—lï BROCHURES N°. .JJEftSLAG VAN DE COMMISSIE INGESTELD DOOR DEN DIRECTEUR-tEFEPtAAD|^^fe)STERIJEN EN TELEGRAFIE BTJ BESCHIKKINGJV^S I br4920, No. 5020 KABINET, TOT HET GEVEN VAN AD¥rEs]&B^AKE VAN DE WENSCHELIJKHEID VAN DECENTRALISATIjTVANJHET BESTUUR VAN DEN POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST EN VAN DE BEGINSELEN, WEL Kif EVENTTJEEL AAN RECENTRALISATIE ZOUDEN MOETEN TEN GRONDSLAG LIGGEN. 1921. VERSLAG VAN DE OOMMISSIE INGESTELD DOOR DEN DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE BIJ BESCHIKKING VAN 8 JUNI 1920, No. 5020 KABINET, TOT HET GEVEN VAN ADVIES TERZAKE VAN DE WENSCHELIJKHEID VAN DECENTRALISATIE VAN HET BESTUUR VAN ÜEN POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST EN VAN DE BEGINSELEN, WELKE EVENTUEEL AAN DECENTRALISATIE ZOUDEN MOETEN TEN GRONDSLAG LIGGEN. 1921. AAN DEN HEER DHtECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAFD3. dergelijke verschijnselen zijn waargenomen en dat dit inzicht tot haar instelling heeft geleid. Met betrekking tot de haar gegeven opdracht heeft zij allereerst de meening gevraagd van de afdeelingschefs van het hoofdbestuur, van de afdeelingsinspecteurs en van den inspecteur der spoorwegpostkantoren. Mede aan de hand van de ontvangen adviezen is de commissie tot de overtuiging gekomen, dat decentralisatie van het bestuur van den posten telegraafdienst voor een vlotte afwikkeling van zaken niet te ontgaan is en dat daarbij de ondervermelde beginselen zijn in acht te nemen: Grondslagen le. HET centrale bestuur moet aan zich houden het stelDecentralisatie. ien en interpreteeren van algemeene regelen voor de exploitatie van de drie diensten en voor de te voeren personeelspolitiek. 2e. De controle van die stukken, waarvan de manipulatie zich als regel over meer dan één kantoor of afdeeling uitstrekt en van de daarmede samenhangende bescheiden, blijve zoolang mogelijk in één hand. Intusschen behoort deze controle zoo eenvoudig en weinig kostbaar mogelijk te worden gehouden door toepassing van steekproef-systemen. 3e. Van al het overige moet het centrale bestuur niet meer behouden, dan het goed en vlug kan verwerken, waarvan vaststaat, dat centrale behandeling inderdaad voordeelen oplevert en waardoor het ambtenarental niet te uitgebreid wordt. 4e. Het centrale bestuur zelf dient zoo eenvoudig mogelijk te zijn ingericht, vjl Dat bestuur wordt gevoerd door den directeur-generaal onder de bevelen van den minister, d.w.z. dat nu eens de directeur-generaal, dan de minister beslist, terwijl voor vele maatregelen het tot stand komen van een Koninklijk besluit of de tusschenkomst van de wetgevende macht wordt gevraagd. In het belang van een goede en snelle afdoening van zaken dient de directeur-generaal niet meer dan noodig aan banden te worden gelegd door boven hem gestelde machten en zoo de tusschenkomst van hooger autoriteit niet kan worden gemist, is te bevorderen, dat althans niet méér instanties worden ingelegd, dan bepaald onvermijdelijk zijn. 5e. Binnen de muren van het hoofdbestuur zelf behoort het aantal instanties mede zoo gering mogelijk te zijn, terwijl de vertraging in elke instantie zooveel doenlijk is te beperken. In verband met het hiervóór sub 1—3 vermelde zal de centrale directie zich moeten ontdoen van zaken van uitvoering van ondergeschikt belang, van zaken, waarvoor gaandeweg vaste regelen zijn gesteld en van tal van andere, waarover zij in wezen niet oordeelen kan, zonder dat zij zou 4 moeten vervallen in een plaatselijk onderzoek, dat reeds door lager autoriteit is ingesteld. Behalve dat deze aangelegenheden evengoed sneller en economischer door de lagere besturen kunnen worden afgedaan, gaat het centrale bestuur onder haar massa gebukt en treedt haar eigenlijke taak, die van algemeen regelenden en ontwerpenden aard is, zichtbaar op den achtergrond. De bij de hoofdadministratie bestaande gewoonte om zich met allerlei ondergeschikte zaken te bemoeien, heeft nog deze bedenkelijke zijde, dat zij het gevoel van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bij de meer locale besturen geenszins aankweekt. Bovendien heeft zij er toe geleid, dat allerlei lieden (publiek, ambtenaren, candidaat-ambtenaren) zich ook voor futiliteiten tot het hoofdbestuur wenden, waar zij worden te woord gestaan, vanwaar c.q. een uitnoodiging tot onderzoek aan inspecteur of directeur uitgaat met al het geschrijf daaraan verbonden. Een goede organisatie van een zoo uitgebreid instituut brengt mede, dat al die lieden althans in eersten aanleg moeten klagen, verzoeken, informeeren bij de locale autoriteiten. Taak der Inspec- IN plaats van zaken af te doen worden de inspecteurs te veel teuf8, in beslag genomen om, als tusschenpersoon, het hoofdbe¬ stuur in te lichten, voor te stellen, te vragen. Hebben zij een zaak onderzocht en zouden zij daaraan een korte, passende afdoening kunnen geven, dan zijn zij bij den tegenwoordigen staat van zaken meermalen nog niet halverwege. De commissie acht dit niet een goeden toestand. De inspecteurs moeten den directeur-generaal voorstellen doen en van advies dienen in belangrijke zaken. Doch tal van aangelegenheden, die thans aan het hoofdbestuur worden behandeld, moeten overeenkomstig vorenbedoelde beginselen door hen zelfstandig worden afgedaan. Ook hun taak: zorg voor en toezicht op de dienstuitvoering op de kantoren moet in de toekomst beter tot haar recht komen. Hierop komt de commissie in haar verslag terug. Aanvulling der BIJ de hiervoor aangehaalde beschikking is aan de comopdracht. missie slechts opgedragen om de beginselen aan te geven, welke aan decentralisatie ten grondslag zouden moeten liggen. Die beginselen werden reeds in vorenstaande algemeene beschouwing aangeduid. Ter aanvulling van de aanvankelijk gegeven opdracht werd door U mondeling goedgekeurd, dat meer afgeronde voorstellen zouden worden gedaan, zoowel ten aanzien van de punten, welke voor decentralisatie vatbaar zijn, als ten aanzien van de maatregelen, die in verband daarmede zouden zijn te treffen. 5 In de bijlage I zijn de vorenbedoelde punten omschreven. Ten einde zoodra mogelijk tot resultaten te komen, zijn zij gesplitst in aangelegenheden, die door U zonder hoogere goedkeuring aan lager autoriteit kunnen worden overgedragen en in andere, waarvoor de goedkeuring van den minister vereischt wordt of het tot stand komen van een Koninklijk besluit onvermijdelijk is. Kortheidshalve en ter verkrijging van een meer overzichtelijk geheel zn'n de toelichtingen omtrent deze voorstellen zooveel mogelijk in de bijlage zelf opgenomen. Hoewel daarin tal van onderwerpen voorkomen, welke niet veel werk vereischen en dus door overdracht aan lager autoriteit elk op zich zelf niet veel arbeid uitsparen, heeft de commissie gemeend ook die onderwerpen te moeten opnemen. Alleen uit een uniformiteitsoogpunt was dit noodig. Het zou toch niet aangaan, meer beteekenende aangelegenheden, die veelvuldig aan de orde zijn, aan lager autoriteit op te dragen en de minder beduidende aan hooger, alleen omdat zij minder voorkomen. Wettelijke re- DE commissie heeft zich onthouden van voorstellen tot gelingen. decentralisatie, welke alleen na wetswijziging zouden kun¬ nen worden ingevoerd. Zij meende echter goed te doen, enkele opmerkingen omtrent de post-, telegraaf- en telefoonwetgeving in een afzonderlijke bijlage (II) neer te leggen. Organiek Be- IN de bijlage I zijn o.m. opgenomen enkele voorstellen tot sluit, enz. wijziging van het organiek besluit van 31 December 1919 N° 78, zooals dit thans geldt, van het Koninklijk besluit van 8 Mei 1920, N°. 62 betreffende het personeel en de inrichting van het hoofdbestuur en van dat van 1 October 1917, N°. 31, regelende het bestuur van den postcheque- en girodienst. Het kwam echter der commissie voor, dat er één besluit diende te worden ontworpen, waarin de hoofdlijnen der organisatie van het geheele staatsbedrijf worden aangegeven. Een zoodanig ontwerp met memorie van toelichting is in de bijlage III opgenomen. Bevoegdheden IN het reglement betreffende de dienstvoorwaarden van het directeur-gene- personeel (D.P.T.T. 1918) werden aanvankelijk de direc'aal' ^ir^têu teur-generaal en de inspecteurs nagenoeg uitgeschakeld, ren en kantoor- wa^ betreft het nemen van beslissingen inzake personeelshouders. aangelegenheden. Bij de sinds 1 Januari 1920 in werking getreden reglementen (D.A.P.T.T. en A.H.P.T.T.) en bij de daarin nader aangebrachte wijzigingen is weliswaar deze toestand ten opzichte van den directeur-generaal verbeterd, doch naar het oordeel der commissie dient 6 in deze richting verder te worden gegaan, terwijl tevens in het belang van een goeden gang van zaken aan de afdeelingsinspecteurs een grooter aandeel in het bestuur behoort te worden toegekend dan zij thans bezitten. Daarnaast is het uit een oogpunt van goede exploitatie en verstandig commercieel beheer gewenscht, aan den directeur-generaal en aan de inspecteurs meer vrijheid van handelen te laten. De thans te volgen weg bij het afsluiten van contracten betreffende koop, huur, aanneming van werk, enz. moet noodwendig bekort worden. Het is voorgekomen, dat bij verlenging van een overeenkomst betreffende de uitvoering van een postrit de langdurige briefwisseling tusschen inspectie en hoofdbestuur oorzaak was, dat ten slotte conditiën moesten worden aanvaard, welke ongeveer een verdubbeling van kosten beteekenden, vergeleken met "de in eerste instantie door den betrokken inspecteur gedane voorstellen. Voor de weder-inhuring van een bijkantoor moest herhaaldelijk worden gecorrespondeerd met de centrale directie, vóórdat een accoord met den eigenaar kon worden afgesloten, tengevolge waarvan de laatste gelegenheid had, zijn eischen te verhoogen, inmiddels zelfs tot verkoop over te gaan, zoodat, hoewel de administratie ten slotte ook de-hóógere eischen aanvaardde, de mogelijkheid van totale mislukking der transactie geenszins was uitgesloten. Deze enkele voorbeelden zouden met vele soortgelijke kunnen worden vermeerderd. In het algemeen behooren, althans binnen de bh' de begrooting gestelde grenzen, de inspecteurs soortgelijke contracten aan te gaan, zulks behoudens hoogere goedkeuring. Die goedkeuring dient eventueel mondeling c.q. telefonisch of telegrafisch te worden gevraagd, terwijl daarop door den directeur-generaal zelfstandig op korten termijn ware te beslissen. Zooals in de bijlagen in bijzonderheden is aangegeven, wenscht de commissie aan de bestaande bezwaren o.m. tegemoet te komen door: 1°. aan den' directeur-generaal zooveel mogelijk over te laten de verschillende regelingen en formaliteiten, die ingevolge het D.A.P.T.T. en A.H.P.T.T. een beschikking van de Kroon of den minister vereischen en hem voorts de bevoegdheid te verleenen tot vestiging en opheffing van alle kantoren der posterijen, telegrafie en telefonie, tot indeeling van het land in inspectie-afdeelingen en ingenieursdistricten, alsmede tot het doen van alle kapitaaluitgaven tot ƒ300.000.— en alle exploitatie-uitgaven tot ƒ 25.000.—. Ook tegen dit laatste behoeft geen bezwaar te worden gemaakt, als men bedenkt, dat de directeur-generaal reeds voor diverse onderwerpen, wederom binnen de grenzen der begrooting, onbeperkte bevoegdheid heeft tot het doen van uitgaven, indien slechts een koninklijk besluit aanwezig is om de betrekkelijke voorwerpen buiten openbare aanbesteding aan te schaffen en die besluiten zijn by het staatsbedrijf vele. De norm van ƒ25.000.— voor exploitatiekosten is gekozen in verband met het 7 bepaalde in het laatste lid van artikel 29 der wet tot regeling der brievenposterh'. Kan met een en ander worden accoord gegaan, dan zal het beheer van het Staatsbedrijf inderdaad kunnen worden gevoerd met zoo min mogelijk bureaucratischen omslag, die voor een goede bedrijfsvoering ontoelaatbaar is en thans nog te veel zin invloed doet gelden. 2°. aan de inspecteurs op te dragen, namens den directeur-generaal bestellers, kantoorhouders en ander locaal personeel, dat niet aan centrale examens behoeft te worden onderworpen, te benoemen, voorts aan hen o. m. te delegeeren de regeling van openstellingsuren en van bestellingskringen der kantoren, de formaties van het bestellend personeel en van het personeel op de hulpkantoren, de regeling van de expeditie der brievenen pakketpost, de afdoening van vele klachten en onderzoekingen, de bestraffing en aansprakelijkstelling van ambtenaren tot zekere grenzen, alsmede het doen van uitgaven tot een bedrag van ƒ 2500.—. Waar tegen de voorgestelde delegaties — in het bijzonder voor benoemingen — op autoriteiten beneden den rang van directeur-generaal misschien zou worden aangevoerd, dat daardoor gevaar voor willekeur kan ontstaan, meent de commissie hier te moeten opmerken, dat haars inziens een dergelijk gevaar in de tegenwoordige tijdsomstandigheden als denkbeeldig is te beschouwen. Het optreden der vakvereenigingen, het beroep van de betrokkenen op hooger autoriteit, het inroepen van de tusschenkomst van kamerleden, regeeringspersonen, enz. zijn even zoovele waarborgen tegen ambtelijke willekeur. Bovendien zij er op gewezen, dat de grondslagen voor de recruteering van het lager en een deel van het middelbaar personeel worden gevormd door het instituut der jongelingen en hulpbestellers, die reeds thans door de hoofden van dienst worden in dienst genomen. 3°. Door de commissie is mede overwogen, in hoeverre aanleiding bestaat om aan de directeuren meer zelfstandigheid te verleenen. Waar echter door verschillende maatregelen der laatste tijden de bevoegdheid van deze titularissen reeds, aanmerkelijk werd uitgebreid (taak als „hoofd van dienst" volgens het D.A.P.T.T. en het A. H. P. T. T., opmaken van de voordrachten voor kantoorhouder, bezoeken en inspecteeren van hulpkantoren, e. a.), heeft de commissie geen andere belangrijke aangelegenheden kunnen vinden, welke alsnog in aanmerking zouden komen, om binnen de competentie van de directeuren te worden getrokken. Zooals uit bijlage I blijkt, wordt evenwel voorgesteld, den directeuren eenige meerdere zelfstandigheid te geven o. a. inzake het doen van sommige terugbetalingen aan het publiek, het orde stellen op de overdracht van telefoonabonnementen, het plaatselijk afsluiten van contracten voor de uitvoering van den rijwieldienst en ten slotte de hun verleende machtiging tot het doen van uitgaven te verhoogen tot bedragen, varieerende tusschen ƒ 25.— en ƒ 300.—. 8 4°. Het komt der commissie onnoodig voor, de bevoegdheden van de kantoorhouders uit te breiden. Intusschen adviseert zij, met het oog op een nuttige decentralisatie en vereenvoudiging van den dienst, dezen ambtenaren meer zelfstandigheid te geven inzake de uitbetaling van gelden wegens postwissels, enz. door hen een in verband met de locale behoeften — door den directeur van het hoofdkantoor te bepalen — toereikend voorschot te verleenen. Bestuur der in- ER is hiervóór gereleveerd, dat de bemoeiingen der inspecspectie-afdee- teurs reeds thans te vele zy'n en dat van een deugdelyk lingen. en ujtgebreid onderzoek omtrent de exploitatie van het bedrijf in zy'n geheelen omvang geen sprake is. Om in bijzonderheden bekend te zijn met de behoeften van elke plaats, de tewerkstelling van het personeel, den omvang van de beheerstaak der directeuren, de waarde van alle ambtenaren voor den dienst, de expeditie van brief- en pakketpost, de behandeling der telegrammen, de afwikkeling der gesprekken, de toepassing van voorschriften op de kantoren, enz., is een veel langer en veelvuldiger verblijf op de kantoren noodzakely'k dan thans mogelijk is. In het algemeen wordt by het inspecteeren niet voldoende doorgedrongen tot die bijzonderheden, welke ieder voor zich en alle tezamen een betrouwbaar beeld kunnen geven van de wy'ze, waarop directeuren en ambtenaren hun taak vervullen. Nóch de goede, noch de slechte elementen komen voldoende in het juiste licht. Ten einde hierin verbetering te brengen, zullen per afdeeling een tweetal hoofdambtenaren beschikbaar moeten zijn, die door dagely'ksch contact met den dienst in staat zullen zijn, juist te oordeelen over zaken betreffende benoeming, bevordering, ontslag, verplaatsing en bestraffing van ambtenaren, alsook over de noodige sterkte van personeel van eiken rang, de doelmatigheid van dienstregelingen, verkeersmiddelen, enz. Om mogely'k te maken, dat een zoodanig inspecteerend ambtenaar eenige dagen op een bepaald kantoor kan verblijven, moet hy' niet te nauw. betrokken zy'n bij het bureel-werk der afdeelings-inspectie. Het moet anderzyds niet kunnen voorkomen, dat zóoals thans meermalen by' afwezigheid van inspecteur en eerstaanwezend ambtenaar de behandeling van diverse zaken aan het inspectie-bureel stagnatie ondervindt. Naar het oordeel der commissie dient daarom aan het inspectiebureel onder de twee inspecteerende hoofdambtenaren een hoofdcommies werkzaam te zijn, die als regel niet op reis gaat, doch de functie vervult van „chef-de-bureau" en van alle loopende zaken geheel op de hoogte is. ' De hoofdambtenaren, die voor de locale onderzoekingen en besprekingen ter beschikking yan het hoofd der afdeeling worden gesteld, dienen, om met voldoende prestige te kunnen optreden, den rang van inspecteur te 9 bekleeden. Voor het hoofd der afdeeling adviseert de commissie den titel van hoofdinspecteur. Aan de tegenwoordige hoofdinspecteurs ware diensvolgens de titel van hoofdinspecteur-directeur te verleenen. Hoewel aanvankelijk de commissie den naam van hoofddirecteur beter achtte voor den bestuurder eener afdeeling, meent zij bij nadere overweging, den titel van hoofdinspecteur te moeten voorstellen in verband met de om dezen titularis gegroepeerde rangen. Voorshands worden door de commissie een hoofdinspecteur met één inspecteur per afdeeling voldoende geacht. Indien later mocht blijken, dat voor een enkele groote afdeeling deze bezetting niet toereikend is om een goed bestuur, zooals de commissie zich dat denkt, te waarborgen, kan toevoeging van een tweeden inspecteur worden overwogen. Een ontwerp-instructie voor de hoofdinspecteurs is hierna als bijlage IV opgenomen. Een afzonderlijke instructie voor de inspecteurs acht de commissie niet noodig. Ten einde niet te veel in bijzonderheden af te dalen, is in de instructie geen voorschrift gegeven omtrent de wijze van inspecteeren. De bestaande vragenlijsten (modellen Nos 89 en 90), die daarvoor tot leiddraad dienen, eischen evenwel eenige aanvulling. Een ontwerp voor den herdruk is als bijlage VI overgelegd. De commissie acht het in het belang van den dienst zeer gewenscht, dat de leeftijdsgrens voor benoeming tot hoofdinspecteur en inspecteur blgve resp. worde gesteld op 55, resp. 45 jaar. Voor de toelichting ter zake en de ontworpen overgangsbepaling moge worden verwezen naar bijlage VII van dit verslag. Toezicht van- WAAR in het door de commissie gedachte stelsel de bewege het Hoofd- voégdhedeh van de hoofden der inspectie-af deelingen aanestunr. merkelijk ruimer zullen zijn dan bij den huidigen toestand het geval is, wordt het noodzakelijk geacht, dat vanwege het hoofdbestuur ook geregeld worde toegezien op de wijze, waarop de afdeelingen worden bestuurd en de door het hoofdbestuur gegeven algemeene regelen worden toegepast. Dit toezicht ware uit te oefenen door de hoofdinspecteurs-directeur. Toezicht en con- WAAR de hoofdinspecteurs en de aan hen toegevoegde dere onderde"" msPecteurs de leiding en het toezicht op den dienst in zijn len van het be- geheelen omvang zullen hebben, acht de commissie de insteldrijf. - ling van afzonderlijke inspecteurs bijv. ten behoeve van den postcheque- en girodienst, den pakketpostdienst of eenigen anderen dienst, die een deel uitmaakt van het staatsbedrijf, onjuist. Een dergelijk ambtenaar beweegt zich onnoodig op het terrein van de (hoofd)inspecteurs. Daarbn' is de instelling van een zoodanig ambt 10 on-economisch, aangezien de reizen van een toezichtarabtenaar, die slechts de bevoegdheid heeft om zich te bemoeien met één onderdeel van den dienst, niet voldoende productief kunnen worden gemaakt. Het is dan ook te betreuren, dat men is overgegaan tot aanwijzing van een inspecteur bij het bestuur van den postcheque- en girodienst, wiens taak volgens de door den minister in de betrokken memorie van antwoord op de begrooting voor 1920 gegeven toelichting bestaat in: het regelmatig bezoeken van de postkantoren en nagaan hoe de postcheque- en girodienst aldaar wordt uitgeoefend, aanwijzingen geven voor het verkrn'gen van een uniforme toepassing van de voorschriften, onderzoek instellen naar fraude en wat verder in dit opzicht noodig is om te bevorderen, dat de dienst regelmatig functionneert. Het spreekt vanzelf, dat deze taak geheel valt binnen die der (hoofd)inspecteurs der posterijen en telegrafie en dat in elk geval bij een organisatie, zooals de commissie voorstelt, ook de postcheque- en girodienst zeer goed zal zijn verzekerd. Toezicht op den WAAR vorenstaande beschouwingen in hoofdzaak betreffen dienst der .'