PRIJS 20 CENT CHRISTEN-S0CIALISTi^|HE VLUGSCHRIFTEN XVIII Geestelijkeweerbaarheid DOOR JOS. GIESEN Liefde ii de zin van 't leven. H. R. H. LEZING GEHOUDEN 16 MAART 1919 TE ZAANDAM N.V. VEREENIGING VOOR RELIGIEUS EN MAATSCHAPPELIJK WERK DIRECTEUR: J. P. HONNEF ROTTERDAM 1919 N.V.Ver. voor Religieus en Maatschappelijk Werk Directeur J. P. Honnef — Korte Kade 48 — Rotterdam Afdeeling Boekhandel en Uitgeverij NU OF NOOIT Zes preeken in oorlogstijd, door P. ELDERING Item. pred. te Rotterdam Prijs . ; . . £ 0.65 Een alom gunstig beoordeeld bundeltje preeken, waarin de scheidingslijn tusschen oorlog en Christendom scherp getrokken wordt.. ZIJ MOETEN Open brief aan de Christelijke Samenleving DOOR HERMANN KÜTTER uit hef Duitsch vertaald door F. RE1T S MA Ned.Hervormd Predikant 214 blz. Prijs f 0.60, geb. fL— Het Koninkrijk Gods is binnen in U! iPiKfsf'DOOR LEO TÖLSTOY Volksuitgave — 260 pag. f 0.60; gebonden f 1— Moderne Slavernij DOOR LEO TOLSTOY Prijs ing.. . f 0.25 Gebonden . f 0.50 In dit boekje bespreekt Tolstoy de allerontzettendste toestanden waaronder het volk leeft, en wij st den weg ter ontkoming met juistheid aan. ♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦ TOEZENDING NA ONTVANGST VAN HET BEDRAG Medemenschen, Toen mij gevraagd werd te komen spreken over »geweld en geweldloosheidc, antwoordde ik, dit gaarne te willen doen, mits het onderwerp veranderd werd in: »geweld, geweldloosheid en geestelijke weerbaarheid c. Door het woord »geweldc wordt het oude standpunt aangegeven waarop de staten tot nu toe als uiterste machtsmiddel steunden; door het woord >geweldloosheid< de ontkenning hiervan, de afbraak van dit stelsel; door het woord «geestelijke weerbaarheidc eindelijk, het materiaal, wat de nieuwe menschheid méér dan vroeger in de plaats heeft te stellen en zal stellen voor de ondeugdelijk gebleken »wapenen der barbaren*. Ik zeg met opzet: >geestelijke weerbaarheid is het materiaal dat de nieuwe menschheid, de wedergeboren mensch, wéér dan vroeger, in de plaats heeft te stellen en zdl stellen voor de ondeugdelijk gebleken »wapenen der barbaren*. Want ook vroeger is >geestelijke weerbaarheid* in sterke mate toegepast. Reeds in de schriften der oude Indiërs heet het: »Bedwing eens andren gramschap door uw kalmte; verwin den booze door hem goed te doen, den vrek door mildheid, leugen door de waarheid*. En ook oud-China wist reeds dit: ^zachtheid en goedheid zijn de wortelen der ware menschelijkheid. Vóór alles en met alle geestelijke kracht moet men daarnaar streven dat het reiner en beter Ik — rede en wilskracht — de minder goede en reine begeerten zoo overheersche, dat het zelf een eenig, harmonisch geheel wordt. Met alle inspanning, opmerkzaamheid en bezonnenheid, met aanwending van alle zedelijke kracht moet men de hoogste zuiverheid en reinheid trachten te verwerven, zoodat de ziel zoo klaar en rein wordt als die van een juist-ontloken kind. Wie zoo met een rein gemoed de menschheid liefhebbend omvat en naar alle zijden zegen brengt... Hij heeft macht om het onzienlijke te zien te geven. Hij laat ontstaan en rekent niet als eigen. Hij biedt geen tegenstand; daarom is er niemand die hem tegenstand kan bieden. Geduldigheid en zachtheid in het onderwijzen en geen kwaad met kwaad vergelden, dat is zijn geweldigheid, de geweldigheid van het Zuiden, de geweldigheid van den waren Mensch. Dit noemt men de diepste wereldwijsheid en de zedelijke volmaaktheid*. En zou er in dezen zin wel één zulk een geweldige, zulk een 2 geestelijk-weerbare op aarde geweest zijn als Christus Jezus, nu 19 eeuwen vóór ons? Gaat nu vooral niet denken, vrienden, dat ik in onze samenspreking de lamme en tamme Christusfiguur ga inlasschen, zooals femelende en kruiperige kerken in hun dwaling getracht hebben ons in te prenten, noch ook den Christus-Judas, die met de eene hand kinderen liefkoost en met de andere de moordtuigen »zegentc van millioenen doodslagers. >Weg met dezec roept elk eerlijk hart. Maar den Jezus van de Bergrede, den Jezus van den stralenden offerdood en van het al-en-immer-gevende Leven, ik bid u, neem einddoel* versta ik het geluk en de verheven rustin-zich-zelf van elk der menschenkinderen afzonderlijk en van hen allen tezamen, dat geluk zich te weten vanuit de Liefde levend en met ieder afzonderlijk en allen tezamen in scheppende Liefde verbonden te zijn. En tot dat doel en dat geluk, wat Jezus m.i. openbaart in deze woorden: »als ik van de aarde zal verheven zijn,'zal ik al uw harten tot mij trekken*, geeft hij de nieuwe heilige middelen in de aangehaalde zinnen. In deze ontredderde samenleving is het zoo gemakkelijk niet in die middelen te >gelooven«; maar ik verzoek u, denk het u eens diep in en denk u, dat ge staat tegenover een flinken man of vrouw en dat ge, redeneerend, u opwindt gedurende het gesprek, uzelf vergeet en hem of haar een slag geeft in "t gelaat, denk zelfs dat ge het uw vader of moeder zoudt gedaan hebben en dat hij of zij dan niet, zooals nu, u een dracht slagen terug gaf, of aan de politie overleverde, maar zonder eenige inwendige woede het gelaat naar u toe bleef keeren en dan eenvoudig zeide: >Vriend, indien gij wilt, doe dat nog eens*, of enkel ook maar diep ernstig en om-üwent-wille bedroefd, u aanzag; welke gedragslijn zou den grootsten indruk op uw verder leven nalaten? Of denk u in, dat iemand u een proces wil aandoen om een luttel grensgeschil tusschen een paar landerijen, of om een kleeding- 3 atuk of om het bezit van boeken of wat ook, en denk u dat ge hem zeidet: »vriend, zijt gij zóó tuk daarop: neem van mijn boeken wat ge wilt, van mijn kleeren wat ge noodig hebt, van mijn land, wat ge meent beter te kunnen bebouwen dan ik*. Zou zoo iemand niet verslagen staan en véél eerder geneigd tot goedwil dan wanneer ge met sluwe advocaterij elkander trachttet te verstrikken? En als we eens, als geestelijk weerbaarheidsmiddel, in ernst, dat wil zeggen: metterdaad, gingen trachten de vijandschap in onze medemenschen zich te laten tot rust loopen in onze liefde, en als we eens wèl deden, in geest en waarheid, aan die ons berooven en uitbuiten, zouden zij het wel vol kunnen houden? Zou dus ten slotte een dergelijke liefde, zooals nu nog maar al te weinig is te vinden, niet eens kunnen blijken een waarachtiger wapen, een machtiger kracht te zijn dan de geweldigste springstof? Ik voor mij, ik geloof van wel. En ik geloof dat als de soort vrede, die nu misschien aanstaande is, wil omgezet worden van één groote oorlogsvoorbereiding tot bestendiging van een waarlijk heitzamen vredes toestand, als wérkelijke en oprechte Vrede wil gehandhaafd worden, dit moet geschieden, om met Emerson te spreken, »door dappere menschen, die tot dezelfde hoogte geklommen zijn als de held, n.m.1. tot den wil om hun eigen leven in hun eigen handen te dragen, met de bereidheid dit ieder oogenblik op het spel te zetten voor hun beginsel; het moet geschieden door menschen, die één stap verder gegaan zijn dan de held en die een andermans leven niet meer willen rooven; menschen die door hun verstandelijk inzicht, of anders door hun zedelijk hoogstaan, zulk een diep besef ontvingen van hun eigen volstrekte innerlijke waarde, dat zij niet «enig bezit noch ook hun eigen lichaam een goed achten van voldoende beteekenis om te worden gered door zulk een afval van