JOH. W. BROEDELET DE GESCHEIDEN ECHTGENOOT BLIJSPEL IN 3 BEDRIJVEN 1918 GEDRUKT TER DRUKKERIJ „DE DEGEL." AMSTERDAM PERSONEN WILLEM VAN HAASTEREN, tooneelspeler. JO, zijne vrouw. JAN TRIPS, candidaat-notaris. LIZE, zijne vrouw. HOUTMAN, oud-instituteur. LANERS, journalist. Het stuk speelt heden, ten huize van Van Haasteren. Rolverdeeling {bij de eerste opvoering door „Het Hofstadtoneel", Dir. Cor. v. d. Lugt MeUert, den 20sten October 1917 in den Princesse-schouwburg te Den Haag: WILLEM VAN HAASTEREN, JO, JAN TRIPS, LIZE, HOUTMAN, LANERS, Louis Chrispijn Jun. Tilly Lus. Ko Arnoldi. Gusta Chrispijn—Mulder. Louis van Gasteren, Jan van Ees De in deze uitgave gevolgde mise en scène is van den régis¬ seur LOUIS CHRISPIJN Jun. Het tooneel verbeeldt 'n flinke kamer. Nette, doch modern-koude meubels, die zonder arrangement lijken neergezet. Links vóór schrijftafel, welke nog voor gebruik gereed dient gemaakt. Rechts vóór rieten ligstoel. Tegen den wand staan lithografieën en portretten in lijst. Op de tafel in 't midden staan 'n paar ballons, behoorende bij de drie-armige gaslamp daarboven. Alles is nog ongeordend* doch niet te rommelig. Links midden schoorsteen. Fond dubbele schuifdeur. Rechts achter deur naar gang, rechts voor deur naar kabinet (RECHTS en LINKS van den toeschouwer!). EERSTE TOONEEL Het tooneel is 'n oogenblik leeg; dan komt Jo binnen door de gangdeur, op den voet gevolgd door Houtman. Jo is 'n uiterlijk eenvoudig, zeer gevoelig, zacht vrouwtje; blond; heeft 'n pretentielooze, maar aardige peignoir aan. Houtman is 'n man, wiens gladde schedel in blinking wedijvert met zijn gouden bril. Zijn oogen zijn steeds werkende zoeklichten. Hij is gekleed in lange, gesloten, zwarte jas, welke 'm eenigszins over-ruim zit; liggend boord, zwart dasje, groote, zwarte flambard. Geen stok (z'n principes stutten 'm genoeg!), zeer soliede schoenen. J o: Komt u binnen. Maar meneer Trips is er nog niet Houtman {statig buigend): Mevrouw! — Ha, dus nier is 't. (ziet onderzoekend rond) — Zoo, dat spijt me. M'n schoonzoon is anders 'n man van de klok; ik mag wel zeggen, ook door mij. Want al heb ik tot z'n geboorte geen aanleiding gegeven, hij is ook in ander opzicht mijn aoon, 8 I. 1 mijn creatie. Hij is altijd een van ni'n volgzaamste leerlingen geweest. En nu verlies 'k hem, misschien voorgoedl Ik moet er niet aan denken. Jo (die dat alles niet bijzonder interessant vindt}: Gaat u zitten. Houtman: Graag, {neemt willekeurig plaats; na 'n oogenblik, hoofdschuddend). Wat 'n stap, mevrouw, wat 'n stap! J o: U bedoelt? Houtman (bijna opstuivend): Wat 'k bedoel? — (staat op) Pardon, mag 'k me us even voorstellen? M'n naam is Houtman, mevrouw, Hout-man. U waarschijnlijk niet geheel onbekend. Jo/aarzelend): Dat is te zeggen.... Houtman: U hebt natuurlijk wel gehoord van mijn instituut. J o (beleefdheidshalve): O, juist! Houtman (met gepaste bescheidenheid): Dat wist ik wel! Mijn instituut, ik mag dit zeggen, heeft een stoot gegeven aan 't onderwijs. Ik vertegenwoordigde in mijn tijd de nieuwe richting. Nu is dat alles weer veranderd. Daarom ben ik er tusschen uit getrokken. Trouwens, mijn rust was welverdiend. (Jo beduidt hem weer, te gaan zitten. Houtman neemt met 'n buiging andermaal plaats). Houtman: En, zooals 'k zei, m'n schoonzoon was steeds een van die leerlingen, waarop 'k trotsch was; ja, nog bèn. Daarom valt 't me des te harder, dat hij uit m'n gezichtskring verdwijnt, (paazetje; Jo beweegt even 't hoofd ter instemming). Houtman (plots weer halt opstuivend): Maar, mevrouw, ik vraag u! Zegt u. nu zelf! Hoe denkt u over 't huwelijk? Jo: Hoe ik over ? (gaat er nu toch even bij zitten). Houtman /zich in 't vuur pratend): Jawel, mevrouw, ik bedoel, die huwelijken van den tegenwoordigen tijd. Toestanden, toestanden! Dat trouwt maar, en dat loopt van elkaar weg en dat gaat scheiden. Geen methode, geen I, 1 9 inzicht! En dat zijn juist de twee dingen, waar 't op aan komt, evenals bij 't onderwijs. Mijn stelregel was altijd Enfin, dat beeft hier nu niets mee te maken. — Ik begrijp die jonge menschen niet, ik begrijp ze niet Plicht, de maatschappij, alles wordt maar op zij gezet voor hun dolle kop. Excuseer dat woord, mevrouw! Anarchie in 't huwelijk, zooals die heden ook op de scholen heerscht. Ik vraag u: is 't huwelijk 'n pleziertje? J o (met zochten zucht}: Nee, dat is 't niet Houtman: Juist, juist. Goed ingezien! — M'n hemel, ik ben toch ook getrouwd geweest! Ben ik ooit weggeloopen? Of m'n vrouw? Als ik niet 't ongeluk had gehad, haar te verliezen, zouden we nog bij elkaar zijn. En ik kan u verzekeren, dat 't toch ook niet altijd koek en ei was. J o (met zachte overtuiging): Ja, dat zal wel. Hout man (toch wel ietwat verwonderd): Hè? Nee, om den drommel niet! — Maar we hadden inzicht. Het leven is nu eenmaal 'n mengeling van aangenaam en onaangenaam, van licht en schaduw. We kunnen niet altijd in 't zonnetje zitten. En is ons bestaan niet op principes gebouwd, dan verliezen we het stuur op ons zelve en de boel spat uit elkaar. Zooals ook nu bij mijn dochter. Ik vraag u, mevrouw: zijn dit resultaten? • J o (terwijl ze de schouders ophaalt, weifelend): Ja? Hout man (beslist): Nee, nee! — (op zijn horloge ziend, welke aan 'n niet te zworen gouden ketting hangt). Ik begrijp niet, dat mijn schoonzoon er nog niet is. (staat op, welk voorbeeld Jo volgt). Of moet ik zeggen: gewézen schoonzoon? Dat zal ook nog wel komen, wacht maar! Hij is iemand van stiptheid, wat ik altijd zoo in hem waardeerde. Maar hij dwaalt af, hij dwaalt af. J o: Wilt u niet op 'm wachten? Houtman: Nee, mevrouw, laat ik dat niet doen. Ik kom straks nog wel even terug. M'n zoon — ja, laat 'k 'm zoo nog maar noemen — heeft voor vandaag vrij genomen van kantoor, om den boel hier wat op orde ite brengen. En 't lag in m'n bedoeling, hem daarbij te helpen en meteen 10 1, 1 nog eens te praten over de toekomsi Maar 't is misschien beter, dat ik dat nog wat uitstel. Op 't oogenblik valt de zaak toch niet te veranderen. Jammer, jammer! — Die meubeltjes zijn gisteren gebracht? J o: Juist, meneer. Houtman: Dat ik ize nu hier moet zien staan! Hoe kan iemand z'n eigen huis zoo onttakelen! _ (op de kabinetdeur wijzend). Die deur daar Jo: O, als u zien wilt? 'n Heel aardig kabinet. Daar gaat meneer Trips slapen. Houtman: 0! — (wijst op de schuifdeuren in den fond): En hier? J o: Dat is onze huiskamer. Hou tm an (bedenkelijk): Zoo .dichtbij? Is dat niet wat onvrij, gehoorig? J o: Ach nee! We laten er zware gordijnen voor maken. En 't is hier rustig, 'n Kiein gezin! Houtman: Nu, mevrouw, ik hoop, dat ik u niet te lang heb opgehouden. Zegt .u m'n schoonzoon maar niet, dat ik er al geweest ben. Hij mag 't gevoel niet hebben, dat ik dwang wil uitoefenen. Dat zou geen goede methode zijn. Ik ben voor vrijheid, al is 't dan niet in die mate, welke tegenwoordig wordt voorgestaan. — (met 'n buiging). Mevrouw! Jo: Meneer! Houtman (aan de deur, luchtigjes): 't Is 'n heele verandering voor u. U heeft nog nooit verhuurd? J o ('n weinig verlegen): Och nee, meneer. Dat ligt niet zoo op onzen weg. Maar deze kamers stonden al zoo lang leeg — dit bovenhuis is veel te groot voor ons — en toen we zoo'n makkelijk iemand konden krijgen, zijn we er maar toe overgegaan. Houtman (aarzelend): Juist, juist. Mn schoonzoon had me al zoo iets verteld. Hij zag erg tegen zoo'n echte kamer^erhuurderij op. Als men 'n eigen omgeving gewend is, niet waar? (complimenteus). Trouwens, hij behoefde me niet in te lichten. Ik mag zeggen, dat ik kijk op menschen 1,1 11 neo riet was me werkelijk bijzonder aangenaam, met u te mogenkennismaken. U is op 'n hoogst eigenaardig tijdstip in m'n leven gekomen. Misschien legt 't u 'n taak op van zeer kieschen aard. Daarom (weer met aarzeling) wilde ik u graag nog iets vragen. Jo (verwonderd, maar toch welwillend): Gaat uw gang. Houtman; U zult begrijpen, mevrouw, dat mijne positie tusschen m'n twee kinderen niet van de gemakkelijkste is. Ik heb alles gedaan, om die breuk tusschen hen te voorkomen, ü ziet, helaas, met welk resultaat: mijn zoon gaat apart leven. Waarom? Ze meenen niet te harmonieeren. Ik zeg: ze meènen. Want Enfin, u kent m'n opvatting: licht en schaduw, .geven en nemen. Wie de schuld draagt? Ik zal m'n dochter allerminst vrijpleiten. Ze heeft altijd 'n hm, moeilijk karakter gehad. 