EEN VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. ijs dat zijn kleederen stijf deed worden en hem als in een harnas van graniet wikkelde. Duc, die hem begreep, liep blaffend achter hèm en hield hem gezelschap met zijn gehuil. Den 25n December kwam hij echter beneden. Al zijn geestkracht bijeenrapende, ging de dokter recht op hem ai. 198 EEN VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. „Hatteras!" zeide hij, „we zullen sterven uit gebrek aan vuur." „Nooit!" sprak Hatteras, die de bedoeling van den dokter zeer goed begreep. . „Het moet," hernam de dokter zachtjes. „Nooit," hernam Hatteras met meer kracht, „nooit zal ik er in toestemmen! Dat men mij ongehoorzaam zij, als men wil!'' Dat was zoo goed als een verlof. Johnson en Bell vlogen naar het dek. Hatteras hoorde het hout zijner brik onder de bijl kraken. Hij weende. Het was juist Kerstdag, de huiselijke feestdag in Engeland, de avond der kindergezelschappen! Welk een droevige gedachte aan die vroolijke kinderen om hun met linten en strikken versierden boom! Wie herinnerde zich die groote stukken gebraden vleesch niet van dien opzettelijk voor die,gelegenheid gemesten os? En die taarten, die , ,minced-pies i)," waarin een mengelmoes van allerlei dingen voor dien aan de harten der Engelschén zoo dierbaren dag dooreen is gemengd ? Maar hier pijn, wanhoop, ellende in den hoogsten graad, en voor kerstblok die stukken van het hout van een in het midden der koude luchtstreek verdwaald schip! Door den invloed van het vuur keerden gevoel en kracht bij de matrozen terug; en kokend heete thee of koffie verwekten een kortstondig gevoel van behaaglijkheid, én zoo ongaarne geeft de ziel de hoop verloren, dat men weder begon te hopen. Temidden dier slingering tusschen hoop en vrees eindigde het noodlottige jaar 1860, welks vroege winter de stoute plannen van Hatteras verijdeld had. Het toeval wilde, dat juist de eerste Januari door een onverwachte ontdekking werd gekenmerkt. Het was een beetje minder koud; de dokter had zijn gewone studiën weder opgevat; hij las de berichten van Sir Edward Belcher over zijn reis naar de poolzeeën. Daar wekte eensklaps een tot nog toe over het hoofd geziene zinsnede zijn verwondering op; hij las ze nog eens; hier was geen verassing mogelijk. '., Sir Edward Belcher verhaalde, doe hij, het uiteinde van het Koninginne-kanaal bereikt hebbende, gewichtige sporen ontdekt had van een bezoek en verblijf van menschen. , ,Het zijn,' 'zeide hij, , .overblijfselen van woningen, zeer verheven boven alles, wat men aan de ruwe gewoonten der zwervende Eskimostammen kan toeschrijven. Haar muren rusten op stevige fondamenten; de vloer, met een dikke laag fijn kiezelzand bedekt, was vroeger geplaveid. Beenderen van rendieren, zeekoeien en robben lagen er in menigte. We vonden er ook kolen.'' 1) Een Engelsch gebak, gevuld met gehakte zure appelen, gehakt ossenvet, gember, cognac, rum, krenten en rozijnen. 199 ' EEN- VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. Deze laatste woorden brachten den dokter op een zekere gedachte; hij nam zijn boek mede en liet het aan Hatteras zien. ,; Kolen!'' riep deze. , Ja, Hatteras! Kolen, dat wil zeggen redding voor ons!'' ,,Kolen! op deze woeste kust!" hernam Hatteras. „Neen, dat is niet mogelijk!" „Waarom zoudt ge er aan twijfelen, Hatteras? Belcher zou zoo iets niet vermeld hebben zonder er zeker van te zijn, zonder het zelf gezien te hebben.'' „Wat denkt ge, dat ons nu te doen staat, dokter?" „We zijn geen honderd mijlen van de kust af, waar Belcher die kolen zag! Wat beduidt een tochtje van honderd mijlen? Immers niets. Meermalen heeft men nog langer nasporingen op het ijs gedaan en bij een even groote koude. 'Laten we dus vertrekken, kapitein!'' „Ja, laten we vertrekken!" riep Hatteras, die snel zijn besluit genomen had, en met de gewone levendigheid zijner verbeeldingskracht kansen op redding meende te zien. Johnson werd terstond van dit besluit onderricht; hij keurde het plan zeer goed en deelde het zijn makkérs mede; sommigen juichten het toe, anderen hoorden het onverschillig aan. „Kolen op deze kusten!" zeide Wall, die aan zijn krankbed gekluisterd was. „Laat ze maar begaan," antwoordde Shandon hem op een ge■heimzinnigen toon. Maar nog voor de toebereidselen tot de reis gemaakt werden, wilde Hatteras met de grootste nauwkeurigheid berekenen, waar de Forward zich thans bevond. Het is licht te begrijpen van hoeveel belang die berekening was, en waarom die ligging met wiskundige juistheid bekend moest wezen. Zoodra men ver van het schip was, kon men het zonder stellige cijfers niet wedervinden. Hatteras klom dus op het dek; hij berekende verscheidene malen den maanafstand en de middaghoogten der voornaamste sterren. Deze waarnemingen gingen met groote bezwaren gepaard, want bij die lage temperatuur werden het glas en de spiegels der instrumenten door den adem van Hatteras met een ijskorts bedekt; meer dan eens verbrandde hij zijn wenkbrauwen, als hij ze tegen het koper Her kijkers drukte. Evenwel kreeg hij zeer nauwkeurige grondslagen voor zijn berekeningen en keerde naar het tusschendek terug om ze uit te cijferen. Na afloop daarvan richtte hij met ontzetting het hoofd op, nam zijn kaart, maakte zijn bestek en zag den dokter aan. , ,Wat is het ?'' vroeg deze. „Op welke breedte waren wij bij het begin der overwintering?" , .Wel op acht en zeventig graden vijftien minuten breedte en vijf 200 TOEBEREIDSELEN VOOR HET VERTREK. De levensmiddelen bestonden uit vijf kisten pemmican, omtrent vier honder vijftig pond wegende; men rekende een pond pemmican per man en per hond; met inbegrip van Duc waren er zeven; het aantal menschen zou niet meer dan vier bédragen. Ook nam men twaalf gallons brandewijn mede, dat is ten naaste bij honderd vijftig pond, thee", genoeg beschuit, een draagbaar keukentje, met een aanzienlijke,.hoeveelheid lonten en werk, kruit, kogels en vier geweren met dribbelen loop. Volgens de uitvinding van kapitein Parry droegen de deelnemers aan den tocht gordels van caoutchouc, waarin de warmte des lichaams en de beweging van het loopen koffie, thee en water .vloeibaar hielden. Johnson zorgde vooral goed voor de vervaardiging van sneeuwschoenen, op houten onderstellen bevestigd en voorzien van lederen riemen; zij vervingen de plaats van schaatsen; op de geheel bevroren en harde gronden, werden zij verwisseld voor de ruwe maar gemakkelijker schoenen van dassenvellen; elk reiziger kreeg van beide soorten twee paar. Vier volle dagen gingen er om met die toebereidselen, welke zoo belangrijk zijn, dat het verzuimen van een kleinigheid den ondergang eener expeditie kan tengevolge hebben. Iederen middag droeg Hatteras zorg om hoogte te nemen: zijn schip d'reef nu niet meer af, en daarvan moest hij volkomen zeker zijn om zijn terugkomst te kunnen bewerkstelligen. Hatteras was er nu op bedacht om de personen te kiezen, die hem moesten vergezellen. Die zaak was van géwicht; sommigen waren niet goed om mede te nemen, maar ze aan boord te laten was ook gewaagd. Daar echter aller behoud van het welslagen der reis afhing, oordeelde de kapitein het geraden bovenal vertrouwde . en beproefde makkers te kiezen. Shandon was dus uitgesloten; hij leide trouwens geen spijt daarover aan den dag. James Wall, die geheel bedlegerig was, kon geen deel aan den tocht nemen. Over het geheel verergerde den toestand der zieken niet; hun behandeling bestond in herhaalde wrijvingen en in groote giften citroensap; ze was niet moeilijk en vereischte geenszins de tegenwoordigheid des dokters. Daarom stelde hij zich aan het hoofd der reizigers, en niemand maakte eenige aanmerking op zijn vertrek. Johnson zou vurig gewenscht hebben den kapitein op zijn gevaarlijke onderneming te volgen; maar deze nam hem ter zijde en sprak hem met vriendelijke, bijna aangedane stem aldus aan: ,,Johnson! ge zijt de eenige, dien ik vertrouw. Ge zijt de eenige officier, wien ik mijn schip kan overlaten. Ik moet weten, dat gij er zijt om een wakend oog te houden op Shandon en de anderen. De winter houdt hen hier vast; maar wie kent de noodlottige besluiten, waartoe hun boosheid_in staat is ?_Ge zult voorzien worden 203 TOEBEREIDSELEN VOOR HET VERTREK. van mijn uitdrukkelijken last, die desnoods het bevel in uwe handen zal stellen. Ge zult mijn tweede ik zijn. Ons afzijn zal hoogstens vier of vijf weken duren, en ik zal gerust zijn, als gij zijt waar ik niet kan zijn. Ge hebt hout noodig, Johnson! Ik weet het! maar spaar zooveel ge kunt mijn arm schip. Ge verstaat mij, Johnson?" ,,Ik versta u, kapitein!" antwoordde de oude zeerob, , ,en ik zal blijven, omdat u het •verlangt. " ,,Ik dank u!" zeide Hatteras, zijn bootsman de hand drukkende, en hij voegde er bij: „Als ge ons niet terug ziet komen, Johnson!, wacht dan tot het ijs losraakt, en doe uw best een verkenning naar de pool te doen. Verzetten de anderen zich er tegen, denk dan niet meer aan ons, en breng de Forward in Engeland terug." „Is dit uw wil, kapitein?" „Mijn stellige wil," antwoordde Hatteras. „Uw bevelen zullen uitgevoerd worden," zeide Johnson heel eenvoudig. Toen dit besluit genomen was, speet het den dokter voor zijn waardigen vriend; maar hij moest toegeven, dat Hatteras er wel aan deed. De beide andere reismakkers waren Bell, de timmerman, en Simpson . De eerste, die goed gezond, dapper en verknocht was, kon groote diensten bewijzen bij het kampeêren op de sneeuw; .de ander was wel minder vastberaden, maar stemde toch toe om deel te nemen aan een tocht, waarop hij zeer nuttig kon zijn in zijn dubbele hoedanigheid van jager en visscher . De afdecling bestond dus uit Hatteras, Clawbonny, Bell, Simpson en den getrouwen Duc; vier mannen en zeven honden moesten gevoed worden. De medegenomen levensmiddelen waren daarnaar berekend. Gedurende de eerste dagen van Januari bleef de gemiddelde temperatuur drie en dertig graden onder nul (—370 Cels.). Met ongeduld verwachtte Hatteras een verandering van weder; bij herhaling zag hij op den barometer, maar daar kon hij niet op vertrouwen; dat instrument schijnt op de hooge breedten zijn gewone juistheid te verliezen; in deze streken wijkt de natuur dikwijls van haar algemeene wetten af. Zoo ging b.v. een heldere lucht niet altijd gepaard met koude,en veroorzaakte de sneeuw geen rijzing in de temperatuur; de barometer bleef weifelen, zooals reeds vele noordpoolreizigers hadden opgemerkt; hij daalde menigmaal met noorden- en oostenwinden; stond hij laag, dan bracht hij mooi weer, hoog, sneeuw of regen. Men kon dus geen staat maken op zijn aanwijzingen. Den 5n Januari bracht een oostenwind eindelijk een verschil van vijftien graden; het kwik in den thermometer steeg tot achtien graden onder nul (—28° Cel). Hatteras besloot den volgenden dag OVER DE IJSVELDEN. te vertrekken; hij kon het niet langer aanzien, hoe zijn schip onder zijn opgen stuk voor stuk vernield werd; de bovenhut was reeds geheel'in de kachel verdwenen. Derhalve werd den 6n Januari onder zware sneeuwbuien het bevel tot het vertrek gegeven; de dokter gaf de laatste wenken aan de zieken - Bell en Simpson drukten zwijgend de hand hunner makkers Hatteras wilde overluid zijn afscheid nemen, maar hij zag zich door dreigende aangezichten omringd. Hij verbeeldde zich een spottenden glimlach om Shandons mond te zien spelen. Hij zweeg Misschien aarzelde hij zelf wel een oogenblik om te vertrekken, als hij ziin oog op de Forward sloeg. "Maar aan het genomen besluit was niet meer te veranderen; de beladen en bespannen slede wachtte op het ijsveld; Bell ging vooruit ;• de anderen volgden. Johnson ging nog een kwartmijl met de reizigers mede; toen verzocht Hatteras hem. naar boord terug te kee' ren, hetgeen de oude zeeman dan ook deed na een langdurig ^ToenHatteras nog eens voor het laatst naar de brik omkeek, zag hij den top harer masten in de donkere sneeuwlucht verdwijnen. XXIX . OVER DE IJSVELDEN. Het kleine gezelschap richtte zich naar het zuidoosten. Simpson bestuurde de 'slede. 'Duc hielp hem ijverig en verwonderde zich niet bijzonder over het beroep zijner geslachtsgenooten. Hatteras en de dokter liepen achteraan, terwijl Bell, die den weg moest verkennen, vooruit ging en het ijs met de punt van zijn met ijzer beslagen stok onderzocht. De rijzing van den thermometer kondigde aan, dat er sneeuw ophanden was, zij bleef ook niet uit en viel weldra m dikke vlokken neder Die ondoorschijnende sneeuwwolken vermeerderden nog de moeilijkheden der reis; men week van de rechte lijn af; men ging niet snel; maar toch mocht men gemiddeld drie mijlen in het uur rekenen. . , De oppervlakte van het ijsveld was.oneffen en hobbelig! de slede stootte dikwijls en helde soms door de oneffenheid van den weg onder verontrustende horten over; maar men kwam er toch. Hatteras en zijn reisgenooten wikkelden zich zoo dicht mogelijk 205 OVER DE IJSVELDEN. in hun kleederen van huiden, naar de Groenlandsche mode gemaakt; zij muntten juist niet uit door hun snede, maar waren inge¬ richt naar .de beboetten van het klimaat; het hoofd der reizigers was gehuld m een nauwsluitenden kap, die wind noch sneeuw doorliet; mond, neus en oogen alleen waren in aanraking met de lucht 206 OVER DE IJSVELDEN. en het zou ook niet goed geweest zijn ze daartegen te beveiligen; niets is ongeschikter dan hooge 'dassen en cache-nez, die weldra hard worden door het ijs; 's avonds zou men ze alleen door middel van bijlslagen hebben kunnen afdoen, en dat is, zelfs in de poolzeeën een leelijke manier zich te ontkleeden. Veeleer moest men de ademhaling volstrekt niet belemmeren, daar de geringste hinderpaal den adem onmiddellijk zou hebben doen bevriezen. De vermoeiende eentonigheid der eindelooze vlakte bleef altijd dezelfde; overal opeengestapelde schotsen van het zelfde voorkomen, verhevenheden van ijs, wier onregelmatigheid eindelijk regelmatig scheen te worden, blokken in denzelfden vorm gegoten,en ijsbergen waartusschen bochtige dalen zich kronkelden; men liep voort met het kompas in de hand; de reizigers spraken weinig. In dezen kouden dampkring veroorzaakte het openen van den mond wezenlijk pijn; scherpe kristallen vormden zich terstond tusschen de lippen, en de warmte van den adem kon ze niet doen smelten. De tocht werd zwijgend voortgezet, en elk onderzocht met zijn stok dien onbekenden bodem. De voétstappen van Bell zonken diep in de weeke lagen; men volgde ze oplettend en waar hij ging, konden de overigen zich op hun beurt gerust wagen. Talrijke sporen van beren en vossen kr.uisten elkander in alle richtingen; maar het was dezen eersten dag onmogelijk een van die dieren in het gezicht te krijgen; het zou trouwens ook gevaarlijk en nutteloos geweest zijn jacht op hen te maken, want de reeds zwaar beladen slede mocht niet overladen worden. Doorgaans leggen de reizigers op dergelijke uitstapjes onderweg bewaarplaatsen van levensmiddelen aan; door sneeuwhoopen beschermen zij ze tegen de dieren, maken daardoor hun reis gemakkelijker en zoeken op hun terugreis dien voorraad weder op, terwijl zij vrij geweest zijn van de moeite om ze mede te voeren. Hatteras kon op een wellicht drijvend ijsveld dat middel niet te baat nemen; op het vaste land zou het nog gegaan zijn zulke bewaarplaatsen aan te leggen, maar niet op ijsvelden, te meer daar de gesteldheid van den weg het zeer twijfelachtig maakte, of hij wel op de reeds bezochte plaatsen zou terugkomen. Ten twaalf ure liet Hatteras zijn klein gezelschap stil houden achter een ijswand; het ontbijt bestond uit pemmican en kokende thee; de opwekkende hoedanigheden van dien drank brachten een recht behaaglijk gevoel teweeg en de reizigers lieten hem niet koud worden. Na een uur rust ging men weder op weg; op de eerste dagreis j had men ongeveer twintig mijlen afgelegd; 's avonds waren menschen j en honden doodmoede. Hoe vermoeid zij ook waren, toch moesten zij nog een-sneeuwhutj bouwen om er den nacht in door te brengen; de tent zou geen vol- 207 OVER DE IJSVELDEN. Den volgenden morgen ten zes ure begon de eentonige tocht op nieuw; altijd dezelfde dalen, dezelfde ijsbergen, die het moeielijk maakten herkenningspunten uit te kiezen. De temperatuur, die eenige graden daalde, deed de sneeuwlagen bevriezen en stelde daardoor de reizigers in de gelegenheid sneller voort te gaan. Dikwijls trof men zekere bergjes aan, die op steenhoopen (cairns) of verblijfplaatsen van Eskimo's geleken; de dokter liet er een omverhalen om zijn geweten gerust te stellen, en vond er niets in dan een ijsblok. „Wat hoopt ge toch, Clawbonny?" zeide Hatteras; „zijn we niet de eersten, die dit gedeelte van den aardbol betreden ?'' „Het is waarschijnlijk," antwoordde de dokter, „maar men kan nooit weten!'' „We moeten onzen tijd niet verspillen met noodelcoze nasporingen," hernam de kapitein; *,ik verlang sterk naar mijn schip, al vonden wij niet eens die zoogewenschte brandstof." . ,, Wat dat aangaat, ' antwoordde de dokter, ,, ik heb goeden moed. Dokter!" zeide Hatteras dikwijls, „ik heb verkeerd gedaan met de Forward te verlaten, dat was een misslag! de plaats van een kapitein is of> zijn schip, en nergens anders." „Johnson is er." „Dat is waar! maar. . . . vooruit! vooruit!" De slede gleed snel, men hoorde hoe Simpson de honden door zijn geroep aanvuurde; tengevolge van een merkwaardig verschijnsel van phosphorescentie liepen zij óver een in brand staanden bodem en de ijzeren loopers der slede schenen een wolk van vonken op te jagen. De dokter was vooruit gegaan om den aard dief sneeuw te onderzoeken, toen hij eensklaps, van een verhevenheid willende afspringen, verdween. Bell, die dicht bij hem was, liep naar hem toe. „Wat is het, mijnheer Clawbonny?" riep hij ongerust, terwijl Hatteras en Simpson bij hem kwamen, „waar ben je?" „Dokter!" schreeuwde de kapitein. „Hierheen! op den bodem van een gat," antwoordde een geruststellende stem, „een eindje touw, en ik kom weder op de oppervlakte der aarde." Zij wierpen den dokter, die óp den bodem van een dertien voet diepen, hollen trechter lag, een touw toe; hij sloeg het om zijn middel, en zijn drie makkers heschen hem niet zonder moeite op. „Hebt ge u bezeerd ?'' vroeg Hatteras. „Volstrekt niet! ik ben schotvrij!" antwoordde de dokter zich de sneeuw van het lichaam schuddende. , ,Maar hoe is het toch gekomen ?'' , ,Wel, 't is de schuld der straalbreking,'' antwoordde hij, ,.altijd die straalbreking! ik meende over een scheur van een voet breed heen te stappen en ben in een gat van tien voet diep getuimeld! De EneeUchen aan de Noordpool. 14 20Q 212 OVER DE IJSVELDEN. Op eens, en zonder dat die plotselinge verandering door een voor'teeken aangekondigd was, steeg er een damp in een volkomen bevrozen toestand van den grond op; hij bereikte een hoogte van om¬ trent negentig voet en bleef toen hangen; men kon geen hand voor de oogen zien; de damp hechtte zich aan de kleederen en bedekte ze met lange scherpe prisma's. Door dit verschijnsel van den bevrozen damp of rijp overvallen, waren de reizigers er slechts op bedacht zich te vereenigen; terstond ging aan alle kanten het geroep op: „Hei daar, Simpson!" ,,Bell! hierheen!" „Mijnheer Clawbonny!" ' ' „Dokter!" - „Kapitein! waar zijt ge?" De vier reisgenooten zochtten elkander en tastten in dien dikken nevel rond, dien het oog niet kon doorboren. Maar verontrustend was het voor hen, dat zij geen antwoord kregen; het scheen, alsof die damp ongeschikt was om het geluid voort te planten. Allen kwamen nu op de gedachte om te- schieten en elkander zoo doende een sein tot hereeniging te geven. Maar, scheen het geluid der stem te zwak, de losbranding der vuurwapens was te sterk, want de echo maakte er zich meester van, en in alle richtingen teruggekaatst bracht zij een verward geluid voort, zonder dat de laatste richting bepaald kon worden. Ieder deed nu, wat hij best oordeelde. Hatteras bleef met over elkander geslagen armen staan wachten. Simpson vergenoegde zich met zijn slede tegen te houden, dat niet gemakkelijk ging. Bell keerde terug en zocht zorgvuldig met de hand de sporen zijner voet, stappen weder. Zich aan de ijsblokken stootende, val'ende en weder OVER DE IJSVELDEN. opstaande liep de dokter rechts en links, geraakte van het spoor en verdwaalde hoe langer hoe meer. Na verloop van vijf minuten zeide hij bij zich zeiven; „Dat kan zoo niet duren! Een vreemd klimaat! Tammer dat het ons zoo onvoorziens op het lijf valt! Men weet niet waarop men rekenen mag, zonder nog van die scherpe prisma's te spreken die het gelaat openrijten! Hei! hei! Kapitein!'' riep hij nog eens. Maar hij kreeg geen antwoord; op goed geluk af laadde hij nog eens zijn geweer en in weerwil van zijn dikke handschoenen verbrandde hij zijn handen aan den kouden loop. Hiermede bezig zijnde meende hij een verwarde massa te zien die zich weinige schreden van hem af bewoog. „Eindelijk!" zeide hij, „Hatteras! Bell! Simpson! Zijt gij het? Geel toch antwoord''' Een dof gebrom liet zich hooren. , ,Hei!'' dacht de goede dokter, , ,wat is dat ?' De massa kwam nader; kleiner wordende kwamen haar omtrekken beter uit. Een verschrikkelijk denkbeeld kwam bij den dokter op. - , .Een beer!'' zeide hij bij zich zeiven. Het moest inderdaad een ontzaglijke beer zijn. In den nevel ver¬ dwaald, liep hij heen en weer, achter- en vooruit, op het gevaar af van op reizigers te stooten, wier tegenwoordigheid hij zeker volstrekt niet vermoedde. ,.Dat's gek!" dacht de dokter, die onbeweeglijk bleef staan. Nu eens voelde hij den adem van het dier, die zich weldra in 213 OVER DE IJSVELDEN. denjrijp verloor; dan weer zag hij eventjes de ontzaglijke pooten, waarmede het monster om zich heen sloeg, en die zoo dicht voorbij hem gingen, dat zijn kleederen meer dan eeiis door scherpe klauwen verscheurd werden; hij sprong achteruit en nu verdween de beweeglijke massa als een spookbeeld. Maar toen hij zoo achteruit ging, voelde de dokter dat de grond rees; zich met zijn handen aan de scherpe randen der schotsen vastklemmende, beklauterde hij een blok; toen nog een; hij voelde met de punt van zijn stok om zich heen. ,,Een ijsberg!" zeide hij bij zich zeiven; „als ik den top bereik, ben ik gered-.'" En dit zeggende klauterde hij met verbazende vlugheid omtrent tachtig voet hoog; zijn hoofd stak boven den bevroren damp uit, die scherp begrensd was! „Goed!" zeide hij bij zich zeiven, en rondziende, bemerkte hij zijn drie makkers, die uit die dichte vloeistof opdoken. , .Hatteras!'' ,, Mij nheer C lawbonny!'' „Bell!" „Simpson!" De vier mannen werden bijna gelijktijdig geroepen ;door een prachtigen kring om de zon verlicht, schoot de lucht bleeke stralen, die den bevroren damp kleurden als waren het wolken, en de toppen der ijsbergen schenen boven een massa gesmolten zilver op te doemen. De reizigers 'waren opgesloten in een cirkel van nog geen honderd voet middellijn. Door de zuiverheid der bovenste luchtlagen en de groote. koude der temperatuur, konden zij elkaar zeer gemakkelijk verstaan en boven op hun schots met elkander praten. Toen geen hunner na de eerste geweerschoten antwoord kreeg, hadden zij gemeend niets beter te kunnen doen dan zich boven den mist te verheffen. '!a$§8|H „De slede!" riep de kapitein., , ,Die is tachtig voet onder ons,'' antwoordde Simpson. .,In goeden staat?" ■ ;. ,• ;Irï goeden staat.'' „En de beer ? " vroeg de dokter. ,,Welke beer ?'' antwoordde Bell. „Wel de beer, dien ik ontmoet heb en die bijna mijn hersenpan heeft ingeslagen.'' „Een beer! "zei Hatteras; „dan mogen we wel naar beneden gaan.' , ,Wel neen!'' antwoordde de dokter; , ,dan raken we elkander weer kwijt en kunnen nog eens beginnen.'' „En als dat dier onze honden aantast?". . .. " zeide Hatteras. Thans weergalmde het geblaf van Duc; het kwam uit den imist * en drong tot de ooren der reizigers door. 214 over de ijsvelden. ,,'t Is Duc!" riep Hatteras. ,,Er is zeker wat aan de hand. Ik ga naar beneden.'' Allerlei geluiden gingen nu, als een vreeselijk concert, uit den hoop op; Duc en de honden blaften woedend. rAl dat geraas geek op een ontzettend, maar dof gebrom, zooals men dikwijls in 215 DE CAI RN een eivolle zaal verneemt. Men gevoelde, dat er daaronder in dien dikken nevel een onzichtbaar gevecht plaats had, en de damp geleek somtijds op de golven eener woelende zee bij een worsteling van zeemonsters . ,,Duc! Duc!" riep de kapitein, terwijl hij op het punt stond om weder in den rijp terug te keeren. „Wacht even, Hatteras! wacht even!". zei dedokter; „medunkt, dat de mist optrekt." | Hij trok niet op, maar daalde, gelijk hét water van een vijver, dat langzamerhand wegloopt; hij scheen in den grond terug te keeren, waaruit hij was opgerezen; de schitterende toppen der ijsbergen werden boven hem hoe langer hoe grooter; andere, die tot nog toe onder waren geweest, rezen als nieuwe eilanden op. Door een zeer begrijpelijk gezichtsbedrog meenden de reizigers, zich aan hun ijskegels vasthechtende, in den dampkring op te stijgen, terwijl de bovenste laag van den damp onder hen daalde. Spoedig vertoonde zich het bovenstuk der slede, daarna de trekhonden, daarna andere dieren ten getale van dertig, daarna groote zich bewegende massa's en de rondspringende Duc, wiens kop uit den rijp te voorschijn kwam en er weder in weg dook. , ,Vossen!'' riep Bell. ,,Beren," antwoordde de dokter, „één! drie! vijf!" , ,Onze honden! onze voorraad!'' zei Simpson. Een troep vossen en beren, die bij de slede waren gekomen, maakten een groote bres in de levensmiddelen. Plunderzucht maakte ze allen eensgezind; de honden blaften woedend, maar de roovers stoorden zich er niet aan, ze zetten hun verwoestingen onafgebroken voort. „Vuur!" riep de kapitein zijn geweer afschietende. Zijn makkers volgden zijn voorbeeld. Op die vierdubbele losbranding gaven de beren, den kop oplichtende en een grappig gebrom uitstootende, het teeken tot vertrek; zij- namen een kleinen draf aan, sneller dan de galop van een paard, en door een bende vossen gevolgd, verdwenen zij spoedig in het noorden tusschen de schotsen. XXX. DE CAIRN. Dit verschijnsel, dat bij uitsluiting aan de poolstreken eigen is, had omtrent drie kwartier geduurd; de beren en vossen hadden DE CAI RN. dus ruim tijd gehad om hun slag te slaan; die voorraad kwam juist van pas voor die dieren, welke tijdens den strengen winter uitgehongerd waren, het dekkleed der slede door de sterke klauwen verscheurd, de geopende en ontbodemde kisten pemmican, de geplunderde zakken beschuit, de op de sneeuw verstrooide voorraad thee, een vaatje wijngeest met losse duigen en welk kostbaar vocht was weggeloopen, de verstrooide en vernielde kampementstukken, alles bewees de woede dier wilde dieren, hun hongerige vraatzucht, hun onverzadelijke. gulzigheid,. „Dat is een groote ramp, "zeide Bell, dit tooneel van verwoesting overziende. • • „En waarschijnlijk onherstelbaar," voegde Simpson er bij. „We moeten eerst de schade maar eens opnemen," meende de dokter, , ,en er dan over spreken.'' Zwijgend raapte Hatteras reeds de verspreide kisten en zakken op; de nog eetbare pemmican en beschuit werden bijeengezocht; het verlies van een gedeelte van den wijngeest was zeer verdrietig; zonder hem toch geen warme drank, geen thee, geen koffie meer. Toen de dokter een inventaris van de gespaarde levensmiddelen •had opgemaakt, bleek het, dat twee honderd'pond pemmican en honderd vijftig pond beschuit weg waren-; als de reis wat aanhield zouden de reizigers zich op half rantsoen moeten stellen. Men beraadslaagde dus over het besluit, dat in deze omstandigheden genomen moest worden. Moest men naar het schip terugkeeren en den tocht nog eens ondernemen ? Maar hoe zou men er toe kunnen overgaan de honderd vijftig mijlen, die men reeds achter den rug had, te vergeefs afgelegd te hebben ? Zonder die zoo noodzakelijke brandstof terug te komen zou een noodlottige uitwerking hebben op den geest der bemanning! Zouden er nog manschappen te vinden zijn, die lust hadden dien tocht over het ijs opnieuw te ondernemen ? Het beste was dus zeker de reis voort te zetten, al ging zij ook met de grootste ontberingen gepaard. De dokter, Hatteras en Bell waren voor dit laatste besluit, Simpson stemde voor den terugtocht; de vermoeienissen van de reis hadden zijn gezondheid geschokt; hij verzwakte zichtbaar, maar ziende, dat niemand hem toeviel, hernam hij eindelijk weder zijn plaats voor aan de slede en de kleine karavaan sloeg den weg naar het zuiden weder in. De drie volgende dagen, van 15 tot 17 Januari, bleef de reis even eentonig; men vorderde langzaam; de reizigers matten zich af; de vermoeidheid zat hun in de beenen; de trekhonden sleepten zich met moeite voort; het ontoereikende voedsel was niet geschikt dieren en menschen te versterken. Het weder wisselde met zijn gewone veranderlijkheid af, en sprong van snerpende koude op' vochtige en doordringende nevels over. 217 DE CAIRN. Den i8n Januari veranderde het voorkomen der ijsvelden plots, ling; een groot aantal zeer hooge pieken, op pyramieden gelijkend, die in een spitse punt uitliepen, verhieven zich aan den gezichteii der; hier en daar boorde de grond door de sneeuwlaag; hij schee uit gneiss, schiefer en kwarts met een weinig kalksteen te bestaan Eindelijk betraden de reizigers'een vasten bodem, en dat land moes naar gissing het vaste land zijn, dat Nieuw-Cornwallis heet. De dokter kon niet nalaten uit vreugde op dien vasten grond t stampen; de reizigers behoefden nog maar honderd mijlen af te legge: om kaap Belcher te bereiken; maar de meeste vermoeienis moes nog komen op dien oneffen bodem, bezaaid met scherpe rótsen gevaarlijk uitstekende punten, kloven en afgronden; zij moeste: in het binnenland doordringen, hooge steile oevers beklimme: en nauwe engten doortrekken, waarin de sneeuw ter hoogte va: dertig tot veertig voet opeengestapeld lag. Spoedig betreurden de reizigers den zoo goed als effen, bijn; gemakkelijken weg over de ijsvelden, waarop de slede zoo sne - voortgleed; nu moesten zij met kracht trekken; de afgebeulde hondei konden het niet meer af, de menschen, gedwongen om zich neven: hen in te spannen, putten zich uit om ze te verlichten; verschei dene malen werd het noodig den voorraad geheel af te laden, tei einde uiterst steile bergjes over te trekken, wier spiegelgladdi oppervlakte geen houvast opleverde; menige hoogte van tien voe kostte geheele uren; dien eersten dag vorderden zij dan ook maa 218 DE CAIRN., vijl mijlen op dat land, dat terecht Cornwallis heet; want het vertoonde, de hobbeligheid, de spitse punten, de scherpe kammen, de vreeselijke rotsen van het zuidwestelijkste gedeelte van Engeland. Den volgenden morgen bereikte de slede het hoogste gedeelte van de rotsige oevers; de krachtelooze reizigers konden hun sneeuwhut niet bouwen, en moesten in hun buffelhuid gewikkeld den nacht onder de tent doorbrengen, terwijl zij hun natte kousen op hun borst trachtten te drogen. Men kan licht gissen wat de onvermijdelijke gevolgen hiervan waren; in den nacht daalde de thermometer tot onder vier en veertig graden (—42°Cels.) en het kwik bevroor. De gezondheid van Simpson werd op een onrustbarende wijze gestoord; een hardnekkige verkoudheid, een hevig rheumatisme, ondraaglijke pijnen noodzaakten hem op de slede te gaan liggen, die hij niet meer kon besturen. Bell nam zijn plaats in; hij leed ook, . maar zijn lijden maakte hem niet bedlegerig. De dokter, ondervond ook den invloed van dien wintertocht, toch ontviel hem geen enkele klacht; op zijn stok leunende ging hij vooruit; hij verkende den weg, hij was in alles behulpzaam. Hatteras, wiens ijzer sterk gestel nog even ongedeerd, onvatbaar, ongevoelig en gezond was als op den eersten dag, volgde zwijgend de slede. Den 3on Januari was het weder zoo guur, dat de geringste inspanning terstond door een volkomen krachteloosheid gevolgd werd. Dè grond werd tevens zoo onbegaanbaar, dat de dokter, Hatteras en Bell zich naast de honden inspanden; onvoorziene schokken., hadden het voorste gedeelte der slede vernield, zoodat ze hersteld moest worden. Die oorzaken van oponthoud kwamen verscheidene malen op een dag voor. Tót hun middel door de sneeuw wadend en in spijt van de felle koude zweetende, trokken cis reizigers door een diepen hollen weg. Zij spraken geen woord. Eensklaps ziet Bell, die het dichtst bij den dokter was, dezen verschrikt aan; daarna raapt hij zonder een woord te zeggen een handvol sneeuw op, en wrijft daarmede fiks het gelaat van zijn reisgezel. , ,Ben je dol, Bell!'' riep de dokter die zich hevig verzette. Maar Bell ging voort met zoo hard mogelijk te wrijven. ,,Mijn mond, neus en oogen zitten vol sneeuw,"hernam de dökter; , ,ben je gek geworden, Bell ? Wat scheelt je toch ?'' ,, Als ge nog een neus hebt,'' antwoordde Bell, , ,hebt ge het aan mij te danken!'' ,,Een neus!" hervatte de dokter driftig, de hand van zijn gezicht brengende. ,,Ja, mijnheer Clawbonny, u waart geheel bevroren! uw neus was geheel wit, toen ik u aanzag en zonder mijn krachtige behandeling zoudt u van dit sieraad Deroofd zijn, dat wel lastig op reis is, maar toch ook onmisbaar.'' ' 219 DE CAIRN. Inderdaad had het weinig gescheeld of de neus des dokters zou bevroren geweest zijn; maar nu de bloedsomloop door het sterke wrijven van Bell gelukkig bij tijds hersteld was, was alle gevaar geweken . Ik dank je, Bell!" zeide de dokter, „tot wederdienst bereid." , ,Daar reken ik op, mijnheer Clawbonny;'' antwoordde de timmerman, ,,en gave de Hemel, dat wij nooit grooter rampen te. vreezen hadden!" „Helaas, Bell!" hermm ds dokter, „je zinspeelt op Simpson; de armer dommel lijdt verschrikkelijk." „Vreest ge voor hem?" vroeg Hatteras driftig, i ,,Ja, kapitein!'' antwoordde de dokter. , ,En wat vreest ge ?" „Een hevigen aanval van scheurbuik; zijn beenen zwellen reeds en zijn tandvleesch is aangetast; de orgelukkige ligt daar onder de dekens'der slede half te bevriezen, en het stooten veroorzaakt hem telkens nieuwe pijnen; ik beklaag hem, Hatterai! en ik kan niets doen om hem verlichting te bezorgen?" „Arme Simpson !"mompelde Bell. „Misschien zou het niet kwaad zijn, als we een dag of twee rust namen, " hervatte de dokter. „Rust nemen!" riep Hatteras, „wanneer het leven van achttien menschen van onze terugkomst afhangt! ■' „En toch. ..." meende de dokter. ,,Clawbonny! Bell! luistert!'' hervatte Hatteras, , ,we hebben voor geen twintig dagen levensmiddelen meer! Oordeelt zeiven of we een oogenblik te verliezen hebben!" De dokter noch Bell gaven eenig antwoord, en de slede hervatte weder haar voor een oogenblik gestaakten tocht. 