XKA 916 F r PHU'5 ■ qoor HERmRHHR ■ 1LLUSTRHT1ES uhn ILMLLEm HRRDEHBER6 UIT6RUE H. TEH BR1HK - RRHHEfTl NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. PAU'S KERSTGANG DOOR HERMANNA. GEÏLLUSTREERD DOOR W. HARDENBERG. UITGAVE H. TEN BRINK ARNHEM. IN DEZE SERIE ZIJN OPGENOMEN: VAN KERSTLICHTJES, door Hermanna. HOE WIM MEEHIELP, door Hermanna. DE GOUDLEEREN SCHOENTJES, door Hermanna. PAU'S KERSTGANG, door Hermanna. POPPELIJNTJE, door W. A. G. J. Gilles. STOMPEJAN, door W. A. G. J. GiLfcES. Gecartonneerd. GEWONE JONGENS, door Henri Hooglandt. Gecartonneerd. ECHT GEBEURD, door J. L. F. de Liefde. BETER ZOO, door J. L. F. de Liefde. TRUUSJES PLATEN, door A. N.-S. WAT HET TURFSCHIP BRACHT, door A. N.-S. Gecartonneerd. KERSTKAARSJES, door E. Palma. VAN DONKERE DAGEN, door W. Blomberg - Zeeman. Gecartonneerd. WIM EN MIEN, door W. Blomberg-Zeeman. LUCIUS, naar het Duitsch van V. M. Viator door A. L Gerritsen. Gecartonneerd. PAU'S KERSTGANG. In den ochtend van een grauwen Decemberdag liet een schel stemmetje zich met doordringend geluid in de stille pastorie hooren, nu eens in hooge, dan weer in lage tonen, met wonderlijke trillingen en plotselinge wendingen, die heel grappig klonken. ,,Daar heb je Pau weer," sprak Liesbeth op haar besliste, kort aangebonden manier, terwijl ze den borstel met een ruk door Annemarie's haar trok. ,,'t Is bar zooals die jongen gilt." „Hij kan geen wijs houden," zei Rita, op een toon, alsof dit nu eens een ontdekking was, waarop nog niemand anders was gekomen, en, met haar kortgeknipten krullebol uit de waschkom opduikend, schudde zij zich als een poedel, zoodat de waterdroppels naar alle kanten spatten. „Pau meent zeker, dat hij nu erg mooi zingt," veronderstelde Greet, die op den rand van haar bed zat te wachten, totdat de zusjes klaar zouden zijn. Zij moesten samen een niet al te ruime kamer deelen en dit was wel eens lastig. „Je leert er geduld door," beweerde Liesbeth, die, als oudste, ook den verstandigsten kijk op de dingen had, maar dit was dan ook het eenige, dat er vóór te zeggen was. 't Gaf ook vaak aanleiding tot gekibbel, weet je! Pau — eigenlijk heette hij Paulus, maar wie noemt een klein jongetje nu ooit bij zoo'n wijzen groote-men- 4 schennaam? — nu dan, Pau was maar wat goed af, want er waren geen broertjes, met wie hij zijn kamer had te deelen. Zij moesten samen een niet al te ruime kamer deelen.... Dit was namelijk het oordeel der zusjes. Als je het Pau zelf had gevraagd, zou je heel wat anders hebben gehoord. Hij benijdde juist de zusjes, omdat ze met zoovelen waren, en den rijkdom van een kamertje voor zich alleen te hebben, had hij er graag 5 voor gegeven, als hij zich dan maar wat minder eenzaam had kunnen voelen. Nu was het altijd: vier tegen één, en die ééne was Pau. De zusjes waren ouder dan hij. Met haar vieren redderden ze soms onbarmhartig over hem en Pau, die maar zoo'n klein, nietig jongetje was, moest het geregeld afleggen tegen deze verbonden mogendheden. Ja, met moeder er bij, dan was Pau's partij sterk; moeder hielp hem altijd. Maar och, moeder was nu al zoo verschrikkelijk lang uit logeeren bij tante Klara! — Moeder was ziek geweest en moest daar opknappen, maar was 't nu wel noodig, dat ze er zoo'n tijd voor weg bleef, terwijl Pau haar toch zoo slecht kon missen? — Zij was er al een maand, of misschien wel een jaar — van tijdsbepalingen had Pau weinig begrip — in ieder geval was het een vreeselijk lange tijd voor een moeder om uit te zijn. Dit waren de zusjes met Pau eens. Maar zij keken daarbij ook verder en begrepen, dat moeder toch nog niet thuis kon komen, zoolang het winter was. De koude van het strenge noorden kon moeder nog niet doorstaan; tot in 't voorjaar moest zij bij tante, die in een zachter klimaat woonde, blijven logeeren. Toen de meisjes dit voor 't eerst hoorden, vonden ze het heel naar. Nü waren ze evenwel al aan deze gedachte gewend en schikten zich in de omstandigheden. 't Ging thuis zoo'n gangetje: vader, nu nog een schijntje stiller en ernstiger dan anders, was, als gewoonlijk, veel op de studeerkamer, wanneer hij niet in de gemeente uit was, en Trina, die al jaren in de pastorie diende, deed naar haar beste weten nauwgezet en zuinig het huishouden. Gezelligheid moesten de kinderen elkaar maar aanbrengen. ISraËl Wat den zusjes betrof, ging dit ook wonderwel. Zij waren altijd samen, en, wat de een niet wist, verzon de ander. Maar met Pau was 't wat anders; hij stond erg op zichzelf, 6 was altijd een eenzelvig kereltje geweest. ,,'t Is net, alsof hij er niet bij behoort," zeiden vreemden wel eens, als zij het teere, roodharige jongetje met 't smalle sproetengezichtje, waar een paar groote, grijze oogen vreemd-pe nzend in lichtten, vergeleken bij zijn stevige, rondwangige zussen