XKB 130 ie I. EEN HALF DOZIJNTJE Resensies van „Een half Dozijntje", Nieuw Leven. „Een zestal kleine vertellingen voor kinderen van 6—10 jaar. Eenvoudige, prettige vertellingen, geschreven met veel kennis van het kinderhart. De kinderen zullen ze zeker met veel genoegen lezen. Een zeer geschikt geschenk dus voor Kerstmis, of verjaardag. Ook wel geschikt om op de Zondagsschool verteld te worden." De Nieuwe Courant. „Het zijn bijzonder fijne, korte verhalen, waarvan „Vaders Jongen" wel het liefste is, een zoontje van een zeeoffiicier, dat zijn vaders plaats bij zijn moeder tracht in tè nemen en daarin zoo goed slaagt, dat vader wel trotsch op hem zal zijn.' School en Leven. „Dit is een heel aardig kinderboek." Ons Huis. „Zeer aardige verhaaltjes uit het kinderleven, natuurlijk en echt, met een goede strekking." Bredasche Courant. „Een kostelijk en opvoedend boek voor onze jeugd; zóó kunnen er niet genoeg verschijnen." Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk Dagblad: „Een aardig boekske, dat wij van harte gaarne een groote verspreiding toewenschen". Prov. Overffsselsche en Zwolsche Courant : „Ondanks den grooten toevloed van lectuur ontmoeten we toch niet vaak uitgaven, die zoo in alle opzichten passen voor onze 6 en 10 jarige kleuters als deze." EEN HALF DOZIJNTJE (KLEINE VERTELLINGEN VOOR KINDEREN VAN 6—10) DOOR ANNA HUBERT VAN BEUSEKOM MET ILLUSTRATIES VAN JOHANNA VAN DER POT TWEEDE DRUK N. V. DRUKKERIJ JACOB VAN CAMP EN ~ AMSTERDAM VRIENDINNETJES. 5 „Dus je doet 't! Jij gaat vanmiddag met Do en mij mee ?" Nelly Schermers' ondeugende, zwarte oogen zagen, terwijl de bel al luidde, nog even lachend om naar Adéetje van Vliet, 't nieuwe klasgenootje, dat in de bank achter haar zat, naast Dora de Roemer. ,,'k Weet 't nog niet zéker. Als 't gaat regenen, gaan jullie dan toch," aarzelde Adéetje. „Eind, ben je nou ! 't Gaat immers niet regenen, 't Is 't prachtigste weer van de wereld," kon Dora nog net zeggen, want juffrouw Franssen stond al voor de klas en keek juist hun kant uit, vermanend : „Sst, niet praten daar I Dora de Roemer, kom jij maar eens voor de kaart en wijs de plaatsen aan de Oostzee." Dora wierp haar blonde vlecht je naar achter en wipte lenig de bank uit, blij dat ze een beurt kreeg, want ze had haar aardrijkskundeles goed geleerd én was zeker van een mooi cijfer. Adée, klein,, schuw dikkertje, sinds veertien dagen op deze school en nog wat vreemd tusschen al die nieuwe kinderen, dook weg achter Nelly's rug en peinsde over den komenden Woensdagmiddag. Toen Nel en Do haar den vorigen dag in 't vrije kwartier vroegen of ze meeging, had Adée eerst haar ooren niet kunnen gelooven. Zij uit met die twee ! Zij vriendinnetje worden van Nel vooral, die zoo aardig was en zoo grappig. En met een kleur als vuur had ze gestameld, zonder er eerst verder bij na te denken : „O ja, leuk! Dolgraag zeg!" Maar toen ze er over ging nadenken en 't goed tot haar doordrong, dat ze iets ondernemen ging, wat ze bij haar thuis heelemaal niet goed zouden vinden, bekoelde haar geestdrift wel. Ten eerste haar piano-les verzuimen en dan stiekem met hun drieën meisjes zóó'n eind van huis ! Adéetje vond 't bijna iets onmogelijks, dat zij zoo iets doen zou. Ze was eigenlijk nooit bizonder ondeugend of lastig, ging thuis stil haar gangetje, blij als de jongens haar niet plaagden, want als eenig zusje van twee oudere en twee jongere 6 broertjes, had ze soms heel wat te verduren! Als ze vanmiddag meeging kon ze met geen macht of mogelijkheid naar haar pianoles, 't Was een heel eind eer je aan de Lovensche plassen kwam. Met de stoomtram deed je er wel een half uur over, dus kort en goed : piano gaan tingelen bij Pietje van Duren — zooals Nel den muziekleeraar uit 't stadje heel oneerbiedig noemde — of zorgen, dat ze kwart voor twee J aan 't tramhuisje van de stoomtram stond. Nel zou de tram betalen. Ze was pas jarig geweest en goed bij kas, verzekerde ze gul. Ze was de laatste week van de vacantie nog met haar vader, moeder en haar beide zusjes bij de Lovensche plassen gaan pic-nicken en ze had Do en Adéetje een grappig kiekje vertoond, door haar vader genomen, zooals ze daar aan 't water zaten met de groote pic-nic-mand in hun midden. Nel zelf stond er zoo leuk op met haar drinkbekertje in de hand boven op een boomstam, 't Was er prachtig! [Met deze laatste zonnige Septemberdagen kon je er nog best pic-nicken, maar dat zou bezwaarlijk gaan met hun drietjes. Wel konden ze er nog een heerlijken middag doorbrengen. Adée, die pas in de stad was komen wonen, móest dit mooie plekje nog leeren kennen vóór 't winter werd. 7 Zóó had Nel gepraat en Adéetje, die wat begon terug te krabbelen en zei, dat haar moeder 't stellig merken zou, als ze niet op tijd van haar muziekles thuis kwam, werd den mond gesnoerd met een: „Nou, wat zou dat! Dan zeg je gewoon, dat je met Do en mij naar de Lovensche plassen geweest bent. Ik jok er nooit om, als ik iets heb uitgehaald. Uit mezelf begin ik er niet over, maar als 't toevallig uitkomt, beken ik dadelijk alles en dan loopt 't meestal