11 we. Ik zit er al heerlijk „geheim" voor te leeren, op school natuurlijk, want anders heb ik geen tijd. 't Loopt nu ook tegen Sint, en ik heb Pop beloofd, dat ik al haar Sintversjes zal maken. Pa is twee weken naar Engeland voor zaken, en die Julie doet nu zoo raar. Ze heeft onder haar hooge hakken nog gummihakken laten zetten, en nu „wiebelt" ze gewoon als ze loopt. Och, 't kan me eigenlijk niets schelen, maar bij alles zegt ze tegen mij: „Kind, waar bemoei je je mee?" En dat klinkt zoo verachtelijk en daar word je dan wel eens kriegel van. Ik ben, nu Pa weg is, natuurlijk heel genoegelijk naar onze clubavondjes gezeild. Ik heb al een paar keer geprobeerd om het Ma te zeggen, maar Ma denkt altijd aan winterhoeden en paradijsvogels en bontstellen, en dan is het zoo moeilijk vertellen, dat je geheim lid bent ergens van. Ma zou misschien zeggen: „Maar .kind, dat is prachtig", en het direct weer vergeten. Ik weet nog niet, hoe ik met onze fuif aanmoet. Ik denk, dat ik maar gewoon zal zeggen, dat ik voor een partijtje bij Lou de Poll ben gevraagd. Pa vindt Lou nog al degelijk, omdat haar vader een instituut heeft. En als mijn rapport nu niet al te slecht is, dan' mag ik wel. Hoe staat het met het jouwe? Ik heb een heel vernuftig smokkelapparaat uitgevonden, en daarmee hoop ik door mijn repetities te rollen. Ik zit zoo akelig alleen op een bank, en nu krijgen we altijd proefwerk links en rechts. Dan moet ik tevoren zeggen wat ik zit. En je zult altijd zien, als je links zegt, dan is het rechtsche gemakkelijk, en zeg je rechts, dan ken je alle vragen van links. Ik zal je maar niets schrijven van onze voordrachten, want als je nog komt met Kerstmis, dan is 't een verrassing voor je. Pien Greve, die zoo leuk teekent, maakt de programma's. O zeg, we hebben gisteren op school gestikt. Kitty Francken, die voor me zit, vertelde me onder Fransch, dat haar broer een kanarie gekocht heeft met een horrelvoet, 't Werkte al dadelijk HOOFDSTUK II. Waarom moet er toch altijd een Pa zijn ? Of waarom kunnen alle Pa's niet zijn als de vader van Pop, die alleen aan zijn zaken denkt en zich met niets bemoeit wat Pop doet. Hij wist niet eens, dat ze zwemmen geleerd heeft. Want toen er laatst in de krant wat stond over de gecostumeerde zwemwedstrijden, met Pop's naam boven aan, want zij had de eerste prijs, nam hij zijnjorgnet af en zei: „Hé, Umilie C. Helmer, zoo heet jij ook kind. Zou dat nog familie zijn?" „Ik ben 't zelf Vader", zei Pop. „Ben jij dat zelf? Ik wist niet, dat je zwemmen kon." „Ik kan 't ook noa niet zoo lang," zei Pop onverschillig. „Zoo, Mooi. Nu, ga er maar flink mee door." En toen zette hij zijn lorgnet weer op en ging de krant verder lezen. Zoo is nu de Vader van Pop. Hij weet ook nooit hoe we heeten, en daarom zegt hij tegen alle vriendinnen van Pop, Lies. Dat vindt hij een gemakkelijke naam schijnbaar, 't Is voor ons wel eens lastig. Maar mijn Pa —- ja, 17 en daarom ben ik nu eigenlijk zoo kwaad — bemoeit zich overal mee. En omdat ik de jongste ben, schijn ik speciaal uitverkoren te zijn. Gek eigenlijk, want ik geloof, dat Kees het veel meer noodig heeft dan ik. Kees zit vijfde gym, en heeft prachtrapporten, die zwaait overal door heen. Maar Pa weet niet, dat Kees, als. Pa denkt, dat hij boven zit te studeeren, boodschappen gaat doen met Lotte Boom. Hij komt haar dan toevallig tegen en mag haar pakjes dragen notabene. Kees noemt Pa altijd de ouwe heer. En hij zegt ook wel vaak aan tafel, voor de mop: „Ouwe Heer, zwiep me de aardappelen eens toe." Dan lacht Pa. En als ik het eens zou zeggen, natuurlijk ook heelemaal voor de mop, dan zou mijn weekgeld misschien drie maanden lang worden ingehouden. Waarom ik nu eigelijk zoo woedend en mopperig ben? Omdat ik niet meer aan Net mag schrijven. Ja natuurlijk, nog wel eens in de zooveel weken, maar niet, zooals we altijd deden, een brief wanneer je er leut in had. Ik moet er ook altijd inloopen. Ik zat op Pa's kamer geschiedenis te leeren, en 't verveelde me zoo gruwelijk. Toen dacht ik: „Kom, laat ik maar met een brief aan Net beginnen. Daar heb ik wel puf in." En ik raakte er zoo vreeselijk in, dat ik Pa niet hoorde binnenkomen. Ik kladde maar door, en toen Pa's stem opeens mijn nek kietelde, klapte ik dadelijk het geschiedenisboek dicht. De brief was nog nat en het vlekte natuurlijk ; 't gaf een smeerboel. Pa sloeg het boek open, schudde zijn hoofd, en begon er met een radeermesje in te peuteren. Ik zei: „Och laat u dat maar, want we hebben allemaal kladpartijen in onze boeken." Ik wou niet, dat Pa onnoodige moeite deed. Maar Pa ging er toch mee door, en hij zei: „Zit je zoo je geschiedenis te leeren? 't Is fraai" — dat is een stopuitdrukking van Pa, „of denk je misschien, dat je er genoeg van kent ?" „O hemeltje nee", zei ik, „dat niet, maar ik had zoo'n puf om aan Net te schrijven." 18 Zoo. Nu, dan zullen we ook daarvoor onze maatregelen nemen. In 't vervolg schrijf je Nettie eens per maand, dat is meer dan genoeg. En dan Zondagsmorgens." „Maar dan slaap ik uit , jammerde ik halt. „Ta, dat heb je wèl noodig", vond Pa. ,,En hoe kan ik nu aan Net schrijven, als u er toevallig zin in hebt Pa." Pa zei niets en radeerde door en ik slierde een schrift naar me toe, en ging met de ellebogen onder mijn hoofd erin zitten turen. Maar ik zag niets, want er dansten allemaal sterretjes voor mijn oogen, zoo woest was ik. tr j Te kunt dezen brief nog wel afmaken , zei Fa, nog altijd even kalm. Pa blijft altijd kalm, dat is zoo naar, dat fnuikt je, zooals Connie -Raland zegt. Want die kan zoo echt met me meevoelen, omdat haar moeder ook nooit driftig wordt, maar de onmogelijkste dingen met hetzelfde gezicht zegt, waarmee wij beweren, dat het heerlijk is om schaatsen te rijden. Toen t geschiedenisboek schoon was, zei Pa: „Ziezoo, nu kun je er mee doorgaan, en over een uurtje zal ik eens zien, wat je er van kent." En 's avonds bij 't naar bed gaan, zei Pa: „Ik vertrouw, dat je zult doen wat ik je straks gezegd heb Josephine." Nu dan moet je wel een monster van stiekemigheid wezen om het dan toch nog te doen. Vooral als je er pas als geheim-lid van de Jopopinoloukicoclub bent ingeloopen. En ik heb er me dus maar bij neergelegd. Maar ik ben kwaad. . Nu ben ik straks op zolder verzeild en daar heb üc in de oude boekenkist van Julie een bende schriften gevonden, die nog lang niet vol waren. En omdat ik af en toe mijn overkropt gemoed wel eens luchten moet — wat is dat een prachtige uitdrukking, die ga ik in 't eerste beste volgende opstel gebruiken — zal ik die maar volkliederen. Dat heeft Pa me niet verboden, t ls wel niet hetzelfde als zoo'n ouwerwetsche brief aan Net, 19 maar het is tenminste een, wacht hoe noem je dat ook haast, je hebt het ook van koffie, o ja, surrogaat. Als Pa die boeken van Julie eens zag, dan rezen zijn haren ten berge, want overal, waar maar een beetje wit over was, heeft Julie bruiden geteekend met sluiers en groote bouquetten, die net op rooie kolen lijken. Die bruiden zijn allemaal van op zij gezien. En dan staan ook overal poppetjes neergeklad, arm in arm, en dan altijd van achteren. Julie heeft er natuurlijk geen kans toe gezien, om ze een behoorlijk aangezicht te geven. Met al die schriften van Julie onder mijn arm ben ik naar beneden gestevend, en ik heb ze in mijn boekenkast weggesloten. Dat wordt dus zoo'n soortement dagboek. Och, dat is ook wel interessant. Feitelijk moest er nu een datum boven staan, want dat hoort zoo. Maar datums weet ik nooit. Wacht, even uitrekenen, 't Is tien dagen voor Kerstmis, dus laat ès kijken 15 December. Vanavond is het club bij Kit geweest. Wat zullen ze gezongen hebben, want het is zoo'n jolige bende bij Kit thuis. Georaien, haar zuster, is op het conservatorium, die zingt schattig, en Kit zei vandaag op school, dat George voor de club zou galmen. „Toch geen opera's?" vroeg Pien, die heelemaal niet muzikaal is. „Nee, Engelsche moppen en leuke Fransche dingen", zei Kit. Ze spreken er altijd gewoon over, als ik erbij ben, want ik heb gezegd s „Jongens, nu ben ik eerelid, en ik wil van alles op de hoogte blijven." Ze hoeven 20 niet te weten, hoe lam ik het eigenlijk vind dat ik er niet meer bij kan zijn. Dan hebben zij er ook zooveel pret niet meer in, en dat hoeft niet. Ik zit nu op onze slaapkamer bij een kaars te schrijven. Die heb ik voor drie centen van Mina gekocht 't Is al bi]| elven en Tulie zal wel zoo thuiskomen. Ziezoo, nu heb ik dus mijn dagboek ingewijd. Ik ben in een Fransch themaschrift van Tulie begonnen. In haar laatste thema, had ze vijf en twintig fouten. Dus ze hoeft mij nu nooit meer in *t Fransch aan te vallen, want dan zeg ik direct, dat zij niet eens een behoorlijke thema heett kunnen maken. , , *t Is precies, alsof ik met Net een praatje gehouden heb. En gek, ik ben heelemaal niet kwaad meer. 16 December, 's avonds kwart over tien. 't Is haast een nachtboek, inplaats van een dagboek. Kwart over tien. Enfin, ik heb nog minstens drie kwartier. Dus ik loop maar gauw van stapel. Vanmorgen kwam Kit op school met de koek es, die gisterenavond waren overgebleven, in haar mantelzak. Er waren twee schuimpjes bij, die al een beetje aan 't kruimelen sloegen. Ik zat er onder natuurkunde heerlijk van te genieten. We hebben voor natuurkunde een heer, die mèt den leeraar voor gym de eeruge wolven in de schaapskooi zijn. Hij heeft zwart haar en een blonde snor, wat nogal raar staat en we gelóoven, dat hij verliefd op Pop is, omdat zi] altijd gemakkelijke beurten krijgt. Hij staat haar ook we eens zoon beetje wezenloos aan te staren. Hij heet Smidt met dt. Ik was net bezig aan mijn laatste koekje, 't was een schuimpje, want die had ik natuurlijk voor 't laatst bewaard, toen ik een beurt kreeg. Ik kon niets zeggen, maar 't hinderde heelemaal met, want ik had het toch niet geweten. - „Weet je 't niet Jo? Die volgt dan. 22 In de gang vond ik Kit, die toen maar met me mee naar huis is gegaan, § Was ontzaggelijk leuk op straat. We zijn eerst gauw naar. mijn huis gehold, en we vonden Ma alleen thuis. Ma was haar bloemen aan *t verzorgen in de'serre, en ze leek het heelemaal niet raar té vinden, dat Kit en ik daar opeens stonden. Ik liet direct mijn rampzalige blouse zien, en ik zei natuurlijk, dat ik hem gescheurd had, aan de bank. Zoo", zei Ma, „dat is nogal dom van je. Ün t zal ook moeilijk te maken zijn. Gelukkig, dat Rika er vandaag is om te naaien. Wil jullie nog een kopje thee / De haard brandde zoo genoegelijk in de eetkamer. Kit zakte dadeüjk neer in een grooten stoel, strekte haar beenen en zei: „Nu krijgt u mij den heelen morgen niet meer weg Mevrouw." Ma lachte maar wat, die scheen dat mets erg te vinden, en tegen , mij zei ze : „Joop, trek nu maar ie fluweelen japonnetje aan, maar denk erom, met draaien op de bank, anders wordt het zoo vaal van „Joop is maar gedost in zijde en fluweel", zei Kit. En ik heb maar zoo n onoogelijk overhemdje aan. Toen begon Ma te praten over het mantelpak van Tulie, dat eerst zoo tegenviel, maar met grijs bont om den kraag en om de manchetten zoo opgeknapt was. En ik rende naar boven, want door dat mantelpak had ik^al genoeg met Julie te stellen gehad. Wat lijkt je kamer eigenaardig, als je daar zoo, op een ongeregeld uur binnenzeilt. Het bed was afgehaald, en de waschtafel nog maar half gedaan. Over een stoel slingerde een das van Julie en op een anderen stoel lag een broche van mezelf, waar ik me s morgens noa suf naar gezocht had De broche zag er eigenaardig gedeukt uit, ik vermoedde, dat Julie erop gezeten had 't Was naar kóud boven, en heelemaal zoo onbehaqeüjk. Ik rilde en stak me gauw in mijn fluweeltje. Toen ik weer beneden kwam had Ma het erover, dat Julie zulke kleine voeten had, zes en dertig, zei Ma. 23 „En ik heb negen en dertig", zei ik natuurlijk dadelijk. „En ik een en veertig", dolde Kit. „En onze Georgien heeft geloof ik wel drie en veertig." „Nee, dat kan niet", zei Ma. „Dat is abnormaal. Nog een koekje Kit?" „Graag." We zaten nog heerlijk even voor den haard en knabbelden onze koekjes. Ma vond het opeens toch echt aardig, dat Kit met me mee had mogen gaan. „Ja, mijnheer Smidt is nogal voor de gezelligheid", zei Kit. „Wat ?" vroeg Ma opeens ontsteld. „Heb jij je blouse gescheurd waar een heer bij was?" „Ja", zei ik, ,,het noodlot." „O, maar mijnheer Smidt vond het wat aardig" hielp Kit me. „Dat zei hij nog, hè Joop?" „Fi donc", .zei Ma en schudde haar hoofd. „Och", begon Kit alweer. Maar ik trok haar gauw bij haar arm en Kit, die opeens vond, dat ze wat goed te maken had, beweerde: „wat hebt u hier een heerlijke kamer. En als Joop eens weer haar blouse scheurt, dan mag ik weer meekomen hè Mevrouw?" 't Is een geluk, dat Ma zoo vergeetachtig is, want Pa weet van deze heele blousehistorie niets af. 't Kan nog best zijn, dat het Ma over een paar maanden te binnen schiet, maar dan is het feit verjaard en niet meer strafbaar. Op straat was het glibberig, 't Had achtereenvolgens een paar dagen gevroren en gedooid, en toen was 't weer een beetje aan 't opvriezen gegaan, een beetje maar gelukkig, want het is zoo vreeselijk hard als je niet schaatsenrijden mag en het ijs is zeven vuisten dik. Julie reed nota bene eiken middag op de ijsbaan. En dan liefst op hooge hakken. Anders vindt ze haar schoenen zoo ordinair. Ik weet, dat ze haast geen streek alleen kan doen, zoo bibbert ze, en altijd zitten haar hakkeren los, of zit de riem te stijf. Ze heeft ook al eens een schaats compleet verloren, en Kees zei, dat ze toen nog een heele baan rondgeweest is op 24 één schaats. Ze had er niets van gemerkt. Nu overdrijft Kees wel eens een beetje, dat is waar. Kit en ik gingen nog heerlijk 17 December, kwart over tien 's avonds. Gisterenavond heb ik plotseling moeten afbreken, omdat ik Julie op de trap hoorde, en tot de conclusie kwam, dat 't al over elven was. Ik heb mijn zaakjes vlug bij elkaar gepakt, en net gedaan, alsof ik op 't punt was naar bed te gaan. Nu heb ik weer niet veel tijd, maar zal toch trachten den achterstand heelemaal in te halen. Morgenavond moet ik misschien den heelen avond strafwerk maken. Maar laat ik mijn verhaal niet vooruitloopen. Kit en ik gingen nog heerlijk even winkels kijken. We hebben allebei een zwak voor porceleinwinkels. Gek! Want Pop en Noor bijvoorbeeld zijn niet van een schoenwinkel af te slaan en Lou staat altijd voor boekwinkels te gapen. Pien staart zich altijd suf op schilderijen en Connie zegt, dat het wel zoetsappig is, maar dat ze zich alleen interessèert voor boomstammen. Ze kijkt alle taartjeswinkels na, of er ook boomstammen voor de ramen liggen, en ze weet precies, waar ze de dikste krijgen kan. Kit en ik stonden net voor eert winkel, waar een schat van een dikbuikige Japansche trekpot troonde, en Kit ontdekte nog vier langbeenige kopjes, die het toppunt van eigenwijsheid waren, toen we opeens Pops vader uit den winkel zagen komen. Hij liep haast tegen Kit op. „Dag meneer", zei Kit. iÉÉll „O, hé, dag Lies." Natuurlijk zei ik toen ook: „Dag meneer." „Zoo Lies, ben jij daar ook? Vrij van school vandaag? Is er wat bijzonders?" „Nee meneer, we moesten even een boodschap doen bij mij thuis." 25 „Zoo, dat is wel aardig. En nu zeker nog zoo'n beetje aan 't winkelen?" „Ja meneer", zeiden de beide Liezen. „Ik zie je nooit meer bij Pop, hoe komt dat Lies?" En mijnheer Helmer keek naar mij. „ k r>en reusachtig aan de studie. Onder Pa's hoede." „Zoo, zoo. Dan zul jij wel een kraan worden. Dag Lies." Papa Helmer lichtte zijn hoed. „Lies", zei hij nog eens. „Stel je voor", rilde Kit, als we jouw vader eens tegenkwamen." Toen zijn we door stegen en achterstraatjes naar school gerend, ■ maar we kwamen toch nog te laat voor de tweede les, die we in de vestibule op een bank hebben -verzeten. Ik heb als boetedoening zes natuurkundevraagstukken gekregen om op te lossen, en voor Duitsch — want dat hadden we het tweede uur — drie thema's. Die zal ik nu maar morgen onder handwerken zien te maken en mijn vraagstukken overmorgen als we gym hebben. Want daar mag ik voor straf in geen drie weken komen, omdat ik op de liggende ladder geklommen ben en zei, dat ik er niet meer afdurfde. *£ Pop heeft mijnheer Smidt nog compleet laten blozen, doordat ze om elf uur, toen hij in de klas kwam om een boek te halen, tegen hem zei: „Wat is Joop nu netjes, vind u niet mijnheer?" Aan tafel snauwde Julie tegen mij: „Je moet vooral weer broches op den stoel leggen, als jij je aankleedt. Dat is er zoo'n geschikte plaats voor. Ik ben er vanmorgen op gaan zitten." 26 „Bijzondere eer voor m'n broche", zei ik. En Kees zei: „Die Joop krijgt rimpels van het studeeren, ziet u wel Ma, vlak boven haar neus." ,,'t Is tijd, dat ze eens een beetje ernstig wordt", vond Pa. „Juist. Dat vind ik ook", zei Kees. „Ze heeft er den leeftijd voor. Eet maar niet te veel andijvie kind, want dat verstompt je hersens." Ik zei hardop: „Drakepit", waarover Ma haar hoofd schudde. 20 December. Een paar dagen niet geschreven. Want alles is falikant uitgeloópen. Onder handwerken heb ik me aldoor aan mijn kinderhemd moeten slingeren, want de Generaal, zoo noemen we onze directrice, troonde op het podium. En toen ik bij Gym al weg wilde gaan, zei mijnheer Steup, die me in de gang tegenkwam: „Nee Jo, kom jij er ook maar weer bij. Want 't is eigenlijk een veel te prettige straf voor jou, dat jij maar zoo'n beetje wandelen kunt." Nu heb ik mijn strafwerk 's avonds moeten maken na tienen. Gek, als ik in mijn dagboek zit te schrijven, knus bij de kaars, en de inkt vlak bij me, dan voel ik geen kou. En bij mijn strafwerk zijn mijn vingers me haast afgevallen. Enfin, nu is 't al af en ingeleverd; 't ziet er natuurlijk vrij onbehoorlijk uit, maar daarvoor is 't ook strafwerk, zooals Connie altijd zegt. Nog drie dagen, dan krijgen we vacantie. Pa zegt, dat hij in de vacantie de vakken waar ik slecht en middelmatig in ben, eens serieus met me zal doornemen. Nu ben ik eigenlijk in alles slecht en middelmatig, behalve in wiskunde en Nederlandsch, zoodat Pa er een heele kluif aan hebben zal. 2e Kerstdag 's avonds is de clubfuif. Ze gaan het locaal heelemaal versieren met dennengroen en hulst, 't Zal oer-leuk worden. Pien heeft ontzettend aardige programma's geteekend, lila op grijs, 't staat gedistingeerd, zooals Julie zeggen zou. Boven- 27 aan dansen zeven kleine kleuters en in hun mutsjes staan onze namen: Jopopinoloukico. Ik nog steeds voorop, als eere-lid. Ik heb natuurlijk ook voor de fuif geofferd; de anderen wilden het eerst niet notabene. Toen ben ik woest geworden en heb gestampvoet. Voor Sint had ik van oom Henri vijf gulden gekregen, en dan had ik nog twee weken zakgeld over, dus dat kwam prachtig uit. „Alles wat er overblijft", zei Pop, „al zouden we 't op een kar moeten laden, dat brengen we bij jou." „En dan doen we 't bij jou nog eens dunnetjes over", zei Kit. Dat hebben we nu afgesproken. Den dag na Kerstmis komt 's middags om twee uur — dan is het terrein veilig tot half zes — de heele club bij mij en dan krijg ik op Pa's werkkamer, want daar brandt altijd de haard, omdat ik er zit te werken, de fuif in woord en beeld. Ze krijgen thuis ook een uitnoodiging, en gek, nu heb ik zoo'n klein, klein idee, dat Pa toch, als hij die 's morgens bij zijn ontbijtbordje vindt, verteederd zal worden en zeggen: „Josephine, ga naar het bal." En dan zal Josephine Pa met stoel en al tegen haar flanellen hart drukken. 22 December. 't Is gisteren Zondag geweest. Vanmorgen, toen ik beneden kwam — ik was laat, want ik had door Mina's gebonk op onze deur heengeslapen zag ik al dadelijk, toen ik in de kamer kwam, op tafel een grijs kaartje liggen. En ik wist, dat het was de uitnoodiging voor de fuif van de Jopopinoloukicoclub, ten huize van Instituut de Poll. We hadden dat allemaal zoo'n degelijken achtergrond gevonden. Ik *keek naar Pa, maar die las zijn krant. Ma schonk thee, Julie was er nog niet en Kees deed ook'alsof hij las. Maar toen ik achter mijn boterham zat, knipoogde hij naar het grijze kaartje. Ik trok mijn wenkbrauwen tot onder mijn haar en Kees schudde zijn hoofd. Toen 32 Ik herinner me best, dat ze eens een tijdlang met handschoenen aan geslapen heeft. Natuurlijk had ik het Ma verteld, dat de jongens kwamen, en Ma zei: „Maar kom dan gezellig in de huiskamer zitten." „Och, laat die kinderen boven", zei Julie, „ze hebben mekaar toch zoo'n massa onzinnige dingen te vertellen." Toen vatte ik vuur. „Als je maar weet", zei ik, „dat wij niet over zulke malligheden praten als Lotte en jij." Ik raadde er maar zoo'n beetje naar, want ik weet heelemaal niet, waar Lotte en zij altijd over zitten te fluisteren. Maar Julie kleurde en ging pianospelen. Pa heeft boven twee groote clubstoelen staan en een divan, 't Is eigenlijk een zalige kamer, die erg op mijn luiheid werkt, want als ik een uur aardrijkskunde gepompt Jieb, dan vlei ik me een kwartier op den divan neer, om tot mezelf te komen.. We gingen twee aan twee in zoo'n clubstoel hangen en Kit, Connie en Lou slingerdén zich op den divan. De rietmand stond op de tafel. Lou wilde hem al openmaken, maar ik zei: „Eerst vertellen". Ze zagen er allemaal een beetje verpierewaaid uit, maar 't heeft ook tot drie uur geduurd en 't is eenig geweest. Eerst zeiden ze nota-bene nog: „Och ja, 't was wel aardig", en Pop beweerde: ,,'t Ging nogal. Ik had er me meer van voorgesteld", maar toen sloeg ik zoo hard op de tafel, dat mijn atlas op den grond duikelde en uit den band viel, en ik zei: ,,'t Is erg leuk van jullie, om voor mij te doen alsof 't niet zoo bar aardig was, maar eerlijk vind ik het niet. Vooruit biecht op." Ja, 't is natuurlijk schitterend geweest. „We hebben tot drie uur gedanst", zei Kit. „En mijn solo was zoo beeldig. Middenin kreeg ik een vreeselijke gilbui, omdat die Fred Prins <— je kent hem. wel Joop — me zat aan te staren met een gezicht van: „Blij, dat dat mijn zuster niet is." „Er waren troepen jongens", zei Noor. „En we hebben gedanst tot drie uur. Zalig." „Zeg, weet je wie er ook was?" riep Connie. 33 „Smidt met dt. Hij is een kennis van Lou's vader. En hij heeft yier keer met Pop gewalst". „Ja," zei Pop, „en ik heb gezegd, mijnheer, wat trapt u toch op™mijn teenen. U trapt al het lak er af. Toen bloosde hij natuurlijk." „Ik begrijp heusch niet," zei Loutje, „dat Smidt met dt zich nog aan Pop waagt. Want ze is nooit leuk tegen hem. „Nee, dat kan ik ook gewoonweg niet. Weet je wat Vader tegen me zei, toen ik even bij hem zat?'' „Was je vader er ook?" vroeg ik. „Ja," zei Pop, „maar hij kwam nogal laat.'' „Hé, zei Vader, „wat komt die lange, zwarte heer, waar jij mee danste, me bekend voor. Is dat een kennis van ons?" Ik zei: „Dat is een leeraar van de school. Hij is nog eens bij U aan huis geweest om over me te klagen." Weet jullie niet, dat was heel in 't begin, toen ik gezegd had, dat de haren uit zijn neus opschoten als tulpen." Toen pakte Lou de rietmand uit en ze praatten allemaal tegelijk. Ik mocht: niets zeggen maar ik moest eten. En toen Mina binnen kwarn^ met de thee, zei ze: „Gompie, 't lijkent wel 'n vergadering van een weeshuis". Wat we erg treffend vonden. Vooral het weeshuis. Lou schonk thee, die is in alles even netjes, en ze deden net, alsof ik minstens doodziek was geweest, 3 34 zelfs liet Pop me drinken en Kit zong voor me zonder dat ik het vroeg: „My old Kentucky Home." Ze weet, dat ik dat zoo mooi vind. Ja, ze hebben wel een heerlijken avond gehad de jongens, en wanneer ik zoo oud als Julie ben, dan zal ik al mijn krachten wijden aan de Jopopinoloukicoclub. Wanneer Pa tenminste niet iets griezeügs met me voorheeft — ik heb hem eens iets hooren beweren van een taalacte — want dan komt er weer niets van. Maar enfin, laten we daar nog geen zorg over hebben; we hebben vanmiddag plechtig beloofd, wij zevenen, met de hand op"mijn gehavenden atlas, dat we de club ons heele leven lang zullen steunen. En dat maakt meteen onze vriendschap zoo stevig en hecht. Oudjaarsavond. Lieve Net, Ja, ik kan me voorstellen, dat je het een treurmare vond, toen je op mijn gevlekte briefkaart —• 't was niet van tranen hoor, zooals je dacht, maar ik had er water over gemorst — las, dat ik je slechts nog éen keer per maand, en dan op een Zondag — ik begin met een uitzondering op den regel, vanwege het oudejaar w schrijven mag. Ik heb er me al lang weer rustig bij neergelegd. Ik houd nu een dagboek aan en als je met Paschen komt, want daar reken ik stellig op, dan kun je nog lezen wat ik aan mijn papieren vriendin, of is boek mannelijk, verteld heb. 't Is ook wel aardig, zoo'n avondbabbeltje eigenlijk met jezelf. Als ik nog lust en tijd heb vanavond, dan schrijf ik dezen brief nog even in mijn dagboek over. 't Is misschien een dolle gril van me, maar alles wat ik meemaak komt in mijn dagboek, en volledigheidshalve ■—■ weer zoo'n mooi woord voor een opstel —I hoort deze brief er natuurlijk ook in. Je zult wel zeggen: „Wat slaat Joop aan 't zeuren." Maar ik wou 't je toch even vertellen, voor ik met mijn wensch voor den dag kom. En die is, als elk jaar: Een prettige tijd, mooie rapporten (brr) en — dat is wat nieuws: Geluk met Jaap. Wat leuk, 35 dat je met Sint een doos post van hem gekregen hebt. En een gedicht erbij. Die jongens kunnen zoo echt schapig zijn, ik zeg niet dat Jaap het is hoor! 'k Vind het nogal voor hem pleiten, dat hij zoo'n goeie smaak voor papier heeft. Want hij had net zoo goed.rose kunnen geven met een vergeet-mij-nietje in den hoek, of met een duif, die een brief in zijn bek houdt. En dat is monsterlijk» Nee, bij die schapigheid denk ik aan Kees. Kees is werkelijk wel leuk overigens, en hij doet ook nog wel eens wat voor me, maar als Lotte bij ons is, dan houdt hij zich net, alsof ik nog een wiegekind ben en hij, o minstens vijf en twintig. Dat is natuurlijk om indruk op Lotte te maken. Met Sint had hij zeker geen geld voor cadeautjes, of hij vond het zonde, omdat Lotte elf December jarig is. In elk geval, dien dag vroeg hij mij, of ik, als ik s'avonds naar pianoles ging — ik heb nog altijd tweemaal in de week van 7—8 tingelingeling — een pakje bij Lotte naar binnen wou zwingelen. En toen gaf hij mij een bruinig pak zeg, nee maar, een chocolade hart rolde me maar zoo tegemoet, toen ik het in mijn hand nam. Kees zei nota bene tegen me: „Ezel, kijk dan ook uit." „Kijk jij uit", zei ik, en huup, ik schudde zoo'n beetje lichtelijk, daar kwam een ananashart aanrollen. In tweeën. „Wat leuk," zei ik „een gebroken hart. Wat zal Lotte dat aardig vinden." Kees rukte me het pakje compleet uit de handen, en toen dansten nog over den grond een marsepijnen varken en een doosje, waarvan het deksel wegrolde. Er zat een monsterlijke broche in, in rose watten. Kees was vuurrood, en ik proestte om het varken. Ik greep het beest bij zijn snuit en ik zei: „Wat zal Lotte blij zijn met jou portret." — De wraak van het wiegekind.'— Toen heeft Kees me geschud tot mijn tanden rammelden, en ik heb hem gebokst, wel niet erg eerlijk met handen en voeten, maar Kees is zoo sterk, tot hij me losliet. Natuurlijk hebben we het pakje toen samen weer verzorgd en we hebben samen de helft van het ananashart opgegeten. Ik weet niet of Lotte 36 er erg verrukt over geweest is, want ik heb er niets meer van gehoord. Ik heb er Kees nog naar gevraagd, maar toen zei hij erg liefderijk: „Val dood." In elk geval draagt Lotte zijn broche niet. Je vroeg me in je laatsten brief, of ik je nog iets meer wilde vertellen van onze clubleden, omdat je eigenlijk Pop en Kit alleen maar goed kent. Daar gaat-ie dan. Loutje de Poll is degeüjk en ook nogal stil, maar zoo vreeselijk eerlijk zie je, en rechtvaardig. Julie zegt, dat ze foei-leelijk is, maar dat is niet zoo, ze heeft zoo'n trouw gezicht, met zulke open oogen. Ik houd veel van Lou, ze is nooit erg uitbundig, maar je weet zoo, wat je aan haar hebt. Pien Greve is dól. Ze draagt altijd van die rechte jurken met een koord om haar middel. En 't staat haar leuk. Julie beweert, dat ze zoo slordig is, en dat haar haar altijd wappert, maar Pien zou Pien niet zijn, wanneer ze niet een haarlint verloren had of haar rok afgetrapt. Ze zijn met z'n achten van broers en zusters en 't is bij haar thuis altijd even jolig en roezemoezig. Noor van Güikel is nogal deftig, wel vroolijk, maar die zal, al is ze nog zoo laat, tpch nooit op school komen zonder haar nagels goed te hebben verzorgd, dan eet ze liever een boterham minder, geloof ik. Ze is eenig kind en nogal verwend, maar wel hartelijk en lief, en ook erg eerlijk. Connie Raland is een type. Ze heeft erg veel zomersproeten, s'winters ook, en ze doet er van alles tegen. Den laatsten tijd waschte ze zich met spiritus, eiken morgen kreeg ze een beetje van het meisje, omdat haar moeder het zoo'n onzin vond. Ze ging er natuurlijk groezelig uitzien, want ze kon zich nooit heelemaal schoon wasschen met zoo'n vingerhoed vol spiritus. Ze vertelde zelf, dat ze het op het tipje van een waschhandschoen goot en dan vlug ermee over haar gezicht wreef. Want het vervliegt ook gauw geloof ik. Nu had Pop in een Engelsch modeblad van Betty een recept gelezen, dat prachtig moest zijn. We begrepen het niet heelemaal en daarom knipte Pop het uit, en zijn wij er zoo mee naar den apotheker gegaan. Connie 37 vroeg of hij er voor instond, dat het helpen zou. „Ik ben er zelf lelieblank van geworden dame", zei de man en grijnsde zoo'n beetje. Toen had Connie er heelemaal geen vertrouwen meer in, en zei tamelijk onbeleefd, dat hij het niet eens behoefde klaar te maken. Maar nu heeft Lou gehoord, dat wasschen met warm water en soda zoo goed moet zijn. En we hebben Connie aangeraden om zich eerst eens flink te schrobben, want ze leek wel gestreept den laatsten tijd. Ik hoop maar voor haar, dat dit wat geeft, want ze schijnt het erg naar te vinden. Ik heb haar nog verteld, dat ik verleden jaar ~ Connie woont hier nog niet zoo lang — een steenpuist gehad heb op mijn wang, die een uur in de verte te zien was. Maar dat troostte haar niet schijnbaar. Ze is anders ook erg aardig en ze kan vreeselijk lachen, als ze niet tegelijk aan haar sproeten denkt. Nu, Pop en Kit ken je. Twee bengels hè? Pop wordt zoo knap den laatsten tijd, tenminste dat zegt Julie. Ik let er niet zoo op. Pop is wel wat vreemd met dat pikzwarte haar en die lichte, blauwe oogen. De fuif is natuurlijk eenig geweest. Ik vind het wel lam, dat ik nu nog slechts eere-lid ben, maar later haal ik mijn schade in. Daarmee dreig ik de jongens. Nu Net, wensch ze thuis ook een gelukkig jaar hoor! En doe Jaap, de groote onbekende, mijn groeten. Zelf een oudejaarspoot van je Joop. 2 Januari. Nu begint de school al weer gauw. „De tredmolen", zegt Kit. Gisteravond hadden wij een dinertje thuis; alleen de Boomen en Lotte en Mijnheer en Mevrouw de Groest waren er. Lotte deed zoo vreeselijk aanstellerig. Af en toe kneep ze haar oogen half dicht, zoodat je alleen oogharen zag. Dat noemt ze kwijnend, geloof ik. Ze had een witte japon aan, erg lagig, en daaruit kwam een hals als een snijboonenstok steken. Om haar middel slingerde bevallig een goudkleurig touw a la Pien, en ze had ook zoo'n band in 't haar. Ze heeft erg lange, 38 dunrie vingers en heel wit. Ik vind het altijd griezelig, als ik zie hoe ze daarmee werkt, 't Was wel genoegelijk aan tafel. Pa kan zoo amusant zijn, als hij wil. En Ma is eigenlijk alleen pas in haar glorie, wanneer ze menschen om zich heen ziet en veel licht en bloemen. Kees zat tegenover Lotte naast Mevrouw de Groest, en als Lotte dan weer heelemaal ooghaar was, dan zuchtte hij haast van verrukking. Ik had hem kunnen stompen. Mijnheer de Groest plaagde me nogal — hij is erg aardig, zijn vrouw ook trouwens — en ik geloof, dat Lotte dat niet erg zetten kon. Tenminste ze zei opeens: „Was je laatste rapport nog al goed Joopje?" „Ja, dank je," zei Joopje „ik kan 't je niet laten zien, want de Generaal heeft het alweer. Anders met pleizier hoor!" Pa humde, maar 't kon me niet schelen. „Het kind wordt in de laatste dagen zoo brutaal", zei Kees tegen mijnheer de Groest. „Het Kind," smaalde ik, „Kees is ook heelemaal twee jaar ouder dan ik, al zeventien." Toen had Kees me kunnen vermorzelen, want misschien denkt hij nog, dat Lotte gelooft, dat hij bijna negentien is. En Lotte is al twintig geworden. Pa trok een ik-stuur-je-van-tafel gezicht en toen heb ik me maar stilgehouden, en onbewegelijk Lotte zitten aankijken, wat haar zenuwachtig maakte, dat zag ik best. Ze draaide eens aan haar ringen, ze heeft massa's, en ze verschoof haar armband, en dan keek ze weer zoo schichtig op. Maar aldoor ontdekte ze, dat ik haar nog aanstaarde. Ik begon er op eens aan te gelooven, dat ik hypnotische kracht in mijn oogen heb, en ik vond het griezelig, dat ik Lotte misschien onder hypnose zou krijgen. Stel je voor. Toen heb ik maar van haar weggekeken, en ik zag dat ze herademde. Doch nu ga ik het den eersten den besten dag op school probeeren met Zuurtje of ik neem een proef op Smidt. 43 „Misschien had ze een ring verwacht," zei ik kwaadaardig. „Denk je?" vroeg Kees nog nota-bene. „Welnee, 't Is bij haar immers nooit echt geweest." „Toch wel. Want Jieel in 't begin, wat kon ze dan lief tegen me zijn. Ze noemde me altijd Rob. Dat vond ze mooier dan Kees. Wat hebben we wel heerlijk gezeild verleden zomer. En dan was ze zoo'n kindje, dan deed ze net, of ze op mij steunen moest." ,,'t Spook", dacht ik. En ik zei: „Ze zal natuurlijk als de dood voor omslaan geweest zijn." „Misschien vond ze 't niet aardig", peinsde Kees verder, „dat ik haar een varken stuurde met haar verjaardag, weet je wel? Maar ik wist, dat ze dol op marsepijn is en ik kon niets anders krijgen. Trouwens, zooveel geld had ik ook niet. Vond je haar niet mooi, Jopie?" ,,'t Was een leuk varken", zei ik. „Nee, ik bedoel Lotte natuurlijk." „O, Lotte! Schei uit. Heb je haar nek wel eens bekeken? Allemaal gaten. Maar ze dirkt zich op met alle mogelijke nonsens en dan lijkt ze nog wat. En ze stelt zich altijd aan." „Heb je aan tafel wat aan me gemerkt?" „Nee, niëts. Je hebt massa's snijboonen verwerkt." „O", zei Kees snugger. „Zal ik je eens wat zeggen," zei ik, en ik klom op de tafel, dicht bij hem. „Zal ik je nu eens wat vertellen? Alle meisjes van mijn klas zijn verliefd op je. Heusch. Allemaal. Ze vonden 't altijd lam, als ze jou weer met Lotte gezien hadden." „Waarachtig?" vroeg Kees. En ik geloof werkelijk, dat het hem opkikkerde. Toen jokte ik er nog bij: „Etty van Duren, je weet wel, dat leuke kind van hierover, die naar den Haag is gaan wonen, heeft eens een heel uur zitten huilen, omdat jij haar niet gegroet hadt." „Hee, da's kras" zei Kees, en hij plukte aan het 44 versiersel, wat hij voor Lotte aan 't kwèeken was. „Da's warempel kras." „Zoo zie je", zei ik en ik sprong met een vaart van de tafel tot vlak bij de deur. „Hou je maar taai. Nacht Kees." " „Nacht Joost." Toen stak ik mijn hoofd nog eens naar binnen. „Ze vinden het allemaal jammer, dat je je snor laat staan. Naacht." Nu hoop ik maar, dat hij vannacht, van Etty van Duren droomt of van Pop of van Pien. Dan heb ik hem genezen van zijn Lottebevlieging, ik die van die dingen heelemaal geen verstand heb, zooals Julie zegt. Oho. 52 Ik stelde Julie zoo'n beetje grommend voor, en ze deed zoo buitengewoon lieftallig, dat doet ze altijd, wanneer zé zich zelf mijlen boven iemand voelt staan. Jakkes, zoo onuitstaanbaar. Ik geloof niet, dat Juffrouw Wijers onder den indruk raakte van haar hooge hakken en haar knoedel valsche krullen, tenminste ze zei nogal flink: „Ziezoo Jo, nu gaan we verder." En daarmee kon Julie gaan. Ik zei achter den rug van juffrouw Wijers: „Lekker." , Daar hoor ik de deur van Julies hok — a la Kees —Nu gaat ze nog even naar beneden. Ze* is de laatste week haast eiken avond op haar kamer, dan bestudeert ze de literatuur, zegt ze. En dat doet ze liggend op een divan in een rose ochtendjas. Ik heb haar zoo een keer verrast. Toen vroeg ze me nota bene: „Vin je niet, dat rose me flatteert Joop?" „Griezelig" zei ik. „Mee maar, in ernst." „Je lijkt nogal grauw bovenal dat rose," zei ik toen. „Als je het licht uitdoet, dan zou 't misschien wel aardig zijn." O, daar komt ze naar boven —* huup — roets — weg. 10 Januari. Zaterdagmiddag. Gisteravond was juffrouw Wijers weer tot elf uur bij me. Ik geloof wel, dat ze inwendig diep verontwaardigd was over mijn schamele kennis, maar ze blijft nogal kalm. En ik geloof ook wel, dat ze geduldig is. Pop zegt — ik ben uit school even bij Pop geweest, 't is vanavond club bij haar — dat je er toch nooit van op aan kunt, want de Generaal doet ook nogal poezig, wanneer je haar pas kent. Pop komt Maandag weer op school; ze beweerde, dat ze wel vijf en zestig zakdoeken versnoten had. Pop zat op de kamer van Betty, die was er niet. Ze liet me nog een kiek zien van Betty en Dolf, echt weeïg. Ik begrijp gewoonweg niet, wat Betty er aan vindt, om met haar hoofd tegen Dolf z'n hoofd te leunen, net de Siameesche tweelingen. Pop zei, dat het royaal een bezoeking is om 53 bij die twee te zitten. Ze had er nog al eens van geprofiteerd, toen ze ziek was. Ik weet zeker, dat Julie ook aan 't verloven slaat, want als Lotte tennissen ging, wanneer het regende, dan ging Julie tennissen bij storm, en als Lotte een strooien hoed droeg in December, dan liep Julie in Mei al met een fluweelen dop. Morgen is het Lottes receptie. Ma zei straks: „Wat, is het prettig Joop, dat we toch dien zalmrosen fluweelen hoed voor je gekocht hebben." Ik vind dien hoed een monster van opzichtigheid, en als ik me niet door Ma en Julie en vijf winkeljuffrouwen had laten verleiden, die allemaal om beurten in een flauwte vielen en zeiden, dat hij zoo prachtig bij mijn teint kleurde, bij mijn teint nota bene, dan had ik dien hoed ook nooit op mijn hoofd geplakt. Nu moet ik hem dragen natuurlijk en ik doe het als een waardig slachtoffer. Kees noemt hem de tondeldoos, waarom, weet hij zelf niet, en toen de jongens er mij voor 't eerst mee zagen, dachten ze, dat hij van Julie was, en dat ik hem zoo maar voor de mop droeg. O, wat er al aan dien hoed vastgezeten heeft. Een hoed is niet, wat je natuurlijk denkt, een hoed, nee, hij is tegelijk mantelpak en blouse en kousen en schoenen en handschoenen. Want toen ik eenmaal de tondeldoos te pakken had, paste mijn zalige, ruige winterjas er weer niet bij. Ma in d'r nopjes, zeulde me mee naar de Bonnetterie en daar kocht ze een mantelpak, o gruwel, een getailleerd mantelcostuum, zoo betitelde de juffrouw het, toen ik, zoo'n beetje viezig de slippen van het manteltje vastpakkend vroeg: „En hoe noemt u dat nu?" Ze zei ook nog, dat het de laatste nouveauté was. Ik heb gruwelijk het land aan al die nieuwigheden, ik houd van een korte plooirok, die nog van je matrozenpak geweest is, en ik ben dol op een muts met S.S. Kediri in den band. Enfin, Ma zei, dat het mantelpak me charmant kleedde, en ik voelde me als een lange lijs op een vlaggestok. Toen heeft Ma me nog een rose-zijden blouse gekocht, die in kleur 55 „Waarom wou je dat morgenmiddag doen?" vroeg Pa, die natuurlijk schrok van mijn ijver. „Omdat ik mee op receptie moet," zei ik. „Ah zoo," glimlachte Pa. Ja, hij glimlachte werkelijk. Maar Ma, die altijd erg hecht aan diners en recepties en jours, verkondigde al, voordat Pa nog wat zeggen kon: „Nee Louis, Joop*gaat mee hoor! Toen Julie zoo oud was als Joop nu ...." „O maar Julie was al volwassen toen ze nog een zuigeling was", zei Kees, die er ook bij was en natuurlijk wel kriebelig werd van die verlovingsredenaties. De wond is nog versch. Lotte zegt vaersch! Julie ook. „En Joop zal altijd een zuigeling blijven," snibde Julie naar Kees. Kees zei: „Zusterliefde," en Pa liep naar de telefoon en zei: „Noord, juffrouw." Ik zag wel aan Ma, dat ze zelfs in een stortbui mijn zalmrose fluweelen hoed aan Lotte en consorten zou willen presenteeren, en ik wou nog vragen, of de hoed alleen niet voldoende was, zoo los in de hand. Maar Ma praatte al lang over de vermoedelijke recepiëerjapon, — ik weet niet met hoeveel ee's dat moet, — van Julie. En ik zit d'r an, zooals Kit altijd zegt. Zondagavond 11 Januari. Kees heeft zich geschoren vandaag. De sprieten zijn weg. Ik heb hem een zoen aangeboden, niet dat ik zoenen prettig vind, maar ik dacht, dat mj het nogal, begrijpend van me zou vinden. Hij zei echter: „Ik zoen geen zusters". Vanmiddag heb ik me in al mijn nouveauté's gehuld, en ik heb de tondeldoos achter op mijn hoofd gezet, maar Ma heeft hem heel behoedzaam in mijn oogen getrokken. Dat flatteerde meer. We zijn er per rijtuig heen getrokken, en Julie heeft met haar voet aldoor op mijn lakneus gezeten, wat ik moedig doorstaan heb. Toen we bij het Boomenhuis kwamen, begon ik toch wel een beetje nieuws- 56 gierig te worden. En ik zag best, dat Julie zoo trekkerig om haar neus werd; dat wordt ze altijd als ze zenuwachtig is. Toen vond ik het tóch wel zielig voor haar, en daarom dacht ik haar nog te bemoedigen door te voorspellen, dat zij misschien ook nog wel eens een recepiëerjapon — daar heb je weer dat nare woord .— en een verloofde zou krijge». Julie keek direct uit het raampje en zei: „Doe toch niet zoo mal." Bij de Boomen was alles in actie. Pa Boom glom, Ma Boom glom en Lotte, die stond voor een nijlgroene canapé in een nijlgroene japon met een nijlgroene glimlach — tenminste Ma zei, 't was nil-de-vert, of vert-de-nil, dat weet ik niet precies — aan den arm van H. de Wilde met den meestertitel en een lorgnetje. Hij is erg mager, en ik geloof, dat hij puntige schouders heeft. Tenminste zijn jas hing zoo hoekig af. Wat lijkt me dat naar een verloofde met puntige schouders. Lotte deed erg in-zwijmvallerig. Hoe iemand toch iets kan vinden aan een meisje, dat altijd op apegapen ligt, snap ik niet. Enfin, ik feliciteerde ze naar behooren en toen vroeg ik, of ze mekaar allang kenden. Lotte lachte witjes — ja, zoo is het — en zei: „al een heelen tijd, Joop." Ik voelde, dat Ma me aankeek, want er waren rissen menschen achter ons binnengekomen, die allemaal wachtten, tot ik uitgepraat was. Ik hoorde Pa z'n hum en toen zei ik nog langzaam en haast plechtig: „Kees heeft zich vandaag geschoren." H. de Wilde keek me aan, of ik niet heelemaal normaal was, maar Lotte's éen derde gezicht kleurde en ik hoop van harte, dat ze over mijn orakeltaal nog oneenigheid hebben gekregen. Bij 't ronddraaien trapte ik een dame op haar teen, en er stonden zoo'n ceel, dat ik haast van den eenen teen op den anderen viel en iederen keer maar „pardon" prevelde. In 't rijtuig terug heeft Ma me onderhouden over mijn onbehoorlijk gedrag en Julie zei, dat ze zich voor me geschaamd heeft, maar ik geloof, dat mijn tondeldoos niet meer zoo gauw zal worden geëxposeerd. HOOFDSTUK V. 14 Januari. Pien heeft een broertje, en als ze daar tegen zeggen: „Wat is het leven Charlie?" dan schudt hij zijn kleine hoofd en zegt heel treurig: „Een tijd."'Hij bedoelt een strijd. Ik vertelde dit gisteravond aan Juffrouw Wijers. Ik dacht, dat ze het flauw zou vinden. Maar ze lachte er om en ze zei: „Hou je veel van kinderen Joop?" „Dol," zei ik. „En U?" „Ja ik ook. Ze zijn zoo lief en onschuldig die kleine kleuters." „Liever dan groote kleuters?" vroeg ik. „O die kunnen ook heel aardig zijn," zei ze. — Ik kon 't niet helpen, maar ik moest tegen haar knipoogen — stel je voor, dat ik tegen Zuurtje knipoogde of tegen de Generaal — en toen lachte ze weer; als ze lacht, dan trekken haar rimpels wat weg, en lijkt ze veel gladder. En uit mezelf zei ik: „Kom, nu zal ik Afrika — we zitten nog altijd aan die malle Soedan-negers en Zoeloe-Kaffers vast — maar een goeie douw geven." Als Pa mijn knipoog gezien had, zou hij misschien denken, dat ik voor Juffrouw Wijers geen grein ontzag heb. Maar Pa weet niet, dat ik in mijn zak, — die zakken boven op je rok zijn wel lekker, daar stop je van alles in — een hansworst had zitten, die allerakeligst gaat blèren, als je hem opdraait. Die had Kit me gegeven om mezelf te 58 plezieren bij juffrouw Wijers. Kit zal 't natuurlijk flauw vinden, dat ik hem niet gebruikt heb, maar dat kon ik toch niet. En ik zou er niets geen been in zien, om het wurm bij Smidt of bij Steub, ja zelfs bij de Generaal te laten afdraaien. Enfin, ik weet niet wat het is. 't Is ook wel lam voor haar — voor Juffrouw Wijers — om daar eiken avond met mij te zitten vossen, 't Is voor mij ook niet plezierig natuurlijk, maar, ja, hoe zal ik het zeggen, er kan voor mij nog wat een. leuke tijd komen later, en 't is voor haar eigenlijk al voorbij. Och wat zeur ik. Ik heb slaap. Ik ga naar kooi. 16 Januari. Ik voel me niets gedisponeerd, zooals Julie zegt, wanneer Ma haar vraagt een sonate van Beethoven te spelen, als zij leut heeft in een Engelsche mop. Vanmiddag, toen we om vier uur uit school kwamen, de heele club weer op een rijtje, kwam in de verte Juffrouw Wijers aan. Ik zei natuurlijk: „Daar heb je d'r." „Wie?" vroeg Pop, en ze keek naar een vrouw achter een snoepkar. „Juffrouw Wijers. Ze komt vlak op ons toe. Ze heeft een bruine mantel aan. Nee Connie lach niet." En ik stompte Connie, die al ging proesten. „Hemel, wat een draak," gilde Kit, die net zoo'n harde stem heeft, van haar zangles zeker. Ik kneep Kit, dat ze een halven meter omhoog sprong. „Wees toch stil", zei ik, „moet ze 't hooren?" „Wat doe je bravig", zei Kit. Juffrouw Wijers was al heel dicht bij ons, toen zei Noor^ „Wat een antieke jas heeft ze aan." , „En wat een malle dop", vond Pien, „daar is de schuit van de Generaal nog een prachtstuk bij." „Wat is haar gezicht verfrommeld," zei Pop, „net gekreukt papier." „Daarom kan ze toch wel aardig zijn," zei Loutje. Maar toen juffrouw Wijers ons voorbijging, riepen 59 ze allemaal: „dag juffrouw." Loutje ook. En ik weet, hoe spottend ze keken en zoo voor-de-mal-houerig. Zoo kijk ik zelf ook, als Smidt ons voorbijgaat. Maar ik vond het lam, want het was net, alsof ik malle dingen van haar had gezegd. En dat is toch niet zoo. Ja natuurlijk, wel toen ik haar nog niet kende. Enfin, toen ze vanavond zou komen zat ik toch wat in mijn piepzak. Om kwart over zeven had ik al een uitstalling boeken om me heen gebouwd, en toen om half acht precies haar schelletje ging, zaten mijn beide wijsvingers in mijn ooren en was Joopje schijnbaar heelemaal ongevoelig voor haar omgeving. Ik merkte het niet eens •— al weer schijnbaar — dat ze binnenkwam, niet eerder, dan toen ze naast me stond en zei: „Zoo Joop, wat ben je al druk aan 't werk." Ze deed net, of er niets gebeurd was, en toch heeft ze gekleurd vanmiddag toen ze allemaal zoo mal deden. Of mal, ik ben zelfs niets beter. En die Connie, die zoo hard lachte. Ze was den heelen avond bar geduldig en ik wist letterlijk niets. Middenin een Fransche vertaling zei ik: „Dat was de club vanmiddag, waar ik u van verteld heb." „Zoo was dat nu de club met den eüenlangen naam. Wil je wel gelooven Joop, dat ik dien nooit onthouden kan. Soms, middenin het corrigeeren van thema's, denk ik: „Hoe heet die club van Joop nu ook weer ? En ik kom nooit verder dan Jopohon." „Ik zal 't wel voor u opschrijven," zei ik. En ik kladde het buiten op mijn Duitsch schrift. „Ziezoo." „Ik zal 't maar overnemen in mijn notitieboekje, dat is wel zoo veilig," zei juffrouw Wyers, en heel netjes schreef ze het in op den 16en Januari. Zou ze het gehoord hebben van de Draak? Ik weet het niet. Ik geloof het wel. Want anders had ze niet gezegd: „Er was een meisje bij met zulke vroolijke oogen en lang blond haar. Ze had zoo'n klein fluweelen hoedje op." Want dat was Kit. Ze heeft geen een keer gelachen vanavond, ze was een en al rimpel, en dan is haar 60 gezicht net gekreukt papier. Als Pop het alleen maar niet zoo hard had gezegd. — Ik ga morgen een bende schoppen op school, want ik moet een verzetje hebben. Zondag 18 Januari. Gisterenavond, toen ik al in bed lag, kwam Julie boven. Ze draaide eens door de kamer, keek in den spiegel, en legde haar dot valsche krullen boven op mijn onderlijfje. .,. „Héé," gilde ik uit mijn kussen. „Beg pardon," zei Julie. Ze heeft dagen, dat ze niet vergeten kan, dat ze op een Engelsche kostschool geweest is. „Zeur niet," zei ik. „Neem die viezigheden weg." „Je moet niet altijd zoo vulgair zijn Joop", zei Julie. Maar ze legde toch den knoedel op haar toilettafel, en sloeg met veel zwier haaf kapmantel om. Toen begon ze haar haar los te maken. Ze heeft werkelijk een behoorlijke — Lotte zegt beheurlijke — hoeveelheid, ik snap niet wat ze nog met dien valschen rommel doet. Enfin, dat moet ze ook zelf weten, ik hoop, dat ze dien onzin nog eens verliest. Ze schuierde een veeg, en dan keek ze weer in den spiegel, weer een veeg, weer gestaar. Ik draaide me met een ruk om. Ze dacht natuurlijk weer aan Lotte's H. de Wilde, dan doet ze altijd zoo tragisch. Niet om H. de Wilde zelf natuurlijk, maar om den ring en de cadeaux en het heele „malle verloofd-zijn". Ik dommelde zoo'n beetje in, toen zei ze: „Slaap je al Joop?" „Ja. Bijna." „Zeg eens Joop, ik kwam vanmorgen voorbij jullie school en toen kwam er een heer uit met een verbazend interessant gezicht." „Kan niet," zei ik kortaf. „Ja, 't is toch zoo. Hij was nog al bleek met zwart haar en een blonde snor. Vreeselijk bijzonder." 61 „O, da's Smidt," zei ik'. „Noem je die interessant? Pleit niet voor je." „Doe toch niet altijd zoo kattig, als ik je iets heel gewoons vraag." „Maar 't is niet gewoon. Als ik Maandag op school vertel, dat jij Smidt interessant vindt, dan denken ze, dat je stapel bent." „Je vertelt het toch niet, hoop ik." En Julie keek me beslist onderdanig aan. Dat trof me, en ik zei goedig: „Nee natuurlijk niet." En ik ging weer in den dommel. Toen maakte ze me weer wakker. „Waar geeft hij les in Joop?" „Wie?" schrok ik compleet. „Die mijnheer Smidt van jullie school." „O Smidt. In natuurkunde. Hij is doctor in de wisen natuur." „Dan is hij toch wel knap." „Knap!" zei ik zoo verachtelijk, als ik het met mijn slapende stem kon. „Mocht wat. Lodewijks, de amanuensis, is stukken knapper. En hij is verliefd op Pop." „Wie? Lodewijks?" „Nee, Smidt." „Is die verliefd op Pop? Wat mal!" „Vind je dat mal? En je zegt zelf, dat Pop zoo mooi is." „Nu ja, maar 't is nog zoo'n kind." ,,Pu," zei ik, en sliep weer in. Toen werd ik wakker, doordat Julie aan mijn arm schudde. „Hoe oud zou hij zijn Joop. Is hij al lang afgestudeerd ?" Natuurlijk zei ik weer: „Wie?" „Och, je weet wel, Dr. Smidt." „Zeg toch Smidt," zei ik, weer klaar wakker zijnde. „Doe toch niet zoo verheven. Hoe oud hij is? Dat zal ik hem wel eens vragen overmorgen, als je 't graag weten wilt." „Pig," zei Julie. 62 „Nacht," zei ik. En ik trok het dek over me heen en soesde weer glorierijk in. 't Is nu tien uur Zondagmorgen. Ik heb heerlijk mijn werk af, en, het buiten gietende, zit ik te dagboekeren. — Een heerlijke themazin. — Ik voel me echt uitgeslapen, ondanks Julie's gemier van gisteravond. En ik ben wel in mijn knolletjes, zooals Pien altijd zegt. Ik geloof, dat ze op school denken, dat de bliksem in mijn bol is geslagen en daar finale schoonmaak gehouden heeft. Want meestal weet ik nu een behoorlijk antwoord te .geven op de vragen, die ze me doen. De Generaal in hóógst eigen persoon heeft me zelfs van smokkelen verdacht, tenminste toen ze me de Graven van het Bourgondische Huis vroeg — ze geeft les in de geschiedenis — en ik die ouwe heeren direct, zonder er tijd van voorzeggen voor te nemen, opdaverde, zei ze vriendelijk: „Wat heb je daar op je knie Jo?" Ik jubelde gewoonweg: „Niets juffrouw." „Leg je handen eens op de bank." En ik vleide mijn tien uitgespreide vingers voor me neer, eerst met de palm naar boven, dan met de palm naar beneden. „Ziet u wel?" zei Kit triomfantelijk. Toen kreeg Kit een beurt en een nul, ofschoon ik haar voorzei, dat mijn lippen kromtrokken. En nu heb ik juffrouw Wijers nog maar zoo kort. Stel je voor de glorie van een goed rapport. En dan overgaan naar de vierde met een pluim van Pa. Gek, ik hecht toch wel ontzettend aan zoo'n pluim, misschien omdat Pa er me nooit mee verwend heeft. Wat regent het! Zoo kan ik gelukkig vanmiddag niet betondeldoosd uit. Ik trek heerlijk mijn regenjas aan en zet m'n ouwen lakhoed óp en dan zeil ik zoo naar Pop. Er zullen nog wel een paar jongens komen opduikelen. Misschien, dat we kunnen gaan taartjes eten. 63 's Avonds. Julie verraste me net middenin het verkwikkende woord taartjeseten. „Wat doe je daar?" zei ze. „Ik maak een opstel voor Smidt," zei ik. „Waarover?" „Over kurk als warmtegeleider." „Wat een gek onderwerp." „Ja, zoo is Smidt nu eenmaal." „Kan hij nogal orde houden?" „O nee, heelemaal niet. We staan altijd boven op de bank." „Really?" „Ja, of we zetten Smidt erin, en wij gaan voor de klas staan."- „Dat jok je Joop." „Zoo." „Over veertien dagen hebben we het groote studentenbal." » „Aangenaam." „Ik krijg nog een nieuwe japon. Ik denk witte voile over rose crêpe-de-chine." „Jakkes," zei ik. „Ik heb niets aan jou als zuster,'' zei Julie.,, Wat ben jij toch voor een wezen. Gisteravond ook, toen ik je heel gewoon iets vroeg van Dr .Smidt, kreeg ik direct idiote antwoorden." „Nu zegt ze nog Dr.," jammerde ik. „Dat weet ik wel," zei Julie. „Als hij ook op het studentenbal komt, en dat is niet onmogelijk, en ik dans met hem „Geen kans," zei ik. „En ik dans met hem," herhaalde Julie verwoed, „dan zal ik hem toch eens naar jou vragen." „Ja, dat moet je vooral doen. Dan is Smidt z'n avond meteen bedorven." „Je moet niet denken Joop, dat je aardig bent," snauwde Julie. 64 „Zooiets denk ik nooit van mezelf." ,,Ik ben blij, dat je tegenwoordig onder toezicht staat." „Ik ook." „Zoolang het duurt tenminste. Je zult die juffrouw ook wel weer wegtreiteren." „Misschien krijg ik dan Smidt," zei ik. „Ik hoop het voor jou." Toen prevelde Julie weer „pig." Dat schijnen Engelsche meisjes op kostschool nog al eens tegen elkaar te zeggen. Ik vind het zeer onbeheurlijk. Ik zou er gewoonweg niet aan denken, om een van de jongens „varken" te noemen, bij het minste geringste. Maar mijn opvoeding is ook nog niet in Engeland voltooid. 23 Januari, Hoe genoeglijk rolt het leven Eens gerusten H. B. S'er heen. Dat is in 't mannelijk, maar ik bedoel het in 't vrouwelijk natuurlijk, en dan inplaats van genoeglijk ingewikkeld. Kit zei vandaag tegen me: „Joop, wat wordt je intens saai. Komt dat allemaal door de draak?" Toen zei ik: „Kit, doe me een plezier en noem juffrouw Wijers geen draak meer." „Maar kind," haalde Kit uit. „Want dat is ze toch niet zie je." .,'t Is prettig voor Joop, dat ze nogal aardig is," zei Loutje. „Natuurlijk, Joop zit er mee opgescheept," deed Pop laconiek. Zoo is het. Ik zit er mee opgescheept. Of, dat is het woord eigenlijk niet, want ze blijft dezelfde, goed en geduldig en zoo. Zij kan 't niet helpen, dat het me af en toe razend verveelt, dat ik eiken avond werken moet, ook zonder dat het heilige vuur in me brandt. Want zelfs toen ik bij Pa zat, had ik nog wel eens een bieb-boek onder mijn atlas liggen. En nu m eiken 65 avond weer hetzelfde: „Kom Joop, laat me even je lesrooster zien. Heb je je boeken allemaal bij de hand? Mooi, dan kunnen we beginnen." Vanavond heb ik haar gevraagd: „Hebt u nu den heelen dag les gegeven?" „Ja Joop." „Van vanmorgen negen uur af tot vier uur toe?" „Ja. Hoezoo?" „Hoe kunt u dan nu nog pienter zijn?" „Alleen, omdat ik wil Joop en .,.." Ik werd kriegel, omdat ik dacht, dat het een preek worden zou. „Ja, daar schermen Pa en de Generaal ook altijd mee. Met de wil," zei ik vlug. „Je laat me niet uitspreken Joop. Ik wilde er nog bij zeggen: „„en omdat ik moét."" „Moet u s avonds lessen geven?" vroeg ik. „Hebt u dan geen thuis meer of " Ik kon er niet goed uitkomen. „Nee, mijn ouders zijn al lang dood. Ik heb nog eèn zuster. Ze is in Rotterdam, assistente in de huishouding." „O, ik* weet niet, ik heb altijd gedacht, dat u bij uw ouders thüis was." „Ik woon al jaren op kamers. Heel aardig. Je moet eens bij me komen Joop." „Graag," zei ik. En ik meende het natuurlijk. Als Julie „graag" zegt, bedoeld ze „ajakkes." Tenminste vaak. „Mijn zuster en ik, we willen later buiten wonen in een aardig, klein huisje, we houden zooveel van buiten allebei. Dan gaat zij de huishouding doen en ik ga een beetje tuinieren." „Met handschoenen aan," zei ik. „Juist. Met handschoenen aan," lachte ze. „En als ik er dan nog een paar lessen bij heb, dan zullen we rustig kunnen leven Greet en ik." „Heet uw zuster Greet? En hoe heet u eigenlijk?" „Heel gewoon Johanna." „O, net als ik. Ik-bedoel, ik heet Josephine, maar 't is toch allebei Jo. Wat leuk." 66 „Daarom zei ik zooeven, dat ik moètjopie, begrijp je het nu?" „Ja," zei ik. En ik zuchtte haast, want hoe kan ik nu nog mopperig en landerig en kriebelig zijn 's avonds, 't Is toch al lang geen pretje voor haar. Brr, eiken avond maar weer aan naar zoo'n paar huurkamers te stevenen. Juffrouw Wijers ging alweer door met de lessen. Maar ik vroeg nog: „Is uw zuster al oud?" „Ze is acht jaar jonger dan ik. Maar toch ook al vier en dertig." Dus zij is twee en veertig. Ik hoop, dat ze maar gauw haar huisje heeft met den tuin en de handschoenen, niet omdat ik haar graag kwijt wil, want wie weet wat voor exemplaar ik dan weer krijg, maar omdat zij het toch zeker verdient. Ik zal het toch morgen Kit eens vertellen en de anderen. Ik hoop werkelijk niet, dat ik een saaiert word, zooals Kit vandaag zei, want dan zou ik het land krijgen aan mezelf. 25 Januari. Beste Net. 