U wordt vriendelijk verzocht dit antiquarische boek met zorg te behandelen. EEN NICHTJE MET ZEVEN NEVEN EEN NICHTJE MET ZEVEN NEVEN EEN VERHAAL VAN L O UI SE M. ALCOTT SCHRIJFSTER VAN: „ROZEKNOP", .FIJNE HANDSCHOENEN", ENZ. UIT HET ENGELSCH (EIOHT COU8INS) ZEVENDE GEHEEL HERZIENE DRUK ROTTERDAM D. BOLLE HOOFDSTUK l TWEE MEISJES. Eenzaam zat ze daar ia de groote pronkkamer, die kleine Rosa, en haar zakdoekje lag naast haar, gereed om den eersten traan op te vangen, die haar uit de oogen zou springen: want ze dacht aan ai 't verdriet, dat haar jeugdig hartje neerdrukte. Zij wa* in deze kamer gaan zitten, omdat ze die biaonder geschikt vond om zich ongelukkig te gevoelen; want het was een somber vertrek met ouderwetse!» meubelen, donkere gordijnen en aan de wanden allerlei portretten van deftige oude heeren met pruiken, dames met puntneuzen en hooge kapsels in lange japonnen of korte rokken» die u met glazige oogen aanstaarden, 't Was net een kamer om verdrietig in te zijn en 't scheen wel, of de regen, die zoo onvriendelijk tegen de ruiten aattsloeg, tot naa» zei: „Ga maar huilen, Rosa 1 Ik doe dapper met Je mee 1" En Rosa had werkelijk reden genoeg om treurig te zijn: want ze bezat geen moeder meer en had kort geleden ook haar vader verloren, die haar geen ander ttiuis had gelaten dan dat van haar oud-tantes. Zij was daar nog maar één week geweest, en ofschoon de goede oude dames alles gedaan hadden wat zij konden om 't haar aangenaam te maken, was hun dat slecht gelukt, want Rosa was een heel bizonder kind, waaruit ze niet wijs konden worden. Zij hadden haar de vrijheid gegeven om door 't heele ALCOTT, EEN NICHTJE, 7e dr. 1 2 huis rond te ioopen, en een paar dagen lang had Rosa 't ook wel aardig gevonden, door 't oude gebouw te zwerven, dat Vrij groot was en allerlei geheimzinnige hoekjes, aardige kamers en donkere gangen bleek te bezitten. Op plaatsen, waar men die niet verwachtte, waren vensters aangebracht en kleine balkons aan de tuinzijde uitgebouwd; ook was er een groote bovenzaal met curiositeiten uit alle deelen der wereld, want de Campbells waren van oudsher zeekapiteins geweest Zelfs had tante Plenty haar toegestaan, in haar vertrekje met Chineesch porselein rond te snuffelen; en dat was een heerlijkheid voor kinderen, 't Bleek echter dat Rosa weinig lust had in deze aanlokkelijkheden; en nu ook dit middel mislukte, was de goede Tante Plenty ten einde raad en wist ze niet, hoe ze 'tkind zou bezighouden. De zachtzinnige tante Peace had zich uitgesloofd om een heel stel poppengoed te knippen, dat elk ander meisje zou hebben doen watertanden. Dit zou ze dan met Rosa naaien. Maar 'tkind scheen ook hier weinig liefhebberij in te hebben; want ofschoon het vlijtig naaide aan een prachtige bruidsjapon voor de pop, bewezen de tranen, die haar uit de oogen vloeiden, hoe weinig afleiding ze er in vond. De beide oude dames wisten nu niet meer, wat ze moesten doen. Daar schoot hun iets te binnen: ze verzochten de kleine Ariadne Blisch, 't modelkind uit de buurt, bij zich te logeeren, om met het nichtje te spelen. Maar dit gaf een nog slechter resultaat dan de beide andere proefnemingen: Rosa kon dat kind niet uitstaan, noemde het een opgeprikte kapel, een pop met een wassen kop, ja, had grooten lust het eens ferm te knijpen, om te zien, of ze ook zou schreeuwen. De kleine Ariadne werd dus naar huis gestuurd en de beide tantes lieten Rosa een paar dagen aan haar lot over. Daar 't slecht weer en Rosa verkouden was, mocht ze de deur niet uit en bracht ze 't grootste deel van den dag door in de bibliotheek, waar haar vaders 3 boeken lagen opgestapeld. Hier las ze veel, schreide een beetje en gaf zich aan allerlei droomen en phantasiën over. Een en ander deugde niets voor haar: ze werd bleek en lusteloos en kreeg blauwe kringen om de oogen, ofschoon tante Plenty haar zooveel staal te slikken gaf, dat men er wel een tweehandsch zwaard van had kunnen maken, en tante Peace haar als een schoothondje koesterde. Geen wonder, dat de goede oude tantes zich half suf dachten, om een nieuwe uitspanning voor het kind te verzinnen. Eindelijk vormden zij een plan, waarop zij al hun hoop bouwden. Ze zeiden er echter niets van tegen Rosa, maar lieten haar geheel en al aan zich zelf over, totdat de tijd voor de groote verrassing daar was, weinig vermoedende dat Rosa zelf haar uitspanning in iets geheel anders zou vinden. Terwijl 't vreemdsoortige kind daar zoo alleen zat, hoorde ze eensklaps een vogel zingen, en wel zoo mooi en lieflijk, als ze dat vroeger nooit gehoord had. Nu eens kweelde het dier zacht, dan floot het als een lijster, liet een tremulant hooren en eindigde in een muzikale verbinding van al de noten, alsof 'tin een luid gelach uitbarstte. Rosa sprong van haar stoel op, vergat al haar verdriet, begon te lachen en riep: „Dat is zeker een spotvogel. Ik moet eens kijken, waar hij zit" Zij liep den grooten hall in en keek eerst door de eene, toen door de andere deur, doch zag geen vogel. Ze luisterde weer; 'tgezang scheen toch in huis te zijn. Op den klank van 't geluid af, ging zij de gang door en kwam eindelijk aan de deur van 't vertrekje, waarin 't Chineesche porcelein bewaard werd. „Hé I Zit hij daar ? Wat vreemd!" zei zij en deed de deur open. Doch ze ontdekte er geen andere vogels dan de elkander altijddurend pikkende porceleinen zwaluwen, die voor op de planken stonden. «O, daar komt het vandaan I" riep ze opeens uit, en gooide de keukendeur open. Maar de muziek had 4 opgehouden en zij zag niets anders dan een meisje met een blauw bonten boezelaar voor, dat den haard schuurde. Een oogenbHk stond Rosa verwonderd te kijken, toen vroeg zij: „Heb je daar net dien spotvogel ook niet gehoord ?" „'tWas een Phebe-vogel," zei het meisje met een guitige uitdrukking in haar zwarte oogen. „En waar is hij naar toegegaan ?" vroeg Rosa. „Hij is hier nog." „Waar dan?" „In mij» keel. Wilt u hem nog eens hooren?" „Ja graag! Wacht, 'kzal binnenkomen." Het meisje droogde haar handen af en begon haar gezang; eerst het getjilp van de zwaluw, toen 'tgefluit van 't roodborstje, vervolgens dat van den lijster 't gekir van de woudduif en nog verscheiden andere bekende geluiden; alles eindigde in dezelfde muzikale verbinding van al de voortgebrachte noten en klanken. Rosa was verwonderd over zoo'n buitengewone bekwaamheid en stond het meisje verstomd aan te kijken. „O, wat mooi!" riep zij eindelijk in verrukking uit „Wie heeft je dat geleerd ?" „De vogels," antwoordde het meisje glimlachend, en begon weer aan haar werk. „Wat vreemd 1 Ik kan ook wel zingen, maar niet half zoo mooi als jij. Hoe heet je ?" „Phebe Moore." „Nu, ik heb nog nooit een vogel zoo mooi hooren zingen. Mag ik wat hier blijven en naar je werk kijken ? 't Is zoo saai in de kamer." „Met alle genoegen," antwoordde Phebe. „Wat moet het plezierig zijn, om zoo met water te plassen, hernam Rosa. „Ik zou 't ook graag eens doen, maar Tante zal 'twel niét willen hebben." „tZou u ook gauw vervelen," antwoordde Phebe. „Kijk maar liever naar mij." „Nu ik denk dat je moeder een goede hulp aan je heeft, hoor!" 5 „Ik heb geen ouders of familie," antwoordde Phebe. „En waar woon je dan ?" „Ik hoop hier te komen wonen. Dolly, de oude keukenmeid, heeft iemand noodig om haar te helpen en nu ben ik gekomen, om 'tvoor een week te probeeren." „Nu dan hoop ik, dat je hier zult blijven, want het is hier heel vervelend," zei Rosa, die eensklaps genegenheid voor het meisje had opgevat. „Ik hoop het ook j want ik ben nu vijftien jaar en dus oud genoeg, om mijn eigen kost te verdienen. U blijft hier ook wat, is 't niet?" vroeg -Phebe, haar bezoekster met verwondering aanziende, daar ze niet kon begrijpen, hoe een meisje, dat een zijden jurk, een keurige geborduurde boezelaar, een mooie halsketting en een fluweelen haarlint droeg, het leven vervelend kon vinden. „Ja, ik blijf hier, tot Oom komt," antwoordde Rosa. „Hij is mijn voogd, en ik weet niet, wat hij van plan is te doen. Heb jij een voogd ?" „Ik een voogd f riep Phebe uit. „Ik was nog maar een heel klein kind, toen ik op de stoep van 't armhuis te vondeling werd gelegd. Juffrouw Rogers had medeleden met mij, en sedert heb ik bij haar gewoond. Maar nu zij gestorven is, moet ik voor mij zeB zorgen." „O, wat interressanti" riep Rosa uit. „Dat is net als Arabella Montgomery, in het „Zigeunerkind." Heb je dat verhaal wel eens gelezen f „Ik had nooit een boek om te lezen." antwoordde Phebe, „en den vrijen tijd, die mij overbleef, gebruikte ik om in de bosschen rond te zwerven; dat was beter voor mij dan lezen. Maar u heeft natuurrijk een massa geleerd." „O, hemel ja I En Ik ben bijna een jaar op kostschool geweest en heb mij doodelijk verveeld met al die lessen. Hoe meer ik werkte, des te meer gaf Miss Power mij op, en dat maakte mij zoo wanhopig, dat ik mij bijna blind schreide. Papa liet mij nooit iets moeilijks 6 doen, en hij gaf mij zoo prettig les, dat ik plezier had in 'tleeren. O, wij waren zoo gelukkig en hielden zooveel van elkander 1 Maar nu is hij dood, en ben ik alleen op de wereld!" Rosa barstte in tranen los, en die tranen bewezen haar liefde voor haar vader en de smart over zijn verlies duidelijker dan woorden hadden kunnen doen. Eenige minuten lang hoorde men in de keuken geen ander geluid dan 't snikken van 't meisje en 't kletteren van den regen. Phebe keek met innig medelijden naar 'tgebogen kruinoofd en begon eindelijk: „U alleen op de wereld. En dat met zooveel ooms en tantes 1 En dan zulke rijke en deftige menschen! Weet u wat Dolly zegt ? Ze zullen u in den grond bederven, omdat u 't eenige meisje in de familie is." In weerwil van haar tranen, moest Rosa over die laatste woorden van Phebe lachen. „Daar ben ik juist bang voor," zei zij. „Ik heb zes tantes en zij willen mij allemaal bij zich hebben. Papa noemde 't hier altijd „Tantesoord," ik weet nu, waarom hij dat deed." „Iedereen noemt het hier'zoo," zei Phebe glimlachend. „En 'tis een goede naam ook, want al de mevrouwen Cambell wonen hier dichtbij en komen de oude dames trouw bezoeken." „Die tantes zijn nog het ergste niet," vervolgde Rosa. „Maar er zijn dozijnen neven, vreeselijke jongens, en ik heb een hekel aan jongens. Woensdag zijn er hier een stuk of wat geweest om mij een bezoek te brengen; maar ik lag te bed, en toen tante mij kwam roepen, kroop ik onder de dekens en hield mij alsof ik sliep. Maar den een of anderen tijd zal ik ze wel moeten ontvangen." En Rosa beefde bij die gedachte. Want daar zij steeds met haar ziekelijken vader alleen gewoond had, was ze nooit in gezelschap van jongens geweest en beschouwde die als een soort van wilde dieren. „O, dat zal wel veranderen en u zult wel van hen 7 gaan houden," stelde Phebe gerust „Ik heb ze wel eens gezien, wanneer ze hier kwamen, in hun booten, of te paard. Als u van varen en paardrijden houdt, zult u 't hier stellig prettig vinden." „Maar daar houd ik niet van. Ik ben bang voor paarden, booten maken mij zeeziek, en ik haat alle jongens I" En de arme Rosa wrong de handen bij 't vooruitzicht dat haar te wachten stond. Een van deze verschrikkingen zou ze nog hebben kunnen dragen, maar alle tegelijk, dat was te veel voor haar, en zij begon te denken, dat ze misschien niet beter kon doen, dan maar weer gauw naar kostschool terug te keeren. Phebe lachte om haar verdriet; maar poogde haar te troosten. „Misschien," zeide ze, „neemt uw oom u wel mee naar een plaats, waar geen jongens zijn. Dolly zegt dat hij een echte beste man is, die altijd een heeleboel moois meebrengt als hij komt." „Alles goed en wel," antwoordde Rosa. „Maar dat is alweer een nieuwe moeilijkheid, want ik ken Oom Alec in 't geheel niet. Hij kwam haast nooit bij ons, al stuurde hij mij ook veel aardige dingen. Nu ben ik van hem afhankelijk en zal hem moeten gehoorzamen, tot ik achttien jaar ben. Ik houd stellig niets van hem, en ik ben nu al bang voor hem in 't vooruitzicht" „Daar zou ik mij maar niet ongerust over maken," hernam Phebe. „Ik voor mij zou wat blij zijn, als ik familie en geld had en niets anders hoefde te doen dan voor mijn plezier te leven." Eensklaps zweeg Phebe, want er drong een vreemd rommelend geluid tot hen door. „Zou het onweeren?" vroeg Rosa. „Wel neen," antwoordde Phebe, die door 't keukenraam naar buiten keek, en een geschilderden wagen en eenige pony's met vliegende manen en lange staarten zag aankomen, „'tls een troep paardrijders.". „'t Lijkt wel een circus I" riep Rosa. 8 juist Was het geluid weggestorven en wilden de meisjes weer gaan praten, toen de oude keukenmeid in de keuken kwam. Ze scheen niet erg in haar humeur na 't middagslaapje, dat ze gedaan had en zei op vrij onvriendelijken toon tegen Rosa: „U wórdt in de zijkamer verwacht, jongejuffrouw," „Is er dan iemand gekomen?" vroeg Rosa. „Kleine méisjes mogen niet vragen, maar moeten doen wat hun verzocht wordt," antwoordde de oude Dolly. „Ik hoop, dat het tante Myra niet is ; die brengt mij altijd uit mijn humeur, door mij te vragen, hoe 'tmet mijn hoest is, en over mij te urmen alsof ik op het punt ben dood te gaan. „Denk er van, wat je wilt," bromde de meid. „Maar laat mij je niet weer in mijn keuken ontmoeten, of ik zal je in 't kolenhok opsluiten." HOOFDSTUK II. DE CLAN. 1) Met looden schoenen begaf Rosa zich naar de zijkamer en deed moedig de deur open. Maar ze deinsde verschrikt terug, toen ze daar zeven jongens op een rij zag staan, zeven jongens van verschillende leeftijd en grootte, allen met blond haar, blauwe oogen en geheel en al in Schotsche kleederdracht. Zoodra ze haar gewaar werden, glimlachten ze allen zeven, knikten, en zeiden als uit één mond: „Dag, Rosa hoe is bet met je ?" Rosa liet een verschrikten uitroep hooren en keek angstig rond, alsof ze de vlucht wilde nemen; want 1) Clan is een stam of geslacht bij de Schotten. 9 haar angst maakte van dezeven jongens wel zevenmaal zeven; ja 'tscheen haar toe, of de kamer vol jongens was, Vóór ze echter ontsnappen kon, trad de grootste van de neven uit de rij en zei op vriendelijken toon: „Wees maar niet bang, Rosa. Dit is de clan, hier gekomen, om je te verwelkomen; ik ben er 'topperhoofd van, heet Archie, en bied je mijn diensten aan." Dit zeggende stak hij haar de hand toe en Rosa legde haar blank handje schubhter in die stevige bruine jongensknuist. „We zijn in groot ornaat gekomen," vervolgde Archie, „Dat doen wij altijd bij plechtige gelegenheden. We hopen dat dit ons nichtje moge behagen. Nu zal ik je vertellen, wie de verschillende jongens zijn. Die grootste is Prins Charlie, de eenige zoon van tante Clara, en dus een extra best exemplaar. Die ouwe jongen daarachter heet Mac, de boekwurm, omdat hij altijd met zijn neus in de boeken zit; we noemen hem voor 'tgemak eenvoudig maar „Wurm." Dat is zijn broer Steven, de dandy, een zachtzinnig manneke. Kijk maar eens naar zijn handschoenen en zijn sierlijk opgemaakt haar, dan zul je begrijpen, waarom wij hem „Dandy" noemen. Hij en Max zijn de zonen van tante Jane en je zou geen uitstekender broederpaar kunnen bedenken. Hier heb je „de kleintjes," mijn broers Georgië en Will, en Jamie de baby van de clan. Voorwaarts, jongens I toont dat je een goede opvoeding genoten hebt Tot Rosa's groote ontsteltenis kwamen de zes neven op haar af en werden haar zes handen tegelijk toegestoken, die ze allemaal moest schudden. 'tWas een vreeselijk oogenblik voor tverlegen kind; maar daar ze bedacht, dat het haar bloedverwanten waren, gekomen om haar te verwelkomen, overwon ze haar vrees en groette hen vriendelijk. Toen deze indrukwekkende plechtigheid voorbij was, Verbrak de clan het gelid en verspreidden de jongens zich door de groote kamer, die nu in Rosa's oogen, heelemaal vol jongens leek. Ze nam de vlucht achter 10 een grooten stoel, half vreezende dat ze daar belegerd zou worden, en hopende dat een der tantes haar zou komen verlossen. De neven hadden 'ter blijkbaar op gezet hun beleefdheidsplicht te doen; elk van hen kwam haar beurtelings even aanspreken, wat zij zoo kort mogelijk beantwoordde. Eerst kwam Archie en zei, terwijl hij zich over de leuning van haar stoel boog: „Ik ben blij, dat je hier blijft, nichtje, en hoop, dat je „Tantesoord" prettig zult vinden. „Ik denk het wel." Max schudde zijn haar uit de oogen, struikelde over een voetbankje en vroeg kortaf: „Heb je ook boeken meegebracht?" „Vier kisten vol. Ze staan in de bibliotheek." Hierop verdween Max uit de kamer en Steven, een houding aannemende, die zijn costuum op 't voordeeligst deed uitkomen, begon met een vriendelijken glimlach: „Het speet ons erg, dat we je verleden Woensdag niet mochten zien. Ik hoop dat je verkoudheid beter is." „O, ja," antwoordde Rosa, terwijl er een glimlach om haar lippen kwam, bij de herinnering, hoe ze onder het dek was gekropen. Nu volgde Prins Charlie, en zei op een ongedwongen beleefden toon: „Mama zend je haar complimenten en hoopt, dat je je goed genoeg zult voelen, om de volgende week eens een dag bij ons te komen. 'tMoet hier machtig vervelend zijn voor zoo'n klein meisje." „Ik ben dertien-en-een-half-jaar, al lijkt ik wat klein P' riep Rosa uit, die haar schuchterheid vergat, in haar verontwaardiging over de beleediging, voor een klein meisje te worden aangezien. „Neem 'tmij niet kwalijk, juffrouw Rosa," zei Charlie glimlachend. Ik zou nooit gedacht hebben, dat je al zoo oud was." En hij keerde zich om, in zijn schik, dat hij uit zijn verlegen nichtje een vonkje geslagen had. 11 George en Will, een paar jongens van elf en twaalf, kwamen nu naar voren, en vestigden hun ronde blauwe oogen op Rosa. „Heb je je aap meegebracht?" vroeg de een. „Neen, hij is'dood." „Krijg je ook een roeiboot?" vroeg de andere. „Ik hoop van niet," antwoordde Rosa. Hierop stapten de beide broeders deftig weg en kwam kleine Jamie aan de beurt. „Heb je wat lekkers voor mij meegebracht?" vroeg hij met kinderlijke vrijmoedigheid. „Ja, wat bonbons," antwoordde Rosa, waarop Jamie haar om den hals vloog en een kus gaf, als bewijs, hoeveel hij reeds van haar hield. De andere jongens begonnen er om te lachen, en Rosa vroeg in haar verlegenheid aan den kleinen Indringer : „Heb je dat circus gezien?" „Wanneer? Waar?" riepen de jongens bijna tegelijk uit. „Even voor jullie kwamen. Ik dacht tenminste dat het een circus was; want ik zag een rood en zwart-geschilderden wagen en een heelen troep ponles." Een luid gelach volgde op dit antwoord. „Nichtjelief," zei Archie. „Dat was onze nieuwe dog-cart en 't waren onze ponies." „Maar er waren er zooveel en het wagentje was zoo erg rood," begon Rosa verontschuldigend. „Kom maar met ons mee en je zult het spulletje en de ponies zien," zei de Prins. En nog eer ze recht wist, wat er met haar voorviel, was ze door den vrooMjken troep naar de schuur gebracht, waar de drie ruige Shetland-ponies en het karretje stonden. „O," riep Rosa. „Tante zal 't stellig niet goedvinden, dat ik hier ben I" „Kom," riepen een paar van de jongens. Ze heeft gezegd, dat we je wat moesten opvroolijken, en dat gaat 12 veel beter buiten, in de open lucht dan in huis." „Maar ik zal hier kou vatten, zoo zonder mantel." «Geen nood; daar zullen wij wel voor zorgen," antwoordden de jongens, terwijl een hunner haar zijn pet op 't hoofd zette, een ander zijn jas met de mouwen om haar hals knoopte, een derde haar bijna verstikte door haar in een der dekens uit den wagen te wikkelen en een vierde t portier van de barouchette der oude dames opendeed, terwijl hij met een buiging verzocht: «Stap in, juffrouw Rosa, en maak 'tu gemakkelijk, terwijl wij een voorstelling geven." En daar zat Rosa nu met groote pret naar de jongens te kijken, die een Schotschen dans uitvoerden, met zooveel vlugheid en behendigheid, dat ze onwillekeurig in de handen klapte en lachte zooals ze in geen weken gedaan had. „Nu, Rosa, hoe vind je dien dans?" vroeg Prins haar, toen 't ballet vertoond was. „Prachtig," antwoordde zij. „Eens in mijn leven ben ik naar den schouwburg geweest; maar daar werd niet half zoo mooi gedanst. Jullie zijn leuke jongens, hoor 1" „Ja, we hebben een aardige club, en dit is nog maar een begin," zei Charlie, die zeer in zijn schik was over haar lof. ,'t Is jammer, dat wp onze fluiten niet bij ons hebben, anders zouden we „Voor u zingen, voor u spelen. Zoete melodiën kweelen." „Ik wist niet, dat we Schotten waren. Papa heeft er mij nooit iets van gezegd. Hij scheen weinig met Schotland op te hebben, behalve dat hij mij oude balladen liet zingen", antwoordde Rosa, wie 'twas alsof ze op eens uit Amerika naar Schotland verplaatst was. „We hebben 'took eerst sedert kort gehoord," zei Archie aan 't andere portier. „We lazen de romans van Wal ter Scott, en toen herinnerden we ons, dat grootvader een geboren Schot was. Toen hebben we 13 oude histories opgerakeld, een doedelzak gekocht, onze plaids 1) omgehangen, en nu blaken we met onze gansche ziel voor den roem van onze clan." Dit zeggende klom hij in het rijtuig en de andere jongens volgden hem, om, wat te rusten. „Ik ben Fitsjames en hij is Roderic Dhu," vertelde Prins. „Binnenkort zullen we een spiegelgevecht met onze slagzwaarden leveren. Dat zal geweldig zijn." „En dan moest je Steven eens op den doedelzak hooren spelen F' riep Will van den bok. „Max snuffelt in de oude historie van ons volk," zei Georgië. „Hij brengt ons op de hoogte, hoe we ons moeten kleeden, hoe we spreken en zingen moeten." „En wat doe jij en WilHe?" vroeg Rosa aan Jamie, die naast haar zat, om haar in 't oog te houden, in 't vooruitzicht van het lekkers. „O, ik ben de page en doe boodschappen, en Will en Georgië zijn de troepen, wanneer wij marcheeren en de herten, als we op jacht zijn, en de verraders, als er een paar onthoofd moeten worden." „Laten we nu wat gymnastiek doen," stelde Prins voor. 