Het tegenwoordige Gezellen huis te Amsterdam. Stadhouderskade 55. De St. Josephs Gezellen Vereeniging bestaat 50 jaren in Nederland: met name te Arnsterdam en Bergen op Zoom. Voor een ieder, die bekend is met ons werk, of althans er belang in stelt, zal dat een feit zijn van beteekenis. Wie dat werken en streven niet kent, vindt er al licht een aanleiding in, zich het een en ander daarover te laten mededeelen. Aan de Stadhouderskade te Amsterdam verheft zich thans een groot complex van gebouwen, waarvan het overheerschende gedeelte dient tot openbare kapel. Deze kapel is gewijd aan den H. Hubertus, den naamheilige van den stichter Jhr. H. v. Nispen tot Sevenaer. Zij is toegankelijk voor een ieder, behalve bij gelegenheden, dat alleen leden van de St. Josephs Gezellen Vereeniging daar toegang hebben, want op de eerste en voornaamste plaats is zij de Vereenigingskerk, de kerk der Gezellen. Voor het overige bevinden zich daar onder dat groote dak, buiten de woning voor de twee dienstdoende priesters, een aantal vertrekken en zalen, die dienen tot ontspanning, zoowel als het geven van onderwijs. Men vindt er een groote tooneelzaal, biljarten conversatiezaal, een ruime turnhal, bibliotheek, kegelbaan, lokalen voor het geven van teeken-onderwijs, een groote smederij en twee dito timmerwinkels, een schilderswerkplaats voor het geven van praktisch vak-onderricht. Zelfs een eetzaal rriet bijbehoorende "keuken, en een 50-tal slaapkamertjes voor jonge mannen, die daar geheel gehuisvest worden. Dat groote huis met aangebouwde kapel is het groote punt van samenkomst voor ruim 1600 leden, die daar naar gelang van de afdeeling, waartoe zij behooren, op geregelde tijden samenkomen om de voordrachten aan te hooren, door hun President of Vice-President, voor hen te houden. Gelegenheid vinden zij daar eiken dag, om zich na volbrachten arbeid op gepaste wijze te ontspannen in vriendschappelijk verkeer, maar teve.ns verstandige zorg te betrachten voor de toekomst. De spaarbank, het Ondersteuningsfonds bij ziekte en overlijden, het fonds tegen werkeloosheid, de inkoop-coöperatie voor schoenmakers en voor de afdeeling patroons een voorschotbank, alsmede een collectieve verzekering tegen ziekte en bedrijfsongevallen, dit alles zijn instellingen, waardoor de leden als van zelf naar de Stadhouderskade getrokken worden. En als men dan daarbij bedenkt, dat die ruime turnhal, goed voorzien van toestellen, er toch staat om te worden gebruikt, dat de kegelbanen niet voor niets zijn gebouwd, dat er wedstrijden en simultaan-seances gehouden worden in het schaken en dammen, dat repetitie-avonden noodig zijn voor tooneelclub, liedertafel en zangkoor, voor harmonie, mandolinen en het aankomende strijkorkest, dat's winters de teekenschool en 's zomers de timmer- en smidsschool in vollen gang zijn, lijdende bovendien aan de chronische kwaal van gebrek aan ruimte, dan zal men gemakkelijk begrijpen, dat menige avond, ook buiten de groote feestavonden zich kenmerkt door gezellige drukte. En al die bedrijvigheid heeft plaats in de schaduw der kapel: het groote middelpunt van ons vereenigingsleven, de heilige plaats in den vollen zin van het woord, waar de Leerlingen-afdeeling wekelijks, de 4 Gezellen-afdeeling om de veertien dagen hun congregatie houden; waar dagelijks onze eigen priesters staan aan het altaar, om aan God te vragen om licht en kracht voor hun werk, waar alle leden, heel de Vereeniging, vier malen 's jaars samenkomen voor het houden van een algemeene H. Communie; waar ten slotte iedere overledene uit ons midden herdacht wordt met een Uitvaartmis. Ziet daar, in het kort wat de arbeid van vijftig jaren ons heeft gebracht aan middelen, om het werken voort te zetten aan het stoffelijk en geestelijk heil van hen, die zich aan onze leiding willen toevertrouwen. VOORGESCHIEDENIS. Vijftig jaren van milden zegen Gods, dat valt niet te loochenen, doch. dat wil nog niet zeggen, dat onze Vereeniging niet anders dan dagen van voorspoed gekend heeft. Kolping, die het werk in Duitschland begonnen was, wist ook te spreken van teleurstelling en tegenspoed! Bij een vroegere gelegenheid is van de geschiedenis onzer Vereeniging wel eens gewaagd als van een lijdensgeschiedenis. Maar is dat eigenlijk wel te verwonderen? Het begin onzer Vereeniging ligt 50 jaren terug. Het was toen in den tijd. dat de Roomsche werkzaamheid op sociaal gebied zich eerst begon te ontplooien. Wij, Nederlandsche Katholieken, hadden toen nog slechts enkele jaren ons bisschoppelijk bestuur terug; op aanzetten van onze Hoogw. Bisschoppen begon men met kracht te werken aan den opbouw van de Roomsche school, maar van zooveel Roomsche actie, die wij thans zoo heel gewoon en vanzelf sprekend vinden, was toen geen schijn of schaduw te bekennen. Roomsche organisatie was 'buiten het kerkgebouw ten onzent nagenoeg onbekend, van zorg voor het kind, I 5 dat de schoolbanken verliet, voor den jongen man in den leeftijd, dat hij leiding, voorlichting en steun het meest noodig heeft, was geen spraak. In Duitschland was men ons op dit punt ver voor. Een Adolf Kolping, zelf eenmaal schoenmakersgezel, besteedde daar sinds jaren, als priester te Elberfeld en te Keulen, al zijn gaven van geest en hart aan de opbeuring van zijn vroegere standgenooten. Hij stichtte het groote gezin van de Katholieke Gezellen Vereeniging, overal Duitschland en Oostenrijk en Zwitserland door, zoodat de aankomende werkman nergens hulpeloos behoefde te staan: de jonge Duitscher behoefde niet den slechten weg op te gaan, nergens, ook niet in de groote steden, als hij het zelf niet wilde. Het ouderlijk „Heim", dat hij verliet, werd hem zooveel het kon vergolden in het Gezellenhuis, waar hij veelal zelfs zijn geheele huisvesting vinden kon. Dat werk van Kolping vond ook in onze streken belangstelling en bewondering en prikkelde tot navolging. Wel was de trek om „op zijn vak te reizen" bij onze Hollandsche werklieden niet zoo sterk ontwikkeld, maar de gebreken en de gevaren aan hun werkkring verbonden waren toch veelal dezelfde. Het zoogenaamde „Maandaghouden" was b.v. een lang niet ongewone kwaal en het kan dan ook niet verwonderen, dat het voor een man als Mr. J. J. W. v. d. Bïesen, die met den toestand van den werkman zoozeer vertrouwd was, een voortdurende ergernis moest zijn, dat zelfs de besten onder hen op den duur in gevaar verkeerden zedelijk en maatschappelijk geheel te gronde te gaan. Het voorbeeld van Kolping prikkelde tot navolging. Evenals te Elberfeld begon ook in Nederland dit werk, niet door een priester, maar door de Gezellen zeiven opgezet. Evenals daar begon het hier nietig en klein, maar ondanks den tegenspoed groeide de onbeduidende vereeniging al meer en meer uit, en leeft zij thans 6 V Gezellenhuis te Amsterdam in 1878. nog in jonge kracht, 50 jaren oud, als de oudste onder onze sociale vereenigingen. HET BEGIN. Nietig en klein was het begin: „het kon nog niet veel behoorlijks opleveren", wordt er van gezegd in het eerste jaarverslag. In de le Weteringdwarsstraat, op een bovenkamer 2 hoog, 5 bij 3 M.. ten huize van een niet-Katholiek (den behanger Dodenhever) kwamen op Zaterdagavond 4 Jan. 1868 drie handwerksgezellen bijeen, onder leiding van Mr. J. v. d. Biesen, en den architect J. H. Schmitz. Eén hunner is nog in leven. Op de oudste ledenlijst staat zijn naam als no. 2. Het vijftigste Stichtingsfeest viert hij mee als lid, hij, de eenige. die de Stichting zelve meemaakte. Van toen af werd eiken Zaterdagavond vergaderd van half acht tot 10 uur. Maar het ledental nam toe, de bovenkamer was spoedig te klein. Erger nog deed zich de behoefte gevoelen aan geestelijke leiding. Mr. v. d. Biesen, die als leider of president fungeerde, voelde maar al te zeer, dat hij de man niet was, om dit begonnen werk voort te zetten. (De sociale quaestie is in den grond een godsdienstig vraagstuk, zou Rerum Novarum later te lezen geven.) Een priester moest aan het hoofd staan, zooals Kolping dat reeds had ingericht in zijn vereenigingen. Den Zeer Eerw. Heer H. v. Luenen, Deken van Amsterdam, werd om raad gevraagd. Deze verklaarde zich bereid het presidium te aanvaarden, maar droeg te gelijk aan zijn Kapelaan H. v. Nispen tot Sevenaer de taak op, dat presidium uit te oefenen. Van toen af d.i. Febr. 1868 trad een Bestuur op. Een huis, dat in aanbouw was in de Vondelstraat, werd door Mr. v. d. Biesen tot vergaderlokaal voor- 7 loopig afgestaan, en op Zondagavond den 15 Maart 1868 hield kapelaan v. Nispen als „Vice-directeur" voor een 20-tal gezellen zijn eerste meer godsdienstige voordracht „over den gelukkigsten stand, dien der werklieden". Dat onze Vereeniging al haar tegenwoordige zustervereenigingen op sociaal gebied ver voor en werkelijk heel iets nieuws was, blijkt wel hieruit, dat zij als Broederschap der St. Josephs-Gezellen kerkelijk werd goedgekeurd. Mgr. Wilmer beschouwde haar Voorloopig als een Broederschap, behoorende onder de Parochie v. d. H. Catharina „Om de vele huishoudelijke en in bijzonderheden tredende bepalingen, zoo schreef de Bisschop, zijn deze statuten minder geschikt voor eene uitdrukkelijke goedkeuring of bekrachtiging onzerzijds. Doch wij hebben er niets tegen en keuren het volkomen goed, dat zij tot regel van de Broederschap blijven strekken en stiptelijk worden nageleefd." Het bleek nu, dat er groeikracht zat in het uitgestrooide zaad; onder de zorgen van Kapelaan v. Nispen en Mr. v. d. Biesen ging de kleine Vereeniging stap voor stap vooruit. De leden toonden zich bereid tot het betalen eener wekelijksche contributie, op den milddadigen steun van Katholiek Amsterdam had men gegronde hoop, daardoor had men den moed een lokaal te huren voor den tijd van 10 jaren. Het was gelegen in een gang aan de Gravenstraat, en als achterhuis van een pand aan den Nieuwendijk had het vroeger gediend als Vrijmetselaarsloge, nu was het gedeeltelijk meubelmakerswerkplaats. Dat achterhuis grensde aan huisjes, die stonden in een gang uitkomende aan den Nieuwendijk met name het „Hol". Het eerste jaarverslag der Vereeniging, dat werd uitgesproken in dat nieuwe Tehuis, ruim een half jaar nadat het betrokken was, spreekt van „het schoone lokaal, waarin wij ons thans bevinden". Maar in verslagen van later datum, komt meer in bijzonderheden 8 voor den dag, wat er achtereenvolgens zoo al door timmerman, metselaar, stucadoor, smid en schilder nog moest hersteld of verbeterd worden, en als wij dan daarbij ter loops hooren, dat de buren wonende in het „Hol" het zingen der Marialiederen in de Meimaand begeleidden met een bombardement; dat de fijne beschaving dezer menschen het toemetselen van vensters en een deur noodzakelijk maakte, dan wordt ons begrijpelijk, dat die 10 jaren niet ten volle doorleefd zijn in die eerste eigen woning. Op 30 April 1868 verhuisde de Vereeniging van de Vondelstraat naar de Gravenstraat. Een 60- tal Gezellen verzamelden zich daar rondom het beeld van de Moeder Gods, dat de thans 90 jarige Dr. Cuypers ten geschenke gegeven had. Hier in eigen huis werden nu statuten opgesteld. De wekelijksche contributie bepaald op 10 ct. (Na 50 jaren is die contributie nog dezelfde, niettegenstaande er in de loonen wel eenige verandering gekomen is.) Op den len Kermiszondag werd met 90 leden Algemeene H. Communie gehouden in de H. Catharinakerk; daarna werd in het Vereenigingslokaal gezamenlijk het ontbijt gebruikt, en 's avonds een drama opgevoerd, afgewisseld met muziek. Bij die gelegenheid schonk Dr. Cuypers op nieuw een beeld; ditmaal van den H. Josef. Beide beelden sieren thans nog de sacristie onzer Kapel. In October van het eerste vereenigingsjaar begonnen reeds de avondlessen van herhalings- en teekenonderwijs. Het zal wel primitief geweest zijn, dat kan bijna niet anders. Maar ondanks dat stond onze eerste President op het eerste stichtingsfeest voor zijn 130 Gezellen bij het uitbrengen van zijn eerste jaarverslag met een nog al aanmerkelijk financieel te kort in het vooruitzicht, maar met een geestelijk te goed van onberekenbare waarde. Ziet daar het eerste levensjaar onzer Vereeniging. I 9 CENTRAAL VERBAND. Is het niet merkwaardig, dat een soortgelijke geschiedenis ongeveer te zelfder tijd zich afspeelt te Bergen-op-Zoom, waar zes jonge mannen gelegenheid zoeken, om met elkander den Zondagavond door te brengen buiten de herberg! Aanvankelijk vergaderen ook zij in de particuliere woningen van twee hunner. Bij het groeien van hun aantal vinden zij een onderkomen in een bewaarschool. Ook zij voelen dan, als het ernstig werken gaat worden, behoefte aan priesterlijke leiding, en verzekeren zich van de hulp van den toenmaligen kapelaan M. Smits. In het jaar 1871 kocht men al grond en begon te bouwen, een echt eigen huis. Onafhankelijk van elkander, en niets van elkander wetende, was men aan het werk gegaan in Noord en Zuid. Maar het kon al niet lang duren, of die twee vereenigingen moesten elkander vinden, te meer omdat beide zich spiegelden aan hetzelfde voorbeeld: Kolping, wiens arbeid voor den Duitschen handwerkersstand zoo zeer van zich deed spreken. Amsterdam had zich van den beginne af naar dat voorbeeld gevormd en vroeg op 1 Dec. 1869 aansluiting bij het Keulsche Verband. Deze werd verkregen op 5 Jan. d.a.v. Bergen-op-Zoom begon 11 dagen vóór Amsterdam op 25 Dec. 1867, hervormde zjch naar Kolpings voorbeeld op 20 Nov. 1869 en verkreeg de aansluiting aan Keulen op 28 Jan. 1870. Van nu af gaan deze twee als het ware gelijk met elkander op: bijna gelijktijdig in het najaar van 72 stichtten zij afdeelingen voor Leerlingen, Gehuwden, Gezellen en Patroons. De Generaal-President te Keulen, Mgr. Schaeffer, opvolger van Kolping, nam natuurlijk met welgevallen kennis van hetgeen hier in Holland zich begon té ontwikkelen. Hij opperde de vraag, of het niet mogelijk zou zijn, dat de bestaande en komende vereenigingen 10 Praeses M. Smits. Stichter van de St. Josephs Gezellen Ver. te Bergen op Zoom. Gezellenhuis te Bergen op Zoom. niet los op zichzelf zouden blijven staan, maar zich bij elkander zouden aansluiten tot een Nationaal Centraal Verband, zooals dat in Zwitserland en Oostenrijk reeds bestond. Uit de correspondentie, toenmaals gevoerd, blijkt, dat men ook reeds te Breda en Rotterdam in dien geest werkzaam was. Ook den Haag komt zich spoedig bij het gezelschap voegen. Op 1 Mei 1870 namelijk, waren daar 6 gezellen begonnen in de achterkamer van een herberg op den hoek van de Maliestraat. Ook van dit zestal is er nog één in leven (de tegenwoordige conciërge). Pater VV. Verniel O. F. M. toonde zich bereid zich met de leiding te belasten. Het gevolg der briefwisseling met Keulen was, dat op 28 Jan. 1870 de President van Amsterdam tot Centraal President van de Vereeniging in Holland werd aangesteld. Die benoeming werd achtereenvolgens door de 5 Hoogwaardige Bisschoppen van Nederland geviseerd en goedgekeurd. De Amsterdamsche Praeses werd bovendien door zijn Bisschop tot Diocesaan-President benoemd voor het Bisdom Haarlem. Op de allereerste presidenten-vergadering te Amsterdam in Oct. '71 vinden wij dan ook Bergen op Zoom, Breda en den Haag. Breda toonde na eenige jaren teekenen van verval en verdween geheel uit de rij in 1884. Te Rotterdam vlotte de voorbereiding blijkbaar nog niet: eerst het jaar 1877 kan geboekt worden als jaar van oprichting; in '84 volgde daar de officieele aansluiting. Inmiddels was in 1879 de St. Josephs-Vereeniging te Weert toegetreden tot het Centraal Verband. In 1881 sloot Nijmegen zich aan; in 1887 kwam Leiden in het gezelschap. Ja zelfs te Pietermaai op Curacao stichtten de Hollandsche Paters Dominicanen een Gezellen Vereeniging, die zij bij het Nederlandsche Verband deden aansluiten. In den loop der jaren is Weert weder van de lijst verdwenen. Dit verlies is zeer zeker te betreuren. De kapel der Vereeniging staat er nog; de teekenschool. I 11 destijds met behulp van de Gemeente opgericht, is, zoo ver ons bekend is, nog in gang. Maar van de Vereeniging zelf schijnt niet veel meer over te zijn dan de localiteit, waarvan de ruime kapel, door congreganisten wordt benut. Zonder ons nu verder te verdiepen in het aangeven van oorzaken, die de verdere verbreiding onzer Vereeniging naar andere plaatsen hebben bemoeilijkt, vermelden wij hier alleen, dat te Amsterdam in 1909 een filiaal werd opgericht aan de Heerengracht, hetwelk in 1917 een zelfstandige vereeniging werd. Middelburg sloot zich aan in 1910, Haarlem in 1911, Feijenoord in 1912, Roermond en Delftshaven in 1914, Gouda, Nieuwkoop, Helmond, Bovenkarspel en Haarlemmermeer in 1916, Boskoop, Halfweg en 's Heerenhoek in 1917. Behalve de drie vereenigingen, die reeds te Rotterdam bestaan, is daar bovendien nog een vierde in wording. Het laat zich bovendien aanzien, dat de groeikracht, die zich in de laatste jaren vertoonde, nog meerdere vereenigingen in ons Verband zal brengen. Van mededeelingen of beschouwingen daarover zullen wij ons onthouden; onze taak is immers mededeelingen te doen uit het verledene. VERDERE ONTWIKKELING. Op het einde van haar eerste levensjaar was de Vereeniging te Amsterdam reeds in haar 3e woning gehuisvest. Ook daar zou zij niet voor goed blijven, maar die „gang" in de Gravenstraat was dan inmiddels getuige van een merkwaardige ontwikkeling. De „bovenzaal" moest al spoedig worden ingericht, want het reken-en teekenonderwijs breidde zich uit. Een belendend huisje, dat kans had het eerste Hollandsche hospitium te worden, ontglipte aan het bestuur, en men moest zich 12 op andere wijze trachten te behelpen. Een spaarbank kwam tot stand. De Raad van Bestuur belegde die gelden zelf aanvankelijk op de Amsterdamsche Spaarbank en keerde 3 u/0 rente uit. Toen men echter spoedig een bedrag naderde van ƒ2000.