met haar donkere lokken en de van levenslust tintelende, bruine kijkers. De meisjes hielden veel van hun eenig broertje, dat spreekt, maar ze konden toch niet zoo recht met hem spelen. Pau deed altijd zoo vervelend: hij gaf niet om wilde spelletjes en als de zussen wat leuks verzonnen, vond hij er meestal „niks an." Ja, maar, zooals moeder kon ook niemand met Pau spelen. Als zij zich met hem bezig hield, had Pau wèl schik; dan hoorde je hem soms zoo van harte schateren. Van tijd tot tijd voelde Liesbeth het met een soort zelfverwijt, dat zij het toch tenminste weer eens moest probeeren Pau wat bezig te houden, maar, 't liep steeds op niets uit; zij had er niet den slag van. Al gauw was zoo'n bevlieging dan ook weer over en werd Pau, als te voren, aan zijn lot overgelaten. Het ventje leed er bepaald onder, dat moeder zoo'n tijd weg was, maar hij sloot zijn verdriet weg in zijn hartje. De anderen werden daarvan zooveel niet gewaar. Zoo was nu de Kersttijd gekomen met zijn korte, donkere dagen, waarop de gordijnen vroeg worden neergelaten en het leven in huis zoo iets heel gezelligs krijgt, 't Is alsof het vuur helderder opflikkert, de lamp vriendelijker schijnsel geeft. Er is iets weldadigs in den huiselijken dampkring, dat de harten nader tot elkaar brengt, hen helpt de oneffenheden te slechten, de kromme banen 7 recht te maken en zoo den weg te bereiden voor de komst van het Christuskindeke. De meisjes uit de pastorie hadden vaak bij het orgel in de huiskamer gezongen van dit „den weg bereiden" en nog veel meer mooie Kerstliederen kenden zij. Die werden nu alle achter elkaar gerepeteerd, want zij waren van plan ook dit jaar weer mee te doen aan de aardige, oude gewoonte der dorpskinderen, n.1.: op den avond vóór Kerstmis, bij troepjes, van huis tot huis Kerstzangen te gaan zingen. Pau had verleden jaar de mazelen gehad en daarvóór was hij er te klein voor geweest, maar nü was hij best in orde en — hij was al groot! 't Sprak dus vanzelf, dat hij mee zou gaan, vond Pau; hij kende de liederen evengoed als de zusjes. Pau stelde er zich vreeselijk veel van voor in den pikzwarten avond, met lantarens, overal rond te gaan, om op de boerenerven de mooie Kerstzangen te doen hooren. Hij dacht daarbij aan de Engelen, die óók in den Kerstnacht, voor de herders op Bethlehems velden hadden gezongen. Voor Pau was dit nog niet zoo lang geleden. Het wonderschoone, oude verhaal paste zoo geheel in zijn eigen gedachtenwereld, dat de vele eeuwen, die er tusschen lagen, voor hem doodeenvoudig niet bestonden. Een vroom-peinzende uitdrukking was er op zijn gezichtje, als hij met de drie zusjes bij 't orgel stond, en Liesbeth hun gezang begeleidde. Hij was er dan geheel en al in en zong van ganscher harte mee. „Als een engeltje," zei Trina. Maar 't „engeltje" kon, helaas, maar niet wijs houden en dit ergerde Liesbeth, die een goed gehoor had, telkens weer opnieuw. Toen bedacht Pau er dit op: hij zou eiken morgen in bed de melodieën voor zichzelf instudeeren. Dan zou Liesbeth wel niet meer zoo boos op hem worden. Met voldoening bracht hij zijn plan ten uitvoer. Eiken 8 morgen weerklonk nu het schelle stemmetje door het huis, een glimlach wekkend op 't gelaat van den stillen geleerde, die de vroege ochtenduren gebruikte voor 't schrijven van het wetenschappelijk-theologische werk, dat zijn naam eens beroemd zou maken. Pau's gezang stoorde hem niet; 't leidde hem even weinig af als het gekweel van een vogeltje, buiten voor zijn raam, 'tzou hebben gedaan. Hoe meer de groote dag naderde, des te luider zong Pau en des te vroeger begon hij er mee. Hij vond zelf, dat 't al wat mooi ging en zag met blijdschap den Kerstgang tegemoet, waaraan hij nu ook een werkzaam aandeel zou hebben. Helaas dacht Liesbeth, als aanvoerster van het troepje, er anders over. „Hoort eens," zei ze tegen de zusjes, „we kunnen Pau onmogelijk meenemen; hij overschreeuwt ons allemaal en brengt stellig 't heele zingen in de war." „Maar hij rekent er vast op," begon Greet aarzelend; „zouden we niet ?" „Geen denken aan," sprak Liesbeth beslist; „ik zal 't hem zelf wel aan zijn verstand brengen, dat het onmogelijk gaat." Meteen stevende ze weg om Pau te zoeken. Zij vond het ventje in de schuur, waar hij in een hoek op zijn knieën lag, om er een bedje van hooi te maken. „Hier ga ik slapen," zei hij, toen Liesbeth hem vroeg waarom hij dat deed; „dan kan het Kindje mijn bed krijgen, als het nergens anders een plaatsje kan vinden." Liesbeth bukte zich en streek hem over 't haar. „Je bent er toch eentje, Pau," zei ze meelijdend, ,,'t Is immers al zooveel honderden jaren geleden, dat Jezus als een Kindje op aarde is gekomen! Hij heeft toen in een kribbe gelegen in Bethlehems stal, omdat er geen plaats was in de herberg en toen zijn