Midden 1915 zetten Kruyt en schrijver dezes den strijd voor conscientievrijheid in. Het resultaat was allereerst 't Adres der vier-en-veertig theologen aan de Regeering en leden der Tweede Kamer, waarin ontheffing van den militairen dienst werd gevraagd voor allen, die tegen militairisme en nationaal verweer onoverkomelijke gewetensbezwaren hebben. Ons Bondbestuur zond hierop een adhaesie-betuiging, waarin het met den meesten aandrang de Regeering verzocht, maatregelen te nemen, >opdat het door haar erkende en onlangs door haren minister van Justitie als zoodanig openlijk verdedigde recht van conscientievrijheid ook voor hen, die op grond van gewetensbezwaren den militairen dienst weigeren, wettelijk vaststa en gewaarborgd zij«. Weidia kwam het te Amsterdam tot een vergadering, waar tot net organiseeren eener Actie' besloten werd. Die actie, uitgaande van zoowel voor- als tegenstanders van nationaal verweer, vond over het algemeep een gunstige pers. In beginsel werd wat wij wilden, erkend o.a. door ïDf Standaard*., >De Nieuwe Amsterdammer■*, nHet Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden *, > Het Christelijk' Geïllustreerd Volksblad c, » De Hervorming*, > D,e Blijde Wereld*, » Eenheid*., > Teekenen des Tijds*, *De Protestant*, *De Stichtsche Courant*, >De Vrije Gedachte*.^En van verschillende zijden ontving het Comité sympathie betuigingen. Dit meende zelfs te kunnen overgaan tot het in de wereld brengen van een volkspetitionnement voor conscientievrijheid. Om zijn bedoelingen bekend te maken, liet het de brochure » Vrijheid van Geweten* verschijnen, waarin de beteekenis der Actie populair uiteengezet werd. Onderwijl echter was de dienstweigeringsbeweging begonnen. Daar verschillende Comité leden hierin een min of meer vooraanstaande plaats innamen, leidde dit tot verwarring. Sommigen spraken zelfs het vermoeden uit, dat de Actie voor Conscientievrijheid een listig opgezette poging was, om dienstweigering te wekken. En nu was en is het inderdaad onze persoonlijke overtuiging, dat dienstweigering zoo iets normaals is, zoozeer uit de algemeene gewetensgesteldheid van den tegenwoordigen mensch volgt — bizonderlijk van hem, dien De Jong »den nieuwen menschc heeft genoemd —, dat vele voorstanders van nationale weerbaarheid, die zich met de quaestie der conscientievrijheid ernstig gaan bezig houden, en zich in de motieven der weigeraars verdiepen, ten slotte zelf tot de daad zullen komen, die zij tot nog toe meenden objectief te moeten veroordeelen, — doch begonnen was het hierom niet. Ofschoon 2 het ons, zooals men begrijpen zal, uitermate zou verheugen, als ook door deze Actie vóór Gewetensvrijheid de dienstweigeringsbeweging won in kracht en aanzien. Geschiedde dit, dan bewees het slechts de sterkte van ons anti-militairistisch standpunt. Wanneer b.v. een man als Ds. P. Eldering, predikant bij de remonstr. gemeente te Rotterdam, tengevolge van het zich verdiepen in de vraagstukken, die op conscientievrijheid betrekking hebben, ten slotte zelfs ondèrteekenaar werd van het dienstweigeringsmanifest, dan zeiden wij onomwonden: »Zoo gaat het goedU Doch dit mag voor den tegenstander, die ons het recht op conscientievrijheid in abstracto gunt, geen reden zijn, om zich uit den strijd voor dat recht terug te trekken — immers strijd voor conscientievrijheid heeft eerst zin, als in concreto de gewetenstrouw verdrukt wordt, zooals dit thans het geval is —. Toch is dit wel geschied. Het wordt echter begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat schrijver dezes toevallig juist tijdens het bekend worden van het Adres der vier-en veertig wegens zijn anti-militairistische prediking uit het Zuiden des lands werd verbannen. Dit, mèt de daarna ontstane dienstweigeringsactie, had velen, die nog slechts bij geruchte van het een en ander vernamen, in verwarring gebracht. Waarbij nog kwam, dat de sprekers van den B.v.C.S. hun eisch op grond van 2 16b (conscientievrijheid) telkens weer naar voren brachten, zonder daarom nu bepaald over § 16a (ontwapening) en wat daarmede samenhing, te zwijgen. En — ziedaar het belangrijke —: juist die Comité-leden die voor dienstweigering openlijk ijverden, streden ook voor conscientievrijheid het hardst. Wat hun volkomen recht was. Maar aangaande den aard der eerste beweging welhaast misverstand verwekken moest. Het Comité heeft dit zelf gevoeld. In het belang der zaak hield o. a. schrijver dezes zich in de Actie op den achtergrond. Meermalen is daarenboven vanuit het Comité gepoogd, voorstanders van nationaal verweer tot krachtigen strijd voor gewetensvrijheid inzake krijgsdienst op te wekken./ Helaas 1 een zekere lauwheid viel bij velen, die zich schriftelijk en mondeling vóór ons doel hadden verklaard, niet te miskennen. Kruyt en mevr. Koomans—Timmer verrichtten veel en vermoeienden arbeid. Maar zonder zeer belangrijk onmiddellijk resultaat. En toch werd het invoeren der gevraagde ontheffing daarom zoo noodzakelijk, omdat er langzamerhand tientallen jonge mannen werden ingekerkerd, wijl zij, trouw aan hun diepste overtuiging, den militairen dienst geweigerd hadden. Omdat er enkelen door celstraf physiek en moreel werden stuk gebroken. En anderen in het nederlaudsche leger dienden, die tot de daad der dienstweigering 3 maar niet durfden komen, hoezeer hun geweten ook sprak. Want ze voelden zich niet sterk genoeg, om een gevangenisstraf te ondergaan, welke — gelijk Mr. Zaaijer in een