— besloot men zelf te gaan administreeren. De inleg over het eerste jaar van 27 inleggers bedroeg ƒ 827,25; opgevraagd werd ƒ 242,75; aan rente werd daarna uitgekeerd ƒ 5.97. Thans na 50 jaren bijna, op 15 Nov. 1917, beliep het gezamenlijk te goed, met inbegrip van ƒ3900 aan verschuldigde rente, ƒ 166.427.—. De ontwikkeling van het inwendige vereenigingsleven ging gestadig haar gang. In het 3e jaar wordt definitief opgericht een tooneelclub onder bescherming van St. Paulus, een Liedertafel met St. Gregorius tot Patroon. Maar het bleek weldra, dat zulke voorspoedige gang van zaken ook een schaduwzijde heeft. Met den snellen groei van het aantal leden verbeterde niet altijd het gehalte. Het vierde vereenigingsjaar (1871) staat dan ook met een zwarte kool aangeteekend. Het aantal leden was steeds stijgend, te oordeelen althans naar de volgnummers in het stamboek; doch het getal aanwezigen ter vergadering al maar kleiner. Daar waren er bovendien, die „zich aanstelden alsof zij zelf het gezag en de overheid waren, hun leiding niet die van den President moest gevolgd worden; de vereeniging had zich te plooien naar hun inzichten". Klein-menschelijke ijdelheid liet zich gelden bij het zingen en voordragen. „Het was een tijd van crisis, maar die zich ten goede heeft gekeerd", zoo verzuchtte de President in zijn 4e jaarverslag. Het laatste volgnummer in het stamboek stond op 412. Met de candidaten mede had hij nu slechts 102 leden over. Met clubjes waren zij de vereeniging uitgeloopen; 36 had hij er zelf het lidmaatschap ontzegd. Met 10 goeden, zeide hij Kolping na, kan ik meer uitrichten, dan met 13 100 menschen, die niet te vertrouwen zijn, of niet weten wat zij willen. Dat hij van het goede soort nog had over gehouden, blijkt uit de onmiddellijk daarop volgende mededeeling, dat S van de Gezellen zich als baas hebben gevestigd. Een hunner staat thans nog aan het hoofd van de toen gevestigde firma, een ander is sindsdien naar elders verhuisd. HET VAANDEL. Op denzelfden dag, dat dit vierde jaarverslag werd uitgebracht was ook het vaandel der Vereeniging, geschenk van een milde geefster, door den Z. E Deken van Amsterdam gewijd. Het prijkte dien avond voor het eerst in de feestzaal. Het vaandel wordt nu na 45-jarigen dienst door een ander vervangen. Na twee eeuwen werd met dit vaandel voor het eerst weder de afbeelding van St. Josef, het Goddelijk Kind op de armen, voor de oogen van duizenden toeschouwers gedragen langs de straten en grachten der hoofdstad, langs het Koninklijk Paleis op den Dam, toen Koning Willem III daar in 1874 zijn zilveren feest vierde. ELKE ORGANISATIE VOOR! Het daareven vermelde feit, dat een 5-tal leden zich hadden gevestigd als patroon, bovendien het vooruitzicht, dat meerdere leden zouden volgen, waarschijnlijk ook de invloed van de zuster-vereeniging te Bergen op Zoom, werden aanleiding dat op 8 December 1872 de Afdeeling Bazen werd opgericht, aanvankelijk met 9 leden. Op St. Hubertusdag 3 November te voren was men reeds begonnen met een afdeeling Leerlingen. „Wij 14 mogen, zoo schreef Pres. v. Nispen nog altijd in hetzelfde verslag van daareven: ,,Wij mogen de jongelieden niet, vóór dat zij tot ons komen, d.i. vóór hun 17e jaar eerst aan onwetendheid en bederf prijsgeven. Integendeel, wij moeten de kiemen van kennis, karakter en deugd, die het ouderlijk huis, de school en de Kerk ten koste van zooveel moeite hun reeds geschonken hebben, in hen zorgvuldig bewaren, en verder aankweeken. Zonder Leerlingen-Vereeniging is dit echter in onze dagen een onmogelijkheid, vandaar dat wij in het belang van onze Vereeniging zoowel als van de maatschappij, koste wat het koste, tot de oprichting eener Leerlingen-Vereeniging moeten besluiten". Een Leerlingen-afdeeling, een Patronaat dus ten jare 1872. Bergen op Zoom begon er mede slechts een maand later. Waarom zouden wij hierbij niet even vermelden, dat er van dat allereerste 12-tal nog een in leven is, die achtereenvolgens zijn 6 zonen meebracht naar de Vereeniging. Hetzelfde jaar 1872 bracht ook de vestiging van een afdeeling voor Gehuwde Gezellen. Uit den aard der zaak zat er in deze afdeeling aanvankelijk niet zooveel groeikracht als in die der Bazen, en nog veel minder dan in die der Leerlingen. Later veranderde dat geheel zoodat thans de gehuwden de afd. Patroons en Leerlingen ver overtreffen. Bergen op Zoom bleef ook hier niet achter. Op het eind van 1872 had men dus te Amsterdam en te Bergen op Zoom niet alleen de oorspronkelijke afdeeling Ongehuwde Gezellen, maar ook afdeelingen voor Leerlingen, Gehuwden en Patroons. Wat kunnen kleinigheden soms een verrassend licht werpen op verhoudingen en toestanden van jaren en jaren terug. In onze Vereeniging bestaat immers de gewoonte, of liever de verplichting, dat ieder lid bij het aangaan zijner verkeering zijn verloofde aan den Praeses komt voorstellen. Dat bezoek geeft dan voor 15 de toekomst het recht zijn uitverkorene mede te brengen op de feesten der Vereeniging. In het dagelijksch vereenigingslèven te Amsterdam staat die verplichting bekend als art. 26. Het nut van zulk een voorschrift, het eervolle er aan te kunnen voldoen, zullen wij hier maar niet verder uiteenzetten; degenen, die in hun jongen tijd moeielijkheden maakten, om zich zelf dienovereenkomstig te gedragen, kwamen later wei tot andere en betere inzichten. Het is ons ten minste meermalen overkomen, dat ons met welgevallen, met een zekeren trots zou ik bijna zeggen, verteld werd van dat eerste officieele bezoek. In ons archief berust nog een lijst van degenen, die dit bezoek hadden gebracht, beginnende met Jan. 1871. Daar zijn er bij, wier namen prijken op de eerste bladzijde, en die toen als verloofden bij den Praeses op bezoek gingen, maar die den tegenwoordigen Praeses bij zich op bezoek ontvingen bij gelegenheid van hun 40-jarig huwelijksfeest. EERSTE BISSCHOPPELIJK BEZOEK. Vijf jaren werkte de Vereeniging te Amsterdam, altijd nog in een gang aan de Gravenstraat, grenzende aan het „Hol", toen haar de hooge eer te beurt viel van een Bisschoppelijk bezoek. Dat bezoek is een buitengewoon bemoedigende merkwaardigheid geworden in de geschiedenis der Vereeniging. Tot nu toe immers bestonden er niet dan schriftelijke goedkeuringen, en bewilliging in de plannen, die aan Z.D. Hoogwaardigheid werden voorgelegd. En nu het er op aankwam dat de Bisschop in eigen persoon de Vereeniging zou bezoeken, nu had het toedienen van het H. Vormsel, eenige weken lang te Amsterdam, Z. D. H. zoozeer vermoeid, dat Hij ongesteld werd, Zijn vormreis onderbrak, en op den dag van Zijn terugkomst aan de 16 Vereeniging liet weten, dat Hij liever niet wilde komen en als Hij moest komen, toch aanstonds weder wilde vertrekken. En wat zien wij gebeuren! De Bisschop kwam en blikte met blijkbare verrassing de meer dan volle en toepasselijk versierde zaal aan. Hij luisterde met groote tevredenheid naar de aanspraken door een Leerling, een Gezel, een Patroon en een gehuwden Gezel gehouden, bewonderde zichtbaar de vruchten der verschillende lessen en bleef niet alleen den ganschen avond, maar sprak ook de aanwezigen meer dan 20 minuten lang toe! En bij het verlaten van het huis keerde de Bisscnop zich nog eens om en riep luide: „Leve de Gezellen-Vereeniging"! Was dat geen troost tegenover de opmerkingen van anderen kant aan het adres van de Vereeniging gemaakt: „Een Duitsche plant", Goed voor elders, maar niet voor onze toestanden". „Op Zondag ééns in de Kerk geweest is voldoende". „Niet gewild voor Nederland". „Doet meer kwaad dan goed"! „Leve de Gezellen-Vereeniging"! had de Bisschop uitgeroepen daar aan de deur. Het kan al niet anders of een daverend hoera! was het dankbare antwoord. En de Gezellen-Vereeniging zette dat Bisschoppelijk woord in daden om; zij leefde voort in groeiende kracht; het aantal ontrouwe leden en geroyeerden was het volgend jaar opmerkelijk klein; de leerlingen-afdeeling nam bedenkelijk toe, zoodat naar andere gelegenheid en meer hulp moest worden uitgezien. De Eerw. Broeders van Maastricht waren reeds behulpzaam bij het herhalingsonderwijs. De St. Vincentius-Vereeniging, stelde nu des Zondags haar schoollokalen in de Nes ter beschikking. Reeds in het tweede jaarverslag slaakte de Praeses een zucht van verlangen naar een Ondersteuningsfonds. Verder kwam het toen nog niet, maar het heeft blijkbaar niet ontbroken aan berekeningen en plannen. In 1873 vinden wij voor het eerst vermeld, dat er een ziekenkas bestond, toenmaals f 118.81 groot, gevormd uit kleine bijdragen van toetredende candidaten der vereeniging. Het vlotte toen nog niet. De oorzaak van die vertraging is moeilijk aan te geven: Is het de moeilijkheid met de uitwerking der plannen, of de weinige belangstelling van de belanghebbenden? of wel de geringe aanwas van het stamkapitaal? In 1878 was er in elk geval nog slechts f 258.63 in kas en het wordt nog 1885 voor het thans bestaande „Ziekenfonds" in werking komt. EIGEN HUIS. Ondertusschen werden dan ook door den Raad van Bestuur heel wat ingrijpender en omvattender plannen opgezet en uitgevoerd. Na allerlei teleurstelling en tegenspoed, had men eindelijk de hand kunnen leggen op een terrein aan de Stadhouderskade, groot 4000 M2. „geschikt om in al onze behoeften te voorzien". Om den voorgenomen bouw te kunnen uitvoeren, werd een leening gesloten, groot f 100.000, rentende 3 °/0. De bouw werd begonnen, en op 30 April '76, op denzelfden dag dat men naar de Gravenstraat verhuisde, trok men er 8 jaren later weer uit, naar het nieuw gebouwde eigen huis aan de Stadhouderskade (toenmaals No. 49a). Op 25 Juni daarna werd in tegenwoordigheid van de Z. E. Geestelijkheid, het Edelachtbaar Bestuur der Gemeente, van H.H. Aandeelhouders, contribueerende en verdere Leden het inwijdingsfeest met groote plechtigheid gevierd. Het toenmaals betrokken gebouw was slechts een klein gedeelte van het thans bestaande. Het besloeg twee derde gedeelten van de tegenwoordige groote feestzaal. Maar de vooruitgang en verbetering was enorm. Op de verschillende verdiepingen van het gebouw was nu ten minste ruimte, om zich wat gemakkelijker te bewegen. ■ 18 Bij het tienjarig bestaan kon men den Bisschop, toenmaals Mgr. Snickers, heel wat waardiger ontvangen, en tevens bij het uitbrengen van het jaarverslag in zijn tegenwoordigheid zijdelings antwoord geven op de onvriendelijke vragen, die altijd nog rechtstreeks werden gesteld: Waar zijn de vruchten der vereeniging? Bij die gelegenheid hooren wij tevens dat een lang gekoesterde wensch eindelijk in vervulling is gegaan. HOSPITIUM. Een hospitium was ingericht op de zolderverdieping. „Wanneer een gezel op reis is", had vader Kolping gezegd, „is de vrijheid voor hem nog gevaarlijker". Thans behoefde een Roomsche jonge man zich te Amsterdam niet meer te behelpen met een slaapstee. Een viertal dames uit de hoogere standen stelden de Vereeniging in staat eenige behoorlijke slaapplaatsen in te richten; zij leverden de daarvoor onontbeerlijke meubels en benoodigdheden. De definitieve inrichting van het eigen Amsterdamsch hospitium dateert dus van het jaar 1878. Veertig jaren bestaat het thans. In den loop dier jaren is oök daar heel wat veranderd en verbeterd. Aanvankelijk immers was daar voor een zeer beperkt aantal alleen gelegenheid voor logies. Na de volbrachte dagtaak namen de bewoners hun kopje koffie mede naar boven, naar hun slaapkamertje, waar zij dan hun avondboterham gebruikten. De eerste verbetering bestond hierin, dat een kelder voor eetzaal werd ingericht. Daar werd 's avonds koffie gedronken, daar was ook brood verkrijgbaar. Maar het was en bleef zich behelpen, al schaterde het daar beneden in den kelder of boven op den zolder van de uitbundigste pret. De groote en bijna niet te overkomen moeilijkheid was, het vinden van geschikt personeel. De salarieering immers kon ook al niet schitterend zijn, de zoogenaamde huismeester werkte overdag bij zijn baas en zorgde alleen 's avonds voor zijn huisgenooten. Op 1 November 1883 werd dan ook 'het besluit afgekondigd, dat het Hospitium zou worden opgeheven, en de bewoners zich tegen den volgenden Zaterdag van een ander kosthuis hadden te voorzien. Van dat oogenblik af komt er een algeheele ommekeer. Een der leden, waarlijk niet de minste, verklaarde zich bereid tot daadwerkelijke hulp: hij nam de zorg voor de huishouding geheel op zich. Van toenaf dateeren dan ook de zichtbare verbeteringen. Een bord pap werd des avonds verkrijgbaar gesteld, maar wie een middagmaal verlangde, moest nog naar een gaarkeuken. Ook hierin werd voorzien. Eerst driemaal per week, en weldra dagelijks was warm eten verkrijgbaar. De plannen, die Praeses v. Nispen koesterde, in het bijzonder ook voor den gang van zaken in het Hospitium, konden niet doorgaan. Aanvankelijk streefde hij er naar zelf de noodige personen te vormen, bepaaldelijk voor het werk der Vereeniging, ook in het hospitium, en hij dacht er 'aan een eigen Congregatie van Leekenbroeders te beginnen. De toenmalige Bisschop achtte het echter beter daarvoor te benutten de bestaande Congregatie van Broeders van O. L. Vr. der Zeven Smarten. Eenigen tijd hebben deze Broeders dan ook de zorg voor het Hospitium gedragen. Doch de werkzaamheden bleken te omvangrijk, het aantal Broeders, dat beschikbaar was, te klein, zoodat op nieuw een andere regeling moest worden getroffen. Deze veranderingen vallen in het jaar 1893 en 94. Een woord van dank voor hun zorg mag hier den Broeders van O. L. Vr. der Zeven Smarten niet worden onthouden. Bij de verschillende gelegenheden, dat het oorspronkelijk gebouwde huis werd vergroot, kwam er ook telkens ■ 20 meer plaats voor inwonende hospitanten. De laatste groote uitbreiding dateert van 1911. Sinds dien is er voor 50 Gezellen gelegenheid in het Gezellenhuis te wonen en er algeheele huisvesting te vinden. HARMONIE. Bij gelegenheid van het bovenvermelde bezoek van Mgr. P. M. Snickers bracht de harmonie voor het eerst eenige nummers ten gehoore. Die gebeurtenis werd aangekondigd met de mededeeling, dat de directeur (die ook thans nog de directie voert), met ontzaglijk veel geduld in zulk een korten tijd het zoo ver had weten te brengen. Maar tegelijk werd een beroep gedaan op de welwillendheid van het gehoor, met het verzoek, om de fouten in de welluidendheid niet te wijten aan de spelers, maar aan de instrumenten, die hoognoodig door nieuwe vervangen moesten worden. Het jaar te voren had de Praeses zich beklaagd, dat middelen tot gepast vermaak hem al te zeer ontbraken. Met jaloerschheid had hij gewaagd van „Bergen op Zoom, waar Praeses Smits zijn gepensionneerden kapelmeester Lutty had, die zich eiken Zondagavond met de Gezellen bezig hield. Een man, die zich daartoe leenen kan, hebben wij niet". Maar het volgend jaar stonden de partijen beter gelijk: Amsterdam had zijn harmonie. Bergen op Zoom en Amsterdam boden blijkbaar nog tegen elkander op. UITBOUW. Met den bouw van een eigen huis had de Vereeniging zware zorgen op zich genomen, maar weldra bleek dat deze ruimschoots werden vergoed door de _l 21 ontegenzeggelijk groote voordeden welke werden bereikt. De groeikracht vermeerderde, de ontwikkeling ging voort in allerlei richting, en de eerste bouw, die spoedig te beperkt bleek, zou de laatste niet zijn. Bij het 12j^jarig bestaan reeds der Vereeniging stond een nieuw stuk aangebouwd. De Generaal-President uit Keulen, Mgr. Schaffer, droeg toen de H. Mis op, in tegenwoordigheid van Mgr. Snickers. Men sprak toen van de voltooiing. Het leek er echter niet naar, want wat toen stond, zou nog bijna verdubbeld worden, en daarna zou door de volgende Presidenten nog aangebouwd worden een teekenschool en een turnhal. In geval er van de bouwpolitie nog verlof te verkrijgen was, zou er zeker nog meer zijn aangebouwd. KAPEL. Een van de groote voordeden, die de bouw van een eigen huis gebracht had, was de beschikking over een eigen kapel. Met dankbaarheid werd telkens bij de stichtingsfeesten gewaagd van de gastvrijheid, die de Vereeniging genoot in de St. Catharina, en later ook in de Kerk