ROTTERDAM. S J. M. BREDÉE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ. Bromvlieg en Vlindertje DOOR A. C. VAN DER MAST. TWEEDE DRUK. J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UITGEVERSMAATSCHAPPIJ ROTTERDAM. N. V. DRUKKERIJ V/H KOCH KNUTTEL — GOUDA. HOOFDSTUK l. Tingëlingelingeling........ Daar werd gebeld. „Meta, doe eens gauw open. Jans is op zolder en kaïn nu niet gaan," z>ei mevrouw Verduin tegen haar dochtertje, dat dn de huiskamer 'haar schoolwerk maakte. „Wat vervelend, ik moet ook altijd naar de bel," pruttelde Meta, maar ze stond 'toch op en liep de lange gang door om de voordeur te openen. Even later kwam ze met een heel blij gezicht weerom. „Moe," riep ze al in de deur van de kamer, „daar is Keetje van mevrouw Doornbos, met de compliment van mevrouw en of ik een paar uurtjes "bij Ajnton kwam spelen?" Moeder legde haar naaiwerk neer. '„Ja kind, het is' wel wat erg, eergisteren1 ben-je er ook al geweest en nu al weer, wacht Keetje nog in de gang, of 'heb je al gezegd, dat je mocht?" „Niee moe, heeleanaal niet, maar toe, mag ik nu, het is zoo prettig bij Amton," zei 'Meta met een vleiend stemmetjei „Maar heb je je schoolwerk "al afgemaakt?" „O, bijna, dat kan ik gemaklijk van avond afmaken, nog maar een les, mag ik dan, toe moe." „Voor dezen keer mag je, maar je moeit half zeven thuis komen. Laat Keetje even hier komen, dan maak jij je klaar." Meta holde de kamer uit, riep Keetje binïien en onderwijl deze met moeder praatte, bergde ze haastig haar schoolboeken en kleedde zich aan. „Nu, denk er aan, half zeven thuis," riep moeder nog eens, toen Meta met Keetje de deur uit stapte „Ja moe, ik zal 't heusch doen," beloofde Meta. Moeder nam haar naaiwerk weer op, maar heel' spoedig moest ze 4 het weer neerleggen, want van boven udt de slaapkamer klank kindergeschrei. „Is Wim nu al wakker, dat is vroeg," dacht ze en vlug liep ze de trap (op naar de, slaapkamjer. Wam zat rechtop in zijn ledikantje, dikke tranen rolden over zijm roode wangetjes, met zijn mollige knuistjes veegde hij ze weg, maar 't hielp niete, telkens kwamen er meer. „Wat scheelt mdjin kleine vent, is-ie rui al wakker?" vroeg moeder. („Wim op taan, wim kan nie saape," riep de kleine dikzak, terwijl hij de armpjes naar moeder uitstrekte. „Zoo, zoo, kam Wim niet slapen, dan zal moeder hem maar meenemen naar beneden." „Ja, ja," kraaide Wim en 'hij was al zijn verdriet vergeten, toen hfij op moedeite anm naar de huiskamer mocht, waar moeder hem aan zïjn speeigoedthtfeltje zette. Eerst grabbelde hij met zijn kleine vingertjes in de blokkendoos en gooide den inhoud er van op den giropd. Toon kroop hij naar moeders stoöl .en trok aan haar rok. „'Mama, uis bouwe en, een tem," babbelde hij, „een goote tem." „Wim moiet zelf een huis bouwen en een tram, komy probeer het maar, mama moet naaien." ;„Wim kan niet, mama uis bouwe." „O, jou kleine dwingeland, moet mama 't werk maar weer neerleggen? Kom dan maar, £k zal een huis bouwen en jij geeft blokjes aan." Dat stond Wim aan, ien met een heel ernstig gezichtje keek hij, hoe zijn moeder de blokjes opstapelde. 'Een poosje later kwam Vader, binnen. „Heb je nog een kopje thee-, vrouw?" vroeg hij en zette zich in zijn leuningstoel. „Jai; ik zal je dadelijk inschenken, nu moet Wim zelf bouwen," zei moeder, terwijl' ze opstond. „Wim ook the;e seolkei" en Wim dribbelde moeder achterna, maar vader pakte hem gauw en zette hem op zijn knie. „Zoo vent, al uitgeslapen, en motet moeder nu maar s weer voor je klaar staan? Waar is Meta en Lies?" vroeg vader, onderwijl hij- den kleinen jongen paardje liet rijden op zijn knie. „Lies heeft handwerkles en Meta is bij Anton Doornbos, mevrouw 'liet haar halen1," vertelde moeder. „Hm, al weer, ze kan toch veel beter eens met Wit» spelen, jij hebt het aj zoo druk." „Ja, dat is zoo, maar )het is zoo moeilijk voor me, mevrouw vraagt telkens, of Meta komt en zij wil erg graag." „Dat begrijp ik wel, en 'ik vind 't ook niet verkeerdf, dat Meta eens uit gaajt, maar als ze met Wim of Lies spelen moet, heeft ze altijd" uitvluchten, of maakt , ruzie. Daarom zullen we eens een stokje steken voor dat uitgaan." i Mevrouw Verduin zuchtte, ze wist wel, dat haar man gelijk had. M,etta had zelden lust om zich thuis prettig bezig te houden, altijd schoof ze het op Lies, om rnielt) Wim te spelen. aMBp „Lies komt zeker gauw?" vroeg Vader, en keek naar de klok. „Daar hoor ik 'wat." De, deur ging open en Liesje stoof binnen. „Dag moe, dag pa, kijk-es wat 'm prachtige bloemen," en Lies hield een beeldigen ruiker asters omhoog. „Ik heb za van Jo van Duren gekregen, ze heeft ze voor me afgeplukt." m „Wel, dat is mooi, Lies, zet ze maar gauw in een vaas." „Ik ook boepipies hebbe," riep Wim en gleed van Vaders knie en trippelde naar Lies. „Nee, Wim mag effies ruiken, kom maar hier," en Lies bukte zich en liet Wim zijn kleine neusje diep dn de bloemen steken. En nou gaan ze in 't vaasje, kijk maar." „In vaasie," bouwde Wi|m na en rekte, zich om over de tafel te kijken. ~' „Je bent 'n kleine papegaai," lachte Lies. „Papaai," kraaide Wim en toen Lies klaar was mtet de bloemen, pakte ze hem op en danste de kamer rond. „En nu gaan we huizen bouwen," zei ze, toen de stoeipartij afgeloopen was. pat was naar Wifais zin. Lies bouwde hooge huizen 6 en torens en als ze stonden, duwde Wim aan de blokjes, die dan met een vreeslijk lawaai instortten. Dan schaterde hij hef uit en Lies knuffelde de kleine ondeugd eens en begon opnieuw. Moeder keek telkens van haar naaiwerk op naar het vroolijke tweetal. „,Wat kan Lies zich toch aardig met Wim vermaken," dacht ze. ,,'t Is jammer, dat Meta zoo heel anders is en ons verdriet aandoet." HOOFDSTUK II. Tot recht begrip van het voorgaande zal ik eerst eenige ophelderingen geven. Meta en Lies waren de dochtertjes van mijnheer en mevrouw Verrduin. Meta was twaalf en Lies negen jaar. Behalve de kleine Wim hadden ze nog een broer Gerard, die de oudste van het viertal kinderen was. Hij behoorde tot de leerlingen van het gymjnasiuim, terwijl Meta en Lies de Christelijke. School voor meer uitgebreid lager onderwijs bezochten. Gerard was een vroolijk jongen van veertien jaar, die altijd gereed was om grappen uit te halen. Zijn plaagzucht moesten zijn zusjes ook wel eens ondervinden en niet altijd viel dit in goede, aarde. Vooral niet bij Meta* die zooals je reeds weet, weinig van haar broer of zusje kon verdragen. Bij de geringste plagerij of scherts van Gé, stoof ze op, nam iedere, grap voor ernst op en toonde dadelijk een boos gezicht. fc Lies, hoewel ze veel jonger was dan Meta, stond altijd op goeden voet met Gerard. Ze lachte om zijn grappen, deed graag mee aan zijn stoeipartijen en was steeds bereidwillig haar oudsten broer met een of ander te helpen. Maar Meta handelde zoo niet. Ze had veel vriendinnetjes en op school stond iedereen gaarne bij haar in de gunst. Daar was ze voorkomend 7 en vriendelijk en voelde ze zich gestreeld, als de meisjes er soms om kibbelden, wie naast haar mocht loopen en er trotsch op waren', wanneer ze op bijzonder vertrouwalijken voe.t met Mieta stonden. Maar thuis! Lies en zelfs kleine Wim iwisten het al, dat wanneer Meta mee speelde er ruzie kwam. Zooals zij wilde, moesten de anderen doer^ Ze vroeg niet, „waarmee kan ik Lies en W§|m eens plezier doen?" maar „hoe heb ik de meeste pret van 't spel?" Lies, een goedig kind, gaf heel dikwijls toe aan Meta's luimen, maar Gerard wilde niejt altijd onder Meta's gezag bukken en prikkelde, haar met zijn plagerijen, wat aanleiding gaf tot heftige kibbelpartijen. Jie begrijpt, dat de ouders van Meta dit zeer verdrietig vonden. Al zoo dikwijls had moeder ernstig mef haar gesproken en er haar op gewezen, hoe verkeerd het was altijd thuis een boos humeur te toonen 'en vriendelijk ien behulpzaam bij anderen te zijn. ■ Maar 't was, alsof Meta niet luisteren wou. Wel ging 't dan eenige dagen beter, mlaar spoedig begon het oude leventje opnienw. Meta, mopperde en bromde over kleinigheden en deed weinig moeite haar gebreken te bestrijden. „Gé plaagt altijd" en „Lies is zoo vervelend", dat was in haar oiogen de oorzaak Van veel onaangenaam gehaspel onder elkander. Nu woonde sedert enkele maanden in de buurt van Meta's ouders Mevrouw Doornbos met haar zoontje Anton. Het was een zwak, ziekelijk ventje, dat zelden naar school kon. Zijn vader was reeds lang overleden en zijn moeder bleef alleen met hem achter. Zij had al verschillende doktoren geraadpleegd over Anton, maar had weinig baat gevonden. Hij bleef een zwak stumpertje, dat niet als andere kinderen kon stoeien en draven en ravotten. Wal kon ze allerlei prachtig speelgoed voor hem koopen, en zomers had hij in den 'tuin kippen, duiven en konijnen, maar al die mooie en prettige dingen konden- van Anton geen gezonden jongen maken. 