Dr,H.W.PÉi.E« YÜN DEN BBRGH VAH,,:EYSINGÜ fÊÊ E. R O S A.W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DTÜB5I3 C.QSI5MA EROS INLEIDING 5 reëele, wat dan onthutsend uitkwam in de opvoedkunde, die in het kind miskende of minstens wou miskennen het sexueel gevoel. En als ontbrak de kuischheid aan volwassene personen, dan hielp — zoo dacht men heusch ter goeder trouw —■/ een preek of een vermaning, of een wet op het bedrijf van ontucht, of zending omstreeks middernacht. Ook hiervoor congresseerde men en doet het nog, en het Neo-Malthusianisme moet het dan allereerst ontgelden — men kon, met al z'n optimistische verbeelding de feiten niet ontkennen: de drift was er, de sexueele passie, zooals er is de honger, en de waereld wil eten, zelfs als zij niet woont in villa's of paleizen, en indien, dus leerde met den godsdienst de schrandere staathuishoudkunde, slechts eten kreeg die werken wou en kon, niet ieder vond dit werk, en er wies op een massa met misdadige instincten. Hier hielp dan weer het recht, en de diender, en in gunstige gevallen de diakonaten der onderscheidene kerkelijke gemeenten, en er was ook nog Veenhuizen, en de gevangenisdominé met een bekeerend woord. Maar veel gaf het niet, waar restte i de maar niet vervulde driften „der Hunger und die Liebe." Dit irrealisme, het kwam ook uit in de beschouwing van de geschiedenis der volkeren, men verkeerde in den waan, dat ideeën in subjectieven zin, dat gevoelens en bedenksels de machten zijn die de historie sturen; men was van oordeel dat men aan de Christelijke propaganda te danken had een ethische verfijning der Westersche beschaving, men geloofde, alweer ter goeder trouw, dat Luther's verontwaardiging, althans in noordelijke landen, de kerk had opgeruimd. En men overschatte, van dit beginsel uit, den invloed van de vorsten en regeerders, vandaar het overdreven hechten aan de politieke, de dynastieke feiten, aan de „histoire des batailles," vandaar een culte van personen, die zelfs de besten, die mannen als Carlyle, misleiden kon. Het was dus een vernieuwing van het geestelijk leven, toen Marx besefte, en onder woorden bracht, hoe de geestelijke dingen, de theorie en de beschouwingen, de kunstwaardeering en het zedelijk ideaal, hoe godsdienst en mythe, hoe politiek en recht afhankelijk zijn van het maatschappelijk gebeuren, . met name van het cekonomische : wat is de verhouding waarin ♦ 6 INLEIDING een mensch, een groep, een klasse staat tot de natuur, tot productie en tot distributie ? Wie hierop antwoordt weet ook de ziel van klasse, eenling, volk, en „cultuur" is enkel de reflectie, de ideologische spiegeling, van wat telkens die verhouding is, en als zij anders wordt, bedenk dan dat dit voortkomt uit verschuivingen, die reeds eerder hadden plaats gegrepen in de oekonomische, de machtsrelatiën. Mannen als Voltaire, als Montesquieu, als Herder waren Marx voorafgegaan, maar het materialisme, dat de bourgeoisie had heetj gestoofd, het was voorondersteld in een methode, die al het geestelijk gebeuren herleidde tot iets secundairs. In ruimen zin terecht, en we bespeuren hier het inzicht, dat ook bij andere onderzoekers doorbreekt : niet het bewuste is allereerst het ware, het leven-wrochtende, dit is het onbewuste, en het is in de natuur geworteld. Het is het oerinstinct, en Marx staat dichter bij een wijsgeer als Von Hartmann, dan hij zelf zou willen weten : redeneering, denken, klaar bepaald begrip, maar ook de vrijheid, die het deel is van Gods verkoren zonen, zij stuwen niet den mensch van middelmaat, dit doet het instinctieve, en het is uit op jacht naar voedsel en naar ligging, naar kleeding en naar luxe, en allereerst naar goud, omdat men voor dit goud al het begeerde 'koopen kan. Dit Marxistisch denken sluit dus onmiddellijk bij Schopenhauer aan : „der Wille zum Leben" is de werkelijke macht in waereld en in mensch, en wie ontnuchterd mochten worden door dit schijnbaar cynisch pessimisme, zij hebben te beseffen, dat waarheid immer beter is dan welke leugens ook. Verband met Schopenhauer, zij het dan niet genetisch, toont de theorie van Freud, die de drijfveer tot de meeste handelingen, ook bij de beschaafde volken, zoekt in het instinct der sexe. Zooals bij Marx ons geestelijk bezit verklaard moet worden uit oekonomische verhoudingen, zoo ziet Ffeud er in gespiegeld de meer of minder bevredigde verlangens, die rijzen in de sexueele sfeer. De studie der vergissingen, en van het feit dat men vergeet of zelfs verliest, maar vooral de aandacht door den Oostenrijker geschonken aan den droom, overtuigt hem ervan, dat er is INLEIDING 7 een onbewuste, en ook een vóórbewuste, dat de geest allerlei verdonkeremaant, hetgeen dan echter ongeroepen weer telkens voor den dag komt, beschouwingen, waarover in dit boek te harer plaatse zal gesproken worden. Hier zij slechts opgemerkt, dat dit verduisterde een sexueel karakter toont, dat de cultuurmensch in z'n diepste wezen vervuld is met geslachtlij ke instincten, en Freud laat zien, hoe dus en niet anders de hysterie verklaard kan worden en allerlei neurose, en hij vindt in deze, door z'n psychoanalyse welgegronde overtuiging, een plausibel beginsel tot cultuurhistorisch . onderzoek. Totem en Taboe worden alvast begrijpelijk, en er is voor mythologie en folklore allerlei te wachten, indien men z'n principe toepast. Dat de auteur van dit boek het Marxisme hoogschat, met name als historisch-materialistische, of historisch-oekonomische verklaring, toont „De Ziel der Menschheid" in voldoende mate aan, dat hij niet minder op heeft met de theorie van Freud, zal blijken uit dit werk. En een en ander was te wachten van een schrijver, die „Het Weidsch Ornaat" kon publiceeren, ja, wie, als hij, gevormd is in de klassieke, Duitsche school, hij moest de consequentie trekken, en dus de relatieve waarheid vatten in Marx's beschouwingen, en in de theorieën van den Oostenrijker psychiater. In den geest, zoo wist hij immers, is voorondersteld het natuurlijke, het onbewuste is de bodem, waarop zich het bewuste als een torenbouw verheft, en het natuurlijke, dat is het biologische, dus : honger en geslachtsdrift, en het onbewuste, dat is dan in de eerste plaats het instinctieve, dat zoekt naai de bevrediging van maag en genitaliën. Voor den werkelijken denker is het materialisme natuurlijk niet het laatste woord, maar het doet mee in z'n beschouwingen : zooals de mensch een kind is van z'n groote moeder Aarde, zooals hij wordt gestempeld door den grond, waarop hij leeft, door klimatologischen invloed, door ras en door milieu, zoo is hij ook een plant, een dier, want hij is, in hoogere potentie, het biologisch wezen, en dus kon het niet anders, of de onderzoeker, die zocht naar de wortelen van onze hoogere geestelijkheid, hij moest vinden de geweldige impulsen van honger en van sexe, al zijn zij ook 8 INLEIDING verminkt, teruggedrongen, al zijn zij ook onzichtbaar door weefsels van conventie, door wazen van cultuur. In „De Ziel der Menschheid" heb ik getracht, zoo goed dat ging, het geestesleven van verschillende historische perioden begrijpelijk te maken uit de structuur, den groei der maatschappij. Maar er is een andere macht in de geschiedenis, vooral van kunst en godsdienst. En dit is het persoonlijke, dat niet geheel verklaard wordt (want het individueele is niet het algemeene, en is dus niet herleidbaar tot een algemeene wet), maar dat toch binnen zekere grenzen z'n onbegrijpelijkheid verliest, indien men het te zamen denkt met de libido, dat is : den sexueelen drang. Zal de mensch leven, dan moet hij (tenzij de rentetrekker onder kapitalisme) arbeiden, en hij doet dit in verband met anderen, en hier is de gemeenschap, en zij beïnvloedt hem, zij heeft haar normen, haar deugden en haar fouten, haar krisen en ontwikkelingen, en het historisch materialisme verklaart uit haar. zooals wij hoorden, z'n recht en z'n ethiek, z'n staat en anderszins. Het is de honger, die ons maatschappelijk maakt, wij zijn niets op ons zelve, en het is de wet der evolutie, met haar integratie en haar differentiatie, die elk tot eigen arbeid dwingt, óm dan alles in te voegen in een omvattend organisme. En heeft dit sociale z'n persoonlijk moment, omdat het individu zoekt zijn bevrediging, zijn genot en zijn geluk, toch is hij, in al wat hij begint en uitvoert, verbonden met de anderen, en men doorziet het, als men let op vraag en aanbod, op concurrentie, op maatschappelijke krises, die hem verrijken of verarmen, en de productie vooronderstelt de arbeidssplitsing, en er is geen bakker zonder zeeman, en geen slager zonder boer. Nu is er echter nog een tweede levenssfeer, en zij vindt haar centrum in de sexueele aandrift — is zij maatschappelijk, waar zij door'het huwelijk, niet slechts een juridieken zin erlangt, maar ook het ras bestendigt — zij is bij uitstek individueel door de gevoelens, die met haar zijn verbonden. Met die gevoelens laat de gemeenschap zich allereerst niet in. Zijt gij verliefd, dan is dit, voor uw hart een hemel of een hel, misschien wel allebei; wilt gij, op grond van die verliefdheid, trouwen, dan moet gij het consent van een papa of een mama, en 10 INLEIDING (Otto Weininger, ja, Freud zelf, met z'n physionomie, waaruit een sterk ontwikkeld zinnenleven spreekt, zou ons voorbeschikt blijken door bloed en hersenen tot de vondst van eën zielkunde, die het sexueele stelde als de kategorie bij uitnemendheid. Zooals alweer Marx, op grond van z'n Jodendom, van de daarmee hem verbonden maatschappelijke positie^ maar ook op grond van een realisme, dat thuis hoort bij de sedert eeuwen commercieel gevormde Joden, ontdekken moest die andere formule, die alle geestlij k leven uit het oekonomische verklaart. Wat de bourgeoisie, wier stelsel en cultuur thans onherroeplijk instort — ook al wordt de Revolutie neergesabeld in Rusland en in Hongarije — wat zij ons achterliet als geestelijke winst, het is, in wetenschappelijk opzicht, de klassieke Duitsche wijsbegeerte, en het is het Marxisme, en het is de psycho-analyse. Het infantiele der gegoede burgerij, ook van professoren en velerlei doctoren, verhindert ze haar eigen vondsten behoorlijk te waardeeren, zij is bedaagden vroom, zij is reactionnair, en dus mankeert haar de durf, die in alle echte wetenschap voorondersteld is. Zoomin als zij in staat bleek de waereld te regeeren, en de productieve krachten, die zij zelf heeft opgeroepen, behoorlijk te besturen, zoo is zij, ook in geestelijken zin, bankroet, en de revolutie, die zich voltrekt en niet te keeren is, zij is het „exit" van den makelaar in whisky, van Hindenburg en Wilson, maar ook van den professor. De veiling der statuën van gekroonde hoofden, die pronkten in Panopticum, zij is vol symboliek — als men dit zeer illustre gezelschap verkoopt op afbraak, is er toch iets veranderd in ondermaansche waereld, het duurt niet lang of het roemruchtig rad der grillige fortuin wijst andere nieten weer, en bekaaid gaan uit de gegalonneerden en loerders op enorme dividenden, en voort met de wetenschap, die stut èn kerk èn troon. Onder Communisme, dat in weerwil van gebeden en regeeringstrouwe burgerwachten, langs slinksche paden aandraaft, zal men durven weer, en men zal roemen het Marxisme en de Psycho-analyse, die in honger en in sexueele aandrift de verholen krachten vonden der menschelijke wezens. Men zal dit durven, omdat men, dan iets meer INLEIDING ii dan nu, het all-zu-menschliche goddank te boven is. Omdat het ideeële gewonnen heeft in sterkte; dit is nu — ervaring leert het — schier ongelooflijk zwak; dan is het beter wat ruimer uitgegroeid, en men schaamt zich niet, als nu, dat men een dier is, omdat men dan het dierlijke geknecht heeft en geadeld. Maar dan beteekent dit, dat men het zuiver-dierlijke te boven komt, en het moet zoo zijn, omdat er nog een derde factor in het biologisch wezen werkt. De natuur toont ontwikkeling, en dit begrip bedoelt, wanneer het juist wordt opgevat tendentie, richting. Er is een subject, dat z'n eigen aanleg m een reeks van vormen stap voor stap ontvouwt — al is de plo'tselijkheid, de revolutie, hierbij geenszins uitgesloten en dat zich dus realiseert, dus tot zich zelf komt, wat dan voor het proces van den geheelen kosmos de wording van steeds klaardere bewustheid is. Dit begrip van richting is niet, als ongeschoolden en zelfs soms vitalisten meenen geheimzinnig, hier is niet een kracht, die, onverstaanbaar' het oorzakelijk verband verbreekt, hier is eenvoudig het alomvattende Eene, dat in z'n eigen veelheid werkt, hier is het evenwicht in alle schommelingen, dat elk afzonderlijk gebeuren opheft m harmonie des Als, en dat, in een bepaalde kosmische periode, steeds hooger integratie schept, en ook differentiatie een kategorie, die voor de hand ligt, want het is onvermijdelijk dat een monistisch denken ten slotte aan het Eene toekent de allerhoogste macht. Door het nog onbewuste van anorganische en zelfs organische natuur, is het bereiken hier een uiterst moeizaam werk, geworpen wordt een teerling en zij kan kantelen, en het lot is een niet, maar zij kan ook brengen winsten, ja onmetelijk fortuin, en inzet is de eenling, dien het kosmisch Zelf dus aan z'n ongeweten doel zal vragen M.a.w. zooals reeds Aristoteles bedacht heeft, er is een -brobeeren, ën rege' is mislukken, maar gelukken is er ook en dit gelukken baant het hoogere den weg : hier is een enorme massa van levend materiaal, dat zekerlijk wordt uitgeworpen, want het past op den duur niet in het algemeen verband dér dingen, ginds blijft een biologisch schepsel, blijft een soort maar zij zijn verstard tot een bestendig type, ginds weer houdt niet 12 INLEIDING op de evolutie, er zijn verdere mogelijkheden, ja verdere noodwendigheden, en zoo is het, schijnt het, met het menschdom, dat in z'n historie tot weid'schere doelen dringt. Maar dan verstaan wij wat de zin is van begrippen als van Von Baers „Zielstrebigkeit," van Bergson's „élan vitale," van Reincke's „Dominant," en dat een werkelijk doordachte wetenschap van natuur en van geschiedenis met dit princiep moet rekenen. Zoo is er, behalve wat wij vonden als de geweldige impulse van Honger en van sexueele Aandrift, ook nog iets anders,, en dat is de tendentie tot hoogere ontwikkeling. Discipelen van Marx, die het tekort en de eenzijdigheid der louter materialistische verklaring van hun meester al te goed beseften, zij hebben dan ook z'n leer in deze richting aangevuld, onder hen noemen wij in het bijzonder den NieuwKantiaan Ludwig Woltmann, die in z'n boek „Der Historische Materialismus" o.a. zegt : „Is er vrijheid in de geschiedenis — heerschappij over ons zelve en door middel van haar sociale heerschappij over de krachten der natuur en der oekonomie — dan is zij een product van de menschelijke wilskracht, allereerst een voorbeeldelijk werk van groote menschen, die, als denkend en handelend vooropgaande, voor de massa.de geestelijke bewegers en opvoeders waren. De cynische spot van dogmatische materialisten kan ons in deze idealistische overtuiging niet verzwakken. In dezen zin beteekenen de exemplair groote menschen keerpunten in de geschiedenis der menschheid." En dan citeert Woltmann het woord van Herder: „Ihre einzelne Namen gelten statt Millionen." Zooals, gelijk wij boven vonden, een minderheid van planten en van dieren het rechte weet te treffen, zooals zij dus de scheppers worden van meer ontwikkeld leven, zoo is het ook in de historie, en het is waar wat Eduard von Hartrriann zegt, dat „alle Cultur auf Minoritaten ruht." En al is het aantal van werkelijk hoogere menschen blijkbaar zeer gering, hun macht is er niet minder om, en dus heeft toch Carlyle gelijk/er zijn „Heroes," al zijn zij weer niet los te denken van de massa's, want in hen potentieert zich hetgeen die 'massa's vaag en onbewust beleven en allermalst vertolken. En al zal INLEIDING 13 men hen ook niet vergoddelijken, want zij zijn het niet, die de historie maken, ofschoon zij er aan mee doen : wat hen stuwt, het is ten slotte de absolute Waereldgeest. De theorie van Marx is dus niet weerlegd, maar in een ruimere bezinning „aufgehoben." En zoo is het eveneens gegaan met Freud's beginsel: Alfred Adler accentueerde den drang naar zelfbehoud, den wil tot macht, maar hij bleef bevangen in een materialisme, dat geen oog had voor de wezenlijke evolutie, waar hij in de schepping van alle idealen een poging ziet, van mensch en menschheid, om van eigen inferioriteitsgevoelens los te komen, maar eerst de Zürichers gaan andere wegen op. Jung, Maeder, en meerdere geleerden, zijn van oordeel, dat ongetwijfeld de macht van de libido groot is, dat men, door analyse, heeft op te zoeken wat in het onbewuste huist, maar dat men voorts synthetisch het Zelf moet bijstaan, dat opvoeding den mensch verlossen kan uit de impasse, waarin hij is gekomen door de verdringing van een oorspronkelijk instinct, daar er een innerlijk princiep is, een teleologische stuwkracht, die worstelt tot de vrijheid. Of, zooals men ook kan zeggen, het begrip libido, dat door Freud in meer beperkten zin is opgevat, wordt hier verwijd, het duidt de „energie vitale," den wil tot hoogeren levensvorm. Natuurlijk blijft het ons voorloopig nog dubieus, of men wel recht heeft den zin van het genoemde woord dus uit te breiden (zeker ligt er iets in — zooals wij elders zullen zien is in de sexueele aandrift de drang tot het Oneindige), hier ter plaatse interesseert ons slechts het feit, dat, zooals Marx' historisch materialisme zich opheft tot iets anders, waarin het is voorondersteld en meedoet, het ook zoo is gegaan met de diepte-psychologie, als Bleuler de psychoanalyse noemde, en dit is te begrijpen: honger en liefde zijn inderdaad de machten, die de maatschappij, en die den eenling, regeeren en hanteeren, maar het is de „List der Idee" die ten slotte ze gebruikt tot haar verheven doel. Een wetenschappelijk, philosophisch man beseft, met de religie in haar klassieken vorm, dat het schepsel ten prooi is aan de „zonde", dat, zooals de Heere Boeddha heeft gepredikt, zonde is uit waan, en dat de'waereld van wanen is vervuld, maar hij is er ook van overtuigd, dat het Andere, dat is het 14 INLEIDING diepere Zelf, én ding, én plant én dier, maar ook den mensch en de menschheid gebruikt als middelen om hoogerecultuurtebouwen. En al is hij realist dus, ziende de werkelijke relaties en wezenlij ke'mogehjkheden, al is hij pessimist met Schopenhauer - — en met het Christendom, al kleurt hij niet het donkere leven in tint van rozerood, hij is niettemin idealist, en hij gelooft in het Eeuwige, Dat iets meer vermag te stichten dan dit gebrekkig aanzijn, en hij is optimist, hij weet dat er, als eens voor Dante, uit hellekrachten opgang is, waar men ,,de sterren ziet". Niet de kudde, de,,gerust en van Zion", niet de trouwe hoeders van het verwrongen heden, die gelukkig en gezapig de gunste der fortuin in eigen kring gevoelen (zij zijn antirevolution.nair, en liberalist en wat niet al), niet zij zijn de geloovigeri, maar dit zijn de pessimisten. Dit zijn de menschen, die de realiteit doorschouwen in al z'n nood en euvel, en die toch de wegen kennen, die rijzen, tot de hoogte, de goddelijke „Anabasis." In m'n boek ,,Revolutionnaire Cultuur" heb ik gehandeld over Communisme, d.i. ik heb aangetoond, hoe het tegenwoordig stelsel van arbeid en van distributie absoluut onhoudbaar bleek, en zich zelf verkeert tot een ander, dat ruimte gunt aan hooger menschlijk aanzijn. De kritiek op dit werk was, van burgerlijke zijde, zooals men kon verwachten, onwelwillend niet alleen, maar zonder wezenlijk begrip. De bour- , geoisie verstaat niet en kan onmogelijk verstaan, wat in een dergelijk geschrift, zij het ook in redelijke, klare woorden, door den schrijver is ontwikkeld. Maar ik mag dankbaar zijn voor de waardeering, die ik van den kant der intellectueelen en der proletariërs gevonden heb. Wat ik stelde in „Revolutionnaire Cultuur" was het probleem van den honger, en na de inleiding tot het boek, dat den lezer thans bereikt, verbaast' het hem allerminst, wanneer ik nu z'n aandacht inroep voor het probleem der sexe. Gemakkelijk is het vraagstuk niet. Want, en dit allereerst, er ligt een taboe op alle dingen, die met de geslachtsdrift zijn verbonden. Men spreekt er niet over, de preutschheid verbiedt het, en, indien men het al durft, zorge men, dat men de burgerlijke moraal niet kwetst. Wat dan hierop neerkomt, dat men trouw blijft aan de door haar gestelde normen. Nu is het INLEIDING 15 echter zeer plausibel, dat waar de geest een eenheid is, en dus z'n uitingen een onderling verwant karakter dragen, de sexueele waardeeringen der bourgeoisie niet hoog te schatten zijn. Want in elk opzicht is haar moraal onzuiver : zij aanbidt het geld, zij voert om geld een altijddoore worsteling, zij vertrapt de zwakken, zij ontbindt den oorlog, die neerslaat millioenen. Haar idealisme, indien zij het bezit, phraseert, haar „verteedering des harten", komt uit in een „lockout," komt uit in distributie, die begint waar alles op is, komt uit in een volkerenbond, die, imperialistisch, zint op nieuwe moordpartijen, en op z'n best verdringt de „brave burger" de angsten van ontrust geweten, doordat hij lid wordt van een philantropisch kransje, of doet aan armenzorg. Inderdaad is, in moderne waereld, en — wij kunnen er aan toevoegen — sinds de oude clan versplinterd werd — het liefdeleven verwrongen en ontadeld, en dit is de consequentie van een oekonomisch wezen, dat meer en meer den bruut tot god maakt, en alle rechten heeft gekoppeld aan bezit van geld en goed. Wat in z'n „Ring" reeds Wagner wist, dat, wie als Albrich, het goud vindt, de liefde moet verzaken, dat is vervuld aan het kapitalisme van alle landen en van alle tijden, en de waereld toont het, want zij kent misschien ontzaglijk veel, maar zeker niet de liefde. En zooals de onderdrukking van de bourgeoisie den hongerprikkel in duizenden voortdurend onbevredigd laat, zoo doet zij met den sexueelen drang, en zij moet zoo doen, want hier is haar wezen : het verminken van de lijven en de zielen, opdat zij zelve hebbe een mateloozen overvloed. En zelfs dit wordt niet bereikt in het nu heerschend stelsel. Want ook de welgestelde kent niet de liefde in haar zuiverste ontroeringen. Zooals hij niet kent de vreugde van den honger, die straks z'n voedsel vindt, want onnatuurlijk is z'n luxe en onwaarachtig z'n sexueel genot. Moeilijk is het vraagstuk der geslachtelijke liefde, omdat men, als men zeggen wil het rechte, zich niet storen mag aan leugen en conventie. En het is ook moeilijk omdat het ingewikkeld is. Het heeft z'n onderscheidene momenten : physiologie, biologie, psychologie, oekonomie, ethika, zij zijn er alle m voorondersteld, en wie het durft te naderen, moet niet DIERLIJK EN MENSCHELIJK GESLACHTSLEVEN Eer wij dan overgaan tot het onderzoek van den dieperen zin der sexueele drift, herinneren wij, met enkele woorden, aan welbekende feiten. Bij het dier is de libido niet, als bij den mensch, duurzaam actief, maar zij treedt op periodisch : een koe, een geit, een vrouwelijk paard wacht op dekking in lente of in herfst, en misschien, dat hond of kat, bij overmaat van voeding, vaker bronstig worden, maar zij zijn het toch ook dan bij tijden, zooals een plant in voorjaar of in vroegen zomer bloeit. En ook is bij het dier de hartstocht in dienst der procreatie, dit is regel, al komt misschien bij enkele soorten het onaneeren voor. De mensch, zoolang hij physiologisch rijp is, kent het sexueele gevoel, en hij kan zich voortplanten, in voor- en najaar, in zomer en in winter. En niet alleen geperverteerden, maar ook normalen, wordt de geslachtelijke omgang, of wat er mee gelijk staat uit oogpunt van bevrediging, begeerlijk ter wille van zich zelf. Nu kan men, in het een en in het ander, een décadentie zien. Men kan van oordeel zijn, dat de libido voeren moet tot een verbintenis, die het toekomstig ras beoogt, en dan is het perverse, zoo goed als het voorkomen der conceptie, een teeken van ontaarding. En dan is de durende geslachtelijkheid dit ook in anderen zin, want zij toont aan, hoe in het menschlijk wezen de functie van de sexe veel sterker is ontwikkeld dan in hert of elefant. Temeer; omdat de dieren, die in langere perioden kuisch zijn, niet minder jongen werpen dan menschen, met hun permaneerende behoeften, kinderen krijgen. M.a.w. de zinnelijke hartstocht speelt bij deze laatste een zeer voorname rol. DIERLIJK EN MENSCHELIJ K GESLACHTSLEVEN Dit nu kan niet anders : in eerste instantie is de geest natuur, maar hij is natuur in hoogst concreten vorm, d.w.z. hij omsluit een rijkdom van innerlijk ervaren, hij is gevoelig, prikkelbaar, en z'n existentie gaat nog in natuurlijk willen op. D.w.z. hij heeft dorst en honger, en libido stuwt hem als de beesten van de lucht en van het veld, maar hij ondervindt dit alles in hoogere potentie, en, omdat hij, als al wat leven heeft, leven wil en wil genieten, maakt hij uit z'n honger een genot, en uit z'n sexueele drift een vreugd, wanneer hij ze voldoet, en meer zelfs dan voldoet, hij laat dan achter zich den eisch, die zegt: voed u, vermenigvuldig u; hij eet voor z'n genoegen, en hij komt tot een paring, die niet meer rekent met perioden en seizoenen. En hij komt ook tot verbintenissen, die enkel willen den sexueelen lust. Hij kan het, ómdat hij knapper is en verstandiger dan welke beesten ook, en wie dit bedenkt, hij begrijpt het menschlijke : omdat wij, door aanleg en door gunst van de fortuin, de dieren overstegen in kennis en in kunnen, 'daarom zijn wij losser van het instinctieve, en de beperkte bronstperiode is verruimd tot een tijdvak van veertig, vijftig jaar, en de conceptie kan verhinderd worden, en er is kans óp een pervers genot. Voor hen, die eeren het werkelijk menschlijke, is dit niet het einde: tot dit menschlijke immers behoort toch allereerst vergeestlijking, en als dit nu is den zin der evolutie : ,,um thierischer als jeders Thier zu sein," dan heeft Mephistopheles gelijk met z'n cynisme, maar i dan is hier ook het vonnis over hoogere idealen. Nu wijst intusschen een ernstig denken, dat rekening houdt met empirie en wetenschap, iets anders uit: er is een stuwing in de waereld naar waarachtig geestelijk leven, en m'n boek „Revolutionnaire Cultuur" heeft laten zien, hoe inderdaad het Communisme met betere menschen komt. Indien dit zoo is, indien de zonde, de verbijstering, waarin historie is vervallen, middelen bleken tot hoogere ontwikkeling, indien niet zonder meer verkeerd was het kapitalisme, noch de feodaliteit, noch de katholieke kerk, dan is te verwachten, dat de vermeende décadence, de loswording van libido, die niet bedoelt de procreatie, ook doelmatig is, dat hierin is iets anders dan verfijnde ES 28 DIERLIJK EN MENSCHELIJK GESLACHTSLEVEN beestlij kheid, of dat hieruit tenminste iets anders op wil groeien. Temeer is dit plausibel, als men bedenkt het volgende : hoe onontwikkelder de wezens zijn: vliegen, vlooien, bakteriën enz., des te grooter is het aantal der uit hen geboren jongen, en het menschelijk gezin was nooit zoo omvangrijk als de school, die voortkwam uit de eitjes van een enkelen visch. Maar dan ^vil dit zeggen, dat de geslachtsdrift toenam en de vruchtbaarheid af-, en wie nu begrijpt, dat vergeestelijking de wet is der historie, hij concludeert hieruit, dat de libido, waar zij in zoo hooge mate opstuwt, iets anders moet beduiden dan zij was bij plant en dier, zij moet, zooals Freud zegt, gesublimeerd worden, hier is inderdaad de aanvang van waarachtig hooger leven. De honger wil zelfhandhaving in absoluten zin, de sexueele behoefte gaat het beperkte ik te boven — wat nu allereerst zal worden aangetoond. 29 SEXUALITEIT 4i masochistisch, een wellust erin voelen, wanneer zij hem verminkt. En nog duurt het dus, als burgerlijke waereld het volk laat vieren z'n glansloos bacchanaal, als er kermis is, of jaarfeest van koningen of prinsen, dan weer de wildheid, die in het drabbig bloed van Noordelijk volk, actief wordt slechts door alcohol, en er zijn geen grenzen aan sexueele passie, want het dier is losgebroken, en wat verdrong er de wet en het fatsoen, het is er nu weer, en het is, zooals Emile Verhaeren zong : Toutes ces garces en folie Sablaient aussi des broes de vin, Et comme leurs gars, ventre plein, Menton poissé, jupe salie, Ralaient en proie au rut fiévreux Dans un emmêlement farouche, Criaient, juraient a pleine bouche, Et pour leurs males amoureux Se battaient, tombaient pêle-mêle, Parmi les tables, dans les coins .... (Truandailles) Want de twist is niet bijkomstig, - als men kermis houdt, zij hoort bij de orgie, het bacchanaal. Zij is de andere kant van het zich zelf beamend leven. Zij is het als zucht tot moord en doodslag, zij is het als wil, die meedoet in den wellust, als negatief bij positief. En dit komt opnieuw ter sprake bij iedere verbintenis van sexueelen aard, ook als zij is verzacht, gekuischt, er blijft in het begeeren een dorst naar pijn en bloed, de minnaar wil gebeten worden, en wil z'n blanke tanden zetten in het lijf van de beminde1). Stellig is hier het nog oorspronkelijke, want in ons leeft de oude oermensch nog, en wij hooren z'n gekreun in ons *) „Die Lieb', die Lieb' hat alle Stund neu wunderlich Gelüsten; Wir bissen uns die Lippen wund, Da wir uns heute küssten". Eduard Mörike. 42 SEXUALITEIT onrustig hart, en Jrij staat op in den droom, als ziel geniet van eigen wreedheid, en hij maltraiteert een kind, een beest, en bloed vloeit uit, zooals het vloeide, toen primitieve wilde vocht om het. begeerde wijfje, of toen hij triomfantelijk haar bekken openreet in ruw exces van lust. Maar hier is ook iets anders : verbonden met elkaar als onderscheiden polen zijn liefde en zijn sterven, en het woord van Christus (als, in een gnostisch Evangelie, Salóme hem gevraagd heeft, wanneer de dood een einde neemt) „zoo ras gij vrouwen niet meer baren zult," het is vol diepen zin. Want de dood is dissolutie van enge enkelheid, nu keert weer, aan hart van Onbewuste, het arme, droeve leven, nu is uit het misbaar, en op gezichten is ontspanning, omdat de wil gebed wordt in zekerheid van rust. En dus verstond het Boeddhistisch Hindoestan : dit is het Nirwana, en het is het opperste genieten voor hen, die het reeds nu doorvoelen. Maar ook is, in het orgiasme, de eendre verlossing, het rijt stuk de banden van dierlijke natuur, die natuur is ingekerkerd, als Plato in de Phaidros leert, en het is haar ellende, het is haar dorst, haar honger, maar hier is zij vrij, waar leven vindt z'n akme, hier is vergeten, hier is verlies van het gevangen Zelf, en het ware Zelf komt uit, en het schittert in de oogen, en de neusvleugelen trillen, en harten hameren, het Zelf is kosmisch in z'n kortstondigen droom. Want ziel gaat op in ziel, en door de maja, dat verwarrende visioen, licht een moment het Eene, dat ook de moeden thuis beurt in eindelijke rust. Dus is er innige verwantschap van dood en liefdevreugd,, al zijn zij ook gescheiden als het Oosten en het Westen, maar dit verwondert niet den dieper schouwende, want het is alom zoo in de waereld, "die immers dialektisch is. Wie ver genoeg 'de paden oostlijk volgt, wie dringt door Duitsche vlakte, door Rusland en Siberië, wie snijdt de groote zee, hij komt in Californië, en toch wij zoeken het gewoonlijk langs wijdgestrekte wegen, die voeren naar zonsondergang. Zélf ver keering, zij is der Kosmos wet, en uit den dood is de geboorte, en uit geboorte komt op z'n beurt de dood, en zij zijn één in hun wortel, en die wortel is het begrip des levens, en het verbaast ons niet, dat opperste beaming van dit leven dus ook het andere is. Ook 44 SEXUALITEIT en Miette op een graf ontkiemen. Wat dan herinnert aan de Ouden, waar het beeld van Eros veelvuldig op de graven staat. Zoo is dan zelfverwerkelijking en zelfvergeten het -opperste genot der sexueele daad, en dit, omdat bevredigd wordt de intensieve wil, die zoekt bestendiging in komende geslachten. Wat triomfeert is de soort, en, als overal, waar speurt een dieper inzicht, verkeert zich hier het schijnbaar triviale tot idealiteit : het ware in de waereld is nimmer dit of dat, is niet het onmiddellijke, het is het ongeziene, dat zich alleen het denken kenbaar maakt. „Das Erste", zegt Hegel, „ist das Geschlechtsverhaltniss : das Hervorbringen des Geschlechts ist das Erzeugen von Individuen durch den Tod anderer Individuen desselben Geschlechts ; nachdem das Individuum sich als ein anderes reproducirt hat, stirbtesab". „Dies Verhaltniss"(Geschlechts-Verhaltniss),,istProcess, dermit demBedürfnisse beginnt, indem das Individuum als Einzelnes der immanenten Gattung nicht angemessen, und zugleich deren iden'tische Beziehung auf sich in Einer Einheit ist ; es hat so das Gefühl dieses Mangels. Die Gattung in ihm ist daher, als Spannung gegen die Unangemessenheit ihrer einzelnen Wirklichkeit, dèr Trieb, im Andern seiner Gattung sein Selbstgefühl zu erlangen, sich durch die Einung mit ihm zu integriren, und durch diese Vermittlung die Gattung mit sich zusammen zu schliessen und zur Existenz zu bringen, —■ die Begattung". „In diesem Processe der Gattung geht das Lebendige nur unter, denn es tritt als solches nicht über die Natürlichkeit hinaus" „Ganz naiv", leert Schopenhauer 2) ,,spricht hierdurch die Natur selbst die grosze Wahrheit aus, dasz ntir die Ideen, nicht die Individuen eigentliche Realitat haben, vollkommene Objektivitat des Willens sind. Da nun der Mensch die Natur selbst* und zwar im höchsten Grade ihres Selbstbewusfseins ist, die Natur aber nur der objectivirte Wille zum Leben ist, so mag der Mensch, wenn er diesen Gesichtspunkt gefaszt hat und dabei stehen bleibt, allerdings und mit *) Encyklopaedie § 367; 368. 2) W.a.W.u. V. IV §54. 48 SEXUALITEIT dat het leven óók zoo is, dat het óók meevoert in wilde werveling den sterke en den zwakke, den oude en den jonge, de liefde toont het, en Strindberg heeft een drama van de zinnelijke passie terecht betiteld „Doodendans". Wat hier grijpt den eenling, dat is het onbedwongene van duistere natuur, dat is hetzelfde, wat gieren kan in storm, wat is de macht van bliksemstraal, wat is de wilde golving van door wind gezweepte vloeden. En nu is weg- het zelf, èn uit is het denken, en het ik telt niet meer, het ik met z'n ideeën, z'n normen en z'n wil. Blind is Oedipus, als hij vermoordt z'n vader, en kust diens vrouw Iocaste, en dit is symbolisch : blind maakt de libido, omdat zij is zich zelf vergeten, al is zij zelfverwerkelijking. En de groote dichter, de schouwer van het menschelijk hart, hij heeft het uitgesproken in z'n Hendrik IV : dat desnoods volkren mogen ondergaan, indien maar wordt bevredigd de schrikkelijke passie, die arme zielen teistert. Vandaar, voor de kunst, een thema van tragiek, en de komedie leeft er uit, en de satyre : denk aan Rabelais en aan Boccacio, denk aan „The merry wives" van Shakespeare, en aan Martialis' epigram. En dit is onvermijdelijk : dat de mensch, wanneer de lagere Eros komt, zich soms belachelijk maakt, hij met z'n zelfverheerlijking, als ware hij den englen dichter dan andre waereldwezens, of dat hij, in z'n wilde passie de wet schendt der ethiek, en straks komt de boete, het folterend berouw. Dit vehement karakter der libido is, na het bovenstaande, zeer begrijpelijk. Wat hier werkt in menschen is de natuurdrift, en het is eigen aan het natuurlijke, dat het zich uitviert en zich te buiten gaat. „Die Natur ist der Bacchantische Gott", heeft Hegel gezegd, en het blijkt telkens weer, als wij ervan getuige zijn, hoe de storm losbarst, hoe golft de oceaan, en de bliksem schiet uit, en ontworteld worden boomen, en sterke dijken breken. Nu is er in dit alles toch wel een harmonie ; het evenwicht, dat was gestoord in dampkring of in hydrospheer, herstelt zich dóór die erupties, maar het is opmerkelijk, hoe hevig zijn de schommelingen, en hoe verwoestend de wind — het onweer werkt. Juist daarom is het schouwspel van die natuur verheven, alles wat het ons SEXUALITEIT 49 voor oogen toovert is van geweldige dimensiën. In het biologisch organisme wordt enger het bestek, de bouw van het plasma is submikroskopisch in z'n wezenhjke deelen, maar ook hier is toch voortdurend gisting, ook hier zijn ontploffingen van betrekkelijk groote kracht. Doch de dominant, de ziel, of hoe men dezen factor noemen wil —■ en die zelf als idealiteit uitkomst is van de vooronderstelde realiteit des lichaams —■ is hier het beginsel, dat vasthoudt en beheerscht, en er is aan evenwicht gewonnen, en terwijl b. v. buskruit, als het door vuur geraakt wordt, ontploft en uit elkander vliegt, is in het levend organisme betrekkelijke duurzaamheid, ook als het onderworpen is aan chemische processen. Eerst de geest erlangt dan een vastere constitutie, het onbewogene, dat eigen is aan rotsen van basalt x), het is ook hier, maar toch is de geest niet wat de geognosten noemen het „todliegende", neen, hier is het leven in z'n opperste ontwikkeling. Er heeft zich gevormd een hechte, sterke kern, en dit is het karakter, en z'n geheim is het denken ; in het denken „reflecteert" de geest, het woord is goed gekozen, dus doet met licht een spiegel, die buigt den straal terug. Desgelijks de geest: de energie, die van elders komt, wordt door den wil weeromgebogen, en wel te zijnen dienste, misschien gebruikt hij ze, misschien weert hij ze af, maar nooit is hij z'n speelbal, en steeds is hij zichzelf. En dit is hieruit begrijpelijk, dat het bewuste kiest, dat het wikt en weegt, en door te vergelijken uitmaakt de nu te zoeken richting. Zal de kracht, die, van buiten komend, energieën in het brein, en dan in zenuwen en spieren moet ontbinden, zal die kracht dit doen in dezen of in een anderen koers ? Zal zij het werkelijk doen, of wordt zij omgezet in geestelijk vermogen, dat voorshands nog blijft opgehoopt (versterking van den wil) ? In elk geval, hier is een gebeuren, waarin geremd wordt het machtigste effect —• neem nu weg dit bewuste, zooals geschiedt in den coïtus, en in de libido, die hem onmiddellijk voorafgaat, dan houdt op *) Quoniam et saxa timore et tristitia. carent". Seneca De Vita Beata V, i. „Daar ook de rotsen zonder vrees en droefheid zijn". Eros 4 52 SEXUALITEIT sie, gelijk wij elders zullen constateeren —■ en wat reeds de Grieksche philosoof zich is bewust geworden —■ opbloeit de hoogere cultuur : de wijsheid, de religie en de kunst. De ondervinding toont dan verder, dat, wanneer de sexueele hartstocht door ouderdom verzwakt en eindelijk te loor is, de ziel doet denken aan een gebluschten vuurberg, en dit is begrijpelijk, omdat, physiologisch, met de geslachtelijke functie, de levensenergie vergaat. En berucht is de humeurigheid van gepasseerde vrouwen. Er zijn exceptiën ; maar een Goethe, die in een brief aan Hegel heeft geschreven, dat hem, die reeds de tachtig nadert, de vriendschap van den grooten wijsgeer ,,eine der schönsten Blüthen meines immer mehr und mehr sich entwicklenden Seelenfrühlings" was geworden, Goethe is dan ook een eersterangs erotisch genie. Zoo is dan de geslachtelijke aandrift, indien zij wordt beheerscht, en door den geest gezuiverd, een wonderlijke gift, en de zin van dit boek is nu dit inzicht bij denkenden te wekken, die, met het Communisme, een hoogere waereld willen. En dus geen onderschatting of verachting van de sexueele functie; zuUen wij veroordeelen de menschelijke behoefte aan voeding en aan laving, omdat zich een Apicius voortdurend overeet, of omdat van Rabelais' Panurge geen hoogere wijsheid is, dan die hem in het „Trinc" van de phantastische fontein wordt toegefluisterd, waar hem heeft heengevoerd de priesteres Bacbuc ? Maar deze functie heeft dan in zich zelve, en daarbuiten, haar natuurlijke begrenzing. En juist wordt zij te machtiger, als zij zich hmiteeren moet, want het is met de libido als met alles in de waereld: zij heeft dialektisch in iets hoogers op te gaan, en de wederstand, die op haar wordt geoefend door andere levensmachten, maakt ze slechts schooner, rijker —• ze breken kan hij niet. Want wat moet geboren worden, dat is het opperste liefdewonder. Wie dit zal ontvangen hebben, hij heeft het zuiverste van alle creatuur, en er is om z'n hoofd de wemeling van glanzen, en door dageraden ligt z'n waereld, guld in koelen dauw, en de middag purpert hem, en de nachtwind, suizend onder breede sterrenluchten, deert niet de zilvren wolken, die de geruste landen dekken, en hij hoort het weten van diepe SEXUALITEIT 53 Oernatuur, en er is stem in het licht, en er is stem in den stroom, en het raadselschrift der luchten, het zilvert hem temoet, en het goudelt in z'n oogen, en het is het Woord van Bevrijdenis, dat z'n verrukte zinnen leeren. Doch dit allerschoonste, het moet groeien uit leed en worsteling In het land, waar de engelen zijn, Keert in, die doorvoelde de pijn, die zat aan het Avondmaal, die, het bleeke hoofd gewond, aan het kruis de liefde bond, een teer en droef verhaal. Maar hij kent wat niemand kent, in dit land, naar den nacht gewend : de sneeuwige Eeuwigheid, en hij vindt, verlorenen, nu door God verkorenen, de zoen, de zaligheid. En dit is de zin der resistentie tegen sexueele drift, dat zij voert, door smart en door ontbering, tot hooger liefdeleven. Want de Christus, in m'n hier gedichte verzen, is de Mensch, de God, die los zich scheurt uit het natuurlijke, en vindt dé hoogte, waar englen hem omreien in lichtend hemelland. En slechts hij verstaat de liefde te schenken en te speuren. In de mythe is het Christus, die boven alles vol is van grenzelooze teerheid en het is ook Christus, die de liefde als goddelijk, als absoluut, ontdekt in waerelden van strijd en haat. En die moet vinden de ziel, en zij vindt haar door de machten, die het sexueele remmen. DE REMMENDE MACHTEN Dit is het groote in menschelijke geschiedenis, dat hetgeen bedacht wordt door brutalen, en door suffen wordt geduld, in het geheel der dingen meewerkt tot hoogere evolutie. Want er is een Providentie. Zij toeft niet in de Paradijzen, waar ze nog zocht een Dante, de hemel is leeggeworden, en de zucht van den Christus, die worstelt in den nachtelijken hof, gaat ijle ruimte in. S'il est vrai qu'au Jardin sacré des Ecritures, Le Fils de 1'Homme ait dit ce qu'on voit rapporté, Muet, aveugle et sourd au cri des créatures, Si le Ciel nous laissa comme un monde avorté, Le juste opposera le dédain a 1'absence Et ne répondra plusque par un froid silence Au silence éternel de la Divinité. (Alfred de Vigny). Maar djt is het juist wat goddelijk maakt den mensch, dit fiere, dit verachtende. Het is de Stoïsche bezinning, en het is van Spinoza, en het is het geheim van Prometheus, bij Shelley en bij Goethe. Als de schoone waereld vergruizeld is Machtiger Der Erdensöhne, Prachtiger Baue sie wieder In deinem Busen baue sie auf. DE REMMENDE MACHTEN 55 En dit is ook het oorspronkelijk Christendom met z'n aan de Stoa herinnerende wijsheid. Want hier is God mensch geworden, en heeft het Eeuwige te vinden in eigen innerlijk. Maar het is, omdat dit innerlijke geboren is uit waereld, te zoeken in die waereld ook, en het is de Logos, waarin dus zijn gegrond xie wezens en de dingen. Das Ewig Eine Lebt mir im Leben — Sieht in meinem Sehen Nichts ist denn Gott, und Gott ist nichts, denn Leben. Gar klar die Hülle sich vor dir erhebet, Dein Ich ist sie : es sterbe was vernichtbar ; Und fortan lebt nur Gott in deinem Streben, Durchschaue was dies Sterben überlebet : Da wird die Hülle dir als Hülle sichtbar, Und unverschleiert siehst dü göttlich Leben. Zoo Johan Gottlieb Fichte in een door hem nagelaten sonnet. Welnu, dit Eeuwige, dat niet maar transcendent is, doch sturend immanent, Het is in ons en buiten ons, en z'n wetten zijn de wetten van den kosmos, en dus baat niet een kijken naar de hoogte, een roep, die uit de lucht antwoord wil, maar wat baat en vrede gunt, het is de overtuiging dat alles is verbonden in volkomen harmonie. Die harmonie is zelf de Rede, en zij rondt af de dingen, de hoekige, de scherpe, en zij voert ze met elkander den door haar gewilden weg. De dingen zijn er onbewust van, en ook de menschelijke wezens, en die wezens stuwt de honger, en libido teistert hen, en dit is de geschiedenis, waarin dan toch, langs wonderlijke paden, het doel bereikt wordt : de geestelijke geboorte. Althans van enkelen, en eens misschien van meerderen. Dit moet bedacht worden, wanneer wij ons nu willen bezig houden met de verschillende factoren, die de sexueele aandrift remmen. Natuurlijke limieten als ouderdom en lichaamskracht, als habitus en sexe, zijn in dit opzicht ons niet van groot belang. Wanneer bij den grijsaard ophoudt de potentie, of wanneer het kind niet toe is nog aan de geslachtlijkheid, wanneer men vindt frigide menschen, of wanneer de 56 DE REMMENDE MACHTEN aard der vrouwen haar in eerste instantie anders reageeren doet op sexueele prikkels dan het geval is bij den man, dan is dit niet een rem, zooals wij hier bedoelen, het ligt dan in het wezen zelf, indien het zich beperkt, het is z'n ,,physis", z'n onbewuste wil. Maar er is óók een verdringing van natuurlijke libido, die voortkomt uit omstandigheden. En hier blijkt eerst recht, hoe groot de invloed van het oekonomische, dus : van den honger, is. Dat in oorspronkelijke menschelijke samenleving het huwelijk niet bestaan heeft in monogamen zin, het kan niet betwist worden door werkelijk deskundigen. Trots de weerspreking van burgerlijke vorschers, die reactionnair zijn en dus niet van vooroordeel vrij, heeft zich de geslachtelijke verhouding ontwikkeld in den trant, waarin zij door Morgan, en Bachofen en Cunow is geschetst. En Tylor en Lubbock en Mac Lenna hebben hun theorie bevestigd. Men kan een en ander duidelijk beschreven vinden in het boek van Friedrich Engels „Over den oorsprong van familie, van eigendom en staat". Het begin is dan, bij primitieve volken, de promiscuïteit, die men niet mag loochenen op grond dat zij, zoo zegt men, niet voorkomt bij de ons verwante apen, want ten eerste is een mensch wat anders dan een aap, en ten tweede slechts bij enkele, en niet bij alle apensoorten, is de geslachtelijke verbintenis werkelijk monogaam. Men vergete niet, dat de man van het studeervertrek, zoomin als iemand onzer, den oorspronkelijken mensch gezien heeft, dat, wanneer wij met dit onderwerp ons occupeeren, wij niet te doen hebben met wetenschap, die door experiment of waarneming onomstootelijk is, dat wij zijn aangewezen op meerdere of mindere waarschijnhjkheid. De zoogenaamde wilden, de natuurvolken, hebben ook al hun historie, en men heeft gezegd, dat zij de overblijfselen vormen van oudere beschavingen ; indien dit zoo is, dan zijn ze al een eind verwijderd van de oorspronkelijken. En indien het niet zoo is, dan zijn de Bosjesmannen, de Kaffers enz. op hunne wijze toch ook gecultiveerd, want het gebruik van dokters, van toovenaars, van amuletten, maar ook de mysteriën enz. zijn zaken, die men wel ont- DE REMMENDE MACHTEN 57 moet bij menschen van zekere ontwikkeling, doch niet in de natuur bij roofdier of bij plant. De natuur is dus bij zulke volken reeds tot cultuur verkeerd, maar dan is de afstand, die hen van de primitieven scheidt, aanzienlijk, en al vérmoedt men, dat de Fidschiër hen nader is dan wij, toch is dié Fidschiër, een van hen zeer verschillend wezen. Nu hadden Morgan e. a. historisch materiaal genoeg om aannemelijk te maken, dat de promiscuïteit de eerste vorm van liefde was, die de menschheid heeft gekend, maar ten slotte is hetgeen zij zeggen slechts meer of min plausibel, er bij geweest zijri ze niet, zoomin als hun tegenstanders, Ziegler of Westermarck. Maar nu overwege men het volgende : Waar het begrip ontwikkeling den denker vaststaat als een kategorie, die steeds geldt en alom, daar vermoeden we, dat zij ook van kracht zal blijken in zake de historie der geslachtelijke verbintenissen. En dan is de aanvang natuurlijk ook hier de onontwikkeldheid, d.w.z. de differentiëering heeft weinig in te brengen; zooals men zelf gelijk is aan den ander en opgaat in de kudde, zoo zijn de gevoelens der libido richtingloos, of, wat op hetzelfde neerkomt, elk object is goed. En indien in U en mij gevonden wordt begeerte, die zich vasthecht aan een onbekende, als zij ons tegenkomt op straat, dan is dit •het primitieve, en het toont, als wij het nog niet wisten, dat wij, met al onzen hoogmoedswaan, nog niet veel verder zijn dan de oorspronkelijke menschen. Wat bij ons is atavisme, dat was voor hen hun wezen: de promiscuïteit. Morgan beweert dan verder, dat op deze periode een andere is gevolgd, waarin men bij voorkeur binnen de familie trouwt. Dit zou dan overeenkomen met de meening van Freud1) : ,,De eerste objectkeuze van den mensch is van incestueusen aard. Bij de nu nog levende oervolken, de wilden, heerscht het incestverbod met nog veel meer kracht dan bij ons," hetgeen dan wil zeggen, dat er aanleiding is om de geslachtelijke gemeenschap van nauwverwanten te verbieden. Bij dieren is die gemeenschap regel, zij die bekend zijn, uit aanschouwing, met de l) Inleiding tot de studie der Psychoanalyse II, 114. 