DE ROOMSCH-KATHOLIEKE STUDENTEN-VEREENIGINGEN tt tt IN NEDERLAND, tt tt HAAR ONTSTAAN, DOEL EN WERKZAAMHEDEN. UITGAVE VAN DE UNIE DER ROOMSCH-KATHOLIEKE STUDENTEN-VEREENIGINGEN IN NEDERLAND. EEN WOORD VOORAF AAN DE NIEU W-AANKOMENDE STUDENTEN. * * * Het Bestuur van de Unie der R.' K. Studentenvereenigingen in Nederland komt eenige oogenblikken Uwe aandacht vragen voor een zaak, die spoedig ook de Uwe zal zijn : het vereenigingsleven van den Roomsen-Katholieken student. Het is wel voorgekomen, dat Katholieken, jonge, vurige werkers voor onze beweging verloren gingen of eerst na èenigen tijd ervoor gewonnen werden, omdat ze bleken onbekend geweest te zijn met het doel, waartoe de RoomschKatholieke Studentenvereenigingen zijn opgericht, en met de vele middelen, waarmede zij dit doel trachten te bereiken. Op initiatief van het Bestuur der Unie is daarom overgegaan tot het samenstellen eener brochure, waarin de voornaamste bijzonderheden betreffende het RoomschKatholieke vereenigingsleven worden uiteengezet. Het doel dezer brochure is dus: voorlichting, en door voorlichting belangstelling wekken voor de Roomsch-Katholieke Studentenbeweging. Zoo moge dit geschriftje bij U een gunstig onthaal vinden en als eerste kennismaking voor U aanleiding worden om U te scharen aan de zijde van Uwe vele Katholieke collega's aan de verschillende hoogescholen. Wilt het vooral niet ongelezen ter zijde leggen! DE ROOMSCH-KATHOLIEKE STUDENTEN* VEREENIGINGEN IN NEDERLAND. * Soo wij slechts ons in slagh orden stellen Wat nu nog weifelt, stracs op onse zij zal hellen. (Vondel). I. - WORDINGSGESCHIEDENIS VAN DE ROOMSCH-KATHOLIEKE STUDENTEN-VEREENIGINGEN. * Voor een goed en duidelijk inzicht in het wezen en de inrichting van een organisatie verdient het altijd aanbeveling kennis te nemen van de wijze, waarop een organisatie is in het leven geroepen. Speelt de historie op vrijwel ieder gebied een belangrijke rol, niet in het minst geldt dit bij de Roomsch-Katholieke studenten-vereenigingen. Waar op ander terrein de studie van de geschiedenis als het ware de helling is waarlangs men opstijgt om ten laatste een blik te kunnen slaan op het hoogste punt, dat in den loop der tijden bereikt werd, hier ligt in den oorsprong tevens opgesloten het doel en het wezen. Zoo ergens ware het hier dus zeer onlogisch met de deur in huis te vallen en een beeld te ontwerpen van de organisatie zooals die zich bp het oogenblik vertoont. Daarom moge hier vooreerstin groote lijnen geschetst worden de geboortegeschiedenis van die corporaties, die thans de katholieke studeerenden met machtige banden omstrengeld houden. Deze geschiedenis nu is van betrekkelijk jongen datum, vergeleken althans bij die van de hoogescholen van Nederland. Vooreerst toch was het aantal katholieke studeerenden in het begin en het midden der vorige eeuw in verhouding gering, en anderzijds waren de omstandigheden van dien aard, dat den katholieken student het leven aan de Univer- 5 siteit onmogelijk gemaakt zou worden wanneer hij het waagde zijn katholieke beginselen openlijk te uiten. Het ware ongetwijfeld van belang te weten, hoe de toestand was, toen tegen het midden der vorige eeuw de groote emancipatie der katholieken in Nederland haar beslag kreeg, die emancipatie, die zich uitte in de vijftiger jaren in het herstel van de Kerkelijke Hiërarchie. Het leven der Roomsche studenten in die dagen is evenwel verborgen achter een dichten sluier, hetgeen ofwel moet toegeschreven worden aan het verloren gaan van de archieven ofwel hieraan, dat de katholieken het nog niet waagden, als zoodanig naar buiten op te treden. Dat de laatste veronderstelling het meest waarschijnlijk is, blijke uit de volgende woorden van Dr. Nuyens, die als Utrechtsch student met scherpen blik de ontwikkelingsgeschiedenis van het katholiek leven van nabij heeft waargenomen en daarvan zegt: »Het standpunt der Katholieken »in Noord-Nederland was (dus) onder de regeering van «Willem II nog nederig en bescheiden; zij waren en bleven »een minderheid en waren zich daarvan zeer wel bewust — «maar een minderheid, die allengskens in krachten toenam, «besloten zich te laten gelden, wanneer de omstandigheden «daartoe zouden gunstig schijnen; besloten niet naar de «leiding te grijpen, maar om volledige vrijheid 'voor hunne «kerk te herwinnen en gelijkheid, ook van politieke rechten «als staatsburgers, feitelijk te heroveren" J). Uit deze woorden, en uit andere herinneringen aan zijn studententijd, door Nuyens in zijn Livre de Souvenirs aan de vergetelheid ontrukt, die alle zonder uitzondering getuigen van den zwaren strijd, die de in naam gelijkgestelde katholieken in die dagen te strijden hadden, blijkt wèl, dat er ook toen mannen waren, die niet aarzelden voor hun overtuiging uit te komen en zich bewust waren van 1) G. C. W. Görris, S.J., Dr. W. J. F. Nuyens beschouwd in het licht van zijn tijd, L. C. G. Malmberg, Nijmegen 1908, blz. 19 v. 6 hun innerlijke kracht. Typeerend is zeker ook, wat Nuyens' collegemakker, Dr. Soer vertelt: »Vóór nu vijftig jaren *) »heerschte als overblijfsel van de vorige eeuw zoo'n idee bij »vele protestanten en zeker niet 't minst bij de Academische «theologanten, dat Roomschen zoo'n soort dom »»niet-volk"" »(het woord is van een predikant dier dagen) waren, een »soort Boeotiers crassioris capitis. »»Neen,"" zei onze »Wim, boos wordende als hij zoo iets hoorde, » «dit hoop «ik jelui mijn leven lang te toonen, dat onze paapsche «koppen, door de zelfde zon verwarmd, ook evengoed «gevuld en op de proef gesteld kunnen worde als de uwe" " 2). Deze aanhalingen, die ongetwijfeld een helder licht werpen op het leven der katholieken in-dien tijd, wettigen wellicht ook de conclusie, dat van een eigen vereeniging der Katholieke studenten in die dagen geen sprake was, althans niet in Utrecht. Maar gelijk reeds werd gezegd, ook omtrent het katholiek leven aan de andere academies tast men absoluut in het duister, tot de zeventiger jaren. * * Zooals boven reeds uit een enkel voorbeeld duidelijk werd, hadden de Roomsche studenten aan onze universiteiten met groote moeilijkheden te kampen. Die moeilijkheden werden in later tijd zeker oainder in omvang, maar moeilijkheden bleven er, ja, blijven er tot den dag van heden. Mocht de ergerlijke achterstelling van en minachting voor alles wat katholiek was grootendeels verdwijnen, een andere, groote moeilijkheid voor den jongen Roomschen student bleef en blijft bestaan, en dat is het karakter van het Hooger Onderwijs. Het onderwijs aan onze Hoogescholen, dat, zooal niet anti-Katholiek, in elk geval a-Katholiek, of om een weidsche benaming te bezigen «neutraal" is, is niet bij machte om Katholieke studenten ten volle te bevredigen. Vooral in zaken van wijsgeerigen of theologischen 1) Dr. Soer schreef in 1894. 