eenig princiep als daar is het behandelen van menschen gelijk slachtvee. Gegeven een natie van menschen die gestegen zijn tot zulk een hoogte van zedelijke veredeling dat rij geen oorlog willen verklaren noch wapens voeren — want zulk een waanzin is niet meer te vinden in hun brein — dan hebt ge een natie van uit-Liefde-Levenden, van Weldoeners, van ware, groote en bekwame Makkers*, van geestelijk-weerbaren van den eersten rang. Maar nu kan een zeer bezadigde opmerking volgen en die is deze: Goed, ge igelooft* dus, ga hebt vertrouwen in > geestelijke weerbaarheid*; ook de van Jezus' aangehaalde woorden getuigen van zijn >geloof< hierin, zijn >vertrouwen* hierop, maar nu zijn daden en de uitwerking van zijn daden. Vrienden, wat de daden van Jezus betreft, gij zult mij toegeven dat hij een geweldig mensch was, maar geweldig enkel juist door de overeenstemming van zijn goed woord en zijn goede daad. Hij maakte de vergelijking van den Barmhartigen Samaritaan 4 ea hij was barmhartig voor eiken mensch dien hij op zijn weg ontmoette. Hij zeide dat men den booze niet moest wederstaan en toen in den Hof van Getbsemané, Petrus met het zwaard de boozen wilde weerstaan, die hem gevangen namen, toen zegende hij Petrus' wapen niet, dat daar toch zeer zeker streed voor de hoogste cultuur, maar hij verbood hem het gebruik ervan, consequent, in zuivere overeenstemming met zijn levensleer. »Keer uw zwaard in de scheede, want die het zwaard nemen zullen door het zwaard vergaan.* Hij had gezegd: bid voor uw vijanden, en hij bad voor zijn vijanden, tot aan 't kruis, hoor maar: »Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.» Nu zult gij zeggen, indien gij de redeneering wilt doorzetten: ja, maar, gij hebt hiermede niet bewezen dat Jezus' geestelijke weerbaarheid zijn vijanden overwon. Ik zie hem daar doornageld hangen aan 't kruis, met doorstoken hart, zijn leerlingen gevlucht, en de naakte lijdensrots in stikdonkeren nacht. Ja vrienden, maar dat was het einde niet, dat was het begin. Zie de hoofdman zelf die hem gekruisigd had, het eerst zich op de borst kloppen en uitroepen: >Deze was waarlijk de Zoon Gods*, zie de leerlingen later werkzaam over de gansche wereld in de kracht van zijn voorbeeld en tot op dit oogenblik zou ik diep aan elk levend menschenkiad willen vragen: wie ontkomt er den Christus, wie, die eenmaal van hem hoorde? , De Christus heeft overwonnen in zijn ondergang, en trouwens, en hier slaat de tragiek vreemdsoortig over: Dat sterven, dat kan men maar ééns. Dit klinkt al zeer nuchter en dat is ook mijn doel. Zie niet zoo enkel dat doodstafereel van Christus, dat was vreeselijk, zeker, maar hij kon het aan en dat is grootscher, dat is de overwinning van den dood. Zei hij niet tot de weenende vrouwen op den weg: >Dochters van Jeruzalem, weent niet ever mij, maar weent over uzelven*? Want aan hen immers zou nog zooveel lijden overkomen, dat zij niet nog aan wilden nemen, terwijl hij ten slotte zijn kruis als een opgang naar hooger, met liefde had omvangen. Maar er is meer, er is een argument dat onze zwakheid meer te hulp komt, en waarom ik zeide: >sterven kan men maar eens.* Was Jezus zulk een verslagene bij zijn leven ? Hebt ge hem ooit zien onderdoen voor de spitsvondigheden der schriftgeleerden, hebt ge hem zien gebukt gaan of kruipen voor den rijkaard, den kapitalist zou men heden zeggen, in zijn schijnbare armoede? En ziet ge hem niet omgaan door heel zijn land, als een geliefde Weldoener voor allen die belast en beladen waren, van den verdrukten wees tot den zwoegenden arbeider, den loonslaaf, den proletariër zouden wij thans zeggen, toe? En nu komt voor mij een groot bewijs dat Jezus het einddoel wil benaderen met «geestelijke weerbaarheid alleen*. Die zwoegers, die bedrukten, zij wilden dien toch reeds uit s •ichzelf machthebbende, tot koning verheien. Lees het Evangelie er maar op na en dan juist ontweek Jezus de schare, en ontvluchtte hen, tot in het gebergte. De bedoeling van het volk was dus blijkbaar, de goede grondstellingen die hij gaf, door middel van de bestaande rechtbanken, de bestaande lijfwacht, de bestaande vestingen, met geweld te willen opleggen, door middel van zijn koningschap, van zijn diktatuur aan de elementen die nog onwillig waren dat betere te aanvaarden. De bedoeling van Jezus daarentegen moet geweest zijn, een elk van zijn medeschepselen tot dien staat van geestelijk koningschap op te voeren, tot. dien staat van priesterlijke waardigheid, tot dien staat van volkomen Mensch zijn, welke ook hij bereikt had, enkel dus door geestelijke middelen. En heeft Jezus hierin gelijk gehad? Laten we dit eens rustig overdenken. Want we zijn hier ondertusschen in dit voorbeeld, als vanzelf en tegelijkertijd het vraagstuk aan 't behandelen, wat op 't oogenblik veler gemoederen beroert: is proletarische dictatuur gewenscht, om het betere door te voeren, of hebben zij gelijk die zeggen: >afhouden van alle georganiseerd doodsgeweld enbarbaarsch wapengeweld en enkel geestelijke weerbaarheid*. Daarom zeg ik: laten we dit eens rustig en stil overdenken. Indien Jezus de dictatuur, de wereldlijke heerschappij — en het was niet meer of minder inderdaad, zooals ik u zeide, dan het koningschap dat men hem aanbood — indien Jezus die wereldlijke macht aanvaard had, wat zou dan de uitwerking geweest zijn? (Nu moeten we niet gaan rekenen met >wonderen*, want ook Jezus' woord onder de toen-levenden, bekeerde niet terstond allen in zijn dagen, dus de uitwerking van zijn dictatuur zou ook wel ongeveer gelijk zijn geweest aan die van alle dictaturen.) De uitwerking zou dan (en nu neem ik de beste mogelijkheid aan), zijn geweest dat het Joodsche volk de Romeinsche bezetting zou hebben verjaagd, den Joodschen hoogen raad en de priesterkaste zou hebben te niet gedaan en een communisme zou zijn ontstaan, gehandhaafd met geweld, met doodsgeweld natuurlijk, tegen de daarom nog lang niet wedergeboren priesters, farizeeën en berooide rijkaards, die met hun machtiger en niet te ontnemen kennis en sluwheid, al de hartstochten van begeerte en heerschzucht weder zouden trachten te doen opvlammen en ten hunnen bate te benutten, die in het eveneens daarom nog lang niet wedergeboren proletariaat werkzaam bleven. En zou dan Jezus den wereldinvloed verkregen hebben, dien hij nu heeft, zoodat zelfs de onrechtvaardigst handelende volken (zie het Duitsche imperialisme op het hoogtepunt van zijn slechtheid in den aanvang van den wereldoorlog) hun daden zouden zoeken te rechtvaardigen tegenover Hèm? Ik geloof van niet. Hij voelde zich een Mensch voor alle tijden, in wien nóch Jood, nóch Griek, nóch Romein, in onzen tijd zouden wij zeggen: in wien nóch 6 Hollander, noch Duitscher, noch Engelschman, noch Germaan, noch Angelsakser, noch Westerling, noch Oosterling was, maar hij voelde zich geroepen den Mensch een voorbeeld te geven, hoe elk Mensch zou kunnen en behoorde te leven. En indien hij het bloedig wereldlijk gezag aanvaard had, dan zou de wereld nooit op hem gewezen hebben als dat voorbeeld, wat hij bedoelde te zijn, maar hij stond op één lijn met het pausdom, dat ook met het wereldlijk zwaard, ja zelfs met den brandstapel en met het dagelijksch zwaard van den honger, het naar-zijn meening-goede de wereld nog altijd tracht op te dwingen; hij stond op één lijn met Karei