-. door of vanwege den directeur-generaal. (zie ook art. 310 V.P. en art. 1 bijlage VII V.P.). Deze bevoegdheid kome bij de hoofdinspecteurs en deze zenden zoo noodig opgaaf aan den directeur-generaal. Omtrent de by de vestiging van depots in acht te nemen regelen zy'n vanwege het hoofdbestuur algemeene voorschriften te verstrekken. , *; art. 12 § 3. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. (artikel 40 V.P. te wijzigen). Eventueel te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. Het kan in buitengewone omstandigheden van groot belang zijn een of andere wijziging met spoed tot stand te brengen. Soortgelijke bepaling is opgenomen in het rijkstelegraaf reglement (art. 55) en in het rykstelefoonreglement (art. 33), welke hier met het oog op de tariefsregeling van nog verdere strekking is. pakketpostbesluit art. 8 § 2, punt 3. te lezen: op last van of vanwege den directeur-generaal. . Eventueel te delegeeren aan de directeuren. art. 8 § 3. te lezen: op last van of vanwege den directeur-generaal. Eventueel te delegeeren aan de directeuren. art. 12 § 2. te lezen: Kwijtschelding van het in § 1 bedoelde port kan in bijzondere gevallen door of vanwege den directeur-generaal worden toegestaan. Eventueel te delegeeren aan de directeuren. 21 13. Het bestuur van den postcheque- en girodienst. 14. Postambtenaren, die door handelingen, in strijd met de bepalingen der wét, met de voorschriften van dit besluit of met hun instructie, aan den Staat geldelijke schade berokkenen, kunnen door Onzen Minister van Waterstaat voor de gevolgen aansprakelijk worden gesteld. 22 K.B. 1—10—1917, No. 31, GEWIJZIGD BIJ K.B. 8—7—1919, No. 46; M.B. 3—10—1917 No. M 39, GEWIJZIGD BIJ M.B. 4—7—1919, No. M 138. (BIJLAGEN XLV EN XLVI V.P.T.). Deze regelingen kunnen vervallen. De opsomming van het personeel van den Postcheque- en girodienst en de omschrijving van de taak van den directeur van den postcheque- en girodienst zn'n op te nemen in het Organiek besluit, terwijl de instructie voor den directeur van den postcheque- en girodienst nader is vast te stellen door den directeur-generaal. Zie bijlage III (artikel 6 punt 2). AKT. 33 SPAARBANKBESLTJIT, K. B. 15—12—1910, STAATSBLAD No. 369, ZOOALS DIT NADER IS GEWIJZIGD. (BIJLAGE XIII V.P.). te lezen: door of vanwege Onzen Minister, enz. Het komt beter voor, dit artikel in zn'n geheel te schrappen, aangezien de aansprakelijkheid van het personeel der posterijen afdoende geregeld is in de artikelen 29 D.A.pIt.T. en 25 A.H.P.t.t. 23 B. TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — BESTAANDE REGELING. 15. De Minister van Waterstaat bepaalt, waar Rijkstelegraafkantoren, huiptelegraafkantoren, rijkstelefoonkantoren, hulptelefoonkantoren en rijkstelefoonnetten worden gevestigd en opgeheven. De Minister is bevoegd den dienst der radio-telegrafie te beperken tot verkeer met door hem aan te wijzen kantoren. 16. Ook mogen zij (de telegraaf- en telefoonambtenaren) middellijk noch onmiddellijk anders dan ambtshalve nieuwstijdingen aan dagbladen bezorgen of met de redactie dier bladen, tenzij met uitdrukkelijke vergunning van den Minister, in eenige betrekking staan. 17. Toegang tot de dienstkamers der telegrafie aan anderen dan dienstdoend personeel wordt verleend door den directeur^ eneraal. 18. Uren van openstelling rijkstelegraafkantoren, rijkstelefoonkantoren, hulptelegraafkantoren, hulptelefoonkantoren en rijkstelefoonnetten worden door den directeur-generaal vastgesteld. 24 B. TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — VOORGESTELDE REGELING. ART. 1 RTR. ART. 1 RTFNR. te lezen: De directeur-generaal der posterijen en telegrafie bepaalt waar rijkstelegraafkantoren, rijkstelefoonkantoren, hulptelegraafkantoren, hulptelefoonkantören en rijkstelefoonnetten worden gevestigd en opgeheven. De directeur-generaal is bevoegd den dienst der radiotelegrafie te beperken tot verkeer met door hem aan te wijzen kantoren, (zie punt 139). ART. 2 RTR. ART. 8 RTFNR. te lezen: van of vanwege den directeur-generaal. De commissie meent echter, dat het aanbeveling verdient, deze bepaling ih haar geheel te schrappen. Waar de geheimhouding is geregeld in artikel 15 D.A.P.T.T. en artikel 14 A.H.P.T.T., kan dit artikel in het rijkstelegraaf reglement en het rijkstelefoonreglement gevoeglijk vervallen. Voor nevenbetrekkingen zie artikel 20 D.A.P. T.T. ART. 5 RTR. te lezen: door of namens den directeur-generaal, evenals in artikel 9 rijkstelefoonreglement, en deze bevoegdheid te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. Er zn* de aandacht op gevestigd, dat alleen de directeur-generaal zelf andere dan de dienstdoende ambtenaren tot de dienstkamers kan toelaten (volgens artikel 5 rn'kstelegraafreglement) en nochtans in artikel 443 V.P.T. aan de af deelings-inspecteurs die bevoegdheid is gegeven. Voor den postdienst zoude op grond van artikel 443 V.P.T. steeds machtiging van den directeur-generaal noodig zijn. ART. 6 RTR. ART. 2 RTFNR. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. De bevoegdheid over te dragen aan de hoofdinspecteurs, als ook beslissing op door gemeentebesturen gevraagde uitbreiding van openstelling der hulpkantoren voor telefoondienst (brieven Drg 18-2-1920 No. 1848 S* 3e Afdeeling en 7-7-1920, No. 7401 S, 3e Afdeeling). zie mede artikel 258 V.P.T. (Vgl. punt 153). Aan de directeuren te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage ware deze bevoegdheid alleen toe te kennen ten opzichte van de tot hun ressort behoorende hulpkantoren. 25 19. De Minister van Waterstaat is bevoegd aan door hem aan te wijzen autoriteiten machtiging te geven om onder bepaalde omstandigheden tijdelijke wijziging of uitbreiding van den diensttijd der rn'kstelegraafen hulptelegraafkantoren te gelasten. 20. Onder regeerings- 6 e£rarnmen wor(}eii verstaan die, aan welke door gesprekken . , j* telegrammen den Minister van Waterstaat tijdelijk de rang van regeerings n gesprekken wordt toegekend. 21. Laatstgenoemd (locaal) tarief geldt mede tusschen kantoren en hulpkantoren in plaatsen, welke aan elkaar grenzen, zoo de locale gesteldheid daarvan naar het oordeel van den Minister van Waterstaat reden geeft.- 22. Tarieven voor aansluiting aan een rijkstelefoonkantoor, hulptelefoonkantoor, rn'ksnet, voor perceelen gelegen binnen een door den Minister van Waterstaat te bepalen gebied 23. Tarief voor buitennetaansluitingen, door den Minister van Waterstaat goed te keuren. 24. Het- verminderd tarief van ƒ 0.35, resp. ƒ 1.— is toepasselijk, indien de kantoren van aanvraag en bestemming gelegen zijn op 15 K.M. afstand of zooveel meer als de Minister van Waterstaat in bijzondere gevallen noodig acht. 25. Regeling bestellingskring telegraafkantoren door den directeurgeneraal. Toestaan heffing bestelgeld aan spoorwegtelegraafkantoren door den Minister van Waterstaat. 26. Grenzen der districten (indeeling technischen dienst) worden vastgesteld door den Minister van Waterstaat. 27. Uitbreiding aantal geleidingen tusschen centraal bureel van geconcessionneerd telefoonnet en rijkstelefoonkantoor geschiedt door den Minister van Waterstaat. 28. Correspondentie met gemeentebesturen nopens vaststelling kosten uitbreiding en vernieuwing van telefoonnetten, geschiedt door den Minister van Waterstaat. 26 ART. 7 RTR. te lezen: De directeur-generaal. ART. 10 SUB S RTR. * ART. 11 SUB R RTFNR. te lezen: door den directeur-generaal. ART. 19 RTR. te lezen: van den directeur-generaal. ARTT. 25 EN 26 RTFNR. SUB 1. te lezen: door den directeur-generaal. ART. 29 RTFNR. SUB 1. te lezen: door den directeur-generaal. ART. 32 RTFNR. te lezen: de directeur-generaal. ART. 45 RTR. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal (d.i. door de hoofdinspecteurs; vgl. art. 229 V.T.). ART. 45 RTR. te lezen: door of vanwege den Minister van Waterstaat, (vgl. punt 103). K. B. 29—3—1897 No. 26, LAATSTELIJK GEWIJZIGD BIJ K. B. 2—6—1919 No. 53 (BIJLAGE XXI V.T.). te lezen: door den directeur-generaal. (zie bijlage No. III, waarin is voorgesteld de indeeling van het toezicht op den technischen dienst in het organiek besluit op te nemen en ook de bepaling van het aantal districten aan den directeur-generaal over te laten). BETR. CONCESSIËN. over te dragen aan den directeur-generaal. BETR. CONCESSIËN. te delegeeren aan den directeur-generaal. 27 29. Brieven aan den Landsadvocaat over inning gesprekkosten, abonnementsgelden, enz., gaan uit van den Minister van Waterstaat. 30. Brieven van den Minister van Waterstaat aan Financiën over de maandelyksche opbrengst van de telefonie. * 28 INSTRUCTIE VAN DEN LANDSADVOCAAT. K. B. 1—8—1876, No. 26, ARTIKEL 2. te delegeeren aan den directeur-generaal. te delegeeren aan den directeur-generaal, (desnoods opgaaf rechtstreeks van den directeur-generaal aan den betrokken afdeelingschef). 29 C. POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — BESTAANDE REGELING. 31. Onder „hoofd van dienst" wordt verstaan a' ',' .y-'", b. c.. de door Onzen Minister aan te wijzen ambtenaren. 32. Op de wijze door Onzen Minister te bepalen worden vakvereenigingen in de gelegenheid gesteld hun oordeel te doen kennen over wijzigingen, enz. 33. Leeftijdsgrenzen voor categorieën van ambtenaren, afwijkingen daarvan in bijzondere gevallen, bekwaamheidseischen, worden vastgesteld door den Minister van Waterstaat. 34. Aanwijzing van geneeskundigen voor de keuringen. 35. a. Herkeuring is te vragen aan den directeur-generaal. b. Tot dekking kosten herkeuring een door den Minister van Waterstaat te bepalen bedrag te storten. e. Een of meer deskundigen worden door den directeur-generaal aangewezen. 36. Door den Minister wordt het formulier van den eed (belofte, verklaring) vastgesteld. 37. Voor het drijven van handel of nering en voor het vervullen van een betrekking of ambt nevens het ambt bij de posterijen, de telegrafie en telefonie is vergunning noodig van den Minister. Alvorens op de aanvraag te beslissen of vergunning in te trekken kan de Minister het advies inwinnen van de commissie, van beroep. Als de Minister voornemens is te weigeren of in te trekken, enz. dan krijgt de ambtenaar kennis en kan hij beroep aanvragen. 30 C. POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — VOORGESTELDE REGELING. ART. 1 D.A.P.T.T. ART. 1 A.H.P.T.T. te lezen: c. de door of vanwege Onzen Minister, enz. ARTT. 4 EN 125 D.A.P.T.T. ARTT. 4 EN 92 A.H.P.T.T. te lezen: door of vanwege Onzen Minister. ART. 11 D.A.P.T.T. te lezen: door of vanwege den Minister van Waterstaat, vgl. art. 5 Organiek besluit. Voor hulppersoneel is een en ander al overgelaten aan het hoofd van dienst (art. 10 A.H.P.T.T.). Geschiedt volgens art. 11, sub lc D.A.P.T.T. „door of vanwege Onzen Minister", volgens art. 11 sub I A.H.P.T.T. „door Onzen Minister". De laatste bepaling ware met de eerste in overeenstemming te brengen. ART. 12 D.A.P.T.T. ART. 11 A.H.P.T.T. te lezen: a. aan het hoofd van dienst. b. door den directeur-^generaal. c. door of vanwege den directeur-generaal, (te delegeeren aan de hoofdinspecteurs). ART. 14 D.A.P.T.T. ART. 13 A.H.P.T.T. te lezen: door of vanwege den Minister. ART. 20 D.A.P.T.T. ART. 83 § Ib D.A.P.T.T te lezen: vergunning van den directeur-generaal of de door dezen aan te wijzen autoriteit. Deze bevoegdheid voor alle gevallen te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. Bh' weigering of intrekking is er beroep op den Minister, die het advies van de commissie van beroep inwint. In art. 83 § I sub b aan het slot te schrappen „van Onzen Minister". Het vroegere voorschrift, waarbij de (hoofd)inspecteurs toestemming gaven, heeft altijd goed gewerkt. Zoolang overigens het verbod niet de huisgenooten geldt (zooals bepaald in het dienstreglement der directe belastingen, enz. en in het ontwerp.ambtenaarswet), treft de betrekkelijke bepaling weinig doel. 31 38. Door den Minister wordt bepaald het maximum-bedrag, dat de bewoner van een dienstwoning in de onderhoudskosten heeft te betalen. 39. Aansprakelijkstelling wegens toegebrachte schade is afhankelijk van de omstandigheid of de directeur-generaal de verantwoording van den ambtenaar voldoende acht. 40. Bijdragen, toelagen, tegemoetkomingen, vergoedingen, gratificatiën, bijslagen, enz. ingevolge het D.A.P.T.T. en het A.H.P.T.T. zn'n vastgesteld: bij Koninklijk besluit, inzake: onderhoudskosten eener dienstwoning, •overwerk, waarneming van den dienst van een ander ambtenaar, bestrijding van kastekorten aan loketambtenaren en quitantiebestellers, veeljarigen trouwen dienst, verlof, ontslag door opzegging (minima en maxima), ontslag van hulppersoneel met minstens 10 jaar dienst, overlijden, i buitengewone verdiensten voor het Staatsbedrijf, huwelijk van vrouwelijke ambtenaren. bij Ministerieele beschikking inzake: tijdelijke werkzaamstelling buiten de standplaats, afwezigheid buiten de standplaats van personeel dienstdoende in tremen enz. (z.g. rijgelden), tegemoetkoming in kosten van verpleging, secretariaat der commissie van overleg. 41. Voorschotten op reis- en verblijfkosten, verhuiskosten, kosten tijdelijke plaatsing, worden verleend tot een door den Minister te stellen bedrag. 42. Voor de regeling der werk- en rusttijden en verloven worden nieuwe categorieën door den Minister ingedeeld. 32 ART. 25 DuAlP.T.T!. ART. 21, A.H.P.T.T. te lezen: door of vanwege den Minister. ART. 29. D.A.P.T.T. ART. 25, A.H.P.T.T. te lezen: wordt beslist door den directeur-generaal, dan wel door de door dezen aan te wijzen autoriteit, die Deze autoriteit zij de hoofdinspecteur. Bovendien moet het hoofd van dienst de voorloopige beslissing hebben, voorzoover de schade niet meer bedraagt dan l/5e van het dagloon van den» betrokkene, te berekenen overeenkomstig art. 88 § 3. Voor hoogere bedragen kan dan bij den exploitatie-dienst c.q. de hoofdinspecteur worden aangewezen. ART. 25 D.A.P.TiiT. EN ART. 21 A.H.P.T.T. ,, 31 „ „ „ 28 „ 32 „ EN BIJLAGE 2 D.A.P.T.T. » 37 1 43 „ ARTT. 63 EN 66 D.A.P.T.T. EN ARTT. 43 en 44 A.H.P.T.T. ' f ART. 119 D.A.P.T.T. „ 87 A.H.P.T.T. „ 36 D.A.P.T.T. EN ARTT. 29 EN 87 A.H.P.T.T. „ 44 D.A.P.T.T. EN ART. 30 A.H.P.T.T. >. 123 „ ART. 39 D.A.P.T.T., BIJLAGE 7 D.A.P.T.T., MISS. 18 SEPT. 1920, Nr. 21416. ART. 41. D.A.P.T.T. EN BIJLAGE 10 D.A.P.T.T. ART. 84 D.A.P.T.T. BIJLAGE 1 ART. 8 D.A.P.T.T. Het is wenschelijk deze materie eenvoudiger en eenvormig te regelen. Het beginsel van de bijdrage, toelage, enz. ware telkens in het Koninklijk besluit vast te leggen, terwijl de uitvoering dient te geschieden door of vanwege den Minister. De bedoeling der commissie is nader ontvouwd in de bijlage XI. Voor de betrokkenen kan een dergelijke regeling geen bezwaar opleveren. De directeur-generaal heeft, vóórdat een wijziging tot stand kan komen, steeds de commissie van overleg te hooren. Eventueele wijzigingen zullen overigens nagenoeg altijd verbeteringen beteekenen. ' ART. 42 D.A.P.T.T. te lezen: door of vanwege den Minister. ARTT. 48 § 5 EN 61 § 7 D.A.P.T.T. te lezen: De indeeling van nieuw in te stellen rangen geschiedt door of vanwege Onzen Minister. 33 43. Hoofden van dienst zijn verplicht jaarlijks met verlof te gaan, tenzij geldige redenen van verhindering, ter beoordeeling van den directeurgeneraal. AA. Heeft een ambtenaar binnen de laatstverloopen 12 maanden meer dan 3 maanden buitengewoon verlof gehad* dan kan gewoon verlof hem alleen worden verleend door of vanwege Onzen Minister, het betrokken hoofd van dienst gehoord, en aan laatstgenoemde door den Minister. 45. 3 maanden verlof aan vrouwelijke ambtenaren, die voornemens zijn een huwelijk aan te gaan, wordt verleend door den directeur-generaal. 46. Aan ambtenaren kan op hun verzoek met inhouding van bezoldiging en stilstand van anciënniteit verlof worden verleend voor langeren duur dan voor hun gewoon verlof is bepaald, voor 3 maanden of langer door den Minister van Waterstaat, minder door den directeur-generaal. 47. De Minister beoordeelt of tijdens ziekte de aanspraak op bezoldiging vervalt. 48. In bijzondere gevallen kan door den Minister bij met redenen omkleede beslissing worden gelast, dat de bezoldiging gedeeltelijk aan anderen dan aan den ambtenaar zal worden uitgekeerd. 49. Tegemoetkoming voor verpleging, enz. door den Minister toe te kennen. 