't Is vandaag Zondag en vanmorgen ben ik naar Pa gespiebeld en ik heb gezegd: „Mag ik aan Net schrijven? Oudjaar was mijn laatste brief. En dan komt het niet uit eens per maand." Pa keek op van zijn krant. „Goed," zei hij. „Zal ik het even op uw kalender zetten?" vroeg ik heel gedienstig. „Dan kunt u 't altijd bijhouden." „Ik vertrouw je ook wel zonder kalender Joop," zei Pa. Wil je wel gelooven Net, dat ik precies zoo kakelbont bloosde als Connie, wanneer ze Guus van Dillen tegenkomt? Dat is nu haar laatste vlam. Zoo zit ik dus op Julie's kamer, want die is uit, ergens heen koffiedrinken geloof ik, — Jullie zegt 67 lunchen — met haar rose flanellen ochtendjas om, want er brandt geen kachel. Dank voor je leuken brief. Ik geloof niet eens, dat ik hem in mijn dagboek heb gememoreerd, — ja, val niet van je stoel, 't woord is van mezelf, niet eens van Julie. Maar dat komt, omdat ik zoo bar veel in mijn hoofd heb tegenwoordig. En niet eens allemaal nonsensdingen. Want ik zit nu eiken avond te blokken tot ik groen word van akeligheid, 'k Heb een bevoegd iemand bij me zitten, die op me toeziet, 't Is een zij, en ze is werkelijk aardig. Enfin, met Paschen zul je haar wel zien. Wat typisch zeg, dat jij 't al wist 'van Lotte's verloving. Nee, Kees heeft geen wanhoopsdaad begaan. Hij is juist veel leuker nu, en hij is me al twee keer tegengekomen, toen ik om vier uur uit school kwam. Niet om mij hoor! Maar omdat ik hem heb verteld, dat alle meisjes van mijn klas verliefd op hem zijn. Nu kijkt hij wel een beetje als een overwinnaar, maar dat kan ik van hem wel verdragen. Ik heb me suf gelachen om dat verhaal van de morsmouwen. Ik zag jullie zitten. Wij hebben gisteren een leuke pan gehad bij Smidt. Kits buurvrouw was al een paar dagen ziek, en toen vroeg ik of ik naast haar zitten mocht, omdat ik dan de proeven beter kon zien. Nu is Smidt altijd geneigd, om het beste van je te denken. Hij zei dus ook idirect: „Goed, maar opletten hoor!" „Ja meneer," zeiden we zoet. We wisten heelemaal niets leuks om uit te voeren, we keken maar zoo'n beetje schapig naar Smidt z'n gepruts. Maar toen ontdekte ik opeens, dat Pien weer haar halsband omhad. Dat zijn nota bene twee oude horlogekettingen van haar broer, die ze aan elkaar gehaakt heeft, en die slingert ze dan op school om haar nek. 't Staat bespottelijk zie je, en de Generaal heeft al eens gezegd: „Philippien, wat heb je daar om je hals?" ,,'n Ketting juffrouw." „Ik zou het maar afdoen." „O, maar dat kan ik niet," zei Pien. 68 „Kun je dat niet?" „Nee, 't zit zoo vast." „Wasch jij je hals dan nooit?" „Jawel, maar dan schuif ik het even omhoog." „Zoo, dat is erg frisch," zei de Generaal. „O, 't kan best," zei Pien. We zaten allemaal te stikken, want er is niets van waar. Ze draagt het ding alleen op school. Toen ik dien halsband zag, kreeg ik een ingeving. Dat kun je zoo plotseling krijgen hè? Ik wenkte Pien en ik hoestte al eens verschrikkelijk, maar Pien zat te teekenen en zag niks. Toen schreef ik haar een kladje en dat mikte ik precies in haar nek. Pien snapte het gelukkig, ze deed den halsband af, rolde die netjesin een stuk papier uit een schrift, en roets, daar vloog hij over een paar hoofden heen en naast me op den grond. „Wat valt daar?" riep Smidt. „Niets. Mijn liniaal," zei ik. En ik dook ah „Je hebt geen liniaal noodig." „Nee, maar daarom kan hij toch wel vallen," zei ik uit" de diepte. Ik kwam met den halsband weer boven water. Toen moest ik Kit nog mijn plan aan 't verstand brengen, maar die is nogal pienter in die dingen en ze- begreep me direct. Eerst kreeg ze nog een vreeseüjke proestbui en toen die over was, haakte ze den eenen ketting in haar rechteroorlap, ik den andere in mijn linker, en toen kronkelde zich tusschen onze gehoororganen, zooals Smidt ze noemt, een bekoorlijke dikke zilveren slang. ,,'t Doet pijn hé!" zei Kit. „Nou," zei ik. Ik had dat eigenlijk niet verwacht, maar enfin, dat moesten we op den koop toenemen. Pien had Connie al op de hoogte gebracht en Noor en Lou. Pop, die altijd scheef in haar bank zit, had het al dadelijk in de gaten. Het deed afgerazend zeer zeg. Ik durfde mijn hoofd niet bewegen, want dan kreeg mijn oorlel weer een nieuwen knauw. Smidt 69 merkte eerst niets; onverdroten ging hij door met z'n gehannes. Maar toen kwam er door de heele klas zoo'n stil gegrinnik, je kent het wel, allemaal doen ze eraan mee, en je weet toch niet, waar het vandaan komt. Kit en ik zaten als mummies gewoon. Smidt snoof al eens al een jachthond, die wild ruikt. Zijn neusgaten werden grooter — en met éen wilden blik door de klas zag hij Kit en mij. Tegelijk knalden ze allemaal los. „Gloeiend aaneengesmeed meneer," zei Pop plechtig. „Doe dat ding weg," zei Smidt nog kalm. „Stel je voor, als dat nu eens mode was," riep Pien. „Doe dat instrument uit je oor Kitty. En ga jij op je plaats Jo. Onmiddellijk." „Maar dat kan ik niet. Of Kit moet mee." Ik deed net of ik op wilde staan. „Au," gilde Kit. „Blijf toch zitten Joop." „Aanstonds scheurt een van de ooren uit," voorspelde Pop. „Wat griezelig," riep Noor. En allemaal brulden ze van 't lachen. „Meneer, ik ken de constructie," riep Pien, die al half de bank uit was. „Zal ik het losmaken?" „Je blijft zitten," schreeuwde Smidt. „Wat is dat hier voor een janboel. Ga zitten Philippien." „Joops oor is al heelemaal blauw," zei Lou kalm. „O, ik word zoo naar," snikte Connie. „Ik krijg maagkramp van 't lachen. O, die Jo." „Meneer, Kitty's eene oor is al langer dan 't andere," zei Pop. Zoo schreeuwden ze allemaal door elkaar. En Kit en ik zaten maar recht naast elkaar; we durfden niet bewegen, want dan werd de pijn niet om uittehouden, en als Kit lachte gilde ik „au", en als ik op eens proestte, schreeuwde Kit: „Schei toch uit Joop, lach niet." Toen opeens was Smidt met twee stappen van zijn lange beenen bij ons. „Nu is 't uit," zei hij. Hij trok weer aan mijn arm. „Meneer, denk aan Joop's blouse," waarschuwde Noor. 70 „Ooooo," krijschte Kit. „Auauau. M'n oor." „U moet op 't knopje drukken, dan laten ze los," zei Pien, die al weer uit de bank was. Smidt rukte aan de ketting, en met een krijgsgehuil vlogen Kit en ik omhoog. Ik zag nog net hoe Pop en Noor voor over op de bank sloegen van 't lachen, ze zeiden later, dat ze dachten, dat het comedie van ons geweest was. Toen ging de deur statig open en binnen wandelde de Generaal. Ik geloof, dat Kit en ik de eenigen waren, die haar zagen. De anderen gierden door. „Dit schijnt een amusante les te zijn," zei de Generaal, en omdat niemand haar eerst verstond, zei ze nog eens: „Dit schijnt een heèl amusante les te zijn." „Pardon," zei Smidt, en wischte zijn gezicht af met zoo'n flieder de fladder van een zijden zakdoekje. Als uit ijzer gegoten zoo rechtop stond de Generaal voor ons. Ze snapte de situatie natuurlijk direct. Kit en ik staarden haar aan met den bungelenden ketting tusschen onze ooren, en Kit zei onnoozel:„'t Kan er niet meer af." De Generaal keek zoo vies, alsof het minstens een slang was, die daar tusschen ons inhing, en haar spitsen wijsvinger uitstrekkend, sprak ze de verachtelijke woorden: „Hoe komt dat ding daar?" „O gewoon," zei ik, „gewoon eringehaakt." „Behoort het aan jou Josephine?" „Ja juffrouw." „Au, trek toch niet zoo," zei Kit. „Houd je hoofd recht Joop." De meisjes waren allemaal stil, maar 't was zoön angstige stilte, zie je. Je wist, dat ze bij 't minste weer zouden losbarsten. En ik kreeg zoo'n akelige kriebel in mijn keel. We hadden ons aldoor nog tamelijk goed gehouden, omdat het ongeluksding zoo'n pijn deed, maar 't was zoo komisch zie je, die lange vertoornde Smidt met zijn wapperenden zakdoek, en daarnaast streng en statig de Generaal. Ik stelde me opeens voor, hoe gek het zou zijn, als de Generaal nu de 71 armen om Smidt z'n [boord zou slaan om hem een zoen te geven — je denkt altijd op ongelegen momenten aan zulke malle dingen — en toen was ik verloren. Ik zette mijn tanden nog in mijn onderlip, om 't gevaar af te wenden, maar 't gaf niets meer. Ik schaterde hardop zeg, "pal in 't gezicht van de Generaal, die letterlijk verstijfde over zoo'n brutaliteit. Je zag haar compleet groeien van verontwaardiging. „jo, ga deklas uit," zei ze. „Ja maar, ik kan niet alleen," zei ik. Dreigend wees de hand van de Generaal naar de deur „Ga de klas uit." Toen stond ik op. Kit ook natuurlijk. En daar wandelden we heen, gloei¬ end aangesmeed, zooals Pop zei. We waren bijna bij de deur, toen Kit struikelde over een bankje, dat Lodewijks daar had neergezet! Ze plofte voorover, en — Pop zei, dat ik een onmenschelijken schreeuw heb gegeven — mijn oor schoot los. Buiten de deur heb ik Kit, die proestend en snuivend de klas kwam uitduikelen, los gepeuterd. En we hebben een kwartier boven op de trap gezeten, voor we een beetje bedaard waren. Toen kwam de Generaal uit onze klas getreden, en ze zei, als wijlen de een of andere Romeinsche veldheer: „Volgt mij." Enfin, wat ze in haar kamer allemaal beweerd heeft, dat behoef ik zeker niet te omschrijven. Ik weet alleen nog, dat ze van Smidt gezegd heeft, dat hfj een zeer 72 bekwaam, hoogst ernstig mensch is. Het verband ben ik vergeten. Wil je wel gelooven, dat mijn oor nog gloeit. Julie zei gisteravond, dat ze roode ooren zoo ordinair vindt. Ik zei, dat het de winter was. Verder nieuws is er niet veel. Schrijf me maar gauw eens weer. Heaps of love — dat schrijft Julie aan die Engelsche vriendin van haar. Ze heeft me verleden week aangeboden om me de laatste bladzij van zoo'n epistel voor te lezen, omdat ik er nog wat uit leeren kon, zooals ze zei. Maar ik zei, als je me de andere negen ook laat lezen. Daarvoor was ze natuurlijk niet te vinden. Dus — heaps of love, brr. Joop. HOOFDSTUK VI. 27 Januari. Julie maakt me dol met het studentenbal. Eiken avond valt ze me er weer over aan. Gisteravond heb ik tegen haar gezegd: „Ik hoop maar, dat je er een student opduikelt, dan kun je die vervelen met je kousen en je schoenen en je corset." „Ik begrijp werkelijk niet," zei Julie, „waarom jij je altijd zoo ontzettend vulgair moet uitdrukken. Wat is dat nu weer: Een student opduikelen." „Ik heb altijd gedacht, dat het een crème zou zijn ...." ging ik rustig door. „Een crime," verbeterde Julie notabene. „Een crème, als jij eens met een man aan je arm zou loopen, maar nu begint het me wel aan te lokken. Als hij maar tennissen kan." „Net alsof hij met jou zou gaan '9 tennissen." „Pu, dat zou ik niet eens willen. Maar als hij 't niet kan, zal 't wel heelemaal een uil zijn." Julie kreeg weer die starende uitdrukking in haar oogen, alsof ze hem door de muren van de kamer heen in 74 zijn gezicht probeerde te zien, en dan is er heelemaal niets meer met haar te beginnen. Lotte heb ik Zondagmiddag nog gezien. H. de Wilde hing in een hoek van vijf en veertig graden om haar een arm te kunnen geven, want hij is erg lang. Hoekige menschen zijn altijd lang. Toen Lotte me zag aankomen, kreeg ze een kleur, en ik gooide mijn beenen zoo kordaat mogelijk naar rechts en naar links en wandelde recht op hen aan. Pal voor hen bleef ik staan. „Bonjour," zei ik. „Dag^meneer de Wilde." „We zijn erg gepresseerd Jo," zei Lotte. „Zoo," zei ik. „Ik eigenlijk ook. Dat treft goed. Hoe gaat het met je? Waarom kom je 's avonds nooit meer? Vroeger lag je haast eiken dag bij ons over huis." Lotte zag een beetje lila. „Ik heb nu zooveel tijd niet meer." „Kunt u zeilen, meneer de Wilde?" vroeg ik. „Nee, zeilen daar *doe ik niet aan," zei de spriet. „Da's prettig voor jou Lotte. Want je was altijd bang op 't water." „Kom Her," zei Lotte. „We moeten nog een visite maken. Dag Jopie." „Ik dacht, dat je Rob zoo'n mooie naam vond," zei ik ijzig, terwijl ik onwrikbaar staan bleef. „Kind, wat zeur je toch," zei Lotte en haar oogharen vlogen omhoog. „O, daar komt Pop aan," jubelde ik opeens. „Vin-je Pop niet knap? Kees zegt ook, dat ze zoo mooi is. Dag Pop, dat is Lotte's verloofde." Pop, zoo'n beetje onverschillig, zooals ze altijd is, knikte nogal familiair, en ze zei meteen: „Zeg, weet je wie bij ons thuis is ? Smidt. En weet je waar hij het over had? Over jouw verderfelijke invloed, Joop." „O, wat leuk," zei ik. „Nu zal hij ook nog wel naar ons koersen. Dat is van gister natuurlijk." „Ja. En vader wist heelemaal niet wie Joop was. Hij zei: „Joop?" „Josephine ter Heul," zei Smidt. 75 „O, Lies," zei Pa. „Dat is een aardige meid." Ik zat er bij te brullen zeg. We stonden nu allebei voor Lotte en H. de Wilde, en ik dacht, als de heele club nu op de proppen kwam, zouden we ze kunnen omsingelen. „Smidt is een kennis van Dolf," vertelde Pop aan Lotte, die op spelden stond. „Heb je pijn aan je voet?" vroeg ik belangstellend. „Zijn je schoenen te klein? Julie koopt altijd twee maten kleiner, dan ze werkelijk heeft, en dan pronkt ze met no. 36. Doe jij dat ook?" „Nee," zei Lotte. „Kom Her, we moeten nu werkelijk gaan." „Gaan jullie ook naar het Studentenbal?" vroeg ik. „Ja? Wat leuk. «Wat heb jij aan Lotte?" „O gewoon, wit." „Doe je ook een broche op?" „Je sprak daar over Smidt," zei H. de Wilde tegen mij. „Is hij doctor in de wis- en natuurkunde?" „Ja. En hij heeft zwart haar met een blonde snor. Interessant, niet Pop?" „Nou," zei Pop met klem. „Ja. Smidt die ken ik ook. Lotte, dat is een van de lui waarmee ik een voetreis door Duitschland gemaakt heb. Weet je wel die aardige kiek, waar hij op een muilezel zit ?" „Nu vraag ik hem morgen direct of hij paardrijden kan," zei ik. „Onthoud je het met me Pop?" Lotte ging geweldig tegen de Wilde Her aanleunen. „Word je moe kindje van 't staan?" zei hij, en ik was een oogenblik doodsbenauwd, dat hij haar midden op straat een zoen zou geven. „Kom, dan moeten we nu werkelijk gaan." En hij nam zijn hoed af ten teeken van een finaal afscheid. Toen nam ik Pop onder den arm en we zeilden weg. Lotte had alleen maar even met dichte oogen geknikt. Toen ik thuis kwam, hoorde ik, dat ze een visite gemaakt hadden. Kees was aan tafel stiller dan anders. Over Smidt geen kik, en ik heb er ook maar niet naar gevraagd. 76 Woensdag 28 Januari. Juffrouw Wijers kan toch leuk les geven. Ze interesseert zich overal zoo verschrikkelijk voor en uit pure, el ja, uit pure wat? — ga ik me er ook voor interesseeren. Zelfs Duitsche grammaire, die ik altijd verfoeielijk gevonden heb, behandelt ze fideel. Vroeger leerde ik alle regels van buiten, dan kon ik ze in zoo'n dreun afzagen, maar door elkaar heen, ho maar, dan kende ik er niets van. Nu weet ik- warempel al, dat het meervoud van Ei — Eier is, en dan behoef ik niet eens af te loopen met: Dach, Dorf, Ei, Fass, Fach, Feld. Hoezee! Juffrouw Wijers heeft me gevraagd of ik eens een avondje bij haar kom en we hebben afgesproken op volgenden Woensdag. Dan komt ze 's middags om me te helpen vossen en ben ik 'savonds vrij. Natuurlijk zal Pa het wel goed vinden, ik denk zelfs, dat hij eraan gnuiven zal. 't Is zoo braaf en zoo heelemaal niets voor het eerelid van de Jopopinoloukico-club. Als ik mijn pols erg intrek kan ik het woord in éen adem schrijven. Het studentenbal is vervroegd; dat is nu Zaterdagavond. Ma en Julie zijn voortdurend zoek. Ik denk, dat ze aldoor in de Bonnetterie rondzwerven. En voor het geld, dat ze »vertaxen, zou ik pyramiden van taartjes kunnen eten. Dat maakt me nog wel eens baloorig, maar anders benijd ik Julie niets. Gompie nee. Vrijdag 30 Januari. Ik heb juffrouw Wijers gevraagd, of zij wel eens naar een bal is geweest. 7;Eén keer," zei ze, „toen ik dertien jaar was. 't Was maar een kinderbal." „O maar die kunnen wat griezelig zijn," zei ik. „Toen ik acht jaar was heb ik al hopsen geleerd en toen vond ik het al naar om zoo opgeprikt met een opgeprikt joggie rond te springen." 77 „Hou je dan niet van dansen?" „Ja dol! Maar dan liefst zoo gewoon in je schoolblouse en in 't gym-lokaal. Houdt u ervan?" „Ik hield ervan. Vreemd hé, dat ik zooveel van dansen hield. En ik weet nog best, hoe ik verlangde naar mijn eerste echte bal. Ik had zoo'n rechte rose jurk ervoor gekregen met een paar strookjes onderom, en die jurk vond ik een wonder natuurlijk." — Julie zegt: Une rève. „En hoe vondt u 't bal zelf?" „O, dat viel tegen. Ik had al heel veel nachten gedroomd, dat ik door een zaal zwierde en dan had ik aldoor maar die paar strookjes onderom gezien, hoe die meedansten. Die vond ik werkelijk het toppunt van elegance." „Wat grappig," zei ik. Ik,zei 't eigenlijk, omdat ik me juffrouw Wijers, zooals ze nu is, voorstelde in een korte rose jurk met strookjes. En omdat ik weer zoo'n ongelukkige proestbui voelde aankomen, zei ik maar gauw: „Wat zult u een opgang hebben gemaakt." „Nee," zei ze. „Dat was het juist. Niemand nam notitie van mij en mijn strookjes, en ik zat den heelen avond in een hoekje als een heel bescheiden rose muurbloempje." „Wat zal dat lam geweest zijn," zei ik. „En dat is nu mijn eenige balherinnering," zuchtte juffrouw Wijers. Maar ze lachte erbij. Wat is ze toch vroolijk. Stel je voor, dat Julie eens een crèpe-de-chine muurbloem werd. Mijn leed zou na jaren nog niet te overzien zijn. Nee, al zou ik ze moeten werven, ik hoop, dat ze met risjés studenten gaat dansen. Ik heb er vandaag naar geïnformeerd, of ze haar balboekje al vol had. Toen zei ze heel verachtelijk: ,,'t Is geen kinderpartij." De japon is al thuis. Ik kan er niets moois aan vinden. De rok is zoo mal gerimpeld van boven, net een rok om een voordracht mee te doen. Maar Ma zei, dat het „onnavolgbaar chic" is. En dan moet ik zwijgen. 78 IJJFebruari. De dag na het bal. Julie ligt nog in bed natuurlijk. Ik heb Mina zoo pas naar boven zien gaan met een kopje thee en een paar van die zalige knip-knap beschuitjes, 't Lijkt wel of Julie van porcelein is. Want al zit Jopie tot éen uur in den nacht te blokken, dan is 't voor haar toch den volgenden dag om zeven uur reveille. En 't is gemakkelijker om tot vier uur te dansen, dan tot éen uur te vossen. O zoo. Enfin, misschien komt mijn tijd ook nog eens, dat ik rondhuppel tot ik met een nachtritatax naar huis moet. 'k Ben nu al van plan om dan den volgenden morgen chocola te verlangen in plaats van thee. Wat was het gisterenavond een bende voor ze eindelijk wegwaren, Ma en Julie. Ik zat op mijn bed naar Julie te kijken, terwijl Mina alle mogelijke nonsens opruimde, die Julie kwistig om zich-heen verspreidde en de kapper haar onder de tang had. Wat lijkt me dat naar zoo'n paar friemelende mannehanden aan je hoofd. Van af mijn bed gaf ik eenige goeie wenken. Tegen den kapper zei ik: „U moet niet zooveel van die golven maken. Het lijkt de zee wel. En 't staat zoo onnatuurlijk." „Zeker dame," zei de kapper, en hij Stak den kam in zijn kuif. „Hou jij je nu asjeblieft stil Jo," zei Julie. „Moet je geen lessen leeren?" „Nee dank je. Juffrouw Wijers is vanmiddag al geweest gelukkig. Ik vind 't veel te leuk om te zien hoe jij opgefrunnikt wordt." Ik zag best, dat Julie stampvoette. „U moet uw hoofd vooral stilhouden dame, anders wil de coiffure wel eens .... ja juist zoo. Blijft u zoo zitten." „Wat wil de coiffure anders wel?" vroeg ik belangstellend. ,,'n Beetje scheef trekken dame." „Zoo, da's angstig," zei ik. „Doet u dien knoedel er ook op?" en ik wees met mijn voet naar de krullen op de toilettafel. 79 „Nee dame, ik maak nu de allermodernste coiffure. Die is heel eenvoudig; glad naar achteren gekamd zooals u ziet met een klein weinig frisuur." „En doet u dat maar zoo uit uw hoofd?" vroeg ik. „Jo, be quiet," zei Julie woest. „Zei u wat dame?" vroeg de kapper en hij boog zich liefderijk naar Julie over. „Ik zei iets tegen mijn zuster." „O pardon," prevelde de kapper. „Uit uw hoofd?" herhaalde ik. „Ja dame, maar ik heb er een degelijke studie van gemaakt. Zoo bestudeer ik ook altijd de profiels van de dames om te zien, welke coiffure er het best -bij past." „En wat heeft mijn zuster voor een profiel?" vroeg ik verder. Ik begon er beslist pleizier in te krijgen, temeer omdat Julie erg gevoelig is voor haar neus, die wipt. „Een klassiek profiel dame." „Zoo. En Mina? Mina, laat je eens van opzij zien?" Maar toen kwam Ma binnen en voelde ik me direct lucht worden. Zoo kan Ma langs, over en door iemand heen kijken. Ten overvloede zei Julie nog: „Och Ma, zegt u toch tegen Jo, dat ze weggaat. Ze maakt me zoo nerveus, en dan zie ik er zoo geéchauffeerd uit. Natuurlijk ben ik toen uit mezelf gegaan, en ik zette een gezicht, of 't me niets schelen kon. Ik nam me ook stellig voor, om uit wraak door te slapen als Julie zou thuiskomen, want als ze na een partij wat te vertellen heeft, dan is Joop daar op elk onwijs uur van den nacht goed genoeg voor. En dit was een studentenbal !!! met drie uitroepteekens. We hebben, toen de tax met Ma en Julie en de allermodernste coiffure en het klassieke profiel weggesnord was, op Pa's kamer theegedronken; Pa, Kees en ik. En ik heb ze geschonken. Ik heb drie schoteljes bekliederd, omdat ik Pa's kopje extra verzorgen wou. Ik was werkelijk blij, dat Kees erbij zat, want Pa kan 80 je soms zulke nare vragen doen, die me zoo'n kriebeligheid geven in mijn maag. Soms denk ik wel eens, dat ik geen telg ben van Pa en Ma, dat ik maar zoo een vondeling ben geweest, wat ze me uit kieschheid nog niet verteld hebben. Hoewel er tusschen Pa en mij toch wel eens iets geheims bestaat, wat er, dunkt me tusschen een Pa en een vondeling niet zou zijn. 't Komt alleen heel weinig voor, dat ik, opkijkend, Pa's oogen zie, die me aankijken, zoo, dat ik meteen een prop in mijn keel voel schieten. Oagen daarna denk ik nog, dat ik het me verbeeld heb. 'Want dan kijkt Pa weer alleen in zijn krant of hij staart naar een punt in het luchtledige, zoo noemt Smidt het. Ik heb zitten lezen, zalig! Ën Pa en Kees hebben gekout over Virgilius of zoo'n andere ouwe heer. 't Was werkelijk een genoegelijke avond en ik ging tevreden naar bed. Maar midden in den nacht werd ik wakker door een gewéldig geblaas voor onze deur. Ik schrok me suf, want ik had net gedroomd, dat de Generaal in een groote boezelaar met morsmouwen boven op het hoofd van Smidt stond, en zich alleen met haar rechter groote teen op zijn kruin staande hield. Ze balanceerde heel bevallig met haar armen, maar je kon wel aan haar gezicht zien, dat het lastig was om 't evenwicht te houden, want ze pufte van inspanning. En door dat gepuf werd ik wakker. Ik zat net rechtop in bed toen de deur openging en Julie binnenruischte. 't Was alleen maar de tax geweest. Knip, dadelijk een zee van licht; voor Jopie's nachtrust wordt nooit — hoe zegt Julie het ook — O ja — consideratie gebruikt. „Ben je wakker Joop," kweelde Julie. „Dat zie je," bromde ik. Julie het haar avondmantel zakken met een beweging, die ze voor den spiegel heeft ingestudeerd. Dat weet ik! En zoo achteloos mogelijk — want dat is Engelsch —• gooide ze hem op een stoel. „Als je 't ding niet weghangt," zei ik, „ga ik er morgen 81 op zitten, of ik droog er mijn gezicht mee af." „Hè Joóoóp," zei Julie. Toen wist ik al lang, dat ze haar balboekje stikkensvol had met hoopen extra's en misschien een verloofde tot slot. Ik gaapte eens heel genoeglijk en lang. „Joop," zei Julie, „hoe vind je, dat ik er uitzie?" En ze draaide zich voor den spiegel heen en weer en frommelde nog wat aan haar trisuur, hm! Nou, ze zag er heel geschikt uit; ik denk wel, dat die malle studenten haar om te gappen hebben gevonden. Maar dat zei ik niet. Ik had liever mijn tong afgebeten. „Vaatdoekachtig," zei ik. „Nee heusch Jopie, wees eens eerlijk." ,,'k Ben altijd eerlijk." „Hoe vin je me de japon staan, Joost ? Je hebt me niet gezien hè, toen ik wegging." „Nee, omdat ik je nerveus maakte, en dan zie je er zoo geéchauffeerd uit." „Wat ben je toch een plaag Joop." „Zeg nu maar gauw," zei ik, „wat je op je hart hebt, want ik heb slaap." „Weet je met wien ik zes keer gedanst heb? En drie extra's. Raad eens?" „Met H. de Wilde." „Doe niet zoo raar Joop." „Met Dolf van Betty." „Denk je, dat'ik de verloofde van anderen noodig heb?'^ „Ja," zei ik. „Hè, wat ben je flauw." „Nu, zeg het dan ook. Ik heb mijn hersens niet bij de hand om vier uur in den nacht." Toen plukte Julie aan haar armband, ze stak haar voet vooruit en keek eens heel lang naar de punt; en ik draaide me om en ik zei: „Welterusten, 'k ga weer slapen." „Jopie," zei Julie, „zal ik je zeggen met wie?" ,,'t Kan me al niet meer schelen." 82 „Maar je kent hem heel goed." „Ik raad niet meer." „Met Dr. Smidt." „Hang hem!" Dat is woordelijk uit het Engelsch vertaald. , „Hè Joöoöp," zong Julie weer. „Wat zei de engel?" >- „O, we hebben zoo interessant gepraat, 't Is een bijzonder aangenaam mensch." „Ja bijzonder. Had hij 't nog over de Maagdeburger halve bollen? Daar is hij sterk in." Julie lachte. „Hij is wat flatteus," zei ze. „Jakkes", zei ik. „En hij heeft me gevraagd of hij eens een visite mag komen brengen." „Ik zou me maar uitkleeden," zei ik, „want anders vat je nog kou. En als Smidt dan komt heb je een rooie neus. En dan wipt hij nog erger dan anders." „Die Joop," zei Julie. „Weet hij, dat jij mijn zuster bent?" „Ja, dat heb ik hem gezegd. En hij zei, dat jij zoo vroolijk bent. Alleen een beetje speelsch." „Dat zal ik onthouden," zei ik. En ik wou nog iets zeggen van Smidt z'n gestaar naar Pop, maar ik dacht dat dat zoo midden in den nacht toch wel een beetje stortbadderig voor Julie was. Daarom hield ik me in. En ik zei alleen nog: „Is Lotte ook in zwijm gevallen?" „Welnee, ze was wat vroolijk. Zij hejeft me in kennis gebracht met Dr. Smidt." „Als je nog eens Dr. zegt, blijft er niets van over," bromde ik, want dat maakte me kwaad. En toen ben ik — o, daar is Mina met een kop chocolade voor me. Ik schei er meteen uit, want er is niets nieuws meer. Julie slaapt nog. 3 Februari. Morgenavond is het club bij Kit. Eerst zou het 83 Donderdag zijn. Maar vanmorgen vertelde ik aan de jóngens, dat ik morgenavond naar juffrouw Wijers ga. Natuurlijk zeiden ze: „Kind wat braaaaf." Juist omdat ik het ook wel een beetje zoo vond, had ik er maar niet eerder van gesproken. 't Laatste uur hadden we les van juffrouw Rurop, die erg verlegen en zenuwachtig is, en die we daarom nogal pittiën. Ze vindt het zelf veel lammer om ons les te geven, dan wij om het van haar te krijgen, en ze doet zich niet kerelachtiger voor dan ze is. Ik zat te zwoegen over een gedichtje op Smidt om daar Julie mee te ergeren, want Julie is de laatste twee dagen al weer niet te genieten. Vanmorgen heeft ze mijn steenen hond gebroken, 't Was een spaarpot, die ik een jaar of vijf geleden eens van Mina had gekregen, 'k Had er wel nooit geld in, maar om Mina te pleizieren zette ik het beest altijd nog al wat in 't oog. Toen Julie het stukgegooid had, zei ze: „Ba, die prullen van jou ook altijd." Maar ik zei: „Ik heb geen poeierdoosjes en fleschjes met stiften en weet ik wat voor rommel meer op mijn toilettafel staan." „Dat heeft elk beschaafd jong meisje," zei Julie. „Ja, zulke lange lijzen als Lotte en jij," bromde ik nog. Enfin, ik was net na veel tobben met mijn gedicht, op de wijs van het turnlied, gekomen tot: Smidt met dt is een wondere baas Hij houdt nogal vaak een vervelend relaas Over de traagheid en zwaartekracht En dan kijkt hij als éen die van hitte (liefde) versmacht. Hij heeft zwarte haren en een blonde snor En al is hij ook doctor hij is toch een lor — toen er een prop op mijn bank viel van Kit. Er stond op: „Joost ik heb een plan. We verzetten den clubavond op morgen. Dan heb jij vrij spel, omdat je zoogenaamd naar die, hoe heet ze ook, gaat. Da's toch niets voor jou. We zullen een reuzepret hebben. Ik wil desnoods den heelen avond Kentucky Home voor 84 je zingen en Georgien ook. We rekenen dus op je! Ik schrijf uit naam van de heele Jopopinoloukicoclub. Kit." Ik schreef eronder: „Dan moet ik weer zoo geweldig aan 't jokken slaan en ik loop er altijd in met mijn gedraai." En dat keilde ik weer bij Kit neer. Kit draaide zich even naar me om, trok haar wenkbrouwen en haar neus heel verachtelijk in de hoogte en ging weer zitten kladderen. Ik rolde Smidt maar op, want ik wist wel, dat daar niets meer van komen zou. Toen kreeg ik weer op mijn bank gesmeten: „Ben jij een waardig eere-lid? Neen, neen, driewerf neen! Je weet niet half hoe we je altijd hebben gemist. Je moet komen, dat ben je aan de eer van de club verplicht. Over 't gedraai spreken we elkaar na school wel. Omgaand antwoord. Kit." Toen dacht ik maar niet langer na, en ik zette er onder: „Goed." Kit klapte opeens in haar handen. „Bravo!" riep ze. „Kitty, wat is dat, wat is dat?" zei Juffrouw Rurop angstig. „Ik applaudiseer — gewoon," zei Kit. „Maar dat moet je niet doen niewaar, niewaar?" Juffrouw Rurop zegt altijd niewaar. We hebben 't eens opgeteld; toen hadden we in één uur honderd drie en tachtig keer. Pien had zelfs honderd zes en negentig." „Ook goed," zei Kit gemoedelijk. En ze scheurde heel ernstig een stuk vloei in vijven, en schreef er wat op. Die vlogen toen naar Pop en Noor en Pien en Lou en Con. Die me direct allemaal gingen zitten toeknikken en toelachen gelijk Chineezen. Uit school begroetten ze me als iemand, die doodgewaand is geweest. Loutje was de eenige die zei: „Als Joop er maar geen gezeur mee krijgt." „Welnee," zei Pop. Natuurlijk niet. Daar zorgen wij wel voor. „Nogal logisch," zei Kit met een gezicht -van een veldheer. 85 En dus ga ik morgenavond clubben in plaats van naar juffrouw Wijers. Stil wegblijven doe ik niet. Dat vond Noor het beste. Maar dat doe ik vast niet. Ik moet er iets anders op uitvinden. En' 't draait natuurlijk op draaien uit. Wat is dat een gekke zin. Maar ik moet toch ook toonen, dat ik een eere-lid ben en dat ik voor de club iets over heb. Desnoods mijn reputatie — daar schermt Julie altijd mee, hoewel in een andere beteekenis geloof ik. Pop zei, dat alle beroemde vrouwen van vroeger altijd gevaren hadden getrotseerd. Dat zei ze zeker om me te verkwikken. Maar ze wist me geen een vrouw te noemen, toen ik er op door vroeg. Woensdagavond 7 uur. Nog gauw even een krabbeltje. Vanmiddag is juffrouw Wijers geweest te pompen. Ik had net drie en vijftig keer willen zeggen: „Ik kan vanavond niet komen, omdat ik naar club ga," wat toch zoo heel gewoon en onschuldig geweest was en ook bijna heelemaal waar, toen Pa, die op reis was geweest, binnen kwam treden en zich bij ons neerzette. Ik hoopte aldoor nog, dat Pa voor 't eind weg zou gaan, maar tevreden en wel bleef hij er bij zitten tot het bittere slot. En hij scheen zoo verrukt te zijn over juffrouw Wijers pompsysteem, dat hij opstond om haar zelf uit te laten, 't Gaf niets of ik haar mantel en hoed en tasch al aansjouwde en zei: „Blijft u toch binnen Pa," en juffrouw Wijers letterlijk de kamer uitduwde, Pa volgde ons op de hielen, 't Laatste rampzalige middel, wat me nog te binnen schoot, was, om haar een eindje weg te brengen, maar toen ging de eetkamerdeur open en zag ik de tafel al gedekt en Kees, die fluitend de trap af kwam. Een geluk tenminste, dat Kees weer fluiten kan. „Tot vanavond Joop," zei juffrouw Wijers. Pas op, denkt u om de stoep," zei ik, want ik had voor geen geld van de wereld „ja" gezegd. Brr, wat is alles naar, en 't gekste is, dat ik toch verlang naar 86 den clubavond, om eens weer echt onder elkaar te zijn. O, daar komt Julie aan. 't Schrift weg en ik aan 't zingen van: „Smidt met dt is een wondere baas." Elf uur. O alle goede groote gompies van de wereld! Als ik een ouwe dame was met een kanten plakje op haar kruin, zooals Oma heeft, dan zou ik mijn hoofd schudden en mijn handen in elkaar slaan en zeggen; „Wat 'n avond, wat 'n avond!" Een geluk, dat Julie naar Lotte is. Alweer een partijtje. Maar dat kan me niet schelen. Ik heb het gevoel van trein-drama-heldinnen doorleefd, en dat is meer. Even geregeld vertellen. Om acht uur luidde ik bij Kit en ik werd met krijgsgehuil binnengehaald. De heele club was er al ter eere van den heugelijken avond, zooals Kit zei. Pop ook, die anders altijd te laat komt. Ze is zelfs te laat gekomen, toen ze examen moest doen — o, laat ik asjeblieft niet afdwalen. Omstuwd door de leden van de Jopopinoloukicoclub, betrad ik de clubkamer, zooals Lou het heel boekig noemde. Daar zat Georgien al voor de piano en zong me tegen: „The sun shines bright on my old Kentucky Home." 't Was wel plechtig bedacht en we hoorde het allemaal staande aan. Ma heeft eens gezegd, dat Georgien zingt comme une ange, dat vond ze zeker deftiger dan zoo'n doodgewone engel. Maar ik kan me best voorstellen, dat de menschen, als ze later corlcerten geeft de paarden voor haar rijtuig zullen wegspannen, en haar zélf in triomf naar huis trekken. Wanneer ze tenminste per rijtuig naar de concertzaal gaat. Georgienisnogallooperiguitgevallen. Toen 't uit was zei Kit: „Ziezoo nu kun je wel weggaan. De rest zal ik wel voor Joop galmen." „Dag schattebouten," zei Georgien en ze maakte .eene heele diepe révérence bij de deur. Kijk, met zoo'n zuster zou ik het best kunnen opschieten. Kit zegt ook, dat ze een fideele kerel is. 87 „We moesten eigenlijk een clublied hebben," zei Lou. „Wat zou dat aardig zijn. Joop kan 't best in elkaar slaan." „En dan zet Georgien het op muziek," zei Kit. „En we zingen het op eiken clubavond voor we weg gaan," zei Noor. „Staande," proestte Con, die dat al weer om te lachen vond. Pop zei bemoedigend: ,,'t Is je best toevertrouwd Joop, die Sinterklaasversjes van mij vonden ze wat leuk." Ik voelde me wel een klein beetje vereerd met de opdracht. Pien beloofde dadelijk om het over te schrijven met een leuke kantteekening erom heen. Dat was dat? „Hoe heb je nu met juffrouw Wijers gedaan ?" vroeg Lou opeens. „O hemeltje," zei ik, „die moet ik nog een briefje schrijven. Ik had geen gelegenheid om 't haar te zeggen. Kit heb jij post?" Kit had alleen papier met Kit Franken in den hoek, dus dat ging niet. Toen scheurde Pop een bladzij uit een schrift, 't Was een cahier van Georgien, maar Kit zei, dat dat niet hinderde, en ik zette me ervoor. Ik dacht; dat ik pas rustig zou zijn, wanneer ik dat briefje geschreven had, want heelemaal haaks was 't niet met me. Noor dicteerde me, want brievenschrijven kan ik niet, alleen aan Net, en Noor correspondeert nog al eens met ooms en tantes. Dat doen eenige kinderen altijd, geloof ik. „Beste juffrouw Wijers. Kun je dat zeggen? Ben je wel zoo intiem met haar? Goed, vooruit dan. Tot mijn groote spijt kan ik vanavond niet bij u komen, want ik heb na uw vertrek vanmiddag zoo'n vreeseüjke hoofdpijn gekregen, dat ik niet uit kan gaan." „Jakkes, wat gemeen," zei ik. „Vooruit nu maar," drong Connie. „Dat ik niet uit kan gaan." herhaalde Noor. „Een volgend keer gaarne van uw vriendelijke uitnoodiging 88 gebruik makend, na vriendelijke groeten uw toegenegene Joop ter Heul." ,,'t Is wel hoogdravend," zei Pop. „Maar 't zal wel goed zijn." „Alleen dat toegenegen bevalt me niet," zei Pien. „Och, daar is 't mensch nog verguld mee," zei Kit en schonk de thee in. „Dat hoef je warempel niet te denken," zei ik en ik geloof, dat ik een kleur kreeg. „Zoo is ze heelemaal niet. Ze is juist nogal fier." „Ze zag er anders niet naar uit." „Nee, maar jullie kent haar niet." „Kom Joop," zei Pop, „lik dat ding nu dicht, dan kan 't weggebracht worden." Kit belde Geesje en droeg haar op: „Gewoon in de bus gooien hoor en dan aanbellen." „En hard wegloopen?" vroeg Geesje. „Ja, loop maar hard weg," lachte ik kiespijnachtig. „Nu mag je haar morgenavond wel van huis halen, dan heeft ze gelegenheid om je te vragen hoe 't met je is," ried Noor me aan. „Wat een lam gezanik toch," zei ik, opeens weer verbolgen. „Kom," zei Lou, laten wij er nu een leuken avond van maken. Die nabetrachtingen geven toch niets." Lou kan soms heel deftig uit den hoek komen, zeker omdat haar vader een instituut heeft. Doch 't lukte me niet. Ik wou wel dol doen, maar 't was net of ik heelemaal aan touwtjes zat. Als ik weer even wou uitslaan, dan werd er aan de touwtjes getrokken en voelde ik me als verlamd. Dat is iets voor Julie om te zeggen, maar ik kan niet helpen, dat ik me zoo voelde. En vroeger ben ik toch nooit zoo'n pietlut geweest. Toen zei Connie nog tot overmaat van ramp: ,,'t Is weer net zoo geheimzinnig als bij die repetities voor Kerstmis. Weet je wel Joop, toen je Pa binnenkwam?" En ik keek aldoor maar op de klok. Die groote wijzer vloog letterlijk vooruit. Pop en 89 Pien deden een voordracht samen. Vroeger zouden Pop en ik zoo iets gedaan hebben, want wij zijn vriendinnen geweest vanaf ons derde jaar. 't Hinderde me, en ik dacht opeens: „Ziezoo nu zet ik alles van me af, en ik doe mee." En na de voordracht ging ik aan de piano en ik zong de Engelsche dingen, waarmee Julie van kostschool gekomen is: „She is a lassiefromLancashire". Toen zei Pop: „Kom Joop, zing nog eens van Daddy." Moedig begon ik: „Take my head on your shoulder Daddy „Turn your face to the West»..." sapn? en toen voelde ik 't al aankomen. Er kwam een tinteling in mijn oogen en mijn onderlip bobbelde uit. „Jongens, 't gaat niet," zei ik. ,,'t Gaat heusch niét." De pianokruk piepte. Ik vloog er met een vaartje af. „Ik lijk wel mal," zei ik. „Maar ik kan 't niet afzingen. En ik moet weg. Ik moet werkelijk weg. Ik ga nog naar juffrouw Wijers." „Maar Joop, je hoofdpijn," jammerde Noor, die natuurlijk direct aan haar briefje dacht. ,,'t Kan me niet schelen. Ik zeg 't haar liever ronduit hoe 't gegaan is." „Om een reuzenpreek te krijgen," zei Kit. Toen zei Pop: „Ik geloof wel, dat Joop gelijk heeft, 't Is beter, dat ze gaat. Zullen we je brengen Joost?" Ik schudde maar van nee. Lou stopte me al in mijn mantel. Mijn onderlip bobbelde nog altijd. Dat verschrikte ze natuurlijk allemaal, want ze hebben bij mij nog nooit een spoor van tranen gezien, zelfs niet toen ik van driekwart-hoog van de schuine ladders geslagen ben. Pien drukte mijn hoed op mijn bol, en Pop trok mijn handschoenen aan. Connie zette mijn kraag op en ze gingen meé tot de buitendeur. Ik drukte iedereen de hand, wat erg raar was, want dat doen we nooit. En toen heb ik gehold als een razende. Mijn mantel was al weer losgegaan, want twee knoopsgaten zijn uitgescheurd. Een paar koekjes, die Kit zeker in mijn zak had gestopt vlogen er uit en een politieagent deed of hij me 90 wilde aanhouden. Ik hijgde als een sleeperspaard, dat een bierkar bergop heeft getrokken, toen ik bij juffrouw Wijers voor huis stond. De bel loeide compleet, zoo trok ik eraan, en mijn hart hamerde in mijn keel, maar dat kan ook wel van 't loopen zijn. Ik moest een trap op en het meisje, dat me inliet, deed ergens een deur open. Ik zag dadelijk op 't buffet een schaal met schuimpjes staan en met sprits. Toen voelde ik me een monster gewoonweg. Juffrouw Wijers zat bij de tafel schriften te corrigeeren en ze keek heel verwonderd, toen ze mij zag binnenrollen. „Hé Joop, ben je toch gekomen? Is je hoofdpijn beter? Trek gauw je goed uit." Direct zei ik het maar. „Ik had geen hoofdpijn, 'k Ben naar de club geweest en daar heb ik 't briefje geschreven. Ik zou er den heelen avond blijven, maar ik vond het zoo lam ziet u, dat ik, dat ik —" Ik knauwde op mijn onderlip, die maar niet rustig wilde blijven, en er gleed wat zoutigs in mijn mondhoek, wat ik weglikte — dat ik toch naar u toe ben gegaan. Ziezoo," zei ik tot besluit en dat klonk nogal kordaat. „Ik moet werkelijk eens met die verleidelijke club kennis maken," zei juffrouw Wijers en ze kleedde me uit, zooals de jongens me hadden aangekleed. Ik heb thee gedronken en schuimpjes en sprits gegeten. Ik weet niet hoe de kamer is, want daar heb ik niet zoo op gelet. Pas toen 't kwart over tien was en ik al weg zou gaan, zei juffrouw Wijers: „Dat briefje had je toch niet moeten schrijven Joop." En dat was de heele reuzepreek. „Je moet eens gauw weerkomen en neem dan eens een clublid mee." „Dat is veiliger bedoelt u?" Ze lachte maar. „Nee, dat bedoelde ik niet." Kees stond nota bene buiten op me te wachten. „Ik heb maar niet gescheld zie je, want met die ouwe juffrouw kan ik toch niet converseeren." „Schaap," zei ik woest, „je mocht willen, dat je...." 91 enfin, daar kon ik niet uitkomen. En Kees begon over Pop, of ik ook wist of Pop met iemand ging. „Welnee, natuurlijk niet. Zoo onwijs is Pop niet." „Zoo," zei Kees, en hij zweeg en sloeg met zijn stok. Hemeltjelief daar slaat een klok — éen. — Een uur. En Julie nog niet thuis. Nu da's minder. Maar ik moet direct stoppen. Mijn oogen lijken wel zuurballen en morgen zie ik eruit, zooals Julie na een fuif. Maar zoo'n avond gaat je toch niet in je kouwe kleeren zitten. Ik geloof zelfs, dat je er grijs van kunt worden. Maar die grijze haren komen op Pa z'n hoofd. HOOFDSTUK VII. 6 Februari. Ik heb vandaag bij Pa eens een vischje uitgegooid; 't was een heel schamel, mager beestje. En ik heb het beest nog wel op aanraden van juffrouw Wijers losgelaten. Die zei: „Joop, ik vind, dat je best eens in de week of in de veertien dagen naar club kunt gaan. Woensdags of Zaterdags bijvoorbeeld. Dan kom ik toch 's middags repeteeren. Zal ik er met je Pa over spreken ?" Gloeiende kolen op mijn hoofd. „U bent een engel," zei ik, „maar dan zal ik er Pa zelf wel over aanvallen. Anders voel ik me heelemaal zoo'n pierelewiet." Na tafel, we waren vroeg, want Julie heeft haar souvan avond, 't is natuurlijk hetzelfde als onze club, alleen een beetje grootemenschachtiger, omdat Mina bedient, slingerde ik me achter Pa aan de kamer uit. Pa liep naar boven, ik ook, en op de achtste traptree — toen was Pa al op de twaalfde — zei ik tegen zijn rug: „Juffrouw Wijers is nogal over me tevreden Pa." „Zoo, dat doet me plezier Joop," Pa keek over zijn schouder en klom hooger, ik ook. „Zou ik nu wel eens weer naar club mogen gaan?" Net op dat moment kwam er een geweldig gekletter uit de keuken. Dat was Mina, die wat liet vallen, waarop Laura, onze dierbare keukenmeid, ja, ik kan 't niet helpen, dat ze zoo'n mooie naam heeft, onderaardsch aan 't knorren sloeg. Laura bromt eigenlijk altijd, maar ze kookt 93 heerlijk en Ma trekt zich natuurlijk van Laura's humeur niets aan. Ik geloof zelfs, dat Ma niet eens weet, dat Laura een humeur heeft, 't Is voor Mina 't minst plezierig, die stort haar hart nog wel eens bij me uit. „Gompie, gompie," zegt ze dan, „ze heeft het weer zoo op d'r heupen vandaag. En as 't niet was, omdat ze toch effectief 'n goeiege inborst heeft, nou, dan liet ik d'r in d'r vet gaar smoren." Ik heb ook al eens aan Mina gevraagd, of Laura niet verliefd kon zijn, maar Mina zegt, dat Laura al negen en dertig is en dan ben je niet meer verliefd. Jakkes, wat dwaal ik weer af. Waar was ik ? O ja, ik vroeg dus aan Pa van de club. „Eens in de vier weken bijvoorbeeld," zei ik uilig, toen Pa's rug zwijgen bleef. Pa was op de gang gekomen, ik met een laatste reuzetred ook. „Ik vind het beter, dat je voorloopig aan je lessen blijft denken Joop, en niet aan pretjes en fuifjes." „Hoe lang is voorloopig?" zei ik. „Hm," zei Pa en hij streek eens over zijn snor. „Zoo lang als ik het goed oordeel." Pa kan zulke diplomatieke antwoorden geven, die je meteen paf doen staan. En daarmee was 't afgeloopen. De deur van Julie's kamer stond open. Op een tafeltje zag ik al van die zalige petit-fours staan. Toen heb ik er de lekkerste vanaf gegeten; ik mag toch niet naar club. Nooit! Wat zal Julie straks vertoornd zijn. 7 Februari. 't Is vandaag Zaterdag. Vanmiddag is juffrouw Weijers er geweest en vanavond niets te doen. Heerlijk. Nu kan ik een zalige hoop pennen. Of ze woest was gisteravond, mijn dierbare zuster, 't Eerste wat ze zei, toen ze op mijn kamer kwam, was: „Jo, heb jij al die petit-fours opgegeten?" . „Smidt met dt is een wondere baas," zong ik. „Ba, wat een kwajongensstreek van je." „Hij houdt nogal vaak een vervelend relaas." „Ja, treiteren dat kun je." 94 „Over de traagheid en de zwaartekracht." „Ik had je nog bonbons willen geven, maar nu krijg je ze niet." „En dan kijkt hij als een, die van liefde versmacht," jubelde ik gewoonweg. Als ik 't voor Julie zing, zing ik altijd liefde in plaats van hitte. „Ik hoop, dat je een slecht rapport hebt," zei Julie en ze keek zoo wraakgierig. „Hij heeft zwarte haren en éen blonde snor." Ik moest erg op éen drukken, anders komt het niet uit met de wijs. Trouwens je moet toch wel overal rekening mee houden, wil je 't een beetje beheurlijk kunnen zingen. „En dat Pa je naar kostschool stuurt." „Al is hij ook doctor hij is toch een lor." ,,'t Zal me eens benieuwen, wat er van jou terecht komt." „En hij is verliefd op Pop Helmer hoor!" „Pig," zei Julie. „En als ze van school gaat, dan komt het erdoor," fantaseerde ik strijdlustig. Toen zakte Julie plotseling op een stoel neer en ging zitten schreien met een zakdoek, zooals mijn pop Elisabeth ze vroeger in haar zak droeg, voor haar gezicht. Ik vind het altijd lam, om wie ook in tranen te zien; dan word ik een duif gelijk. Als de Generaal dat wist, dan zou ze een machtig wapen tegen me hebben, want alleen maar het spoor van tranen in haar stem... brr, ik mag er niet aan denken. Julie huilt nooit, omdat ze bang is, dat ze er vlekkerig van wordt. Dus toen ik haar daar zoo zitten zag, met huppelende schouders van 't snikken, lag ik letterlijk verstomd. En ik kreeg een erge gewetenswroeging. Ik sprong direct mijn bed uit en nam een handdoek van de waschtafel opj haar af te vegen, omdat haar zakdoek al doorweekt raakte. „Nee Joop, ga weg," zei Julie tusschen twee kolossale snikken in. „O goeie genade," zuchtte ik, en ik veegde mezelf maar met den handdoek af, „als ik dat geweten had, 95 zou ik heusch je petit-fours niet hebben opgegeten." „Och," huilde Julie, werkelijk aangrijpend. „Ik zal je volgende maand, als je jarig bent, voor een gulden cadeau doen." Julie brulde opeens heel hard. „Denk om Pa en Ma," waarschuwde ik. „Pa denkt morgen natuurlijk, dat ik nachtlawaai heb gemaakt, en dan krijg ik een standje." Julie bromde iets. „Wat?" vroeg ik. „Wat zeg je?" „Dat het me niets kan schelen." „Je bent wel hartelijk," zei ik. „Nee jij bent hartelijk." Julie sprong op en over haar zakdoek heen keek ze me aan. Ze wordt werkelijk vlekkerig van 't huilen. „Je hebt geen grein — geen grein gevoel jij Y Haar oogen werden vurige kolen gewoon en ik zwingelde den handdoek heen en weer en ik dacht nog altijd, dat ze zoo beleedigd was over de petit-fours. „Ja zie je," zei ik, ,,'t was een beetje uit teleurstelling, dat ik ze heb opgegeten. Ik wil 't je ~wel vertellen, maar 't zal je toch niet interesseeren." „Nu praat ze nog over de petit-fours," zei Julie. „Denk je, dat me dat after all schelen kan?" „Maar waarom huilde je dan zoopas?" „Om de petit-fours," zei Julie smadelijk. „Nu, wat zeur je dan?" „Och kind, ga naar bed." „O, ik lig er al in," zei ik. Ik zag alleen nog dat Julie haar gezicht met het een of ander rommeltje besmeerde en toen zakte ik rustig in slaap. Toen ik vanmorgen van onze kamer ging, werd ze net wakker. En tegen Mina, die met het warme water kwam binnenrollen — niet voor mij natuurlijk, ik mag me desnoods met ijs wasschen, dat hindert niet voor mijn teint — zei ze: „Ik wil graag mijn ontbijt hier hebben. Ik heb erge hoofdpijn." Ik keek nog eens om naar mijn bed, dat me erg 96 aanlokkelijk leek, en trotseerde moedig een geweldige tocht op de gang, want er stond een raam open. „Beterschap," gilde ik nog zusterlijk. Maar Julie zei alleen: „Doe toch die deur dicht Jo en schreeuw niet zoo." Ik was al op de trap toen me te binnen schoot, dat Julie gerijmd had. Ik telde de woorden op mijn vingers af, voor elk woord een letter van het alphabet, en 't werd een j. Toen ben ik nog even teruggegaan en ik heb om de kamerdeur geroepen: „Julie er denkt een J aan je. 'n Johan misschien. Ken jij een Johan?" Julie zag met een blik vol uitdrukking eerst naar Mina en toen naar 't plafond, en ik moest proesten opeens. Ik kon 't niet helpen. Beneden vond ik alleen Kees. Pa was al weg en Ma nog niet verschenen. „Jour," zei ik. „Jour," zei Kees. „Bethee me eens Joop, want die Mina is al een uur zoek. Ik heb al drie keer gebeld." „Die is bij Julie met het warme water." „Och, die flauwe nonsens," zei Kees, die nog zwemmen gaat als 't water 50° onder nul is. Tenminste als dat bestaat. Ik werkte gauw wat boterhammen naar binnen en was na vijf minuten klaar. „Ik ga met je mee zoover Joost," zei Kees opspringend. „Maar jongen, 'k moet Pop halen." „Och, dat hindert niet." „En verleden jaar lachte je Jan van Duren altijd uit, omdat hij met zijn zuster liep." „Nu ja, maar 't is me nu een eer." „Zoöoö," zei ik met een uithaal, want er ging een licht op in mijn slaperig brein. „Enfin, je mag best mee!" „Dank je zeer," zei Kees, en hij greep warempel naar mijn boekentasch om die te dragen. Net kwam Ma de trap afdwalen. Heel langzaam en statig. Ik kan 97 me niet voorstellen, dat Ma er ooit als kind bij een trap neergebuiteld is. „Joop," zei ze, 't regent. Zul je vooral je haar bij je mantel indoen? En je rokken opnemen? Want anders zit je zoo vol spatten en dat staat zoo slordig." „Ja ma," zei ik en Kees duwde mijn pruik al onder mijn jas en daar zeilden we heen. Kees nam zoo stiekumweg een parapluie van Pa uit den bak. Ik zag het best. En ik floot heel schel, zoodat een slagersjongen omkeek op' zijn flets en Kees zei: „Kalm 'n beetje." Pop kwam ons al tegemoet. Toen Kees haar zag, stak hij dadelijk Pa's spuit op en hij recht op Pop afgestevend hoor! Maar Pop wist niet, dat hij haar onder die spuit wilde vangen, en die koerste door naar mij. Kees onder de spuit keek werkelijk sip. En ik kreeg medelijden met hem. „Kom Pop," zei ik. „Wij elk aan een kant van Kees. Dan krijgen we wel net den drup van z'n parapluie, maar dat is 't ergste niet." Toen zagen we in een zijstraat de Generaal aankomen. Ik zei: „Daar komt de Generaal. Ze is zoo meteen achter ons. Vooruit Pop, geef Kees ook een arm. Dan loopt de Generaal zich te ergeren." Gearmd met Kees, die de spuit erg hoog 98 hield, omdat de Generaal kippig is en ons anders misschien nog niet in de gaten zou krijgen, hopsten we door. Pop keek eens even achterom. „Langzamer zeg. Ze ziet ons zoo nooit. Pas inhouden." Toen keek ik tersluiks om. De Generaal was vlak achter ons en aan haar knippende oogen zag ik, dat ze ons ontdekt had. Ik drukte Kees z'n arm eens liefderijk, en ging nog dichter naast hem loopen. „Pas op Joop, aanstonds val ik over je voeten." „Hindert niet." We hoorden nu duidelijk de Generalenstap achter ons, haar eene overschoen slofte. Toen was de overschoen vlak naast mij. De Generaal zette ons voorbij. Wij proestten en Kees nam heel diep zijn hoed af. Ik had Kees allang losgelaten, toen had hij nog Pop's arm vast. Enfin, dat gunde ik hem. Als hij maar niet zwemmerig gaat doen, daar kan ik niet tegen. Nu, daar is Pop ook het meisje niet voor. Ik geloof zelfs niet eens, dat ze wat met Kees op heeft. Ze zegt tenminste altijd, dat ze jongens vervelend vindt. Het eerste uur hadden we Rurop. Die kwam heel gejaagd binnentrippelen en schichtig zei ze: „Jo ter Heul en Emilie Helmer of jullie even bij de Directrice wilt komen niewaar?" „Waarvoor zeg?" riep Pien tegen ons. „Philippien, je bent hier niet op straat niewaar?" „Nee jammer genoeg," zei Pien. „Maar waarvoor dan toch?" vroeg Kit aan mij in 't voorbijgaan. „Ik zal 't je straks wel vertellen," beloofde ik. In de gang vielen Pop en ik tegen elkaar aan van den lach. En ik moest tien keer tegen mijn knie slaan, voor mijn lach weg was. Toen traden we op het heiligdom toe. Pop klopte alsof ze een spijker in de deur moest slaan. „Binnen." Bij de tafel zat de Generaal en ze keek ons heel fier en verontwaardigd aan. Haar haar was wat nat geworden en er hing net zoo'n verdronken piekje achter 99 uit het aardappeltje wat tegen haar hoofd zit aangespeld. Ik zag dat Pop er naar keek. 't Piekje wipte heel ondeugend op en neer als de Generaal haar hoofd bewoog. En dat deed ze afkeurend. „Jo en Emilie, meisjes, ik schaam me over jullie!" Pop trapte* tegen mijn voet. We keken onnoozel. „Het komt toch werkelijk niet te pas, dat jullie voor schooltijd al met een heer gearmd op straat loopt. Onder een parapluie. Foei!" „Ja maar, 't regende," zei Pop. „Emilie, geen brutaliteit asjeblieft, 't Feit op zichzelf is ergerlijk genoeg. Ik zie me dus ook genoodzaakt er jullie ouders van in kennis te stellen." Nu trapte ik Pop. „Niets zeggen," bromde ik uit mijn linkermondhoek. „Goed," zei Pop uit haar rechterdito. „Jouw houding Jo was heel ergerlijk en zeer onbehoorlijk." Ik probeerde te blozen, maar 't lukte me niet hard. Daarom keek ik strak naar mijn bemodderde schoenpunt. „Van beschaafde, welopgevoede meisjes had ik zooiets niet kunnen denken," zei de Generaal met klem. Pop staarde ook naar haar vuile schoenen, en ik zag, dat ze lichtelijk schudde. We zwegen als 't graf. Ik waagde het eens even op te kijken, 't Piekje huppelde nog blijmoedig om het aardappeltje heen. „Kun je me zeggen Jo, wie die heer was, waarmee je vanmorgen gearmd liep ?" Ik trapte Pop weer en zweeg. „Jij dan misschien Emilie?" Pop schudde heviger maar zweeg ook. „Jullie wik het me dus niet zeggen ? 't Is goed. Dan ben ik verplicht het je ouders te laten weten." „Uw haar zit een beetje los," zei ik en ik wees op hetpiekje. Toen hoorde ik naast me 'n snik, en ik zag hoe Pop grabbelde naar haar zakdoek. Ik stopte haar gauw den mijne toe, die ik losjes, voor geval van een uitbarsting, in mijn hand had gehouden gedurende de speeg. Ze verdween er direct met haar heele gezicht in. „Ik heb nooit geweten, dat je zoo verstokt en bedorven was Jo. Foei, jij alleen kunt de heele geest in een klas bederven. Ik zal dit ook uitclrukkelijk aan je ouders 100 schrijven. Ik ben 't nog niet met mezelf eens> of " „Oöö," kreunde Pop, stuipachtig in mijn zakdoek. „Of... e ... Emilie, huil niet zoo mal. Jullie kunt wel gaan." De Generaal brak plotseling af, stak een vinger uit en voelde tegelijk aan haar aardappel. ,,'t Zit een beetje naar rechts," waarschuwde ik nog. In de gang gaf Pop een ontzettenden gil van benauwdheid. De Generaal kwam nog om de hoek kijken van het heiligdom. „Wat is dat? Ga direct naar jullie klas." Want ze zag Pop tegen den muur leunen en mij ernaast. „Ze heeft een zenuwtoeval geloof ik," zei ik tragisch. „Kom geen gekheid, Emilie, drink wat water en bedaar onmiddellijk hoor!" Proestend verdween Pops hoofd in 't fonteinbakje, en ik maakte mijn zakdoek nat en wreef haar slapen. Toen we weer bij Rurop binnenkwamen, zag die ons heel ontdaan aan. Ze was natuurlijk al van 't schrikkelijke feit op de hoogte gebracht. De heele klas kwam gewoonweg in beroering, want ik vertelde het Kit, die direct in haar bank heen en weer danste en het verhaal doorgaf. Rurop zelf was niet meer te verstaaq. Alleen hoorde je af en toe nog eens: Niewaar. Slingerend van den lach zijn we om twaalf uur naar huis gegaan. Ik heb 't Kees alleen nog maar verteld. Die heeft op zijn knieën geslagen en gebruld: „Wat een mop, wat een reuze-mop zeg." Er is nog geen epistel van de Generaal gekomen. Morgenochtend zeker. Kees zegt, dat hij aan het ontbijt wil zijn, al zou hij er een wekker voor moeten laten afloopen.. Want hij wil het gezicht van den ouwen heer zien, als hij 't briefje van de Generaal leest. Zondagmorgen 8 Februari. Om half negen prompt zaten Kees en ik in de eetkamer. Bij Pa's bord lag een witte degelijke enveloppe. En ik herkende het handschrift van de Generaal. 101 „Daar ligt je vonnis al Joop," zei Kees. Toen kwam Julie beneden. „Ook post voor mij?" vroeg ze en ze keek van de tafel op het buffet en van het buffet op den schoorsteenmantel. „Je moet onder je stoel kijken," zei Kees. „Daar heeft Joop het billet doux verstopt." „Ze is er flauw genoeg voor," zei Julie. Maar ze keek toch niet en ze ging meteen aan het theeschenken met haar pink in de lucht, 't Was wel een zeldzaamheid, dat wij drieën al zoo vroeg aan 't ontbijt vereenigd waren, en Kees zei, dat hij zich zoo ongewoon voelde, net of hij heimwee had. Toen kwam Pa binnen, en op ons driestemmig „morgen Pa," zei hij alleen een verstrooid „goeiemorgen." Julie reikte Pa zijn thee en Kees en ik knipoogden naar den brief, die daar nog zoo onschuldig bij het ontbijtbordje lag. Toen nam Pa hem op en hij bekeek het adres alsof hij wilde zeggen: „Hé, die hand ken ik." De Generaal heeft zeker wel meer met hem gecorrespondeerd. En hup — daar ging het, de brief er uit en Pa aan 't lezen. Halfweg hield hij op en keek mij aan. Toen las hij door. Kees knipoogde weer tegen mij. Het was een brief van vier kantjes en ik probeerde zoo van ter zijde of ik wat ontcijferen kon, maar ik zag niets dan wat dikke halen. Pa was eindelijk aan het laatste kantje gekomen en Julie merkte bezorgd op: „Pa, uw thee wordt koud." Pa knikte afwezig en greep naar het botervlootje om dat leeg te clrinken. „Nee, uw thee," zei Julie, en schoof het kopje tegen Pa's hand aan. Maar Pa liet den brief zakken en gooide het kopje haast om. Ik redde het nog net. „Jo, ik heb hier een heel ernstig schrijven van je Directrice ontvangen." Daar had je 't al. „O ja Pa?" „Je weet er toch zeker wel van?" „Ja Pa. Zoo'n beetje." Ik zag hoe Julie glunderde achter haar kopje thee. Enfin ik zou in haar plaats ook: „lekker" gedacht hebben. Toen schudde Pa zijn hoofd. 102 „Zoo iets had ik van jou toch niet gedacht Jo." „'t Was toch heelemaal niet erg Pa." „Ja, misschien voor jouw kwajongensbegrippen niet. Maar voor mijn gevoel wèl. En ik wil wéten, wié hét jöngmènsch was." Pa legde op elk woord den klemtoon. Net kwam Ma binnen, die altijd nogal belangstelling toont, als er over een jongmensch gesprowordt. „Welk jongmensch Louis," zei ze. Toen merkte ik best aan Pa, dat hij het naar vond direct over den brief gesproken te hebben. Meestal worden zulke zaken in Pa's heiligdom behandeld. „Och, ik krijg hier net een schrijven van de Directrice van Jo's school. Jo en Emilie Helmer hebben gisterenmorgen met een heer gearmd geloopen, voor schooltijd, onder een parapluie en vooral Jo moet zich nogal hebben aangesteld, 't Is toch schandelijk," zei Pa, tot wien nu eigentijd pas het heele, vreeseüjke feit doordrong, nu hij 't voor Ma herhaalde. De groote rimpel kwam tusschen zijn wenkbrauwen. „Shocking," zei Ma en ze keek me aan, alsof ze me werkelijk voor het eerst zag. Ik weet, dat ze mij trachtte te combineeren met een heer en een parapluie en dat alles gearmd. ,,'t Is natuurlijk een H. B. S. joggie geweest met een beetje bravoure," zei Julie ook meesprekend als oudste dochter. Kees zat maar stil voor zich heen te glunderen. „Nee," zei ik tegen Julie, ,,'t was geen H. B. S. joggie. Hij gaat op 't gym. En 't is ook heelemaal geen jogje meer." „Och, ik weet toch immers best, waar jullie kinderen je voor interesseert," zei Julie verachtelijk. „Fi donc," zei Ma, „die tegenwoordige jeugd." Toen sloeg Pa met zijn vlakke hand op dén brief van de Generaal. „Nu geen nonsens meer Jo. Wie was dat jongmensch?" Ik wachtte nog even met antwoorden. Ik moest de spanning er toch een oogenblik inhouden, ondanks Pa's vlakke hand. „Nu?" zei Pa, en de rimpel was een voor geworden gewoon. 