ë HET NICHTJE VAN OOM PIET. Een vroolijk drietal stormt hem in den gang tegemoet. HET NICHTJE VAN OOM PIET | DOOR RIEK OUBORG J. M. BREDÉE'S BOEKH. EN UITGEVERS-MAATSCH'J. ROTTERDAM DRUKKERIJ KOCH # KNUTTEL — GOUDA KLEINE JETJE. Een witte warme sprei van glinsterende sneeuw heeft dien middag de aarde bedekt. Jt Rein en smetteloos ligt ze op de aarde; ieder takje heeft zij met een wit laagje aangedikt. Diepe sporen drukken de voorbijgangers in de dikke, dikke sneeuwlaag. De kinderen vermaken zich met sneeuwballen gooien en vroolijke uitroepen weerklinken er, als een nieuw gemaakte gl'ijbaan langer en gladder wordt. IfliÉ 't Is een prachtige winteravond. Vele voorbijgangers slaan met welgevallen de vroolijke troepjes gade en in hun gedachten gaan zij vele mijlpalen terug tot aan hun eigen zorgelooze jeugd. Een der voorbijgangers let echter niet op die zorgelooze kinderen. Hun vroolijke uitroepen, hun kinderlijke .lach gaat hem voorbij. Met veerkrachtigen stap, het hoofd een weinig gebogen, loopt hij haastig door, en bereikt eindelijk op een der stille grachten zijn woning. Als hij de voordeur geopend heeft, komen de blijde uitroepen van zijn eigen kinderen hem tegemoet. Welk levenslustig kind begroet niet met blijdschap de eerst vallende sneeuw? Groote plannen voor den volgenden dag worden er in de kleine hoofdjes beraamd. Een glimlach verheldert het sombere gelaat van den heer Versteegh, 6 Neen, voor zyn kinderen moet hij zijn zorgen, verbergen. Aan hen moet hij steeds een vriendelijk gelaat toonen. Zij mogen niet lijden door zorgen, die dikwijls zoo zwaar drukken. Een vroolijk drietal stormt hem in de Igang tegemoet. Kleine broer, een prachtjongen van twee jaar, probeert langs vaders lange been en naar boven te klauteren. Met een flinke greep zet vader hem op zijn rug. Dp vijfjarige Kees hangt aan vaders linkerarm, terwijl Jetje, de oudste van het drietal, bedaard volgt. Zoo gaat het de gang door naar de gezellige huiskamer, waar Mevrouw Versteegh hen vriendelijk tegemoet komt. ,,0, wat maken jullie het vader toch weer benauwd," en terwijl zij kleinen broer van vaders schouder neemt, kust de heer Versteegh zijn vrouw hartelijk. L>e tafel is reeds gedekt. Mevrouw zet de kinderen op hun plaats. Jetje en Kees ieder aan een kant van vader, terwijl kleine Tom zijn plaatsje naast zijn rrioedertje heeft. Nadat de heer Versteegh een zegen van den Heere heeft gevraagd, wordt er begonnen. Nu en dan moet vader tot' stilte manen, want de gemaakte plannen worden door de twee oudsten druk besproken. Jetje haalt bij al haar plannen Oom Piet. Zeker die moet aan de pret meedoen. Wie kon er zulke heerlijke spelletjes verzinnen als Oom Piet, „Jetjes lieveling", zooals Kees, die een beetje jaloersch was, hem plagend noemde. Mevrouw kijkt haar meisje vriendelijk aan. Ze kent de bewonderende liefde van haar kleine Jetje voor haar broer Piet, de levenslustige jongen van ruim 7 twintig jaar. En wie wordt er zoo verwend als moeders Jetje door haar groot'en, blonden broer? Van haar geboorte af aan werd Jetje de lieveling van Oom Piet. En zelfs toen er een zoon werd geboren, een flinke dikke jongen, en de liefde van Oom Piet met zijn zusje wilde deelen, kwam daar geen verandering in. Jetje was en bleef „Oom Piets rozeknopje". Wat was er in de/kleine, stille Jetje, dat de levenslustige Oom zoo aantrok? Waren het die groote vragende oogen, die Oom Piet zoo ernstig aanzagen? Moeder zucht, als zij in hare gedachten iri hare ouderlijke woning vertoeft. Toen vader stierf bleven zij in bekrompen omstandigheden achter. Zij zelve was moeders rechterhand in de huishouding en zou spoedig trouwen, terwijl haar jongere zuster leerde voor onderwijzeres. Haar eenige broeder was nog op de Hoogere Burger School én hun beider studie verslond bijna het geheele pensioentje, waarvan zij moesten leven. Maar nu waren die jaren van geldzorgen voorbij. Haar zuster Mien was onderwijzeres en Piet was na zijn eindexamen bij haar man op het kantoor gekomen. Hij verdiende een flink maandgeld, maar het meeste ging door de de handen 'van den lichtzinnigen jongen. Haar oude moeder ging nu onder een ander leed, dan geldzorgen gebogen. Haar jongen, haar eenige zoon heeft een anderen weg gekozen. Hij wandelt op een weg, die leidt naar het' eeuwige verderf. Hij, die in de vreeze des Heeren is opgevoed, zoekt gezelschap van slechte vrienden en dient met hen de wereld. Van God, is hij afgedwaald; Zijn geboden heeft hij reeds lang overtreden. Ernstige vermaningen slaat hij in den 8. wind. Op het kantoor gaat het dén laatsten tijd niet goed. Haar broeder zit meer in het café met zijn vrienden dan op het kantoor, evenals de andere bedienden, gebogen over de boeken. Met eigen voeten wil hij vertreden het geluk, dat hem door zijn zwager wordt aangeboden. Nogmaals zucht de jonge vrouw en een gebed stijgt er op uit hare ziel, tot den troon van haar God, voor hem, die zijn eigen weg wil gaan, tiet verderf tegemoet. De heer Versteegh ziet zijn vróuw aan. Hij weet over wie zij ,zucht. Hij weet het, haar broeder is het, die menigmaal den glimlach van hun beider gelaat verbant. En nu moet het leed nog zwaarder worden, door de gebeurtenissen van dien middag. Hij moet het zijn vrouw médedéelen, al zal de slag groot (zijn. JZijn geduld is nu uitgeput. Na tafel brengt Mevrouw Kees en Broer naar bed. Jetje mag als oudste nog een uurtje opblijven. Ze helpt Stiena handig met het tafel afnemen. Als de kamer netjes in orde is gebracht, neemt Jetje een handwerkje en gaat er mee aan tafel zitten, 't Is een presentje voor Oom Piet, dat hij met Kerstmis van zijn Rozeknopje krijgt. Met haar kleine vingertjes prikt zij de naald door de kleine, ronde gaatjes van het leesteeken: ,sDe Heere zegene U". Ze is reeds aan derz van het woord zegene. Zij houdt het leesteeken een eindje van zich af en met een bewonderenden blik tuurt zij op de lettertjes, die reeds met de lila zijde bewerkt zijn. 9 Zij is den tekst met tante Mien wezen koopen, maar ze mocht haar zelf uitkiezen. Dezen met het lila bouquetje aan den bovenkant vond zij het mooist. Van achter de. courant kijkt Mijnheer Versteegh naar zijn lieveling, zijn oudste.. Het lange donkere haar golft om haar blank gezichtje. Haar ernstige, blauwe oogjes bekijken critisch de geborduurde lettertjes, en dan opkijkend ontmoet zij den liefdevollen blik van vader. Glimlachend springt zij van haar stoel en als zij op vaders knie zit, drukt zij het donkere kopje heel dicht tegen haar vadertje aan: „Mijn lief, lief Vadertje," zegt zij en slaat de armpjes om zijn hals. En vader, ontroerd, strijkt met zijn breede hand over het zacht golvend haar en fluistert: „Mijn kind,mijn lief dochtertje". O, ze zit nog zoo graag op vaders Vnip Kees vindt het erg kinderachtig van haar en vindt zichzelf reeds veel te groot om nog op vaders knie te zitten. Maar Jetje niet. Die vindt het heerlijk zoo 'savonds, als vader uit kantoor komt, eens heerlijk bij hem te zitten. Het leesteeken laat zij nu aan haar vader zien en m spanning vraagt zij: „Wordt het niet mooi, vader?" „Prachtig," bewondert hij. " „Wat zal Oom Piet blij zijn, hé Vader," vraagt ze 10 weer. Als antwoord zucht de heer Versteegh. Hij denkt niet, dat Oom Piet bhj zal zijn met een Bijbeltekst, al wordt deze ook geschonken door zijn kleine rozeknop. Moeder komt de huiskamer binnen en nu weet Jetje, dat het tijd is van vaders schoot te gaan. Vader is altyd gewoon 's avonds met moeder over de zaken te spreken en Jetje weet, dat kleine kinderen daar niet bij behooren. Ze gaat in haar kleine stoeltje bij den vroolijk, knappenden haard zitten. Ijverig gaan haar kleine vingertjes heen en weer en knarsend wordt de zijden draad door de kleine ronde gaatjes getrokken. Doch terwijl ze vlijtig doorwerkt, valt het haar op, dat vader zoo boos spreekt. 