6o DE REMMENDE MACHTEN en wij weten ook, dat de geleerden van het bescheiden Albion, meer dan men wel goed kan vinden, zich huigen voor het gezag der Schrift, ook wanneer zij, in hun eigen oogen, onafhankelijk denken. Merkwaardig is wat alweer twee Britten schrijven : ,,In den stam der Urabunna bijv. hebben een groep mannen werkelijk voortdurend en als normalen toestand, huwelijksverhoudingen met een groep vrouwen. Deze staat van zaken heeft niets ter waereld te maken met polygamie of ook met polyandrie. Het is eenvoudig een quaestie van een groep mannen en een groep vrouwen, die wettig mogen hebben wat wij huwelijksverhoudingen noemen." Men zou zoo zeggen, als er relatiën zijn van mannelijke wezens en vrouwelijke wezens onderling in geslachtelijken zin, dan heet dit met twee simpele woorden polygamie en polyandrie. Even onklaar is Havelock Ellis, die deze perikoop citeert, als hij elders schrijft, dat er geen overtuigend bewijs is van oorspronkelijke strikte monogamie, zoomin als van haar tegendeel, dat de sexueele gewoonten van den Anthropoïden aap niets zeggen, want dat met z'n overgang tot menschdom een groote verandering in geslachtelijk opzicht ging gepaard, die dan moest voeren tot een meer ingewikkeld huwelijksstelsel. Wij antwoorden : maar dan is de primitieve mensch polygaam geweest —■ zooals op andere gronden door ons reeds is vermoed. Het huwelijk in monogamen zin is dus kapitalistisch, houdt verband met den eigendom, en Multatuli wist het, toen hij in z'n „Japansche gesprekken", op zijne wijze schreef : ,,In den beginne, o Kami, waren alle kinderen onecht, en 't kwam niemand in den zin, 'n meisje te verachten omdat ze moeder was. 't Zou geweest zijn, alsof men boos werd op 'n bloem, wijl ze zich verstout had over te gaan van knop in bloem. Dit bleef zoo, tot er schraalte kwam aan voeding. Men beduidde de jonge meisjes dat zij te zorgen hadden voor het onderhoud van hare kinderen. Zij namen daaruit aanleiding, vooraf l) Spencer and Gillen, Northern Tribes of Central Australia (bij Havelock Ellis aangehaald). DE REMMENDE MACHTEN 61 te vragen of de kandidaat-vader 'n beklanten winkel had." Hier valt het licht op een moment, dat ook in de ontwikkeling meedoet. Het gentielverband werd allereerst vervangen door de dorpsgemeenschap met haar getemperd communisme, en onder dit stelsel, dat er een is van nijveren, die met en voor elkander werken op den akker, waren er enkelen, in wie de oude roof instincten duurden, en zij hielden meer van plunderen dan van gestagen arbeid, en ten gevolge van hun actie kwam op de staat, d. i. de militaire macht, en hij beteekent dat de bruut, de potige, den simpelen werker knevelde. Want hij vernielde de „commune", en eigende zich gewelddadig het goed van de gemeenschap toe, en de massa werd arm en meneer werd rijk, en dan zou hij voortaan koning heeten, en hij was god op aarde, en de anderen waren knechten, hoorigen. Nu ging het moeilijk om kinderen groot te brengen, althans waar men behoorde tot de verarmde massa, Want niet meer als van ouds belastte zich de stam met dé verzorging van de geborenen, men moest het zelf doen, en dus werd het gewoonte — en gewoonte werd dan verder wet, dat men als vader de voeding en verpleging der kinderen op zich nam. En geen meisje gaf zich over, tenzij ze had die zekerheid, en daar een man van een beperkt fortuin gewoonlijk al genoeg had aan de bekostiging van één geliefde en de uit haar geboornen, ontstond het monogame huwelijk, terwijl dan voor de heeren, die betere ressöurces hadden in geldelijken zin, nog over was de vriendelijke luxe van harem of maitresses, en terwijl de prostitutie bloeide, ook toen zij niet meer, als in Voor-Azië en elders, een religieus gebruik met herinneringen aan oudere, betere tijden was. Uit dit alles" wordt aanschouwelijk, hoe een remmende macht, die niet is te zoeken in de natuur van de libido zelve, allereerst gezocht moet worden in de armoe, die het breken^ met een onder communisme *) gebruikelijken vorm onvermijdelijk maakt. En daar die armoe polair verbonden is met het *) Ovidius Met. I: 115 vlg. „Ook de aarde, voorheen als lucht en zon gemeenschappelijk, Teekende nu voorzichtig met lange begrenzing de mete". DE REMMENDE MACHTEN 63 nu; — voor het oogenblik, voor het kapitalisme, en voor ieder vroeger stelsel, dat de oudere commune heeft vervangen, geldt deze wet, althans naar haar bedoeling, wél; er is tekort aan voedsel voor duizenden en honderdduizenden. En het is de verdienste van Malthus, dat hij dit geconstateerd heeft, want het vult aan wat wij gevonden hebben : de berooving der massa door enkelen, die men kapitalisme noemt, schept de armoe, en duldt geen copulatie, tenzij dan binnenshuwelijks; slechts den hebbende, die voor z'n kroost kan zorgen is de coïtus toegestaan, en wie hem pleegt op andere wijze is dan natuurlijk immoreel. Nu blijkt echter, dat de trouwerij toch niet voldoende helpt, want er zijn paupers, die zich bekommeren om wet en om fatsoen, en zij gaan naar een gemeentehuis, en zij krijgen kinderen, en een groot procentage van die kinderen sterft aan honger en aan ondervoeding. De breuke met een ouder Communisme, dat voortleeft in den Bijbel, en in de Grieksche phiditia, dat Fustel de Coulange weervond bij Plato, in de wet van Solon en in de Wet der Twaalf Tafelen, de breuk met dit communisme voert dan tot een toestand, welks wet ons Malthus op zijn wijze heeft geformuleerd. Een andere rem van de geslachtsdrift is de schaamte. Voor zoover wij weten komt zij niet voor bij dieren, de plant stelt in haar onschuld haar sexueel orgaan tentoon, en zij verheerlijkt het door geur en kleur, en lokt op die manier insecten die het contact bemiddelen tusschen manlijke en vrouwelijke bloem. Als dan bij den mensch de schaamte optreedt, dan kunnen wij dit wonderlijk feit verklaren uit primitieven angst: in de omhelzing was de oorspronkelijke gemakkelijk te overvallen door den vijand, hij was dan weerloos, en dus gebeurde het, dat men verborgen plaatsen zocht en zich bij de paring aan nieuwsgierig oog onttrok. „Een andere, nog gebiedender rede bracht er al vroeg de mannetjes toe, een orgaan te bedekken, dat te zeer aan slagen blootstond ; menig dier viel ze daar aan, kennende dit kwetsbaar punt : door honden, paarden en menschen werden verscheidenen gewond. Ook voor de takken had men zich 68 DE REMMENDE MACHTEN Indien waar is, wat wij boven zeiden, dat reeds in de schaamte het hoogere ontluikt, dan is dit er reeds in te vinden ; het utilisme, dat enkel wenscht te letten op dat wat nuttig is voor soort of eenling, het is juist zoo eenzijdig als het materialisme, indien het, omdat het stoffelijke alom voorondersteld moet worden in de geestelijke waereld, dien geest nu zal beschouwen als een functie van de stof. Zoo doet de utilist, wanneer hij alle hoogere gevoelens afleidt uit enkel egoïstische motieven. Men kan volhouden, dat er niets anders is dan egoïsme, indien men dezen term forceert : wie in wijsheid, in religie en in kunst de perken van het eindige heeft overschreden, is opgenomen in een meer omvattend Ego, is ingeboren in alomsluitend Zelf. Op lager standpunt is dan dit Zelf bekrompener, toch is het met de lijfelijke verschijning niet immer identiek, de vader offert zich voor z'n gezin, de moeder voor haar kinderen, en dit komt voor bij dieren, die soms hun kroost beschutten ten prijs van eigen leven. In het stoffelijke, in het bekrompen eindige ageert dus reeds het hoogere als factor en principe, en het komt uit, b.v. aan de schaamte, die hier door ons besproken wordt. Want zij erlangt al spoedig een zedelijk karakter : zoodra nog primitieve menschen door ondervinding leeren, dat het doelmatig is elkaar te steunen in den strijd voor het bestaan (wat ook reeds is begrepen door mieren en door bijen, door visschen en door vogels), dan is het allereerste, waardoor hun macht vergroot wordt, de deeling van hun werk, en juist hierdoor ontwikkelen zich de maatschappijen met hun verschillende bedrijven. En hierdoor wordt dan verder, zooals wij boven vonden, de differentieering, en dus het individueele van grootere beteekenis, wat dan weer wil zeggen dat de mensch, omdat hij, zooals een draad is ingeweven in een vervlochten weefsel, meedoet in een concreet geheel, in allerlei relatiën staat en hij heeft dus onderscheidene kanten, en nu komt het er vooral op aan, of hij z'n plicht vervult. Plicht is dat wat van hem vergt de samenleving, waarvan ook hij geniet, en het kan ons allerminst verwonderen, dat die plicht zich uitvouwt tot een veelvuldigheid van plichten, m. a. w. het geestelijk leven wordt op den duur verrijkt, de mensch, die wordt DE REMMENDE MACHTEN 69 gestuwd en aldoor weer gestuwd zal worden door honger en libido, hij ontkomt er niet aan, dat hij moet rekenen, ook tegen z'n verlangsten in, met andere dan deze machten. Een orde vormt zich, hoe zeer dan ook gebrekkig, waarin hij zich moet voegen, het recht treedt op, en met het recht de moraliteit, en nu kan het niet anders, of de objectieve wil, die zijn subjectieven wil ontmoet en telkens dwarsboomt, dwingt hem tot zelfbeheer sching. Door z'n intelligentie, die het dierlijk verstand in menig opzicht overtrof, door z'n phantasie, die hem een uitzicht gaf op allerhande mogelijkheden tot stilling van z'n egoïstische begeerten, was sterk z'n genotsdrift; hieraan herinnert het bericht in Genesis : „En Jaho zag, dat de boosheid der menschen menigvuldig was op aarde, en al -het gedichtsel der gedachten zijns harten ten allen dage alleenlijk boos". (Eveneens in z'n „Werken en Dagen" Hesiodos, waarde waereld zich aan „Hubris", d.ï. overmoed, te buiten gaat, en de gouden eeuw door de zilveren, de zilveren door > de ijzeren wordt vervangen 1). Het egoïsme voert dan tot noodzakelijke zelfbeperking, zal men niet allen ondergaan. Wat opkomt is de wet : Freundliche Schrift des Gesetzes, des menschenerhaltenden Gottes, Seit aus der ehernen Welt fliehend die Liebe verschwand ! Schiller, Der Spaziergang, en die wet is het, die, ook nog ongeschreven, den mensch gedicteerd wordt door haar blijvende substantie, de gemeenschap. Natuurlijk dringt zij telkens de persoonlijke begeerte met harde hand terug, zij eischt matiging, zij eischt het ook in de libido. De mensch zal straks zich schamen voor overdreven hartstocht, indien hij dit niet doet, indien de sexueele drift b.v. bij hem nog zóó ongebonden is, dat zij zich ieder oogenblik aan anderen verraadt, dan toont dit z'n maatschappelijke onrijpheid, want in concrete samenleving mag men vooronderstellen dat al wie er in meedoet, vervuld is van iets anders nog dan van z'n primitief instinct. Zoo wordt de schaamte, en met haar de kuischheid van zedelijke betee- x) Zie ook Ovidius Metam. I 89 vlg. DE VERDRINGING 83 tallooze keèren is het conflict, met de verdringing, oorzaak van ernstig zenuwlijden. Wij hebben boven herinnerd, dat een lichaam gezond is, als de functies en organen in goede orde samenwerken, en dat het ook zoo is met den normalen geest: hij kenmerkt zich door harmonie. Een scheur, die dit harmonische beleedigt en betrekkelijk verminkt, heet ziekte; geestesziekte of waanzin is dan ook werkelijk te zoeken in wat men „dissociatie" noemt. „Bei diesem (das Irresein) namlich entwickeln sich gewöhnlich, gleichfalls von innen heraus . . . . Massen neuer, dem Individuum bisher in dieser Weise fremd gewesener Empfindungen, Triebe und Vorstellungen . . . Anfangs stehen diese dem alten Ich als ein fremdes, oft Staunen und Schrecken erregendes Du gegenüber. Oft wird ihr Eindringen in die alten Vorstellungskreise als Inbesitznahme des alten Ich von einer dunkeln, überwal- tigenden Macht empfunden Immer aber ist diese Dupli- citiit, dieser Widerstreit (des alten Ich) gegen die neuen, nicht adaquaten Vorstellungsmassen wenigstens von peinlichen Empfindungskampfen' begleitet" *). Eveneens Hegel2) : „Das Subject befindet sich auf diese Weise im Widerspruche seiner in seinem Bewusstsein systematisirten Totalitat, und der besondern in derselben nicht flüssigen und nicht ein und untergeordneten Bestimmtheit, —i die Verrücktheit". Eveneens een nieuwere : „De dissociatie is de hoofdfactor, die de .... verschillen tusschen normaal-zijn en krankzinnigheid beheerscht. Bij den krankzinnige is de dissociatie zóó ver gedrevens dat ze niet meer met normaal denken en handelen kan samengaan en geestesprocessen kunnen vrij hun koers vervolgen, zonder zich in 't minst te storen aan de omstandigheid, dat ze geheel in tegenspraak zijn met de feiten der ervaring" 3). Is de dissociatie nog niet zoo ver voortgeschreden, dat het ik, door invloed van de genoemde vreemde massa's z'n wer- x) Griesinger, Die Pathologie und Therapie der psychischen Krankheiten § 26. 2) Encycl. § 408. 3) Hart, Geestes- en Gemoedsziekten X Vert. Dr. v. Renterchem W. Bibl. 9° DE VERDRINGING ziekte, of is zij de reactie op een ondervinding, die den patiënt te hevig heeft geschokt (b.v. schrik bij een spoorwegramp, wanhoop door verlies van het vermogen). Maar zeer dikwijls is zij te verklaren uit stuwing der geslachtelijke begeerte1), en dit is b.v. het geval met angstneurose, met narcisme en met hysterie. Bij den nerveusen angst is er geen bepaald, reëel object, dat haar veroorzaakt, zij is een zuiver subjectief gevoel, en het is de libido, die, niet verzadigd, zich dus in angst heeft omgezet. En juist opdat de lijder ontsnappe aan z'n kwelling, zal de symptoomvorming, die een vergoeding schijnt te geven, als middel moeten dienen. En nu is het verband van een en ander ons duidelijk genoeg : op een sexueelen prikkel wordt niet normaliter gereageerd, de energie, die gewekt is, wordt uit de groote centra met kracht teruggestuwd, dus treedt op een zenuwspanning, die voelbaar wordt als vrees, en de ,,Naturheilkraft" helpt het psychisch organisme door symptoom of symboliek. Narcisme is auto-erotisme, verliefdheid op zich zeiven in letterlijken zin, de term is ontleend aan het verhaal bij Ovidius; hier komt voor de beeldschoone jongen, die onaandoenlijk is voor alle teeder sentiment; de nymph Echo, die door. hem veracht wordt, weet van Nemesis gedaan te krijgen dat hij zich zelf te zien krijgt in een bron en nu verrukt wordt van z'n eigene gestalte, waarop hij wegkwijnt door onbevredigde begeerte, en dan in een narcis veranderd wordt. Wijl hij z'n dorsten te lesschen begeert, komt andere dorst op. Tijdens z'n drinken ontroerd door het zien van een schoone gestalte, Mint hij onwerklijk schoon, en hij houdt van een lichaam wat beeld is 2). Het narcisme der zielsziekteleer is dan te verklaren als geslachtelijke aandrift, die zoo fel is gestuwd, dat zij (zooals Freud zegt) „den terugweg naar de objecten niet weerom kan vinden" 3) ; nu wordt de mensch zich zelf 1) „Zonder twijfel speelt het sexueele leven bij het ontstaan van zenuwziekten een gewichtige rol," zegt de gematigde Freudiaan Dr. J. P. van der Hoop in het Tijdschrift voor Geneeskunde 2de helft No. 6 van jaargang 1917. 2) Ovidius Metam. III, 415—417. 3) Freud II p. 215. DE VERDRINGING 91 tot voorwerp van z'n zinnelijke liefde, en in gesticht ontmoet men soms patiënten, die zich zelve kussen met een hartstocht, als gewoonlijk bij verliefden slechts op de beminde is gericht1). Volgens K. Abraham zou ook de grootheidswaanzin van de dementia praecox hieruit zijn af te leiden : Zooals in z'n verrukking de jongeling z'n meisje, en het meisje wederkeeng haren vriend geweldig overschat („Er, der Herrlichste von Allen", laat Chamisso een bruid van haren bruigom zeggen), zoo vergoddelijkt de Nareist zich zeiven, en als hij dan terecht komt in een gesticht voor zenuwlijders of voor krankzinnigen, dan is het onvermijdelijk, dat hij denkt aan miskenning en aan vijandschap der menschen, en dus is te begrijpen de vervolgingswaan, die dikwijls met de grootheidswaanzin is verbonden. Ook de hysterie schijnt het gevolg van verdringing der sexueele aandrift. Hier de 'psychische discontinuiteit de splitsing van het ik, die Paul Janes heeft beschreven in z'n „L'automatisme psychologique", zij vertoont zich bij hysterischen het sterkst, vandaar het wisselen harer stemmingen m ongewone mate, de wil schijnt weg, het centrale bewustzijn geeft richting meer noch koers. Er woelt een vreemd element m de ziel van de „fatsoendelijke vrouw", het is of een wig er binnendrong, of, wil men liever, een giststof die ontrust, een smetstof die ontbindt; haar ik wil niet, haar onbewuste wezen wil wel de sexueele handeling. Een „nerveuse schok", een schrik b.v. kan allereerst het evenwicht verbreken, nu krijgt de libido, die vroeger werd verdrongen ruimte, en de hysterische moge dan in sommige gevallen ontwikkeld zijn en geestelijk geschoold, de remmende machten, actief m de motorische geleidingsbanen, zij kunnen nu niet helpen, en opmerkelijk is het, dat hystericae, zooals men zegt, ontvankelijk zijn voor de hypnose als geen ander, in dien zin, dat zij zich wel verzetten, maar ten slotte komen tot den allerdiepsten slaap. Hypnotisme nu is opgedrongen somnambulisme, dus „korte sluiting", of buiten werking stel- *) Freud ibid. p. 209. ' 92 DE VERDRINGING len van de centrale hersenen met overprikkeldheid van andere centra —■ wel een teeken, hoe, trots het ik, dat aldoor den reeëlen toestand omsluiert en bemantelt, sterk is het dierlijk onbewuste, ,,der Gegenwille", zooals Freud hem heeft genoemd, de sexueele drift1). De physiologisch-pathologische stoornissen bij de hystericae zijn dus secundair : zoo het ongeregeld menstrueeren, de ontsteking van den uterus of van de scheede. Onze bedoeling is allerminst, dat krankzinnigheid en zenuwziekte uitsluitend te verklaren zijn uit stuwing der libido ; men mag zelfs niet beweren, dat zij steeds gegrond zijn in verbroken psychisch evenwicht. Quetsuur der hersenmassa, vergiftiging, erfelijke aanleg, is ook een oorzaak van neurose en psychose ; het is er mee als met het ijs : men kan er doorheen zakken wanneer het te dun is, of niet voldoende sterk en dus te weinig samenhangend om, in het algemeen, een mensch te dragen, maar het kan ook breken, waar het, sterk genoeg, te overmatig wordt belast. Zoo kunnen hersenen en zenuwen, stoffelijk gesproken, ondeugdzaam zijn en slecht, of zij kunnen dit gemaakt worden door alcohol-vergiftiging (gelijk het ijs kan bedorven worden door spuien of door waaien). Maar zij kunnen in aanleg goed zijn, doch dan door een al te heftig geestelijk gebeuren, door hartstocht en ontroering, min of meer bedorven wórden, en in dit opzicht speelt dan de libido een zeer voorname rol. Wij hebben gezegd, dat stuwing der geslachtelijke aandrift voeren kan tot allerlei neurosen, en wij hebben opgemerkt, dat hier dus een terugkeer is tot lagere ontwikkelingstrappen, dat de mensch soms infantiel wordt door de hardhandige verdringing. Inderdaad is de nerveuse angst, is het narcisme, is in zekeren zin de hysterie iets kinderlijks. In zekeren zin, want wij beweren niet, dat zij werkelijk, in dezen vorm, als geslachtelijke ontreddering, bij kinderen wordt aangetroffen ; deze zijn zooals wij elders zullen zien, wel degelijk libi- *) Zie Otto Weininger, Geschlecht und Charakter p. 359— 366. HET VERZET TEGEN DE REMMING De libido en haar verzadiging is dus het opperste, waartoe het leven zonder meer het brengt; neurotici, die dichter bij de kinderen staan en bij de primitieven (al zijn zij vaak de meerderen der nuchtere bourgeois met zijden hoeden en welgevulde buidels) neurotici zijn daarom bijzonder sexueel, en andersom werkt stuwing der geslachtelijke gevoelens verschillende neurosen, die dan weer op hun beurt herinneren aan infantiele geestlij kheid. Wanneer de ziel nu echter, ten einde hare spanning te ontlasten, naar de geschikte middelen zoekt, dan zijn die dikwijls in eersten aanleg ook nog infantiel, en zoo is het met een ander symbolisme, dan wat wij boven teekenden, en zoo is het met de masturbatie, terwijl ons eerst de prostitutie terug brengt in natuurlijke, zij het nog geenszins zuivre levenssfeer. Door Havelock Ellis is goed uiteengezet, hoe het erotisch symbolisme de abnormale overdrijving is van iets wat bijna altijd voorkomt in de normale liefde, en de poëzie getuigt ervan, zooals zij immer het menschlijk hart en z'n ontroeringen onthult. Houdt een moeder niet in eere de haarlok van haar doode kind, en is Agnes, in Ibsen's Brandt, niet in aanbidding voor de bewaarde kleertjes van haar gestorven zoontje ? Hier der Mantel und der Schleier, Den er trug zur Taufesfeier. Hier das Kleidchen in dem Bündel —i (4 Aufzug Vert. Recl. Univ. Bibl.). io8 DE VERFIJNING TOT EROTIEK fiere, sterke keizer, dan suizelt het door linden die geuren in den Juliavond, en rozen purperen in bontbebloemde tuinen, en er zijn witte rozen, en rozen zwavelgeel, en er zijn narcissen met teere gouden bekertjes. En rijke violieren en hooge zonnebloemen. Dan de mensch, die is uit stof der aarde, en z'n woon is Eden, en onschuld is z'n ziel. Want nog is in hem het dierlijkonbewuste. Nog is in hem de kinderlijke drift, en arbeid kent hij nauw, en z'n lijf is uitgestrekt in schaduwing van boom, en z'n blanke tanden breken de zoete, gulle vrucht. En een storm is z'n liefde, als hij omhelst de andere, die anders is dan hij, en de volkren wassen als verzadigde rivieren. Nu worden uitgestooten, uit lichte paradijzen, de stammen, die de honger sloeg, en klimaten wisselen, en continenten breken de vloeden en de wind, en wat komt is het gezwoeg, en het weten komt, en de bewustheid, de schade, de ontberingen. En begonnen is Historie, en zij gaan voorbij in kleurge wisseling : Chinezen en Japanners, en die knielen aan den Indus, waar lotos sneeuwwit bloeit, en Assur en Babyion, en er zijn de rozentuinen van Sunammit, en de vreemde dichtsels van Memphis en Karnak, en het wemelt aan den Ishtmus, en koren zingen hulde aan maagdelijke Moeder, en bij Bajae ruischt de wonderblauwe zee, en in stort het Parthenon en vernield wordt Herculanum, en dan: de kerk van den gekruisten god, en de trots der pausen, en Dante's glorie, en gebenedijd de stilte der aardsche drift onttogenen. Tot komt de Renaissance, de laatste schoonheidsdroom, en Medicensers dichten, en Tintoretto toovert, en dan het nu, en de fabrieken raderen, en er is gerol van goud, en martyrium van oorlog, en brand van revolutie. Als ondergrondsche stroom uit wildernis, die alles zet in bloei, breekt, uit door geld en geldzucht triest onttakeld leven, het Wordende, en het maakt menschelijk ons onderling verkeer, en, in het Communisme, dat zekerlijk gesticht wordt is 's geestes zegepraal. Oekonomisch zijn in eersten aanleg de krachten, die dit betere stuwen. Niet de bourgeois maakt de historie, de heerschende bourgeois. In hém toch is nog zóóveel kudde, een zoo bekrompen dierlijkheid, dat hij niet schouwen kan de verre DE VERFIJNING TOT EROTIEK 109 hemelen, die in hun stand zijn lot bepalen. De politici, de veldheeren, om niet te noemen vorsten, die dikwijls zijn dementen, het zijn de allersimpelsten, want zij gelooven dat door hun wil, hun doen zich het gebeuren sturen laat. Maar de geschiedenis vervolgt haar weg, in weerwil van de romantiek der koningen en de geslepenheid der kabinetten. In z'n fabrieken heeft het systeem van Mammon z'n walsen en z'n hamers. Welnu, het wordt door eigen hamers neergemokerd, door «ïgen walsen stukgeperst. De geest heeft niet veel anders te doen bij dit verworden dan dat wat worden wil zoo mogelijk te verstaan, te roepen in de hoofden van enkelen het begrip, van hen die dictatorisch de nieuwe orde scheppen. De geesterlangt eerst z'n waardij als richtende, als sturende, wanneer het Communisme, gelijk Izaak, is geboren uit reeds bedaagde moeder, want dan is er een plan, een orde in distributie — en dit kan niet anders : wat zij voor hem is, door z'n libido, is de begeerde, en dit zet hij nu, door z'n dichtende verbeelding, in hoogere volmaaktheid om. Opnieuw blijkt nu de innige verwantschap van eros en van kunst, en het schijnt niet te gewaagd als wij vermoeden, dat zij beiden, zooals wij boven reeds poneerden, zich ontwikkeld heb ben'uit de geslachtelijke drift. Wat dan ook nog door het feit bevestigd wordt, dat de liefde ongeveer het eenig thema is van dicht en van roman en drama, en dat tal van artisten voortdurend van die passie zijn vervuld. Gewoonlijk is dan de beminde, die de erotische natuur verheerlijkt, een niet bijzonder wezen, en dus schijnt het, dat de idealiseering niet anders is dan malligheid, en Shaw heeft hier gesproken van valsche romantiek, en reeds vroeger had Schopenhauer gedacht aan een farce, waarin de minnaar zich zeiven en z'n uitverkorene, zij het ook onbewust, bedriegt. Ook Plato spreekt in dit verband van „mania", en „mania" is waanzin, maar deze philosooph der liefde waardeert ze als een stoute vlucht tot God, zij is dus, in haar dronkenschap, voortreffelijker dan de verstandigheden van nooit-ontroerde menschen. En met recht verheft de minnaar de beminde —herinneren wij ons, dat de Natuur (ofschoon zij zich vergissen kan en ondoelmatig paren doet) beoogt een completeering van twee, die beiden eindig, dus onvolledig zijn ; zij is voor hem, en hij voor haar, en zij zijn voor elkander ter wille van het wordend kind, en het is de soort, het ras, dat in hun liefde werkt. Dus : het supraindividueele, „das irdische göttliche", DE EROTIEK 133 hem, en zij worden, vooral door kunstenaars, die uit den eros leven, de plastische gestalte van Apollo en van Artemis. Werkelijke religie is in deze waereld een ongelooflijk zeldzaam goed, de meerderheid bekommert zich bij uitstek om eten en vervulling der geslachtsdrift, en voor de kerkehjken is doorgaans niet de God het ware, maar het leerstuk, en het woord, en het kinderlijke sprookje. De onzienlijke dingen zelve zijn in hun zuiveren vorm te irreëel, zij zijn abstract, slechts het denken nadert hen, misschien de intuïtie, maar wie denkt . in een ongeestelijke waereld, en wie is, waar men rooft en zaken doet, intuïtief als de Indiër of als de Middeneeuwsche mysticus ? In werkelijke aanbidding is de directeur van een gasfabriek, is een kaptein der landmacht of een goed-Hollandsch makelaar misschien alleen in dagen van koortsige verliefdheid, dan is het meisje, met wie hij wenscht te trouwen de aangebedene,- en, al bezingt hij ze niet, hij bezondigt zich aan Heine of aan Schumann, en hij stuurt fraar bloemen'offers, als weleer de vrome aan z'n gedienden god. En andersom, want het maagdeke bewondert den beminde als Apollo of Adonis. Als de priester bij de passende voltrekking van het huwelijk ambtshalve opwaarts wijst, dan is de richting der aanbidding voorloopig toch niet verticaal, zij is horizontaal, al zal, met zooveel ander goeds, ook dit idool verouderen. Want wie den sluier wegneemt, vindt, als in Isis' heiligdom een menschelijk gezicht. . Zoo is dan in de stuwing der libido de oorzaak van vergeestelijking, en men kan gerust zeggen, dat wat gewonnen wordt aan erotiek, verloren gaat aan sexueele passie. Denken wij ons een lijn, die door de punten A en Z begrensd wordt, en A stelt het begin voor d. i. het geslachtelijke, en Z de opperste ontzinlijking, zooals zij wordt gevonden bij Plato en bij Dante, dan is natuurlijk een verschuiving in de richting Z een ontwijken van het nog volstrekt natuurlijke, dat is uitgedrukt in A, Den dichter van de Vita Nuova, noch dien van „Paradiso", zal men verdenken van sexueelen hartstocht voor Beatrice, z'n aangebeden vrouwe, en bij Goethe leert een held, de liefde, die geslachtelijk is begonnen, voe- 134 DE EROTIEK len als het reddende, het ware goddelijke, en Gretchen wordt dan ,,Una poenitentium", die hem zal voeren tot de sfeer van de Madonna, dat is hier : de Ideeënwerkelij kheid. Hetgeen dus zeggen wil, dat de erotiek in hare hoogste potentieering het geslachtelijke schijnt in te boeten, maar dan is in een onvolgroeiden eros ook reeds verminderd de sexueele drang, al zinkt, wanneer de kans zich voordoet, de liefde vroeg of laat tot het natuurlijke terug. Voorloopig troost zich het subject met z'n verrukking, z'n culte, z'n verwachten, en dit is de zaligheid, dit is het'wat de dichter heeft doen zeggen : „Glücklich allein, Ist die Seele, die liebt", en hier is ook het eenige geluk, want het is van den droom, en het is verwant aan de Kunst, die idealiseerend, verlost is van de duivelsche misère der aUedaagsche dingen. En die dit doet door een projectie, die dit vermag door haar magie. Natuurlijk sluit dan die verrukking de narigheid niet uit, het ,,himmelhoch jauchzend" wordt door het ,,zum Tode betrübt" gevolgd en wreed verdrongen : de geliefde is er niet, als men ze had verwacht, of omfloerd is haar blik, of haar brief wordt niet besteld van wege christlijk-roomschen Zondag, of men gelooft, dat zij te veel geoccupeerd was met een ander op bal of fancy-fair. Of zij is heusch verzeid door zorgende Papa, dié houdt van z'n kind, maar ook van een gevulde safe, aan een gelukkiger persoon dan meer berooiden minnaar, en weer wordt opgevoerd de treurige historie van Romeo en Julia, of die van Pyramus en Thisbe, al is er, in ons veilig Holland,.misschien ook geen leeuwin door wie de situatie gelukkig wordt gered. Want wie den leeuw in z'n schild beurt, heeft genoeg aan dit Unicum, en hij volgt in dagelijksche doening, het voorbeeld liever van praktisch-nijvren hamster. Hetgeen dan uitkomt in huwelijken in huwelijksche voorwaarden, zooals het in het wetboek wordt betiteld, en wat dan opdrijft het totaal van ongelukkigen, die, als Werther, de offers van hun liefde zijn. Ook de jaloezie doet in dien weedom mee, en zij is als al het overige, waardoor een mensch ontspoorde, bij uitstek kinderlijk:.het kind kan niet gedoogen, dat gij, als gij een man zijt, z'n moeder kust, of ook z'n broertje, het kind gunt niet aan z'n kameraadje met het DE EROTIEK 135 gebruik de vreugde van fluit of prentenboek. Ook hier het machtsinstinct: gevoel van eigen sterkte, van beschikking over het object, dat in geschil is, wordt gedeerd door de bewustheid, dat een ander het geniet en ons in kunnen, zoo dunkt ons, overtreft; en in de jaloezie'is het precies het eendere, men is geschokt in z'n zelfvertrouwen, men is beleedigd, en men is het, omdat men is een arme zwakkeling. „Ob du mich liebest, W-as geht es mir an," laat Goethe z'n Phihne in den „Wilhelm Meister" zeggen, en dit is het eenig juiste : een persoon van werkelijk karakter, een fiere geest is nooit jaloersch, graag of niet, oordeelt hij, als je het elders beter hebben kunt, zoo houdt hij de geliefde voor, ga je weg, ik gun het je, al twijfel ik, of je het dan zoo goed zult krijgen als hier bij mij — in elk geval ik ben te trotsch tot bedelen, en ik klamp me niet aan vrouwenrok, want ik ben mij zelf genoeg, ik heb in mij onuitputtelijke schatten. Anders de verliefde in den trant van Othello, of van de Juno bij Ovidius, en dit is hun „zum Tode betrübt", infantiel als het meeste, dat menschen ons vertoonen, want de waereld is een kinderkamer, en zij bleef het trots „moraal, kritiek en polemiek" en zulke deftigheden meer.x) Met jaloezie is het het eendere als met andere driften : indien een laagstaand, een kinderachtig mensch er door bezocht wordt, reageert hij onmiddellijk en sterk ; het quantum energie, dat in den prikkel schuilt, dringt z'n bewustzijn binnen en stoort ervan het evenwicht, of wil men het zich duidelijk maken in aanschouwelijken vorm : de energie, die in komt, verstoort de rust van zenuwen en brein, en hij antwoordt er op, de onontwikkelde, en hij is, wanneer hij werd beleedigd, ontzaglijk boos, en hij wil wraak, en op z'n beurt den tegenstander kwellen. De geestelijke mensch ontvangt een zelfden stoot, maar, dooi de concentratie van z'n denken, waarin hij zich geoefend heeft, bereikt die niet z'n welbewuste wezen, hij merkt niet het affront, en, als hij het ) Havelock Ellis I p. 55 vindt jaloezie het meest voorkomend bij dieren, bij natuurvolken, bij kinderen, bij oude menschen, bij gedegenereerden, en zeer speciaal bij chronische alcoholisten. HET HUWELIJK De illusie der verliefden, is vol verwachtingen • als zii droomt van het wonder, dat in twee levens schijnt, dan is hen doorgaans niet genoeg de wederzijdsche culte de verrukking de zaligheid van enkele oogenblikken, zij wil meer zij| wil het bij elkander, het ongestoord bezit geduriglijk zii wil het meest intiem contact, dat vruchtbaar zijn zal voor komende geslachten. En het is het huwelijk, waarin dit een fatsoenlijk paar geschonken wordt. Wij hebben gezien hoe het zich met het kapitalisme in den ruimeren zin des wóords ontwikkelde, hoe het z'n oorzaak had in het instituut van den bijzonderen eigendom, hoe nu de man geïnteresseerd werd bij z n huisgezin, d. i. z'n erven, en hoe de evolutie heenwees naar de monogamie, die doorgaans echter slechts van kracht bleek voor de vrouw. En door herkomst is het huwelijk, en is de huwelijkssluiting, vaak verbonden met motieven van zeer onzuivere strekking. De „pater familias" heeft voor alles goed te keuren, wat z'n zoon of dochter wil ■ m de kapitalistische waereld - reeds op anderen voet dan nu te Rome en te Athene, en elders ingericht - is dan een delicate vraag, wat een echtverbintenis partijen aanbrengt m contanten of minstens in toekomstige testaties, en hiermee is voor de kans des minnaars al evenzeer-gewichtig wat hij aan geld verdient. Wat m. a. w. z'n werk is en of hij hieruit ook „een vrouw van stand" vermag te mainteneeren Die stand is dan betrekkelijk: het meisje mag een freule wezen, of de dochter van een cargadoor, van een dominé of van een winkelhouder, zij moet huwen zóó, dat zij niet achteruitgaat m maatschappelijke positie, ert de vader van den INLEIDING 9 gij, moet iets hebben aan te bieden in klinkende contanten — maar blijft het bij uw innerlijk ontroeren, dan kunt gij liederen dichten als Dante of als Sappho, en de waereld laat u graag met rust, want dit is uw private bezigheid. Zij vergt niet vanu, dat gij nooit zult verlieven (tenzij gij zijt een abt of kapelaan), maar zij eischt ook evenmin, dat gij zult verteederd worden door een Jetje of Marietje. Terwijl als gij niet werkt, gij ook niet eten zult. Natuurlijk met exceptie weer van die verdienstlijken, die leven van rendabel kapitaal. De liefde is dus allereerst persoonlijk, zij is een innerlijk gebeuren, zij is een macht in geest en zinnen, die sterk is als die andere drift, de honger, en zij is kneedbaarder, verzettelijker, zonder voedsel kunt ge niet, maar ge kunt desnoods wel ascetisch zijn in het erotische, en hiertoe zal de maatschappij en haar „orde" u bij herhaling dwingen. Maar wie een minimum begrip heeft van natuur en van natuurwet, hij zal verstaan, dat, waar een quantum energie verdwijnt, het uiteraard niet weg is, het is verdrongen, misschien wel met geweld, en het zal, wanneer het al tezeer geperst wordt, explodeeren, en dus gebeurt het ook met de libido, die zich op abnormale wijze en als vertwijfeld uit. Of die wordt overwonnen, d.i. wordt omgezet in geestelijke krachten. Voor den kunstenaar, den uiterst — ook sexueel — gevoelige, is wat hier gebeurt van groot gewicht ; zal de passie, zal de laaiende begeerte hem uit elkander rukken, of zal zij aan z'n leven vreten en aan z'n denken knagen, zal hij ze stuwen en ze transformeeren naar zijn hoogeren wil, en zal dus de oorspronkelijke drift schier onherkenbaar wederkomen als z'n zuivere bezieling, èn voor ons, de ontledéhden, verraadt zich dan z'n oeuvre als symbool van wat hij was en zocht ? Maar dan moet het werk niet enkel worden opgevat historisch-oekonomisch, maar ook persoonlijk, als uiting van z'n eigen sexe, z'n eigen erotiek. En m'n boek „de Ziel der Menschheid" zou dus moeten worden aangevuld door een parallele geschiedenis der hoogere cultuur, waarin werd aangewezen, hoe een of ander kunstwerk, of een of ander philosophisch stelsel ook is te verklaren uit de liefdesondervinding van z'n auteur, z'n schepper. Een onderzoek, dat loonen zou, als men denkt aan Heine, aan Schopenhauer, aan INLEIDING vreemd zijn in de letterkunde, die aan deze studie is verbonden. Maar ook hier is het de philosooph, wiens arbeid synthetisch is bedoeld, van wien men een solutie vergen mag. Hij, die ziet het geheel, begrijpt licht dieper het bijzonder deel, waarop zich blind staart de bekrompen geleerde. En hij, die niet is de abstracte denker, maar die het concrete, de werkelijkheid wil vatten, en hare normen kennen, hij heeft noodig, voor zich zeiven, oriënteering, en dus is dit boek geboren, dat in het bijzonder van gewicht is voor de komende cultuur. # 16 20 BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP oorzaak van blindheid. In 1884 heeft de commissie van de Ophtalmoelogical Society gerapporteerd, dat 30 tot 40 percent van de bewoners van vier blindeninstituten hun euvel te danken hadden aan genoemde kwaal. Een tweede commissie schat het getal der dus van hun gezicht beroofden in het Vereenigd Koninkrijk op ± 7000, en Erb, in Heidelberg vond dat bijna de helft van z'n patiënten aan gonorrhoe geleden had. Voor Amerika taxeert Wood Pruggles de veelvuldigheid der ziekte op 75 a 80 percent, Tenney echter op 20 of op 25 — en het geeft te denken als Dubbery, dien Ellis aanhaalt, verzekert, dat het euvel meest voorkomt bij getrouwde mannen uit de „beschaafde" kringen, en dat zij onder de gehuwde proletariërs betrekkelijk zeldzaam is. Deze verschrikkelijke ziekten, die, sinds den oorlog, enorm zijn toegenomen, en meer nog dan de honger en de tuberculose, het ras met ondergang bedreigen, zij verraden wat de ontucht beteekent in een „Christelijke" waereld, en deskundigen bedenken, dat er nog meer valt te boeken, en zij herinneren zich de onanie, als ook de -perversie. Zooals wij elders zullen vaststellen, noemen deze woorden gewoonten en gedragingen, die ten nauwste zijn verbonden met wat men noemt regressie : neigingen, als die men in den regel slechts aantreft bij het onontwikkeld kind, zijn bestendigd op ouderen leeftijd, of ook men keert er toe terug, en hier is dus verval, want het is verval, wanneer de evolutie zich omwendt, en zoekt meer primitieve staten. En eenzelfde oordeel treft den homosexueel: hij is niet de superieure mensch, hij is een variant, in wien zijn uitgewischt, of nog niet gemarqueerd zijn de normale verschillen, die de libido stuwen enkel tot objecten van het andere geslacht. Wie beweert, dat zij tot alle eeuwen hooren, de onanisten en geperverteerden en de homosexueelen, hij heeft gelijk, maar hij erkent dan, dat zij ook nu bestaan, en dat dus infantiel is, onvolgroeid, de menschelijke cultuur, en dat er weinig is veranderd sinds Onan, of sinds Alkibiades, en dat nog voorkomt, wat de dichter Martialis in z'n epigrammen hekelde : Esse negas coctum leporem poscisque flagella. Mavis, Rufe, cocum scindere, quam leporem (III, 94) BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP 21 Of het erger is geworden sinds de Romeinsche keizerseeuwen, of men nu meer is verbasterd dan in de dagen van de groote Renaissance, men durft het niet beweren maar ook niet loochenen —■ wél staat vast, dat het sexueele leven van Christelijk Europa zich aan exces te buiten gaat. En dit kan niet anders. De ontwikkeling van de moderne maatschappij met haar materialisme, met haar tekort aan werkelijken godsdienst, met haar geraffineerde zelfzucht, die door hetheele stelsel van winstbejag wordt aangezet, voert er toe : de groote stad bevordert de libido, zij heeft haar cabarets' en variété's, haar restaurants met ,,damesbediening", en zij heeft ook haar paupers, te zaam getast in kleine woningen, en zij heeft de armoe, die, met de genotsbegeerten, met een zeker romantisme, tal van vrouwen tot prostitutie brengt. Er is een kunst, die prikkelt, er is een mode, die allerminst onschuldig is, maar den sterksten invloed heeft de onmatigheid, het is zooals Bloch zegt: wij eten drie maal te veel, en men gebruikt beef steak en bourgogne, .en bittere jenever, en men is lui en vadsig, want terwijl bepaalde menschen zwoegen, ontberen anderen den lichaamsarbeid, die gunt een hechter evenwicht. Ook daar, waar het niet komt tot uitersten, wordt gezocht de kitteling van sexueel gevoel, en de „Demivierge" toont het, en „Frühlings Erwachen" van den Duitschen schrijver Wedekind laat zien, hoe kinderen geslachtelijk bedorven worden door de onbewustheid van hun ouders. Tegen dit alles reageert dan officieel de maatschappij : Zij moet het doen, want zij kan geen andere vormen van sexueelen omgang dulden, dan die voorkomt in het huwelijk, en dit huwelijk is ten innigste verbonden met haar geldelijk belang. Het is kapitalistisch, en wie het aantast, ondermijnt een hoeksteen van de burgerlijke orde. Er is, zooals dit elders voorkomt, ook hier een hoogere bedoeling: de gewettigde verbintenis zal den kinderen nuttig wezen, en zij beperkt, zoo waant men, de geslachtelijke drift (alsof die niet op andere wijze uitweg zocht! alsof de prostitutie niet voorondersteld is, zal in een waereld, als die van den bourgeois, sprake zijn van huisgezin en huwelijk) en men beweert, dat de echt de vrouw beschermt, want hij noodzaakt den vader te zorgen voor z'n 22 BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP kroost, uitmuntend ongetwijfeld, maar de uitmuntende intentie doet niets af aan de feiten, die boven zijn herinnerd, en waarvan men liefst niet hooren wil in een „beschaafd" milieu. Want wat tiert is het cant, is de conventie, en zij gaat samen met de pruderie, die niet wil weten van de groote macht der zinnen, die de feiten verduistert, en nu denkt, dat zij in werkelijkheid niet meer bestaan. Een soort verdringing dus, en zij is ook te constateeren in mannen- en in vrouwenzielen, die dorsten en die\hunkeren, en die straks geteisterd worden door neurose, of ;zich met hartstocht werpen op een of anderen arbeid, waardoor ten slotte hun drang toch niet bevredigd wordt. Want die arbeid is praktisch of intellectueel; zoo wanneer een meisje zich toelegt op een vak, of een vrouw zich aan de studie wijdt, en het gevoel blijft smachten, en hoevelen worden niet getrokken door abstracte idealen, hoevelen „doen" niet aan theosophie, aan spiritisme, aan Christian Science, omdat zij één ding derven, en de Katholieke kerk vindt haar bekeerden het meest in zulke kringen, vooral als haar apostel een priester is van groote gaven, wiens woord en wiens persoon de harten imponeert. In een waereld van twijfel en van vertwijfeling is het veel als zich een stelsel aanbiedt, dat rust gunt aan den geest, dat dogmatisch af schijnt, dat dan voorts den zwakken de hulp gunt van den biechtstoel, en dat aesthetisch opheft uit het dorre alledaagsche, waar het rijk is aan symbolen en aan stichtelijke riten, en waar het schatten houdt verborgen in z'n mystische traditiën. Onweerstaanbaar wordt dit alles voor vrouwelijke natuur, wanneer de zegsman, de propagandist, een priester is van smaak en eloquentie, van wilskracht en van durf, het abstracte ideaal wordt in een held verzinlijkt, en öp vlamt het erotische, te eer, waar niet, als onder Protestanten voorkomt, de prediker is gehuwd, want dit gehuwd zijn zal bij de aanbidster het onbewust erotische belemmeren in z'n wasdom ; bij den Katholiek is dat anders, deze man is niemands man, en is hij wel een man ? is hij niet het goddelijke in zinlijke gestalte ? men begrijpt genoeg van de menschenziel om te beseffen hoe zich hier ontwikkelen zal een culte, die aardsch is en toch bovenaardsch, waarin is het sexueele, maar het is gesublimeerd. 26 BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP vrouwen drijft tot ontucht, zij is al even bedenkelijk, uit geslachtelijk oogpunt, als de overdaad der rijken, waardoor de driften en begeerten te fel geprikkeld worden. Een sociale revolutie, die zich in onze dagen met intensieve kracht voltrekt, en die voert tot Communisme, beteekent dus de redding van het ras, maar zij vermag alleen te helpen, indien zij is verbonden met ware geestlij kheid. In „Revolutionnaire Cultuur" is aangetoond, dat de taktiek, die noodig is tot overwinning, bij den intellectueel, den proletariër, vooronderstelt inzicht, offerwil, en dit zijn ideëele machten. Het is niet voldoende, dat de maatschappij zich verkeert en rijp wordt tot het Communisme, er moeten menschen gevonden worden, die beseffen, wat men op een oogenblik moet doen. En die het kunnen, omdat zij uit ideeën leven. Welnu, het is ook zoo in zake het erotische, op zich zelf, zonder meer, is de evolutie van de kapitalistische gemeenschap, die onherroepelijk tot Communisme brengt, nog niet genoeg ; er moet zijn een geestelijk willen, dat uit de breuke van het huwelijksinstituut der dan voorbije waereld, zich schooner vormen schept van sexueel verkeer. En dit moet hier, zoo goed als elders, ontspringen aan begrip, en begrip is uit wijsheid, die thuis is in het universum, en z'n logos, en z'n doelen. Ontbreekt dit in zicht, ontbreekt die wil, dan is er kans, dat, trots de mogelijkheid van nieuwe, pure liefde, men faalt in z'n bereiken, en dat het ras wordt geschaad, en het individu wordt teleurgesteld in z'n verwachting van, ook in sexueele dingen, wat meer geluk en menschelij kheid. Dus is noodig een ernstig onderzoek naar wat het wezen is van liefde en van sexe. Immers zóó alleen wordt op den duur gevonden wat wij het meest behoeven, en dit is overtuiging, richting, noodig in een armelijke waereld, die leeft uit traditie, en, uit valsche schaamte, zwijgt van het erotische, en hier, als ginds, de revolutie schuwt. SEXUALITEIT 3i marmer, de konde van onsterflijkheid. Want hier is beeld van Zon, en de Zon herrijst uit wintersche verlaging, en dus is het Zelf, een nooit te blusschen gloed. Het,is geboren toch uit onverganklijk zijn, uit godlijk Waereldvuur, en dus slinkt het niet, en het veroudert niet, het is meer dan de vonken, die, in duistren afgrond zijgend, de paarse nacht verslindt,' het is ook de Dageraad, het is de zonneglorie van telkens nieuwen uchtend. De god, dien Seth verscheurde, keert straks als Horos weder, de god, die gekruisigd werd, en dag werd nacht, gaat voort naar Emmaüs, en straks tot paradijzen in victorieuse hemelvaart. En wat rest, en resten zal uit mythe en religie, dat is, voor toekomst, het trotsche van den dichter, van den ,,Ring der Wiederkunft", want „Alle Lust will Ewigkeit, Will tiefe, tiefe Ewigkeit". In oorspronkelijk animisme van Kaffer en van Sioux, in sprook van Egypte, dat ziel, gevleugeld, het rijk des levens vindt na moeilijkst, donkerst uur, in leer van Brahmanen, dat droom van existentie opnieuw herwordt in andre existentie, en in mysterieculte, die brood *< In rite van Milytta, vermeld door Herodotos, komt voor het orgische, en het keert weer in Carnaval, en in de bacchanalen, die men sinds elfhonderd vooral in Frankrijk vierde. En dit is overoud : Civa de geweldige asceet, de Yogi met gevlochten haar, hij is, in Hindoestan, toch ook een Dionusos, en hij trekt door de bergen, en mannen weemlen om hem heen, en vrouwen, uitgelaten, en met hem is verbonden Sakti, SEXUALITEIT 45 Recht sich über seinen und seiner Freunde Tod trosten, durch den Rückblick auf das unsterbliche Leben der Natur, die er.selbst is. So folglich ist Schiwa mit dem Lingam, so jene antiken Sarkophage zu verstehen, die mit ihren Bildern des glühendesten Lebens dem klagenden Betrachter zurufen : Natura non contristatur". En reeds Plato in z'n Symposion ,,De gemeenschap van den man en de vrouw namelijk dient tot voortplanting, deze echter is een goddelijk iets, en zij is, in het sterflijk levend wezen, het onsterflijke, het ontvangen en de baring." In dit zich zelf verwerkelijken, dat ook is zelfverlies, is uit het bewuste, en het bewustzijn is een teeken van begrensdheid, eindigheid. Het is slechts mogelijk, wanneer het ik een voorwerp heeft, waardoor het is gelimiteerd, en de objecten moeten voorts elkander onophoudelijk vervangen, gebeurt dit niet, dan treedt in de slaap, misschien wel de kunstmatige, hypnotische. Nu zien we, hoe in dien slaap het natuurlijk vermogen, dat regenereerend werkt, vrij komt; voor zieken is rust het wezenlijk herstellend middel, en dit moet zoo Zijn, omdat de energieën, die in den waaktoestand de zenuwen en hersenen verbruiken, dan ten goede komen aan de vegetatieve organen en haar verrichtingen. Daarom is, bij dieren, het regeneratief vermogen, omgekeerd evenredig aan hun geestrijke ontwikkeling, gering bij den mensch, is het ontzaglijk groot bij wormen en poliepen. Indien dit nu zoo is, indien de deprimeering van het bewuste denken de levenskracht verhoogt, dan verwondert het ons niet, dat, in de paringsdaad, de roes! het zelfverlies doelmatig heeft te heeten; waar sperma en eicel in elkander schieten, begint meteen de vorming van een toekomstig organisme ; het : c'est le premier pas, qui coüte, geldt ook hier, het is wenschelijk, het is zelfs noodzakelijk, dat de opbouw zoo goed mogelijk inzet in het eerste oogenblik. En dit zal gebeuren, als de vitale energie zich concentreeren kan, als zij niet behoeft verbruikt te worden in dienst van het bewuste. Als dit reeds in den weg is aan de regeneratie, die toch slechts hetgeen reeds was, herstellen moet, hoeveel te meer moet het belemmeren de generatie, waar zij het nieuwe voortbrengt ? het is dan ook geen toeval,' 46 SEXUALITEIT dat, met de evolutie van den bewusten geest, de vruchtbaarheid vermindert ; bakteriën en vlooien verheugen zich in ruimer nakroost dan Hottentot of Kaffer, en de verfijnde Europeër heeft doorgaans minder kinderen dan de nog grove mensch. En zoo is dan, in het oogenblik van opperste libido, de roes wel zeer doelmatig : het scheppend Zelf, dat alle dingen doortrilt, dat alle dingen is in hunne diepste wezenheid, het heeft nu schoonste kans, en het begint, waar ei- en zweepcel elkaar in een moment doordringen, onmiddellijk z'n arbeid onder allerhoogsten druk ; wanneer die druk ophoudt, dan gaat het als „van zelf" wel voort, zooals een steen, dien men heeft losgewoeld, of een lawine „uit eigene beweging" van berg of heuvel neerrolt. In den coïtus is de mensch niet louter dierlijk, hij is oernatuur, hij is los van het bewuste, hij is neergezonken in het Al-Scheppend Eene; Schopenhauer zou zeggen, hier is de opperste Bejahung (al is zij ook ontkenning van het persoonlijke), hier is „der Wille" die-heel een waereld wrocht. En dit is zoo, de mensch is in de paring het natureerende. En daarom was wel juist de oudere wijsheid, die heele scharen stuurde tot orgie en orgiasme en die hierin vond een wezenlijke culte — Wij zouden kunnen zeggen : in diensten van M'ylitta en Astoreth was een primitieve nog zinlijke mystiek, de behoefte om in het goddelijke op te gaan, om mede de godin te worden en hare krachten te versterken. Materialistische auteurs hebben in de igde eeuw een andere theorie verkondigd, die de sexueele drift ineen denkt met voeding en met te sterken wasdom : als het kristal te groot wordt, dan valt het uit elkaar, en dus ook het primitief organisch schepsel, en bij hoogere bewustheid wordt te ruime omvang als hinderlijk gevoeld, en van hier de begeerte, en als zij wordt bevredigd, de ondervonden lust —■ die dan voorondersteld is, waar de coïtus op de oorspronkelijke deeling volgt. Nu is ongetwijfeld de voeding van belang, de bronst van huisdieren is dan het krachtigst, en keert periodisch het veelvuldigst weder, wanneer men hen naar hunnen aard voorziet van spijziging en ligging. En dit moet zoo wezen : de zorg 5o SEXUALITEIT het retardeeren, en de mensch is natuur geworden — de mensch in storm van passie, bajert van begeerte, schrikkelijke gloeding van diepe oernatuur. In dit alles is niet een denigreerend oordeel, dat van de liefde kwaad spreekt: er valt enkel kwaad te spreken in de waereld van de leugen, en haar Pharizeesch gedoe. Indien ik uitzonder een enkele abnormale, een disharmonische, die ongevoelig is voor elke passie, of wel voor deze in eminenten zin, dan is het meerendeel der menschen, bij tijd en wijle, door dezen drang bezocht, en dit is zóó waar, dat de Antonius der katholieke kerk, die haar ontvluchten wilde, ze weer vond in de wildernis, als een durende verschrikking, en dat Paphortius, die Thaïs zou bekeeren, dit wel vermocht, maar door haar aanblik werd veranderd van een heilige in een onkuischen minnaar, dien, bij den kunstenaar 1), de vrome vrouwen schuwen, want ,,il était devenü si hideux, qu'en passant la main sur le visage il sentit sa laideur". Maar indien die drang zoo menschelijk is, dan is zij ook bij U, dan is zij ook bij mij, en ik heb geen reden te gelöoven dat ik het meest verbasterd ben van alle creaturen, maar met dien drang heb ik geworsteld, en hij was dikwijls in mij als een verteerend vuur. Indien ik dan kom tot kunstenaars, die uiten wat wij voelen, indien ik lees de biecht van een Rousseau, een Augustinus 2), indien ik opvang de dingen die men rondom fluistert, dan merk ik hoe menschkundig Goethe het z'n Mephisto zeggen deed : Doch darf man nicht für keusche Ohren nennen, Was keusche Herzen nicht entbehren können. Zoo gaat het toe. De Pharizeërs woonden niet enkel in de oude stad van David. Zij zijn er nog. Zij zijn menschen, zij zijn natuurlijk ; en zij zouden willen schijn der wezens, van wie Goethe zingt: Und jene götliche Gestalten, Sie fragen nicht nach Mann und Weib. J) Anatole France. 