0 ALGEMEEN REGLEMENT VOOR DE POLDERS IN DE PROVINCffi ZUID-HOLLAND. ALGEMEEN REGLEMENT VOOR DE POLDERS IN DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND, MET DE TER UITVOERING DAARVAN GEGEVEN VOORSCHRIFTEN, VAN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR MR. S. J. R. DE MONCHY, GRIFFIER DER STATEN VAN DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND. N. SAMSOM — 1916 — ALPHEN (Z.-H.) V INHOUDSOPGAAF. Voorbericht bij den tweeden druk VII Inleiding (tot den eersten druk) IX Indeeling van het reglement XIII Tekst van het reglement met aanteekeningen .• 1 Model voor het hoefslagboek 95 Model voor de staten, bedoeld in art. 27, 4e lid, (te voegen bjj een aanbevelingslijst ter benoeming van een bestuurslid door de Kroon) 99 Model voor den staat, bedoeld in art. 57, (te voegen bij het verzoek om goedkeuring op de benoeming van een Voorzitter, die niet aan art. 29 voldoet) 100 Modellen voor begrooting en rekening 101 A. Begrooting 103 B. Rekening 117 Circulaire van Gedeputeerde Staten betreffende de inwerkingtreding van het reglement 137 Besluit van Gedeputeerde Staten betreffende de vaststelling en inzending van waterschapskeuren 145 Eenige aanteekeningen betreffende zegel en registratie . . . 147 Alphabetisch register op het reglement 151 VII VOORBERICHT BIJ DEN TWEEDEN DRUK. In het begin van dit jaar deelde de Uitgever mij mede, dat de eerste druk van mijn werkje nagenoeg was uitgeput en dat een tweede oplaag hem wenschelijk voorkwam. Die tweede oplaag kon niet een eenvoudige herdruk zijn. De eerste verscheen nog voordat het herziene reglement in werking was getreden. Thans is rekening te houden met de twjjfelpunten, die een praktijk van 2V2 jaar aan het licht heeft gebracht, ten deele door Gedeputeerde Staten in den een of anderen zin beslecht, ten deele aan den dag getreden door artikelen of ingezonden stukken in „Het Waterschap", het bekende orgaan van den ZuidHollandschen Waterschapsbond. Ook het reglement zelf is inmiddels niet onveranderd gebleven. Op voorstel van Gedeputeerde Staten hebben de Staten bjj hun besluit van 18 Juli 1916, no. XIX, in een 9-tal artikelen wijzigingen, meerendeels van ondergeschikt belang, aangebracht. vinden haar toelichting in een bjj de voordracht van Gedeputeerde Staten gevoegde memorie {bijlage F3 der notulen), in het rapport der Statencommissie (bijlage DDD als voren) en in het nader schrqven van Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van dat rapport {bijlage EEE als voren). In de openbare vergadering werd over de voorstellen niet gesproken. Zij zijn goedgekeurd bq Koninklijk besluit van 11 September 1916, no. 17, en afgekondigd in het Provinciaal Blad no. 99 van 1916. In den commentaar zal men bij de betrokken artikelen telkens vermeld vinden, dat zij in de wijziging van 1916 begrepen waren. Nieuw zijn in deze uitgaaf voorts nog de circulaire van Gedeputeerde Staten van 1914, betreffende de vaststelling en inzending van waterschapskeuren, en het eerst in 1916 vastgestelde model voor den staat, bedoeld in art. 57 van het reglement. Bij het model viii voor de rekeningen en begrootingen is natuurlijk rekening gehouden met de wijzigingen, daarin bij Prov. Blad 34 van 1916 aangebracht. Ten slotte zijn ook de Aanteekeningen betreffende zegel en registratie, welke niet geheel en al „up to date" meer waren, bijgewerkt. Zij betreffen de thans geldende zegel- en registratiewetgeving. Komen de ingrijpende herzieningen van beide belastingregelingen, welke thans bij de Tweede Kamer aanhangig zijn, tot stand, dan zullen — naar ik ten overvloede opmerk — deze aanteekeningen stellig voor een groot deel niet juist meer zijn. Voor opmerkingen houd ik mij ook thans weder gaarne aanbevolen. 's-Gravenhage, September 1916. d. M. IX INLEIDING (TOT DEN EERSTEN DRUK). In dit jaar is het „Algemeen Reglement voor de Polders in de Provincie Zuid-Holland", dat in 1856 door de Staten onder Koninklijke goedkeuring was vastgesteld en dat — behoudens eene kleine wijziging in 1857 — onveranderd tot 1913 toe den grondslag is blijven vormen voor het bestuur der polders in dit gewest, door de Staten herzien en volledig opnieuw vastgesteld. Het herziene reglement is goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 6 September 1913, no. 34, en treedt op 1 Januari 1914 in werking. De bepalingen zjjn in overeenstemming gebracht met de nieuwere waterstaatswetgeving, in het bijzonder de (Keuren)wet van 20 Juli 1895, St.bl. 139, de wet van 10 November 1900, Stbl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur, en de wet van 9 Mei 1902, Stbl. 54, tot toekenning van eenige bevoegdheden aan de besturen van waterschappen, veenschappen en veenpolders. Daarnaast zijn eenige leemten, die de praktijk in het bestaande reglement had aangetoond, gevuld en is een meer stelselmatige indeeling gevolgd. De voorname beginselen van het oude reglement, omtrent de inrichting van het polderbeheer, met name de wijze van samenstelling en de bevoegdheden der verschillende besturende organen, vindt men in hoofdzaak ook in het nieuwe terug. De gewichtigste afwijkingen zjjn vermeld in de hierachter afgedrukte circulaire van Gedeputeerde Staten (zie blz. 137 v.v.) Dit neemt niet weg, dat de tekst bijna geheel nieuw is. Onder deze omstandigheden kwam het mg voor, dat er allereerst behoefte bestaat aan een uitgaaf met beknopte aanteekeningen, waarin, ook aan de hand van de geschiedenis der herziening, de verschillende bepalingen, waar noodig, worden toegelicht en zoowel xu der Registratie en Domeinen en J. J. van Steenbergen, Commies bq het Departement van Financiën, mijn dank betuigen voor hun welwillendheid om de bedoelde aanteekeningen betreffende zegel en registratie na te zien en mij hun opmerkingen mede te deelen, waarvan dankbaar gebruik gemaakt is. Voor de aanwijzing van mogelijke onjuistheden of leemten in dit werkje houdt ondergeteekende zich gaarne aanbevolen. Daarmede zal dan bij een eventueelen tweeden druk — men vergeve den auteur deze ijdele veronderstelling — dankbaar rekening worden gehouden. 's-Gravenhage, September 1913. d. M. XIII INDEELING VAN HET REGLEMENT. HOOFDST. I ARTIKELEN I Algemeene bepalingen 1—3 II De ingelanden en het stemrecht 4—22 III De samenstelling van het bestuur 23—63 § 1. Algemeene bepalingen, artt. 23, 24. § 2. De zittingsduur en de benoeming, artt. 25—27. § 3. De benoembaarheid, de redenen van uitsluiting en de eed, artt. 28—35. § 4. De verkiezingen, artt. 36—54. § 5. De toelating, artt. 55—59. § 6. Het ontslag, artt. 60—63. IV De secretaris, de penningmeester en de overige I beambten 64—73 V De jaarwedden en schadeloosstellingen van de leden van het bestuur en van de beambten . | 74, 75 VI Het houden en de orde der vergaderingen van het bestuur en van stemgerechtigde ingelanden 76—91 VII De rechten en plichten van het bestuur .... 92—109 VIII De rechten en plichten der vergadering van stem¬ gerechtigde ingelanden 110—119 IX De rechten en plichten van den voorzitter en diens vervanging 120—126 X De keuren of poütieverordeningen 127, 128 XI De begrootingen en de rekeningen 129—140 XII De polderlasten 141—159 § 1. De omslagen, artt. 141—148. § 2. De hoefslagplicht, artt. 149—159. HOOEDST. ~"?~ XIII De uitkeeringen 160—163 XIV Het toezicht van Gedeputeerde Staten .... 164—167 XV Voorzieningen in bijzondere gevallen 168—184 § 1. Algemeene bepalingen, artt. 168, 169. § 2. Polders met gecommitteerde ingelanden en eene Vereenigde Vergadering, artt. 170—173. § 3. Polders met minder dan zeven stemgerechtigde ingelanden, artt. 174—181. § 4. Polders aan één eigenaar of aan meerderen in onverdeelden eigendom toebehoorende, artt. 182—184. Overgangsbepalingen 185-194bis Slotbepaling 195 ARTIKELEN XIV 1 ALGEMEEN REGLEMENT VOOR DE POLDERS IN DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. (1, le lid en 107, 2e lid) l>. 1. De zorg voor de waterstaatsbelangen van alle waterstaatkundige polders, geheel in Zuid-Holland gelegen, wordt aan waterschappen opgedragen, voor zooveel niet bij besluit der Provinciale Staten, door den Koning goedgekeurd, het tegendeel is bepaald. 2. Deze waterschappen worden in dit reglement polders genoemd. „Waar onze waterstaatswetgeving, op het voetspoor der Grondwet, slechts waterschappen kent, dient te worden aangegeven de verhouding van het geographische waterstaatkundige begrip „polder" tegenover het juridische wettelijke begrip „waterschap"." (Rapport Commissie bh. 4.) De Commissie uit de Staten schreef, dat de beteekenis van het voorstel, waartoe zij gekomen was (en dat door de Staten is aanvaard), zich in deze drie onderdeelen splitsen liet: 1. „De zorg voor de waterstaatsbelangen van iederen waterstaatkundigen polder, geheel in Zuid-Holland gelegen, is aan een waterschap opgedragen, behoudens dat 2. „bij besluit der Staten, door den Koning goedgekeurd, voor eenigen waterstaatkundigen polder eene uitzondering kan worden gemaakt, zooals bij ontpoldering pleegt te geschieden. 1) Het tusschèn () geplaatste geeft de overeenkomstige bepalingen van het oude reglement aan. 2 3. „Het Algemeen Polderreglement is op deze waterschappen, die met den naam „polders" worden aangeduid, van toepassing". (Rapport Commissie, bh. 5.) „De reglementen voor andere waterschappen dan polders, als daar zijn hoogheemraadschappen, boezemcolleges, waterschappen ter behartiging van gemeenschappelijke belangen, worden afzonderlijk door de Staten vastgesteld. Het komt nog al eens voor, dat daarbij het Algemeen Polderreglement van toepassing wordt verklaard. In het oog dient echter te worden gehouden, dat die afzonderhjke reglementen iets anders zijn dan de bijzondere reglementen, welke krachtens het in art. 2 van dit Reglement bepaalde voor iederen polder worden vastgesteld". (Rapport Commissie, bh. 5.) Artikel 2 (1, 2e lid, 2, le lid, en 103). 1. Voor eiken polder wordt een bijzonder reglement vastgesteld, inhoudende: a. de omschrijving der grenzen van den polder; 6. de regeling van de wijze, waarop openbare bekendmakingen en afkondigingen in den polder zullen geschieden, alsmede de aanwijzing van de plaats, waar de ter-inzage-legging van stukken zal plaats hebben; c. de regeling van die onderwerpen, waarvan bij dit reglement of bij het reglement van eenig ander waterschap de nadere regeling is voorgeschreven; d. alle overige bepalingen, welke in het belang van den polder noodig worden geoordeeld. 2. Bij het bijzonder reglement kan van de bepalingen van dit reglement worden afgeweken. Deze bijzondere reglementen worden afgekondigd in het Buitengewoon Provinciaal Blad (verkrijgbaar ter Provinciale griffie tegen betaling van 5 cent per kwart vel). Sinds enkele jaren worden daarin ook opgenomen de reglementen van hoogheemraadschappen en andere waterschappen. Voor het nummer waaronder een bepaald reglement in het Buitengewoon Provinciaal Blad is opgenomen, raadplege men den Provincialen Almanak. 3 EERSTE LED. Sub o. „De eisch eener grensomschrijving blijft in het algemeen gehandhaafd. Tot den polder, die met de behartiging van alle of vrijwel alle waterstaatsbelangen der binnen de grensomschrijving gelegen landen is belast, staat het territoir in veel nauwer verband dan zulks in den regel bij waterschappen, met een bijzondere taak belast, het geval is". (Toelichting blz. 4.) De grensomschrijving beoogt in de voornaamste plaats te geven een omgrenzing van de landen, welker gemeene waterstaatsbelangen door den polder worden behartigd. Of zij tevens territoriale beperking van de keurmakende bevoegdheid vormt — zoodat geen keur buiten de grenzen mag werken — zal afhangen van de beteekenis welke de Staten in elk gegeven geval aan die grensomschrijving van den polder hebben gehecht, in verband met de inrichting die de polder van ouds heeft gehad. In de latere jaren plegen de Staten bij de herziening van een bijzonder reglement met zorg alle objecten, waarover de polderkeur zich moet uitstrekken, binnen de grenzen te brengen. In de oudere grensomschrijvingen echter is daarmede niet altijd rekening gehouden; daar zal dus. de keurmakende bevoegdheid niet altijd tot het binnen de grenzen gelegen gebied zijn beperkt. Artikel 3 (2). 1. Van de grenzen in het wjzonder reglement omschreven wordt, op kosten van den polder, onder toezicht van Gedeputeerde Staten eene schetsteekening in dubbel opgemaakt. 2. Van deze schetsteekeningen, welke door Gedeputeerde Staten worden gewaarmerkt, wordt het eene exemplaar in het archief der provincie en het andere in dat van den polder bewaard. 3. Is de polder aan het toezicht van een hooger waterschap onderworpen, dan wordt de schetsteekening in drievoud opgemaakt en het derde exemplaar bewaard in het archief van het hoogere waterschap. „Een kadastrale teekening is onnoodig en niet bedoeld". (Antw. G. 8.) 4 HOOFDSTUK II. sSly De ingelanden en het stemrecht. Artikel 4. (23). 1. Ingelanden zijn alle natuurlijke personen en alle rechtspersonen, die, volgens de kadastrale registers, alleen of met anderen land of water in den polder in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben. 2. Stemgerechtigd zijn alle ingelanden, die ten minste één hectare omslagplichtig land of water in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben, volgens deze schaal: 1 hectare geeft één stem. 2 tot en met 3 hectaren geven twee stemmen 4 „ „ „ 6 „ „ drie „ 7 „ „ „ 10 „ „ vier „ 11 ï „ „ 15 „ „ vijf 16 „ „ „ 21 „ „ zes 22 „ „ „ 28 „ „ zeven „ 29 „ „ „ 36 „ „ acht „ 37 „ „ „ 45 „ i negen 46 „ „ „ 55 „ „ tien 56 „ „ „ 66 „ „ elf 67 „ „ „ 78 „ „ twaalf „ 79 „ „ „ 91 „ „ dertien 92 „ „ „ 105 „ „ veertien „ 106 „ „ „ 120 „ „ vijftien 121 „ „ „ 136 „ „ zestien „ 137 „ „ „ 153 „ „ zeventien „ 154 „ „ „ 171 m „ achttien „ 172 „ „ „ 190 „ „ negentien „ 191 „ „ „ 210 „ „ twintig vermeerderd met één stem voor elke vijf en twintig hectaren boven de 210 hectaren. 3. Niemand mag meer dan een vierde uitbrengen van de stemmen, welke volgens de lijst van stemgerechtigde ingelanden, 5 zooals deze krachtens artikel 17 werd vastgesteld, in den polder kunnen worden uitgebracht. 4. Bij verkiezingen en het nemen van besluiten, waartoe krachtens het bijzonder reglement slechts de ingelanden van een gedeelte van den polder worden geroepen, wordt het aantal stemmen, met inachtneming van het tweede en derde lid bepaald door het aantal hectaren omslagplichtig land of water, dat de ingelanden in dat gedeelte van den polder in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben. 5. De polder, ingeland zijnde, heeft geen stemrecht. 6. Land of water, met erfpacht of vruchtgebruik bezwaard, komt ten behoeve van den eigenaar niet in aanmerking. EERSTE LID. „Alle natuurlijke personen en alle rechtspersonen". Rechtspersonen zijn de Staat, de provincie, gemeenten, polders en andere waterschappen, vereenigingen, waarvan de statuten zijn goedgekeurd ingevolge de wet van 22 April 1855, St.bl. 32; coöperatieve vereenigingen; instellingen van weldadigheid, voorkomende op de lijst, bedoeld bij art. 3 der Armenwet (St.bl. 165 van 1912); naamlooze vennootschappen; stichtingen. Behalve deze rechtspersonen kunnen alleen natuurlijke personen ingeland zijn. Niet dus maatschappen (die volgens art. 23 van het oude reglement ingelanden konden zijn) en vennootschappen onder firma. Voor de goederen, die op het kadaster ten name van een maatschap of vennootschap onder firma staan, zijn ingeland de deelgenooten. Last geeft dit niet. Volgens de uitdrukkehjke bepaling, voorkomende in het derde lid van art. 17, kan men bfl het opmaken van de lijst van stemgerechtigde ingelanden volstaan met den naam van de maatschap of vennootschap onder firma te vermelden en voorts alleen die firmanten, wier namen uit het kadaster bli jken. Bij het gaarderboek (art. 144, lid 2) volgt men het kadaster en vermeldt dus eenvoudig den naam van de maatschap of vennootschap onder firma. Evenzoo bij het uit het gaarderboek op te maken kohier (art. 145). Overigens heeft men in het oog te houden, dat het bezit van goederen onder maatschap of vennootschap onder firma slechts 6 een vorm van gemeenschappelijk bezit is, zoodat ten aanzien van de uitoefening van het stemrecht van toepassing zijn de artt. 5 en-8. „Volgens de kadastrale registers". De polder heeft er alleen mede te maken, wien het kadaster als eigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker aangeeft. Is de kadastrale tenaamstelling onjuist, dan heeft de belanghebbende eerst te zorgen, dat deze in orde komt, voordat hij een verandering in de lijst van stemgerechtigde ingelanden of gaarderboek kan vragen. Het wil me voorkomen, dat met deze kadastrale registers alleen bedoeld moeten zijn de perceelsgewijze leggers, de eenige registers van het kadaster, welke bestemd zijn om door het pubhek te worden ingezien. Worden nu in den legger niet alle eigenaren van een perceel vermeld, doch slechts één eigenaar met bijvoeging van „en consorten", dan heeft de polder alleen met den met name genoemden eigenaar te maken. (Zie echter in anderen zin „Het Waterschap", jaargang 1915, blz. 18). „Land of water". Ook water is dus omslagplichtig, tenzij natuurlijk het bij zonder reglement daaromtrent een uitzondering bevat. TWEEDE LID. Uit de schaal blijkt, dat deelen van een hectare te verwaarloozen znn. Dit verwaarloozen geschiedt echter, gelijk vanzelf spreekt, eerst nadat het totaal van iemands omslagplichtig bezit is opgemaakt. „Omslagplichtig land of water". Zie art. 141, üd 1. DERDE LID. De woorden „zooals deze krachtens artikel 17 werd vastgesteld" duiden aan, dat het één vierde berekend wordt naar de primitieve lijst, zonder te letten op veranderingen, welke het totaal aantal stemmen in den loop van het jaar kan ondergaan door toepassing van art. 22 (b.v. doordat een grondbezit van 10 H.A., waarvoor dus 4 stemmen worden uitgebracht, gesplitst wordt in tweemaal 5 H.A., hetgeen den bezitters recht geeft op elk 3 stemmen). De toepassing van de bepaling zal als volgt moeten zgn. De lijst van stemgerechtigde ingelanden vermeldt voor ieder ingeland het aantal stemmen, dat hij volgens de schaal van het tweede üd heeft. Het vierde deel van het totaal aantal stemmen geeft nu voor het geheele jaar het maximum aan, dat iemand mag uitbrengen. Wie dat getal overschrijdt, blijft voor het volle aantal stemmen op de lijst vermeld staan, doch brengt nimmer meer stemmen uit dan dat vierde van het totaal. 