DEPOT v. ,NED. PUBL, K.B. I. Inleiding. De verdooving wijkt, het bewustzijn keert terug. De verslagenheid die talloos vele arbeiders in ons land (en ook verscheidenen en steeds meerderen in de oorlogvoerende landen) gevangen hield, toen wat zij voelden als de onmacht der Internationale Hun bekend werd, maakt plaats voor den wil: in de toekomst goed te maken waar thans is tekortgeschoten. Het gevoel van schaamte, van moedeloosheid, de twijfel aan zich zelf en aan al wat den socialist het hoogste op aarde is: zijn revolutionaire bevrijdingsstrijd, — zij worden vervangen door het besef der noodzakelijkheid, de feiten van den dag met koel verstand te ontleden en xdt het' gebeurde de lessen te trekken die voor den verderen strijd onmisbaar zijn. Er komt licht, al ware het alleen maar dat wij gedwongen worden na te denken over de beteekenis van vraagstukken, verschijnselen, leuzen, tot welker kern wij niet altijd zijn doorgedrongen; welker waardij niet gemeengoed der massa is geworden. De vragen van imperialisme, militarisme, volksleger, ontwapening, zelfstandig volksbestaan, zij dringen zich aan ons op, vertoonen zich m een tendeele nieuw licht. Ongetwijfeld is de tijd nog niet gekomen, te bepalen onder welke voorwaarden en op welke grondslagen de thans uitééngescheurde Internationale zal herrijzen. Het feitenmateriaal voor het beantwoorden dezer vraag noodig, is nog niet volledig. Toch worden wij gedwongen onze gedachten over deze vraag te laten gaan. Het kan niet anders. Klaarheid voor ons zelf hebben wij noodig wanneer wij — wie weet hoe plotseling, hoe onverwacht — worden opgeroepen om een beslissing te nemen. Moge dan ook deze beslissing op onderdeden herziening behoeven, wat de hoofdpunten betreft, kunnen wij en moeten wij, om op het beslissende moment gereed te wezen, met ons zelf in het reine zijn. Juist aan de arbeidersklasse in de neutrale landen, waar de vrijheid van gedachtenwisseling in vollen omvang nog bestaat, waar bovendien de waarborgen voor een onpartijdig, meerzijdig, objectief oordeel het grootst zijn, leggen de gebeurtenissen zelf het ten plicht, uit te spreken wat uitgesproken kan worden, de chaos van gedachten, die thans het internationale proletariaat bestormen, te ordenen, opdat de basis voor een nadere uiteenzetting zij gelegd. 4 II. Had het kunnen worden verwacht? De eerste vraag, die de gebeurtenissen van Augustus 1914 doen opkomen, is wel deze: had het kunnen worden verwacht? Had het kunnen worden verwacht — niet door enkelen, maar door de massa der arbeiders — dat de sociaal-demokratie, als geheel, geen daad van eenige beteekenis zou blijken te kunnen verrichten om het uitbreken van den wereldbrand te voorkomen? Had het kunnen worden verwacht, dat de meest belangrijke socialistische partijen, bij monde hunner vertegenwoordigers, de Regeeringen hunner landen de gelden, noodig voor het voeren van den oorlog, zouden bewilligen; dat zij het nationale zouden stellen boven het internationale; dat zij zelfs ten deele met nationalistische, chauvinistische oogen de gebeurtenissen om zich heen zouden beschouwen? Laat ons deze vragen eerst van den buitenkant, zooals zij zich, bij meer oppervlakkige beschouwing, aan de massa voordoen, bezien. Blijkens de in de neutrale landen vrij algemeen gevoelde teleurstelling, was een andere houding verwacht. Met reden, wanneer men zich herinnert, wat de sociaal-demokratie voor het behoud van den vrede reeds had gedaan; welke de taal was van de resoluties harer internationale congressen; wat nog zelfs in de laatste dagen vóór het uitbreken van den krijg door haar voormannen, internationaal, werd verklaard. Vergeten was nog niet, hoe de massa-demonstraties gedurende de tweede Marokko-crisis in 1911 het streven der oorlogspartij in Duitschland en Frankrijk schipbreuk hadden doen lijden. Vergeten was nog niet, welke invloed over gansch de wereld was uitgegaan van het buitengewoon congres te Bazel gehouden in de herfst van 1912, toen de Balkan-oorlog de vrees voor en de mogelijkheid van den grooten Europeeschen oorlog deed ontstaan. Niet alleen wij zelf, ook onze politieke tegenstanders kenden gewicht toe aan onze actie voor den vrede. Waarbij komt, dat de sociaal-demokratie zich bewust was van het ontzaglijk groot belang dat op het spel stond, van de ijzeren noodzakelijkheid zich tegen ieder drijven naar een oorlog tot het uiterste te moeten verzetten. Gebiedend sprak het Internationaal Congres van Stuttgart (1907) het uit en het Congres van Kopenhagen (1910) herhaalde het: „Dreigt het uitbreken van een oorlog, dan zijn de arbeidende klassen en hun parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen verplicht, ondersteund door de concentreerende werkzaamheid van het Internationaal Socialistisch Bureau, alles in het werk te stellen, om door toepassing van de hun het meest doeltreffend voorkomende middelen, het uitbreken van den oorlog te beletten, middelen, die uitteraard veranderen met de verscherping van den klassenstrijd en de algemeene politieke situatie. Ingeval de oorlog toch mocht uitbreken, zijn zij verplicht, op te komen voor diens spoedige beëindiging en 5 met alle krachten er naar te streven, de door den oorlog veroorzaakte economische- en politieke crisis te gebruiken voor het revolutioneeren van het volk en daardoor de opheffing der kapitalistische klasseheerschappij te bespoedigen." Dat was het wat op de groote momenten der internationaliteit werd gevoeld; dat ook was het, wat door de massa der arbeiders werd verwacht en gehoopt wanneer zij in normale tijden over de mogelijkheid van een Europeeschen oorlog dachten en de eischen, die hij hun zou stellen, onder de oogen zagen. Maar er was nog iets anders ook. Er waren krachten die niet in de richting van het internationale, doch van het nationale werkten, die in tijden van oorlog de eenheid der arbeiders, internationaal, tegenover het kapitaal konden doen breken en in plaats van het gezamenlijk den oorlog bestrijdende internationale proletariaat, de hun regeeringen steunende, met de kapitalistische, imperialistische klasse mee op marcheerende nationale arbeiderspartijen het aanzijn konden schenken. Zeer zeker, wij hadden het kunnen vermoeden. Uit den aard zelf der kapitalistische ontwikkeling zou het kunnen voortvloeien dat, waar de sociaal-demokratische partijen groot zijn geworden binnen het gebied van nationale staten, hun strijd tegen een nationale bourgeoisie hadden te voeren, in vormen, onder voorwaarden, in organisaties, die met de staatsregelingen en staatswetten dier nationale staten verschilden, die partijen ook zelf een min of meer nationaal karakter hadden aangenomen. Waar voorts in het tijdperk dat achter ons ligt de internationaliteit zich nog niet in voldoende mate aan de arbeiders had geopenbaard als de aan het imperialistisch kapitalisme beantwoordende proletarische gedachte, daar was het niet uitgesloten, dat eene botsing tusschen het nationale en het internationale streven zou kunnen komen in tijden waarin het internationale verkeer tusschen de volkeren wordt verbroken: in tijden van oorlog. Het uitbreken van een dergelijk conflict nu, werd niet alleen mogelijk door den aard der ontwikkeling van de sociaal-democratische partijen, door krachten van welker werking men zich niet steeds voldoende rekenschap geeft of kan geven, maar ook door de positieve stellingname der Internationale voor het recht op gewapende verdediging der nationale zelfstandigheid. Internationale congres-resoluties spraken het uit, zij het ook niet steeds in volle scherpte en klaarheid. Maar de op de congressen gehouden redevoeringen lieten voor twijfel geen ruimte, terwijl de eisch van een volksleger, van de weermacht ter verdediging, die wel degelijk werd opgenomen en die in de nationale strijdprograms van bijna alle sociaal-demokratische partijen werd overgenomen, ook zoo werd verstaan, althans in de groote landen. De geschiedenis van den eisch van het volksleger in ons program is een andere; deze eisch had in zijn oorsprong met landsverdediging niets te maken; hij werd aanvankelijk alleen opgevat als het middel om te voorkomen, dat het leger als instrument der heerschende klasse zou worden gebruikt tegen de arbeidersklasse, tegen den binnenlandschen vijand, en als wapen voor de sociale revolutie. 6 Later echter is herhaaldelijk — derhalve tegen de bedoeling van het program in, zij het ook in overeenstemming met de programs van andere sociaal-demokratische partijen. — het volksleger onzerzijds niet alléén gesteld tegenover het staande leger der bourgeoisie wat betreft de onbruikbaarheid voor de klassedoeleinden der machthebbers. Met deze opvatting smolt samen het zuiver verdedigend karakter van het volksleger en zijn grootere kracht juist in het verdedigen van de nationale zelfstandigheid, waarmee nog andere voordeden van politieken aard gepaard kunnen gaan. In „Het Nieuwe Leger" b.v. bepleit Jaurès een demokratisch volksleger mede op dezen grond, dat de daardoor verhoogde weerkracht van Frankrijk het verbond met het Czarisme zal kunnen doen verbreken, waardoor een gezondere buitenlandsche politiek mogelijk zou worden. De Duitsche partij propageerde evenzeer het volksleger als het beste verdedigingswapen. Op initiatief van het Partijbestuur verscheen een paar jaar geleden bij den boekhandel „Vorwarts" een serie vlugschriften, waarvan no. 5 gewijd is aan „De sociaal-demokratie en het leger". Daarin lezen wij : „Hoewel de sociaal-democratie tegenstandster van het militairisme is, zoo wil zij toch in geenen deele het vaderland weerloos maken. De sociaal-demokratie verlangt den hoogst denkbaren graad van weerbaarheid, zij verlangt in haar partijprogram: opvoeding tot algemeene weerbaarheid. Volksweerbaarheid in plaats van staande legers." En het vlugschrift verwijst voorts naar de door de sociaaldemokratische partij uitgegeven toelichting op haar beginsden en eischen, waarin het heet: „De leidende gedachte, welke den omvang en de wijze der turn- en kampspelen bepaalt, is de opvoeding der burgers tot weerbaarheid. Een vrij volk moet het verstaan de wapens te voeren, zijn krijgsmansdeugdelijkheid is een steun en stut voor den vrede van het gemeenebest. Reeds het kind moet de opvatting Ingeënt worden, dat niemand het verdient, vrij man te heeten, die niet de wapenen weet te voeren en met zijn bloed voor de vrijheid op te komen en voor haar te sterven weet .... „Wee den vijand, die het zou wagen een land aan te vallen, dat verdedigd wordt door een werkelijk volksleger !" Het is duidelijk, voor velen allicht onaangenaam duidelijk. Niet minder duidelijk evenwel is het, dat er een conflict moest komen tusschen den eisch: het militairisme bestrijden, alles doen om een oorlog te voorkomen en, is hij eenmaal uitgebarsten, om hem zoo spoedig mogelijk te doen eindigen, en den wil: het land verdedigen tegen een aanval van buiten. Verdedigen, kan het, door een volksleger — de beste en krachtigste verdediging —, kan het niet — blijkens de thans geziene praktijk — door het staande leger der heerschende klasse. PRIJS 12 CENT. DE INTERNATIONALE GEDACHTE § EN DE OORLOG. DOOR Mr. g. w. sannes. uitgave van f. spiekman - veendam DE INTERNATIONALE GEDACHTE EN DE OORLOG. DOOR Mr. g. w. sannes. uitgave van f. spiekman - veendam 7 In vredestijd, waarin slechts met mogelijkheden kon worden gerekend, werd deze tegenstrijdigheid niet opgemerkt, althans niets gedaan om haar uit de wereld te helpen. Bij het uitbreken van den oorlog echter deed zij op de pijnlijkste wijze gevoelen dat zij er is. Theoretisch moge deze verwarring zóó worden opgelost, dat het recht der zuivere verdediging gesteld wordt als de uitzondering op den plicht, tot de actie tot het uiterste tegen den oorlog, in de praktijk van den tegenwoordigen tijd, in de aera van het imperialisme, is deze oplossing onmogelijk. Want in den imperialistischen oorlog staat de nationale zelfstandigheid in den regel niet op het spel, ontbreekt derhalve de voorwaarde voor het recht op verdediging, terwijl bovendien de vraag: wie aanvaller is, wie verdediger? doorgaans voor beantwoording niet vatbaar is. Hl. Imperialisme en Vaderlandsverdediging. Voor West- en Middel-Europa is de tijd der nationale oorlogen voorbij. De bourgeoisie heeft, hier vroeger, daar later, het doel bereikt dat zij zich bij opkomst en eerste ontwikkeling van het kapitalisme gesteld zag: vorming van groote, nationale staten. De oorlogen, welke deze Europeesche staten in de laatste veertig jaar hebben gevoerd of desnoods bereid waren te voeren, hadden als regel niet ten doel het grondgebied in Europa uit te breiden, gedeelten van aangrenzende landen te annexeeren, tot „afronding" van den nationalen staat te komen. In den regel. Want er zijn uitzonderingen. Geen enkel tijdperk der maatschappelijke- en daarmee der politieke geschiedenis wordt zuiver en alleen beheerscht door de aan zijn karakter eigen wetten. Tendenzen en krachten, aan een vroeger tijdperk eigen en waarvan overblijfselen nog worden aangetroffen, werken na, de nieuwe krachten, welke in de toekomst de groote, algemeene verschijnselen zullen bepalen en zich reeds sporadisch beginnen te vertoonen, doen evenzeer hun invloed gelden. Zoo is de buitenlandsche politiek onder het imperialisme niet gericht op het verkrijgen der „open deur" voor de voortbrengselen der nationale industrie; zij gaat ook niet om de afronding van den staat; haar doel is, voor het land „sferen van invloed" of bezittingen te verzekeren, werwaarts niet alleen het te veel aan producten der vaderlandsche industrie, waarvoor geen afzetgebied bestaat, kan worden uitgevoerd, maar die ook — ja .bovenal — dienst moeten doen als beleggingsgebied voor het te veel aan meerwaarde dat in het moederland is geaccumuleerd en dat in andere werelddeelen, in streken die de gepantserde vuist van den Europeeschen Staat eerbiedigen, een rijke winst uit de in vele vormen mogelijke beleggingen belooft. Niet om een teveel aan bevolking een nieuw leven en een behoorlijk bestaan te verschaffen, gaat thans de kolo- 8 niale veroveraar er op uit; ook niet allereerst om de belangen van zijn industrie of zijn handel te dienen, maar om voor de grootkapitalisten die met hun rijkdommen geen raad weten en ze in zoo ruim mogelijke meerwaarde fokkend kapitaal willen omzetten daartoe de gelegenheid te openen. Dat is het begin en het einde van de imperialistische politiek, die het militairisme en marinisme, de voortdurende bedreiging van den vrede en eindelijk den Europeeschen wereldoorlog in haar gevolg heeft Tuk op koloniaal gebied, niet op afronding, is de imperialistische staat. Het bleek duidelijk bij den aanvang van den oorlog van 1914 toen Duitschland aan Engeland de verzekering wilde geven, dat het geen vierkante meter van het Fransche grondgebied in Europa zou annexeeren, maar weigerde een zelfde belofte af te leggen ten opzichte van de Fransche koloniën. Aldus de regel, die de beste kenners van het imperialisme deed schrijven en mocht doen schrijven, dat de oorlogen van onzen tijd geen oorlogen zijn waardoor eenig belang der bevolking, met name der arbeidende klassen, wordt gediend of die de nationale zelfstandigheid zouden aantasten en daarmee de arbeiders eenig belang bij de afweer van den buitenlandschen vijand zouden doen hebben. Het BSelbstbestimmungsrechtJ' der natiën derhalve zou geen gevaar loopen. Op dezen regel echter zullen uitzonderingen voorkomen. Niet alleen voor zooveel Oost- en Zuid-Oost-Europa, dat buiten den kring der beschouwingen werd gelaten, betreft, maar ook wat de op ende op kapitalistische West-Europeesche staten betreft. Is eenmaal de oorlog ontbrand, dan is niet meer alleen beslissend wat aanvankelijk als zijn doel werd beschouwd. Dit doel wordt doorkruist door de eischen en verlangens welke gedurende en door den oorlog zelf opkomen en die deels van militairen-, deels van politieken- en economischen aard zijn. Het bezit van havens b.v., geschikt om te worden gemaakt tot een maritieme basis voor de actie der vloot tegenover die van een concurreerend land of ook wel van belang voor de ontwikkeling van den handel, om welke redenen echter de oorlog niet zou zijn ontketend, wordt, nu het toch eenmaal oorlog is, wellicht gevoeld als een zoo begeerlijk iets, dat de overwinnaar er zijn handen naar uitstrekt. Lang niet onmogelijk, ja waarschijnhjk is het, dat wanneer de oorlog niet eindigt door wederzijdsche uitputting, maar een overwinnaar en een overwonnene kent, de kaart van Europa — voor zooveel van de heerschende klassen afhangt, tenminste — verschillende min of meer belangrijke veranderingen zal ondergaan. Intusschen, met wat een gevolg kan worden van den oorlog, is zijn ware karakter niet aangegeven. Dit is en blijft imperialistisch, hij is het resultaat van de gansche imperialistische atmosfeer waarin Europa de laatste twintig jaar zoo benauwd adem