8 g£fhg. De soldaten werden iederen dag geoefend, de ruiterij maakte lange tochten in den omtrek, doch het scheen, dat geen enkel Spanjaard het durfde wagen in de nabijheid van het Staatsche leger te komen spionneeren. HOOFDSTUK' II. Behalve Prins Maurits, bevond zich ook zijn jonge broeder, de twaalfjarige Prins Frederik Hendrik, in het kamp. Zooals we weten, was Frederik Hendrik de eenige zoon van Prinses Louise de Coligny, eene latere echtgenoote van Prins Willem, terwijl Prins Maurits was uit het huwelijk van Prins Willem met Anna van Saksen. De Prinses had natuurlijk eerst vele bezwaren gemaakt om den jongen Prins de vermoeienissen van het kampleven te laten medemaken, doch Maurits had zijne moeder beloofd goed voor den knaap te zullen zorg dragen en — naast God — was het aan dien twaalfjarigen knaap te danken, dat Geertruidenberg in den winter van 1593 in handen der Staten viel. De twaalfjarige Prins was bij ieder zeer gezien. Met belangstelling kon hij toezien naar de verschillende krijgsverrichtingen, die iederen dag plaats vonden, doch ook ontbrak het hem niet aan lust en eenvoudigheid om met de boerenknapen uit den omtrek en met de jongens uit 12 wien opgedragen werd te trachten Prins Maurits met zijn leger te verdrijven en Geertruidenberg te ontzetten. Nauwkeurig was de richting aangewezen, waarlangs de Graaf moest optrekken, terwijl de kerktoren in Geertruidenberg door de belegerden als wachttoren zou gebruikt worden om van daar af de Spaansche troepen seinen te geven. Dat was een belangrijke ontdekking, die de jonge Prins had medegebracht en die Prins Maurits en zijn officieren, ja het geheele land uitnemend ten stade kwam. Vriendelijk zag de Prins zijn jongen broeder aan, die zich door zulk een schrandere gedachte had laten leiden. „Voor wien zouden die mededeeüngen zijn bestemd geweest?" vroeg na eenige oogenblikken Prins Maurits. „Waarschijnlijk voor den bevelhebber van Geertruidenberg, Hoogheid," meende een der officieren. „Ik denk, Prins," waagde nu Frederik Hendrik te zeggen, „dat meerdere duiven naar de Nederlanden zijn gezonden, allen met dezelfde boodschap bij zich. Zou een der duiven, zooals deze, onderweg wat overkomen, dan is dat nog zoo erg niet, want de anderen brachten een »zelfde tijding." „Zeer goed gedacht, Frederik," hernam nu Prins Maurits, en de overige officieren knikten eveneens goedkeurend, waarna een langdurige be- 13 spreking plaats vond over de maatregelen" die genomen moesten worden om den jongen Graaf van Mansfeld tegen te houden. HOOFDSTUK III. Aan den avond van dien dag werd door het geheele kamp plotseling alarm geblazen. Luide schetterden de trompetten, allerwege werd een krachtig tromgeroffel vernomen, korte bevelen weerklonken in het rond, terwijl de manschappen links en rechts liepen om de verschillende bevelen ten uitvoer te brengen. Het geheele kamp was plotseling een en al leven.... terwijl er in werkelijkheid niets te doen was. Op voorstel van Prins Maurits was dien avond een krijgslist beproefd — hij had loos alarm laten blazen — om te zien of de gedachte van den jongen Frederik, juist was geweest en of men dus in de vesting eveneens tijding van Parma had ontvangen. Met gespannen aandacht stonden eenige oogenblikken later de Prins en zijn bevelhebhers in het late avonduur te turen naar den toren van Geertruidenberg, die zwart afstak tegen een lichte lucht. Het duurde niet lang, of tusschen de torengaten werden eenige lichtjes zichtbaar, die met tus- 14 schehpoozen op een