2) T. a. p., blz. 33 v. 7 aard komen de moeilijkheden op als op een helderen zomeravond de sterren aan het firmament. Dat deed de katholieken, die langzamerhand in grooter aantal naar de Universiteiten kwamen, elkander opzoeken teneinde over verschillende vraagstukken van gedachten te wisselen. Men stelle zich dan ook de geboorte van de eerste Studentenvereenigingen niet voor te midden van feestgeruisch en gezang van toastende witgedaste studenten met slaperige oogen. Neen! op een eenvoudige studenten-»kast" zijn eenige Roomsche collega's samengekomen uit een onweerstaanbaren drang om tot een oplossing te geraken van dagelijks toenemende moeilijkheden, om elkaar de hand toe te steken op het gevaarlijke, pad te midden van ongeloof en onverschilligheid. Daar is als een dringende behoefte het denkbeeld gerijpt om de Katholieke studs in een eigen vereeniging bijeen te brengen. Niet van boven af werd hun dus het denkbeeld ingegeven, maar door een innerlijke behoefte aan samenwerking, door eigen vaste overtuiging, dat de alleenstaande niet bij machte was weerstand te bieden aan de tallooze gevaren voor geloof en zeden. Uit die behoefte werd geboren de oudst bekende R. K. Studenten-vereeniging van ons land:» Teneamus Confessionem" te Leiden, den 16en Januari 1874. Blijkens de notulen werd de eerste vergadering, waarbij een zestal studenten tegenwoordig waren ]), gehouden 's avonds te 10 ure ten huize van een hunner. Na de verschillende opiniën te hebben gehoord omtrent de middelen ter bereiking van het voorgestelde doel werd eenparig besloten een commissie van drie leden te benoemen, belast met het ontwerpen van een reglement. Weldra was een concept-reglement gereed, andere voorbereidende maatregelen werden spoedig getroffen, en reeds in de vergadering van den 2^en Januari 1874 werd 1) De H.H. J. Verwer, Wijnand J. M. Koch, P. H. Maas, M. J. C. M. Kolkman, P. J. M. van, Wayenburg, C. F. A. J. Leesberg. 8 de Vereeniging definitief geconstitueerd, een bestuur gekozen en besloten aan Z. H. den Paus den zegen te vragen voor het met moed, geestdrift en liefde aangevangen werk. Ja, inderdaad er was in die dagen durf noodig om in de liberale sfeer van onze hoogescholen naar buiten op te treden met een Katholieke Studenten-vereeniging. Moedig en vastberaden werd het plan ten uitvoer gelegd; met een onwrikbaar doorzettingsvermogen werden de stormen, die de jonge vereeniging van alle kanten kwamen bedreigen, bezworen. Daarom verdienen die edelmoedige helden, die voor het nageslacht den weg gebaand hebben, hulde en dank van geheel katholiek studeerend Nederland, omdat zij den eersten stoot gaven tot oprichting van vereenigingen die aan zoo menig student reeds steun en leiding hebben gegeven in hun moeilijke academie-jaren. Maar niet minder rust op het tegenwoordige geslacht de dure plicht om het werk, door hun voorgangers begonnen, over te nemen en < uit te bouwen en tot hoogere volmaaktheid op te voeren. De eerste studenten-vereeniging ontstond in den vorm van een debatingclub en op deze wijze trachtte »Teneamus Confessionem" te geven de zoo noodzakelijke aanvulling van het «neutrale'.' onderwijs, waarmee de Katholieke studeht niet voldaan kon zijn. Eens, in het voorjaar van 1874 stond »T. C." in rep en roer tengevolge van een publieke uitlating van een der leden. Of de vereeniging destijds nog zeer gereserveerd was tegenover de buitenwereld is niet zeker. Na veel gepraat, na indiening, verdediging en weder intrekking van vele moties, werd ten slotte de volgende bestuursmotie met algemeene stemmen aangenomen: »Hèt eenig doel, dat wij door deze Vereeniging «willen en trachten te bereiken is: de katholieke «beginselen op wetenschappelijk terrein onderling «toe te lichten en waar het noodig is te verdedigen. 9 »Dit is ons éénig doel en zal altijd ons éénig doel »wezen; bijbedoelingen beoogen wij hoegenaamd »niet met deze vereeniging." Met hoeveel enthusiasme deze eerste vereeniging werd opgericht, hoe dikwijls men ook vergaderde en hoe vurig er, blijkens de notulen, gedebatteerd werd, een lang leven was haar helaas niet beschoren. De juiste datum van overlijden van dezen pionier onder de studenten-vereenigingen is niet met zekerheid bekend. Na een laatste verslag van een vergadering van 21 Maart 1879 (dus ruim vijf jaar na de oprichting), waarin reeds een verval van krachten valt waar te nemen,. zwijgt het notulenboek. Met het verdwijnen van »Teneamus Confessionem" was tevens de geheele idee: Katholieke Studenten-vereeniging van de baan, want aan geen enkele academie had men het nog gewaagd, het Leidsche voorbeeld na te volgen. Niet dat er elders geen reden voor was, integendeel!"Maar de zwarigheden die aan elk initiatief min of meer vastzitten, wogen ook hier zeer zwaar. Daarbij werkte het kortstondig bestaan van »T. C." zeker niet aanmoedigend. Bijna zeven jaar zou het duren vooralleer de eerste nieuwe schakel in de zoo noodlottig verbroken kejen zou gevormd worden. Het waren de Roomsche studente» aan de Groningsche Alma Mater, die op 10 Februari 1886 in navolging van hun Leidsche collega's besloten een vereeniging te vormen, die bij het ten doop houden den naam vConcordia" ontving, kort daarop verwisseld met »Fides et Scientia". Ook deze vereeniging was op zeer bescheiden leest geschoeid. Hare voornaamste werkzaamheden bestonden in het wekelijks bijeenkomen in de spreekkamer van de Jesuietenpastorie, waar met den geestelijken leidsman verschillende vraagstukken werden besproken. -Tevens werd zorg gedragen voor een vrij geregelde verspreiding onder de leden van lectuur, in verband met het vooropgezette doel. Is het te verwonderen, dat ook deze vereeniging, bestaande uit een 10 achttal leden, na het heengaan van de groote stuwkrachten, zich niet meer in het leven heeft kunnen houden? Het enthusiasme verflauwde in den kleinen kring. Na 3 Mei 1888 verstomt ook de Groningsche stem. Tot tweemaal toe was aan verschillende academies een poging gedaan tot nauwere aaneensluiting van de Katholieken. Tot tweemaal toe was die poging mislukt. En al waren de doornen nog altijd veel talrijker op het moeielijke pad dan de rozen, men had van zijn voorgangers geleerd en met overmoedige geestdrift, aan de jeugd eigen, bracht Jhr. J. W. M. Bosch van Oud-Amelisweerd in 1889 met moeite een dertigtal Roomsche collega's te Utrecht bijeen. De kern daarvan vormde een — toen nog geen naam dragend — leesgezelschap van Utrechtsche R. K. Studenten, opgericht onder leiding van Mgr. Dr. J. A. H. G. Jansen. Statuten werden ontworpen, waarin als doel van de nieuwe vereeniging werd vooropgesteld het vormen van een band onder geloofsgenooten aan de Utrechtsche academie, zonder afsluiting en afstooting van andersdenkenden. Kritiek op het onderwijs van bepaalde hoogleeraren was in de verste verte niet in het spel. Alleen algemeene ontwikkeling, vriendschappelijk zich toegeëigend, zou het doel zijn, te verwezenlijken met het gezamenlijk lezen van tijdschriften, het organiseeren van bijeenkomsten en voordrachten van R. K. geleerden. In de tweede bijeenkomst ontving de vereeniging haar naam: »Deus Scientiarum Dominus" met het devies »Qui lègit intellegat"'. Aanvankelijk was dus deze vereeniging in hoofdzaak leesgezelschap. Wel werden ook sprekers uitgenoodigd en vergaderingen gehouden, maar hoofdzaak bleef vooreerst het doen circuleeren van boeken en tijdschriften. Spoedig