den z.g.n. groote, die duizenden Saksers het hoofd liet afslaan, omdat zij niet wilden gedoopt worden; hij stond op één lijn met Robespierre, die eerst zijn vijanden en daarna ook zijn vrienden ging guillotineeren, hij stond op één lijn met die gewtldarevolutionairen, die voor hun theoretisch goed deel zooveel treurige middelen schijnen noodig te hebben, dat de heiligheid van den opzet geheel dreigt verduisterd te worden door het onheilige van de middelen. Nu kan iemand ook weer opmerken: ja maar, toegegeven dat het leven van Jezus het einddoel van Menschelijke volmaaktheid bereikt heeft, zou hij niet, door iets van zijn principe te laten vallen, zooals men dat tegenwoordig noemt, een grootere schrede voorwaarts gedaan hebben met heel zijn geslacht, al was hij dan zelf, alleen, niet zoover vooruitgekomen? Vrienden, ik geloof het al weer niet. Wij weten, nietwaar, hoe het ongeveer gaat met een nieuwe idee en een nieuwe practijk: die leeft al onbewust in een gedeelte der menschen; wordt eerst vernomen in vage termen, in opmerkingen hier en daar; spreekt zich in haast ijlenden toestand uit bij een dichter; komt tot klare bewustheid bij enkele redenaars; wordt dan daad in diegenen, die men de heiligen van zulk een tijdvak zou kunnen noemen, en van daaraf stroomt de idee als 't ware gelouterd terug in de grootere menschengemeenschap; maar dat eischt tijd en kan niet zonder schade geforceerd worden. Zoo óók in Jezus'tijd. De idee van universeele liefde leefde reeds in een gedeelte van het volk dat iète begrepen had van de wijdsche profetieën van Jesaja b.v.b., die zelfs de dieren met elkander in vrede ziet leven, den wolf met het lam verkeeren, den luipaard en den leeuw met het melkvee tezamen geweid door een klein jongsken; die den tijd voorspelt, waarin wij de zwaarden zullen omsmeden tot spaden en de lansen tot sikkels en men »nergens zal leed doen noch verderven op den ganschen berg der heiligheid, want de aarde zal vol zijn van de kennis van den Geest der Wijsheid, gelijk de wateren den bodem bedekken der zee*. Naast de oorlogspsalmen der oude koningen moeten de visioenen van dergelijke profeten althans een gedeelte van het volk toen begeesterd hebben en als Jezus spreekt, klaar en als met koperen f bazuinklank: >Ikzegu: hebt uw vijanden lief, overwin kwaad doof goed, God is Geest, God is Liefde en wil in Geest en Liefde aanbeden worden en zich met u vereenzelvigen*, dan moet dat weerklank gevonden hebben in vele hunner harten, en in sommigen zeer bijzonder, zooals wij dan ook zien bij de twaalf mannen, die hem het naast stonden en de vrouwen, die in zijn gezelschap verkeerden. Maar merk toch nog op, hoe zwak en hoe van verre hij nog dikwijls begrepen werd ook door hen. Want indien soms bet gehoor in een stad of dorp hier of daar hem minder goed begrepen had en hem geen plaats gunde om het hoofd ter ruste te leggen — inderdaad nog minder dan een steen — dan gebeurde het, dat diezelfde Apostelen hem vroegen: >Heer, wilt gij, dat wij den Vader bidden, met vuur uit den hemel hun woonplaatsen te verdelgen?* En dan moest hij hen herinneren en vermanen: »Gij weet niet van wat voor geest gij zijt. Ik ben niet gekomen om te verderven maar om zalig te maken. Die het vatten kan, vatte het.* En stel u nü voor, dat hij met zulke elementen het Koninkrijk der Hemelen, zooals Hij het noemde, met geweld had willen vestigen, en, rustende op de schouders der massa, zijn Apostelen gemaakt had tot ministers, zuilen we maar zeggen, andere leerlingen tot stadhouders en zichzelf tot koning. Hoe spoedig zou dat rijk misschien niet een rijk geworden zijn als van dien armen dweeper der wederdoopers, die in de middeleeuwen in de stad Munster dit beproefde of hoe spoedig zou het niet gelijk zijn geweest aan een middeleeuwsch pausenhof met zijn inquisities en al wat daarbij komt. En daarom stemt een ieder bij dóórdenken hem toe: >Men kan niet met den duivel, den duivel uitdrijven.* Een heilige zaakeischt heilige middelen. En wilt gij zijn stellige uitspraak, zijn bevestiging van al wat wij daar zeiden, het is vervat in déze woorden: »Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen en de grooten gebruiken macht over hen, doch alzoo zal het onder u niet zijn; doch wie onder u groot zal willen zijn, hij zij uw aller dienaar. Mijn koninkrijk is niet als dat van deze wereld. Doch hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geven zoude.* Enkel dus geestelijke weerbaarheid met woord en voorbeeld, om het goede te doen zegevieren. En, zooals De Ligt zegt, >de overmaat van eigen geestkracht bewijst men juist, door desnoods aan de wapenen der barbaren te bezwijken, terwijl men als 't ware spreekt: »Gij kunt mijn lichaam dooden; maar zóó zwak zijt gij, zóó sterk ben ik, dat ik juist door mijn lichaam u ten prooi te geven, bewijs, dat gij mijn geest zelts niet kunt raken.* Maar, als gij nu eens mocht denken bij uzelf: »Jezus is misschien niet eens een historisch persoon* (hetwelk ik hier in 't midden wil laten, hoewel ik zelf wèl aan zijn historisch bestaan geloof hecht) of ook indien gij denken mocht: >Jezus was zulk een uitzondering*, dan noodig ik u uit, ineens een behoorlijken sprong in gedachten met mij te nemen, en dan zullen wij eens zien of de brute macht op den duur vermag den geest te dooden, zelfs bij geheele overweldigingen van volk op volk. Het klassieke voorbeeld hiervan is de overweldiging van de Grieken door de Romeinen; vermocht de Romeinsche brute macht den Griekschen geest te dooden? Integendeel, maar juist na de lichamelijke, dierlijke verovering, doortrok de grieksche geest de romeinsche samenleving, zóózeer, dat het slechts was of de Grieksche schoonheidscultus nu een breeder veld had gevonden om zich te ontplooien. Dat deze later door buitensporigheid verdierf, dit is een gevolg van alle buitensporigheid, maar het Grieksche schoonheidselement had onverwoestbaar en dóór de Romeinsche heerschappij als 't ware heen, de geheele toenmalige beschaafde wereld als een zuurdeesem doortrokken en nog na den inval der barbaren en de volksverhuizingen, na de angstige middeleeuwen, kwam het weer boven in de renaissance en is nu, men zou bijna zeggen, een niet meer weg te werken deel der wereldcultuur. En zóó is het met elk geestelijk element. De absolute universeele liefde, na de enkele daden van vroegeren, na de profetfën der dichterlijke zieners, bij Jezus tot klaar woord en tot levenslange dadenreeks gerijpt, zou van dien tijd af, in enkelingen, zoowel als in geheele sekten, later bij voortduring aanwezig zijn en is o.a. weer in Tolstoï's woord en de daden der tegenwoordige principiëele dienstweigeraars van de geheele aarde tot wijdere ontplooing gekomen. Dat er dus één zulk een geestelijk weerbare bestaan heeft, heeft de mogelijkheid geschapen dat er enkelingen hem volgden, dat er groepen van zulke enkelingen zich in den loop der tijden hier en daar vormden, en dat nü in een gansch geslacht en in elke natie daarvan, >geloovigen« in de geestelijke weerbaarheid worden aangetroffen, méér dan »geloovigen«: toepassers, doeners. Die >geloovigen< zullen uit den aard der zaak nog niet kunnen aantoonen, dat de geestelijke weerbaarheid méér resultaten heeft afgeworpen dan het geweldssysteem, om de eenvoudige reden, dat er oneindig veel meer »geweld* dan »geestelijke weerbaarheid* tot