v. h. H. Hart aan de Vondelstraat. Zoo was het mogelijk de Gezellen bijeen te brengen tot het houden van Algemeene Communiën, en op Witten Donderdagavond tot het houden van Gezamenlijke Aanbidding. Maar al zijn de toenmalige Pastoors dier parochies niet lastig geweest met hun bemerkingen over den overlast, die met die godsdienstoefeningen der Gezellen aan de parochianen werd veroorzaakt, last werd er stellig van ondervonden. Wij hooren dan ook reeds in het 6e jaarverslag het verlangen uitgedrukt, naar de beschikking over een eigen Kapel. In Keulen had men de Minoriten-kerk. Zou het voorbeeld van Bergen op 22 De St. Hubertuskapel aan de Stadhouderskade te Amsterdam. Zoom ook hier zonder invloed geweest zijn? Daar had men grond gekocht en men bouwde later er vlak naast een openbare kapel! De nieuwe bouw bracht dan de vervulling van dit Verlangen: de eigen kapel was er. Maar de inrichting er van had toch wel iets eigenaardigs. Het grootste gedeelte van de ruimte, die als bedehuis diénen moest, werd ook dienstbaar gemaakt als vergaderzaal. Met geweldig groote verschuifbare schotten werd des Zondagsmiddags een algeheele verandering gebracht in de ruimteverdeeling : waar 's morgens gekerkt werd, werd 's middags en 's avonds vergaderd of feest gevierd. Aanvankelijk mocht het H. Sacrament daar niet worden bewaard: alleen de bewoners van het huis, de leden der Vereeniging, en de misdienaars konden er 's Zondags voldoen aan de verplichting van Mishooren. Achtereenvolgens werden deze beperkende bepalingen door de Kerkelijke overheid opgeheven, en toestemming gegeven ook tot het oprichten van de Kruiswegstaties. Bij eiken uitbouw werd dan ook met zorg gedacht aan de verbetering der Kapel, totdat in het jaar 1890 de thans geheel vrij staande ruime Kapel werd voltooid, die op 15 Aug. door Praeses v. Nispen zelf, daarbij geassisteerd door zijn kapelaan W. Willeman en kapelaan A. Trautwein werd ingezegend. Groote feestzaal, en bedehuis loopen nu niet meer in elkander over, maar ieder op eigen grondvlak en met eigen bestemming, liggen zij toch vlak naast elkander. Eigen kerk! En eigen zaal! Het houden van algemeene Communiën baart ons geen zorg meer: in eigen huis wonen wij de Hoogmis bij, gaan gezamenlijk ten Hoogtijd, en nemen in datzelfde eigen huis deel aan het algemeen ontbijt. Toen Z. E. Kardinaal van Rossum ons de eer gunde van een bezoek, verzamelden wij ons eerst met Hem voor het H. Sacrament in onze eigen kerk. Daarna mochten 23 wij Hem begroeten op de feestzaal onder hetzelfde dak. Als wij jaarlijks op Hemelvaartsdag het Aanbiddingsfeest vieren, trekken wij in processie de kerk uit de groote zaal op, en daar op de plaats, waar wij elkander anders vermaken, huldigen wij den verborgen Zaligmaker met bloemen en licht, met zang, en muziek van strijk- en blaasinstrumenten. Toen de eigen kapel er eenmaal was, volgde, al was het langzaam, de smaakvolle meubileering. Voor het hoofdaltaar werd jarenlang gecollecteerd onder de leden, maar het kwam er. Voor een nieuw orgel werd een loterij opgezet en een feestavond gehouden. Geschilderde vensters konden geplaatst worden ten gevolge van milddadigheid van familie en vrienden; een daarvan werd bekostigd door de afdeeling Patroons. Zoo kwamen ook de zijaltaren, H. Vaten, paramenten, zelfs de tegelvloer bij de een of andere gelegenheid, zooals het zilveren priesterfeest van den President. Schitterend van rijkdom doet onze kapel zich niet voor maar al wat er is, getuigt van kunstzin en smaak. ONTSTAAN VAN ANDERE SOCIALE VEREENIGINGEN EN HET VERSCHIJNEN VAN RERUM NOVARUM, Het werk der vereeniging wekte inmiddels meer en meer belangstelling bij vriend en vijand, ook bij de kerkelijke en burgerlijke overheid. Alle Haarlemsche Bisschoppen brachten bij verschillende gelegenheden een belangstellend bezoek. Mr. van Tienhoven, destijds Burgemeester van Amsterdam, kwam in gezelschap van' den Wethouder Mr. Driessen op een gewonen Zondagavond. H.M. Koningin Emma bezocht de vereeniging 24 .zelfs tweemalen; de laatste maal in gezelschap van H. M. Koningin Wilhelmina. Z. E. Kardinaal van Rossum gunde ons de eer van zijn bezoek, toen hij zijn tocht door ons vaderland van de hoofstad uit begon. Maar ook van vijandelijke zijde werd de belangstelling wakker geroepen, dat blijkt uit de polemieken, waarin Praeses v. Nispen gewikkeld werd met socialisten en anarchisten, lijn optreden b.v. ook in het gebouw van de Vrije Gemeente, waar hij door zijn getrouwen moest worden verdedigd tegen handtastelijkheden, en zonder hoed langs de achterdeur het gebouw moest verlaten. Datzelfde woord: „wakker roepen", mogen wij niet gebruiken, als wij denken aan de later opgerichte groote Katholieke Sociale Vereenigingen. Maar wegwijzer en baanbreker is de St. Josephs Gezellen Vereeniging voor dezulken toch zeker wel geweest. Dat er bij de oprichting van den N. R. K. Volksbond, of van de R. K. Werkliedenvereenigingen de kerkelijke goedkeuring niet meer verkregen werd onder den titel van een „Broederschap", was niet alleen het gevolg van de omstandigheid, dat bij de nieuw gestichte organisatie de priester niet aan het hoofd stond als president. Na eeuwen van verdrukking en achterstelling, na al de beroering van den Franschen tijd openbaarde zich onder ons Katholieken een verjongde frissche werkzaamheid op godsdienstigsociaal terrein. Kolping had er den stoot toe gegeven in Duitschland. Van hem werd op den Katholiekendag te Metz in 1913 openlijk getuigd: „Aan zijn scheppenden geest danken wij den oorsprong van al die organisaties, die op den grondslag van het Katholiek geloof met de middelen aan die geloofsovertuiging Ontleend, er naar streven het volk te redden en op te heffen. Aan Kolping is het te danken, als onze Katholieke Jeugd- en Standsorganisaties, hoe zij zich ook mogen noemen, en welke belangen zij ook voor zich ter behartiging opeischen, het als hun voornaamste taak i 25 beschouwen uit dien bodem der Katholieke levensbeschouwing heel hun veelzijdige werkzaamheid op sociaal en economisch gebied te doen uitgroeien. De „Vereeniging" als middel tot het samenbrengen, en werkdadig steunen der Katholieken onder de verschillende klassen der bevolking, de „Vereeniging" als werktuig in dienst der zielzorg in het moderne leven: dat is het werk van Adolf Kolping." Sinds 1868 werd dat werk van Kolping nagevolgd ook hier in Nederland. Van den godsdienstig-socialen arbeid, die zich ook in ons Vaderland begon te ontplooien is de Gezellen-Vereeniging het eerste verschijnsel. Twintig jaren bijna werd gewerkt langs de lijnen door Kolping aangegeven. Amsterdam, Bergen op Zoom, den Haag, Weert, Rotterdam, Nijmegen en Leiden vormden met elkander het Nationale Verband der St. Josephs-Gezellen-Vereenigingen in Nederland, en trachtten* ieder naar plaatselijke omstandigheden de godsdienstig sociale belangen van den handwerkersstand vooral te behartigen. Toen werd in 1887 de Ned. R. K. Volksbond opgericht, later volgden de R. K. Werkliedenvereenigingen in de andere bisdommen. Rerum Novarum verscheen, uitgevaardigd door Paus Leo XIII op 17 Mei 1891. Daarin sprak de H. Vader over den beklagenswaardigen toestand der werklieden, en betoogde de noodzakelijkheid en den plicht voor alle rangen en standen om mede te werken aan de verheffing van den arbeider. Hij betoogde, dat het sociale vraagstuk in zijn diepsten grond een godsdienstige quaestie is. Hij kwam op voor een behoorlijk loon voor den matigen, rechtschapen arbeider. Hij spoorde aan tot het stichten van vereenigingen, die of wel uitsluitend uit arbeiders, of wel uit arbeiders en meesters zouden bestaan. In den geest der oude gilden moesten die vereenigingen zich aanpassen aan de behoeften van den modernen tijd: godsdienstzin, arbeid- 26 Standbeeld van Adolf Kolping te Keulen met den tegenwoordigen generaal praeses Mgr. Fr. Schweitzer. zaamheid, spaarzaamheid, en broederlijke eensgezindheid moesten daar worden aangekweekt; fondsen gesticht en onderhouden tot het verleenen van steun bij ziekte, ouderdom en werkeloosheid. Aan dat pauselijk woord had de Gezellen-Vereeniging zich te toetsen, met dien zendbrief in de hand haar werkzaamheid te onderzoeken, en er zich naar in te richten. En het bleek, dat noch inrichting, noch werkwijze behoefde veranderd te worden. De godsdienstige belangen namen in alles de voornaamste plaats in, maar in het bewustzijn, dat voor mannen in de wereld een godvruchtig leven alleen niet voldoende is, werd er naar gestreefd ijverige en bekwame werklieden te vormen, van wie men verwachtte, dat zij zich zouden opwerken tot gelukkige huisvaders, misschien wel tot welvarende, zelfstandige bazen. De zelfstandige werkgevers, die reeds uit de Vereeniging waren voortgekomen, hadden, in dezelfde Vereeniging blijvend, een afzonderlijke afdeeling gevormd. Wie had er tot dusver gedacht aan Middenstandsorganisatie? Zelfs de hoogere rangen der samenleving, geletterden en kunstenaars en kooplieden boden daadwerkelijke hulp aan de vereeniging. Zij hielpen bij het stichten en onderhouden van teeken- en vakscholen, bij het beheer van spaarbanken en fondsen tot ondersteuning bij ziekte. Al deze aangelegenheden werden duidelijk in den pauselijken zendbrief genoemd. Wat paus Leo nog verder verlangde, zooals verzekering tegen werkeloosheid, het stichten van vakvereenigingen enz., paste wonderlijk wel in het program onzer Gezellen-Vereeniging. Ook al waren er anderen, die meenden, dat het langs andere wegen beter zou gaan, kon de Vereeniging dus haar werk veilig voortzetten, ten minste op de plaatsen, waar zij eenmaal gevestigd was, want de uitbreiding naar andere plaatsen staat nu eenige jaren stil. Leiden was de laatste Vereeniging, die tot nu toe was toegetreden tot ■ 27 het Verband. Praeses van Nispen meende dan ook openlijk op het stichtingsfeest in 1889 antwoord te moeten geven op de vraag: Is er voor de GezellenVereeniging nog een toekomst weggelegd! Wat zal er nu met ons werk geschieden? En heeft nu de uitkomst geleerd, dat er werkelijk nog een 'toekomst voor de Gezellen-Vereeniging was? Wat blijkbaar volgens de algemeene verwachting tot ons nadeel zou strekken, is misschien in menig opzicht •in ons voordeel geweest. In elk geval lag daarin een prikkel, om van onzen kant onze organisatie des te beter en des te vruchtbaarder te maken. In de toenmaals bestaande Gezellen-Vereenigingen zien wij b.v. de zorg voor het teekenönderwijs verdubbelen. In alle toen bestaande Vereenigingen werd namelijk dat teekenönderwijs gegeven. Wat Amsterdam betreft wordt ons hier uitvoerig de ontwikkeling van dat onderwijs medegedeeld door iemand, die het van den beginne af heeft medegemaakt, of liever aan wien de teekenschool (zooals nog meer andere zaken in de Vereeniging) haar bloei en ontwikkeling te danken heeft: de heer Th. Gabriel. TEEKENÖNDERWIJS. Het programma der St. Josephs-Gezellen-Vereeniging, nog lang niet verouderd en waarschijnlijk wel passend voor alle tijden, namelijk: godsdienstige en maatschappelijke ontwikkeling van den jongen ambachtsman, bracht mede, dat reeds van het jaar der oprichting af aan de leden gelegenheid werd gegeven, om zich enkele uren in de week te bekwamen in het teekenen. Uitteraard was het een zeer bescheiden begin; goede wil was ruim voldoende aanwezig, doch verder stond men voor een te kort aan al het benoodigde: lokaliteit, leerkrachten, leermiddelen, omlijnd programma enz. 28 Na het in gebruik nemen van het eigen huis op de Stadhouderskade kori men verder gaan, het nieuwe gebouw had o.m. een afzonderlijke teekenzaal voor de gezellen en eenige kleinere zaaltjes voor het teekenonderwijs der leerlingen, die des Zondagsnamiddags om de 14 dagen 1}^ uur les in het handteekenen hadden. De gezellen konden aan de teekenlessen deelnemen (hoofdzakelijk bouwkundig vakteekenen) gedurende de maanden October tot April wekelijks 3 maal 2 uur. De resultaten bleven echter onbevredigend, hoofdzakelijk wijl slechts gezellen werden toegelaten, dus jongelui, die voor het meerendeel reeds 18 jaar en ouder waren. Eerst in de tweede helft der negentiger jaren werden ook leden der afdeeling leerlingen tot den teekencursus der gezellen toegelaten. Ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan der Vereeniging werd in 1897 voor de leden een wedstrijd in de beoefening van het handwerk uitgeschreven en het was in verband daarmede, dat met meer klem nog werd aangedrongen op een grondige herziening van ons teekenonderwijs. De bestaande teekenzaal bood trouwens ook geen ruimte genoeg; de schilders vroegen om praktisch vakonderwijs; het kon niet bestendigd blijven dat goede vrienden steeds pro Deo les gaven; de noodzakelijkheid van een meer uitgebreid en afgerond leerprogramma werd erkend, maar de financieele bezwaren? In den regel vat een vroed bestuur niet holder de bolder het nieuwe aan; men aarzelde om tot dekking van het budget der Teekenschool bij Rijk en Gemeente aan te kloppen ter verkrijging van een subsidie. Toch besloot men ten laatste hiertoe, en ontving de toezegging dat voor het jaar 1900 op een Rijkssubsidie van ƒ 500.— kon worden gerekend, voor het jaar 1901 te verhoogen tot ƒ 1000.— plus een gemeentelijk subsidie van ƒ 500.— en een provinciaal subsidie tot eenzelfde bedrag. I 29 Nu kon de uitbreiding tot stand komen; met den aanvang van den cursus 1899/1900 werd het getal wekelijksche lesuren (gedurende zes wintermaanden) gebracht op 12>£ ; een tweede en grootere teekenzaal werd in gebruik genomen; de leergang ingericht volgens een programma goedgekeurd door den Minister van Binnenlandsche Zaken, het schoolgeld verhoogd, een en ander met het resultaat dat de nieuwe cursus begon met 82 leerlingen, waaronder voor het eerst 4 nietleden der Vereeniging, tegen 66 in den cursus 1898/99 en 40 in 1897/98. Intusschen bleek, na gehouden inschrijving voor den cursus 1900/01, dat aan een nieuwe uitbreiding allerdringendst behoefte was, en om daarin te voorzien, werd in Maart 1901 overgegaan tot de uitbesteding van een nieuw bijgebouw, waarin een zestal teeken- en schoollokalen. Het nieuwe schoolgebouw werd Sept. 1901 door ^ 130 leerlingen in gebruik genomen. Sedert ging het steeds crescendo èn wat betreft het aantal leerlingen, niet minder ook wat betreft de lasten. Sloot de rekening over 1903 in ontvangst en uitgaaf met ƒ 4442.87, waarbij aan subsidies ƒ 2750 en bijdrage der Vereeniging f 848, in 1916 waren de ontvangsten en uitgaven geklommen tot f 14.319.42, waarbij werd ontvangen aan subsidies ƒ 7894.06, aan bijdrage der Vereeniging ƒ 1640.49 en aan opgenomen gelden ƒ 2000.—. Wat de leerlingen betreft, telde de school in 1901 ± 118 leerlingen, in Dec. 1916 was dit getal tot 274 geklommen. Voor zooveel jongens was natuurlijk ook de nieuwe teekenschool weer veel te klein geworden, en om in het nijpend plaatsgebrek te voorzien waren, èn in het gebouw der St. Josephs-Gezellen-Vereeniging, Heerengracht 20, en in het Patronaatsgebouw van den H. Willibrordus buiten, filiaal hulp-teekenscholen ingericht. Met den cursus 1916/17 is de eerste verplaatst 30 30 naar het gebouw van het St. Dominicus-Patronaat, Heerengracht 46 en is de laatstgenoemde opgeheven en in plaats daarvan in het eigen gebouw Stadhouderskade 55, een lokaal groot 15 X 6.50 M. tot teekenzaal ingericht; extra kosten + f 1100.