wel met een standje af. Nou en dat heb ik er graag voor over. Een standje meer of minder...." en Nel had lachend haar schouders opgehaald. „En van mij merkt lekker niemand iets ! Vader zit den heelen dag op zijn laboratorium en juf heeft 't te druk met de kleintjes om veel op mij te letten. Als ik maar op tijd aan tafel ben, kan 't haar niks schelen, wat ik uitvoer op een vrijen middag," had Dora de Roemer verklaard. Ze was de middelste uit een gezin van zeven kinderen en had geen moeder meer, zoodat 't toezicht bij haar thuis nog al wat te wenschen overliet.... Voor Dora was 't dus zoo moeilijk niet ongemerkt weg te snappen, maar voor Adéetje des te lastiger. Haar moeder merkte altijd alles en haar vader zou haar zeker streng straffen als hij te weten kwam, 8 dat ze met twee vriendinnetjes zóó'n eind van huis geweest was. Vervelend dat zij nu brekespel zou zijn als ze niet meeging. Ze schoot net zoo prettig met Nel en Do op.... „Adée van Vliet, vertel jij eens verder wat je van Hamburg weet!" De stem van juffrouw Franssen deed Adéetje ineens uit haar gepeins opschrikken en met een kleur antwoordde ze, eerst hakkelend, doch toen met meer zekerheid, zoodat juffrouw Franssen goedkeurend met 't hoofd knikte. „Ja, ja, je weet 't wel! Je hebt je les goed geleerd, maar waarom kruip je zoo weg achter Nelly Schermers ? Ik dacht eigenlijk, dat je zoo'n beetje was ingesuft," zei ze en Adéetje, blij, dat haar beurt zoo goed was afgeloopen, ging nu wat meer rechtop zitten en deed al haar best haar hoofd bij de lessen te houden. Ze besloot nu maar ineens om twaalf uur tegen Nel en Do te zeggen, dat ze niet meeging, het» geen haar zoo'n opluchting gaf, dat ze vanzelf niet meer afdwaalde. Maar toen ze om twaalf uur arm in arm met haar twee nieuwe vriendinnetjes naar huis wandelde en ze haar besluit kort en goed meedeelde, waren ze zóó teleurgesteld en keek Dora zoo echt boos, terwijl ze, Adéetjes arm 9 loslatend, schamper opmerkte : „Hè, wat ben jij een flauwerd, een echte brekespel, die niks durft," dat de tranen Adée in de oogen sprongen, want ze begon te begrijpen, dat ze door haar weigeren veel kans liep, dat Nelly en Dora haar nu niet meer als vriendinnetje zouden beschouwen.... Maar Nel zei goedig, omdat ze Adée's tranen zag: „Kom, kind, ben je mal! Do meent 't zoo erg niet. Ze had 't zóó leuk gevonden als je meeging. Daarom is ze nou kwaad. Ik ben niet kwaad op je, hoor, maar een flauwerd ben je wel. Je durft niks gewoon, maar je dóet maar, hoor ! Als jij liever naar Pietje van Duren gaat, ga dan maar!" „Nee, natuurlijk niet. Ik ga véél liever met jullie mee dan naar pianoles, maar ze zullen thuis zoo boos zijn, als ze 't te weten komen!" riep Adéetje wanhopig. „Nou, dan zijn ze boos. Dan moeten ze tóch weer goed worden ! Gesteld, dat je straf krijgt: vroeg naar bed, of geen dessert, heb je d'r dat niet voor over ? De krijg misschien ook wel straf, maar daar denk ik nou nog niet aan. Ik denk alleen maar aan de pret, die we hebben zullen. Toe, ga nou mee! Durf nou 's ééns in 10 je leven iets te doen wat niet mag. Kom brave Hendrika!" en Nel keek zóó spottend en zóó smeekend tegelijk en Do kwam aan Adéetjes anderen arm hangen en zei met zoo'n overtuiging : „Hè, ga nou mee; 't zal zoo leuk zijn. Dan ben je écht vriendinnetje met ons," dat Adéetje met een zucht toegaf: „Nou, goed dan ! Dx zal zorgen, dat ik op tijd aan het tramhuisje ben." Nu, ze was goed op'tijd. Het sloeg net half twee toen Adéetje warm en buiten adem van het harde loopen, met haar muziektasch in de hand, het tramhuisje binnenstapte en zich op de houten bank neerzette. Aan de andere zijde zat een dikke boerin met een slapend kind op schoot; verder geen mensch, maar 't was ook nog veel te vroeg voor de tram van kwart voor twee. Gelukkig maar; nu kon ze nog even uitblazen voor Nel en Do kwamen. Wat een bof, dat juist tante Jeanne en tante Mary onverwachts kwamen koffieó^rinken! Ze waren gekomen om boodschappen in de stad te doen en vroegen moeder, of ze dadelijk na de koffie met hen wilde meegaan, 't Schikte moeder eigenlijk heel slecht, omdat de huisnaaister er juist vandaag was, maar moeder 11 wilde de tantes niet alleen laten trekken en daarom werd er gauw voortgemaakt en lukte 't Adéetje, zoo goed als ongemerkt, de deur uit te stappen naar haar zoogenaamde muziekles. Als de tantes met de boot van vijf uur vertrokken en ze met moeder eerst nog in de stad gingen theeMoes en gelukkig ook voor juffrouw Welters. De kleine artiestenkamer leek wel een lustoord, toen Jettie en Olga er met den vriendelijken, ouden heer van het bestuur een kijkje mochten gaan nemen. „Vind je zoo'n concert nogal aardig, Jettie," vroeg juffrouw Welters. „O, ja, 't is nog veel heerlijker dan ik dacht," verzekerde Jettie en meneer en mevrouw de Ridder, die ze met Olga even ging goedendag zeggen, toen't in de kleine kamer te nauw werd voor alle menschen, welke mevrouw Olmers en juffrouw Welters kwamen aanspreken, hadden pleizier in de twee kleine meisjes, die zoo zichtbaar genoten van hun eerste concert. Na de pauze