1393 jongens, mevrouw, die' niet de mijne waren, heb ik opgeleid met vaste hand. Met één meisje, m'n kind nog iwel, is dit mij niet gelukt. Maar ik heb hoop, dat alles nog wel terecht komt. En nu wilde ik u vragen: wat in uw macht ligt, hoe weinig 't ook mag zijn, om m'n kinderen weer tot elkaar te brengen, d6e dat. Tegen 'n gewone dame wan kamers zou ik zoo niet spreken. Maar bij u gaat grooter, hooger belang natuurlijk vei- boven 't eigen voordeel. Er zijn zoo van die kleinigheden, niet waar, waardoor u de bezoeken van m'n dochter hier — want ze zal komen, — kunt vergemakkelijken. Zonder dat ze op de kamers van haar man nu bepaald 'n tweede tehuis behoeft te vinden, zijn er van die kleine vriendelijkheidjes, die haar een aanmoediging zouden zijn, hier vaker op te loopen. Dit zou 'n verzoening zeer in de hand werken. Met andere woorden: ik smeed 'n complot met u. Mag ik op u rekenen? J o {met 'n glimlachje): 0, meneer, wat ik in die zaak voor u doen kan, zal ik niet nalaten. Houtman (eenigszins plechtig): Dank u, dank u! Sta me toe, mevrouw, dat ik u daarvoor de hand druk. (schudt haar krachtig de hand). 12 . I, 1, 2 Houtman (weer bij de gangdeur): U heeft zelf kin» deren? J o: Eentje maar. Houtman: H'm, dat 's niet te veel. Maar, ach, 't geluk zit 'm niet altijd in overdaad. Leert het braaf? J o: Ja, het gaat al naar school. Houtman: Nu, dan hoop ik, dat u veel plezier van hem maogt beleven. J o (niet zonder schalkschheid): 't Is 'n meisje) H ontman (ernstig): Dat is altijd bedenkelijker! — Enfin, den moed er maar in houden! Mijn stelregel was... Doch dat doet nu minder ter zake. Uw dienaar, mevrouw! (Jo laat hem uit; de gangdeur blijft open). TWEEDE TOONEEL Het tooneel is 'n oogenblik leeg. Dan worden de schuifdeuren in den fond voorzichtig 'n weinig geopend en Van Haasteren gluurt naar binnen. Hij kijkt rond, luistert. Vervolgens waagt hij zich wat verder en komt eindelijk geheel te voorschijn. Van Haasteren heeft 'n acteursgezicht en in z'n overdadige voorlok zit de krul der romantiek. Hij is door 't succes wat verwend, doch te verstandig, om bepaald verwaand te zijn. Hij loopt in 'n pyama, welk kleedingstuk hij waarschijnlijk in een of ander blijspel droeg, en op gele huispantoffels. Hij ziet de kamer nog eens rond, schudt 't hoofd. Dan gaat hij naar de gangdeur, verdwijnt kalf, luisterend. Komt daarna terug met Jo. Van Haasteren (humeurig heen en weer loopend): Zoo! Is-ie weer weg? J o: Hij was 't niet Van Haasteren: Wie dan? J o: Z'n schoonvader. Van Haasteren: Daar begint 't al! Straks krijg je de heele familie op je dak. (handen ten hemel/. Wat heb je aangehaald, wat heb je aangehaald! J o (met 'n zucht): O, begin je weer? 13 I, 2 13 Van Haasteren (zich opwindend): Ja, natuurlijk! . Die krankzinnigheid van jou! Kamers verhuren! Wie krijgt zoo iets in z'n hoof d? Dat je 'n oogenblikje op 't idee komt, kan 'k me begrijpen. Maar dat je 't dóórzet! 't Is gewoon idioot. J o: Ja, 'k wist 't wel. Jij gunt me niets. Van Haas teren ( opstuivend): God, kind, ik gun je alles. Maar niet dit! (loopt razend heen en weer). Daar heb ik je te lief voor! Jo (zich zacht beklagend): Als je me werkelijk liefhad, liet je me m'n gang gaan. (zet zich). Van Haasteren (verontwaardigd): Doè Tk dat dan niet? Heb 'k 't niet dadelijk goed gevonden, dat die vreemde kerel hier in huis komt? De hemel weet, drinkt-ie niet! Wat mankeert er nu weer aan me? J o: Ja, maar, als je den eersten den besten dag al zoo te keer gaat! Van Haasteren: Te keer gaan? Noem je dat.... Ik maak me wat warm, kind voor jou. — Nee, natuurlijk vind 'k 't niet prettig, dat hier allerlei snoeshanen rondloopen, die 'k nog nooit gezien heb. Eerst die behanger. Toen de verhuizers. Vandaag de schoonvader. Morgen de neefjes en nichtjes, 't Wordt hier 'n hotel. — 'n Halfgescheiden man! Dat is 't onmogelijkste wezen, dat je je kunt denken. Die vrouw van 'm hangt natuurlijk van 's morgens vroeg tot 's avonds ilaat aan de bel. Ruzies, verzoeningen. We hebben verleden nog zoo'n stuk gespeeld. J o: Had me dan die ouwe dame laten nemen. Van Haasteren (beslist): Nee, geen ouwe dames! Erger bestaat niet. Als jullie op leeftijd komen, valt er beelemaal geen huis meer met jullie te houden. Ouwe dames! Ja, we kalefateren hier wrakken op! J o: Ach, ach, ach! Van Haasteren (tamelijk naief): 'k Begrijp me nog altijd niet, waarom je niet genoeg hebt aan mij. (gaat zitten). J o: Ja, als je dat us begreep! 14 L 2 Van Haasteren {overtuigend): En je kindl (steekt 'n sigaret op; stilte). J o (zucht: dan breekt ze even los): Goed, goed. 'k Heb 'n man, 'n kind. Maar Lientje is den heelen dag op school. Jij speelt of repeteert, je bent op reis. Ik ben alleen, overdag, 's avonds, altijd. En 'k ben toch nog jóng! 'n Vrouw heeft toch ook haar verlangens! k Heb m'n huishouden, jawel, en 'k kan lezen. Maar 't leven bestaat tooh niet enkel uit kopjes afdrogen en 'n boek! Wat doen andere vrouwen, als ik? Die gaan de straat op. Je ziet ze den heelen dag niet meer thuis. Ze zoeken 't in hun kleeding en de hemel weet, waar nog meer in! Ik ben zoo niet. Ik kan geen genoegen nemen met zoo'n hol bestaan. Wees er blij om. VanHaasteren (zachter gestemd): Dat ben ik ook, kindje. Jo: Maar ik moet me toch èrgens aan vastklampen! Er moet iets zijn, waar k me mee bezig houd. Zeker, 'k leef mee met je kunst. Maar 'k ben je soms dagen, weken kwijt. Kennissen hebben we weinig. Ik ben nu eenmaal geen actrice en jij leeft alleen in je tooneeJwereld. Wat wil ik nu minder vragen, dan iemand in huis te mogen nemen, voor wie 'k zoo'n beetje zorgen kan? Zoo'n ouwe dame zou 'n heele gezelligheid voor me geweest zijn. Van Haasteren (weer even kriegel): Begin nu alsjeblieft niet meer over die ouwe dame! Geloof me, die zijn lastig, die zeuren. En ze had 'n hout been! J o: 'k Heb 'r toch ook niet genomen? Maar verwijt me nu ook niets. Die meneer Trips, 't kón niet geschikter! 'n Candidaat-notaris. Hij verdwijnt na 't ontbijt en allesn 's avonds komt-ie soms werken. En 't geeft mij 'n bezigheid. VanHaasteren (gewonnen): Schatje! (staat op). Ik gun je je candidaat, al was 't 'n notaris! 'k Ben alleen maar 'n beetje vervelend gestemd door die ellendige rol. Jo (eenigszins tevreden gesteld, zet iets op zij): Nu jij hebt anders geen klagen. Van Haasteren (die geen weg weet met z'n asch. 15 I. 2 15 tipt z'n sigaret af op de tafel): Dat zeg jij. Groote rollen genoeg. Jawel! Maar wat zit er in? Al dat gepraat! Dat is toch m'n genre niet. De klassieken, de romantiek! Ik wou weer eens breed veriaën zeggen. J o: Zeg, alsjeblieft, pas op! Je zit hier op 'n anders kamer, (veegt met 'r handen de asch op, raakt die ergens kwijt in de achterkamer). Van Haasteren: Ach, wat komt dat beetje asch er ook op aan, als 'k over m'n werk spreek. J o (terugkomend, terwijl ze nog wat opruimt): 'k Heb 't je al zoo dikwijls gezegd: je vergist je. Als artisten iets bereikt hebben, is 't wèer niet goed. Aan die klassieken en de romantiek geloof ik niet. We leven in 'n nuchteren tijd en we zijn veel te verstandig, om in 'n fluweelen buis rond te loopen of zóó te gaan staan, (neemt 'n heroïschen stand aan). In de komedie kom je om iets échts te zien. Jij hebt plezier van je salonwerk. Gooi dat niet weg. 't Is je toekomst. Van Haas teren (weer gewonnen): Hoor zoo'n dapper vrouwtje nu toch eens aan! Louter hemelsche wijsheid. Ze weet er haast nog meer van dan.... 'n actrice. J o ('n weinig plagerig): Is dat erg veel? Van Haas teren: Eerlijk gezegd: nee. Maar daar hóef jij nu niet over te glunderen. Anders ga 'k weer denken, dat je jaloersdh bent. J o (ernstig): Nee, daar ben 'k overheen. Van Haastèren (met 'n gebaar van opluchting): Goddank! (Er wordt gebeld). J o: Dat zal-ie zijn. Van Haasteren (haastig opstaand): Dan smeer ik 'm. Jo (dringend): Nee, doe dat nu niet. Maken jullie even kennis. Van Haa stèren (onwillig): Ja, maar wat heb 'k eigenlijk met dien eandidaat van jou te maken? J o: Wees nu niet flauw. Van Haasteren: 'Goed dan. Maar voor de rest loop 16 Til "k dien kerel omver, hoor! — Wacht, 'k zal wel even opendoen. J o (haastig): Nee, dat wil Ik niet. Van Haasteren: Ook goed! (Jo cd in de gang. Van Haasteren steekt 'n nieuwe sigaret op, gooit lucifer en asch overal neer. Luistert weer dicht bij de gangdeur. In de gang klinkt druk gepraat). > DERDE TOONEEL Van Haasteren bij de schuifdeuren; Trips komt zeer geaffaireerd binnen, met pakjes en 'n valies beladen. Daarna Jo. Dan Laners. - T r i p s is in 't zwart en iemand, die van het leven verlangt, dat 't gaat als 'n horloge. Z'n blik schijnt telkens iets te zoeken, dat-ie ordenen, regelen kan. Hij draagt 'n lorgnet in z'n zwart kuifje is steil als 'n pennewisscher. . Trips (spreekt haastig, gepreoccupeerd): O, itdst, mevrouw. Dank u. (staat plots voor Van Haasteren). Pardon! Van Haasteren (die 'm bestudeer end aankijkt): Meneer Trips, m'n naam is van Haasteren. . Trips: Aangenaam, (wil 'm de hand toesteken, bedenkt zich dan, zet valies en pakjes neer en drukt 'm vervolgens de hand). Trips (opeens): 0, ja, dat 's waar ook! (loopt haast tegen Jo aan). Ach, excuseer, mevrouw! (roept