heeft gehaald; hij kent in het wezen der zaak, in zijn oorsprong, geen aanvaller en geen verdediger, geen schuldige en geen slachtoffer, geen overweldiger en geen overweldigde natie. Dit vergroot in hooge mate de moeilijkheid waarvoor de sociaal-demokratie komt te staan, wanneer zij van nationaal standpunt uit de situatie wil vaststellen en daarnaar haar eigen houding 9 wil bepalen. Immers geeft de aanslag op het zelfstandig volksbestaan het recht van gewapend verweer, het recht om inbreuk te maken op den internationalen plicht van strijd tegen den oorlog, dan vervalt de grond om aan dien plicht zich te onttrekken, zoodra van een zuiver verdedigenden oorlog geen sprake meer is. Wie aanvaller, wie verdediger is, is in den tegenwoordigen tijd niet uit te maken. Wie den oorlog verklaart, kan in het wezen der zaak zeer wel de verdediger wezen. Bovendien: de werkelijke aanvaller kan feitelijk — door de nederlaag van zijn leger — verdediger worden gedurende den loop van den strijd. Moet de sociaal-demokratie alsdan den -zondaar vergeven — of niet vergeven, maar in ieder geval voor de verdediging des lands mee pal gaan staan? Of moet zij van den aanvang af iederen oorlog als een verdedigenden gaan beschouwen? De vragen en de voorbeelden zijn met vele te vermeerderen. Het beteekent ten slotte, dat in de praktijk het nationale recht van verdediging niet zal worden geëerbiedigd als de uitzondering op den internationalen plicht; dat niet de sociaal-demokratie gesteld zal worden voor den vraag: is de nationale uitzondering op den internationalen regel aanwezig, maar dat zij onvoorwaardelijk moet .kiezen: het een of het ander. Praktisch staat de keuze aldus: óf met de daad, van welken aard ook, tegen den oorlog, óf meegaan met de nationale bourgeoisie, gespannen worden voor den zegewagen van het imperialisme, zij het ook dat deze wagen behangen is met het kleed der nationale onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Dat was velen onzer welbekend, maar voldoende tot ons bewustzijn doorgedrongen was het niet. De feiten bewezen het. Wat niet te verwonderen is. Want al is men in een tijdperk gekomen met andere verhoudingen, met andere plichten, de verhoudingen waarin wij te voren hebben geleefd, waaronder wij groot zijn geworden, houden ons, in grooter of kleiner getale, met meer of minder vasten greep, vast. De verdedigingsoorlog, de handhaving der nationale zelfstandigheid werd voor de meest vooraanstaande, meest beproefde sociaal-demokratische partijen de leuze waaronder zij zich bij hun regeeringen en heerschende klassen aansloten en daarmee de arbeiders in de neutrale staten allereerst diep teleurstelden. Diep teleurstelden. Immers kon volgens de internationale resoluties en de nationale programs het antwoord op de vraag welke wij in den aanvang stelden: „had het kunnen worden verwacht?" zoowel neen als ja zijn, het neen was het toch dat — en ik heb het nu in het bijzonder ook over de arbeiders in ons land — als het ware van de lippen der woordvoerders werd afgelezen, wat lag in den aard der dingen. Hoe, allereerst, is onze propaganda geweest? Met vuur, met kracht, met overtuiging hebben wij steeds gepropageerd en gestreden tegen het militairisme, tegen het daardoor dreigende gevaar van den volkerenmoord. Den oorlog kenden wij als de groote geesel voor de volkeren, voor de arbeidersklasse in de eerste plaats en voornamelijk, niet alleen door de ellende van dood, honger, gebrek, invaliditeit, maar ook door de geestelijke ver- 10 woesting die onder de arbeiders zou worden aangericht: het gevaar dat zij inboeten aan klassebewustzijn, aan strijdvaardigheid, aan internationalen zin, aan besef van den waren aard van hun ontvoogdingsstrijd. Tegen den oorlog! — het werd de plicht, de trots, de eer der internationale sociaal-demokratie. Wij waren trotsch op ons Bazeler-Congres, op onze beteekenis voor het behoud van den vrede, op den invloed welke onze macht uitoefende op der heerschende klasse politiek. In ons werken voor den vrede, in onzen strijd tegen imperialisme en militairisme was te zien de cultuur van het socialisme, üchtend fel tegenover de donkere barbaarschheid van het kapitalisme. De actie tegen het imperialisme was in wezen de schoonst denkbare socialistische propaganda: imperialisme met militairisme öf socialisme, was de leuze, de oplossing voor de moeilijkheden waarin de kapitalistische ontwikkeling de volkeren had gedompeld. De verdrukking der massa door de imperialistische politiek — of de bevrijding door de proletarische revolutie. Daar, in onze actie tegen het imperialisme met zijn vloekwaardige gevolgen, klopte het hart van onzen klassenstrijd. Met heel ons wezen, met iedere vezel van onze hersens en van ons hart gaven wij ons in de propaganda tegen de internationale kapitalistische buit-politiek. En voor het volksleger? Voor de verdediging onzer nationale zelfstandigheid ? Op z'n best was het een gematigde onverschilligheid die te dezer zake onze propaganda kenmerkte en uit de bevolking zelve kwam waarlijk niet meer tot ons! Spreekt het dan niet van zelf, dat de massa der socialistische arbeiders in de niet-direkt bij den oorlog betrokken en ook in enkele der oorlogvoerende landen, het voelden als een zweepslag, die hen deed trillen van pijn en verontwaardiging, dat de bloem der internationale sociaal-demokratie, dat de Duitsche Partij, bij monde van haar vertegenwoordigers in den Rijksdag, haar stem gaf aan de aangevraagde oorlogs-kredieten? Aan de kapitalistische, regeerende klasse wordt telken jare het geld voor leger en vloot geweigerd; tegen het militairisme wordt telken jare met kracht geprotesteerd; zijn gevaarlijke, volksvijandige beteekenis wordt onthuld, — en ziet: aan diezelfde kapitalistische klasse-politiek wordt op het oogenblik waarop zij komt tot haar grootste misdaad: den oorlog, vertrouwen geschonken, wordt haar het geld toegestaan noodig voor den krijg. Zeker, in de verklaring waarin de Duitsche sociaal-demokratische Rijksdagfractie haar toestemming tot de aangevraagde kredieten gaf, wordt de verantwoordelijkheid voor den oorlog nadrukkelijk gelegd op de voorstanders der imperialistische politiek, die door de sociaaldemokratie steeds is bestreden, ook thans tot hét laatste toe. De daad van het voorstemmen echter wordt gemotiveerd door de overweging: „Voor ons volk en zijn onafhankelijk bestaan staat bij een overwinning van het Russische despotisme, dat zich met het bloed van de edelste zijner zonen bevlekt heeft, veel, zoo niet alles op het spel. 11 „Het komt er thans op aan, dit gevaar af te wenden, de kuituur en de onafhankelijkheid van ons eigen land te beschermen. En daarom willen wij heden waar maken het woord dat ten allen tijde door ons is herhaald: „In de ure van het gevaar kan het vaderland op ons rekenen". „Wij staan daarbij op het standpunt van de internationale arbeidersbeweging, die ten allen tijde het recht van ieder volk op nationale zelfstandigheid en zelfverdediging heeft erkend, waarbij wij, evenals zij, eiken veroveringsoorlog veroordeelen." Met een beroep op het door de Internationale aangenomen recht van het volk op verdediging wordt echter niet alleen door de Duitschers, maar door alle andere voorstemmende sociaal-demokratische partijen hun steun aan de oorlogvoerende kapitalistische groepen in hun land verleend, waardoor de verwarring ten top stijgt. De keuze was gedaan: vóór de nationale imperialistische politiek en tegen de internationale socialistische. Wij zeggen het hier scherp, te scherp, om te doen uitkomen, hoe deze houding door onze arbeiders werd begrepen. Ten deele zeker onverdiend. Want wij zijn er van overtuigd dat b.v. de groote meerderheid der Duitsche Rijksdagfractie de keuze zóó niet heeft gezien en inderdaad op gronden, ontleend aan het belang van den proletarischen klassenstrijd en van de partij, haar stem heeft bepaald. Ook der partij. Want hoewel uitteraard niet genoemd in de verklaring der Fractie is op haar houding ongetwijfeld van invloed geweest de omstandigheid, dat uit het volk zelf, uit de organisaties, de politieke- zoowel als de vakvereenigingen, de drang kwam zich niet tegen de oorlogscredielen te verzetten, de waarschuwing kwam, die de vrees wekte, dat tegenstemmen de sociaal-demokratie het contact met de massa zou doen verliezen, haar invloed op de massa zou doen afnemen of verdwijnen. Het is hier niet de plaats een uitvoerig onderzoek te houden naar de waarde van dezen grond voor de houding der fractie, al ware het alleen reeds op de overweging dat het feitelijk materiaal, noodig voor het vormen van een oordeel, niet volledig ter onzer beschikking staat. Wel echter mag een enkel woord gezegd over de redeneering, welke algemeene beteekenis heeft, ook voor andere landen en die ook bij ons werd vernomen: wanneer het waar is dat de stemming onder de Duitsche arbeiders, hoe onbegrijpelijk ook, was, gelijk hierboven werd aangenomen, dan mocht de fractie zich niet daarbuiten stellen, zij mocht door haar votum in den Rijksdag de partij niet stellen tegenover de beweging in de arbeidersmassaas, zij kon dit zelfs met omdat de partijgenooten zelf voor 'n groot deel op de nationale stroom mededreven. Het is inderdaad volkomen juist — Marx en Engels hebben het in hun dagen met klem van redenen niet alleen betoogd maar ook daadwerkelijk doen zien — dat de sociaal-demokratie niet moet zijn een secte, maar dat zij in de arbeidersbeweging zelve moet meestrijden en deze beweging, waar noodig, tot een Massebewuste moet vormen. Het is beter in een beweging, die een volksbeweging is, 12 desnoods mee fouten te maken, dan apart, op ons eigen houtje, de waarheid te hebben. Secte-gedoe, dat zijn eer er in vindt niet te zoeken naar wat een groep met de klassebeweging verbindt, maar wat haar, door haar bijzondere leuze daarvan scheidt, is uit den booze, tot onvruchtbaarheid gedoemd. Doch al is dit alles juist voor den tijd waarin het werd geschreven, deze opvatting van Marx mag niet zonder meer op dentegenwoordigen tijd worden toegepast Wat geldt voor een in een bestaande beweging opkomende sociaal-demokratie, geldt nog niet voor een sociaal-demokratie die zelf de groote volksbeweging van onzen tijd voorstelt, die haar eigen geschiedenis reeds heeft, haar principes en haar taktiek sedert lang heeft vastgesteld en daarnaar heeft gehandeld. Dan is — andere overwegingen, de zaak zelve betreffende, terzijde latend — het zeker niet gerechtvaardigd om de eigen beginselen, het eigen inzicht, juist in zoo stormachtig bewogen dagen, over boord te werpen, omdat de massa, die zich om' de partij pleegt te groepeeren en haar haar vertrouwen pleegt te schenken, niet mee wil gaan op den weg, dien de partij vroeger als haar weg heeft doen kennen. Als echter de partijgenooten zelf een bepaalde beslissing verlangen, mogen dan de vertegenwoordigers der partij daartegen in gaan? Het antwoord op deze vraag kan niet in het algemeen gegeven worden; het zal afhangen van de concrete feiten en bijzonderheden van ieder geval. Komen wij tot de zaak zelve terug. Hoe het ook zij, of de verschillende sociaal-demokratische partijen, welke hun stem aan de oorlogscredieten en hun steun aan het vaderland hebben gegeven, al dan niet zijn ingegaan tegen de beginselen en tegen de resoluties der Internationale, in ieder geval moet de verhoudmg tusschen den plicht van strijd-tot-het-uiterste tegen den oorlog en het recht daarop een uitzondering te maken, worden herzien. Want een beroep op die uitzondering, het inroepen daartoe van den zuiver verdedigenden oorlog, gaat in den tijd van het imperialisme, dat alle staten, dat het kapitalisme als geheel, doet schuldig staan aan den oorlog, niet langer op. Blijft het recht dezer uitzondering, dan zal ook eene herhaling van het gebeurde kunnen plaatshebben. Een oplossing te vinden waardoor dit conflict wordt vermeden, is derhalve noodzakelijk. Wat in zich sluit een onderzoek ook naar de noodzakelijkheid van strijd, niet alleen tegen het militarisme, maar ook tegen iederen oorlog. Tevens zal de bedoelde oplossing de vraag onder de oogen moeten zien, of het te verwachten is en blijft, dat, ook al schrijft de Internationale een andere gedragslijn voor, ook al zou zij aan volgende naar het wezen imperialistische oorlogen haar medewerking niet meer willen verleenen, toch de kracht der nationale gevoelens of instincten zóó groot is, dat ook zonder internationale of nationale programpunten of resoluties die het veroorloven, zal worden gegrepen, ook door de arbeiders, naar de wapenen der barbaren, wanneer de kreet weerklinkt: het Vaderland is in gevaar! Een korte onderbreking rechter, alvorens over te gaan tot het zoeken van deze oplossing; — een woord thans over de houding door de sociaal-demokratie m Nederland tijdens de wereldcrisis aangenomen. 13 IY. De S.D.A.P. en de Wereldoorlog. De sociaal-demokratie in ons land werd niet gedwongen direkt stelling te nemen ten opzichte van de groote vraag, die een groot deel der Internationale zich zag gesteld ter beantwoording: of zij zou willen medewerken tot verdediging van het land, wanneer het in den oorlog zou worden betrokken? Voor ons was het een gansch andere kwestie: wilden wij, al dan niet, de maatregelen toestaan, noodig voor het handhaven onzer neutraliteit? Een gansch andere kwestie; wij zeggen het met nadruk, omdat zij, die zich tegen het besluit der kamerfractie hebben gekant, bij herhaling schrijven, dat de fractie oorlogscredieten heeft bewilligd. Terwijl het geen oorlogscredieten, alleen mobilisatiecredieten waren, ten doel hebbend, niet onze nationale zelfstandigheid te verdedigen, niet om hetzij een aanvallenden, hetzij een verdedigenden oorlog te voeren, maar louter en alleen om den oorlog buiten onze grenzen te houden. Niet om ons voor te bereiden ten oorlog; niet om klaar te staan voor de verdediging onzer onafhankelijkheid, gaven al onze Kamerleden hun stem aan de aangevraagde mobilisatiecredieten, maar om den grootst mogelijken waarborg te scheppen dat wij voor de oorlogsellende behoed zouden blijven, niet in den volkerenkrijg zouden worden betrokken. Dat, en dat alleen, was de beteekenis onzer stem. Al wat voor- of tegenstanders dezer stem daaromheen willen borduren, moeten wij afsnijden. Wij wilden dus het geld, noodig voor de handhaving onzer neutraliteit, d.w.z. voor de beste kans om den vrede te behouden, toestaan. Nederland toch is een land dat een leger heeft. Dat feit valt niet weg te redeneeren. En een land dat een leger heeft is, volgens internationaal tractaat, verplicht om schending zijner neutraliteit naar de mate van zijne militaire en economische krachten te keer en. Er wordt gezegd: als sociaal-demokraat hebben wij maling aan internationale tractaten, wij rekenen alleen met het belang der arbeidersklasse. Accoord. Wanneer eenig overwegend belang der arbeidersklasse niet-naleving van den tractaatsplicht zou voorschrijven, dan zouden ook wij dien plicht voor ons niet erkennen, zelfs al hadden wij tot de totstandkoming van het tractaat meegewerkt toen ons inzicht een ander was. Maar de zaak staat anders wanneer de niet-naleving van het tractaat juist de mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid van groot nadeel — in dit geval van oorlogsellende — voor de arbeidersklasse met zich brengt. Dan geldt het, dit nadeel af te wenden, tenzij een nog grooter nadeel van de daad der afwending het gevolg zou wezen. Dat dit laatste het geval zou zijn door de mobilisatie of door de bewilliging van sociaal-demokratische zijde van de daartoe verlangde credieten, is niet beweerd en zou ook moeilijk te bewijzen zijn. Wel echter wordt door sommigen aangenomen, dat de gevolgen der neutraliteitshandhaving gelijk zullen zijn aan die der verdediging des lands en dat derhalve beide nadeelen voor de arbeidersklasse dezelfde zijn en tegen beide eenzelfde gedragslijn geboden is. In zijn brochure „Geen man en geen cent!" noemt R. Kuyper b.v. doorloopend in 14 één adem de nationale verdediging en de neutraliteitshandhaving. Eerst tegen het einde zijner brochure komt hij er toe een enkel woord te wijden aan „de questie die voor ons land urgent is geworden: de neutraliteitshandhaving", waaromtrent hij opmerkt: „Hier wordt de vraag in hoofdzaak zoo gesteld: mag de sociaal-demokratie ettelijke millioenen voteeren om het eigen land de ellende van een oorlog te besparen? Ik vraag: is zelfs de ellende van neutraliteitsschending voor het proletariaat zooveel erger dan de ellende van de mobilisatie plus alle reeds genoemde en nog te noemen nadeelen, aan de aanvaarding van de lasten der nationale verdediging, zoowel in tijd van vrede als in tijd van oorlog, verbonden ? Nogmaals: men bedenke, dat aan het toestaan van de mobilisatiecredieten, onverbiddelijk het meegenomen worden in den militairistischen maalstroom, het stemmen ook voor de gewone oorlogsbudgetten