—. Onafhankelijk van het technisch onderwijs door onze vakteeken- en schildersschool gegeven, waren eenige metaalbewerkers in de eerste jaren van 1900 begonnen met aan leerjongens, enkele avonduren per week praktisch vakonderwijs te geven. Het waren leden onzer eigen vakafdeeling van metaalbewerkers (sedert vereenigd met St. Eloy), die, als leden der St. Josephs-GezellenVereeniging, terecht meenden dat bevordering van vakbekwaamheid, zoo niet het hoofddoel, dan toch een zeer vooraanstaand doel van elke vakvereeniging behoorde te zijn. Reeds vroeger was onze eigen vakafdeeling van schilders dien weg opgegaan, en na de metaalbewerkers meende ook de vakafdeeling timmerlieden, het praktisch vakonderwijs ter hand te moeten nemen, want de behoefte was groot, en het bleek genoegzaam dat vele jongens dit praktisch onderwijs op hoogen prijs stelden, en geen moeite ontzagen om het te volgen. Om verschillende redenen kon dit practisch vakonderwijs zich echter niet behoorlijk ontwikkelen en om hetzelve meer te stevigen, was de meest natuurlijke weg dit, onderwijs organisch te verbinden met de Vakteekenschool. Dit geschiedde, wat de schilders betreft, reeds in het jaar 1900, wat de metaalbewerkers en timmerlieden betreft, in 1912, waarbij de school den naam ontving van „Vakteeken- en Avondambachtschool der St. Josephs-Gezellen-Vereeniging". In de wintermaanden — te zamen 300 lesuren — worden teeken- en theorielessen en practisch vakonderwijs voor schilders gegeven, in de zomermaanden — 200 lesuren — praktisch onderwijs in het timmeren en smeden-bankwerken, zoodat leerlingen, die èn het 31 winteravond- èn het zomeravondonderwijs volgen, dus per jaar 500 lesuren hebben. Aan den vakcursus in het smeden en timmeren nemen geregeld 110 a 120 leerlingen deel. De uitkomsten van ons teeken en praktisch vakonderwijs zijn in het algemeen genomen zeer bevredigend. Dank de kennis en toewijding der leeraren, heeft de school der St. Josephs Gezellen-Vereeniging sedert jaren een goeden naam. Van 1900 af werden ± 2000 personen, leden en niet-leden der Vereeniging als leerling onzer Vakteeken- en Avondambachtschool ingeschreven. Voor allen was het onderwijs ten zegen; en zeer velen danken aan het onderwijs in hunne jeugd op onze school genoten, nu voor een goed deel, hun maatschappelijke positie. Begonnen met een en twee leeraren, zijn nu 23 leeraren aan de school verbonden, waarvan 15 voor het teekenen en de theorie en 8 voor de praktijk. Op een enkele uitzondering na, zijn alle teeken leeraren in het bezit van de akte voor middelbaar onderwijs. Buiten verband met het teekenonderwijs, liet ook onze kleermakers-afdeelingzich niet onbetuigd, en organiseerde een cursus voor Coupeurs. Aanvankelijk alleen voor leden van de Vereeniging bestemd, werden er na enkele jaren ook niet-leden aangenomen. Zelfs werden dames toegelaten. De cursus, die in het geheel 6 jaren achtereen in de wintermaanden gegeven werd, kwijnde in den laatsten tijd. Ten slotte is hij geheel gestaakt in 1917 na het overlijden van den leeraar, die lid was van onze afdeeling Patroons. Met de dankbare vermelding van den onbekrompen steun die de school mocht ondervinden van het Bestuur van Rijk, Provincie en Gemeente, zoowel als van de autoriteiten met het toezicht belast, eindigt dit verslag. Vruchtbare werkzaamheid werd hier getoond, dat zal 32 wel niemand ontkennen. Wat er ten opzichte van onderwijs nog verder beraamd werd, behoeven wij niet te vermelden; dat heeft thans geen nut. Dat wij bij een volgende gelegenheid moeten spreken van uitbreiding en verbetering hopen wij van harte. ZIEKENFONDS. Heeft de uitkomst geleerd, dat er werkelijk nog toekomst was voor de Gezellen-Vereeniging? Bij het antwoord op die vraag, boven door ons gesteld, gaan de gedachten van zelf ook naar een instelling als het Ziekenfonds. Toen Rerum Novarum verscheen hadden de toenmaals bestaande St. Jos. Gez.-Vereenigingen reeds zulk een fonds in werking, of althans in voorbereiding. Te Amsterdam werd reeds in het verslag van het 2e vereenigingsjaar een verlangende zucht geslaakt naar de werking van zulk een fonds. Op de Presidentenvergaderingen in Duitschland werd deze aangelegenheid herhaaldelijk besproken. Maar al ging men daar tot daden over: de aansluiting van de Hollandsche vereenigingen bij dat buitenlandsche fonds had onoverkomenlijke bezwaren. Toch moest er ook in dit opzicht voor onze leden iets worden gedaan, en Praeses v. Nispen begon alvast met het vormen van een reservekas, om bij eventueel mislukken van den opzet, teleurstellingen te voorkomen. Van die reservekas hooren wij het eerst gewagen in 1874. Zij bedraagt dan ƒ118.81, samengebracht „uit kleine bijdragen van de candidaten en een buitengewone gift". Wij kunnen hier dus onze bewondering verdeelen tusschen de buitengewoonheid van de gift, of de kleinheid van de bijdragen oer candidaten! Die reservekas groeit dan ook slechts langzaam. Als middel tot stijving 33 heeft men later ook gebruik gemaakt van de boeten voor het verzuim van uitvaart-missen. Zoo kwam men ten slotte tot de definitieve stichting van het fonds in 1885. Ter Centrale Vergadering van Presidenten te Amsterdam op 26 Nov. 1884 was daartoe besloten. Aanvankelijk werd er zoo sterk mogelijk het karakter aan gegeven van een liefdefonds: het lidmaatschap moest een daad zijn van broederlijkheid om elkander te steunen in dagen van ziekte. Een geneeskundige verklaring werd voor het toetreden niet vereischt. Uit de kas van het fonds konden bestreden worden de onkosten voor geneesheer en apotheker, zoowel als verplegingskosten, zelfs onkosten voor operatie. Langzamerhand echter, door ondervinding beter geleerd, veranderde men de voorschriften van het reglement, zoowel als den vorm van uitkeering, maar tot nu toe zijn gehandhaafd de wekelijksche contributie van 10 ct. en de uitkeering ten bedrage van f 8.— gedurende 26 weken achtereenvolgens. Bij de oprichting van ons fonds traden 222 leden toe. Dat aantal wisselde natuurlijk jaarlijks en stond op 1 Nov. 1917 op 510. In den loop van zijn 32-jarig bestaan bleef ons fonds trouw aan zijn verplichtingen voldoen, en wel geheel overgelaten aan eigen kracht. Wel heeft het enkele moeilijke jaren gekend. Het saldo in kas daalde op f 30.55/^, terwijl er nog zieken te steunen waren. Toen sprong het reservefonds bij met f 150.— en werd de contributie gedurende 3 maanden met 5 ct. per week verhoogd. Die noodmaatregel is twee malen genomen. Eenmaal bracht daarbij het batig saldo eener feestviering ten bedrage van ƒ 104.75 redding uit den dreigenden toestand. Dat alles gebeurde in de eerste 8 levensjaren van het fonds. Enkele jaren later besloot men tot den verstandigen maatregel geen leden meer aan te nemen zonder voldoende verklaring van den geneesheer. In het eerste jaar, dat die maatregel gold, 34 34 was de uitkeering ƒ 1260.— tegen / 2199.— het jaar te voren, doch twee jaren later stond men weder op ongeveer hetzelfde bedrag. Maar de offïcieele wetenschap zeide, dat eerst in later tijd de moeilijkheden zich voor goed zouden openbaren: „als het fonds eens 30 a 40 jaren zou bestaan. Dan komt voor de oprichters en trouwe leden de oude dag met gebrekkelijkheid en ziekelijkheid! En thans is ons fonds in zijn 33e levensjaar maar het blijkt, dat percentsgewijs de ongehuwden meer ziekengeld trekken dan de gehuwden. In dien tijd zijn in het geheel 2052 leden ingescnreven, ondersteuning werd uitgekeerd voor 1875 ziektegevallen (91 ys °/0). Aan bijdragen der leden werd geïnd / 51922.42. Aan ondersteuning uitgekeerd f 51121.11. Bovendien werd aan geneeskundige keuring uitbetaald sinds 1902 / 793.75; aan drukwerk en porto's nog ƒ 1174,07. En toch was op 1 Nov. 1917 aan effecten belegd / 4987.89; en een saldo in kas van ƒ 293.98. Al nemen wij nu daar bij in aanmerking, dat aan boete geld inkwam / 2387.80, aan gekweekte rente / 2465.54, van het reservefonds / 300.—, dat er van de drukkosten voor diploma's / 636.10 terugkwam, dan nog vragen wij: Hoe is zoo iets mogelijk? De officiëele wetenschap zegt: Het kan niet. De praktijk zegt hier: het is zoo. En de verklaring is toch niet zoo heel moeilijk. Ons fonds is, ondanks de maatregelen van later jaren, gebleven een uiting van broederlijke eensgezindgeid om elkander te steunen in dagen van ziekte. Alle functies worden er waargenomen om niet; administratiekosten zijn er dus geen andere dan voor porto's en drukwerk. Bovendien brengt de opzet van ons fonds mede, dat wij niet met nauwlettende zorg te waken hebben tegen simulatie ; leden, die er van halen, wat zij halen kunnen, 35 zijn immers een ruïne voor ieder fonds. En in zulke omstandigheden konden onze ziekenbezoekers, die voor zich niets genoten dan de dankbetuiging van den bezochten zieke, in den loop dier jaren /" 51121.— aan onze zieke medeleden thuis brengen. In zulke gunstige omstandigheden bleek dus de langdurige hooge uitkeering wel mogelijk te zijn. Voor de Leerlingen afdeeling stond van den beginne af de toetreding open tegen verlaagde contributie en met evenredige uitkeering. Het grootste aantal ingeschrevenen van die afdeeling was 70 in 1899. Na dien daalde daar de belangstelling regelmatig, en zou zeker tot het nulpunt gezonken zijn, wanneer geen andere maatregelen getroffen waren. Een nieuw fonds werd gesticht, voor de Leerlingen-afdeeling alleen, maar zoo, dat.ieder lid van zelf tegen ziekte verzekerd is zonder voorafgaande geneeskundige keuring. Contributie en uitkeering regelen zich naar den leeftijd. De uitkomsten zijn meer dan bevredigend. Het St. Dominicus-patronaat heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt zijn leden ook in dit fonds te verzekeren. Voor andere patronaten staat ook de gelegenheid daartoe open. Nog zes andere St. Josephs-Gezellen-Vereenigingen bezitten een eigen ziekenfonds. Behalve Haarlem zijn dat -de oudere. Het fonds te Rotterdam verzekert tevens de leden van de vereenigingen te Delftshaven, Feijenoord en Gouda, en heeft ook een afzonderlijke regeling voor de Leerlingen-afdeeling. In 1913 kwam het ter sprake die zeven bestaande plaatselijke fondsen tot één landelijk te vereenigingen. Dat bleek noodzakelijk met het oog op de aanhangige landswetten betreffende de ziekte-verzekering. De val van het toenmalige ministerie bracht echter stilstand in den socialen arbeid der wetgevende macht. En toen het vervolgens vooreerst althans niet noodzakelijk was, 36 B over te gaan tot het stichten van een groot landelijk fonds, besloot de vergadering van Presidenten het reeds uitgewerkte plan te laten liggen tot nader orde. Onze ziekenfondsen hebben immers ieder hun eigenaardige voordeden. Zij geven alle langer, of voordeeliger uitkeering dan de fondsen, die in andere sociale vereenigingen bestaan. Maar onderling verschillen die zeven fondsen nog al aanmeikelijk. Bovendien, dat onze fondsen zoo voordeelig kunnen werken is ook voor een goed deel hieraan toe te schrijven, dat zij plaatselijk zeer gemakkelijk en kosteloos te administrateeren en te controleeren zijn: voordeelen, die komen te vervallen, wanneer een groot fonds zich zou uitstrekken over verschillende plaatsen van ons land. Ieder fonds op plaatselijke toestanden ingericht, geeft nu ook plaatselijke voordeelen die elders minder goed te bereiken zijn, of minder gewaardeerd worden. Daarom is die samenwerking dan ook voorloopig uitgesteld. Wij zouden hier de vraag of er nog toekomst voor de Gezellen-Vereeniging is. gevoeglijk nog eens kunnen herhalen met het oog op de Vakvereenigingen, die ook in Rerum Novarum werden aangeduid. De korte levensr geschiedenis van onze eigen vakafdeelingen valt echter voor een klein deel slechts in den tijd van Praeses van Nispen. De vermelding daarvan kunnen wij dan ook beter nog een oogenblik uitstellen, om eerst het tijdperk van onzen eersten Praeses in het kort af te handelen. VERHOUDING TOT DEN PRAESES. „In het kort", zeggen wij. Want allerlei bijzonderheden dringen zich nog op, die om het gevaar van al i 37 te groote uitvoerigheid achterwege moeten blijven. Dat is gemakkelijk te begrijpen, wanneer men bedenkt, dat Praeses v. Nispen de ziel en de stuwkracht was van alles, wat er in de Vereeniging gedaan werd. Hij gaf zijn leiding, niet alleen bij het vormen van de karakters, maar ook bij het verder onderwijs en de ontspanning. Hij joeg zijn Gezellen als het ware vooruit op den weg ter ontwikkeling en streefde met eigen voorbeeld allen ver vooruit in versterving en deugd. Hij zelf hield zijn voordrachten ter onderrichting op godsdienstig en sociaal gebied; hij zelf hielp bij Spaarbank en Ziekenfondsen; hij zelf leidde de repetities voor het tooneel! Ja, wat deed hij nu eigenlijk niet? Voor alle behoeften en verlangens der zijnen had hij oog en oor. Zijn gaven van geest en hart niet alleen maar ook zijn geldelijk bezit, waarvan hij voor zichzelf slechts een spaarzaam, zelfs een uiterst beperkt gebruik maakte, wendde hij aan ten bate van de Vereeniging, waarmede hij als 't ware was samengegroeid. Stelt u nu eens voor den schrik, die zich verbreidde onder de leden der Vereeniging, toen men in Dec. 1880, tot de ontdekking kwam, dat Praeses v. Nispen bedreigd werd met algeheele blindheid! Maar dan begrijpen wij van zelf, wat een jubel er losbrak, teen hij na enkele maanden van volkomen rust uit Düsseldorf terugkeerde, om zijn werk weder te hervatten. Daarvoor werd afzonderlijk een feestavond aangelegd. De thuiskomst van den voorloopig herstelden Praeses was een ware zegetocht. Het jaar 1885 zag een dergelijke huldiging, toen hem een koninklijke onderscheiding te beurt viel: hij werd geridderd in de Orde v. d. Ned. Leeuw. Op schitterende wijze kwamen ook de gevoelens van dankbaarheid en waardeering tot uiting bij zijn zilveren Priesterfeest. Aan geld en goed ontbrak het hem niet, dat wisten zijn mannen: hij kon zich alles aanschaffen, wat hij verlangde, maar toch moest ook op stoffelijke 38 wijze blijken, hoezeer zij zijn zorg en zijn werk waardeerden, en wel twee jaren lang werd er gecollecteerd onder de leden, om het bedrag bij elkander te krijgen, waarvoor in de eigen kapel een altaar zou worden opgericht ter eere van den H. Josef. Van hun stoffelijke welvaart, die zij voor een goed deel ook aan hem dankten, wilden zij een blijk geven, maar ook van hun geestelijke ontwikkeling. Zijn streven naar verheffing en veredeling was niet vruchteloos geweest. Geholpen door een kunstenaar van naam, den WelEd. Heer A. der Kinderen, werden verder geheel met eigen krachten groepen vertoond van levende beelden, werden feestliederen gezongen, en een cantate uitgevoerd, gedicht door leden der Vereeniging. De Praeses van Leiden, toenmaals kapelaan L. Hageraats, kwam over om den feestavond met zijn begeesterend woord te besluiten. Nog een ander zilveren feest moet hier worden vermeld: het 25-jarig bestaan der Vereeniging zelve. Bij zijn eigen zilveren jubileum was de Praeses natuurlijk tot werkeloosheid gedoemd; bij het 25-jarig bestaan der Vereeniging was hij weder de ziel van alles, wat er omging. In het vooruitzicht van het 25e Stichtingsfeest, was hij voor de derde maal met bouwen begonnen. Een geheel nieuwe kapel bouwde hij vóór het reeds bestaande Gezellenhuis aan. Dat werk moest vóór dien tijd gereed zijn, en het stond er ook reeds in 1890. Maar ook de eigenlijke feestviering verliep weder geheel onder zijn leiding. Hij zelf vervaardigde daarvoor een oratorium, waarin hij in zware, diepzinnige versregels de vrucht van zijn overpeinzingen trachtte neer te leggen. De voorbereiding voor dat feest, evenals de uitvoering zelf, is voor hem een bron geweest van veel teleurstellingen. Zelfs de programma's, waaraan zooveel zorg was besteed, en die zoo noodig waren om de bedoeling van het geheel te verduidelijken, waren niet op tijd aanwezig. 39 Dat geheele jaar ook 1893, werd voor hem, die zich vrijwillig zooveel had ontzegd, een jaar van beproeving: gehoorzaamheid werd van hem gevraagd, gehoorzaamheid, die gepaard ging met het brengen van zware offers. En ten voorbeeld van allen, die hem tot hun leidsman gekozen hadden, bracht hij die offers en predikte hij gehoorzaamheid niet alleen in woorden, maar ook in zijn daden. Nederige gehoorzaamheid, hoe zwaar zij ons ook moge vallen, kan nimmer een beletsel zijn bij het vervullen van de taak ons door God opgelegd. Praeses v. Nispen werkte door aan den bloei der hem toevertrouwde Vereeniging met den zelfden ijver als te voren. In den geest van Rerum Novarum begon hij met het oprichten van vakafdeelingen in Maart 1895. Op de Presidenten-vergadering te Wiirzberg was daarover reeds gesproken. Rotterdam had al reeds de plannen in daden omgezet: daar bestond reeds een onderafdeeling met 54 leden en sloot men 3-jarige leerling-contracten af. De daad werd nu ook hier bij het woord gevoegd en in 1896 had Amsterdam een vakafdeeling voor schoenmakers, timmerlieden, metaalbewerkers, schilders, kleermakers, beoefenaars der grafische vakken en kalk- en steenbewerkers. Deze mannen van de praktijk, en over het algemeen lang niet de minsten in hun vak, stelden dat spreekt van zelf, bijzonder belang in het vakonderwijs, dat in eigen Vereeniging gegeven werd, en waarvan de resultaten naar buiten kwamen op de jaarlijks te houden tentoonstelling der teekenschool. Bij de nadering van het 30e Stichtingsfeest werd toen het plan geopperd, bij die gelegenheid aan zulk een tentoonstelling meer uitbreiding te geven door medewerking onzer jeugdige vakvereenigingen. Een wedstrijd moest georganiseerd in de beoefening van het handwerk. Onder elkander had men reeds het een en ander beraamd, voorloopige plannen uitgewerkt, toen men stuitte op den tegenzin 40 van niemand minder dan van den Praeses. Hij, op leeftijd gekomen te midden der jeugd, hij zag niet, dat zijn jongens reeds mannen geworden waren, die den strijd des levens wilden aanvaarden met het gerechte zelfbewustzijn, dat zij meesters waren in hun vak. Toen echter de zaak nader uiteengezet was, en met warmte verdedigd, toen gaf de Praeses zijn toestemming. Een wedstrijd zou het worden voor alle leden der GezellenVereeniging in Nederland in de verwachting, dat die wedstrijd een bron van zegen zou worden voor de Vereeniging, ter eer van God, tot luister van onzen H. Godsdienst. In het blijde bewustzijn van groeiende kracht, die zich aanstonds naar buiten zou openbaren, werd toen op 14 Nov. (1897) het 25-jarig bestaan gevierd der afdeelingen Leerlingen, Gehuwden en Bazen. Iedere afdeeling zong daar haar eigen lied, getoonzet door den