vindt men in deze kunst terug. Jozef Israèls, geboren te Groningen, is de meest bekende; Jacob Maris, Mauve, Mesdag, Veth e.a. hebben mede als schilders in het buitenland een goeden naam verworven. De bouwkunst zocht vooral uit de Gotiek der Middeleeuwen haar motieven. Cuypers, de Roomsch-Katholieke bouwmeester, heeft in het Rijks-Museurn en vele Kerken getoond, wat deze kunst vermag. Uit de nieuwe Beurs te Amsterdam spreekt een pogen om een meer nationalen bouwstijl te vinden. De beeldhouwkunst beteekent niet veel. De muziek mag zich echter in groote belangstelling verheugen. Hol en Zweers zijn bekende componisten. Onze zangers en zangeressen staan hoog aangeschreven. Ook het tooneel kan op enkele talenten bogen. § 119. HET STOFFELIJK WELVAREN. De drie voornaamste bronnen van bestaan zijn handel, landbouw en nijverheid. In 1899 waren 332.000 Nederlanders in den handel werkzaam, 651.000 in de nijverheid en 570.000 in den landbouw. Hoewel de handel dus niet veel handen noodig heeft, brengt Handel en Mj t0Ch niet minder welvaart in het land dan de Scheepvaart. andere takken van bestaan. De totale handelsomzet is in de laatste 30 jaren bijna vervijfvoudigd. 292 Behalve het ter ziele gaan van Jan Salie hebben daartoe meegewerkt de invoering van het vrijhandelstelsel in een groot deel van Europa, dat in de laatste jaren echter weer voor het stelsel van bescherming moest wijken, de aanleg van spoorwegen, het s graven en verbeteren van talrijke waterwegen, de ontwikkeling der Duitsche nijverheid en de herziening van het Rijnvaartverdrag in 1868, dat de vrije scheepvaart op den Rijn en zijn zijrivieren waarborgt, de opening van het Suez-kanaal (1869) in verband mej; den bloei van handel en cultures in de koloniën, een reeks van gunstige handelsverdragen en een goede regeling van het munt- en bankwezen. Aan de waterwegen van Amsterdam (1876) en Rotterdam (1871) is meer dan 100 millioen ten koste gelegd. Rotterdam is naast Hamburg en Antwerpen één der drie grootste havens van het vasteland geworden. De zeilvaart is door de ontwikkeling van het stoomwezen bijna geheel door de stoomvaart verdrongen. De overgang is voor velen echter een kommerlijke tijd geweest. Vaste stoomvaartlijnen verbinden onze havens met de voornaamste landen der wereld. Zoo onderhouden de Maatschappij Nederland (opgericht in 1870) en de Rotterdamsche Lloyd (opgericht in 1883) de gemeenschap tusschen het moederland en de koloniën, waar de Koninklijke Paketvaartmaatschappij de voornaamste havens op Java en de Buitenbezittingen geregeld verbindt. Deze drie maatschappijen zijn onderling verbonden door de Nederlandsche Scheepvaartunie en werken met zeer groote kapitalen. De Koninklijke Westindische Maildienst, de Nederlandsche-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij en de Koninklijke Hollandsche Lloyd onderhouden de ' gemeenschap met Amerika, terwijl verschillende andere vaste lijnen de vaart op Engeland, Noord-, Midden- en Zuid-Europa en Zuid-Afrika onderhouden. De tonnenmaat der in- en uitgeklaarde schepen steeg van 1898 tot 1908 met 50 %. Wat de grootte der geheele koopvaardijvloot betreft, is onze de achtste der wereld, vergeleken met het aantal inwoners de vijfde. Kwam Nederland vroeger bij nieuwe uitvindingen meestal achteraan, nu niet meer. Het eerste Europeesche kuststation voor draadlooze telegrafie werd te Scheveningen geopend in 1904. Wat het aantal dezer stations betreft, volgt ons landje thans onmiddellijk op Engeland, Duitschland, en Frankrijk. , .. De