7 August» 1921 2e Jaargang No 27 01 UIT DE LEVENSBRON WEKELIJKSCHE LEERREDENEN ' TiDACTIE VAN Ds J. C. AALDERS, Dr. H. A. VAN ANDEL en Dr. W. G. HARRENSTEIN. MÉT MEDEWERKING VAN ANDERE DlENARÈN DES WoORDS. GENADE GEEN ERFGOED. DOOR Dr. W; G. HARRENSTEIN Dienaar des Woords te MEDAN. H. ROB BANDOÉNG. ps*SBsnrcin»»c> fl»V Kent gij in uw omgeving geen 1 ■ patientei^Bf die chronisch bedlegerig zijn én nimmer met de Gemeente kunnen opgaan naar het Bedehuis? Kn die dus steeds verstoken zijn van de prediking des Woords? fi^* Zijn U geen apuden van dagen bekeridV die hoe gaarne ze ook willen, toch om verschillende redenen des Zondags niet in staat zijn mede op te gaan naar het Huis Gods, maar thuis moeten blijven ? Hebt gij geen betrekkingen die wonen in streken en in plaatsen waar, ze geheel verstoken zijn van de levende verkondiging des Evangelies ? WT* Zorg dat alle deze wekelijks en geregeld een goedé predikatie ontvangen VOOR UWE REKENING en abonneer U daarvoor op „uit de Levensbron/' KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 6119 7 Aftt» 2e Jaargang No. 27 Genade geen erfgoed. LEZEN: Psalm 127 en 128. ZINGEN: Psalm 113 : f. 81 : 12 en 15. 86 : 6. 62 : 8 TEKST: I SAMUËL 8: 1-3: Het geschiedde nu, toen Samuël oud geworden was. zoo stelde hij zijne zonen tot richters over Israël. De naam van zijnen eerstgeborenen zoon nu was Joël, endenaam van zijnen tweeden was Abia ; zij waren rich'ers te Ber — seba. Doch zijne zonen wandelden niet in zijne wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht. Geliefden in den Heere Jezus Christus. Wij leven in een allermerkwaardigsten tijd. Niet alleen omdat wij de reuzen worsteling der volkeren gezien hebben,' die elkander in doodelijke omklemming vastgrepen, al legt ook deze volkerenkrijg ons de vraag op de lippen, wat er geschieden zal nu weer vrede in Europa heerscht en in welke lijn zich de ontwikkeling nu zal voortzetten Neen ook zonder dat is onze tijd allermerkwaardigst. Op allerlei terrein toch ontplooide zich actie en de krachten waren tot op net u.terste gespannen. Er zat gang in de dingen, de techniek overwon alle moeilijkheden en hindernissen, de wetenschap bloeide en vond ijverige en bekwame beoefenaars, de kunst werd gewaardeerd en bewonderd De strijd van het proletariaat met zijn massa - organisatie boeide de aandacht, de lucht zat vol problemen, die om oplossing vragen en waarop de mensch zich wierp om zoo mogelijk tot een solutie te komen. Onze eeuw is een eeuw van staal van strijd, var, studie. Merkwaardig is het daarom in hooge mate, dat er ook waren, die haar noemden de eeuw van het kind Schijnbaar drong de reuzenworsteling op allerlei terrein het - 2 - kind op den achtergrond en toch, het omgekeerde is waar, meer dan ooit werd aandacht . geschonken aan den man en de vrouw der toekomst, aan het kind. Geef mij het kind en ik heb de toekomst is een spreuk, die veel waarheid in zich sluit Op het kind werd het oog geslagen, het werd tot middelpunt gemaakt, de kinderziel werd bestudeerd, aan school en paedagogiek volle aandacht gewijd. Terwijl de worsteling voor het onderwijs ook de geloovigen er toe drong om bijzonderlijk te ietten od hem en haar, die het onderwijs ontvangt, op het kind. Merkwaardig in hooge mate noemde ik het feit. En dat is het ook. Alles scheen ertoe te dringen om te letten op den man en op de vrouw en toch, ook werd volle aandacht geschonken aan het kind. En ook wij juichen dat toe Het ontluikende leven is van te groote waarde, dan dat men er aan voorbijgaan zal- Het kind heeft te groote waardij, dan dat men zich niet met ernst afvragen zal, hoe men het kind tot zijn recht zal laten komen Het is er niet alleen om wat aangehaa'd en vertroeteld te worden, het is er niet alleen