50. Ontzegging van deelneming aan den dienst geschiedt door het hoofd van dienst met kennisgeving ca» den directeur-generaal. 34 ART. 60 D.A.P.T.T. te lezen: van den directeur-generaal of van de door dezen aan te wijzen autoriteit. ART. 61 D.A.P.T.T. SUB 5. te schrappen in den 4en regel de woorden na „Onzen Minister". ART. 68 D.A.P.T.T. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. Eventueel te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. ART. 69 D.A.P.T.T. te lezen: Aan ambtenaren kan door of vanwege den directeur-generaal op hun verzoek met inhouding van bezoldiging en stilstand van anciënniteit verlof worden verleend voor langeren duur dan voor hun gewoon verlof is bepaald. Eventueel te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. ART. 83 § 2 D.A.P.T'.T. < Deze beoordeeling ware over te laten aan het hoofd van dienst, evenals zulks in art. 56 § 2 A.H.P.T.T. ten opzichte van het hulppersoneel is bepaald. ART. 83 § 3 D.A.P.T.T. te lezen: door den directeur-generaal (d.i. op gelijke wijze als in art. 56 § 8 A.H.P.T.T. ten opzichte van het hulppersoneel is bepaald). ART. 84 D.A.P.T.T. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. Deze uitkeeringen gaan volgens vaste regelen en kunnen door de hoofdinspecteurs worden afgedaan (zie overigens punt 40). ART. 86 D.A.P.T.T. ART. 58 A.H.P.T.T. te lezen: sub 1. De directeur-generaal, de door dezen aangewezen autoriteit, het betrokken hoofd van dienst en de door dezen aangewezen personen zijn, enz. sub 2. Is een verbod als in het eerste lid bedoeld gegeven door een aan het hoofd van dienst ondergeschikt ambtenaar, dan wordt, enz. sub 3. Telken male wanneer dit artikel wordt toegepast, wordt daarvan kennis gegeven aan den directeur-generaal. 35 51. Kleine straffen worden opgelegd door het hoofd van dienst; Grootere „ „ „ door den directeur-generaal; Zware „ „ „ door hem, die den ambtenaar in zijn laatsten rang aanstelde. 32. Het instellen van het in het vorig artikel bedoeld beroep, enz. 36 ART. 89 D.A.P.T.T. Het strafstelsel is bij de posterijen en telegrafie te veel gecentraliseerd; bij andere dienstvakken is meer bevoegdheid aan locale bestuurders gelaten, zooals bijv. bij de administratie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen aan de inspecteurs en directeuren, (vgl. artt. 100—102 Koninklijk besluit 16 September 1920, Nr. 51). Hoewel artikel 89 D.A.P.T.T. ware te lezen: „De in artikel 88 sub a—d genoemde straffen worden opgelegd door de hoofden van dienst en aan deze door of vanwege den directeur-generaal. De in artikel 88 sub e—g genoemde straffen worden opgelegd door hem, die den ambtenaar in zijn laatsten rang heeft aangesteld," laat de commissie een voorstel achterwege, zulks met het oog op de kort geleden genomen beslissing, volgens welke artikel 88, le lid sub & en artikel 89, le en 2e lid zullen luiden: Artikel 88 eerste lid sub b: „oplegging van extra-dienst tot ten hoogste zes uur (per dag is niet meer dan drie uur en per week niet meer dan zes uur uit te voeren)". Eerste en tweede lid van artikel 89: „I. De in het eerste lid van artikel 88 onder a genoemde straf wordt door de hoofden van dienst en aan deze door den directeur-generaal opgelegd. De hoofden van dienst zijn eveneens bevoegd tot het opleggen van extradienst tot ten hoogste drie uur, alsmede tot het opleggen van geldboete tot ten hoogste een vyf de van de per dag genoten bezoldiging." „2. Het opleggen van de straf, genoemd in het eerste lid van artikel 88 onder c, alsmede van de straffen daar genoemd onder b en d, voor zoover niet behoorende tot de bevoegdheid van de hoofden van dienst ingevolge het eerste lid van dit artikel, geschiedt door den directeur-generaal". "ART. 97 D.A.P.T.T. ART. 68 A.H.P.T.T. le lid te lezen: 1. Het instellen van het in het vorig artikel bedoeld beroep geschiedt door het indienen van een aan Onzen Minister gericht bezwaarschrift. 2. Dit bezwaarschrift wordt ingediend bij dengene, die de straf heeft opgelegd, eventueel door tusschenkomst van het hoofd van dienst en c.q. van den door dezen aan te wijzen persoon. 3. De indiening geschiedt uiterlijk 4 x 24 uren nadat de gestrafte de kennisgeving, bedoeld in artikel 91, eerste lid, heeft ontvangen. Vóór de doorzending wordt door dengene, die het bezwaarschrift rechtstreeks van den bezwaarde ontvangt, daarop dag en uur van de indiening aangeteekend. 4 en 5, gelijk thans 2 en 3. 37 53. Wijze van samenstelling van de commissie van beroep, benoeming leden en plaatsvervangende leden, aanwijzing plaatsvervangend secretaris,' geschieden door den Minister. Benoeming voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, zoo noodig bij Koninklijk besluit. Benoeming secretaris, ontslag leden en plaatsvervangende leden bij Koninklijk besluit. 54. Advies van de commissie van beroep wordt ter kennis gebracht van den Minister, van het betrokken hoofd van dienst en van den bezwaarde. 55. Jaarlijksch verslag van de commissie van beroep aan den Minister. 56. Reglement van orde van de commissie van beroep vastgesteld door den Minister. 57. Ontslag na opzegging van hulppersoneel, dat gedurende ^ jaar 1800 uren of meer dienst deed, geschiedt door den directeur-generaal. 58. Als de Minister van oordeel is, dat het dienstbelang het aanblijven van den ambtenaar vordert, kan de betrokkene in dienst blijven ook na het bereiken van den in het algemeen geldenden leeftijd. 59. Over het bedrag der uitkeering bij dienstopzegging wint de Minister het advies in van de commissie van beroep. 60. Gratificatie vrouwelijke gehuwde ambtenaren, die den dienst verlaten. 61. De secretaris van de commissie van overleg wordt aangewezen door den Minister van Waterstaat op voordracht van den directeur-generaal. 38 ARTT. 102—105 D.A.P.T.T. ARTT. 70—73 A.H.P.T.T. te lezen: door of vanwege den Minister. ART. 110 D.A.P.T.T. ART. 78 A.H.P.T.T. aan te vullen met: De kennisgeving aan den Minister geschiedt door tusschenkomst van den, directeur-generaal en eventueel door tusschenkomst van de door den directeur-generaal aan te wijzen autoriteit. ART. 114 D.A.P.T.T. ART. 82 A.H.P.T.T. te lezen: aan den directeur-generaal. ART. 115 A.H.P.T.T. ART. 83 A.H.P.T.T. te lezen: door den directeur-generaal. ART. 85 A.H.P.T.T. SUB 2. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. ART. 118 D.A.P.T.T. SUB 6. te lezen: , tenzij'degene, die den betrokken ambtenaar in zn'n laatsten rang heeft aangesteld, van oordeel is, dat het dienstbelang het aanblijven van den ambtenaar vordert. ART. 119 D.A.P.T.T. SUB 3. te lezen: Alvorens te bevorderen, dat aan een ambtenaar een uitkeering als bedoeld in het eerste lid zal worden gedaan, wordt door of vanwege Onzen Minister het advies ingewonnen van de commissie van beroep bedoeld in artikel 102. Alsdan is het bepaalde in de artikelen 10(5—112 van overeenkomstige toepassing. ART. 123 D.A.P.T.T. toekenning geschiede door den directeur-generaal. (Zie punt 40 hiervoren). BIJLAGE 1 ARTIKEL 3 D.A.P.T.T. A.H.P.T.T. te lezen: aangewezen door den directeur-generaal. 39 62. Van opschorting jaarwedde bij ziekte geeft het hoofd van dienst kennis aan den ambtenaar, aan den directeur-generaal en aan de ziektecommissie. 63. Op den door den Minister daartoe vastgestelden dag kunnen bij het Stembureau voor de commissie van beroep opgaven van candidaten worden ingeleverd. 64. De benoemden (in de commissie van beroep) en zij, die in herstemming komen, ontvangen van den Minister afschrift van het verkiezingsverbaal. 65. Jongelingen worden alleen in dienst genomen op daarvoor door den directeur-generaal aangewezen kantoren. 66. In bijzondere gevallen kan 'de directeur-jgeneraal afwijking toestaan van de voor jongelingen gestelde minimum leeftijdsgrenzen. 67. Tot groep C. der hulpbestellers behooren personen, niet behoorend tot groepen A of B, die op geregeld terugkeerende tijden ten minste eenmaal in de 14 dagen diensten verrichten voor de uitvoering waarvan door den directeur-generaal machtiging is verleend. 68. Het abonnement wordt vastgesteld door den Minister. 69. Het vervoer van de post te land en te water, enz. worden aanbesteed door den Minister. Toekenning schadeloosstellingen aan aannemers geschiedt door den Minister. 70. Klachten en adressen gericht aan den Minister. 40 ARTT. 3 EN 5 BIJLAGE 3 D.A.P.T.T. EN BIJLAGE 8 A.H.P.T.T. te lezen: aan den directeur-generaal of aan de door dezen aan te wijzen autoriteit. Aangewezen worde daartoe de hoofdinspecteur. BIJLAGE 44, ARTIKEL 6 p.A.P.TtT. te lezen: door den directeur-generaal. BIJLAGE 4, ARTIKEL 14 D.A.P.T.T. te lezen: van den directeur-generaal. BIJLAGE 1, ARTIKEL 1 A.HJVT.T. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. (Algemeene regelen te stellen door den directeur-generaal; uitvoering door de hoofdinspecteurs). BIJLAGE 2, ARTIKEL 2, PUNT 2 A.H.P.T.T. te lezen: kan door of vanwege den directeur-generaal worden toegestaan. Eventueel te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. BIJLAGE 1, ARTIKEL 2 A.H.P.T.T. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. Eventueel te delegeeren aan de hoofdinspecteurs. (Niet aan de directeuren te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage). ARTIKEL 6, ORGANIEK BESLUIT. te lezen: door of vanwege den Minister, (evenals voor de hulpkantoren geschiedt; zie artikel 7). Vaststelling dezer abonnementen evenals de vergoeding tot beschikbaarstelling van localiteit is bh' Ministerieele beschikking d.d. 7 April 1920 Nr. 26 reeds aan den directeur-generaal opgedragen. Zie overigens punt 146 en bijlage III. ARTIKEL 12, ORGANIEK BESLUIT. te lezen: door of vanwege den directeur-generaal. De overeenkomsten met diligences, autoverhuurders, enz. zouden door de hoofdinspecteurs zijn te sluiten. Aanbesteding van postritten geschiede mede door de hoofdinspecteurs, een en ander volgens algemeene regelen, te stellen door den directeur-generaal. Bn' een eventueele wijziging van het Postbesluit zal het aanbeveling verdienen, deze bepaling daarin op te nemen. De afdoening omtrent zaken, welke de Minister zich niet heeft voorbehouden, geschiede in eerste instantie door den directeur-generaal. 41 71. Het doen van uitgaven, welke voor den dienst van het Staatsbedrijf noodig zn'n (gebouwen, materieel, meubilair, uniformkleeding, enz.). 42 MIN. BESCH. 19—5—1893 Nr. 1398a. MIN. BESCH. 4—1—1909 Nr. 42. De bevoegdheden van den lëider van het bedrijf zijn voor verschillende, aangelegenheden van financieelen aard zeer uiteenloopend. De commissie stelt voor, hierin eenheid te brengen door een regding als is aangegeven in bijlage IX. Tot zekere grens ware hier ook te delegeeren op de afdeelings-hoofdinspecteurs. Zie punt 133 hierna, alsmede bijlage X. De toelichting op dit punt is in het verslag aangegeven onder het hoofd „Bevoegdheden directeur-generaal, inspecteurs, directeuren en kantoorhouders" (blz. 6, 7, 8.) 43 MAATREGELEN, WELKE ZONDER HOOGERE GOEDKEURING DOOR DEN DIRECTEUR-GENERAAL KUNNEN WORDEN GETROFFEN. D. POSTDIENST. — BESTAANDE REGELING. 72. De inspecteur bericht aan den directeur-generaal, indien eenig kantoor tekort schiet in de behandeling van nieuwsbladen, enz. 73. By teruggaaf stukken en pakketten is machtiging van den directeurgeneraal noodig om port en recht, ƒ 1.— te boven gaande, in geld of in andere dan de gebruikte zegels terug te betalen. 74. By gebruik van valsche of gebruikte zegels: rapport ^aan den directeur-generaal. 75. Bn' ontvangst van buitenlandsche stukken, waarvan de frankeerzegels kennelijk verwijderd zijn, wordt een formulier model 212 of 61 opgemaakt en daarvan duplicaat aan het hoofdbestuur gezonden. 76. Verzoeken van militaire autoriteit om met andere legitimatie dan zakboekje genoegen te nemen, over te brengen aan den directeur-generaal. Idem om afwijking van de bepalingen inzake bestelling van stukken voor militairen zonder facteur. 77. Als een duplicaat van een bericht van ontvang zonder resultaat blijft, geschiedt kennisgeving aan den directeur-generaal. 78. Toezending van gelden tegelijk met postwissels boven de ƒ1000.— onder kennisgeving aan den inspecteur. 79. Postwissels, bestemd- voor hulppostkantoren, worden aan het betrokken hoofdkantoor gezonden, daar geboekt in register 14a, met het geld aan de hulpkantoren gezonden, enz. 44 MAATREGELEN, WELKE ZONDER HOOGERE GOEDKEURING DOOR DEN DIRECTEUR-GENERAAL KUNNEN WORDEN GETROFFEN. D. POSTDIENST. — VOORGESTELDE REGELING. ART. 30 V.P. kan vervallen, als zijnde verouderd voorschrift. ARTT. 38, 347 EN 567 V.P. kan vervallen. Indien nog noodig geacht, kan met een machtiging van den hoofdinspecteur worden volstaan. ART. 42 V.P. te lezen: aan den hoofdinspecteur. ART. 38 V.P. (BUITENLAND). De verzending van deze duplicaten kan achterwege blijven. ART. 64 V.P. ART. 520 V.P. aan den hoofdinspecteur ter beslissing. ART. 112 V.P. te lezen: aan den hoofdinspecteur, (afdeeling, waartoe kantoor van bestemming behoort). ART. 121 V.P. In overweging wordt gegeven, deze bepaling in haar geheel af te schaffen, aangezien bij den cheque- en girodienst veel grootere bedragen worden overgemaakt zonder een dergelijke controle. ART. 124 V.P. Ter bespoediging in de overkomst der postwissels en ter besparing van veel administratief werk op de hoofdkantoren ware met dit systeem te breken. Aangezien door diverse oorzaken de bemoeiingen van de hulpkantoren veel uitgebreider zijn dan voorheen, kan aan de kantoorhouders gevoeglijk de uitbetaling van — hun rechtstreeks toe te zenden — postwissels worden overgelaten, zooveel te meer, waar zij als regel de geadresseerden persoonlijk kennen. Te dien einde ware door de directeuren der hoofdkan- 45 80. Inzending formulieren model 76 aan de inspectie. 81. Kennisgeving betreffende vertraging in afdoening quitantiën aan den directeur-generaal. 82. Zegelvoorschot aan beheerders wordt geregeld door den inspecteur, boven ƒ 4000.— door den directeur-generaal. '■ 83. Kennisgeving van tekort in voorschot-zegelkas geschiedt aan den directeur-generaal. ' Kennisgeving van tekort in kas van beheerder geschiedt aan den directeursgeneraal. 84. Jaarlij ksche opgaaf (1 Mei) van zegel voorschotten: één voor den inspecteur, één voor den directeur-generaal. 85. Maandeln'ksche opgaaf wijzigingen zegelvoorschotten door de inspecties aan het hoofdbestuur, 7e afdeeling. 86. Kennisgeving omtrent tekortkomingen depothouders aan den directeur-generaal. 87. Aanteekeningen in register model 10: c. met staat 52 aan het hoofdbestuur teruggezonden aangeteekende stukken. b. totaal bedrag porten. 46 toren aan de kantoorhouders een naar de behoefte te bepalen voldoend ruim voorschot te verstrekken. Eenmaal per dag geschiede verevening op het advies model 139* onder overlegging van de uitbetaalde stukken. ARTT. 141 EN 246 V.P. kan vervallen. ART. 245 V.P. 3e ALINEA. te lezen: aan den betrokken hoofdinspecteur. ART. 303 V.P. Ware over te laten aan den directeur van het hoofdkantoor, desnoods onder dezelfde beperking als geldt voor de hulpkantoren (% van het maandeUjksch debiet). De wijze van zegelverstrekking aan de bijkantoren is overigens verouderd. Deze ware te regelen op gelijke wijze als voor de hoofdkantoren, toezending zegels rechtstreeks van controleur aan beheerder, aanvraag en borderel van ontvangst via directeur hoofdkantoor. ART. 305 V.P. ART. 979 V.P. te lezen: aan den hoofdinspecteur. ART. 308 V.P. Met één opgaaf aan den hoofdinspecteur kan worden volstaan. Ter inspectie worden de opgaven gecontroleerd met de maandstaten. Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage blijven deze gegevens verstrekken aan afdeeling 7 van het hoofdbestuur, (vgl. punt 109). ART. 308 V.P. kan vervallen. ART. 312 V.P. te lezen: aan den hoofdinspecteur. ART. 329 V.P. kan vervallen. sub a kan worden aangeteekend in register 12. sub b kan worden aangeteekend op legger van staat 28. 47 88. Bij het onderzoek naar vermiste aangeteekende stukken wordt de directeur-generaal betrokken. 89. Van elke navraag omtrent het lot van aangeteekende stukken, enz. in het buitenlandsch verkeer wordt een afschrift aan het hoofdbestuur gezonden. 90. Van verzoeken justitie om inlichtingen, enz. behoort te worden kennisgegeven aan het hoofdbestuur. By twy'fel is beslissing van het hoofdbestuur te vragen. 91. Aanwijzing buurten, waar aangeteekende stukken worden besteld, geschiedt door den inspecteur. 92. Door den directeur-generaal wordt beslist, of op sommige kleinere kantoren een dienstregeling verkrijgbaar gesteld moet worden. 93. Sommige — door het hoofdbestuur aan te wijzen — kantoren kunnen volstaan met klein-model dienstregelingen. 94. Modellen voor dienstregelingen worden door het hoofdbestuur verstrekt. 95. De directeur-generaal bepaalt voor elk kantoor het aantal buslichtingen. 96. Door den directeur-generaal of op zijn' machtiging door den inspecteur wordt bepaald, welke rechtsreeksche dépêches door de kantoren worden verzonden. De inspecteurs wy'zen treinen of trammen voor pakketpostvervoer aan, onder kennisgeving aan den directeur-generaal. 97. Correspondentie met buitenlandsche postadministratiën over de uitwisseling van brief- en pakketpostzendingen geschiedt door het hoofdbestuur. 48 ARTT. 342, 343 V.P. Dergelijke zaken behooren door de hoofdinspecteurs te worden afgedaan. Deze kunnen beoordeelen of de directeur-generaal in de zaak is te betrekken. ART. 86 V.P. (BUITENLAND). Dit afschrift kan vervallen. ART. 351 V.P. Kennisgeving, c.q. vraag te richten tot den hoofdinspecteur. ART. 370 V.P. Dit voorschrift kan gevoeglijk vervallen, (vgl. punt 103). ART. 391 V.P. Voor de kleinere kantoren kunnen de dienstregelingen worden afgeschaft; het verkrijgbaar stellen ware als regel te beperken tot de kantoren le klasse en de ongeclassificeerde kantoren. ART. 392 V.P. te doen beslissen door den hoofdinspecteur. ART. 393 V.P. kan Vervallen. ART. 398 V.P. De regeling der buslichtingen geschiede door den hoofdinspecteur. Algemeene regelen te stellen door het hoofdbestuur, opdat het aantal buslichtingen in nagenoeg gelijksoortige plaatsen niet te zeer uiteenloope. Er ware b.v. rekening te houden met het aantal inwoners. ART. 415 V.P. ART. 580 V.P. De regeling der binnenlandsche brief- en pakketpostverzendingen geschiede door de hoofdinspecteurs. Kennisgeving aan den directeur-generaal kan vervallen. Over te dragen aan den hoofdinspecteur der spoorwegpostkantoren, zoodra de toestand in Europa zoodanig geordend en gestabiliseerd, dat ter zake geen overleg meer noodig is tusschen het departement van Waterstaat en andere departementen. 49 98. Inrichting staten model 207. 99. Van stremming verkeer annex buitengewone maatregelen kennisgeven aan den inspecteur en den directeur-generaal. 