toen reeds bekenden Phil. Loots. De Praeses van Nijmegen, toenmaals pater P. v. Hooff, hield de feestrede, tintelend van enthousiasme. De Praeses zelf „straalde van geluk", zoo werd drie maanden later van hem getuigd. In diezelfde dagen was er nog een ander plan in begin van uitvoering: de oprichting van een eigen orgaan voor de Vereeniging, dat enkele jaren te voren op een Presidenten-vergadering te Bergen-op-Zoom was uitgesteld uit vrees voor gebrek aan abonnementen. Het plan had nu vaster vorm: de Bisschop van Haarlem, Mgr. Bottemanne, had zijn toestemming verleend, en begin Dec. 1897 stond het eerste nummer op de drukkerij gezet. Alles was bovendien in volle voorbereiding voor de tentoonstelling, waarmede de Vereeniging eens duidelijk zou toonen aan de buitenwereld, langs welke lijnen men daarbinnen werkte aan de oplossing van het sociale vraagstuk.... Toen trof de slag! Te midden van zijn veelomvat- tenden arbeid werd Praeses van Nispen plotseling door den dood weggerukt. Op den Zondagmorgen van den 5 Dec. vond men hem dood voor de deur zijner slaapkamer ! Roomsch Amsterdam schrikte op bij het vernemen van dit doodsbericht, dat in de kerken van den kansel werd afgekondigd. Met diepe verslagenheid kwamen de Gezellen dien dag naar de Stadhouderskade om zich te overtuigen van het droevige feit, dat zij bijna niet konden gelooven! Hun Praeses dood! Wiens leven met het hunne als was samengeweven! Zij stonden echter voor de bittere werkelijkheid! Op het punt hun Gezellenvader een triumf-dag te bereiden bij het openen der vaktentoonstelling, stonden zij nu voor den droevigen plicht hem de laatste eer te gaan bewijzen! Met bloedend hart, twijfelend misschien wel aan de toekomst hunner Vereeniging, droegen zij hem ten grave, maar zijn geest leefde voort onder de zijnen, een geest van liefde en toewijding, zooals een der Gezellen uit naam van allen beloofde aan zijn graf. Tijdens zijn leven had van Nispen van zich doen spreken zoowel binnen als buiten Amsterdam, binnen en buiten den kring onzer Katholieke geloofsgenooten. Van vriend en vijand had hij de aandacht getrokken: dat bleek te meer bij zijn plotselingen dood, toen de dagbladen van allerlei kleur en richting woorden van waardeering wijdden aan zijn nagedachtenis. Ondanks alle verschil in overtuiging eerde men in hem den man van sociale beteekenis; de Katholieke pers huldigde hem bovendien als een heilig priester. Maar door alles, wat in de vereeniging. over hem gezegd en geschreven werd, trilt die warme toon van innige genegenheid en dankbare waardeering, die angst, welke het hart van den zoon bekruipt, als hij staat bij de lijkbaar van zijn vader: angst en vrees, niet genoeg te hebben gewaardeerd, wat vader tijdens zijn leven geweest is voor zijn kind. 42 Op het kerkhof St. Barbara werd zijn stoffelijk overschot ter ruste gelegd. Kort daarna werd goeddeels uit bijdragen der leden, op zijn graf een monument gesticht, en onder de bronzen voorstelling van den barmhartigen Samaritaan staan daar de woorden van Kolping gebeiteld: Ware liefde heelt alle wonden, Woorden alleen vermeerderen slechts de smart. Nog jaarlijks gaan wij gezamenlijk naar dat graf, in de eerste jaren op den sterfdag, later, om wille van den guren winter, in Augustus; wij gaan er gezamenlijk heen en bidden daar voor de zielerust van onze overleden Presidenten en mede-leden. EEN NIEUW TIJDPERK. Met den dood van den eersten Praeses werd een geheel eigen tijdperk in de geschiedenis der Vereeniging afgesloten. Onder zijn leiding en door zijn toedoen was zij uitgegroeid. Zonder Praeses v. Nispen kon men zich de Gezellen-Vereeniging niet denken. Bij het ontstaan van andere sociale vereenigingen had men hem reeds voor de vraag gesteld, wat er nu van zijn werk worden moest. Nu bij zijn dood drong die vraag zich nog meer naar voren en er waren er, die vreesden, dat de St. Josephs-Gezellen-Vereeniging haar laatste dagen ging beleven. Wie zou dit werk gaan voortzetten? Moeilijke vraag, naar welker oplossing van verschillende kanten met verschillend gestemde belangstelling werd uitgezien. Zou de opvolger in staat blijken den neerliggenden arbeid weder op te vatten? Het duurde geruimen tijd, wel 6 maanden, vóórdat de Bisschop zijn keuze bepaald had. In Juni 1898 deed 43 Rector G. F. J. Stoffels zijn intrede in het Gezellenhuis, feestelijk begroet door heel de Vereeniging, die in die moeielijke dagen met zorg en tact geleid was door den toenmaligen Vice-Praeses, kapelaan J. P. Hendriks. De taak, die de nieuwe Praeses te aanvaarden had, was lang niet van de gemakkelijkste. Het finantiëel bestaan der Vereeniging baarde wel geen buitengewone moeilijkheid, daarin had Praeses van Nispen voorzien, door o.a. den bouw van het huis grootendeels uit eigen middelen te bekostigen. Maar daar waren nog zooveel andere aangelegenheden, die de werkkracht vroegen van een geheelen man. Maatregelen van ingrijpenden aard waren noodzakelijk. Men moest beginnen met het inrichten van een geschikte woning. In een van zijn toespraken bij een feestelijke gelegenheid had Praeses van Nispen vroeger geklaagd over de moeilijkheid, om geschikte medewerkers te vinden. Wat hij zich zelf getroostte, zoo zeide hij, mocht hij niet verlangen van zijn medehelpers, kon hij nog minder eischen van zijn opvolger. De woning nu, waarmede hij zich had tevreden gesteld, stond ver beneden het middelmatige, was in letterlijken zin arm, en zelfs onaangenaam. De eerste zorg van den opvolger was dus, zich een bewoonbaar verblijf in te richten, maar daarmede ging tevens gepaard het verbeteren en vervroolijken van de vergaderlokalen ten dienste van de Vereeniging. De inrichting van het huis, de aanblik van het dagelijksch verblijf onderging verandering, maar de geest van vertrouwelijkheid en broederschap moest dezelfde blijven. Dat moest hoofdzakelijk bewerkt wordendoorden Praeses zelf, terwijl hij als nieuweling de plaats kwam innemen van een voorganger, die met de Vereeniging 30 jaren lang had geleefd, haar had gevormd, en met haar was sailiengegroeid. 44 G. F. J. Stoffels President van Juni 1898 tot Nov. 1907. Hij deed het met succes! Die opvolger had te rekenen met de stroomingen en de ontwikkeling van heel het sociale leven, met de ontwikkeling en de eischen van het moderne vakonderwijs. Al meer werd de noodzakelijkheid gevoeld, dat de schoolvrije jeugd niet aan haar lot mag worden overgelaten: men begon te spreken en te handelen op het punt van jongenspatronaten. Daar vertoonden zich tijden van werkeloosheid, ook voor onze leden, en voor dergelijke dagen van crisis moesten maatregelen worden beraamd. En in het tienjarig bestuur van onzen tweeden President zien wij een fonds tot stand komen tot onderlingen steun bij onvrijwillige werkeloosheid; wij zien de St. Josephs-Gezellen-Vereeniging mede werken bij de oprichting van Patronaten, en gastvrij haar zalen openzetten tot het houden van de noodige beraadslagingen; wij zien onder dezen Praeses meerdere vakafdeelingen in de Vereeniging stichten, en de bestaande tot grooten bloei komen. Onder hem wordt de bestaande teekenschool op moderner leest geschoeid, subsidie van Rijk, Provincie en Gemeente verkregen, en naar aanleiding daarvan een geheel nieuwe teekenschool aan de bestaande gebouwen toegevoegd. Over dat teekenonderwijs is boven reeds gesproken. Hier volge in het kort een vermelding van het ontstaan en de ontwikkeling der vakafdeelingen als onderafdeelingen onzer Vereeniging. VAKAFDEELINGEN. De leden der St. Josephs-Gezellen-Vereeniging, voor het meerendeel beoefenaars van het eerzame handwerk, verkeeren van Maandag tot Zaterdag op winkel en karwei, met personen, die tegelijk èn hun kameraden èn hun tegenstanders zijn. Kameraden, met wie zij vele 45 wenschen en vele belangen gemeen hebben; tegenstanders, met wie zij geheel verschillen in levensopvatting, in levensdoel, in waardeering van de middelen om de gemeenzame belangen te bevorderen. Toen dan ook een dertigtal jaren geleden onder de werklieden een drang ontstond, om door vakorganisatie te komen tot verbetering van levenspositie, lag het voor de hand, dat de vakgenooten zich zouden vereenigen krachtens hun beginsel, in verschillende organisaties, christelijke, neutrale en socialistische, de eerste, onderverdeeld in Roomsch Katholieken en Protestant Christelijken, de tweede slechts in naam neutraal, doch in der daad meer en meer afglijdend naar de derde groep, geheel staande op den bodem van den klassestrijd. Reeds bij den aanvang dier beweging erkende de St. Jos.-Gez.-Vereeniging de noodzakelijkheid om onder hare leden de idee Vakorganisatie te propageeren en ze door oprichting van eigen vereenigingen, te vrijwaren voor toetreding, hetzij dan vrijwillig, hetzij gedwongen, tot de toendertijd nog meerendeels neutrale organisaties. Praeses van Nispen rustte dan ook niet, voor hij onder zijn gezellen vakafdeelingen had opgericht voor timmerlieden, schoenmakers, kleermakers, smeden enz. Teekenend^echter voor de Gezellen-Vereeniging stond bij deze vakafdeelingen als hoofddoel voorop, ontwikkeling van den persoon, vermeerdering van vakkennis door bespreking van technische en praktische vak-aangelegenheden, door inrichting van vakcursussen, enz. De Gezellen-Vereeniging als zoodanig wilde niets weten van den alles nivelleerenden eisch der modernen: een werkman op zekeren leeftijd gekomen moet, afgescheiden van meerdere of mindere bekwaamheid, het volle loon verdienen, laat staan van de nog meer gangbare stelling, dat elke vakvereeniging het karakter eener strijdvereeniging moet hebben. Bij ons toch stond het onomstootelijk vast dat de goede verhoudingen 46 tusschen patroon en werkman — als tusschen overheid en onderdaan — een der grondslagen was eener geordende maatschappelijke samenleving, dat patroon en werkman beiden, leden zijn van éénzelfde organisme, dat ten voor- of nadeele van beide partijen, óf bloeit, óf kwijnt. Van 1895 af werden achtereenvolgens vakafdeelingen opgericht voor: schoenmakers - timmerlieden - metaalbewerkers - schilders - kleermakers - beoefenaars der grafische vakken - kalk- en steenbewerkers - meubelmakers - behangers en stoffeerders. Een model vakvereeniging mocht wel genoemd worden, die der schoenmakers; in wekelijksche vergaderingen kwamen de leden — patroons en gezellen — te zamen om de vakbelangen te bespreken, hun kennis van het vak te verrijken, den leerjongens practisch onderricht te geven. Ter bevordering van de gemeenschappelijke belangen werd bovendien onder de leden van St. Crispijn in 1899 een coöperatief verband opgericht, met het meer bijzondere doel, voor gemeenschappèlijke rekening grondstoffen en fournituren voor het schoenmakersbedrijf in te kooperi en te verkoopen. Hoewel het aantal deelnemers aan deze coöperatie — beperkt tot leden der St Josephs-Gezellen-Vereeniging —> uiteraard betrekkelijk gering bleef, werd er toch van de oprichting af tot uit. Dec. 1916 ingekocht voor f 196.718.—, werd er verkocht voor f 208.712.—, bedroeg de netto-winst f 8.680.—, waarvan f 6.294.— werd uitgekeerd aan de verbruikers, terwijl het overige tot kapitaalvermeerdering diende, einde 1916 totaal ƒ 2743.—. Bespreking van vakbelangen op maandelijksche vergaderingen, de lezing en verklaring van vaktijdschriften in cursusvergaderingen, de bezichtiging van gebouwen en instellingen onder deskundig geleide, de inrichting van vakonderwijs voor leerlingen, het elkaar steunen en aan werk helpen bij werkloosheid, het vormen van 47 fondsen ter bestrijding van de gevolgen van werkloosheid en staking, ziedaar den korten inhoud der werkprogramma's van de vakafdeelingen, timmerlieden, schilders, metaalbewerkers, in één woord van al onze vakafdeelingen. Ja den bloei onzer Vakteekenschool en hare ontwikkeling tot avondambachtsschoól, dankt de Vereeniging in hoofdzaak aan de toenmalige actie onzer Vakafdeelingen, wier leden met opoffering van hun vrijen tijd, voortdurend in de weer waren, om de jongeren te onderwijzen en te leeren in de kennis en de praktijk van het ambacht. Velen dier leden, en wie van hen hunne opleiding ontvingen, zijn nu mannen geworden, die een sieraad voor onze afdeeling Patroons, aan het hoofd van een bloeiend bedrijf staan, of die minstens als goed geschoolde vaklieden, te allen tijde, ook in crisisdagen van groote werkeloosheid, een verzekerd bestaan hebben. En waaraan dankten onze wedstrijden in de beoefening van het handwerk, de eerste, uitgeschreven ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan der Vereeniging in 1898, de tweede bij haar 40-jarig bestaan, hun schitterend succes ? Het was door de samenwerking onzer Vakafdeelingen, wier besturen de programma's van den wedstrijd vaststelden, wier gedelegeerden het uitvoerend comité vormden, wier leden gedurende maanden, dag en nacht zich inspanden om de eer der Vereeniging hoog te houden, om bij die gelegenheid te laten zien, dat de St. Josephs-GezellenVereeniging met haar godsdienstig en sociaal program het handwerk tot hernieuwden bloei, den handwerksman ook in tijdelijk opzicht, tot büjvenden zegen was. Intusschen was naast de St. Jos. Gez.-Ver. de N. R. K. Volksbond ontstaan — en tot bloei gekomen — wier leden zich ook in meerdere vakvereenigingen organiseerden, vakvereenigingen die in afwijking van de onze zich van meet af meer stelden op het standpunt van de zoogenaamde moderne vakbeweging. Want ook in 48 roomsche kringen was men het allesbehalve eens over het wezen der Vakvereeniging. Zooals de GezellenVereeniging ze had, ze konden dan voor een bepaalde groep nuttig zijn, voor de massa hadden zij geen beteekenis: een harmonische verhouding tusschen patroon en gezel bestond niet meer. Men sprak ook. dezerzijds niet meer van ambachtsbaas en handwerksgezel, maar van werkgever en werknemer, en er was nu eenmaal niet aan te ontkomen, de Vakvereeniging onzer dagen moest noodzakelijkerwijze een strijdvereeniging zijn, tot tijd en wijle de nieuwere ideeën omtrent het collectief arbeids contract ingang hadden gevonden en beide partijen, den strijd moede, door gemeenschappelijk overleg, zouden komen tot het afsluiten van overeenkomsten, wederzijds bindend voor korteren of langeren tijd. Maar dat onze roomsche vaklieden nu georganiseerd waren, deels bij de St. Josephs Gezellen-Vereeniging, deels bij den N. R. K. Volksbond, had ten gevolge, dat zekere rivaliteit tusschen de leden onderling ontstond, concurrentie om leden te werven, concurrentie in het onderwijs, want ook de R. K. Volksbond had een eigen teekenschool. Waar in gegeven omstandigheden, samenwerking nöodig was en dan ook tot stand kwam, bleek het vaak, dat de besturen geen invloed genoeg hadden om de gemaakte afspraak door hunne leden te doen eerbiedigen. Uiteraard konden ook onze Roomsche mannen, voor zoover zij in twee ongeveer gelijksoortige organisaties vereenigd waren, nimmer dien invloed tegenover de andere groepen, neutralen, socialisten en anarchisten, uitoefenen, dienstig tot handhaving van eigen beginselen. Want de nieuwere tijden brachten nieuwe moeielijkheden mee; de stakingsbacil vond in socialisme en anarchisme een al te vruchtbaren bodem. Men geloofde toen nog, elk geschil, tusschen werkgever en werknemer gerezen, door staking tot de meest ge- 49 wenschte oplossing te kunnen brengen, ja de anarchisten nog verder gaand, zagen in de staak - maar-raak-methode den eenigen en zekeren weg om zelfs geheel ongemotiveerde eischen ingewilligd te zien. Terecht werd dan ook door de besturen van den Ned. R. K. Volksbond en de Gezellen-Vereeniging ingezien, dat, wilde men met meer kracht tegenover dergelijke strevingen optreden,-samenwerking onzer gelijksoortige Roomsche vakvereenigingen zeer gewenscht, ja noodzakelijk was en daarom zon Praeses Clarijs, de algemeene belangen vooropstellend, langen tijd op een oplossing, die beide partijen zou kunnen bevredigen. Dezerzijds moest een offer gebracht worden; onze mannen moesten prijsgeven hun ideale vakvereeniging, wier werking hierboven in enkele trekken werd geschetst. Maar overgaand tot de meer moderne richting, zouden zij als goede leden der St. Josephs-GezellenVereeniging, de indivudueele dragers zijn en blijven van den ouden Kolpingschen geest en daardoor van zeiven grooteren invloed verkrijgen op den algemeenen toestand; ook zouden de vakvereenigingen, als organisatie, voortaan een eigen zelfstandig bestaan, leiden, los van de St. Josephs-Gezellen-Vereeniging, los van den N. R. K. Volksbond, waardoor voorkomen zou worden, dat de hoofdvereenigingen aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld voor eventueele quaesties van de Vakvereenigingen, of dat de President der St. Jos.-Gez.-Ver. in dagen van strijd, bij gebrek aan voldoende kennis van toestanden voor een al te moeielijke beslissing zou komen te staan. Na langdurige besprekingen kwam in het voorjaar van 1912 onder goedkeuring der Kerkelijke overheid, de fusie tusschen de Vakvereenigingen van de St. Jos.Gez.