om zoo gauw, als mogelijk is, productief te worden gemaakt, het kind heeft zijn rechten, het moet ge'eid en niet verknoeid worden, het moet begrepen en niet alleen bevolen worden. Het mag niet worden misvormd tot een voorwerp van de eerzucht der ouders, die er mee pronken willen üe kinderziel is te mooi om niet begrepen te worden en het kinderleed is te groot om niet verzacht of voorkomen te worden Het kind heeft zijn rechten en dat voorbij zien, is het kind onrecht doen Maar het goede in dit alles te erkennen, wil niet zeggen alles goedkeuren Welke ouder kent niet het gevaar van het kind tot middelpunt te maken? Is dit voor de volwassenen gevaarlijk, meer nog is het dat voor de jeugd. Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen, en kinderbeentjes kunnen dat allerminst Wie niet blind is. beseft, dat hetgeen werd bepleit met vuur en ijver, wat bepleit werd om edele motieven, toch ook gevaarlijk worden kan. En menigeen, die met de opvoeding belast is, en die met het opgroeiend geslacht zich bemoeit, voelt bange vragen en angstige gedachten in zich opkomen Geen roede meer, geen kastijding meer, maar overreding, vriendelijkheid, zachtheid Goed, wij maken van onze kinderen geen nuttige, ook geen vrome mannen en vrouwen door stok en roede. Maar waar blijft het gezag, waar de kinderlijke vreeze, waar de gehoorzaamheid ? Wat een bandeloosheid openbaart zich. wat een onverschilligheid. — 3 - Zoodat men waarlijk geen pessimist behoeft te zijn om wel eens te vragen : Waar gaan wij heen ? En naar onze overtuiging is de kansel niet alleen de plaats om de ver zoening des kruises te prediken, maar is het eisch van ware prediking om het ook aan te durven het licht van Gods Woord te laten vallen op allerlei verkeerde toestan. den Geen sociale prediking alleen, zelfs niet in de eerste plaats, maar toch ook een belichten van maatschappelijke toestanden met Gods getuigenis En zoo is het ook van tijd tot tijd noodig, dat ons uit Gods woord wordt voorgehouden wat Hij, de Heere, van ons eischt in zake de opvoeding van ons kroost, üe kinderen zijn een erfdeel des Heeren, zoo dankte de Psalmist en wie zal het hem niet nazeggen? Wie zal de oudervreugde klein achten en de moederweelde belachen ? Maar welke ouder is er, die ook niet gevoelt en beseft, dat zijn vreugde ook een roeping met zich brengt ? O, wij meenen, dat hier wel eens lichtvaardig wordt gehandeld. De eeuw van het kind maakt de taak der ouders niet lichter, maar zwaarder. Biddende ouders zijn een zegen voor het kind, maar met bidden alleen komen wij er niet. Ook waken is eisch. Waken, dat zich openbaart in toezien, in vermaan, in kastijding! Dat zich uit in meeleven, in meewerken met hen, die met de opvoeding belast zijn. Meer wil ik maar niet noemen, al zou er nog heel wat aan toe te voegen zijn'. Men roept in onze dagen om tijdpreeken. Mag ook juw Dienaar des Woords in dezen met zijn tijd meegaan ? Kn u dan niet bepalen bij de worsteling der volkeren, maar u oproepen om te worstelen om het kind, om uw kind ? Want het gaat maar niet vanzelf, zooals wij in dezen mo.gen zien zullen. De hoofdgedachte van onze tekstwoorden is deze: Genade geen erfgoed, Samuëls zonen niet wandelende in de Wegen huns vaders Wij zien : I Een vromen vader II De zonen als verbondskinderen III Dat deze zich desondanks openbaren in goddeloosheid. In den tijd van diep verval, waarin 'sraël gezonken was na den tijd der Richteren, een verval, dat zoowel politiek, als zedelijk, als ook godsdienstig was, staat de persoon van Samuël als een machtige verschijning, die tegen den stroom oproeiend met fiere kracht en warm Godsvertrouwen, Israël uit zijn verval tracht op te heffen en het weder te brengen tot den Heere Zijn God. Hij staat daar