zitting van den haagschen Krijgsraad opmerkte — wellicht de gezondheid van den dienstweigeraar knakt, ja hem maatschappelijk onbruikbaar maken kan. Want zij vreesden de gevolgen voor hun gezin, hun vrouw, hun kinderen, hun oude, bevende moeder ... — Dat moest toch allen ter harte gaan, voor wie karakter en persoonlijkheid de hoogste waarde hadden. Zij konden, hoe ook over »de nationale verdedigingc denkend, toch niet verdragen, dat door middel van strafbedreiging mede-menschen werden genoodzaakt tegen een overtuiging te handelen, die van ouds in vele christen-menschen heeft geleefd; dat door middel van kerkerstraf niet maar de zedelijke wil van de dienstweigeraars getoetst, doch in de eerste plaats, zoo mogelijk, vernield, vernietigd werd. Het ware ondenkbaar, dat heel Nederland reeds zoo vermilitairiseerd zou zijn, dat niet tal van voorstanders van nationale weerbaarheid tegen zulk een gewetensdwang, zulk een onzedelijken aanslag op trouw aan eigen diepste overtuiging in verzet komen zouden. Gewetensvrijheid — zoo zegt, zoo wil men immers? — is van ouds Hollands roem geweest. En dat die thans zoo grof werd geschonden, vond zijn oorzaak vooral in het betrekkelijk toevallige feit, dat de militaire strafwetten in een tijd zijn ontstaan, toen er hier te lande van principiëele dienstweigering zelfs geen sprake was. Terwijl volgens de bedoeling der wet slechts de vulgaire dienstweigering strafbaar is gesteld, werd de dienstweigeraar, die uit de edelste motieven handelde, toch ook door haar getroffen, tengevolge van het louter toevallige feit, dat zijn uitwendige daad onder haar bepalingen viel. Met principiëele dienstweigering heeft tot nog toe de s t r a f w e t g e v e r geenerlei rekening gehouden. Mr. Gerlings heeft dit in verschillende pleidooien voor Krijgsraad en Hoog Militair Gerechtshof nadrukkelijk naar voren gebracht. In >Opwaartsc no. 393 hebben wij aangetoond, dat volgens Buys de grondwet eer vóór dan tegen onze opvatting pleit; en hoe.het in den geest van artikel 180 Gw. heeft te heeten, wanneer men principiëele dienstweigeraars als niet «daartoe in staat», van het vervullen van den dienstplicht vrijstelt. Ook Lodewijk van Mierop heeft hierop de aandacht gevestigd, o.a. in tHet Recht der persoonlijke Vrijheid tegenover de Staatsmacht* (Rotterdam, bijHonnef, 1916), en in zijn *Open Brief* aan de nederlandsche Regeering en Volksvertegenwoordiging. Evenzoo het Comité inzake Consciëntievrijheid in zijn laatste adres aan Regeering en Tweede Kamer, aldus luidend; 5 de geboden Gods was, waarschijnlijk in geen enkele Christelijke staatregeling geheel heeft ontbroken, al kwam er in de praktijk dan ook zelden veel van terecht. Trouwens xoolang de conscriptie niet werd ingevoerd, waren het ook wel altijd zij die vechten wilden, die de legers vormden, gelijk dat zelfs tot op dezen eigen oorlog nog steeds in Engeland alleen het geval bleef. Tot door Napoleon de conscriptie werd ingevoerd en daardoor ook in ons land een staat van burgerslavernij ontstond als nooit te voren, een toestand, waardoor Nederland, dat voorheen het gastvrije toevluchtsoord was voor allerlei personen en sekten, die in andere landen geen vrijheid konden vinden, overeenkomstig de eischen van hun consciëntie te leven, in de praktijk nu is moeten blijken verre achter te zijn gekomen bij Engeland, waar tot zelfs in dezen huidigen oorlog nog een vrijstelling van gewetensbezwaarden mogelijk is en, zij 't gebrekkig, nog altijd wordt verleend ook! Inderdaad gaat gewetensdwang niet slechts in tegen den geest van de grondwet, maar tegen den geest van het nederlandsche volk. Dit wordt in zeer verschillende kringen dan ook openlijk erkend. Al neemt onze Actie voor Conscientievrijheid dus niet juist dien omvang aan, die voor het slagen van een beteekenisvol petitionnement 'noodzakelijk is, nochtans werkt zij zijdelings door. Vooral in de a.r.pec§ begint men over de quaestie te schrijven. *De Standaard* blijft hierin voorgaan. Telkens wordt het recht van wat wij willen, principieel erkend. Zooals de zaken nu staan, komt het ons voor, dat van een volkspetitionnement, uitgaande van voornoemd Comité, voorloopig niets zal komen. Maar hiermede is lang niet zooveel verloren, als op het eerste gezicht wel zou kunnen schijnen. In de eerste plaats kan het Comité de publieke opinie blijven bewerken. En in heilige eentonigheid adressen aan Regeering en Volksvertegenwoordiging zenden. Dat moet op den duur iets gaan uitwerken. Vervolgens kan het onze medestrijders in de plaatsen, waar wij reeds contact hebben gekregen, aansporen, om zich ook van daaruit met een adres tot Regeering en Volksvertegenwoordiging te richten. Voorts trachten te bewerken, dat uit telkens weer nieuwe centra hetzelfde geschiedt. Wat zou er beter zijn, dan dat, dag in, dag uit desnoods, Regeering en Volksvertegenwoordiging altijd, en altijd weer datzelfde werd voorgehouden: Consciëntievrijheid ook in zake oorlogl —? De zijdelingsche invloed der Actie, die blijkbaar nu reeds krachtig is, zal dan steeds verder doorwerken. Wij hebben er volstrekt niet op tegen, dat uit andere kringen andere acties voor hetzelfde^oel opwaken, welke zich geheel langs eigen, afzonderlijke banen bewegen; die officiéél niets van ons weten willen. Als de groote zaak er maar door gediend wordt, is het goed. 6 Wij verheugen ons erover, dat thans reeds van verschillende zijden — zij 't meest met blijkbaar opzettelijk verzwijgen van