7 VIERDE LID. Is een polder in twee afdeelingen verdeeld, elk met een afzonderlijk beheer, terwijl een derde beheer voor de gemeenschappelijke zaken is ingesteld, dan zal dus de lijst van stemgerechtigde ingelanden de stemmenaantallen moeten geven in drie kolommen, waarbij de schaal voor elk beheer afzonderlijk wordt toegepast, terwijl ook het maximum aantal stemmen, dat iemand mag uitbrengen (lid 3), dan voor elk beheer apart wordt berekend. VLIEDE LID. De polder zal dus niet op de lijst der stemgerechtigde ingelanden mogen voorkomen. Zijn grondbezit telt ook voor de berekening van het één vierde (üd 3) niet mee. Artikel 5. (24, 4e lid). Ingelanden, die omslagplichtig land of water gemeenschappelijk in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben, zijn ieder voor hun deel stemgerechtigd, indien uit de kadastrale tenaamstelling de grootte van ieders deel blijkt. Is dit niet het geval, dan zijn zij gezamenlijk stemgerechtigd. Blijkt bij een gemeenschappelijk bezit de grootte van ieders deel uit de kadastrale registers, dan zal dus ieder voor zijn aandeel moeten worden vermeld op de lijst van stemgerechtigde ingelanden. Heeft in dat geval een der betrokkenen bovendien nog grondbezit voor zich alleen, dan moet hierbij zijn aandeel in het gemeenschappelijk bezit worden opgeteld. Artikel 6. 1. Ingelanden, die ieder minder dan één, doch te zamen ten minste één hectare omslagplichtig land of water in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik hebben, zijn gezamenlijk stemgerechtigd voor één stem, wanneer zij bij door allen onderteekend schrijven aan het bestuur hebben kennis gegeven, dat zij van dit recht wenschen gebruik te maken. 2. Van dit gezamenlijk stemrecht geschiedt zonder verwijl aanteekening op de lijst van stemgerechtigde ingelanden. 3. Dit gezamenlijk stemrecht vervalt, wanneer een der betrokken personen: 8 overlijdt of ophoudt eigenaar, erfpachter of vruchtgegebruiker te zijn van omslagplichtig land of water; eigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker wordt van ten minste één hectare omslagplichtig land of water; aan het bestuur schriftelijk kennis geeft, dat hij van het in het eerste lid verleende recht niet langer wenscht gebruik te maken; en wanneer het vereenigd omslagplichtig bezit der betrokken personen minder is geworden dan één hectare. 4. Van dit vervallen geschiedt zonder verwijl aanteekening op de lijst van stemgerechtigde ingelanden en wordt door het bestuur kennis gegeven aan de betrokken personen. Terwijl art. 5, laatste zin, handelt over hen, die blijkens het kadaster land of water gemeenschappelijk in eigendom, erfpacht of VToichtgebruik bezitten, schept art. 6 de gelegenheid aan hen, die elk afzonderlijk bij het kadaster te boek staan, doch ieder voor minder dan één hectare, zich tot het uitoefenen van stemrecht te vereenigen. De gezamenlijke stemgereehtigdheid Van art. 5, laatste zin, kan men alleen doen eindigen door tot boedelscheiding over te gaan; die van art. 6 kan te allen tijde eindigen doordat één der deelgenooten haar opzegt (üd 3, derde geval). Artikel 7. (24, 2e en 3e lid). 1. Indien de stemgerechtigde ingeland niet het beheer heeft over de goederen, waarvoor hem stemrecht toekomt, worden zijne rechten als zoodanig uitgeoefend door dengene, die dat beheer heeft. De bewindvoerder, die benoemd is om de goederen van een afwezige te beheeren, oefent de rechten voor dien afwezige uit. 2. Voor een rechtspersoon worden de rechten van stemgerechtigd ingeland uitgeoefend door het hoofd van het bestuur en, indien er meer dan één hoofd van het bestuur is, door die hoofden gezamenlijk. EERSTE LID, EERSTE ZTNSNEDE. - Het beheer wordt gevoerd: voor gehuwde vrouwen, die zich niet het beheer harer goederen hebben voorbehouden, door haar echtgenoot; voor minderjarigen door dengene der ouders, die de ouderlijke macht uitoefent of anders door hun voogd; voor onder curateele gestelde personen door den curator; voor gefailleerden door den curator. Het aantal gevallen, waarin iemand andermans goederen beheert, is hiermede echter niet uitgeput. Men denke aan executeurs-testamentair, de bewindvoerders van art. 1066 B. W., de curators van onbeheerde nalatenschappen (art. 1173 B. W.) enz. Voor deze allen geldt de regel van het artikel: wie het beheer over de goederen heeft, oefent ook de rechten van stemgerechtigd ingeland uit. Gehuwde vrouwen, die zich het beheer harer goederen hebben voorbehouden, en alle ongehuwde meerderjarige vrouwen zullen naar de woorden en de bedoeling van het artikel — in tegenstelling met wat art. 24, tweede lid, van het oude reglement bepaalde — zelf de rechten van stemgerechtigd ingeland kunnen uitoefenen. TWEEDE LID. „Het hoofd van het bestuur". Men zal dus hebben na te gaan, wie de hoogste persoon in het bestuur van den rechtspersoon is. In een vereeniging of stichting is dit de voorzitter van het bestuur; in de gemeente de burgemeester. Is niet één persoon het hoofd van het bestuur (b.v. bij een naamlooze vennootschap, welke door twee directeuren wordt beheerd), dan oefenen de hoofden (volgens het slot van lid 2) gezamenlijk de rechten uit. Artikel 8. 1. Voor hén, die gezamenlijk stemgerechtigd zijn en voor hen, die gezamenlijk voor een ander de rechten van stemgerechtigd ingeland uitoefenen, geschiedt de uitoefening dezer rechten door dengene van hen, dien zij daartoe schriftelijk aan het bestuur van den polder hebben aangewezen. 2. De aanwijzing geldt, totdat zij door één of meer der betrokkenen schriftelijk aan het bestuur is opgezegd en het bestuur eene schriftelijke kennisgeving daarvan aan de overige betrokkenen heeft verzonden. 3. Van iedere aanwijzing en van iedere opzegging geschiedt zonder verwijl aanteekening in de lijst der stemgerechtigde ingelanden. 9 10 4. Bij gebreke van zoodanige aanwijzing worden de rechten van stemgerechtigd ingeland uitgeoefend door dengene der betrokkenen, die zich het eerst tot het uitoefenen dier rechten bij den voorzitter der vergadering of bij het stembureau aanmeldt, mits geen der betrokkenen zich vooraf daartegen heeft verzet bij brief aan den voorzitter. 5. Wenschen — indien zoodanig verzet niet heeft plaats gehad — tegelijkertijd meer dan één der betrokkenen de rechten van stemgerechtigd ingeland uit te oefenen, dan kan dit uitsluitend geschieden door dengene, die door de aanwezige betrokkenen daartoe wordt aangewezen. Bevoegd tot het doen van een aanwijzing, als hier bedoeld, zijn blijkens het eerste üd: a. zij, die gezamenlijk stemgerechtigd zijn: zoowel dus personen, die een onverdeeld bezit hebben (art. 5, laatste zin), als zij, die zich op grond van art. 6 tot het gezamenlijk uitoefenen van het stemrecht hebben vereenigd; b. zij, die gezamenlijk voor een ander de rechten van stemgerechtigd ingeland uitoefenen: b.v. meerdere hoofden van het bestuur van een rechtspersoon (directeuren van een naamlooze vennootschap), meerdere executeurs-testamentair enz. In het geval van een onverdeeld bezit (art. 5, laatste zin) kan er van een aanwijzing alleen sprake zijn, wanneer de namen der deelgenooten uit de kadastrale registers blijken. Geeft het kadaster als eigenaars slechts aan b.v. „Jan Jansen en consorten", dan komt geen aanwijzing te pas en kan, krachtens art. 8, vierde lid, Jan Jansen zonder aanwijzing het stemrecht uitoefenen. Met de andere deelgenooten heeft de polder (zie art. 17, üd 3) niet te maken. (Zie ook het aangeteekende op art. 4, eerste lid). TWEEDE LID. Doet het overhjden van een der betrokkenen de aanwijzing te niet gaan? Men onderscheide. In het geval van art. 6, het gezamenlijk stemrecht krachtens combinatie, vervalt het stemrecht door den dood (art. 6, lid 3). In alle andere gevallen blijft echter de aanwijzing van kracht. Wordt evenwel de kadastrale tenaamstelling en in verband daarmede ook de vermelding van het gezamenhjk stemrecht in de hjst van stemgerechtigde ingelanden gewijzigd, dan is het gezamenhjk stemrecht, waarop de aanwjjzing was 11 gegrond, niet meer aanwezig en is dus deze zelf ook vervallen. (Zie hierover ook „Het Waterschap", jaargang 1915, blz. 134). Artikel 9 (24, le lid en 42, le lid). 1. Hij, die krachtens de artt. 4 tot en met 8 bevoegd is het stemrecht uit te oefenen, kan dat doen uitoefenen door een schriftelijk gemachtigde. 2. Tenzij de volmacht het tegendeel inhoudt, is deze gemachtigde op zijne beurt bevoegd de uitoefening van dat recht aan een schriftelijk gemachtigde op te dragen. Een ander machtigen kan alleen hij, die bevoegd is het stemrecht uit te oefenen. Bij gezamenhjke stemgerechtigdheid (artt. 5, laatste zin, en 6) zal dus een machtiging alleen kunnen worden verleend door hem, die krachtens art. 8 is aangewezen; is niemand aangewezen, dan zal de machtiging door alle betrokkenen te zamen moeten worden verstrekt. In het ontwerp-G. S. kwam een bepaling voor (art. 14), volgens welke een doorloopende volmacht tijdelijk buiten werking gesteld kon worden, door voor één vergadering of één verkiezing een bijzondere volmacht te geven. De commissie nam dit niet over (rapport blz. 15 onderaan). Het schijnt wel vanzelf te spreken, dat deze bevoegdheid bestaat, gehjk natuurlijk ook een ingeland, die een doorloopende volmacht heeft gegeven, zelf op een vergadering of verkiezing zijn rechten kan komen uitoefenen (tenzij de gemachtigde dit reeds gedaan mocht hebben, in welk geval art. 16 toepasselijk zou zijn). Is de lastgever overleden, dan blijft niettemin de volmacht van kracht, totdat hetzij de opvolgende rechthebbende haar heeft ingetrokken en dit aan het bestuur of het stembureau bekend is (art. 16), hetzij de verandering van eigenaar in de hjst van stemgerechtigde ingelanden is aangeteekend. (Zie in gelijken zin „Het Waterschap", jaargang 1915, blz. 80.) TWEEDE LTD. Men moet m. i. aannemen, dat op zulk een z.g. volmacht bij substitutie de artt. 10 v.v. van toepassing zijn. Artikel 10. (25, 2e en 3e lid). h Een gemachtigde mag, zijne eigen stemmen er onder 12 begrepen, niet meer stemmen uitbrengen dan één vierde van de stemmen, welke volgens de lijst van stemgerechtigde ingelanden, zooals deze krachtens artikel 17 werd vastgesteld, in den polder kunnen worden uitgebracht. 2. Een beambte van den polder mag geen gemachtigde zijn. EERSTE LID. „Zooals deze krachtens artikel 17 werd vastgesteld". Zie de a^nteekening bij lid 3 van art. 4. TWEEDE LID. In afwijking van het oude reglement (art. 25, derde lid) kunnen thans bestuursleden wel gemachtigden zijn. Artikel 11. (42, 3e lid). 1. De machtiging kan slechts worden verleend aan één in de volmacht met name genoemd persoon. 2. Is de duur van de machtiging door eene bepaling in de volmacht in eenig opzicht beperkt en dus geen doorloopende machtiging verleend, dan geldt de machtiging slechts voor de eerstkomende vergadering of verkiezing. 3. Tenzij uit de volmacht het tegendeel blijkt is: hij, die gemachtigd is voor één verkiezing, tevens gemachtigd voor de herstemming, waartoe die verkiezing aanleiding mocht geven; hij, die gemachtigd is voor één vergadering, tevens gemachtigd voor de op dien dag te houden verkiezingen, de daaropvolgende herstemmingen en de tweede vergadering, die wegens onvoltalligheid noodig mocht zijn. EERSTE LID. „Eén in de volmacht met name genoemd persoon". Ongeldig zijn dus: blanco-volmachten; volmachten, die twee of meer personen gezamenlijk aanwijzen; volmachten, die A machtigen en bjj diens verhindering B. (Rapport Commissie blz. 16.) Dit kan geen bezwaar opleveren, omdat volgens art. 9, lid 2, een gemachtigde altijd weder op znn beurt een ander machtigen kan. 13 TWEEDE LTD. Niet geoorloofd is dus een volmacht, geldend voor b.v. één maand of één jaar. Niettemin is zulk een volmacht niet nietig, doch geldt zij slechts voor de eerstvolgende vergadering of verkiezing. Houdt een volmacht geenerlei beperking van duur in of luidt zij „tot wederopzegging", dan heeft het polderbestuur haar als geldig te beschouwen, totdat van opzegging blijkt. Artikel 12. De volmachten moeten aan den voorzitter van de vergadering of van het stembureau worden overhandigd, tenzij zij te voren bij den secretaris zijn ingeleverd. Artikel 13. 1. Behoudens het bepaalde bij art. 39, beslist het bestuur over de ingekomen volmachten. 2. Wordt eene volmacht niet in orde bevonden, dan deelt het bestuur dit ten spoedigste mede aan den in de volmacht aangewezen persoon onder opgave van redenen. 3. Bij in orde bevinding eener doorloopende volmacht geschiedt daarvan aanteekening op de lijst van stemgerechtigde ingelanden. 4. Op de niet doorloopend verleende volmachten, welke door het bestuur in orde zijn bevonden, wordt deze beslissing aangeteekend. Zij worden afgegeven aan den voorzitter der vergadering of aan het stembureau. Artikel 14. Het bestuur is verplicht de aanwijzingen en de volmachten te bewaren. Heeft eene volmacht slechts betrekking op één verkiezing, dan kan zij vernietigd worden, zoodra onherroepelijk is beslist over de toelating der verkozenen. Volmachten, die voor één vergadering gediend hebben, moeten bewaard blijven, omdat later nog kan worden beweerd, dat een besluit dier vergadering niet wettig was op grond, dat tot het besluit hebben medegewerkt personen, die niet behoorlijk gemachtigd waren. 14 „Zoodra onherroepelijk is beslist over de toelating der verkozenen". Een besluit van het bestuur tot toelating van door stemgerechtigde ingelanden benoemde bestuursleden is onherroepelijk, zoodra acht dagen verstreken zijn nadat van die toelating mededeeling is gedaan aan Gedeputeerde Staten en aan hen, die tegen de verkiezing bezwaar hadden ingebracht, zonder dat hetzij beroep is ingesteld, hetzij van Gedeputeerde Staten bericht is ingekomen, dat zij ambtshalve over de toelating willen beslissen (art. 56, 6de en 7de lid). Een beslissing van Gedeputeerde Staten is onherroepelijk, zoodra 30 dagen verstreken zijn sinds de dagteekening van de bekendmaking dier beslissing in den polder zonder dat beroep is ingesteld. (Art. 21 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur.) Voor door den Koning benoemde bestuursleden strekt het besluit van benoeming tevens tot toelating (art. 55). Artikel 15. 1. Geldt eene doorloopende machtiging tevens voor andere zaken, dan kan de teruggave verlangd worden, wanneer nevens de volmacht een afschrift daarvan is overgelegd. 2. Bij gebleken overeenstemming teekent de secretaris dit op het afschrift aan en geeft hij het oorspronkelijke stuk terug. Op dit afschrift is dan van toepassing wat in dit reglement ten aanzien van volmachten is bepaald. Het artikel voorziet in het geval, dat iemand een algemeene lastgeving heeft (art. 1832 B. W.), of een machtiging, die ten opzichte van meer dan één polder geldt. De volmacht kan dan vaak niet in het archief van den polder blijven berusten. Artikel 16. Handelingen, verricht op grond van vervallen aanwijzingen of machtigingen zijn geldig, indien het vervallen der aanwijzing of machtiging niet aan het bestuur of het stembureau bekend was. Artikel 17. (26, le en 2e lid). 1. Door het bestuur wordt jaarlijks vóór 1 Maart de lijst van stemgerechtigde ingelanden vastgesteld. 