BROCHURES N°05361 DECEMBER JOT I VEREENIGDE DRUKKERIJEN, AMSTERDAM DE NOOD DRINGT AANGEBODEN DOOR HET ALGEMEEN HOOFDBESTUUR VAN DE FEDERATIE DER WERKGEVERSORGANISATIËN IN HET BOEKDRUKKERSBEDRIJF DECEMBER MCMXXI Inleiding DE daling van de Duitsche Mark is in de laatste maanden weer gestadig voortgegaan. De invoer uit Duitschland begint steeds abnormaler verhoudingen aan te nemen. En daardoor wordt de toestand van de Nederlandsche industrie eiken dag wanhopiger. Het is noodzakelijk, dat de juiste verhoudingen, waartoe de chaos in de Duitsche wisselkoersen aanleiding geeft, algemeen bekend worden. Daarom gevoelde het Algemeen Hoofdbestuur van de Federatie der Werkgeversorganisatièn in het Boekdrukkersbedrijf zich verplicht, om ten aanzien van dit bedrijf den toestand, welke is ontstaan doordat de Mark hier te lande vrijwel waardeloos is geworden, in groote trekken weer te geven. Na deze beschrijving stellen wij ons voor de middelen te noemen, welke in den onhoudbaren toestand zouden kunnen voorzien. Aan dit alles laten wij evenwel voorafgaan een uiteenzetting van het doel der drukkersorganisatie. Het is in den laatsten tijd herhaaldelijk gebleken, dat daaromtrent volkomen onjuiste meeningen worden 5 verkondigd. Het onbillijke van deze bestrijding ligt voor de drukkersorganisatie hierin, dat de tegenstanders hun opvatting zeer dikwijls niet behoorlijk motiveeren, maar eenvoudig afgaan op losse beweringen en vage veronderstellingen, zonder deze aan de feiten te toetsen. Moge deze brochure maken, dat tijdig maatregelen ter bescherming der Nederlandsche industrie worden genomen! 6 Wat wil het Drukkersbedrijf? DE organisatie in het drukkersbedrijf, welke in 1910 werd begonnen, dankt haar ontstaan aan het feit, dat door de toomelooze concurrentie, welke destijds heerschte, noch patroons, noch gezellen een eenigszins menschwaardig bestaan hadden. Staan wij eerst even stil bij de positie van den patroon. Het is een feit, dat destijds slechts enkele drukkerijen rendeerden. In de „Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland" over 1912 (deel II, pag. 427), samengesteld onder leiding van Mr. }. C. A. Everwijn, wordt de toestand aldus geteekend, dat destijds talrijke drukkerijen ontstonden, die „bij haar oprichting werden gesteund door fabrikanten, die op afoetalingsvoorwaarden de noodige materialen leverden, doch welke even snel van het tooneel verdwenen, als zij opgekomen waren, of gedurende eenigen tijd een kwijnend bestaan voortsleepten, om dat te eindigen met een gedwongen liquidatie, hetgeen b.v. te Amsterdam tenge- 7 volge had, dat herhaaldelijk inventarissen van liquideerende boekdrukkerijen onder den hamer kwamen, vaak om over te gaan in het bezit van nieuwe adspirantboekdrukkers". Dit laatste vooral is van veel belang: de onbeperkte concurrentie ruimde de zwakke ondernemingen niet op, daar voortdurend nieuwe adspirantboekdrukkers gereed stonden om de ongunstige toestanden te doen voortbestaan. Terecht wordt dan ook in genoemd verslag even eerder (pag. 426) gesproken van het „voortdurend komen en verdwijnen" van drukkerijen. De mededeeling betreffende de talrijke faillissementen wordt volkomen bevestigd door de Faillissementsstastistiek, door het Centraal Bureau voor de Statistiek uitgegeven in 1919. Men vindt daar (op pag. XXVIII) de hoofden van ondernemingen ingedeeld in 23 beroepsklassen. En nu blijkt, dat in de jaren 1907—1911 (dus vlak vóór het ontstaan der organisatie) in bijna geen enkel bedrijf zooveel faillissementen voorkwamen als juist in de Typografie, hoewel dit uit zijn aard absoluut geen speculatief bedrijf is. De boekdrukkers vormden 0.31 °/o van het totaal der beoefenaars van die 23 vakken, doch leverden 0.72 °/o in het totaal der faillissementen, d.i. dus 2 V3 maal meer dan in verhouding tot het aamtal boekdrukkers had mogen worden verwacht. Ten slotte geven wij nog het woord aan den heer Jos. van Wel, Wethouder te Helmond, die een tiental jaren geleden zelf boekdrukkerspatroon was. Diens 8 oordeel zal zeker niet te pessimistisch zijn, omdat hij in een brochure „In vanum laboraverunt", de gedachte der bedrijfsorganisatie hartstochtelijk heeft bestreden. Ook de heer Van Welmoet op pag. 50 van deze brochure constateeren, „dat in het drukkerijbedrijf geen geld werd verdiend en dat men dreef op het crediet van de leveranciers, die de drukkers aan het lijntje hielden en er wel bij voeren". Vraagt men hoe het komt, dat juist de patroons in het drukkersbedrijf in zulk een onhoudbaren toestand waren geraakt, dan moet daarvoor op het volgende worden gewezen. Het