't Was een nieuw en verrassend schouwspel voor Rosa, en ze volgde belangstellend de halsbrekende toeren aan de balken, die ze nog vrij wat sterker vond dan de kunsten, die Mops, haar gestorven aap, uitvoerde. Daar kwam Phebe aanloopen met een mantel, muts en overschoenen, en de boodschap van tante Plenty, dat „jongejuffrouw Rosa onmiddelijk in huis moest komen." „Heel goed; we zullen haar zelf naar huis brengen," antwoordde Archie, terwijl hij een geheimzinnig bevel gaf. Terstond werd daaraan gehoorzaamd, en nog vóór Rósa in staat was uit het rijtuig te komen, hadden de jongens den disselboom reeds gegrepen en reden ze haar de schuur uit, tot vóór de deur van 'thuis, en dat met zoo'n gejuich, dat twee met mutsen getooide hoofden uit de bovenvensters schoten, terwijl 1) Qeruite Schotsche sjaals. 14 Dolly uit de achterdeur van 't huis schreeuwde: „Die woestelingen zullen dat teere, lieve, kind nog vermoorden f" Maar het tochtje scheen het .teere, lieve kind" goed gedaan te hebben en ze klom de trappen op met een blozend, vroolijk gezicht en slordige haren. Met een storm van klaagliederen werd ze ontvangen door tante Plenty, die haar aanried terstond naar haar kamer en naar bed te gaan. „O, als tu belieft niet We komen bij ons nieuwe nichtje theedrinken en zullen zoo zoet zijn als lammeren, wanneer u ons toestaat te blijven!" riepen de jongens, die niet alleen in hun schik waren met ons „nichtje," maar ook niet graag hun thee zouden misloopen. „Nu, beste jongens," zei de goedhartige tante Plenty, „je moogt met alle plezier; maar dan moet je ook wat stil zijn en Rosa even laten gaan om haar staal in te nemen en zich wat op te knappen. Daarna zullen we zien, wat we voor de thee kunnen schaffen." „Voor mij marmalade, Tante!" riep er een. „Voor mij, als tu belieft een groot stuk pruimentaart," zei een ander. „Laat Dolly mij gestoofde peren geven," verzocht een derde. „U weet Uc ben dol op citroenpudding, Tante I" „Hebt u ook kaaskoekjes, Tante? Die lust Rosa zeker graag. „Neen, ze lust stellig liever zandtaart" Toen Rosa een kwartier later weer beneden kwam met haar krullen in orde en een schoone boezelaar voor, vond ze haar zeven neven heel kalm en bedaard in de eetkamer, en kon ze hen op haar gemak bekijken. Er was een sterke familiegelijkenis in hen, ofschoon het blonde haar van enkelen donkerder was, dan dat van anderen, en de wangen van sommigen bruin in plaats van blozend. Ze verschilden dan ook aanmerkelijk in leeftijd. Zoo was Archie zestien en de kleine Jamie tien jaar jonger. Ofschoon geen van hen zoo 15 knap was als Charlie, waren ze allen toch ferme jongens, die er gunstig uitzagen en Rosa tot het besluit brachten, dat jongens niet zulke verschrikkelijke wezens waren, als ze gemeend wel had. Ze glimlachte, toen ze zag, hoe elk van hen zich in zijn eigenaardig karakter voordeed. Archie en Charlie, blijkbaar de beste maatjes, wandelden op en neer, arm in arm, en floten „Bonnie Dundee"; Max zat in een hoek te lezen en hield zijn boek vlak voor zijn bijziende oogen; Dandy bracht voor den ovalen kapstokspiegel in de hall zijn das in orde; George en Will spraken samen over 't inwendige van de klok, die den stand der maan aanwees, en Jamie zat onder aan de trap op de mat, in afwachting van het lekkers, dat Rosa hem beloofd had. Ze begreep wat hij bedoelde, en voorkwam hem, door een handvol geconffjte vruchten over hem uit te strooien. Jamie liet een kreet van vreugde hooren en daardoor keken de andere jongens op en glimlachten onwillekeurig, toen ze Rosa zagen staan — Rosa met haar vriendelijk lachend gezichtje, schuchtere blauwe oogen en mooi blond haar, in haar rouwjurk, die er hen aan herinnerde, dat ze haar vader verloren had en in het hart der jongens den goedhartigen wensen deed opkomen, zoo gedienstig mogelijk te zijn voor „ons nichtje" dat nu geen ander tehuis had dan dit „Daar is zij, zoo schoon als haar naam I" riep Steven en wierp haar een kushand toe. „Kom binnen, Rosa," moedigde Prins aan. „De thee is klaar." „Ik zal haar 'binnengeleiden," zei Archie, terwijl hij haar met veel deftigheid zijn arm bood, een eerbetoon, dat Rosa zoo rood deed worden als een kers, en haar bijna deed besluiten, om de deur weer uit en naar boven te loopen. 'tWas een gezellig theeuurtje, en de twee oudste jongens verhoogden de pret veel, door de anderen te plagen met geheimzinnige toespelingen over een belangrijke gebeurtenis die op handen was. 't Moest iets heel 10 moois zij», maar voor 'toogenblik nog een diep geheim. „Heb ik 't ooit gezien ?" vroeg Jamie. „Ik geloof het niet; Max en Steven wel en die hielden er ontzaglijk veel van," antwoordde Archie. „En wie zal 'thet eerste krijgen?" vroeg Will, met een mond vol marmelade. „Ik denk tante Plenty." „Wanneer krijgt zij het?" vroeg Georgië, die ongeduldig op zijn stoel heen en weer draaide. „Misschien Maandag." „Lieve HemelI Waar praat de jongen van?" riep de oude dame uit „Weet tante het dan niet?" vroegen verscheiden stemmen. „Neen; en dat is juist het aardige van de zaak; want ze is er dol op." „Hoe ziet het er uit?" vroeg Rosa. „Blauw en bruin." „Kun je 't eten ?" vroeg Jamie. „Er zijn mensen en, die meenen van wel, maar ik zou tniet graag probeeren," antwoordde Charlie, zoo hard lachende, dat hij zijn thee stortte. „Aan wien behoort het?" vroeg Steven. Archie en Prins keken elkander een oogenblik aan; toen maaktedeeersteeenknipoogjeenantwoordde Charlie: „Aan Grootvader Campbell." Met dit antwoord eindigde de zaak, ofschoon Jamie Rosa influisterde, dat hij 'twel vóór Maandag te weten zou komen. Kort nadat de theepartij afgeloopen was, vertrok de clan zingend. „Wei, Rosa, kind, hoe bevallen je je neven?" vroeg tante Plenty, toen de taaiste Pony den hoek van den weg omsloeg en 't rumoer wegstierf. „Heel goed, Tante; maar ik vind Phebe toch nog aardiger," antwoordde Rosa. Dit antwoord bracht tante Plenty in de grootste verbazing en zij snelde naar haar zuster Peace met den wanhopigen uitroep: 17 „Dat kind zal ik nooit begrijpen 1 't Is maar gelukkig, dat Alec gauw komt en ons de verantwoordelijkheid van de schouders neemt." Vermoeid door de ongewone inspanning van den namiddag, ging Rosa op de sofa liggen om wat te rusten en over 't groote geheim na te denken, weinig vermoedende, dat zij dit het eerst van allen zou weten. Te midden van haar overdenkingen vtel zij in slaap en droomde, dat zij weer thuis in haar eigen bed lag. 'tWas net of zij wakker werd, haar vader zich over haar heen boog, en zei: „Mijn lieve kind", haar toen in zijn armen nam en kuste. Zoo heerlijk, zoo duidelijk was haar droom, dat ze met een kreet van blijdschap opsprong en de armen om zich heen voelde van een man met een gebruind gezicht en een grooten baard, die haar met een stem, zoo gelijk aan die van haar vader, dat zij zich onwillekeurig tegen hem aanvleide, toefluisterde: „Je bent mijn kleine meid, en ik ben Oom Alec." HOOFDSTUK III. DE OOMS. Toen. Rosa den volgenden morgen wakker werd, wist zij niet recht, of hetgeen er den vorigen avond was voorgevallen, een droom was of werkelijkheid. Ze sprong dus uit haar bed en kleedde zich aan, ofschoon 'teen uur vroeger was dan zij gewoonlijk opstond. Zij kon niet meer slapen, brandend van verlangen om eens naar beneden te sluipen en te zien of het groote valies en de zware koffers werkelijk in de hall stonden. Ze herinnerde zich flauw, dat zij er over gestruikeld was, toen ze naar bed ging. De zon scheen helder, en Rosa deed haar raam open om er den zachten Meiwind in te laten, die zoo ALCOTT, EEN NICHTJE, Te dr. 2 18 frisch uit zee opkwam. Terwijl ze over 't kleine balkon leunde, zag zij een man van den tuinmuur springen en fluitend naar 'thuis wandelen. Eerst meende ze dat het een brutale indringer was, maar al heel gauw begreep ze dat het haar oom moest zijn, die van een zeebad terugkeerde. Den vorigen avond had zij hem maar flauw onderscheiden; nu kon zij hem eens goed opnemen, terwijl hij daar zoo op zijn gemak aankwam, en vroolijk om zich heen keek, alsof hij recht in zijn schik was de oude plekjes weer te vinden. Hij was een stevig man met een verbrand gezicht, droeg een blauw pak en een hoed op zijn vochtig krullend haar, dat hij nu en dan als een waterhond schudde, verder was hij breed geschouderd en vlug in zijn bewegingen, juist had Rosa tot zichzelve gezegd; „Ik zal wel veel van hem houden," toen hij zijn oogen naar boven sloeg om naar den moerbeienboom te kijken, die over haar balcon groeide, en hij 't nieuwsgierige gezichtje ontdekte, dat naar hem gluurde. Hij wuifde met de hand, knikte haar vriendelijk toe en riep met een diepe, vroolijke stem: „Je bent vroeg op dek, nichtje I" „Ik ben zoo vroeg opgestaan, om u te zien, of u werkelijk gekomen was, Oom," antwoordde zij. „O, zoo 1 Kom dan maar gauw hier, dan kunt je er je van verzekeren." „Ik mag vóór 't ontbijt [niet in de lucht," riep Rosa terug. „Zoo? Nu, dan zal ik aan boord komen, om je mijn morgengroet te brengen.'' Dit zeggende, klom hij, tot Rosa's groote verbazing, tegen een van de pilaren der verande op, stapte over het dak heen en stond een oogenblik later op het balkon vlak voor haar. „Kun je er nu nog aan twijfelen, juffertje Rosa?" vroeg hij, „of ik je oom in eigen persoon ben ?" Ze kon slechts met een verlegen glimlach antwoorden, zoo stond ze verbaasd over zijn handelwijs. 19 „En, hoe maakt mijn kleine meid het van morgen?" vroeg hij, terwijl hij haar koud handje in zijn groote, warme handen sloot. „Nogal goed, Oom," antwoordde Rosa. „Je moest zeggen héél goed," hernam hij. „Waarom zeg je dat niet?" „Omdat ik altijd met hoofdpijn opsta en mij moe voel." „Slaap je goed?" „Ik lig altijd lang wakker en dan droom ik en rust ik niet veel uit." „En wat doe je den heelen dag ?" „O, ik lees en handwerk wat, en rust 's middags, of zit wat bij tante." „Je komt dus de deur niet uit, om een flink eind te loopen of te rijden en doet geen huiswerk?" „Tante Plenty zegt, dat ik niet sterk genoeg ben om mij in te spannen. Soms rijd ik wel eens met haar, maar daar geef ik niet veel om." „Dat verwondert mij niet," zei oom Alec half binnensmonds ; toen voegde hij er haastig bij: „Wie heb je om mee te spelen ?" „Niemand dan Ariadne Blish —zoo'n suf kind, dat ik haar niet kan uitstaan. De jongens zijn er gisteren geweest en die bevielen mij beter, maar daar kan ik natuurlijk niet mee spelen." „Waarom niet?" „Ik ben toch te oud om met jongens te spelen I" „Volstrekt niet. 'tls juist, wat je noodig hebt, want je bent te veel vertroeteld. 'tZijn beste jongens en je zult de eerstvolgende jaren veel met hen omgaan; maak ze dus maar dadelijk tot je vrienden en speelmakkers. Ik zal ook eens naar meisjes voor je uitzien, als ik er maar een kan vinden, dat niet door verkeerde opvoeding bedorven is." „Phebe lijkt een aardig meisje, en ik houd al van haar, al heb ik haar gisteren ook pas voor 't eerst gezien," zei Rosa. „Wie is Phebe?" vroeg Oom Alec. 20 Rosa vertelde hem wat ze van Phebe wist, en Oom Alec luisterde glimlachend. „Ik ben blij, dat je niet trotsch bent," hernam hij. „Maar ik begrijp toch niet, waarom je juist aan een meisje uit het armhuis de voorkeur geeft" „U mag gerust om mij lachen, Oom," antwoordde Rosa. „'t Is toch zoo. Waarom weet ik'niet maar zij schijnt zoo vroolijk en is altijd zoo druk bezig, zingt zoo mooi, is sterk genoeg om te boenen en te schrobben en heeft niets, dat haar hindert" „Hoe weet je dat?" „O, ik vertelde haar, dat ik zoo verdrietig was en vroeg haar of zij nooit iets had wat haar hinderde. Én toen zei ze dat haar eenig verdriet was, dat ze niet naar school kon gaan." „Zoo dus klaagde ze niet over haar verlatenheid, haar armoede, haar hard werken? Nu, dan is ze een ferme meid, en zal ik er trotsch op zijn haar te leeren kennen," zei Oom Alec met een goedkeurend knikje. „Maar wat heb jij voor verdriet kindlief?" „Och, vraag me dat maar liever niet Oom!" „Kun je 't mij niet even goed vertellen als aan Phebe?" Er was iets in zijn stem, wat Rosa deed besluiten te spreken en 't maar in eens af te doen. Ze antwoordde dus blozend en zonder haar oom aan te kijken: „Mijn ergste verdriet is tverlies van Papa." . Toen ze dat haperend uitbracht, sloeg Oom Alec den arm om haar hals, trok haar naar zich toe en zei met de stem, die zoo veel op die van haar papa geleek: „Dat is een verdriet waaraan ik niet veel veranderen kan, kind; maar ik zal mijn best doen, het je te verlichten. En welk verdriet heb je nog meer?" „Ik verveel me zoo vreeselijk, Oom," antwoordde Rosa. „Al vrat ik zon willen doen, valt me moeilijk en dat maakt me uit mijn humeur.'* „Dat kunnen en zullen we genezen," zei oom Alec op beslisten toon. 21 „Tante Myra zegt, dat ik te zwak ben om iets te doen" begon Rosa weer. „Tante Myra is — een uitmuntende vrouw," antwoordde Oom Alec. „Maar haar gebrek is, dat ze meent, dat iedereen steeds op den rand van het graf zweeft. Wij zullen eens zien, of we zwakke gestellen niet sterker kunnen maken en bleeke meisjes in blozende herscheppen. Je weet immers wel, dat dit mijn beroep is." ,,'tls waar," antwoordde Rosa. „Ik had heelemaal vergeten, dat u dokter is. Maar ik ben er blij om; want ik zou zoo graag gezond zijn. Eén ding hoop ik: dat u mij niet veel medicijnen zult geven; want ik heb er al zooveel ingenomen en ze helpen toch niet" „Dit zeggende, wees Rosa naar een klein tafeltje, bij het venster, waarop een regiment drankjes stonden. „Nu, we zullen eens kijken, welk kwaad die brave dames gebrouwen hebben," hernam Oom Alec, terwijl hij defleschjes een voor een bekeek, nu eens glimlachte, dan 't voorhoofd fronste, en eindetijk, nadat hij het laatste had neergezet, zei: „Nu zal ik je laten zien, hoe we 'tbest met al die medicamenten handelen," en hij wierp 'teene fleschje na 't andere over de balustrade van 't balkon. „Van dit oogenblik af ben je mijn patiënt" hernam Oom Alec, zoo hartelijk lachende, dat Rosa er door aangestoken werd, „en ik zal alle verantwoordelijkheid op mi] nemen. Mijn recepten zijn blijkbaar veel beter; want je ziet er nu al gezonder uit" „Wanneer uw medicijnen mij niet beter bevallen dan deze, gooi ik ze ook in den tuin, en wat zou u dan doen?" „Als ik je zulk bocht voorschrijf, geef ik je zelf verlof, het over boord te smijten. — Zoo, welk verdriet heb je nog meer?" „Ik had hoop, dat u wel zou vergeten er verder naar te vragen." „Maar hoe kan ik je helpen, als ik het niet ken ?" vroeg Oom Alec. „Kom, wat is nummero drie ?" 22 „Ik durf 't haast niet te zeggen, Oom," antwoordde Rosa. „Kom er maar rond voor uit." „Tusschenbeiden wou ik wel, dat ik niet zóóveel tantes had. Zij zijn allemaal erg goed voor mij, en ik zou het hun'ook graag naar den zin maken,, maarzij verschillen zooveel van elkander, en ik heb soms net een gevoel, alsof zij mij in stukken willen trekken." Oom Alec lachte als een schooljongen over de eigenaardige uitdrukking van Rosa. „Welnu," zei hij. „Dan zullen we 'teens met de ooms probeeren. Ik wil je nu eens geheel en al voor mij zelf hebben, en niemand zal raad geven, als ik er niet om vraag. Er is geen ander middel om orde aan boord te houden, en ik ben hier kapitein, ten minste voorloopig. Wat heb je nog meer?" Rosa werd bloedrood, en haar -oom begreep, wat dat vierde punt was. „Ik kan het u wezenlijk niet vertellen," zei zij. ,'tZou niet heel beleefd van mij zijn, en ik weet wel haast zeker, dat ik er geen last meer van zal hebben." „Kindlief," begon dokter Alec ernstig en gevoelig. „Ik kan niet verwachten, dat je mij zoo eensklaps volkomen vertrouwt; maar dit verzeker ik je, dat ik mijn heele hart op mijn nieuwe verplichting zal zetten, en mocht ik mij soms vergissen, dan zal niemand daarover meer leed gevoelen dan ik zelf. Het eenige wat mij spijt, is, dat ik, die je beste vriend wensch te zijn, een vreemdeling voor je ben. Dat is een zaak die ik innig betreur. Je vader en ik hadden eenig verschil met elkander; daardoor had ik hem in jaren niet gezien. Gelukkig, dat we het uit den weg ruimden, toen ik hem de laatste maal bezocht. Toen zei hij mij, dat indien God hem opeischte, hij zijn kind aan mijn zorgen toevertrouwde. Zijn plaats kan ik wel niet vervullen; maar ik zal trachten een vader voor je te wezen, en als het mij gelukt de helft der liefde te winnen, die je hem toedraagt, zal ik een trotsch en gelukkig man zijn. 23 Wil je dat gelooven, Rosa, en er de proef van nemen ?'* Daar was iets in zijn stem en in zijn blik, dat Rosa vertrouwen inboezemde; ze sloeg haar arm om zijn hals en kuste hem hartelijk. Zoo stonden zij een oogenblik, toen er aan de deur geklopt werd, en op Rosa's .binnen 1" Phebe de kameetintrad met een kop sterke koffie. „Dolly heeft mij gezegd, dat ik u deze koffie moest brengen en u bij 't kleeden helpen ?" zei zij, terwijl ze haar zwarte oogen wijd openzette, alsof ze maar niet kon begrijpen, hoe die zeeman hier kwam. „Ik ben al kant en klaar en heb geen hulp noodig," antwoordde Rosa met een begeerigen blik naar de dampende koffie. Juist wilde zij die aannemen, toen een bruine hand er bezit van nam en Oom Alec zei; „Wacht even, kindlief, laat mij dat drankje eerst eens proeven, voor je 't inneemt. Drink je eiken morgen zulke sterke koffie?" „Ja, Oom, en ik houd er dol van. Tante zegt, dat koffie mij opwekt, en ik voel mij altijd veel beter, nadat ik ze gebruikt heb." „Nu weet ik, waarom je zulke slapelooze nachten hebt, hoe je hart zoo geweldig klopt, en waarom je wangen zoo bleek zijn, in plaats van rood. Je moet geen koffie meer drinken, en langzamerhand zul je zien, dat ik gelijk heb. Is er geen versche melk beneden, Phebe?" „Jawel, mijnheer," antwoordde Phebe. „In overvloed. Ze is zoo pas uit de stal gekomen." „Dat is kost voor mijn patiënt. Breng mij een kan vol boven en een paar glazen, want ik wil er zelf ook wat van drinken." En tot Rosa's groot leedwezen, ging de koffie den weg op van de medicijnen. Wel zag dokter Alec den treurigen blik, waarmee zij haar geliefkoosden drank nakeek, maar hij deed, alsof hij 't niet merkte en zei glimlachend: „Ik heb in mijn kisten een prachtigen beker, dien 24 ik je geven zal om je melk uit te drinken. Hij is van een soort van hout, dat, naar men zegt, geneeskracht geeft aan t hetgeen men er in doet Maar dit brengt mij te binnen, dat een der koffers die Phebe gisterenavond boven gebracht heeft voor jou is. Nu ik wist dat ik, thuiskomende, een dochtertje zou vinden, heb ik allerlei vreemde en aardige snuisterijen bijeenverzameld, in de hoop dat je er teen en ander bij zult vinden, wat naar je smaak is. We zullen 't straks eens nasnuffelen. Hier Is onze melk. Op uw gezondheid, juffrouw Campbell!" Het vooruitzicht van een heerlijken koffer vol cadeautjes deed Rosa haar lip, die zij reeds liet hangen, weer optrekken en, in weerwil van zich zelf, dronk ze glimlachend op haar eigen gezondheid, erkennende dat versche melk nu juist geen onaangenaam geneesmiddel was. „Nu moet ik weg, om mijn toilet te maken," zei Oom Alec, terwijl hij zich gereed hield om terug te gaan, zooals hij gekomen was. „Gaat u altijd in en uit als een kat Oom?" vroeg Rosa, die er veel pret in had. „Toen ik een jongen was, deed ik t dikwijls op die manier," antwoordde de dokter. „Om de tantes niet te storen, en daarenboven, t is de kortste weg en t houdt mij lenig, wanneer ik geen tuigage heb om in te klimmen.*' En zoo klauterde hij naar beneden, terwijl Rosa hem glimlachend nakeek. „Wat een aardige voogd!" riep Phebe uit toen ze met de kan en de glazen wegging. „Ja, een erg aardige man, geloof ik," antwoordde Rosa, terwijl ze de groote koffers bekeek, benieuwd welke de hare zou zijn. Toen haar oom op 't gelui der bel aan t ontbijt verscheen, zag hij haar met een verdrietig gezicht naar een schaal kijken. „Wat scheelt er aan, Rosie ?" vroeg hij, terwijl hij haar over t hoofd streek. „Nieuwe zorgen ?" 25 „Moet ik wezenlijk havermout eten ?" vroeg Rosa op tragischen toon. „Houd je er niet van?" vroeg dokter Alec. „Ik vind het afschuwelijk," antwoordde Rosa, terwijl ze haar neus optrok en rilde. „Je bent geen echt Schotsen meisje, als je niet van „porridge" houdt, 'tls jammer; want ik heb ze zelf gekookt en dacht je eens lekker te tracteeren met flink wat room er bij. Maar tkomt er niet op aan." Oom Alec zette een teleurgesteld gezicht, maar Rosa besloot bij zich zelf, dat ze er toch niet van zou eten, omdat ze er een hekel aan had. Toen ze echter bemerkte, dat oom niet de minste moeite aanwendde om haar over te halen, veranderde zij eensklaps van idee en zei: „Om u plezier te doen, wil ik 't wel eens probeeren, Oom. Maar de menschen zeggen altijd, dat het zoo gezond is, en daarom heb ik er juist iets tegen gekregen." „Ik zou graag willen, dat je er van hield; omdat ik je even graag gezond en sterk zou willen hebben als de jongens van tante Jessie, die er naar de goede oude gewoonte mee zijn grootgebracht. Warm of geroosterd brood krijgen ze niet, en nu zijn ze de fermste en stevigste van al de neven. Hal is u daar Tante 1 Goeien morgen f Vastberaden greep Rosa een lepel, en begon de havermout te eten. Binnen vijf minuten dacht zij er niet aan, wat zij at, zoo grappig vond ze het, toen ze tante Plenty haar veertigjarigen neef „beste jonge" hoorde noemen en oom dat geduldig toeliet Toen 'tontbijt was afgeloopen, zei de oude dame: „Je gaat toch met ons mee naar de kerk, beste jonge ?" „Daartoe ben ik expres van Calcutta gekomen, Tante," antwoordde dokter Alec. „Maar ik moet eerst aan de zusters bericht sturen van mijn aankomst; want zij verwachten mij niet vóór morgen. 