alleen, maar zijn — 4 — kracht is groot en zijn arbeid veelvuldig en omdat hij vast en onbewogen staat, rustig te midden der woedende baren, is hij in dezen tijd van Israëls geschiedenis de eenige figuur die ons boeit en die van de schouderen opwaarts grooter is dan ai het volk. Reeds de kleine Samuël, het kind der gebeden door zijn moeder den Heere gewijd, verkeerende bij den grijzen Eli en dienstwerk verrichtende in den tabernakel, trekt onze aandacht. Immers hij steekt zoo af bij de anderen en wordt dan ook al op jongen leeftijd door den Heere geroepen om instrument der Godsopenbaring te zijn en Eli het oordeel des Heeren aan te zeggen. Straks wordt een reuzentaak op zijn schouderen gelegd, haast te zwaar om door één man alleen te worden gedragen en moet hij het in donkerheid der zonde wandelende volk richten en het terug doen keeren tot de paden des Heeren. De Filistijnen hebben een en andermaal Israël verslagen en het volk is diep vernederd, uitgeput, in zijn zelfstandig bestaan bedreigd. Politiek en oeconomisch is Israël in verval het telt niet mede, het is een prooi der vijanden en kan zich niet dan zwakjes tegen hun aanvallen verdedigen. Het zedelijk leven is weinig verheffend, een ieder deed wat goed was in zijn oogen en de Wet des Heeren scheen wel vergeten te zijn. Terwijl ook het godsdienstige leven van dien aard was, dat er geloof toe noodig was om in Israël Gods bondsvolk te blijven zien De ark was weggevoerd, maar de meesten bekommerden zich er bitter weinig om, de stillen in den lande mochten klagen, de groote menigte leefde rustig voort en afgoderij was aan de orde van den dag. Het wil wat zeggen om in zoo'n tijd als richter door God geroepen te worden. En tot die taak was Samuël verkoren, die den zwakken en ouden Eli vervangen moest. Krachtige leiding was men ontwend, alles was verslapt en verachterd. En voor den éénen man. voor Samuël was de taak schier te groot. Is het dan ook wonder, dat Samuël reeds vroeg oud geworden was. Reeds lange jaren voor zijn dood, nauwelijks de 60 jaren halend, moest hij al, oud geworden zijnde, zijn zonen tot richters over Israël aanstellen. Zijn werkkracht raakte op, zijn vuur brandde uit, hij kon het niet meer af. Wel bleef hij ook zelf richter over Israël, maar zijn zonen moesten hem helpen en daarom maakte hij hen richters te Berseba, in het Zuiden van het land, opdat hij de groote afstand naar het Zuiden niet meer behoefde af te leggen. Zij zouden daar in zijn naam en in zijn plaats het volk - 5 — richten, terwijl hij zelf meer voor het midden en Noorden des lands zorg dragen zou. Deze man van kracht, van ijver, van vuur, en van liefde had zich geheel aan zijn volk gegeven en gedaan, wat hij doen kon, om Israël naar God terug te leiden. Hij staat daar dan ook voor ons als een vrome, een godvruchtige man. Maar een vroomheid en godsvrucht, die heel anders was dan die van Eli, den zwakkeling. Samuël is vroom, is godvruchtig, maar is tevens een man van kracht en van vuur en van ijver. Onvermoeid doorreist hij het land om de kwaden te bestraffen, het recht te handhaven, de afgedoolden te vermanen, het altaar voor Jehovah te doen rooken. Samuël is het type van den echten geloovige, van Gods kind, zooals het zijn moet. Niet een, die stil voor zich zelf geniet en die er mee tevreden is, zich uit alles terug te trekken om dan zelfzuchtig zich te verblijden in zijn bezit Maar een geloo%vige, die uit het geloof leeft en getuigen moet en spreken en strijden. Die tegen de goddeloosheid intrekt en kampt voor de eere zijns Gods. Die gelooft en daarom predikt, die bezield is door Gods Geest en van wien dan ook bezielende kracht uitgaat. Van het particuliere, het huiselijke leven van Samuël weten wij niets Wel hooren wij