8 Zijn moeder was ep soms he|el bedroefd om, maar ze hoopte, dat wanneer Anton wat ouder werd, hij ook wel sterker zou worden. Het was ook jammer, dat hij geen broertje of zusje had om mee te spelen, en in de plaats, waar ze nu woonde, had mevrouw Doornbos nog te weinig kennissen om voor Ainton speelkameraadjes loei zoeken. Ze was daarom heel blij, toen ze Meta leerde kennen. Alle dagen ging deze' voorbij het raam, waarvoor Anton dikwijls zat, en ze knikte en wuifde tegen het vreemde jongetje, dat er zoo mager en bleekjes uitzag. Eens op een mprgen had Anton aan 't raam getikt, toen Meta voorbijging. Hij hield een mooie plaat voor de vensterruit en Meta kwam op de stoep om de plaat goed te kunnen zien. Mevrouw Doornbos had 'haar toen binnen geroepen en gevraagd, wie of ze was en of ze wel eens een uurtje met Anton wilde spelen. Nu, dat wou Meta heel (graag en van dien tijd af was ze al dikwijls bij Anton igeweest. Ze vond 't „eenig", vertelde .ze thuis, o, die Anton had zulk prachtig speelgoed en mooie iboeken en platen. „En zijn mama was zoo aardig." Meta vergat de eerstvolgende dagen alles, 'wanneer ze wist, dat ze na schooltijd naar Anton mocht gaan. Op school hoorde ze bijna niet, wat meester vertelde, zoo vervuld waren hare gedachten met Anton. 'Eens gebeurde het dat, toen meestter haar onverwachts een vraag deed, ze knikte en „ja Anton" zei. De heele klas schaterde van 't lachen, maar meester berispte haar voor haar onoplettendheid. Gelukkig behoefde ze geen strafwerk te maken, want dan hadden ze he,t 'thuis ook gehoord. Dan had ze misschien niet naar Anton mogen gaan, want hoe vader over die bezoeken dacht, heb ik reeds verteld. HOOFDSTUK III. Meta liep druk babbelend met 'Keetje de straat uit en was spoedig bij (het huis van mevrouw Doorn- 9 bos. Anton wachtte ongeduldig op zijn vriendinnetje. „Meta, we gaan eerst halma spelen en dan dat verhaaltje verder uit lezen," riep hij 'toen ze binnen kw,am. „Ja, ja, kleine ongeduld, Meta moet eerst hoed en mantel afdoen, en dan moet je vriendelijk vragen, of Meta halma wil spelen," zei mevrouw lachend. „O, ja, mevrouw, Anton mag kiezen, wat hij 't liefst wil," en Meta schoof aan de tafel, waar Anton het spel reeds klaar gelegd had. lWjeldra waren ze druk bezig en Anton speelde met gloeiende wangen en stralende oogjes, en 'als hij het spel won, juichte hij van pret. Mevrouw zat bij 't raam, maar nu en dan kwam ze eens kijken. „Die Meta kan heerlijk spelen, hè Anton," zei ze dan en streek het meisje over 't bruine, krullende haar. Dan kleurde Meta van genoegen en bedacht allerlei spelletjes om Anton plezier te doen. Met 'een lief stammetje las ze hem voor, of vertelde grappen, die ze met de school-vriendinnetjes uithaalde. Ze smulde 'van het lekkere kopje chocola en de knappende beschuitjes en vond hef bij Anton toch veel prettiger dan thuis. Lies speelde nooit zoo aardig als Anton, en klikte altijd aam moeder, wanneer Wim huilde. Maar Meta vergat, dat zij nooit zóó met Li,es speelde, maar heel dikwijls haar zusje afsnauwde. Eindelijk was het tijd om naar huis te gaan. „Nu, Metp-lief, kom je weer gauw terug," vroeg mevrouw, „hier heb je een stuk chocoja voor je zusje/' „Dank u wel, dag mevrouw, dag Anton." „Dag Meta," en de kleine jongen kuste haar. „Daag!" aan de deur wuifde (ze nog eens en Meta vertrok. Toen ze thhis kwam^ sloeg de kk>k juist half zeyen. Met een vroolijk gezicht stapte ze 'de kamer binnen. „Bien ik niet precies op tijd, moe, 't slaat net!" „Ja kind, 't is goed, ga nu maar gauw je schoolwerk afmaken." H^J* Meta's gezicht betrok. Moe prees haar ook nooit, 't w,as toch mooj van haar, om zoo op tijd thuis te komen, dacht ze boos. ' <■!< 'XI „Toe, ga .eens een beetje top zij," zei ze ongeduldig tegen Lies, die aan tafel een poppenjurkje naa'ide. Gewillig schoof Lies haar lapjes bijeen en Meta spreidde haar schrift en taalboek zoo wijd mogelijk uit en begon te schrijven. „Hoe ging 't met Anton?" vroeg 'Lies na een poosje. „Goed," zei Meta kort af en schreef ijverig door. „Is-ie weer heelemaal beter, hij hoestte 'immers zoo?" „Nee, nog niet." „Wat heb je gespeeld?" „Och, zeur toch zoo nief, kijk, daar schrijf ik al een fout, 't staat zoo; slordig al die verbeteringen in een taalles," en nijdig schrapte Meta een woord door. „Liesje, naai maar stil door," vermaande moeder, „laat eens kijken, wordt het al mooi? Ik heb nog een mooi blauw lint, daar moet je een strik van maken voor de jurk." ■ r'1' „Lies krijgt altijd wat, ik nooit," mopperde Meta. Moeder deed, (alsof ze 't niet hoorde en bewonderde het naaiwerk van Lies, die ihaar Uiterste best deed om de steekjes zoo klein mogelijk 'te maken. „Moe, mag ik morgen Wim in 't wagentje rijden dopr 't park?" „Nee, dat kan ödet Lies, het Is 's middags zoo vol in 't park, als er eens een ongeluk gebeurde." Even hield moeder op, ze hoppte, djat Meta nu eens zou voorstellen om met Wlirn en Lies morgen in 't pajrk te gaan. Majar Meta schreef zwijgend door. „Weet je wait Lies," zei moeder toen, „wij gaan morgen saiampjes met Wüm in 't park." „Heerlijk i" riep Lie(s en klapte dn de handen. „En gaan wie gaan naar den vijver om: den zwanen brood te geven/' „Ja," knikte mevrouw. „Echt hoor," en Lies babbelde over de bloemen en den vijver vpn 't park, tot moeder zei: „Meisje, kijk eens op de klok, 't is bedtijd, geloof ik." „Hè nog effies, mOe!" maar toen Lies rimpeltjes in moeders voorhoofd zag komen, bergde ze gauw haar naaiwerk op en ging naar bed. II Meta was klaar met haar taalles, ze veegde haar pen droog ein klapte haar schrift dicht. Toe» keek ze moeder eens aan. „Zo,u ik 't zeggen," dacht ze, — eindelijk overwon ze haar aarzeling en vroeg: „Moe, mevrouw Doornbos heeft gevraagd, of ik morgen een boodschap voor haar mocht doen." Ze kleurde een beetje, want ze wist, dat ze jokte. Mevrouw had het niet gevraagd, maar zij had het aangeboden en Idait had mevrouw heel aardig gevonden. „Heb-je mevrouw al beloofd, dat je die boodschap zou doen?" „Ja mo,e, mevrouw heeft me (geld meegegeven." „O, dan moet je het natuurlijk doen, maar je komt dadelijk weer thuis," beval moeder, „je hebt gehoord, dat ik morgenmiddag met Lies.en Wim uit 'ga." „Ja moe," zei Meta stug. Ze had al een plannetje gevormd voor morgen en dat viel nu in duigen. Mevrouw zou stellig vragen, of ze een uurtje bjj Anton bleef en dan zouden ze samen plaatjes in een album plakken. Ze nam een boek en met bedde ellebogen op tafel leunend, ging ze lezen. „Meta, ga wat netter zitten," berispte moeder, „dat is geen houding voor een groot meisje." „Wat hindert dat nu?" stribbelde ze tegen en trok heel langzaam haar eeöeh arm weg. Een poosje; was het . stil in de kamer. Het tïkken van de klok en het suizen van het gas waren de eemige geluiden ih de kamer. Maar dat duurde niet lang, want een kwartiertje later kwam Gerard met zijn gewone luidruchtigheid de kamer binnenstormen. „Gelukkig, die thema's zijn af. Verbeeld u Moe, drie groote Fransche en twee ellenlange Engelsche, die vervelende leenaars geven zooveel werk ojp en juist als ik geen ergen zin heb." „Dat treft heel ongelukkig," lachte moeder. „Ja, u lacht er maar om, maar wij kunnen maar blokken, ik weet wel, wanneer ik ooit leeraar ben, dan laat ik de jongens zooveel werk rrnaken, als ze willen," zei Gerard. 