bleek evenwel deze bescheiden werkkring van de jeugdige vereeniging niet meer in staat hare leden volkomen te bevredigen. Er had zich reeds aanstonds een niet meer te weerhouden »Tatendrang" ontwikkeld. Anderhalf jaar na de oprichting besloot het nieuwe bestuur, nog steeds onder 11 praesidiaat vanjhr. Bosch, het reglement te herzien, »omdat onder de leden een stemming tot meerder leven zich begon te openbaren." Het houden van dispuutvergaderingen werd er in geregeld en in verband hiermede de vestiging en uitbreiding eener bibliotheek, waarin de leden steeds een arsenaal zouden vinden van de wapenen, waarmede zij op de dispuutvergaderingen zouden aan te vallen en zich te verdedigen hebben. Daar met deze wijziging tevens het karakter van leesgezelschap minder op den voorgrond trad, werd ook de naam veranderd. Een korte, kernachtige naam was in de wandeling noodig, en zoo werd in 1890 de nog jonge vereeniging herdoopt in »Veritas", onder de zinspreuk : »Deus Scientiarum Dominus", welken naam de nu tot grooten bloei gekomen vereeniging nog steeds met herheid in haar vaandel voert. Het ligt niet in het bestek van dit geschriftje om de acta et gesta van »Veritas" in den breede te vermelden. De annuaria bevatten daaromtrent een keur van gegevens. Hier moge volstaan worden met te zeggen, dat deze krachtige vereeniging, met tal van onderafdeelingen haar plaats als oudste onder de zusteren zich steeds ten volle heeft waardig getoond. Verplaatsen wij ons thans weer naar Leiden. Het oude vTeneamus Confessionem" was verdwenen, en had een leemte achtergelaten in de gemoederen van de Roomsche studeerenden. Vijftien jaren waren sindsdien voorbijgegaan, maar langer kon men niet meer wachten. Op den avond van den 24sten Maart 1893 werd het plan geboren. Eenige katholieke studenten zaten gezellig bijeen; te midden der discussie kwamen geloofskwestiën ter sprake; men dwaalde van het eene af naar het andere en ten slotte geraakte men in een labyrint van moeilijkheden, waarin men het spoor bijster werd. Men gevoelde toen het gemis van een raadgever die hen veilig langs de vele kronkelpaden zou voeren naar het begeerde doel. Het voorbeeld van Utrecht gaf nieuwen moed. Het verlangen naar een eigen vereeniging, ook te 12 Leiden, openbaarde zich. Een voorloopige commissie werd gevormd, bestaande uit vijf studenten *); circulaires werden rondgestuurd en het was vooral te danken aan het begeesterend optreden van den heer Aalberse dat deze hernieuwde poging ditmaal met succes werd bekroond. Den 3den Mei 1893 vond een algemeene vergadering plaats. Aalberse besprak de reden van bestaan van een R. K. Studenten-Vereeniging, haar doel en de wijze, waarop dit het best zou kunnen worden bereikt. Het feit, dat de jonge katholieke student niet voldoende zijn geloof verdedigen kon in de disputen met andersdenkenden, dat hij voortdurend stootte op moeilijkheden, welke hij door zijn onvoldoende kennis der katholieke philosophie en theologie, niet terstond kon oplossen — dat alles eischte verbetering, en die verbetering zocht men in het vormen van een vereeniging, waar men onder de leiding en voorlichting van een Priester vooral die geloofskwesties zou kunnen bespreken, waartegen de dwalingen des tijds indruischen. Alle aanwezigen vereenigden zich van harte met deze zienswijze en hiermede was de tweede Roomsche studentenvereeniging opgericht, welke eerst eenige jaren later haar huidigen naam aannam »Sanctus Augustinus" ; tot zinspreuk werd gekozen: »Non vindt nisi veritas". Onder de machtige voorbede van haren heiligen Patroon mocht ook deze vereeniging met vrucht blijven werken in het belang van zeer vele Roomschen, die in »Augustinus" een machtigen steun vonden in hun studiejaren. Vergeleken met de andere universiteitssteden verkeerden de Amsterdamsche studenten in een betrekkelijk gunstiger positie. Amsterdam toch genoot het voorrecht een machtige vereeniging van katholieken te bezitten, opgericht reeds in het jaar 1873. Dat was de algemeen bekende vereeniging «Geloof en Wetenschap", waarvan de meeste katholieke 1) De H.H. P. J. M. Aalberse, H. F. M. Kortman, J. B. J. Kortman, N. A. M. Sanders en A. A. H. Struyken. 13 studenten lid waren. Die student-leden bijeen te brengen in >een .eigen vereeniging was geen onbesuisd waagstuk. Dat gebeurde den 21 en Mei 1896 toen in de hoofdstad de derde Roomsche studenten-vereeniging werd opgericht met den naam »Sanctus Thomas Aquinas", welke vereeniging tot den dag van heden in nauw verband staat met »G. en W." Aanvankelijk was ook deze vereeniging niets anders dan een dispuutgezelschap; in 1901 breidde zij haar werkkring uit tot de bevordering van de katholiek-wetenschappelijke ontwikkeling der leden, maar zij behield haar karakter van een oefenschool voor het leven, waar het erop aankomt te kunnen strijden en zich te verdedigen. * * In Groningen had, met het verdwijnen van »Fides et Scientia", het vereenigingswezen officieel opgehouden te bestaan in 1888. Maar de Katholieke studs bleven niettemin elkander opzoeken en vormden een vriendenclub, die alleen niet als zoodanig naar buiten vermocht op te treden. Toen men echter in andere steden meer en meer voorging in het vormen van vereenigingen besloot men ook hier, ofschoon er slechts 9 Katholieke studs waren, dat voorbeeld op te volgen. Het resultaat van vele besprekingen was, dat den 9en December 1896 de zoo lang gewenschte vereeniging tot stand kwam. Zij ontving den naam van »Albertus Magnus" onder de zinspreuk »Non scholae sed vitae". Groot waren voorzeker de moeilijkheden, die deze kleine vereeniging omringden, maar spoedig moest ook hier de minachtende spotlach plaats maken voor ontzag en achting. * * Twee jaar later, in 1898 volgde nu ook Delft. Den 2en Maart van dat jaar kwamen twaalf Roomsche studenten bijeen om te overleggen op welke wijze zich den zoo noodigen steun in de studiejaren te kunnen verschaffen. Met de hulp der geestelijkheid, waaraan alle vereenigingen zoo ontzaglijk veel te danken gehad hebben en nog hebben, kwam men tot oprichting van een eigen vereeniging onder •14 de zinspreuk »Crescendo gramen sementat", welke vereeniging later geplaatst werd onder de schutse van »Sanctus Virgilius". * . * Thans had elke hoogeschool haar eigen Roomsche vereeniging. De groote voordeden, daaraan verbonden, waren reeds aanstonds zoo duidelijk aan het licht getreden, dat ook de Roomsche Cadetten het verlangen te kennen gaven naar een eigen vereeniging. Wel verschilden de gewoonten en de leefwijze der Cadetten aanmerkelijk van die der overige studenten, waar zij immers inwonend zijn aan de Kon. Militaire Academie, toch werd voor hen ook het bestaan van een eigen organisatie hoogst nuttig en wenschelijk geacht. Zich scharend onder de hoede van den heiligen strijder »Sanctus Ignatius" stichtten zij den 10en Maart 1909 de R. K. Cadettenvereeniging en kozen zich tot zinspreuk »Vreest God, eert den Koning". Nu bleven ook de studenten aan de Landbouwschool te Wageningen niet meer achter. En terwijl zij nog niet tot hoogeschool-studenten waren verheven — ook in Delft was men begonnen