in de gang). Hé, Frits, zet maar hier! (Laners verschijnt, in z'n rechterhand 'n sigarenkastje met 'n krant er om, in z'n linker 'n paar boeken. Hij buigt voor Jo en voor Van Haasteren, die uit de hoogte terugknikt. Laners is 'n klein, bescheiden, hoogst gevoelig kereltje, journalist uit nood, maar van binnen misschien wei 'n kunstenaar. Hij kan niet tegen het leven op, laat daarom met zich doen, uit zich enkel in vlijmend scherpe artikeltjes. Hij heeft sluik haar met 'n onnaspeurbare scheiding en zijn oogen staan vaak verwilderd. Hij draagt 'n slap hoedje 1, 3, 4 17 en 'n erg losse slip-das, blauw mei witte ballen. Z'n kleeding is vrij onverzorgd). ; ' Trips (kastje .en boeken van hem overnemend): Dank je, dank je. En haal ijij nu nog die pendule. (Maar wees er alsjeblieft voorzichtig mee. Wacht, als je de sleutel meeneemt! Dat is makkelijker. Kan ik de sleutel krijgen, mevrouw? Jo (haalt den sleutel van den schoorsteen): Zeker. Deze is voor u. . Trips: Dank u! (geeft sleutel aan Laners): Hier. .En denk er om: de pendule uit de achterkamer. Nu, je komt er wel uit. Tot straks. (Laners buigt weer onhandig, verdwijnt dan). VIERDE TOONEEL De vorige n, zonder Laners. VanHaasteren: Wel makkelijk, ztfo'n klerkje. * Trips (die in gedachten de kamer reeds op orde brengt): U zegt? Van Haasteren (weer met asch smijtend): Ik zeg: die mannetjes van 't kantoor zijn voor alles bruikbaar. » Trips: Pardon, dat 's 'n vriend van me, meneer Laners, journalist. VanHaasteren: '0, aangenaam! , Trips (de hand aan 't hoofd): Ja, waar zal 'k nu 't eerst mee beginnen? Ach, ija, dat is waar ook mevrouw.' We zijn toch goed Overeengekomen: u heeft 'n dienstmeisje? J o: Zeker, meneer Trips, maar we zitten toevallig zonder. VanHaasteren: Ja, k heb 'r de deur uitgegooid. , f rips (ietwat verbaasd): ZoO? VanHaasteren: 'n Stoethaspel! Verschrikkelijk! Trips: 't Is maar, we hebben geconditionmeerd: met bediening, 't Staat in ons contract. Ik stipuleer de dingen graag. eerst mee beginnen? Ach, ija, dat is waar ook mevrouw.' We zijn toch goed Overeengekomen: u heeft 'n dienstmeisje? J o: Zeker, meneer Trips, maar we zitten toevallig zonder. De Gescheiden Echtgenoot 2 18 T A VanHaasteren (luchtigjes): Of u gelijk hebt! I ti p s (aanhoudend): Dus: er komt er toch een? J o: Zeker, meneer Trips. Van Haasteren: Tenminste ! Trips: U bedoelt? Van Haasteren: Ja, weet u er misschien een? Trips: Neemt u me niet kwalijk, dat ligt toch,minder op mijn weg. Van Haas ter en: Dat weet ik al niet. Wij zijn zoon beetje au bout de notre Latin. We verslijten er door elkaar zes in de maand. Enfin, u zal dat wel meemaken. J o: Luistert u maar niet naar m'n man, meneer Trips Ine maakt altijd 'n grapje. TripS (strak): 0, is 't 'n grapje! (rondkijkend). Ja, dan zal ik maar m'n gang gaan. Van Haas teren (breed): Natuurlijk! U doet, of u thuis is. Trips (kort): Zoo vrij zal 'k maar zijn. (opent de kastjes en laden van z'n schrijftafel, haalt er van alles uit) Jo (zacht tot Van Haasteren): Pas toch op je asch. Van Haas ter en (met 'n onwillig gebaar): Och! Jo (luid): Kan ik ■■ a!tat,e,r*n {°erder met *** Wlend): Ja! Gaat u ^voorbeeld eens makkelijk zitten! 'n Ongedwongen houding. Verbeeldt u zich, dat u aan uw man denkt, die II. 3, 4 53 thuis komt. Ja, ik bedoel natuurlijk 'n toonèel-man, niet zoo een als (weer met 'n beweging naar de andere kamer). U denkt. Hij is drie weken op reis geweest. U verlangt. Enfin, u begrijpt de situatie. Lize: Zoo? (ze zit met starende oogen, de armen slap langs 't lichaam). VanHaasteren (weifelend): Eh ? Nog 'n beetje meer verlangen als 't u belieft! (Lize staart nog sterker en strekt de armen 'n weinig achterwaarts). VanHaasteren: Dat is 't! — U beeft plastiek. Wat 'n expressie! — (naar de krans wijzend boven de bank). Kijk, de lauweren groeien al boven u. Lize (weer 'n gewone houding aannemend): Als dat eens waar was! — O, ik zou u zoo dankbaar zijn! Van Haasteren (haar diep aankijkend, grijpt haar hand): Daar reken ik opl (stilte; er wordt geklopt). VIERDE TOONEEL De vorigen; Laners komt terug, heeft zijn jas aan. Van Haasteren: Ach, dat is waar ook! Onze koekjes-man. Laners (verlegen): 't Sp... .spijt me. 'k H... .heb niets kunnen krijgen. Alle banketwinkels waren al dicht, 'k Kan nog eens verder kijken? Van Haasteren: Welnee, meneer Laners. 't Was natuurlijk heel vriendelijk van u, maar.... Laners: O, 't beteekent niets, (stilte). Van Haasteren: 'Gaat u niet zitten? Laners fin de war): Och, ik dacht eigenlijk -weer op. te stappen. Van Haa stèren: Ja, ik mag u niet tegenhouden. (opspringend, snel). Wacht, laat ik u uitlaten. Laners (beslist/: Nee, dat wil ik niet hebben. Van Haasteren: Kom! 54 TT A Laners: Nee, dan blijf ik. Van Haasteren: TJ is tyrannisch, meneer Laners. „Kaarten, of ik ga. Zitten, of ik Wijf." Laners (kijkt rond, aarzelend): Ik wou wel even afscheid nemen van mevrouw. Van Haasteren: O, dan moet u daar zijn. Bij V V V.V. (plots de hand uitstekend). Tot genoegen, meneer Laners. Laners {mm of meer onthutst): Meneer Van Haasteren J (geeft Lize slap de hand). Lize! Lize: Dag, Frits. — Zie ik ije nog eens? Laners: Zeker, zeker. Lize: En ga je Zaterdag nog met de kinderen wandelen? Laners (naar den fond gaand): Zeker! Wat ik beloofd neb, dat (struikelt over 'n voetkussen). 0! Van Haas teren: Valt u niet, meneer Laners! Laners/verlegen lachend): Nee, nee! Dank u! (met nog n linksche buiging af door de schuifdeuren. Van Haasteren en Lize nemen hun oude plaatsen weer in, doch 't duurt 'n oogenblik, voor ze hun stemming van daareven terugvinden. Stilte). Van Haasteren: 'Waar waren we ook weer gebleven? 5 Lize {droomerig): Bij de lauweren. Van Haas teren: Juist, de lauweren Lize (als voren): Zou *t mogelijk zijn? Van Haasteren: Naar mijn oordeel is u n vrouw, alleszins de moeite waard, om.... 't eens mee te probeeren. Lize {angstig}: Maar die proef! Daar ben ik juist zoo bang voor! VanHaasteren: Ja, dat zijn er meer. Lize: Valt 't nogal mee? i. •YajlILaastercn : Sómsl (stilte), (omkijkend). Ha; vriend Laners gaat die deur vat Lize: O, hij is heel discreet. II, 4 55 VanHaasteren: Ja, dat schijnt zoo. Voor 'n huisvriend wel wat al te bescheiden. Lize (plagend): Alle mannen zijn niet zooals u, meneer Van Haasteren! VanHaasteren (met 'n lach): Zoudt u mif dan niet als huisvriend vertrouwen? Lize (sleepend): Dat zeg ik niet. U moogt me gerust eens bezoeken. Van Haasteren {met vuur): Graag! (stilte). Lize (plagerig, wijst met 't hoofd naar de andere kamer): Vertrouwt u dat daar wel? Van Haasteren (niet begrijpend): Wat? Lize (als boven): Wel, uw vrouw en hij! VanHaasteren (heel gerust): O! Lize: Ja, of u al „o!" roept! Er hebben zich meer vergist Van Haasteren (schudt overtuigd van „nee" met 't hoofd). Lize (na 'n oogenblik, ietwat beschermend): Ze lijkt me wel 'n huiselijk vrouwtje, niet? Van Haas teren (luchtigjes): Zeker. Lize: Ze praat weinig over kunst. VanHaasteren (met beteekenis): Nee, praten doet ze er niet over. Lize (hem niet begrijpend, interessant): Mist u dat niet? VanHaasteren (schouderophalend): Och! — (haaf weer omstrikkend): Er zijn andere vrouwen, die me dat vergoeden. Lize (langzaam): Is dat wel 't ware? VanHaasteren (met 'n uitroep): Ontneem nu ook mij m'n illusies niet! Lize (als voren): Als u eens wist, hoe graag ik ze u zou laten! (stilte). (Jo en Trips komen terug uit de andere kamer). J o (op den drempel, zacht verwijtend): Man, dat ie niet eens even kwam kijken! VanHaasteren (opspringend): Och, dat is waar! — 56 TI A Excuseer, meneer Trips. Ik had.... (grappig) •„ conferentie met uw vrouw, (wil naar den fond loopen). Gauw dan maar! J o (licht bestraffend): Nee. Alles is nu opgeborgen. Van Haasteren (alsof 't 'm spijt): Och! — Enfin, dan zal ik bij gelegenheid alleen wel eens kijken. U weet, ik ken op uw kamer de weg! T r ip s (op zijn horloge ziend): Lize, 't wordt tijd. L1 z e ('n weinig verbaasd): Watblief? Trips (uit gewoonte): We moeten opstappen — (z'n vergissing bemerkend) Ik wil zeggen: Lize (lachend, toch verontwaardigd, terwijl ze opstaat): Dat uk moet opstappen! Trips (onverbiddelijk): Als je 't zoo wil uitdrukken: ja. Je weet, ik maak 't niet graag laat. 't Is ook beter voor jou. Anders kan je er 's morgens niet uit. Lize: Wat *n bezorgdheid! Trips: En de kinderen moeten intijds aan t ontbijt, roor de school. Lize (tot de anderen): U ziet 't: bij jaagt me weg! VanHaasteren (schertsend): Kom, u zal toch eerst uw glas leeg drinken? Trips: Wat? Heb je nu tóch weer genomen? (bijna opspelend). Je kan er niet tegen! Lize (wanhopend): O, o, o! _ (Jo de hand gevend). Nu dag, mevrouw, ik heb 't erg aardig gevonden. J o: Wij ook. Komt u gauw eens terug? Li ze (met nadruk): Heèl, heel graag! VanHaasteren/oprfen achtergrond): Wacht, ik zal u wegbrengen. Lize (als afwerend): Och, 't zijn maar drie straten. J o: Nee, natuurlijk. TJ kunt niet alleèn gaan. Lize: Als 't dan móét! (op Trips doelend): Hij zal me niet wegbrengen. VanHaasteren: Nee, dat gaat niet. n Man, die z'n eigen vrouw thuis brengt! De menschen zouden er van spreken! — Uw mantel! (gaat de gang in). 