en het sanctioneeren van vernietiging en verminking van medemenschen, vast zit." Terwijl'bovendien te bedenken is: „door bewapening voor neutraliteitshandhaving scheppen wij hoogstens een gunstiger kans om buiten verwikkelingen te blijven naast een ongunstiger ellende-kans als het toch tot een uitbarsting met ons is gekomen." Aan het stemmen voor de mobilisatiecredieten zit, volgens Kuyper, onverbiddelijk vast het stemmen voor de oorlogsbegrooting en het meegesleept worden in den militairistischen maalstroom. Doch ziet! Niet slechts later, wanneer de gedachte aan de moeilijkheden van thans wat verbleekt zal zijn, maar te midden dier moeilijkheden zelf, stemt de sociaal-demokratische kamerfractie tegen de oorlogsbegrooting. Wil Kuyper antwoorden, dat de kamerfractie door deze stem zich aan inconsequentie heeft schuldig gemaakt, dat zij haar eigen standpunt heeft verlaten? Laat ons het aannemen en dus in de zaak zelve treden: de vraag beantwoorden, of neutrahteitshandhaving neerkomt op oorlog? Alvorens het antwoord te geven doen wij een tegenvraag. Heeft Kuyper wel overwogen wat de mogelijke, ja de waarschijnlijke gevolgen zouden zijn van de weigering, onze neutraliteit te handhaven door mobilisatie? Zij zou de kans op oorlog ontzaglijk hebben vergroot. Want wanneer wij — die nu eenmaal een leger hebben — feitelijk, zij het ook onder protest, onze grenzen voor alle oorlogvoerenden zouden openstellen, zou aanstonds ieder der oorlogvoerende partijen daarin een bevoordeeling zien van een der andere partijen. Wat met zich zou brengen, dat de zich benadeeld achtende partij aanstonds de stappen zou doen, vereischt om het voordeel voor de andere partij zooveel mogelijk te verkleinen. Bezetting van onze havens of van ons grondgebied, met het resultaat dat de oorlog tusschen de strijdende machten voor een deel op ons grondgebied zou worden overgebracht, zou hiervan het gevolg wezen. Zelfs al zouden wij dan nog buiten den oorlog blijven, zelf niet meevechten, dan nog zou de ellende voor de bevolking, voor de arbeiders in de eerste plaats, oneindig 15 grooter zijn dan de mobilisatie-ellende. Maar wij zouden niet buiten den oorlog blijven. Ook al zou de sociaal-demokratische kamerfraktie in dat geval zich eenstemmig tegen den oorlog verzetten, hij zou niet worden afgeweerd. De grenzen open voor de legers of vloten van strijdende landen beteekent op dit oogenblik noodwendig voor ons land: oorlog. Deze waarschijnlijkheid doet ons het oneindig kleiner kwaad der mobilisatie kiezen Halt — wordt ons hier toegeroepen: gij fantaseert, gij houdt geen rekening met de bestaande verhoudingen. Want de dreigende ooi log, als gevolg van niet-mobiliseeren, zal niet komen, wijl poging tot neutraliteitsschennis of tot inbezitneming van ons gebied zich niet zal voordoen: Duitschland en Engeland toch hebben beide er belang bij dat Nederland ongeschonden blijft. Duitschland heeft alsdan gelegenheid in meerderen of minderen omvang van allerlei levensmiddelen te worden voorzien, terwijl Engeland verschoond blijft van het gevaar dat aan onze Noordzeekust plaats komt vooi de Duitsche vloot en haar actie. Wij worden reeds afdoende beschermd door onze ligging zelve, de lasten der mobilisatie worden dus onnoodig op ons volk gelegd. Ware deze bewering juist, dan moet haar toch in ieder geval eenige socialistische waarde worden ontzegd; het zouden alleen utüiteits-, geen socialistische argumenten zijn, op grond waarvan verzet tegen de mobilisatie-credieten, als schadelijke luxe-credieten, geboden zou zijn. De bewering echter snijdt geen hout. Militaire overwegingen, die in den oorlog ieder oogenblik kunnen wijzigen en die op een gegeven oogenblik boven welke economische overweging ook kunnen gaan, kunnen ook schennis onzer neutraliteit tot een punt van overweging maken, waarbij, tot op zekere hoogte, onze mobilisatie een der factoren is, die tot afhouden dier schennis concludeeren. Terwijl, omgekeerd, de niet-mobilisatie, tot schennis uitlokt door de vrees voor elke der strijdende partijen, dat de andere partij haar vóór zal komen en daardoor wellicht een militair overwicht zal verwerven dat de bezwaren tegen schennis in beteekenis ver overtreft. Van alle zijden bezien, heeft derhalve de mobilisatie waarde als middel om neutraliteitsschennis, en daarmee de kans op oorlog, te voorkomen. Kuyper meent, dat de mobilisatie weliswaar de kans op neutraliteitsschennis eenigzins vermindert, doch dat, ingeval zij plaats heeft, „de ellende met bloedvergieten van de eigen bevolking ontzaglijk vermeerdert. Men vergelijke het weerlooze Luxemburg met België." Deze vergelijking van ongelijksoortige gevallen terzijde latend, blijft de hoofdzaak: het is onjuist, dat wanneer het tot neutraliteitsschennis komt, het ook komt tot een slachting onder ons volk op groote schaal, tot een verwoesting, kortom tot oorlog. Dit alles houdt handhaving der neutraliteit niet in zich. Een autoriteit als de oud-minister van, oorlog Staal, schrijft in „Het Vaderland", dat inbreuk op de neutraliteit, oorlog met het de neutraliteit brekende land met tengevolge behoeft te hebben. Ik sluit mij daarbij volkomen aan. Nadrukkelijke verplichtingen, aanwijzend in welken omvang en in welken graad en tot welk punt 16 het neutrale land zijn neutraliteit heeft te verdedigen, bestaan niet. Zeker echter mag worden gesteld dat, zoo men al gewapend verzet feitelijk wil, het land niet verder heeft te gaan dan met zijn eigen kracht en zijn eigen levensbelangen overeenkomt. Maar België dan? België, is mijn antwoord, heeft oneindig meer gedaan dan waartoe het verplicht was als handhaver zijner neutraliteit. Doch dit voorbeeld behoeft niet te worden gevolgd. Zichzelf doodelijk wonden, zichzelf wellicht brengen aan den rand van den ondergang, ja zelfs maar onnoemelijk groote schade toebrengen aan de economische kracht en het leven van het volk, dat is iets, wat ver uitgaat over de grenzen der neutraliteitshandhaving heen. Is de neutraliteit eenmaal geschonden, dan is er geen volkenrechtelijke pücht om den schender te vervolgen of hem den oorlog te verklaren. Zelfs zonder te vervallen in een zuivere demonstratie van neutraliteits-wil, is er zeer wel een middenweg tusschen het gevaarlijk niets-doen en het nog gevaarlijker te veel doen. Ik geef het onmiddelijk toe, rekening houdende met de opvattingen welke in het grootste deel — niet bij allen, dat bleek mij — der heerschende klassen leven; rekening houdende ook met internationale mogelijkheden, dat het zeer wel gebeuren kan, dat inbreuk op onze neutraliteit ons in den oorlog zou betrekken. Waar echter mobilisatie meebrengt èn de kans — ook door Kuyper niet weggecijferd — dat zij van schennis der neutraliteit zal afhouden èn de kans, dat zelfs een tegen onzen wil en tegen onzen weerstand doorgezette neutraliteitsschennis ons nog niet in den oorlog behoeft te betrekken, terwijl anderzijds de waarschijnlijkheid bestaat, dat weigering van mobilisatie ons den oorlog op den hals zou halen, daar ligt het voor de hand, dat zij die de situatie aldus zagen aan de mobilisatie-credieten hun stem niet wilden onthouden. Men kan andere verwachtingen omtrent doen en laten in dezen hebben, — wij zullen daarom niemand verketteren. Maar wij komen er tegen op, dat de keuze tusschen de twee kwaden, gelijk ze hier is gesteld en gelijk wij ze hebben gedaan, ook maar eemg geweld zou aandoen aan onzen socialistischen plicht Reeds is gebleken, naar aanleiding van een tweetal artikelen van het Kamerlid Albarda in „Het Volk", dat voor veroordeelaars van de houding der Kamerfractie nieuw licht over de kwestie opging, toen zij uit de bedoelde „Volk"artikelen kennis kregen van het onderscheid dat gemaakt werd tusschen de mobilisatie-credieten en eventueele oorlogs-credieten. Te verwachten is, dat meerderen dit verschil zullen gaan inzien en alsdan hun aanvankelijke afkeuring ongemotiveerd zullen achten. Over oorlogscredieten — ik herhaal het met nadruk — is door de stem der Kamerfractie geen beslissing gevallen; zij staat, indien zij dat wil, volkomen vrij om tegen de credieten voor een eventueelen oorlog te stemmen. Alle beschouwingen, gewijd aan de beteekenis eener stem vóór oorlogscredieten, hebben derhalve op de stem onzer Kamerfractie geen betrekking. De hier gegeven opvatting van de beteekenis onzer stem en van de handhaving der neutraliteit brengt mee, dat zij niet leidt tot de door Kuyper — en op dit punt sluit ik mij bij hem aan — aangewezen consequentie van den wil tot handhaving der nationale 17 onafhankelijkheid: de onontkoombaarheid der sterkere bewapening, wanneer althans internationale ontwapening niet begint, en voor de sociaal-demokratie de moeilijkheid zich daaraan te onttrekken. Immers de plichten, welke de neutraliteitshandhaving oplegt, houden alleen rekening met de feitelijk bestaande kracht; tegen vermindering dier kracht, tegen beperking der bewapening, bestaat derhalve geen bezwaar. Y. Nationaal of Internationaal? a. Hoe het is gekomen. Twee opvattingen staan op het oogenblik scherp tegenover elkaar: de nationale en de internationale. Aan den eenen kant de meening, dat de sociaal-demokratie nationaal heeft te zijn in dezen zin, dat zij de gemeenschap met de uitbuitende klasse in het eigen land in tijden waarin dat land in oorlog geraakt, althans aan een vijandelijken aanval bloot staat, heeft te stellen boven de internationale gedachte; dat zij bereid moet zijn, met de wapens, één van zin met alle andere klassen, het vaderland te verdedigen. Als één man achter de regeering, welke de nationale verdediging leidt, is de leuze van hen die deze meening tot de hunne maken, terwijl sommigen hieraan toevoegen, dat de sociaaldemokratie zich meer en meer in nationale richting ontwikkelt. Aan den anderen kant de meening, dat de sociaal-demokratie van onzen tijd internationaal behoort te zijn; dat zij boven alles te stellen heeft de eenheid en saamhoorigheid der uitgebuiten; dat zij den internationalen strijd voor de ontvoogding der arbeidersklasse niet mag schaden, ja breken, door mede schuldig te staan aan het uiteenvallen in nationale, elkaar in tijd van oorlog bestrijdende partijen, der Internationale. Moge ook het nationale zijn beteekenis en zijn waarde hebben, het mag met worden aangevoerd tegen de oneindig grootere waarde van de eenheid van strijd, internationaal, tegen het imperialisme, tegen de imperiahstische-mmtaristische-wanhoops-politiek van het groot-kapitaal, welke haar hoogtepunt bereikt in den oorlog, die misdaad jegens de volkeren, welken de arbeiders aller landen tot het uiterste hebben te bestrijden. Met onze medewerking geen druppel bloed van eenigen arbeider voor de doeleinden van het moderne roof-kapitaal, welks groei door de arbeiders ten allen tijde moet worden bestreden, is de conclusie dezer opvatting. Het zijn twee beschouwingen, die elkaar uitsluiten, tusschen welke verzoening niet mogelijk is. En toch hebben in zekeren zin beide gelijk — en toch zijn geen van beide absoluut juist. Want in de golven van het eeuwigdurend bewegen van alles wat is, van de maatschappij en haar vormen, zoo goed als van de gedachten der menschen, van hun idealen en levensopvattingen, zien wij de eene — de nationale opvatting — nog boven drijven, en 18 zien wij de andere — de internationale opvatting — opduiken, worstelend om het leven. Wie het nationale standpunt aanvaardt, heeft gelijk voor zooveel de feiten van het oogenblik aangaat, maar hij heeft ongelijk wanneer hij verwacht, dat wat thans is geschied zich zal herhalen en van bhjvenden aard zal zijn, zoolang de scheiding der volkeren in naties en nationale staten zal bestaan. Wie daarentegen zich stelt op het internationale standpunt heeft ongelijk voor de geschiedenis van den dag, terwijl hij gelijk heeft voor de geschiedenis van morgen. Waarbij nog op te merken valt dat het de vraag is, of de geschiedenis van den dag er zelfs thans niet anders zou hebben uitgezien wanneer door de sociaaldemokratie voor het front van het volk in de dagen van spanning krachtig strijd ware gevoerd voor het internationale, dat in dagen van vrede juichend is gekroond geworden. Het is van den eenen zoowel als van den anderen kant derhalve de fout, dat absolute juistheid en geldigheid wordt opgevorderd voor een opvatting, welke tot zoo diep-ingrijpende praktische konsekwenties leidt, terwijl de vraag in hoeverre de eene of de andere opvatting historisch bepaald, op dit oogenblik de waarschijnlijkste moest zijn, buiten beschouwing bleef." Wie bevredigd zich voelt door den loop der gebeurtenissen, heeft uitteraard het gevoel: wat geschied is moest geschieden en het is goed dat het is geschied. Doch wie zich teleurgesteld voelt, teleurgesteld wijl hij zijn verwachtingen te hoog gespannen had, vooruitgeloopen was op het komende, hij gevoelt bovenal de drang tot onderzoek naar de vraag: hoe datgene wat hem heeft teleurgesteld gekomen is en of het zich zal herhalen of niet — of hij derhalve zijne opvattingen al dan niet zal hebben te herzien. Wanneer ik in den aanvang van dit hoofdstuk zeg, dat het nationale en het internationale scherp tegenover elkaar staan, is dat niet in dezen zin, dat de internationaliteit nationaal voelen zou uitsluiten en omgekeerd. Zóó opgevat gaan zij zeer wel samen. Het recht der volkeren op nationaal bestaan is door de Internationale steeds erkend en zij eerst zal, heeft zij de macht, dit recht in vollen omvang geldend doen zijn. Er is echter ook een andere opvatting mogelijk. Twee methodes ter handhaving der nationale onafhankelijkheid zijn er. De eene is in eerste linie die der heerschende klassen: berustend op wapengeweld, op müitairisme, op voortdurende versterking van leger en vloot. Tegen deze methode heeft de sociaal-demokratie zich steeds gekant; alle verantwoordelijkheid voor deze mtdrukking der kapitalistische politiek heeft zij steeds afgewezen. De andere methode is die, welke de nationale zelfstandigheid der volkeren wil zeker stellen door de internationale solidariteit der arbeidende klasse; die in versterking dezer solidariteit, in versterking derhalve van de socialistische Internationale, den besten waarborg ook voor het nationale ziet Zóó opgevat staan nationaal en internationaal tegenover elkaar. Over deze opvattingen te dezer plaatse niet meer. De vraag 19 van het nationale en het internationale doet zich echter te dien aanzien ook nog in anderen zin voor. Men zegt: al aanvaardt gij als taktiek der sociaal-demokratie, ook ten opzichte der nationale onafhankelijkheid, die, welke bouwt op de internationale solidariteit, dan nog breekt het nationale gevoel, als puntje bij paaltje komt, zich baan. De nationale gedachte is opgekomen uit het leven en wordt niet weggeredeneerd. Ik erken dit. Ware het juist ook voor de toekomst, dan zou het zeker het beste zijn, zich er bij neer te leggen. Maar ik zie de internationale gedachte in toenemende mate uit het maatschappelijk leven en uit den strijd der arbeidersklasse opkomen en de heerschende worden, hoe vreemd dit op dit oogenblik ook schijnt. De juistheid dezer verwachting zij in het volgende nader onderzocht. Van waar de nationale bevlieging der sociaal-demokratie, welke althans door de massa zeker niet was verwacht? Zij was het gevolg van de positie en de ontwikkeling der sociaal-demokratie zelve. Zij vloeide voort uit het karakter van het tijdperk waarin de sociaal-demokratie sedert eenige tientallen van jaren heeft gewerkt. De kapitalistische productie in haar ontwikkeling bepaak op economisch zoowel als op staatkundig gebied de politiek der kapitalistische klasse; zij doet die politiek wijzigen, vervormen, met de veranderingen in het wezen der productie zelve. Maar ook de strijd der arbeidersklasse, ook de sociaal-demokratie, komt voort uit het kapitalisme. Eerst het moderne kapitalisme, dat de mogelijkheid van het socialisme schept, schenkt het aanzijn aan de maatschappelijke klasse die dit stelsel van voortbrenging, haar stelsel van voortbrenging, zal hebben te brengen als vrucht van een langen strijd met de heerschende klasse van thans. Die strijd komt niet uit de lucht vallen; hij zit in wezen en vorm vast aan de maatschappelijke en politieke verhoudingen binnen welker gebied hij werd geboren. Zoo is de sociaal-demokratie in de verschillende landen van West- en Midden-Europa ontstaan binnen de grenzen van den nationalen staat. Onder diens wetten heeft zij moeten vechten voor haar bestaansrecht, heeft zij aan haar organisatie en aan haar strijd de vormen moeten geven welke met die wetten vereenigbaar waren. Zij had te kampen tegen de economische en politieke onderdrukking der heerschende klassen, welker methoden in de verschillende landen verschillend waren. Daardoor had iedere sociaal-demokratische partij haar eigen leuzen en eischen, haar eigen overwinningen en nederlagen. Kortom haar eigen geschiedenis, die