15 2. De lijst vermeldt: a. de namen, voornamen en woonplaatsen — bij rechtspersonen de namen en de plaatsen waar zij gevestigd zijn — van hen, die bij den aanvang van het jaar stemgerechtigde of gezamenhjk stemgerechtigde ingelanden zijn; 6. de oppervlakte der hun in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik toebehoorende omslagplichtige goederen; c. het aantal stemmen, dat hun toekomt; d. de namen, voornamen en woonplaatsen van de personen, die zijn aangewezen of doorloopend gemachtigd om de rechten van stemgerechtigd ingeland uit te oefenen, met vermelding van de dagteekening van het stuk, waarbij die aanwijzing of machtiging heeft plaats gehad. 3. Bij gemeenschappelijk eigendom, erfpacht of vruchtgebruik worden slechts die personen vermeld, wier namen, voornamen en woonplaatsen uit de kadastrale registers blijken. Spruit het gemeenschappelijk eigendom voort uit maatschap of uit vennootschap onder firma, dan worden vermeld de naam van de maatschap of van de vennootschap en de namen, voornamen en woonplaatsen der vennooten, voor zooveel die uit de kadastrale registers blijken. 4. Voorzoo veel aan het bestuur bekend, geschiedt tevens vermelding van de namen, voornamen en woonplaatsen van de personen, die krachtens art. 7 de rechten van stemgerechtigd ingeland voor een ander uitoefenen. 5. Worden bij het bijzonder reglement tot bepaalde verkiezingen of besluiten slechts de ingelanden van een gedeelte van den polder geroepen, dan vermeldt de lijst van stemgerechtigde ingelanden tevens, hoeveel stemmen de betrokken ingelanden te dezer zake hebben. Grondslag voor het opmaken van de lijst is het gaarderboek, dat jaarlijks vóór 15 Februari in overeenstemming gebracht moet zijn met de kadastrale boekhouding bij den aanvang van het jaar (art. 144, vierde lid). Het bestuur heeft dan ook alleen te maken met de namen, voornamen en woonplaatsen, die uit het kadaster blijken. 16 TWEEDE LID. Sub a. „Gezamenlijk stemgerechtigde ingelanden", zie art. 5 laatste zin, en art. 6. Sub b. „Eigendom, erfpacht of vruchtgebruik". Zie art. 4, zesde lid. Sub d. „Aangewezen .... om de rechten van stemgerechtigd ingeland uit te oefenen". Zie art. 8. „Doorloopend gemachtigd .... om de rechten van stemgerechtigd ingeland uit te oefenen". Wie dus slechts voor één vergadering of verkiezing gemachtigd is of voor een bepaalden tijd (wat op hetzelfde neerkomt, zie art. 11, tweede lid) wordt niet op de lijst vermeld. DERDE LID. „Kadastrale registers". Zie het aangeteekende op art. 4, eerste lid. VIJFDE LID. Zie art. 4, vierde lid, en het aangeteekende bij die bepaling. Artikel 18 (26, 3e lid). 1. De lijst wordt gedurende veertien dagen voor een ieder ter inzage gelegd. 2. Van deze ter-inzage-legging, die uiterlijk 1 Maart moet aanvangen, geschiedt vooraf afkondiging. 3. Behoudens de wijzigingen daarin door het bevoegd gezag te brengen, blijft de lijst van kracht totdat die voor het volgende jaar is ter inzage gelegd en daarvan afkondiging heeft plaats gehad. TT - e DERDE LID. De lijst wordt dus van kracht op het oogenblik, waarop zij na afkondiging ter inzage wordt gelegd. Alle wijzigingen, daarin door het bestuur (art. 20), door Gedeputeerde Staten (art. 21) of door de Kroon (art. 21, laatste lid) aangebracht, treden terstond in werking. Artikel 19 (27 en 28). 1. Ieder op de lijst voorkomend persoon en ieder, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd is het stemrecht uit te oefenen, heeft het recht om binnen den termijn van veertien dagen, in het voorgaande artikel genoemd, zijne bezwaren tegen de lijst, vergezeld van de noodige bewijsstukken, bij het bestuur in te zenden. 17 2. Richten de bezwaren zich tegen de vermelding van een ander persoon op de lijst of tegen het aan een ander persoon toegekend aantal stemmen, dan geeft de voorzitter binnen twee dagen hiervan aan dien persoon schriftelijk kennis. 3. Deze kan van de ingebrachte bezwaren kennis nemen en zijne wederlegging schriftelijk bij het bestuur indienen. EERSTE LID. , „leder, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd is het stemrecht uit te oefenen". Hieronder zijn (voor dit geval) van de gemachtigden alleen de doorloopend gemachtigden begrepen. De bevoegdheid der anderen immers is Volgens art. 11, tweede lid, beperkt tot een vergadering of verkiezing en sluit dus niet in zich het inbrengen van bezwaren tegen de lijst. DERDE LID. De belanghebbende zal deze wederlegging veüigheidshalve moeten indienen binnen acht dagen na den datum der kennisgeving; zie art. 20, eerste lid. Artikel 20. (29). 1. Het bestuur beslist over de ingebrachte bezwaren binnen den tijd van veertien dagen na het verstrijken van den in art. 18 genoemden termijn, met dien verstande dat, indien eene kennisgeving als omschreven in het tweede lid van het voorgaande artikel heeft plaats gehad, de beslissing niet mag genomen worden binnen acht dagen na den datum dezer kennisgeving. 2. Het bestuur deelt zijne beslissing zonder verwijl aan de belanghebbenden mede en doet hiervan afkondiging. Het brengt zoo noodig de lijst daarmede in overeenstemming. EERSTE LID. Omtrent den tijd van beslissing is hier tweeërlei bepaald: vooreerst moet zij vallen binnen veertien dagen, nadat de ter-inzage-legging is afgeloopen; in de tweede plaats mag zij niet geschieden binnen acht dagen, nadat een kennisgeving, als in lid 2 van art. 19 bedoeld, is gedaan; hij, tegen wiens plaatsing op de hjst of tegen wiens stemmental bezwaar is gemaakt, moet, voordat de beslissing valt, zijn weerlegging kunnen indienen. A. P. R. 2e dr. 2 18 Artikel 21. (30 en 31, le Md). 1. Ieder der in art. 19, eerste lid, bedoelde personen en ieder belanghebbende, aan wien de beslissing van het bestuur is medegedeeld, kan binnen acht dagen na de dagteekening van de beslissing van het bestuur bij Gedeputeerde Staten in beroep komen. 2. Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertig dagen. 3. Zoo noodig wordt de lijst zonder verwijl in overeenstemming gebracht met de beslissing van Gedeputeerde Staten en met de eindbeslissing in hooger beroep. TWEEDE EN DERDE LID. Van deze beslissingen van Gedeputeerde Staten ^staat beroep op de Kroon open naar de voorschriften van de artt. 19, 21 en 26 van de wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur. Artikel 22. (32, 2e en 3e lid). 1. Bij overgang van eigendom, erfpacht of vruchtgebruik van omslagplichtig land of water, kan de nieuwe verkrijger met overlegging van bewijzen vorderen, dat de noodige wijziging in de lijst wordt aangebracht. 2. Het bestuur beslist op dit verzoek vóór de eerstvolgende stemming, herstemming of vergadering van stemgerechtigde ingelanden. 3. Het bestuur deelt zijne beslissing zonder verwijl aan den belanghebbende mede, en brengt zoo noodig de lijst daarmede in overeensteming. EERSTE LID. , „Met overlegging van bewijzen". De nieuwe verkrijger zal moeten aantoonen, dat mj bij het hadaster als eigenaar, erfpachter of vrachtgebruiker bekend staat. Dus zal öf een kadastraal uittreksel moeten worden getoond, öf een titel van aankomst, waaruit blijkt, dat de ovei^hrijving in de kadastrale registers is geschied. TWEEDE LTD. Beroep van de beslissing van het bestuur is niet gegeven. Het betreft hier trouwens handelingen, waarover tenauwernöod meeningsverschil kan bestaan. Mocht het bestuur een beslissing 19 geven in strijd met het reglement, dan zou op grond van art. 22 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur, de vernietiging van zulk een beslissing aan Gedeputeerde Staten kunnen worden gevraagd. HOOFDSTUK III. De samenstelling van het bestuur. In dit hoofdstuk komen veelvuldig de woorden „verkiezen", „verkiezing", „verkozene" en „benoemen", „benoeming", „benoemde" voor. Omtrent de beteekenis, waarin het reglement deze woorden gebruikt, vindt men in het antw. G. S. het volgende: „D* bedoeling is om onder „verkiezen" alleen een daad van ingelanden te verstaan en wel hetzij de benoeming van bestuursleden, hetzij het opmaken van een aanbevelingshjst voor benoeming door de Kroon. „Benoemen" is dan gebruikt in alle bepalingen, die zoowel voor de Kroon als voor de ingelanden gelden bij de definitieve aanwijzing van bestuursleden". (Antwoord 67. S., blz. 45.) § li Algemeene bepalingen. Artikel 23. (3). 1. Het bestuur van eiken polder bestaat uit een voorzitter en zooveel andere leden, als het bijzonder reglement aanwijst. 2. Het bijzonder reglement bepaalt hunne benamingen. Artikel 24. (4). 1. Het bestuur wordt bijgestaan door een secretaris, een penningmeester en de verdere beambten, tot wier aanstelling door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden wordt besloten. 2. De betrekkingen van voorzitter en secretaris en die van secretaris en penningmeester zijn vereenigbaar. „De 'verdere beambten tot wier aanstelling door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden wordt besloten". Deze vergadering zal dus besluiten, b.v. dat er een opzichter zal worden aangesteld. De benoeming geschiedt daarna echter door het bestuur; art 65 lid 5. 20 § 2. De zittingsduur en de benoeming. Artikel 25. (5). 1. De voorzitter en de andere leden van het bestuur worden benoemd voor zes jaren. 2. Een derde of zoo na mogelijk een derde van hen treedt om de twee jaren af, op den eersten Juli volgens een daarvan op te maken en aan Gedeputeerde Staten mede te deelen rooster. 3. Zij, die tusschentijds benoemd worden, hebben slechts zoolang zitting als degenen, in wier plaats zij treden, zitting zouden gehad hebben. EERSTE LID. „De voorzitter en de andere leden". Hierin ligt opgesloten dat de voorzitter als voorzitter wordt benoemd door dezelfde macht, die de andere bestuursleden benoemt (de Kroon of de stemgerechtigde ingelanden). (Antwoord O. 8., blz. 47.) TWEEDE LID. „Waar het bestaande Algemeene Reglement slechts herzien wordt, blijft in die polders, waar reeds een rooster van aftreding bestaat, dit rooster van kracht. De bepaling, dat het rooster moet worden opgemaakt en aan Gedeputeerde Staten medegedeeld, bhjft evenals nu slechts beteekenis houden voor nieuw op te richten polders." (Toelichting, blz. 11.) Het tijdstip van aftreding was tot dusver 1 Juni (art. 5, lid 2, van het oude-reglement). Volgens art. 193 treden de op 1 Januari 1914 zitting hebbende bestuursleden af op 1 Juü van het jaar, dat de bestaande rooster aanwijst. Artikel 26. (6, le, 2e en 4e lid, 37, 4e lid). 1. Tenzij de leden van het bestuur door den Koning worden benoemd, worden zij gekozen door stemgerechtigde ingelanden met inachtneming van de bepalingen van § 4 van dit hoofdstuk. 2. De verkiezing ter vervnlling van de plaatsen der volgens den rooster aftredende leden heeft plaats in de maanden April of Mei van het jaar van aftreding. 3. De verkiezing ter vervnlling van plaatsen, welke door ontslag, overlijden of om andere reden openvallen, geschiedt binnen twee maanden na dat openvallen; geschiedt dat open- 21 vallen evenwel op of na den eersten Januari, dan kan hetzij tegelijk met de in het vorig lid bedoelde verkiezing, hetzij op den dag, waarop de bij art. 133 voorgeschreven vergadering van stemgerechtigde ingelanden gehouden wordt, de tusschentijdsche verkiezing, indien die dan nog noodig is, geschieden. 4. Heeft eene verkiezing geen gevolg gehad, dan zorgt het bestuur, dat binnen dertig dagen, nadat zulks onherroepelijk vaststaat, eene nieuwe stemming plaats heeft. DERDE LID. Deze bepaling is aldus gewijzigd in 1916. „Binnen twee maanden na dat openvallen". Dit belet natuur Üjk niet om een verMezing reeds vóór het openvallen te houden, b.v. wanneer een bestuurslid in December of Januari te kennen heeft gegeven, dat hij met ingang van 1 April ontslag neemt. „Geschiedt dat openvallen evenwel op of na den eersten Januari, dan kan hetzij tegelijk met de in het vorig lid bedoelde (periodieke) verkiezing, hetzij enz." Het is hierbij onvei^hillig, of de opengevallen plaats ook bij die periodieke verkiezing vervuld moet worden of niet. B.v. op 1 Februari 1914 overlijdt een bestuurslid, dat in 1916 moet aftreden. Dan kan tegelijk met de periodieke verkiezing van 1914 ook in deze vacature worden voorzien. VEERDE LID. „Binnen dertig dagen, nadat zulks onherroepelijk vaststaat". Dat een verkiezing geen gevolg heeft gehad, staat onherroepehjk vast: als de benoemde niet binnen veertien dagen na den dag zijner benoeming schriftelijk heeft verklaard, dat hij zijn benoeming aanneemt (art. 52); als tegen een besluit van het bestuur of van Gedeputeerde Staten tot niet toelating van den benoemde niet binnen den daarvoor bij wet of reglement gestelden termijn beroep is ingesteld; zoodra de Kroon in hoogste instantie tot niet-toelating van den gekozene heeft besloten. Artikel 27. (6, 3e lid). 1. Worden de leden van het bestuur door den Koning benoemd, dan wordt door stemgerechtigde ingelanden voor de vervxilling van iedere opengevallen plaats, met machtneniing van de bepalingen van § 4 van dit hoofdstuk en met inacht- 22 neming van de termijnen in het voorgaande artikel voor de verkiezing gesteld, eene aanbevehngshjst van drie personen opgemaakt. 2. In de aanbevelingslijsten wordt aangegeven tot welken tijd de benoeming zal strekken. 3. Het bestuur zendt de aanbevelingshjsten met de processen-verbaal der gehouden stemmingen en herstemmingen en met de ingediende bezwaren en zijne beschouwingen daaromtrent na verloop van den in art. 53 gestelden termijn aan Gedeputeerde Staten. 4. Het bestuur voegt daarbij voor iederen op de aanbevehngshjst voorkomenden persoon een staat, ingericht volgens door Gedeputeerde Staten mede te deelen model. 5. Wordt eene-nieuwe aanbevelingslijst of aanvulling eener aanbevelingslijst verlangd, dan zorgt het bestuur, dat binnen dertig dagen eene nieuwe stemming plaats heeft. In het woord „aanbevelingslijst" ligt reeds, dat de Kroon ook buiten die hjst om benoemen mag. VIERDE LID. Zie dit model hierachter, blz. 99. § 3. De benoembaarheid, de redenen van uitsluiting en de eed. Artikel 28. (8, le hd). 1. Om tot hd van het bestuur te kunnen worden benoemd moet men zijn Nederlander, den leeftijd van 21 jaren hebben bereikt en geen 70 jaren oud zijn. 2. Niet benoembaar zijn zij, diej |Ji^*x» a. onder curateele zijn gesteld; 6. ter zake van krankzinnigheid zijn geplaatst in een krankzinnigengesticht of in eene woning, welke volgens wettelijk voorschrift als een deel van een krankzinnigengesticht wordt' beschouwd; c. bij rechterlijk gewijsde ontzet zagn van het recht ambten of het ambt van hd van het bestuur van een waterschap te bekleeden. 23 EERSTE LID. Vrouwen zijn tot lid van het bestuur benoembaar. „En geen 70 jaren oud zijn". Tijdens de benoeming — dat is dus voor de door stemgerechtigde ingelanden te benoemen bestuursleden op den dag der herstemming of (als geen herstemming noodig is) der stemming — moet men nog geen 70 jaar zijn. Wie 70 jaar wordt, kan zijn plaats behouden, totdat hij volgens den rooster moet aftreden. TWEEDE LID. Sub b. „Of in eene woning, welke volgens wettelijk voorschrift als een deel van een krankzinnigengesticht wordt beschouwd". Zie de wet van 15 Juli 1904, St.bl. 157. Sub c. Zie art. 28, 1°., Wetboek van Strafrecht. Rechterlijk gewijsde": een rechterlijk vonnis, waartegen hooger beroep of voorziening in cassatie niet (of niet meer) mogehjk is. Artikel 29. (8, le, 2e en 3e lid). 1. Om tot lid van het bestuur te kunnen worden benoemd moet men van een oppervlakte van ten minste één hectare omslagplichtig land of water, de rechten hebben van eigendom, erfpacht of vruchtgebruik of daarvan, blijkens eene vóór de benoeming geregistreerde akte, het genot hebben krachtens huur en verhuur of eenige andere overeenkomst. 2. Land of water, met erfpacht of vruchtgebruik bezwaard, komt ten behoeve van den eigenaar niet in aanmerking. 3. Goederen, die aan anderen mede toebehooren komen voor iederen deelhebbende slechts in aanmerking voor het deel, dat hij daarin heeft. 4. Met goederen, door iemand in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezeten, worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld: a. de goederen van den echtgenoot, tenzij scheiding van tafel en béd is uitgesproken; &. de goederen zijner kinderen, over wie hij de ouderlijke macht of voogdij heeft; c. voor het hd van het bestuur van een rechtspersoon de goederen van die rechtspersoon. 24 5. De goederen van een rechtspersoon komen slechts voor één der leden van het bestuur van die rechtspersoon in aanmerking. 