toen de Technische Hoogeschool nog Polytechnische school was — richten zij op, den 7den November 1910, de R. K. Studentenvereeniging »Sanctus Franciscus Xaverius", onder de zinspreuk: »In Fide Fides". De oprichting van de Rotterdamsche Handelshoogeschool zou ten slotte aanleiding zijn tot in het leven roepen van een Roomsche vereeniging ook voor de Rotterdamsche studenten. Den 7den December 1914 werd dit werkelijkheid. De jongste vereeniging koos zich tot naam »Sint Laurentius ' onder de zinspreuk »Omnia in luce clarescunt". JDe vereenigingen, waarvan het ontstaan boven geschetst werd, stonden aanvankelijk geheel afzonderlijk naast elkaar. Van samenwerking was gêen sprake, hoewel de onderlinge vriendschap zich bij elke voorkomende gelegenheid op de meest sprekende wijze uitte. Toch was het duidelijk dat 15 door georganiseerde samenwerking van deze vereenigingen, die allen eenzelfde doel nastreven, een krachtige actie tot ontwikkeling zou kunnen komen. Dit gaf in 1896 aan den heer Aalberse, destijds Praeses van 5. Augustinus, de gedachte in om te komen tot een kartel van R. K. Studentenverenigingen in Nederland. In de vergadering van Augustinus van 3 November 1896 stelde Aalberse een motie voor om het bestuur te machtigen in die richting de noodige stappen te doen. Na langdurige besprekingen werd deze motie in een volgende vergadering aangenomen. Amsterdam vond het plan van te wijde strekking; Utrecht verlangde mondelinge behandeling der voorstellen. Het gevolg was dat Leiden zijn voorstellen introk en de beide andere vereenigingen verzocht elk drie afgevaardigden te zenden naar een vergadering te 's Gravenhage op 1 Juli 1897. De besprekingen leidden daar tot vaststelling van een Interacademiaal concept reglement. Maar verder kwam men niet, daar telkens bij een der zustervereenigingen nog bezwaren rezen. Er waren echter gelegenheden, waarbij de studenten geregeld interacademiaal bijeenkwamen, .bij feesten zoowel als ook voor de retraite. Men zag in, dat deze gelegenheden moesten uitgebuit worden om alle bezwaren, die nog tegen interacademiale aaneensluiting mochten bestaan, uit den weg te ruimen. En inderdaad is ten slotte door de studentenretraiten de Unie-gedachte werkelijkheid geworden. In 1900 nam '«Verkas" het initiatief tot het houden eener jaarlijksche gecombineerde vergadering der bestuursleden van de destijds bestaande vijf Studenten-vereenigingen, ten einde langs dezen weg de banden met de zustervereenigingen meer en meer aan te halen. In 1901 kwam zulk een vergadering bijeen. Officieel werd daar besloten - reeds vroeger waren er studenten bijeengekomen tot het houden van een gezamenlijke retraite - geregeld om de twee jaren een studenten-retraite te organiseeren. In 1902 had de tweede gecombineerde bestuursvergadering plaats. Na levendige gedachtenwisseling wérd daar de volgende motie aangenomen: 16 »De gecombineerde vergadering spreekt de wenschelijkheid »uit van het tot stand komen eener Unie der R. K. Studentenverenigingen in Nederland." Utrecht kon zich met deze motie niet vereenigen. Men vreesde versnippering van krachten ten nadeele van de plaatselijke vereenigingen. De gecombineerde bestuursvergaderingen werden spoedig daarop vervangen door vergaderingen van afgevaardigden, te houden na de retraite. De eerste afgevaardigden-vergadering kwam bijeen na de retraite in 1903 in de recreatiezaal van het Seminarie te Warmond. In 1904 bleek ook Utrecht voor het plan gewonnen en nam een bestuursvoorstel omtrent het oprichten eener Unie aan. In de volgende jaren wonnen deze vergaderingen meer en meer aan belangrijkheid en werden steeds besloten met een rede, door een der studenten, over een voor de studentenwereld belangrijk onderwerp. In het jaar 1907 kwam in Delft een concept Unie-reglement tot stand, hetwelk datzelfde jaar na eenige wijziging in de afgevaardigden-vergadering werd aangenomen. Het volgende jaar werd na de retraite te Warmond in een unievergadering een weer gewijzigd reglement vastgesteld en zoo kon eindelijk de voorzitter van St. Virgilius in 1909 de Unie officieel aankondigen in het annuarium. II. - DOEL EN WERKZAAMHEDEN. In het vorenstaande werd de wordingsgeschiedenis van de studentenvereenigingen en van de interacademiale Unie vrij uitvoerig geschetst, omdat juist in die geschiedenis zoo glashelder uitkomt de bedoeling van hen, die hun beste krachten aan de oprichting besteedden. Ontelbaar waren de moeilijkheden en groot de teleurstellingen. Maar het feit dat zoovelen, die wij thans onder de eersten van Nederland mogen noemen, zooveel tijd en moeite gaven 17 voor het tot-standkomen van deze organisaties bewijst ten duidelijkste hoe groot de behoeften waren, en hoe deze zich in alles sterk deden gevoelen. Na een overzicht van de geschiedenis is nu de vraag gewettigd: Wat is het doel van de R. K. Studenten-vereenigingen, wat dóen zij voor den student van het heden. Verwijzend naar hetgeen boven werd gezegd in het geschiedkundig overzicht behoeft bij het doel niet lang stilgestaan te worden. In de statuten der Roomsche studenten organisaties komt stereotiep deze doel-omschrijving voor: »het bevorderen van de zedelijke, godsdienstige en wetenschappelijke belangen harer leden". In algemeene lijnen is daarmee alles gezegd: Godsdienst, zedelijkheid en arbeid, ziedaar de drie essentialia welke aan de Katholieke Studentenvereenigingen haar taak aanwijzen. Daarmee is tevens het geheele studentenleven omvat, zoodat deze doelstelling ook volledig is. De studententijd is behalve een tijd van studie een tijd van vorming voor het leven in de maatschappij. Het is de tijd waarin voor den jongen man beslist zal worcfen of zijn verder leven een drama dan wel een blijspel zal zijn. Als jongeling betreedt men de studentenwereld; als man moet men haar verlaten, berekend voor den zwaren strijd van het groote leven daarbuiten. Maar ook: als Katholiek betreedt men de- studentenwereld; als beter Katholiek moet men haar verlaten om leiding te kunnen geven aan de velen, die nooit in de gelegenheid zijn geweest een opleiding te ontvangen zooals men die in de hoogere studies geniet. Katholiek te zijn is een groot — ofschoon onverdiend — voorrecht, maar aan dat voorrecht zijn voor hen, die zoo gelukkig zijn het te bezitten, zware plichten verbonden. Bij den aankomenden student is in den regel het Roomsche bewustzijn wel aanwezig, maar in den tijd van wetenschappelijke, vorming moet ook de godsdienstige ondergrond bevestigd en .versterkt worden om den «neutralen" bovenbouw te kunnen dragen, terwijl 18 juist in dezen tijd ook de gevaren voor het Katholieke bewustzijn het grootst zijn! Van het «neutrale" onderwijs aan onze hoogescholen is bevestiging van de religieuse idee niet te verwachten, eerder het tegendeel. Daarentegen zijn juist de gevaren in dezen tijd het talrijkst en een van de grootste gevaren is: alleen te staan in een groote, onbekende, ongodsdienstige wereld. Want als het waar is, dat in de hedendaagsche maatschappij de eenling staat op het hellend vlak naar den ondergang, dan is dit in de eerste plaats waar van den