100. Gemiste aansluitingen: a. staat model 274 van de directeuren aan de inspecties; b. verzamelstaat van de inspecties aan de inspectie der spoorweg■ postkantoren; c. staat met vier- of meermalen gemiste aansluitingen van de inspectie der spoorwegpostkantoren aan het hoofdbestuur. 101. Omslagen van beschadigde Kamer-stukken over te leggen aan het hoofdbestuur. 102. Vertragingstaten model 74 door de inspectie te bewerken en aan het hoofdbestuur te zenden. 103. Vaststelling bestellingsgrenzen en regeling bestellingen geschieden door den directeur-*generaal. Wijziging tijdstip aanvang bestellingen eischt goedkeuring van den inspecteur. Zouden de bestellingen dan echter worden uitgevoerd in aansluiting op andere treinen of vervoermiddelen, dan is goedkeuring van den directeurgeneraal noodig. 104. Nieuwjaarsrapporten der directeuren worden door den inspecteur met beschouwingen doorgezonden aan den directeur-generaal. St. Nicolaasrapporten idem. 105. Omtrent misbruik identiteitskaarten wordt bericht aan den directeurgeneraal. 106. Van proces-verbaal omtrent verkoop van een postpakket ontvangt de directeur-generaal een afschrift c.q. vergezeld van de opbrengst. 50 ARTT. 441, 442 V.P. De inrichting zoude voor het doel aanmerkelijk vereenvoudi gd kunnen worden. Het exemplaar voor den (hoofd) inspecteur der spoorwegpostkantoren zoude kunnen vervallen. ART. 474 V.P. kennisgeving alleen aan den hoofdinspecteur is voldoende. ART. 476 V.P. De verzamelstaat sub o vervalle. De directeuren kunnen kennisgeven aan den hoofdinspecteur van de vierof meermalen gemiste aansluitingen. Deze geeft aan een en ander het noodige gevolg. ART. 488 V.P. Deze bepaling af te schaffen. * ARTT. 495, 496 V.P. De ten aanzien van vertragingen te nemen maatregelen over te laten aan directeur en hoofdinspecteur, die zoo noodig aan den directeur-generaal rapporteeren. Inzending van staten aan het hoofdbestuur vervalle. ART. 505 V»PART. 506 V.P. ART. 602 V.P. De regeling van kringen en bestellingen worde geheel aan de hoofdinspecteurs overgelaten. Algemeene regelen te stellen door het hoofdbestuur. Bij de regeling der bestellingsgrenzen zal de regeling bedoeld in punt 25 tot grondslag zijn te nemen, evenals voor expressebestelling. ART. 554 V.P. ART. 656 V.P. Deze vrij overbodige schrijverij kan gevoeglijk vervallen. Alleen bijzondere opmerkingen zijn door de directeuren aan,den hoofdinspecteur te richten, die daaraan het noodige gevolg geeft. ART. 261 v.P. geschiede aan den hoofdinspecteur. ART. 631 V.P. Dit afschrift kan vervallen; omtrent verantwoording opbrengst bij onbekendheid zijn voorschriften te geven. 51 107. Opmaken en behandelen proces-verbaal omtrent beschadiging postpakketten. 108. Aanvragen om crediet op de kas van den betaalmeester. Regelingen betreffende stortingen en subsidiën. 109. Controle op het saldo in kas op de maandstaten 52 ARTT. 632—635 V.P. Het proces-verbaal te zenden aan den hoofdinspecteur der afdeeling, waartoe het kantoor van afzending behoort. Die beslist omtrent de schadevergoeding en voorts of het onderzoek zal worden voortgezet. Door den directeur-generaal zal te dezer zake delegatie aan de hoofdinspecteurs zijn te geven en de hoofdinspecteurs zullen moeten worden ingelicht omtrent den vorm der te nemen beschikkingen. ARTT. 970—976 V.P. In beginsel behooren de hoofdinspecteurs te kunnen berichten aan den betaalmeester, dat aan eenig kantoor crediet of subsidie is te verleenen. Te onderzoeken ware, of de correspondentschappen le klasse der Nederlandsche Bank (±70 in getal) niet te benutten zijn voor stortingen van de kantoren in en nabij plaatsen, waar die correspondentschappen zijn gevestigd. Die correspondentschappen kunnen dadelijk assignaties afgeven tot een maximum van ƒ 5000.— en 2 dagen na aanvrage tot hoogere bedragen. Eén manipulatie kost ƒ 0.35, welke kosten op den staat 208 zouden zijn te verrekenen. Hierdoor zou een groote ontlasting van de kantoren in de standplaatsen der betaalmeesters worden verkregen. Naar de commissie meent te weten, worden door ontvangers der Directe Belastingen en der Registratie de overtollige contanten bij de bedoelde correspondentschappen overgebracht. Het zou wellicht de moeite loonen, dat mede wordt onderzocht, of van de instellingen der Nederlandsche Bank niet tevens partij te trekken ware voor het verleenen van subsidies. ARTT. 987, 988 V.P. geschiedde door de hoofdinspecteurs. Voor Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage blijve deze controle aan het hoofdbestuur, (vgl. punt 84). 53 E. TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — BESTAANDE REGELING. 110. Uittreksels telegraaf model 40c en telefoon model 2 worden door de inspecteurs doorgezonden aan den directeur-generaal. De dagboeken telegraaf model 40b worden niet, de processen-verbaal telefoon 2 worden wekelijks opgezonden. 111. Kennisgeving aan het Hoofdbestuur over aanleggen en verleggen van schelgeleidingen. 112. Intrekking van een telegramadres in den loop van een jaar: terugbetaling van een evenredig deel van het recht geschiedt na machtiging van den directeur-generaal. 113. Of eenig woord als telegramadres kan worden toegelatën, wordt zoo noodig beslist door den directeur-generaal. 114. Terugbetaling antwoordkosten aan afzender geschiedt na machtiging van den directeur-generaal. 115. Maatregelen voor telegraafverkeer bij congressen, troonrede, e.d. 116. Klachten of navragen worden door de directeuren overgebracht bij den directeur-generaal, voor zoover zij zelf daaraan niet het noodige gevolg kunnen geven. Klachten betreffende behandeling telegrammen: op model 124 in te zenden aan den directeur-generaal. 117. Dagboeken (telegraaf) model 40b worden 1 Januari en 1 Juli aan den directeur-generaal opgezonden. 118. Inrichting cursussen voor Hughes- en Baudotdienst, maandrapporten, enz.; aanwijzing van ambtenaren, die de cursussen zullen volgen. 54 E. TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — VOORGESTELDE REGELING. ART. 55 V.T. ART. 128 VTFN. Na behandeling deponeere de hoofdinspecteur de stukken in zijn archief, tenzij overlegging bij eenig voorstel noodig is. De wekelijksche opzending van model tfn. 2 worde afgeschaft, waardoor voor (telegraaf en telefoon een eenvormige regeling is te verkrijgen. ART. 255 V.T. kan vervallen. ART. 321 V.T. Deze zaak k^n door den directeur worden afgedaan. ART. 318 V.T. Beslissing over te dragen aan den hoofdinspecteur. Algemeene voorschriften door het hoofdbestuur. ARTT. 336, 337 V.T. Deze zaak worde door de directeuren afgedaan en de betrekkelijke bescheiden in het telegraaf pakket gelegd. ARTT. 446 , 454 V.T. Bevoegdheid aan de hoofdinspecteurs, die zelfstandig afdoen, zoo noodig tusschenkomst van het hoofdbestuur inroepen. ARTT. 645, 546 V.T. ART. 130 VTFN. Alle klachten, die de directeuren niet zelf kunnen afdoen, overbrengen aan de hoofdinspecteurs, die zoo noodig met tusschenkomst van ambtgenooten afdoen of aan den directeur-generaal zenden, zoo daartoe aanleiding bestaat. ART. 629 V.T. Opzending blijve achterwege, als hebbende geen nut. De aanteekeningen van belang zijn inmiddels per uittreksel afgehandeld (zie punt 110 hiervoren). ARTT. 45, 47 V.T. ART. 53 V.P.T. Deze aangelegenheid behoort bij de directeuren, onder het gewone toezicht der hoofdinspecteurs. - 55 119. Bij waarneming gebrekkig seinschrift door den inspecteur geschiedt kennisgeving aan den directeur-generaal. 120. Kennisgeving voltooiing technische inrichting. 121. Afdoening van alle aangelegenheden betreffende spreekcellen in de kantoren. 122. Als de directeur van een telegraafkantoor de gelden niet in de lokalen van het kantoor wil bewaren, moet hij, ook al bevindt zijne woning zich in het kantoorgebouw, vergunning vragen aan den directeur-generaal. 123. Overdracht van telefoonabonnementen, in hetzelfde perceel. 124. Tn'delijke voorziening in kustwachtdienst bij afwezigheid van de betrokken directeuren, voorstellen aan den directeur-generaal. 125. Staten model 286, enz. 126. Aanleggen van dienstaansluitingen (Tfn.). 127. Doorverbindingen van interlocale telefoongeleidingen in sluitingstijd betrokken kantoren. 128. Controle op het saldo in kas op de maandstaten. 56 ART. 46 V.T. Door den hoofdinspecteur af te doen. Kennisgeving kan vervallen. ART. 49 VTFN. geschiede tevens aan de hoofdinspecteurs, geschiede door de hoofdinspecteurs. ART. 741 V.T. ART. 213 VTFN. te lezen: aan den hoofdinspecteur. ART. 6 DER „VOORWAARDEN". Geschiede zonder voorafgaande machtiging van den directeur-generaal, tegen betaling van het recht van ƒ 25.— onder mededeeling per model 44c via den ingenieur aan den hoofdingenieur-directeur. Thans komt het voor, dat een directeur in afwachting van de machtiging niet weet, bij wien het verschuldigd abonnementsbedrag te innen. ART. 651 V.T. aan den hoofdinspecteur ter afdoening. ART. 623 V.T: te lezen: Naar aanleiding van de inzending van de statistieken model 286 doen de hoofdinspecteurs, indien daartoe aanleiding en voor zooveel noodig in onderling overleg, voorstellen tot voorziening. Ook buitendien houden zn' voortdurend toezicht op den gang van het verkeer. af te doen door de hoofdinspecteurs aan de hand van door het hoofdbestuur te stellen algemeene regelen, onder opgaaf aan het hoofdbestuur. te regelen door de hoofdinspecteurs. De kosten, vallende op de terzake noodige voorziening zn'n vanwege den technischen dienst via den hoofdinspecteur op te geven aan den directeur, die voor de inning moet zorg dragen. De hoofdinspecteur ziet op een en ander toe en bericht voor zooveel noodig aan den directeur-generaal. ARTT. 824, 825 V.T. geschiede door de hoofdinspecteurs. Voor Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage bln've deze contröle aan het hoofdbestuur. 57 F. POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — BESTAANDE REGELING. 129. Benoeming en ontslag van ambtenaren van sommige rangen geschiedt door of vanwege den directeur-generaal. 130. De formaties van de kantoren worden bepaald door den directeurgeneraal. Werkroosters eischen goedkeuring door of vanwege den directeur-generaal. Voorstellen tot uitbreiding personeel, met inbegrip van vaste hulpverleeningen op de hulpkantoren, aan den directeur-generaal in te zenden. 58 F. POST-, TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. — VOORGESTELDE REGELING. ART. 3 ORGANIEK BESLUIT; ART. 117 D.A.P.T.T.; HOOFDSTUK IV TIT I V.P.T. In artikel HAbis V.P.T. is bepaald, dat het hoofd van dienst jongelingen de aanstelling geeft tot tijdely'k-ambtenaar en tot adspirant-besteller en onderteekent „Voor den Directeur-Generaal". Hetzelfde geschiedt by ontslag op verzoek. De commissie meent, dat de directeur-generaal op overeenkomstige wy'ze de benoeming tot besteller, kantoorknecht, zaalwachter, schrijver, ty'dely'kschryver en kantoorhouder kan delegeeren op de hoofdinspecteurs. Daar* uit zou volgen vaststelling der jaarwedden, toekenning van periodieke verhoogingen voor deze categorieën en orde stellen op de uitbetaling daarvan. Ook ontslag zou op dezelfde wy'ze kunnen worden verleend, behalve ontslag door dienstopzegging (artikel 118 § 2 D.A.P.T.T.). Alle stukken, ook dienststaten, betreffende dit personeel zouden by' de hoofdinspecteurs berusten en de voordrachten dus ook aan deze zy'n te richten. Mocht de hier geschetste regeling onverhoopt niet worden ingevoerd, dan behoort naar het oordeel der commissie aan de hoofdinspecteurs tenminste gelijke bevoegdheid te worden verleend als by Dienstorder 596/1920 aan de directeuren der groote kantoren is gegeven. ART. 47 D.A.P.T.T.; BIJLAGE 1, ART. 2 A.H.P.T.T.; BIJLAGE 2, ART. 1 A.H.P.T.T.; ARTT. 33, 71, 275, 466 V.P.T. De vaststelling van de formatie van het kantoorpersoneel der hoofdkantoren blyve by' den directeur-generaal. De formatie van het bestellend personeel der hoofdkantoren en van het kantoor- èn bestellend personeel der hulpkantoren worde bepaald door de hoofdinspecteurs, die voor de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage door het hoofdbestuur. De werkroosters der kantoren te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage worden door het hoofdbestuur goedgekeurd. Ten einde het beheer van posterijen, telegrafie en telefonie op meer economische leest te schoeien, moeten zoo nauwkeurig mogelijk normen worden vastgesteld voor de praestatie van de ambtenaren in ieder onderdeel van den dienst. Op alle kantoren moeten periodiek (by'v. 3 a 4 malen per jaar) statistieke opnamen worden gedaan, waarvan de uitkomsten zy'n te noteeren in leggers, welke vanwege de hoofdinspecteurs zy'n te controleeren en welke moeten dienen by een jaarlijksche revisie van de geheele personeelsformatie. De statistieken dienen voor de verschillende dienstonderdeelen successievelijk zoodanig te worden gehouden, dat de goede gang van zaken daaronder niet lijdt. Voor de revisie van de bestellersdiensten, zoowel in de steden als ten plattelande, zullen zy'n aan te 59 131. Verkeersstaten model 335, 335a, 335o aan den directeur-generaal in te zenden. 132. Hoofden van dienst ontvangen verlof van of vanwege den directeurgeneraal. Pfif! 133. Bevoegdheid van inspecteurs en directeuren inzake het doen van uitgaven ten behoeve van den dienst. No- 62- In verband met sUtf^5*Hbs.-be- de indeelmg van het Hoofdbestuurs- (d. i. Departements-) sluit,'1 en .3 peg. personeel in artikel 3 zn'n echter geschrapt de woorden „en besluit.) die betreffende het personeel van het Hoofdbestuur", en is voorts door een kleine toevoeging voorkomen, dat een andere verdeeling van stukken op grond van het K.B. zou kunnen geschieden, dan de indeeling van het Hoofdbestuur zou medebrengen. De taak van den directeur en onderdirecteur van den postcheque- en girodienst, is omschreven overeenkomstig artikel 1 van het K.B. van 1 October 1917, No. 31. Zoodra voor het Hoofdbestuurspersoneel een rangregeling zal zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 6 § 3, kunnen de §§ 1 en 2 van dit artikel vervallen, vermits de bepalingen daarvan in een rangregeling behooren voor te komen. De werkkring van de hoofdinspecteurs-directeur is omschreven in de hiervoren bedoelde rangregeling. (Bijlage XX V.P.T.). De omschrijving van de taak van den Hoofdingenieur-directeur dient in overeenstemming hiermede te worden ondergebracht in de rangregeling voor de Ingenieurs, enz. (Bijlage XIX V.P.T.). Een daartoestrekkend ontwerp wordt aangegeven in de bijlage VIII hierna. In een K.B. te bepalen, dat de algemeen secretaris, de hoofdinspecteurs en hoofdingenieur-directeur rechtstreeks onder den Directeur-Generaal werkzaam zijn, komt niet noodig voor, te meer waar zulks voor meerdere ambtenaren geldt, zooals de tegenwoordige inspecteurs der afdeelingen, inspecteurs in algemeenen dienst. Artikelen 7 en 8. Te dezer zake wordt verwezen naar het verslag. Artikel 9. L Bepalingen omtrent tractementen zijn in dit besluit niet meer op hare plaats. De tweede zin van het bestaande artikel 6 is in verband hiermede geschrapt (Zie artikel 12 nieuw). 2. Aangezien de commissie van meening is, dat het z.g. kantoorabonnement dient te vervallen en een dergelijke bepaling hier overigens niet thuis behoort, is de laatste zin van het tegenwoordige artikel 6 geschrapt. 3. De classificatie behoeft niet uitsluitend te dienen voor de vaststelling van de jaarwedden der directeuren. Dat zij daarvoor gebruikt wordt, blijkt uit het Bezoldigingsbesluit. Artikel 10. L Als 1 en 3 bij artikel 9 (nieuw). 2. Bepalingen omtrent vergoeding voor het beschikbaarstellen van dienstlocaliteit en kantooronkosten e. a. behooren als van accidenteelen aard in het nieuwe z.g. organiek besluit niet thuis. 93 Artikel 12. De publicatie van de van kracht blijvende bepalingen, thans opgenomen in de 2e alinea van artikel 6, 2e en volgende alinea's van artikel 7 dient te geschieden in de uitgaaf van het Bezoldigingsbesluit met uitvoeringsbepalingen (bijlage Ie V. P. T.). Het tegenwoordig artikel 9 is te verwerken in de Rangregeling voor het hooger personeel (K.B. 13 November 1919, No. 33). Zie bijlage VII, waarin ook de overige wijzigingen, die tengevolge van de voorstellen der commissie noodig zijn, werden opgenomen. Het tegenwoordig artikel 10 behoort thuis in het D.A.P.T.T. Wordt op behoud van de overigens vanzelfsprekende bepaling prijs gesteld dan ware zij op te nemen als punt 1 in artikel 28 D.A.P.T.T. in dezen vorm: „Ambtenaren kunnen ook tegen hun wensch voor de vervulling van een „openstaande betrekking, waartoe zij benoembaar zijn, worden aange„wezen". • • i^c'-r Het tegenwoordig artikel 12 behoort in dit besluit niet thuis. Het ware in het postbesluit op te nemen. 94 WIJZIGINGEN D.A.P.T.T. Art. 1. Sub a büvoegen: de algemeen secretaris der posterijen en telegrafie, de directeur van den postcheque- en girodienst. Art. 2. te lezen: Tenzb' het tegendeel blijkt, is dit reglement op alle ambtenaren toepasselijk, met uitzondering van den Directeur-Genraal. Art. 61. Bb' M.B.-in te deelen: sub a: den algemeen secretaris der p. en t., den directeur en den onderdirecteur van den pcgd, de administrateurs; sub b: de referendarissen, hoofdcommiezen en commiezen met 15 dienstjaren en meer bij het Hoofdbestuur; sub c: de commiezen bij het Hoofdbestuur niet genoemd sub b, de adjunct-commiezen en klerken bn' het Hoofdbestuur, de chefs-magazijnbedienden, de magazijnbedienden. Door te halen sub 6: „die gedetacheerd zn'n by het Hoofdbestuur der P. en T. en by' het bestuur van den Pcgd. en evenmin". Bijlage 1. In art. 2 op te nemen de Vereeniging van ambtenaren bij het Hoofdbestuur der P. en T. Bijlage U. Op te nemen onder: A. : algemeen secretaris der p. en t.; directeur Pcgd., onderdirecteur pcgd., referendarissen, hoofdcommiezen en commiezen bij het Hoofdbestuur. B. : adjunct-commiezen, klerken, schrijvers, chefs-magazijnbedienden bij het Hoofdbestuur. C. : conciërges, boden-concierges, magazijnbedienden, boden en vaste knechts bij het Hoofdbestuur. Bijlage 9. In art. 7, 3e alinea, te lezen: „hoofden van dienst" in plaats van „directeuren". Beter ware de tweede zin van deze alinea te doen vervallen. In art. 27, 4e en 6e alinea, te lezen: „het hoofd van dienst" in plaats van „den directeur". 95 WIJZIGINGEN A.H.P.T.T. Art. 1. Sub A bijvoegen: de algemeen secretaris der posterijen en telegrafie; de directeur van den postcheque- en girodienst; Voorlaatste alinea te lezen: hulppersoneel: personen in dienst van het Staatsbedrijf zonder aanstelling als ambtenaar. Art. 2. kan vervallen. Bijlage 3. In art. 2 op te nemen de Vereeniging van ambtenaren bij het Hoofdbestuur der P. en T. Bijlage 7. In art. 27, le en 3e alinea, te lezen: „het hoofd van' dienst" in plaats van „den directeur". 