GERDA ROTTERDAM*3^ ■Itjir BREDÉE's BOEKMANDEL EN UITGEVERS-;.'.!? 3 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1244 5711 f V 1H i. ^ * Oosteinde * -2H1<- J VAN EEN LIEF MEISJE. ,,Mien, ik moet eens even met je praten." (Bladz. 22.) VANEEN LIEF MEISJE door GERDA ROTTERDAM J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL en UITGEVERS-M" DRUKKERIJ SCHILT - UTRECHT II had medelijden met het gezfn van Vrouw Brands. Toen Anna haar ve cte 1de, wat Dokter gezegd had, mocht ze dadelijk ee n mandje met eieren naar huis brengen. Ook zorgd/e Mevrouw ervoor, dat Moeder eiken dag een kan foielk kreeg. Nu weet je ook [ hoe het kwam, dat Geertje niet tevergeefs in de ka .st zocht naar een eitje voor Moeder. We hebben ha ja.r nu tijd genoeg gelaten, om het lekker klaar te r aaken. Ze weet precif/As, hoe Moeder hef graag heeft: eerst goed kloppen en /dan twee schepjes suiker erin. Moeder heeft het al op; gedronken en Geertje zit weer op haar stoeltje bij M'pcder's bed. „Mijn lief v /erpleegstertje," zegt Moeder en drukt het kleine hai jidje van Geertje. Geertje is et fcn lief meisje met donker haar en schitterende oogjes |. Je kunt wel aan haar bleeke wangetjes zien, dat ze ook niet stfjrk is. Moeder maakf zich dikwijls erg t iezorgd ove'r haar. Ze moet ook veel te hard werken /voor zoo'ri klein ding van negen jaar. Eigenlijk mioet Geertje naar school, maar zoolang Moeder zoo ziek is, mag ze thuis blijven. Wie zou ook anders de kamer moeten schoon houden, eten koken en voor Moeder z.orgen ? Willem, gaat n.u alleen naar school. Of eigenlijk niet alle en. 's Worgens komen een paar kinderen uit de buur<£ hem 'nalen. Die gaan op dezelfde school en willen f» aag op Wim passen, want hij is nog te klein, om a'deern t.e gaan. Voorctat Wim uit school komt, heeft Geertje nog een rust ig oogenblikje, om bij Moeder te zitten. Want 12 aïs die kleine baas er straks is, dan is het met haar rust gedaan. Hij moet altijd bezi, ? gehouden worden. .Moeder, m'n kousen zijn i \lweer stuk." „Ja; kind, ze zijn ook al zoi.P oud en ik heb geen geld, om nieuwe voor je te kooien." ,,0, maar dat hoeft ook niet, Moedor. Ik heb er töch nog een paar; die zal Ann,a vanavo nd wel even willen stoppen." Moeder zucht eens. Kon ze zelf maar weer wat doen. Maar ze voelt wel, dat ze er veel te zit?k voor is. „Moeder, weet u, wat we moesten doen ?" ,,Nu, wat dan, kind?" „Laten we aan Tante Mien schrijven en vragen, of ze ons weer komt helpen." — Tante Mitm is de eenige zuster van Vrouw Brands. Ze woonv^ niet haar man en vier kinderen in Amsterdam en heeft ilhet niet 13 zoo arm als haar zuster. Dikwijls is ze naar Den Haag gekomen, als Vrouw Brands ttt één van de kinderen ziek was. „Neen, Geertje. Tante heeft ons al zoo vaak geholpen en kan zoo moeilijk van haar kindertjes weg. Ik durf het niet meer te vragen, hot' prettig ik het ook zou vinden, als Tante kwam." Geertje zegt niets meer, maar l*e maakt in haar hoofdje een mooi plannetje klaar. II. G eertje's geheimpje. Het is avom'd. Moeder slaapt en Geertje heeft de gordijnen voor'; de bedstee dicht gedaan. Moeder mocht anders eens wakker worden van het licht. Maar dat is niet de «benige reden. Als die gordijnen dicht zijn, kan GeeTfcje beter haar plannetje uitvoeren, dat ze vanmid'5 ag bedacht heeft. Anna / heeft Wim naar bed gebracht en gaat met haar nf iaiwerk aan de tafel zitten. Geertje zet een stoel di .cht bij Anna en begint met haar te fluisteren. Dat doet ze, om Moeder niet wakker te maken. Eh a7'i was Moeder wakker, dan zou ze toch zachtjes pratf jn, want ze heeft een geheimpje met Anna. Daar map ■ Moeder niets van weten. „Zeg, Anna, zou jij het niet prettig vinden, als T' ante Mien een paar dagen kwam ?'' „Natuurlijk zou ik dat prettig vinden. Wat dom van me, dat ik daar zelf niet over gedacht heb! Laten 'we het morgen eens aan Moeder vragen." „Dat heb ik vanmiddag al gedaan, maar Moeder zegt dat het niet gaat. Tante kan zob moeilijk weg van huis en nu durft Moeder het niet te vragen." C5 „Nu ja, dat is wel waar, Tante heeft het druk met al die peuters, maar Rika is nu thuis van school. Die is zoo handig en zou misschien wei voor de kleintjes kunnen zorgen.'' „Weet je, wat ik bedacht heb, Anna? Laten wij een brief aan Tante schrijven. We zeggen er niets van aan Moeder. Wat zal het dan een verrassing zijn, als Tante komt!" „Dat heb je prachtig bedacht, zusjelief! We moesten het maar dadelijk doen. Moeder slaapt zoo rustig, dat treft!" Geertje kijkt eens even om het gordijn. Als Moeder eens wakker geworden was! Maar neen, hoor! Moeder slaapt lekker. „Anna, vind je goed, dat ik het briefje schrijf? Ik heb toch het plannetje bedacht." „Ja, zeker, jij mag het briefje schrijven, en weet je, wat ik dan in dien tijd zal doen? Ik zie daar dat je groote teen door je kous komt kijken. Terwijl jij schrijft, zal ik gauw een paar andere voor je stoppen, dan zijn we gelijk klaar." „Wat is Anna toch lief," denkt Geertje. Ze moet er haar eerst eens even voor pakken. Anna krijgt nu een doosje postpapier uit de kast dat ze met haar verjaardag van Tante gekregen heeft. „Hier mag je een velletje van nemen en in m'n spaarpot heb ik nog wel een stuiver voor een postzegel." „Ja, maar daar wil ik ook de helft van betalen," zegt Geertje. Nu, dat vindt Anna goed. Heel boven ih de kast staat een fleschje inkt. Anna moet er met een stoel bij klimmen. Je kunt wel zien, i6 dat|men]hier niet gewoon is, vee) brieven te schrijven. Geertje heeft uit haar griffeldoos een penhouder genomen. Ziezoo, nu is ze klaar. Eerst nog even denken en dan begint ze: Lieve Tante, Moeder ligt op bed en is erg ziek. Kunt U niet eens komen kijken? Moeder durft het niet te vragen, omdat U zoo moeilijk van Uw kindertjes weg kunt. Daarom heb ik bedacht, U te schrijven. Moedertje weet er niets van. Als U komt, is het een groote verrassing. We verlangen erg naar Ü en Moeder ook, dat weet ik zeker. De dokter heeft gezegd, dat Moeder veel melk en 17 eieren moet gebruiken. Gisteren bracht Anna een mandje met eieren mee van Mevrouw van Dorpen. Vindt U dat niet lief van Mevrouw? Vandaag heb ik er twee voor Moeder geklutst. Zoolang Moeder zoo ziek is, mag ik thuis blijven van school. We hopen maar dat de Heer Moedertje gauw beter maakt. De groeten aan allemaal, ook van Anna. Uw U liefh. nichtje Geertje. ,,Wil je eens kijken, of het zoo goed is, Anna?" Anna neemt het briefje en leest. ,,Je bent een knappe meid, hoor! Ik kan wel merken, dat je op school ook wel eens een briefje moet schrijven voor de juffrouw. Nu nog gauw het adres op het couvert en dan zal ik het morgen meenemen, als ik naar Mevrouw ga. Ik koop dan op het postkantoor wel een postzegel.'' Geertje is toch het eerst klaar. Die kousen vallen niet mee. Er zijn zooveel dunne plekjes in en Anna denkt: , ,Als ik die nu niet doorstop, zijn het morgen gaten.'' ,,Ga jij maar vast naar bed, Geertje. Ik maak nog even je kousen klaar en dan breng ik ze morgen vroeg wel boven." • Geertje vindt het wel naar, dat Anna nog niet kan gaan slapen, maar ze kan haar toch.ook niet helpen. Anna krijgt een lekkeren zoen en dan gaat Geertje zoo zacht mogelijk het zoldertrapje op. Ze slaapt met Wim op zolder, terwijl Anna in de andere bedstee beneden slaapt. Als Moeder dan 's nachts iets noodig heeft, is ze dadelijk bij de hand. Van een lief meisje. 