de herders van het veld gekomen om Hem te aanbidden. Herinner je 9 je die mooie plaat in den Kinderbijbel dan niet, van de herders, die de Engelen hoorden zingen, terwijl ze de nachtwake hielden bij hun kudden?" Pau keek Liesbeth met zijn groote, ernstige oogen verwonderd aan. „Eigenlijk ben je toch nog maar een domme, kleine jongen, Pau," vervolgde Liesbeth ijverig. „Er is, geloof ik, geen kind in 't dorp, dat die geschiedenis niet kent." „Maar ik ken die geschiedenis óók wel," zei Pau, e'en beetje verontwaardigd; „en ik kan er ook zoo mooi van zingen," voegde hij er vol overtuiging bij. „Morgenavond, dan moet je maar 'shooren!" „Neen Pau, zet je dat maar uit 't hoofd," sprak Liesbeth, nu meteen met de deur in huis vallend. „Je kan niet mee — onmogelijk — je zou ons allemaal van de wijs brengen." Stom van verbazing bleef Pau op doorgezakte knietjes zitten. „Niet mee?" — herhaalde hij zachtjes, op ongeloovigen toon. Daar kwamen Annemarie en Greet aanhollen. „Liesbeth, of je komt! Vader zegt: je moet hem met den Kerstboom helpen. Wij mogen er niet bij zijn. Rita heeft door 't sleutelgat gekeken; hij staat ai op de studeerkamer, 't Is niet zoo'n hooge als die van verleden jaar, maar de vorm van de takken is mooier." „Ja," zei Liesbeth, gretig de gelegenheid aangrijpend om uit Pau's nabijheid te komen. „Nu Pau, je weet er alles van! Zeur maar niet, want dat geeft je toch-niets." Haastig wou ze wegvliegen, maar Pau hield met beide handen haar boezelaar vast. „Ik ga wèl mee," zei hij met trillende lippen en keek haar smeekend aan. Liesbeth kreeg er een vervelend gevoel door en daar ze . dit tot eiken prijs van zich af wou zetten, werd ze kriebelig. 10 „Zanik niet. Je blijft thuis en daarmee uit," voegde ze hem wrevelig toe. „Maar waarom?" ■ ■ * „Omdat je zoo afschuwelijk zingt als een kraai." Pau barstte in snikken uit. Hij liet den boezelaar los en Liesbeth liep op een draf weg. „Stil maar Pau," zei Greet; — ze sloeg de armen om hem heen — „stil maar. Zóóveel is er ook niet aan. Je wordt maar koud en moe en als je naar huis wilt, sleepen de anderen je altijd weer verder mee." Dit had zij verleden jaar zelf ondervonden; daarom kon zij zoo met overtuiging spreken. — „Eigenlijk zit je dien tijd veel plezieriger bij Tnna in de warme keuken." „Als we noten en appels krijgen, zullen we die voor jou bewaren," beloofde Annemarie edelmoedig. „We zullen het Liesbeth en Rita óók zeggen." Maar Pau wou niet van troost weten. Hij had de handjes voor 't gezicht geslagen en schreide hartbrekend. Wat gaf hij er om, of 't koud zou zijn en hij moe zou worden, terwijl de anderen steeds maar verder gingen! Wat konden hem op zóó'n oogenblik appels en noten schelen! Daar wou hij immers niet om mee? Hij wou zingen, net als de Engelen 't voor de herders deden, op 'tveld, in den donkeren nacht; hij kon 'twat best en nu — nu zei Liesbeth Pau's lichaampje schokte van 't snikken. „Hij moet maar 's wat drinken," bedacht Annemarie moederlijk en troonde hem mee naar de pomp. Greet trok aan den zwengel, Annemarie hield Pau's hoofd onder den straal. In een ommezien was de kleine jongen druipnat. Hij bibberde en snikte en werd zoo bij Trina in de keuken gebracht. Hier vond Pau wat hij noodig had: een vuur om er zich bij te warmen, een geopend oor voor zijn grieven en bovenal - waardeering voor zijn zingen. Dit deed 11 het verongelijkte ventje nog het meest goed. „Zei Liesbeth dat?" riep Trina verontwaardigd uit, terwijl zij hem droge kousen aantrok en zijn schoenen bij 't fornuis schoof. „Als een kraai? Zei ze dat? Nou hoor, dan weet Hier vond Pau wat hij noodig had Liesbeth er niks van. Als een engeltje zing je; dat 's heel wat anders. En morgenavond ga je wèl mee; laat mij dat maar 's beredderen." Toen veegde Pau zijn gezicht af en keek weer getroost rond. '■>■*}. Dien avond riep vader de kinderen bij zich, voordat 12 hij naar de studeerkamer ging. Hij wou de liederen, die ze op hun Kerstgang zouden zingen, wel eens hooren. In een halven kring gingen ze vóór hem staan, in afloopende rij, naar hun grootte — Pau evenwel een paar stappen achteruit bij de anderen. „Hij 'hoeft er toch niet bij?" vroeg Liesbeth, met een beweging van haar hoofd naar Pau wijzend. „Ja zeker," zei vader en trok 't jongetje bij de schouders in 't gelid, naast Greet. „Ziezoo, kleine man, jij telt ook mee." Toen begon het gezang. Zuiver klonken de stemmen der meisjes. Lieflijk was het, de eenvoudig-vrome woorden te hooren, die de Blijde Boodschap brachten van 't heil op aarde verschenen. Pau's schril stemmetje, dat steeds te hoog of te laag was en maar niet in de maat kon blijven, was echter bepaald storend bij 't samenzingen binnenshuis. Vader bemerkte dit ook en wenkte Pau bij zich, terwijl de meisjes het tweede vers begonnen. „Nu help jij mij luisteren," fluisterde hij hem toe, „en straks luisteren we allen met elkaar naar jou." Dit vond Pau best. Hij hield zich dadelijk stil en luisterde aandachtig, tegen vader aangeleund. 