drukkersbedrijf is in hoofdzaak kleinbedrijf; meer dan 3/4 der Nederlandsche patroons werkt met minder dan 10 arbeiders. Daardoor liet de administratie in de ondernemingen alles te wenschen over. En toch is een dergelijke administratie absoluut noodzakelijk om den kostprijs van het product, welke zeer moeilijk is te berekenen, te bepalen. Maar men maakte geen kostprijs en liet zich dientengevolge door het publiek, dat steeds den eenen drukker tegen den anderen uitspeelde, verleiden om a tout prix te werken. Bovendien waren de meeste drukkers, behalve drukker, ook boekhandelaar, uitgevervan een courantje, papierhandelaar, enz., zonder dat deze bedrijven administratief behoorlijk waren gescheiden, waardoor niet werd ontdekt, dat de drukkerij verlies opleverde. Daar komt nog bij, dat elke drukkerij heeft te kampen met een helanariik aantal z.a.n. ..imoroductieve" uren 9 (d. w. z. uren, waarop men geen werk heeft voor personeel en machines), doordat bijna alleen voor bestellingen op korten termijn wordt gewerkt en het dus telkens zal voorkomen, dat men den eenen dag het werk bijna niet af kan, maar een volgenden dag gebrek aan werk heeft. Voor deze improductieve uren is het voor den patroon zelfs nog voordeelig om orders aan te nemen voor een prijs, waarbij hij b.v. nog niet de helft van het arbeidsloon vergoed krijgt, omdat hij liever een kleiner verlies dan een grooter verhes zal willen dragen. Deze omstandigheid werkt de neiging der drukkers, om werk a tout prix aan te nemen, buitengewoon in de hand. Ten slotte is nog van groot belang, dat de leveranciers in drukkerijbenoodigheden op alle mogelijke manieren de inrichting van nieuwe drukkerijen in de hand werkten, om hun afzet te vermeerderen. Zoo boden zij onder allerlei voorspiegelingen vooral aan de arbeiders in het bedrijf volledige drukkerij-installaties in huurkoop of op afbetaling aan. De talrijke slachtoffers, die hierop ingingen, waren met handen en voeten aan hun leveranciers overgeleverd. Om op den gestelden termijn aan hun contractueele verplichtingen te kunnen voldoen, moesten zij tot eiken prijs werk zoeken. En daardoor deden zij het bedrijf al verder in het moeras zinken. Dat het onder deze omstandigheden ook met de arbeidsvoorwaarden in de typografie treurig was gesteld, spreekt wel vanzelf. De financieele toestand der patroons was van dien aard, dat zij zelf een absoluut 10 onvoldoende bestaan hadden, zoodat zij zeker niet in staat waren een redelijk loon aan hun gezellen uit te keeren. De typografen behoorden dan ook tot de slechtst beloonde arbeiders, hoewel hun vak een behoorlijke opleiding vereischt. Een nog grooter euvel vormde de jongensexploitatie, waaraan vrijwel iedere drukkerij zich schuldig maakte. Om zoo goedkoop mogelijk te kunnen leveren, werkte de drukkerspatroon vroeger met een heel regiment jongens, die een paar gulden in de week verdienden. Waren de jongens volwassen, dan werden ze den patroon te duur en werden daarom weder vervangen door goedkoope krachten, die pas de schoolbanken hadden verlaten. Het drukkersbedrijf leverde dus destijds elk jaar aan de maatschappij een zeker aantal jonge mannen af, die in het bedrijf waren opgeleid, maar er nimmer hun brood in zouden kunnen verdienen en dus als los werkman e.d. maar moesten zien rond te komen. Wie bekend is met bovengenoemde omstandigheden, kan zich de mogelijkheid indenken, dat nog in 1911 te Amersfoort een firma bestond, welke aan haar geheele personeel, bestaande uit 1 meesterknecht, 1 volwassen arbeider en 8 a 9 jongens, te zamen f40.— per week loon uitkeerde. Wanneer de heer Wibaut, geen bewonderaar van de drukkersorganisatie, in de Socialistische Gids van Maart 1920 den toestand van vroeger „slechts en deels onhoudbaar" noemt, dan is zulks dan ook zeker niet te sterk uitgedrukt. 11 Hoe heeft men nu verbetering in deze wantoestanden aangebracht? De groote oorzaak, waardoor het bedrijf in het moeras was geraakt, bleek deze, dat de toomelooze concurrentie tusschen de patroons, de prijzen tot een veel te laag niveau had gedrukt. Welnu, om dit niveau te verhoogen, was het noodzakelijk zekere prijstarieven vast te stellen, waar beneden niet mocht worden geleverd, omdat anders het menschwaardig bestaan van patroons en arbeiders in gevaar zou worden gebracht. Dit prijstarief is op grond van kostprijsberekeningen van een accountant zóó vastgesteld, dat aan ondernemingen van goede outilleering een zeer, zeer matige bedrijfswinst wordt gegeven. Minder geoutilleerde ondernemingen zullen moeten verdwijnen, tenzij zij zich tot het peil der goed geoutilleerde