57 II, 4 57 Lize: O, doet u geen moeite! (tot Jo). Tot ziens dan! J o: Graag! (Lize werpt 'n zijdelingschen blik op Trips, die strak voor zich kijkt, gaat dan zonder groet de gang in. Jo volgt haar). Jo (in de deur): Ja, in de gang hangt ook 'n spiegel. VanHaasteren (in de gang): Dit is uw hoed? Lize (eveneens onzichtbaar): Dank u! (Trips heeft z'n notitieboekje uitgehaald en schrijft iets op). Jo (na 'n oogenblik, om iets te zeggen): 't Blijft mooi weer voor den tijd van 't jaar. Lize/'onzichtbaar): Ja. Van Haasteren: Drommels, daar is meneer Laners er met m'n sleutel van door! J o: Nee, die heeft-ie mij teruggegeven. Wacht! (gaat gauw den sleutel halen in de andere kamer. Van Haasteren komt terug met hoed en jas). Van Haas teren: O? Mooi! — Is u klaar, mevrouwtje? Komaan dan! — (staat 'n oogenblik naar Trips te kijken). Eh, zie ik u straks misschien nog? Trips (notitieboekje dichtklappend): Pardon! U zegt? Van Haasteren: Vind ik u straks nog? Trips: Als u niet lang weg blijft? Van Ha as ter en: O, 'k ben in 'n oogenblik terug! (tot Jo, die hem den sleutel geeft). Dank je. (staat 'n oogenblik aarzelend). Ja, dan ga ik maar. — (tot Jo). Meneer Trips houdt je gezelschap. Jo: Heel vriendelijk! VanHaasteren (voor zich): Ja, vriendelijk genoeg! (staat weer). J o: Laat mevrouw toch niet wachten! Van Haasteren: 't Lijkt wel, of je me weg wilt hebben! Jo: Onzin! Van Haa stèren (onwillig): Enfin, tot straks dan! (keert zich nog eens om). Hm! (onzeker af). J o (roept nog eens in de gang): Mevrouw! Lize (in de verte): Mevrouw! (Jo sluit de deur). 58 VI JFDE TOO NEEL II, 5 J o, Trips. (Trips slentert bij de rustbank, Jo ruimt de glazen op). T r i p s (na 'n oogenblik): U whist goed. Jo: Vindt u? Trips: Heel wat beter dan m'n vrouw. Die kan 'r gedachten nooit op één ding bepalen. Daar heb 'k al 'n moeite mee gehad! J o (met 'n lachje): Zoo zijn vrouwen! Trips (stipuleerend): Pardon! Ik meende juist te «eggen, dat ü J o: Complimentjes! T rips (op z'n stuk): Nee, nee. Dan kent u me niet. Als ik vond, dat u niet goed speelde, zou ik daar even eerlijk voor uitkomen. Zoo bén ik. (neemt plaats). J o: Zijn eerlijke menschen altijd verstandige menschen? Trips (zonder al te oeel zelfoverschatting): In elk geval achtenswaardige menschen. (stilte). J o (halverwegen de muurkast): Ach, ik ruim maar op en u wilt nog wel wat wijn? Trips: Dank u. Ik heb m'n tax gehad. J o: Deze zal u anders geen kwaad doen. Trips: Toch! 'k Wijk nooit van 'n regel af. J o (heeft de flesch in de kast gezet, staat even voor zich te kijken, gaat dan langzaam naar de tafel in 't midden, waaraan ze eveneens plaats neemt; zacht): 't Zal me toch benieuwen, of-ie nu werkelijk dadelijk thuis komt. Trips (met eenigen schrik, half opspringend): Wat bedoelt u? J o: Ach, m'n man is iemand van 't oogenblik. Recht staat op 'm maken, kun je nooit. Trips (aanhoudend, staat op): Wat bedoelt u daar dan mee? 59 [I, 5 J o: Och, als-ie plots iets in z'n hoofd krijgt, dan moet 't ook gebeuren. Trips {dringend): In z'n hoofd, zegt u? J o: Ja. Hij was van plan, dadelijk terug te komen. Maar 't kan best zijn, als-ie uw vrouw heeft thuisgebracht... dat-ie dan nog 'n uur gaat rondwandelen. Zoo is-ie. Trips (eindelijk begrijpend en geheel gerustgesteld): 01 (gaat weer zitten). J o (zacht): Vroeger heb 'k me daar dikwijls boos om gemaakt en er ook wel verdriet van gehad. Nu begrijp ik dat beter. Ten slotte leg je (je bij die dingen neer. (zucht even). Trips: Ja, 'k begrijp, dat moet niet prettig zijn. Ik volg altijd m'n afgeteekende lijn. Dan weet ik, waar ik ben en waar ik terechtkom. J o (losjes): Ja, dat is veel waard. Trips (beslist): Alles! — (zachter). Daarom voel ik me hier zoo heerlijk thuis, 'k Heb alles zoo precies, zoo op tijd. Dat geeft me rust. Bij mijn vrouw moet de boel maar loopen, zooals 't loopt. Bij u vind ik medewerking, rust. En waarvoor trouwt 'n mensch anders dan om op rust te komen! J o (na n' oogenblik, met 'n lachje): Grappig! Trips: Grappig? J o: Ja. Omdat ik 't zelfde wel eens denk. Trips: U? J o: U heeft 'n zekere regel in m'n huis gebracht, die me kalm stemt. U begrijpt dat misschien zoo niet. Maar sinds u hier is, ben ik tevredener. • Trips (opstaand): Wat u daar zegt, mevrouw, beschouw ik als 'n groot compliment. Jo (haast met iets droevigs): Ach, we kunnen 't beiden niet helpen. (Trips staart even voor zich, zet zich dan op z'n oude plaats aan de speeltafel). Trips, (na 'n aarzeling): Wilt u gelooven, dat ik er bijna tegen opzie, om benoemd te worden? 60 II, 5 J o: Dat meent u nietl Trips (dringend): Ik verzoek u nogmaals, mevrouw nooit te willen twijfelen aan wat ik zeg. Wat ik beweer, kan direct op zegel. J o (verwonderd). Maar ik dacht toch, dat 't uw grootste illusie was, notaris te worden! Trips: Dat heb ik ook altijd .gedacht. Maar dat schijnt nu toch anders te zijn. J o (begrijpend, vrouwelijk): 01 Trips: Ik meen 'tl Die huiselijkheid hier, 't gevoel, verzorgd te zijn, ik zou 't zoo missen. Ik heb wel zelden 't genoegen om, zooals van avond, uw gezelschap te hebben, maar toch, al zit ik daar (wijst naar de andere kamer), ik weet, dat u hier is. En al zijn de deuren gesloten, men is toch niet geheel gescheiden. Ik ben dikwijls gelukkig in die intimiteit. J o (er over keen loopend): Ik vind 't prettig, dat u 't hier zoo naar uw zin heeft Trips: En als ik benoemd word, zal dat alles weer veranderen! J o (als boven): Ja. Wordt 't dan tusschen u en uw vrouw werkelijk niet meer goed? Trips (schamper): Heeft u dat dan vanavond niet gezien? We zijn nog geen oogenblik bij elkaar, of 't is weer 't oude liedje. Nee. J o (als boven): Dus als u benoemd wordt Trips: Dan.... J o (lachend): Hertrouwen, meneer Trips! Trips (pijnlijk getroffen): Dank ul Ik houd van logica. Scheiden om de mogelijkheid te openen op 'n nieuwe scheiding, zou daar recht mee in strijd zijn. (langzaam). Nee, 't eenigste, wat er dan op zit, is 'n huishoudster. J o (nadenkend): 'n Huishoudster? (na 'n oogenblik). Och, als u 't treftl Trips: Wat dan nóg? J o (langzaam): Ja, 't ware is 't natuurlijk niet Trips: Nee. Zooals ik 't hier heb, krijg ik 't niet terug. II. 5. 6 61 Jo (ontwijkend): Och! (na 'n stilte, plots op anderen toon, half opstaand): Ik moet uw boterhammetje nog klaar zetten. Trips {snel): Nee, laat u dat vanavond maar! J o: Waarom? Trips (zoekend): Ikke heb geen trek. Ik weet niet, hoe 't komt, maar re.... (op zijn manier galant). En dan ; wil ik u alle moeite besparen! Jo (schertsend): Waarom? Ik heb 't toch op me genomen? Trips (snel): Zeker, zeker. Maar . nee, laat u 't vanavond liever. J o (weer zittend): Zooals u wiltl (pauzetje). ZESDE TOONEEL De vorigen; Van Haa stèren komt rumoerig I terug, nog met hoed en jas. VanHaasteren: Daar was 'k dan weer! J o: Hemel, je doet ons schrikken! VanHaasteren/' quasi luchtig): Anders ben je toch zoo schrikachtig niet. J o: Ik heb je niet eens boven hooren komen, (tot Trips). U? Tr ip s (uit z'n gedachten opschrikkend): Nee! Jo: Je bent gauw terug. VanHaasteren (niet zonder schamperheid): Had je liever, dat ik langer was weggebleven? J o ^geraakt): Wat 'n malligheid! Van Haasteren (loopt met groote stappen heen en weer. Iets vriendelijker): 't Is prachtig weer. De maan ■schijnt; Trips (nog in gedachten, na 'n oogenblik): Eh?.... De maan? VanHaasteren/'stekelig): Ja, de maan. — De zon is al onder. 62 II, 6 Trips: 'Eu, schijnt-ie iaan den voorkant? Van Haasteren: Aan den voorkant? Dat weet 'k niet. 'k Zou zeggen, aan den bovenkant. Trips: 't Is maar, als ze vóór staat, moet k m'n gor- ; dijnen goed sluiten. Met de maan kan ik niet slapen. VanHaasteren (nog steeds heen en weer loopend, \ kort): Ja, dat zei uw vrouw ook. Trips/niet geheel gerust): Wat? Kan ze niet slapen? VanHaasteren: Als ze in de maan kijkt, ja. Trips/minachtend): Net iets voor haar! VanHaasteren (humeurig): En u zegt toch zélf IJ Trips: Omdat 't me hindert. Maar zij gaat er van droomen! Van Haasteren (als voren): Droomen kunnen toch I ook hinderen! Trips: Dat wel. (stilte). Van Haas teren (met duidelijke bedoeling): Blijft u nog lang op? Trip s(snel opstaand): Nee. 