6. Mits zij de overige vereischten bezitten, kunnen zoons en schoonzoons van personen, die op grond van de bepalingen van dit artikel (het vierde hd sub c uitgezonderd) benoembaar zouden zijn, eveneens tot hd van het bestuur worden benoemd. Zie hetgeen omtrent dit en het volgend artikel voorkomt in de circulaire van Gedeputeerde Staten (hierachter, blz. 138). EERSTE LID. Vóór de benoeming — dat is dus voor de door stemgerechtigde ingelanden te benoemen bestuursleden vóór den dag der herstemming of (als geen herstemming noodig is) der stemming — moet het zakelijk recht van eigendom, erfpacht of vruchtgebruik verkregen zijn of de akte van huur of van eenige andere overeenkomst zijn geregistreerd. Door dit laatste worden fictieve huurcontracten uitgesloten. Dat een bepaald persoon eigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker Van omslagplichtig land of water is, zal als regel uit de kadastrale registers zijn te zien. Echter niet steeds: b.v. als de goederen eener nalatenschap nog staan ten name van den overledene. Waar toch het artikel niet naar het kadaster verwüst, zal de benoemde ook langs anderen weg aannemelijk kunnen maken, dat hij eigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker is. Dat bijeengeteld mag worden wat iemand als eigenaar en wat hij als huurder bezit, behoeft wel niet gezegd. Het artikel vervangt reeds terstond de in sommige bnzondere reglementen voorkomende bepaling over het grondbezit, dat de bestuursleden ten minste moeten bezitten. (Zie art. 191.) VIERDE LID. Deze bepaling is aldus gewijzigd in 1916. Bij huur geldt deze gehjkstelling blijkens den aanhef niet. Ondanks den mannelijken vorm, geldt het voorschrift voor vrouwen zoo goed als voor mannen. ZESDE LID. Het tusschen () geplaatste maakt uit, dat, al is b.v. de directeur van een naamlooze vennootschap zelf wel tot hd van het bestuur benoembaar, dit niet geldt voor zijn zoon of schoonzoon. 25 Artikel 30. (8, 4e lid). 1. Iemand, die niet aan de vereischten van het voorgaande artikel voldoet, kan onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten tot voorzitter worden benoemd, mits hij de overige vereischtén bezit. 2. Deze goeólkeuring is niet vereischt, indien de leden van het bestuur door den Koning worden benoemd. Hoe de goedkeuring van Gedeputeerde Staten gevraagd moet worden, is geregeld in art. 57. EERSTE LID. Van de beslissing van Gedeputeerde Staten staat beroep op de Kroon open naar de regels van § 9 en art. 26 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176. Artikel 31. (9). 1. Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad mag niet bestaan tusschen de leden van het bestuur onderling, noch tusschen den voorzitter en den penningmeester. 2. Bij gehjktijdige benoeming van bestuursleden, tusschen wie bloedverwantschap of zwagerschap in één dier beide graden bestaat, wordt alleen de oudste in leeftijd voor benoemd gehouden. Bij gelijken leeftijd beslist het lot. 3. Zwagerschap, na de benoeming ontstaande, is geen reden tot aftreding; hij, door wiens huwelijk de zwagerschap is ontstaan, is niet herbenoembaar. 4. Zwagerschap houdt op reden van uitsluiting te zijn door ontbinding van het huwelijk, waardoor zij is ontstaan. * 5. Echtgenooten mogen niet zijn leden van hetzelfde bestuur, noch voorzitter en penningmeester van denzelfden polder. Bij gehjktijdige benoeming van echtgenooten tot bestuurslid is het tweede hd van toepassing. Een na de benoeming aangegaan huwehjk tusschen bestuursleden is geen reden tot aftreding; de jongste in leeftijd is niet herbenoembaar; bij gelijken leeftijd beslist het-lot. 26 Art. 350 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: „Zwagerschap bestaat in de betrekking, welke door aanhuwelijking geboren wordt tusschen den eenen der echtgenooten en de bloedverwanten van den anderen. „Er bestaat geen zwagerschap tusschen de wederzijdsche bloedverwanten der echtgenooten." Kennelijk bezigt het reglement het woord zwagerschap ook in deze beteekenis. Men lette dus op dit tweede hd van art. 350, dat een afwijking vormt van wat men in het dagelijksch leven onder zwagerschap of aanverwantschap verstaat. De echtgenooten van twee zusters mogen te zamen in het bestuur zitten. Bij zwagerschap in den zin van het Burgerlijk Wetboek of van het Reglement, wordt de band altijd geschapen door één huwehjk; hiermede zijn ook in overeenstemming het derde en vierde hd van art. 31. EERSTE LID. „Bloedver wantscliap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad". Eerste graad: vader en zoon; schoonvader en schoonzoon. Tweede graad: grootvader en kleinzoon; een grootvader en de echtgenoot zijner kleindochter; een broeder en de echtgenoot zijner zuster. Voor vrouwen natuurlijk dienovereenkomstig. VIJFDE LID. Deze bepaling is aan het artikel toegevoegd in 1916. Artikel 32. (14, 4e lid). Het bestuurslid, dat met toepassing van art. 63 of art. 167 is ontslagen, is gedurende twee jaren, te rekenen van den dag, waarop het ontslag onherroepelijk is geworden, niet tot hd van het bestuur benoembaar. „Dag, waarop het ontslag onherroepelijk is geworden". Een ontslag, door de Kroon verleend, of een door de Kroon bevestigd ontslagbesluit van Gedeputeerde Staten, is onherroepelijk op den dag van het Koninklijk besluit. Een door Gedeputeerde Staten gegeven ontslag is onherroepelijk, wanneer na de openbare bekendmaking van het ontslag in den polder dertig dagen verloopen zijn, zonder dat beroep is ingesteld (art. 21 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur). 27 ^%-Artikel 33. (10). Het lidmaatschap van het bestuur is onvereenigbaar met de betrekking van: Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland; hd van Gedeputeerde Staten dezer provincie; Griffier van de Staten dezer provincie; Dijkgraaf of Hoogheemraad van een waterschap, welks bestuur met het toezicht op den polder is belast; beambte van den polder, behoudens het bepaalde in het tweede hd van art. 24. Wie een dezer betrekkingen bekleedt, kan dus niet als bestuurslid worden toegelaten. Het bestuurslid, dat tot een dezer betrekkingen wordt geroepen, houdt door het aannemen daarvan op hd van het bestuur te zijn of (als hij door de Kroon benoemd is) is verplicht zijn ontslag te vragen. (Artt. 61 en 62.) „Beambte van den polder". Het is de vraag, of het artikel een beletsel vormt tegen een tijdelijke opdracht van de betrekking van secretaris of van die van penningmeester aan een hd van het bestuur. Een tijdelijke benoeming staat in dezen met een vaste benoeming gehjk. Zij moet evenals deze geschieden door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden; de benoemde moet den eed of de belofte afleggen; geldt het het penningmeesterschap, dan moet er borgtocht worden gesteld. Ook de voor bepaalden tijd benoemde secretaris of penningmeester is beambte van den polder en kan dus niet tevens bestuurslid zijn. Maar iets anders is de tijdelijke waarneming van het ambt door een ander. De polder heeft op één oogenblik nooit meer dan één secretaris en één penningmeester. Wie een dezer beambten tijdens schorsing, ziekte of afwezigheid vervangt, is dus geen secretaris of permingmeester, maar neemt slechts de werkzaamheden waar. Hij is geen beambte van den polder; de opdracht kan dus ook aan een bestuurslid worden verstrekt. Zij geschiedt bij besluit van het bestuur. Het wil me voorkomen, dat ook bij ontslag of overlijden — al is de betrekking dan vacant, zoodat een tijdelijke benoeming mogehjk zou zijn — de meer eenvoudige weg eener opdracht tot tijdelijke waarneming gevolgd kan worden. 28 Volgens art. 66 zal in de instructie geregeld moeten worden, hoe bij voorkomende gevallen gehandeld zal worden. Uitdrukkehjk zij aangeteekehd, dat het bovenstaande slechts mijn persoonlijke meening weergeeft. Beslissingen over art. 10 van het oude reglement, dat ook reeds de betrekking van hd van het bestuur onvereenigbaar verklaarde met die van beambte van den polder, zijn mij niet bekend. Ten aanzien van de Gemeentewet, die een gelijke bepaling bevat (art. 23/), bestaan intusschen wel uitspraken (alle van ouden datum, o.a. Kon. besluit van 15 Januari 1855, St.bl. 2) en die luiden in dezen zin, dat ook een tijdehjke waarneming van het ambt van secretaris niet aan een raadslid kan worden opgedragen. Artikel 34. (11). 1. De leden van het bestuur leggen alvorens zitting te nemen den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof) dat ik, zooveel in mijn vermogen is, „de belangen van den polder zal voorstaan en bevorderen, en „de daartoe betrekkelijke verordeningen zal naleven en doen „naleven. „Zoo waarhjk helpe mij God Almachtig! (Dat beloof ik!)" 2. De voorzitter legt dezen eed of belofte af in handen van dengene, die hem zoude moeten vervangen. 3. De overige leden van het bestuur leggen dezen eed of belofte af in handen van den voorzitter. 4. Voor hen, die herbenoemd worden of die, bestuurslid zijnde, tot voorzitter benoemd worden, blijft de vroeger afgelegde eed of belofte verbindend. In art. 59 is bepaald, op welk tijdstip de benoemde tot het afleggen van den eed of belofte mag worden toegelaten. „Het is volstrekt niet noodig, dat de eed in een vergadering wordt afgelegd". (Antivoord 67. S., blz. 77.) Wordt de eed in een vergadering afgelegd, dan zal daarvan uit de notulen moeten blijken. Geschiedt de eedsaflegging niet in een vergadering, dan is het gewenscht daarvan een procesverbaal op te maken (dat ook op de akte van benoeming kan worden gestéld), opdat de bevoegdheid van den benoemde tot het constateeren van overtredingen bij ambtseedig proces-verbaal (art. 401 Wetboek van Strafvordering) vaststaat. 29 Zie ook de circulaire van Gedeputeerde Staten (hierachter, blz. 139). Artikel 35. (12). De leden van het bestuur mogen niet: a. in rechtsgedingen, waarin de polder betrokken is, als advocaat of procureur werkzaam zijn; b. onmiddellijk of middellijk deelnemen aan onderhandsche pacht van de goederen en inkomsten van den polder, aan leveringen of aanbestedingen te zijnen behoeve, aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van den polder. § 4. De verkiezingen. Artikel 36. (33). 1. Het bestuur bepaalt, met inachtneming van de artt. 26, 27, 43 en 47, den dag en de uren, waarop en de plaats, waar de stemming en zoo noodig de herstemming zal worden gehouden. 2." Minstens veertien dagen vóór den dag, waarop de verkiezing zal plaats hebben, wordt hiervan door oproepingsbrieven kennis gegeven. 3. De oproepingsbrieven vermelden bovendien voor iedere vacature den naam van hem, wiens plaats moet worden vervuld en de oorzaak, waardoor de plaats is opengevallen. Wordt op den dag der stemming tevens een vergadering van stemgerechtigde ingelanden gehouden en wenscht het bestuur gebruik te maken van de bij art. 47, 5de hd, gegeven bevoegdheid om ook de herstemming op dienzelfden dag te stellen, dan zal dit in de oproepingsbrieven moeten worden vermeld. Artikel 37. De oproepingsbrieven worden toegezonden: a. aan aUe stemgerechtigde ingelanden, met uitzondering van hen, wier rechten ingevolge artikel 7 door een ander worden uitgeoefend; b. aan hen, die ingevolge artikel 7 de rechten van stemgerechtigd ingeland voor een ander uitoefenen en als zoodanig op de lijst van stemgerechtigde ingelanden zijn vermeld; 30 c. aan hen, die blijkens deze lijst zijn aangewezen of doorloopend gemachtigd om de rechten van stemgerechtigd ingeland uit te oefenen. Artikel 38. (34, 5e hd). 1. De verkiezing geschiedt ten overstaan van een stembureau, dat bestaat uit een voorzitter en twee leden. 2. De voorzitter van het bestuur is voorzitter van het stembureau; hij benoemt de leden daarvan uit het bestuur en, voor zooveel deze" ontbreken of door afwezigheid of ongesteldheid niet in het stembureau zitting kunnen nemen, uit hen, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd zijn het stemrecht uit te oefenen. 3. Zoolang de voorzitter van het stembureau afwezig is, wordt hij vervangen door het oudste lid, behoudens dat een bestuurslid gaat voor een met-bestuurslid. 4. Zoolang een hd van het stembureau den voorzitter vervangt of afwezig is, wordt hij vervangen door een der in het tweede hd genoemde personen, door den voorzitter van het stembureau aan te wijzen, met dien verstande, dat de aanwezige leden van het bestuur daarvoor het eerst in aanmerking komen. TWEEDE LTD. ,,-ffe», die krachtens de artt. ± tot en met 9 bevoegd zijn het stemrecht uit te oefenen". In strijd met het oude reglement kunnen dus, bij verhhideiing der bestuursleden, ook gemachtigden tot leden van het stembureau worden benoemd en zelfs niet alleen doorloopend gemachtigden, maar ook personen, die alleen voor deze verkiezing gemachtigd zijn. Artikel 39. (34, 6e hd). 1. Het stembureau beshst over de daaraan overhandigde volmachten voor zooveel de stemming en de eventueele herstemming betreft, over de waarde der stembriefjes én over alle geschillen, die zich bij de stemming voordoen. 2. De beslissingen worden met de gronden, waarop zij steunen, onniiddelhjk door den voorzitter bekend gemaakt. 31 3. Totdat het proces-verbaal der stemming of herstemming gesloten is, kunnen alle personen, die bevoegd zijn aan de stemming deel te nemen, mondeling aan het stembureau hunne bezwaren mededeelen tegen hetgeen door het stembureau wordt verricht. Wat de volmachten betreft, heeft het stembureau natuurlijk niet te maken met die doorloopende volmachten, welke het op de ' lijst van stemgerechtigde ingelanden aangeteekend vindt; het zal die zelfs niet eens te zien krijgen. Evenmin heeft het te onderzoeken de geldigheid van voor één verkiezing verleende volmachten, welke het van het bestuur, als in orde bevonden, ontvangt (art. 13, hd 4). Daarentegen heeft het stembureau te onderzoeken alle volmachten — ook doorloopende — welke niet op de lijst van stemgerechtigde ingelanden staan vermeld, maar ter stemming worden medegebracht. Zijn beslissing heeft echter slechts kracht „voor zooveel de stemming en de eventueele herstemming betreft". De aan het stembureau overhandigde doorloopende volmachten zal dus het bestuur ook zijnerzijds hebben te onderzoeken, nadat het ze krachtens art. 50 van het stembureau heeft ontvangen. Artikel 40. Niemand kan tot de stemming worden toegelaten, indien reeds door een ander, zelfs onbevoegd, het stemrecht is uitgeoefend, dat hij wenscht uit te oefenen. Artikel 41. (35, le hd). Ter verviüling van iedere vacature wordt afzonderlijk gestemd. De stemmingen kunnen wel gelijktijdig plaats hebben, doch met verschillende bussen. Iedere plaats op een aanbevelingslijst voor een benoeming door de Kroon is een vacature, zoodat voor het opmaken van een aanbevelingshjst van drie personen met drie bussen gestemd moet worden. Artikel 42. 1. Vóór den aanvang der stemming sluit de voorzitter de stembus. 32 2. De leden van het stembureau houden ieder voor zich een üjst van de namen der personen, die aan iedere stemming deelnemen, en van het aantal stembriefjes, dat door deze personen in iedere bus wordt geworpen. Zijn ingevolge art. 44 aan een persoon stembriefjes voor 3 of 6 stemmen uitgereikt, dan geschiedt ook daarvan aanteekening. 3. Wordt het stemrecht niet door den stemgerechtigde zelf uitgeoefend, dan wordt ook de naam van den stemgerechtigde op de lijsten vermeld, met opgave van het feit, waaraan hij, die aan de stemming deelnam, zijne bevoegdheid daartoe ontleende. TWEEDE LID. Men zal moeten opteekenen, hoeveel stembriefjes van 1 stem, hoeveel van 3 stemmen en hoeveel van 6 stemmen aan iederen persoon gegeven zijn. (Zie ook art. 46, hd 2.) Artikel 43. (34, 3e en 4e hd). 1. De gelegenheid tot stemmen moet ten minste gedurende twee achtereenvolgende uren openstaan. 2. Na het verstrijken van den voor de stemming bepaalden tijd worden alleen de in het lokaal aanwezige stemgerechtigden nog tot de stemming toegelaten. 3. Onmiddellijk nadat deze gestemd hebben verklaart de voorzitter de stemming gesloten. „Ten minste, gedurende twee achtereenvolgende, uren". Dus moet in de oproepingsbrieven zoowel het uur van aanvang als het uur van einde der stemming worden vermeld. Art. 44. (34, le en 2e lid). 1. Hij, die aan de stemming deelneemt, ontvangt van den voorzitter voor iedere stemming zooveel stembriefjes als hij stemmen mag uitbrengen. Op verzoek worden echter ook stembriefjes, geldende voor 3 of 6 stemmen, verstrekt. 2. De stemmer werpt de briefjes na invrilling persoonlijk één voor één in de daarvoor bestemde stembus. 3. De stembriefjes zijn gewaarwerkt op de door het bestuur te bepalen wijze. 33 Artikel 45. 1. Van onwaarde zijn de stembriefjes, die niet zijn gewaarmerkt op de door het bestuur bepaalde wijze, die onderteekend zijn, die niet ingevuld zijn en die niemand duidehjk aanwijzen. Bij eene herstemming zijn bovendien van onwaarde de stemmen, uitgebracht op personen, niet voorkomende op de in art. 47 bedoelde lijst. 2. Is meer dan één naam ingevuld, dan komt alleen de vooropgestelde in aanmerking. Artikel 46. 1. Onmiddellijk nadat de stemming gesloten is verklaard, worden de lijsten van hen, die aan de stemming hebben deelgenomen, gesloten en door den voorzitter en de leden van het stembureau onderteekend. Vervolgens opent de voorzitter de stembus. 2. Het stembureau telt de stembriefjes van 1, 3 en 6 stemmen, die zich in iedere bus bevinden; de gevonden aantallen worden door den voorzitter medegedeeld. 3. Daarop opent de voorzitter de stembriefjes en leest den inhoud daarvan overluid voor. 4. Het oudste hd van het stembureau ziet de stembriefjes na. 5. De leden van het stembureau teekenen ieder voor zich de stemmen op. 6. De voorzitter deelt mede, hoeveel stemmen van onwaarde zijn verklaard, en hoeveel stemmen op iederen persoon zijn uitgebracht. VIJFDE LID. „De leden van het stembureau". Blijkbaar is hier de voorzitter van het stembureau niet onder begrepen. Artikel 47. (35, 2e hd). 