weten op te werken. Deze eerste hebben dus een sterken prikkel zich in te spannen. De model-ondernemingen behouden evenzeer een prikkel tot activiteit, omdat ook zij zullen beproeven de marge tusschen prijs en productiekosten zoo groot mogelijk te doen zijn. Blijkens de ervaring gebruiken zij haar meerdere winst voor het aanbrengen van technische verbeteringen. Nooit is meer aan technische verbeteringen (betere persen, zetmachines, enz.) gewerkt, dan juist in de laatste jaren. Vroeger daarentegen was geen enkele onderneming in staat zich beter te outilleeren, omdat het daarvoor benoodigde kapitaal niet was te verkrijgen. Door het prijstarief was het tevens mogelijk het loon 12 van den typograaf te brengen op het peil van dat der andere vakarbeiders. Op het oogenblik verdient de Amsterdamsche typograaf ƒ 38.25 per week. Vergelijken we dit weekloon met dat van andere vakarbeiders, dan zien wij, dat de bouwvakarbeiders tot het driedubbele toe verdienen, dat de kleermaker ƒ 38.70 ontvangt, de meubelmaker ƒ 38.25, de bakkersgezel ƒ 36.—1 (waarbij nog komt een kindertoeslag). In het metaalbedrijf verdient een goed stukwerker gemakkelijk het loon van een typograaf. Alleen het loon van der* sigarenmaker blijft eenige guldens daar beneden. En aan de ongebreidelde jongensexploitaitie is tevens een einde gemaakt door den patroon te beperken in het aantal aan te nemen jongens. De leerlingen, die thans typograaf willen worden, genieten zoowel op de vakschool als in het bedrijf zelve een zorgvuldige opleiding, welke van hun 14* — 18e jaar duurt. Op een en ander wordt voortdurend toezicht gehouden door Leerlingen-Commissies, samengesteld uit werkgevers en werknemers, welke aan het einde van den leertijd een examen afnemen, hetwelk een waarborg geeft, dat het personeel straks een behoorlijke productie levert*' Het zou te ver voeren om hier uitvoerig in te gaan op de verdere verhoudingen, welke door werkgevers en werknemers gezamenlijk, zoowel in het algemeen belang als in het belang van het bedrijf, zijn geschapen, omdat het doel van deze brochure is, om den noodtoestand, welke door den valuta-koers is ontstaan .uiteen te zetten. Maar wel moeten wij er met den meesten 13 nadruk op wijzen, dat door deze bedrijfsorganisatie verhoudingen zijn geschapen, die van groot maatschappelijk belang zijn. Het beteekent niet weinig, wanneer een gansche tak der Nederlandsche industrie, welke voor den ondergang bestemd scheen, zich opwerkt tot een krachtig en bloeiend bedrijf, zonder dat daarbij van den verbruiker meer wordt gevraagd dan de erkenning, dat de producent het zedelijk recht en den zedelijken plicht heeft, te voorkomen, dat hij en zijn gezin het slachtoffer worden van een toomelooze concurrentie. Nu kan de werkgever zich weder met liefde en opgewektheid aan zijn vak geven, omdat hij weet, dat ingespannen arbeid zijne vruchten zal opbrengen. In de verhouding tusschen werkgevers onderling werd een geest van collegialiteit gekweekt, welke men tevoren ondenkbaar zou hebben geacht. En hoezeer de verhoudingen onder de werknemers zijn verbeterd, kan slechts hij beseffen, die kennis neemt van de wanordelijke toestanden, die een tiental jaren geleden algemeen waren. Bewijst niet het feit, dat, terwijl de andere bedrijven juist door tallooze conflicten werden geteisterd, de leiders van werkgevers en werknemers in de typografie na 1913 niet meer in georganiseerde staking of uitsluiting tegenover elkander Stonden, hoezeer de drukkersorganisatie van maatschappelijk nut is geweest ? Is het dan niet van groot algemeen belang, dat de vrede en de rustin het bedrijf, welke vroeger bijna iederen dag werd verstoord, thans jaren lang ongerept is bewaard qeworden? En onae- H twijfeld moeten wij in dat verband nog noemen de rechtspraak in geschillen, voortspruitende uit de collectieve arbeidsovereenkomst, welke alleen de Centrale Commissie reeds meer dan 1500 besluiten deed nemen, zonder dat het feit, dat in dit college evenveel werkgevers als werknemers zitting hebben, ooit tot moeilijkheden aanleiding gaf. Door al deze maatregelen is in de Typografie eene organisatie geschapen, welke gereed staat, om de regelingen pp het gebied van den Arbeid, welke op het oogenblik nog door den staat worden beheerscht, straks van de Overheidsorganen over te nemen. Zoo hebben wanorde en ongebondenheid plaats gemaakt voor organisatie en discipline.; Bij dit alles is de verbruiker geenszins vergeten. Kort geleden is door de Algemeene Vergadering van de Boekdrukkerijenbonden tot het instellen van een Verbruikersraad besloten, aan wien