1 Is over Oom Piet. Ze hoort nu, dat vader zegt: „Om jullie nam ik hem in mijn zaak, Dora, maar na alles, wat ik geprobeerd heb, is het toe steeds gebleken, dat hij niet wil. En deze middag heeft den doorslag gegeven. Ik wil hem niet langer op mijn kantoor hebben. H ij is éen schande voor mijn zaak. Hij, dien ik over eenige jaren, als mijn compagnon zou willen aanstellen, is een slecht voorbeeld voor de bedienden en de knechts in de fabriek-. Ik betrapte hem er op, dat hij op een schandelijke manier een der knechts vanmiddag in de fabriek uitvloekte. Ik wil geert vloeken in mijn zaak hooren, van inijn knechts niet, van myn bedienden niet, en ook niet van mijn a.s. compagnon. Je weet vrouwtje, dat hij het grootste gedeelte van den dag met zijn vrienden in het café zit. Nooit zal ik mijn zaken aan'hem kunnen toevertrouwen, als het zoo blijft voortgaan. Nu moet hij kiezen of deelen. Mijn geduld is nu uitgeput. Ik heb hem gezegd om negen uur bij 11 mij te komen en dan verwacht ik Izijn antwoord." Als de stem van den heer Versteegh zwijgt, dan pleit Jetjes moeder voor haar eenigen broeder. Zij weet, als haar man hem wegstuurt, dan is zijn toekomst verbroken. Zijn vele fouten erkent zij, maar ook wijst zij haaiman op zijn goede hart. Zij herinnert hem aan de vreeselijke dagen en nachten, nu ruim twee jaren geleden, toen zij dachten, dat de Heere hun oudste, hun kleine Jetje van hen zou nemen. Zij wijst haar man op . Piet's "groote liefde en bijstand hun toen bewezen, tijdens de ziekte van hun lieveling. Het hart van den heer Versteegh wordt milder gestemd, als ook hij denkt aan die moeilijke dagen, toen Piet van Meer en hij waakten aan het bed van hun lieveling. Zijn blik wordt vochtig, als hij denkt aan den grooten, blonden jongen, die als wanhopig bij het bedje zat, toen de dokter alle hoop opgaf. En ook als hij denkt aan de tranen, die Piet' van Meer stortte, tranen van blijdschap, toen de oude huisdokter hun meedeelde: „De crisis is voorbij, het kind is behouden." Ja, zijn hart was goéd. De heer Versteegh omarmt zijn bedroefde vrouw en zacht klinkt het van zijn lippen: „Met Gods hulp zullen we het dan nogmaals beproeven, Dora." | De pendule slaat hare acht slagen en Jetje weet, dat zij naar bed moet. Moeder behoeft niet eens te zeggen: „Kom Jetje, 't is kinderen bedtijd." Zij bergt haar handwerkje in moeders werkmandje, dat voor het raam staat. Tranen glinsteren in de blauwe oogjes. Ze weet, dat vader en moeder verdriet hebben over Oom Piet. En als Vader en Moeder bedroefd zijn, dan heeft Jetje ook verdriet. 12 Zij zal vanavond|ian den Heere vxage» om Qom Piet te vergeven. Ze had gehoord, dat Vader zei, dat Oom gevloekt had en hoe klein Jetje ook was,.ze wist heel goed, dat de Heere zulke zonden straft. Maar zij zou voor haar lieven Oom bidden vanavond en voortaan altijd. Jetje weet, dat de Heere het gebed verhoort. „Kom, lieveling, zeg nou even je Psalm op voor vader," zoo verbreekt Moeder hare gedachten. Zacht en eerbiedig klinkt het van de kinderlippen: „Maar de Heer zal uitkomst geven, Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt., 'k Zal in dit vertrouwen leven En dat melden in mijn lied. 'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht. En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen." „En mijn hart, wat mij moog treffen, tot den God mijns levens heffen," herhaalt moeder zacht en haar man weet ook, dat de Heere hen nabij is, en als Jetje reeds naar boven is, draagt de Heer Versteegh den levenslustigen broeder aan hun God op. En boven voor het kleine, witte led'kantje knielt de kleine Jetje. Zij bidt haar dagelijksch avondgebedje en als zf| geëindigd heeft, zegt zij: „Lieve Heer, wil ,U Oom Piet niet straffen voor het vloeken en wil U maken, daf Oom Piet heel veel van U gaat houden en niet meer met de slechte vrienden meegaat, want dan zijn wij allen zoo bedroefd.. Alstublieft, om Jezus* wil. Amen/' 13 Lang, heel lang heeft Jetje wakker gelegen, toen de schel door het stille huis weerklonk. Jetje weet, dat het Oom Piet is. Daarop heeft ze liggen wachten. Bibberend zit ze in haar bedje overeind. Ze verlangt zoo naar Oom Piet. Als ze hem zelf eens vroeg, Vader en Moeder geen verdriet meer te doen, zou het misschien helpen. Ze trekt haastig haar kousjes aan en in haar nachtjaponnetje loopt zij zacht naar beneden. Ze hoort Vader in de huiskamer spreken. Neen, ze kon niet naar binnen gaan. In de koude vestibule achter de jas van Oom Piet wacht kleine Jetje. Eindelijk gaat de kamerdeur open. Zij hoort Moeder zacht huilen. Eigenlijk is ze heel erg boos op Oom, dat hij Moeder zoo'n verdriet doet. Ze hoort Vaders «tem en dieper verbergt zij zich achter de dikke, natte winterjas van Oom. En in de gang zégt vader: „Ik hoop, dat je je woord zult gestand doen, Piet en sta den Heere niet langer tegen, jongen. Met Zijn hulp en bijstand is het werk zoo licht. Ik had even willen meeloopen, maar Dora is wat geschokt, We zullen hopen, dat het geen ernstige gevolgen zal hebben." De jonge man is aangedaan en schudt zijn zwager de hand. „Ik zal er wel uitkomen, Leo. Het beste met Dora. Laat ze het zich niet te sterk aantrekken. Ik ben een zwakkeling. Ik hoop, dat hef in het vervolg beter zal gaan. Zeg niets aan Moeder, Leo, ze zal er weer zoo'n verdriet over hebben. Vergeef het mij." „Vraag God om vergeving, Piet. Hem hebben wij zoo noodig in ons leven. Ga tot Hem, jongen. Nog is het niet te laat." Tv<: 14 Langzaam, met. gebogen hoofd, gaat Piet van Meer naar de koude vestibule om zijn jas aan te trekken. Hij is vol goede voornemens. Maar och, hoe dikwijls bleef het daarbij. Wat is een mensch zonder God als leidsman? Toen hij zijn jas van den kapstok nam, kwam de kleine, bibberende Jetje uit, haar schuilhoekje te voorschijn. Zij sloeg de koude armpjes om Oom's hals. „Och Oompje, wil ,U weer lief zijn? Moesje heeft zoo gehuild. En wil ,U niet meer vloeken, want dan is de Heere zoo bedroefd en ik ook." Snikkend verbergt zij het donkere kopje tegen Oom's natte jas. Oom Piet is zeer aangedaan en kleine Jetje in zijn sterke armen sluitend, brengt hij haar zachtjes naar boven en legt haar in het warme bedje. Geen liefdevolle moederhand had warmer de dekentjes kunnen instoppen dan Piet van Meer nu deed. Terwijl Jetje hem met haar koude handje over het gelaat strijkt, voelt zij, "dat haar handje nat wordt. Oom Piet huilt. (Js Hij legt het blonde hoofd naast het zwarte kopje van zijn lieveling en met heesche stem fluistert hij: „Oom Piet is heel slecht, Rozeknopje. Houdt je nu nog wel van hem?" Zacht strijkt het kleine handje over^ Oom Piets hoofd en zij drukt een warmen kus op zijn wangen. „Ik houd altijd heel veel van U ten de Heere wil ook veel van U houden, als U niet meer vloekt. Houdt U niet een klein beetje van onzen lieven Heer, Oom Piet?" X43l( - Piet van Meer staat plotseling op en stopt zijn 15 lieveling nog eens heerlijk onder. Hierdoor tracht hij een antwoord aan Jetje te vermijden. Hij kan haar toch niet bedroeven door een ontkennend antwoord. Hij kent haar gevoelig en geloovig hartje. „Dag Rozeknopje, gauw gaan slapen hoor en nooit meer met deze koude naar beneden gaan. Beloof je me dat? Je zoudt ziek kunnen worden„ kindje." En voor Jetje haar vraag nogmaals herhalen kan, is Oom Piet naar beneden, waar hij even in de huiskamer vertelt, dat hij nog even naar zijn Rozeknopje is wezen kijken. Millioenen sterren glinsteren aan den hemel. De sneeuw kraakt onder Piet van Meer's voeten. Met een stevigen stap loopt hij door en vermijdt het café, waar hij iederen avond met zijn vrienden pleegt door te brengen. Hij bleef dien avond thuis bij moeder en zuster en trachtte op te gaan in zijn studie, maar ondanks al Het Nichtje. 2 16 zijn pogingen drongen zich de zacht vragende oogen van zijn Rozeknopje er tusschen door en de vraag, die zij hem zoo dringend had gedaan, klonk hem nog in de ooren: i v , ;! „Houdt U niet een klein -beetje van onzen lieven Heer, Oom Piet?" 2. BIJ GROOTMOEDER VAN MEER. • 'tWas nog schemerdonker in Jetjes kamertje, toen zij den volgenden morgen ontwaakte. Zij hoorde reeds de stem van Stiena op de gang en even later trad deze haar kamertje binnen. „Zoo, ben je al wakker, Jetje?" „Ja kind, kleed je maar zóo zacht mogelijk aan. Stien zal je wel helpen, want je moesje is ziek." „Wat is het nog donker, Stiena, mag ik al opstaan?" Met verschrikte oogen kijkt Jetje de meid aan. „Is moeder ziek, Stiena? Toch niet erg, hoop ik?" Met een sprongetje is ze het warme bedje uit en knielende zegt zij haar morgengebedje op, en vraagt den Heere hare lieve Moeder weer beter te maken. Vlug kleedt zij zich aan. Stiena behoeft haar niet veel te helpen. Zij wil gauw kJaar zijn om naar Moesje te gaan. En dan zal ze Stiéna helpen broer aan te kleeden, nu moeder ziek is. Ze is al acht jaar, dus al een groote meid, vindt ze. „Ik zal broertje wel aankleeden, Stiena. en Kees h«lpen." -' r^K* 17 „Heel goed, hoor kleintje, je bent een brave meid. Maar heel stil zijn, hoor." Dat had Stiena niet behoeven te zeggen. Heel zacht loopt ze in Moeders slaapkamer, waar ook Kees en Bro er in hun ■ bedjes liggen! Vader geeft haaf een morgenzoen en zegt, dat Moeder juist is ingeslapen. „Is Moeke heel erg ziek, Vader?" vraagt Jetje met trillende stem. „Dokter komt over een uurtje. We zullen den Heere bidden om Moeder weer gauw beter te maken, nietwaar Jetteke. Na het ontbijt zal ik jullie naar Grootmoeder brengen, daar mogen jullie dan een paar daagjeè blijven. Ik vertrouw er op, dat je nu heel gehoorzaam bij Grootmoeder zal wezen en niet zal kibbelen met Kees en lief met Broer zult spelen. Je bend de oudste, Jetje en al zoo'n flinke meid. Moeder zou het heelverdrietig vinden, als jullie niet gehoorzaam waren bij Grootmoeder." 