in onze tekstverzen, dat hij twee zonen had Samuël, de richter lsraëls was dus ook huisvader. Maar, al weten wij dit niet uit nadrukke- • lijke mededeelingen, een andere vader dan Eli was In Eli's huis had Samuël al vroeg geleerd, hoe hij het niet moest doen Daar zag hij de droeve gevolgen van slappe opvoeding en van gebrek aan lucht. Hoe menigmaal had hij Eli hooren zeggen : Niet alzoo mijne zonen, zonder dat het ook maar de minste uitwerking had. Was Samuël niet ' zelf de verkondiger geweest van Gods oordeelen over Eli ? Reeds in zijn jonge jaren leerde hij dus de gevaren en de schadelijke gevolgen van zulk een opvoeding kennen en bovendien den toorn Gods over zulk een tekort doen aan de vaderlijke plicht Al wisten wij niets meer dan dit alleen, het zou al bewijs genoeg zijn om te zeggen, dat Samuël zijne zonen wel anders zal hebben opgevoed. Maar wij weten meer. Wij kennen Samuël als een man van kracht, van vuur, van ijver en van liefde. Een man, die het huis lsraëls wel wist te regeeren. Die niet alleen wat praatte, maar doortastte en gezag afdwong En nu zegt ons Gods Woord, dat een opziener iemand zijn moet, die zijn eigen huis wel regeert, zijne kinderen in onderdanigheid houdend, met alle stemmigheid. - 6 - Want zoo iemand zijn eigen huis niet weet te regeeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen ? Van Samuël wordt ons nu niet gezegd, dat hij zijn eigen huis wel regeerde, wel weten wij, dat hij voor de gemeente Gods uitnemend zorgdroeg. Zal hij, die in het groote getrouw was, nu ook niet in het kleine getrouw geweest zijn ? Is het niet ondenkbaar, dat hij zijn eigen zonen zou hebben laten opgroeien zonder toezicht, terwijl hij wel over Israël toezicht hield. O zeker, er is een gevaar, dat drukke arbeid in Gods Koninkrijk met de daaraan verbonden uithuizigheid, ons er toe brengen zou, om minder te letten op hen, die toch allereerst en allermeest aan onze zorg zijn toevertrouwd. Maar van Samuël kan zoo iets niet vermoed worden. De ernstige les die hij bij Eli leerde en zijn vurig en kloekmoedig karakter geven ons grond genoeg om te zeggen, dat Samuël ook voor zijn zonen geweest zalzijn een vrome vader. Vroom, dat wil niet zeggen, dat hij wel eens met hen praatte, want dat deed Eli ook, maar vroom, dat wil zeggen, hen opvoedende in de vreeze en tucht des Heeren Vroom, dat wil zeggen : ze biddend Gode aanbevelen, maar ook ze leiden met vaste hand Niet maar zeggen: De Heere moet het doen, maar beseffen, dat God het doen wil door middel van ons, die Hij daartoe riep en met een roeping bekleedde Dat wil ook niet zeggen: De karakters vernielen door al het bijzondere, het eigenaardige en daarom ook vaak • mooie uit te rukken, maar het beteekent: De kinderen leiden, bestraffen vermanen, aanmoedigen en ook in eigen leven laten zien, dat men jaagt naar datgene, wat men hun voorhoudt. Ook dat laatste Want het kinderoog ziet zoo scherp en het let zoo nauw op. Welgelukzalig zijn de kinderen; die van God zulke ouders ontvingen. Die hun roeping beseffen en zich daaraan niet onttrekken, die in Gods wegen wandelend en den ijver voor Gods zaak kennend, ook hun kinderen daarheen leiden en door bestraffing en bemoediging, door woord en voorbeeld op hun kroost inwerken Welk een zegen voor Samuëls zonen, dat zij zóó 'n vader hadden. Een vader, wiens naam met eere werd genoemd door Gods volk, een naam, die door den vijand Gods met vreeze werd aangehoord, een vader, die in zijn publiek optreden maar evenzeer in den kring van zijn gezin God diende en vreesde en naar Zijn wil en gebod zich richtte. Samuëls zonen waren gelukkig te prijzen met zóo'n vader, maar daarbij kwam nog. dat zij waren kinderen des verbonds. Zoo heerlijk komt dit al uit in de namen, die