1. Bij eerste stemming wordt niemand verkozen dan met volstrekte meerderheid van stemmen. 2. Wordt bij eerste stemming geen volstrekte meerderheid verkregen, dan maakt het bestuur uit het proces-verbaal der A. P. R. 2e dr. 3 34 stemming eene lijst op van de twee personen, die de meeste stemmen hebben verkregen. 3. Wijst de eerste stemming het vereischte dubbeltal niet bepaald aan, dan worden alle personen, die zooveel stemmen op zich hebben vereenigd, dat zij voor de vaststelling van het dubbeltal in aanmerking komen, op de hjst gebracht. 4. Tusschen de op de hjst gebrachte personen geschiedt herstemming. 5. Wanneer de stemming geschiedt op een dag, waarop tevens eene vergadering van stemgerechtigde ingelanden gehouden wordt, heeft de herstemming op denzelfden dag plaats, indien dit in de oproepingsbrieven is vermeld. 6. In aUe andere gevallen heeft de herstemming ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming plaats. Zoo spoedig mogelijk geschiedt bij brieven oproeping tot deelneming aan de herstemming. De oproepingsbrieven vermelden den dag en de uren, waarop en de plaats, waar de herstemming zal worden gehouden, alsmede de namen der personen, tusschen wie de herstemming plaats heeft. Art. 37 is hierbij van toepassing. 7. Indien één der op de hjst gebrachte personen vóór de herstemming overhjdt, zorgt het bestuur, dat binnen dertig dagen na het overlijden eene nieuwe stemming plaats heeft. EERSTE LID. „Volstrekte meerderheid van stemmen". Dat is meer dan de helft; van 23 is de volstrekte meerderheid 12, van 24 is zij 13. Voor de bepaüng van de volstrekte meerderheid zullen de stemmen, die van onwaarde zijn (art. 45, eerste hd) van het totaal der uitgebrachte stemmen moeten worden afgetrokken. B.v. uitgebracht 30 stemmen, van onwaarde 4, geldig dus 26, volstrekte meerderheid 14. DERDE LID. Dit geval zal zich b.v. voordoen, als drie personen een gelijk aantal stemmen hebben verkregen; of als A het hoogste aantal stemmen heeft verkregen, b.v. 15 en B en C elk 12. In deze gevallen gaat de herstemming tusschen meer dan twee personen. VIJFDE LID. Het bestuur is dus vrij om, als de stemming plaats beeft pp 35 -een dag, waarop tevens een vergadering van stemgerechtigde ingelanden wordt gehouden, ook de herstemming op dienzelfden dag te doen geschieden. Dienaangaande zal echter moeten worden beslist bij de uitschrijving der verkiezing, want het zal eventueel in de oproepingsbrieven moeten worden vermeld. Artikel 48. 1. Bij herstemming is hij verkozen, die de meeste stemmen heeft verkregen. 2. Bij gelijk aantal stemmen is de oudste de verkozene; is de leeftijd gelijk, dan beshst het lot. Artikel 49. (36, le hd). 1. Het stembureau maakt van den uitslag van iedere stemming of herstemming een proces-verbaal op, dat door den voorzitter en de leden van het stembureau wordt onderteekend. 2. Het proces-verbaal houdt in: a. het aantal stemmen, dat volgens de lijst van stemgerechtigde ingelanden, zooals die op het oogenbhk der stemming of herstemming luidt, in den polder kan worden uitgebracht; b. het aantal stembriefjes van 1, 3 en 6 stemmen, dat in de stembus is gevonden; c. het aantal stembriefjes van 1, 3%en 6 stemmen, dat van onwaarde is verklaard, met vermelding voor ieder van die briefjes van de gronden, waarop de beslissing steunt; d. het aantal stemmen, dat op iederen persoon is uitgebracht; e. de gronden, waarop iemand niet tot de stemming is toegelaten; ƒ. de bezwaren, welke krachtens art. 39 zijn ingebracht. TWEEDE LID. Sub a. Bij deze opgaaf zal in mindering moeten worden gebracht het aantal stemmen, waarmede een ingeland het in art 4, hd 3, gestelde maximum overschrijdt. Vermeld moet toch worden het getal stemmen, dat zou znn uitgebracht, als alle stemgerechtigde ingelanden opkwamen. 36 Artikel 50. (36, 2e hd). 1. De stembriefjes, welke gelden en die, welke van onwaarde zijn verklaard, worden in afzonderlijke, verzegelde pakketten gesloten. 2. Door het stembureau worden aan het bestuur afgegeven: de lijsten van hen, die aan iedere stemming of herstemming hebben deelgenomen; de processen-verbaal; de verzegelde pakketten, welke de stembriefjes inhouden; en de volmachten, welke door het bestuur of de personen, die aan de stemming hebben deelgenomen, aan het stembureau zijn afgegeven. Hoelang deze stukken bewaard moeten blijven zegt art. 54. Artikel 51. (36, 3e en 4e hd). Het bestuur deelt den uitslag der verkiezing binnen 3 dagen aan den benoemde mede. „Aan den benoemde". Aan hen, die op een aanbevelingsbjst voor een benoeming door de Kroon worden geplaatst, behoort dus . geen mededeeling te geschieden. (Zie het aangeteekende op Hz. 19 over het gebruik vande woorden „benoeming" en „verkiezing".) Aan Gedeputeerde Staten behoeft van den uitslag der verkiezing geen bericht gezonden te worden (natuurlijk behoudens het geval van art. 27). Dat college krijgt eerst bericht wanneer de toelating heeft plaats gehad (art. 56, hd 5). Artikel 52. De benoeming vervalt, indien de door stemgerechtigde ingelanden benoemde niet binnen 14 dagen na den dag zijner benoeming schriftelijk aan het bestuur heeft verklaard, dat hij zijne benoeming aanneemt. Bestuursleden, die door de Kroon benoemd zün, hebben geen verklaring in te zenden. Zij zfin bestuurslid door het enkele feit hunner benoeming. Wenschen z\j zich deze niet te laten welgevallen, dan kunnen zij op grond van art. 60, üd 2, ontslag vragen. 37 Artikel 53. 1. Hij, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd was aan de stemming of herstemming deel te nemen, kan binnen acht dagen na den dag der stemming of herstemming bij het bestuur schriftelijk bezwaren inbrengen. 2. Over de bezwaren, ingebracht tegen eene benoeming van een bestuurslid door stemgerechtigde ingelanden, wordt bij de toelating beslist; met de bezwaren, tegen de plaatsing van een persoon op een aanbevelingslijst ingebracht, wordt gehandeld als in art. 27 is omschreven. „Van het bestaande stelsel, waarbij tegen de verkiezing als zoodanig kon worden opgekomen en hierover afzonderlijk werd beslist, is afgeweken. Wel kunnen bezwaren tegen de verkiezing zoowel gedurende de stemming (art. 39, laatste hd), als tot acht dagen er na bij het bestuur worden ingediend, doch over deze bezwaren wordt ter vermijding van onnoodige beslissingen pas beslist, nadat de benoemde heeft verklaard, dat hij de benoeming aanneemt, en mitsdien bij de toelating." (Toelichting blz. 16.) EERSTE LID. „Hij, die . . . .". Deze uitchnilddng omvat ook de vrouwelijke ingelanden. „Hij, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd was aan de stemming of herstemming deel te nemen". Evenals bij art. 38, hd 2, omvat deze uitdrukking hier niet slechts de doorloopend gemachtigden, maar ook hen, die speciaal voor deze verkiezing een volmacht hadden bekomen. Artikel 54. 1. Het bestuur bewaart de stukken, welke het krachtens art. 50 van het stembureau ontvangen heeft, totdat over de toelating van den gekozene onherroepelijk is beshst. 2. Het bestuur is verplicht deze stukken alsmede de lijst van stemgerechtigde ingelanden aan Gedeputeerde Staten ter inzage te zenden, indien deze dat verlangen. EERSTE LTD. „Totdat over de toelating van den gekozene onherroepelijk is beslist". Zie omtrent deze uitdrukking het aangeteekende bij art. 14. 38 § 5. De toelating. Artikel 55. Voor door den Koning benoemde bestuursleden strekt het besluit van benoeming tevens tot toelating. Artikel 56. (6, 5e hd). 1. Over de toelating van door stemgerechtigde ingelanden benoemde bestuursleden beshst het bestuur, tenzij de benoeming aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen is. 2. De beslissing wordt niet genomen, voordat acht dagen na de benoeming zijn verstreken. 3. Het bestuur is verplicht zijne beshssing met redenen te omkleeden, indien bezwaren zijn ingebracht of indien de beshssing strekt tot met-toelating. 4. Bij het onderzoek, de beraadslaging en de beshssing is de benoemde niet tegenwoordig. 5. Het bestuur brengt de beslissing onmiddellijk ter kennis van Gedeputeerde Staten, van den benoemde en van hen, die binnen den in art. 53 daarvoor gesteïden termijn bezwaren tegen de verkiezing hebben ingebracht. 6. Deze laatsten en de benoemde kunnen binnen acht dagen na die mededeeling bij Gedeputeerde Staten in beroep komen. 7. Gedeputeerde Staten kunnen ook ambtshalve over de toelating van den benoemde uitspraak doen, mits zij binnen acht dagen, nadat zij de mededeeling der genomen beshssing hebben ontvangen, het bestuur met hun voornemen in kennis stellen. Het bestuur (en evenzoo in hooger beroep Gedeputeerde Staten en de Kroon) kunnen slechts beslissen over de toelating van den door het stembureau benoemd verklaarde. Het kan niet een ander toelaten, indien het meent, dat deze benoemd had moeten zijn verklaard. (Aldus is, zij het niet uitdrukkelijk, beslist in het besluit van Gedeputeerde Staten van 20 April 1914, Prov. blad, Beslissingen in geschillen van bestuur, 1914, no. 9.) 39 ZESDE EN ZEVENDE LTD. Van de beslissing van Gedeputeerde Staten staat beroep open naar de regels van § 9 en art. 26 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur. Artikel 57. 1. Voor de door stemgerechtigde ingelanden benoemde bestuursleden, wier benoeming aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten is onderworpen, strekt die goedkeuring tot toelating. 2. Heeft de benoemde zijne benoeming aangenomen, dan wordt door het bestuur na verloop van den in art. 53 gestelden termijn de goedkeuring gevraagd. 3. Dit verzoek gaat vergezeld van: de hjsten van hen, die aan de stemming en de herstemming hebben deelgenomen; de processen-verbaal van de stemming en herstemming; de ingekomen bezwaarschriften; de beschouwingen van het bestuur omtrent de bij het stembureau en bij het bestuur ingebrachte bezwaren; een staat van inhchtingen omtrent den benoemde, ingericht volgens het door Gedeputeerde Staten vast te stellen model. Goedkeuring van Gedeputeerde Staten op de benoeming van een bestuurslid is in dit reglement alleen vereischt bij art. 30. De eisch van goedkeuring kan echter ook bjj het bijzonder reglement zijn gesteld. DERDE LID, SLOT. Zie het model hierachter, blz. 100. Artikel 58. Geene toelating geschiedt, indien bij de verkiezingen onregelmatigheden hebben plaats gehad, die op den uitslag van invloed hebben kunnen zijn, of indien de benoemde, nadat dit is verlangd, in gebreke is gebleven om ten genoegen van het gezag, dat over de toelating beslist, aan te toonen, dat door hem wordt voldaan aan de vereischten voor de benoeming gesteld. 40 Artikel 59. 1. De benoemde wordt tot het afleggen van den in art. 34 omschreven eed of belofte toegelaten, zoodra hij door den Koning is benoemd of zoodra onherroepelijk is beslist, dat hij is toegelaten. 2. Legt de benoemde, zonder dat daarvoor eene aannemelijke reden bestaat, dien eed of belofte niet af binnen dertig dagen, nadat hij tot het afleggen daarvan is toegelaten, dan wordt de verkiezing geacht geen gevolg te hebben gehad. EERSTE LID. „Zoodra onherroepelijk is beslist, dat hij is toegelaten". Zie omtrent deze uitdrukking het aangeteekende bij art. 14. Daaruit volgt, dat de eedsaflegging van een door stemgerechtigde ingelanden benoemd bestuurslid nimmer zal kunnen plaats vinden in dezelfde bestuursvergadering, als waarin tot zijn toelating besloten is. De eedsaflegging behoeft echter niet tot een volgende vergadering te wachten. (Zie het aangeteekende bij ait. 34.) TWEEDE LED. „Dan wordt de verkiezing geacht geen gevolg te hebben gehad". Het bestuur heeft dan ingevolge art. 26, üd 4, te zorgen, dat binnen dertig dagen, nadat de in art. 59 gestelde termijn verstreken is, een nieuwe stemming tot het doen van een benoeming of het opmaken van een aanbeveüngslijst plaats heeft. § 6. Het ontslag. Artikel 60. (13). 1. De leden van het bestuur, die door stemgerechtigde ingelanden zijn benoemd, kunnen te allen tijde hun ontslag nemen; zij geven hiervan schriftelijk kennis aan den voorzitter. 2. Zij, die door den Koning zjjn benoemd, kunnen te allen tijde hun ontslag vragen. 3. In beide gevallen blijven zij hunne betrekking waarnemen, tot zij door anderen zijn vervangen. DERDE LID. Büjkens den aanhef geldt deze bepaling aüeen voor de in het eerste en tweede Üd bedoelde gevaüen, n.1. dat een door stem- 41 gerechtigde ingelanden benoemd bestuurslid ontslag neemt of een door de Kroon benoemd bestuurslid ontslag vraagt. Zij geldt dus niet: bij periodieke aftreding (art. 25, lid 2); in de gevallen, waarin een bestuurslid krachtens art. 61 ophoudt hd te zijn. Artikel 61. (14, le Hd). 1. Een door stemgerechtigde ingelanden benoemd hd van het bestuur, dat zijn Nederlanderschap verhest, komt te verkeeren in een der in art. 28, tweede hd, genoemde gevaUen, ophoudt krachtens art. 29 benoembaar te zijn of eene der bij art. 33 uitgesloten betrekkingen aanneemt, houdt op hd te zijn. 2. Hij geeft hiervan schriftelijk kennis aan het bestuur met vermelding der reden. 3. Indien deze kennisgeving niet wordt gedaan en het bestuur van meening is, dat de belanghebbende heeft opgehouden hd van het bestuur te zijn, deelt het den belanghebbende dit schriftelijk mede. 4. De belanghebbende kan binnen veertien dagen na dagteekening dier mededeehng de zaak aan de beshssing van Gedeputeerde Staten onderwerpen. 5. Tot het houden der nieuwe verkiezing wordt niet overgegaan, dari nadat de in het voorgaande hd genoemde termijn ongebruikt is verstreken, de beshssing van Gedeputeerde Staten onherroepelijk is geworden of in hooger beroep de eindbeslissing is gevallen. Zie het aangeteekende op art. 60, derde hd. VIJFDE LID. „De beslissing van Gedeputeerde Staten onherroepelijk is geworden". Dit is het geval, zoodra dertig dagen verstreken znn sinds de dagteekening van de bekendmaking dier beslissing in den polder, zonder dat beroep bij de Kroon is ingesteld. (Art. 21 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur.) Artikel 62. (14, le hd). I. Een door den Koning benoemd hd van het bestuur, dat zijn Nederlanderschap verhest, komt te verkeeren in een 42 der in art. 28, tweede lid, genoemde gevallen, ophoudt krachtens art. 29 benoembaar te zijn of eene der bij art. 33 uitgesloten betrekkingen aanneemt, is verphcht ten spoedigste zijn ontslag te vragen. 2. Hij geeft hiervan kennis aan het bestuur met vermelding der reden. 3. Indien deze kennisgeving niet wordt gedaan en het bestuur van meerling is, dat het ontslag behoort te worden verleend, draagt het bestuur zijn ontslag voor. 4. Van deze voordracht, welke aan Gedeputeerde Staten wordt toegezonden, wordt door het bestuur onmiddellijk aan den belanghebbende mededeeling gedaan. Totdat het ontslag verleend is, doch niet langer, zal het betrokken bestuurslid zijn betrekking moeten blijven waarnemen. Artikel 63. (14, 2e en 3e hd). 1. Indien een bestuurslid handelt in strn'd met art. 35, kan zijn ontslag door het bestuur aan Gedeputeerde Staten worden voorgedragen. 2. Een afschrift van het voorstel en van de daarbij overgelegde stukken wordt door het bestuur onmiddellijk aan den belanghebbende uitgereikt of bij geadviseerden dienstbrief toegezonden. 3. Gedeputeerde Staten kunnen op voormelden grond ook ambtshalve het bestuurslid ontslaan of tot ontslag aan den Koning voordragen. 4. Gedeputeerde Staten gaan niet over tot ontslag of tot het voordragen tot ontslag dan nadat de belanghebbende door hen is gehoord of althans behoorlijk is opgeroepen. 5. Indien Gedeputeerde Staten ambtshalve het ontslag aan den Koning voordragen, doen zij onmiddellijk aan den belanghebbende een afschrift van hun voorstel en van de daarbij overgelegde stukken toekomen. 43 HOOFDSTUK IV. De secretaris, de penningmeester en de overige beambten. Artikel 64. (15, laatste lid). Alle beambten worden benoemd voor onbepaalden tijd, tenzij bij hunne aanstelling anders wordt bepaald. Artikel 65. (15, le, 2e en 3e hd en 17). 1. De secretaris en de penningmeester worden door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden benoemd. 2. Voor elke benoeming wordt door het bestuur eene aanbevelingslijst van twee personen opgemaakt. 3. Het ontslag van den secretaris en van den penningmeester geschiedt op voorstel van het bestuur door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden. 4. Het bestuur is bevoegd deze beambten te schorsen, onder gehoudenheid om daarvan in de eerstvolgende vergadering van stemgerechtigde ingelanden kennis te geven. 5. De overige beambten worden benoemd, geschorst en ontslagen door het bestuur. 6. Alle besluiten tot ontslag, anders dan overeenkomstig eigen verzoek, zijn met redenen omkleed. 