2) Conf. VIII, 5. SEXUALITEIT 5i Het is er mee als met de dieven. Er zijn eerlijke dieven en oneerlijke. De laatste soort, die zich vroom en net voordoet, woont in paleizen, en in villa's, en plundert leeg de waereld,' „onder biddend opzien", of „bij de gratie Gods". De eerste soort, dat zijn de oprechten, die niet vromer willen schijnen dan ze werkelijk zijn, en zij breken in in uw huis, en zij zijn zakkenrollers, en zij zijn onfatsoendelijk, omdat zij anders stelen dan de fatsoendelijke waereld. Zoo zijn er kuische menschen en onkuische menschen, en de onkuischen zijn eerlijk, zij geven zich zooals zij voelen, zij volgen Marie Madeleine, die dichtte : Mein brennendes, rotes Zigeunerblut ist sturmgepeitscht, wie der rasende Flut, en die in haar „Drei Nachte", Sibylla laat vertellen van de „Venus destructiva", den hartstocht die vermoordt: „Siehst du mein Freund, die Liebe ist das einzige Gefühl, das noch starker is als der Trieb der Selbsterhalümg. Ich werde dir von der Liebe erzahlen, die zerstört." Maar er zijn ook kuischen, en zij zijn solide als de charmante Van der Hoogen in de Camera. Nu is ér een ethische waardeering, die alles dulden kan behalve schijn en leugen. En die vergiffenis gunt aan tollenaar en hoer, maar die den Pharizeër trapt. Stellig is gebenedijd de waarlijk kuische ziel, maar zij is niet van de waereld, die uit libido leeft en honger. En de waarachtig pure heeft lief den zinnenhartstocht, omdat hij hem heeft omgezet in hoogere heerlijkheid. „Lust", schrijft Spinoza1), „is op zich zeiven niet verkeerd maar goed", al erkent hij ook, dat „de cupiditas overmatig kan zijn, en dan slecht kan wezen". En reeds Plato sprak het uit, dat er geen Platonische philosophie zou kunnen zijn, als er geen schoone jongelingen bestonden in z'n stad. Zoo is, in geestelijk leven, de geslachtelijke drift voorondersteld, en zij is goed, want zij is een genot, zij is een zelfbeaming en ook een zelfvergeten. En zij is ook goed, omdat uit deze pas- *) Ethik IV, 41. 58 DE REMMENDE MACHTEN gedragingen van katten en van honden, weten het. Hier is een „Inzucht", die, zoo scheen het, de welvaart van de soort niet deerde ; incestus is dan ook oorspronkelijk geen zonde, bij alle volkeren vindt men hem, en als de tijden veranderen, dan is het het voorrecht van aanzienlijken en vorsten te huwen met hun zusters. Dat wij hier te doen hebben met een primitief instinct, blijkt dan voorts uit de gegevens der psychoanalyse : het vader- het moedercomplex, waarvan Freud spreekt, toont, dat in kinderen, die dichter staan bij de oorspronkelijken dan wij volwassenen, incest-libido zeer veelvuldig voorkomt, en wij concludeeren, dat zij in vroegere geslachten iets heel natuurlijks is geweest. De individueele ontwikkeling herhaalt verkort de philogenesis, en zooals het foetus van het zoogdier herinnert aan visch, en straks aan een reptiel, zoo is het kind van den modernen Westerling op een bepaalden leeftijd allicht incestueus — en dit verraadt ons, hoe de primitieve menschen geslachtelijk gevoelden. Promiscuïteit en incest behoeven dan elkaar volstrekt niet uit te sluiten, wij behoeven niet te meenen, dat er eerst een periode is geweest, waarin zich ieder met ieder, die hem goed dacht, paarde, en dan een volgende, waarin men zich tot broeder (of tot zuster) heeft beperkt, — neen, de omgang van verwanten was het makkelijkst en het eenvoudigst, men was bij elkaar,en ook hier maakte ,,de gelegenheid den dief". Als op den duur de ondervinding leert, dat „Inzucht" niet onschuldig is, dat, met het oog op de voortplanting van ziekelijken aanleg, het wenschelijk zal zijn het bloed van de geslachten door vreemden toevoer telkens te verfrisschen, dan ontstaan beperkingen in de geslachtsgemeenschap, en gewoonten treden op, die het gezag van wet erlangen, en er worden geen verbintenissen tusschen zonen en dochtereri van een zelfde groep geduld. Kinderen van een zelfde moeder naderen elkander niet, noch allen, die van 's moeders zijde, als neven, nichten elkander zijn verbonden. De vrouw is het, die, op dit standpunt van historische ontwikkeling, het geslacht bepaalt, en dus begrijpt men het matriarchaat of moederrecht, zooals Herodotos het aangeeft als instituut der Lybiërs. En alom komt het voor, of is het vroeger voor- DE REMMENDE MACHTEN 59 gekomen, in Kameroen en aan den Nijl, bij Galliërs en bij Iberiërs, bij Skythen en in Babyion. Voor zoover er sprake is van eigendom, wordt dit in vrouwelijke linie aan een jong geslacht geërfd, de vrouw produceert, zij verzorgt het vuur, zij kookt het voedsel, zij beoefent het pottersvak *), zij verzamelt vruchten, bearbeidt den grond en oogst, en zij is de eerste die gebouwd heeft en geweven. Aangezien niet de man, die uittrekt tot roof of jacht of visscherij, als middenpunt beschouwd moet worden van den familiekring, aangezien de polygamie nog regel is, en dus de vader dikwijls de werkelijk onbekende, is de moeder gewichtiger, en dit komt uit in de mythe en de sproke : godinnen spelen een essentieele rol. Straks wijzigt zich dit alles, en de man gaat domineeren ; het jagersleven verkeert zich tot een anderen productievorm, men vangt de'dieren, althans bepaalde soorten, men trekt er mee van plaats tot plaats, men nomadiseert, en de eigendom wordt uitgebreid. Nu is de vader, omdat hij zelf zich heeft ingespannen en een meer duurzaam goed heeft verworven : z'n kudde, vee en paarden, hierbij geïnteresseerd, en hij is ook geïnteresseerd in het probleem waar bij z'n dood dit alles zal belanden, en dit wordt sterker nog, als men zich vestigt, en de akkerbouw op grootere schaal begint —■ nu is er een wezenlijk bezit, en de man bezorgt het, en de vrouw wordt z'n mindere, en de man moet zeker weten, dat z'n kind zijn kind is, en dus ontstaat het monogame huwelijk. Althans voor de vrouw, want haar partner komt er doorgaans niet aan toe. De periode van het matriarchaat is hiermee dus voorbij, en de man zal voortaan zoo goed als absolute heerscher wezen. Dit beeld van de ontwikkeling der geslachtelijke betrekking wordt, zoo vonden wij, ontkend door anderen, die zweren bij een uitgangspunt als dat in Genesis:.de mensch is reeds in zeer oorspronkelijke tijden monogaam (zooals Adam en Eva, volgens goddelijke beschikking). Het is wel niet toevallig dat Westermarck, Godfrey, Thomas, Engelschen zijn, *) Lubbock's Pre-historic Times vid. Fiji en Tonga. Zie Mason, Woman's Share in Primitive Culture. Letournean Sociologie. 62 DE REMMENDE MACHTEN bezit van anderen, en die anderen, bezittenden, geïnteresseerd zijn bij wettig nageslacht, is het monogame huwelijk het instituut geworden van sexueel verkeer bij vele volken in de historische periode (zie intusschen Herodotos I, 135). Dus beschouwd is het systeem van concubines, dat herhaaldelijk voorkomt in het Oude Testament, een overgangsvorm : de patriarchen b.v. zijn heen over een polygaam verkeer, en aan het monogame huwelijk in werkelijkheid niet toe1). In veiband met de ontwikkeling van den persoonlijken eigendom, in het bijzonder van den grond, komt dus op het monogame huwehjk, dat het recht van erven uitsluitend toestaat aan het wettig nageslacht. Bij Homeros verdeelen de echte zonen de bezittingen des vaders door het lot, en worden de dochters met een uitzet blij gemaakt, de „nothos" daarentegen krijgt geschenken. Ook in Israël is het ongeveer hetzelfde : de zonen der wettige echtgenoot en erven, en de dochters indien er geen zonen zijn. Te Rome speelt reeds in de XII Tafelen het testament een rol, legateering is veroorloofd en kan dus aan het bastaardkind ten goede komen, maar het intestato erfrecht maakt den zoon tot erfgenaam, • als een bijzondere beschikking volstrekt ontbreekt. Er is dus aan de libido, die voert tot de geslachtelijke daad en verder tot geboorte, een grens gesteld door het gebrek, dat weer een anderen kant is van den rijkdom die toeft in handen van enkele personen. In z'n werk : Essay on the principles of population" heeft ook Malthus de zaak dus opgevat ; hij formuleert de wet: dat, als de, middelen tot levensonderhoud in rechte reden toenemen, het bevolkingscijfer in vierkante reden wast. Men mag zeggen dat, onder communisme, dit anders zijn zal: dan wordt de productiviteit verhoogd in ongekende mate, en dan zal, bij de vergeestelijking van meerderen, het quantum der geboorten geringer zijn dan 1) Gen. 22 : 24, Gen. 36 : 12, Richt. 8 : 31, II Sam. 3 : 7. Eveneens bij Homeros. 70 DE REMMENDE MACHTEN kenis, d. w. z. zij heeft ook te maken met hoogere' idealen. De primitieve godsdienst, die een oorspronkelijk animisme met gevoel van angst vermengt, en allereerst de booze machten door tooverkunst wil weren, maar verder ook de goede door offers gunstig stemmen wil, krijgt in het totemisme- een meer concreten vorm: het hoort bij het groepenhuwelijk, en als het dan de herkomst van een bepaalden stam terugbrengt tot een beest, een boom, dan is dit de oorspronkelijke beschouwing, dat alle dingen bezield zijn als wij zelve, maar er is iets aan toegevoegd, en wel een sociaal moment. Want de totem hoedt de ongeschreven wetten, die enkel dulden de exogame huwlijken. Zoo is dus de band geknoopt, die godsdienst met moraal verbindt, en als nu straks de mensch beschaafder wordt, en hij komt tot landbouw en industrie en zeevaart, dan worden hem gewichtig de groote hemelmachten en de culte der voorouders, als ook die van dieren en planten, van steenen en van stroomen, verkeert zich tot den dienst van zon en maan, van lucht en wolk en zee. Nu wordt meer ingewikkeld de maatschappelijke orde, en de nieuwe goden zijn er de hoeders van, zoo is Zeus Horkios beschermheer van den eed *) en als Boulaios handhaaft hij de wetten 2) en Nemesis, Themis en Dike vindt men in z'n gevolg. En dus kan het ons niet verbazen, dat ook het sexueel verkeer door hem nu wordt geregeld : Hera is Gamelia of Zugia d. i. huwelijksgodin, en Artemis beschermt de kuischheid, zooals men zien kan in Euripides' Hippolytos. En bij de Noren is de vrouw van Odin, Frigga, de patrones des huwelijks, en de Romeinse he Juno ontleent er aan haar bijnaam Juga of Jugalis, en ook wel Pronuba 3). Terwijl wij elders gevonden hebben, dat de panmixie nog voortleeft in de culten der hiërodoelen van Vóór-Azië, dat zij wordt aangetroffen in Hindoestan, en dat zij meedoet in den dienst van Dionusos, blijkt nu, in jongere godsdienstvormen,, de monogame echt een heilig instituut, en men is *) Homerus Ilias IV, 158. 2) Homerus Ilias XVI, 386. 3) Virgilius Aeneas IV, 166. DE REMMENDE MACHTEN 73 echtbreken", en zoo is dan geformuleerd de waarheid, dat er geen libido zijn mag tenzij dan in het huwelijk, en dat zij enkel gerechtvaardigd wordt door de geboorte, die in haar van nature is bedoeld. Hail, wedded love, mysterious law, true source Of human offspring, sole propriety In Paradise, of all things common else ! By thee adulterous lust was driven from men Among the bestial herds to range ; by thee Founded in reason, loyal, just, and pure, Relations dear, and all the charities Of father, son, and brother, first were known .... Here Love his golden shafts employs, here lights His constant lamp, and waves his purple wings, Reigns here and revels ; not in the bought smile Of harlots,' loveless, joyless, unendear'd, Casual fruition; nor in court amours. Mix'd dance, or wanton mask, or midnight ball, Or serenate, which the starved lover sings To his proud fair, best quitted with disdain. Milton Paradise Lost IV. Het zijn alweer de oekonomische omstandigheden die, als in oudere culturen (de Israelietische b. v.) tot zulke idealen voerden. Het Protestantisme is een kleinburgerlijke beweging ; de kringen, waaruit het voortkwam, voelden dengeldelijken druk der Moederkerk, maar ook de groote burgers, die dweepten met de Renaissance, schuwden zij, en wat hun Noordelijk gemoed niet duldde, was de toomelooze lust van tallooze aanzienlijken, maar zij was ook afkeerig van een ascetisme, dat het gezin vernielde, en het gezin was arbeidskracht, waarmee men zich moest weren in den maatschappelijken strijd. De katholieke kerk was hierin voorgegaan, toen zij het huwelijk als Sacrament erkende. Maar voor de uitgelezenen, den klerus en de kloosterlingen, bleef niettemin onthouding de allerhoogste plicht. Het Protestantisme, dat principieel DE REMMENDE MACHTEN 75 Een andere rem schuilt voorts in de libido zelve. Het is een bekend feit, dat te menigvuldige herhaling van den zelfden prikkel de ontvankelijkheid ervoor vermindert, en het is niet minder een feit, wat Landor zegt : „Onthouding van, lager genot, is het eenige middel, waardoor men hooger machtig wordt" !). Vanhier een beperking, een delicate omzichtigheid, die de echte Epicuriër zich zelf en anderen oplegt. De stichter van de school had aan z'n jongeren herinnerd, dat in „symmetrèsis (evenmaat) het wezen is te zoeken van de phronèsis" of de wijsheid, en dat men geen genot kan hebben, tenzij men met verstand, en schoon, en bovendien rechtvaardig leeft 2). En Casanova verzekert3) „Als de geest z'n neigingen in evenwicht weet te brengen, worden z'n gewaarwordingen genot, en wel volmaakt genot De wellustige mensch, die redeneert, veracht de gulzigheid, verwerpt met minachting de wulpschheid en de overdaad.... hij is verliefd, maar geniet slechts van het beminde voorwerp, wanneer hij er zeker van is haar in z'n genieting te doen deelen." Zoo Edward Carpenter : „Eris een soort van illusie omtrent lichamelijke begeerten, gelijk aan die waaraan een kind lijdt als het, wanneer het een mooie bloem ziet, haar onmiddellijk plukt, en in een paar oogenblikken den vorm en de geur vernielt, die het aantrokken. Hij alleen erlangt de volle heerlijkheid, die zich een weinig inhoudt, en hij alleen bezit waarlijk, die, als het noodig is, in staat is niet te bezitten. Hij is inderdaad een levenskunstenaar, die, als hij de ruwere begeerten aanvaardt, wanneer zij tot zijn lichaam komen en ze niet weigert, ze weet te veranderen overeenkomstig zijn wil in de meest zeldzame en welriekende bloemen van menschehjke ontroering" *). Ook Aristoteles, wien de deugd het juiste midden is tusschen twee ondeugden, prijst hier de matigheid 5) en zooals niet iemand, die verslaafd is aan het rooken het meest ) Imaginary conversations: Epicurus, Leontion and Ternissa 2) 'Diog. Laert. X, 129 vlg. 3) Mémoires XXIV in Deel II. 4) Love's Coming of Age p 11 5) Eth. Nik. III, 13. DE VERDRINGING Het menschelijk bewustzijn is, physiologisch-anatomisch gesproken, gebonden aan de centrale hersenen. Hier is een gebied, waar, langs onderscheiden zenuwbanen, prikkels bij elkander komen, die dienst doen als elementen tot opbouw van wat men noemt „den geest", en het is door bruggen, commissuren enz., dat die prikkels, en dus ook de daaraan parallele elementen zich inniger verbinden. Of liever : bet subject vermag te combineeren het hem gebodene op grond van een structuur des bieins, als hier is aangegeven, terwijl het ook weer uit elkander houdt de menigvuldige impressies, doordat, lappenvormig, de hersenen zijn uitgespreid, en er dus ruimte is gelaten aan naast-elkander-schikking, en niet alles chaotisch wordt door elkaar geward. Wij vinden hier het eigenlijk orgaan des geestes, d. i. van het abstracte denken. Behalve deze centrale hersenen, zijn er ook nog andere, en het is bekend dat de geleiding van het peripherisch zenuweinde dikwijls via deze loopt; zoo worden de indrukken, die van het oog herkomstig zijn, allereerst gevoerd naar de vierheuvels, en er verwerkt om pas dan het hoogere centrum als prikkels aan te doen. En dus spreekt het wel van zelf, dat er nu noodig is een zekere prikkelsterkte om de impressie den weerstand, dien zij onderweg ontmoet, weerstand van banen enz., volledig te doen oveiwinnen, of m. a. w. een deel slechts van het ondervondene wordt ons wezenlijk bewust. Een ander deel is niettemin toch ook ons psychisch eigendom, het blijft, zooals men zegt, „beneden den dorpel", het wordt bewaard, latent, in de herinnering van onze lagere centra, of het is wel in ons denkorgaan aanwezig, maar-niet voldoende DE VERDRINGING 79 sterk. De mensch is dus meer dan hij wel zelf vermoedt, hij is concreter, omvattender dan wat hem is bewust geworden, en in abnormale, ziekelijke toestanden, als zijn centrale hersenen anaesthetisch, d. i. ongevoelig, en z'n andere hersenen misschien voor een deel hyperaesthetisch, d. i. overgevoelig zijn, dan komt dit uit, en het verklaart het mysterieuse van de somnambulen en van de mediën der spiritisten. Maar ook in het normale leven doet dit betreklijk onbewuste mee, het geeft ons onze stemmingen, het brengt aan den gevoelstoon, die over ons „humeur" beslist, en dat het ook op eigen wijze denkend werkt, dat is ons duidelijk wanneer wij ons voor oogen stellen, hoe het toch iets meer aan het licht brengt dan „den onbestuurden gedachtengang" met z'n grillige phantomen, en wel, bij tijd en wijle, de solutie van ingewikkelde problemen: wij hebben over iets gepeinsd, en zonder resultaat, maar op een oogenblik schiet ons plotseling te binnen wat wij zoo moeizaam zochten, het is er, als was het ons onthuld, geïnspireerd. En de intuïtie, en ook des kunstenaars faculteit, die scheppend, componeert, is in dezen kring te zoeken. Hier is een geestesleven dat dichter staat bij de natuur, dat immers ons herinnert aan de dierlijke instincten : het klaar bewuste kan dan vergeleken worden bij een verlichte opperzaal, en daaronder zijn de sousterrains, met, in de diepte-richting, steeds zwaardere duisternis. Zooals nu dit betreklijk onbewuste op het bewuste invloed oefent, zoo is het ook in omgekeerden zin, en wij weten bij ervaring, hoe de lectuur van een boek, hoe een opbeurend woord de stemming kan verheffen. Want, is er reden om te onderscheiden tusschen bewust en onbewust, te scheiden zijn zij niet, het een gaat in het ander over met zachte nuanceeringen. Dit wordt vooral duidelijk, als men bedenkt, dat de centrale hersenen met de kleine hersenen, de gezichtsheuvels, de vierheuvels, maar ook met het verlengde merg, het ruggemerg en de buikholtegangliën één organisch lichaam vormen. Herinneren wij ons nu, dat, met den honger, de libido de biologische macht is bij uitnemendheid, en dat in ons, menschen, die, libido veelvuldig wordt geremd, dan beteekent 84 DE VERDRINGING kelij kheid vervalscht, dan is er een getemperde verwardheid, en zij is de neurose. Ten deele is te loor de hoogere harmonie, en wie nu bedenkt, dat het beheerschend intellect, dat het bewuste ik, zooals wij het verbonden vinden aan de centrale hersenen, een laat verworven goed is in menschlijke ontwikkeling, hij begrijpt dat deze ziekte een degeneratie, een vorm van atavisme toont ; de nerveuse mensch is weifelend, zwak is z'n wil, hij is voorts,'als primitieve volken, bij uitstek bijgeloovig. En hij doet denken, als de primitieven, aan het kind : het kind is ook vol aarzeling, het kind is ook vreesachtig en durft niet in het donker ; de nerveuse mensch is dus de infantiele mensch, en als kind en wilde dichter staan dan wij bij de natuur, dan is dit, omdat hun denken, met hun centrale hersenen, nog niet voldoende is ontwikkeld, zij leven instinctiever, zij leven meer onmiddellijk, en dit is dan in zekeren zin hun kracht. In de zonderlinge mythen der oorspronkelijke stammen, is de intuïtie der kinderen, die een dichter „Les Avertis" genoemd heeft,x) is iets dat het verstand verloor, is een voelen, direct, van zekere werkelijkheden ; het sprookje acht b.v. de natuur bezield, en eerst de redelijke denker, die het bekrompen rationalisme gelukkig is ontkomen, oordeelt op dezelfde wijze, al is ook zijn bewustwording, zijn formuleering zuiverder. De neuroticus is dan ook dikwijls geniaal, hij wordt een godsdienststichter als Mohammed, een artist als De Lautréamont, een propheet als Jesaja of, in jongere cultuur, als Multatuli, en dit is de zin van de bewering bij Lombroso, dat genie en waanzin aan elkander zijn verwant. Maar ook genie en misdaad, en hiervan komt het dat een kunstenaar soms bij gewone menschen achterblijft in allerhande deugden, en dat de neuroticus niet altijd degelijk is en kuisch en eerlijk, hij is ook in dit opzicht infantiel. In het bijzonder moet de neurasthenieus, de zenuwzwakke, in dezen trant beoordeeld worden. „Pathologisch wird dieser Zustand als reizbare Schwache bezeichnet; sein Verstandniss ist, wie Maudsley nachweist, die Grundlage für das richtige Verstandniss der gesammten Erkrankungen der Centralor- x) Maeterlinck, Le Trésor des Humbles. DE VERDRINGING 85 gane des Nervensysterns. Der Verlust der normalen Proportion von Reiz und Reaction ist das Zeichen einer krankhaften Zerrütung, es ist die einfachste Form für das „Irrsein" der Ganglienzelle. Die ,,irre" Ganglienzelle hat nicht mehr Kraft zur Verfügung, als die gesunde, aber sie verschleudert dieselbe auf viel zu kleine Reize, sie vergeudet sie im Tetanus"1). Groote aandoenlijkheid der zenuwelementen, reageeren op een reeds geringen prikkel, beteekent krachtsverspilling, en dus spoedige vermoeienis ; hieruit is dan te verklaren het rijzen en het dalen van de stemmingen der zoo geborenen, dikwijls zijn zij melancholisch naar hun aard, en zij hebben stimulantia noodig om van hun somberheid, al zij het voor een oogenblik, verlost te worden. Temeer omdat zij dikwijls hypochondrisch zijn : zij letten meer dan anderen op hun organen en hun organische verrichtingen, die, door te groote prikkeling, en er op volgende vermoeienis, merkbaar zijn geworden, en natuurlijk in een zin, die hen ontrust. En dus verwondert het ons niet, dat zij, om aan hun smartelijke depressie, met de daaraan verbonden phantasieën van mogelijke ziekten te ontkomen, verlichting zoeken in bedwelming, hetzij door alcohol of door morphine, hetzij door hypnotika, die hun de rust verzekeren in anders slapelooze nacht. Vooral de sexueele prikkel, de libido, lokt hen : hier wordt beloofd de roes bij uitstek, die, zooals wij vonden, alles doet vergeten, hier is de kans van een opwinding, die hen, voor een moment, verlost van hun neerslachtigheid. En hun nerveus gestel is uitteraard voor dezen stimulans gevoelig : „het aantal geleidingsdraden, die de genitaliën vasthechten aan de zenuwcentra is eenvoudig enorm", zegt een geleerde 2), en Havelock Ellis, die deze woorden aanhaalt, schrijft zelf: „Het schijnt alsof de natuur in het organisme de meest verschillende plannen tot uitvoering heeft doen komen voor het ontvangen, opeenhoopen en overbrengen van prikkels op de hersenen" 3). Dit geldt voor de mannelijke penis („het 1) E- v- Hartmann. Zur Physiologie der Nervencentra (Anhang z.ur Phil. des Unb. Band I p. 370). 2) F. B. Robinson bij Havelock Ellis II p. 106. 3) ibid p. 106. 86 DE VERDRINGING punt, waarop in het lichaam van den man, alle gevoel van wellust is samengetrokken"1) en ook van de vrouwelijke clitoris (,,een echte elektrische belknop, die, als hij gedrukt wordt of geprikkeld, het geheele zenuwstelsel in trilling brengt".2) Zoo is het alleszins begrijpelijk, dat artisten, met hun gevoelig wezen, dikwijls door libido gehanteerd zijn, en het woord „hoe grooter geest, hoe grooter beest", is inderdaad menschkundig, al moet er worden bijgevoegd, dat er kunstenaars gevonden worden, die, door de later te bespreken sublimeering, zich van de zinnelijke passie ten deele hebben vrijgemaakt. Is hier het beeld geteekend van den nerveusen mensch : infantiel, onbeheerscht, phantastisch, geniaal, melancholiek en hypochonder, maar ook belust op prikkels, vooral geslachtelijke, dan moet hieraan nog worden toegevoegd, dat de moderne waereld, met haar rumoerigheid, met haar tekort aan rust en aan bezinning, mét haar averrechtsche opvoeding alles te begrijpen uit oekonomische verwarring en uit gebrek aan werkelijke religie —j dat die moderne waereld in niet geringe mate dit type heeft ontwikkeld, en de literatuur is er vol van, sedert Goethe's ,Werther, sinds De Nerval en De Musset. Ongetwijfeld toonen ons de Middeneeuwen enorm geëxalteerden, en de historie der Katholieke Moederkerk is in menig opzicht pathologisch3), maar dat bij een nuchterder beschaving, bij betrekkelijk verstandlijke kritiek en wetenschap, bij het anti-theologisch en irreligieus karakter der jongere cultuur, de ziekte zoo veelvuldig voorkomt, het is enkel begrijpelijk uit de maatschappelijke constellatie en zij is het ook, die ze dan verdei nog verergert, waar zij de libido immers met sterke hand verdringt. Want zooals het neurasthenisch wezen voorbeschikt, gelijk wij zagen, tot geslachtelijk exces, zoo is andersom de sexueele aandrift, indien zij wordt verdrongen, oorzaak van neurosen. Freud heeft dit wel overtuigend aangetoond. „Gij hebt 1) ibid p. 108. 2) Halier bij Havelock Ellis ibid p. 114. 3) Flagellantes, Chorisantes, Loyola enz. DE VERDRINGING 89 lingstrappen der objectkeus of der organisatie onafscheidelijk is verbonden % Regressie is dan een teruggaan van een hooger tot een lager stadram van evolutie, m. a. w. in de symptoomvorming wordt de geest weer meer of minder infantiel. Zoo vertelt Freud het slaap ceremonieel van een ontwikkeld meisje, en de zonderlinge handelingen van een gescheiden vrouw 2), en het een en het ander is het gevolg van dwangneurose, die dan veroorzaakt is door een verdringing deilibido : men heeft zich niet willen bekennen, dat men van geslachtelijken aandrift is vervuld, men heeft ze weggeduwd, en, langs een omweg als bij de preutsche straks — komt dit gevoel terug, en het is vermomd, gesluierd, en het openbaart zich in, op den eersten aanblik, onredelijke handelingen. 'I och verliezen die handelingen, zoo goed als veel wat omgaat in den krankzinnige, haar illogiciteit, indien men ze beschouwt als wat zij zijn; hier symbolen van geslachtelijke verrichtingen, die men aan den eenen kant zou wenschen en aan den anderen kant ontvlucht. Maar niettemin is een en ander betreKkelijk zinledig, en het infantiele waarvan bij de regressie sprake is, komt er in uit : de slaapceremonie herinnert aan kinderlijke spelen, herinnert ook aan de magie van de oorspronkelijke menschen. Intusschen is hier ook een soort „Naturheilkraft" : de ziel is bezig te zoeken naar ontlading van dat, wat haar beklemt, zij is vast aan het trauma, zooals Freud het heeft genoemd, er is door de libido en haar verdringing een wonde 3) toegebracht, die zij niet kan vergeten omdat ze haar voortdurend hindert, en nu tracht zij, door middel van symptoom of van symbool4) de blessure te genezen, of, minder dichterlijk gezegd : de stoornis te herstellen die in de dispensatie der energie gekomen is. Natuurlijk is niet iedere neurose gevolg van een verdringing 5) ; dikwijls is haar oorzaak te zoeken in een lijfelijke x) Inleiding II : p. 150—151. 2) Ibid. p. 27—36. 3) Trauma, grieksch voor : wonde. Zie de definitie van het trauma bij Freud II p. 44. 4) Freud Psychopathologie des Alltagsbreins. 5) Freud II p. 175. DE VERDRINGING 93 dineus, maar het is, bij hun onrijpen staat, niet denkbaar, dat het sexueele in hen als in volwassenen werkt. Toch is angst bij uitstek infantiel; kinderen zijn vreesachtig en ook oorspronkelijke menschen: het ik, dat nog niet remmend werkt (omdat het heeft gedacht) gunt aan de buitenwaereld en haar veelvuldige bedreigingen voorloopig allen invloed, de onkundige doorziet nog nauwelijks samenhang, en dus is hij bang in een omgeving, die, denkt hij, vol is van spoken en magie. — Ook is het kind nareist, het is verrukt van zich zeiven, het ontdekt z'n eigen gestalte in plaatjes en in poppen, en het zuigen op de vingers is auto-erotisme, zooals door Freud is aangetoond. En de onbeheerschte uitingen van drift en toorn en vreugd herinneren aan de passiën van vrouwen, wier hysterie haar schreeuwen doet en schelden : het ik retardeert niet, het is bij kinderen nog nauwelijks ontwikkeld, en bij lijders aan neurose en psychose is het tot een lageren staat teruggegaan. Zoo is dan de verdringing der geslachtelijke aandrift, die het kapitalisme met z'n fatsoen en zede eischt, oorzaak van allerlei misère, en het verwondert ons niet, dat de natuur, behalve door de vorming van symptoom of van symbool, een anderen uitweg zoekt, dat zij den mensch zich doet verzetten tegen de bestaande orde der geldende ethiek. Het is de onmaatschaplijke en dikwijls onnatuurlijke bevrediging van de geslachtlij ke begeerte, die nu dus moet besproken worden. HET VERZET TEGEN DE REMMING 95 Zoo stelt natuurlijk de verliefde prijs op een voorwerp dat de beminde droeg : als bij Toergenieff in een van z'n romans, er niets kan komen van een durende betrekking tusschen twee, die van elkander houden, dan krijgt hij van haar een zakdoek, essentieel hetzelfde als wanneer men in religieuze cultes, relieken hoogschat: Boeddha's tandenstoker of Christus' heiligen rok. Maar er is nog een andere kant. Men leze dit gedicht van Robert Herrich in z'n Hesperides : (1648) Vvhenas in silks my Julia goes, Then, then, methinks, how sweetly flows That liquefaction of her clothes. Next, when I cast mine eyes, and see That brave vibration each way free ; Oh, how that glittering taketh me ! ' (Upon Julia's Clothes) En van denzelfde, als hij zingt van haar rok : Sometimes away 't would wildly fling, Then to thy thighs so closely cling That some conceit did melt me down, As lovers fall into a swoon, And all confused, I there did lie Drowned in delights, but could not die. (Julia's Petticoat). Zoo schrijft in z'n „Mémoires" Casanova : „Le frontispice de la femme va du haut en bas comme celui d'un livre ■■ et ses pieds, qui intéressent tous les hommes, offrent les mêmes' attraits que 1 édition de 1'ouvrage." Natuurlijk is hier in het spel een associatie : het lichaam der geliefde wordt kenbaar uit haar kleederenvouwval en dan : de golvingen, het wapperen der kleeren doen denken aan het moevement bij de geslachtelijke daad. x) En voorts is m oorspronkelijke culturen de voet symbool der sexuali- *) Ed. Garnier Tome I, p. 191. 96 "■:y HET VERZET TEGEN DE REMMING teit % indien dus, bij perversen een fetichistische verrukking voor dit lichaamsdeel gevonden wordt, dan is hier atavisme, en dit valt ook te-zeggen van urolagnia en caprolagnia : onontwikkelden en ruwe menschen vinden nog een zekere wellust in vieze, onbetamelijke dingen, en de bouw van het lichaam, dat de urethra en de anus met de genitaliën verbindt, brengt op de eerste de bekoring van deze tweede over, ook in dien zin, dat zij in hooge mate geslachtelijk gevoelig kunnen zijn. De zoöphilie is mede atavistisch, zij vooronderstelt een geestehjke ontwikkeling, waarin men zich het onderscheid van dier en mensch nog nauwelijks is bewust geworden. Vernemen wij nu, dat verliefdheid op den voet bij kinderen voorkomt2), dat kinderen op ouderen leeftijd sterk bewogen worden als zij de paring zien van dieren, en allereerst van honden, dat zij genieten van lijfelijke loozmgen, dat zij dol zijn op een levenloos object: een plaatje of een pop en dat zij eindelijk het heerlijk vinden, wanneer zij absoluut ontkleed, zich vrijelijk bewegen 8), dan blijkt ook hier het abnormale bij uitstek infantiel, en wij kunnen zeggen, dat het alweer de remming is, de stuwing der libido, die oorzaak wordt, in tallooze gevallen, van een regressie, dat is : terugkeer tot een stadium van vroegere ontwikkeling. Gij hebt vernomen," zegt Freud tot zijn gehoor, „dat mén aan neurose kan gaan lijden, als men gespeend moet blijven van de normale geslachtelijke bevrediging. Bij dit in reëelen zin verstoken-blijven van normaal sexueel genot, leidt de behoefte aan bevrediging tot de abnormale wegen der sexueele verlangens. U zult later zien, hoe dat toegaat ln elk geval begrijpt u, dat, door een dergelijke „collaterale terugstuwing, de perverse verlangens zich sterker moeten toonen dan het geval zou geweest zijn als aan de normale bevrediging van de geslachtsdrift geen hinderpaal m den weg gesteld ware .... In menig geval worden die perversies te !) Havelock EUis II p. 21 vlg. 2) Stanley Hall, The Earley Sense of Self, hij Havelock Elhs II, P'3)I4Zie voor dit alles Freud II p. 156, P- 9°- HET VERZET TEGEN DE REMMING 97 voorschijn geroepen of wordt hun leven ingeblazen, doordat wegens tijdelijke omstandigheden of door blijvende sociale verhoudingen - al te groote moeilijkheden aan een normale bevrediging van de geslachtsdrift in den weg staan". *) Terwijl de verdringing de libido op haar best een uitingunt m symptomen en symbolen, die men zich niet als sexueel bewust wordt, is, in het erotisch symbolisme, dat wij hier bespraken, men zich .van de geslachtelijke aandrift maar al te wel bewust. En zoo goed als daar is ook hier de stuwing oorzaak van pathologische verschijnselen Minder tegennatuurlijk, meer onnatuurlijk toch is dan V°S -\df/nasiurbatie. of zooals zij ook wel heet: de onanie. Wij hebben gevonden dat het narcisme een regressie beteekent, dat de verruktheid van het eigen lichaam voorkomt dij kinderen;. en dat hieraan vast is een sexueel gevoel is niet te loochenen, het kind is inderdaad niet zoo onschuldig als men denkt. Of : het is nog niet toe aan schnld, waarvan slechts sprake is bij hoogere bezinning, die van haar zonde schrikt bij het.kind, de ziel in haar aanvanklijkheid, en, krachtens het begrfp „ontwikkeling" is dat, wat naderhand zich zal onthullen, reeds hier in kiem aanwezig, het is er echter nog met gedifferentieerd en evenmin geïntegreerd. Of - de libido die straks zich zelf bewust wordt en die zich bovenal op het geslachtsorgaan zal samentrekken, is hier nog onbewust en voorts verspreid en vaag ; eerst met de puberteit begint dan een meer geconcentreerd gevoel, dat zich het machtigst uitdrukt m de sexueele deelen. Nu is er in de overgangsperiode, sterker dan te voren, kans op masturbatie, natuurlijk kan zij, er al vroeger zijn, omdat penis en clitoris sensitief zijn bij uitstek, maar door de concentreering der geslachtsdrift op het organon, wordt de mogelijkheid vergroot, en zij wordt werkelijk door een misschien toevallige gebeurtenis : een handgreep, een contact, waardoor het kind den prikkel en, bij bevrediging van z'n begeerte, een tot nu toe ongekend genot ontdekt. Straks richt zich de libido mis- *) Freud II p. 83. Eros 98 HET VERZET TEGEN DE REMMING schien op een persoon daarbuiten ; de psychoanalyse beweert, als zij spreekt van „Oedipuscomplexen", dat dit al vroeger voorkwam, maar zeker is, dat oudere kinderen erotisch, en zelfs geslachtelijk worden aangedaan op een bepaalden leeftijd, wat dan niet buitensluit dat soms het masturbeeren ook dan wordt voortgezet. Misschien wordt het een duurzame gewoonte, en de volwassene blijft er aan verslaafd; handtastelijkheden, die doorgaans de subjecten slechts prikkelen tot coïtus, worden nu een en al, en zoo diep kan die gewoonte zijn gegroeid, dat men niet of nauwelijks wordt bevredigd door den normalen omgang, en dat menschen masturbeeren, die toch onverhinderd iets anders konden hebben. Ook hier het infantiele, dat, zooals wij zagen, het geheim is van iedere ontreddering in sexueelen zin, en het is alweer de verdringing waaraan het moet geweten worden ; wat ons tegenover lieden, die geslachtelijk zijn ontspoord past, het is mededoogen, en enkel mededoogen —■ zij zijn de offers van een pervers maatschappelijk stelsel, en voorts van een opvoeding, die absoluut verwaarloosd werd op een gewichtig punt. De schadelijke invloed van de hebbelijkheid der onanie moge dan physiologisch minder groot zijn dan men vroeger wel beweerd heeft, al zal ongetwijfeld de lichamelijke ontwikkeling er weinig nut van ondervinden, de verwarring die zij psychologisch sticht is niet te overschatten. De cultuurmensen, dien de maatschappij der toekomst kweekt maar ook vooronderstelt, is in geslachtelijk opzicht consciëntieus en fijngevoelig, bij hem toch sublimeert zich de sexualiteit, hij verbindt ze met, hij heft ze op in iets hoogers : het erotische. Maar de onanist heeft voortdurend de sexe van de liefde losgemaakt; zocht hij bevrediging, dan was zij slechts van zinlijke begeerte, hij wou detumescêntie, de eros was hem in z'n geslachtelijk voelen vreemd. En nu stompt af de in de evolutie eerst laat verworven zin, die enkel wil geslachtelijke verhouding, wanneer er is een geestelijke binding : het. exclusieve, dat voert tot keuze, wordt bij masturbeerenden verzwakt; misschien zijn het in ander opzicht voortreffelijke menschen, trouw, eerlijk, werkelijk superieur, maar zij zijn in sexueele dingen betrekkelijk zedelijk-blind, en als zij huwen HET VERZET TEGEN DE REMMING 99 zijn zij dikwijls onstandvastig, en zij maken het hun echtgenooten moeilijk, die, zelve zoo heel anders, maar niet begrijpen kunnen, dat de man begeeren kan een vreemde, en toch nog voor z'n eens verkorene van liefde zijn vervuld.' Dan de tragedie, die herhaaldelijk wordt opgevoerd, en die onder meer te wijten is aan een gebrekkig stelsel van geslachtelijke opvoeding. De vrouw is doorgaans zelve te bekrompen om het mysterie te ontwarren, en zij voelt zich ongelukkig, en de man is het niet minder, wiens geweten wordt gepijnigd, omdat hij haar, die hij toch innig liefheeft, herhaalde malen kwelt. De onanie is dus ook al weer een infantiele habitus, en eveneens de prostitutie. Zij is het bij de vrouwen, die zich overgeven aan dezen vorm van ontucht; zooals het'is met de misdaad, is het ook hier ; men heeft ze trachten af te leiden (de Italiaansche school) uit atavisme : een opduiken van oorspronkelijke gevoelens en gedragingen in menschen van een jongere historische periode, of men heeft ze ook (de Fransche criminalisten) toegeschreven aan den invloed van het maatschappelijk milieu. En het één is juist en het ander evenzeer, in zooverre dikwijls de sociale conjunctuur het primitief instinct, dat door wetten en zeden doorgaans wordt teruggedrongen en verborgen, zich weer als een natuurkracht doet verheffen, en de oorspronkelijke vertoont zich met z'n begeerte naar moord en rooverij. Eveneens de ontucht, die in de prostitutie uitkomt; vaak is armoe oorzaak, of het is de zucht naar weelde, of ook een avontuur, waarin het meisje, ter goeder trouw, de dupe werd, en dan raakt zoek, als zij 'door ouders en bekenden wordt verstooten, haar vrouwelijk sentiment, en zij moet onherroeplijk verder, en het eind is het bordeel met z'n lugubere vreugden. Er zijn ook anderen die volstrekt niet onbemiddeld, gelijke paden gaan : als men hoort van iemand, die, ontwikkeld, en opgevoed in burgerlijken kring, een voordeelige maatschappelijke positie had verworven, als men hoort dat zij zooals men ons vertelde, de prostitutie wilde, en nu haar droevig werk in Brussel sinds jaar en dag verricht, dan is hier de factor van primitieve ÏOO HET VERZET TEGEN DE REMMING zielekracht, dan is hier een atavisme, dat niet allereerst kan begrepen worden uit het maatschappelijk milieu. Toch is dit milieu van invloed : de cultuur, de paedagogiek is doorgaans schijn en klatergoud, en er zijn naturen, die vervloeken het kleurloos leven der nuchtere bourgeoisie, en zij zijn nerveus, onevenwichtig, en de geslachtelijke functie is overwegend sterk, en zij is in hare uitingen, omdat men haar verwaarloost bij de vorming van kind en rijpere jeugd, nog niet gesublimeerd. Dan verwordt de schaamte, de vrouwlij kheid in beteren zin des woords, en er is kans op het perverse dat clientèle lokt, het perverse, dat zooals wij zagen, niet minder infantiel is, en dateert uit vroegere, historische periode. Indien, zooals beweerd wordt, de prostitutie ook dikwijls homosexueell) is en verstandelijk minderwaardig 2), dan bevestigt ons dit feit in onze overtuiging: hier is zooals bij zenuwzieken, een ontwrichting, een regressie, het brein is onontwikkeld, de geest heerscht nog niet, de geest, die, als z'n organen, centrale hersenen van zuivere structuur behoeft. Atavistisch-verbasterd of sociaal-verworden, geslachtelijkgenotzuchtig, of uit op geld en comfort, de Vrouw, die in bordeel belandt of nachtkroeg, is een maatschappelijk wanproduct, en zij is het ook wanneer zij gedupeerd is door een gewetenlooze — en het zal anders worden onder Communisme, wanneer verhoogd zal zijn het algemeen niveau. Dan is de liefde geen waar meer, zoomin als de kunst en de godsdienst, de arbeid en het weten. Dan zal men eeren het kind, omdat het is geboren, en de moeder, elke moeder, omdat zij aan een kind het leven schonk. De erotiek zal ontwikkeld worden, en zij zal het sexueele zuiveren, en zij zal het omzetten in hoogere gevoelens. Het atavisme wijkt, de verwording neemt af, geld is er niet, waarvoor men zich verkoopen zou, en de opvoeding, die niet, als nu, een klank is, zal rusten op een psychologisch-, een philosophisch inzicht, en zij Zal niet belemmerd worden door de teisterende machten van armoe en van feilen nood. x) Havelock Ellis P. d. S. I p. 248—249. a) Ibid. waar geciteerd wordt Bonhoeffer: van de 190 prostituees bleken 102 gedegenereerd, 53 achterlijk van verstand, p. 252. HET VERZET TEGEN DE REMMING IOI Het zijn nu nog de mannen, die, getrouwd of ongetrouwd, de courtisanes zoeken. De eersten omdat zij polygamisch zijn en genotzuchtig, de tweeden, omdat, door de maatschappelijke „orde", het sexueel verkeer hun in gewettigd huwelijk volstrekt onmogelijk is. Het instinct, dat zich nu tot deze en dan tot gene vrouwen richt, is ook alweer een overblijfsel van primitieve ziel, het is in z'n ruwen, z'n hier bedoelden vorm de genotzucht van oorspronkelijke menschen. „Onthouding van lage genietingen is het eenige middel waardoor men de hoogere verdient of machtig wordt," heeft Landor geschreven, ») en dit geldt van de sexe ook : eerst door ze te verheffen en te zuiveren, wordt zij waarachtig goed. Maar dit is een kunst, en men heeft ze niet geleerd in de huwelijken, die schier zonder onderscheid mislukken. Als zij geleerd is, dan is het kind mensch geworden, en strekt zich niet meer uit naar de verboden, en zelfs versmade liefdevrucht. En onder Communisme, waar men iets zal genaderd zijn tot zulk een edeler menschlijkheid, daar zal ook de jeugd geoefend wezen m kuischheid en in zelfbeheersching — maar dit zijn onderwerpen, die hier niet aan de orde zijn. Zoo bleek ons dan het abnormale sexueele leven, en ook de ontucht, infantiel, en men zou voorts dus kunnen noemen een geslachtelijken omgang, die niet toe is aan het hoogere erotische. En men kan het ondoordachte, het verkeerde, het brute en krankzinnige van het moderne menschdom in' het algemeen verklaren uit z'n nog kindsche ziel; indien juist is het Engelsch spreekwoord : „The child is father to the man", dan toont de nazaat z'n herkomst nog veelvuldig in z'n driften en gewoonten. Indien de evolutieleer getuigt van een „verkorte overerving", indien het menschlijk foetus een weekdier is geweest, een visch, een amphibie, dan is in den volwassene ook op z'n beurt het kind, en de cultuur is voor het grootste deel natuur, en onder gala van minister en smoking van meneer klopt hart van den baibaar, en in hen leeft de wilde, en m hen is het onvolgroeide van primitieve schepse- x) Imaginary Conversations: Epicurus, Leontion and Ternissa. 