ONZE KINDERVERSJES VAN VROEGER EN NU. BLOEMLEZING VOOR SCHOOL EN KINDERKAMER, verzameld door S. ABRAMSZ, Redacteur van „Voor het Jonoe Volkje". met plaatjes van jan sluyters. Tweede Bundel. — Tweede Druk. MEULENHOFF & Co. — AMSTERDAM. - 1919. Vroeger verscheen in dezelfde uitvoering ONZE KINDERVERSJES VAN VROEGER EN NU EERSTE BUNDEL 100 VERSJES MET 100 PRENTJES bevattende de alleraardigste bekende versjes, die wij vroeger zongen en daarnaast de nieuwe versjes, die onze o kjnderen thans zingen. □ Prfls ingenaaid ƒ 1.10, gebonden ƒ1.25. Al in een groen, groen Knollen-, knollenland.. Ziehier, lieve'wichtjes, Een bundel gedichtjes, Vermaakt er u mee! H. v. Alphen. EEN WOORD TER INLEIDING. 't Is thans zes jaar geleden, dat we een plaatsje kwamen vragen voor ons bundeltje „Kinderversjes van Vroeger en Nu". Dat plaatsje werd ons met een vriendelijk gebaar verleend en in duizenden gezinnen werd ons boekje ontvangen met een ingenomenheid, die èn den uitgevers èn den ondergeteekende een alleraangenaamste voldoening was voor hun arbeid. Maar ook van de zijde van 't onderwijs viel onze eerste bloemlezing een hartelijke ontvangst ten deel. Zoo bij voorbeeld was 't ons aangenaam, te vernemen, dat ze geplaatst was op de officiëele lijst van boeken ten gebruike bij het onderwijs op de openbare lagere scholen te Amsterdam. We meenen ons dan ook te mogen vleien, dat „Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu", naar onzen wensch, zes jaar geleden uitgesproken, inderdaad heeft meegeholpen, zonneschijn te brengen in 't kinderleven. . Daartoe wil ook deze nieuwe bundel meewerken. We hebben opnieuw gezocht naar hetgeen ons voor kinderen om deze of gene reden aantrekkelijk scheen III in onze oude kinderrijmen en in de kinderversjes van den tegenwoordigen tijd. Onze nieuwe oogst bestaat weer uit een honderdtal oude, overbekende, en nieuwe, nog onbekende of weinig bekende gedichtjes, geschikt voor de kleintjes en de „heele" kleintjes en we hopen ook voor deze verzameling weer op een vriendelijke ontvangst in de Nederlandsche scholen en huisgezinnen. Aan alle schrijvers en uitgevers, die, door iets van het hunne af te staan, wilden meewerken tot de vorming van dezen bundel, betuig ik bij dezen mijn warme erkentelijkheid. Eveneens mijn dank aan hen — en hier denk ik in de eerste plaats aan mijn vriend L. J. A. — die door onze opmerkzaamheid op 't een of ander oud of nieuw versje te vestigen, óók medewerkten tot het ontstaan van dit boekje. S. ABRAMSZ. Amsterdam, October 1915. BIJ DEN TWEEDEN DRUK. Dat ook de tweede bundel van „Kinderversies van Vroeger en Na" succes heeft gehad, is mij tot vreugd. Mijn beste wenschen vergezellen het boekje, bij zijn tweede rondreis door ons land. S. ABRAMSZ. Amsterdam, October 1919. IV INHOUD. Bladz. Hop, Marjanneke. 9 Raadseltje 10 Juffrouw, mag ik Doortje spreken? 11 't Moriaantje 12 Sinterklaasliedje 13 Raadseltje 14 Welkomstgroet van Klaartje voor haar kleine zusje .... 