zij dragen en die hun vader hun op grond van de verbondsbelofte had gegeven. De oudste zoon heette, zoo zegt ons tekstvers Joëi, de Heere is God, of de Heere is hem God, de tweede zoon heette Abia: de Heere is zijn Vader. Welk een rijkdom schittert reeds in deze beide namen: De Heere is hem een God en de Heere is zijn Vader. Wij zien Samuël staan bij zijn zonen, die hij van den Heere ontving en waarover zijn hart in vreugde brandde. Evenals zijn Moeder hem had gedaan, zou deed hij weder met zijn kinderen, hij wijdde ze den Heere. Hij zag over die kinderen Gods goedertierenheid lichten «n wetende, dat God een God is van ons én van ons zaad, en dat Gods belofte geen ijdele klank is, legde hij hen in de handen Gods, die hun een God, een Vader was Voor Samuël was het verbond dus geen mooie zaak zander inhoud, maar het had voor hem wat te beteekenen en die beteekenis drukte hij uit in de namen, die hij aan zijn zonen gaf Zij waren Godes en God was de hunne. Een verbondskind te hebben, wat een rijkdom is dat voor het geloovige ouderhart. Te weten dat God zijn verbond oprichtte niet met ons alleen, maar ook met ons kroost. Dat Hij zijn Kerk niet opbouwt uit losse individuen, maar dat door Zijn gemeente loopt de verbondslijn. Zoodat wij niet mogen twijfelen, of onze kinderen ook Gode toebehooren. Zij zijn Godes, omdat Hij zijn verbond bevestigt van kind op kind Niet alsof deze gedachte van vreugde de eenigste mag zijn O, goed beschouwd vervult die gedachte ons hart met vreug-» de en vroolijkheid Maar een verbondskind te bezitten legt op ons ook zoo groote verantwoordelijkheid. Omdat wij weten, dat wij medearbeiders Gods moeten zijn. Dat wij, in de opvoeding van het verbond uitgaande, nu ook den eisch des verbonds moeten vervullen. Ons kind te noemen Joël, de Heere is hem God, of Abia, wiens Vader de Heere is, wil niet zeggen, het nu ook maar verder aan God over te laten, maar houdt voor ons in de uiterste krachtsinspanning, opdat datgene, wat God beloofde, nu ook in onze kinderen aan het licht trede en niet door onze traagheid en zorgeloosheid verborgen zal blijven. Wij putten wel gaarne de troost uit de verbondsgedachte, een troost, door Samuël uitgedrukt in de namen zijner zonen, maar wij moeten ook aanvaarden de verantwoordelijkheid en de roeping des verbonds, opdat het verbond voor ons en onze kinderen een zegen zij en blijve en niet in een vloek worde verkeerd. Houdt de verbondsgedachte beide, troost maar ook verantwoordelijkheid in voor de ouders, niet minder doet het dat voor het verbondskind zelve. En het is jammer, maar - 8 - waar, dat wij daarvan bij de verbondskinderen soms zoo bitter weinig merken. Het verbond grijpt hen niet, pakt hen niet, ontroert hen niet en zij leven, alsof God geen groote dingen aan hen gedaan had. En toch, welk een rijkdom ligt er, goed beschouwd, in besloten. Welk een rijkdom van troost. Want het wil toch wat zeggen, dat God heeft beloofd, ook onze God te willen zijn en dat Hij dat met den Doop en onder het Oude Verbond met de besnijdenis, wilde bezegelen. Dat de Heere van onze wieg af aan Zijn handen tot ons heeft uitgebreid. O, laten wij maar eerlijk zijn, wat heeft die waarheid ons nog weinig in dankbaarheid op de kniëen gebracht. Als wij achterom zien, dan danken wij onze Ouders voor wat zij aan en voor ons deden, wij houden hunne gedachtenis in eere en spreken met dankbare erkentenis over hen, maar hop weinig danken wij God, die toch in en achter dat alles stond en zijn verbond met ons oprichtte. Het schijnt wel eens of onze Doop ons niets te zeggen heeftWij leven er zoo weinig uit, terwijl God toch ons daarin gezegd heeft, dat Hij onze zonden heeft afgewasschen Terwijl wij ook te weinig beseffen, dat de Doop ons ook verplicht