haar een bijzonder kenmerk verleende, dat alleen een nationaal kenmerk kon zijn, omdat het hoofdzakelijk bepaald werd door den strijd tegen de nationale bourgeoisie met derzelver nationale politiek. Dit brengt uit den aard der zaak mee, dat ook de verschillende instellingen en organisaties, welke de arbeidersklasse voor haar stoffelijke en geestelijke verheffing schiep een dergelijk nationaal karakter droegen en dat, waar de liefde voor het zelf-gewrochte werk der bevrijding in de arbeiders een levende kracht was, het nationale karakter ook der beweging werd versterkt. Het feit dat een in den nationalen staat strijdende beweging nationalen aard en vorm aanneemt, spreekt uit het wezen en 20 de organisatie der Internationale. Terwijl de sociaal-demokratie, voor de vakbeweging zoowel als voor zich zelf, in eigen land de centralisatie voorstaat, was de Internationale — in tegenstelling tot de eerste Internationale, wier karakter in den toenmaligen tijd een gansch ander was — een uiterst losse federatie; noch organisatorisch, noch wat den politieken strijd betreft, was er eenheid van optreden. Als regel werd iedere actie, ook de meest krachtige,-nationaal volstreden; van een in en door den strijd verworven vaste eenheid was nog geen sprake. De Internationale was nog jong; wel wisten de arbeiders dat zij in de verschillende landen een in wezen één en denzelfden strijd voerden tegen het kapitaal; wel was er internationale aanraking en gemeenschap; wel waren er de internationale congressen, maar aan deze internationale gemeenschap had de massa geen deel; slechts enkele uitverkorenen, afgevaardigden der massa, maakten de uren der internationale wijding mee. De internationale resoluties, ook die welke tegen den oorlog gingen, werden weliswaar met zekeren eerbied gekend, maar de internationale gedachte welke soms in, soms naast deze resoluties werd uitgesproken, was voor de meesten onzer zooal niet een woord, dan toch een kwestie van vaag gevoel of van verstandelijke overweging, maar zij was met samengegroeid met ons gansche leven, zij was niet als een levende drang in ons, die ons een onweerstaanbaar: gij moet! toeriep. Er kwam verandering, het internationale begon zieh baan te breken, begon als een noodzakelijkheid op te treden, maar deze ontwikkeling was nog slechts in haar geboorte toen de oorlog ontbrandde, — de massa kende haar nog niet, zij was nog geen vleesch van haar vleesch, bloed van haar bloed geworden. Wel echter waren de factoren die het nationale gevoel der sociaal-demokraten verder bepaalden, vele en krachtige. Daar is de taal, die een band legt tusschen wie haar spreken. Daar is voorts de opvoeding en het onderwijs, dat bij het geven van de geschiedenis van het eigen volk nationalen zin aankweekt, ja menigmaal nationalisme. Daar is het gemeenschappelijk doorleefde, dat de een natie vormende personen den nationalen band doet gevoelen. Is de natie, volgens de verklaring van Otto Bauer, een door lotsgemeenschap gevormde karaktergemeenschap, dan wortelt deze gemeenschap niet alleen in het verleden maar ook nog in het heden. De groote feiten der geschiedenis zijn tezamen doorleefd; gezamenlijk leed is geleden, gezamenlijke glorie bejubeld. In de tijden toen de bourgeoisie nog een revolutionaire klasse was, den vooruitgang diende, de demokratie trachtte te veroveren, streden de arbeiders tezamen met haar op de barricaden, onder één en dezelfde leuze. En al is thans de gezamenlijke strijd voor hetzelfde politieke ideaal vervangen door den strijd der arbeidersklasse tegen de kapitalistische klasse, zelfs deze strijd met zijn geschiedenis, welke de menschelijke verhoudingen zoo zeer beroert, gaat in nationalen zin aan de arbeiders niet onopgemerkt voorbij. Hoe meer deel de arbeiders voorts krijgen aan de nationale cultuur — al is dit ook slechts schijn, al betreft het meer de oppervlakkigheden van het dagelijksche leven — des te meer voelen zij zich deel der natie, althans des te meer komen, onbewust desnoods, nationale gevoelens in hen tot ontwikkeling. 21 Duizenderlei stroompjes, opzichzelf zonder beteekenis, vormen hier tezamen den nationalen stroom, die, onderaardsch ontstaan, op een gegeven oogenblik door de aardkorst heenbreekt en in het volle licht voorwaarts stuwt, meesleepend talloozen, die waanden nooit op zijn golven te zullen medevaren. Komt hierbij dan nog de vrees voor een vijandelijken inval, de vrees voor eigen bestaan en dat der verwanten, de vrees voor verwoesting van het weinige dat men bezit, dan spreekt mede het instinct der zelfverdediging, en dan uit zich dit alles te zamen in den met de kracht van een oer-instinct doorbrekenden wil tot verdediging van het vaderland, van de nationale zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Tot zelfs de internationale sociaal-demokraat is nationaal voelende geworden. Dat is het, wat de groote massa, ook der sociaal-demokraten, heeft doorgemaakt. En al wordt het in neutrale landen, in ons land b.v., door de arbeiders gevoeld als iets on-sociaal-demokratisch, wij vreezen dat het zich ook van velen onzer partijgenooten en meeloopers zou meester maken, wanneer ons land in den oorlog zou worden betrokken. Het was, zoo al niet bijna een historische noodzakelijkheid dan toch een historische waarschijnlijkheid — al voegen wij er aan toe: achteraf beschouwd —, dat de arbeidersklasse, tot een groot deel der sociaal-demokratie incluis, nationaal zou worden en handelen wanneer het tot oorlog zou komen. Er was slechts één mogelijkheid geweest, dat het anders ware geloopen: wanneer de sociaaldemokratie tijdig de massa had kunnen oproepen tegen den oorlog, wanneer zij, staande voor het verlies op de slagvelden van duizenden harer leden, daarvoor bereid ware geweest zich te offeren op het altaar van het socialisme in plaats van op dat van het imperialisme. Wij gelooven niet in de Gideonsbende, die de massa meesleept, maar wel gelooven wij, dat wanneer de sociaal-demokratie in de verschillende landen een krachtige poging gedaan had om den oorlog te beletten, haar roepstem door de massa zou zijn beantwoord met zoodanige kracht dat, moge misschien het doel niet bereikt zijn geworden, toch de beteekenis der sociaal-demokratie ontzaglijk zou zijn toegenomen en de Internationale beter zou zijn bewaard. Want vergeten mag niet, dat, moge de oorlog op een gegeven oogenblik desnoods populair zijn, de strijd tegen den oorlog te voren niet minder populair is. En het is, juist op een moment van groote spanning der geesten, de daad, de kracht, die nieuwe daad en nieuwe kracht wekt. Doch daartoe waren de omstandigheden niet gunstig en ook bleek de sociaal-demokratie, wat haar ontwikkeling in de laatste 10 a 15 jaar reeds half en half kon doen vermoeden, niet er toe in staat. In het voorgaande hebben wij verklaard, hoe ook de sociaaldemokratie is meegesleept door den nationalen stroom en dat het begrijpelijk is, dat dit is geschied. Maar het zou even begrijpelijk zijn geweest als zij, het meest bewuste deel der arbeidersklasse, de voorgangster in den klassenstrijd, weerstand had geboden aan de oude krachten die haar naar het nationale trokken en blijde den roep gevolgd had van het nieuwe leven der internationale gedachte. 22 Want de nationale gedachte is niet van eeuwig blijvende kracht; zij wortelt reeds niet meer in eersten aanleg in het bestaande; haar wortels liggen voor een goed deel in het verleden, terwijl in het heden de jonge wortels groeien van de snel opschietende boom van het internationalisme der arbeidersklasse. Daarom zou de sociaal-demokratie, hadde zij andere banen betreden, niet een roepende in de woestijn zijn geweest, zij zou door velen zijn begrepen en gevolgd en nog meerderen zouden zich bij haar hebben gevoegd zoodra de eerste roes voorbij was en de volksrouw en volksnood hun schrijnende slagen zouden doen gevoelen. De nationale opvlamming der sociaal-demokratie is te verklaren, is tot op zekere hoogte te begrijpen, doch zij is ook te betreuren; zij heeft de beweging jaren achteruitgezet; zij heeft aan scherpte van wapenen in den strijd tegen de heerschende klasse ingeboet; zij heeft verwarring gebracht en strijd in de eigen gelederen; zij heeft, althans voor het oogenblik, de Internationale doen uiteenvallen; zij heeft den toekomstigen, onafwijsbaren kamp tegen het imperialisme en het militarisme verzwaard, — kortom zij heeft de sociaaldemokratie zelf gewond. Wie, gelijk wij, den strijd tegen het imperialisme in al zijn uitingen zien als de groote taak der sociaal-demokratie, wie de maatschappelijke en politieke tegenstelling van onzen tijd belichaamd ziet in de leuze: imperialisme of socialisme, die voelt een oogenblik den twijfel bij zich opkomen of wij telkenmale, wanneer weer een oorlog mocht ontbranden, zullen komen te staan voor dezelfde zelfverminking der Internationale als wij thans hebben aanschouwd en smartelijk hebben gevoeld. Het eerst onverwachte, later verklaarbare, feit der nationale oorlogs-uiting, dat wij voelden als een smadelijke nederlaag, opnieuw te moeten beleven, zou allicht van velen te veel gevergd zijn. Maar moge al de kracht, waarmee het nationale ditmaal nog doorbrak, ons hebben verbijsterd en ons hebben doen twijfelen aan ons zelf, — rustige ontleding van de werkelijkheid, de maatschappelijke ontwikkeling en dezer invloed op de verandering der menscnelijke gevoelens en opvattingen, doen ons verwachten dat de toekomst een andere sociaal-demokratie zal zien dan het heden. Laat mij deze verwachting met een enkel woord toelichten. b. Zal het zoo blijven? Zal het zoo blijven? — men gaat het vreezen wanneer men kennis neemt van de resultaten waartoe verscheidene socialistische onderzoekers komen. Kautsky ziet het sombere verschiet der onmacht van de Internationale in oorlogstijd. Volgens hem is de Internationale niet in staat te verhinderen dat de wereldoorlog de socialisten in hoofdzakelijk nationale kampen splitst. D.w.z. „zij is geen krachtdadig werktuig in den oorlog, zij is naar haar wezen een instrument van den vrede De Internationale is het sterkst in vredestijd, het zwakst in oorlogstijd. Dat moet men zeker betreuren; het 23 vermindert echter niet in het geringst haar beteekenis voor de tijden van den vrede, d.w.z. van de normale maatschappelijke ontwikkeling.'' Henriette Roland Holst geeft van een soortgelijke opvatting blijk, waar zij in „Het Socialistisch Proletariaat en den Vrede" den toestand aldus ziet: „Wanneer de vijand het land bedreigt, dan verdwijnt het nationaal indifferentisme, dat in normale tijden de arbeidersklasse kenmerkt .... Wanneer de vijand aan de grenzen staat, verzinkt elk ander gevoel behalve dit eene: begeerte hem te verslaan en terug te drijven Wanneer de vijand aan de grenzen staat, zijn alle gevoelens en begeerten die in normale tijden de idee „internationale klasse-solidariteit" voeden, verstijfd en bevroren, zijn dor en kaal als een boom in den winter; alle levende wateren der begeerte, alle warme gevoelssappen van 't gemoed voeden nu slechts de idee „vaderland", haar alleen doorruischt nog het leven van den wil." Ons dagblad „Het Volk" gaat nog verder. Het meent zelfs, dat de sociaal-demokratie zich ontwikkelt in nationale richting en dat dit feit niet is betreurenswaardig, dat, integendeel, de aanvaarding der nationale gedachte voor de Nederlandsche sociaal-demokratie geboden is in het belang der socialistische Internationale. Ik meen, dat deze opvatting in haar verschillende schakeering niet de vrucht is van een rustig en objectief onderzoek; zij draagt het teeken der jongste gebeurtenissen; zij wordt maar al te veel beinvloed door het huidige optreden der sociaal-demokratische partijen. Zij houdt echter geen rekening met het eerst noodige: de vraag beantwoorden of de ontwikkeling der maatschappelijke en daarmede, deels zelfstandig, der geestelijke verhoudingen, m nationale of internationale richting gaat? Het is de geschiedenis van de „nationale idee" zelve, welke hier tot de grootst mogelijke voorzichtigheid had moeten leiden. Uitteraard kan worden afgezien van vroegere tijden, van de periodes waarin stad tegen stad, provincie tegen provincie stond en van een nationaal leven — tenzij van een kleine heerschende klasse — geen sprake was; — ook kan worden terzijde gelaten den tijd waarin de absolute monarch het gansche land als zijn privaat domein kon beschouwen, dat aan hem en zijn huis toebehoorde. De volkeren zelf moesten tot politiek ontwaken komen vóór en aleer in het volk zelf een nationale gedachte werd geboren. Dat geschiedde met de opkomst der bourgeoisie. Doch welk een hemelsbreed verschil tusschen het nationaal ideaal der industrieele bourgeoisie uit de eerste helft der negentiende eeuw en de imperialistische bourgeoisie onzer dagen! Zelf revolutionair, had de jonge bourgeoisie sympathie voor alle revolutionaire bewegingen, was het „één taal, één natie" haar leuze, was zij anti-militaristisch, vredelievend, had een afkeer van koloniale verovering, wilde niet deze molensteen om den hals. Stel hiertegenover het ideaal van de hedendaagsche grootkapitalistische klasse en gij ziet, dat van de andere idealen niets is overgebleven. Niet „één taal, één natie", maar het wereldrijk, het imperium, dat het kapitaal voor de volle ontplooiing zijner expansie (uitzettings-kracht) noodig heeft; niet anti-miEtarisme maar het mili- 24 tarisme verheven tot afgod; niet vredelievend maar gereed te werken met de gepantserde vuist; niet afkeerig van koloniën maar hongerend naar de vette brokken der aarde, — zóó toont zich het kapitalisme van onzen tijd. Wat de bourgeoisie in haar opkomst stelde als haar nationaal ideaal, wordt door de thans heerschende klasse beschouwd als anti-nationaal, als verraad aan het nationaal belang. Het woord, de vorm is hetzelfde gebleven; de inhoud, het wezen, is veranderd. Deze verandering is niet maar een toevallige, een van buiten-af komende, zij wordt bepaald door de verandering in het klassebelang der kapitalistische klasse. Gelijk het politieke streven, gelijk gansch het maatschappelijk leven, de bovenbouw der samenleving, afhankelijk is van den aard en de ontwikkeling der productieverhoudingen, zoo is het ook met het nationaal belang, het ideaal der natie. Het belang der klasse smijt nu eens nationale idealen in den hoek, dan weer brengt het nieuwe naar voren. Een treffend staaltje van dit gebeuren geeft onze Oostenrijksche partijgenoot Renner in het Januarinummer van „Der Kampf". Nog maar een tiental jaren geleden was de Hongaarsche bourgeoisie op ende op „nationaal". De Hongaarsche natie, een volk met eigen historie, met eigen taal, zeden, mstellingen, gebruiken, moest zich als zelfstandige, nationale staat constitueeren. Een vrij Hongarije, los van Oostenrijk, was het nationale ideaal, dat dubbel sterk leefde in de harten door de revolutionaire traditie, door de herinnering aan den vroegeren opstand, waarin de bevolking goed en bloed had gegeven voor haar recht op nationale zelfstandigheid. Tien jaren slechts, maar tien jaren van snelle kapitalistische ontwikkeling, doen dit nationaal ideaal veranderen, verdwijnen. De Hongaarsche bourgeoisie ervaart, dat het kapitaal in den tegenwoordigen tijd een groot gebied, d.w.z. een groot „vaderland" noodig heeft, om zooveel doenlijk aan zijn expansie-noodzakelijkheid te kunnen voldoen. Hongarije alleen is niet in staat aan dit kapitalistisch ideaal te beantwoorden. De gansche staat, Oostenrijk en Hongarije te zamen, zoo groot het maar kan, is noodig om de rijkste mogelijkheden te openen voor de kapitalistische ontwikkeling. Dus wordt het ideaal van het zelfstandige, nationale Hongaarsche rijk losgelaten en vervangen door den eisch van een zekere autonomie (zelfbestuur) voor Hongarije, als deel van den grooten Oostenrijkschen staat. Vergeten is het verleden, vergeten de roemrijke strijd der nationale helden, — het kapitaal stelt zijn eischen en de idealen, eigen aan een vroegeren tijd met andere belangen, barsten als zeepbellen uiteen, en op hun plaats verschijnen de nieuwe idealen, gegroeid uit de eischen welke het klassebelang stelt. Zoo verging het der bourgeoisie, — zou het ons anders vergaan ? Waarom zou voor het nationaal voelen van het proletariaat een andere regel gelden als de algemeen geldende van het klassebelang als regelaar in laatste instantie van het willen der klassen. Ik erken het: juist de arbeidersklasse zal bier niet aanstonds haar weg weten te vinden. Dat is het lot eener onderliggende klasse. Een zegevierende klasse, die geroepen wordt de teugels zelf in 25 handen te nemen; die zich de taak ziet opgelegd maatregelen te treffen om haar tot dusver verwaarloosd belang nu zelf te bevorderen, een dergelijke klasse gooit makkelijk traditie over boord, moet het doen, beweegt zich vast en zeker op den vertrouwden bodem van haar maatschappelijk belang. Zij