7. De besluiten tot ontslag, anders dan overeenkomstig eigen verzoek, van secretaris, penningmeester of opzichter zijn aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. TWEEDE LID. Het woord „aanbevehngslijst" doet duidebjk uitkomen, dat de vergadering vrij is om ervan af te wijken. DERDE LTD. „Op voorstel van het bestuur". Geen ontslag is dus wettig, wanneer het bestuur daartoe niet het voorstel heeft gedaan. Artikel 66. (19). Bij schorsing, ontslag, overlijden, afwezigheid of ziekte van den secretaris of van den penningmeester, wordt in de waarneming dezer betrekkingen voorzien op de wijze bij de instructièn te bepalen. 44 Zie over de vraag, of bij de instructies ook bestuursleden met de tijdeHjke waarneming der betrekkingen van secretaris of penningmeester mogen worden belast, het aangeteekende op art. 33. Artikel 67. (16 en 75). 1. De instructiën Van den secretaris, van den penningmeester en van de overige beambten worden vastgesteld door het bestuur. 2. De secretaris, de penningmeester en, voorzooveel het bestuur dat gewenscht oordeelt, de overige beambten leggen in handen van den voorzitter den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof), dat ik de betrekking van van den polder met ijver en nauwgezetheid zal waarnemen en de mij opgelegde en op te leggen phchten stipt zal vervullen. „Zoo waarhjk helpe mij God Almachtig! (Dat beloof ik!)". 3. Zij zijn behoudens hunne instructiën verplicht de bevelen van den voorzitter, den dienst van den polder betreffende, na te komen. TWEEDE LID. Omtrent de eedsaflegging geldt het bij art. 34 opgemerkte. Zie ook de circulaire van Gedeputeerde Staten (hierachter, blz. 140). Artikel 68. (16). 1. De secretaris en de penningmeester moeten zijn Nederlander en den leeftijd van 21 jaren hebben bereikt. 2. Niet benoembaar zijn zij, die: a. onder curateele zijn gesteld; b. ter zake van krankzinnigheid zijn geplaatst in een krankzinnigengesticht of in eene woning, welke volgens wettelijk voorschrift als een deel van een krankzinnigengesticht wordt beschouwd; c. bij rechterlijk gewijsde ontzet zijn van het recht ambten of eenig ambt bij een waterschapsbestuur te bekleeden. 3. Art. 35 is op hen van toepassing. EERSTE LID. Vrouwen zijn tot secretaris en penningmeester benoembaar. 45 TWEEDE LID. Zie het aangeteekende op art. 28, hd 2. Artikel 69. (73). 1. De secretaris woont de vergaderingen bij van het bestuur t en van stemgerechtigde ingelanden en ontwerpt daarvan de notulen. 2. Hij is den voorzitter, het bestuur en de vergadering van stemgerechtigde ingelanden behulpzaam bij de vervulling hunner taak. 3. Alle stukken, welke van het bestuur en van de vergadering van stemgerechtigde ingelanden uitgaan, worden door den secretaris mede onderteekend. 4. Indien de voorzitter tevens secretaris van den polder is, worden de stukken door een der overige bestuursleden mede onderteekend. 5. Afschriften en uittreksels dier stukken worden door den secretaris op last en met voorkennis van het bestuur afgegeven en door hem onderteekend. 6. Hij bewaart het archief en houdt den inventaris daarvan bij. 7. Bij schorsing of overlijden van den secretaris wordt het archief ten spoedigste door den voorzitter overgenomen en bewaard, totdat in den dienst is voorzien. EERSTE LID. „En ontwerpt daarvan de notulen". Zie over de vaststelling der notulen art. 81. VIJFDE LID. „Afschriften en uittreksels dier stukken". De daarvoor ten behoeve van den polder te vorderen kosten worden door het bestuur bepaald. (Art. 109.) Artikel 70. (74). 1. De penningmeester int alle ontvangsten en doet alle uitgaven van den polder, welke door hem in de volgorde, waarin zij plaats hebben, in een register worden aangeteekend. 46 2. Hij is van de verplichting om eene ontvangst in te vorderen alleen dan ontheven, als de vergadering van stemgerechtigde ingelanden den post oninbaar verklaard heeft. 3. Hij houdt tot het doen der ontvangsten zitting op de plaatsen, dagen en uren, door het bestuur te bepalen. 4. Hij betaalt niet dan op stukken, door den voorzitter en een der leden van het bestuur voor gezien geteekend. 5. Hij geeft aan het bestuur, zoo dikwijls dit het vordert, inzage van de kas en de boeken. 6. Gedeputeerde Staten kunnen opneming van de kas en de boeken van hunnentwege gelasten. EERSTE LID. „In een register". De woorden schijnen vrijheid te laten om alle ontvangsten en uitgaven in één kasboek in te schrijven, dan wel, wat voor de gemeenten in deze provincie is voorgeschreven, een journaal van ontvang en een van uitgaaf te gebruiken. VIJFDE LID. De kasopneming van bestuurswege is geregeld in art. 103. Artikel 71. De penningmeester doet jaarhjks vóór den eersten April onder overlegging der bescheiden aan het bestuur rekening van de door hem voor den polder gedane ontvangsten en uitgaven. Artikel 72. (18). 1. De penningmeester is verantwoordelijk voor het hem opgedragen beheer en stelt vóór het in dienst treden zekerheid tot het bedrag, dat vóór zijne benoeming wordt bepaald, en dat bij aanmerkelijke verhooging of verlaging der inkomsten van den polder kan worden gewijzigd. 2. De kosten, op het stellen der zekerheid vallende, komen te zijnen laste. 3. De akte, waarbij zekerheid is gesteld, wordt in de eerstvolgende vergadering van stemgerechtigde ingelanden medegedeeld. 4. Het besluit, waarbij het bedrag der te stellen zekerheid 47 wordt verhoogd, bepaalt den tijd, waarbinnen door den penningmeester aan dat besluit moet worden voldaan. Wordt daaraan door hem niet voldaan, dan wordt hij ontslagen. Volgens art. 117 worden bedrag en aard der zekerheid bepaald door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden. Artikel 73. (20). 1. Bij schorsing, ontslag of overlijden van den penningmeester worden door den voorzitter en een ander hd van het bestuur zijne kas opgenomen, zijne boeken gesloten en, totdat in den dienst is voorzien, omtrent die boeken en kas de vereischte maatregelen genomen. 2. Van een en ander wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelaten wordt aan den betrokkene of zijne erfgenamen. HOOFDSTUK V. De jaarwedden en schadeloosstellingen van de leden van het bestuur en van de beambten. Artikel 74. (21). 1. De jaarwedden van de leden van het bestuur, van den secretaris en van den penningmeester en het hoogste bedrag, dat jaarlijks voor kosten van de vergaderingen van het bestuur en van stemgerechtigde ingelanden mag worden besteed, worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten, op voorstel of na raadpleging van de vergadering van stemgerechtigde ingelanden. 2. De jaarwedden en verdere belooningen der overige beambten worden op voorstel van het bestuur door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden geregeld. EERSTE LID. Zie de circulaire van Gedeputeerde Staten (hierachter blz. 140). Van de besluiten, door Gedeputeerde Staten krachtens dit artikel te nemen, staat beroep op de Kroon open naar de voorschriften van de artt. 19, 21 en 26 der wet van 10 November 1900, St.bl. 176, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur. 48 In tegenstelling met art. 21 van het oude reglement kent het artikel geen maximum voor de in rekening te brengen schrijf- en kantoorbehoeften. Deze zullen dus tot hun werkelijk bedrag in de rekening kunnen en moeten worden verantwoord. Intusschen handhaaft art. 185 de dienaangaande in de bijzondere reglementen voorkomende bepalingen, totdat de jaarwedden enz. krachtens de nieuwe voorschriften door Gedeputeerde Staten zullen zijn herzien. Tot zoolang blijft dus op dit punt alles bij het oude. Artikel 75. (22). 1. De leden van het bestuur en de beambten genieten, behalve hunne krachtens het vorig artikel vastgestelde jaarwedden en belooningen, geene emolumenten of andere verdiensten. 2. De vergadering van stemgerechtigde ingelanden kan echter voor buitengewone werkzaamheden eene vergoeding toekennen; wordt de vergoeding aan een hd van het bestuur, aan den secretaris of aan den penningmeester toegekend, dan behoeft zulks de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. EERSTE LID. Deze bepaling belet niet, dat b.v. een secretaris of penningmeester nog een andere functie bekleedt en daarvoor bezoldigd wordt. Zoo hebben Gedeputeerde Staten in 1914 aan een polderbestuur te kennen gegeven, dat er geen bezwaar tegen was, dat een secretaris tot bode werd benoemd en als zoodanig een door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden geregelde jaarwedde zou genieten. Ten aanzien van de bestuursleden is iets dergehjks natuurlijk uitgesloten door art. 33. HOOFDSTUK VI. Het houden en de orde der vergaderingen van het bestuur en van stemgerechtigde ingelanden. %.$ Artikel 76. (64a). 1. Het bestuur en de vergadering van stemgerechtigde ingelanden bepalen de plaats, waar hunne respectieve vergaderingen in den regel gehouden worden. 49 2. Met inachtneming van het voorafgaande worden dag, uur en plaats der vergaderingen van stemgerechtigde ingelanden door het bestuur en die der bestuursvergaderingen door den voorzitter bepaald. Art. 77. (38, le hd en 39). 1. De vergaderingen worden door den voorzitter belegd. 2. De voorzitter is verplicht het bestuur binnen drie dagen bijeen te roepen, wanneer twee leden van het bestuur hem dat schriftehjk verzoeken of Gedeputeerde Staten hem dat bevelen. 3. De voorzitter is verplicht de vergadering van stemgerechtigde ingelanden binnen veertien dagen bijeen te roepen, wanneer personen, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd zijn het stemrecht uit te oefenen, te zamen vertegenwoordigende ten minste een vijfde der stemmen, die in den polder kunnen worden uitgebracht,, hem dat schriftehjk met opgaaf van redenen verzoeken of Gedeputeerde Staten hem dat bevelen. Hij bepaalt alsdan dag, uur en plaats met inachtneming van het eerste hd van het vorig artikel. BERDE LID. „Personen, die krachtens de artt. 4 tot en met 9 bevoegd zijn het stemrecht uit te oefenen". Het komt me voor, dat hieronder van de gemachtigden ook begrepen zijn zij, die voor één vergadering gemachtigd zijn. Artikel 78. De oproepingsbrieven voor de vergaderingen van het bestuur vermelden den dag en het uur, waarop en de plaats, waar de vergadering zal worden gehouden. Zij worden — spoedeischende gevallen uitgezonderd — ten minste drie dagen vóór den dag der vergadering verzonden. De oproepingsbrieven voor de bestuursvergadering behoeven, in tegenstelling met die voor de vergadering van stemgerechtigde ingelanden (zie art. 79), niet de te behandelen onderwerpen te vermelden. Dit belet het bestuur natuurlijk niet het besluit te nemen, dat ook voor zijn vergaderingen de oproepingsbrieven de onderwerpen moeten vermelden en (desgewenscht) bij een regle- A. P. R. 2e dr. i 50 ment van orde te bepalen, dat andere onderwerpen niet behandeld mogen worden, tenzij -een bepaald deel der vergadering daartoe zijn toestemming geeft (gelijk art. 38, voorlaatste en laatste hd, van het oude reglement bepaalde). Artikel 79. L De oproepingsbrieven voor de vergaderingen van stemgerechtigde ingelanden vermelden den dag en het uur, waarop en de plaats, waar de vergadering zal worden gehouden alsmede de te behandelen onderwerpen. 2. Zij worden — spoedeischende gevallen uitgezonderd — ten minste acht dagen vóór den dag der vergadering verzonden aan de bestuursleden en aan de in art. 37 genoemde personen. 3. Onderwerpen, niet in de oproepingsbrieven vermeld, worden niet behandeld, tenzij twee derde der vertegenwoordigde stemmen daartoe hare toestemming geven. TWEEDE LID. Dit hd is aldus aangevuld in 1916. DERDE LID. „Tenzij (wee, derde der vertegenwoordigde stemmen daartoe hare toestemming geven." De vraag zal dus telkens uitdrukkehjk aan de vergadering moeten worden gesteld. Artikel 80. (66, 2e hd). De voorzitter is belast met de leiding van en de handhaving der orde in de vergaderingen. Artikel 81. 1. De notulen der vergadering van stemgerechtigde ingelanden worden in de eerstvolgende bijeenkomst vastgesteld, tenzij de vergadering het bestuur tot de vaststelling gemachtigd heeft. 2. De notulen van de bestuursvergaderingen worden aan het einde der bijeenkomst of in de eerstvolgende bijeenkomst vastgesteld. 3. OnmiddeUijk na de vaststelling worden de notulen door den voorzitter en den secretaris onderteekend. 51 Artikel 82. (40). Het bestuur en de vergadering van stemgerechtigde ingelanden kunnen niet beraadslagen, besluiten, benoemen of aanbevelingen opmaken, tenzij respectievelijk de meerderheid der zitting hebbende leden aanwezig of een vierde der stemmen, welke in den polder kunnen worden uitgebracht, vertegenwoordigd is. Geldt het een zaak van een afzonderlijk beheer, waaromtrent in een vergadering slechts een deel der leden mag stemmen, dan zal de meerderheid, resp. een vierde, van de gerechtigden aanwezig moeten zijn. (Deze beshssing hgt opgesloten in het besluit der Staten van 21 Juh 1914, no. LVI.) „De meerderheid der zitting hebbende leden", dat is dus van de leden, die op dat oogenblik deel uitmaken van het bestuur. Artikel 83. (41). 1. Wanneer het aantal leden, bij het voorgaande artikel bepaald, niet aanwezig of het vereischte aantal stemmen niet vertegenwoordigd is, wordt eene nieuwe vergadering belegd, uitsluitend ter behandeling van de zaken, welke wegens de onvoltalhgheid der vergadering niet zijn afgedaan, en wordt de reden, waarom de tweede vergadering is noodig geworden, in de oproepingsbrieven vermeld. 2. In de tweede vergadering wordt door de tegenwoordig zijnde leden of de vertegenwoordigde stemmen beshst. 3. De termijn van oproeping voor deze tweede vergadering is ten minste 24 uren voor het bestuur en ten minste driemaal 24 uren voor de vergadering van stemgerechtigde ingelanden. EERSTE LID. „Uitsluitend ter behandeling van de zaken, welke wegens de onvoltalligheid der vergadering niet zijn afgedaan". Blijkt het nu inmiddels gewenscht om ook andere zaken ter tafel te brengen, dan kan daartoe een tweede vergadering op denzelfden dag worden gehouden, voor welke dan echter de oproepingsbrieven binnen de termijnen van de artt. 78 en 79 moeten worden rondgezonden, terwijl natuurlijk ook art. 82 daarop van toepassing is. 52 Artikel 84. (43, le, 2e, 3e en 5e lid). 1. Behoudens het in het derde hd bepaalde worden aUe besluiten bij meerderheid van stemmen genomen. 2. Bij het benoemen van personen en het opmaken van aanbevehngshjsten wordt met gesloten en ongeteekende briefjes gestemd. 3. Over andere zaken dan de in het tweede hd genoemde wordt mondehng en bij hoofdehjke oproeping gestemd, behoudens dat deze voorstellen geacht worden te zijn aangenomen, indien geen der leden van de vergadering op de vraag van den voorzitter, of stemming wordt verlangd, bevestigend heeft geantwoord. TWEEDE LID. Een uitzondering vormt alleen art. 136, lid 2. Niet bij alle personenkwesties woidt dus met briefjes gestemd. Bij de behandeling van dit artikel in de openbare zitting is door de schrapping uit het tweede hd van de woorden „schorsen en ongevraagd ontslaan" en „het voordragen tot ontslag", welke in het ontwerp der commissie voorkwamen, uitgemaakt, dat deze handelingen bij mondelinge stemming moeten geschieden. Artikel 85. (43, 4e hd). 1. Bij staking van stemmen in eene niet voltallige vergadering van het bestuur wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze en evehzoo in eene voltallige vergadering wordt bij staking van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. De vergadering wordt geacht voltallig te zijn, indien alle leden, die tot het tot stand komen van het te nemen besluit mogen medewerken, tegenwoordig zijn. 2. Bij staking van stemmen in de vergadering van stemgerechtigde ingelanden beshst de voorzitter. EERSTE LTD. „AUe leden, die tot het tot stand komen van het besluit mogen medewerken". De vergadering wordt dus geacht voltallig te zijn, als er alleen iemand ontbreekt, die op grond van art. 90 niet mede zou mogen stemmen. 53 Artikel 86. (43, le lid). 1. Indien in de vergadering van stemgerechtigde ingelanden tot eene stemming bij briefjes moet worden overgegaan, benoemt de voorzitter twee leden der vergadering tot stemopnemers. 2. Ieder hd der vergadering ontvangt van den voorzitter zooveel stembriefjes als hij stemmen mag uitbrengen. Op verzoek worden echter ook stembriefjes, geldende voor 3 of 6 stemmen, verstrekt.' 3. De inhoud van elk briefje wordt door den voorzitter overluid voorgelezen, door een der stemopnemers nagezien, en door beide stemopnemers opgeteekend. In 1916 is in het eerste hd- het aantal stemopnemers van drie op twee gebracht en is in verband daarmede ook in het derde hd een kleine wijziging aangebracht. Artikel 87. Er hebben zooveel stemmingen plaats als personen te benoemen of aan te bevelen zijn. Artikel 88. 1. Stembriefjes, welke onderteekend zijn, welke niet zijn ingevuld of welke niemand duidelijk aanwijzen, worden tot bepaling der meerderheid afgetrokken van het getal der uitgebrachte stemmen. 