103 ,,'t Was Kees," zei ik. Toen daverde Kees los. „Kees?" zei Pa. „Kees?" zei Ma. „Kees?" zei Julie, alle drie in verschillende hoogten,' „Ja Kèes," knikte ik triomf eerend. En Kees lachte maar. Zelfs sloeg hij Pa op z'n schouder — hoe hij het durft snap ik heusch niet — en lachte: „Ha ha, ha, ouwe heer, daar ben je 'es heerlijk ingevlogen." „Maar waarom zei je dat dan direct niet?" zei Pa en er kwamen een paar rimpeltjes bij zijn oogen. „Och voor de mop," waagde ik het te zeggen. „Een mooie mop," zei Julie. „Ba wat flauw." „Maar je hadt het toch de Directrice wel kunnen zeggen. Dat had je toch immers veel onaangenaamheden bespaard." „Denkt u, dat ze 't geloofd zou hebben?" Toen lachte Pa luidop. „Kinderen ben jullie toch. Die Pop Helmer is er ook eentje." Kees kroop achter zijn vingerdoekje weg. Ik wist best, dat hij kleurde. „En ik heb altijd gedacht, dat Pop zoo'n goede invloed op Jo had," zei Ma. En daarmee was 't afgeloopen. Nu schrijft Pa geloof ik aan de Generaal en vertelt haar — ik wou haast zeggen hem — den graad Van bloedverwantschap, waarin de heer met de parapluie en ik tot elkaar stonden. Maar ik weet zeker, dat ze 't nooit gelooven zal. O, daar is Pops fluitje op straat. Straks verder. Pop is weer weg. Die kwam me 't Generalen-document laten zien, dat bij hun thuis gearriveerd is. Haar Pa had het eerst voor zichzelf en toen hardop gelezen. Hij was schitterend — de brief bedoel ik — haast plechtig en er stond veel in van „zedelijk verplicht zijn" en „moreele principes" — wat zouden dat voor drakerigheden zijn — en natuurlijk heel veel van de verstoktheid van Josephine ter Heul. Pops vader had gezegd: „Hé, ik heb laatst ook nog eens iets van Lies gehoord. Van wie ook weer? Enfin, dat herinner ik me niet meer. Maar wat bedoelt die Directrice van jullie toch met verstoktheid?" 104 „Dat weet ze zelf niet," had Pop gezegd. „En wie was die aanbidder van Lies?" had hij toen gevraagd. „O," had Pop heel kalm geantwoord, ,,'t was heelemaal geen aanbidder, 't was haar broer!" Toen heeft7 haar vader gelachen, dat de wanden van de kamer trilden, en haar moeder heeft meegejubeld en Betty heeft van louter piezelier een messenleggertje gebroken. Pop heeft ook de scène bij de Generaal in 't heiligdom beschreven. Dat heb ik toch niet er pal boven op gedurfd. Maar bij de Helmers hebben ze natuurlijk heelemaal meegeleefd en toen Pop wegging liep haar vader nog door de gang te schuddebollen: „Die Lies, die Lies." Maar Pop zegt, dat hij 't morgen weer allemaal vergeten is. HOOFDSTUK VIII. 11 Februari. We hebben op school zoo'n kleine, lichtelijke tusschenrepetitie, en nu heb ik 's avonds geen tijd om te schrijven, behalve dan de gezegende Woens- en Zaterdagen. Als ik juffrouw Wijers niet had, zou het zeker al weer nullen hebben geregend op mijn onschuldig hoofd. Nu sleept ze mij er glorierijk doorheen, voor mijn doen tenminste. Ik heb Kit hoopen kunnen voorzeggen, want die wist niets. Heele volksstammen heb ik in haar nek geblazen. Vandaag hebben we onze geschiedenis teruggekregen en daar had Kit warempel een acht voor en ik een zes. Kit was erg verontwaardigd. De Generaal heeft nu echt de pik op me, dat kun je aan alles merken. Als ze les geeft, dan wiegelt ze zoo fier met haar hoofd heen en weer en kijkt naar iedereen, behalve naar mij. En dan, als ik er heel geen erg in heb, krijg ik een beurt. Ze heeft niets meer tegen me gezegd, maar ze houdt een gezicht van: „Neem aan, dat dit nu je broer is geweest, dan zul je toch wel eens met een ander hebben geloopen gearmd en onder een parapluie. Ik trek er me niets van aan en als ze naar me ziet, dan speel ik droomerig <— a la Julie — met een gladdigen ring van Noor, die ze mè altijd, voor dat de Generaal les geeft, toegooit. De club begint wat te voelen voor juffrouw Wijers.' Na dien mislukten clubavond is 't gekomen. En vandaag zei Kit, die altijd erg anti was: „Zeg Joost, kunnen we nu ook niet eens kennismaken met dat prachtexemplaar?" 106 „Natuurlijk wel," zei ik. „Ga er eens met me naar toe." ,,'n Zondagmiddag zou wel geschikt zijn," vond Lou. „Maar niet allemaal tegelijk," zei Pien. „Asjeblieft, 't lijkt wel een lawine." „Er om loten," stelde Noor voor. En Connie zei, dat ze dan heusch niet mee hoefde doen, omdat ze nooit won en altijd no. 13 trok. „Maar hier zal heelemaal geen dertien zijn," zei Loutje, die wel erg overal op let. Enfin, ze lootten en het lot trof Pien. Nu gaan Pien en ik er dus Zondagmiddag op af. 'k Heb het vanmiddag al gezegd. Ze zei, dat ze het heel prettig zou vinden en ze vroeg nog door op Pien. Ik heb nogal veel van Pien verteld, van haar rechte jurken en het touw om haar middel. En dat ze zoo leuk teekent. Ik ben toch wel blij, dat het Pien geworden is en niet Noor, die er nogal op let of iemands kamer stijlvol is ingericht en of de kopjes wel van porcelein zijn. Ze zegt, dat ze daar niets aan kan doen, omdat ze zoo is opgevoed. Ze vindt het zelf lastig, zegt ze. 13 Februari. 'k Heb Woensdag plotseling moeten afbreken, omdat Julie op haar nieuwe kamerslofjes heel verraderlijk binnenschoof. Ze zei natuurlijk: „Wat doe je daar?" ,,'n Duitsche vertaling." „Ik dacht, dat je geen werk meer had." „Maar dat doe ik voor mijn pleizier." „Zoöoö," zei Julie met een uithaal. „Ja," knikte ik. Toen zei ze, dat ze haar haar ging masseeren, en ik vroeg of ze daarvoor niet naar een inrichting kon gaan. Ze beweerde natuurlijk van niet. Ze maakte er weer een ontzettende bombarie van en ik heb met een zucht mijn dagboek maar weggesloten in mijn kast. De sleutel zit aan mijn sleutelring en die weer in mijn boekentasch. Maar 's Zondags heb ik hem, den sleutel bedoel ik, aan 107 twee schoenveters om mijn middel. Dat heeft Connie ook en 't is erg veilig. „Sluit je die vertaling weg?" vroeg Julie. „Dat zie je." „Wat mal. Dat deed ik vroeger nooit, 't Zal wel geen vertaling zijn." ,,'t Is een nieuw gedicht," zei ik. „Je weet wel op wie." „Flauw." Toen ging ze heel hard aan 't masseeren en ze liet mij met rust. Ze vraagt me anders niets meer van Smidt. Maar ze doet nog wel afwezig. Misschien weer een andere bevlieging. Ze is weer Lotte-achtig de laatste dagen, maar ze vertelt er me niets van. Ik ben er trouwens ook niets op gesteld. 17 Februari. Ik had mijn dagboek te voorschijn gehaald en ik had mijn beenen in een voetenzak gestoken — want het is erg koud — toen er gebeld werd. 't Was Connie, hevig opgewonden. „Kind, wat bezielt je?" zei ik, want ze had een erge kleur en haar neus glom. — Met de zomersproeten gaat het nogal tegenwoordig. „Joost, ik zit er zoo geweldig toe," zei Connie, en ze stak haar rijglaarzen ook in den voetenzak, heelemaal bij vergissing, dat zag ik wel. „Zal ik in Julie's kamertje het gashaardje aansteken ? Daar zitten we knusser." „O nee, 't is hier best. Nee, laten we hier maar blijven." Connie snoot haar neus in een zakdoek van haar vader en toen kreeg ze een hoestbui. „Ik zit er zoo leelijk in Joost." „Ja, dat heb je al een keer gezegd," zei ik somber. „Je kent Ru Duyf he?" „Die lange jongen met de o-beenen? Ja, die ken ,ik wel." „Hij heeft geen o-oeenen „Nu dan niet" 108 „Hij is ontzettend aardig," zei Connie. „Zoo goedig zeg en zoo leuk." „Ik dacht, dat je nog altijd verliefd was op Guus." „Welnee. Allang niet meer. Maar jullie vragen er me nooit naar, nu, en dan praat ik er maar niet over. Ik. ben dol zeg op Ru. Vin je Ru geen mooie naam ?" Ik staarde naar Connie. Ze glom nog altijd en ze zag er wel heelemaal naar uit, dat ze dol was op iemand, op Ru of wie dan ook. En 'k vond het erg naar voor haar. 't Lijkt me zoo zenuwachtig. „Ja, 'tis wel een mooie naam," zei ik, om haar plezier te doen. „Ik kwam hem 's ochtends altijd tegen als ik naar school ging. En dan lachte hij zoo'n beetje en ik ook. En vanmorgen is hij voor 'teerst een eindje met me opgeloopen." „O, daarom kwam je dus te laat." „Ja," knikte Connie, en ze wuifde zich toe met den zakdoek van haar vader. Ze trapte me ook erg met haar laarzen in den voetenzak, maar ik deed maar net of ik niets merkte. 'tWas allemaal opwinding van haar. „En nu vanochtend Joop hebben we afgesproken om morgenmiddag een eindje om te loopen." „Hoe kom je toch zoo raar?" zei ik. „Wat is daar nu aan met zoo'n mallen jongen te wandelen." „Hij is heelemaal niet mal," zei Connie. „Heelemaal niet. Hij praat wat — wat — e — onderhoudend. Heusch." Ik trok ongeloovig mijn schouders op en mijn voeten uit den zak. Want mijn kleine teen lag al los. „Nee Joop. Werkelijk. Toe, doe jij nu niet zoo gek en ongeloovig. Ik kan er met niemand over praten. Stel je voor, als ze 'tthuis wisten! Moeder sloot me op of ze stuurde me naar een kostschool voor jonge dames. Stel je dat eens voor." „Ik dacht, dat er al wat gebeurd was bij je thuis." „Nee, nog niet, maar 't kan," zei Connie somber, „want morgen is tante Katrien jarig." 109 De zat verstomd, en ik dacht werkelijk, dat die heele Ru niet erg goed op Connie werkte. „Je tante? Wat heeft die met Ru te maken?" „Ze is jarig, en nu moet ik er heen met vader en moeder en broer. Den heelen dag. En ik kan natuurlijk geen minuut wegkomen. En dan staat Ru misschien den heelen middag op me te wachten. En dan gaat hij naar mijn huis. En onze juf blijft thuis en die zegt dan natuurlijk, dat ik bij tante Katrien ben." „Welnee," zei ik. „Denk je dat heusch ? Die jongen wacht niet langer dan vijf minuten. Denk je dat die er zoo'n drukte van maakt?" „Wat ben je onhartelijk Joop," zei Connie. Toen bedacht ik opeens, dat ik werkelijk niet erg hartelijk was, en ik zei dus maar gauw: „Misschien vindt hij je ontzaglijk aardig, en dan is 'twat anders natuurlijk." Connie fleurde weer wat op. „Zit ik er nu niet erg mee?" Ze deed toch wel trotsch. „Schrijf hem een briefje, dat je tante jarig is." „Maar ik weet niet waar hij woont." „Tjaa," zei ik en ik keek peinzend. „Wat dan?" „Ik heb hem toch al een briefje geschreven." „En je weet niet waar hij woont." „Hè Joop, geef jij 't hem morgenmiddag even. Je gaat toch met Pien uit." Ik vond het niets leuk, want natuurlijk zou ik wel weer gezien worden, en dan zou alles weer op mij neerkomen. Maar ik zei toch: „Goed geef maar hier. Waar staat die ridder van jou?" „Bij de vierde rondpoint van het Koninginnepark." „Jakkes, wat een eind uit de buurt." „Je vindt het toch niet erg?" „Welnee. Wat zal je ridder verstomd staan, als hij Pien en mij op zich toe ziet hopsen." Toen proestte Connie weer. „Stel je voor. Ik zie jullie al zeg. Je mag het briefje wel lezen Joop." „Brr, ik zou 't niet eens willen." „Maar er staat niets bijzonders in." 110 „Nee liever niet." „Nu, dan ga ik maar. Dank je verschrikkelijk," zei Con en knoopte haar jas al dicht. Maar toen schoot me wat kerelachtigs te binnen. Dat komt altijd zoo plotseling. „Zeg," zei ik, „misschien heeft hij telefoon." „Kind, daar zeg je zoowat. Natuurlijk heeft hij telefoon. Natuurlijk." „Laten we meteen gaan kijken. Er is toch niemand thuis." We snorden beneden in het telefoonboek, maar we wisten natuurlijk niet hoe zijn Pipa heette en er stonden zes Duyven onder mekaar. „Laten we ze alle zes maar afwerken," zei Con. „En bel jij op zeg. Als ik zijn stem hoor, sta ik heelemaal paf." „Wat gek. 't Zou mij niets kunnen schelen." „Nou-ou" zei Con veelbeteekenend. — Ik vroeg aan 1833. Dat was A. Duyf. „Ja, Hallo," zei een woeste mannenstem. „Hallo, met wie spreek ik?" |i Dat negeerde ik natuurlijk. „Is 't hem?" vroeg Connie. „Zou ik mijnheer Ru Duyf even kunnen spreken?" „Wie zegt u?" — Connie kneep me in mijn arm. „Au. Rü Duyf," gilde ik. „Ja, als u niet duidelijk spreekt, kan ik den hoorn wel ophangen." „R-U- Duyf. Rü Duyf," zei ik angstig langzaam. „Nee, die ken ik niet," bromde A. Duyf, als hij 't tenminste zelf was, en.... rrang, ik was afgesloten. ,,'t Was hem zeker niet hè?" „Je moet me niet zoo geweldig knijpen. Die man dacht natuurlijk, dat ik gek was. Vooruit, wat is 't volgende?" „C. Duyf. 296." „Hallo juffrouw, 296", zei ik. „Nee, 296," want de juffrouw verstond zes en zeventig. Toen hoerde ik een damesstem: 111 „Met wie spreek ik?" „Met wie spreek ik?" zei ik. „Met wie spreek ik?" de dame ongeduldig. „Met wie spreek ik?" ik kalm. „Ja hoort U eens, als U niet wilt zeggen wie U bent, bel ik af." Toen zei ik: „Ik ben het meisje van Ru Duyf." — „Hè nee," riep Connie. — „En nu wou ik hem graag even aan de telefoon hebben." „Dan bent U verkeerd verbonden," snauwde de dame. „Maar ik spreek toch met Duyf?" „Ja, met Christiaan Duyf." „Nu, dat kon toch zijn vader zijn." „Mijn broer is ongetrouwd," snibde de beminnelijke. „En weet U dan niet eens het telefoonnummer van uw aanstaande?" „Zeker wel," zei ik. „78263. Maar dat was maar een grapje. Dag juffrouw." „Wat had ze allemaal?" informeerde Connie, die bibberde van opwinding. „Ze was vertoornd. En haar broer heet Christiaan. En die is ongetrouwd. Zoo, 't volgende nummer. Hè, hè, is dat zwoegen." „Kijk," zei Connie, en ze wees met haar vinger bij. „Kijk, hier staat K. R. Duyf. Daar zit een R. in. Probeer die eens." „Ik wou, dat die heele Duyvenfamilie uitgestorven was." „Hè, en Ru ook?" zei Con. „Nee, Ru alleen over. 't Zou zooveel gemakkelijker voor ons zijn." ,,'t Is no. 475," zei Con. — Ik vroeg het aan. De telefoonjuffrouw bleek vertoornd, liet me erg lang wachten en mopperde toen wat in haar baard. Enfin, ik kreeg het, en aan 't andere eind klonk een opgewekte mannenstem: „Hallo?" — Ik kreeg dadelijk een ingeving. Dat zou Ru zijn. — Ik hield mijn hand op den hoorn. 112 „Heeft hij een hooge stem?" zei ik terzijde tegen Connie. „Ja, ja, erg hoog. Prachtig." „Spreek ik met meneer Ru Duyf?" zei ik dus vol verwachting. „Ja, daar spreekt U mee." —' Goddank. „O zeg Ru, je spreekt met Connie." — Ik hoorde Connie achter me trappelen en af en toe kreeg ik een por in mijn rug, maar dan schopte ik achteruit. „Met Connie?" „Ja met Connie Ralandt. Je weet wel." „Jaa." „Zeg Ru, ik kan morgenmiddag niet wandelen. Ik moet naar mijn tante, die is jarig zie je. 't Spijt me erg zeg." ,,'t Is jammer." „Ja hè? Enfin, ik zie je dan zeker Maandagmorgen wel." „Hè nee," zei Connie achter me, „dat had je niet moeten zeggen, 't Staat zoo opdringerig." „Maandagmorgen ?'' „Ja voor school. Als je wilt tenminste," verminderde ik de opdringerigheid. ,,'t Zal moeilijk gaan." „Nu, dan niet." „Wat zegt hij?" prevelde Connie, „kan 'tniet? Hè, wat jammer." „Nee, want ziet u, ik ben Ru z'n Vader." „O, dat kon ik niet weten. U zei, dat u Ru Duyf was." „Ja Senior. Maar ik zal de boodschap aan mijn zoon overbrengen. 'tZal hem ongetwijfeld spijten." „Ik ben blij, dat u het zoo kalm opneemt," zei ik, „want massa's vaders zouden anders zijn." „O Joop," kermde Connie in mijn rug. „Zoo, denkt u dat?" „Ik weet het. Bij ondervinding." Ik begon erg spraakzaam te worden. „Hebt u dan zoo'n booze papa?" „Ja nogal. Maar ik ben Connie Ralandt niet," voelde 113 ik me verplicht om te zeggen, want anders zou hij er Pa Ralandt op aanzien en dat is een klein, verlegen mannetje, die nooit wat durft zeggen in huis, zelfs niet tegen Juf, „ik ben maar een vriendin." „Zoo. En met wie..." Maar toen brak de telefoon juffrouw, die 't natuurlijk verveelde, het gesprek opeens af. „Sprak je met zijn vader?" vroeg Con en er was zoo'n malle uitdrukking op haar gezicht. „Ja. Toevallig. Maar 't hindert niets. Hij was erg geschikt en hij zal Ru de boodschap overbrengen en hij vond het erg leuk geloof ik." „Je hebt het heelemaal verkeerd ingepikt," zei Connie, en ze is tamelijk vertoornd weggegaan. Enfin, daar kon ze natuurlijk niets aan doen, dat ze dat zei. Want Pop zegt, dat alle verliefde lui ontoerekenbaar zijn. Betty ook, want die heeft laatst drie paar kousen over elkaar aangetrokken toen ze naar een partijtje ging. Ze had al gedacht: „Wat zijn mijn schoenen klein." Maar ze had het toch niet eerder gemerkt, voor ze zich 's avonds uitkleedde. 15 Februari. Vanmorgen heb ik uitgeslapen. Zalig tot kwart over elf. 'k Heb me het genot gegund om Julie te zien opstaan; dat was voor 't eerst in twee jaar geloof ik. Aldoor onder het aankleeden zei ze: „Moet je nog niet opstaan? Toe Joop, wees niet zoo lui." Maar ik zei tegen Mina, die met het warme water bovenkwam: „Wees 'es engelachtig, en breng me een kop chocola en een paar beschuitjes, dan zal ik je een ansicht sturen, wanneer ik eens de stad^ uitga." „Wat 'n groote-menschenallures," spotte Julie. ,,'t Komt haar best toe, 't schaap," zei Mina. Dat was nu wel weer wat vernederend voor me, maar de chocola smaakte me desniettegenstaande net zoo lekker en de beschuitjes waren versch en bros. Ik deed er heel lang over en als Julie dan weer naar me keek 114 en wat zei, dan nam ik een nieuw hapje en knikte zegevierend. Ik kwam net voor de koffie beneden, en omdat het mooi weer was, zei Ma, dat ik de tondeldoos opmoest, 'k Had nog in mijn hart naar regen verlangd, maar die komt nooit, als het je goed zou uitkomen. Om half twee kwam Pien me halen. Pien in een leuke, door een van haar zusters gefabriekte jas met een ingewikkelde borduursteek om den kraag en om de mouwen en ook op de ceintuur, die Pien heel nonchalant achternasleepte, want ze had vergeten hem dicht te maken. Pien komt altijd zoo genoegelijk een kamer binnen; ze denkt er heelemaal niet aan of haar hoed wel recht zit, of dat er misschien haren wapperen, nee, ze danste zoo fier mogelijk door een deur en op den drempel zong ze al: „Dag meneer, dag mevrouw, dag Julie, dag Kees, dag Joop." Julie zei natuurlijk direct: „Je ceintuur hangt los." „O dank je," zei Pien. „Ja, dat ding vergeet ik nogal ès." En ze sjorde hem heel stijf om haar middel, zoodat de mantel overal uitbobbelde, waar Ma en Julié allebei naar keken, 't Verwonderde me niets, dat Ma later beweerde, dat ze Piens mantel affreus vond en toen zei Pa: „Ze lijkt me een flinke meid. Ze heeft zoo'n open gezicht." Maar daar had Ma natuurlijk niet op gelet. Wel, dat haar voortanden afwijken. Pien en ik gingen op sjouw, eerst naar een bloemenkelder, die Pien van hun dienstmeisje had opgekregen, en die razend goedkoop moest zijn. Want we wilden wat bloemen meenemen voor juffrouw Wijers. Ik had nog een kwartje over van mijn zakgeld, en Pien had twee en dertig cent. Pien zei, dat hun dienstmeisje zei, dat je in dien bloemenkelder voor vijftig cent een reuzebouquet kon krijgen, maar je moest wel erg afdingen. Nou, dat leek me wel leuk. We kwamen bij den kelder, die er nogal geheimzinnig uitzag. Je moest vier treden afdalen voor je bij de deur was; ik stelde me opeens voor, hoe hoog Julie haar neus 115 wel zou optrekken, wanneer ze wist, dat haar zuster in dergelijke gelegenheden kocht. Pien zei: „Ze zullen wel ontzettend overvragen als ze jouw hoed zien Joop." „Ja vast," zei ik somber. Toen duwde Pien de deur open en rolde meteen in een korf, want ze zag niet, dat er een hoog opstapje was. De korf was gelukkig leeg, en Pien krabbelde er behouden weer uit. Een juffrouw met een zijden blouse en hevige spelden met steenen in haar coiffure, die werkelijk wat had van die van Julie op 't studentenbal — ik zal 't Julie toch eens vertellen, als ze weer erg vervelend is — draaide naar binnen. Pien sloeg net haar mantel af, want daar zat modder aan uit den korf. „Wat is er van Uw dienst dames?" zei ze en ze lachte zoo zoetelijk. Ik kreeg direct een antipathie tegen haar. „Rozen," zei Pien. „Wat kosten de rozen?" 't Was erg donker in den kelder en daardoor kon je de bloemen maar schemerig zien, maar Pien stond net onder een vaas met rozen, dus daar waren we zeker van. „Dertig cent het stuk dames." Ik deelde. Dat zou net een roos zijn voor zeven en vijftig cent en een knop misschien. „O, maar dat is vreeselijk duur. Hebt u niet wat anders?" vroeg Pien. „Wat goedkooper is?" De dame draaide met haar schouders en zei hooghartig : „Alle bloemen zijn duur en we hebben hier de magnifiek-mooiste soorten." „Ja, je kunt er zoo weinig van zien. 't Is hier zoo donker," zei Pien. — Ik had nog niets gezegd. Alleen maar gesnoven, want er hing een lucht van aangebrand eten, die, vermengd met de geuren van onzichtbare bloemen, erg vreemd aandeed. Jullie zou misschien zeggen: pikant. „Dat hebben ze me nog nooit eerder gezegd," zei de zijden blouse, die op den rug een groote scheur had. —• Dat zag ik, toen ze zich vlak vöor mij omdraaide. — En 't klonk werkelijk strijdlustig. Ik had niet veel puf 116 om in dien angstigen kelder aan 't vechten te slaan en daarom hakte ik alle verdere debatten over den donkeren kelder af met de kerelachtige woorden: „Geeft u ons vijftien rozen voor zeven en vijftig cent, liefst theerozen. Of hebt u die niet?" „Wel zeker heb ik die. Magnifieke theerozen. Veertig cent het stuk." „Vijftien voor zeven en vijftig cent," dong ik weer. „Hebt u meschien niet liever orchedees voor die prijs ?" informeerde de dame. „Ja natuurlijk," zei ik. Liever orchideeën hè Pien. Mogen we die eens zien?" „Sjaaak," riep de juffrouw naar een spelonk, die achter den kelder was. „Och, kom és hier en laat de dames wat orchedees zien, ze wille d'r vijftien." „Mensch wat zeur je?" klonk een bromstem uit de spelonk. „Nou kom dan toch." Toen begon ik het opeens een beetje angstig te vinden. De zijden blouse ritselde zoo kwaadaardig en de scheur gaapte en het mensch zelf draaide maar voor ons langs en wiebelde met haar schouders en haalde zoo n groote monsterachtige haarspeld uit haar vettige lokkenpracht, wreef hem glad op haar heup en stak hem er toen weer in. „Pien, 't is hier griezelig," bromde ik heel zacht. „Wat?" zei Pien, die zoo onverschillig stond rond te kijken met haar wenkbrauwen hangend op haar neus en haar handen in de zakken. ,,'t Is hier afschuwelijk," zei ik op onzen voorzegtoon. „Och," zei Pien hardop. „Had u wat dame?" vroeg de zijden blouse, rechtstreeks aan mij. „Nee," zei ik, „niets." ,,'n Aardig hoedje heb u op," en de schoone uit den kelder monsterde mijn tondeldoos, die zeker het eenige lichtpunt was in al die duisternis. „Zoo iets heb 'n nichie van me verleden week nog an d'r schoonmaakster gegeve." 117 „Zoo. Dat kan," zei ik grootmoedig. „Sjaak, kom je nog?" „Och, hou-je toch stil. Ik kan m'n vessie niet vinde." „Nou, dan doe je geen vessie an." „Ik dacht," zei Pien, en ze wreef over haar neus, „ik dacht werkelijk, dat orchideeën veel duurder waren." „Hoe komp u erbij dame?" Maar dat klonk zoo hatelijk, dat Pien terzijde tegen mij prevelde: „Wat doet ze raar Joost." En toen kwam uit de spelonk een man naar ons toe, die erg veel leek op de zijden blouse. Hij zag er ook net zoo glibberig uit. En hij had zijn vessie gevonden, want dat had hij aan, en hij liep heel fier zonder jas. „En wat is er van de dames d'r believe ?" vroeg hij en hij deed net zoo zoetelijk als de kelderschoone. Ze waren natuurlijk broer en zuster. „We wilden rozen hebben," zei ik. „Theerozen. Vijftien voor zeven en vijftig cent. Maar nu zegt hier de juffrouw, dat we dan net zoo goed orchideeën kunnen nemen." „Fie, je bent me d'r eentje," prees de man en hij lachte heel hard met drie en een halven tand. Pien deed een stapje achterwaarts naar de deur. Ik stond al op 'teerste treedje, want die lach gaf je kippevel. We zeiden heelemaal niets, maar Fie barstte plotseling heel verontwaardigd los: „Ja, ze denke bij ons soort menschen maar te kunnen pingele. Wel zeker. Pingel maar toe. 't Is hier een fesoenlijke zaak hoor, we stane niet met 'n bloememand op 't Plein. Maar omdatte we nou toevallig geen fêne spiegelruite hebbe, en omdatte we nou... Och Sjaak zet die fêne dames és effetjes op de kleine steentjes." 'tWas een erg vriendelijk verzoek, maar Pien, die op gymnastiek de beste is, was met eén sprong alle treedjes op en ze sjorde mij letterlijk mee de deur uit. Mijn getailleerde mantelpak kreeg een knauw, maar dat hinderde niet. We renden weg, zoodat de tondeldoos op mijn hoofd heen en weer sprong. 11$ ,,'t Mensch was gek," hijgde Pien, „Stapel." „Wat een griezelige bende was het daar. Truus moet me eens weer een adres opgeven voor een bloemenwinkel." „Waar moeten we nu heen?" „Naar 't Plein," zei Pien. „Daar worden ze tenminste niet vertoornd, wanneer je afdingt." Op het plein kochten we voor twee kwartjes een is overal dezelfde. Ik geloof, dat die zelfs bij de Generaal op een punt van de tafel zou gaan zitten met slingerende beenen, en iets mals zou roepen. Juffrouw Wijers heeft onze bloemen direct in water gezet. Dat geeft je zoo'n dankbaar gevoel. Want ik heb ook wel eens bloemen meegebracht voor iemand, die twintig keer zei, dat ze het vreeselijk leuk van me vond, maar toen ik wegging lagen de stumpers nog altijd op tafel in 't papier. Ik geloof nu toch wel, dat juffrouw Wijers niet anders is als ze zich voordoet, zooals volksstammen menschen zijn. Ze is nooit erg uitbundig maar daarvoor is ze ook te oud. En ze is bos vroege asters, waar een pleinman ons eerst éen vijftig voor vroeg.En daarmee togen we naar juffrouw Wijers.'t Is erg leuk geweest. Nu weet ik ook, hoe haar kamer er uitziet, heel eenvoudig, maar echt gezellig. Pien riep dadelijk: „Wat artistiek. Wat 'n leuke pullen hebt U. En die matten zijn zoo aardig, vin je niet Joop?" Pien 119 zoo gelijkmatig en zacht en toch ook weer zoo vroolijk. Ze heeft ons het portret van haar zuster laten zien en van haar ouders en van haar vroeger thuis. Zoo'n echt leuk oud huis met klimop langs de muren en wilde wingerd. Dat zei juffrouw Wijers, want dat wisten Pien en ik niet natuurlijk. Nu kan ik me best voorstellen, dat ze later weer buiten wil wonen, en Pien heeft zich ook direct aangemeld als, logée. „Me dunkt," zei juffrouw Wijers, dat de heele club dan maar komen moet. • „U bent een schat," zei Pien. „Maar U weet niet, wat U begint." En later op straat zei Pien: „Wat gek Joost, dat ik eigenlijk een heele verkeerde voorstelling van haar had. Ze heeft wat een aardig gezicht en wat praat ze lief. Als ik zoo iemand had om op mijn lessen toe te zien, dan kreeg ik vast een tien voor vlijt. En nu heb ik een drie," knikte ze somber, terwijl ze haar ceintuur vastsjorde, die ze alweer vergeten had vast te maken. HOOFDSTUK IX. 22 Februari. Lieve Net, Als mijn dagboek kon praten, dan zouden zijn bladeren — of is 't bladen ? — misschien ritselen: „Forgotten, forgotten, forgotten I am!" Poëtisch van me bedacht hè? Ja dat komt door het weer. Want Mina zegt, dat het vandaag een zomersche dag is en onze dierbare Laura is vanmorgen weggewandeld met het bovenste haakje van haar japon los. Ik "heb haar eens gevraagd, waarom ze toch geen lage hals droeg. Toen zei ze: „Och, leg niet altijd aan m'n hoofd te zanikken." En dat tegen mij, de jongste dochter des huizes!! Enfin — dat forgotten is de eerste regel van een liedje, dat Julie galmt en dan kijkt ze zoo hartbrekend, dat Kees altijd vreeselijk moet snikken. Ik Jieb een heele week lang niet in mijn dagboek geschreven, omdat Julie een week ziek is geweest. Ja, zoo'n uil! Als ik klaar was met mijn lessen moest ik natuurlijk dadelijk naar bed. Want Julie was de particuliere controle. Ik heb nog gevraagd aan Ma, of ik op de logeerkamer mocht slapen, omdat Julie toch best erger kon worden, en dan zou het zoo gek zijn voor den dokter, als hij midden in den nacht gehaald werd, en mij daar ook in bed vond. Maar Ma zei, dat ik geen hart heb. Dat had er toch niets mee te maken, vind je wel? Vandaag is Julie gelukkig weer op de proppen ge- 121 komen en heeft ze in een nieuwe ochtendjas — als Julie ziek is, krijgt ze altijd wat nieuws — op den divan in haar kamer gelegen. Julie noemt het ding een teagown nota-bene en ze doet er erg lijdend in. Vanmiddag, ik zou net uitgaan, werd er gebeld. En omdat ik toch bij de deur stond, maakte ik hem maar open voor het gemak. En wie denk je, dat voor me verrees? Smidt, ja, Smidt met dt van onze school. Die heeft zes keer geloof ik, met Julie op het studentenbal gedanst en hij had nog altijd de visite niet gemaakt, die hij bloedig aan Julie beloofd had. Ik ben eigenwijs genoeg om te denken, dat hij bang voor mij is. Enfin, we stonden dus tegenover mekaar en Smidt bloosde. Toen probeerde hij amicaal te doen. „Zoo Jo," zei hij, en stak me zoowaar vijf glacévingers toe. „Dag meneer," zei ik ook vriendschappelijk. — Als Smidt goed wil, dan kom ik hem altijd een eindje tegemoet. — „Komt u binnen." En ik wou hem net gaan vertellen, dat Julie lijdend was, toen Mina aankwam en Smidt van me overnam. Natuurlijk ben ik toen nog even naar boven gerend, en om de deur van Julie's kamer jubelde ik: „Hij is er zeg!" „Wie?" vroeg Julie, en voelde aan haar hoofd. „Smidt; met een hoogen dop op. Monsterlijk gewoonweg. En hij heeft me een zoen gegeven in de gang." Julie streek maar over haar gezicht. „Jij maakt me ziek," zei ze. „Dat is angstig voor me," zei ik. „Maar 'tis een feit, Smidt is er. Zou jij zoö'niet naar beneden gaan?" „Hij interesseert me niets," zei Julie, en draaide me heel onbeheurlijk haar rug toe. — Toen ze hem pas kende, heb ik werkelijk een paar onpleizierige dagen gehad, omdat ik dacht, dat ze verliefd op hem was. En Connie Ralandt zegt, dat liefde altijd wederliefde trekt, zooiets van een magneet zeker. En ik zou het zoo naar gevonden hebben om Smidt bij zijn naam te noemen, want daaraan ontkom je niet bij een aanstaanden zwager. Hij heet J. Ik denk Johan of zoo iets. En je zou hem, voor je fat- 122 soen, ook niet meer kunnen plagen op school. Maar nu is 't gevaar afgewend gelukkig. Jouw brief kreeg ik Woensdagavond. Je hebt voor jouw doen nogal lang gewacht met mij terug te schrijven. Maar ik snap het best hoor. Als je wat hebt, dat je hindert, dan moet je 't öf direct schrijven, öf je kunt het haast heelemaal niet meer, en je stelt het van den eenen dag tot den andere uit. Ik vind het lam voor jou, dat Jaap zoo vervelend werd en dat je 't nu hebt uitgemaakt. Maar dat is toch nog stukken beter dan dat zoo'n uil van een jongen tegen je zegt, dat hij zich vergist heeft. Of zeggen ze dat niet .in werkelijkheid? Ik heb het wel eené in een boek gelezen. Ik dacht dadelijk al, dat er iets aan haperde, toen ik zag, dat je op ander postpapier schreef. En al heb ik van dergelijke akkevietjes geen ondervinding, toch voel ik heel erg met je mee. Ik geloof, dat ik best iets moorddadigs zou kunnen doen, wanneer ik mijn gewezen Kloris met een ander zou zien fietsen, zooals jij het meegemaakt hebt. Wat zijn jongens toch allemaal raar. Kees ook. Die is nu dol op Pop. Ik doe maar net, of ik niets begrijp, want dan word ik er natuurlijk weer voorgespannen om het in orde te maken; dan kan ik weer briefjes wegbrengen en pakjes in orde maken met chocolaharten en broches. Dank je wel. En bovendien, ik zou 't niets leuk vinden, als Pop het ook te pakken kreeg. Kees heeft Pop heel gewoon van een foto afgeknipt waar wij met z'n tweeën op stonden; ik heb een halven arm en een hand in den slag verloren, die op Pop's schouder lei. 't Was een erge ouwerwetsche kiek. En toen ik er Kees naar vroeg, zei hij, dat hij er niets van wist. Ik zei: „Welzeker, Pop is er uit zichzelf afgewandeld." Ik kan 't niet uitstaan, wanneer ze er dan ook nog om jokken. Je moet maar zoo denken Net, 't is beter, dat het nu uitgeraakt is met Jaap, dan dat je nog een jaar met hem gegaan hadt. Dan was 't nog erger geweest, je hadt nog meer cadeaux en zoo gekregen, en die had 123 je weer allemaal terug moeten sturen. Brr, dat lijkt me zoo griezelig. Wacht, even je brief opzoeken, die heb ik in mijn blouse zitten. Ja, nu ik hem overlees, schrijf je toch wel rampzalig. Kom, kop op! Als ik het zelf eens meegemaakt had, zou ik je beter kunnen troosten, maar nu weet ik er zoo weinig van te zeggen. Als je met Paschen hierkomt, dan mag je er alle dagen over boomen; ik wil ook wel aan. Ma vragen of ik bij je op de logeerkamer slapen mag, en dan kun je er zelfs 's nachts over praten als je er puf in hebt. En je mag me twintig keer hetzelfde vertellen. 't Is op school tamelijk vervelend geweest de laatste dagen. We hebben .allemaal een inzinking gehad. En ik geloof, dat Kit het wel het ergst vindt van allemaal. Die is zoo bang, dat de Generaal zal denken, dat ze haar leven betert. Nu Net, 't is nogal een zanikbrief geworden, maar dat komt zeker door het zomersche weer. Kind, ik groet je. Ik hoop, dat je gauw over de Jaapbreuk heen bent. Poot van Joop De Jopopinoloükicoclub laat zich Woensdagmiddag fotographeeren. Ik mag de mijne wel goed wegstoppen, anders zie ik Pop weer raadselachtig verdwijnen. Adios. 24 Februari. Ziezoo geliefde, daar ben ik weer. Julie is beter en nu zal ik weer zoo geregeld mogelijk met je kunnen converseeren. Ja, ik voel me werkelijk verplicht, om deze uitlegging te geven, want 't is me net of mijn dagboek somber kijkt. Dat had ik vroeger altijd heel sterk. Wanneer ik te laat aan 't ontbijt kwam, dan dacht ik, dat niet alleen Pa vertoornd keek, maar dat ook de trekpot en de suikerpot me verontwaardigd stonden aan te staren. Dan wou mijn mes niet snijden uit woede en prikte mijn vork me uit kwaadaardigheid. En zoo mal ben ik nog wel een beetje. Ja, Julie is 124 weer beter. Ik snap niets van die ziekte van haar. Ma zegt, dat Julie apathisch is, dat is natuurlijk hetzelfde als vervelend. Maar Pa zei vanmorgen, dat Julie dan maar iets energisch moet aanpakken en ik geloof dat ze weer les in talen krijgt. Dat had ze natuurlijk niet bedoeld met haar ziekte en ik denk, dat ze ook wel gauw niet meer apathisch zijn zal. Toen ik me vanmorgen aankleedde, had ze alweer veel te vertellen. Ik moest mijn haar moderner doen en niet zulke groote strikken dragen en eens een dasje koopen, dat bij mijn overhemd kleurde en niet altijd zonder handschoenen loopen. Ik zei: „Hè hè, blij, dat ik je liefelijk geluid weer zoo vroeg hoor." „Dat kan ik me voorstellen." „Wat gek, dat je weer beter bent." „Zoo, vin je dat gek?" „Ja nogal. Jammer dat je Smidt niet gezien hebt Zondagmiddag. Nu krijg ik vast een gemakkelijke beurt vanmorgen." „Hè Jo, steek toch niet altijd veiligheidsspelden in je rok. Je hebt wel drie zilveren sierspelden." „Zoek ze maar voor me op vanmorgen. Je bent toch apathisch. Heb je nog een boodschap mee te geven voor Smidt?" „Hij interesseert me niets. Dat hèb ik je toch al gezegd?" En Julie, die altijd erg met kant werkt aan haar nachtjaponnen, lag eraan te frunniken en deed erg schapig. Ik was al bij de deur, toen ik nog vroeg: „Heb je soms weer een andere bevlieging ? Niet dat het me veel schelen kan, maar ik houd niet van verrassingen zie je." „Ik heb voor niemand een bevlieging, zooals jij het noemt. En ga nu werkelijk weg Jo, want je werkt op mijn zenuwen." „Dat schijnt een gave van mij te zijn," zei ik en verdween. Smidt deed op school erg verlegen tegen mij, en ik geloof werkelijk, dat hij ook al nerveus was, 125 want zijn flieder-de-fladder zakdoek was in voortdurende actie. De week was al weer zoet ingezet en Kit had 's ochtends gezegd: „Ik wil wat baloorigs doen. Desnoods ga ik op mijn hoofd staan waar de Generaal bij is. Smidt drensde iets van een zwaartekrachtformule —• ik let nu nooit meer op, want juffrouw Wijers vertelt het me 's avonds veel helderder — toen Kit opeens half in de bank opstond en vroeg: „Mijnheer, kunt u paardrijden?" „Kitty, waar heb ik het'over?" „U? O, over zwaartekracht. Ja, ik let wel op. Maar we hebben het al zoo lang vergeten om U te vragen of u paardrijden kunt." „Hoe kom je aan die nonsens vraag?" „Omdat we een kiek van u hebben gezien, en daar zit u op een ezel," zei Kit. „Op een muilezel" riep Pop. „In Duitschland," zei ik. Smidt bloosde weer hevig. Wat is dat toch naar als mannen blozen. Daar krijg Ik kramp in mijn teenen van. En Smidt bloost zoo erg, dat zijn oogen ervan tranen gaan. „Herhaal me de zwaartekrachtformule eens Kitty," zei hij. — 't Was nogal pienter van hem bedacht. Kit wist hem niet natuurlijk, en ze kreeg strafwerk en nog een heele lange preek over de telefoon erbij, want Smidt denkt nog altijd, dat ze hem daarmee voor den mal gehouden heeft. „Ja, dat weet ik nu al lang," zei Kit, toen hij uitverteld was. En toen werd ze de klas uitgestuurd. Bij de deur zei ze: „Nu weet ik nog steeds niet of u paardrijden kunt meneer," en Smidt zei, dat hij er wel een stokje voor steken zou. „Waarvoor ?" vroeg Pop onnoozel. Maar dat negeerde Smidt. Connie heeft nu de heele club ingewijd over Ru Duyf. Pop zei: „Jakkes, wat flauw," En Kit heeft gezegd: „Als je vervelend gaat worden, schrappen we je als lid hoor!" Dat vond ik toch wel al te kras en daarom zei ik, dat hij 126 een prachtige stem had, net een meisje, waarover Connie weer kwaad werd nota-bene. Loutje zei, dat Con het toch zelf moest weten, en Pien zei, dat geen een jongen aardig kon zijn of hij moest goed kunnen teekenen. Noor vond Connie een schaap. Morgen laten we ons photographeeren en dan laat Connie nog een foto van haar alleen maken voor Ru. Kit zegt, dat het dan wel gauw af zal zijn. 25 Februari. Om twee uur zouden we bij elkaar komen voor de kiekerij. Ik had mijn vospartij tot vanavond uitgesteld, natuurlijk in overleg met Juffrouw Wijers. Dit is een zin van Pa. We waren allemaal maar heel gewoon in onze overhemdjes, behalve Connie, die een hevige fluweelen jurk aanhad met een grooten kanten kraag en kwasten aan de mouwen, die Kit aldoor heen en weer slingerde. We stonden allemaal op tijd voor het huis van den photograaf, dat er erg waardig uitzag, behalve Connie, die om kwart over twee kwam aanrennen. Want ze had haar haar gefriseerd, maar dat was door haar hollen weer heelemaal uit de krul geraakt en het hing erg piekerig naar beneden. Toen trokken we aan de bel, want het was een stil huis, en we wachten met z'n zevenen. „Hij zal wel verschrikkelijk duur zijn," zei Connie, „want zoo ziet het er echt uit. Ik zal er weken voor moeten kromliggen." „Dat heb je toch zeker wel voor Ru over," zei Kit. „Natuurlijk wel," zei Connie fier. De deur ging open en er stond een jongetje in een livreijasje, net als bij mijn tandarts, die ons verschrikt aanstaarde. Zijn haar had zoo'n prachtige scheiding, veel mooier nog dan Kees bezit en aan den rechterkant van zijn hoofd vlak boven zijn oor, had hij het in een fiere krul gelegd, een krul om zoo je vinger of je penhouder in te steken. „Dames," zei hij en hij kuchte zoo'n klein beetje. Pop 127 wandelde maar meteen naar binnen en wij haar achterna. „We wilden ons laten photografeeren," zei ze over haar schouders heen. „Alle zeven." Het livreijasje draaide een — twee — rechtsomkeert, hij was van achteren 'n beetje verschoten, en opende zwierig een deur voor ons. „Wilt u dan hier maar binnen gaan? U zult wel een oogenblikje moeten wachten." „O, da's wel leuk," zei Kit, „dan kunnen we op ons gemak portretten bekijken. Die zijn er toch?" „Ja zeker dame." ,,'n Net kereltje," zei Kit tevreden. „Mooi haar zeg," vond Connie. „Jakkes," zei Pien, „vin je dat mooi? 't Lijkt wel poedelepaksie." Pien gebruikte wel meer van die gekke woorden, dan weet ze zelf niet wat ze beteekenen. En daar vragen wij ook nooit op door. De wachtkamer deed ons erg Oud-Hollandsch aan, wel leuk, en er lagen vrachten portretten overal. Kit nam direct een hoopje op haar schoot en ging in zoo'n driehoekig stoeltje zitten. Connie stond voor een spiegel te jammeren: „Wat zie ik eruit! En zoo had jullie me gewoonweg laten photografeeren. Wat gemeen zeg." Loutje en Noor elk met een zijkammetje begonnen Connie's ontredderde pieken te behandelen, en Pien zat boven op de leuning van een bank in stille verrukking voor een stilleven, een zielige biet met een glas wijn en een bloempot. Pop en ik gristen in de photo's op tafel. Kit hield heele alleenspraken. ;,Nee maar wat 'n mormel. Als ik zöo leelijk was, liet ik me vast niet kieken. Toe, kom eens kijken wat een schoonheid ik hier heb." „Och, wees toch stil," zei Connie, „kam liever mijn achterhaar uit." ,,'k Zou je danken. Joop, toe, kijk nu toch eens, ik leg haar niet apart hoor." Maar ik had net een schat van een baby te pakken, die op een vacht zat, met zijn grooten teen in zijn handjes en Pop hing over me heen en riep: „Wat 'n doddekop." 128 „O, da's leuk," bromde Kit door, ,,'n meisje met een racket. Zoo moeten we ons van den zomer laten kieken, en nee maar, dat is oer-genoegelijk, een heele familie in de serre om de theetafel. Kijk 'es Pien." „Ja 't is goed, zei Pien, die nog aldoor naar de biet staarde. Maar toen gaf Kit een jubelkreet, zoodat Connie „au" schreeuwde, want Noor trok haar 'van schrik een bosje haren uit, en Pien sloeg haast ruggelings van de bank. Kit zwaaide met een foto. „Jullie raadt nooit, wie ik hier heb. Je raadt het nooit. Nooit." „Jévmoeder," zei Pop. „Mis," „Ru Duyf. Julie. Lotte Boom. De Generaal, Georgien. Zuurtje." We gilden door mekaar. „Jij bent er het dichtst bij Pop. Nog één keer. Toe, nog één keer raden." En Kit sprong met de foto om haar stoel heen. „Nog één keer. Die 't raadt, krijgt hem." Toen kreeg ik een helder oogenblik. „Smidt," zei ik. „Ja, ja. Smidt is 't, Smidt in een gekleede jas. O, kom és kijken. Daar moeten we een mop mee hebben zeg." We trokken allemaal om 't hardst aan Smidt, die er zoo komiek uitzag. Hij had zijn eene been bevallig over het andere gezwingeld en hij tuurde heel geleerd in een boek. „Hè, wat aanstellerig," zei Pop. „Echt Smidt." ,,'t Is hem sprekend," zei Pien, „zie je wel, zijn eene wenkbrauw zit hooger dan z'n andere." „Dat is van 't peinzen," zei Noor. „Zoo'n krekel," zei ik. En ik gooide Smidt de lucht in en ving hem net bij een punt weer op. Toen zei Kit: „We nemen hem mee zeg. Heel gewoon. Je kunt hem best in je blouse hebben Joop, die is nogal wijd. En dan gaan we er Zaterdag op school herrie mee schoppen." „Maar kunnen we dat wel doen?" vroeg Loutje. „Als de photograaf het merkt." „Denk je dat die het merkt? Natuurlijk niet. Net 129 of die nog weef, dat hij Smidt gekiekt heeft. Wees niet zoo overdreven zeg." „Nee, 't kan best hoor," zei ik ook. Ik stelde me direct voor, hoe Julie kijken zou, als ik met het portret van haar ex-bevlieging door het huis sjouwde, en ik stopte Smidt in mijn blouse. Ik moet ophouden, want 't is al barbaarsch laat, en Julie zal wel gauw komen. 26 Februari. Ziezoo, ik vervolg, 't Was net zoowat gebeurd, dat ik Smidt opgeborgen had — mijn blouse bobbelde een beetje, maar toen trok Noor hem overal maar wat meer uit — of het livreijongetje trippelde naar binnen en vroeg of de dames hem maar wilden volgen. Nèt als bij mijn tandarts, alleen daar is een oudere editie. Lou had Connie gelukkig nog wat opgelapt en zoo kwamen we in een groot atelier, waar een man met een kwaadaardige sik bezig was om schermen op te halen en weer te laten zakken. Ik vind sikken erg leelijk voor een man, ik ben echt blij, dat Pa er geen heeft en ik vind eigenlijk, dat het nog bij Smidt hoort. En dan Smidt boven op de liggende ladder en ik de reuzenzwaai doende aan zijn sik. Kees zou zeggen: „Kind, wat daas je toch." Maar als ik dat zeg, begrijpt Ma me niet, of ze noemt me vulgair, net naar haar stemming is. Die man met de sik was de photograaf zelf. Dat ontdekten we eigenlijk pas, toen hij ons vroeg, hoe we er op wilden, kniestuk, of buste of heelemaal. „Wat lijkt me dat naar," zei ik, „kniestuk. Net of je geen beenen hebt. Nee dan liever heelemaal. Nietwaar?" En ik keek de rij eens langs. „Ja, natuurlijk heelemaal," zeiden ze in koor en Connie vroeg hoeveel het kostte. „Verschillende prijzen. Kijk eens, hier hebt u een aardige groep, die kost zeven gulden vijftig." „De hoeveel?" vroeg Kit. 130 7,Per stuk dame." De sik trilde. „Lieve menschen," zei Kit, ,,'t mag niet meer kosten dan een rijksdaalder. Of drie gulden op z'n hoogst. We nemen er zeven ziet u." De photograaf leek me een erg-driftige man, die zou ik ook niet graag tot vader gehad willen hebben, tenminste hij werd rood en bij grabbelde in andere photo's en hij gooide een paar op den grond en toen vischte hij een bescheiden kiek eronder uit en zei, dat die drie gulden kostte. „Groot is hij niet voor de prijs," zei Pien beslist. „Kunnen we daar met z'n zevenen wel op?" vroeg ik, en ik rekende uit hoeveel taartjes ik onopgegeten moest laten. „U maakt er een grapje van," zei de sik en hij keek me akelig-doordringend aan. Smidt begon me op mijn hart te branden, 't was net of de sik hem door mijn blouse heen kon zien, en ik begon hem een beetje op zij te schuiven; ik vond het veiliger als ik hem maar op mijn rug had. „Die van drie gulden dan maar," zei Pop en ze ging op een tabouretje zitten. „Ziezoo, ik zit al. Ga jullie maar om me heen liggen." „Ik zal de dames wel groepeeren," zei de sik. „Jan, maak het toestel in orde." En hij greep Kit bij een arm en plakte die op een bank en Pop er naast; tóen duwde hij haar en Pien en mij compleet op den grond neer en als standbeelden zette hij Con en Loutje er achter. „Dit lijkt me niets leuk," zei Pop. „Zoo stijf." En Kit stond heel gewoon op van de bank en ging bij het toestel staan. „Neemeneer," zei ze, „zoo hadden we't niet bedoeld, 't Moet veel joliger zijn. Leuker, 't Is harkerig zoo." „Bent u de photograaf, of ben ik het," zei de sik en hij trok geweldig aan dat instrument. „U natuurlijk. Maar wij moeten er op. En ik mag toch wel zeggen hoe ik het vind. 't Is monsterlijk 131 gewoonweg. Kom maar eens kijken Pop, dan ga ik wel wel weer zitten." Pop liep naar het toestel. Vandaar zei ze heel kalm: „Drakerig." Toen werd de sik natuurlijk baloorlog en hij liep door 't atelier en schreeuwde: „Jan, neem het toestel weg," en zijn jas fladderde achter hem aan. Zoo iets werkt altijd op onze lachspieren; Connie begon al achter ons te hinniken en Pien, die naast me op den grond lag, want wij waren in afwachting voor 't gemak maar blij' ven liggen, bromde : „We hadden beter naar een tiptop kunnen gaan. Daar klim je desnoods op een bloementafeltje en roets, 't is gebeurd." . Pop is altijd de kalmste van ons allemaal. Nu ook weer. „Wilt u ons nog photografeeren meneer? zei ze. „Anders trek ik mijn jas weer aan." „Jan, het toestel." — Het livreijasje kwam aanbibberen. „Maar dan zooals ik het verkies." ,,'t Wordt ónze photo," zei Pop, „dus wij moeten er óver oordeelen." „Mijn zuster heeft een leuke kiek thuis," zei Kit. „Acht meisjes, dus nog een meer dan wij. Die zitten heel genoeglijk om een tafel, en een leest voor uit een 132 boek, en de anderen luisteren. Dat lijkt wat gezellig. En zoo gewoon. Niets opgeprikt." „Ja. Zooiets is toch veel natuurlijker." „We zijn een club ziet u," voelde Pien zich verplicht om te vertellen, „en we lezen vaak op clubavond voor, dus 'tis ook erg toepasselijk." „Jan, stoelen," riep de sik. „En een tafel. Vooruit, neem ook een boek mee. Zanik toch niet zoo lang." Toen duwde hij mij een boek in mijn handen; 't viel open bij Roodkapje, want het waren de sprookjes van Moeder de Gans, en ik moest er opeens aan denken, of Smidt op mijn rug daarin ook zoo diepzinnig te turen zat. „Vriezen we dood, dan vriezen we dood," zei Kit. „Ziezoo we zitten. Nu kunt u wel aan den slag gaan." 't Leek werkelijk leuk, heelemaal niets aanstellerig. Sommige menschen doen altijd zoo eng, als ze bij den photograaf zijn, dan kijken ze hemelsch, of ze lachen een beetje, of ze denken net op 't laatste moment nog aan hun haar, hoe dat zit, en dat kun je altijd aan hungezichten zien. ,,'t Wordt een fiasco," zei de sik met een grafstem. En toen kwam hij naar ons roe draven en hij nam Connie's hoofd en duwde het naar links al mopperend: „U houdt uw hoofd niet recht," en hij sloeg op Kit's schouder en bromde: „U hangt heelemaal scheef." „Maar ik bèn scheef," • zei Kit verontwaardigd, wat heelemaal niet waar is. Hij holde weer naar het toestel, ik keek gauw in mijn boek. 'tWas even stil. Alleen zei Connie zacht: „Ik krijg kramp in mijn nek." Toen kwam de sik boven het toestel uitkijken. „U moet lachen," zei hij, „glimlachen. Wat zijn dat nu voor gezichten." „Maar er is niets om te lachen," zei Pop. „Wat lees je Joop?" vroeg Pien. „Grootmoeder, wat heb je lange ooren." „Ziet u wel, dat is heelemaal niet grappig," zei Kit. En Noor beweerde, dat ze lachen op een foto monsterlijk vond. 133 „Dan moet u 't zelf weten. Als de photo's mislukken bent u verplicht ze te nemen. Ik sta er niet voor in." „Kirekirekirekiiii," kraaide Kit. Dat kan ze prachtig binnensmonds, zoodat niemand weet, waar het precies vandaan komt. „Klaar?" riep de photograaf. „Ja," gilden wij. „Niet praten meer." Ik kreeg kramp in mijn oogleden, dat is naar. Ik wou ze net maar heelemaal dicht doen, en me slapend laten vereeuwigen, toen 't afgeloopen was. Jan huppelde naar het toestel en nam het negatief van onze conterfeitsels in beslag. „Gelukkig," zei Kit, „nu moet jij er alleen nog aangelooven Connie." „Ik voel er niets voor." „Denk aan Ru." De photograaf trok een gordijn uit, zette Connie daar tegen aan en gaf haar een groote papieren roos in de hand, die ze tegen haar hart moest duwen. Wij stonden op een afstand er naar te kijken. „Je lijkt wel een operazangeres," riep Kit. „O schei uit," zei Connie, die zich geen raad met haar houding wist, „schei toch uit. Ik begin direct te lachen." „Maar dat vindt meneer schitterend," zei Pop. „Nietwaar meneer? Lach jij maar Con." „U moet uw hoofd tegen het gordijn laten leunen, een beetje achterover. En dan glimlachen." „O — oo," proestte Con. „Wat voel ik me raar. Net of ik mezelf niet ben. Hoe lijk ik jongens?" „Idioot gewoonweg," zei ik. ,,'t Is net of je comediespeelt." „Je moet aan dat ding ruiken. Dat is toch veel natuurlijker", zei Pien. „Je moet een laken omdoen," riep Noor. „Hebt u geen laken meneer?" „En je haar heelemaal los," kwam Loutje uit denhoek. „En een krans van die papieren lorren er bovenop," zei Pop. 134 ,/t.Zal bar artistiek worden," dacht Pien. „Bar." „Wat zal Ru verrukt zijn." „Ru is haar broer meneer." „Nee, ik doe 't niet," zei Connie, die nog altijd tegen het gordijn aan te stikken stond. „Ik doe 't niet. Ru denkt vast, dat ik niet wijs ben." En onder al die bedreven, had de sik maar heen en weer gerend, het gordijn verschoven en verplooid en aan Connie getrokken en gerukt, 't Was echt penarieachtig. Ik moet alweer ophouden, want Julie doet raar de laatste dagen; die gaat al om elf uur naar bed. Om mij te treiteren geloof ik. Morgen verder. 27 Februari. Nu kan ik alles weer overlezen om erin te komen. Als ik nog aan die sik denk, word ik woest. En die gaat nu door voor uitstekend. Tenminste ik heb eens gehoord, dat Julie tegen Lotte zei: „Waar heb jij je laten photografeeren?" „Bij Van Duinen natuurlijk. Dat is toch de man. Die geeft je zoo'n schat van een pose." Ik hoop, dat hij Lotte en H. de Wilde nog eens vereeuwigen gaat tegen een gordijn met papieren rozen, dat kan heelemaal een meesterstuk worden. We waren blij toen we weer op straat stonden, en de. sik was erg beleedigd. Pop zei nog, dat we de foto's wel zouden halen, als ze klaar waren. ,,'t Is mijn gewoonte, om ze te laten bezorgen," zei de sik ijzig. En toen heeft Pop als adres opgegeven: Aan de Jopopinoloukicoclub, ten huize van mej. E. C. Helmer. De sik viel over den clubnaam natuurlijk en Pop spelde het hem heel kalm voor. Toen zijn we nog naar een tip-top gerend, waar Connie op de punt van een tafel geklommen is met bengelende beenen. En die man daar was zoo vriendelijk, die vond alles goed. 't Speet ons .erg, dat we ons allemaal niet hadden laten tiptoppen. Nu krijgt 135 de sik toch een en twintig gulden van ons, maar als ze niet goed zijn, nemen we ze niet. Pop zegt, dat ze er een proces voor over heeft. En ik ga met plezier een paar weken zitten, als 't maar niet net in de vacantie valt. Ik had onder die bedrijven heelemaal vergeten, dat ik Smidt nóg in mijn blouse had. En ik merkte het niet eerder, voor ik me 's avonds uitkleedde. Toen lei ik hem naast me op het kussen en ik wachtte tot Julie bovenkwam. Ze was nogal laat, want er was weer een muziekavondje geweest bij Lotte, en Julie scheen niet apathisch te zijn, tenminste ze was er heen. Ze had nota bene een flodderig dun japonnetje aan, crèpe-de-chine geloof ik, goed om drie longontstekingen op te doen. Enfin, toen ze binnenkwam hield ik Smidt tegen me aan. Maar ze zag niets, ze deed alweer afwezig. „Soir," zei ik. „Dag. Slaap je nog niet?" „Nee geliefde." „Wat heb je daar?" „Een portret." „Van wie?" „Raad eens." „Dank je wel." Ik deed weer net, of ik in stomme verrukking naar Smidt staarde, en dat kriebelde Julie. „Joop, doe niet zoo flauw. Is 't een portret van Pop ?" „Nee." „Van een van de anderen dan?" „Ook niet." „Je bent vervelend." „Dank je. 't Is het portret van een man." „Wat doe jij daar mee?" „Van een man met een interessant gezicht." Toen schoot Julie naar me toe. „Laat kijken." En ik draaide opeens Smidt rond, pal in Julie's gezicht. Julie greep er naar. 136 „Dat is... dat is Smidt," zei ze. „Dr. Smidt," zei ik. „Geef hier. Hoe kom jij daaraan?" „Geleend." „Van wie?" „Van Pop." „Van Pop?! Heeft die een portret van Smidt?" Julie keek zoo mal. „Ik dacht, dat het je niets meer schelen kon." „Dat kan het me ook niet. Niets hoor je! Niets! Niets!!" En ze stampvoette en gooide al mijn kleeren van den stoel en trapte op mijn gezondheidscorset. „Héé, wat doe je raar!" „Jij — jij bent een ellendige treiteraar," zei Julie en ze schopte mijn kousen in een hoek van de kamer. „Ba, wat een naar schepsel ben jij." En toen opeens ontrukte ze mij Smidt, en scheurde hem middendoor. Natuurlijk hopste ik toen mijn bed uit en redde Smidt, voor hij nog erger mishandeld werd. Ik was wel wat geschrokken en ik zei heel fier: „Je zal Pop de foto moeten vergoeden. Ze zal woest op je zijn." Maar Julie zat met den rug naar me toe voor haar toilettafel en gaf geen kik. Toen stopte ik den geschonden Smidt voor de securiteit in de mouw van mijn nachtjapon. En 's nachts heb ik gedroomd, dat ik op ons dak stond en Smidt aan een heel dun touw naar boven heesch. En Julie stond op straat er naar 1 te kijken. En ze huilde verschrikkelijk. HOOFDSTUK X. 28 Februari. Vanmorgen ben ik met den geschonden Smidt naar school gewandeld. Ze waren natuurlijk allemaal zeer vertoornd, dat Julie zoo liefelijk geweest was, om Smidt door midden te scheuren. En ze snapten er niets van. Ik nam de schuld maar op mij, en ik zei, dat ik Julie geplaagd had. Maar dat vonden ze geen reden, en ik vond het weer niet noodig om te vertellen, dat het nog allemaal een gevolg was van Julie s vroegere bevlieging. Want dan zouden ze mij daarmee plagen, en dat was Smidt me lang niet meer waard. Pien zei, dat ze hem wel weer prachtig aan elkaar kon fabrieken, en dat deed ze ook onder het eerste lesuur. We hadden heelemaal niet afgesproken, wat we er precies mee zouden doen; zooiets rolt gewoonlijk van zelf wel. Het tweede uur kwam Smidt binnen met een groote portefeuille onder zijn arm. Zoo loopt hij altijd, net of er wonder wat inzit, en dan haalt hij er een paar natuurkundeboeken uit. Of een schrift. „Dag meneer," zeiden we allemaal verschrikkelijk vriendelijk. Dan kijkt Smidt al angstig, want dat vindt hij verdacht. „Mooi weer meneer." Smidt deed zijn tasch open en streek over zijn scheiding. We keken naar Pien, die „hem" bovenop haar boek had liggen. Ze zat er aandachtig naar te staren. Eerst kreeg Greet Hamel een beurt, dat is een zoeterd, die alles kent. En toen Pien. 138 „Pien, vertel me eens... Wat heb je daar op je boek liggen?" „Een foto meneer." „Berg dat ding weg." „Ja meneer." „Mag ik eens zien?" riep Kitty. „Gooi maar op Pien." „Kitty, moet ik je weer verzoeken de klas te verlaten." „Hè nee meneer, liever niet." „Gedraag je dan ook behoorlijk." Smidt pufte even. Pien had „hem" in haar boek gemoffeld. En hij ging door. Toen hij met den rug naar haar toestond, mikte ze hem naar Pop; 't was een moedige daad, want Pop zit vlak vooraan, en ze had best mis kunnen gooien. Maar „Smidt" daalde fier op Pops bank neer, die er zoo half met haar arm overheen ging hangen. „Wat heb je daar Emilie?" vroeg Smidt, toen hij zich ronddraaide. „Niets. Een foto meneer." „Berg dat ding weg." „Ja meneer." We zaten allemaal te reikhalzen om hem ook te krijgen en een paar zoeterds, die er niets van afwisten, vroegen zoo benepen, bang, dat Smidt ze hooren zou: „Wat hebben jullie toch?" „Niets," zei ik heel hard. „Jo. Stil zijn!" Roets, daar vloog Smidt naar Loutje. Loutje, die nooit zoo erg kan meedoen om haar vader, zwiepte hem naar Noor. „Nora, wat doe je daar toch?" zei Smidt, want Noor zat zoo verrukt te kijken, alsof ze minstens een tien voor natuurkunde zag staan. „Ik bekijk een foto. Gewoon meneer." Als ik jullie nu nog eén keer over een foto hoor spreken," zei Smidt, „dan neem ik het ding in beslag. Denk er aan." 139 Smidt schreef een formule op het bord, en huup, daar zwierde „Smidt" naar Kit, die gewoon te popelen zat, maar hij viel bij ongeluk op mijn. bank. En Kit, die 'tnlet meer kon uithouden, ging heelemaal achterover hangen, om met me mee te kijken. Toen draaide Smidt zich om. Ik keek gauw even op, en hing weer met Kit over zijn aanschijn. „Jo!!!!!" met vier uitroepteekens. „Ja meneer." „Wat heb je daar?" ,,'n Foto meneer." Smidt gooide zijn krijt neer. „Geef hier dat ding. Nu is 'tuit. Ga op je plaats Kitty." Hij kwam door de banken heen naar me toeloopen. Dat was hèt oogenblik. De heele club stond overeind, ik ook, om het Smidt plechtig te overhandigen." „Astublieft meneer." Smidt maaide het gewoon uit mijn handen, keek er naar, en toen werd hij vuurrood. Zoo rood, dat ik dacht, dat zijn boord springen moest. „Hoe kom je daaraan Jo?!" Daar was ik niet op verdacht. En ik keek de club rond. „Gevonden," zei Kit achterom naar mij. „Zoo maar. Ergens opgediept." ,,'t Is goed. Je blijft om twaalf uur. Schaamteloos," zei Smidt. „Maar wij waren er ook bij," riep Pop. „Kit en Pien en Noor en Loutje en Connie, allemaal waren we erbij." ,,'t Is voldoende als Jo blijft. We gaan door." En Smidt stak zijn verminkt evenbeeld in zijn binnenzak. Om twaalf uur bleef ik dus alleen achter. De club stond voor de ramen op me te wachten. Ik durfde het gewoonweg niet vergeten, want Smidt was als een razende ijsbeer geweest het heele uur. Om kwart over twaalf had ik, net als Julie, een prachtige bruid geteekend, ook van opzij, met een verschrikkelijk mooie, lange sleep, en ik was begonnen aan een bruigom, maar die was veel moeilijker, toen Smidt kwam. Ik dacht, dat hij nog 140 steeds woedend zou zijn, maar hij was akelig kalm en hij viel meteen met de deur in huis. „Hoe ben je aan mijn foto gekomen Jo?" „Bij van Duinen, de fotograaf, lag hij. En toen hebben we hem meegenomen. Voor de mop." „Ja, dat was erg aardig bedoeld," zei Smidt. Ik vond het naar, dat hij het zoo roerend me eens was en ik begon aan den bruigom te klodderen. ,,En waarom heb jullie mijn foto dan zoo gehavend? Ook voor de mop?'