'tZou een heel opstandje in de kerk geven, als de jongens er mij onverwachts zagen." „Ik zal Ben den heuvel opzenden en dan kun jij 26 zelf bij Myra afstappen. Dat zal haar genoegen doen en je hebt overvloed van tijd." Dokter Alec stond van tafel op en ze zagen hem niet meer, eer de oude barouchette voorreed, tante Plenty juist van de trappen kwam met haar zondaagsche japon aan, en Rosa als een zwarte schim achter haar. In alle statie reden ze weg, en ooms hoed was meer van zijn hoofd dan er op: want iedereen, die hen ontmoette, glimlachte tegen hem en groette hem. Gelukkig echter, dat de jongens van oom Alec's terugkomst wisten want ze waren zoo opgewonden, dat er stellig in de kerk een uitbarsting van vreugde zou hebben plaats gehad. Nu bepaalden zij er zich bij, al hun aandacht op oom Alec te vestigen, en de heele preek door werd de goede man door veertien blauwe oogen aangestaard. Een poos lang durfde Rosa niet opkijken; want de jongens deden al hun best ook haar oplettendheid tot zich te trekken en haar aan 't lachen te maken. Charlie wenkte haar vroolijk toe achter zijn moeders waaier, Max wees naar den grooten man die naast haar zat, Jamie keek voortdurend achterom over den rug van zijn bank en Rosa was bang, dat zijn ronde oogen uit zijn hoofd zouden springen. Georgië struikelde in zijn vervoering over een voetbankje en gooide drie kerkboeken tegelijk op den grond; Will teekende zeelui en Chineezen op zijn schoone manchetten en liet ze Rosa zien; ja, zelfs Dandy Steven en de bedaarde Archie konden .zich niet goed houden. De laatste o.a. schreef in zijn gezangboek: Is hij nu niet blauw en bruin?" en bood het Rosa beleefd aan. Om zich goed te houden, hield Rosa haar oogen onafgewend op haar oom Max gevestigd — een stevig, deftig heer, die in 't geheel geen erg scheen te hebben in de ongerechtigheden van den clan en rustig in 't hoekje van zijn bank zat te dommelen. Die oom Max was de eenige oom, die Rosa in jaren ontmoet had; want oom Jem en oom Steven, de echtgenooten van 27 tante Jessie en tante Clara, waren op zee, en tante Myra was weduwe. Oom Max was een koopman, rijk en vlijtig, en zoo kalm als een huismusch, die liefst iedereen met vrede liet. Rosa hield veel van den vriendelijken, stillen man, die was overgekomen toen haar vader stierf, haar altijd doozen met allerlei moois gezonden had, toen zij nog school lag, en haar dikwijls had uitgenoodigd in zijn groot pakhuis vol thee en specerijen, wijnen en allerlei soort van vreemde vruchten, om daar te snoepen en mee te nemen, wat ze maar wilde. Het had haar eerst gespeten, dat hij haar voogd niet was geworden; doch sedert zij oom Alec gezien had, vond zij 'tzoo toch beter, want zij hield niet heel veel van tante Jane. Toen de kerk uit was, zorgde oom Alec er voor, zoo gauw mogelijk in 't voorportaal te zijn, en daar verzamelden de jongens zich om hem heen, terwijl de zusters hem de hand schudden en hem met een blij gezicht en een verheugd hart verwelkomden. Rosa werd in dien gevaarlijken doorgang bijna plat gedrukt: doch oom Max verloste haar en bracht haar veilig in 't rijtuig. „Nu, nichtjes," zei tante Plenty, die achter Rosa uit de kerk kwam, „ik wacht jullie allen bij mij om met Alec te komen dineeren. Maar de heele partij kan ik niet vragen: want ik heb geen tijd genoeg gehad om alles in orde te maken, doordat ik mijn besten jongen, zooals je weet, eerst morgen verwachtte. Stuur jullie jongens naar huis; zij moeten hun ongeduld maar tot Maandag bedwingen; hun gedrag in de kerk heeft mij buitendien erg gehinderd." De clan liet een kreet van teleurstelling hooren, en protesteerde tegen 't besluit van tante Plenty; doch dokter Alec legde de zaak bij door te zeggen: „Houdt je maar bedaard, jongelui! Ik zal het morgen wel goed met je maken, als je nu stil naar huis gaat; zoo niet, dan krijg je geen sikkepitje uif mijn koffers." 28 HOOFDSTUK IV. DE TANTES. Onder het diner voelde Rosa, dat er over haar zou worden gesproken en later was zij er zeker van; want tante Plenty fluisterde haar in, toen zij in de zijkamer kwam: „Ga jij een poosje naar tante Peace, lieve. Zij wou graag dat je haar voorlas, terwijl ze wat stilzit; 'twordt haar anders te druk." Rosa gehoorzaamde, en in de stille kamer klonk weldra haar lief stemmetje. Zij kende de treurige geschiedenis van tante Peace's leven, en dat gaf in haar oog aan die oudtante, van wie ze al veel hield, een soort van aantrekkelijkheid. Toen tante Peace twintig jaar was, stond ze op het punt te trouwen; alles was klaar, haar bruidsjapon lag gereed, de bloemen en t groen waren besteld, toen de tijding kwam, dat de bruigom overleden was. Men vreesde, dat de zwakke tante Peace dien slag niet zon overleven: maar zij droeg dien moedig, borg haar bruidstooi weg en bleef leven, als een lieve, zachtmoedige vrouw, met haar zoo wit als sneeuw, en wangen, waarop nimmer weer een blos kwam. Zij droeg geen rouwkleeren, maar zachte, bleeke kleuren, alsof zij steeds gereed was voor het huwelijk, dat nooit tot stand was gekomen. Dertig jaren lang had ze zoo geleefd, langzaam verwelkende, maar opgeruimd; altijd bezig en vol belangstelling in alles wat er in de familie omging, voornamelijk in de vreugd en de smart van de jonge meisjes die rondom haar opgroeiden; voor hen was zij een raadgeefster, vertrouwde en vriendin in alle omstandigheden des levens. Zij was een mooie vrouw met haar zilverwit haar en haar vriendelijk gelaat, en de kalmte die haar omgaf, vertroostte ieder die tot haar om raad of hulp kwam. 29 Geheel anders was tante Plenty, een stevige oude dame met een scherp oog, een levendige tong en een gezicht als een winterappel. Altijd heen en weer dribbelend en altijd bezig, bestuurde zij de heele huishouding en voelde zich daarin volkomen gelukkig. Rosa had gelijk gehad; want terwijl zij tante Peace voorlas, spraken de andere tantes uitvoerig over haar. „Wel, Alec, hoe bevalt je je pupil?" begon tante Jane, toen ze allen gezeten waren en oom Max zich In een hoekje zette, om zijn dutje voort te zetten. „Ze zou me - beter bevallen, als ik haar van den beginne af onder mij had gehad," antwoordde dokter Alec. „De arme George leidde zoo'n eenzaam bestaan, dat het kind daar op verschillende manieren onder geleden heeft, en sedert zijn dood is t nog erger geworden, te oordeelen naar den toestand, waarin ik haar heb aangetroffen." „Lieve jongen," zei tante Plenty. „We hebben gedaan wat we het best achtten. Ik heb altijd tegen George gezegd, dat hij haar verkeerd opvoedde, maar hij heeft nooit naar mij geluisterd, en nu zitten wij er mee. Ik moet je eerlijk bekennen, dat ik niet meer weet, wat ik zal uitvoeren met een kind, dat nog zonderlinger is dan een van die vreemde, buitenlandsche vogels, die je ons vroeger wel eens uit verre streken hebt meegebracht" „Wanneer mijn raad gevolgd was," zei mevrouw Jane ernstig, „dan zou ze op de uitmuntende school zijn gebleven, waarop ik haar had geplaatst Maar onze tante vond het beter, er haar af te nemen, omdat ze er over klaagde. En wat heeft zij na dien tijd anders gedaan dan haar tijd vermorsen en zich vervelen ? Je zit maar opgescheept met zoo'n ziekelijk en verwend schepseltje als Rosa." „Ik heb die school nooit geschikt gevonden voor een kind, dat in zulke goede financiëele omstandigheden verkeert — een meisje met geld, zooals Rosa werkelijk is," meende tante Clara. „Die school is uitmuntend voor meisjes, die later baar kost moeten ver- 30 dienen met het geven van onderwijs. Wat -zij noodig heeft, is een paar jaar op eene goede kostschool, om haar educatie te voltooien, en dat is op zestienjarigen leeftijd nog vroeg genoeg; dan is ze op haar achttiende jaar geschikt] om uit te gaan en opgang te maken." „O, zuster 1" riep tante Myra zuchtend uit „Jij bent ook al net als de anderen. Hoe kun. je toch redeneeren over de opvoeding van een meisje, dat nog maar zoo kort te leven heeft?" „Dat zal zoo'n vaart niet Ioopen," meende tante Jessie, met tranen in do oogen. „'t Eenige wat het arme kind behoeft, is vrijheid, rust en nauwlettende zorg. Er is iets in haar blik, dat mij treft en zegt dat ze iets noodig heeft, wat geen van ons haar kan geven een moeder." Oom Alec, die terwijl ieder van de tantes haar oordeel uitte, had gezwegen, wendde zich nu met een goedkeurend knjkje tot de zuster, die 't laatst gesproken had. „Jij hebt het bij 't rechte eind, Jessie," zei hij, „en als je me wilt helpen, hoop ik het kind te doen gevoelen, dat ze niet geheel vader- en moederloos is." „Ik zal mijn best doen, Alec," antwoordde tante jessie, die er aan dacht hoe ongelukkig haar vier jongens zouden zijn, als ze eens aan de genade van anderen waren overgelaten. „Ik denk wel, dat je mijn hulp zult noodig hebben, want hoe verstandig je ook bent —je zult zoo'n teer en schuchter schepseltje als Rosa niet zoo goed kunnen begrijpen als een vrouw dat kan." „Ik voor mij geloof," merkte tante Myra met treurige gewichtigheid op, „dat ik, die eenmaal een dochter bezeten heb, het best van allen in staat ben, een meisje op te voeden, en 't verwondert me sterk, dat George baar niet aan mij heeft toevertrouwd." Nu was het waar, dat tante Myra alleen er zich op beroemen kon, een dochter aan de familie te hebben 31 geschonken, ofschoon kwaadwilligen beweerden, dat ze haar dierbare Carrie doodgekoesterd had. „Dat heb ik hem nooit kwalijk genomen," hervatte tante Jane, „wanneer ik mij de gevaarlijke middelen herinner, die jij met je arme Carrie hebt beproefd." „Jane Campbell !" riep tante Myra uit, terwijl zij opstond om de kamer te verlaten. „Zulke beschuldigingen verkies ik niet te hooren. Mijn nu zalige Caroline is een te heilig onderwerp daartoe." Dokter Alec hield haar tegen. „Lieve tantes en zusters," zei hij. „Laat ons toch niet kibbelen en Rosa tot een been maken, waarom de honden vechten; hoewel 't kind werkelijk niet veel meer is dan vel over' been. U hebt haar een jaar lang onder u gehad en gedaan, wat u verkoost. Ik kan niet zeggen, dat u er groote eer mee hebt ingelegd; maar dat gaat meer zoo, als ieder wat te zeggen heeft Welnu, ik ben van plan, het nu voor een jaar eens alleen te probeeren, en als ik na dit jaar niet beter geslaagd ben dan u — dan leg ik mijn taak neer en sta die aan iemand anders af. Beter kan ik toch niet spreken." Over een jaar is er geen Rosa meer op de wereld," zuchtte tante Myra. „Niemand van ons hoeft dus te vreezen, ooit de verantwoordelijkheid op zijn schouders te zullen krijgen." „Maar bij den hemel, Myra !" riep oom Alec uit terwijl zijn oogen vlammen schoten. „Jij zou in staat zijn, den ijver van een heilige uit te dooven. Je gezeur zal dat kind nog heelemaal te gronde richten; want het is een zenuwachtig perceeltje, en ze zal zich allerlei ingebeelde kwalen in 't hoofd halen. Je hebt haar al in 't hoofd gebracht dat ze een zwakke en ziekelijke stumperd is, en, dat gelooft ze vast en zeker. Had haar kinderlijke verbeelding haar niet met andere dingen beziggehouden, dan zou ze misschien al door jouw eeuwig geklaag in 't graf liggen. Ik wil, dat niemand zich met mijn stelsel van opvoeding zal bemoeien, en verzoek je, dat wel te begrijpen. Trek er dus je 32 handen maar van af, en laat mij begaan, tot ik hulp noodig heb; dan zal ik er om vragen." .Jij bent tot haar voogd benoemd, dus kunnen wij er verder niets aan doen," zei tante Jane knorrig. „Maar ik voorspel, dat het meisje bedorven zal worden, totaal bedorven." «Dank je, Jane," antwoordde de dokter. .Maar ik geloof, dat, als een vrouw zoo volmaakt twee jongens kan opvoeden, als jij het de jouwe doet, een man, wanneer hij er al zijn krachten voor inspant, het ten minste wel met één meisje kan probeeren." Deze opmerking veroorzaakte algemeen gelach; want het was in de familie slechts al te goed bekend, dat tante Jane haar jongens vrij wat meer toegaf dan' de anderen het haar zoons deden. „Ik vind het een groote gerustheid dat Alec de zorg voor Rosa op zich neemt," zei tante Clara. „Hij is er tuist de man naar, om haar gezondheid te verbeteren en, als 'tjaar om is, kan ze nog altijd naar Madame Roccabella gaan, eer ze gepresenteerd wordt" En hiermee eindigde de zitting en trokken de dames af. Nadat allen weg) waren, liep dokter Alec de hall eenigen tijd op en neer, nu eens glimlachend, dan de wenkbrauwen fronsende. Telkens stond hij stil als in ernstig gepeins verzonken. Eindelijk een der koffers opensluitende, die in een hoek stonden, haalde hij er een mooi geborduurd zijden kussen en een aardigen beker van donker gesneden hout uit „Dit zal vooreerst wel voldoende zijn," zei hij, terwijl hij 't kussen opschudde en den beker afstofte. „Ik moet niet te hard van stal loopen, of ik zou Rosa bang maken. Ik moet haar zacht behandelen, tot ik haar vertrouwen heb gewonnen en dan kan ik stellig alles van haar maken." •fojrtfst op dit oogenblik kwam Phebe te voorschijn met een bordje met bruin brood; want Rosa mocht geen geroosterd bij baar thee hebben. .Ik zal er een fiksche snee van nemen," zei de dok- 33 ter, en ging er mee naar zijn kamer, terwijl Phebe zich verwonderde dat hij zoo'n eetlust had. Ze zou echter nog meer verwonderd zijn geweest, als zij hem 't roggebrood tot nette pilletjes had zien kneden, die IBf in een keurig ivoren doosje pakte. „Zie zoo, ze willen volstrekt medicijnenj hebben," , zei hij. „Goed, dan zal ik een soort voorschrijven die haar geen kwaad zullen doen. Ik zal mijn eigen weg gaan, maar ik wil den vrede bewaren, als 't mogelijk is. Als mijn behandeling gelukt, zal ik 't geheim ontsluieren." Rosa speelde op het kleine orgel, dat in de bovenzaal stond, zoodat tante Peace 't kon hooren, terwijl zij met de oude dames praatte. Ook oom Alec luisterde er naar. Toen echter de klok acht uur sloeg, riep hij: „'t Is tijd voor mijn kind om naar bed te gaan; anders staat ze morgen niet bijtijds op, en ik heb allerlei prettige plannen voor haar gemaakt. Kom maar eens hier, Rosa, dan zul je zien, waarmee ik beginnen zal." Rosa kwam naar oom toe en keek hem nieuwsgierig aan. „Hoor eens, kindlief," zei de dokter. „In mijn omzwervingen heb ik een paar uitmuntende geneesmiddelen opgedaan, en wat het mooist er van is, bizonder lekkere! Dit is een kussen met kruiden, mij door een wijze oude vrouw gegeven, toen ik in Indie ziek lag. Het is gevuld met allerlei geneeskrachtige planten; leg er je hoofdje maar op neer, en je slaapt zacht, zonder te droomen en wordt morgen zonder pijn wakker!" „Zou dat waar zijn? Wat ruikt het heerlijk!" En Rosa nam verheugd het mooie kussen aan en genoot van den zachten geur, al nieuwsgierig naar 't volgend geneesmiddel van den dokter. „Hier is de beker waarvan ik je sprak. Men zegt, dat zijn geneeskracht afhangt van het feit, dat de drinker hem zelf vult; dus moet je leeren melken. Ik zal je wijzen hoe je doen moet." ALCOTT, EEN NICHTJE, 7e dr. 3 34 „Dat zal ik nooit leeren," riep Rosa; maar toch bekeek zij den beker met heel veel genoegen. „Zou je niet denken, dat zij iets noodig had, wat meer versterkte dan melk, Alec?" vroeg tante Plenty. „Ik zal niet gerust zijn, als je haar. geen opwekkend middel geeft," „O, Tante, als u er op staat, wil ik haar wel pillen voorschrijven, 't Is een eenvoudig recept en ze kan er zonder bezwaar groote hoeveelheden van innemen." Tante Plenty, die weinig geloof aan de nieuwerwetsche geneeswijze sloeg, zette haar bril op en bekeek de roggebroodspillen met de grootste belangstelling. „'tls een oud middel, Tante," zei de dokter ernstig. „Je moet er 's avonds en 's morgens één van innemen, Rosa." En met een hartelijken kus liet hij haar naar boven gaan. „Wanneer ik goed bedenk wat ik ondernomen heb," zei dokter Alec met de handen in 'thaar, dan moet ik u zeggen, Tante, dat ik grooten lust zou hebben met Rosa weg te loopen en niet terug te komen, vóór zij achttien jaar is." HOOFDSTUK V. EEN SJERP EN EEN DOOS. Toen Rosa den volgenden morgen met haar beker in de hand uit haar kamer kwam, was de eerste dien zij zag, haar oom Alec, op den drempel van de kamer over haar. „Wat ga je doen, kindlief?" vroeg hij. „Melken, Oom," antwoordde Rosa, haar beker zwaaiende. Op 't zelfde oogenblik kwam er een gemutst hoofd aft een der verder liggende kamers, en een verbaasde stem vroeg: „Waar ter wereld moet je zoo vroeg naar toe, Rosa ?" 35 „We gaan aan 'twerk," antwoordde dokter Alec. „Doe dan je mantel aan, kind! Vermoei haar maar niet met je dwaze streken, Alec! — Ja, zuster, ik kom!" en 't hoofd verdween binnen de deur. De eerste les in 't melken was allergrappigst, maar na lang getobd te hebben, gelukte het Rosa eindelijk haar beker te vullen, terwijl Ben den staart der koe vasthield, opdat zij er niet mee zou slaan, en dokter Alec haar kop, uit vrees dat zij het nieuwe melkmeisje in 'toog zou krijgen. „Je ziet bleek, hoe je ook gelachen hebt," zei de dokter, toen zij de schuur uitkwamen. „Loop eens op een draf den tuin rond, dan krijg je wat kleur." „Ik ben te oud om hard te loopen, Oom! Miss Power zei, dat het voor meisjes van mijn leeftijd niet paste," antwoordde Rosa preutsch. „Ik ben zoo vrij om van Miss Power in gevoelen te verschillen, en als je dokter beveel ik je, eens even rond te hollen. Vooruit!" zei Oom Alec, met een blik en een gebaar, die Rosa zoo hard deden loopen als ze maar kon. Om hem genoegen te doen, rende zij om al de bedden heen, tot zij terugkwam op de plaats, waar hij stond. Hijgend viel ze op een bank neer, met wangen zoo rood als kersen. „Heel goed zoo, kindlief," sei oom Alec. „Ik merk wel, dat je i*t gebruik van je ledematen gelukkig niet verloren hebt. Die ceintuur is te nauw, maak die los, dan kun je dieper ademhalen, wanneer je hijgt" „Hij is niet te nauw, Oom; ik kan best ademhalen," beweerde Rosa, terwijl ze poogde tot bedaren te komen. Zonder een enkel woord te spreken, haakte oom Alec de knip van de nieuwe leeren ceintuur los, waarop zij zoo grootsch was, en terstond vloog die eenige duimen van elkaar; wel een bewijs, dat het ding haar gehinderd had. „Ik wist niet dat hij zoo spande," zei Rosa.- „Ik loop ook anders nooit zoo hard." 36 „Ik merk, dat je je longen niet half met lucht vult en je kunt dat malle ding niet dragen, zonder het zelf te voelen." En nu schoof de dokter de gesp een heel eind naar voren tot groot verdriet van Rosa, die trotsch was op haar slank figuurtje.. „Hij zal afvallen, als ik het zoo los omdoe, zei ze, terwijl ze wachtte, tot hij haar haar kostbaar ceintuur teruggaf. „Niet, als je maar diep genoeg ademhaalt, om hem op te houden. En dat moet je doen, tot je borst en je middel ruim genoeg zijn." „Nu staat hij al heel mooi," pruilde Rosa met een verachterlijken blik op de losse ceintuur. „Ik verlies hem natuurlijk en dat zou me vreeselijk spijten want hij heeft .veel geld gekost; t is echt juchtleer." „Als je het ding verliest, zal ik je een mooiere geven," beloofde de dokter. „Een zachte zijden sjerp is beter voor een aardig meisje als jij bent, dan zoo'n stijve band als deze. Ik heb verscheiden Italiaansche en Turksche sjerpen in mijn koffers. Nu, voel je je al niet veel beter?" vroeg hij, terwijl hij haar vriendelijk in de wang kneep. ,'tls erg gek van mij; maar ik kan toch ook niet helpen, dat ik 'tprettig vind...." hier hield Rosa eensklaps op en boog blozend haar hoofdje, zonder er te durven bijvoegen: „dat u mij niet leelijk vindt" Dokter Alec glimlachte. „Ben je een ijdeltuit Rosa?" vroeg hij. „Ik vrees van ja," antwoordde Rosa verlegen. „Dat is een leelijk gebrek," zei de dokter zuchtend. „Ik weet het en doe mijn best om [het niet te zijn, maar ik kan toch niet helpen dat ik er graag aardig uitzie," eindigde Rosa met een kleur als vuur. In weerwil van zich zelf moest de dokter om die naïeve bekentenis lachen. „Dat kan ik me begrijpen," zei hij. „En ik hoop een meisje van je te maken, zoo knap en flink als Phebe." 37 „Phebe!" riep Rosa verbaasd uit. „Ja, Phebe," antwoordde de dokter, „want zij bezit wat jou ontbreekt: gezondheid. Als jullie jonge meisjes, slechts wilden leeren, wat werkelijke schoonheid is en je zelf niet zoo wilde inpennen, dan zouden jullie je vrij wat ongemak besparen. Een gezonde ziel in een gezond lichaam is 't beste sieraad, zoowel voor mannen als voor vrouwen. Begrijp je dat, kindlief?" „Ja, Oom," antwoordde Rosa, niet weinig beleedigd door de vergelijking met het meisje uit het armhuis. „U wou zeker, dat ik zou boenen en schuren, en een oude bruine japon dragen en met opgestroopte mouwen loopen, net als Phebe." „O, ik wou wat graag dat je zoo sterk was als Phebe, en zoo goed kon werken als zij, en een paar stevige armen kon toonen als de hare. Ik heb nooit een prettiger tafreeltje gezien dan van morgen, toen ze daar tot de ellebogen in het zeepsop stond te plassen en als een lijster zong." „Hè, ik geloof dat er geen raarder man op de wereld bestaat, dan u, Oom 1" was alles wat Rosa hierop wist te zeggen. „Ik ben nog pas met mijn rarigheid begonnen," dreigde oom Alec. „Je mag je dus wel op andere, nog veel erger dingen voorbereiden." 