12 <* * „Dat zal een mooie school worden," spotte Meta, van haar boek opkijkend. „O, ban jij daar ook weer, juffertje bemoeial," en Gé deed, alsof hij zijn zusje nu pas zag. „Jij mag onderwijzeres worden aan mijn school, dat beloof ik je." Moeder knipoogde waarschuwend tegen hem. „Kom eens hie.r, ondeugd, breng gauw dien brief naar den dominé, vader heeft het je vanmorgen al besteld en nu ligt hij nog op den schoorsteenmantel." „Heelemaal vergeten, ik zal dadelijk gaan," en Gé zwaaide langs Meta's stoel en pakte den brief. Opeens dacht hij terug aan wat er 's middags gebeurd was en dit deed hem zijn haast vergeten. „O moe," begon hij, „vanmiddag wou Piet van deni dominé roeien en toen hij het bootje van wal duwde;, plofte hij voorover in 't water, neej 't was zoo'n bespottelijk gezicht, we;..." „Maar Gé, lach je daarom, ïoed, Piet 'had wel kunnen verdrinken," viel mevrouw Verduin hem in de rede. ,,'t Was geen diepe sloot, moe," zei Gé geruststellend, „hij scharrelde er gauw weer uit, bij zat onder 't kroos en droop." „We hebben hem dadelijk „snoek" gedoopt, en dien haam houdt Piet zijn leven lang." ' „Bah! wat flauw," en Meta trok minachtend haaT neusje op. „Bemoei jij je met je (boek, ik vertel 't aan jou niet, alleen aan moe." „Voor jou sluit ik mijn oorem niet, ik zeg toch daf het flauw is," hield Meta vol. „Die Piet van dominé is ook zoo'n flauwe jongen', net lekker, dat-ie er in viel." Gé werd woedend. „Vervelend spook, ga maar met Anton spelen, dan ben je lief, thuis kihbel-je altijd, ,— ja moe, —" en Gé stoorde zich niet aan moeders waarschuwend wenken, „het is zoo) gisteren gaf ze; Wim een klap en 't kind deed niksi." „Je jokt het, 't is niet waar!" riep Meta. ,,'t Is wel waar, vraag 't maar aan "Lies, die was er ook bij." ïfilfil 13 „Jullie jokken 't allemaal," en Meta begon te snikken. „Zie wel, nu huilt ze weer, alleen om medelijden op te wekken, nu, atjuus Meta, als ik weerom kom zal ik een emmertje mee brengen om je traantjes op te vangen," riep Gerard spottend en verdween uit de 'kamer. In de gang hoorden moeder en Meta hein zingen: „En ze moppert al weerl En ze moppert al weeir! En ze moppert ook iederen keerl" Meta lag met 't hoofd 'op de 'tafel. „Meta, wees toch niet zoo kinderachtig, je kunt ook heelemaal niets van Gé verdragen," zei moeder. „Gé ... plaagt .. . me ook altijd. Gé krijgt nooit standjes ... ik alleen maar." „Dat is niet waar, Meta, Gé mag. ook niet alles doen wat hij wil, maar je, moest dat niet zeggen van Piet, hij is een van Gé's beste vrienden. Kind, kind, waarom doe je toch zoo thuis, zooeven was je bok weer onaardig tegen Liesje, doe je dat tegen Anton ook?" jjj't Is Gé's schuld," beweerde Meta nog steeds, „u trekt hem altijd voor, 't is valsch." „Meta, ga dadelijk naar boven," beval 'mevrouw Verduin streng. ft; Haar geduld was uitgeput, zej wilde geen brutale woorden meer aanhooren. Meta zag. nu wel aan moeider's gezicht, dat ze niet meer behoefde tegen te pruttelen. Nijdig sloeg ze haar boek dicht en slierde het over •tafel, schoof met een harden ruk haar stoel achteruit en verliet zonder een woord te zeggen de kamer. Boiven op 'd\e. kamier, waar zij en Lies sliepep, ontkleedde ze zich. Haar 'jurk 'smeet ze op den stoel en haar schoenen schopte ze er onder. Bij die beweging viejl een pakje uit haar jurknzak. Het was 't stuk chocola, dat ze door al 't gekibbel vergeten had te geven. Ze bekeek het plaatje, dat op het papier was geplakt. „Zqu ze 't geven?" Lies was nog wakker, maar zag 't niet. Besluiteloos draaide ze 't stuk in de handen. „Nee, Lies klikte altijd, ze 'kreeg "t niet, tenminste vanavond nia,t." Ze opende de lal' van haar kastje en legde het er in'. ,'t, Was valsch, dat zij ook nu weer de schuld kreeg1. Ze plaagden haar allemaal en zij kreeg toch de standjes, 't Wps onrechtvaardig! van moe,... 't was maar gelukkig, dat ze Anton had, — thuis hield toch niemand van haar." Met deze booze gedachten stapte ze in bed. Ze was boos op Gé, op Lies, (op "moeder en allemaal. Een hajlf uur later kwam moeder bp de kamer. Li,es tilde dadelijk haar hoofdje va» 't kussen en riep met een slaperige stem: „dag moes, morgen gaan 'we 'uit, dag." •„Wel te rusten Liiesje," en moeder kuste ha^r en dekte haar warmpjes toe. Toen ging baantje,V oordeelde hij minachtend. „We zullen een wedstrijd houden net als verleden jaar," stelde Piet voor, terwijl ze naar het gymnasium liepen, waar ze de andere jongens vonden, die evenals, zij, verlangden om te kunnen rjjden. Ook Miet,a had toestemming gekregen om naar 't ijs te gaan. Het was Woensdag, ze kon dan den ganschen middag schaatsenrijden. Vóór schooltijd hadden zij en Gé de schaatsen opgezocht en in de keuken gehangen. Dat had weer aanleiding gegeven tot een kibbelpartij. Gerard had schertsend gevraagd, of Jo van Duren nog zoo goed rjjden kon als verleden winter, „toen reed ze immers alleen achter een .sleetje?" „O, denk je, dat jij 't alleen kunt," gaf Meta bits ten antwoord, „Jo rijdt best, je behoeft" niets van mijp vriendin te zeggen." „Och Meet, al weer aangebrand en dat in de kou," en Gé trok haar aan haar krullen. „Toe schei-uit," Meta rukte zich los en verdween uit de keuken. ' Sinds de verjaarpartij van Jo en Frits was de verstandhouding tus(scfaen haar en Gé er niet op verbeterd. Meta had den volgenden dag alles aan Vader verteld en die had Gérard een geduchte bestraffing gegeven. Gé had niets ontkend en berouwvol beloofd Meta met rust te laten. Maar dit had Meta's wrok tegen hem niet weggenomen'. Telkens dacht ze er aan, hoe hij haar feestvreugde ver- 37 stoord had en hoopte op een gelegenheid om zich te kunnen weken. En nu was haar eensklaps èen gedachte door 't hoofd geschoten. Hiierover peinsde ze, toen ze naar school hep. Ze moest Gé's schaatsen verstoppen, dan kon hij niet rjjden. Dat zou fijn zijn, dat gunde ze hem. Hij zou het verschrlklijk naar vinden, hij reed zoo graag. Hoe meer ze er over dacht, (hoe sterker het verlangen werd het te kunnen doen. Hij kwam half twee 'thuis en 'zij kon om één uur al naar 't jjs gaan. Zonder dat iemand 't merkte, zou ze de schaatsen wegstoppen. Op den zolder, nee, daar niet, in de kleerenkast in haar slaapkamer, niemand 'zou ze daar zoeken. In school dacht ze er telkens over. Zou, ze het doen, of zou ze het niet doen? Het eene oogenblik vond ze' het wel wat erg 'en schrikte er van terug, om het volgend oogenblik zich met leedvermaak voor te stellen, dat Gé dien middag niet zou rjjden. Ze zou 't maar één keer doen, alléén vandaag maar ... Maar 'als 't nu uit kwam, wat dan... ,,'t Kan me niks schelen," besloot ze eindelijk, „Gé zal vandaag ^iiiet op 't jjs." Om twaalf uur liep ze met Suus en Jo naar huis. „Ga jij. rijden, Meet?" Wegen ze. „Ja, om één uur, We eten een beetje vroeger." „Wij komen je halen, we gaan op de vaart," zei Jo. „Goed.... maar nee, ik zal jou wel halen," zei Meta gejiaagd, „en dan gaan we samen naar Suus." Als ze moest wachten op Jo, zou Gé misschien thuis komen, eer zij weg was en dan zou, er dadelijk naar de schaatsen gevraagd worden. Jo vond 't best, en Meta liep op een drafje naar huis en vergat zelfs Ahton Doornbos te groeten, die voor 't raam zat. - '• Aan tafel werd druk gepraat over 't ijs. Lies was erg verkouden en hoestte, ze was niet naar school geweest en mocht ook niet op 't ijs. Moeder troostte haar. „Hoor eens, Lies, wij drinken met ons drietjes een lekker kopje thee uit 'jouw serviesje, en dan krijg je ook wat in je trommeltje." 