15 Raadseltje 16 Poesje, poesje, Nelletje 17 Rom, bom, bom 18 A, B, C 19 Er was ereis een mannetje. S. Abramsz 20 Het hondje. Naar H. van Alphen .21 Speelversje , 22 Mop en Mopje. J. J. A. Gouverneur 23 Zie, ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan. Schenkman 24 Kindje huilt 25 Hop, hop, hop! 26 Er komt een vogel gevlogen 27 Wat hebben wij gansjes voor kleertjes aan? 28 V Dladz. De kinderen en het duifje. Mevrouw N. N. (Vrij naar Heije) 29 Het hondje. W. Seymour Muller 31 Onze poes. G. W. Lovendaal 32 Ons haantje. G. W Lovendaal 33 Hans de dierenplagen S. Abramsz 34 Ook niet dom! S. Abramsz . . 35 Hoe laat zou 't zijn? 36 Twee bloote beentjes. Rie Cramer 37 Klu wetje, kluwetje witte wol. Rie Cramer 38 Zindelijk wezen. Ant. L. de Rop 3t> Hansje ongeluk. S. Maathuis—Ilcken 40 Boertje, heb je versche eitjes? S. Abramsz 41 A, B, C. — S. Abramsz. 42 Het ijzeren paard. S. Abramsz 43 Vos, je hebt een gans gestolen. Marie Brakelman. ... 44 's Morgens vroeg. Hendrika van Tussenbroek ..... 45 Bal, bal, je moet in de lucht. Hendrika van Tussenbroek 46 Lief Lijsje. Hendrika van Tussenbroek 48 Over de eenzame heide. Hendrika van tussenbroek. . . 49 Jantje maakt gouden, tientjes. D. van der Meulen .... 50 Sneeuw. D. van der Meulen 51 Die stoute eendjes. Henriette Kriebel 52 Het klokje. -S. M. Bouman—Van Tertholen 53 Broer leert loopen. S. M. Bouman—Van Tertholen ... 54 Twee kameraadjes. Minet van Hasselt 55 Bè, bè, lammetje. Jenny Wildschut en Nelly Honig . . 56 (Naar het Zweedsch). De poes en haar staart. Jenny Wildschut en Nelly Honig . 58 - (Naar het Zweedsch). VI Bladz. Twee kikkers. T. van Buul en A. C. Hazenbosch .... 59 Van Jaapje. T. van Buul 60 Meiliedje. Anna Fles . . 61 Schommelliedje. A. van Harpen—Kuijper 63 Een raadseltje. Jos. M. Reynders 64 Als het regent In de Mei. Caspari 65 Mijn buren. J. J. A. Gouverneur. . . .' 66 Aan het strand. A. Sutorius 68 Koppig Jantje. Tine van Berken 69 Wiegeliedje. Vada 70 Pietje en de klok. Rie Cramer 11 Sinterklaasje, luister even. Rie Cramer 72 Hoe kwam het toch? Rie Cramer 73 Het regent. N. Voerman 74 Wat Keesje ving. N. Voerman 75 Dat komt er van. O. S. van der Veen 76 Dierengeluiden. Fred. Berens 77 Mijn bok. Fred. Berens , 78 Arm Jantje. Henriette Blaauw. . . 79 Goede raad. Henriette Blaauw 80 Braaf Hansje. Henriette Blaauw 82 Geen wonder. Henriette Blaauw 83 Wat het zonnetje deed. Henriette Blaauw 84 Mijn vinkje. Diederik 85 Meiregen. J. J. A. Gouverneur 87 Goeden avond. J. J. A. Gouverneur 88 Heeft Keetje ons vergeten? S. Maathuis—Ilcken .... 89 Geen fiets. S. Maathuis—Ilcken 90 Trekvogeltje. S. Maathuis—Ilcken 91 VII Bla'dz. Hoezee! Hoezee! S. Maathuis—Ilcken 92 Onze poes. S. Maathuis—Ilcken 93 Het ruitertje. S. Maathuis—Ilcken 94 Drie kleutertjes. S. Maathuis—Ilcken 95 Zoo'n jager. S. Abramsz 96 De kleine schoenpoetser. Tante Marie 97 Samen deelen. Tante Marie 98 Opgebroken straten. S. Maathuis—Ilcken 100 Dit is het huis van Adriaan 101 De kennismaking. Rie Cramer 103 Van drie kleine kleuters. Tante Sientje 105 Bl| den tandarts. F. J. Hoffman 107 Zonneliedje. S. Abramsz 110 De geschiedenis van de zeven kleine negertjes. S. Abramsz .111 Het wonderboek je 114 Vogelnestje. P. Louwerse 118 Booshoofdje. W. D. Laseur 119 VIII HOP, MARJANNEKE! Hop, Marjanneke, Stroop irf 't kanneke, Laat de poppetjes dansen! 