volledig inzicht zal worden gegeven in de prijstarieven. De Raad zal zijn onderzoekingen publiceeren, opdat ook het groote publiek kennis zal kunnen nemen van hetgeen hij heeft bevonden. De medewerking van een accountant zal hierbij van zelfsprekend niet kunnen worden gemist. Dat de samenstelling van den Verbruikersraad nog niet gereed is, berust op de tegenwerking welke onze organisatie ondervindt. Wanneer belangrijke corpora- 15 ties weigerden haar medewerking te verkenen, dan wekt dit temeer groote verwondering, omdat men nu immers in de gelegenheid was zich van den werkelijken stand van zaken te overtuigen. De drukkersorganisatie, welke volledige openlegging van zaken wil geven, toont daarmede heel wat meer vertrouwen in de juistheid harer bewering, dat het prijstarief redelijk is, dan de verbruiker die het tegendeel beweert, maar er voor bedankt om van de feiten, welke alleen tot een juiste uitspraak in staat stellen, kennis te nemen. Waar de zaak zoo staat, daar is het noodig, om op andere wijze gegevens te verschaffen, welke aantoonen, dat het drukkersbedrijf bij de vaststelling van zijn prijstarieven slechts een zeer matige winstmarge heeft gelaten. Het bekende handboek van Van Nierop & Baak geeft de gelegenheid om de dividenden van drukkerijen, die naamlooze vennootschappen zijn, na te gaan. Daar drukkerijen van deze categorie tot de grootste behooren, zullen zij uitstekend zijn geoutilleerd. Desniettemin bleek gemiddeld slechts het volgende dividend te zijn uitgekeerd: over 1917: 55/6% over 1918: 64/50/0 over 1919: T/7°/0 De dividenden over 1920 waren in het register van Van Nierop & Baak nog niet te vinden. Toch was er ons alles aan gelegen, om ook over dit jaar cijfers te verkrijgen, daar de Nederlandsche industrie toen nog 16 niet in de malaise verkeerde. Een door ons ingesteld onderzoek, dat de overgroote meerderheid der naamlooze vennootschappen omvatte, heeft aangetoond, dat dit gemiddeld dividend over 1920: 7'/16% bedraagt, dus reeds minder dan over 1919. Laat men nu deze magere dividenden van 1917-1920 even vergelijken met de resultaten, in de oorlogsjaren door de andere industrieën behaald! Over 1921 zal bij de meeste drukkerijen van het uitkeeren van dividenden natuurlijk geen sprake zijn. Worden koersen van drukkerij-aandeelen verhandeld, dan blijken de noteeringen steeds zeer laag te zijn. Op de in 1919 door Broekman's Effectenkantoor gehouden veiling, werden aandeelen van in het geheel vier drukkerijen verhandeld. Zij brachten op: 80% — 57% - 7r/4% - 43'/2%. De Makelaarsfirma D. W. Brand verhandelde in 1920 in het geheel tweemaal een drukkerij-aandeel. Beide drukkerijen behoorden tot de meest bekende in den lande (63 en 93 gezellen) en hun directeuren zijn voormannen in de organisatie, want de eene was destijds voorzitter van een der drie drukkersbonden, welke de Federatie vormen terwijl de ander op het oogenblik bestuurslid is. Deze aandeelen brachten op .... 60 en 75%. In de statistiek van Voortbrenging en Verbruik in Juli 1921, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vindt men op pag. 5 e. v. gegevens over het drukkersbedrijf, welke in dit verband ook van veel 17 belang zijn. De totale verkoop aan drukwerk over 1919 bedraagt i 83 millioen gulden. De productiekosten ontledende, komt op de in de statistiek vermelde factoren + 36 millioen (papier, inkt, licht en drijfkracht, afschrijvingen). Resteert 47 millioen. Waar het arbeidsloon, blijkens een door ons ingesteld onderzoek gemiddeld op bijna 40 % der totale onkosten kan worden gesteld, is ± 33 millioen arbeidsloon. Resteert 14 millioen, d.i. 16 a 17 % van den totalen omzet. Behalve ondernemerswinst is hierin begrepen: salaris kantoorpersoneel en alle bedr ij f sonkos t en, als huren, belastingen, rente, verzekeringspremiën, bureau- en reiskosten, reclamekosten, provisie, enz. (zie Inleiding pag. XIII van deze statistiek). De gezamenlijke ondernemerswinst is hieruit natuurlijk niet nauwkeurig te berekenen, maar wel toont deze beschrijving duidelijk aan, hoe weinig de drukkerswinsten de prijzen relatief beïnvloeden. Indien de prijzen van drukwerk overmatig waren opgevoerd, dan zou dit ongetwijfeld tot groote werkloosheid hebben aanleiding gegeven. In de jaren 1917 tot en met 1920 evenwel kwam werkloosheid bijna niet voor. En dit, hoewel het aantal georganiseerde werkgevers en werknemers in die jaren ontzaggelijk toenam! De toename van het aantal patroons blijkt uit de volgende cijfers: 1 Januari 1917 had de Federatie 846 leden 1 „ 1918 „ „ ,, 995 „ 1 „ 1919 1040 „ 1 „ 1920 „ ,. „ 1130 .. 