1 ffe'- „Tommeltie," kraaide. WSIm en 'Slapte in de handjes. „Tommeltie zegt Wim," lachte. 'Lies, maar ze vond het erg jammer, dat 'ze niet naar 't ijs kon, ze kon al een beetje op schaatsen Voortscharrelen achter een sleetje. „Als ik morgen beter ben, mag ik dan?" vroeg ze. „Als je geheel beter 'ben, mag je," beloofde moeder. „En gaat Meet dap met mij op den vijver in 't park?" „Kind, je kunt nog lang niet rijden," zei Meta haastig, „je valt telkenis, en 't is zofe» vervelend op den vijver 1" „Meta gaat liever met 'haar kameraadjes," zei vader kort, „maar als 't over een paar dagen nog ijs 'is, dan gaan wij saampjes, Lies." ' „O, heerlijk, trekt u me dan?" riep Lies blij. „Ja, je zult eens zien, hoe wij dan rijden, in één streek den heelen vijver over." 1 „O nee, dat kan niet, de. vijver is zóó lang," en Lies strekte haar armen wjjd uit. „D^n in twee streken, 'dat is ook gapw." „Hè, dat kan Lies toch niet," zei Meta minachtend. „Met vader kan ik rt wel," beweerde «Lies, „vader houdt me zoo stijf Vjast." „Dat is geen rijden, 'dan laat je je voortslieren, toen ik acht jaar was, kon ik 't veel beter dan jij." „Met,a kan alles veel beter, maar niet lief zijn jtegen haar 'zu,sje," zei moeder verstoord, „het was veel aardiger, als je Lies eens hielp." „Nu kan ze toch niet, ze is immers verkouden," en Meta keek heel verwonderd, ze had immers niet gezegd, dat ze niet wiou. mWm „Nee, Meta, nu kan ''t niet," zei moeder, „maar doe nu niet, of je |anders wel wou." Meta zei niets, maar at met haastige happen haar bord 'leeg. 't Was bij éénen, toen vader den Bijbel opende 39 en las. Meta hoorde er niets van, ze dacht alleen aan Gé's schaatsen, en even onverschillig rammelde ze haar dankgebed op, zoodat moeder berispend zei: „Meta, moet dat zoo, foei, schaam je toch!" Toen Jans in de kamer kwam om de tafel af te ruimjen, sloop Metoa naar de keuken en greep met een ruk de schaatsen van den spijker. Met één sprong was ze bij de trap en liep 'op haar teenen naar boven. Daar wierp ze de schaatsen in de kast achter opéén gestapelde doozen en sloot zorgvuldig de deur. Gelukkig, dat is klaar, 'hier zou niemand schaatsen zoeken. , ' • ■ Jans was nog in de 'kamer en vader stoeide met Wim, toen ze weer heneden kwam, Niemand had iets bemerkt, veronderstelde ze en ze vroeg, of ze gaan mocht. „Ja," zei moeder, „maar voorzichtig wezen, Meta, niet te wild op 't ijs." Haastig trok Meta haar mantel aan, zette haar muts op, greep handschoenen en schaatsen en snelde de deur uit. Gé zou lekker niet rijden, wat zou-pe straks zoeken. Meta lachte, maar het was een booze lach vol leedvermaak!. Met Jo en de andere meisjes kwam ze bij de giroote vaart, waar oud en (jong bp de schaatsen rond zwierden en weldra reed Meta met 'de anderen over de spiegelgladde baan. ' Toch Wjas 't niet zoo prettig, als ae gehoopt had. Naarmate de tijd verstreek 'en zij wist, dat Gé nu naar de schaatsen zocht,- begon zij onrustig te worden en keek telkens schichtig, of ze Gé ook zag. Ze had bitter weinig 'aan de gevolgen gedacht, maar nu, begreep ze, dat Gé naar 't ijs zou komen en haar vragen, of ze zijn 'schaatsen gezien had. Ongeveer een uur ging Ongestoord voorbij, toen Jo v^n Duren eensklaps riep: „Daar 'staat Gé, moet-ie niet rijden, Meet?" ! „Waar?" en Meta, keek verschrikt naar den kant. „Daar, wees Jo, hij wenkt, kijk maar!" 4o „Hij roept jou, Meet," 'zei 'Suus, '„toe, haast je wat!" „Welja, en Meta reed heel langzaam naar den wal. Gerard kwam haar al tegemoet. „Heb jij mjjn schaatsen gezien, Meet, we kunnen ze nergens vinden?" r'fjï'/jf „Je schaatsen," riep Meta nu 'met een onschuldig gezicht, „en die hingen 'om 'twaalf uur in de keuken. Je hebt ze zelf vanmpugen opgehangen." „Ja, Jans weet 't 'ook, en nu, zijn ze spoorloos verdwenen, we hebben overal 'gezocht, weet jjj 't echt niet," en Gé keek hiaar ongeloovig aan. „Hoe kom je er bij, om twaalf uur hingen ze in de keuken, ik weet 't zeker," herhaalde Meta nog eens» zonder Gé aan te zien. „Wat is en?" vroeg Jp, die de baan afgereden had, „moet jij niet op 'schaatsen, Gé?" „Mijn schaatsen zijn weg," ventelde Gé, „vanmorgen hingen ze in de keuken en nu zijn ze spoorloos verdwenen.' „Dus weggetooverd," lachte Jo;. „Och, 'zanik nu niet," bromde Gé, die nu geen gekheid kon verdragen. Meet wist er toch nietis van, geloofde hij nu, ze keek zoo verwonderd. „Oveijal gezocht, 't 'heele huis door, ik begrijp er niets van." Met£ draaide heen en weer op haar schaatsen. Haar onrust overwon het leedvermaak, ze vond 't nu toch saai ook voor Gé niet te kunnen rijden, zou ze 't zeggen, dat zij ze uit de grap verstopt had. Hij kpn nu nog een paar uur rijden en zou misschien niet erg kwaad zijn. Bijna liet ze zich door deze gedachte overwinnen... Nee, ze kon 't hu niet zeggen. Jo zou 't erg leelijk vinden. „Kun je niet op vaders schaatsen rijden," zei ze eindelijk. „Die zijn kapot, en ook veel te grpot voor mij, en ik wil mijn eigen schaatsen hebben, ik moet ze terug hebben, ze kunnen niet weg zijn," riep Gé heftig. Nu hij iedereen prettig zag rijden, betreurde hij het nog inteer, dat hij niet kon, en dan die wedstrijd, waaraan hij zou meedoen. „Weet je wat," stelde Suus voor, die het geval ook 4' hoorde, „mijn broer heeft twee paar, als je hard loopt, vind je hem nog thuis, dan, kun je vandaag toch rpjjden, misschien komen morgen jouw schaatsen wel terecht," troostte ze. I i | < ' ; i j i ! 'Gé's gezicht helderde op. H|ij had er zijn schaatsen wiel niet door terug, maar kon van middag toch rjijden. „Dat doe ik," besloot hij dadelijk en draafde naar de woning van Suze. i 't Was vervelend, net zoo'n prachtigen middag en zulk mooi ijs, 't kon vannacht wel dooien, 't gebeurde zoo dikwijls, dat 't weer ineens omsloeg. Meta had het toch niet gedfaan, ze krteeg heelemaal geen kleur, 't zou ook leelijk zijn, als zij ze verstopt had, dat vergaf hij haar nooit. Zie kónden best gestolen zijn, de poort stond pltijd open en de keukendeur was overdag ook niet op slot, verbeeld-je, zulke dure schaatsen, hij had ze pas .twee jaar. Als ze morgen niet gevonden waren, gaf hij 't aan op 't politiebureau, hij liet zijn schaatsen niet stelen, nooit... Hijgend stond hij op de stoep v^n het huis, waar Suze woonde en trok met een woesten ruk aan de bel. Verschrikt deed de meid open: „Gunst Gé, ben jij 't, je belt, of er een ongeluk gebeurd ïs." „Is Jan nog thuis?" vroeg Gé gejaagd. „Jja — nee toch niet, 'hij kwam vrtoeg van 't kantoor thuis ien is om één uur naar 't ijs gegaan. Moet jij niet naar 't ijs?" ; ,j „Mijn schaatsen zijn weg, ze. zijn gestolen, denk ik..." „Gestolen"" en de oude dienstbode sloeg de handen inéén „gestolen en door wie?" „Ja, als ik dat wist, stond ik1 haar niet," zei Gé, die trots zijn verdriet en ongeduld, nu toch moest bachen. Toen vroeg hij om de schaatsen van Jan. „Ik zal 't even aan mevrouw vragen," en de meid slofte' naar binnen. • ' Gé wachtte trappelend van ongeduld in de gang. D;aar kwam de dienstbode terug, maar zonder schaatsen. „Mevrouw heeft lfaatst de schaatsen weggeven," zei ze, „Jan reed er nooit op." De trfanen sprongen Gerard in de oögen. Met een ruk 42 keerde hij zich om, mtompelde een