9 É RAADSELTJE. Wiggeldewaggel ging over de brug; Hij' droeg den Koning zijn bed op zijn rug. 10 Juffrouw, mag ik Doortje spreken? — Dan moet je eerst een schaaltje breken. y 11 'T MORIAANTJE. Moriaantje, zwart als roet, Ging eens wandlen zonder hoed, En de zon scheen op zijn bolletje, Daarom droeg hij een parasolletje. ■ ■ ■ 12 SINTERKLAASLIEDJE. Sint Niklaas kapoentje, Gooi wat in mijn schoentje, Gooi wat in mijn laarsje — Dank je, Sinterklaasje. 13 RAADSELTJE. Een hoofdje als een knikkertje, Een lijfje als een bikkeltje, En pooten als eeft ooievaar. 14 WELKOMSTGROET VAN KLAARTJE VOOR HAAR KLEINE ZUSJE. Welkom, lieve kleine zus! Welkom in dit leven! Baker, mag ik ook een kus Aan mijn zusje geven ? Slaap gerust, dan word je groot; Leer toch spoedig loopen ; Als je zit op moeders schoot, Zal ze speelgoed koopen. O, Mamaatje is zoo goed! Alles wil ze geven, Als haar kindertjes maar zoet En tevreden leven. H. van Alphen. 15 RAADSELTJE. Itje Witje zat op 't rekje; Itje Witje brak zijn nekje; Daar is geen ééne timmerman, Die Itje Witje maken kan. 16 POESJE, POESJE NELLETJE. Poesje, poesje Nelletje, Waar ben je toch geweest? Je hebt verbrand je velletje! Foei, jou ondeugend beest — Waar ben je toch geweest? 2 17 ROM, BOM, BOM! Rom, bom, bom — Tamboer, houd je armpjes krom! Tamboer, houd je stokken stijf! Houd ze sierlijk aan je lijf. 18 A, B, C — De poes liep in de sneeuw; En toen ze weer naar huis zou gaan, Toen had ze witte schoentjes aan; Maar 't poesje riep: „Miauw, miauw! Wat doen mijn voetjes in de kou!" A, B, C — De poes liep in de sneeuw. 19 ER WAS EREIS EEN MANNETJE. Er was ereis een mannetje, Dat in een schuitje zat; Het ventje viel in 't water En was toen vreeslijk nat. Een meisje en een jongetje Die kraaiden van plezier; Het mannetje en het schuitje Die waren van — papier! Uit: Lezen en Genieten. Een serie leesboeken voor de lagere school door s. Abramsz. Zutphen, P. v. Belkum Az. S. Abramsz. 20 HET HONDJE. Hoe dankbaar is mijn kleine hond Voor beentjes en voor brood! Hij kwispelstaart en loopt in 't rond, En springt mij op den schoot. Mij geeft men, wat mij noodig is En dikwijls lekkernij; Als dan een beest zoo dankbaar is, Wat wacht men niet van mij! Naar h. van Alpheh. 21 SPEELVERSJE. Ik heb een rond, rond spiegeltje gevonden; lk heb het om mijn halsje gebonden. Keer omme, Keer omme, Marietje keer je eens omme. Marietje heeft zich al ommegekeerd, Dat heeft ze van een mooi meisje geleerd; Keer omme, Keer omme, Marietje keer je eens omme. 22 MOP EN MOPJE. Toen onze mop een mopje was, Was 't aardig, hem te zien; Nu bromt hij alle dagen En bijt nog bovendien: Baf, boef, baf boef! Je bent een heel bedorven dier! Eerst nam je, wat ik bood; Nu wil je lekkre beetjes En lust niet eens meer brood: Baf, boef, baf boef! De mop zei hierop tot den knaap: „Hoe dwaas praat jij daar toch! Had jij me niet bedorven, 'k Was een lief mopje nog: Baf, boef, baf, boef!" J. Worp, De Zingende Kinderwereld. Groningen, J. B. Woltbrs. j. j. a. Gouverneur. 