't Duurde lang, voordat zijn beurt kwam. De meisjes hadden veel liederen uitgezocht en nu zij op dreef waren, wilden ze er ook alle verzen van zingen. Eindelijk zei vader, dat het genoeg was en het gezang goed had geklonken. Dadelijk daarop zette Pau in, terwijl hij kaarsrecht ging staan. De zusjes stieten elkaar even lachend aan, want Pau begon al dadelijk weer met een verkeerde noot, maar het jongetje liet zich niet van zijn stuk brengen. Eerbiedig zong hij zijn lied van het Kindeke, dat geen plaats vond in de herberg. Ondanks de verkeerde noten klonk er zooveel teeder gevoel in door, dat de meisjes spoedig 13 ernstiger werden en toen hij eindigde met de woorden: „Wil in mijn harte wonen, „Maak het daartoe bereid " was er niemand, die glimlachte over de eigenaardige melodie-wending aan 't slot. Vader lei zijn hand op Pau's hoofd. „God zegene je, mijn kind," zei hij zachtjes. Toen wendde hij zich om en 't scheen wel, dat zijn oogen vochtig waren. * * * De vier-en-twintigste December zette met hevige sneeuwbuien in. Liesbeth dook in de groote kleerkast en haalde de oudste plunje van haarzelf en de zusjes te voorschijn. „Als 't zoo blijft sneeuwen, kunnen we tóch niet gaan," zei Greet, twijfelmoedig naar de dikke vlokken kijkend, terwijl zij op haar verkleumde handen blies om ze te verwarmen. „Niet? Dat zou ik wel eens willen zien. Ik ben nog nooit om 'tweer thuisgebleven!" „Als 't sneeuwt, laten ze je overal in 't voorhuis of op de deel; dat 's juist echt," juichte Rita. „Ik hoop, dat we niet telkens met zoovelen tegelijk zullen zijn; je loopt elkaar maar in den weg," zei Annemarie. „En dan krijgt ieder zooveel te minder appels en noten," vulde Liesbeth aan, spottend naar haar zusje kijkend.' „Nietes; daar zei 'k het niet om; ik dacht heel niet aan appels " „Nu, bedaar maar! 'tZou anders niet zoo'n wonder zijn, juffertje snoepgraag." „Zeg, gaat Pau nu nog mee of niet?" vroeg Annemarie, behendig van onderwerp veranderend. „Ja; vader zegt, dat wij hem moeten meenemen als 14 hij 't zoo graag wil. 't Is anders geen pretje zoo'n kind overal mee heen te sleepen." „Je 'hoeft hem niet te sleepen; hij kan best zelf loopen," zei Greet; „ik zal wel op hem passen. Pau is voor mij altijd heel gehoorzaam." „Och nu ja, als hij niet meezingt, kan 't mij ook eigenlijk niet zooveel schelen", beweerde Rita; „maar dat moet hij ons beloven." „Natuurlijk." „Ik geloof anders, dat Pau juist mee wil om te zingen," bracht Greet in het midden. „Als hij niet mag zingen, zal hij er niet veel om geven." Maar de zusjes overstemden haar en riepen, dat zij er zich nu maar buiten moest houden; zij was immers de jongste van hun vieren en behoefde niet overal in mee te praten. Tot Greets verbazing beloofde Pau, toen ze er hem over aanspraken, evenwel grif zich wel stil te zullen houden als de zusjes zongen en was hij kennelijk al blij, dat ze hem ten slotte dus toch zouden meenemen. Hij dacht namelijk in zijn eenvoud, dat het net zoo zou gaan als gisteren, toen ze voor vader zongen: eerst de zusjes met elkaar en dan hij alleen. Stil zat hij in een hoekje van de vensterbank en drukte zijn neusje tegen de ruiten, om naar de vlokken te kijken, die, nu de storm bedaard was, statig-langzaam neerdaalden. Pau probeerde ze te tellen, maar raakte al gauw in de war. Toen dacht hij opeens aan moeder, die zooveel van de mooie, blanke sneeuw hield, maar nu ginds, bij tante Klara, wel geen donzige vlokken zou zien, want 'twas er al lente, daar, waar tante woonde. Moeder had laatst zelfs al viooltjes gestuurd, die ze op de wandeling had geplukt. Pau zuchtte eens. Moeder bleef wel vreeselijk lang weg! Hij keerde zich om en keek de groote kamer in, die zoo hol en leeg scheen, hoewel de oude, vertrouwde 15 meubels er nog alle op hun plaats stonden. De zusjes waren er niet meer. Liesbeth was op de studeerkamer bezig en Rita en Annemarie sleedden Greet door den tuin.'tGejuich van hun vroolijke stemmen drong tot Pau door en deed zijn hartje pijn, dat zich zoo eenzaam voelde in zijn verlangen naar moeder. Hij liet zich van de vensterbank glijden en liep haastig de kamer door naar de gang. Achterin was het trapje, dat naar de studeerkamervoerde. Pau klauterde de uitgesleten treden op en ging bovenaan zitten, met den rug tegen de deur geleund. Vader en Liesbeth praatten binnen met elkaar. Door de deur drong de harsachtige lucht van den Kerstboom. Die stond vlak bij hem, aan den anderen kant Pau klauterde de uitgesleten treden op en ging bovenaan zitten.... 