102 HET VERZET TEGEN DE REMMING len. x) Indien de criminel een revenant is uit vroegere historische perioden, indien dit is de waanzinnige, de prostituee, de sadist, de masochist, dan vindt ge ze terug, de schimmen van lang voorbije eeuwen, in heerschers en beheerschten, in opgevoeden en nauwelijks opgevoeden, en de cultuur is kinderwerk, die op hun arbeid rust. Infantiel is allereerst het egoïsme '; voor het kind is eigen ikheid centrum, alles in de waereld'wordt betrokken op dit ééne, hier een zelfoverschatting, die men terugvindt bij krankzinnigen en bij misdadigers, en zij hoort thuis bij den bourgeois, die zoekt, vóór alles, z'n éigen winst en heerlijkheid. En de burgerlijke kunstenaar is in z'n hoogsten vorm romanticus, aestheet of décadent, d. i. met andere woorden : zelfaanbidder. Zooals de primitief zich heer acht der natuur, hij spreekt uit z'n formule, hij slaat z'n trommel, en hij zal, zoo denkt hij, dwingen den regenen de stroom, en hij is sterker dan de machten van aarde, vlam en onweerswolk. En dus z'n ijdelheden : hij siert zich, hij is verrukt van waardelooze dingen, die glinsteren en glanzen, en hij herinnert aan uw dochtertje, dat zich tooit voor een spiegel, en hij herinnert aan u, als gij, haar moeder, u keurig costumeert, als gij, haar vader, begeerig zijt naar ridderlint of roem. Jaloersch is het kind, het gunt z'n broertje geen popje en geen koekje, en de primitief is het ook, en naijverig op z'n buurman is de fatsoendlijke bourgeois, en de man van zaken, die nooit, z'n concurrent iets gunt, en het kapitalisme van Engeland of Frankrijk, dat hebben wil en heerschen wil, en nedervelt z'n vijand in den modernen waereldoorlog. En zij zijn allen wreed, wreed is de tiran van Dahomey, die slacht z'n hekatomben, en de knaap, wanneer hij kwelt een poes, of een vlinder van z'n vleugeltjes berooft, en wreed is de cultuurmensen, wiens intellect verzon het stikgas en die millioenen met pest en honger zalig maakt. Onbeheerscht is de barbaar, en het kind is het ook, en het wordt vervoerd door stemmingen, en het breekt los in drift precies als Europeërs die schimpen en die vloeken, en die het kruis hem gillen, i) Nee de quoquam tam bene judicat (sapiens), ut illum quicquam putet consilio fecisse. Seneca, De Constant, sapientis IX (nooit oordeelt de wijze zoo gunstig over iemand, dat hijmeenenzou, dat deze iets met overleg doet). . HET VERZET TEGEN DE REMMING. 103 nadat zij pas den koning eerden, toen hij hun Sion binnentrok. En angstig is de wilde, en hij vreest, hoewel hij overschat zich zeiven, en magisch de natuur te lijf wil, de schimmen en demonen, en het kind is in het donker bang, en dus ook de cultuurmensch: „Von Aberglauben früh und spat umgarnt". Hij schrikt voor den dood, en voor het leven schrikt hij, en het Lot is z'n meerdere, en hij wordt voortgejaagd door phantasie van hel, en hij bespiedt opnieuw, als in Babyion de conjunctie van planeten, en hij is bang voor hun invloed daar zij z'n weg beschikken. En z'n moraal is kinderlijke" angst, angst voor goden, voor menschen en traditie, en kindsch is z'n godsdienst, miraculeus en egoïstisch, zoekend immers het supra-kosmische,wachtend op onsterflijkheid in hemelsch Paradijs. Want hij wil het geluk, en als het kind begeert hij het, en hij gelooft er aan zoo goed als primitieve stammen en hij merkt het niet, dat hij gestuwd wordt, en als het móet geofferd door hem onpeilbaar Fatum, en hij wil en hij worstelt, en hij heeft noodig de lichtende prospecten in goudlend-kleurig feeënnjk. Hij is een utopist, de nuchtere bourgeois, hij verwacht iets van volkrenbond, van oorlog of ontwapening, en hij kent niet de historie, die voert tot Communisme, onkundig is hij, in alle ding onkundig, en dit toont z'n denken dat doorgaans meer dan slordig is. De bewustheid die zich zeiven uitspreekt in Agnosticisme, in Neo-Kantiamsme, is ook alweer van kinderen en wilden : hier wordt bekend de eigene onmacht, er is iets mysterieus misschien en dit is aanbiddelijk, en men verstaat niet, wat oudere philosophen wisten ; het Absolute is in ons, het Absolute is het waarachtig Zelf, de Geest. En dan de techniek. „De boer, dien ik heden ten dage in verzoeking breng " zegt bij Shaw, de Duivel, *) „eet en drinkt, wat tien duizend jaren geleden door boeren werd gegeten en gedronken, en de hut Waarin hij woont, is in duizend eeuwen tijd niet zooveel veranderd, als de mode van een dameshoed in den tijd van 'n *) Goethe's Faust 11. 2) Man and Superman Vert. W. Bibl. p. 114. 104 HET VERZET TEGEN DE REMMING. paar weken. Maar wanneer hij uitgaat om te moorden, draagt hij 'n wonder van mechanisme bij zich, dat bij 'n enkele raking van z'n vinger al de verborgen moleculaire krachten loslaat en de werpspies, de boog en het windroer van z'n voorvaderen verre overtreft. In de kunst des Vredes is de Mensch 'n knoeier. Ik heb z'n katoenfabrieken en dergelijke gezien met machines, die 'n hongerige hond kon uitgevonden hebben als ie geld inplaats van voedsel noodig had gehad. Ik ken z'n gebrekkige schrijfmachines en knoeierige locomotieven en vervelende rijwielen, zij zijn allemaal speelgoed vergeleken bij het Maximgeweer en de onderzeesche torpedo." Dus is het inderdaad. In de „Nieuwe Groene" is door een medewerker uitgecijferd, dat 940 der stoomkracht bij het transport op de spoorwegen volstrekt verloren gaat, een deskundige, een ingenieur, heeft ons verzekerd, dat die schatting zoo goed als juist is, en dat in fabrieken slechts een iets geringer quantum z'n wezenlijke winsten gunt. En dit terwijl er in Europa gebrek aan brandstof is, terwijl men voor de toekomst z'n kolenschat ziet uitgeput, en dit, hoewel men, volgens technische gegevens, reeds nu, èn wind èn vloed verkeeren kan in elektriciteit, maar de wil is er niet, en minder nog het kunnen, om het allernuttigste te scheppen. Onder kapitalisme is de productie kinderspel, de verwoesting toont het, die gevolg was van den oorlog, het tekort aan het noodige, de verwarring waardoor de waarde der valuta zonk, en de ellende waartoe veroordeeld werden millioenen proletariërs, en kleine middenstanders, kortom, het ongewisse van het maatschappelijk leven, waarin zich concentreer en de bedrijven, en de massa ziender oogen ten prijs raakt aan den ondergang. Aan het organisme der menschlijke gemeenschap ontbreekt de harmonie, de orde, en dit vindt z'n grond in een gebrek aan inzicht, wat de natuur volbracht in het gezonde lichaam : dat de ziel het zelf, de functiën beheert in dienst van het geheel, het is voorloopig nog allerminst te vinden in onze menschlijke verhoudingen. Productie, distributie zijn absoluut an-archisch, er is geen plan, geen geest; indien men zoeken moet de ware wijsheid in denken en in overleg, dan staat tot nu toe de Historie in het teeken van Toeval of van HET VERZET TEGEN DE REMMING 105 Noodlot. Ook dit is infantiel, kinderen zijn niet bij machte zich zelve te verzorgen; met het mes, dat is gemaakt tot nuttiger gebruik, verwonden zij hun vingers, en zij botsen pijnlijk tegen meubel tot beter doel bestemd Wie dus beschouwt de waereld, komt licht tot mededoogen. Want erbarmelijk is ons geslacht, en aan een kinderkamer doet denken het rumoer van politiek, en het phraseeren over godsdienst, en wetenschap en kunst. Hier is alles onwezenlijk, nier louter waan en zelfbedrog. En schranderen profiteeren van de onkundigheid der massa, zij lichtbewogen wordt verrukt van gouden koets op Binnenhof, en zij is gevoe-' lig voor muziek van militair, voor gewimpel van vlaggen voor rhetonek van keizerlijke woorden. Maar die schranderen zijn toch ook zelve kinderen, zij weten zoo uitmuntend den weg tot eigen macht, heerschen willen zij, genieten en dus bestendigen de beestelijke „orde". Maar wat voorkomt bij krankzinnigen : het aannemelijk maken van grülige.phan tomen die duiken uit het onbewuste, het is niet minder aan te treffen bij m schijn gezonden, in schijn ontwikkelden: hij rationaliseert, de politicus, de theoloog, de pseudo-wijze met groot vertoon van kennis spreekt hij z'n wanen goed' ün hij maakt er systemen van, staatkundige, oekonomische phüosophische systemen. Hebben wij te doen met de stumperds ! wat ons vervulle zij ten slotte mildheid, de waereld is zoo ongelukkig in haar leugen, dat slechts erbarmen past. En weten wij wel, dat dit niet is het eind, dat het Communisme het menschdom zal verheffen, dat het beurt ten troon den goddehjken Geest, dat het vormen zal en stichten zal de hoogere natuur — niet alsof het wordt bedoeld door heerschers en beheerschten, maar, trots hen, komende, zooals gegroeid WaTreldzelf°P ^ eeUW6n' het organisch schepsel, uit wil van Voor de geslachtelijke verhoudingen zal dit dan zijn een zuivering en wat zij beteekent zal verder worden aangetoond Ine present and the past thou hast beheld : * It was a desolate sight. Now, Spirit, learn llll'The secrets of the future. Shelley, Queen Mab. DE VERFIJNING TOT EROTIEK i. DE GESCHIEDENIS ALS VERGEESTELIJKING. Wat is het toch, dat u, als Faust, ontstemt, wanneer rustig, onder blauwen hemel, de lichte waatren woelen, en er is dreiging niet van storm of bliksem, en eerder zoudt gij denken, dat kwam op de gekruinde golfjes een Triton of Sirene, of Galathea in haar donker groenen schulp ? Het is het aldoor wisselende, dat nimmer iets verandert, het is het waterplonzen, dat schijnbaar heeft geen zin, en dus was het, toen Romeinen met hun besnebde vloten hier ploegden eersten voor, en toen zwierf de Viking, onder hagelslag en storm, en de andere Viking, uit op roof, die winnen wilde voor Hollands Republiek èn grond èn waar in Zuidelijke streken, en het is nog zoo, en zeeën wentelen, en zij zullen wentelen, als tallooze geslachten in haren schoot verzonken zijn. En dit verbijstert u, dit aldoor eendere, en gij herkent het in het waaien van den wind, die van het Oosten Westwaarts schiet, en dan van West naar Oost, en het is in het wolkendrijven, en in het wislen van vluchtige seizoenen. Is dus het leven ? Zoo zonder zin en plan ? Wie, als Schillers „Ducker" in dezen kolk gedompeld, schouwt, hij sterft er aan in geestelijke verstarring. Maar noodig is dit niet. Jillias x) vermoordt den Oktopus, en viert dan met z'n Deruchette hun bruidelijk geluk. Gij kunt in de Natuur, den afgrond met z'n dreigend raadsel, vinden hetgeen u zelf verheerlijkt: want uw ik wordt vergoddelijkt indien gij het herkent in alles, indien gij het her- J) Victor Hugo, Les Travailleurs de la Mer. DE VERFIJNING TOT EROTIEK 107 kent in wirwar van gébeur. En zoo is het immers : wanneer zich richt uw denken naar hemel van kristal, wanneer gij gaat ter reize naar het Immobile, dat is in wet en orde ; indien dan voorts gij wilt de Schoonheid, die huivren doet uw zenuwen in wonder woordeloos, en ook indien u trekt de nimbus, die teere liefde weeft om heilgenaangezicht — dan is dit in uw lustloos zelf een onvervuld begeer, en het is het heimwee van uitverkoren grooten, dat voert tot pelgrimage. Herken dit dan in cirkeling van eeuwige natuur : de cycloon van het gebeuren, de storming van den kosmos, de kreits van starren, die weerkeert in zichzelf, het is óók een opwaarts, het is ontwikkeling. Niet zinloos is het ebben en het vloeden] en het buiengeruisch, en het gelaai van vuur, uit wolken' nooit ter rust — hier uit de onevenheid het weer geworden even. Het is het Absolute, dat, verstrikt in relatie, het relatieve richt, en het voert de zonnen, en het bepaalt de zwelling van door wind bewogen zee, en de dichtheid der lucht, en de vonk van het elektrische, die neersloeg in uw opperd,' en het ontlaadt de spanningen in hydrospheer en atmospheer! Het is het Algemeene, het Eeuwig Algemeene. En het bouwt z'n waerelden, en het laat nooit ze prijs, en omdat het is het Zelf, zoekt het zich zelf Weerom, en dit is evolutie, die de energie, de vlottende, de vluchtende doet stollen tot materie, en er is smaragd en donker toermalein, en granaten zijn er] en fonklende spinnellen, en blauwe amethyst. En in elkaar geperst zijn wereldbollen, waarover licht hun zon, en maan weeft er heur droom in zoele herfstenachten. En dauw parelt, en rivieren ruischen stil, maar er zijn moraines als muren opgestuwd, wijl gletschers schoven, en golven bulderen, en ook weer loeien vuren in aarde's diepe ingewand. En hét is gloed, die sloopt, en slopen doet de zee, en bedolven worden waereldvelden, en nieuwe tijden worden. Tot er is wat voelt en ademt, en huivert en geniet, tot pulseert het Zelf in nauwvervlochten stof, en de luchten duisteren van gonzende insecten, en de visch groeft den stroom, en slangen winden zich in wouden van lianen, en condors reizen door blanke zomerlucht, en reeën ijlen, een uitgelaten stoet. Nu beuren in December de groene sparren sneeuw, en als zon -triomfeerde, een DE VERFIJNING TOT EROTIEK "5 SI £Z 6 h°Ut 6en hut' en door de machtige is ook het mgewikkeld wezen van kunstige machine. En de phantasie doet mee in hoogere cultuur : van haar de mythe der Men en der Vanen, der Dewas, der Olympiërs, va/haar de Zeus m elpenbeen en goud, en de hymnen van Pindaros, en de ™Ar?,?. I ' ™ f6 Gio,,conda> en de ^gedie van Aeschülos, en Aristophanes komedie. En weer in wetenschap : wat is zij zonder scheppend denken, dat zinlijke gestalte geeft de theorie van de atomen, die raimtelijk zijn verbonden in onderscheiden schikking, zij is als een iisioln, en wk halr concipieerde is op eigen wijs poietes, en hij heeft nagevolgd het alles werkend Waereldzelf. 5 Zeg dat in dit laatste voorbeeid min verbeelding dan intu^ «rn^S- Z1J n Z?' maar de intuïtie is een onmiddeUijk samenvatten van wat verstand uiteenhoudt, en zij is ook op dril?6!" dMc^^\^, denken, zij synthetiseert, en zij tordll^^ ^ ' \fschouweliike, het beeldende, ei wordt dan phantaseeren. Nu mag men bang zijn, dat zii den vlucht, de vlakke nuchtere werkelijkheid, noodig is dus immers de controle der ervaring en de kritiek van fe bezon^ to^VTf^K Slmt niGt Uit' dat hier is een oerkracht, die Goethe heeft bezongen in een beroemd gedicht : Laszt uns allen Den Vater preisen ! Den alten, hohen Der solch eine schone Unverwelkliche Gattin Dem sterblichen Menschen Gesellen möge ! Denn uns allein Hat er sie verbunden, Mit Himmelstband. Uit dit alles blijkt nu echter, hoe de phantasie, die wortelt m het voorbewuste, van beteekenis is voor werkelijke cul- n6 DE VERFIJNING TOT EROTIEK tuur, en hoe zij is verbonden met emotie, waardoor het ondergrondsche in ons zal worden losgewoeld, en, als een vlam, een lavastroom, uitbarst in door koelen hemel hoog overwelfde waereld van het bewuste denken. En dit doen bij uitstek de intensieve krachten der sexualiteit. Want hier toch is de akme van het biologische, hier is zelfbeaming en tevens zelfverhes, en het individu wordt opgebeurd in levenssfeer van soort, het wordt betrekkelijk dus veroneindigd, en het gevoelt óüt, en, terwijl er tumescentie is, terwijl sneller wordt de pols, en het hart onrustiger, en zich bepaalde spieren spannen, wordt dit ondervonden, innerlijk, niet minder als bewogenheid, en het onbewuste, het golft omhoog, en beelden duiken op, en met begeerte is phantasie geboren. Herinner u, dat in periode, die de bevruchting dient, de plant het schoonst wordt, dat het dier zich rijker maakt om te aanschouwen tot juublend liefdefeest, en dat de mensch, de stompste zelfs, wanneer hij wordt gevangen door dit natuurlijke, dicht en droomt en fabelt, en gij beseft, dat in het voorbewuste, dat het organische formeert, en dat ook is het nog halfbewuste van onvolgroeide zielen, werkt dit oorspronkelijke, dit van de verbeelding, want de phantasie in ons, het produceerend, zinlijk denken, het is niet in den grond verschillend van het creatieve, dat de biologische schepselen toerust en doordringt. De sexualiteit is dus de ondergrondsche macht, die een élan geeft aan de menschlijke psyche, waardoor een werking, voor hoogere cultuur in rijke mate nuttig, geprikkeld wordt en aangezet. Zoo durfden wij gewagen van een „geestelijk moment" in dit nog echt natuurlijke : de ontroering, de zelfbevrijding uit het empirische gaat het dierhjke te boven, en temeer blijkt nog dit relatief-voorname van geslachtelijke passie, indien wij er op letten, hoe philosophische bezinning, en religie en kunst aan de libido zijn verwant. DE VERFIJNING TOT EROTIEK 117 3- DE SEXUALITEIT ALS VOOR-BEELD DER HOOGERE CULTUUR * * Hoogere cultuur, dat is: waarachtig geestelijk leven, en het komt uit m wijsbegeerte, in religie en in kunst. Techniek verwerf, gemeenschap en gemeenschapszin vindt men bij' dieren ook, maar waarachtig menschelijk zijn weten en bewonderen en adoratie. Het weten, als het doet z'n werkelijken plicht, als het niet is dienstbaar dus, en zoekt de middelen, waardoor wij de natuur beheerschen en dus van haar genieten, beoogt niets anders dan inzicht in de harmonie der dingen, de waereld moet gekend worden m haren samenhang, zoodat ten slotte alles wordt doorschouwd als verwerkelijkt Begrip d i Idee De philosophie is dus monistisch, al is de térm niet op'te vatten m abstracten zin : het Eene is een eenheid van de velen, of. het idente houdt in het onderscheidene, het Absolute is in verschillende relatien : hier is het boom, ginds is het vogel en elders zon of mensch. ' De wijsgeerige geest nu, die den samenhang vindt vindt eigen logika. Of ook: ontdekt zich zeiven in alle objectiviteit in Natuur en m Historie. Maar dan is het bewuste, dat eerst aan het geboden voorwerp z'n feitelijke begrenzing vond, dat het zag als het andere, ontstegen aan die limiteering, het is veronemdigd, het weet zich nu als het Volstrekte, dat isen was en duren zal. AUe wijsbegeerte, die werkelijk haar naam verdient is erb5eHe°ge? ^ Sa * *"* ^ scheu'in& Dit ontdekken van het eigen in een ander zelf komt dan, lX HHt ^Gn+trani- T?5 alS dC vervulling van geslachte zeif zi^ Iff ^ m dlf dnft' Waarin' zooals ™i vond^ het der 5£j^rmKerT WÜ' WOTdt' althanS biJ' de gescheidenheid der sexen d.i. bij hoogere dieren, gezocht het andere, waar- Pi^l ? mucoïtus' het zelf zich wezenlijk beaamt. Met is als m de schoone mythe, die de Grieksche wiis eer voor z n „Phaedrus" heeft bedacht, waar het oorspronkdijke! n8 DE VERFIJNING TOT EROTIEK het hermaphroditische, dat in tweeën is gedeeld, zich zelf terugzoekt, en de verloren eenheid weervindt in de daad der copulatie. En het is door denzelfden denker zielkundig juist gevoeld, als hij van de nog alleen maar zinnelijke liefde een lijn toont, die opwaarts is gericht, en die ten slotte de waereld der objecten, dus ook der schoone menschen, tot wie begeerte uitging, in hoogere vlucht ontvliedt, om dan te raken het Alomvattende, dat is, in Plato's termen: de sfeer van de Ideeën, zooals dan ook, bij Dante, de zoete Beatrice den dichter voert tot hoogen hemelkring, waar hij zal leeren schouwen het goddelijk Intelletto, de absolute redelijkheid. Natuurlijk zijn wij, in dit tweede voorbeeld, reeds bij den aanvang verder dan de geslachtelijke drift. Dante is voor de geliefde in erotische ontroering, en deze is toch meer dan de libido, maar het erotische vooronderstelt, zooals wij zullen zien, de sexueele passie, al is zij overwonnen, zij is er in opgeheven, en Dante toont zoo goed als Plato de binding tusschen dit Oorspronkelijk en lijfelijk gevoel en het allerhoogste, dat is in ware wetenschap. Meer dan wijsheid, meer dan inzicht is dan echter de religie. Want nu is het bewuste begrip van Harmonie, nu is de 'schouwing van het goddelijk Intelletto geworden tot den motor van het willen, dat wortelt in ons voorbewuste zijn. Als bij den dichter de jonge minnaar Pyramus, die sterft door eigen hand, wanneer z'n bloed den moerbeiboom bevochtigt, ook rood en donker maakt de niet besprengde vrucht, omdat het biologisch lichaam één is, trots verbijzonderingen, zoo moet het klaar besef van het omspannend Absolute, dat mee het vluchtig ik in cirkelsfeer besluit, dringen in het min bewuste van menschlijke naturen, en het moet hart worden, innerlijk, .en omdat het hart de uitgang is des levens, zoo moet dit inzicht de stuwkracht zijn van wil, die zuivere daden werkt, en dit is de religie, en haar wet is offering. Want het individu, geboren uit ruimtelijke waereld, is eerst het enge zelf, en het nieuwe, dat doorbreekt in z'n nacht, het is *) Ovid. Metam. I2Ó DE EROTIEK Wat dan lokt in de wederhelft, dat is haar plastische, ontvankelijke natuur : voor het geslachtelijk verkeer wil dit dan zeggen, dat zij niet onmiddellijk tot orgiasme komt, maar dat zij, wanneer zij eenmaal is gewonnen, krachtig reageert, krachtiger misschien dan de man met z'n direct ontvlammende, maar spoediger verstilde passiën. Dit is hieruit verklaarbaar, dat, zooals Weininger heeft opgemerkt, de vrouw alom, en dus diffuus geslachtelijk is, zij is het in ieder lichaamslid, en haar gevoel moet eerst geconcentreerd worden in de deze functie van nature dienende organen, terwijl de man, onmiddellijk, in het organon den prikkel 'ondervindt. Maar dan is bij hem de ontspanning een vrij plotseling gebeuren, bij haar heeft zij een langeren duur en zij loopt af in al maar flauwer golvingen. En het is de machtswil, die in den levensstrijd, dus uit den honger, zich heeft ontwikkeld en bevestigd, het is die wil, die in den man bevredigd wordt, als hij de vrouw — aanvankelijk, door beschaving schuchter, en, van nature, eerst ongevoeliger in sexueelen zin, tot orgiasme opstuwt, en dit is ook een reden, dat men van oudsher de maagdelij kheid van de ^geliefde bijzonder heeft geschat, want waar de „onschuld" moest overwonnen worden door den minnaar was eerst de hoogste zegepraal. Andersom : de vrouw, die in haar binnenste den Don Juan bewondert, waardeert niet zoo de vroegere kuischheid van hem, die haar nu nadert, zij heeft ook haar wil tot macht, maar die is min gericht op den naieve, den kinderlijk onschuldige, hem lacht zij uit, zij wenscht den andere, den meerbeproefde, en zij vindt dit het heughjke, als zij den sterke, die doorgaans haar beheerschte, doet kruipen aan haar voeten en om haar gunsten smeeken laat. Hier is een geval, dat meedoet in den „strijd der sexen", zooals die ons getoond wordt door Shaw in z'n komedie1). Het Sadisme is dus enkel een ontaarding van een natuurlijk menschehjk instinct, en, is vroeger door ons vastgesteld, dat dood en liefde metaphysisch zijn verbonden, nu zien wij de zielkundige bemiddeling nog duidelijker voor oogen : x) Man and Superman. DE EROTIEK en de eroticus aanschouwt het in haar, die hij verkoren heeft. Doch er is nog iets anders, dat motiveert de vervoering, die meedoet in de liefde. Alles in de waereld is in de Idee gegrond, is functie van het oneindig, eeuwig Zelf, alles heeft dus in zich de volkomen harmonie, maar het is ons als den lieden, van wie Pythagoras beweerde, dat zij door gewoonte, de' hemelsche muziek niet hoorden, wij zijn te vlak, te nuchter, alles is ons alledaagsch, den afgrond zien wij niet. En toch is er een afgrond in alle creatuur, wie hem schouwen, wie in hem blikken wil, moet stijgen tot de hoogte, en dit gebeurt in de bevleugeling door Eros, wie deze wieken aanschoot, ontdekt m de beminde een straal van goddelijk licht. En het is immers zoo, dat wij, trots onze zonden, trots allerlei verminking gewrocht zijn „naar des Vaders beeld", in z'n ,Tré- * sor des Humbles" houdt Maeterlinck niet op het ons te zeggen, dat als de booze z'n schriklijk misdrijf pleegt, z'n ziel is bij de engelen Gods, en hij heeft ook gesproken van de liefde, waardoor gij gaat begrijpen, „dat de lippen die gij kustet behoorden aan een wezen, hooger, schooner, zuiverder, dan dat gij hieldt omstrikt in uw omhelzingen." *) Slechts wie niet kent den Eros, of wie niet vat de Kunst, hij kan misduiden in z'n zoo schoone waarheid de idealiseering, die is van de verliefden. De mensch is nog iets anders dan' een Pandoraschrijn, hij is ook een Godsark, en de eroticus ontdekt het, en dit is dus z'n roem. Zooals, beweert Lombroso, genie en waanzin ten nauwste zijn verbonden, zoo is de eros opnieuw een mania, gelijk de Gneksche wijsgeer ook zegt in z'n Sumposion. Bedenken wij nu, dat de kranke geest z'n eigen subjectiviteit, z'n innerlijke ondervindingen, gezicht- en gehoorindrukken, die uit hem zelve stammen, onbewust naar buiten projecteert, en dus ziet hij verschijningen, en hij verneemt stemmen, én' hij leeft in een gedroomde waereld, dan is hier overeenkomst met den minnaar, die een projectie schept, en haar indraagt in de door z'n sexueel instinct begeerde. Is, zooals wij zagen, de krankzinnige, de innerlijk verscheurde, wiens ik gesplitst *) La Vie Profonde. 131 132 DE EROTIEK is en wiens ondergrondsche wezen zelfstandig-scheppend werkt, en de controle van z'n klaar begrip niet duldend, dit dikwijls overheert, ook de eroticus wordt voortgestuwd door de natuurkracht, die uit de minbewuste zielesfeeren brekend, hem grijpt en overweldigt, en hij is ook ten prooi aan phantasieën en woont in illusoire werkelijkheid. Want dit is dé" andere kant van dat wat wij bedoelden, toen wij Maeterlinck getuigen lieten : in niets, in niemand ontbreekt het goddelijke, en het is een deugd in den verliefde, als hij het in z'n schoone vindt, maar het Goddelijke is ook in alles verbogen en vertroebeld, en het is een waan te meenen, dat een kind met blonde haren en met smachtend blauwe kijkers zoo maar een godin is, zij heeft niet minder kans te hooren tot die dieren, die het kapitool en Rome met meer geluk dan opzet bewaarden voor hun val. Intusschen, de projectie voert van zelve tot aanbidding. En hieraan ziet men, hoe in de evolutie van den godsdienst de factor van de erotiek moet hebben meegedaan. Hij is geboren, die godsdienst, allereerst uit angst ; in een waereld, waarin men zich nog vreemd gevoelde, waarin men niets besefte van samenhang of wet, waarin men dierf de middelen om het natuurbeloop verstandig te beheerschen, in zulk een waereld, die op „het Paradijs van onschuld" noodwendig volgen móest, was alles, meende men, vervuld van booze, en enkele goede geesten, en nu kwam de oorspronkelijke ziel tot offer en tot tooverij, en in het een en het ander was wil tot zelfbeschutting. Het individu zocht hulp en heul, en wat de honger, in positieven zin, beoogde, dat werd hier het bedoelde in negatieven trant: afweer van het levenschadende, bescherming van zich zelf. En of de hoogere machten aanvankelijk schimmen zijn, dan wel dieren straks of de wind, of de zon, het is alles het eendere, er is hier aan het woord een egoïsme, dat eigen ik beschutten wil. Eerst de stuwing der libido, die oproept het erotische en het vermogen wekt, waardoor de minnaar de nog maar niet verworven schoone idealiseert, eerst zij verheft den godsdienst en maakt de mythe zuiverder : nu richt zich op de goddelijke machten, die sterker zijn dan wij, de nieuwe phantasie, de projectie veredelt 136 DE EROTIEK. bemerkt, als dus de prikkel den dorpel overschrijdt, dan reageert hij er anders op, en hij zet, hetgeen den burgerman zal driftig maken, om in de gedachte, dat de waereld een crèche is met snoezig-stoute kinderen. Recapituleer en wij nu, dan vonden wij, dat de geschiedenis, die toont vergeestelij king, ook de geslachtsdrift heeft gelouterd ; deze, die reeds van nature de drang is naar betrekkelijke oneindigheid, met name van de soort, zij die kan vergeleken worden met wetenschap, met kunst en met religie, zij loutert zich, wanneer het oekonomisch stelsel, met z'n eigendom en huwelijksinstituut, ze kortwiekt en verdringt, en geboren wordt dan het erotische, met z'n idealiseering, z'n projectie, maar ook met z'n jaloersche grillen, dat intusschen voor het meerendeel der menschen de eenige verheffing heeft te heeten in hun onnoozel aanzijn. En dat beloften inhoudt van hoogere ontwikkeling. HET HUWELIJK jongeling, die door Eros is ontstoken, eischt op z'n beurt hetzelfde : zij moeten „bij elkander passen", de bruid en bruidegom, en het zijn dan de kohieren van den hoofdelijken omslag, die in deze decideeren, die gunnen dat men met elkaar gelukkig wordt, en fee«st met malvezijen, betoost door pa's en oomen, na burgerlijke en liefst nog kerkelijke trouw. Indien in liefdesavonturen' het „cherchez la femme" een woord van wisse wijsheid is, zoo is in liefdesongevallen, de vader allereerst te zoeken. Hij toch is als in het keizerlijk Rome, de heer van huis en schat, en hij houdt weg den Cupido, die niet, als Amor bij den dichter Apuleius, zelf in goeden doen is, en dus z'n Psyche voeren in gestoffeerden burg. Het tragisch conflict in Romeo en Julia moge dan onverouderd zijn, in zoover ook nu de liefde nog telkens wordt gedwarsboomd, de vorm is verschillend, want de Capulets en Montagues gunnen elkaar hun kinderen niet ter zake van familieveeten, maar de Jansens en de Pietersens verzetten zich, als Eros zoon of dochter een huwelijksdroom doet droomen, op meer reëelen, op commercieelen grond. Van dynastieke moeilijkheden bij huwelijkssluitingen gewagen wij hier niet: koningen en keizers behooren straks met heel hun kostbaar romantisme tot een voorbije waereld. In de burgerlijke maatschappij is het verschil in stand, dat is dus : in fortuin, een belemmering tot durende verbintenis van twee gelieven ; zooals in alle malligheid is ook hierin een minimum van zin : zij, die niet* te zeer zijn onderscheiden in oekonomische positie, kunnen zich het makkelijkst elkander adopteeren, bij hen misschien een eendere ontwikkeling, dat is, gewoonlijk ; een eendere conventie, gelijk vooroordeel, dezelfde kijk op dingen en op menschen, het idolon, zou Baco zeggen, de waan van eigen klasse, van eigen sociale groep.De freule, die nog steeds van oordeel is, dat God heeft uitverkoren dé dames en de heeren met kroontjes op hun koetsen en hun kaartjes, is zeker niet de aangewezen vrouw voor den revolutionnairen arbeider, die „de Tribune" leest, en de lakei in „Fraulein Julia" van Strindberg, is ten slotte een vlegel, en "zij, al heeft zij zich ook weggesmeten, staat voor den kaerel toch niettemin te hoog. Maar het komt ook voor, dat zich uitmuntend paren die uit onderscheiden klassen stammen, en zijn er brute jonkers naast brute palfrenieren het zijn uit alle kringen de werkelijk-edelen, die communisten worden m een verruwde waereld, en zoo gebeurt het dat trots standsverschil, een huwelijk kan gesloten worden, tusschen*menschen, die zeer gelukkig blijken, omdat er is een geestelijke eenheid, een diepe harmonie. Ook komt het voor, dat een erotisch avontuur gedwarsboomd wordt, omdat de jongeling, dus zeggen wij, niet deugt omdat hij ruw is van zeden, drankzuchtig, onbetrouwbaar een meer plausibelen grond voor vaderlijk verzet, want wié zijn dochter lief heeft, gunt haar niet graag den losbol Ofschoon men ook al weer kan twijfelen, of wel zoover het ouderlijk recht, dat is, in onvermooide woorden : de ouderlijke macht kan gaan, of een volwassene niet zelf het best kan kiezen, ook als zij bij geval bedrogen uit mocht komen, ja zelfs gebeurt het, dat de loszinnige solied wordt door de trouw, en Don Juan raakt bij den dichter ten slotte nog den hemel in *). De moraal der kudde is niet precies conform aan hoogere levenswetten, zooa s men leeren kan uit het hazard van bank en beurs, en uit het bloediger hazard van oorlog en het oordeel van Pietersen of Jansen zij niet maar zonder meer aanvaard — allicht dat de loszinnige, als Goethe, een voorbeeld wordt van echtelijke liefde, allicht dat z'n jeugd doet denken aan den wijn, hoe meer hij gist, hoe kostelijker en Augustinus toont het, en Saulus, en Maria Magdalena, dat (jod heeft uitverkoren de woelige naturen. . Vergeten wij niet, bovendien, dat een formidable bruidschat wonderen doet in burgerlijke kringen, een jeugdige schoone wordt met bereidheid uitgehuwelijkt aan een Croesische viveur, waaruit dan blijkt dat de moraal te pas komt zoolang zij steun gunt aan reëele overwegingen. Wat van belang is in de verbintenis van mannen en vrouwen, is de geboorte van het kind. En wel van een kind gezond van ziel en lichaam, en dat begaafd is met verstand en met gevoel, zoo het kan een, dat het niveau der ouders overstiiet ■ *) Shaw, Man and Superman. HET HUWELIJK 139 140 HET HUWELIJK want de waereld is ontwikkeling, en zij heeft niet haren loop volbracht met het specimen der onbewusten en der egoïsten, die zich euphemistisch „menschen" noemen. Het „über sich hinaus pflanzen" is eerste huwelijksplicht. En het zijn de Eugenics, die, bij monde van Galton en Saleeby2) hiervoor de aandacht vroegen. Nu kan men beweren, dat wij no£ niet voldoende op de hoogte zijn van de gedragingen der erf lij kheid en hare wetten om dat te bereiken, wat reeds Plato 3) op het oog had toen hij schreef : „Zeg mij, Glauco, ik zie in uw huizen j achthonden , en een groot aantal uitmuntende vogels. Hebt gij dan inderdaad ooit in eenig opzicht gelet op hun paringen en de voortplanting van de soort ? Hoe dan ? sprak hij. Vóór alles, zijn er onder deze, hoewel allen zeer voortreffelijk, niet sommigen, die het meest uitmunten ? Ja. Laat gij nu allen in dezelfde mate broeden ? of zorgt gij er voor, dat er vooral door de besten wordt gebroed ? Door de besten. Maar hoe dan, door de jongste of de oudste, of door hen die zijn in rijpste jeugd ? Door hen die zich in hun rijpste jeugd bevinden enz." Plato concludeert, dat er ook zoo moet gehandeld worden ten dienste van de teelt der menschheid, en de moderne Eugenisten vinden in den ouden philosooph een hun verwanten geest. Tegen hen dan heeft men ingebracht, dat wij de wetten van de erf lij kheid nog niet genoegzaam kennen 4), maar dit staat .toch vast, dat door deskundigen wordt toegegeven de overerving van epilepsie, van waanzin, van allerhande zenuwziekten, maar ook van tering en syphilis,B) en dat het dan onmenschlijk is aan kinderen de kans te gunnen, dat zij met die kwalen voor hun leven zijn behept. Tekort aan theoretisch inzicht in den aard der overerving sluit niet uit, dat wij empirisch leerden de honden- en konijnenrassen, te verheffen, en een proeve van menschenteelt, die reeds is genomen te Oneida Creek door oudere Communis- *) Hereditary Genius. An Inquiry into its Laws and Consequences. 2) Parenthood and Race Culture. 3) Res Publica. Boek V. *) Havelock Ellis, Phys. der Sexen p. 558. 5) Bij Havelock Ellis ibid. 565 het getuigenis van Haskover, „Contrat Matrimonial et 1'Hygiène Publique." HET HUWELIJK 141 ten geeft in dit opzicht hope-1). Maar het is alweer de oekonomische verwarring, die ook hier het betere tegenwerkt : onder kapitalisme gaat men zorgvuldig om met honden en met hoenders en met runderen, waar het betreft de paring maar het eigen ras, dat men systematisch uitmoordt op dé oorlogsvelden, in mijnen en fabrieken, men negligeert het ook m dit belangrijk opzicht, en in dorp en stad wemelt het van ongelukkigen, aan wie de schuld der ouders, naar het Schriftwoord, wordt bezocht. Want wat den doorslag geeft als huwelijken gesloten worden, dat is het geld, en, in betere gevallen de erotische begeerte. Vooral in lagere standen ontbreekt het oordeel of procreatie werkelijk mag 2), en het is dan voorts het milieu, dat het euvel erger' maakt, want honger en koude en wat niet al bevorderen de reeds geërfde ziekten, en wat men mist is wijsheid, die zich in goede zorgen uit. Maar die goede zorgen, zij zijn ook schier onmogelijk in plaggenhut of schip, en indien de arts die, nu nog meer dan goed is, zich beschouwt als geneesheer, en minder als hygiënicus, al raad zou schenken, die raad wordt niet opgevolgd, omdat men wil noch kan. Vandaar het hooge sterftecijfer in slop en achterbuurt, en burgerlijke sociologen begroeten het als een uitmuntend middel, dat in de maatschappij het Leven toepast om zich van overbodige geboorten hardhandig te ontladen' Zooals men, als dit pas gaf, van die ,zijde de oorlog heeft verheerlijkt als bij uitstek rasbehoudend, want, zoo redeneert men, er is tekort aan voedsel voor al die kinderen, en die volwassen menschen, en dus is het voortreffelijk, dat zij bij troepen ondergaan. En men beroept zich op planten en op dieren, waarbij dit ook gebeurt, waarbij selectie werkt maar men vergeet mtusschen, dat de mensch iets anders is dan die- 2) John Humphrey Noye.s, Essay on Scientific Propagation. In de praktijk was iedere man der commune de man van iedere vrouw in vrouW maar niCt ied6re man had recht °P vaderschap bij iedere 2) Aankomende jongelingen en meisjes moeten leeren dat het voortbrengen van kinderen onder bepaalde omstandigheden een misdaad, is zij moeten ook leeren zich vrijwillig van conceptie te onthouden , Anton Menger, Neue Sittenlehre. 142 HET HUWELIJK ren en dan planten, en dat een eerste plicht is het lijden te voorkomen, en dat men zulks in dit geval verzuimt, waar men niet anders maakt het milieu, en het volk dom houdt, waar de procreatie niet beheerscht wordt uit den geest, en men dus schuldig is aan moord, want het is moord, als men bewust het leven prijs gunt aan ontijdige vernieling. Reactionnairen verkondigen dan nog ten overvloede het welbehagen Gods in groote huisgezinnen, al zijn, van katholieken kant, ook stemmen opgegaan, die, als het moest, beperking wilden van onnuttige geboorten *), in het algemeen is vruchtafdrijving voor deze kringen zonde, en het Nieuw-Malthusianisme is een goddeloos systeem, hoewel men toch alweer den oorlog goedkeurt, en het niet érg vindt als mülioenen worden neergesabeld, terwijl men moord noemt het dooden van nog schier vormelooze vrucht. Men beseft niet, dat er genoeg zijn van de „Viel zu Vielen", en dat de wezenlijke evolutie min gebaat wordt door quantiteit dan wel door qualiteit; wat wij noodig hebben is niet een overmatig aantal gebrekkigen en stumperds, het menschdom is, met z'n techniek van heden sterk genoeg om de natuur te overwinnen, ook als het in getal bij vloo en mier tekort komt, het moet veredeld worden, en daartoe leiden de Eugenics, reeds in hun onvoltooiden staat. Niet de wet helpt in deze, de wet der bourgeoisie, maar wat komen moet is het bewuste inzicht, en het is verbonden met de revolutie, die zich in Rusland, en in het Westen straks, verwerklijkt. Een andere maatschappelijke orde, zooals wij elders haar den lezer toonden 2) is een andere moraal, is hechtere kennis, is sterker plichtgevoel, en zij zullen gronden den eerbied voor het ras, en ook voor den coïtus, die heilig is geweest bij de oorspronkelijken 3), en die enkel zin heeft, 1) Zoo is de „coitus interruptus", door Paus Gregorius XVI als veel verbreid geduld, en reeds Liguori leerde dat in zoo teere zaken, wanneer hem niets gevraagd werd, de priester, die de biecht afnam, moest zwijgen. 2) Revolutionnaire Cultuur. 3) Men denke aan het gebed, dat de Pers voor den omgang met z n vrouw moet bidden, ook elders in den Archipel knielen de echtgenooten neder vóór het sexueel verkeer, Ploss en Bartels, Das Weib I Hfds. 7. HET HUWELIJK 143 als hij de menschheid opstuwt tot nog onbereikt niveau Nü is men van dien eerbied ver, en men huwt en geeft ten huwelijk, en men veroordeelt de praktijken, die de conceptie keeren, maar men bedenkt daarbij niet, dat juist het Neo-Malthusiamsüsch streven nuttig is in eigen trant, waar het hen die enkel door genotzucht, alleen door sterke zinlijkheid gedreven, te zamen de libido zochten, opruimt, d. w z hen verhindert zich duurzaam te bestendigen in het geboren kroost, dat hier dus is een negatieve keuze, en zoo een wee tot veredeling van het geslacht der menschen, alweer een proeve hoe zich door het slechte, het schijnbaar ondoelmatige volbrengt het goddelijk WiUen, en hoe de ontucht, de onnatuur, ook nog dienstbaar is aan hoogere ontwikkeling. Zoo is dus in nog onvolgroeide waereld, het huwelijk reeds bij z n sluiting, dus in potentie, slecht, en het verwondert ons niet, dat het te dikwijls een onthutsend beeld geeft van de menschlijke ellende. De literatuur verraadt het, en wat erger is, het leven. De Xantippe hoort niet enkel thuis bij Sokrates, de Gnseldis, die door een ridderlijken heer-gemaal vertrapt wordt en mishandeld, woont onmiddellijk in uw buurt Ln kinderen beuren den vloek van 's vaders zonde en wilt ■ gij diep beseffen, hoe gruwelijk het aanzijn is voor honderdhonderdduizenden, verbeeld u dan de wonen, waar snikt aan ziekbed de doffe droeve klacht, en zij is een verwijt of m huis rumoert het van luidruchtige beleedigingen of dus is de armoe, dat gij begrijpen kunt, hoe, in het Sodom van door geld bezeten waereld, anderen een huwelijk sluiten om goud en bankpapier. 5 Maar het. lust ons niet langer bij zooveel weedom stil te staan, en wij doen dicht de oogen voor het kluchtig treurspel van fatsoendelijke" meisjes, die azen op een man, en die eigenlijk zich werpen aan de borst van „DonDinero" zooals men zegt bij de Spanjolen. Er is romantiek in de Laïs in de Phrune van het oude Hellas, er is verschrikking, er is diabolische verhevenheid van een Nana, die een aanzienlijken zwakkeling voor hare roede doet kruipen op den grond maar op zet uw walging, als een burgerjuffrouw puiert naar een ' 144 HET HUWELIJK bemiddelde „partij", èn als zij etaleert haar charme, betaald bij kapper, gekocht bij haar modiste, en zij is net, en christelijk, en zij is de Dorothea van het oude epigram, die, als zij komt zitten, toevallig, naast een Laïs, haar, zoo zij uitvindt den stand van haar gebuur, met grooten schrik ontvlucht. Keeren wij ons tot de andere huwelijken, die in den hemel zijn gesloten. En dan kan niet ontkend worden, dat hier is een relatieve winst, dat zij overstijgen de luchtige betrekkingen, die men, onredelijk, verwart met „vrije liefde". Want liefde is hier niet. En vrijheid evenmin, want vrij is slechts wat uit wil, naar innerlijke wet van wezen, tot hooger volmaking, en vrij is slechts de eros, die, groeiende uit libido, haar wél vooronderstelt, maar tevens wordt verheerlijkt tot geestelijke zuiverheid. De Don Juan is er, en de hetaere ook, maar als zij zondigen, dan is dit allerminst, omdat zij niet de liefde — de waarlijk vrije liefde kennen. En nu bedoelt, voor edelen van hart, het huwelijk de constante neiging, en den offerzin, en hierdoor is de echtelijke staat van zedelijke beteekenis, en hij heeft z'n nut voor de vrouw, voor den man en voor het kind. Het is juist gezien, door Otto Weininger, dat de vrouw moeder is of deerne ; beseffen wij nu, dat ook de laatste, tenzij dan gansch verbasterd, instincten toont van zorg voor een verkoren man, al is hij, in bordeel, misschien een souteneur—dan is zij toch vóór alles moeder, en Shaw heeft gelijk als hij, in „Man and Superman" een Anna jacht laat maken op den held, waarbij zij slechts beoogt verwerf van moederschap. Het is niet enkel gouddorst, het is met enkel zucht naar een positie, die meisjes jaagt tot huwelijken het is ook het onbewust verlangen naar voldoening van geslachtelijke begeerten; en het is voorts de wü om zich te wijden aan wat natuur haar ingeeft : de zorg voor het kroost, de zorg voor het volwassen kind : de man. *) Onder Communisme, als de stoffelijke verhoudingen een beteren staat gedoogen zal de mensch niet enkel dier zijn, en al is het moederlijk i) In de Simsonsage is dit kinderlijke van den man, die rust in schoot van Dalila, uitmuntend weergegeven. HET HUWELIJK 145 instinct het edelste, waarvan haar de natuur voorzag, het is haar niet het een en al, want zij is ook geestelijk, en wanneer, om welken reden ook, haar de vervulling van den ingeschapen trek niet wordt geschonken, dan is zij niet wanhopig, want zij bezit een kind, en Zij droeg het in haar diepen schoot, Zij baarde 't in smartelijken nood, Aan haar borst ligt het gevleid dat pure jong, kind der menschheid. *) Nu is dit bewustzijn nog onder vrouwen schaarsch, en zij hunkeren naar eigen kroost, en naar een milieu waarin zij kunnen heerschen met zachten liefdescepter, en dienen, en offeren hun vreugd en ruste, als dit moet. Ook dit is schoon, en het erlangt eerst z'n vervulling onder hoogere toekomstrassen. Wie denkt aan de misère der proletariërs, wie denkt aan het gezwoeg der velen, wien nooit een ure van geestlij ke verfrissching rest, hij weet dat nu het moederschap beroofd is van z'n luister, en dat zij, die is verheerlijkt als de Magna Mater, als de Isis, wier jubel Apuleis zong 2), als de Madonna der Christenen, verwerd tot een Gervaise 3), of dat zij zweet bij de tobbe, en versuft is door den arbeid, en dat zij sterven ziet haar kinderen, in weerwil van haar slooven, en dat zij niet ontginnen kan hun zielen, omdat zij door ellende zelf geestrijk is ontkracht. Anders, beter is dit onder Communisme. En zij die geen kinderen hebben, of die niet rusten aan de borst des mans, zij zijn al evenmin wanhopig als de Maria Magdalena, die afwijst de passie, wanneer zij aan de voeten van den Christus heeft geknield. Voor hoogere menschen weidscher uitzicht in geestelijke waerelden. Maar zooals zij nu nog is, de vrouw, moeder in haar diepste hart, is haar het huwehjk nutter dan ongebonden min. En ook den man. Want wat hij hier verovert, liet is beveiliging, het is rust, het is een *) Henriëtte Roland Holst. 2) Metam. Xlde boek. 3) Zola, 1'Assommoir. Eros 10 146 HET HUWELIJK makker, die —als het goed is — hem schept een huislijke omgeving. Het is z'n ander, het is z'n puurder ik, dat hem misschien verheft, want waar is het dichterwoord : Willst du genau erfahren was sich ziemt, So frage nur bei edlen Frauen an . Zeker is ook dit weer zeldzaam in een waereld als de onze. Veelvuldiger wordt opgevolgd de les aan Parsifal bij Wagner : ,,Suche dir Ganser die Gans", ën wat dan troost, wanneer men. met een domoor dien echtgenoot verbonden ziet, dat is de overtuiging van hun gelijke waarde in verstand en in gemoed. En er zijn slonzige vrouwen, en vrouwen babbelziek, en dus merkt men : ook hier is nog niet onbelast de gift, en eerst een zuiverder cultuur, die rust in Communisme, zal menschen vormen, wier samenwonen het huwelijk 2) zuiver maakt. En hier en ginds zijn zij reeds nu te vinden, trots alles wat ze keert en schendt, die diepere vereeniging van mannen en van vrouwen in een zeer groote liefde. Men denke aan de verbintenissen van Lewes en Mary Anne Evens, vanShelleyen Mary Godwin, van Robert Browning en Elisabeth Barrett, en van het echtpaar Stuart Müi. Schoon zijn zulke huwelijken, en beloften voor de toekomst. En zij zijn het voor de kinderen, als die er uit geboren worden. Want voor het kind is in zoo pure sfeer beveiliging en steun. Ook hier een schrikkelij k tekort : in een welsprekend boek3) heeft een Fransch auteur opnieuw getoond, wat er terecht komt van de zorg der ouders voor hun zonen en hun dochters in tallooze gezinnen. En als een dame een gouvernante neemt, of haar baby prijs gunt aan een wicht van nauwlijks veertien, dan stemt ons dit niet tot een optimisme, als de vereerders der hedendaagsche „orde" naievelijk vervult. De verzen van een Swinburne4), die hij zingt tot een pasgeboorne, zijn van ') Goethe, Torquato Tasso II. 2) Bedoeld is hier niet „het huwelijk" als juridisch instituut, doch als vrije, ethische verbintenis. 3) Léon Frapié —■ La Maternelle. 