23 ZIE, GINDS KOMT DE STOOMBOOT UIT SPANJE WEER AAN. Zie, ginds komt de stoomboot Uit Spanje weer aan. Hij brengt ons Sint Niklaas — Ik zie hem al staan. Hoe huppelt zijn paardje Het dek op en neer; Hoe waaien de wimpels Al heen en al weer. De knecht staat te lachen En wenkt ons reeds toe: „Wie zoet is, krijgt lekkers, Wie stout is, een roe!" Schenkman. ■ 24 KINDJE HUILT. Van laridum, van larido — Klein Jantje, moet je huilen? Van laridum, van larido — Klein Jantje, moet je pruilen? Huil maar niet, Pruil maar niet — Jantje, heb maar geen verdriet! Van laridum, van larido — Klein Jantje moet niet huilen. 25 HOP, HOP, HOP! Hop, hop, hop — Paardjen in galop! Over plassen, over steenen, Maar pas op, breek niet je beenen Paardjen in galop — Hop, hop, hop, hop, hop! Hop, hop, ho —t 't Paardjen eet geen stroo! 'k Zal ons paardje haver koopen, Dat het in den draf kan loopen; Hop, hop, hop, hop, ho — 't Paardjen eet geen stroo. 26 ER KOMT EEN VOGEL GEVLOGEN. Er komt een vogel gevlogen; Zie, daar zet hij zich neer Met een briefje in zijn bekje — Kijk, nu legt hij het neer. „Aardig ventje, ik breng je Dezen brief met een groet; Wil me gauw even zeggen, Wat ik antwoorden moet." „Lieve vogel, ik dank je! Doe mijn groeten weerom; Zeg maar gauw aan mijn vriendje, Dat ik dadelijk kom! 27 WAT HEBBEN WIJ GANSJES VOOR KLEERTJES AAN? Wat hebben wij gansjes voor kleertjes aan? Gi, ga, gakl Wij dragen altijd, zoo je ziet, Een veeren rokje en anders niet — Gi, ga, gak! Een rokje en anders niet. Wat spreken wij gansjes toch voor taal? Gi, ga, gak! Wij spreken Grieksch en ook Latijn, Wij konden wel professor zijn — Gi, ga, gak! Ja, wel professor zijn. Hoe komen wij gansjes aao den kost? Gi, ga, gak! Des zomers gaan we 't veld maar in, Maar 's winters voert ons de boerin — Gi, ga, gak! Dan voert ons de boerin. 28 ;W> DE KINDEREN EN HET DUIFJE. de kinderen. Duifje met je blanke veeren, Vlieg je niet door alle weer? Kan geen regenbui je deeren, Als je ronddwaalt heinde en veer? Altijd keurig, blanke duif, Zijn je veertjes en je kuif! het duifje. Is het al te ruw daarbuiten, Wel, dan blijf ik immers thuis! Met mijn vrienden en kornuiten Is 't gezellig in ons huis! Maar, mijn kind, bij alle weer Wasch ik mij toch eiken keer. 29 Is mijn pakje dan in orde, Blank als sneeuw en zacht en glad, 'k Mag gerust bekeken worden: Niemand vindt een vlek of spat! Kindren, nu je 't kunstje weet, 'k Bid je, dat je 't niet vergeet! Vrij naar Heye, door Mevrouw N. N. 30 HET HONDJE. Ik heb een aardig hondje, Zoo groot maar als mijn duim; Het heeft vier witte pootjes, Een staartjen als een pluim. Het heeft een sneeuwwit kopje, Met oortjes zwart als pek, En boven ieder oogje Een donkerbruine vlek. Maar ach, dat lieve diertje, Zoo snoeprig en zoo klein, Kan nimmer met me spelen: Het is — van porselein!.... W. Seymour Muller. Prettige ernst Leeuwarden, G. T. N. Surinoar. 