16 van het paneel. Pau voelde zich wonderlijk getroost en blij, nu hij zich zoo dicht bij den Kerstboom wist. Hij herinnerde 't zich nog zoo goed van verleden jaar, hoe heerlijk mooi zoo'n Kerstboom er uitzag: overal lichten in de groene takken, veel, veel lichten, en slingers van goud en zilver er tusschendoor, waar je maar keek; ook glinsterend witte, besneeuwde sparappels en schitterende ijskristallen. Maar 't mooist van alles was toch wel de stal van Bethlehem geweest, in 't mos onder den boom! Moeder had er hem aan haar hand bij gebracht en toen zoo mooi verteld met zachte, eerbiedige stem. Pau meende die stem nóg te hooren.'-* Maar nu was moeder er niet om te vertellen! Zou het moeder ook erg spijten en zou moeder vandaag ook zoo naar Pau verlangen als Pau naar haar? De deur ging open. 't Jongetje op de bovenste treê van 't trapje kreeg een schok. Bijna was vader over hem gevallen. „Maar Pau, ventje, zit je hier? Kom er maar in! Jij mag wel een kijkje vooruit hebben, nietwaar Liesbeth?" Meteen nam vader hem op en zette hem vlak voor den boom neer. „Nu, hoe vindt je hem?" Pau keek met ernstige oogen op naar den Kerstboom en zag toen onderzoekend rond, alsof hij nog iets miste. „Verleden jaar was hij veel mooier," zei hij eindelijk en om zijn lipjes trok het, alsof hij zou gaan schreien. „Je bent toch een rare Pau," riep Liesbeth ongeduldig, op hem neerziende van de hooge trap, waarop zij stond om nog een weerbarstigen slinger in den top te bevestigen. Zij had er 't meeste werk aan gehad; vader wou 't maar al te graag aan haar overlaten — hij was in 't geheel niet voor zoo iets geschikt en zuchtte dezer dagen vaak heimelijk over de verstoorde rust van zijn anders zoo stille studeerkamer. 17 „Je bent toch een rare jongen," herhaalde Liesbeth. „De boom is precies zooals 't vorige jaar, maar jou kan men het ook nooit naar den zin maken." Pau stond met de handen op den rug bij den Kerstboom en keek nu strak naar de onderste takken. „De stal is er niet eens bij," zei hij heel zachtjes; — „de stal met het Kindje in de kribbe. " Toen keerde hij zich om en liep weg. • * Met hun lantaren stonden ze aan den kruisweg, de zusjes en Pau. Ze hadden de puntmutsen van hun capes ver over de ooren getrokken en droegen stevige schoenen, 't Sneeuwde sinds een poos niet meer, maar de hemel was nog bewolkt. Liesbeth deelde haar orders uit. Vader had haar de leiding toevertrouwd en zij nam haar taak ernstig op. ,,'tMag niet een schreeuwboel worden. Als er ergens al veel kinderen staan, gaan wij verder. We moeten eerbiedig zingen: 't zijn maar niet van die gewone schoolversjes " „Nu," zei Rita, „dat weten we zelf ook wel. Toe, laten we nu doorloopen; mijn voeten worden zoo koud als ijs." Maar Liesbeth sloeg er geen acht op; zij was nog niet klaar. „En als ze ons appels geven, mogen wij ze wel aannemen, zegt vader, maar we 'hoeven daarom nog niet alles zelf op te eten. In 't armhuis zijn zooveel grage monden, — daar moeten we goed aan denken, zegt vader. Nu, Greet en Annemarie, blijven jullie bij elkaar; Rita, jij houdt Pau bij je!" Liesbeth stelde zich aan 't hoofd van den stoet en keek onderzoekend achterom, terwijl ze de lantaren heen en weer zwaaide. N. Z. S. Hermanna, Pau's kerstgang. 2 18 „Pau, je weet er dus alles van, wat we hebben afgesproken, nietwaar? Vergeet het niet!" klonk het nog waarschuwend. „Neen," zei Pau, die in de verste verte niet wist waar Liesbeth het overhad; hij dacht aan heel andere dingen.— Er waren dien avond veel kinderen op 't pad. Vroolijk stond het, die lantarenlichtjes, nu wat hooger, dan weer Liesbeth stelde zich aan 't hoofd van den stoet lager, over den weg te zien dansen. Soms ook zag je ze als onbeweeglijke, lichtende punten op een erf — dan hoorde je meteen ook het geluid van kinderstemmen: koraalgezang. Plechtig klonk het in den stillen avond. Pau hield Rita's hand steviger vast. 'tWerd hem zoo wonderlijk te moede bij 't zingen daar in de verte. Hij keek naar boven; geen sterretje flonkerde er — de lucht was nog te veel bewolkt. 19 Dit gaf Pau een onbevredigd gevoel, 't Was hem, alsof er toch nog iets aan ontbrak. Toen het vijftal de kom van het dorp had bereikt, begaf het zich allereerst naar het meestershuis. Dat was een gebruik, waarvan nooit werd afgeweken. Voordat Pau nog goed en wel tot zichzelf was gekomen, stond hij al, tusschen de zusjes ingeperst, in het nauwe voorhuis. Er kwamen nog meer kinderen achter hen aan; die wilden ook naar binnen dringen, maar meesters vrouw deed de deur dicht. „Jullie moet je beurt afwachten," riep ze onderwijl naar buiten; „dezen waren er het eerst." Pau vond, dat de zusjes erg mooi zongen. Door het ongewone van den toestand miste hij evenwel 't rechte oogenblik, om zijn gezang te beginnen. De deur werd weer opengedaan en de buitengeslotenen, nu nog met een troepje