't Is al over m'n tijd. Van Haasteren (iets beleefder): Ik jaag u niet weg. Alleen, wij denken er ook over. J o (licht verwijtend): Wat heb je opeens 'n haast! Van Haasteren (gemelijk): Als jij liever nog blijft zitten! J o (stil): O, nee! Trips: Dan zal 'k m'n liniaal maar weer meenemen. — Mevrouw, ik dank u wel voor 't aardige avondje. J o (hem de hand gevend): Dan hopen we 't nog eens te \ herhalen. Meneer Trips! Trips (geeft Van Haasteren de hand): Meneer Van j Haas teren! Van Haasteren (eenigszins gehaast): Tot genoegen! j Trips (naar den fond gaand): Dat hebben we dan alweer gehad, (zich nog eens omkeer end). Wel te rusten! J o: Slaapt u wel. (T r i p s af, terwijl hij de schuifdeuren achter zich sluit). II, 7 ZEVENDE TOONEEL 63 VanHaasteren, J o. Van Haasteren loopt heen en weer, J o verzet 'n aschbakje. Van Haasteren: Oef, wat is 't hier warm! Jo (weer na 'n oogenblik): Nu, igaan we dan? Van Haasteren: Nee. Ik ga nog niet naar bed. J o: En je zei.... Van Haas teren: Nu ja! Die kerel begon me te vervelen. Jo: Erg beleefd was je tenminste niet! Van Haasteren: Ach, wat! (trekt z'n jas uit, gooit die op 'n stoel). J o: Gooi je boel toch niet overal neer! Van Haasteren: Wat komt 't er op aan, waar of die jas ligt! J o: Ik kan 't maar opruimen! Van Haasteren: Vreeselijlc, hè? — Misschien ga Tc nog wel uit. J o: Zoo laat? VanHaasteren: Je praat, of 't nacht is! Jo: 't Scheelt niet veel. — (zachter): Toe, je bent bijna nooit thuis. Laten we nu gelijk naar boven gaan! VanHaasteren (vriendelijker): God, kind, kijk us, zóó'n kei van 'n rol! (haalt 'n cahier uit z'n zak), 'k Ken ér nog geen woord van. J o (met 'n zucht): Wou je die vanavond nog leeren? Van Haasteren (weer humeurig): 'k Moet er tenminste 'n stuk van in m'n hoofd zien te krijgen. -Eindeloos gezeur! Jouw salon-werk! Jo (sptjlig-berustend): Ja, als ,je werken moet? Van Haasteren (bemoedigend): 'k Maak 't niet lang. Als 'k de voornaamste clausen d'r maar in heb. Ga jij vast naar boven. Tot straks, kind. (kust vluchtig 'r voorhoofd}. 64 n. 7. « J o (met 'n zucht): Ja, tot morgen. VanHaasteren (vriendelijkjes): Geen kunstjes, hè? Jo (aan de deur): Goeiennacht. VanHaasteren: Goeiennacht. (Jo met 'n stillen blik op Van Haasteren af). Van Haas teren {opent de schuifdeuren voorzichtig n kier): O, hij is ook al naar bed. D'r brandt geen licht meer. Dan kan 'k tenminste „praten", (terloops). Wanneer komen die gordijnen hier toch? Dat duurt nu al maanden! ACHTSTE TOONEEL Van Haasteren. Hij staat 'n oogenblik voor zich te kijken, wordt dan opmerkzaam, luistert. Hij gaat naar. de deur, opent die behoedzaam, luistert in de gang. Hij gluurt ook weer even door de schuifdeuren, loopt weer naar de andere deur en verdwijnt zelfs 'n oogenblik in de gang. Komt terug, staat nog even aan de open deur, haalt dan de schouders op, mompelt: „onzin!" Sluit de deur. Staat in gedachten. Zucht. Neemt z'n rol van de tafel, bladert er in. Loopt 'n paar regels over, werpt rol weer neer. Ziet naar den schoorsteen, loopt langzaam naar 't portret, bekijkt dit langdurig. Zucht, staart voor zich, blaast, dat-ie 't warm heeft. Neemt z'n rol weer op, gaat terug naar den schoorsteen, neemt 't portret in de andere hand. Kijkt beurtelings op 't portret en in rol. Begrijpt dan, dat 't zoo niet gaat. Zet portret weer neer en werpt de rol op tafel. Loopt heen en weer, handen in de zakken. Steekt sigaret aan. Staat te rooken. Kijkt weer naar portret en rol. Neemt eindelijk rol weer op, doch bedenkt zich dan. Loopt naar de kast, schenkt zich 'n whisky in met spuit, neemt 'n flinke teug. Dit wekt 'm op. Hij denkt nu niet aan 't portret, gaat loopend z'n rol leeren. Van Haasteren (leest): „Mevrouw, als u ook maar in 't minst kondt vermoeden, hoe aangenaam 't me was, u weer te mogen ontmoetenJ En nu ik op 't punt sta, weer II. 8, 9 65 van u te gaan, wil ik u iets zeggen, dat me reeds lang op de ziel brandt. Neen, mevrouw, tracht me niet te weerhoudenl Ik móét me uiten, (blaast even, uit z'n rol) Oef! (nipt aan z'n glas, neemt 't voorgaande dan nog eens over, halfluid, nu en dan in z'n rol ziend, Is dan ongemerkt den schoorsteen weer genaderd, staat voor 't portret en zegt z'n clausje voor de derde maal, nu vrijwel uit 't hoofd, doch z'n woorden nog zoekend). „Mevrouw, als u ook maar in 't minst kondt vermoeden, hoe aangenaam 't me was, u weer te mogen ontmoeten. En nu ik op 't punt sta, weer van u te gaan, wil ik u iets zeggen, dat me reeds lang op de ziel brandt. Neen, mevrouw, tracht me niet te weerhouden! Ik móét me uiten." — (neemt 't portret op, bekijkt 't aandachtig en begint onwillekeurig opnieuw:) „Mevrouw, als u ook maar in 't minst kondt vermoeden, hoe aangenaam 't me was, u weer te mogen ontmoeten. En"... (houdt op, begrijpt dan 't komische van de situatie). Wel verdomme! (zet portret nijdig neer, doet 'n paar stappen. Staat stil, ziet z'n jas, kijkt er naar. Is besluiteloos. ■ Trekt dan kordaat z'n jas aan, zet hoed op, wil de lamp uitdraaien. Bedenkt zich echter nog). Ach, nee! (ontdoet zich met 'n zucht weer van hoed en jas, neemt weer 'n teug, gaat met z'n glas naar de rustbank, legt zich op den rug, staart, handen achter 't hoofd, naar 't plafond. Verveeld.) Hèhè! (stilte: er wordt getikt). Van Haasteren (verwonderd): Wie is daar? NEGENDE TOONEEL Van Haasteren; Trips opent de schuifdeuren 'n weinig, kijkt aarzelend naar binnen. Trips: Pardon! (zoekend). O, is u daar? Ik zag nog licht. Ik kan onmogelijk slapen. Ik wou m'n lamp opsteken, maar ik heb geen lucifers. Heeft u misschien.... ? Van Haasteren (is blijven liggen, haalt doosje lucifers uit z'n zak): O, zeker! Als 't u blieft! De Gescheiden Echtgenoot 5 66 II. Q Tripa (is tot achter de tafel genaderd): O, dank u. (wil weer heengaan). Excuseer, dat ik u gestoord heb. Van Haasteren: Volstrekt nietl — Gaat u nog wat werken? Trips (aan de schuifdeuren): Nee, daar staat m'n hoofd niet naar. Ik ben wat onrustig. Ikke.... Van Haas teren: Komt u dan hier zitten? Trips (aangenaam verrast): Ja, als ik u niet hinder? VanHaasteren: Och, neel Ik ben ook wat onrustig. Werken kan 'k evenmin. En slapen kan ik ook al niet Trips: Ja dan! VanHaasteren: Neemt u 'n makkelijke stoel. Trips: Nee, ik zit altijd liefst op 'n gewone. Van Haasteren: ik niet (Trips neemt plaats rechts van de tafel nu in 't midden). Van Haasteren (plots opspringend): Pardoni 'a Whisky? Trips (aarzelend): Ik gebruik zoo zelden iets. VanHaasteren: Nu ja! Zoo'n bijzondere avond! Trips: Ja, 't is wel 'n.... bijzondere avond Van H a a s t e r e n (is al naar de kast geloopen, enz.): Veel? Weinig? Trips: Middelmaat. Van Haasteren: Ach ja, zoo'n solide mensch als u! (heelt hem 'n glas ingeschonken). Rookt u nn? Trips (weer aarzelend): Zou ik? Van Haasteren: Waarom niet? Zoo'n trekje! Trips: Als 'k dan 'n sigaar mag hebben? Sigaretten rook ik nooit. Van H a a s t e r e n: 0, 'n sigaar? Wacht! (presenteert uit 'n doos). Trips: Dank u. — Knippertje heb ik zelf. Van Haasteren: Ja, en lucifers heeft u nu ook. Trips (met 'n lachje): Juist! Van Haasteren (gaat tegenover hem zitten, kijkt naar den schoorsteen): 'n Goed portret van uw vrouw! Trips (ontwijkend): Och! 67 II, 9 67 Van Haasteren (met vuur}: Ik vind 't werkelijk heel bijzonder! If^lÉ T r ip s (als voren): Hm! (Van Haasteren kijkt hem eens uit de hoogte aan, haalt dan de schouders op. Stilte). Trips: Ik heb de maan gezien. Van Haasteren: Zoo? Wat zei-iel Trips (er niet op ingaand): 't Is toch wel mooi, zoo'n maan. Van Haasteren (losjes): O, zeker! (stilte). Aardig, als je bedenkt, hoeveel menschen er tegelijk naar die maan kijken! Uw vrouw nu misschien ook. Trips (onwillig): Dat kan wel. (drinkt). VanHaasteren (weer na 'n oogenblik): Nee, ik ben er bepaald over uit Trips: Ja, 't heeft me ook gefrappeerd. VanHaasteren (verwonderd): Héél En k dacht... Trips: Wat dacht u? Van Haasteren: U zei zooeven toch.... Trips: Wat zei 'k zoo even? (zich nog eens overtuigend). U heeft 't toch over de maan? Van Haasteren: Pardon, ik 'bedoelde 't portret. Trips (weer onwillig): O, 't portret! (drinkt). VanHaasteren: 't Karakter zit er zoo goed in. Trips (met 'n zucht): Ja, 't karakter zie je er wel uit. — Heeft u er hier geen van uw vrouw? Van Haasteren: Nee, die houdt er niet van. T ri ps: De mijne wel. (nurksch). Die laat zich elk oogenblik fotografeeren. VanHaasteren: Ze mag dan ook gezien worden! Trips: Dat is nog geen reden. Uw vrouw bijvoorbeeld mag er even goed wezen. Van Haasteren (losjes): Zeker, zeker! Trips: Maar ze verschillen erg. Zoo'n heel andere opvatting van 't leven. Uw vrouw is voor plicht. De mijne denkt alleen aan uitgaan, hoe ze zich zal amuseeren. 