31 ONZE POES. Onze poes zit voor het raam En ze likt haar pootje En ze kijkt haar oogjes uit Naar mijn vogelkooitje. Hoor eens, deugniet, daar je bent, Laat mijn kooitje hangen: Vogeltjes zijn niet voor poes. Jij moet muizen vangen. G. W. Lovendaal. Aan Moeders schoot Groningen» J. B. Wolters. 32 ONS HAANTJE. 's Morgens vroeg komt kukleku, Met zijn roode kammetje, Boven op ons tuinhek staan Om een boterhammetje. Eerst klapt hij zijn vleugels uit, Dan zoekt hij een liedje, En met bei zijn oogjes toe Roept hij: „Dag Marietje!" G. W. Lovendaal. Aan Moeders schoot. Groningen, J. B. Wolters. A — m 'i.u 'l ét _ - « 3 33 HANS DE DIERENPLAGER. Hans, je moet het zelf maar weten, Maar dat loopt hier niet goed af! Iedre plager krijgt zijn straf — En zoo'n hond geeft diepe beten! Als hij bijt, dan zeg ik: „Vriend, 't Is wel spijtig, maar — verdiend!" S. Abramsz. Lachjes en traantjes. SCHELTENS & GlLTAY. 34 OOK NIET DOM! „Als ik groot ben, word ik zeemanr Zei de kleine Piet „Broertje, broertje," zei Margootje, „Doe dat liever niet! Word maar liever koekebakker — Dan word ik je vrouw, En de taartjes, die we bakken, Zijn voor mij en jou!" s. Abramsz. Lachjes en traantjes. SCHELTENS & GlLTAY. 35 HOE LAAT ZOU 'T ZIJN? '■"<■■>*, ' Hoe laat zou 't zijn? Vroeg het zwijn, Knor, knor! Op slag van- vier, Zei Ik kom al aangesprongen. Wat dunkt je, sijsje, als wij eens Te zaam een liedje zongen ? 61 Tjoek! tjoek! tjoek! Tjoeketjoek! fuït, fuït, Zoo klinkt ook mijn lied — Daar ben ik, daar ben ik, lief sijsje! Anna Fles. Jóng Holland. Utrecht, Jac. v. Rennes. 62 SCHOMMELLIEDJE. Schommelen, schommelen, heen en weer; Hooger, hooger, keer op keer! Stevig houd ik de touwen vast, Als een matroosje in den mast. Broertjelief, broertjelief, duw maar voort — 't Is zoo prettig op mijn woord! Net alsof ik de lucht in vlieg In een heerlijk zachte wieg. Schommelen, schommelen, heen en weer; Minder, minder, keer op keer. Losjes houd ik de touwen vast — Wip! daar springt matroosje uit den mast. A. van Harpen Kuyper. MeizoentjesUtrecht, Jac. v. Rennes. 63 EEN RAADSELTJE. Er was een huisje, wit en glad, Dat niet een enkel deurtje had, En waar niets was dan één vertrek; Daar woonde juffrouw Snaterbek. Ze vond haar huisje wel wat klein, Wou niet meer opgesloten zijn; Gauw stiet ze een gaatje in den wand En ging toen reizen door het land. Een huisje met maar één vertrek, En daarin juffrouw Snaterbek, Die 't muurtje breekt en reizen gaat — Wie is er, kindren, die dat raadt? jos. M. Reynders. Leesboek voor de Jeugd. Uitg. Dir. der Stoomdrukkerij van het R. K. Jongens weeshuis te Tilburg. 64 ALS HET REGENT IN DE MEI. Als het regent in de Mei, Gaan we met ons beiden Vroolijk dansen, hopsasa! Buiten in de weide. Lieve regen in de Mei, Laat de kindren groeien, En in 't frissche, groene gras Mooie bloempjes bloeien. -Als 't regent en sneeuwt. Versjes en prentjes.