zee visscherij, in 't begin der vorige eeuw bijna issc enj. veri00pen (m 1813 zeilden maar 3 haringbuizen 293 uit) is, nadat in het midden dier eeuw vele beperkende bepalingen waren opgeheven, weer tot bloei geraakt. De opbrengst bedroeg in 1880 nog geen millioen gulden, in 1907 ± 10 millioen. De voornaamste havens zijn: Vlaardingen, Scheveningen en IJmuiden. In de laatste plaats werd in 1908 voor 4,6 millioen gulden visch aangebracht. De zalmvisscherij gaat ondanks kunstmatige teelt steeds achteruit. De zoetwatervisscherij bloeit weer op onder leiding van de Heidemaatschappij. In 1908 werd ± 7 millioen K.G. visch naar het buitenland uitgevoerd. , Vele takken van nijverheid namen, toen stoom en J " electriciteit hun intrede deden, in bloei toe. De scheepsbouw ging met de scheepvaart geleidelijk vooruit, zoodat nu de meeste Nederlandsche stoombooten in ons eigen land gebouwd worden te Vlissingen, Amsterdam, Rotterdam, langs de wateren, van deze laatste plaats naar Dordrecht, en te Delfzijl. In de rij der scheepsbouwende natiën van Europa neemt Nederland thans de derde plaats in. De machinebouw levert thans meer dan de helft voor binnenlandsch gebruik. De katoenindustrie van Twente is door verbetering der verkeerswegen ondanks de afschaffing der differentiëele rechten en het verbreken van den band met de Handelmaatschappij flink vooruit gegaan, evenals de wol« en linnenindustrie te Tilburg, Eindhoven en Leiden. De cacao-fabrieken verwerkten in 1909 ruim 19 millioen K.G. ruwe cacoa. Naar het zielental is Nederland de eerste van alle landen, watxle verwerking van dit artikel betreft. De beetwortel-suikerfabrieken leverden in 1908 209 millioen K.G. suiker; men vindt ze vooral in Noord-Brabant en Groningen. In deze laatste provincie kwamen de stroocarton- en de aardappelmeelfabrieken op; de eerste voerden in 1908 133 millioen K.G. bord- en kaartpapier uit, terwijl de laatste gemiddeld 12 millioen H.L. aardappelen verwerken. In de fabricatie van margarine is ons land voorgegaan en heeft het zijn voorrang bewaard: in 1909 werd 4614 millioen K.G. uitgevoerd. De meelfabrieken, oliemolens, houtzagerijen, diamantslijperijen, glas- en aardewerkfabrieken, . rijwiel- en automobielindustrie geven steeds meer handen werk en loon. Hoewel bij Kerkrade even over onze grenzen in 1113 de eerste ... steenkolenontginning in Europa een aanvang nam, is men pas in de laatste jaren begonnen met de ontginning der Limburgsche mijnen. Daar zijn nu zes in werking 294 met een personeel van ± 6000 man. De mijnschool te Heerlen zorgt voor de opleiding van technisch mijnpersoneel. Met de winning van zout is reeds een begin gemaakt te Buurse. Kalizout en steenkool in den Achterhoek liggen nog onaangeroerd. Ongeveer 1/3 der bevolking van Nederland behoort Land» en tot ^en landbouwenden stand. Van 1850 tot"-^ tuinbouw, | , Veeteelt. beleefden landbouw en veeteelt een tijd van bloei. De beschermende handelspolitiek der omringende landen, de mededinging van Denemarken en Amerika en de achterlijkheid van het bedrijf veroorzaakten moeilijke jaren op het eind der vorige eeuwr die echter door een krachtig vereenigingsleven, door doelmatigen steun der regeering en door landbouwonderwijs in scholen voor hooger en middelbaar onderwijs en cursussen te boven zijn gekomen. De opbrengst per H.A. van tarwe was gemiddeld in 1878 =t 21,2 H.L., in 1907 34,5 H.L., die van haver 27,1 H.L. en 52,9 H.L., van aardappelen 112 H.L. en 210 H.L. De kunst om het land te bebouwen is dus sterk