vermeerderd, drongen 't voorhuis in. Rita trok hem mee. Liesbeth en de anderen waren al weer op den weg. Pau was er nóg verbluft van, toen ze het volgende erf op gingen. Nü zou hij wel beter oppassen, dacht hij, maar helaas, 'twas hier weer hetzelfde. Juist toen hij wou beginnen, werd hij haastig meegetrokken en duwden zij, die na hen kwamen, hem weer terug, zoodat hij zich angstig aan een der zusjes vastklemde en ten slotte blij • was, weer heelhuids op den weg te staan. Het volgende huis sloegen zij over. Daar waren al te veel 'kinderen, vond Liesbeth, die er heele drommen had zien intrekken. Toen kwamen ze op een boerderij, waar de vrouw heel vriendelijk was en hen in de keuken riep. Zij nam Pau op haar schoot, terwijl de meisjes zongen, en gaf hem een dikken appelkoek. Ziezoo, nu kon hij meteen uitrusten van de wandeling, want 't was toch een heele gang voor zulke kleine beentjes, zei ze. Pau had den mond nog vol appelkoek, toen de zusjes eindigden. 20 Hij slikte en slikte en verslikte zich op 't laatst, waarbij hij het erg benauwd kreeg. De dochter van de boerin haalde een glaasje water en toen Pau eindelijk weer op adem gekomen was, schaamde hij zich zóó over de opschudding, die hij veroorzaakt had, dat hij niet durfde zingen. Buiten gekomen bestrafte Liesbeth hem ook nog over zijn gulzigheid. „Je propte den koek er in," zei ze; „wat moeten de Jansens toch wel van je denken? Ze zullen nog meenen, dat moeder je niet netjes heeft leeren eten!" Pau liet het hoofd hangen en schaamde zich nog meer. De Kerstgang was lang zoo heerlijk niet als hij gedacht had. Bijna moest hij nu Greet gelijk geven, die immers gezegd had, dat er niet zooveel aan was. Hij werd moe en koud; gedurig geeuwde hij. Rita moest hem meetrekken, zoo langzaam kwam hij vooruit. — En Liesbeth praatte nog maar steeds niet over naar huis gaan! Pau dacht, dat het al verschrikkelijk laat zou zijn, maar dit was toch niet waar. 'tWas nauwelijks half zeven. Langer dan tot een uur of zeven duurde de rondgang noott; dan werden de Kerstlichtjes in de huizen aangestoken en vereenigde elk gezin zich om zijn Kerstboom. — Rita vond het vervelend aldoor met Pau opgescheept te zijn. Nu kon een der anderen hem wel eens van haar overnemen, dacht ze, en, terwijl zij het volgende erf opgingen, onderhandelde ze hierover met Annemarie. Annemarie had *r ook niet veel zin in en zei ja noch neen, maar dit drong niet zoo precies tot Rita door. 'tWas zoo'n geroezemoes van stemmen om hen heen, daar er juist eenige troepjes zangers 't erf afkwamen. Zij dacht niet anders, of Annemarie zou nu wel verder voor Pau zorgen en duwde hem dus haar kant op, waarna zij zich met een verlicht hart door de kinderen heendrong. Die duwden Pau weer terug en onderwijl was Rita weg, Annemarie was weg niemand bleef even op hem 21 wachten of kwam terug om hem te halen. Pau raakte geheel verward in het kluwen kinderen. — Toen hij er eindelijk uit los was, lag het erf donker voor hem. De lichtglans, die ginds door de geopende deur had geschenen, was weg. Zoo eenzaam en verlaten als Pau zich toén toch voelde! — Heel bij de heg was hij te land gekomen. Willoos had hij zich door de kinderen laten meevoeren. Hij wreef zijn elleboog, dien hij in 't gedrang gestooten had en snikte zachtjes, 't Was alles zoo heel, heel anders, dan hij 'tzich had voorgesteld! Onwillekeurig keek hij naar boven. De wolken hadden zich verdeeld; een enkel sterretje was te voorschijn gekomen. Maar hoe langer Pau tuurde, des te meer ontdekte hij er toch en ginds stond een heel groote, schitterende ster, tamelijk laag aan den,hemel. Pau haalde diep adem. 'tWas hem, alsof hij nüeindelijk iets had gevonden, dat hij aldoor nog gemist had, hoewel hij er zich niet duidelijk rekenschap van had kunnen geven. Zonder zich te bedenken, kroop hij door de heg en liep toen voort in de richting van de ster. Zoo dichtbij als Pau 't gedacht had, was zij toch niet, maar hij wou het niet opgeven en zwoegde door de dikke sneeuw van een binnenpad, dat hem, langs een walletje van eikenhakhout, recht toe, recht aan, naar de ster scheen te voeren. De maan kwam van achter de wolken te voorschijn. Dat vond Pau prettig; hij hield van de maan met haar goedig, rond gezicht. Het pad kwam echter plotseling tot een einde en het walletje ging ook niet verder door. Daar stond Pau nu op de hei. De groote ster was weg; een wolk had er zich voor geschoven. Alleen de maan was er nog en scheen meelijdend op 't eenzame kereltje neer te zien. Pau meende, dat er ginds schapen liepen. Daar wou 22 hij op af. Misschien waren er ook wel herders bij, „herders, die de nachtwake hielden bij hunne kudden " Deze zoo vaak vernomen woorden drongen zich aan Pau op. Hij herhaalde ze zachtjes bij zichzelf zij klonken zoo