's Avonds hielden zij stil aan den voet van een ijsbergje, waarin Bell spoedig een hol hakte; de reizigers vluchtten er in; de'dokter sleet den nacht met Simpson te verplegen; de scheurbuik oefende 220 DE CAIRN. 221 reeds haar afgrijselijke verwoestingen bij den ongelukkige uit,enhet lijden ontlokte onafgebroken klachten aan zijn gezwollen lippen . ,,Ach, mijnheer Clawbonny!" ,,Houd moed, mijn virend!" zeide de dokter. ,. 'k Zal er niet meer van opkomen! 'k gevoel het! ik kan het niet langer uitstaan! was ik maar dood!" Die wanhopmds uitdrukkingen beantwoordde de dokter met onverpoosde zorgen; hoewel zelf door de vermoeienissen van den dag uitgeput, besteedde hij toch den nacht om een pijnstillend drankje voor den zieke gereed te maken; maar het citroensap was reeds krachteloos en het wrijven verhinderde niet, dat de scheurbuik zich langzamerhand uitbreidde. Den volgenden dag moest men den or gelukkige weder op de slede leggen, hoewel hij verzocht, dat men hem alleen zou achterlaten, opdat hij in vrede kon sterven; daa na hervatte men dien verschrik kelijken tocht weder, te midden van steeds toenemende bezwaren. De ijskoude nevels maakten die drie mannen tot het hemd toe nat; de sneeuw en de fijne hagel sloegen hun in het aangezicht; zij deden het werk van lastdieren en kregen geen voldoend voedsel meer. Even sterk als zijn heer, liep Duc heên en weer, hij trotseerde alle vermoeienissen, was altijd op de been, en ontdekte van zelf den besten weg, zoodat men zich geheel op zijn verbazend instinct verliet. Den 23n Januari was Duc, te midden van een bijna volkomen DE CAIRN. duisternis, want het was nieuwe maan, 's morgens vroeg vooruit geloopen; gedurende verscheidene uren verloor men hem uit het oog! Hatteras werd ongerust, te meer daar de grond talrijke sporen van beren vertoonde; hij wist niet recht wat hij doen moest, toen hij sensklaps een luid geblaf hoorde-. XXX !. DE DOOD VAN SIMPSON. De reis werd hervat; nieuwe en onverwachte gedachten doorkruisten aller hoofden, want een ontmoeting is in deze poollanden de'gewichtigste gebeurtenis die er plaats kan hebben. Hatteras fronste ongerust zijn wenkbrauwen. , ,De Porpoise!'' vroeg hij zich zeiven af; , ,wat is dat voor een schip ? En wat komt het zoo dicht bij de pool doen ?'' Bij die gedachte liep hem, hoe koud het ook was, een rilling over het lijf. De dokter en Bell dachten alleen aan de beide gevolgen, die de ontdekking van dit document kón hebben: hun evenmenschen redden of door hen gered worden. Maar de moeilijkheden, de hinderpalen en vermoeienissen daagden schielijk weder op, en zij moesten vóór alles aan hun thans zoo gevaarlijken toestand denken. De kwaal van Simpson verergerde; de dokter kon zich niet vergissen in.de voorteekenen van een spoedigen dood. Hij vermocht er niets tegen! hij zelf leed veel aan een pijnlijke oogontsteking die . tot blindheid kon overgaan, als hij zich niet in acht nam. De schemering gaf nu genoeg licht, en dit licht, door de sneeuw teruggekaatst verbrandde de oogen; het was moeielijk zich tegen die terugkaatsing te beschermen, want de brilleglazen werden met een' ijskorts bedekt en daardoor ondoorschijnend, zoodat zij het gezicht . DE DOOD VAN SIMPSON. belemmerden. Zorgvuldig diende men op zijn hoede te zijn tegen d< geringste hindernissen van den weg en ze zoo vroeg mogelijk te ontdekken; het was dus zaak- de gevaren der oogontsteking te braveeren: evenwel droegen de dokter en Bell, hunne oogenbedekkende beurtelings aan elkander de taak op de slede te besturen. Deze gleed slecht op haar versleten onderstel voort; het trekken werd hoe langer hoe moeilijker; de moeilijkheden van den bodem verminderden niet; men had te doen met êen vasteland van vulkanischen aard, met scherpe kammen bedekt en bezaaid; langzamerhand hadden de reizigers zich tot een hoogte van vijftien honderd voet moeten verheffen om den top der bergen over te trekken. Het weder was daar allerguurst; de rukwinden en sneeuwbuien barstten er met ongekende woede los; en de ongelukkigen,'die zich over die woeste toppen voortsleepten, leverden een treurig schouwspel op. * Zij werden ook sneeuwziek; die eentonige glans veroorzaakte neiging tot braken; hij maakte dronken en duizelig; de grond scheen te ontzinken en geen enkel vast punt op dat onmetelijke witte tafellaken aan te bieden; zij hadden een gevoel als de zeeman, wanneer het dek van het schip door het hevige slingeren onder zijn voeten wegglijdt; de reizigers konden zich hieraan niet gewennen en de voorduring dier gewaarwording steeg hun naar het hoofd. Hun leden werden stram, hun geest slaperig, en dikwijls liepen zij als half slapenden voort; dan schudde een afgrond, een onverwachte stoot soms een val, hen uit den slaap wakker, die hen echter weinige 'oogenblikken later weder overviel. Den 25x1 Januari begonnen zij steile hellingen af te dalen ■ hun vermoeienis nam nog toe op de spiegelgladde schuinten; een'misstap, die hoogst moeilijk te vermijden was, kon hen in diepe afgronden doen storten, eri daar zouden zij reddeloos verloren geweest zijn . Tegen den avond woedde een allerhevigste storm op de besneeuwde toppen; zij konden geen tegenstand bieden aan het geweld van den orkaan, en moesten op den grond gaan liggen; maar daar de temperatuur zeer laag was, liepen zij gevaar terstond te bevriezen Met behulp van Hatteras bouwde Bell met veel moeite een sneeuwhut, waarin de ongelukkigen een schuilplaats zochten; daar gebruikten zij eenige vingergrepen pemmican en wat heete thee- er waren nog maar vier gallons wijngeest over, die noodzakelijk aangesproken moest worden om den dorst te iesschen, want men moet zich niet voorstellen dat sneeuw in haar natuurlijken vorm gebruikt kan worden; men is gedwongen ze te smelten. In de gematigde landen waar de koude nauwelijks tot beneden het vriespunt daalt • kan zij geen kwaad; maar boven den noordpoolcirkel is het heel anders; daar krijgt zij zulk een lage temperatuur dat het even onmogelijk is ze met de hand aan te grijpen als een-stuk wit gloeiend De Engelschén aan de Noordpool. 225 DE DOOD VAN SIMPSON . ijzer, in weerwil ze de warmte zeer slecht geleidt; er is dus tusschen haar en de maag zulk een verschil van temperatuur, dat, wie haar inslikt werkelijk stikken zou. Daarom verdragen de Eskimo's ook liever de langdurigste kwellingen dan zich met die sneeuw te laven, die het water in geenen deele kan vervangen en den dorst vermeerdert in plaats van te stillen. De reizigers konden den hunnen dus alleen lesschen wanneer zij sneeuw boven brandenden wijngeest smolten. 's Morgens ten drie ure, toen de storm op het hevigst was, was de beurt°aan den doklter om de wacht te houden; hij leunde op de ellebogen in een hoek der hut, toen een klagende kreet van Simpson zijn opmerkzaamheid gaande maakte; hij stond op om hem te verplegen, maar stiet daarbij zijn hoofd hard tegen het gewelf van ijs; zonder daarover na te denken bukte hij zich over Simpson heen en begon diens gezwollen en blauwachtige beenen te wrijven; na hiermede een kwartier bezig geweest te zijn, wilde hij weder op staan v en stiet nu andermaal het hoofd, hoewel hij thans op zijn knieën lag. ,,Dat is vreemd," zeide hij bij zich zeiven Hij stak zijn hand omhoog; het gewelf zakte merkbaar. , .Groote God!'' i ien hij. , ,Op op! vrienden!" Op dat geroep stonden Hatteras en Bell haastig op, en stieten op hun beurt het hoofd; een stikdonkere nacht omringde hen. , ,Zoo aanstonds worden we verpletterd!'' riep de dokter! , ,naar buiten! naar buiten!" . . Simpson door de opening slepende, verlieten alle drie dat gevaarlijke verblijf; het was tijd, want de slecht samengevoegde ijsblokken ^Daar 'stonden nu de ongelukkigen in het midden van den storm onder den blooten hemel, aan de strengste koude blootgesteld. 226 DE DOOD VAN SIMPSON. Den 27n vond men bijna onder de sneeuw bedolven eerst een «extant daarna een waterflesch; deze bevatte brandewijn, of liever een stuk ijs, in welks middelpunt al de geest van dien drank in de gedaante van een sneeuwbal was samengedrongen; hij was onbruikbaar. Het was duidelijk, dat Hatteras, zonder het te willen, een groote ramp op het spoor was; hij trok langs den eenigen bruikbaren weg, en verzamelde het strandgoed van een verschrikkehjke schrpbreuk. De dokter zag oplettend rond, of hij geen andere steenhoopen in het oog kon krijgen, maar te vergeefs. Treurige gedachten rezen bij hem op; al ontdekte hij die ongelukkigen welke hulp zou hij nog kunnen bieden? Zijn makkers en hij begonnen aan alles gebrek te krijgen; hun kleeren scheurden, hun levensmiddelen raakten op. Als die schipbreukelingen talrijk waren zouden zij allen van gebrek omkomen. Hatteras scheen lust te hebben ze te ontwijken! Had hij geen gelijk, daar het behoud van zijn scheepsvolk op hem berustte ? Moest hij, door vreemdelingen aan boord op te nemen aller veiligheid in gevaar brengen ? Maar die vreemden waren menschen, hun natuurgenooten, misschien landgenooten! Hoe zwak hun kans op levensbehoud ook ware mocht men ze hen wel ontnemen? De dokter wilde weten, hoe Bell er over dacht. Bell antwoordde niet. Zijn eigen lij den had zijn hart versteend. Clawbonny durfde Hatteras niet ondervragen en liet het dus aan de Voorzienigheid over. Den 27n Januari, tegen den avond, scheen Simpson op het uiterste te liggen; zijn reeds verstijfde en ijskoude leden, zijn afgebroken ademhaling, die een damp om zijn voorhoofd vormde, stuiptrekkende bewegingen' alles verkondigde zijn naderend einde. Zijn gelaat had een verschrikkehjke, wanhopende uitdrukking, hij sloeg blikken van machtelooze woede op den kapitein. Daar lag een geheele beschuldiging in, een geheele reeks van stomme, maar veelbeteekenende, misschien verdiende verwijten! Hatteras naderde den stervende niet. Hij vermeed hem, hij ontweek hem, en was zwijgender, afgetrokkener en meer m gepeinsverdiept dan ooit. ' De volgende nacht was vreeselijk; het geweld van den storm; verdubbelde; driemaal woei de tent om, en de sneeuwstorm viel op de ongelukkigen neder, verblindde ze, maakte ze ijskoud en kwetste hen met scherpe schichten, die van de omliggende schotsen afgerukt werden. De honden huilden en jammerden; Simpson bleef aan dat verschrikkehjke weder blootgesteld. Het gelukte Bell de geringe beschutting van het doek te herstellen, dat hun zooal n iet cegen de koude dan toch tegen de sneeuw beschermde. Maar een plotselingewindvlaag nam het ten vierde male weg en voerde het onder een schel gefluit in haar dwarreling mede. 228 DE DOOD VAN SIMPSON. 229 ,,Ach. dat lijden is te erg!" klaagde Bell hern^tr^' ^ m°ed!" riep de dokter hem toe- die «<* aan hem vastklemde om met m den afgrond geslingerd te worden •ef-ZTn reutekle\Mf een laats^ krachtsinspanning rees hij op •en, half overemd, strekte zijn gebalde vuist naar Hatteras uit'die DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. , ,Dat is geen bergplaats,'' antwoordde Hatteras, ,, 't is een graf.' * Het lijk, dat men daar vond, was dat van een dertigjarig matroos en nog volkomen vrij van bederf; het droeg de kleeding der Noordpoolvaarders; de dokter kon niet zeggen sedert hoelang het dood was. Maar na dit lijk ontdekte Bell er nog een, van een man van vijftig * jaar, wiens gelaat nog de sporen droeg van het lijden, dat zijn dood had veroorzaakt. , ,Dat zijn geen begraven lijken,' ■ riep de dokter; , ,die ongelukkigen zijn door den dood verrast ter plaatse,waar wij ze vinden." ,,U hebt gelijk, mijnheer Clawbonny!" antwoordde Bell. ,,Ga voort! ga voort!" zeide Hatteras. Bell durfde haast niet. Wie kon zeggen, hoeveel menschenlijken dat ijsbergje bevatte!' „Die lieden zijn de slachtoffers geweest van het ongeval, dat ons zelve bijna overkomen is," zeide de dokter; „hun sneeuwhut is ingezakt. Laten we zien, of er nog leven is in een van hen!'' De plek werd snel opgeruimd en Bell haalde er nog een lichaam uit, dat van een man van veertig jaren; hij had het lijkachtig voortkomen der-anderen niet; de dokter bukte zich over hem en, meende nog eenige teekenen van leven te ontdekken. „Hij leeft! hij leeft!" riep hij. Hij bracht met Bell dit lichaam in de sneeuwhut, terwijl Hatteras. onbeweeglijk de ingestorte woning beschouwde. De dokter ontkleedde den ongelukkigen opgegravene geheel; hij bespeurde geen enkel spoor van verwonding; door Bell geholpen, wreef hij hem sterk met in wijngeest.gedoopt werk, en voelde het leven allengs ierugkeeren; maar de ongelukkige verkeerde in een toestand van volkomen verstijving en was geheel van de spraak beroofd; zijn tong kleefde aan het verhemelte, alsof zij bevroren was. De dokter doorzocht de zakken zijner kleederen; zij waren ledig. Dus geen getuigschrift. Hij liet Bell doorgaan met wrijven en keerde naar Hatteras terug. Deze was in de holten der sneeuwhut afgedaald, had den grond zorgvuldig omgewoeld, en kwam weer boven met een half verbrand stukje van een omslag van een brief in de hand. Deze woorden waren nog leesbaar: .... tamont, .... orpoise ... .w-York. „Altamont!" riep de dokter, „van het schip de Porpoise! van TSTieuw-York!" „Een Amerikaan!" zeide Hatteras sidderende. 234 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTERAS DE ENGELSCHEN AAN DE NOORDPOOL. JULES VERNE'S GEÏLLUSTREERDE WONDERREIZEN. i DE REIS OM DE WERELD IN 80 DAGEN. 3 DE REIS NAAR DE MAAN IN 28 DAGEN. 3 DE KINDEREN VAN KAPITETN GRANT. Zuid-Amerika 4 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Australië. 5 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Stille Zuidzee. 6 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Oostelijk Halfrond. 7 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Westelijk Halfrond. 8 VIJF WEKEN IN EEN LUCHTBALLON. Ontdekkingsrei in de Binnenlanden van Afrika. 9 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Luchtschipbreuke- lingen. 10 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Verlatene; 11 NAAR HET MIDDELPUNT DER AARDE. 12 MICHAEL STROGOFF, DE KOERIER VAN DEN CZAAR 13 HET ZWARTE GOUD. 14 HECTOR SERVADAC. De Vulkaanbewoners. 15 HECTOR SERVADAC. De Terugtocht naar de Aarde; 16 AVONTUREN VAN DRIE RUSSEN EN DRIE ENGEL- SCHEN. Gevolgd door ,,De Blokkadebrekers." 17 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. De Walvischjagers. 18 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. In Slavernij. 19 DE SCHIPBREUK VAN DE CHANCELLOR. 20 WONDERLIJKE AVONTUREN VAN EEN CHINEES. 21 ELDORADO EN HET MONSTERKANON VAN STAAL¬ STAD. Gevolgd door „Meester Zacharias". 22 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. De Pelte¬ rij handel. 23 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. Het drij¬ vende Eiland. 24 HET STOOMHUIS. De IJzeren Reus; MF* Zie voor vervolg de achterzijde van den titel. WONDERREIZEN JULES VERNE REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN ' KAPITEIN HATTERAS DE ENGELSCHEN AAN DE NOORDPOOL. AMSTERDAM UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ELSEVIER" 1919 25 HET STOOMHUIS. De Waanzinnige der Nerbudda. 26 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTE- RAS. De Engelschen aan de Noordpool. 27 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTE- RAS. De Ijswoestijn. 28 EENE VLOTREIS. 800 Mijlen op de Amazone. 29 EENE VLOTREIS. Het Raadselsehrift. 30 EEN LEERSCHOOL VOOR ROBINSONS. 31 DE WONDERSTRAAL. 32 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Een Hollander in de Klem. 33 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Schipbreuk en Redding. 34 DE ZUIDSTER. Het Land der Diamanten. 35 DE ARCHIPEL IN VUUR EN VLAM. 36 DE VONDELING VAN HET FREGAT CYNTHIA. 37 MATHIAS SANDORF Een verijdelde Samenzwering. 38 MATHIAS SANDORF. De Middellandsche Zee. 39 MATHIAS SANDORF. Een Model-Volksplanting. 40 HET LOTERIJBRIEFJE. 41 ROBUR DE VEROVERAAR. 42 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. Overrompe¬ ling eener Plantage 43 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. De Zwarte kreek van Texas. 44 1792. OP WEG NAAR FRANKRIJK. 45 TWEE JAAR VACANTIE. De mislukte Pleiziertocht. 46 TWEE JAAR VACANTIE. Een Knapenkolonie. 47 DE FAMILIE ZONDER NAAM. Het Verraad van Simon Morgaz. 48 DE FAMILIE ZONDER NAAM. De Opstand van 1837 49 EEN SCHOT IN DE LUCHT. 50 CESAR CASCABEL. De schoone Zwerfster. 51 CESAR CASCABEL. Over het Ijs en door de Steppen. DRUKKERIJ SCHILT — UTRECHT. I. DE FORWARD. In de Liverpool Herald van den 5n April 1860 las men het volgende bericht : „De brik Forward, kapitein K. Z., eerste stuurman Richard Shandon, zal morgen met de eb uit NewPrinces Docks vertrekken. Bestemming onbekend." Het vertrek van een brik is een zaak van weinig belang voor de grootste handelshaven van Engeland. Wie slaat daar acht op onder de schepen van allerlei- inhoud en allerlei vlag, die ternauwernood een ligplaats kunnen vinden in de drijvende dokken van twee uren in omtrek ? En toch bedekte reeds in den vroegen morgen van den 6n April een onafzienbare volksmenigte de kaden van New Princes Docks ; de ontelbare zeelieden in de stad schenen afspraak gemaakt te hebben om daar bijeen te komen. De arbeiders op de omliggende werven hadden hun werk gestaakt, de handelaars hun sombere kantoren, de kooplieden hun onbezochte winkels verlaten. De bontgeschilderde omnibussen, die langs den buitenmuur der dokken rijden, zetten iedere minuut hun lading nieuwsgierigen af ; de gejieele stad scheen slechts één wensch te hebben : dien om bij het vertrek der Forward tegenwoordig te zijn. De Forward was een brik van honderd zeventig ton, voorzien van een schroef en een stoommachine van honderd twintig paardenkracht. Men zou haar licht verward hebben met de andere brikken in de haven. Maar, merkte het publiek niets buitengewoons aan haar op, de kenners daarentegen vielen zekere bijzonderheden in het oog, waarin een zeeman zich niet kon vergissen. Zoo verdiepte zich aan boord van de Nautilus, die niet ver van daar ten anker lag, een groepje matrozen in duizend gissingen betreffende de bestemming der Forward. ... . „Wat moet men van dat mastwerk wel denken?" zeide de een. „ Gewoonlijk toch voeren de stoomschepen zooveel zeil niet." „Dat schip," antwoordde een kwartiermeester met een breed en rood gezicht, „dat schip rekent zeker meer op zijn masten dan op De Engelschen un de Noordpool. 1 FORWARD. tegen houden dan voor een goed - ï-f-hï mailooï^nlh1-^ maSt6r Cor»WlI," sprak een derde "Heb 3e ook wel opgemerkt, dat de voorsteven zoo recht loopt als die van een klipper?" ' üsbrVeke? tn IJ fdf "dat MJ voorzien is met een stalt om Je. / ^ Z°° scherP als ee* scheermes en in Stangde " ^ te " de hrlC^f ?k6r,r antwoordde een loods op de Mersey ; „want die ^t Wa efn T • ^rtien mijl ^n de wach doorsnee fïln f h°e *J b« h&ar P^eftocht de golven aoorsneea. Geloof me, 't is een flinke stoomer " is '£n£% Zf j0ld°et Mj °°k Z6er g°ed'" ^rnam Cornhill, J èr m J en wmd zeiler en stuurt °peen haar! a m CornhSni M P ^ ,naar de Poolzeeên, of mijn naam is geen Salr de ko^aar fS ! Hf je h6t ™& h^egat wel opgemakt, waar de kop van het roer doorsteekt?" !«itt1"° antW°°rdden de -n Cornhill ; „Dat bewijst, kerels ," antwoordde de kwartiermeester op minach- DE FORWARD. 3 tenden toon „dat je net zoo min je oogen als je hersenen gebruikt ; dat bewijst, dat men speling aan den kop van dat roer heeft willen geven om het gemakkelijk te kunnen plaatsen of verplaatsen. Of weet je niet, dat die beweging dikwijls in het ijs moet uitgevoerd worden?" Te hebt gelijk " antwoordden de matrozen der JNautUus. En bovendien," hernam een hunner, „bevestigt de lading van die brik de meening van meester Cornhill. Ik weet het van Chfton, die zich maar moedig verbonden-heeft. De Forward neemt voor vijf of zes jaren levensmiddelen mee, en kolen naar evenredigheid. Kolen en levensmiddelen, dat is de heele lading, met wat kleederen van wol en van zeehondenhuiden." Dan is er ook niet meer aan te twijfelen," zeide Cornhill ; „maar . vriendje I ie kent Clifton, en zegt die je niets van zijn bestemming ? Hii heeft me niets kunnen zeggen ; hij weet het niet ; de equipage is gemonsterd, zonder te weten waar de reis heen gaat. Dat zal hij eerst weten, als hij er is." Wie weet of zij niet naar den duivel gaan,' antwoordde een on'geloovige ; „mij dunkt het schip ziet ér wel naar uit I' Maar wat een gage ook!" hernam de vriend van Clifton, hoe langer hoe opgewondener, „wat een hoog maandgeld ! vijfmaal meer dan het gewone maandgeld ! Anders zou Richard Shandon ook niemand gevonden hebben, die lust had mede te gaan ! Een schip van een vreemden vorm, waarvan niemand weet waar het heengaat, en dat er net uitziet, alsof het niet van zins is om spoedig terug te komen ! Ik voor mij beken, dat het mij niet zou aanstaan. Aanstaan of niet, vriendje !■" antwoordde Cornhill, „jij zoudt tqch no'oit onder de bemanning der Forward opgenomen zijn. „En waarom niet ?" Omdat je niet aan de vereischten voldoet, 'k Heb me laten vertellen dat getrouwde lieden niet in aanmerking kwamen en jij behoort immers tot die talrijke afdeeling. Je behoeft je dus zoo kieskeurig niet aan te stellen, wat ook anders waarlijk je gewoonte niDe1Smatroos, wien de zet gold, lachte met zijn makkers mede ; wel een bewijs, dat de scherts van Cornhill gegrond was „Zelfs de naam van het schip," hernam Cornhi 1, zeer met zich zeiven ingenomen, „is in de hoogste mate vermetel!^De Forward ! i) Voorwaarts tot hoever ? Nog daargelaten, dat men den kapitein van die brik niet eens kent." ï „Wel zeker is hij bekend," antwoordde een jong matroos met een vrij onnoozel gelaat. „Wat 1 is hij bekend?" i) Forward beteekent voorwaarts. 4 DE FORWARD. „Wel zeker." „Geloof je dan, ventje ," zeide Cornhill ;„dat Shandonkapitein van de Forward is ?" „Maar," antwoordde de jonge zeeman. „Weet dan,dat Shandon niets meer isdan kommandeuri); hij is een moedig en stout zeeman, een walvischvaarder, die getoond heeft wat hij kan, een flinke vent, die wel verdient het bevel te voeren, maar toch is hij geen gezagvoerder, hij is evenmin kapitein als jij of ik, zonder me te declineeren! En wie naast God meester aan boord zal zijn, weet hij ook niet. Wanneer de tijd daar is, zal de ware kapitein voor den dag komen, hoe en waar van daan doet er niet toe;want Richard Shandon heeft niet gezegd en mag ook niet zeggen naar welk punt van den aardbol hij zijn schip zal sturen." * \ „En toch verzeker ik u, meester Cornhill," hernam de jonge zeeman, „dat in den brief, waarbij aan Shandon de betrekking van eersten stuurman werd aangeboden, iemand, die aan boord is, als zoodanig werd aangewezen." „Wat!" antwoordde Cornhill met een gefronst voorhoofd, „durf je volhouden dat de Forward een kapitein aan boord heeft ?" „Wel zeker, meester Cornhill !" „En zoo iets durf je me in mijn gezicht zeggen ?" „Wel zeker, want ik weet het van Johnson, den bootsman." „Van bootsman Johnson?" „Zonder twijfel ; hij heeft het me zelf gezegd !" „Heeft hij 'tje gezegd? Johnson?" „Hij heeft het me niet alleen gezegd, maar me ook den kapitein laten zien." „Hij heeft hem je laten zien !" herhaalde Cornhill, die geheel van de wijs raakte. „Hij heeft hem me laten zien." „En heb je 'm gezien ?" „Met eigen oogen." „En wie is het ?" ,,'t Is een hond." . „Een hond'?" sliëi* „Een hond met vier pooten ?" „Ja." Die verzekering verwekte de grootste verbazing onder de schepe- i') Eerste stuurman op een Engelsch schip. DE FORWARD. 5 lingen der Nautilus. In ieder ander geval zouden zij het uitgeschaterd hebben van lachen. Een hond kapitein van een brik van honderd zeventig ton ! Dat was waarlijk wel om te lachen ! Maar die Forward was zulk een buitengewoon vaartuig, dat men zich wel tweemaal bedenken mocht alvorens te lachen of te ontkennen. Bovendien Cornhill zelf lachte niet. „En heeft Johnson je dien nieuwbakken kapitein gewezen, dien hond ?" hernam hij, zich tot den jongen matroos wendende. „En heb je 'm gezien ?" „Even stellig als ik u zie, met uw welnemen !" „Welnu, wat denk je er van ?" vroegen de matrozen aan meester Cornhill. „Ik denk niets," antwoordde deze driftig, „ik denk niets, of het moest zijn, dat de Forward een schip is van den duivel of van gekken, goed voor Bedlam !" i) i) Een bekend krankzinnigengesticht. 6 DE FORWARD. De matrozen bleven de Forward, waarvan de toebereidselen tot het vertrek bijna afgeloopen waren, stilzwijgend aanstaren ; en er was niemand onder hen die beweerde, dat bootsman Johnson met den jongen zeeman den gek had gestoken. Dat praatje van den hond had zich reeds als een loopend vuurtje door de stad verspreid, en meer dan een was er onder de nieuwsgierige menigte, die den k a p i t e i n-h o n d in het oog zocht te krijgen en met vrij was van het denkbeeld, dat het een bovennatuurlijk dier was. De Forward had dan ook reeds sedert maanden de algemeene oplettendheid gaande gemaakt ; het vreemde in haar bouw, het geheim, waarin zij gehuld was, die onbekendheid van haar kapitein de wijze, waarop Richard Shandon het voorstel om voor haar uitrusting te zorgen, ontving, de keuze van het scheepsvolk, die onbekende door slechts weinigen gegiste bestemming, alles werkte mede om aan de brik een meer dan vreemd voorkomen te geven. Voor een denker, een droomer, of een wijsgeer is overigens niets roerender dan een zeilklaar liggend schip ; de verbeelding schept er genoegen in het te volgen in zijn kamp met de zee, in zijn strijd met de winden, in zijn gevaarvollen tocht, die niet altijd in de haven eindigt, en zoodra er slechts het geringste buitengewone voorval plaats heeft, vertoont het schip zich in een grillige gedaante, zelfs voor de nuchterste gemoederen. Zoö was het ook met de Forward. En al kon het gros der toeschouwers de geleerde, opmerkingen van meester Cornhill niet maken zoo leverden toch de sedert drie maanden in omloop zijnde praatjes stof genoeg op voor de gezellige kringen te Liverpool. De brik was op stapel gezet te Birkenhead, aan den linkeroever der Mersey gelegen, dat een voorstad van Liverpool mag genoemd worden, en met haar in gemeenschap staat door de onophoudelijk heen en weer varende stoombooten. De bouwmeester Scott & Co., een der bekwaamste uit Engeland had van Richard Shandon een bestek en een uitgewerkte teekening ontvangen, waarbij de inhoud, de afmetingen en het model van het schip met de grootste nauwkeurigheid opgegeven waren. De schranderheid, waarmede het plan was ontworpen, verried, dat het van een ervaren zeeman afkomstig was. Daar Shandon genoeg geld ter zijner beschikking had, werd er met het werk een aanvang gemaakt en men arbeidde vlijtig door op verlangen van den onbekenden eigenaar. De brik werd zoo stevig mogelijk gebouwd ; het was duidelijk dat zij m staat moest zijn om hevige drukking door te staan want haar spanten van teakhout, een soort van Indischen eik, om zijn buitengewone hardheid merkwaardig, werden bovendien nog door sterke ijzeren banden onderling verbonden. Zelfs vroeg men elkan- DE FORWARD. der onder de zeelieden af, waarom het hol van een vaartuig, dat zooveel weerstand kon beden, niet even als dat der andere stoombooten van geslagen plaatijzer gemaakt was. Men antwoordde hierop, dat de geheimzinnige bouwmeester zijne redenen had om zoo te handelen. Langzamerhand werd de vorm der brik duidelijk, en haar bijzonder sterke en lichte bouw trof de kenners. Zooals de matrozen der Nautilus opgemerkt hadden, maakte haar voorsteven een rechten hoek met de kiel ; hij was bekleed niet met een sneb, maar met een ijsbreker van gegoten staal uit de fabriek van R. Hawthorn te Newcastle. Die in de zon schitterende metalen voorsteven gaf een bijzonder voorkomen aan de brik, hoewel niets oorlogszuchtigs. Toch stond er een zestienponder op de voorplecht. Daar het een draaibus was, kon het stuk gemakkelijk naar alle kanten gericht worden ; wij moeten er echter bijvoegen dat het met het kanon juist zoo gelegen was als met den voorsteven : hoe dreigend zij ook schenen, toch waren geen van beiden bepaald oorlogszuchtig. Maar indien de brik geen oorlogsschip, geen koopvaarder en ook geen pleizierjacht was — want men doet toch geen zeetochtjes met zes jaar voorraad aan boord — wat was zij dan ? Was zij misschien bestemd om de Erebus en de Terror of sir John Franklin op te sporen ? Ook niet. Een jaar te voren, In 1859, was immers kapitein Mac CHntock uit de poolzeeën teruggekomen ditie. 