't Gelui van den bel, die aan 't ontbijt riep, belette Rosa te antwoorden en nog verder haar gekwetste ijdelheid te uiten. Toen men van 't ontbijt opstond, zei dokter Alec tegen haar: „Je zult je koffer open vinden in tante's kamer, en kunt die naar hartelust overhoop halen, terwijl ik. de kamer in orde ga brengen, die tante Plenty mij heeft afgestaan." „Kan ik u ook helpen, Oom ?" vroeg Rosa bereidwillig. „Neen, dank je. Ik zal Phebe voor een poos leenen, als tante Plenty haar kan missen." „Missen, Alec I" riep tante Plenty goedig uit. „Voor 38 jou kan ik iedereen, kan ik alles missen. Waarschijnlijk ral je ook mijn hulp wel noodig hebben. Zoo gauw ik mijn bevelen gegeven heb voor het eten, kom ik je helpen." Dit zeggende, dribbelde de oude dame de kamer uit „Oom zal toch zien, dat ik ook wel eens iets doen kan wat Phebe niet kan," zei Rosa in zich zelf, terwijl ze, haar hoofdje in den nek, naar de kamer van tante Peace ging, waar de begeerde koffer stond. Ieder meisje kan zich gemakkelijk voorstellen, hoe Rosa genoot onder het tommeien in een zee van schatten terwijl ze de eene aardigheid na de andere te voorschijn haalde. Op 't laatst was de kamer geheel vervuld met den geur van muskus en sandelhout en met allerlei kleurige artikelen. Rosa was méér dan verrukt Ze begon haar oom zijn havermout te vergeven, toen zij een keurig ivoren werkdoosje zag; werd verzoend met de wijdte van haar ceintuur, toen zij een rol kleurige sjerpen vond; dacht er niet meer aan, dat oom Alec haar met Phebe vergeleken bad, toen ze aan een paar fleschjes echte rozenolie kwam. Intusschen had Dr. Alec tante Plenty schijnbaar aan haar woord gehouden en keerde hij de hem toegestane kamers het onderste boven. Er had een totale omwenteling plaats in de groene kamer; want de donkere damasten gordijnen werden afgenomen, de kachel door Ben weggehaald, en het groote ledikant door drie menschen in stukken naar den zolder gedragen. Van tijd tot tijd zag Rosa haar oom in de kamer komen waar zij bezig was, en hem heengaan met een stoel van bamboes, een ouderwetsch haardstel, een zonderling Japansch tochtscherm, een paar vloerkleedjes en eindelijk met een groote badkuip op het hoofd. „Nu, dat zal een vreemd soort van kamer worden," zei zij bij zich zelf, terwijl zij uitrustte en al de door haar uit den koffer gehaalde heerlijkheden bekeek, juist op dit oogenblik zag ze den dokter op den drempel der open deur staan. „Zie mij nu eens, Oom!" riep zij met een gezicht dat 39 straalde van blijdschap. „Ik ben zoo prachtig, dat ik mezelf niet herken. Ik heb deze kleeren misschien niet goed aangetrokken; maar ik vind toch heusch, dat ze mij goed staan." „Je ziet er in je fez en cabaja zoo kleurig uit als een papegaai, en het doet mij plezier, die zwarte schim in een regenboog veranderd te zien," zei oom Alec, terwijl hij met een glimlach van genoegen het fraai gekleede schepseltje vóór zich beschouwde. Ofschoon hij 't niet zei, vond hij toch, dat ze er vrij Wat liever uitzag, dan Phebe aan haar waschtóbbe. Ze had een purperen fez op het blonde hoofd gezet, Verscheiden schitterende sjerpen om haar middel gewonden en een prachtig scharlaken jacketje aangetrokken, waarop zon, maan en sterren met goud geborduurd waren. Haar voetjes Staken in een paar Turksche muiltjes, en een prachtig snoer van amber en bloedkoralen, in goud gezet, hing om haar hals. In de eene hand hield ze een reukflesch, in de andere een geurige Oostersche doos met ingelegde vruchten. „Nu is 'tnet, of ik een meisje ben uit de „Duizend en een Nacht," zei ze glimlachend. „En zal fk zeker ook nog een toovertapijt en een wonderrijken talisman vinden. Maar o, Oom, hoe zal ik u oöit genoeg voor at die heerlijke dingen danken ?" „Dat zal ik je wel dadelijk zeggen," antwoordde oom Alec. „Je kunt het doen door voor goed die zwarte kleeren uit te laten, die je nooit zoolang moest hebben gedragen, en de nieuwe te dragen, die ik voor je heb meegebracht. Het zal dit ernstige, oude huis opvroolljken. Niet waar, Tante?" „Ik geloof, dat je gelijk hebt, Alec, en 'tis gelukkig, dat we nog niet aan haar voorjaarsjurken begonnen zijd," antwoordde tante Peace. „Myra meende, dat ze geen andere kleeren dan lila mocht dragen, en daar is 't kind veel te bleek voor." „U moet juffrouw Hemming laten komen, dan zal ik haar van deze stoffen eens 't een en ander laten maken. 40 U zult verbaasd staan, hoe knap ik in 't kiezen van strooken, biais en meer zulke fraaiigheden ben," zei oom Alec, terwijl hij een hoop neteldoek, zijde en andere stoffen achtereenvolgens opnam en met het oog eens kenners beschouwde. Tante Peace en Rosa lachten zoo spottend, dat hij met zijn onderzoek ophield, en goedhartig zei: „Lacht maar, dames I Ik keek of er genoeg was, en ik denk, dat het wel gaan zal. En nu ga ik weer aan mijn werk; anders kom ik nooit klaar." Toen de dokter de kamer uit was, zei Rosa tegen tante Peace: „Ik kon 'tniet helpen, dat ik zoo moest lachen. Ik vond het zoo grappig, dat een heer over strooken en biais praatte." Daarop, weer naar haar koffer gaande, vervolgde zij: „Werkelijk Tante, ik geloof dat zooveel mooie dingen te veel voor mij zijn. Ik zou er zoo graag wat van aan Phebe geven. Maar misschien zou oom dat niet goedvinden." „'tZou hem niet kunnen schelen," antwoordde tante Peace. Maar die fijne stoffen zijn voor Phebe niet geschikt Ze zou veel meer hebben aan jouw afgelegde kleeren, wanneer die voor haar vermaakt werden." „Ik wou haar liever nieuw goed geven," zei Rosa; „want ik denk, dat zij wel wat trotsch is en niet graag oude dingen zal aannemen. Als zij mijn zuster Was, zou 'theel eenvoudig zijn, maar ze is het niet, en dat maakt de zaak moeilijk. Wacht I ik weet er al raad op: ik zal haar als mijn zuster aannemen." „Ik vrees, dat je dit niet wettig zult kunnen doen. Maar pols haar eens, of zij zin in je plan heeft, en dan kun je toch in alle] geval lief en hartelijk voor haar zijn: want in zekeren zin zijn we allemaal zusters en moeten we elkander helpen." Het lieve, oude gelaat keek haar zoo vriendelijk aan, dat Rosa grooten lust kreeg, de zaak terstond [in orde te brengen en in haar fantastische kleeding naar de keuken liep. Phebe was daar [druk bezig aan 't schuren van den ouden vuurhaard; ze rustte nooit voor hij 41 blonk als een spiegel. Op eens, door een geur van rozenolie opmerkzaam gemaakt, zag ze, zich omkeerende, Rosa in haar Oostersch gewaad voor zich staan. „O! wat is u prachtig 1" riep zij uit; terwijl ze haar vuile handen in elkaar sloeg. „O, ik heb een heelen boel van die mooie dingen boven, die ik je allemaal zal laten zien. Ik wou ze graag met je deelen, maar tante vindt, dat ik je liever wat anders moest geven, en dat zal je wel 't zelfde zijn, is 'tniet? Ik zou je zoo graag als zuster aannemen. Zou je dat niet aardig vinden?" „Maar juffrouw Rosa. Is u niet goed bij 't hoofd ?" .Zeker wel, Phebe. Maar ik vind het niet eerlijk, dat ik zoo veel heb en jij zoo weinig," zei Rosa. „Kom, vind het maar goed I" Tot Rosa's groote verwondering, bleef Phebe op den grond zitten en verborg (ze haar gezicht in haar schort, zonder een enkel woord te antwoorden. „O," dacht Rosa. „Ik heb haar zeker beleedigd. Wat moet ik nu doen ?" — Vergeef mij, dat ik 'tje heb gevraagd, Phebe," vervolgde zij tot het meisje. „Ik heb er je niet mee willen kwetsen." Eensklaps sprong Phebe op, veegde haar vuile handen aan haar voorschoot af, sloot Rosa in haar armen en riep, half snikkend, half lachend : „U is het liefste meisje, dat er op de heele wereld bestaat, en u kunt met me doen wat u wilt" „Dus bevalt je het plannetje ?" vroeg Rosa, verwon derd over Phebe's ontroering. „Je hebt dus niet geschreid; omdat ik je in bescherming wil nemen. Dat had ik ook volstrekt niet bedoeld." „Of het mij bevalt 1" riep Phebe uit. „Ik schreide alleen maar, omdat niemand vroeger ooit zoo goed voor mij is geweest. En als u mij beschermen wilt, ga gerust uw gang. Ik wou maar, dat ik de woorden kon vinden om u te danken voor uw goedheid, juffrouw Rosa." „Hier heb je wat lekkers," zei Rosa, terwijl ze een zakje ulevellen te voorschijn haalde en die aan 42 Phebe gaf. „Eet die onder je werk op, en bedenk dan onderwijl eens wat ik voor je doen kan. Nu ga ik weer naar boven, om den boel wat op te redderen. Maar vergeet niet, dat ik je als zusje aangenomen heb." „Dat is mij liever dan de zoetigheid," antwoordde Phebe; terwijl dj Rosa haar ruwe hand toestak. „Ik beloof u, dat ik 't niet zal vergeten." En met tranen in de oogen zag 't armhuiskind het phantastisch gekleede figuurtje na, dat daar als een toovergodinnetje de keuken uitzweefde. HOOFDSTUK VL OOM ALEC'S KAMER. Kort na 't middagmaal, en eer Rosa nog de helft Tan haar nieuwe bezittingen goed bekeken had, stelde dokter Alec voor, een rijtoertje te maken, om de presenten, die hij voor de tantes en de neven had meegebracht, rond te brengen. Rosa stemde er terstond in toe, om hem te vergezellen. 't Groote rijtuig was vol pakken, en zelfs de bok, waarop Ben zat, werd beladen met Indiaansche krijgswapenen, een Chineeschen vlieger van buitengewone grootte en een paar gepolijste ossenhorens uit Afrika. Oom Alec, heet blauw, wat zijn kleeren, en heel bruin, wat zijn gezicht betrof, zat zoo recht als een kaars, en bekeek met belangstelling de hem welbekende plekjes die ze doorreden; terwijl Rosa, naar den Iaatsten smaak gekleed, zich recht op haar gemak voelde, haar wijden mantel met losse bevalligheid om zich heen sloeg, lui in de kussens van t rijtuig leunde, en zich voor de aardigheid verbeeldde, dat zij een Oostersche vorstin was, die een koninklijken optocht hield, te midden van haar onderdanen. 43 In drie huizen bleven zij niet lang: want tante Myra was erg verkouden, tante Clara had een kamer vol visite, en tante jane scheen zooveel lust te hebben om over de bevolking, voortbrengselen en staatkundige' gesteldheid van Europa, Azië en Afrika te redeneeren, dat dokter Alec begreep, nooit weg te zullen komen als hij eenmaal daarover begon, en daarom, zoo gauw hij kon de plaat poetste. „Nu zullen we een prettiger bezoek afleggen," zei Rosa met een zucht van verlichting, terwijl ze den heuvel hooger opreden naar de woningvan tante Jessie. „Ik hoop dat de jongens maar thuis zijn." „Daarom juist heb ik dit bezoek tot het laatst uitgesteld," zei dokter Alec „Ik denk, dat de jongens nu wel uit school zullen wezen. Ha 1 daar staat Jamie al aan de deur op ons te wachten; nu zullen we den clan gauw verzameld zien; ze zijn altijd bij elkander." Toen Jamie de barouchette zag aankomen, Het hij een schel gefluit hooren, dat door de echo's in de weide, huis en schuur beantwoord werd, waarop men de neven uit alle richtingen zag aansnellen, onder 't geroep van: „Hoera 1 daar is oom Alec 1" Als struikroovers beklommen zij 't rijtuig, beroofden het van al de pakken, namen hen, die er inzaten gevangen en marcheerden onder groot gejuich met hen het huis In. „Moeder! Moes I Daar zijn ze met allerlei mooie dingen ! Kom gauw beneden om al dat moois te zien I Gauw 1" riepen Will en George; terwijl de touwen van de pakken werden losgesneden en de papieren er afgescheurd, zoodat de kamer weldra in een chaos herschapen was. Daar kwam tante Jessie beneden met een gezicht stralend (van vreugde over de pret van de' jongens. Ze had ternauwernood den tijd, Rosa en den dokter te begroeten, zoo pakten de jongens haar beet om ieder 't geen hij gekregen had te laten zien. De grootte horens werden naar haar uitgestoken alsof ze naar t plafond geworpen moest worden, de krijgswapenen 44 over haar hoofd gezwaaid, alsof zij een aardts vijandin was, en een wonderlijk mengsel uit de vier wereld deel en op haar schoot gelegd, terwijl zeven jongens allen tegelijk hun blijdschap in verschillende kreten uitten. Maar de goede tante jessie kon er tegen en mocht zoo'n spektakel wel. Ze zat daar glimlachend en bewonderend en scheen weinig last van t leven te hebben; waarvoor Rosa haar beide ooren toehield; terwijl dokter Alec dreigde, dat hij terstond de vlucht zou nemen, als ze niet een beetje stiller waren. Deze bedreiging bracht wat kalmte te weeg, en terwijl de jongens in den eenen hoek der kamer oom voor al zijn geschenken bedankten, had tante jessie in den anderen een vertrouwelijk gesprekje met Rosa. „Wel kindlief," vr.eg zij. .Hoe gaat het met je? Beter, hoop ik, dan een week geleden ?" „O, Tante," antwoordde Rosa. „Ik geloof, dat ik hier nog heel gelukkig zal worden, nu oom er is. Hij doet de wonderlijkste dingen, maar is zóó goed voor mij, dat ik wel van hem moet houden." En terwijl zij dichter naar tante Jessie toeschoof, vertelde zij haar alles, wat er gebeurd was, en eindigde met een opgewekte beschrijving van den prachtigen kofier. „Nu, dat doet me plezier," antwoordde haar tante „Ik moet je echter voor één ding waarschuwen, Rosa; Iaat oom je maar niet bederven." „Ik houd er wel van om bedorven te worden, Tante." „Daar twijfel ik niet aan, kindlief! Maar als je in t jaar waarin hij je onder zich heeft, een bedorven meisje wordt, [dan zal iedereen dat aan oom Alec wijten en zal hij er heel wat van moeten hooren. Dat zou jammer zijn, is 't niet? Hij hoopt zooveel voor je te doen, en 't zou al heel ongelukkig voor hem wezen, als de zaken eens verkeerd uitvielen." „Daar heb ik volstrekt niet aan gedacht," zei Rosa. „Nu ik dat weet, zal ik mijn best doen mij niet te laten bederven. Maar hoe kan ik dat, Tante ?" „Door niet te klagen over de dingen, die hij voor 45 je gezondheid aanwendt, door hem met opgewektheid te gehoorzamen en hem zoo Hef te hebben, dat je je om zijnentwil graag eens een opoffering getroost" „Nu, dat zal ik stellig doen; daar kunt u op rekenen," antwoordde Rosa. „En als ik eens 't een of ander heb, waarmee ik geen raad weet, mag ik dan bij u komen, Tante? Oom heeft me dat aangeraden en ik geloof, dat ik het wel zou durven." „Welzeker, lieveling. Hier is de plaats, waar al je zwarigheden 't best verlicht zullen worden. Beschouw mij steeds als je moeder," zei tante Jessie, terwijl ze 't krullekopje op haar schouder trok en haar nichtje met een blik in de blauwe oogen keek, die slechts al te goed bewees, dat zij wist, welke medicijnen 't kind het meest noodig had. „'t Wordt tijd, dat we gaan, Rosa" zei oom Alec na een poos; want ik wou graag, dat je thuis was, eer de zon onder is. Rij jij met ons mee, Jessie?" „Dank je," antwoordde tante Jessie. „Maar ik zie de jongens wegloopen en begrijp wat ze van plan zijn. Als je er dus niet tegen hebt, laat hen dan tot aan huis meerijden. Maar ze mogen niet binnengaan; dat gebeurd alleen op feestdagen." Nauwelijks had tante Jessie deze woorden geuit, of daar buiten klonk de gebiedende stem van Archie: „Vooruit, jongens! In den zadel I" De cavalcade ging den heuvel af, met zoo'n vaart, dat Rosa haar oom bij den arm greep: want de oude vette paarden schenen door 't zien van de sprongen der ponies te worden aangestoken en renden zoo snel als ze konden, terwijl 't fraai geschilderde wagentje vooruitvloog. Toen men 't huis bereikte, sprongen de jongens van hun paarden en uit het wagentje en schaarden zich, drie aan eiken kant, op de trappen van 't bordes, om oom Alec en de jonge dame te laten passeeren. Daarop groette de clan beleefd, steeg weer te paard en reed onder 't aanheffen van een luid „Hoera!" de laan uit „Dat was leuk, hè Oom, vooral nu't veilig voorbij is P' 46 riep Rosa, terwijl ze, boren van 't bordes de jongens naoogde. „Ja," antwoordde de dokter. „En zoo gauw als je wat sterker bent, krijg je ook een pony van mij." „O, ik zou nooit op zoo'n griezelig, springerig beest durven rijden. Ze laten hun oogen zoo wild rollen en maken zulke capriolen, dat ik er van angst zou afrollen." „Ben je zoo laf, Rosa ?" vroeg oom Alec glimlachend. „Ja, Oom, wat paarden betreft wel," antwoordde zij. „Laat ons daar dan nu maar van zwijgen," hernam de dokter. „Ga liever eens met mij mee, om de nieuwe kamer te zien," en zonder verder een woord te spreken, ging hij haar vóór, de trap op. Terwijl Rosa zwijgend achter hem aankwam, herinnerde zij zich haar belofte, aan tante Jessie gedaan, en 't speet haar, dat ze zoo beslist geweigerd had. „Kijk nu eens goed rond en zeg mij, wat je hier van vindt," zei dokter Alec, terwijl hij de deur opendeed en haar 't eerst binnen liet gaan. Rosa liep tot in 't midden van de kamer, stond toen stil en keek verrast rond, want het vertrek leek niets meer op wat, het geweest was. Deze kamer was in jaren niet gebruikt, behalve op kersttijd wanneer de dames 't huls vol logés kregen. Er waren drie vensters, een naar 't oosten, dat op de baai uitzag, een naar 't zuiden, dat op den tuin uitkeek, en een naar't westen, dat een verrukkelijk uitzicht gaf op de heuvels en de' ondergaande zon. De zon zonk juist prachtig rood achter de heuvels weg en vervulde de kamer met een tooverachtigen gloed; men hoorde 't geruisch van de golven der zee en een sijsje floot in de knoppende boomen, als wilde het roepen: „Goeien nachtI" Stil van verbazing en bewondering keek Rosa in 't rond. Wat was die kamer veranderd! Indische {matten bedekten den vloer, afgewisseld door kleurige kleedjes; de ouderwetsche haard glom als een spiegel en een vlammend vuurtje verdreef de vochtigheid van het in lang niet gebruikte vertrek. Een sofa en stoelen van 47 bamboes stonden in 't rond, en vier aardige kleine tafeltjes in de hoeken. Op een daarvan stond een aardig mandje, op het tweede een lessenaar en op de beide andere lagen stapeltjes boeken. In een alkoof zag zij een ledikant met een sneeuwwitte fijne sprei. Achter 't Japansche tochtscherm, dat half was toegeslagen, stond een keurige waschtafel met marmeren blad, en daarachter een groote badkuip met Turksche handdoeken en een spons, die bijna zoo groot was als haar hoofd. „Oom houdt als een eend van koud water," dacht Rosa, terwijl haar een rilling over t lijf ging. Daar dwaalden haar oogen naar het kleine, aangrenzende kabinetje, waarin ze door de halfopen deur een chiffonnière, planken en kastjes zag. „Dat zou net een goed kamertje voor mij zijn, om alles te bergen, wat ik gekregen heb," dacht ze. „O, wat een prachtige toilettafel!" riep ze uit, toen haar oom haat in 't kamertje had laten gaan» En werkelijk zag het toilet er allerkeurigst uit. 't Was een ovale spiegel, waarboven een vergulde arend, die in zijn bek den strik hield van blauw lint, die het luchtig neerhangende neteldoeksche gordijn versierde. Op de tafel zelf zag Rosa twee ivoren haar» borstels, twee mooie zilveren kandelaars, een porcelelnen lucifersstander, verschillende toiletbenoodigheden, en, wat ze het mooist van . alles vond, een blauwzijden kussen, waarop aan alle vier de hoeken een rozenknopje was geborduurd. „Ik zou nooit geloofd hebben, dat oom zoo'n dandy was," dacht ze glimlachend. Hierop deed haar oom een groote muurkast open, en Rosa keek nog verbaasder op, toen ze daar kleeren en laarzen zag. En die kleeren waren meisjeskleeren, en die laarzen meisjeslaarzen; ja, haar eigen linnenzak hing aan een koperen knop aan de deur. Opeens werd bet haar duidelijk, waarom haar oom die kamers te smaakvol voor een man had ingericht: daarom dus had ze haar eigen bijbeltje en gebedenboek op het tafeltje 48 bij het bed zien liggen. Nu begreep ze ook, wat dat blauwzijden kussen met die rozeknopjes beteekende. Dat alles was voor haar — en — geen woorden vindende, om oom Alec haar dank te betuigen, viel zij hem om den hals en kuste hem hartelijk. „O, Oom I" riep ze eindelijk uit, toen ze haar eerste aandoening wat meester was. „U zijt te goed voor me I Ik wil alles doen, wat u van mij vraagt: wilde ponies berijden en koude baden nemen, havermout eten en mijn kleeren los dragen, alleen om u te toonen, hoe dankbaar ik u ben voor deze heerlijke, mooie kamers F* „Ze bevallen je dus?" vroeg dokter Alec met een opgeruimd gezicht. „Maar hoe kom je op de gedachte, dat ze voor jou zqn, kindlief?" „Ik denk het niet, neen, ik weet, dat ze voor mij zijn," riep Rosa uit. „Ik zie het aan uw gezicht, en ik voel best, dat ik niet half zooveel goedheid verdien. Tante Jessie heeft het mij wel gezegd, dat n mij bederven zou en dat ik het niet moest toelaten. Ik ben bang, dat dit al 't begin is, en geloof eigenlijk dat ik — maar 'tzou te jammer zijn —deze heerlijke kamers niet van u moest aannemen." „Ik ben tante jessie heel dankbaar voor haar waarschuwing," zei dokter Alec, terwijl hij zijn best deed om donker te kijken. Toen hervatte hij met een glimlach: > „Dit is een gedeelte van de kuur, die ik je zal laten ondergaan. Ik heb dit hier voor je ingericht, opdat je mijn drie geneesmiddelen op de beste en gemakkelijkste manier zou kunnen Hnnemen. Die medicijnen zijn: veel zonneschijn, frissche lucht en koud water; verder een prettige omgeving en werk. Want Phebe .zal je wijzen, >ge je deze kamers aan kant kunt houden; ze zal tegelijk je dienstmeisje, je vriendin en je leermeesteres wezen. Klinkt je dat soms hard en onaangenaam 7" „Neen, Oom ; juist héél zacht en aangenaam, en ik zal mijn best doen een volgzaam patiënt te zijn. 49 In deze mooie kamer kan iemand niet ziek wezen." „Dus zijn mrjn medicijnen beter dan die van tante Myra," vroeg oom Alec lachend, „en hoef ik die niet het venster uit te werpen?" „Neen, alstublieft niet Oom," riep Rosa glimlachend, „'t Zou zonde en jammer zijn 1" HOOFDSTUK VII. EEN TOCHTJE NAAR CHINA. „Kom, kindlief," zei dokter Alec, ongeveer een week na die groote verrassing. „Ik heb weer een nieuw geneesmiddel voor je. Ik denk dat je 't niet zoo gemakkelijk zult slikken als dat van den vorigen keer; maar als je 't eenigen tijd gebruikt hebt, zal 't je wel beter smaken." Rosa zat juist in haar kamertje, waar zij wel graag al haar tijd zou hebben doorgebracht, als ze 't had mogen doen; maar ze keek glimlachend op; want zij was nu niet langer bang voor haar ooms geneesmiddelen en dus volkomen bereid een nieuw te beproeven. Het laatste was een stel licht tuingereedschap geweest, waarmee zij hem geholpen had de bloembedden in orde te brengen, terwijl hij haar onder 't arbeiden allerlei voor haar nieuwe en aardige dingen over de planten vertelde en hoewel ze op school ptantkundeies had gehad, was dit op een vrij droge manier gegaan, wanneer ze die vergeleek met de prachtige lessen van oom Alec. „Wat is 't nu, Oom 7" vroeg zij, terwijl ze zonder gepruttel haar werkdoosje sloot. „Zout water." „Zout water? hoe moet ik dat innemen?" „Doe 't nieuwe pakje aan, dat juffrouw Hemming gisteren thuis gestuurd heeft, en ga met mij naar 't strand; dan zal ik je wijzen, hoe je 't zoute water innemen moet." ALCOTT, EEN NICHTJE, 7e dr. 4 50 „Goed, Oom," antwoordde Rosa gehoorzaam; doch ze dacht, teen hij de kamer uit was, „om te baden is ft nog te vroeg in 't jaar; dus zal ik zeker met hem in zoo'n akelige boot moeten .roeien." Het aantrekken van een blauw flanellen pak met wit afgezet en 't opzetten van een matelot met donkerblauw lint, deed haar eenige oogenblikken aan iets anders denken, dan aan de akeligheid, die haar wachtte, toen een fluitsignaal haar herinnerde, dat oom reeds klaar was. Vlug liep zij den tuin door, het mulle pad af en kwam zoo aan een gedeelte van het strand, dat tot het huis behoorde. Hier vond zij den dokter bezig met een rank wit en rood geschilderd bootje, dat op den opkomenden vloed lag te dobberen. - „Wat een mooi bootje, en wat een aardige naam „Bonnie Belle" f' riep Rosa, om niet te laten zien, hoe zenuwachtig zij was. „Het is voor jou," antwoordde oom Alec. „Ga maar achterin zitten en leer, eerst sturen. Daarna zal ik je ook leeren roeien." „Wiegelen alle bootjes zoo ?" vroeg ze, terwijl ze treuzelde om er in te stappen, en net deed, alsof ze haar hoed wat vaster zette. „O ja," antwoordde de dokter. „Ze dobberen als notendoppen vooral wanneer de zee een beetje woelig is." „Is de zee vandaag woelig?