eenling-student. De Roomsche studentenorganisatie is daar om den aankomenden student met open armen te ontvangen. Daar vindt hij gelegenheid om in samenwerking met anderen, door onderling voorbeeld, zijn Roomsch bewustzijn te versterken, om de gevaren beter te kunnen trotseeren, en om zelf positief te leeren werken voor hooger idealen. Daar vindt hij de zoo noodzakelijke aanvulling van het neutrale, en uiteraard niet-volle onderwijs. Daar leert hij zijn critischen blik in wetenschappelijke zaken ontwikkelen en de hem voorgehouden theorieën toetsen aan de Katholieke beginselen. Dit is in groote lijnen het doel van de Roomsche Studentenvereenigingen. De middelen, waarmede dit doel nagestreefd wordt, zijn vele. In beginsel is elk middel, dat aan de godsdienstigwetenschappelijke ontwikkeling der leden bevorderlijk is, geoorloofd. Eenige van de voornaamste middelen, die in de verschillende vereenigingen in practijk gebracht worden mogen hier in 't kort besproken worden. Om met de zuiver godsdienstige zijde te beginnen bestaat aan de meeste academiesteden de gewoonte van gemeenschappelijke Eerste-Vrijdagviering, een uiting van Roomsche eenheid en samenwerking, waardoor het saamhoorigheidsgevoel wordt aangekweekt en versterkt. Ook bestaan in de verschillende steden studentencongregaties, 19 die, hoewel officieel geheel los van de vereenigingen, hier wel een afzonderlijke vermelding ten volle waard zijn. De heer van Gennep, destijds lid van 5. Augustinus, schreef in het Roomsch Studentenblad van 13 Januari 1917 een krachtig gedocumenteerd pleidooi ten gunste van de congregaties. Hij bespreekt daarin de invloeden, die het milieu, waarin de student geplaatst is, op hem uitoefent, inzonderheid het groote gevaar, waaraan alle studenten zonder uitzondering, willens of onwillens, moeten blootstaan: het gevaar van het neutrale onderwijs. Een enkel citaat, een greep uit een rijken overvloed, moge hier overgenomen worden: «Beschouwen wij onze vrienden, hoe zij waren »aan het begin (van hun studententijd) en wat ze geworden »zijn aan het eind! Daar zijn er allereerst, die hun »geloof verloren hebben. Arme kerels, die wat kennis en »een diploma moesten ruilen met het schoonste en hoogste, »wat ze bezaten! Meent niet, nieuw-aangekomen eerstejaars, »dat hun aantal zoo klein is en dat niet elk van u het«zelfde gevaar bedreigt! Het tegendeel is waar, zelfs de «vurigste Katholiek is niet zeker in den studietijd zijn «overtuiging te zullen handhaven, zeker niet, als hij de enkele hulpmiddelen die geboden worden, versmaadt." Zeker, de gevaren zijn groot en talrijk. Maar dan wage men het toch ook niet om het kwezelachtig en nietstudentikoos te noemen, wanneer men zich daartegen naar best vermogen tracht te wapenen! Er zit iets onwaars, een gebrek aan zelfkennis, of, wat erger is, een opzettelijk zichzelf bedriegen in het gezegde van hem, die beweert aan de hulp van de geboden bovennatuurlijke middelen geen behoefte te hebben. Het is spelen met vuur en de geschiedenis is daar om de gevolgen in sombere, maar toch sprekende kleuren te schilderen. Daarom worde dan hier in de eerste plaats melding gemaakt van het bestaan van verschillende studenten-congregaties. Daarmee wil niet gezegd worden, dat deze het uitsluitend middel zouden zijn, maar in ieder geval zijn zij 20 een zeer krachtig middel tot verdieping van het godsdienstig leven en tot krachtige bewapening tegen de dreigende gevaren. Sprekend over het godsdienstig leven moet hier verder genoemd worden de retraite, waartoe de Roomsche studenten jaarlijks vanwege de Unie worden opgeroepen. Deze stille afzondering, waarin het geestelijk leven weer in de juiste richting geleid en versterkt wordt; die enkele dagen, alleen en uitsluitend besteed aan het zieleleven geven nieuwe krachten, versterken den moed en verlevendigen de religieuze idee, die aan alle doen en laten richting moet geven. Na de hier genoemde middelen, die rechtstreeks de godsdienstige belangen der leden op 'toog hebben en die vallen buiten den eigenlijken werkkring der studenten-vereenigingen, komen thans die middelen, die meer bijzonder tot hare dagelijksche werkzaamheden behooren. Het aan alle vereenigingen gemeenschappelijke middel is het geregeld houden van vergaderingen. Hiertoe worden vooraanstaande personen uit de katholieke wereld als spreker uitgenoodigd, terwijl ook de leden zelf daar gelegenheid vinden proeven van hun welsprekendheid af te leggen. Het doel van deze vergaderingen is actueele en" ook anderszins belangrijke onderwerpen van katholieke zijde te belichten en op deze wijze de leden vertrouwd te maken met de Roomsche opvattingen aangaande tal van gewichtige vraagstukken. Het is niet ondienstig voor één ding hier uitdrukkelijk te waarschuwen. Het komt nog wel eens voor, dat men deze vergaderingen beschouwt als een amusement, een gelegenheid naast kaartspel, biljart en dergelijke, om de lange winteravonden door te brengen. Het gevolg van deze opvatting is natuurlijk, dat men bij elke gelegenheid zich afvraagt: »wat is voor mij het prettigst", en in elke futiliteit wordt een voldoende reden gevonden om de vergadering niet bij te wonen. Het natuurlijke gevolg is dat men al spoedig vervreemdt en er zich niet meer thuis gevoelt. Deze opvatting van de vergaderingen als amusement is absoluut onjuist. Er staan hooger 21 belangen op het spel en als zoodanig zijn ze een opoffering waard, omdat het erom gaat het katholiek bewustzijn aan te wakkeren. Niet de vraag, »wat is het prettigst" moet den doorslag geven maar veeleer deze: »wat is het nuttigst"; want wie de vergaderingen bezoekt alleen om zich te amuseeren zal veelal bedrogen uitkomen, maar wie uit tvare belangstelling de lezingen komt bijwonen, hij zal moeten erkennen daar veel uit geleerd te hebben en zich voor tal van onderwerpen te zijn gaan interresseeren, waarover hij vroeger vrijwel nooit gedacht had. De vergaderingen worden gewoonlijk gevolgd door een zoogenaamde navergadering, een gezellig samenzijn, veelal opgeluisterd door het optreden van een strijkje, samengesteld uit leden der vereeniging. Het geregeld bezoeken van deze navergaderingen is mede van groot belang voor het tot bloei komen van een vereeniging. Het geregeld bezocht worden^ en het gezellig karakter der navergaderingen beinvloeden elkaar wederkeerig. Het groote nut van de gezellige navergaderingen is gelegen in het aankweeken van Roomsche vriendschap. Vriendschap is een zeer machtige factor in het studentenleven. Roomsche vriendschap is het machtigste hulpmiddel om de gevaren, aan het studentenleven verbonden, te bestrijden. Zeker, onze hoogescholen maken den omgang met andersdenkenden noodzakelijk, omdat in verhouding het aantal katholieken aan onze hoogescholen slechts gering is. Maar tusschen omgang en trouwe, ware vriendschap is nog een hemelbreed verschil. En is er niet alles vóór, dat men zijn dagelij ksche vrienden kiest onder hen, met wie men in een geestelijke verwantschap staat, onder zijn geloofsgenooten ? Zulke vriendschap verlevendigt den wedijver bij de onderlinge samenwerking in de Roomsche