'Jetje belooft haar Vader, al wat hij vraagt. En bij zichzelve belooft zij het ook aan den Heere, want ze weet, dat ze er den Heere ook dikwijls mee bedroeft door ongehoorzaam te zijn aan hare ouders. Ze had er later zoo'n spijt van, als Vader of Moeder haar had moeten bestraffen om haar ongehoorzaamheid. En ze kwam niet eerder tot rust, dan wanneer zij haar ouders om vergeving had gevraagd en ook den Heere. Dan eerst kon haar kleine hartje vrede hebben. „Mag ik Moesje straks nog een kusje komen brengen, Vader?" „Neen Jetje, straks niet, wel over eenige daagjes-, als Moeder wat beter is. Dan mag je met tante Mien meekomen. Is dat goed?" 18 Al wat Vader zei, was-goed, maar och, wat moest ze nog lang wachten, eer ze haar Moedertje weer eens kon zien. Het ontbijt heeft een stil verloop dien morgen.' Allen zijn stil en bedrukt, want boven op de groote slaapkamer ligt hun Moedertje, die niet gestoord mag worden. Van de groote plannen, die de beide oudsten den vorigen dag hebben beraamd, wordt geen woord gerept en Kees kijkt neerslachtig op zijn bordje; hij is boos op zijn zusje, omdat die niet eens met hem in den tuin wil om te sneeuwballen. Maar Jetje weet, dat daarvan niets kan komen, omdat .Moeder ziek is. Zijn boos gezichtje klaart op, als Vader vertelt, dat hij met Jetje en Broer een paar dagen bij Grootmoeder van Meer mag gaan logeeren. Broer begrijpt niet, waar zijn Moesje blijft en de dikke armpjes naar de deur uitstrekkende, roept hij steeds met een klagend stemmetje: „Boertje naar Mammie toe, Boer zoet zijn." De goede Stiena neemt den kleinen baas op haar schoot en terwijl zij hem zijn boterhammetje voert, tracht ze hem met lieve woordjes te troosten. „Mammie is ziek, Tommy. Nu moet broertje niet huilen, anders krijgt Mammie hoofdpijn." Maar kleine broer begrijpt niets van wat Stiena vertelt en aldoor klaagt zijn stemmetje: „Boertje na Mammie toe. Boer zoet zijn." Als echter Jetje met zijn witte manteltje en mutsje verschijnt, schatert hij van pret. „Boer met Mammie uit. Boertie Goomoe toe." 19 Stiena bakert het kleine ventje er warm in, want de wind is scherp en koud. Kees heeft zijn winterjas al aan en Jetje helpt hem de wollen ijsmuts over zijn kleine, roode ooren te trekken. Zelf heeft Jetje haar gebreide manteltje al aangetrokken en haar muts opgezet. Vader geeft haar de schooltasch aan. Zoo gaat het in optocht naar buiten. Stiena draagt kleinen broer en Jetje en 'Kees loopen met Vader vooruit. Jetje zou nog zoo graag even Móeder goedendag hebben gezegd, maar Vader heeft het ten strengste verboden. De tramhalte van lijn 5 is niet ver. Kees trappelt van ongeduld. Stiena heeft het kleine ventje aan den heer Versteegh overhandigd en loopt vlug naar huis terug. Eindelijk laat de tram haar gerinkink hooren. 't Is een heele vreugde voor de kinderen, met Vader uit te mogen. De drukke bezigheden op zijn kantoor laten zulks niet toe. ,',Dat gebeurt ook niet allen dag, hé Vader, dat wij met U uit mogen," merkt de vijfjarige Kees op. ,,Neen, mijn jongen, dat gebeurt niet dikwijls. Als Moeder niet ziek was, dan gebeurde het vandaag óok niet." Druk babbelen nu de kinderen over al wat zij zien en vergeten voor een klein oogenblikje, dat hun Moeder ziek is. Nu zijn ze aan het einde van hun reis. Het vierde huis rechts, daar woont Grootmoeder van Meer. Tante Mien ziet het troepje aankomen en snelt ver- 20 schrikt naar de voordeur. Ze begrijpt onmiddellijk, dat er thuis iets niet in orde is. Met een bleek gezicht opent zij de voordeur en ziet haar zwager zwijgend aan. Hij geeft broer aan tante Mien over en vertelt haar zacht, dat Moeder ziek is. Nu kust z'ij Jetje en Kees goedendag en met den kleinen dikkerd op haar arm gaat ze naar de huiskamer, waar een gezellig 'vuurtje brandt. Onstuimig wordt nu juffrouw Van Meer door haar kleinkinderen omhelsd. 21 Daarna gaat ze met Vader naar de voorkamer om te vernemen, hoe het met haar oudste dochter is. Eenigszins gerustgesteld keert ze in de huiskamer weer. 't Is bij Grootmoeder Van Meer heel eenvoudig, doch alles getuigt van netheid en smaak. Voor de twee ramen staan ouderwetsche vierkante rieten bloemenmanden met welverzorgde planten er in. Het zwarte trijp van de stoelen is reeds lang verkleurd, maar Grootmoeder en tante Mien beweren steeds, dat ze nergens zoo heerlijk kunnen uitrusten als in de groote ouderwetsche leunstoelen in hun eigen gezellige huiskamer. Het roode tafelkleed met de zwarte klimopbladeren dateert al van Grootmoeders trouwen. Het eenige sieraad in de kleine huiskamer is het mooie notenhouten orgel. Als men evenwel de vriendelijke gezichten van Grootmoeder Van Meer en tante Mien beschouwt, dan weet men, dat er in de eenvoudige omgeving steeds gezelligheid heerscht, en dat dit kleine huis trouwe liefdevolle harten herbergt. Broer zit op Grootmoeders schoot en tracht de banden van zijn mutsje los te trekken. Kees heeft heel parmantig zijn jas reeds uitgetrokken en zijn muts op tafel gelegd. Jetje houdt haar manteltje aan, want het is tijd om met tante Mien naar school te gaan. ifHp Daar komt Oom Piet binnen. Hij kijkt vreemd op van zoo'n vroege visite. Hij schudt zijn zwager hartelijk de hand en als deze hem heeft verzekerd, dat de toe- 22 stand van Moeder niet ernstig is, kust hij een voor een' de kleinen. Oom Piet moet beloven Jetje met de slee uit school te komen halen. Oom Piet ziet zijn zwager vragend aan en als deze goedkeurend knikt, belooft Oom haar om vier uur met Kees als palfrenier, met de groote slee aan school te zijn. Tante neemt broertje van haar moeders schoot en met zijn blauwe oogjes naar Grootmoeder ziende, smeekt zijn fijn stemmetje: „Tommy ook see rijden, Tommy ook naar school." Tante neemt broertje van haar moeders schoot en het ronde gezichtje tegen haar wang drukkend, belooft zij: „Tante Mien komt vanmiddag gauw naar huis en dan gaan wij samen huizen bouwen van de nieuwe blokken, hè Broer?" Broer is thans gerustgesteld en roept in verrukking uit, terwijl hij in de handjes klapt: •Ja, tante Ien, huizen bouwen voor Tommy." Vader neemt nu vlug afscheid en gaat naar huis, zijn kinderen voor eenige dagen achterlatend bij Grootmoeder Van Meer, waar hij weet, dat ze goed bezorgd zijn. In volle vaart kwam Oom Piet met zijn vrachtje aangegleden. Een dik touw heeft hij om zijn middel gebonden en het ondereind aan de slede vastgemaakt. Van school was het gegaan over de heerlijke spiegelgladde grachten en van de grachten eindelijk naar het park, waar de sneeuw zoo mooi hoog lag. Daar was 23 het mooi. Even bleef Oom Piet staan om al dat schoone te bewonderen. Jetje zei: „Precies een sprookje, hé Oom." Verder ging het nu weer. Kees en Jetje hadden pret voor zes en uit de slee klonk het maar steeds: „Vort bles, toe dan bles." Maar bles werd ten slotte moe en had moeite zich op de grachten, waar de straatjeugd lange gladde banen had gemaakt, staande te houden. Eindelijk kwam Grootmoeders huis in het zicht en werd er halt gehouden. Met behulp van tante Mien werd de slee in de gang gezet. Ze hadden een heerlijken tocht achter den rug. De warmte in de huiskamer deed hun goed. Ds kinderen kwamen niet uitgebabbeld over dien heerlijken tocht en over het park, dat nu zoo prachtig was. Broer zat aan tafel. Hij was bezig met zijn kleine knuistjes de mooie kerk, die tante Mien voor hem gebouwd had, omver te werpen1. „Is Grootmoeder niet thuis, tante?" vroeg Jetje, toen ze Grootmoe niet in de huiskamer zag en ook niet in de keuken had gevonden. „Grootmoeder is naar je Moeder, kind, en misschien komt zij straks wel met een heele verrassing thuis." „Een verrassing tante. Kan ik het raden?" „Nu, raadt maar eens." En Jetje en Kees raden om beurten. .„Ik krijg een geweer," riep Kees in triomf uit. „Neen jongetje, mis." „Ik krijg een paar mooie schaatsen," riep Jetje weer. •24 „Mis_ poes." „Tommy ook saasen, tante Ien," riep Broer. „Toe tante, help U ons een beetje," vroeg Jetje vleiend en sloeg haar armen om tantes hals. „Raadt maar niet langer, jullie weten het toch niet. Straks hoor je het wel." Tante gaf Oom Piet een knipoogje. Dit ontging Jetje niet. Oom Piet wist dus ook het geheim. Ze klom op Oom's knie en vroeg heel zachtjes aan zijn oor: „Och, vertel ;U het mdj eens, lieve Oompje." Ditmaal was Oom Piet niet door het vleiende stemmetje van zijn rozeknopje te bewegen het geheim te verklappen. HïSÏV^ „Neen, nieuwsgierig Aagje, Oom vertelt het lekker niet." i i'jsf Plotseling werd het raden gestaakt, want Grootmoeder, die de verrassing mee moest brengen, kwam met Vader de voordeur in. De kinderen wilden nu naar de gang snellen, om het eerst de verrassing te zien, oï er van te hooren, maar op een wenk van tante hield Oom Piet de kinderen in de huiskamer. In de koude voorkamer werd er lang en zacht gesproken, en toen Grootmoeder met tante en vader binnentrad, wisten de kinderen, dat de verrassing iets heel prettigs moest wezen, want Grootmoeder en tante Mien keken zoo vroolijk en zelfs Vader, die er dien morgen zoo ernstig en droevig uitzag, had een glimlach om zijn lippen. „Raden jullie nu eens, wat je gekregen hebt," vroeg Vader ën nam Broer op zijn schoot. 