2. In geval van twijfel over den inhoud van een briefje beslist de vergadering. Artikel 89. 1. Wanneer bij het benoemen of aanbevelen van personen bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot eene tweede vrije stemming overgegaan. 2. Is ook bij deze geene volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de herstemming 'bepaald tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen. Komen voor de herstemming meer dan twee personen in aanmerking, dan .wordt bij tusschenstemming beslist, wie van hen, die een gelijk aantal stemmen verkregen hebben, op het tweetal wordt of worden geplaatst. 54 3. Indien bij de tusschenstemming of de herstemming de stemmen staken, beslist het lot. Men lette er wel op, dat hier, voor de stemmingen in de vergaderingen van bestuur of stemgerechtigde ingelanden, geheel andere regels zijn gegeven dan in art. 47 voor de verkiezingen zijn gesteld. TWEEDE LID. De tusschenstemming. Hebben bij de tweede vrije stemming de drie personen, die de meeste stemmen op zich vereenigd hebben, allen evenveel stemmen, dan wordt bij tusschenstemming beslist, welke twee in herstemming zullen komen. Heeft bij de meergenoemde tweede vrije stemming A het grootste aantal, b.v. 15 en B en C elk 12, dan gaat de tusschenstemming tusschen B en C. Artikel 90 (44). 1. Een ieder onthoudt zich van medestemmen over zaken, die hem, zijne echtgenoote, of zijne bloed- of aanverwanten, tot den tweeden graad ingesloten, persoonlijk aangaan, of waarin hij zelve in hoedanigheid belanghebbende is. 2. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan, wanneer hij behoort tot die personen, die in eene tusschenstemming of herstemming zijn begrepen. jfcpSjj EERSTE LID. „Tot den tweeden graad ingesloten". Zie het aangeteekende bij art. 31. „Of waarin hij zelve in hoedanigheid belanghebbende is". „De bepaling beoogt voogden, curators, rentmeesters enz. zich te doen onthouden in zaken, waarbij de door hen vertegenwoordigde personen belanghebbenden zijn. Het schijnt niet noodig uitdrukkelijk te doen uitkomen, dat bestuurders van openbare lichamen bij de behartiging der hun als zoodanig toevertrouwde belangen door de bepaling niet worden getroffen". (Antwoord O. 8., blz. 107). Artikel 91. Het bestuur en de vergadering van stemgerechtigde ingelanden kunnen elk een reglement van orde voor hunne vergaderingen vaststellen. x met elkander als met de voorschriften der drie genoemde wetten in verband worden gebracht. Ten dienste van een vergelijking met de bepalingen van het oude reglement zijn achter het nummer van elk artikel de nummers der overeenkomstige artikelen van genoemd reglement vermeld. De geschiedenis der herziening was deze. Op 9 Augustus 1910 hebben Gedeputeerde Staten een ontwerp, vergezeld van een toelichting, een model voor het hoefslagboek en modellen voor de begrooting en de rekening, in de polders ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de gelegenheid om bezwaren in te dienen is ruimschoots gebruik gemaakt. Van alle hoogheemraadschappen en van vele polders en waterschappen kwamen brieven met beschouwingen, zoowel bezwaren als betuigingen van instemming, in. Te Dordrecht en Sommelsdijk werden vergaderingen van afgevaardigden uit polderbesturen gehouden, welke leidden tot opstelling van een gezamenlijk adres, waaraan tal van polderbesturen hun adhaesie betuigden. Op 15 October 1912 dienden Gedeputeerde Staten hun voorstel bij de Staten in. De stukken zijn als bijlagen F 1—F 6 afgedrukt achter de notulen van de herfstzitting 1912. Hieronder bevonden zich: een afdruk van het ter inzage gelegd ontwerp-reglement, waarin Gedeputeerde Staten aangegeven hadden de wijzigingen, welke zij naar aanleiding van de ingekomen bezwaren nader wenschten voor te stellen (bijlage F 2); de memorie van toelichting, welke ter inzage had gelegen (bijlage F 3); een overzicht van de tegen het ontwerp ingediende bezwaren met de beschouwingen van Gedeputeerde Staten daaromtrent (bqlage F 5). Bij besluit der Staten van 3 December 1912, no. XII, werd het voorstel van Gedeputeerde Staten gesteld in handen van eene commissie, bestaande uit de heeren Prof. Mr. A. C. Visser van Yzendoorn, Voorzitter; A. A. van Gils; E. van der Gijp Barendregt; H. A. van der Hoeven; W. Los; P. S. Overwater; C. Warnaer; Mr. C. P. Zaauer, rapporteur, terwijl de heer Mr. J. Limburg als lid van Gedeputeerde Staten in de commissie zitting bad. XI De commissie, die gemachtigd werd haar werkzaamheden ook na de sluiting der herfstzitting voort te zetten, bracht op 22 Mei 1913 haar rapport uit, waarbij gevoegd was een nieuw ontwerp. Zij ging daarbij verder voort op den ook reeds door Gedeputeerde Staten in hun tweede ontwerp ingeslagen weg om (naar aanleiding van de geopperde bezwaren) alle niet strikt noodige formaliteiten te schrappen. Het rapport met bijlagen, zoomede enkele nader ingekomen bezwaarschriften, amendementen en een nader rapport der commissie zün als bijlagen O 1—O 13 achter de notulen der zomerzitting 1913 afgedrukt. Op den 8sten Juli 1913 kwam het ontwerp der commissie in openbare behandeling en nadat Gedeputeerde Staten verklaard hadden tegen de verschillende door de commissie voorgeslagen wijzigingen geen bezwaar te hebben, werd het ontwerp, waarin tijdens de beraadslaging nog enkele veranderingen werden aangebracht, dienzelfden dag vastgespeld. Het reglement is goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 6 September 1913, no. 34 en met het model-hoefslagboek afgekondigd in Prov. Blad no. 90 van dat jaar. .* • De officieele stukken, die in achterstaanden commentaar verkort worden aangehaald, zijn: „Toelichting". De memorie van toelichting van Gedeputeerde Staten, bijlage F 3 van de notulen der herfstzitting 1912. „Antwoord G. S." De beschouwingen van Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de ingekomen bezwaren, bijlage F 5 van de notulen der herfstzitting 1912. „Rapport commissie", bijlage O 1 van de notulen der zomerzitting 1913. Enkele aanteekeningen betreffende de zegeling en registratie van eenige der in de polderadministratie meest voorkomende stukken kunnen wellicht haar nut hebben (blz. 147 v.v.), evenals het alphabetisch register op het reglement (blz. 151 v.v.), dat ontleend is aan de bijlagen van het ontwerp der commissie uit de Staten. Ik moge bn" deze gelegenheid aan de heeren C. A. Abbinq, Inspecteur 55 HOOFDSTUK VII. De rechten en plichten van het bestuur. Artikel 92. (45). Het bestuur is belast met de regeling en de besturing van de huishouding van den polder, voor zoover die niet aan de vergadering van stemgerechtigde ingelanden of aan den voorzitter zijn opgedragen. Artikel 93. (46 en 61). Het maakt de keuren of pohtieyerordeningen, welke in het belang van den polder vereischt worden, en is met hare uitvoering belast. Artikel 94. 1. Het is bevoegd bij keur te bepalen, dat eene waterkeering moet worden onderhouden door de eigenaren daarvan en dat een watergang of eene sloot moet worden onderhouden door de eigenaren van de daaraan grenzende landen, in beide gevallen voor zoover ieders eigendom strekt en op de wijze bij de keur te omschrijven, behoudens dat daardoor niemand, eu dus ook niet de polder, mag worden ontheven van eene verplichting tot onderhoud, en dat daardoor de polder niet mag worden ontlast van een onderhoud, hetwelk hij onverplicht heeft aanvaard. 2. Voor landen, welke met erfpacht of vruchtgebruik zijn bezwaard, moet daarbij worden bepaald, dat de erfpachter of de vruchtgebruiker en niet de bloote eigenaar voor het onderhoud heeft te zorgen. 3. Onder een watergang of eene sloot wordt in dit artikel verstaan ieder water, dat binnen den polder is gelegen en dient tot waterafvoer, ongeacht onder welke benaming het bekend is. 4. Dit artikel is niet van toepassing op waterkeeringen, watergangen en slooten, welke na 1 Januari 1914 worden gemaakt of gegraven op kosten van den polder of ingevolge eene vergunning of overeenkomst, door den polder verleend aan of gesloten met een ander dan den in het eerste hd van dit artikel bedoelden eigenaar. 56 „De Hooge Raad heeft bij zijn arrest van 10 Februari 1911 (W. v. h. R. 9139) beslist, dat, wil het bestuur van een waterschap bij keur de verplichting kunnen opleggen eene waterkeering te onderhouden, het de bevoegdheid daartoe aan het reglement van het waterschap of aan eene andere provinciale verordening moet ontleenen. Zoolang het Algemeen Polderreglement van kracht is geweest, heeft men steeds verondersteld dat deze bevoegdheid aan het bestuur toekwam. Trouwens het bestuur kan geen behoorlijken waterstaatkundigen toestand in den polder waarborgen, wanneer het die bevoegdheid (ook wat wateringen en slooten betreft) niet bezit". (Rapport Commissie blz. 33). De bedoeling is dus blijkbaar vooral geweest om het bestuur in staat te stellen met keurbepalingen den bestaanden rechtstoestand te handhaven. Vandaar, dat de bevoegdheid niet gebruikt mag worden ten einde: van een verplichting tot onderhoud hetzij den polder zelf, hetzij een particulier te ontheffen; ■ : den polder zelf van een onverplicht op zich genomen onderhoud te ontslaan (eerste hd); terwijl het vierde hd er tegen waakt, dat bij nieuw ontstaande toestanden, waartoe de eigenaar niet heeft medegewerkt, toch op hem nieuwe lasten zouden worden gelegd. Zie ook de circulaire van Gedeputeerde Staten (hierachter blz. 140). Artikel 95. (47). Het is belast met de uitvoering van alle werken, door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden bevolen en met de vaststelling van de bestekken en de voorwaarden van aanbesteding van alle werken en leveringen, ten behoeve van den polder te doen, voor zooveel de vergadering van stemgerechtigde ingelanden zich dit niet heeft voorbehouden. Artikel 96. (49). Het is bevoegd en verplicht bij dringend of dreigend gevaar al de vereischte maatregelen te nemen'en te doen uitvoeren, waartoe de vergadering van stemgerechtigde ingelanden bevoegd is, onder gehoudenheid om daarvan aan die vergadering zoo spoedig mogelijk kennis te geven. Men denke met name aan art. 112. 57 Artikel 97. (50, 51, 52, 53 en 54). Het oefent de rechten uit, bij art. 1 der wet van 9 Mei 1902 (Staatsblad No. 54) aan de waterschapsbesturen toegekend. De hier genoemde wet „tot toekenning van eenige bevoegdheden aan de besturen van waterschappen, veenschappen en veenpolders" laat in het midden door welk der besturende organen van het waterschap die bevoegdheden zullen worden uitgeoefend. Dit artikel bevat nu die regeling ten aanzien van art. 1 der wet. Artikel 98. (47). Het beheert alle werken, welke door den polder krachtens oude herkomsten of overeenkomsten op kosten van derden worden onderhouden. Artikel 99. (47). 1. Het is belast met het toezicht over de dijken, kaden, wateringen, sluizen en andere waterkeerende en waterloozende werken, binnen den polder gelegen, onverschilhg op wiens kosten die werken worden onderhouden, tenzij het toezicht daarover aan ander gezag is opgedragen. 2. Het is voorts belast met het toezicht over wegen en verdere niet in het voorgaande lid genoemde waterstaatswerken, voorzoover het beheer over die werken aan den polder toekomt. 3. Het is verphcht over de werken, in dit artikel genoemd, schouw te drijven. In het eerste hd is het toezicht van het bestuur regel, in het tweede hd heeft het bestuur alleen het toezicht, als de polder het beheer heeft. De toelichting motiveert dit verschil aldus: „Over de waterstaatswerken, in het eerste hd genoemd, dat is over alle tot waterkeering en waterloozing dienende werken, kan de polder geacht worden krachtens zijne inrichting en aard, behoudens anderer bevoegdheid, toezicht uit te oefenen. Ten aanzien van wegen en andere in het eerste hd niet genoemde waterstaatswerken, is zulks niet het geval en moet krachtens het bijzonder reglement of krachtens de inrichting der instelling het beheer aan den polder toekomen". (Toelichting, bh. 21.) 58 Artikel 100. (51). Het is bevoegd aan de daartoe verplichten schriftelijk bevel te geven tot het aanleggen, verbeteren, herstellen of onderhouden van een werk, waarover het op grond van dit reglement of uit anderen hoofde toezicht uitoefent, en tot het doen van de opruimingen, welke daarmede verband houden. Wordt aan zulk een bevel niet voldaan, dan kan het bestuur art. 1, sub 2°., der (Bevoegdheden)wet van 9 Mei 1902, St.bl. 54, toepassen. Artikel 101. (47). 1. Het is, behoudens de verplichtingen van anderen, belast met de zorg voor het onderhoud van alle werken en eigendommen, aan den polder toebehoorende, en houdt toezicht op het onderhoud dezer werken, indien dit onderhoud op anderen rust. 2. Het is voorts belast met de zorg voor het onderhoud van alle waterstaatswerken, welker onderhoud op den polder rust. Artikel 102. Het is belast met het vaststeUen van de voorwaarden van verkoopingen, verpachtingen en verhuringen van de eigendommen van den polder, voorzoover de vergadering van stemgerechtigde ingelanden zich dit niet heeft voorbehouden. Artikel 103. (58). 1. Het ziet toe op het beheer der ontvangsten en uitgaven van den penningmeester. De voorzitter en een of meer andere leden van het bestuur nemen de kas en de boeken van den penningmeester op zoo dikwijls zij dit noodig achten, doch ten minste eens per jaar en steeds zonder voorafgaande kennisgeving aan den penningmeester. 2. De daarvan opgemaakte processen-verbaal worden aan de vergadering van stemgerechtigde ingelanden medegedeeld. Op een vraag, hoe het kasopnemen geschieden moet bij penningmeesters, die verschülende kleine polders onder hun beheer hebben en tot dusver alle gelden der diverse polders in één kas bewaarden, antwoordden Gedeputeerde Staten: 59 „In dat geval is het zeker het meest gewenseht den penningmeester te verplichten de polderkas afzonderlijk te houden. Indien de kassen, die hij beheert, niet al te talrijk zijn, kan ook door overleg van de verschillende besturen (gehjktijdige kasopneming of wel onderlinge mededeeling van het bedrag der gecombineerde kas en van het bedrag, dat op den dag der kasopneming in de kas van den polder aanwezig moet zijn) een voldoende controle worden uitgeoefend". (Antwoord G. S., blz. 113.) Artikel 104. (48). Het is verplicht alle verkoopingen, verpachtingen en verhuringen en voorts alle aanbestedingen van werken en leveringen, waarvan de vermoedelijke kosten eene in het bijzonder reglement te bepalen som te boven gaan, in het openbaar te doen plaats hebben, tenzij dringend of dreigend gevaar zulks onmogelijk maakt, of de vergadering van stemgerechtigde ingelanden machtiging tot onderhandsche verkooping, verpachting, verhuring of aanbesteding heeft verleend of tot uitvoering der werken in eigen beheer heeft besloten. Het besluit tot verkoop of verhuring van eigendommen of tot uitvoering van werken moet genomen worden door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden (artt. 112 en 113). Over de uitvoering van zoodanig besluit bepaalt nu art. 104, dat in het openbaar gehouden moeten worden: 1°. alle verkoopingen, verpachtingen en verhuringen en voorts 2°. de aanbestedingen van die werken en leveringen, waarvan de vermoedeüjke kosten te boven gaan de som, in het bijzonder reglement bepaald; in beide gevallen echter tenzij de vergadering besloten heeft tot onderhandsche verkooping, verpachting, verhuring of aanbesteding of tot uitvoering van een werk in eigen beheer en behoudens de gevallen van dreigend of dringend gevaar. Uit dit artikel blijkt, in overeenstemming trouwens met de artt. 92 en 107, sub c, dat het bestuur belast is met het houden van alle verkoopingen, verpachtingen, verhuringen en aanbestedingen. De akten zullen dus te zijnen name moeten worden gesteld en worden onderteekend door voorzitter en secretaris (artt. 124 en 69, derde hd). 60 Artikel 105. (55). Het besluit tot het voeren van rechtsgedingen, welke het gevolg zijn van wanbetaling van pachten of huren. Deze bepaling vormt een uitzondering op art. 116. Artikel 106. 1. Het is gehouden, de jaarlijksche rekening van den penningmeester en de daartoe behoorende bescheiden voorloopig op te nemen en van zijn onderzoek bij de behandeling der rekening mondeling verslag uit te brengen. 2. Voor dit mondelinge verslag kan in de plaats treden eene nota van opmerkingen, welke bij de bescheiden, tot de rekening behoorende, wordt gevoegd. Artikel 107. (60 en 61). 1. Het is belast: a. met de uitvoering van alle wetten en verordeningen, waarvan de uitvoering aan den polder of diens bestuur is opgedragen; b. tenzij anders is bepaald, met de handhaving van de bepalingen in provinciale verordeningen, welke eene handeling verbieden zonder voorafgaande vergunning of machtiging van het polderbestuur, en met de handhaving van andere bepalingen in zoodanige verordeningen, waarvan de handhaving aan den polder of diens bestuur is opgedragen; c. met de uitvoering van alle besluiten der vergadering van stemgerechtigde ingelanden; d. met de afkondigingen en bekendmakingen, welke op grond van dit reglement, een ander wettelijk voorschrift of een besluit der vergadering van stemgerechtigde ingelanden moeten geschieden. 