bepaalde-maat werden heen en weer bewogen. Het vermoeden van den jongen Prins was nu bewaarheid: Ook in de stad was men, doormiddel van duiven, op de hoogte gebracht van .Parma's plannen. Niet zoodra had men in de vesting het rumoer van buiten gehoord, of men meende, dat het oogenbiik van handelen was aangebroken. Oogenblikkelijk — zooals later bleek — had de bevelhebber van het garnizoen zijn bevelen gegeven: de geheele bezetting stond gereed een uitval te doen, waardoor het leger der Staten tusschen twee vuren zou komen. Intusschen was de bevelhebber, vergezeld door eenige manschappen, die de seinkunst verstonden, de torentrap opgeklauterd, waarna op zijn bevel door die soldaten eenige fakkels werden ontstoken en deze met regelmatige en bepaalde bewegingen heen ën weder gezwaaid, als wilde het garnizoen aan het naderende Spaansche leger daardoor mededeelen dat het gereed stond den strijd mede aan te vangen. Niet zoodra had Prins Maurits de lichtseinen bemerkt, of hij gaf een kort bevel. De scherpschutters richtten hun kanonnen op den kerktoren en weldra was het nachtelijk bombardement in vollen gang. Oogenblikkelijk waren de lichtseinen verdwenen en werden niet meer gezien, waaruit Prins Maurits begreep, dat men in de vesting overtuigd was dat van buiten af geen hulp was gekomen. 21 den zich buiten gevecht moeten stellen, zoodat de inneming van de vesting bijna zonder bloedvergieten had plaats gevonden. Ook Prins Maurits had weder een overwinning behaald. Wel had hij dien dag een bitteren strijd moeten leveren, omdat de Graaf van Mansfeld, ten koste van wat ook, wou doordringen, want er was hem veel aan gelegen de bevelen van Parma op te volgen, maar de Prins had wederom gezegevierd, zoodat Parma opnieuw de nederlaag had geleden: de gevangen duif had alle plannen in de war gestuurd. Zeer spoedig had de Prins daarop den terugtocht ondernomen. Onderweg bereikt hem de heugelijke tijding, dat Geertruidenberg gevallen is, welke hij met dank in het harte aan God, verstomd aanhoort, terwijl een glimlach op het gelaat komt als hij denkt dat deze gebeurtenis het gevolg is van de schrandere opmerkingen van zijn jongen broeder. Nu — hij heeft zijn vorstelijk woord gegeven, de jonge Prins zal zijn belooning niet misloopen. Met vreugdekreten werden Prins Maurits en de zijnen in het, kamp verwelkomd. Oogenblikkelijk liet hij een groote afdeeling soldaten door de stad kruisen, doch er was niemand, die er aan dacht eenige tegenweer te bieden; de Spaansche bezetting was gevangen genomen en de inwoners waren wat verheugd van hen te zijn verlost. Met koortsig ongeduld had de jonge Prins Frederik Hendrik den nacht doorgebracht. Hij 22 begreep zeer goed, dat er veel van afhing, wanneer zijn plannen gelukten. Toen hij plotseling het Wilhelmus had hooren blazen, het lied van zijn Huis, had hij het in bed niet kunnen uithouden; en als den twaalfjarigen knaap kort daarna wordt medegedeeld, dat de vesting gevallen is, dan is hij opgesprongen van vreugde en werpt hij een dankbaren blik op de opgezette duif, die, naast God, eveneens het middel was om een sterke vesting in handen der Staten te doen vallen. Eenige uren later had er in de vorstelijke tent een belangrijke samenkomst plaats. Omgeven door zijn officieren, stond Prins Maurits voor de tafel en zeide tot zijn jongen broeder: „Frederik Hendrik, wij zijn u veel dank verschuldigd voor de plannen, die gij ons ontvouwen hebt. Met Gods hulp zijn we daardoor in het bezit gekomen van een sterke vesting, wat