tot gehoorzaamheid Dat God, die zijn werk aan ons begon, nu ook wil, dat het in ons doorbreken zal en dat wij los zullen laten de zonde en zullen wandelen in zijn gerechtigheid. Dat wij geroepen zijn om nu ook te toonen in onze levensopenbaring, dat het geen ijdele zaak is in Gods verbond begrepen te zijn. Joël en Abia waren verbondskinderen. Samuël was dit een zaak van vreugde en blijdschap en ook heeft hij verstaan de verantwoordelijkheid, die het bezitten van verbondskinderen hem oplegde. Het eerste blijkt ons uit de namen, die hij aan zijn zonen gaf, het tweede meenden wij te mogen, afleiden uit zijn optreden als richter. Hoe staat het met u in dezen, ouders in ons midden ? Gaat het ook U als het samuël ging? Waart ook gij blijde, toen gij uw kindeke in uw armen druktet, omdat het een kindeke Gods was naar zijne belofte? O, wij mogen van LJ niet anders veronderstellen f Want is het denkbaar, dat een geloovig ouderhart niet daarin zou genieten ? Dat het niet zou ontroerd worden bij de gedachte, dat God Zijn genade ook aan onze kinderen groot zal maken ? Ja maar zegt ge, ik twijfel toch ook wel eens Want het feit is toch maar onlochenbaar, dat er zoovele verbonds kinderen zijn, die zich nooit als zoodanig, openbaren, ja wier leven een leven in zonde is. En wie zou dat durven ontkennen ? - 9 — Alleen maar, als die twijfel u bekruipt, zijt ge toch wel heel ijverig en naarstig om uwerzijds al uwe krachten in te spannen. Want als ge dat niet doet, dan is uw twijfel toch wel van een eigenaardig soort. Want wat moeten wij denken van hem, die twijfelt of zijn kinderen wel waarlijk verbondskinderen zijn en die desondanks niet met al de liefde zijner ziel en met al de kracht, die in hem is, ze zal vermanen en trachten te brengen tot Hem, die geen lust heeft in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve? Joël en Abia waren verbondskinderen. Beseft ook gij, kinderen des verbonds in ons midden, wat dat voor u zeggen wil ? Zijt ook gij daarover verblijd, dat God u niet overliet aan uw lot, maar dat Hij zich terstond over u nederboog in zijn liefde en genade? Of bekommert gij u daarover niet ? Weet dan ook, dat ge in dat geval met dubbele slagen zult worden geslagen. Want wat is het een ontzaggelijk ernstige zaak, als zij aan wie God zijn genade bezegelde, desondanks leven als ware er geen God. De Doop, die ons van Gods genadeverbond sprak en dat verbond aan ons bevestigde, eischt van de ouders waakzaamheid en ijver in het opvoeden, |maar eischt ook van de kinderen, dat zij, als zij tot de jaren des ohderscheids gekomen zij n, zich welbewust zullen geven aan dien God, die zich al over hen nederboog, toen zij nog pasgeboren waren Niets is gevaarlijker dan laksheid in dezen bij ouders of kinderen De kinderen zijn een erfdeel des Heeren. Maar welk een roeping sluit dit woord in zich. Om ons kroost, dat God ons gaf, ook den Heere toe te wijden. Het verbond is geen sluimerkussen voor onze geestelijke traagheid, het maakt onze handen niet traag en onze kniëen niet slap, het doet ons niet nederzitten in vadsigheid Maar het is ons een aansporing om waar God ons verblijdde door Zijne belofte, nu pok onzerzijds onze krachten in te spannen tot het uiterste, op dat onder Gods zegen het werk, dat Hij begon, ook uitbreke Want dan zal het heerlijk zijn, als wij mogen zeggen : „Zie hier mij en de kinderen, die Gij mij gegeven hebt." Dat wij dan op Samuël mogen zien, die getrouw was. Die niet twijfelde aan Gods belofte, die Gods belofte greep, maar daarin ook de eigen verantwoordelijkheid, en laten wij, op dezen vromen vader ziende, bidden : Leer mij naar uw' wil te handlen ; 'k Zal dan in uw waarheid wandlen. — 10 — Neig mijn hart, en voeg het zaam Tot de vreez' van uwen