25 „Wij hebben al zooveel heerlijke dingen geraden, dat wij het raadseltje maar liever overgeven," zei Jetje. „Dan zal ik het maar vertellen. Jullie hebt een lief zusje gekregen." „Heerlijk," riep Jetjie en gaf Vader van louter blijdschap een klinkenden zoen. Daarna vloog ze naar Grootmoeder en Tante. „Hoort U het, een lief zusjie, daar ik later mee kan spelen en die ik breien kan leerem; later zullen wij samen de mooiste poppenkleertjes kunnen maken. Is het niet heerlijk, tante Mien?" Jetjes blijdschap was groot, maar Kees stak verachtelijk zijn kleine wipneus in de lucht. „Ben jij niet blij met het kleine zusje, Kees?" vroeg Vader en trok zijn oudsten jongen bij het oor. ' „Ik zou liever een broertje gehad hebben. Wat heb je nu aan een z*usje. Ze zijn zoo gauw bang en huilen direct, als je ze maar even aan het haar trekt. Meisjes zijn zoo kleinzeerig. Jongens huilen niet zoo dadelijk." „Maar dan geloof ik, dat jij je zusje wel eens een beetje al te hard aan haar kfrullen (trekt, kleine schelm," verdedigde Oom Piet zijn kleine Jetje. Door de groote blijdschap was Jetje vergeten naar Moeder te vragen. Aan vaders oor vroeg zij: „Is moeder al wat beter, vader?" Vader vertelde, dat Moeder nog heel zwak was en zij met Kees over eenige dagen naar moeder en het zusje mochten komen kijken. Ook vertelde Vader, dat Moeder zoo blij was, dat Jetje nu zoo'n lief speelmakkertje kreeg. Allen zouden ze aan den Heere vragen, Moeder weder spoedig beter te maken. 26 Jetje zou het pok vragen. De Heere hoorde immers ook het gebed van een klein kind. 'Moeder zou er ook zeker op rekenen, dat haar meisje aan den Heere zou vragen om haar beter te maken. En dan had Jetje nog een geheim, dat de Heere alleen wist. Ze bad ook voor Oom Piet. Tante Mien zette zich voor het orgel en in de gezellige huiskamer klonken de zachte tonen van den Psalm: i ,,'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenhêen," Jetje kende dien Psalm, dus zong ze flink mee. Terwijl deze lofpsalm omhoog steeg naar den troon van Gods genade, pldop Oom Piet de kamer uit en ging naar boven, naar zijn eigen kamertje, want dien Psalm kon hij niet meezingen. Hij kon niet in Gods goedertierenheid gelooven. Maar daarboven wierp hij zich niet op de knieën om den Heere licht in zijn donkere ziel te vragen, neen, Piet Van Meer verhardde zijn hart, luisterde niet naar de stem daarbinnen, die hem toefluisterde: „Keer terug.. Nog is het niet te laat." En daar beneden in de vredige huiskamer wischte Grootmoeder Van Meer de opkomende tranen weg en haar hart was één gebed tot God om uitkomst voor haar jongen. Jetje, hoe klein ook, begreep dat Grootmoeder schreide, omdat Oom Piet niet van den Heere hield. 27 3. EEN SCHAAPJE VAN JEZUS. 't Was nog één week voor Kerstmis. De sneeuw lag nog steeds als een smetteloos rein kleed op de aarde. ( In de drukke straten der stad had de sneeuw haar vlekkeloos wit verloren en werd de door vele voetstappen bezoedelde sneeuw door stadsreinigers op groote hoopen geveegd. De straten waren helder verlicht. De winkeliers wedijverden met elkander om hun goed verzorgde uitstalkasten het meest de aandacht te doen trekken. De vele lichten voor de ramen deden de met vaardige hand en met smaak gerangschikte voorwerpen nog meer tot koopen lokken. Vele voorbijgangers stonden met graagte voor de hel verlichte winkelramen te kijken, en menig kinderhartje popelde bij het zien van zooveel moois. . Tante Mien stond met Jetje en Kees vooreen grooten speelgoedwinkel te kijken. „Kijk, tante, zoü ik die pop in het Zeeuwsche costuum niet voor kleine Mientje kunnen koopen?" vroeg Jetje. „Daar is zusje nog te klein voor, mijn kind," antwoordde tante en stelde aan Jetje voor liever een rammelaar te koopen. „Die kan ook heel goed aan den Kerstboom worden gehangen, Jetteke." Zoo werd er besloten en terwijl de kinderen van al het mooie speelgoed in den winkel genoten, kocht tante Mien voor hen elk een mooie legprent, die de winkeljuffrouw inpakte, toen de kinderen aan het andere 28 einde van den winkel een paardenstal bewonderden. Voor al de mooi verlichte winkels stonden zij stil en op het laatst wisten zij niet meer, wat ze" nu zouden kiezen. Tante Mien bleef voor een boekwinkel staan en wees den kinderen een plaat, voorstellende „De Goede Herder". Een verloren schaap hield hij in Zijn armen. „Tante," zei Jetje. „Ik heb juist van de week een rnooi versje geleerd van „De Goede Herder". Willen wij het vanavond eens zingen, tante?" „Ja, dat is goed, kind. Ik heb dat versje in mijn muziekboek staan, dan zal ik er bij spelen." Toen zij de verlichte winkels achter zich hadden gelaten, spoedden zij zich naar de stille gracht, waar Jetjes ouders woonden. „Gaat U naar Moeder, tante?" vroeg Kees nu. „Ja, kinderen, we gaan nu naar Moeder en het kleine zusje kijken." ti&fcfr Jetje en Kees waren zeer verheugd, dat ze zoo spoedig hun Moeder zouden zien. Zacht trok tante aan de schel. Stiena deed open en met van blijdschap stralende gezichtjes vlogen zij "de trap op en waren geheel de waarschuwing van tante vergeten, dat ze geen leven mochten maken. Ze waren ook zoo benieuwd naar Moeder en het zusje, dat ze tante's vermaning niet hoorden. Kees was over zijn teleurstelling heen en vond een zusje nu toch ook wel lief. Op hun teenen gingen zij de slaapkamer in en met een: „Dag Moedertje" snelde Jetje naar het groote ledikant, waar Moeder lag. 29 „Dag Jetteke, dag Meisje," riep,moeder verheugd en sloeg haar armen liefdevol om haar oudste heen. „Ben je heel gehoorzaam geweest, Jetje?" Jetje boog het hoofd, want ze wist, dat zij den vorigen avond Grootmoeder zeer bedroefd had gemaakt door haar gekibbel met Kees. „Ik ben gisteren ongehoorzaam geweest, Moes, toen heb ik met Kees ruzie gemaakt, maar Groomoe heeft het ons vergeven en", toen fluisterde ze iets wachter aan moeders oor, „ik heb den Heere ook om vergeving gevraagd, Moes." Moeder gaf haar meisje een kus. „Dat is goed, mijn kind." | ' • „Kom eens bij Moeder, Kees en geef mij eens een kusje," vroeg Moeder aan haar jongen, toen zij zag, toen hij bij Jetjes biecht een eindje was teruggegaan, s „Zal Kees ook in het vervolg gehoorzaam zijn bij Grootmoe?" Kees knikte en toen hij zag, dat Moeder ook hem vergeven had, kwam hij naar het ledikant en kuste Moeder. Daar kwam tante Mien met een heel licht pakje in haar armen de slaapkamer binnen. Voorzichtig legde zij het kleine hoopje in Moeders armen. Jetje en Kees keken met spanning, toen Moeder het dekentje van het kleine hoofdje nam. „Ziezoo, hier is nu de kleine Mien," zei Moeder en toonde hun het kleine zusje, 't Had een klein rond gezichtje met zachte, roze wangetjes en kleine, zwarte krulletjes. 30 „O, moeder, wat een lief kindjeI Ze is nog mooier dan mijn nieuwe pop, die ik van Vader en U voor mijn verjaardag gekregen hebl" riep Jetje in verrukking uit. Voorzichtig streek Jetje met haar handje over het zachte wangetje van kleine Mien. „Och, wat een zacht velletje heeft ze, tante." Kees moest natuurlijk onderzoeken, of Jetje gelijk had en streek met zijn handje over zusjes gezichtje. Maar Kees was een jongen en wat hardhandig en had zoo hard gestreken, dat kleine zus in huilen uitbarstte. „Akelige jongen," viel Jetje verontwaardigd uit, „je doet het zusje pijn en als tante niet tusschenbeide was gekomen, was het een formèele vechtpartij geworden voor Moeders bed. Zusje was intusschen tot bedaren gekomen en sliep in Moeders armen. „Nu moeder een kus geven en dan gaan we naar Grootmoeder," kommandeerde tante en ze kusten Moeder goedendag en op hun teen en, opdat zusje niet wakker zou worden, gingen ze naar beneden. Opgewonden vertelden zij aan Grootmoeder van het kleine zusje en van Moes, die al bijna beter was. Broertje wilde nu ook naar moeder en begon hard te huilen. „Tommy ook naar Mammie, ook zusje sien." „Komt kinderen, ik zal wat op het orgel spelen, dan zal Jetje het versje zingen ven ,,De Goede Herder." Tante zette zich voor het orgel en even later klonk Jetjes stem door de kamer: 31 „Kent gij reeds den Goeden Herder, Kent gij reeds den herdersstaf, Dien de Vader- uit den hemel In Zijn trouwe handen gaf? Is een lammetje afgeweken, Bleef niet bij den schapenstal, Maar reeds gaat Hij 't schaapje zoeken, In woestijnen, berg en dal. >Daar ziet Hij 't liggen in de diepte, Vol van liefde daalt Hij neer, Liefdrijk neemt Hij het in Zijn armen, Brengt het' bij de küdde weer. Oom Piet trad binnen en hoorde zijn rozeknopje zingen. Hij streek Jiaar liefdevol over het donkere kopje. „Dat heb je lief gezongen, Jet, ken je nog een ander versje?" Jetje liet zich^dit geen tweemaal vragen. Even fluisterde ze tante wat in het oor en toen tante een zacht voorspel had gespeeld, zong Jetje met haar glaszuiver stemmetje: j I I „Laat de kinderen tot Mij komen," Dat was Jezus eigen woord, Mij ook heeft Hij aangenomen, Naar hun beê heeft hij gehoord. Hinder dan de kleinen niet, 'Die Zijn oog zoo gaarne ziet. ■Het Nichtje. 