groet en stapte de deur uit. Langzaam slenterde hij de straat door, veegde tersluiks zijn oogen af; alle jongens waren op 't ijjs, en hij kon niet, zijn 'heele middag was bedorven, — nijdig schopte hij met 'zijn voet tegen een steen. Hij, zou nog eens kijken thuis, misschien waren ze gevonden, besloot hij toen. Hij Kiep de poort in en duwde de keukendeur open. Zou soms... mee, er hing niets bij den schoorsteen., „Heb je al iets gehoord, Janls?" vroeg hij. „Nee Gé, het i(S erg jammer, wist Meta er niets van?" „Nee, ze had ze om' twaalf uur nog gezien in de keuken, meer wist ze niet," en Gé viel «eer op een stoel. „Alle jongens rijden, en ik kan hier zitten, 't Is wat lekkers," mopperde hij. „Heeft Meta de schaajjsen niet gezien?" vroeg moeder de keuken binnenstappend. „Ze zegt van niet," en donker tuurde Gé voor zich. „Ik begrijp er mets van," en moeder keek nog eens zoekend de keuken rond, keek onder het fornuis, tilde het deksel v,an den kolenbak op, maar zag diets, wat op schaatsen geleek. „Ik ga naar 't poli|tieHbureau, 'k laat me schaaitsen nijét stelen, ik bedank zei" Gé sprong driftig op en wijde de, keukep uitsnellen. : „Kom, kom," en moeder hield hem tegen, „niet zoo boos, wacht nu eerst, tot vader thuis komt, we loopen niiet dadelijk naa;r de politie/' „Nu en ik zeg pis "Meta ze niet verstopt heeft, moeten ze gestolen zijn," hield Gé vol. „Meta kan 't niet gedaan hebben, ze is niet bij me in de keuken geweest," zei Jans. „Nee, dat geloof ik ook niet, zóó ondeugend zal Meta niet zijn, ep je hebt het haar toch gevraagd." * „Ja moe, ze keek erg vreemd op," moest Gé toestemmen, „maar toch..." „Je hebt ze toch niet meegenomen naar school," begon moeder weer. „Nee moe, ik weet peker, dat ze daar," en Gé wees 43 naar den schoorsteen, — „hingen»" en liet toen weer verdrietig het hoofd hangen. „Ja, jongen, 't spijt me: erg voor je, maar ga zoo een beetje op 't ijs kijken." „W;at heb ik daaraan 'k wou, dat 't dooide, ik ga. naar boven 1" en Gé smeet zijn muts en jas op een stoel en liep, zonder te luisteren naar moeders vriendelijke woorden, de keuken uit. HOOFDSTUK VIII. Op de ijsbaan was het steeds voller geworden. Het pnachtig-zonnige winterweer lokte 'iedereen aan om een uurtje te: rijden. . ' ' Met|a en haar vriendinnetjes zwierden nog lustig rond. Meta was heel opgewonden en lachte telkens luidkeels, maar het was alleen om haar innerlijke onrust te verbergen. Afls ze straks thujs kwam, zou er alleen over Gerjards schaatsen worden gesproken. En wat moest ze djan zeggen? De schaatsen ongemerkt weer in de keuken hangen, kon ze niet, w,ant Jans was er den heelen avond aan 't strijken. ■.' „ jSjSfe-. Ze had weinig aan de gevolgen gedacht, maar nu was ze zelf in .allerlei moeilijkheid gewikkeld, waar alleen een oprechte bekentenis of .allerlei leugentjes haar konden uitredden- Ze kon zeggen, dat ze 't alleen uit de grap gedaan had, maar Gé zou vreeslijk boos zijn en vader zou 't een heel leelijke grap vinden. Dan mocht zij misschien de heele week niet meer op ft ijs. Hoe ze, ook peinsde, ze vond geen oplossing en het werd langzamerhand tijd om) het ijs te, verlaten. Suus en Trui moesten eten en Jo had muziekles. Ze bonden de schaatsen af. 46 „Ja," zei Lies, „o-ver-al, in huiis, in de schuur, in den tuin, c-varai!" V,*?^" „Ja Meet, we kunnen ze nergens vinden," zei Gerard, die ongemerkt binnen was gekomen, weet je er heusch niets van?" „Ik heb 't Meta ook gevraagd, Gé, maar ze weet er niets v,an, wel Meet?" ' Meta schudde ontkennend 't hoofd, maar Gé haalde ongeloovig de schouders op, maar hij durfde Meta niet te beschuldigen. „Meta!" riep Jans aan de deur, „waar zijn je schaatsen?" „In de gang, bij mijin mantel, wacht, ifc zal ze wel geven, hier, ze zijn erg nat." „Ik zal ze voor je drogen," zei Jans goedig, „maar ik hang z,e niet meer bij den schoorsteen, ze mochten ook eens gestolen worden, 't Is zonde, zoo'n paar dure schaatsen, Gé moet het morgen maar aangeven bij de politie; vanmorgen Mepen er twee schoojierige kerels in de straat, misschien hebben die 't wel gedaan. Ik zal de poort morgen op den grendel doen," besloot Jans gewichtig. Meta hoorde haar verbaasd aan, ze werd al banger. Ze 'dachten dus werkehjk, dal't Gé's schaatsen gestolen waren en als Gé met vader nu morgen naar het politiebureau gingen, wat dan? — Ja, wat dan ... Dat wist ze niet. Zou ze 't nu nog bekennen? Ze wou wel, maar» durfde niet. O, bad ze 't maar niet gedaan! Wat moest ze doen? Gebogen over1 haar schoolwerk, daar ze echter niets van begreep, tobde ze verder. Haar hoofd gloeide, haar handen werden klam van inspanning. „Kjind, w;at scheel je? je zucht zoo," vroeg moeder vriendelijk. — „Heb je zoo wild gereden?" „Nee moe, die taalles is zoo: vervelend, 'fc weet 't niet goed," mompelde Meta. . „Wacht dan tot morgen, of vraag 't eens aan Gé, die 47 helpt je wel, maar eerst zelf probeeren, meisje-lief." Moeder knikte haar bemoedigend toe. Meta' had 't wel kunnfen uitsnkiken van schaamte en berouw. O, nu even bij moeder zitten en alles vertellen, dan was al die ahgjst en dat benauwde gevoel ineens weg. Zóó was 't ook akelig. Maar ze durfde niet. Ze was bevreesd voor de straf, voor vader's toorn en de woede en minachting van Gé. Hij zou alles morgen aan de jongens vertellen en dan hoorden Jo en Suus en Trui 't ook. Voofal Jo zou 't erg leelijk vinden, nee, ze zou 't maar volhouden en morgen de schaatsen stil in de, keuken leggen en dan maat" wat bedenken orn 'te kunnen zeggen. Ze zou wat vroeger naai: bed gaan, vader kwam gelukkig laat thuis, en Genard was tot negen uur boven om zijn lessen te leenen. Ze gluurde telkens naar de klok; half acht, dat was wel wat vroeg om te gaan. Lies lag er al in, ze was dadelijk na het avondeten naar boven gegaan, ze was zoo verkouden. Weer boog ze zich over haar schrift en schreef eenige regels; telkens vergiste ze zich en eindelijk sloeg ze het dicht en stpnd op. „Heb je soms slaap, Meta?" vroeg moeder. „Ja, mijn bjeenen zijn ook zoo stijf, ik ga maar naar bed." „Kruip .er maar warm1 onder, wil je nog een beker melk?" „Dank u moe," en Meta kuste moeder goedjennacht en verliet de kamer. 1 Moeder keek haar verwondjbrd na; er was toch iets met Meta, dacht ze, zóó stil, misschien wat gekjlbbekf met Jo of Suus, maar dat gebeurdp niet dikwijls. Zou ze toch die schaatsen verstopt hebben? Maar nee, dat geloofde fee niet, Meta wais wel humeurig en lastig thuis, maar zóó ondeugend zou ze wel niet zijn. 't Was anders een vreemd geval met dfe schaatsen, ze konden wel gestolen zijn, door die poort kwlam; men in de keuken en daar hingen ze voor elfc zichtbaar. Meta lag spoedig in bed, maar 't duurde lang voor ze sliep. i ■ Wat moest ze morgen doen? Onophoudfelijk kwelde haar die vraag. 48 Als 'ze de schaatsen eens jn den tuin legde, dan zou Gé misschien denken, dat de buurjongens ze'hadden weggenomen en later in den tuin hadden gegooid, 't Waren ondeugende jongens, ze haalden allerlei kattekwaad uit. Gé vocht wel eens met hen, laatst nog, toen ze een klein hondje sarden. Als zij dat deed, zou niemand haar verdenken, niemand zou ooit weten, wie het gedaan had. Vader en moeder niet, Gé niet, Lies riet.;. Maar de Heere wist het, Hjj had ook gehoord, dat ze zoo jokte- Het was, alsof een zachte stem dit tot Meta zeide, ze duwdje haar hoofd dieper in het kussen, ze wou er liever niet naar luisteren, maar ze hoorde het toch. . Toen probeerde ze zichzelf te verontschuldigen, 't W,as toch zoo erg niet, andere kinderen deden wel veel leelijker dingen, die jokten ook dikwijls en zij zou 't nu noott weer doen. Ze had er zichzelf ook meer moeite dan plezier door bezorgd. 