moest mevrouw Olmers nog tweemaal zingen. Het allerlaatste kwam het 82 Hollandsche lenteliedje aan de beurt, waar Jettie den heelen avond zoo op had zitten vlassen en toen 't uit was, barstte er zoo'n stormachtig handgeklap los, dat haar Moeder 't nog eens herhalen moest. Jettie bewoog zich niet en durfde bijna niet ademhalen, terwijl ze Moeder in strakgespannen aandacht aankeek. ,,'t Was net of ik droomde, maar 't was een heerlijke droom," zei ze toen ze na afloop van 't concert in het rijtuig vol bloemen samen naar huis reden. „Ja 't was een echt feestelijke avond. Ik heb er niets geen spijt van, dat je bent meegegaan. Aardig, dat je daar zoo vlak vooraan met Olga mocht zitten," zei mevrouw Olmers, die zich heel voldaan voelde over het concert. Thuisgekomen wachtte het tweetal nog een paar verrassingen. Mijntje had een zandtaart gebakken, die prachtig was uitgevallen en feestelijk midden op de gedekte tafel stond; op den schoorsteenmantel prijkte een prachtige, roode azalea met een kaartje er aan van meneer en mevrouw de Ridder en op Jettie's bord was een groote doos bonbons neergezet: van Olga ! „Neen maar, wat bent u bedorven! Er komt vanavond geen end an," riep Mijntje maar, die de meegebrachte bloemen overal in de kamer 83 hielp schikken en zelfs met een melkkan kwam aangeloopen voor het grootste bouquet, dat nergens anders in paste. „En die Jet! Die heeft 't ook maar getroffen ! 'k Geloof niet, dat je Ma nog ooit zóó in de bloemen is gezet as dit keer en Jet zelf krijgt me warempel nog lekkers op de koop toe," riep Mijntje, die werkelijk meegenoot van de vreugde en eindelijk met een groot stuk taart en chocolaadjes uit Jettie's doos in de keuken verdween, terwijl mevrouw Olmers en Jettie met volle limonade-glazen klonken op: „Jettie's eerste Concert" dat zoo bizonder goed geslaagd was ! 84 BUURTJES. Voor 't venster van de ruime kinderkamer, waar de vulkachel lustig brandde, stonden Aad en Lili van Heuvel met hun neuzen platgedrukt tegen 't glas te kijken naar „dien vreemden jongen," die sinds enkele dagen bij de buren gelogeerd was en zich af en toe voor een zijraam van de villa, vlak naast de hunne, vertoonde. „Zien jullie hem weer," vroeg Roosje, de oudste van de vier kinderen, die aan de tafel een poppejurk zat te naaien, terwijl Hansje, het driejarige jongste meisje, haar Ark-vanNoach met alle beestjes in den steek het, om naar 't andere vrije raam te hollen. „Hans ziet nits," zei 't kleine blondje teleurgesteld. „Wij ook niet, zus," troostte Lili. „Kom maar hier bij ons staan. Misschien komt hij straks wel weer!" 85 „Daarnet zagen we hem even. Hij is wèl in de kamer," beweerde Aad en Roos wierp haar poppejurk neer en ging nu ook naar 't raam. „Als hij komt, moet Hans wuiven met haar handje. Dan wuift hij misschien terug," verzon Roos, haar kleine zusje voorzichtig in de vensterbank tillend en toen de jongen aan de overzijde zich even later weer vertoonde, zwaaide Hansje uit alle macht met bei haar handjes. „Hoera, hij ziet 't ! " juichte Aad. „En hij wuift terug. Hij vindt 't zeker leuk," riep Lili opgewonden en daar begonnen ze alle vier te wuiven en te zwaaien, dat 't een lust was. „Weet je wat, ik ga aan Ma vragen, of hij hier mag komen, 't Is zoo'n druihge dag, dat hij toch wel niet uit zal gaan en daar bij die oude mevrouw Wilmers zal hij 't zoo saai hebben," vond Roos en ze holde weg, gevolgd door de drie anderen naar de tuinkamer, waar mevrouw van Heuvel met de huisnaaister zat te naaien. „Kinderen, kinderen, wat een lawaai! Dc dacht eerst dat er een ongeluk gebeurde," zei ze, maar toen Roosje en Aad het geval hadden uitgelegd en Lili en Hansje er ook tusschendoor smeekten: „Hè ja ! Hè toe, Moes, laat hij nou hier komen 86 spelen!" vond mevrouw van Heuvel 't goed en zou Roos met haar regencape om, 't even gaan vragen. „Mogen we dan theeschenken met mijn serviesje," vroeg Lih, „en „Grauwtje in de huiskamer" doen ?" „Hè nee, liever ganzenborden," stelde Aad voor. „Met een heele boel taatjes," voegde Hans er bij. „Taatjes, wat zijn dat," plaagde haar moeder lachend, want Hans kón de k nog maar steeds niet goed zeggen. „Taatjes zijn allemaal lettere dingetjes om op te eten," zei het blonde krullebolletje wijs en ze zag er zelf uit „om op te eten" in haar roode truitje, waarin haar kleine lijfje nog slanker leek. „Zeg dan eerst, kaakjes" als een groot kind," drong haar moeder aan. „Taakjes," zei de kleine meid nu met veel moeite. Jans de naaister, en Aad en Lih schaterden 't uit en Hansje zelf lachte ook. „Hans ten 't niet. 