3 32 Liefdrijk neemt Hij ze in Zijn armen, Waar zij veilig zijn voor smart, En met vaderlijk erbarmen Drukt Hij ze aan Zijn minnend hart, En Zijn zegen zendt Hij neer, Ook op kinderen, zwak en teer." Zacht zong haar stemmetje verder als in een gebed: Mag ook ik Uw schaapje wezen, Lieve Herder, trouwe Heer, ■In Uw woord kan ik het lezen, Gij bemint de kleinen teer. Zegen met Uw liefde ook mij, ' Dat ook ik Uw schaapje zij." >. • M Met één enkele zachte noot eindigde tante Mien en sloot het orgel. ËfSwi Daarop sloeg zij hare armen óm Jetje heen en aan haar oor vroeg zij met eenige trilling in hare lieve stem: „Is Jetje ook een van Jezus schaapjes?" Jetje sloeg hare blauwe oogen naar tante op en antwoordde: „Ja tante, als wij gehoorzaam zijn en veel van den Heere houden, mogen wij allen Zijn schaapjes zijn. Ik ben wel eens heel stout, maar dan vraag ik altijd aan Vader en Moeder om vergeving en ook aan den lieven Heere. Moeder zegt, dat Jezus ons al de zonden vergeeft, als wij daarover berouw hebben. Als wij geen berouw hadden, zouden wij ook Zijn schaapjes niet kunnen zijn." Kees kwam er nu bij en vroeg, of Tommy en het kleine zusje ook schaapjes van Jezus konden zijn. 33 „Ja zeker, lieve jongen," antwoordde tante, „je hebt toch gehoord uit het versje, dat Jetje zong: „En Zijn Zegen zendt Hij neer, „Ook op kinderen zwak en teer." „Als jullie je nu zoet door mij laat uitkleeden, dan zal ik je een mooie geschiedenis uit den Bijbel vertellen en dan een, twee, drie naar bedje veeren in de lakenstraat." 'Broer begreep wat tante met het laatste gezegde bedoelde en zijn duim uit zijn mondje nemend, riep hij: „Niet betje veeren lakenstaat tante Ien." Grootmoeder nam lachend den kleinen dikzak op haar schoot. „Jij begrijpt toch ook alles, kleine wijsneus." x X Jetje en Kees waren in een o'ogenblik uitgekleed en tante Mien hielp nu kleinen Tom. Jetje vouw.de haar goed en dat van Kees netjes op. 't Was nu een leven in de kleine alkoof met de kinderen en tante probeerde op alle manieren hen wat tot stilte te vermanen. Grootmoeder en haar zoon waren in de huiskamer achtergebleven, om een rustig oogenblikje te kunnen praten. In geen langen tijd had Piet zoo met lust over de zaken van zijn zwager gesproken en dit deed het oude moedertje goed. 'Zoolang de kleinkinderen bij haar waren, had Piet geen moeite gedaan des avonds naar zijn slechte, lichtzinnige vrienden te gaan. Met veel geduld bouwde hij kerken en bruggen voor Kees en Broer. 34 Zij bad den Heere, dat Hij haar zoon door middel van deze kleinen mocht redden van den weg der zonde, want had de Heere niet gezegd: „Uit den mond der kinderen heb ik Mijn lof bereid." Zoo'bad en hoopte de stille weduwe tot het Gods tijd zou zijn de oogen van haar jongen te openen en hem terug te brengen. De kinderen kwamen in hun heldere witte nachtjaponnetjes binnen en maakten een einde aan het gesprek. Ze zochten alle drié een plaatsje. i ■ Jetjes plaatsje was altijd bij Oom en zij vlijde haar donker kopje tegen zijn breede borst. Kees ging bij tante Mien zitten en broer had reeds zijn slaperig hoofdje tegen Grootmoeder aangedrukt. Zoo zaten zij samen en wachtten to,t tante Mien met vertellen zou beginnen. „Zal ik van Jozef vertellen, Jetje?" Kees . antwoordde onmiddellijk 'inplaats van zijn zusje. ,:,0, tante, alstublieft een ander verhaal, want als U btegint te vertellen, dat de booze broeders Jozef in den kuil willen stoppen, begint Jetje te huilen. Meisjes zijn zoo kinderachtig." Hati Jetje keek nu heel boos naar haar broertje en met een rood gezichtje zei ze: ,,Och tante, het is heusch niet waar. Eens heeft vader van Jo,zef verteld en toen zijn er per ongeluki twee tranen op vaders hand gevallen. Heuschelijk niet meer. Ik vond het alleen zoo griezelig, dat ze dien lieven Jozef in zoo'n diepen kfuil stopten." „Nu kinderen," besliste tante, „dan zal ik vanavond 35 vertellen van de geboorte van den Heere Jezus, want het is nu bijna Kerstmis." Met aandacht werd er dopr de kinderen geluisterd en toen tante Mien geëindigd had, steeg er uit twee kinderhartjes een zucht op. Tante Mien had zoo mpoi verteld. ) Tommy was onder het vertellen ingesluimerd. Grootmoe nam het kleine ventje zachtjes in haar armen en droeg hem naar bed. Jetje en Kees volgden nu ook en Grootmoeder bleef met haar zoon en dochter in de gezellige huiskamer achter. tiaam Tante Mien had nog eenige taalschriften van hare leerlingen na te zien en Grootmoeder las in haar Bijbel. Opm Piet was het niet met zichzelf eens, of hij thuis zou blijven, of naar zijn vrienden gaan, die hem wellicht weer tevergeefs in het café zaten te wachten. Toen hij wilde heengaan, keek zijn moeder op en 't was, of hare zachte oogen smeekten: „Blijf bij ons, mijn jongen. Hier is het zoo vredig." Hij ging onwillig zitten en bladerde in een boek. Hij zou eens even een boek uit zijn zusters kamertje halen en gelijk zien, of de kinderen sliepen. Op zijn teenen ging hij door de alcoof, waar kleine broer sliep. Zijn goedig bolleboosje kwam juist boven het witte laken uit. s 'WËÈ -Zijn duimpje hield hij in het even geopende mondje. Oom Piet opende zacht de deur van zijn zusters kamertje, waar Jetje sliep. Bewegingloos bleef hij staan, want Jetje lag geknield 36 voor het groote ledikant; haar bloote voetjes staken rustig uit onder haar helder nachtjaponnetje. Haar donker hoofdje had ze opgeheven en haar handjes lagen gevouwen op de witte sprei. „Lieve Heere," bad zij, „ik ben zoo bedroefd, dat Oom Piet geen schaapje van Ui kan zijn, want Oom Piet houdt niet van U'. Ik houd zoo veel van Ooiri en wij allemaal, lieve Heer. Wilt U ook van Oom houden en tot een schaapje van U maken, want hij is zoo goed. Om Jezus' wil." S Even wachtte zij, alsof zij nog Lets bedacht en toen klonk haar ernstig stemmetje: „Och lieve Heer, wil U maken, dat Oom het Kerstfeest niet met de slechte vrienden viert, maar bij ons 37 allen blijft, dan zouden wij allemaal zoo blij zijn, lieve Heer. U bent zoo machtig-, zegt moeder en U kunt alles doen, wat wij vragen. Alstublieft om Jezus' wil, Amen." Zacht ging Piet van Meer heen en de deur achter zich dichttrekkend, mompelt hij: „Neen, Rozeknopje, neen kleine lieveling, dat is een vérgeefsch gebedje, „ik kan geen schaapje van dign Jezus worden." Zonder in de kamer terug te keeren, waar hij bang was de ernstige oogen van zijn oud moedertje te ontmoeten, ging hij naar de gang, trok zijn jas aan en spoedde zich naar buiten, naar het café waar zijn vrienden hem wachtten. En heel laat kwam Piet van Meer dien nacht thuis, Jvaar moeder en zuster hem zaten op te wachten. Grootmoeder lag dien nacht heel lang wakker en bad voor haar jongen. Op het -kleine zolderkamertje, waar Piet van Meer sliep, brandde nog lang het' lampje. Piet zat met zijn handen voor zijn gezicht en schreide, niet omdat hij geen vrede had met God, maar omdat hij weder zwakwas geweest en zijn moeder bedroefd had. Toen hij reeds eenige uren had geslapen, werd hij onrustig wakker en was het, of hij aan zijn oor hoorde fluisteren: „Houdt U; niet van den Heere, Oom Piet?" Maar er was niemand.. Het bleef donker in het kleine kamertje, en het bleef donker in Piet's hart. 38 ANGST EN BLIJDSCHAP. Met heel kleine dribbelpasjes liep Jetje naast tante Mien. Beiden gingen ze naar school. Tante Mien hield een pakje schriften, in een zwart zeiltje gebonden, onder haar rechter arm, terwijl zij met haar linkerhand Jetjes handje stevig vasthield. Druk babbelend loopt Jetje naast tante en zwaait nu en dan vergenoegd met haar zwart leeren schooltasch, waarop tante een paar maal moest zeggen: „Pas op de menschen, Jetteke, ze komen dadelijk met je tasch in botsing." • ■ 't Is de laatste middag, dat Jetje met tante naar school gaat. Dien middag zouden zij vacantie krijgen en morgen gaat Jetje met hare broertjes weer voor goed naar vader en moeder. Als de Kerstvacantie voorbij is, zal ze weer net als vroeger door Stiena naar school gebracht worden, daar hare ouders haar nog niet dat heele eind van huis naar school alleen durven laten gaan. Oom Piet zou haar den laatsten middag nog uit school komen halen, had hij beloofd, daar tante met een der andere onderwijzeressen nog een boodschap te doen had. Jetje had voor Oom Piet een heel mooie verrassing. Ze had van haar eigen opgespaard geld een mooie plaat mogen koopen. Die plaat stelde den Heere voor, de kfinderen zegenend en daaronder stond met vergulde letters: „Laat de kinderkens tot Mij komen." De boekhandelaar had de plaat netjes in haar tasch gepakt, maar tante heeft gezegd, dat ze haar op school 39 netjes glad in haar lessenaar. moest leggen, daar zij anders verkreukelde. „Denkt U niet, dat Oom heel blij zal zijn met de mooie plaat en het leesteeken, tante?" „Dat zal wel, Jetteke. Wie krijgt er nu niet graag mooie geschenken met Kerstfeest?" „Maar U krijgt ook iets moois, hoor tante," bemoedigde Jetje, die veronderstelde, dat tante bang was, dat Jetje al haar spaarpenningen voor presenten voor Oom Piet zou besteden. „Krijg ik werkelyk iets moois, Jetje?" vroeg tante een beetje nieuwsgierig. „Zeg Jetje, je moet vanmiddag, als Oom je komt halen, eens aan hem vragen, of hij met Kerstmis den boom mee helpt opsieren, anders gaat Oom naar zijn vrienden eri komt pas thuis als jullie al op bed liggen. Als zijn rozeknopje het vraagt, blijft hij misschien wel den geheelen avond bij ons. Dat zou prettig zijn, Ihé Jet?" Jetje begreep echter wel, wat tante bedoelde met „Anders gaat Oom naar zijn vrienden." Oom was nooit met Kerstmis des avonds thuis. Hij kwam altijd maar even naar den Kerstboom zien. Ze wist, dat Grootmoeder en Tante altijd dan tot heel laat zaten te wachten op Oom. En eens had zij vader tegen moe hooren zeggen: „Met slechte vrienden heeft hij den ganschen avond 2itten zingen en drinken, heb ik van een mijner bedienden gehoord. Zoo viert Piet nu zijn Kerstfeest." „Arme, verdoolde jongen," had moeder gezegd. Dit alles kwam kleine Jetje in de gedachten. Ze had reeds aan den Heere gevraagd, of Hij wilde Jetje zat op het sleetje en voort ging het, in ijlende vaart. 