*' • „Niet erg," antwoordde oom Alec. „'t Ziet er in 't oosten wel wat donker uit ; maar we zijn zeker al waar we wezen moeten, eer de wind verandert. Kom maar." '■ „Kunt u zwemmen, Oom 7" vroeg ze, terwijl ze zijn arm vastgreep, toen hij Jiaar hand vatte. „Als een visch. Komaan dan." „O, houd mij goed vast, tot ik zit!" smeekte Rosa. „Waarom is het roer zoover van uw plaats?" en terwijl ze onder angstige kreetjes naar 't stuurbankje kroop, ging ze daar eindelijk zitten, hield zich met de handen aan beide boorden vast en zat zoo benauwd 51 te kijken, alsof zij ieder oogen blik vreesde, schipbreuk te zullen lijden. Oom Alec deed, alsof hij haar angst niet opmerkte en onderrichtte haar in de kunst van sturen, totdat ze zoo in het bakboord en stuurboord verdiept was, dat ze vergat telkens „O 1" te roepen, wanneer een groote golf tegen de boot aansloeg. „Waar gaan we naar toe, Oom ?" vroeg ze, terwijl de frissche zeewind haar in 't gezicht blies. „Wat zou je er van denken, als we eens naar China roeiden ? „Is dat een heele lange reist" „Niet, zooals ik die doe. Stuur nu de haven maar in, en binnen twintig minuten zijn we in China." „Dat zal grappig zijn," dacht Rosa, nieuwsgierig wat hij er mee meende. Achter hen rees „Tantes Oord" langzaam omhoog, met het boschje op den top, en met al de bekende huizen langs den zeekant Toen zij de landpunt om waren, roeiden ze de haven in, die vol schepen lag en zagen ze voor hen de stad, wier hooge kerktorens zich boven de statige masten met hun lange golvende wimpels verhieven. „Gaan we daar naar toe ?" vroeg Rosa; want ze had nog nooit zoo'n mooi gezicht op de drukke, oude stad gehad. . „ja, oom Max heeft, juist een schip uit Hong-kong gekregen en ik dacht dat je dat wel eens graag zou willen zien." „O, dolgraag! Ik snuffel ook zoo graag eens in zijn pakhuizen. Daar is altijd wat aardigs en nieuws, en ik stel vooral veel belaag in China, omdat u daar geweest bent „tic zal je twee echte Chineezen laten zien, die met het schip zijn aangekomen, je zult immers Whang-Lo en Fun-See wel willen verwelkomen?" ' O, maar ik hoef toch niet tegen hen te spreken, Oom ? Ik zal zeker om hun malle namen, hun lange staarten 52 en hun kleine oogen moeten lachen. Laat mij straks maar stilletjes achter u aan gaan, dat doe ik 't liefst'* „Heel goed 1 Stuur nu naar de werf, waar dat groote schip met die rare vlag voor anker ligt 't Heet „Radjan" en we zullen zien, dat we er aan boord komen." Ze voeren nu tusschen de schepen door, langs de werven, waar het water groen en stil was en allerlei schelpdieren aan de glibberige palen vastzaten. Allerlei vreemde geuren kwamen Rosa in de neus; doch dat kon haar niet schelen, en in haar gedachten landde ze in Hong-kong, toen haar oom de boot aan de „Radjan" vastsjorde en ze voor hem de trap opklom. Op 't dek gekomen, zag ze daar kisten en balen uit het ruim ophijschen en door stevige sjouwerlui naar 't pakhuis brengen. „Welnu, Rosa," zei oom Alec; toen ze, nadat hij het dek met- haar was overgewandeld en haar alles had laten zien, in de kajuit van den kapitein wat uitrustten, „hoe zou tje bevallen, om met zoo'n schip als dit een reis om de wereld te maken?** „Ik zou wat graag de wereld zien," antwoordde Rosa, „maar niet met zoon vuil, smerig schip als dit, waar 't zoo akelig ruikt. Dan moesten we met een mooi en gemakkelijk jacht gaan. Charlie zegt altijd, dat dat de prettigste manier is." „Als je niet van den reuk van teer en zeewater houdt, ben je geen echte Campbell, evenmin als Charlie met zijn luxe-jacht" hernam haar oom. „Maar kom, laten we nu aan wal gaan en eens wat met de mannen uit het Hemelsche rijk chinchinnen." Ze gingen de breede plank over, die van het schip naar den wal reikte en waarover de sjouwerlui de goederen droegen, rolden of sleepten, en begaven zich regelrecht naar de kamer van oom Max, die aan 't kantoor grensde. Hier vonden ze allerlei monsters van Chineesche en japansche waren, en ook een heer met een geel gezicht Rosa draaide dadelijk naar een hoek van 't vertrek, waar een porceleinen afgod aan 53 de eene en een groene draak aan de andere zijde stond, — en wat het ergste was en haar 't meest in de war bracht — daar zag ze, tusschen die beiden in, FunSee op een theekist zitten, die haar met zijn koraalzwarte oogen zoo strak aankeek, dat ze niet wist; waar ze de hare zou bergen. Mijnheer Whang-Lo was reeds op jaren en droeg de Europeesche kleederdracht, terwijl bij zijn staart netjes om zijn hoofd gewonden had. Hij sprak Engelsch en had het heel druk met oom Max. Rosa vond hem niets interessant. Maar Fun-See was een alleraardigste Chinees, van zijn schoenen, die veel op een jonk 1) geleken, tot aan den knop op zijn pagodehoed ; want hij had zich in feestgewaad gedost en leek wel een baal van zijden jacketjes en ruime broeken. Kort en dik, waggelde hij als een vette gans; zijn oogen stonden schuin, zijn staart en' zijn nagels waren lang, zijn stomp geel gezicht glom: kortom, hij was op en top een echte Chinees. Oom Alec vertelde haar, dat Fun-See hier gekomen was, om zijn opvoeding te ontvangen, en dat hij maar een enkel woord Engelsch verstond; daarom moest ze vriendelijk tegen hem zijn. Hij was nog maar een jongen, ofschoon hij er bijna zoo oud uitzag als mijnheer Whang-Lo. Rosa beloofde, dat ze het probeeren zou; maar ze had er niet het minste begrip van, hoe ze met haar raren overbuur zou praten, die er net uitzag, alsof hij uit een der landschappen van rijstpapier aan den muur was komen wandelen, en tegen haar' zat te knikken als een Chineesche pop uit een porceleinkast. Oom Alec had er echt pret in, de beide jonge lieden daar zoo tegenover elkander te zien zitten. Hij nam een doos van de tafel en gaf die aan Fun-See met een verzoek, dat den jongen zeer scheen te bevallen. Van zijn theekist afstappende, nam hij de doos aan en begon die vlug en handig uit te pakken. 1) Chineesch vaartuig. 54 Eerst kwam er een trekpot voor den dag, waarover hij verrukt in de handen klapte. Die trekpot stelde een dikken, kleinen Chinees voor. Het deksel was zijn hoed, het handvatsel zijn staart en de tuit zijn neus. Rosa merkte in zich zelf op, dat zijn dik slaperig gezicht veel van dat van Pun had, en ze moest er om lachen, wat de jongen heel grappig scheen te vinden. Twee aardige kopjes met deksels en een keurig scharlakenrood blad voltooiden het geheel en zouden iemand hebben doen verlangen om een kopje thee te drinken, op de Chineesche manier, zonder melk of suiker. Toen hij dat theegoed op een klein japansch tafeltje voor haar geschikt had, beduidde hij haar door gebaren dat het voor haar was. Zij bedankte hem op dezelfde manier, waarop hij naar zijn theekist terugkeerde; en, daar ze geen ander middel hadden, om te praten, zaten ze tegen elkander op een allerdwaaste manier te glimlachen en te knikken, tot Fun iets anders in 't hoofd scheen te krijgen. Van zijn zitplaats glijdende, waggelde hij zoo snel als zijn rokken 't hem veroorloofden weg, en Rosa hoopte, dat hij maar niet met een gebraden rat, gestoofden slaapbol of een andere wonderlijke lekkernij zou terugkomen, die ze uit beleefdheid zou moeten opeten. Terwijl hij weg was, luisterde zij naar de gesprekken der heeren, waarin zij juist veel belang begon te stellen, toen Fun weer binnenkwam met iets, dat zij voor een klein zwaard aanzag, doch dat, toen zij 't openvouwde, een ontzaglijke waaier bleek te zijn, dien hij haar met veel Chineesche complimenten overhandigde. Zulk een wonderlijken waaier had Rosa nog nooit gezien. Natuurlijk was er niet het minste perspectief in; maar toch was hij heel mooi en erg naar haar zin. 't Werd echter tijd om te vertrekken. Dokter Alec het het theeserviesje weer inpakken, stak verscheiden monsters van fijne thee voor de oude dames in zijn zakken en zei tegen Rosa, die haar waaier opvoumde, dat ze weer scheep moesten gaan. Alsof zij de keizerin vin 55 China zelve geweest was, zoo plechtig groette Fun haar met drie kniebuigingen en negen eerbiedige hoofdknikken; „'t Is me heusch net, alsof ik in China geweest ben," zei Rosa, toen ze weer in 't schuitje zaten en van de „Radjah" wegvoeren. Geen wonder ook:want mijnheer Whang-Lo had haar een Chineeschen parasol gegeven, oom Alec had verscheiden lampions meegenomen om haar balkon te ver» lichten, de groote waaier lag op haar schoot en de kist met het serviesje stond aan haar voeten. „Vind je dat geen aardige manier om aardrijkskunde te leeren ?" vroeg de dokter die heel goed gemerkt had, hoe ze naar zijn gesprek met den ouden Chinees had zitten luisteren. „Een heerlijke, Oom," antwoordde Rosa. „Wilt u wel gelooven, dat ik van daag meer van China geleerd heb dan uit al de lessen, die ik op school moest op*' zeggen, hoe goed ik ze ook uit mijn hoofd kende? Niemand vertelde er ons ooit Iets aardigs bij, en zoo herinner ik mij alleen nog maar: „Uit China krijgt men thee en zijde; de vrouwen hebben er zeer kleine voeten." Ik merkte op, dat Fun naar de mijne keek; hij zal die zeker wel heel groot gevonden hebben." „We zullen de landkaarten en globes eens voor den dag halen," zei oom Alec, „en dan zal ik een paar' van mijn reizen met je doen, en je er 'teen en ander van vertellen." „U houdt zooveel van reizen, Oom, dat het u wel moet vervelen, zoo stil aan land te zitten. Weet u, wat tante Plenty zegt ? 't Zal geen twee jaar duren, of Alec is weer op reis." „Dat is heel waarschijnlijk." „O hemel! En wat moet ik dan beginnen!" zuchtte Rosa, op een toon van wanhoop, die oom Alec's gezicht deed verhelderen. „Maar als ik ga, moet mijn kleine anker met mij mee. Hoe zou je dat bevallen ? 56 „Wezenlijk, Oom ?" „Wezenlijk nichtje!" Rosa wipte even op van vreugde wat de boot zoo deed wiegelen, dat ze gauw weer doodstil zat. „Kijk eens I" riep oom Alec eensklaps uit. „Wat roeien die jongens daar ferm f 'tWas de „Stormvogel", met een half dozijn flinke matrozen bemand, die er aardig uitzagen met hun blauwe hemden, glimmende hoeden en vergulde ankers. „'t Zijn onze jongens, geloof ik. Kijk, dat is Charlie, die over zijn schouder heen ons toelacht. Roei hard, Oom, en pas op, dat ze ons niet inhalen!" riep Rosa zoo opgewonden dat ze haar nieuwe parasol bijna over boord liet vallen. „Ik zal mijn best doen," beloofde oom Alec, terwijl hij de riemen zoo krachtig en vlug hanteerde, dat de „Bonnie Belle" over het water scheen te vliegen. Ook de jongens roeiden uit al hun macht; maar de dokter zou de punt het eerst bereikt hebben, als Rosa's hoed niet afgewaaid was, tgeen een einde aan den wedstrijd maakte; want terwijl oom Alec naar den hoed vischte, praaide de „Stormvogel" de „Bonnie Belle" en hieven de jongens een luid hoeral aan. „Vangt u een krab, Oom?" vroeg een der jongens. „Neen, een drenkeling," antwoordde de dokter, toen hij den druipnatten hoed op een bank legde om te drogen. „Waar ben je geweest, Rosa?" vroeg een ander. „Bij Fun," antwoordde Rosa. „O, is Fun hier. Dan zullen wij hem den een of anderen dag eens gaan halen ; hij moet ons wijzen, hoe we den vlieger moeten oplaten." „Laat eens kijken, wat je meegebracht hebt," vroeg een ander. „je kon dien grooten waaier wel voor een zeil gebruiken," meende een derde. „Zeg eens, Oom," vroeg een/vierde. Denkt u een feest met een verlichting a la giorno aan te leggen?" 57 „Neen, jongen 1 Wel een feest van boterhammen, want het is theetijd. Maar maak nu dat jullie thuis komt, want die zwarte wolk voorspelt storm, en dan zou je moeder doodelijk ongerust zijn, Archie." „Dag, schipper! Dag Rosa. Kom maar dikwijls op 't water, dan zullen we je leeren roeien," riep Charlie. En hiermee scheidden de booten en roeiden allen huiswaarts. HOOFDSTUK VIII. WAT ER VAN WERD. „Oom zoudt u mij negen stuiver willen leenen? Ik zal ze u teruggeven, zoodra ik, mijn zakgeld krijg," zei Rosa, dien avond met groote haast de bibliotheek inkomende. „Met genoegen, Rosa," antwoordde dokter Alec, terwijl hij haar 't geld gaf. „Ik zal je geen interest berekenen; dus hoef je je niet te haasten mij af te betalen. Maar kom gauw terug en help mij die boeken rangschikken, als je niets beters te doen hebt" „In tien tellen ben ik terug," antwoordde Rosa. „Ik heb al lang verlangd mijne boeken een vaste plaats te geven; maar ik durfde er niet aan te beginnen, omdat u altijd uw hoofd schudt als ik lees." „Ik zal voortaan mijn hoofd schudden] als je schrijft," antwoordde oom Alec, „wanneer je 't ten minste |niet beter doet dan bij 't maken van deze catalogus". „Ja, die is schandelijk geschreven, Oom. |Maar ik had toen zoo'n haast. En dien heb ik nu ook." • En weg was Rosa, bang dat de dokter haar de les zou lezen \ maar daar ontsnapte ze toch niet aan, want toen ze terugkwam, zag ze haar oom met een strak gezicht in den 'catalogus turen, dien hij niet kon ontcijferen. 58 „Zeg eens, Rosa, wat voor boek is dat: „Pulverised Bones ')"? „Neen, Oom, dat is „Paradise Lost 2).» „Zoo, ik ben blij, dat ik het weet En wat is dit: „Babies' Aprons 3)." „Och, Oom! daar staat „Bacon's Essays *)." „Miss Power onderwees zeker niet zooiets ouderwetsch als schrijven," hernam de dokter. „Kijk eens, Rosa, dit kleine briefje is van tante Plenty. De oude vrouw heeft het zelf geschreven, en wat is dat nog niet een prachtige flinke hand! Ze is maar op een gewone meisjesschool geweest; maar heeft er vrij wat beter geleerd, dan jij bij Miss Power." „En ik werd nog wel voor het knapste meisje van de heele school gehouden. Luly en ik waren de eersten van onze klasse, vooral in Fransch en muziek," riep Rosa, min of meer op haar teentjes getrapt. „En ik beweer, dat ais je Fransche grammaire niet beter is dan je Engelsche, die lof in t geheel niet verdiend was." „O, Oom 1 Wij leerden natuurlijk Ook Engelsche grammatica, en ik kon zoo goed analyseeren. Als er mensdien op school kwamen, dan moesten Laly en ik altijd toonen wat we kenden." „Hoor eens, Rosa," hervatte oom Alec, terwijl hij een boek voor den dag haalde. „We zullen hier nu maar een speldje bij steken; lees mij liever wat voor. Mijn oogen zijn moe en ik vind hét zoo rustig, hier wat bij 't vuur te zitten en mij te 'laten voorlezen, terwijl de regen buiten tegen de glazen klettert'' Rosa deed dit graag en las heat een hoofdstuk uit Nikolaas Nickleby van Dickens voor. Ze deed erg haar best Toen 't hoofdstuk uit was, vroeg zij: 1} Verbrande beenderen. 2) Verloren Paradijs. 3) Kinderboezelaars. 4) Schetsen van Bacon. 59 „Nog wat, Oom?" „Als 't je niet verveelt, graag. Het is een genot, je te hooren voorlezen: want je leest heel goed." Dit antwoord en 't besef dat ze toch tets goed deed, gaf haar een gevoel van trots en van blijdschap. „Meent u dat werkelijk, Oom?" vroeg zij. „Ik ben er heel blij om. Papa heeft het mij geleerd en ik kon hem soms aren voorlezen; maar ik dacht altijd, dat hij 't mooi vond, omdat hij zoo veel van mij hield." „Dat doe ik ook; maar't zou mij niet beletten, je fouten op te merken," antwoordde oom Alec. Je leest werkelijk bizonder goed en dat is een talent, dat Ik hoogschat. Kom hier op dit lage stoeltje zitten; daar kun je beter zien en ik kan aan je krullen trekken, wanneer je te hard van stal loopt Ik merk wel, dat je langzamerhand een heele troost en opbeuring voor je ouden oom zult worden." Juist was het tweede hoofdstuk alt toen 't geratel van een rijtuig hen waarschuwde, dat tante Jane op het punt wa» te vertrekken. Vóór ze echter naar beneden konden gaan, om haar goeden dag te zeggen, verscheen zij in de deur der kamer. Ze zag er in haar regenmantel als een buitengewoon groote mummie uit; terwijl haar brilleglazen als katteoogen glinsterden. „Aha! Ik dacht het wel" riep zij alt „Dat kind wordt doodgemarteld, door haar laat op te houden, om je voor te lezen. Ik hoop, Alec, dat je beseft, welk een verantwoordelijkheid je op je schouders hebt geladen." „Ik geloof, dat ik er ten volle van doordrongen ben, zuster," antwoordde de dokter op sportenden toon. „Wat ik treurig vindt, is dat zoo'n groot meisje haar tijd zoo nutteloos doorbrengt" hervatte tante Jane. „Daar heb je nu mijn jongens. Ze hebben den ganschen dag geleerd en je kunt er op rekenen, dat Max weer met zijn neus in de boeken zit. Sedert je komst hier, €0 kind, wil ik wedden, dat je nog geen enkele les gehad hebt." „Vandaag heb ik er vijf gehad," antwoordde Rosa. „Dat doet mij genoegen," antwoordde tante Jane. „En waarin?" „In zeevaartkunde, aardrijkskunde, volkenkunde, taalkunst en lezen," antwoordde Rosa. „Een rare poespas," hernam tante Jane. „Ik wou wel eens weten, wat je er van geleerd hebt." Er kwam een ondeugende trek om Rosa's mond, en met een grappigen blik op haar oom, antwoordde zij: „Ik heb veel merkwaardigs van China geleerd, vooral over de verschillende soorten van thee. De beste zijn; Lapsing-Souchong, Assam-Pekoe, zeldzame Ankoe, Bloemthee Pekoe, gemengde Hawqua, geurige Capu, Padralthee; zwarte Congo en groene Twankey. De stad Shangay ligt aan de Woesoengrivier. Hong-kong beteekent zoetwatereiland, Singapore, leeuwenstad. De voornaamste voortbrengselen zijn porcelein, thee, kaneel, sjaals, tin, tamarinde en opium. Ze hebben mooie tempels en leelijke goden. In Canton staat 't Huis der Heilige Varkens, veertien in getal, heel vet en allemaal blind." Deze opsomming, vooral de laatste bizonderheid ontwapende tante Jane geheel en ze scheen volkomen tevreden over 't geen haar nichtje dien dag geleerd had. Een oogenblik keek ze Rosa nog door haar bril aan, daarop wenschte ze haar en oom Alec goeden nacht, stapte in haar rijtuig en reed weg, met het vaste voornemen, niet meer naar Rosa's vorderingen te vragen. 61 HOOFDSTUK IX. PHEBE'S GEHEIM. „Waarom kijk je me toch telkens zoo glimlachend aan Phebe ?" vroeg Rosa, terwijl ze op zekeren morgen samen haar kamer deden; want, daar dokter Alec het huiswerk als de beste gymnastiek voor meisjes beschouwde, nam Rosa van Phebe les in 't vegen, stof afnemen en bedden opmaken. „Ik dacht aan een aardig geheim," antwoordde Phebe, „en moest daar even om glimlachen." „Kom ik het ook te weten?" „Ik denk het wel." „Is 't Iets prettigs?" „O, zeker." „Zal 't gauw gebeuren." „Misschien nog deze week." „O, ik weet al wat het is. De jongens zullen den vierden vuurwerk afsteken, en hebben de een of andere verrassing voor me. Is dat het niet?" - „Dat is te zeggen . . . ." „Nu, Ik kan wel wachten. Zeg mij alleen maar, is oom in 't geheim?" „Natuurlijk, zonder hem kan er geen pretje bestaan." „Dan is alles goed en zal 't wel heel aardig zijn.'' Rosa ging op 't balkon om de kleedjes uit te kloppen eh, na ze ferm uitgeslagen te hebben, hing zij ze op de balustrade om te luchten. Er stonden verscheiden groote en kleine bloempotten op het balkon en Junizon en regen hadden de zaden en stekjes, die ze geplant had, ferm doen uitkomen, 't Water in de baai scheen in den zonneschijn te dansen en een frissche wind deed de boomen ruischen. De tuin was vol rozen en vlinders, en bijen gonsden er over heen. De vogels zongen vroolijk en blanke meeuwen doken hier en daar in zee tusschen de schepen in, die statig voortzeilden. „O, Phebe, wat een heerlijke dag!" riep Rosa. „Ik 62 wou, dat je geheim vandaag begon. Ik zou er juist nu zoo'n lust in hebben." „Ik ook," zei Phebe. „Maar voor mij zijn er geen dagen van plezier, 't Is altijd maar werken van 't begin tot het einde. Zoodra u stof hebt afgenomen, kunt u uitscheiden ; maar dan moet ik aan het trappenvegen gaan." Dit zeggende ging Phebe met haar stoffer in de hand zingende weg. Rosa leunde peinzend tegen het balkonhek, denken* de aan al de prettige dagen die zij in dm laatsten tijd gehad had. Haar tuinwerk ging naar haar zin, ze leerde zwemmen en roeien, deed rijtoertjes en wandelingen, had haar rustige uurtjes om met oom Alec te lezen en te praten en verveelde zich tegenwoordig zelden of nooit Ze kon den heelen dag werken of spelen, 's nachts rustig slapen en genoot het leven, als een gezond, gelukkig kind. Wel was ze nog op verre na niet zoo sterk en zoo stevig als Phebe, maar ze nam toch blijkbaar toe in krachten; haar vroeger zoo. bleeke wangen waren nu kleurig, haar handenwerdeu gespierd en bruin en haar. ceintuur zat niet meer te los. Niemand praatte meer over haar gezondheid. Zij nam geen andere medicijnen in dan de drie groote geneesmiddelen van dokter Alec, en die schenen haar bizonder veel goed te doen. Tante Plenty zei, dat het door de pillen kwam; daar er echter geen tweede doos werd klaargemaakt, gelooven wij dat de oude dame het mis had. „Waarover staat ons prinsesje in haar hangenden tuin zoo te peinzen ?" riep oom Alec, die baar zoo, diep in gedachten, op het balcon zag staan. . „Ik zon zoo graag vandaag eens iets aardigs doen, iets nieuws en belangrijks," antwoordde zij, „want de Wind maakt me opgewekt en vroolijk." „Wel dan moesten we eens naar het eiland roeien,'' stelde de dokter voor. „Ik had gedacht er na den middag heen te gaan; maar als jij er nu meer lust in hebt, varen we maar onmiddelijk af." „Heerlijk 1 Heerlijk! Binnen een kwartier ben ik bij 63 u, oom! Ik moet nog alleen maar stof afnemen; want Phebe kan 't niet doen — die heeft nog te veel voor haar rekening." Rosa nam de kleedjes op en verdween. Dokter Alec ging 't huis binnen. - ,,'tZal den boel wel wat in de war sturen," zei hij bij zich zelf, „maar de pret is veel grooter, wanneer die komt, juist als we er behoefte aan hebben." Nooit had Rosa zoo vlug stof afgenomen als dien dag, en nooit was haar kamer zoo gauw klaar geweest. Tafels en stoelen vlogen op hun plaats, als waren 't lerende wezens, de gordijnen wapperden, alsof de wind er in blies; 't porselein rammelde, alsof er een lichte aardbeving plaats had, en het duurde niet lang, of Rosa stond gekleed en gereed aan 't strand voor oom Alec, die juist, bezig was een groote mand in de boot te zetten, terwijl Phebe met een knobbeligen, in zeildoek gepakten, bundel kwam aandragen. „We zullen dien lunch niet half opeten, en waarvoor we dat groote pak meenemen, begrijp ik niet," dacht Rosa, die nog altijd min of meer bang was op het water. „Kun je dat pak niet wat kleiner maken, Phebe?" vroeg dokter Alec. „Neen, mijnheer. Zoo gauw niet," gaf Phebe ten antwoord, terwijl ze een flinken duw tegen den grootsten knobbel gaf. „Nu 't is goed voor ballast," zei de dokter. „Vergeet vooral het briefje van mevrouw Jessie «iet, hoor." „Neen, mijnheer. Ik ga het dadelijk wegbrengen." En Phebe rende weg, alsof ze vleugels aan haar voeten had. „We zullen eerst den vuurtoren eens bezoeken; want daar ben je nog nooit geweest en hij is wel waard bezichtigd te worden," zei dokter Alec. „Tegen dat we aan 't .strand komen, zal 't aardig warm zijn, ea dan gebruiken we onzen lunch onder de boomen op het eiland." 