18 1 Januari 1921 had de Federatie 1190 leden 1 October 1921 „ „ „ 1236 „ Pas na 1 Januari 1921 begon zich een ernstige werkloosheid te ontwikkelen, welke voor het bedrijf ongekende verhoudingen is gaan aannemen. Het begin van deze malaise viel samen met de crisis, welke einde 1920 over bijkans alle bedrijven in Nederland is gekomen. Het Officieel verslag van Handel, Nijverheid en Scheepvaart over 1920 verklaart de malaise in het kleedingbedrijf, in de metaalnijverheid, in de papierindustrie, in het textielbedrijf e.a. voornamelijk uit den stand van den markenkoers, welke elke concurrentie tegen de Duitsche nijverheid onmogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor het drukkersbedrijf. Het verslag zegt daaromtrent: „De buitenlandsche concurrentie met name van Duitsche en Belgische zijde, begon hoe langer hoe meer merkbaar te worden. Gedurende de laatste helft van 1920 werden talrijke orders voor handelsdrukwerk, catalogi, tijdschriften, enz. aan buitenlandsche drukkerijen gegeven, die dit drukwerk gedeeltelijk rechtstreeks per post verzonden, waardoor bovendien een besparing van porto-kosten werd bereikt". Hoe noodlottig deze concurrentie in het jaar 1921 voor het bedrijf is geworden, willen wij thans uiteenzetten. 19 Waardoor wordt het Drukkersbedrijf bedreigd? DE industrieën, welke in de landen rondom Duitschland zijn gevestigd, worden door den stand van den markenkoers met den ondergang bedreigd. In het Zeitschrift für Deutschlands Buchdrucker van 18 November 1921 worden twee brieven afgedrukt, een van de Noorsche en een van de Zweedsche Boekdrukkersvereeniging, welke een beroep doen op hun Duitsche collega's, om de moordende concurrentie, welke zij van uit Duitschland ondervinden, te beëindigen. In een onderschrift bij deze brieven zegt de Redactie: „Besonders auch aus der Schweiz kamen dieselben Klagen wie aus dem Norden. Die Schweizerische Buchdruckerzeitung schildert die Notlage des Gewerbes in den schwarzesten Farben und auch das Organ der danischen Buchdrucker brachte schon früher Artikel gleichenlnhalts." Het spreekt wel van zelf, dat ook Holland in deze rij niet ontbreekt. Daarom is het van belang om een vergelijking te maken tusschen de Nederlandsche en de Duitsche productiekosten. a. Arbeidsloon. Uit een onderzoek, in een 12-tal 20 zeer verschillende drukkerijen ingesteld, is gebleken, dat het arbeidsloon gemiddeld bijna 40 °/° der totale jaarlijksche productiekosten eener drukkerij uitmaakt. Nederlandsch arbeidsloon (minimum volgens de C. A. O.). Laagste gemeenteklasse ƒ 30.60 per week. Hoogste „ „ 38.25 „ „ Duitsch arbeidsloon, (1 Dec. 1921 opnieuw vastgesteld.) 380 Mk. = ƒ 5.70 per week (100 Mk. a Fl. 1.50). 510 „ = „ 7.65 „ „ ( „ , 1.50). Het Nederlandsche arbeidsloon is dus per week meer dan vijfmaal zoo hoog als het Duitsche! *) Maakt men een vergelijking tusschen het Nederlandsche en het Duitsche uurloon, dan wordt de verhouding voor Nederland nog veel ongunstiger. Want in Nederland bestaat de 45-urige arbeidsweek. Maar in Duitschland werkt men minstens 48 uur, terwijl zonder vergunning der Arbeidsinspectie vele overuren kunnen worden gemaakt. Zelfs wordt in Duitschland met drie ploegen gewerkt, d.w.z. dat dezelfde machines, die bij ons 8 uur loopen, in Duitschland 24 uur kunnen draaien (zie Algemeen Handelsblad van Zaterdag 1 October 1921). Reeds door de hier vermelde factoren is elke concurrentie van den Nederlandschen drukker tegen den Duitschen onmogelijk. Maar ook ten aanzien van de grondstof, b.v. het papier, heeft de Duitsche drukker een belangrijken voorsprong. *) Toen de Mark eenige weken geleden ongeveer 1 cent noteerde, was het Nederlandsche loon bijna acht maal zoo hoog! 21 b. Het papier maakt gemiddeld 20—25 % uit van de jaarlijksche productiekosten eener drukkerij. Dit is vastgesteld door het onderzoek van den accountant der organisatie en wordt ook bevestigd door de Statistiek van Voortbrenging en Verbruik (pag. 4), wanneer men in aanmerking neemt, dat het papier van dagbladen moet worden uitgeschakeld. Deze statistiek immers geeft aan, dat van den totalen omzet van 84 millioen ± 27 millioen op rekening komt van den kostenfactor papier. In Duitschland wordt er naar gestreefd om grondstoffen voor hoogen prijs en afgewerkteproducten voor lagen prijs uit te voeren. Daarom wordt bij den uitvoer van blanco papier een zeer belangrijke toeslag op de inlandsche prijzen gelegd. Het gevolg is, dat de Nederlandsche drukker voor het papier bijna drie maal zooveel betaalt als de Duitsche. Bovendien bestaat door het huidige Tarief van invoerrechten van