-Ver. en R. K. Volksbond tot stand. De vakvereenigingen werden geheel zelfstandig, doch wj-ionochten geen leden aannemen, tenzij degenen, die lid waren, 50 of van den R. K. Volksbond of der St. Josephs-GezellenVereeniging. De verdere ontwikkeling dezer Vakvereenigingen te beschrijven valt buiten ons bestek, maar het valt niet te ontkennen, dat vooral de jonge handwerksman, bij den nieuwen toestand meer verloren dan gewonnen heeft. In den eigen vakkring had hij voorheen de gelegenheid om zich een kapitaal te verwerven, dat hem op zijn verderen levensweg zeker zijn volle rente zou opbrengen, nu bezoekt hij de vergadering der vakbroeders alleen — als het gaat om de vak actie. Het bijna tienjarig bestuur van President Stoffels is waarlijk niet in ledigheid voorbijgaan. Zooals gewoonlijk werden ook hem vreugde en leed, succes en tegenspoed niet bespaard. Onder den voorspoed, die hem ten deel viel, mag ook wel gerekend worden, het tot stand komen van een onderling fonds tegen de gevolgen van onvrijwillige werkeloosheid, al was dat succes dan een gevolg van algemeenen tegenspoed. WERKLOOZENFONDS. De winter van 1905-1906 kenmerkte zich door buitengewone werkeloosheid, en terwijl de leden der Vereeniging, zeker niet tot hun oneer, tot nog toe veelal voor dergelijke bezoeking gespaard bleven, teekenden thans de gevolgen daarvan zich ook af in onze rijen. Rij het Stichtingsfeest in 1906, aan het algemeen ontbijt, bracht de Praeses die aangelegenheid ter sprake, en het gevolg was, dat in verloop van enkele maanden ongeveer ƒ 600.— werd bijeengebracht tot onderlingen steun. Die steun moest echter blijvend gemaakt worden. In Juni van dat jaar werd een geregeld fonds opgericht 31 met wekelijksche contributie en vastgestelde uitkeering. Aanvankelijk was die wekelijksche contributie 3 ct.; de uitkeering per werkdag 50 ct. gedurende hoogstens 36 van de 365 dagen. Latere jaren brachten verhooging van contributie tot 6 ct.; in het oorlogsjaar 1915 kwam deze op 8 ct. Maar de uitkeering was toen reeds 80 ct. per werkdag en bovendien werd voor ieder kind beneden 14 jaren 10 ct. per werkdag toeslag gegeven. Bij de oprichting van het fonds, in het jaar van debuitengewone werkeloosheid had men den steun weten te verwerven van de Amsterdamsche burgerij. Dientengevolge was een kapitaaltje van ongeveer ƒ1000.— bij elkander gebracht, waarbij ook een klein bedrag aan jaarlijksche bijdragen. Van Rijks- of Gemeentelijke subsidie heeft ons fonds echter nimmer kunnen genieten ; ook niet in den crisistijd, die ontstond bij het uitbreken van den grooten oorlog. Toen werd de toeslag voor de deelnemers van ons fonds geweigerd, omdat beoefenaars van verschillende vakken daarbij waren verzekerd, en er in de Vereeniging geen algemeene verplichting bestond, zich bij het fonds aan te sluiten. In de tien eerste jaren van het fonds werd aan contributies geïnd ƒ 2758.85 ; aan ondersteuning uitgekeerd ƒ 2570.26. Toch bleef er nog een saldo van ƒ771.95. Dat het aantal deelnemers nooit hooger geweest is dan 238 en thans zelfs onder de 100 gedaald is, was het gevolg van de werkeloozenfondsen, die door de verschillende vakvereenigingen werden opgericht. TELEURSTELLING. Er is verder in die jaren van Praeses Stoffels gebleken, dat er werklust en ondernemingsgeest zat in de leden der Vereeniging. Het kwam nu uit dat de opvoeding 52 van Praeses van Nispen vruchten droeg. Want op het terrein der verzekeringen was men niet tevreden met fondsen tegen de gevolgen van ziekte en werkeloosheid, maar er werden nog meer pogingen gewaagd. Hier komen wij aan de teleurstellingen. Er bestond onder de leden een drang, om te komen tot een onderlinge Levensverzekering. Het kwam immers voor, en dat was lang geen zeldzaamheid, dat eerzame huisvaders in den bloei hunner jaren tot een beter leven werden opgeroepen. En al hadden wij dan reden om te hopen, dat het oordeel Gods voor hen genadig zou uitvallen; zij lieten vaak vrouw en kinderen achter, die tijdens het leven van den eerzamen huisvader, den bekwamen vakman, een onbezorgd bestaan hadden, maar die thans vol zorg en kommer de toekomst ingingen, omdat de kostwinner hun ontvallen was. Als in zulke gevallen een sommetje kon worden uitgekeerd, dan konden daarmede de achtergeblevenen ten minste door de eerste moeilijke weken worden heengeholpen. Met zulke gedachten voor oogen werden plannen beraamd, berekeningen gemaakt, reglementen ontworpen en uitgewerkt, tarieftabellen opgesteld, de stichtingsvergadering zelfs bijeengeroepenl Toen bleek, dat de moeilijkheden niet te overwinnen waren. Het plan kwam niet tot uitvoering, zelfs niet in later jaren, toen onder de opvolgers van Praeses Stoffels de zaak nog meer dan eenmaal werd aangevat. Wel werd in 1914 door de leden der afdeeling Patroons in navolging van de Rotterdamsche Patroonsafdeeling, en nu met deze te zamen, een collectieve verzekering afgesloten met een bestaande Verzekerings-Maatschappij. Men verzekerde zich voor een zeer lage collectieve premie tegen ziekte en bedrijfsongevallen. Ook werd door dezelfde Maatschappij (de Globe) aan de leden onzer Vereeniging reductie gegeven op haar geldende tarieven. Maar tot een onderlinge levensverzekering is het nog niet kunnen komen. 53 De ondernemingsgeest, die er huisde, bleek nog een keer te meer uit het streven om te komen tot een coöperatieve verbruiks-vereeniging. Het verloop der beraadslagingen in deze aangelegenheid kunnen wij hier gevoegelijk ter zijde laten. Was men toen van meening, dat dergelijke coöperatie op het terrein der Vereeniging niet thuis behoorde, thans na de verklaring der Bisschoppen in 1916, zouden die beraadslagingen waarschijnlijk een geheel ander verloop gehad hebben. Zonder den steun der Vereeniging, maar met de goedkeuring van den Praeses, werd de zaak nu begonnen en doorgezet, met het schitterend resultaat waarvan telken jare het verslag der Coöperatieve Vereeniging „Assumptio" kan getuigen. VAKTENTOONSTELLINGEN. Een vermeldenswaardige bijzonderheid betreffende het praesidium van Praeses Stoffels is wel, dat het door een vakwedstrijd met tentoonstelling, door de Vereeniging gehouden, onmiddellijk werd voorafgegaan en ook gevolgd. Beide tentoonstellingen heeft hij bezocht, dat kan niet anders, maar slechts als belangstellend toeschouwer, niet als President. Midden in de voorbereiding tot de eerste tentoonstelling bij het dertig-jarig bestaan der Ver. werd Praeses v. Nispen weggerukt door den dood. Toen de voorbereiding voor het 40-jarig bestaan in vollen gang was, riep de Bisschop Praeses Stoffels tot een andere bediening, en benoemde hem tot Pastoor te Poeldijk. De beide vaktentoonstellingen door onze Vereeniging gehouden, zijn zoodoende geheel bijzondere mijlpalen geworden op haar levensweg. Bij beide gelegenheden verloor zij haren President, den eersten door den dood, den tweeden door verplaatsing. Toen het gouden feest 54 in zicht kwam, werden er eveneens plannen beraamd, om tot een wedstrijd en tentoonstelling te geraken. Daar bleek nog lust en opgewektheid genoeg te bestaan onder onze leden voor zulk een onderneming, maar schertsende waarschuwde men den Praeses, wijzend op het voorbeeld van zijn beide voorgangers: elke tentoon* stelling had de Vereeniging tot nu toe een President gekost. Ditmaal was echter de uitkomst geheel anders, niet de Praeses verdween van het tooneel, maar de tentoonstelling. Ten gevolge van den oorlog konden de plannen niet worden doorgezet. De regeling was gereed, maar men kon niet beginnen met de uitvoering, omdat het leven zulke buitengewone eischen stelde, en de materialen, die verwerkt moesten worden of wel in het geheel niet, of slechts tegen ongekend hooge prijzen te verkrijgen waren. Over die beide vaktentoonstellingen volge hier nog een enkel woord, want van onze in 1898 en 1908 gehouden Vakwedstrijden, en de gehouden openbare Tentoonstellingen der ingezonden werkstukken, mag zonder eenig voorbehoud gezegd worden, dat zij het werk der Vereeniging, bij haar dertig en veertig jarig bestaan op uitmuntende wijze hebben geïllustreerd. Aan de buitenstaanders werd getoond, dat trots steeds toenemende massa-fabricatie door machine en industrie, ook voor het handwerk nog plaats is, wijl ten allen tijde zekere voornaamheid zijn eigen is, in tegenstelling met het machinaal product, al te spoedig geslagen met het merk van vulgaire banaliteit. Voor de leden der Vereeniging waren deze vakwedstrijden uitmuntende gelegenheden om vele goede, maar latente krachten tot bloeiend leven te wekken, en hen door de toekenning van een welverdiende onderscheiding na harden arbeid, dat juiste gevoel van eigenwaarde te geven, zoo noodzakelijk voor allen, die in een eerlijken strijd om het bestaan, hun maatschappelijke positie 55 duurzaam willen vestigen. Voor allen was het een bewijs welke groote sociale belangen de Vereeniging bevordert, wanneer zij de beoefening van het handwerk cultiveert en hare leden steeds opnieuw aanspoort, om bij de dagelij ksche bede „God zegene het eerzame handwerk" tevens alles in het werk te stellen, wat strekken kan tot vermeerdering van kennen en kunnen. Onze vakwedstrijden bestonden beide keeren uit: a. een gebonden wedstrijd voor timmerlieden, schoenmakers, smeden, schilders, kleermakers en typografen en b een vrijen wedstrijd voor alle ambachten, de reeds genoemde inbegrepen. De gebonden wedstrijd was weer onderverdeeld in een wedstrijd voor leerlingen, voor jonggezellen, voor volwassenen. Het door elke groep te vervaardigen werkstuk, en de wijze waarop het vervaardigd moest worden, werd door de betrokken vakafdeeling vastgesteld. De inzendingen werden, voor elk vak afzonderlijk, beoordeeld door een jury bestaande uit patroons of andere deskundigen, personen staande buiten de Vereeniging. De eerste dezer wedstrijden was uitgeschreven voor alle leden der Vereeniging in Nederland. Behalve uit Amsterdam, vanwaar de meeste inzendingen, kwamen ook zeer goede werkstukken van leden uit de Vereenigingen te Rotterdam, Nijmegen, Leiden, den Haag en Bergen op Zoom. Bij den tweeden wedstrijd was de deelneming beperkt tot de leden van de plaatselijke Vereeniging. Uiteraard waren de moeielijkheden voor de deelnemers'niet gering. Gedeeltelijk kon de Vereeniging in een en ander voorzien door kostelooze verstrekking van ontwerp en detailteekeningen, het beschikbaar stellen van werkgelegenheid, den aankoop van grondstoffen, het verschaffen van werkstukken, waarbij geldelijke vergoeding werd gegeven voor den te verrichten arbeid. Een en 56 A. J. Clarijs President van Nov. 1907 tot Oct. 1912. ander nam echter niet weg, dat sommigen die gaarne wilden, wegens gebrek aan tijd en geschikte gelegenheid niet konden meedoen, anderen op zolders of in keukentjes hun werkstuk moesten vervaardigen, de meesten, zoo niet allen, gedurende weken en maanden, vele kostelijke uren van hun vrijen tijd, misschien wel van de nachtrust moesten benutten om hun werkstuk te vervaardigen, niet gesproken nog van de vele geldelijke offers die èn patroons, èn gezellen zich bovendien moesten getroosten. Maar de uitkomsten ? O, zij overtroffen alle verwachtingen ; dat wij zoovele bekwame gezellen hadden, dat was voor allen een openbaring; dat het werk door onze patroons ingezonden, zoo ver het 'gewone overtrof, daaraan hadden we nauw durven denken. Gaarne zouden wij hier namen melden van velen, wier werkstuk met de hoogste onderscheiding bekroond werd, ware het niet dat wij daardoor buiten ons bestek gingen en tevens groot gevaar zouden loopen, anderen te vergeten, die eveneens hoogst verdienstelijken arbeid hadden ingezonden. Een oogenlust was het volmaakte schoenwerk, de keurige inzending der kleermakers, der meubelmakers, schilders, metaalbewerkers, typografen, metselaars, bakkers, enz.; allerminst te vergeten het werk der timmerlieden in alle mogelijke verscheidenheid. Juist de timmerlieden hadden-'in den vrijen wedstrijd verschillende werkstukken vervaardigd ten dienste van het Vereenigingsgebouw en zie, na tien en twintig jaren, spreken de beide voordeuren, de binnenbetimmering in de conversatiezaal, die der kleine vergaderzaal in blank eikenhout met dito archiefkast, een altaar, bidstoelen, banken, lezenaar en kaarsenstaander in de kapel, verschillende kasten, tafels en meer andere gebruiksvoorwerpen, wat handvaardigheid, gepaard met ambitie en offervaardigheid, in die dagen tot stand heeft weten te brengen. i 57 Talrijk waren dan ook de onderscheidingen door de Jury aan verschillende inzendingen toegekend, en in menige werkplaats, winkelraam of binnenkamer van onze patroons en gezellen, zien wij nu nog de omlijste diploma's hangen, waarop vermeld welke onderscheiding, gouden, zilveren of bronzen medaille, hun eenmaal werd toegekend, voor het kunstige werkstuk, waardoor hij of in 1898 of in 1908, of in beide jaren, zijn naam als handwerksman en lid der St. Josephs GezellenVereeniging heeft hoog gehouden, en velen erkennen gaarne: door de deelneming aan dien wedstrijd heb ik voor goed den grondslag gelegd voor mijn lateren voorspoed. Ook de financieele uitkomsten waren, gezien de omvangrijkheid van den wedstrijd en de daaraan verbonden tentoonstelling met al den aankleve van dien, niet ongunstig; de eerste wedstrijd in 1898 kostte de Vereeniging ± ƒ 1000.— de tweede in 1908 ƒ1200.—. Waar tegenover staat dat huis en kapel verrijkt waren met verschillende meubelen van hooge en blijvende waarde. De dagen van 1898 en 1908 zullen in lengte van jaren, als gulden dagen in de annalen van de geschiedenis onzer Vereeniging opgeteekend blijven. Te meer valt het te betreuren, dat wij nu door de buitengewone en geheel abnormale tijdsomstandigheden, helaas, moesten afzien van ons plan, om in onze «dagen een nieuwe generatie in de gelegenheid te stellen, op hare beurt een krans van eere voor de Vereeniging en voor zich zelve te vlechten. DE DERDE PRESIDENT. De viering van het 40-jarig feest der Vereeniging, waarmede gepaard ging de regeling van de vaktentoonstelling, was het eerste werk, dat Praeses A. J. Clarijs 58 te doen vond, toen hij in November 1907 het Praesidium aanvaardde. De 6e Januari 1908, ruim een maand na zijn intrede in de Vereeniging, vormde dan ook wel een schitterend begin van zijn werkzaamheid in ons midden. Als eerste officieele daad mocht hij den Bisschop huldigen, die bij gelegenheid van het 40e Stichtingsfeest in onze eigen kapel de Pontificale Hoogmis had opgedragen. Wij noemden die feestviering een schitterend begin, en wij behouden die uitdrukking nog, ook al denken wij tevens aan de daarbij behoorende vaktentoonstelling, want vijf jaren slechts zijn aan Praeses darijs gegeven geweest om te werken in ons midden, en die korte tijd is voor hem niet in ledigheid voorbijgegaan. STEEDS VOORUIT! Hij vond onder zijn Gezellen, sinds ruim een jaar opgericht, een turnvereeniging (1906). Rotterdam, dat sinds 1905 een turnclub had, was ook hier weder Amsterdam vóór geweest, evenals bij het stichten der vakafdeelingen en later met de gezamenlijke verzekering voordeafd. Patroons. In verschillende lokalen van het groote huis was den roerigen turners achtereenvolgens een oefenplaats aangewezen, maar de gaskousjes en de ruiten schoten er herhaaldelijk het leven bij in; de rust, voor teekenschool en vergaderingen zoo noodig, leden er onder op bedenkelijke wijze. Om daarin te voorzien, huurde hij eerst een turnlokaal in de stad, maar het duurde niet lang, of hij nam nog doeltreffender maatregel, en bouwde zelf een groote turnhal op eigen terrein; daarmede waren zijn eigen jongens gebaat, maar tevens nog een tweetal Katholieke turnvereenigingen, en bovendien het gymnastiekonderwijs der aangrenzende St. Vincentius-scholen. 59 Het Hospitium werd op de bovenverdieping met 18 kamers vergroot. Nieuwe kegelbanen werden gelegd in de benedenverdieping. Een feestelijke inwijding van den nieuwen bouw door den HoogEerw. Deken L. Jansen, bekroonde het werk. Hij vond een 9-tal vakafdeelingen in volle werking, en benutte de krachten, daar aanwezig, om het onderwijs der vak-teekenschool hooger op te voeren, en terwijl zijn pogingen mislukten, evenals onder zijn voorganger, om te komen tot een dag-ambachtsschool, bracht hij het al vast zoo ver, dat in de avonduren des zomers practisch vak-onderwijs gegeven werd. Dat de beoefenaars van hetzelfde vak niet langer georganiseerd bleven in twee verschillende vakvereenigingen, is, zooals boven reeds vermeld is, zijn werk geweest. VOORSCHOTBANK. Pres. Clarijs vond in de Patroonsafdeeling een inkoopcoöperatie voor schoenmakers, maar bespeurde ook verder strekkende plannen, namelijk: de oprichting van een onderlinge Voorschotbank. En wie er aarzelen mocht, hij niet! Hij zette zijn schonders er onder, en de zaak kwam tot stand. Op 8 Jan. 1909 begon de Voorschotbank te werken met een aandeelen-kapitaaltje van ƒ2325.