plechtig, zoo rustig. — Opeens zag hij een lichtschijnsel! De ster? Maar dan was zij nu heel laag bij de aarde; Pau kon er zóó naar toe loopen. — 't Was het lichtschijnsel uit een klein huisje, dat Pau zag. Daar woonde moeder Kramer, een arm, oud vrouwtje, dat veel had ondervonden in haar leven. Zij had dien avond lang geschemerd, om naar de lantarens der kinderen, ginds op den grooten weg, te zien. Dat was alles wat zij van den Kerstgang had. Bij.haar kwamen de Kérstzangertjes niet; ze woonde te veel achteraf en och, je kon 't hun toch ook eigenlijk niet kwalijk nemen, dat ze liever op de groote boerenerven zongen, waar manden vol appels en noten voor hen klaar stonden. Moeder Kramer had niets te geven in ruil voor het zingen. Neen, je kon het den kinders niet kwalijk nemen, dat ze niet heel dezen kant uit kwamen, enkel voor haar, want verderop woonde niemand meer daar hadt je alleen de heide, de groote, stille heide. Tóch zat 't oude vrouwtje weer ieder jaar, op Kerstavond, met haar deur op een kier. Je kèn 't toch nooit 's weten als een vriendelijk hartje eens hierheen kwam, om een Kerstliedje voor haar te zingen ze dacht 't wel niet, eigenlijk was het maar zoo'n kinderachtig idee van haar, maar tóch kwaad kon 't immers niet, dat ze de deur op een kier zette? Als ze daar nu plezier in had, waarom zou ze het dan niet doen? — Zoo was 't nu ook weer gegaan; moeder Kramer had, haars ondanks, toch zitten wachten. Ze moest er zelf om lachen, dat ze zoo kinderachtig was en bromde nu zoo'n beetje op „zoo'n malle, oude ziel, die 't toch beter moest weten hoe kinderen zijn." — 23 Maar wat was dat? Buiten, vlak voor de deur, klonk plotseling schril, hoog kindergezang. Moeder Kramer luisterde met 't oor tegen de deur. Ze wou de kinderen niet storen. — Heden, wat was dat nu toch aardig, dat ze ook 's om haar dachten! — Gauw overlegde zij, of ze toch nog niet wat had, dat ze hun zou kunnen geven. Ze kon de woorden goed verstaan. Oud moedertje werd er aangedaan van, zóó mooi vond zij het. Nu was het lied uit. Voorzichtig deed zij de deur open om „de kinderen" binnen te laten, maar daar stond alleen maar een klein, verkleumd jongetje in de sneeuw, dat haar met ernstige oogen aanzag. „Wonen de herders hier?" vroeg hij. „En waar is de stal, waar het Kindje is?" De oude vrouw schudde het hoofd in niet-begrijpen, Pau kwam een paar stappen dichterbij, zoodat het schijnsel van haar lamp op zijn gezichtje viel. Moeder Kramer, die Pau nu herkende, sloeg van verbazing de handen in elkaar. Zij slaakte een uitroep van verrassing en trok hem vriendelijk naar binnen. Daar stond Pau in 't kamertje, met zijn oogen knippend tegen het licht. Hij herhaalde zijn vraag. Nu begreep het moedertje beter wat hij bedoelde. Pau's gedachtengang was haar niet zoo vreemd, want haar eigen geloof was zoo eenvoudig-vroom als dat van een kind. „Het kindeke Jezus is niet meer op aarde in een kribje te vinden, maar als wij ons hart voor Hem ontsluiten, wil Hij Zijn intrek bij ons nemen, zooals het ook in 't lied staat, dat je daareven hebt gezongen; dan zal Hij altijd bij ons wonen, al kunnen we Hem hier niet meer met onze oogen zien," zei ze en keek Pau daarbij zoo vriendelijk-blij aan, dat hij 'top eens gevoelde en het meteen uitsprak óók: „Dan woont Hij óók bij u!" — 24 Wtl Buiten, vlak voor de deur, klonk plotseling schril, hoog kindergezang. Vertrouwend zag Pau haar aan. 'tWas hem zoo wel 25 te moede bij het oude vrouwtje. Graag wou hij nog eens voor haar zingen, maar zij stond er op, dat hij eerst een kom warme koffie zou drinken; hij bibberde van de kou. Terwijl zij hem inschonk, vertelde Pau haar hoe hij hier was gekomen dat hij van de zusjes afgeraakt en verdwaald was. — — 't Moedertje keek bezorgd. Hoe toch zou zij, die zoo moeielijk ter been was en zoo afgelegen woonde, Pau veilig naar huis kunnen krijgen? — Maar Pau maakte zich nu over niets meer ongerust, 't Gewicht, dat den heelen tijd op zijn hartje had gedrukt, was van hem weggenomen. Hier was 't hem goed en hier kon hij eindelijk óók eens zingen en daarvoor was hij immers meegegaan? Zoo gauw de koffie op en de suiker, die moeder Kramer er extra voor hem had ingedaan, met den vinger uit 't kommetje gelikt was — Pau had er geen lepeltje bij gekregen — begon hij te zingen, 't Eene lied na het andere kreeg 't vrouwtje te hooren. Met de handen in den schoot gevouwen, zat zij te luisteren. In jaren had zij niet naar de kerk kunnen gaan en nu werden de mooie, oude gezangen, waarvan zij zooveel hield, haar hier, in huis, voorgezongen! Wat was God toch goed voor haar, dat Hij haar deze Kerstvreugde bereidde. En Pau zong maar door. — * * * „Wij hoorden hem al in de verte," vertelde Rita, toen ze, niet lang daarna, allen veilig thuis waren en met elkaar om