Nederland nog steeds de onbillijke bepaling, dat blanco papier met 5 7o wordt belast, terwijl bedrukt papier geheel vrij binnenkomt. Het bovenstaande doet zien dat de Nederlandsche drukker ook bij den inkoop van de grondstof papier veel en veel duurder uit is, dan zijn Duitsche collega. En neemt men arbeidsloon en papier, welke bijna 2/3 der totale jaarlijksche productiekosten uitmaken, tezamen, dan blijkt dat de Nederlandsche drukker aan deze posten ongeveer vier maal meer moet uitgeven dan de Duitsche. C. Ten aanzien der Dersen en haar driifkracht, inkt. 22 rollenspeciê e. d. en ten ■«aanzien der algemeene onkosten (huur, licht, verzekeringspremiën, reiskosten, belastingen, porto, enz.) heeft de Duitsche drukker, door de valuta-verhoudingen natuurlijk evenzeer een belangrijken voorsprong. Dit springt zeker wel het meest in het oog bij de porto's. Terwijl in Nederland het porto voor elk drukwerk minstens 2 cents bedraagt, betaalt men bij verzending vanuit Duitschland30pfennig (dus ruim 0,4 ets.). Vandaar dat talrijke Firma's (wij noemen b. v. de firma's: Stassen, Bloembollenkweeker te Hillegom, Misset, Uitgever te Doetinchem en Van der Donk, Woninginrichting te 's-Gravenhage) hun reclamedrukwerk in Duitschland laten drukken en frankeeren, om het bij honderdduizenden tegelijknaar Nederland te verzenden. Dit wetende wordt het ook begrijpelijk, dat vertegenwoordigers van Duitsche drukkerijen de clientèle der Nederlandsche drukkers afloopen, met de mededeeling, dat men het drukwerk geheel gratis krijgt, wanneer men voor de verzending vanuit Duitschland slechts de Nederlandsche porto-kosten betaalt! In de Nieuwe Rotterdamsche Courant plaatste een firma de volgende advertentie: HOE MAAKT MEN THANS BILLIJK OFFERTEN? Wij leveren U gratis le klasse drukwerk, schrijven gratis Uwe couverts en kruisbanden, maken Uwe offerten geheel postklaar, zorgen voor francoverzending en U betaalt ons niets meer dan het binnenlandsch drukwerkporto. Inl. enz. 23 Dergelijke advertentiën kan men ieder oogenblik in de dagbladen aantreffen. Het verschil in porto alleen is reeds een ramp geworden voor het drukkersbedrijf! Zoo heeft de chaos in de wisselkoersen er toe geleid, dat Nederland met offerten van Duitsche drukkerijen wordt overstroomd en dat iedere concurrentie tegen Duitschland tot de onmogelijkheden behoort. Uit de overstelpende hoeveelheid materiaal nemen wij een paar voorbeelden. *) 1°. Drukkerij M. te Leipzig biedt aan: 1000 bedrukte briefkaarten voor M. 138, d.i. ƒ 2.35. In Nederland zit in dat werk alleen aan zuiver arbeidsloon 3 X 85 ets. is ƒ 2.55. Daarbij zijn alle onkosten aan papier, pers, inkt, bedrijfkracht enz., om van winst niet te spreken, dus geheel buiten beschouwing gelaten. 2°. Drukkerij S. te Berlijn biedt aan: 1000 bedrukte enveloppen voor M„ 70 d.i. ƒ 1.19. Dezelfde enveloppen kosten in ons land onbedrukt reeds ƒ 1.65. 3°. Uiterst moordend is de concurrentie bij het boekwerk. Drukkerij A. te Hannover biedt aan voor M. 800 per vel te leveren, d.i. voor ƒ 13.60. Een bekwaam typograaf zet, distribueert en drukt dit vel in 41 uur. In die 41 uur verdient hij 41 X 85 ets. is ƒ 34.85. De Nederlandsche patroon betaalt alleen aan loon drie maal meer dan den prijs, waar- *) De Mark is hierbij a ƒ1.70 berekend, omdat dit de stand was op het oogenblik dat de aanbieding werd gedaan. 24 voor de Duitsche drukker het geheele werk gereed aflevert! 4°. Drukkerij S. te Berlijn vraagt voor het bedrukken van 1000 enveloppen 25 ets. Een goed typograaf werkt hieraan 1 uur. In dat uur ontvangt de Nederlandsche typograaf reeds 85 ets. aan arbeidsloon. 5°. Drukkerij B„ te Hamburg levert 52000 berichten voor M. 3640 d.i. voor ƒ 61.88. De Nederlandsche drukker betaalt hiervoor aan papier alleen reeds ƒ 85.80. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt, dat de concurrentie het sterkst wordt gevoeld in het bedrijf der drukkers, die boeken drukken. Daarom werd in het voorjaar van 1920 de prijs voor het drukken van boeken voor uitgevers met 10% verlaagd, waarmede de winstmarge voor die orders vrijwel geheel is weggenomen. Desniettemin is de toestand mogelijk nog slechter geworden dan hij reeds was. Reeds zoo nijpend zijn de omstandigheden geworden, dat een Duitsche enveloppenfabriek te Amsterdam kort geleden in het Handelsblad enveloppen te koop aanbood, met de mededeeling, dat het bedrukken geheel gratis geschiedt! Hoe kan een Nederlandsche drukker daartegen concurreer en? Wie van het verschil in productiekosten voor de Duitsche en de Nederlandsche drukkers kennis neemt, en weet hoeveel drukwerk vanuit