96 BIJLAGE IV. INSTRUCTIE VOOR DE HOOFDINSPECTEURS DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE. 97 BIJLAGE IV. INSTRUCTIE VOOR DE HOOFDINSPECTEURS DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE. Artikel 1. De hoofdinspecteurs der posterijen en telegrafie staan onder de onmiddelrjke bevelen van den directeur-generaal der posterijen en telegrafie en zh'n belast met het toezicht op de uitvoering van den dienst in hun afdeelingen. Zij . houden zich op de hoogte van al wat den post-, telegraaf- en telefoondienst in het algemeen betreft en leggen zich in het bijzonder voortdurend toe op een volledige kennis van de toestanden, behoeften en verkeersmiddelen in hun afdeelingen. Zij berichten den directeur-generaal omtrent al hetgeen voor den dienst nuttig kan zijn en doen hem de voorstellen toekomen, welke tot verbetering van den dienst kunnen strekken, voor zoover zij zelf niet' bevoegd zijn op de zaak orde te stellen. Artikel 2. De hoofdinspecteurs verzamelen alle gegevens, welke voor de beoordeeling van het personeel en de toestanden in hun afdeelingen kunnen dienen. Zij stellen zich, waar dit daartoe bevorderlijk kan zijn, mondeling of schriftelijk in betrekking met plaatselijke autoriteiten en zorgen voor het in behoorlijke orde aanwezig zn'n in hun archief van de noodige staten en registers omtrent het personeel, van kaarten of schetsteekeningen, die een duidelijk beeld geven van de regeling van den post-, telegraaf- en telefoondienst en de inrichting der gebouwen in hun afdeelingen, alsmede van alle zoodanige andere stukken, welke voor de juiste kennis van personen en zaken kunnen te pas komen. Artikel 3. Alle hoofd-, bij-, hulpkantoren en afzonderlijke bureelen worden in den regel door of vanwege de hoofdinspecteurs ten minste tweemaal per jaar bezocht. Met die bezoeken kunnen zij de aan hen toegevoegde inspecteurs belasten. De kantoren der 2e klasse en hooger worden echter bij voorkeur door of mede door de hoofdinspecteurs zelf geinspecteerd. Een der bezoeken aan de tot hun afdeeling behoorende hulpkantoren kan 99 op hun last geschieden door of vanwege den directeur van het betrokken hoofd- resp. controlekantoor. De bezoeken aan de bijkantoren en de afzonderlijke bureelen ter plaatse waar het betrekkelijk hoofdkantoor is gevestigd geschieden zoo noodig in tegenwoordigheid van den directeur. Overigens worden door of vanwege de hoofdinspecteurs in het binnenland, zoo dikwnis zij dat noodig of wenscheln'k achten, dienstreizen gedaan. Artikel 4. Op de dienstreizen wordt de dienst op de kantoren en, voor zooveel den postdienst betreft, ook daarbuiten in alle onderdeelen nagegaan, en wordt op de stipte uitvoering en handhaving van de wettelijke bepalingen en voorschriften toegezien. Inzonderheid is te waken voor een nauwkeurig en ordelijk beheer van 's lands gelden door het opnemen van de kassen bn' elk gewoon kantoorbezoek en bovendien telkens, wanneer dit uit eenigen hoofde wenscheln'k is. Bij de opname der kassen zijn voor zoover mogelijk maatregelen te treffen, waardoor aanvulling van de eene kas met gelden uit een andere is uitgesloten. Artikel 5. In zaken, waaromtrent de beslissing bij hooger autoriteit berust, doch die geen uitstel kunnen lijden, handelen de hoofdinspecteurs naar hun beste weten op eigen gezag, mits daarvan zoodra mogelijk kennis gevende aan den directeur-generaal. Gelijke kennisgeving geschiedt omtrent alle misdrijven, welke door of namens hen ingevolge artikel 10 van het Wetboek van Strafvordering rechtstreeks ter kennis worden gebracht van de ambtenaren van het openbaar ministerie. Artikel 6. De hoofdinspecteurs plegen overleg met hun ambtgenooten in andere afdeelingen, met hun ambtgenoot der spoorwegpostkantoren en met de (hoofd) ingenieurs der telegrafie over alle zaken, waarbij de dienst in die afdeelingen, op de spoorwegpostkantoren of van de (hoofd) ingenieurs der telegrafie betrokken is. In spoedeischende gevallen kunnen zij omtrent dergelijke zaken rechtstreeks bericht van directeuren in andere afdeelingen of van de directeuren der spoorwegpostkantoren inwinnen, mits daarvan dadelijk 100 kennis gevende aan hun ambtgenooten, in wier afdeeligen die directeuren werkzaam zijn. De hoofdinspecteurs zijn onderling gehouden elkander de inlichtingen te verstrekken, welke voor den dienst noodig of nuttig' worden geoordeeld* Dit geldt mede met betrekking tot de (hoofd) ingenieurs der telegrafie. Artikel 7. De hoofdinspecteurs geven den directeur-generaal kennis van hun afwezigheid uit hun standplaats, wanneer die langer dan 24 uren duurt en kennisgeving redelijkerwijze geacht kan worden van nut te zijn. Artikel 8. x De hoofdinspecteurs zorgen er voor, dat dienstreizen, door of namens hen gedaan, voor zoover zij inspectie ten doel hebben, niet vooraf bekend zijn en dat zooveel mogelijk alles wordt vermeden, wat op het bezoek zou kunnen doen rekenen. Artikel 9. De hoofdinspecteur of zijn vervanger gaat bij elk kantoorbezoek den toestand na aan de hand van de door het hoofdbestuur verstrekte formulieren en teekent op een in zijn archief te bewaren exemplaar achter elke vraag de bevinding aan. Voor zoover omtrent het beheer aanmerkingen van belangrijken aard zijn te maken, worden de directeuren hieromtrent schriftelijk door den hoofdinspecteur ingelicht. Vóór den 5en van elke maand wordt aan den directeur-generaal een beknopt verslag uitgebracht omtrent de in de vorige maand gehouden inspecties. In dit verslag wordt aangegeven, door wien en wanneer de kantoren zijn bezocht en door wie het beheer wordt gevoerd. Voorts worde in het kort aangegeven de algemeene toestand, de wijze van beheervoering, de van den beheervoerder en het personeel verkregen indruk, de inrichting der diénstlokalen en wat voorts dienstig wordt geoordeeld. Tevens is van afzonderlijk in te dienen voorstellen naar aanleiding der bezoeken in de verslagen melding te maken. Omtrent spoedeischende onderwerpen, welke daarvoor in aanmerking komen, is steeds onmiddellijk te rapporteeren. Voor zoover bevindingen betrekking hebben op den dienst van de Rijkspostspaarbank of de Rijksverzekeringbank wordt een uittreksel gezonden aan de respectieve besturen. 101 Artikel 10. De hoofdinspecteurs zorgen, dat van gebreken aan toestellen, batterijen of andere technische inrichtingen op de kantoren, alsmede van storingen of andere voor het verkeer schadelijke toestanden op de geleidingen, tijdig kennis wordt gegeven aan de (hoofd) ingenieurs der telegrafie. Artikel 11. Alle dienstbescheiden, welke den hoofdinspecteurs ter doorzending aan den directeur-generaal ter hand komen, doen zij van hun advies vergezeld gaan. Artikel 12. De personeelsbezetting van elk kantoor (bij- en hulpkantoren inbegrepen) behoort, zoowel wat het kantoor- als het bestellend personeel betreft, ten minste éénmaal per jaar te worden gereviseerd, voor zooveel noodig aan de hand van statistieken en door plaatselijk onderzoek. Vóór den lOen van elke maand wordt de uitslag van de in de voorafgegane maand gehouden revisie voor ieder kantoor afzonderlijk met de,noodige gegevens aan den directeur-generaal medegedeeld. Artikel 13. De hoofdinspecteurs geven de inspecteurs zoo dikwijls als zulks dienstig kan zijn voor een vlugge afdoening van zaken, opdracht, een aangelegenheid ten hoofdbesture, met hun ambtgenooten, de directeuren, enz. te bespreken, tenzij er de voorkeur aan gegeven wordt, die besprekingen zelf te voeren. Artikel 14. • De hoofdinspecteurs wonen de onder voorzitterschap van den directeurgeneraal aan het hoofdbestuur te houden vergaderingen persoonlijk bij. Van verhindering geven zij tijdig kennis aan den directeur-generaal. Artikel 15. De hoofdinspecteur belegt, zoo dikwijls hij zulks wenschelijk acht, bijeenkomsten met de directeuren in zijn afdeeling. Hij kan de directeuren daar- 102 toe in groepen vereenigen. Ook andere ambtenaren der afdeeling kan hij tot bijwoning der bijeenkomsten oproepen. Het voorzitterschap dezer bijeenkomsten wordt uitgeoefend door den hoofdinspecteur of den door hem aan te wijzen inspecteur. De hoofdinspecteur wijst een ambtenaar van zijn bureel tot secretaris der vergadering aan. Het heeft de aandacht getroffen, dat bij de nieuwe uitgaaf der V.P.T. in artikel 1 van de instructie voor de inspecteurs der posterijen en telegrafie (bijlage II, deel III B) de voorheen daarin gestelde bepaling, dat „de inspecteurs staan onder de onmiddellijke bevelen van den directeur-generaal", is weggelaten. De commissie kan voor deze omissie geen verklaring vinden en heeft het wenschelijk geacht, in haar ontwerp deze fout te herstellen. 103 BIJLAGE V. INSTRUCTIE VOOR DEN HOOFpiNSPECTEUR DER SPOORWEGPOSTKANTOREN. È 105 BIJLAGE V. INSTRUCTIE VOOR DEN HOOFDINSPECTEUR DER SPOORWEGPOSTKANTOREN. Artikel t De hoofdinspecteur der spoorwegpostkantoren staat onder de onmiddelijke bevelen-van den directeur-generaal der posterijen en telegrafie en is belast met het toezicht op den dienst der spoorweg- en zeepostkantoren. Hij houdt zich op de hoogte van alles wat den postdienst in het algemeen betreft en legt zich in het bijzonder toe op een volledige kennis van het vervoer in binnen- en buitenland. Hij waakt voor de naleving door de spoorwegmaatschappijen van de op deze tegenover de administratie der posterijen rustende verplichtingen. Hij bericht den directeur-generaal omtrent al hetgeen voor den dienst nuttig kan zijn en doet hem de voorstellen toekomen, welke tot verbetering van den dienst kunnen strekken, voor zoover hij zelf niet bevoegd is op de zaak orde te stellen. Artikel 2. De hoofdinspecteur verzamelt alle gegevens, welke kunnen dienen voor de beoordeeling van het personeel en de toestanden in zn'n inspectiegebied, zorgt voor het in zijn archief aanwezig zn'n van de noodige staten en registers omtrent het personeel, van alle tabellen, kaarten of reiswijzers, welke nuttig kunnen zn'n bij het nagaan van postverbindingen en van alle andere stukken, welke voor de juiste kennis van personen en zaken kunnen te pas komen. Artikel 3. De hoofdinspecteur maakt ten minste tweemaal per jaar in het postrijtuig in den trein de reis mede op alle spoorlijnen. Met die reizen kan hjj ook den hem toegevoegden inspecteur belasten. Overigens worden door of vanwege den hoofdinspecteur, zoo dikwijls hij dat noodig of wenschelijk acht, dienstreizen gedaan binnen de grenzen van het gebied, waarover de spoordweg- en zeepostkantoren zich uitstrekken. Artikel 4. Op de dienstreizen wordt de dienst in alle onderdeelen nagegaan en wordt op de stipte uitvoering van de wettelijke bepalingen en voorschriften toegezien. 107 Artikel 5. In zaken, waaromtrent de beslissing bij hooger autoriteit berust, doch die geen uitstel kunnen lijden, handelt de hoofdinspecteur naar zh'n beste weten op eigen gezag, mits daarvan zoodra mogelijk kennis gevende aan den directeur-generaal. Gelh'ke kennisgeving geschiedt omtrent alle misdrijven, welke door of namens hem ingevolge artikel 10 van het Wetboek van Strafvordering rechtstreeks ter kennis worden gebracht van de ambtenaren van het openbaar ministerie. Artikel 6. De hoofdinspecteur pleegt overleg met zijn ambtgenooten in de afdeelingen over alle zaken, waarbij de dienst in die afdeelingen betrokken is. In spoedeischende gevallen kan hij omtrent dergelijke zaken rechtstreeks bericht van directeuren in die afdeelingen inwinnen, mits daarvan dadelijk kennis gevende aan zijn ambtgenooten, in wier afdeelingen die directeuren werkzaam zijn. De hoofdinspecteur is gehouden tegenover zijn ambtgenoten in de afdeelingen — gelijk wederkeerig deze tegenover hem — de inlichtingen te verstrekken, welke voor den dienst noodig of nuttig worden geoordeeld. WpÊ Artikel 7. De hoofdinspecteur geeft den directeur-generaal kennis van zijn afwezigheid uit zh'n standplaats, wanneer die langer dan 24 uren duurt en kennisgeving redelijkerwijze geacht kan worden van nut te zjjn. Artikel 8. De hoofdinspecteur zorgt er voor, dat dienstreizen, door of namens hem gedaan, voor zoover zn inspectie ten doel hebben, niet vooraf bekend zijn en dat zooveel mogelijk alles wordt vermeden, wat op het bezoek zou kunnen doen rekenen. Artikel 9. De hoofdinspecteur regelt het postvervoer op de tót zh'n afdeeling béhoorende spoorweg-, tram- en bootln'nen. Hij pleegt terzake overleg met de betrokken maatschappijen. 108 Artikel 10. De hoofdinspecteur zorgt voor de uitgave en de verstrekking van de boekwerken, enz., aanwijzende de ontvangst en afgifte van brieven- en pakketpost aan de stations van spoor-, tram- en stoombootlijnen. Artikel 11. É|||| Alle dienstbescheiden, welke den hoofdinspecteur ter doorzending aan den directeur-generaal ter hand komen, doet hij van zijn advies vergezeld gaan, Artikel 12. De personeelsbezetting van elk der spoorwegpostkantoren behoort, zoowel wat het trein- als het directie- en toezicntspersoneel betreft, ten minste éénmaal per jaar te worden gereviseerd, voor zooveel noodig aan de hand van statistieken en door plaatselijk onderzoek. Vóór den lOen van de maand, volgende op die der revisie, wordt de uitslag daarvan, met de noodige gegevens, aan den directeur-generaal medegedeeld. Artikel 13. De hoofdinspecteur geeft den hem toegevoegden inspecteur, zoo dikwijls als zulks dienstig kan zijn voor een vlugge afdoening van zaken,'opdracht, een aangelegenheid ten hoofdbesture, met zijn ambtgenooten, de directeuren, enz. te bespreken, tenzij er de voorkeur aangegeven wordt, die besprekingen zelf te voeren. Artikel 14. De hoofdinspecteur woont, de onder voorzitterschap van den directeurgeneraal aan het hoofdbestuur te houden vergaderingen persoonlijk bij, Van verhindering geeft hij tijdig kennis aan den directeur-generaal. Artikel 15. De hoofdinspecteur belegt, zoo dikwijls hij zulks wenscheln'k acht, bijeenkomsten met de directeuren en andere ambtenaren, die hu' daartoe wenscht op te roepen. Het voorzitterschap dezer bijeenkomsten wordt uitgeoefend door den hoofdinspecteur of den hem toegevoegden inspecteur. De hoofdinspecteur wijst een ambtenaar van zijn bureel tot secretaris der vergadering aan. Voor de instructie van den inspecteur der Spoorwegpostkantoren (nieuwe uitgaaf V.P.T. bijlage III, deel III B) geldt dezelfde opmerking, als hiervoren geplaatst voor die van de inspecteurs der posterijen en telegrafie. 109 BIJLAGE VI. VRAGENLIJST BEDOELD, IN ART. 9 VAN DE INSTRUCTIE VOOR DE HOOFINSPECTEURS DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE. 111 BIJLAGE VI. VRAGENLIJST BEDOELD IN ART. 9 VAN DE INSTRUCTIE VOOR DE HOOFINSPECTEURS DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE. VERSLAG omtrent de inspectie van het postr, telegraaf- en telefoonkantoor te ... • • » op den 192 Directeur VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Kantoorlokalen, meubilair, enz. Is het kantoor goed gelegen en wordt het goed onderhouden? Beantwoorden de verschillende lokalen aan de eischen van den dienst en hebben zn'. een net en zindelijk aanzien? Hoe staat het met de sluiting van lokalen en meubilair? Zijn op laden en kasten verschillend v/erkende sloten aangebracht? Worden de voorschriften omtrent de bij brand te nemen maatregelen naar behooren opgevolgd? Zn'n wapen-, urenborden en brievenbus goed geplaatst en verkeeren zn' in goeden staat? Zijn de lokalen voldoende verlicht en verwarmd? Verkeeren lampen en stookgereedschap in goeden staat? Zn'n de voorgeschreven aankondigingen, lijsten, kaarten en verdere aanwijzingen, alsmede het noodige schrijfgereedschap in de wachtkamer en in de verdere dienstlokalen aanwezig en in goeden staat? 113 VRAGEN. ANTWOORDEN. II. Personeel. Worden door den directeur de voorschriften en aanschrijvingen, waarvan de ambtenaren voor eene goede uitvoering van den dienst behooren kennis te nemen, ter raadpleging voorgelegd en overtuigt hij zich, dat het personeel steeds behoorlijk daarvan kennis neemt? Zn'n er onder de ambtenaren die nevenbetrekkingen vervullen en hebben zy de vereischte vergunning? Zijn er ambtenaren, die zich in het bijzonder door ijver, geschiktheid en plichtsbetrachting onderscheiden of omgekeerd andere, op wier geschiktheid, gedrag, enz. bijzondere aanmerkingen zyn te maken? Zoo ja, welke? Zijn U bijzondere wenschen of klachten'van het personeel gebleken, waarvan het wenschelijk kan worden geacht, dat zij ter kennis van den directeur-generaal komen? Worden de ambtenaren in opleiding voldoende in de gelegenheid gesteld om zich in den dienst te bekwamen? Wat zijn c.q. de bevindingen omtrent I den opleidingscursus van leerling- | kantoorbediende ? Wordt het publiek vlug, beleefd en voorkomend bediend? Zijn de ambtenaren in alle opzichten geschikt, en met den hun opgedragen dienst bekend? Oefenen de hoofdbestellers dagelijks en geregeld toezicht uit op de bestellers, ook buiten het kantoor? 114 VRAGEN. T ANTWOORDEN. Zijn de uniformkleedingstukken van de beambten, hun tasschen en platen in goeden en zindeljjken staat? Zijn de hulpbestellers of vervangers van de vaste bestellers geschikte personen en behoorlijk gekleed? Hoe is het resultaat van de verificatie van het strafregister? Hoe is de werking van het instituut der controleerend geneesheeren, c.q. ziektecommissie ? Zijn de rentekaarten — ook die van het hulppersoneel — van de vereischte zegels voorzien en in overeenstemming met de in uitgaaf gebrachte zegels? Is op de tractementskaarten inderdaad voor voldaan geteekend voor de bedragen, welke zijn verantwoord (hoofd- en hulpkantoren) ? III. Dienstregeling. Is de dienst der kantoorambtenaren billijk en naar behooren geregeld? f Alsvoren van het bestellend personeel? Zijn de dienstroosters uitgehangen? Komen de voorhanden dienstroosters plaren en worden deze inderdaad overeenkomstig deze gegevens uitgevoerd ? In hoever eischen de dienstroosters wijziging? In hoever is de formatie van het kantoor- en het bestellend personeel overeenkomstig 115 VRAGEN. ANTWOORDEN. a. den feitelijken toestand? b. de werkelijke behoefte? Is het aantal op elk uur aanwezige kantoorambtenaren in overeenstemming met de eischen van den dienst? Hebben de diensten, waarvoor hulppersoneel is aangewezen, nog voldoende reden van bestaan? Zoo neen, werd een voorstel tot opheffing gedaan? Hebben de toezichtsambtenaren een behoorlijke dagtaak? Is de bestelling behoorlijk geregeld? Laat de duidelijkheid van handteekeningen of parafen van de ambtenaren niet te wenschen over? IV. Archief, Materieel en Inventaris. Zijn de ingekomen en uitgaande stukken, behoorende tot het archief van het kantoor, in goede orde, volgens de voorschriften gerangschikt? Worden de agenda en de klapper op de agenda tijdig en nauwkeurig bijgehouden? Geschiedt de stempeling met zorg? Zijn de stempels, cachetten, enz. zindelijk en in goeden staat? Zijn de weegwerktuigen in goeden staat en geven zij het gewicht zuiver aan? Zijn de gewichten behoorlijk geijkt? Zijn de lockboxes in orde en zijn bij elk slot drie sleutels aanwezig? Worden brandkast en quadrantwegei* geregeld gesmeerd ? 