onze Actie — de noodzakelijkheid der ontheffing van den krijgsdienst voorin hun consciëntie daartegen bezwaarden niet slechts met nadruk wordt erkend, doch zelfs met kracht wordt bepleit. In het bizonder vestigen wij de aandacht op het vlugschrift van J. A. vanSijn: *Een pleidooi voor Gewetensvrijheid*. (Rotterdam, bij Van Sijn en Zonen, 1916, fo.25). De schrijver is op christelijke gronden tegen den oorlog. Daarom verzocht hij indertijd overplaatsing naar een hospitaal-compagnie. Zelfs dit eenvoudig verzoek werd echter genegeerd. Wel wendde hij zich tot den opperbevelhebber van land- en zeemacht. Maar hij ontving geen antwoord. Sinds bleef de gedachte mij kwellen, dat in een Prot. Christelijk land, als Nederland, geen plaats is voor gewetensbezwaren; en voelde ik steeds sterker de behoefte opkomen, om in schrift en rede te pleiten voor gewetensvrijheid van allen, die, evenals ik, op grond hunner positief christelijke opvattingen van naastenliefde en menschelijkheid, moeten weigeren hunne dwalende, zwakke of gehoorzame medemenschen te dooden, terwille van wereldsche traditiën. Evenals mr. N. G. Teding van Berkhout strijdt Van Sijn overigens èn voor conscientievrijheid, èn tegen oorlog. Zijn brochure bevat o.a. de artikelen van den hofprediker Dr. J. H. Gerretsen uit het t.Nieuw Kerkelijk Weekblad* van 10 Maart 1916, van Dr. A. Kuyper uit >De Standaard* van 25 Maart en 7 April, en van prof. Kohnstamm uit >De Vrijzinnig Democraat* van 4 Nov. j.1. En voorts het verslag van een gesprek van den heer Van Sijn' met Dr. A. Kuyper te dezer zake, dat voor onze geestverwanten niet onbelangrijk is. Dit vlugschrift zal in de kringen, die de heer Van Sijn bereiken kan — kringen, die voor ons meest nog gesloten zijn —, èn als oorlogsbestrijding èn als pleidooi voor consciëntievrijheid niet anders dan goed kunnen werken. Het is waar, dat wij het van ons standpunt in-epkele opzichten krachtiger, consequenter zouden hebben gewild. Maar het is misschien nog zoo kwaad niet, dat het niet al te revolutionair schijnt — hoezeer het dit wezenlijk is —. ') ') Dr. J. H. Gunning J. H.zn. schreef in het Bijblad van „Pniër' van 16 Dec. j.1. over dit boekje: „Een kloek en ernstig woord van een overtuigd tegenstander van den oorlog, van een christen, die Gods gebod en den eisch des gewetens h o o g e r stelt dan alle redeneeringen over „vaderlandsliefde", „plicht der Overheid", „Staatsbelang" en dergelijke frazen meer. Merkwaardig hoe zulk een christen door Dr. Kuyper ontvangen en entlassen wordt, gelijk de schrijver uit eigen ervaring mededeelt. Ik ben het van harte met hem ééns als hij zegt: „Laat de Overheid zich niet bezondigen door die Christenen te vervolgen, die willen werken aan den opbouw van Gods Vrederijk." „Men leze en verspreide, dit boekje. Les idéés marchent!" 1 Vooral van belang dunkt het ons, dat ook prof. Kohnstamm die bij de vrijzinnig democraten een plaats van beteekenis inneemt, als zijn meening heeft uitgesproken, dat het op den weg ligt van den Vrijzinnig Oemocratischen Bond om het tot stand komen van een regeling in deze te bevorderen. Doch dan zóó, dat men, opkomende voor gewetensvrijheid, ook zelfs niet den schijn aanneme, alsof men de principiëele dienstweigering als zoodanig wilde bevorderen of beschermen. Prof Kohnstamm meent, dat de stukken, die van ons Comité uitgaan, de artikelen tot steun der actie geschreven, ja, het petitionnement zelf waarvoor handteekeningen worden gezocht, duidelijk de kenteekenen dragen, van te zijn opgesteld door voorstanders der dienstweigering. ') r >Nu zijn deze feiten zeer verklaarbaar; uit den aard der zaak «zullen zij, die in dienstweigering een heiligen plicht zien, eerder «geneigd zijn met kracht op- te komen voor de vrijheid ertoe, dan >wie er, gelijk de schrijver dezer regelen slechts een betreurens«waardige en verderfelijke dwaling in kan zien. En men mag dan «ook den voorstanders der dienstweigering onder de leden van «het comité voor Conscientievrijheid den lof niet onthouden, dat »zij door hun krachtigen aandrang er het meest toe bijgedragen «hebben dat anderen aandacht aan het probleem zijn gaan schenken. «Anderzijds echter kan niet ontkend worden, dat zij in veler oog «de zaak der gewetensvrijheid hebben gecompromitteerd. Geen «zaak toch, en allerminst een waarvoor men de aandacht van «breede volkskringen vraagt, kan geheel losgemaakt worden van «de argumenten waarmede, en de wijze waarop ze wordt verdedigd. «En zeker kan een politieke partij, tot wier taak als opvoedster «der publieke opinie het bovenal behoort, haar standpunt klaar en «duidelijk, zooveel mogelijk voor ieder begrijpelijk te formuleeren, «niet de verdediging onzer onafhankelijkheid en de versterking «onzer weerkracht door een volksleger voorstaan, en te gelijk «deelnemen aan een actie, die zoo al niet in beginsel, dan toch «door haar wijze van optreden zich richt tegen alle landsver«dediging.t a) . ') Zou dit niet min of meer een vooroordeel zijn? In het Comité hebben zoowel voor- als tegenstanders der nationale weerbaarheid zitting. Steeds trachtte men naar zoo objectief-mogelijke formuleeringen, welke eerst, na goedkeuring door de vertegenwoordigers der verschillende richtingen, werden gepubliceerd. Prof. Kohnstamm schijnt echter nauwere samenwerking in dezen voornamelijk slechts gewenscht te achten met hen, die zich, wat hun eigen opvattingen aangaat, tegen dienstweigering verklaren. Gelijk uit het volgende blijken zal. ') Deze voorstelling van zaken is niet geheel juist. En hoe meer voorstanders der nationale weerbaarheid zich bij onze Actie hadden aangesloten, des te minder 9 «rechtbanken onderzoeken de verzoeken om vrijstelling en kunnen «in stede van krijgsdienst, andere werkzaamheden ten behoeve «van de gemeenschap opleggen. Wel schijnen daar nog lang niet >alle moeilijkheden opgelost, maar er is althans een begin van «oplossing. En nu heeft ons vraagstuk zich in Engeland ongetwijfeld >op gansch andere wijze ontwikkeld dan hier te lande; alleen met »een beroep op dit historische verschil kunnen wij ons toch niet >van de zaak afmaken.