nu toe als 't ware aan den dag is getreden en door de geschiedenis is opgeteekend. Maar het is wèl te bewijzen, dat degenen die »geestelijke weerbaarheid* hebben toegepast, procentsgewijze dus als 'tware, méér hebben teweeg gebracht in de geschiedenis dan de geweldenaars. Of acht ge den invloed van de beroemde wijsgeeren, die juist voor zoover zij wijsgeer waren, toch enkel de geestelijke weerbaarheid beoefenden, niet hooger dan den invloed van een gelijk aantal soldaten; acht ge den invloed van dichters en redenaars, die juist voor zoover zij dichter en redenaar waren, enkel geeste- rijke weerbaarheid in toepassing brachten, niet hooger dan den wereldinvloed van een gelijk aantal gevangenbewaarders; en zagen wij niet tot in den alleroudsten tijd reeds uitgesproken: »het allerzachtste overwint het allerhardste*, een liefdesgefluister alle kanonnen der wereld? Dan is er dit eigenaardig verschijnsel en ik toon dit met voorliefde aan, omdat er zoo'n humoristisch pleidooi in zit voor onze stelling: juist groote geweldenaars hebben op critieke oogenblikken van hun bestaan, blijk gegeven méér invloed toe te kennen aan wat wij nu noemen «geestelijke weerbaarheid* dan aan hun zelf geschapen machtsformaties. Zoo toen Attilla met zijn Hunnen tijdens de volksverhuizingen voor de poorten van Rome verscheen, toonde de toenmalige paus tenslotte meer geloof te hebben in de geestkracht dan in het gebruik van zijn vestingwallen en soldaten. Want met zijn bisschoppen en priesters buiten de poort opgesteld, wachtte hij ongewapend de komst af van den allesverwoestenden barbaar en door het gebruik der rede, in dit geval misschien geholpen door zijn oosteisch praalvertoon en, naar men zegt, een handige woordspeling, bewoog hij Attilla Rome niet te verwoesten, zooals zoovele andere steden en streken die de verzamelde horden waren doorgetrokken. De bekende woordspeling, nietwaar, was deze, dat toen Attilla zich beroemde den »geesel Gods* genoemd te worden, de kerkvoogd hem antwoordde: »Indien gij dan de geesel Gods zijt, hoe zou ik, die Gods dienstknecht ben, u beletten deze stad door te trekken?* Maar hoe het ook zij, met het woord, met de Rede, met de geestelijke weerbaarheid was hem gelukt, wat hij aan de kans der wapenen niet durfde toevertrouwen. Van den beruchten minister van Lodewijk XIII, van kardinaal Richelieu is het bekend, dat hij bij een oproer der marine, die hij zelf in 't leven had geroepen, ongewapend en geheel alleen, zich temidden der z.g.n. muiters begaf en enkel met het woord hen bedwong. Hier ten allerduidelijkste toonde de geweldenaar, boven het door hem zelf geschapen geweldsmiddel, dat ander* geweld, dat geweld der laatste instantie te stellen: de macht van het woord, ie geestelijke weerbaarheid. En om uit onzen eigen tijd en ons eigen land een voorbeeld te nemen: Toen bij de jongste gewelddadige gebeurtenissen in Amsterdam een officier aarzelde het hem ten dienste staand wapengeweld te gebruiken, trad hij, na zijn sabel afgegespt en zijn revolver overgegeven te hebben, ongewapend op de menigte toe en deze week voor die geestelijke weerbaarheid éér, dan voor de gansche gewapende stoet. In «Opwaarts* vind ik het verhaal van een middeleeuwschen heilige, die in een woud door woeste roovers werd aangesproken. Zij gingen met hem mee en praatten. Toen zij aan 't einde van den weg gekomen waren, zei een van hen: »Wij waren van plan tö ü onderweg, wanneer wij langs den afgrond kwamen, te berooven, en u dan daarin neer te werpen, maar er gaat iets van u uit: wij hebben 't niet gekund, c Wat van dien heilige uitging, was liefdedrang, de m.i. hoogst denkbare geestelijke weerbaarheid. En wat is dat dan wel, die wondere kracht, die kracht die we toch allen kennen van verre of nabij, dat als bij revolutionaire bewegingen, bij werkstakingen in mijnen, bij hongeroproeren en bij elk ruw optreden van een aantal menschen tegenover een ander aantal, enkelen of één enkele het hoofd niet verliest, maar rustig naar voren treedt en het woord doet, alle wapengeweld daarvoor althans meestal tijdelijk zwijgt en zéér dikwijls voorgoed wijkt? Hebt gij b.v.b. niet eens gezien, dat bij een straatvechtpartij, om maar het eenvoudigste voorbeeld te nemen, waarbij de messen soms reeds blinken en de tegenstanders verblind zijn van woede, de politie waarlijk nog zoo gauw niet de partijen kan scheiden, doch de nadering van een enkel persoon, die als 'tware met die eigenaardige radio-activiteit der liefde geladen is, door de verdwaasden reeds op eenigen afstand zelfs zóódanig gevoeld wordt, dat zij elkander loslaten, vóór die persoon hen nog heeft aangeraakt? Dit bestaat, dit is menschelijke ervaring en eenmaal gegeven deze mogelijkheid, dit begin van kracht, dan is het ook mogelijk dat deze kracht tot in het oneindige toe uitgezet wordt. Nu waren dit voorbeelden van enkelingen tegenover groepen: een paus tegen Attila's horden, Richelieu tegenover zijn marine, een ongewapend officier tegenover een menigte, doch het sterkste voorbeeld van den laatsten tijd en dat nog wel van groep tegenover groep is dat der Douchoboren in Rusland tegenover de handlangers van 't gevallen czarisme. De Douchoboren — de vertaling van den naam is: geestes■trijders —. die geen militairen dienst wilden doen immers, werden in omsingelde groepen met de hoeven der kozakkenpaarden getrapt, gemarteld, vervolgd, doch toegeven deden zij niet en tenslotte nietwaar, heeft zelfs een czaristische regeering hun toe moeten staan naar Canada uit te wijken en is dus voor hun geestelijke weerbaarheid, hier nu massaal toegepast, gezwicht. En denk het u maar eens in: er zijn nu eenige honderdtallen dienstweigeraars hier in Holland en vele duizendtallen elders, geestelijk-weerbaren tegen den wapenwaanzin, die nog over de aarde woedt; maar denk u maar eens in, dat er inplaats van 600, 6000 gaan komen: zal daar ons Hollandsch militairisme tegen bestand zijn? Ik geloof het niet en ik heb trouwens al heel wat sterker hoopvolle verwachting; ik denk, en de geschiedenis der Menschheid geeft mij er reden toe en grond, dat deze 600 dienstweigeraars hier, samen met de duizenden in Engeland, Duitschland, het verre en nabije Westen en Oosten, zulk een wig in militarisme en navalisme gedreven hebben, dat het er onafwendbaar-zeker door tl moet vaneensplijten, zooals indertijd in Amerika de slavernij, door het eerste ontvluchten van kleine groepjes slaven, die zich van hun mensch-zijn warden bewust. Een voorbeeld van de voortreffelijkheid der geestelijke weerbaarheid wordt ook telkens nog geleverd door reizigers en missionarissen bij wilde volkeren, die dikwijls jaren lang ongewapend tusschen hen verkeeren, terwijl bij het verschijnen van gewapende troepen, de wilden onmiddellijk tot verzet geprikkeld worden en van weerskanten bijna altijd stroomen bloeds vloeien. Ik bedoel nu niet die >zendingc, die achter het opgeheven kruisbeeld op den mitrailleur hoopt ter bekeering der zwarte broeders, maar ik heb het oog op het beter soort pioniers, dat, door politieke of andere omstandigheden uit het geboorteland gedreven, elders en liefst in verre streken, nieuw leven opbouwen gaat. Zoo b.v.b. de Quakers in Pennsylvanie, waarvan Graham in zijn boek: «Een Quaker over oorlog* verhaalt, dat, toen de Indianen bij hun herhaalde overvallen de plantages trachtten