naam. Heer, mijn God ! ik zal U loven, Heffen 't gansche hart naar boven ; 'k Zal uw naam en majesteit Eeren tot in eeuwigheid ! Psalm 86 : 6. Wat ons van Samuëls zonen staat opgeteekend is wel heel droevig. Zij, die een vromen vader hadden en die als verbondskinderen waren beschouwd, toonen in hun leven niets van wat van hen mocht worden verwacht. Samuël, die vroeg oud als hij was, dringend hulp noodig had bij zijn zwaren arbeid, had zijn beide jongens in Berseba als richters geplaatst opdat zij zijn arbeid |zouden verlichten en naar zijn voorbeeld zouden wandelen. Maar zij wandelden niet in zijne wegen. In hen openbaarde zich een geheel ander levensbeginsel dan In hun vader. Niet dadelijk kwam dit uit. Zoolang zij bij Samuël waren, werkte de invloed van het ouderlijk huis inperkend, maar zij waren nog maar amper onder vaders opzicht weg, of de boosheid van hun hart brak baan. Gierigheid woonde in hun hart, gierigheid, namelijk het gieren naar, het jagen naar rijkdom. Zij wilden rijk worden Hun vader had het niet verstandig aangelegd, die was arm gebleven, had zijn heele leven langgeslaafd. maar was er niet rijk bij geworden. Maarzij wilden het anders aanleggen Zij wilden niet oud worden en dan nog arm zijn. Zij begeerden geld en rijkdom En waar die begeerte in hen woonde, daar zochten zij die begeerte te bevredigen in den weg der zonde. Geroepen om het recht te handhaven en om te richten tusschen strijdende partijen, namen zij geschenken aan. Zij lieten zich omkoopen en bogen dgn het recht. Wie bang was veroordeeld te worden en er wat voor over had om vrijgesproken te worden, kon bij hen terecht Zij namen geld aan en spraken hem vrij, die er het meeste voor betaalde. Een gruwelijke openbaring der zonde. Zij. die een heilig ambt verkregen hadden, vertreden hun ambt in het slijk en bogen het recht. Hoe is het mogelijk, zouden wij zeggen, kinderen van zóo'n vader. Ja, hoe is het mogelijk Kinderen des verbonds, die God moedwillig den rug toekeeren en in stede van te zoeken de schat, die in de hemelen is, — 11 - gierden naar aardsche schatten en om die te krijgen, voor omkooperij niet terugdeinsden. Kinderen, die bij hun Vader heel iets anders zagen, maar die huns vaders naam door het slijk sleurden, omdat zij gevangen waren in den strik der geldgierigheid. Gods verbond vertreden zij moedwillig. En ik weet, dat de zondige gedachte zoo licht ons bekruipt: Maar is dat dan toch eigenlijk niet Gods schuld ? Had die ze maar tot echte verbondskinderen gemaakt, ze zouden zoo niet gehandeld hebben. Een gedachte, die wij verre van ons werpen. God is de auteur der zonde niet En van deze zonen geldt het in al zijn ernst: Gij hebt niet gewild. God gaf ze een vromen vader, God gaf ze zijn verbond, God deed ze opvoeden in zijne vreeze, zoodat zij zijnen wil kenden. Maar zij wilden niet, maar verhardden hun hart: ,.Och, had naar mijn Raad, zich mijn volk gedragen. Maar mijn volk wou niet, naar mijn stemme hooren" Welk een smart voor den grijzen Samuël! Hij, die Eli's smart van nabij gezien had, nu zelf gebogen onder dezelfde smart, goddelooze zonen te hebben Maar toch, zijn smart was anders Voor Eli waren het tranen, die bitter waren van zelfverwijt. Voor Samuël waren het tranen, maar niet van zelfverwijt. Hij moest berusten: „Zij zijn niet allen Israël, die in Israël zijn". O, wij willen niet licht denken over zijn smart, als straks de Israëlieten komen en een koning vragen en die wensch onderstreepen door te wijzen op datgene, wat Samuëls zonen deden. Zijn smart is groot geweest Zijn zonen, die hij dankbaar Gode gewijd had, die hij Joël, de Heere is hem God, en Abia, de Heere is Zijn Vader, genoemd had, die hij opgevoed had in Gods vreeze, moet hij nu zien als kinderen