2 i8 Anna verlangt nu ook naar bed. Ze is gelukkig bijna klaar Daar wordt Moeder wakker met een vreeselijke hoestbui. Anna is dadelijk bij haar en legt de kussens wat hooger. Die arme Moeder — ze heeft het dan zoo benauwd. „Dank je wel, Anna, het wordt al beter. Ik geloof, dat ik een lekker dutje gedaan heb ?'' „Ja, Moederlief, u heeft heerüjk geslapen. Jammer, dat die hoestbui u wakker moest maken." „Waarom ga jij nog niet naar bed, Anna? Het wordt hoog tijd." „Ik ben dadelijk met Geertje's kousen klaar, Moeder. Nog een paar steekjes.'" Niet lang daarna kleedt Anna zich ook uit. Voordat ze gaat slapen, knielt ze neer en vraagt aan haar Hemelschen Vader, of Hij over hen allen wil waken en Moeder een goeden nacht geven. III. Tante Mien komt. Het is Woensdagmiddag. Wim is vrij van school en speelt op straat. Geertje heeft hem naar buiten gestuurd; dat is rustiger voor Moeder. 't Is met Moeder niets goed. De dokter keek vanmorgen heel ernstig en zei, dat hij vanavond nog eens terug zou komen. Hij heeft nu poeders gegeven voor het hoesten, want het drankje hielp niet meer. Geertje zit weer bij Moeder's bed. Moeder is nu wat minder benauwd. Ze ligt met gesloten oogen, maar slaapt niet. Geertje houdt Moeder's hand vast. ,,Wat is die hand warm," denkt ze. „Moeder heeft zeker weer erge koorts." — Vrouw Brands is de laatste dagen hard achteruit gegaan. Dat gezicht is toch zoo mager geworden! Geen wonder ook: altijd zoo'n hooge koorts en dan bijna niets gebruiken. Met groote moeite krijgt Geertje er nog een eitje in. Het lieve kind heeft vanmorgen wel gezien, hoe medelijdend Dokter haar aankeek. Ze begreep dien blik. 't Was, alsof hij zeggen wilde: „Arm kind, je hebt gauw geen moeder meer." 20 Ja, dat wilde dokter ermee zeggen. Ze begreep het goed: Moeder ging sterven. Maar zou de Heer dat nu werkelijk doen, Moedertje van hen wegnemen? Wat moet er dan van haar en Anna en Wim worden ? Ze weet wel, dat ze een Vader in den hemel heeft, Die voor hen zorgt, ook als Moeder er niet meer is. Maar o ze moet er niet aan denken; ze kan haar lief Moedertje niet missen. Je kunt wel aan haar gezichtje zien, dat Geertje geschreid heeft. Voor Moeder wil ze zich goed houden, anders wordt Moeder ook bedroefd. Kwam Tante Mien nu maar! „Maandag heb ik geschreven," denkt Geertje, „dus Tante zal het briefje gisteren gekregen hebben. In ieder geval zal Tante nu wel gauw iets van zich laten hooren." Geertje zou maar het liefst zoo den heelen dag bij Moeder blijven zitten en opletten, of Moeder iets noodig heeft. Maar er is meer te doen. Ze zorgt altijd, dat de boterhammen klaar staan, als Anna thuis kómt. Voorzichtig laat ze Moeder's hand los en gaat zachtjes naar de kast, om de bordjes te krijgen.» Daar komt Wim de gang instormen. Hij valt bijna over de mat, zoo'n haast heeft hij. Geertje weet hem nog net tegen te houden, als hij met groot lawaai de kamer in wil gaan. — „Stil toch, Wim! Denk om Moeder.'' „Tante Mien komt eraan, Geert en ze heeft een groote tasch bij zich. Mag ik het aan Moeder vertellen ?' ' ,Ja, dat mag je wel, maar zachtjes doen, hoor!" ,.Geertje gaat Tante tegemoet. Wat heerlijk, dat Tante komt, nu ze haar juist zoo noodig heeft. 21 ,Dag Tantelief! O, wat ben ik blij, dat u komt." „Dag Geertje," zegt Tante en omhelst haar nichtje hartelijk. „Wat zie je witjes! Hoe gaat het met Moeder ?'' „Slecht, Tante. Ik ben zoo bang, dat Moeder gaat sterven.'' Tante schrikt ervan. Ze had niet gedacht, dat het zoo erg was. — „Kom, kindlief, je maakt je zeker wat al te ongerust. Moeder is al zoo dikwijls erg ziek geweest en toch weer beter geworden." „Ja, Tante, maar nu is het toch wel heel erg. De dokter komt vanavond weer." Ze zijn nu bij de voordeur. Wim komt er al weer aan. — ,,Dag Tante, ik heb u al lang op straat gezien en heb het gauw aan Moeder verteld." „Dat is best, m'n jongen. Ga nu nog een poosje buiten spelen, dan zullen we straks eens zien, wat er in die tasch zit." Wim vindt het wel jammer, dat Tante niet dadelijk de tasch openmaakt, maar hij begrijpt toch ook wel, dat Tante eerst eens even bij Moeder moet kijken. Tante Mien gaat nu naar binnen. Het is maar goed, dat Geertje er haar op voorbereid heeft, dat Moeder erg ziek is, anders zou ze nog meer geschrokken zijn. Nu gelooft Tante toch, dat Geertje gelijk heeft. Wat is haar zuster veranderd! Ze zou haar bijna niet meer kennen, zoo mager is ze geworden. „Dag Anna, hoe gaat het met je?" „Dag Mien, wat ben ik blij, dat je konit! Maar hoe wist je, dat ik ziek was?'' „Dat is een geheimpje tusschen Geertje en mij,' zegt Tante. 22 Moeder kijkt Geertje dankbaar aan. Ze heeft het al begrepen, toen Wim vertelde, dat Tante eraan kwam. ,,Waarom heb' je me toch niet eerder geschreven, Anna? Je weet toch wel, dat ik er best een paar dagen uit kan breken, vooral nu Rika thuis is." , ,Ik ben altijd zoo bang, dat ik je teveel last aandoe,' • zegt Moeder, ,,maar ik vind het heerlijk, dat je gekomen bent. Ik verlangde zoo naar je." ,,Ziet u wel, Tante, zegt Geertje, ,,ik had wel gelijk, toen ik u schreef, dat Moeder naar u verlangde.'' Tante merkt, dat Moeder graag iets zeggen wil, maar zich inhoudt, omdat Geertje er bij is. „Geertje, wil jij eens even een boodschap doen voor Tante ?'' ,, Zeker Tante, waarheen ?'' , Jullie hebt zeker wel zin in een stukje koek op de boterham ?'' „Wat graag, Tante!" Geertje weet niet, hoe lang het geleden is, dat ze koek geproefd heeft. „Hier is een kwartje, ga er maar gauw een halen." Dat laat Geertje zich geen twee keer zeggen. In een ommezientje is ze verdwenen. „Mien, ik moet eens even met je praten. Ik ben de laatste dagen hard achteruit gegaan en ik voel wel, dat ik niet lang meer zal leven Een hoestbui verhindert de zieke verder te spreken. f Tante krijgt tranen in de oogen, als ze ziet, hoe benauwd haar zuster is. Ze slaat den arm om haar heen, om haar te steunen en laat haar wat drinken. Als het hijgen wat minder wordt, begint Vrouw Brands weer: 23 „Ik heb er nog niet met de kinderen over gesproken het valt me zoo moeilijk ze blijven zoo onverzorgd achter Voor mezelf zie ik niet tegen het sterven op ik weet, dat ik naar den Heer Jezus ga Hij heeft mij verlost door Zijn bloed Een nieuwe hoestbui belet Vrouw Brands verder te gaan. ,Je moet niet zooveel spreken, Anna," zegt Tante, ,,het vermoeit je te veel. Over de kinderen behoef je je niet ongerust te maken. Je weet wel-, dat ik ze graag mee