116 VRAGEN. ANTWOORDEN. Wordt de noodige zorg besteed aan onderhoud van en toezicht op de dienstri jwielen ? Worden de gedrukte stukken, postzakken, handwagens, trommels en verder materieel behoorlijk geborgen, en zooveel noodig gestempeld en genummerd? Wordt zuinigheid in het gebruik in acht genomen en nauwkeurig toegezien op het behoorlijk terugzenden van de zakken ? Is een ambtenaar aangewezen, die voor de behandeling van de zakken aansprakelijk wordt gesteld? Is de aanwezige voorraad formulieren en registers niet te groot? Zijn pakpapier, touw, lak en verdere benoodigdheden van goede hoedanigheid? Is de inventaris behoorlijk bijgehouden? Hoe is de toestand van het archief (ook het geheime) en de berging van het oude materieel? Is in de daarvoor aangewezen bergplaats het oude materiael naar de verschillende jaargangen gerangschikt en bijeengevoegd? V. Postdienst. Wat is de bevinding omtrent den gang van zaken bij de verzending en aankomst der posten, het nazien der depêches, inzonderheid wat betreft de onjuiste verzendingen en de verificatie der porten en rechten, de stempe- 117 VRAGEN. ANTWOORDEN. ling en het gebruik van de nummer- | stempels der bestellers? Komen de diensttijden en de tijdstip- ! pen van aankomst en vertrek der bodeloopen overeen met Uwe aanteekeningen daarvan? Zijn de opgaven op den staat Nr. 207 in overeenstemming met den werke- i lijken toestand? Worden nieuwsbladen, gedrukte stukken en monsters geregeld nagezien? Worden de voorschriften betreffende frankeering bij abonnement goed opgevolgd ? Levert de regeling van den posten- ! loop stof tot aanmerkingen op of bestaat er behoefte aan uitbreiding? Wordt er goed op toegezien? Zijn de buslichtingen behoorlijk geregeld en zijn de bussen in goeden staat? Hoe is de kennis van de betrokken ambtenaren ten aanzien van topografie en omtrent de expeditie? Is de leiddraad bedoeld in art. 388 V.P. behoorlijk bijgehouden? Is de schetsteekening bedoeld in art. 390 V.P. in orde? Stemmen de leiddraad en de schetsteekening met Uwe aan- ' teekeningen overeen? Is de sluiting van de brievenmalen afdoende ? Zijn er goede maatregelen genomen in zake overdracht en verantwoordelijkheid bij de behandeling van aangeteekende stukken en van pakketten met aangegeven waarde, zoomede ten 118 VRAGEN. ANTWOORDEN. aanzien van de invordering van gel- j den en de overdracht van sleutels en trommels? k Zijn in de kassen geen ontoelaatbare bons aanwezig? Worden de voorschriften betreffende de uitvoering der postritten goed opgevolgd? Voldoen de conducteurs en bestellers aan hun verplichtingen? Wordt door den directeur of door eerstaanwezende ambtenaren goed toezicht gehouden op de bemoeiingen der bestellers in de buitenwijken met opzicht tot den verkoop van zegels en de behandeling van aangeteekende stukken, postwissels en spaarbankzaken ? Wordt door de bestellende ambtenaren behoorlijk kwijting gegeven van alle stukken, waarvoor moet worden geparafeerd, c.q. genummerstempeld? Worden de voorwerpen der pakket- j post met de noodige zorg behandeld? j Wat is het resultaat van steekproeven met betrekking tot de frankeering der aanwezige pakketpost, de vervulling van voorgeschreven formaliteiten ten aanzien der pakketpost? ») Hoe staat het met de verzorging van postrestante stukken? Worden statistieke opgaven voor de brieven- en pakketpost geregeld bijgehouden? *) Zie noot pag. 181. 119 VRAGEN. ANTWOORDEN. Worden geen spaarbankboekjes noodeloos op kantoor in bewaring gehouden? Worden de voorschriften omtrent het busrecht en de postabonnementen behoorlijk opgevolgd? Zijn er behoorlijke gegevens omtrent busrechthouders ter raadpleging aanwezig? Worden de door het hoofdbestuur en door de inspecteurs verstrekte voorschriften, lijsten, tabellen, enz. behoorljj k bij gehouden ? Worden de voorschriften omtrent de verantwoording der directeuren, ook wat het kasboek, het register van ontvang en uitgaaf en de dageln'ksche afrekening der ambtenaren betreft, goed opgevolgd? Werd in de bestellerstasschen iets abnormaals bevonden? Worden de voorschriften omtrent de opneming van de kassen der ambtenaren door den directeur getrouw in acht genomen? Wordt er goed en regelmatig toezicht uitgeoefend op alles, wat den dienst der hulpkantoren betreft? Zijn er kantoorhouders, die nalatig zy'n in de prompte verantwoording van ingevorderde gelden, de aanvulling van den zegelvoorraad en de terugzending van de bescheiden wegens gedane betaling? Is er goede controle bij de verzending en ontvangst van gelden der hulpkantoren? 120 VRAGEN. ANTWOORDEN. Worden de voorschriften, betreffende de uitvoering van den dienst der Rijksverzekeringsbank juist opgevolgd ? Wat is het resultaat van Uwe contröle van de locale orderboeken? Zijn behoorlijke gegevens voorhanden voor beantwoording der vraag aan wie de afgifte van stukken gericht aan firma's, naamlooze vennootschappen, vennootschappen en commandite, erkende en niet erkende vereenigingen, coöperatieve vereenigingen, stichtingen, openbare colleges en autoriteiten kan geschieden? Zijn de volmachten naar den eisch ingericht en ordelijk ter raadpleging voorhanden? Is de dienst der postwissels en postbewijzen (loketbediening, administratie, verificatie, opberging, verzending, overdrachten) ook ten aanzien der hulpkantoren in alle opzichten goed verzekerd? x) Als voren de postchèque- en girodienst? *) !) De inschrijvingen in de registers, leggers, enz. betreffende pwdienst, quitantiedienst, ppdienst, dienst der aanget. stukken, dienst rps, pcgd, zegeladministratie, worden voor zooveel mogelijk met de voorhanden bescheiden vergeleken. Dit geschiedt voor de kantoren der 3e en 4e klasse over tenminste 4 X 24 uren, kantoren der 2e kl. over tenminste 2 X 24 uren, kantoren der le kl. over ten minste 1 X 24 uren, ongeclasseerde kantoren over ten minste 1 X 24 uren. 121 VRAGEN. ANTWOORDEN. E Als voren de quitantiedienst? 1) Als voren de dienst der aangeteekende stukken? Als voren de dienst der Rijkspostspaarbank? *) Is de verstrekking van zegels door directeur aan de ambtenaren op de hoofd-, bij- en hulpkantoren goed geregeld? 1). Is er een goede regeling op de overdracht van geldswaarden tusschen : bestellers en kantoorambtenaren en * tusschen dezen onderling? VI. Telegraafdienst. Geven de gang van het verkeer en de drukte op den draad of de draden, waarin het kantoor is geschakeld, aanleiding tot opmerkingen? Welke is de bevinding omtrent het seinschrift van de kantoorambtenaren, alsmede van die op de correspondeerende kantoren? Wordt voor de seinoefeningen met den morsetoestel het daaromtrent, bepaalde in de handleiding voor de beoefening van den technischen kantoordienst in acht genomen? Welke is de bevinding omtrent de oefeningen en de vorderingen van de ambtenaren in den sounderdienst; wordt het daaromtrent in de handleiding bepaalde regelmatig opgevolgd? *) Zie noot pag. 121. 122 V R A G E N. ANTWOORDEN. Worden de voorschriften op het aannemen, overseinen, opnemen en afleveren van telegrammen nauwkeurig opgevolgd? Wordt de gemeentenlijst voldoende geraadpleegd bij de aanneming? Hoe is Uwe bevinding bij oproeping van andere kantoren? Geschiedt de aflevering der telegrammen steeds tijdig en wordt op de ontvangbewijzen steeds de juiste tijd van aflevering ingevuld? Is de tijd tusschen aanneming en overseining van de telegrammen niet te lang? Was de toesteldienst vooraf geregeld en evenals de verdere werkzaamheden doelmatig verdeeld? Worden de telegrambescheiden na behandeling tijdig en nauwkeurig onderzocht en volgens voorschrift opgeborgen ? Waren de schrifturen naar behooren bijgewerkt, inzonderheid de tariefboeken, de lijst der kantoren, de Verzamelde Voorschriften, de gemeentenlijst, de regeling van het verkeer, de dradenkaart en het storingsregister? Vindt de vergelijking van het register Nr. 2 met de staten model Nr. 32 geregeld plaats? Was de instructie voor de behandeling van het oproepingstelegram voorhanden, en waren de ambtenaren met den inhoud daarvan vertrouwd? 123 VRAGEN. ANTWOORDEN. Zijn er ten opzichte van de in het kantoor binnenkomende draden bijzondere mededeelingen te doen? Stemden de aanwezige naamkaartjes overeen met de benaming der draden volgens de dradenkaart? Was de schetsteekening van de technische inrichting en kantoorgeleidingen in overeenstemming met het bestaande ? Worden de voorschriften nopens de behandeling en de dageüjksche reiniging der toestellen behoorlijk nageleefd? Hoe was 'de toestand der batterijen en worden de bepalingen nopens samenstelling, plaatsing en onderzoek in acht genomen? Bevinden zich de reservestukken voor toestellen en batterijen in goeden staat? Worden vervangen inktrolletjes onverwijld opgezonden? Toonden de kantoorambtenaren zich geheel op de hoogte van de inrichting der toestellen en verbindingen binnen het kantoor? Wat was aanwezig van buiten dienst gestelde toestellen of toesteldeelen en elementen? Hoe is de telegrambestelling gerepeld? In hoever is het aantal op elk uur aanwezige bestelkrachten in overeenstemming met het verkeer? 124 VRAGEN. ANTWOORDEN. VII. Telefoondienst. Geven de gang van het verkeer en de drukte op de geleiding of geleidingen, waarover het kantoor de beschikking heeft, aanleiding tot opmerkingen? Is het aantal geleidingen naar het centraalbureel c.q. hulpbureel van het locale telefodhnet toereikend en zy'n deze geleidingen alsmede die, welke dienen tot aansluiting van perceelen van particulieren aan het Rijkstelefoonkantoor, deugdelijk geleidend en geruischloos in het interlocaal verkeer? Welke is uwe bevinding omtrent de geoefendheid van de telefonisten en het overige aan den telefoondienst deelnemend personeel? Hebben de chefs-telefonisten en toezichthouders een behoorlijke dagtaak? Zijn zij op de hoogte van de voorschriften, alsmede van de beteekenis en het gebruik van het overzicht van de wegen, waarlangs interlocale gesprekken onder normale omstandigheden zijn af te wikkelen, en van de grafische voorstelling van het telefoonnet? Worden de voorschriften nauwkeurig opgevolgd en wordt door den directeur geregeld en voldoende toezicht op de naleving behouden? Worden de aan het centraalbureel c.q. hulpbureel van het locale telefoon net overgebrachte aanvragen om aan- 125 VRAGEN. ANTWOORDEN. sluiting aldaar vlug en regelmatig uitgevoerd en worden de aan den concessionaris van het locale telefoonnet gestelde voorwaarden in het belang van den interlocalen en internationalen telefoondienst stipt nagekomen? j Was de bediening van de centraal- i toestellen vooraf geregeld en, evenals de vérdere werkzaamheden, doelmatig verdeeld? Worden de verbindingen steeds onmiddelijk na afloop van het gesprek verbroken ? Worden de telefoonbescheiden na de behandeling tijdig en nauwkeurig onderzocht en behoorlijk opgeborgen ? Waren de schrifturen en kaarten, voor zooveel noodig, volledig bijgewerkt? Waren de schrifturen betreffende de inning en verantwoording van de ontvangsten wegens gesprekken behoorlijk bijgehouden? Zn'n de gidsen van de buitenlandsche telefoonnetten, waarmede ten kantore verbindingen kunnen worden tot stand gebracht, voor zoover die gidsen verstrekt zn'n, zoowel in de telefoonkamer als aan het aanneemloket voorhanden? Zijn de plaatsnamen op de hjsten van verlaagd telefoontarief (binnenland, België en Duitschland) in overeenstemming met de leggers van het inspectiebureel ? Zn'n er ten opzichte van de in het kantoor binnenkomende telefoonge- 126 VRAGEN. ANTWOORDEN. leidingen en ten opzichte van de aldaar aanwezige centraaltelefoontoestellen, bijzondere mededeelingen te doen? Stemmen de naamplaatjes overeen met de benaming der draden voigens de kaart van de interlocale en internationale telefoonverbindingen ? Was de schetsteekening van de technische telefoon-inrichting in overeenstemming met het bestaande ? Worden de voorschriften nopens de behandeling en de dagelij ksche reiniging van de toestellen behoorlijk nageleefd, en hoe was de toestand van de elementen? Worden de locale aansluitingen geregeld onderzocht? Werden de voor persoonlijk gebruik aan het telefoonpersoneel verstrekte microfonen en telefonen in deugdelijken en zindeln'ken toestand bevonden? Voldoet de cel aan de eischen van geluidvrijheid, enz.? Waren de reserve-koorden en verdere reserve-stukken voor toestellen en elementen in goeden staat? Toonde het personeel zich op de hoogte van de inrichting der toestellen en van de verbindingen binnen het kantoor? VERSCHILLENDE OPMERKINGEN. EINDOORDEEL. , den 192 . De (Hoofd)Inspecteur, 127 VERSLAG omtrent de inspectie van het hulppost-, hulptelegraaf- en hulptelefoonkantoor te op den i 192 Kantoorhouder VRAGEN. ANTWOORDEN. I. Algemeene vragen. Beantwoordt de ligging en de inrichting van het kantoor, ook wat netheid en zindelijkheid betreft, aan de eischen van den dienst? Wordt het in een afzonderlijk, afsluitbaar vertrek gehouden? Wordt voor behoorlijke bewaring der gelden overeenkomstig de gegeven aanwijzingen zorg gedragen? Is de verlichting en verwarming voldoende? Zijn wapen- en urenborden en brievenbus goed geplaatst en verkeeren zy' in goeden staat? Is de kantoorhouder voor zijn betrekking geschikt en voldoende bekend met de voorschriften? Zijn de voor het publiek bestemde aankondigingen voorhanden en goed geplaatst? Is een kast met goede sluiting, uitsluitend ten behoeve van den dienst, aanwezig? Zh'n de verstrekte voorschriften, lijsten en tabellen voorhanden, behoorlijk bijeengevoegd en bijgewerkt? Worden de voorschriften betreffende de bewaring van het archief en de gedrukte formulieren opgevolgd? 128 VRAGEN. ANTWOORDEN. Zy'n de verstrekte handwagens, tas- schen en stempels zindelijk en in goeden staat en wordt de inventaris behoorlijk bn'gehouden? Zn'n de weegwerktuigen in goeden staat en geven zy' het gewicht zuiver aan? Zn'n de gewichten behoorlijk geijkt? Wordt het publiek vlug, beleefd en voorkomend bediend? Zy'n de personen, met de bestelling belast, geschikt en vertrouwd? Is voor den kantoorhouder een vaste vervanger aangewezen en is die persoon geschikt en betrouwbaar? Heeft de kantoorhouder van Rijkswege hulp; zoo ja, hoe is deze geregeld? Geeft het beheer van den kantoorhouder in het algemeen aanleiding tot opmerkingen, of worden buiten het kantoor klachten over den dienst vernomen? Bekleedt de kantoorhouder nog andere betrekkingen of oefent hij eenig bedrijf uit; zoo ja, welke en heeft hij de vereischte vergunning? II. Postdienst *). Worden de voorschriften betreffende de aangeteekende stukken, postwissels en quitantiën, alsmede die betreffende den postcheque- en girodienst en den dienst der Rijksverzekeringsbank behoorlijk opgevolgd? *) Zie noot op pag. 131. 129 VRAGEN. ANTWOORDEN. Welke is uwe bevinding omtrent den dienst der pakketpost? Is de voorraad port- en frankeerzegels voldoende? Welk is het bedrag van het aan den kantoorhouder verstrekte voorschot wegens postzegels, enz. en dat wegens rentezegels? Worden de ontvangsten regelmatig j en tijdig aan het hoofdkantoor ver- j antwoord? Zijn de gelden der nog niet uitbe- j taalde postwissels, chèques, quitan- j tie-afrekeningen en mandaten, vol- I gens het register nr. 14e en de leggers nr.. 254* en R. V. B. 22, van de voorschotten aan zegels en voor rechtstreeksche terugbetalingen, alsmede van alle nog niet verrekende 1 J „r^Aan i ontvangsten voornaimen eu nuiucu die gelden in het kantoorlokaal bewaard? Welke is de bevinding omtrent den gang van zaken bij de verzending en aankomst der posten, het nazien der brievenmalen en pakketpostzendingen en bn' de stempeling? Beantwoordt de openstelling van het kantoor aan de plaatselijke behoefte? Zn'n de bestelling en de buslichting, bepaaldelijk ook die buiten de kom der plaats, goed geregeld? Levert de regeling van den postenloop, voor zooveel dit hulppostkantoor betrefty stof tot opmerkingen op, zoo ja, tot welke? Komen de diensttijden en de tijdstip- 130 VRAGEN. ANTWOORDEN. pen van aankomst en vertrek der be- j stellers overeen met uwe aanteeke- j ning daarvan? Zijn rijwieldiensten ingericht waar dat mogelijk is? Hoe is de toestand van de rijwielen? Zijn de diensten der bestellers niet te zwaar? III. Spaar bankdienst »). Worden de voorschriften betreffende j den spaarbankdienst nauwkeurig op- ! gevolgd ? Is de kantoorhouder in staat het publiek voor te lichten omtrent conversie van spaarbanktegoed in inschrijving Staatsschuldboekjes en aankoop van Nationale Schuld (obligatiën, certificaten en inschrijving Grootboek) ? Is de voorraad spaarbankzegels vol- | doende? Zijn de gelden der nog niet uitbetaalde orders van betaling en die, welke volgens de registers Rps. 7 en j 13a aanwezig moeten zn'n, alle voor- j handen? Worden geen spaarbankboekjes noo- I deloos in bewaring gehouden? Zijn de strookjes in het register Rps. 7, voor zooveel noodig, alle aanwezig? 1) De tijdige afrekening van postwissel-, giro-, verreken-, quitantie-, spaarbankgelden, enz. na te gaan tot aan de voorafgaande inspectie en wel volledig over de loopende maand en voor den overigen tijd door steekproeven. 131 VRAGEN. ANTWOORDEN. Zijn alle formulieren Rps. 3, welke betrekking hebben op door inleggers terugontvangen boekjes in het stokboekje bevestigd bevonden? IV. Telegraaf- en Telefoondienst. Zn'n .er omtrent den gang van het verkeer en ten opzichte van den draad of de draden, waarin het kantoor is geschakeld, bijzondere mededeelingen te doen? Zijn de verbindingen, welke dienen om perceelen van particulieren rechtstreeks aan het hulptelefoonkantoor aan te sluiten, deugdelijk geleidend en geruischloos in het interlocaal verkeer en worden zij dagelijks op aardverbinding onderzocht? Worden de voorschriften op het aannemen, overbrengen, opnemen en afleveren van telegrammen, alsmede die op de behandeling van gespreksaanvragen nauwkeurig opgevolgd? Js de kostelooze bestelling binnen den vastgestelden bestellingskring goed geregeld? Worden de modellen nr. 139 naar behooren bewerkt? Geschiedt de bestelling regelmatig en wordt op de ontvangbewijzen, in de gevallen, dat deze gebezigd worden, steeds de juiste tijd van aflevering ingevuld? Worden de ontvangsten regelmatig en tijdig aan het controlekantoor verantwoord? 