ons slechts een paar gewonde makkers heeft gekost Onze soldaten hebben dapper gestreden, gesterkt als zij waren door uw stout plan. We hebben daarom gemeend — en we vervullen daarmede onze vorstelijke belofte — om ook u te doen deelen in de heerschende vreugde en benoemen we u van heden af tot bevelhebber van Geertruidenberg." Aldus sprekende deed Prins Maurits zijn twaalfjarigen broeder een gouden keten om als teeken zijner waardigheid, onderwijl de officieren het militair saluut brachten. Verrast keek de jonge bevelhebber over dit 23 eerbewijs op, doch Prins Maurits vervolgde: „Een bevelhebber van een ingenomen vesting behoort openlijk zijn intrede te doen. Wil dus zorg dragen dat ge binnen een uur gereed zijt om uw intocht binnen Geertruidenberg te kunnen houden." Vriendelijk boog de jonge bevelhebber zich voor zijn vorstelijken broeder ten teeken van instemming en, na de aanwezigen te hebben gegroet, verliet hij daarna de tent, om zich gereed te maken voor den op handen zijnde feestelijken intocht. flu^ jfffln Met slaande trom, vliegende vaandels en luid trompetgeschal* marcheerde het leger der Staten op dien gedenkwaardigen morgen door de straten der stad. Omgeven^ door een schitterenden stoet van officieren, reed de twaalfjarige bevelhebber, luide door de bevolking toegejuicht, want het was hun zeer spoedig bekend gemaakt dat het, naast God, aan dien twaalfjarigen knaap te danken was, dat de vesting was ingenomen. Achter hem reed Prins Maurits, omgeven van eenige officieren, terwijl de rest van het kampleger den indrukwekkenden stoet sloot. Vriendelijk naar alle kanten buigende, aanvaardde de jonge Prins de hulde, hem door de jubelende bevolking toegebracht, doch onwillekeurig dwaalden zijn gedachten af naar de opgezette duif, die bij haar leven eene bode was geweest van een uiterst gewichtige tijding, die een nog gewichtiger uitslag ten gevolge had. En bij deze eene stad, die door de plannen van 24 Prins Frederik Hendrik in handen der Staten viel, is het niet gebleven. Als hij, jaren later, na den dood van zijn broeder Maurits, tot Stadhouder wordt uitgeroepen, dan blijkt het, dat diens woorden in vervulling gaan, want door de inneming van verscheidene steden wist Frederik Hendrik zich den eerenaam van „Stedendwinger" te geven, waardoor hy in volle mate zijn schranderheid kon ontplooien, waarvan hij op zijn twaalfde jaar op zulk een uitnemende wijze had bhjk gegeven. E! EN TWAALFJARIGE ■ I ■ kb ■ BEVELHEBBER een verïiaaL uit den m = li ■ _ m tachtig jarigen oor Log door ROTTERDAM J. M. BREDEE's BOEKHANDEL EN DITQEVERS-MU. Met slaande trom, vliegende vaandels en lnid trompetgeschal marcheerde het leger der Staten op dien gedenkwaardigen morgen door de straten der stad. [blz. 23. EEN TWAALFJARIGE BEVELHEBBER EEN VERHAAL UIT DEN TACHTIGJARIGEN OORLOG DOOR P. A. SPARENBURG ROTTERDAM J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UTTGEVERS-MV. N.V. DRUKKERIJ V/H KOCH & KNUTTEL — GOUDA HOOFDSTUK I. In het jaar 1593 was de omgeving van Geertruidenberg getuige van een veelkleurig schouwspel. Van die vesting gescheiden door een door haar opgeworpen sterkte van twee mijl lengte, omgeven door een diepe gracht, had het Staatsche leger, onder bevel van Prins Maurits, het beleg voor Geertruidenberg geslagen. Door kunstig aangebrachte sluisjes vloeide het water in de breede gracht, waardoor de grond binnen den wal droog bleef, terwijl overal bruggen en verschansingen tot meerdere versterking waren opgeslagen. Het geheele dorp