naar Amsterdam zou nemen, maar daarvoor is mijn huisje te klein. Toch zal er goed voor hen gezorgd worden. Ze kunnen hier in het weeshuis opgenomen worden. Ik beloof je, dat ik ze dikwijls zal bezoeken en dat ze ook om de beurt bij me mogen logeeren. Leg je hoofd daar maar gerust op neer." „Dank je wel, Mien. Je bent altijd zoo goed voor ons geweest Ik kan je er niet genoeg voor danken.'' „Stil, Anna, dat mag je niet zeggen Ik zou zoo graag meer voor je geweest zijn," zegt Tante, terwijl ze nu geen moeite meer doet, haar tranen in te houden. „Ik kan nu gerust sterven Mijn Vader in den hemel zal ook voor mijn arme kinderen een Vader zijn Zouden ze ooit hun aardschen vader terug zien ? Hoe graag had ik nog eens van hem gehoord.... voor mijn sterven.... Moge God hem genadig zijn!" Anna, Geertje en Wim komen gelijk binnen. Geertje heeft al aan Anna verteld, dat Tante Mien 24 er is en dat ze een lekkere koek voor Tante gehaald heeft. Als Wim, die nog buiten speelde, het woord ,,koek" opvangt, is hij niet meer te houden en gaat mee naar binnen. Hij vindt ook wel dat Tante wat lang met de tasch weg blijft. Anna omhelst Tante en vraagt dan, hoe het met Moeder is. — ,,Niet best, kind, ik ben blij, dat je thuis bent.'' Anna ziet wel, dat Moeder alweer minder goed is dan vanmorgen. Ze hoort nu ook, dat de dokter nog eens terugkomt vanavond en begrijpt wel, dat dit geen gunstig teeken is. Tante is opgestaan en Anna neemt haar plaats bij Moeder's bed in. „Tante, kijkt u nu eens, wat er in de tasch zit?" vraagt Wim. Tante heeft de tasch al opengemaakt en nu komt er eerst een heerlijke tros druiven voor Moeder uit. Moeder moet er dadelijk van proeven. Nu, zoo'n druifje is wel heerlijk voor een zieke. Voor Wim komt er een prachtig prentenboek te voorschijn en de meisjes krijgen elk een mooie schort. Tante wordt door allen eens lekker gepakt en Wim kruipt dadelijk met zijn boek voor het raam. „Zouden we nu maar niet eerst een boterhammetje met koek eten, Wim? Dan mag je straks nog even in je prentenboek kijken, voordat je naar bed gaat." Wim vindt het wel jammer, dat hij zijn mooie boek zoo lang weg moet leggen, maar een boterham met koek dat is toch ook iets heerlijks. De koek smaakt Anna en Geertje wel niet zoo lekker 25 als vroeger, omdat Moeder er niet van mee kan eten, maar toch gaat de boterham er gemakkelijker in dan anders. Tante Mien heeft niet veel trek. Ze moet maar steeds denken aan het gesprek met haar zuster en kijkt met medelijden naar de kinderen, die zoo gauw hun Moe dertje moeten missen. IV. Moeder sterft. De dokter is geweest en heeft gezegd, dat Moeder vannacht wel zal sterven O, wat zijn Anna en Geertje bedroefd! Ze zitten te snikken bij Moeder's bed. Moeder heeft van haar beide meisjes al afscheid genomen. Tante is naar boven gegaan, om Wim te halen. Wim sliep al, toen Dokter kwam en Moeder wil hem nog graag even zien. Eerst begint Wim te huilen, als Tante hem wakker maakt. Maar, als hij Tante ziet, denkt hij ook weer aan het mooie prentenboek en vraagt, of hij het nog een poosje mag hebben. „Nee, lieveling, morgen mag je er weer in kijken, maar nu gaan we even naar Moeder. Moeder gaat naar den hemel en wil nu eerst nog even een kusje van Wim hebben.'' „Komt Moeder dan nooit meer terug, Tante?" „Nee, Wim, maar als jij den Heer Jezus liefhebt, kom je later ook bij Moeder in den hemel." Tante is nu met Wim beneden gekomen. Als hij ziet, dat Anna en Geertje schreien, begint hij ook. / 27 Hij vindt het toch ook wel erg, dat Moeder voor goed weggaat. „Dag Wim," zegt Moeder zwakjes, „zal je een lieve.... gehoorzame jongen zijn als Moeder er niet meer is?" „Ja, Moeder," zegt Wim, „maar waarom gaat u weg, Moeder ? '' „Omdat de Heere het beter vindt lieveling." • * „Geef Moeder maar een kusje Wim, dan gaan we weer naar boven. Moeder wordt anders te moe." Als Wim den volgenden morgen wakker wordt, is Moeder al in den hemel. Heel rustig, zonder benauwdheid, is Moeder heengegaan naar den Heer Jezus, Dien zij zoo liefhad. r i v. Geertje wordt ziek. Het is drie maanden geleden, dat Vrouw Brands gestorven is. Haar kinderen zijn nu in het weeshuis. Daar wordt goed voor hen gezorgd. De weesvader en weesmoeder zijn vriendelijke menschen, die veel van kinderen houden. Jullie weet wel, dat de weezen ,, Vader "en , .Moeder" tegen hen zeggen. „Vind je niet, dat Géertje den laatsten tijd veel hoest ?'' zegt Moeder op een morgen tegen Vader. „Ja," zegt Vader, „het is mij ook opgevallen en ze ziet zoo bleek. Ik ben bang, dat ze dezelfde kwaal heeft als haar moeder." „We moesten haar maar eens een paar dagen in bed hóuden," zegt Moeder, „en als het hoesten dan niet minder wordt, moet de dokter maar eens komen. Vind je ook niet?" „Ja, vrouw, dat is best. Stop haar maar warm onder de dekens en geef haar nog maar eens een extra bekertje melk." 29 Geertje ligt nu al drie dagen in bed, maar het hoesten wordt eerder erger dan beter. De dokter komt, dezelfde, die Vrouw Brands bezocht. Als hij Geertje onderzocht heeft, moet hij Vader en Moeder even alleen spreken. „Hoe vindt u Geertje, Dokter?" vraagt Moeder. „Het lieve kind is heel zwak. Ze heeft ook in haar jonge leventje al zooveel doorgemaakt. Aan haar gezichtje kan men wel zien, dat ze veel verdriet heeft gehad.1' „Ja," zegt Vader, „ze heeft zich het sterven van haar Moeder erg aangetrokken. Ze lijdt er altijd nog onder en spreekt nog dikwijls over haar.'' „En weet u, waar Geertje ook veel over denkt?" zegt Moeder, „over haar vader. U kent misschien die treurige geschiedenis wel." „O ja, ik weet er alles van. Brands was zoo'n oppassend werkman, maar door den drank is hij heelemaal veranderd, Zijn vrouw en kinderen hebben heel wat van hem te lijden gehad." „Geertje kan het hem nog maar nooit vergeven," zegt Vader, „dat hij haar moeder altijd zoo sloeg, als hij dronken thuis kwam. Ze zegt, dat het Moeder's dood is geweest." „Nu, vrouw Brands was altijd al zwak," zegt Dokter, ,,maar het heeft haar zeker veel kwaad gedaan ( Doch nu moeten we eens overleggen, wat we met Geertje doen zullen. Het beste vind ik, dat ze eens een poos naar buiten gaat en dan het liefst naar een sanatorium. Dat is nog het eenige, dat haar misschien zal helpen, al vrees ik, dat ze nooit meer geheel gezond zal worden." 