.' „Nee, dat was een ongeluk." „Zoo, en wat voor een ongeluk was dat dan? Heb jullie er misschien aan getrokken?" Dat vond ik een uitkomst. „Ja," zeide ik, „we hebben er aan getrokken. Met z'n tweeën. En toen ging hij middendoor. Zoomaar." „Dat is wel merkwaardig," zei Smidt. „Ja, 't is erg merkwaardig," beaamde ik. „En aan iedereen heb jullie die foto zeker laten zien. Dat was ook erg grappig natuurlijk." „Dat is nietwaar! Niemand heeft hem gezien, en ik heb hem al vanaf Woensdag thuis gehad. Alleen mijn zuster... " begon ik in 't vuur van mijn edele verontwaardiging. Dat is een zin uit een geschiedenisboek. Toen hield ik op. „Alleen je zuster " zei Smidt, en hij streek over zijn scheiding. „Ja, waar u mee gedanst hebt, zes extra's geloof ik, die heeft hem gezien." „Juist," zei Smidt, ,,'t was, of ik wel zoo iets vermoedde. En je hebt haar natuurlijk een massa nonsens erbij verteld." „Ja. En zij heeft hem ook doormidden gescheurd,. als u 't precies weten wilt," zei ik opeens wraakgierig. Ik kan er niet tegen als Smidt hatelijk wordt. „'t Is goed. Nu weet ik genoeg. Je kunt wel gaan Jo." Ik wachtte, heel ezelachtig, bij de deur nog even op strafwerk. Maar dat bleef uit, en tegen de club 141 zei ik, dat Smidt engelachtig geweest was en mij een lijst om de foto had aangeboden, die ik geweigerd had. 4 Maart. Ik heb alweer een paar dagen niet kunnen schrijven, want ik ben mijn schoenveter met mijn sleutel kwijt geweest. Ik heb me er half razend naar gezocht, en onze heele slaapkamer ondersteboven gehaald. Ik heb op mijn knieën onder onze ledikanten gekropen, en toen Julie me heel beminnelijk vroeg: „Mis je weer eens iets? Gelukkig," heb ik even beminnelijk geantwoord: „Ja, 't portret van Smidt mis ik. Dat wou ik voor jouw verjaardag laten omlijsten." Want Julie is over veertien dagen jarig, wat heel benauwend is, omdat ma er op staat, dat ik haar bloemen en een cadeau geef, en nu heb ik nog de extra-uitgaaf voor de sik. Vandaag heeft Mina hem, den sleutel bedoel ik, in dè badkamer gevonden, achter de kuip. Ik snap niet, hoe hij daar gekomen is, enfin, 'k ben wat verrukt, dat hij terug is, en ik heb me vanavond weer direct aan mijn diary geslingerd. Dat heeft Julie op een rood-leeren boek staan dat ze van een Engelsche vriendin heeft gekregen. Er staat wat Engelsche onzin in, die ik best lezen mag van Julie dus die mij niets interesseert. Ik ben benieuwd, hoe ons portret wordt. Connie haar tip-top is wat aardig, je kunt de kwasten aan haar jurk zien, alleen steekt haar voet wat erg naar voren en lijkt daardoor • extra groot. Maar dat is minder. Ze heeft nu ook een tip-topje van Ru met een wandelstok en een cigaret. Hij heeft geweldige o-beenen, voor hem was kniestuk toch wel beter geweest, maar Connie is er zoo mee in de wolken, en ze heeft hem opgevouwen in een medaillon van haar grootmoeder zitten. Dat draagt ze nu eiken dag, en 't is gelukkig een erg ouwerwetsch, zoodat Ru er net in kan, al is het dan een beetje gedrongen. 142 Vandaag zei Julie aan tafel: „Wat is die juffrouw Wijers toch ontzettend leelijk." Ik vatte meteen vlam, want dat kan ik van Julie heelemaal niet hooren, „Zoo," zei ik, „vind je dat? Ja 't zijn niet allemaal zulke schoonheden als Lotte en jij." Julie keek naar Ma, als of ze wou zeggen: „Hoe vindt U Joop nu weer." Maar omdat we ingelegde asperges aten, lette Ma niet op me. Toen zei Julie: „En hoe oud is ze toch? Ze ziet er uit als zestig. Wat heeft dat mensch een rimpels." „Maar zij is ook nooit apatisch geweest zooals jij," zei ik woest. „Dan kun je met tachtig jaar nog gaaf wezen. Dat is geen kunst. En zij heeft niet van die vetpotten op haar waschtafel staan net als jij." „Joop," zei Pa. „Ze is onuitstaanbaar den laatsten tijd," zuchtte Julie. Maar na tafel heeft Pa me op mijn rug geklopt, en hij heeft gezegd: „Als je zoo doorgaat met werken, als deze laatste weken, dan ben ik over je tevreden hoor Joop." Juffrouw Wijers is ons vandaag, toen we uit school kwamen, weer tegengekomen, en toen ze ons zag bleef ze staan. Pien en ik hebben de club aan haar voorgesteld, wel een beetje verwilderd. Ze zeiden later, dat ze haar Kedibi vonden. Dat is het allernieuwste vreemde woord van Pien, en 't beteekent leuk. 5 Maart. 'k Geloof niet, dat ik Julie een cadeau geef met haar verjaardag. Dat moet uit je hart komen, en anders behoef je er toch heusch je geld niet voor uit te geven. Ik heb ook geen sou trouwens. Vanavond is ze alweer naar Lotte. Ze was zoo zenuwachtig toen ze wegging. Ik moest een boek in mijn kast zoeken, terwijl zij zich aan 't kleeden was. En 't was maar: „Joop, hoe zit mijn achterhaar ? Joop, is mijn blouse overal goed uitgetrokken? Joop, toe vraag of Ma 143 even hier komt. Heb jij mijn ivoren haarspeld gehad ?" „Ja, die heb ik in mijn geschiedenisboek liggen. Als bladwijzer," zei ik vertoornd, want juffrouw Wijers wachtte op me. „Och nee, toe zeg, zoek even met me mee. Wees eens lief. Ik heb hem hier zoo pas gehad." „Hij zit al in je haar uil," zei ik. „Ik snap waarachtig niet, dat je voor Lotte en H. de Wilde zoo'n poespas maakt. Stel je voor!" -„Maar er komen meer menschen," zei Julie en ze wreef haar nagels. Toen had ik mijn boek gevonden en ik vergat natuurlijk Ma te roepen. Juffrouw Wijers kan zich niet voostellen, dat ik zoo weinig met Julie sympathiseer. Ja, zoo noemt zij het. Ik noem het anders, kerelachtiger. „Ben je wel altijd lief tegen haar Joop?" vroeg ze. „Lief?" zei ik. „Lief tegen Julie? Maar ze is altijd naar tegen mij en vitterig en vervelend. Hoe kan ik dan lief zijn." „Maar je plaagt haar zeker nog al eens." „Ik plaag haar veel. Eiken dag, dat weet ik wel. Maar zij plaagt mij ook met haar gezeur." „Je moet zoo denken Joop, zij is de oudste, en als oudste heeft ze natuurlijk wel eens aanmerkingen te maken, dat moet je dan niet direct kwalijk nemen." „Och, zij zeurt over de strikken, die ik in mijn haar heb, en dat ik nooit handschoenen draag. Ik geef geen laars om al die nonsensdingen waar zij mee dweept." „Nee, erg hef ben je niet," zei juffrouw Wijers. „Als je mijn zuster was „O, maar dat is heel wat anders. Dan zou ik een engel wezen misschien." „En ik geloof, dat je mij dan ook plagen zoudt." Juffrouw Wijers lachte zoo'n beetje. Toen bedacht ik me. „Ik geloof het ook," moest ik bekennen. „Het is zeker een gebrek in mijn karakter." Wat is ze toch goed, juffrouw Wijers. Nu geeft ze me al, laat és kijken, twee maanden lés, en ze is nog 144 net dezelfde als den eersten dag toen ik haar zag. Ik zie zooveel leuks aan haar. Ze heeft van die kleine, witte handen, waar Julie een moord voor zou doen, want Julie heeft lange grijpvingers, die ze wel aristocratisch noemt, maar ondertusschen. En haar oogharen krullen een beetje om. Erg leuk. Julie heeft eens beweerd, dat je, als zij sliep, een lucifershoutje op haar oogharen kon leggen, en dan rolde 'ter niet af. Ik heb 't toen 's nachts meteen geprobeerd, 't gleed elk oogenblik naar beneden. Drie waren al bij haar nachtpon ingerold, en twee tusschen de dekens, en ik was net met het zesde aan 't probeeren, toen ze wakker werd en zei, dat ik een idioot was. Ja, Julie is altijd oer-beminnelijk geweest. Zaterdag is Net jarig; morgenavond steven ik naar Pa, of ik haar schrijven mag, ik moet eerst mijn verjaardagalbum nog opsnorren als bewijs. Nu, ik ga naar kooi voor Julie thuiskomt. Want als ze over Lotte begint te meieren of over al de lui, die er waren, en wat die aanhadden, dan moet ik met mijn kussen smijten of de lampetkan omgooien. En dat werkt op Ma haar zenuwen. Brr — al die zenuwen. Lieve Net, Vrijdag, 6 Maart. Ik zit op een stoel, maar ik zou net zoo goed op het puntje van een vulkaan kunnen zitten, zoo gek voel ik me. Ik ben verslagen Net! Heelemaal verslagen. Maar laat ik je eerst feliciteeren, want anders vergeet ik het misschien. Nou, je weet er alles Van hè? Van harte, en een prettige dag, en een nieuwe Jaap in de toekomst. Want dat is toch het eind van alles. Net, je snapt er natuurlijk niets van, en misschien denk je, dat ik me aan zoo'n pierelewiet te buiten ben gegaan. Nee, 't is stukken erger. Maar ik zal 't je geregeld vertellen, ik kan toch nergens anders over denken. Gisteravond was Julie naar Lotte Boom, daar fladderde ze de laatste weken bijna eiken avond naar toe; ze 145 is pas ziek geweest nota-bene, niet erg, maar ik snap nu best, wat er aan mankeerde. Driedubbel-overgehaalde uil, die ik geweest ben. Maar enfin, zóó lag ze weer op haar divan, en zóó rukte ze 's avonds weer uit. Gisteravond, voor dat ze wegging, deed ze al zoo zenuwachtig; als 't me nu ooit weer met haar overkomt, dan zal ik op mijn hoede zijn, dat beloof ik je. Ik spreek in hevige raadselen geloof ik. Ja, wacht maar! Toen ik haar hoorde thuiskomen, lag ik net in bed. Ze was voor haar doen extra-vroeg, want anders komt ze nog na middernacht thuis met Ma en 'n taxie. En ze ging meteen door naar Ma's kamer — de Pipa was naar een vergadering — en daar hoorde ik eerst een reusachtig gefluister en toen een hevig gesnik. Ik dacht: „Kom, heeft ze 't weer op haar zenuwen. Had Lotte zeker een nieuwe japon aan, of misschien gaat Lotte gauw trouwen, en daar kan ze weer niet tegen natuurlijk." Ik werd alweer kriegel en ik hoopte maar, dat ze bij Ma uitgriende en mij niet met al die petieterigheden ging vervelen. Zoo zou jij ook denken Net, als je een zuster had. Wees blij met je eenen broer, hoewel die ook lastig kunnen zijn! Nöu, ik weet niet hoe 't kwam, maar ik ging toch niet slapen vóór ik Julie bij onze deur hoorde. En toen schrok ik, want ze zong. Zacht natuurlijk, want 't was al over half twaalf, maar ze zong toch. Dat liedje van je t'aime, je t'aime, en dan nog zes keer hetzelfde, met al die lange uithalen. Ik deed mijn oogen wagenwijd open en daar stond Julie in de deur, en ze zag er heel anders uit dan anders, grooter en leuker — enfin anders. „Waarom zing jij ?" zei ik meteen. „Dag Joost." „Dag. Waarom zing jij zoo laat?" Toen ging Julie voor haar toilettafel zitten, en ze keek in den spiegel. „Oh, I am so happy," zei ze. Als ze erg verrukt is, praat ze altijd Engelsen, dat weet je. „Kom," zei ik, „waarom ben je nu weer happy?" Ze 146 zuchtte zoo lang op, zoo 'n zucht, die uit je teenen komt. „Ik bèn het/' zei ze. „Nou, ik hoop, dat je 't blijft," zei ik, en wou me omdraaien. Maar toen rende ze naar me toe, en zoende mijn neus, ze bedoelde natuurlijk mijn wang, maar omdat wij elkaar nooit zoenen, zelfs niet als we jarig zijn, kwam dat falikant uit. „Joost, zul je geen rare dingen zeggen, als ik je iets heel, heèl heerlijks vertel?" „Is 't voor mij ook prettig?" „Ja, ook; ja voor jou ook." „Vertel dan maar op." „Maar zul je dan lief zijn Joop? 't Is de gewichtigtse dag van mijn leven Jopie." „Jakkes," zei ik. „Ga je in talen studeeren. Of misschien weer naar 't buitenland?" „O, heel iets anders. Ik ben verloofd Jopie, ik ben verloofd!" Ik sprong overeind, dat snap je! „Ben jij verloofd?!" zei ik. „Met wie?" Toen viel Julie, heel raar op haar knieën voor mijn bed, en stopte haar gezicht in mijn deken. „Je mag wel oppassen," waarschuwde ik, „want ik heb er vanavond een open veiligheidsspeld op laten vallen. Je kunt er je aan prikken." Daar dacht ik nog aan Nettie, want ik overzag nog den heelen vreeselijken toestand niet. „O Joop!" zei Julie in de deken. „Nou, met wie?" Ik schudde haar maar eens, want ik dacht: „Aanstonds slaat ze weer aan 't huilen." „Met...met Jog, Joop." „Met Jog?" zei ik. „Wie is Jog? Ik ken geen Jog." „Met jouw Smidt," zei ze. „Met mijn Smidt? Van onze school? Dat noemt ze mijn Smidt nota-bene." 't Was me net of ik met bed en al door de kamer zweefde, zoo schrok ik. Want dat had ik heelemaal niet vermoed. „O, wat verschrikkelijk," zei ik toen. „En je zou lief zijn," zei Julie. 147 „Ja, maar jij zou me iets heerlijks vertellen. Met Smidt. En hij kon je niets meer schelen." „Dat zeg je altijd, wanneer 't juist andersom is Joop." „Zoo, dat is wel aardig," prevelde ik. Ik wiegelde maar heen en weer in bed van ontzetting. Ik heb er tegen jou, geloof ik, nog wel gekheid over gemaakt. Maar ik heb toch nooit kunnen denken, dat het er werkelijk van komen zou. En ik zei nog maar eens: „Met Smidt." „Als je hem goed leert kennen Jopie, dan zul je eens zien wat een schat hij is." „Heeft hij je vanavond gevraagd?" zei ik. „Ja." Julie krabbelde overeind en liet haar hoofd hangen. „Waar?" „Hij heeft me thuis gebracht." „Zoo. Dat is wel fraai. Ik dacht, dat dat niet netjes was." „Hij had me zooveel te vragen Joop." „Heeft hij je gezoend?" Ik griezelde gewoon, als ik er aan dacht Net. Toen zakte Julie's hoofd nog dieper. „Je mag niet zulke ondeugende vragen doen Jopie." „Dat noemt ze ondeugend. Heeft hij je gezoend?" „Ja, ja, ja." „Brr," zei ik. Bij ongeluk, want toen versteende Julie. „Je zult je behoorlijk tegen hem gedragen Joop. Daar zal Pa wel voor zorgen." Toen vond ik het toch wel zielig voor haar, dat ze zoo in haar nopjes was met Smidt en daarom zei ik r „Nu enfin, -ik feliciteer je hoor. En ik hoop dan maar, dat het niet meer afraakt." „Dank je wel. Joop," zei Julie. En dat vond ik voor haar doen zoo beminnelijk, dat ik er nog achteraan zei: „Hij heeft ook werkelijk mooie tanden. Pien dacht, dat ze valsch waren." „Nee, ze zijn niet valsch/' zei Julie. „Prachttanden zijn het hè? En heb je wel eens op zijn oogen gelet?" 148 . „Nee nooit." „O, beeldige blauwe oogen heeft hij. Snoezig zeg !" „Dan zal ik daar morgen eens naar kijken," beloofde ik. „Nacht, droom maar niet hardop." „Nacht Joop," zei Julie, en ze wou me al weer zoenen, maar ik duwde haar maar gauw een hand toe. „Geef me de vijf," zei ik. „Het beste." En ik heb nog twee uur liggen woelen Net! Ik kan er niet over uit gewoonweg. Een zwager te krijgen, die Jog heet. Hij heet werkelijk Joachim. Wat een vreeselijke naam hè ? Joachim Marinus!!!! De heele club is vanochtend omgetold, toen ze 't hoorden, en ze hebben me allemaal beklaagd. Volgenden Zondag, als Julie jarig is, is het receptie en overmorgen komt hij om haar hand vragen; wat 'n onzin, net of Pa hem niet even kan telefoneeren, dat het goed is. En meer weet ik niet te schrijven. Werkelijk niet. Ik ben maar blij, dat Kees verliefd is op Pop, anders zou hij het misschien nog op de Generaal worden, of op Zuurtje. Ik geloof wel, dat zoo iets voor mij is weggelegd. Nou Net het beste. Schrijf maar eens gauw aan me. Je ontredderde Joop. 7 Maart. Daar zit ik weer voor mijn dagboek, 't Is een week geleden, dat we met Smidt zijn foto aan 't ballen waren. Och, die ellendige foto ook! Want als je 't goed beschouwt, is 't nog mijn schuld, dat Smidt .zich gedeclareerd heeft. Zoo noemt Julie het. Hij heeft haar nota-bene gevraagd, waarom ze zijn foto stukgescheurd had. Wat zijn mannen toch wezens. En ik kan me best voorstellen, hoe Julie toen gebloosd en zoo'n beetje uit de hoeken van haar oogen gekeken heeft. Ik zie er haar best voor aan, dat ze een traan heeft vergoten, toen ze zei: „Omdat hij van Pop was." Want dat heeft ze gezegd. Ik heb haar op den man 149 af gevraagd hoe alles precies gegaan is, en nu ze het me éen keer verteld heeft, krijg ik 't natuurlijk op alle uren van den dag te hooren, want zoo is Julie. Er is zoo'n gekke stemming in huis. Ma kijkt naar Julie met blikken vol trots en Pa is afweziger dan ooit. Kees heeft gezegd: „Blij, dat hij niet op 't gym les geeft, 't Zou slecht voor zijn prestige zijn." Maar ik zit ermee. De heele club wou vanmorgen opstaan en hoera roepen als hij binnenkwam. Ik heb ze moeten bezweren het niet te doen, want hij is nu niet meer Smidt met dt, maar Jog, die mijn zwager wordt. Kit werd er nog kwaad om. Die zei: „Stel je toch niet zoo aan Joop. Net of 't wonder wat is. 't Zou mij niets kunnen schelen, al werd hij mijn vader." Kit heeft goed praten, want Steub is getrouwd en zij heeft nooit kans, dat ze met Georgien voor 't zelfde feit komt te staan. Kit had toch een vreeselijke groote oranjeroset opgespeld en een vlaggetje voor op de bank geprikt, en ze dreigde me, dat als Smidt zou vragen wat dat beteekende, ze zeggen zou: „Omdat u familie wordt van Joop. Dat vind ik zoo plezierig." Ik moest er werkelijk vanmorgen aldoor aan denken, wat 'n bende we gemaakt zouden hebben, als Smidt zich aan een ander dan Julie gedeclareerd had. En ik neem het ze allebei erg kwalijk, dat ze me niet eens dat pleziertje gegund hebben. Smidt deed net of hij de vlag en de roset niet zag en zelfs toen Kit er mee zwaaide boven haar hoofd zei hij niets. Ik heb geen enkele beurt gehad, 't was juist zoo'n lamme les, en toen zei de club: „Zie je wel, Joop heeft al een streepje voor." En ik ken niets akeligers, dan om bij de Generaal of bij een van de adjudanten een streepje voor te hebben. Toen ik thuiskwam uit school, stond Julie al in de gang. „Hoe was hij Joost?" „Bleek," zei ik, „en mager. En hij heeft zes keer in zijn boek moeten kijken, omdat hij zijn les niet kende." 150 „Heeft hij nog iets tegen je gezegd?" „Nee, dat heeft hij niet gedurfd natuurlijk. Hij ziet er zoo bibberig uit. Je mag hem morgen wel van huis halen, want anders geloof ik nooit, dat Pa hem ziet verschijnen." Ziezoo dacht ik, daar heeft ze zeker genoeg aan. Maar nee. „Jopie, je krijgt een beeld van een wit-zijden japonnetje voor de receptie. Met zwanedons om den hals en om de mouwen. Snoeperig, 'k Heb het vanmorgen met Ma bij de Bonnetterie gezien." Ik mikte mijn hoed naar den kapstok, maar hij viel eraf en op Julie's neus. 't Is een lakhoed, dus 't deed nogal pijn geloof ik, want ze gooide het direct over een anderen boeg. „Ik weet wel," zei Julie, „dat ik jou nooit vraag te logeeren, als ik getrouwd ben." „Dat is een opluchting," zei ik. „En ik hoop maar, dat je gauw trouwt. Volgende week al." Toen werd er getelefoneerd en Julie rende naar de telefoon. Ze dacht zeker, dat het Smidt was, maar 't was verkeerd verbonden en ik lachte zoo hard, dat Ma, die van boven kwam, zei: „Lach toch niet altijd zoo luid Jo. Foei, zoo ordinair." Vanmiddag, toen ik les had van juffrouw Wijers, is Julie zelf binnengekomen met de thee en heeft het glorierijke feit van Smidt verteld. Ik had Julie met plezier kunnen slaan, zooals ze binnenkwam, een beetje verlegen, wat ze heelemaal niet is. En verrukt dat ze deed en I am-so-happy-achtig. Ik zei: „Je hadt het heusch niet zelf behoeven te vertellen. Ik heb het gisteravond al bejammerd tegen juffrouw Wijers. Maar die zei: „Ik hoop, dat u heel gelukkig wordt." „Dank u," zei Julie met zoo'n ingehouden gaap. Daar bedoelt ze dan een traan mee achter in haar keel. Ik geloof, dat ik vreeselijk uit mijn humeur ben. Als ik het maar niet al dien tijd van Julie plus Smidt blijf, dat zou erg naar voor me zijn. Daar komt Mina naar boven. Zoo, iemand voor mij aan de telefoon, gauw even hooren. 151 'tWas Pop. „Hallo Joop," zei ze. „Je spreekt met Pop. Zeg, komt Smidt morgenmiddag bij je Pa." „Ja, hoezoo?" „Wat ga jij doen?" „Ik moet thuisblijven van Ma. Voor de vulling." „Zal ik bij jou komen? Dan zit je er niet zoo akelig alleen voor." „Goed," zei ik. „Leuk. Tegen drie uur hoor. Ja 't wordt een penibele dag voor me. Nu, tot morgen dan." Want ik hoorde Pa thuis komen. „Tabeh," zei Pop. Ik geloof beslist, dat ze meer met Kees spreekt, dan ik weet, want anders zou ze dunkt me niét tabeh zeggen. Ik weet nog steeds niet hoe je het schrijft. Als Julie getrouwd is, heb ik de slaapkamer alleen en haar zitkamer natuurlijk. Dat is tenminste een voordeel. Laat ik me daar dus in verdiepen gaan. 8 Maart. Vanmorgen was Julie om zeven uur op. En omdat ze de lampetkan brak, werd ik wakker, 't Was een zee en Julie stond erin te dansen als een kikker. „Hé Jo, kom eruit en help me opruimen. Mijn voeten zijn drijf." „Je mag den rok van mijn mantelpak nemen om te zwabberen," bood ik aan. „Als je 'tmaar zegt tegen Ma." „Flauw wicht. Help me dan toch." Ik had er niets geen zin in, en Julie wierp zich op de bel en belde Mina. Maar Mina kwam niet, die was natuurlijk nog niet op. Julie belde weer als een razende, en ik dacht werkelijk, dat Ma wel komen zou in de verwachting Julie bezwijmd en mij aan de schel te vinden. Maar inplaats daarvan kwam Laura met haar woedendste gezicht om de deur. „Ik belde twee maal. Voor Mina," zei Juüe. „Die legt nog in d'r bed," zei Laura en ik genoot van haar stem. 152 „De lampetkan is gebroken. Wil je dat even wegruimen?" Julie kroop weer gauw in bed. „De smeerboel," zei Laura heel fier. „Scherven is geluk hè?" vroeg ik voor de mop. „Weet ik het," zei Laura. „En 't kan me niet schelen ook." Ze grabbelde in de scherven en gooide die in de toiletemmer, 't Was een reuze-gekletter. „Wat zul je nu vandaag gelukkig worden Julie." „Wees toch stil." „Je zult van groote dingen hooren Laura." „Be quiet Jo." ,,'t Is vandaag een gewichtige dag Laura. Ben je om drie uur thuis?" Maar Laura verdween om een dweil te halen geloof ik en Julie zei: „Als je 't zegt tegen dat oorwurm van mijn verloving, dan zal ik zorgen, enfin, dat zul je wel zien. Ze weten het nog vroeg genoeg." Toen draaide ik me om en ik sliep alweer voor Laura terug was. Ons huis leek den heelen morgen wel bezeten, zelfs Ma was verwilderd. Ze streek drie keer over Julies haar, ondanks de lampetkan, en daar kan Julie niet tegen, omdat het dan overeind gaat staan. Julie-bedankte voor alles aan de koffie. Die moed moest ik eens hebben, 'k Zou het alleen mogen bij een ernstige ziekte en dan nog op attest van den dokter. Pa keek wel zoo af en toe naar Julie en dan schudde hij zijn hoofd. Ze zag er ook heel raar uit, zoo vlekkerig weer en met weggezakte oogen. Ik voelde me dus ook verplicht om te zeggen : „Je hebt niet je beau jour vandaag. Vin je wel Kees?" „Daar zal minder op gelet worden," zei Kees. „Enfin," zei ik, „hij zal er ook wel raar uitzien." Waarop Julie al weer aan 't huilen sloeg en Pa zei: „Je moet je werkelijk een beetje leeren beheerschen Julie." „Maar Jo enerveert me zoo verschrikkehjk," snikte Julie. ,,'s Morgens vroeg begint ze al. O, I hate her!" Dat is ook vreeselijk leuk Engelsch. 153 „Kom, kom," zei Pa, „wat doe je overdreven. Joop meent het toch zoo kwaad niet." Dat was dank zij mijn vosserij van den laatsten tijd, want vroeger zou ik misschien van tafel gestuurd zijn. Julie keek aldoor maar naar de klok. En toen er getelefoneerd werd sprong ze op met de hand op haar hart. „Mijn hart bonst," zei ze tegen Ma. „Ik schrik van alles." 't Was iemand voor Pa, en Kees bromde: „Als Pa onverwachts wegmoet, dan kan die vrijer van jou z'n speeg wel tegen mij afsteken." Julie vind „vrijer" natuurlijk heel verachtelijk, en Ma zei, dat Julie haar Turksche japonnetje maar moest aantrekken, want dat kleurde zoo goed. „Hè ja," zei Kees, „en wil je dan de groote scène eens met mij repeteeren zuster?" „Ik ben blij, dat ik nog niet verloofd ben," zei ik. „Wie zou jou willen hebben kwikstaart?" zei Kees. „Jij bent veel te lastig." Maar toen kwam Pa terug en Kees vroeg Pa, hoe hij zich wel voelde met een getrouwde dochter. „Zoo ver zijn we nog niet," zei Pa. ,,'n Kwestie van tijd," zei Kees. Na de koffie ging ik met Julie naar boven en ik bood zelfs aan om haar te helpen met het Turksche japonnetje. Maar daar was ze niet van gediend. „Je kunt me een pleizier doen, en ga op zolder zitten of in de badkamer, maar loop me niet in den weg." „Dank je feestelijk. Ik weet niet wat ik liever deed." En ik vleide me neer bovenop de sprei van mijn bed en trommelde een fanfare tegen het ledikant met mijn slofjes. Julie zweeg. „Je mag den verfkwast wel gebruiken, want je ziet erg pipsico. 't Zal alleen lastig voor Smidt zijn," begon ik het gesprek. „Horror," zei Julie, en schuierde verwoed haar haar. „Julie." „Ja." 154 „Hoe moet ik Smidt nu straks noemen?" „Bij zijn naam natuurlijk." „Moet ik dan Jog zeggen?" „Zoo heet hij toch?" „Ik vind het geen naam. 't Klinkt direct zoo familiair. Stel je voor, dat ik op school zeg, als hij binnenkomt: „Zoo Jog." Dan giert de heele klas zeg." „Echt wat idioots voor jou om te bedenken." Ik roffelde weer en harder. Julie voelde aan haar hoofd. „Zal ik je haar schuieren?" „Nee." „Wat zou hij zeggen tegen Pa?" „Dat jij een spook bent." „Nee, dat hij jou zoo lie-ief heeft," en ik hopste heen en weer. „Wat lijkt me dat ellendig zeg! Wat zal hij in zijn piepzak zitten. Weet je wel, dat zijne eene wenkbrauw hooger zit' dan zijn andere ? Je moet ze eens recht masseeren. Net een werkje voor jou." „Horrid old pig," zei Julie. „Weet hij 't al, dat jij apathisch bent?" „Ik vraag Ma om de logeerkamer." „Doe het zeg." Julie had net haar japonnetje vastgemaakt en was bezig haar armband uit te zoeken, toen er gebeld werd. 't Was kwart voor drie. „Daar heb je 'm," jubelde ik. „Dat is zijn bibberbelletje." Ik sprong van het bed en ik rende naar het raam om dat open te duwen, maar Julie greep me nog net aan mijn rok vast. „Je kijkt niet uit het raam. Als je 't doet, dan gil ik. Dan roep ik Ma. Ben je niet wijs zeg." Er klonken al voetstappen op de trap. Julie Het me los. „Hij komt meteen naar boven. Da's nogal vrijpostig van hem. 't Is mijn slaapkamer ook." "Toen kwam er een klopje op onze deur en binnen wandelde Pop. Ik voelde, dat Julie haar uit het raam had kunnen gooien. „Zoo verloofde," zei Pop. „Van harte hoor! Dag Joost. Ik kom je gezelschap houden vanmiddag." 155 „Erg leuk van je. We zitten al in afwachting van Jog." „Wie is Jog?" vroeg Pop. „Smidt." „Heet hij Jog? Bewaar me wat een naam. Voor Smidt tenminste." Julie verdween en ze sloeg de deur hard achter zich dicht. „Is ze daar kwaad om ?" vroeg Pop. „Betty wordt nooit kwaad om zoo iets. En die zeg ik veel erger dingen." Ik had het raam al opengegooid, en ik lag er op mijn knieën voor. Je kon de heele straat overzien tot aan den hoek. Pop kwam naast me knielen. Onze klok sloeg net drie uur en die gaat twee minuten voor, toen om den hoek Smidt aan kwam zeilen, met 'n hoogen dop op en vreeselijk vooruitstekende knieën. Dat had ik nog nooit zoo opgelet. We doken meteen, want hij keek zoo starend naar ons huis. „Heb je niet iets om naar beneden te laten?" vroeg Pop. „Julies haarschuier bij voorbeeld? Dat zal hij wel leuk vinden." Ik zocht nog gauw naar een touw, maar Smidt was al binnen voor we het gevonden hadden. Toen gingen we op het bed zitten en wachtten. En mijn hart begon ook wat te rommelen, want 't was zoo akelig stil in huis. „Nu ligt Julie op apegapen," zei ik somber. „Toen Dolf bij Pa was, om Betty, heb ik een wekker laten afloopen vlak voor de deur. En Pa dacht, dat er getelefoneerd werd, en die zei tegen Dolf : „Excuseer een oogenblikje." Buiten rolde hij pardoes over den wekker en dat ding ratelde maar door. 't Was niet tot bedaren te krijgen. Pa heeft gebruld gewoon." Ik vond het een moedige daad van Pop. We kregen het erg koud, en 't was net of er iemand doodziek was in huis. „Nu wordt Julie geroepen, hoor je wel? Daar komt Mina naar boven," zei Pop, die 't verloop kende, van Betty nog. „En dan aanstonds moeten Kees en jij binnenkomen." 't Was kwart voor vier op onze klok, toen Mina 156 ons haalde! mij alleen natuurlijk, maar Pop ging mee. Op de gang stond Kees. „Hé Pop, ben jij hier?" „Dat zie je," Kees hoestte verschrikkelijk, dat was voor zijn kleur, maar Pop bleef erg gewoon. Er schijnt dus toch niets achter dat tabeh te zitcen. Met z'n drieën stevenden we dus naar beneden met Mina achter ons, die: „Gompie,-gompie," zei. En in den salon zaten Pa en Ma en Julie en Smidt naast elkaar op de canapé, en Julie heelemaal rood. Pa wilde nog voorstellen nota-bene, maar ik wandelde meteen op Smidt toe en ik zei: „Dag Jog." ,,'t Klonk zoo gek en zoo hard, net of ik het er om deed. Pop kreeg in haar rechterwang eenkuil, dat krijgt ze altijd als ze lachen moet. „Ik feliciteer u wel mijnheer Smidt," zei ze en ze drukte fier Smidt zijn hand. Ik geloof, dat Smidt het niets leuk vond om Pop ook te zien, maar hij hield zich goed. Pop ging naar Pa en Ma en ik zei: „O ja, many happy returns nf tho Aair Inn " zegt Julie altijd als er. iemand jarig is. 't Was hier natuurlijk absoluut niet van toepassing en dat wist ik best, maar ik dacht, Smidt snapt het misschien toch niet, die weet alleen wat af van de wet van Archimedes en van de snelheid van een electrische vonk. Maar Ma keek kwaad en Pa zei: „En moet je ons heelemaal niet gelukwenschen Joopje?" en hij nam me bij mijn hand en streek over mijn 157 haar en gaf me een zoen, zoodat ik knipperig werd in mijn oogen. 't Is natuurlijk wel allemaal door Julie, maar 't was toch — menschenkinderen wat is het al laat. Gauw afwerken. Smidt heeft bij ons gegeten en hij heeft naast Julie gezeten. Ik heb een keer gezien hoe ze mekaar onder de tafel een hand gaven. Ze dachten natuurlijk, dat ik het niet zag, maar op dat punt ben ik erg pienter. Ja, die ellende zit er ook nog aan vast. Kees heeft een half uur over Pops stoel gehangen, en al maar tegen haar gefluisterd. Op 't laatst begon Pop roodachtig te worden. Wat zou dat nu weer beteekenen? Ik heb Kees later gezegd, dat het niet te pas kwam. En hij zei: „Je bent een schat Joop." En dat zegt hij nooit. Nu is Smidt dus mijn aanstaande zwager. En 't valt me zelf mee, dat ik zoo gemakkelijk Jog tegen hem zeg. Als hij Julie nu maar nooit zoent, waar ik bij ben, want dan zal ik eens beginnen met er stokken voor te steken, zooals Smidt, o nee Jog, het noemt. HOOFDSTUK XL 10 Maart. Gisteravond lag ik om tien uur in mijn mandje. Ik sliep gewoonweg boven mijn Fransch, dat kwam van de emoties natuurlijk. Ik noem Smidt op school „hm." Dat is de meest geschikte oplossing. Maar ik geloof niet, dat ik er ooit aan wennen zal, dat hij familie van me wordt. Zondag is het Julies receptie, en ze wil. mooier japon hebben dan Lotte. Bijzonderder. Ik heb haar aangeraden haar badpak aan te trekken, dat is raar genoeg met overal vuurroode linten en strikken. Ze durft toch niet zwemmen, dus dan kon 't beter dienst doen. Ze zei, dat ik rijp was voor een gesticht. Vanmorgen is bij Pop de proef van onze foto gekomen, 't heeft lang genoeg geduurd; t is werkelijk wel aardig geworden, heelemaal niet hemelsch. Nu moet ik dus drie gulden offeren; waar ik het geld vandaan krijg, mag Joost weten. Want Ma heeft vanmorgen bevolen: „Je moet in de Ivy-shop je bouqet bestellen voor Julies receptie Jo. Dan krijg je iets smaakvols. Het kan dan meteen dienen voor haar verjaardag." Ik vroeg met galgenhumor: „Zal ik ook nog een cadeau geven in zilver of in goud?" „Ach," zei Ma, „dat is niet direct noodig. Maar ik vind het altijd een aardig idee, dat je bloemen geeft. En dat je daarvoor spaart." Ik begrijp werkelijk niet hoe Ma aan dat malle begrip van sparen komt. Maar als ik het zou vragen, dan zou Ma haar wenkbrauwen optrekken en zeggen: „Dat heb je me zelf verteld," of zoo iets. Dus ik zeg maar niets. Morgen 159 toch eens met de club overleggen, of die geen raad weet. 'Julie is gelukkig onzichtbaar. Die maakt geloof ik kennis met al de familieleden van Jog. Ik geloof, dat hij hier twee getrouwde zusters heeft en drie broers en dan nog een vader en een moeder. Precies weet ik het niet. Maar ik weet wel, dat, als ik me ooit verloof, dan moet het met een vondeling zijn, zonder een krummel familie. 11 Maart. Er is al weer heel wat gebeurd. Vanmorgen vroeg ik de club hoe ik aan geld moest komen. Pop zei: „Vraag een voorschot op je zakgeld." En Pien ried me aan bij Pa te biechten en te zeggen, dat ik te veel taartjes gegeten had. Maar Pa vindt taartjes en Coupes Jacques — ik geloof, dat je het zoo schrijft, 't is onze laatste bevlieging, wel erg koud, maar zalig en vreeselijk duur, zestig cent — uit den booze. Toen zei Kit: „Ik weet wat beters. Heb je niets om te verkoopen? Ouwe boeken of schoenen of blouses? Daar krijg je geloof ik een schep geld voor. Speciaal voor schoenen. Moeder heeft laatst onze Keetje wat rommel gegeven en dat heeft ze toen ergens verkocht. En voor 't geld kon ze een bontje koopen nota-bene." Nou, dat leek me erg prachtig. Er lagen massa's boeken op zolder te verschimmelen en oude blouses had Julie bij 't hoopje. Pop zei, dat ze wel met me mee wilde, en Kit bood zich ook aan. Connie zou met Ru gaan wandelen, Pien had teekenles, Loutje tingelingeling, en Nora moest met haar moeder uit. Dat heb je er nu weer van, als je eenig kind bent. „Maar dan moet ik vanavond zien uit te breken," zei ik, „en dat is vervelender." „Zal ik je telefoneeren, dat ik jarig ben en of je vanavond bij me mag komen?" vroeg Pop. „Ja, dat gelooft Pa direct." „Zeg dan, dat je naar juffrouw Wijers gaat," zei Kit. 160 „Nee, dat doe ik niet weer. Maar ik zal er wel wat op vinden. Misschien gaan Pa en Ma wel uit, en Julie neemt toch geen notitie van me." „Bel me in elk geval vanmiddag even wat je doet," zei Pop. „Dan haal ik Kit, en dan wachten we jou bij het tramhuisje." Het noodlot was me gunstig. Want ik merkte al direct aan de koffietafel, dat Pa en Ma naar de opera gingen, naar Aïda. „O, dat is prachtig," zei ik. „Ja, dat moet u vooral gaan zien." „Hoe weet jij dat?" zei Pa, en hij keek me heel verwonderd aan. Hij dacht natuurlijk, dat ik al eens stiekem naar Aïda gespiebeld was en ik kleurde zoo verschrikkelijk, alsof ik het werkelijk gedaan had. „Ja, die Joop," zei Kees. „Daar mogen we wel een beetje op letten. Die wordt toch zoo wijs." Enfin, ik was al blij, dat dat terrein tenminste veilig was, en toen Julie aan Ma vroeg, of ze 's avonds haar zijden japonnetje maar niet zou aantrekken, want Elsa, Jog's zuster, was zoo vreeselijk precie^, had ik met een aardappel kunnen voetballen. In de vreugde mijns harten bood ik Julie mijn ivoren achterspeld aan, die ik eens van oom Henri gekregen heb. Oom Henri koopt altijd zulke vreeselijk onpractische cadeaux, daarom heb ik ook maar liever, dat hij geld geeft. Maar Julie zei: „Dank je wel. Ik heb niet graag, dat je zoo verbazend vriendelijk bent Jo." Toen juffrouw Wijers om vijf uur weg was, ben ik metéén naar den zolder getogen en heb in de boekenkist gerommeld, 't Viel me erg tegen, want de meeste boeken hingen uit elkaar. Ik vond alleen een goed natuurkunde boek, een atlas, waar alleen Overijsel en Noord-Brabant maar uit misten, het tweede deel van een Fransche roman in prachtband, dat 1'Homme heureux heette, en twee ingebonden exemplaren van het leven der dieren. Ik schatte het bij elkaar op vier gulden vijftig; vijftig cent voor het tweede deel van 1'Homme heureux, en 161 voor het andere een gulden per stuk. Zoo'n opkooper wist misschien niet eens, dat er zoo iets als Overijsel of Noord-Brabant bestond. Maar voor de securiteit toog ik toch naar Julie's blouseafdeeling. De dingen, die ze niet meer draagt, hangen over een roe achter een groot gordijn, 't Waren er negen, en nog heele goeie waren erbij. Ik zocht de besten uit; een schotsche, een rood zijden, een lila overhemd en een wit-flanellen. Dat alles pakte ik bij elkaar in een rietmand, die er ook stond, 't Liep me werkelijk allemaal mee. Om half acht taxten Pa en Ma weg en vijf minuten later, kwam Jog om Julie te halen. Ik zorg altijd wel, dat ik dan uit de buurt blijf. Op 't allerlaatste oogenblik schoot me te binnen, dat Kit gezegd had, dat schoenen zoo goed betaald worden. Ik rommelde nog gauw in onze schoenenafdeeling maar 'k vond alleen een paar oude tennisschoenen van Julie en mijn overschoenen. Die draag ik toch nooit, zelfs niet bij een zondvloed, omdat ik ze altijd onderweg verlies; en dus pakte ikNdie óok maar mee. Met de rietmand rende ik om adht uur weg. Pop en Kit stonden al bij ons tramhuisje en ze vonden ook, dat ik voor vier boeken, een atlas, vier blouses en twee paar schoenen zeker wel tien gulden vragen kon. „Zelfs als het maar negen gulden wordt, dan fuif ik jullie elk nog op een coup Jacques," zei ik. „Dat kan er best af, 3 maal 60 is een gulden tachtig. Dan blijft er nog acht gulden twintig over, en daar kan ik morgen de heele club nog voor tracteeren." Kit rekende het gauw uit. „Dat kan best," zei ze. „Dan houd je nog net vier gulden over, en daar kun je prachtige bloemen voor krijgen." We werden erg vroolijk bij 't vooruitzicht en Pop kocht een zakje toffee, die vreeselijk kleefde, maar toch wel lekker was. 't Begon een beetje te motteren, en een riempje van de rietmand knapte, zoodat we het geval onder onzen arm moesten nemen. Kist wist het adres, dat nogal obscuur was, maar Pop zei, dat je voor zoo iets niet in een eerste klas zaak kon gaan, dat n 162 was nogal logisch, 't Was gelukkig geen kelderwoning, want daar ben ik griezelig van geworden, maar 't rook er toch erg muf, en 't was ook vreeselijk nauw. Je kon er haast met z'n drieëen niet in. Een oude man met een pet op zonder klep stond achter de toonbank. Er hingen overal aan haken gekleurde jurken en verfomfaaide bonten en soldatenjassen en sabels en een oud geweer. Ik zette de rietmand op de toonbank. „Kijkt u eens, vier prachtige blouses en een paar nieuwe overschoenen. En die tennisschoenen zijn ook nog heel goed. En een mooie atlas en dah nog vier prachtige boeken." De man hield Julies zijden blouse tegen het licht, toen zag ik ook, dat er overal kleine gaatjes in zaten. Maar Kit zei heel fier: „Die blouse heeft vijf en dertig gulden gekost." Hij nam er echter geen notitie van en spreidde het lila overhemd op de tafel uit en bekeek vol aandacht de overschoenen. Toen boog hij zich zoo ver over de toonbank, dat ik achteruitschoof en tegen den muur aanbonsde. „Kom, zegt u maar ereissies, watmoetuer voorhebben." „U koopt van alles nietwaar?" zei ik. „Blouses en boeken en schoenen." „Ja zeker jongejuffrouw, laat me al dat moois maar ereissies zien wat u heb." Hij had een erg piepende stem en nog net éen tand in zijn mond, die los zat en heen en weer schommelde als hij sprak, 't Was niet erg plezierig om ernaar te kijken. Kit had de rietmand al open, en ik pakte uit. 163 „Tien gulden," zei ik fier. De man begon zoo hard te lachen, dat ik werkelijk dacht, dat hij het te weinig vond. En ik wou net zeggen: „Maar met de overschoenen mee twaalf gulden," wat ik verschrikkelijk pienter van mezelf vond, toen hij alles bij elkaar pakte en weer in de mand gooide. 'kGeef u twee kwartjes voor 't heele rommeltje." We stonden verstomd, Kit, Pop en ik. „Maar dat is ongehoord," zei Pop. „Twee kwartjes. Stel je voor! Kom Joop, laten we maar weggaan." Ik kreeg weer zoo'n ontredderd gevoel in me en Kit nam de rietmand onder den arm. We waren al bij de deur, toen de man riep: „Ik wil 't schappelijk met u make, ik geef u een gulden voor 't heele zakie." We zeiden maar niets meer en stonden weer buiten in den motregen op straat. „Hoe vin-je zoo iets brutaals?" zei Kit. „Laten we nog maar een toffee nemen," zei Pop. „Waar moeten we nu naar toe?" jammerde ik. „Ik weet geen andere adressen." „Er moeten hier in de buurt meer zijn. Laten we maar eens rondkijken," stelde Kit voor. En werkelijk ontdekten we nog een winkel voor tweedehands goederen. Daar werden we geholpen door een meisje met roode oogen en kort haar, die aldoor schreeuwde naar iemand, die in een kamer achter den winkel was. „Wat kan ik daarvoor geven Vader?" En ze dreunde mijn schatten op. §|pl „Een kwartje," riep de stem van den vader. „Onzin," zei Kit, „roep je vader dan hier." „Die legt op bed, die kan niet komme. — Ze zegge dat het te min is." „Dan geef je twee kwartjes." „Kom maar," zei ik, „hier moeten we ook niet zijn." Ik geloof, dat het meisje ons naschold, maar zeker weet ik het niet. We werden alle drie erg treurig, en ook nat, want die motregen drong overal doorheen. 164 „Ik heb nog net een kwartje," zei Pop. „Daar kunnen we twee en een halven boomstam voor krijgen." „En ik heb acht en twintig cent," zei Kit. „Maar daar gaan nog zes cent af, die ik vorige week van Keetje geleend heb. Dus dat is twee en twintig." „Ik wil die mand geen minuut langer dragen," zei ik baloorig, en ik zette hem in een vensterbank. „Geef het dan dien ouden man voor een gulden," zei Pop. „Ik wou, dat hij zijn tand inslikte," zei Kit. „Zoo'n uitzuiger. Maar misschien vinden we nog iets. Toe Joop, je moet niet zoo gauw den moed laten zakken." En zoo sjouwden we weer door. Ik begon me erg armelijk te voelen. Pa en Ma zaten nu bij Aïda, en Julie was natuurlijk op haar allerliefst bij die zuster van Jog, en ik, arm schaap, sjouwde maar in een motregen, om geld bij elkaar te scharrelen voor Julies verjaardag-verlovingsreceptie. „Ik ga toch naar dien ouden man terug," zei ik opeens. „Dan moet hij 't maar hebben voor een gulden." „Laat ik maar gaan," zei Kit, „ik krijg er vast meer voor. Blijf jullie dan buiten staan." Toen ze terug kwam zwaaide ze de rietmand aan een puntje en vol trots vertoonde ze een gulden en twee kwartjes. „Ik ga in den handel later," zei ze. ,,'kBen er erg geschikt voor. Hij zal plezier krijgen van zijn tweede deel. Die afzetter." Ik wou eerst nog voor die een vijftig gaan taartjes eten, maar Pop zei, dat dan al de moeite voor niets was. En nu zit ik om half twaalf nog te schrijven. Er is nog niemand van mijn rijke familie thuis en ik heb het geld van den man met den eenen tand in mijn kast in een hoekje gestopt, want anders geef ik het morgen tóch uit. Brr, ik ben nat. 14 Maart. Een brief van Net gekregen. Nogal putterig. Die akelige Jaap ook. 't Zal me eens benieuwen hoe ze 165 met Paschen is. Nog drie weken. Ik zit nu niet zoo in mijn rats voor het rapport als vroeger. Ik kan nog wel best ongelukkig zijn met de groote repetities, maar Juffrouw Wijers heeft vrij wat in mijn hoofd gestampt. Als er nu maar niet iets gebeurt, waardoor ik plotseling leeg van hersens word, iets verrukkelijks of iets ontzettends. De bloemen voor Julie heb ik vandaag besteld, niet in de Ivy-shop, natuurlijk, want daar vragen ze je voor twee rozen een vijftig. Dat wist Pop secuur. Ik ben in een zeer bescheiden winkel gegaan en ik heb maar wat in 't wilde weg besteld en ze vooral op hun hart gedrukt, dat het maar een gulden vijftig mocht kosten. Ik heb meteen betaald en ze hebben me plechtig beloofd om iets fraais te sturen. Julie staat morgen in 't kanariegeel naast Smidt. Ze heeft me gisteren speciaal geroepen om de pracht te bewonderen, en om haar pleizier te doen, zei ik: ,,'t Is erg bijzonder." „Ja, vin jé niet?" zei Julie. „Ongemeen hè?" „Hoopen ongemeener dan Lottes nil-de-vert," dreunde ik maar mee. ,,'t Is vert-de-nil Joop." „Je hebt eens een Fransche thema gemaakt," zei ik, „en daar zaten vijf en dertig fouten in." „Wat heeft dat er nu mee te maken?" vroeg Julie. „Niets. Wordt Jog ook zoo kleurig? 't Zou hem leuk staan, een fluweelen kuitbroek en dan zoo'n kort geel jasje met kant." „Begin je alweer?" zei Julie. „Hij zal goed bij je teint komen," poespaste ik door. En Julie was weer direct een en al actie. „Schitterend zeg. Hij maakt me een beetje mat. Heel bijzonder. „Heeft Jog hem al gezien?" „Nee, 't wordt een verrassing voor hem." „Ik zou hem anders morgen kunnen voorbereiden, 't Is nog al erg zie je." „Je moet niet altijd probeeren om grappig te wezen 166 Joop. Heusch, daar is niets aardigs meer aan op den duur." „Ben je nog gelukkig ?" vroeg ik. Toen kneep Julie baar oogen dicht, gooide haar hoofd achterover, schudde het en zei: „Ah." Ik wou dat die dag van morgen voorbij was. Wat zal ik een schep handen hebben te geven. En allemaal voor Julies plezier. Zondag, 15 Maart. 't Is acht uur. Ik zit boven op onze slaapkamer. Ik heb net een eenzaam maal verorberd, en ik denk wel niet, dat er nog een mensch naar mij zal komen kijken, 't Spijt me alleen zoo ontzettend, dat, wanneer ik me nog eens ooit verloof, er niemand zal zijn om door mij naar boven gestuurd te worden. Maar laat ik geregeld vertellen. 't Begon al akelig, want het goot vanmorgen. Julie deed down. „Ik dacht, dat je zoo gelukkig was," zei ik. Dat ben ik ook. Maar ik had zoo graag een stralenden receptiedag gehad." „Welja, natuurlijk alleen voor jouw plezier moet het weer stralend zijn." „Hè, wat ben je kribbig." Toen schoot het me te binnen, dat ze ook jarig was. „Nu many happy returns," zei ik vanuit mijn bed. „Je krijgt een bloemenhulde van me. Maar die wordt straks bezorgd. Ik zeg het je maar alvast, want anders let je er misschien niet op." „Dank je wel, 't is erg vriendelijk van je," zei Julie. „O nee, heelemaal niet," zei ik. „Maar Ma stond er op." En nu doe je vandaag niet zoo idioot tegen Jog hoor!" viel Julie opeens uit. „Idioot ? Ik doe heel gewoon tegen hem. Gemoedelijk." „Je doet net of je hem voor de mal houdt. Ba, die kwajongensachtige allures van jou!" 167 „Wat zul jij beminnelijk zijn, wanneer je niet gelukkig bent. Daar vlas ik al op." De receptie zou zijn van 2 tot 4, en we dronken vroeg koffie. Er kwamen hoopen bloemen en Julie raakte bij elk bloemstuk meer in haar humeur. Mijn hulde was er om twaalf uur nog niet, en ik vond het niets erg, want Ma zou vroeg genoeg zien, dat het geen Ivy-shop-product was. Om één uur ging Julie naar boven om zich te kleeden; ze deed dat in Ma's kamer, dat was natuurlijk voor haar zenuwen. Mina stond mij bij en ik dwaalde om half twee al door de benedenappartementen in mijn witte zijdje met zwanendons. Om kwart voor twee kwam Jog, tegelijk met een groot bouquet van de Jopopinoloukicoclub, waar ik niets van afwist en wat me erg trof. Jog torste een vreemdsoortigen bloementuil met veel groene sprieten. Ik zei direct : „Wacht, laat ik dat ding even van je aannemen." „Nee dank je," zei Jog, ,,'t hindert me niets." „Nou dan niet," zei ik. Jog ging op het puntje van een stoel zitten en ik zwierf om hem heen. „Julie zal wel bibberen, als ze weet, dat jij beneden zit," kondigde ik aan. „Zoo, denk je?" zei Jog. „Vast. Ze was down vanmorgen, omdat het giet." „Ja, 't is geen prettig weer." „Maar ze is verschrikkelijk gelukkig." Jog bloosde. „Zoo. Hum. Dat doet me genoegen Jo." „Ja, dat dacht ik wel." Toen kwamen Pa en Kees beneden en ik zette de club in water. En toen kwam Julie in 't kanariegeel en met een kleur als een biet. Ik wou nog zeggen: „De dacht, dat die kleur je mat maakte," maar Julie rolde meteen in Jogs armen en met haar neus in den bloementuil met de sprieten. De stond tusschen de portières het tooneel aan te kijken en ik knipoogde tegen Kees, maar Pa ving de knipoog op en zei: „Heb je niets te doen Joop?'* Julie begon net te zeggen: „O Jog, begrijp eens, Ma en ik zijn zoo 168 ontsteld...." toen er gebeld werd. Ik dacht, dat het mijn hulde zou zijn, maar 't was de eerste-visite. Ma kwam nog net op tijd binnen. 't Werd een lawine van bezoekers, en Julie en Jog lachten maar en drukten handjes en zeiden: „Dank u wel, o dank u zeer." Dat was dan voor de gelukwenschen, en ik lachte tegen iedereen maar zoo'n beetje onnoozel, want ik begon het raar te vinden, dat mijn bloemenwinkel niet uit zijn slof schoot. Om drie uur zeilde de heele club binnen, erg verregend, want ze hadden natuurlijk geen geld meer voor een rijtuig. Dat bracht een beetje glorie in al dat stijve gedoe. Jog werd khaki, toen hij de halve derde klas zag, en toen drong misschien voor 't eerst het vreeselijke feit tot hem door, dat hij morgen weer voor onze geduchte aangezichten moet verschijnen als Smidt met dt. Julie bloosde ook, toen de club verscheen, maar ze bedankte toch erg lief voor de bloemen en Jog ook. We zonderden ons meteen wat af en Kit zei: „Hemel Joop, wat zie je er opgeprikt uit. Je lijkt wel een bruid." „Dank je feestelijk," zei ik. „Zeg jongens, mijn bouquet is er nog niet. En ik heb hem al betaald." „Ja, dat is ook erg dom" zei Noor. „Zag je hoe Smidt z'n snor glom van de brillantine?" vroeg Connie. „Hij is wel erg dol op Julie geloof ik!" „Wat heeft dat er nu mee te maken," zei Pop. „Connie denkt altijd aan Ru," zei Pien! „Dat is zoo lastig. Ze praat over niets anders." „Als jij iemand hadt, die van je hield." „Ik zou je danken," zei Pien en sjorde den band van haar mantel strakker. Toen kwam Kees naar ons toe; hij had aldoor vanuit een hoekje naar ons liggen loeren. Hij boog erg deftig en gaf iedereen de hand, Pop het laatst. Die hield hij precies elf tellen vast, en daarna werd hij erg luidruchtig. Op dat oogenblik zwingelde de deur open en binnen wandelde de Boomenfamilie met H. de Wilde. Lotte keek het eerst naar 169 ons en ik keek naar Kees, maar die verblikte niet en bleef hardnekkig naast Pop staan. Julie gooide haar eenen kanariegelen arm erg ver vooruit, dat Lotte vooral maar alles zag en toen zoenden ze elkaar en H. de Wilde en Smidt drukten mekaar de hand, alsof de een naar de Noordpool moest en de ander naar Zuid-Afrika. Ik ben nog lang niet klaar; 't is toch wel een voordeel, dat je eens rustig aan jezelf bent overgelaten, al is het dan ook voor straf. Pops vader en moeder kwamen ook en Pops vader begroette ons. „Dag Lies. Dag Lies. Dames. Zoo Pop. Hoe ben jij hier gekomen?" „Achter aan een auto hangend," zei Pop. „Ik zal een rijtuig voor jullie bestellen. Het stort gewoon. Ik kan hier wel even telefoneeren zeker." En toen hij later telefoneerde, wist hij den naam, de straat en het huisnummer niet. Een heerlijke Pipa is dat. Toen de club weg was, stortte ik erg in en Julie begon werkelijk „mat" te worden, maar toen leek ze net een verflenste zonnebloem. Om vier uur was zoowat iedereen verdwenen, behalve Jogs familie, die door de kamers zwermde. Hij heeft een lange, magere zuster met een gouden bril, die mij, geloof ik, erg naar vond. Tenminste zoo keek ze. Zijn ouders zijn nogal onschuldig. ,*vV-'' Enfin, toen iedereen weg was, zei Julie: „Ik zou nog wel een eindje met je willen omloopen Jog. Ik heb hoofdpijn gekregen van de drukte". „Maar ga dan even rusten schat", zei Jog. Ik stond erbij met de handen op mijn rug. ,,'t Is droog", zei ik bemoedigend, want ik had niets geen puf om bij die rustkuur te moeten blijven. „Trek je overschoenen aan Julie", zei Ma. „Want het is erg vochtig op straat". „Ja Ma", zei Julie, en ze ging met haar wang langs Jog zijn wang; ik keek nog of ik ook brillantinepverblijfselen zag, maar dat ging best. Net op dat oogenblik werd er gebeld en kwam Mina binnen met mijn bouquet. Ik schrok er zelf een beetje van, want 170 het was erg haveloos. Ik had gezegd: „Maar flink wat groen om het op te maken," maar 't was haast allemaal groen met een paar rozen er tusschen door, net een bos radijs. „Van wie zou dat zijn?" zei Julie, en ze keek zoo'n beetje viezig. „Wat een kaal iets." „Is er geen kaartje bij?" vroeg Ma. „Nee," zei Julie en snorde tusschen het groen. Ma schudde haar hoofd. „Ik begrijp niet, hoe sommige menschen," begon ze. En toen zei ik het maar gauw: ,,'t Is van mij." „Van jou?!" zei Ma. „Ik had het kunnen verwachten," zei Julie. „Zoo'n paskwil is net iets voor jou." „Ik begrijp het niet," zei Ma, „de Ivy-shop staat toch bekend als uiterst gedistingueerd." „Maar het is niet uit de Ivy-shop," zei ik. ,,'t Is zoo maar ergens uit een winkel." Julie trok haar lippen in. „Enfin, ik ga mijn overschoenen halen", 't Was voor mij wel hachelijk, want Jogs familie, die bij ons eten bleef — Julie zegt altijd dineeren, ook als het erwtensoep is met opgebakken aardappelen — staarde ook naar mij, en daarom nam ik het bouquet, dat zoo zielig op een tafeltje lag, maar op en deed alsof ik het in een vaas wilde zetten. Ik wou net zelf om water gaan bij het fonteintje want voor al die zieligheid durfde ik toch Mina niet bellen, toen Julie weer binnenkwam. En ze was hevig ontsteld. „Nee maar, zoo iets. Nu moet u toch eens begrijpen Ma, mijn overschoenen zijn ook weg. Alleen die van Jo staan maar in de kast. Ik weet, in de mijne zat zoo'n rood lintje binnenin. En nu zijn ze weg". Ik kreeg een koude rilling langs mijn rug. „Heb je wel goed gezien?" zei Ma. „Ja zeker. Ik heb alles overhoop gehaald. Ja, stel je voor Jog, vanmiddag — dat wou ik je net ver- 171 tellen, toen de visite kwam — ben ik even op zolder gaan kijken voor een paar gewone blouses, want ik wil nu ook wat in het huishouden gaan doen" §f| Julie bloosde en keek scheef, Jogs moeder gluurde en Jog prevelde iets wat op schat leek, de rilling ging van mijn rug tot in mijn hielen •— „en nu mis ik er vijf zeg." Ik slikte gewoonweg in: „Nee, 't waren er vier." „Maar dat is toch kras," zei Jogs zuster met den gouden bril. „We moéten de meisjes wel verdenken," zei Ma. „En nu die overschoenen ook nog. 't Is verschrikkelijk/' ,,'t Is allernaarst," zei Julie. „Ik ga het aangeven bij de politie." Ik voelde me zoo langzaam aan een ijsklomp worden. „We hebben toch nooit gemerkt, dat Laura of Mina oneerlijk waren," zei Pa en hij had de frons tusschen zijn wenkbrauwen. „Die meisjes zijn nooit eerlijk," zei Jogs zuster met den gouden bril. Toen moest ik het wel zeggen. Ik hoestte eerst heel hard, zwaaide een paar maal met de bouquet, die ik nog altijd in mijn handen had, echt, om me moed in te zwaaien, en toen flapte ik het er maar uit: „Ik heb het gedaan." „Wat?" Niemand snapte het vreeselijke feit eerst. In die dingen zijn de meeste menschen toch niet pienter. Lam voor mij, want ik moest het herhalen voor den heelen stoet. En met veel moed begon ik weer. „Ik heb die blouses weggenomen, 't Waren er maar vier. En de overschoenen ook. Maar dat is een vergissing, ik dacht, dat het de mijne waren." „Heb jij die weggenomen?" zei Pa. Hij begreep het nog niet, dat zag ik aan zijn gezicht. . „Ja, en ook nog boeken: Het Leven der Dieren en een natuurkundeboek" — ik keek naar Jog, die op zijn snor beet — „en een atlas en het tweede deel van 1'Homme heureux; dat was in prachtband. En een paar oude tennisschoenen." 172 „En wat heb je daarmee gedaan?" vroeg Pa. Ik wachtte even met antwoorden, niet met opzet natuurlijk, want in die ademlooze stilte — ja werkelijk, dat was het — klonk het nog eéns zoo hard, toen ik het zei : „Ik heb ze verkocht." „Verkocht?!" riep Julie. „Ja, aan een man van tweedehands goederen." „Infaam," zei Julie. „Daar heb je zeker taartjes voor gegeten en voor gesnoept hé?" ..Nee" zei ik, „daar heb ik deze bouquet voor gekocht." En ik hief den bos radijs omhoog. „Ba, wat laag", zei Julie. „O kind, ga weg, ik kan je niet meer zien." „Ga naar je kamer Jo," zei Pa. „Daar kun je dan verder blijven. We spreken er nog wel over". 't Was een erg schamele uittocht, die ik maakte. Nu kan ik natuurlijk in geen maanden meer fier doen tegenover Smidt. En bij de deur hoorde ik nog, dat Ma zoo iets prevelde van een misdadigen aanleg. Stel je voor, zou ik dat heusch hebben? Wat griezelig. Dan is het misschien toch wel waar, dat ik een vondeling ben geweest. Natuurlijk kan ik het ook wel niet goed hebben verstaan. Daar komt iemand de trap op en het is Kees, omdat hij over al de treden maar acht keer doet. Kees is al weer weg. Hij heeft erg moeten lachen om den man met den eenen tand. Kees is wel gevoelig voor zulke dingen, vooral toen ik zei, dat Pop er ook bij was. En hij zei, dat hij Pa wel eens onder handen zou nemen, stel je voor, en dat ik misschien wel een reuze-opslag van zakgeld krijg. Weet je wat, ik ga naar bed. En als Pa dan nog komt, dan slaap ik. Misschien droom ik wel van den opslag en dat zal heel vroolijk zijn. 17 Maart. Gisteravond na den eten heb ik Pa's speech gehad, t Viel nogal mee. Toen Pa zei: „Hoe heb je het toch / 173 kunnen doen Jo?" zei ik, „omdat ik heelemaal geen geld had Pa." „Maar dan had je het mij toch kunnen vragen ?" „Ja maar dan zou u mij gevraagd hebben waar al mijn geld blijft." „Dat zou ik toch wel eens willen weten." De had'me al voorbereid. „Voor schoenveters," noemde ik op, „en voor pepermunt als ik maagpijn heb, en voor een nieuw inschuif-potlood en voor postzegels." „Voor postzegels?" zei Pa. „Waarvoor heb jij postzegels noodig?" „Voor mijn brieven aan Net." „Eens in de maand. Dat is net vijf cent." Daar zat ik. „Nu ja," zei ik, „maar het is toch weer een uitgaaf." „Ja, enorm," zei Pa. „En hoeveel taartjes eet je wel?" „Dat weet ik niet precies." „Zoo. Maar je hadt toch elke maand wat kunnen wegleggen, voor je zusters verjaardag. Dat zou ik flink van je gevonden hebben. Dit is een kwajongensstreek." „Ja Pa," zei ik. „Voel je dat nu ook wel?" ,,'t Was griezelig," zei ik, „en 't was een erge nare, oude man, nee, ik had er geen grein plezier in." „Ik geloof, dat je me niet wilt begrijpen Jo. Maar denk er aan, je haalt dergelijke practijken niet meer uit hoor!" Pa was weer een en al frons. „Ik zou een volgend keer niet zooveel consideratie gebruiken." „Zou ik een misdadigen aanleg hebben?" vroeg ik. De dacht, ik moet er toch het mijne van hebben. Maar Pa lachte nota-bene en zei: „Ga nu maar aan je werk. Hoe zou je rapport zijn?" „De denk wel, dat u ervan schrikken zult," zei ik. „Maar nu van de fraaiigheid." „Goed zoo," zei Pa. En daarmee was 't afgeloopen. Julie doet nog steeds vertoornd. Ze heeft nu natuurlijk een ring aan, maar ik doe net, of ik die niet zie. Ze heeft er gisteravond precies twintig minuten 174 op zitten turen, maar ik heb al dien tijd verschrikkelijk gegaapt, dus t genot was niet onvermengd. Jog doet luidruchtig op school; hij meent het niet natuurlijk, maar hij weet niets beters. En in een oude karaf staat mijn bos radijs, die werkelijk aardig is opgebloeid. Julie kijkt er met geen blik naar om. 18 Maart. Kees kwam vanmiddag, voor Juffrouw Wijers er was, bij me binnen met een zakje bonbons, en hij zei: „Wat voor je te snoepen Joost." Ik was zeer verbluft. „Wat moet ik voor je doen?" vroeg ik. „Niets," zei Kees. „Je bent toch ook een kattekop." „Er is zeker wat met Pop gaande." „Nee." En hij ging op de tafel zitten. „Dan niet," zei ik, en zocht een rhumboon uit, schoof toen Kees het zakje toe. Kees nam er geen notitie van, die floot met de handen in zijn zakken. „Die Kit Franken zag er Zondag ook wel leuk uit zeg." „O, is 't nu Kitty? Of werk je de club af." „Maar er is toch geen een zoo knap als Pop. En wat is die ouwe heer van haar een aardige baas." „Ja, dat kan een leuke schoonpapa worden." Ik at een rose suikererwt op. 