Raamsdonk lag binnen het uitgestrekte kamp, dat met zijn wallen en grachten, bruggen en verschansingen de Spaansche vesting als een gordel omklemd hield. Het was —> zoo als we weten — in het tijdperk van den tachtigjarigen oorlog, waarin ons land een wanhopigen strijd voerde met den Spaanschen koning Filips. Prins Willem I, de Vader des vaderlands, had zijn hulp, aan ons land bewezen, door een lafhartigen moordaanslag op hem, met den dood moeten bekoopen, waarna zijn zoon Maurits tot Stadhouder werd uitgeroepen. Deze, die later meermalen krijgstochten had medegemaakt, was zeer begeerig den Spaan- 4 schen dwingeland zooveel mogelijk afbreuk te doen, waarom hij het plan had opgevat om stad na stad aan koning Filips te ontnemen en deze Steden daarna met een krachtige Staatsche bezetting te versterken. Doch zijn voortvarendheid was de oorzaak dat de Staten, die zich daardoor bij het volk zagen ten achter gesteld, en dus minder macht in handen kregen, besloten om den ijver van den Prins wat te beteugelen. Een bijzondere gebeurtenis echter, waaruit duidelijk blijkt, dat God heerscht als Opperheer, en daarom zelfs de harten van koningen en keizers neigt naar Zijn welbehagen, kwam Prins Maurits in zijn plannen aanmerkelijk ter hulp. De hertog van Parma, die landvoogd was over de Nederlanden, was door zijn vorst, den Spaanschen koning, geboden naar Frankrijk te gaan om te trachten met een sterk leger het koninklijk gezag van Filips, dat aldaar zeer wankel stond, te handhaven en dat land voor hem te behouden. Bekwaam veldoverste als Parma was, die bovendien krachtig ijverde om de Nederlanden voor zijn heer te bewaren, gaf hij met weerzin aan dat koninklijk bevel gevolg, want hij wist dat Prins Maurits, al of niet met behulp der Staten, van zijn afwezigheid voordeel zou trekken. Maar.... het bevel was gegeven en Parma had slechts daaraan te gehoorzamen, zoodat de koning dan maar zelf de verantwoordelijkheid van zijn militaire kortzichtigheid moest dragen. 5 Twintig jaren geleden had een zelfde verkeerde opvatting van krijgszaken een stad in handen der Nederlanders doen vallen. " Neen — 't was niet zoozeer de tegenwind, die de schepen van Bossu naar Den Briel deed drijven, waardoor hij op den Isten April 1572 die stad voor den Prins van Oranje innam — de opstand in Utrecht, de twist over,de tiende penning, die Parma's voorganger, de hertog van Alva, aldaar had willen invoeren, was de eigenlijke oorzaak van den val van den Briel. Alva had toen een groote domheid begaan door een groote troepenmacht uit die zeevesting naar Utrecht te doen overbrengen om aldaar de rust te herstellen. Die daad gelukte, maar het kostte hem een sterke zeevesting, die door haar nu zwakke bezetting zich aan de Watergeuzen had moeten overgeven. En nu — twintig jaren later — aldus overdacht Parma bij zichzelf, worden de zuidelijke deelen van Nederland van een groote troepenmacht ontbloot, waarvan de gevolgen alleszins gunstig voor den Prins en de Staten zouden zijn. Parma had goed gezien, want Prins Maurits wist van zijn afwezigheid bijzonder voordeel te trekken. Met behulp der Staten, die voor zijn plannen gezwicht waren en hem daarin met geld en manschappen ondersteunden, ondernan de vurige Prins een veldtocht tegen verscheidene steden, met het gevolg dat Delfzijl, Steenwijk, * 6 Zutphen en Deventer spoedig in zijn handen waren gevallen. Toen de Staten zagen, dat zijn onderneming een alleszins gunstig verloop had gekregen, stroomde het geld den Prins steeds