vooruitgegaan. Ook de veeteelt wordt veel intensiver gedreven dan vroeger. In 1908 leverde ons land 63 millioen K.G. boter en 81 millioen K.G. kaas, waarvan meer dan de helft werd uitgevoerd. De tuinbouw breidde zich in de laatste jaren zeer snel uit: in 1908 werd voor 24 millioen gulden uitgevoerd. De stoffelijke welvaart is in ons land in de laatste jaren dus buitengewoon toegenomen. Toch hebben niet alle klassen der bevolking in dezelfde mate er in gedeeld. Werd vroeger door de gilden te groote opeenhooping van kapitaal bij de rijken en te groote armoede bij de arbeiders voorkomen, sinds de opheffing er van en de onbeteugelde werking der vrije concurrentie, de toepassing van stoom en electriciteit en de ontwikkeling van het grootbedrijf is de verhouding tusschen kapitaal en arbeid scheef , , getrokken. In navolging van Engeland en Duitsch- aaneensluitin 'and ^raca^en de arbeiders ook hier te lande door ' aaneensluiting betere levensvoorwaarden te verkrijgen. Een gevolg daarvan was de oprichting van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond in 1870. Daar het z.g. neutraal was en behalve voor arbeidersbelangen ook ijverde voor het openbaar onderwijs, stichtten de Protestantsch-Christelijke elementen in 1877 het Werkliedenverbond Patrimonium. Roomsch-Katholieke vereenigingen stichtten in 1888 den Ned. R.-K. Volksbond; naast Patrimonium vormde zich in 1890 de 295 Christelijk Nationale Werkmansbond. Van het A. N. Werkliedenverbond scheidde zich in 1878 de Sociaal-Democratische vereeniging af onder leiding van Domela Nieuwenhuis. De Sociaal-Deimocr. Arbeiderspartij door Troelstra geleid, scheidde zich in 1894 weer van deze partij af en overvleugelde haar weldra. Naast deze algemeene arbeidersvereenigingen zijn er tal van vakvereenigingen opgericht, die weer in groepen zijn vereenigd en federatief samenwerken. Daar echter de vakorganisaties door dé voorstanders van den klassenstrijd gebruikt worden tot communistische en politieke doeleinden, is er van samenwerking der organisatiën van verschillende richtingen weinig sprake, zeer ten nadeele van een gezonde organisatie, van den arbeid. Toch zijn in verschillende bedrijven de loonen langzamerhand omhoog gegaan, terwijl ook menige maatregel op wetgevend gebied (zie boven) den arbeiders ten goede kwam. Daar de belangen van de patroons dikwijls benadeeld werden door de actie van de arbeiders, sloten ook deze zich aaneen tot verschillende vereenigingen, waarvan de Vereeniging van Nederlandsche werkgevers de voornaamste is. GROÖT=NEDERLAND. Behalve de bijna zeven millioen menschen in ons land zh'n er ongeveer evenveel daar buiten, die met ons tot den Nederlandschen stam behooren en onze taal spreken. De handhaving en uitbreiding van ons taalgebied is in verband met het bezit onzer rijke koloniën, voor de internationale beteekenis van Nederland van het grootste gewicht. Vlam' De* talrijkste groep der Nederlanders buiten ons staatsverband zijn de Vlamingen. Na de dagen van hun roem in de eeuw der Artevelde's hebben ze steeds, aan vreemde machten moeten gehoorzamen, dikwijls vijandig aan hun taal en nationaliteit. De hoogere standen verfranschten, zoodat zelfs de poging van Koning Willem I, om de Nederlandsche taal in de Vlaamsch sprekende gewesten verplichtend te stellen, mislukte. Na de scheiding ontstond echter de Vlaamsche beweging, die gelijkstelling in rechten wil van de taal der meerderheid, het Vlaamsch, met die der minderheid, het Fransch. Na harden strijd zijn de beide talen wettelijk