—. Na 8 jaren tijd was dat op 1 Jan. 1917 gegroeid tot ƒ 7850.—; gevormd door 157 aandeden van ƒ 50.—. Volgens den opzet werd over het eerste jaar aan' de aandeelhouders geen rente uitbetaald. Doch over het tweede jaar werd 4 % en verder telken jare 5 % rente uitgekeerd, en ondertusschen is een reservefonds gekweekt van f 602.48; een dividenden-fonds van ƒ 175,34. De deposito-kas bereikte in Juli 1916 het cijfer van ƒ 52.405.—. De totale omzet in 1916 bedroeg f 136.077.21. éèM Het uitbreken van den oorlog gaf natuurlijk critieke dagen voor onze Voorschotbank. Doch het kalme' verstandige overleg, waarmede onze leden te werk gingen, bespaarde verdere ontgoocheling aan den wakkeren administrator, dien men ons gerustelijk mag benijden. Dit is het eenige, wat wij hier van hem durven zeggen, 't Is een van de velen, die, geheel in de lijn van art. 2 onzer statuten, als handwerksgezel woonde in het Gezellenhuis, en zich wist op te werken tot een eervolle zelfstandige plaats in de maatschappij. UITBREIDING. Pres. Clarijs zocht uitbreiding van het aantal Vereenigingen, en zag zijn pogingen met succes bekroond te Haarlem, Middelburg en Halfweg. Deze laatste vereeniging echter leidde een kwijnend bestaan, stond eenigen tijd als afdeeling van den N. R. Volksbond te boek, totdat zij in 1917 definitief bij ons Centraal Verband werd aangesloten. De oprichting eener Vereeniging te Delftshaven, Feijenoord eh Roermond werd door hem voorbereid. Maar uitbreiding en versterking zocht hij ook voor de vereeniging, aan welker hoofd hij zelf stond te Amsterdam. Wat beteekende een ledenaantal, van 882 voor een stad als Amsterdam. Eén vereenigingsgebouw was te weinig voor zulk een stad: de afstanden zijn daarvoor te groot. Hij opperde het plan om op verschillende punten der stad filialen te stichten, en hij voegde de daad bij het woord. In Oct. 1908 werd een groot huis aan de Heerengracht 20 aangekocht. In Jan. daaraanvolgend werd het in gebruik genomen en de E. Pater P. Biesta als 2e vice-president met de leiding er van belast. De volgende Praeses ging nog een stap verder, en maakte in April 1917 van het filiaal een zelfstandige Vereeniging, in het gebouw van het S. Dom. Patronaat, 61 Zoo groeide alles uit onder zijn leiding: vereeniging, hospitium, teeken- en vakonderwijs, ook de gelegenheid tot aangename ontspanning en ontwikkeling: de turners getuigen er van met hun turnhal, de kegelclubs met hun nieuwe kegelbanen, dammers en schakers vereenigden zich in afzonderlijke clubs; voor het vormen van een strijkorkest legde hij den grondslag. Bij dat alles was hij te voren reeds de ziel van het ontluikende patronaatswerk, vooral in het Bisdom Haarlem. Zijn belangstelling in de ontwikkeling daarvan blijkt genoeg, uit de oprichting van het maandblad „Het Patronaat", dat hij gedurende de eerste jaren nagenoeg geheel alleen redigeerde en administreerde. Wat moet het dezen onvermoeiden werker een zwaar offer zijn geweest, door lichaamszwakte gedwongen, het werk neer te leggen, en rustiger bediening te aanvaarden! Bij gelegenheid van zijn zilveren priesterfeest was nog zoo duidelijk aan den dag gekomen, hoe innig de band is, die onze leden aan hun Praeses bindt. Dat feest werd gevierd in de rijk met bloemen versierde kapel, maar den avond te voren was de jubilaris ingehaald op de groote zaal, die juist door hem op nieuw was ingericht, ontzaglijk verbeterd, beschilderd, en van electrisch licht voorzien. En men defileerde daar voor den jubilaris in lange rijen in allerlei groepen en in allerlei hoedanigheden, maar allen zonder uitzondering ats vurig lid van de Gezellen-Vereeniging, als dankbare zonen juichend op het feest van den Gezellen-vader. Dat was zijn laatste vreugde! De kwaal, die zijn lichaam sloopte, nam hand over hand toe. Op 4 Oct. Ï912 werd hij reeds opgevolgd door den tegenwoordigen Praeses. Hij zelf poogde nog de weinige hem overgebleven kracht te benutten in zijn nieuwe pastoreele bediening, doch stierf reeds op 18 Juni van het volgend jaar. 2 Ondanks den Zaterdag trok een groot aantal leden met hun Praeses aan het hoofd naar Assendelft om den dierbaren overledene de laatste eer te bewijzen. HET KOLPINGSBLAD. Eén plan (en het stond bij hem al zoo vast, dat hij het ten uitvoer zou brengen) heeft Praeses Clarijs niet meer verwezenlijkt gezien. Dat was de uitgave van een eigen orgaan voor heel de Vereeniging in Nederland. Al verscheen het eerste nummer slechts 9 maanden na zijn aftreden: hij heeft dat eerste nummer niet eens meer gezien. Dat eerste nummer kwam uit op den historischen avond van den 13 Juli 1913, toen Z. E. Kardinaal W. v. Rossum ons de hooge eer gunde van een bezoek. Dat was een avond van jubel en feestbetoon, waarbij dan ook alle aangesloten vereenigingen door hun Praeses en Raad v. Bestuur vertegenwoordigd waren. Na een kort Lof en den Zegen met het Allerheiligste door Z. E. den Kardinaal' gegeven, deed deze zijn intocht op de feestzaal te midden van de juichende Gezellen. Ter onderbreking van de toespraak, door den Praeses gehouden, hielden de turners een opmarsch en voerden een korte oefening uit. Dat was een illustratie van al hetgeen de spreker opsomde van het werk onzer Vereenigingen. Op het eind van zijn toespraak vroeg hij aan Z. E. den zegen over de daad, die hij toen ging stellen: de uitgave van het Kolpingsblad, waarvan het eerste nummer in heel de oplaag voor hem gereed lag. Door den Praeses van Amsterdam en van Rotterdam werd een nummer in feestgewaad aan Z. E. aangeboden. Met de grootste belangstelling werd toen geluisterd naar de woorden van opwekking, door Z.E. den Kardinaal 63 ons vervolgens toegesproken. „God dienen", zoo sprak Z. E. o.a., „uit liefde tot God arbeiden en voor de zijnen zorgen, u aaneensluiten, patroons en ondergeschikten, gehuwden, gezellen en leerlingen, om, het oog steeds gevestigd houdend op het eeuwig einddoel, elkander ook in het maatschappelijk leven te helpen. Aan dien geest uwer vereeniging beantwoordt zoo volkomen die schoone karaktertrek van uwe aaneensluiting, pm niet slechts door vakactie, maar meer bepaaldelijk door veredeling van het ambacht verbetering van levenstoestanden te bereiken. Dierbare gezellen! bewaart dien schoonen geest uwer Vereeniging, weest trouw aan hare beginselen, en aan het standpunt, dat gij door de Kolpingsstichting inneemt: streeft daarom niet naar verbetering uwer positie door het eenvoudig roepen om hooger loon; maar streeft er veeleer naar door vermeerdering van vakkennis en door veredeling van uw ambacht". Aan het slot zijner rede sprak de Kardinaal een zegenwensch uit over het bij deze gelegenheid verschijnende Kolpingsblad. Wij knielden allen neer éri ontvingen den pauselijken zegen. Toen klonk het slotlied door de zaal, uitgejubeld in warme geestdrift, totdat eindelijk de Kardinaal, luide toegejuicht, zegenend door onze rijen heenging, om in de pastorie aan de onderscheiden Presidenten met hun Raad van Bestuur, gelegenheid te geven te worden voorgesteld... Dit was de geboortedag van het Kolpingsblad. Wat tot nu toe slechts wensch was, was in daden omgezet. Met de goedkeuring niet alleen, maar met den zegen van den Bisschop, met den zegen bovendien verrijkt van den Kardinaal, ging. het eerste nummer de wereld in, onbeduidend en klein, wankelend tusschen hoop en vrees nagestaard door degenen aan wier zorg het was toevertrouwd. 64 De zegen van Boven is er echter niet aan onthouden. Er was aangekondigd, dat het Kolpingsblad voorloopig slechts maandelijks zou verschijnen in 4 pagina's. In het geheel verschenen er slechts 3 nummers van dien' omvang. Zes bladzijden werden voortaan gegeven, en na drie maanden werd de uitgave verdubbeld, zoodat het geregeld twee malen per maand verscheen. De tweede jaargang begon reeds met 8 bladzijden. De uitgave werd verfraaid en verbeterd, ook nog in de oorlogsjaren. Werk, natuurlijk, van eigen vakmannen. Maar thans in dén loop van den Sen jaargang is ook ons Kolpingsblad in druk geraakt: ten gevolge van den papiernood heeft men de uitgave tot de oorspronkelijke 4 bladzijden moeten inkrimpen. Dat er spoedig betere tijden mogen aanbreken is voor nog meer belangen dan voor het Kolpingsblad alleen, uiterst wenschelijk. DE OORLOG. Wat de abnormale omstandigheden ons op dit punt nog brengen kunnen, moet met kalm vertrouwen worden afgewacht. Het uitbreken van den oorlog plaatste ons, en alle andere vereenigingen met ons, voor nog wel zwaarder probleemen dan de uitgave van ons Kolpingsblad. Amsterdam b.v. kwam zoo ver, dat het niet minder dan 160 leden te gelijk onder de wapenen had. En dat waren niet alleen ongehuwde gezellen, maar ook huisvaders en patroons. De mobilisatie was voor vereenigingen als de onze een ware ramp. Want al bleven de meesten met de Vereeniging in verbinding door hun correspondentie, en persoonlijk bezoek tijdens de verlofdagen, van menigeen moet worden getuigd, dat hij op den duur niet bestand gebleken is tegen de verderfelijke om- 65 geving in den vreemde, terwijl hij in het groote en gevaarlijke Amsterdam den rechten koers had weten te houden. Die crisistijd met al zijn ellende, gaf echter toch ook nog momenten van bemoediging, Daartoe behoort o.a. het deelnemen onzer leden aan soldaten-retraites, maar vooral het Algemeen ontbijt op het eind van Aug. 1914, toen na het uitbreken van den oorlog werkeloosheid en armoede dreigden, meer dan vroeger ooit gekend was. Toen werd in bijzijn van nagenoeg alle leden der Vereeniging een zoogenaamd Steunfonds opgericht, waaruit alle leden die in druk zouden geraken renteloos een wekelijksch voorschot konden genieten. Een schaalcollecte werd gehouden door den Praeses zelf en den Vice-Praeses. Zij bracht ƒ 339.07>£ Op. Gelegenheid werd gegeven om rentelooze aandeden te nemen in dit fonds: men teekende daar aan tafel voor ƒ 686.50. In ruim een half uur was er dus meer dan duizend gulden bij elkander. En dat van menschen, die het uitzicht hadden zelf den druk der tijden ernstig te gaan gevoelen! Uit de reservekassen van het ziekenfonds en de werkeloozenkas, feestkassen en dergelijke werd nog een som van bijna zesduizend gulden bijeengebracht. Het nieuwe fonds begon dan ook op 13 Sept. 1914 zijn werk met een kapitaal van ongeveer ƒ 7000.—. In het geheel werd aan ondersteuning f 5347.67% uitbetaald. Door het aanhouden van den abnormalen toestand zijn tot nu toe verschillenden niet in staat geweest aan hun verplichting tot terugbetaling te voldoen. Ondanks dat kon in Sept. 1917 aan de aandeelhouders 60°/0 hunner vorderingen worden terugbetaald. De geest van broederlijke offervaardigheid door Praeses van Nispen zijn Gezellen ingeprent, en door zijn opvolgers onderhouden, is gelukkig nog niet verdwenen, maar kwam hier op schitterende wijze tot uiting. •6 DE MEDEWERKERS. Bij het herdenken der bemoedigende en teleurstellende wederwaardigheden in het leven onzer Vereeniging, wordt als van zelf de aandacht het meest getrokken naar de drie mannen, die gedurende die jaren aan het hoofd stonden, en niet alleen het grootste deel van den last, maar ook de volle verantwoordelijkheid hebben gedragen. Dat waren de drie Presidenten van Nispen, Stoffels en Clarijs. Hun werk is het, dat wij hier dankbaar gedenken. Het spreekt echter ook van zelf, dat zij alleen al dat werk niet hebben tot stand gebracht. Dat was niet mogelijk geweest, als zij verstoken waren geweest van de voorlichting en de werkkracht, die hun ter beschikking stond in de leden van hun Raad van Bestuur. Wie zal b.v. in bijzonderheden nagaan, wat een Mr. J. v. d. Biesen, enkele weken als president, en daarna als protector voor de Vereeniging geweest is. Zal onze teekenschool ooit aan een raadsman als den heer B. Molkenboer kunnen vergelden, wat zij aan hem te danken heeft? Een secretaris hebben wij thans nog, die als jonge man zijn Zondagmiddagen opofferde voor het beheer van de Spaarbank, en nu reeds meer dan 25 jaren de intieme geschiedenis der Vereeniging in zijn notulen vastlegt. Dat werk onzer Presidenten was niet mogelijk geweest, als zij niet trouw waren ter zijde gestaan door de bestuursleden der verschillende afdeelingen, die nog altijd op het voorbeeld van onzen onvergetelijken stichter, op hun beurt anderen ten voorbeeld, niet hun eigen belang, maar dat van de Vereeniging het eerst beoogden; door een corps van „Vertrouwensmannen", wier taak het was ontrouwe leden te gaan opzoeken; maar meer bijzonder nog door hun opeenvolgende Vice-Presidenten, priesters evenals zij zelf. De allereerste hunner zooals de E.E. H.H. A. de Bouter 67 en W. Huyg namen die taak op zich, terwijl zij bovendien nog hun omvangrijk parochiewerk als kapelaan hadden te verrichten. Toen in 1876 een eigen huis was gesticht, en later de kapel een openbare kapel werd, toegankelijk ook voor de omwonende niet-leden kreeg de Rector-President een eigen kapelaan. Als zoodanig volgden elkander op de E.E. H.H. M. van Dieren, C. van Berckel, A. Hensen, C. Tholenaar, W. Willeman, J. Hendriks, C. Brouwers, P. v. d. Pavoordt en H. Drenth. Van deze medehelpers bij het werk der Vereeniging zijn de E.E. H.H. de Bouter, v. Dieren, v. Berckel en Willeman reeds overleden. Van de overigen hopen wij, dat zij allereerst de feestvreugde bij het 50e Stichtingsfeest met ons komen deelen, en nog jaren de belangstellende getuigen mogen zijn van de verdere ontwikkeling van het werk, waartoe zij in vroeger jaren ook het hunne hebben bijgedragen. HET VERBAND. Het vluchtig overzicht van het wel en wee der Amsterdamsche St. Josephs-Gezellen-Vereeniging is hiermede voor een goed deel geleverd. Maar met en naast Amsterdam groeiden en bloeiden op verschillende andere plaatsen vereenigingen met denzelfden naam en met dezelfde strekking. In 4 Bisdommen verspreid vormden zij met Amsterdam als hoofdzetel en middelpunt, het Nationaal Verband der St.Josephs-Gezellen-Vereenigingen in Nederland; te zamen maakten zij een onderdeel uit van het groote internationale Verband der Kath. Gesellen Vereine te Keulen, dat over heel Duitschland, OostenrijkHongarije, Zwitserland, ook in België en Frankrijk, tot zelfs in Amerika zijn vertakkingen had. Onze Vereenigingen immers staan wel op zich zelf, maar niet los van elkander. Over heel de wereld hebben 58 wij niet alleen denzelfden groet: „God zegene het eerzame handwerk", maar sinds 1913 allen hetzelfde Verbands-insigne. Wie lid is in een der aangesloten Vereenigingen is dat van zelf ook in al de andere. Dat was zoo van den beginne af. Bij verhuizing is het plicht zich daar ter plaatse bij de Vereeniging aan te melden, maar tevens recht, om als lid te worden opgenomen en behandeld. Wat voordeel dit zijn kan, als het op huisvesting aankomt, zal ieder gemakkelijk begrijpen. Bij het 50-jarig bestaan van de twee Vereenigingen, die het Nationaal Verband zijn begonnen, behoort dus van zelf eenig overzicht van den huidigen stand van zaken. Over het wedervaren van Bergen op Zoom is boven reeds het een en ander medegedeeld. Te gelijker tijd ongeveer als Amsterdam begonnen, werkte men daar jaren lang tegen Amsterdam op, totdat ten slotte de grootere stad voorbleef bij de kleinere, temeer daar deze laatste haar werkterrein beperkt zag door andere organisaties. De teekenschool moest wijken voor een inrichting van gemeente wege; ook het onderwijs in vreemde talen moest worden opgegeven. Het eenmaal opgerichte ziekenfonds heeft de stormen van den tijd weten te doorstaan, en is nog steeds ten heil van de aangesloten leden. Tot de oprichting van vakafdeelingen echter zooals te Amsterdam en Rotterdam is het te Bergen op Zoom nooit gekomen. 69 De concurreerende plaats, die, door welke omstandigheid dan ook, langzamerhand door Bergen op Zoom werd ontruimd, werd al heel spoedig ingenomen door de jongere Vereeniging te Rotterdam die in 1877 gesticht, in 1879 reeds een eigen gebouw bezat, en in 1890 verhuisde naar het groote gebouw aan het Stationsplein, waar ook thans nog de Vereeniging gevestigd is. Wat Amsterdam reeds bezat aan instellingen, werd daar zoo spoedig mogelijk nagevolgd, zooals: afdeelingen voor Gehuwden, Patroons en Leerlingen; Spaarbank en Ziekenfonds. Wat verder aan plannen werd beraamd, zette Rotterdam meermalen het eerst in daden om. Zoo was Rotterdam de eerste met het stichten van vakafdeelingen; daar sloot men het eerst een collectieve verzekering af in de afdeeling Patroons; daar had men een jaar voor Amsterdam een eigen turnclub; van Rotterdam uit begint thans de onlangs opgerichte R. K. Dambond. Iedere vereeniging, die zich vervolgens in den loop der jaren aansloot aan het Verband, bleef haar volkomen zelfstandigheid bewaren: ieder werkte naar plaatselijke omstandigheden, met plaatselijke middelen om te voorzien in plaatselijke behoeften. Die verscheidenheid in het streven naar eenzelfde doel teekent zich dan ook af in allerlei opzicht. Sprekende over onze ziekenfondsen is daar reeds op gewezen. Maar ook bij andere aangelegenheden komt dat naar voren. Bijv.: In de laatste jaren, ten tijde van de distributie van levensmiddelen, nam de vereeniging te Rotterdam zelf die zaak in handen en bezorgde haren leden dergelijke waren tegen regeeringsprijs. Te Amsterdam werd daaraan niet gedacht, omdat zulks gedaan werd door de Coöperatieve vereeniging Assumptio, waarvan de leden voor een groot deel ook leden van de Gez.