8 DE FORWARD. Of wilde de Forward soms nog een poging aanwenden om den vermaarden noordwestelijken doortocht te vinden ? Maar waartoe zou dat dienen ? Had kapitein Mac Clure dien niet reeds in i8nrmard zou pedaan hebben. Dokter Clawbonny, wiens zachtheid en liefkoozingen een tijger zouden getemd hebben, trachtte te vergeefs de gunst van dien hond te winnen; hij verspilde er zijn tijd en zijn lekkers aan. Ook luisterde het dier naar geen enkelen der gewone hondennamen. De matrozen noemden hem daarom eindelijk Kapitein; want hij scheen goed op de hoogte te zijn van de scheepsgebruiken. Het was duidelijk, dat de hond meer gevaren had. Nu begrijpt men het schertsende antwoord van den bootsman aan den vriend van Clifton en hoe het kwam, dat slechts weinigen die vooronderstelling weigerden te gelooven; meer dan één, die haar lachende oververtelde, rekende er op dien hond vroeger of later zijn menschelijke gedaante weder te zien aannemen en hem met krachtige stem zijn bevelen te hooren geven. Al koesterde Richard Shandon nu juist die vrees niet, geheel en al vrij van ongerustheid was hij toch niet, en op den 511 April, den avond vóór het vertrek, sprak hij in de algemeene kamer van de kampanje daarover met den dokter, Wall en meester Johnson. Die vier lieden proefden nu hun tiende glas grog, zeker hun laatste; want volgens het voorschrift van den brief uit Aberdeen waren al de zeelieden, van den kapitein af tot den stoker toe, „teatotallers," dat wil zeggen, dat 'zij aan boord geen wijn, bier noch sterke dranken zouden vinden, dan in geval van ziekte en op last van den dokter. Nu spraken zij reeds een uur lang over het vertrek. Indien de lastbrieven van. den kapitein tot het laatste punt toe uitkwamen, moest Shandon den volgenden dag een brief met zijn laatste bevelen ontvangen. „Als die brief," zei de kommandant, „mij den naam van den kapitein niet mededeelt, moet hij mij toch met de bestemming van het schip bekend maken. Waar moet ik anders heenvaren ?" „Op mijn eer !" antwoordde de ongeduldige dokter, „als ik in 24 DE HOND-KAPITEIN. uw plaats was, Shandon , zou ik, zelfs zonder bri f vertrekken ■ hij zou ons wel achterna komen, daar sta ik voorin." „Je staat nergens voor, dokter! Maar naar welk punt van den aardbol zou je dan wel zeilen?" DE HOND-KAPITEIN. 25 „Naar de noordpool! dat spreekt van zelf, daar is geen twijfel aan." „De zuidpool!" riep de dokter. „Nooit! Denk zelf maar even 26 DE HOND-KAPITEIN. na, waarde Wall! of het ooit in den kapitein zou kunnen opkomen een brik bloot te stellen aan een reis over den geheelen Atlantischen ____ Oceaan. I" ,,De dokter heeft voor ieder gat een spijker," antwoordde deze. „Naar het Noorden, het zij zoo 1" hernam Shandon. / ,, Maar, zeg eens, dokter! naar SpitsbergenPnaar Groenland? naar Labrador? naar de Hudsonbaai? Al loopen die wegen allen op hetzelfde doel uit, dat is, op de onoverkomelijke ijsschotsen, zoo zijn ze daarom toch niet minder talrijk, en ik zou zeer verlegen staan als ik een keuze doen moest. 'Kunt ge mij een bepaald antwoord geven, dokter ?'' „Neen !" antwoordde deze, verstoord niets te kunnen zeggen; „maar om er een eind aan te maken, wat zal je doen, als je geen brief krijgt?" ,,'k Zal niets dóen, 'k zal wachten." „Zal je niet vertrekken ?"• riep Clawbonny, zijn glas wanhopig opnemende. „Zeker niet." „Dat is het verstandigste," antwoordde meester Johnson zachtjes, terwijl de dokter, die niet kon blijven zitten, om de tafel heen liep. „Ja ! dat is het verstandigste; en toch kan te lang wachten noodlottige gevolgen hebben : vooreerst is het jaargetijde goed, en, gaan we naar het Noorden, dan moeten we van den ijsgang gebruik maken om door de straat Davis te komen; bovendien wordt de bemanning hoe langer hoe ongeruster; de vrienden en makkers van onze matrozen sporen hen aan de Forward te verlaten, en hun invloed zou ons een leelijke trek kunnen spelen." „Dan komt daarbij," hernam James Wall, „dat, zoo er een panische schrik onder onze matrozen ontstaat, zij tot den laatsten man toe zouden wegloopen; en 'kweet niet, kommandant! of het u gelukken zou uw volk weder bijeen te krijgen." ,, Maar wat moet ik dan doen ?" riep Shandon. „Wat je daareven gezegt hebt," antwoordde de dokter; „wachten, maar tot morgen, wachten eer je wanhopig wordt. Tot nog toe zijn de beloften van den kapitein vervuld met een nauwkeurigheid, die een goed voorteeken is ; er bestaat dus geen reden om te gelooven, dat we niet tijdig genoeg met onze bestemming bekend zullen gemaakt worden; ik twijfel er geen oogenblik aan, of we varen morgen op de lersche zee ; daarom stel ik voor, DE HOND-KAPITEIN. 27 vrienden! nog één glas grog op onze gelukkige reis te drinken; zij begint wel op een eenigszins onverklaarbare wijze, maar met zeelieden zooals gij, heeft zij duizend kansen op een goed einde." En alle vier klonken nog eens voor het laatst. ,,En nu, kommandant !" hernam meester Johnson, „als ik u een raad mag schuldig zijn, zou ik zeggen: maak alles voor het vertrek gereed; de bemanning moet gelooven, dat ge zeker zijt van uw zaak. Maak u morgen zeilree, of er een brief komt of niet; stook maar geen stoom op; de wind zal het wel houden: niets zal gemakkelijker zijn dan halver wind af te zakken; neem den loods aan boord; verlaat de dokken met het tij; ga voorbij den hoek van Birkenhead ten anker ; dan zullen onze manschappen geen gemeenschap met den wal meer hebben, en komt eindelijk die duivelsche brief dan zal hij ons daar even goed vinden als ergens anders. ,, Goed gesproken, wakkere Johnson," zei de dokter, terwijl hij den ouden zeeman zijn hand toestak. „Dat zullen we dan maar voor afgesproken houden !" antwoordde Shandon. Allen begaven zich nu naar hun hutten en wachtten in een onrustigen slaap het aanbreken van den dag af. Den volgenden morgen had de eerste bezorging der brieven in de stad plaats gehad, maar er was er geen een bij voor den kommandant Richard Shandon. Evenwel maakte deze zijn toebereidselen voor de afvaart; onmiddellijk verspreidde zich daarvan het gerucht in Liverpool, en, zooals wij gezien hebben, stroomde een verbazende toevloed van nieuwsgierigen naar de kaden der New Princes Docks. Velen hunner kwamen aan boord van de brik; deze om voor het laatst een makker vaarwel te zeggen, gene om een vriend den tocht af te raden, een ander om een blik te slaan op het vreemde vaartuig, die weder om achter het doel van de reis te komen, en allen waren ontevreden, omdat de kommandant stilzwijgender en terughoudender was dan ooit. En hij had er reden toe. Het sloeg tien uur. Het werd zelfs elf uur. Tegen één uur zou het water gaan vallen. Op de kampanje staande, overzag Shandon met ongeruste blikken de menigte, hopende op het een of ander gelaat het geheim van zijn bestemming te zullen lezen. Maar tevergeefs. De matrozen der Forward volbrachten zwijgend zijn bevelen, zij verloren hem niet uit het oog, zij wachtten nog altijd op een mededeeling, die echter uitbleef. Meester Johnson maakte de laatste toebereidselen om onder zeil te gaan. De lucht was betrokken en buiten de dokken ging de zee zeer hol ; er woei een vrij sterke zuidoostenwind, maar toch kon men gemakkelijk uit de Mersey komen. 28 DE HOND-KAPITEIN. Te twaalf uur was er nog niets. Dokter Clawbonny liep onrustig rond met het lorgnet voor de oogen -en drukke gebaren makende, ongeduldig om in zee te komen. Ondanks zijn pogingen kon hij zijn ontroering niet bedwingen. Shandon beet zich op de lippen dat zij bloedden. Thans naderde hem Johnson en zeide : 'WÊwÊ > „Kommandant! als we van het getij gebruik willen maken, hebben we geen tijd te verliezen; we hebben wel een uur noodig om uit de dokken te komen." Shandon zag nog eens rond en keek op zijn horloge; de eb zou weldra beginnen. „Ga je gang !" zeide hij tot zijn bootsman. „Maak plaats!" riep deze, den toeschouwers bevel gevende het dék van de Forward te "Verlaten. Er ontstond nu een zekere beweging onder de menigte, die naar het voorste gedeelte van het schip drong om weder op de kade te komen, terwijl de matrozen de laatste meertouwen losgooiden. De onvermijdelijke verwarring onder de nieuwsgierigen, die de matrozen zonder veel omslag op zijde duwden, nam nog toe door het gehuil van den hond. Eensklaps sprong het dier van de voorplecht af .en drong door den dicht opeengepakte hoop der bezoekers heen. Hij liet een dof geblaf hooren. Men ging voor hem uit den weg; hij sprong op de kampanje en het is ongeloofelijk, maar duizend getuigen zouden het kunnen bevestigen, die Hond-Kapitein had een brief in den bek. DE HOND-KAPITEIN. 29 ,,Een brief 1" riep Shandon ; „dan is hij ook aan boord f" „Hij was er zonder twijfel, maar nu is hij er niet meer," antwoordde Johnson op het dek wijzende, dat geheel schoongeveegd was van die lastige menigte. „Kapitein! Kapitein! hier!" riep de dokter, die de brief poogde te grijpen, maar de hond maakte geweldige sprongen om hem niet in zijn handen te laten. Het scheen dat hij zijn boodschap alleen aan Shandon zelf wilde doen. „Hier, Kapitein I" riep deze. De hond kwam bij hem; Shandon nam hem zonder moeite den brief af, en nu blafte Kapitein driemaal achter elkander, hetgeen des te duidelijker hoorbaar was, daar er aan boord en op de kaden een diepe stilte heerschte. Shandon hield den brief ongeopend in de hand. ,, Maar lees toch ! lees toch !" riep de dokter. Shandon bekeek hem van alle kanten. Het adres, zonder dagteekening en zonder postmerk, luidde eenvoudig : „Aan den kommandant Richard Shandon, aan boord van de brik de Forward." Shandon opende den brief en las : „Gij zult u naar Kaap Farewell begeven. Gij zult haar den 20n April bereiken. Komt de kapitein niet aan boord, dan zult gij door Straat Davis de Baffinszee invaren tot aan de Melvillebaai. De kapitein der Forward, K. Z. Shandon vouwde dit korte briefje zorgvuldig toe, stak het in den zak en gaf bevel te vertrekken. Zijn stem, die alleen weerklonk onder het fluiten van den oostenwind, had iets plechtigs. Weldra was de Forward buiten de dokken, en door een loods uit Liverpool bestuurd, wiens kleine kotter achteraan kwam, dreef zij met den stroom de Mersey af. De menigte snelde naar de buitenste kade, die langs de Victoria-dokken loopt, om nog eens voor het laatst het vreemde schip te zien. De beide marszeilen, de fok en de groote bezaan werden bijgezet, en onder die zeilen liep de Forward, haar naam waardig, na den hoek van Birkenhead omgezeild te zijn, snel de Iersche zee in. V. IN VOLLE ZEE. In weerwil van de hevige Aprilsche buien bleef de wind gunstig. De Forward kliefde de zee met groote snelheid, zonder dat haar schroef haar vaart in het minst belemmerde. Tegen drie uur ontmoette zij de stoomboot, die den dienst verricht tusschen Liverpool en het eiland Man, en op wier galjoenborden het wapen van Sicilië prijkt. De kapitein praaide haar ; het was het laatste vaarwel, dat de bemanning der Forward zou hooren. Ten vijf ure gaf de loods het bevel over het schip aan Richard Shandon terug en beklom zijn kotter weder, die terstond den steven wendde en weldra in het, zuidwesten verdween. Tegen den avond zeilde de brik om de zuidelijke punt van het eiland Man. Des nachts stond de zee zeer hol; de Forward hield zich goed, liet den hoek van Ayr ten noordwesten liggen én richtte zich naar het Noorder-kanaal. Johnson had gelijk; toen de matrozen in zee waren, kreeg hun zeemansaard weder de bovenhand; op het gezicht van de deugdelijkheid van het vaartuig vergaten zij het vreemde van hun toestand. Het geregelde scheepsleven nam een aanvang. De dokter ademde met volle teugen den zeewind in ; hij bleef in spijt van de windvlagen boven en hield zich, al was hij een geleerde, bijna even goed op de been als de matrozen. „De zee is toch een mooi ding," zei hij tot meester Johnson, toen hij na het ontbijt weder op het dek kwam. „Ik maak wel wat laat kennis met haar, maar ik zal mijn schade wel inhalen." „U hebt gelijk, mijnheer Clawbonny! ik wil ook wel al het land der aarde voor een gedeelte van den oceaan geven. Men beweert, dat de zeelieden hun beroep spoedig moede worden; ik vaar al veertig jaar en heb er nog evenveel zin in als op den eersten dag." ,,'t Is waarlijk een genot een goed schip onder zich te hebben, en als ik me niet bedrieg, houdt de Forward zich goed !" „TJ vergist u niet, dokter," antwoordde Shandon, die zich bij de twee sprekers voegde ; ,,'t is een goed schip, en ik erken, dat nog nooit een schip, bestemd voor een tocht door het ijs, zoo goed voorzien en-beter uitgerust was. Dit doet mij er aan denken, dat nu dertig jaar geleden kapitein James Ross, toen hij den noordwestelijken doortocht ging zoeken...." „Aan boord van de Victory was," zeide de dokter levendig, „een brik, wier tonnenlast bijna gelijk was aan dieri der onze, ook voorzien van een stoommachine." IN VOLLE ZEE. 31 „Wat! weet u dat alles ?" „Je kunt er zelf over oordeelen," antwoordde de dokter; „toen waren de machines nog in de kindsheid der kunst, en die van de Victory veroorzaakten haat meer dan één nadeelig oponthoud; na haar te vergeefs stuk voor stuk hersteld te hebben, nam kapitein James Ross haar eindelijk uit elkander, en liet haar achter op de eerste plaats, waar hij overwinterde." . „Drommels !" riep Shandon : „u zijt goed op de hoogte, dat zie ik wel." „Dat kan ook niet anders," hernam de dokter; „ik ben een liefhebber van lezen en heb het een en ander onthouden uit de werken van Parry, Ross en Franklin, en uit de verslagen van Mac Clure, Kennedy, Kane en Mac Clintock. Ik kan er nog bijvoegen, dat die Mac Clintock met de Fox, een schroefbrik gelijk de onze, veel gemakkelijker en meer rechtstreeks op zijn doel is afgegaan, dan al zijn voorgangers." „Dat is volkomen waar," antwoordde Shandon; „die Mac Clintock is een stout zeeman; ik heb hem aan het werk gezien; dat hoop ik, dat we, evenals hij, in de maand April in straat Davis zullen zijn, en dat, als we door het ijs kunnen komen, onze reis merkelijk bespoedigd zal worden." „Ten minste," antwoordde de dokter, „als het ons niet gaat zooals de Fox in 1857, die in het eerste jaar ingesloten werd door het ijs uit het noorden der Baffinszee, en tusschen de schotsen moest overwinteren." „We willen hopen, dat wij het beter zullen treffen, mijnheer Shandon !" antwoordde meester Johnson ; „en als we met een schip als de Forward niet komen waar we zijn willen, kan men gerust alle verdere moeite opgeven." „Bovendien," hernam de dokter, „zal de kapitein, wanneer hij aan boord is, beter weten dan wij, wat we moeten doen, te meer daar wij het in het geheel niet weten ; want uit zijn zoo korten brief kunnen we het doel der reis niet opmaken." ,,'tls reeds veel," antwoordde Shandon vrij driftig, „dat we weten, welken weg we moeten nemen, en nu hebben we, denk ik, wel een maand lang geen behoefte aan de bovennatuurlijke tusschenkomst van dien onbekende en van zijn lastgevingen. Overigens weet ge, hoe ik over hem denk." '„Wel!" zei de dokter, „ik dacht, evenals gij, dat die man u het bevel over het schip zou laten behouden en nooit aan boord zou komen ; maar...." „Maar?" vroeg Shandon eenigszins spijtig. „Maar, sedert het ontvangen van zijn tweeden brief, heb ik mijn gedachten op dit punt moeten wijzigen." „En waarom, dokter?" 32 IN VOLLE ZEE. „Omdat die brief u wel den weg opgeeft, dien ge moet volgen maar u met bekend maakt met de bestemming der Forward en men toch wel dient te weten, waar men naar toe gaat. Nu vraag ik maar, hoe ge, nu we in volle zee zijn, een derden brief zult ontvangen! Op Groenland zal de pesterij W wï tewelhÏÏ IN VOLLE ZEE. 33 overlaten. Weet je wat, Shandon ! ik verbeeld me, dat die snaak ons in de een of andere 'Deensche nederzetting, te Hosteinhorg of Uppernawik, afwacht; daar zal hij zijn lading zeehondenvellen aangevuld, sleden en honden gekocht, in één woord al den toeste bijeen gebracht hebben, die voor een reis in de poolzeeën noodig is. 't Zou me dus volstrekt niet verwonderen, als hij op een goeden morgen uit zijn hut komt en, op de natuurlijkste wijze van de wereld, zijn bevelen gaat geven." „Wel mogelijk," antwoordde Shandon droogjes, „maar intusschen wakkert de wind aan, en 't is niet voorzichtig bij zulk weder zijn bramzeilen er aan te wagen." Shandon liet den dokter zitten en gaf bevel om de bovenzeilen op te geien. „Hij geeft de hoop maar niet op," zei de dokter tot den bootsman. „Ja !" antwoordde deze, „en dat is jammer; want u zoudt wel eens gelijk kunnen hebben, mijnheer Clawbonny!" Zaterdags zeilde de Forward tegen den avond om het voorgebergte van Galloway, welks vuurtoren in het ncordoosten verrees ; des nachts had men het voorgebergte van Canty-r ten noorden en kaap Fair op de Iersche kust ten oosten. Des morgens tegen drie uur voer de brik langs het eiland Rathlin, dat zij aan stuurboordszijde liggen liet, het Noorderkanaal uit en den Oceaan in. Het was nu de 8e April, een Zondag ; de Engejschen, vooral de matrozen, nemen dien dag stipt waar ; dus ham het bijbellezen, De Engelschen aan de Noordpool. 3 34 IN VOLLE ZEE. waarmede de dokter zich gaarne belastte, een gedeelte van den morgen weg. De wind ging thans over tot een orkaan en dreigde de brik op de Iersche kust te werpen; de golven gingen zeer hoog, de deining was zeer sterk. Dat de dokter niet zeeziek werd, kwam daar vandaan, dat hij het niet wilde worden; niets ware anders mogelijker geweest. Ten twaalf ure verdween kaap Malinhead in het zuiden ; het was het laatste land van Europa, dat die stoute zeelieden zouden zien, en meer dan één hunner, die het voorzeker nooit zou wederzien, bleef er lang op staren. De waargenomen breedte bedroeg thans 55° 57' en de lengte volgens de tijdmeters 7° 40' beoosten den meridiaan van Greenwich. Tegen negen uur des avonds bedaarde de orkaan ; de Forward, die een goed zeiler was, week niet van haar koers af. Op dezen dag kon men overvaar goede hoedanigheden oordeelen; zij was bovenal, in volleTzee. 35 zooals de kenners te Liverpool hadden opgemerkt, een zeilschip. De volgende dagen vorderde de Forward goed in noordwestelijke richting ; de wind liep naar het zuiden en er kwam een hevige deiiling opzetten. De brik had nu alle zeilen bijgezet. Eenige stormvogels èn stormduikers vlogen over.de kampanje; de. dokter schoot zeer handig een van de laatsten, die gelukkig op het dek viel. Simpson, de harpoenier, raapte hem op en bracht hem aan zijn eigenaar. „Akelig wild, mijnheer Clawbonny zeide hij. „Integendeel, mijn vriend ! hij zal éen lekkeren schotel opleveren." „Wat! zult u dat ding eten?" „En je zult er van mede proeven," zei de dokter lachende. „Ba !" antwoordde Simpson, „hij istraanachtig en rans, zooals alle zeevogels." „Dat kan wel zijn ," gaf de dokter ten antwoord ; „maar ik heb een bijzondere manier om dat wild klaar te maken, en als je het dan nog voor een zeevogel herkent, zal ik er mijn leven geen een meer dooden." „Zijt u dan een kok, mijnheer Clawbonny ?" vroeg Simpson. „Een geleerde moet van alles wat weten." )2Pas dan maar op, Simpson!" zei de Bootsman ; „de dokter is een knap man, en hij zal ons dien stormduiker voor een heerlijken patrijs laten opeten." De dokter legde veel eer in met zijn vogel ; hij nam behendig het vet weg, dat onder de huid ligt, vooral op de dijen, en daarmede verdween tevens de garstigheid en de vischlucht, waarover men met alle recht bij die vogels klaagt ; zoo klaar gemaakt, moest Simpson zelf erkennen, dat hij heerlijk smaakte. Bij den laatsten orkaan had Richard Shandon de hoedanigheden van zijn scheepsvolk leeren kennen ; hij had zijn manschappen één voor één gadegeslagen, zooals ieder gezagvoerder doen moet, die nakomende gevaren wil afwenden ; hij wist, wat hij van hen wachten kon. 36 IN VOLLE ZEE. James Wall, een officier, die Richard geheel toegedaan was, begreep alles goed en voerde het ook goed uit, maar het kon hem licht aan gevatheid haperen; in den derden rang was hij op zijn plaats. Johnson, gehard in de worsteling met de zee en goed te huis in de Noordelijke IJszee, behoefde, wat koelbloedigheid en vermetelheid aangaat, niets meer te leeren. Simpson, de harpoenier, en Bell, de timmerman, waren vertrouwde mannen, ' slaven van hun plicht en van de scheepstucht. De ijsmeester Foker, een ervaren zeeman, in de school van Johnson, opgebracht, kon gewichtige diensten bewijzen. Van de andere matrozen schenen Garry en Bolton de beste te zijn: rsoiton, een soort van grappenmaker, vroolijk en praatziek, Garry, iemand van vijf en dertig jaar, met een voorkomen vol geestkracht, maar wat bleek en zwaarmoedig. De drie matrozen, Clifton, Gripper en Pen, schenen minder moedig en minder vastberaden ; echte mopperaars! Zelfs had Gripper bij het vertrek der Forward zijn verbintenis willen verbreken ; een soort van schaamte deed hem echter hlüven. Als de zaken goed gingen, als er niet te veel gevaar bij was en het werk niet te zwaar werd, kon men op de drie mannen rekenen, maar zij naauen stevig voeasel noodig, want men mag zeggen dat hun moed in hun buik zat. Hoewel zij het te voren geweten hadden, stond het hun toch zeer slecht aan, dat zij teafotallersmoesten zijn, en als zij gingen schaften, zouden zij gaarne brandewijn of jenever gehad hebben, zij stelden zich echter schadeloos met de koffie en de thee, die ruimschoots aan boord werden uitgedeeld. De beide machinisten, Brunton en Plover, en de stoker Waren, hadden tot nog toe niets te doen gehad. Shandon wist dus, wat hij van ieder hunner te wachten had. Den i4n April sneed de Forward den golfstroom, die, na langs de oostkust van Amerika tot aan de bank van New-Foundland geloopen te zijn, zich naar het noordoosten buigt en de kusten van Noorwegen bespoelt. Men bevond zich nu op 510 27' breedte en 220 58' lengte, twee honderd mijlen van het zuidpunt van Groenland af. Het werd kouder, de thermometer van Fahrenheit daalde tot twee en dertig graden, (0° Cels.) d. i. het vriespunt. IN VOLLE ZEE 37 Zonder nog de noordsche winterkleeding aan te nemen, had de dokter toch in navolging van de matrozen en officieren zijn scheepsplunje aangetrokken ; het was aardig hem te zien met zijn hooge laarzen, waar hij geheel in wegzonk, ziin broek en jas van geolied linnen; bij de zware regenbuien en de hevige stortzeeën geleek de dokter veel op een zeedier, een vergelijking, waarop hij niet weinig trotsch was. Twee dagen lang was de zee zeer slecht ; de wind liep naar het noordwesten en vertraagde den gang van de Forward. Van den i4n tot den i6n April werd de deining zeer sterk ; maar des Maandags viel er een vreeselijke stortregen die bijna onmiddellijk de zee tot bedaren bracht. Shandon maakte den dokter op die bijzonderheid opmerkzaam. „Welnu!" antwoordde deze, „dat bevestigt de zonderlinge waarnemingen van den walvischvaarder Scoresby, die lid was van de Koninklijke Maatschappij te Edinburg, waarvan ik de eer heb correspondeerend lid te zijn. Ge ziet. dat de golven, zelfs bij sterken wind, niet hoog zijn, wanneer het regent. Was het integen.H jpMnTpm^a—jj IgBBjjjpB fdeel droog, dan zou de zee zelfs door een minder sterke bries veel meer opgejaagd worden. „Maar hoe verklaart men dat verschijnsel, dokter ?" „Heel eenvoudig; men verklaart ■ het niet." Juist seinde de ijsmeester, die in de bramsalings de wacht had, een drijvende massa aan stuurboordszijde, vijftien mij¬ len te lijwaart. „Een ijsberg in deze wateren!" riep de dokter. Shandon richtte zijn kijker naar het aangegeven punt, en bevestigde de waarschuwing van den ijsmeester. „Dat is vreemd !" zei de dokter. „Verwondert u dat ?" zei de kommandant lachende. „Wat! zouden we zoo gelukkig zijn iets te vinden, dat u verwondert ?" „Het verwondert me en verwondert me ook niet," antwoordde de dokter glimlachende, ,]daar de brik Ann dePoole, van Greenspond, in 1813 op den vierenveertigsten graad noorderbreedte in echte ijsvelden'bezet raakte, die Dayement, haar kapitein, bij honderden telde!" 38 DE GROOTE POOLSTROOM. „Mooi zoo!" zeide Shandon, „kunt ge er ons nog niet meer van vertellen ?" „O, niet veel," antwoordde Clawbonny zeer zedig, „of het moest zijn, dat men op nog lagere breedten ijs heeft aangetroffen." „Dat is geen nieuws voor mij, waarde dokter! want toen ik scheepsjongen was op de oorlogssloep de Fly...." „In 1818," ging de dokter voort, „tegen het einde van Maart of het begin van April, zijt ge tusschen twee groote eilanden van drijfijs doorgegaan, op den twee en veertigsten graad breedte." „Maar dat is al te sterk," riep Shandon. „Toch is het waar; dus behoef ik me niet te verwonderen, daar we nu twee graden noordelijker zijn, dat we een drijvenden berg bij de Forward ontmoeten." ,, Ge zijt een put, dokter," antwoordde de kommandant, „en we behoeven de emmer slechts op te halen." „Mij wel, maar ik zal spoediger opdrogen dan ge denkt; en wanneer we nu dat merkwaardig verschijnsel wat van nabij kunnen bezien, Shandon! zal ik de gelukkigste van alle dokters zijn." .„Juist, Johnson!" zeide Shandon tot den bootsman, „ik geloof, dat de bries wat aanwakkert." „Ja, kommandant," antwoordde Johnson; „we vorderen weinig en de stroomen van Straat Davis zullen weldra merkbaar worden." „Je hebt gelijk, Johnson, en als we den 2n April in het gezicht van Kaap Farewell willen zijn, zullen we den stoom te baat moeten nemen, anders worden we op de kusten van . Labrador geworpen. Mijnheer Wall! wees zoo goed bevel te geven de vuren aan te maken." w-i?ïïlls De orders van den kommandant werden uitgevoerd; een uur daarna had de stoom genoeg spankracht gekregen; de zeilen werden geborgen, en de golven met haar bladen wegstootende, dreef de schroef de Forward met kracht tegen den noordwestenwind in. '-F peanen." „Zonder twijfel! Te Disko en te Uppernawik zullen we menschen aantreffen, die onder zulk een luchtstreek willen leven; maar ik heb altijd gedacht, dat'zii er uit dwang, niet vrijwillig woonden." . „Dat wil ik wel gelooven! doch de mensch gewent aan alles, én die Groenlanders vind ik minder beklagenswaardig, dan den arbeidenden stand in onze groote steden ; zij mogen ongelukkig zijn IN STRAAT DAVIS. 47 ellendig zijn zij zeker niet; 'k zeg ongelukkig, maar dat woord drukt mijn bedoeling niet juist uit; want al genieten ze de welvaart niet der gematigde landen, zoo vinden die menschen, aan dat ruwe klimaat gewoon, er voorzeker genoegens, waarvan wij ons geen begrip kunnen vormen !" „Dat is wel te denken, mijnheer Clawbonny! want de hemel is rechtvaardig; maar ik ben op mijn reizen dikwijls op deze kusten geweest, en mijn hart kromp altijd ineen bij het gezicht dier akelige woestenijen; men had, dunkt mij, beter gedaan de kapen, de voorgebergten en de baaien wat liefelijker namen te geven, want kaap Vaarwel en Kaap Verslagenheid zijn niet geschikt om de zeevaarders op te vroolijken !" •„Ik heb dezelfd opmerking gemaakt," antwoordde de dokter; „maar die namen hebben voor de aardrijkskunde een belangrijkheid die gij niet moet miskennen; zij beschrijven de lotgevallen van hen die ze gegeven hebben; bij de namen der Davis, der Baf fins, der Hudson's, der Ross, der Parry's, der Franklin's, der Bellots, vind ik, wanneer ik kaap Verslagenheid ontmoet, weldra de baai der Genade ; kaap Voorzienigheid is de tegenhangster der Angstkaap, de Onbereikbare baai voert mij terug naar kaap Eden, en als ik het voorgebergte Keerterug verlaat, ga ik uitrusten in de Schuilplaatsbaai ; dan ligt daar voor mijn oogen die onafgebroken reeks van gevaren, mislukkingen, hinderpalen, voorspoed, wanhoop en goeden uitslag, vermengd met de groote namen van mijn land, en die naamlijst schetst mij als een reeks van oude medailles de heele geschiedenis dezer zeeën." „Goed gesproken, mijnheer Clawbonny! en mogen wij op onze reis meer baaien van Goeden Uitslag dan Wanhoopskapen aantreffen r „Dat wensch ik, Johnson! maar zeg eens, is de angst der bemanning al een beetje bedaard ?" „Een beetje, mijnheer! en toch, om de waarheid te zeggen, gaan zij, sedert wij in de straat zijn, wedsr meer denken aan den spookachtigen kapitein ; meer dan één hunner verwachtte, dat hij hem aan de spits van Groenland te voorschijn had zien komen; maar tot nog toe is er niets gebeurt, 't Blijft onder ons, maar verwondert het u ook niet min of meer, mijnheer Clawbonny?" „Zeker, Johnson !" „Gelooft u aan het bestaan van dien kapitein?" „Zonder twijfel." ,, Maar welke redenen kan hij hebben om "zoo te handelen ?" „Om het ronduit te zeggen, Johnson ! geloof ik, dat de man het scheepsvolk zoover heeft willen medesleepen, dat er aan geen terugkeer meer te denken valt. Als hij nu bij het uitzeilen aan boord was gekomen, zou een ieder de bestemming van het schip 48 IN STRAAT DAVIS. hebben willen weten, en dan zou hij misschien in verlegenheid geraakt zijn." - „Waarom ?." „Wel, als hij de een of andere bovenmenschelijke onderneming op touw wil zetten, als hij wil doordringen tot een punt, dat zoovele anderen niet hebben kunnen bereiken, denk je, dat hij dan zijn matrozen zou bijeen gekregen hebben ? Is men echter eens onderweg, dan kan men zoover gaan, dat het eindelijk dringend noodig is om nog verder te gaan." ,,'t Is mogelijk, mijnheer Clawbonny ! ik heb meer dan één vermetelen waaghals gekend, wiens naam alleen schrik aanjoeg, en die niemand" zou gevonden hebben om hem op zijn gevaarlijke reizen te vergezellen. ..." „Behalve mij," zei de dokter. „En mij," antwoordde Johnson, „om u te volgen" k Wil maar zeggen, dat onze kapitein zeker zoo'n waaghals is. Doch, we zullen wel zien; 'k vermoed, dat die7 dappere onbekende wel op de kust van Uppernawik of van de Melvillebaai bedaard aan boord zal komen, en ons zal vertellen, hoever 't hem in zijn hoofd zal komen met het schip te gaan." ,,'k Geloof het ook, Johnson ! maar het moeilijkste zal zijn die Melvillebaai te bereiken ! zie maar hoe het ijs ons aan aile kanten omringt ! nauwelijks laat het een opening voor de Forward. Bezie die onmetelijke schots maar eens !" „In de taal van ons, walvischvaarders, mijnheer Clawbonny! noemen we dat een ijsveld, dat is een onafgebroken oppervlakte van ijs, welker grenzen men niet ziet." „En dat verbrokkelde veld aan dezen kant, die lange, hier en daar met elkander verbonden stukken?" „Dat is een „pack" ; wanneer het een cirkelronde gedaante heeft, noemen wij het „palch", en „stream' , als het een langwerpige gedaante heeft." IN STRAAT'DAVIS. 49 „En dat drijvende ijs ginds ?" „Dat is drijfijs; was het wat hooger, dan zou het een ijsberg zijn; t is gevaarlijk voor de schepen om er mede in aanraking te komen, dus moet men het zorgvuldig ontwijken. Ziet ge daar ginds op dat 1 5° IN STRAAT DAVIS. ijsveld die verhevenheid wel, door de drukking van het ijs teweeggebracht? dat noemen we een „hummock" ; als die verhevenheid met haar onderste gedeelte in zee lag, zouden we haar een „calf" noemen ; we hebben aan al die dingen wel namen moeten geven om ze van elkander te onderscheiden."' ,,'t Is inderdaad een bezienswaardig schouwspel," riep de dokter op het gezicht van al die wonderen der noordelijke zeeën, „en. de verbeelding wordt ags—J*MI levendig getroffen door die verschillende tooneelen ! „Zonder twijfel," antwoordde Johnson; „de ijsschotsen nemen somtijds grillige gedaanten aan, en de zeelieden verklaren ze op hunne wijze." „Kijk eens, Johnson, wat zeg je van die opeenhooping van ijsblokken! is het niet alsof 't een vreemde T)ostersche stad is met haar minnarets en haar moskeeën. door het bleeke maanlicht beschenen ? Daar verderop is een lange rij van Gothische bogen, die ons aan de kapel van Hendrik VII of iietirariementsgeDouw te monden doen tienken. „Ja, mijnheer Clawbonny! ieder kan hier wat van zijn gading vinden; maar die steden of kerken zijn gevaarlijk om te bewonen, en men moet er niet te dicht bij komen. Er zijn er onder die minnarets, die op hun voetstuk waggelen, en waarvan de kleinste een schip als de Forward zou verbrijzelen." „En toch heeft men zich in deze zeeën durven wagen," hernam de dokter, „zonder den stoom tot zijn dienst te hebben ! 't Is haast ongelbofelijk dat men een zeilschip heeft kunnen besturen te midden van die beweeglijke klippen." „Toch heeft men het gedaan, mijnheer Clawbonny! Wanneer de wind tegen werd, en 't is mij. die thans met u spreekt, meer dan eens gebeurd, maakte men zich geduldig aan een van die blokken vast ; men dreef er meer of min mede af, maar wachtte toch het gunstige oogenblik, af om weder voort te varen ; ik mag echter niet verzwijgen, dat men bij die manier van reizen maanden noodig had voor 't geen wij, als 't geluk ons wat meeloopt, in slechts weinige dagen zullen doen." IN STRAAT .DAVIS. „ Me dunkt," zei de dokter, „dat de temperatuur al meer en meer daalt." „Dat zou jammer zijn," antwoordde Johnson, „want zonder dooi zullen die massa's zich niet verdeelen en in den Atlantischen Oceaan verdwijnen ; zij zijn toch al talrijker in Straat Davis, omdat de zee sterk wordt ingeklemd tusschen Kaap Walsingham en Holsteinborg; maar boven den zeven en zestigsten graad zullen we gedurende de maanden Mei en Juni bevaarbare zeeën vinden." „Ja ! maar we moeten hem eerst voorbij." „Dat is zeker, mijnheer Clawbonny! In Juni en Juli zouden we evenals de walvischvaarders, den weg open hebben gevonden; maar de bevelen waren streng ; we moesten hier in April zijn. 