30 Weet jullie wel, wat een sanatorium is? Het is een inrichting voor zieken, die veel behoefte hebben aan frissche lucht. Zoo'n sanatorium staat meestal heelemaal buiten, midden in de bosschen, omdat de dennenlucht zoo gezond is. De dokter spreekt nu met Vader en Moeder af; dat hij zal informeeren, of er plaats is voor Geertje. Moeder zal een brief aan Tante Mien schrijven en vertellen, wat Dokter gezegd heeft. Misschien komt Tante dan, voordat Geertje weggaat, nog wel eens naar haar kijken. VI. Geertje 's vertrek . De dag van Geertje's vertrek is aangebroken. Tante Mien is er geweest. Ze vindt het ook wel goed voor haar nichtje, dat ze eens een poosje naar buiten gaat. Tante heeft beloofd, dat ze Geertje ook eens in het sanatorium komt opzoeken en dan mogen Anna en Wim mee, als Vader en Moeder het goed vinden. Anna vindt het erg verdrietig, dat Geertje weggaat en Wim zou haar ook maar liever bij zich houden Maar het vooruitzicht, dat ze eens gauw met Tante naar Geertje mogen gaan kijken, maakt veel goed. Moeder zal Geertje wegbrengen. Vader heeft een. rijtuig besteld en gaat mee naar het station. Anna en Wim mogen ook mee. Dat is een heel feest voor ze! Ze hebben nog nooit in een rijtuig gezeten. Wim vindt het alleen maar jammer, dat het zoo gauw gaat. Ze zijn er in een wip; veel gauwer, dan toen ze Tante Mien gingen halen. Maar toen gingen ze ook niet met een rijtuig. Vader loopt gauw naar het loket, om de kaartjes te nemen. De anderen blijven nog zoo lang zitten. Als Vader terug komt, gaat Geertje gearmd tusschen 32 Vader en Moeder in naar het perron, waar de trein gelukkig al klaar staat. Voor Anna en Wim heeft Vader ook perronkaartjes genomen. Vader zoekt nu een leege tweede-klasse-coupé op, waar Geertje heel gemakkelijk op een van de zachte banken kan gaan liggen. Moeder heeft nog een kussentje meegenomen, om onder haar hoofd te leggen. ,,Wat ligt dat heerlijk," zegt Geertje, „net alsof ik in m'n bed lig!" Zoo gemakkelijk heeft ze nog nooit gereisd. Ze is wel eens naar Amsterdam geweest, naar Tante Mien, maar dan reisde ze derde klas. Jullie moet nu maar gauw afscheid nemen van Geertje," zegt Vader, „want die deur moet dicht, , .anders vat ons lieve kind nog kou.'' „Dag lieve schat," zegt Anna, terwijl ze Geertje een zoen geeft, „word maar gauw beter, hoor!" „Dag Anna! Dag Wim! Jullie komt maar eens gauw met tante bij me." „Dag lieve kind," zegt Vader, „zal je goed doen, wat de dokter daarginds zegt? En vooral veel eten, hoor! Vader komt over een poosje wel eens naar je kijken.'' Nu, dat vindt Geertje heerlijk. Hoe meer er komen, hoe liever. Vader sluit nu gauw de coupé. Nog een paar minuten .... en de trein zet zich in beweging. „Vader tilt Wim nog even op. — ,,Dag Geertje! Dag Moeder!" roept hij. Geertje wuift nog met haar handje en dan is het voorbij. J'%*jr VII. Geertje komt in het sanatorium. Als Moeder en Geertje op de plaats van bestemming aankomen, staat er weer een rijtuig klaar, om ze naar het Sanatorium te brengen. pv&k 't Is een heel ritje! — , ,Zijn we er nog niet, Moeder ?'' vraagt Geertje telkens. Ze is wel wat moe, maar het rijden vindt ze toch heerlijk. Van een lief meisje. 3 34 Eindelijk slaat de koetsier linksaf. Nu nog de oprijlaan door en dan houdt het rijtuig voor het groote gebouw stil. De koetsier belt aan. Even daarna doet de portier de deur open. — ,,Wilt u maar meegaan?" zegt hij en Moeder en Geertje, die intusschen zijn uitgestapt, volgen den portier naar de wachtkamer. ", ,Neemt u hier maar plaats, ik zal even de zuster roepen," zegt de man heel vriendelijk. Ze hebben nog maar een oogenblikje gewacht, als ze in de gang een lichten, vluggen stap hooren. Het is de zuster, die Geertje komt halen. „Dag Juffrouw, komt u ons een nieuw patiëntje brengen ? Dag beste meid. Nu, het is voor jou wel noodig, dat je eens een poosje bij ons komt. We moeten zien, dat we wat meer kleur op die wangen krijgen. De heerlijke dennenlucht hier zal je wel goed doen." ,,Ja, Zuster," zegt Moeder, ,,ze is erg zwakjes, maar we hopen, dat ze hier gauw wat sterker wordt.'' „Vertel me eens, hoe je heet." „Geertje, Zuster." „Nu Geertje, je zult wel moe zijn van de reis. Ga maar gauw met me mee; je bedje wacht al." Moeder mag ook meegaan en nu brengt Zuster ze door een lange gang naar de zaal, waar voor Geertje een bed is klaar gemaakt. Als Geertje de zaal binnenkomt, kijkt ze heel verwonderd, dat er niemand is. Er staan wel drie opgemaakte bedden, maar daar ligt niemand in. Geertje vindt het niets gezellig. Het is er zoo kaal. Er konden best tien bedden staan in plaats van drie. 35 , ,Moet ik hier alleen slapen, Zuster ?'' vraagt Geertje. ,,Nee, kindlief, dat zou wel wat ongezellig zijn. Kom maar eens mee" en Zuster neemt Geertje mee naar een glazen deur. Die deur komt uit op een groote veranda, die heelemaal langs de zaal loopt. Zoo'n veranda noemt men een hal. Zuster heeft de deur dicht gedaan, toen Geertje binnenkwam, maar door het glas ziet ze nu, dat er in die hal ook bedden staan en die bedden zijn niet leeg. Daar liggen de zieken en genieten van het mooie zomerweer. „Slapen die menschen buiten, Zuster?" vraagt Geertje. — Dat lijkt haar nu niet zoo prettig, 's Nachts moet het toch wel wat koud zijn. „Nee, Geertje, , ze slapen niet buiten. Vanavond worden de bedden weer binnen gebracht. Dan krijg je gezelschap, hoor! Je zult eens zien, hoe vroolijk het hier dan wordt." „Mag ik niet met m'n bed naar buiten, Zuster?" „Vandaag nog niet, Geertje. Je moet eerst eens goed uitrusten van de reis. Als Dokter vanmiddag komt, moet je zelf maar eens vragen, óf je morgen naar buiten mag." „Draagt u m'n'bed dan?" „Ja, Geertje, met nog een andere zuster. Alleen zou ik het niet kunnen. Dat vindt Geertje aardig. — „Dan ga ik weer uit rijden, Zuster, net als vandaag, maar dan met twee paarden; dat is nog deftiger." Zuster moet om Geertje lachen. — „Maar nu gauw naar bed, hoor!" Vlug kleedt Zuster Marie, want zoo heet ze, Geertje uit. Moeder krijgt uit den koffer, dien ze mee heeft gebracht, een nachtponnetje en het duurt niet lang, of Geertje ligt in haar bedje. ,,Wie slapen er in die bedden, Zuster ? '' vraagt Geertje, terwijl ze op de twee leege bedden wijst. „Dat zal ik je vertellen. Die patiënten zijn niet erg ziek. Ze mogen al een groot deel van den dag op en'liggen nu op een ruststoel in de hal." Nu begrijpt Geertje het. „Ik zal een beker melk voor je halen," zegt Zuster, „dan kan je» nog even met Moeder praten, voordat je gaat slapen." Zuster heeft al gehoord, dat Geertje in een weeshuis was en dat de weesmoeder haar zou brengen. „Vindt u die zuster niet lief, Moeder?" „Ja, schat/ze is heel vriendelijk. Ik geloof, dat ze veel van kinderen houdt." — Ja,| dat gelooft Geertje ook. „Ik vind het toch niets prettig, dat u weggaat, Moeder/' ;,Nu, ik kom wel eens gauw weer bij je en we zullen veel aan je denken-efi bidden, of de Heer je weer beter wil maken. Dat doe je toch zelf ook wel?" „Ja, Moeder, eiken dag en dan bid ik ook voor u en Vader en Anna en Wim." Daar komt Zuster Marie weer binnen met een beker melk. Terwijl Geertje hiervan drinkt, zet Zuster de deuren naar de hal open, want Geertje moet hier binnen ook genieten van de gezonde lucht. Moeder neemt nu afscheid van haar pleegkind. Ze moet nog terug naar Den Haag en voor Geertje is het ook beter, dat ze nu gaat rusten. Zuster stopt haar warm onder de dekens. — „Ga 37 nu maar een lekker slaapje doen, ik kom straks wel weer eens