64 Rosa keurde alles goed, en 't bezoek op den vuurtoren op de punt beviel baar bizonder. Vooral vond zij t heel aardig, die nauwe trappen op te klimmen en de groote lantaarn van binnen te bekijken. Ze bleven er een heelen tijd, want dokter Alec scheen volstrekt geen haast te hebben en keek lang door zijn verrekijker, als hoopte hij iets merkwaardigs op de zee of op het land te bespeuren, 't Was reeds over twaalven, toen zij het eiland bereikten en Rosa verlangde al een heelen tijd naar haar boterham, voor zij dien kreeg. .Wat is thier mooi!" riep zij uit, terwijl ze onder 't lommer der boomen zaten 'te eten. .Jammer, dat de jongens niet hier zijn. Wat zon 't aardig wezen, als zij eens vacantie hadden ! Maar die begint immers vandaag. O, wat spijt het mij, dat ik daar niet eerder om gedacht heb, dan hadden ze bij ons kunnen komen." .Ja, dat is jammer," zei de dokter. .Als 't weer gebeurt, zullen we ons niet zoo haasten. Ik vrees, dat de jongens ons een kopje kleiner zullen maken als ze er achter komen," ging hij voort, terwijl hij bedaard koude thee dronk. .Oom, ruikt u niets?" vroeg Rosa, toen ze een half uur later de overblijfselen van den lunch bij elkander pakte. „Ja zeker, 't Lijkt wel visch," zei hij. Een oogenblik hielden beiden hun neus in de hoogte, de lucht opsnuivende als honden; toen sprong dokter Alec eensklaps overeind. .Dat komt niet te pas!" riep hij. met nadruk. .Niemand mag op dit eiland komen, zonder mij verlof gevraagd te hebben. Ik wil eens zien, wie die vermetelheid heeft, visch te bakken Op mijn privaat terrein." Terwijl hij den mand aan zijn eenen en den bundel aan zijnen anderen arm nam, ging hij op de indringers af, met een gezicht als een leeuw en gevolgd door Rosa, die haar parasol boven haar hoofd hield. .Nu zijn we net Robinsoc en Vrijdag, toen ze gingen 65 onderzoeken of de wilden waren gekomen," zei Rosa. „En daar zijn ze," riep dokter Alec uit. „Twee tenten en twee booten, zoo waar als ik leef! Die boosdoeners zijn van plan, hier den dag door te brengen, dat blijkt uit alles." „Er moesten meer booten en geen tenten wezen,'.' vond Rosa. „Waar zouden de gevangenen zijn ?" „We zien de sporen van hun verblijf duidelijk," antwoordde dokter Alec, terwijl hij naar eenige vischkoppen en staarten keek, die op het gras verspreid lagen. „En daar zijn er nog meer 1" riep Rosa lachend, terwijl zij op een rooden hoop wees, die er als gekookte kreeften uitzag. ||i „Waarschijnlijk eten de wilden nu hun gevangenen op," zei oom Alec. „Hoor je wel 't gerammel van hun messen in de tent ?" „We moeten voorzichtig naar hun tpesluipen," bedacht Rosa, die veel pret had in de grap. „Robinson Crusoë was heel voorzichtig, zooals u weet, en Vrijdag niet minder." „Maar deze Crusoë zal hun brutaal overvallen," dreigde oom Alec. „Hoor eens, Vrijdag I Als ik soms gedood en opgegeten mocht worden, dan neem jij de mand en loopt naar de boot. Er is provisie genoeg in, om er mee thuis te komen." Met deze woorden sloop oom Alec om de tent heen, bleef voor de opening staan, wierp er den grooten bundel als een bom in, en riep mét donderende stem: „Geeft u over, zeeroovers I" Een luide kreet en een schaterend gelach liet zich in de tent hooren, en daar kwamen de wilden voor den dag, zwaaiend met messen, vorken, kippenbeenderen en tinnen kroezen, en allen vielen op den indringer aan, roepende: „U komt te vroeg! We zijn nog niet klaar ! U hebt alles bedorven! Waar is Rosa ?" „Hier ben ik," antwoordde Rosa, die op een hoop rood flanellen badpakken was gaan zitten, die ze ten ALCOTT, EEN NICHTJE, 7e dr. 5 66 onrechte voor gekookte kreeften had aangezien, en waar zjs al lachend op was neergevallen, toen ze bemerkte, dat de kannibalen haar vroolijke neven waren. „Akelige jongens 1" riep zij, toen ze zich om haar heenschaarden en niet ophielden met te brommen over 't bederven van de pret — ofschoon de dubbele verrassing hun toch wel scheen te bevallen. „Akelige jongens! Mij zoo op 't lijf te vallen, die aan zulke streken niet gewoon ben. En oom is al geen zier beter dan de rest ■ die speelt met jullie onder één hoedje." „Je had niet vóór na den middag mogen komen," zei Archie. „Dan zou Mama je deftig ontvangen hebben. Er is nu nog niets klaar, behalve je tent; die hebben we gelukkig het eerst opgezet Daar gkun je nu in gaan zitten en ons aan 'twerk zien." „Rosa had er een voorgevoel van," zei oom Alec. „Met alle geweld wou ze van morgen 't water op. Ik heb haar haar zin gegeven en zou haar nog wel een uur langer hebben opgehouden, ais het vischbakken jelui niet verraden had." „Deze zitplaats is wel wat vochtig; ik zal maar liever opstaan," zei Rosa. Terstond hielpen haar verscheiden handen, en Charlie zei, terwijl hij de roode zwempakken met een roeiriem over 'tgras uitspreidde: „Geen wonder, dat ze nat zijn, want we hebben vóór we aan 't werk gingen, eens lekkertjes gebaad. Ik had aan de (kleintjes gezegd, dat ze ze op het gras zouden uitspreiden om te drogen. Ik hoop, dat je je zwempak ook meegebracht hebt Rosa; want jij behoort ook tot de kreeften, en we verheugen er ons al op je te leeren zwemmen, duiken en watertrappen." „Ik heb niets meegebracht" antwoordde Rosa; maar ze werd in de rede gevallen door de kleintjes, anders genaamd Will en Geordie, die met den grooten bundel kwamen aansjouwen. Door het gooien was hij zoo uit eikander gegaan, dat er aan 't eene einde een rood 67 flanellen badpak en aan 't andere een paar strandschoenen uit kwamen kijken, terwijl de bobbels veroorzaakt werden door een toiletdoos, borstels en een zilveren kroes, „Die sluwe Phebe 1" riep Rosa uit. „Dit was dus haar geheim, en ze heeft die dingen ingepakt, nadat ik naar t strand was gegaan." „Ik geloof, dat er Iets in gebroken is," merkte Will op, toen hij den bundel aan haar voeten neerlegde; „want er viel een stuk glas uit." „Dat zal je toiletspiegel zijn, Rosa," riep Max vol minachting. „Welk meisje kan ooit een dag buiten een spiegel ?" „O," riep Geordie uit „Dandy heeft er ook wel een. Ik heb er hem zijn haar mee zien opmaken, toen we uit het water kwamen." „Kom, luiaards I" commandeerde Archie. „Aan 't werk, of we zijn niet klaar, wanneer Mama komt. Prins, draag jij Rosa's goed naar haar tent. Max en . Steven, snijdt nog wat biezen af en .brengt ze hier, en jullie kleintjes reddert de tafel op. Oom, ik zou u wel eens willen raadplegen over de beste plaats voor de keuken." Iedereen gehoorzaamde 't opperhoofd, en Rosa werd door Charlie naar haar tent gebracht. Ze vond die alleraardigst en niet minder het programma, dat Charlie haar meedeelde, terwijl de anderen aan 't werk waren. „We .kampeeren altijd ergens, wanneer wij vacantie hebben. Van 't jaar willen we 't eens op het eiland doen. 't Is nog al dicht bij en ons vuurwerk zal hier vandaan een goed effect maken." „Zullen we hier dan den vierden overblijven ?" vroeg Rosa. „Drie heele dagen ? O, wat allerheerlijkst I" „Drie dagen ? riep Charlie uit. „Wij, groote jongens, hebben hier meer dan eens een week gekampeerd; maar de kleintjes wilden van 't jaar ook zoo graag meegaan, en dat mochten we hun niet weigeren. We doen hier van alles, zooals je zult zien. We hebben een hol, en spelen kapitein Kidd, of ook wel eens schipbreuk, houden wedrennen; kortom allerlei aardigheden. Archie 68 en ik zijn er feitelijk al wat oud voor," voegde Charlie aan zijri zestien jaren denkende er verontschuldigend bij; „maar we doen het, om de kinderen te amuseeren." „Ik had nooit gedacht, dat jongens zulke prettige dingen bedachten," zei Rosa. 't Komt zeker omdat ik vroeger nooit jongens gekend heb, of dat jullie zulk aardig soort zijn." „Ja, 'k geloof, dat we wel een vroolijke bende zijn," zei Charlie; „maar dat komt, omdat we veel boven anderen voor hebben. Vooreerst zijn we met ons velen, allen neven onder elkaar; ten tweede is onze familie hier eeuwen lang gevestigd geweest, en bezit zij heel wat grondgebied, waardoor we de handen vrij hebben en wat meer kunnen doen dan andere jongens. En nu, mejuffrouw, kunt u uw gebroken spiegel aan een spijker hangen en - uw haar opmaken, zoo mooi als u maar wilt Je kunt een blauwe deken of een roode, een stroo- of een windkussen voor je hoofd nemen, al naar je verkiest Je kunt je woning opsieren geheel naar je smaak en zult er zoo vrij en ongehinderd in zijn als een squaw 1) in haar wigwam 2), want deze tent is voor jou en tante Jessie bestemd, en geen van ons zou 't wagen, de grens, die oom zal aanwijzen, te overschrijden, zonder dat je er verlof toe gegeven hebt Is er nu nog iets, dat ik voor je doen kan, nichtje ?" „Dank je," antwoordde Rosa. „'t" Verdere kan wel wachten, totdat tante komt Nu wil ik eens zien, of ik jullie aan 't een of ander kan helpen." „O, dat zul je wel kunnen," zei Charlie, terwijl hij met haar naar de rotspunt ging, waar Archie bezig was een zeil te spannen, om er een soort van tent van te maken. „Kun je koken?" „Ik kan thee zetten en brood roosteren." „Nu, dan zullen wij je leeren, hoe je visch moet bakken en hoe je moet koken. Kijk nu maar eens, hoe |) Indiaansche vrouw bij de Roodhuiden. 2) De woningen der oorspronkelijke bewoners van Amerika. 69 netjes al die potten en pannen daar om 't vuur staan. In ieder is wat. We wachten alleen op tante Jessie, die graag wat te doen vindt als ze hier komt, en daarin moeten we ons naar haar schikken." Tegen vier uur was het kamp in orde, en de werklieden gingen onder 't zeil op de rots zitten, om tante Jessie met Jamie af te wachten, 't Leek wel een troep blauwe vogels, want ze waren allen in zeemanskostuum; terwijl de smalle blauwe linten van de zeven hoeden (Rosa was er ook bij) vrooüjk in den wind fladderden. En 't waren lustige vogels ook; want ze zongen zoo luid, dat tante jessie ze al hoorde, lang nog voor ze hen kon zien. Op 't oogenblik, dat de boot in 't gezicht kwam, werd de eilandsvlag geheschen, en hieven onze zeven matrozen een luiden juichkreet aan, 't geen ze, als echte Amerikanen, bij alle mogelijke gelegenheden deden. Deze welkomstgroet werd beantwoord door 't wuiven van een zakdoek en 't doordringend geroep van: „Rah ! rah! rah!" door 't kleine matroosje, dat op den achtersteven der boot stond en zijn gelakt hoedje dapper zwaaide, terwijl zijn moeder hem stevig van achteren vasthield. In zegepraal werd tonte Jessie naar de tent gebracht; en Jamie sloot zich terstond bij Rosa aan, haar plechtig verzekerende, dat hij haar zou beschermen tegen de menigvuldige gevaren, waaraan zij blootgesteld was. Tante Jessie, die wel wist dat jonge magen altijd hongerig zijn, deed een grooten witten boezelaar voor, en begaf zich naar de keuken met Rosa, die haar hielp en haar best deed om even handig te zijn als Phebe. Toen de maaltijd klaar was, zetten allen [zich onder de boomen aan tafel, en werd er onder allerlei vroolijke gesprekken gegeten en gedronken. „Ik had nooit gedacht, dat ik nog eens de vaten zou wasschen," zei Rosa, terwijl ze na 't maal in een boot zat en de borden en schotels in de zee afspoelde, tegen Geordie, die haar hielp. „Wat jammer, dat Phebe 70 er niet bij is. Die zou er ook echt schik in hebben, 't Verwondert mij, dat oom haar niet meegenomen beeft." „Ik meen, dat hij van 't plan was," zei Geordie. „Maar dolly was zoo uit haar humeur, en beweerde, dat ze haar niet missen kon. t Spijt mij; want we houden allemaal veel van Phebe, en ze kon ons met haar fluiten en zingen geamuseerd hebben." „Zij moest toch ook eens een dag vacantie hebben, net zoo goed als wij," vond Rosa. „'t Is niet aardig, dat we haar alleen aan land gelaten hebben f' Die gedachte kwam nog verscheiden maal bij haar op; want Phebe zou het kleine concert, dat ze 's avonds in den maneschijn gaven, niet weinig hebben opgeluisterd. Dan had ze stellig ook genoten van de aardige vertellingen, die er gedaan en de raadsels -die er opgegeven werden. Vooral speet het Rosa, dat ze Phebe niet had, toen ze naar bed ging; want ze zou haar zoo graag bij zich onder haar blauwe deken gehad hebben, om wat te babbelen en te lachen. Nog lang nadat allen reeds sliepen, lag Rosa ■ nog klaar wakker, en kon ze den slaap maar niet vatten. Dat kwam gedeeltelijk door 't opwindende van den nieuwen toestand, gedeeltelijk ook door een denkbeeld, dat haar geheel en al vervulde. In de verte hoorde zijde stadsklok middernacht slaan; een vriendelijke ster liet zich juist door de opening der tent zien, en 't was of 't zachte geklots der golven haar uitnoodigde, om naar buiten te komen. Tante Jessie sliep gerust met Jamie, die, als een kade in elkander gerold, aan haar voeten lag, en geen van beiden bewoog zich, toen Rosa, met de deken oml haar heen geslagen, de tent uitsloop, om eens te zien, hoe de wereld er 's nachts om twaalf uur wel uitzag. Ze vond het heerlijk, en zat op een rotspunt om volop 't prachtige uitzicht te genieten. Gelukkig, dat dokter Alec haar zag, eer zij gelegenheid had kou te vatten; want toen hij naar buiten kwam en de 71 flap van de tent, die tot deur diende, opbond, om meer frissche lucht te hebben, ontdekte hij zijn nichtje in 't maanlicht Hij naderde haar langzaam en ziende dat ze klaar wakker was, legde hij zijn hand op haar hoofd en vroeg: „Wat doet mijn kind hier?" „Genieten," antwoordde Rosa, in 't geheel niet verschrikt „En waarover zat je zoo ernstig te denken ?" „Over de geschiedenis, die u ons van avond verteld hebt van dien braven matroos, die een plaatsje op zijn vlot aan de vrouw, en zijn laatsten druppel water aan 't arme kind gaf. Menschen, die zich zelf voor anderen opofferen, worden zeker algemeen bemind en bewonderd, is 't niet?" „Wanneer de zelfopoffering de ware is, ja. Maar de meesten, die zich opofferen, worden nooit bekend, en ontvangen geen lof. Dat vermindert hun waarde natuurlijk niet, ofschoon 't hun misschien wel hindert: want wij allen verlangen naar een beetje sympathie van anderen." En dokter Alec zuchtte, terwijl hij dat zei. . „U hebt zeker dikwijls zoo'n teleurstelling gehad," zei Rosa. „Toe, vertelt u mij er eens iets van?" „Mijn laatste opoffering was, dat ik het rooken liet." „Hé, waarom?" „Omdat ik het een slecht voorbeeld vond voor de jongens." „Dat was kranig van u, Oom. Viel het u moeilijk?" „Tot mijn schande moet ik bekennen van ja," antwoordde oom Alec. „Maar ik herinner mij een spreuk van een wijze der oudheid: Het is noodig om goed, .niet om gelukkig te zijn." Rosa dacht een oogenblik over die laatste woorden na. „Dus is bet een echte opoffering, als iemand iets opgeeft wat hij zelf noodig heeft, of waardoor hij veel geniet ?" „Ja." „Sn dat te doen, omdat 'je een ander, die 72 I je liefhebt daardoor gelukkig denkt te maken ?" -Ja." „En dat gewillig te doen, en er blij om te zijn en er niet om geven of anderen ons al dan niet prijzen ?" „Juist, dat is de ware geest der zelfopoffering, je schijnt me begrepen te hebben, en zult er in je leven meermalen toe in de gelegenheid zijn. Ik hoop, dat het geen zware offers mogen wezen. Maar ga nu naar bed, anders mocht je morgen eens niet wel zijn, en dan zouden de tantes maar zeggen, dat het kampeeren niet voor je deugt." „Ik ga — nacht, Oom!" zei Rosa, en na hem een kus te hebben gegeven, verdween zij en liet oom Alec aan zijn eigen gedachten over. HOOFDSTUK X. ROSA'S OPOFFERINO. 't Was een vrooUjk ontbijt den volgenden morgen, en daarna hadden de jongens een heerlijke vischvangst. Toen kwamen de roode kreeften voor den dag; want zelfs tante Jessie had zich in rood flanel getooid. Oom Alec voerde den troep aan, en 't was Wonderlijk om te zien, wat hij al niet in het water kon doen; en daar de jongens hun best deden, hem zooveel mogelijk in kracht en vlugheid te evenaren, was 't een zwemmen en duiken dat het een aard had. Rosa zwom veel verder dan waar ze staan kon, en oom met haar mee, om haar desnoods terug te halen. Tante Jessie plaste rustig op de ondiepe plaatsen en Jamie zwom als een jonge wal visch, vlak bij zijn moeder; terwijl de andere jongens in 't water stoeiden als een troep flamingo's. Zeker zouden ze nog lang geplast, gezwommen en gedoken hebben, wanneer hun maag hun niet herinnerd 73 had, dat het tijd werd voor den lunch, en, daar die maaltijd de krachtige samenwerking van verschillende handen vereischte, kwamen de meermannen en meerminnen weldra aan wal en gingen aan 't koken. 't Werd een heerlijke koffietafel, of liever een middagmaal, en zeker zou de wereld er verstomd over hebben gestaan, wat er dien middag gegeten werd, als zij er getuige van was geweest. Na den maaltijd oordeelden de meesten 't noodig een slaapje te doen, want de jongens waren voor dag en dauw op geweest; en zoo zocht ieder een plaatsje in de tenten, onder de boomen, of waar 't 'hem goeddacht. juist waren oom Alec en tante Jessie rustig ingedut, toen de jongens, door een korte sluimering meer dan genoeg verkwikt, opstonden, en Rosa, die ook wakker was, wenkten, hen te volgen. Ze begaven zich naar het hol, waaruit ze bogen en pijlen, strijdkolven, oude zwaarden en andere krijgstoerustingen haalden. Op een stuk rots gezeten met Jamie, die haar de dingen moest uitleggen, keek Rosa naar verschillende voorstellingen, die met veel vlugheid en historischen zin door haar neven werden uitgevoerd. Kapitein Cook werd door de inboorlingen van Owhyhee op de vreeselijkste manier vermoord; kapitein Kidd verborg een reusachtigen schat in een waterketel en schoot de beide schurken dood, die 't geheim 'kenden van de plaats waar de schat verborgen was; Sinbad kwam aan wal en had allerlei avonturen. Met groote aandacht volgde Rosa die tooneelvertooningen, en toen alles eindigde met een groot ballet van Fidjé-eilanders, wier barbaarsch gegil door de lucht weerklonk, kon ze geen woorden vinden om haar opgetogenheid over 't genotene te kennen te geven. 's Avonds nog weer een zwempartij, en daarop een prettig zitje op de rotsen, vanwaar men de verlichte stoombooten zag, die zeewaarts stevenden en de plezierjachten, die de haven in kwamen; daarmee eindigde de 74 tweede "dag van hun kampement En iedereen ging tevreden naar bed, om frisch te zijn voor de genietingen van den volgenden morgen. „Zeg eens, Archie," fluisterde Rosa 't opperhoofd in 't oor, toen ze haar neven goeden nacht wenschte: „Heb ik goed verstaan, dat oom jullie verzocht morgenochtend naar huis te roeien, om versche melk en andere dingen te halen?" „Ja," antwoordde Archie. „Waarom vraag je dat?" „Omdat ik graag met je mee wou. Ik heb iets heel gewichtigs in orde te brengen. Je weet hoe onverwachts ik van huis ben gegaan." „Mij goed," antwoordde Archie. „Maar ik vrees, dat het Charlie niet zal bevallen." „Dank je. Ik kan er dus zeker van zijn, dat je mij helpt, - wanneer ik morgen verlof vraag, en dat je er voor dien tijd aan niemand iets van zegt, behalve aan Charlie. Beloof je mij dat?" „Ik beloof 't je plechtig," antwoordde Archie. „Wel een aardig klein ding, hè, Prins ?" zei Archie tot Charlie. „Zeker. Een alleraardigst kind, Ik mag haar wel." Rosa hoorde de beide opmerkingen, terwijl ze naar haar tent liep. „Een klein ding!" zei ze pruilend. „Die jongens parten over mij, alsof ik een baby was. Nu, ik weet wel, dat ze mij na morgen met vrij wat meer eerbied zullen behandelen." Den volgenden morgen stond Archie haar al te wachten, en ze kreeg verlof mee naar wal te gaan. daar de jongens terstond zouden terugkomen. Ze voeren af, en Rosa wuifde den eilanders tot afscheid toe met een vrij bedrukt gezicht want ze had onherroepelijk een heldhaftig besluit genomen en een daad van zelfopoffering zou op een nieuwe en treffende wijs worden ten uitvoer gebracht Terwijl de jongens de melk haalden, vloog Rosa naar Phebe; verzocht haar dringend haar werk te laten 75 staan, haar hoed op te zetten en een briefje aan oom Alec mee te nemen, dat haar wel wat geheimzinnig gedrag zou ophelderen. Phebe gehoorzaamde haar, en toen Rosa haar naar de boot bracht, zei ze, dat zij nog niet klaar was om mee te gaan, maar een wit sein uit haar balkon zou hangen, wanneer ze haar moesten komen halen." „Maar waarom ga je nu niet dadelijk mee, Rosa?" vroeg Charlie verwonderd. „Oom zal er zeker boos om zijn!" „Doe maar wat ik je zeg," antwoordde Rosa met waardigheid. „Oom zal mij begrijpen en 't je uitleggen. Gehoorzaam maar, net zooals Phebe, en doe me geen vragen. Ik heb mijn geheimen even goed als andere menschen." Dit gezegd hebbende, wandelde zij het strand af met een air van onafhankelijkheid, dat grooten indruk op de jongens maakte. »'t Is een afspraak tusschen oom en haar," verzekerde Archie. „Laten we er ons dus niet mee bemoeien. Zit je goed. Phebe ? Roei op, Prins!" En voort roeiden zij, met groote verbazing door de eilanders ontvangen. In het briefje, dat Phebe meebracht, stond: „Lieve Oom! Ik zal voor vandaag de plaats van Phebe innemen, om ook haar eens een plezierigen dag te bezorgen. Luister als 't u belieft niet naar haar bezwaren, maar houd haar op het eiland en zeg tegen de jongens, dat ik hun vriendelijk verzoek heel aardig voor haar te zijn. Geloof niet, dat hetgeen ik doe me gemakkelijk valt; 't is heel bard, den prettigsten dag van alle te moeten missen; maar ik voel zóó, hoe egoïstisch het is, om zelf plezier te hebben, terwijl Phebe niets heeft, dat ik de opoffering wel moest doen. Laat mij dus maar begaan en lach er mij niet om uit Ik doe het heusch niet om geprezen te worden, maar alleen omdat ik niet anders kan. Groet allen van „Uw Rosa." 76 „God zegene het lieve kind! Wat een goed hart heeft zij !" riep oom Alec uit. Zullen we naar haar toe gaan en haar halen, jessie? of zullen we haar laten begaan?" „Laat haar begaan, en bederf haar kleine opoffering niet," antwoordde tante Jessie. „Waarmee we haar plezier kunnen doen, is, Phebe een genoeglijken dag te bezorgen. Als we dat doen, toonen we eerbied te hebben voor haar zelfverloochening." Dit zeggende gaf ze den jongens een teeken, dat ze hun teleurstelling moesten verbergen en hun best doen, om Rosa's gast genoegen te verschaffen. Slechts met moeite kon men Phebe weerhouden, regelrecht naar huis terug te keeren, en zij verklaarde, dat ze nergens plezier in bad, als juffrouw Rosa er niet bij was. „Ze houdt het den heelen dag toch niet uit, en nog voor het twaalf uur is, zullen we haar sein wel zien," -dacht Charlie; en de anderen waren het zoo volkomen met hem eens, dat zij zich troosten over de afwezigheid van hun nichtje, verzekerd als ze waren dat die afwezigheid slechts kort zou duren. Maar uur na uur ging voorbij, en er verscheen geen signaal op het balkon, hoe Phebe er ook op hoopte. Geen voorbijgaande boot bracht de vluchtelinge terug, ofschoon meer dan één paar oogen naar t krullende haar onder 't matrozenhoedje uitkeken; zelfs de ondergaande zon bracht nog geen Rosa. „Dat had ik nooit in 't kind vermoed," zei oom Alec bewogen. „Ik dacht, dat het maar een plotselinge gevoelsopwelling was ; maar nu zie ik, dat zij het ernstig gemeend heeft en dat haar zelfverloochening de ware is." ,'t Vuurwerk zal ze in alle geval zien," zei Archie, „als ze ten minste niet zoo dom is, om zich in een donker hoekje te verbergen." „Het onze zal ze uitstekend zien," voegde Steven er bij. „Maar 't groote op den heuvel zal ze missen." 