4) Swinburne, Cradle Songs. HET HUWELIJK 147 wondere ontroering, maar de bourgeoisie, die mooi het zeggen kan, doet nog niet altijd mooi, en men vraagt zich af of net met beter ware, de stumperds, die, niet op hun verzoek het levenslicht aanschouwden, thuis te brengen, zooals de Grieksche wijsgeer wilde, in door den Staat gestichte crèches Maar de Staat, die hen behoorlijk voeden zou, en wat meer is : opvoeden, is alvast een utopie, de Staat is instituut tot oorlog en verdrukking. Eerst onder Communisme zal het belang des kinds, zooals dit past, behartigd worden en er is niets tegen, dat de vader en de moeder zich weren voor hun kroost. Intusschen is reeds nu, in goede huwelijken, het kind gelukkigst onder ouderlijke leiding, het constant karakter der echthjke verbintenis geeft sfeer van zekerheid, waarborgt liefde, en wat hiermee verbonden is : een klaar verstaan der kinderlijke ziel. Maar er is ook een bedenkelijke keerzij aan het voortdurend samenleven. Door de gewichtige beteekenis, die het instituut des huwelijks heeft verworven in de kapitalistische werkelijkheid, is het geworden tot een slechts met moeite te ontbinden band, en het is rechtskundig bepaald, en voor katholieken is het een goddelijk sacrament, en voor gereformeerden, en m het algemeen : godsdienstigen, is het gesloten door bijzondere bemoeiing der hemelsche Voorzienigheid l>it al es wil dan zeggen, dat de verbondenen zich van elkander zeker voelen, en men denkt er niet aan de wederzijdsche liefde te verdienen, de galanterie, die ridderlijke deugd is voor den minnaar goed, de gehuwde heeft z'n echtgeno'ote en kan haar negligeeren ; voor het meisje, dat wordt aangebeden door den jongling harer keuze, is iets natuurlijks een zekere coquettene, en zij is niet te laken, zij is de zucht der vrouw die lokken en bekoren wil, en, als alom, bij planten en by dieren vermooit zij haar, mits zij niet overdreven worde tot sluw, berekend spel. Welnu, de overtuiging, dat men elkaar bezit, doet hem en haar vergroven, lomp is de man en m z n huis humeurig, en attenties heeft hij niet, en de weerhelft wier bruidskrans sinds jaren is verdord, zii acht niet meer haar uiterlijk, tenzij dan op visite, en haar stem krijscht en zij kapittelt den vroegeren Romeo, die haar wellicht beant- 148 HET HUWELIJK woordt met mingepasten vloek. Men heeft vergeten in zulke huwelijken, dat liefde is een durend worden; telkens weer moet men veroveren, en slechts dus wordt het gevoel ontwikkeld, indien dit niet gebeurt, dan droogt het in z'n stam en wortel op, en het sterft af, en men ziet het bij die paren, wier huis is een daemonium van wederzij dsche kwelling, van droefheid en verveling, en men irriteert zich door het gebrek aan mènschhj kheid, als men hun sfeer betrad. En het is de macht van de gewoonte, die hier ook verwoestend werkt, en af gaat het nieuwe, het oorspronkelijk frissche, en, vooral bij modernen, in hun rumoerig leven, met hun verlangst naar prikkels, is dit bedenkelijk, want misschien wil de libido nu nieuwe wegen gaan. Dat de man polygaam is, is terecht beweerd, en het feit heeft z'n grond in z'n herkomst en historie ; bij hem, zooals wij zagen, een onmiddellijk reageeren op geslachtelijk affect.; terwijl z'n wederhelft meer diffuus sexueel is, en, in gewone omstandigheden, zich bij haar de gevoelens in die richting slechts langzaam samentrekken op het organon der sexe, is het anders bij hem, en dit moet zoo zijn, omdat hij, door z'n evolutie rijker is aan geestelijken inhoud, hij moest werken daarbuiten, hij had allerlei bemoeiing, zoodat dus het geslachtlijke niet zoo z'n wezen bleef. M. a. w. het is losser van z'n allerdiepst innerlijk,.het is natuur ; de aandoening, die bij hem gewekt wordt door een geslachtelijken prikkel is niet essentieel verschillend van honger en van dorst; hij wil de tumescentie, en een vrouw bekoort hem, als zij, gezond en krachtig, voldoening der libido toezegt. Het oekonomische doet dan ook hier weer mee : de monogamie is door mannen uitgevonden, die zich interesseeren voor hun goed en voor hun erven, en de vrouw bleek enkel veilig, als zij zich, in wettig huwelijk met den geliefde paren liet. Maai de man kan ongewroken hetaeren en maitressen zoeken, ja, een onschuldig meisje doen buigen voor z'n wil; hij had het dubbel voordeel, dat z'n huwelijk niet blootstond aan ongewenschten aanslag van vrienden en van vreemden, en dat hij toch zich vrijelijk kon weren, alsof hij niet beperkt was door wet en door moraal. En nu is dit het gevolg, dat ook thans het polygaam instinct den echtgenoot te dikwijls nog hanteert; HET HUWELIJK • : 149 vooral in sexueele dingen is het nieuwe van ongekende charme „de'wil tot macht", heeft thuis, in dezen trant tenminste, niet meer haar voorwerp, en men zoekt avontuur, men moet veroveren, en van meet af aan doen wijken de schuchtere gevoelens van jonge of volwassen vrouwen. Het „varietas delectat"1) geldt voorts ook in nog ruimeren zin hier, en het verklaart den lust van den gehuwde om z'n fortuin in éen bordeel te zoeken ; het karakter van de meeste wettige verbintenissen is te zeer zinlijk, het hoogere is niet ontwikkeld, en die zinlijkheid zoekt nieuwe brandstof, en het zijn de courtisanen, die ze schenken, zij immers zijn daartoe door hun beroep geschoold. De moderne waereld met haar te hoogen druk maakt bovendien nerveus, en dit beteekent te kort aan zelfbeheersching en onstandvastigheid, vooral in sexualibus, waarbij dan nog gevoegd moet worden het ingewikkelde der hedendaagsche ziel; als de vrouw den man tot complement zal wezen, dan kan het gebeuren, dat die man zich neigt tot meerderen, en als het zwakkere het sterkere geslacht gelijken gaat in oekonomisch opzicht, dan ook een geestelijke nivelleering, die, voor het sexueele, een kans gunt aan de polygamische en polyandrische instincten. Maar ook indien het huwelijk aan dit onderscheidene gevaar ontkomt, indien het, wat men noemt, gelukkig is, dan dreigt het egoïsme, dat opsluit in beperkten levenssfeer.Groot is de waereld, en haar smart ontzettend, en de volkeren komen en de volkeren gaan, en er is als een Noodlot dat de zwakke mensch vernietigt, en de luxe der bezitters wordt gekocht met het gebrek der massa's, en de eer van uw beminde wordt betaald met al de schande der eerlooze bordeelen En men voelt het niet. Men heeft z'n enge horizonten, men heeft zn ruitjes, die door Holland's mist beslagen zijn, men heeft z n comfort, en ook de werker, die erlangt een zekeren welstand, vergeet de paupers op kade en in slop. Diepzinnig is de leer der Ouden van den nijd der goden, als mensch zich noemt gelukkig, want dit mag niet in verbijsterend leven waar smachten millioenen. En het huwelijk, dat is voor z'n ver ') Afwisseling behaagt, Phaedrus Fab. II. HET HUWELIJK Nkorenen een mollig nestje, het puurt met zoeten honing den drank vergetelheid. Laat aan de luchten* gloeien het alverteerend vuur, laat klokken luiden van oorlogsbrand en storm, hier is rust, hier is de verstilling van rumoeren, is ingebeelde vreugde. Want zij is, die vreugd, een waan, omdat zij is van onkundigen, van kindren, nooit bekommerd, en het idyllisch hutje van Baucis en Philémon, het is belend door het paleis, van een, die zint op roof en moord. Het kapitalisme, dat heeft groot gebracht het huwelijk, het gunt den edelen nauw het te genieten, omdat het egoïstisch is in z'n beslotenheid. Merken wij nu op, hoe dit instituut, dat klerikalen eeren, niet enkel wordt beleedigd door den machtswil van gewetenloozen, wier wet in onrecht wortelt, hoe er millioenen zijn, wier armoe het huisgezin verscheurt, en de priester prijst en looft desniettemin de orde, maar hoe ook het huwelijk instort door den groei der maatschappij. Het concubinaat ontwikkelt zich in Duitschland, waar bij hertrouw de weduwe van een gesneuveld militair het rijkspensioen moet derven, het aantal bastaards neemt onrustwekkend toe, ten onzent leven duizenden fatsoendelijke meisjes in innige betrekkingen, omdat zij kinderen willen en bang zijn voor het huwelijk. Scheidingen zijn aan de orde van den dag, en de positie der vrouw, die werken moet, is onafhankelijker dan ooit te voren, en de oekonomische werkelijkheid, de duurte bevordert niet alleen abortus en voorkoming van conceptie, maar houdt ook den man van echtlijke verbintenis terug. "Wat rest is enkel de juridische leugen ; alleen den arme is door de rechtspraktijk, die geld kost, de scheiding moeilijk, meer gefortuneerden zijn, als zij maar'pecunieel het hunne er voor over hebben, binnen enkele weken van hun vrouwen of hun mannen af. Wie neemt niet met genoegen op zich, als dit zoo voorkomt, de fictiën van overspel of van kwaadwillige verlating ? Niemand bloost, als hij in deze dingen de grofste leugen spreekt. Want de praesident, die hem aanhoort is van den werkelij ken toestand niet minder op de hoogte dan de betrokkene partijen, en men „stelt" eenvoudig, dat de een of ander er van door is, al 150 HET HUWELIJK kwam de rechter het paar ook gisteren tegen op weg of ir plantsoen, toen dit wf dat door hen besproken werd belangende hun scheiding en hun toekomstige verhouding. Oekonomisch en juridisch gaat dus het huwlijk onder, endal het zedelijk verzet wekt wordt door de nobelsten gevoeld. Dal een ambtenaar zich inlaat met uw intiemste sentimenten, dat gij, als gij houdt van elkaar, beloven moet uw wederzij dsche plichten te vervullen, dit is niet enkel komisch, dit is beleedigend, en dat men het niet voelt, dat zelfs als immoreel gebrandmerkt worden, wie niet stadhuislij k trouwen, het toont opnieuw het kinderlijk karakter, het hoogst onrijpe der „Christelijke" cultuur. Hier is een barbarisme, dat hoort bij oorlog, bij dobbelspel en prostitutie, en de toekomst zal het als iets dergelijks waardeeren, de toekomst, waarin onder Communisme, de leugen niet meer noodig is, want voor het kind wordt gezorgd, omdat het is geboren, en men bekommert zich niet meer om de erotische betrekkingen van mannen en van vrouwen, tenzij zij mochten schaden aan de verheffing van het ras. Zooals de godsdienst onder vorige cultuur bepaald werd door de overheid, zooals hij in den loop der eeuwen verkeerd is tot iets streng persoonlijks, zoo zal het zijn met de liefde, zij zal niet meer vergen de sanctie van de wet, zij zal vrij zijn geworden, omdat het eenig goede, dat men van dit instituut kan zeggen : dat het waakt voor de kinderen, en opkomt voor hun rechten, overbodig is geworden, waar iedere jonggeborene, omdat hij is geboren, z'n onderhoud geniet. 151 DE BELOFTE Wil dit nu zeggen, dat de waereld weer moet keeren tot de ongebonden liefde ? Telkens gebeurt dit in perioden van verval, als een maatschappij instort, omdat de tegenstellingen van rijkdom en van armoe zich ontwikkeld hebben, omdat het sociale organisme nog levend, wordt uiteengerukt, en dan voelt de ziel niet meer de binding aan haar substantie : de gemeenschap ; zij is als een cel, die in haar evolutie haar eigen wegen zoekt. En dus slijt af het zedelijk besef, en de décadent wordt allereerst geslachtelijk ontaard, het oerinstinct verheft zich, en het erlangt misschien de vormen van Sadisme en van Masochisme, en het vluchtige van onbeheerschten wil vertoont zich in het zwerfsche der geslachtlij ke begeerten, en dus verwordt het huwelijk ; zoo te Rome, men denke aan de wetten door Augustus uitgevaardigd op echtbreuk enz, terwijl reeds vroeger een premie op het trouwen werd gesteld, waardoor het, naar men meende, opnieuw in trek zou komen. Dus weer in de maatschappij der Renaissance, die, in haar korten bloei, de kiemen der ontbinding reeds van aanvang af verried, dus in Frankrijk, vóór de Revolutie, dus ook nu, terwijl de oude orde naar eigen wetten ondergaat. En nu moeten wij vooral begrijpen, dat iets anders is het oekonom sch en juridisch instituut, en iets anders de zedehjke betrekking : het eerste zal verbroken worden door den gang van het gebeuren, terwijl de tweede duurt als winst uit de historische ontwikkeling. Sinds het Katholicisme, dat den echt besc|ouwde als godlijk sacrament, gevolgd is door de Renaissance, sinds de kerk verviel, en de burgerlijke staat haar heerschappij veroverde, is het instituut verzwakt, en de orthodox Puri- DE BELOFTE 153 teinsche Milton verdedigt zelfs de scheiding. Zooals wij opmerkten, heeft in de jongste decenniën de ontwikkeling van de burgerlijke gemeenschap het hare hieraan toegedaan, en waar de waereldoorlog de manlijke bevolking bij millioenen velde, daar nemen, met onwettige verbintenissen, de polygame toe : men zegt, dat in Duitschland, met name in de groote centra, zij het karakter krijgen van iets natuurlijks en gewoons. Nu is het verre van ons dit zoo maar zonder meer te zien als een vooruitgang. Wij hebben al herinnerd aan de „List der Idee", die langs verborgen gangen ons stuwt tot hoogere doelen : het stelsel van privaten eigendom, dat ons bezocht met roof en moord en gruwbre tirannie, dat heeft uiteengescheurd de oudere gens en mir met hun zoo schoonen samenhang, heeft ons rijk gemaakt aan Prometheisch kunnen, en wij hebben nog iets anders ontkaapt aan den jaloerschen hemelgod dan spijsbereidend vuur. En wij hebben aan dit stelsel ook te danken de stuwing der libido, de vergeestehj Icing der sexualiteit tot ware erotiek, al is zij nog te zeldzaam, al is zij niet ontwikkeld dan in de betere harten. Dus geen weerkeer tot oorspronkelijke verhoudingen, hen die straks geen wet meer bindt, omdat voor nieuwe orde, de staat heeft afgedaan, hen vereenen hoogere wetten : van liefde en van plicht. Wm Nu zal men ons misschien tegenwerpen, dat het menschdom voor zulk een hoogere vrijheid bij lange na niet rijp is, en wij hebben zelve toegegeven, dat zij enkel thuis hoort bij de nobelste naturen. Maar men bedriegt zich, wanneer men van het burgerlijk instituut des huwlijks iets beters zou verwachten, het is te licht ontbindbaar voor geld en goede woorden, dan dat het meer zou wezen dan een geregistreerde liaison. En z'n gebreken kennen we : men spant zich niet meer in, als toen men was verloofd, de gewoonte verduft, en omdat het huwlijk gegrond is op oekonomische belangen' die juridisch zijn gestipuleerd, wordt het door de openbare meening der bourgeoisie beschermd, en het zijn zwakkelingen, die eerder willen de leugen en het wederzijdsch bedrog, dan dat zij, fier en waardig, hun onderscheiden wegen gaan.' 154 DE BELOFTE Is het juist dat durende verbintenissen van mannen en van vrouwen het best zijn voor hen zelve en hun kroost, dan geldt dit toch alleen, wanneer zij sfeeren scheppen van wezenlijke liefde, van wijsheid en begrip, van steeds gereeden offerwil. Onder kapitalisme is dan bovendien het huwelijk te dikwijls öf een geldelijke speculatie, öf het is, bij onontwikkelden en onbeheerschten, slechts de noodgedwongen afloop van een te wulpsche vrijpartij. En aan het ras denkt niemand, de,,Êugenics"zijn nog niet populair, trots Galton en Saleeby. Indien het nu blijkt, dat het echtelijk instituut instort in de moderne waereld, dan verschrikke ons dit niet, iets nieuws vormt zich, iets dat hooger is en zuiverder, en dat kans zal hebben onder Communisme, wanneer wij op den weg der evoluties-een zwakke schrede verder,zijn. Het Communisme ! O Wondere Utopie ! Maar meer waarachtig dan nuchtere bedenksels van niet herboren menschen. Er is niets onweersprekelij ker dan enkel de Utopia, en zij is program der historie, en als zijn ingestort de tempels van Isis en Osiris, van Virgo Caelestis, van Zeus en Jupiter, en als niet roeien meer triremen en op forum geen lictores schrijden, als geen dans en dienst meer is voor Elegabalus, en verstomd zijn de sequenzen, en het ,,Qui tollis" zweeg, en mat is de verve van primitieve schilders, een gouden droom een jonge eerste lente, als een waereld wankelt, die hecht leek gefundeerd, en zij had, in naam, het Christendom, en zij had ook den wil, en de kennis" had ze, maar zij deerde in haar snooden gouddorst de goddelijke wetten, dan is er nog het aldoor hunkeren, en het is schoon als een kind, en het wacht op het Wonder, dat eenmaal toch verschijnen zal. Want aan het kind is het geopenbaard, hetgeen een god te gunnen toeft, en englen zongen het in nacht van Bethlehem, en de philosooph, die ook een kind is, en de dichter, zij hebben het verzonnen in Athene, zij hebben het gejubeld in zilverzuivre woorden. Het is het thema van droom der heiligsten, en, eer Christusdienst verstarde, is dus .gejubeld in boek van Openbaring, en Franciscus zei het als godlij ke verkondiging. Ook keert het weer in andere, nieuwe stem, en het bezielt, in duistre waereld, de hongrendeh, de moeden, en DE BELOFTE 155 hen die nooddruft teistert, omdat vaal is het leven, en somber is z'n weg. Want de beul is keizer, en de glans is dof, die om Olympus straalde, en de honing van Hymettus vloeit met meer, en gemarteld worden menschen in mijnen en fabrieken. En de stem ruischt; en zij is van William Morris, en zij trilt m mdignatie van Marx' prophetenwoord, en zij is teer als moederstem bij Dostojewski, en bij Tolstoi het geluid der moejiks, die vergrijsden in ellende, en dreigend is zij in Lamennais beschuldiging. Maar men luistert niet, en gebeurd wordt de hostie, en processies rinkelbellen, en ten huwelijk geeft men, ten huwlijk neemt men, en de baccara blijft in beursen wisselbank, en miUioenen sneuvelen, als oorlog waanzin wordt, en er is immers oorlog, hij woedt in dorp en stad Maar wat duurt is het Eeuwige, en Liefde is z'n naam, en uit gebrokenheid en uit verstokenheid brengt het aan waereld zoen dit is de hergeboorte, dit ook is de Christus/dit de Godmensch' die weerbrengt in den schoot des Vaders met vloek belaste zielen. Misschien dat instort de Westersche cultuur, maar wat deert het ? er zijn nog onontgonnen volken aan' stroomen, lotos beurend, en Rusland is er, en hier is de geboorte van puurdre menschlijkheid. Door bloed, door tranen door velden schroeiend vuur, komt hij de God, en hij is schoon als Apollo, en blij als Dionusos, en Heiland vol erbarmen Dit is het begin, en ontluiken doet het Communisme een nieuwe levenswaereld, een begin nog maar, want eerst als is gebonden de oude slang van leugen, gedrocht van tirannie, eerst dan de evolutie, eerst dan de geest en het geloof, en de liefde zij sluiten zich weer samen met lang verloren zuster ; de Hope is er en Toekomst gloriet, er is een taak voor de menschheid en Belofte schittert als star van nieuwen dageraad. Eros die opduikt uit droeve nachtegolven. En het is het Communisme, dat liefde louteren zal. Omdat eerst dan, na diening en verdrukking, vrij wordt de geest en hij verkoopt zich niet meer, zooals dat nu gebeurt want een waar is de kennis, en een waar is de kunst, en een w'aar de arbeid, en dus is ook de liefde, in huis van ontucht, en in zachtveeren huwlijksbed. Nu schooner wil zij groeien uit chepgespitten voor, en zij wordt een plant, die rijk is aan tros- i56 DE BELOFTE sen veler verven, en zij is vol van geuren, en Aphrodite's vogel, de witte, pure duif, heeft hier z'n veilig heim. En zij wordt al maar louterder, zij is een vreugd voor oogen, wier blik het wonder zoeken. Want het is er al, het wonder in uitverkoren menschenharten. Maar hoe zelden, hoe nauw te vinden nog, een spruitsel op van bloedverzadigd land, in sierloos-doffe waereld, waar passie slechts verleelijkt verwrongene gezichten ! Belofte reiner tijden dus, doch het zal worden een groenend, goudlend bosch, en de wind speelt, en sterren stralen in lichte zomernachten, en door uchtenduren zingt het, en het melodieert in z'n loover door purperfeilen noen, en te avond jubelt het van nooit verstilde vreugde. Want dan is liefde kunst geworden, de allervroomste kunst. En wie wijs is, wil ze, de felle Revolutie, die vervuildé aarde ploegt, en hij wil de Commune, opdat het beste worde uit nieuwgeboren harten. Opdat zij leeren, de kindren dezer menschen, de groote kunst van Amor en zitten, in herwonnen Paradijzen, aan liefdes glanzend bruiloftsmaal. Men betichte, na de bladzij, die wij hierboven schreven, ons niet van optimisme, burgerlijke kritici beschouwen den auteur als goedig utopist, hun eenige ontschuldiging is dat zij hem niet kennen. Als hier gewaagd werd van een „herwonnen Eden" (wat immers christelijk is, men denke aan het dicht van Milton, z'n „Paradise Regained"), dan is hier niet bedoeld het uiterlijk geluk, dit is voor dieren, en zelfs voor hen steeds toegift bij smart en worsteling. Maar het Communisme, dat hoogere orde schept, het maakt den mensch persoonlijkheid, en hij beantwoordt meer aan het klassieke type van Seneca en Epiktetus. En ook van Epikuros, die immers in de zelfbeheersching, in tucht en ascetiek, de ware vreugde vinden wou. De waereld is vervloekt, gebroken, de waereld is verkeering van goddelijke gedachte, maar er is ontwikkeling, en slechts een decadente klasse boet in de overtuiging dat er, trots alles, een weg is tot het grooter, zuiver Liefdelicht. De geest komt, en hij is weerstand, wil: wat blijft is de storm, en het verteerend vuur, en oogen schreien en arme harten dorsten. Maar bij de besten is reeds nu ge- DE BELOFTE 157 bouwd de vorstelijke burg, waarin het ik hervindt z'n vrijheid en z'n klaarte, en als niet meer vertroebeld wordt, door leugen en verdrukking, het zelf van honderdduizenden, dan zullen meerderen ingaan tot wondersterken woon, en het is geen utopie, dat, waar men speurt hoe planten 'zich veredelen en dieren, men ook aanvaardt een toekomst van meer bewuste menschen, en niets gebiedt ons te gelooven m historisch pessimisme, zelfs een Eduard von Hartmann, dien men toch niet verdenken zal van utopieën, zelfs een Spencer en een Mill, zij hebben verkondigd, dat er een stijging is in geestelijke richting, en Drummond sprak van „The Ascent of Man" — maar het is de bourgeoisie, die heeft "verloochend haar oude aspiratiën. DE EROTISCHE KUNST I HET MATERIAAL Het leven dringt tot kunst; de kunst dringt weer tot leven. Door het maatschappelijk doen vermoeid, gemaltraiteerd, wendt zich de ziel naar bron van eigen zijn, en zij ontdekt het Ware, en kent het goddelijke, om het, in religie te willen, te vertrouwen ; dan, in de schoonheidsondervinding beleeft zij het in ieder ding, en zij vertolkt haar ontroering in scheppingen van kunst, en de rijkste, de rijpste is onder alle kunsten de poëtische, waar zij een waereld spiegelt in haar wondere verbeeldingen. Doch wat is van den kunstenaar, het moet zich dan opnieuw verkeeren tot menschlijke historie. „Onerkende wetgevers", heeft SheUey de dichters in prozaschrift genoemd, en zij kunnen het slechts worden, wanneer hun kunst, waarin voorondersteld is de wijsheid en aanbidding, het leven inspireert, én hart én daden loutert. Hier is het Waarachtige, het Onzienlijke, Dat zich tot geest en zinnen keert, en dus een hergeboorte, en Wagner wist het, zoo goed als reeds de treurspeldichter van den klassiek-H#lleenschen tijd. Kunst zonder meer, kunst, die niet wordt omgezet in groot waarachtig leven, zij is een spel voor kinderen, zij voert tot aesthetisme, dat, vullen moet de ij dele uren van genotgierigen, van burgerlijke menschen. Maar de toekomst, onder Communisme, zal ze transponeeren in daden, rijk aan schoon, en de kunst zal even worden, en dus het leven kunst, en men zal ze schouwen in wonderen van steen, in paleizen, waar x) Defense of poetry. DE EROTISCHE KUNST i5g werkers confereeren, in sculptuur, die huldigt de grooten van de voorgeslachten, in muziek en in dicht, en zij zal ook schitteren van kleurig-bonten wand, en zij zal zijn in kleed en in houding, en zij zal worden de glimlach en het gebaar der liefde m land van pure menschlij kheid. En een kunst wordt het erotische, die moet reeds nu ontwikkeld worden. En, als iedere kunst, heeft zij haar materiaal, hier de eerst nog dikwijls onbewust geslachtelijke neigingen van menschen, die op elkander zijn „verliefd" Onbewust, omdat de stuwing der libido de nog natuurlijke gevoelens althans bij meer ontwikkelden, van aanvang af reeds sublimeert, en zij niet dadelijk beseffen, wat zij in hun diepste wezen willen. Het erotische is er al, en het verheft en zuivert de sexueele passie, de kunst, die wij bedoelen, knoopt daar aan, waar ophoudt het „van zel£"-gewordene. Verder is dan doorgaans de relatie er een van man en vrouw maar men vindt'ten allen tijde homosexueelen : het Oosten'kende ze de mythologie der Grieken vertelt van Zeus en Ganvmedes, van Apollo en Huakmthos, Plato *) getuigt ervan en ook Anakreon ; straks vindt men hen terug in Rome (Hadnanus en Antonius, Caligula en Valerius Catullus) ») en de Bijbel spreekt van „Sodomie". ») In jongeren tijd zijn tal van groote mannen homosexueel geweest, Moll in z'n Kontrare Sexualempfindung" *) noemt o. a. Michael Angelo, Byron, Vv inckelmann, Grillparzer, Joh von Muller en Raffalovick*) voegt er aan toe : Walt Whitmann, Paul Verlame Oscar Wilde enz. Het is een bewijs van schromelijke onwetendheid als men zulke menschen (er zijn ook vrouwelijke uramsten b. v. Sappho) veroordeelt zonder meer men vindt toch onder hen uitmuntende naturen, begaafd trouw kuisch, en als hun omgang door de wetten en dé publieke meenmg hartstochtelijk wordt gevonnisd dan 1) Symposion en Politeia. 2) Suetonius Caligula C. 36. 3) Gen. 19 : 5. 4) p. 116 en vlg. 5) Raffalovick, Uranisme et unisexualité. pag. 301, p. 138 vlg, i6o DE EROTISCHE KUNST bedenke de ontwikkelde dat de Uranist, een variëteit moet heeten in sexueelen zin. Zoo Krafft, Ebing, Moll, en andere psychiaters. Men kan zeggen, dat er is een manlijk en ook een vrouwlijk type, dat de Natuur, die het niet steeds gelukt, de grenzen, door haar zelve uitgestippeld, behoorlijk te bewaren, ze soms zoo zeer verflauwt, dat psychische en physische verschillen der geslachten, dus schijnt het, worden uitgewischt. Dan gebeurt het, dat de geslachtlijke begeerte van een als man geborene uitgaat tot den man, en de vrouw zoekt de vrouw, en, bij nog sterker weifeling, heerscht dan het bisexualisme. Wellicht ook bij de homo, een infantiele aandrift, in het kind toch is het liefdeleven nog volkomen onontwikkeld, het aarzelt in de keuze van z'n voorwerp, dat voorwerp is z'n ikheid, z'n vader of z'n moeder (narcistische begeerte en incest) en zoo zou dan de passie der Uranische naturen als een regressie te begrijpen .zijn. En dit zou overeenkomen met het intusschen door anderen betwiste feit, dat geblaseerden door overmatig mingenot, ja, dat oudere menschen ook buitendien, in sommige gevallen het offer worden van homosexueele lusten. Wanbeheer van de geslachtelijke functie, seniliteit, die kindsch doet worden, takelt dan den innerlijken bouw, de harmonie der psyche af, en men komt terug tot gevoelens,'rdie een ontwikkeld mensch gelukkig reeds te boven is. Hierin ligt, dat men wel moet onderscheiden den Uraniër van nature en den dégénéré, de eerste is misschien een kuisch en nobel mensch, de ander grijs in zonde. Zoo kan een kind zijn geboren met zwakke zenuwen, en een man kan krankzinnig worden door alcohol of anderszins, het kind verguist men niet, de man ontzet ons, omdat hij, door z'n onbeheerschte driften, z'n kracht van geest heeft ingeboet. En indien het juist is, wat boven is herinnerd, dat wij van onze vaders erfden het mannelijk, van onze moeders daarentegen het vrouwlijk element, dan zijn wij allen meer of minder homosexueel, zooals wij ook Narcisten zijn, en Sadisten, en Masochisten, en misschien zou dit uitkomen, als de psychoanalyse ons tot bewustheid bracht van ons verborgen zieleleven. Ongetwijfeld kan er tusschen uranistisch-aangelegden een zuivere DE EROTISCHE KUNST 161 verhouding zijn. Men denke aan de zangerige strophen van August von Platen : ,,Auf gewasser, welche runen, Weil gebandiget vom Eise, Zieht die Jugend leichte Kreise, Wandelend auf den Flügelschuhen. Doch ich wandle, Freund, alleine, Freund, allein und nicht zum Ziele : Der Gestalten sind so viele, Leider aber nicht die deine. Hefte den Kothurn der Wogen, An die leichten Hermesfüsze, Dasz begegnend bald dich grüsze, Dem du dich so lang entzogen !" x) Het gevoel is er niet minder om, ofschoon het op een jongling is gekeerd. En in de ,,Sonnets", die hij richt tot wien hij noemt z'n ,,Lord of love"2) schrijft Shakespeare : 3) ,,0! how thy worth with manners may I sing, When thou art all the better part of me?", terwijl ook voor den Sokrates inhetConvivium dit onweerlegbaar is "\ ,,Wanneer dus iemand door middel van de echte knapenliefde vandaar opgestegen dat schoone voor het eerst aanschouwt, dan komt hij bijna aan het hoogste toe." Ook wij, normalen, wij hebben in dit andere der homosexueelen het menschlijke te eeren, het zuivre lief te hebben. De ontwikkeling van de geslachtelijke liefde bleek zich, onder invloed van privaten eigendom en erfrecht, te bewegen in de richting van een durenden en monogamen band. Herbert Spencer, in z'n ,,Principles of Sociology", heeft eraan herinnerd, dat ook hier het Nut, dat is: het teleologische, den doorslag gaf ; een instituut, als hier bedoeld, is voor de kinderen het meest gewenschte : voegen wij hierbij, dat het beteekent een tucht van de libido, een verdringing, die dikwijls oorzaak wordt van allerhande zenuwlijden, maar ook van sublimeering, verheffing der geslachtsdrift tot ware erotiek, dan heeft de monogame echt ook onder Communisme toekomst. Want al is geen land, wanneer het is geboren, in menschlijke gemeenschap verstoken van z'n voedsel, en al zorgt de Commune meer dan nu voor de ontginning van z'n J) Universal Bibliothek pag. 28—29. 2) Son. 26. ?.) Ibid. 39. Eros ii DE EROTISCHE KUNST denken en karakter, het thuis is er ook, en het vult aan het tekort van ieder instituut, dat dient tot onderrichting, en het brengt in de vorming het persoonlijk element. Want het begrip van datgene", wat de individuen, elk in het bijzonder, zijn, het openbaart zich aan de ouders met hun instinctieve liefde. Hier een sfeer, die nooit vervangen wordt door een publieke stichting, hier een innig medevoelen, dat rust in het natuurlijke. En het natuurlijke, het blijft voorondersteld in hooger geestelijk leven. Nu hebben wij intusschen óók gevonden, dat de polygame driften volstrekt nog- niet zijn uitgeroeid, dat zij voorkomen bij mannen, maar ook bij vrouwen winnen aan diepte en aan kracht. Van „variatie" spreekt Havelock Ellis 1), en hij citeert den Reverend Martin Madan, alsook Sénancour en voorts Cope, den bioloog, die moet geschreven hebben : ,;Voor het grootste deel is de beste wijze om de polygamie te behandelen, ze aan zich zelf over te laten." Ook Chapman, James Hinton, Ellen Key en Christian von Ehrenfels lieten zich, volgens Ellis, op dezelfde wijze uit. Overwegen wij nu, dat de monogame verbintenis door den man de vrouw is opgedrongen, en dat hij zelf persoonlijk er zich niet steeds aan hield, maar dat, in meer ontwikkeld geestlijk leven, hij haar ook als zijn plicht gaat voelen. En wel, omdat z'n huwlijkspartner ze vordert als haar recht. In hun vereeniging staan, volgens ons modern bewustzijn, zij beiden absoluut gelijk, en als zij zich in hare liefde tot hem alleen beperkt, dan mag zij van den man hetzelfde vragen, al is hem dit ook moeilijker door z'n verschillend wezen. Maar zij heeft weer andere lasten : van zwangerschap, en'baring, en het zorgen voor de kinderen is in hun eerste jonkheid uitsluitend schier haar plicht. En dus heeft zij het recht een monogame liefde van haren man te vorderen. Onder Communisme, wanneer het huwelijk, met den staat, vervallen is als rechtelijk instituut, dan zullen de betrekkingen der sexen onderling niet meer de aandacht eischen van Wet of van Publiek, voor het kind wordt gezorgd, en het kind J) Psych. d. Sexen I 453 vlg. 162 DE EROTISCHE KUNST 163 alleen is van belang voor de gemeenschap, wijl het de toekomst, het ras vertegenwoordigt. De persoonlijke gevoelens van mannen en van vrouwen gaan niemand dan hun zelve aan, en of zij sexueel getint zijn dan wel Platonisch-sexeloos, dit is hun zaak en niet van Alleman, zoomin als Alleman iets hoeft te weten van heimlijke natuurlijke verrichtingen. Iets anders is het, als twee menschen in huwlijk zijn verbonden, dan is hier geschapen een zeer intieme eenheid, die, in hoogere evolutie, niet enkel zinlijk, die ook erotisch-geestlijk is, zij vooronderstelt eerbied, achting, offerwil en liefde, en als nu, door den gang der dingen het monogaam karakter de vrouw is opgedrongen, dan mag zij van haar man diens zelfbeheersching eischen, dit is haar zedelijk recht. Intusschen kan zij van dat recht, zooals van alle/ afstand doen : men weigert ook nu een erfenis, een titel of een ridderlint, zij kan den man —en hij aan haar —gunnen betrekkingen, als door Ellis zijn bedoeld, en dan is er ook al weer geen mensch ter waereld, wien dit dan verder aangaat. En misschien dat juist dit offer, dat de vrouw aan den beminde brengt, hun eenheid nog vergroot, want hier is een overwinning op jaloezie en minnenijd, die toont het wonder der menschelijke liefde. Natuurlijk is dit alles volstrekt niet ideaal, de verbintenis van twee, is schooner zuiverder, de ,,Unio Mystica" die, in z'n hymne, de dichter met den eros in gedachten heeft verbonden, zij wordt, hoe moeilijk ook, het makkelijkst in monogamen echt bereikt. De polygame instincten zijn als die van Sadisten, van Masochisten en van Homo's infantiel, hier is alweer een rudiment, een overblijfsel van oudere cultuur, of ook een regressie, een weerkeer tot een vroegeren geestesstaat. Men vindt ze bij nog ruwe, onopgevoede mannen, maar men vindt ze ook bij artisten : in luisterlooze waereld, waar zatte bourgeoisie regeert, en zij bedierf wat zij heeft aangeraakt met haar onloutere vingers, daar is behoefte, temidden van het proza, aan het aloude Dionusische, en het is niet te verwonderen, dat alvast de Romantici in Duitschland de ,,vrije liefde" verkondigden en ook beleefden (Jean Paul: ,,Hier sind Weiber, Gattinnen giebt es nicht"), men denke aan „Lucinde", roman van ongebonden passie, en aan 164 DE EROTISCHE KUNST vrouwen als Dorothea Veith, Karoline Michaelis enz. *) Want er is een charme in dit telkens wisselen, en de kunstenaar zoekt het nieuwe, omdat het hem tot scheppen inspireert. De soliede burgér, die behoorlijk en constant getrouwd is op een wijze, als de anarchist Mackay 2) ons heeft geschetst, hij is inferieur aan den artist, al is de laatste ook een avonturier der sexueele liefde : de bourgeois mag niemand wat verwijten, den Bolsjewiek niet, want hij is zelf de grootste roover, de meest hartelooze moordenaar, den Don Juan niet, want het huwelijk van den „fatsoendlijke" is meestal een bekrompen ontucht, een ontuchtige bekrompenheid. Als meneer Dionusisch wordt, dan is het aan de bittertafel, of bij een hengstenkeuring, of op glorieus Oranjefeest. Niettemin is ook dit polygaam karakter van den artist iets kinderlijks. Opnieuw toch blijkt, hoe in dezen man met z'n gevoelige natuur, met z'n zinlijk-geestlijk wezen, voorondersteld is de neurasthenikus, in hem groeit het hoogere, het „Uebermenschtum'', maar dit wil zeggen, dat het verworven type, hetwelk in millioenen exemplaren van ons geslacht aanschouwd wordt, verminkt werd en ontwricht, dat de ,,nijd der goddelijken" niet uitbleef waar gegund werd een hemelsche bedeeling, en de kunstenaar is dikwijls infantiel, en hij is het waar hij komt tot polygame drift en andere excessen. De vluchtige begeerte, waardoor een kind van speelgoed wisselt, de ongestadige verliefdheid van jongens in hun jeugd, maar ook het oermstinct van het oorspronkelijk menschdom, keert weer in z'n verrukkingen. In plaats van hoog te schatten dit ongebondene, in plaats van het, met Pharizeesche grijns, in burgerlijken trant te laken, moet het beschouwd worden, als wat het is in wezen i werkelijk infantiel. Enwispelturigen als Goethe of als Byrpn, zij zijn in hun geslachtlij ke houding als groote kinderen, maar zij zijn toch in hun liefde de brute waereld voor, die het oorspronkelijk Evangelie samendacht met zwijnen, en met honden. Indien het juist is, dat Goethe veel vrouwen heeft doen treuren, dan was dit *) George Brandes, Die Hauptstróminge der Literaturgeschichte. 2) J. H. Mackay, Menschen der Ehe. / DE EROTISCHE KUNST 165 toch zeker, omdat zij van hem hielden, en dit is meer dan menig burger kan zeggen van z'n waardige matrone, die hem sinds lang veracht. Het komt voor dat kinderen met tollenaars en hoeren, de poorten van het goddelijk Rijk ontsloten worden, al komt het ook voor, dat een wijze met roem getuigen mag : ,,Maar nu ik een man ben geworden, nu heb ik hetgeen eens kinds is, in mij teniet gedaan". Misschien dat in de toekomst menschen komen die zijn „als englen Gods"1) en in wie vervuld wordt de Christelijke belofte van virginaliteit a), en deze zijn dan zoo vergeestelijkt, dat ongestraft hun liefde uitstraalt op verschillende objecten. Dan is de these der historie (de polygamie), die zich verkeerde tot de antithese van het uitsluitend monogame, teruggewend tot de synthese, waarin die beiden zijn opgelost en opgebeurd tot hoogere harmonie. De natuurlijke splitsing in manlijk en in vrouwlij k is nog voorondersteld, het ik zoekt het ander ik, maar het ontdekt het nu in iedere gestalte, en de sexe, die tot eros was ontwikkeld, is dus geworden de hoogere caritas. Maar het is een chariteit, waarin de oude hartstocht, doch nu als geestdrift, siddert, en het contact der zielen is zoo onmiddellijk, en daaruit het geluk zoo groot, dat geen edele meer behoeven zal den kus of den coïtus. „Daer syn wi alle", schrijft Ruusbroeck3), „één vier van minnen, dat meerre es, dan al dat God ye gemaeckte. Elc gheest is ene berrende cole, dien God ontsteken heeft in den viere synre grondéloser minne. Ende alle vergadert, syn wi eene berrende gloet, die nimmermeer vergaen en mach." Voorloopig is dit nog van enkelen — of geenen. Maar de evolutie voert ertoe, zij schept aristokraten, wie wonderlijk doorwoont de blanke liefde Gods. En God is in alles, en God wordt dus gemind in allen. Tot zulke levenstoppen is een weg de sublimeering, die schiep het monogame, en dus beschouwd is het varieeren, is het polygame van artistieke mannen, naief en infantiel. J) Allard Pierson, Richting en Leven. _ï?*Ê 2) Openb. 14 : 4. 3) Dat Boeck van VII trappen in den graet der gheestliker minnen. i66 BC EROTISCHE KUNST II HET WEZEN DER EROTISCHE KUNST Zooals de beeldhouwer gebruik maakt van z'n brons of marmer, de schilder van z'n verven en z'n doek, de musicus van harp of van klavier, wier snaren hij doet trillen, zooals de architect den steen bewerkt, én de dichter het natuurlij kmenschelijke woord, zoo zijn het man en vrouw, die met elkander in gemeenschap het huwelijk hebben op te heffen tot een voorname schoonheid. Dat hier niet bedoeld is een gewettigde verbintenis, dat, onder Communisme, de staatsmacht in elkander stort, en dus haar instituten ook, wij hebben het gezien, dat dit intusschen niet beteekent een breidelloozen sexueelen omgang van meerderen onderling is ook onloochenbaar, polygamie zal voorkomen, maar zij is kinderachtig, en in den gang der evolutie wordt zij overwonnen door de allerbesten, en dit omdat zij niet het ideaal is van zuivere erotiek. En het erotische, zoo bleek ons, wortelt in de sublimeering van geslachtlij ke gevoelens. De stuwing, de verdringing der begeerte heeft hen, die niet vervallen zijn tot waanzin en neurose, vergeestlij kt en gelouterd, de natuur der dingen heeft ons hier als van zelf gebracht, welnu, de kunst van de „verliefden" is geen andere, dan zelfbewust die sublimatie te zoeken, te verhoogen. In dit verband bedenken wij, wat is het artistieke in z'n wezen : vooronderstellend de aesthetische ontroering, is het op een object gericht, mint het, bewondert het, maar niet in materieelen zin : de kunstenaar begeert niet het graanveld, dat z'n blik bekoort, om straks z'n opbrengst om te zetten in aanzienlijke contanten, ja, hij is verrukt van het ontstellende, het dreigende, een onweerswolk, een purperen vurebrand. Alle dingén zijn op hun wijze schoon, en zij zijn het, omdat zij openbaren de Idee, de Harmonie die zelve is de Kosmos : ook de verkeering, de breuk van dit Harmonische, gelijk zij uitkomt o. a. in het verhevene, het tragische, is werklijk niet chaotisch, de Orde handhaaft zich, zelfs waarzij velt en moordt. En dus wordt iedere vezel, zoo wordt de waterdruppel, maar ook de sterrenlucht, en de wind, en de DE EROTISCHE KUNST 167 storm, en de waanzin van domme creatuur, hem uiting van het goddelijk Leven. Hij ziet er in het ééne Absolute : het symboliseert den welgevoegden bouw van het omvattend Al, het is beeld en niet van dit of dat bijzondere, maar teeken van het werkelijk Algemeene. En geladen als het is met dien Volstrekten Inhoud, doet het trillen, in ontroering, de ziel van den artist, en hij beantwoordt den geestelijken prikkel met sterke vreugdeuiting, en hij is los van het onmiddellijke, dat dus hem had gegrepen, en hij is vrij in het godlijke waarvan het is symbool. En als hij weergeeft, in kleuren of in lijnen, , in maten of in verzen, z'n innerlijk gebeuren, dan drukt hij uit het voorwerp soms, verbeeldt het ; maar het is meer dan het natuurlijke, hij is, schoon realist, ook idealist, en straks wordt het door hem verloochend, en hij uit slechts z'n stemming, z'n innerlijk ieleven, dus doet hij in muziek, en ook als architect. De erotiek, die door de stuwing der geslachtelijke aandrift, zich in de maatschappij natuurlijk, d. i. dus onbedoeld, ontwikkelt, bleek ons aan kunst verwant; ook hier een idealiseering, ook hier een schouwing van het bemind object als puurste harmonie, ook hier een vergoddelijking, en, al is verondersteld de sexueele passie, zij is gesublimeerd, en soms zal zich de minnaar schamen, in z'n opperste vervoering, aan lijfelijk contact te denken. Indien dit juist is, indien dan voorts de kunstenaar verliefd is op een landschap, een kinderstem, een pure leliebloem, indien zielkundig, maar ook historisch, de eros en de artistieke zin ten nauwste zijn verbonden, dan is het ongetwijfeld geen te gewaagd beginnen, wanneer men, met bewusten wil, een kunst der liefde zoekt. En zij is dan zeker ernstiger dan de gedachte in Ovidius, De Arte Amatoria, en zij gaat te boven „Rétif de la Bretonne", en de „Physiologie du Mariage" van De Balzac, hoe geestig ook en knap, en zij herinnert zich het woord van. Ellen Key, dat men de vrouwen niet ,,en male", maar ,,en artiste" moet minnen. In z'n „Briefe über Schlegel's Lucinde" stelt Schleiermacher als eisch aan het erotische, dat het èn geest èn zinnen in eenheid samenvatte, en hij noemt het een schennis van de godlij ke natuur der liefde, indien men uit elkander i68 DE EROTISCHE KUNST rukt haar elementen : de geest en het natuurlijke. Ook deze philosooph heeft het begrepen, dat de eroticus artist moet worden, want het is des kunstenaars, dat hij het Goddelijke, de Harmonie, die slechts het denken nadert, in zinnenschijn ontdekt. En deze overtuiging schept wel een andere liefdekunst, dan door de straks genoemden, en ook door Schlegel, aan wien Schleiermacher vastknoopt, in geschrifte werd verkondigd. Natuurlijk is ook deze kunst niet absoluut. Wat is het wel in de waereld, waar alles relatief is, immers door het andere begrensd, er mee in vasten samenhang ? De auteur wil gelezen worden, de musicus zoekt een gehoor, de architect, de beeldhouwer worden in hun willen door hun materiaal beperkt. Men denke aan een dichter als Comte de Lautréamont, en zijn passages in de „Chants de Maldoror", die onbegrijpelijk zijn, en zoo is het in de hymnen van den Helleenschen Pindarus ; omdat zij al te subjectief gevoelden, staan ze geïsoleerd, zij hebben zich, in hun expressie, niet steeds om hun publiek bekommerd. Men denke aan de Gothische sculptuur : hier is een verfijning, die de wetten der gebezigde materie, den invloed van het vochtige klimaat slechts onvoldoende telt, en dit beteekent een spoediger verwording dan zulk een kunst verdiende, ,,aere perennius", in ontwerp en idee. Zoo is er een natuurlijke begrenzing aan het erotische, het is niet vrij, vooronderstellend de geslachtlij ke begeerte, die in de eerste plaats bedoeld is tot bestendiging der soort, blijft het aan dezen grond noodzakelijk geankerd. Het idealisme van het Sumposion moetcdet slechts worden aangevuld door het realisme der Eugenics in Plato's Republiek, het corrigeert zich zelve, althans voorloopig, door de dwingende behoefte der physische natuur. Dante, die aanbidt z'n Beatrice, is ook getrouwd geweest, symbool van onverbiddelijken dwang der lagere levensmachten. Ons zegge dit, dat er is, in iedere liefde, een niet toegeeflijk materiaal, en dit is het oorspronkelijke, en het is stijlloos, en het is, zoo zonder meer, misschien ontstellend als uiting van vernielende natuur. Want in geestelijke schepselen is het natuurlijke, wanneer het wordt tot ongebonden passie, toch ook angstwekkend leelijk. In z'n veelbesproken, I DE EROTISCHE KUNST 169 en door priesterlijke staatslui met het interdict getroffen boek „L'Enfer" heeft Barbusse dit laten zien, en Schopenhauer zag de orgie der minnenden als erbarmelijke knechting door bruten levenswil. Wij zullen ons hier niet verdiepen in de quaestie, of leelijk is of niet het mannelijk, het vrouwelijk organon, kunstig is het, in hooge mate kunstig een wondre schepping van het doelmatig-handlend, schoon onbewust Beginsel. Maar dit is zeker dat de daad van den coïtus, door den teugelloozen hartstocht, dien zij vooronderstelt, benedengeëstlijk is, want van den geest is de tucht, het evenwicht, de zelfbeheersching, en artistiek wordt zij belangrijk slechts, zooals zij ook is begrepen door groote kunstenaars, als het verschrikkelijke, als het verbrekende, of als de Oernatuur, die strekt de lijven in zinlooze bedwelming, opdat worde het Mnd, de toekomst van zich steeds vernieuwend ras. Men versta ons goed : de libido is op zich zelf niet slecht, zooals asceten wanen, maar toch zij is het onbewuste, de teugellooze wil, en grooter is het menschlijke, dat haar vervormt, stileert. Het is met de geslachtsdrift als met honger en met dorst, zij zijn natuurlijk, en wie vergeestlijkt is, verdiept zich niet te zeer in de geneuchten van eten en van drinken, en hij zit niet aan met een Trimalchio of een Lucullus, en eens komt een cultuur misschien, waarin men, als andere lichamelijke behoeften, ook deze onbespied en heimelijk vervult. Doch reeds nu is dit de vaste overtuiging van werklijke aristokraten, dat de Epikurus der historie meer wist van wezenlijk genot, dan een Apicius, en dat het ,,niets teveel" ook hier als hoogste wet moet gelden, omdat het ik wil heerschen, dat afrondt, en tempert,' en dus zich hoedt voor uitersten. Zoo zij het nu opk in zake de libido en hier te meer, omdat zij feller is en vuriger dan honger en dan dorst, want in de sexueele passie arbeidt.het supra-individueele, en dit is sterker dan de andere instincten, die slechts behouden moeten het eng, bekrompen zelf. En indien ons is gebleken, dat het erotische alleen maar winnen kan, wanneer het sexueele afneemt en krachtig wordt verdrongen, dan is tucht noodzakelijk, en ontucht is de antipode van werkehjke liefde. Het geslachtlij ke, het moet gesublimeerd, gezuiverd wor- 170 DE EROTISCHE KUNST den. En al blijft voorondersteld de wezenlijke passie, al is de man niet sexeloos, en evenmin de vrouw, dit nu is de kunst, dat men elkander als beeld en teeken ziet. Als beeld en teeken van het Oneindige, de Harmonie der waereld. Waar dit gelukt is, worden hoogere gevoelens machtig, en geschapen wordt een gulden sfeer van lichte godlij kheid, en het erotische van de verliefden, dat is uit de natuur der samenleving, uit stuwing der libido, het wordt hier met bewusten wil behouden en bevestigd en vermeerderd, in dien zin zijn dichters als Dante en Petrarca, en is Goethe met z'n Gretchenschepping, ons gidsen naar een toekomst, die rijker is dan heden en verleden, een echte diepe menschlij kheid. Als iedere kunst heelt ook de erotische haar ongescheidenonderscheiden momenten — om een term te gebruiken, die Professor Bolland heeft bedacht — en zij zijn het object, d. i. het natuurlijk materiaal, de geslachtelijke aandrift, en het subject: de geestelijke persoonlijkheid, de artist, die ze verandert, en ze stileert en transformeert, terwijl dan uitkomst is, product is, het hoogere erotische. Het object nu is voor den man de vrouw en voor de vrouw de man. Wel zijn het allereerst de eigene driften, die hier als grondstof dienen, maar zij richten zich op de begeerde, en deze wordt projectie van het ontroerde,innerlijk : de passie toch is zelf vergeten, is excentriciteit; het middenpunt, dat anders is het rustig, denkend ik, het is verplaatst, en de ziel zoekt het, zoekt het met onstuimige verlangsten. Hartstocht nu is de natuurlijke maar zeer bewogen wil, en hij vooronderstelt een innerlijk tekort, een ledig : wie hunkert naar een voorwerp, heeft het niet en meent het te behoeven — dus wordt het object het Zelf in ons nog vreemden vorm, en het moet genomen worden, opdat het ik, dat z'n gebrek in hoogste spanning voelt, het grijpe, en aldus worde aangevuld. Von immer zarterer Lippen Verwandelt wird das Genossene Inniglicher und naher. DE EROTISCHE KUNST 171 Heiszefe Wollust Durchbebt die Seele, Durstiger und hungriger Wird das Herz. In deze verzen is door den dichter zoo goed uitgedrukt het onverzadelijke van sexueelen drang, en het doet er weinig toe, of de begeerte zich bij hernieuwing op het eendere voorwerp, dan wel op anderen zal richten. Het natuurlijke is in z'n wezen kringloop, de wind waait en keert zich en komt tot ouderen koers weerom, en de waereld wentelt, en zon en starren wielen in eenvormige gestadigheid. £n dierenras en plantensoort verschijnt in telkens jonge schepselen, en de physiologische processen zijn immers eender weer : ademhaling, voeding, dus honger en dus dorst. Ook is hier evolutie, maar zij heeft in zich het cyklische, dat zij vooronderstelt. De ontwikkeling is kosmisch : een lijn, een spiraal, die enkel mogelijk is in gang van vele windingen. Van nevelvlek tot zon, van zon tot protoplasma, van amoebe tot mensch, van mensch tot geest — dit is de evolutie, maar daarin moeten oude typen voorloopig telkens wederkeeren. En zoo herhaalt zich, in het levend schepsel, gedurig de geslachtelijke drang, en hij is noodig tot bestendiging der soort, maar hij is niet minder 1 noodig tot schepping van den eros; waarin hij is verdrongen en voorts vergeestelijkt wordt. Dan wordt het eindelooze ,,das schlechte Unendliche" tot werkelijke Oneindigheid, en het object (de man, de vrouw) het wordt verzinhjking der godlij ke Idee, en het is de Harmonie, de Kosmos, die in het voorwerp wordt gespiegeld. Het „God is mensch geworden" krijgt hier directen zin, want het is in een mensch, dat zich het hoogste openbaart, en dus is het gevoeld door Dante in z'n verheerlijking van Beatrice, en doof Goethe als Gretchen den beminde thuis brengt in klare hemelsfeer. Dus wordt in de geliefde de godlijke Idee geschouwd, en zij is het Algemeene, zij is het Hart der waereld, maar zij is het in bijzondere gestalte : zij is het menschlijk, en zij is het zeer bepaalde, a^ individuum. Gelijk alom in de schepping is ook hier het innerlijk gebrokene, het contrasteerende : 172 DE EROTISCHE KUNST in tijd en ruimte is de Idee verzinlijkt, het Oneindige is, krachtens innerlijke logika, met eindigheid behept, en in de eros, die opkomt uit libido, is dit moment heel krachtig ; er is spanning in den geest, het natuurlijke gedraagt zich als . Natuur, het