kijken.'' Moeder verlaat nu met Zuster de zaal. ,,Ik geloof, dat Geertje erg ziek is," zegt Zuster. ,,Ja, Zuster, ze heeft dezelfde kwaal van haar moeder.'' Moeder vertelt nu in 't kort de geschiedenis van Geertje. „Arm kind," zegt Zuster en ze neemt zich voor, zoo goed mogelijk voor Geertje te zorgen. Een uur later komt de dokter met Zuster Marie bij Geertje's bed. Ze slaapt nog. „Wat een lief kind!" zegt dokter. ,,Maar wat ziet ze er ziek uit!" — Het gezicht komt zoo bleek uit tegen het donkere haar. Dokter denkt aan zijn eigen meisje, dat ook zulke donkere krullen heeft; maar ze heeft er dikke, roode wangen bij en is altijd vroolijk en gezond. „We zullen haar maar niet wakker maken, Zuster. Het kind heeft de rust wel noodig. Als ze wakker wordt, roept u me maar, dan kom ik wel even weer." Het is avond. Er staan nu tien bedden in de zaal. Geertje is op een vrouwenzaal gekomen; veel kinderen zijn er niet in het sanatorium, daarom is er geen aparte zaal voor hen. Toch liggen er nog twee meisjes op de zaal van Geertje: Anna en Maartje. „Hoe oud ben je?" vraagt Geertje aan Anna, die naast haar ligt. , .Dertien jaar,'' zegt Anna, , ,en Maartje is elf jaar.'' „Hé, dat is grappig. Ik heb een zusje, die heet ook Anna en is ook dertien jaar," zegt Geertje. 3§ Dat vindt Anna ook aardig. Ze zou best willen, dat Geertje haar zusje was. Ze zijn al goede vriendinnetjes. „Hoe oud ben jij ?'' vraagt Maartje. „Over twee maanden word ik tien jaar. Ik ben dus de jongste van de heele zaal." Geertje voelt zich al heelemaal thuis. De menschen zijn allen zoo vriendelijk voor haar. Dokter vond ze ook 300'n aardigen man. Toen Geertje wakker was, heeft Zuster hem geroepen. Hij gaf haar een hand en vroeg, of ze niet moe was van de reis. Nadat Dokter Geertje onderzocht had, knikte hij haar nog eens vriendelijk toe en zei, dat ze vooral haar best moest doen, om veel te eten. , Nu, dat doet Geertje wel. Ze heeft pas een heerlijk bordje pap gehad. Zuster Marie is juist bezig, de borden weg te ruimen. Als ze hiermee klaar is, krijgt ze van de tafel een bijbel en gaat zitten op een stoel midden in de zaal, zoo, dat allen haar goed kunnen verstaan. Zuster slaat Psalm 27 op en begint te lezen: „De Heere is mijn Licht en mijn Heil: voor wien zou ik vreezen ?" „Hé," denkt Geertje, „dat is dezelfde psalm, waar Moeder ook zooveel van hield." Geertje begrijpt er niet alles van, maar als Zuster dan komt aan de woorden: , ,want mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen," doet het Geertje toch goed, dat Zuster juist dezen psalm voor vanavond heeft uitgezocht. En voordat ze straks gaat slapen, bidt Geertje tot den Heer en vraagt, of Hij haar ook als Zijn kind wil aannemen. VIII. Voor het eerst naar buiten. , * Den volgenden morgen is Geertje al vroeg wakker. Ze Idjkt eens gauw naar buiten, wat voor weer het is. Heerlijk, de zon schijnt! Straks mag Geertje naar de hal. Ze heeft het gisteren gevraagd en Dokter vond het goed. Zuster moest haar maar een beschut plekje geven. Om negen uur komen de zusters, om de bedden naar buiten te br engen. , ,We zullen Geertje maar het eerst laten verhuizen," 40 zegt Zuster Marie, , ,want zij zal wel het meest verlangen. Het komt meteen goed uit, want zij moet in het hoekje staan.'' , ,Hé, nu ga ik uit rijden in een open rijtuig met twee paarden," zegt Geertje: „Vooruit maar paardjes!" De zusters loopen zoo hard als ze kunnen met hun vrachtje. Ze zetten .Geertje's bed in een beschutten hoek, daar, waar de hal door een glazen wand van een kleinere hal gescheiden is. „Wat is het hier mooi!" roept Geertje. Toen ze gisteren door de oprijlaan reed, heeft ze wel gezien, dat er overal mooie bosschen waren, maar ze dacht toch niet, dat ze met haar bed zoo dicht bij de dennen zou komen. Vlak voor de hal begon het bosch al. De anderen zijn nu ook buiten gekomen. Anna ligt weer naast Geertje. „O Anna, kijk toch eens! Wat een aardige diertjes daar in dien boom! Wat hebben die een prachtige staarten!'' „Dat zijn eekhorentjes," zegt Anna, „heb je die nog nooit gezien ?" Nee, Geertje herinnert zich nu wel, dat ze er eens een op een plaatje gezien heeft, maar in werkelijkheid nog nooit. Nu ziet ze er twee tegelijk. ,,Wat zijn ze vlug, Anna! 't Is net, of ze krijgertje spelen over de takken." „Als ze maar niet vallen," denkt Geertje, „ze maken zulke wilde sprongen." Opeens zijn ze verdwenen. — „Hé, waar zijn ze nu?" vraagt Geertje. „O, ze zitten nu zekar in een anderen boom," zegt 41 Anna; „straks komen ze wel weer te voorschijn." Geertje ontdekt telkens wat nieuws. „Kijk eens, wat een snoezige vogeltjes!" zegt ze; hoe heeten die ?'' „Dat zijn meesjes, Geertje. Ze komen'dikwijls hier op de hal bedelen om een stukje brood." „Ik wou, dat er nu een kwam!" zegt Geertje. „Heb maar geduld, hoor, je kunt ze nog vaak genoeg van dichtbij bekijken.'' Daar komt Zuster Marie op de hal. Ze heeft een groot blad bij zich en daar staan tien bekers melk op. „Hoe bevalt het je hier, Geertje?" vraagt Zuster, terwijl ze een beker warme melk op het nachtkastje van Geertje zet. „Best, Zuster, ik heb al twee eekhorentjes gezien en die meesjes vind ik toch zoo aardig." „Laat je melk nog maar even staan, hoor, ze is nog wat warm,*' zegt Zuster, terwijl ze nu ook de anderen gaat bedienen. ■. » . „O Geertje," roept Anna, „kijk eens, daar zit al een meesje op den rand van je bed. Stil hoor, misschien komt het nog wel dichter bij." Wat vindt Geertje dat leuk! Ze had er niets geen erg in, want ze keek juist naar den anderen kant. Daar wipt het vogeltje al op haar sprei. „Pas op," denkt Geertje, „dat je m'n schoone sprei niet vuil maakt." Wip, wip, daar springt het al op haar nachtkastje. , ,Zou die rakkert zin hebben in m 'n melk ?'' denkt Geertje. Ze durft zich niet te verroeren en ook niets tegen Anna en Maartje te zeggen, uit angst, dat ze het beestje verjaagt. 