gelijk gesteld; België is nu een tweetallig land. Toch wordt in de praktijk het Fransch nog .dikwijls begunstigd. De eisch van de Vlamingen om een eigen hoogeschool, zal, zoo ze vervuld wordt, het hoogere volksleven misschien weer voor den Vlaamschen volksgeest winnen. De verwijdering van NoordNederland is o.a. door de Taal- en Letterkundige congressen en de werkzaamheid van het Algemeen Nederlandsch Verbond minder groot geworden. Toch blijft de strijd tegen overheersching van de Fransche taal en cultuur in België zwaar. Misschien dat de gemeenschappelijke ellende, in den jongsten oorlog doorgemaakt, de „franskillons" milder stemt ten opzichte van de billijke eischen der „flaminganten". De deelneming in het 297 harde oorlogslot van België en de verzorging van een 800.000 Belgische vluchtelingen na den val van Antwerpen zal zeker de banden tusschen Noord en Zuid niet verzwakken. Jammer, dat de plannen der Belgische franskillons om ons van ZuidLimburg en Zeeuwsch Vlaanderen te berooven de verhouding weer bedorven hebben. Zuid«Afrik binder talrijk, niet minder vermaard, is de Zuidafrikaansche tak van den Nederlandschen stam. De kolonie, door Van Riebeek gesticht, breidde zich langzaam uit en werd vooral door den gouverneur Simon van der Stel (1679—1699) tot zekeren bloei gebracht. Na den val der Republiek namen de Engelschen de kolonie in bezit en weigerden in 1814 pertinent, ze ons terug te geven. Spoedige heerschappii werd de En^elsche taal in het gerecht en het bestuur ingevoerd, hoewel de bevolking alleen Nederlandsch verstond. De slavernij werd in 1833 afgeschaft en den boeren slechts een zeer geringe schadevergoeding gegeven. Als de kleurlingen den blanken lastig vielen, koos Engeland vaak op onrechtvaardige wijze partij tegen de laatsten. Verbitterd over zulk een behandeling, trokken vele Boeren naar het Noorden. In de jaren 1835/38 gingen wel trek°0 10-000 over de Oranjerivier, kochten het land tot aan de Vaal en veroverden dat ten Noorden van de Vaal op de kleurlingen, die hen hadden aangevallen. Een gedeelte trok over de Drakenbergen naar Natal en handhaafde zich'in hevigen strijd met de kaffers (Dingaan). Engeland lijfde echter dit gebied in en bezette ook met geweld het land tusschen de Oranjerivier en de Vaal. Daar de Engelschen nu echter meer onkosten moesten maken dan het gebied hun opleverde, gaven v , zij deze streken op: bij het verdrag van Zand- :&ndr£Ven rivier Werd TransvaaI (1852), bij dat van BloemBloemfontein. fontein (.1854) Oranje-Vrij staat onafhankelijk verklaard. Het sterke individualisme leidde nu tot verdeeldheid: er ontstonden verschillende Republieken als de Zuid-Afrikaansche Republiek, de Republiek Zoutpansberg, de Republiek Lijdenburg en de Republiek Utrecht. Zoogenaamd om Inlijving de °rde te herstellen hJfde Engeland Transvaal in (1877). Toen protesten niet baatten, grepen de boeren de wapenen en versloegen de Engelschen op dën Amajuba (1881). 298 ... De kaapkolonie kwam in beweging en Engeland, ^ ' Waar het Ministerie van den rechtvaardigen Gladstone aan het bewind was gekomen, verklaarde de Zuidafrikaanscne Republiek bij de Conventie van Londen Co™«envan vrij. (1884). In dezen tijd werd de Zuidafrikaansche Republiek geleid door Paul Kruger, die van 1883 tot den ondergang der Republiek als President aan het hoofd stond. Omstreeks dezen tijd werd in den bodem goud gevonden en weldra bleek Zuid-Afrika een der goudrijkste President61" lano-en °-er aarde te zijn. Duizenden vreemdelingen, meest Engelschen, stroomden