uit te moorden, zij altijd de hofsteden der Quakers spaarden, omdat deze menschen ongewapend en als vrienden tusschen hen verkeerd hadden. Ik geef toe: dit gaat niet altijd op en «weerloozenc zijn dikwijls als vee geslacht door wederpartijders, doch laten wij onthouden, bij elk dezer gezegden, dat ik beoog, niet die passieve weerloosheid te propageeren, die meer een soort schapenkwaliteit is, (al is overigens een schaap veel beminnenswaardiger dan een mensch, in de momenten, dat hij aan oorlogsrazernij lijdt), maar dat ik bedoel die actieve en energische geestelijke weerbaarheid te verbreiden, die de wapenen der barbaren slechts heeft weggeworpen! om, evenals de Grieken, die bij Troje hun schepen hadden verbrand, wel te moéten vechten: wij hebben met revolvers en degens afgerekend, opdat wij nu wel zouden moéten rekenen op het woord, op de geestkracht, op den LOGOS. In ons land is de sterkste verdediger der «geestelijke weerbaarheid*, naast vele principieele dienstweigeraars, m.i. wel De Ligt, in verband trouwens met meerderen, doch ik wijs allereerst op hem, omdat ik zijn geschriften in deze nu eenmaal in den regel het diepst en het meest doorwrocht acht. In verband hiermede deze prachtige practische bladzijde: «Weinigen waren tot nog toe in staat, in opvoeding, bij zelfverdediging of handhaving van heilige waarden louter en alleen geestelijk weerbaar te blijven. Meest kwam een oogenblik van zwakte, drift of radeloosheid, dat tot barbaarsche strijdmethoden wederkeeren deed. Voorzoover het hier geen opkomen van de oude instincten was, deed vaak gebrek aan vertrouwen in de werkwijze des geestes mee. Men dorst het niet schijnbaar te verliezen; werd door het schijnverlies tenslotte zelf zoozeer verblind, dat men het wezenlijke onherroepelijk verloren achtte, als men niet onmiddellijk t2 gewelddadig ingreep; men dorst met zijn idee tenslotte niet voorloopig ondergaan, omdat men vreesde, dat zij niet meer in de menschen op zou staan. Dan sloeg men in den blinde, of ook wel met een bijna sceptisch: >'tKan niet andersI* toe. Altijd dus in een soort van noodweer-radeloosheid. Doch men besefte wel, dat men dan van zijn oorspronkelijk beginsel afweek feitelijk door eigen stookte; en dat derhalve de conclusie hoogstens mag luiden: >Zij waren er nog niet aan toeU maar nooit: >Het moest nu eenmaal zoo. Het kon onmogelijk anders. Het eene slaat uit innerlijke noodzaak altijd weer in het andere om.< »Want leert ons de geschiedenis, dat de meeste revolutionairen, die eerst slechts door geestelijken drang, door persoonlijk voorbeeld en principiëele propaganda werken wilden, op critieke oogenblikken ten slotte toch tot uitwendige en geestelijke geweldsaaawending kwamen, dan is dit historisch verloop nog geen zedelijke rechtvaardiging hunner handelwijze. Zeker, zij konden blijkbaar niet anders. Maar het kon en kan wel, en het behoort zeer zeker anders I Inderdaad zagen we tot nu toe in de geschiedenis der menschheid wat mevr. Roland Holst de beide vormen van geweld noemt •— geestelijken drang derhalve en physieken dwang — onafscheidelijk samen, en gingen ze telkens in elkander over, maar op ons rust de taak, dien samenhang te verbreken ten gunste van de liefdekracht des geestes, uit kracht der liefde zelf 1 En in menig opzicht is »de ontzaggelijke psychische spanning der massa een natuurkracht* en werkt ze als zoodanig, maar voorzoover ze nog slechts natuurkracht is, is zij juist openbaring van het >menschelijke, al te menschelijke*. het diermenschelijke, dat voorloopig nog wel in elke revolutie — en niet slechts in elke revolutie — meedoen zal, doch het gaat er alweer juist om, in de massa zóó het beginsel der persoonlijkheid te doen ontwaken, dat hare psychische spanning werkt als ^«J/kracht.* Juist na deze woorden zou ik wenschen, ter verdere beschouwing van ons onderwerp, Mw. Roland Holst sprekend in te voeren, in wie we op dit oogenblik het best de worsteling van de beide ideeën en de trapsgewijze overwinning van de eene idee op de andere kunnen nagaan. Laten wij bij haar eens in 't bijzonder nu vertoeven. En ik zou dan gaarne door de volgende citaten uit haar »Strijdmiddelen der Sociale Revolutie c het stijgende pad aangeven naar de onneembare burcht, naar de eindoverwinning van den mensch op zichzelf, die wij bedoelen en waardoor wij zoeken mensch en menschheid zichzelf machtiger te doen beschermen, dan ooit staal vermocht. »De standvastige moede, aldus Mw. Roland Holst, »die niet anderen naar het leven staat, maar uit sociaal idealisme, uit liefde tot de makkers het eigen leven inzet, die moed is een historische beweegkracht van den eersten range >Elke politiek, die door geweld haar doeleinden wil bereiken, is onvereenigbaar met demokratie en vrijheid, zij kan de rechten van het individu in geen enkel opzicht ontzien. Wil het proletariaat met de wapenen overwinnen en zich met de wapenen handhaven in den letterlijken zin van het woord — om 't even tegen het inheemsche of tegen een vreemd imperialisme — dan moet het de vrijheid van meeningsuiting, van woord en pers opheffen, het moet hen gestreng straffen, die den militairen dienst of den arbeid ten dienste der oorlogvoering weigeren, juist zooals de kapitalistische regeeringen dit doen. Het moet regeeren met behulp van den staat van beleg en de doodstraf weer instellen. Het moet in één woord de volksvrijheid weer ter neer slaan, die het kwam oprichten en bevestigen, want óf het wapengeweld moet de vrijheid, óf de vrijheid het wapengeweld dooden, te samen kunnen zij niet bestaan.c «Alles redenen, naar wij meenen, voor het revolutionaire socialisme, om niet enkel het. militairisme te bestrijden, maar om elke militaire organisatie te verwerpen. In dat geval echter moet het zich geheel en al losmaken van het geloof in het wapengeweld, als een der middelen die de volksmassaas tot de overwinning zullen moeten voeren, het moet volkomen breken met den kultus van het geweld*. >Juist omgekeerd als het imperialisme, beseft en eert het revolutionaire socialisme in eiken mensch een deel der menschheid, de groote algemeene moeder; het voelt of voorvoelt haar komende werkelijke eenheid; het strijdt, lijdt, werkt, brengt offers om die te verwezenlijken. Daarom gevoelt htt revolutionaire socialisme het beleedigen, kwellen en dooden van menschen als iets weerzinwekkends. Ook moreele motieven maken dus dat het in de toepassing van het geweld altijd zwakker zal zijn dan de dienaars van het imperialisme. Verstand en gemoed houden het af van tal van maatregelen, van spionnage en omkooperij, van weerwraak en terrorisme die de heerschende klasse zonder aarzelen geregeld toepast, Het strijdende en overwinnende proletariaat kan ze niettoepassen zonder zelfvernedering en zelfverwijt, zonder in konflikt te komen met zijn eigen beginselen, zijn eigen hoogsten wil.* >Het is algemeen bekend, hoe, wanneer de huidige machthebbers bij onlusten de orde willen herstellen, gemeenlijk »de verkeerden* worden getroffen. In den burgeroorlog zullen ook de revolutionairen noodlottig de verkeerden treffen; zij zullen hun wapenen richten niet tegen de finantieele en industrieele oligarchie, maar tegen de zonen van het dervende volk, tegen de leden der onderdrukte klassen, tegen arbeiders, boerenzoons, kleine beambten, bezitlooze intellektueelen, die allen feitelijk, naar hun sociale belangen gerekend, behooren aan den kant van het socialisme, maar die domheid, lafheid, verdwazing, slaafsheid en sleur tot verdedigers eener maatschappij maken, welke hen niets biedt als een grauw, eentonig zwoegersbestaan, onzekerheid en ellende. Het revolutionaire proletariaat heeft betere argumenten om hen allen te overtuigen van hun dwaling, dan bajonetten en kogels.