42 Nog één wipje en nu zit het meesje zoo waar op den rand van haar beker. Geertje kan zich bijna niet meer stil houden zoo n plezier heeft ze! Anna en Maartje liggen er ook met alle aandacht naar te kijken. „Pik," zegt het meesje en daar vliegt het weg met het' velletje van Geertje's melk. Zagen jullie dat?" roept Geertje. „Wat een brutale dief! Om zoo maar dat lekkere velletje mee te nemen!" _ Grappig, dat het juist op jouw beker afkwam, zegt Anna. „Het heeft zeker gehoord, dat je het zoo graag eens van dichtbij wilde bekijken. Op de kleine hal liggen de zieken nu ook buiten, twee in bed en twee op een stoel. Zuster heeft ze verteld, dat er een nieuw patientje op de zaal gekomen is. Ze hebben al eens tegen haar geknikt en Geertje heeft weer terug geknikt. „Hé," zegt Geertje, ,,'t is net, of ik muziek hoor. Hier is toch geen orgel?" . Nee " zegt Anna, „dat doet Juffrouw Voortman daarginds op de kleine hal. Ze speelt weer op haar citer Dat is zoo gezellig! De juffrouw speelt en zingt heel dikwijls." Geertje rekt zich 'al uit ; ze wil zoo graag de citer eens zien, maar die twee bedden staan haar m den weg. „Wat jammer," zegt Geertje, „ik kan de juffrouw net niet zien." . • Nu wacht maar," zegt Anna, „misschien komt m-'^vmiS morgen wel weer bij ons op de zaaf spelen, 's Zondags gaan de bedden niet naar 43 buiten, omdat de zusters het dan zoo druk hebben. Juffrouw Voortman is niet zoo erg ziek en komt dan dikwijls met haar citer bij ons. We zingen dan allemaalmee.'' ,,Ik hoop, dat de juffrouw morgen komt," zegt Geertje, ,,ik houd zooveel van zingen." ,,Vraag het haar maar," raadt Anna, ,,als je hard roept, hoort de juffrouw je wel." „Nee, dat durf ik niet. Ik ken Juffrouw Voortman heelemaal niet." , ,Nu, dan zal ik het wel voor je doen,'' zegt Anna. „Juffrouw Voortman!" roept ze, „Geertjevraagt of u morgen bij ons op de zaal komt spelen." „Zoo, houdt Geertje zooveel van muziek?" vraagt de juffrouw. „Ja, Juffrouw, heel veel en van zingen ook," zegt Geertje. „Nu, ik beloof het je, Geertje. En bedenk maar eens, wat ik dan moet spelen." Geertje kent heel veel versjes van de Zondagsschool. Wat Juffrouw Voortman nu speelt, kent ze ook. Ze zingt het zachtjes mee: Van U zijn alle dingen, Van U, o God! alleen. Van U de zegeningen, O Hoorder der gebeên! Uw liefd' en trouw omringen Mijn wankelende schreên, En wat w'ooit goeds ontvingen, Het is van U alleen. „Ja," denkt Geertje, „dat ik hier zoo heerlijk lig en de menschen zoo goed voor me zijn, is ook iets, * dat ik van den Heer ontvang. Wat is de Heer toch gq$É'' IX. Juffrouw Voortman en haar citer. Juffrouw Voortman vergeet haar belofte niet. Den volgenden morgen gaat ze met een groote doos, waar ze haar citer in bewaart, naar de zaal. 't Is een aardig gezicht, zoo'n groote zaal, met al die heldere bedden, vooral, wanneer de menschen, die erin liggen, opgewekt kijken. Nu als Juffrouw Voortman met de citer binnenkomt] kijken ze allemaal vroolijk. Het is een heerlijke afleiding voor hen. De juffrouw zet haar vrachtje op de tafel neer. Ze is gewend, eerst met allen een praatje te maken, voordat ze gaat spelen. De dokter heeft toegestaan, dat de patiënten, die op zijn, 's Zondags een poosje met de anderen gaan praten. Dat is voor beide partijen Juffrouw Voortman komt ook bij het bed van Geertje. — „Zoo, ben jij nu Geertje, die zooveel van zingen houdt?" . „Ja, Juffrouw."Heerlijk, dat u gekomen is! Juffrouw Voortman is onderwijzeres geweest en voelt zich altijd bijzonder tot kinderen aangetrokken. 45 ,,Is dat je Moeder?" vraagt de juffrouw, terwijl ze een portret bekijkt, dat op Geertje's kastje staat. ,,Ja Juffrouw, Moeder is gestorven." Dat had Juffrouw Voortman al gehoord. \,,Is je Moeder lang ziek geweest?" „Moeder heeft een maand op bed gelegen," zegt Geertje, „maar ze is van verdriet gestorven." Juffrouw Voortman vraagt maar niet verder. Ze is bang, dat Geertje dan ook verdrietig wordt. „Heb je al eens bedacht, wat we moeten zingen?" „Ja, Juffrouw, als u het maar kent." , ,Nu, wat dan ?'' , ,Ik zou zoo graag zingen: Heil het kind, heil het kind, Dat Jezus als zijn Heiland' mint.'' Dat kent de juffrouw wel. Ze gaat met haar citer dicht bij Geertje zitten. „Wat is dat een mooie!" zegt Geertje. — Tante Mien heeft er ook een, maar die is lang zoo mooi niet. Bij die van Tante moet je op zwarte knopjes drukken, maar bij deze niet. Juffrouw Voortman slaat met haar rechterduim één snaar aan en met den linker vier te gelijk. Geertje vindt het prachtig! En nu zingen ze samen. Anna kent het en vier van de andere patiënten ook. Juffrouw Voortman en Zuster Marie zingen ook mee: Heil het kind, heil het kind, Dat Jezus als zijn Heiland mint Het volgt dien Goeden Herder na, Leert Hem te dienen, vroeg en spa. Heil het kind, heil het kind, Dat Jezus als zijn Heiland mint. 46 „Nu ook nog de twee andere versjes, Juffrouw, vindt U dat goed?" „Zeker, kindlief." — En weer klinkt het: O, wat vreugd! O, wat vreugd Den Heer te kennen in zijn jeugd! Gij jonge harten, zoekt Hem vroeg, Want Jezus mint men nooit genoeg. O, wat vreugd! O, wat vreugd Den Heer te kennen in zijn jeugd! Sluit u aan! Sluit u aan, Die mee wilt naar den Hemel gaan! Er is nog plaats bij Jezus' kruis, , Aan Jezus' hart in 't Vaderhuis. Sluit u aan! Sluit u aan, Die mee wilt naar den Hemel gaan! „Dat is een mooi versje," zegt Maartje. „Wil je me dat eens leeren, Geertje?" 47 ,,Ja wel, Maartje, heel graag zelfs." Nu mag Anna een vers opgeven. Ze kiest: Ver boven 't prachtig sterrendak, daar is een heerlijk oord. Geertje moet steeds aan Moeder denken, terwijl ze dat zingt, vooral bij de vier laatste regels: Als wij gelooven in Gods Zoon, Dan juichen w'ook eens voor den troon. Dan zien w'elkander zalig weer En scheiden nimmer, nimmermeer. „Wat moet het in den hemel toch heerlijk zijn!" denkt Geertje. Ze vindt het hier ook heel prettig, maar ze voelt zich vaak zoo moe en ziek. In den hemel is geen ziekte en geen dood en het heerlijkste is nog, dat ze daar altijd bij den Heer Jezus en bij Moeder zal zijn. Allen geven nu om de beurt een vers op en wie het kent, zingt mee: ,,Nu moet u er ook nog een opgeven, Juffrouw," zegt Geertje. , ,Laten we dan tot besluit nog eens zingen: Van U zijn alle dingen, Van U, o God! alleen." ,,Hé ja, Juffrouw, dat heeft u gisteren op de hal ook gespeeld," zegt Geertje. Zuster Marie is onderdehand naar de keuken gegaan om het eten op te scheppen. Als het laatste vers gezongen is, komt ze met de soep binnen, 't Wordt voor Juffrouw Voortman nu ook tijd, naar de eetzaal te gaan, want de bel heeft al geluid. Geertje laat haar niet eerder los, voordat ze beloofd heeft, den volgenden Zondag weer te komen. , ,Dank u wel, Juffrouw!'' roept Geertje haar nog na. X. Geertje's verjaardag Het is nu twee maanden geleden, dat Geertje in het Sanatorium is gekomen. 't Wordt nog niet beter met Geertje. Ze hoest veel en heeft dikwijls koorts. Morgen is ze jarig, dan wordt ze tien jaar. Geertje verlangt erg naar morgen, niet alleen, omdat ze dan jarig is, maar ook, omdat ze dan bezoek krijgt. En raadt eens van wie: — van Tante Mien, Anna en Wim. Dinsdag en Vrijdag zijn de bezoekdagen. Geertje is op Woensdag jarig, maar Dokter heeft gezegd, dat ze toch bezoek mag hebben, omdat ze jarig is. — De dokter houdt veel van Geertje en zij van Dokter. „Dokter is net zoo'n vadertje," zei ze eens tegen Zuster Marie. , ,Nog één nachtj e slapen en dan komen ze. Heerlijk!'' zegt Geertje, als Zuster haar 's avonds instopt., Wat wordt die Geertje verwend! Anna was het eerst wakker en heeft, zonder dat Geertje er iets van merkte een mooien beker op haar 49 kastje gezet. Als Geertje haar oogen open doet, ziet ze hem dadelijk. „Wat is dat!" roept ze, „waar komt die mooie beker vandaan? Die stond er toch gisterenavond nog niet.'' „Hij is voor jou, Geertje," zegt Anna. , ,En van wie heb ik dien dan gekregen ?'' „Van ons allemaal, Geert," zegt Anna. „Wel gefeliciteerd, Geertje!" klinkt het nu van alle kanten. '-atót- „Dank u wel hoor! En ook wel bedankt voor het mooie cadeautje." , Geertje moet den beker eens van alle kanten bekijken. 