41 maken, dat Oom met Kerstmis bij hen bleef, en zij vertrouwde er op, dat nu alles in orde zou komen. Wat zouden Grootmoeder en tante blij zijn, als Jetjes< gebed werd verhoord. Ze wist, dat Grootmoeder en tante ook voor Oom Piet baden. Zij waren nu het groote schoolplein genaderd. De sneeuw lag hier nog zoo mooi hoog, zoodat de kinderen zich in grooten getale naar hartelust vo«r schooltijd konden vermaken, met sleetje rijden en baantje glijden. Een gezonde, flinke jongen van twaalf jaren, een van de bengels uit tante's klasse, kwam op tante^en Jetje af en netjes zijn pet afnemend, vroeg hij beleefd: „Juffrouw, mag ik Uw kleine nichtje naar school rijden?" %$*aw „Heb je er zin in, Jetje?"-Jetje keek vol verlangen naar het mooie sleetje van geel ijzer met nette, roode biesjes afgezet. Nu, of ze zin had. Tante behoefde het geen tweemaal te vragen. Tante zette haar op het sleetje en voort ging het, in ijlende vaart. Lachend vervolgde tante haar weg naar school. Jetje wachtte boven aan de trap van de school. Hare oogjes schitterden: ,,'t Was heerlijk, tante. Alleen ging -het wel een beetje te hard." Ja, dat vond tante ook. Bij het schoollokaal, waar Jetje's klas was, scheidden zij en tante drukte Jetje nog eens op het hart, vooral op Oom Piet te wachten om vier uur. Daar het de laatste middag was voor de Kerstvacantie, mochten de kleintjes een voor een wat op het 42 bord teekenen en daarna vertelde de juffrouw een mooi Kerstverhaal. 'Ïifpip 't Was doodstil in de klas en toen het verhaaltje ten einde was, klonk het uit menigen kindermond: „Och juffrouw, wat jammer dat het nu niet verder is." De middag was letterlijk omgevlogen. De groote gangklok sloeg juist vier uur, toen de juffrouw geëindigd had, hare kleine leerlingen opdragend in de trouwe hoede van den Heere. De juffrouw wenschte haar kleintjes een plezierige Kerstvacantie toe. .; De hand op Jetjes hoofdje leggend, vroeg zij: „Nu moeder beter is, ga je zeker spoedig naar huis, hé Jet?" „Ja juffrouw, morgenmiddag worden wij door tante .-.n Grootmoe thuisgebracht, 't Was erg prettig bij Grootmoe, maar ik ben blij, dat wij morgen weer voor goed naar Moes en Vader gaan. Dag Juffrouw." „Dag Jet." In de gang trok Jet vlug haar gebreid manteltje aan en haar muts opzettend liep ze gearmd met een vriendinnetje naar buiten om te zien, of Oom Piet er reeds was. . Jetje en haar vriendinnetje waren een der laatsten, die het schoolgebouw verlieten. Toen ze Oom Piet niet zag, liep Jetje een eindje druk babbelend met haar vriendinnetje mee. Toen zij om den hoek van het plein nog niets van Oom Piet bemerkte, keerde zij terug om, zooals tante had gezegd, bij het steenen bordes te wachten. Twee onderwijzeressen kwamen uit de hoofdpoort. 43 Een van haar kwam naar Jetje toe en vroeg: „Maar kleine Jet, moet je niet naar huis. Tante Mien is al weg." „Ik wacht op Oom Piet, juffrouw. Ik moet bij het bordes wachten. Oom zal wel direct komen." De juffrouw kneep haar zacht in de roode wangen en vervolgde haar weg. ?-'-'f*\> Na eenige oogenblikken bemerkte Jetje, dat ze de plaat voor Oom Piet in haar lessenaar had laten liggen. Vlug liep zij naar school terug. Gelukkig, de deur was nog open. Het was al donker in de gang. Jetje wist van tante, dat de hoofdonderwijzer altijd alle klassen met een onderwijzer nog eens doorliep, om te zien of alles wel in orde was. Ze hoorde spreken in de zijgang; dus begreep ze, dat het de hoofdonderwijzer met een der onderwijzers moest zijn. Ze kon dus nog best de plaat halen. In het donker tastte Jetje waar ze heen moest. De vijfde deur links was hare klas. Zij telde nu de deuren: Drie; vier, hier kwam ze aan de vijfde. Nu moest ze zich haasten om de plaat te halen, want ze hoorde, dat de heeren al aan de tweede gang waren gekomen. Zachtjes liep ze door de bankenrijen. Hé, daar stootte zij zich tegen de bank. Haar handje deed pijn. 'tWas ook zoo donker. Neen-, deze bank zat ze niet. Nog twee banken naar achter. ' Wat was dat. Hoorde ze daar niet de stem van Mijnheer. '„Alles in orde, Janssen?" f$i4s 44 ,,Ja, Mijnheer, alles is in orde. We kunnen wel sluiten." Daarna een stilte, een kleine stilte, toen een knarsen van het slot en Jetje, kleine Jetje was geheel alleen in de groote donkere school op het stille, verlaten schoolplein. In haar grooten angst, toen zij .bemerkte, dat de heeren de school sloten, vergat jetje zich te haasten om nog tijdig de buitendeur te bereiken, om zoodoende de aandacht van de beide heeren te trekken. Toen het eindelijk tot Jetjes gedachten doordrong, dat ze opgesloten was., toen wierp zij haar tasch op de bank en vloog de klasse uit, de lange donkere gang door naar de buitendeur. Zij gevoelde in haar grooten angst niet, hoe ze haar voetjes stootte en haar handjes tot bloedens toe verwondde aan den langen parapluiebak in de gang. Met alle kracht rammelde zij nu aan de groote buitendeur, die echter gesloten bleef. Ach, was ze slechts eenige minuten vroeger gekomen, dan hadden wellicht de heeren het leven aan de buitendeur gehoord. IMaar nu waren zij het plein al over en den hoek om. Niemand, die het roepen en kloppen der arme kleine hoorde. Haar kleine vuistjes sloeg ze neer op de groote deur, maar niémand hoorde het kloppen en ook niemand was er, die kon hooren het klagende, smeekende stemmetje daar achter de groote gesloten schoolpoort. fR; -5) ''ffjSBB| In vertwijfeling liep ze terug naar het schoollokaal. Ze klom op een der banken het dichtst bij het raam 45 en opnieuw beukte het kleine vuistje tegen de ruiten, waar zij maar net bij kon. Maar ook dat was tevergeefsch. Niet een enkel mensch kwam er over het stille schoolplein. Alleen, gansch alleen was kleine Jetje in de ,ge- sloten donkere school. „Ach, waarom was Oom Piet niet gekomen?" Geheel verslagen wierp zij zich eindelijk neer op een der banken. Hare handjes deden pijn. Haar arm- hoofdje gloèide.Was Jetje ooit zoo bedroefd en verlaten geweest? Hoe verlangde zij in haar groote droefheid naar Moeder. Opeens snikte zij het uit. „Moeder, Moesje!" Het hoofdje had ze op de koude, harde bank gelegd. Haar lijfje schudde tegen /de bank door het hevige snikken. Hierdoor gleed de plaat, die zij voor Oom gekocht had, op den grond. Toen dacht Jetje eensklaps aan de woorden, die onder deze plaat stonden: „Laat de Kinderken-s tot Mij komen." Vlug stond zij op en legde de plaat in haar lessenaar. Toen knielde Jetje naast de bank neer. Door het groote, kille schoollokaal klonk een gebedje van de kinderlippen. Zij bad tot dien trouwen Vader in den Hemel, dien grooten kindervriend, van wien geschreven staat: 46 „Zonder den Wil Mijns Hemelschen Vader zal geen haar van UV hoofd gekrenkt worden." Jetje stond op en er Was rust gekbmen in het kleine kinderhart. Nu wist ze, dat de Heere haar zou redden uit deze gesloten school. Weldra viel zij in een gerusten slaap. Het donkere kopje lag op de harde, koude schoolbank'even gerust als bij moeder thuis op het zachte veeren kussen. En zij droomde, dat de Heere Zijn engelen zond naar deze verlaten school, om haar, Zijn schaapje, te bevrijden en terug te brengen bij Grootmoeder van Meer. 't Was kwart voor vier uur toen Piet van Meer aan zijn zwager verlof vroeg Jetje uit school te gaan halen. Hij ging met de tram, die vlak bij het schoolplein stopte, dus kon hij nog tijdig genoeg aan school zijn. In den tram ontmoette hij een zijner vrienden. Zij waren in een druk gesprek verdiept en letten er niet op, dat de tram de halte bij het schoolplein reeds voorbij was. Piet raadpleegde zijn horloge. 'tWas al vier uur. Hij keek naar even naar buiten en bemerkte dat hij reeds lang voorbij het schoolplein was. Hij sprong vlug uit de tram en liep den langen weg naar school, 't Was juist tien minuten over vieren toen hij het schoolplein naderde. Als Jetje nu maar gewacht heeft, dacht hij, want alleen kan ze onmogelijk den weg naar huis gevonden herjben. De sneeuw kraakte onder zijn voeten. Juist bij den hoek van het schoolplein ontmoette hij den hoofdonderwijzer met den heer Janssen. 