'k Zou me dan ook zeer vergissen, als onze kapitein niet een vastberaden kerel was, die een plan in het hoofd heeft ; hij is alleen zoo vroeg vertrokken om heel ver te gaan. Nu, de tijd zal 't leeren." De dokter had gelijk toen hij zeide, dat de temperatuur daalde ; op den middag stond de thermometer slechts op zes graden (—14° Cels.) ; er woei een stevige noordwesten wind, die wel de wolken voortjoeg, maar tevens den stroom hielp het drijfijs voor de Forward op te hoopen. Toch gehoorzaamden niet al de ijsbergen aan dezelfde voortstuwende kracht; niet zelden zag men er, en dan de hoogste, wier voet in een der onderzeesche stroomingen geraakte, in de tegenovergestelde richting afdrijven. Men kan zich nu eenig denkbeeld vormen van de bezwaren dezer reis; de machinisten hadden geen oogenblik rust ; de stoommachine werd op het dek geregeld door middel van hefboomen, die haar oogenblikkelijk op bevel van den wachthebbenden officier deden werken, stilstaan of omkeeren. Nu eens moest men zich haasten om door een opening in de ijsvelden te komen, dan weder in IN STRAAT DAVIS. snelheid wedijveren met een ijsberg, die den eenigen bruikbaren weg dreigde te sluiten; of het een of ander blok, dat onverwachts omkantelde, dwong de brik om ploteling achteruit te gaan, ten einde met verpletterd te worden. Die opeenhooping van ijs, dat de groote noorderstrooming meesleepte, opeenschoof en onderling verbond, verdrong zich in de engte, en wanneer het ging vriezen, kon het aan de Forward een onoverkomelijken slagboom in den weg stellen. Het wemelde van vogels in die wateren; de storm- en de fregatvogels vlogen heen en weer onder een oorverdoovend geschreeuw; ook zag men een groot aantal meeuwen met grooten kop, korten hals en ineengedrukte snavel, die hun lange vleugels uitsloegen, en de dartele sneeuw, door den orkaan voortgezweept, trotseerden. Die vroolijkheid der luchtbewoners verlevendigde het landschap. Talrijke stukken hout dreven stroomaf en maakten veel geruisch wanneer zij tegen elkander stieten; eenige potvisschen met ontzaglijk dikke koppen naderden het vaartuig, maar er 'was aan geen jacht maken te denken, hoewel Simpson, de harpoenier, er veel lust in had. Tegen den avond zag men ook verscheidene robben, die met den neus boven water tusschen de groote blokken rondzwommen. Den 22n daalde de temperatuur nog meer, de Forward moest hard stoomen om de gunstige engten te bereiken; de wind bleef vast in den noordwesthoek; de zeilen werden geborgen. Dien Zondag hadden de matrozen weinig te doen. Na het bijbellezen, hetgeen Shandon deed, vermaakte de bemanning zich met de jacht op duikerhoenders, waarvan zij velen vingen. Toen die vogels behoorlijk waren toebereid volgens de wenken van Clawbonny, leverden zij een aardige versnapering op voor de tafel der officieren en van het scheepsvolk. Des namiddags ten drie ure had de Forward den Kin de Sael oost ten noorden en den berg Sukkertop zuidoost ten oosten bereikt ; de zee was zeer hol; van tijd tot tijd viel er onverwachts een dikke mist uit den grauwen hemel. Toch kon er tegen den middag nauwkeurig hoogte genomen worden. Het schip bevond zich nu op 650 20' breedte en 540 22' lengte. Men moest nog twee graden verder voordat men een betere vaart op een meer open zee kon verwachten. Gedurende de drie volgende dagen, 24, 25 en'26 April, was het een aanhoudende worsteling met het ijs; het werken met de machine werd zeer vermoeiend; telkens werd de stoom plotseling afgebroken of gestuit en ontsnapte dan fluitend door de veiligheidskleppen. In den dikken mist, was de nadering der ijsbergen alleen kenbaar aan het doffe geraas, dat de sneeuwvallen maakten ; dan GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. 53 wendde het schip terstond; maar dan liep men ook gevaar op brokken zoetwaterijs te stooten; die in het oog liepen door hun helderheid en steenen hardheid. Richard Shandon verzuimde niet zijn watervoorraad aan te vullen, door dagelijks verscheidene tonnen van dat ijs te scheppen. De dokter kon maar niet wennen aan het gezichtsbedrog, dat de Straalbreking in die wateren veroorzaakte; zoo scheen het hem vaak toe, alsof een ijsberg, op een afstand van wel tien of twaalf mijlen van de brik af, slechts een kleine, dicht bij zijnde witte massa was ; hij trachtte zijn blikken met dat zonderlinge verschijnsel vertrouwd te maken, om'later des te spoediger de dwaling zijner oogen te kunnen herstellen. Zoowel door het verhalen van het schip langs de ijsvelden als door het afstooten der gevaarlijkste blokken met behulp van lange haken, was de bemanning weldra doodmoede, en toch werd de Forward op Vrijdag, den ijn April, op de onoverkomelijke grens van den poolcirkel nog opgehouden. VIII. GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. Intusschen gelukte het de Forward, door behendig door de engten heen te sluipen, eenige minuten verder noordwaarts te' 54 GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. komen; maar in plaats van den vijand te ontwijken, zou men hem spoedig moeten aantasten ; ijsvelden ter grootte van verscheidene mijlen naderden elkander al meer en meer, en daar die drijvende massa's vaak een drukking van meer dan tien millioen tonnen vertegenwoordigden, moest men oppassen er niet tusschen ingeklemd te worden. Daarom werden ijszagen bij de hand gehouden, om oogenblikkelijk te kunnen gebruiken. Een deel der bemanning verrichtte al dien harden arbeid zeer philosophisch ; maar het andere klaagde, al weigerde het nog niet te gehoorzamen. Terwijl zij bezig waren met de verplaatsing der werktuigen, voerden Garry, Bolton, Pen en Gripper het volgende gesprek. „Voor den duivel!" zeide Bolton op luchtigen toon, „'kweet niet, hoe 'k er aan kom, maar 'k denk daar juist, dat er in WaterStreet een aardige kroeg is, waar men het heel goed kan uithouden tusschen een glas jenever en een flesch porter. Kan je dat hier vandaan zien, Gripper ?" ,,'t Zou wat," antwoordde de aangesprokene, die meestal in een knorrige luim was, „dat weet je ook wel, dat ik dat hier van daan niet zien kan " ,,'t Is maar bij manier van spreken, Gripper ! 't Is duidelijk, dat er in deze steden van sneeuw, die de bewondering van den heer Clawbonny gaande maken, niet de allerkleinste kroeg is, waar een fiksch matroos zich met een of twee halve pintjes brandewijn kan laven." „Daar kan je vast op aan, Bolton ! en je zoudt er wel mogen bijvoegen, dat er hier zelfs geen gelegenheid is om zich eens behoorlijk te verkwikken. Een raar id-ée om menschen, die in de noordelijke zeeën reizen, alle sterke dranken te ontzeggen !" „Wel zoo !" antwoordde Garry, „maar heb je dan vergeten, Gripper! wat de dokter je gezegd heeft? dat men alle prikkelende dranken vermijden moet, als men geen last van scheurbuik hebben, gezond zijn en ver gaan wil." „Maar 'k ben er niet op gesteld om ver te gaan, Garry! en 'k vind het al heel mooi, dat we tot hiertoe gekomen zijn, en dat we maar niet moesten doordrijven om te gaan, waar de duivel liever niet heeft dat we gaan." „Maar we zullen niet verder gaan !" antwoordde Pen. , ,Wil je wel gelooven, dat ik niet recht meer weet, hoe jenever smaakt!" ,,Bedenk toch, wat de dokter gezegd heeft," sprak Bolton. ,,0 I" antwoordde Pen met zijn zware ruwe stem, „hij maakt ons wat wijs. Wie weet, of het in plaats van gezondheidsmaatregel geen zuinigheid is." „Die drommelsche Pen zou wel eens gelijk kunnen hebben," antw oordde Gripper. GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. 55 „Kom!" zeide Bolton, „daar is zijn neus te rood voor; en als deze wat bleeker wordt door het gedwongen dieet, heeft Pen waarlijk geen reden van klagen." „Wat heeft mijn neus daarmee te maken ?" antwoordde de matroos driftig, nu hij zoo aan zijn gevoelige zijde werd aangetast. „ Mijn , neus heeft uw raad niet noodig ; hij vraagt je er niet om; bemoei je maar met je eigen neus !" „Kom, kom! word niet boos. 'k Dacht niet, dat je neus zoo gevoelig 'was, Pen! 'k Versmaad evenmin als een ander een goed glas whisky, vooral bij zulk een koude; maar als 't bij slot van rekening meer kwaad dan goed doet, wil ik het gaarne missen." „Jij mist het," zeide de Stoker Waren, die zich in het gesprek mengde; „welnu! misschien mist iedereen aan boord het niet!" „Wat'bédoel je, Waren ?" hernam Garry, hem strak aanziende. ,,'k Wil zeggen, dat er om de een of andere reden drank aan boord is en ik denk, dat men hem in de kajuit niet spaart." „En wat weet jij daarvan?" vroeg Garry. Waren wist niet, wat hij zeggen zou ; hij zei iets om wat te vertellen. . ' ,Je ziet wel, Garry !" hernam Bolton, „dat Waren er mets van weet." „Welnu!" zei Pen, „we zullen den kommandant een oorlam vragen ; we hebben het wel verdiend, en we zullen zien, wat hij zal antwoorden. „Ik raad je aan het niet te doen," antwoordde Garry. „En waarom niet ?" riepen Pen en Gripper. „Omdat de kommandant het je zal weigeren. Je wist, wat aan boord regel was, toen je dienst hebt genomen ; toen hadt je er over moeten nadenken." „Bovendien," antwoordde Bolton, die gaarne partij trok voor Garry, wiens karakter hem beviel, „Richard Shandon is geen meester aan boord ; hij gehoorzaamt even goed als wij." „Wien dan ?" vroeg Pen. „Den kapitein." ,0 ! altijd die ongelukkige kapitein!" riep Pen. „En zie je dan niet, dat er evenmin een kapitein is als een kroeg op deze ijsbanken ? 't Is maar een praatje om ons beleefd te weigeren, wat we recht hebben te eischen." „Zeker is er een kapitein !" hernam Bolton ; „en ik durf ei twee maanden gage onder verwedden, dat we hem binnen kort zien zullen." " . . ,,'k Wou, dat het waar was," zei Pen ; „ik zou hem wel eens een paar woorden in zijn gezicht willen zeggen !" „Wie spreekt er van den kapitein?" vroeg thans een nieuwe spreker. GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. Het was de matroos Clifton, die tamelijk bijgeloovig 'en tevens afgunstig was. „Weet je wat van den kapitein?" vroeg hij. „Neen !" antwoordden allen tegelijk. „Weinu! ik reken er op, dat we hem den een of anderen morgen in zijn hut zullen vinden, zonder dat iemand weet hoe, noch vanwaar hij komt." „Loop !" antwoordde Bolton ; „denk je dan, Clifton ! dat die kerel een berggeest, een kaboutermannetje is, zooals er in de Schotsche hooglanden rondzwerven ?" „Lach zooveel je wilt, Bolton ! ik blijf er bij. Zoo dikwijls ik voorbij de hut ga, loer ik door het sleutelgat, en den een of anderen morgen zal ik je komen vertellen, op wien die kapitein gelijkt en hoe hij er uit ziet." . -Wel, voor den duivel!" zeide Pen, „je kapitein zal er net uitzien als wij ! En als de vent ons ergens brengen wil, waar het ons niet aanstaat, zullen we hem wel op zijn voorman zetten." „Dat is wel aardig!" zei Bolton; „Pen kent henTniet eens en wil reeds twist met hem zoeken !" „Hij kent hem niet!" antwoordde Clifton met de houding van iemand, die goed op de hoogte is ; ,,'t zal nog te bezien staan of hij hem niet kent !" „Wat drommel, bedoel je daarmede ?" vroeg Gripper. „Dat weet ik wel." „Maar wij weten het niet!" „Heeft Pen niet reeds onaangenaamheden met hem gehad !". „Met den kapitein?" „Ja, met den Hond-Kaptein, dat volkomen 't zelfde is." De matrozen keken elkaar verbluft aan. „Mensch of hond," bromde Pen binnensmonds, „ik verzeker je dat ik binnenkort met dat beest zal afrekenen." „Zeg eens, Clifton!" vroeg Bolton ernstig, „hou je 'ter voer dat die hond, zooals Johnson gekscherende gezegd heeft, de ware kapitein is ?" „Zeker !" antwoordde Clifton op den'toon der diepste overtuiging; „en als je even goede opmerkers waart als ik, zou de vreemde houding van dat dier u in het oog gevallen zijn." „Welke? kom, spreek op!" „Heb je dan nog niet gezien, hoe hij met een gebiedende houding over de kampanje loopt en naar de zeilen van het schip ziet alsof hij de wacht had ?" „Dat is waar," zei Gripper; „zelfs heb ik op een avond duideïjk gezien, dat hij met zijn pooten op het stuurrad lag." „Niet mogelijk !" riep Bolton. „En," hernam Clifton, „verlaat hij 's nachts het schip niet om GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. 57 alleen op de ijsvelden te gaan rondoopen, zonder zich te bekreunen om de beren en de koude ?" „Dat alles is waar !" zeide Bolton. „Heb je gezien, dat dit dier, zooals eéri fatsoenlijken Kond past, de nabijheid van menschen zoekt, bij de keuken rondloopt en meester Strong naziet, wanneer deze den kommandant wat lekkers brengt ? Hoor je hem niet, als hij zich 's nachts twee of drie mijlen van het schip verwijdert, huilen, dat je een rilling over het lijf loopt, 't geen men toch bij zoo'n koude zoo richt niet voelt ? Eindelijk, heb je dien hond ooit zien vreten ? Van niemand neemt hij iets aan; zijn etensbak is altijd onaangeroerd, en, als ten minste de een of ander aan boord hem niét in het geheim voedt, heb ik het recht om te zeggen dat het dier leeft van den wind. Als dat geen tooverij is, mag ik zelf een beest.zijn!" ,,Op mijn wóórd," antwoordde Bell de timmerman, die de geheele bewijsvoering van Clifton had aangehoord, „op mijn woord! dat zou wel waar kunnen zijn !" 5* GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. De andere matrozen echter zwegen. „En waar gaan we nu eigenlijk heen met de Forward ?" „Daarweqt ik niets van; als de tijd daar is, zal Richard Shandon wel nieuwe bevelen krijgen." „Maar door wien ?" „Door wien ?" „Ja, hoe ?" vroeg Bolton, die maar bleef aanhouden. „Komaan, Bell! antwoord !" zeiden de andere matrozen. „Door wien ? Hoe ? Dat weet ik niet," antwoordde de timmerman, die op zijn beurt in verlegenheid raakte. „Wel, door den Hond-Kapitein !" riep Clifton. „Hij heeft reeds eens geschreven, en kan het nog wel eens doen. O ! wist ik maar half zooveel als dat dier, dan zou ik wel eerste lord der Admiraliteit kunnen wezen." „Dus blijf je er bij, dat die hond de kapitein ,is ?" hernam Bolton om een einde aan het gesprek te maken. „Ja, dat houd ik vol." ■ •.. „Welnu," zei Pen met een, doffe stem, „als dat dier niet in de huid van een hond wil sterven, dan moet het zich haasten een mensch te worden ; want, zoo waar als ik Pen heet, zal ik hem van kant maken." „En waarom ?" vfoeg Garry. „Omdat ik dat wil," antwoordde Pen onbeschoft; „en daarvan ben ik aan niemand verantwoording schuldig." „Genoeg gepraat, kinderen !" riep bootsman Johnson juist op het oogenblik, dat het gesprek een verkeerde wending scheen te zullen nemen ; „aan 't werk ! die zagen moeten wat gauwer aangebracht worden! We moeten door.de schotsen heen!" „En dat op Vrijdag !" antwoordde Clifton de schouders ophalende. „Ge zult zien, dat we den poolcirkel niet zoo gemakkelijk voorbij komen !" Werkelijk baatte dien dag al de inspanning der bemanning zoo goed als niets. Hoewel zij met volle kracht tegen de ijsvelden instoomde, kon de Forward ze toch niet doorklieven; men was verplicht dien nacht te ankeren. Zaterdags maakte een oostenwind het nog kouder; de lucht werd helder, en men kon door de weerkaatsing der zonnestralen verblindend witte vlakten zeer verre overzien. Des morgens ten zeven ure teekende de thermometer acht graden boven nul (—21 ° Cels.) De dokter had lust stilletjes in zijn hut te blijven en poolreizen te lezen, maar volgens gewoonte vroeg hij zich zeiven, wat hij op dit oogenblik wel het alleronaangenaamste werk zou vinden. Hij antwoordde zich zeiven, dat het juist niet uitlokkend kon heeten om bij zulk een koude naar boven te gaan en de matrozen bij hun GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. 59 werk te helpen. Zijn eenmaal aangenomen gedr verliet hij dus zijn goed verwarmde hut en hielp halen. De groene bfflfewaarmede hij zijn oogen beschermde tegen he*^fè^it licht-der teruggekaatste stralen, stond1 hem göed, en in hét ver-, ^ volg zorgde hij altijd bij zijn>waarnemingen een | sneeuwbril te gebruiken, om dé oogontstekingen \ te voorkomen, die in die hooge breedten ze«?r j veelvuldig zijn. ' '•' gfe 3 Tegen den avondsWas.,de Forward verscheidene miilen noordeliiker gekomen, dank zij der werk- igslijn volgende het schip ver- zaamheid van de njartsêh^peh en-de,r bekwaamheid van Shandon, die zeer gevat vaü aÜiigwjtl^ omstandigheden partij wist te trekken; te middernacht passeerde hij: den zes eri zestigsten graad, en toen het dieplood drie en twintig, vaam diepte aanwees, mérkto^handon, dat hij op de ondiepte :wasf- waar Harer'Majestéits vaartuig de Victory gestooten had. Het land lag dertig rrüjlett.oöstwaarts.... , . Maar nu verdeelde zich de ijsmassa., die-tot nog toe yastgefëten had, en raakte in beweging; langs den geheelen gezichteinder kwamen, ijsbergen opzetten; de brik geraakte tusschen een rij drijvende klippen, wier verpletterende kracht onwederstaanbaar is; het bestuur van het schip werd zoo moeilijk, dat Garry, die de beste roerganger was, zich aan het roer plaatste; de bergen schenen zich achter de brik te willen sluiten ; het was dus noodig door die vloot van ijs heen te boren, en voorzichtigheid zoowel als plicht geboden vooruit 6o GESPREKKEN VAN HET SCHEEPSVOLK. te gaan. De moeilijkheid werd nog daardoor vergroot dat het Shandon onmogelijk was den koers van het schip te bepalen te midden van die veranderlijke punten, die telkens van plaats verwisselden en geen vast gezichtspunt opleverden. De bemanning werd in twee stuurboords- en bakboordswachten verdeeld; met lange stokken met ijzeren punt duwden zij de al te . gevaarlijke schotsen weg, Weldra kwam de Forward in een zoo nauwe engte tusschen twee hooge blokken, dat de uiteinden der raas de muren, zoo hard als een rots, aanraakten; daarna kwam zij in een kronkelend dal vol dwarrelende sneeuw, terwijl het drijfijs met een akelig gekraak tegen elkander stiet en brak. Maar spoedig werd men overtuigd, dat de engte geen uitgang had; een verbazend ijsblok, dat in dit vaarwater geraakt was, dreef snel naar de Forward toe ; het scheen even onmogelijk 'het te ontwijken, als om terug te keeren langs een weg, die insgelijks versperd was. Shandon en Johnson, op den voorsteven staande, overzagen hun toestand. Met de rechterhand wees Shandon den roerganger den te. nemen koers, en met de linker bracht hij aan James Wall die bij den machinist geplaatst was,- zijn bevelen over om de machine te laten werken. „Hoe zal dat afloopen ?" vroeg de dokter aan Johnson. „Zooals God belieft!" antwoordde de bootsman. Het honderd voet hooge ijsblok was nog maar een kabellengte van de Forward af, en dreigde haar te verpletteren. „Hel en verdoemenis !" riep Pen met een afgrijselijken vloek. „Stilte !" riep een stem, die men te midden van het geraas onmogelijk kon onderscheiden. Het blok scheen op de brik te zullen nederstorten; er heerschte een oogenblik van onbeschrijfelijken angst ; de matrozen lieten hun staken vallen en stormden, in weerwil van de bevelen van Shandon naar het achterschip. Eensklaps- hoorde men een verschrikkelijk gekraak • een echte waterhoos viel op het dek van het schip, dat door een verbazende golf op getild werd. De bemanning slaakte een angstkreet, terwijl Garry, het roer stevig vasthoudende, de Forward in haar' koers hield, in spijt van het ontzettend slingeren. En toen zij hun ontstelde blikken naar den ijsberg wendden was deze verdwenen ; de engte was vrij, en daarachter veroorloofde een lang kanaal, door de schuine stralen der zon beschenen, aan de brik haar weg te vervolgen. „Wel, mijnheer Clawbonny 1" zeide Johnson, „kunt ge dit verschijnsel verklaren ?" „Het is zeer eenvoudig, mijn vriend!" antwoordde de dokter , en het komt vaak voor ; wanneer die drijvende massa's bij dooi- een nieuwe brief. 6l weder van elkander losraken, drijven zij elk op zich zelve verder en behouden haar evenwicht; maar langzamerhand komen zij zuidelijker, waar het water betrekkelijk warmer is: door den schok der andere schotsen geschud begint haar grondvlak te smelten en af te nemen ; dan komt er een oogenblik, waarop het zwaartepunt dier massa's verplaatst wordt en moeten omvallen. Was echter die ijsberg een paar minuten later omgevallen, dan zou hij op de brik neergekomen zijn en ze ,in zijn val verpletterd hebben.' IX een nieuwe brief. ^§n| Eindelijk was men den poolcirkel voorbij; den 3on April, des midddags, liep de Forward voorbij Holsteinberg; schilderachtige bergen verrezen ten oosten aan den gezichteinder. De zon scheen; het water was om zoo te zeggen vrij van ijs, of nauwkeuriger, men kon dat ijs gemakkelijk vermijden. De wind liep naar het zuidoosten, en onder haar fok, haar groote bezaan, haar marszeilen en haar bramzeilen, stevende de brik de Baffinszee in. Deze dag was bijzonder stil en de bemanning kon wat rust 62 EEN NIEUWE BRIEF. nemen ; talrijke vogels zwommen en vlogen rondom het schip, de oplettendheid van den dokter werd vooral getrokken door' de alcaalla's, veel -gelijkende op talingen,' met zwarten hals, vleugels en rug, en witte borst ; zij doken zeer vlug, en bleven vaak meer dan veertig seconden onder water. Deze dag zou zich door geen nieuw voorval gekenmerkt hebben indien het volgende feit, hoe buitengewoon het ook moge schijnen, zich niet aan boord had voorgedaan. >; Toen Richard Shandon des morgens om zes uur van de wacht in zijn hut terugkwam, vond hij op zijn tafel een brief met dit opschrift: „Aan den kommandant Richard Shandon, aan boord van de Forward. Baffinszee." PWÊiSSS&^SÊBKÊÊSSBS^ Shandon kon zijn oogen "^^^^^^^S^^^^ met gelooven ; maar alvorens - Ap.^X^^^fe, inzage te nemen van d'e ïüNïkL j^oMtato^^^vT^-vreemde briefwisseling, liet hu IggJjgjÉ i,<,i*U*2 ^'"^^g^SËÊFden dokter, James Wall en de bootsman roepen en toonde hun den brief. „Dat wordt zonderling." zeide Tohnsón. „Dat is wel aardig!" dacht de dokter. „Eindelijk zal het geheim dan voor ons opgehelderd worden ' riep Shandon.- Snel verscheurde hij den omslag en las het volgende ; „Kommandant! „De kapitein der Forward is tevreden over de koelbloedigheid, de bekwaamheid en den moed, dien uwe manschappen, uwe officieren en 'gij in de laatste omstandigheden aan den dag hebben gelegd ; hij verzoekt u aan de bemanning zijne dankbaarheid daaivoor te betuigen. „Wees zoo goed den koers noordwaarts naar Melvillebaai te richten ; vandaar zult gij trachten in de Smithstraat door te dringen. De kapitein der Forward, K. Z. „Maandag, 30 April op de hoogte van kaap Walsingham." „En is dat alles?" riep de dokter. „Dat is alles," antwoordde Shandon. De brief ontviel aan zijn handen. EEN NIEUWE BRIEF. 63 „Welnu." zeide Wall, „die hersenschimmige kapitein spreekt er niét eens meer van om aan boord te komen; en ik maak er uit op dat bij er nooit zal komen ook." „Maar," zei Johnson, „hoe is die brief hier gekomen ?" Shandon zweeg. „Wall heeft gelijk," antwoordde de dokter, die den brief had opgeraapt en aan alle kanten bekeek, „de kapitein zal niet aan boord komen, en wel om een goede reden...." „En die is?" vroeg Shandon driftig. „Omdat hij er reeds is," antwoordde de dokter bedaard. ' Reeds is!" riep Shandon met nadruk. „Ik ken al de manschappen • dan zouden we moeten veronderstellen, dat hij reeds bij het vertrek van het schip onder hen was ? Dat is niet mogelijk, zeg ik u ! Er is er geen een onder, dien ik niet reeds meer dan twee jaar lang te Liverpool heb gekend; uw veronderstelling is dus onaannemelijk, dokter !" Wat denkt gij er dan van, Shandon?" "Alles behalve dat. Ik neem aan, dat die .kapitein of een bediende van hem weet ik het ? van de duisternis, van den mist, van alles wat ge maar wilt, gebruik heeft gemaakt om aan boord te sluipen ; we zijn niet ver van land; er zijn bootjes van Eskimo's, die ongezien tusschen de ijsschotsen doorglijden; men kan dus bij het schip gekomen zijn, dien brief bezorgd hebben.. de mist is dik genoeg geweest om dat plan te begunstigen " En om te beletten de brik te zien," antwoordde de dokter; „als wij'geen indringer het schip hebben zien beklimmen, hoe zou hij dan de Forward door den mist heen hebben kunnen ontdekken ? „Dat is duidelijk," sprak Johnson. „Ik kom dus op m'n vermoeden terug, zei de dokter. „Wat denkt gij er van, Shandon ?" , , 1. x „Alles wat ge wilt," antwoordde Shandon met vuur, „behalve het vermoeden, dat die man bij mij aan boord is." „Misschien," voegde Wall er bij, „is er één onder de matrozen, wié'n hij zijn bevelen heeft gegeven." „Misschien," meende de dokter. , , Maar wien ?" vroeg Shandon, „ik ken al de manschappen, zeg ik u, en wel reeds lang." In allen gevalle," hernam Johnson, „wanneer die kapitein te voorschijn komt, zullen we hem, of hij een mensch of een duivel is, ontvangen; maar er is uit dien brief nog een ander onderricht of liever een andere inlichting te halen.". ^,En die is?" vroeg Shandon. „Dat we niet alleen naar de Melvillebaai, maar ook naar de Smithstraat moeten stevenen." „Ge hebt gelijk," antwoordde de dokter. 64 EEN NIEUWE BRIEF. „De Smithstraat," herhaalde Richard Shandon werktuigelijk. ,,'t Is dus duidelijk," hernam Johnson, dat de bestemming der Forward met is den noordwestelijken doortocht op te zoeken- want we zullen den eenigen weg, die er heen leidt, namelijk de Lancasterstraat aan bakboord laten liggen. Dat voorspelt ons een moeilijke vaart in onbekende zeeën." „Ja, de Smithstraat," antwoordde Shandon, „is de weg dien de Amenkaan Kane in 1853 gevolgd is, maar ten koste van wat al gevaren! Langen tijd heeft men hem verloren gewaand op die vreesehjke breedten! Waarheen we echter moeten, zullen we gaan' maar tot waartoe ? Tot aan de pool ?" „En waarom niet ?" riep de dokter. De bootsman haalde de schouders op bij die zinnelooze vooronderstelling. „Om op den kapitein terug te komen," hernam James Wall „indien hij bestaat, zie ik op de kust van Groenland alleen de nederzettingen Disko of Uppernawik, waar hij onsian afwachten; binnen weinige dagen zullen we dus weten, waaraan we ons te houden hebben." „ Maar," vroeg de dokter aan Shandon, „zult ge den brief niet aan de bemanning mededeelen ?" „Met uw verlof, kommandant!" antwoordde Johnson, 'k zou het niet doen." „En waarom niet?" vroeg Shandon. „Omdat al dat buitengewone, dat spookachtige, juist geschikt is onze heden te ontmoedigen; ze zijn reeds zeer ongerust over den uitslag van een tocht, die zich zoo vreemd voordoet. Wekt men nu nog gedachten aan iets bovenmenschelijks bij hen op dan kon dat noodlottige gevolgen hebben, en we zouden in het oogenblik yan gevaar met op hen kunnen rekenen. Wat zegt gij er van kommandant?" ' „En gij, dokter! wat denkt gij er van ?" vroeg Shandon. „Mij dunkt," antwoordde de dokter, „dat bootsman Johnson zeer verstandig redeneert." „En gij, James ?" „Onder verbetering," antwoordde Wall, „ik ben van hetzelfde gevoelen als die heeren." / Shandon dacht eenige oogenblikken na; hij herlas den brief oplettend „Heeren I" sprak hij, „uw gevoelen is zeker zeer goed; maar ik mag het niet aannemen." „En waarom niet, Shandon ?" vroeg de dokter. „Omdat de inhoud van dezen brief zeer stellig is; hij beveelt de dankbetuigingen van den kapitein aan de bemanning over te brengen • tot nog toe heb ik steeds zijn bevélen blindelings gehoorzaamd, hoé zij ook tot mij kwamen, en ik kan niet...." EEN NIEUWE BRIEF. „Toch...." hernam. Johnson, die terecht beducht was voor de uitwerking, die zulke mededeelingen op den geest der matrozen zouden maken. „Wakkere Johnson !" hervatte Shandon, „ik begrijp uw aanhouden, uwe redenen zijn uitmuntend, maar lees : „hij verzoekt u aan de bemanning zijne dankbaarheid daarvoor te betuigen." „Handel er dan naar," hernam Johnson, die ook de tucht stipt in acht nam. „Moet ik de bemanning op het dek laten aantreden?" „Doe dat!" antwoordde Shandon. Het nieuws; dat er een mededeeling van den kapitein was ontvangen, verspreidde zich onmiddellijk aan boord. De matrozen kwamen haastig op hun post en de kommandant las den geheimzinnigen brief met luider stemme voor. Een doodsche stilte volgde op die voorlezing; ten prooi aan duizend vermoedens ging de bemanning uiteen; Clifton had weder stof voor al de afdwalingen van zijn bijgeloovigen aard; aan den HondKapitein schreef hij een groot deel in dat voorval toe, en hij verzuimde in het vervolg nooit hem te groeten, als hij hem bij toeval tegenkwam. „Heb ik het niet gezegd,'' herhaalde hij telkens aan de matrozen, „dat dit dier kon schrijven !" Hij kreeg geen antwoord op die aanmerking, en zelfs Bell, de timmerman, zou geen kans gezien hebben er iets tegen in te brengen. Het was nu echter duidelijk voor allen, dat, zooal niet de kapitein zelf, dan toch zijn schim of zijn geest aan boord waakte; De Engelschen aan de Noordpool 5 EEN NIEUWE'BRIEF. de verstandigsten bepaalden er zich dus voortaan toe hunne vermoedens slechts in vertrouwen tex uiten. Den in Mei gaf de waarneming des middags 68' breedte en 56° 32' lengte. De temperatuur was gestegen, en de thermometer wees vijf en twintig graden boven nul (— 4° Cels.). De dokter mocht zich vermaken met het gezicht van de kromme sprongen eener ijsberin en harer 'beide jongen op den rand van 'het pakijs, dat als verlengsel van de kust in zee uitstak. In gezelschap van Wall en Simpson wilde hij in de boot japht op haar maken; maar het dier, dat niet zeer strijdlustig was, ontvluchtte snel met haar kroost, en de dokter moest de vervolging staken. . Begunstigd door een goeden wind zeilde men des nachts om kaap Chidley, en weldra verrezen de hooge bergen van Disko, aan den gezichteinder; de baai Godhavn, den zetel van den gouverneurgeneraal der Deensche nederzettingen, lieten zij aan stuurboord lig-* gén. Shandon achtte het ongeraden er binnen te loopen, en was weldra de prauwen der Eskimo's, die hem trachtten in te halen, vooruit. .'s Het eiland Disko heet ook wel Walvisch-eiland; van hier schreef sir John Franklin den i2n Juli 1845 voor het laatst aan de Admiraliteit, en den 2.7n Augustus 1859 deed kapitein Mac Clintock op zijn terugreis ditzelfde eiland aan, de maar al te zekere bewijzen van den ondergang dier expeditie medebrengende. Het kon niet missen, of de dokter moest het samentreffen dier beidé feiten opmerken: die treurige samenloop was vruchtbaar in EEN NIEUWE BRIEF. 67 herinneringen ; maar weldra verdwenen de hoogten van Disko uit zijn gezicht. Er waren nu talrijke ijsbergen op de kusten, van die soort, welke door den sterksten dooi niet losraken; die onafgebroken reeks van kammen nam voor de verbeelding allerlei zonderlinge en onverwachte vormen aan. Des anderen daags, omstreeks drie uur, zag men ten noordoosten Sanderson-Hope; men liet het land op een afstand van vijftien mijlen aan stuurboord liggen; de bergen schenen roetbruin gekleurd te zijn. Des avonds kwamen verscheidene walvisschen van de soort der finners, die vinnen op den rug hebben, tusschen de schotsen spelen, lucht en water door hun spuigaten opwerpende. Gedurende den nacht van den 3n op den 4n Mei kon de dokter voor het eerst zien, hoe de, zon den rand van den gezichteinder even aanraakte, zonder dat haar schitterende schijf er onder wegzonk ; van den 3in Januari af beschreef zij dagelijks een grooter baan, en nu heerschte er een aanhoudend licht. Voor aanschouwers, die er niet aan gewoon zijn, is dat onafgebroken daglicht een oorzaak van verwondering, zelfs van afmatting; tiet is ongelooflijk hoe noodig de duisternis van den nacht voor het behoud der oogen is; het deed den dokter waarlijk pijn zich aan dat aanhoudend licht te gewennen, dat nog versterkt werd door de weerkaatsing der stralen op de ijsvlakten. Den 5n Mei overschreed de Forward de twee en zestigsten parahel. Twee maanden later zou zij talrijke walvischvaarders ontmoet heb- EEN HACHELIJKE VAART. ben, die zich op die hooge breedten met visschen onledig houden; maar de straat was nog niet vrij genoeg voor die schepen om in de Baffinszee door te dringen. Den volgenden dag kwam de brik, na voorbij het Vrouweneiland gestevend te zijn, in het gezicht van Uppernawik, de noordelijkste nederzetting, welke Denemarken op die kusten bezit. X. EEN HACHELIJKE VAART. Shandon, dokter Clawbonny, Foker en Strong, de kok, gingen in de harpoenierssloep en voeren naar den wal. 