brochures n°. 05372 C/'ii. BESTUURSORGANISATIE OP ECONOMISCHEN GRONDSLAG DOOR Mr. Dr. H. J. ROMEIJN. Overgedrukt uit het Militair-Rechtelijk Tijdschrift, Deel XVIII, Aflevering 2. 7V Bestuursorganisatie op economischen grondslag 1) door Mr. Dr. H. J. ROMEIJN, Secretaris van den Rijks Woningraad. Inleiding. „Quand on nettoie un escalier, on ne commence pas par le bas". J. Wilbois et P. Vanuxem. Essai sur la conduite des affaires et la direction des hommes. Dat op de Staatsuitgaven moet en kan bezuinigd worden, is vrijwel de algemeene overtuiging. Weinig vraagstukken spreken in den tegenwoordigen tijd zoo tot de gemoederen. Na de ongezonde expansie der uitgaven in den tijd van schijnwelvaart na den wapenstilstand, aan welke expansie, niettegenstaande de waarschuwing van sommige economen, allen hebben medegedaan, heeft de ingetreden crisis de natuurlijke reactie doen geboren worden en zoo is thans „bezuiniging" het wachtwoord, dat allerwege wordt gehoord. De politiek heeft zich echter ervan meester gemaakt en zoo hebben verschillende politieke partijen het in haar vaandel geschreven. Zij trachten den indruk te vestigen, dat vooral zij de zuinigheid in pacht hebben. Dit kan niet nalaten tot tegenstand te prikkelen en zal zeer zeker aan de zaak zelve niet ten goede komen. Een ander gevaar kan gelegen zijn in de wijze, waarop door sommigen het bezuinigingscredo wordt gepredikt, een wijze die doet twijfelen, of zij, die zich opwerpen als geneesmeesters, niet zelf lijden aan een kwaal, die zij zich door hun paniekstemming op den hals halen, nl. aan bezuinigingskoorts. Deze koorts uit zich in een soort „Hetze" tegen de ambtenaren, welke zeker niet bevordelyk is om dezen het juiste inzicht hij te brengen van de opofferingen, welke de buitengewone omstandigheden van hen mogen doen vergen en bij hen de juiste stemming te wekken om met volle energie aan de noodige bezuiniging mede te wenken. ') Hoewel de inhoud van dit artikel van algemeenen aard is, sta ik het gaarne voor dit tijdschrift af, omdat het onderwerp in het bijzonder ook voor de militaire departementen van belang geacht kan worden. _ Dit zal den lezer ongetwijfeld duidelijk worden en' kan ook blijken uit de litteratuuropgaaf aan het slot, waaruit men ziet, dat het door mij behandelde „Fayolisme bij het Belgische Departement van Landsverdediging zooveel instemming heeft gevonden, dat een speciale bewerking van het werk van Fayol voor het personeel van het Departement is uitgegeven. R. 2 De toestand ds moeilijk genoeg; men vermijde dus zooveel moge-, lijk aililes, wat heit vraagstuk kan vertroebelen. Het loont zeker de moeite na te gaan, wat gedaan is om tot verbetering te geraken en naar middelen te zoeken, die daartoe verder kunnen leiden. De Regeering is niet achter gebleven, welbewust, dat van haar in de eerste plaats leiding in deze wordt verwacht. Volgens het beproefde recept bij alle moeilijke vraagstukken, waarvoor een Regeering in den tegenwoordigen tijd zich gesteld ziet, heeft zij om te beginnen eene Staatscommissie benoemd. Bij ihare instelling bij Kon. Besluit van 20 December werd aan deze commissie opdracht gegeven: a. de bezetting én de werkwijze van de Departementen van Algemeen Bestuur en de daaronder ressorteerende instellingen aan een onderzoek te onderwerpen; b. na te gaan, of, in het belang van bezuiniging op 's Rijks •uitgaven bij eene doelmatige werkwijze, bij de Departementen van Algemeen Bestuur en bij de in het sub a bedoelde onderzoek betrokken instellingen, inkrimping van het personeel, in de verschillende rangen werkzaam, en beperking van de uitgaven voor materieel mogelijk is; c. bij eene bevestigende beantwoording van de onder 6 omschreven