Duitschland wordt ingevoerd, zal onmiddellijk moeten verklaren, dat de groote malaise en de daaruit voortvloeiende ongekende 25 werkloosheid een gevolg zijn van het feit, dat de mark hier te lande bijna waardeloos is. Het was daarom grievend voor de drukkersorganisatie, niet alleen dat de Minister van Binnenlandsche Zaken een steunregeling voor uitgetrokken typografen weigerde op grond van de overweging, dat de werkeloosheid een gevolg was van de Collectieve Arbeidsovereenkomst, maar nog veel meer, dat Zijne Excellentie dit alleen motiveerde met het woordje „ongetwijfeld". En niet minder pijnlijk moest het de drukkerspatroons en typografen in Nederland treffen, dat zelfs de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel er toe bijdroeg, om den economischen toestand te verslechteren, door Rijksdrukwerk in Duitschland te laten gereed maken. Ook in Duitschland bestaat, evenals in Nederland, reeds jaren lang een drukkersorganisatie, die orde en regel in het bedrijf heeft gebracht. En ook die organisatie is evenals de Nederlandsche op de basis van een prijstarief opgebouwd, omdat dezelfde bijzondere omstandigheden als in Nederland zulks daar noodzakelijk maakten. Slechts is de toekomst in het Duitsche drukkersbedrijf op het oogenblik oneindig veel beter dan in het Nederlandsche. En desniettemin heeft de Rijksregeering blijkens het Zeitschrift für Deutschlands Buchdrucker van 22 November twee millioen mark ter beschikking van dit bedrijf gesteld, om de werkeloozen, die er nog zijn, door „Notstandsarbeit" (arbeid door de Regeering verschaft door het laten drukken van wetenschappelijke boeken e. d.) aan werk te helpen. 26 Waarlijk, de houding der Nederlandsche regeering, welke door orders buitenslands te plaatsen de werkloosheid vermeerderde en bovendien nog weigerde, de uitgetrokken werkloozen te steunen, steekt op dit punt wel zeer af bij die van de Duitsche! Door den stand der valuta dreigt het Nederlandsche drukkersbedrijf al verder in het moeras te zinken. Zelfs indien de valuta-verhoudingen weer spoedig normaal mochten worden, zal het bedrijf nog langen tijd onder de gevolgen van den tegenwoordigen toestand gebukt gaan. Want de afnemers, die handelsdrukwerk vanuit Duitschland betrekken, maken van de gelegenheid ger bruik, om hun drukwerk thans voor jaren tegelijk te bestellen. Zoo wordt de toestand eiken dag ernstiger en schijnt een debacle welhaast onafwendbaar . . . 27 Hoe kan die bedreiging worden afgewend? DE nood dringt! Niet alleen in het Drukkersbedrijf. Ook het Metaalbedrijf, Kleedingbedrijf, Papierbedrijf, Textielbedrijf, Lederbedrijf en nog veel andere gaan gebukt onder een ongekende malaise, welke bij alle voornamelijk haar oorzaak vindt in de verwarring, die in het ruilverkeer tusschen Duitschland en Nederland is ingetreden. De daling van den markenkoers, welke een steeds onrustbarender karakter gaat aannemen, doet dan ook met steeds meer klem de vraag stellen, of het niet noodzakelijk is, dat de Nederlandsche industrieën door tijdelijke Overheidsmaatregelen worden gesteund, om door de huidige chaotische verhoudingen te kunnen heenkomen. Bij normale verhoudingen is het systeem van den internationalen vrijhandel ongetwijfeld het juiste. In het algemeen is de geheele volkswelvaart er het meeste bij gebaat, indien elk land die goederen voortbrengt, welke het door zijn natuurlijke omstandiaheden het 28 goedkoopste kan produceeren en daarbij vrij ruilverkeer tusschen de volkeren plaats vindt. Maar deze redeneering past niet bij den chaos der wisselkoersen, waaronder wij op het oogenblik leven. Thans immers ziet men gebeuren, dat talrijke industrieën, die tot nu toe uit zichzelve volkomen levenskrachtig zijn gebleken en die straks, wanneer de normale verhoudingen met Duitschland zijn teruggekeerd, ook weder volkomen levenskrachtig zullen zijn, door den stand van den markenkoers tijdelijk, bijna haar geheele afzetgebied aan Duitschland moeten afstaan. Laat men dit proces zijn vrije beloop, dan zullen talrijke industrieën tijdelijk moeten verdwijnen, om straks, wanneer de normale verhoudingen zijn teruggekeerd, weder geheel opnieuw te worden opgebouwd. Er moet alles aan gelegen zijn, om dit te voorkomen. In de eerste plaats, omdat ontzaggelijke kapitaalverliezen moeten ontstaan, wanneer men nu tallooze ondernemingen laat liquideeren, die over eenige jaren weder opnieuw moeten worden begonnen. En de verarming, welke door den oorlog is ingetreden, maakt het noodiger dan ooit, om spaarzaam te zijn met kapitaal. Maar het bovengenoemde proces moet evenzeer worden voorkomen, omdat anders tijdelijk een ontzettende werkloosheid moet ontstaan met al de moreele ellende, die daaraan is verbonden. Waar haalt men bovendien de gelden ter ondersteuning van deze werkloozen vandaan, wanneer het grootste gedeelte der industrie ligt lamgeslagen? 