't Is veels te moeihjk," zuchtte ze naar de kast dribbelend en met haar liefste snuitje smeekte ze: „hè, toe Aad, geef jij 't trommeltje eens aan, waar ze in zitten I" 87 „Mag 't, Ma," vroeg Aad met een knipoogje naar zijn moeder, terwijl Lili al bezig was haar serviesje, dat in de serre stond, met den theedoek af te vegen. „Ja, zeker mag 't. Als 't jongetje nu ook maar mag. Misschien heeft hij er geen lust in hier te komen," zei mevrouw van Heuvel en Jans voegde er bij, onder duchtig gesnor van de naaimachine een nieuwe spoel windend : „Zoo'n kind vindt 't misschien dood-eng zoo onder vreemden." „Hè, zou je dat denken," riep Lih uit de serre en haar stemmetje klonk zóó teleurgesteld, dat Jans terugkrabbelde : „Nou dood-eng is misschien wat veel gezeid, maar ze kennen 't daarginds bij Wilmers wel èreis niet goed vinden." „Och, loop ! Waarom niet ? Hij zal wat graag willen, anders zou hij niet zoo tegen ons gewuifd hebben. Kijk, daar komt hij aan met Roos," en Aad snelde de gang in. „Dag, leuk dat je er bent, hoor," verwelkomde hij gul den vreemden jongen en meteen duwde hij hem en Roosje de tuinkamer in. „Kinderen, menschen, hier is hij nou !" begon Roos. „Hij heet Ru Holtman en hij is acht, dat is net zoo oud als Aad. Zijn ouders zijn op 't 88 oogen blik in Zwitseriana en aaarom logeert nrj voor een heele poos bij mevrouw Wilmers hiernaast. Dat is zijn oud-tante !" Een beetje verlegen lachend met zijn jasje nog half aan, stond de vreemde jongen voor hen, terwijl Roos, die gewoon was de leiding op zich te nemen, de namen noemde van haar broertje en zusjes. „We vinden 't heel aardig van je, hoor Ru, dat je eens kennis met ons komt maken. We zijn al zoo lang benieuwd geweest, wie die vreemde jongen naast ons was," zei mevrouw van Heuvel vriendelijk, toen Ru een koddig buiginkje voor haar maakte, voordat hij hun allen een hand gaf. Ze voelde medehjden met het keurig gekleede jongetje, dat er in zijn fluweelen pak met kanten kraag zoo heel anders uitzag, dan haar blonde robbedoezen van kinderen. Misschien kwam 't wel, omdat Ru zulke treurige, donkere oogen had, dacht mevrouw van Heuvel en 't deed haar goed te hooren, hoe hartelijk haar kinderen hun nieuwe vriendje begroetten. „Wij vinden 't erg leuk, dat je komen wou," verzekerde Lili en Hansje zei vrijmoedig : „Dx vin je heel hef en wat wuifde je daarnet naar1 nnc ? TTnrl ïp nrmn wpl CTftwïfVn ? 89 „Zéker! Jij wuifde met allebei je handjes tegelijk." „Ja, ja," juichte Hansje. „Hier, die mag jij,' en ze duwde Ru haar hevelingsbeertje in den arm. Nadat de kinderen nog even binnen geweest waren, trokken ze met hun vijven naar de speelkamer, waar ze onder opzicht van Roos theeschonken uit Lih's serviesje. Jans bracht hun wat flikjes en 't ganzenbord met de kaakjes er kwam bij mevrouw van Heuvel terug met de mededeeling, dat ze heel goed opschoten en dal „dat schaap-van-hiernaast", waarmee ze Ru bedoelde, zijn eigen goed scheen te verammeseeren." En dat was waar. Ru Holtman, die zelf geen broers of zusjes had, vond 't allergezelligst bij de van Heuveltjes. Hij woonde in den Haag in een groot huis op de Koninginne-graeht, waai zijn moeder veel ziek lag. Toen hij nauwelijks vijf jaar was, stierf zijn eenig zusje, een allerliefst kind van drie jaar, en de toestand van zijn moeder, die toch al ziekelijk was, verergerde na dien tijd zóó, dat ze maandenlang buitenshuis verpleegd moest worden en na haar terug- 90 keer steeds sukkelen bleef. Ru's ouders waren rijk. Ze hadden een auto, gingen dikwijls op reis en gaven hun jongen van alles 't mooiste en beste. Geld kwam er nooit op aan en als Ru maar kikte, dat hij iets hebben wou, kreeg hij het. Naar school mocht hij niet, want hij was teer van gestel en zijn ouders waren zóó bang, dat zijn gezondheid daar onder hjden zou, dat ze hem door een onderwijzer thuis les heten geven. Die meneer Donkers was een verstandig man. Hij had medehjden met het verwende, éénige jongetje, dat als een kasplantje werd opgekweekt en ondanks zijn rijkdom toch geen prettig leven had. Met kinderen van zijn eigen leeftijd ging hij weinig om. Een enkelen maal mocht hij eens bij zijn nichtjes op visite, maar die waren alle drie jonger dan hij. Neefjes of vriendjes had hij in 't geheel niet, maar meneer Donkers wist al gauw van Ru's vader gedaan te krijgen, dat zijn zoontje mocht deelnemen aan een gymnastiekles, waartoe wekelijks in een ruim, prettig lokaal een vroolijk troepje jongens bijeenkwam. De gymnastiekles, waartegen Ru in 't begin zoo opzag, was langzamerhand het prettigste uurtje van de week voor hem geworden, want niet alleen werd hij daardoor lenig en handig, en was hij al gauw een 91 der besten van het groepje, maar hij vond er twee heel aardige vrienden, die wel eens bij hem op visite kwamen en waarheen hij op zijn beurt ook een enkele maal gaan mocht. Maar juist toen ze heel goed samen opschoten en echt vrienden begonnen te worden, kwam er een klink in den kabel. De dokter ried Ru's moeder een kuur aan in Zwitserland, waarbij zijn vader haar zou vergezeUen en Ru werd gedurende de afwezigheid van zijn ouders uit logeeren gestuurd bij zijn oud-tante Rudolphine, naar wie hij genoemd was. Mevrouw Wilmers, een lieve, oude dame met sneeuwwitte krullen en een gezicht vol fijne rimpeltjes, die net barstjes leken, wilde haar neefje Rudolf met plezier een poosje te logeeren hebben buiten op haar mooie, groote villa. Juffrouw Rovers, haar gezelschapsdame, zou zich dan met de zorg voor den jongen belasten, want het sprak vanzelf, dat zij dit op haar hoogen leeftijd niet meer kon doen. Juffrouw