's De gouverneur, zijn vrouw en vijf kinderen, allen Eskimo's, kwaiS men de bezoekers beleefd te gemoet. Als taalvriend was de dokter EEN HACHELIJKE VAART. 69 een beetje Deensch machtig, genoeg althans om zeer vriendschappelijke betrekkingen aan te knoopen; bovendien verstond Foker, die behalve ijsmeester ook nog de tolk der expeditie was, een twintigtal woorden van de Groenlandsche taal, en met twintig woorden komt men een héél eind ver, als men niet eerzuchtig is. De gouverneur is op het eiland Disko geboren en heeft zijn geboorteland nooit verlaten; hij hield de eer zijner stad op, die uit drie houten huizen bestaat, voor hem en den Lutherschen predikant, uit een school en uit pakhuizen, voor wier vulling de gestrande schepen zorgen. Het overige bestaat uit sneeuwhutten met één enkele opening waardoor de Eskimo's naar binnen kruipen. Een groot gedeelte der bevolking was uitgelöopen öm de Forward te zien, en meer dan één inboorling ging in zijn kaiak (bootje), vijftien vóet lang en hoogstens twee voet breed, tot halverwege de baai. De dokter wist dat het woord Eskimo, rauwe vischeter beteekent; maar hij wist ook, dat die naam daar te lande voor een scheldwoord gehouden wordt; daarom droeg hij wel zorg de inwoners Groenlanders te noemen. En toch was het aan hun tranige kleeren van robbenvellen, aan hun laarzen van dezelfde stof, aan hun vettig en morsig voorkomen, waarbij geen verschil tusschen mannen en vrouwen op te merkenis, wel te zien, welk voedsel die menschen gebruikten; gelijk alle vi'schetende volken waren zij ook nog bezocht met melaatschheid, maar zij waren er daarom niet slechter aan toe. De Luthersche predikant en zijn vrouw, met wie de dokter gehoopt had veel te zullen praten, waren op reis naar Proven, ten zuiden van Uppernawik; dus moest hij een gesprek met den gouverneur voor lief nemen. Die eerste overheidspersoon scheen niet bijster geletterd; had hij wat minder geweten, zou men hem gerust een ezel hebben kunnen noemen, maar nu hij kon lezen, was. hij iets meer. Toch ondervroeg hem de dokter naar den handel, de gewoonten en de zeden der Eskimo's, en vernam, in gebarentaal, dat de robben te Kopenhagen omtrent vijf honderd gulden waard waren; dat een berenhuid met veertig, de huid van een blauwen vos met vier, en die van den witten vos met twee of drie Deensche daalders betaald werd. . ,*?$jï • Teneinde zijn kennis uit te breiden, wilde de dokter ook een hut der Eskimo's bezoeken; het is onbegrijpelijk, waartoe een geleerde die iets wil weten, in staat is; gelukkig was de opening dier krotten te nauw, en kon de doldriftige er niet door. Hij verloor er niet veel bij, want niets is walgelijker dan die opeenhooping van doode of levende voorwerpen, vleesch van zeehonden of van Eskimo's, verrotte visch en morsige kleeren, die het huisraad eener Groen- 70 EEN HACHELIJKE VAART. landsche hut uitmaken; geen venster is er aanwezig om d;e voor de ademhaling ongeschikte lucht te vernieuwen; alleen is er boven in de hut een gat, datfwel^ den rook doorgang vereent, maar den stank niet laat wegtrekken. Foker vertelde dat alles aan den dokter; maar niettegenstaande EEN HACHELIJKE VAART. verwenschte die waardige geleerde zijn zwaarlijvigheid. Hij zou zelf over al die eigenaardige uitwasemingen hebben willen oordeelen. ,,'k Ben zeker," zeide hij, „dat men er op den langen weg aan gewoon raakt." Op den langen weg, schetst met korte woorden den waardigen Clawbonny. Terwijl deze zich met zijn ethnographische studiën bezig hield, schafte Shandon, volgens den hem gegeven last, de nopdige vervoermiddelen over het ijs aan; hij moest vijftig gulden geven voor een slede en zes honden, en nog maakten de inboorlingen zwarigheid om ze af te staan. Gaarne zou Shandon ook Hans Christiaan, den bekwamen hondenvoerman, die tot de expeditie van kapitein Mac Clintock behoord had, in dienst genomen hebben, maar die Hans was juist in het zuiden van Groenland. Eindelijk kwam de groote vraag voor den dag: was er te Upper nawik een Europeaan, die de komst der Forward afwachtte ? Was het den gouverneur bekend of een vreemdeling, waarschijnlijk een Engelschman, zich in deze streken ophield? Wanneer rad hij voor het laatst walvischvaarders of andere schepen ontmoet ? Op die vragen antwoordde de gouverneur, dat sedert de tien laatste maanden geen vreemdeling op dit deel der kust aan land was gekomen. Shandon liet zich de namen opgeven der walvischvaarders, die hier het laatst geweest waren; hij herkende er geen een van. Het was om dol te worden. „Je zult me toegeven', dokter ! dat er niet wijs uit te worden is." ' 7i. 72 EEN HACHELIJKE VAART. sprak hij tot zijn metgezel. „Niets bij kaap Farewell ! Niets op het eiland Disko! Niets te Uppernawik !" „Wanneer je me binnen weinige dagen zeggen kunt: niets in de Melvillebaai, waarde Shandon ! zal ik u als den eenigen kapitein der Forward begroeten." Tegen den avond keerde de sloep met de bezoekers naar de brik terug; Stronghad alsversche spijs verscheidene dozijnen eidereendeneieren aangeschaft, die tweemaal grooter dan kippeneieren en groenachtig van kleur zijn. Het was weinig, maar een ware versnapering voor de bemanning, die niets dan pekelvleesch kregen. Des anderen daags werd de wind gunstig, en toch gaf Shandon geen bevel om onder zeil te gaan; hij wilde nog één dag wachten, en om zijn geweten gerust te stellen, aan ieder menschelijk wezen den tijd laten om op de Forward te komen; hij liet .zelfs om het uur den zestienponder afvuren, welke losbrandingen door de ijsbergen weerkaatst werden; maar het eenige gevolg er van was, dat geheele scharen „molly-mokes i)" en „rotches a}" werden opgeschrikt. Des nachts werden verscheidene vuurpijlen opgelaten, maar te vergeefs. Hij moest dus wel besluiten om te vertrekken. . Den 8n Mei, des morgens te zes uur, verloor de Forward onder haar marszeilen, haar fokkezeil en haar groot voorbovenbramzeil de nederzetting te Uppernawik en die afzichtelijke staken uit het oog, waaraan langs den oever ingewanden van robben en magen van damherten te drogen hangen. De wind woei uit het zuidoosten en de temperatuur steeg tot twee en dertig graden. De zon boorde door den nevel heen, en haar oplossende kracht deed het ijs een weinig verminderen. De weerkaatsing der witte stralen had echter een nadeelige uitwerking op het gezicht van verscheidene matrozen. Wolsten, de konstabel, Gripper, Clifton en Bell werden sneeuwblind, een. soort van oogziekte, die in de lente vaak voorkomt, en die onder de Eskimo's menigmaal op volslagen blindheid uitloopt. De dokter ried den zieken in het bijzonder en zijn makkers in het algemeen aan zich het gelaat te bedekken met een sluier van groen gaas, en was de eerste om zijn eigen voorschrift op te volgen. De honden, die Shandon te Uppernawik gekocht had, waren nog al woest; zij gewenden zich echter aan het scheepsleven en Kaptein stond op een vrij goeden voet met zijn nieuwe makkers; hij scheen hun gewoonten te kennen. Clifton was de laatste niet, die de opmerking maakte, dat Kaptein stellig reeds in betrekking met zijn geslachtsgenooten uit Groenland gestaan had. Deze, die altijd hon- 1) Vogels uit de noordelijke zeeën. 2) Soort van rotspatrijzen. EEN HACHELIJKE VAART. 73 ger leden en zich aan land met sober voedsel badden moeten behelpen, lieten zich den scheepskost goed smaken. Den qn Mei zeilde de Forward,o-p een afstand van eenige kabelslengten, voorbij het westelijkste der Baf finseilanden. De dokter i merkte 'in de baai tusschen de eilanden en den vasten wal verscheidene van die rotsen op, welke karrriozijnroode klippen genoemd worden; zij waren bedekt met roode sneeuw van een heerlijke karmozijnkleur, die dokter Kane aan een zuiver plantaardige oorzaak toeschrijft. Gaarne zou Clawbonny dit zonderling verschijnsel van naderbij bezichtigd hebben, maar door het ijs was het onmogelijk de kust te naderen; hoewel de temperatuur steeg, kon men toch duidelijk zien, dat de ijsbergen en de ijsstroómen zich in het noorden der Baffinszee op een pakten. Sedert het vertrek van Uppernawik was het voorkomen van het land veranderd, en onmetelijke gletschers teekenden zich aan den gezichteinder tegen de grauwe lucht af. Den ion liet de Forward de Hingstonbaai, dicht bij den vier en zeventigsten graad breedte, aan stuurboord liggen ; de Lancasterstraat opende zich ten westen over een lengte van verscheidene honderden mijlen m zee.. Maar die geheele onmetelijke watervlakte verdween nu onder uitgestrekte velden, waarop zich regelmatige bergen als de kristallisatie eener zelfde zelfstandigheid verhieven. Shandon liet zijn vuren aanleggen en tot den nn Mei volgde de Forward de kronkelingen dier doorvaart, terwijl haar zwarte rook in de lucht den weg aanwees, dien zij op zee volgde. Maar weldra deden zich nieuwe hinderpalen op; de nauwe doorgangen sloten zich ten gevolge van de onophoudelijke verplaatsing, der-drijvende massa's; ieder oogenblik, stond het te vreezen, dat de Forward zou vast raken, en was dit het geval, dan zou het heel wat moeite kosten los te komen. Iedereen wist het, iedereen dacht er aan. Er openbaarden zich dan ook eenige teekenen van aarzeling aan boord van dit vaartuig zonder doel, zonder bekende bestemming, dat dwaselijk noordwaarts trachtte te stevenen; onder die lieden, gewoon aan een leven vol gevaren, waren er velen, die, de aangeboden voordeelen vergetende, er spijt van hadden, dat zij zich zoover gewaagd hadden. Reeds' heerschte er in de gemoederen een zékere ontmoediging die toenam door de vrees van Clifton en de praatjes van twee of drie aanstokers, zooals Pen, Gripper, "Waren .en Wolsten. Bii de gemoedsonrust der bemanning kwamen nu nog afmattende vermoeienissen, want den I2n Mei zat de brik aan alle kanten vast; haar stoomvermogen was krachteloos. Men moest zich door de ijsvelden heen een weg banen. Het doorzagen dier schotsen, die tot zes en zeven voet dik waren, ging zeer moeilijk; wanneer twee 74 EEN HACHELIJKE VAART. evenwijdige insnijdingen het ijs over een lengte van honderd voet verdeelden, moest men het tusschenin liggende gedeelte met bijlslagen en handspaken verbrijzelen; dan bracht men ankers uit, die in een gat door middel van een groote zwikboor gemaakt, bevestigd werden; dan begon het werken met den kaapstander,' en verhaalde men het schip met de handen; het grootste bezwaar was de losse brokken onder de schotsen te schuiven, ten einde ruim baan voor het schip te maken; zij moesten met lange staken, voorzien van een ijzeren punt, weggeduwd worden. Kortom, het zagen, het verhalen, het werken met den . kaapstander en de staken, de onafgebroken, gedwongen en gevaarlijke arbeid te. ;• midden van den dikken mist of de sneeuwbuien, de betrekkelijk lage temperatuur, het ooglijden, de [gemoedsonrust, alles liep samen om de bemanning der Forward te verzwakken en op haar verbeelding te werken. Indien de matrozen te doen hebben met een krachtvol vermetel en vastbesloten man, die weet wat hij wil, waar hij heen gaat, naar welk doel hij streeft, dan houdt het vertrouwen hen staande in weerwil van zichzelven: zij zijn één van wil met hun opperhoofd, sterk door zijn strekte, gerust door zijn gerustheid. Maar aan boord van de brik gevoelde men, dat de kommandant met gerust was, dat hij aarzelde voor dat onbekende doel en die onbekende bestemming. In spijt van zijn krachtvol karakter lekte zijn weifeling zijns ondanks uit door tegenstrijdige bevelen onvolledige werkzaamheden, driftig genomen besluiten, kortom door duizend_omstandigheden, die der bemanning niet ontgaan konden EEN HACHELIJKE VAART. 75 Ook was Shandon niet de scheepskapitein, de meester naast God; een voldoende reden om zijn bevelen te bespreken; en van^ het bespreken tot de weigering om te gehoorzamen is er maar ééne schrede. ,"r.' K De ontevredenen kregen weldra den eersten machinist, die tot nu toe de slaaf van zijn plicht geweest was, op hun zijde. Den i6n Mei, zes dagen nadat de Forward bij de bank was gekomen, was Shandon nog geen twee mijlen noordelijker. Het stond te vreezen, dat men tot het volgende jaargetijde in het ijs bezet zou raken. Dat maakte den toestand zeer bedenkelijk. Des avonds tegen acht uur gingen Shandon en ue uoKter met den matroos Garry op verkenning uit op de onmetelijke vlakten ; zij pasten wel op zich niet te ver van het schip te verwijderen, want het werd moeielijk herkenningspunten te vinden in die witte woestenijen, welker voorkomen telkens veranderde. De straalbreking bracht vreemde uitwerksels te weeg; de dokter stond er over verwonderd; waar hij meende te kunnen overstappen, gaapte een klove van vijf of zes voet; of het tegendeel gebeurde ook wel, en in beide gevallen was een val het gevolg, die zoo al niet gevaarlijk, toch zeer pijnlijk was op die brokken ijs, welke zoo hard en scherp als glas waren. Shandon en zijn beide makkers gingen bevaarbare doorgangen opzoeken; op drie mijlen afstand van het schip gelukte het hun niet zonder moeite een ijsberg te beklauteren, die wel drie honderd voet hoog scheen te zijn. Van daar overzagen zij die treurige woestenij, gelijk aan de puinhopen eener reusachtge stad, met 76 EEN HACHELIJKE VAART. haar omgevallen obelisken, haar omvergehaalde klokketorens, haar ingestorte paleizen. Het was een ware chaos. De zon beschreef met tegenzin haar baan langs een met ijsbergen bedekten gezichteinder, en schoot lange, schuine^ koude stralen, als hadden zich warmteopslorpende zelfstandigheden tusschen haar en dit woeste land geplaatst. Zoo ver het oog reikte scheen de geheele zee bevroren. ,,Hoe komen we er nog door ?" vroeg de dokter. ,,Ik weet het niet," antwoordde Shandon, „maar we zullen er door, al moest ik kruit gebruiken om die bergen te doen springen; ik ben niet van plan mij tot de volgende lente door het ijs te laten vasthouden." „Dat gebeurde toch met de Fox, zoowat op deze hoogte. Kom I" zei de dokter, „we zullen er wel doorkomen. . . . ?met een beetje overleg. Ge zult zien, dat dit beter is dan al de machines van de wereld ( „Me dunkt," antwoordde Shandon, „dat dit jaar zich niet heel gunstig laat aanzien." „Dat kan ik niet tegenspreken, Shandon! en ik houd het er voor, dat de Baffinszee weldra in denzelfden toestand zal zijn, waarin zij vóór 1817 verkeerde." „Zou het niet altijd zoo geweest zijn als nu, dokter ?" „Neen, waarde Shandon ! van tijd tot tijd heeft er een sterke ijsgang plaats, dien de geleerden niet kunnen verklaren; zoo bleef deze zee tot in 1817 altijd versperd; toen had er een verbazende omkeering plaats, die deze ijsbergen naar den Oceaan dreef, waar zij gedeeltelijk op de bank van New-Foundland strandden. Van dat oogenblik af werd de Baffinszee nagenoeg open en door talrijke walvischvaarders bezocht." „Dus waren, "vroeg Shandon, „van dattijdstip af de noordpoolreizen gemakkelijker?" „Veel gemakkelijker; maar sedert eenige jaren nee/ttt men waar, dat de baai weder begint vast te raken en dreigt zich, wie weet voor hoe lang, voor de bezoeken der zeevarenden te sluiten. Een reden te meer dus om zoo ver mogelijk door te dringen. En toch hebben we wel wat van menschen, die in onbekende galerijen voortgaan, waarvan de deuren zich telkens achter hen sluiten." „Zoudt ge mij raden achteruit te gaan ?'" vroeg Shandon, die in de oogen van den dokter trachtte te lezen. „Iki ik heb nooit een stap achteruit kunnen doen, en, al moestenwe ook nooit terugkomen, dan zeg ik nog, dat we vooruitmoeten. Ik wilde alleen maar, doen uitkomen, dat we, wanneer we onbezonnen handelen, volmaakt goed weten, waaraan we ons blootstellen." „En wat denkt gij er van, Garry ?" vroeg Shandon den matroos. „Ik zou rechtuit gaan, kommandant! ik denk evenals mijnheer DE DUIM VAN DEN DUIVEL. 77 Clawbonny ; maar ge moet doen, wat ge wilt; beveel, wij zullen gehoorzamen.'' „Allen spreken niet zooals gij, Garry !" hernam Shandon; „niet allen zijn bereid te gehoorzamen! En wat, als zij weigeren mijn bevelen te volbrengen?" ,,'k Heb u mijn meening gezegd, kommandant!" antwoordde Garry koeltjes," „omdat ge 't mij gevraagd hebt; maar gij zijt niet verplicht haar te volgen." Shandon gaf geen antwoord; hij beschouwde oplettend den gezichteinder, en daalde weder met zijn beide metgezellen op het ijsveld af XL DE DUIM VAN DEN DUIVEL. Tijdens de afwezigheid van den commandant hadden de manschappen verschillende werkzaamheden verricht, die het schip in staat moesten stellen de drukking der ijsvelden te ontgaan. Pen, Clifton, Bolton, Gripper en Simpson hielden zich met dat moeielijk werk onledig; de ijsmeester en de beide machinisten moesten zelfs hun makkers te hulp komen, want, zoodra de bediening der machine hun tegenwoordigheid niet vereischte, werden zij weder matrozen en konden als zoodanig voor allerlei scheepswerk gebruikt worden. Maar dit maakte hun verbittering niet weinig gaande. ,,'k Verklaar er genoeg van te hebben," zeide Pen, „en als binnen drie dagen het ijs niet losraakt, zweer ik bij God, dat ik geen hand meer uitsteek !" „Geen hand meer uitsteken," antwoordde Gripper, ,,'t is beter ze te gebruiken om achteruit te gaan ! Denk je, dat we lust hebben hier tot het volgende jaar te overwinteren?" „Dat zou waarlijk een droevige winter zijn," gaf Plover ten antwoord; „want het schip wordt aan alle kanten met gevaren bedreigd !" „En wie weet," zeide Brunton, „of de zee in de volgende lente wel vrijer zijn zal dan tegenwoordig?" „Er is geen sprake van de volgende lente," antwoordde Pen, „het is nu Donderdag, wanneer Zondagmorgen de weg niet vrij is, keeren we naar het zuiden terug." „Goed gesproken!" zeide Clifton. 78 DE DUIM VAN DEN DUIVEL. „Vindt ge dat goed ?" vroeg Pen. „Dat vinden we goed," antwoordden zijn makkers. „En dat is billijk," hernam Waren, „want als we zoo moeten werken en het schip met onze armen verhalen, dan ben ik er voor om het achteruit te brengen." „Dat zullen we Zondag zien," sprak Wolsten. „Op het eerste bevel zal ik mijn vuren terstond aanleggen," hernam Brunton. „We zullen ze zelve wel aanleggen," zeide Clifton. „Wil de een of andere officier hier overwinteren," antwoordde Pen, „dat staat hem vrij; we zullen hem stilletjes hier laten, hij kan gemakkelijk genoeg een sneeuwhut bouwen om er als een echte Eskimo in te leven." „Volstrekt niet, Pen I" antwoordde Brunton driftig, „we laten niemand achter; versta je ? 'k Geloof echter, dat het niet moeielijk zal vallen om den kommandant te bepraten; 't komt me voor, dat hij er reeds tamelijk ongerust uitziet, en als we de zaak goed aanleggen.. .." „Dat zal te bezien staan," hernam Plover; „Richard Shandon is soms een hardvochtig en koppig man; we moeten hem behendig polsen." ,,'k Mag er niet aan denken," hernam Bolton met een zucht van verlangen, „dat we binnen een maand te Liverpool terug kunnen zijn ! We zullen de ijsgrens in het zuiden spoedig achter den rug hebben! Straat Davis zal in het begin van Juni open zijn, en dan behoeven we ons alleen door den stroom van den Atlantischen'Oceaan te laten medeslepen." „Zonder nog te rekenen," antwoordde de voorzichtige Clifton, „dat we, door den kommandant mede te nemen, door onder zijn verantwoordelijkheid te handelen, aanspraak hebben op onze aandeelen en onze belooningen; kwamen we alleen terug, dan zouden wij niet zeker zijn van de zaak." „Goed geredeneerd," zeide Plover; „die drommelsche Clifton praat als een rekenmeester! We moeten vooral oppassen, geen moeite te krijgen met dè heeren van de Admiraliteit, dat is het veiligst, en niemand achterlaten." „ Maar als nu de officieren weigeren ons te volgen ?" hernam Pen, die zijn makkers tot het uiterste wilde drijven. Zij waren zeer verlegen met een antwoord op zulk een vraag op den man af. „Dat zullen we zien, als de tijd daar is," antwoordde Bolton; „overigens zal het genoeg zijn Richard Shandon voor onze zaak te winnen, en ik verbeeld me, dat dit zoo moeilijk niet zal zijn." „Er is er toch één, dien ik hier zal laten," zeide Pen met afgrijselijke vloeken, „al zou hij ook mijn arm opeten." DE DUIM VAN DEN DUIVEL. 79 „O, die hond !" zeide Plover. „Ja, die hond ! en ik zal weldra met hem afrekenen !" „Des te beter," antwoordde Clifton, die op zijn stokpaardje terugkwam, „want die hond is de oorzaak van al onze ongelukken." „Hij heeft ons betooverd !" zeide Plover. „Hij heeft ons naar de ijsbank gevoerd !" antwoordde Gripper. „Hij heeft," riep Wolsten, „meer ijs op onze weg bijeengebracht, dan men ooit om dezen tijd van het jaar zag I" „Hij is de oorzaak van mijn oogkwaal 1" zeide Brunton. „Hij heeft de jenever en den brandewijn verboden !" klaagde Pen. „Hij is de oorzaak van alles!" riepen allen hoe langer hoe opgewondener. „Vergeet ook niet," hervatte Clifton, „dat hij de kapitein is! „Welnu, rampzalige kapitein! riep Pen, wiens onberedeneerde woede door zijn eigen woorden toenam, „je bent hier willen komen, je zult hier blijven ook !" „Maar hoe zullen we hem krijgen?" vroeg Plover. „De gelegenheid is goed," antwoordde Clifton; de kommandant is niet aan boord; de luitenant slaapt in zijn hut; de mist is dik genoeg en Johnson zal ons niet kunnen zien. ..." „Maar de hond?" riep Pen. „Kapitein slaapt op dit oogenblik bij het kolenhok," antwoordde Clifton, en als iemand wil. ..." „Dat neem ik op mij," antwoordde Pen woedend. „Pas op, Pen, zijn tanden zijn sterk genoeg om een ijzeren staaf te breken !" „Als hij zich beweegt, snijd ik zijn buik open," hernam Pen, terwijl hij zijn mes in de hand nam. En hij snelde naar het tusschendek, door Waren gevolgd, die hem in zijn onderneming wilde bijstaan. Zij kwamen spoedig terug met het dier, welks bek en pooten stevig vastgebonden waren, in hun armen; zij hadden hem in zijn «laap overvallen, en de ongelukkige hond had te vergeefs beproefd te ontkomen. „Hoera voor Pen !" riep Plover. „En wat zal je nu met hem aanvangen ?" vroeg Clifton. „Hem verzuipen, en als hij ooit terugkomt...." antwoordde Pen met een grijnslach. Op twee honderd schreden af stands van het schip was een robbengat, een soort van cirkelronde kloof door de tanden van dat tweeslachtig dier gemaakt, en steeds van binnen naar buiten vergroot; daar komt de rob aan de oppervlakte van het ijs ademhalen, maar hij moet wel oppassen, dat die opening niet dicht raakt, want de inrichting zijner kaken laat hem niet toe dit gat 8o DE DUIM VAN DEN DUIVEL. van buiten naar binnen te herstellen, en op het oogenblik van het gevaar zou hij zijn vijanden niet kunnen ontsnappen. Pen en Waren richtten zich naar die kloof en wierpen daar den hond onmeedoogend in zee, in weerwil van zijn krachtig verzet; een groote schots, over die opening geschoven, sloot vervolgens den uitgang voor het dier, dat zoo in zijn vloeibare gevangenis werd ingemetseld. „Goede reis, Kaptein!" riep de onbeschofte matroos. Weinige oogenblikken daarna • waren Pen en Waren weder aan boord. Johnson had niets van die strafoefening gezien; de mist werd telkens dikker rondom het vaartuig en het begon telkens te sneeuwen. Een uur later kwamen Richard Shandon, de dokter en Garry weder op de Forward terug. Shandon had in het noordoosten een doorvaart opgemerkt, waarvan hij besloot gebruik te maken. Hij gaf de daartoe noodige bevelen; de bemanning gehoorzaamde met zekeren ijver; zij wilden Shandon overtuigen van de onmogelijkheid om verder te 'gaan, en bovendien bleven er nog drie dagen over om te gehoorzamen. Gedurende een gedeelte van den nacht en den volgenden dag werd er ijverig gezaagd en verhaald; de Forward kwam bijna twee mijlen noordelijker. Den i8n kreeg zij land in het gezicht, op vijf of zes kabelslengten van een zonderlinge plek, die om haar vreemde gedaante den naam van Duim van den Duivel gekregen heeft. DE DUIM VAN DEN DUIVEL 8l ■ f ■ : — ■ : Op diezelfde plaats werden de Prince Albert in 1851 en de Advance met Kane in 1853 gedurende verscheidene weken onbeweeglijk in het ijs gezet. De grillige gedaante van den Duim van den Duivel, de woeste en verlaten omstreken, die uitgestrekte kringen van ijsbergen.waarvan sommigen meer dan drie honderd voet hoog waren, het gekraak der schotsen, dat de echo op een akelige wijze nabauwde, alles maakte den toestand der Forward verschrikkelijk droevig. Shandon begreep, dat zij van daar verwijderd en verder gebracht moest worden; volgens zijne schatting zou hij in vierentwintig uren zich omstreeks twee mijlen van die kust kunnen verwijderen. Maar dat was met genoeg. Shandon gevoelde zich door vrees bevangen, en de valsche toestand, waarin hij verkeerde, verlamde zijn geestkracht; om aan den hem gegeven last te voldoen en vooruit te komen,' had hij zijn schip in een uiterst gevaarlijken toestand gebracht; het verhalen matte zijn manschappen geheel af; meer dan drie uren waren er noodig om een kanaal van twintig voet te zagen door ijs dat gemiddeld vier a vijf voet dik was; de gezondheid der bemanning dreigde verstoord te worden. Shandon verwonderde zich over het stilzwijgen zijner matrozen en over hun ongewone werkzaamheid; maar hij vreesde dat die kalmte spoedig door een storm gevolgd zou worden. Men oordeele dus over de pijnlijke verrassing, over de teleurstelling, ja over de wanhoop, die zich van hem meester maakte toen hij bespeurde, dat de Forward, ten gevolge van een onmerk- De Engelschen aan de Noordpool 6 DE DUIM VAN DEN DUIVEL. bare beweging van het ijsveld, in den nacht van den i8n op den ign weder alles verloor, wat zij ten koste van zooveel vermoeienissen had gewonnen; 's Zaterdags morgens was zij weder bij den Duim van den Duivel, die even dreigend was als altijd; terwijl de toestand nog gevaarlijker was, daar de ijsbergen nog talrijker werden en als spoken in den mist voortdreven. Shandon was geheel verplet; de schrik sloeg dien moedigen man en der geheele bemanning om het hart. Hij had hooren spreken van de verdwijning van den hond, maar hij durfde de schuldigen niet straffen; hij zou gevreesd hebben een oproer te veroor- ZaJDien geheelen dag was het vreeselijk weder; de sneeuw in dichte, dwarrelende wolken opgezweept, hulde de brik in een ondoordringbaren sluier; de orkaan deed soms den mist scheuren, en de ontstelde blik bemerkte aan land dien Duim van den duivel, die als een spook oprees. De Forward lag voor anker op een ontzaglijke schots; er was niets meer te doen, niets te beproeven; de duisternis nam toe, en de man aan het roer kon niet eens James Wall onderscheiden, die de wacht had op het voorschip. Ten prooi aan onophoudelijke onrust begaf Shandon zich naar zijn hut; de dokter bracht zijn reisaanteekeningen in orde; de eene helft der bemanning bleef op het dek, de andere tusschendeks^ Op een oogenblik dat het geweld van den orkaan, verdubbelde, scheen de Duim van den Duivel ontzettend hoog door den verscheurden mist heen op te rijzen. OkGroote God!" riep Simpson, verschrikt terugdeinzende. ',',Wat is er gaande?' vroeg Foker. Op eens ging aan alle kanten het geroep op : „Hij zal ons verpletteren I" „We zijn verloren !" „Mijnheer Wall! mijnheer Wall'" „Het is met ons gedaan „Kommandant! kommandant!" Zoo riepen de wachthebbende manschappen allen tegelijk. Wall snelde naar het achterschip; Shandon ijlde, door den dokter gevolgd het dek op en zag rond. Door den gescheurden nevel heen scheen de Duim van den Duivel op eens nader bij de brik te zijn gekomen; hij scheen spookachtig groot te zijn geworden; op zijn top verhief zich een tweede omgekeerde kegel, die op zijn punt ronddraaide; hij dreigde net schip onder zijn ontzaglijke massa te verpletteren; hij waggelde en stond op het punt van om te vallen. Het was een verschrikkelijk tooneel. Instinctmatig weken allen achteruit, en verscheidene matrozen sprongen van het schip op het ijs. DE DUIM VAN DEN DUIVEL. 83 „Staat, mannen !" riep de kommandant op strengen toon ; ieder op zijn post!" „Vreest niets, vrienden!" zei de dokter ; „er is geen gevaar! zie maar kommandant! zie maar, mijnheer Wall! 't is een uitwerksel van de luchtspiegeling, anders niet!" „Ge hebt gelijk, mijnheer Clawbonny!" antwoordde meester Johnson ; „die onwetenden hebben zich schrik laten aanjagen door een schaduw." ^f»J • uitwerking op den geest der matrozen had niettemin plaats gehad, rTwaren geenszins geneigd de verklaring van het feit langs zuiver natuurkundigen weg aan te nemen. Het voorval met^dien Duim van den Duivel, de wederverschijning van den hond onder zulke spookachtige omstandigheden, maakte hen geheel en al het spoor bijster en allerwegen ontstond gemor. XII. KAPITEIN HATTERAS. De Forward stoomde snel tusschen de ijsvelden en de ijsbergen door Johnson stond zelf aan het roer, Shandon onderzocht den . gezichteinder met zijn sneeuwbril; maar zijn vreugde was van korten duur, want hij bespeurde weldra, dat het vaarwater op een kring van bergen stuitte. , , Toch wilde hij nog liever de kans wagen om verder door te dringen dan terugkeeren. , : De hond liep de brik over het ijs na, maar bleef toch op een vrij, grooten afstand. Als hij achter bleef, vernam men soms een eigenaardig fluiten, dat hem aanstonds terug riep. Toen de matrozen dit fluitje voor het eerst hoorden, zagen zij rond; zij waren alleen op het dek en stonden te praten; geen Vreemde/ geen onbekende was bij hen; en toch liet dit fluitje zich bij herhaling hooren. Clifton verontrustte er zich het eerst over. . -.fMte „Hoor je?" vroeg hij, „en zie je dat dier wel springen, wanneer hij zich hoort fluiten ?" 