't Waren geen marrons glacées, waar Julie altijd mee schermt. „Ze hebben telefoon hè bij Pop thuis?" „Ja. Wou je haar opbellen?" „Nee, dat moet jij doen." „Zoo;" zei ik, en knapte een nougat-achtig iets middendoor. „Ja, bel jij haar nu op om vanavond te wandelen. Spreek ergens af, en dan ga ik." „Wat een onzin." „Joost, ik doe 't later voor jou. Met liefde." „Maar 't zal voor mij nooit noodig zijn. Dat knap ik zelf wel op." 175 „Als Pop me zoo laconiek aankijkt Joop, dan kan ik geen woord zeggen. Ze heeft van die diepe oogen hè?" „Nooit op gelet," zei ik. „En als ik nu eens een heelen avond met haar kan praten, dan geloof ik wel, dat ze.... dat ze.... gewoner, enfin, anders tegen me worden zal. Dat snap jij nog niet natuurlijk." „Nee. Zoo'n schaap ben ik." „Doe je 't Joost?" „Ik houd niet van omkooperij." Toen hoorden we 't belletje van Juffrouw Wijers. „Is de huiskamer veilig?" vroeg ik. „Je bent een fideele kerel," zei Kees en sloeg me op mijn rug. — Ik heb Pop natuurlijk getelefoneerd en ze was erg verrukt, dat ik uitmocht. We hebben afgesproken bij het tramhuisje en Kees heeft den heelen middag in zijn kamer zitten fluiten. Toen ik juffrouw Wijers uitliet, bracht Jog net Julie thuis, 't Was voor het eerst, dat ik hem na de Zondagscène weer met Julie zag, en ik dacht i „Als ik nü verlegen tegen hem doe, dan ben ik voor altijd verloren." Dus deed ik heel fier. „Zoo jongelui," zei ik kerelachtig. Julie strekte haar armen naar Jog uit, om van haar mantel verlost te worden en ik bleef er naar staan kijken. „Mooi weer hè?" zei ik. „Ja," zei Jog. „Hebben jullie samen gewandeld?" — Jog hing met zijn gezicht over Julies nekharen en zweeg. Dat vond ik geen manier van doen en ik zei dus met verheffing van stem: „Ik vroeg, of jullie gewandeld hebben samen?" „Dat zie je," zei Julie. „Is Ma thuis?" „Nee, er is niemand thuis, behalve Kees en ik." „Nou Jog, laten we dan maar naar boven gaan, naar mijn kamer." Ik klom gedecideerd achter hem aan, en ik had veel puf om aan Jog zijn broekspijpen te trekken, maar dat durfde ik toch niet goed. Ik stapte meteen Julie's kamer mee binnen. Maar Julie draaide zich vertoornd naar mij om. 176 „Wat kom jij hier doen?" „'t Is beneden zoo ongezellig." „Maar je hebt hier niets te maken Jo. Ga naar Kees z'n kamer." „Kees kan me ook niet gebruiken, en 't is hier warm." Ik ging op den divan liggen, zoodat Jog en Julie elk in een Oud-Hollandschen stoel moesten gaan zitten. Jog deed het, maar Julie bleef staan. „Als jij hier wilt blijven, mij goed, maar dan ga ik weer naar beneden. Kom Jog." „Och, het hindert toch immers niets, dat Jo hier is," zei Jog. En 't waren werkelijk de eerste verstandige woorden, die ik hem ooit heb hooren spreken. Ik was er dan ook zoo door getroffen, dat ik uit mezelf zei: „O, ik ga al weg." Julie deed aan tafel vreeselijk vertoornd; ik geloof dat ze nu al, de eerste ruzie met Jog beet heeft, omdat hij het gewaagd heeft, dat tegen me te zeggen. Daar hoor ik Kees thuiskomen. Ik heb gebruld zoopas. Kees kwam met zoo'n lang uitgerekt gezicht bij me binnen, alsof het met een strijkijzer platgestreken was. „Prettig gewandeld?" zei ik natuurlijk. „En hoe was 't met Pop haar diepe oogen?" „Doe niet zoo abnormaal," bromde Kees. „Was ze er niet?" „Ja natuurlijk wel." „En heb je degelijk met haar gepraat?" „Nee." „En waarom niet?" „Er was geen gelegenheid voor." „En je hebt twee* uur minstens kunnen boomen." „Och, ze was niet alleen." 't Begon in mijn hersens te lichten. Maar ik zei onnoozel: „Was ze niet alleen?" „Nee, dat hoor je toch." „Naar wie had ze dan bij zich?" „Och, die heele zooi, Pien en Kit en Lou en Nora, 177 en dat onwijze kind, hoe heet ze ook, Connie geloof ik. „De heele club dus," proestte ik. „Ja. Zoo'n lammenadige boel", zei Kees. „O, 't is eenig," zei ik. „Heb je ze allemaal geroven ?' „Ja". „Waarop?" „Gaat je niet an," zei Kees. „Wat kan ik er aan doen?" zei ik. „Ik geloof zeker, dat Pop en jij dat hebben afgesproken, misselijk hoor. Ze keken me allemaal zoo gek aan. En die Connie lachte me gewoon in mijn gezicht uit". „Je bent dol", zei ik. „Maar als ik het merk", en Kees sloeg op de tafel, „als ik het merk, dat ze me voor den mal houdt, dan nou enfin, dan zal je zien wat ik doe." En Kees daverde de kamer uit en sloeg de deur zoo hard achter zich dicht, dat mijn dagboek van mijn tafeltje gleed. Nee hoor, 't is niet alles om een verliefde zuster en een verliefden broer te hebben, en om dan zelf heelemaal niets te zijn. 12 HOOFDSTUK XII. 20 Maart. Vandaag heb ik Pop bewerkt. Ik dacht, dat ik het nogal handig inpikte, maar Pop snapte me direct. Ik begon zoo: „Kees is toch altijd even leuk zeg." „Dat is prettig voor je," zei Pop. „Ja, dat is zeker. En hij kan verschrikkelijk goed leeren," „Wat kan mij dat schelen?" zei Pop. „Je interesseert je anders nogal voor ballen." „Nooit!" Pop keek me heel verontwaardigd aan. „Hoe kom je erbij ?" En toen zei ze: „Ik geloof best, dat jij vooruit wel wist, dat je Woensdagavond verhinderd zou zijn Joop. —- Dat heeft Kees gezegd. — En ik vind het oer-flauw van je om me er zoo in te laten loopen. 'k Ben blij, dat ik de heele club bij elkaar getrommeld had." „Kees zei ook, dat hij het zoo flauw van me vond, dat ik er hèm in heb laten loopen." „Och, dat gezeur," zei Pop. Maar ze keek net als Julie voor die geschiedenis met Jog. „Ik zou er me ook vast niet mee bemoeid hebben, als 't niet voor Kees geweest was," zei ik. „En voor jou." „Voor Kees en mij.... puh," smaalde Pop. Maar ze kleurde. „Ik dacht, dat jij fideeler was," zei ik. „Je weet best, dat Kees verliefd op je is." 179 „Och, dat gezeur," zei Pop weer. „Enfin, als je niet wilt, dan zal ik het tegen Kees zeggen, dan hoeft hij er geen moeite meer voor te doen." „Doe dat," zei Pop. We slingerden ons zwijgend naar huis, heelemaal uit . den pas. Maar dicht bij de straat, waarin Pop woont, zei ze: ,,'t Is gek Joop, want ik heb nog nooit wat aan een jongen gevonden, maar Kees vind ik toch wel erg aardig." „Mag ik dat tegen hem zeggen?" zei ik, en ik versprong meteen om in den pas te komen. „Ja, als je er maar geen malle dingen bijzegt." Ik rende naar huis. Niet, dat ik me zoo vreeselijk vroolijk voelde, want eigenlijk vind ik het erg naar, dat Pop nu misschien ook ongenietbaar zal worden. Maar om Kees wat op te wekken. Ik huppel zijn kamer binnen en ik zeg meteen i „Kees, 't is in orde hoor met Pop." „Wat zanik je nu," zei Kees. „Ik zanik niet. Ik zeg alleen, dat het in orde is. Pop vindt je erg aardig." „Hoe weet je dat?" „Ik heb het haar gevraagd, tenminste " „Stommerd," zei Kees. Toen heb ik met een liniaal, die er toevallig lag, op de tafel geslagen en ik heb gedreigd: „Al word je nü nog verliefd op de Generaal zelf, dan zal ik mijn pink niet meer uitsteken om je te helpen'" waarop Kees me buiten zijn kamer gezet heeft. Jongens zijn idioten, want zoo pas is hij bij me binnengekomen met een rood hoofd en twee kwatta's en ik heb hem drie kwartier op de punt van de tafel laten zitten, voor ik hem precies alles van Pop verteld heb. Toen heeft hij mijn oor uit zijn verband getrokken en gezegd, dat ik een kraan ben en een kerel van stavast. 22 Maart. Zondagavond. Mijn beenen zijn stijf als latjes en ik hang gewoon op mijn stoel om ze zoover mogelijk uit te strekken. 180 't Is mijn eigen schuld, want ik heb gisteren Julie's trotterschoenen aangetrokken, zoo noemt zij ze tenminste, en die waren me een milimeter te klein. Maar omdat ik zoo eigenwijs was om op een lange wandeling naar buiten echte trotterschoenen te willen dragen, moet ik nu in groote afgedankte kamerpantoffels van Pa rondloopen. We hebben gisterenmiddag met juffrouw Wijers een lange wandeling gemaakt; de heele club, zelfs Connie, die er Ru voor heeft moeten afzeggen. Ze was wel bang, dat hij het nu uit zou maken, maar Pien zei, dat het dan toch geen echte liefde van hem geweest was. Juffrouw Wijers heeft de wandeling zelf uitgezocht, en ze had er net zooveel puf in als wij. 't Was zulk prachtig weer gisteren en juist het begin van de lente. Daar let je eigenlijk nooit op, en als juffrouw Wijers het niet gezegd had, zou ik er nooit van m'n leven aan gedacht hebben. Nu zullen ze wel gauw beginnen de tennisbanen te walsen. Toch eens vragen, of Jog tennist, ik hoop van niet, want dat zal een strop zijn voor al die tennispakken van Julie met bijbehoorende kousen. Ja, ik ben zoo langzamerhand al echt ouwetante-achtig geworden in die dingen. Wat was het gisteren prachtig weer. Noor had nog een bontje om en een mof in haar handen, dat komt natuurlijk ook, omdat ze eenig kind is, maar Pien heeft haar bont om haar middel gedaan, want ze had alweer haar ceintuur verloren en met de mof hebben we gebald. Ik geloof wel, dat we erg uitgelaten hebben gedaan, tenminste, een boer, die voor zijn huis stond, riep tegen juffrouw Wijers: „Nou, die stadsjuffers kenne d'r wat met." Ik heb natuurlijk net gedaan, of ik mijn voeten niet voelde, en zelfs met slechts acht teenen mee hardgeloopen. De andere twee lagen voor mirakel in mijn schoenen. En het zilveren naaldenkokertje, dat juffrouw Wijers uitloofde, heb ik gewonnen, 't Is jammer, dat ik nooit naai; nu ga ik er maar de potloodjes voor mijn mschuifpotlood in 181 bewaren. We hebben ergens in een weiland tegen een bergje aan gezeten, 't was daar zoo rustig, dat je je hart hoorde kloppen. Kitty heeft achter het bergje gezongen van „Mij Old Kentucky Home," en ik voelde opeens wat raars in mijn ooghoeken, 't Kan natuurlijk ook wel van de pijn aan mijn voeten gekomen zijn, maar dat zal toch wel niet, want anders zou ik er niet tegelijk aan gedacht hebben, om nog harder te gaan vossen, dan ik gedaan heb, en nu echt eens te sparen voor bloemen voor juffrouw Wijers. Pop zei zacht tegen me: „Wat is 't hier heerlijk Joop en wat is ze aardig zeg. Zoo gewoon." Pien had haar mantelslippen uitgespreid en daarop troonde juffrouw Wijers en Loutje zat heel dicht bij haar. 't Is toch wel zielig voor Loutje, dat ze geen moeder meer heeft; ze praat er haast nooit over, maar ze heeft eens gezegd: „Ik kan niet veel bij Pien aan huis komen, 't is daar zoo heerlijk, haar moeder is zoo'n schat Dan voel ik me zoo alleen." „Kom dan maar vaak bij ons," zei ik toen, „want daar zul je bij ons geen last van hebben." „Hè Joop," zei Loutje heel verontwaardigd, en ik begin nu wel een beetje te begrijpen wat ze bedoelde. Tenminste gistermiddag begreep ik het. Nu niet meer zoo precies, want Ma heeft vanmorgen gezegd, dat ik niet weer een stuk touw om mijn kous mag sjorren, als ik vier jarretelles aan mijn corset heb. t Is maar zoo'n soortement gezondheidslijfje, want ik heb al de baleinen er uitgehaald en een paar jarretelles heb ik aan Mina gegeven, omdat zij ze zoo prachtig vond. De andere twee, daar is de knip uit, dus nu moet ik wel met touw werken, 't Is zoo naar, dat Ma en Julie altijd zoo gauw zeggen dat iets vulgair is; het touw was natuurlijk ook weer vulgair. Toen ik Zaterdagmiddag thuis kwam, had ik zooveel prachtige voornemens, ondanks mijn teenen. Ik begon zelfs aan Ma en Julie te vertellen, dat de katjes langs de slooten al bloeiden, en dat juffrouw Wijers zei, hoe ze vroeger als klein kind altijd gedacht 182 had, dat er uit die bobbels een heuschig katje komen zou. Maar toen ontdekte Julie, dat ik haar trotterschoenen aanhad, en was 't uit met mijn voornemen. „Ik zal ze in 't vervolg wegsluiten, anders verkoop je die misschien ook," zei ze lieftallig. „Die kans loop je/' zei ik fier, „want ik ga je vast een bouquet geven als 't afraakt." Ik verdween natuurlijk meteen, want Ma had haar mond al naar een standje staan. Kees is vanmorgen in een hagelbui «■#• ja, Maart roert zijn staart, zooals Laura zegt — te fietsen gegaan met Pop. Ze hadden bij ons aller tramhuisje afgesproken om tien uur. Ze houden me goed op de hoogte. Om half tien reed Kees al in den hagel weg. Ik heb hem nog nagewuifd, maar hij keek niet naar boven. Hij glom aan de koffie, van den hagel natuurlijk. In de gang vroeg ik hem: „Ben jullie nog nat geworden?" „Nat? Nee, hoeZoo?" zei Kees. „Je bent stapel, geloof ik." Ik wou heel wat kerelachtigs terug zeggen, maar toen kwam Pa net thuis en trok me aan mijn haar. Inderdaad. „Zoo Joosje," zei Pa. — Misschien word ik nog wel Josephinetje, als Pa zoo doorgaat. — „Wanneer krijg je je rapport?" „Vlak voor de Paasch," zei ik. „Ik ben zeer benieuwd Joost." ,,'t Zal erg vreemd voor me zijn," zei ik. „Zoo ongewoon, wanneer ik geen onvoldoenden meer heb. Of misschien maar een." — 't Is toch wel naar, dat ik voor Pa alleen maar het rapport ben, en verder niets. 24 Maart. Ik had heelemaal het gedicht voor de Jopopinoloukicoclub vergeten; Pop herinnerde er mij vanochtend 183 aan. 'kBen toen maar meteen van stapel geloopen en ik werd er warm van. Wij hebben een club, een jolige club, Een oolijke, vroolijke club. We zijn met z'n zevenen lid ervan. Het eerelid, dat staat vlak vooran En de anderen volgen dan op een rij Van heisa hop, van hopsa hei. Die laatste regel vond ik wel een beetje raar, maar ik wist niets anders te bedenken, en dat hopsa was toch ook wel vroolijk. Toen slingerde ik me aan het refrein, 't Was onder geschiedenis bij de Generaal zelf. We zingen en dansen, we maken plezier, Want huilen, dat geeft toch immers geen zier. Op pretjes zijn we altijd tuk, Als Jopopinoloukicoclub. „Kitty," zei ik toen, want ik was al trotsch op mijn eerste gewrocht. „Nou?" zei Kit en ze ging achterover leunen. „Wil je 't eerste vers hooren van ons clublied?" „Van welk clublied?" zei Kit. „Dat ik dicht," zei ik een beetje te hard. De Generaal keek onzen kant uit. Ik staarde onnoozel, Kit zat strak als een paal. „O dat," bromde ze dan. „Dat was ik al lang vergeten. Vooruit maar." Ik zei het op, met zooveel zwier als ik kon, om de Generaal. Kitty begon te schudden bij het heisa hop, en ze schudde nog erger bij hopsa hei. „Lach je daarom?" zei ik wat vertoornd, want ik kan niet goed hebben, dat er om mijn dichtkunst gegrinnikt wordt. „Nee," bromde Kitty. „Toe maar. 't Is juist zoo moppig." Ik droeg het refrein met nog veel klem voor, en Kit zei, dat het prachtig was, „Je moet er mee doorgaan," zei ze. 184 „Natuurlijk," zei ik fier. De schreef achter op een geschiedenisopstel, wat we pas hadden teruggekregen: Wij hebben doorloopend maling aan school Natuurlijk, dat is nogal glad. Dat lessengeleer is een akelig kruis, Je zit er maar altijd zoo suf voor in huis. ' Nee, leef de vacantie, zoo roepen we blij En de school in de lucht, met de boeken er bij. „Kitty," zèi ik. „Ja?" „Afdeeling twee." „Kom maar op." Met veel vuur las ik het voor. „Je bent een kraan," zei Kit. ,,'t Is eenig." Ik begon aan III. Op taartjes zijn we verschrikkelijk dol Natuurlijk, dat spreekt als een boek. Maar het heerlijkst van al is toch een Coupe Jacques. Vooral zooals maison van Woerden ze maakt, Daar verkoop je met liefde je schoenen voor, En breng je een dag op je kamer door. De wou net Kit weer gaan porren, toen de Generaal zei: „Wat voer jij toch uit, Jo?" „De maak aanteekeningen," zei ik. „Laat eens kijken." Toen was ik erbij natuurlijk. De wandelde met mijn geschiedenisopstel naar de Generaal toe, ik had er een zes voor, dat was prachtig voor mijn doen. Ik hield eerst de zes maar bovenop, om de Generaal nog zoo'n beetje zachter te stemmen, maar ze keek er niet eens naar. Ze draaide meteen het papier om en toen zag ze natuurlijk dadelijk mijn gedicht. „Heb jij dat gemaakt Jo?" „Ja juffrouw," zei ik. „Komaan," zei de Generaal en begon te lezen. Toen ze was aan: „We hebben doorloopend maling aan school," staarde ze vernietigend naar me, en toen ze gelezen had: „En de school in de lucht, met de boeken 185 erbij," — ik keek zoo'n beetje naar haar oogen — nam ze haar lorgnet af, en zei: „Hier blijkt voldoende jullie rebelsche geest uit. Ik zal er rekening mee houden. Ga maar weer zitten Jo." ,,'t Is zoo kwaad niet bedoeld," zei ik nog. Maar daarvan nam de Generaal geen notitie. De club snakte natuurlijk naar het gedicht, en toen'het uur Om was, vroeg ik de Generaal, of ik het terug mocht, maar ze gaf me niet eens antwoord en wandelde er plechtstatig mee weg. Bij Rurop heb ik het toen gauw weer overgeschreven; ik kende het gelukkig nog, en 't is de heele club rondgegaan. Ze waren er allemaal wonderbaarlijk over te spreken, en Pien zei, dat ik best een dichtbundel kon uitgeven en Connie schreef op een vloeitje, wat ze net in mijn inktpot mikte: „Wil je een gedicht maken op Ru? Dan fuif ik je op een C.J." Ik begon er meteen aan. Voor een C.J. doe ik alles. Ru is mijn engel, mijn liefste schat, 'k Wou, dat ik Ru in mijn lessenaar had. Zijn haar is zoo blond en zijn oogen zijn blauw, Over acht jaren word ik zijn vrouw. Ik mikte dat alvast naar Connie, maar het viel bij Pien neer, die er om stikken ging, zoodat Rurop door de klas aan 't rennen sloeg, al lukkend: „Wat bezielt jullie toch? 'n Beetje kalm nietwaar? 't Is nog geen vacantie nietwaar? We zijn bezig PhÜippien nietwaar?" „Ja juffrouw," zei Pien onnoozel. 't Bleef erg roezemoezig in de klas en ik kreeg nog gauw onder de hand een nul, omdat ik niet eens wist, dat Rurop mij wat vroeg. Ik was toen net aan 't prakkezeeren over het tweede complot van Ru: Ru komt me tegen op weg naar school, maar ik wist geen. rijmwoord op school, of het moest jool zijn, en dat vond ik te gemakkelijk. Toen staakte ik het maar voorloopig. Ik ga er een volgend keer, als ik er beter voor in de stemming ben, wel mee door. 186 25 Maart. Volgenden Donderdag krijgen we vacantie. Ik geloof, als het aan de Generaal alleen lag, dat ze ons na mijn gedicht, wel op school zou willen houden tot middernacht, en dan ook op school slapen. En als je toevallig wakker werd 's nachts, weer gauw met een vraag aan je bed. Vanmorgen heb ik onder de les ruzie gehad met een kind van onze klas. Ze heet Mies Brouwer, en ze is mager met groene oogen. We nemen nooit notitie van haar, omdat ze niet aardig is. Zelfs bij Rurop durft ze nog niets, en dan kijkt ze zoo onschuldig, en zegt met zoo'n braaf gezicht: „Ja juffrouw" en „Nee juffrouw" en weet al haar beurten precies, maar als Rurop weg is, dan heeft ze een massa te vertellen van dat idiote mensch en dan lacht ze met zoo'n malle grijns. De heele club is natuurlijk erg anti-Mies. En nu heeft het schaap ook een club opgericht van de vijf paljassen, die wij links hebben laten liggen. Zij is er het hoofd van. Nu vanmorgen — we hadden Fransch gehad en dan kunnen we net Vijf minuten op adem komen — draait ze zich naar me toe, ze zit zoo schuin voor me, en zegt: Zeg Jopie, we hebben ook een club, Gretha, Bets, Katrien, Nel, Tony en ik. Kunnen we niet eens een gezamenlijken clubavond houden?" „Dank je feestelijk," zei ik. „Wat wil ze?" vroeg Kit, die Mies nog minder kan zetten dan ik en altijd met den rug naar haar toezit. „Een gezamenlijken clubavond houden." „Het wurm," zei Kit. „Hoe durft ze 't te vragen." Na Fransch hadden we aardrijkskunde en Mies zat als een paal natuurlijk. Maar toen de aardrijkskunde afgeloopen was, begon ze er nota-bene weer over. „Joo-oop," met een uithaal. „Zeur niet," zei ik. „Toe, wat hindert dat nu ? We kunnen toch best eens bij elkaar komen." 187 „Dan is onze avond bedorven," zei ik. Toen werd Mies erg spits om haar neus, van kwaadaardigheid natuurlijk, en ze zei: „Ik zou maar niet zoo'n praats hebben. Jij kunt nog niet eens zelf je lessen leeren. Jij hebt nog een kinderjuffrouw noodig." „Zoo," zei ik, „heb ik nog een kinderjuffrouw noodig?" En ik werd zoo vertoornd, dat ik uit mijn bank schoot, mijn liniaal greep en er Mies mee op haar hoofd trommelen ging. Ik sloeg maar waar ik raken kon en Mies gilde. „Toe maar," riep Kit, „zal ik je helpen Joop? 'k Heb hier nog een ouwe teekendoos." „Niet noodig," zei ik, en ik roffelde er nog harder op los. Ik hoorde niet eens, dat Zuurtje binnenkwam, en ik slingerde mijn liniaal boven mijn hoofd, om nog een laatsten flinken mep te geven, toen ik voelde, dat ik nog wat anders raakte. Ik keek om"; 't was Zuurtjes arm geweest, tenminste dien wreef ze. Mies kreeg voor 't gemak een geweldige huilbui toen ze Zuurtje zag, en omdat ze Zuurtje's Ueveling is —' van die houtehklazige, valsche mispunten zijn altijd de lievelingen op school i— werd ik weggestuurd. En Zuurtje zei: „Schaam jij je niet?" Mijn handen tintelden, en ik geloof, dat ik vuurrood zag. Mijn strik hing onder aan een puntje van mijn haar. Kit redde hem nog net. „Schaam jij je niet?" vroeg Zuurtje nog eens, en ze voelde weer aan haar arm. „Natuurlijk niet," zei ik fier. „U begrijpt toch wel, dat Joop het niet voor de mop deed," zei Kit. ,,'t Is de schuld van dat lamme kind geweest. Bulk toch zoo niet, flauw wicht." „Als je nog éen woord zegt Kitty, dan ga je er ook uit." „Met plezier," zei Kit. Toen was ik net bij de deur. Ik wachtte nog even, maar Zuurtje gunde Kit dat plezier weer niet natuurlijk. Op de gang kwam ik Jog tegen, die naar huiS zou. Hij doet nog altijd schuldig, als hij me ziet, net of hij 't niet helpen kan, dat hij met Julie verloofd is. 188 „Zoo," zei ik, „ga je al weg?" „Ja. Waar kom jij vandaan?" „Uit de klas. 'k Ben weggestuurd." „Hoe komt dat nu weer Jo?" ,,'t Zit in de lucht. Ik ben baldadig den laatsten tijd." Ik zag best, dat Jog schrok, en hij wou al naar beneden loopen. Maar ik wandelde met hem mee, dat gaf weer vijf minuten afleiding. „Je hebt een goed natuurkundecijfer Jo," zei Jog, om me te paaien natuurlijk. Daar kan ik nooit tegen. ,,'t Kan me niets schelen," zei ik. „Kom je vandaag bij ons thuis? Waarom ben je zoo onzichtbaar den laatsten tijd? Of sleep je Julie overal mee heen?" „We hebben visites te maken," zei Jog, en werd steenig, want beneden op de gang stond de Generaal, die naar boven wou klimmen. Jog bleef natuurlijk op den overloop wachten en ik ook, en omdat ik graag aan de Generaal toon, dat Jog familie van me wordt, zei ik heel hard: „Als je vanmiddag komt Joachim," ik drukte verschrikkelijk hard op zijn naam, „dan zal ik je wat moois laten zien." Het aardappeltje van de Generaal was ook al haast op den overloop, en daarom zei ik met nog meer klem: „Hoe laat kom je vandaag?" Jog boog voor de Generaal, die nu heelemaal op den overloop stond en mij aanstaarde. „Wat doe jij hier Jo, op dit uur?" Jog wist niet, wat hij moest doen, wegloopen, of als aanstaande zwager blijven staan en zijn familielid hooren bestraffen. ,,'k Ben weggestuurd juffrouw." „Zoo. Dat is wel aardig, om vlak voor de vacantie nog weggestuurd te worden." „Ja," zei ik, en ik keek heel bedenkelijk. „En waar ga je nu naar toe?" „Nergens. Ik breng mijnheer Smidt maar even naar beneden." Jog z'n haar bloosde haast en hij was natuurlijk woest 189 op me geworden onder de bedrijven door. „Och mijnheer Smidt," zei de Generaal, en ze lachte zoo liefjes, „ik moet u nog spreken. Wilt u even meekomen naar mijn kamer ?" „Zeker Directrice, zeker." Jog zegt altijd directrice, ik zal het hem nog moeten afleeren, want het is net of we in een ziekenhuis zijn. „En Jo," zei de Generaal, ga jij in II B zitten, dan zal ik je werk geven." Als een lam klom ik weer mee naar boven. IIjB was leeg, daar hadden ze teekenles, dat zag ik op den lesrooster staan. Ik zocht een plaatsje voor het raam. In II B kun je zalig naar buiten zien, 't is eigenlijk jammer, dat ik die klas al door ben. Ik zat op de bank van Mabs Beekman, want dat stond wel zes keer door den lessenaar heen geschreven. Mabs is een leukerd om te zien en ze zwerft ook op ongewone uren door de school. Dat is een goed teeken. Ik schreef onder al de Mabsen Joop ter Heul, en ik was net bezig haar een vriendschappelijk briefje te schrijven, toen de Generaal binnenkwam met een stapel sommen voor me en een preek, die ik vergeten ben. Er komt natuurlijk een reuze-aanmerking' op mijn rapport te staan, enfin, anders zou het ook te mooi zijn. Ik heb drie van de twintig sommen gemaakt en uit het raam proppen gegooid naar de lui, die voorbij gingen. Maar ze hebben me niet ontdekt. En toen heb ik op den lesrooster nog een prachtige bruid geteekend met een kind aan de hand, en er onder geschreven C. G. L. 't Beteekent niets, maar ze zullen zich wel suf prakkezeeren. 190 26 Maart. Julie wordt nog maar aldoor gelukkiger, 'k Ben benieuwd, wat het eind zal zijn. Ze praat alweer tegen me, sedert de bos radijs verdord is. Ik dacht natuurlijk stellig, dat Jog er wel over gemeierd zou hebben, dat ik uit de klas gestuurd was gister. En omdat Julie gisteravond niets zei, vroeg ik: „Hoe was Jog vandaag?" „Schattig," zei Julie. „Hij is toch zoo'n engel Joop. Altijd even lief en geduldig. En hij is zoo fijn gevoelig." „Ja, dat kun je wel aan hem zien," zei ik: „Daarom bloost hij zeker zoo gauw." „Hij bloost nooit." „Voor jou niet misschien. Maar wel voor de Generaal," zei ik. „Ik geloof, dat de Generaal verliefd op hem is." „Dat is weer echt iets voor jou." „Heeft hij je nog verteld, dat hij vandaag een apartje met de Generaal gehad heeft?" „Hij praat nooit over school." „O nee?" „Nee, nooit. Als ik hem wel eens vraag, hoe het met jou gaat, dan zegt hij altijd, dat je flink je best doet. Ik geloof er niet veel van, zoo niet." „Ik vind Joachim Marinus een prachtige naam," zei ik, om Julie plezier te doen, en omdat ik Jog nogal fideel vond. Maar ze zei vriendelijk: „Begin asjeblieft niet weer vervelend te worden." Zaterdag krijgen we ons rapport. Juffrouw Wijers is nog verlangender dan ik. Ze kent Mies Brouwer nota-bene; ik heb haar gistermiddag verteld, hoe ik die afgeranseld had. „Vond je dat noodig?" zei ze, en toen keek ze werkelijk even als een echte onderwijzeres. „Ja zeker," zei ik. „Ze had het verdiend. O, 't is zoon laf schaap. Vindt u ook niet?" 191 „Dat kan ik niet vinden", zei juffrouw Wijers. „Enfin, dan niet. 't Kan me ook niets schelen," bromde ik, en ik stootte een partijtje boeken van de tafel. Met opzet. Want het kan me wèl schelen. Ik kan 't gewoonweg niet uitstaan, dat ze lievig doet tegen Juffrouw Wijers, want zoo is ze heelemaal. De valsche kat. Ik heb me eigenlijk nooit om haar bekommerd, maar nu ze dat zoo geniepig zei van kinderjuffrouw, nu kan ik haar niet meer zien. 28 Maart. Naast me ligt het rapport en ik heb geen een onvoldoende. Maar ik voel me bezwaard. Zoo'n rapport-morgen ben je toch altijd in een andere stemming. Anders loopen Pop en ik meestal samen naar school, maar nu vonden we bij het tramhuisje de heele club al, en zelfs Kit zag er somber uit. „Ik heb vandaag zoo'n voorgevoel, dat ik zitten blijf," zei ze. „En wat wordt het dan ongezellig voor me. Brr, ik mag er niet aan denken." „Als ik zitten blijf," zei Connie, „dan ga ik naar de Huishoudschool. Daar heeft moeder me al mee gedreigd." ,,'t Komt jou wel van pas," zei Pien, „met Ru en . zoo. Dan moet je toch kunnen koken later." „Och, we gaan allemaal wel over," zei Pop. „Stel je voor, daar kun je toch niet over oordeelen vier maanden voor den tijd." „Nou," zei Pien, en ze keek ook al bedenkelijk. „Ik zal wel een tien voor teekenen hebben, maar daar heb ik wat aan." Loutje en Noor waren heelemaal niet bang, die hebben altijd goede cijfers. En Pop is de kraan van het stel. Wat zullen zij en Kees later vreeselijke knappe kinderen krijgen. Op school was 't ook al een gedrukte bende. Die malle conciërge liep door de gangen met een gezicht alsof hij het opperhoofd was, dat doet hij altijd op 192 rapportdagen. Kit zei tegen hem in de vestibule: „Hebt u nu ook nog wat over de cijfers te zeggen?" Toen keek hij verrukt, en hij zei: „Waarom denk je dat zoo?" „Omdat u altijd met de rapporten sjouwt", zei Kit. Nu krijgt hij natuurlijk heelemaal den pik op Kit. Om elf uur kwam de Generaal onze klas binnen en achter haar wandelde de conciërge met al onze noodlotten in zijn arm. Ik bibberde toch wel even, toen ik mijn ouden vijand voor me zag liggen. En ik keek erin als een haas. Toen zag ik, dat ik geen een onvoldoende had, en ik had de Generaal kunnen knuffelen met aardappel en al. Maar onder de aanmerkingen stond: „Is drie maal verwijderd van school, twee maal door den Heer Smidt en éen maal door Mej. Soetendal. Vlijt en oplettendheid laten gedurende de lessen zeer veel te wenschen over. Is bovendien oorzaak, dat een rebelsche geest in de klas heerschen gaat, door het maken van opruiende versjes gedurende het lesuur. Zeer strenge maatregelen zullen genomen worden, indien iets dergelijks zich herhaalt." 't Besloeg drie kwart blad. 't Was de langste aanmerking, die ik ooit heb gehad. Kit had een z. o. z. Bij haar kon het niet eens op eén kantje. Ze riep heel hard: „Zeg jongens, heb jullie ook aanmerkingen? Ik heb anderhalve bladzij. Maar ik lees dien onzin nooit. Stel ie voor. ' Pop had ook wat liefelijks, over onverschilligheid geloof ik en Connie had een heel fier: „Lacht en babbelt te veel." Met drie uitroepteekens. Pien kwam er nogal genadig af en Noor en Loutje hadden een blanco straflijst. Zoo noemt Kees het, die vanmiddag om mijn aanmerkingen gebruld heeft, vooral om die opruiende versjes en den rebelschen geest. Hij heeft Pa op zijn knie geslagen en gezegd: „Ouwe heer, ik zie Joop later al met een groot vaandel voor een troep lui uitmarcheeren, en dan zingt ze opruiende liederen, die ze zelf maakt. We kunnen nog plezier van haar beleven." Maar Pa vond het lang zoo vroolijk 193 niet. Die wou weten wat dat voor versjes waren. Ik zei maar, dat ik ze niet meer kende en dat de Generaal ze had. En toen moest Pa precies weten, waarom ik bij Smidt weggestuurd was en bij Zuurtje. Alles notabene gedurende de koffietafel. Ma zei, dat ik heusch geen nieuwe balschoentjes verdiende. Ik was maar blij, dat ik daaraan nooit in de verste verte gedacht had. En Julie beweerde, dat ik toch zeker wel ontzettend ondeugend moest wêzen, als Jog, die toch zoo verbazend geduldig was, me uit de klas had gestuurd. „Och, zanik toch niet," zei ik opeens heel woest, 't Begon me zoo te vervelen. Stel je voor, nu had ik een goed rapport en nu dit gezeur weer. En ik moest vechten om geen deuntje te gaan huilen, maar gelukkig, dat ging voorbij, en toen zei Pa: „We spreken er straks nog wel over." Nee, 't is ook al geen glorie om een goed rapport te hebben zonder éen onvoldoende, als je driekwart bladzij aanmerkingen-hebt. Eigenlijk heeft Pa het daar alleen maar over gehad. Ik zei nog: „Ik heb een zes voor aardrijkskunde en den vorigen keer had ik een twee." „Dat kan me niets schelen," zei Pa, „ik wensch, dat jij je op school behoorlijk gedraagt en niet als een kwajongen." En dat zal ik toch nooit, nooit, nooit kunnen. Nu is Pa weer boos op me en kijkt weer naar me met al maar fronsen in zijn voorhoofd. En ik voel me we*er een vondeling met misdadige aanleggen, als dat tennainste het meervoud is. Kees is zoo straks nog bij me geweekt en hij zei: «Kom Joop, trek jij je dien bespottelijken nonsens aan?" „Natuurlijk niet," zei ik. „En je kijkt zoo sip." „O, dat is omdat ik verkouden word." „Had Pop een goed rapport?" „Ja, maar ze is onverschillig." „Wat een onzin," zei Kees. „Pop onverschillig. Ze is juist zoo hartelijk." 13 194 „Ja voor jou." „Ik ga morgenochtend met haar fietsen als 't goed weer is. 'k Heb haar net gebeld." „Mooi." ,,'t Is een eenige meid Joop." „Ja," zei ik. „Jullie zult later wel knappe kinderen krijgen. Ik bedoel bolleboozerig." Toen lachte Kees en sloeg op mijn schouder en ging naar zijn kamer, al fluitend van-: „If you were the only girl in the world." En ik voel me — o jakkes, wat voel ik me verlaten. Zondag 29 Maart. Lieve Net, Nog zes dagen dan kom je hier. Dus wordt dit ook maar een kriebel-krabbel briefkaart. Ik zal met de heele club aan het station zijn om je te halen, schrijf den trein nog. Jog is vandaag bij ons eten, dus nu zijn we gelukkig het stel met Paschen kwijt. Neem asjeblieft niet te veel kleeren mee, want dan ontdekt Ma natuurlijk, wat er allemaal aan mijn voorraad ontbreekt, en ik ben nu net zoo lekker gewend aan een paar ouwe overhemden. Doe de groeten thuis. Zelf een poot van Joop. P.S. 't Is verschrikkelijk aan met Pop en Kees, maar je merkt er bij Pop niet veel van. Ik heb het nog in orde gemaakt. Misschien kan ik jou bij dergelijke akkevietjes nog wel eens van dienst zijn. 'k Ben daar erg sterk in. Ik geloof niet, dat dit alles heel geschikt is voor een briefkaart, maar 't staat er op. 't Is wel jammer, dat op deze nieuwerwetsche briefkaart een postzegel zit, anders zou ik hem misschien nog verscheurd hebben. Nu is 't zonde. Ajuussies hoor! Joop. HOOFDSTUK XIIL 30 Maart. Ik heb nog nooit zoo in de put gezeten als nu, nu ik een goed rapport heb gehad. En ik ben werkelijk een oogenblik van plan geweest om niet meer als een razende te blokken, en den boel er bij neer te gooien. Dan maar naar kostschool. Dat kwam ook, omdat Juffrouw Wijers zoo bedenkelijk naar de aanmerkingen gekeken heeft. Dat was gistermiddag bij haar thuis. Zaterdagmiddag was ze de stad uit en gister ben ik met dat lamme rapport naar haar toegekard. En toen ze dan zoo'n beetje teleurgesteld keek, zei ik i „Ja, daar moet je een lieveling als Mies Brouwer voor zijn, om dat blaadje schoon te hebben. Misschien schrijft de Generaal er voor haar nog wel eens op: „Is een schat," of zoowat. Het mispunt. „Ik geloof toch wel Joop, als je er eenige moeite voor deedt, dat je dan ook —" „Maar ik wil er geen moeite voor doen," zei ik, en stond meteen al op. „Dank u wel. Ik wil geen houten Klaas worden. Wat heb ik er dan nog aan? Dag Juffrouw," en ik wou al wegrennen, maar Juffrouw Wijers pakte me nog net bij mijn getailleerde mantel vast, want die had ik aan en schoof me drie schuimpjes tegelijk toe. Toen werd ik wel weer een beetje kalmer, maar haaks was het toch nog niet. En om acht uur lag ik gisteravond al in bed. Aan tafel was ik zóó stil, dat Jog nota-bene vroeg: „Scheelt er wat aan Jo?" „Nee", zei ik, „dank je." 196 „Joost denkt over haar zonden na," zei Kees. „Is 't niet zoo, ouwe jongen?" „Nu, die zonden van Jo zullen wel zoo groot niet zijn," zei Jog. 't Was een moedige daad van hem om dat te zeggen, want hij heeft me toch maar twee keer de klas uitgestuurd. Hij bloosde ook wel erg, toen hij 't zei, en ik wou eerst Julie nog trappen, om er haar op te wijzen, want ze beweerde, dat Jog nooit bloosde. Maar 't was me toch te vermoeiend, en ik at maar door. Pa was wel wat vriendelijker tegen mij, en Ma zei heel tragisch, dat Julie altijd zoo'n voorbeeldig kind geweest was op school, 'k Hoop, dat Jog nog plezier beleeft van het voorbeeldige kind. Of eigenlijk hoop ik het ook niet, want het was toch wel ferm van hem om dat te zeggen van mijn zonden, die niet groot zijn. We voeren op school niets meer uit. Deze dagen zijn er nog maar pour le grap, zooals Kit zegt. Haar Pipa was heelemaal niet vertoornd geweest over de z. o. z., maar dat komt, omdat hij het bij Georgien precies zoo heeft meegemaakt, dus die is er al aan gewend. Maar Connie zag er vandaag heel verslagen uit. Haar moeder is net een gendarme, zoo groot en fier. En ze neemt ook zulke kerelachtige passen. Ik geloof, dat ze vroeger iets aan een instituut is geweest, tenminste, dat zei Julie. Die wist het van Jog, maar Connie laat er zich nooit over uit, want dan is ze misschien bang, dat wij er haar mee zullen plagen. Haar moeder is gister zelf naar de Generaal geweest, en de Generaal was natuurlijk in haar element. En nu mag ze 's avonds ook niet meer uit, zoodat zij ook geen werkend club-lid meer zijn kan. Maar de Jopopinoloukicoclub blijft toch bestaan! Al zouden we allemaal eere-lid worden en nooit meer kunnen vergaderen. 1 April. Mijn bruid met het kind in II B is ontdekt. Verleden Donderdag al. Maar ik heb het niet eerder gemerkt 197 dan vandaag; trouwens, ik had er ook heelemaal niet meer aan gedacht. Vanmorgen klom ik de trap op achter Mabs Beekman en Annie van 't Raa, ook een II B'tje. „Denk je, dat ik het strafwerk maak?" zei Mabs. „Geen sprake van. Al sturen ze me erom van school." „Je zou wel malv wezen," zei Annie. „Ik weet niets van die bruid af," zei Mabs. „Kan ik het helpen, dat ze me niet gelooven? Ik heb nog nooit gejokt om geen strafwerk te krijgen." Er ging mij een licht op. „Hallo" zei ik, en ik trok Mabs aan haar vlecht, „heb je 't over de bruid op den lesrooster?" „Ja," zei Mabs, „dat malle exemplaar." „Die heb ik geteekend," zei ik. „Met een kind aan de hand." 1 „En daar moet ik strafwerk voor maken," zei Mabs. „Ik ga 't dadelijk zeggen aan de Generaal. Als ik dat geweten had." „O, ik had het anders voor jou wel met plezier willen doen. Maar ik wist niet, dat jij het geteekend hadt, zie je." Als we nog ooit een Juniorclub van de Jopopinoloukicoclub oprichten, want dat kan, dan maak ik Mabs er vast lid van. Nu heb ik dus strafwerk voor de Éruid. Als 't rapport nog niet uit was, zou er natuurlijk op komen te staan: Heeft moedwillig een lesrooster ververnield ! Misschien wordt het nu al weer een inleiding voor het volgende. Maling!!!! We hebben vandaag een Aprilmop uitgehaald. Met een jongen, die altijd bij ons tramhuisje zwerft en kaartjes verkoopt, hadden we afgesproken, dat hij om tien uur, als we les hadden van Zuurtje, voor de school zou gaan staan en brand roepen. De rest zouden wij dan wel opknappen. Om twaalf uur, als hij het goed deed, kreeg hij een dubbeltje. Noor zou het voorschieten, want wij hadden niets meer, alleen Loutje had nog drie centen. Bij Zuurtje zaten we al te popelen. En om kwart over 198 tien, ja hoor, daar brulde de jongen voor onze ramen, Kit had ze hem uitgeduid: „Brand, braand. De school staat in brand." Kit was de bank al uit. Zuurtje werd zoo wit als het krijt, waarmee ze aan 't balanceer en was, en Pop riep: „Hè, wat jammer, net voor de vacantie." „Braand" schreeuwde de jongen weer zoo verschrikkelijk hard, dat ik bij mezelf dacht dat hij er best twee dubbeltjes voor verdiende. „Braaand." Kitty gooide de deur open. „Ik ruik de rook al," riep ze. „En wat een brandlucht." Ik holde achter Zuurtje aan, die door ons allemaal opgedouwd werd. Mies Brouwer zag groen en met haar ellebogen werkte ze zich voorbij Zuurtje, die haast omrolde. „Hartelijk zeg," riep Pop. Enfin, we kwamen allemaal op de gang en uit de andere klassen stroomden ze ook letterlijk toe. Mabs Beekman schreeuwde: „Wat leuk hè ? Waar brandt het ? Op zolder?" Een bende kinderen huilden en Mies Brouwer begon op den overloop te gillen, omdat Pien zei: „Zeg Mies, ik geloof dat de zoom van je rok al. in brand staat." 't Was wel een verschrikkelijk gedrang op de trap, en we hadden niet direkt verwacht, dat het zoo erg worden zou. De Generaal stond al in de gang te bevelen: „Kalm aan maar, kalm aan, er is nog heelemaal geen gevaar. Kalm aan maar meisjes." Wij clubleden waren natuurlijk de laatsten, alleen Kit stond naast de Generaal, en stak haar armen uit, alsof ze wonderwat hielp. Af en toe het ze met een vervaarlijk huüp een eerste klasser van de vierde traptree springen, of ze gilde: „Kalmte alleen kan je redden." En de Generaal zei er maar niets van. Haar aardappeltje hing op het rechteroor te wiebelen, wat erg grappig was. Connie gaf me er nog een por voor. Toen gooide de Generaal de buitendeuren open en we zwermden de stoep af. Iedereen ging natuurlijk direkt met den neus in de lucht staan, wij ook, en de Generaal hield haar 199 lorgnet als een tooneelkijker voor haar oogen, maar ze zag niets natuurlijk. „Jé"riepKit, „daar zie ik rook. Kijk boven op het dak." Mabs Beekman danste om de Generaal heen. „Ik vind het zalig" zei ze. „Ik hoop, dat de vlammen zoo aanstonds uitslaan." Om den hoek kwam Van Wijk aanstappen, doodbedaard en net op dat oogenblik schoot de jongen van ons tramhuisje voorbij en hij schreeuwde net achter den rug van de Generaal: „Braand." De Generaal sprong op zij met een gilletje, en toen hoonde dé jongen: „Een April. Prrr." En hij deed de toeter van een auto na. „Houd hem," riep de Generaal tegen Van Wijk. Maar die kon natuurlijk lang niet loopen tegen een jongen, die gewend is de trams bij te houden. We vielen in groepjes tegen mekaar aan van den lach. De Generaal was brieschend en 't was zoo jammer, dat ze den jongen niet op zijn rapport kon zetten: „Heeft een opruiende Aprilmop uitgehaald," of iets dergelijks. Ik denk niet dat de jongen ooit een rapport heeft gehad. Wat een heerlijkheid. We hebben hem later het dubbeltje gegeven en de drie centen van Loutje erbij, omdat hij het zoo natuurlijk gedaan had. En Mies Brouwer moest het laatste uur naar huis, omdat haar zenuwen van streek waren. Bleven ze maar van streek. 5 April. Even een krabbeltje. Net is er vanaf Vrijdag en ze praat haast niet van Jaap. Dat is ernstig, dunkt 200 me. Maar we hebben zooveel andere dingen te verhandelen, dat er van mijn dagboek niets komt. We slapen samen op onze kamer en Julie troont in het logeerappartement. Ze slaapt nergens lekkerder zegt ze. Nu zit ik in bed te schrijven met een potlood, dat een punt als een luciferskop heeft, ik moet er aldoor aan likken, en 't is een inktpotlood, 't Puntje van mijn tong is al heelemaal zwart. Net ligt nog met haar neus in 't kussen, ik zie het puntje van een rood sigarelintje, dat heeft ze 's nachts om haar haar. Nettie werkt altijd met sigarelintjes, ik heb meestal een stuk touw onder om mijn vlecht, maar Julie draagt een strik in 't haar, die kleurt bij het lint van haar nachtjapon. Ik heb wel eens tegen haar gezegd: „Wat sloof jy je toch 's nachts uit. Niemand ziet je toch immers." Toen zei ze nota-bene: „Een vrouw moet er ook 's nachts gesoigneerd uitzien." Idioot, net of zij al een vrouw is, en ze was toen nog niet eens verloofd. Ik heb leuke dagen gehad met Nettie. 't Is een type als Kit, maar ze is wat kalmer. Nu vind ik het toch wel jammer, dat zij een paar jaar terug verhuisd zijn, ze had nog zoo prachtig bij de JPPNLKCCL. gekund. Ma noemt haar Simonette, want zoo heet ze en dan spreekt ze het uit met een erge ö-klank, op z'n Fransch geloof ik. Nettie zegt, dat ze dan altijd denken moet aan de gramofoon, die Jaap had. Dat was een Simonette, dus 't is nog wel pijnlijk voor haar. En ik heb Ma al gezegd, dat ze wel gewoon Nettie zeggen kan, omdat Simonette zoo lang is. Maar Ma vindt het schijnbaar prachtig en gaat er toch mee door. Net vindt Jog ook een blozerd. Ze kan zich niet voorstellen, dat Julie wat in hem ziet. Het ergert me toch zoo, dat Julie zich hoe langer hoe meer gaat aanstellen, als Jog komt. Dan rent ze de gang in, en maakt hem zelf open, en dan blijven ze een kwartier weg en komen gearmd binnen. Dat moest ik eens wagen te doen met een losloopende jongen. Ik zal 201 toch Julie eens zeggen, dat het geen manier is, als ze weer bij me slaapt. Pop en Kees hebben een langen fietstocht gemaakt Goede Vrijdag. O ja, 't is vandaag Paschen, dat is waar ook. Kees zei, dat hij met een vriend uitging, maar nu heeft Julie hem gezien, en die uil vertelt aan de koffietafel: „Kees kwam me straks tegen met Pop. Hoe komt hij daarbij?" „Kees en Pop?" zei Ma. „Pop Helmer? Dat kan ik me niet voorstellen." „Ze was het toch" zei Jullie. „Heeft ze niet zoo'n roode fietsmuts Joop?" „Nee, een blauwe," zei ik. „Och je zeurt, het was Pop. Maar ik vind het gek hoor, dat die een heelen dag met Kees gaat fietsen, zoo'n kind nog." „Toen jij zoo oud was als Pop, fietste jij met dien mallen jongen van Verhagen, die zei, dat hij geen valsche tanden had. Maar hij had ze," zei ik. Ik had er nog nooit van gepraat, maar ik kon dat gezeur van Julie niet hebben. En 't kon me niets schelen, dat Jog erbij zat, die heel onnoozel naar onze vischschotel staren bleef, alsof hij daar wonderwat in zag. Julie keek als azijn natuurlijk en Ma zei, dat ik niet altijd het hoogste woord hebben moest aan de lunch. Vandaag gaan Nettie en ik een visite maken bij de Boomen. Ik denk wel weer dat Lotte bibberen zal, als ze ons ziet. Maar misschien waarschuwt Julie haar per telefoon, dat we komen. Zoo'n onderkruiper is ze wel. Dat heeft een man eens tegen Kees geroepen omdat hij een kar bij een brug hielp opdouwen. Ik kan niets meer neerkalken met die ouwe stomp, ik zou het nu misschien met mijn tongpunt kunnen probeeren, want daar zit wel een kilo inkt aan. Er komt beweging in 't sigarelintje. Ik stop. 12 April. Een heele week niet geschreven. Vanmiddag hebben 202 we met z'n allen Net weer naar den trein gebracht. Ze heeft tot het allerlaatste uit de coupé gebungeld en wij hebben allemaal met zakdoeken gewoven en Pien met haar hoed, omdat ze geen zakdoek bij zich had. Pien zit er akelig toe, want ze is haar rapport kwijt. Overmorgen begint de dierbare school weer en dan moeten we onze rapporten geteekend door onze Pipa's inleveren. En nu kan Pien het hare nergens vinden. Ze gelooft, dat haar kleine broertje er mee gesjouwd heeft, maar als je hem vraagt waar het is, dan zegt hij laconiek: „Wé, wè." Ze hebben zelfs een vervroegde schoonmaak gehouden, dat was wel naar voor Pien, want toen moest ze daar ook aan meedoen, en ze hebben alles versjouwd, maar geen rapport. De Generaal zal wel denken, dat Pien het verduisterd heeft, want het was niet zoo bar schitterend. Maar nu zal haar vader een brief meegeven. Om de zaak uitteleggen. Ik ben blij, dat mij zoo iets nog nooit overkomen is. We hebben een dolle week gehad met Nettie. 't Is erg slecht weer geweest, zoodat we altijd gesjouwd hebben met gummi jassen en lakhoeden, maar dat was juist wel aardig. We hebben een paar lunchrooms bestormd en een keer hebben we een heelen middag gezeten op een confituurtaartje van zeven cent, want toen hadden we niets meer. Vandaag was Jog weer hier, en Nettie vroeg hem, voor ze wegging, of hij het ook zoo naar vond, dat de school weer begon. „Ik vind het afschuwelijk," zei Jog en werd weer hèelemaal lila. „Nee, dat meen je niet," riep Julie dadelijk. „Natuurlijk, meent hij 't wel," zei ik. „Hij kan 't gewoonweg niet prettig vinden." Julie zag er al weer kwaad uit. Ze kan het niet uitstaan, dat Jog een beetje gewoon tegen ons is. 't Gaat hem nog niet te best af maar hij doet er toch wel moeite voor. Ik geloof, dat Julie er nog al eens ruzie om maakt, want Julie is een ruziemaakster. Tegen 203 mij ook altijd. Ze zou het het allerprettigst gevonden hebben, als ik eiken keer op mijn knieën de kamer was ingekropen en voor Jog voetvallen gedaan had. Dat weet ik zeker. 't Is zoo stil in huis nu Net weer weg is. En morgennacht slaapt Julie weer bij me. Ik snap gewoonweg niet, waarom ze niet op de logeerkamer blijft, waar ze het zoo prettig vond. Ze zei vanmorgen met zoo'n gezicht: „Omdat het toch niet meer voor lang zal zijn." Ze denkt zeker al aan trouwen. Dan krijg ik tenminste nog een rustigen tijd. 15 April. We zitten al weer in het. dierbare hol, en ik wist niet, dat mijn lessenaar zooveel inktvlekken had. Ik heb ze gistermorgen eens geteld, vijf en dertig dikke moppen en achttien kleine peukies. We zijn allemaal zoo landerig, behalve Connie, die om de vijf minuten vraagt: „Zeg, weet jij hoe ik vanavond het huis uit kan komen?" Dat is wel lastig. Kit zegt, dat de eerste tijd op school altijd de ergste is. Als je daar maar overheen bent, dan rolt het wel weer. Juffrouw Wijers is met moed begonnen, om me voor het derde rapport klaar te stoomen, maar ik heb er niets geen puf in. Mies Brouwer had vandaag een blouse aan met een hoogen boord en een kantje eruit, een lichtgroen mormel. Ik heb haar gevraagd, of het een erfstuk was, en Kit zei, dat hij zoo goed bij haar oogen kleurde. Ze was .weer reizend natuurlijk, maar ze durfde niets te zeggen, omdat de Generaal voor de klas prijkte. We hebben de rapporten al weer ingeleverd en Pien heeft een vracht strafwerk gekregen voor het verloren schaap. Julie heeft ergens kou gevat en loopt met een snuffelneus door het huis. Ik heb haar voorspeld, dat Jog nu ook wel gauw zal gaan afschilferen, want verkoudheid steekt aan. Ze zei, dat ik niet altijd moest doen, alsof ik Jog al jaren ken. En ik ken Jog een jaar langer dan zij. Dat zal ik haar straks 204 vertellen, als ze boven komt, want ik heb er niet direct aan gedacht. 18 April, Zaterdag, Kit is Donderdag voor een heele week van school gestuurd. Dat lijkt me toch wel naar. Niet dat je niet naar school hoeft natuurlijk, maar om het thuis te moeten zeggen. Kit heeft het twee dagen stilgehouden, maar vanmiddag zèi ze, dat ze doodlam werd van dat zwervenv door de stad, 't is nog te koud, om in het park te gaan zitten. En nu zal ze 't vanavond maar opbiechten en ze denkt dat haar Vader wel kwaad zal zijn, omdat dit wat nieuws voor hem is. Want Georgien is nog nooit weggestuurd vroeger, 't Begon Donderdag erg gewoon. Pien had een klein kinderpianotje in haar tasch van haar broertje, met een hamer erbij. Kit zei dadelijk: „Wedden, dat ik Zuurtje vanmorgen met muziek inhaal?" „Doe 't maar niet," zei Pien, want je wordt direct de klas uitgestuurd." „Alsof dat het ergste is," zei Kit verachtelijk. „Zing jij erbij Joop?" „Dank je wel, dan denken ze weer, dat ik aan het opruien ben." „Flauw," zei Kit en stak de piano in haar blouse, 't Builde erg uit en de Generaal, die het eerste uur les gaf, keek er zoo kippig naar. Op 't laatst zei ze: „Wat heb je toch in je blouse zitten Kitty?" „Een zakdoek Juffrouw." Ja, daar kon de Generaal niet veel op zeggen en ze bromde maar zoo'n beetje. Maar ze was nog niet om den hoek van de deur verdwenen na 't eerste lesuur, of de piano stond al op de bank. En toen Zuurtje binnenkwam, hamerde Kit, en ze zong erbij nota-bene met een gezicht, alsof ze het tegen Zuurtje zelf had: „Lieve Lente schenk uw zegen, „Vriendelijk voorjaar, kom, o kom." 205 „Wil je onmiddellijk ophouden Kitty?" schreeuwde Zuurtje. Ze moest wel schreeuwen,, want Kit gilde compleet: „Strooi Uw bloemen allerwegen, „Breng ons gras en kruid weerom." „Kitty!!!!!" „Ja, even wachten," wenkte Kit, ,,'t is zoo uit. Tralalalalalala, tralalala-lalala — trala Maar toen greep Zuurtje Kit bij een mouw, en ze zag er verhit uit. „Verlaat de klas onmiddellijk. En je wacht om twaalf uur." „Goed," zei Kit. En ze greep de piano onder haar arm en wandelde weg. Misschien, dat het nog bij een reuzepreek gebleven was, als Kit niet boven op de trap was gaan zitten, en vlak bij onze deur gejubeld had: „Zeg kwezelken, wildet gij dansen „Ik zal er u geven een ei." En omdat het zoo klonk door de leege gangen, kwam de Generaal uit IIB schieten, en Zuurtje in blinde woede uit ons locaal. En die vonden Kit en de piano en den hamer en alles heel genoegelijk boven op de trap. Zuurtje stikte haast in haar woorden, toen ze de Generaal vertellen wou, wat Kit allemaal gedaan had. En de Generaal stuurde haar toen direct voor een heele week weg. Kit moest nog even wachten op een brief, die de Generaal aan haar vader schreef. Gelukkig, dat ik het kwezelke niet gemaakt heb, anders was ik er misschien ook weer bij geweest. Kit zal den brief nu ook vanavond overgeven, en ik heb haar nog getroost, dat het allemaal door haar muzikalen aanleg gekomen is. Daarop zal Kit het nu gooien. Misschien, dat haar vader het dan nog wel aardig vindt. Ik hoop het voor haar. 19 April. Kit mag nu 's avonds niet meer uit. Dat is nu al het derde club-eere-lid. Vanmiddag zijn Pop en Pien 206 en ik even naar haar toegegaan, en hun meisje wou ons eerst niet eens inlaten, 't Is zoo'n rood-harige sladood, en ze keek zoo geheimzinnig. „Doe niet zoo mal" zei ik. „Ze is toch thuis?" „Ja maar, ze mag niet " Maar toen verscheen Kit al boven op de trap. „Kom maar hier hoor, ik kan jullie net twintig minuten herbergen. Dan komen Moeder en de Pipa weer thuis, 'k Heb straf." Boven vertelde Kit het relaas. Ze was heel fier met den brief naar haar vader gestapt en ze had gezegd: „Pipa, ik ben van school gestuurd, voor een heele week. 't Staat in dezen brief. Maar 't komt . door mijn muzikalen aanleg." Haar vader was kwaad, omdat de Russen aan 't kelderen zijn, zei Kit, en 't kwam dus niet gelegen. Hij roetste den brief open, las hem, en is er toen mee naar de Generaal gestevend, die natuurlijk nog eens een extra-boekje van Kit heeft opengedaan. Flauw van zoo'n groot mensch. En nu moet Kit de heele Week op haar kamer blijven, ze mag niemand zien, ze moet Duitsch en Rekenen bijwerken waarin ze schandelijk slecht is, en ze mag tot de groote vacantie niet meer 's avonds op straat. Ze hoopt, dat de Russen nu maar weer gauw omhoog gaan, want ze denkt, dat haar vader het dan wel meteen vergeten is. We zaten nog bij haar, toen haar ouders thuiskwamen, en het werd toen erg penibel, want haar Pipa klom meteen naar boven. Wij verdwenen als muizen door de schuifdeuren, en rolden achter mekaar door een slaapkamer, die op de gang uitkwam. Georgien, die net de trap opklom, schrok, toen ze ons naar beneden zag kruipen. Maar ze begreep het direct en loodste ons door de keuken en door den achtertuin naar buiten. Toen ontdekten we, dat Pop haar taschje vergeten had, maar dat was niet erg, want er zat niets in als twee visitekaartjes van Betty, en een ansicht van Kees, maar daar staat Joop op, dus dat kan geen kwaad. Julie vertelde me gister- 207 avond, dat ze met Jog samen een zomerhoed gekocht heeft. „Met je verkouden gezicht?" vroeg ik. „Ja, want als hij me dan goed staat, dan flatteert hij me zeker, als ik er'gewoon uitzie." „Moet je niet zeggen" zei ik. ,,'t Staat je nogal, zoo'n beetje vervellerig." ,,'t Is een schat van een dopje," zei Julie. „Wit met kleine theeroosjes." „Hoe staat hij Jog?" vroeg ik. „Weet je niets anders te zeggen?" „Nee. Waar heb je 't geval?" „Op Ma's kamer. Wil je 't zien?" ^Ja, haal maar hier." Ik stond al in mijn nachtpon, toen Julie er mee binnenkwam, heel voorzichtig op haar hand. Ik nam het natuurlijk direct van haar over en duwde er mijn hoofd in. „Wees toch voorzichtig" gilde Julie. 't Stond me zoo mal, en ik draaide net als Julie voor den toiletspiegel heen en weer. „Ik weet zeker" zei ik, „dat Jog later verhefd op ■mij wordt. Dat hoor je wel meer van jongere zusters." „Hoe kom je zoo idioot," zei Julie. „Omdat ik het weet. Je zult het zien. Jog is al veel aardiger tegen mij dan vroeger. En hij kent mij ook langer dan jou." „De onzin" zei Julie, en ze rukte me haast den hoed af. „Je hóeft er anders niet bang voor te zijn," zei ik bemoedigend. „Want Jog is heelemaal mijn smaak niet." „Pig" ze Julie weer eens voor de verandering, en ze wandelde weg met den hoed vol theerozen. HOOFDSTUK XIV. 21 April. Ik kan niet geregeld meer schrijven, want de lessen hoopen zich op gewoonweg. Er schiet niet eens meer een praatje met juffrouw Wijers over. We werpen ons direct op de boeken en aan 't eind heb ik de kramp in mijn kaken, zoo hard heb ik geprobeerd om mijn gapen in te houden. Juffrouw Wijers gaapt nooit, en ze ziet er toch niet sterk uit. Eens vragen hoe dat komt. Pa kent me weer. Vandaag heeft hij me bevolen, om hem in 't vervolg direct te zeggen, wanneer ik de* klas uitgestuurd ben. Ik kan 't niet bar leuk vinden; ik heb liever één reuze-standje dan tien verschillende speegen ~ zoo noemt Kees het. Overmorgen is Pop jarig, en nu weet Kees niet, wat hij haar geven moet. Een broche vindt hij natuurlijk niet leuk met het oog op Lotte, en postpapier heb ik hem afgeraden, want dan raakt het ook uit. Vide Netty en Jaap. ~ Zoo zou Pa het zeggen. — Ik weet, dat Pop graag een bagagedrager wil hebben op haar fiets, maar dat vindt Kees zoo alledaagsch. En nu bemoei ik mij er niet meer mee. Maar ik wed, dat hij straks weer komt zaniken of ik nu werkelijk niet wat anders kan be- Tifj1! V°0r P°P' Hi) ver9iste zich straks en zei Poppie. Ik denk wel, dat ik naar haar verjaardag mag. En als we Kit en Connie kunnen loskrijgen, is de heele club weer present. Lotte Boom is ziek, die heeft blindedarmontsteking. 209 — Ik denk, dat Julie het nu ook wel krijgen zal. — Maar 't is niet erg, want ze hoeft niet eens geopereerd te worden, ze moet alleen maar rusten en Julie zegt, dat H. de Wilde schattig voor haar is, en haar eiken dag bloemen stuurt. Wat zal dat een dure blindedarm worden, als ik alleen maar denk aan mijn bos radijs voor f 1.50. Pop heeft mij de drie gulden voor den photograaf gegeven; ze heeft ze maar zoo van haar vader losgekregen, toen ze zei, dat het voor een zwemabonnement was. Nu wil ze ze niet terug, omdat we toch later famüie worden, zegt ze. Maar dat wil ik niet, en ik leg elke week een stuiver weg. 25 April. Pop's verjaardag is alweer voorbij. Ik ben over twaalven thuis gekomen. Eerst heb ik nog met juffrouw Wijers gevost van half zeven tot half negen en toen ben ik naar Pop gerend. Voor ik wegging vroeg ik nog gauw.aan Pa: „Zijn de Russen al aan 't stijgen?" „De Russen?" zei Pa. „Hoe kom je daarbij?" „Dat wou ik graag weten voor Kit." „Zoo. Nu, dan zeg je maar tegen Kitty, dat ze bijna waardeloos zijn." „O jakkes," zei ik. „Ik wist niet," zei Pa, en hij lachte zoo'n beetje, „dat Kitty in effecten doet." „Ja,' zei ik maar, ,,'t kan soms raar in de wereld," want ik wou natuurlijk niets zeggen van haar vader. Kitty was er niet en Connie ook niet. Pop is nog naar allebei toegeweest om te vragen of ze komen mochten, maar Ma Raland had heel fier gezegd: „Het is beter, dat Connie dezen keer thuis blijft. Een volgend jaar graag." „Ja, maar ik weet njet, of ik dan wel jarig ben," had Pop heel oliedom Beweerd. En Ma Raland dacht, dat Pop haar voor den mal hield, en ze had zoo wild met haar hoofd geschud. 14 210 Kitty Vvader zei, dat Kit misschien te muzikaal worden zou, als ze nu al weer naar een fuif ging. 't Is toch flauw, want Kit heeft wel erger dingen gedaan, 't Was erg moppig bij Pop. Er waren eigenlijk alleen leuke menschen; Dolf en Betty deden heel gewoon, ze zaten niet eens naast elkaar. We hebben nogal veel gezongen en Pien is over een tafeltje met wijnglazen gevallen, 't Was jammer voor haar jurk, want dat was een zandkleur, zooals Betty zei, en nu is hij rood. Wel mooier, als 't maar egaal was. Ze zal hem nu laten verven. Tegen een uur of elf werd er een beetje oibberig gebeld en ik wist dadelijk, dat het Kees was. Ik gaf Pop nog een por om hem. open te maken, maar Pop snapte het niet en traptê me vriendelijk terug. En toen kwam Kees binnen, zijn rechterjaszak bobbelde heelemaal uit, daar zat een cadeau in natuurlijk. Ik wist niet, wat het was, want hij was kwaad op me geworden, omdat ik hem niet wat beters had weten te zeggen, dan een bagagedrager. Kees is anders altijd heel kerelachtig, maar nu knipperde hij met zijn oogen, en liep ook al tegen het tafeltje op, waar Pien over gevallen was. En tegen meneer zei hij Betty Die zei: „Zoo Johan, kom je ook eens oploopen, dat is aardig." „Ik kom Joop halen," zei Kees. „Stel ie voor, riep Pien, en verslikte zich toen haast in haar taartje. Meneer zette Kees naast zich neer, een heel eind bij Pop vandaan, en ik probeerde elke vijf minuten tegen hem te knipoogen, want ik was heelemaal niet kwaad op hem; maar meneer ving ze allemaal op en hij zei: „Die Lies is toch een vroolijke meid. Je hebt zeker altijd schik in je leven hè Lies ?" „Nee, alleen in de vacantie," zei ik, „en dan nog maar half." Ik begon echt plezier te krijgen in Kees z'n pakje. Hij zat er zoo vreeselijk verlegen mee, dat kon je 211 aan alles merken, en hij zag heelemaal geen kans om het Pop in handen te spelen. Ik wees er Pop nog op, maar die snapte het niet. Ik zou in die dingen toch veel pienterder zijn. Dolf vroeg Kees nog wat over een voetbalwedstrijd, en daar is Kees anders zoo erg in thuis, maar nu beweerde hij blijkbaar zoo wat mals, dat Dolf zei: „Je bent er een beetje uit zeg." Kees zat bij ons altijd Lotte aan te staren met koeie-oogen, maar nu keek hij geen een keer naar Pop. Hij zag er niet uit, alsof hij erg op zijn gemak was, en hij at twee roomhoorns, die hij anders monsterlijk vindt. Om kwart voor twaalf stond ik op, en ik wenkte nog met mijn oogen van Pop naar Kees, maar meneer ging heel fier met Pop mee om ons uit te laten. We kregen twee ferme handdrukken, Kees had ook liever wat anders gehad. „Dag Lies, dag Johan." En toen de deur achter ons dichtsloeg, brulde ik op eens. Want Kees stond daar zoo beteuterd met het cadeau in zijn zak. Hij werd natuurlijk nog woester op me! „Idioot," zei hij. „Waarom lach je?" „Om dien bobbelzak van je. Wat is 't?" „Een bagagedrager natuurlijk. Een opvouwbare." „Jij bent ook een mooie." „Jij wist toch niets anders." „Neem je hem nu weer mee naar huis?" „Natuurlijk niet." „Wat wil je dan?" „Ja, even verzinnen." „Zullen we op een stoep gaan zitten?" vroeg ik. „Doe niet zoo raar. Denk liever." . „Ik zou nog wel eens kunnen aanbellen", zei ik, „en zeggen, dat ik wat vergeten heb. Een doek of zoowat. En dan haar dat ding gauw overgeven." „Maar dan heb Ik er niets aan", zei Kees. „Ga mee." ËÉÉÉ „Ja, 'k ben stapel." „Nou, dan ga 'k naar huis." 212 „Hè Joost, wees een beetje menschelijk. Bel dan maar aan. Maar let goed op, hoe ze kijkt, en wat ze zegt." Ik schoof den bagagedrager tusschen mijn jas, liep weer terug de stoep op en luidde. Het meisje deed me open. En ik prevelde wat van een doek, die ik vergeten had. We wierpen ons direct op alle mogelijke jassen en ik snuffelde zelfs op den grond. Toen zei ik, dat Pop hem weggehangen had, en dat die wist waar hij was. 