't Was een akelige middag geweest. Eindelijk viel ze in slaap. HOOFDSTUK IX. Het was nog schemerig in de kamer, toen Meta wakker werd. Ze wreef haar oogen uit en keek door het raam. Door de kanten gordijnen zag ze dat alle ijsbloemen van het glas waren. 't Was dooi-weer; in streepjes druppelde het water langs "de ruiten. i&fJ Meta kon haar oogen niet gelooven, ze sprong uit bed en keek naar buiten. De straat was nat, een fijne, motregen viel, waartusschen losse sneeuwvlokjes dwarrelden. Ze zou vandaag niet kunnen rijden, Gé ook niet. , De buitendeur stond open, met een ruk smeet ze de schaatsen in den tuin bij de poort. bladz. 49. 49 „O, die schaatsen!" dacht ze terstond. Wat b,egon de dag vervelend. Ze huiverde, 'twas koud zóó uit 't warme bed. H(et was over zessen, Jans was al op. Ze zou wel dadjelijk beginnen met de kamers te schuieren, dan deed ze de rjamen open en de deur dicht. (Als ze nu eens stil naar de keuken sloop, en de schaatsen in den tuin wierp. Nee, 'tkon toch niet. Miaar het verlangen om de schaatsen kwijt te raken, deed Met>a ineens over alle bezwaren heen stappen. Zonder meer te' aarzelen of na te denken, opende ze behoedzaam, dfe kastdeur en greep de schaatsen. Lies sliep vast, die was nooit zoo vroeg wakker. Ze luisterde aan de slaapkamer van vader en moeder, alles was stil. '-Bi* ^ Nog even wachten, toen sloop ze naar de trap en boog zich over de leuning. Ja, Jans was in de kamer; ze daalde een paar treden naar beneden. Hè! \vat kraakte the trap, overdag merkte je dat niet, maar tau was 't zoo st,il in huis. Ze stond in de gangl, ze (schoof langs de stoeien, die door Jans uit de kamer gezet waren, en kwam in de keuken. ,D,e buitendeur stond open, met een ruk smeet ze de •schaatsen in den tuin bij d'e poort. Toen weerom. Vlugger liep ze nu de trap op, wipte de bovengang over en vloog in bed. "Wat klopte haar hart, wat trilde haar heele lichaam, 't zweet parelde op haar voorhoofde » Gelukkig! gelukkig! niemand hadf haar gezien. Nu gjng Gé niet paar 't politie-bureau; wat was ze daar bang voor geweest. Ze zou straks maar heel verwonderd kijken, als Gé de schaatsen vond. Niemand wist 't nu toch, .ze zou er zich wel' door redden, Gé had ook wel eens gejokt. 't Was maar goed, dat 't dooide, anders werd er nog meer over de schaatsen gepraat. Bromvlieg en Vlindertje. 4 5° !D,e klok in de gang beneden sloeg eindelijk zeven uur. Meta hoorde praten in de aangrenzende kamer. Vader en moeder waren opgestaan. Ze bleef nog een poosje voortdommieleh, toen plotseling de stem van Gé door 't huis klonk. ,Jk zie mijn schaatsen, ze liggen in den tuin, moe, vader, ik zie zei" , . ; Zijn slaapkamertje had een raam, dat op den tuin uitzag. Verwonderd over de weersverandering had hij dadelijk, toen 'hij opstond, ,in den tuin gekeken en meteen dje schaatsen ontdekt. Ze lagen dicht bij de poort in den regen. Hij 'holde half gekleed de trap af, sprong op zijn kousien over den natten grond en nam triomfantelijk zijn schaatsen mee. ■!_ „Ja, 't zijn z . 1 ' __,Jk heb zoo'n keelpijn en mijn hoofd klopt zoo." „O, dat gaat wiel weer gauw over, ik heb 't ook wel eens gehad," zei Meta toen geruststellend, maar. eigenlijk wilde zichzelf geruststellen. „Je moet maar in bed blijven, misschien ben je morgen weer heter." Lies zei niets, haar oogen vielen top. „Lies, je krijgt dat mooie, plaatje van me, dat ik van Anton gekregen heb," zei ze na een poosje. Maar Lies gaf geen antwoord. Mteta ging op haar teenen de kamer uit. Als Lies toch eens erg ziek werd, o wat zou dat versichriklijk zijn, dacht ze telkens. Den heelen dag bleef ze thuis en speelde met Wim, Moeder was telkens bij Lies, de dokter was gekomen maar had niet veel gezegd. Lies kreeg een drankje en mocht volstrekt niet uit bed. Misschien is ze morgen wjat beter, hoopte Meta, toen ze 's 'avonds naar bed ging. 54 Maar Lies was den volgenden dag niet beter, integendeel, — ze werd al zi|eker. Dat wanen treurige, dagen I Mo;eder bleef den heelen dag boven. Vader liep met leen bedrukt gezicht van 't kantoor naar huis, Gé's luidruchtige stem klonk gedempt, hij scheen alle vrooMjke grappen ■ verleerd te hebben. M,aar den grootsten angst had Meta en dit wist niemand. De schaatsen waren totaal vergeten, niemand sprak er meer over, maar Meta werd er juist door de ziekte van Lies elk uur aan herinnerd. Als een schuw vogeltje sloop ze door 't huis, gluurde dan eens achter de slaapkamerdeur naar Lies, die in zware koorts hijgend in haar bedje lag te woelen; met een treurig gezicht zocht ze dan weer een stil hoekje op beneden, 'óf probeerde met Wim: te spelen. Maar die vreeslijke, radèlooze angst verliet haar nooit. Soms had zie een gevoel, of iedereen haar aankeek, dan durfde 'ze bijna niet aan moeder te vragen, hoe het mtet Lies was, en als Gé haar onverwachts iets vroeg, schrok ze en keek met angstige oogen op. Zelfs Anton Doornbos was vergeten, niettegenstaande Mevrouw eiken dag belangstellend naar de zieke vroeg. Eienmaal was ze zelf gekomen en Meta hoorde haar in de gang 'tot moeder zeggen: „Wat is die Meta toch een lief meisje, 'Anton houdt zooveel van haar, ik ben blij, dat hij zoo'n aardig vriendinnetje heeft." Vroeger zou ze hierop heel trotsch zijn geweest, maar nu dacht ze beschaamd: „Als mevrouw eens wist, wat ik ged,aan heb, wat zou ze dan wel zeggen." Soms 'probeerde ze te denken, dat Lies toch misschien ernstig ziek geworden was, al had ze niet naar de schaatsen gezocht. 'Maar moeder had zoo beslist gezegd, dat het daaTvan wals gekomen en de dokter had opk bedenkelijk bet hoofd geschud, toen hij het hoorde- „Lies was een teer kind," vond hij. Als ze vader hoorde, bidden om Lies' herstelling, bad ze 'ook vurig mee, maar het was telkens, alsof ze niet alleen kon bidden, voor den Heere had ze immers ook 55 het kwaad, dat ze gedaan had, niet kunnen verbergen. „O, had ze 't maar niet gedaan," nu kon ze zich niet taeer vrijpleiten, als ze aan vaders woorden dacht, nu voelde ze diep berouw over alle onvriendlijke woorden, die ze zoo dikwijls tegen Lies gezegd had. Zoo gingen acht dagen in hevige spanning voorbij. Toen hobrde Meta 's morgens, dat Lies heel zwak was en den heelen nacht een harde koorts had. „Zou Lies niet beter worden, moe," hoorde Meta Gé vragen. „We zullen bidden, Gerard, bij den Heere is alles mogelijk, Hij'alleen kan nog uitkomst geven," zei moeder met bevende stem, maar ze zagen aan haar gezicht, dat ze nu heel bang Was, Lies te moeten verliezen. Meta vroeg, of ze thuis zou blijven om op Wim te passeri. maar moedêr vond het beter, dat ze 's middags bij Wim bleef. Diep bedroefd liep ze met tragen stap naar school, ze kwam laat, evenals de vorige dagen. Ze schoof in haar bank' en probeerde te luisteren naar hetgeen meester vertelde. Maar het ging heel moeilijk, aldoor zwierven haar gedachten naar Lies. Ze kon 't niet uithouden. Plotseling barstte ze m snikken uit. Meester kwam bij haar en vroeg vriendelijk: „Is Lies weer erger, Meta?" „Ja" snikte ze, „heel erg." De heele klas keek vol medelijden naar Meta. Die L:ns was ook zoo'n hef kind, 't was heel treurig voor Meta. Meester praatte een poosje met haar en zei eindelijk: „Wil je liever naar huis, Meta? Ga dan maar," en hij beval Jo van Duren met Meta mee te gaan. Samen verlieten zij de school. „Wij zullen 'tpark doorgaan, daar loopt's morgens haast geen mensch," zei Jo. „Huil maar niet zoo, Meet, misschien wordt Lies wel weer beter. Dat kleinste broertje van Suus is ook verleden jaar zoo ziek geweest en werd ook beter;* Maar de hartelijkheid van Jo maakte Meta nog ongelukkiger. „Als Jo 't eens wist" — en tegelijk met die ge- 56 diachte kwam het verlangen om Jo alles te; vertellen. Zóó kon ze 'tniet langer vol houden. „O, Jo, je weet niet, wiat ik.