't Is haast niet te gelooven," antwoordde Gripper ^ "ik heb er genoeg van !" riep Pen, „ik ga met verder. „ "Pen heeft gelijk," antwoordde Brunton; „dat is God verzoeken. "De duivel verzoeken," meende Clifton. „Ik verlies liever mijn gansche aandeel aan de uitgeloofde belooning, dan nog ééne schrede verder te doen." , „We komen nooit terug," sprak Bolton geheel ter neder geslagen. KAPITEIN HATTERAS. De moedeloosheid der bemanning was ten top gestegen. „Geen schrede verder!" riep Wolston; „is dat ook uw meening?" „Ja, ja," antwoordden de matrozen. „Welnu!" zeide Bolton, „laten we dan gezamenlijk naar den kommandant gaan; ik zal 't woord wel doen." Dicht opeen gedrongen begaven zich de matrozen naar de kampanje. Juist drong de Forward in een ruimen kring, die wel acht honderd voet middellijn had; hij was geheel gesloten, met uitzondering van een enkelen uitgang, waarin het vaartuig zich bevond. Shandon begreep, dat hij zich zelf had opgesloten. Maar wat te doen ? Hoe terug te komen ? Hij gevoelde al het gewicht zijner verantwoordelijkheid; hij sloeg zijn hand krampachtig aan de kampanje. De dokter zag met over elkander geslagen armen zwijgend rond; hij beschouwde de ijswanden waarvan de gemiddelde hoogte wel meer dan drie honderd voet kon bedragen. Een koepel van nevels hing over dien afgrond. In dit zelfde oogenblik sprak Bolton den kommandant aldus aan: „Kommandant!" zeide hij met ontroerde stem, „we kunnen niet verder gaan." „Wat zegt ge?" antwoordde Shandon, wien het gevoel van zijn miskend gezag het bloed in het aangezicht deed stijgen, „We zeggen, kommandant!" hernam Bolton, „dat we genoeg hebben van dien onzichtbaren kapitein, en dat we besloten hebben om niet verder te gaan." „Je hebt besloten.. .." riep Shandon. „Wees voorzichtig met je uitdrukkingen, Bolton !" «7 88 KAPITEIN HATTERAS. „Uwe bedreigingen jagen ons geen schrik aan ! antwoordde Pen onbeschoft; „we zullen niet verder gaan!" Shandon trad op zijn oproerige matrozen toe, toen de bootsman hem influisterde : „Kommandant! als we hieruit willen raken, hebben we geen minuut te verliezen. Daar dringt een ijsberg in het vaarwater; hij kan den geheelen uitweg verstoppen, en ons gevangen houden." Shandon ging den toestand verkennen. „Later zult ge mij rekenschap van uw gedrag geven," zeide hij, •zich tot de muiters keerende. „Wenden !" De zeelieden ijlden naar hun post. De Forward manoeuvreerde snel; de fornuizen werden vol kolen gestopt; het kwam er op aan het in snelheid van den drijvenden berg te winnen. Het was een worsteling tusschen de brik en den ijsberg; de eerste liep naar het zuiden om voorbij te komen, de andere dreef naar het noorden en stond op het punt den doortocht te sluiten. „Stookt! stookt!" riep Shandon, „volle ^kracht! Versta je me, Brunton ?" De Forward gleed als een vogel tusschen de losse ijsschotsen door, die haar steven met kracht doorkliefde; de romp van het vaartuig trilde onder de werking van de schroef, en de manometer teekende een verbazende' spankracht van den stoom, die met een oorverdoovend schel geraas ontsnapte. „Belast de veiligheidskleppen!" riep Shandon. En de machinist gehoorzaamde op het gevaar af van den ketel te doen springen. Maar die wanhopende pogingen zouden te vergeefs zijn; door een onderzeesche stroom medegesleept, liep de ijsberg snel naar het vaarwater; de brik was er nog drie kabelslengten van af, toen de berg als een hoek in de open Ruimte schoof, zich vast 'verbond aan zijn buren en den uitweg sloot. „We zijn verloren !" riep Shandon, die dat onvoorzichtige woord niet kon weerhouden. „Verloren !" herhaalden de schepelingen. „Bergt u !" riepen eenigen. „Brengt de booten in zee !" riepen anderen. „Naar de kombuis !" riepen Pen en sommigen van de troep, „en moeten we verdrinken, laat het dan in de jenever zijn !" De wanorde steeg ten top onder die mannen, die alle teugels afschudden. Shandon gevoelde zich vermand ; hij wilde bevelen geven ; hij stamelde, hij aarzelde, hij kon zijn gedachten niet geregeld uitdrukken. De dokter liep onrustig op en neer. Johnson sloeg bedaard zijn armen over elkander en zweeg. Daar hoorde men eensklaps een sterke, zware en gebiedende stem deze woorden spreken : KAPITEIN HATTERAS. „Elk op zijn post! klaar om te wenden !" Johnson beefde en zonder bijna te weten wat hij deed, draaide hij snel het stuurrad om. Het was tijd ; weinig scheelde het of de brik zou zich in volle vaart tegen de muren harer gevangenis verbrijzeld hebben. Maar terwijl Johnson instinctmatig gehoorzaamde, kwamen Shandon, Clawbonny, de geheele bemanning, allen, zelfs de stoker Waren, die van den vuurhaard en de neger Strong, die van zijn fornuis wegliep, op het dek bijeen, en allen zagen uit de hut waarvan hij alleen de sleutel had, een man komen.... Die man was de matroos Garry. „Mijnheer ! riep Shandon verbleekende. „Garry. ... gij . . . . met welk recht geeft gij hier bevelen ? " „Duc !" riep Garry, tevens het fluitje latende hooren, dat de bemanning zoo zeer verrast had. Zijn waren naam hoorende, was de hond met een sprong op de kampanje en vleide zich aan de voeten zijns meesters neder. De bemanning sprak geen woord. De sleutel, dien alleen de kapitein der Forward bezitten kon, die hond, dien hij gezonden had en die om zoo te zeggen zijn indentiteit kwam bewijzen, die toon van gezag, waarin men onmogelijk zich kon vergissen,' dat alles werkte sterk op den geest der matrozen en was voldoende om het gezag van Garry te vestigen. Ook was Garry niet kenbaar meer ; hij had de breede bakkebaarden, die zijn aangezicht als omlijsten, weggeschoren en zijn 89 KAPITEIN HATTERAS. gelaat kwam nog koelbloediger, nog forscher, nog gebiedender mt, fn de aaT riin ring passende kleeding, die in zqn hut was nedergelegd gedoit, "ers^en hij met al de onderscheidingsteekenen van heDeebeèmanning der Forward, ondanks zich zelve medegesleept, riep dan ook met de haar eigene wuftheid eenparig uit . De topitei» trad op «ij» officieren en matrozen toe, .prak tot elk ÏKJr^SSSKS IlnT-Er^.cbrna» ttjnd. wi, ^ihnai,r^s=i^ :terrtrrwordnt e^tgX*d v"r ieleren graad, dien we van heden kapitein Hatteras !" MK£S^óe*^«?£n Eng.lscben —, door- ^^\tl^^t^^r^ Hattera, ; HuÏnide varen en laat ieder aan ttjn gewone werk gaan. Shandoni! °*ïïmTn°ko.lblo=ag.l.«lijdv.rli.t Hatteras bedaard de kampanje. fS ÖSb^S^iS raakte «ij. .aan, ,nlk een diepen indruk op de matrozen ? l) f I2.0QO. 00 KAPITEIN HATTERAS. 91 John Hatteras, de eenige zoon van een Londenschen bierbrouwer, die als millionair in 1852 overleden was, had in zijn jeugd den zeemansstand omhelsd, in weerwil'van het schitterend vermogen, dat hij te'wachten had. Hij had geen lust voor den handel, die hem 'daartoe bewoog, maar de zucht tot ontdekkingen bezielde hem: hij droomde er altijd van, dat hij eens den voet zou zetten ter plaatse, waar nog niemand geweest was. Op twintigjarigen leeftijd bezat hij het sterke lichaamsgestel van magere en bloedrijke menschen; een forsch gelaat, met zuiver meetkundige lijnen; een hoog en rechtstandig voorhoofd, schoone •maar koele oogen, dunne lippen, die een weinig spraakzamen mond omsloten, een middelmatige gestalte, leden met stevige gewrichten en door ijzersterke spieren in beweging gebracht, dat alles vormde een man, die met een tegen alle vermoeienissen gehard gestel begiftigd was. Zag men hem, dan gevoelde men dat hij vermetel was, hoorde men hem, dan bleek hij koel hartstochtelijk te zijn; hij was iemand, die nooit terug zou deinzen en bereid was het leven van anderen met evenveel overtuiging als zijn eigen in de waagschaal te stellen. Het was dus zaak zich er goed op te bedenken, alvorens hem in zijn ondernemingen te volgen. John Hatteras was ten hoogste trotsch op zijn land, en gaf eens aan een Franschman dit fiere antwoord : De FranSchman zeide in zijn tegenwoordigheid, meenende zeer beleefd, zelfs vriendelijk te zijn : „Als ik geen Franschman was, dan zou ik wenschen een Engelschman te zijn." „Als ik geen Engelschman was," antwoordde Hatteras, „dan zou ik wenschen een Engelschman te zijn." Uit dit antwoord kan men den man beoordeelen. Bovenal zou hij uitsluitend voor zijn landgenooten het voorrecht om aardrijkskundige ontdekkingen te doen, hebben willen bewaren; maar tot zijn groote spijt hadden zij in de vorige eeuwen weinig ontdekkingen gedaan. Amerika was men verschuldigd aan den Genuees Christophorus Columbus, de Indien aan den Portugees Vasco de Gama, China aan den Portugees Fernand 'd Andrada, . het Vuurland aan den Portugees Magellaan, Canada aan den Franschman Jacques Gartier, de Soenda-eilariden, Labrador, Brazilië, de Kaap de Goede Hoop, de Azoren,' Madéra, New-Foundland, Guinea, Congo, Mexico, de Witte Kaap, Groenland, de Zuidzee, IJsland, Californië, Japan, Cambodja, Peru, Kamschatka, de Philippijnsche eilanden, Spitsbergen, Kaap Hoorn, de Beringstraat, Tasmania, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Brittanje, Nieuw-Holland, de Louisiade-Archipel, het JanMaijeneiland, aan IJslander?, aan Scandinaviërs, aan Franschen, aan Russen aan Portugeezen, aan Denen aan Spanjaarden, aan 92 KAPITEIN HATTERAS. Genueezen, aan Hollanders; maar geen enkele Engelschman werd onder hen gevonden en het speet Hatteras, dat hij zijn landgenooten uitgesloten zag van die roemrijke phalanx van zeevaarders, die de groote ontdekkingen der 15e en 16e eeuw deden. Hatteras troostte zich;eenigermate door het oog te vestigen op de nieuwere tijden ; de Engelschen haalden hun schade in met Sturt, KAPITEIN HATTERAS. 93 Donnal Stuart, Burke, Wills, King, Gray, in Australië, met Palliser in Amerika, met Haouran in Syrië, met Cyril Graham, Wadington, Cummingham, in Indië, met Barth, Burton, Speke, Grant, Livingstone in Afrika. Maar dat was niet genoeg; voor Hatteras waren die stoute reizigers veeleer volmakers dan uitvinders; er moest dus wat beters gevonden worden, en John zou in staat geweest zijn een land te verzinnen om de eer te hebben het te ontdekken. Het had intusschen zijn opmerkzaamheid getrokken, dat, al hadden de Engelschen de meerderheid niet onder de oude ontdekkers, al moest men tot Cook opklimmen om Nieuw-Caledonië te verkrijgen in 1774 en de Sandwich-eilanden, waar hij vermoord werd, in 1778, er toch één hoekje van den aardbol was, waarop zij al hun pogingen schenen vereenigd te hebben. ! Het waren juist de noordelijke landen en zeeën van Noord-Amerika. Het volgende tafeltje geeft een overzicht van de ontdekkingen in de poolgewesten. Nova Zembla, Het eiland Waaigat, . De westkust van Groenland, Straat Davis Spitsbergen, De Hudsonsbaai, De Baffinsbaai. juivii nvmui me uiiuckciiuc laiiuen onaigeDroKei doorzocht door Hearne. Marken si« Inhn T?n== Pam, F™rU,-n Richardson, Beechey, James Ross, Back, Dease, Simpson, Rae iiigicuciu, £>eicner, Ausun, rvenet, moore, Mac Clure, Kennedy Wel had men de grenzen der noordkusten van Amerika bepaald, wel ten naastenbij den noordwestelijken doortocht ontdekt, maar dat was niet genoeg; er kon nog iets beters verricht worden, en dat betere had John Hatteras tweemaal beproefd, door op eigen kosten twee schepen uit te rusten; hij wilde de pool zelve bereiken, eh zoo de rij der Engelsche ontdekkingen bekronen door een allerschitterendste poging. De pool te bereiken was zijn levensdoel. Na eenige vrij mooie reizen in de zuidelijke zeeën, beproefde Hatteras voor het eerst in 1846 om door de Baf finzee noordwaarts te varen ; maar hij kon niet verder komen dan vier en zeventig graden noorderbreedte ; de bemanning der sloep de Halifax moest ondragelijke kwellingen verduren, en zoo ver dreef John Hatteras zijn niets ontziende vermetelheid, dat de matrozen voortaan weinig lust hadden om op dergelijke tochten onder zulk een opperhoofd uit te gaan. ontdekt door Willoughby in 1553. >• Barrough ,, 1556. >. Davis ,, 1585. Davis ,, 1587. ,, Willoughby,, 1596. ,, ,, Hudson ,, 1610. „ ,, Baffin ,, 1616. 94 KAPITEIN HATTERAS. Toch gelukte het Hatteras in 1850 een twintigtal vastberaden mannen te bewegen dienst te nemen op den schoener, de Farewell vooral uitgelokt door de groote belooning die aan hun vermetelheid beloo d werd. Bij deze gelegenheid trad dokter Clawbonny in briefwisseling met John Hatteras, dien hij niet kende, en verzocht aan tocht deel te mogen nemen; maar de plaats van geneesheer was vervuld, en dat was gelukkig voor den dokter. ■ - DeFarewell volgde den weg, dien de Neptunus, van Aberdeen in 1L7 genomen had en drong benoorden Spitsbergen tot den zes en zeventigsten breedtegraad door. Daar moest men o™teren maar het lij den was zoo groot en de koude zoo fel dat geen eXle van de bemanning Engeland wederzag met uitzondering alleen van Hatteras, die door een Deenschen walvischvaarder werd opgenomen, nadat hij meer dan twee honderd mijlen te voet over het iis was gegaan. , , . Groot was de verbazing, die de terugkomst van één enkel man verwekte; wié zou voortaan Hatteras op zijirvermetele ondernemingen durven volgen ? , _.. Toch gaf hij de hoop niet op het nog eens te beproeven. Zijn vader, de brouwer, stierf, en hij kwam in het bezit van een ontzag- Mj InmiShad er iets plaats, dat John Hatteras op^jn gevoeligste ^EenTriP' de Advance, met zeventien koppen bemand, uitgerust door den koopman Grinnel, onder bevel van dokter Kane, en uitgezonden oin sir John Franklin op te zoeken, kwam m 1863 door de Baffinszee en de Smithstraat nog verder dan den 82n graad noorderbreedte, dichter bij de pool dan een harer voorgangers Dat schip nu was Amerikaansch, die Grinnel was een Amerikaan, die Kane was een Amerikaan ! Men begrijpt licht, dat de minachting van den Engelschman voor den* Yankee in het hart van Hatteras in haat veranderde, lm besloot, het mocht kosten wat het wilde, zijn stouten mededinger te overtreffen en de pool zelve te bereiken. Sedert twee jaren woonde hij onbekend te Liverpool. Hij ging doo voor een matroos. Hij vond in Richard1 Shandon der. man dien hij noodig had; en hem en aan dokter Clawbonny deed hij Sf eén naamloozen brief zijne voorstellen. De Forward werd gebouwd, uitgerust, bemand. Hatteras wachtte zich wel "aam bekend te maken ; hij zou niemand gevonden hebben, die hem wilde vergezellen. Hij' besloot slechts in den hoogsten nood het bevel over de brik op zich te nemen, en wanneer de bemanning te ver zou gegaan zijn om terug te deinzen; had hij zich nog voorbehouden8 zooals wij gezien hebben, geldelijke aanbiedingen aan zijn manschappen te doen, die te verleidelijk waren, dan dat DE PLANNEN VAN HATTERAS. 95 zij weigeren zouden hem naar het uiteinde der aarde te volgen. En wel was het het uiteinde der aarde, waar hij heen wilde gaan. Daar de omstandigheden nu hachelijk werden, aarzelde John Hatteras niet langer zich bekend te maken. Zijn hond, de getrouwe Duc, de metgezel op zijn reizen, was de eerste die hem herkende, en gelukkig voor de dapperen, onge-. lukkig voor de lafaards, werd John Hatteras goed en wel-als kapitein van de Forward erkend. XIII. DE PLANNEN VAN HATTERAS. De verschijning van dien moedigen man werd door de bemanning ,zeer verschillend opgenomen; sommigen verbonden zich aan hem met lijf en ziel, uit geldzucht of uit vermetelheid; anderen schikten zich in hun lot, onder voorbehoud van het recht om later in verzet te komen, ook scheen het thans moeielijk zoo iemand tegenstand te bieden. Allen gingen dus weder naar hun post. De 20e Mei was een Zondag, en een rustdag voor de bemanning. Bij den kapitein werd scheepsraad gehouden; deze bestond uit Hatteras, Shandon, Wall, Johnson en de dokter. „Mijne heeren !" sprak de kapitein met die zachte en tevens gebiedende stem, die hem onderscheidde, „gij zijt bekend met mijn plan om tot aan de pool te gaan; ik wensch uwe meening over die onderneming te verstaan. Wat denkt gij er van, Shandon ?" „Ik heb niet te denken, kapitein !" antwoordde Shandon koel, „maar te gehoorzamen." Dit antwoord verwonderde Hatteras niet. „Richard Shandon !" hernam hij niet minder koel, „ik verzoek u uwe gedachten te zeggen over onze kansen van slagen." „Welnu, kapitein !" antwoordde Shandon, „de feiten antwoorden voor mij, alle pogingen van dezen aard zijn tot nog toe mislukt; ik hoop, dat wij gelukkiger zijn." „We zullen het zijn. En wat denkt gij er van, heeren ?" „Ik voor mij acht uw plan uitvoerbaar, kapitein t" antwoordde de dokter; „en daar het duidelijk is, dat vroeg of laat zeevaarders die noordpool zullen bereiken, zie ik niet in, waarom wij het niet zouden zijn." „En we hebben reden om te denken, dat wij het zullen zijn." DE PLANNEN VAN HATTERAS. antwoordde Hatteras; „want onze maatregelen zijn er op berekend, en we zullen ons voordeel doen met de ondervinding onzer voorgangers. Ontvang dienaangaande mijn dank, Shandon Ivoor de zorg; die gij aan de uitrusting van het schip hebt besteed; er zrjn wel eenige warhoofden onder de-bemanning, maar ik zal ze wel te recht zetten, en over het geheel kan ik niet anders dan u pnj zen Shandon boog koeltjes. Zijn stelling aan boord van de Forward waarop hij het bevel meende te voeren, was valsch. Hatteras begreep het, en drong er niet verder op aan. i^jrffeLlTiTitAli. Wat u aangaat, mijne heeren!" vervolgde hrj, zich tot Wall en Tohnson richtende, „ik zou geen officieren hebben kunnen vinden, die zich meer onderscheiden door hun moed en hun ondervinding. Op mijn woord, kapitein ! ik ben uw man," antwoordde Johnson, „en hoewel ik uw onderneming wei wat veel gewaagd vind, kunt u tot het einde toe op mij rekenen." En op mij ook," zeide James Wall. fo. - Wat u aangaat.dokter! ik weet wat ik ^an u mag verwachten.... "Dan weet*ge er meer van dan'ik," antwoordde de dokter levendig. En nu Heeren !" hernam Hatteras, „is het noodig, dat gij verneemt op welke onbetwistbare feiten mijn plan om de pool te bereiken steunt In 1817 drong de Neplunus van Aberdeen benoorden Spitsbergen tot den twee en tachtigsten graad door. In 1826 vertrok de beroemde Parry, na zijn derde reis in de poolzeeën ook van het uiteinde van Spitsbergen en drong met schietschouwen honderd vijftig mijlen verder noordwaarts door. In 1852 drong kapitein Inglefield tot acht en zeventig graden vijf en dertig minuten noorderbreedte 06 DE PLANNEN VAN HATTERAS. 97 in de Smithstraat door. Al die schepen waren Engelsche en stonden onder het bevel van Engelschén, onze landgenooten." Hier zweeg Hatteras een oogenblik. ,,Ik moet er bijvoegen," hernam hij met een ontroerd gelaat en alsof de woorden in zijn keel bleven steken, ,,ik moet er bijvoegen, dat in 1854 de Amerikaan Kane, bevelhebber van de brik de Advance nog verder kwam, en dat zijn luitenant Morton midden door de ijsvelden heen, de vlag der Vereenigde Staten nog boven den twee en tachtigsten graad liet wapperen. Ik wil dit punt niet verder aanroeren. Wat gij moet weten is dit: de kapiteins van de Neptunus, de Enterprise, de Isabella en de Advance verzekerden, dat boven die hooge breedte de poolzee geheel vrij van ijs was." „Vrij van ijs !" riep Shandon, den kapitein in de rede vallende; „dat is onmogelijk !" „Gelief niet te vergeten, Shandon !" antwoordde Hatteras, wiens oog een oogenblik fonkelde, bedaard, „dat ik tot staving van mijn gevoelen feiten en namen aanhaal. Ik voeg er nog bij, dat tijdens het verblijf van den kommandant Penny in 1851 aan den oever van het Wellington-kanaal, zijn luitenant Stewart ook een open zee voor zich zag, en deze bijzonderheid werd bevestigd gedurende de overwintering van Sir Edward Belcher, in 1853 aan de Northumberlandsbaai op zes en zeventig graden en twee en vijftig minuten breedte en negen en negentig graden en twintig minuten lengte; de rapporten zijn niet tegen te spreken en men zou ter kwader trouw moeten zijn om ze niet aan te nemen." „En toch, kapitein !" hernam Shandon, „zijn die feiten zoo in strijd met...." „Ge dwaalt, Shandon! ge dwaalt!"' riep dokter Clawbonny; „die feiten spreken geen enkele bewering der wetenschap tegen; de kapitein zal mij wel veroorloven het u te zeggen." „Ga-je gang, dokter!" antwoordde Hatteras. „Welnu, luister dan, Shandon ! Het volgt gereedelijk uit de aardrijkskundige feiten en uit de studie der isothermen, dat het koudste punt van den aardbol niet aan de pool zelve ligt; evenals de magnetische pool der aarde, wijkt het verscheidene graden van de pool af. Zij bewij zen de berekeningen van Brewster, Bergham en eenige natuurkundigen, dat er op ons halfrond twee koude polen zijn; de eene moet in Azië liggen op negen en zeventig graden dertig minuten noorderbreedte en honderd twintig graden oosterlengte; de andere in Amerika op acht en zeventig graden noorderbreedte en zeven en negentig graden westerlengte. Deze laatste is de door ons bedoelde, en ge ziet Shandon ! dat zij meer dan twaalf graden beneden de pool ligt. Nu vraag ik u, waarom zou de zee op dat punt niet even vrij van ijs kunnen zijn, als zij in den zomer op den zes en zestigsten graad kan wezen, d. i. ten zuiden der Baffinsbaai ?" De Engelschén aan de Noordpool 98 DE PLANNEN VAN HATTERAS. „Goed gesproken," antwoordde Johnson; „mijnheer Clawbonny spreekt over die dingen als een man van het vak." „Dat schijnt mogelijk," hernam James Wall. „Herschenschimmen en veronderstellingen ! louter gissingen !" antwoordde Shandon stijfhoofdig. „Welnu, Shandon !" hernam Hatteras; „laten we de beide gevallen aannemen, of de zee is vrij van ijs, of zij is het niet, en in beide veronderstellingen kan niets ons beletten de pool te bereiken. Is zij vrij, dan zal de Forward ér ons zonder moeite brengen; is zij bevroren, dan zullen wij de reis op onze sleden wagen. Ge zult toestemmen, dat dit niet onuitvoerbaar is; eens met onze brik tot den drie en tachtigsten graad gekomen, behoeven wij nog maar zes honderd mijlen i) af te leggen om de pool te bereiken." ' Eh wat beduiden zes honderd mijlen," riep de dokter driftig, wanneer het bewezen is, dat een kozak, Alexis Markoff, op de IJszee, langs de noordkust van het Russische rijk, met sleden door honden getrokken/in vier en twintig dagen-een weg van acht honderd mijlen heeft afgelegd ?" . „Ge hoort het, Shandon !" antwoordde Hatteras^ „en zeg mij of Engelschén minder kunnen doen dan een Kozak ?" „Zeker niet?" riep de opgewonden dokter. „Zeker niet !" herhaalde de bootsman. ,Welnu, Shandon !" vroeg de kapitein. „Kapitein !" antwoordde Shandon koel, „ik kan slechts herhalen, wat ik reeds gezegd heb : ik zal u gehoorzamen." Goed. Laten we thans aan onzen tegenwoordigen toestand denken; hernam Hatteras; „we zijn in het ijs bezet en ik acht het onmogelijk nog dit jaar in de Smithstraat door te dringen. Ziehier dus, wat we doen moeten." Hatteras ontrolde op de tafel een van die uitstekende kaarten, welke in 1859 op beval van de admiraliteit uitgegeven zijn. „Weest zoo goed mij te volgen. Al is de Smithstraat voor ons gesloten, de Lancasterstraat op de westkust der Baffinszee is het niet; mij dunkt, dat we 'die straat tot de Barrowstraat en vandaar tot het Beechey-eiland moeten opvaren; zeilschepen hebben dien weg honderdmaal afgelegd; we zullen dus niet verlegen staan met een schroefbrik. Eens bij het Beechey-eiland zullen we zoo ver mogelijk noordwaarts het Wellington-kanaal volgen, tot aan den uitloop van het vaarwater, dat het Wellington-kanaal met het Koninginne-kanaal verbindt, op dezelfde plaats, waar de open zee gezien werd. Thans hebben we pas den 2on Mei; als de omstandigheden gunstig zijn, zullen we over een maand dat punt bereikt hebben, en van daar gaan we naar de pool. Wat denkt ge er van, heeren ? 1) 278 uur gaans. DE PLANNEN VAN HATTERAS 99 ,,'t Is duidelijk dat het de eenige weg is, dien we kunnen nemen " antwoordde Johnson. „Welnu, we zullen hem nemen en reeds morgen. Dezen Zondag zullen we rustdag houden; ge zult zorgen, Shandon! dat het bijbellezen plaats hebbe; die godsdienstoefening heeft een heilzamen invloed op het menschelijk gemoed, en een zeeman vooral moet zijn vertrouwen op God stellen." ,,'t Is wel, kapitein !" antwoordde Shandon, die met den luitenant en den bootsman heenging. „Dokter !" sprak John Hatteras op Shandon wijzende, „ziedaar een gekrenkt man, dien de hoogmoed in het verderf heeft gestort; ik kan niet meer op hem rekenen." Den volgenden morgen zeer vroeg liet de kapitein de booten in zee brengen; hij ging de ijsbergen in het bekken verkennen, welks breedte niet meer dan tweehonderd Engelsche (182 Nederlarldsche) ellen bedroeg. Hij merkte zelfs op, dat dit bekken, tengevolge van een langzame drukking van het ijs, nauwer dreigde te worden; het was dus noodig er een bres in te maken, opdat het schip niet verpletterd werd tusschen die schroef van bergen; de middelen, die John Hatteras aanwendde, bewezen genoegzaam, dat hij een voortvarend man was. Eerst liet hij trappen in den zijwand houwen, en kwam zoozoo flPTï -t-rvr, inn Aar, 1 iLï'a — * —„ „u±, u^iijouwg, vanuetai zag mj, dat het licht zou vallen om zich een weg naar het zuidwesten te banen ; op zijn bevel groef men een mijnkamer, bijna het middelpunt van den berg; dit werk, waarmede men spoed maakte, werd in den loop van Maandag volbracht. Hatteras mocht niet rekenen op zijn sprihgbussen met een lading van acht tot tien pond kruit, waarvan de werking op dergelijke massa's niets te beduiden zou gehad hebben; zij waren alleen goed om ijsvelden te breken; hij liet daarom in de mijnkamer duizend pond kruit brengen, waarvan -het uitzettingsvermogen zorgvuldig berekend wérd. Deze mijn, die voorzien werd van een lange lont om¬ woeld met guttapercha, kwam van buiten uit. De Galerij, die naar de mijnkamer liep, werd met sneeuw en ijsblokken gevuld,'die door de koude van den volgenden nacht zoo hard als graniet zouden worden. Ook daalde de temperatuur door den oostenwind tot twaalf graden (—11° Gels.). 8 Den volgenden morgen ten zeven ure was de Forward onder,; 100 DE PLANNEN VAN HATTERAS. r'.toom, ten einde terstond van den geringsten uitweg gebruik te maken. Johnson kreeg last om de mijn te gaan ontsteken; de lont was er op berekend, dat hij een half uur kon branden, voordat het vuur bij het kruit kwam. Jonhson had dus tijd genoeg om weder aan boord te komen; tien minuten na het bevel van Hatteras te hebben volvoerd was hij dan ook weder op zijn post. De bemanning was op het dek; hetiweder^was droog en^vrij helder; het [had opgehouden met sneeuwen; met Shandon en^den dokter op de kampanje staande, telde Hatteras de minuten op zijn tijdmeter. Vijf minuten over half negen hoorde men een doffe ontploffing, veel zachter, dan men verwacht zou hebben. liet voorkomen der bergen werd plotseling gewijzigd, als bij een aardbeving; een dikke en witte rook steeg tot een aanzienlijke hoogte in de lucht, en lange kloven liepen als lange strepen langs de zijden van den ijsberg, welks' bovenste gedeelte ver weg geslingerd,ia stukken en brokken-.rondom de Forward nederkwamen. ^ feii Maar nog was de engte niet vrij; ontzettende ijsblokken, door de omliggende bergen ondersteund, bleven in de lucht hangen, en het stond te vreezen, dat de omtrek weder dooi hun val zou gesloten worden.. Met een oogopslag overzag Hatteras den toestand. „Wolsten I" riep hij. De konstabel kwam aanloopen. „Kapitein!" zeide hij. „Laad het stuk op den voorsteven met een driedubbele lading," zeide Hatteras, „en zet het zooveel mogelijk aan." TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. dokter^11 We di6n b6rg kanonsk°Sels aantasten ?" vroeg de Arl^Zt'"i aftwoordde Hatteras. „Geen kogels, Wolsten ! maar een driedubbele /lading kruit. Haast je !" Eenige oogenblikken later was het stuk geladen smondï. ^ Z°nderk°Sel aanvangen?" zeide Shandon binnen- „Dat zullen we wel zien I" antwoordde de dokter „Klaar, kapitein !" riep Wolsten toe G°4ef'aachÏ°S[de ^f*™' "BrUnt°n !" rieP MJ ^n machinist toe, „geel acht! Eenige slagen vooruit'" Brunton opende de stoomschuiven en de schroef raakte in bcwe ging ; de Forward naderde den ondermijnden berg Mik goed op de engte !" riep de kapitein den konstabel toe Deze gehoorzaamde; toen de brik nog slechts op een harve kabelslengte afstand was, riep Hatteras • naivejraneis- „Vuur !" Een verschrikkelijke losbranding volgde op zijn bevel, en de blokken e ns inrzeee & 1UCMagen J°S ™kten- ^ geweest ^orpen. Deze trilling der lucht was voldoende JohÏÏon !"raCht' BrUnt°n '" ri6P Hatt6raS- "Recht °P ^ engte aan, J°^S°n df r°erpen; d°°r haar schroef voortgedreven die in de schuimende golven ronddraaide, vloog de brik midden door den door3^611 d°°?OC-ht- Het WaS huwelijks was de Forward haar °' Z™^™ sloot zich weder achter Het was een ontzettend oogenblik, en er was aan boord slechts één verWd TonTn o ï* ^ kapitein' °Ver die ^ollTe roepen ' bemanning zich niet weerhouden uit te „Hoera voor John Hatteras !"' xrv. TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. Woensdag, den 23n Mei, had de Forward haar moeilijken torhf weder begonnen; zij laveerde behendig tusschen de IjSen e' IOT 102 TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. lisbergen door, dank zij haar stoomvermogen, die gedweeë kracht, die zoovele noordpoolreizigers moesten ontberen; zij scheen te dartelt tusschen die 'beweeglijke klippen; men zii de hand van een ervaren meester gevoelde, en als een paard, doof een bekwaam ruiter bereden, gehoorzaamde zij haar kapitein op ^DeTmperatuur steeg weder, 's Morgens ten zes -e teekende de thermometer 26° (— 3° Cels.), 's avonds ten zes ure 29 (— 2 ^els.) en L™dernachL 25° (- 4° Cels.) ; er woei een lichte koelte uit het "Donderdag morgen omstreeks drie uur kreeg de Forward de Possesïon baai op de kust van Amerika, aan den ingang der Lancast«s raat in het gezicht, en kort daarna kaap Burney. Eemge Eskixno^egaven zich naar het schip ; maar Hatteras gunde zich geen tijd om op hen te wachten. De pieken van Byam Martin, die kaap Liverpool beheerschen, en die men aTn bakboord liggen liet, verloren zich in den avondmjt die ook belette kaap May te zien, welker zeer lage punt nog bovendien ineenloopt [met het ijs op de kust, ^«£^^2 het vaak in de poolzeeën zeer moeilijk maakt de watergrens te ^De'stormduikers, eenden en witte meeuwen vertoonden zich in grooten getale. Na gedane waarneming kreeg men tot breedte 74 1 en tot lengte, volgens den tijdmeter, 77° 15'-. TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. 103 De beide bergen Catharine en Elisabeth verhieven hun besneeuwde kruin boven de wolken. 's Vrijdags, ten tien ure, voeren zij voorbij kaap Warender aan de rechterzijde, en de Admiraliteits-Invaart ter linkerzijde van de straat, een baai, die'nog weinig door zeereizigers bezocht is, daar zij doorgaans te veel haast hebben om zich naar het westen te begeven. De zee werd nog al onstuimig, en menigmaal sloegen de golven over het dek der brik heen met achterlating van brokken ijs. Het land van de noordkust leverde voor het oog vreemde verschijnselen op, met zijn hooge bijna gladde tafels, die de zonnestralen terugkaatsten. Gaarne zou Hatteras de noordkust langs gevaren zijn om des te spoediger het Beechey-eiland en den ingang der Wellington-straat te bereiken, maar een onafzienbare ijsbank dwong hem tot zijn groote spijt in de zuidelijke engten te blijven. Daardoor kwam het, dat de Forward den 26n Mei te midden van mist en sneeuw op de hoogte van kaap York was ; zij was kenbaar aan een zeer hooe-en en biina loodrechten berg ; daar de lucht een weinig ophelderde, brak de zon tegen twaalf uur een oogenblik door en maakte het dus mop-filiik om de hoogte vrij nauwkeurig te nemen; 74-4' breedte en 84° 23' lengte, uernaive was de Forward aan het einde van de Lancasterstraat. Hatteras wees den dokter op zijn kaarten den gevolgden en den verder te volgen weg aan. Op dit oogenblik was de brik op een zeer belangrijk punt. ,,'k Zou gaarne," zeide hij, „noordelijker willen geweest ziin maar dit p^?,m0gelijke is nie^aöd verbonden ; wij zijn tnans juist' op De kapitein zette het bestek af dicht bij kaap York ' T^^bTndr/n^,hier jui8t °P een Punt< waar de wi«den uit de I^ncasterstraat, de Barrowstraat, het Wellington-kanaal en de Re- nnoï °i° ,T "ft krUiS6n '' al de bevaarders dezer zeeën hebben noodzakelijk op dit punt moeten uitkomen I dn^atmYtWel^Stig700r h6n gCWee£* antwoordde de dokter, „t is inderdaad een kruisweg, zooals ge zegt, waar vier- TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. groote wegen elkander kruisen, en ik zie geen wegwijzers. Hoe hebben de Parry's, de Ross, de Franklin's het toch wel gemaakt?" ,,Zij hebben zich eenvoudig aan het toeval overgegeven, dokter! Zij" hadden geen keus, dat verzeker ik u; het eene jaar sloot de Barrowstraat zich voor den een, het volgende opende zij zich weder voor den ander; soms ook werd het schip onwederstaanbaar mede gesleept naar de Regentsdoorvaart. Het gevolg van dat alles is geweest, dat men door een samenloop van omstandigheden die zoo verwarde zeeën eindelijk heeft leeren kennen." „Wat vreemd land !" zeide de dokter, de kaart beschouwende; „wat is hier alles ingekorven, verscheurd, verbrokkeld, zonder orde, zonder samenhang! 