'rv tl 132 •VRAGEN. ANTWOORDEN. Worden geene personen, vreemd aan den dienst, in het kantoorlokaal toegelaten? Liggen de telegrammen steeds behoorlijk buiten het bereik van derden en wordt in het algemeen de dienst voldoende afgezonderd uitgeoefend? Worden de telegrambescheiden, na behandeling, tijdig en nauwkeurig onderzocht en volgens voorschrift opgeborgen ? Is het bedrag der op crediet verstrekte telegramzegels in zegels of geld aanwezig? Is het stokboekje met ontvangbewijzen, model nr. 3, voorhanden? Is de instructie voor de behandeling van het oproepingstelegram voorhanden en wordt deze, met de overige bescheiden betreffende het oproepingstelegram, in een daartoe bestemde portefeuille met opschrift bewaard? Zn'n de kantoorhouder en zijn vervanger met den inhoud van de Instructie vertrouwd? Zijn handligger en deugdelijk schrijfgereedschap voorhanden? Is gezorgd dat steeds iemand voor bodebezorging beschikbaar zn'? Is een lijst der bodeloonen, goedgekeurd door den directeur van het controlekantoor, aanwezig? Stemden de aanwezige naamplaatjes overeen met de benaming der draden volgens de dradenkaarten ? Was de schetsteekening van de technische inrichting en kantoorgeleidin- 133 VRAGEN. ANTf OORDEN. gen in overeenstemming met den be- J staanden toestand? Worden de voorschriften nopens de behandeling en dageln'ksche reiniging der toestellen behoorlijk nageleefd? Hoe was de toestand der elementen? Bevinden zich de reserve-stukken voor toestellen en elementen in goeden staat? Wat was aanwezig van buiten dienst gestelde toestellen of toesteldeelen en elementen? Zijn er publieke telefoonstations met aansluitingen, als bedoeld in art. 3 sub 2° en 3° van het Rijkstelefoonreglement? Zoo ja, wat valt omtrent bediening, localiteit, enz., op te merken? VERSCHILLENDE OPMERKINGEN. EINDOORDEEL. 134 , den 192 . De. Hoofdinspecteur, Inspecteur, Directeur, BIJLAGE VII. WIJZIGINGEN IN DE REGELING OMTRENT AANSTELLING TOT SURNUMERAIR, ENZ. 135 BIJLAGE VII. WIJZIGINGEN IN DE REGELING OMTRENT AANSTELLING TOT SURNUMERAIR, ENZ. WIJZIGINGEN in de „Regeling omtrent aanstelling tot surnumerair, enz.", vastgesteld bh' K.B. van 13 November 1919, No. 33, gewijzigd bij K. B. van 13 Februari 1920, No. 13. In den aanhef, in plaats van „en hoofdinspecteur" te lezen „hoofdinspecteur en hoofdinspecteur-directeur". Artikel %. sub I, 2e en 3e alinea, sub II, 3e alinea te lezen in plaats van resp: „Onzen Minister van Waterstaat", „Onze voornoemde Minister", „Onzen Minister van Waterstaat": resp. „den, „de, „de Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie". Artikel 2. in de 2e alinea door te halen „als eerstaanwezend ambtenaar". Artikel 4. te lezen in plaats van: „Onzen voornoemden Minister": „den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie". Artikel 5. sub III idem. fei,?. Artikel 6. te lezen: „Hoofdinspecteur en Inspecteur". I. De hoofdinspecteurs der Posterijen en Telegrafie hebben aan de hand van de hun verstrekte voorschriften het toezicht op de uitvoering van den post-, telegraaf- en telefoondienst binnen de hun aangewezen afdeeling en zijn verder belast met de behandeling van alle daarmede verband houdende hun door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie opgedragen aangelegenheden. II. De hoofdinspecteur der Spoorwegpostkantoren is belast met het toezicht op de uitvoering Van den dienst der spoorweg- en zeepostkantoren en de behandeling van alle daarmede verband houdende hem door den Directeur-Generaal dér Posterijen en Telegrafie opgedragen aangelegenheden. III. De inspecteurs der Posterijen en Telegrafie zijn toegevoegd aan de sub I en II bedoelde hoofdinspecteurs. Zij hebben dezelfde standplaats als deze en vervangen hen bij afwezigheid of ontstentenis. IV. De hoofdinspecteurs en inspecteurs in algemeenen dienst zijn belast met de leiding van een afdeeling van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie. Mede kunnen hun bijzondere functiën aan het Hoofdbestuur buiten het 137 afdeelingsverband worden opgedragen. Zij kunnen worden toegevoegd aan de hoofdinspecteurs-directeur. De Directeur-Generaal bepaalt de afdeelingen en de functiën, welke in verband met haar belangrijkheid door een hoofdinspecteur zullen worden bestuurd, resp. uitgeoefend. V. In de ambten van hoofdinspecteur en inspecteur wordt uitsluitend bij keuze voorzien uit hen, die hebben voldaan aan de eischen voor commies en nog niet 55, resp. 45 jaren oud zijn. VI. Behalve het bepaalde sub V wordt voor benoeming tot hoofdinspecteur der Posterijen en Telegrafie gevorderd, dat gedurende ten minste 2 jaren op deugdelijke wijze een kantoor van de 3e klasse A of hooger is beheerd. VII. ■ Behalve het bepaalde sub V wordt voor benoeming tot hoofdinspecteur der spoorwegpostkantoren gevorderd, dat gedurende ten minste 1 resp. 2 jaar de betrekking van directeur of adjunct-directeur van een dier kantoren op deugdelijke wijze is vervuld. VIII. Uiterlijk bij het bereiken van den 55-jarigen leeftijd wordt den inspecteurs een andere werkkring aangewezen, voor het geval zij dien niet vóór dien datum ingevolge sollicitatie of anderszins hebben verworven". Artikel 7. te lezen: „Hoofdinspecteur-directeur. De Hoofdinspecteurs-directeur staan, ieder voor zooveel zijn tak van dienst aangaat, den Directeur-Generaal in de uitvoering van diens taak ter zijde. Zij zijn in het bijzonder belast met het algemeen toezicht op dé exploitatie. Zij dienen den Directeur-Generaal, ieder voor zooveel zijn tak van dienst aangaat, van advies omtrent alle zaken, welke aan het oordeel of de beslissing van Onzen Minister worden onderworpen. De oudste hoofdinspecteur-directeur in rang is aangewezen om den Directeur-Generaal bij afwezigheid of ontstentenis te vervangen. Aanstelling tot hoofdinspecteur-directeur geschiedt bij keuze, uit de hoofdinspecteurs, de directeuren van kantoren der 2e klasse en hooger en de inspecteurs, die voldoen aan de voor hoofdinspecteur gestelde eischen. Bij afwezigheid of ontstentenis van een hoofdinspecteur-directeur wordt diens functie mede waargenomen door een der twee overige hoofdinspecteurs-directeur, tenzij de Directeur-Generaal aanleiding vindt, een hoofdinspecteur tijdelijk aan te wijzen als plaatsvervangende hoofdinspecteurdirecteur." Artikel 14. punt II te lezen: „II. Met afwijking in zooverre van het bepaalde in punt II sub o van 138 artikel 5 en in de derde alinea van het vorige punt, gelden, voor de ambtenaren van den rang van commies, als zoodanig benoemd op grond van examens, waarvoor niet van toepassing was het reglement, vastgesteld bij de beschikking van den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie van 2 Februari 1917, No. 934 S, dan wel eenige latere regeling ter zake, de navolgende regelen: a. tot directeur van een telegraafkantoor worden — onverminderd het hieronder sub c bepaalde — alleen zij benoemd, die hebben voldaan aan het examen van commies in den telegraafdienst. b. De desbetreffende bepalingen omtrent de bezetting van kantoren, opgenomen in de Koninklijke besluiten van 30 Januari 1874 No. 12 en van 21 Maart 1894, No. 17, zooals die thans luiden of nader zullen worden gewijzigd, blijven van kracht. c. Voor benoeming tot directeur van een telegraafkantoor of van een post- en telegraafkantoor met hughesdienst moet de bevoegdheid van hughist zijn verkregen". Opnemen een nieuw Artikel 15. „Tot aan den datum, bedoeld in den aanhef van punt II van artikel 3 van dit besluit, wordt de leeftijdsgrens voor benoeming tot inspecteur, vermeld in punt V van artikel 6 hiervoren, gesteld op 50 jaar". TOELICHTINGEN. Bij toekenning van den titel van hoofdinspecteur aan de hoofden van de afdeelingen zal billijkheidshalve die titel tevens zijn te vérleenen aan de thans in dienst zijnde inspecteurs in algemeenen dienst. Het zal aanbeveling verdienen, dat de inspecteurs, die worden toegevoegd aan de hoofdinspecteurs, jonger zijn dan deze. Teneinde in bijzondere gevallen — vooral in de eerste jaren, waarin de algemeene promotie langzaam zal blijven gaan — geschikte oudere ambtenaren niet zonder noodzaak voorbij te gaan, is de 45-jarige leeftijd voor de inspecteurs niet terstond imperatief gesteld, doch is een overgangsbepaling ontworpen in den geest van andere overgangsbepalingen van de onderwerpelijke rangregeling, welke daaraan als artikel 15 ware toe te voegen. Met het oog op de wenschelijkheid om steeds te beschikken over een corps valide en niet te oude inspecteurs, is de bepaling opgenomen, volgens welke deze betrekking niet langer dan tot het 55e levensjaar mag worden4 bekleed, zulks in analogie met hetgeen te dezer 139 zake bij den dienst der Belastingen bestaat. Het zal noodig zijn, de inspecteurs dan te kunnen aanwijzen voor het beheer van een kantoor der le klasse. Het komt der commissie voor, dat zulks — afgescheiden van het overwegend dienstbelang — niet als een ernstige benadeeling van andere gegadigden naar een dergelijke directie kan worden aangemerkt. Uiteraard kan hieraan nog worden tegemoetgekomen door uitbreiding van het aantal directies der le klasse, terwijl tevens de billijkheid medebrengt, dat het salaris, verbonden aan een kantoor der le klasse A, minstens worde gelijkgesteld aan dat van inspecteur. Dat voor hoofdinspecteurs (thanss inspecteurs) in algemeeenen dienst niet voorgeschreven is, dat men directeur moet zijn geweest, acht de commissie minder gelukkig. Een ambtenaar in dien rang komt zoo goed als zeker met diverse beheersaangelegenheden en met directeuren in aanraking. Het zal zijn positie in niet geringe mate versterken en zijn oordeel waardevoller maken, indien hij daarbij uit ervaring kan spreken. Voor benoeming tot inspecteur is de directie-voorwaarde niet opgenomen. Er behoort zich naar de meening der commissie niet een practijk te ontwikkelen, volgens welke de inspecteur rechten zou krijgen op benoeming tot hoofdinspecteur, terwijl ook door het stellen van deze directie-voorwaarde de keuze voor de functie van inspecteur uit een te gering aantal geschikte candidaten zou moeten worden gedaan. Voor het overige wordt verwezen naar blz. 10 van het verslag en de toelichtingen op het ontwerp-besluit, opgenomen in de bijlage HL 140 BIJLAGE VIII. WIJZIGINGEN IN DE REGELING VAN HET KORPS INGENIEURS, ENZ. 141 BIJLAGE VIII. WIJZIGINGEN IN DE REGELING VAN HET KORPS INGENIEURS, ENZ. WIJZIGINGEN in de „Regeling van het korps ingenieurs", enz. vastgesteld bn KB. van 20 November 1919, No. 71. Opnemen na Artikel 1. Artikel Ibis. De hoofdingenieur-directeur staat den Directeur-Generaal bij de uitvoering van zijn taak ter zijde en dient hem, voor zooveel zijn tak van dienst aangaat, van advies omtrent alle zaken, welke aan het oordeel of de beslissing van Onzen Minister worden onderworpen. Hij is bovendien als hoofd van den technischen dienst der telegrafie en telefonie belast met het algemeen toezicht op het ontwerpen, uitvoeren en onderhouden van alle tot dien dienst behoorende werken, de gebouwen uitgezonderd. ARTIKEL 2, SUB II. 6, SUB II. 1, SUB I, 4e ALINEA. te lezen: „Door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie" in plaats van: „Door Onzen Minister van Waterstaat". 143 BIJLAGE IX. ONTWERP M. B. REGELENDE DE BEVOEGDHEID VAN DEN DIRECTEUR-GENERAAL IN ZAKE HET DOEN VAN UITGAVEN TEN BEHOEVE VAN HET STAATSBEDRIJF. 145 BIJLAGE IX. ONTWERP M. B. REGELENDE DE BEVOEGDHEID VAN DEN DIRECTEUR-GENERAAL IN ZAKE HET DOEN VAN UITGAVEN TEN BEHOEVE VAN HET STAATSBEDRIJF. DE MINISTER VAN WATERSTAAT, Gelet op het Koninklijk- besluit van (organiek besluit); Heeft goedgevonden: lo. met wijziging van het bepaalde sub. 2 der beschikking van 19 Mei 1893, No. 1398a zich voor te behouden de goedkeuring van alle handelingen, welke voor den dienst bij het Staatsbedrijf van de Posterijen, de Telegrafie en Telefonie noodig zijn, voor zoover uit die handelingen hoogere uitgaven voortvloeien dan een bedrag van drie honderd duizend gulden (ƒ300.000.—), indien zij kapitaaluitgaven van vijf en twintig duizend gulden (ƒ 25.000.—), indien zij exploitatieuitgaven betreffen; 2o. voor handelingen, sub 1 bedoeld, welke periodieke uitgaven tengevolge hebben, de goedkeuring voor te behouden, indien de uitgaven per jaar méér dan de aldaar gestelde minima bedragen; 3o. te bepalen, dat het vorenstaande alleen toepassing zal vinden indien de benoodigde gelden door den wetgever zijn toegestaan. 's Gravenhage, 1921. 147 BIJLAGE X. ONTWERP DRG-BESCHIKKING REGELENDE DE BEVOEGDHEID VAN HOOFDINSPECTEURS EN DIRECTEUREN IN ZAKE HET DOEN VAN UITGAVEN TEN BEHOEVE VAN HET STAATSBEDRIJF. 149 ■ BIJLAGE X. ONTWERP DRG-BESCHIKKING REGELENDE DE BEVOEGDHEID VAN HOOFDINSPECTEURS EN DIRECTEUREN IN ZAKE HET DOEN VAN UITGAVEN TEN BEHOEVE VAN HET STAATSBEDRIJF •DE DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAFIE Gelet op het Koninklijk besluit van (organiek besluit); Bepaalt het navolgende: lo. de hoofdinspecteurs der Posterijen en Telegrafie en de hoofdinspecteur der Spoorwegpostkantoren zijn bevoegd om zelfstandig te beschikken in zaken, welke voor den dienst bij het Staatsbedrijf van de Posterijen, de Telegrafie en Telefonie noodig zy'n, indien de daaruit voortvloeiende uitgaven niet hooger zy'n dan een bedrag van twee duizend vyf honderd gulden (ƒ 2500.—) en voor zooveel de afdoening daarvan niet' aan een andere autoriteit is voorbehouden; 2o. de directeuren der spoorwegpost-, post-, telegraaf- en post- en telegraafkantoren zy'n bevoegd om ten behoeve van voormelden dienst zelfstandig uitgaven te doen, welke niet van doorloopenden aard zy'n en niet méér bedragen dan ƒ 25.— voor de kantoren der 4e klasse, ƒ 50.— „ „ „ „ 3e „ , ƒ 75— „ „ „ „ 2e „ , ƒ 100.— „ „ „ „ le „ , ƒ 100.— „ „ spoorwegpostkantoren en ƒ 300.— „ „ niet-geclassificeerde postkantoren en telegraafkantoren en voor zooveel die uitgaven geen onderwerpen betreffen, waarvan de afdoening aan een andere autoriteit is voorbehouden; 3o. den Rijksbouwmeesters in het le en 2e district te kennen te geven, a. dat zy' gevolg kunnen geven aan de te hunner kennis gebrachte beslissingen van de hoofdinspecteurs der Posterijen en Telegrafie en den hoofdinspecteur der Spoorwegpostkantoren betreffende post- en telègraafgebouwen, voor zooveel daarmede geen hoogere uitgaaf gepaard gaat dan twee duizend vyf honderd gulden (ƒ 2500.—); b. dat zy' over onderwerpen, sub a vermeld, rechtstreeks met genoemde hoofdinspecteurs briefwisseling kunnen voeren. 's Gravenhage, 1921. 151 BIJLAGE XI. WIJZIGINGEN D.A.P.T.T. ÉN A.H.P.T.T. ALS BEDOELD IN PUNT 40 VAN BIJLAGE L 153 BIJLAGE XI. WIJZIGINGEN D.A.P.T.T. EN A.H.P.T.T. ALS BEDOELD IN PUNT 40 VAN BIJLAGE I. D. A. P. T. T. Artikel 25 2e lid. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde ambtenaren dragen die onderhoudskosten, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van den huurder zijn en wel tot een door of van wege den Minister te bepalen bedrag met een maximum van 1£ % van de minimumjaarwedde, vastgesteld voor de betrekking, waaraan de dienstwoning is verbonden. Artikel 31. Voor elk uur overwerk, berekend overeenkomstig artikel 30, wordt een toelage genoten. Artikel 32. Wegens waarneming van den dienst van een ander ambtenaar kan, eventueel boven en behalve vergoeding wegens reis- en verblijfkosten, een toelage worden verleend. Artikel 36. _ Bij overlijden van een ambtenaar houdt zijn bezoldiging op, doch heeft de overlevende echtgenoot en hebben, bij ontstentenis van deze, de erfgenamen van den ambtenaar aanspraak op eene uitkeering. Artikel 37. Ter bestrijding van kastekorten wordt aan ambtenaren een tegemoetkoming verleend. Artikel 38. Vergoeding van reis- en verbllijfkosten ter zake van dienstreizen buiten de standplaats ten behoeve van het Rijk gedaan, wordt verleend naar de regelen, vervat in of voortvloeiende uit het „Reisbesluit 1916", of zooals deze later mochten worden gewijzigd. 155 Artikel 40. Aan ambtenaren, die in het belang van den dienst worden verplaatst of moeten verhuizen, wordt een toegemoetkoming verleend naar de regelen, vervat in het Koninklijk besluit van 31 December 1917 No. 37, of zooals dat later mocht worden gewijzigd. Artikel 41. Ter vergoeding van onkosten op reis wordt aan ambtenaren, dienst doende in postrijtuigen, op spoor- en tramwegen, op postritten, op booten en op zeepostkantcren voor zoover betreft reizen, behoorende tot hun gewone werkzaamheden, een toelage verleend. Artikel 42. Op de vergoeding en tegemoetkoming, bedoeld in de artikelen 38 en 40, worden voorschotten verleend. Artikel 43. Wegens vijf-en-twintigjarigen en veertigjarigen trouwen dienst als ambtenaar wordt een gratificatie toegekend. Artikel 44. 1. Aan ambtenaren, die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt tegenover het Staatsbedrijf of het onderdeel daarvan, waarbij zij zijn aangesteld, kunnen onderscheidingen worden verleend. 2. De in het eerste lid bedoelde onderscheidingen bestaan in een eervolle vermelding al of niet gepaard gaande met een gratificatie of in het toekénnen van een of meer extra verlofdagen. Artikel 63.. 1. Het gewoon verlof wordt verleend met behoud van volle bezoldiging. 2. De ambtenaren ontvangen voor eiken toegestanen dag gewoon verlof een toelage. Artikel 66. Indien in een kalenderjaar om redenen van dienstbelang aan een ambtenaar zijn gewoon verlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, wordt hem een toelage gegeven. 156 Artikel 84. 1. Aan vaste en tijdelijke ambtenaren, die aan tuberculose lijden, kan, indien na geneeskundig onderzoek blijkt, dat opneming in een inrichting tot verpleging van lijders aan die ziekte genoegzaam uitzicht op herstel geeft, een tegemoetkoming ter bestrijding van de kosten dier verpleging worden gegeven. De uitrustingskosten voor opneming in zoodanige inrichting, worden voor zoover noodig mede door het Staatsbedrijf gedragen. 2. Voorts kan voor andere ziekten bij uitzondering eèn tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van verpleging in een ziekeninrichting of van een andere behandeling; ook dan is echter vereischt, dat na geneeskundig onderzoek blijkt, dat verpleging of andere behandeling genoegzaam uitzicht op herstel geeft. Artikel 119. 1. Zoolang geen nadere regeling diengaangaande is getroffen, wordt aan een ambtenaar aan wien, krachtens het bepaalde in artikel 118, eerste lid, onder d, ontslag is verleend, indien zijn dienstbetrekking langer dan twee achtereenvolgende jaren heeft geduurd en hij geen aanspraak heeft op dadelijk ingaand pensioen of hem met, volgens een wet ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van ongevallen bij in kracht van gewijsde gegane beslissing, een blijvende maximum-rente is toegekend, een in billijkheid te bepalen uitkeering in eens gedaan. 