't Is een prachtige, met rozen en viooltjes erop. Wat zal de melk daar lekker uit smaken! Zuster Marie is nu ook binnen gekomen. „Dag lieve kind," zegt Zuster, terwijl ze Geertje een kus geeft, „hartelijk gefeliciteerd, hoor! Hier is iets voor je." ,,0 Zuster, ook al een cadeautje van u ?" Terwijl Zuster den beker bewondert, maakt Geertje het pakje los. En wat komt eruit? — Een prachtig popje met een rose jurkje en een mutsje van dezelfde kleur. Wat is Geertje daar blij mee! Ze speelt nog zoo graag met poppen en haar popje, dat ze mee heeft gebracht, heeft verleden week haar armen verloren. , ,Dank u hartelijkrZuster! Ik vind het toch zoo mooi. Eri wat een snoezige kleertjes!" „Ik wed, dat Zuster ze zelf gemaakt heeft," zegt Anna. „Heeft u dat gedaan, Zuster?" vraagt Geertje. Van een lief meisje. 4 50 „Ja schat, vind je ze mooi?" Nu, öf Geertje ze mooi vindt. Ze kan er niet genoeg naar kijken. Zuster Clara, de hoofdzuster, komt Geertje ook gelukwenschen. $ „Zuster, kijk u toch eens, wat ik gekregen heb! "Kind, kind, wat word jij verwend! En nu straks nog bezoek. — Wat een heerlijke dag! Wil je nu vandaag met je bed binnen blijven, of ga je liever naar buiten ?'' Liever naar buiten, Zuster. Het is zulk mooi weer en "ik zou het zoo aardig vinden, als Anna en Wim ook eens de eekhorentjes zagen." „Nu, dan moeten de bedden maar bijtijds naar bulten, Zuster Marie. 't Is nog zulk heerlijk Septemberweer, daar moeten de zieken maar zoo lang mogelijk van genieten." Wat heeft Geertje een heerlijke dag! Juffrouw Voortman bracht haar een vaasje met bioemen van de dames van de kleine hal. Ze heeft het op Geertje's nachtkastje gezet. Dat staat zoo feestelijk! Dokter is ook al bij haar geweest. Hij kwam Geertje feliciteeren en meteen de post brengen: een dikken brief van Vader en Moeder uit het Weeshuis en van al de weesmeisjes een mooie prentbriefkaart. Dokter moet ook de cadeautjes bewonderen. „Zal Geertje zich niet te druk maken en niet al te'veel babbelen, als ze straks bezoek krijgt?" vraagt Dokter. , ,Laat de anderen ook maar eens praten, hoor.'' En nu heeft Geertje bezoek. Om elf uur zijn ze gekomen! Wat geniet ons jarige kind! 5i 52 Tante heeft een witte wollen doek voor haar gehaakt en van Anna en Wim kreeg ze een kopje en schoteltje. Geertje heeft zooveel te vertellen. Tante moet haar telkens aanmanen, om kalmer te zijn. Ze vindt haar nichtje nog niet veel beter. Wel heeft ze een beetje kleur op de wangen gekregen, maar dat hoesten — dat wordt nog niets minder. Wim heeft het zoo druk. Lang stil zitten kan hij niet; telkens loopt hij weer weg van Geertje. Nu, dat is wél goed; hij zou Geertje anders te moe maken. Met de andere zieken heeft hij ook al kennis gemaakt. Ze hebben allen schik in het vroolijke baasje. Maartje heeft hem een eekhorentje gewezen. Dat vindt hij prachtig. Nu kan hij morgen op school vertellen, dat hij een echten eekhoren gezien heeft. ,,Tante, gaan we ook eens in het bosch wandelen? Misschien'zien we dan nog veel meer eekhorentjes." „Ja Wim, straks, als Geertje moet rusten. Maar we zullen toch niet te ver gaan, want we hebben nog een heelen tippel naar het station." Anna zit maar stil bij Geertje. Ze is zoo blij, dat ze bij haar zusje is, want ze heeft zoo naar haar verlangd. „Vader en Moeder komen de volgende week Dinsdag bij je, Geertje,'' zegt Anna. „ Ja, dat heeft Moeder geschreven. Zeg maar aan Vader'en Moeder, dat ik erg naar hen verlang." Zuster Marie komt nu de bezoekers waarschuwen, dat het tijd is voor Geertje, om te gaan rusten. Straks komen ze nog even terug, voordat ze naar den trein gaan. Na het rustuur vertelt Wim heel opgetogen -aan Geertje, dat hij drie eekhorentjes gezien heeft en twee konijntjes ook. Er moet nu afscheid genomen worden. „Wanneer komt u terug, Tante?" vraagt Geertje. , ,Dat weet ik nog niet,'' zegt Tante, , ,niet zoo heel' gauw, want het is een dure reis. Maar als je heel erg naar Tante verlangt, schrijf je maar hoor!" Anna en Wim nemen nu ook hartelijk afscheid van hun zusje. „Kijken jullie straks nog eens?" vraagt Geertje, „ik kan hier net door de boomen op den weg zien." Dat vindt Wim leuk. Hij zal wel heel hard „daaaag!" roepen. Daar gaan ze heen. Nu moet Geertje goed opletten, wanneer ze voorbij komen Daar is Wim al! Hij loopt al door de boomen te turen Eindelijk daar heeft hij Geertje in de gaten. „Daaaag!" roept hij, zoo hard hij kan. Tante en Anna zien Geertje nu ook en roepen en wuiven mee. Geertje hooren ze ook nog duidelijk , ,daaag!'' roepen. Nu neemt Tante Wim bij de hand; ze is bang, dat ze te laat aan den trein zullen komen. Nog een oogenblikje en ze zijn uit het gezicht verdwenen. „Daaag!" roept Wim's stemmetje nog in de verte. Geertje heeft een heerlijken verjaardag gehad, maar ze is 's avonds wel moe. Als Zuster Marie haar komt instoppen, zegt Geertje: „Zuster, ik het een geheimpje, de anderen mogen het niet weten. Steek maar even uw hoofd hier onder de dekens.'' En wat was nu dat geheimpje? Zal ik het jullie verklappen? Zuster kreeg een dikken zoen van Geertje, dat mochten de anderen niet zien. XI. Hoe Geertje Kerstfeest viert. Het is Kerstmis, een echte, witte Kerstmis. De dennen laten hun takken zwaar neerhangen onder de dikke sneeuwlaag. 't Is een prachtig gezicht, vooral nu de sneeuw schittert in de zon. Het lijken allemaal wel groote kerstboomen. In de eetzaal van het sanatorium staat een echte kerstboom met giinsterende ballen en zilveren slingers. Er ligt ook sneeuw op, maar dat is namaak. Vanavond zal hier Kerstfeest gevierd worden. De zieken gaan er zooveel mogelijk heen. Er zijn maar enkele, heel erge zieken, die er niet heen kunnen gaan. Geertje heeft zich er al weken op verheugd. Ze heeft gehoord, dat er mooi gezongen zal worden en de dominé, die 's Zondags voor de zieken komt preeken, en ook wel eens bij Geertje geweest is, zal de Kerstgeschiedenis vertellen. Maar Geertje zal den kerstboom niet zien. Sinds een paar dagen is Geertje heel erg ziek. Ze mag niet praten, p.Ueen maar zachtjes fluisteren. De zusters hebben haar bed naar een andere kamer 55 gebracht. Daar ligt ze alleen. Het is nu voor Geertje te druk op de zaal. Overdag is Zuster Marie bijna altijd bij haar en 's nachts wordt er door een andere zuster gewaakt. Die arme Geertje! Hoe heel anders heeft ze zich nog voor enkele dagen het Kerstfeest voorgesteld! Toch klaagt ze niet en hoe ze ook naar den kerstboom verlangd heeft, ze voelt nu wel, dat ze te ziek is, om met de anderen feest te vieren. Zuster Marie heeft zoo met Geertje te doen. — ,,Had ik maar een klein boompje voor haar," denkt ze, , ,dan konden we dat op haar kamer zetten." — Maar ze heeft geen tijd, om er een uit het bosch te halen. Daar bedenkt Zuster wat Ze gaat naar de kamer van Juffrouw Voortman. „Juffrouw Voortman, ik zou zoo graag voor Geertje een klein kerstboompje hebben, maar ik heb geen tijd, er een te gaan zoeken. U gaat straks toch wandelen, wilt u er dan een meebrengen ?'' Dat doet Juffrouw Voortman graag. Ze vindt het heerlijk, als ze iets voor die arme Geertje doen kan. Met overschoenen gewapend, maakt Juffrouw Voortman haar morgenwandeling door de sneeuw. Wat is het overal prachtig! 