Rovers, een vroegere onderwijzeres, gaf Ru bovendien les in de morgenuren, zoodat hij met zijn werk niet achterraakte en ging 's middags, als tante Rudolphine rustte, met hem wandelen of boodschappen doen in de stad. Na 't eten tot bedtijd zat hij dan bij tante en deed 92 onder t theedrinken een spelletje met haar. De eerste week vond Ru dit nieuwe leventje wel aardig, maar toen 't nieuwtje er af raakte en 't een paar dagen achtereen regende, zoodat bij 's middags niet uit kon gaan, voelde hij zich erg eenzaam. Juffrouw Rovers was wel aardig voor hem, maar had 't juist zeer volhandig met de wasch en met 't terecht wijzen van de nieuwe keukenmeid. Daardoor zat Ru bijna den heelen middag alleen met zijn boeken en zijn bouwdoos in de huiskamer en werd als vanzelf naar 't raam gedreven, als hij de kinderen uit 't buurhuis gewaar werd. Geregeld zag hij Roosje, Aad en Lih naar school gaan en weer thuiskomen ; de meisjes vroolijk en wild met vliegende haren en afzakkende kousen en Aad, die zijn schooltasch zwaaide, met zijn pet scheef op, in één ren achter zijn zusjes aan. Hansje ging een enkele maal met mevrouw of een der meiden wandelen, doch speelde als 't goed weer was, meestal in den tuin, waar ze haar poppenwagen rondreed, of met haar emmertje en schopje in den zandhoop speelde en Ru kon niet nalaten dit kleine meisje te vergehjken met zijn eigen zusje, dat zoo vroeg gestorven was. Alientje was veel teerder geweest, lang niet zoo'n flink, roodwangig dribbeltje als Hans, 93 maar Hansjes blonde krullen deden hem toch aan die van zijn zusje denken. Moeder bewaarde zoo'n lange, glanzende krul in een doos in een der laden van haar schrijftafeltje .... Moeder zou ook wel vinden, dat dat kleine meisje van de buren op Alientje leek, dacht Ru dan en 't speet hem erg, als hij Hansje op een regendag niet in den tuin zag spelen. Verrukkelijk vond hij het, als laat in den middag het hcht in de kinderkamer bij de buren werd aangestoken en de gordijnen nog een poosje openbleven. Dan kon hij precies zien wat ze daar uitvoerden. Soms zaten de grooten er lessen te leeren, of speelden de meisjes met de poppen, maar meestal deden ze samen een spelletje : kegelen, met den bal spelen, slofje onder, of blindemannetje. Ru vond 't éénig er naar te kijken en deed juffrouw Rovers en tante Rudolphine allerlei vragen over de van Heuveltjes, die ze lang niet uitvoerig genoeg naar zijn zin wisten te beantwoorden. Juffrouw Rovers was er nog te kort om goed op de hoogte te zijn van het gezin en tante kende eigenlijk alleen meneer en mevrouw, die haar een enkelen keer een bezoek kwamen brengen. Zelf was ze nooit bij hen geweest en de kinderen kende ze alleen maar van aanzien. Och, ze was een oude, 94 ziekelijke vrouw, nietwaar, die niet meer uitging, zei ze dan op een verontschuldigenden toon, doch 't speet haar nu wel, dat ze zoo heelemaal geen kinderen kende, die prettig gezelschap voor haar neefje zouden kunnen zijn. „Hè," zei Ru dikwijls bij zichzelf met een zucht, als hij de van Heuveltjes zoo uit de verte gadesloeg, „wat zou 't leuk zijn, als ik met ze mee mocht spelen! Maar ze kijken nooit naar me. Ze hebben 't veel te druk samen." Doch dat was niet zoo! De van Heuveltjes hadden den kleinen jongen, die bij mevrouw Wilmers logeerde, gauw genoeg ontdekt en als ze geweten hadden, hoe hij er naar hunkerde mee te spelen, zouden ze hem zeker veel eerder binnen gehaald hebben. Dat kwam dadehjk uit in hun heele manier van doen en bovendien vertelde Roos, hoe ze den vorigen Zondag, toen ze aan 't poffertjes bakken waren op hun kookkacheltje, tegen elkaar gezegd hadden: „Hè, die jongen bij mevrouw Wilmers zit zoo naar ons te kijken. Misschien zou hij 't wel leuk vinden met ons mee poffertjes te eten, maar 't is al zoo laat. We kunnen hem nu niet goed meer vragen." „O, ik was tóch wel gekomen," verzekerde Ru op een kaakje knabbelend en Aad zei: 95 „We keken dikwijls naar je, als je met de juffrouw van mevrouw Wilmers ging wandelen en dan vonden we, dat je er niets vroolijk uitzag." „En we dachten, dat je 't zeker erg saai had zoo alleen bij die oude dame," viel Lili bij. „O, maar tante Rudolphine en juffrouw Rovers zijn heel hef voor me. Thuis heb ik eigenlijk ook haast nooit iemand om mee te spelen," zei Ru, die zich nu volkomen op zijn gemak voelde. Hij genoot van de slappe kopjes thee uit Lili's serviesje en van de belangstelling, die zijn nieuwe vriendjes blijkbaar voor hem voelden. Zelfs kleine Hans, die met een handvol bij 't ganzenbord gewonnen kaakjes in de vensterbank zat en zich op haar eigen manier vermaakte, knikte hem telkens vriendelijk toe, alsof ze hem te kennen wilde geven, dat ze 't heel prettig vond, dat hij hier bij hen was op de speelkamer. Ru vertelde van zijn leventje in den Haag; van de jongens van de gymnastiekclub, zijn zieke moeder en van meneer Donkers, zijn onderwijzer. En Aad raakte in vuur, toen hij hoorde, dat Ru's vader een auto had. „Vind je 't niet fijn, zoo'n auto-tocht ? Hè, en als 't dan héél hard gaat en alles voor je op 96 zij vliegt 1 O, ik zou 