47 „Mijnheer,!' vroeg Piet van Meer beleefd, en nam zijn hoed voor de beide heeren af. „Zijn reeds al de kinderen weg?" „Zeker, mijnheer Van Meer. De kinderen hebben reeds meer dan tien minuten de school verlaten. Ik heb zoo juist met mijnheer Janssen gesloten." „Ik zou mijn kleine nichtje komen 'halen. Ik heb me een Weinig verlaat en dacht, dat Jetje misschien nog zou gewacht hebben." „Wacht U eens even. Ik heb haar de school zien verlaten met haar vriendinnetje Annie van der Linden. Die woont een straat .verder dan uw moeder, misschien dat ze met deze naar huis is gegaan." Piet van Meer bedankte den heer Van den Brink en spoedde zich naar huis. De kerktoren speelde juist vijf uren, toen Piet' van Meer den sleutel in de buitendeur omdraaide. Tante Mien was nog niet thuis en Grootmoeder zat met de beide kleine jongens aan tafel platen te bekijken. Grootmoeder schrok hevig, toen zij hoorde, dat Jetje alleen uit school naar huis was gegaan. Als ze maar niet Verdwaald is, jongen," zei Grootmoeder angstig. „Ik zal eens even gaan hooren bij Anna van der Linden thuis, misschien is Jetje wel even met haar meegeloopen." •Vlug stapte Oom Piet naar het huis, waar Anna's ouders woonden. Anna, was reeds lang thuis en vertelde aan. Oom Piet, dat Jetje niet mee naar huis was gegaan, omdat zij bij de school op haar Oom moest wachten. Piet van Meer ging heel terneergeslagen naar huis. Het Nichtje. 4 48 Verdwaald was zij dus, misschien wel verongelukt. „Lieveling," kreunde hij, „lieveling, en dat alles mijn schuld, mijn eigen schuld."- Even deelde hij zijn moeder mee, dat Jetje niet bij Anna was en ging weer onmiddellijk heen om te zoeken. Vlug ging het nu, straat in, straat uit, maar nergens bemerkte hij iets van zijn kleine nichtje. In een zijstraat waar de tram reed, was een oploop van volk. Piet's hart stond als 't ware stil en hij moest zich fegen een raamkozijn staande houden om niet te vallen. Als er eens een ongeluk was gebeurd, een ongeluk met' zijn kleine rozeknop. Hij kreunde als iemand, die zware pijnen moet doorstaan. Geen stap kon hij doen. Aan een kleinen jongen, die van dien kant kwam, vroeg hij wat er te doen was. „Er is een hond aangereden, Meheer." Weg was de jongen reeds. Een zucht ontsnapte aan zijn borst. Gelukkig 1 Voort ging het weer, de drukke straten door, langs de stille grachten, waar Jetje woonde. Op zijn bellen kwam Stiena voor en schrok hevig, toen hij vertelde, dat Jetje nog niet uit school thuis was. Ze had Jetje niét gezien. Zou Mijnheer niet even het kantoor opbellen, „Neen, dat niet -Stien, ik zal eerst even naar huis gaan, misschien is ze daar reeds. Zeg niets aan Mijnheer en Mevrouw, ze zouden zoo ongerust worden." Neen, naar kantoor kon hij niet gaan, hij was immers vroeg genoeg van kantoor gegaan en had allen tijd gehad. Hij kon toch niet zeggen, dat 'hij met een van zijn vrienden zijn tijd verpraat had. 'tWas reeds bij zevenen, toen Piet van Meer thuis 49 kwam. Tante Mien snerde hem tegemoet en den grooten angst in haar broeders oogen lezend, weet ze, dat Jetje niet gevonden is. Snikkend verbergt zij haar hoofd in de handen. „Piet, waar is ze? Och, had ik haar maar meegenomen, maar ze wilde beslist op jou wachten." 't Klinkt als een verwijt in Piet's ooren. Een droge snik komt uit zijn keel op. In de stille huiskamer zat Grootmoeder in grooten angst. Een ernstig gebed heeft zij opgezonden tot haar God om het behoud van haar kleinkind en ook aan God gesmeekt om het zielebehoud van haar jongen. Zou hij in zijn grooten angst om zijn kleine lieveling niet "tot dien God kunnen komen, die zoo wonderlijk hun wegen leidt, dacht de oude Grootmoeder en zij bad nogmaals, dat het Gods tijd mocht zijn om haar zoon tegen te komen op den weg des verderfs, dien hij bewandelt, 't Was of zij gevoelde, dat de Heere haar kleinkind gebruikte als middel om hem tot de goede paden terug te brengen. Piet durfde zijn moeder niet aanzien. Hij ging naar boven, naar zijn eigen kamertje. Hij was doodmoe. En toch moest hij weer weg, zoeken zijn kleine, arme lieveling. Snikkend wierp hij zich op zijn bed. Wie kon hem helpen? Niemand, die hem kon troosten. En toen hij daar terneer lag, kwamen hem plotseling de woorden in de gedachten, , die hij zijn moeder zoo dikwijls had hooren voorlezen: „Al wat gij den Vader bidden zult in Mijn naam, dat zal Hij U geven." 50 Meer en meer drongen deze woorden in zijn donkere ziel door. Hij kon dit immers niet bidden, want hij was geen kind van dien vader. . Plotseling wierp hij zich voor het bed op de knieën en riep uit: „O God, wees ook mijn Vader, en geei haar aan ons behouden terug." Dat was het gebed, dat Piet van Meer, die beweerde, dat hij niet kon bidden, opzond naar God. „Wees ook mijn Vader." Grootmoeder, die zacht naar boven was gekomen, zag den strijd vah haar eenigen jongen. 51 Zacht legde ze haar oude rimpelige hand op zijn blond hoofd. ,,H.ij wil ook jouw Vader zijn, Piet. Hij is een Verhoorder des gebeds. Laten wij samen bidden." Grootmoeder van Meer is een Christin. Zij bidt met en voor haar jongen. Toen zij opstond, was Piet iets kalmer. Hij legde zijn hoofd in Grootmoeders schoot en snikte. /.Moeder, zou de Heere me kunnen vergeven? Mijn zonden zijn zoo groot! Als U) alles eens wist-, moeder." „Vertel dit liever niet aan mij, Piet, maar breng al je zonden voor den Heere. Hij heeft gezegd: „Al waren Uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw. Worstel om van de heerschappij der zonde ontslagen te worden en zeg: „Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. Geloof de liefde Gods, die het komen van Jezus om zondaren te roepen tot bekeering, is geopenbaard. Wie dat gelooft, is voor eeuwig behouden." Zoo spreekt Grootmoeder Van Meer tot haar jongen. Toen liet zij haar jongen alleen en ging naar beneden om haar dochter deze verandering mee te deelen. Piet van Meer knielde neer en drqeg zijn zonden voor den Héere. Als een verloren zoon keert hij weer. Nu weet hij ook, dat de Heere hem zijn lieveling zal wedergeven. God gebruikte haar als middel om hem tegen te houden op den weg, dien hij gekozen had. Als hij in de huiskamer komt, slaat tante Mien haar beide armen om zijn hals. Piet weet, dat ook zij verblijd is. j ■ Zonder iets te gebruiken, waar zijn moeder hem. toe 52 aanspoort, gaat hij weer heen om zijn lieveling te zoeken. Zijn zuster gaat nu met hem. Oom Piet is er van overtuigd, dat hij Jetje zal vinden; hij weet, dat de Heere ook zijn gebed zal verhooren. i' t£ Ze gaan eerst naar het Hoofdbureau van politie om te vernemen, of daar iets van een verdwaald meisje bekend is. In een der drukke hoofdstraten -kwamen zij de onderwijzeres tegen, bij wie Jetje in de Mas zat. Deze vertelde tante Mien op haar angstige vraag, of zij Jetje soms naar huis heeft zien gaan, dat Jetje nog op het schoolplein op haar oom liep te wachten, toen alle kinderen reeds naar huis waren. Zij vertelde verder, dat zij bij het omslaan van den hoek van het' plein nog eens naar Jetje had omgezien, en toen bemerkte, dat Jetje zoo vlug als zij kon, de school inliep, blijkbaar om iets. te halen, wat zij vergeten had. „Hoe 'laat was dat ongeveer, Juffrouw?" mengde zich Piet in het gesprek. „Ik denk een minuut of zeven over vieren, Mijnheer." Een gedachte flitste door zijn hoofd. Jetje zou toch niet de schoolpijn ingegaan, toen de heeren op het punt stonden van te vertrekken. Dan was zij rnisschien opgesloten geworden, eer zij tijd had de buitendeur te bereiken. Hij deelde zijn vermoeden aan zijn zuster mee. Deze kon aan zooiets niet gelooven. Mijnheer Van den Brink en Janssen waren zoo sekuur. Maar toch, dacht tante Mien verder, als Jetje eens in haar lokaal was gekomen, juist toen de heeren de lokalen in de 53 zijgang doorliepen om te zien, of alles in orde was? ; • i -1 , i , . Hun eerste gang was dus niet naar het hoofdbureau van politie, doch naar het woonhuis van den heer Van den Brink, den hoofdonderwijzer. Met de tram waren zij er binnen het kwartier. Tante Mien vertelde hem het geval, doch de heer Van den Brink schudde het hoofd. 