blijft dat doen zoolang zij de macht behoudt, al zal zij niet altijd even snel als in de dagen harer revolutionaire glorie het gewordene loslaten en aanstonds de eischen die het nieuwe, het dikwerf niet in volle diepte gepeilde nieuwe, stelt, begrijpen en dienen. Oneindig moeilijker echter is dit voor een klasse die verdrukt is; die niet heeft te doen maar te gehoorzamen; die het eigen klassebelang nog niet in haar bestuur tot uitdrukking kan doen komen, maar die zich hoofdzakelijk moet bepalen tot den strijd tegen de heerschende klasse en tot de eischen welke deze strijd stelt. De daad, de noodzakelijkheid van handelen, maakt vrij, doet het afgestorvene begraven, kroont het nieuwe. Waar deze noodzaak ontbreekt blijft men eerder hangen aan het oude, blijft de traditie, de waarheid van vroegeren tijd, de uitdrukking van vroeger belang, voortleven. Zoo ook bij de arbeidersklasse. De vroegere strijd, gestreden voor den nationalen staat der bourgeoisie en voor de nationale onafhankelijkheid, is niet spoorloos voorbij gegaan. Hij heeft het besef nagelaten goed te zijn geweest en dit besef uit zich in het levende geslacht als goed-zijn ook voor het oogenblik. Hiertoe werkt mee de opvoeding, welke grootendeels door de heerschende klasse en haar ideologiën nog wordt bepaald, niet. minder dan de publieke voorlichting, door boeken en door de pers, waaruit alweer het belang der heerschers spreekt. Als van zelf laten de arbeiders langen tijd zich drijven op den stroom van het nationale gedachtenleven, d.w.z. van het gedachtenleven der heerschende klasse en eerst langzaam aan leeren zij zwemmen en — tegen den stroom opzwemmen. Welnu, ook inzake het nationale zullen de arbeiders dit leeren. De kapitalistische ontwikkeling zal hen sterker, bewuster, daadkrachtiger internationalisten maken. Want de drang naar internationale regeling van de groote levensbelangen moet toenemen, al ware het alleen uit de zucht naar zelfbehoud. Het nationale staat sterk omdat het niet alleen bevat belangrijke feitelijke elementen maar ook in den vorm van naar buiten optredende eenheid, met rechtsbeteekenis, met rechtskracht, zich voordoet. De internationale daarentegen — Renner ontwikkelt het treffend in zijn „Kampf"-artikel: „Der Krieg und die Internationale" — is alleen een internationale van feiten, rechtens is zij niet. D.w.z. datgene wat zij feitelijk is, treedt niet naar buiten, voor ieder waarneembaar, aan het licht. Men leeft internationaal zonder het zelf voldoende in zich op te nemen en te verwerken. Voor ons gansche levensonderhoud zijn wij aangewezen op andere landen; talrijke gemeenschappelijke belangen binden de landen der wereld aan elkaar; niet alleen op stoffelijk maar ook op geestelijk gebied kunnen zij niet buiten elkaar. Het zou zijn een terugvallen in reeds lang overwonnen toestanden, een achteruitgang op economisch gebied en in cultuur van nauwelijks te vatten beteekenis, wanneer de naties een muur om zich optrokken. Zij moeten tot op zekere 26 hoogte internationaal zijn. Bovenal en tenvolle de arbeidersklasse, want haar levensbelangen dringen haar in de eerste plaats er toe, om de feiten van den tegenwoordigen tijd, tot mtdrukKng te doen komen in een rechtsorde. Om met Renner te spreken: „Zoo waar de levende feiten ten allen tijde een rechtsorde hebben afgedwongen, die aan hen beantwoordt, zoo waar de internationaliteit een beheerschend-economisch- en' cultuur-feit van onzen tijd is, zoo waar zal deze staatsregeling verwezenlijkt worden. Zij is het doel eener noodzakelijke ontwikkeling, niet alleen droombeeld, niet alleen utopie, zij is het doel, dat zich staten, volkeren en menschen stellen zullen, omdat zij het zich stellen en bereiken moeten, wijl zij heden reeds feitelijk internationaal zijn. Dit doel noemen wij de Internationale als rechtsidee, de wereldorganisatie. Dat alles is geen nieuws, zegt gij. Volkomen juist. Maar wel is het nieuw in zooverre, dat deze ontwikkeling, dit doel, dat door ons allen wordt nagestreefd, ons stelt voor de beantwoording der vraag: langs welken weg daarheen? Dat is geen vraag voor de verre toekomst, dat is een- vraag voor het oogenblik. Immers de internationale staat is reeds bezig zich te vormen, bestaat reeds, probeert dan hier dan daar zijn gebied te vergrooten. Engeland, Frankrijk, Duitschland, zij zijn reeds internationaal, zij hebben binnen hun gebied talrijke volkeren en naties. Doch de methode der kapitalistische staten om de grenzen van het land, van het nationale uitbuitingsgebied, uit te zetten, om meer en meer internationaal te worden, is de methode van het nationale imperialisme, van de verovering, de onderwerping, de mtbuiting van vreemd gebied en vreemde volkeren, de koloniale expansie. Zoo is de werkelijkheid der wordende kapitalistische internationale. Doch deze weg is niet die van het proletariaat Ook de arbeidersklasse wil de internationale gemeenschap, eene gemeenschap echter niet berustend op uitbuiting maar op vrijheid, met op onderwerping maar op gemeenschappelijke regeling, — de demokratdsche, socialistische samenleving. Geweld van wapenen of klassenstrijd, dat is de keuze voor welke de volkeren zich zien gesteld. De internationale komt, de feiten zelf maken haar komst noodzakelijk. Maar hoe zal zij komen? Zal zij worden gegrondvest te midden van het gedonder van het geschut, van de afschuwelijkste oorlogen, of zal zij verrijzen door de heerschappij van het recht? Van het recht, wel te verstaan, dat éérst kracht zal hebben wanneer de volkeren zich zelf zullen hebben bevrijd van de kapitalistische heerschappij. Naar de internationale langs den weg van het imperialisme of langs dien der proletarische revolutie. Een andere keuze is er niet. Voor het proletariaat dat zichzelf wil zijn is de keuze gedaan, zoodra zij is gesteld. Dit stelt der sociaal-demokratie ten plicht het imperialisme te bestrijden met alle kracht waarover zij beschikt, het geen enkele concessie te doen, alles andere aan dezen strijd ondergeschikt te maken. Want iedere concessie, iedere feitelijke ondereteuning op 27 welke wijze ook verleend, vergroot de macht van deze volksvijandige internationale, verzwaart den strijd voor het socialisme. Zal echter het proletariaat voor deze keuze worden gesteld? Zal het imperialisme, als oorlogwekkende kracht, blijven bestaan? Zal de expansie-behoefte van het Europeesch kapitaal niet bevrediging kunnen vinden zonder zich te misvormen tot gewelddadig imperialisme, — kortom: is vreedzaam imperialisme niet mogelijk? Welke mogelijkheden zich thans op papier laten zetten, hoe waardevol een debat over deze vraag ook als denkoefening zou kunnen zijn, — laat ons blijven bij de feiten van het oogenblik. De wereldoorlog van 1914 heeft voorloopig het antwoord gegeven op de vraag of het imperialisme niet van wolf tot lam zou kunnen worden ? Waarbij overwogen dient te worden, dat de jongste kapitalistische ontwikkeling, die het aanzijn geschonken heeft aan het imperialisme, tevens, en in verband daarmee, het moderne militarisme«en marinisme in het leven heeft geroepen, dat een eigen leven heeft gekregen, aan eigen wetten gehoorzaamt en een bedreiging van den vrede te meer is geworden. Waar echter de wordende internationale ook na den oorlog moet groeien, kan worden nagegaan, of de verdere ontwikkeling van het imperialistisch streven de thans voltrokkene zal dekken? Wie, die zich durft vermeten ten dezen opzichte aanspraak te maken op het bezit der absolute waarheid? Ik waag het niet. Maar wel zeg ik met volle overtuiging, dat de waarschijnlijkheid is, dat de voortschrijdende ontwikkeling van het kapitalisme, de noodzakelijkheid voor het kapitaal om de grenzen van zijn uitbuitingsgebied uit te zetten, de voortgezette opstand der productiekrachten tegen haar beknelling in het raam van de overgeleverde nationale staten, den weg van het geweld, van het militarisme, van den oorlog, als laatste regelaar en redder, zal blijven gaan. Deze conclusie klopt met de feiten die wij kennen; de andere alleen met mogelijkheden die zich kunnen voordoen of met tendenzen waarvan de resultaten of waarschijnlijke resultaten nog niet zijn aan te geven. Deze conclusie wordt te meer waarschijnlijk, wanneer wij bedenken hoe tegenover de snel groeiende expansie-behoeften van het kapitaal een kleiner wordend mtbuitingsgebied komt te staan. Wat te verdeelen valt raakt op en het raakt te sneller op naarmate ook de volkeren van Afrika en Azië zelfstandig, vrij van den Europeeschen druk willen worden. Dan echter wordt voor de te laat komende volkeren een nieuwe verdeeling de oplossing, een verdeeling, welke als een vrijwillige niet denkbaar is, die slechts kan worden verworven door geweld. Dat doet voor onze oogen het visioen opkomen van een tijdperk van herhaalde oorlogen, van bloed en verwoesting, dat der menschheid te wachten staat. Een koortsvisioen? Een waanbeeld van enkele overspannen fantasten, die niet rekenen met werkelijkheid en feiten? Ziethier wat een wetenschappelijk, objectief en rustig onderzoeker als Renner, man van theorie en praktijk, dienaangaande voorzegt: 28 „Komt de internationale er niet langs den weg van overeengekomen recht, dan komt zij langs den weg van geweld! Daarop wijzen alle teekenen des tijds! Imperium, imperialisme, — de herinnering aan het Romeinsche wereldrijk stijgt voor ons op. De popen van den Czaar, de jingo's in Engeland, de Duitsche imperialisten voeden de droomen eener wereldheerschappij en prikkelen de eerzucht hunner naties! En zoo rijst dan voor onze oogen het vreeselijke beeld op, dat het bloed in onze aderen doet verstijven — hoe was het ook weer? In drie gruwelijke oorlogen, gedurende meer dan honderd jaar, worstelde Rome met Carthago om de wereldheerschappij — het beeld van honderdjarige, steeds herhaalde, steeds hartstochtelijker en verwoestender vernielingsoorlogen, tot een enkele zegevierende natie de wereld als alleenheerscher organiseert en alle naties door gelijke knechtschap den vrede geeft! „Zoo waar in deze stonde in alle deelen der aarde de kanonnen donderen, zoo waar staan wij aan den drempel van zulke tijden!" Is het bij deze gruwelijke verwachting der toekomst te kenschetsen als revolutie-romantiek, wanneer men tegenover dit imperialisme het socialisme stelt? Voorwaar niet! Integendeel. De kapitalistische ontwikkeling zelve dwingt er toe. Het imperialisme met zijn doorloopende bedreiging van den vrede, met zijn militarisme, met zijn oorlogen, met zijn duivelsche macht, wij moeten het bestrijden, omdat alles wat socialist in ons is tegen deze grootste kapitalistische misdaad jegens de volkeren ons opstandig maakt. Doch dan laat het imperialistisch kapitaal zijn: het moet, hooren. Voorwaarts of achteruit, heet het. Zorgen dat onze industrie kan bloeien door ongestoorde aanvoer van goedkoope grondstoffen, dat het kapitaal kan gehoorzamen aan de wet van expansie, die er aan eigen is, dat er werk is voor onze arbeiders — of stil staan, verschrompelen, met daarmee gepaarde werkeloosheid en ellende voor de arbeiders. Met het imperialisme door dik en dun — of verkommeren. Zóó spreekt het kapitaal en menig arbeider buigt huiverend het hoofd. Maar de sociaal-demokratie antwoordt: het is niet waar, dat zóó de keuze staat voor de arbeidersklasse. Een andere oplossing is mogelijk. Een oplossing die voor de arbeiders oneindig grooter welvaart, verheffing, geluk beteekent, dan ooit uw imperialistische politiek ze kan brengen, die, als zij dit al doet, niet meer geeft dan eenige druppels welvaart vermengd met stroomen bloed en tevens voor de arbeiders de vernedering meebrengt van medeschuldig te staan aan de uitbuiting van andere volkeren. Die oplossing, de onze, is: het socialisme, waarvoor de maatschappelijke ontwikkeling de technische mogelijkheid heeft geschapen. Bouwt gij aan de wording van uw internationale, berustend op geweld, knechtschap, verdrukking, wij bouwen aan de onze, gegrond op vrijheid, demokratie en gemeenschapszin. Strijdt gij voor uw internationale in oorlog op oorlog, vermeiend, verpletterend, de diepste ellende voor de volkeren brengend, — wij strijden voor de onze door onzen strijd jegens u, gekroond door de proletarische revolutie. 29 Strijd tegen het imperialisme niet alleen, maar strijd op deze wijze, hij wordt voor het proletariaat een levensbelang en geeft het tevens de bezieling die het behoeft. Er is in de jongste maanden door velen onzer, van uiteenloopende richting, in verschillende landen, over geklaagd, dat onze propaganda zou zijn vervlakt, dat wij te veel menschen van den dag zouden zijn geworden, dat ons grootsche einddoel uit onzen gezichtskring zou zijn verdwenen, dat de opofferingsgezindheid, het wegcijferen van eigen belang, van eigen leven desnoods, ten bate van het groote klassebelang, ver naar achteren zou zijn geraakt. De klacht is juist. Doch wat moeilijk te veranderen zou zijn alleen door onzen wil, zonder voor de massa tastbare verandering in de maatschappelijke en politieke verhoudingen, wordt thans door de ontwikkeling zelf naar voren gebracht. Het socialisme als tegenvoeter van het imperialisme komt in de propaganda, niet als een schoone droom, als een verheven ideaal, dat met de werkelijkheid maar weinig heeft uit te staan, maar als de onmiddelijke politieke leuze der arbeiders tegenover de leuze van het heerschend kapitaal. Zoo wordt het levende, sterkende enthousiasme van den tijd der oude beweging in den strijd voor het grootsche doel gepaard aan den praktischen zin en aan de wetenschap van het latere tijdperk^ Tegen imperialisme, militarisme, oorlog — en voor het socia-1 lisme! Wie onzer zou het er niet mee eens zijn? Maar de oorlog van 1914, die getoond heeft, dat de in wezen imperialistische oorlog per slot van rekening is, of tijdens den oorlog ieder oogenblik worden kan, oorlog ter verdediging van het vaderland, wellicht der nationale onafhankelijkheid, eischt meer. Hij eischt öf ter wille der nationaliteit feitelijk afstand te doen, zeker, tijdelijk, maar dan toch van meer dan tijdelijke beteekenis, van den stnjd tegen het imperialisme en het militarisme, ja, dit daardoor te versterken, öf dezen strijd door te zetten tot in de uiterste consequentie: met onze medewerking geen oorlog, weigering van oorlogscredieten, van steun aan de oorlogvoerende regeering, voorzetting van onze gewone klassetaktiek, tenzij een overwegend proletarisch belang zich in eenig bijzonder geval daartegen mocht verzetten. De oorlog is de groote revolutionair, die tallooze verhoudingen, instellingen, gewoonten, gedachten doet verdwijnen en nieuwe schept. Maar niet aanstonds wordt in vollen omvang zijn Herkules-arbeid gekend en begrepen; het is niet waarschijnüjk, ja nauwelijks mogelijk, dat in de oorlogvoerende landen, voor het oogenblik, de oorlog zou kunnen werken in de richting van het internationale. Hij werkt thans nog in nationale richting, versterkt en voedt de nationale gedachte, is hier niet de revolutionaire bevrijder, die ons het verouderde doet afschudden, integendeel, hij is de conservatieve dwingeland, die ons vastklinkt aan oude leuzen, oude opvattingen, oude gevoelens en deze- schijnbaar nieuw leven inblaast. Ditzelfde proces heeft ook plaats in de neutrale landen; ook daar, onder den indruk van en de vrees voor den oorlog, zien wij het nationale voelen en denken opleven. Echter slechts bij een deel der arbeidersklasse; bij een ander deel daarentegen wordt de internationale gedachte niet alleen, maar ook het krachtig levende besef van de noodzakelijkheid inter- 30 nationaal op onze wijze te zijn, gewekt. Een deel onzer voelt de noodzakelijkheid alles ondergeschikt te maken aan den strijd tegen imperialisme en militarisme. Hier moet klaarheid komen. Nationaal en internationaal. Het verschil is te groot om het te laten bestaan. Die klaarheid, kan het: die eenheid, komt maar met één, twee, drie. De kwestie moet grondig worden bestudeerd, de oplossing voorbereid, opdat een volgend congres der partij zich, na alzijdige voorlichting, kan uitspreken. VI. Militairisme of „geen man en geen cent". Het is zeker juist, dat de wording der internationale zal moeten geschieden volgens onze methode, willen de volkeren niet noemelooze schade en geweldig wee te dragen krijgen. In dezen zin zijn wij allen derhalve internationaal. Niet minder zeker is, dat de strijd tegen imperialisme en militairisme een verzwakking der heerschende klasse beduidt. Doch twijfel dient zich aan, wanneer deze strijd ook in tijden van oorlog — hoogtepunt van de misdadige imperialistische- en militairistische politiek, maar tevens bedreiging van vaderland en nationaliteit — wordt gepredikt. Worden dan andere groote belangen der arbeidersklasse niet geschaad? Met name: kan het door de arbeiders geduld worden, dat hun nationale onafhankehj'kheid wordt aangerand, dat vreemde overheersching hen als menschen en als klassenstrijders zal drukken ? Heeft het nationale niet evenzeer zijn waarde als het internationale, moet zelfs de nationale vrijheid der volkeren niet worden beschouwd als de voorwaarde voor een gezonde en krachtige arbeiders-Internationale ? Ik behoor — dat bleek hierboven — niet tot hen wier oppervlakkig internationalisme hen de beteekenis van het nationale geheel uit het oog doet verhezen. Ik voel voor het land waar ik woon; ik voel voor zijn natuur, voor zijn taal, zijn kunst; ik voel — oneindig meer — voor de arbeidersbeweging van dit land waarin ik medestrijd, voor wat die beweging in haar worsteling reeds heeft bereikt in velerlei richting. Maar ik laat rnij door dit gevoel alleen niet leiden. Wanneer ik zie, dat desnoods opoffering van het een en ander noodig is om juist ons eerste: de sociaal-demokratie en het socialisme beter té kunnen dienen, krachtiger te bevorderen, dan offer ik het mindere aan het meerdere, het lagere aan het hoogere. Voor het leven en voor den strijd der arbeidersklasse nu, verliest het nationale en wint het internationale aan beteekenis. Het nationale wordt meer en meer een idee, het internationale gaat vaster en vaster wortelen in de werkelijkheid; de albeheerschende tegenstelling van onzen tijd: imperialisme met mUitairisme of socialisme dringt ter wille van het socialisme den scherpsten strijd tegen imperialisme met militairisme ons op. Voor dien strijd laat ik het nationale vallen, want ik zie de waarde van het nationale in dezen tijd niet zóó groot, dat ik al de nadeelen, welke het meedoen aan de landsverdediging zou scheppen, zou willen aanvaarden. 