't Lijkt wel, of het bosch in een tooverland herschapen is. Op haar terugweg zoekt ze het mooiste dennetje uit, dat ze vinden kan. 't Zit aardig vast in den grond, maar met een flinken ruk weet ze het toch te bemachtigen. Haar mantel komt vol sneeuw, maar dat hindert niet; die kan er tegen. pH Zuster Marie vindt het boompje ook heel mooi. 56 , ,Zal ik u helpen met het versieren, Zuster ?'' , ,Nu, als u het doen wilt, heel graag. Er is nog wel wat van den grooten kerstboom overgebleven en we hebben ook nog kleine kaarsjes." Twee paar handen gaan nu aan het werk en het duurt niet lang, of het dennetje is een aardig kerst¬ boompje geworden. Samen brengen ze het naar de kamer van Geertje. Wat een verrassing is dat nu. Geertje zegt niets, maar je kunt aan haar oogen wel zien, dat ze in stilte geniet. Nu wenkt ze Zuster Marie en fluistert haar iets in 't oor. 57 , Juffrouw Voortman,'' zegt Zuster, , ,Geertj e vraagt, of u vanavond ook even komt, als de kaarsjes branden en of u dan uw citer meebrengt. We zullen ze vroeg aansteken.'' „Heel graag, Geertje, dan vier ik vanavond twee keer Kerstfeest.'' Als het donker wordt, gaat Juffrouw Voortman weer naar de kamer van Geertje. Zuster heeft de kaarsen al aangestoken en het licht uitgedaan. Wat staat dat gezellig! Geertje vindt het heerlijk, dat ze nu toch een kerstboom heeft en dat er ook voor haar gezongen en gespeeld wordt. Juffrouw Voortman gaat met haar citer bij het tafeltje zitten, waar het kerstboompje op staat, anders heeft ze geeft licht. Zuster Marie zit bij Geertje. Als ze dan iets te vragen heeft, kan ze het Zuster influisteren. Eerst speelt de juffrouw: „Stille nacht, heilige nacht," en dan noemt Geertje al de kerstliederen, die ze nog van de Zondagsschool kent. Het lieve kind geniet toch zoo! Ze ligt maar stil te luisteren; het vermoeit haar niet. Zuster Marie zingt ook mee. Als Juffrouw Voortman al de kerstliederen gezongen heeft, die Geertje kent, moet ze ook nog eens spelen: De Heer is mijn Herder, 'k Heb al wat mij lust. Hij zal mij geleiden Naar grazige weiden. Hij voert mij al zachtkens Aan waatren der rust. Dat vindt Geertje zoo'n mooi vers. „Wie weet," denkt Juffrouw Voortman onder 58 het zingen , , ,hoe spoedig de Goede Herder Zijn schaapje thuis haalt." Als de juffrouw weg is, leest Zuster Geertje de Kerstgeschiedenis voor. Geertje luistert heel eerbiedig. — „Denkt u niet," vraagt ze, als Zuster klaar is met lezen, „dat ik nu gauw naar Jezus ga?" ,.Misschien wel,'' zegt Zuster, , ,zou je dat willen?'' ,,0 ja, Zuster, ik verlang zoo naar den Heer Jezus en naar Moeder, maar ik wil toch ook nog wel een poosje hier blijven. — Wanneer zou Tante komen en Anna en Wim?" „Ik heb vandaag geschreven, Geertje. Misschien komen ze morgen wel." „Als ze maar niet te lang wachten," denkt Geertje. XII. Geertje gaat naar den Hemel. Ze zijn er allen geweest: Vader en Moeder, Tante Mien, Anna en Wim. O, wat waren ze bedroefd! Toen ze den vorigen keer bij Geertje waren, hadden ze niet gedacht, dat ze alleen nog terug zouden komen, om afscheid van Geertje te nemen. „Jullie moet niet bedroefd zijn," zei Geertje tegen Anna, „ik ga immers naar den hemel en daar kom je later toch ook." Ja, dat hoopte Anna wel; maar ze zou haar lief zusje zoo missen. Ze houdt zooveel van haar. Geertje wilde Tante even alleen spreken. „Tante, als Vader, mijn eigen vader, nog eens terug komt, wilt u dan zeggen, dat ik hem vergeven heb?" Geertje heeft de laatste dagen veel nagedacht. Ze heeft zelf zooveel kwaad gedaan en' de Heer wil haar alles vergeven. Zou zij dan haar vader niet vergeven, dat hij slecht voor Moeder was geweest? Tante heeft het beloofd. Ze was blij, dat Geertje erover gedacht had. 6o Het is nu de dag na Nieuwjaar. lederen dag heeft Geertje laten vragen, of Juffrouw Voortman voor haar kwam spelen. Ook nu is de juffrouw weer bij haar. Wat is Geertje sinds Kerstmis weer veranderd! Haar gezichtje wordt steeds magerder. .Juffrouw, speelt u nog eens dat vers, dat u van de week ook gezongen hebt? Ik weet niet meer, hoe het heet, maar het is over den dood." I Juffrouw Voortman denkt even na. Ze herinnert zich eerst niet, dat ze een vers over den dood gezongen heeft ,,Bedoel je misschien: Uren, dagen, maanden, jaren Vliegen als een schaduw heen.. - - « Ach, wij vinden, waar wij staren, Niets bestendigs hier beneen. Op den weg, dien wij betreden, Staat geen voetstap die beklijft, Al het heden wordt verleden, Schoon 't ons toegerekend blijft." Ja, dat bedoelt Geertje. Ze heeft het vers wel goed begrepen. Ook moet, ze nog eens haar lievelingsvers hooren: De Heer is mijn Herder. Als Juffrouw Voortman den volgenden morgen voorbij Geertje's kamer komt, staat de deur open. Geertje wenkt de juffrouw. Zuster Clara is bij haar. Het lijkt wel, of Geertje in dien eenen nacht jaren ouder geworden is, zoo is dat gezichtje veranderd. Maar ze kijkt zoo vroolijk, alsof ze naar een feest gaat. ,,De Heer komt me nu gauw halen, Juffrouw," 6i zegt Geertje. ,,Ik dank u nog wel, dat u zoo dikwijls voor me gespeeld hebt." „Niets te .danken, Geertje, ik deed het graag, dat weet je wel. In den hemel wordt er nog veel mooier gespeeld en gezongen. Wat zal je daar genieten!" De patiënten van de zaal, die op zijn, mogen Geertje nu ook even de hand geven en niemand vergeet ooit dat lieve gezichtje, waar al iets van hemelsche blijdschap op ligt. De dokter komt telkens bij Geertje kijken. „Ben je zoo blij, lieve kind?" vraagt hij. „Ja, Dokter, ik verlang nu zoo naar den hemel." Tegen den middag is Geeltje in slaap gevallen. Zuster Marie zit bij haar. Ze luistert naar Geertje's 62 ademhaling. Die wordt steeds zwakker totdat ze bijna onmerkbaar ophoudt De Goede Herder heeft Zijn schaapje zachtkens gevoerd naar de wateren der rust. * Lieve kinderen, ik wilde wel, dat jullie Geertje gekend hadt, zooals ik haar heb gekend. Je zou zeker ook veel van haar gehouden hebben. Ik hoop dat je haar geschiedenis graag zult lezen en dat je, evenals die lieve Geertje, reeds in je jeugd den Heiland zult zoeken. Denkt nog maar eens aan dat versje, dat Geertje dien eersten Zondag in het sanatorium opgaf: O, wat vreugd! O, wat vreugd Den Heer te kennen in zijn jeugd! Gij jonge harten, zoekt Hem vroeg, Want Jezus mint men nooit genoeg. O, wat vreugd! O, wat vreugd Den Heer te kennen in zijn jeugd.