't Meisje ging Pop waarschuwen, die in de deur al riep: „Een doek? Je hadt geen doek om zeg. Je hebt toch niet eens een doek?" „Be silent", zei ik in 't Engelsch, voor het meisje. „Be silent, I have a present for you in my coat hided." Pop snapte 't eerst niet eens, dus 't was zeker niet erg duidelijk, maar toen 't meisje binnengebeld werd, moffelde ik 'haar gauw het pak toe. „Van Kees. Hij staat buiten. Misschien kun je nu nog even bedanken, 't Is een bagagedrager, 'n opvouwbare zeg." Pop keek erg verwilderd, ,,'n Bagagedrager? O, wat gek. 'k Heb er al een gekregen van Dolf." „Jakkes," zei ik. „Wat is dat nu vervelend. Weet je wat anders?" „Nee, 'k zal wel eens denken, 't Is erg leuk van Kees zeg." „Nou," zei ik zusterlijk. „Kom nu even mee. Hij wacht op je." 'k Heb me natuurlijk direct omgedraaid, toen ik weer op de stoep stond en ben heel bedaard met mijn handen op den rug de straat afgewandeld. Toen keek ik eens even om en ze stonden er nog. Daarom wandelde ik maar achterwaarts terug, vlak tegen een nachtwaker op, die naar een huis stond te staren. De man dacht, dat ik het er om deed en werd kwaad. Maar toen kwam Kees er net aan, en nam me onder mijn arm mee. „Zulke kinderen nog," bromde de nachtwaker in onzen rug. Kees was heelemaal omgekeerd èn hij zei, dat hij Pop een pinkring geven zou, ■en dan zou hij zien, dat hij den bagagedrager weer verkoopen kon. 213 „Ik vind een pinkring wel echter", zei ik om hem weer een pleizier te doen. „Maar ik moet er verdraaid voor kromliggen", zei Kees. „En ze zal zeggen, dat hij van jou is." „Als ze dat maar van mij gelooven", zei ik nog even angstig. Maar Kees zei: „Van jou gelooven ze alles, en als ik geld genoeg heb later, krijg jij van mij een broche." „Dank je verschrikkelijk," zei ik, „maar dan wil ik hem zelf uitzoeken." Want ik dacht aan de broche van Lotte. „Dat mag je", zei Kees. En toen waren we thuis. Zondag, 26 April. Vanmorgen was ik heelemaal alleen beneden, toen er getelefoneerd werd. Julie lag nog in bed, die moet zich ontzien om haar verkoudheid. Als ik rondloop met een vuurrooden snuffelneus en schilferige draadjes eronder bungelend van het snuiten, dan zegt Ma: „Je gaat ook altijd op den tocht staan Jo, en je trapt in alle plassen." En dan mag ik niet te veel drop eten voor mijn tanden. Maar met Julie is het wat anders. Die krijgt 's avonds dampende groc in bed en zalige Engelsche hoestballen, waarvoor je je heele leven met glans verkouden zoudt willen zijn. Maar die dingen zijn voor mij natuurlijk veel te duur. Ik had net een grooten klodder gele-pruimenjam op mijn boterham gegooid, want er was nog niemand aan het ontbijt, en ik vond het leuk mezelf eens te fuiven, zonder dat het me al mijn zakgeld kostte, toen er getelefoneerd werd. Ik erheen. „Hallöö," riep ik met een erg-snoeperigen uithaal. „Spreek ik met Ter Heul?" „Jaa." „Ben jij het zelf Julie?" „Jaa," zei ik weer, zooals Julie zingt, want ik snapte toen dadelijk, dat het Jog was. „Met wie?" 214 „Hoor je dat niet eens?" „Jöög," zei ik. ük kan Julie's stem erg goed nadoen. „Goeiemorgen schatje." „Dag vent," zei ik. En ik hoestte even om 't niet uit te schateren. „Hoest je nog vrouwtje? Hoe is 't nu met je? Heb je goed geslapen?" „Nee slèèècht," zei ik heel tragisch. „Och liefste kind. Blijf maar heerlijk thuis hoor! Mannetje komt gauw bij je." „Hoe laat kom je?" „Half twaalf. Is dat te vroeg?" „Nee-ee." „Zullen we weer heerlijk samen zijn vandaag, m'n blond engeltje?" „Als Joop maar niet lastig is," zei ik. „Kom, kom, wij maken het elkaar wel aangenaam. Er is toch anders niets hè kind? Je bent zoo stil." „Ik heb hoofdpijn," zuchtte ik. „Zal mannetje je hoofd masseeren straks?" „Hè ja." „En wat zal ik voor mijn vrouwtje meebrengen? Zeg het eens? Of moet het weer een verrassing zijn?" „Caramels," zei ik. „Caramels moux. En dan veel chocóla-achtigen." „En ik dacht, dat je daar niet van hield stoutertje." Ik bulkte haast om het „stoutertje." Stél je voor, Julie. „Nu wel Jog. 'k Ben er razend op. Je kunt ze bij Van Woerden krijgen. Weet je wel?" „Ja hoor- lieveke. Zul je naar me uitkijken? Dag Pop. Wat krijg ik dan?" „Hé ?" zei ik. „Wat krijg ik nu van je?" „Wat je van me krijgt?" Ik snapte er geen laars van. „Ja dom, dom kleutertje, dat weet je toch wel." «Nee," zei ik maar.. „Ik weet het waarachtig, heusch niet." „Moet ik dan vrouwtje weer eerst een kusje geven?" 215 „Jaa," zei ik. En toen — ik had mijn vuist al heelemaal in mijn mond — ging Jog aan 't andere eind staan zoenen — wat moet dat naar zijn voor een telefoon-juffrouw, als ze luistert — wel twaalf achter mekaar. „Dank je wel," zei ik. „Ja, maar nu vrouwtje nog." En ik gooide een paar geweldige klapzoenen in de telefoon, dat hij zeker wel geschrokken zal zijn, want Julie doet zoo iets op z'n Engelsch natuurlijk. Maar hij zei: . „Dag Julietteke. Dag lief. Dag blond vrouwke. Tot straks hè?" „Dag manneke. Dag interessant Joggeke," zei ik. „Daag." Toen hing ik den hoorn op en ik heb tien minuten aan tafel gezeten te daveren voor mijn boterham met jam. Maar toen kwam Ma binnen en zei, dat het zeer onopgevoed was om „greedy" te zijn. 't Is Engelsch, maar ik weet niet precies wat het beteekent, en ook niet, hoe je 't schrijft, 't Zal wel gulzig of zoo wat wezen, want het doelde op mijn jam. Enfin, Pa kwam en Kees en Julie ook, en ik dacht: „Als Julie klaar is, zal ik het zeggen van Jog. Maar dan moeten we eerst alleen zijn." Julie zat aan tafel te hangen en zei, dat ze geen trek had. Heb je hoofdpijn," vroeg ik. „Ja," zei ze, „wat ben je belangstellend." Dus dat kwam uit. Na het ontbijt ging Julie met Ma in den salon voor den haard zitten. Ik treuzelde zoo n beetje in de vensterbank. „Wat zit je haar leelijk," zei ik tegen Julie. „Je mag 't wel overmaken, voordat Jog komt. Zal ik je helpen?" „Dank je vriendelijk," zei Julie. Ik probeerde wat anders te verzinnen, maar toen kwam Pa ook binnen. Hij pakte me bij een knoop van mijn fluweelen jurk en hij zei: „Wanneer komt je derde rapport Joop?" 216 „Eind Mei; 't is pal op het tweede. Maar dat hebben we, geloof ik, te laat gekrégen." „Goed je best doen hè?" vroeg Pa, en hij draaide den knoop rond. „Natuurlijk," zei ik, en ik probeerde naar buiten te kijken of ik Jog ook zag om hem dan in de gang op te pikken. Maar Kees kwam naast me zitten en sloeg me op mijn schouder. „Zoo vrouwelijke studente," zei hij, en op dat oogenblik wandelde Jog de kamer in. Ik had hem niet eens hooren bellen. Julie hing nog erger dan tevoren in haar stoel, en Jog schrok geloof ik, toen hij onze heele familie zag. Hij boog zich over Julie heen en deed erg verlegen en liefderijk, en toen zag ik, dat hij een groote doos op haar knie zette. En ik wist direct, dat het zoo'n verrukkelijke doos van van Woerden was vol caramels. Julie maakte hem heel voorzichtig open, en toen zei ze: „Hè Jog, caramels, hoe kom je daarbij? Die vind ik zoo naar, dat weet je toch." „En je zei door de telefoon, dat je " „Door de telefoon? Je bent mal," zei Julie. Jog kleurde natuurlijk. „Toen ik je vanmorgen opbelde „Maar je hèbt me niet opgebeld." „En je hebt zelf gezegd, dat je hoofdpijn hadt.,.." „Ja, dat heb ik ook." „Nu dan," zei Jog. „Maar Julie is pas beneden," zei Ma, ,,'t kan toch dunkt me niet." Toen pakte ik Kees zijn schouder als houvast. „Ik ben 't geweest," zei ik. „Ik was aan de telefoon, toen Jog opbelde." „Was jij ?" zei Jog, en zijn haar ging overeind staan. „Ja. En ik heb dat gezegd van de caramels. Want ik ben er dol op." Ik zag aan Jog z'n snuit, dat hij aan 't bedenken was, wat hij allemaal voor hevigs gezegd had, maar 217 voor Pa boos kon worden, had Kees al geroepen: „Die Joop behandelt je zaken maar goed Jog. Ja, zoo'n zuster is een zegen." En Pa moest er ook even om glimlachen, maar Ma zei, dat het „shocking" was. En Julie gooide de doos met caramels op de grond, en, liep de kamer uit. Jog raapte hem op. „Nu komen ze jou ook toe Joop," zei hij, en ik kreeg de caramels in de vensterbank. Toen sprong het water in mijn ooghoeken, maar 't kon ook zijn, dat het komt, doordat ik verkouden word. 29 April, Lieve Net, Toen ik vanmorgen je brief kreeg, ontdekte ik op eens, dat ik glad vergeten heb om je Zondag te schrijven. Dat komt natuurlijk, omdat je nog maar zoo kort weg bent. Je briefkaart, waarin je ons zoo ontzaggelijk bedankt, zwerft bij Ma rond. 'k Ben heel fier naar Pa gestapt en heb gevraagd, of ik jou schrijven mocht. Ik geloof, dat Pa dan altijd denkt, dat ik hem voor den mal houd, maar dat kan ik niet helpen. Pa heeft het er zelf naar gemaakt. Nettie, ik ben gewoonweg verstomd over je, en ik ga 't je zeggen ook, want al ben jij vijf maanden en zeven dagen ouder dan ik, ik heb meer verstand van die flauwe jongens dan jij, want ik zit er den heelen dag middenin met Jog en julie en Pop en Kees. Je bent oer-verrukt, dat Jaap weer voor je gedopt heeft en tegen je geglimlacht. Want je begint er mee en dan zeg ik je het ook nog eens in' een P.S. En nu wou ik maar zeggen Net, dat als een jongen eerst ijskoud tegen mij gezegd zou hebben, dat hij zwart haar mooier vond dan blond, en hij dopte dan later voor me, en glimlachte net of er niks gebeurd was, dan zou ik hem ijskoud niet hebben aangekeken, 'k Hoop niet, dat je nu boos wordt en denkt: „Waar bemoeit die Joop zich mee," maar jij hebt niemand om je te raden, en 't zou zoo lam voor je zijn om 218 nog eens alle cadeaux aan Jaap terug te moeten sturen. Want hij zal toch altijd op 'n goeien dag zwart haar weer mooier vinden dan blond, en dan zit jij weer alleen met je blonde pruik. Of je moet hem dan aanbieden om het te laten verven, dat heb ik je altijd nog vergeten te zeggen, 't Kan prachtig met een haarmidddel, dat je bij Poison, je weet wel, dien kapper met zijn schapekrullen, koopt. Als je dat wilt doen, ga aan je gang maar, als je 't mij dan maar intijds schrijft, anders kan Poison wel eens uitverkocht zijn; want hij heeft het razend druk, dat zegt Julie tenminste. Julie heeft er ook nog eens over gedacht, die vindt een koperkleur zoo prachtig. Maar gelukkig houdt Jog er niet van, en nu doet ze 't maar niet. Flauwe nonsens hè ? Bij jou zou 't natuurlijk voor een goed doel zijn. 't Is oer-saai geweest, sedert je weggaan. En 't ouwe gedoe weer op school, 'k Ben gister uit gym gestuurd, omdat ik een ouwe tafelschel met een lusje aan Steub zijn jasknoop gehangen had. Hij draagt zoo'n jasje met panden, 't Ging nogal gemakkelijk, want Loutje hield hem zoolang aan den praat, 't Stond zoo gek zeg, en 't mooiste was, hij merkte er eerst niets van. Die schel werkte niet te best meer, zie je, maar toen hij ons van die armoefeningen ging voordoen met beenhuppen, was 't klingelingeling jongens 219 bij elke hup. En 't idiootste was, dat Steub eerst niet wist, dat hij het deed. Hij brulde maar: „Wie belt daar ? Ik wil weten, wie daar belt." En wij stikten gewoonweg, Pop zei nog.: ,,'t Is buiten geloof ik, de tram meneer." En toen dacht Steub eerst werkelijk nog, dat het de tram was, en hij begon weer te huppen en te luien. We konden geen stap meer doen van den lach, en omdat ik vooraan sta i— dan kan Steub beter oog Op me houden — greep hij mij bij mijn arm en brulde tegen mijn wang aan: „En nu zul jij mij zeggen, wie belt, anders gaan jullie er allemaal uit." Nou, toen zei ik natuurlijk: „U belt zelf." „Bel ik zelf? Waar?" zei Steub onnoozel. „Achter op uw jasje," zei ik, „daar hangt een tafelschel." Hij werd gewoonweg een framboos van woede, hij is toch al zoo driftig Steub, en hij schreeuwde: „Wie heeft die daar opgehangen?" Toen moest ik het wel zeggen. En ik prevelde: „Ik meneer, aan een lusje." „Haal hem er dan ook af," zei Steub opeens kalm. En zeg, toen ging 't nog lastig, want dat lusje zat gedraaid en ik peuterde er maar aan, en 't draaide hoe langer hoe meer. Steub dacht natuurlijk, dat ik het er om deed, en hij stond te trappelen. Ik heb het nog met een mes moeten lossnijden, en ik sneed uit vervoering den knoop er ook meteen af, maar daar zei ik niets van, dat snap je. En toen ik met onze ouwe tafelschel in mijn handen stond, zei hij: „Ziezoo, en nu kun je meteen wel weggaan. Laat dat instrument maar hier. Ik zal er de Directrice van in kennis stellen." Ik heb 't nog niet aan Pa gezegd, ik heb 't wel gewild, maar 't was aldoor of er een kokende aardappel in mijn keel zat, toen ik 't zeggen wou. En nu laat ik 't maar op zijn beloop. Verder is er geen nieuws. Hou je maar taai, sterkte en een poot van Joop. 220 P. S. Ma zei, dat jij je haar zoo aardig hadt, en nu wil ze, dat ik het ook zoo doe met twee worsten om mijn ooren. Ik zeg maar, dat ik het niet kan, want het staat mij monsterlijk. Dag. 9 Mei. Julie zingt iets van Spring — dat is lente — en een Swallow en een Lover. En in den boom bij school zit een lijsternest, tenminste Pien, zegt, dat het een lijster is. Hij lijkt op een spreeuw. Georgien heeft een leuke wijs gemaakt op mijn clublied; we repeteeren het nu voor schooltijd in het park, maar dan gaan we al om kwart over acht van huis, anders zijn er zooveel kantoorlui, die je uitlachen. Ik zit voor het open raam te schrijven, en zooeven heb ik Jog en Julie zien wegfietsen. Jog nu met mijn racket. Julie leert Jog tennissen, want hij kent het niet. t Zal wel fraai gaan, want Julie kan alleen erg goed love roepen, en verder kent ze er geen laars van. Ze is er altijd veel te lui voor geweest en ze was ook altijd bang, dat haar haar zou losschieten. Juffrouw Wijers is een paar dagen niet geweest, want haar zuster logeerde bij haar, en die is ziek geworden. Ik ben er vandaag uit school even heen getrokken met Pop. Juffrouw Wijers zag erg bleek, en ze zei, dat haar zuster overspannen is en rust moet houden en niet meer in betrekking mag. We mochten niet bij haar; maar goed ook, want 't lijkt me naar, om iemand, die je nog niet kent, voor 't eerst in bed te zien. Nu heb ik alleen zitten blokken, maar 't gaat heelemaal niet. Ik heb al een nul voor Duitsch gehad vandaag en een nul voor Fransch. Zuurtje glom van plezier, toen ik 't niet wist. Daar komen Jog en Julie weer aan, gauw een atlas over mijn dagboek. , 10 Mei, Zondagmorgen. Gisteravond is er van schrijven niets gekomen, want 221 Julie kwam bij me binnenrennen: „Zeg Joop, Jog heeft je racket stukgeslagen. „De idioot," zei ik meteen. „Wees toch niet dadelijk zoo ruw. Je krijgt heusch wel een nieuwe van hem." „Nogal glad," zei ik. „Maar ik wil hem zelf koopen." „Ga .dan maar met ons mee. Waar had je die racket vandaan? Hij slaat goed zegt Jog." „Och, wat weet Jog ervan?" zei ik. „Jog is zöo sterk," zei Julie. Ik wou eerst zeggen: „Zijn knieën lijken erg bibberig," maar toen dacht ik aan de caramels, en ik zei: „Ja, dat kun je wel aan hem zien." En toen ben ik met Jog en Julie de stad in gekard. We kwamen Ru en Connie tegen. Jog zag het eerst niet, maar toen zei Julie: „Hé, daar komt Connie aan. Wie heeft ze bij zich Joop?" „O, een neef," zei ik. Connie werd natuurlijk paars, 't was wel benauwend voor haar. Ik zwaaide maar: „Daag," en Ru dopte. In den racketwinkel zeiden ze mevrouw tegen Julie, en Julie vond het zoo heerlijk, dat ze naar alle mogelijke nonsens vroeg, om een antwoord met mevrouw erin te krijgen. En toen zei ik voor de mop maar Pa en Ma tegen ze, en Jog zei een keer heel vaderlijk: „Kind", maar dat vönd Julie weer niet leuk geloof ik, want toen zei ze: „Kom Joop, doe nu een keus en treuzel niet zoo lang." Ik heb een pracht-racket gekocht, vijf gulden duurder dan mijn vorige. En vanmiddag mag ik als ontspanning gaan tennissen, zei Pa, die niets van mijn twee nullen weet. Ik ga aanstonds gauw even de club af per fiets, om ze voor vanmiddag bij elkaar te trommelen. 's Avonds. Zalig getennist, 'k Heb Mies Brouwer, die in een tentje zat, een bal in 't oog gejaagd, maar niet met 222 opzet. Connie was eerst zoo stil en toen ik al een paar keer gevraagd had, wat er toch aan was, zei ze, dat Ru gezegd had, dat ik er zoo leuk uitzag, nota-bene. Toen zei ik, dat ze best mijn rooie jasje mag leenen, maar Connie zei, dat het dat niet was. Enfin, ik kan me niet met al die haspelarij inlaten. Ik heb weer getennist en drie van de vier sets gewonnen! 'k Ben er nog heelemaal niet uit, en ik vind het oer. HOOFDSTUK XV. 13 Mei. Ik voel me heelemaal naar, ziekerig all over, zooals Julie zegt, geloof ik. Als Ma zich nog herinneren zou, dat ik Zondag getennist heb, dan zou ze zeggen natuurlijk :- „Je bent zeker weer op den tocht gaan zitten, terwijl je erg warm was." Misschien heb ik dat wel gedaan. Ik denk nooit aan al dien poespas. Maar nu zit ik ermee. Ik kan niet slikken van de keelpijn, en mijn hoofd is zoo leeg, alsof er nooit wat van éen van al onze dierbare lessen ingezeten heeft. Juffrouw Wijers is er gelukkig weer, en die zei vanavond, dat ik koortsig ben. Als ik een thermometer had, zou ik hem zelf aanleggen, want het is een natuurwonder dat ik koorts heb. 'k Ben nog nooit ziek geweest, 't Zou wel slecht uitkomen, als ik het nu werd, want dan denkt Pa vast, dat ik het erom doe. En de Generaal zal ook wel denken, dat ik het maar verzin, 't is toch wel akelig, als je zoo'n slechte naam hebt. Pu, wat kan 't me schelen. Ik ga naar bed, er is niemand thuis en Kees telefoneert beneden aan Pop, om haar goeienacht te zeggen. Ja, ik moet heel wat bespottelijke dingen meemaken. Ik krijg rillingen van mijn hoofd tot in mijn teenen, en dan weer terug. Ik wist niet, dat het zoo naar was. En Connie heeft het altijd, als ze Ru in de verte ziet. Brr, wat moet dat akelig zijn. 224 Zondag, 31 Mei. Lieve Net, 'k Ben ziek geweest, koorts en influenza. Maar 'k ben er weer bovenop geklauterd en omdat ik oer-sterk ben, dat zegt de dokter tenminste, ben ik nu al weer kant en klaar en zelfs al weer drie dagen naar school geweest, zoodat ik nog net vijf repetities, mager als een lat, heb meegemaakt. De Generaal heeft me heel lieftallig beloofd, dat ik de rest mondeling krijg, ook een pretje zeg. Enfin, ik weet nu wel beslist zeker, dat ik zal blijven zitten. Juffrouw Wijers vindt het veel erger dan ik, ik ben heelemaal niet in een stemming om iets vreeselijk te vinden, dat hou je over van influenza, geloof ik. En mijn hoofd is veel te licht, om al weer klaar voor stoomen te zijn, zoodat ik morgen dommer dan ooit voor de Generaal en haar adjudanten verschijnen zal. Jog zal wel medelijden met me hebben, denk ik. Die is erg goeieg voor me geweest in mijn influenza, tenminste hij heeft me verteld, waarover hij het gehad had op les, kon me nogal veel schelen, dat snap je, en hij heeft wel tien keer gezegd, dat ik het er met natuurkunde wel doorhaal. Ook kwam hij op een middag aansjouwen met caramels, daar is voör mijn ziekte nog een geschiedenis mee geweest, maar die vertel ik je wel eens, dat is me nu te vermoeiend. Ik was er erg blij mee, maar mijn keel was opgezet als een opgepompte fietsband — zoo een, waarop Julie altijd rijden moet, 't kan mij niets schelen, al kar ik plat over de straatkeien, jou ook niet zeker — en ik ben bijna in zoo'n verrukkelijkheid gestikt, waar Jog en Julie bij waren. Ma vond het eerst niet goed, dat Jog bij mij kwam, ik lag toen nota-bene al op een divan met een ochtendjas van Julie om. Ik fluisterde — want ik moest alles zacht brommen — dat ik wel mijn overhemd aan wou trekken over Julie's ochtendjas heen en een dasje omdoen, maar dat hoefde niet, zei Ma. En Pa, die zeker dacht, dat Jog me nog wel een 225 beetje natuurkunde in kon pompen, zei iets in 't Fransch tegen Ma, wat ik zoo gauw niet snapte. De heele club is natuurlijk om de haverklap op bezoek geweest, toen het mocht. Ja, want stel je voor, twee dagen lang mocht er niemand bij me. Dat vind ik, nu achteraf, zoo interessant. Julie zei vanmorgen: „Good gracious child, doe toch niet, alsof je een persoon van gewicht bent. Iedereen is toch wel eens ziek geweest." Maar werkelijk, als je, zooals ik, van ijzer en staal bent, dat zei onze dokter ook nog, dan is het wel iets bijzonders. Dat kun jij je zeker wel voorstellen, niettegenstaande — daar heb je 'm weer — jij ook nog al eens in de lappemand zit. Juffrouw Wijers heeft bloemen voor me aangesjouwd — o ja, je moet de groeten hebben van haar en al de jongens, dat hoort er altijd bij hoor, ook, als ik het niet schrijf. 'k Ben blij, dat je niet boos bent, om wat ik gezegd heb van Jaap en jou. Ik was er nogal bang voor. Want Julie is zoo gauw kwaad, al zeg ik maar, dat ik nooit met een dokter in de wis- en natuur zou willen trouwen, dan is ze al vertoornd. Kan ik het helpen. Ik meen het. O zeg, Lotte is met haar Ma naar de Rivièra geloof ik, tenminste ergens daar in de buurt, om op te knappen. Pa Boom en H. de Wilde halen haar eind Juli terug. Julie zei vandaag, dat het zoo zielig was voor H. de Wilde. Ik zei, dat hij er gister heelemaal niet zielig had uitgezien, want toen ben ik hem tegengekomen. Nu is 't waar, hij loopt altijd nogal hopserig, misschien kan hij er niets aan doen. Maar Julie beweerde, dat ik geen hart heb. Dus je hebt al weer met Jaap gewandeld. Ja, dan zul je wel gauw weer op je oude postpapier schrijven, denk ik. Nu 't is te hopen, dat je niet aan Poison moet vervallen, want ik heb van Kitty gehoord, dat een kennis van Georgien haar roode pruikje zwart verven wou, en eerst werd het ook werkelijk prachtig, maar nu is het groenachtig geworden en Kit zegt, dat de jongens op straat haar naroepen. 15 226 Nu Net, het beste hoor! Denk morgen maar eens aan me, als ik voor 't mondeling zit. O nee, 't geeft niets meer, want je krijgt dit epistel pas 's avonds, en dan is 't al vorüber. Ja, Duitsch ken ik ook. Lebe wohl. Poot van Joop. P.S. Julie zei gister, dat Jog z'n zuster met den gouden bril, ja, zoo een heeft hij, onuitstaanbaar is, en Pop zegt, dat het vast uitraakt. Dat is ook zoo gegaan met hun naaister. Enfin, we zullen maar afwachten, dat hoor je dan wel. Adieu. 1 Juni. Daar ben ik weer na achttien dagen en ik begin met een Pfffffffff- met nog hoopen meer f's. Ik heb een heuschig examen gehad in de kamer van de Directrice voor een groene tafel. De heele club had gister smokkelbriefjes voor me zitten maken. Maar toen waren het zooveel geworden, dat ik er gewoonweg geen raad meer mee wist. En ze zeiden ook allemaal, dat ze me zouden voorzeggen, als ik voor de klas moest komen. Maar ze hadden er heelemaal niet op gerekend, dat ik een apartje zou krijgen met de Generaal, 't Was ellendig. Zuurtje, die me het eerst te pakken had, straalde uit al haar rimpels, tenminste, dat verbeeldde ik me. Af en toe wist ik eens wat. Bij Rurop liep het nog al behoorlijk, maar bij de Generaal zelf sloeg mijn hoofd aan het hameren van leegte. En ik dacht er werkelijk een oogenblik over om maar rustig flauw te vallen, van mijn stoel af op den grond. Maar dat vond ik toch ook weer te kinderachtig en ik ben dus moedig blijven zitten. Gelukkig maar, want toen kreeg ik net een helder oogenblik en wist ik nog een paar vragen. Ik geloof ook niet, dat de Generaal van mijn flauw-vallen geschrokken zou zijn, en 't lijkt me erg moeilijk, om lang je adem in te houden. Nu krijgen we morgen ons rapport. Toen ik ziek was. 227 kwam Pa eiken keer, als hij thuis was bij mijn bed met lekkerigheidjes, en dan streek hij over mijn haar, en vroeg, hoe 't met me was. En op een avond, toen ik, geloof ik, nog al draaierig deed, zei Pa: „Zul je gauw beter worden kleine Joop?" 't Was heerlijk om te hooren, en ook wel leuk om eens kleine Joop te worden genoemd. Zoo heelemaal niet vondelachtig meer, maar ik moest toch aldoor denken, dat Pa dat allemaal zei om mijn rapport. En daarom vroeg ik eindelijk: „li vindt het wel naar zeker, dat ik nu een akelig rapport krijg, en misschien zitten blijf." ,,'t Voornaamste is," ze Pa „dat je gauw weer opknapt. En daaraan denk ik alleen." Maar nu ik werkelijk beter ben, zal Pa 't wel gauw vergeten zijn. En 'k heb nog steeds niets gezegd van Steub. 2 Juni. 't Ligt al weer in Pa's kamer het dierbare boekje met het etiketje J. L. ter Heul. Er stond niets in van Steub, misschien heeft hij 't vergeten, maar ik zal me in elk geval maar kalm houden op gym. 't Rapport zelf is niet fraai, maar juffrouw Wijers zegt, dat ik alle cijfers nog op kan halen. Maar dan moet ik stoomen als een machine. Enfin, dat wil ik ook. Bij Jog heb ik een zeven, de goeierd, ik zou er hem best een zoen voor willen geven, als ik wist, dat hij erop gesteld was. Maar ik denk, dat Julie het wel niet goed vinden zal. Julie heeft weer zulke malle dingen tegenwoordig. Nu wil ze een mantelpak van oranje tussor. En ze vroeg aan Jog, waar ik bij was, hoe hij dat vinden zou. Toen haalde hij zijn schouders op, en zei dat hij 't meest van eenvoudig hield. Wat voor Julie! En ik zei, dat ze dan net zoo goed een vlag om zou kunnen doen en een oranjewimpel om haar middel. Toen kreeg ik de laag, die ze Jog had willen geven. Maar ik trek het me niet aan. Connie had zulke goeie 228 cijfers, maar ze zei toen we naar huis gingen, dat haar moeder 's avonds met haar voste. Ze moest het natuurlijk wel uitleggen, want we zouden nooit geloofd hebben, dat zij dat alleen klaargespeeld had. Nu neem ik me voor, om alleen nog Woensdags en Zondags in mijn dagboek te schrijven en de andere avonden te blokken tot mijn haren uitvallen. 3 Juni. De club vergadert nog steeds; als ik overga mag ik er ook weer bij. En Kit en Connie ook. Wat hangt er voor ons toch veel van af van zoo'nv paar onnoozele cijfers. Pop zwerft tegenwoordig haast eiken avond op het tennisveld met Kees. Als zij een les een keer overleest kent ze hem. Kees noemt haar: „Mijn knappertje." Dat vind ik nu weer onnoodig om het zoo uittebazuinen, en Pop vindt het ook niet leuk. Ik heb 't gisteravond tegen hem gezegd en toen keek hij een beetje beteuterd. Hij heeft den bagagedrager met een hoop winst verkocht, en nu hoeft hij niet meer krom te liggen voor den pinkring, 'k Heb Pop mijn schuld ook al afbetaald, ze wou 't niet hebben, maar toen heb ik haar een doos bonbons gegeven van drie gulden. Oom Henri, die nu in Duitschland zit, stuurde me geld, toen ik ziek was, om wat voor te koopen. Ik zie den goeien man haast nooit en toch komt hij altijd net uit den hoek, als ik hem noodig heb. De zuster van Juffrouw Wijers is weer zoo goed als beter, en die blijft nu bij haar wonen, tot ze wat gesqhikts vinden buiten de stad. Ze gaat gelukkig nog niet heelemaal naar buiten, want anders mocht ik haar wel overal achterna reizen voor mijn rapport. De club trekt nogal veel naar haar toe, behalve Connie, die haar vrijen tijd op straat natuurlijk voor Rü houdt. Ze heeft weer erge sproeten, want 't is bar zonnig geweest, maar ze zegt, dat Ru er nog nooit over gevallen is. En toen zei ik, dat het van verre wel ivoor leek, geel ivoor, en daar is Connie nu bar blij mee. 229 Pa wil een motorboot koopen om daarmee te kruisen, zooals Julie het noemt. Ze heeft al direct met Ma modeplaten ingezien voor een motorpak. Als ik moet kruisen met Julie en Jog erbij, dan dank ik feestelijk voor de eer. Dan tennis ik liever mijn vacantie door. 6 Juni. Ma zei vandaag aan de koffie, dat ze dezen zomer een landhuis wil huren of een groot buiten, want ze houdt niet meer van het hotelleven. Toen zei Pa, dat hij toch immers een motorboot ging koopen. Maar Ma zei, dat ze toch een landhuis wilde, omdat het zoo gezond Was en Julie zei dadelijk: „En dan met zoo'n grooten, lommerrijken tuin en hangmatten." Julie zag zich natuurlijk al in een hangmat costuum door een tuin dwalen, maar Kees zei: „Ik voel 't meest voor een boot vader. En 'n flinke met een massa hutten." Ik had aldoor zoo'n knijperig gevoel in mijn keel, angst geloof ik. Want ik heb gisternacht gedroomd, dat ik zitten bleef en dat de Generaal met een groote sabel in de eene hand en mijn rapport in de andere, mijn cijfers voorlas, tot afschrik, zooals ze zei. En ik had allemaal tweeën van de tien en eén nul plus. Ik heb 't Pop vanmorgen verteld, maar die zei, dat ik dan vast overga met prachtcijfers, dat is altijd zoo met droomen. Maar ik ben er niets gerust op, 'k heb vandaag om te beginnen al weer een slechte aanteekening bij mademoiselle gehad, omdat ik zei, dat kikker la kikère was, en mademoiselle dacht, dat ik het erom deed. Kit blokt ook hard, want ze zegt, dat ze haar vader toch wél een plezier mag doen, nu de Russen zoo laag blijven. Kit was eerst nog bang, dat ze onderwijzeres zou moeten worden, omdat haar vader gezegd had: ,,'t Loopt in de duizenden." Maar Georgien wist haast zeker, dat andere effecten weer iri de hoogte gegaan waren, dus 't is zoo heel erg niet meer. Maar Kit heeft toch geen nieuwen hoed willen hebben ze zei: „Dat scheelt al weer zooveel." 230 Julie was gisteravond weer zoo actief. Ik zat net mijn haar te schuieren met dichte oogen, toen ze onze slaapkamer binnenzeilde. „Wat ben je laat Joop," zei ze. „Zoo," zei ik. „Heb je hard gewerkt? Kind, wat zie je er toch smal uit. En zoo bleek." „Ik houd van interessant," zei ik. „Nu 't staat je wel, zei Julie. „Really." Ik schuierde door. , „Zeg Joop, weet je wat Jog en ik vanmiddag gedaan hebben?" „Gezoend," zei ik. „Hè, banaal," zei Julie. „Prrr," zei ik. Want ik dacht aan het telefoongesprek van Jog en mij. „We hebben naar huizen gekeken." „Wanneer trouwen jullie?" „Och, 't was maar zoo voor de grap eigenlijk. Maar Jog heeft zoo'n goeie smaak zeg. We hebben een dot van een huisje gezien, even buiten de stad. Aan de Regentesselaan, je weet wel." „Ja, die noemen ze de baby-laan," zei ik. „Hè ja? Waarom?" „Omdat er zooveel baby's rondzwerven. Die worden daar bij troepen geboren." „Och, wat aardig," zei Julie. En ze bloosde notabene. „Nou," daar hoef jij niet voor te kleuren," zei ik. „Ken je „La Favorite", zoo'n wit huis met rozen, die tegen den muur opgroeien? Ja? Nu, dat is pas leeggekomen, en dat hebben we bekeken." 231 Ik bond een grooten bruinen schoenveter onder om mijn vlecht, maar Julie zei er niets van. „Dodden van kamers, zeg Joop. Beneden twee ensuite met een zijkamer en een serre, en daar boven vier kamers en een badkamer. We hebben het al heelemaal ingericht in onze gedachten." „Kom," zei ik en stapte in bed. „In den salon nemen we van die vieux-rose meubeltjes. Vin je die ook mooi ?" „Ik weet niet eens, wat dat is, vieux-rose," zei ik. „Och kom, van dat zacht-rose, heel elegant." „Niet om op te zitten dus." „O jawel, maar ze zijn wel teer. En dan de eetkamer oud-Hollandsch. Heelemaal in stijl, zie je. En o zeg, boven krijg ik een boudoirtje." „Heb je 't dan al gehuurd?" „Wel nee, dat weet je toch. Maar als we zoo'n huis huren, dan krijg ik 't." „Nou, ik vind het raar hoor," zei ik. „Stel je voor, je kunt best op een bovenhuis komen te zitten." „Ja, denk je dat ik dat zou willen?" zei Julie. „Nee hoor, nooit. Stel je voor, op een bovenhuis." „En ik weet zeker," zei ik, „dat het Jog niets zou kunnen schelen. Ik vind hem wel echt iemand om gemoedelijk eiken dag bij een trap op te klauteren." „Jij kunt iemand uit de heerlijkste stemming van de wereld brengen," zei Julie. „Met jouw akelig, prozaïsch gepraat." „Nacht," bromde ik. En toen heb ik nog een uur lang de meren en rivieren van Noord-Amerika liggen repeteeren. Geen wonder, dat ik daarop gedroomd heb. Zondag, 7 Juni. 's Avonds. Vanmorgen is Juffrouw Wijers er ook geweest. Kees zegt, dat alle zeilen worden bijgezet, en hij noemt me den stoomketel. Kees wil graag, dat de aanstaande motorboot Emilie genoemd wordt naar Pop, en nu 232 moet ik het aan Pa vragen, omdat Pop toch altijd mijn beste vriendin is geweest. Ik zei, dat Pa me regelrecht idioot vinden zal, als ik daarmee aankom. Hij heeft vanmiddag, voor hij naar 't veld ging, nog een poos bij me zitten praten, en mijn inkpot van de tafel geslagen met zijn racket. Maar Mina heeft het prachtig schoongemaakt. Kees heeft van Pop ook een pinkring gekregen. Ik wist er wel wat van, maar het interesseerde me niet zoo bar. Nu vandaag heeft hif hem voor 't eerst om en hij is er bar trotsch op natuurlijk, 't Is net, of hun pinken nu verloofd zijn. En dat heb ik Kees ook gezegd, maar toen zei hij, dat ik er me nooit rekenschap van geef, wat ik precies beweer. Mies Brouwer heeft, toen ik ziek was, op school verteld, dat ik wegbleef, omdat ik bang voor mijn cijfers was. Als ik aan haar denk, word ik razend gewoonweg. Dan beginnen mijn vingertoppen te kriebelen en word ik zoo warm in mijn hoofd. Margreetje Hulle, een schaap uit de tweede, vertelde het me gister in haar onnoozelheid. Ik heb er met de club maar niet over gesproken. Ze weten het natuurlijk wel, maar ze houden het zeker stil voor mij. Ik mocht niet tennissen vanmiddag, omdat Pa bang was, dat ik weer kou zou vatten, en 'k heb dus maar met Pien gesjouwd, omdat zij de eenige was, die niet tenniste. Haar racket is weg, en ze vindt het heel gewoon. We zijn op 't laatst puffend en wel toch op het veld beland, en toen hebben we in ligstoelen gelegen en limonade gedronken. Kees en Pop speelden een single, maar ze sloegen alle ballen tegen het net, en Connie en Ru hingen in het tentje, toen wij er aankwamen, maar toen wou Connie dadelijk weg. 'k Zal haar toch morgen zeggen, dat ik het flauw van haar vind. Wij zullen Ru heusch niet kapen. We zaten net, toen Noor, Lou en Kit per fiets arriveerden. Kit had haar tennisschoenen, die ze met een touwtje aan haar fiets had bungelen, verloren en toen moesten ze heele- 233 maal terug. Maar ze hebben niets meer gevonden natuurlijk, en Kit zei, dat het weer een strop van vier gulden was. Kit is door de Russen wèl veranderd, 't Is toch heerlijk op het veld, en ik geloof zeker, als de Generaal of Zuurtje aan tennissen deden, dan zouden ze op school heel anders zijn. Ik was ook weer met zooveel brave voornemens bezield, toen ik naar huis ging. Jog at bij ons, en ik dacht eens extra-beminnelijk te doen. En daarom begon ik aan tafel over hun huis, en dat ik vieux-rose zoo mooi vond en dat ik dweepte met Oud-Hollandsche meubels, dat ik die dodderig vond. Ik gebruikte alle woorden, die Julie ook altijd zegt, ik dacht, dan maak ik natuurlijk den hefsten indruk, maar Ma keek me gewoon verwilderd aan en toen ik midden in Julie's boudoir zat, zei Julie: „Je bent een onuitstaanbaar wicht Jo. Onuitstaanbaar." Ik geloof, dat ik toen verschrikt keek, en ik zei nog gauw, dat ik het werkelijk meende, en dat de Regentesselaan zoo'n mooie laan was en de baby-laan heette, omdat er — maar toen schoot Julie opeens los en ze stampvoette er bij: „Hou je stil akelig kind, met je idiote zotteklap." „Kom," zei Pa, — die geloof ik uit een reusachtige koersberekening wakker schrok. Tenminste als Pa afwezig kijkt, zegt Kees: „Pa is weer aan 't koers berekenen," — „kom, je moet niet altijd zoo tegen Joop uitvallen Julie. „O, als u wist, hoe ze me altijd treitert," riep Julie. „Maar ik meende dit. Waarachtig Jog," zei ik en ik keek naar Jog, „ik meende dit allemaal." „Je bent een beetje overspannen," zei Jog tegen Julie, en wilde naar haar hand grijpen. Maar Julie sprong op eens van tafel op en rende de kamer uit en Ma trok haar wenkbrauwen in de hoogte, keek me aan en zei: „Tant de bruit." „Pour un" — of une, dat weet ik niet *t omelette," bromde Kees zacht. Jog bleef zitten, en dat vond ik echt ferm van hem. Hij zag er wel wat dwaas uit, maar zoo is zijn gezicht nu eenmaal, dat kan hij niet 234 helpen. Nu huurt Pa natuurlijk een landhuis, want Ma zal wel zeggen, dat Julie het noodig heeft voor haar zenuwen. Ik snap werkelijk niet, waarvan dat kind zenuwachtig wordt. 10 Juni. Ik heb Maandag tegen Connie gezegd, dat ze niet zoo flauw moet doen met Ru, want dat hij dat ook vast niet leuk vindt. Toen begon ze maar zoo midden op straat te huilen. Ik schrok er van. Ik had het natuurlijk heelemaal niet kwaad bedoeld. Ze was er ook niet boos om, dat ik het zei, ze voelde 't zelf wel, maar ze vond het zoo lam, als Ru naar ons keek. „Maar daar heeft hij toch zijn oogen voor," zei ik. „Och, je begrijpt het niet," snikte Connie. „Je kunt het ook niet begrijpen. Ik ben zoo dol op hem en hij is zoo lief. Vin je 'm ook niet lief?" „Nee," zei ik, „heelemaal niet," want ik dacht, dat het een strikvraag was. Toen huilde Connie nog harder. „Dat vin 'k gemeen van je Joop, om dat te zeggen." „Je bent net als Julie," zei ik. „Precies hetzelfde." Toen kwam Pop ons achterop en die vroeg natuurlijk dadelijk, waarom Connie huilde en Connie snikte notabene: „Vin jij Ru niet lief Pop? Toe, zeg es eerlijk?" „Ru?" zei Pop. „Zeg, wat weet ik daarvan? Ik ken hem nauwelijks." „Zie je wel," zei ik, want ik begreep opeens, dat dat een goed antwoord was. „"Wij weten het niet. En je weet het alleen. En huil nu maar niet meer." „Als ze het thuis merken," zei Connie, „dan weet ik me geen raad. Ik zit altijd in de rats tegenwoordig." „Dat zou ik voor geen een jongen overhebben, al is hij dan net zoo lief als Ru," zei ik. Toen lachte Connie weer. „Ken jullie je geschiedenis?" zei ze. En ik was werkelijk blij, dat we weer op gewoon terrein kwamen. - HOOFDSTUK XVI. Zaterdag, 13 Juni. Mijn rokken zwiepen om mijn middel, zoo mager word ik. Ik heb er al vijf veiligheidsspelden in, éen van voren, twee op zij, en twee achter. En de 18e Juli begint de vacantie pas. Ik denk, dat ik tegen dien tijd een lat zal zijn. Ik kan niet tegen dat stoomen. Juffrouw Wijers is wel altijd lief, maar ze wil ook alles in de puntjes hebben, en ik roffel den boel zoo graag een beetje af. Zelfs nü nog, nu we onze uiterste krachten moeten inspannen, zooals de Generaal zegt. En ik heb al weer gedroomd, dat ik blijf zitten. Nu stond de Generaal op het puntje van den bliksemafleider, en ik was erg bang, dat ze eraf zou vallen, en ik riep nog: „Houdt u vast." Maar toen schreeuwde ze: „Josephine ter Heul blijft zitten, zitten, zitten." En daar tuimelde ze heen, en ik gaf zoo'n gil, dat ik er zelf wakker van schrok en Julie overeind vloog, en zei, dat ik zelfs in mijn droomen ordinair ben. Och hemeltje, wat akelig voor me. Pa heeft al een villa gehuurd in Aerdenhout, gemeubileerd en wel, tegen de 15e van de volgende maand. Hij heet: „Zon en Licht." Ma is er gisteren met Julie naar toe geweest, en Julie zegt, dat het haast een kasteeltje is, en dat er ook een toren op staat met een uitkijkvenster. „Dan kun je Jog van verre aan zien komen," zei ik. „O ja," zei ze, en ze keek zoo droomerig, net, alsof ze weer erg happy was. 236 Pien heeft een droomboek thuis. Vanochtend ben ik nog met een trammetje naar haar toegegaan, om te vragen, of ze 't wou meenemen. In 't fietsenhok hebben wij er op ons gemak in gesnuffeld. „Zitten blijven", staat er niet in en „rapport" ook niet, maar „bliksemafleider" wel. Als je daarvan droomt, zul je tot eer en aanzien komen en Pien zegt, dat ' ik daar toch zeker niet toe kom, als ik nu niet overga. Dus dat is nogal bemoedigend. Och ja, Kit is er vandaag half uitgestuurd. En nog wel bij Jog. Ze heeft van Georgien waarzeggen geleerd, en toen zou ze mij de toekomst even voorspellen, terwijl Jog jfc een formule aan 't uitleggen was op het bord. Ze had de kaarten op haar schoot, en ze zei net: „Je zult wat blinkends verliezen en gauw naar een fuif gaan," toen Jog zich omdraaide. Hij is veel pienterder geworden, nu hij verloofd is, en hij vroeg dadelijk: „Wat heb je daar op je knie Kitty?" Kit wou ze gauw in haar lessenaar duwen, maar toen wapperde de helft op den grond. En Jog zei oer-kalm: „Raap dien rommel op Kitty, en ga de klas uit." „fie nee, zei ik, „ t is mijn schuld. Ik heb haar gevraagd, of ze mij de toekomst voorspellen wil. Want dat kan ze. En ze wou eerst niet." Kit had al die vrouwen en boeren weer bij elkaar gerommeld en stapte de bank uit. ,,'t Is erg leuk van je Joop om dat te zeggen, maar 't is toch niet zoo meneer. Ik deed het uit mezelf." Ze was al haast bij de deur, toen Jog zei: ,,'t Is niet zooals 't hoort, maar je komt er zoo ruiterlijk voor uit Kitty. Ga dus maar weer zitten." 237 „Bravo," riep ik, en Jog schudde zijn hoofd. Kitty zei na schooltijd, dat ze een groot bouqet geven zal, als Jog en Julie trouwen gaan. 14 Juni. 't Begon allemaal zoo mooi vandaag, 't Was wel oer-leelijk weer, maar ik moest toch werken. Dus 't hinderde niet zooveel. Ma had Juffrouw Wijers en haar zuster voor de koffie gevraagd, ik geloof, dat Pa daar achterheen heeft gezeten, en Jog was ook weer bij ons, want zijn vader en moeder zijn de stad uit. Ik werkte met Juffrouw Wijers van tien tot half een, toen kwam haar zuster, die heel lief is, en we hadden een genoegelijke koffietafel. O nee, lunch zegt Julie. Pa was zoo vroolijk. Hij heeft op een avond gezegd, dat hij juffrouw Wijers zoo'n éérlijke vrouw vond. Toen zei Ma: „Och, maar zoo heelemaal niet charmant," en Pa keek weer in zijn krant. Daar rijm ik weer, even kijken, wie aan me denkt, een P. Piet zeker; ik ken hoopen jongens, die Piet heeten, en ze zijn allemaal vervelend. Jog was zoo leuk tegen Juffrouw Wijers en ze hadden het over physiologie geloof ik. Julie deed nogal hoog aan tafel; ze liet haar ringen zoo schitteren, en dan is het altijd mis met haar. Na de koffie wilde Pa, dat ik even ging liggen, omdat ik er zoo slaperig uitzag. En ik kroop gehoorzaam in bed en wou net indoezelen, toen ik Julie hoorde krijschen. Ze was met Jog naar haar kamer gegaan, dat wist ik wel. Ik schrok er van, want ik dacht minstens, dat Jog uit het raam viel. Maar Julie krijschte door: „Ja, en met iedereen bemoei je je, en naar mij kijk je niet om. Denk je, dat ik het niet merk? O, 'k heb me geërgerd vanmiddag aan tafel." „Maar kindje," zei Jog, „ik mag toch zeker wel gewoon met iemand praten." „Ja, maar niet uren achter elkaar, en mij heelemaal vergeten. Ik heb een half uur op het zout zitten wachten. 238 Dat vroeg ik jou om door te geven. En je vergat het — dat vind ik schandelijk zie je." „Maar dat spijt me wijfje," zei Jog. Ik was natuurlijk heelemaal klaar wakker, en ik bonsde tegen mijn ledikant, maar ze hoorden niets. „En weet je, wat ik zoo monsterlijk van je vind? Dan ga je huizen met me kijken, en dan doe je net, of je alles even mooi en schitterend vindt, en dan doe je, of niets haast goed genoeg voor me is, en dan zeg je, zooals gisteravond bij je zuster, dat een bovenhuis ook erg genoegelijk kan zijn." lip „Maar dat kan het ook. Als je toch niets anders krijgen kunt. Je weet toch, dat la Favorite al weer lang onderhands verhuurd was. En...." ,,'t Kan me niet schelen," zei Julie. „Maar ik ga nooit op een bovenhuis wonen. Nooit hoor! Dan trouw ik liever niet. Natuurlijk, dan trouw ik véél liever niet." Ik lag paf. Stel je voor, om dat allemaal tegen Jog te zeggen. Ik wou eerst mijn bed uitspringen, en er heen gaan, maar ik dacht: „Misschien krijg ik de schuld nog van het bovenhuis," want ik heb ook eens zoo iets beweerd, en ik bleef maar liggen. Toen zei Jog: „Dat meen je niet Julie." En zijn stem klonk heel anders dan gewoon. „Ik meen het wel. Ik meen het wel. Stel je voor, nu gaan we twee maanden naar buiten, 't is een kasteel haast, en als je getrouwd bent, zit je op een trap met een looper." „Ik wist niet, dat je zoo was," zei Jog. „Och stakker," dacht ik, „dat had ik je wel allemaal kunnen zeggen." „Ja, zoo ben ik nu. Nu weet je het dan. En als je zoo wilt, dan.... dan — En die zuster van jou ook, die zei, dat ik toch wel heel veel geld voor mijn toilet uitgeef. Ja, dat doe ik ook. En daar verkies ik geen aanmerkingen op. Ik wil er niet burgerlijk uitzien met twee blouses en éen rok. Dank je wel." 239 „Als je maar weet," zei Jog, „dat ik jou geen japonnen kan geven van honderden guldens." „Och," zei Julie, „kun je dat niet? Maar ik krijg toch zeker wel een dagmeisje later. Of misschien een werkster een paar maal in de week?" „Je bent van streek," zei Jog, ,,'t is misschien beter, dat ik wegga." „Ja, dat is het zeker. Ga maar. Ga. Ga. En blijf maar weg hoor!" De deur van onze kamer vloog open en ik schoot onder de dekens, maar Julie schudde me als een razende: „Lag je te luisteren, lag jij te luisteren?" „Nee," zei ik, „maar als jij schreeuwt, dat de muren dreunen, dan moét ik wel alles verstaan." „Jullie bent er met je allen op uit, ja jij ook, jij heelemaal, om mij ellendig te maken," en Julie plofte op haar bed neer. Toen viel net de buitendeur dicht, 't Was Jog, die wegging. Julie is niet aan tafel geweest. Pa begreep er niets van, die is ook zoo onhandig in die dingen. Ma zei, dat Julie hoofdpijn had, en dat Jog naar éen ouden studentenvriend was. In die dingen is Ma wel knap. Ik zit nu op Julie's kamer te schrijven. Kees zegt, dat het wel af zal raken, want als Jog een beetje 'n kerel is, dan blijft hij toch zöo weg. En toen wou hij nog beginnen over Pop, dat die toch heel anders is. Maar daar stond mijn hoofd niet naar, en ik zei, dat ik dat al lang wist. Als het afraakt moet ik zeker weer meneer tegen Jog zeggen, en ik ben nu eenmaal aan Jog gewend, 't Is een lamme geschiedenis hoor, en 't zou me niets verwonderen, als ik er niet de schuld van kreegv 17 Juni. Nu, het is een fraaie geschiedenis! Julie loopt rond met een gezicht van „trap me niet op mijn teenen," en doet zoo geweldig uit de hoogte, alsof wij allemaal, Ma ook, maar gewone straatvegertjes zijn. En Jog zag er nooit erg florissant uit, maar nu is hij zoo krijterig, akelig 240 gewoon.' Kit zei Maandag op school: „Zeg, wat mankeert je zwager?" „Weet ik het?" zei ik. „Vraag het hem." „Dank je feestelijk," zei ik. Maar toen ik na schooltijd een boek vergeten had en nog terugrende, om het te halen, kwam ik Jog in de gang tegen. „Daag," zei ik. „Zoo Joop." „Zeg," zei ik, „je ziet er zoo wonderlijk uit vandaag. Heb je hoofdpijn?" „Nee. Zie ik er wonderlijk uit?" ?§||1§ „O jé, ja," zei ik maar gauw, „zoo weggezakt hè, je oogen en zoo. En je haar zit ook anders dan anders." „Zoo," zei Jog. „Dat is niet plezierig voor me tegenover zooveel damesoogen." „Och," zei ik, „we letten er anders nooit op, zie je, maar vandaag zag ik het net." „Enfin," zei Jog, en hij wou door een deur verdwijnen, maar ik greep hem nog juist bij zijn mouw en ik verzon maar gauw wat: „Zeg, als je vanavond komt, dan kan ik je wat leuks laten zien." „Maar ik kom niet vanavond," zei Jog. „Ik ben verhinderd." „O," zei ik. „Nu dan niet. Daag." Ik houd niet van ruzie en akeligheden en daarom zei ik Maandagavond tegen Julie: „Jog ziet er uit als een schim." ,,'t Interesseert me niets," zei Julie. „Zoo," zei ik. „Interesseert het je niets. Je moest ransel hebben!" — Dat had Kees tien keer achter elkaar gezegd. Toen ging Julie de kamer uit, en nu slaapt ze weer alleen op de logeerkamer, omdat ik haar voortdurend beleedig. Ja, ja, 't is wat. Pa is een heele week de stad uit, anders zou ze toch zoo mal niet tegen ons doen geloof ik. Maar nu zit ze aan tafel zoo rechtop, dat ik elk oogenblik bang ben, dat de leuning achteruitwijken zal, 241 en ze kijkt met de oogen half dicht en de mondhoeken naar beneden. Fn ze draait allemaal broodballetjes. Ma zei vandaag opeens met een zucht: „Kind, je krijgt heusch rimpels, als je zoo absurd blijft doen." „Noemt u het maar absurd," zei Julie, en trappelde op den grond net boven op mijn teenen. Toen schoot Kees uit zijn slof. „Als je dan tenminste nog 'n beetje karakter hebt, stuur hem dan zijn ring terug." „Ik vraag je niets," zei Julie. „Nee, maar ik zeg je, dat het min van je is om Jog zoo te behandelen, en dan hier fier te blijven rondloopen, tot hij zoo Hef is om terug te komen. Als je dan toch zooveel op hem tegen hebt, wees dan heelemaal eerlijk en maak het af. Maar dat vind je misschien te vulgair. Ba, wat n opvattingen. „Kees," zei Ma. „Ja Ma, ze maakt me kriegel, en ze mag best eens weten, hoe ik over haar denk." Ik heb zoo pas aan Kees gevraagd, waarom Jog het dan niet afmaakt. „Omdat hij nog te veel voelt voor 't spook," zei Kees. „Verdraaid zeg, als Pop me zoowat leverde, ik gooide haar vierkant haar pinkring in 't gezicht. Maar Pop is...." „Een engel," zei ik. „Lieve help Kees, begin daar toch niet altijd weer over te zeuren. Ik ken Pop toch al van klein kind af." „Ze was zeker een dot van een baby hè?" zei Kees. „Nee," zei ik „ze was monsterlijk met spriethaar." „Dat jok je," zei Kees en wou me boksen. Maar ik schoot weg. Ja, nu geloof ik wel, dat het afraken zal. En dan verlooft Julie zich over een half jaar weer met een ander, en maakt na drie maanden weer ruzie. O, ik vind Julie echt iemand om zoo'n twintig verloofdes af te werken, en dan per slot van zaken niet te trouwen, en later bij mij in huis te komen, als ik pas getrouwd ben. En dat kan me niet bekoren. O jémie nee! 16 242 20 Juni. 'k Heb al een paar standjes van juffrouw Wijers beet, omdat ik niet met mijn gedachten bij de les ben. Ja, maar ik kan niet tegelijk aan beren met éen en met twee e's denken en aan Jog zijn scheiding, die vandaag dwars over zijn hoofd liep. Pop zegt, dat is het begin van kranlczinnigheid, dat was ook zoo met hun tuinman. Pop weet er natuurlijk alles van, die heeft het van Kees. Maar de anderen heb ik toch maar niets verteld, ze komen het vroeg genoeg te weten. Stel .je voor, dat Jog krankzinnig wordt, dan heeft, Julie het toch maar op haar geweten met haar bovenhuis. Ik weet werkelijk niet, of ik het nu aan Julie moet zeggen. Ze heeft wel een uur beneden zitten zingen, en maar van die geweldige arias, waarbij je haast van je stoel slaat, 't Is al bij elven, want juffrouw Wijers is er vanavond ook geweest, en Julie is nu al op haar kamer. Ik hoor haar hier neuriën. Ma zegt nog altijd, dat het absurd is, maar Kees zegt, dat Julie wel anders piepen zal, als Pa terugkomt. En dat is Maandag. Jog heeft vanmorgen drie proeven laten mislukken en Ludovicus stond achter hem te grijnzen. Vroeger lachte ik ook altijd heel hard en dan riepen we: „Hé meneer, wat jammer; mag Ludovicus het niet doen? Of laat u het ons eens probeeren," maar nu schudde Kft alleen haar hoofd en ze bromde: „Drie achter mekaar, dat is nog nooit gebeurd." Als Jog nu maar.... hé, wat is dat? Ik geloof zeker, dat ik ook al nerveus word, 't zit natuurlijk in de lucht van ons huis. Nu hoor ik 't wéér.... 't is.... 't is boven me.... 't is Julie, die huilt. Kom, nu krijgen we weer wat anders. Ik zal maar naar bed trekken. Nu, ze huilt toch wel heel erg, onderdrukt. — Onderdrukte snikken, dat is prachtig voor een opstel. — Zou ik even naar haar toegaan? Maar dan snauwt ze me af natuurlijk. Toch maar gaan, en dan zeg ik het meteen van Jog z'n scheiding. 243 Zondagavond 21 Juni. 't Is een wonder, dat ik nog vast op mijn beenen sta, want ik heb heel wat meegemaakt, sedert ik „Scheiding" neerschreef. Maar geregeld vertellen. Julie's deur zat op slot, maar ze had vergeten de tusschendeur af te sluiten en daar wrong ik me doorheen langs een tafel, die er voor stond. Julie lag met kleeren en al boven op bed en ze schrok verschrikkelijk toen ik bij haar kwam staan en haar arm een beetje schudde. Haar kussen was heelemaal nat en er was geen grein golf meer in haar haar. „Ga weg Jo," zei ze meteen. „Doe nu niet zoo mal," zei ik. ,,'k Heb me pas door de ^deur gewurmd, en nu moét ik even met je praten." ,,'k Heb je niets te zeggen," 'hikte Julie en ze wreef over haar gezicht met een tip van de sprei. Dat had ik eens moeten doen. „Nee, maar ik heb jou wat te zeggen. En ik waarschuw je, schrik maar niet. Jog wordt krankzinnig." „Wordt — Jog — krankzinnig?" zei Julie, en ze ging opeens recht overeind zitten en begon te lachen, dat ik er haast beteuterd van werd. Ik klom op de tafel en ik probeerde heel streng te kijken, want dat vond ik toch geen manier. „Ja," zei ik. „En 't is jouw schuld. Jij met je malle bovenhuis en je japonnen van honderd gulden, 't Is heelemaal geen wonder. Heelemaal niet." En ik keek nog strenger. Julie ging weer liggen. „Ga nu maar naar beneden Jo, 't is al over, en jij kunt er toch niets aan doen. Ik ik enfin, ga maar." „Jog z'n handen trillen," zei ik, „en hij heeft drie proeven laten mislukken vandaag, en hij is aan éen kant al heelemaal grijs." — Dat jokte ik. — Julie staarde mij maar aan. „Ja, kijk maar niet zoo mal," zei ik. „Zijn scheiding liep dwars over zijn hoofd, en hij had 244 die blauwe das aan, je weet wel, die jij nog voor hem gekocht hebt, met die gele moppen er op." En toen begon Julie opeens weer te huilen. „O Joop," zei ze, „ik ben zoo ellendig." „Ja," zei ik, „dat dacht ik wel. Daarom zong je zeker straks van Robert." „Och, je begrijpt niet, wat er in me omgaat. Daar begrijp je niets van. Jullie geen van allen." „Maar je deedt zoo wonderlijk deze heele week, net of het je niets kon schelen." „Ja, zóo deèd ik," zei Julie. Ik trommelde met mijn hakken tegen den tafelpoot. Toen greep Julie naar haar hoofd ën ik hield er mee op. „Nu, wat wil je?" zei ik. „O Joop, ik weet het niet, ik weet het heusch niet." Ik zoog mijn wangen in. „Spijt het je van Jog?" Julie lag even met dichte oogen. „Ja," zei ze. „Alles, wat je gezegd hebt?" "Ja-" „Nu, dan is 't in orde." Ik sprong van de tafel. „Dan schrijf je hem dat. Ik zal wel even een kladje voor je halen. Dan schrijf je 't gewoon. En ik breng 't nog wel even naar de bus." „Maar als hij dan niet terugkomt. Als hij toch niet terugkomt Joop. Hij is zoo fijngevoelig en.... nee, ik weet niet." „Zal ik het hem schrijven?" vroeg ik. „Don 't," zei Julie. „Please, don 't." „Nu, slaap er nog maar eens over," zei ik en ik sprong van de tafel. „En huil maar niet meer. 't Komt wel in orde. Naacht." Julie zat op de rand van het bed en knikte. Maar toen ik beneden kwam, heb ik gauw een velletje uit een schrift gescheurd en neergekladderd: „Waarde Jog. Ik moet je even spreken, want ik heb je wat te vragen over dat mannetje boven op de flesch, je weet wel. Dat snap ik niet goed. Schikt het je morgen ? Zonder tegenbericht zie je me wel verschijnen. Daag. Een poot van Joop." 245 Dat had ik eigenlijk in gedachten neergekalkt, maar toen wou ik het niet meer overschrijven, en ik heb 't nog gauw in de bus gedaan, zonder postzegel, want die had ik niet. Enfin, de strafport krijgt hij wel van me terug. Vanmiddag, na de koffie, rende ik meteen weg, want ik moest haast maken om niet door een clublid te worden opgepikt. Julie had rooie randjes aan haar oogen en een glimmende neustop, en ze at niet. Bij Jog z'n huis belde ik heel hard. Jog deed me zelf open. „Zoo Joop." Ik was bang, dat hij het in de gang af wilde doen, en daarom zei ik: „Ik volg je maar," en toen gingen we naar zijn kamer. „Je hebt strafport betaald hè?" zei ik. „Hoeveel was 't? Een dubbeltje? Ik had geen postzegel zie je, en ik moest je toch spreken." „Over het mannetje op de flesch?" zei Jog en hij glimlachte. „Nee. Over Julie, zei ik. „Ze is ze is erg naar van van alles. En 't spijt haar verschrikkelijk. Alles spijt haar. Dat zei ze gisteravond zelf. Toen heeft ze wel twee uur gehuild. En anders huilt ze nooit. Om haar teint zie je." „Had Julie me dat zelf niet kunnen zeggen?" zei Jog. „Nee, dat durft ze niet. Want jij bent zoo fijngevoelig, zegt ze." Jog bloosde en ik ging verwoed door: „Ze is bang, dat je heel boos zult zijn, en dat kan ze niet hebben voor haar zenuwen. En 't spijt mij ook er9 J°9' want ik was al heelemaal aan jou gewend." „Wat wou je nu eigenlijk Joop?" zei Jog. „Dat je naar haar toegaat. Naar Julie. Ze is alleen thuis. Ma maakt visites. En zij ligt op den divan. Ik ga tennissen met Kees. Ze wil graag met jou in een hut wonen. Heusch. Zoo is ze wel," fantaseerde ik er maar lustig op los. „En jouw ring is haar al veel te wijd, zoö mager wordt ze." „Goed Joop, dan zal ik wel naar haar toegaan," zei Jog, en hij streek over ziin haar. 246 „Hè heerlijk," zei ik, en ik sprong meteen op. „Ga maar gauw, dan heb je nog wel een paar uur voor Ma weer thuis is. En je zegt er niets van hè, dat ik bij je geweest ben." „Nee," zei Jog. Hij het me uit en ik schudde zijn hand als een kameraad. „Dag," zei ik. „Hou je maar taai." Toen ik van 't veld thuiskwam, zaten Jog en Juüe op de canapé, alsof ze er nooit van weg waren geweest. En Ma schonk thee. Ik probeerde erg onbevangen te doen en ik zei: „Zoo! Ben jij daar weer ? Leuk zeg!" En ik keek aldoor een anderen kant uit, als Julie Jog z'n hand streelde. Kees zegt, dat ze het hem niet had moeten leveren, want dat hij beter op zijn stuk zou hebben gestaan, en toen wou hij warempel al weer over Pop beginnen, maar ik zei, dat hij knap vervelend wordt. Julie is straks even boven geweest om zich op te donsen, want er is visite gekomen. Toen streek ze over mijn haar nota-bene, net den verkeerden kant uit, zoodat het nu wild over mijn hoofd zwingelt." „Werk maar niet te hard Joosje," zei ze. „Nee, dank je," zei ik. „Ben je nu weer happy?" „Ooü" zei Julie, met den ouden uithaal, „die schat! we kunnen niet buiten elkaar Joop." „Da's te hopen," zei ik. Hè, hè, ik heb vanaf half acht geschreven en mijn vingers zijn stijf als een plank. Beneden jubelt Julie al weer van Robert. En Jog z'n scheiding zit weer recht! Gelukkig!! HOOFDSTUK XVII. 24 Juni. 