levenspractijk en zij kweekt edelmoedigheid. In de »Drie brieven van een medicus en een priester aan een vader, wiens zoon aan de Universiteit zal gaan studeeren," door F. Geelen, v arts en L. H. Timmermans, R. K. Pr., (waarvan de lezing 22 niet genoeg kan aanbevolen worden) lezen we in het begin van den tweeden brief: »fk geloof, dat een student goed blijft, als hij een goede club heeft." De Roomsche Studenten-vereenigingen hebben haar taak ook op dit terrein volkomen begrepen, en de gelegenheid tot het aanbinden en geleidelijk versterken van de vriendschapsbanden wordt geschonken in de navergaderingen. Dat dit werkelijk van zulk een vitaal belang is voor den student, het is nog eens duidelijk gezegd door den heer C. Prinzen in het Roomsch Studentenblad van 7 Febr. 1914: »Zeker," zoo lezen we, »een aankomend student kan met de beste «voornemens gaan studeeren, lid worden van alle ver«eenigingen tot het godsdienstig welzijn, maar treft hij «vrienden, die van den goeden weg zijn afgeweken, dan «zal het alleen voor zeer zelfstandige karakters — en «hoeveel vindt men die zóó krachtig onder de aankomende «studenten — mogelijk zijn óf een anderen vriendenkring «op te zoeken óf zich niet te laten beinvloeden door zijn «vrienden." Het bewerken van Roomsche vriendschap is dan ook niet een toevallige bijkomstigheid van de Roomsche organisaties, maar een uitdrukkelijk doel, dat wordt nagestreefd in het houden van gezellige bijeenkomsten, die daarom ten zeerste verdienen geregeld en druk bezocht te worden. Hetzelfde doel wordt beoogd met de tooneelclubs, de strijkjes en in het algemeen met alle feesten. De studenten worden zoo gaarne als de fuifnummers bij uitnemendheid voorgesteld, en de groote wereld daarbuiten haalt minachtend de schouders op. Zonder hier het altijd-feest-vieren in 't minst goed te praten moet toch ook gewezen worden op het groote nut, dat die feesten toch onmiskenbaar hebben. De vriendschap groeit nu eenmaal het best op een gezelligheidsbodem, en op de Roomsche studentenfeesten zijn tal van hechte vriendschapsbanden, ook interacademiaal, gesmeed, die krachtig standhielden lang na den studententijd als een heerlijke uiting van Roomsche samenwerking. * * 23 Onder de voornamere middelen die de Roomsche organisaties ten dienste staan — het is onmogelijk ze hier allen te bespreken - verdienen hier nog een plaats de onderafdeelingen als: debatingclubs, sociale clubs, missieclubs, liturgische clubs, bijbelkringen enz. Tot de vaardigheden, die de student zich in zijn studietijd moet eigen maken behoort ook een zeker gemak van spreken, het zich duidelijk kunnen uitdrukken en het gesprokene van anderen critisch aan te hooren. In de debatingclubs, waar lezing en critiek, improvisatie en debat elkander afwisselen wordt de gelegenheid tot oefening in intiemen vriendenkring aantrekkelijk gemaakt. Actueele vraagstukken worden er ingeleid en op aangename wijze onderling besproken en voorzeker ligt daarin een stevige prikkel om zich niet tot den engeren kring van de eigen vakstudie te beperken maar den blik te verruimen ook ver daarbuiten. De sociale clubs hebben meer bijzonder ten doel de studie van het sociale vraagstuk, van zoo overgroot belang in den tegenwoordigen tijd. Wegens hare practische werkzaamheden zijn zij een waardige voorbereiding voor hen, die eenmaal geroepen zullen zijn om leiding en voorlichting te geven aan de arbeidende klassen Verder zijn de missieclubs daar, om bij zich zelf en bij anderen belangstelling te kweeken voor den apostolischen arbeid onder de heidenen. Missioneeren is noodzakelijk voor iederen Katholiek, maar missioneeren is onmogelijk zonder missiekennis. Kennis van de missie en van wat daar geschiedt en noodig is, kweekt daadwerkelijke belangstelling ook voor speciale missiewerken. En is het voor de Nederlandsche Katholieke studenten niet een pracht idee om te werken voor het stichten van een R. K. Indisch Studiefonds, om aan begaafde Katholieke inlanders uit onze Oost een wetenschappelijke, bij voorkeur universitaire, opleiding in Nederland te geven? * . * Dit zijn dan in het kort de middelen ter bereiking van het gestelde doel: de katholiek-wetenschappelijke ontwikke- 24 ling der Roomsche studenten. In de onderafdeelingen zijn goede krachten ten zeerste welkom. De keuze wordt aan ieder afzonderlijk overgelaten, zoodat men den werkkring kan kiezen, die het meest strookt met zijn studie, geaardheid en sympathieën. Maar één ding vergete men bij het doen van een keuze niet. En dat is: beter goed lid van één afdeeling, dan slecht lid of naam-lid van vele. Wanneer men dit voor oogen houdt zal overigens de keus niet moeilijk vallen en vruchtbare arbeid zal er verricht worden. <ï> Zooals in het geschiedkundig overzicht is uiteengezet zijn de verschillende studenten-vereenigingen wederom interacademiaal vereenigd in de Unie. Zonder zich te ber geven op het terrein van de plaatselijke vereenigingen heeft de Unie ten doel de behartiging van de gemeenschappelijke belangen dier aangesloten vereenigingen. Als zoodanig organiseert zij de jaarlijksche studentenretraite, waarover boven reeds gesproken werd. Daarnaast schrijft zij jaarlijks een ^Roomschen Studentendag" uit waartoe alle Roomsche studenten uitgenoodigd worden. Deze R. S.-dagen, ingezet met een H. Mis, worden besteed aan de bespreking van verschillende vraagstukken, van belang voor de studentenwereld, waarbij conclusiën worden vastgesteld, die als het ware een program van actie vormen voor de verdere ontwikkeling van de organisaties. Besloten met een gezamenlijken maaltijd bevorderen zij tevens de interacademiale Roomsche vriendschap. Daarnevens berust bij de Unie de zorg voor de vertegenwoordiging der bij haar aangesloten R. K. Studenten-vereenigingen op Nederlandsche Katholieke vergaderingen en buitenlandsche R. K. Studenten-vergaderingen ten einde langs dezen weg belangstelling en sympathie te wekken ook buiten studentenkringen. Als zoodanig is de Unie o.m. vertegenwoordigd in den Centralen Raad voor de Katholieke Sociale Actie. Nog een zeer belangrijke taak der Unie dient ten slotte 25 hier vermeld te worden. De Unie heeft n.1. een eigen plaatsingsbureau voor R. K. Afgestudeerden. De ervaring heeft geleerd, dat het dikwijls voorkomt, dat Roomsche krachten gevraagd worden in ziekenhuizen, op advocatenkantoren, voor onderwijsinstellingen enz. enz., terwijl het vaak niet mogelijk was die vraag naar wensch te bevredigen. Omgekeerd hadden Roomsche afgestudeerden dikwijls groote moeilijkheden om een plaats naar hun zin te vinden. Thans heeft de Unie een Centrale, waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten. Het groote nut van deze instelling ligt zoozeer voor de hand, dat het niet noodig is hierover veel te zeggen. Naast de hier vermelde werkzaamheden treedt de Unie nog als uitgeefster op en wel van een jaarboek (Annuarium) en een Roomsch Studentenblad (R. S. B.). In het Annuarium worden de wederwaardigheden van de Unie zoowel als van de plaatselijke vereenigingen en van de onderafdeelingen jaarlijks vastgelegd. Naast een hoofdartikel, als