31 Tusschen haakjes: het moest eigenlijk overbodig zijn, maar het is het niet: ontkennen dat verzet tegen oorlogscredieten iets Tolstoïaansch zou wezen: dat het zou voortspruiten uit het beginsel der weerloosheid, hetwelk de strijdende arbeiders nooit als het hunne hebben gesteld, Die opvatting is volslagen onjuist. Eenige Tolstoïaansche gedachte ligt aan het hier betoogde niet ten grondslag; van de weerloosheid, als zoodanig, moet ik niets hebben. Ik kan mij voorstellen, dat ik in menigen vroegeren oorlog, hadde ik toen geleefd, met vreugde zou hebben meegestreden. Wij weten niet, in welken vorm de proletarische revolutie zich zal voltrekken, of en in welken omvang zij geweld noodig zal doen zijn. Maar wel weet ik, dat, mocht van gewelddadigen strijd sprake moeten zijn, dit niemand onzer zou mogen weerhouden zijn vollen plicht als klassenstrijder te volbrengen. Heeft eenmaal de arbeidersklasse gezegevierd en wordt haar maatschappij, haar welvaart, bedreigd, — alweer, wij zouden, voor zoover wij thans kunnen oordeelen, allen desnoods met geweld dien aanslag op onze hoogste levensbelangen willen keeren. Het is derhalve in al deze gevallen niet de vraag: vóór of tegen geweld?, maar alleen: wat eischt het belang der arbeidersklasse ? Dat belang ook is het, dat mij voor de komende tijden, als regel, den plicht tot gewapende verdediging der nationale zelfstandigheid voor het proletariaat doet afwijzen. En ik vermoed, dat na den oorlog velen, die deze opvatting thans verfoeien, haar als juist zullen erkennen, zij het wellicht na een periode waarin precies de tegengestelde meening hoogtij viert. Het begrip natie, een werkelijk nationaal voelen, is nog betrekkelijk jong. De tijden liggen nog niet zoo heel ver achter ons, dat er van een nationaal leven, van een bewust nationaal streven en willen, voor het volk geen sprake was. De moderne nationale staat dateert van de politieke opkomst der bourgeoisie en sindsdien is zijn wezen aan een voortdurende verandering, gelijken tred houdende met de veranderde behoeften van het zich ontwikkelend kapitaal, onderhevig. Zonder zweem van overdrijving kan worden gezegd, dat niet alleen volgende geslachten van nationalisten bij herhaling „verraad" hebben gepleegd aan de idealen, de nationale idealen hunner vaderen en voorvaderen, maar dat, wat zij zelf beleden als de hoogste uiting van waren nationalen zin door hen werd verloochend zoodra nieuwe maatschappelijke, kapitalistische, verlangens zich baan hadden gebroken. Geen wonder, waar de nationale staat het product is van bepaalde maatschappelijke verhoudingen, dat wat hem eigen is met deze verhoudingen verandert. De internationale uitbuitingsstaat is tegenwoordig het nationale ideaal der imperialistische, der heerschende politiek. Met dat ideaal heeft de arbeidersklasse niets gemeen, het staat lijnrecht tegenover haar ideaal der internationale volkerengemeenschap. De kapitalistische ontwikkeling in de laatste kwart eeuw is snel, buitengewoon snel gegaan. Op ieder levensgebied zijn de verhoudingen daardoor gerevolutioneerd, nieuwe behoeften en eischen naar voren gebracht. Waarbij het oude niet aanstonds verdween; het bleef voortleven 32 als gedachte, gevoel alleen, als ideologie, ook al was het ontworteld als geestelijke idtdrukking van overheerschende bestaande toestanden. Een gevoel van hef de, een dierbare herinnering, gaat heen over den dood van hen die ons lief waren; zoo gaat het ook met onze gevoelens die betrekking hebben niet op een persoon maar op een maatschappij en een staat met al hetgeen daaraan eigen is. De nationale gedachte, de nationale verdediging, had ook voor het proletariaat haar groote waarde toen de ontwikkeling van den nationalen staat moest worden voltrokken, toen de belangen der arbeiders voor een belangrijk deel op politiek terrein paralel liepen met die der toenmaals revolutionaire burgerij. De jonge, nationale staat was een demokratische staat, zij 't niet ten volle, in ieder geval relatief, ten opzichte van de oude, nog bestaande dynastische staten. Die demokratie wilden de jonge, revolutionaire klassen verdedigen tegenover de conservatieve machten van het oude stelsel. Daar was iets waardevols, een stuk maatschappelijke vooruitgang, te verdedigen; het volksleger werd de leuze der demokratische burgerij. Geen wonder dat de arbeiders zich hierbij aansloten, langen tijd de herinnering behielden aan oorlogen, die den vooruitgang dienden, door de op de binnenlandsche heerschers van weleer op de barricade veroverde rechten en vrijheden zeker te stellen tegenover dezelfde reactionaire macht van over de grenzen. De demokratie verdedigen tegen een aanslag der reactie! Het leefde na in de later komende sociaal-demokratische beweging, bracht het volksleger op de programma's der socialistische partijen. Dit alles is sterk veranderd. Er is tusschen de verschillende landen van West- en Midden-Europa doorgaans niet meer dan een verschil van graad in demokratisch opzicht, een verschil menigmaal ook van vorm meer dan van wezen. Maar ook, waar werkelijk nog eenig verschil bestaat, is dit toch niet van overwegende beteekenis voor wat op dit oogenblik van meer waarde is dan wat ook: de machtsvorming. Tot op zekere hoogte is ongetwijfeld de demokratie met haar rechten en instellingen, zooal niet voorwaarde dan toch krachtige factor voor het vormen van macht Maar eenerzijds is bijna overal de demokratie een dusdanige, dat haar tekortkomingen de machtsvorming niet beletten, terwijl anderzijds de arbeiderbeweging, met haar internationale werkingen, een zoodanigen omvang en beteekenis heeft verkregen, dat de nationaal en internationaal reeds veroverde macht de verdere machtsvorming meer beinvloedt dan welke andere factor ook. Voor de bescherming harer staatsinstellingen, in verband inet de vergrooting van haar macht, behoeft dus thans de sociaal-demokratie de door haar als zoo uiterst zwaar gekende nadeelen van een oorlog niet op zich te laden. Maar wordt de klassenstrijd niet oneindig beter gestreden binnen het raam van den nationalen staat, waarbinnen die strijd is geboren, is ontwikkeld, zijn karakter heeft gevormd? Zal voorts die strijd niet grove schade hjden door het te verwachten feit, dat per slot van rekening het proletariaat met de bourgeoisie van het overweldigde land hand aan hand zal gaan en zijn kracht en energie zal vershjten in een nationaüteitenstrijd in- 33 plaats van deze eigenschappen te stalen in den Hassenstrijd? Het antwoord op deze vragen wordt door de werkelijkheid in verschillenden zin gegeven. De nationaliteitenstrijd in Oostenrijk, tusschen Czechen en Duitschers, ook tusschen Czechische- en Duitsche arbeiders kan worden gesteld tegenover den Finschen, deels ook den Elzaschen klassenstrijd. Factoren van onderscheiden aard veroorzaken dit verschil, niet het minst historische. Doch in den tegenwoordigen tijd zou eene annexatie — als zij al voorkomt! -— minder dan ooit doen varen op het kompas van den nationahteitenstrijd. Deze strijd zou iets nieuws worden, hij heeft geen verleden dat zijn heden mee bepaalt. Hij moet derhalve wortelschieten, wat niet gemakkelijk zal gaan. Want na de annexatie zal de arbeidersklasse van het overwinnende land, al ware het alleen door het eigen klassebelang gedreven, alles doen om de overwonnenen in te lijven in het arbeidersleger. Zij zal opkomen voor hun politieke rechten, voor autonomie, voor zelfstandigheid zelfs, als eisch der internationale sociaal-demokratie. Van haar zijde zal zeker alles gedaan worden om de voorwaarden om deel te nemen aan den normalen klassenstrijd in vervulling te doen gaan. Waarbij de kans op resultaat groot zal wezen, wijl te verwachten is, zoowel dat de wil tot verzet daartegen bij de regeering niet overwegend zal zijn, als dat de invloed der arbeiders op de regeering zal stijgen. Bovenal echter is het waarschijnhjk dat de nationahteitenstrijd het niet zal winnen van den klassenstrijd, omdat deze laatste zelf in wezen meer en meer internationaal is geworden. Het is niet een strijd in het eene land voor gansch andere eischen als in het andere land; neen, het is, wat de hoofdzaak betreft, dezelfde strijd tegen imperialisme en militairisme, dien de overwonnen arbeidersklasse ook in het oude vaderland te voeren had. Doch de taal! Inderdaad een band voor de eene, een belemmering voor de andere zijde. Maar hoevele arbeiders verhuizen jaarlijks niet naar andere landen, voor langen duur of voor seizoenarbeid, waarbij zij zich snel aanpassen aan het nieuwe milieu, ook wat de taal betreft. Alles goed en wel, zegt ge, maar zij weten dat zij terugkeeren naar hun land, waar zij hun eigen taal weer gaan spreken, waardoor het tijdelijk taalverlies makkelijk te dragen valt. Zou het in het geval eener annexatie zooveel anders gaan? Neem het klassieke voorbeeld Elzas-Lotharingen, de van Frankrijk afgescheurde provincies, waarin de bevolking door Duitschland werd verdrukt, doch in het bijzonder wat het vasthouden aan haar taal betrof, in haar hart Fransch bleef. Stemmen de feiten met deze opvatting overeen? In 1910 sprak in den Beneden-Elzas 3.8 %> in den Boven-Elzas 8.6 %, in Lotharingen 22.3 % der bevolking het Fransch als moedertaal. Laten deze cijfers te zeer naar het Duitsch neigen, laten zij correctie behoeven, zij zijn in ieder geval van dien aard, dat zij doen zien hoe in één generatie de taal bij het overgroote deel der bevolking is verdwenen. En het is wel teekenend en veelzeggend, dat talrijke stemmen van uit Frankrijk worden gehoord, die roepen, dat wanneer de Bondgenooten winnen, Elzas en Lotharingen weer bij Frankrijk moeten komen, zonder referendum der bevolking zelve. Van den uitslag van een referendum schijnen 34 deze woordvoeders derhalve niet al te zeker te zijn! Is het denkbaar, dat iets van zoo tijdelijke, naar het wezen van ondergeschikte, zij het ook traditioneel van grootere beteekenis, als de taal blijkt te hebben, het proletariaat zou doen besluiten tot het aanvaarden van alle nadeelen, welke aan een nationalistische politiek verbonden zijn? De nationale cultuur echter? Bindt zij niet met zóó groote kracht de arbeiders aan hun vaderland en aan de andere klassen der bevolking, dat zij hun nationaliteitsgevoel in tijden van oorlog zal doen zegevieren? Ik zie het niet. Want wel stijgt de cultuurwaarde der arbeidersklasse en wel is deze stijging eene snelle, maaf zij bestaat niet uit het feit dat de arbeiders een zooveel grooter deel krijgen aan de nationale cultuur, aan de cultuur der heerschende klasse, maar wel, dat zij zich een eigen cultuur scheppen. Wat de heerschende klasse den arbeiderskinderen bijbrengt is voor een goed deel meer internationaal dan nationaal: rekenen, schrijven. En voorzoover het „nationaal" is — in 't bijzonder vaderlandsche geschiedenis — is 't iets nationaals, waarvan de arbeidersbeweging meer last dan vreugde heeft. Nu wordt, naast de elementaire schoolkennis, die door den leerplicht langzamerhand de gansche arbeidersklasse bereikt, ongetwijfeld een meer algemeene ontwikkeling ook haar deel. Doch ook deze is internationaal voor zoover zij de natuurwetenschappen betreft en voor zoover zij de litteratuur raakt, is zij haast evenzeer internationaal als nationaal, wanneer zij al geen „Schund" is. De instelling, die bij ons het meest doet om de arbeiders goede en goedkoope litteratuur te verschaffen, heet. . . „De Wereldbibliotheek". De naam reeds zegt genoeg. En zoo is het in andere landen ook. Leest de Duitsche arbeider Schiller en Goethe; de vertalingen van Shakespeare zijn hem evenmin vreemd. Voor zooveel hij kennis maakt met de nationale cultuur — en het is nog maar een zeer klein deel der arbeidersklasse, dat zich op een zeer klein deel der nationale cultuur heeft leeren bewegen— is het naar den aard voor een goed deel internationale cultuur, die hij te genieten krijgt, alleen in de nationale taal hem voorgezet. Voor de cultuur der arbeiders is van veel grooter waarde dan wat de heerschende klasse hen leert of hen in de gelegenheid stelt zelf te leeren, datgene wat de arbeidersbeweging zelve aan wetenschap en kunst heeft voortgebracht. En deze cultuur is overwegend internationaal, met name op het gebied dat bovenal dat der sociaal-demokratische arbeiders is: de kennis der maatschappelijke verhoudingen en verschijnselen, economie zoowel als sociologie. Naar methode en conclusies staat deze internationale wetenschap doorgaans tegenover die, althans tegenover die in doorsnee van de heerschende klasse. Het is in zekeren zin klassewetenschap, doch daar zij tevens is de wetenschap der klasse welke er belang bij heeft de volle waarheid omtrent al het maatschappelijk gebeuren te onthullen, biedt zij tevens den besten waarborg voor wetenschappelijkheid. * De door lotsgemeenschap tot karaktergemeenschap, tot natie gegroeide menschen-complexen raken weer los van elkander. De 35 door gelijke lotgevallen getroffenen, die in verschillende opzichten dezelfde geschiedenis ook van den dag doormaken en daardoor zijn gebonden en gebonden gehouden worden tot natie, ondervinden echter ook den invloed van andere krachten, welker beteekenis toeneemt, naarmate de klassentegenstellingen scherper, duidelijker, worden. Zoolang de massa onbewust was, de oorzaak harer uitbuiting niet kende, zoolang de politiek der nieuwe machten den vooruitgang diende en dus mee in haar belang was, kon het nationale gevoel ontstaan en bloeien. De klassenstrijd evenwel verandert dit. Van de tegenstellingen wordt de arbeidersklasse zich meer en meer bewust; het gevleugeld woord der „twee volkeren" wordt in toenemende mate bewaarheid. Niet het minst door het feit dat de arbeidersklasse zich ten doel stelt der heerschende klasse de macht te ontrukken en reeds thans doet verwachten dat zij dit doel zal bereiken. Wehswaar is er lotsgemeenschap, maar de lotstegenstelling komt langzamerhand naar voren. Scherper dan ooit in dezen tijd, nu de verfoeilijke kapitalistische ontwikkeling met haar imperialistische en militairistische politiek, met al de volksellende die zij schept, het oorlogsmonster stelt tegenover den wil tot den vrede bij het proletariaat. Naarmate de noodzakelijkheid der socialistische vredespolitiek de arbeidersklasse doordringt; naar mate haar eigen cultuur stijgt en die van de tegenstanders minder vat op haar krijgt — wij denken aan 't veldwinnen der arbeiderspers — naar die mate neemt met alleen het inzicht maar ook het gevoel der arbeiders in internationale richting toe. Dit werd erkend en uitgesproken in vredestijd. Zou het plotseling alles onwaar zijn geworden, is het noodig op grond van de nationale bevlieging der sociaal-demokratie te trachten de theorie daarmee in overeenstemming te gaan brengen. Met evenveel recht kan men den bewusten godloochenaar, die op een oogenblik van angst tot het gebed komt, aanvoeren als een bewijs dat God en een goddelijke stem in alle menschen leven. Kan men echter niet zeggen, dat waar de arbeidersklasse verreweg de talrijkste klasse der samenleving vormt, waar zij in klimmende mate eigen lot in handen neemt, bewust haar maatschappelijk en politiek doel nastreeft en daartoe alle middelen aanwendt, haar cultuur opvoert, — dat daar deze klasse meer en meer zelf het nationale karakter vertoont, dat zij in en door den klassenstrijd meer en meer nationale klasse wordt? Van den eenen kant kan men het aldus zien. Maar van den anderen kant is het utopisch aldus te redeneeren. Immers, zoolang zij onderliggende klasse is, wordt het gansche maatschappelijk en pohtiek samenstel wel door haar in mindere of meerdere mate beinvloed maar niet beheerscht. Haar nationale pohtiek zou nooit zijn: imperialisme en militairisme. Van haar idealen en eischen, van de meest bescheidene zelfs, ziet zij óf niets, öf alleen een uiterst klein deel in vervulling gaan. Zoolang zij niet de politieke macht heeft veroverd, zoolang is haar politiek niet de nationale, blijft er de onoverbrugbare tegenstelling tusschen de nationaal-burgerhjke en de „nationaaT-proletarische pohtiek. 