« »Er is nog een andere reden, buiten den eerbied voor het ge>weten onzer medeburgers, ook van in ons oog dwalende mede«burgers, die 'ons moet noodzaken dit vraagstuk aan de orde te >stellen. Het is de eerbied voor den Staat en de rechtspraak. Altijd »als de Staat komt te staan tegenover de verzekerdheid van het «individueele geweten, moet hij na langer of korter tijd den strijd »opgeven en zich terugtrekken. Dat is ook hier gebleken en zelfs «zeer spoedig. Hoewel de wet geen vrijstelling van principiëele «dienstweigeraars duldt'), heeft het Hoog Militair Gerechtshof er wat »op verzonnen om niet gedwongen te zijn telkens weer, althans «tot het einde van den landstormplichtigen leeftijd, den dienstweigeraar nieuwe straffen te moeten opleggen. Het schijnt, krachtens > verschillende vonnissen van den laatsten tijd als vaste jurisprudentie >aan te nemen: veroordeeling tot enkele maanden gevangenisstraf, »met ontzegging van het recht om bij de gewapende macht te «dienen. Dat is ook een oplossing, maar wellicht de meest ongelukkige, die zich denken laat. «Vooreerst is het duidelijk, dat zij spot met alle begrip van «waarheid in de wetgeving. Tersluiks wordt door den rechter «een regeling geconstrueerd en gehandhaafd, ten eenenmale in strijd «met de bedoeling van den wetgever. Vervolgens wordt ons straf- > recht ontwricht, voor een feit, waarvan de moreele gerechtigheid erkend wordt dopr de bijkomstige «straf«, die in>derdaad een tegemoetkoming is van den veroordeelde. Maar «ook jegens den veroordeelde begaat de rechter een onrecht, ') T. w. dus omdat de uitwendige daad van den principiëelen dienstweigeraar valt onder een wet, die op weerbarstigheid, tuchteloosheid enz. van niet-tegenhun-geweten-dienenden doelt. Dat bij diepere, vrijere opvatting der zaak de principiëele dienstweigeraar wél degelijk kan worden vrijgesproken, zoolang de quaestie, waarom het hier gaat. niet afzonderlijk bij de wet geregeld is, meenen wij — o.a. op grond van art. 180 Gw. te moeten handhaven. Ook mej.-Mr. P. A. Ketel, die den Hen Dec. j.1. te Utrecht promoveerde, handhaaft de niet-strafbaarheid der principiëele dienstweigering. Een harer stellingen toch luidde: Stelling XVIII: Dienstweigering uit beginsel is niet strafbaar krachtens art. 95 Crim. Wetb. voor het krijgsvolk te lande. fbrochures! KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK i iiiiiiiiii mi mi mi ii iiiiiiiiii minimin 0381 1566 VAN DEN SCHRIJVER CHRISTEN-SOCIALISTISCHE VLUGSCHRIFTEN VII GEWETENSVRIJHEID OOK INZAKE KRIJGSDIENST DOOR B. DE LIGT Het blijft stuitend, en tragisch tegelijk, dat nog telkens de gevangenisdeur zich ontsluit voor dusgenaamde Dienstweigeraars. „De Standaard." UIT „OPWAARTS", No. 455-456, ORGAAN VAN DEN B.v.C.S. UITGAVE J. P. HONNEF, ROTTERDAM 1917 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 4 Geven te kennen, ondergeteekenden, behoorende tot verschillende richtingen, dat er in ons land op dit oogenblik personen zijn, die tegen den militairen dienst principiëele bezwaren hebben; dat enkele van deze personen geweigerd hebben te voldoen aan eene oproeping, hun vanwege de overheid verstrekt; dat er reeds' een dertigtal van deze in de gevangenis zijn opgesloten, omdat zij op grond van gewetens- of geloofsbezwaren elke deelneming aan den dienst weigerden; dat de Grondwet in art. 180 bepaalt: „Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot handhaving van zijn grondgebied": dat deze personen, door hunne geestesgesteldheid niet in staat zijn mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied; dat het Hoog Militair Gerechtshof dan ook terecht zulke personen „ongeschikt" verklaart „óm in den militairen stand te blijven", gelijk geschied is in de zaak der principiëele dienstweigeraars Horst en Lubben (sententie van 19 Sept. 1916); dat volgens Militiewet art. 21 vrijstelling van den dienst wordt verleend o.m. aan hem, die een geestelijk of godsdienstig menschlievend ambt bekleedt of daartoe wordt opgeleid; dat men blijkbaar, met 't oog op de moeilijkheid om te kunnen beoordeelen wie ter zake hunner geestesgesteldheid vrijstelling moesten verkrijgen, die vrijstelling heeft verbonden aan het ambt; dat het, naar ondergeteekenden voorkomt, thans tijd is om de vrijstelling té verbinden aan den persoon; dat meer en meer onder ons volk het besef levendig wordt, dat principiëele dienstweigeraars niet als misdadigers mogen worden gestraft, maar van den militairen • dienst behooren te worden vrijgesteld — gelijk blijkt uit het oordeel van de redacties van bladen en tijdschriften van verschillende richting, o.a. „De Nieuwe Amsterdammer", „De Standaard", „De Blijde Wereld", „Het Weekblad voor de Vrijzinnig Hervorfiiden", Het Christelijk Volksblad", „De Hervorming", „Eenheid", ^Omhoog", „Teekenen des Tijds", „De