onderbewuste is van begeerte zwaar, en de levensstijging, die is in sexueele passie, doet zich verwonderlijk gevoelen. Maar ook is er het andere, erfenis van eeuwen evolutie, kiem van erotiek. De Idee zelve is niet slechts „jenseits von Gut und Böse", in haar zijn, in haar zuiverheid, de contrasten allen weg, en dit is, uit oogpunt van het sexueele, wat bedoeld werd als men gewaagde van Man-Vrouwelijk god, van het Hermaphroditische als het oorspronkelijk zijn. De these wordt toch in de ruimtelijke waereld verkeerd tot antithese : licht en donker, zuur en basen, positief en negatief elektrisch, en dus ook in geslachtelijk opzicht — totdat de geest in hoogere synthesis de spanning overwint. D. w. z. zij is er nog, maar zij is „aufgehoben". Basen en zuren gaan dus in zouten op, en positief en negatief elektrisch in het stoffelijk atoom, en licht en duister in breking, en reflectie (want donker is uit weerstand, die een voorwerp aan een straling biedt). Maar het is vooral de Geest, die komt tot het Begrip, die samenvat, die overschrijdt beperkingen, al worden zij ook niet verloochend. ,,In Christus is noch man noch vrouw", dit bedoelt, dat er een sfeer is, waarin men is ontstegen aan de onmiddellijkheid, aan de geslachtelijke spanning, en men toch evenmin toe is aan die spanning, zooals dit is tusschen die, van onderscheiden sexe, elkander onverschillig zijn. De libido is er, maar zij wordt overwonnen. Zoo zal de minnaar, die zelfbewust z'n passie herscheppen wil in erotiek, beginnen met negatie : hij dringt terug de neiging, waardoor zij wordt gesublimeerd. Zij kan, omdat zij energie is, nooit absoluut vernietigd worden, zij vervormt zich slechts, en keert in andre, in geestelijken trant terug. En mee doet de natuur : indien de heftige begeerte tenslotte onvervuld moet blijven, indien dit het niet is : het onmiddellijk contact, waardoor men de verlangde eenheid vindt, indien het nooit genoeg mocht blijken en nimmer mooi genoeg, als lichaam lichaam prest, dan wordt gezocht de unio mys- DE EROTISCHE KUNST 173 tica in geestelijke richting, al is voorondersteld de waarheid gezegd door Sainte Beuve, dat ,,de hartstocht van een uur, is als een gouden sleutel, die de kostlijkste en meest verholene geheimen der vriendschap ons ontsluiten kan." Maar hun die het weten kunnen, staat niet minder vast dat in opperste moment van de liefde het paar niet meer behoeft de werklijke coïtus. Doch de negatie heeft dan voorts een positieven kant, en hier treedt op het technische. Men kan meenen, dat het ook al is te zoeken-in de neiging om zich niet onbeheerscht te geven aan den zihnelijken hartstocht, en dit is ook zoo : de loutering van de gevoelens is allerminst gemaklij k, er moet veel overwonnen worden, de wilde natuurlijkheid moet veredeld worden als een bloem of vrucht, en als een tuin gesnoeid. Maar men kan ook van oordeel zijn, dat de verlossing uit begeerten, die zich op het materieele richten, enkel is de voorwaarde tot werkelijke kunst, en dat deze pas aanvangt, waar die begeerte het ik is onderworpen. Indien Kant in z'n „Kritik der Urtheilskraft" de overtuiging uitspreekt, dat „belangloosheid" de conditie is tot de aesthetische ontroering, dan moet men dit begrip .verruimen of vervangen door dat van een „bewogen geestestoestand, die vreemd is aan het egoïsme, dat het object tot eigen, tot stoffelijke baten wil." „Interesse" is er, maar zij is anders dan die van hongrenden of dorstenden, van op het goud belusten, van hen, die den libido zoeken. Het voorwerp is beeld, en de gevoelens, die derwaarts zijn gericht, zijn niet „Scheingefühle", ') zooals Von Hartmann zegt, zij zijn waar, werkelijk, maar zij zijn van andere orde dan de onmiddellijk-zinlijke. En als, door de negatie, die loutering is geworden, dan zet in de techniek, en zij is zelfbewust, zij bedoelt het erotische als deel van zuivere levenskunst, en zij bouwt uit de natuurlijke grondstof, die haar de sexe aanbood, een weidsche liefdestichting. *) Philosophie des Schonen. DE EROTISCHE TECHNIEK Dit is het begin : dat twee menschen zich tot elkander voelen aangetrokken. Reeds natuurlijker wijze werkt dan de phantasie, en zij wordt, in een waereld waar verdringing veelvuldig wordt geëischt, ten krachtigste bevorderd, hier knoopt nu het bewuste willen aan, dat zoekt naar de Idee. Men neemt zich voor de geliefde als beeld te schouwen van het Volstrekte, dat is in de relatie der waereld, als symbool van het Goddelijke, zooals Het ook is in sterrenluchten, in bloemenpracht, in tintelgouden avondwolk. Men idealiseert, en toch komt men dus dichter bij het waarachtig wezen der uitverkoren ziel, dan zij die haar ontmoeten met onbewogen harten. Want van iedere creatuur is kern het goddelijk Zelf, en de eroticus beurt op den sluier, die dekt het Heiligste, dus weeft Verbeelding geen kinderlijken droom, hoe zou zij dit kunnen, de dochter van Jupiter, die zegt Goethe, aan 's Vaders boezem rust ? Er is een phantasie, die redelijkheid met voeten trapt, er is een spel met wanen en grillige verzinsels, maar iets anders is het/ als zij ontdekt het Wezen, het goddelijk Geheimenis. Natuurlijk is ook dit weer relatief, een mensch is niet God, een mensch is hoogstens functie van absoluten Wil, en uiting van het eeuwig, het produceerend Denken. Beeld is hij, en als ieder beeld, heeft dit ook zijri tekort; nu, hier, in de begrenzing dus, vertolkt het het Oneindige, en het heeft z'n lichaamsarmoe, z'n leugen en z'n geestelijke zwakte, maar juist dan komt de wil, en hij beurt de onvolkomene gestalten op Liefde's basement. En om dit te kunnen, beschikt hij over technisch middel. DE EROTISCHE TECHNIEK 175 Het is een eerste vereischte, als gij een plastisch kunstwerk waarneemt, en het bewonderen wilt, dat gij u op een afstand stelt, te klein noch ook te groot: wie te dicht komt bij een beschilderd doek, hij ziet de voegen, de naden, de opgelegde vervenklompen ; hij vergeet, dat wie genieten wil van z'n aanschouwing, behoeft het Algemeene, de totaliteit, waaruit eerst de essentie zich aan hem openbaart. Er is een mikroskopische bespieding, die onaesthetisch is, natuurlijk bedoelt dit niet, dat de auteur van een kunstwerk niet letten moet op z'n details en in dit opzicht slordig wezen, het wil enkel zeggen, dat de hier volgende bewondering slechts bij distantie mogelijk wordt. Dit alles ligt in de natuur der dingen zelve : de Idee, die men aanschouwen wil, is het alomvattende, het algemeene^ dat de bijzonderheid niet uitsluit, maar ze niet minder opheft tot wat zij is : moment. En het zich plaatsen op een afstand maakt haar ontdekking makkelijker. Zoo is het ook met een paleis of kathedraal, men kan letten op de kunstige versiersels, de loovers en festoenen, het kant en filigrain, men kan letten op de bijzondere structuur van bogen en lisenen, maar men kan ook, en dit is de bedoeling van den meester,omspannen den totalen bouw met liefdevollen blik. En zoo min als voor een doek, is voor een kerk of raadhuis hij de kunstzinnige, die zich er stomp tuurt op steen en steen voeg, nauwkeurig minutieus, maar die het ziet in z'n samenhang, z'n grootsche harmonie, en hiertoe is vereischte een behoorlijke distantie. ./^. Men versta ons goed : ik mag, als aesthetisch beschouwer, wel stuk voor stuk bekijken en bewonderen,. de groepen en figuren op een „Schuttersfeest" van Van der Helst, maar ik moet ook tijd vinden voor de totale compositie, en in elk geval moet ik, door den afstand te bewaren, zorgen dat het werk zich handhaaft als wat het toch bedoelt : een beeld een schoonen schijn. Voor het erotisch leven geldt inderdaad hetzelfde : het onmiddellijk, het zinnelijk contact neemt van den luister weg, dien men al phantaseerend, er zelf als kunstenaar inziet. Dus is het ook, dat Walter Savage Landor een diepe waarheid uitsprak in z'n „Pericles and Aspasia" : „Afwezig- 176 DE EROTISCHE TECHNIEK heid is de onzichtbare en onlichamelijke moeder der ideale schoonheid", en het is begrijpelijk, dat De Balzac een vrouw verheerlijkte in zeer intieme brieven, terwijl hij haar in jaren öf niet of zelden zag. Toch is hier contact, al is het niet onmiddellijk. Indien nog verre is de reeds devoot vereerde, dan vaart uit de droom, die waerelden doorvleugelt. Unerreichbar wie dié Sterne, Wonneblickend wie ihr Glanz, Bist du nahe, bist du ferne, Füllest mich die Seele ganz. En als, uit vreemdheid, gevonden werd weerkeerige ontroering, dan komt het woord, en het beurt, op schrift, gevoelens van schoone, diepe liefde. Tot men elkander nadert, en nu leeft het, zingt het, en er is vreugde, wijding, in ieder godlijk oogenblik. Uit breuke van versplinterde natuur is hier het teerste wonder : wat uit elkander rukte het onvermurwbaar lot, het wordt aaneengeklonken in diepste innigheid, en dit is of de harten keeren in lichtste hemelen. En het is of rozen bloeien, en witte winden opengaan, of starren glanzen en zoe,te rooken stijgen, of waereld is in damp van zongoud alleen voor hen, voor hen, want het is de bruiloft, de maagdelijke bruiloft, van twee verkoren zielen. En diep ligt in den afgrond van peilloos onbewuste de purperen sexedrift, en zij maakt rijk de waereld, want uit haar is de gloed, die alles overgloriet, en van haar is de stem, die siddert in de zee, en ze fluistert in korenhalmen, en ze kwijnt in ruische boomen, in avondlijken stond Nu is vergaan de gloed der purpren rozen, en over landen, luid en lichtelooze, de naj aarsmaan. DE EROTISCHE TECHNIEK 177 En geest gekeerd van verre waereldreizen, een donkre sloep, en, waar uw boomen grijzen aan muur gemeerd. En niets dan rust, en door m'n hart de spade doch koele ruisching, of nu God's genade m'n koortsen bluscht. En niets dan gij en gij, uit wensch, de vrede, den dorster kroes, die beurt de blanke meede in. avondtij. §1111 M'n hoop, m'n licht, de bleeke waereld donkert, ™* wat deert de nacht, zoo door m'n denken flonkert dit nachtgezicht! Of ook: Als een zoete bloem is ze opengegaan §1||k in de waereld wijd, en toen heb ik het stille gebeuren geraan van de Eeuwigheid. Nu vlinderen teeder m'n droomen blauw om heur blaren zacht, en ze puren den honing en koelen dauw van een riianenacht. Er is geen uiterlijk gebod, dat aan den omgang perken stelt, voor hen, die liefde leerden, is liefde eenige wet, en zij is een kunst, een kunst van kuische harten, en zij maakt alles edel. En wijl zoo moeilijk is dit allerhoogste in dagelijksch verkeer, —wijl, indien geboren wordt het kind, gesticht wordt het thuis, en dit wil zeggen, door altijd samen wezen mis- Eros 12 178 DE EROTISCHE TECHNIEK schien gewoonte, sleur, die moorden kunnen het goddelijk wonder — beheerscht men zich, totdat men machtig werd in z'n erotisch kunnen, totdat men, uit z'n eigene schoonheid, de vaalheid overwon. En dus het tijdelijk derven van oogen, woorden, zoen, men verlaat elkander, en nu het zoet bepeinzen, dat is melancholie van allerteerste uren. Nu zoek ik in zaal van herinnering die weiflend leit, en koud en zwart, vergeefs de teere betoovering pj&ji van je uitverkoren hart. Nog is er de zoete verbenageur, de volle reuk van violen blauw, nog siddert het licht door de serredeur van maan, die ons zalven zou. Doch het zijn, in droeven gedempten toon de dingen der uren, toen liefde scheen over ruischewaden van droomen schoon als een glorie der eeuw gheen, en het is het omnachte versintelen van vuren, die gloedden naar wolken ver, zoo kwijnt (een verdwijnend tintelen) door een nevel een flauwe ster. En m'n ziel heeft een durende gunst gekocht als hij, die eer akker verregend is, /yi/'de gouden oogsten heeft saamgebrocht, • zoodat winter gezegend is. En die gunst is het heugen van liefdenacht toen ons vrome denken was ingerijd tot de klare maten, die suizen zacht in de koren der Eeuwigheid. Wie scheppen wil dit wonder van z'n liefde, hij moet geleerd hebben, veel geleerd, en niet minder ook : geleden. DE EROTISCHE TECHNIEK 179 In het land, waar de engelen zijn, keert in, die doorvoelde de pijn, die zat aan het Avondmaal, dien, het bleeke hoofd gewond aan het kruis de liefde bond een teer en droef verhaal. Maar hij kent, wat niemand kent, in dit land, naar den nacht gewend de sneeuwige Eeuwigheid, en hij vindt, verlorenen, nu door God verkorenen, den zoen, de zaligheid. _ En dan als uren kwamen van teederheid's ontberen, als zich afwendt de geest tot eisch van plicht en daad, als wacht de waereld met zorgen en beslommering, dan gaat ook dit weer niet als zonder zin te loor voor innerlijken groei, en het hart wordt rijker, en grooter wordt z'n ideaal, en z'n aanschouwing ruimer : de mensch wordt menschlijker, en hieruit is het, dat ook de Eros leeft. Want de god is in z'n hoogste vlucht verlangst naar het Onsterflijke, en dit vindt hij niet in de bedompte huizing van armlij k egoïsme, en, als het goed is, dan ademt hij in puurder sfeer, en hij ziet den wonderbouw van Toren, die, in den afgrond voetende, nog onvoltooid, maar wis van eens bereiken, zich opbeurt tot het kristalijn van lichte, blanke lu. ht. M. a. w. voor hoogere geesten is liefde evolutie. Een samendenken, een van elkander leeren, de vrouwelijke intuïtie, die manlijk weten voert, begrip van man, die klaar maakt 'haar onbewuste droomingen. En nu wordt het geheimnis van dubbele Oernatuur, en het ontglipt aan de vervlochtenheid van dit beperkte relatieve, en het is als bij Plato, in het Sumposion : aan Eros is gegund de schouwing der Ideeën, de „amor intellectualis" is uit begeerte naar zinnelijk object, én hij is de ontmoeting van allesbeurend Waereld-ik. M. a. w. de hartstocht wordt religie, wordt wijsheid, en dus eerst „sacramentum". Men hoort niet meer geluiden slechts, die spreken i8o DE EROTISCHE TECHNIEK uit den mond van de beminde, men ziet niet haar in zon en dauw en rozenschoon, maar zij — en het andere zijn tolken van goddelijk verbeelden, en zij ontsluiten den verrukten blikken de goddelijke Heerhjkheid. En dus de zuivering van eigen armlijk wezen. De groote liefde, zij is niet egoïstisch, zij „pflanzt über sich hinaus," zelfs ook als er geen kinderen zijn, zij doet geboren worden den dubbel-éénen Mensch, en die heeft hart voor de worsteling der droeve creatuur, en hij leeft de historie, 'waarin wil komen een puurder, sterker aarder as. Voorondersteld is dus, bij hoogere geesten, waar zij die liefde zoeken, een ernstige kritiek, een weldoordachte keuze : het „Principiis obsta" x) is door den dichter geschreven in verband met amoereus gevoel, dat licht de zielen knecht, en hij leert ook: Et tua laesuro substrate colla iugo Ovidius Rem. Am. 91. 2) Dat de psychologie der toekomst zoo populair zal worden, als Professor Heymans wenschte, en dat zij sturen zal het inzicht, en slechts doen paren wat werklijkbij elkander hoort, wij hopen het, maar reeds nu kan intuïtie veel, en zij kan meer in een gelouterde gemeenschap, waar de verbinding van de sexen niet, als nu zoo dikwijls, bepaald wordt door bijkomstige motieven. En waar de opvoeding van meisjes en van jonge mannen hen niet onkundig heeft gelaten van het wezenlijk erotische, en hen geleerd heeft, dat ook hier wetten zijn, die men niet ongestraft vergeet, en dat de liefde een kunst is, een passend materiaal vooronderstellend. Indien het dan gelukt de neiging der natuur dus te verkeeren tot het erotische, dan is, door de distantie, door het zich wenden der gelieven naar onderscheiden woon, er telkens nog de droevige verduistering, en zij is in het genoemd begeeren dat tot elkander dringt : men wil zien met de oogen en *) Bied weerstand aan het begin. Ovidius Rem. Am. 89. 2) Onttrek uw hals aan het juk dat u verminken zal. DE EROTISCHE TECHNIEK 181 kussen met de lippen en zij is allicht de doffe zucht, die troebel maakt het hart. Zij is heimwee soms, en hier is kinderlijke zwakte. Vant het toont, dat voor het subjectief gevoelde macht der ruimte geldt, dat nog niet is ontkomen aan het natuurlijke, het innerlijke leven, en dus is hier het middel waardoor de graad der vrijheid gemakkelijk wordt geschat. Iets anders is het dat, waar de liefde het zinlijke vooronderstelt, men wil tot de verkorene, maar die wil is ziekelijk, indien hij knelt en teistert, de sublimeering is nog niet sterk genoeg : ,,uns blieb ein Erdenrest", zooals men leest in Faust. En zoo is het ook, als binnensluipt de daemon van de jaloezie : het „Ob du mich liebest, Was geht es mir an", zij dan gesproken door de lichtzinnige Philine, in ernstige naturen doet het niet minder mee, omdat het hoog is, aristokratisch, sterk, en omdat het tevens toont, dat men vóór alle dingen schenken, en niet ontvangen wil. In elk geval is hier een pernicieuse macht, en zij onthult het onvolgroeide der wederzij dsche liefde. Want er is allicht aanleiding, dat de minnaar in een jaloersche stemming komt, ook als de vrouw niet coquetteert, niet neigt tot anderen, toont de spanning het werkelijk tekort aan onderling begrip en harmonie. -Ten slotte blijft de splitsing, die stamt uit de natuur, de subjecten verschillen, en dus is botsing mogelijk, en aanvanklijke vervreemding. En wat, als ondergrondsche eenheid de zielen bindt, heeft ook weer z'n gevaren, de sexe is er, en met haar dé libido, en zij haalt neder, in onbeheerschte passie, den hoogeren schoonheidsbouw. Voor lagere wezens is de geslachtelijke drift, ook als zij nauwelijks perken kent, teleologisch goed : de selectie toch arbeidt onophoudelijk, de ongunst der omstandigheden.tekort aan voedsel, de onderlinge worsteling, waarin de zwakkere of minder sluwe omkomt, zift tal van exemplaren uit, en de natuur, in hare onbewuste wijsheid, verhelpt dit door de zaaiing van milhoenen kiemen. Anders wordt het in menschlijke cultuur, niet het quantum, de qualitert is allereerst gewichtig, en het Neo-Malthusianisme heeft dit alvast begrepen, z'n tekort is echter, dat het allicht de stuwing, de zelfbeheersching tegengaat, en dus den weg belemmert tot hoogere 182 DE EROTISCHE TECHNIEK erotische ontwikkeling. Als alom in de waereld is ook hier het opperste te vinden enkel door negatie, door remming van het alleen-natuurlijk willen. Onder kapitalisme zijn noodig millioenen misgeboorten, er moeten proletariërs zijn, die zwoegen in fabrieken, een reserveleger voor de industrie, als Marx het noemt, en wezens moeten-worden, die straks in groote drommen de oorlog neervelt, waar men worstelt om macht, en de volkren in gewetenloozen gouddorst decimeert. Anders onder Communisme, met z'n zorgende, z'n levenreddende tendentie. En de hoogere natuur weet reeds nu, wat zij dan winnen zal: een adeling der liefde, en dus een edeler menschlijkheid. Dus haar oefening, haar ascese, in den zin van Aristoteles, als in het treurspel van klassieke dichter bedoeld wordt de katharsis, d. i. de loutering van het verblind subject, dan is het hier het eendere : vergeestelijkt wordt de minnende, waar hij zich zelf betoomt. En wat dus wordt verworven, dat is een rijk bezit: gevoelens komen, en zij ver• keeren zich, een scala van innerlijk bewegen, een vergoddelijking, de Vita Nuova, zooals zij is gezegd door Dante. Natuurlijk is de meest actieve, de doorgaans rijker ontwikkelde, natuurlij 2 is de man, die, door z'n bouw en aanleg, het sterkst moet vechten, de initiator, hij heeft te kneeden de vrouwelijke ziel, van hem hangt het af, of liefde tot zegen wordt of vloek. Niet alleen van hem : er is ook grondstof, die geen artist gebruiken kan, er zijn ontwrichten, slechts zoekend eigen lust, er zijn karakters met ongewisse neigingen. Maar dit ontdekt al spoedig de niet verblinde minnaar, en het gebiedt hem een relatie te verbreken, waarin het hoogste, dat is het goddelijke, toch nimmer wordt bereikt. Wanneer Ovidius dicht: . Auferimur cultu. Gemmis aureoque teguntur Omnia. Par minima est ipsa puella sui. ») (Wij worden verblind door den opsmuk. Met gemmen en goud is alles bedekt. Het geringste deel is van het meisje J) Rem. Am. 343—344- DE EROTISCHE TECHNIEK 183 zelve") dan meent hij dit in letterlijken zin, maar het heeft ook nog een ruimere bedoeling. De phantasie toch, die de geslachtelijk ontroerde in sterke mate drijft, en die meedoet in het erotische, die hier den minnaar laat zien in de geliefde het kort begrip des Als, zij is niet onschuldig, zij kan verleiden tot valsche romantiek, en dit is het wat Shaw, de realist, gevreesd heeft en bestreden, in bijna ieder werk. Niets is ons bedoelen vreemder dan zulk een zelfbedrog met opzet te bevorderen,. kritiek is grondwet in het erotische, zooals de kunstenaar herhaaldelijk bewust z'n arbeid toetst, zoo is het plicht van geestelijke menschen in liefdezaken de leugen bovenal te schuwen. Alleen dan, wanneer de uitgekozene werkelijk de geschikte blijkt tot een projectie, die haar verheerlijkt tot een beeld van 's Waerelds Harmonie, alleen als zij het waardig is in menschlijke gestalte godin genoemd te worden, alleen dan mag de artist z'n arbeid ondernemen, en hij zal nooit vergeten, dat als een Hera, een Aphrodite, ook zij niet zonder zonden, ook zij niet vlekloos is. Maar voor hem is zij toch boven alles verklanking van het goddelijk Wonder. Hij wil het, en hij kan het willen, omdat zij het steeds meer verdient. Maar kan er hier gesproken worden van verdienste ? Is als in alle goeds, dat wordt geschonken aan de harten in een verscheurd, versplinterd leven, ook hier niet genade, en is het niet het antwoord der beminde, dat zij zich, simpele, bijzonder begenadigd voelt ? Waarom zij ? Waarom een andere niet ? Wat heeft zij vóór bij zusters en vriendinnen en gelijken ? En zij is verbaasd allicht, dat haar dit gewerd. Het ,,Ich kann es nicht fassen, nicht glauben" van Chamisso, het is haar diepste ondervinding. En meer: als komt tot de geliefde de aanbidding van den minnaar, als hij haar droomt een beeld van het Onsterflijk-Godlijke, dan overvalt haar angst, zal niet volgen z'n droeve désillusie ? Zal ze niet tegenvallen ? en, als in hét Evangelisch dicht de jongere, zucht haar ziel, ontsteld, bewogen: „Ga van mij uit Heer, want ik ben een zondig mensch." Maar dan verstaat ze weer : het is niet dit, het is het hoofd niet, met z'n gebrekkige verzinsels, het is niet het hart, dat klein is soms en moe 184 DE EROTISCHE TECHNIEK en het zijn niet uiterlijke gloriën, die eens het lichaam derft, het is het Andere, het Absolute, dat hij in haar vereert, licht vloeit door haar heen, als straling van den gouden gloed der zon door kunstig, kantig prisma. En dit is de victorie, dit is de dank, uit weifeling en ongeloof in zoete stilte thuis, en de liefde is er, die komt het dichtst tot goddelijke Liefde, en de vreugde dus, de blanke, sterke vreugde, want de ziel is los geworden, een uur, een oogenblik, uit binding van den tijd. Dus het feest, en niet meer van de woelige Bacchanten, en niet orgie van lagere natuur, maar het „ik in u", het „gij in mij", de bruiloft van twee harten, die in groote eenheid kloppen. En het vermindert niet. Als de activiteit van den man in sexueelen zin van langeren duur is dan het vrouwelijk vermogen, dan is dit tegenwoordig dikwijls de bron van veel ellende. Want in z'n huwelijk was zinlijkheid de wezenlijke macht, en krijgt zij geen voldoening meer daarbinnen, dan wenscht hij haar daarbuiten, en dus de ontrouw, het overspel, het gruwelijkst bedrog. Maar wie geleerd heeft, in den loop van vele jaren, de passie te bedwingen, den lust te louteren, hem hindert niet de onontkoombre wet, dat haar die jong was den glans der jeugd begeeft. Want ontdekt is een andere heerlijkheid, .en zij is van de ziel, en zij licht in oogen, en in de stem rüischt ze, en ze spreekt uit de lijnen van het al oud gelaat, en zij is inniger, machtiger, dan in vervlogen tijden. Want dit leven tastte op z'n oogsten van rijke ondervindingen, en Van Gogh wist het wel, dat de bejaarde schooner is dan het nog bloeiende kind, en die der liefde heeft ook gewrocht haar wonder, en zij zijn elkander, die menschen, in hun volgroeide menschlij kheid. Nu niet meer het egoïsme, nu niet het bekrompene meer van burgerlijk gezin, nu de verruiming, die deze harten invoegt in het verband der waereld. Alfred en Rita, zij worden in „Klein Eyolf" door het verdriet gelouterd, en dan beseffen zij, dat zij verwant zijn aan den hemel en de zee, en nu ontfermen zij zich, en zij roepen tot zich de ongelukkigen, de zwakken die hunne liefde helpen zal. Zoo onder Communisme, maar dan echter, zuiverder, dan niet bourgeois, die zich aanvankelijk misdragen en DE EROTISCHE TECHNIEK 185 voorts tot inkeer komen, en doen aan armenzorg, dan menschen, die sinds hun Mndschheid leerden te leven bewust in de gemeenschap, en in hun hart is de waereld, is de Kosmos met z'n nooden en z'n vreugden, is wil tot dienen, is worsteling, en hoop, en altijd Liefde's zegepraal. RECAPITULATIE De sexualiteit is, in het biologisch wezen, de drang tot zelfverwerkelijking, tot zelfontkenning, en het is de soort, die, waar de exemplaren verouden en vervallen, zich bestendigt door het geslachtelijk proces. In de menschelijke maatschappij, waar het instituut van den privaten eigendom het oudere Communisme heeft verdrongen, maakt de panmixie, en ook het gentiel-huwelijk, plaats voor monogamen echt, en het gevolg hiervan is een stuwing der libido, die oorzaak wordt van allerlei neurose, maar die ook beteekent de sublimeering van den geslachtelijken drang, zoodat hij zich verheft tot erotiek. Kunst, godsdienst, hoogere cultuur zijn in hun evolutie door dit erotische bevorderd en gelouterd. Als in een komende gemeenschap met het kapitalisme het huwelijk verdwijnt, dan wil dit niet zeggen verwildering en teugeloozen wellust, maar een vrije verbintenis van twee elkaar getrouwe en onafhankelijke menschen, die met den wil tot eenheid voortdurend zijn bezield. En zij slagen slechts, wanneer zij gaan beseffen, dat in hun verhouding het artistieke meedoet: de liefde moet een kunst worden, de beminde beeld van het goddelijke, en dit heeft ons gebracht tot een methode, waardoor kans is dat het zinnelijk geslachtelijke gesublimeerd wordt en gezuiverd. Natuurlijk blijft het sexueele als grond voorondersteld, de species moet worden voortgeplant, al is de vrees voor achteruitgang der bevolking bij kapitalisten en militairisten geen moeite van weerlegging waard, de procentage der geboorten neemt, trots tijdelijke regressies, voortdurend toe, en er zijn er die beweren, dat over 4, 5 RECAPITULATIE 187 eeuwen een maximum bereikt zal zijn. l) Een hoogere techniek, een vruchtbaarmaking van menschelijke krachten, die werkelijk produceeren, verschuift die toekomst, en het is het Communisme, dat ook hier, waar het zich hoedt voor de verspilling van arbeid en van grondstof, en waar het stuurt en regelt, de opbrengst verveelvuldigt, en meerderen kans laat op levensonderhoud. Maar die grens wordt toch bereikt, en het Nieuw-Malthusianisme beroept zich op dit inzicht, en het zal z'n adepten hebben onder zwakkere en zinlijke naturen. De aristokratie des geestes versmaadt intusschen de hier geboden middelen, al vindt zij ze nog minder heilloos dan een voortplanting van zieken en erfelijk belasten, die de species „mensch" verwoest. In naam van het erotische, dat eisch is tot waarachtige ontwikkeling, zal zij vergen beheerschtheid en verdringing, of liever : loutering van het oorspronkelijk affect, en het voorbeeld der élite zal, krachtens „mimicry" door anderen worden nagevolgd, dus rijst het zedelijk peil, de erotiek krijgt een kans, en de aanwas der bevolking wordt op den duur verminderd. „Wat nu kenmerkt de uitzonderingsmenschen zal, zoo mogen wij verwachten, eens karakteristiek voor allen zijn. Want dat wat menschelijke natuur in haar hoogste ontwikkeling volbrengen kan, is binnen het bereik van die natuur in ruimeren zin," zegt Spencer 2) en John Ruskin : „Er is nog geen vaste limiet voor den adel van persoon en geest, dien het menschelijk schepsel kan bereiken, als het vasthoudt aan de goddelijke wetten van geboorte en ontwikkeling." s) *) Van Eist in de Nieuwe Amsterdammer. 2) Data of Ethics par. 97. 3) Munera Pulveris par 6. DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACHT Maar de invloed van het hoogere liefdeleven strekt verder dan de sfeer, waarin het is geboren, dan de sexualiteit, die door z'n macht gelouterd wordt. En zij is voor hen, die het gevonden hebben, van onnoemlijke waardij tot de ontwikkeling van hun religie, hun kunstzin en hun zedelijk gevoel. Dit verwondert ons niet, als wij bedenken, dat, door stuwing der libido, de geslachtsdrift is gesublimeerd, en dat dit den oorspronkelijken godsdienst, een spinsel van infantielen angst en bijgeloof, zuiverde, want de projectie van eigen phantasie op de beminde, droeg visionnair en dichter over op de vermeende waereldmachten, en dit was te eerder mogelijk, omdat, zooals wij vonden, de sexueele hartstocht aan de religie is verwant. In beiden toch het zoeken van verlossing uit grenzen en beperkingen : de libido wil de soort, het hoogere algemeene, de religieuse ontroering is, in opperste potentie, het ,,frui Deo", het „God genieten", en God is dan het absolute, het algemeene in allerruimsten zin. En of schoon dan de gevoelens van andere orde zijn, ofschoon in mystische verheffing week het natuurlijke, het is voorondersteld, en het is niet toevallig, dat de mystieken spraken van Bruid en Bruidegom, en dat Bernardus het minnedicht des Ouden Testaments op stichtelijke wijze verklaarde. Voor de aesthetische beleving geldt voorts precies hetzelfde, het goddelijke wordt in een zinlijk beeld geschouwd, er is een glans aan de dingen, die geen nuchtere ontdekt, er is een melodie, die ruischt door bosch en rozenhoven, en wie dus zijn verrukt, zij zijn als minnenden, en waatren laven hen, waarvan geen waereld DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACHT weet. De kunst, die eerst bedoelde versiering van zichzelven, en die dan lokken zou het wijfje door stem of door gebaar' zij is dus reeds in herkomst verwant aan het erotische, en zij is het ook in principe, want hef de verheerlijkt en idealiseert, en bevleugelt de verbeelding, zoo goed als de aesthetische ontroering. En let op de moraal, zij eischt gemeenschapszin, zij bant uit het bekrompene van egoïstische natuurlijkheid, zij vergt het offer, en dus een strenge tucht. Want zij beurt ons uit verstrikking van de Maja óp tot het besef der eenheid van dingen en van wezens. En het is niet toevallig, dat zij in hare hoogste uiting liefde heet, want zij is verwant aan de liefde, die, als zuivere erotiek, de harten van twee menschen bindt, ook hier een verruiming, een veroneindiging. Maar dan is het een gebrek, als in de opvoeding het erotische geregeld wordt verwaarloosd. Voor den volwassene beteekent het een kunst, die moeizaam wordt geleerd.Maar wie in die kunst gerijpt is, hij vindt een grootschere waereld. Ook hier voert Beatrice, tot schouwing van het Goddelijke, en ontdekt wordt meer en meer de harmonie der dingen, en er vaart een zang door de uren, die luidt uit zoeten englenmond. En gewerkt wordt het mysterie van offer en van zelfverloochening. Doch dan is het goed in jonge menschenharten dit hoogste reeds te stichten. De tegenwoordige opvoeder vergeet dit al te zeer. Bij het kind wordt wakker het sexueel gevoel, en op z'n best wordt- het ingelicht van z'n geweldige beteekenis ; moderne ouders zijn in dit opzicht wijzer dan de voorgeslachten, die de bewustwording in sexueelen zin maar overlieten aan toeval en aan fatum. Toch is deze houding alleen maar negatief. Iets anders is het, als men ook hier de grondstof, door de natuur geboden, de energie van sexueele drift, opzettelijk gebruikt, als men bij kinderen reeds de groeiende libido verheft en sublimeert. En men moet dit doen, gedachtig aan het zielkundig feit, dat de geslachtlij ke begeerte inkrimpt, naarmate zich de erotiek ontwikkelt. „Maar er was iets anders in hem," zoo schreef ik van me zelve, herinnerend me m'n kinderleven,x) „en dit was bevleu- *) In een onuitgegeven fragment. 189 DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACHT geling, en er waren uren, waarin de luchten ruischten van teere melodie, en er was gloed over dagen, die zoo pas zich strekten in kleurelooze misten, en het wonder was er, het wonder van de liefde. En het was zoo ver van begeerte : een rank, blank meisje, met haren blond en oogjes guitig, en lippen kersenrood, en haar lach jubelde, en zij droeg een mutsje — want het was in den winter — en een fluweelen manteltje, en ik was verrukt, en het zong door me heen, en haar naam zoende ik, en ook heb ik gedroomd van heur gezicht, en haar stem luidde door m'n mijmeren als een witzilveren klokje. En ik heb gedicht m'n liedekens, zooals dat doet een knaap, rhetorische zinnetjes uit ouderwetsche „mengelingen", maar veranderd wat, want zij was geen Elvira, geen Dorothea of Selinde, zij was Marietje, en dit moest in het vers, en als het was gelukt, dan was m'n vreugde groot, tot ik ontsteld bespeurde, dat Marietje ging met Albert of met "Willem. Dan droefenis, en zij was diepen ernst, lach er niet om, noem dit niet futiel en kinderlijk, er hangt een vaan van rouw aan toren in stede, waar de koning stierf, en dit was gebeurd, en sombere stoet ging uit, en dof sloeg trom, en paarden van verbeelding, die steigerden en renden eerst, zij kreupelden, en grauw was de hemel boven triesten klokkengalm. Maar dan alweer de ruisching, en lucht gescheurd, en zonnig, stralend blauw en getjilp van vogeltjes, en de dans der uren in gulden waereldvelden. Want het nieuwe was er, en het was dat donkre kind, ik heb bewaard heur naam als keursteen in schrijn van jn'n gedenken, en ik heb ze liefgehad, en ik heb met haar gewandeld tusschen hakhout, achter heg van sleedoorn heb ik haar mond gekust. En toen dit was uitgebloeid, dit plantje van zoo teere schoonheid, toen heb ik zien beginnen een sneeuwen van zeer lichtende gedachten, en ik ben rijk geworden, zooals rijk is een kind in liefdedroom, en ik heb geweend, zooals slechts weenen kan een kind. Want nu was in me de groote dorre dorst — zij was er niet, en ik kwam ze niet tegen op het kerkpad onder linden, en ik zag niet opengaan haar blank gezichtje als een venster door de wolken, waardoor een cherub tuurde, en haar stem was zoek, die stem, m'n vogel, zij floot niet door de hagen. 190 DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACHT Er is verdriet in kinderhart, en dat weet geen waereld, en geen ouder weet het, en al is het vluchtig, zooals toen vluchtig ook elke liefde was, zeer doet de vonk, die geen secunde zengt, en de schramming van doornen, één eenig oogenblik, ze haalt het hartebloed uit pols of vinger. Als ik terugdenk aan dien tijd, dan is dit m'n bevinding nu : dat het nauw geboren dier, grommend, blaffend, hunkrend reeds, en roepend om verzadiging, dat het stil werd, en gebeurd werd m'n voelen in zuiverder regionen, en ik versta dat liefde loutert, dat zij hooger is dan sexueele passie, en passie overwint. En ik die wroette in eigen innerlijk en in der aarde modder, ik werd gevoerd, zoo jong nog, in puren toovertuin. En hier was de vergeet-mij-niet der needrigen, en de stam tot offerhout, en ook de witte kuischheidsbloem.' Als dan op school soms ontucht hoog ging in gedachten en in woorden van reeds onreine knapen, was in me droefenis, want er werd iets in m'n hart gewond : het leek of witte vlinder gesmet werd door het slijk, of vorsthjk talaar bezoedeld was door modder." Men lacht om dezen kinderlijken droom, die kalverliefde, maar men zou beter doen ze te gebruiken in den zoo zwaren kamp, als tot den knaap begeerte dreigend komt. „In alle mooie dingen," zoo zal men zeggen in rustig uur, „leeft het goddelijke, zooals in lichaam ziel, en Het is in bloemen, en in muziek, en in het spranklend water. En het wil zijn'geëerd: knak niet de blauwende viool, verstoor niet door rumoer het wonderlijk spel van fluit of orgel, noch smet de pure golfjes van murmelende beek, het Hoogste huldigt men in teer-ontziend gevoel. En dus ook als een mensch een mensch ontmoet, en in z'n hart kiemt liefde en groote adoratie — dan is er het Eeuwige, en Het moet heüig blijven, en Het mag niet ontlouterd worden, Het moet ons sterken in zuiverheid en plicht. Wij moeten waardig wezen het Allerheerlijkste, en zijn als priesters, die, met gewasschen handen slechts' den tempel binnengaan, en doen hun offering. Geschieden kan het, dat dit gevoel verbleekt, maar als het echt is en puur, dan zal het nooit verminderen. Dan wordt het voor de ziel het kostelijkst geschenk." 191 DE EROTISCHE KUNST' ALS CULTUURMACHT Wie dus spreekt, hij is z'n kind nabij, hij verstaat z'n hart, hij ontwikkelt in hem een religieusen zin, en het aesthetische, en sterke goedheid ook, die allen zijn uit liefde. Hij dringt weg het geslachtelijke, hij sublimeert het, en als komt de verzoeking dan zal z'n zoon, z'n dochter weerstand bieden. Is het denkbaar dat, wie zoo gevormd is, als jonkman in de netten van de prostitutie wordt gestrikt ? Meer dan een zedeles, die altijd is abstract, werkt een methode, waardoor reeds vroeg het werkelijk-concrete, de libido, verkeerd wordt in gezuiverde gevoelens. De psychische grondstof, de passie, zij moet niet worden uitgeroeid, en ook zelf s niet verwaarloosd, zij is een energie, die gebruikt kan worden tot hoogere ontwikkeling. Veneratie, levensvolheid, tucht, maar ook projectie van eigen innerlijk', die is uit de verbeelding, zij zijn uitmuntend tot innerlijken wasdom, én het kind, dat is gekomen tot geslachtlijke ontluiking, het zal verrijkt zijn uit dit instinctieve, dat straks gelouterd, verzoeking krachtig weerstand biedt. De eigenlijke drijfveer tot zuivering der sexueele aandrift is de fierheid, die, met gemeenschapszin, de stuwkracht is tot zedelijke gedragingen. Beiden zijn dan in hun oorsprong identiek ; men voelt zich aan elkaar verbonden, omdat men allen wortelt in het eendere Waereldzelf, en dit Zelf is dan het Absolute, dat elke relativiteit te boven gaat, al is het relatieve er in voorondersteld, het is het Oneindige, dat meer is dan het eindig ik, en dit ik leeft er in, en, als geest, is het betrekkelijk vrij van z'n bekrompene, z'n zinlijke begeerten. . De communistische ethiek met haar krachtig, sociaal bewustzijn wordt aangevuld door een anarchistisch-individualistische, en zoolang nog heerscht het duivelsch stelsel van dieven en van gokkers, van Roomschen en VrijzinnigDemokraten, zoolang ontbreekt de gemeenschap, die zuivere menschen past, blijft zij het doel, en men wil ze, en men bevordert ze, maar eisch is allereerst de sterke, hooge trots, zich zelf eerbiedigt men, en dit beteekent: geslachtelijke loutering. Het Mnd leere het, dat het te goed is om slaaf te zijn van dierlijke natuur, er is niets dat zóó afhoudt den invloed van waereldsche verleiding dan het besef van het goddelijke, dat woont in eigen boezem. 192 DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACH1 Zoo is hier, voor den geestelijk-kranke, ook middel tot genezing, en psycho-analyse, in haar therapie, gebruikt het, en men gewaagt van „overdracht". „Wij bedoelen daarmede een overdracht van gevoelens op den persoon van den geneesheer," zegt Freud in z'n „Inleiding", en „De mensch, die in zijn verhouding tot den geneesheer normaal is geworden en bevrijd van de inwerking der verdrongen affecten, zal ook normaal en vrij blijven," d. w. z. de kundige medicus geeft hem zich zelf terug. Eerst verzet zich de zieke, gevoelens van afkeer, van haat wellicht vervullen hem, maar reeds is er een band, en straks wijzigt zich z'n houding, en in treedt aanhankelijkheid, geloof, en het gebeurt, dat in den arts hij ziet z'n meester en z'n leidsman. Hier een projectie ; zoo goed als de eroticus projecteert de patiënt, en nu is het plicht van den dokter hem duidelijk té maken dat wat hij den geneesheer toedicht z'n eigen zuiverst wezen is ; de kranke is gezonder, dan hij zelf vermoedde, er is in hem een dieper, krachtig ik, dat, als een kunstenaar, de ruwe grondstof bootst; hij kan z'n leven, z'n ongeordend innerlijk, tot harmonie verkeeren, en dus krijgt hij geloof, dat bergen zal verzetten, en slangen opnemen, en gif zal drinken, dat, als van ouds, de wonderlijkste dingen doet. Indien het juist bleek, dat zenuwzwakte regressie is, een weerkeer tot kinderlijken staat, of dat hier is het infantiele, dat de innerlijke wasdom, de geestelijke groei, trots rijperwording van het biologisch organisme, betrekkelijk uitbleef, dan is er maar één middel, waardoor men den patiënt cureert,' en dat is opvoeding, en zij kan niet slagen, tenzij dan met behulp van het erotische. Want dikwijls is de ziekte een gevolg van stuwing der sexueele drift, en zij moet dus gelouterd worden ; hier, in de libido, een oerbegeerte, een geweldige natuurkracht, een som van energie, die bij den kranke pathologisch d. i. verwoestend werkt, maar die nu wordt geleid, vervormd, en dus ten goede komt aan hooger, geestelij kleven.' „De verandering, die den goeden afloop van de kuur waarborgt, is de uitschakeling der verdringing bij dit hernieuwd *) II P. 241. Eros 13 » ' 193 DE EROTISCHE KUNST ALS CULTUURMACHT conflict, zoodat de libido zich niet door de vlucht in het onbewuste opnieuw aan de ikheid onttrekken kan. Zij wordt mogelijk gemaakt door de wijziging der ikheid, die tot stand komt dank zij de suggestie van den geneesheer. De ikheid wordt door den arbeid van de duiding (Deutung), die onbewust in bewust omzet, op kosten van dit onbewuste, vergroot..Zij wordt, door onderricht, verzoeningsgezind gemaakt tegenover de libido en er toe gebracht om aan deze een of andere bevrediging toe te staan, en de vrees voor de aanspraken, die de libido zou kunnen doen gelden, wordt grootendeels weggenomen door de mogelijkheid om een deel daarvan door sublimeering te binden". x) Zoo beschrijft Freud het proces, dat in de ziel wordt afgespeeld, en waar uitkomst is de schepping der krachtige persoonhjkheid, die handelt volgens wezenlijken norm. Ook hier als alom in de psychische waereld, is de vrijheid de groei van het bewuste : wat geldt voor het mensendom, geldt voor den eenling: verlossing, vernieuwing is uit den hoogeren geest. Wij denken aan woorden, waarin de intuïtie van de besten reeds vroeger is verklankt: de geest is de vrijheid, en het goddehjke, dat is het dieper Zelf, ontdoet van banden, en beurt ons uit de knechtschap, tot staat van koningen. x) Freud II p. 257. Ï94 EPILOOG Wat de bourgeoisie „cultuur" noemt, komt in religieusen zin neer op reactionnair gedoe, op aanbidding van Mammon z n god, en de burgerwacht, diens propheet, en dat wel verlucht met woorden, die niet bepaald oorspronkelijk friscb zijn, want men kan ze lezen in Numeri en Koningen Tenzii ze, vrijzinnig, woodbrookt en protestantenbondt, en druk is met „geweten" en „persoonlijkheid",, of wel zich in bezit acht van Atman en van Manas, en komt uit Kamaloka en zoekt naar zielsbewassching in tegenwoordig leven. Haar kunst bepaalt zich tot poëzie vol stemming, en onschatbaar veel novelles of liever nog: romans, die vrindjes onderling bejubelen of, wat vaker voorkomt, en meer plausibel is naijverig hekelen in drukke wederkeerigheid. Haar philosophie is nu sinds honderd jaren het onderzoek of men ietskennen kan en tot nu toe nog niet af, zoodat hier voor den scherperen hoorder een testimonie is van eigen ignorantie. Wat aangaat het nuttige bedrijf van koopmanschap in borstels en m kousen, dit heeft een martiaal effect, en men besteelt met enkel, als tijdens Multatuli, Indië, men besteelt ten ^?HU1irman 6n heï gf °lgis : mzie' M°PPartij, en gevechten bij de Somme en de Marne, en volkrenbond en hulp aan Weensche kinderen. Met Spaansche griep en pest, en muntverval, en volle magazijnen, en minder volle magen van vele poenen. Dan is er ook nog onderwijs, te geven door een man of door een juffrouw voor een gulden in het uur — wie wordW K T if,°Psta^d als hij met meer gehonoreerd wordt, en hij heeft duizendmaal gelijk - maar een meester 196 EPILOOG heeft ook slechts de roeping de kinderen iets wijs, zij het niet : wijs te maken, hij voedt op in Christelijke en sociale deugden, die straks, in de maatschappelijke waereld, behendig worden omgezet in zichtbare contanten voor reeder en voor wisselaar. En die gij, met de vruchten van priesterlijke actie, weervindt als onderworpenheid aan allerhande overheden, d. i. politie en marechaussee, en minister, en generalissimus, om te zwijgen van vorsten, die, als dat in de kraam te pas kwam, door den burgerman zijn uitgekegeld, denk aan Duitschland en denk aan Oostenrijk, en aan de Fransche republiek. Intusschen leeft de staat, en de orde hoedt hij, zooals gij u bewust wordt sinds Augustus '14, en hij spreekt recht, en hij straft niet meer met pijnbank, noch ook met olie kokend, want hij is zachtzinniger dan vroeger, en stopt u, als gij geen werk of eten vindt, en honger drijft tot stelen, juridisch in een cel. Wat niet uitsluit, dat wie fatsoenlijk is, al is hij Abellino, z'n pad vindt naar het Binnenhof ; a = a, zegt het gezond verstand, maar dieven is nog niet dieven zonder meer, er is methode, niet enkel in den waanzin, maar ook in flesschentrekken.' Methodisch gebeure dit, naar regelen der kunst, ' en wie dit heeft geleerd, krijgt zekerlijk z'n winste thuis, en hij erlangt een eerlijke begraving en een standbeeld misschien, en alvast geld, geld — een teeken van bewezen diensten aan de samenleving, zooals het schoon geformuleerd is door Mr. Vissering, niet den tijdgenoot, die redden wil en Bank en koopmanschap, en Hollandsche cultuur, maar door een ouderen, die straks als oekonoom door Pierson, en nu door Treub is opgevolgd. Maar „zaken zijn zaken" en affaires vermoeien, en ^ontspanning wil men, en er wordt gebitterd op de „Witte", en veel gegeten in Kras en Trianon, en Toepoel worstelt, en in het Stadion .wedloopt men, en Speenhof zingt een liedje. Acteurs acteeren, en soms staken zij, en wie dit wil bevorderen, hij wordt afgeranseld in schouwburg van Hollands residentie, en er is veel muziek, niet enkel van de infantristen, maar ook van kinderen, die men ten doode exploiteert, denk aan Parthos et tutti quanti, bedroevende gedachtenis. Doch het allerschoonste, het is en blijft de vrouw, bekoorlijk als EPILOOG i97 jonge kellnerin, als avond vlinder in Spui- of Kalverstraat, décolletée, fatsoenlijk, in stalles of bargnoires. Speur haar op in cabaret, in musichall, nader haar, als gij hebt uitgefuifd uw ,,jonggezellenleven", mits zij bezit „karakter", een ander woord voor geld. Indien zij „deugt", indien gij er aan toe zijt, dat gij verzorgd wordt op uw ouden dag, huw ze dan, kerkelijk, of minstens burgerlijk, maar vergeet niet het eene, het eerste noodige : of papa soliede is, of hij wel heeft vastgezet z'n duiten in aannemelijke fondsen. Een aardig gezichtje, het is uitmuntend — het oog wil ook wat hebben, maar vluchtig is het lijflijk schoon, reëel is het bezit, en gij kunt u in de toekomst nog elders diverteeren, het bezit is reëel : hier*is de basis van orde en van wet, hier is de trap die voert tot Paradijzen, hier is de stof, en de ziel, hier is mensch en menschlijkheid, hier is fatsoen en recht en idealisme, en god en natuur en waarheid en licht, trouwt dus, trouwt en vermenigvuldigt u, of wel voorkomt dit, in alle deugd en eere, tenzij als het te pas komt tot naam- en zaakbestendiging. De kapitalistische cultuur, die niet maar onchristelijk, die zelfs niet Joodsch of Heidensch, maar'rondweg dierlijk is, met haar machtswil, haar oorlog en haar roof, zij heeft haar godsdienst, zij heeft haar culte, waar zij is veneratie van het bewuste gouden kalf. Hoewel betwist mag worden, of het vereerde numen l) wel dus mag worden voorgesteld, er is een zachtzinnigheid in pasgeboren koeien, die minder thuis, hoort in zaken en bij banken, waar men zich verdienstlijk opwindt met duikboot en zoovoorts. Anubis met den jakhalskop, of de wolfsgod van het Helleensche land, zij waren wel geschikter om te verbeelden de hier gediende macht, en als ooit weer wordt gebouwd een beurs, dan zou men goed doen ze op te tooien met zulk palladium. Intusschen, die jakhals, die wolf, zij dan gegoten uit allerzuiverst goud — als er iets zuivers is te vinden bij het tegenwoordig stelsel — want op goud komt het aan, dit is de Divus, die aller hulde wil. Ook bij een bruiloft, waar nog iets meer gevraagd wordt dan hypokras en bloemen, en waar de Hymen Hymenaeus z'n plaats l) Godheid. EPILOOG heeft ingeschikt voor Ploetos of voor Mammon, de naam doet er minder toe, want het is het eendere bij Heiden en bij Jood. En als zij paren, de jongling en z'n liefje, dan trouwt zich een affaire aan, bloeiender affaire, en belegd wordt kapitaal, en het koophuwelijk, het is er nog, en als geen bedrogen uitkomt, dan is dit meer geluk dan wijsheid. Het ligt niet aan het stelsel, als liefde hefde vinden mocht. O zoete romantiek ! O fluisterzang in geurende prieelen. O snelle maten, waarin twee harten juichen ; o blank en rijp geluk. O wil, die teugel viert, bewuste droomen van sterk geboren kind, hier de toekomst, hier de victoriën van menschen* op donker aardeleven. De sterren reien om onverwrikbren pool, de nacht is dageraden van ongeweten vreugde, een vogel zingt nog z'n mysterieus geluk. De koelte ruischt, zij is gevleugeld uit verre, blanke ziel, en wolken zilvren, komt in tot de tuinen, die van verbena geuren. Hier is de zoen, de rust voor godgelijken. En nu de dag. Op heuvelen goud, de dennen fier en hoog, en waterblinken van huppelende beken. Zal hier uw bruidsbed zijn ? Door luchten overkoepeld, die beuren het geheugenis aan Dionusos' zegetocht ? En dagen, nachten van eeuwigheden vol. Niet haar die gij vondt, niet zij, die u ontmoette, maar ingereid twee zielen in luisterrijke koren, sterren, lichtende, bloesemingen bloeiende aan nooit te vellen boom. Maar gij hebt al geschonden, vervuilde bourgeoisie. En gij zijt erger dan jakhals en dan wolf. Want in die dieren kreunt het van onvervulden honger, en er is pijn in hun blikken, en ze sterven aan ontberen soms in kale wildernis. Doch gij hebt opgetast uw zilver en uw goud, en uw veemen barsten van hooge stapeling, en gij zijt vet als Jeschoeroen, en gij hitst aan uw honden als om spijs de armen roepen. Gebouwd zijn uw paleizen door hen die stinken in kleurelooze kelders, uw paarlen zijn gevischt uit stroom, en die ze zochten stierven van moeite en gebrek. Roof is uw bakkes, dat het levende verscheurt, en moord is uw hand, en dronken als Ephraim zijn uw liederlijke driften, en leelijk zijt ge, een schimping voor de duivelen, bekoorlijker dan gij. Want hun 198 EPILOOG 199 de sulfergloed, en purper van Gehenna, en bonten vervenwaaiering, en pluimen van licht, en, schoon zij zijn gevallen, gebaar van serafijnen. Doch u de nevel van Noorschen heksensabbat, en ontucht arm, en durf noch wil, verholen is uw stelen, uw loenzen naar genot, en gij zet in uw psalmen, en gij bidt tot den goddelijke, die thans u neertrapt in diep van helsche duisternis. Want gij hebt Hem vermoord, zooals gij hebt vermoord Adonis, Eros, z'n allerpuurste kind ; dit deed, in Babel's land, de "ever, en de moeder schreide, de moeder en geliefde, en zij ging tot Allatoe, en zij ontving de drenking der altijd bloeiende, en dit zal weer gebeuren : de ziel, de menschheidsziel, zij weent, omdat dood is Adonis, maar herboren wordt hij, en bloeden zal het borstlig zwijn uit ongeneesbren wond: O Dat gij valt! O Dat gij verduisterd wordt! O Dat bersten uw goedgevoegde muren. Den adem voel ik, den wilden wind, der Eeuwigheid ! De bliksem schiet, hij sloeg in, de bliksem, uw troonen storten, uw parlementen breken. Die spraken zwijgen nu : couranten, zielverleugenend, pausen, episkopen, en rodeurs en wisselaren, en wat bedwelmt millioenen met cant en alcohol. En. als de donder afdreunt, en de orkaan verstilt, dan leit de waereld in nieuwen, zuiveren glans, en waar gebroken ligt het beeld van Dura, dat wou z'n hetakomken, daar gaan uit de menschen in lachende verrukking want Astrea is weergekomen, de goddelijke gerechtigheid, en met haar Eros, de jonge, schoone God. U zoeken we, u wachten we, geliefde. Gij hebt geordend den chaos tot wonder rijk van licht, gij woont inrhythmen van wentelende sterren, de zee hoort u toe, en ook het geurend klaverland. Uw geluid is in het neuiiën van siddrende violen, en in formulen van mathesis, en in wet van Natuur, als gij bouwt atomen tot zeer vervlochten groepen. Ik ken u uit den glimlach van m'n kind, en uit oogen van reeën, en uit purpren bloemenharten, en uit avondzon, en uit herboren dageraad. Gij zijt in zangen van hen die revolteerden, in Cydna's prophetie!), in Prometheus' jubel, als neerstort in *) Shelley, The Revolt of Islam. 