68 TT O Van Haasteren (als voren): Och, de eene vrouw of de andere, dat zal elkaar niet zooveel ontloopenl Trips: Nee, nee, nee! Dat ben ik niet niet u eens. Enfin! (drinkt weer. Na 'n oogenblik). Uw vrouw voelt niet erg voor tooneel? Van Haasteren: Nee( ten minste niet om zelf mee te spelen. Goddank! Trips: Neemt u me niet kwalijk, maar zoo liet u zich tegenover mijn vrouw toch niet uit! VanHa»steren (half schertsend): Ja, kijk u eens, dat is niet 't zelfde. Wat je van je eigen vrouw niet wil, gun je nog wel aan de vrouw van 'n ander, (zoekend). Dé uwe lijkt me eenigszins romantisch. Trips: Dat is juist de trek in haar karakter, die 't meest onderdrukt moet worden. Van Haasteren (luchtigjes): Van 't standpunt van den echtgenoot bezien, misschien wet Trips (dringend): Wilt u zich tegenover haar dan als 't u blieft op dat standpunt plaatsen? Van Haasteren (verwonderd): Watblief? Trips: Ik bedoel, wat 't tooneel betreft VanHaasteren: O! — Zooals u wil. (na 'n pauze, droomerig): Zoo, is de maan nog zoo mooi? Trips (wijzend): Ja, zóó groot! Van Haasteren fmet verborgen spot): Enorm! (Trips gaat naar zijn kamer, trekt de lancasters op en komt dan terug, de schuifdeuren open latend. Van Haasteren ' doet de lamp, welke 'n dag-en-nachtbrander heeft, zoo goed als uit, zoodat de maan duidelijk naar binnen schijnt. Beiden zitten nu aan de tafel, met den rug naar het publiek). Trips: Uw vrouw kan 'm ook zien. Van Haasteren: Prettig voor de maan! Trips/"opgewekt door de whisky): Er zal tenminste wel eens 'n leelijker vrouw naar kijken! VanHaasteren (onverschillig): Dat zal wel. (na 'n II, 9 69 oogenblik, weer droomerig). Geit, dat je je niet kunt voorstellen, dat 'n lèelijke vrouw naar de maan kijkt Trips (als voren): Ja! Waarom eigenlijk? Van Haasteren/a/s voren): Omdat de maan is als 'n spiegel, waarvan je denkt dat ze alleen 't beeld opvangt van iets moois, 'n bloem, 'n droom, 'n lief gelaat (plots met spot). Stel je voor, dat je schoonmaakster er in keek! Dat is te mal. Trips: Hihihihi! Van Haasteren /weer droomerig): Als er twee menschen tegelijk naar de maan keken, moesten ze elkaar kunnen zien. Trips: Ja! Dat is 'n aardig idee. VanH aasteren: Dathópen, geloof ik, velen ook. Ze zoèken elkaar. Trips/één en al instemming): Ja, ja! VanHaasteren: Maar verbeeld je nu eens, dat twee vrouwen op 't zelfde oogenblik naar één man keken! Trips (getroffen): Hééé! Van Haasteren: Dan zag je zeker lèelijke gezichten! 't Gebeurt ook wel. 't Heet dan: „Er trok 'n wolk over de maan." Trips: Zoo? Van Haasteren: Mogelijk kijken uw vrouw en de mijne er nu wel in. Trips (benieuwd): Zou 't? VanHaasteren: Wie weet! — Maar, och, wat zotten die er zoeken? Trips: Ja, dat is zoo. Va_n Haasteren (na 'n stilte, animeer end): Nog 'n whisky? Trips (na 'n aarzeling): Ja! Voor deze keer....! . (Van Haasteren wÜ opstaan, om in te schenken). 70 TIENDE TOONEEL II, 9, 10 Devorigen. J o komt terug in peignoir. Jo (verbaasd): Héééé! — Ik dacht ook al, ik hoor stemmen. Van Haasteren: Bén jij nog op? Ja, wij kunnen geen van beiden slapen, J o (zacht): Ik ook niet Er is zoo'n heerlijke maan. Van Haasteren (plagend): Zei k 't niet? Ze heèlt er naar gekeken! J o: Wat bedoel je? Van Haasteren: Niets, kind, niets, (meer en meer in stemming). Kom wat bij ons zitten. Wacht, laat ik jou eens 'n likeurtje geven. J o: Maar WillemI Van Haa stèren: Ach watf Kijk, meneer Trips bezondigt zich zelfs aan 'n toddy! J o: Ja, danl Kom, laat ik ook maar eens zwak zijn. Van Haasteren (plagend): O, dus, omdat meneer Trips.... (tot Trips). U ziet, ik ben hier volstrekt niet meer van tel. Trips: Hihihihihi! (Van Haasteren loopt fluitend naar de kast, haalt er 'n likeurstelletje uit. Jo en Trips zitten aan de tafel. Jo kijkt voor zich. Trips ziet haar steels aan. Van Haasteren komt terug, wil Jo inschenken. Er wordt gebeld. Allen kijken verwonderd op). J o: Wat kan dat zijn? Van Haasteren: Dat weet ik niet. (krijgt plots 'n ingeving). Of, wacht! Ik heb zoo'n idee ! 'n Oogenblik! (haastig de gang in). J o (na'n oogenblik luisteren): Daar begrijp ik niets van. Zoo laat! Trips: De nachtveiligheidsdienst? Als uw man de deur heeft laten openstaan? Hij is nogal. slordig. J o: Ja, dat is-ie wel. Maar dat denk ik toch niet II. 10. 11 71 Trips (opeens): Mag ik u nu maar inschenken, mevrouw? J o: O, graag! Maar: niet te veel. Trips (op zijn manier luchtig): Och, voor zoo'n keertje! (schenkt in. Van Haasteren komt terug). Van Haasteren: Jullie raadt nooit, wie er isl Jo (zeer nieuwsgierig): Wie dan? Van Haasteren: Uw bloedeigen vrouw, meneer Trips! Trips (ten hoogste verbijsterd, 't likeurkaraf je in de hand): Hèèè?! ELFDE TOONEEL De vorigen. Lize met hoed en mantel. Van Haasteren: Welkom, mevrouwtje, welkom! Trips: Jij? Lize (hoofdzakelijk iot Jo): Ach, 't is schandelijk, 'k Maak wel m'n excuses. Maar ik heb daar net vergeten, hèm iets te vragen. En omdat ik toch niet slapen kon, ben ik nog 'n eindje gaan loopen en ik zag nog licht schemeren en zóó ben ik zoo brutaal geweest, nog even te bellen, Jo (haar op 'r gemak brengend): 't Beteekent niets! Trips (nog volstrekt niet gesticht): Is dat dan zoo iets belangrijks, wat je me te vragen hebt? Lize (onzeker): Ja, morgen komt die rekening van Siebels. Trips: 'k Heb je toch gezegd: stuur alles naar 't kantoor! Lize: O? Ook dingen voor mij? Trips: Natuurlijk! Moest je daarvoor in den nacht nog de straat op? Van Haasteren: Kom, meneer Trips! U moest blij zijn, dat u nog zoo laat 't genoegen smaakt, uw eigen vrouw te zien! We zitten hier nu tóch zoo gezellig bij elkaar! Hoe 72 II. 11 meer zielen, hoe meer vreugd! — Kom, doe uw mantel af. Lize: 0, galant is hij nooit. Van Haasteren: Dat zullen wij ra dan wel keren, mevrouw! (helpt haar). Lize (interessant): En ik moest nog wat wandelen! (hemelsch). De Van Haasteren (overtuigd): De maan! Lize (verbaasd): Héél Hoe weet u dat? Van Ha as teren: Ja, als ik u dat moest vertellen! Kom, drink 'n likeurtje. Lize: 'n Likeurtje? J o: Hè, dat zou gezellig zijn! Houdt u me gezelschap. Lize (ook 'n weinig loskomend): Ja, als jullie allemaal wat drinken! (verwonderd tot Trips). Jij ook? Tr ip s (er over heen loopend, zoekend): Hm? Ja, ach, n-'n-'n.... Spuitwater met met met Van Haasteren: Hij is al aan z'n derde whisky, mevrouwtje! Trips (verontwaardigd, toch weer met z'n lachje): Hè! — Hihihi! Lize: Hij gaat vooruit! Van Haasteren: Nu nog uw hoed. Lize (bang voor haar haar): Nee, die zal ik zélf wel even afzetten, (snel de gang in; Van Haasteren wil haar na met 'r mantel). J o (even 't hoofd omkeer end, met iets van stekeligheid): Als je toch zoo aan 't opruimen bent, neem dan meteen je jas mee! Van Haasteren (komt terug, geprikkeld): Hè, jij met je jas! Jo: D'r moet toch éénige orde zijn! VanHaasteren (weer in z'n goed humeur): Meneer Trips, dat leert ze van u! Trips: Ja! Hihihihif (Van Haasteren af in de gang). Jo (na'n oogenblik, plagend): Zoudt u uw vrouw niet eens inschenken? Trips (onwillig): Hm! —(plots, met bedoeling). Als a H, 11 73 't vraagt, met genoegen, (schenkt 'n tweede likeurglaasje vol). VanHaasteren (komt lachend terug met Lize): Val nu maar neer, waar je wil. Sons gêne! Lize (dwepend): Wel eens heerlijk, zoo'n nacht-leven! Van Haasteren (spottend): Ja, 't is hier bijna Parijs! — (geeft Trips 'n slag op den schouder). Jij krijgt nog 'n toddy van me, ouwe heer! Trips (verschrikt): Hihihi! (Van Haasteren schenkt Trips en zichzelf nog eens in en neuriet onder de hand: „Minuit, Paris!" etc. Allen zijn dan aan de tafel gezeten, hebben hun glas of glaasje voor zich. n Zwijgen. Ieder drinkt even. Weer 'n zwijgen. Ze kijken elkaar aan). Van Haas teren: Daar zitten we nou! Lize: Ja. Jo: Ja. Trips: Ja, daar zitten we nou. (zelfde spelletje). Van Haasteren (opeens): Als we nog 'n robbertje legden? Trips: Dat is n idee! Maar dan blijven we hier zitten! Lize: Wij vinden 't goed. (tot Jo). Niet waar? J o: 0 ja! VanHaasteren/i's opgestaan): Komaan dan! (haalt de kaarten van 't speeltafeltje). Trekken we eerst? Trips (er bij): Nee! Ik speel weer met u, mevrouw. (dringt Van Haasteren van zijn plaats en komt met z'n rut naar 't publiek te zitten). Lize (tot Van Haasteren): En u met mij? Leuk! Van Haasteren: Honnig! — Onze candidaat geeft Trips: Alleen voor sans-atout forcél J o: Maar, meneer Trips, dat is immers dobbelen! Trips: Ja, maar met zoo'n maan! J o (zacht): Hè ja, die maan! Lize (dwepend): Hè ja, die maan! Van Haasteren (het licht weer neerdoend): Met zoo'n maan! (Allen staren naar de maan. Scherm). DERDE BEDRIJF Het tooneel verbeeldt weer de huiskamer bij de Van Ha&sterens.Kleinigheden zijn veranderd. Er hangen bijv. versehe lauweren boven de rustbank, 't Loopt tegen half drie in den middag. EERSTE TOONEEL Jo, Houtman. Jo, in peignoir, zit rechts van de tafel; Houtman, nog in de zwarte jas van 't eerste bedrijf, tegenover haar. Ze kijken beiden 'n oogenblik zwijgend voor zich. Houtmanfie gesprek-pauze beëindigend): Dus u weet niet, of m'n zoon — want ja, ik wil hem ook nu nog zoo noemen! — vandaag terug komt? J o: Nee, meneer Houtman. Hij heeft niets geschreven. Maar 'k geloof wel, dat 't de bedoeling was. Houtman: M'n dochter heeft ook niets gehoord. Enfin, in hun positie is dat niet te verwonderen. — (plots, heftig). Maar ik vraag u: wat zegt u nu van zoo'n toestand, mevrouw? J o: Hoe bedoelt u? Houtman: Ik vraag u: zijn dat echtscheidingen? Ik begrijp de jongelui tegenwoordig niet, ik begrijp ze niet! Als men in onzen tijd scheidde — ik zeg „als" — dan deed men dat góéd, zóó, dat ieder wist, waaraan men zich te houden had. Maar tegenwoordig! Dat loopt van elkaar weg, dat huurt kamers, dat woont hier, dat woont daar en je weet nooit, of twee menschen nog getrouwd zijn of niet. III, 1 75 J o (kalm): Maar ze zijn nu toch .gescheiden? Houtman (z'n edele opwinding voor 'n oogenblik weer 'n weinig temperend): Nee, mevrouw, dat is 't juist! Waren ze 't maar! Ja, 't vonnis is uitgesproken. Maar zoolang dat niet ingeschreven is — 'n zeer belangrijke formaliteit! — zijn ze feitelijk nog niet gescheiden. En de advocaten maken daar geen haast mee! J o: 0? Ja, dat wist ik allemaal niet zoo precies. Houtman: En m'n dochter! Wat die op 't oogenblik weer heeft? 