regel van de hand van een niet-student, biedt het verder een ruime gelegenheid aan de Roomsche studs tot het afleggen van proeven op letterkundig en wetenschappelijk gebied, van welke^ gelegenheid steeds een overvloedig gebruik gemaakt moge worden! Naast het Annuarium bezitten de Roomsche studenten een eigen periodiek: het Roomsch Studentenblad. Ook hierop moge de aandacht van den aankomenden student nog eens nadrukkelijk gevestigd worden. Het is niet voldoende, wanneer men zich daarop abonneert en telkens geduldig afwacht wat wederom lezenswaardigs geboden wordt. De abonné's toch zijn tevens zelf de schrijvers. Is het dan geen ontzaglijk voordeel een eigen orgaan te bezitten, als een oefenschool om zich een goede stijl eigen te maken? Maar dan dient de gelegenheid, die daar zoo gemakkelijk geboden wordt met beide handen te worden aangegrepen. Men heeft allicht eens een invallende gedachte, die de publicatie waard is — het R. S. B. staat aanstonds 26 ter beschikking. Men zegge niet te gauw: »ik vind het zoo weinig interessant: ik lees liever iets anders". Best mogelijk: maar dan beginne men eerst zelf de pen ter hand te nemen, en te toonen op welke wijze men verbetering mogelijk acht. Een edele wedijver zal daardoor worden gewekt, en dan kan het niet anders of allen zullen er nut bij hebben. Het »Helpt elkander" geldt ook hier op geheel bijzondere wijzei Het is niet mogelijk van de vereenigingen af te stappen zonder een enkel woord te wijden aan de Moderatoren, die aan elke vereeniging zijn toegevoegd. Wanneer men ziet, dat de Roomsche Studenten-organisaties tot zulk een grooten bloei zijn gekomen, dan moet deze zeker voor een niet gering deel worden toegeschreven aan de machtige hulp en leiding van deze Priesters-studentenvrienden. Zij waren het ten slotte, die de vergaderingen het trouwst bezochten, die ten allen tijde voor de studenten klaar stonden, opwekkende woorden tot hen richtten, en de organisatie in de goede banen leidden. Bij hen klopte men nimmer vergeefs aan, wanneer moeilijkheden rezen van godsdienstigen aard; zij waren ten allen tijde met raad en daad tot hulp bereid, waarvoor katholiek studeerend Nederland nooit dankbaar genoeg kan zijn. Naar hen worden de novitii verwezen, wanneer zij voor moeilijkheden staan. Een hartelijke ontvangst is hun verzekerd. III. - DE HOUDING VAN DEN AANKOMENDEN KATHOLIEKEN STUDENT* TEGENOVER DE ROOMSCHE STUDENTENVEREENIGINGEN. * * * * Welke is nu uw houding, Roomsche novitius, tegenover de Roomsche studentenvereenigingen? Alleen te staan is gevaarlijk en komt practisch ook niet veel voor in onzen tijd. Aansluiting bij eenige organisatie is dus 27 noodzakelijk. Bij welke? Het antwoord is duidelijk: bij die organisatie waar ge het meest thuis hoort. En nu is het toch niet te loochenen, dat katholieken onderling veel meer punten van overeenkomst bezitten, van belang voor krachtige en vruchtbare samenwerking, dan katholieken eeneren andersdenkenden anderzijds. Dus: Katholieken in een Katholieke vereeniging. • Ge zult misschien zeggen: nu goed, om mijn ouders te pleizieren en om van verdere onaangenaamheden bevrijd te zijn, zal ik me dan wel voor het lidmaatschap opgeven. Alvorens hier nader op in te gaan, is het misschien goed eerst eens vast te leggen wat men onder «lidmaatschap" te verstaan heeft. Wanneer eens iedereen er zoo onverschillig over dacht, wat zou daarvan het gevolg zijn? Dat binnen korten tijd de geheele id.ee «Katholieke Studentenvereeniging" van de aarde weggevaagd zou zijn. Er bestaat geen verschil tusschen werkende en niet-werkende leden. Wie lid is, is tevens werkend-lid, behoort dat althans te zijn. En daarbij past geen onverschilligheid. Daarom moet lid-worden beteekenen: medewerken, medehelpen om de vereeniging tot steeds grooter bloei op te voeren. Medewerken is noodig, hoe dan ook, hetzij men een lezing houdt of de navergadering opluistert met muziek en zang, of iets anders doet. Maar dan ook verdwijnt vanzelf de onverschilligheid om plaats te maken voor een hartelijke genegenheid om altijd en in alles op te komen voor de belangen zijner organisatie. Reeds terstond moge bij u het voornemen vaststaan: iets te willen presteeren. Zegt niet te gauw: ik voel er niets voor. Dat is niet waar. Wellicht voelt ge er nog niets voor. Maar ook hier is waar, dat»l'appétit vient en mangeant". Misschien zal er iets zijn, dat u op den duur niet bevalt. Maar laat dat toch nooit een reden zijn om weg te blijven. Spreekt uw grieven uit, spreekt, en tracht, waar gij 't noodig acht, verbetering te brengen, maar loopt niet weg om in 't geheim aan uw vereeniging afbreuk te doen! Dat is lafheid. Een ander argument, dat nogal eens door den onwetenden 28 noviet wordt aangevoerd, is het minachtende: het is alles toch maar flauwigheid, jongenswerk! Jongenswerk, ja, als ge wilt, maar dan toch in ieder geval een nuttig jongenswerk met een groote opvoedende kracht voor de toekomst. Laten we ons verheugen jong te zijn, bezield met jeugdige geestdrift en een jong, ontembaar optimisme. Maar wil dan toch niet een air aannemen van hen, die Dr. Barge zoo juist typeert in het Annuarium van 1906, »die grijsaard willen schijnen met een gelaat »van eeuwige jeugd; die pas komen kijken, net als wij «allemaal, maar schokschouderen over geestdrift van anderen, »als hadden zij desillusiën gehad als een tachtiger, die «medelijdend zien naar het pogen van anderen, als was «hun alles mislukt, hun, die nog nooit iets probeerden!" Werpt u eerst midden in de beweging, geeft uw beste krachten eraan, en oordeelt dan of ge wat verricht uwer onwaardig. Het zal wel meevallen! Maar, zult ge misschien nog zeggen, ik ga me voorbereiden voor het leven in de maatschappij. Daar zal ik te maken hebben met menschen van allerlei gezindte; waarom dan me in den studententijd afscheiden binnen uitsluitend Roomsche muren? Ja, dan hebt gij onze beweging nog niet goed begrepen. Wij scheiden ons niet af. Neen, de Roomsche studentenbeweging is alleen daar om aan u, aan alle Roomsche studenten te geven datgene, wat absoluut noodig is om u te ontwikkelen tot Roomsche kopstukken, om u te geven het hoog noodige wat het neutrale onderwijs niet vermag u bij te brengen, u op te leiden voor de practijk der Roomsche levensbeschouwing. Wij hebben het volste recht, dit doel na te streven; ja, wij zijn het zelfs verplicht. Maar dat is geen separatisme! Het werd boven reeds gezegd, toen gesproken werd over de Roomsche vriendschap. De omgang met andersdenkenden wordt niet onmogelijk gemaakt, noch verboden. Dat zou dwaasheid zijn. Zeker, toen de Roomsche vereenigingen nog niet tot zulke ontwikkeling gekomen waren, bestond er veel meer 29 aanleiding om zich in te laten met andersdenkenden en met andere organisaties. Hierin is den laatsten tijd, we mogen het met vreugde constateeren, veel verandering en veel verbetering gekomen. Maar daarom hebben we nu ook het volste recht om al onze krachten te besteden aan onze eigen organisatie en te trachten haar steeds uit te breiden kwalitatief en kwantitatief, zonder ons in de verste verte van separatisme te behoeven beschuldigen. Maar vergeten we dan niet, dat we ten opzichte van andersdenkenden een bijzonderen plicht hebben te vervullen: het apostolaat? Geenszins; trouwens, apostolaat is heel mooi, maar niet zonder gevaren. Niet aan een ieder is het gegeven als apostel voor zijn geloof op te treden. Door ons persoonlijk voorbeeld moeten we de andersdenkenden stichten. Maar door veelvuldigen omgang met niet-Katholieken wil hun indifferentisme ook wel eens overslaan op ons. Maar des te meer nut kunnen we stichten door onvermoeid te werken in onze eigen organisatie. De grootsche resultaten, daar bereikt, zullen aan onze andersdenkende collega's niet ontgaan; en daarin juist kunnen we het goede voorbeeld geven. Ziet hier dus wat u geboden wordt voor den tijd die vóór u ligt. Thans is aan u de vrije keus. Van dwang kan geen sprake zijn. Bedenkt dat zonder moeite en opoffering geen grootsche resultaten verkregen worden. Ge hebt vrij te kiezen, maar kiest niet ondoordacht. Mogen deze regelen iets bijgedragen hebben om U de keuze te vergemakkelijken! 