Protestant" —; dat ondergeteekenden op grond van bovenstaande, en onder verwijzing naar het u toegezonden adres der 44 predikanten d.d. 23 Juni • 1915, er krachtig op aandringen het daarheen te willen leiden, dat eene speciale regeling voor de principiëele dienstweigeraars worde gemaakt, in dier voege, dat zij onder gehoudenheid nader te bepalen lasten te dragen, vrijgesteld worden van den dienst, en alzoo op grond van het feit, dat zij trouw overeenkomstig hun overtuiging trachten te leven, niet meer als misdadiger worden behandeld. In no. ii vau *De Schakelt, orgaan van den Godsdienstig Democratischen Kring {onder redactie van Ph. Kohnstamm, J. H. Gunning Wzn , .Paul Scholten, M. J. A. Moltzer) schrijft Ds. A. J. P. Boeke uit Schoorl een artikeh De Actie voor Conscientievrijheid*, waarin wij lezen: Zonder te kunnen aantoonen, in hoeverre de prediking van het Evangelie van het Koninkrijk Gods hierbij van invloed is geweest, heeft mij altijd getroffen dat onder de volkeren, waar hel Christendom ingang had gevonden, steeds de vrijstelling van den krijgsdienst in de praktijk is voorgekomen. En nog eens, zonder ook weer in eenig opzicht omtrent de oorspronkelijke bedoeling bij de vrijstelling der geestelijkheid in al die landen zekerheid te hebben, meen ik dat de gedachte, dat er overal steeds burgers konden wezen, voor wie de krijgsdienst in strijd met >Maar al meen ik dus dat onze partij welgedaan heeft zich verre ite houden van de actie van het comité Kruyt—de Ligt c.s., ja, »zal elk partijgenoot m.i. goed doen zijn steun en zijn handteeke»ning te weigeren aan het adres dat van dit comité uitgaat, daarïmede is voor ons niet het laatste woord in deze zaak gesproken. tintegendeel legt het op onze partij, wier hoogste roeping het mij\ »schijnt te zijn zich meer en meer te bctoonen de partij'der Gewetens>vrijheid bij uitnemendheid, de taak om ten deze te doen, 'wat die »anderen nalaten. Dat is vóór alles, de vraag te helpen beant>woorden: Welke toncrete oplossing der gerezen moeilijkheid is »practisch mogelijk?c De oplossing van het vraagstuk acht prof. K. niet zoo gemakkelijk: niet alleen het geweten, ook de staat heeft zijn rechten. En tegen simulanten, slappelingen en gemakzuchtigen moeten afdoende maatregelen worden genomen. »Is het mogelijk voor Ben die zich in gemoede bezwaard achten >door den krijgsdienst een andere taak te vinden minstens even «moeilijk en onaangenaam, minstens even gevaarvol, wier aanvaarding dus het overtuigend bewijs levert, dat niet minderwaardige «redenen tot het verzet leidden? Vooral kan het opleggen van zulk »een taak naar behooren georganiseerd worden, ook als het niet »om enkele tientallen van personen, maar om honderden ') gaat? »Er zijn in de discussies over dit punt allerlei werkzaamheden »genoemd. Het meest voor de hand ligt hospitaal-of Roode Kruis>dienst; voor hen, die aannemelijk weten te maken, dat zij zich »ook daardoor in gemoede bezwaard gevoelen, is genoemd zware »handenarbeid buiten het legerverband, zieken en krankzinnigenverpleging, brandweer, het werk aan zeeweringen en bij dijkbreuken, »misschien ware het reddingswezen er aan toe te voegen. »Ik moet erkennen nog niet overtuigd te zijn, dat op deze wijze >een behoorlijke organisatie met voldoende waarborgen tegen mis>bruik te scheppen valt. Maar éen ding staat vast. In Engeland >heeft de nieuwe militiewet vrijstellingen voor conscientious objectors > erkend en met waarborgen als de hierbedoelde omgeven. Speciale zou ze ook maar een schijn van waarheid hebben gehad. Immers, terwijl wat van het Comité uitging, zich formeel louter tot de zaak bepaalde, waren en zijn onze sprekers volkomen vrij, om de quaestie verder geheel van uil hun eigen opvatting te belichten. En er is juist bizonder veel moeite gedaan — te vergeefs! —, om voorstanders der nationale weerbaarheid, die in deze zaak ons hunne sympathie betuigden, aan het spreken te krijgen. Hoe het zij, nu eenmaal-de zaken zóó staan, is het 't beste, dat prof. K» en de zijnen op eigen wijze agee'ren. Zoo velen verwacht prof. K., in aanmerking nemende, wat in Engeland plaats vindt, er hier overigens niet. tö >door hem het brandmerk der strafgevangenis op te drukken op >'t zelfde oogenblik waarop hij terugschrikt voor de consequentie »van zijn eigen vonnis. Bovendien wordt op deze wijze juist voor »minderwaardige elementen een weg geopend om door zes >maanden > brommen« af te komen van de verplichting, die »anderen thans reeds jaren onder de wapens houdt. Terwijl dus >eenerzijds door de gevangenisstraf, daar zij bedoeld is als een >onteerende straf, al wordt haar karakter in dezen niet gehand«haafd, onbehoorlijk zwaar tegen dienstweigering wordt opgetreden, > maakt men haar anderzijds weer te gemakkelijk. En ten slotte >staat zulk een jurisprudentie niet vast; zij kan zich elk »oogenblik wijzigen, in geval van oorlog zal zij vermoedelijk plaats > maken voor een doodvonnis, en dus dezelfde wetsovertreding op »hoogst ongelijke wijze straffenc. Hoezeer het prof. Kohnstamm ernst is, bleek wederom uit wat hij 9 Dec. j.1. te Utrecht zeide in een vergadering van de afdeeling Utrecht van den V.D.B., waar hij sprak over >De Beteekenis van den Godsdienst voor de Politieke Het tl/trechtsch Prov. en Sted. Dagblad* Vermeldt daarvan het volgende: De vrijzinnig-democratische partij heeft zich terecht gesteld op het standpunt dat in deze zaak gewetensbezwaren zijn te eerbiedigen. En zooals in den