'tWas bijna onmogelijk. Of Jetje moest binnen zijn gekomen, juist toen zij in de zijgang waren, anders kon het onmogelijk. Maar toch zou hij even medegaari om te zien. Hij trok vlug zijn jas aan en verder ging het weer. Toen zij aan de school kwamen, vernamen zij geen enkel geroep. Dé moed zonk Piet van Meer weder in de schoenen. „Neen," fluisterde hij zacht, „geen hoop verliezen. De Heere zal uitkomst geven." De heer Van _den Brink en zijn zuster vooruit, liep hij tot aan de vijfde deur; daar wist hij, dat Jetjes klasse was. De heer Van den Brink had in de gang het electrisch licht opgedraaid. In het lokaal was het evenwel donker. Nog niets vernamen zij. Tante draaide het knopje van het electrisch licht om. Piet en Mien van Meer slaakten een kreet van verrassing. Daar, met het donkere kopje op de bank, de handjes paars van koude, lag de kleine Jetje en sliep. Een glimlach speelde om haar half geopend mondje ent liet even de kleine, witte tandjes zien. Zacht riep Oom Piet haar bij haar naam. Zijn stem trilde. Het hoofdje werd opgelicht. Zij wreef hare oogjes, di§ knipten tegen het schelle licht en toen zij zich alles 54 weer herinnerde, barstte zij in snikken uit. Toen werden er twee stevige armen om haar heen geslagen en een heerlijk, onuitsprekelijk gevoel van veiligheid kwam over haar. Ook tante Mien schreide van vreugde. Zij bedankte den heer Van den Brink voor zijn goede hulp. Deze verontschuldigde zich, dat zij de school niet goed hadden nagezien. Nadat Jetje van den eersten schrik bekomen was, vertelde zij, hoe zij buiten bemerkt had, dat zij iets in haar lessenaar had laten liggen. Zij had gedacht, dit nog wel even te kunnen halen en was zacht naar binnen geloopen. Even later hoorde zij, dat de onderwijzers de deur'sloten en zij geheel alleen was. Zoo bemerkten zij, dat de heer Van den Brink en de heer Janssen hieraan geen schuld hadden. Maar Oom Piet wist, dat dit alles een bestiering van God was. Oom Piet nam zijn lieveling behoedzaam in zijn sterke armen. Zij nestelde zich vertrouwlijk tegen hem aan en uitgeput nog van schreien en doorgestanen angst viel zij weer in slaap1 tot Grootmoeder haar thuis wakker kuste. 55 EEN GELUKKIG KERSTFEEST. 't Was de tweede Kerstdag. De kinderen waren reeds eenige dagen bij Vader en Moeder thuis. O, wat waren Vader en Moeder geschrokken, toen Oom Piet hun verteld had van Jetjes wegzijn, en wat waren ze dankbaar jegens God, die hun lieveling gebruikt had als middel in Zijn hand om hun broeder, die afgedwaald was, terug te brengen tot Zijn kudde. Er heerschte groote dankbaarheid in hunne harten. Met vaardige hand werd nu de groote Kerstboom in de voorkamer opgesierd. Jetje hielp Oom Piet lange slingers plakken van goudpapier. Haar kleine vingertjes kleefden geducht. 'tWas zoo heerlijk, dat Oom Piet dit jaar zoo meehielp. Kleine Jetje wist nog niet, wat hiervan de oorzaak was. „Blijft U vanavond hier, lieve Oompje," vroegjetje en streelde met haar kleine, kleverige handjes over Oom Piet's gezicht. „Ja, kleine smeerpoets, ik blijf bij jullie." Niemand van de kinderen zoo blij als Jetje. Haar Oompje bleef werkelijk. En in'tante Miens oor fluisterde zij, dat oom heuschelijk bleef. Tante gaf haar een kus. „Heerlijk, hé kleintje." De Kerstboom was nu geheel opgesierd. Alleen de lichtjes moesten nog aangestoken. Oom Piet deed de tusschendeuren toe en tante Mien schikte de geschenken onder den boom. 56 't Was zeven uur, toen Grootmoeder kwam. Vader ging naar boven en de kinderen wachtten in spanning tot Vader tërug kwam. De kamerdeur ging open en steunende op Vader en Oom Piet kwaflf glimlachend Moeder binnen. Tranen verduisterden haar blik, toen zij hare lievelingen weer in de gezellige huiskamer zag. Broer strekte de mollige armpjes uit. ,,Moesie, broertje zoet, wil naar mama." Maar tante Mien zei, dat hij heel zoet moest zijn, daar Moesje anders weer ziek zou worden, 't Kleine ventje werd stil, toen Moeder hem over het blonde kopje streek en zijn blozende wangetjes kuste. Tante Mien nam hem op haar schoot. Moeder deed de rondte en kuste haar lievelingen hartelijk. Vader had den grooten ziekestoel klaar gezet. Mevrouw was blij, toen zij weer zat en knikte met een gelukkig lachje tegen haar Moeder. Met verlangen keek Jetje telkens naar de gesloten deuren en trachtte door allerlei gebaren Oom Piet's aandacht te trekken. Eindelijk stond Oom op en ging heel geheimzinnig de gang in. Toen hij de groote deuren opende, stroomde hun een zee van licht tegemoet. Tal van kaarsen wierpen haar licht door de groote voorkamer. De zilveren sterretjes blonken en schitterden hun tegen. Een langgerekt ,,0!" klonk uit de kindermonden. Broertje klapte, in zijn handjes. Tante gaf het ventje over aan Grootmoeder en ging 57 voor het mooie, groote harmonium-orgel zitten. Vlug gleden haar vingers over.de toetsen en een mooi zacht voorspel ruischte door de huiskamer. Toen speelde tante zacht: O, zalige nacht! In Hemelsche pracht Kwam eens in de velden, Een Engel vermelden Het heil, door Gods Zoon aan de menschen gebracht." Neen, Herders, vreest niet; Gaat heen nu en ziet, jMH < Zoo deed Hij zich hooren: Thans is U geboren De Heiland, die leven en redding U biedt. Zij hadden verstaan. Tot Jezus gegaan, Daar werd Hij gevonden In doeken gewonden. Zij baden vol eerbied bij 't kribje Hem aan. Jetje's lieve stemmetje klonk boven alles uit. Kees zong ook mee. Tante had hem de versjes geleerd. Vader vertelde nu de Kerstgeschiedenis aan zijn kinderen. Zij luisterden vol aandacht. Jetje zat op Ooms schoot. „Jetje," fluisterde hij zacht, „Weet je wel, dat je verleden week aan den Heere vroeg, of ook ik een schaapje van Jezus mocht worden;?" 58 Jetje keek Oom aan. Of ze dat wist? Dat bad ze immers iederen avond. En zij fluisterde terug: ,,Ik bid het altijd, Oompje." „Nu, kleine rozeknopje, de Heere heeft je gebedje verhoord. Ik ben nu ook een schaapje van Hem." De oogjes schitterden en om de volle zekerheid te hebben vroeg zij: „Houdt U dan ook veel van den Heer, Oom?" „Ja Jetje, heel veel." „O, Oom," was alles wat Jetje zei. Nu wist zij, waarom Oom niet evenals andere jaren met Kerstmis naar zijn vrienden was gegaan. Het avontuur had de kleine Jetje gelukkig niet zoo erg aangegrepen en ze was na een rustigen slaap, den volgenden morgen geheel verkwikt ontwaakt. Ze had aan Vader en Moeder verteld, dat ze eerst heel bang was geweest zoo geheel alleen in de groote, donkere school, maar toen zij zich herinnerde, dat zij een schaapje van Jezus was, die de kleinen in Zijn liefdevolle armen neemt, tóen was al haar angst verdwenen en was zij in een gerusten slaap gevallen en had gedroomd, dat de Heere Zijn Engelen zond om haar te bewaken. En Vader en Moeder wisten, dat de Heere dien avond het kinderlijke gebedje van hun oudste had verhoord. 'Oom Piet was de laatste dagen heel stil en drukte somtijds zijn rozeknopje heel dicht tegen zich aan. Grootmoeder had dien middag uit den Bijbel gelezen: ,Jk ben de Goede Herder, en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend. Gelijkerwijs de Vader Mij 59 kent, alzoo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen en zij zullen Mijn stem hooren, en het zal worden één kudde en één herder." Toen zijn Moeder geëindigd had, had Piet van Meer zijn hand in de hare gelegd en tmet zachte (stem gezegd: ,,Ik was een van die schapen, Moeder, die van dien stal niet was en de Heere heeft ook mij toegebracht en ik mocht Zijn stem hooren. Ik ben zoo blij Mpeder, dat ik nu ook tot die kudde mag behooren." Er heerschte thans vreugde in de familie. Zij gevoelden', dat ze waren één kudde met hun Heere als Hérder. En toen Vader voorstelde om te zingen Psalm 3:03: Loof, loojf den Heer mijn ziel met alle krachten, Verheft Zdjn naam, zoo groot, zoo heilig te achten, Ach)Mdat nu at wat in rnjj is Hem prees, Loof, loof den Heer den hoorder der gebeden, Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden. Vergeet ze niet, 't is God, die ze u bewees. toen verliet Oom Piet niet de kamer, omdat hij dit niet mee kon zingen, maar met zijn helderen tenor zong hij nu van ganscher harte mee. Bij de laatste regels trilde zijn stem. Grootmoeder was haar aandoening niet meester, tranen van blijdschap stroomden langs haar rimpelige wangen. Haar dankbaarheid was groot, o zoo groot. 60 Nu werden de cadeaux van onder den boom, gehaald. Allen waren goed bedacht. Van Oom Piet kreeg Jetje een heel mooi boek. Èn Oom Piet was heel blij met het leesteeken, door zijn rozeknopje zelf bewerkt en de plaat werd door iedereen bewonderd. Toen de kinderen naar bed waren gebracht, zaten de ouderen nog heel lang bijeen. En in de voorkamer sprak de heer Versteegh heel lang met Oom Piet. Niemand weet, wat daar is verhandeld, maar toen ze de kamer binnen kwamen, zag men aan hurrgezichten, dat ze vol hoop in de toek'pmst zagen, want Piet van Meer rekende niet langer op eigen kracht, maar vroeg Gods hulp bij zijn werk. En de heer Versteegh wist, dat hij zijn zaken in het vervolg met het volste vertrouwen aan zijn zwager kon overlaten. De klok sloeg met helderen klank hare tien slagen. 't Was het uurtje van scheiden. Het Kerstfeest was ten einde. Oom Piet sloop nog even naar boven om als naar gewoonte zijn lieveling goeden nacht te zeggen. Wat was er veel gebjeurd sinds dien avond, toen Oom-Piet zijn rozeknopje naar haar bedje bracht en haar stemmetje in spanning had gevraagd: „Houdt U; van den lieven Heer, Oom Piet?" Ja, heel veel was er gebeurd sedert dien avond. Nu lag Jetje in een vasten slaap. Een handje had zij onder het donkere hoofdje gelegd, het andere rustte op de deken. Een glimlach speelde om haar rozenlipjes. Zij droomde wellicht van het heerlijke Kerstfeest. Oom Piet beschouwde in stilte zijn klein rozeknopje, 61 zijn zonnetje. En voor het witte ledikantje neerknielend, dankte hij den Heere voor het bezit van zulk een nichtje. Lang bleef hij voor het bedje geknield en zacht fluisterde hij: ,Ja, waarlijk Heere, uit den mond der kinderen hebt gij Uw lof bereid.".