't zalig vinden als wij er een kregen," riep hij geestdriftig, maar Roos viel hem bedarend in de rede : „Zeg, wind-je niet zoo op! Net of vader en moeder daar rijk genoeg voor zouden zijn!" „Maar jullie hebt toch een heerhjk leven. Veel prettiger dan ik, hoor! Of dacht je soms dat 't leuk is, heelemaal geen broers of zusjes te hebben ? Daarvoor gaf ik graag onze auto present," en Ru vertelde van zijn kleine zusje, dat gestorven was en zoo op Hansje leek.... Toen begrepen de van Heuveltjes wel, dat Ru gehjk had en dat rijk zijn en alles te hebben, wat voor geld te koop is, niet op kan wegen tegen 't prettige leven van vroolijke, gezonde broers en zusjes onder elkaar, ook al zijn hun ouders niet rijk en al kibbelen de kinderen wel eens. Toen Ru dien middag met een kleur van plezier — want nog nooit had hij zóó leuk geganzenbord en zóó verrukkelijk gekegeld — naar huis ging met verzoek, of hij den komenden Zaterdagmiddag weer kwam spelen en dan eten bleef, voelden de van Heuveltjes zich ook voldaan en waren ze 't er allen over eens, dat hun nieuwe vriendje een leuke jongen was. 97 Ru, van zijn kant, raakte niet uitgepraat aan tafel over 't plezier, dat hij gehad had en toen tante zei: „Weet je wat, vraag of de drie oudste kinderen morgenmiddag na schooltijd een poosje hier komen," kende zijn vreugde geen grenzen en omhelsde hij de oude dame zoo stevig, als hij nog nooit gedaan had. Nu, de van Heuveltjes namen de uitnoodiging met graagte aan, want ze vonden 't „éénig" om op visite te gaan in 't vreemde buurhuis. Hun moeder zat er een beetje over in, dat haar wilde troepje de oude mevrouw, die heelemaal geen drukte gewend was, minstens een slapeloozen nacht zou bezorgen, maar mevrouw Wilmers had veel schik in de visite, die op taartjes en limonade onthaald werd — dingen die de van Heuveltjes thuis alleen op verjaardagen kregen — en juffrouw Rovers sloofde zich uit, prettige spelletjes met hen te doen, spelletjes, die kalm om de groote ronde tafel in de huiskamer gedaan werden, zoodat 't met den slapeloozen nacht van de oude dame nogal schikte 1 Toch werd 't van lieverlede gewoonte, dat Ru meer bij zijn buurtjes kwam, dan zij bij hem. Het huis der van Heuveltjes leende zich nu eenmaal beter voor wilde spelletjes en hun moe- os der was 't onvermijdelijke lawaai en krijgsgeschreeuw, dat daarbij hoorde, gewend. Wat hadden de kinderen een pret samen! Ze maakten gymnastiek op den ruimen zolder aan rek en ringen, heten Hans schommelen en op 't oude hobbelpaard rijden, dat zonder staart en met één oog slechts, niet meer op de speelkamer geduld werd, of ze deden verstoppertje door 't heele huis. Op de vrije middagen en 's Zondags bleef Ru menigmaal eten, zoodat hij langzamerhand als „het vijfde kind in huis" beschouwd werd. Zelf voelde hij er zich volkomen thuis en als het niet om zijn ouders geweest was, zou hij volstrekt niet naar den Haag terugverlangd hebben.... Maar de tijd ging snel. De berichten uit Zwitserland werden wekelijks beter en eindelijk kwam er uit Holland zelf een brief, waarin Ru's vader schreef, dat hij met moeder sinds eenige dagen was teruggekeerd en dat hij zijn zoontje den volgenden Zondag bij tante Rudolphine halen kwam. Den van Heuveltjes speet 't erg, dat ze hun vriendje zouden moeten missen en Ru zelf vergoot 's avonds in bed stille tranen. O, hij verlangde wel naar vader en moeder, maar 't was hier zoo veel en veel prettiger dan in den Haag. Hij zou den volgenden morgen 99 aan zijn ouders schrijven, of de drie oudste kinderen — Hans was nog te klein — in de Paaschvacantie tenminste bij hem zouden mogen komen logeeren. Hun huis was groot genoeg en dan konden ze af en toe eens een autotochtje maken. Hij zelf gaf daar al lang niet meer om, maar zijn vriendjes zouden 't prettig vinden 1 Met dat plannetje sliep hij in en juist den laatsten dag vóór zijn vader hem halen kwam, ontving mevrouw van Heuvel aan 't ontbijt een langen brief van mevrouw Holtman, waarin deze Ru's vriendjes voor de komende Paaschvacantie te logeeren vroeg. Zij voelde zich na haar Zwitsersche kuur zooveel beter hier in Holland, dat ze 't best aandurfde, wat de drukte betrof. Ze was er op gesteld Ru's buurtjes, die zoo hef voor hem geweest waren, te leeren kennen en hoopte, dat hun ouders haar 't genoegen, dat zij er zich ook voor Ru van voorstelde, niet zouden willen weigeren. Mevrouw van Heuvel reikte den brief met een lachje aan haar man over. „O, o, wat is er ? Is er een verrassing ?" riep Aad, bijna zijn melkkroes omgooiend. „Ja, daar is iets! Kijk vader eens lachen," juichte Roosje al bij voorbaat en Lih, dolnieuwsgierig, smeekte : 100 „Hè toe, zeg 't gauw! Dadelijk moeten we naar school." „Zal ik 't dan maar vertellen, moeder," vroeg meneer van Heuvel, nadat hij den brief snel doorgelezen had aan zijn vrouw en toen deze knikte, las hij alles voor. De kinderen luisterden ademloos met glinsterende oogen. Zelfs Hansje, die 't zoowat half begreep, raakte onder den indruk, likte nadenkend haar paplepel schoon, en hoewel ze niet snapte, waarom er aan 't eind zoo'n