der zonde en liefhebbers der ongerechtigheid Voor ons is de ernstige les, die wij hieruit leeren, deze: De genade is geen erfgoed. Niet, dat deze les Gods verbond omverwerpt, als hadde het geen beteekenis om een verbondskind te zijn. Want dat te zijn is iets heerlijks, en daartegen in te gaan is verschrikkelijk. Maar wij leeren hieruit, dat wij voorzichtig moeten zijn met ons: De appel valt niet ver van den boom. Samuël was vroom en getrouw en had toch zulke zonen. Zullen wij nu zeggen : Het geeft toch niets, of men al getrouw is, dat leert ons Samuëls leven wel? God behoede ons daarvoor, want dan waren wij geen Samuël meer, maar een Eli. Laat ons wel bedenken, dat wat wij van Samuëls zonen hooren, niet de regel is, maar de uitzondering. — 12 - Gode zij dank, gewoonlijk gaat het anders. En wij moeten dan ook niet beginnen met te twijfelen of onze kinderen wel verbondskinderen zijn, maar moeten gelooven. Gelooveh, ook als er veel tegen gaat pleiten. Gelooven, tot dat wij niet meer gelooven mogen. En dan toch nog blijven pleiten op de verbondsbelofte, of misschien niet wat God deed aan een Manasse nog eens mocht worden herhaald. Genade geen erfgoed. Maar toch Gods verbond waarheid. Dat verbond moge soms door verbondskinderen met de voeten worden getreden, het verbond als zoodanig blijft waarachtig. Dat Samuëls zonen ons leeren mogen ; Getrouwheid in de opvoeding, op dat wij als een Samuël onze handen in onschuld mogen wasschen als ook, wat God verhoede, onze kinderen als de zijne mochten wandelen. Voorts: Een vlieden van alle valsche gerustheid, en alle: Het komt wel terecht. Want het komt niet altijd terecht. Eindelijk ook: Een biddend pleiten voor ons kroost, dat God hun genadig zij En in dit alles geloovig, gerust, stil in den Heere. Wij kunnen en moeten planten* en nat maken, God geeft den wasdom, Amen Medan. W G. HARRENSTEIN. A D R ESSEN van de Gereformeerde Kerken in Ned. Oost Indië Commissie tot het afhalen van Tandjong-Priok Weltevreden Kwitang 28. Batavia : Ds. J C. Aalders, Predikant, Kwitang 28. Weltevreden tel. No. 2286 Wl. Bandoeng; Dr. J. H. Bavinck, Predikant. Djocja: Ds. D. Bakker, Predikant, Klitren. Mtdan: Dr. W. G. Harrenstein, Predikant. Residentsweg 12 tel, No. 374 Samarang: J H. G v. d Aa, Bodjong 26. Soerabaia: Wilh. Smit, Embong Mawa* 52. Solo : Ds. A. Pos, Predikant GaroetS: - M Bijleveld, Chr. Holl. Ini. School. Gombong: G. P. Hamer, Heerenstraat 47. Lawang: M. R. de Vries, Soember Porrpng. ' Magelang \ P. J. Vlasveld, Bajeman. Makassar: J. van Hulzen. Justitielaan 6 Poerbolinggo : Dr. B. J Esser, Predikant. Kermen - Ds. K. van Dijk, Predikant. Po -miredjo : Ds. L. Netelen hos, Predikan t. Sotmbd, kambaniroe Ds.-C. de Bruyn. Predikant. Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Ned. Oost Indië Adrriihistratieadres | Alataslaan 30 Weltevreden § Tel No. 3633 Wl. (vraagt proefnummer), i Deze wekelijkschè preeken, onder den titel „UIT DE LEVENSBRON" worden uitgegeven door de Gereformeerde Kerken in Ned. Oost Indië, onder leiding van Ds. J. O Aalders, Predikant te . Batavia, Dr. H. A. van Andel, Miss. Predikant te Solo en Dr. W. G. Harrenstein, Predikant^Medan, terwijl ondergeteekende voor de uitgave zorgt. De prijs per jaargang van 52 nummers bedraagt slechts f 8.—, betaalbaar in 4 termijnen elk van 3 maanden. Losse nummers zullen slechts tot een beperkt aantal te verkrijgen zijn tegen 20 cent per stuk na inzending van het bedrag. De inteekening is opengesteld bij. RRIMKMAM PROD NR R H. ROB Ie B.mdoeng f oor de volgende weken zullen preeken verschijnen: 14 ffiffli'* va" Dr. W, G. Harrenstein ■21 || M Ds. K. v. -Dijk, 28 Mt, tW Ds. J. G. Aalders4 September „ Ds. A. ,Pps\ 11 Dr. W.jG^H^rcenstefrr 18 fc, ,1 Dr. J. H. Bavinck WA 0733