-." begon ze. „Ja 'Meet, ik kan me best begrijpen dat 't vreeslijk voor je is, als Lies eens niet beiter werd." Meta schudde 't hoofd. „Nee Jo dat niet, maar ik heb,, o Jo, 't is zoo aktelig," snikte ze weer. Jo keek radeloos rond. Ze begreep er niets meer van\ Wat bedoelde Meta toch. Wacht, ze zou naar dat stille hoekje in 'tpjark loopen, daar stond een bank, niemand zagj hen daar. Ze trok Meta mee en duwde haar zacht op de bamk en sloeg" den arm om haar heen. „Vertel 't nu Meet, misschien helpt het." „Jo, 't spijt me zoo, 't is erg slecht van me geweest maar... ik heb... Gé's schaatsen verstopt ... enne ... nu is Lies ziek..." Jo keek verbaasd. Wat bedoelde Meta toch? Wat hadden Gé's schaatsen met de ziekte van 'Lies te maken? „Is Lies toen ziek geworden?" giste ze. „Ja, ze was al ergf verkouden en toen... en toen ging ze buiten zoeken naar de schaatsen." „Had jij dan Gé's schaatsen verstopt, ik dacht, dat ze gestolen waren, dat zei Gé toch." Meta knikte. „Waarom Meet?" „Ik wou me wreken op Gé, om... van jouw verjaardag ... je weet wel... hij noemt me wel eens bromvlieg ..." Nu Wist Jo alles. Ze vond i't vreeslijk. ,,0 Meta, hoe heb-je dat kunnen doen," 'zei ze zacht, en keek heel ernstig. 'Maar toen ze zag, dat Meta zoo bedroefd was,, liet 'ze er goedig op volgen: „Je wist natuurlijk niet, dat Lies ziek worden zou, maar het is nou .erg akelig voor je." „Ik ben zoo bang, dat Lies niet beter wordt," jammerde Meta opnieuw. Jo keek verlegen rond. Was mama maar hier, die zou zoo heerlijk met Meta kunnen praten, veel beter dan zij. Ze wou wel 'wat zeggen tot Meet, maar het was zoo raar om daarover te praten, dat konden groote menschen veel beter. Ze aarzelde en tuurde in de kale struiken tegenover 57 de bank, eindelijk begon ze: „Meet, heb je den Heere al om vergeving gevraagd?" zei ze en kreeg; een kleur. „Ik durf niet, Jo," fluisterde Meta. „Dat moet je eerst doen, Meet en dan ..." ze hield op en tuurde weer in de struiken. "Wat was 't toch lastig om zoo iets te 'zeggen. „Dan moet je ook alles aan Gé vertellen en aan je moe." „Moet ik alles aan Gé zeggen?" „Ja," zei Jo heel beslist, „alles, dat is veel eerlijker." Meta keek voor zich, ze was Wij, dat Jo nu alles wist en niet boos was, maar nu thuis alles vertellen? D|at durfde ze niet, ze zou 't nooit kunnen doen. „Maar daar wordt Lies toch niet beter van," zei ze eindelijk. „Nee Meet, daarom moet je het niet vertellen, maar heusch, het is veel beter, in den Bijbel staat ook, dat wij elkander onze misdaden moeten belijden." „O, Jo, Gé zal zoo boos zijn en allemaal thuis!" „Ja, het is wel moeilijk om het te doen, vooral omdat Lies ziek geworden is, maar je moet 't toch doen en ook — dat andere. En Meet, de Heere kan Lies ook nog beter maken, mama zegt dikwijls, dat God in den hoogsten nood uitkomst kan geven." Meta zuchtte en stond langzaam op. Jo, bracht baar tot huis en zei hartelijk: ,,'t beste met Lies, dag Meet, doe "t nu,!" ' . * Toen ze naar school 'terug liep, moest ze er telken^ over denken. Ze had nooit gedacht, dat Meet zoo iets kon doen en dan zóó te. liegen. HOOFDSTUK XI. De fiets van den dokter stond op de stoep, toen Meta thuis kwam. Ze wachtte even in de gang. Spoedig hoorde ze gedempte stemmen boven aan de trap en een oogenblik daarna kwam de dokter alleen beneden. 58 „Zoo Meta, ben-jij daar?" „Hoe is 't met Lies, dokter?" vroeg ze en haar angstige oogen zagen hem aan. iDe dokter klopte haar op den schouder en zei: „Ik geloof een klein beetje beter, Meta." „O, dokter, is 't heusch waar?" Meta had het wel kunnen uitschreeuwen van blijdschap. „St, st, kind, héél stil zijn, je zusje mag volstrekt niet gestoord worden," waarschuwde de dokter en vertrok. Lies was een heel klein beetje beter. Meta kon 't haast niet gelooven. Nu behoefde ze niets te vertellen, dacht ze dadelijk, maar 'tgaf haar geen gevoel van verlichting. Eh ze was tóch niet meer zoo angstig over Lies. Besluiteloos liep ze de huiskamer ia, maar telkens hoorde ze Jo's stem: „Je moet alles vertellen, Meet, alles!" Ze ging bij 't raam zitten en leunde met) haar hoofd •ih de hand. Zoo vond moeder h;aar na een half uur en vroeg Verwonderd: „Als thuis van school, Meet?" „Ja moe, ik mocht naar huis, om Lies, de dokter zei dat ze een beetje beter was, nietwaar, moe?" „Hij hoopte het, vanmiddag kwam hij weer eens kijken, de toestand is nog erg gevaarlijk." Vermoeid van al 't waken en tobben, leunde moeder even m haar stoel, maar verliet weer spoedig de kamer. „Nu kon ik 't niet zeggen, möe is al zoo bedroefd, het 'is misschien beter, als ik wacht tot Lies heelemaal beter is, hu zou Jo ook begrijpen, dat het niet kon." Weer verschoof Meta het oogenblik om hare bekentenis te doen. , ., De morgen kroop voorbij, er kwam geen gelegenheid, dat ze mtet moeder kon praten, maar 's middags* was ze alleen hi|et Gé in 't kantoortje. Gé stond tegen de vensterbank en keek mjet bedrukt gezicht op straat. Wat was 't toch saai in huis, nu Lies ziek was, die goeierd, altijd hadden ze zoo'n pret samen. Lies was veel leuker dan Meet, die mopperde (altijd, maar Lies — Gé slikte zijn tranen weg, hij wou niet huilen, dat leek zoo kinderachtig, jnaar hij bad telkens zoo'n raar dik gevoel in zijn keel, 59 Meta zat op de, kantoorkruk bij den lessenaar, telkens keek ze naar Gé, kon ze 't nu maar vertellen, ze verlangde er nu naar en schrikte er toch' elk oogenblik voor terug. ,,'t Is al een week, dat Lies ziek is," zeoi Gé. „Ja," knikte Meta. „Het was juist op dien dag, dat mjijn schaatsen weg waren, toen was zij al verkouden..." Géteweeg weer en tuurde naar builten. Het was mistig, de halve straat kon hij m£ar overzien. Opeens voelde hij aan zijn mouw trekken. „Gé." ' Hij keek om; Meta stond achter hem. ,jWat is 't, Meet?" „Gé,'het spijt me zoo, maar ik heb — ik heb je schaatsen weggenomen fen ze in de kast op de slaapkamer verstopt en ze 's morgens 'in den tuin gegooid." In één adem raffelde ze haar bekentenis af, en met kloppend hart en knikkende knieën bleef ze staan. Gé keek haar verbaasd aan en sperde zijn oogen wijd open, tot hij eindelijk uitbarstte: „O Meet, wat ben jij slecht, hiad jij toch de ischaatsen verstopt en er ons zo'p lang naar laten zoeken, en ons allemaal voorgelogen, o wat leelijk van je, wat valsch, en nu, is Lies ziek en dat is allemaal': jouw schuld, jouw schiildl" Ruw stootte hij Meta van zich en ging voort, zonder zich te storen aan haar wanhopige droefheid. „Nu zeg je het, nu je bang bent, dat Lies dood gaat, net öf 't nu helpt, ik vergeef het je nooit, nooit van mijn leven I" „O Gé vergeef het mij, het spijt me zoo vreeslij*^ik was boos op je om dien verjaardag en ... Jo van Duren zegt ook ... ik moest. .. ik wou ... en Lies is een beetje beter, zei de dokter ..." Alles riep Meta door elkaar en klemde haar handen om Gé's arm. „Laat mé los, ik kan nooit meer goed op je zijn, als Lies ..." plotseling hield Gé op. De gedachte, dat Lies misschien riiet beter werd, maakte dat hij een oogenblik meelijden met Meta kreeg. Dan was het vopr haar toch nog veel erger, -~ 6o Maar heel spoedig schudde hij die zachtere opwelling van zich. Hij kon 't niet vergeven, waarom; deed ze ook zoo leelijk; met dreigende oogen keek hij' naar zijn zusje, die met 't hoofd in haar armen tegen den muur stond. Nooit, nooit kon hij dat vergeven 1 Geen van beiden hoorde voetstappen in de gang, en< niet voor moeders zachte stem in het vertrekje klonk, zagen ze haar. ; „Kinderen, de Heere heeft ons gebed verhoord, Lies slaapt rustig, de dokter is zooeven geweest en hij oordeelde dat het gevaar geweken is, o^ ik ben zoo dankbaar en zoo gelukkig I" Moeders gelaat straalde van blijdschap, ze wilde