het land binnen. De imperialisten besloten in bond met de plutocraten tot den ondergang der Republieken. Eerst eischten ze stemrecht voor de uitlanders, die daardoor langs dezen weg de inlijving hadden kunnen bewerken. Toen dit niet baatte, deed °°L°C Jameson, een handlanger van Rhodes, van Mafevan Jameson. . .4 ..,„.,„., king uit een mval m de Zuidafrikaansche Republiek (1896). De strooptocht werd gekeerd. Nu sloten de beide republieken in 1897 een nauw verbond en wapenden zich krachtig. Dit bleek noodig, want de Engelsche minister van koloniën, Chamberlain, stelde in zake de Uitlanders telkens nieuwe eischen, zoodat de Boeren genoodzaakt werden, een ultimatum te ^MnrttoT zenden' waai*bij geëischt werd, dat de. samenoorlog trekking van troepen op de grenzen zou gestaakt worden. Engeland weigerde en zoo brak dan de oorlog uit tusschen de republieken, nog door geen half millioen dl blanken bewoond, en de Britsche wereldmacht: de °' goudoorlog, waarin het brutaalste geweld het recht met voeten trad (1899—1902). In Natal aan de Tugela behaalden de Boeren groote overwinningen, evenals op verschillende andere punten, wat een ontzaglijke geestdrift in ons land, België, Frankrijk, Duitschland en elders verwekte. Engeland spande echter alle krachten in en dwong bij Paardeberg Cronjé, die te eigenzinnig was om zijn lager in den steek te laten, zich over te geven. Groote ontmoediging volgde: Bloemfontein en Pretoria vielen den Engelschen gemakkelijk in handen. Vele boeren gingen huis toe, vele verraders traden in Engelschen loondienst, en alleen de kern van de commando's 299 bleef in het veld. De republieken werden ingelijfd. Kruger week uit naar Europa op een oorlogsschip, door onze Koningin gezonden, waarna hij kort daarop overleed. Na den eersten schrik herstelden de Boeren zich en onder De Wet, De la Rey, Botha e. a. werd de strijd voortgezet. Met moeite konden de Engelschen zich handhaven. Toen bedwongen zij de Boeren met een vreeselijk middel. De meeste hoeven werden afgebrand: de vrouwen ■ en kinderen in concentratiekampen opgesloten, kamden6™' waar 26-370 door ontbering stierven. (Alva beroemde zich er indertijd slechts op, 18000 menschen ter dood te hebben gebracht, op een bevolking van ± 3 millioen). Toch spoorden de overgebleven heldinnen, vol vertrouwen op God en vervuld met liefde tot hun vaderland, de mannen nog aan, vol te houden. De vrees voor de vernietiging van hun geslacht vormde echter een sterke vredespartij, waarvan vooral Botha de leider was en in Mei 1902 werd te Vereeniging de vrede geteekend, die een eind maakte aan het bestaan der Republieken. Vrede Steijn (f 1916), president van den Oranje Vrijstaat, Vereeniging hoewel ziek door de ontberingen van den oorlog, Beiers, De Wet en vele Vrij staters waren tegen den vrede, die voor hen bitterder was dan de dood. De vrede bepaalde, dat zoo spoedig mogelijk zelfbestuur zou worden ingevoerd en dat de Nederlandsche taal in de publieke scholen zou worden onderwezen, zoo de ouders zulks verlangden. In Engeland was intusschen Koningin Victoria overleden (1901) en Eduard VII opgevolgd. Deze bracht een geheele omkeering in de Engelsche politiek. Engeland, dat langer dan een halve eeuw tegenover Rusland had gestaan, verbond zich nu met dit land en Frankrijk tot de Triple Entente, die hoofdzakelijk gekeerd was tegen Duitschland, de ziel der Triple Alliantie. Bij den grooten oorlog, die door deze politiek onvermijdelijk werd, kort Engeland Zuid-Afrika nooit Engelsche met gewei