't Schijnt, dat het land nabij de noordpool alleen daarom zoo verbrokkeld is om de nadering moeielijker te maken, terwijl het op het andere halfrond in de gewone spitse punten uitloopt, zooals kaap Hoorn, de Kaap de Goede Hoop en het Indische Schiereiland! Is het de grjaotere snelheid aan den evenaar, die de zaken zoo gewijzigd heeft, terwijl de uiterste landen, die bij het ontstaan der wereld nog in een vloeibaren toestand verkeerden, zich niet hebben kunnen verdichten nog opeenhoopen, ten gevolge van een te langzame rondwenteling ?" . „Dat moet zoo zijn; want alles heeft/een oorzaak, en niets heeft hier beneden plaats zonder redenen , die God den geleerden soms veroorlooft te ontdekken; maak dus gebruik van dat verlof, dokter !" „Ik moet helaas bescheiden zijn, kapitein ! Maar wat een verschrikkelijke wind heerscht hier in deze straat?" voegde de dokter er bij, zijn kap zoo goed mogelijk over het hoofd halende. „Ja ! de noordenwind vooral woedt hier en verwijdert ons van onzen weg." „Toch moest hij het ijs naar het zuiden drijven en den weg vrij laten." „Hij moest, dokter! maar de wind doet niet altijd, wat hij moet. Zie! dat pakijs schijnt ondoordringbaar. Echter zullen we ons best doen het eiland Griffith te bereiken, en vervolgens het eiland Cornwallis om te varen, ten einde in de Koninginne-straat te komen, zonder het Wellington-kanaal door te gaan. Toch wil ik volstrekt het Beechey-eiland aandoen, om er kolen in te nemen." „Wat zegt u ?" vroeg de dokter verbaasd. „Dat behoeft u niet te verwonderen; op bevel van de Admiraliteit zijn op dat eiland groote hoeveelheden opgeslagen, om in de behoeften van volgende ondernemingen te voorzien, en hoewel kapitein Mac Clintock in Augustus 1859 reeds wat weggehaald heeft, verzeker ik ü toch, dat er voor ons nog wel wat over zal zijn." „Deze wateren zijn inderdaad sedert vijftien jaren bezocht," zei de dokter, „en tot den dag toe, waarop het stellige bewijs van 104 TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. Franklins dood is verkregen, heeft de Admiraliteit altijd vijf of zes het eiland Gnffith, dat ik daar op de kaart zie, bijna in het midgeworden ^ ^ alg6meene —elplaats'der zeevaarders Dat is waar, dokter, en onze kennis van deze verafgelegene Fratklin^' n ^ ^ aaa den <^>^^S^ „Dat is zoo^ .kapitein ! want sedert 1845 hebben talrijke reizen pkats gehad. Eerst m 1848 maakte men 'zich ongerust over de verdwijning der Erebus en Terror, de beide schepen van Frarilin IvT "tl- TU/en °Uden Vriend des Admiraals, den zeventigen dokter Richardson, naar Canada snellen en de Kopermijnrivier tot TZrtrtTr- rn den anderen w zixn en komt M kt En'erfnSe 611 dC van Uppernawik, en komt bij kaap York, waar we thans zijn DagelijksTwernt h; een vat in zee papieren inhoudende, die bestemd tijn om I pLÏ nanhZ1Jn, T^lljf bek6nd te maken: als het mist-«Tet biSdi nachts laat hij vuurpijlen op en brandt Bengaalsch vuur eeds i8lftoÏJT80nderHkIr Zfte Mjven; -ndehjkSoverwintert wf4n 1848 tot 1849 in de Leopoldshaven; daar maakt hij zich meester van een menigte witte vossen, laat ze koperen halsbandeT omdoTn waarop een aanwijzing van de ligplaats der schepen en van de bel rïïfi£°\ " leVenSmiddelen geveerd was'en doet ze £ al e richtingen uiteenjagen; m de lente gaat hij op sleden de kusten d" S°n°a af °mmerSet °ndeiZOeken' °nder gevaren en^ontberingen Sein?^ if1J ^f^PPen ziek of verminkt maakten; hij richt Sde6 StT, (CaimS) °P' ™ W koperen bussen neder' egde, met de noodige opgaven om de verloren expeditie terug te '* vinden; tijdens zijn afwezigheid onderzocht luitenant Mac dure té vergeefs de noordkust der Barrowstraat. Het is opmerkelijk kapi tem! dat James Ross twee officieren onder zijne beveïen had de later beroemd zouden worden: Mac Clure, die den noordwestelijken S^oÏÏE?' * ^ * *° «verblijfseleen Thans twee goede en wakkere kapiteins, twee dappere Engel- chen; ga voort, dokter! met de geschiedenis dezer ze'een dfe ge WeÏÏuf om 7rrhaal di? St°Ute P°gingen is alt*d K»™^ wJi"I^Tg?Trd'" Z6ide Hatteras- de wenkbrauwen fronsende,, tegen wil en dank teruggevoerd." ' "LC8C" „Hij had niets ontdekt," hernam de dokter: „van dat jaar 1850 i°5 ioö TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. af hielden de Engelsche schepen niet op die zeeën te beploegen, en werd er een premie van twintig duizend pond i) uitgeloofd voor een ieder, die de schepelingen der Erebus en Terror zou ontdek i) f240.000. TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. ken. Reeds in 1847 poogden de kapiteins Kellet en Moore, voerende de Herald en de Plover, door de Behringstraat te komen. Ik voeg er nog bij, dat kapitein Austin in 1850 en 51 op het eiland Cornwallis overwinterde, dat kapitein Penny met de Assistance en de Resolute het Welhngtonkanaal doorzocht; dat de oude John Ross, de held der magnetische pool, met zijn jacht, de Felix, zijn vriend nogmaals ging opzoeken; dat de brik, de Prince Albert, een eerste reis deed op kosten van lady Franklin, en eindelijk, dat twee Amerikaansche schepen, door Grinnel onder kapitein Haven uitgerust, het Wellingtonkanaal uit- en de Lancasterstraat indreven. In ditzelfde jaar kwam Mac Clintock, toen luitenant van Austin, tot het eiland Melville en kaap Dundac, de uiterste punten, dieParry in 1819 bereikte, er/vond men op het Beechey eiland sporen van de overwintering van Franklin m 1845." ,,Ja!" antwoordde Hatteras, „drie zijner matrozen, gelukkiger dan de anderen, waren er begraven !" „Van 1851 tot 52," ging de dokter voort, met een gebaar de opmerking van Hatteras toestemmende, „zien we de Prince Albert een tweede reis ondernemen met den Franschen luitenant Bellothij overwintert te Batty-Bay in de Prins Regentstraat, onderzoekt het zuidwesten van Sommerset, en verkent de kust tot kaap Walker. Intusschen werden de Surprise en de Investigator, in Engeland teruggekeerd, gesteld onder bevel van Collinson en Mac Clure, die zich bij Kellet en Moore in de Behringstraat voegden; terwijl Colhnson te Hong-Kong overwinterde, ging Mac Clure altijd vooruit, en ontdekte hij, na driemaal van 1850 tot 51, van.1851 tot 52,' en van 1852 tot 53 overwinterd te hebben, den noordwestelijken doortocht, zonder iets van het lot van Franklin te vernemen. Van 1852 tot 53 stak een nieuwe uitrusting in zee, bestaande uit drie zeilschepen, de Assistance, de Resolute en de North-Star, en uit twee stoombooten, de Pionnier en de Intrepid, onder bevel' van sir Edward Belcher, en kapitein Kellet als eerste officier; sir Edward' bezocht het Wellington-kanaal, overwinterde in de baai van Northumberland en voer de kust langs, terwijl Bellot tot Bridpost op het eiland Melville doordrong en te vergeefs dit gedeelte der poolgewesten onderzocht. Maar nu verspreidde zich in Engeland het gerucht, dat in het ijs, niet ver van de kusten van Nieuw Schotland, twee verlaten schepen gezien waren. Terstond rust lady Franklin de kleine schroefboot, de Isabelle, uit, en kapitein Inglefield komt, na de Baffmsbaai tot aan kaap Victoria op den tachtigsten graad opgevaren te zijn, zonder eenige uitkomst verkregen te hebben op het Beecheyeüand terug. In het begin van 1855 bekostigt de Amerikaan Grinnel een nieuwe uitrusting, en dokter Kane, tot de pool trachtende door te dringen...." „Maar hij;heeft het niet gedaan," riep Hatteras driftig uit, „en 107 io8 TOCHTEN TER OPSPORING VAN FRANKLIN. God zij daarvoor gedankt! wat hij niet gedaan heeft, zullen wij doen !" ,,Ik weet het, kapitein !" antwoordde de dokter, ,,en ik spreek er alleen van, omdat deze tocht onafscheidelijk is van de nasporingen van Franklin. Hij baatte echter niet. Bijna zou ik vergeten u te zeggen, dat de Admiraliteit, het eiland Beechey beschouwende als de algemeene verzamelplaats der schepen, in 1853 aan kapitein Inglefield opdroeg om er met den stoomer de Phenix voorraad heen te brengen; die zeeman ging er heen met luitenant Bellot, en verloor dien wakkeren officier, die voor de tweede maal zijn leven in Engelschén dienst waagde; we kunnen des te nauwkeuriger berichten aangaande dat onheil verkrijgen, daar Johnson, onze bootsman, getuige van die ramp was." „Luitenant Bellot was een moedige Franschman," zeide Hatteras, „en zijn aandenken blijft in Engeland in eere." Allengs kon.en nu de schepen van het eskader van Belcher terug," hernam de dokter ; „niet allen echter, want sir Edward moest in 1845 de Assistance verlaten, gelijk Mac Clure in 1853 de Investigator gedaan had. Inmiddels deelde dokter Rae, in een brief, gedagteekend 29 Juli 1854 en te Repulse-Bay geschreven, waar hij uit Amerika gekomen was, mede, dat de Eskimo's van Koning Willemsland verscheidene voorwerpen, afkon stig van de Erebus en de Terror, bezaten; nu viel er niet langer te twijfelen aan het lot der Expeditie; de Phenix, de North-Star en het schip van Collinson kwamen in Engeland terug, er was geen Engelsch schip meer in de noordelijke zeeën. Maar al scheen de regeering alle hoop opgegeven te hebben, lady Franklin hoopte nog altijd, en voor het overschot van haar vermogen rustte zij de Fox uit, onder bevel van Mac Clintock; hij vertrok in 1857, overwinterde in de streken, waar u ons verschenen zijt, kapitein ! bereikte den nn Augustus 1858 hetBeechey-eiland,overwinterde nog eens in de Bellot-straat, begon zijn nasporingen weder in Februari 1859, ontdekte den 6n Mei het geschrift, dat geen twijfel meer overliet aangaande het lot van de Erebus en de Terror, en kwam tegen het sinde van hetzelfde jaar in Engeland terug. Ziedaar het verhaal van alles, wat gedurende vijftien jaren in deze noodlottige streken is voorgevallen, en sedert de terugkomst der Fox is geen schip de fortuin meer komen beproeven in deze gevaarlijke zeeën !" „Welnu, wij zullen haar beproeven !" antwoordde Hatteras. XV DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. -ond op en het land werd zich eerst naar het öoSn !fP Seppmg en kaaP «arence, die een vrij' laglandtonf Z !"dan naar het ^iden richt, en door hem; de brik werdToed vn! fS namiddag' 27 Mei, bereikte hij d^?t? - —dii zijn h?ndd Duc gevolgd Qpïfff*' ^ dokter' Jöh— en sprong van vreu/de onk P t ^ T WaS weldra aan land. Duc had, zeer gezellig en kach?- J' den ^pitein herkend bleef koestert + g zachtzinmg geworden, hoewel hij nog wrok ev^S^^^T!^ * scheepsvolk, dii zijnTeÏ lijk^hrop^op'ttTon16* ïjf' de °-tenwinden « gewoon- opgericht, waren nö» in JSi i . vuurbaak. door James Ross door de vossen ffid^" ^ d6 VOOrraad- ^heen gespaard. " J ren d°°T. de roovers- menschen of dieren! ^^■^ZS^^ 7* d- voet op de poollanden voorstellen, L ^hJtj ^ ^ gevoelens ™et blijfselen va»huizen t^ w/n' °P het gezlcht van die overin ^r^^%Z\h^l hou^aZijnen' ^ 06 *"* Rosirt^Lt^oevScht? T makk6rS' "datverMJf. dat James is de— - Xir^ïr^ StSs II0 DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. nedergezet, waarbij de bemanning der Prince Albert zich in 1851 warmde ; de zaken zijn in denzelfden staat gebleven en^ ^zou haast gelooven, dat kapitein Kennedy eerst gisteren deze gastvrije haven verlaten heeft. Hier ligt de sloep, die hem en de zijnen eenige dagen lang beschutte; want die Kennedy, van zijn schip afgedwaald zijnde, werd inderdaad gered door luitenant Bellot, die het October-weder trotseerde om hem op te zoeken." „Een moedig en braaf officier! Ik heb hem gekend, zeide J°Terwijl de dokter zoo met de geestdrift van een oudheidkenner de overblijfselen van vroegere overwinteringen opzocht, hield Hatteras zich onledig met het verzamelen van de levensmiddelen en de brandstoffen, die er nog slechts in kleine hoeveelheden te vinden waren De volgende dag werd besteed om ze aan boord te brengen. De dokter doorkruiste het land, zonder zich te ver van het scmp te verwijderen, en maakte een'teekening van de merkwaardigste gezichtspunten. Langzamerhand steeg de temperatuur: de opeengepakte sneeuw begon te smelten. De dokter maakte een vrij volledige verzameling van de noordsche vogels, zooals de meeuw, de duiker, de molly-nochtes, de eidereend, die op de gewone eenden gelijkt, met witte borst en rug, blauwen buik, blauwe vederen boven op den kop, en overigens wit, geschakeerd met eenige groene tinten; verscheidene hadden het mooie dons reeds uit haar buik gepliuct, dat het mannetje en het wijfje gebruiken om hun nest te bekleeden. v Ook bemerkte de dokter groote zeehonden, die aan de oppervlakte DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. III Icïnlten ^ ademhalen, maar hij kon er geen een van télÊfïaS^3 °ntdekte Wj de Peilschaal' waarop de volgende (E i) ,. ■ 1849. kwamlot^^rr" En(er^ise en der Instigator aanduiden; hij kwam tot kaap Clarence, ter plaatse waar John en James Ross in IrnL f°°Veel ^geduld het losgaan van het ijs afwachtten De grond was bezaaid met beenderen en schedels van dieren, en nog kon De dokteïw °nder*cheiden■ dat « Eskimo's gewoond hadden een steenhoL n +°P de gedachte ^omen om in Leopoldshaven ForJaTerUVV1CU^ ^ een bericht van het bezoek der 'orwara* en het doel van den tocht in neder te leggen Maar Hatteras verzette zich er stellig tegen; hij wilde geen &sporen ach- uS'to111? de 6T °f and6re med^ding6r voPo°rdeneiazCou dokter aa w 7 ^ n21JD de^d^jke redenen, moest de de laatste n,Vt ver^.n8^.^ den kapitein toegeveh. Shandon was een ongeil16* °m dle SÜJhoofdigheid te gispen; want in geval van snellen ' g6en enM SchiP de Forwa"d te hulp kunnen avo?dtstedeSl3Wilde diC r6denen Hiet lat6n gelden' Toen 's Maandags op te zeïenad^g lDg™« was trachtte hij nog eens noordwaarts moest hf ,1Jlaf tC br6ken ' maar na gevaarüjke pogingen moest hij eindelijk besluiten de Regentstraat weder af te zakken ■ 112 DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. hij wilde volstrekt niet in de Leopoldshaven -blijven, die thans nog wel open was, maar morgen gesloten kon worden door een onverwachte verplaatsing der ijsvelden, een zeer gewoon verschijnsel in deze zeeën, en waartegen de zeelieden vooral op hun hoede moeten zijn. Al het Hatteras niets van zijn onrust blijken, inwendig kwelde, zij hem toch allerhevigst ; hij wilde naar het noorden en zag zich genoodzaakt naar het zuiden terug te keeren ! Waar zou hij zoo doende komen ? Zou hij terugwijken tot Victoria-haven in de Boothia-golf, waar Sir John Ross in 1833 overwinterde ? Zou hij thans de Bellotstraat vrij vinden, en zou hij, Noord-Sommerset omvarende, door de Peelstraat kunnen dringen ? Of wel, zou hij, gelijk zijn voorgangers verscheidene winters achtereen, vast blijven zitten en genoodzaakt zijn zijn krachten en zijn voorraad uit te putten ? Die vrees woelde hem doo'r het hoofd, maar hij moest een besluit nemen ; hij wendde den steven en voer naar het zuiden. De Prins-Regentstraat blijft ten naastenbij even wijd.van Leopoldshaven af tot aan de Adelaïdebaai. De Forward liep snel tusschen de ijsschotsen door, daarin het beter treffende dan devorige schepen, die meest allen een groote maand bestedend om dit kanaal af te varen, zelfs in een beter jaargetijde; maar het is ook waar, dat die schepen,'behalve deFo*, geen stoom te hunner beschikking hebbende, al de luimen van een ongestadigen en dikwijls onguhstigen wind moesten verduren. .. Over het geheel was de bemanning blijde, nu zij de poolstreken DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. II3 ging verlaten ; zij scheen weinig zin te hebben in het plan om de pool te bereiken en niet bijzonder ingenomen met de besluiten van Hatteras, wiens roep van vermetelheid niet zeer geruststellend was. Hatteras deed zijn best om gebruik te maken van iedere gelegenheid om vooruit te gaan, wat er ook de gevolgen van mochten zijn. En toch is het in de noordelijke zeeën wel goed om vooruit te gaan; maar men moet ook zijn stelling behouden en zich niet in het gevaar begeven ze te verliezen. De Forward was onder vollen stoom ; haar zwarte rook kronkelde zich om de schitterende punten der ijsbergen; het weder veranderde telkens, en ging met de grootste snelheid van droge koude tot mist en sneeuw over. De brik, die weinig diepgang had, hield zich zoo dicht mogelijk bij de westkust; Hatteras wilde den ingang der Bellot straat niet missen ; want de Boothiagolf heeft ten zuiden geen anderen uitgang, dan de weinig bekende straat van de Fury en de Hecla ; die golf werd dus een blinde straat, indien de Bellotstraat gemist of onbevaarbaar werd. 's Avonds was de Forward in het gezicht van de Elwinbaai, die men aan haar hooge loodrechte rotsen herkende; Dinsdag morgen bemerkte men de Batty-baai, waar de Prince Albert den ion September 1851 voor een lange overwintering het anker uitwierp. Door zijn kijker beschouwde de dokter met belangstelling de kust. Van dit punt gingen de tochten uit, die de aardrijkskundige ligging van Noord-Sommerset bepaalden. De lucht was helder en men kon de diepe holle wegen onderscheiden, waarmede de baai omringd is. Misschien waren de dokter en bootsman Johnson de eenigen, die belang stelden in deze woeste streken. Hatteras lag altijd over' zijn kaarten gebukt en sprak weinig; zijn stilzwijgendheid nam toe, hoe zuidelijker de brik kwam; Vaak beklom hij de kampanje, en' kon daar, met over elkander geslagen armen in de onmetelijke ruimte starende, uren lang naar den gezichteinder blijven zien. Zijne bevelen, wanneer hij er riog gaf, waren kort en ruw. Shandon bewaarde een koel stilzwijgen, en hoe langer hoe meer zich terugtrekkende, stond hij met Hatteras weldra in geen andere betrekking meer dan in zoover de dienst het medebracht ; James Wall bleef Shandon toegedaan, en richtte zijn gedrag naar het zijne in. De overige schepelingen wachtten de gebeurtenissen af en hielden zich gereed om er, ieder in zijn eigen belang, hun voordeel mede te doen. Aan boord bestond die eenheid van gedachten, die overeenkomst van denkbeelden niet meer, die zoo noodig is om groote zaken tot stand te brengen. Hatteras wist dat wel. Dien dag zag men twee walvisschen snel naar het zuiden trekken, ook bemerkte men een ijsbeer, die met eenige geweerschoten begroet werd, waarvan men echter geen uitwerking zag. De kapitein kende de waarde van een uur in deze omstandigheden, en wilde geen De Engelichen aan de Noordpool 8 114 DE FORWARD WORDT NAAR HET ZUIDEN TERUGGESLAGEN. verlof geven om het dier te vervolgen. Woensdag morgen bereikte men het einde der Regentstraat ; de hoek der westkust werd door een diepe kromming van het land gevolgd. Zijn kaart raadplegende, zag de dokter, dat het de punt van Sommerset House of punt Fury was. „Dit is," zeide hij tot Johnson, met wien hij doorgaans praatte, „dezelfde plaats, waar het eerste Engelsche schip verging, dat in '1815 naar deze zeeën gezonden werd, op Parry's eerste poolreis; de Fury werd bij haar tweede overwintering zoo door het ijs gehavend, dat de schepelingen ze moesten verlaten en op het konvooischip de Hecla naar Engeland terugkeeren." „Dit bewijst duidelijk, hoe goed het is nog een schip te hebben," antwoordde Johnson ; „het is een voorzorg, die de poolreizigers niet moeten verzuimen ; ^maar Kapitein Hatteras is er de man niet naar om zich om een reisgenoot te bekommeren !" „Vindt ge dat onvoorzichtig, Johnson ?" vroeg de dokter. „Ik vind niets, mijnheer Clawbonny! Ziet ge daar op de kust die palen wel, waaraan nog eenige lappen van een halfvergane tent hangen," % „Ja, Johnson ! Daar ontscheepte Parry al den voorraad uit zijn schip, en als mijn geheugen mij niet bedriegt, bestond het dak van het door hem gebouwde huis uit een marszeil, gedekt door Z™? Mi' "deZ6n nacht ^ de Lancasterstraat onder zeil te gaan," Wat is er sedert zijn vertrek uit de baai van Disko voorgevallen ? De kapiteins der walvischvaarders Prince of Wales of Enterprise zagen de beide schepen voor het laatst in de Melvillebaai en sedert dien hoorde men niet meer van hen spreken Toch kunnen we Franklin op zijn tocht naar het westen volgen; hij dringt door de Lancaster- en de Barrowstraat, en komt bij het Beechey-eiland! waar hij den winter van 1845 tot 46 doorbrengt „Maar hoe is men dat alles te weten gekomen ?" vroeg Bell de timmerman. 0 ' nnt^l1;drTe g^VCn' die de exPeditie van Austin in 1850 op het eiland ontdekte. In die graven rustten drie matrozen van Franklin; ook nog uit het geschrift door luitenant Hobson van de Fox gevonden dat den 25n April 1848 is gedagteekend. We weten dus, dat de Erebus en de Terror na overwinterd te hebben, de Welhngtonstraat tot den zeven en zeventigsten graad opvoeren; maar m plaats van hun weg naar het noorden te vervolgen, een weg die voorzeker niet bruikbaar was, keerden zij terug naar het zut „En dat was hun ongeluk !" zeide een ernstige stem. „De redding lag in het noorden." ' 5 t^Ilen.2age° OI&- ?,verde leuning der kampanje liggende had Hatteras zijn scheepsvolk die verschrikkelijke opmerking toegeroepen. „Zonder twijfel," hernam de dokter, „was Franklins bedoeling de Amerikaansche kust te bereiken; maar hij werd op dezen nood- 126 DE RAMP VAN SIR JOHN FRANKLIN. lottigen weg door stormen overvallen, en den i2n September 1846 geraakten de beide schepen in het ijs bezet, eenige mijlen van hier, ten noordwesten van kaap Felix; zij dreven nog mede tot ten noordnoordwesten van den Victoriahoek ; daar," zei de dokter, een punt in zee aanwijzende. „De schepen," voegde hij er bij, „werden echter eerst den 22n April 1848 verlaten. Wat is er toch in die negentien maanden voorgevallen ? wat hebben die ongelukkigen gedaan ? Ongetwijfeld hebben zij het omliggende land onderzocht, alle pogingen tot redding in het werk gesteld, want de Admiraal was een voortvarend man! en, dat hij niet geslaagd is.., .." „Komt, omdat zijn matrozen hem verraden hebben," zeide Hatteras met een doffe stem. De matrozen durfden hun oogen niet opslaan; die woorden waren op hen gemunt. „Kortom, het noodlottige geschrift deelt ons nog mede, dat sir John Franklin van vermoeienis bezweken is op den nn Juni 1847. Eere zij zijner nagedachtenis !" "zei de dokter zijn hoofd ontblootende. Zijn toehoorders volgden zwijgend zijn voorbeeld. „Welk was tien maanden lang het lot dier van hun opperhoofd beroofde ongelukkige^?/ Ze bleven op hun schepen, en besloten eerst in April 1848 ze te verlaten; honderd vijf man waren nog over van de honderd acht en dertig. Drie en dertig waren dood! Nu richtten de kapiteins Crozier„en Fitz-James een steenhoop bij den Victoriahoek op en legden er hun laatste geschrift in neder. Ziet, vrienden! we gaan dien hoek juist voorbij! Nog kunt ge de overblijfselen van dien steenhoop zien, die om zoo te zeggen geplaatst was op het verste punt, dat John Ross in 1831 bereikte! Hier is kaap Jane Franklin! hier de Franklinshoekl hier hoek Le Vesconte! hier de Erebusbaa , waar men de sloep vond, van de overblijfselen van een der schepen gemaakt en op een slede gezet! Daar ontdekte men zilveren lepels, overvloed van mondbehoeften, chocolade, thee, godsdienstige boekenl Want de honderd vijf overgeblevenen gingen onder aanvoering van kapitein Crozier naar de groote Vischrivier op weg! Hoever zijn ze kunnen komen ? is het hun gelukt de Hudsonbaai te bereiken ? leven er nog eenigen ? welk is hun lot geweest na dat laatste vertrek ? " „Ik zal u vertellen, wat hun lot geweest is !" zeide John Hatteras met een sterke stem. „Ja ! Ze hebben getracht de Hudsonbaai te bereiken, en zich in verscheidene afdeelingen gesplitst! Ja! ze hebben den weg naar het zuiden ingeslagen! Ja! in 1854 berichtte een brief van dokter Rae, dat de Eskimo's in 1850 op dit Koning Willemsland een afdeeling van veertig man aangetroffen hadden, die op zeekalven jacht maakten, over het ijs een schuit voorttrokken, vermagerd, vervallen, van vermoeienis en verdriet uitgeteerd gjSjglf DE RAMP VAN SIR JOHN FRANKLIN. I27 waren. En later ontdekten zij op het vaste land dertig lijken en vijf op een naburig eiland, eenige half begraven, anderen zonder begtavenis achtergelaten, deze onder een omgekeerde schuit, die onder het overschot van een tent, hier een officier met zijn teleskoop over den schouder en zijn geladen geweer naast zich, verder 128 DE WEG NAAR HET NOORDEN. ketels met het overschot van een verschrikkeüjk maal! Op dit bericht verzocht de Admiraliteit de Hudsonsbaai Compagnie hare bekwaamste agenten naar het tooneel dier gebeurtenis te zenden. Zij voeren de Backrivier tot aan haar mond af. Zij bezochten de eilanden Montreal, Maconochie, den Oglehoek. Maar ze vonden niets ! Al die ongelukkigen waren bezweken van ellende, bezweken van lijden, van honger, terwijl ze hun leven trachtten te rekken door hun toevlucht te nemen tot het gruwelijke menschen eten ! Dat is hun lot geweest op dien weg naar het zuiden, dien zij met hün verminkte lijken hebben bezaaid ! Welnu, wilt ge nu nog hun voetstappen drukken ?" De heldere stem, de driftige gebaren, het indrukwekkende gelaat van Hatteras, brachten een onbeschrijfelijke uitwerking te weeg. Op het gezicht dier noodlottige streken door aandoening medegesleept, riep de geheele bemanning uit : „Naar het noorden ! naar het noorden !" „Welnu ! naar het noorden ! daar, in het noorden wachten ons redding en roem ! De hemel verklaart zich voor ons ! de wind verandert ! de weg is vrij ! klaar om te wenden F De matrozen snelden naar hun post; de ijsstroomen scheurden allengs ; de ForwarckJbewoog zich snel voorwaarts en. richtte zich met volle kracht naar het Mac Clintock-kanaal. Hatteras had terecht bp een meer open zee gerekend; haar opvarende volgde hij den vermoedelijken weg van Franklin ; hij hield dicht langs de oostkust van het Prins van Walesland, die thans genoegzaam bekend is,.terwijl men nog niets weet van den anderen oever. Het was duidelijk, dat het ijs weggedreven was door de ^oostelijke openingen, want deze straat scheen geheel vrij; de Forward kreeg dan ook gelegenheid den verloren tijd in te halen; zij versterkte haar stoomkracht, zoodat zij den I4n Juni de Osbornebaai en de verste punten, die de expeditie van 1851 bereikte, voorbij kwam. Er was nog veel ijs in de straat; maar de Forward behoefde niet langer te vreezen, dat de zee voor haar gesloten zou zijn. XVIII. DE WEG NAAR HET NOORDEN. De bemanning scheen tot de gewone scheepstucht en gehoorzaamheid teruggekeerd te zijn. Zij had veel vrijen tijd ; want het DE WEG NAAR HET NOORDEN. 129 werk was niet druk en weinig vermoeiend. De temperatuur bleef boven het vnespunt, en de dooi zou weldra de grootste hinderpalen voor dezen tocht uit den weg ruimen. Duc, die gemeenzaam en gezellig was geworden, had een oprechte vriendschap aangeknoopt met dokter Clawbonny. Zij stonden op den besten voet samen. In de vriendschap wordt altijd de eene vriend aan den anderen opgeofferd; maar om de waarheid te zeggen was de dokter de andere niet. Duc deed met hem wat hij wilde De dokter gehoorzaamde als een hond aan zijn heer. Ook jegens de meeste matrozen en officieren aan boord was Duc zeer vriendelijk: zeker uit instinct ontweek hij echter het gezelschap van Shandonhij had ook een hekel, en wel een zeer grooten hekel, aan Pen en Foker; zijn haat tegen hen bleek genoeg uit zijn dof geknor als zij hem naderden. Zij durfden echter den hond van den kapitein „zijn beschermengel", zöoals Clifton zeide, niet meer aan Kortom, de bemanning had weder vertrouwen gekregen en hield zich goed. „Het schijnt," zeide James Wall eens tegen Richard Shandon dat onze heden de woorden van den kapitein voor goedel munt hebben opgenomen ; ze schijnen niet langer aan den goede uitslag te twijfelen." & „Ze hebben ongelijk," antwoordde Shandon, „als ze nadachten als ze den stand van zaken onderzochten, zouden ze inzien dat we de eene roekeloosheid op de andere stapelen." De Engelschén aan de Noordpool DE WEG NAAR HET NOORDEN. „We zijn. toen, nernam yvaii, „in een vnje zee; we Komen weae op reeds bekende wegen ; overdrijft ge niet, Shandon ?" „Ik overdrijf niets, Wall! de haat, de jaloerschheid, als ge wilt die Hatteras me inboezemt, verblinden me niet. Zeg me eens, bei je al eens in de kolenhokken geweest ?" „Neen!" antwoordde Wall. „Welnu ! ga er heen en je zult zien, hoe snel onze voorraai vermindert. Volgens het plan, zouden we vooral hebben moetei zeilen, en was de schroef bestemd om tegen stroom en wind op t werken ; onze brandstof moest slechts hoogst zuinig aangewem worden ; wie kan zeggen waar en voor hoelang we in deze zeeëi opgehouden zullen worden ? Maar, voortgedreven door de zinnelooz begeerte om vooruit te gaan en die ongenaakbare pool te be reiken, bekommert Hatteras zich niet langer om zulk een beuzeling Of de wind gunstig is of niét, hij stoomt maar toe, en als dat zo voortgaat, loopen we gevaar in groote verlegenheid te geraken zelfs onzen ondergang te vitoden"' „Is 't waar, wat je zegt, Shandon ? Dat is toch zeer ernstig !" „Ja, Wall ! wel ernstig; niet alleen om de machine, die bij gebrel aan brandstof ■ ons- in tijd van aiood nutteloos zijn zou, maar ooi ernstig uit het oogpunt eener overwintering, waarop het vroeg c laat moet uitloopen. We dienen toch wel een beetje aan de koud te denken in een land, waar het kwik doorgaans in den thermomete bevriest." i) „Maar, Shandon! als ik me niet vergis, rekent de kapitein o; nieuwen voorraad op het Beechey-eiland ; er moet daar een over vloed van kolen zijn." „Kan men in deze zeeën gaan, waar men wil, Wall! kan men e op' rekenen, dat men die en die straat vrij van ijs zal vinden En als hij er niet komen kan, wat zal er dan van ons worden ?■" „Je hebt gelijk, Shandon ! Mij dunkt ook, dat Hatteras onvoor zichtig te werk gaat ; maar waarom breng je hem dat niet onde I het oog ?" „Neen, Wall!" antwoordde Shandon met kwalijk verholen bitter heid; „ik heb besloten te zwijgen, de verantwoordelijkheid voor he schip rust niet langer op mij, ik zal de gebeurtenissen afwachten men beveelt mij, ik gehoorzaam ; en ik houd mijn gedachten voor mij.' „Veroorloof me je te zeggen, dat je ongelijk hebt, Shandon; daa het ons aller belang geldt, en die roekeloosheid van den kapiteii ons allen duur te staan kan komen." „En al sprak ik met hem, Wall! zou hij naar mij luisteren ?" Wall durfde niet bevestigend antwoorden. i) Het kwik bevriest bij — 420 van den honderddeeligen thermo meter. 130 Dil WEG NAAR HET NOORDEN. 