vraag, voorstellen te doen omtrent de maatregelen, welke behooren genomen te worden, teneinde het beoogde doel te hereiken, den overgang naar den nieuwen toestand te regelen en te verzekeren, dat in de toekomst uitbreiding van personeel beperkt blijft binnen de in het algemeen belang te stellen grenzen. Deze opdracht, die inderdaad in ruime termen is vervat, kon belangrijke adviezen doen verwachten, ook wat de organisatie van den arbeid der Regeeringslichamen betreft. Den 17den October 1921 heeft de Commissie een eerste verslag uitgebracht. Uit dit Verslag blijkt, dat zij haar taak ernstig heeft opgevat en ongetwijfeld geeft zij behartigenswaardige opmerkingen en wenken, hoewel bij sommige daarvan een vraagteeken op zijn plaats is en een enkele zeker ernstig zal moeten worden bestreden. *) Wanneer eene Regeering in den grond van de noodzakelijkheid vam hervorming overtuigd, deze ter hanïd wil nemen, dan zal zij in het Verslag ten aanzien van onderdeden voorzeker een aanwijizing kunnen vinden van de richting, waarin naar verbetering moet worden gezocht. Toch zal iemand, die met de wijze van arbeiden aan de Departe- 1) In het bijzonder heb ik hier het oog op hetgeen de Commissie zegt over de meest wenscheljjke methode van registreeren van inkomende en uitgaande stukken. 3 menten en de daaraan klevende fouten goed bekend is, bij bestudeering van het Verslag tot de conclusie moeten komen, dat eene reorganisatie, die zich zou bepalen tot de door de Commissie behandelde punten, stukwerk zou blijven. Wellicht, dat in het te verwachten nadere Verslag de geheele werkwijze der Regeeringsbureaux principieel onder de oogen zal worden gezien, doch het schijnt haast niet mogelijk, dat door eene commissie, hoe grondig haar onderzoek ook wordt gevoerd, een geheel reorganisatieplan, dat voor alle Departementen moet dienen en dat tevens de quaestie zoo tot op den bodem raakt, dat de grondoorzaken voor de fouten worden weggenomen, kan worden ontworpen. Of door den arbeid van het inmiddels in het leven geroepen instituut der bezuinigingsinspecteurs zal worden bereikt, wat van eene tijdelijke commissie niet kan worden verwacht, staat echter ook nog te bezien. Het is de vraag of buitenstaanders, — wat deze bezuinigingsinspecteurs toch ook zullen blijven, al zullen zij ongetwijfeld op den duur door ervaring geleerd tal van punten vinden, waar nuttig kan worden ingegrepen — een diepgaande en blijvende verbetering zullen kunnen tot standbrengen. En dit is absoluut noodig. Ook hier gaat het om „ce qu' on voit et ce qu' on ne voit pas". Ten slotte heeft de quaestie een veel wijdere strekking dan de vraag of „in het belang van bezuiniging op 's Rijks uitgaven, bij een doelmatige werkwijze, bij de Departementen van Algemeen Bestuur .... inkrimping van het personeel .... en beperking .van de uitgaven voor materieel mogelijk is", het gaat om de doelmatigheid van den geheelen staatsdienst., Ja de quaestie beheerscht de geheele politiek. Of wordt de strijd over meerdere of mindere staatsbemoeiing niet in hooge mate beinvloed door het oordeel, dat men heeft over de doelmatigheid van den arbeid in overheidsdienst? De moderne maatschappij stelt aan den Staat allerlei eischen, waaraan deze slechts zal kunnen voldoen, wanneer hij zich weet aan te passen aan de veranderde omstandigheden. De naweeën van den grooten oorlog hebben deze quaestie urgent gemaakt. Menigmaal is een crisis de oorzaak geweest .voor grondige reorganisatie en grooten opbloei van een industrie, die zich aan den rand van den afgrond zag. Ook aan den Staat worden thans hooge eischen gesteld om zijn bedrijf op economischen grondslag te organiseeren. Het begrip „efficiency" moet niet