schoolstrijd, behoort dit ook te geschieden inzake den militairen dienstplicht. Hoewel persoonlijk fel tegenstander van dienstweigering, aanvaardt spreker, ondanks de groote bezwaren, dit standpunt. Het is een zeer ernstige vraag, hoe wij te handelen hebben tegenover hen, die zich werkelijk in hun geweten bezwaard gevoelen, militaire handelingen te verrichten. Spreker ontveinst zich niet, dat simulanten moeilijk van inderdaad-bezwaarden te onderscheiden zullen zijn. Toch dient deze aangelegenheid onder de oogen te worden gezien. In de ^Klaroen en Beukelaar*, ie jaargang no. 8-^10 herinnertMr. Dr. van de Laar ons eraan, dat de Christelijk Sociale Partij, volgens art. 32 van haar Program, reeds vóór den oorlog wenschte rekening te houden met tegen den krijgsdienst principieel bezwaarden. Mogen wij thans derhalve ook van die zijde een krachtige actie wachten? Want dat »de vrijheid van de naar Christelijke levensbeschouwing achtbare conscientie« thans niet »zooveel mogelijk geëerbiedigde wordt, staat maar al te vast. Sedert September 1915 toch werden in Nederland meer dan veertig jonge mannen wegens principiëele dienstweigering gevangen gezet. Een vijftien-tal heeft daarenboven de militaire overheid doen weten, dat zij in het vervolg om beginselredenen dienst zullen weigeren, maar loopen nog vrij rond. Meerderen staan, naar wij weten, tot dienstweigering gereed. Een viertal is, na korter of langer tijd allerlei martelingen in cachot en cel te i i hebben doorgemaakt, bezweken. Men herinnere zich het aangrijpend bericht aangaande den dienstweigeraar, die 16 Juli j.1. voor den Krijgsraad te Arnhem stond. Zijn daad was niet het gevolg geweest van een oogenblikkelijke opwelling, maar van de overtuiging, verkregen door jaren-lang nadenken en lezen. Hij deelde echter aan zijn rechters mede, dat hij na het ondergaan van zijn straf weder dienst zou doen, niet, omdat hij tot andere inzichten was gekomen, maar omdat hij reeds ondervonden had, lichamelijk niet bestand te zijn tegen een langdurige opsluiting. — Wij ontkennen niet, dat het' heldhaftiger ware geweest, als deze makker er óók zijn gezondheid aan gewaagd had. Integendeel I Maar ieder kan nu eenmaal niet alles. En het niet-meer-kunnen-volhouden kan zelf wel reeds een openbaring van zielsongesteldheid geweest zijn. In elk geval heeft deze jonge man aanvankelijk gepoogd om aan het beste in hem trouw te blijven. Tot het den machthebbers gelukte, hem door een aanslag op zijn gezondheid en karakter klein te krijgen. Zoo werd het edelste in dezen mensch geschonden, om het bekende doel, dat alle middelen heiligt. — Verscheidene principiëele dienstweigeraars werden in enkele processen veroordeeld tot ongeveer 10 maanden gevangenisstraf; en daarna ontzei de overheid hun voor 5 jaar het recht om te dienen. Doch daarom meene men niet, dat dienstweigering »een mooi middeltjet zou zijn, om van den dienst af te komen Ieder, die over deze dingen schrijft en oordeelt, moest eens — zoo zouden we haast zeggen —, enkele weken tenminste, celstraf hebben doorgemaakt. ') Men zou dan wel voorzichtiger worden in zijn oordeel. Trouwens het feit, dat personen, die den dienst uit religieuse en moreele overtuiging verfoeien, ondanks de zedelijke ellende, de innerlijke verscheurdheid, die ze weten, dat hun zal te wachten staan, ten slotte toch hun weigering opgeven, om maar uit die harde, koude, doodende cel te geraken, waarbinnen zij het niet meer houden kunnen, zegt reeds genoeg. En hoeveel mènschen, die uit beginsel wel zouden willen weigeren, loopen er nog niet altijd rond in uniform. Hoevelen zijn er ons niet bekend, uit allerlei rangen, die zich als melaatschen in hun kleeding voelen, en wel zouden willen roepen, om toch maar niemand met het militairisme te besmetten: >Onrein 1 onrein U En wat hen van dienstweigering afhoudt, is niet alleen de vrees voor straf. Doch ook dit: dat ze in de toekomst, ') Een maand cellulaire opsluiting voor alle rechters verplicht te stellen, vóór en aleer zij gelegenheid krijgen, hun medemenschen tot gevangenisstraf te veroordeeten, zou ook zoo dwaas nog niet zijn. Wellicht gaf dit spoedig een heele revolutie in het tegenwoordig gevangeniswezen, dat in menig opzicht barbaarsch is te noemen. f2 na die straf, zoo alleen, zoo onzeker zullen komen te staan in het groote leven; dat men hen dan wellicht zal laten te gronde gaan. Want wat kost het een moeite, om voor een dienstweigeraar, die na maanden gevangen gezeten te hebben, weer in de vrijheid is getreden, werk te vinden. Men wil zulke »onruststokers« maar al te vaak noch op zijn land, noch op zijn fabriek dulden. Ze worden als ^gevaarlijke elementent, als »roode hondenc door velen buiten gesloten, geweerd, meedoogenloos. Menschen, die trouw aan hun geweten wilden blijven, óók, toen de omstandigheden tegen waren. Zooals ze dat geleerd hadden in hun jeugd, als moeder hen verhaaltjes deed, des avonds in den schemer. Zooals de dominee dat had verkondigd van den kansel, en op de catechisatie met voorbeelden van hooggeëerde mannen uit het verleden toegelicht. Zooals meester op school dat had verteld op oogenblikken, dat hij meende, de kinderen eens bizonderlijk tot «Christelijke en maatschappelijke deugden < te moeten opvoeden ... Helaas! laat meester nu zelf eens het voorbeeld geven. Laat thans eens een onderwijzer van de openbare school, of een van de bizondere, de christelijke, uit overtuiging dienstweigeren. Dacht