77 „En ik zou haar liever zien dan al het vuurwerk ter wereld," zei Phebe, die plan had zich met een der booten uit de voeten te maken, zoodra ze er maar kans toe zag. „Laat de zaken maar zooals ze zijn," raadde oom Alec aan. „Wanneer zij de schitterende uitnoodiging, die we haar zenden, weerstand biedt, dan is ze een heldin." 1 Hij hoopte echter in 't geheim, dat ze zoo heldhaftig niet zou wezen. Intusschen had Rosa een rustigen, maar drukken dag gehad, terwijl ze Dolly hielp, tante Peace bediende en vastberaden alle pogingen van tante Plenty weerstand bood, om haar terug te laten brengen, 's Morgens was 'thaar wel wat hard gevallen en kon ze 't gelukkige eiland, waar men thans in de volle vreugde was, slecht uit haar gedachten zetten, terwijl ze kopjes waschte, Dolly bromde en de tantes klaagden. Hard viel het haar toen het uur aanbrak, waarop allen daar ginds te water gingen, en zij in 't stille huis moest blijven. Maar 't hardst van alles viel 't haar, toen het avond was, tante Plenty bezoek had, en Dolly in de keukendeur ging staan om een luchtje te scheppen; zoodat voor 't arme kind niets anders overbleef, dan alleen op haar balkon te zitten en naar de zee te kijken, waarop booten, met gelukkige menschen beladen, heen en weer voeren. Toen waren er een paar tranen 'in de blauwe oogen gekomen; maar ze had ze haastig weggeveegd en zat nu naar den kant van 't eiland te turen, om 't vuurwerk te zien. Eensklaps wekte de stem van oom Max haar uit haar overpeinzing. „Kom, kind," zei hij, „kleed je gauw aan en ga met mij mee. Ik kwam, om Phebe te halen, maar tante zegt dat zij uit is; daarom moet ik jou hebben. Fun zit bij mij in de boot; hij.wou 'tvuurwerk zoo graag eens zien. Ik laat het ter eere van jou afsteken, en dus mag je het niet missen, hoor!" 78 „Maar, Oom," zei Rosa, die wilde weigeren, „misschien . . . ." „Ik weet het, lieve, ik weet het. Tante heeft het mij verteld. Maar niemand heeft je nu zoo noodig als ik, en daarom haast je wat." Daar oom Max groote haast scheen te hebben, kleedde zij zich gauw aan, en ging met hem naar t strand, waar ze den kleinen Chinees vonden, die »"""• met een aardig lantaarntje stond te wachten en haar in de boot hielp. Rosa kon niet nalaten hartelijk te lachen, toen hij zijn gevoelens van eerbied in gebrekkig Engelsch poogde uit te drukken. De klokken der stad sloegen negen uur terwijl ze de baai invoeren, en 't scheen wel dat het vuurwerk op 't eiland reeds gedaan was; er was ten minste niets van te zien. „Ons vuurwerk is stellig |afgeloopen," zei Rosa. „Dat geloof ik niet," antwoordde oom Max, „kijk daar begint het! 't Moest juist afgaan ter eere van je komst". Rosa keek er met groote oogen naar en zag de vonken veranderden in een gouden vaas, waaruit groene bladeren kwamen, en itoen een vuurroode bloem, die heerlijk schitterde. „Is dat geen roos, Oom ?" vroeg zij, terwijl ze opgetogen in de handen klapte, en de bloem grooter en grooter werd. „Natuuriijk," antwoordde oom Max. „En zie nu eens. Wat denk je wel dat dit zijn?" „Dat zijn distels, Oom, Schotsche distels 1" riep zij, toen zij aan eiken kant der vaas drie, en onderaan één Schotschen distel te voorschijn zag komen. „Er zijn er zeven; een voor ieder van de jongens! O, wat aardig!" SflE* Rosa wendde haar oogen niet van de mooie verlichting af. ,'t Voldeed werkelijk heel goed," zei oom Max, verheugd dat zijn vuurwerk zoo goed geslaagd was. „Kal ik je nu op het eiland afzetten, of je weer naar huis brengen, kind?" 79 „Als 't u belieft weer naar huis," antwoordde Rosa vastberaden, ofschoon ze een treurigen blik naar het eiland wierp, dat nu zoo dicht bij haarwas, dat zij 't kruit kon ruiken en de donkere gedaanten er op heen en weer zien loopen. „Ik dank u hartelijk, dat u mij meegenomen hebt. Ik ben blij, dat ik het gezien heb, en ik zal er zeker van nacht van droomen." Ze roeiden naar huis, en Rosa viel in slaap,, bij zich' zelve zeggende: ,,'t Is mij harder gevallen dan ik dacht; maar Ik ben toch blij, dat ik 't gedaan heb. Het plezier, dat Phebe gehad heeft, vergoedt het meer dan genoeg." HOOFDSTUK XI. DIE ARME MAX. In zeker opzicht was Rosa's zelfverloochening mislukt, want ofschoon de ooms en tantes er haar te liever om hadden en haar dat toonden — de jongens hadden voor haar niet dien plotselingen eerbied gekregen, dien zij verwacht had. Het hinderde baar toen ze Archie hoorde zeggen, dat hij haar daad allerdolst vond, en dat Prins er bij voegde „dat ze 't domste eendie was, dat hij ooit gezien had." Toch kwam er spoedig een tijd, waarop Rosa, zonder het te vermoeden, niet alleen den eerbeid van de neven won, maar ook hun dankbaarheid en genegenheid. Kort na het kampement op het eiland kreeg Max een zonnesteek en lag hij eenigen tijd ernstig ziek. 't Was plotseling gekomen, en iedereen maakte er zich ongerust over. Gelukkig herstelde hij vrij gauw, doch juist toen de familie er zich over verheugde, trof hem een nieuwe ramp, die allen even treurig stemde. De arme Max werd blind: hij had te veel van zijn oogen gevergd, en niemand durfde hem meedeelen, wat de 80 groote oogheelkundige van hem gezegd had, toen die hem was komen onderzoeken. De arme jongen bleef geduldig, denkende, dat een paar weken rust de overspanning van verscheiden jaren zou genezen. Hij mocht geen boek onder de oogen hebben en daar 'zijn grootste genot in lezen bestond, was het een vreeselijke beproeving voor den armen Boekwurm. Iedereen was bereid hem wat voor te lezen, en in den beginne betwistten de jongens elkander de eer. Maar toen er week op week voorbijging en Max tot nietsdoen in een donkere kamer veroordeeld bleef, bekoelde hun ijver hoe langer hoe meer, en viel .de een na den ander af. 't Was ook hard voor de levendige jongens, zoo midden in hun vacantie; en niemand nam 't hun kwalijk, dat zij zich met korte bezoeken en warme betuigingen van genegenheid vergenoegden, en zich verder op hun zwerftochten vermaakten. De ooms en tantes deden wat ze konden; maar oom Max had het druk in zijn zaak, tante Jane las zoo droog en zoo akelig, dat men er onmogelijk lang naar kon luisteren en de andere tantes hadden genoeg in haar eigen huishouden te doen, ofschoon zij den armen jongen elke lekkernij zonden, die ze maar konden bedenken. Oom Alec was hartelijk en goed voor tien, maar hij kon al zijn tijd niet aan den zieke geven; en 't zou er dus ongelukkig met den armen Wurm uitgezien hebben, als hij Rosa niet gehad had. Haar zachte stem deed hem goed, haar geduld was onuitputtelijk, haar tijd scheen zoo kostbaar niet te zijn als die van de anderen en haar goedhartige opgewektheid was zijn eenige troost Toen de overigen verslapten, bleef zij trouw op haar post Uren lang zat ze in de duistere kamer met slechts één lichtstraal op haar boek en las Max voor, zooals hij daar met een verband voor de oogen op de canapé lag en zwijgend van de lectuur genoot die in zijn vervelende dagen wat afwisseling bracht. Soms was hij knorrig en moeilijk tte voldoen, soms bromde hij, 81 omdat zijn „lectrice" de droge boeken, waaruit hij zoo graag hoorde lezen, niet had kunnen krijgen, en soms was hij zoo wanhopig, dat zij diep medelijden met hem gevoelde. Ondanks al die kwellingen bleef Rosa volhouden en deed wat zij kon om hem afwisseling te verschaffen. Was hij in een sombere bui, dan hoorde zij hem geduldig aan, knorde hij, dan las ze maar stevig door, hoe vervelend de lectuur ook was, terwijl nu en dan een traan uit haar oog op de bladzijden druppelde; en verviel hij in een wanhopig stille bui, dan troostte zij hem met de hoop op een betere toekomst. Hij uitte zich weinig, en toch wist ze, dat hij haar dankbaar was; want hij had niemand liever bij zich dan haar. Kwam zij wat laat, dan was hij ongeduldig; als zij weg moest, voelde [hij zich verlaten, en wanneer hij hoofdpijn had, kon zij hem altijd in slaap krijgen, door hem de oude liedjes voor te zingen, waarvan haar papa zoo veel gehouden had. „Ik weet niet, wat ik zou beginnen zonder dat kind," zei tante Jane, Max' mama, dikwijls. En dan voegde Max er bij, terwijl hij tastte of het stoeltje al voor haar klaar stond, waarop zij moest zitten. „Zij alleen is meer waard dan al de jongens bij elkander." Dat het Rosa genoegen deed haar opofferende liefde zoo erkend te zien, sprak vanzelf, en als 't haar wel eens verveelde, dan was een blik op 't groene verband, het krulhoofd, dat daar zoo stil op 't kussen lag, en de arme, zoekende handen, voldoende, om haar diep te treffen en aan haar vermoeide stem nieuwe opgewektheid te geven. Zij wist niet, hoeveel zij zelf leerde uit de boeken die zij voorlas en uit de dagelijksche kleine offers die ze bracht. Verhalen en gedichten waren haar liefste lectuur, maar daar gaf Max niet om, en, nu zijn geliefde Grieken en Romeinen hem ontzegd waren (Rosa kende Grieksch noch Latijn), vergenoegde hij zich met reisbeschrijvingen, levensschetsen, en de geschiedenis van ALCOTT, EEN NICHTJE, 7e dr. 6 82 groote uitvindingen en ontdekkingen. Hoe Wéinig ®è Rosa in den beginne ook aantrokken, ze begon spoedig belang te stellen in de lotgevallen van Livingstone, Hobben's leven in Indië, en de beproevingen van Watt eh Arkwright. Die ware, tot énergie opwekkende levens1berichten schudden haar uit haar nuttelooze droomerijen wakker, terwijl haar trouwe oppassing en haar taai geduld Max tronen en wonnen; en lang daarna leerden beiden inzien, hoe nuttig die schijnbaar vervelende uren voor hen ger/eeü waren. Op een zonnigen morgen, toen Rosa juist was gaan zitten om aan een dik boekdeel, de geschiedenis der Fransche revolutie, te beginnen, vroeg Max: „Den hoeveelsten hebben wij vandaag?" „Den zevenden Augustus, geloof örj" antwoordde Rosa - „Dus is er al meer dan de helft van mijn vacantie dm," bromde hij. „En ik heb er maar één week wat aan gehadI Dat noem ik hard!" „Dat is het ook; maar daar schiet nog wat over, en misschien kun je daar nog van génieten." „Genieten? Ja, ik wil er van genieten. Die oude kérel hoeft zich niet te verbeelden, dat ik hier nog langer met toegebonden oogen zal blijven liggen." „'t Zal toch wel moeten, als je oogen tenminste niet gauwer genezen, dan tot nu toe het geval was." „Heeft hij er de laatste maal ook iets van gezegd?" „Ik heb hem niet gezien, zooals je weet Zal ik nu beginnen? 'tZiet er nog al boeiend uit." „Lees maar op; 't is mij toch hetzelfde." En Max Bet zich achterover vallen op de oude canapé, waarop hij zat t°en Rosa binnenkwam. Rosa begon en las een paar hoofdstukken, al de moeielijke namen, waarvoor zij gevreesd had, blijkbaar goed uitsprekende; want haar toehoorder verbeterde er geen enkelen, en scheen met alle aandacht te luisteren. Eensklaps hield ze middenin een zin óp; want Max was van de canapé gevlogen, stampte met beide voeten op den grond en riep op ruwen, driftigen toon: 83 „Schei .uitl Ik versta geen woord, en je kunt je longen sparen, om mij eerlijk op mijn vraag te antwoorden." „Wat scheelt Je ?" vroeg Rosa. „Wat wou je weten 9" „Ik wil iets weten, dat jij me moet zeggen." „Ik? Och toe, ik niet, alsjebelieft." „Je zult het me zeggen, of ik trek dat verhand van mijn oogen en kijk zoo lang in de zon als ik maar kan." En Max deed, alsof hij de bedreiging ten uitvoer wilde brengen. „Nu, ik zal 't je zeggen, als ik kan," antwoordde Rosa. „Maar wees toch niet zoo onvoorzichtig om het verband los te trekken." „Goed, maar geef mij geen ontwijkende antwoorden, zooals tegenwoordig iedereen doet. Vond de dokter mijn oogen bij zijn laatste bezoek niet erger dan ze geweest waren ?" Moeder wou het mij niet zeggen; maar jij zult het doen." „Ik geloof van ja," antwoordde Rosa. „Dat heb ik wel gedacht. Zei hij, dat ik naar school zou kunnen gaan, als de vacantie om was ? „Neen, Max." „O, God!" Meer zei hij niet; maar Rosa zag hem de lippen op elkander persen en diep ademhalen, alsof ze hem erg zeer had gedaan. Hij scheen echter de teleurstelling moedig te willen dragen en vroeg een minuut later teel bedaard : „Wanneer denkt hij, dat ik weer zou kunnen beginnen !" 't Was een hard geval om daar antwoord op te geven. Toch wist Rosa, dat ze het doen moest, omdat tante Jane haar verzocht had, den armen jongen de waarheid te zeggen. „Nog in geen maanden," antwoordde zij. „In hoeveel maanden niet ?" vroeg hij barsch. „Misschien in geen jaar." 84 In een heel jaar niet! En ik hoopte tegen dien tijd voor de academie klaar te zijn." En 't verband opschuivende, zag Max haar aan met verschrikte oogen, die hij dadelijk moest sluiten voor dien enkelen lichtstraal. „O, daar heb je nog overvloed van tijdvoor," zei Rosa met tranen in haar oogen. „Wees nu maar geduldig en laat je oogen met rust of je zult zelf de oorzaak zijn, dat het nog langer duurt, eer je ze weer gebruiken mag." „Ik wil niet langer geduldig zijn. Ik wil studeeren en door mijn examen komen, hoe 't ook ga. 'tls kwakzalverij, mijn oogen zoo te ontzien. Die dokters houden je maar aan 't lijntje. Maar ik wil 't niet langer dulden, ik bedank er voor!" En hij sloeg met zijn beide vuisten op zijn hoofdkussen als ranselde hij den onbarmhartigen dokter af. „Toe, Max, luister eens," verzocht Rosa heel ernstig, ofschoon haar stem beefde en haar hart bonsde. „Je weet, dat je je oogen bedorven hebt door bij 't licht van 't vuur en in 't half duister te lezen cn door laat in den nacht op te zitten. Daar moet je nu voor boeten; dat zei de dokter ook. Je moet nu oppassen en doen wat hij je zegt, of je wordt stekeblind." „Dat is niet waar." „'t Is wel waar, en hij heeft ons verzekerd, dat alleen volkomen rust je kon genezen. Ik weet, dat het vreeselijk hard is, maar wij willen je allemaal helpen. Ik lees je alle dagen voor, ga met je wandelen, pas je op en probeer je den tijd te korten." Hier zweeg ze j want het was duidelijk, dat hij niet naar haar luisterde. Het woord blind scheen hem den genadeslag gegeven te hebben, want hij hield zijn gezicht in zijn kussen en lag zoo stil, dat Rosa er bang van werd. Zonder zich te verroeren, zat zij daar eenige minuten, vol verlangen hem te troosten, maar niet wetende hoe, en wenschende, dat oom Alec kwam, die beloofd had, het Max te zeggen. 85 Daar hoorde zij een nokkend geluid, dat haar door 't hart sneed: het was het droevigste snikken', dat zij ooit gehoord had; en, ofschoon het den armen jongen zeker zou verlichten, mocht ze het toch niet toelaten, omdat het slecht voor zijn oogen was. Zij knielde bij de sofa neer, en zei met moederlijke teederheid: „Lieve Max! Je moet niet schreien, 't Is zoo slecht voor je arme oogen 1 Neem je hoofd weg uit dat heete kussen, en laat mij 't wat verkoelen. Ik begrijp heel goed, hoe vreeselijk 't voor je is; maar schrei toch niet Ik zal 't wel voor je doen: mij doet het geen kwaad." Terwijl ze sprak, trok ze het kussen zachtjes weg en zag 't groene verband vol vlekken van de heete traliën, die getuigden, hoe hard de waarheid hem getroffen had. Max voelde den troost van haar medelijden, doch omdat hij een jongen was toonde hij dit niet. Overeind komende zei hij, terwijl hij de tranen met de mouw van zijn buis poogde af te vegen: „Maak je maar niet ongerust! Zwakke oogen tranen altijd. Het is al over." Maar Rosa hield zijn arm vast en riep angstig: „Kom er toch niet aan met die wollen stof! Ga liggen en laat mij je oogen betten. Kom, gauw, dan zal het je geen kwaad doen." „Ze doen me zoo'n helsche pijn! Hoor eens, vertel niet aan de andere jongens, dat ik als een klein kind gehuild heb!" voegde hij er bij; terwijl bij zich met een zucht aan de bevelen van zijn pleegzustertje onderwierp. „Natuurlijk niet," antwoordde Rosa. „Ik wou wel eens zien, dat een van hen zich zoo goed hield in jouw geval, als jij gedaan hebt. En ik weet zeker, dat je 't nu geduldig zult dragen; 't is niet half zoo erg, als men er maar eenmaal aan gewoon is. Daarenboven, 't is toch maar voor een tijd, en je kunt toch een heeleboel prettige dingen doen, al kun je niet studeeren. je zult een blauwen bril moeten dragen; wat zal dat grappig staan." 86 Terwijl ze al die vriendelijke troostwoorden sprak, bette ze zacht zijn oogen en verkoelde zijn gloeiend hoofd met eau de cologne. De patiënt liet haar geduldig begaan, met een blik die haar pijnlijk aandeed. „Homerus was blind en Milton was het ook," merkte Max op, wien zelfs de blauwe bril geen glimlach kon ontlokken, „en toch hebben ze hun naam onsterfelijk gemaakt," „Papa had een plaat, waarop Milton was voorgesteld, terwijl zijn dochters voor hem schreven. Ik vond dat altijd zoo'n mooi schilderij," zei Rosa op een ernstigen toon. , „Misschien zou ik wel kunnen studeeren, als iemand voor mij wilde zien en mij voorlas," hernam Max, „Denk je, dat het zou lukken?" „Welzeker, als eerst je hoofd maar sterk genoeg is," antwoordde Rosa. „De zonnesteek is, zooals je Weet, het grootste kwaad, en de dokter zegt, dat je hersens raat moeten hebben." „Dien ouwen kerel zal ik eens spreken, als hij weerkomt," dreigde Max. „Dan zal hij mij precies zeggen, wat ik al dan niet doen mag. 't Was dom van mij, in de zon te zitten lezen, totdat de letters voor mijn oogen dansten. ;Ik zie ze nog, als ik mijn oogen dicht doe, blauwe zwervende bollen, allemaal sterren en andere figuren. Zouden blinden die ook zien ?" „Denk daar nu maar niet aan," vermaande Rosa. „Ik ga weer voorlezen als je 't goedvindt We komen nu gauw aan een belangrijk gedeelte en dan vergeet je alle narigheid." „Vergeten 1 Onmogelijk! Schei maar uit met die oude revolutie! Ik wil er geen enkel woord meer van hooren. Ik heb hoofdpijn, en voel me zoo akelig onrustig. Wat zou ik graag eens een roeitochtje met den „Stormvogel doen I" „Laat mij dan wat zingen; misschien val je in slaap, en dan zal de dag je veel korter toeschijnen," zei Rosa. „Wel mogelijk; ik heb van nacht slecht geslapen en 87 zwaar gedroomd. Ik zal zien te slapen. Kon ik 't maar een jaar 'achter elkaar doen en genezen wakker worden." „O, ik wou, dat je 't kon I" „Je bent een beste verpleegster, Rosa," zei Max „Zing dat liedje maar eens van „De Berkenboomen;" 't is een slaperige wijs, misschien dut ik er wel bij in." Tevreden, dat Max eenigszins tot rust gekomen was, nam ze haar waaier, om zijn heet hoofd wat te verkoelen en begon te zingen: „Meisjelief, wilt gij niet gaan Naar de Aberfieldsche berken ?" Max kwam niet te weten, of 't meisje al of niet naar de Aberfieldsche berken ging, hij zelf was voor dien tijd naar de plaats gegaan, waar hij zijn leed over de slechte tijding gelukkig vergat. HOOFDSTUK XII. DE ANDERE JONGENS. Rosa had aan de anderen verteld wat er tusschen haar en Max was voorgevallen, en daardoor allen, vooral tante Jane, vrij wat verlicht. Max had lang en breed met den dokter gesproken, 't geen hem echter weinig opbeurde; want de uitslag was, dat hij feitelijk nog niets mocht doen, ofschoon de dokter wel had laten doorschemeren, dat hij langzamerhand zijn studiën zou mogen hervatten. Dit vooruitzicht schonk hem moed, en hij droeg zijn lot verder zoo bedaard en zoo mannelijk, dat ieder hem bewonderde. JQe'jongens, wat Max ook van hen mocht zeggen, hadden erg met hem te doen, en vonden dat hij zich kranig hield. Ze waren heel hartelijk voor hem, maar 88 hadden er den slag niet van hem op te vroolijken en af te leiden; en Rosa vond, dat ze altijd erg neerslachtig waren, als ze een bezoek bij haar patiënt kwamen brengen. Zij bleef haar plaats als opperste ziekenverpleegster en lezeres behouden, ofschoon de jongens haar wel eens afwisselden. Soms waren ze uit hun humeur, als ze zagen dat aan Rosa's diensten boven de hunne de voorkeur werd gegeven en klaagden ze elkander hun nood, dat de Wurm totaal bedorven werd. Maar [ze konden toch niet ontkennen, hoe nuttig Rosa zich maakte en moesten toegeven, dat zij de eenige was, die trouw op haar post bleef — iets, wat sommige van hen wel eens met een geheim zelfverwijt gevoelden. Rosa raakte er van doordrongen, dat zij het was, die in de ziekenkamer heerschappij voerde; want tante Jane liet het grootste deel der verpleging aan haar over; bemerkende dat het meisje bij de oppassing van haar zieken vader vrij wat ondervinding had opgedaan en [van [meening dat haar jeugd in dit geval meer een aanbeveling dan een beletsel was. Max was er weldra volkomen van overtuigd, (dat niemand hem zoo goed kon oppassen als Rosa, en Rosa begon veel van haar patiënt te houden, ofschoon ze hem altijd als den minst aardige der zeven neven had beschouwd. Hij was niet beleefd en gevoelig zooals Archie, niet vroolijk en knap als Prins, niet vlug en dienstvaardig als Steven, niet zoo jolig als de kleintjes, niet [vertrouwelijk en aanhalig als Jamie. Hij was ruw, in zich zelf gekeerd, slordig en onaangenaam, dikwijls wat pedant en alles behalve voorkomend voor een jong meisje als Rosa. ' Toen echter die beproeving hem overviel, ontpopten zich vele goede eigenschappen in haar neef, en leerde ze den armen Wurm niet alleen met medelijden beschouwen, maar kreeg zelfs eerbied en liefde voorden patiënt, die zich zoo geduldig, zoo gelaten en opgeruimd gedroeg. Weldra begreep zij,' 'dat de anderen hem niet naar 89 waarde wisten te schatten, en dat deed ze eens op een wijs blijken, die een diepen indruk op de jongens maakte. De vacantie liep ten einde, en de tijd naderde, waarop Max zou gevoelen, dat hij buiten de gelukkige schoolwereld zou worden gesloten, waarvan hij zooveel hield. Deze gedachte maakte hem verdrietig, en zijn neven deden hun best hem op te vroolijken: in 't bizonder op zekeren middag, toen ze allen door een opwelling van zelfverloochening schenen aangegrepen. Jamie kwam met een mandvol bramen, die hij zelf geplukt had, zooals zijn bloedende vingers en zijn blauwe lippen getuigden. Wili en Geordie brachten hun jonge honden mee, om Max wat op te vroolijken, en de drie oudste jongens vonden het praten over hun cricketspel, hun voetbal en andere sport, blijkbaar zeer geschikte onderwerpen, om den patiënt mee te amuseeren. Rosa was uit rijden gegaan met oom Alec, die gezegd had dat ze zoo bleek werd als een spruit van een winteraardappel, en dat dit van 't lange verblijf in het donker kwam. Maar haar gedachten waren al den tijd dien ze reden bij Max, en zoodra ze terug was, vloog ze naar zijn kamer en vond alles in een mooi verwarden toestand. Met de beste voornemens der wereld hadden de jongens meer kwaads dan goeds aangericht, en toen Rosa binnenkwam, zag ze een' tooneel ! De jonge honden blaften, de kleine jongens schreeuwden, en de oudsten praatten allen tegelijk; de gordijnen waren opgetrokken, de kamerdeur was gesloten, de bramen lagen over den grond en Max, wiens verband half opgeschoven was, stond daar met hoogroode wangen, 't hardst van allen schreeuwend, in twist met Steven over het leenen van een paar boeken, waaraan hij veel waarde hechtte, maar die hij toch niet langer kon gebruiken. Rosa beschouwde deze kamer als haar bizonder koninkrijk, en trad binnen met een air van gezag, dat de jongens deed versteld staan en terstond tot stilte bracht. 