alleen beteekenis hebben voor den industrieel en den handelsman, maar ook voor de Staatsadministratie. In het bedrijfsleven begint men meer en meer het nut van organisatie te beseffen. De beste vakmenschen schamen zich niet om voor de inrichting van hunne zaken en fabrieken de hulp van specialisten in te roepen. In het buitenland vooral wordt hij de opleiding van handelaren en industrieelen ook aan de bedrijfseconomie meer aan- 4 dacht gewijd. Er heb'hen zich geheele stelsels van bedrijfsorganisatie ontwikkeld. Voor de administratie is men nog zoo ver niet, al begint zich allengs het streven te openbaren om werkmethodes, waarvan men in het particuliere zakenleven de voordeelen heeft leeren kennen, ook voor de overheidsbureaux aan te bevelen. Met het overbrengen van arbeidbesparende methodes alleen is echter het kwaad niet te overwinnen. Het is de geest die moet worden veranderd. Een enkel woord ter voorkoming van misverstand. Mijn critiek treft geen personen, maar een stelsel. Het Nederlandsche ambtenarenkorps telt in de hoogere zoowel als in de lagere rangen tal van stoere werkers met sterk ontwikkeld plichtsbesef, die zich door de dikwijls weinig onderscheidende critiek op den arbeid aan de departementen niet getroffen weten. Maar zij zelf zullen de eersten zijn om te erkennen, dat hun arbeid hen menigmaal niet bevredigt; niet alleen omdat geen voldoende profijt wordt getrokken van hunne capaciteiten, maar ook omdat de organisatie, waaronder gewerkt wordt, oorzaak is, dat hun arbeid slechts voor een klein percentage nuttig effect heeft. De resultaten zijn niet evenredig aan den geleverden arbeid. Niet ieder ambtenaar heeft den geest van een hervormer in zich, maar hoe menigmaal komt het voor, dat de een of ander de mogelijkheid tot een kleinere of grootere verbetering ziet, doch ontmoedigd wordt door de weinige belangstelling, waarmee zijne denkbeelden worden ontvangen. Het is inderdaad noodig, dat de arheid aan de regeeringsbureaux eene democratiseering ondergaat. Dit woord wordt met opzet door mij gebruikt, al zou het tot misverstand aanleiding kunnen geven, omdat het goed verstaan, een juist beeld geeft van mijne bedoeling. Het is met den bureaudienst als met den dienst in het leger. Het begrip ,^tucht" heeft in het leger onder den invloed van den persoonlijken dienstplicht en de moderne begrippen omtrent de eischen, waaraan het leger moet voldoen, eene wijziging ondergaan; een verandering in denzelfden zin is bezig zich te voltrekken in -het begrip „ambtelijke hiërarchie". Het is noodig, dat door persoonlijke aanraking met zijn chef bij den ambtenaar belangstelling wordt gewekt voor zijn werk. Hij moet het nut ervan begrijpen, hij moet inzien, dat geëischt mag worden, dat hij zijn beste krachten aan den arbeid geeft en hij moet dien arbeid zien gewaardeerd. Toont hij initiatief, zoo zorge zijn chef dit niet te dooden, maar in goede banen te leiden. De ambtenaar moet zich niet gevoelen slaaf van het reglement, maar dienaar van de publieke zaak. Niet iemand, die bevreesd is zijn paraaf te zetten, wiens voornaamste zorg is „zich te.dekken", maar iemand, die zijne verantwoordelijkheid gevoelt en die ver- 5 antwoordel^kheid durft te dragen. Dan eerst is hij in den waren zin des woords ambtenaar, dat wil zeggen de drager van een ambt. Dit geldt evenzeer voor den eenvoudigsten schrijver als voor den allerhoogsten chef. Laat de menschen de beteekenis van hun arbeid als tandje van een wiel in-het groote raderwerk begrijpen, laat hen gevoelen, dat zij rechtstreeks nuttigen arbeid verrichten en tref dan tegelijkertijd maatregelen, dat die arbeid een zoo groot mogelijk nuttig effect heeft, dan zal het woord „ambtenarij" tot