* »Hoe vollediger het proletariaat afstand doet van de oude geweldmiddelen, die de dierlijke lusten en bloeddorstige neigingen in den ntenach opwekken — hoe meer het de gedachte aan weerwtaak en vergelding laat varen, met het gebruik dezer middelen ten nauwste samenhangend — en hoe krachtiger het tevens alle maatregelen van geweld en repressie der heerschers beantwoordt iniet den passieven tegenstand, die geen geweld breken, geen repressie ter neer kan slaan — hoe meer het leert volkomen te vertrouwen in de ekonomisch-sociale tooverkracht, die het in dien passieven tegenstand bezit en waarmee het de kapitalistische heerschappij kan verbrijzelen, zoodra het dit eenparig wil, — hoe schitterender zijn taak als verlosser en vernieuwer der samenleving algemeen openbaar zal worden. De evolutie der revolutie zal het voorspel zijn tot de revolutie der maatschappij.* »Ons zedelijk bewustzijn en onze redelijke wil behoeven niet de achterhoede uit te maken van de falanx der krachten, die nu ten strijde trekken om een nieuwe wereld te veroveren! Te lang reeds zijn zij in de achterhoede geweestl Thans behooren zij op te trekken voor die aadere krachten uit, waar zij hun lot aan verbonden, hun den weg te wijzen en hen te voeren op de banen, die zij als de goede hebben erkend. Het nieuwe inzicht en de nieuwe gezindheid, het beseffen der menschen eenheid, de afkeer van ondermenschelijke, barbaarsche strijdmiddelen, van alle ruwheid en wreedheid, zij moeten en kunnen tot een kracht worden, die tusschen de andere krachten der sociale evolutie medewerkt aan de vorming der toekomst.* •Pas wanneer de massaas de brute geweldmiddelen der heerschers van nu gaan gevoelen als hun ten eenenmale onwaardig, als barbaarsch enonmenschelijk, — pas dan nadert de tijd der uiteindelijke zegepraal van de sociale revolutie, pas dan zijn ook haar innerlijke voorwaarden vervuld. Niet uit de woorden alleen der revolutionairen, uit onze woorden van scherpe kritiek, van verontwaardiging en verachting voor de hondsche zelfzucht en de dierlijke wreedheid der bezittende klasse, kan de heerlijkheid van het ideaal blijken, dat ons bezielt Onze daden, ook onze daden als strijders, moeten de kracht van dit ideaal openbaren, en zij zullen het temeer doen, naarmate gemeenschapszin, offervaardigheid en menschelijkheid sterker in ze tot uiting komen. In het andere geval zijn onze woorden frasen, even huichelachtig als die onzer tegenstanders.* «Naar gelang echter het besef der hoogere doeleinden, waarvoor sij strijden, de massaas dieper bewust wordt — niet maar tegen honger en ellende gaat hun strijd, niet maar tegen druk en vervolging, niet om in de plaats der huidige bevoorrechte klasse een nieuwe te scheppen, maar om het algemeene menschelijke heil, — zullen zij gaan inzien, dat hun heilige zaak enkel kan bloeien door heilige middelen, dat de strijdmiddelen zich naar de doeleinden IS moeten richten. Vooral het bewustzijn door geweld van hun kant onvermijdelijk in de eerste plaats hun mede proletariërs en achterlijke lotgenooten te treffen, zal hen meer en meer van het gebruik daarvan afhouden. Tevens echter zullen die achterlijke deelen van het proletariaat, nationaal en internationaal, meer en meer tot het revolutionaire socialisme gedreven worden. Zoo zullen de tragische tegenstellingen van onze dagen — tegenstellingen in vele vormen verschijnend, van de vuistslagen af door revolutionaire stakers aan onderkruipende «modernen* toegebracht, tot aan de machinegeweren toe, door de sowjet-republiek op de gefanatiseerde scharen van het hongerige gepeupel gericht — allengs opgeheven worden. De harmonie tusschen doel en middelen zal eindelijk worden bereikt.* (curs. van J. G.) »Van de zware, samengestelde taak die het proletariaat in de sociale revolutie heeft te vervullen, is het bewuste werken aan het tot stand komen van de harmonie tusschen doel en middelen niet het minst belangrijke onderdeel. Want dit werk veronderstelt in zich zeiven heerschzucht, zelfzucht, wreede en bloedige lusten beteugelen, de natuurdriften van haat en wraakzucht terugdringen. Het veronderstelt handelen naar het besef, dat behalve felle strijd, ook goddelijke mildheid noodig is, behalve revolutionair élan ook matiging en zelfbeheersching. Het beteekent begrijpen dat ook de revolutie gerevolutioneerd moet worden, wil de brug geslagen worden van bloedig verleden naar goudene toekomst.* »Ook deze vooruitgang moet zijn pioniers hebben. Ook hij zal niet vanzelf tot stand komen, maar door strijd moeten worden bevochten. Strijd is nu eenmaal een der beginselen waardoor het Leven telkens nieuwe doeleinden bereikt en tot telkens hoogere trappen opklimt. Het andere echter dezer beginselen is Liefde. De strijd voor de onbloedige sociaal-moreele taktiek zal tevens de strijd zijn voor de machtsverheffing van Liefde boven haat als bezielend srtijdbeginsel.* >Het proletariaat* dus, (en ik voor mij zou liever zeggen: èn proletariaat èn bourgeoisie, dus alweer: het measchdom) »niet naar bloedig, toornig geweld, maar naar geestelijke klaarheid en moreele onverschrokkenheid te oriënteeren, dit moet nu de taak zijn der propaganda in de wijdste beteekenis, de taak van de revolutionaire wetenschap, de revolutionaire agitatie en de revolutionaire kunst* Trouwens, die grondtoon van geven, geven, offeren, offeren, klinkt ook in elk harer dichtwerken al sterker door en zéér sterk in haar laatste gave: «Verzonken grenzen.* Laten wij weer eens aandachtig luisteren naar deze klanken van haar heiligst geloof: «De zachte krachten zullen zeker winnen in 't eind — dit hoor ik als een innig nuistren' in mij: zoo 't zweeg zou alle licht verduistren alle warmte zou verstarren van binnen,- té De machten die dc liefde nog omkluistren aal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen, dan kan de groote zaligheid beginnen die w' als onze harten aandachtig luistren in alle teederheden ruischen hooren als in kleine schelpen de groote zee. Liefde is de zin van 't leven der planeten en mensche' en diere'. Er is niets wat kan storen 't stijgen tot haar. Dit is het leekre weten: naar volmaakte Liefde stijgt alles meê. Wij onvolkomen aarde-kindren wonen elk zoo gescheiden, als in enge kluis gevange' elk in zijn eigen levens-zone waarin de liefde brandt met dof gesuis, een lage vlam. Maar eens zal sterke schoone drang brijzelen die scheidingen tot gruis en al die vlammen zulle', een zee van tonen, een gloed van licht, stijgen door 't wereldhuis. O als de geslotenhede' openspringen en de vlammen der liefde elkaar doordringen en alle harte' in Liefdes volheid baden, — o 't vlammensuizen en het vlammenzingen dat dan begint, d'oneindige koesteringen, die elk zullen geworde' uit haar genade. Ik weet niet of ge maar komt opgerezen o zedelijken wil, uit maatschaps bloeien, dan uit dieper oorsprongen óp kwaamt groeien, oneindig-verre: ik kan uw bron niet lezen. Maar ik voel van uw heilige