36 De internationale arbeiders-maatschappij wordt verwacht te bestaan uit autonome (zelfbestuur hebbende) naties, welker autonomie alleen beperkt wordt door de belangen van het geheel. Welke ontwikkeling de natie zal nemen onder de heerschappij van het socialisme — of zij zich in vollen luister zal ontplooien dan wel zal afsterven — kan hier onbesproken blijven. Zeker is dat de verovering der politieke macht door het proletariaat in vollen omvang de gelegenheid zal bieden tot nationale groepeering. Doch daartoe moet eerst de eigen natie door ieder volk worden veroverd d.w.z. de politieke macht ontrukt aan de heerschende klasse, om haar te doen zijn een element der internationale maatschappij. j 61gen natie veroveren — waarbij niet weg te cijferen de invloed der soc-dem. bewegingen op elkaar en het groeiend internationaal karakter van den strijd — onderstelt de internationale dictatuur van het proletariaat: het socialisme komt internationaal. Maar wie zich dit doel stelt, ook uit proletarisch-nationaal oogpunt beschouwd, moet doen wat noodig is om het zoo spoedig mogelijk te bereiken. Daartoe echter behoort niet het afzien van den strijd tegen imperialisme en militairisme op het oogenbhk waarop deze machten hun hoogtepunt bereiken en hun volksvijandige werking op de felste wijze doen gevoelen, noch het verzwakken der internationale solidariteit. Gaat men echter — het wordt inderdaad gevraagd — het imperialisme niet daadwerkelijk te lijf wanneer men zich gewapend daartegen verdedigt? Geldt dit althans niet voor de kleine naties die zelf met imperialistisch zijn en die dus enkel het imperialisme* van den grooten slokop bekampen wanneer zij zich verzetten? In het algemeen geldt het zeker niet: ieder volk heeft ten taak het impenahsme in eigen land te bestrijden, gelijk het den socialen bevnjdingstnjd m eigen land heeft te voeren. Doch ook voor de kleine volkeren gaat het met op. Afgezien van andere, meer het wezen der zaak rakende argumenten, reeds hierom niet, omdat een klein volk m Europa niet ten slachtoffer valt aan het imperialisme van een groot Rijk zonder dat dit laatste in oorlog wordt gewikkeld met een ander groot Rijk. Het kleine volk is de bondgenoot van een groot, wat beteekent, dat de nederlaag voor het imperialisme van het eene groote Rijk de imperialistische lusten, zoonoodig in andere deelen der wereld, van het andere groote Rijk gelegenheid geeft zich uit te leven. Wat aan den eenen kant wordt voorkomen wordt aan den anderen juist gebracht: het imperiahsmé wint hier altijd. * * * Eenerzijds de factoren, die de arbeidersklasse internationaal zullen doen voelen en handelen; anderzijds die, welke het nationale naar voren brengen. Beide hebben kracht, beide oefenen invloed beide kunnen tot op zekere hoogte samengaan, maar er komt een oogenbhk waarop moet worden gekozen. Zoo was het in Augustus 1914 en m de voornaamste oorlogvoerende landen won het nationale het toentertijd van het internationale. Ik verwacht: voor de laatste maal, wanneer met al te spoedig een nieuwe oorlog zal ontbranden 37 Want, ik herhaal het, het internationale leeft en ontwikkelt zich voortdurend uit een werkelijkheid, die steeds duidelijker wordt, waartegenover het proletariaat steeds meer gedwongen wordt in internationalen zin stelling te nemen, terwijl het nationale, ook uit belangen-verhoudingen geboren, langzaam aan zijn verbinding met de werkelijkheid heeft zien verbreken en de nationale gedachte als alles overheerschende macht alleen nog als ideologie voortleeft. Inderdaad, ik weet het: de keuze tusschen beide wordt niet op elk willekeurig oogenblik door het belang alleen bepaald. Het is hier niet de opgave van den kruidenier, die in twee schalen twee soorten van belang heeft af te wegen en na te gaan welke het zwaarste is. Bij datgene wat ons verstand kan toetsen komt ook iets uit het onder-bewustzijn, iets uit het gevoelsleven van den mensch, dat den doorslag vermag te geven. Ik cijfer deze gevoelsdeze traditie-kracht waarlijk niet weg, maar ik weet ook, dat ideologiën, hoe taai haar leven menigmaal ook is en van hoeveel gewicht voor de bepaling onzer daden, toch op velerlei gebied, waarop zij zich als eerste-rangs krachten hebben vertoond, verdwijnen wanneer een voldoende mate van duidelijke werkelijkheid haar onhoudbaarheid niet aan enkele „uitverkorenen" maar aan de massa des volks doet zien. Behoorlijk waarneembare en voelbare klassebelangen doen na korter of langer strijd met ideologiën spotten. Wij zagen het hierboven dat dit zelfs geschiedt in het Heilige Land der burgerlijke nationaliteit. Nationale idealen, ja het opper-ideaal der nationale onafhankelijkheid vervliegt, wanneer het klassebelang scherp zijn prikkels doet voelen. Waarbij komt, niet alleen dat de nationale gedachte jong is, niet een door de eeuwen heen in den mensch vastgewortelde macht, maar ook dat de arbeidersmassa nog jong is als klasse-organisatie en als kenner van het maatschappelijk bewegen, als vorscher in het gebied van de pohtiek welke zij heeft te voeren. Wijl nu de ongekend snelle ontwikkehng der maatschappelijke verhoudingen het de arbeiders zal instampen, dat hun strijd meer dan ooit wordt internationaal; dat zij zich te keeren hebben tegen het in alle landen zich voordoende één en hetzelfde verschijnsel; dat zij een steeds groeiend belang hebben bij eikaars strijd, waardoor van zelf een inniger samenhang, die zich ook op organisatorisch gebied zal uiten, zal ontstaan, zal dit de leiddraad worden voor de bepaling hunner taktiek, zullen zij aan dezen hoogsten eisch al het andere offeren. Het verstand is vaak niet afdoende tegenover het gevoel. Wij zagen het in den jongsten zomer. Maar wanneer, gelijk hier het geval is, het gevoel zal veranderen door de werking van groote, beheerschende factoren — maatschappelijke belangen — waarvan in de geschiedenis overal de sporen zijn te vinden, dan wordt het volkomen toelaatbaar en is het niet een Schablone-politiek, het verstand — en het gevoel ook — een handje te helpen om deze verandering sneller haar beslag te doen krijgen. Propaganda in de richting van het internationale, mede door de arbeiders diepe liefde te doen krijgen voor hun groot ideaal, voor welks wording zij internationaal één moeten zijn, en ter bestrijding van 38 het nationale in den hier aangegeven zin, is derhalve wel verre van dwaasheid, utopisme, quasi-marxisme, of wat ook, integendeel een machtig belang, voor langen tijd een levensvraag wellicht voor het proletariaat Dit belang, dat als steeds grooter door de arbeiders zal worden gekend, zal meer en meer op hun aandacht, op hun toewijding beslag leggen. Wat zich anderzijds hierin zal uiten, dat met waardeering der inkrimpende oude gevoelens de nieuwe plicht als een zoo dringende wordt gevoeld, het „gij moet", dat hij de arbeiders toeroept zoo onweerstaanbaar zal zijn, dat deze nieuwe plicht tevens als een nieuw gevoel zal leven in hun hart en het oude zal laten blijven sluimeren, ja goeddeels afsterven, gelijk het thans in tijden van vrede sluimerde. Dit te meer omdat de gevolgen eener andere pohtiek juist het belang, dat zoo hoog wordt gesteld, dat het alleen m tijd van oorlog wordt geofferd, ten slotte ook in vredestijd ten offer zal doen brengen. Tekortkomingen bekennen is geen schande en zeker niet voor een jonge partij als de onze, die door haar beperkte krachten een te veel aan arbeid vond te verrichten. Zoo zijn de vragen van het militarisme, het volksleger, de nationale verdediging enz. niet voldoende doordacht en zeker niet voldoende in de propaganda behandeld, wat mede schuld is aan het feit eener bestaande oppervlakkige vaderlandsloosheid bij vele onzer arbeiders. De oorlog heeft plotseling deze vragen ter beantwoording gesteld, heeft ze voor de massa zelf in het middelpunt harer belangstelling geplaatst Nu komt onverwacht de sociaal-demokratie in verschillende landen tot de conclusie: ook in het tegenwoordig tijdperk met zijn imperialistische oorlogen, met zijn onafwijsbaren strijd tegen imperialisme en militairisme, wil ik het vaderland mee verdedigen, wil ik meegaan met de heerschende klasse, ook dan wanneer mijn vaderland niet een zuiver verdedigenden oorlog voert. Right or wrong, my country, ') wordt praktisch de leuze der sociaal-demokratie. Brengt dit echter niet noodzakelijke gevolgen met zich, die de arbeidersklasse in haar strijd tegen het müitairisme verzwakt? Wanneer ik in tijd van oorlog oorlogscredieten bewillig, moet ik dan in tijd van vrede oorlogsbegrootingen, uitbreiding en verbetering der bewapening niet bewilligen, moet ik dan niet militairist mee worden, zij het ook volksleger-mihtairist? Als de sociaal-demokratie, internationaal, den oorlog vervloekt en wil ageeren om hem onmogelijk te maken, maar, is hij eenmaal ontketend, hem in nationalen zin wil bevorderen, zal zij dan internationaal propageerend tegen het müitairisme en internationale ontwapening stellende als ideaal, het nationale müitairisme niet moeten steunen? Het schijnt onafwijsbaar. En wü men het eerst niet, men zal er door de feiten, door de logica van zijn eigen standpunt toe worden gedwongen. Immers, wie de verdediging van en praktisch ook de aanval van zijn vaderland zóó hoog stelt,, dat hij daaraan alles offert, ook zijn strijd in oorlogstijd tegen imperiahsmé en miktairisme, en zijn eigen stelsel ter handhaving der nationale zelfstandigheid: de versterking der internationale solidariteit, vergeet, ') Gelijk of ongelijk, ik sta aan de zijde van mijn vaderland. 39 die moet ook zorgen dat die verdediging zoo goed mogelijk zij. Op het hoogste mag niet meer dan strikt noodig beknibbeld worden, maar zeker mag er geen verzet tegen zijn. Van nationaal standpunt uit gezien is verzet tegen zoo krachtig mogelijke bewapening niet minder dan misdadig jegens de eigen natie. .Allerminst, wordt gezegd, ons verzet tegen het militairisme is een verzet tegen een stelsel; wij willen niet het staande-, het klasseleger der bourgeoisie, wij willen het volksleger. Het is voor ons niet: geen man en geen cent, maar geen man en geen cent aan dit stelsel. Ziet naar uwe daden, antwoord ik. Het systeem •— 't staande leger — waaraan gij geen man en geen cent geven wilt, is het bestaande, zal nog langen tijd het bestaande zijn. En aan dit bestaande, dat als 't vaderland in nood is, het vaderland verdedigen zal, met uwe medewerking, hebt gij uw steun verleend — en dien steun kunt gij niet weer terugnemen zonder U zelf te verloochenen. Gij hebt te kiezen: militairisme of geen man en geen cent. VII. Volkswapening en Ontwapening. Strijd tegen imperiahsmé en mihtairisme; doch in welken vorm ? Moeten wij ons bepalen tot het negatieve verweer tegen de imperialistische- en miliairistische eischen of moeten wij verder gaan en de positieve leuze: ontwapening aanheffen? Voor de propaganda is een positieve leuze altijd pakkender dan een negatieve; het doel waarheen men wil wordt duidelijker aangegeven en beter begrepen. Propagandistisch, psychologisch (zielkundig) beschouwd, verdient het derhalve aanbeveling het verzet tegen het müitairisme te gieten in den vorm van den eisch tot ontwapening. Mits deze eisch zóó worde verstaan en gepropageerd, dat hij wordt begrepen als een, dien, naar alle waarscMjnlijkheid, de arbeidersklasse zelve eerst, na de sociale revolutie, zal verwezenlijken. Voor zoover wij op dit oogenbhk kunnen zien, rekening houdend met de krachten welke wij kennen en niet met mogelijkheden die zich in de verdere ontwikkeling zouden kunnen voordoen, mag verwacht, dat ontwapening onder kapitalistisch regiem, althans in de groote staten, niet zal plaats vinden. Na den oorlog — afgezien van een kort overgangstijdperk waaromtrent nagenoeg alles onzeker is — zal voortgezette bewapening het parool zijn. Want niet alleen raakt het vreemde uitbuitingsgebied voor het Europeesch kapitaal op, maar reeds bestaand uitbuitingsgebied komt in gevaar nu de volkeren van het Oosten beginnen te ontwaken, waardoor de concurrentie tusschen de Europeesche staten op koloniaal gebied scherper wordt. Wel bestaat de mogelijkheid dat de ontwikkeling der techniek, speciaal der moordwerktuigenlechniek leidt tot goedkooper oorlogsmateriaal, de kans op oorlog echter, met nog verwoestender werking dan de huidige, wordt er niet geringer door. 40 Ontwapening schijnt niet te wachten. Is het dan echter niet verwerpelijk den eisch te propageeren? Ik zei het reeds: hij moet gepropageerd als een ideaal dat de arbeidersklasse zelve vorm zal hebben te geven; als de scherpste mtdrukking der tegenstelling met het müitairisme. Iets ongewoons is dat niet in onze propaganda. De „Wereldvrede", dien wij als lenze op den 1 Mei-dag stellen, wordt ook niet verwacht onder kapitalistisch bewind te zullen aanbreken; ja, ook de wettelijke 8-uren-dag wordt door velen eerst gevolg van de verovering der politieke macht door het proletariaat geacht. Ontwapening derhalve meer als strijdkreet dan als eisch voor het oogenblik, als het ware, op dit gebied overgebracht: socialisme tegen kapitalisme. Zóó opgevat, gaat deze eisch ook niet heen over de machtsverhoudingen van het oogenbhk, is er geen ruimte meer voor sommiger tegenwerping: ontwapening is utopie, rekent niet met de feitelijke machtsverhoudingen, moet vervangen worden door volkswapening. Na het vroeger betoogde is het overbodig te zeggen waarom ik meen, dat volkswapening niet als stelsel van verdediging des vaderlands door de sociaal-demokratie zal moeten worden gehandhaafd. Maar ik kan de opmerking niet weerhouden, dat volkswapening een even groote „utopie" is als ontwapening. Een waar volksleger is onder de heerschappij der groot-kapitalistische klasse evenmin te verwachten als ontwapening. Het kapitaal wü evenmin afstand doen van zijn aanvalswapen als van zijn klassewapen. Het volksleger dat denkbaar is, zou, zoolang het kapitaal regeert, evengoed worden gebruikt voor het overschrijden der grenzen, voor het onderdrukken van strijdende arbeiders, als het staande leger. De strijd voor een volksleger is daarom, wel naar het woord, wel naar de gedachte, maar niet naar het bereikbare, naar het resultaat, gericht tegen het müitairisme. Hij leidt eerder tot meegaan met het müitairisme. Heeft echter de eisch van volkswapening, niet als strijdmacht ter verdediging, ter handhaving der nationale zelfstandigheid, maar als revolutionaire leuze, niet zijn waarde? Volkswapening om te voorkomen dat 't volk weerloos staat tegenover de legermacht der eigen heerschende klasse; om te dienen, wanneer noodig, ter bestrijding van die klasse, desnoods om klassegenooten over de grens ter hulp te sneuen in hun kamp met de machten van het behoud, kortom als een wapen in den revolutionairen klassenstrijd. Even „utopisch" als de eisch van ontwapening, maar bovendien ook zonder innerhjke waarde, zonder de groote tegenstelling uit te drukken tusschen de heerschappij van het proletariaat en die der bourgeoisie. Het is hier niet een propagandistische leuze, een cry: onze maatschappij tegenover de uwe — gelijk bij de ontwapening. Dat is niet altijd zoo geweest. De volkswapening heeft een tijd gehad, dat zij een revolutionaire leuze kon genoemd worden, een scherpe tegenstelling uitdrukte. De ontwikkeling van het leger zelf echter heeft dit veranderd. Tegenover een beroepsleger, wüloos werktuig der heerschende klasse; tegenover een leger, grootendeels bestaande uit maatschappelijk- 41 achterlijke elementen en daardoor te gebruiken tegen revolutionaire acties, tegen den strijd der arbeidersklasse in het algemeen, had de leuze der volkswapening grond. Thans echter is het leger : het gewapende volk. De meerderheid van het leger bestaat uit de meerderheid van het volk; de industriearbeiders hebben de boeren als meerderheid vervangen. Zoo is het leger in zichzelf verdeeld en het hangt hoofdzakehjk af, eenerzijds van den graad van klassebewustzijn der in den wapenrok gestoken arbeiders, anderzijds van den aard der bewegingen welke in het land zelf plaats hebben, van de spanning der atmosfeer, öf het leger zich zal gedragen als klassewapen der