een loftuiting worden. „How to manage men", dat is de opgave waarvoor men zich in de eerste plaats gesteld ziet. Natuurlek is het systeem daarbij van groot belang, maar men vergete nooit, dat het systeem middel is tot een doel. Door betere organisatie van den dienst, door een heter werkplan, door betere werkmethodes zal het rendement van den departementalen arbeid worden verhoogd, doch vooral als die arbeid wordt beheerscht door den waren geest. De reorganisatie beginne dus van boven af. 4 Men zou ook kunnen zeggen de reorganisatie beginne van binnen uit. h ï ; ' l Wanneer men als buitenstaander met den departementalen arbeid in aanraking komt, wordt men allicht op het eerste gezicht getroffen door verouderde methodes, door organisatorische fouten en gevoelt men de geneigdheid om daarin onmiddellijik verbetering te brengen. Zou men er evenwel in slagen dergelijke verbetering tot stand te brengen, dan zou het kunnen blijken, dat nog maar zeer weinig was bereikt, omdat een zekere incongruïteit tusschen het ongewijzigde oude en het nieuwe was ontstaan en de departementale geest zich aan het nieuwe niet behoorlijk wist aan te passen. Van onwil behoeft daarbij nog geen sprake te zijn, maar wel van een gemis aan aanvoelen van de eischen van het nieuwe, waardoor een wrijving ontstaat, welke de aanvankelijk verkregen voordeden weder opheft. Het beste systeem bijv. van registreeren en bewaren der departementale stukken loopt spaak, wanneer niet allen van laag tot hoog, met den Minister incluis, 'zich onderwerpen aan de voorschriften, die een regelmatig functioneeren van het systeem moeten waarborgen. Dit kan slechts bereikt worden, wanneer allen begrijpen in welke richting wordt gestuurd, wanneer niet geregeerd wordt door het doode reglement maar door het levende woord. Vóór alles zal dus noodig zijn, dat door de hoogere ambtenaren meer leiding bij den arbeid wordt gegeven. Zijn zij daartoe ook in staat? Deze vraag stelt ons voor de kern van het probleem. Van den toekomstigen onderwijzer wordt gevraagd, dat hij studie maakt van de paedagogiek, dat hij de noodige kennis verwerft van de kunst om kinderen op te leiden. Ook voor den militair, die voor 6 een> graad of rang in aanmerking wil komen is het noodig, dat hij over de vereischten beschikt om als aanvoerder te kunnen optreden. Onder de kennis gevorderd voor de examens, die den weg tot den ambtelijken werkkring openen, komt echter de kunst om leiding te geven bij den arbeid niet voor. Een eigenlijke ambtenaarsopleiding kennen wij in ons land niet. Voor hen die niet langs den weg der academische studie tot den ambtelijken loopbaan komen, zijn er slechts een paar, niet eens onder alle omstandigheden verplichte examens, die daartoe leiden: het departementale klerkenexamen, dat op ongeregelde tijden wordt afgenomen en het examen voor candidaat-gemeentesecretaris, een particuliere instelling van dé Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen. Noch het eene, noch het andere vraagt iets anders dan waarborgen voor de noodig geachte algemeene ontwikkeling en verder speciale vakkennis. Ook de middelbare acte voor staatsinrichting, welke door velen behaald wordt, die zich verder willen bekwamen, kan geen baat geven. Met de opleiding voor een dezer examens laat de staat zich niet in en ook van particuliere zijde is men tot nog toe er niet in geslaagd deze zaak ter hand te nemen, hoeveel belangstelling voor dit vraagstuk er ook bestaat, vooral in de kringen der ambtenaren zelf. 1). En wat de academische opleiding betreft, de jonge jurist, die zich tot den administratieven dienst voelt aangetrokken, brengt vrij wat theoretische bagage mede, die hem in zijn loopbaan van