ge, dat de kinderen hem na 10 maanden weder zouden zien, en zingende en glimlachend begroeten? De onderwijzer, hij in het algemeen, die in welke staatsbetrekking dan ook, dienstweigert, wordt, na maanden celstraf, voor levenslang uit zijn brood gestooten. ') En wat zal de toekomst zijn van litterator, medicus, theoloog, jurist, van technicus, ingenieur, en zoo voort, indien zij het met hun geweten wagen, dwars tegen de heerschende opvattingen in ? Zooals de toestand thans is, wordt er een premie op ontrouw aan het geweten gesteld. Uw toekomst is veilig, uw positie gewaarborgd, uw carrière verzekerd, mits gij slechts uw ziel geweld aandoet. Zoo spreekt de werkelijkheid tegen menschen, die neigen tot de anti oorlogs-daad. Dat is het wat heden telkens en telkens weer geschiedt, wat men meer en meer het normale gaat vinden: dat iemand om 't uiterlijk succes de innerlijke mogelijkheden smoort. Ik heb mij wel eens afgevraagd: -Treedt men daarom soms zoo streng tegen de principiëele dienstweigeraars op, omdat men vreest, dat als men hun beweging niet onderdrukt, zij al te veel onwaarachtigheid ontmaskeren zullen? Wil men hen zedelijk vernietigen, om zoo metéén de stem in 't eigen hart te verstikken, die hen gelijk geeft, en om nieuw leven roept? Hoe dit ook ?ij, lezerlmag het zoo blijven? _ ') Tenzij hij toevallig onderwijzer is aan een school, welke van particulieren uitgaat, die in meerderheid of persoonlijk voor dienstweigering zijn, of tenminste voor consciëntievrijheid. 13 Dat men toch wel bedenke, dat men hier niet te doen heeft met misdadigers. Dienstweigeraars zijn menschen, zegt Dr. Gerretsen, die »veeleer het tegenovergestelde van misdadigers* zijn. >Het is toch een schrikkelijk ding, dat edele menschen, die naar de uitspraken van hun geweten wenschen te handelen en die uit moreel oogpunt misschien tot de besten onder de staats burgers behooren, eenvoudig in de gewone, gemeene gevangenis worden opgesloten, en als boeven worden behandeld.* — Altijd, altijd zijn ze er toch geweest, menschen, die 'volgaarne in allerlei arbeid hun naaste wieden dienen, en het leven veredelen, verrijken, opvoeren, verheerlijken; die hun lichaam, hun ziel, hun geestwilden laten verteeren in een grooten gloed van geestelijke Liefde, doch als men van hen geweld, moord, doodslag eischte, en zooveel duisters meer, dan weigerden zij standvastig, deden neen. Aangenomen voor een oogenblik, dat nationale verdediging noodzakelijk is, dat gij uzelf terecht 'daartoe geroepen voelt, en u in heilige geestdrift oefent in schermen en schieten, in loopgraven maken, in 't werpen met handgranaten, het bedienen van mitrailleuses en vlammenspuiten, — volgt dan daaruit reeds, dat ieder daartoe geroepen wordt ? Hebben de roomsch katholieken niet gevoeld, dat er >een geestelijkheids bestaat, die boven het wapengeweld principieel is verheven? En weten niet protestanten, dat de geest zeer wonderlijk kan wezen in een eenvoudig man? Is het niet schoon, als een socialist door zulk een gevoel van solidariteit is bezield, dat hij het beginsel der nationale weerbaarheid opgeeft, juist opdat a'.le natiën, du's ook de zijne, in onderlinge harmonie zich steeds heerlijker'ontwikkelen zouden? Het is wonderlijk om in de geschiedenis na te gaan, hoe zij, die uit religieuze en humanitaire overtuiging afzagen van uitwendig geweld, en, vertrouwend op 't innerlijk licht, het met het geesteszwaard alleen durfden wagen, dwars door de duisterste tijden, overal, zooals Troeltsch schreef: als een ferment, hebben gewerkt ten goede. Zal men dan thans aan de personen, in wie de drift naar een nieuwe levensgemeenschap, een hoogere cultuur, een heiliger samenleving, een goddelijke wereldvernieuwing zóó sterk werkt, dat zij aan den oorlog niet meer meedoen kunnen, alle levenskansen zooveel mogelijk rooven, wanneer zij hun liefde trachten te bewijzen metterdaad; en dat in dezen tijd, nu allerlei duistere en daemonische machten worden geprikkeld, gevoed, opgejaagd, en tot ontzetting van het menschdom losgelaten? »Zij zijn het zout der aarde*, heeft Philip Snowden van dè cngelsche dienstweigeraars gezegd. In *De Beweging* van August, 14 1916 over hen schrijvend, haalt J. de Gruyter deze woorden instemmend aan, en vervolgt: «Hoeveel armer zou het Engeland van deze dagen zijn zonder deze meest onzelfzuchtige, meest offervaardige helft, deze elite van het socialistische leger.« Iets hiervan tenminste geldt ook voor de nederlandsche dienstweigeraars. En zoo roepen wij dan met nadruk, nu het Kerstfeest nadert, onze landgenooten toe, van welke opvattingen verder zij ook mogen zijn: Wilt gij het schoone, het edele, het waarachtig-menschelijke, dat in de dienstweigeraars openbaar wordt, metterdaad eerbiedigen? Strijdt dan voor vrijheid van consciëntie ook inzake oorlog 1 Wilt gij karaktervorming bevorderen, en het beste in uw medeburgers kans geven, helpt ons in het wekken van een volksbeweging, die bij de Regeering steeds sterker aandringt, om onzen eisch të voldoen 1 Indien gij meent, afgescheiden van het tegenwoordig Comité uw actie te moeten voeren, — het is ons wèl. Maar handelt 1 Want er zitten tientallen menschen als wilde dieren gevangen, omdat zij liever sterverr willen, dan meedoen aan den oorlog, die verwildert en verdierlijkt; omdat zij het beginsel eener universeele broederschap zoo zeer in zich levend voelen, dat zij daar wel naar handelen moéten, waartegen in dan ook. Durft gij het op uw verantwoording nemen, dat iets van hun geestkracht verloren gaat? Beseft gij niet, dat hier opnieuw heeft te gelden het woord: »Wie een van deze kleinen, die in,mij gelooven, verleidt, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gehangen en hij in de diepte der zee verdronken werd. Wee der wereld vanwege de verleidingen 1 Want wel moeten de verleidingen komen, maar wee den mensch, door wien de verleiding komt.