200 EPILOOG den afgrond, de goddelooze god, en gij zijt in ons binnenste, en gij waart bij ons, toen onze kussen vielen als oogst van gulden druiven. Ordenaar, koning, bevleugelde, die stijgt waar menschenstem verging, god uit god, u eeren we, en als gevallen is de hoer, die zit aan.vele waatren, dan is voor u het rijk, en marmer koepelt, en cantilenen zingen, en feesten goudelen, en gedoopt in gloeden van zon en maan bijeen, ligt 's waerelds strekkend land. En reeds nu, in loutere zielen, zijt gij het stille wonder. Wil bij ons zijn. Schut met uw wieken ons. Herzeg ons het nooit vergetene, nooit goed gewetene van goddelijk Erbarmen. Uw gelaat is het gelaat van Christus, uw handen zijn de handen van de Moeder, als zij haar kindje sust. ApoUo zijt ge, en ook Endumion en ik, ik heb niets dan m'n woord, en de golving van m'n onstuimig hart, en die zijn voor U, zij zijn uit U, o Goddelijke, die maaktet alle waereld. Eros, Eros, waar zijt ge nu ? De juffrouw van hiernaast hangt uit de natte wasch, en de dochter van een andere naaste trouwt, en zij zit in een rijtuig, genacht]apond en met een ruiker blommen. Haar uitverkorene heeft op een hoogen hoed. Intusschen gaan voorbij soldaten, aan hun spits een meneer, die kijkt als Alexander. De Beurs begint. Beschermd wordt Holland door van God gegunde overheden. En huisjes staan er met kelders en met dubbeljoecie en lieve meubeltjes en inmaakpotten, en lit jumeaux en braafheid. De dochter van den grutter trouwt, en zij wordt ingezegend met orgel en met looper, voor vijf en twintig gulden, vanmiddag een lunch : paté de foi gras en compote enz. — en dan op reis, naar Amsterdam. Er is een bed besproken in Krasnapolsky, want onfatsoendelijk is het, als men zoo pas getrouwd, in Zutphen overnacht, en, ook voor het fatsoen, logeeren pasgehuwden uit Amsterdam in Zutphen. Wat den S. S. voordeelig is. En na goed negen maanden verschijnt dan nummer drie, en dit is gelukkig, want de „genre ennuyeux" is, na de bruiloftshymne, een heel gewone stijl, en men is vast aan elkander, want separatie is duur, twee huizen en dubbel personeel, en EPILOOG 201 bijzonder ongezellig. Het is ook al wat als men kan kibbelen, en men doet het om een droogrek of een wieg. Eros, Eros, waar zijt ge nu ? Ik hoor u in het ruischen van den wind. Ik zie u gaan in het woud, en jonge vogels roepen. De dag is vol van u, en voller is de nacht. Als zij slapen, de honderd-honderdduizenden, dan ken ik u in ritselend beweeg van vlasveld, dat zich op heuvel neigt, en de stroom zingt u, en gij weent uit grauwe wolken. En waarom weent ge dan ? Is het om dat purper, dat nooit door tijd verkleurt, is het om dat bloed, dat bloed uit lijven, die in den oorlog kreunden? Is het om dat goud, om dat vervuilde papier, dat Holland's bank betaalt, is het om de pest, de honger, de luizen en de neten, is het om de niet gekooide wolven, die huilen om hun zakenwinst. Maar nu rusten zij immers, na toddy of na grog van punch, wie waakt is de diender, is de hysterische, is de opperman met z'n gebroken ribben, die, voor-per uur een kwartje, uit dakgoot is getuimeld. En de boef in de cel, die op z'n steenen onrustig als een ijsbeer loopt. Wie waakt is de vrouw, Kleopatra, Phryne, maar zij is zoo rijk niet als begunstigde door Caesar, een matroos omarmt ze, eenboeruit Purmerend. De anderen sluimeren, Eros. Diep slapen zij, en ook droomen zij, zij droomen van de burgerwacht, van winst in margarine. Van zwijnen droomen zij, waarin eens Circe haar minnaars heeft verkeerd, niet dat zij Circe kennen, maar zij zijn thuis bij zwijnen, en zij ronken en snorken in nachtsvergetelheid. Zij hebben het goed, Eros, Oud-Holland heeft * het goed. En ook jong-Holland, en aandeelhouders en hovelingen en kolonels en kappersMs er niet een dankdag gevierd, toen uit was de oorlog, en zijn wij niet van Bolsjewisme door grenscordon gered ? Waarom weent gij dan, Eros ? Gij zijt de Liefde toch ? En gij moet schatten hoog de eenheid uit de liefde. Zijn wij hier boven alles niet aan die liefde rijk ? Kinderen van één Vader immers, en met Armenzorg en Roode kruis en Witte, en met op Zondag stichtelijkheden in allerhande pers ? En trouwen wij niet, en zijn we niet amoereus geweest van circa vijftig meisjes ? Maar ik doorzie u wel. Gij droomt ook Eros, 202 EPILOOG anders dan m'n brave burgers in hun bedonsde bedden. Irreëel, Oostersch, kinderlijk. Ik wil naar den voogdijraad m'n collega zit er in — je bent een onmondige, en in dien raad zijn vroeden, die wilde jongens meester zijn. En als zij niet helpen — de gangen van de rechtsbevoegdheid zijn in Holland onnaspeurlijk — dan zal ik er voor zorgen, ik stuur je op kantoor bij Geldman en Co., die in ijzer „doen" en drank, of bij Goudman en Co., in ijzer zonder drank, en ik verdek je vleugeltjes in een gepast colbertje, en je krijgt laarzen, behoorlijk aangemeten, en een front je van linnen, en een rondbollig hoedje, en achttien in de week, maar buiten wasch en kost. Het is betreurenswaardig Eros, dat jij niet bent „vooruitgegaan", Pijlschutter, Argurotoxe, je hadt je moeten oefenen in den modernen wapenhandel, je had dan kunnen dienen bij de Nederlandsche landmacht; je boog is verouderd, wij schieten nu met buksen, en met revolvers, en met heusche honderdponders. Dus moet je ten kantore, of in een winkel, Amor, want je moet leeren, je moet reëel worden, Westersch, „van vreemde smetten vrij". Net als ons bloed, dat nog niet is vergiftigd door bloed van Bolsjewiki, of door Jodenbloed, of door bloed van moordenaren, die stroopen in Abruzzen. Het oude bloed, kind, dat nog door onze aadren heenstuwt z'n liefdevoor Oranje, voor vrijheid en voor recht. Je bent een droomer, Eros. Denk je nu heusch, dat het nog is als in de eeuwen toen Rank en Roos hun bruiloft werd, en Woudmaneschijn bloesemde, en gij waart Karna, en uw boog was een bloemenboog, uw pijl een bloemenpijl, en Sakoentala rustte, toen haar de koning naakte, op bloembedekt plateau. „Dit lichaam, op welks borst gedrupt is koeskoesolie, en aan welks armen het enkel koord uit lotosblaren nog weinig stevig hangt, dit lichaam der geliefde mijn, het is als leed het, maar toch hoe wonder heerlijk!" Dacht gij god, dat het ook nu nog zijn zou als met Nal en Damayanti, toen „de wind sprak, en neer viel een bloemenregen, en de pauken van de goden klonken, en koelend woei de lucht. En toen nu Bima's dochter dus den geliefde in eigene gedaante schouwde, dan juicht luid de ongerepte en zij omarmt Purpaclotra en ook het Bimameisje omhelsde koning Nal." EPILOOG 203 Gij droomt Eros. Van Saron's rozen, van Sulammith, van dudain, van tuinen, die een gebronsde liefste hoedt. En van hen die zegden : Uw god is mijn god, uw volk is mijn volk", m land van Jakob's kindren. Van Istar droomt ge, van Venus en Endymion, van Harmodios en Aristogeiton ; en van het maal, waar aanlag Sokrates, en er was Alcibiades, en Aristophanes, en gij waart er, en rozen purperden, en wijn fonkelde, en er was bevleugeling van woorden, die, hooger dan de sterren, apsis van heemlen vonden. En daarbuiten murmelde Ihssos, en de Faunen sliepen in bosch van tamarinde, en er viel op Akropolis de zilvering van maan, en goden tuurden van Olympos gelukkig op het Attisch land. Gij droomt, Eros, hoe op zoek ging Psyche, alleen, om u te vinden. En hoe gij zat aan het bruiloftsmaal, en het was de bruiloft van goddelijk koninkrijk, en wijn vloeide, en gebroken werd het brood, het was nacht, en de nacht werd dieper, dieper, maar een'ster ging op, een gouden, stille ster. En weer droomt ge, en dan luidt het in zilvren droomenland : Nu is van vrouwen een gracieuse schare, op Allerheiligen langs me toegetreden, ik zag die ging of zij heur eerste waren en Liefde volgde recht, met stille schreden. En uit heur oogen vloeide lichte-klare een ziel van vlammende bekoorlijkheden, en ik ontroerde zóó, dat schouwende hare figuur, ik droomde een engel naadrend mede. En wien zij achtte, zond ze toe heur groeten, met haar zoo vriendelijk en zoo teere oogen,' vullend de geesten uit haar deugd, de zoete.' Ik denk zij is geboren uit den hooge, •en keerde op aarde en beurt ons heil temoeten Geluk, o vrouw, die dichtst ze komt getogen. J) *) Dante II Canzoniere Sonetto II. EPILOOG Maar nu is het anders, die waere'den zijn weg, wij zijn „vooruitgegaan" en er is overvloed — van honger en van leugen. Gij hebt een dubbelganger Cupido met z'n pijltjes, en hij komt, als het'bruiloft is in letterlievend dicht. En hij is vroolijk, en smult van hypokras, en houdt van ulevellen. Poch gij weent, gij weent nu Eros, m'n sterke goede god. Maar hebt gij niet doen zingen den ouden koning Goethe, en vóór hem Shakespeare, en gij waart het, die ,,Auf Flügeln des Gesanges" een dichter beurdet naar roodontbloeiden tuin van Hindoestan. Gij zijt in the „Sonnets from the Portugese", en in „Mathilda-cyclus", gij zijt er nog, de lichtende, de heerlijke, en ik ben dwaas geweest, ik oneerbiedig, ik heb u toegesproken, zooals men doet een kind, ik heb u willen lokken uit uw droompaleizen naar kruk en naar kantoor. Maar het is gebeurd zoo, omdat ik van u houd, en ik niet dulden kan uw weenen in donkre buienachten. Niet gij zijt een kind, ik ben het, ik, ook mijn moeder is die gesierde vrouw, de bourgeoisie, die dobbelt en ontuchtig is en wreed, en nu bazelt, en dan weer schimpt ze, en* haar lach is van de kermis, en zij is vroom bij tijden als Madame de Maintenon. En dus heb ik gespot met bittere ironie, maar het was nooit gemeend, Eros, Eros, die schreit door moede uren. Of schreit ge niet uit troostelooze smart, maar zooals doet een god, die leeft in diep ontferm ? Omdat zij niet meer schouwen, onooglijke stumpers, het wonderlijk visioen : Aphrodite, die span van witte duiven trekt, en u, en Anteros, en Hebei en Endymion, en het koor der hooge goden ? En den Gekruisigde, en Demogorgos, en Iris en het Licht. Toen gij Christus waart, toen hebt gij zelf gezegd, dat niemand dienen kan twee heeren, God niet en Mammon, en zoudt gij dan de schare wiUen, die Hel uitstoot en Hemel nimmer dulden zal ? En dacht gij, Groote, Goede, dat zij zich ongelukkig achten ? Zij hebben schik in hun waereldje, zij fuiven op een jaarbeurs, zij lezen hun „cultuur" uit Prins en Haagsche Post. Zij biljarten en kegelen, zij rooken en zij pokeren. Zij schatten den „geleerde", die voor een klein Minerval, aan boer en burger uitlegt, hoe hun waereldje aUeen bestaanbaar is — heeft niet getoond Van Embden, doctissimus, democra- 20. EPILOOG 205 tissimus, dat de kapitalistische orde vredelievend is bij uitstek, en dat tot vóór den oorlog aan niemand iets ontbrak ? En preeken niet hun theologen, dat God het dus bedoelt — geld in het Willemspark, en op Kattenburg honger ? Maar groot is uw hart, en alle dingen kent ge. En ge doorziet hen, en op deint uw geween, omdat ook is in hun zielen een onbewuste dorst. Want vaag is hun herinnering aan andere geneuchten. Hoe zij nog ongeboren, stonden op aspunt van den tijd, en eeuwen vloeiden als blinkende rivier, en Nomen strikten haar mysterieus patroon, en Idoena danste in rose bloemenvelden, en burchten torenden : Asgard in hoofsche koepeling. En wij vergaten, Eros, en dit is uw geween. En toch, gij wint. Voor u is het gerei der uren, om u is sterrenwenteling. En het gewoel van atomen, die razen door de ruimen. En wolken, zwaneblank, en goud van licht, en zegening van kleur, en vuur van Hephaistos, en drenkende fontein. En de verbeeldingen, die groeien uit donker aardeland, de rozen en de tuberozen. En witte vlinders, en sneeuwenzachtheid van zoete duivenborst. En schuim van golven, die over weren bersten. Dit is van u. Voor u de schimmen als avondklokje klept, en er is dauw op het meer, en dauw in Juni uren. Voor u de schimmen die weifelen in dichterziel. Sterker dan de dood — dus heet gij in Cantum Canticorum. Uit den dood, die stapelde de lijken tot den zon, en er was klacht in Jeruzalem, en gehuil in Sanuhad, en weening bij Kaap Hoorn, uit den dood, met z'n gestrekte velden waar millioenen liggen, gelaten naar de ombere lucht, uit den dood her brengt ge, en harten bonzen en nieuwe vreugden rijpen. En gij stuwt op het leven, en winden dienen u, zij vagen schoon de landen van leugen en van stof. Van stof, dat broedde de giftige bacillen, van leugen hypokritisch, een pestifeer gewalm. Gij komt, gij komt. En scepters breekt ge, als dorgeworden biezen. En onder altaar ligt bloedende de augur, en guldens roUen in de aardespleet, die Revolutie sloeg. En uit gaan eenigen, als was bij Sondom's einde. En hen voert ge, en uw hoofd is blank, en uw haren geuren als jonge marjolein, en gij sticht hun stede, de witte stad van Recht. Heur 20Ó EPILOOG daken zonnegouden, heur hoogè torens zingen. Zilver zijn op hare pleinen de toornen van de hengsten, die trapplen uit hun vreugd, lazuur zijn de dorpels, en de portieken marmer, en trophaeen waaien er, wijl gij gekoningd zijt, ErosApollo, Eros-Dionusos. Ontmunt is het geld, en roofwil brak, en vorsten schelmen niet, noch wolvenbasterds huilen-meer. En tusschen heuvlen en tusschen stille landen, en onder luchten die blauwer zijn dan kinderoogen, en waar sterren vonken —■ in waereldhuis het eeuwig Vestavuur — is de stad van dan, Uw stad, en kapiteelen gloeien in slinkend zongehuiver. En gij regeert, en liefde is mensch geworden, en mensch liefde, en eeuwigheden wonen in hart van man en vrouw. Eros-Christos, Eros-ApoUo, Eros-Dionusos ! VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. i Providentie, „ 2 Einstweilen bis den Bau der Welt Philosophie zu-sammenhalt, Erhalt sie das Getriebe.Durch Hunger und durch Liebe." Genus „homo", Homo sapiens, Sapere aude, ,, 3 Oeuvre, Décadenten, Universum, Salonfahig, „ 4 Morganatisch, Rendabel, Radical-Böses, Vitium originis, Au sérieux, Abstraheerende, Praxis, Irrealisme, „ 5 Ideeën in subjectieven zin, Ethische, Dynastiek, Histoire des batailles, Culte, ,, 6 Materialisme, Voorzienigheid Der wereld raderwerk wordt gedreven door honger en door liefde, tot eenmaal de wijsbegeerte haar bouw bijeenhoudt. De soort „mensch". De redelijke mensch. Durf wijs zijn. Werk. Kunstenaars eener in verval geraakte klasse of periode. Heelal. Uiterlijk beschaafd. Een morganatische (huwelijks-) verbintenis heet ook wel huwelijk met de linkerhand, waarbij de stands voorrecht en van, den vader niet op de kinderen overgaan. Voordeelig. Erfzonde. Aangeboren kwaad. In ernst. Afzonderende. Handeling. Onwer kelij kheid. Persoonlijke gedachten. Zedelijke. Tot een vorstenhuis betrekkelijk. Geschiedenis als een reeks van veldslagen. V'ereering. Leer, die ook alle geestelijk leven als een werking der .stof (materie) beschouwt. VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 6 Iets secundairs, Iets minderwaardigs. Der Wille zum Leben, De levensdrang. Cynisch pessimisme, Cynisch, rauw, eig.: hondsch. Pes¬ simisme, leer dat 's menschen leven volstrekt in het booze ol rampzalige ligt. Vandaar als stemming: zwartgalligheid. Genetisch, (Van genesis: begin, oorsprong) wat oorsprong betreft. 7 Hysterie, Zenuwziekte, overprikkelde toe¬ stand, inzonderheid bij ongehuwde vrouwen voorkomende. Neurose, Zenuwziekte. Psychoanalyse, Zielsontleding. Totem, Eene klasse van dieren,' waarmede eene familie of stam zich verwant gevoelt en waarnaar de leden zich dan noemen ; inzonderheid bij de Indianen. Taboe, Heiligheid van aan de goden gewijde voorwerpen, welker aanraking een doodzonde is.. Folklore, Kennis der zeden en gebruiken van een volk. Potentie, Macht. Genitaliën, Geslachtsdeelen. „ 8 Integratie, Verbinding der deelen. Differentiatie Onderscheiding der deelen. 9 Quantum, Hoeveelheid. Explodeeren, Ontploffen. 'I^H 'io Exit, „Af". Eig.: hij gaat weg. Formule lÉPlö o. a. bij Shakespeare als een persoon het tooneel verlaat. „ ii Een monistisch denken, Monisme is de leer, die denken en werkelijkheid als een eenheid be- „ 12 Zielstrebigkeit, Streven naar een doel. - Elan vitale. Levenwekkende geestdrift. Dominant, Overheerschend beginsel. Impuls, Aandrift, aandrang. Ihre einzelne Namen gel- Hun enkele namen tellen voor milten statt Millionen. X 't: lioenen. Alle Cultur auf Minori- Alle cultuur steunt op minderhe- taten ruht, den. Poteritiëert zich, Vormt zich tot een macht. 20-8 VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 13 Inferioriteitsgevoelens, Impasse, Teleologische, Dubieus, „ 14 Pessimist, Idealist, Anabasis, „ 15 Lockout, Clan, „ 16 Solutie, Oriënteering, „ 17 Orgiasme, Fay ce que vouldras, Repraesentatief, ,, 18 Primitief, Marodeurs, Geperverteerd, ,, 19 Surrogaten, Substantie, Infantiele, ,, 20 Onanie, Perversie, Regressie, Variant, Esse negas coctum leporem poscisque flagella, Mavis, Rufe, cocum scindere quam leporem, ,, 21 Exces, Geraffineerd, Romantisme, Bros Gevoelens van minderwaardigheid. Blinde steeg; in figuurlijke beteekenis : ongelegenheid. (Van telos, doel) eig.: de leer der doelmatigheid betreffende, hier : doelmatige. Twijfelachtig. Zie : Pessimisme blz. 208 reg. 3. Iemand, die de wereld als openbaring van goddelijke Rede ziet. Het tegengestelde van realist. Titel van een boek van Xenopbxm, . beteekent opgang. Uitsluiting van arbeiders uit een bedrijf. Stam. Oplossing. Zich op de hoogte stellen. De instelling van godsdienstfeesten, die met groote woèstheden gepaard gingen, bijv. Bacchusf eest en. Doé wat ge wilt. Treffende voorbeelden, types. Oorspronkelijk. Roovers, plunderaars. Ontaard, bedorven. Minderwaardige plaatsvervangers, Ersatz. Wezenlijk, blijvend, voornaamst bestanddeel.Kinderlijke, kindsche. Zelfbevlekking, Tegennatuurlijkheid, ontaarding, verdorvenheid. Terugkeer, terugval. Afwijking. Gij zegt, dat de haas niet gekookt is en vraagt om de zweep, gij ' wilt liever den kok splijten dan de haas, Rufus ! Buitensporigheid. ^'Wè Verfijnd, doortrapt, listig. Zucht tot beleving van het ongewone. ' 14 209 VERKLAREN DE WOORDEN LIJ bi Blz. 21 Demivierge, Frühlings Erwachen, ,, 22 Intentie, Cant, Conventie, Pruderie, ,, 24 Affirmeert, Coitus, ,, 25 Transactie, „ 27 Procreatie, Conceptie, Permaneerende, „ 28 Instantie, ,, 31 Maja, Morbide, Katarakten, ,, 35 Attractie, Repulsie, Statiek, Dynamiek, Abijs, ,, 36 Systole, Diastole, „. 40 Promiscuïteit, Thyrsen, Attis, Sabazios, Tympanon, Korybanten, Pessimantische, Hiëro doelen, Maenaden, „ 42 Maltraiteert; Akme, „ 45 Regenereeren, Deprimeering, Half maagd. Lente's ontwaken. Bedoeling. Huichelarij. Vormelijkheid. Preutschheid. Bevestigt, bekrachtigt. Geslachtelijke vereeniging. Overeenkomst. Voortplanting. Bevruchting. Voortdurende. Aanleg. Begoocheling, schijn. Ziekelijk. Watervallen. Aantrekking. Afstooting. (Leer van het) evenwicht. (Leer van de) bewegingen en krachten.Afgrond. Samentrekking van het hart. Uitzetting van het hart. Onbeperkte geslachtelijke gemeenschap tusschen vele individuen. Staven, door de Bacchanten op Bacchusfeesten gedragen. De minnaar van godin Cybele, ook wel genoemd „Moeder der goden". Bijnaam van Dionysos of Bacchus. Ouderwetsche handtrom, rinkelbom. Dolzinnige priesters in dienst van Cybele. Bijnaam van Cybele naar-de plaats waar zij 'hoofdzakelijk vereerd werd : Pessinus in Galatië. Tempeldienaressen die zich aan ontucht wijdden. Volgelingen van Bacchus. Mishandelt. Hoogtepunt. Herstellen, vernieuwen. Ontmoediging, druk. 210 VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 45 C'est le premier pas, qui coüte, ,, 46 Bejahung, Natureerend, Mylitta, Astoreth, ,, 47 Artemis of Diana, ,, 48 Thema, The merry vvives, Epigram, Vehement, ,, 50 Denigreerend, II était devenu si hideux qu'en passant lamainsurle visage il sentit sa laideur. Doch darf man nicht für keusche Ohren nennen, Was keusche Herzen nicht entbehren können. Und jene götliche Gestalten, Sie fragen nicht nach Mann und Weib, ,, 51 Mein brennendes, rotes Zigeunerblut Ist sturmgepeitscht wie der rasende Flut, „ 52 Limiteeren, ,, 53 Resistentie, „ 55 Stoa, De Logos, Transcendent, immanent, Habitus, Frigide, „ 56 Physis, ,, 57 Plausibel, Atavisme, Op het begin komt het aan. Bevestiging, bekrachtiging. Scheppend. Babylonische godheid.' Phenicische godheid. Godin der jacht en van de maan ; .beschermster van den maagdom der meisjes. Onderwerp. De vroolijke vrouwtjes. Korte kernachtige spreuk. Hevig. Aftakelend. Hij was zoo leelijk geworden, dat hij door met de hand langs zijn gelaat te strijken, zijn leelijkheid voelde. Toch durft men niet voor kuische ooren noemen, wat kuische harten niet ontberen kunnen. En deze goddelijke gestalten. Zij vragen niet naar man of vrouw. Mijn brandend rood Zigeunerbloed. Wordt door storm gezweept als een razende vloed. Begrenzen. Tegenstand. Wijsgeerige school in Athene. Het Woord (Zie Joh. 1 vs. 1). Bovenzinnelijk. Innerlijk, het de stof dcorwonen van den geest. Tegenovergestelde van transcendent. Uiterlijke levensomstandigheden. Koel. Natuur. - Aannemelijk. Het in een nieuw geslacht (generatie) te voorschijn treden van lichamelijke of geestelijke hoedanigheden van voorouders met overslaan van de ouders. 211 VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 57 Incest, ,, 58 Inzucht, Philogenesis, ,, 59 Polygamie, Nomadiseeren, „ 60 Polyandrie, Perikoop, , „ 61 Ressources, Polair, ,, 62 Nothos, Intestato, (ab-) „ 63 Copulatie, Phiditia, „ 64 Subtropisch, Voileeren, 65 Juratijdperk, Pterodactulos, Automotisme, Pudor, Perikel, 67 Utilisme, 68 Identiek, 70 Animisme, Exogame, Panmixie, 71 Ascetisme, 72 Praedisponeeren, 74 Urethra, Anus, 78 Commissuren, Peripherisch, 79 Solutie, Gangliën, Bloedschande. Paring van naastbestaanden. De ontwikkeling van den stam of de soort. Veelwijverij. Als Nomaden leven; geen vaste woonplaats hebben. Veelmannerij. Zinsnede. Hulpbronnen. Tegenovergesteld, maar tevens aan een zelfde as verbonden. Bastaard. Zonder testament. Paring. Gemeenschappelijke maaltijden. Grenzende aan de tropen. Bedekken. Een der voorwereldlijke tijdperken in de geschiedenis van de vorming der aarde. Voorwereldlijk dier. Zelfbeweging. Schaamte. Gevaar. Nuttigheid. Overeenkomstig. Geloof van natuurvolken, dat mechanisch onverklaarde werkingen der dingen zijn toe te schrijven aan daarin verborgen geesten. Huwelijken tusschen menschen van verschillenden stam. Algemeene vermenging tusschen verschillende personen van onderscheiden geslacht. Zie asceten bladz. 215. Voorbeschikken, voorbereiden. Pisbuis. Aars. Voegen, naden. Aan den omtrek van het lichaam zich bevindende. Oplossing. Zenuwknoopen, 31: VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 80 De rerum natura, „ 83 Dissociatie, ,, 84 Rationalisme, ,, 85 Stimulantia, ,, Hypochondrisch, Hypnotika, Penis, ,, 86 Clitoris, Pathologisch, „ 87 Aetiologie, Heuristisch, ,, 88 Summatie, Geretardeerd, „ 89 Regressie, Illogiciteit, ,, 90 Normaliter, ,, 91 Dementia praecox, Discontinuïteit, ,, 94 Masturbatie, ,, 96 Zoöphilie, Collaterale, „ 97 Puberteit, ,, 98 Detumescentie, ,, ioi Foetus, Amphibie, ,, 102 Sadist, Masochist, Aestheet, Hekatombe, ,, 103 Agnosticisme, ,, 107 Cycloon, Kosmos, Hydrospheer, ,, 109 Heimarmene, Otium,' De Natuur, eig.: over de natuur der dingen. Scheiding. Toepassing van verstandelijke redeneering op alles wat den mensch in de ervaring gegeven is. Opwekkende middelen. Zwaarmoedig. Slaapmiddelen. Mannelijke roede. Kittelaar. Tot de ziekteleer behoorende; hier : ziekelijk. Leer van de oorzaken der ziekten. Waardoor men iets vinden kan. Samenvatting. Vertraagd. Teruggang, vermindering. Onbegrij pelijkheid. Naar den regel. Vroegtijdige waanzin. Gebrek aan samenhang. Zelfbevlekking. Geslachtelijke liefde voor dieren. Zijdelingsche. Geslachtelijke rijpheid. Zaaduitstorting. Onvoldragen vrucht. Dier dat te water èn te land leeft. Wellustmoordenaar. Iemand, die wellust gevoelt bij het ondergaan van pijn. Het tegenovergestelde van sadist. Eenzijdige schoonheidszoeker. Offer Van honderd dieren,'dus groot offer. Leer, dat we onkundig zijn van het wezen der dingen. Wervelstorm. ' Wereld. De door water bedekte deelen der aarde en het waterdamp bevattend- deel der atmosfeer. Noodlot. 213 VERKLARENDE WOORDENLIJST Bk. tio Civitas Dei, Fabricator mundi, ,, in Imbeciel, Inepten, Stupide ignoranten, Midas, ,, 114 Stalactieten, Petalen, Phantasmagorie, „ 115 Po iet es, Discursief, „ 119 Phallos, Dithyrambe, „ 124 Geüsurpeerd, „ 135 Gunaekeion, ,, 127 Excitans, Pudenda, ,, 134 Una poenitentium, „ 137 Pater familias, „ 138 Idolon, ,, 140 Euphemistisch, v Empirisch, ,, 141 Procreatie, ,, 144 Hetaere, „ 148 Daemonium, ,, 153 Decennium, Gens, Mir, ,, 154 Triremen, Forum, Lictores, Godsstaat. Schepper der wereld. Zwakhoofdig. Dwazen. Stompzinnige onkundigen. Koning van Phrygië, die van Apollo voor straf ezelsooren kreeg. Aan de zoldering gevormde druipsteen of ijskegels. B loemkroonbladen. Schijntooverije, geestverschijning. Dichter. Uiteenhoudend. Mannelijke roede, zinnebeeld van de teelkracht der natuur, dat in hout of steen uitgesneden, bij Bacchusfeesten statig werd rondgedragen. Bijnaam van Bacchus, ook: de meest vrije soort van lyrische poëzie, ook: lied ter eere van Bacchus. Overweldigd. Vrouwenvertrek. Prikkel. Geslachtsdeelen. Eene van de boetvaardigen. Huisvader, hoofd des gezins. Afgodsbeeld. Met een mooi woord. Door ondervinding. Voortteling. Publieke vrouw. Verblijfplaats der booze geesten. Tijdruimte van tien jaren. Geslacht, stam. Dorpsgemeenschap; inzonderheid in Rusland. Galeien met aan weerszijden 3 rijen roeibanken boven elkaar. Marktplein. In Rome de plaats, waar recht gesproken werd en de re- geeringsgebouwen stonden. Gerechtsdienaren in 't klassieke Rome. 214 VERKLARENDE WOORDENLIJST Blz. 160 Incest, ,, 163 Hier sind Weiber, Gattinnen giebt es nicht, „ 168 Aere perennius, ,, 169 Asceten, „ 171 Amoebe, „ 175 Filigram, Lisenen, ,, 187 Mimicry, „ 195 Epiloog, ,, 196 Tutti quanti, „ 197 Divus, „ 204 Minerval, Bloedschande. Hier zijn vrouwen, echtgenooten • bestaan niet. Duurzamer dan brons. Menschen die zich levensgenot ontzeggen, door streng en afgezonderd te leven, zich aan godsdienstige oefeningen wijdend. Eencellig diertje. Draadwerk van goud of zilver. Pilasters. Nabootsing, inzonderheid gezegd van bloemen en laaggeordende dieren, die kleur of gestalte van andere bloemen of dieren of van den bodem enz. aannemen. Slotwoord. Alles te zamen. Goddelijke, o. a. als eeretitel van gestorven Romeinsche keizers. Leergeld. 2If Dr. H. W. Ph. E v. d. Bergbvan Eysinga Revolutionnaire Cultuur MET PORTRET Ingenaaid f4.25; gebonden f5.50 ENKELE BEOORDEELINGEN Deze auteur is een ziener, verwant aan die profeten van den ouden tijd.... De Nieuwe Courant Zoet vloeien zijn zinnen, en zij wandelen achter elkaar aan als gidsen, die ons den weg wijzen naar die zalige toekomst, en zij zijn als reine maagden, die bloemen strooien voor onzen voet. De Loods Een boek van groote beteekents; een boek van naakte realiteit, uit dezen lijd geboren en bestemd daarin een rol van beteekenis te vervullen. De Amsterdammer Dit boek is van een rijkbegaafd man. Veel studie en nadenken ligt er onder. In klare, kleurrijke, somwijlen zich tot het dichterlijke verheffende taal spreekt het van dingen die hoofden en harten tegenwoordig vervullen. Het is rijk genoeg van inhoud. Het is waard dat men het leze. Predikbeurtenblad van Amsterdam Een uiterst waardevol werk. Het is een boek uit den rechten geest,.... aan gegevens over rijk. Het is een boek van geloof en van kracht en van practiscken zin, hoeseer ook geleid door de werkzaamheid der Idee. De Vrije Mensch EROS EEN BOEK VAN LIEFDE EN SEXE DOOR Dr. H. W. Ph. E. VAN DEN BERGH VAN EYSINGA LEIDETL A. W. SIJTHOFF'S ^XgJ2»tSMAATSCHAppIJ INHOUD lilz. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . 1 l*, i Belangrijkheid van het onderwerp . 17 Dierlijk en menschelijk geslachtsleven 27 Sexualiteit. . ;}.,y \ ƒ'',', «'''ïl|< • • • 30 De remmende machten . •■§§'• • 54 De verdringing . • . . . w 78 Het verzet tegen de remming. . . ., 94 De verfijning tot erotiek '* 106 De erotiek. ,* 123 Het huwelijk . 137 De belofte. . 152 De erotische kunst , -||. 158 De erotische techniek 174 Recapitulatie. . . »>, 186 De erotische kunst als cultuurmacht . • 188 Epiloog. . q|S • • ■ Wy"i95 Verklarende woordenlijst. • . ;ji- 207 INLEIDING Wie, uit schoot geboren, zich r|kte-eerst naar moederlijke borst, omdat hij wou bevrediging, die zal straks elders vinden de spijze voor z'n honger, want de waereld is groot, en landouwen wachten op den sikkel, en er zijn weien, van heerden vol, en er zijn forellen in het zilverblanke meer. En straks is aangericht de tafel, waarop z'n schotels wachten. Indien hij zich tenminste mag verheugen in bezit van geld en goed — mocht hem dit onthouden worden door Noodlot of door Providentie, dan komt het voor, dat hij van noendisch zich verheft met onvervuld verlangen, en hij kan zich, indien hij niet te week van hart is, troosten met het blijmoedig denkbeeld, dat z'n kinderen allicht nog onverzader zijn dan hij. En wie, uit schoot geboren, omklemd werd door dien schoot, en wie gestamd is dus uit vader en uit moeder, hij behoudt herinneringen aan wat het eerst hij kende, zij het nog onbewust, en hij heeft in zich de verlangsten naar onuitgesproken dingen. En hij dorst niet enkel naar druivensap of brandy, en z'n begeeren houdt niet op bij brood of wat de dienbak beurt, er is ook een roep naar andere laving en andere spijziging, en hij laat zich trouwen in een gemeentehuis, of hij heeft z'n maitresse in Voorburg of in Blaricum. Tenzij hij is de arme, die, als hij huwt, gebrek heeft, en z'n beminde is al spoedig verdord als de befaamde roze — of die niet huwt, en dan is er altijd nog een uitweg naar kroeg of naar bordeel. Ofschoon de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat er variaties zijn, spelingen van een Natuur, die vol is van verrassends, en ge vindt gegoeden, die niet den luister smaden van jonggezellenleven, en ge vindt gegoed en ongegoed, met huwelijk en anderszins vrijpostig tegelijk. Eros 1 2 » INLEIDING In dit alles wordt dan waar bevonden het woord van ouderen dichter : Einstweilen bis den Bau der Welt, Philosophie zusammenhalt, Erhalt sie das Getriebe, Durch Hunger und durch Liebe." Wat te verwachten was. Immers de Natuur, aan wie dan, volgens Schiller, die zorg is toevertrouwd, had reeds haar praecedent geschapen, eer genus „homo" kwam, en zij behoedde plant en dier voor zekere mislukking door de geweldige instincten van honger en geslachtelijkheid. Want wie beweert, dat er ook nog is de drift tot zelfbehoud en het kudde-instinct, datgde biologische schepselen—inzonderheid de beesten — helpt, hij kan gelijk hebben, maar hij zal moeten toegeven, dat in die eerste aandrift vooral de honger meedoet, en dat de andere het krachtigst uitkomt in paringsdaad en in het daaruit volgend samenwonen van mannetje en wijfje in hol of nest of stal. Honger en liefde — ziehier de formidabele levenskrachten. En het is de eer van den dichter, den idealist der klassieke Duitsche letterkunde, dat hij zoo realistisch het menschdom heeft beschouwd. Misschien juist dit idealisme gaf hem den moed er toe : wie leeft uit de Idee, die heeft niet noodig de aardige verzinsels van vriendlijke phantasten. In elk geval, hij had gelijk, en gij erkent het, als ge geleerd hebt, en bovenal hebt afgeleerd: de oorlog, en wat hij als z'n meesleep meebracht, heeft u verlost van hersenschimmen: het „homo sapiens" der zoölogie is waarschijnlijk ironisch op te vatten, althans, van wijsheid merkt men inderdaad niet veel, en dit is niet veranderd door vrede noch door volkerenbond. Tenzij gij denkt, dat het „sapere aude" van den antieken dichter meer nuchter is bedoeld : waar men, als onder menschen, niet kan beschikken over hoornenpaar of schubbenhuid, en ook niet over gifklier en snelle vleugelvlucht, daar moet iets anders helpen, en dit is het sapere, dit is het versland, dat aan volk en groep en eenling een groote winste gunt, wanneer zij met de dingen en met de hun gelijken vechten. Hier is een uitmuntend wapen, en het komt goed van pas, omdat in ruzie, blijkt het, de wet des levens is. In dieren- en in plantenwaereld gaat dit naïevelijk toe, en zij is natuur zonder meer, en de begeerten van deze onze kosmische genooten zijn ons dus niet INLEIDING 3 verborgen — wij beseffen het dat hen de honger, en voorts de liefde zweept, maar het wordt iets anders, dunkt ons, in staat en maatschappij. Want hier luidt het immers van geestelijke gevoelens, en niet van de lucht zijn woorden als schietende raketten, en wij hebben onze politieke en theologische gelooven, en er zijn idealen, en recht, en deugd, en plicht, en kerken loopen vol, en meer nog de komedies met op „cultuur" verliefden. En men doceert in aula's, en men voedt op z'n kinderen ter eer van God en vaderland, en dus duurt het een niet geringen tijd, eer een toch niet onkundig mensch er achter komt, dat ook z'n eigene soort gestuwd wordt door de geweldige impulsen van honger en van liefde. Het iS ongetwijfeld allerminst toevallig, dat de burgerlijke waereld dit in eersten aanleg heeft ontdekt: men moge haar verwijten wat men wil, en wat haar rechtens toekomt, zij is nuchter, en dit hoort bij het zaken doen, en dit hoort óók bij winstbejag. En indien het niet werd toegegeven door de meerderheid van de behoorlijkwelgestelden, en al was hier de phrase ambtshalve aan de orde, vrijbuiters, als artisten doorgaans zijn, zij hebben het gezegd,' en het was de oeuvre van Balzac en van Zola, en het heeft vervuld de décadenten van allerhande maaksel. En Félicien Rops heeft het in een aanschouwelijk beeld gebracht: misdaad (die hebben, en die eten, zoo goed als mogelijk eten, wil) èn prostitutie, zijn de eigenlijke heerscheressen, waarnaar de waereld hoort. En ook Schopenhauer, de grimmige, de zuivere, hij wist het zoo goed, dat „der Wille," die uitkomt in het natuurlijk Universum, gemaskerd, „salonfahig" is geworden in menschlijke beschavingen, maar hij is dezelfde nog, de oude, zooals hij ons ontmoette in grijpzucht van de klimplant en in dierlijk organisme. Reeds vroeger kwam het woord van Rivarol: „De natuur heeft den mensch begiftigd met twee machtige organen, dat van de spijsvertering en dat van de voortplanting. Door het eerste heeft zij het leven verzekerd aan het individu, door het andere de onsterflijkheid aan de soort. En zóó is in ons van beteekenis de rol van de maag, dat Ade voeten en de handen slechts haar nijvere slaven zijn, en dat dit hoofd zelfs, waarop wij ons beroemen, enkel een meer verlichte satelliet is: „het is van het gebouw de lamp " 4 INLEIDING Het zijn dan voorts een tweetal scherpzinnigen, die de intuïtie van den kunstenaar en het begrip van den wijsgeer aan de feiten zelve demonstreerden. Ik bedoel Marx en Freud, en hun is de'verdienste, dat zij èn maatschappij, èn eenling toonden in hun werkelijk bestaan, te onpas allicht voor den bourgeois, die het, zoo vond hij, goed had in z'n gelukkig leventje, en die zich zeiven eerde als den eigenlijken mensch, op wien het toch maar aanging in de evolutie van kosmos en historie, want hij was knapper dan wie dan ook te voren, en hij was verlicht, en z'n hart was verteederd, en hij had opgeruimd de guillotine en den knuppel, de spitsroe en het blok. En hij was in'oirbaarheid getrouwd, en hij had z'n amoureuze avontuurtjes, z'n morganistische verbintenissen vergeten in een deftig en bovendien rendabel huwelijk. Hem was zoo ver de honger, en z'n fatsoen, z'n zedelijkheid had dus verdonkeremaand de sexueele drift, dat hij ze niet meer zag, in z'n gegloei voor deugden allerhande, het was hem, in z'n waereld, het lichtend ideaal, dat op den duur verdrijven zou de resten van Middeneeuwsche duisternis. Terwijl nog vorige culturen het al te wel beseften, dat er iets was bedorven, dat er bestond een „radical-Böses", een ,,vitium originis", een erf schuld en zoo voort — och, het werd ook wel door den bourgeois gezegd op kansel en in bidstond, en men kon het lezen in Christlijke geschriften, en in courant, die per dag of week vervaardigd werd ter meerdere eere Gods. Maar niemand nam dit werkelijk au sérieux, en men was er wèl van overtuigd, ook in de kringen, die dit godvruchtig licht ontstaken, dat men minstens zelf was weergeboren tot een oprechten zin, en men knipte z'n couponnetjes, en werd rijk uit tin- of vleeschexport — er was zonde, maar zij hoorde thuis bij Heidenen en Joden en moderne paganisten, en zij was hierin te zoeken, dat men in die diepbedorven kringen z'n leven niet fundeerde op het geloof van Rome, van Dordt of Heidelberg. Voor ethiek en politiek wou dit zeggen een abstraheerende, en dus onwerkelijk geaarde methode van praxis en gedrag : er werd veel gepraat op congressen, getheoretiseerd in geschriften, en men had ook z'n parlementen, en daarbuiten z'n als vlaggen wimpelende leuzen, en men negeerde het BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP Men kan van oordeel zijn, dat het menschdom niet veel deugt, en dat in alle tijden in geslachtelijk opzicht is gezondigd. Men kan ook beweren, dat het, in de negentiende eeuw en nu, erger is dan ooit tevoor, en voor beide overtuigingen ontbreekt het niet aan stavend argument. Want de historie toont ons het Oostersch orgiasme, en de Bijbel weet ervan, en de Grieken zijn niet altijd even braaf geweest, en er is de woeste uitgelatenheid van de Bacchanten, en de poëzie van Ovidius, en vooral van Martialis, geeft een blik in de Romeinsche decadentie, en dat doen ook de levens van een Nero, een Messalina, een Agrippina, en de Middeneeuwsche aartsbisschop, Odo van Rouaan, vertelt, dat er één fatsoenlijk priester was op elke vijf gemeenten, en Robert van Arbrissel, die, in de elfde eeuw, een nonnenorde stichtte, was een bekend viveur. Het „fay ce que vouldras", dat Rabelais tot regel van z'n abdy Thélème maakte, past op de sexueele zedeleer der Renaissance, en de Borgia's zijn repraesentatief, en berucht is de periode, die voorafging aan de Fransche Revolutie — kortom, het is hetzelfde in alle eeuwen en in verschillende culturen, en er is prostitutie, en sadisme, en masochisme, altijd en overal. Maar ook is het waar, dat het niet beter, en misschien wel erger is geworden onder latere geslachten. Boeken als dat van Iwan Bloch,*) waaruit ik elders geciteerd heb, en Havelock Ellis, „Psychologie der Sexen". laten het voldoende zien. Wie ') Das Sexualleben im neunzehnten Jahrhundert. JSros i8 BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP ze begrijpt en overdenkt, hij komt allicht tot de meening, die Buckle in z'n „Geschiedenis der Engelsche Beschaving" heeft verkondigd : het menschdom gaat vooruit in intellectueelen zin, het neemt toe in kennis en techniek, maar het blijft wat het was, in ethisch opzicht — een opinie, die betrekkelijk juist is, al is zij ook eenzijdig. Onder kapitalisme, dat zoo ongeveer de gansche geschrevene geschiedenis beheerscht, is er wel een prikkel tot verstandelijken vooruitgang, maar het substantieele, dat eigen is aan clan, en mir, en dessa, het is versplinterd, en het individu is losgelaten, het komt uit in z'n meest brute ongebondenheid. Niemand zal beweren, dat de oorspronkelijke mensch, dat de barbaar, de wilde heilig zijn, maar wat hen remt in hun begeerte, in hun dierlijkinstinctieven drang, dat is het besef van gevestigde verbanden, waaruit de eeriling leven moet. Wanneer toch de periode, die herdacht wordt in alle oude Paradijslegenden, onherroepelijk voorbij is, Zal men, indien men, door de ongunst van klimaat en bodem, niet wil ondergaan, elkander moeten helpen, en van hier een ethiek die nog iets anders is dan louter woord, en die nog zendelingen vinden bij Papoeas, en Eskimo's, bij Dajaks, en bij Aleoeten. Kinderliefde, vriendschappelijke gevoelens, zorg voor ouden, zwakken, zieken, maar ook oprechtheid, komen onder hen geregeld voor. En zooals de Westersche „beschaving", indien zij tot die primitieve vólkeren doordringt, hen vergiftigt met alcohol en syphilis, en hen exploiteert ten dienste van gewetenlooze marodeurs met zaken- en met winstbelangen, zoo is het ook diezelfde cultuur, die ons en ons gelijken verminkt heeft en bedorven. Niet als cultuur, maar als een wancultuur, die bij het kapitalisme noodlottig thuis behoort. De meest duivelsche instincten worden het best beloond, wie niet acht de consciëntie, en wie den buurman bedriegt of overweldigt, hij wordt de meeste, en men ondervindt het als men denkt aan de mededinging, als men let op den oorlog, die de millioenen teistert. Natuurlijk dat, in zulk een waereld, het sexueel gevoel verbasterd, ja, dikwijls is geperverteerd. En dit is niet toevallig, dit hangt onmiddellijk samen met het kapitalisme,- want nu is de liefde —zoo goed als alles, wat de natuur bezit—een BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP 19 waar geworden, en zij is te koop, en zij wordt gekocht, en er zijn er die zich haar niet verschaffen kunnen, en die hun toevlucht zoeken in gemeene surrogaten. Terwijl het leven, dat van z'n werkelijke substantie is beroofd, dat irreligieus is, en daarom décadent, den geslachtswil pervers maakt, waar het hem terugdrong tot het infantiele, en soms het lager-dierlijke. Wie in de tegenwoordige „cultuur" geen vreemde is, hij denkt bij dit alles aan de verraderlijke ziekten, die uit de ontucht stammen. Van syphüis gewagend zegt Havelock Ellis : „het is waarschijnlijk dat vijf tot twintig percent van de bevolking in Europa met syphilis is besmet, terwijl ongeveer vijftien percent van de syphilitische personen sterft aan oorzaken, die direct of indirect gevolgen van die ziekte zijn". In Frankrijk heeft over het algemeen, naar een taxatie van Fournier, zeventien percent van de geheele bevolking syphilis gehad, in Toulouse constateert Andry, dat achttien percent van al zijn patiënten syphilitisch zijn, en in Kopenhagen, waar de aangifte verplicht is, zegt men, dat meer dan vier percent van de bevolking aan syphilis lijdt. Voor New-York noemt dezelfde auteur een kwart millioen, en hij bericht, dat in de „betere" familiën een derde van de zoons de ziekte heb^ ben, of ook ze vroeger hadden. Aan de Duitsche universiteiten worden ieder collegejaar 25 percent van de studenten er mee geïnfecteerd, en het aantal syphilitische soldaten in het Duitsche leger is een derde van het geheele aantal, dat in den Fransch-Duitschen oorlog verminkt is en gewond. In een der Londensche ziekenhuizen — want wat betreft de ellende, die het gevolg is van geslachtelijk exces, is het menschdom internationaal — in een der ziekenhuizen van Engelands hoofdstad taxeerde men, op grond van ondervinding, dat 10 a 15 percent van de bevolking door syphilis bezocht is. En opmerkelijk is, dat zij tien maal meer voorkomt onder Britsche soldaten dan onder de troepen, die uit inboorlingen zijn gerecruteerd. Men is geneigd te gelooven, dat de geroemde „beschaving" dus niet zoo gansch onschuldig Is, en dat er deugden zijn, die weelderiger tieren onder Hindoesche Sippoys dan onder welgedoopte en christlijk onderrichte Britten. Een andere geslachtsziekte is de gonorrhoë, en zij is dikwijls BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP 23 Nu is de sublimatie een zeer gewichtig middel, waar men de waereld wil verlossen van geslachtelijk exces, maar indien zij voeren mocht tot Rome, dan is zij erg als de krankte, want wat Rome is, wij wisten het, en nu onthult het zich ook minder kritischer als garde der reactie. Het geeft voor recht burgerwachten, en voor voedsel moordend lood, het is de trouwe dienaar van het kapitalisme, omdat het zelf gezeten is, en het woord van Goethe: „Die Kirche hat einen guten Magen" de tijden door bevestigd heeft. En krachtens z'n belangen is het tegenwoordig met den staat op goeden voet, terwijl het, in de Middeneeuwen, ja nog voor veertig jaren, den staat te lijf ging — de revolutionnair, die dit nobel instituut doorschouwde als organisatie van de macht der bourgeoisie, dweept niet met de katholieke kerk, en hij doet het te minder, waar die kerk de geestelijke bevrijding, indien zij meesteres is, zooals van ouds, ook nu nog krachtig weerstand biedt. En hij zal de subhmeering op andere wijze willen, maar niet in den trant van keurige abbés, niet op de manier van priesters en doctores, die de vrouwenharten raken en dan ze wedergeven aan de aloude Moederkerk. En wat de staat doet tegen ontucht heeft al evenmin z'n sympathie; wetten zijn voortreffelijk, maar geen voorschrift, dat de openbare zedelijkheid beschutten zou, vermocht iets anders, dan de openlijke uiting van de libido te verdringen. Keuring en niet-keuring van een bepaalde klasse vrouwen is dan al even waardeloos ; de prostitutie is niet meer geconcentreerd, als vroeger, in bordeelen, zij is diffuus, zij tiert in winkels, in cafétjes en in clubs, maar zij is er niet door verminderd, zij .woekert clandestien, en stort nog uit haar gif in aderen en weefsels der bedorven maatschappij. Is het te verwonderen, dat men wetten wantrouwt, en meer verwacht van een persoonlijk woord en voorbeeld, dat men predikt, en men heeft bonden tot verhooging van het zedelijk bewustzijn, en men heeft de Middernachtzending, en niemand zal ontkennen, dat er door dit alles wel iets goeds bedoeld is, en zelfs iets goeds verricht. Tot Tolstoi komt, en in een werkelijkheid, die door het sexueele is verbasterd, is z'n „Kreuzersonate" een roepstem tot ascese, zooals men ook van Schopenhauer en 24 BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP van Wagner had gehoord. Aan het slot van z'n genoemd werk schrijft de eerste : men moet wel begrijpen, dat de volzin : „wie een vrouw aanziet om haar te begeeren, heeft reeds overspel met haar gedaan," ook betrekking heeft op de zuster en niet alleen op de vreemde, maar mede en bovenal op de eigen vrouw. En Schopenhauer: „De daad nu, waardoor de wil zich affirmeert en de mensch ontstaat, is een handeling, waarvoor allen zich in hun diepste innerlijke schamen, die zij dan ook zorgvuldig verbergen, ja waarvoor zij schrikken, als zij er op worden betrapt, als waren zij ontdekt bij het plegen van een misdrijf. Het is een handeling, waaraan men bij koel overleg meest met onwil, in verheven stemming met afkeer denkt Had het optimisme gelijk, ware ons aanzijn het met dank te aanvaarden geschenk van een hoogste, door wijsheid gestuurde hef de, en dus op zich zelf prijzenswaardig, te loven en plezierig, dan zou toch waarlijk de daad, die het instand houdt, er anders moeten uitzien. Is daarentegen dit aanzijn een soort vergissing, of dwaling, is het het werk van een oorspronkelijk blinden wil, welks gelukkigste ontwikkeling die is, dat hij tot zich zelf kome, om zich zelf op te heffen, dan moet de dat aanzijn voortzettende daadzichjuist zoovoordoen, als zij doet."