den nu in de huiskamer prijkenden, verlichten Kerstboom zaten, Pau, moe en slaperig, knikkebollend op vaders knie. „We hadden toch zóó gezocht, maar toen waren we in eens op den goeden weg." Zij vertelde er niet bij hoe 'n onrust ze had uitgestaan om 't broertje, dat aan haar zorg toevertrouwd was ge- 26 weest. Nog nooit in haar leven had de luchthartige Rita zoo'n angst gekend. De schaduw er van lag nog op haar gezicht. Ook de anderen waren ernstiger dan gewoonlijk. In de bange oogenblikken, toen zij Pau misten, hadden ze eerst recht beseft hoe dierbaar hun broertje hun was — kleine, wonderlijke Pau met het warme, liefdevolle hartje. — Zij keken naar het nu rustig slapende jongetje in vaders armen en ieder deed in stilte de belofte voortaan een liever, trouwer zusje te zullen zijn voor Pau, den kleinen Godsgezant, zooals vader hem genoemd had, toen hij hoorde, hoeveel ware Kerstvreugde hij op zijn eenzamen Kerstgang gebracht had. Ja, de zusjes voelden 't wel, dat het met Pau's zingen toch nog wat anders was dan met het hunne. Nooit meer zouden ze er hem om uitlachen, want het was zoo echt de uiting van zijn eenvoudig-vroom hartje. Haast met iets van eerbied keken zij nu naar den kleinen slaper, wiens hoofdje zachtkens werd aangeraakt door een tak van den Kerstboom, alsof deze hem een zegen had over te brengen. IN DE JU LI AN A-BIBLIOTHEEK ZIJN VERSCHENEN: KAREL GOUDRIAAN, Twee Haagsche Vrienden. Met platen. Commissie tot beoordeeling van kinderlectuur is aan te bevelen voor 12—14 jaar. De School. Een mooi, een goed boek. CH. KRIENEN, Toch Gered. Met platen. 2e druk. Het Vaderland. Is opvoedend In den goeden zin. De School. Ernstig en boelend geschreven, zal de jeugdige lezers pakken. NANNIE VAN WEHL, Do en Lo Verster. Met 14 platen. De Hofstad. We kunnen dit boek met een gerust hart aanbevelen. De Commissie tot beoordeeling van Kinderlectuur. Een mooi boek. dat warm kan aanbevolen worden (12-15 jr.) A. C. C. DE VLETTER, De Roode Molen. Met 18 platen. Zwolscbe Crt. Dit is een echt gezellig jongensboek. De Hofstad. Boelend! De schrijver heeft hier zijn schitterende roem gehandhaafd. FELICIE JEHU, Bultje. Met 18 platen. Telegraaf. Een frlaeh boek voor jongens en meisjes. De Hofstad. Bijzonder mooi en een opmerkelijk goed verhaal. J. W. VAN DER BURG-HORA ADEMA, Joke Gerritsma. Met 18 platen. N. Arnb. Crt. Dit is werkelijk een mooi, een frisch boek. Leeuwarder Crt. De hoofdpersoon in dit boek is van Friesche afkomst. Met vertrouwen kunnen wij het aanbevelen. F. J. H0FFMAN, De Haciënda aan de Valdivia. Met is platen. E. MOLT, Lamoraal van Egmond. Met 18 platen. Mevr. DONALD MACALISTER, Oom Harold. Uit het Engelsch bewerkt door G. W. ELBERTS. — Met 5 platen. NANNIE VAN WEHL, Anneke van den Dokter. Met platen. J. W. VAN DER BURG-HORA ADEMA, De familie van Heijningen. Fraai geïllustreerd. JAC. VAN DER KLEI, Met den Woonwagen. Met platen van jan Rinke. AUGUSTA VAN SL00TEN, Lots dwaze tijd. Met platen van Frans van Noorden. JAN OOST, Onder de koppensnellers op Borneo. Met fraaie platen van W. Hardenberg. De prijs dezer boeken is ing. f 1.15, gec. f 1.35, in prachtb. f 1.50. In iederen boekhandel voorhanden en verkrijgbaar bij den ;-: uitgever H. TEN BRINK te MEPPEL. :-: UITGAVEN VAN H. TEN BRINK TE MEPPEL. Eerste volledige Handwerkmethode voor 't Naaien en 't Breien, waarbij Meedingstukken en gebruiksvoorwerpen, NA 't MAAT NEMEN, worden gemaakt, UITGAANDE VAN DEN VORM BREIEN E N HAAIEN IN SCHOOL EN HÜIS PRACTISCHE BREIMETHODE = == PRACTISCHE NAAIMETHODE VAN J. M. JOUWERSMA-RUSELER, Klasse- en Handwerkonderwtjzeres eener O. L. S. te Amsterdam. [ Practische Breimethode I, 2e druk. f 2,50 nDI17BW J Practische Breimethode II 2^25 l KiJAtiN: < pracaache Naaimethode I .... - 1,50 [ Practische Naaimethode II .... - 2,— Xju de BREI- en NAAIMETHODES I en II van Jouwersma-Ruseler volledig zijn, komt het mij gewenscht voor de aandacht op dit belangrijke werk te vestigen. Sinds tientallen van jaren toch Is er op handwerkgebied geen methode verschenen, die zoo volkomen met alle sleur, welke langzamerhand het handwerkonderwljs begon te beheerschen, brak, die zoo juist aangaf, wat voor het kind noodig was en daardoor aantrekkelijk werd voor kind en voor.... moeder beide. Deze methode toch geeft een rijke keuze van practische voorwerpen ter bewerking en de schrijfster wist de stof te geven in eenvoudige, bevattelijke taal, die een prettig verband legt tusschen inhoud en vorm en die de lezeres onwillekeurig doet doorlezen, wanneer zij eenmaal de methode ter hand genomen heeft. Verscheidene recensie's uit zeer verschillende tijdschriften en couranten bevestigen bovenstaande. Vraag het uitvoerig prospectus gratis! De uitgever: Meppel. H. TEN BRINK. UITGAVEN VAN H. TEN BRINK TE MEPPEL. 1 1 1