< (Mt. XVIII6—8)—? NASCHRIFT. Voor het ter perse gaan van het bovenstaande, vernamen wij, dat het hoofdbestuur van den Vrijzinnig Democratischen Bond een commissie heeft benoemd om na te gaan, of de staat behoort tegemoet te komen aan ernstige gewetensbezwaren tegen het vervullen van militairen dienstplicht, en zoo ja, op welke wijze dit zou kunnen geschieden. Tot leden dezer commissie werden benoemd Prof. Dr. Ph. Kohnstamm, Prof. Mr. J. Simons van der Aa en W. Mansfeldt, terwijf haar als secretaris werd toegevoegd Mr. M. S. Kalma te Groningen. Principiëele Dienstweigeraars, op last der nederlandsche Overheid gevangen gezet. NAAM naam H VEROORDEELD TOT OPMERKINGEN Aptroot H. in voorarrest sinds Nov. '16 (veroor¬ deeld tot 4 mnd. en 6 weken, maar in hooger beroep). Bauer J. D. 4 en 6 mnd. en 5 jaar ontzegging Blijf.nburg P. 4 en 5 mnd. en 5 jaar ontzegging *Boer P. de 3, 6 en 6 mnd. Boer P. de in voorarrest sinds Sept. '16 Bosman A. E. 4, en 6 mnd. en 5 jaar ontzegging Bottema M. . in voorarrest sinds Dec. '16 Brommert J. 4 mnd. nog in gevangenis * Bruin D. Ph.J. samen twee jaar daarna bij de hospitaalsoldaten Drenth Jac. in voorarrest sinds Sept. '16 Geurs Chr. B. 4 mnd. wederom in voorarrest sinds 20 Sept. '16. Er is veel met hem gesold. (Zie „Opwaarts" no. 432 bijblad en 434). * Gorter J. 3, 6 en 9 mnd. Gleysteen J. 4 en 6 mnd. en 5 jaar ontzegging Haverland K. in voorarrest sinds Oct. '16 Heikens 2 mnd. ofschoon vaa inzicht niet veranderd, verklaarde hij voor den rechter na straf weer dienst te zullen doen, omdat zijn lichaam het gevangenisleven niet doorstaan kon (Zie „Opwaarts" no. 435). Hofstra D. A. 1, 3 en 6 mnd. en 5 jr. ontzegging Hooyberg J. * ' in voorarrest sinds'Nov. '16 Horst q. 2, 2 en 4 mnd. en 5 jr. ontzegging in voorarrest onredelijk behandeld, („Opwaarts" no. 420 bijbl.) Jong Dirk de in voorarrest sinds 5 Jan. Julianus G. in voorarrest sinds 12 Dec. '16 *Kaay J. 3 en 12 mnd. ♦Kamper^ Chr. 3, 6 en 8 mnd. Koekkoek A. in voorarrest sinds Aug. '16 (veroor¬ deeld tot 2 en 5 mnd., maar in hooger beroep) Koekkoek J. H. 2 en 5 mnd. * Koning D. 4, 8 en 8 mnd. Korteweg A. J. na voorarrest afgekeurd 'Krijger C. 3, 4 en 5 mnd. Krijger J. in voorarrest sinds Nov. '16 ♦Krillér C. samen 9 mnd. * Krijthe H. 2'/ï mnd. wederom in voorarrest sinds Aug.'16 Lubben J. H. 2, 2 en 4 mnd. en 5 jr. ontzegging als bij Horst Malsen i F. W. v. 6 weken en 4 mnd. heeft reeds 3 maanden in voor¬ arrest gezeten, waarna hij door den krijgsraad in den Bosch, wat het hem ten laste gelegde betreft, wordt vrijgesproken. Vervolgens is hij naar huis gegaan en in Oct. gevangen genomen. Is thans veroordeeld wegens d.w. en desertie. * Mammen N. samen 1 jaar •Mee F.H.v.d. 4 mnd, NAAM VOOR- VEROORDRELD TOT Mozes -S." 4 en 2 mnd. Pfann J.-H. 3 mnd. Pietersen H: j. 1 mnd. ♦Planken P. W. 5 mnd. Poelstra Dr. Postma D. 4 mnd. Rinkema C. / *Ris 'A. 6 mmT Romers M. A. 2 mnd. Roosien W. *Rozeboom C.Th.J. 5 mnd., Rozeboom G. 4 èn 6 mnd. en 5 jaar ontze'gging Sesselaar A. Sytsma K. *Takkenberg C. J. 3 mnd. *T\zelaar A. 4 en 9 mnd. ♦Terwey J. P. 4 en 5 mnd. en ontzegging. Tesselhof Veen P. v. d. ♦Vliet : S. v. 4 dagen. Vollenga J. 4 mnd. Waal S.C.v.d. Weerdt H.de * Wendt B. H. P. 3 en 8 mnd. Wins A. 4 mnd. Wit G. de Wijnstra A. H. 4 mnd. Zeeman P. ZuiDEM a J. Zwart G. OPMERKINGEN nog in gevangenis wederom in voorarrest (veroordeeld tot 4 en 6 mnd. maar in hooger beroep) heeft zijn weigering niet kunnen volhouden in voorarrest sinds Nov. '16. nog in gevangenis in voorarrest sinds 15 Nov. '16 daarna aangevraagd hospitaaldienst ofschoon niet van beginsel veranderd, uitgesproken tegen zijn overtuiging, 'in dienst (zie Opw. no. 404 en 411) uit voorarrest ontvlucht in voorarrest sinds Aug. '16 (veroordeeld tot 5 maanden maar in hooger beroep) na voorarrest afgekeurd, vrijgelaten na tweede weigering. door predikant tot ander inzicht gekomen. in voorarrest sinds 21 Aug. '16. nog in gevangenis in voorarrest sinds 1 Oct. '16. ofschoon niet van beginsel veranderd, tengevolge van lichamelijke en zedelijke uitputting, na kort voorarrest bezweken. door gevangenispredikant tot ander inzicht gekomen. nog in gevangenis in voorarrest sinds Dec. '16 nog in gevangenis na 14 dagen op vrije voeten gesteld, thans buiten dienst. kon, na voorarrest, lichamelijken strijd niet volhouden. in arrest sinds Nov. '16. *) Deze waren dienstweigeraars vóór het verschijnen v. h. dienstweigeringsmanifest in Sept. 1915. Behalve bovengenoemde principiëele dienstweigeraars, die werden gevangen gezet, weigerden uit beginsel: Leereveld J. G., en RoodaH.W., die, na hun oproeping teruggezonden te hebben, van de lijst der landstormers zijn afgevoerd (Zie „Opwaarts" bijblad no. 448). Voorts hebben wij aangaande enkele personen geen voldoende zekerheid. Verscheidene jonge mannen, die, reeds korter of langer tijd geleden, bericht zonden aan de overheid, dat zij niet aan de oproeping gehoor zouden geven, bevinden zich nog op vrije voeten, maar weten zich gedurig door gevangenneming bedreigd.