90 Ze hadden haar nog nooit zoo boos gezien, en de uitwerking was ontzaglijk, en comisch tegelijk: want zij joeg hen allen de kamer uit, en ze gehoorzaamden als lammeren: de kleine jongens liepen zoo gauw ze konden naar huis) de drie grootere echter bleven in de kamer er naast, op hoop zich nog bij haar te kunnen verontschuldigen. Door de half openstaande deur zagen ze al wat ze deed. „Kijk, ze reddert de kamer weer op," zei Steven. „Hoe dom ook van ons, dat we die honden binnenlieten." „De arme Wurm kreunt, alsof hij getrapt, in plaats van als een poesje gestreeld wordt, zei Charlie, toen hij Max over zijn hoofd hoorde klagen. „Zij zal hem wel kalmeeren," zei Archie. „'t Is eigenlijk- gemeen van ons dat we hem eerst aan den gang maakten en 't nu aan haar overlaten, hem tot bedaren te brengen. Ik zou haar wel graag gaan helpen, maar ik weet niet hoe." „Ik zou 't ook wel willen doen," zei Charlie. Maar een meisje heeft er meer slag van, om met zieken om te gaan." „Ze is altijd ontzettend goed voor Max geweest," zei Steven. „Beter dan zijn eigen broer," voegde Archie er bij. „Dat hoef je me niet te verwijten," hernam Steven. „Jij hebt ook niets voor Max gedaan, en hij houdt van jou meer dan van iemand anders. Ik verveel hem altijd. Kan ik 't helpen, dat ik niet zoo'n geleerde ben ?" „We zijn allemaal tamelijk egoïstisch geweest en hebben hem niet behandeld zooals wij moesten," bekende Archie. „Maar we zullen trachten ons voortaan te verbeteren." Rosa heeft hem altijd geduldig opgepast; geen wonder, 4at hij haar 't liefst bij zich heeft," zei Charlie. „Juist," hernam Archie. „En we hebben dan in 't geheel niet gewaardeerd en haar nog nooit getoond, hoeveel achting we voor haar hadden." Ik zal haar op mijn knieën vergiffenis vragen," be- 91 loofde Prins spottend, terwijl hij zich zoo lang uitrekte als hij kon, „en haar smeeken, te vergeten dat ik haar als een kind behandeld heb. 'tZal een fraai tooneel zijn. Twee jaar jonger dan ik! Maar ze is zoo teer, dat ik altijd aan een aardige pop denk." „Die pop," zei Steven, „heeft getoond, dat ze een hart bezit en heeft ook vrij wat meer verstand, dan je wel denkt Max zegt dat ze sommige dingen veel vlugger begrijpt dan hij. Moeder vindt haar een bizonder flink meisje. En dus hoef je in 't geheel niet zoo'n hooge borst op te zetten, Charlie, al ben je ook wat lang; want Rosa houdt meer van Archie dan van jou. Dat heeft ze zelf gezegd, juist omdat hij haar niet als een baby behandelt" „Maak je niet boos, Dandy," riep Charlie hem aan. „Veeg liever eerst je eigen baan schoon, eer je aan eens anders vuil begint" Op dat oogenbiik kwam tante jane boven met een theeblad, waarop zich 't noodige bevond, en ging het vertrek van Max binnen. Terwijl de patiënt zijn thee dronk en zijn geroosterd brood at, zei ze tot Rosa: „Als je nog een oogenblikje tijd hebt voordat je heengaat, Rosa, zou ik graag hebben, dat je voor Max een nieuw verband maakte. Dat wat hij voor heeft zit vol bramenvlekken, en hij moet morgen vroeg klaar zijn; want als 't een bewolkte lucht is, mag hij eens uit" „Met alle genoegen, Tante," antwoordde Rosa naar de kamer gaande, waar de jongens zaten. Hier haalde ze een en ander uit 't werktafeltje voor den dag en begon het verband te maken. Archie, Charlie en Steven keken zwijgend naar haar; maar geen van hen durfde zijn excuses te maken: want Rosa keek zoo stemmig en verwaardigde zich niet eens hen aan te zien. De stilte werd hinderlijk, en Charlie, die een grappenmaker was en begreep, dat er een eind aan moest komen, ging naar Rosa toe, viel voor haar op de knieën, sloeg zich op de borst en zei op een hartroerenden toon: 92 „Vergeef 't mij als'tjebelieft, nichtje. Ik zal het nooit meer doen." Rosa had moeite, zich goed te houden en niet in lachen uit te barsten, 't Gelukte haar echter ernstig te blijven en ze antwoordde deftig: Mij hoef je geen vergiffenis te vragen; want je hebt mij geen kwaad gedaan. Maar Max wel; want ik vrees dat al dat licht, lawaai en getwist hem geducht achteruitgezet hebben. „Zou je denken, dat het hem werkelijk nadeel zal' doen, Rosa," vroeg Archie. „Of ik dat denk ?" vroeg Rosa. „Ik ben er zeker van; want hij heeft dolle hoofdpijn gekregen en zijn oogen zijn vuurrood." Steven stak beide handen in zijn haar. Charlie viel op den grond neer en verzocht zijn neven om hem maar op te hangen. Archie echter deed niets, maar zei, dat hij Max zou voorlezen, totdat zijn oogen nog rooder waren dan de zijne. Toen nu Rosa zag, dat de jongens werkelijk spijt hadden, over 't geen ze gedaan hadden, voelde zij, dat ze hen wat moest geruststellen. „Hoort eens, jongens," begon ze op een moederlijken toon, „Als je 't werkelijk goed met Max meent, moet je niet weer doen, zooals je gedaan hebt. Praat hem niet weer over dingen, die hij nu niet kan doen, en vertelt hem niet weer, hoeveel pret je met het voetbal of criket gehad hebt. Lees hem liever bedaard wat voor uit een aardig boek; vertel hem 't een en ander van de school, en biedt hem aan om hem in zijn studie te helpen als hij zoover is, dat hij weer leeren mag; dat kun jullie beter dan ik, omdat ik maar een meisje ben en geen Grieksch, Latijn en al die geleerdheid ken." „Nu goed; maar jij doet een massa dingen veel beter dan wij dat zouden kunnen, dat heb je bewezen!" riep Archie met een goedkeurenden blik, die Rosa gelukkig stemde. 93 „Nu zijn we weer goede vrienden," zei Rosa, hun de hand toestekende, „en zullen we samen plannen bedenken, om den armen Max afleiding te bezorgen." Toen nu de vrede gesloten en er een hemelsche kalmte op gevolgd was, begonnen ze allerlei plannen te maken, waarbij Rosa de leiding nam. „Voor morgen zijn we al klaar; ik hoop maar, dat het een betrokken lucht is," zei ze, toen ze het nieuwe verband af had. „Ik had nog al een buitengewoon zonnigen dag besteld," riep Charlie, die zijn vroolijkheid teruggekregen had; „maar ik zal den koster zeggen, dat hij 't moet afzeggen, 't Is een beste kerel en hij zal het zeker doen als ik 't hem verzoek." „Jij kunt er makkelijk over praten en er den draak mee steken, Charlie," zei Rosa. „Maar hoe zou 't jou bevallen, om weken lang zoo'n blinddoek te moeten dragen?" En ze deed hem 't verband voor. „Afschuwelijk! Doe dat ding weg! doe 't mij af!" riep Charlie uit. „'t Verwondert mij niets, dat de ouwe jonge tusschenbeiden uit zijn humeur is met zoo'n ding voor zijn oogen." Rosa deed het hem af en ging naar binnen, om 't Max voor te doen en hem goeden nacht te wenschen. „Ik zal haar naar huis brengen, want het wordt donker en ze is wat bang," zei Archie, die vergat, hoe hij vroeger om die bangheid gelachen had. „Neen, dat zal ik doen," zei Steven, „'t ls mijn broer dien ze oppast." „Weet je wat, laat ons alle drie gaan," stelde Charlie voor, „dan hoeven we er geen ruzie om te maken." Rosa was over 't aanbod van haar neven zeer verwonderd en gestreeld. En zoo brachten ze haar alle drie thuis, ofschoon Archie haar eigenlijk geleidde, want de beide anderen sprongen over heggen, [speelden krijgertje of stoeiden met elkander den geheelen weg over. Toen ze echter aan de deur van Rosa's woning kwamen, 94 hielden ze zich bedaard, gaven haar de hand en wenschten haar deftig goeden nacht. HOOFDSTUK XIII. COSEY CORNER. De vacantie was uit, de jongens waren weer naar school, Max moest tot zijn verdriet thuis blijven. Hfj mocht nu de donkere kamer al verlaten en een blauwen bril dragen, die aan al wat hij zag een sombere kleur gaf. Op zekeren dag zei hij op een wanhopigen toon tegen Rosa: „Zeg, wanneer je nu niet iets nieuws voor mij weet te bedenken, word ik nog gekt" Toen nam Rosa oom Alec in den arm. „Voor beiden, zoowel voor den patiënt als voor zijn verpleegster, is er geen beter middel, dan een maand naar de bergen te gaan, met tante Jessie en jamie als geleide." Daar een dame, die vlak bij de kleintjes woonde en op wier klein aardig, vierjarig dochtertje, Pokey, jamie zeer gecharmeerd was, ook zou meegaan, vertrok bet zestal op een helderen Septembermorgen jmet een sneltrein naar Portland: twee mama's met prettige gezichten, beladen met mandjes en doeken, een lief jong meisje met een pak boeken onder den arm, een lange, magere jongen met zijn hoed in de oogen, en twee kleine kinderen, wier beenen den grond van de coupé niet konden bereiken en wier gezichtjes van genoegen glinsterden, omdat ze nu eens werkelijk op reis gingen. 't Scheen wel dat de zon dien avond bizonder mooi onderging, om hen te verwelkomen, toen ze, na den geheelen dag gereisd te hebben, een ruime plaats opreden, waar een wit veulen, een roode koe, twee katten, 95 Vier kleine katjes, verscheiden kippen en een dozijn menschen, zoowel oude als jonge, zich vroolijk met elkander vermaakten. Iedereen knikte en glimlachte hen vriendelijk toe en een levendige oude dame kuste de nieuw-aangekomenen welkom, terwijl zij hartelijk zei: „Welzoo, ik ben blij dat ik u zie. Kom maar gauw binnen en rust wat uit: bi een oogenbük is de thee klaar. Lizzie, breng de dames de trap op; Kftty, help je vader aan de koffers, en Jetray, zorg dat de tafel Haar is. O, die lieve kinderen, ze gaan dadelijk naar de poesjes kijken!" De drie aardige dochters deden wat haar gezegd was efl iedereen voelde zich terstond thuis; aHen waren zoo gastvrij en zoo vriendelijk. Tante Jessie had veel plezier in de eigengemaakte karpetten, gestikte dekens en 't ouderwetsche huisraad; Rosa stond voor de ramen, die allen 't uitzicht hadden op een vriendelijk landschap, en Jamie en Pokey waren terstond maatjes met de andere kinderen, die hun armen met kuikens en jonge katjes vulden en heel toeschietelijk waren. Het geblaas op een horen riep allen voor het avondeten, waaraan een groot aantal menschen met goeden eetlust en veel vroolijkheid deelnamen. Stijf kon niemand zijn, want er heerschte zoo'n gulle toon aan den disch, dat ook de stijfste loskwam. Moeder Atkinson, zooals de vrouw des huizes heette, was de vroolrjkste van allen, en had het drukker dan al de anderen; want zij zorgde voor de kinderen, hield een oog op het opdragen der schotels en moest tusschenbeide de lastige huisdieren wegjagen, die zoo mak waren, dat het veulen in de deur kwam staan, om een klontje suiker te bedelen, de katten op den schoot der aanzittenden gingen liggen en om eten vroegen, en de hennen onder de tafel rondliepen, om de kruimels op te pikken. Na de thee liepen allen naar buiten, om de ondergang der zon te zien, totdat een schrille horenklank hun aankondigde, dat het tijd Was om weer in huis te 96 komen. Het geluid van een orgel verraste .de nieuwe logés zeer, en zij vonden vader Atkinson in de pronkkamer op het kleine instrument spelen, dat hij zelf gemaakt had. Al de kinderen verzamelden zich om hem heen en zongen, door de zusters gesteund, een lied, waarbij de kleine Pokey in slaap viel en jamie hoorbaar gaapte. Daar onze reizigers vermoeid waren gingen ze, zooals men 't noemt, met de kippen op stok en sliepen als rozen onder eigen gesponnen lakens en op matrassen met haverdoppen gevuld; alles 't werk van moeder Atkinson. En ze sliepen er rustig op, lekkerder dan thuis in hun zachte bedden. Den volgenden dag begon het prettige buitenleven, dat zulke wonderen werkt op vermoeide zielen en zwakke lichamen. Het weer was uitmuntend en de berglucht maakte de kinderen zoo dartel als jonge lammeren, terwijl de ouderen elkander toelachten en zeiden: „Wat heerlijk is t hier!" Zelfs de anders zoo langzame Max met zijn breedgeranden hoed sprong over een heg, en toen Rosa hem naliep, deed hij haar het opgeruimde voorstel, in 't bosch op de jacht te gaan. jamie en Pokey werden terstond ingelijfd bij de lichte infanterie van Cosey Corner, een prachtige kompagnie, geheel en al bestaande uit officieren, die allen opgetoomde hoeden, wapperende vaandels of lange zwaarden droegen en voorafgegaan werden door een trommelslager. 'tWas een aardig tooneel, die dappere bende in behoorlijke orde over de plaats te zien trekken, aangevoerd door kapitein Dove, een jongen van elf jaren met een groot hoofd. Met de deftigheid van een generaal gaf hij zijn orders, die met meer gewilligheid dan bedrevenheid werden uitgevoerd. De tamboer was een knaap, die bijna altijd op de hoeve, zelden in zijn eigen huis was: hij heette Frank en trommelde er op los, dat het een aard had. jamie werd terstond tot kolonel verheven ; maar Pokey was nog de aardigste soldaat van 97 allen, en lokte een oorverdoovende toejuiching van al de toeschouwers uit, toen zij achteraan kwam waggelen, met het vaandel op den eenen schouder, en haar houten sabel recht Jin de lucht; terwijl haar gezichtje van pret glom, haar krulletjes op en {neer gingen, en haar mollige beentjes tevergeefs poogden flink in den pas te loopen. Max 196 ook de deur in, met een paar groote vazen, die ze voor de bloemen gevuld had. Zoodra ze de vroolijkheid zag, begon ze baar vogellied te fluiten, en nu was het, als waren de vogelen van buiten uit de boomen naat binnen gevlogen, om deel te nemen aan de blijdschap van EEN NICHTJE MET ZEVEN NEVEN. INHOUD. HOOFDSTUK' I BladzTwee meisjes 1 HOOFDSTUK lts De clan 8 HOOFDSTUK III. De ooms " HOOFDSTUK IV. De tantes l 28 HOOFDSTUK V. Een sjerp en een doos 34 HOOFDSTUK VI. Oom Alec's kamer 42 HOOFDSTUK VII. Een tochtje naar China 49 HOOFDSTUK VIII. Wat er van werd 57 HOOFDSTUK IX. Phebe's geheim 61 HOOFDSTUK X. Rosa's opoffering 72 HOOFDRTUK XI. Die arme Max 79 INHOUD. HOOFDSTUK XII, BladzDe andere jongens 87 HOOFDSTUK XIII Cosey Corner 94 HOOFDSTUK XIV. Een gelukkige verjaardag 100 HOOFDSTUK XV. Oorknopjes 111 HOOFDSTUK XVI. Brood en knoopsgaten 122 HOOFDSTUK XVII. Een contract 130 HOOFDSTUK XVHI. De nieuwe mode 137 HOOFDSTUK XIX. Het skelet 146 HOOFDSTUK XX. Onder den marentak 153 HOOFDSTUK XXI. Een schrik t 163 HOOFDSTUK XXII. Werk aan den winkel 172 HOOFDSTUK XXIII. Vredestichten 181 HOOFDSTUK XXIV. Wie ? 189 UITGAVE van FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM CARL EWALD Mijn Groote Dochter UIT HET DEENSCH door B. BAKKER Derde druk In Geïllustreerd Omslag slechts. . f0,90 In Modernen Prachtband slechts . f 1,40 Het boek heeft tot motto: „Wat is Jeugd? Een Droom. Wat is de inhoud van den droom ? Liefde." Carl Ewald schildert ons de verhouding van een vader, die zich oud begint te voelen en teleurgesteld door het leven, tot eene dochter, wier geluk voor hem een nieuw levensdoel wordt. „Er zijn vrouwen in mijn leven, zooals in dat van eiken man, die geleefd heeft. En ik ben geen stakker, die dat behoeft te loochenen. Mijn groote dochter is een van haar. Ik werd haar bewust op een dag, dien ik nooit vergeet. Ze stond in mijn kamer, en plotseling zag ik haar. En ze gaf mij leven en geluk, juist toen de bronnen voor mij begonnen op te drogen, waaruit een man's leven en geluk ontspringen —" Eigenlijk is de figuur van den vader hoofdzaak. Wij lezen hoe hij zijn dochter leidt haar 't leven leert kennen, onopgemerkt, haar door den waan van liefde heen helpt naar de echte, natuurlijke liefde, als een man, die vrijheid en waarheid wil, ook en vooral In datgene, wat over *s menschen geluk en lot beslist. UITGAVEN VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM ALEX. DUMAS FILS Margaretha Gautier (LA DAME AUX CAMÉLIAS) NIEUWE VOLLEDIGE UITGAVE In Geïllustreerd Omslag voor slechts . f 0,60 In Linnen Prachtband voor slechts . . f 1,— MARGARETHA GAUTIER is zonder overdrijving een der beroemdste werken van onzen tijd te noemen. De schrijver bezit in hooge mate de gave van te kunnen vertellen op zoo eminent boeiende wijze, als maar zelden in de werken van een ander auteur wordt aangetroffen. BARONES ORCZY BEAU BROCADE DE VERMETELE HISTORISCH VERHAAL UIT HET ENGELSCH DOOR C. DIEHL In Geïllustreerd Omslag voor slechts f 1.— In Linnen Stempelband voor slechts . f,1,50 De lezer en de lezeres, die dit mooie boek, door de schrijfster van „De Roode Pimpernel" ter hand neemt, zal een zeldzaam genot smaken en een ontspanning genieten, zooals slechts weinig boeken vermogen te schenken. UITGAVEN VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM OUÏDA'S MEESTERWERKEN ! TWEE SOUVEREINEN GEDIEND 3e DRUK MET 8 PLATEN 2 Deelen ingenaaid . . ƒ 2,40 In één rijken Prachtband f 3,25 II. MOTTEN 3e DRUK MET 8 PLATEN 2 Deelen ingenaaid . . ƒ 2,40 In één rijken Prachtband f 3,25 III. TRICOTRIN EN ZIJN PLEEGKIND 3e DRUK MET 8 PLATEN 2 Deelen ingenaaid . . / 2,40 In één rijken Prachtband ƒ 3,25 „Aan 't slot gekomen, gevoelt gij dat aan de schoonheid hier een reukwerk wordt gewijd, haar eeuwigen zegen waard. De indrukken, die de roman „ Tricotrin en zijn Pleegkind" op U maakt, zijn van 't edelst gehalte, van blijvende kracht. Hoe weinig middelen voor zoo groote uitwerking. Dit boek van Ouïda is een weldaad voor 't menschenharf'. UITGAVEN van FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM De Snakerijen van TUL UILENSPIEGEL voor de Jeugd berijmd door W. J. VAN ZEGGELEN Nieuwe Uitgave Met verrassend mooie Platen In Geïllustreerd Omslag f 0.90 Keurig Gebonden fl.40 KLOTS EN PLOMP Vermakelijke Hondengeschiedenis met 100 Teekeningen van WILHELM BUSCH Om Tranen Je Lachen Voor Oud en jong lm Geïllustreerd Omslag ƒ0.90 lm Prachtband 11.25 DE MUIS of de gestoorde Nachtrust Een Vermakelijke Geschiedenis voor Jong en Oud door BRAGA Jr Met 12 Platen naar Teekeningen van P. v. Geldorp ln Geïllustreerd Omslag 10.90 lm Prachtband 11.25 Reizen en Avonturen van MIJNHEER PR1KKEBEEN Een Wonderbaarlijke en Kluchtige Historie voor Oud en Jong door J. J. A. GOEVERNEUR Met 152 Iilustratiën van Rudolph TOpfer. In Geïllustreerd Omslag 10.90 lm Prachtband 11.25 UITGAVEN VAN FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM LEED | OorspronkelijkeRealistischeRoman van onze Dagen DOOR B. Valk 2 Deelen f 3,90 in 1 Prachtband f 4,60 „Het is een prachtig stuk werk, een arbeid die hem (den schrijver) het recht geeft, voor zich een plaats op te eischen in „de rij van hen, die het woordgebruiken, om de taal te doen .schitteren in al haar schoonheid en volheid van glans".... DE BODE. „Nagenoeg niets dan leed, .... Later toch ook „vriendelijker tafereelen, van warme, zorgende liefde. Een, „weinigje zon, veel schaduw. Over het geheel vloeiend geschreven, met veel zin voor realiteit,.■'' NIEUWS v. d. DAG. Zijn boek LEED is een eersteling en zonder te „vallen inde afgezaagde lof spraak, dat dit proefstuk inderdaad een meesterstuk is, kannen wij toch getuigen, dat deze „roman een der beste is, welke ons in den laatsten tijd onder „het oog kwamen" ARNH. COURANT. „Mooi, sober en aangrijpend is aan het slot Amufs ^sterven. Het geheel: een mooi boek, dat verdient gelezin te „worden en ook zeker zijn weg zal vinden" DE KLASSE-ONDERWIJZER. UITGAVEN van FIRMA D. BOLLE, ROTTERDAM E. WERNER. TOT HOOQEN PRIJS Vit bet Hoogduitscb door HERMINA *LL* OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slecht» 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. KLATERGOUD Vit het Hoogdultech door HERMINA „ OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slechts I0.9S M PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. FATA MORGANA Vit bet Hoogdultech door HERMINA ,„__„...„ . GEAUTORISEERDE UITGAV« INGENAAID slechts 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. AAN HET ALTAAR Vit bet Hoogduitscb door HERMINA „,„„, , OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slechts 10,93 IN PRACHTBAND slechts 11,40 E WERNER. GLOCK AUFI Vit bet Hoogdultech door HERMINA , SI2AUTOR1SEERDE UITGAVE INGENAAID slechts 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,4$ E. WERNER SINT MICHAËL VU bet Hoogduitscb door HERMINA ,„.„„ ._ . OEADTÖRiSEERDE UTrOAVE INGENAAID slechts 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. DE ALPENFEE Vit bet Hoogduitscb door HERMINA . OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slechts 10,95 IN PRACHTBAND slechts tl,40 E. WERNER. DWAALLICHTEN ~ VU bet Hoogduitscb door HERMINA OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slecht» 10,95 In PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. ONDER BETOOVERING Vit bet Hoogduitscb door HERMINA GEAUTORISEERDE UITGAVE INOENAAID slecht» 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,40 E. WERNER. VERBROKEN BOEIEN VU het Hoogduitscb door HERMINA OEAUTÖRISEERDE UITGAVE INGENAAID slechts 10,95 IN PRACHTBAND slechts 11,40