Meta tolt zich trekken en zei troostend: „Huil nu niet meer, Meta, Liesje wordt beter," maar Gé hield haar tegen! „Nee moe, daarom huilt ze niet, ik zal 't wel zeggen, nu 'vertelt ze, ó\at zij de schaatsen verstopt heeft, vindt u dat niet slecht, ze 'heeft ons allemaal voorgelogen en laten zoeken, o, ik heb een hekel aan haar, ik vergeef 't haar nopit, Lies had wel dood kunnen gaan en dan was 't haar schuld," riep hij op onbarmhartigen toon. Mqeder hoorde verbaasd Gé aan en zag toen heel bedroefd naar Meta, die trillend qp haar plaats bleef staan. „O Meta, hoe heb je dat kunnen doen." Mqeder's stem Honk niet boos, alleen bitter bedroefd. En dit vond Meta verschriklijk, nooit had ze zich zóó diep ongelukkig en vernederd gevoeld. Een poosje was het doodstil in 't kantoortje, toen strekte moeder haar armen uit en trok Meta tot zich. „Vertel mij nu alles, Meta," zei ze. En Meta begon; ze vertelde alles, haar boosheid tegen Gé, haar leugens, haar angst en spanning toen Lies ziek werd, — alles, en, hoe meer ze vertelde, hoe verlichter ze zich gevoelde. En moeder luisterde en wachtte geduldig, dat ze alles wist. Maar toen zei ze geen harde woorden tot Meta, ze begreep, dat al die angstige dagen reeds een zware straf voor Meta geweest waren. „O, moe, vergeeft u me, het spijt me zoo vreeslijk," en 6i schreiend sloeg Meta de armen om moeders hals. Moeder liet haar stil uitschreien en zei. tqen ernstig: „Ja kind, moeder zal het je vergeven, maar, o, wat heeft God, door Lies te herstellen, pöis en vooral jou voor veel leed bewaard. Maar, Meta, het is niet 'alleen noodig, dat je ons om vergeving vraagt en berouw toont, je mpe* ook Je zonden aan den Heere belijden en Hem om vergeving smeeken, of heb je dat al gedaan?" „Dat zei Jo ook," fluisterde Meta, „maar ik kon 't niet." „Zullen wij het nu samen doen, Meta?" Meta knikte, zij legde haar handen in moeders handen, een weldadig veilig gevoel doorstroomde haar, ze wist nu kon alles weer goed worden. Gé had alles met een norsch gelaat zwijgend aangehoord. Hoe kon moeder dat dadelijk vergeven, het was toch slecht van Meta, dacht hij verbitterd, en toen moeder bad, draaide hij zich' naar 't raam en tuurde op straat. Maar hij hoorde toch moeders woorden. Eerst dankte moeder voor de gunstige wending van de ziekte van Lies, toen1 smeekte ze om vergeving voor Meta's zondige handelwijze en bad, of de' Heere haar hartje wilde vernieuwen', zoodat ze Hem"reeds vroeg leerde zoeken en met lust en liefde ook in haar jeugd Zijn geboden Wilde navolgen en eindelijk vroeg moeder, of de Heere Gerards hart zachjter wilde stemmen tegenover zijn zusje, opdat hij alle booae en bittere gedachten jegens haar zou laten varen om den wil van den Heere Jezus, Die ook voor de kinderen den last der zoride gedragen heeft. Toen kon 'Gerard niet langer onverschillig en oneerbiedig uit het r^aiü turen. Zijn lippen begonnen te trillen, en haastig veegde h|j met zijn mouw over zijn oogen. Een oogenblik later hoprde hjij moeder zachtjes met Meta praten en weifelend keerde hij zich' om'. Moeder keek hem aan, vriendelijk, dringend. „Gé..." Meta strekte met een berouwvol gezichtje haar hand uit. „Zou-ie?" Schoorvo etend kwam "hij een stap nader, tot eindelijk de gedachte aan moeders gebed en de vreugde over het aan- 62 vankelijk herstel van Lies hem tot de overwinning bracht en. Hij greep Meta's hand en zei: „Nu, ik ben weer goed op je." ' Toen schoof hij snej uit het kantoortje en rende naar buiten Om Piet te vertellen, dat - Lies beter werd. HOOFDSTUK XII. Er volgden nu andere dagen. De angstige spanning was voorbij en de vroolijkheid keerde weer dn huis terug. ■) Lies herstelde hjeel langzaam en binnen veertien dagen mocht Ee een paar uurtjes in de huiskamer komen. Dat was een feest. Mieta had van haar zakgeld een potje bloeiende crocussen gekocht en dit midden op tafel geplaatst. Vader droeg Lies beneden en zette haar in zijn leuningstoel. „O, w,at een mooie bloempjes 1" zei Lies dadelijk en bewonderde de fijne paarse crocussen. „Ja, ja, die' Meet heeft een goeien spaarpot, bloemen koopen in den winter," lachte vader vroolijk. „Ze zijn voor jou, Lies, je krijgt ze van mij, ze komen uit de broeikas," vertelde Meta nu. „Dank je wel, Meet, ze zijn prachtig," „Nu zullen wij eens een versje zingen," zei vader na een poosje. Hij opende het orgel en begon zachtjes te spelen en allen zongen: „Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag Met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid 1 Wie zou die hoogste Majesteit Dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil, Hij schenkt .uit goedheid zonder peil Ons 't eeuwig zalig leven. Hij kan en wil en zal ie nood Zelfs bij het naadren van den dood Volkomen uitkomst geven. 63 Moeder's stem beefde, ze pinkte een traan weg en zag met gelukkig gezicht naar haar jongste dochtertje, Wat was het heerlijk om Lies weer in de huiskamer te zien; het had zoo gansch anders kunnen zijn. Toen dacht ze aan Meta, die met Wim op haar schoot dapper meezong. De ziekte van Lies was voor Meta een harde les geweest en moeder hoopte en geloofde, dat ze deze niet spoedig vergeten zou. Ze had nu ondervonden welke treurige gevolgen haar liefdeloos gedrag en wraakzuchtige boosheid hadden veroorzaakt. En haar diep berouw was oprecht, dit toonde ze door de laatste dagen veel vriendelijker te zijn thuis. Natuurlijk begreep moeder heel goed, dat ze nog heel dikwijls tegen baar lastig humeur en zelfzuchtigheid moest strijden en niet 'ineens haar gebreken kon afleggen. Dit kon niemand en Meta ' had, evenals alle kinderen 'een boos en verdorven hartje, waaruit al die kwade neigingen voortkwamen. En Meta zou dit nog telkens ondervinden. Maar het gebeurde van de laatste weken zou voor haar een aansporing zijn om' haar „brornvliegjes luim", zooals vader het noemde, niet altijd thuis te toonen, en hiervoor was moeder zeer dankbaar. Vader had Gerard streng bevolen om nooit aan Lies te vertellen, wat Meta gedaan had. Gerard had het beloofd, hij had ook wed iets geleerd in de laatste dagen. Wel kostte het hem nog strijd, om Meta even vriendelijk te behandelen als moeder deed, maar de blijdschap over Lies' herstelling deed hem dit ten slotte overwinnen. „En wie is er nu overmorgen jarig?" vroeg vader, toen ze gezellig om' de tafel zaten- Meta lachte en Lies riep: Moe en ik hebben een geheim, m'aar ik vertel het aan niemand I" „Pas op, als jö ook uit de school klapt!" en mOeder dreigde met den vinger. „Mag ik 't weten, Lies?" vroeg Gé. „Dat zou je wel willen," en Lies keek bed geheimzinnig. „Ik ben erg nieuwsgierig, maar overmorgen weet ik het al," zei Meta. Ze kreeg stellig wat moois, moeder lachte zoo. Als Lies heelemaal beter was, dan kreeg ze visite, nu mocht Antjon 's middags een uurtje komen, dat was ook prettig voor Lies. Met ongeduldig verlangen zag ze den verjaardag tegemoet, die eindelijk 'aanbrak. Toen ze beneden kw(am werd ze door allen hartelijk geluk gewenscht en gekust en verrast door mooie geschenken. Vjan moeder kreeg ze een handmof, van Gé een boek; Lies gaf haar een taschje en zelfs kleine Wim kwam met een fijn haarlint aantrippelen. Nadat Meta alles opgetogen bewonderd had, zei vader eindelijk: „En nu heb ik ook nog wat voor mijn oudste dochter." Hij gaf haar een klein pakje. Metja wilde wel door het papier heenkijken, met bevende vingers trok ze het touwtje los en opende toen een doosje. Lies gluurde nieuwsgierig ojver haar schouder. „O, wat beeldig, Meet'" Met^a kleurde van blijdschap en ook een beetje van verlegenheid, want, het was voor haar een bijzonder geschenk. In hjét doosje lag een fraai zilveren speldje in den vorm van... „een vlindertje." i