toe, waardoor hij op het denkbeeld kwam de zuidelijke deelen van het land van Spaansche troepen te bevrijden en deze voor de Staten in bezit te nemen. In het bijzonder liet Prins Maurits het oog vallen op Geertruidenberg, die een sterke Spaansche bezetting had en den handel te land zeer belemmerde. Was deze vesting in zijn bezit, dan kon Holland vrijer handelen, doch de Prins begreep zeer goed, dat hij op krachtigen tegenstand zou stuiten. Daarom moest met uiterste voorzichtigheid worden te werk gegaan. \ Nadat uit verschillende deelen des lands de noodige manschappen waren aangeworven, werd, om de Spanjaarden om den tuin te leiden, hier en daar troepenverplaatsingen gehouden, waarna de krijgslieden op een bepaald punt vereenigd werden. Na een grooten omweg gemaakt te hebben, verscheen Prins Maurits in den winter van 1593 met een aanzienlijk leger, voetvolk en ruiterij,, en voorzien van een reusachtige hoeveelheid oorlogsmateriaal, vóór Geertruidenberg, en had weldra het beleg vóór die vesting geslagen. Zeer spoedig zat de verraste bezetting als een rat in de val, want rappe handen hadden spoe- 7 dig een breeden wal van aanzienlijke lengte opgeworpen, een diepe gracht er omheen gegraven, terwijl talrijke versterkingen mede bijdroegen^ É dat niemand uit de vesting kon ontsnappen of' I deze ter hulp komen. Te begrijpen is dat de Prins er voor had zorg gedragen, dat de toevoer, van buiten af, voor zijn eigen leger geregeld kon geschieden. In de nabijheid van het kamp hielden eenige schepen de wacht op een zijrivier, waardoor het leger tevens voor een overrompeling beveiligd was. Prins Maurits rekende op een langdurig beleg, want door ingewonnen inlichtingen was het hem bekend, dat de stad ruimschoots van levensmiddelen voorzien was. JEen verzoek om zich over te geven, was natuurlijk afgewezen. Het kwam er dus voor den Prins maar op aan, het beleg zóó lang vol te houden, dat de vesting door uithongering genoodzaakt was zich over te geven, doch tevens moest gewaakt worden, dat het Staatsche leger zelf van buiten af niet ingesloten werd. Prins Maurits begreep zeer goed, dat, wanneer het Parma bekend werd wélk lot Geertruidenberg te wachten stond, deze niet zou dralen met een krachtig leger op te rukken om de vesting te ontzetten. Daarom was de Prins er evenzeer op bedacht de noodige maatregelen te nemen om voor een overval van andere zijde gevrijwaard te worden. Intuöschen ging het kampleven zijn gewone 9 Raamsdonk te verkeeren en met hen hun gewone spelen mede te maken. Op zekeren dag bevond de jonge Prins zich weder op weg naar het dorp om, na een langdurige studie, een uurtje verpoozing te zoeken. In de nabijheid van het dorp gekomen, bemerkte hij op een hek een duif, die blijkbaar zeer uitgeput was. Zachtjes liep hij naar het dier toe, dat zich gewillig liet gevangen nemen, waarna de jonge Prins bemerkte, dat een der vleugels lam was. „Arm dier," mompelde hij, „we zullen zien wat eten en drinken voor je te krijgen." Aanstonds keerde hij op zijn schreden terug naar het kamp, om aldaar aan zijn voornemen gevolg te geven. Onderweg trachtte hij het dier te liefkoozen door zachtjes*met zijn hand over het beest heen te strijken. Nauwkeurig bekeek hij den lammen vleugel, doch eensklaps liet hij van verbazing de duif bijna vallen. Onder dien rechtervleugel had de jonge Prins eenige strooken papier bemerkt, die op behendige wijze daaraan waren vastgehecht. „Dat is vreemd," zeide hij bij zich zelf, „hoe komt dat beest aan die papieren. Zouden