-Ver. zijn. De Vereeniging te Leiden had daarvoor zijn coöperatie voor „winterprovisie". Iets dergelijks heeft ook de Vereeniging te Nijmegen. 70 Van die verscheidenheid in werkwijze en „durf" zouden wij willen zeggen, vinden wij nog een ander teekenend voorbeeld in de geschiedenis van Nijmegen Reeds in 1873 hooren wij in de vereeniging Amsterdam spreken over een consumptie-vereeniging, en gezamenlijke woningbouw. Tot woningbouw is het daar nimmer gekomen, maar te Nijmegen wèl. Die woningbouwvereeniging is wel geen onderneming van de Gezellen-Ver. als zoodanig, zij bestaat ook niet uitsluitend uit leden Gezellen, maar is er toch nauw aanverwant, al was het alleen maar door de werkzaamheden en de hulp van de toenmalige Presidenten A. Schrader en daarna pater P. v. Hooff S. J. en de invloedrijke plaats, die thans nog de Gezellenvader in het bestuur inneemt. De Vereeniging te Nijmegen kwam in 1880 in het Verband. Op aanvrage van een bakkersgezel werd zij door Pater L. Hoctin S.J. gesticht. In 1882 reeds had zij een eigen huis, al was het dan een bescheiden woning: alles was gelijkvloers. Doch in 1890 werd de bouw aanmerkelijk vergroot door den aanbouw van twee verdiepingen. Door Mgr. Hamer, den lateren Bisschop-Martelaar werd het plechtig ingewijd, terwijl de Centr. Pres. Jhr. v. Nispen de feestrede hield. 's-Gravenhage kende aanvankelijk niet zooveel voorspoed bij de stichting van eigen huis. Vijf jaren lang moest men het doen met een gehuurde achterkamer. Daarna werd een vroegere timmerwinkel tot vergaderzaal ingericht. In 1884 kwam het tegenwoordige huis aan de Maasstraat tot stand, hetgeen later nog werd uitgebreid door aanbouw ten behoeve van de Leerlingen- en Patronaatsafdeeling. Teekenschool en ziekenfonds verkeeren nog steeds in bloeienden toestand. Leiden had weder een geheel andere wordingsgeschiedenis. Daar werd een vereeniging van werklieden, die in 1883 was opgericht in 1887 ingericht naar het 1 n model der Kolpingsvereenigingen. Toen dat geschiedde, woonde men al niet meer bij een ander in. Maar bij de aansluiting bleek de behoefte aan ruimer behuizing, en een jaar later betrok men de nieuwe woning op het Rapenburg 52, die ook thans nog het Gezellenhuis is, maar waaruit de Vereeniging tijdelijk is verdreven, om plaats te maken voor militairen tijdens de mobilisatie. Haarlem geeft iets dergelijks te zien. Daar bestond sinds 18 jaren onder de goede zorg van de St. Vincentius-vereeniging een vereeniging van jonge lieden: onder het rechtstreeksch bestuur derhalve van de Vincentianen, bijgestaan door een geestelijken Directeur. Het jaar 1911 bracht de reorganisatie: de directeur werd President, de vereeniging werd zelfstandig en geschoeid op de leest der St. Josephs-Gezellen-Vereenigingen. De St. Vincentius-vereeniging legde haar kind echter niet te vondeling,- zette het niet harteloos op straat, maar verschafte het den eersten tijd nog een veilig onderdak. De uitbreiding van het leden-aantal door toevloed uit de stedelijke patronaten, en de omvang der belangen, die men verzorgde, b.v. de teekenschool, die uitstekend in orde is en oorspronkelijk een school was toebehoorend aan den N. R. K. Volksbond, maakten het noodzakelijk naar ruimer verblijfplaats uit te zien. In 1915 werd een huis aangekocht, dat na de verbouwing door den Bisschop zelf werd ingewijd in bijzijn van bijna alle gezellenvaders. Op dien avond kwam ook de verklaring uit den mond van den Bisschop, dat de St. Jos. Gez. Ver. zijn verwachtingen niet had teleurgesteld. Gouda, een van de vereenigingen, die in de allerlaatste jaren bij ons verband aansloten, is er een, zooals wij er in de toekomst meer verwachten namelijk: opgegroeid uit een volwassen Patronaat. De jongens, die het Patronaat waren ontgroeid, ?2 verlangden nog niet naar overgang in een Vereeniging voor volwassenen. Dat was de eerste aanleiding, om ook daar onze • rijen met een GezellenVereeniging te komen versterken. In 1915 werd men door de goede zorgen van den toenmaligen Pastoor J. Tack O.M. in staat gesteld een groot heerenhuis met uitgestrekten tuin voor het gebruik der vereeniging in te richten. Aanstonds werd de aansluiting aan het Nationaal Verband gevraagd en verkregen. Gouda is een van de jongste, maar lang niet de minste. Feyenoord is evenzoo de voortzetting van het reeds volgroeide Patronaat; de vereeniging bleef gevestigd in het reeds bestaande gebouw. Hetzelfde geschiedde te Boskoop, dat een vereenigingsgebouw bezit, waardig om te worden benijd. Te Delftshaven werd de reeds meer dan 30 jaren bestaande St. Aloysius-vereeniging in een St. Jos. Gez. Ver. omgezet. Datzelfde geschiedde ook te Bovenkarspel met de Gezellen-Vereeniging St. Josef. Bij al deze reorganisaties waren eenige wijzigingen noodig van inrichting en statuten. Haarlem had de eer de inwijding van het nieuwe Gezellenhuis te zien verrichten door zijn Bisschop. Roermond genoot dezelfde eer, maar hier betrof het niet alleen de inzegening van een nieuw verblijf: het ging hier om de oprichting van een geheel nieuwe St. Jos. Gez. Vereeniging: een plaatsvervangster van Weert, dat stilletjes uit onze rijen was verdwenen. Aan de oprichting van die nieuwe vereeniging als voortzetting van het bestaande Patronaat, werd door de tegenwoordigheid van den Bisschop des te meer luister bijgezet. Ook de Edelachtb. hr. Burgemeester toonde hier persoonlijk zijn belangstelling. De Centraal President maakte dan ook van deze gelegenheid gebruik tot MgT. het verzoek te richten, om den nieuwen Praeses, kapelaan A. v. d. Venne ! 73 het algemeen insigne op de borst te hechten: „het zal", zoo zeide hij, „voor hem te grooter eer zijn dit te ontvangen uit de hand van zijn Bisschop, voor ons des te meer waarborg voor de hechtheid, waarmede onze Vereenigingen aan elkander verbonden zullen blijven". In het slotwoord, dat de Bisschop tot de vergadering richtte, liet Z.D.H. onwillekeurig zien, hoe Hij over het werk der Patronaten en der Gezellen-Vereeniging dacht. Hij verheugde er zich dan ook over, dat de opvoeding en verzorging van den aankomenden werkman hier werden voortgezet in de nu officieel aangesloten GezellenVereeniging, wier gestadigen bloei Hij niet alleen verhoopte, maar ook zou trachten te bevorderen. De plaats van Weert was weder aangevuld. Het Kolpingsblad van die dagen hoopte, dat spoedig een krans van dergelijke vereenigingen zich vormen zou rondom de Roermondsche als middelpunt. Die verwachting is, helaas, nog niet in vervulling gegaan. Helmond verheugde zich ook reeds aanstonds bij de oprichting in een eigen gebouw. Het was niet groot, maar licht en vroolijk, en heel de opzet hield rijke beloften in voor de toekomst. De herhaaldelijk terugkeerende ziektetoestand van den Vice-President, die het praesidium waarnam in plaats van den Zeer Eerw. Deken M. Rath is tot nu toe een belemmering geweest voor verdere ontwikkeling. Nieuwkoop en Haarlemmermeer behooren wat de oprichting betreft beide tot het vruchtbare jaar 1916. Als plattelands-vereenigingen verschillen deze natuurlijk nog al van de oudere vereenigingen in de groote steden. Maar ieder onzer werkt immers met plaatselijke middelen om te voorzien in plaatselijke behoeften, en dat er wel een weg gevonden kan worden, waar een wil aanwezig is, kan nu reeds blijken uit beider korte geschiedenis: beide vergaderen in eigen huis en werken onder belangstelling van heel de parochie. 74 Van Halfweg valt nog niet veel te vermelden; oorspronkelijk opgericht in ons Verband, bleek het daarna dat de statuten weinig pasten in den werkkring van sociale vereenigingen. Enkele jaren stond het te boek als onderafdeeling van den N. R. Volksbond. In 1917 werden die statuten voor goed gewijzigd en kon de aansluiting bij ons Verband weder plaats hebben. '8 Heerenhoek is de jongste in de rij. De eigenaardigheid bij de Oprichting was hier, dat deze plaats had in de kerk: een geschikt vergaderlokaal was niet te vinden. Voorloopig zullen dan ook de vergaderingen, die dan nog een meer godsdienstig karakter zullen dragen, ook in de kerk gehouden worden. Die omstandigheid (het is wel eigenaardig, dat dit nu juist gebeuren moest bij de laatste aansluiting voor het gouden feest) herinnert levendig aan de geschiedenis van 50 jaren terug, toen de allereerste Gezellen-Vereeniging werd goedgekeurd als „Broederschap der St. JosephsGezellen". Opgericht met ruim 200 leden kan deze vereeniging bij een volgend jubeljaar stof leveren voor een schitterend verslag. BESLUIT. Bij het overzicht over den stand van zaken, over het geheele Verband past van zelf de vraag: Wat zijn de vooruitzichten voor de toekomst ? Bij de vestiging onzer Vereenigingen bestond er onder ons Katholieken op sociaal gebied hoegenaamd niets; geheel het terrein lag dus ter bewerking open. Jaren lang heeft het geduurd, voor dat er andere vereenigingen naast ons verschenen. Men begon toen te werken langs eenigszins andere lijnen, maar toen de encycliek Rerum Novarum verscheen, bleek het toch, dat aan onze wijze van werken niets veranderd behoefde te worden. De I 75 aanwas van het aantal onzer vereenigingen stond stil: de nieuwere vorm oefende waarschijnlijk ook zijn aantrekkingskracht uit. Toch bleven onze vereenigingen in stand, en bij alle wederwaardigheden had men althans den troost, dat het gehalte niet verminderde. Niet alleen thans, maar reeds 20 jaren geleden werd voorspeld, dat onze organisatie geleidelijk aan invloed zou verliezen. De uitkomst heeft dergelijke voorspellingen nog niet in het gelijk gesteld. Maar zou dat niet veeleer als verlies dan als winst geboekt moeten worden voor onze Katholieke Sociale Organisatie? Wie niet met hart en ziel hangt aan zijn Katholieke overtuiging, houdt het in onze Vereeniging niet uit. Van den beginne af was bij ons de opzet: de leden opvoeden, hen brengen tot zelfstandigheid; hen weerbaar maken op het punt van godsdienst, maar ook in den strijd om het bestaan. Weerbaar tegen den vijand van binnen: tot een deugdzaam en eerbaar leven worden zij voortdurend opgewekt in wekelijksche bijeenkomsten, bij algemeene H. Communiën, bij het houden van gesloten retraites. Weerbaar moeten zij zijn tegen den vijand van buiten, als zij staan te midden van ongeloovigen en andersdenkenden en allerlei aanvallen hebben af te slaan tegen hun geloof en hun deugd. Maar wéerbaar ook als het er op aankomt hun dagelijksch brood te verdienen. Dan behoort een der onzen het ver beneden zich te achten als een sukkelaar, of een halven man te worden aangezien, die het loon, dat hem wordt uitbetaald eigenlijk niet waard is, maar voor een goed deel althans afhankelijk blijft van de goedgunstigheid van den werkgever. Dat die opvoeding vruchten gedragen heeft, kan wel hieruit blijken, dat onze leden in de vakvereenigingen nog al in tel zijn. De studie van het sociale vraagstuk heeft in den loop der jaren wel eenige wijziging gebracht in de opvattingen. 76 Hoe langer zoo duidelijker,kwam het uit: wie niet staat op den bodem des geloofs, kan bij het behartigen van sociale belangen niet blijven buiten den klassenstrijd. En omgekeerd, als volgens het woord van Paus Leo moet gestreefd worden naar verbroedering der verscheidene maatschappelijke rangen en klassen, dan is het noodzakelijk in alles en overal rekening te houden met de wetten van God over rechtvaardigheid en liefde. Langs die lijnen streeft men thans naar de ontwikkeling en den uitgroei tot beroepsstanden. lis niet het Collectief Contract het begeerlijk doel, waarheen aller blikken zijn gericht ? Maar wat is dat alles anders dan een vorm van organisatie, waarin werkgever en werknemer samen hun eigen en hun gezamenlijke belangen bespreken, verzorgen en beschermen? Maar kan het aan onze vereenigingen dan als een abnormaliteit worden aangerekend, dat reeds in het jaar 1872 in eigen kring een patroonsafdeeling ontstond, in lijnrechte tegenspraak met den klassenstrijd, die van ongeloovigen kant zoo luide gepredikt werd! Ligt daarin juist niet het bewijs voor de deugdelijkheid van den eersten opzet onzer Vereeniging, die beoogde den aankomenden werkman op te voeden tot een ijverige en bekwame werkkracht, een gelukkig huisvader, zoo mogelijk tot een welvarend patroon ? Vraagt men nu naar de vruchten? Daar zijn zij! In de afdeelingen der Gehuwden en der Patroons 1 Dat zijn nagenoeg allen mannen, die als gewoon handwerksgezel zijn begonnen, en thans met eere genoemd worden in de organisaties, die later naast ons gekomen zijn. Men meene nu echter niet, dat het ons doel is met deze beschouwingen een poging te wagen, om de ontwikkeling van ons Katholiek sociaal leven te sturen in andere richting als de ons aangewezene. Naast ons zijn in lateren tijd andere vereenigingen gesticht. Hun doel is vaak anders omschreven, zij gaan veelal langs eenigszins andere lijnen. In aantal en invloed zijn zij ons misschien ver vóór. Zij werken vruchtbaar onder de goedkeuring van de Hoogw. Bisschoppen. Het zou dwaas en zelfs misdadig zijn daaraan te willen tornen. Ons eenig doel met deze beschouwingen is alleen te doen zien, dat onze organisatie toch nog niet behoort tot dat soort antiquiteiten, die eigenlijk alleen historische waards hebben. Wij wenschten slechts naar voren te brengen, dat de wijze van werken in onze Vereenigingen in den loop van 50 jaren steekhoudend is gebleken. Daar is in den loop dier jaren een en ander, zoowel binnen als buiten onze kringen veranderd. Oorspronkelijk opgezet uitsluitend voor den handwerksman, ging de deur onzer vereeniging al verder open, ook voor degenen, die niet tot den eigenlijken handwerkersstand gerekend worden. Buiten onze vereenigingen begon zich ook belangstelling te vertoonen in de zorg voor den aankomenden werkman. En bij de inrichting van nieuwe organisaties werd trouw ons voorbeeld gevolgd. Daar ontbreekt nog maar één ding. Dat is, dat al die bijkomende organisaties van jonge werklieden, diocesaan aaneengesloten, zich aansluiten bij het bestaande Nationale Verband der St. Josephs Gezellen Vereenigingen. Is het groote voordeel daarvan niet voor iedereen duidelijk? Moge mijn opvolger dat gelukkige feit te gedenken krijgen in de dagen dat onze Vereeniging 75 jaren zal bestaan. Dat geve God! Amsterdam, 3 Dec. 1917. EVULGETUR. Amstelodami, in Oct. S. Nicolai E. C. 1917. Dr. H. VAN AARSEN, censor deputatus. 78 ALGEMEEN OVERZICHT AANTAL LEDEN ZIEKENFONDS SPAARBANK „ g gfgSg'g WERKLOOZENFONDS GEZA1(MiiLIJKde Globe"^^0 .cc c 2gc der Patroonsafdeelinc; °« e * , , Gedurende het laatste jaar t ppr_ . av.wjuv Qv^t^u Laatste boekjaar c2 e " g - Aantal ^ecl Over het laatste jaar ïj ücj oiïj » i T timp hnpkiaar y„g « ^ o £ , , p lingen „ «>JSoSi>-,ca3hJ Saldo Aantal Laatste boekjaar § -S, % 2 | leclen Uitgekeerd Reserve b Saldo tegoed • .. Ver- — « S -0 « Pi I Dec. Ontvangen Anntnl -ï e sS ~ G " c Aantal Onder- 111 *cas ïpUpi- n . u . 33 £ O h (2 naniai „ c ;> s ^ c ij u § ^aniai unuer zeker- Betaalde Ontvangen 3 ° 1917 Contributie bij Ziekte 0verljjden Ieden InIeg Opgevraagd < o< «|< leden wn[ ' steuning den premies uitkeering Amsterdam St.h.K. 295 627 593 109 1624 510 /2554.90>£ ƒ 2675.98 ƒ 90.— ƒ6571.— 219 ƒ 41980.29 ƒ 38886,78 ƒ 152334.27 274 110 60 72 ƒ396.10 ƒ500.95 ƒ1154.72 76 ƒ 1248.94 ƒ 1232.50 Heerengr. 72 101 22 195 84 59 Bergen op Zoom. , 123 131 96 55 405 106 „ 524.87% „ 664.50 „ 72.15 „3556.48% L 891.01 „ 389.29 „ 1788.22% 's-Gravenhage. . . . 110 168 213 491 354 „ 901.04% „ 1408.50 „ 239.— „7183.03% „ 7298.52 „ 10686.10 „ 50646.46 98 51 Rotterdam 263 474 393 60 1190 560 „2367.83 „ 1497.57 „8872.82% 30 „44847.91 „ 34711.50 „ 116964.19 307 187 36 „ 669.91 „ 136.— Feyenoord 97 51 4 152 f 19 „ 420.92% „ 347.58 „ 2931.42% 47 50 97 Delftshaven 145 109 106 360 f40 „ 3993.12 „ 2580.79% „ 10517.90 f 15 33 Nijmegen • 95 270 340 60 765 334 „1934.89 „ 2064.85 ,, 200.— „9372.70% 11 46 95 115 Leiden 100 200 135 23 458 110 „ 513.— „ 330.96 „ 550.— ,, 1685.— „ 1420.— „ 6300.— 21 Haarlem 164 164 27 „ 124.63 „ 36.50 „ 202.66% „ 1671.03% „ 824.82 „ 2713.24 152 10 Middelburg 38 25 43 8 114 „ 210.— „ 98.— * * Roermond 40 40 Gouda 127 96 223 f 22 „ 494.66 „ 266.19 ,, 524.16 54 Nieuwkoop 12 46 58 „ 100.— „ 15.— „ 80.— ,, 25.— ,, 450.— Helmond 62 62 Bovenkarspel . . . ■ 72 70 142 „ 4199.59 „ 1192,52 „ 4040.— 24 Haarlemmermeer. . 16 25 41 6 Boskoop 62 58 120 „ 1563.72% „ 833.82% „ 3772.51% | 16 Halfweg 12 41 110 163 s-Heerenhoek . . J 45 185 25 255 178 „ 822.10 ,, 473.— „1405.64 35 f Aangesloten bij Rotterdam. * Geschorst om gebrek aan vuur en licht. I 1