't Is me 'n raadsel! Vanmorgen was 'k nog bij 'r. 'k Zeg: „ga naar je advocaat. Laat er 'n eind aan komen" — Nee," zegt ze, „ik Iaat alles aan m'n raadsman over." Ik naar hèm toe. „Nee," zegt die, „ik doe niets zonder uw dochter." Zoo word ik van 't kastje naar de muur gestuurd. En die toestand mag zoo niet blijven, al was 't alleen voor haar reputatie! Die heeft tóch al geleden door die malligheid van 't tooneel. Jo (gauw over iets anders pratend): U zal anders wel blij zijn met die benoeming van üw zoon? Houtman: Zeker, voor hèm doet 't me genoegen, 't Is altijd verheugend, als men z'n pogingen met succes bekroond ziet. Maar ik vraag: zijn dat resultaten? Hij nu al twee weken in Slikkeveen en zij hier! En uiterlijk over acht dagen moet-ie zich daar vestigen. Dan is hij Slikkeveender, zij blijft Haagsche. — Daarom moet er zoo spoedig mogelijk 'n eind aan komen! Hij kan toch niet in dat gat gaan zitten als ongescheiden gescheiden echtgenoot! J o: Nu, lang wegblijven zal-ie in alle .geval niet meer. Houtman: Nee.... 'k Heb 'n brief voor 'm geschreven, voor 't geval dat 'k 'm niet vond. Wilt u dien aan 'm geven? J o (den brief aannemend, dien ze op tafelt legt): Zeker, meneer Houtman. Houtman f opstaand): Ik heb ook nog naar Slikkeveen geschreven. Op die manier ontloopt-ie me niet. Als schoonvader dien ik hem te wijzen op z'n plicht. Scheiden, scheiden en liever vandaag dan morgen. Dat dienen ze zich 76 ITT < beiden wel in te prenten! — (buigend). Mevrouw! Jammer, dat 't verblijf van m'n zoon hier 'n verzoening niet in de hand heeft .gewerkt. Ik zou bijna meenen, integendeel, 't Is er hier ook minder de omgeving voor. J o (die eveneens is opgestaan, voor haar doen scherp): Wat wilt u daarmee zeggen? Houtman (quasi luchtigjes): Aoh, 'n artisten-milieu, niet waar? J o (als voren): Ja, 't is hier geen instituut Houtman (op z'n plaats gezet): Pardon, mevrouw. U moet me wel begrijpen. U behoeft 't zich trouwens in 't minst niet aan te trekken. U is geen artiste. Maar u zult me toch moeten toegeven, dat 't merkwaardig was, hoe de definitieve breuk tusschen m'n kinderen direct ontstond, toen Lize die komedie-spelerij in 'r hoofd haalde. J o (stil): Ach, meneer Houtman, ik begrijp zeer goed, dat die heele zaak hoogst onaangenaam voor u is. Maar, wat dat komedie-spelen betreft, dat is toch maar van erg korten duur geweest. Houtman: Goddank! — Tóch, ik blijf die periode als van grooten invloed beschouwen. Enfin! — Wacht, ik zal dien brief even op z'n tafel leggen, (loopt met den brief naar den fond). J o (snel): Nee, dat zal ik wel doen. Houtman: Toch met! 'k Ben benieuwd, faoe-ie den boel heeft achtergelaten, (bij de schuifdeuren). Als u er tenminste niets tegen 'heeft? J o (aarzelend): 't Is alleen maar, m'n man zit er op 't oogenblik te werken, ziet u? Houtman (verwonderd): 0? — Ja, dat is wat anders. J o (met 'n verlegen lachje): Ja, toevallig, (naar boven wijzend). M'n man's kamer was nog niet op orde en daar is 't zoo rustig. Houtman: Nee, dan wil 'k 'm niet storen, (geelt den brief weer aan Jo). III, 2 TWEEDE TOONEEL 77 De vorig en; Van Haasteren komt druk-doend uit de andere kamer; de schuifdeuren blijven 'n weinig open. Van Haasteren {bijna tegen Houtman botsend): Pardon! Houtman/terugwijkend): Pardon! VanHaasteren: Meneer! Houtman: Meneer! J o: Meneer Houtman, Willem. Je weet wel Van H aas teren: 0! Houtman? Juist. Van gehoord! Aangenaam, (drukt 'm de hand). Houtman (eenigszins stijf): Aangenaam, {de heer en blijven elkaar 'n oogenblik staan aankijken). Houtman: Ja, ik stond juist op 't punt, op te stappen. VanHaasteren: Laat ik u niet tegenhouden. Houtman (zonder bedoeling): Heel vriendelijk, VanHaasteren: Beteekent niets! Houtman: 't Is wel merkwaardig, dat ik u nooit eerder ontmoet heb. Van Haasteren {luchtigjes}: Ach tja, hoe gaat dat, hè? Houtman: k Heb anders wel 'n paar keer m'n best gedaan, kennis met u te meiken. VanHaasteren: Bestaat nog gelegenheid voor. Gaat ü zitten. (Jo gaat met den brief naar de andere kamer; de heeren nemen plaats). i^JD1 Houtman/na 'n stilte, heeft z'n bril afgeveegd, zet dien weer op en staart er Van Haasteren door aan): Zoo? Dus ü is nu meneer Van Haasteren? VanHaasteren: Ja, neemt u me maar eens goed op. In „De Prins" sta ik ook. Maar niet altijd even geflatteerd. Houtman (streng): Dat komedie-spelen van m'n kind, meneer Van Haasteren ! VanHaasteren: 0, die malligheid! Ja, 't was niet 78 ITT. 5 uit d'r hoofd te praten. En dan moeten vrouwen 't zelf maar weten. Houtman (verrast): Ah! Ik wist niet, dat u er zóó over dacht. VanHaasteren: Natuurlijk! Houtman (haalt de wenkbrauwen op): 't Is 'n échec geweest, nietwaar? VanHaasteren: Wat? Houtman: Van m'n dochter? Van Haasteren (alsof-ie 't over 'n groot succes heeft): O, enorm! Nog nooit zoo iets meegemaakt! Ze praten er nóg van. — Ik wist 't weL Houtman (dringend): Maar dan hadt u 't 'r moeten beletten! Van Haasteren: Beletten! Ként u de vrouwen, meneer Houtman? Houtman (waardig): Enkele. Van Haa stèren: Ik ken ze allemaal. Tracht ze nooit van iets af te houden. Dan draven ze er op los, of hun leven er mee gemoeid is! Houtman: Maar u, met uw prestige als acteur, hadt toch uw invloed kunnen uitoefenen! VanHaasteren: Heeft ü 't wel eens geprobeerd? Houtman: Bij m'n dochter? VanHaasteren: Ja. Houtman (aarzelend): Ja-wel. Van Haasteren: En? Houtman (als voren): Ik moet erkennen, niet altijd met het gewenschte resultaat. VanHaasteren: Daar hebt u 't al! — TJ is geen minnaar van Kunsten? Houtman (sussend): Zeker, zeker. Op z'n tijd mag ik graag eens 'n klassiek werk zien. Van Haastèren: Ze schrijven anders toch, dat 't tooneel zoo opbouwend werkt. Is u 't daar niet mee eens? Houtman (voorzichtig): Van uit de zaal gezien, misschien wel. ITT. 1 79 VanHaasteren (lachend): Of u gelijk hebt! 't 'Gaat er mee als met 't schoone onderwijs. Als je als jongetje in de bank zit, lijkt 't je heel gewichtig. Maar sta je zelf voor de klas te dazen, den scheld je je eigen voor 'n grooten idioot. Niet waar? Houtman (zich zwak verdedigend): Uw—uitdrukkingen—lijken me wat hoe zal ik 't zeggen VanHaasteren ('m weer overbluffend): Wel nee! Doet u geen moeite! Houtman (op anderen toon): Mag ik er op rekenen, meneer Van Haasteren, dat u mijn dochter van verdere ondoordachte stappen zult weerhouden. VanHaasteren: Zeker! Want over acht dagen zit ik misschien op de boot naar Indië. Houtman/ten hoogste verbaasd): Wat u zegt! Van Haasteren (staat op, onrustig): Ja. Ik moet vandaag beslissen. Houtman (als voren): Naar Indië? Welzoo! Dat zal niet prettig zijn voor uw vrouw. , VanHaasteren (snel): Nee, nee. Houtman: Naar Indië, naar Indië! En zoo opeens! k Heb er tenminste in de krant nog niet van gelezen. VanHaasteren (heen en weer loopend): Nee, 't is eigenlijk 'n gek geval, 't Ensemble-Van Ries heeft me opeens noodig. Houtman (niet begrijpend): Maarre Kunt u dan hier zoo plots weg? U is toch verbonden. Van Haasteren (luchtigjes): O, aan 't tooneel beteekent dat niets! H oji t m a n (stellig): Neemt u me niet kwalijk, maar ik vraag u: zijn dat principes? Van Haasteren (als boven): Die heb ik niet! ■Houtman: En de moraal?! Van Haasteren (zich 'n weinig opwindend): Wat moraal? Ik zou juist 'n groote philister zijn, als k m'n contract niet verbrak! Houtman (met 'n glimlach): 'n Origineele opvatting! 80 TÏT o VanHaasteren (doordravend): Ja, meneer Houtman, al begrijpt u dat misschien niet! 