kracht het gloeien de laffe plekken in mijn hart genezen, ik voel ü het beginsel, dat mijn wezen drijft tegen zware stroomen in te roeien. Ik voel uit u als uit een haard van vuur de vonken springen die mijn trage leden zetten in gloed tot heilig avontuur.... De offerdaad is gelijk een droom schoon en heeft van den droom 't hooge stille wezen, zij staat uit eigen krachten opgerezen en rust in zich en is zichzelf haar loon. Zij stemt de harten op den zuivren toon der liefde, zij verdrijft het grauwe vreezen uit hen, zij zendt door hun nerven en pezen een golf van moed, zij pantsert ze voor hoon. Door haar worde' alle stroomen uitgezonden die d'aarde reinigen van stank en smet en tot haar keeren alle stroomen weder. Tussschen den drom der schelle luidgemonde daden, schijnt z' als een hemeling neergezet, bove' alle sterk, en toch zoo klaar en teeder. ... d' offerdood de moeder van het leven dat opwaarts stijgt: zoo wil het de verheven wet ondoorgrondelijk die zich ontbloot in 't worde'. En als die wet menschheid verdroot ging de baan van het menschelijk streven onder in nacht, maar waar ze werd geschreven in daden, bloeide een menschelijk morgenrood. En zeker is dit de opperste glans die w' om het aangezicht des doods zien stralen: stervend, menschheid een weinig opwaarts beuren.» Na zulke woorden is het moeilijk terstond verder te gaan. Maar ik ben méér verheugd dan ik zeggen kan, dat een zoo groote kracht als die van deze dichteres, zich al vaster naast ons komt scharen, voornamelijk omdat ik haar uitspreekster weet der gevoelens van een steeds grooter wordend deel van de thans'levende menschheid. »De zachte krachtenc, «sterke, schoone drangc, «zedelijke wilt, «offerdaad*, ja, «offerdood*, dus: offerleven!, als'daartoe de menschheid gaat stijgen, dan zal ten slotte niets voor niets geleden zijn en «de Wereld zal hervonden hebben zijn verloren hart.* Het vraagstuk der geestelijke weerbaarheid is hiermede allesbehalve uitgeput, 't is eerder slechts «aangestipt* en ik heb ; uw geest er maar iets méér op zoeken te bepalen. In «Het Koninkrijk Gods is binnen ia uc van Tolstoy, vindt ge vele geschiedkundige gegevens omtrent verschillende groepen en personen, die de leer van het niet-wederstaan hebben aangehangen. Hij bewijst hierin, dat deze leer sinds den oorsprong van het Christendom door de minderheid der menschen is beleden en wij kunnen m.i. wel verder gaan en zeggen: Er gaat door de gansche geschiedenis van het menschelijk geslacht, voor zoover ons deze bekend is, een lange rood-gouden lijn, een ononderbroken schakelband, een heilige processie van krachtig-zachtmoedige menschen, mannen, vróuwen en kinderen, die liever onrecht verdroegen dan onrecht deden; een lijn die gaat van den rechtvaardigen Abel af over profeten als Amos, Hozea en Jesaja tot op Jezus den Christus; en, zich vereenigend met stroomingen uit het aloude Indië en het verre China o.a., vandaar over kerkvaders, heiligen en ketters der middeneeuwen tot op dezen eigen Tolstoy, die het geweten der Menschheid weer wakker riep met zijn uitspraak: «de wereld zal iS één van tweeën moeten doen: de leer van Christus aannemen, of zich zelf in onderlingen strijd verscheuren.* Ge moet dit boek »Het Koninkrijk Gods is binnen in u«, allen zonder uitzondering in uw bezit zien te krijgen, evenals het geschrift van De Ligt »Het Oosten ontwaakt*, waarin, als vervolg op Tolstoy als 't ware, wordt aangetoond, hoe eveneens daar, «menschenkinderen* bezig zijn, tegenover een geïmporteerd en vreemd geweldssysteem, de geestelijke weerbaarheid hunner beste voorouders te handhaven en uit te breiden. Ik sta werkelijk telkens opnieuw versteld en ben vol vreugd* tevens, dat de stille, maar eeuwen-doorlichtende wijsheid dier verre genooten, langzamerhand nader en dieper tot ons gaat doordringen en ik zou u toch, in dit korte uur van ons samenzijn, dit enkele van hun idealen uit die nobele brochure wel willen mededeelen: >In het derde tijdperk, dat van de Groote Gelijkheid, wordt de geheele wereld — zegt Kong-tse — één republiek. Men kiest menschen van talent, deugd en kunde, deze spreken over ernstige overeenkomst en samenwerking en bevorderen algemeenen wereldvrede. De menschen beschouwen hun ouders niet enkel meer als hun eigen ouders of hun kinderen als hun eigen kinderen. Er wordt een practische voorziening getroffen voor ouden van dagen tot aan hun dood, werkverschaffing voor den middelbaren leeftijd en opvoeding voor de jeugd. De weduwnaars, weduwen en weezen en kinderlooze oude menschen en zij, die door ziekte niet meer in staat zijn te werken, worden allen behoorlijk onderhouden. Iedere man heeft zijn rechten en de individualiteit van iedere vrouw is gewaarborgd. De menschen produceeren goederen en weelde, omdat zij niet willen, dat die verwaarloosd zullen worden, maar niet voor hun eigen pleizier alleen. Ledigheid hatende, werken zij, maar niet met het oog op eigen voordeel.* In dit tijdperk der Groote Gelijkheid zullen zoowel de sociale als de persoonlijke karakters hun hoogste ontwikkeling bereiken. Er is geen nationale staat, en daarom geen leger of oorlog meer. De eenige betrekking die nog onder de menschen bestaat, is vriendschap.* >Meng-tse verklaarde: »Wij begeeren leven en wij begeeren rechtvaardigheid. Als wij ze niet beide kunnen behouden, zullen we afstand doen van het leven en de rechtvaardigheid kiezen. Wij begeeren inderdaad leven, maar er is iets, dat wij méér begeeren dan leven, en daarom willen wij niet leven trachten te bereiken door eenig onrein middel. Wij verafschuwen den dood, maar er is iets, dat wij méér dan den dood verafschuwen, en daarom zijn er gevallen, waarin wij het gevaar niet willen ontwijken.* «Zoo rijst thans de oude droom van Kong-tse als een nieuwe, inspireerende macht boven het leven der oostersche volken, en leeft de klassieke overtuiging, dat niet kracht of geweld, maar offer en liefde het ware menschenleven stichten zullen.* '9 Voor 't overige, medemenschen, moet ieder in eigen gemoed ten volle verzekerd zijn. De geestelijke weerbaarheid, zooals hier door ons voorgestaan, valt wel meê in de beoefening — men wordt er telkens krachtiger in —, maar ik weet heel goed wat het eischt en toch ook tevens welk een overwinning men viert in dat oogenblik van wedergeboorte, waarin men besluit te doen naar het: »wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verhezen, doch wie zijn leven zal willen verliezen, die zal het behouden.