geweldig gejuich losbarstte, vond ze 't toch noodig mee te doen met de algemeene bhjdschap en allebei haar schoentjes uit te schoppen. „Ja, maar moeder en ik hebben nog volstrekt niet gezegd dat jullie gaan mogen," zei meneer van Heuvel, zoo gauw hij zich verstaanbaar kon maken en mevrouw voegde er aan toe: „Ru's moeder weet niet wat ze doet, om drie zulke levenmakers te logeeren te vragen !" „Hè, kom, zegt u nu maar gauw, dat 't mag ! We zullen ons daar heusch wel netjes gedragen," beloofde Roosje. „Hè ja, vindt 't maar goed, dan gaan we gauw weg," smeekten Aad en Lili en tot hun groote voldoening kregen ze toen de toestemming van hun beide ouders, waarna ze uit- 101 gelaten van plezier, naar school trokken. Met z'n drieën uit logeeren in den Haag! Dat was nog nooit voorgekomen ! Dit prettige vooruitzicht maakte 't afscheid van Ru heel gemakkelijk, want over vier weken was 't al Paschen 1 Doch dien laatsten vrijen Zaterdagmiddag met hun vriendje hier, moest een dóór-en-dóór leuke middag worden en de van Heuveltjes wisten, voordat Ru kwam, hun moeder te bewegen den sleutel van den verkleedkoffer af te geven, want een verkleedpartij behoorde tot de meest geliefkoosde spelletjes, waar mevrouw van Heuvel echter doorgaans wel wat tegen had, van wege den ongelooflijken rommel, die er 't gevolg van was. „Als jullie alles dan na afloop weer netjes in den koffer opbergt," stelde ze als voorwaarde. „Ja, heusch ! We bergen alles keurig weer op," beloofden de kinderen en ze renden naar boven, waar achter 't gordijn, dat den speelzolder van den zoogenaamden kofferzolder afscheidde, de groote grijze verkleedkoffer stond, die zoo zelden open mocht. Daarin lagen allerlei lappen, grappige oude japonnen en maskerade-pakken. Sommige uit den tijd van „toen vader en moeder nog kinderen waren." Toen Ru een oogenblik later op zolder verscheen, werd hij te midden 102 van al deze heerlijkheden ontvangen en onder 't verkleeden werd hij ingelicht over de regels van het spel. Als je klaar was met verkleeden moest je wachten, tot de anderen ook gereed waren en dan ging je allemaal tegelijk naar beneden, om je aan de groote menschen te vertoonen. Moeder gaf hun dan iets lekkers en degeen, die er 't mooist of 't grappigst uitzag, kreeg nog iets extra's. Kleine Hansje was ditmaal nog 't meest opgewonden en gilde boven alles uit: „Hans wil boerinnetje zijn ! Hans wil boerinnetje zijn," en om Hans te bevredigen, trokken Roos en Lih haar gauw 't Zeeuwsch boerinnepakje aan, dat Jans voor haar veranderd had, nadat Lih 't eens had gedragen op een koperen bruiloft van een oom en tante, 't Kleintje zag er aardig uit en was bijna niet te herkennen, toen al haar blonde knülen in 't kleine, witte mutsje gevangen zaten. „Kijk die Hans 1 Ze is een heel ander kind," riep Ru lachend, terwijl hij een lange fazantenveer op zijn muts stak, en Hansje zei vol trots en heel ernstig: „Nou is it groot, veel grooter dan anders," en ze sprong op haar klotsende klompjes over den zolder. 108 „Zeg dan eens „klompjes." Dan ben je groot," plaagde Lili. „Tlompjes," zei Hansje zacht met afgewend gezichtje, want ze wist wel, dat 't verkeerd was en om de aandacht gauw van zich af te leiden, begon ze in den koffer te rommelen, waar ze een bouquetje verfomfaaide kunstbloemen uit te voorschijn haalde, die ze prachtig vond. Wat zagen ze er uit, toen ze eindelijk allemaal klaar waren !.. Roosje, met een bril zonder glazen op en een groote, witte floddermuts, had een roodgeruit jak aangetrokken met een ouden, zwarten rok, die sleepte, en vond zichzelf een echte tooverheks. Aad had zijn gezicht zwartgemaakt, droeg een oud, grijs deukhoedje van zijn vader, een versleten groen fluweelen wambuis met koperen knoopen en een pofbroek, die wel voor een Urker visscher gemaakt scheen. Hij verklaarde een roover te zijn en ging op de speelkamer zijn houten geweertje zoeken, terwijl Ru nog de laatste hand legde aan zijn costuum. Ru stelde een ridder voor in een page-pak van rood fluweel en wit satijn met een kanten kraag en een daarbij passende muts, waarop hij een fazanten-veer gestoken had. Het geheel was wat 104, vaal geworden, maar indertijd was dit een echt maskeradepak geweest en hoewel de zwarte kaplaarzen met hooge hakken, die hij er bij had aangetrokken, er eigenlijk heelemaal niet bij pasten, zag hij er toch keurig uit, evenals Lili, die een rose tarlatan feeënjurkje aan had met een ketting en armbanden van rose en witte kralen en een krans van rose roosjes in het haar. „Jullie moet samen maar voorop gaan, dan volgen Aad en ik. Een tooverheks en een roover passen goed bij elkaar," vond Roos, nadat ze even gekibbeld hadden, hoe ze zich zouden opstellen en ze duwde Hansje den lastigen sleep van haar zwarten rok in de hand : „hier Hans, goed vasthouden, anders val ik!" En toen begon onder eindeloos gegiegel en gestommel de tocht naar beneden. Mevrouw van Heuvel, die de kinderen hoorde aankomen en zelf plezier had in de verkleedpartij, had de koekjestrommel al gereed gezet, om het gezelschap feestelijk te ontvangen. „Moes, Moes, daar