't Is uit ideeële overging, dat k m'n directie laat zitten! M'n positie hier laat mets te wenschen. Maar al dat salon-werk zit me tot hiér. k Wil n anderen kant uit, 't breedere genre! Van RiCS heeft me dat beloofd Daarom, en daarom alléén, verstaat u, doe ik iets, dat volgens u niet door den beugel kan. Houtman (opstaand, niet zonder verontwaardiging)Mijn stelregel was altijd..Enfin, dat doet er nu minder toe. — Meneer Van Haasteren, dank voor uw onderhoud Van Ha as teren (weer blageerend): O, 't was wel door te komen! H o u t m a n: U wilt mevrouw wel van me groeten? (tot Jo, die juist terug komt). O! Mevrouw, ik heb de eer J o: Meneer Houtman! VanHaasteren: Ik zal u even uitlaten. Houtman (reeds bij de deur): Doet u geen moeite. Van Haasteren: Nee, 't is altijd veiliger. (Houtman af met Van Haasteren). DERDE TOONEEL J o, even alleen. Ze kijkt stil voor zich, schudt dan 't hoofd, zucht en loopt naar voren. Dan Van Haasteren. Van Haasteren/terugkomend): Ouwe pruik! J o: Je liet me daar 'n mooi figuur slaan! VanHaasteren (gauw vuur vattend): Ik? Jo: Ja. Dat je in diè kamer zat! VanHaasteren: Wat komt dat er op aan? Jo: Je weet, Trips kan elk oogenblik terugkomen. En alles ligt weer met asch. VanHaasteren: Je bent tegenwoordig niet om te narden! Jo: Ik? VanHaasteren: Ja, jij! k Zou maar zeggen, dat 't III, 3 81 aan mij lag! Sinds die kerel weg is, ben je gewoon niet meer te genaken. Je schijnt m te missen! Jo: Ik zou nog jaloersch worden ook! Van Haasteren: God weet, of ik er geen reden ▼oor heb! J o: Schaam je! VanHaasteren (brutaal): Waarvoor? J o (uit 'n ander vaatje tappend): Ach, ja, 't is waar, wie Weet! Van Haasteren (achterdochtig): Wat bedoel je daarmee? J o (spelend): Niets, niets! Van Haa ster en: Geen aardigheden, versta je? Ik moet alles maar geloöven! Avond in avond uit zitten jullie samen, jij hier, hij daar. Schuifdeuren! O, 't is zoo gemakkelijk. Wie zegt me, dat hij ook niet hier is komen zitten? J o (kalm): Dat is ook wel us gebeurd. Van H a a s t e r e n: Of jij daar! J o (weer spelend): Of ik daar! Van Haasteren: Maak me niet dol! Je zal toch moeten toestemmen, dat je de laatste twee weken 'n heel ander mensch bent! J o (uitvallend): Natuurlijk! VanHaasteren (alsof hij zich aan 'r wil vergrijpen): Dus je mist m? J o: Of . jij haar! VanHaasteren/ toch beschaamd): Begin ije daar nu weer mee? J o: Natuurlijk! Wat dacht je dan? Van Haasteren: God, kind, je fantaseert, 'k Heb 't schepsel in 'n maand nauwelijks gezien. Jo: Dat kan waar zijn. Omdat je d'r misschien weer genoeg van hebt. Nu ben ik weer goed, hè? Denk je, dat ik 'n pop ben, waarmee je maar spelen kan, zooals je wil? 0, 'k weet wel, dat je de laatste dagen erg lief probeert te zijn. Omdat je schuld voelt! Omdat je begrijpt, dat ik weet, De Gescheiden Echtgenoot 6 82 III. 3 weet, alles! O, maar, je zal er voor boeten; dat beloof ik je! JJach-t je, dat dat zoo maar ging? Merdl VanHaasteren (tracht 'r te kalmeeren): Je draaft door! t Bestaat alleen in je verbeelding! J o: Lieg niet! i.*y-V1 H 3 3 S 1 6 r e n fzich ook opwindend): Alsjeblieft, hè! Als ik wat zeg J o (smalend): Ja, dan is 't zoo! ui8? Haasteren ft* ^. goddank wel! t Mankeert aan fout Je zegt zelf, dat ik alles doe, om 't je prettig te maken, en je spreekt je zelf tegen, want je verwijt me, dat je niets aan me hebt. Als ik soms wat afwezU» oen, dan komt dat door dat Indiêl J o: Ach, dat heeft er niets mee te maken! VanHaasteren! Dat zeg jijt Denk je, dat zoo iets me met preoccupeert! De gedachte, jou alleen te laten, met t kind! J o: Daar heb je je anders nooit veel van aangetrokken! VanHaasteren: Ja, door mn werk! Omdat 't dan niet anders kón! Maar dit is 'n ander geval. Ik kan hier Wijven, bij jullie. Begrijp je dan niet, wat 'n strijd dat voor me geeft? J o (ori) onverschillig): O, zeker! V a n H a a s t e r e n: Als jij nog maar vroeg, of ik hier bleef Dan zou ik weten, dat je niet buiten me kon en daar zou k graag *n offer voor brengen. Maar jij sluit je op in je koppigheid, in je ik-weet-niet-wat. Bederft één misstap 'n Heel leven? Maar er is geen misstap. Tenminste niet bij mat Jo: Bij mij zeker? V a n H a a s t e r e n: k Moét *t bijna wel gaan denken! J o (langzaam): O, als ik gewild had! VanHaasteren (zich haast niet meer bedwingend): Heeft die kerel 't gewaagd J o: Wind je niet zoo op! VanHaasteren: Meniet opwinden? Na wat je me daar zegt? Ik gooi dien vent de deur uit Jo: Ik heb niets gezegd. III, 3 83 . V a n H a a s t e r e n: D'r Is iets, d'r Is iets. Anders zou je zóó niet tegen me doen, en nog wel nü, met dat Indië! Ik moét vandaag beslissen. Zeg: „ga niet" en 'k blijf! J o: Dat zal ik nooit zeggen. Van Haasteren: Ha! J o: Nee, natuurlijk niet. Ik mag ,je Kunst niet in den weg staan. Ik ben maar 'n gewone vrouw. • VanHaasteren: Nu, ik zeg je, als jij zoo makkelijk van me af kan, zal ik niet om je liefde smeeken! Jo (schijnbaar kalm): Je hoéft me niet te smeeken. Van Haasteren: Zoo, hoéf ik niet? 't Heeft er anders veel van! J o (zich iets minder bedwingend): Ja, als je denkt, dat je me in eens weer krijgen kan, 'zooals je wil? Van Haasteren: Ineens! Dat spelletje duurt al 'n maand! Jo: Wat voor joü 'n spelletje is, is 't nog niet voor mijl Van Haasteren: Maar ik bedank er langer voor. Zóó is 't geen leven. J o (met 'n zucht): Nee, dat is 't zeker niet Van Haasteren (zachter): 't Hangt toch maar alleen van joü af, of 't anders wordt. Vraag, of ik blijf. J o (zacht, doch beslist): Dat doe ik niet VanHaasteren: Waarom niet? J o: Om alles. Van Haasteren: Zoo! — Weet wel, wat je begint! Hier is 't contract, (loopt naar de andere kamer, komt terug met contract, groot geel couvert en pennehouder). 't Adres is al geschreven. Alleen nog maar m'n naam. Moet ik m n handteekening zetten, ja of nee? J o (als voren): Dat moet je zelf weten. V.n H,i ?0VerJ° ioesFmetelV^r *n min of meer fles- mend): O, Jo! _ Die onzekerheid! «zekerheida?aSter€n '°P *" Wat voor Lize (languissant): Of en wannèer-ie terugkomt! TIT 4 85 Van Haasteren (tamelijk ruw): Wat kan joü dat schelen? Lize (met 'n uithaal): Hij is toch m'n man! (heeft, op 'n wenk van Jo, plaats genomen, links vóór). Veertien dagen, dat ik geen mannelijk wezen gezien heb! Dat houd ik niet uit. VanHaasteren: Vraag dan aan bij den Volksbond! J o: Hè, wat ben je weer grof! VanHaasteren: Daar aal je gauw genoeg geen last meer van hebben. Dan hebben we hier twee weduwes-voor'n-jaar! 'Lize: Waar heeft-ie 't nu over? J o (bij de tafel): Ach, hij zégt, dat-ie naar Indië gaat! VanHaasteren: Zeggen? Nee, 'k doè 't! J o (ongeduldig): Doè 't dan ook maar! V a n H a a s t e r e n: Jij zal me niet tegenhouden! J o (met beteekenis): Nee, tègenhouden zal ik je niet. Lize (ten hoogste verbaasd): Indië? Waarvoor? Wanneer? Jo: Daar wil-ie zóó gaan staan en zóó. (neemt 'n paar quasi klassieke standen aan). Dat vindt-ie möoi! VanHaasteren (nijdig): Ja, dat vind ik mooi! J o: Natuurlijk! Veel mooier dan dat je als gewoon, echt mensch laat zien, wat er in je omgaat! Hij is roman- ' tisch! VanHaasteren (zich nijdig afwendend): Ach, wat weet jij van artistenl - Jo (met 'n zucht): Meer dan me lief is! VanHaasteren (woedend terugkomend): Je zal er geen Tast meer van hebben. Over 'n week zit ik op de boot. Lize (bijna verschrikt): Over 'n week? Van Haasterea f(o! Jo): Versta je? J o: Ja! Je hoeft niet zoo te schreeuwen. Van Haasteren: En dan heb jij 't gewild! 'J o (lankmoedig): Ja, dan heb ik 't gewild. VanHaasteren (tot Lize): Jij bent getuige. Ik zal me later nooit iets hebben te verwijten! 86 Hl, 4, 5 niet iets"1*' ^""O' Ach' nee' f ve™jt i* zoo gauw D«La;n v// St€re,n r°/S°Me Slaé * '* ^zicht ontvangt): Verdomme! (loopt naar de tafel, steekt 7 contract m t couvert, plakt dit dicht. Er wordt gebeld) J o (na 'n oogenblik): Wacht/ Even opendoen, (af). VIJFDE TOONEEL Van Haasteren, Lize. Lize (snel, bijna fluisterend): Ga je? VanHaasteren (beslist): Ja! Li z e (met iets van wanhoop): Dan heb ik niemand meer! V a n H a a s e r e n: Word alsjeblieft niet sentimenteel! ,,IZ e/T P/o/sen «Werga/ig, sfaaf op/- Ik haat je! VanHaasteren: Haat me! Lize: Wat ben je toch voor 'n man?! V a n H a a s t e r e n: Zoo zijn ze nu allemaal! geworden! Wri"gendJ: En door 'oó ^ * slecht allang!11 H * * 8 ' * r € n: Ach< watl Dat was -je immers L iz e £r nageltjes gereed): Wèt zeg je? Van Haasteren: Ja, misschien niet met de daad, maar de wil was er. Had je mij niet ontmoet, dan 'n ander! Wees bln dat ,e in zulke handen bent terechtgekomen! Lize (met 'n uitroep): Maar 'k heb er m'n man door verloren! Van Haas teren: Zeg, alsjeblieft! 'k Zou mi>' nog maar de schu d geven van die scheiding. Heb ik ie man nier in huis gehaald? Lize (op •„ ander onderwerp overgaand): Als je me nog maar geholpen hadt met dat tooneel! V a n H a a s t e r e n: Hoor us, vergeet die heele historie. ken élimlach): Ik ben immers aan te pas. /Wcn ncmcn p/aoftt ^ rf