2. Het bestuur kan, tenzij in de provinciale verordening anders is bepaald, met hen, die krachtens de onder b bedoelde bepahngen bekeurd zijn, in schikking treden. EERSTE LID. Sub b. Art. 1, sub 3°, en art. 2 der (Bevoegdheden)wet van 61 9 Mei 1902, St.bl. 54, bevatten bepalingen voor het geval bij het reglement van een waterschap of bij een provinciale verordening de handhaving van provinciale pohtiebepalingen aan het waterschapsbestuur is opgedragen. De bepaling sub b heeft nu de strekking om buiten twijfel te stellen, dat indien (gelijk b.v. in art. 2 der „verordening op het bouwen op de zee- of rivierwaterkeerende dijken en het graven in deze" is geschied) het verleenen van vergunningen is opgedragen aan de waterschapsbesturen, dit als opdracht tot handhaving der verordening moet worden beschouwd. TWEEDE LID. De bevoegdheid, die het polderbestuur krachtens art. 15 der (Keuren)wet van 20 Juli 1895, St.bl. 139, ten aanzien van de polderkeuren heeft, om n.1. met de overtreders een schikking aan te gaan, wordt nu ook toegekend ten aanzien van de overtreders van provinciale pohtiebepalingen als onder b bedoeld. Ingevolge art. 2, derde hd, der (Bevoegdheden)wet van 9 Mei 1902, St.bl. 54, zijn in dat geval het tweede, derde en vierde hd van art. 15 der Keurenwet van toepassing. Artikel 108. (63). 1. Het bereidt voor en ontwerpt al hetgeen in de vergadering van stemgerechtigde ingelanden ter overweging en beshssing moet worden gebracht. 2. Het geeft aan de vergadering van stemgerechtigde ingelanden de inhchtingen, welke door deze worden verlangd. Artikel 109. (59). Het bepaalt het bedrag der kosten, welke ten behoeve van den polder worden gevorderd voor verkrijgbaar gestelde stukken. HOOFDSTUK VIII. De rechten en plichten der vergadering van stemgerechtigde ingelanden. Artikel 110. (646). De vergadering van stemgerechtigde ingelanden stelt de begrooting en de rekening vast. 62 Artikel 111. (646 en 59). 1. Zij bepaalt de omslagen, welke geheven en de uitkeeringen, welke gedaan zullen worden. 2. Leges of jura worden niet geheven. TWEEDE LID. „Leges of jura" zijn rechten, geheven voor verrichtingen, die tot de pubhekrechtehjke taak van den polder behooren. Zoo werden vroeger rechten geheven — vaak komende ten bate van de ambtenaren — voor aanstellingen, beschikkingen op verzoeken, voor de gunning van een aanbesteding enz. enz. v Gedeputeerde Staten hebben uitgemaakt, dat deze bepaling (welke ook in art. 59 van het oude reglement voorkwam) ook een beletsel is om een recognitie te heffen uitsluitend op grond, dat door een werk het toezicht, hetwelk de polder over een kade heeft uit te oefenen, wordt verzwaard. (Prov. blad, Beslissingen in geschillen van bestuur, no. 41 van 1912). Artikel 112. (64 "i"! 8§ OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN, iïl güg sgg HOOFDSTUK t Ontvangsten wegens vroegere diensten. Art.. Batig saldo der rekening over het vorig dienstjaar Totaal van het Iste Hoofdstuk HOOFDSTUK H. Inkomsten uit bezittingen. Art. Huur of pacht van landerijen en gebouwen „ Opbrengst van grasverpachtingen . . . „ Opbrengst van den houthak „ Opbrengst of pacht van jacht en visscherijen „ Erfpachten, grondrenten, cijnzen en recognitiën „ Verkoop van oude materialen en andere roerende goederen „ Renten van kapitalen: a. Inschrijvingen op de Grootboeken der Nationale Schuld . ƒ b. Wegens op andere w\jze pelegde gelden „ c. Wegens tijdelijk belegd kasgeld j, Totaal van het Ilde Hoofdstuk HOOFDSTUK III. Heffingen van verschillenden aard. Art. Sluis-, brug- en weggelden rechtstreeks geheven Transporteeren 107 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk m, IV, V en VI. Artikelen. OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN. Transport Art. Opbrengst van verpachte tollen op sluizen, bruggen en wegen Totaal van het lilde Hoofdstuk HOOFDSTUK IV. Ontvangsten wegens diensten door den polder bewezen. Art. Van den polder voor bemaling, overneming of inlating van water . . „ Van x) voor het onderhoud van 2) „ Van x) voor het onderhoud van a) Totaal van het IVde Hoofdstuk HOOFDSTUK V. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten. Art. Opbrengst van schikkingen met overtreders van keuren „ Opbrengst van verkrijgbaar gestelde stukken „ Teruggave van zegelgelden van aanslagbiljetten „ Overschot op rantsoenpenningen of bestedingskosten „ . Andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende Totaal van het Vde Hoofdstuk HOOFDSTUK VI. Buitengewone ontvangsten. Art. Opbrengst van den verkoop van poldereigendommen Transporteeren Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke ontvangsten der rekening over het' vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. 1) In te Tullen: „den polder ", „de gemeente "of Iets dergelijks. 2) In te Tullen nauwkeurige aanduiding van het object, dat onderhonden wordt. 108 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk VI en VII. Artikelen. OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke ontvangsten der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. "Transport Art. Geldleening ter: „ Ontvangst ter zake van aflossing op hypotheken en obligatiën „ Idem van afkoop van hoefslagplicht . . „ Idem van afkoop van grondrenten . . „ Tijdelijke geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld „ Terugontvangst van tijdelijk belegd kasgeld Totaal van het Vide Hoofdstuk HOOFDSTUK VII. Opbrengst van polderlasten. Art. Gewone omslag over Hectaren, Aren, Centiaren a ƒ per Hectare . . . „ Buitengewone omslag over Hectaren, Aren, Centiaren a ƒ per Hectare Jaarlijksche bijdrage van Hoefslagplich- tigen Totaal van het VTIde Hoofdstuk Verzameling der ontvangsten. I. Ontvangsten wegens vroegere diensten II. Inkomsten uit bezittingen III. Heffingen van verschillenden aard . . . IV. Ontvangsten wegens diensten door den polder bewezen V. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten VI. Buitengewone ontvangsten VII. Opbrengst van polderlasten Totaal der ontvangsten WÊÈÊÊÊ UITGAVEN. 110 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk I. Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. HOOFDSTUK I. Uitgaven van huishoudelijk bestuur. Art. Jaarwedde van den Voorzitter, (Schout, Dijkgraaf enz.) „ Jaarwedden der overige bestuursleden (heemraden enz.) ■ Jaarwedde van den Secretaris Jaarwedde van den Penningmeester . . Jaarwedden van de overige beambten, daaronder niet begrepen de ambtenaren bedoeld in Hoofdstuk III i Kosten van de vergaderingen van het bestuur )( Kosten van de vergaderingen van stemgerechtigde ingelanden Kosten van onderhoud en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergaderingen van het bestuur en van stemgerechtigde ingelanden en voor kantoor van den secretaris en van den penningmeester n Huur van die gebouwen en vertrekken, waar zij geen poldereigendom zijn . . Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen en vertrekken . . Kosten van licht en brandstoffen . . . ' Schrijfloonen „ Schrijf- en bureaubehoeften van: a. den Secretaris 6. den Penningmeester „ Druk- en bindwerk Transporteeren 111 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk I, II en in, • Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. Transport Art. Briefporten, vrachtloonen en andere kleine uitgaven „ Kosten van het bijhouden der gaarderboeken en hoefslagboeken „ Kosten van verkiezingen „ Kosten van het*afkondigen van stukken en advertentiekosten „ Zegel- en registratierechten „ Kosten van rij- en vaartuigen Totaal van het Iste Hoofdstuk HOOFDSTUK H. Kosten van invordering der polderlasten. Art. Kosten van invordering der omslagen en der uitkeeringen van hoefslagplichtigen „ Kosten van invordering van andere belastingen Totaal van het Ilde Hoofdstuk HOOFDSTUK HL Kosten van openbare werken. Art. Jaarwedde van het • personeel ten dienste van het beheer der openbare werken, voor zoover niet onder de volgende artikelen begrepen . „ Kosten van gewoon onderhoud van sluizen, bruggen en duikers „ Idem van kaden, dijken en beschoeiingen „ Idem van wateringen en slooten . . . Transporteeren 112 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk III, IV en V. Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der {rekening over het vorige dienstjaar, Thans voorgedragen bedrag der raming. Transport Art. Kosten van wegen „ Idem van kanalen en vaarten „ Jaarwedden en verdere belooningen van ■ sluis-, brug- en wegwachters enz. . . „ Kosten van gewoon onderhoud der bemalingswerktuigen met de gebouwen en gereedschappen „ Kosten van brandstoffen, olie, smeer enz., ten behoeve der bemalingswerktuigen . „ Jaarwedden en verdere belooningen van machinisten, stokers, molenaars enz. „ Kot>ten der ongevallenverzekering . . . Totaal van het IHde Hoofdstuk HOOFDSTUK IV. i Bijdragen aan andere besturen. Art. Bijdrage aan x) ten behoeve van 2) „ Bijdrage aan 1) ten behoeve van 2) Totaal \an het IVde Hoofdstuk HOOFDSTUK V. Kosten van beheer en onderhoud der bezittingen. Art. Grondlasten „ Waterschapslasten .' „ Erfpachten, grondrenten, recognitiën enz. „ Kosten van brandverzekering der gebou¬ wen en bemaiingswerktuigen .... Transporteeren 1) In te vullen: „het waterschap ", „den polder ", „de gemeente " enz. 2) In te vullen: „het onderhoud van ", „het Inlaten van water", enz. 113 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk V, VI en VII. Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. Transport Art. Onderhoud en administratie der bezit- • tingen, niet voor den openbaren dienst bestemd „ Kosten vallende op verhuringen, verpachtingen en verkoopingen j Kosten van het innen der rente van inschrijvingen op de Grootboeken der Nationale Schuld Totaal van het Vde Hoofdstuk HOOFDSTUK VI. Rente en aflossing. | Art. Rente van geldleeningen „ Aflossing van geldleeningen | „ Betaling van annuïteiten voor geldleeningen verschuldigd - i . Rente van tijdelijk ter voorziening in de behoefte aan kasgeld opgenomen gelden Totaal van het Vide Hoofdstuk HOOFDSTUK VII. Uitgaven niet onder de vorige Hoofdstukken behoorende. Art. Kosten van pensionneering der beambten „ Vergoedingen wegens buitengewone werkzaamheden „ Kosten van het voeren van rechtsgedingen ., Kosten van rechtskundig of technisch onderzoek Transporteeren A. P. R. 2e dr. 114 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk VII, VIII, IX en X. Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. Transport • Ait. Kosten vallende op aanbestedingen . . Nadeelig saldo der rekening over het vorig dienstjaar Totaal van het Vilde Hoofdstuk HOOFDSTUK VIH. Onvoorziene uitgaven. Art. Onvoorziene uitgaven Totaal van het VHIste Hoofdstuk HOOFDSTUK IX. Buitengewone uitgaven. Art. Aanleg van nieuwe werken Buitengewone hertellingen Kosten van aanleg der gaarderboeken en hoefslagboeken Aankoop van rentegevend goed .... Afkoop van door den polder verschuldigde lasten Aflossing van tijdelijk ter voorziening in de behoefte aan kasgeld opgenomen gelden Tijdehjke belegging van kasgeld .... Totaal van het IXde Hoofdstuk HOOFDSTUK X. Uitkeeringen aan ingelanden. Art. Uitkeering over Hectaren, Aren, Centiaren a ƒ per Hectare . . . Totaal van het Xde Hoofdstuk 115 Doorloopend volgnummer. Hoofdstuk OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bedrag in het vorige dienstjaar. Werkelijke uitgaven der rekening over het vorige dienstjaar. Thans voorgedragen bedrag der raming. — Verzameling der uitgaven. I. Uitgaven van huishoudelijk bestuur . . II. Kosten van invordering der polderlasten III. Kosten van openbare werken IV. Bijdragen aan andere besturen .... V. Kosten van beheer en onderhoud der bezittingen VI. Rente en aflossing VTI. Uitgaven niet onder de vorige Hoofdstukken behoorende Vin. Onvoorziene uitgaven IX. Buitengewone uitgaven X. Uitkeeringen aan ingelanden Totaal der uitgaven . . 116 BALANS. Ontvangsten ƒ Uitgaven „ Batig saldo .... ƒ Nadeelig saldo . . . „ Aldus vastgesteld door de vergadering van stemgerechtigde ingelanden van den polder bij besluit van' De Voorzitter, (Schout, Dijkgraaf enz.) De Secretaris, REKENING DER ONTVANGSTEN EN UITGAVEN VAN DEN POLDER over het dienstjaar 19 ONTVANGSTEN. 1 Of\ Volgnummer der begrooting. Hoofdstuk I, II en III Artikelen. OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN. Geraamd . bij de begrooting. Werkelijke ontvangsten. Volgnummers van de bijlagen der rekening. | HOOFDSTUK I. Ontvangsten wegens vroegere diensten. Art. Batig saldo der rekening over het vorig dienstjaar Totaal van het Iste Hoofdstuk HOOFDSTUK II. Inkomsten uit bezittingen. Art. Huur of pacht van landerijen en gebouwen „ Opbrengst van grasverpachtingen . . . „ Opbrengst van den houthak „ Opbrengst of pacht van jacht en vissoherijen ' „ Erfpachten, grondrenten, cijnzen en recognitiën „ Verkoop van oude materialen en andere roerende goederen . „ Renten van kapitalen: a. Inschrijvingen op de Grootboeken der Nationale Schuld . ƒ b. Wegens op andere wijze belegde gelden „ c. Wegens tijdelijk belegd kasgeld „ Totaal van het Ilde Hoofdstuk HOOFDSTUK III. Heffingen van verschillenden aard. Art. Sluis-, brug- en weggelden rechtstreeks geheven Transporteeren 121 Volgnummer der begrooting. Hoofdstuk III, IV, V en VI. Artikelen. OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN. Geraamd bij de begrooting. Werkelijke ontvangsten. Volgnummers van de bijlagen der rekening. Art. Art. Art. Art. Transport Opbrengst van verpachte tollen op sluizen, bruggen en wegen • . Totaal van het lilde Hoofdstuk HOOFDSTUK IV. Ontvangsten wegens diensten door den polder bewezen. Van den polder voor bemaling, overneming of inlating van water . . Van 1) voor het onderhoud van 2) Van *) voor het onderhoud van 2) Totaal van het IVde Hoofdstuk HOOFDSTUK V. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten. Opbrengst van schikkingen met overtreders van keuren . . Opbrengst van verkrijgbaar gestelde stukken Teruggave van zegelgelden van aanslagbiljetten Overschot op rantsoenpenningen of bestedingskosten Andere ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende Totaal van het Vde Hoofdstuk HOOFDSTUK VI. Buitengewone ontvangsten. Opbrengst van den verkoop van polder¬ eigendommen Transporteeren 1) In te vullen: „den polder ", „de gemeente "of Iets dergelijks. 2) In te vullen nauwkeurige aanduiding van het object, .dat onderhouden wordt. 122 Volgnummer der begrooting. Hoofdstuk VI en VII. Artikelen. OMSCHRIJVING DER ONTVANGSTEN Geraamd bij de begrooting. Werkelijke ontvangsten. Volgnummers van de bijlagen der rekening. Transport Art. Geldleening ter: „ Ontvangst ter zake van aflossing op hypotheken en obligatiën „ Idem van afkoop van hoefslagphcht . . „ Idem van afkoop van grondrenten . . . „ Tijdelijke geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld Terugontvangst van tijdehjk belegd kasgeld • • Totaal van het Vide Hoofdstuk HOOFDSTUK VII. Opbrengst van polderlasten. Art. Gewone omslag over Hectaren, Aren, Centiaren a ƒ per Hectare . . . I Buitengewone omslag over Hectaren, Aren, Centiaren a ƒ per Hectare Jaarlijksche bijdrage van Hoefslagplichtigen Totaal van het Vilde Hoofdstuk Verzameling der ontvangsten. I. Ontvangsten wegens vroegere diensten . II. Inkomsten uit bezittingen III. Heffingen van verachillenden aard . . . IV. Ontvangsten wegens diensten door den polder bewezen V. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten VI. Buitengewone ontvangsten VII. Opbrengst van polderlasten Tnf.o.o.1 Akt nnt.van asten Art. UITGAVEN. 124 Volgnummer der begrooting. Hoofdstuk Artikelen. OMSCHRIJVING DER UITGAVEN. Geraamd bij de begrooting. HOOFDSTUK t Uitgaven van huishoudelijk bestuur. Art. Jaarwedde van den Voorzitter, (Schout, Dijkgraaf enz.) n Jaarwedden der overige bestuursleden (heemraden enz.) „ Jaarwedde van den Secretaris ., Jaarwedde van den Penningmeester . . „ Jaarwedden van de overige beambten, daaronder niet begrepen de ambtenaren bedoeld in Hoofdstuk III „ ' Kosten van de vergaderingen van het bestuur „ Kosten van de vergaderingen van stemgerechtigde ingelanden » Kosten van onderhoud en schoonhouden van het gebouw of vertrek, bestemd voor de vergaderingen van het bestuur en van stemgerechtigde ingelanden en voor kantoor van den secretaris en van den penningmeester „ Huur van die gebouwen en vertrekken, waar zij geen poldereigendom zijn . . „ Onderhoud en aankoop van meubelen voor die gebouwen en vertrekken . . „ Kosten van licht en brandstoffen . . . „ Schrijfloonen n Schrijf- en bureaubehoeften van: a. den Secretaris b. den Penningmeester „ Druk- en bindwerk Transporteeren 125 Bedrag der toegestane afschrijving. overschrijviri Totaal der toegestane uitgaven na af- en g- overechrijving. u u MO ® ® :ra