zijn we," juichte Hans al van verre en ze het Roosjes sleep schieten om vooruit te hollen naar de huiskamerdeur, waarvan ze den knop maar net bereiken kon. Mevrouw van Heuvel, die het gerammel hoorde, opende de deur met een : ïos „Zoo dames en heeren, komt u maar binnen. Mag ik ook weten wie u bent ?" „Jazeker, mag u dat weten, mevrouw," zei Aad met een diepe buiging. „Dit is mijn zuster, de beroemde Anneke-Tanneke-Tooverheks en ik ben — laat 's kijken — ik ben de Wildeman uit Klein-Duimpje." „En ik ben de schildknaap van Floris V," vervolgde Ru, zijn baret afnemend. „En ik ben een elfje. Ik heb eigenlijk geen naam," zei Lih, die niet zoo gauw iets te bedenken wist. „En it is een Zeeuwsehe boerinnetje," riep Hansje, „O ja, jij heet Maaike hè," kwam mevrouw van Heuvel haar jongste dochtertje te hulp. „Zeg, Maaike, wil jij me eens helpen met de prijzen uit te deelen ? Eigenlijk weet ik niet goed, wie 't mooist is van 't heele gezelschap. Jullie hebt je allemaal zoo prachtig verkleed, dat ik maar beginnen zal met iedereen een koekje te geven. Maaike, wil jij eens presenteeren," vroeg mevrouw van Heuvel. „Weet u wat, geef Hans dan maar het „extratje" stelde Lili voor. „Ja, ja, dat is goed. Hans is de jongste, daarom mag zij 't hebben," riepen de anderen 107 ook en Hansje nam met een juichkreetje een in zilverpapier gepakt chocolaadje in ontvangst. „Hè, mevrouw, mogen we even naar tante Rudolphine en juffrouw Rovers ? Ik denk, dat die 't zoo leuk zullen vinden ons zóó te zien," vroeg Ru. „Ja, o ja ! Dat is eenig!" „Laten we gauw gaan !" „Nietwaar, moeder, 't mag wel," riepen de kinderen opgewonden door elkaar en mevrouw van Heuvel gaf lachend haar toestemming. Als Lili, die zoo dun gekleed was, tenminste een cape omdeed. Van uit de serre sloeg ze toen 't troepje gade, dat met Hans voorop door den natten tuin naar 't buurhuis optrok. Juffrouw Rovers zag de kinderen aankomen, deed hen zelf open en liet hen binnengaan bij de oude mevrouw Wilmers, die in de huiskamer bij den haard zat te haken en verwonderd opkeek bij 't zien van dit aUervreemdste bezoek. „Jongens nog toe, 't hjkt wel een heel gezelschap kermisreizigers. Waar komen jullie vandaan ? Vertel jij dat eens klein meisje," zei de oude dame tot Hansje en Hansje, plukkend aan haar boerinneschortje legde uit: „We hebbe ons vertleed, maar we zign de 108 tinderen van hiernaast. It ben Hans en daar is Ru en Roos en Aad en Lili!" „O, zoo! Ja, nou begin ik jullie te herkennen," zei mevrouw Wilmers. Ru, die achter den stoel der oude dame was gaan staan, fluisterde haar iets in. Ze knikte er vervolgde toen tot de kinderen : „Weet je wat, ga daar eens allemaal gezellig om de tafel zitten, dan zal juffrouw Rovers vooi jullie ieder een pakje uit de kast krijgen. Eigenlijk had Ru 't jullie morgenochtend vóór zijn vertrek zelf willen brengen, maar nu jullie hiei zijt, vindt hij 't aardiger 't nu te geven. Het is een kleine herinnering aan „de vreemde jongen bij de buren," waarvoor jullie zoo aardig geweest bent," sprak de oude dame met haar wat bevende stem. „O, mevrouw, maar Ru is geen vreemde jongen meer. Hij is nu voor goed ons vriendje," riep Roosje uit. „En we gaan in de Paaschvacantie bij hem logeeren," zei Aad. „Zijn moeder heeft 't vanmorgen zelf aan onze moeder geschreven," deelde Lili mee en Hansje met haar armpjes om Ru's hals fluisterde: „Hans vindt 't nits prettig, dat je morgen weggaat!" 109 De oude dame en juffrouw Rovers lachten. „Jullie bent wel dikke vrienden geworden. De keeren dat je hier was, heb ik dat goed kunnen merken," verzekerde juffrouw Rovers, de vier pakjes op tafel uitstallend. „Ru, deel jij nu maar uit," zei mevrouw Wilmers met een wenk naar haar neefje en Ru reikte den van Heuveltjes van de oudste af, ieder hun pakje over. Roosje kreeg een boek met alle sprookjes van Andersen, Aad een nieuw Lotto-spel — van 't spel thuis waren zooveel kaartjes weg — Lüi een nieuw kleurboek met een doos Meurkrijtjes en Hansje mocht kiezen tusschen een doos met matjes om te vlechten en een prentenboek: „Hansje in het Bessenland," dat ze veel liever wou hebben, dan de matjesdoos. Wat waren ze aUen in hun schik met hun present! Er kwam geen eind aan de bedankjes en Ru, die den vorigen dag met juffrouw Rovers in de stad alles was gaan koopen, voelde zich heel voldaan over zijn keuze. Hij wist wel, dat zijn vriendjes hem toch niet zouden vergeten, al had hij hun géén cadeautjes gegeven, maar hij gaf graag en verheugde zich in 't plezier, dat hij zijn niet verwende buurtjes deed. Toen het heele troepje na een poosje juichend den terugtocht naar het buurhuis ondernam, zei de oude dame tot haar gezelschapsjuffrouw : „Voortaan hoeven we er niet meer tegenop te zien als Ru's ouders voor hun jongen bij mij belet vragen, want ten eerste is Ru een lieve jongen en dan weten we, dat hij bij zijn buurtjes altijd welkom is, zoodat hij 't hier nooit meer eenzaam zal hebben." 110 INHOUD. Vriendinnetjes 5 Uit Logeeren 33 Vaders Jongen 47 Van twee jarige jongens 54 Jettie's „Eerste Concert" 68 Buurtjes 35 m