nut kan zijn, maar van ambtelijke organisatie en werkmethodes heeft hij nooit gehoord. Voor den ambtenaar moet uit dit gemis aan een opzettelijke voorbereiding voor de leiderstaak de gevolgtrekking worden gemaakt, dat men zich van dit gemis niet bewust is. Daarom worden dan ook in dit opzicht geen hooge eischen aan de ambtenaren gesteld, zelfs bij de vervulling van ambtelijke functies, waarbij men zou kunnen meenen, dat het in de eerste plaats op het geven van leiding aan- 1) Dit was reeds geschreven, toen te mijner kennis kwam, dat op 12 Mei is opgericht eene stichting voor het onderwijs in de bestuurswetenschappen. Oprichters zijn, behalve de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, de Nederlandsche Bond van Gemeenteambtenaren, de Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen en de Vereeniging van Ambtenaren der Gemeentefinanciën. Doel der stichting is het onderwijs in de bestuurswetenschappen in den ruimsten zin te steunen, te leiden en in te richten. Als middelen ter bereiking van dit doel, worden genoemd: het bevorderen dat aan ten minste één universiteit of hoogeschool onderwjjs wordt gegeven, dat voorbereidt voor praetische werkzaamheid in den administratie ven dienst van het rijk, provincie en gemeente, werkzaamheden als burgemeester daaronder begrepen; het bevorderen dat op een of meer plaatsen in het land voordrachten of reeksen van voordrachten worden gegeven, welke in verband met dat doel van belang kunnen zijn; het bevorderen, dat studiewerken of monographieën worden geschreven over onderwerpen als boven bedoeld; het houden van toezicht op onderwijsinstellingen op administratief gebied en, zoo noodig, de oprichting van nieuwe instellingen van dien aard bevorderen. 7 komt, zijn hét menigmaal geheel andere bekwaamheden waarop wordt gelet. Om een grondige verbetering te verkrijgen zal het dus noodig zijn, dat de ambtenaarsopleiding stelselmatig f,er hand genomen wordt en dat daarbij het leervak der bestuursorganisatie niet uit het oog wordt verloren. Dit zal ongetwijfeld groote moeilijkheden opleveren, omdat de docent zijn studievak grootendeels zelf zal hebben te scheppen, maar de belangstelling op aanverwante gebieden voor analoge vraagstukken, de bedrijfsorganisatie of bedrijfseconomie en de beroepskeuze, zal daaraan, ongetwijfeld ten goede komen. Het spreekt echter van zelf, dat de zoo noodige reorganisatie van den administratieven dienst niet kan waiohten, totdat de ambtelijke opleiding is ter hand genomen en goede resultaten afwerpt. Er moet onmiddellijk raad geschaft worden. Dit zal mogelijk blijken, wanneer men op experimenteele wijze te werk gaat en de kern van het probleem, het vormen van een goeden departementalen geest, niet uit het oog verliest. Die goede geest zal zeer zeker nieitl geschapen worden, wanneer men zonder meer arbeid- en tijdbesparende methodes uit het particuliere bedrijf in de ambtelijke spheer zou trachten over te brengen, terwyl daardoor overigens ook slechts een — zij het dan ook niet onbelangrijk — onderdeel van den departementalen arbeid zou worden hervormd. Trouwens wanneer men op experimenteele wijze te werk gaat, handelt men niet ainders dan zij hebben gedaan die de wetenschappelijke bedrijfsleiding hebben opgebouwd. Het Fayolisme. Reeds in December van het jaar 1920' schreef ik in denzelfden geest x) en mijne overtuiging, dat slechts verbetering verkregen kan worden door reorganisatie van den departementalen arbeid en stelselmatige opleiding der toekomstige ambtenaren, deed mij besluiten zoo mogelijk zelf de studie ter hand te nemen. Door mijm jarenlange ervaring in de examen-commissie der Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen was ik voldoende op de hoogte van hetgeen aan de opleiding onzer ambtenaren, althans voor den gemeentelijken bureaudienst, ontbreekt — al wordt dan ook voor het examen van candidaat-gemeentesecretaris een stage van twee jaar vereischt —, maar daarom was het nog niet gemakkelijk precies aan te geven op welke wijze de bestaande leemte zou moeten worden aangevuld. Dx besloot dus zelf den boven door mij aangegeven weg in te slaan en mij tot de bedrijfseconomie te wenden. In de eerste plaats tot Amerika. ') Vaderland 25 December 1920: Bestuursorganisatie geteekend H. J. R. 8 Spreekt men van „scientifïc management", dan denkt men onmiddellijk aan Taylor en zijn volgelingen, die door vergelijking van een reeks op ziah zelf staande, met succes bekroonde, proefnemingen op verschillende details van ' fabrieksadministratie en fabrieksmethodes, de mogelijkheid van classificatie en generalisatie hebben gezien. Door deze classificatie en generalisatie is de grondslag gelegd voor een wetenschap en daaruit zijn de principes afgeleid, welke tenslotte het Taylorsysteem vormen. Dit Taylorsysteem — en vooral de oncritische verheerlijking door navolgers — heeft aanleiding gegeven tot veel strijd. De bestrijding komt in hoofdzaak van de zijde der georganiseerde arbeiders, die in de mechanisatie van den arbeid — en niet geheel ten onrechte — een gevaar zien, daar zij vreezen voor degradatie en exploitatie van den arbeider. Toch kan aan de grondgedachte van het Taylorsysteem een bepaalde waarde, ook voor den bureauarbeid niet worden ontzegd en kunnen verschillende van zijne methodes tot verhooging van het economisch rendement daarvan leiden. De door mij voorop gestelde meening, dat bij reorganisatie van den arbeid in de regeeringsbureaux de kern van het probleem gelegen is in het .vormen van een goeden departementalen geest, is voldoende aanwijzing, dat m. i. bij invoering van nieuwe arbeidsmethodes met oordeel en met de noodige kennis der omstandigheden te werk moet worden gegaan. Is een dergelijke waarschuwing ook bij Taylor en de zijnen te vinden, bij hen bedoelt zij meer, dat de leiders, voordat tot invoering van het nieuwe beheerstype wordt overgegaan, met doel en principes daarvan volkomen vertrouwd moeten zijn; bij mij vatte al meer en meer de overtuiging post, dat bij reorganisatie van den departementalen arbeid het scheppen van den nieuwen geest hoofdzaak moet zijn. Eerst daarna kan aan het voorbereiden en invoeren van nieuwe arbeidsmethodes worden gedacht. Het was dan ook op een zeer gelukkig oogenblik, dat in het najaar van 1921 door bevriende hand mij toekwamen een aantal geschriften betreffende een nieuwe leer, welke sedert korten tijd in Frankrijk grooten opgang maakt. Hierin toch vond ik eene bevestiging van mijne overtuiging niet alleen, maar ook eene leidraad voor de wijze waarop de nieuwe geest moet worden geschapen. Van grooter beteekenis dan het systeem van Taylor, die als uitgangspunt voor zijne studiën den handenarbeid heeft gekozen en die van onderen opklimmende gekomen is tot het organiseeren van de onderneming, acht ik dan ook voor de oplossing van het vraagstuk, dat ons bezighoudt, deze andere leer, die als 't ware van het tegenovergestelde punt uitgaande, de methode van Taylor ontmoet en aanvult. Terwijl Taylor zijn organisatieplan begint bij de werkplaats, begint zijn Eransche collega den dag van den „directeur en chef" 9 te organiseeren, om langzamerhand af te dalen tot de bureaux en zoo te komen tot den werkbaas en den arbeider. Is de naam Taylor althans voor Nederlanders, die zich met arbeidsvraagstukken bezighouden, geen onbekende, die van bedoelden Franschman, wordt, hoezeer hij in den laatsten tijd in zijn