deze soms met opzet....?" Plotseling schiet hem een gedachte te binnen: die strooken papier kunnen wellicht een boodschap bevatten voor iemand, mogelijk wel voor de bezetting van Geertruidenberg! Nauwelijks was die gedachte tot klaarheid ge- 10 komen, of, de duif behoedzaam, doch stevig vasthoudende, zette de jonge Prins het op een loopen en kwam bijna ademloos het kamp binnen hollen, niet weinig verwonderd door de manschappen aangestaard. Ijlings richtte hij zjjn schreden naar de vorstelijke tent, doch zijn broeder was afwezig. ' „Waar is de Prins?" vroeg hij een der manschappen, die in de nabijheid op post stond. „Bij de rivier, Hoogheid," antwoordde de soldaat, die intusschen de militaire houding had aangenomen. Snel liep de jonge Prins nu naar de aangewezen plek, waar hij zijn broeder aantrof in gezelschap van eenige officieren. „Prins,"^ zeide nu Frederik Hendrik tot zijn broeder, nadat hij htm en de aanwezigen gegroet had — in tegenwoordigheid van anderen sprak hij zijn broeder altijd aldus aan — „ik deed bij het dorp een ontdekking. Ik vond deze duif op een hek zitten, vleugellam. Ik pakte haar beet en vond eenige strooken papier onder haar rechtervleugel zitten. Wellicht bevatten ze een boodschap voor iemand, mogelijk voor den bevelhebber van de vesting." „Laat ons dat oogenblikkelijk onderzoeken," besliste Prins Maurits en verzocht zijn officieren met hem en zijn broeder naar de tent te gaan. Met een kleur van opwinding liep de jonge Prins naast zijn broeder voort, terwijl de officieren achter beiden volgden. Spoedig was de 11 vorstelijke tent bereikt, de beide Prinsen namen aan de tafel plaats, terwijl op een wenk van Prins Maurits de officieren zich eveneens om de tafel schaarden. Behoedzaam werden de strooken papier van onder den rechtervleugel los gemaakt, waarna de duif wat eten en drinken werd gegeven, 't Scheen dat het dier te uitgeput was om het een en ander te gebruiken, want de duif roerde het eten niet aan, sloot een poosje de oogen en.... was eenige oogenblikken later dood. Het trouwe dier had zijn boodschap overgebracht, hoewel deze in verkeerde handen was gekomen. Onderwijl Prins Maurits met zijn officieren de gevonden schat aan een nauwkeurig onderzoek onderwierpen, beschouwde de twaalfjarige knaap met een droevig gezicht de doode bode, die voorzichtig op een tafel werd neergelegd, en nam hij zich voor het dier te laten opzetten, indien mocht blijken dat de duif een belangrijke tijding had overgebracht. Intusschen was Prins Maurits met zijn officieren verdiept in de strookjes papier. Ze waren met uiterst kleine lettertjes beschreven, doch na een kwartier van groote inspanning, waarin steeds enkele woorden, die ontcijferd waren, werden opgeteekend, gelukte het hem met den inhoud der papiertjes volledig bekend te worden. De mededeelingen waren van Parma en bestemd voor den jongen Graaf van Mansfeld, 15 De lichtseinen waren voor den Prins en zijn officieren voldoende om te erkennen dat ook andere duiven wel hun plicht zouden hebben gedaan, zoodat het te verwachten was, dat Graaf van Mansfeld aan de ontvangen bevelen wel gevolg zou geven. Daarom werden er maatregelen genomen die hen moesten beletten Geertruidenberg te ontzetten. Overal werden dubbele posten gèzet, de ruiterij was onophoudelijk in de weer den ganschen omtrek 'te verkennen, zonder echter de Spanjaarden te kunnen aantreffen. Eindelijk bereikte eenige dagen later Prins Maurits het bericht, dat het Spaansche leger in aantocht was. In allerijl werd een groote troepenmacht afgezonden om den Spanjaarden het verdere oprukken te beletten. Dezen trachtten te vergeefs door de aangebrachte versterkingen heen te dringen, doch een krachtig geweer- en kanonnenvuur deed hen een oogenblik stand houden. Een tweede en meerdere pogingen werden herhaald, doch op meesterlijke wijze wist het Staatsche leger de Spanjaarden terug te drijven, zoodat de Graaf zijn hoop om Geertruidenberg te kunnen ontzetten, voorloopig moest opgeven: Parma's plannen waren in duigen gevallen. 