* Op die sabels, op die vervloekte lansen en bajonetten hebben onze vaderen steeds vertrouwd in overgroot getal — zij het dan dat zij die zelf niet hanteerden — om hun doelen te verwezenlijken; wij schijnen zoo wel als we hier bijeenwonen op deze planeet het resultaat van een woest stel lansenkundige knechten en we zijn bestemd tot overwinnaars van leven en dood. Welk een overgang 1 En van «kwalijk nemen* is geen sprake, als ge u niet op kunt worstelen tot deez' oude Gedachte in nieuwe practijk en als sommigen onzer, evenals Petrus, hun Idee verloochenen nog vóór 't kraaien van den haan, nog vóór en aleer de »morgenpoort der Vrijheid* openzwaait, denk dan om tot zeventig maal zeven vergiffenis te schenken en maak gij goed, als ge redden wilt, wat anderen niet konden volbrengen: wees van de oude bezetting de dappere aflossing Doch ook Petrus hervatte moed en God geve Judas een nieuwe kans: dus versaag niet, want er moet een geheim bestaan, het geheim van den Christus, dat ik voor mij, besloten voel in die dierbare woorden: «als ik van de aarde zal verheven zijn, zal ik al uw harten tot mij trekken*. Daar behoort gij bij en ik, èn Judas en Petrus èn de Magdalena's èn zij die liefhadden als Johannes en stonden met Maria onder 't kruis, ten einde toe. En naar dit wereldcentrum zullen wij stuwen, enkel met geestelijke weerbaarheid en tot die opperste God-menschelijke eenheid zullen wij meewerken, genooten, «met een koel, helder hoofd en met een stil, sterk toegewijd, brandend hart*. En mocht ge meenen, dat u nu, met den afstand van het geweld, een sterk strijdmiddel ontnomen is, mocht ge mij nu verder vragen: wat moet ik dan met mijn geestelqke weerbaarheid, hoe kan ik die verder benutten? Dan zeg ik: negatief, in afbrekenden zin: staken, alleen of in groepen, met elk werk, dat slecht werk is; dienstweigering niet alleen der soldaten, maar dienstweigering ook der burgers om oorlogscredieten toe te staan, «burgerdienstplicht* te verrichten of «verdedigingsbelasting* te betalen; weigeren kazernes, kerken-en kroegen te bouwen en munitiefabrieken; en dan positief, in opbouwenden zin: ons vereenigen in productieve associaties, in arbeidersraden, uit de steden trekken met hun overbevolking, hun doodsche, lustelooze straten, hun stegen, één kameren hokwoningen naar het land, tuindorpen bouwen, meer tuinwijken naast de oude steden, tot gruizel mokeren de oude, rottende, 20 bochtige stratennesten in de groote plaatsen en er parken voor in de plaats stellen, heide ontginnen en boschbouw ter hand nemen, nieuwe steden stichten naar Amerikaansch en Australisch voorbeeld aan IJssel, in Veluwe, Friesland of de Brabantsche zon, meer idealisme brengen in de vakvereenigingen, meewerken dat de hoogst-bezoldigste groep werklieden, als 't ware, niet vooruit wil, alvorens een lager-bezoldigde groep met hen gelijk is gekomen, en zoo verder ieder van zich zelf en eigen omgeving uit een spontaan communisme in toepassing brengen, dat slechts overwinningen boekt op zichzelf en verder ieder om zich heen vrij laat en mede vrij maakt, als de noodzakelijke voorwaarde tevens om zelf tenslotte vrij te zijn. Bij stakingen b.v.b. ook: staakt wie meent daaraan goed te doen, maar dwingt nooit een ander tot staken: geef er alleen het voorbeeld van en getuig van de schoonheid der daad, zoo ge u daartoe gedrongen voelt. Maar dwing niet: plaats geen hinderposten bij nietstakers of al dergelijke dreigmiddelen. En bij het oprichten van Arbeidersraden — die vanzelfsprekende instelling, — eveneens: laten we ons goed indenken en er onmiddellijk van uitgaan, dat niets en niets begrijpelijker, menschwaardiger, meer nuttig en heilzaam is, dan dat alle werkers in een bedrijf of fabriek, de algemeene richting en werkwijze der fabriek door onderlingen raadslag bepalen: haat den patroon of de directie, voor zoover zij mensch zijn, niet, doch geef hun evenmin, een seconde langer, het zedelijk recht om, al is het ook dat zij in een of ander opzicht meerder kennis bezitten, daarvoor meer «huishoudgeld* naar zich toe te halen; want die behoefte, de behoefte aan «huishoudmiddelen* is voor allen gelijk en daaraan moet uitgegaan worden. En van hieruit redeneerend zij verder de verheven vrijheid van ons gedrag magneet en compas voor wie mede voortgaan langs Opwaartsche wegen naar 't Beloofde Land. Zoo zijn we dan, door middel van geestelijke weerbaarheid, staking van alle slecht werk, en onderneming van alle goed, boven alle strijdgewoel uitgevoerd en schrijden wij voort en wandelen in het Licht, dat wij misschien slechts ieder, persoon voor persoon, bereiken, doch waartoe, m.i., blijkens al de profetiën onzer besten, al de daden onzer edelsten, al de levens onzer heiligsten, Gansch de Menschheid komen zal. Men bestelle bij: J. P. Honnef, Korte Kade 48, Rotterdam s Dr.Uouis A. BaHLER. Hoe uit een godsdienstig oogpunt te oor- deelen over militaire dienstweigering . .*;»U ! f 0.10 Het Naakte Militairisme! Een rede. 2e druk . - 0.15 f—!— Twee levensbeginselen . , . ■•■■'.^^^m^^S^Ém^ - 0.25 J. Van Bommel. Niet Christus, maar de Staat. Jre^-jS • 0.15 Hilbrandt Boschma. Oorlog en Christendom, met een voorrede van Dr. L. A. BaHLER, 3e druk . . 'Wxh» - 0-30 -——— Het Visioen der zeven Zegelen, met een voor- ' rede van Dr. J. H. Gunning J.H.zn. . . W'j^'&Ê^f - 0.30 Het Kruis of bet Kanon?'Een toespraak • - 0.35 ^— 'Droom van Moltke . ''-^t^^^^^Ê^^ÊÊ^. - 005 ——— Brief van Ananas over het doodvonnis van Christus. Opgedragen aan de Nederlandsche rechters die vonnis wezen in de Manifest- ên Dienstweigerings- ifll beweging . .. » "V • 0-10 - Is het Vrede? Een tijdwoord . . ;€r:;^^^^& ,■ 0.10 Arthur Sidney Booth-Clibborn. Bloed tegen Bloed .\Ms - 1.25 A- W. v. d. Colk. Dwaas om Christus' wil. Met een voorrede van B. de Ligt •■^É8K^^^« • • ^ffe^ • " 0-15 Enka. Christendom en Socialisme. Een bundel opstellen - 0.90 De Vrouw, De Godsdienst en het Socialisme. Een psychologische schets, -iêi; ... .-'ïSs^M- 0.20 Een Gereformeerde. Ds. Wisse en de Dienstweigering. - 0.15 J. B. Th. Hugenholtz. Gij zult niet doodslaan! ... - 0.10 J. Humbert-Droz. Oorlog aan den Oorlog! Weg met het Leger. Vertaald door Jos. Giesen, met een voorrede van B. de Ligt . . . . | . . - 0.25 J. W. Kruyt. Gewetensvrijheid, Dienstweigering, Ontwapening. Rede uitgesprokén in de Tweede Kamer. - 0.05 Tr. Kruyt—Hogerzeil. De vrouw en de oorlog .' . . - 0.10 A. R. de Jong. Weg met het Militairisme. (Waarom wij als Christen-Socialisten het Dienstweigeraars-Manifest onderteekenden - 0.05 De Brood vraag en het Imperialisme. . . ,-- 0.03 Dr. K. H. E. de Jong. Dienstweigering bij de Oude Christenen 'W.1*.* • • ?S* • f 0-65 B. de Ligt. Socialisme en Dienstweigering. (Militiedienstweigering niet alles) . . ;|p. . . . - 0.05 Veni Sancte Spiritus (Verbanningspreek). . 0.15 Dienstweigeren en Dienstdoen. Een rede . M - 0.05 Opruiers? (Verdediging voor de Utrechtsche Rechtbank . . . t^ftl"-'0-25' | Tweeërlei Revolutie '%^^P^ • ajj' " 0.50 Christen-Revolutionair. Over het dramatisch karakter van den Godsdienst, f 1.50, geb. . .#|. . - 2.10 De Mensch als Middelaar (Een rede) •#§§§^,••--0.25 Lod. v. Mierop. Open brief aan alle mensen die de oorlog haten en verlangen ervan verlost te worden' .... .,; . •., % •"'•^è- • • ■ - 0.10 Dienstweigering uit beginsel geen strafbaar feit. Verdediging voor de Utrechtsche Rechtbank . - 0 10 Het Recht der persoonlike Vrijheid tegenover de Staatsmacht. Verweer voor het Amsterdamsche Gerechtshof. . . • ^ • • -0.20 Felix Ortt. Denkbeelden van een Christen-Anarchist. 3e druk, gec. 'isSSsgSt- • •'4v;.'• • • • • - 0.65 Van de planeet Mars of de zegeningen van het Staatsgezag . . . . . t 0.15 N. J. Pabon. De Godsdienst die komen moet. Rede, uitgesproken op de vergadering van Ev. Luth. predikanten • te Amsterdam . . . . . . . . . jÊ'"» ... - 0.20 J. A. van Sun. Een pleidooi voor Gewetensvrijheid . - 0.25 Johannes Veritas. Het Heilige Evangelie . . . - 0.10 Alexandre Westphal. De Heer der Hierscharen. Vertaald door S. W. Teding van Berkhout , ... - 0.20 Berichten over Dienstweigering onder redactie van JOS. ,-GIESEN. Abonnement f 0.50 per halfjaar bij vooruitbetaling ADMIN. J. P. HONNEF, KORTE KADE 48. ROTTERDAM