heerschers, dan wel of het zal weigeren zich te laten gebruiken tegen de strijdende klassegenooten. VIII. Besluit. Een enkel woord, tot besluit, over den inhoud dezer brochure. Het groote, veelzijdige vraagstuk, dat men kan aanduiden als „de wereldoorlog en de sociaal-demokratie" heb ik niet in vollen omvang willen behandelen. Om slechts enkele der voornaamste kwesties te noemen: de oorzaken van den oorlog, de actie voor den vrede, de vraag der samenwerking met andere partijen, speciaal in den Anti-Oorlog-Raad, een historisch overzicht van de houding der Internationale in het verleden en in het heden met betrekking tot de vragen van imperiahsmé, mihtairisme, oorlog; de ontwapeningsvraag, — dit alles is buiten beschouwing gebleven, hoogstens hier en daar aangestipt Ik hoop te zijner tijd een uitvoerige studie aan deze brandende vragen te wijden. Voor deze brochure had ik een bepaald doel: summier de beteekenis aangeven van de thans in verdrukking geraakte internationale gedachte. Daarover handelt het bovenstaande, met uitzondering van een kort overzicht van het conflict dat zich in de sociaal-demokratische taktiek heeft geopenbaard, het conflict tusschen den eisch van strijd tegen den oorlog en het meegaan met de oorlogvoerende heerschende klasse, gelijk dit zich van buiten-af, als feit, voordoet aan de massa, alsmede van een rechtvaardiging van het inzicht der sociaal-demokratische kamerfractie inzake de mobilisatie-credieten in ons land, die juist in het kader dezer beschouwingen niet mocht ontbreken. Waarom hier de behandeling van „de internationale gedachte en de oorlog" wordt gegeven, ligt voor de hand. Het is, wijl van andere zijde, met woord en daad de nationale gedachte als de per slot van rekening alles overheerschende gedachte ook der sociaal-demokratiè is gesteld. Alles wat wij op dit gebied vroeger hebben beleden en uitgesproken, wat niet een enkel man, maar de keur der Internationale na jarenlange voorbereiding, na grondige gedachtenwisseling, als haar inzicht heeft geopenbaard, wordt thans waardeloos geheeten. De werkelijkheid zou immers anders zijn gebleken en die werkelijk- 42 heid wordt theoretisch verklaard niet alleen maar ook goedgekeurd en voorloopig voor de naaste toekomst aangeprezen als de eenig ware in het gebruik. Daartegenover zij hier allereerst herinnerd aan onze opvattineen van weleer. De Internationale heeft inderdaad bij herhaling het recht der volkeren om over eigen bestaan te beschikken en dit te handhaven tegen eenige inbreuk, het „Selbstbestimmungsrecht" der naties erkend Maar nooit is het den volkeren als een plicht opgelegd om met de wapenen zich te verdedigen. Het werd erkend als een recht, maar met deze beperking ook, dat voor de vraag of de volkeren van dat recht gebruik zouden maken, het belang der arbeidende klasse beslissend zou zijn, terwijl dit belang, waar het noodig was, werd opgevat als het belang van de arbeiders van het land in kwestie alleen, doch doorgaans als dat van het internationale proletariaat. In het bijzonder in de aera van het imperialisme, waarin in den regel het verschil tusschen aanvals- en verdedigingsoorlog vervalt, waarin ieder land aanvaller en verdediger kan worden genoemd werd het door onze eerste mannen noodig geoordeeld van uit internationaal proletarisch standpunt de vraag van nationale verdediging te bezien. ° Kautsky heeft het zoo klaar en treffend gezegd op het congres der Duitsche partij in 1907 te Essen gehouden: „Wij moeten ons niet laten leiden van uit het gezichtspunt, of wij te maken hebben met een aanvals- of verdedigingsoorlog, maar of een proletarisch- of demokratisch belang m gevaar is. Denken we b.v. aan Marokko. Gisteren was de Duitsche regeering agressief (aanvallend), morgen de Fransche, en wij kunnen niet weten of het overmorgen niet de Engelsche is. Dat wisselt voortdurend. Marokko is echter nooit het bloed van één enkelen proletariër waard. Wanneer een oorlog om Marokko zou losbreken, zouden wij beslist afwijzend daartegenover moeten staan, ook al waren wij de aangevallenen. (Zeer juist!) In werkelijkheid gaat het in geval van een oorlog voor ons niet om een nationale, maar om een internationale vraag; want een oorlog tusschen twee grootmachten wordt een wereldoorlog, hij raakt heel Europa en niet alleen twee landen. De Duitsche regeering zou echter ook op een goeden dag de Duitsche proletariërs kunnen wijsmaken, dat zij de aangevallenen zijn, de Fransche regeering zou hetzelfde kunnen wijsmaken aan de Franschen, en wij hadden dan een oorlog, waarin Duitsche- en Fransche proletariërs met dezelfde geestdrift hun regeeringen zouden volgen en elkaar zouden vermoorden en de keel doorsnijden. Dat moet verhoed worden en dat wordt verhoed wanneer wij niet het criterium van den aanvalsoorlog aanleggen, maar dat der proletarische belangen, die tegelijkertijd internationale belangen zijn Gelukkig is het een misverstand, dat de Duitsche sociaal-demokratie in geval van een oorlog naar nationaal 43 en niet naar internationaal gezichtspunt zou willen oordeelen, dat zij zich in eerste hnie als Duitschers en in tweede linie als proletariërspartij zou voelen ". Letterlijk word in den huidigen oorlog bevestigd wat Kautsky voorspelde omtrent het gevaar dat de sociaal-demokraten der verschillende landen in naam van de verdediging van hun vaderland met geestdrift elkaar om hals zouden brengen. Alle regeeringen verklaren het vaderland te verdedigen en roepen daartoe de medewerking der arbeidersklasse in. Maar zooals iedere aanvalsoorlog een verdedigende kan worden, kan iedere verdedigingsoorlog een aanvallende worden. Schrijnend scherp vraagt Trotzky in „Der Krieg und die Internationale" welk deel van de vijf milliard Mark, welke de Duitsche Partij op 4 Augustus 1914 aan de regeering toestond, voor de schending van de neutraliteit van België was bestemd ? Al bleek de voorspelling van Kautsky juist, — vergeten bleek ze ook. Vergeten bleek ook het standpunt dat wij tot dusver innamen tegenover de militaire pohtiek der heerschende klasse wanneer het niet direct om oorlog maar om de voorbereiding tot den oorlog ging. Troelstra heeft dit standpunt in de Kamer bij de discussies over het fonds ter verbetering der kustverdediging duidelijk aangegeven: „Men zegt: gij moet, als gij naar de grenzen gaat, gewapend zijn. Ja, mijne heeren, wij zullen door U als gevolg van een strijd tusschen kapitalistische regeeringen misschien naar de grenzen worden gestuurd en dan zullen wij onzen plicht doen, maar de zorg om te maken dat in dat geval wapenen en dergelijke dingen behoorhjk in orde zijn, rust op U en van het aanschaffen daarvan kwijt gij U maar al te goed. Wij zijn als twee tegenover elkaar staande partijen. Gij vertegenwoordigt het kapitalisme en het mihtairisme, en gij hebt aUe plichten, daaruit voortvloeiende, te aanvaarden, wij vertegenwoordigen de kracht, die tegen kapitalisme en militairisme ingaat en hebben ons daarnaar te gedragen gij hebt tenslotte de verantwoordelijkheid voor het voeren van de oorlogen, die door uw eigen stelsel worden uitgelokt en waarvoor gij ons opcommandeert." .... De arbeidersbeweging is de kracht, die door de geschiedenis is aangewezen om tegen uw militairisme in te gaan, en zij zal zich niet terwüle van verphchtingen, die niet voor haar maar voor de kapitalistische klasse gelden, van haar standpunt tegenover het mihtairisme mogen laten wegwerken." Dat stelden wij wanneer het er om ging ons land klaar te maken voor een verdedigenden oorlog, om, wanneer onze nationale onafhankelijkheid zou worden bedreigd, klaar te zijn haar te beschermen. Aan U, heerschende klasse, de verantwoordelijkheid voor den oorlog en voor de mogelijkheid om hem te voeren, zeiden wij, — ons standpunt is een ander. Waarom echter halt gehouden op den weg dezer zuivere, proletarische redeneering wanneer werkelijk de verdediging der nationale 44 zelfstandigheid, aan welker voorbereiding wij weigerden mede te werken op den eenmaal bestaanden grondslag: den militairistischen aan de orde komt? Ik zie daartoe geen grond. Het hjkt mij volkomen juist wat lrotsky zegt: „Wanneer wij nog niet de mogelijkheid hebben, heden reeds het . . . leger door een volksleger te vervangen, dan wil dat niet zeggen, dat wij heden de verantwoordelijkheid voor de operaties van dit leger op ons moeten nemen. Wanneer wij tegen bourgeoisie en mihtairisme in den tijd van hun vredige, normale huishouding strijden en tot dezen strijd met ons gansche gezag bij de massa verplicht zijn, dan begaan wij de grootste misdaad tegen onze toekomst, zoodra wij dit gezag aan • • • • • • • de bourgeoisie en het militairisme ter beschikking stellen op het oogenblik, waarop zij zich in de gruwelijkste, anti-sociale, barbaarsche methoden van den oorlog vertoonen. De natie of de staat kan zich niet van de verdediging losmaken. Maar wanneer wij den heerschenden klassen ons vertrouwen weigeren, berooven wij den burgerlijken staat niet van zijn wapens en van de middelen tot verdediging, evenmin als van die tot aanval — zoo lang niet, als wij niet sterk genoeg zijn om de macht aan haar handen te ontrukken. Wij zijn een oppositie-partij — m den oorlog zoowel als in vrede. Daarmee dienen wij ook het zekerste dat deel der taak, die de oorlog zoo scherp stelt: het werk der nationale onafhankehjkheid. De sociaal-demokratie kan niet het lot van een natie, van de eigen evenmin als van een vreemde, op de kaart van militair succes zetten. Terwijl zij aan den kapitalistischen staat de verantwoordelijkheid laat voor de methodes waarmee hij zijn onafhankelijkheid beschermt, de verminking en vertrapping der onafhankehjkheid van andere staten, legt de sociaal-demokratie in het bewustzijn aller volkeren het fundament voor de werkelijke nationale onafhankehjkheid. Als wij de internationale solidariteit der arbeidende klassen behoeden en ontwikkelen, verzekeren wij de onafhankehjkheid der natie — ook van het kaliber der kanonnen." Zoo is het. Twee methodes om de onafhankehjkheid der natie te beschermen en te verzekeren staan tegenover elkaar: de burgerde, gebaseerd op het müitairisme, op wapengeweld, en de onze gericht op het aankweeken der internationale solidariteit der arbeiders aller landen. De heerschende klasse, bij de bescherming harer nationale zelfstandigheid rekenend op haar bajonetten, laatste woord harer volksvijandige militaristische pohtiek; wij, onze verwachtingen stekend op de stijgende macht van het internationale proletariaat, dat, zelfs in dezen oorlog waaraan het willig deelnam, van onderdrukking van andere volken niet wil weten. 45 Dat is in het bijzonder ook de politiek aangewezen voor de kleine staten. In zijn bovengenoemde Kamerrede zei Troelstra terecht: „De kleine naties loopen in het kapitalisme gevaar steeds het slachtoffer te worden van den grooten concurrentiestrijd tusschen de groote naties, terwijl zij nooit voldoende materieele middelen kunnen verschaffen om daartegen bestand te zijn. Het kapitalisme is dus de groote permanente bedreiging van de onafhankelijkheid der kleine volken. En de eenige waarborg, dat kleine volken niet gedwongen zullen worden om meer te doen dan zij kunnen voor de handhaving hunner onaihankelijkheid, is in het kapitalisme onmogelijk en is alleen mogelijk in het socialisme; dat is niet een zaak in de toekomst alleen, maar de kracht van het socialisme, dat eiken dag door steeds groeit, werkt reeds thans den oorlog tegen, en de versterking van die kracht is ten slotte het groote werk, dat wij sociaal-demokraten verrichten voor de handhaving der onafhankehjkheid van de kleine natiën." Hoe sterker de internationale solidariteit, hoe sterker de internationale sociaal-demokratie, des te krachtiger waarborg voor het onafhankelijk bestaan der volkeren, der kleine natiën ook. Tusschen haakjes: over het uitzonderingsgeval, dat, in zeer bijzondere omstandigheden, ook het proletarisch belang, op dit oogenblik, verdediging met de wapens noodig zou kunnen maken, behoeven wij hier niet te spreken. Ook ik wil de onafhankehjkheid onzer natie. Ons nationaal bestaan echter zal zich in den vollen zin van het woord eerst kunnen ontplooien wanneer gansch het volk deel heeft aan de nationale cultuur, zoolang deze althans zal bestaan. Hiervan zal de dageraad eerst gloren wanneer de arbeidersklasse de politieke macht heeft veroverd. Voluit nationaal zal een volk eerst worden, wanneer het eigen lot in handen heeft gekregen, van uitbuiting zich heeft vrij gevochten, — daargelaten de vraag in hoeverre dat volk door zijn opgaan in de groote internationale gemeenschap, zijn eigen nationaal karakter zal bewaren. Doch niet alleen voor die toekomst, ook voor de nationale onafhankehjkheid in het heden is de versterking der internationale solidariteit de krachtigst werkende voorwaarde, een voorwaarde die niet in laatste instantie op den oorlog, en daarmee op de militairistische politiek haar verwachtingen heeft gebouwd, maar die zich beweegt op de lijn der internationale ontwikkeling. Maak die voorwaarde sterker en sterker en gij behoedt uw nationaal volksbestaan, zonder zelf in eenig opzicht in den grooten strijd te worden verzwakt. Het is de historische taak van ieder volk zijn socialen bevrijdingsstrijd te voeren tegen de heerschende klasse in het eigen land, binnen het raam van den nationalen staat. De Duitsche arbeiders b.v. hebben thans niet de roeping om als dolende ridders de bevrijding van het Czarisme te gaan brengen aan de Russische arbeiders op de spits der Duitsche bajonetten; het is de taak der Russische 46 arbeiders zelf zich vrij te vechten van de nationale onderdrukking. Maar het is evenzoo de historische taak der arbeidende klasse om: zich te verzetten tegen iedere poging zijner heerschers om de onafhankehjkheid van een ander volk te knotten en om, mocht het desniettemin geschieden, tezamen met de onderworpenen daarvoor, internationaal, te blijven staan. Is de oorlog van thans volstreden, dan ziet het proletariaat der eventueel winnende partij zich misschien aanstonds voor die opgave gesteld. Hoe oneindig sterker zou het daarbij staan, wanneer het internationaal aaneengesloten was gebleven, wanneer het vrij was blijven staan tegenover de eigen regeering. Het is mooi op papier, zegt gij, maar het kan niet. Ziet de feiten van den dag, ziet de kracht der nationale gedachte! Ik heb haar gezien, is mijn antwoord, maar ik zie haar niet als een kracht ten goede, niet als de dageraad van een begeerlijk nieuw leven, maar als een fout die — niet overal — is begaan, als een verkeerde keuze tusschen de twee methodes, een fout die, ook naar mijne meening, verklaarbaar is, die, gezien ook het feit dat de oorlog ons met bliksemsnelheid overviel, is te begrijpen, maar die ik niet verwacht, dat door een revolutionaire sociaal-demokratie zal worden herhaald. De methode die gekozen is, had in een vroeger tijdperk toepassing kunnen vinden; de verdediging der nationale onafhankelijk*heid met wapengeweld als methode van weleer bleek in de gemoederen te zijn overgegaan door wat leefde in vroegere geslachten; het verleden speelde zich af in het heden. Tevens heeft dit heden •dat, als het wordt aanvaard als normale gedraging voor de toekomst, breekt met de welbewuste keuze van den weg dien de sociaaldemokratie zich had afgebakend in tijden van vrede, een nieuwe taktiek tengevolge. Het beteekent ten dezen het opgeven van het karakter van principieele oppositie-partij, het mee aanvaarden van verantwoordelijkheid voor daden uit het kapitalistisch [bewind voortspruitend, de onmogelijkheid om in vredestijd het oude standpunt ten opzichte van het mihtairisme weer in te nemen, om van verdere gevolgen hier te zwijgen. Wanneer men de nationale gedachte ziet als zóó uit het leven opkomend, dat niets tegen haar bestand is, dan doet verzet er tegen niets, dan moet alles voor haar wijken, moet onze taktiek op haar bovenal zijn gericht. Wanneer men echter meent, dat in het leven, in de werkelijkheid van den klassenstrijd en het klassebelang van het proletariaat de internationale gedachte meer en meer den boventoon zal gaan voeren, dat zij het kenmerk zal wezen van het nieuwe tijdperk dat wij ingaan, dan kunnen wij handhaven de methode van strijd, in vrede en oorlog, welke wij tegenover het müitairisme, uitdrukking van het kapitalisme, als de onze hebben gekozen. Deze beteekenis van de internationale gedachte heb ik, in kort bestek, aannemelijk trachten te maken. En ik waarschuw er tegen met alle kracht, om datgene wat in Augustus 1914 tot veler ontsteltenis bleek, vast te leggen, te laten kristalliseeren als datgene wat leeft en in naaste toekomst leven zal in de harten van het proletariaat en het te verheffen tot de weloverwogen nieuwe taktiek der sociaal-demokratie tegenover müitairisme en kapitalisme. DRUKKERIJ H. N. WERKMAN, GRONINGEN. DRUKKERIJ H. N. WERKMAN, GRONINGEN.