16 HOOFDSTUK IV. Eenige dagen later bevond de jonge Prins Frederik Hendrik zich in gezelschap van eenige officieren op den wal. Met scherpe blikken keek hij onderzoekend om zich heen, om zich een denkbeeld te kunnen geven van een veldslag, indien de Spaansche troepen een hernieuwde poging zouden willen wagen de vesting te ontzetten. In de verte lagen de vestingwerken, die als onneembaar werden 'geacht. Indien men met geweld hen zou willen innemen, dan zou een bestorming duizenden menschenlevens kosten en daartegen zag Prins Maurits op. Daarom vertrouwde hij op zijn bondgenoot: de honger, die hem vroeg of laat wel ter hulpe zou komen. Met aandacht blikte de jonge Prins om zich heen jen liet zijn oog vallen op het ravelijn, een halvemaanschans, een buitenversterlring, waarop hij de vage gestalte van een schildwacht zag bewegen. Dit ravelijn — aldus wordt een buitenwerk genoemd bij gebastjonneerde vestingwerken — 'stond in verbinding met de stad. Wanneer deze versterking —< zoo overlegde de Prins bij zichzelf — in ons bezit zou kunnen komen, dan zou de toegang tot een zeker gedeelte van de stad voor ons open zijn, waarna getracht kon worden, zich van de geheele stad meester te 17 maken, zonder het hoofd tegen de zware vestingwerken te stooten. „Heer officier," zeide hij plotseling tegen den oudste. „Hoogheid," antwoordde deze. „Zouden we niet kunnen trachten ons meester te maken van gindsch ravelijn? Bedrieg ik mij niet, dan loopt dat naar de stad." „Dat is een uitnemende gedachte, Hoogheid," zeide nu de officier, na met aandacht de omgeving te hebben in oogenschouw genomen. „In ieder geval is Uwe gedachte de moeite waard daarover verder te spreken." „Laat ons den Prins opzoeken," besliste de wakkere knaap. Oogenblikkelijk gaven de officieren hieraan gehoor en Prins Maurits werd deelgenoot gemaakt van de opmerkingen van zijn broeder. „Je wordt nog een bekwaam veldoverste, Frederik," kon Prins Maurits niet nalaten tot zijn jongeren broeder te zeggen. „Nu, we willen er eens over denken en, wanneer het ons gelukt ons aldus van de vesting meester te maken, dan zult ge je belooning daarvoor geenszins missen." Met een glimlach hoorde de jonge Prins de woorden zijns broeders aan en verdiepte zich in zijn eigen studiën, onderwijl Prins Maurits en zijn officieren met elkander over het ontworpen plan beraadslaagden. Den volgenden avond, bij uiterst donker weder, voor de onderneming bijzonder geschikt, bewogen 18 eenige platte vaartuigen zich onhoorbaar door de gracht. Gedruischloos boomden eenige soldaten de schuiten voort, waarop zich een honderdtal strijdmakkers bevond, die zich vrijwillig voor het nachtelijk avontuur hadden opgegeven. Prins Maurits was dien morgen onverwachts met een groote troepenmacht uit het kamp getrokken, omdat hem plotseling de tijding had bereikt, dat de Spaansche troepen een nieuwe poging zouden wagen zijn leger te verdrijven en Geertruidenberg te ontzetten. Terwijl dus het grootste gedeelte van het leger