2. Alvorens te bevorderen, dat aan een ambtenaar een uitkeering, als bedoeld in het eerste lid, zal worden gedaan, wordt het advies van de commissie van beroep, bedoeld in artikel 102, ingewonnen. Alsdan is het bepaalde in de artikelen 106—112 van overeenkomstige toepassing. 'hrdK Artikel 123. 1. Vrouwelijke ambtenaren, die in het huwelijk zijn getreden en den dienst, hetzij bij haar huwelijk, hetzij kort daarna wenschen te verlaten, hebben, indien zij geen recht op dadelijk ingaand pensioen hebben, aanspraak op een gratificatie. 2. Ambtenaren als in het eerste lid bedoeld, worden niet weder in dienst genomen alvorens het uitgekeerde bedrag is teruggestort. Artikel 124fcis. Het vaststellen van de bedragen der onderhoudskosten, toelagen, tegemoetkomingen, gratificatiën, uitkeeringen en voorschotten, bedoeld in de arti- 157 kelen 25, SI, 32, 36, 37, 40, 41, 42, 43, 44, 63, 66, 84, 119 en 123 alsmede c.q. het bepalen van de gevallen, waarin deze bedragen worden genoten en de in acht te nemen voorwaarden geschiedt door of vanwege Onzen Minister. De Minister van Waterstaat, Gelet op de artikelen 25, 31, 32, 36, 37, 40, 41, 42, 43, 44, 63, 66, 84, 119 en 123 van het D.A.P.T.T.; Gezien het advies van den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie d.d 1921 No Heeft goedgevonden: te bepalen, dat het vaststellen van de bedragen, c.q. het bepalen van de gevallen alsmede het regelen van de in acht te nemen voorwaarden, bedoeld in artikel 124bis van het D.A.P.T.T., geschiedt door of vanwege den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie. 's Gravenhage 1921. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie; Gelet op de beschikking van den Minister van Waterstaat d.d .... 1921 No , Afdeeling Posterijen en Telegrafie; bepaalt het volgende: Artikel 1. De toelage, bedoeld in artikel 31 van het D.A.P.T.T. bedraagt zes cent per honderd gulden jaarloon; dit laatste wordt naar boven afgerond tot het eerstvolgend veelvoud van vn'ftig gulden. Artikel 2. De toelage, bedoeld in artikel 32 van het D.A.P.T.T. bedraagt: a. voor het verrichten van werkzaamheden, welke op het kantoor waar zn' werkzaam zjjn in den regel uitsluitend door een kantoorknecht, zaalwachter of schrijver worden verricht, voor bestellers dertig cent per dag en voor werkzaamheden, die op het kantoor waar zij werkzaam zijn in 158 den regel uitsluitend door een kantoorbediende, assistent, hoofdbesteller of kantoorhouder worden verricht, voor kantoorknechts, schrijvers en bestellers vijftig cent per dag; o. voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdconducteur der brievenmalen aan conducteurs der brievenmalen, alsmede voor het verrichten van werkzaamheden van conducteur der brievenmalen aan kantoorknechts en bestellers boven en behalve de afwezigheidsgelden, overeenkomstig de regeling voor de hoofdconducteurs en conducteurs der brievenmalen vastgesteld of vast te stellen, vn'ftig cent per dag, met dien verstande, dat deze toelage alleen dan wordt verleend, wanneer de werkzaamheden tusschen het vertrek uit de standplaats en den terugkeer aldaar geheel of gedeeltelijk uit werkenden dienst bestaan; e. voor het personeel van den technischen dienst van den rang van instrumentmaker le klasse, monteur le klasse en daar beneden, voor de waarneming van den dienst van een ambtenaar van hoogeren rang dan instrumentmaker le klasse of monteur le klasse, het verschil tusschen de minimum jaarwedde van den vervanger en die van den vervangen ambtenaar, met dien verstande, dat de totale inkomsten van den vervanger over het tijdvak der waarneming dientengevolge niet zullen mogen stijgen boven het door den vervangen ambtenaar over hetzelfde tijdvak genoten salaris. Evenwel zal voor deze waarnemingen steeds niet minder dan vn'ftig cent per dag worden genoten; d. voor het waarnemen van een directie het verschil tusschen de minimum jaarwedde van den vervanger en de minimum jaarwedde aan de directie verbonden, zulks met dien verstande, dat de totale inkomsten van den vervanger over het tijdvak der waarneming dientengevolge niet zullen mogen stijgen boven het bedrag, dat, berekend over de minimum jaarwedde aan de directie verbonden, gedurende hetzelfde tijdvak genoten zou zijn. Onder het tijdvak der waarneming wordt verstaan het tijdvak vanaf den eersten dag der waarneming; e. voor het waarnemen van de functie van hoofdinspecteur, zoomede bn' de waarneming van twee inspecties door een hoofdinspecteur, twee districten door een (hoofd)ingenieur of twee secties door een (hoofd)electrotechnisch ambtenaar, zal voor elk geval afzonderlijk worden bepaald of deswege een toelage, eventueel tot welk bedrag, zal worden genoten; ƒ. 'in andere gevallen dan die genoemd onder at/me voor het waarnemen van den dienst van een ambtenaar van hoogeren rang, echter alleen in gevallen, waarin laatstgenoemde ambtenaar werkzaamheden verricht, waaraan meer verantwoordelijkheid is verbonden, een toelage van een gulden per dag. 159 Artikel 3. Een toelage als bedoeld in artikel 2 onder a, b en c wordt genoten vanaf den eersten dag; in de overige gevallen met ingang van den elfden dag der waarneming. Bij de berekening der toelagen in artikel 2 bedoeld blijven onderdeelen van een halve dagtaak (twaalf uur) buiten beschouwing en gelden halve dagtaken en meer als volle dagtaken (vier en twintig uur). Artikel 4. Onderbreking eener waarneming kan om bijzondere redenen voor toepassing van het vorige artikel, voor zooveel betreft de toekenning van een toelage, welke ingaat met den elfden dag der waarneming, buiten beschouwing blijven. Bij onderbreking echter van het tijdvak, waarin vergoeding wordt genoten, worden de dagen, waarop de vervanger niet den dienst van den vervangene uitvoert, in mindering gebracht. Artikel 5. De uitkeering, bedoeld in artikel 36 van het D.A.P.T.T., heeft plaats tot een bedrag, gelijkstaande met drie maanden bezoldiging van den overledene, verminderd met het pensioensbedrag, hetwelk aan de(n) overlevende (n) echtgenoot of ergenamen over dat tijdvak toekomt. In die uitkeering is eventueel een bedrag op te nemen gelijkstaand met *4 gedeelte van de kindertoelage, waarop de ambtenaar over het volle jaar, waarin de datum van overlijden valt, aanspraak had. Artikel 6. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37 van het D.A.P.T.T., bedraagt 2y2 cent per uur gedurende den tijd, dat de ambtenaren belast zijn met de bediening van een geldloket of uitsluitend met de invordering van gelden wegens quitantiën buiten het kantoor. Artikel 7. De toelage, bedoeld in artikel 41 van het D.A.P.T.T., bedraagt: le. voor de directeuren van de spoorwegpostkantoren, van de postkantoren te Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht, van de kantoren van de le tot en met de 2e klasse, alsmede voor de adjunct-directeuren bij den dienst der posterijen: 160 a. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 35 cent per uur; 6. voor de uren, vallende tusschen 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 50 cent per uur; 2e. voor de directeuren van de overige kantoren voor de hoofdcommiezen en voor de commiezen belast met het toezicht op den condueteursdienst: a. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 30 cent per uur; 6. voor de uren, vallende tusschen 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 45 cent per uur; / 3e. voor de commiezen, die met de uitvoering van den gewonen treindienst zijn belast, voor de adspirantcommiezen en de surnumerairs: o. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 20 cent per uur; &. voor de uren, vallende tusschen 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 35 cent per uur; 4e. voor de commiezen-titulair en adjunct-commiezen: o. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 16 cent per uur; &. voor de uren, vallende tusschen 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 35 cent per uur; 5e. voor de klerken: a. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 16 cent per uur; 1 b. voor de uren, vallende tusschen 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 35 cent'per uur; 6e. voor de assistenten, hoofdconducteurs en conducteurs der brievenmalen, kantoorknechts en bestellers: o. voor de uren, vallende tusschen 6 uur 's morgens en 12 uur 's nachts, 7 cent per uur; b. voor de uren, vallende tusschen, 12 uur 's nachts en 6 uur 's morgens, 30 cent per uur, met dien verstande dat indien overnacht wordt op een plaats, waar van Rijkswege aan de hierbedoelde ambtenaren logies wordt verstrekt, 7 cent per uur wordt toegekend. De toelagen, vermeld in het eerste tot en met het vierde lid, zullen bij tijdelijke werkzaamstelling in dezelfde plaats buiten de standplaats genoten worden vanaf den 31sten dag, volgende op den vertrekdag. Artikel 8. De gratificatie, bedoeld in artikel 43 van het D.A.P.T.T., bedraagt wegens vijfentwintigjarigen en veertigjarigen trouwen dienst respectievelijk een 161 vijftigste en een vijfentwintigste deel van het bruto salaris, dat de betrokkene op den herdenkingsdag geniet. Onder bruto salaris is te verstaan het salaris zonder aftrek van kortingen voor eigen pensioen, weduwen- en weezenpensioenfonds, dienstkleeding, Woning, vuur en licht, met medetelling van de toelagen van chef-telefonisten, toezichthoudsters, le hoofdbestellers en andere op grond van artt. 19 en 20 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920 (Staatsblad No. 37) toegekende toelagen. Buiten beschouwing blijven de toelagen, bedoeld in het Koninklijk besluit van 21 Februari 1920, No. 50. Artikel 9. 1. De toelage, bedoeld in artikel 63 vaii het D.A.P.T.T., bedraagt voor eiken toegestanen dag gewoon verlof ƒ1.— tot een maximum voor het geheel van ƒ 10.—. 2. De toelage, bedoeld in artikel 66 vftn het D.A.P.T.T., bedraagt voor eiken niet genoten verlofdag één driehonderdste van de jaarwedde, welke op 1 Januari van het kalenderjaar genoten werd, waarin het verlof verleend, had moeten worden. Arikel 10. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 84 van het D.A.P.T.T., bedraagt hoogstens: a. voor gehuwden, weduwnaars in Kêt bezit van eigen huishouding en ongehuwden, op wie een alimentatieplicht rust, een bedrag gelijk aan de verplegingskosten tot een maximum van ƒ 3.50 per dag, verminderd met de som van den steun, verstrekt door particulieren en een minimum eigen bijdrage van ƒ0.50 per dag. Deze minimum eigen bijdrage geldt alleen voor het geval de volle bezoldiging woÉit genoten en wordt, indien inhouding van bezoldiging plaats vindt, gesjièld op ƒ 0.25 per dag. b. voor ongehuwden, op wie zeen alimentatieplicht rust, de helft van het bedrag, dat een gehuwde, in dergelijke omstandigheden verkeerende, zou hebben genoten. Artikel 11. De uitkeering, bedoeld in artikel 119 van het D.A.P.T.T., bedraagt ten minste zeven en ten hoogste zeventig maal de bezoldiging, die door den ambtenaar op den dag, waarop de dienstbetrekking eindigt, per dag genoten werd, voor ieder vol dienstjaar, dat sedert zijn indiensttreding* of, zoo hij niet onafgebroken in dienst was, sedert zijn laatste indiensttreding, in dienst van het Staatsbedrijf is doorgebracht. 162 Voor de berekening van de bezoldiging per dag wordt de per jaar toegekende bezoldiging gedeeld door drie honderd zestig, mte Artikel 12. De gratificatie, bedoeld in artikel 123 van het D.A.P.T.T., is gelijk aan de som, welke door de ambtenaar, wegens bijdrage voor eigen pensioen is betaald, of, indien zulks voor de betrokkene voordeeliger is, gelijk aan 5 pet. van het gedurende haar diensttijd genoten salaris. Artikel 13. Het voorschot, bedoeld in artikel 42 van het D.A.P.T.T., bedraagt: le. op vergoeding wegens reiskosten ten hoogste 100 % en op vergoeding wegens verblijfkosten ten hoogste 90 %; 2e. op tegemoetkoming wegens verplaatsingskosten ten hoogste % van de som, die naar schatting voor vergoeding in aanmerking komt en 3e. op vergoeding voor kosten wegens-verblijf buiten de eigen woning op de nieuwe standplaats ten hoogste 90 %. 's Gravenhage 1921. 163 A. H. P. T. T. Artikel 21, 2e lid. £M Het in het eerste lid bedoelde hulppersoneel draagt die onderhoudskosten, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van den huurder zyn en wel tot een voor elk geval te bepalen maximum bedrag. Voor elk uur overwerk, berekend overeenkomstig artikel 27, wordt een bijslag genoten. Artikel 29. By overlijden houdt de bezoldiging op, doch heeft de overlevende echtgenoot en hebben bij ontstentenis van deze, de erfgenamen van den overledene aanspraak op een uitkeering. Artikel 30. 1. Aan hulppersoneel, dat zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt tegenover het Staatsbedrijf of het onderdeel daarvan, waarbij het in dienst is, kunnen onderscheidingen worden verleend. 2. De in het eerste lid bedoelde onderscheidingen bestaan in een eervolle vermelding al of niet gepaard gaande met een gratificatie of in het toekennen van een of meer vrije dagen met behoud van loon. Artikel 43. Het hulppersoneel, bedoeld in punt 1 van artikel 42, ontvangt voor eiken toegestanen dag gewoon verlof een bijslag. Artikel 44. Indien in een kalenderjaar om redenen van dienstbelang aan hen, die, ingevolge artikel 42, eerste lid, op verlof aanspraak hebben, het gewone verlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, wordt aan de betrokkenen een bn'slag gegeven. Artikel 87. Hulppersoneel, dat ter beoordeeling van den Directeur-Generaal ten minste 10 jaren geregeld dienst ten behoeve van het Staatsbedrijf heeft 164 verricht en wegens hoogen leeftijd of lichaamsgebreken ontslag moet nemen, alsmede de weduwen van zoodanig hulppersoneel kunnen als regel op daartoe gedaan verzoek in aanmerking komen voor een jaarlijks toe te kennen gratificatie. Artikel 91 bis. Het vaststellen van de bedragen der onderhoudskosten, bijslagen, uitkeeringen en gratificatiën, bedoeld in de artikelen 21, 28, 29, 43, 44 en 87, alsmede c.q. het bepalen van de gevallen, waarin deze bedragen worden genoten en de in acht te nemen voorwaarden, geschiedt door of vanwege den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie bepaalt het volgende: Artikel 1. De bijslag, bedoeld in artikel 28 van het A.H.P.T.T., wordt berekend naar reden van iy2 maal het gemiddelde uurloon. Onder gemiddeld uurloon is te verstaan het voor de uitvoering van een volle dagtaak vastgestelde loon gedeeld door den gemiddelden werktijd volgens artikel 32 van het A.H.P.T.T. Artikel 2. De uitkeering, bedoeld in artikel 29 van het A.H.P.T.T., bedraagt zooveel maal de bezoldiging van een maand als de overledene jaren bn' het Staatsbedrijf dienst deed, waarin hij hetzij alle werkdagen, hetzij achttienhonderd uur of meer dienst verrichtte en zulks tot een maximum van drie maanden. Voor de berekening van het in het vorige lid bedoelde aantal jaren worden eventuëele ziekteperioden, waarin vol of verminderd loon werd uitbetaald, aangemerkt als perioden, waarin de overledene dienst deed op gelijken voet als in de aan den aanvang der ziekte voorafgaande 26 weken. Onder de bezoldiging van een maand, bedoeld in het eerste lid, is te verstaan het twaalfde gedeelte van het loon, dat aan den overledene werd uitbetaald of zou zijn uitbetaald over het laatste jaar, waarin hij met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid, hetzij alle werkdagen in dienst was, hetzij achttienhonderd uur of meer dienst deed. In de uitkeering is eventueel een bedrag op te nemen, gelijkstaande met 165 £ gedeelte van de kindertoelage, waarop de overledene over het volle jaar, waarin de datum van overlijden valt, aanspraak had. Artikel 3. De bijslag, bedoeld in artikel 43 van'het A.H.P.T.T., bedraagt voor eiken toegestanen dag gewoon verlof ƒ 1.—. Artikel 4. De bijslag, bedoeld in artikel 44 van het A.H.P.T.T., bedraagt voor eiken niet genoten verlofdag één driehonderdste van het loon, dat in het vorig kalenderjaar is genoten. Artikel 5. Voor de berekening van het bedrag der gratificatie, bedoeld in artikel 87 van het A.H.P.T.T., wordt als grondslag genomen twee derde gedeelten van het bedrag, dat als pensioen zou zijn genoten, indien het betrokken hulppersoneel tot de pensioengerechigde ambtenaren hadde behoord. 's-Gravenhage 1921. 166 BIJ UWE BESCHIKKING VAN 8 JUNI 1920, NUMMER 5020 (KABINET) WERD INGESTELD EEN COMMISSIE MET OPDRACHT ADVIES TE GEVEN TER ZAKE VAN a. de wenschelijkheid van decentralisatie van het bestuur van den post-, telegraaf- en telefoondienst, b. de beginselen, welke eventueel aan decentralisatie zouden moeten ten grondslag liggen. Tot leden dier commissie werden benoemd: W. D. Nolting, hoofdinspecteur der telefonie, tevens voorzitter, A. P. F. DuiJNSTEE, inspecteur der posterijen en telegrafie in algemeenen dienst, H. S. Peters, referendaris bij het hoofdbestuur der posterijen en telegrafie, S. Reijnders, inspecteur der posterijen en^telegrafie te Arnhem, W. Ringnalda, inspecteur der posterijen en telegrafie te Maastricht, Als secretarissen werden aan de commissie toegevoegd: J. W. te Kolsté, commies der posterijen en telegrafie te 's Gravenhage, C. G. van der Boom, commies bij het hoofdbestuur der posterijen en telegrafie. De commissie vergaderde op 25 Juni, 4, 5, 6, 25, 26 en 27 November, 2, 3 en 4 December 1920 en 22 Januari 1921 en heeft de eer, hieronder omtrent haar bevindingen verslag uit te brengen. Algemeene be- CENTRALISEERING van het bestuur van eenige inrichbeschouwtagen. tmg> die op verschillende plaatsen werkt, heeft met name het voordeel, dat de eenheid in de behandeling van zaken zooveel mogelijk wordt gewaarborgd. In het algemeen leidt zij ook tot besparing van arbeidskrachten. Wanneer een bepaald soort arbeid, die op één plaats wordt verricht, over een tiental plaatsen wordt verdeeld, zal daarvoor op elke plaats als regel meer dan 710e van het aantal werkkrachten noodig zijn. Zoolang de inrichting betrekkelijk eenvoudig en niet uitgebreid is, kan men zich aan het centraal bestuur ook met zaken van ondergeschikte beteekenis inlaten. Vanuit het centrale punt wordt in de verschillende belangen voldoende voorzien. Neemt de instelling in omvang toe en kan of wil het centrale bestuur niet tijdig op meer locale besturen afwentelen, dan is het bestuur gedwongen, zich meer in onderdeden te splitsen. Die arbeidsverdeeling heeft echter haar grenzen. Een eenvoudige zaak gaat het werkterrein van meerdere bestuursonderdelen bestrijken. Dezelfde aangelegenheid wordt op die verschillende onderdeden telkens opnieuw in beschouwing genomen. Het behoeft geen betoog, dat dan ook zaken van meer ondergeschikt belang te veel instanties moeten doörloopen en de afdoening daardoor stroef en langzaam gaat. De commissie meent, dat door U in het bestuur van het Staatsbedrijf 3