29 Nu kan de tegenwerping worden gemaakt, dat het zoo'n vaart niet zal loopen. En dan zou men kunnen wijzen op de lichte verbetering, die in sommige bedrijfstakken is ingetreden, doordat Duitschland is volgepropt met orders. Intusschen is het perspectief, om door ontvangst van den afval tijdelijk haar bestaan te mogen rekken, voor de Nederlandsche industrie al heel weinig aantrekkelijk. Straks immers volgt een nieuwe overstrooming met Duitsche goederen, vooral wanneer — wat niet onwaarschijnlijk is ■— de mark nog verder gaat dalen. En die overstrooming zal dan voor ons land nog te heftiger zijn, omdat alle andere landen den invoer van uit Duitschland öf verbieden óf belemmeren, waardoor het kleine Nederland het uitsluitend object voor den geweldigen Duitschen uitvoer zal worden. Ongetwijfeld leidt de daling van de mark in Duitschland zelf tot voortdurende prijsstijgingen. Maar juist het feit, dat dit proces zich slechts zeer langzaam voltrekt, maakt den toestand voor onze industrie zoo ondragelijk. Daarom is er alle aanleiding om door het nemen van tijdelijke maatregelen het herstel van het ruilverkeer tusschen Duitschland en Nederland langs banen der geleidelijkheid te doen geschieden. Wanneer men ziet, dat de loonstandaard in ons land vijf a zes maal hooger is dan in Duitschland, dan blijkt hieruit reeds, dat men, door dit nivelleeringsproces te willen forceeren, in onoplosbare moeilijkheden geraakt. Daarom is een tijdelijke bemoeilijking van den invoer 30 noodzakelijk. Een verbod van den invoer zou te ver gaan, omdat zulks tot prijsopdrijving in ons land aanleiding zou kunnen geven en omdat het herstel van het internationaal verkeer niet meer moet worden belemmerd dan strikt noodzakelijk is. Slechts een tijdelijke valutatoeslag moet worden geheven, en wel zoodanig, dat de Nederlandsche industrie weder in normale concurrentie met de Duitsche kan treden. De toepassing van dit beginsel zal in de verschillende bedrijven tot een toeslag van verschillende hoogte leiden. Dat sommige artikelen door de belemmering van den invoer in prijs Zullen stijgen, valt niet te ontkennen. Maar daar staat tegenover, dat de ondernemers en de werklooze arbeiders, die op het oogenblik onder de ellende der valuta-concurrentie dreigen onder te gaan, weer een bron van inkomsten zullen hebben en derhalve een veel grootere koopkracht zullen krijgen. Wat heeft men aan lage prijzen als een groot deel der bevolking te weinig verdient, om zelfs die prijzen te kunnen betalen ? Bovendien behoeven de gezamenlijke verbruikers geen zware belastingen op te brengen voor de werkloosheidsuitkeeringen. Integendeel, de rechten, die van de Duitsche goederen worden geheven, zullen de schatkist stijven. Trouwens, reeds op het oogenblik legt Duitschland in vele gevallen bij den uitvoer een belangrijken „Zuschlag" op het product, zoodat van „vrijhandel" reeds geen sprake meer is. Het lijkt ons, ook van het standpunt van den vrijhandelaar gezien, dan toch heel wat beter, dat die toeslag 31 aan deze en niet aan gene zijde van de grens wordt geheven. Daarom moet naar onze meening aan den Minister van Landbouw de bevoegdheid worden gegeven, om die industrieën, welke steeds uit zichzelve levenskrachtig zijn gebleken, maar door den abnormalen stand van de mark dreigen onder te gaan, door een tijdelijken valuta-toeslag te beschermen. In elk bedrijf zouden commissies moeten worden gevormd, bestaande uit werkgevers, werknemers, verbruikers en regeeringsvertegenwoordigers, met het doel, de noodige gegevens en adviezen aan de Regeering te verschaffen. Boven de bedrijfscommissies zou een algemeene commissie moeten komen om de noodige eenheid tusschen de bedrijven tot stand te brengen. Natuurlijk zouden vérstrekkende bevoegdheden ter berekening van den kostprijs van het product (boekenonderzoek door accountants e. d.) niet kunnen worden gemist. Wij zullen geenszins ontkennen, dat aan de doorvoering van dit plan bezwaren verbonden zijn. Maar deze bezwaren zijn o. i. nog maar kinderspel bij de moeilijkheden, die zich zullen openbaren indien alleen Nederland aan de Duitsche nijverheid de vrije gelegenheid blijft geven om, door gebruik te maken van den chaos in de verhoudingen der wisselkoersen, aan onze geheele industrie onherstelbare schade toe te brengen. Inderdaad: De Nood drinat! 32