„De uit de geslachtsdrift zich overplantende grillen zijn geheel analoog aan de dwaallichten. Zij bedriegen zoo levendig mogelijk, maar volgen wij hen, zoo voeren zij ons in het moeras."Als z'n ethiek, gelijk te verwachten is, dan boven alles de volstrekte kuischheid predikt, dan wordt hij hierin nagevolgd door OttoWeiniger. „De zedelijke wijding dus, die men den coïtus soms tracht te schenken, terwijl men een idealen coïtus fingeert, waarbij slechts de voortplanting van het menschelijk geslacht wordt bedoeld — deze lieflijke verdraaiing betoont zich niet een voldoende rechtvaardiging. . . dat men een mensch niet om z'n toestemming vraagt, wiens vader of moeder men zal worden. . Dus weerspreekt de coïtus in elk geval de idee der menschheid. Eveneens is de zin van Wagner's Parsifal het kuischheidsideaal." Eerst het Communisme vermag ten deele het vraagstuk van de sexe op te lossen. Indien het — zooals ik aangetoond heb in „Revolutionnaire Cultuur" — in het begrip „Recht" ligt, BELANGRIJKHEID VAN HET ONDERWERP 25 dat ieder menschelijk schepsel, krachtens z'n geboorte, aanspraak maakt op vrijheid, en ook op eigendom, dan is, in een toekomst, die meer aan het begrip beantwoordt, de vrouw onafhankelijk, en het kind — zoo goed als de volwassene — erlangt noodwendige verzorging van den kant der maatschappij. En dit beteekent, dat de relatie, die schept het sexueele, niet meer, als nu, beïnvloed wordt door andersoortige motieven. Dat men niet meer zal tellen het geldelijk belang, want er is geen geld, en er is geen mogelijkheid om zich door huwelijk of vluchtige verbintenissen stoffelijk te verheffen, en ook is er geen reden om bij elkaar te blijven, als de liefde, die aan elkander voegde, verslapt is of vergaan. Wat dan komt, is een periode van meer oprechten zin; zooals het nu is> is die oprechtheid zeldzaam ; men is er niet zeker van of met elkaar gepaarden hun huwelijk beuren als een hun opgelegden last, of dat er nog is de wederzijdsche vreugde van de gelukkigen, die eens elkander vonden. Tot de leugens der menschelijke samenleving hoort ook het huwelijk, dat niet dien naam verdient. En zoo zal, onder Communisme, de prostitutie, waarin een vrouw haar lichaam prijsgunt voor zilver of voor koper, ondenkbaar zijn geworden, thans is zij er, en zij past bij een stelsel, dat sjachert en dat marchandeert. Indien dit is de wet, die oekonomen boeken als essentieel bepalend de transactiën der burgerlijke waereld : er is vraag, er is aanbod, er zijn waren, die men wil en die men biedt — hoe zou het anders kunnen, of ook de liefde doet mede op de markt ? het lichaam van een vrouw is dan allicht begeerlijk, en het wordt aangeboden tegen passende contanten. Indien dus is gebleken, dat „der Hunger und die Liebe" de formidabele machten zijn, die mensch en menschheid stuwen, dan wordt thans duidelijk, hoe primair is de honger — hetgeen ook te verwachten was. Want men moet eerst leven, en om te leven moet men eten, zal men komen tot wat ter waereld ook, en de sexueele functie verlangt een levend wezen, en dit is er door z'n voeding. Voor de maatschappij wil dit zeggen, dat een organisatie, die niemand doet ontberen z'n spijze en z'n drank, z'n kleeding en z'n welvaart, de mogelijkheid zal gunnen aan een meer normale erotiek. De armoe, die niet alleen, maar wel ten deele, SEXUALITEIT Op donkre waereld duistert de dreiging van den dood, en gespit zijn de groeven, en de dorre blaren vallen. Tot gouden velden komen die zamelen de vrucht, en de wind schudt stam, die stond in bruidelijk schoon, en bergen breken, en wie eeuwig dacht de sterren, weet nu dat tijd ze bluscht. Er is een vuur, dat mindert in blauwe liefdeoogen, en wenschen strijken neer, als arme meeuwen moe; ook is de ziel een klok, die juichte bij het dageraden, en zij hing in toren, waar wapperde banier, — nu is weg het wimpelen van kleurig, golvend doek, en de klok is gebarsten, en gebarsten zijn haar koperen geluiden. Waar voeten treden, is denken aan den dood ; want volkeren rusten, en dieren, en wouden van den oertijd in starre, stomme stilte, en zand, dat zwerver roert, is eens verweerde rots. En menschenharten beefden, wanneer zij het bedachten. Als zij bedachten, dat liefde sterven zou, en kwijnen koningsglorie, dat, als de kaarsvlam, zich zelf verteeren moest het gulden levenslicht. En treurend zochten ze, ze zochten naar den ingang die voert tot hooger waereld, en hun was het of ze schouwden soms de hemelsche portieI ken, en Balder leidde hen, of Zeus Olumpios, of ook de Stella 1' Maris, Maria, Moeder Gods. Want er is tóch Eeuwigheid, hoewel zich al verkeert, en Duren is er, schoon aardsche dingen zinken. Als oud en moe werd de eens zoo zielsgeliefde, en het gezicht rimpelde, en aarzlend ging de pas, dan werd gekend in aldoor brozeren vorm, het nooit te deren ik, en het was de Fravashi, het was de snelle vogel, die opwiekt uit de levensbreuke, naar altijd-wisse hemelen. En op waereldakkers, waar rusten de gestorven menschen, ziet gij staan kruisen, een symboliek van leed, maar toch ook, in hout en SEXUALITEIT 33 delijk festijn, en den gloed der dorstenden en het geluk uit wanen. Hoor je het geblaf van honden, en de dreuning van den tred der hengsten, en het wolvengehuil, en het zingen van twee nachtegalen aan duister lindenpad ? Zie je het geflits van oogen ? als vuren vonken ze, en zie je, als gespreide waaier, den pronk van pauweveeren, en hoe mooi is wel de donzig witte zwaan, en de roodborst, en de kleurige kaketoe. En hoe uitliep de appel in rose bloeseming, en hoe geelt de brem, en blauw is de clematis, en donker zijn violen ! O drink nu in de geuren van reseda, van linden, en besef dat dit gewrocht werd door het steeds pulseerend Hart, en het huist in de "roos, en het versiert den oleander, en hei in vroegen herfst. En dit veelvoudig wonder van barende natuur, het is wat vooglen lokt, en het bekoort insecten, en zij zullen beuren het stuifsel, en als het neervalt op'dezen stamper, van gindsche meeldraadknoppen, dan siddert, als in dronken vreugd de blanke, kleurge bloem. Want zij bezit ze nu de eene, groote Eeuwigheid. Zij is niet meer zich zelf, en ontzelfd is het dier, dat vinden zal z'n lavenis : nu is, voor een secunde, de vloek der breuke weg, nu is er vereeniging, het individu is soort, en dit is z'n genot, zooals het is z'n lijden. Want kort is het moment van meer dan aardsch genieten, en dan de vermoeienis, en wis het woord der Ouden, dat de omhelzing de creatuur versombert, want de ontgoocheling wacht1), en het is als voorheen, niet het Oneindige, maar het verwarrend eindige, hier het mannetje, het vrouwtje ginds, en het geboorne, ook individueel, en het Zelf, het godlijke, nog altijd niet bevroedend z'n hechting aan de leugen, het zoekt opnieuw den wellust, en hulpe is er niet. En toch is hier het pad tot hooger, het onvermij dlijke. Als uit stralenwieling, als uit stuwing van elektriciteit de stof haar ruste vindt, en zij sluit zich aan andre stof, en er zijn elementen, die zich ten innigste verbinden, dan zet hier in de evolutie. Maar niet bereikt is het doel, er is opnieuw de breuk: wanneer in het atoom het' negatieve, het positieve in schijn is weggedaan, dan is het er nog, en de materie toont het, en J) Lucretius. De rer. nat. IV 1103: Zij kunnen niet met het gansche lijf in het lijf van den ander doordringen en weg zijn. El-08 3 34 SEXUALITEIT zij heeft hier haar zuren, en elders weer haar basen. Er is keurverwantschap, er is de chemfsche synthese, en in de werkplaats der physische natuur zoekt dus het Al het Al, en het Zelf dorst naar zich zelf, en het bouwt op, en sloopt, want hier bereikt het niet, en toch bereikt het, want het metselt vast de aarde, dat machtig basement. Zij is onwrikbaar, al heeft zij haar eruptiën, en al cirkelt zij om zonnecentrum, en al vliegt zij, met xlie zon, door wemeling van starren. Onwrikbaar is ze, en gij ziet het, als gij let op as, die immer wijst naar pool, en aldoor schrijdt ze, de oude, eerste baan, en hoe durend zijn de gordels die volgen op elkander, van het Noorden naar het Zuiden. En eeuwig leek wel' haar onaantastbre bouw : graniet en basalt, en gneiss en „schiefer", dat wat is vanPerm, van Jura, van Eoceen en Plioceen. En het zijn de.zelfde oudé sterren, die aan de luchten gloeien in wenteling van jaren, en op Hykros in Egypte scheen neer de Maagd, en zij had nevens zich Boötes in mythe van Jeruzalem, en zij duikt op in het Oosten nog, als Septemberasters bloeien. Want de waereld is het onbeweeglijke, dat immer zich beweegt. En toch is hier nog niet het rustepunt, dat vinden wou het Zelf, nog is de spanning, en de storm schiet uit, en de donder loeit,' en bergen splinteren in laaiingen van vuur, en in diepte zinkt Atlantis, en Apenijnen rijzen uit dreuning veler waatren. Wat deze . kosmos dierf, het was de kus, er was nog niet het schouwen van ik in ander ik, het rulle zand heeft niet gekend het liefdewonder, en ook niet de zee, en ook niet de beryl, en het schreit niet, eh het glimlacht niet uit sterrenoogen, en het is niet in de grotten, waar avond slapen ging. Toch zoekt zij het, de smachtende natuur, en zij houdt vol, en zij weeft haar teerste weefsels, teerder dan de raggen van den uchtend, die gulden licht verzaadt, en zij vormt haar celletjes voor algen en amoeben. En voor wat verder komen zal. Voor elefanten, die de vorstin van Sjeba beurden naar David's heiige stad, voor visschen zilverend in zilverkleurig meer, voor struizen der woestijnen, voor paarden die straks de menschen vingen in uitgeworpen lasso, en ook nog voor de mier,,de werkende, en voor de teere goudvlieg, die rust op windebloem. En haar celletjes bereidt ze voor wuivende platanen, en voor SEXUALITEIT het warkruid, dat opschoot in het bosch, en voor de witte lelie in rimpelloozen vijver. Hier is het begin van allerhoogste wonder, en door tros en kroon en bloemdek huivert minne, en minne huivert door gespannen nerven, en in gelaten spiegelt zich ontroering, gelaten die het opperst leven zoeken door dag en nacht en schemering. En dit is het leven : dat lijf aan lijf zich huwt. Zie het is vervulling van alle vroeger willen. Dit wou de dageraad, en de ure, als zon z'n gulden venster sluit, dit zocht het blauw, dat blauw is als saffier (van hemel is het) en dit is in den stoet der wolken, die reizen uit het Westersch land. Dit is het vuur, en het is het lillend schuim, dat spat om meer, in kreken, en het is het vlies van gloed, waarin zich hult de zonden het is het zwart van den nacht, als sterrenlichten gloren in rouwbefloersde lucht. Dit is de snik van den dood, en dit is het gestamel van het kleine, blonde kind. Dit is het Eene, en het koortst in bloed, dat ziekte heeft ontbonden, en het ruischt in bloed als banieren wimplen van lust en levenskracht. Dit is het Absolute, en niets ontgaat er aan, en Het reikt verder dan stroom van Eridanus, en Het is verzegeld in huivrend zonnestofje, en toen de ster der waereld ontvlamde uit het donker, toen purperde dit Eene in katarakt van vlammen, en als die waereld weerkeert totroode gloedingen — dan is Het er nog, en Het zal zijn de energie, de barende, de brekende, de Vader en de Moeder. Dit is de Hermaphrodiet, de dubbele oernatuur. Zooals uit cirkelmidden, uit ruimverloochnend punt, in ruim radieert de cirkel, en hier is het nevens, en gij kunt het na elkander tellen, als de liniën van hart naar omtrek uw blikken volgen in dén tijd, zoo berst uiteen het Eene, en er is gespat van druppelen, er is ruischen van vonken, er is gezweef van schaduw en al verteerend licht. Pool is er, en dus ook tegenpool, attractie en repulsie, rust en moevement, statiek en dynamiek, dan : zon die zwavel geelt, maar ook zijn massa's donker, die om haar sterren wielen. Er is vlucht naar het trekkende, en er is de andre vlucht, die planeten zou doen stormen in ongepeild abijs. Dit is het positief, dit is het negatief elektrische. Dit is de golving van gephantaseerden aether, en zij wordt stil, 36 SEXUALITEIT en de warmte vouwt haar roode vleuglen dicht, en gebluscht wordt de toorts, en het vuur gaat uit, en die waairen deed de vlammen, is nu de kreuple god, en Hephaestus strompelt door trieste, grauwe waereld. Er loopt een scheur door de dingen, en uit de diepte rijst omhoog het hoog, en er is een systole en een diastole, het Hart trekt zich saam, en ook zet zich uit het aldoorwerkend Levenshart. Dan, als zich ziel bewust is door vervlochtenheid van stof, dan de wil tot het andere, het Durende, het Algemeene. De Hermaphrodiet, die hier gebroken is in mannelijk en vrouwelijk, hij zoekt weerom zich zelf, en hij vindt niet het oorspronkelijke terug, hij vindt het repeteeren van tallooze geboorten, en er zijn individuen weer, en zij blijven dorsten, dorsten naar lijfs- en hartsbevrediging. Tot het komt, het onbewust bedoeld mysterie, van menschelijken geest. Want nu heeft Bouwer de stof verzinnelijkt, en er zijn zenuwen en hersenen, een wonderlijke stam met wonderlijke twijgen, en de vrucht is de structuur, die vatten zal het godlijk Ik, en het bloed wentelt, en hartepompen dreunen, en het is heel beweeglijkheid, en, als door spoel de draden, vliegen de vluchtige iifipressiën, maar er is een Zelf, dat ze 'bindt, er is een in elkander voegen van harmonieus patroon, want wat herboren wordt, in rijper denken, het is de Kosmos, en met z'n menschenoogen ziet aan het Eeuwige z'n transparante waereld, immers, de natuur is diaphaan, en zij opent zich, en in lichtende verschieten schouwt ik het ander Ik, en het is een vreugd geworden, het door smarten duistre leven, het is een vreugd geworden, nu Liefde alles is. Want hier is de wonderlijke liefde van denker, en van heilige, en dichter. Doch eer hij dit bereikte, was de mensch nog ziel, natuur, en het zielige, en het natuurlijke, zij zijn de duistre onderstroomen, als de zee van z'n innerlijk aan oppervlakte schittert in blauwe, gouden gloriën. Niét haten zult ge den hier verborgen vloed, want hij is toch het leven, het leven in z'n opperste verheffing. Er is een wahcultuur, die, leert ze, het zinlijke veracht, en zij is leugen, leugen, naar prikkels zoekt ze,en 40 SEXUALITEIT z'n woeste gemalin ; en op hun feesten zwijmelt men in dronkenschap van alcohol, en in exces van liefde, in promiscuïteit. En Bacchanten beuren thyrsen, omstrikt met wijngaardloof en klimop, en'Satyrs verzeilen ze, en de dans wordt duizeling, en het ,,Evoë" jubelt in onbetoomden lust. En zoo de. diensten van Attis, en Sabazios, en de godin Kybele : nu luidt het tympanon, en Korybanten woelen, en er zijn wilde dieren, die brullen in schaar der Pessinuntische. Hij heeft gelijk de denker-dichter1), alom is Dionusos machtig, en zelfs een Seneca, die roemt in een geschrift de rust, hij looft óók Liber, die god is van de druiven, en die verlost van zorgen 2). Hier is de roes, en hij is uit hef geloof, dat menschelijke hartstocht bevrucht de Moeder Aarde, niet symboliek dus, maar dwingende magie, want alles is één: het oude pantheïsme, dat onbewust geheerscht heeft voor zich verdichtten de oude godsgestalten, het klinkt hier nog, en de godin, die wacht, zij krijgt nu van haar vele minnaars het zaad dat leven bergt. En het wordt opgevangen in schoot van hiërodoelen, en dus de prostitutie, oud, eerwaardig-toen, want hier is de herinnering aan communisme, dat gemeenschappelijk had de vrouwen met allen eigendonu Doch in Egypte, dus schrijft Herodotos 3) „daar paarde zich een bok" (die Mendes heette) „met een maagd voor aller oogen," en dit is op te vatten als een gedurfde symboliek, want Mendes is Pan, en Pan is de natuur, oorspronkelijk de herdersgod. De roes, waarin het leven opstijgt als schitterende vlam, de roes is ook, zooals wij zagen, volstrekt zichzelf verhezen. En dit wordt uitgedrukt, beeldend, als Maenaden, dol geworden van wijn en zinnenhartstocht, het lam, het hoen verscheuren, dat zij ontmoeten op den weg. De Civa der brooddronkene vereerders is god oók van den dood, en het kwam telkens voor in oude culten, dat zij, die waanzin greep van heftige libido, zich zeiven bloedig schonden, en dit is absoluut geworden bij die geperverteerden, die, of sadistisch, verminken de begeerde vrouw, of, *) Nietzsche. 2) De Tranquillitate (Cap. XV, 8). 3) II, 46. SEXUALITEIT 43 is het opperste vergeten, het absoluut verlies van eigenheid, en dit is soms physieke ondergang, zooals men zegt van dieren, die sterven aan de sexueele daad1), en dit is, zelfs bij menschen, ook nog de dorst naar bloed, en de artist, die vele dingen weet, hij heeft ook dit ontdekt, dat er een punt is in geestelijk ruim, waar dood en liefde samentreffen. In z'n „Gesang des Toten" vertolkte Novalis het : . Uns ward erst die Liebe, Leben ; Innig wie die Elemente Mischen wir des Daseins Fluten, Brausend Herz mit Herz. < Lüstern scheiden sich die Fluten, Denn der Kampf der Elemente Ist der Liebe höchstes Leben, Und des Herzens eignes Herz. Leiser Wünsche süszes Plaudern Hören wir allein und schauen Immerdar in sel'ge Augen, Schmecken nichts als Mund und Kusz, Alles was wir nur berühren, Wird zu heiszen Balsamfrüchten, Wird zu weichen, zarten Brüsten, Opfern kühner Lust. Zoo de romanticus Novalis. En de andere romanticus, Wagner, in z'n „Tristan und Isolde": „O süsze Nacht,' Ewge Nacht! Hehr erhab'ne, Liebes-Nacht! Wenduumfangen, Wem du gelacht, wie — war' ohne Bangen, Aus dir er je erwacht ? Nun banne das Bangen, Holder Tod, Sehnend verlangter Liebes-1 od! In deinen Armen, Dir geweiht, ur-heüig Erwarmen, Von Erwachens Noth befreit." (Tristan und Isolde, Zweiter Aufzug). En de naturalist Zola, in z'n „Fortune des Rougons", laat de liefde van de kinderen Silvère x) Celsus: Seminis emiscio est partis animi jactura „Uitstorting van zaad is een gedeeltelijke uitwerping van de ziel". SEXUALITEIT 47 voor het nageslacht vooronderstelt de eigene existentie, en een goed gevoed lichaam is allicht bij uitstek productief. Het overmatig groeien is dan echter ook een zich zelf te buiten gaan, is een al maar meer willen hebben om al maar meer te worden; de „Wille zum Leben" zou Schopenhauer zeggen, is nooit verzadigd, en, als het individu het niet meer uithoudt en uit elkander valt, dan zoekt het weer z'n evenbeeld, gelijk in Plato's schoone mythe1), en daarmee verbindt het zich, en in die verbintenis is de eendere egoïstische wil als in dé voedingsaandrift, maar hij is nu, dialektisch, met de anderen vereenigd ; het zich splitsen d. i. de zelfvernietiging in zekeren zin, is hier voorondersteld, en ook dit wordt begeerd, en dit is de geslachtsdrang, zooals hij boven is geschetst. In den „Hippolytos" van Euripides is de klassieke beeldmg van dezen zinnehartstocht. De vrouw van Theseus, Phaedra, wordt door een vuur verteerd, ziel en zinnen, zij strekken zich naar hem, die de zoon is van haar vorst en haar gemaal uit vroegere verbintenis. Maar de jonge man heeft zich gewijd aan Artemis, de godin, de Amazone, en hij jaagt met haar in bosch en veld, en, als hij tot ze spreekt, dan antwoordt ze, en hoe zou hij oogen kunnen hebben voor menschlijk, vrouwlij k schoon, vooral wanneer de hem begeerende gehuwd is met z'n vader ? Hier voelt men dat „de liefde" zooals het heet in het Hooglied „sterker is dan de dood", en haar passie geweldig als de onderwaereld, en „hare kolen zijn vurige kolen", en gelijk de dichter verder zegt „Vele wateren zouden ze niet kunnen blusschen, noch rivieren ze verzwelgen", want zij is de hartstocht bij uitnemendheid. En de auteur stelt het geval, dat iemand al het goed van z'n huis voor deze passie geven zou, hij zou belachelijk worden, wie wordt het niet bij tijd en wijle als dit hem overheerscht? Als ooit uitkomt, dat het menschelijk bestaan een „Comédie humaine" is, dan is het hier — in de Middeneeuwen heeft de primitieve kunst den „Doodendans" geschilderd, en telkens klinkt daarin het wrange van bitteren, droeven spot, maar J) Symposion p. 189 vlg. 64 DE REMMENDE MACHTEN te wachten, en voor de lianen en de dorens. Wanneer de jongelui zich een weg baanden door 't kreupelhout, beschutten ze hun onderbuik, zooals de meisjes haar borsten beveiligden ; het gebaar van den geslachtsschroom (zooals we dat terugvinden bij de oudere Venusbeelden) is aldus verdeeld tusschen beide sexen" x). Straks — maar in veel lateren tijd — zal óók meedoen het natuurlijk sentiment van walging : het geslachtsorgaan ligt bij den mensch, zoo goed als bij de hoogere dieren onmiddellijk in de buurt der holte, die loost de uitwerpselen, en de manlijke roede en de vrouwelijke s'cheede zijn ook de kanalen, waardoor wordt afgescheiden de . urine . — hier mee een factor, waardoor de schaamte wordt gevoed. Want nu verhult men hetgeen anderen hindert of wat anderen bespotten. Voorts is van bet eekenis de wijziging van het klimaat: als stammen worden opgestuwd in Noordelijke richting, als overstroomingen, die continenten onder zee verzinken doen, en die de zondvloedsmythen ons in herinnering brengen, ze jagen naar een nieuw gebied, of als de honger, waar zich het zielental heeft uitgebreid, ze stuwt naar andere streken, die tropisch noch subtropisch zijn, dan vergt de koude dat men z'n lijf omgordt, en het gevoel van schaamte, dat reeds vroeger is ontkiemd, het wordt nu, door de kleeding, bevestigd en ontwikkeld. Ook de breuk met de oude promiscuïteit, de grenzen, die de nieuwe instituten, en eindelijk het monogame huwelijk, aan den coïtus stellen, zij vermeerderen de kans der schaamte, want om begeerte te voorkomen, die men niet oorbaar acht, is het wenschelijk het sexueele te voüeeren, overtuigd als men is dat, door aanschouwing van wat anderen verrichten, de hartstocht wordt gewekt 2). En die hartstocht voert dan licht tot daden, die wet noch zeden dulden. In een meer verwikkelde gemeenschap komt hier een factor bij : de sociale complicatie, die daarin is te zoeken, dat *) Edmond Haraucourt. Daah, de oermensen. Wereld-bibliotheek. 2) Havelock Ellis, Erotisch Symbolisme IV". DE REMMENDE MACHTEN 65 de een dit werk ter hand neemt en de ander dat, beteekent, physiologisch maar ook psychologisch, de wasdom van persoonlijke bijzonderheden; al is de kudde het voornaamste nog, al blijft zij dit, de tijden door, er is ook iets nieuws geboren; het individu is op komst, e,n het heeft z'n eigenaardigheid. Die eigenaardigheid is dan natuurlijk een beperking, en het verwondert ons niet, dat, in de libido, het instinct der species zooveel maar doenlijk is, ze wenscht te overschrijden ; slechts dus is mogelijk dat in het wordende geslacht het type niet al te zeer wordt uitgewischt: ,,beide Personen müssen einander neutralisiren, wie Saure und Alkali zu einem Mittelsalz", zegt Schopenhauer. Sexueele keuze komt ook bij primitieve volkeren voor, en bij de vogels, die ouder zijn dan wij, (zij stammen uit het juratijdperk : de pterodactulos), maar zij wordt in hooge mate bevorderd door de,groeiende cultuur die, waar zij verbijzondert en dus eenzijdig africht, ten dienste van de soort het sexueel verlangen fixeert aan een bepaald object. Dit beteekent dan, dat andere objecten vooreerst of op den duur verloochend worden, en de afkeer van een intiemen, geslachtelijken omgang met dezen of wel genen komt dan ten goede aan het instinct der schaamte (want het is inmiddels een instinct geworden, een „automotisme" in de menschelijke ziel) en men vertoont z'n lichaam niet aan vreemden, aan onverschilligen en men verheimlijkt bij voorkeur z'n sexueele functie. Natuurhjk is het dan de vrouw, bij wie zich dit gevoel van pudor het sterkst ontwikkelen zal *). Immers, als eens het huwelijk ontstaan is en gevestigd, zal zij zich niet aan den beminde mogen-geven, tenzij zij, voor de toekomst, met haar kind of kinderen, kan rekenen op verzorging. Is zij te gul met haar toeschietelijkheid, dan brengt zij allereerst zich zelve in perikel, maar ook : zij denkt niet aan het door alle vrouwen stilzwijgend aangegaan contract, dat ieder harer sexe noopt zich niet te laten vinden voor geslachtelijken omgang dan Zie intusschen Herodotos \, 10: „Want bij de Lydiërs en bijna bij alle barbaren schaamt zelfs een man zich zeer, wanneer men hem naakt ziet". ErOB 5 66 DE REMMENDE MACHTEN binnen de begrenzing van het echtelijk verband. Waar dus de zaken staan, waar het lichtzinnig meisje zich vervoeren liet door hartstocht, en meer nog door den wensch den uitverkorene in alles te gemoet tè komen, dan treft haar de verachting van allereerst de vrouwen en, zooals het heet in romans, voorkomt in de werkelijkheid, den vaderlijken vloek. Dergelijke ondervindingen maken op den duur voorzichtig, en de vrouw zorgt, dat zij, in letterlijken zin, zich nimmer „blootstelt", want bij intuïtie weet ze, dat dit gevaarlijk is, en zjj omhult zich/ en dit is dan haar kuischheid en haar' schaamte x). En dit gevoel wordt dan bij. wijlen zoo alles overheerschend, dat een vrouw als Lucretia zich zelf van 'kant maakt, wanneer het door een driesten minnaar te zwaar beleedigd wordt. Even here she sheathed in her harmiess breast A harmful knife, that thence her soul unsheathed : That blow did 'bail it from the deep unrest Of that polluted p'rison where it breathed ; Her contrite sighs unto the clouds bequeathed Her winged sprite, and through her wounds doth fly Life's lasting date from cancell'd destiny. (Shakespeare, The Rape of Lucrece). „In der Scham" zegt Hegel2) „liegt die Scheidung des Menschen von seinem natürlichen und sinnlichen Sein. Die Tiere, welche zu dieser Scheidung nicht vorschreiten, sind deshalb schamlos. In dem menschlichen Gefühl der Scham ist denn auch der geistige und sittliche Ursprung der< Kleidung zu suchen; das bloss physische Bedürfniss ist dagegen nur etwas secundares." Ook wanneer men van oordeel is, dat de schaamte voortkomt uit „natuurlijke" oorzaken, dat vrees en voorzorg, dat oekonomische factoren ze den mensch dus hebben opgedrongen, ligt in Hegel's meening toch het allerdiepst begrip. Want in een waereld, die zich ontwikkelt, is dat, wat x) Herodotos I, 8 : „Met het kleed trekt de vrouw de schaamte uit". 2) Encyclopaedie, 24, Zusatz 3. DE REMMENDE MACHTEN 67 op den duur verschijnt, is dat wat in de evolutie later komt, de zin van het vorige, z'n eigenlijke waarheid, zooals de bloem is aangelegd in wortel en in stengel, ja zelfs reeds in de kiem, en wortel, kiem en stengel in haar eerst hun vervulling vinden. Denk u het kosmisch proces in den trant van een lijn, waarin een willekeurig beginpunt A en een willekeurig eindpunt Z zal heeten, dan, zoo leeren we, is Z noodwendig resultaat van A en B en C enz., maar dan kunnen wij evengoed zeggen, dat Z reeds in A en B besloten ligt. Passen wij dit toe op het onderwerp, dat ons hier bezighoudt, dan is de schaamte in haar aanvang volstrekt nog niet een hooger, een zedelijk gevoel; het is uit egoïsme, het is uit utilisme. Maar reeds werkt er onbewust iets anders in: „die Scheidung des Menschen von seinem natürHchen und sinnlichen Sein." Ook hier verraadt zich wat Hegel en Von Hartmann noemden „die List der Idee" : het Oneindige gebruikt het eindige als middel en stelt dus het natuurlijke, het zinlijke in dienst van de vergeestelijking, waarop, zoo moeten wij wel denken, de evolutie van het menschdom uitloopt, „Um das Bewusstsein ist es in der ganzen Schöpfung zu tun", zegt Schelling1), en Hegel 2) : „Alles was im Himmel und auf Erde geschieht — ewig geschieht — das Leben Gottes und Alles, was zeitlich gethan wird, strebt nur darnach hin, das der Geist sich erkenne, sich selber gegenstandlich mache", dat is dus : tot bewustheid komt. Welnu, die bewustheid is o. a. ook vergeestelijking der zinlijke begeerte, en in de schaamte ontluikt dat hoogere gevoel, dat overstijgt de tuchtelooze drift, ja dat, waar het niet anders kan, het leven prijs gunt om slechts zich zelf te redden. Were I under the terms of death, The impression of keen whips I'd wear as rubies, And strip myself to death, as to a bed That longing I've been sick for, ere I'd yield My body up to shame. Shakespeare, Measure for Measure II, 4. J) Werke II 3, S. 369. 2) XIII S. 36. DE REMMENDE MACHTEN 71 verplicht kuisch te zijn, en allereerst de vrouw, ofschoon het ook verdienstelijk zal heeten als mannen zich het sexuèel genot ontzeggen. Ook dit is begrijpelijk ; reeds primitieve menschen voelen, dat zelfbeheersching, waardoor de geestelijke energie naar binnen wordt teruggedrongen, sterk maakt, en dus krijgt hier de kuischheid, zoo goed als het vasten, een magische beteekenis. Het laten gaan der sexueele lust én haar beteugeling herinneren aan het hart en z'n beweging : nu trekt het zich tezamen en dan zet het zich uit, en het een en het ander is werkelijk onmisbaar tot het organisch leven. Zoo zullen de Tahitiërs, die Diderot verheerlijkte, maar van wie in 1832 W. Ellis heeft gezegd, dat zij ,,de ergste bevlekkingen in praktijk brachten, waaraan een mensch schuldig kan zijn", zoo zullen deze volkeren, volgens Cook, de kuischheid zeer waardeeren, en een en ander laat zich aldus samenvatten : zij zijn periodiek orgiastisch, en binden zich in andere tijden in. Maar niet slechts het verkrijgen van magische vermogens maakt dus de kuischheid tot een begeerlijk iets, ook de oekonomische omstandigheden sturen dikwijls in dezelfde richting. Als er gebrek is, als onder het regime van bijzonder eigendom — gelijk dit telkens en alom gebeurt: in Hindoestan, in Babel, bij Perzen en bij Grieken en Romeinen zoo goed als bij moderne volken — zich enkelen verrijken en de menigte verarmt, dan is het schier ondoenlijk te huwen en z'n kinderen groot te brengen, en men maakt dan van den nood een deugd, en het ascetisme, dat eerst wordt opgedrongen door hun maatschaplijke positie aan duizenden en honderdduizenden, het wordt nu, door idealisten als hoogere moraal geroemd. Zoo is het bij Brahmaansche monniken, zoo is het bij de kloosterlingen die in Egypte den god Serapis dienen, zoo is het in de Christelijke Middeneeuwen, die dan door legenden als die van Thecla worden ingezet. En reeds het Evangelie ziet in zelfgekozen kuischheid de allerrijkste deugd,en in de Openbaring van Johannes 2) zijn „gekocht uit de menschen" „zij die zich nooit x) Mt. 19 :12. 2) XIV, 4. 72 DE REMMENDE MACHTEN „bezoedelden" „want zij zijn maagden." Natuurlijk doet hier nog iets anders mee : de Hindoeistische beschouwing, dat de waereld een begoocheling is en dus haar lust te vlieden, de overtuiging der Antieken, dat het lichaam, zoo goed als al het aardsche een kerker is des geestes, zij praedisponeeren tot geslachtelijk ascetisme, en, hierin ligt een onmiskenbre waarheid: het natuurlijke gepotentieerd in de libido, is voor den mensch het hoogste niet. Schaamte, kuischheid, zij worden dus in meerdere of mindere mate door iederen godsdienst voorgeschreven. En dit terwijl diezelfde godsdienst toch elders de orgie verheerlijkt heeft. De Protestantsch-Christelijke opvatting schijnt dan het minst eenzijdig, en zij is te verstaan uit de reactie tegen dat wat haar voorafging : met de Renaissance was een waereldsche cultuur gekomen, een courtisane als Tullia Aragona is in hooge eere, en Imperia is door Rafaël vereeuwigd in z'n Phrygische Sibylle en in z'n Transfigurazione, wel een bewijs hoe men van het oudere ascetisme zich absoluut heeft afgewend, en hoe, in zekere kringen, het vrouwelijk ideaal met dat van de ethiek veranderd is. Als de welvaart, dus als in ruimeren zin het voedsel toeneemt, als Florence, Venetië, Milaan en Rome centra worden van beschaving en van rijkdom, dan wil men meer genieten, en het „Fay ce que vouldras" van Rabelais' abdij Thélème schijnt ook in geslachtelijk opzicht de allerhoogste wet.' En het werk van Correggio draagt er den stempel van (Io, Danae, Antiope) en niet minder dat van Rubens. Ten slotte zal het Noordelijke Protestantisme, dat men moet beschouwen als een reactie op de Romeinsche Renaissancekerk, en dus het ascetisme van die kerk, maar ook de Renaissance met haar ideaal der courtisane schuwt, ten slotte zal die Reformatie herinneren, aan het woord van Genesis x) : Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u", en aan de andere van de „Tien Geboden" 2): „Gij zult niet begeeren uws naasten vrouw", „Gij zult niet *) I, 28. 2) Ex. 20 :13, 17. 74 DE REMMENDE MACHTEN de grenzen tusschen leek en priester uitwischt, stelt ook in geslachtelijk opzicht den eenderen eisch aan allen. Resumeeren wij nu, dan is een rem, die de libido tegenhoudt (behalve de natuurlijke van infantiele of van seniele onmacht) het oekonomische : de oorspronkelijke promiscuïteit wordt straks vervangen door het groepenhuwelijk en de institutie van den bijzonderen eigendom vestigt officieel den monogamen echt. Ook binnen deze sfeer van wettigheid wordt de coïtus door armoe en gebrek belemmerd. Voorts treedt op de schaamte, die geboren is uit angst, en die ver• sterkt wordt, in Noordelijke streken, door de behoefte om het lichaam tegen koude te bedekken, terwijl dan meedoet de walging, waar de geslachtelijke deelen met de urethra en den anus onmiddellijk verbonden zijn. Als de maatschappij zich ontwikkelt en tal van plichten stelt, wordt opnieuw de sexueele aandrift verdrongen en besnoeid, straks wordt dit zedelijk inzicht gekoppeld aan de religieuse overtuiging, en terwijl eerst de godsdienst in de prostitutie de oude panmixie verheerlijkt als machtig toovermiddel, wordt nu gevoed de ook reeds oude meening, dat kuischheid magisch werken zou, en het gebrek verheerlijkt, hier en ginds, het ascetisme, totdat, na de Renaissance, in Westelijk Europa en in Amerika, officieel het huwelijk triomfeert. D. w. z. in weerwil van de schommelingen, die of in de richting van het ascetische, of in de andere van het natuurlijk orgiasme de menschelijke wezens drijven, handhaaft zich een instituut, dat door de eeuwen voorkomt, en het wordt, zoo scheen het, geboden door oekonomische noodzakelijkheid, en het is, van hooger standpunt, bij uitstek zedelijk, het is een voorschrift van goddelijke wet. Én het gevoel van schaamte, en werkelijke zelfbeheerscliing, zij zijn slechts veilig, denkt men, waar geldt het monogame huwelijk. Een volgend hoofdstuk zal ons nu doen beseffen, hoe zeer en in hoe ver men zich vergist. ,,Ach, diese Armut der Seele zu Zweien" *) zegt Nietzsche. x) Also sprach Zarathustra. Von Kind und Éne. 76 DE REMMENDE MACHTEN van z'n sigaar geniet, maar wel de man wien zij een exceptioneel genot is, zoo is het ook met de vervulling van de geslachtelijke aandrift, en daarom konden wij beweren, dat zij krachtens haar eigen wetten, zich zelve remmen moet. Intusschen, zij verloochent nooit en nergens haar vulkanische natuur, en de Titan, die is neergeworpen, dreigt met opstand. Als, zijn de aren gezameld, de ledige stoppel verbrand wordt, Als door den fakkel de heg wordt verteerd, nu een zwerver misschien hem, Dichter dan nut is nabij bracht, of liet in den ochtend hem achter, Dus stond in gloed de god — Zoo beschrijft de dichter Apollo, die op Daphne is verliefd, en als het dus is met .een Olympiër, hoe moet het dan wel wezen met zwakkeren aardbewoner ? „Gij Kuprische Kythere, gij die waanzin geeft, te groot is de eeregift, die u de vader heeft gegund, want de bezonnenen slaat gij in boeien, en geen is er sterk en wijs genoeg, om te ontvluchten aan uw macht." Zoo dicht Theognis in de 6de eeuw vóór Christus. Er zijn naturen, waarin nooit rust het dier, het sluimert wel, maar purper zijn z'n droomen, en, in het hart gebannen, bromt het, gromt het, en het rukt aan z'n ketenen, en ook vaart z'n geklaag door langen, sombren nacht. Er zijn uren, waarin het leven zich bewust wordt van te zijn een boogbrug over donkren, troeblen vloed, en de golven spatten, en de goudelende sterren, die baden in de vochte luchten, zij zijn ons niet het al, er is óók dat verschrikkelijke, er is óók het water, dat kabblend vreet de schoeiing, en dat opzet straks, en het doorbreekt de weren, en het deukt in de bouwing, die kust met kust vereende. Of is de ziel als een vallei die paalt aan vuurberg, en haar bloeseming is schoon, en hare vruchten glanzen, en er is, in huizen, die helling beurt vol gratie, een kinderlijk verheugen, maar in het hart dér waereld,^zoo *) Ovid. Met. I 492 . vlg. DE REMMENDE MACHTEN 77 klaar als dreven waar Arethusa vloeide, worstelt de blauwe vlam, die èens die pracht verteert ? Er zijn menschenwetten, er is een goddelijke Dike, maar er zijn ook de passiën, en als een Mozes ze ziet woelen in de vlakte, dan werpt zelfs hij de steenen tafelen stuk. Helpt het iets, het ideale, is dit niet het geestelijke : urn tierischer als jedes Tier zu sein ? 8o DE VERDRINGING dit, dat begeerten, die zoo sterk zijn, dat zij den bewustheidsdorpel overschrijden en niet tot uiting mogen komen, straks verdrongen worden, d. w. z. zij zijn nog in ons, zij wonen in ons onderbewuste, en hernemen straks hun recht. Lucretius beschrijft in z'n ,,Dererum natura" een en ander aldus1) : ,,'t Vocht, door mij vroeger genoemd, wordt het heftigst in ons bewogen, als de rijpheid der jeugd voor 't eerst onze leden versterkt." En : „Dan door het zaad zijn de deelen geprikkeld en zwellen, nu volgt er Vurige wil om te loozen de stof, waar de lust ons mee teistert," terwijl hij dan de onbevredigde begeerte aldus gedenkt: „Want als gij derft, wat gij wilt, zijn toch voorhanden de beelden"2). Wordt nu echter straks het beeld verdoezeld, dan wil dit, in verband met het voorafgaande, zeggen, dat de energie, die in een prikkel van sexueelen aard voorhanden is, met z'n vollen inhoud teruggedrongen wordt in meer naar binnen of achterwaartsch gelegen hersenlagen, zooals gij straks een man, dien men niet toeliet in een audiëntiekamer, tegenkomt in corridor of op bordes; en die zal mopperen, en die weer naar binnen wil, want hij wordt immers aangespoord om vol te houden door z'n behoefte aan een postje of aan een verdere promotie. In de beschaafde waereld, dus vonden we, moet de libido herhaaldelijk geremd ; terwijl de puberteit reeds lang is ingetreden, is men nog niet toe aan het huwelijk, dat slechts is voor hen, die oekonomisch voldoende zijn toegerust om hun kinderen te onderhouden, terwijl niet ieder meisje het voorrecht heeft „gevraagd" te worden, en zoo gebeurt het dat de toestand, dien de dichter in de geciteerde verzen teekent, een vloek wordt en een plaag. Althans voor sommigen. Want zooals de een meer voedsel dan de ander noodig heeft, zoo is, door z'n physieken bouw en door z'n temperament deze krachtiger en gene minder krachtig in sexueelen zin ontwikkeld. „Wij zien dus," zegt Havelock Ellis, „dat het x) IV, 1030—1031, 1038—1039. 2) ibid. 1053. DE VERDRINGING 81 voldoende gerechtvaardigd is een type aan te nemen van personen, die een meer dan gewone geschiktheid bezitten voor de tumescentie. Zulke personen zijn eerder kort dan lang; ■ zij vertoonen een volle ontwikkeling van de secundaire sexueele eigenaardigheden ; de stem is meestal diep en de oogen zijn helder ; de kherwerkzaamheid van de huid zal waarschijnlijk duidelijk merkbaar zijn, de lippen zijn omgekruld ; er is een neiging tot een meer dan gewone mate van huidkleuring, en er is dikwijls een abnormale hoeveelheid haar op sommige deelen van het lichaam." Indien er nu reden is dit erotisch type vast te stellen, en aUe deskundigen zijn in dit opzicht vrijwel unaniem, dan zal een persoon', die dus is aangelegd, geteisterd worden door z'n onbevredigde libido, want hij reageert sterk op eiken prikkel, die z'n geslachtelijk wezen raakt. Dan noopt hem de maatschappij met haar fatsoen en orde die reactie weg te dringen in het betrek-' lijk onbewuste. In den menschelijken geest is nu dus tweeerlei : het ik dat zich wil houden aan de normen, die moraal en reputatie den Westerschen cultuurmensch stellen, en een „complex" van met affect beladene gedachten, die, bij de geringste aanleiding actief worden, en naar uiting zoeken, dus stuwen tot de sexueele handeling. In de absoluut gezonden toestand, die nooit en nergens voorkomt, is de geest een eenheid, zooals ook het gezonde lichaam een volstrekte eenheid is : alle organen, aUe functiën werken in de schoonste harmonie, hier is de vervulling van het zedelijk ideaal, zooals het is ontwikkeld door bezonnen philosophen. „Wat hindert ons te zeggen, dat een gelukkig leven daarin bestaat, dat de geest vrij is en hooggestemd, onverschrokken en vast, uit boven angst en begeerte, die slechts dat wat past voor een goed houdt, dat wat schandelijk voor een kwaad," zooals Seneca leert, en verder : „de rust en verhevenheid van een geest, die zijn vast standpunt heeft gevonden, is het hoogste goed" *). Dit hoogste goed, dit evenwicht, is daar gebroken, waar een complex is weggeduwd ; de totale persoon- *) De Vita Beata IV 3 en 5. Zie ook Plato Politeia II over de harmonische ziel. Bros 6 82 DE VERDRINGING rijkheid, die met het bewuste ook omvat het onbewuste, is dus „gedissocieerd", of zooals Faust het zegt bij Goethe : Zwei Seelen wohnen ach in meiner Brast, en bij den invloed, die het betrekkelijk onbewuste, zooals wij zagen, op het bewuste oefent, zal een prikkel van buiten, die ook maar eenigszins verband houdt met libido, het complex actief maken, en het stuwt beelden en emoties de sfeer van de bewustheid binnen : overstroomd wordt de dorpel, zooals bij storm de dam van een rivier. De mensch van beschaving is echter allerminst bereid het straks door hem verdrongene, dat nu zich weer doet gelden, onmiddellijk macht te gunnen, ja soms gebeurt het dat het hem op den duur gelukt het te vergeten, en eerst de psycho- analyse, die het subliminale x) methodisch heeft doorwrocht, ontdekte het complex en vond (door de methode van „prikkel- en reactiewoorden") dat in schijnbaar sexueel-frigiden de wildste passie gloeit. Gewoonlijk en voorloopig is de mensch zich zelf van het conflict bewust, en dit is z'n herhaalde strijd : opnieuw, en meer, verdringt hij de, zoo meent hij, onzuivere begeerten. Opnieuw doen zij zich gelden, maar misschien wel langs een omweg ; de weerstand, dien het ik hun bood, veranderde hun richting, of wel: de censuur, het geweten, laat hen niet in hun naaktheid toe, en nu sluipen zij binnen, ommanteld en vermomd. Zoo is het in de preutschheid van ongehuwde vrouwen : zekere gevoelens en begeerten zijn herhaaldelijk teruggedrongen, maar in het betrekkelijk onbewuste leven zij, en nu overstijgen zij den dorpel in veranderde gestalte ; zulke menschen interesseeren zich bijzonder voor de „chronique scandaleuse" van hun stad of van hun dorp, natuurlijk allermeest van dat gedeelte, dat van geslachtelijke onbehoorlijkheden melding maakt ; de preutsche heeft hierbij een dubbele winst, want zij kan zich in haar phan^asie bemoeien met dat wat zij ontberen moet, en zij kan het ook weer laken, zooals dit de censuur van haar bewustheid vergt. Maar niet altijd loopt het zoo betrekkelijk onschuldig af; *) dat wat beneden den dorpel is. DE VERDRINGING 87 vernomen," zegt hij in z'n academische voorlezingen, „dat men aan neurose kan gaan lijden, als men gespeend moet blijven van de normale geslachtelijke bevrediging." *) „Bij de meest voorkomende vormen van de zoogenaamde actueele neurosen, leert de waarneming ons de aetiologische beteekenis van het geslachtsleven als een in 't oog springend feit." (Onder actueele neurosen verstaat Freud dan : neurasthenie, hypochondrie en angstneurose). „Eerst dan wordt iemand zenuwziek, als zijn Ikheid ophoudt bij machte te zijn om zijn libido hier of daar ten onder te brengen. Hoe krachtiger de Ikheid is, des te gemakkelijker valt het haar om die taak te vervullen ; elke verzwakking van de Ikheid — door welke oorzaak ook — moet leiden tot hetzelfde gevolg als waartoe een bovenmatige verhooging van de eischen der libido leidt, dat zij m. a. w. de neurose schept." 2) Men kan zich een en ander aanschouwelijk maken, wanneer men weerkeert tot de opvatting, die door ons in den aanvang van dit hoofdstuk is ontwikkeld. Zonder materialist te zijn, vindt de wetenschappelijke onderzoeker, en de wijsgeer met hem, in het materialisme een uitmuntend heuristisch principe, ook wat betreft de kennis der verhoudingen van geest tot hersenen en omgekeerd. Schopenhauer zegt, „dass man berechtigt ist, zu behaupten, die ganze objective Welt, so granzenlos im Raum, so unendlich in der Zeit, so unergründlich in der Vollkommenheit, sei eigentlich nur eine gewisse Bewegung oder Affektion der Breimasse im Hirnschadel3) en hij herinnert er aan, hoe Cabanis, Bichat, Gall, Charles Bell o. a. dit reeds verkondigden. En wij kunnen er bij voegen, dat latere hersenphysiologen hen hierin zijn gevolgd. De psycho-analyse, die een ontdekking is van het eind der 19de eeuw, legt dan wel wat eenzijdig het accent op het innerlijk moment der ziel, Freud b.v. spreekt zelden over hersenwerkingen, en, in het algemeen, over lijflijke proces- ) Inleiding tot de studie der Psychoanalyse Holl Vert Dl II P- 83 2) ibid p. 175, 176. 3) W. a. W. u. V. II 2ter Buch, Cap. 22. 88 DE VERDRINGING sen. Daarom is het goed te bedenken, dat de materialistische opvatting de idealistische niet uit- maar insluit, Schopenhauer wist dit al, en het is de bedoeling der klassieke Duitsche wijsbegeerte, die in Hegel culmineert. Het ik, het bewuste ik, is, zooals Von Hartmann zegt, een summatie : de natuur is alom niet enkel stoffelijk, zij heeft ook een geestelijken kant, of, juister gezegd : wat wij stoffelijk noemen is ten slotte energie, en de energie is eigenlijk Idee, het voorbewuste en scheppend Denken. Welnu, door de vervlechting der materie, waarop wij in den aanvang van dit hoofdstuk doelden, door de verbinding en vereeniging der psychische momenten, in elke cel, in iedere molecule, in elk atoom te vinden, is er een Ik ontstaan, en dit Ik vermag te scheiden en te combineeren, en dus te abstraheeren, het vindt en stelt zich normen, waarnaar het zich gedraagt en leeft. Is dit Ik sterk, zijn de banen, die tot synthese noodig zijn, werkehjk goed, en is het Ik er aan gewend geworden de stroom van de affecten en de aan hen verbonden beelden, waar dit passend is, te remmen, en dan er uit te kiezen, dan is de geest krachtig, en hij is beheerscher van zich zelve. Verslapping treedt in, waar, door defect van het brein of door verzuim van de ikheid n.1. door gebrek aan oefening en aandacht en zelfcontrole, impulsen bij herhaling niet voldoende zijn geretardeerd, zoodat zich vormen, langs de diep geploegde banen, automatismen, waarover dus de geest geen macht bezit. Is nu de libido door de bewustheid wèl verdrongen, maar is zij er nog, huist zij in het onbewuste, dan ontstaat wat Prof. Jelgersma ,,korte sluiting" heeft genoemd : de piocessen verloopen buiten de centrale hersenen, het is, zou de Weener meester zeggen, de Ikheid niet gelukt de libido onder te brengen, dat is te veranderen, te sublimeeren, zij woelt en wroet „sub hmine" 1), en bewerkt de dissociatie, de splitsing der persoonlijkheid. Freud wijst dan verder op de vorming van symptomen, die hij aldus bepaalt: „Zij vormen een vervangmiddel voor de ontbeerde bevrediging door een regressie der libido naar vroegere tijden, waarmede de terugkeer naar vroegere ontwikke- x) onder den bewustzijnsdórpel.