't Is alles weer heelemaal kits met Jog en Julie, en Julie zei vandaag, dat ze naar een fijne kookcursus wil. Kees zei: „Als ik het dan maar niet behoef te eten." En toen lachte Julie. Pa is terug, en warempel, 't eerste wat hij vroeg, toen hij mij zag, was: „Hoe staat het met.de studie Joop?" „Best," zei ik. En toen zei Pa: „Je eet toch wel flink? „O ja," zei ik. „Je moet vooral goed eten Joop." „U bedoelt goed blokken," zei ik, en ik legde mijn armen op mijn rug." „O, 't is zoo'n hef kattekopje," zei Kees, die er bij stond. „Ziet u wel, dat ze mager wordt?" Toen blies ik mijn wangen op en ik zei: „Puu," en wandelde weg. Er is al zoo'n overgangstemming op school. Den achttienden van de volgende maand krijgen we vacantie, en Kit zegt, dat dit zware dagen voor haar zijn, omdat ze zoo hard probeeren moet om niet wat ondeugends te doen. 27 Juni. Ik heb juffrouw Wijers voorgesteld, om maar bij ons te komen logeeren, dan kari^ze ook 's nachts met me repeteeren, als ik wakker word. 'k Heb haast geen tijd meer voor mijn dagboek, en ik denk alleen nog aan 248 Graven en Stadhouders, en bergketens en plusqueparfaits en de Duitsche meervoudsvormen en in mijn slaap repeteer ik heelemaal vanzelf: to ride-rode-rode, of ridden, och hemeltje, dat weet ik al niet meer, straks even opzoeken. Ik slaap met al mijn boeken onder mijn hoofdkussen; 't is wel hard, maar 't moet erg goed voor je hersens zijn, Kitty doet het ook. En ik heb alwèer gedroomd, maar nu, dat ik overging. De Generaal huilde dikke tranen, zoo speet het haar, maar Jog sloeg haar met een dikken knuppel op den rug en hij zei: „Schaam je je niet; dat arme kind." Julie is begonnen om een das voor Jog te haken. Kees zegt, dat het een boetedoening is, en nu heeft ze zich in haar wijsvinger gehaakt en Jog heeft het gisteren aldoor moeten afkussen. Ik zei heel moederlijk: „Toe maar hoor," maar toen zei Julie: „Hè Joop, ga de kamer uit." Ik kan soms 's nachts wakker worden met zoo'n benauwd gevoel in mijn keel. En dan klopt mijn hart en dan ga ik alle mogelijke cijfers na, die ik zoo voor en na gekregen heb, en soms ben ik erg bang, en dan weer weet ik zeker, dat ik over zal gaan. Wat een lamme vacantie zal ik krijgen, als ik zitten blijf. Maar 't is toch eigenlijk nog het allernaarst voor juffrouw Wijers. 'k Zal morgenochtend maar vroeg opstaan, en nog eens goed mijn geschiedenis doorlezen, brr, al die ouwe heeren, ik wou, dat ze nooit bestaan hadden. Zondag, 28 Juni. Lieve Net, Even een kaart, vlak voor den eten. Je brief heb ik ontvangen, en Ma zegt, dat je toch zoo'n keurige hand hebt. Ik schrijf wel erg kriebelig hè, maar anders gaat er zoo weinig op. 't Schijnt een ziekte te -zijn om landhuizen te huren. Wij doen er ook aan. Wel moppig, dat Jaap ook naar Laren gaat. Wij trekken naar Aerdenhout, naar een huis met een toren, waarin je kunt zitten koekeloeren. Ik ben op gym uit de ringen gevallen, net 249 op de matras gelukkig, maar Steub zei, dat ik het er om deed. Als ik mijn beenen gebroken had, zou hij ook denken, dat het louter voor mijn plezier was. Ik schrijf maar niets van 't overgangs-examen, want dan word ik vervelend. Dat hoor je wel van me! Dag hoor. 'k Ben zoo suf als een kalkoen en ik weet, dat we een zalige taart toe hebben, maar 't laat me ijskoud. Daag. Je Joop. P. S. 't Is afgeweest met Jog en Julie. Maar nu is 't weer aan-er dan aan, net als met Jaap en jou. Pop zei, dat het wel eens goed is, maar toen zei Kees: „Larie." Adie. 30 Iuni. Juffrouw Wijers heeft vanavond een vergadering van vrouwenkiesrecht, en ze kon maar tot negen uur blijven. Nu kladder ik nog gauw even in mijn dagboek. ^Ve hebben vandaag onverwacht repetitie Fransch gehad en rekenen. En ik weet zeker, dat ik het goed heb gemaakt, en 'k heb vier van de vijf sommen afgejacht, en ze komen allemaal uit met mooie heele getallen. Uit de laatste kreeg ik ieder keer in klad 18"w, en dit is onmogelijk, want 't was een vraag van: Hoeveel mannen kunnen dan het werk doen? Ik mag die soort sommen met Juffrouw Wijers nog wel repetëeren, want dat zijn draken. Nog negentien dagen! Ik heb nog nooit zooveel moed gehad als vanavond. Pien zei vandaag ook: „Je komt er vast Joop." En toen zei Lou: „Natuurlijk, de Generaal merkt toch ook wel, dat je hard werkt." En Noor zei, dat het laatste rapport altijd het voornaamste is. 't Is zulk warm weer; we sjouwen naar school met bungelende armen en zonder hoed. Ma zegt, dat je haar dan zoo leelijk verkleuren gaat, maar dat kan me niet schelen. 1 Juli. Ik ben heelemaal dof en suf en dood in mijn hoofd. En ik kan me nóg niet voorstellen, dat het werkelijk 250 gebeurd is. Dat het heusch, waarachtig gebeurd is vandaag. Ik ben van school gestuurd en nu pas snap ik, hoe ontzettend het is. Ik was door 't dolle heen vanmorgen, ik was gek geloof ik, maar spijt heb ik er niet van. Nee, heelemaal niet. En gisteravond was ik juist zoo blij en tevreden en toen dacht ik zoo stellig.... En nu weet ik het zeker, zeker, zéker, dat ik zitten blijf, en ik zal t Pa nooit durven zeggen, want die begrijpt het toch niet. Ik was net zoo jolig vanmorgen, toen ik naar school ging, en we zwierden met z'n zevenen over de straat en Kit zei, dat ze wel loopende de turkey-trot dansen kon en ze deed het ook. 't Was erg gek. Het eerste uur hadden we teekenen bij juffrouw Swarts. Daar komt de Generaal nogal vaak kijken, want ze denkt, dat ze er verstand van heeft. Swarts is goedig en we zijn altijd nogal kalm bij haar. Vanmorgen hadden we lijnteekenen en ik had juist een nieuw potje Oost-Indische inkt gekocht op rekening van Pa. Dat mag! Er was een kind ziek en toen stond ik naast Mies Brouwer, maar ik nam natuurlijk geen notitie van haar, en ik begon meteen aan mijn gewrocht. Het zag er wat groezelig uit, maar ik deed toch wel mijn best. Toen juffrouw Swarts aan het andere eind van de klas was, hoorde ik Mies wat zeggen tegen Leen Varekamp, die naast haar staat. Dan doet ze altijd zoo misselijk, dan kijkt ze eerst alle kanten uit, of juffrouw Swarts ook ziet en dan zegt ze 't gauw. Maar Leen verstond haar niet en toen zei ze 't harder. Maar toen hoorde ik het ook. Ze zei: „Zeg, weet je wat juffrouw Wijers gisterenavond aan moeder verteld heeft? Ze waren samen op een vergadering, zie je. Dat ze dolblij zal zijn, als 't vacantie is, want dan is ze van Jo af." En toen keek ze zoo overzij naar mij. Ik werd meteen razend, en ik flapte eruit: „Dat jok je, mispunt dat je bent." „Zoo jok ik dat?" ze Mies en haar oogen hingen haast op haar neus van kwaadaardigheid, „denk jij, 251 dat juffrouw Wijers nog bij je zou komen, als ze 't geld niet zoo noodig had? 't Is nog al een grapje zeg, om al die lessen in jouw domme hoofd te pompen. Je snapt er nooit wat van, zegt juffrouw Wijers, je bent zoo dom als een koe, en 't kan haar niets schelen, als je zitten blijft." Toen zag ik, dat de Generaal binnenkwam en met juffrouw Swarts bij Pien haar werk ging staan, maar dat kon mij niets schelen, en ik gilde gewoon: „Mispunt, mispunt, lam wicht, dat je bent met je akelige groene oogen, drakepit," en ik keek net rond naar iets, waarmee ik haar slaan kon, toen de Generaal op ons toestevende en meteen zei: „Jo, ga de klas uit." Ik weet niet, wat me bezielde, maar ik trok Mies mee aan haar blouse: „Dan zal zij ook, dan zal zij ook, dat laffe mispunt." „Jo, gedraag je behoorlijk alsjeblieft;" zei de Generaal. „En laat Mies los. Oogenblikkehjk." En toen werd ik zoo afgerazend woest op de Generaal, op haar zure, akelige gezicht, dat ik tegen haar schreeuwde: „O, moet ik die heveling loslaten. Ja, ze kon er ook eens van bederven het schaap. Het arme zoete schaap hè? Zoo'n flauwe, ellendige leugenbrok. Die moet u voortrekken hè? boven ons allemaal, omdat ze, omdat ze.... vleit en liegt en nooit wat doen durft, alleen stiekem als niemand naar haar kijkt. Ik wil haar niet eens langer vasthouden," en ik gaf Mies een duw, dat ze tegen de teekentafel viel. En natuurlijk aan 't balken sloeg. Er kwamen allemaal rooie sterretjes voor mijn oogen, ik moést huilen, maar ik beet op mijn onderlip, dat ik het bloed proefde. De Generaal keek zoo dreigend. „Ga onmiddellijk uit mijn oogen Jo." En misschien was ik toen rustig gegaan, als ze niet de idioterigheid gehad had, om haar arm zoo'n beetje om Mies heen te cirkelen en te zeggen: „Stil nu kind. Een beetje kalm zijn. Och Lena, haal jij water voor haar." Toen raakte ik heelemaal buiten mezelf, en de sterretjes voor mijn oogen werden gewoon roode bollen. 252 Ik hoorde Kit nog roepen: „Joop dan toch," en ik voelde, dat Pop en Lou naast me stonden en me over mijn rug streken, maar 'de bollen draaiden en draaiden in 't rond en toen greep ik mijn fleschje Oost-Indische inkt, en gooide het pats naar Mies haar gezicht. Maar 't kwam op haar blouse terecht en ze droop. En ik lachte opeens, en ik zei: „Dat is beter voor jou dan water. Ellendeling! Valsche, gemeene ellendeling." Natuurlijk stond ik toen in een ommezientje buiten de deur, en ik mag niet terugkomen, voor ik Mies, waar alle meisjes bij zijn, om excuus heb gevraagd. En dan nog alleen bij stemming. „Datdoeiknooit. Nooit!" zei ik tegen de Generaal. „Dan blijft mijn school voor jou gesloten," zei de Generaal. Ze was heelemaal wit, en ik rukte mijn tasch naar me toe en liep de trap af. Maar toen draaide ik me nog even om, en ik zei: „Als u niet zoo onrechtvaardig was, dan zouden wij allemaal meer van u houden. Dat zouden we. Vast." En toen rende ik naar beneden, en ik trok de buitendeur met een slag achter me dicht. Ik ben naar huis gegaan, heb niemand gezien, heb mijn dagboek opgehaald ën ben naar 't park gestevend. Daar zit ik nu. En ik ben nog woedend, woedend, woédend, maar ik ben ook zoo ellendig, zoo.... 's Avonds. Ik heb een barstende koppijn, maar toch wil ik schrijven. Vanochtend, toen ik in 't park zat te schrijven, kwam er 253 een hand op mijn schrift. Ik gaf een schreeuw van schrik, 't Was Jog. „Wat voer jij hier uit?" zei hij. „Maak je gedichten?" „Nee, een opstel," zei ik. „Wat een wonderlijk uur om een opstel te maken. En wat zie je er vreemd uit Joop." „Zoo," zei ik. En ik slikte. Hij vermoedde 't natuurlijk al, want hij zei: „Schuif eens een eindje op, dan kom ik naast je zitten." „Heb je niets-te doen?" vroeg ik. „Nee, vanmorgen niet. 'k Was op weg naar mijn boekhandelaar, maar dat heeft de tijd wel." Ik keek naar den vijver, want daar zaten we dichtbij en ik zei niets. Toen vroég Jog: „Waar maak je een opstel over?" ,,'t Is mijn dagboek," zei ik. „Een dagboek. Zoo, zoo. Wat gewichtig. En heb je nu een uurtje vrij af gevraagd, om daarin te schrijven?" Ik keek van op zij naar hem, maar hij lachte niet. „Ik heb vrij af gekregen," zei ik. „Voor zoolang ik maar wil." „Meen je 't Joop? Is 't werkelijk? Ben je van school gestuurd?" „Ja." „Kind, hoe komt dat nu? En voor hoelang? „Dat zei ik toch, voor zoolang ik maar wil. Voor goed natuurlijk. O, 't is zoo gemeen." „Wat is er dan gebeurd Joop, vertel 't me eens." Ik slikte; er zat een dikke bobbel in mijn keel. Toen vertelde ik het Jog. En terwijl ik er over sprak, kreeg ik opeens angst, dat het waar zou zijn, wat Mies gezegd had. Juffrouw Wijers was wel altijd lief tegen me en vriendelijk, maar misschien hield ze toch niet van, me, en als het waar was, dan zou ik haar nooit meer willen zien. Maar ze had het geld van mijn lessen noodig, vooral nu haar zuster bij haar woonde. Ik werd heelemaal wee en akelig van binnen en ik groef een put in den grond met de hak van mijn schoen. 254 „Ik vraag die Mies natuurlijk nooit excuus,"zei ik toén. „Je hadt haar toch niet moeten gooien." „Ja, dat moest ik wel doen. Ik zou 't nog wel eens willen." „Kleine dolleman," zei Jog, en hij nam mijn dagboek en krulde de punten om. Toen zaten we een poosje allebei stil. Op 't laatst zei Jog: „Hoor eens Joop, ik zal naar de Directrice gaan, nu direct, en er met haar over spreken. Vind je dat goed? Ik wil juffrouw Wijers ook wel opzoeken, als je dat misschièn prettig vindt. Zeg jij het maar." „Geloof jij," zei ik, „dat juffrouw Wijers het gezegd heeft ?" „Nee," zei Jog dadelijk, „ik ben er van overtuigd, dat zij nooit iets dergelijks heeft kunnen zeggen. Daar is zij een veel te fijndenkende vrouw voor." Dat luchtte me een beetje op. „Je bent goed," zei ik tegen Jog, en Jog bloosde weer, en ik bedacht opeens, hoe ik hem altijd geplaagd had. We zaten weer een tijdje stil. Toen zei Jog: „Je bent een beetje overspannen Joop. Je hebt natuurlijk veel te hard gewerkt den laatsten tijd. Als je kalm geweest was, dan had je gelachen om wat Mies zei. Denk je ook niet? Als de vacantie begint, en je gaat over, — je gaat natuurlijk over Joop — dan moet je maar eens een flinken tijd naar buiten. Ik zie jou al uit den toren van ons kasteel schijfschieten Joop, op mijn arme hoofd." Toen begon de bobbel in mijn keel omhoog te kruipen, en voor dat ik het wist, drupten de tranen bij mijn neus neer, en omdat ik geen zakdoek bij me had, veegde ik ze maar af met de voering van Jog z'n jas. „Kom, kom," zei Jog. „Je bent altijd zoo'n ferme meid geweest. Ik dacht, dat jij niet huilen kon." „Ik doe 't ook nooit," snikte ik met lange uithalen. „Nooit. Ik vind het monsterlijk. Niet voor mijn teint hoor, want daaraan denk ik nooit. Maar 't is zoo laf." 255 „Je doorweekt mijn jasje," zei Jog. „Wat zal de Directrice wel denken, als ik zoo nat voor haar verschijn." „Je moet maar zeggen, dat het mijn tranen zijn." En ik boende mijn gezicht af. „Zeg dat maar. Misschien komt ze onder den indruk." „Nu, dan ga ik," zei Jog. „En dan kom ik straks nog wel even bij je thuis." Toen kreeg ik weer opeens een kneep in mijn borst. „Jog," zei ik, „wil jij het Pa zeggen? Pa zal woest op me zijn." „Ook al," zei Jog, „Maar op één voorwaarde." „En dat is?" „Dat ik in je dagboek kom te staan." „Met een vlag erbij," zei ik. „Met een groote vlag erbij." „Zoo, dan is 't goed. Ga nu maar kalm naar huis en wasch je eens flink. Dag Joop." „Daag," zei ik, en ik nam mijn dagboek onder mijn arm en stevende naar de tram. Ik was nog niet eéns lang thuis, of daar was een gelui aan de deur, en daar stormde de heele club naar boven. Ze waren zoo opgewonden en Kit had een groot vel papier in haar handen, waarop stond: Verzoekschrift, 't Was voor de Generaal, en erg prachtig opgesteld, of ik zonder excuus vragen, weer op school kon worden toegelaten. Dat had Lou gedaan, en hun namen stonden er al allemaal onder, en de heele tweede en eerste klas en ook een paar meisjes uit de vierde. En drie uit de vijfde. De anderen hadden ze nog niet te pakken kunnen krijgen. Pop zei: ,,'t Is wel een beetje, alsof je een moord hebt begaan Joop, maar zoo moet je de Generaal aanvallen." Ik raakte al weer in mijn nopjes en Pien zei, dat ik er uitgezien had om uit te teekenen, zoo prachtigwoest. Maar toen ze allemaal weg waren, zakte mijn plezier weer danig af, en toen ik Pa z'n stap hoorde, 256 had ik heelemaal geen trek in garnalencroquetjes meer, want die aten we, Pa was nog op zijn kamer, toen Jog belde. Ik rende naar beneden, om hem open te doen, maar Julie was me al voor. „En?" zei ik. Julie streek over Jog z'n gezicht. „Wat ben je warm vennie," zei ze. „Heb je zoo hard geloopen? Blijf je lunchen?" „En?" zei ik nog eens, en ik knipoogde heel hard tegen Jog. Maar hij kon niet van Julie afkomen, die gewoon aan z'n hals hing. En omdat Pa toen net van boven kwam, gingen we naar binnen. Jog zei niets tegen Pa. Ik snapte er niets van. Maar na de koffie zei hij zacht tegen me, dat de Generaal nog erg boos was, en dat die zaak eerst in orde moest zijn. Juffrouw Wijers is vanmiddag geweest; ik heb het aldoor willen zeggen, en aldoor weer niet gekund, 'k Begin nu weer te twijfelen; als ze het toch eens gezegd heeft. Omdat ik zoo'n hoofdpijn had, is ze vanavond niet gekomen. Ze was zoo hartelijk, en ik moet toch aldoor denken: „Zou ze 't wel meenen?" Nu kan ik niet meer. Ik val om van akeligheid. Als ik maar wist, of Jog nog wat voor me doet. Donderdagavond 2 Juli, elf uur. Gelukig, dat Julie met Jog naar den schouwburg is, en daarna aan 't soupeeren slaat. Nu kan ik nog rustig even schrijven, 'k Heb alweer scheuten door mijn hoofd, maar 't moet toch even. Ik wist heelemaal niet, wat ik vanmorgen moest doen, maar om acht uur was Jog er al om mij te halen. „Wat gek," zei Julie, die nog in bed lag. ,,'t Is voor een som," zei ik. „Die schat," zei Julie. Onderweg zei Jog, dat hij gisteravond bij juffrouw Wijers geweest was, en haar alles verteld had. Ze schrok, toen ze hoorde, dat ik weggestuurd was. En ze wilde direct naar de Generaal om mij vrij te pleiten. 257 Zoo noemde Jog het. Ze kon zich niet voorstellen, dat Mies zoo iets had durven beweren. Jog was nog aan 't verhaal, toen juffrouw Wijers al van een tram sprong. Die had thuis op ons moeten wachten, zei Jog, maar ze had het niet langer kunnen uithouden. Toen wist ik nog niet wat ze met me van plan waren, maar Jog vertelde me, dat we naar de Generaal gingen, om die alles te vertellen, 't Was toch wel net of ik opgebracht werd, en ik stak maar gauw mijn arm door dien van juffrouw Wijers. Dan ging 't idee een beetje weg. En bij de Generaal in de kamer met het groene kleed —' o, 't was net een comedie. De Generaal was zoo vertoornd toen ze me zag, haar aardappel trilde en de strookjes van haar rok trilden en ik stond maar wat suf te staren, werkelijk, net een boefje. Jog speechte en juffrouw Wijers praatte en toen moest van Wijk naar Mies zoeken. Ik luisterde maar half meer, want ik dacht stellig, dat het toch niet in orde zou komen. Maar toen Mies kwam, kreeg ik weer kramp in mijn handen en ik stak ze in de zakken van mijn rok. Mies griende natuurlijk, en zei, dat ze heelemaal niets gezegd had, en ik wou al weer uit mijn slof schieten, toen Jog zei: „Dan zullen we er Lena ook nog bijroepen. Deze zaak moet nu uit de wereld, vindt u ook niet Directrice?" En van Wijk, mopperend, toog op Lena uit. Die begon ook meteen te huilen en ik zat met mijn gummihak, die een beetje losgelaten had, in de franje van het vloerkleed vast. Ik kon er niet uitkomen en 't was erg benauwend, net op dat kritieke oogenblik. Lena zei, wat Mies precies gezegd had, en toen schudde de Generaal haar hoofd en zei: „Mies, Mies, dat had ik van jou niet verwacht." Ik rukte aan mijn hak en ik nam een heel stuk franje mee, maar ik was los. En daar hoorden we buiten de deur Kitty's stem: „Wie teekent nog meer? Jij, Lous Perlkamp? Ja? Jij Greet? Jij Dinie? Gauw zeg, want we moeten op audiëntie. En terwijl de Generaal nog maar steeds bestraffend * schudde, werd er op deur geklopt en 17 258 binnen viel haast de heele club met het verzoekschrift. „Jo, wat 'n vergadering," riep Kit. Maar Lou nam het verzoekschrift en gaf het aan de Generaal. Die zette haar lorgnet steviger op, en ze drukten, mij allemaal de hand en juffrouw Wijers ook en Jog ook. Dat was wel plechtig. Mies huilde nog steeds, maar toen gaf Kit haar een stomp. En zij trapte achteruit. Er stonden massa's namen onder het verzoekschrift. De Generaal las ze lang niet allemaal. Toen keek ^e op. „Wat is jullie eerste les?" vroeg ze. „Duitsch," riepen de jongens. „Goed; ga dan rustig naar jullie klas. En Jo kan blijven." „Hoera!!" riep Kit en ze zwaaide met Mies haar vlecht. „Hoera! Leve de Generaal! O nee, enfin, allemaal hoera!" En 't was een gebulder, dat een hniaal van de tafel gleed, en van Wijk om den hoek van de deur gluurde. Hij dacht zeker, dat we de Generaal hadden afgemaakt. Over excuus vragen, en het fleschje Oost-Indische inkt sprak ze niet meer, en ik zoende juffrouw Wijers uit louter dankbaarheid. En ik zoen anders nooit. Maar bij Zuurtje kreeg ik al weer de laag. Toen ik binnenstapte, keek ze eerst heel verwonderd, maar allemaal brachten ze me naar mijn plaats, alsof ik heel wat bijzonders was. Ze kneep haar mond dicht, en toen zei ze: „Jo, wat hangt daar aan je schoen?" „O niets," zei ik, „een stuk franje, geloof ik. 't Is er al af." „Begin niet direct weer met dien onzin Jo," zei Zuurtje. „Nee juffrouw," zei ik zoet. Mies Brouwer was vanmiddag niet op school. En daar slaat een klok ergens twaalf. Ik ga naar bed. Pa weet het ook al. Hij was wel verschrikt eerst, en hij zei, dat hij niet wist, dat hij zoo'n gevaarlijke dochter had, maar hij was toch heelemaal niet boos. En vanmiddag nam hij me een nieuwe groote flesch Oost-Indische inkt mee. 259 „Gooi hem niet weer stuk Joop," zei hij. „Nee Pa," zei ik. ^.#191 Ik heb de flesch op tafel gezet, ik ga er nog lekker even naar liggen kijken. Wat is alles nu heerlijk! Kees zei straks, dat hij zoo iets ook net wat voor Pop vond. En toen heb ik hem over zijn haar geaaid, wat hij vreeselijk vindt. Hiep-ho! Dat is de vlag voor Jog!! HOOFDSTUK XVIII. Zaterdag, 4 Juli. De repetitielijst is vanmorgen al door van Wijk in ons lokaal opgehangen. We nebben er natuurlijk voor staan vechten, 't Ergste is, dat we Duitsch en Aardrijkskunde op eén middag hebben, Donderdag over een week. Dat kan genoegelijk worden. Als ik het eene verknoei, verknoei ik het andere natuurlijk ook vierkant. Maandag beginnen we met Rekenen, daarvoor hebben we haast niets na te zien, en dat deed ik vroeger ook nooit, dan ging ik heerlijk zitten lezen, maar nu vandaag is Juffrouw Wijers al met Aardrijkskunde begonnen, en ik geloof, dat ze wel even wanhoopte toen ik ijskoud geen enkele vraag wist. Ik schijn werkelijk een gebrek in mijn hoofd te hebben, dat ik geen plaatsen en bergketens en voortbrengselen van den grond onthouden kan. Ik zou 't wel op een dreun op kunnen daveren, maar dan moet ik niet tegelijkertijd aan Jaaps postpapier of aan het zwempak van Pop denken, want dan word ik opeens leeg en weet ik niets meer, niet eens, wat ik het laatst heb gezegd. Ma en Julie gaan den 15den al naar „Zon en Licht". Laura gaat met ze mee, en Mina blijft bij ons, tot wij er ook heentrekken. Ik heb er niets geen puf in. 't Verveelt natuurlijk gauw om in een toren te zitten, en je kunt wel eiken dag gaan fietsen, maar alleen is er niet zoo bar veel aan, en Jog en Julie kunnen me ook missen als kiespijn. Trouwens, ik zou niet eens met hen mee willen. Als ik nu overga, zal 261 ik vragen, of een paar van de jongens om beurten mogen komen logeeren. Dan kunnen we nog wel festijnen aanrichten. 5 Juli. , Gisteravond heb ik Juüe's haar geschuierd, omdat haar arm zoo moe was van het tennissen. Ze draagt den knoedel krullen niet meer, omdat Jog ze niet mooi vond. En ze heeft ook eigenlijk veel te leuk haar, om er zoo'n herrie van te maken. Ze doet het nu maar gewoon met een vlecht om haar hoofd en ik zei, toen ik als een razende aan 't schuieren was: „Je ziet er veel leuker uit dan vroeger met dat poedelhaar." „Jog vindt het zoo aardig" zei Julie. „Hij zegt, het staat zoo lief." „Gek" zei ik, „ik had al die dingen nooit bij Jog gezocht." Julie staarde. Toen zei ze: „Wie vin je aardiger om te zien, Jog of Herman de Wilde?" „O Jog!" zei ik vol vuur. „H. de Wilde heeft heelemaal geen gezicht." „En Lotte zegt, dat hij zoo mannelijk is," proestte Julie. „Pfuu"zei ik „moet je alleen zijn schouders maar zien." „Lotte is altijd zoo mal 'Ten overdreven," zei Julie. „Au zeg, je rukt me de haren uit." „Ja hoor eens," zei ik „jij gaat bij Lotte op fuiven en partijtjes, en als ze hier is, dan gaan jullie uit, en je zoent mekaar en al die nonsens, en dan moet je, nu ze in de Riviera zit met een blinde darm, niet over haar gaan meieren tegen mij. Da's niet eerlijk." „Brr" zei Jullie „wat een opwinding." „Nu ja, zoowat kan 'k niet uitstaan. Zeg het tegen haar zelf." „Dank je vriendelijk" zei Julie. Ik schuierde door. „We hebben vandaag tegen Dolf en Betty gespeeld", begon Julie weer. „En zeg, Pop en Kees waren er ook, 262 gaan die nu samen? Ik heb ze immers al meer gezien." „Vriendschap" zei ik. „Jaa," zei Julie, met een ongeloovigen uithaal. „Betty speelt zoo goed zeg, en zag er zoo leuk uit, een oranje jérsey met zoo'n oranjezijden mutsje, schattig. Jog zegt, dat hij de kwasten eraan niet leuk vindt, 't geeft hem zoo'n slaapmuts-idee maar ik vind ze juist pikant." „Ik vind, dat Jog een gezicht heeft om professor te worden," zei ik als afleiding, want ik vind het naar, wanneer Julie over kleeren begint. Dan weet ze niet van ophouden. En ik kan nu wel over Jog praten. „O zeg, dat heb ik al zoo vaak gedacht" zei Julie „zoo denkend hè en zoo edel. En wat heeft hij een hoog voorhoofd. Heb je dat wel eens opgelet?" „Nou!" zei ik. „En weet je wel, dat " Maar toen klopte Pa aan onze deur. „Kom meisjes, het licht uit en naar bed. Joop had er al lang in moeten liggen." „Nacht Pa," zei ik en ik gaf een laatste veeg met den borstel. Julie zegt, dat ze in Engeland altijd een uur 's morgens en een uur 's avond hun haar schuieren en dat ze warm water drinken om mager te blijven, wat een wichten! 8 Juli. Weer een kort krabbeltje. Mies Brouwer gaat na de vacantie naar een andere school, ze zei het vanmorgen, toen we binnenkwamen tegen Zuurtje, en ze keek nog triomfantelijk naar ons. Kit riep: „O, wat een genot. Daar knapt de school van op zeg. Nu hoop ik maar, dat ik overga." Zuurtje deed net, of ze niets hoorde. Niemand neemt haast meer notitie van Mies, zelfs haar eigen club niet. Ze vonden het allemaal min van haar om zoo te liegen.. Gek, ik weet nooit precies, hoe ik een repetitie maak. Pa vraagt het me direct, als ik thuiskom, en dan zeur ik maar een beetje. Als we tijd hebben, ga 263 ik 's avonds de vragen met Juffrouw Wijers na. Ze is nog al tevreden. 11 Juli. Ik begin hoe langer hoe leeger te worden. Gelukkig dat we nog maar vier dagen examen hebben. Als 't nog twee weken duurde, zou ik niet eens meer weten, dat twee keer twee vier is, of dat Rome de hoofdstad van Italië is. Wat is dat gek, dat je zoo opeens alles kwijt kunt zijn. Zoo vanmorgen ook met geschiedenis. Ik kon gisteravond alle Romeinsche keizers droomen, en warempel, we krijgen vanmórgen een vraag erover en ik zette mijn pen al op papier en ik dacht: „Fijn, maar gauw beginnen," en toen wist ik opeens niets meer. Langzaam aan begon het weer een beetje in mijn bol te lichten, maar ik heb er toch vier vergeten. Juffrouw Wijers heeft alleen maar over mijn haar gestreken, toen ik het vertelde. En toen had ik kunnen huilen. Connie maakt het prachtig, maar ze ziet eruit als een schimmetje, Pien en Pop zijn onverschillig, Pien blokt altijd geweldig tegen het laatst, en dan haalt ze ook altijd op. En Kit is zoo'n type, als die een vraag niet weet, dan gaat ze fier om de vraag heen op een heelen langen zijweg naar wat anders, dat ze wèl weet. En dan schrijft ze bladzijden vol. Pa heeft een motorboot gekocht, een heele groote. Hij wordt anders geschilderd geloof ik, en ik mag hem niet eerder zien, voor hij klaar is. Kees is van Emilie teruggekomen, omdat Pop het zelf niet leuk vond. Ze voer niet graag te koop, zei ze. O ja, Kees is over. Met glans als no. 2. Ik heb er maar weinig notitie van genomen, want 't spreekt zoo vanzelf, dat Kees overgaat. Wel naar als je zoo'n knappe broer hebt. 't Is zoo'n goed voorbeeld. Ik weet niet, wat me bezielt, 'k Ben heelemaal niet vroolijk meer, en als Ma zegt: „Jo wat zit je das slordig, of je hebt je rok te hoog opgetrokken," dan zou ik zoo kunnen gaan huilen of de theetafel omverschoppen. 264 12 Juli. Vanmorgen kwam Jog even bij ons, toen ik met Juffrouw Wijers zat te werken voor natuurkunde. Dat hebben we morgen. „Zoo geleerde jongedame," zei hij. „Dag professor," zei ik. „Wat krijgen we morgen voor vragen?" „Dat zou je niet eens willen weten" zei Jog. „Nee, dat zou ik ook niet." „Bent u nogal tevreden juffrouw Wijers?" vroeg Jog. „O ja, ik wel. Als Joop zelf zich maar niet van die muizenissen in het hoofd haalde." „Je hebt een schitterend Nederlandsch gemaakt," zei Jog. „Dat moet ik even verklappen, 't Mag wel niet, maar om je op te beuren." 't Maakte me wel even blij, en toen zei Jog: 'k Heb ook nog wat voor je Joop." En hij zette een pakje voor me neer. 't Was alweer een doos caramels. „Hé jakkes" zei ik. „Waarom nou? Dat heb ik nergens aan verdiend." En ik schudde zijn hand als een pompzwengel. Jog kleurde al weer natuurlijk en hij snoot gauw zijn neus, maar 't staat hem juist wel leuk, zoo'n beetje blos. Hij wordt bruin van het tennissen. Gek, dat zou ik vroeger nooit gezien hebben. „Sterkte Joop," zei Jog. „Dank je wel Joghurt," zei ik. Ik ga nu werkelijk sparen voor hun trouwen, want nu wil ik een leuk cadeau geven èn bloemen, en niet meer zoo'n zielige bos radijs. We hebben genoegelijk caramels zitten kauwen, tot juffrouw Wijers haar kaken pijn deden. En ik heb werkelijk meer moed. Als de Generaal maar een beetje vriendelijker tegen me deed. Want die is toch het hoofd van de bende. 15 Juli. Ma en Julie zijn naar „Zon en Licht" vertrokken met 265 vijf groote koffers en tien hoededoozen. 't Is zoo leeg in huis en gisteravond heb ik nog met Julie geherried, omdat ze tot twaalf uur aan het pakken was en mij uit den slaap hield, 'k Werd er razend van. „Schiet toch op," zei ik op 't laatst „en duw die blouses erin. Geen mensch ziet je toch immers in Aerdenhout. Stel je voor, wat een soesah. Als ik kom, neem ik niets mee." \ „Ja, zoo iets mals is net wat voor jou," zei Julie. „En waarom sjouw je die schuiten mee ? Lieve help, loop toch zonder hoed." „Gaat je niets aan," zei Jullie. „En als je daar vervelend wilt worden, blijf dan liever thuis." „Ja, dat zou je wel willen. Kon je altijd maar met Jog in den toren zitten," zei ik. „Pig" zei Julie. Want ze was weer nerveus van 't pakken, dat zag ik wel, omdat ze zoo trekkerig werd om haar neus. En toen zei ik: „Ik vind Jog veel te goed voor jou. Hij zou best iemand kunnen krijgen, die hoopen liever is en aardiger dan jij bent, en die niet dadelijk „pig" zegt, als iemand een goede raad geeft." Jullie ging overeind staan en schopte haar handschoenedoos een eind weg. „Jij maakt me zoo," zei ze. „Werkelijk, jij maakt me zoo. Denk je, dat ik het niet wèet, dat ik vaak vervelend en onaardig ben; tegen Jog ook, die toch zoo goed is? Natuurlijk, dat weet ik bést. En dan neem ik me stellig voor, om altijd lief te zijn, en nooit kribbig, en dan kom je weer met je malle beweringen en dan ben ik alles vergeten. Wat kan het je schelen dat ik al die japonnen meeneem en die hoeden? Als ik daar nu plezier in heb!" Ik was werkelijk ernstig geworden. „Nee," zei ik, „je hebt geüjk, 't gaat me niets aan. Al trok je je bontjas aan in een smoorhitte, dat moet jij weten. En je mag ook wel mijn nieuwe nagelgarnituur meenemen. Dat gebruik ik toch niet. Ik neem wel een mesje." Toen kwam Julie op den rand van mijn ledikant 266 zitten. „Zeg Joop, 't hindert me zoo, wanneer je zegt dat Jog te goed voor me is. Want dat voel ik óok " wel eens, en dan word ik er ellendig van. En ik kan mezelf niet zoo erg veel meer veranderen." Ik vond het wel zielig voor Julie en nog al eerlijk ook, daarom zei ik: „Jog vindt jou natuurlijk de beste van allemaal, dat kun je wel aan zijn oogen zien anders had hij jou toch immers ook niet gevraagd. En hij kijkt je altijd na, als je door de kamer loopt en ik geloof ook wel, dat hij altijd aan je denkt, ook op school, zie je, want hij doet wel vaak afwezig." „Dear boy" zei Julie. „O Joop, wat heb ik een verdriet gehad, die week, toen het, toen we zoo naar tegen we mekaar deden. Dat weet je niet half. En ik wil ook werkelijk mijn best doen, om altijd lief voor hem te zijn. Maar dan mag je me niet plagen." „Ik zeg je de waarheid," zei ik. „Dat is geen plagen. En als je lief voor Jog wilt zijn, dan moet je niet altijd aan je kleeren denken en over flodders en kantjes en . kousebanden praten, want daar houdt hij vast niet van." „Maar daarover praat ik met Jog ook niet," zei Julie. „En hij zou geen geleerde vrouw willen hebben, dat zegt hij zelf." „Enfin" zei ik „ik kan je niet precies zeggen, wat ik bedoel, maar ik hoop, dat je 't leuk krijgt op „Zon en Licht" en dat je mij laat doen, wat ik wil." Toen zei Julie: „Ik zal die matrozenblouse toch maar meenemen, want die vindt Jog zoo mooi. Ik wou 't eerst niet doen, omdat hij nogal kinderlijk staat hè? Maar nu doe ik het toch maar. En Joop zeg, jij mag die roode lakceintuur hebben, weet je wel! Kijk, ik leg hem voor je op de tafel." „Dank je verschrikkelijk" zei ik en ik zuchtte. Waarom, weet ik niet. Maar vanmorgen toen Julie nog sliep, ben ik al opgestaan. Ik kon toch-niet meer slapen. En voor de vijftien cent, die ik nog had, heb ik een anjer gekocht met een groen fladdertakje. Ik wou 't geval in Julie's 267 lampetkan zetten, maar toen ik er hijgend mee boven kwam,_ik had den heelen weg over gerend, werd Julie net wakker. „Wat heb je daar Joop! Wat een schattig corsage zeg. Voor wie is dat?" Ja, ik kleurde ervan a la Jog, maar ik zei terwijl ik in mijn boeken scharrelde; „Voor op reis." „Hè Joost," zei Julie, en ze ging overeind zitten. „Wat vind ik dat aardig van je. Hoe kom je daarbij?" „Ja dat weet ik zelf niet. Zoo maar." „Kom eens hier zeg, dan zal ik je er een zoen voor geven." „O dat hoeft niet" zei ik. „Daarom deed ik het niet. 't Is alleen maar, enfin, ik vind het leuk, dat je hem mooi vindt. Nu bonjour hoor, amuseer je op het Kasteel." „Dag Joosfc" zei Julie, ,,'k hoop van harte, dat je overgaat en dank je nog wel. Ik zal hem direct in water zetten, als ik aankom." „Daag," riep ik en ik stormde bij Ma binnen. Ik vergat te kloppen. Ma zat voor haar toilettafel. Ik kreeg een zoen op mijn voorhoofd en Ma zei, dat het haar erg speet, dat ze mij niet direct mee kan nemen, omdat ik zoo bleek zag en zoo mat. En dat vond ik zoo bar-leuk, dat ik nog gauw vijftien cent van Mina geleend heb en ook nog een anjer voor Ma gekocht heb. Die heb ik op haar ontbijtbordje gelegd. En toen ben ik bijna van een tram in volle vaart geduikeld, waar ik nog op wou springen. Maar een mijnheer, die buitenop stond, reddde me net. En omdat ik geen geld meer had, heeft hij me ook nog het tramgeld voorgeschoten, maar gelukkig kwam Pop, die ook laat was, er bij een halte op. En toen kon ik het hem direct teruggeven. Goed werk gemaakt vanmorgen. Daarom schrijf ik zoo'n bende. Van louter piezelier. En nu morgen Duitsch en Aardrijkskunde. Ik wil er niet aan denken, want dan doe ik geen oog dicht vannacht. 268 16 Juli. 't Is afschuwelijk geweest vanmiddag en alles is even ellendig. Iedereen, de meisjes ook, ja, die ook. Stel je voor, ik kom vanmorgen bij school en daar staan Pop, Pien, Noor en Lou een brief te lezen, en als ze mij zien aankomen, doet Pop gauw den brief dicht en stopt hem in haar blouse. „Mag ik het niet weten?" zei ik nog, voor de mop. „Nee" zei Pop. „Beter van niet." En later zag ik, dat Kit en Con hem lazen in het fietsenhok. Jakkes, wat flauw! 't Is zeker een brief van Kees geweest, maar ik zie niet in, waarom ik die niet lezen mocht, en de anderen wel. Ik ging bij Mabs Beekman staan praten, maar toen kwam Connie bij me, en zei: „Zeg Joop, wees daar nu niet boos om. Later vertel ik het je wél." » * Kan me niets schelen," zei ik. We hadden 's morgens alleen algebra en meetkunde en ik kon er mijn gedachten niet bijhouden. En toen zegt Kit ook nog: „Zeg, we hebben club vanavond bij Lou. Ik mag er ook weer heen en Con ook." „Schaap," zei Pop, die het hoorde en ze keek Kit zoo vertoornd aan. „Nu ja, Joop mag toch niet," zei Kit. En 't ging me werkelijk even ijskoud over mijn rug. Ik dacht: „Zouden ze mij er niet meer bij willen hebben?" Maar dat kon ik me toch oök niet voorstellen. Er was niets gebeurd. En nu vanmiddag hadden we Duitsch en Aardrijks- 269 kunde. Ik wist al dadelijk in den eersten zin van de Duitsche vertaling drie woorden niet, en ik wou 't Kit niet vragen. Ik knoeide en tobde en kraste door, 't zag er onoogelijk uit, toen Zuurtje het werk ophaalde. En toen Aardrijkskunde, waar ik aldoor tegenop had gezien. Voordat ik naar de vragen keek, zag ik nog net, hoe Pien en Pop tegen elkaar knipoogden, 't Beteekent niets natuurlijk, ze mogen knipoogen zooveel ze willen, maar het hinderde me alweer. De eerste vraag was: „noem de kunstplaatsen van Java". Ik wist alleen Batavia en Soerabaia en ik dacht en ik dacht.... ik kreeg er kramp in mijn maag van. Ik wist niets meer. Letterlijk niets. Toen kalkte ik er nog achter aan: Madras, Padang, Semarang, Makassar, Palembang en nog meer van die fraai-Indisch klinkende namen. Ik weet ze niet eens meer. Ik schrok gewoonweg, toen er een potlood op den grond viel, ik wist niet eens, dat ik een kwartier op een inktmop van mijn bank had zitten staren. Van de andere vragen bracht ik ook niets terecht. Ik heb gezegd, dat Drenthe bijen en schapen voortbrengt en ik heb rustig de Arne door Spanje laten stroomen. Enfin, en meer van die stommiteiten. Juffrouw Wijers was om half acht nog even bij me, ze moest om acht uur ergens zijn, en die schrok ook toen ik haar vertelde, hoe ik geknoeid heb. Ze zei natuurlijk, dat ik toch niet bang hoefde te zijn, maar dat zegt ze, om me nog op te beuren. Stel je voor, onvoldoende voor Duitsch en Aardrijkskunde en voor Geschiedenis misschien. Dan blijf ik toch zoo zitten. Toen Juffrouw Wijers weg was en Pa ook uitging, kon ik het opeens niet langer uithouden op mijn kamer, 't Was zoo stil in huis en we hadden niets meer te werken voor morgen. Dan wordt er voorgelezen op school. Ik ging eerst beneden pianospelen, maar mijn vingers bibberden zoo, dat ik drie toetsen tegelijk aansloeg. En toen ging ik in de serre zitten lezen, maar 't was een Fransch boek, dat Julie had laten slingeren en ik -snapte er niets van. En opeens schoot het door me heen, dat het vanavond club 270 was bij Lou. Ik vond het natuurlijk nog even naar, dat ze zoo vreemd tegen me gedaan hadden, maar ik kon gewoonweg niet langer in dat akelige, stille huis blijven eh 't leek me toch wel leuk om weer bij de jongens te zijn. En dien brief hoefde ik ook werkelijk niet te lezen, dacht ik, als hij van Kees was. Ik zei tegen Mina, dat ik nog even uitging en ik weg op mijn fiets. Had ik het maar niet gedaan, dan, och ik kan 't me gewoonweg niet voorstellen, dat ze zoo gemeen zijn om me niet meer in hun club te willen hebben zonder eenige reden. Dicht bij Lou joeg Pop me voorbij op haar kar. „Hallo," riep ik. Pop draaide zich om en ze remde meteen. „Hallo. Waar ga jij naar toe? „Naar club," zei ik. „Vin je 't leuk?" „Naar club? Hè, hoe kom je daar nu bij?" „Ik mag toch zeker wel op de clubavonden komen." „Vindt je Pa het goed?" „Wat kan mij dat schelen?" zei ik. „Daar vroeg je vroeger ook nooit naar." „Nee maar nü wel. 't Is beter, dat je vanavond niet komt Joop." „O, heb jullie geheimen," zei ik. „Zoo als je wilt," zei Pop. „Maar ga nu liever naar huis Joop." „O, denk je werkelijk, dat ik nü nog zou willen? Voor geen geld hoor." Ik zwaaide zoo woest om op mijn fiets, dat ik tegen het trottoir aanvloog en er bijna afschoot. ,,'k Had het van jou niet gedacht Pop," zei ik nog. Maar Pop fietste heel gemoedelijk weg, en aldoor dacht ik dat ze mij wel achterna zou komen, en dan was ik tóch meegegaan. Maar dat deed ze niet. En nu zit ik weer thuis, alleen. En ik schrijf in mijn dagboek. Ik kan 't me niet indenken dat ze mij niet meer bij zich willen hebben. Nu moet de naam van de club ook veranderd worden. Ze hadden heusch geen verzoek- 271 schrift voor me hoeven in te dienen, stel je voor, ze hebben er immers toch niets van gemeend, 't Is nu maar goed, dat ik zitten blijf, en dat de anderen allemaal overgaan, dan kunnen ze maar plezier maken in de vacantie. En dan stuurt Pa me tóch naar kostschool. Wat is 't broeierig in huis. Ik ga niet naar bed. Ik blijf maar in den stoel voor 't raam zitten, en dan kijk ik maar uit. Want nü kan ik heelemaal niet slapen. Vrijdagmorgen, 17 Juli, 7 uur. Pa heeft me gisteravond opgepikt. Toen hij thuiskwam, zag hij mij voor 't raam zitten en mijn hoofd lag haast op de vensterbank. Ik was in slaap geduikeld. Pa was zoo wonderlijk lief tegen me, en ik was zoo soezerig en heelemaal koud met pijn in mijn nek erbij. Ik heb Pa nog nooit zoo gekend. Hij wreef mijn handen en hij zei maar: „Wat is er dan Joopje? Wat is er dan aan? Hoe kom je hier zoo alleen?" Toen het tot me doordrong, lei ik mijn hoofd tegen Pa zijn jasmouw, en ik zei, dat ik toch niet slapen kon. „En je sliep zoopas," zei -Pa en hij lachte. „O, sliep ik?" zei ik en toen werd ik wakkerder en meteen schoten de kustplaatsen van Java me weer te binnen en Pop en de anderen. „Pa" zei ik toen opeens, „hoort u eens, ik zal wel blijven zitten. Ik weet het zoo goed als zeker. Maar 't is nu niet, omdat ik niet gewerkt heb. Ik kan niet beter leeren. En u kunt me gerust van school nemen en ergens verweg naar kostschool sturen." „Wil je zoo graag bij ons vandaan?" vroeg Pa. Ik dacht eens na. En gek, ik wist, dat ik ze allemaal zou missen, Ma en Julie haast net zoo erg als Pa en Kees. En ik zou ook niet van Mina wegkunnen en zelfs niet van Laura, en ik zou 't niet kunnen uitstaan om niet van Ma te hooren: „Kind, wat zit je haar slordig," of Julie niet meer te hooren beweren: „Jo, wat ben je toch banaal." 272 Ik werd zoo weekerig van binnen, 't kwam natuurlijk wel mee door de kou en mijn stijve nek, en ik wreef over Pa zijn jasmouw en ik zei: „Nee, nee, dat is 't niet. Maar voor straf bedoel ik." „Zelfs als je blijft zitten, kleine Joop," zei Pa, „dan heb je nog geen straf verdiend. Ik weet nu toch immers, dat jij je best hebt gedaan, en dat wist ik vroeger niet. En dat hinderde me altijd, dat jij je best niet deedt." Als Pa kleine Joop zegt, kan ik gewoonweg bulderen van het huilen. Dan/knapt er wat in me. Maar ik wou niet beginnen, want ik wist, dat ik dan heelemaal niet meer tot bedaren zou kunnen komen. Ik wreef nog maar harder en ik zei: „U bent erg goed voor me, en misschien had ik nóg wel harder kunnen werken. Maar ik ben toch altijd ongelukkig op repetities. U zult nooit trotsch op me kunnen zijn, Pa." „Ik ben toch wel trotsch op je," zei Pa. „Omdat je eerlijk bent en recht door zee." Ik kreeg een schok en ik dacht aan den clubavond. „Maar dat ben ik juist niet Vader." 't Ging zoo vanzelf, dat ik Vader zei. „Dat ben ik juist heelemaal niet. Vanavond nog, toen ben ik uitgegaan na u. Er was club bij Loutje. En daar wou ik heen, want 't was zoo stil in huis en ik voelde me zoo alleen, ook al, omdat ik zitten blijf. Maar ik kwam Pop tegen, die zei, dat ik liever naar huis moest gaan. Als ze dat niet gezegd had, dan was ik op club geweest vanavond. Den heelen avond." „Kom eens mee naar beneden," zei Pa. „Je rilt er van, ondeugende meid. Is er ook melk in huis, dan zal ik wat melk voor je warm maken." En toen hebben we samen in de keuken rondgescharreld en Pa was zoo heerlijk onhandig. Hij heeft het gas in de pijp laten branden en de melk is met een vaartje overgekookt. Gelukkig, dat Laura al op „Zon en Licht" zit. En we hebben in de eetkamer bij de tafel gezeten, Pa en ik, en ik diepte nog biscuits op uit de kast, en Pa een blikje kalfsvleesch, en toen Pa net een 273 servet over de tafel gelegd had en den broodbak erop zette, kwam Kees naar beneden. „Ik dacht, dat er dieven waren," zei hij. „Wat is dit hier voor een feest. Ben je al over Joost? Nee? Nu, ik doe mee hoor. Vader, ik snijd wel brood. Geef jij de messen maar aan." Maar Pa wikkelde me eerst nog in een reisdeken, en ik zat maar knus in zijn stoel en ik kreeg groote klodders kalfsvleesch op mijn brood, en toen aten we nog druiven, 'k Begon werkelijk heelemaal te vergeten, dat er nog een school en een club was, als Pa niet op 't laatst gezegd^ had: „Kom Joost, en nu naar bed met gezwinde pas." „Zullen we haar dragen?" zei Kees. „Die doddemarijn." „Dank je wel," zei ik. En ik wikkelde me uit de reisdeken en gaf Pa een zoen. „Nacht Vader," zei ik. „Nacht Pipa. 't Was oer-leuk. Als ik nu maar over ga. „Je weet, wat ik je daarvan gezegd heb." „Ja," zei ik, en terwijl ik de trap opklom, vond ik het nog maar aldoor heerlijker, dat ik nu niet meer alleen voor Pa het rapport ben. 's Avonds. Ik was vanmorgen op het nippertje. Ik wou de jongens liever niet zien. Maar ze deden heel gewoon tegen me, net of er niets gebeurd was. Pop en Lou kwamen direct naar me toe en Pop zei: „Zeg, je bent .toch niet meer boos om gisteravond?" „Ja," zei ik „dat ben ik wel. Ik snap niet, wat jullie tegen me hebt." „Maar we hebben niets tegen je," zei Loutje. „Stel je voor Joop, dat weet je toch wel beter." „Enfin, 't kan me ook niets schelen," zei ik, en omdat de bel ging, liep ik maar meteen naar binnen. Zoo'n laatste dag voor den uitslag is niet om door te komen. Er werd voorgelezen, en ik zat maar aldoor te denken, wat ik nog meer verknoeid had in mijn 18 274 repetitie, en toen maakte ik een rapport klaar op zijn ongunstigst. Ik schrok er eigenlijk zelf van. 'k Heb niet veel van het lezen gehoord, en uit school ging ik direct naar huis. Vanmiddag lachten Pop en Noor tegen mekaar en toen humde Kit heel hard en kreeg Connie een stikbui, en ik staarde maar recht voor me uit. Ze zullen niet merken, dat ik het me aantrek. Dat nooit! Ik ben vanavond bij juffrouw Wijers geweest. We hebben in 't erkertje gezeten, ik in de bank, en juffrouw Greet heeft me een beetje verwend. Maar toch heb ik aldoor, aldoor moeten denken, hoe ik me morgenavond zal voelen. Want als ik overga, dan neemt Pa me natuurlijk mee naar „Zon en Licht", en dan zwerf ik Zondag door Aerdenhout. En als ik blijf zitten, dan ga ik óok mee naar „Zon en Licht", en dan zal ik óok Zondag door Aerdenhout zwerven, en ik zal erg mijn best doen om lief voor Pa te zijn. En de heele vacantie wil ik wel blókken, want nu komt de club toch niet bij me. En ik geloof werkelijk, dat dat net zoo erg voor me is, als een groote preek morgen van de Generaal en het vonnis: Blijven zitten in de derde klas. Toen ik van juffrouw Wijers kwam, ben ik naar school geloopen. Er was licht op in de kamer van de Directrice. Daar werd over ons lot beschikt. Ik ben op zij van de school in 't gras gaan zitten, want ik kreeg een ingeving om op Jog te wachten. Die zou het weten, als hij er uitkwam. En ik kón het niet uitstaan, om nog een nacht van monstercijfers te droomen. 't Sloeg al tien uur buiten, toen ik de buitendeur hoorde opengaan. Jog was de eerste, die er uitkwam. Ik hoorde, hoe hij zei: „Goedenavond dames." Ik achter hem aan. „Jog," zei ik. „Joop, hoe kom jij hier nog?" ,,'k Heb op je gewacht." „Er is toch geen slechte tijding van Julie gekomen?" 275 „O nee, alleen een kaart, 't Is er heerlijk. Nee Jog, 't is voor mij. Ik moet je wat vragen." „En dat is?" „Jog," zei ik en ik kon haast niet uit mijn woorden komen. „Jog, toe, zeg het me, ben ik overgegaan?" „Heb je daarvoor op me gewacht? om me dat te vragen?" „Ja." „Joop, geloof je me wel, als ik je zeg, dat het me spijt, dat ik je niets zeggen mag?" „Ja, dat geloof ik wel." „Zul je er dan ook niet op aandringen?" „Nee Jog." „Flink zoo," zei Jog. „Je moet ferm zijn Joop, en je niet heelemaal van streek maken." „Nee Jog. Je kunt zeker heelemaal niets zeggen, ook niet, als het ja is, boom, en als het nee is, paard, bijvoorbeeld." „Ook dat niet Joop." „Enfin, 't spijt me," zei ik. „Ik weet het morgenochtend ook vroeg genoeg." „Ik zal je thuisbrengen," zei Jog. „Wie Zwerft nu als fatsoenlijke H. B. S.'er zoo laat op straat?" „Weet je nog wel," zei ik „dat je eens de mouw uit mijn blouse gescheurd hebt?" „Was 't geen blauwe blouse?" zei Jog. „ Nee, zoo'n Liberty-achtig iets. Je hebt me vroeger wel vaak een spook gevonden zeker." „Je was een baloorige élève," zei Jog. „En dat je toen toch nog Julie aandurfde," zei ik, „met mij erbij. Dat heb ik altijd zoo'n moedige daad van je gevonden." „Ja, dat dacht ik wel", zei Jog. En hij stak zijn arm omhoog voor een tram om te stoppen. „Als Julie ons zag," zei ik op het achterbalcon, „dan zou ze misschien nog jaloersch zijn." „Zou je denken?" zei Jog. 276 „Ja, want ze is jaloersch. Maar dat is juist een bewijs van haar liefde," zei ik, om het hem even goed duidelijk te maken. Toen schudde Jog zijn hoofd, en een meneer naast me grijnsde. Maar vlak bij onze huisdeur schoot me opeens nog wat te binnen met een rilling. „Zeg Jog, is Baum mannelijk of vrouwlijk?" „Baum?" „Ja, boom in 't Duitsch." „Mannelijk." „O zeg, en dat heb ik vrouwlijk genomen en Spitze, wat is dat?" „Vrouwlijk." „En ik dacht, dat dat mannelijk was. Nu weet ik genoeg. Dank je wel. Dag Jog." Pa maakte me zelf open en ik kreeg nog een kop chocola zonder suiker, want die had Pa er in vergeten, maar ik wou er niet om vragen, dat zou 'n affront geweest zijn, zooals Laura altijd zegt. En nu lig ik in bed te schrijven bij mijn laatste kaars, die op het nippertje is. Baum mannelijk en Spitze vrouwlijk. Nog twee fouten. Nee, nu hoef ik er niet meer over te tobben. Ik weet het zeker, zeker, zéker! De blijf zitten. HOOFDSTUK XIX. Zaterdagmiddag, twee uur. 't Is voorbij, 't is allemaal voorbij, en ik ben over, over, heelemaal over! Over!!!!! Ik ben overgegaan naar de vierde klasse met eén onvoldoende voor aardrijkskunde, en geen preek. Ik ben waarachtig overgegaan en ik zou wel op het dak willen klimmen om het iedereen toe te schreeuwen: „Menschen, snap jullie het wel, dat ik over ben! Dat ik, Josephine Louise ter Heul niet ben blijven zitten!!!!! Overgegaan zonder preek met maar eén onvoldoende een vijf min. Nu ga ik volgend jaar aardrijkskunde blokken tot ik niet meer kan en ik ga elke week een andere blinde kaart boven mijn bed hangen en eén boven mijn waschtafel. Vanmorgen bij school stonden allemaal groepjes te praten. Ik bleef aan mijn fiets peuteren in 't fietsenhok, want ik zag hoe de heele club bij elkaar stond te fluisteren. En ik wou me niet opdringen, 't Eerste uur hadden we gym voor de Generaal en alle leeraressen en Jog. 't Ging natuurlijk erg raar, want wie kan armen beenoefeningen maken, als je pal voor den uitslag staat. Mijn armen deden net anders als ik van plan was. Gelukkig, dat ik mijn cijfer al beet had, een zeven, anders had Steub me misschien nog een drie gegeven. Het tweede uur las Zuurtje ons een lang, Duitsch gedicht voor, waarbij ik zoo slaperig werd, want ik ben wel veel slaap te kort gekomen deze laatste nachten. Ik keek maar naar Kitty's vlecht, en ik begon genoegelijk te knikkebollen, maar toen brulde Zuurtje iets 278 van een Handschuh, en kwam ik weer bij. En toen begon het. Eerst hoorden we de vijfde klas naar beneden trekken. In de groote leeraressenkamer was de pret, net als andere jaren. Toen de vierde. Kit begon op haar bank heen en weer te schuiven en Connie veegde aldoor maar met een zakdoek over haar handen. En toen kwam het bekende jaarlijksche tikje op onze deur: Van Wijk, die vroeg of we beneden wilden komen. Nu weet ik pas, dat onze trap 32 treden heeft, zestien tot den overloop en dan nóg zestien; 'k heb ze allemaal geteld vanmorgen en ik was de laatste, die benedenkwam. Zuurtje moest nog zeggen: „Kom vooruit Jo." Net als andere jaren: de groote tafel en daar achter de Generaal met haar lorgnet en Jog en haast al de anderen. Jog keek naar den stapel rapporten en heelemaal mijn kant niet uit. Naast me zei Lou: „Joop, wat zie je bleek. t Ben je bang ? Je komt er immers best." ,,'t Kan me niets schelen," zei ik. En heusch, op dit oogenblik kon het me niet schelen, het alles me zoo oer-koud. Eigenlijk dacht ik aan niets, ik hoopte alleen maar, dat het gauw voorbij zou zijn. Nel Adema was de eerste die zitten bleef. „Een mooi begin," zei Kit hardop. En toen kwam Mies Brouwer, die overging zonder het zoete preekje van andere jaren. Ik telde de strepen in de das van Zuurtje, ik was tot twaalf, maar toen schemerden 2e me voor de oogen, 't werd allemaal geel en zwart. „Kitty Franken." Ik schrok op, en ik werd tóch, ondanks alles, nog even zenuwachtig om Kit. Ze hield zich kranig. Ze stapte fier voor de tafel met haar hoofd recht op. „Kitty," zei de Generaal, „je hebt begin September, den datum hoor je wel nader, her-examen voor Duitsch. Voor de andere vakken ben je tot de vierde klas toegelaten." „Hiep-ho," riep Kit en ze gooide haar rapport in de lucht en ze greep Pop bij een arm en draaide haar 279 om een stoel heen. „Menschen, kinderen, wat ben ik blij." De Generaal keek wel even vertoornd, maar ze zei toch niets. En Jog lachte. Ik lachte tegen Jog. Pien ging over en Pop ging over als No. 1, met geen preek, omdat ze te onverschillig is. En toen wist ik, dat het komen zou. Er prikten duizend fijne naaldjes in mijn handen en boven mijn oogen. „Josephine ter Heul." — Voorbij Kit, die met Pop fluisterde, dat zag ik nog net, stapte ik naar voren. Nu zou het komen— het spijt me, of het doet me genoegen. Nog eens keek de Generaal op mijn rapport. „Jo ter Heul, het doet toen wist ik het al „het doet me genoegen, dat we je tot de vierde klasse hebben kunnen bevorderen." O, wat ik toen voelde! Ik. had op de tafel kunnen springen en een cakewalk kunnen dansen boven op de inktpot, ik had de Generaal om de hals willen vliegen om haar aardappeltje te knoedelen, ik had Zuurtje willen zoenen om dan met een sprong het raam uit te dansen en op straat te schreeuwen en te wuiven met mijn rapport, ,,'k Ben over. Over!!!!" Dat had ik allemaal willen doen, maar inplaats daarvan nam ik het rapport aan, en ik stapte terug. Jog knikte tegen me en hij lachte en Pop en Kit zeiden: „Heerlijk hè?" „Ja," zei ik droog. Noor en Lou en Connie gingen ook over, Lou met een keurig preekje en Connie gilde in de gang maar niets anders: „O, wat zal Ru blij zijn. Wat zal Ru blij zijn." „Zeg, je mag wel wat oppassen met je geschreeuw," zei Kit. „Zoo meteen schiet de Generaal nog uit haar hok." „Kan me niet schelen," riep Con, „dan zeg ik, dat hij mijn broer is. Ik kan toch een broer hebben, die Ru heet. Van Wijk, ik ben over, wat zeg je ervan?" „Mooi," zei van Wijk en hij zuchtte. „Wat ga jij doen in de vacantie?" vroeg Kit, en 280 ik zag alweer, hoe ze schuin naar de anderen keek. Lou schudde haar hoofd. „O, k ga naar Aerdenhout met Pa. Bonjour," zei ik, en ik liep naar het fietsenhok voor mijn kar. Maar toen ik eenmaal op straat was, voelde ik alleen de zaligheid van het over-zijn. En in een sigarenwinkel met een telefoon rolde ik binnen. Ik wou Pa even telefoneeren. Ik werd eerst nog verkeerd aangesloten en ik stond te trappelen. Maar toen hoorde ik de lijzige stem van Pa's telefoonjuffrouw. „Hallo, mèt ter Heul." „Is mijnheer daar?" „Ja, wie kan ik zeggen, dat er is." „Zijn dochter," zei ik. ,,'k Zal u verbinden." En daar had je Pa. „Hallo." „ Pa, ik ben het,'' schreeuwde ik, veel te hard, want Pa zei: „Wat zegt u?" „U moet niet zoo hard praten," zei de sigarenman uit den winkel. „Pa, verstaat u me? li spreekt met Joop. Ja. 'k Ben ovèr, met eèn onvoldoende voor Aardrijkskunde." „Bravo meid," zei Pa. „Vindt u 't niet fijn?" „Heerlijk hoor! Heerlijk meid! Ik zal vroeg thuis zijn voor de koffie. Dag m'n ferme kind!" Ik keek naar den sigarenman. Ik zag er heelemaal niet ferm uit met mijn vlecht op sterven, en een zwarte veeg op mijn rok van den trapper van mijn fiets. Maar de sigarenman knikte tegen me en vroeg, of ik over was en naar welke klas, en of hij me feliciteeren mocht. En toen vertelde hij van zijn zoon, die ook 281 op de H. B. S. was en in de tweede klas zat, en die altijd vieren op zijn rapport had van de vijf, en al eens een prijs had gewonnen met een opstel! En toen feliciteerde ik hem ook maar van louter vreugde. Als een dolle jachtte ik naar juffrouw Wijers. Op straat belde ik onwijs hard en juffrouw Greet keek uit den erker. Ik zwaaide met mijn rapport en ze deed gauw de deur open. We trokken mijn flets in de gang en juffrouw Greet zoende me op mijn neus, omdat ik niet wist wat ze van plan was, en net mijn schoenveter wilde vastmaken. Toen lachten we allebei. Juffrouw Wijers was nog niet thuis maar ze wist, dat ik komen zou. Op tafel stonden gebakjes klaar met koffie en in een vaas stond een bouquet roode rozen. „Wat is 't hier feestelijk," zei ik. „En leuk. U wist toch niet dat ik...." „Die rozen zijn voor jou," zei juffrouw Greet. „We hoopten zoo, dat je zou overgaan en...." „O schat," zei ik opeens en ik wreef met mijn gezicht langs haar wang. 't Was net, of ik haar al jaren kende en of ze juffrouw Wijers zelf was. Ik had net een groote roomsoes op mijn schoteltje, toen juffrouw Wijers belde. „Is Joop al geweest?" hoorde ik haar tegen juffrouw Greet zeggen. „Nee, nog niet." „Och, ze had er al kunnen zijn." Toen kon ik 't niet meer uithouden, ik rukte de deur open en ik zwaaide met beide armen. „Ze is er," zei ik. „Ze is er. En over. En o, dank u wel." Want juffrouw Wijers komt toch de eer toe. — Wat was ik trotsch toen ik met mijn rozen op straat fietste, 't Was of iedereen me aankeek. Ik had nèt mijn bloemen in de eetkamer op tafel gezet en Mina schudde nèt mijn hand, toen Pa thuiskwam. Gelukkig verdween Mina toen als een haas. „Vader," zei ik en ik lachte zoo gek. Toen trok Pa me naar zich toe. „Mijn flinke meid," 282 zei hij „van harte hoor!" En ik zoende Pa ergens en ik zei: „Kijk eens, wat heb ik een zwarte veeg op mijn rok. Van mijn fiets." Kees vond het niet de moeite waard, om er zoo'n herrie over te maken, zei hij, maar hij lachte en sloeg me broederlijk. Na de koffie ging ik met Pa een telegram sturen naar „Zon en Licht". „Geslaagd-Joop." Dat was weer erg gewichtig. Toen had Pa nog eenige zaken af te doen, en ik karde weer naar huis. — Daar wordt getelefoneerd. Misschien is het Pop.... Nee, 't was Pa. „Joop, 'k heb zoo pas naar de boot geïnformeerd. Die is in orde. Kun je vanavond om acht uur klaar zijn met pakken? Kleeren en linnengoed, enfin, dat weet jij wel. We gaan een week of drie met de boot er op uit. Neem genoeg mee. Denk je eraan?" „O, wat Zalig," zei ik. „Wij met z'n tweeën Pipa?" „Ja, en Kees. Zorg je voor alles?" „Accoord," zei ik. Wat is dat een eenig idee. Hoopen leuker dan naar Aerdenhout. Weet je wat, ik ga Pop opbellen en ik ga 't haar vertellen. Er mag toch ook eigenlijk geen ruzie zijn tusschen ons, stel je voor, dan ben je van zuigeling af aan vriendinnen geweest, en dan nu, om heelemaal niets, zoo gek doen tegen elkaar? 't Is al te idioot. — 'k Ben al weer boven. Pop was niet thuis. Betty kwam aan dë telefoon. „Ben jij daar Joop? van harte zeg. Nee, Pop is er niet." „Waar is ze heen?" „O, dat weet ik niet. Met de meisjes uit. Wacht even, hier is vader ook." „Zoo Lies, dat heb je hem maar mooi gelapt." „Ja, meneer," zei ik. „Mijn beste gelukwenschen hoor." „Dank u wel," zei ik. „Dag Lies." „Dag meneer." 283 — Pop is uit met de anderen. En ik weet van niets. Waarom kan het toch nooit heelemaal goed zijn. Misschien komen ze mij nog halen. Twee uur later. Be heb gepakt, en er ligt een bende op onze slaapkamer. Mina pakt het nu over. Jog is er zoo pas geweest. Die gaat aanstonds naar Aerdenhout. Hij wist het al, dat ik kruisen ga. 