den strijd tegen den Graaf van Mansfeld aanbond, zou een honderdtal manschappen beproeven zich van het ravelijn meester te maken om zich daarna voort te bewegen naar de stad. Na een kwartier varens kwam men aan een plek, die den aanvoerder uitmuntend toescheen aan te leggen. Een doodsche stilte heerschte alom, toen de soldaten uiterst voorzichtig de vaartuigen verheten en zich voorwaarts begaven. De aanvoerder ging voorop, de soldaat achter hem hield hem aan zijn jaspanden vast, de derde deed evenzoo bij zijn voorganger en aldus richtte het honderdtal manschappen onhoorbaar zijn schreden naar de vesting. Plotseling liet de aanvoerder zich op den grond vallen, de anderen volgden zonder vragen en dralen zijn voorbeeld en wachtten de dingen af, die gebeuren zouden. 19 In de verte naderde de schildwacht, die in de heerschende duisternis niets kon onderscheiden. Op een vijf-en-twintigtal meters afstands gekomen van de plek, waar het honderdtal soldaten roerloos nederlag, draaide de Spanjaard zich om en zette bedaard zijn weg in tegenovergestelde richting voort. Eensklaps voelt hij zich beetgepakt, een zak wordt hem over het hoofd gegooid, zoodat hij geen enkel geluid kan geven, waarna hij steeds achterwaarts wordt gedreven en ten slotte als gevangene op een der schuiten wordt overgebracht. De weg over het ravelijn naar de stad was vrij! Onhoorbaar schreden de manschappen nu verder en waren weldra slaags met de Spanjaarden, die het dichtstbijzijnde bastion bezet hielden. Zonder één schot te hebben kunnen lossen, waren de Spanjaarden overmeesterd en onder bewaking gesteld, waarna een tachtigtal van het wakkere troepje vooruitsnelde. Wel schoten, door het nu onverwachte rumoer, eenige afdeelingen Spaansche soldaten toe, doch een krachtig geweervuur deed hen terugdeinzen, waarna de anderen overwinnend en jubelend de stad introkken. En als straks een trompetter het Wilhelmus gaat blazen, dan doen die welbekende klanken de geestdrift ten top stijgen. Het vijfen-twintigtal Spanjaarden, dat de wacht hield bij de poorten, in de nabijheid van de wallen, was niet in staat zich door den plotselingen over- 20 val te verdedigen en moest zich na een kort gevecht overgeven. Luide hadden de geweerschoten geklonken door de nachtelijke stilte, zoodat het voor de overige bezetting onmogelijk was na te gaan, hoeveel vijanden zich in de stad bevonden. Bovendien was de leiding over hen verdwenen en niemand der Spanjaarden durfde te schieten, niet wetende, of zij vriend of vijand zouden raken. Intusschen had zich in het kamp een ander tooneel afgespeeld. De rest der manschappen had, toen zij het Wilhelmus hoorde blazen, zich langs' den wal op andere vaartuigen laten afzakken om hun makkers ter hulp te komen. En als straks de poorten geopend worden, dan stormen zij eveneens de vesting binnen, die nu in den naam van Prins Maurits wordt in bezit genomen. te begrijpen is, dat die nachtelijke overval een groote ontroering in de stad had teweeggebracht. Niet zoodra hadden de inwoners het schieten gehoord, of een ieder liep naar buiten om de oorzaak daarvan nader te vernemen. Weldra ging het gerucht, dat het leger van den Prins van Oranje zich van de vesting had meester gemaakt en de geheele bezetting had gevangen genomen. En als tegen het aanbreken van den dag het gerucht bevestigd wordt, dan heerscht er alom vreugde, blijde als men is van de Spanjaarden te zijn verlost. Van de zijde van het Staatsche leger was niemand gedood; slechts enkele lichtgewonden had-