30 AANHANGSEL. HOOFDLIJNEN VAN DE STUDIE AAN DE NEDERLANDSCHE HANDELSHOOGESCHOOL TE ROTTERDAM EN AAN DE RIJKS-LANDBOUW-HOOGESCHOOL TE WAGENINGEN. * * . - * * Daar de ervaring geleerd heeft dat, zelfs in de kringen van belanghebbenden, vaak zeer onvolledige of ook onjuiste voorstellingen heerschen omtrent de studie aan deze beide jongere instellingen van hooger onderwijs, de Handelshoogeschool en de Landbouw-hoogeschool, zoodat het zelfs is voorgekomen dat een student, aan een dezer inrichtingen ingeschreven, na eenigen tijd geheel teleurgesteld, die richting heeft moeten verlaten, is het wellicht niet ondienstig, om nog eens in groote lijnen het studieplan van beide inrichtingen uiteen te zetten. De Nederlandsche Handelshoogeschool (N. H. H. S.) te Rotterdam dankt haar ontstaan eenerzij ds aan de toenemende behoeften van den zich ontplooienden handel, welke door de uitbreiding van verkeer en verkeerstechniek een steeds moeilijker en belangrijker taak te vervullen kreeg, waardoor tevens een meer algemeene kennis vereischt werd, en anderzijds aan de moeilijkheden tot opleiding voor een bepaald 31 bedrijf, die door de ontwikkeling der grootbedrijven en de daarmee samengaande specialiseering voortdurend in aantal en omvang toenamen. Doel der N. H. H. S. is daarom niet in de eerste plaats het verstrekken van een dosis practische kennis, maar veeleer het geven van een algemeen inzicht in de economische en juridische vraagstukken. Als gevolg daarvan neemt dan ook het onderwijs in de talen, het boekhouden enz. een uiterst geringe plaats in, terwijl het zwaartepunt van de studie gelegen is in economie, rechtswetenschap en bedrijfsleer. In den eersten studietijd heeft men zich te bekwamen voor het behalen van het diploma handelseconomie (d. h.). De officieele studietijd daartoe is twee jaren. Voor het behalen van dit diploma heeft men examen af te leggen in de volgende vakken: I. Algemeene leer der economie. II. Het Munt- Crediet- en Bankwezen. III. Bedrijfsleer. gpR*| IV. Economische Geschiedenis en Aardrijkskunde. V. Rechtswetenschap. VI. Handelspolitiek. Daarna staat de gelegenheid open voor verdere studie tot het doctoraat in de handelswetenschap. Vereischte daartoe zijn: doctoraal examen, gevolgd door het schrijven van een dissertatie. Voor den afgestudeerde aan de N. H. H. S. staan wegen open, vrijwel evenveel als er geledingen zijn in den handel en de industrie van het heden. Daarnevens bestaat aan de N. H. H. S. gelegenheid om te worden opgeleid tot consulair ambtenaar, accountant en leeraar in de handelswetenschappen. Nadere inlichtingen verschaft zeer gaarne de Rotterdamsche inlichtingscommissie, terwijl een uitvoerig studieplan kosteloos verkrijgbaar is bij den pedel der N. H. H. S. 32 De Landbouw-hoogeschool te Wageningen is in de allereerste plaats bestemd voor de vorming van de landbouwkundige ingenieurs, dus van wetenschappelijke land-, tuin- en boschbouwkundigen en van landbouwkundigen. Zij stelt de zoons van groote grondeigenaren, meer gegoede landbouwers en groote kweekers in de gelegenheid zich wetenschappelijk te vormen en zich die kennis van den land-, tuin- en boschbouw eigen te maken, welke hun latere positie in de maatschappij vereischt. Voorts geeft zij opleiding voor personeel, dat de Staat, maatschappijen en particulieren noodig hebben ter behartiging van de belangen van den landbouw in den uitgebreidsten zin genomen, zooals landbouwleeraren, tuinbouwleeraren, docenten aan land- en tuinbouwscholen, zuivelconsulenten, veeconsulenten, ambtenaren aan proefstations, ambtenaren bij het boschwezen in ons land en in Nederlandsch Indië, employés bij cultuur- en industrieele ondernemingen in ons land en in onze koloniën, rentmeesters op uitgebreide goederen enz. Ook wordt in het bijzonder de koloniale boschbouw behandeld voor de aanstaande Indische houtvesters, terwijl speciaal, om te kunnen zorgen voor de opleiding van personeel voor proefstations en voor industrieele ondernemingen op land- en tuinbouwgebied, de studierichting landbouwscheikunde en landbouwtechnologie aan de andere studierichtingen is toegevoegd. Als basis is aangenomen de ontwikkeling, die een Hoogere Burgerschool met 5j. cursus geeft, en als faculteiten kunnen onderscheiden worden : de Nederlandsche landbouw (N.L.), de koloniale landbouw (K.L.), de tuinbouw (T.), de Nederlandsche boschbouw (N.B.), de koloniale boschbouw (K.B.) en de landbouwscheikunde (L.S.). Na vijfjarige studie kan het ingenieursdiploma worden behaald. Dit dipl oma geeft gelegenheid om benoemd te worden als Adspirant-Rijkslandbouwleeraar, AdspirantRijkstuinbouwleeraar, Adspirant-Rijkszuivelconsulent, Adspirant-Rijksveeteeltconsulent. 33 Het aanvangssalaris als tijdelijk Adspirant • bedraagt ƒ 2000.—. Als Adspirant in vasten dienst ontvangt men ƒ 2400. -, als Rijkslandbouwleeraar en tuinbouwleeraar bedraagt het aanvangssalaris ƒ3200.—. Het maximum-salaris bedraagt ƒ 4800.— en wordt bereikt in 13 jaar. Ook is men benoembaar tot leeraar aan een landbouwschool, tot assistent aan een proefstation, tot assistent aan een der instituten te Wageningen, tot directeur van een Winterschool enz. Na het met goed gevolg afgelegd propaedeutisch examen kan men onder zeker dienstverband voor een betrekking, onder de Directie van den Landbouw ressorteerende, in het genot van een studiebeurs gesteld worden. Bijzondere voorwaarden bestaan voor de benoembaarheid tot adspiranthoutvester bij het boschwezen in Ned. Indië, aan welke candidaat-houtvesters een bijzondere toelage van wege den Minister van Koloniën wordt toegekend. Behalve voor bovenvermelde staatsbetrekkingen, geeft het landbouwkundig ingenieursdiploma ook gelegenheid om bij tal van particuliere instellingen geplaatst te worden, vooral ook bij de verschillende instituten, die door den Nederlandschen Boerenbond en andere katholieke organisaties op landbouwkundig gebied in het leven worden geroepen. Voor verdere, meer bijzondere, inlichtingen verklaart zich de Inlichtingscommissie voor Wageningen gaarne bereid. 34