't Schijnt al lang opgemaakt te zijn. Ma voelde er niets voor en daarom blijven Jog en Julie bij haar op „Zon en Licht." „Vin je 't leuk?" zei ik. „Ja," zei Jog. Ik heb Jog tot de deur gebracht. Op de gangmat zei ik: „Zeg Jog, hoor eens, de meisjes, je weet wel hè, we hebben een club, ze doen zoo mal tegen me. Alsof ze me piet meer kunnen uitstaan." „Kom, kom," zei Jog. „Dat verbeeld je je." „Nee, 't is hèusch. Er is niets voorgevallen. Snap jij het?" Natuurlijk snapte Jog het niet en hij wreef wat over de gangmat met zijn voet, en zei, dat het wel naar voor me was, maar dat ik toch den moed niet verliezen moest. „Nu, zoo erg is 't niet," zei ik. „Dag Jog. Doe de groeten en zeg maar tegen Julie, dat ik haar ouwe panamahoed meeneem." „Dag Joop. Schrijf je eens?" „Aan jou? Nee, dat. mag niet, van Julie." „Aan ons allemaal." „Ja, dat doe ik. Misschien wel op rijm. 'k Heb ook op jou nog eens een gedicht gemaakt, maar ik zou 't nu heel anders doen." „Mooier?" zei Jog. „Béter," zei ik. „Daag." 'kHeb Jog tot aan den hoek nagekeken en toen heb ik gewoven. En hij ook. Daar wordt gebeld. Pop misschien. Nee, eeri telegram van Ma en Julie met een gelukwensen. Kees is al 284 fluitende naast me aan 't pakken. Zal ik hem even vragen, of hij ook wat weet van Pop? Nee, dat doe 'k toch niet. Kom, ik ben over en ik ga kruisen, en ik wil heelemaal vroolijk zijn. Maar ik kan niet. Als de jongens ba, wat ben ik een flauw schaap. Een uur later. Bij Juffrouw Wijers geweest om gedag te zeggen. Ook niet thuis. Nu ga ik vanavond dus weg met de boot met Pa en met Kees en 't is net, alsof ik hier massa's achterlaat. Zondagmorgen, 19 Juli, tien uur. Lieve', beste Net, Hier schrijft een gelukkige aan je op een schommelend schip. Je denkt natuurlijk dat ik gek ben. Maar dat is niet zoo. 'k Ben alleen maar overgegaan. Hoe vin je ? Zalig hè? En 't schommelend schip is Pa z'n nieuwe motorboot en hij heet: de nee, laat ik geregeld vertellen. Om zeven uur gisteravond verdwenen Pa en Kees. Ze moesten de boot nog even inspecteeren. Of ik tegen achten wilde komen. Ze zouden me aan boord ontvangen. Dat vond ik wel gewichtig, dat snap je, en ik dwaalde nog maar zoo'n beetje door huis. Maar ik was toch niet erg in mijn hummetje, omdat de club al een paar dagen zoo gek tegen me gedaan had. De club is eigenlijk voor mij hetzelfde, wat Jaap voor jou is. Je begrijpt dus wel, wat ik voelde. Enfin, om half acht trek ik onze huisdeur achter me dicht en ik slinger me naar de tram. 't Was nogal warm en 't scheen me jaren geleden, dat ik overgegaan was. Maar dat kwam allemaal door de club. Op de tram had ik nog een ontmoeting met Zuurtje, je weet wel, die heel hef — je 285 kent het wel, met zulke half-dichte oogen en een bibberlachje, Zuurtje is alleen wat waard voor de klas, maar letterlijk niets in een tram — vroeg, of ik ook nog de stad uitging. ,,'k Ben nu op weg naar Pa z'n motorboot. We gaan een week of wat kruisen. Naar de Friesche meren en zoo." „Och," zei Zuurtje en ze schrok ervan. Misschien geloofde ze het niet eens. Ik ging aan de lus bungelen, want er kwam een oude dame binnen met een stok en de tram was vol. Vanaf het eindpunt liep ik heel kalm naar de aanlegplaats. Pa had me zoowat uitgeduid, waar de boot lag. Maar ik raakte toch eerst verzeild bij een verkeerde motorschuit, waarin twee heeren in 't wit flanel zaten. Ik vroeg vanaf de wal: „Kunt u mij ook zeggen, waar de boot van Mijnheer ter Heul ligt?" „Nee," zei de eene. Maar de andere, een leuk, bruin type zei: „Jawel, een nieuwe boot hè? Met een gekken naam, een beetje Maleisch geloof ik." „O ja, hoe heet hij dan?" vroeg ik, want dat wist ik nog niet eens. „Ja, dat zou ik U met geen mogelijkheid kunnen zeggen." Enfin, ik dacht, dat zal wel wat van Kees zijn en ik spiebelde door. Er lagen massa's wherrie's en andere dingen, skiffs, je weet wel waar Jaap ook op hangt, en toen zag ik op 't eind een groote, nieuwe boot liggen. Ik wist niet, dat hij zoo groot was. Gompie Net, hij is zoo mooi. Enfin, je zult hem ook zien. Wacht maar! Toen zette ik het op een holletje. Ik zag Kees op den uitkijk staan. „Ojo," gilde ik, want dat vond ik nog al zeemansachtig. „Snip ahoy," riep Kees. Pa zag ik eerst niet, maar die scheen opeens uit de diepte op te duiken. En hij ging naast Kees staan. Natuurlijk sprong ik zoo van de wal op de boot, pardoes tegen Kees aan, die haast omtolde. 286 „Hoe vin je 't wel Joop?" zei Pa. „Hoe heet hij ?" zei ik, want ik had heelemaal niet om den naam gedacht. ' „Dien mag jij bedenken," zei Pa. „En hij heeft al een naam. Een Maleische. Dat zei een andere motorboot-man tegen me." Pa keek even verwezen, maar Kees zei: „Zoo'n eend, die gelooft maar alles." O Net, het was zoo prachtig op het water. We lagen nog stil, maar alles leek zoo heerlijk, echt, om er met volle kracht doorheen te stoomen. Ik kon niet genoeg rondkijken. Toen zei Pa: „Nu Joop, moet je de boot niet eens bekijken?" Ik gaf Pa een arm en ik stapte fier over ons eigen dek, dat kun je je zeker wel voorstellen. „Eerst maar naar den salon," zei Pa. „Dezen kant uit Joop." En toen schoof Pa een paar deuren open en Net — nee, je gelooft het niet, je gelooft het natuurlijk vast en stellig niet, maar ik ben nog nooit zoo verstomd geweest. Nog nooit! Ik geloof, dat ik „oöch" zei met een uithaal als onze werkster altijd doet, en toen kneep ik Pa in zijn arm, omdat ik werkelijk dacht, dat ik droomde. Nettie, stel je voor een oer-leuke salon met lambriseering en alles. Maar dat was het niet. Overal bloemen. Overal zeg. En de heele club met Juffrouw Wijers en haar zuster, die opstonden, toen Pa de deuren openschoof, en het clublied zongen. Je weet wel, dat ik gefabriekt heb. We hebben een club, een jolige club, Een oolijke, vroolijke club. Ik stond heelemaal paf zeg, en ik kneep Pa hoe langer, hoe harder. En toen 't uit was, zei ik onnoozel: „Mijn heele hals is nat, o jongens, ik geloof dat ik huil." En toen rolde ik Pa om zijn boord en Juffrouw Wijers ook en ik trapte Kit op haar teenen en Kees zoende Pop achter Pa z'n rug. Net, je kunt je niet voorstellen, hoe ik me voelde. Ik was zoo beroerd 287 geweest, omdat de heele club zoo geheimzinnig tegen me deed. Maar 'k had ook nooit aan een verrassing gedacht. Ze zijn gistermiddag aldoor bezig geweest om den boel te versieren en Donderdagavond hebben ze notabene een clubavond gehad met Pa en Juffrouw Wijers om alles te bespreken. En ik uil, heb niets vermoed. Kit zei, dat ze haast niet had kunnen zwijgen, omdat ik er zoo ongelukkig had uitgezien en Pop had voor mij alleen een coup Jacques meegenomen in een glas, doodvoorzichtig natuurlijk, want anders bemorste ze den boel. Die hebben we met z'n zevenen opgelepeld, maar ik had den grootsten lepel en Loutje voerde me nog. Noor's overhemd kroop boven haar rok uit, en je weet hoe keurig Noor is en Pien zei, dat ze nog wel tien jaar op school wou blijven, om nóg eens mijn gezicht te zien, zooals ik gekeken had, toen ik opeens hen allemaal staan zag. O Net, ik val over mijn eigen woorden, ik heb ook zooveel te vertellen. Op tafel stond een groot portret van onze club, dat had Pa nabesteld. Had je dat ooit allemaal van Pa gedacht? Ik niet zeg. En o Net, wat een zalige gewaarwording was 't, toen de boot ging prrren, en we onder stoom gingen. Om gewoonweg over boord te springen zeg. Toen we midden op de rivier waren, zei Pa: „Kees, haal de vlag op. En Kees haalde de vlag van den voorsteven weg en roets, hij zat boven in den mast. En daar wapperde hij zoo fier en eigenwijs en er stond met groote gouden letters op lila: Jopopinoloukico. De naam van onze club. Hoe vin je 't? Zoo heet de boot. 't Staat ook op den voorsteven. En Juffrouw Wijers, die alles wist, en de jongens, die alles wisten en Kees en Juffrouw Greet, en ik die aldoor niets vermoed had. Letterlijk niets. En nog snapte ik alles niet zeg. Pa zat aan het stuurrad en Kees zat naast hem, toen Kit op eens zei: „Kijk, wie staat daar op den wal?" ,,'t Is Ru," zei Connie zacht. 288 „Ru?" zei ik, „och hemeltje, kan die geen minuut zonder je Con?" ,,'t Schijnt zoo," zei Con, en ze zag er op eens zoo leuk uit. En ze wuifde met haar zakdoek. En toen wij ook allemaal. Dat vond Connie niet erg. Anders is ze nog al jaloerscherig, maar nu was 't water er tusschen en wij stoomden weg. Kijk Net, toen ik daar Ru zag staan, en Conrtie, die er zoo echt gelukkig uitzag, heb ik eigenlijk voor het eerst een beetje gesnapt, wat Jaap toch wel voor jou is. En 't spijt me, dat ik dat eens gezegd heb van blond en zwart, je weet wel. We stoomden maar door Net, onze eigen boot vloog door het water en ik dacht: „Drommeltje, wat jammer, dat we straks terug moeten, om ze allemaal weer af te zetten. En ik keek eens rond. Lou stond bij Juffrouw Wijers te praten en Kit en Pien zaten naast Juffrouw Greet, Kit had een zeilpet op, ik wist heelemaal niet, waar ze die vandaan haalde, Kees legde Pop en Noor wat uit en Connie tuurde nog in de richting van Ru. Ik knikte ze allemaal toe, eén voor eén. Kun je 't je voorstellen Net, dat ik zoó vol was van blijdschap en geluk en dankbaarheid, dat ik wel luidop had kunnen lachen of huilen, of zoomaar neerploffen in de boot en danken voor iets, wat haast te groot was om heelemaal te begrijpen. Ik geloof, dat ik het erg raar zeg, maar ik moet me nu uiten, later kan ik het niet meer, en ik ben nog zoo vol van alles, van alles! 't Begon al een beetje donker te worden en Kees had de lichten aangestoken, toen kroop ik naar Pa toe. „Pa," zei ik, „wordt het niet te laat voor de jongens?" „Telaat? Hoezoo Joop?" „Als we nu straks terugmoeten?" „Maar we gaan niet terug." „Gaan we niet....?" „Vin je 't erg Joop om drie weken te kruisen met Juffrouw Wijers en haar zuster en de heele club?" „Dat meent U niet," zei ik. 289 „Ik geloof, dat je denkt, dat ik een grappemaker ben," zei Pa. „Nee, dat heb ik nooit gedacht," zei ik. „Maar ik kan het haast niet gelooven." „En toch is het waar Joop." „Blijven we drie weken uit met z'n allen?" „Of je moet eerder van boord willen," zei Pa. Toen heb ik stiekem gehuild met mijn hoofd tegen Pa zijn elleboog aan Maar Kit begon te zingen van: „Mij old Kentucky Home", en Pop kneep me in mijn arm en later heeft Juffrouw Wijers, die nooit wijs kan houden, gezongen van: ,,'k Heb u lief, mijn Nederland." Nu hebben we al een nacht aan boord geslapen, 'k Heb een hut met Pop gehad, maar we wisselen eiken nacht om. En nu komt nog iets prettigs! Als je wilt Net, en je mag van huis, dan pikken wij je onderweg op. Natuurlijk doe je 't. Jaap mag je aan boord brengen, en we willen wel langzaam wegstoomen, dan kun je ook nog heel lang wuiven. En dan Beste Net, Ik heb 't kind gewoon op zij geduwd. Lieve help, 't lijkt wel een tweede dagboek, waaraan ze bezig is. En zij moet voor de koffie zorgen, 't is haar dag. We versmachten en genieten. Kit. Je komt natuurlijk ook hè ? Neem een gummijas mee en een ouwe pet van je Pipa, dan vóel je je 't plezierigst. Joop heeft een kleur als vuur. Ik heb al koffie gefiltreerd. Dag. Pop. Wat fijn hè, dat we allemaal over zijn. Jij natuurlijk ook, want Joop zegt, dat je een bol bent. Wij staan met open armen klaar om je te ontvangen, 't Is zalig!!!!!! En zorg, dat je leert aardappeljassen, want dat moet je kennen aan boord. Pien. 'k Moet er ook aan gelooven, zegt Kit, Dat is toch 19 290 zoo'n baas. Maar ik zend alleen mijn groeten maar. Weet je nog wel van de lunchroom en het eene taartje? Lou. Ik ben al bruin geworden in éen ochtend en Kit zegt, dat mijn neus al vervelt, maar 't kan me niets schelen. Nog twintig heerlijke dagen! Kom , vooral 1 Noor. Kit heeft een scheut melk over mijn rok gemorst, 't was een ouwe blauwe, dus 't geeft niets, 'k Ben vannacht uit mijn kooi gerold en Kit zegt, dat ik een naam heb geschreeuwd. Maar dat vertel ik je wel. Con. Nettie, we zullen je met liefde in ons midden ontvangen en ik zal je eiken avond in slaap zingen. Want dat kan ik zoo goed, zegt Joop. J. Wijers. En ik weet niet anders te zeggen, dan dat het heerlijker is, dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Je moet komen, om mee te genieten. Gr. Wijers. 't Kost ons minstens twee dubbeltjes port, maar toch wil ik er een regeltje bijdoen. Ik noem onze boot de drijvende kostschool. En daar kun jij ook nog wel bij. Pa onderschrijft deze woorden. Hij zit nog altijd aan het stuurrad en Kit lepelt hem koffie naar binnen. Tabeh. Kees. Ik mag niet meer schrijven. Ze brullen allemaal dat ik moét helpen tafel dekken. En ik eindig met een driewerf hoera voor de drijvende Jopopinoloukicoclub! Je gejukkige Joop. DE H.B.S. TIJD VAN JOOP TER HEUL DE H.B.S. TIJD VAN JOOP TER HEUL DOOR CISSY VAN MARXVELDT Schrijfster van „Game and Set" MET TEEKENINGEN VAN IS. VAN MENS TWEEDE DRUK AMERSFOORT - VALKHOFF 6 Co. HOOFDSTUK I. Lieve Net, Ik heb verschrikkelijk lang zitten piekeren, voor ik werkelijk van stapel geloopen ben met dit epistel, want Julie zei, dat je nooit een brief met ik mag beginnen. Julie denkt altijd vreeselijk na over zulke dingen; Kees zegt, dat ze er een gewetenszaak van maakt. Ik vind het mal zie je, maar nu ik 't toch gehoord had van Julie, wou ik ook wel eens voor de verandering commeil-faut zijn. En, zoo gek zeg, ik wist hoopen aanheffen, maar ze begonnen allemaal met ik. Enfin, nu' weet je toch, dat ik weet, hoe 't hoort. Wat een gezeur, hè? 't Kan jou immers ook niets schelen. Nou, daar gaatie-dan-inderdaad! Ik vind „inderdaad" zoo'n prachtig woord, net als: „niettegenstaande"; 't vult zoo heerlijk in een opstel. Ik werk er altijd mee, waar ik maar kan, en 't is heusch aan te bevelen. Jouw laatste brief ligt verkreukt en wel naast me; o zeg, daar is nog een heele roman aan verbonden. Ja, 't spijt me geweldig, maar hij is verloren geweest. Nu net een week terug. Toen ik 't merkte 's avonds, versteende ik gewoonweg, want er stond nogal veel in van jou en Jaap hè? Ik wist zeker, dat ik hem op school had laten liggen, op de bank. Pop Helmer had hem onder geschiedenis gelezen. En hij slingerde daar maar zoo open en bloot alsof het een opstel was —- ik zag hem liggen en ik heb er den heelen nacht van gedroomd. Den 6 volgenden morgen tuimelde ik gewoonweg het locaal binnen, en — Net, hij lag er nog. Juffrouw Soetendal — die hebben we nu voor Duitsch, we noemen haar zuurtje, omdat ze zoo azijnig is — deed net, alsof ze niets gezien had. Maar 'k weet zeker, dat ze hem gelezen heeft, want ze keek af en toe zoo ijzig naar me. 't Is. op het oogenblik een saaie pan op school, en 't duurt nog drie-en-zestig dagen voor het Kerstvacantie is. Maar weet je wat moppig is? We gaan een club oprichten van de leukste meisjes uit de klas. Kees zegt, dat het een kinderbeweging wordt. Wat een onzin hè? Als ik nu maar lid mag worden van Pa, ik heb 't nog niet gevraagd, 'k Ben zoo verschrikkelijk op het nippertje overgegaan naar de derde, en daarop zit Pa nog maar aldoor te hameren, inplaats dat hij blij is, dat ik er nog gekomen ben. Ik werk nu met Pop samen, de eene week bij mij, de volgende bij haar. Pop is een knappert, die waaien de lessen maar zoo aan, ze doet er haast niets voor. En ik zit te pompen en te stampen en 't geeft geen zier. Ik schijn geen geheugen te hebben, alleen voor nonsensdingen, zegt Pa. Weet je als ik soms naar Julie kijk, dan wordt ik razend. Die is nu achttien geweest en draagt halfzijden kousen, dat weet Pa natuurlijk niet, en onderlijfjes met een lila lint erdoor. En die laat alles maar waaien, nu ze van school af is. 's Middags gaat ze met Ma boodschappen doen, en dan tea-en ze ergens, met de noodige zaligheden erbij natuurlijk, en ïk heb net zakgeld voor vijf taartjes, en dan moet ik er oök nog mijn haarlinten van koopen en mijn schoenveters. Pa is zoo wonderlijk in die dingen. Hij moest eens weten, dat Julie een risje valsche krullen op haar achterhoofd speldt. Ik vindt het ook flauw, zie je; stel je voor, dat ze gaan bungelen of wegwaaien, ik zou me geen raad weten bij het tennissen en zeilen. O zeg, ik mag ook niet meer tennissen, van Pa, niet eerder dan volgend jaar groote vacantie, en als ik blijf zitten, heelemaal niet meer. En Julie, die kent er haast niets van, en die fietst, nu nog, eiken Zaterdagmiddag 7 naar het veld met een racket onder haar arm. Wil je wel gelooven, dat ik Julie niet uit kan staan af en toe ? En als ik er aan denk, dat ze zich nog eens verloven zal, dan griezel ik. Want Pops zuster Betty, die was werkelijk leuk, en die is nu een paar weken verloofd, maar Pop zegt, dat er geen huis meer met haar te houden is, zoo stelt ze zich aan. Wat zal Julie dan onuitstaanbaar worden. Inderdaad! Daar hoor ik haar net thuiskomen; nu vraagt ze me aanstonds of ik haar fiets wil schoonmaken voor een dubbeltje. Maar ik doe 't niet, want het was kliederig op straat. Nu bonjour hoor. Schrijf je me weer gauw? Ook de groeten aan Pop. En 'n poot van je Joop *P.S. Je vraagt me, of er nog veranderingen op school zijn. Niets hoor. 't Is 't ouwe stelletje, en eiken dag hetzelfde. Brr. 'k Ga mijn aardrijkskunde leeren. We werken hu met blinde kaarten, en als ze me Limburg voorleggen, en ze zeggen, dat het Azië is, dan geloof ik het ook. Daag. Lieve Net, Wat leuk zeg, dat je me zoo gauw hebt teruggeschreven. Ik kon werkelijk niet eerder schrijven hoor. Want ik heb het zoo druk, tegenwoordig. En ik heb je zooveel te vertellen. Je weet 't hè, van die H.B.S.club van ons. Nou, ik mocht geen lid worden natuurlijk. Kees zegt, dat Pa bang is, dat ik een fuifnummer zal worden. Stel je voor, er is voor mij nogal wat te fuiven. Ik was woest op Pa, en ik zei, dat ik nachten zou willen blokken om toch een goed rapport te krijgen. „Ja, en je gezondheid bederven", zei Pa. Pop vond het,ook lam voor mij, dat snap je. En weetJe, nu ben ik toch lid geworden, geheim lid. Eens in de week hebben we een clubavond, dan bij die en dan bij die. Bij mij kan 't niet natuurlijk, maar dan doen we 't bij Pop, en betaal ik de koekjes en zoo. Pop is zoo heerlijk vrij, ze letten nooit op haar; ik geloof, dat ze best een heelen nacht 8 op het dak zou kunnen zitten, en dan zouden ze 't bij haar thuis nog niet merken. Ze heeft ook zoo'n leuke eigen kamer, alles wit met blauw, en ik zit altijd maar met Julie opgescheept. De kan niet eens 's avonds een boek in bed lezen, want dan wil zij het licht uithebben, en ik word wel eens midden in den nacht wakker, en dan ligt zij te lezen bij een kaars. Daar heeft ze dan een heelen rommeltoren omheengebouwd van handschoendoozen en weet ik wat al meer. Dat is voor 't licht, zie je, dat Pa het niet merkt. 't Klinkt interessant hè, geheim lid. Maar 't is toch ook wel een beetje angstig. Ze vinden me allemaal een kraan, dat ik het durf buiten Pa om, want ze kennen Pa van gezicht. En je hoeft hem alleen maar aan te zien, om te weten hoe hij is. We hebben nu twee avondjes gehad, een bij Pien Greve en een bij Connie Raland. Het avondje bij Pien was heel leuk, dat viel net in mijn week bij Pop. Bij Connie was 't de volgende week, toen Pop bij mij werken moest. Ik verzon maar, dat ze zoo'n pijn in haar voet had en of ik naar haar toe mocht. Ik zei 't aan tafel, en 't was zoo griezelig, want Pa keek me zoo recht aan, en Kees hoestte verschrikkelijk hard. Ik een kleur als een boei natuurlijk. Toen vroeg Pa me, welke lessen we den volgenden dag hadden. Ik wist het nog net, aardrijkskunde en Fransch en natuurkunde. „Goed", zei Pa, „als je thuiskomt, dan zal ik eens zien, wat je hebt uitgevoerd zoo'n heelen avond. Ik houd er eigenlijk niet van, dat gewerk van meisjes onder elkaar." Ik voelde me steenkoud worden, en gelukkig zei Ma toen, dat Pop zoo vlug was en zoo'n goeien invloed op me had. We hebben er bij Connie om gestikt om dien goeien invloed van Pop. Maar 't is toch wel lam zie je, al dat gedraai. Je hebt er niets aan, want bij Connie heb ik den heelen avond in de badkamer zitten leeren. Af en toe kwam er eens een naar me kijken met een kopje thee of een koekje en dan zeiden ze „sterkte" of „hou-jé* maar taai", of „kom je nu haast?" We zijn met z'n zevenen en 9 't is werkelijk een leuke bende. Ik hoorde ze af en toe gieren in de badkamer, want Connies kamer is er vlak bij. Wat word je daar baloorig van. Om negen uur kwamen ze mij met z'n allen halen, en zeulden ze me naar binnen. Ik mocht het lekkerste taartje uitzoeken, en ik kreeg den grootsten kop chocola. En Pop voedde me en Connie stopte mijn voeten in zoo'n zaligen ijsbeerenzak. Toen kwam ik weer een beetje bij. Om tien uur rende ik naar huis, en zeg, toen ik voor mijn deur stond en al gebeld had, miste ik op eens mijn boeken. Die lagen nog bij Connie in de badkuip. Wil je wel gelooven, dat ik door den stoep heenzonk? Ik zag Pa z'n gezicht al; 't was net, of ik het met opzet gedaan had. Ik vergat opeens alles, wat ik van Afrika geleerd had, en ik keek zoo versuft naar Mina, die me opendeed, dat die het uitschaterde en „gompie" zei. Dat zegt Mina altijd, en ik heb er al heel wat standjes voor gehad, want ik neem zoo gauw wat over, zegt Pa, altijd het slechte,. en dan gilde ik ook om een haverklap „gompie", 't Is nog eens een weeksche bevliegeling op school geweest, want de meisjes vonden 't ook zoo moppig. En Net — je rilt toch met me mee, hoop ik — er was visite! De Boomen waren er met Lotte. Ik had ze kunnen zoenen, alle drie. Pa Boom 't liefst op zijn kale kruintje. Kees zat weer zoo mal naar Lotte Boom te staren, — hij vindt haar knap notabene. Je hebt haar toch verleden jaar ook gezien, hè? Ik vind niets aan zoo'n pierewietgezicht, en jij? Ze draagt nu d'r haar zoover over de ooren, dat je maar een derde van haar gezicht ziet. Enfin, daar is ze niet minder om. Ik .stoof naar binnen zeg, en ik riep al bij de de deur „daag!" „Niet zoo luidruchtig", zei Pa. „Ik zou maar gauw naar bed gaan, 't is al over tien." „Ja, 't wordt onze tijd", zei Ma Boom, en deed, alsof ze al wilde opstaan. Kind, ik bibberde opeens weer, en ik zei maar gauw in 't wilde weg „naacht", en ik durfde niet eens meer denken aan de zalige 10 schuimpjes, die ik liggen zag. Ik lag in drie minuten in bed, en als je me gezien hadt, ik sliep na een halve seconde. Maar niet heusch! 't Duurde nog wel drie kwartier, voor ik de Boomen hoorde wegtrekken. Wat had ik een schuimpjes kunnen eten in dien tijd! Mijn boeken hebben nog een week bij Connie geslingerd, want we vergaten ze allebei. En voor mijn aardrijkskundebeurt heb ik een twee gehad. Nu weet je al weer wat. Ik heb dezen brief in mijn Duitsche thema's liggen; als ik wat hoor, dan ga ik gauw met mijn vertaling door. Zoo iets maakt Julie nerveus, zegt ze. Idioot hè ? Leuk, dat je met Jaap fietsen mag. Stel je voor als ik eens zoo iets begon, ik geloof dat Pa me in de boeien sloot. Nu, bonjour hoor. Joop Onze club heet de Jopopinoloukicoclub. 't Heeft wel iets van kli-kla-kloriklontje hè? Maar 't zijn de beginletters van onze namen. We wisten niets anders. Daag! Lieve, beste Net, Ik heb nog wel niets van je gehoord, maar toch grijp ik alweer naar de pen. Zoo schrijft Mina's galant. Ze heeft me eens een brief laten lezen. Toen had zij het afgemaakt, zie je, en schreef hij haar: „Hierdoor deel ik u mede, alsdat ik toch weer naar de pen heeft gegrepen." 't Was een ontzettend roerende brief, en nu is 't weer aan. Wat heeft zoo'n Mina toch een heerlijk leven hè? Maar wij hebben 't ook jolig op school tegenwoordig. Je moet weten, dat we in de Kerstvacantie een algemeene clubfuif houden. Vind je dat niet schitterend klinken? Pop heeft het bedacht. De vader van Loutje de Poll heeft een jongensinstituut, 't Is zoo'n aardige man, heelemaal niet streng, dat verwacht je anders wel, hè? van zoo'n institutenbaas. Nu mogen we in de vacantie een van zijn lokalen hebben, en vragen wie we maar willen. Dan houden we voordrachten en er wordt piano gespeeld, en later dansen 12 op mijn lachspieren, en Kit komt er zoo in, dat ze half in haar bank opstaat en me vertelt, hoe het beest loopt. Nu hebben we voor Fransch een leuk mensch, streng zie je, maar toch aardig? Die ziet Kit van die malle sprongen maken, en ze zegt direct, in 't Fransch natuurlijk, dat Kit voor de klas moet komen om te vertellen, wat ze allemaal te zeggen heeft. Kit snapte 't niet eens, die is nog slechter in Fransch dan ik. Maar ik blies het haar gauw in 't oor en Kit voor de klas! Daar stond ze. 't Is zoo'n leuk type hè, zoo zwart en brutaal. En ze stak maar dadelijk van wal zeg. „Mon frère a acheté — un — un canarie" — met een geweldigèn uithaal — „qui a un — un — pied de horrèl" — we gilden allemaal —« et il marche — il marche — comme ca." En toen hupte Kit op zijn kanariesch vóór de klas heen en weer. Ik dacht, dat Connie eèn flauwte kreeg. Die kan toch zoo lachen. Mademoiselle meesmuilde. Inderdaad. Maar niettegenstaande kreeg Kit twee thema's te maken. Je ziet, dat ik door mijn stof heenraak, want ik begin met vullingen te werken. En daarom tabbé. Dat zegt Kees altijd. Maar ik weet niet, hoe je het schrijft. Lieve Net, Als een groote zondaar, zit ik op een verrukkelijken, vrijen Zaterdagmiddag-met-ijs op mijn koude kamertje te schrijven. Wat 'n akelig begin hè? Bereid je voor op vreeselijke dingen! Ik ben maar blij, dat je toch met Kerstmis niet komen zou, want nu had je vast niet gemogen of is het gemocht, voor straf. Voor mijn straf natuurlijk. Je denkt zeker direct, dat ik een slecht rapport heb. 't Ging nogal voor mijn doen. Onvoldoende voor Fransch, Duitsch en Aardrijkskunde. We kregen het weer net op Sint. Dat vind ik toch zoo'n monsterlijke uitvinding om het ons juist den 5e te geven, alsof er geen andere datums zijn! Je heele Sint-piezelier is weg. Ik heb het natuurlijk pas den 6e thuis laten 13 zien, dat doen de niet-bolleboozen allemaal. Pop schuift het altijd direct zoo onverschillig mogelijk haar vader toe, en die kijkt het haast niet eens in. Ze heeft me nog aangeboden om met me te ruilen, het hinderde voor haar toch niet. Maar 't kon niet, zie je, want onze namen staan zoo vet mogelijk buiten op. Pa hield natuurlijk een lange preek over het rapport, en er kwam ook in voor, dat iemand als ik vooral lid moest worden van een club. Dan zou er zeker van werken wel veel terecht komen. En Pa vroeg me, of ik het niet met hem eens was. Akelige vraag! Ik staarde maar naar den grond en zweeg. Den volgenden avond zouden we club bij Noor van Ginkel hebben, en onze eerste repetitie houden. We stelden er ons zoo ontzaggelijk veel van voor. 't Viel net in mijn week bij Pop, dus er was ook niets geen gevaar bij. Ik vond het wel naar, zoo direct boven op Pa zijn preek, maar ik kon er niet van terug. Ik was nogal hoofdrollerig, en ze konden me daarom niet best missen. Na den eten schoot ik dus dadelijk weg naar Noor. Pa had een handelsvriend bij zich, dus die lette niet op me. Ik nam maar geen boeken mee, want dat vond ik onnoodige ballast. Eerst maakten we een massa herrie, want Kit Franken zou haar zangnummer repeteeren. Kit zingt leuk, ze heeft al een paar jaar zangles, maar ze doet haar mond zoo wijd open; dat moet ze van haar zangjuffrouw. Ze giert er zelf om, en ze zei dadelijk: „Toe jongens, ga nu met je rug naar me toezitten, anders lach je je suf." Maar toen we allemaal zaten, kon ze heelemaal geen noot uitbrengen, 't was een bende! En Noor, die haar begeleiden zou, speelde maar gauw een wals, en daar hopsten we heen. Maar toen zei Lou, die nogal ernstig is: „Laten we dan eerst de tableaux afwerken." Ik kan er je nu wel van vertellen, nu je toch niet komt. Er was^ een tableau van een hoef op een bank. Eerst zitten op de bank drie meisjes: Pop, Connie en Noor. En dan staat de boevige man op een afstand. Tweede tableau: de boef op de bank 14 met twee meisjes. Derde tableau: hij breed uit op de bank en nog een meisje op het puntje. En laatste: hij liggend languit op de bank en in de verte, een beetje angstig, de drie meisjes arm in arm. Zoo klinkt het niet bar leuk, maar 't is in werkelijkheid eenig! Ik was de boef. En ik zag er zoo smerig uit in een heel oud pak van Kees, Waarmee hij nog wel eens uit visschen gaat, en een grooten pet op en een rooien zakdoek 1 r\rr\ miin Vialc Tlr rooien zakdoek, en ik had net een erg gemeen, boevig gezicht getrokken, toen de deur openging en in de opening stond.... Pa. Het schitterendste tableau, zei Kees later, die er om gehuild heeft van 't lachen. Ja, maar hij had geen onvoldoende voor Fransch en Duitsch en Aardrijkskunde! Wil je wel gelooven, dat ik verstijfde! Ik ging rechtop zitten, en ik schoof mijn pet naar achteren en ik grijnsde maar zoo'n beetje tegen Pa. „Zou jij je"misschien weer behoorlijk willen aankleeden?" vroeg Pa. Ik [waggelde overeind. Natuurlijk deed ik het er niet om, want het was heelemaal geen tijd voor pm mijn hals. Ik had zoo'n kort steenen pijpje in mijn mond, dat zat in een van de zakken. Enfin, 't was fraai, zooals Pa zei. Ja, zooals Pa zei! Snap je 't? O, 't was het toppunt van griezeligheid. Ik lag net languit op de bank, de mooie tuinbank van de Van Ginkels, in mijn pak en mijn pet en mijn 15 dwaasheden. Maar Connie, die in een hoekje bij de piano zat, begon opeens te proesten en toen Pa naar haar keek, zei ze nota-bene: „Vindt u Joop zoo niet vreeselijk aardig?" „Ja, heel aardig", zei Pa. Maar zijn stem... Connie slikte maar gauw haar lach in. Pop en Noor gingen met me mee om me te helpen verkleeden. Ze zeiden om de drie woorden: „Sterkte!" en „Hou je maar taai", maar wat gaf mij dat? En toen ik weer in de kamer kwam, vroeg Pa: „Moet je je boeken niet meenemen Josephine?" „Nee", zei ik, „want ik had ze niet bij me." Dat was nog het allerergste. Als een lam ben ik naast Pa meegeloopen naar huis. De rest snap je wel. Hoe Pa er achterkwam ? Hij had # zijn vriend naar den trein gebracht en toen bedacht dat hij mij wel bij Pop kon weghalen. Toen hij daar kwam was alleen Betty thuis. En die vertelde heel kalm aan Pa, dat het clubavond was bij Noor van Ginkel, en dat ik daar natuurlijk ook heen was. En ze wist alles van mijn „geheime" lidmaatschap. Maar die denkt altijd aan dien mallen Dolf van haar. Enfin, nu ben ik er gloeiend bij. Ik mag niet meer uit op vrije middagen, enz. — enfin, je kent de straflijst wel. Ik zit nu 's avonds op Pa's werkkamer. En ik mag heelemaal niet naar de clubfuif natuurlijk, zelfs niet geheim. Nu zitten ze wel erg met de rollen, dat is Pop nog aan Pa komen vertellen, net of dat Pa wat interesseerde. En Julie — die is vanavond met ma naar de Opera en morgen gaat ze weet-ik-waar naar toe. Gelukkig, dat Kees Kwatta's voor me koopt, anders wist ik me geen raad meer. Ik hoor Pa's stem. Ik stop. Prettige Kerstvacantie. Schrijf maar gauw aan het EERE-lid van de Jopopinoloukicoclub, want dat ben ik nu. Joop. 21 Ik kauwde als een razende achter mijn hand, en ik schudde maar zoo'n beetje diepzinnig mijn hoofd. „Ga behoorlijk zitten Josephine." Ik heb een verrukkelijke naam voor iemand, die kwaad is. Pop, die vooraan zit, draaide zich om en grijnsde zoo'n beetje tegen me. Dat kon hij natuurlijk niet uitstaan van Pop, en ik moest het ontgelden. Want hij schoot door de klas op me toe, greep me bij mijn arm, schudde me lichtelijk heen en weer en scheurde mijn mouw stuk vanaf den schouder tot aan de ruche bij mijn pols. Ik had een Liberty-zijden blouse aan, veel te mooi voor school en ook te koud, maar de naaister had mijn daagsche garderobe onder handen. Dus 't was een noodtoestand. „O meneer....", riepen de clubleden in koor. De andere meisjes zaten maar zoo'n beetje verschrikt te kijken,' dat zijn meest van die flauwe zoeterds. En Pop zei: ,,'t Is een Liberty blouse meneer." „Nog pas nieuw, hè Joop?" riep Nora. „En hij kleurde je zoo goed", gilde Pien. „Er zat zoo'n aardig motiefje om den hals." We proestten allemaal om het motiefje, want 't was niet eens waar. Connie, die nog al een eindje van me afzit, kwam dadelijk naar me toeloopen. „Hè wat zonde meneer", zei ze hoofdschuddend. „Constance, ga zitten. Onmiddellijk. Wat is er Lou. Wat heb jij nog te zeggen?" ,,'t Zal zoo koud zijn meneer." „We hebben een club meneer", schalde Kitty opeens. „De Jopopinoloukicoclub. Leuk, vind u niet?" Toen werd Kitty de klas uitgestuurd, en ik zei tragisch: „Waar moet ik mijn arm nu stoppen meneer?" „Ga maar naar huis en trek wat anders aan. En om vier uur blijf je." Ik dacht, dat hij zijn snor zou afbijten, zoo liep hij er op te kauwen. Pop zat als protest met den rug naar hem toe, maar tegen Pop durfde ihij niets zeggen. „1'Amour, 1'amour", zooals Julie soms gilt bij de piano. 28 wist ik genoeg, 's Middags ben ik zoo uilig geweest om het nog eens bij Ma te probeeren. Maar Ma zei: „Wat bedoel je toch met die club?" „Hè, weet u dat niet eens meer?" jammerde ik. „O ja, waar zoo'n soesah om geweest is. ^Nü je dat wij daar met jou heengaan? Maar daar komen toch alleen kinderen." „Nee Ma, ze gaan er allemaal naar toe. Bij Pop thuis en bij Connie en bij Kit en bij Pien. Allemaal. En de verloofde van Betty gaat er ook heen." Dit zei ik meer, om Julie aan te moedigen. ,,'t Zal toch niet erg amusant zijn", zei Julie. „Zoo'n kindergedoe!" Toen heb ik tot vijf en dertig geteld, want anders was ik haar aangevlogen. En gelukkig, ontdekte Ma, dat ze tweeden Kerstdag met Mevrouw Boom en Lotte naar den schouwburg zou. ,,'t Is dus toch onmogelijk, zie je wel Joop?" En Joop is naar boven gestevend, heeft Julies tandenborstel in haar hoofdkussen gestopt — ik moest toch iets baldadigs doen — en is naar school getrokken, plassend door de modder, want het dooit weer, zoodat de spatten tot mijn middel zaten. Ze kwamen me allemaal al tegemoet rennen, ze schenen extra vroeg te zijn alle clubleden. Ze wisten, dat ik het Ma nog eens vragen zou. „En?" riepen ze in koor. „Nee", zei ik. „En praat er nu maar niet meer over. Als jullie bij mij komt, breken we den boel af." Toch dee 't me goed, dat ze zoo stil werden en teleurgesteld en heelemaal niet ondeugend waren 's middags. Die leuke, fideele jongens. 23 December. Vacantie! Ik voel me, zobals een vroolijke galeislaaf zich voelen zal, dunkt me. De Generaal heeft een oudejaarsspeech gehouden, dat doet ze altijd voor de Kerstvacantie. Maar 't is elk jaar hetzelfde en dus 29 heelemaal niet plechtig. Ik heb in gedachten op een slip van mijn rooie das zitten kauwen, en toen de Generaal uitgesproken was en nog zoo'n beetje triomfantelijk de schare rondkeek, zei ze, — ze ziet niet te best — „Jo ter Heul, wat scheelt je? Je bloedt!" „Wat?" zei ik schapig. „Bloed ik? Waar?" Ik schrok toch wel een beetje, want ik zag de Generaal wit worden. „Uit je mond. Heb je op je tong gebeten? O, 't is allemaal bloed. Ga je gauw wasschen. Kom hier." De Generaal was werkelijk van streek. En de meisjes staarden me allemaal aan. Toen zei Pop, die arendsoogen heeft, laconiek: ,,'t Is geen bloed. Maak je maar niet dik, Joop. Je das heeft afgelaten." „O, is 't anders niet", zei ik verlucht. „Ja, daar heb ik op zitteq. zuigen." Toen werd de Generaal kwaad, omdat ik, zooals ze zei, haar van streek had gebracht. De meisjes waren allemaal luidruchtig, zelfs de zoetebollen, en de Generaal keek mij aan, alsof dit alles mijn schuld was. En toen ik vroeg: „Mag ik mijn mond even gaan spoelen?" .zei ze: „Neen, wacht maar tot het vier uur is, ik houd niet van dat geloop heen en weer." „Maar ze kan wel bloedvergiftiging krijgen", zei Pop. ,,'t Is verf." „Emilie, ik vraag je 1 niets. En dat wou ik jullie allemaal nog even zeggen meisjes, als jullie klas niet beter en serieuser" — een woord van Pa — „werken gaat na de vacantie, dan zullen jullie dit aan 't eind van den cursus nog berouwen. Bitter berouwen." Hiermee wandelde de Generaal statig weg. En Kit schreeuwde : „Hoera, dat hebben we aan jouw das te danken, Joop. Dat was er andere jaren nooit bij." De heele club heeft me thuisgebracht, uit affectie, zooals Noor zei. We hebben met z'n zevenen gearmd door de modder gezwierd en Kit heeft onderweg gezongen van: 30 Zeven kleine kleuterkes, die liepen op de straat, Boven op de straat, Zeven kleine kleuterkes, die wisten zich geen raad, Op zoo'n wondervuilen dag in December. Zoo ben ik dus thuisgekomen, en Mina, die me inliet, zei: „Gompie, wat een ceel. Blij dat ze allemaal niet in huis hoeve met d'rlui modderbeene." Ik zei: „Mina, 't is vacantie." Mina kon hierover niet verrukt zijn. En ik voel me nog steeds als een vroolijke galeislaaf. HOOFDSTUK III. 27 December. Gisteravond lag ik om acht uur al in bed. Pa zat beneden te bridgen met mijnheer Boom en nog twee heeren. Ik ben nogal gauw in slaap gevallen, en toen ik wakker werd was het vier uur en de fuif al voorbij. Gek, maar ik voelde me opeens veel opgewekter. En vanmiddag zijn ze allemaal bij me geweest. Om twee uur hing ik in een sneeuwbui over het balcon. Van verre zag ik ze al aankomen. Ze liepen met z'n zessen aan elkaar gehengeld en Lou droeg een rietmand met den lekkeren inhoud. Ik draafde natuurlijk naar beneden en Mina, die er van wist, kwam met een oude cocos- mat aansjouwen voor „d'rlui beene". En toen hebben we een herrie geschopt! Als Pa's kamer praten kon, dan zou hij heel wat kunnen verklappen. Ik wist, dat Julie zich beneden zat te ergeren over die malle kinderen boven. Julie is nooit echt jong geweest, ik geloof werkelijk, dat ze altijd met glacétjes naar school is gegaan, en dat ze met gefriseerde haren geboren is. 39 4 Januari. Vandaag heeft Pa een generale repetitie gehouden van alles wat ik kende, of liever moest kennen, 't Was erger dan drie overgangsexamens met alle mogelijke Generaals en adjudanten. Dat zijn de leeraressen. Als Pa het in mijn vacantie maar niet zoo druk had gehad, dan zou hij langzaam tot de overtuiging gekomen zijn van mijn treurige capaciteiten. Zoo noemt Pa het. Nu was het kort maar hevig. Pa vroeg me de dingen ook zoo mal, zoo heelemaal buiten het boek om. En ik raadde maar in 't wilde weg, en altijd mis. Pa heeft mijn boeken niet op den grond gegooid, daar is hij te kalm voor, maar hij heeft gezegd, dat ik voortaan eiken avond moet werken onder toezicht van een bevoegd iemand. Zoo beet Pa me het tenminste, over de tafel heen, toe. Ik geloof, dat er van avond al een advertentie in zee gaat voor een dergelijk exemplaar. Die zal het genoegelijk krijgen bij Josephine ter Heul. Eigenlijk moest ik in opstand komen, want het heeft wel iets van het slaventijdperk. Maar wat kan ik er aan doen? Als ik tegensputter, krijg ik misschien twee bevoegde iemanden om op me toe te zien. Ik berust maar en overmorgen begint de school weer. Julie heeft nu een eigen kamer gekregen. Ze heeft hem wel aardig opgeprutst, heelemaal Oud-Hollandsen, matten op den grond en overal zwervende kussens. Julie zei, dat ze hem wat te degelijk vond, en ik weet dat ze dacht aan de kamer van Lotte, die is heelemaal wit met goud geloof ik, net eenj bonbon in watten. Maar Pa heeft natuurlijk voor dergelijke hip- en prik-meubels geen geld willen geven. Dat is nogal fideel van Pa. Ik heb Julie aangeraden lampions neer te hangen. Ze keek me van een onmetelijke hoogte aan en wiebelde weg. Dat vond ze zeker weer een beleediging. Als ze maar niet verliefd is. Want Pop zegt, dat ze dan om alles kwaad worden. Betty ook, voordat Dolf haar gevraagd had. 't Eene oogenblik huilde ze, en een minuut daarna zong ze wel een 40 uur lang bij de piano, tot ze zoo schor als een kraai was. En nu was Betty nog heel geschikt. Enfin, 't kan me ook niet schelen, wat me met Julie boven mijn hoofd hangt. Brr, ik ga naar bed. 6 Januari. Ik ben heelemaal vergeten dat de school weer begonnen is. En ik denk er zelfs niet aan, dat er wel veertien brieven op de advertentie van den bevoegden iemand gekomen zijn. — Ik heb Pa gevraagd, of ik ze lezen mocht, omdat ik er toch het meeste belang bij heb. „Dat kun je met vertrouwen aan mij overlaten," zei Pa. — Nee, ik ben van streek. Ik ben werkelijk een beetje van streek, en dat gebeurt me niet gauw. O, als ik haar hier had dat valsche spook, dan zou ik tegen haar zeggen: „Ja, hij was wel goed genoeg om je pakjes te dragen, en om je harten te sturen en een varken van marsepijn." Wat ben ik blij, dat we nog dat halve ananashart hebben opgegeten. Want Lotte — Lotte Boom met haar hagedissengezicht is verloofd. Met een meester in de rechten, die vijf en dertig is. Toen we aan tafel zaten, kwam de post. Julie rekte haar hals al uit, want die denkt altijd, dat alle posten voor haar zijn. Maar 't was alleen een smal envelopje. Pa haalde er twee kaartjes uit. „Hé", zij hij, „Mr. H. de Wilde en Charlotte Boom. Dat is Lotte. Wist jullie daarvan?" En toen ging Pa weer door met vleesch snijden. „Lotte?" gilde Jullie half. „Met Henk de Wilde? Wist u dat Ma? O, wat valsch, om dat stil te houden. Hoe vindt u dat Ma?" Ik zat te bibberen op mijn stoel en ik durfde gewoonweg niet naar Kees te kijken. Ik tuurde maar strak op mijn servetring met de door elkaar geslingerde J. H. „Nu ik me herinner," zei Ma, „ja, nu ik me goed herinner, deed mevrouw Boom nogal geheimzinnig, toen we ons dinertje hadden. Maar we waren zoo en plein comité, enfin ik heb er ook geen acht op 41 geslagen. Is het de Wilde van de Koninginnelaan? Een goede partij." Ik beet haast een stukje uit mijn tong. „O", zei Julie, „ze had het bijna elke week over een ander, je kon van Lotte geen hoogte krijgen. Maar ze zeurde ook wel eens over de Wilde, dat is waar." Toen zei ik het: „Zoo'n vlerk", zei ik. En wonderlijk genoeg kreeg ik van Pa geen standje. We hebben ontzettend lang getafeld, .want Julie, met vuurrooie kleurtjes — ze is natuurlijk razend jaloersch — wist nog zooveel te vertellen aan Ma. Ik keek eens van op zij naar Pa. Hij staarde heelemaal afwezig, en ik wist, dat hij aan koersen dacht en aan beneden pari, of zoo iets. En nog altijd maar durfde ik niet naar Kees kijken. Eindelijk gluurde ik zoo'n beetje door mijn oogharen. Toen zag ik, dat hij zijn bord volgeschept had met snijboontjes, die hij niet zien kan. Hij zat voorovergebogen te eten en hij at maar door. Hij heeft zoo'n leuk snuit, hij scheert zich al, maar hij liet zijn snor staan. Voor Lotte, dat weet ik. En toen ik naar die onnoozele haartjes keek, vond ik het zoo zielig. Ik zal er hem nooit meer mee plagen. Tot negen uur heb ik bij Pa zitten suffen over mijn boeken >— alweer een goed begin — toen ging hij uit, en ben ik nog even naar Kees gegaan. Ik dacht: „Hij moet eerst maar een tijdje alleen geweest zijn. Dat zal hem goed doen." Niet, dat ik het zeker wist. Want ik ben nog nooit verliefd geweest; o ja, toch een keer op den jongsten bediende van Pa's kantoor, en dan eigenlijk nog_maar alleen op zijn oogen. Want die waren zoo mooi koffiekleurig, — daar dweep ik mee. Hij heeft er niets van gemerkt natuurlijk, het duurde trouwens ook maar een paar dagen, want toen ik hem Zondags tegenkwam met zoo'n halfhoogig boordje om en een paar manchetten, die haast tot op z'n knieën hingen, was 't fuut-uit. Nee wij Jopopinoloukicoleden zijn niet zoo erg verliefderig uitgevallen, behalve Connie, die nog al eens gymmelingen aanbidt, maar altijd zonder succes. 42 Ik tikte eerst aan bij Kees, dat doe ik anders nooit, maar voor deze speciale gelegenheid zou 't wel geen kwaad kunnen, dacht ik. Er kwam een geknor en dat was: „Ja." Kees zat te werken, er lagen wel twintig boeken open op de tafel. Zoo werk ik ook altijd, als ik wat anders uitvoer, 't Lijkt zoo ijverig. Ik zocht een plaatsje op een afgedankte piano-tabouret, waarvan ik eerst nog een Latijnsch woordenboek moest wegwippen. Toen sloeg ik mijn handen om mijn rechterknie en ik keek naar Kees. „Moet je niet naar bed?" vroeg Kees. Dat was niet erg bemoedigend. Hij had heele kleine weggezakte oogen, maar ik deed natuurlijk net of ik niets zag. „Heb je veel te doen, vanavond?" „Ja." „Mag ik hier nog een poosje blijven zitten, 'k Zal wel niets zeggen." En ik begon in het woordenboek te bladeren. „Maak niet zoo'n herrie Jo. Praat dan liever." „Lam, dat de school weer begonnen is." Kees was een punt aan 't uitdikken, 't Was al een groote knoest geworden. „Hm," zei hij. Ik schraapte mijn keel voor een nieuwen aanloop. Maar 't hoefde niet meer. Kees keek opeens op. „Had je dat van haar gedacht, Joop?" vroeg hij. „Ja natuurlijk wel," zei ik. „Van iemand die zoo abnormaal met 'r haar en 'r oogen werkt, kun je alles verwachten." Ik bleef na deze kerelachtige bewering manmoedig op de pianokruk zitten, ofschoon Kees het niet kalm opnam. Tenminste niet in 't eerst. Hij schoot vuur naar me en er kwam een rimpel boven zijn neus, net als bij Pa, wanneer die stil-kwaad wordt. Toen scheen hij zich te bedenken. „Verleden week vond ik al, dat ze zoo vreemd tegen me deed. Toen kwam ik haar tégen. Anders bleef ze altijd staan, zie je, maar toen liep ze door, en ze knikte zoo uit de hoogte. Na die broche is ze trouwens nooit meer aardig geweest. Ze heeft me ook niet bedankt." HOOFDSTUK IV. 7 Januari, Vanmiddag, toen ik net van de koffietafel weg wilde gaan, kwam Pa thuis. En hij zei: „Wacht even Jo. 'k Heb je nog iets te zeggen. Morgenavond om half acht komt Juffrouw Wijers hier, die in 't vervolg op jouw lessen zal toezien. Wil je daar rekening mee houden?" Nu was ik kriegelig, want ik had gister bij Zuurtje mijn hypnotische kracht toegepast en strafwerk opgeloopen, omdat ik nota bene doelloos staarde en niet met mijn gedachten bij de les was. 't Was een stuk overschrijven uit een boek, en ik had met Pien afgesproken om één uur in het fietsenhok achter de school te zijn, dan zou zij mij dicteeren en ze zou de vulpen van haar broer meenemen, 't Was heelemaal geen pretje, want het weer is nog altijd ellendig. En het tocht erg in het fietsenhok. Pop is vandaag ook niet op school, die is verkouden. Toen Pa dat zei van die juffrouw Wijers, werd ik natuurlijk nog balooriger. 'k Vond het zoo onrechtvaardig, dat Pa het allemaal achter mijn rug bedisseld heeft, ik heb geen enkele van de veertien brieven mogen lezen, en Pa heeft de wezens natuurlijk op zijn kantoor laten komen. Julie zag zeker aan me, dat ik woest was, en zoo echt lievig zei ze: „Ik geloof, dat Joop kwaad is, omdat de dames niet eerst aan haar zijn voorgesteld." — Julie kan Lottes verloving niet uitstaan. — „Ik beklaag juffrouw Wijers," zei ze er nog achteraan. Pa keek even op van zijn 46 krant. „Ik geloof dat Jo niet zoo dom zal zijn om juffrouw Wijers te plagen," zei hij. „Daar komt ze toch riiet verder mee." En Ma vroeg me, of ik asjeblieft "haar zijden parapluie niet wilde meenemen voor den regen. Dat heb ik een jaar geleden eens gedaan. Zoo is Ma, nu. En ze denkt natuurlijk, dat het gister gebeurd is. Toen ik in het fietsenhok kwam, zat Pien er al, maar zonder vulpen, want haar broer Frits was net aangekomen, toen ze hem uit zijn overjas had willen nemen. Ze had natuurlijk wel gelamenteerd, dat het voor een goed, doel was, maar Frits had gezegd, dat zijn werk op het kantoor toch altijd nuttiger was dan mijn strafwerk, en hij had Pien een doosje damescigaretten gegeven, van die kleine in zoo'n smal rood doosje. Pien had lucifers meegenomen en -met die schatten zat ze in het fietsenhok, 't Kwam goed uit, .dat ze de vulpen niet had, want ik was toch niet van plan om het strafwerk te maken. We zijn toen allebei in een hoekje gekropen als twee Indianen in een wigwam, en daar hebben we lustig gedampt. En bij elk nieuw kringetje, dat ik uitblies, want ik kan kringetjes blazen, Pien kan het ook en Kit ook, maar -de anderen leeren het nooit, werd ik een graadje vroolijker, zoodat, toen de anderen kwamen, — behalve Pop dan, die verkouden is, ■— ze Pien en mij in de joligste stemming vonden. Kit zei, dat ze best een cigarette onder de bank zou durven rooken, maar ik bezwoer haar om 't niet te doen, want ik zie Kit er toe in staat om in plaats daarvan mijn beenen in brand te steken. Noor, die anders nogal in de puntjes is, nam haar natten regenmantel bij beide slippen, en danste op haar teenen door 't fietsenhok. Kit zong er een ragtime bij en wij stampten als begeleiding met onze hakken. Toen kwam de conciërge, een naarling met een houten been, die alles aan de Generaal overbrieft, — we noemen hem de sergeantmajoor, — 't plein oversteken. We humden al hard, maar Noor danste toch tegen hem op en door de vaart wankelde de sergeant-majoor en vloekte. Connie lag 47 natuurlijk in een flauwte, Pien had gauw de cigaretten in haar jaszak gemoffeld en Kit zei: „Pu, wat is 't hier benauwd, er hangt-altijd zoo'n rookerige lucht in 't fietsenhok." „Dat is de rook van de schoorsteen, die neerslaat," zei ik. „Is 't niet zoo Van Wijk?" „Juffrouw Verharen Slot," — dat is onze Generaal — „laat vragen of de jongedames een beetje kalm willen zijn, want 't lawaai is door de heele school te hooren," zei Van Wijk vinnig. „Och," zei Pien, „als we dat hadden geweten, dan had ik je niet zoo hardop je les overhoord, Joop. Wat heerlijk, dat je 'm kende." „En ik repeteerde een solo, die dans ik bij 't eindexamen," zei Noor vriendelijk. „Je vondt het zeker wel aardig, hè?" vroeg Kit. De sergeant-majoor bromde wat in zijn rossige baardje en ik weet zeker, dat hij uitrekende, hoeveel jaren minstens hij nog met ons opgescheept zit. Toen liep hij weer naar school, en vijf minuten voor twee luidde hij de bel. Pien had nog net tijd, om de anderen te vertellen, dat Pa al een bevoegd iemand voor me had opgeduikeld, en ze zeiden allemaal, dat ze juffrouw Wijers bij voorbaat haatten, 't Was een schrale troost voor me. Het eerste uur hadden we Smidt. Hij trachtte ons de telefoon uit te leggen. Heel raar deed hij het, we begrepen er niets van, tenminste ik niet. En ik kon mijn oogen niet van Kit afhouden, die op een stuk vloei inktmoppen zat te gooien. Ik rekte mijn hals uit om te zien wat ze gooide. Het was een naam. „Meneer, wat is dat interessant," zei Pien opeens. Ze keek zoo vreeselijk onschuldig, dat Smidt er inliep en Connies wangen plotseling uitbolden van den lach. „Nu zullen we het eens demonstreeren," zei Smidt ijverig. „Pien, ga jij eens in het andere lokaal" — ons natuurkunde locaal heeft een suite, waarin allemaal opgezette beesten troonen — „en dan zeg je iets door de spreekbuis." 48 „Wat flauw," bromde Kit, die even van haar vloei opkeek. „Ze kan 't net zoo goed hier zeggen." „Zei je iets, Kitty?" vroeg Smidt, die haar hoorde brommen. „En wat voer je daar uit?" „O niets," zei Kit, haar vloei tot een prop bij elkaar knijpend, ,,'t Is alleen maar een vloei met wat inkt." „Je moet opletten, Kitty." „O, ik hoor alles." „Jo, kom jij nu eens hier. Luister jij nu wat Pien zegt. Je weet, wat ik zoopas verteld heb van de microphoon, nietwaar?" Ik had geen flauwe notie. „Ja meneer." Ik begon werkelijk te vermoeden, dat Smidt ons aangenaam wilde bezighouden, en ik vond het aardig van hem. Pien was al in het andere lokaal. „Zoo Ludovicus," hoorden we haar in de klas zeggen. Ludovicus is onze amanuensis, hij heet Lodewijks en hij weet meer dan Smidt zelf, en Smidt is nog wel doktor in de wis- en natuurkunde. „Pien, doe de deur dicht," riep Smidt. „Hallo," hoorden we haar in de klas gillen. Toen deed Smidt zelf de deur dicht en Connie knalde plotseling los. „Wat is dat?" vroeg Smidt opeens verbaasd aan Con. „Lach jij? Waarom lach jij?" Connie zag paars. Die had zich al zoo lang ingehouden. „Waarom lacht ze ?" vroeg Smidt in 't algemeen, want Connie lag achterover in de bank te proesten. Toen kwam Loutje kalm: „O, om iets wat ik straks zei van onze telefoon thuis." „Je moet er niet tusschen in babbelen," vermaande Smidt heftig. „Connie, houd op met dat onwijze gelach." „Hallö-ö-ó," gilde Pien weer zoo hard, dat Kitty in haar bank opsprong. „Hè meneer, wat schrok ik daar," zei ze. Connie, die net een beetje bedaard was, begon opnieuw uit te bollen en Noor riep : „Zal ik wat water voor haar halen, meneer?" 49 „Nee blijf zitten. Connie wees onmiddellijk bedaard, of verlaat anders de klas." Smidt noemt het altijd de klas verlaten, dat klinkt zoo onschuldig. Toen kwam Pien om de deur kijken: „Meneer, ik hoor niets," zei ze, en tot Connies redding proestten we allemaal. Smidt draafde voor de banken heen en weer. Ik moest aldoor op zij springen. „Ga maar weer zitten Philippien. Er is nooit eén grientje ernst bij jullie te vinden. Nee, ga zitten", herhaalde hij, toen Pien protesteerde: „En ik vond dit nu juist zoo interessant." . „Moet ik nog luisteren, meneer?" vroeg ik. „Nee natuurlijk niet. Sta jij hier nog. Ga ook zitten Jo. Ik kan jullie dit wil zeggen," ging Smidt door met verheffing van stem, „op een paar uitzonderingen na, zijn de resultaten van jullie werk allertreurigst. Dat is den heelen dag maar lachen en ginnegappen, en ...." Smidt haperde even. „Ja", zei Kit kalm, „dat zei de Generaal ook een week of wat geleden." „Welke Generaal?" vroeg Smidt. „O, die heeft bij ons gelogeerd", zei Kit. Toen daverde er weer een lachsalvo uit Connies bank. Ze draafde gewoon de klas uit, zonder dat Smidt iets zei. Een kwartier later klopte ze aan: „Meneer, 't is over. Mag ik weer binnen?" „Nee", zei Smidt. „Natuurlijk niet. :Zulk onwijs gedoe duld ik niet langer in mijn klas." 't Was jammer voor Connie, maar wij waren er nog slechter aan toe, want de laatste twintig minuten moesten we een opstel maken over de telefoon. En ik wist alleen iets van een stuk vloei met inktmoppen. Ik was benieuwd wat Kitty er van terecht zou brengen. Maar die zette boven aan op het papier heel fier: De Telefoon, onderstreept. En die begon direct vol ijver. Ze legde het papier zoo, dat ik lezen kon wat ze schreef. En toen ben ik haast onder de bank gezakt van het lachen. Want ze schreef haast woordelijk 50 neer, wat er voor in de telefoongids staat. — Men neemt de telefoon van den haak, enz. — Wat zal Smidt woest wezen. Ik schei eruit, 't Is al heel laat. Morgenavond half acht. Brrüll 8 Januari. Juffrouw Wijers is er geweest. En 't was — ja, wat ik al dacht natuurlijk. Om half acht, toen ik op Pa z'n kamer zat en nog net had nagekeken, wat we den volgenden dag hadden, want dat wist ik niet eens, ging er een heel kort bescheiden belletje. Pa zat voor den haard zijn krant te lezen. Hij keek even op zijn horloge en las door. Toen tikte Mina aan de deur en' liet de bevoegde iemand binnen. Pa stond op. Ik ook natuurlijk. Pa groette zoo vriendelijk, o, hij kan het best, beminnelijk zijn; ik dacht direct al, dat ze wel twaalf actes zou hebben. „Juffrouw", zei Pa, „dat is Joop." Ik kreeg een hand, gelukkig niet zoo'n slappe wateren- melk hand, dat vond ik nogal fideel en Pa speechte nog: „Ik hoop, dat u prettig met Joop zult samenwerken, juffrouw." „Ik hoop het ook meneer", zei de juffrouw. Ze praat nogal zacht, maar daar weet ik alles van. „Die kunnen juist onbedaarlijk uit hun slof schieten", zegt Kit.' Ze is al oud, en heelemaal niet mooi, ik denk wel, dat ze bij de veertig is. Ze heeft al wat grijze haren op zij zitten en rimpelige wangen; gek, ze lijkt veel ouder dan Ma, die is nog zoo effen en zacht om te zien, en ze zal toch wel jonger zijn. Haar tanden zijn nogal mooi en ze heeft heele kleine handen, maar ze is heelemaal zoo klein en ik geloof zelfs, dat ik veel dikker ben dan zij is. Ik let er anders nooit zoo op, hoe iemand er precies uitziet, ik zou bijvoorbeeld op 't oogenblik niet eens weten of Zuurtje blond of zwart haar heeft of welke oogen de Generaal bezit. Maar op school is er zooveel afleiding, en nu heb ik drie 51 trar tegenover haar gezeten in éen kamer en moest ik haar wel aankijken. Trouwens ik moet er de jongens ook alles van vertellen. Ik had algebra, waar ik nogal van houd, Duitseh, wat ik vervoei, en aardrijkskunde, waar geen beginnen aan is. Ik vond het noodig om dat juffrouw Wijers te vertellen, dan wist ze meteen wat ze aan me had. „Zullen we dan eerst maar aardrijkskunde nemen?" vroeg ze. „Daar zullen we dan zeker drie uur mee bezig zijn,' voorspelde ik. Ik hoopte haar af te schrikken. „Dat zal nog wel schikken, denk ik. Laat me maar eens zien, wat je leeren moet." „Ik leer altijd alles uit het hoofd, en dat kan ik alleen, wanneer u niets tegen me zegt." „Ja, als je alles uit het hoofd leert, dan geloof ik wel, dat je er niet veel van onthouden zult." „Ik had altijd een twee. Van de tien," zei ik somber. „Zoo. En wat heb je nu vanavond te bestudeeren?" „Azië geloof ik. 't Kan ook wel Afrika zijn. Enfin, er staat een groot kruis bij met een cirkel." Juffrouw Wijers bladerde al in het boek en ze vond het kruis met den cirkel. Toen hepen we van stapel. En 't viel me werkelijk nogal mee. Ik wou het natuurlijk bij voorbaat lam vinden, maar dat was het toch niet. Enfin, 't zal me eens benieuwen of ik er morgen nog wat van weet. Midden in Afrika kwam Julie in al haar doorluchtigheid ons een kopje thee brengen; ze moest natuurlijk ook eens zien, hoe Pa's nieuwste bevlieging er uitzag. 54 wonderwel bij de tondeldoos paste, en glacé handschoenen, waarin mijn handen twee. en veertig graden koorts hebben — Ma weet niet, dat ze altijd om den hoek al uit zijn ■— en schoenen, o, daar heb ik haast om gehuild, schoenen met hooge hakken. Natuurlijk de helft nog van Julies hak, maar toch al formidabel. En ik ben altijd zoo dol geweest op vierkante glipglap-glijhakken. Ik weet nog best, hoe aangekleed ik me voelde, toen ik met dat alles voor 't eerst uitging. Ik dacht, dat iedereen naar me keek, en de tondeldoos had in Julies hoedendoos gelegen, dus die geurde Echtelijk. Pop zei niet veel, daar is ze te laconiek vbor. Ze prevelde alleen iets van: „Wat hebben ze jou toegetakeld, arm schaap." Maar Nora's moeder vond, dat ik er zoo keurig uitzag, en nu loopt Noor gelukkig ook in het getailleerd. De anderen gilden, dat ik sprekend Julie was. Ik heb de tondeldoos ook al eens op een stoel gelegd, en Kees gesmeekt om er op te gaan zitten, maar toen hij net bezig was het te doen, zag Ma het en die heeft hem gered ■— de tondeldoos natuurlijk. Wat ben ik ontzettend afgedwaald, waar had ik het ook weer over. Even kijken, o ja, Ma zei dat van mijn zalmrosen hoed. Ik begreep het nog niet en ik zei: „Jakkes." Ma verstaat nooit dingen, die ze niet wil verstaan. Dus ze ging onverstoorbaar verder: „Want nu zie je er tenminste, als we morgen op receptie naar Lotte gaan, toonbaar uit." „Ik mee op receptie?" Ik deinsde letterlijk terug. „Ja natuurlijk. Vindt je dat zoo vreemd?" „Maar ik ben nog nooit mee geweest. En ik voel er niets voor. Neemt u Julie liever mee." „Die gaat ook," zei Ma, en ze keek me aan met een gezicht van: „Wie is toch dat wonderlijke kind, dat daar staat." Toen kwam Pa net binnen en ik zei: „Ik wou morgenmiddag graag mijn opstel maken over de macht van het zwaard, de pen en de tong."