eigen land de aandacht op zich moge hebben gevestigd, onder ons nog niet genoemd. Henri Fayol, wiens boek „Administration industrielle et générale" in 1917 verscheen, heeft in korten tijd school gemaakt, omdat hij eene gedachte uitsprak, die ook bij anderen leefde, omdat hetgeen hij te vertellen had, evenals hetgeen Taylor bracht, gegrepen was uit de practijk van het leven, omdat hij het gaf op het oogenblik, dat daaraan de behoefte het sterkst werd gevoeld. Taylor kwam tot zijne principes door analyse van den handenarbeid. Zijne onderzoekingen deden hem zien, dat door onnoodige bewegingen arbeidskracht werd verspild en tijd werd verloren. Hij zocht besparing van beide door verbetering der handgrepen, betere plaatsing van gereedschappen en toevoer van grondstoffen, beter in elkaar grijpen der samenstellende deelen van de productiewijze. Fayol daarentegen analyseerde den geest, die als motor van den arbeid optreedt. Hij ging na welke eigenschappen voor de verschillende arbeidsverrichtingen van beteekenis zijn. Hij analyseerde ook het bedrijf om zich rekenschap te kunnen geven, welke functies daarvoor het belangrijkst zijn, om langs dezen weg te komen tot eene theorie, welke men zou kunnen noemen:,de leer van het beheer van ondernemingen en van de leiding van menschen. Fayolx) merkt op, dat alle operaties, waartoe een onderneming aanleiding geeft, kunnen worden gebracht tot de zes volgende groepen: 1°. technische operaties (productie, fabricatie, omzetting); 2°. commercieele operaties (koop, verkoop, ruil); 3°. financieele operaties (verwerven en beheer van kapitaal); 4°. veiligheidsmaatregelen (bescherming van personen en goederen) ; 5°. comptabele operaties (inventaris, balans, kostprijs, statistiek enz); 6°. administratieve operaties (vooruitzien, organiseeren, bevelen, coordineeren en controleeren). Terwijl de eerste vijf functies geen nadere verklaring behoeven, is dit met de zesde wel het geval. De eerste vijf omvatten nauwkeurig te omlijnen werkzaamheden; de beteekenis van de zesde wordt het beste begrepen door haar tegenover de andere te stellen. Tot geen van deze vijf behoort de plicht om het algemeene plan van actie voor de onderneming op te stellen, het lichaam daarvan te organiseeren, alle pogingen te richten op het doel der onderneming en een harmonische samenwerking te verzekeren. ') Administration industrielle et générale, Paris Dunod 1920 p. 7 env. 10 Deze plichten vormen een afzonderlijke functie, die Fayol aanduidt met den naam administratie en die hij als volgt definieert: Administreeren is vooruitzien, organiseeren, bevelen, coordinéeren en controleeren; vooruitzien wil zeggen: toekomstige mogelijkheden doorgronden en het plan van actie opstellen; organiseeren d.i.: het materieele en sociale organisme van de ondernéming vaststellen; bevelen d.i. het personeel doen arbeiden; coördineeren d.i. het verbinden en harmonieeren van alle handelingen; controleeren d.i. het waken, dat alles geschiedt overeenkomstig de vastgestelde reglementen en de gegeven orders ') Tn het werkje: „Bssai sur la conduite des affaires et la direction des hommes" van J. Wilbois en P. Vanuxem (Payot & Cie, Paris 1919) wordt de bovenstaande verdeeling in een tableau samengevat en uitgewerkt: . / voirle but: reconnaltrelamissionde 1'entreprise. I I / par expérience, le présent et le passé, I \ étudier Pour tei"r toutes les données du pro- Prévoir ] ° " gramm,e V™1^?- . par mductiou: 1 avemr. / décider .... le programfne annuel, décennal, I de la mine — ou le programme quotidien, \ horaire, de 1'usine taylorisée. (construire le cadre: pratiquer la division du travail I • , • (recruter, élimi<_>is;ïiiii3cr s kmstruire ) B 1 . , j ; .•