131 „Maar, voegde hij er bij, „misschien zou hij naar de aanmerkingen der bemanning luisteren ?" „De bemanning!" zei Shandon, de schouders ophalende; ,,maar, arme Wall ! heb je ze dan niet gadegeslagen ? zij denkt aan geheel wat anders dan aan lijfsbehoud! zij weet, dat zij den twee en zeventigsten graad nadert, en dat haar een som van duizend pond is toegezegd voor iederen graad, dien we verder komen." „Je hebt gelijk, Shandon !" antwoordde Wall, „en de kapitein heeft het juiste middel te baat genomen om zijn manschappen in' toom te houden." „Zeker," antwoordde Shandon; „voor het oogenblik althans." „Wat bedoel je daarmede?" „Ik bedoel, dat alles goed zal gaan, zoo lang geen gevaar dreigt, er weinig werk en een open zee is ; Hatteras heeft ze door geld' verlokt ; maar wat men om het geld doet, doet men slecht. Doch zoodra er moeilijke omstandigheden komen, de gevaren, de ellende, de ziekte, de moedeloosheid, de koude, die we als zinneloozen te gemoet gaan, dan zal je eens zien, of die lieden zich nog langer om de uitgeloofde premie zullen bekommeren !" „Dus houdt jij 't er voor, Shandon, dat Hatteras niet slagen zal ?" „Neen, Wall! hij zal niet slagen; bij een onderneming als deze moet er. onder de aanvoerders een volkomen eenstemmigheid, een eensgezindheid bestaan, die hier gemist wordt. Ik voeg er nog bij, dat Hatteras een vj „En de reis der Farewell," zeide Clifton, „die onder zijn bevel in de zeeën van Spitsbergen vergaan is !" „En van waar hij alleen terug is gekomen," antwoordde Gripper. „Alleen met zijn hond," voegde Clifton er bij; „We hebben geen lust om ons voor de grillen van dien man op te offeren," sprak Pen. „En evenmin om de zoo zuur verdiende premiën te verliezen !" Aan die baatzuchtge opmerking herkent men Clifton. „Wanneer we over den acht en zeventigsten graad zijn," vervolgde hij, „en we zijn er niet ver af, zal dat juist driehonderd vijf en zeventig pond 1) per hoofd bedragen!" „ Maar zullen we ze wel beuren, als we zonder den kapitein terugkomen ?" was het gevaar , dat Gripper opperde. „Zeker!" antwoordde Clifton, „wanneer het bewezen is, dat de terugkeer onvermijdelijk was geworden." ,, Maar de kapitein. . . . toch. ..." • „Wees gerust, Gripper !" antwoordde Pen, „we zullen een kapitein hebben, een goeden, dien mijnheer Shandon wel kent. Wanneer een kommandant gek wordt, zet men hem af en benoemt een ander. Niet waar, mijnheer Shandon ?" „Vrienden I" antwoordde Shandon ontwijkend, „ge zult steeds een genegen hart in mij vinden. Maar laten we de gebeurtenissen afwachten." De onweerswolken pakten zich, gelijk men ziet, boven het hoofd van Hatteras samen ; standvastig, onwankelbaar, vastberaden, vol vertrouwen als altijd vervolgde deze moedig zijn weg. Over het - t) f4500. DE AANVAL DER SCHOTSEN. geheel had zijn schip, al was hij niet altijd meester van den koers geweest, zich goed gehouden; de door hem in vijf maanden afgelegde weg, was even groot als die, waaraan andere zeereizigers twee en drie jaar'besteedden. Hatteras zag zich nu gedwongen te overwinteren; maar dat had niets vreeselijks in voor moedige en vastberaden harten, voor beproefde én geharde zielen, voor onverschrokken en rechtgeaarde gemoederen ! Overwinterden sir John Ross en Mac_ Clure niet drie jaren achtereen in de poolgewesten? wat eens. gedaan was, kon men dat niet nog eens doen ? „Ongetwijfeld," antwoordde Hatteras, „en zoo noodig nog meer! Had ik," zeide hij vol spijt tot den dokter, „de Smithstraat maar kunnen invaren, in het noorden der Baffinszee, dan zou ik nu aan de pool zijn !" „Wel nu !" antwoordde de dokter, die zoo noodig het vertrouwen zou uitgevonden hebben, „we zullen er komen, kapitein! wel is waar op den negen en negentigsten meridiaan in plaats van op den vijf en zeventigsten; maar wat maakt dat uit? indien alle wegen naar Rome voeren, is het nog zekerder, dat elke meridiaan naar de pool voert." Den 3in Augustus stond de thermometer op dertien graden^J ( io° Cels.). De vaart zou weldra gestaakt moeten worden; de Forward liet het eiland Exmouth aan stuurboordszijde liggen en voer drie dagen later voorbij het Tafeleiland, in het midden van het Belcherkanaal gelegen. Indien het jaargetijde niet zoo ver verloopen was geweest, zou de mogelijkheid bestaan hebben om door dit kanaal dé Baffinszee te bereiken; maar thans viel daaraan niet meer te denken. Door het ijs geheel gesloten zou die zeearm geen duim water voor de Forward opgeleverd hebben; het oog nam niets waar dan eindelooze ijsvelden, die nog wel acht maanden vast zouden zitten. Gelukkig kon men nog eenige minuten noordelijker komen, als men het nieuwe ijs met zware rollen verbrijzelde of hst door middel van springbussen wegruimde. Bij die lage temperatuur vreesde men niets zoozeer dan windstilte; want de engten waren spoedig bevroren • en met vreugde begroette men daarom zelfs tegenwinden. Een stille nacht, en alles was bevroren. Waar zij nu lag kon de Forward niet overwinteren, blootgesteld als zij was aan de winden, aan de ijsbergen en aan de drift van het kanaal; een veilige schuilplaats te vinden was dus hoog noodig. Hatteras hoopte de kust. van Nieuw-Cornwallis té bereiken en , voorbij den Albertshoek een genoegzaam beschutte toevluchtsbaai te vinden. .Derhalve vervolgde hij zijn weg naar het noorden. Maar den 8n September schoof een samenhangende, ondoordrinbare en onoverkomelijke ijsbank zich tusschen het noorden, en hem in ; de temperatuur daalde tot tien graden (— 12° Cels.). Met een 166 beangst gemoed zocht. Hatteras te vergeefs naar een doortocht, honderdmaal waagde hij zijn schip, telkens redde hij zich door wonderen van bekwaamheid uit het gevaar. Mocht men hem al beschuldigen van roekeloosheid, onbedachtzaamheid, dwaasheid, verblinding,hij was een goed, zelfs een der beste zeelieden ! De toestand der Forward werd waarlijk hachelijk; de zee toch sloot . zich achter haar, en binnen weinige uren werd het ijs zoo sterk, dat de manschappen er op konden loopen en het schip zonder gevaar verhaalden. Nu Hatteras den hinderpaal niet kon overwinnen, besloot hij hem moedig aan te grijpen; hij gebruikte zijn sterkste blasting-cylinders van acht tot tien pond kruit; men begon met in de dikte van het ijs een gat te boren, en vulde het met sneeuw, na den cylinder in een waterpasse richting gelegd te hebben, opdat een grooter gedeelte van het ijs aan de uitbarsting blootgesteld mocht zijn: dan ontstak men de lont, die in een buis van gutta-percha stak. Er werd dus ijverig gewerkt om de ijsbank te verbrijzelen; zij kon niet doorgezaagd worden, want de doorgezaagde deelen vroren terstond weder aan elkander vast. Toch mocht Hatteras hoop voeden, dat hij er den volgenden dag door zou komen. Maar des nachts woei' het vreeselijk; de zee verhief zich onder • haar ijskorst, alsof de een of ander onderzeesche schudding haar opjoeg en de ijsmeester riep met angstige stem : „Küjk goed uit achter ! kijk goed uit achter !" Hatteras zag in de aangewezen richting, en nu vertoonde zich in ■ de schemering een ontzettend tooneel. Een hooge ijsbank, die noordwaarts werd voortgestuwd, kwam met de snelheid eener lawine op het schip af. *"1• V „Alle hens aan dek!" riep de kapitein. Die rollende berg was nog maar een halve mijl verwijderd; de schotsen lichtten elkander op, schoven over elkander, deden elkander vallen, als waren het ontzaglijke zaadkorrels, die een vreeselijke orkaan medevoerde ; de dampkring trilde door het verschrikkelijk * geraas. i „Dat is een der grootste gevaren,mijnheer Clawbonny!"zeide Johnson tot den dokter, „die ons tot nog toe bedreigd hebben." „Ja," antwoordde de dokter bedaard, „het is nog al schrik aanjagend." „Een ware storm, dien we moeten afslaan," hernam de bootsman. „ Men zou waarlijk zeggen, dat het een ontelbare troep voorwereldlijke dieren is, die men veronderstelt de pool bewoond te hebben. Zij verdringen elkander! Zij haasten zich om er het eerst te zijn." „En," voegde Johnson er bij, „er zijn er onder, die met scherpe lansen gewapend zijn, waarvoor ik u raad op uw hoede te zijn, mijnheer Clawbonny !" 167 DE AANVAL DER SCHOTSEN. DE AANVAL DER SCHOTSEN. ,,'t Is waarlijk een beleg," riep de dokter; „welnu! laten we naar de wallen snellen." En hij ijlde naar het achterschip, waar het scheepsvolk, met staken, ijzeren staven en handspaken gewapend, zich gereed hield dien vreeselijkèn storm ai te slaan. 168 ■ DE AANVAL DER SCHOTSEN. De lawine werd onder het naderen al hooger, daar zij vergroot werd door het ijs, dat zij in haar vaart medesleepte; op bevel van Hatteras schoot het kanon op den voorsteven kogels af om die J dreigende linie te verbreken. Maar zij kwam nader en viel op de brik aan; een gekraak deed zich hooren, en daar zij van achteren aan stuurboordszijde geënterd werd, brak een gedeelte der verschansing. „Staat mannen!" riep Hatteras. „Geeft acht op het ijs!" Dit rees met onweerstaanbare kracht al hooger en hooger; schotsen, ter zwaarte van verscheidene centenaars, beklouterden de boorden van het schip; de kleinste, die ter hoogte van de marsen werden opgeworpen, vielen als spitse pijlen weder naar beneden, scheurden het want open en Sneden de touwen door. De matrozen werden overmand door die tallooze vijanden, welker massa groot genoeg was om honderd schepen als de Forward te verpletteren. Allen deden hun best om die zware blokken af te weren, en meer dan één "matroos werd door hun scherpe punten gekwetst, onder anderen Bolton, wiens linkerschouder geheel opengereten werd. Het geraas werd oorverdoovend. Duc blafte de nieuwerwetsche vijanden woedend aan. De duisternis van den nacht vermeerderde weldra het afgrijselijke van den toestand, zonder echter die vertoornde blokken te verbergen, wier witheid de laatste lichtstralen in den dampkring weerkaatste. Steeds klonken de bevelen van Hatteras te midden van die vreemde, onmogelijke, bovennatuurlijke worsteling der menschen met schotsen. Toegevende aan die ontzaglijke drukking helde het schip naar bakboordszijde over, en reeds steunde het uiteinde der groot ra op het ijsveld en liep de mast gevaar te breken. Hatteras besefte het gevaar; het was een verschrikkelijk oogenblik; de brik dreigde geheel om te vallen en de masten konden weggeslagen worden. Daar scheen een ontzaglijk blok, zoo groot als het schip zelf, langs de romp op te klimmen; het rees met onweerstaanbare kracht omhoog, het klom tot aan, zelfs boven de kampanje; als het op de Forward neerkwam, was alles uit; weldra richtte het zich in zijn volle lengte op, zoodat het boven de bramra uitstak, en waggelde op zijn Voetstuk. Allen slaakten een kreet van ontzetting. Allen stroomden naar stuurboordszijde. iÉsff^P Maar op dit oogenblik werd het schip opgetild. Men voelde, dat het opgenomen werd: gedurende een onberekenbaren tijd zweefde het in de lucht, daarop helde hét op zijde, viel weder op de schotsen, en begon nu zoo te slingeren, dat de boeiplanken kraakten. Wat was er toch gebeurd ? Door dat wassende water opgetild, door de blokken, die het van achteren aantastten, voortgestuwd, schoof het over de onoverkome- 169 DE AANVAL DER SCHOTSEN. hjke ijsbank heen. Nadat die vreemde tocht een minuut, die wel een eeuw scheen, geduurd had, viel.het aan de overzijde van den "hinderpaal op een ijsveld neder; door zijn zwaarte zakte het er door en was weder in zijn natuurlijk element. „We zijn over de ijsbank heen!" riep Johnson, die naar den voorsteven der brik was gesneld. „God zij geloofd!" antwoordde Hatteras. De brik was werkelijk midden in een bekken van ijs; het omringde haar van alle kanten, en hoewel haar kiel in het water lag, kon ze zich toch niet bewegen; maar al bleef zij zelve onbeweeglijk liggen, het veld liep voor haar. „We" drijven af, kapitein !" riep Johnson. „Het zij zoo" antwoordde Hatteras. Hoe zou het overigens ook mogelijk zijn geweest zich tegen die medeslepende kracht te verzetten ? Toen de dag aanbrak was. er geen twijfelen meer aan, of de ijsbank dreef door de kracht eener onderzeesche strooming snel naar het noorden. De drijvende massa voerde de Forward mede, die in het midden van het ijsveld vastzat, waaraan geen einde te zien was; in het vooruitzicht eener ramp, voor het geval dat de brik op een kust geworpen of door de drukking van het ijs verpletterd mocht worden, liet Hatteras een groote hoeveelheid levensmiddelen, de kleederen en dekens der matrozen op het dek brengen; In navolging van hetgeen kapitein Mac-Clure in een dergelijke omstandigheid deed, liet hij het schip omringen met een gordel van 170 TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. met lucht gevulde hangmatten, om het tegen zware averij te beschermen; het ijs, dat zich onder den invloed eener temperatuur van zeven graden (—• 14° Cels.) opeenstapelde, omsloot het schip-, weldra met een wal, waarboven alleen de masten uitstaken. Zeven dagen lang dreef het zoo voort; de Albertshoek, die het westelijk uiteinde van Nieuw-Cornwallis vormt, werd den ion September eventjes gezien, maar verdween weldra; men merkte op, dat het ijsveld van dit oogenblik. af zich naar het oosten wendde. Waar ging het heen ? waar zou men stilhouden ? Wie kon dat voorzien ? Het scheepsvolk wachtte met over elkander geslagen armen. In den namiddag van den I5n September, omstreeks 3 uur, werd het ijsveld, dat zonder twijfel op een ander veld geloopen was, plotseling gestuit ; het -schip kreeg een geweldigen schok; Hatteras, die juist zijn bestek had gemaakt, raadpleegde zijn kaart; hij was in het noorden, zonder land in het gezicht, op 95° 35' lengte en 780 15' breedte, in het middelpunt dier streek, dier onbekende zee, waar de aardrijkskundigen de koudepool hebben geplaatst! xxrv. TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. Het zuidelijk halfrond is op gelijke breedte kouder dan het noordelijk halfrond ; maar de temperatuur van het Nieuwe Vasteland is nog vijftien graden lager dan die der andere werelddeelen; en in Amerika zijn die streken, welke onder den naam van koudepool bekend zijn, het geduchtste. De gemiddelde temperatuur voor het geheele jaar is slechts twee graden onder nul (—- 19 Cels.) De geleerden hebben dat op de volgende wijze verklaard, en dokter Clawbonny was het hierin met hen eens. Volgens hen zijn de winden, die in de noordelijke deelen van Amerika het bestendigst waaien, de zuidwestenwinden; zij komen van de Stille Zuidzee met een gelijkmatige en draaglijke tempera- ' tuur ; maar om bij de poolzeeën te komen, moeten zij het onmetelijke, met sneeuw bedekte land van Amerika overtrekken; die aanraking koelt ze af en nu bedekken zij de hoognoordelijke landen -met hun verstijvenden adem. Hatteras was aan de koudepool, voorbij de streken, die zijn 171 172 . voorgangers gezien hadden; hij verwachtte dus een verschrikkelijken winter, op een in het ijs gezet schip, met een half oproerige be- •' manning. Hij besloot al die verschillende bezwaren met zijn gewone geestkracht te bestrijden. Hij zag zijn toestand onverschrokken onder de oogen. Hij begon met behulp van den ervaren Johnson al de voor de overwintering noodige maatregelen te nemen. Volgens zijn berekening was de Forward twes honderd vijftig mijlen voorbij het verste bekende land, dat is te zeggen Nieuw-Cornwallis, medegesleept; zij was in een ijsveld ingesloten, als in een bed van graniet, en geen menschelijke macht kon ze er uit bevrijden. Geen droppel vloeibaar water bestond meer in die uitgestrekte zeeën, die de wintervorst in boeien had geslagen. De ijsvelden strekten zich uit zoo ver het gezicht reikte, maar zij vertoonden geen effen oppervlakte! Verre van daar. Talrijke ijsbergen staken boven de ijsvlakte uit, en de Forward werd door de hoogste op drie streken van het kompas beschut; alleen voor de zuidoostenwind lag zij bloot. Men verbeelde zich rotsen in plaats van schotsen, groen in plaats van sneeuw, en de zee weder in vloeibaren toestand,, en de brik zou rustig voor anker gelegen hebben in een schoone baai en tegen de ergste winden beschut. Maar hoe treurig op deze breedte ! welk een droevige natuur! welk een akelig gezicht! Hoe onbeweeglijk het schip ook lag, toch moest het stevig voor anker gelegd worden ; men moest op zijn hoede zijn tegen de TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. mogelijkheid, dat het ijs losraakte, of tegen onderzeesche opstijging. Toen Johnson vernam, dat de Forward bij de koudepool was, richtte hij zijn maatregelen om te overwinteren nog doelmatiger in. ,,We zullen ruw weder hebben I" had hij tegen den dokter gezegd; „dat is juist den zin van den kapitein ! zich te laten vastvriezen op het onaangenaamste plekje van den aardbol ! Nu ! We zullen er ons wel doorheen slaan." Wat den dokter aangaat, deze was eigenlijk recht ingenomen met die plaats. Hij zou ze voor geen andere hebben willen ruilen! Aan de' koudepool overwinteren! welk een buitenkansje ! Eerst hield de bemanning zich onledig met het werk in de open lucht, de zeilen bleven aangeslagen in plaats van in het ruim geborgen te worden, zooals de eerste overwinteraars deden; zij werden alleen in hun broek opgerold, en spoedig maakte het ijs er een waterdicht bekleedsel om; de bramstengen werden niet eens gestreken en het kraaiennest bleef op zijn plaats. Dat was een goed observatorium; alleen het loopende want werd weggenomen. Het werd noodig om in het ijsveld rondom het schip, dat door zijn drukking leed, bijten te hakken. De schotsen, die langs zijn boorden opeengestapeld waren, hadden een aanzienlijke zwaarte, het rustte niet op zijn gewone waterlijn. Het was een langdurig en moeielijk werk. Na verloop van eenige dagen was het schip-tot aan de waterlijn toe uit zijn gevangenis bevrijd, en men maakte van deze omstandigheid gebruik om het na te zien; het had niet geleden, zoo stevig was het gebouwd; alleen de koperhuid was bijna geheel weg. Zoodra het schip vrij was, rees het bijna negen duim, nu werd het ijs volgens het beloop van den romp opengehakt; op deze wijze vereenigde het ijsveld zich weder onder de kiel der brik, en verzette zich zelf tegen alle drukking. De dokter werkte mede; hij hanteerde behendig het sneeuwmes; hij vuurde de matrozen aan door zijn goede luim. Hij onderwees en leerde zelf. Hij keurde die plaatsing van het ijs onder het schip zeer goed. „Dat is een goede voorzorg," zeide hij. '*•' % „Anders zouden we er niet tegen bestand zijn, mijnheer Clawbonny !" antwoordde Johnson. „Nu kunnen we onbevreesd een ■ sneeuwmuur ter hoogte van het dolboord oprichten; en desverkiezende zullen we hem tien voet dik maken, want er is hier geen gebrek aan bouwstoffen." „Een'voortreffelijk denkbeeld," hernam de dokter; „de sneeuw is een slechte warmtegeleider; zij kaatst terug in plaats van op te slorpen, en de inwendige warmte kan niet naar buiten ontsnappen." „Dat is waar," antwoordde Johnson; „we werpen een verschansing op tegen de koude, en tevens tegen de dieren, als hun de *73 TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. lust mocht bekruipen ons te komen jpzoeken; als het werk af is, zult ge eens zien, hoe goed het staat; we zullen in de sneeuw twee trappen uithouwen, waarvan de eene toegang geeft tot den voor-, de andere tot den achtersteven van het schip; zoodra de treden met het mes uitgehouwen zijn, gieten we er water op; dat water zal veranderen in ijs, zoo hard als een rots, en we zullen een koninklijke trap hebben." ' ,,Heel goed," antwoordde de dokter, „en 't is waarlijk gelukkig, dat de koude sneeuw en ijs doet ontstaan, en dus de middelen aan de hand geeft zich tegen haar te beschermen. Anders zouden we tamelijk verlegen staan." Het schip zou ook inderdaad, onder een dikke ijsschors verdwijnen, en op die wijze de inwendige warmte behouden; een dak van dik geteerd -doek, met sneeuw bedekt, werd over de geheele lengte van het dek opgeslagen, het doek hing laag genoeg om de boorden van het schip te bedekken. Het dek, dat op die wijze tegen alle uitwendigen invloed beschermd was, werd een wezenlijke wandelplaats; het werd met twee en een halven voet sneeuw belegd; deze sneeuw werd ingetrapt en geslagen, zoodat zij zeer hard, werd en daardoor almede de uitstraling der inwendige warmte belette; daarover heen werd een laag zand gelegd, die, omkorst wordende, in een zeer harden gemacadamiseerdenweg veranderde. „Op een beetje na," zei de dokter, „en als hier eenige boomen 174 TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. stonden, zou ik me haast ver', jelden in Hyde-Park, ja in de hangende tuinen van Babyion te zijn. Dicht bij de brik werd een brandput gemaakt; het was een cirkelvormige ruimte, die in het ijsveld werd uitgegraven, een wezenlijke put, die altijd in bruikbaren staat moest gehouden worden; iederen morgen werd het ijs, dat zich op de opening gevormd had, weggehakt; hij moest dienen om in geval van brand water te verschaffen en voor de veelvuldige baden, die als gezondheidsmaatregel aan het scheepsvolk werden voorgeschreven; om brandstof te sparen zorgde men zelfs het water uit diepliggende lagen op te halen, waar het minder koud is: te dien einde gebruikte men een toestel, dien een Fransch geleerde i) heeft uitgedacht; wanneer deze toestel op een zekere diepte was, verleende hij aan het omringende water den toegang door middel van een dubbelen beweegbaren bodem in een cilinder. • Gewoonlijk neemt men in de wintermaanden al de voorwerpen weg, die op het schip in den weg staan, om meer ruimte te krijgen; die voorwerpen worden aan land in pakhuizen opgeslagen. Maar wat dicht bij een kust uitvoerbaar is, is onmogelijk voor een schip, dat op een ijsveld geankerd ligt. Binnen in het schip werd alles in gereedheid gebracht om de twee grootste vijandinnen op deze breedte, de koude en de vochtigheid, te bestrijden ; de eerste veroorzaakte de tweede, die nog geduchter is; men weerstaat de koude en bezwijkt voor de vochtigheid, het kwam er dus op aan ze te voorkomen. Voor een reis naar de poolzee bestemd, was de Forward uitmuntend geschikt voor een overwintering ; het tusschendek was met overleg ingericht ; men had den oorlog verklaard aan de hoeken, waarin de vochtigheid het eerst ontstaat ; bij sommige dalingen der temperatuur vormt zich op de beschotten, vooral in de hoeken, een ijskorst, die wanneer ze gaat smelten een voortdurende vochtigheid onderhoudt. Nog beter zou het geweest zijn, als het tusschendek cirkelvormig geweest was; maar zooals het was, door een groote kachel verwarmd en voldoende gelucht, zou het toch zeer bewoonbaar zijn ; de beschotten waren met dassenhuiden en niet met wollen stoffen behangen, want de wol vangt de dampen op, die zich er in verdichten, en een bron van vochtigheid in den dampkring zijn. In de bovenhut werden de beschotten weggenomen, zoodat de officieren een grooter, luchtiger en door een kachel verwarmden longroom kregen. Deze was evenals het tusschendek van een soort van portaal voorzien, dat alle rechtstreeksche gemeenschap met de buitenlucht verhinderde. Zoodoende kon de warmte niet verloren i) Francois Arago. 175 TOEBEREIDSELEN VOOR DE OVERWINTERING. gaan en ging men trapsgewijze van de eene temperatuur tot dc andere over. In de portalen liet men de met sneeuw bedekte kleeren achter; men maakte de voeten schoon aan daar buiten aangebrachte voetschrappers, om geen der gezondheid nadeelige stoffen mede naar binnen te nemen. Linnen buizen dienden om de noodige lucht voor het trekken der kachels aan te voeren ; andere buizen gaven de waterdamp gelegenheid om te ontwijken. Bovendien waren in de beide verblijfplaatsen condensators aanwezig, die den damp opvingen, in plaats van hem in water te laten overgaan; zij werden tweemaal in de week geledigd en bevatten soms verscheidene kubieke voeten ijs. Dat was weer zooveel op den vijand veroverd. Het vuur werd zeer goed en gemakkelijk door de luchtbuizen geregeld ; het bleek, dat een geringe hoeveelheid kolen genoeg was om een temperatuur van vijftig graden (-+- io° Cels.) te onderhouden. Toch zag Hatteras, toen hij de kolenhokken had laten peilen, dat hij zelfs bij de grootste spaarzaamheid geen twee maanden brand meer had. Ook werd «r een droogplaats voor de kleederen ingericht, die. dikwijls gewasschen moesten worden ; zij konden in de lucht niet gedroogd worden omdat zij dan stug en bros werden. De fijnste deelen der machine werden ook zorgvuldig uit elkander genomen ; de kamer, waarin zij stond, werd luchtdicht gesloten. De levenswijze aan boord werd het onderwerp van ernstige overweging ; Hatteras regelde ze met de grootste zorg en liet die regeling aanplakken. De manschappen stonden 's morgens ten zes ure op; de hangmatten werden driemaal per week gelucht; het onderdek werd iederen morgen met warm zand geboend; bij iederen maaltijd werd kokend . heete thee gevoegd, en de spijzen wisselden zooveel mogelijk af naar de dagen der week; zij bestonden uit brood, meel, rundervet en rozijnen voor de puddings, suiker, cacao, thee, rijst, citroensap, verduurzaamd vleesch, pekelvleesch en spek, kool en groenten met azijn; de kombuis was niet in het bewoonde gedeelte van het schip ; men miste dus haar warmte, maar het koken 'der . spijzen is een bestendige bron van verdamping en vochtigheid. De gezondheid der manschappen hangt grootendeels af van den aard hunner spijzen ; op die hooge breedten moet men zooveel dierlijk voedsel als mogelijk is verteren. De dokter had zich zeer verdienstelijk gemaaktbij het bepalen van de spijzen die er geschaft moesten worden, ,,We moeten een voorbeeld nemen aan de Eskimo's," zeide hij, ,,ze hebben les genomen bij de natuur en zijn daarin onze meesters; al kunnen de Arabieren en Afrikanen zich met eenige dadels en een handvol rijst vergenoegen, hier is het zaak om te. eten, en veel te eten. De Eskimo's gebruiken per dag wel tien tot vijftien pond, 170 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. traan. Als die leefregel ons niet aanstaat, moeten we ons behelpen met stoffen die rijk zijn aan suiker en vet. In één woord, we hebben koolstof noodig, laten we koolstof maken! het is goed kolen in die kachel te doen, maar laten we niet vergeten die kostbare kachel, die we in ons dragen, er mede vol te stoppen!" Nevens dien leefregel werd de bemanning de grootste zindelijkheid voorgeschreven; allen moesten om den anderen dag een bad van dat half bevroren water nemen, dat de brandput opleverde, een uitmuntend middel om zijn natuurlijke warmte te behouden. De dokter ging zelf voor; hij deed .het eerst als iets dat zeer onaangenaam 2ijn moest 1 maar hij moest dat voorwendsel spoedig opgeven, want hij begon waarlijk smaak te krijgen in die de gezondheid zeer bevorderlijke onderdompeling. Wanneer het werk, de jacht of de verkenning de schepelingen in de strenge koude van het schip verwijderde, moesten zij vooral zorgen niet frost bitten te worden, d.i. dat niet het een of andere lichaamsdeel bevroor; wanneer dit gebeurde haastte men zich den bloedsomloop te herstellen door wrijvingen met sneeuw.. Behalve de wollen kleederen, die de manschappen over het geheele lichaam droegen, hadden zij nog kapotjassen van dassenvellen én broeken van robben vellen, die volstrekt geen lucht doorlaten. De onderscheidene werkzaamheden op het schip en de inrichting van het winterverblijf namen omtrent drie weken weg, en zoo kwam de ioe October, zander dat er iets bijzonders gebeurd was. XXV. EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. Dien dag daalde de theimometer tot drie graden onder nul. ( 16° Cels.). Het weer was vrij stil en de koude draaglijk, daar er geen wind was. Hatteras maakte van de helderheid der lucht gebruik om den omtrek te gaan verkennen; hij beklom een der hoogste ijsbergen in het noorden en omvatte in het gezichtsveld van zijn kijker slechts een onafgebroken reeks van ijsbergen en ijsvelden. Geen land was er te zien, maar wel het beeld van. den chaos in zijn treurigst voorkomen. Hij kwam aan boord terug en trachtte den waarschijnlijken duur zijner gevangenschap te berekenen. De jagers, voornamelijk de dokter, James Wall, Simpson, Johnson en Bell, voorzagen het schip voortdurend van versch vleesch. De De Engelschén aan de Noordpool. 12 177 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. vogels waren verdwenen, en hadden in het zuiden een zachter lucht opgezocht. Alleen de ptarmigans, een soort van hier te huis behoorende rotspatrijzen vluchtten niet voor den winter; zij lieten zich gemakkelijk dooden, en hun groot aantal beloofde een overvlbedigen voorraad van wild. ' Er was geen gebrek aan hazen, vossen, wolven, hermelijnen en beren; een Fransche, Engelsche of Noorweegsche jager zou geen recht tot klagen gehad hebben; maar die dieren waren zeer schuw en lieten zich niet licht naderen; zij waren bovendien ook moeieJijk te onderscheiden op deze witte vlakten, waarmede zij in witheid wedijverden; want vóór de strenge koude veranderen zij van kleur en trekken hun winterpels aan. In strijd met de meening van sommige natuurkundigen beweerde de dokter, dat die verandering geen gevolg was van de groote daling van temperatuur, want zij had vóór de maand October plaats; zij kwam dus niet voort uiteen physieke oorzaak, maar was een voorzorg der Voorzienigheid, die de noordsche ■ dieren in staat wilde stellen de strengheid van een poolwinter te trotseeren. Menigmaal ontmoetten zij zeekalven en zeehonden, dieren, die men samenvat onder den.algemeenen naam van robben; den jagers werd vooral aanbevolen jacht op hen te maken, zoowel om hun huiden als om hun vet, dat zeer geschikt is tot brandstof. Ook werd de lever dezer dieren in tijd van nood een uitmuntend voedsel; men telde ze bij honderden, en twee of drie mijlen ten noorden van het schip was het ijsveld letterlijk doorboord door de gaten dier ontzaglijke amphibiéën; jammer maar, dat hun merkwaardig instinct hen zoo spoedig lucht van den jager deed krijgen, en velen werden gekwetst, die gemakkelijk ontkwamen door onder de schotsen te duiken. Den ign mocht het Simpson echter gelukken er een op vierhonderd Eng. mijlen van het schip meester te worden; hij had de voorzorg gebruikt zijn luchtgat dicht te stoppen, zoodat het dier aan de jagers overgeleverd was. Hij verdedigde zich een geruimen tijd, en eerst na verscheidene schoten werd hij geveld. Hij was negen 178 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. voet lang; zijn kop op die van een bulhond gelijkende, de zestien tanden in zijn kaken, zijn groote vleugelvormige borstvinnen, zijn kleine en ook van een paar vinnen voorziene staart, maakten hem tot een prachtig exemplaar van de familie der zeehonden. De dokter, die zijn kop wilde bewaren voor zijn verzameling van natuurlijke historie, en zijn huid. om ze in geval van nood te gebruiken, liet beide op een snelle en onkostbare wijze bereiden. Hij dompelde het lijk van het dier in den brandput, en duizenden kleine zeekreeften namen tot de geringste deeltjes van het vleesch weg; na verloop van een halven dag was het werk afgeloopen, en de bekwaamste van het achtbare looiersgild te Liverpool zou geen beter werk geleverd hebben. Zoodra de zon de herfstevening gepasseerd is, d.i. den 23n September, kan men zeggen, dat de winter in de poollanden begint. Dat weldadige hemellicht verdween, na langzamerhand onder den gezichteinder gedaald te zijn, eindelijk den 23n October; zijn schuine stralen vielen nog maar eventjes op de kruin der ijsbergen. De dokter riep het als geleerde en als reiziger het laatst vaarwel toe. Hij zou het vóór de maand Februari niet wederzien. Men meene echter niet dat het volslagen duister is gedurende dat lange afzijn der zon; de maan komt haar maandelijks zoo goed mogelijk vervangen; daarbij komt nog het helder geflonker der sterren, de glans der planeten, menigvuldig noorderlicht en de straalbreking,die aan den besneeuwden gezichteinder eigen is; bovendien nadert de zon op het oogenblik harer grootste zuidelijke declinatie, den 2in December, den horizon der pool tot op dertien graden; er heerscht dus dagelijks een zekere schemering van eenige uren. Maar de mist en de dwarrelende sneeuw dompelden dikwijls die koude streken in de meest volslagen duisternis. Tot nog toe was het wéder echter vrij gunstig; alleen de patrijzen en hazen mochten zich er over beklagen, want de jagers lieten hun geen oogenblik rust; er werden onderscheidene vossenvallen uitgezet, maar die achterdochtige dieren lieten zich er niet in vangen; meermalen krabden zij zelfs de sneeuw onder de val weg en maakten zich zonder het minste gevaar van het lokaas meester; de 179 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. dokter wenschte hen naar den duivel, hoewel het hem aan het hart ging dezen zulk een geschenk te doen. Den 25n October wees de thermometer maar vier graden onder nul (— 20° Cels.). Een allerhevigste orkaan barstte los; een dichte sneeuwbui vervulde de lucht; zoodat er geen lichtstraaltje meer tot de Forward kon doordringen. Vele uren lang maakte men zich ongerust over het lot van Bell en Simpson, die ver weg op de jacht waren; eerst des anderendaags kwamen zij aan boord terug, nadat zij een ganschen dag in hun robbevel op den grond hadden gelegen, terwijl de orkaan over hen heen trok en ze onder vijf voet sneeuw begroef. Zij waren bijna bevroren,, en de dokter had veel moeite den bloedsomloop weder bij hen te herstellen." De storm duurde acht lange dagen onafgebroken voort. Men kon geen voet buiten zetten. Op een enkelen dag bedroeg het verschil in temperatuur wel vijftien tot twintig graden. Gedurende die gedwongen werkeloosheid leefde ieder op zich zeiven, de een sliep, de ander rookte, sommigen ook spraken zachtjes met elkaar en zwegen, als Johnson of de dokter naderde; er bestond geen zedelijken band tusschen de manschappen; zij kwamen slechts bijeen voor het avondgebed, dat gezamenlijk gedaan werd, en 's Zon- . dags voor het bijbellezen en de godsdienstoefeningen. Clifton had zeer juist berekend, dat, nu men over de acht en zeventigsten parallel was, zijn deel in de premie drie honderd vijf en zeventig pondi) bedroeg; die ronde som was hem genoeg, hij verlangde niets meer. Anderen waren het volkomen met hem eens en haakten slechts naar een gelegenheid om genot te hebben van dat geld, dat ten koste van zooveel inspanning verdiend was. ;; Hatteras was bijna onzichtbaar. Hij nam evenmin deel aan de jacht als aan de wandelingen. Hij bekommerde zich volstrekt niet om de weerkundige verschijnselen, die de bewondering van den dokter opwekten. Hij was met slechts één denkbeeld vervuld, vervat in deze beide woorden: de noordpool. Hij dacht slechts aan . !) f 4500. EEN OUDE VOS VAN JAMÉS ROSS.. 181 het oogenblik, waarop de Forward eindelijk vrij zou zijn om haar gewaagde onderneming te vervolgen. Over het geheel was het algemeen gevoel aan boord treurigheid. Niets was dan ook hartbrekender dan het gezicht van dat gevangen vaartuig, dat niet meer in zijn natuurlijk element rustte, welks vor- EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS . men onkenbaar geworden waren onder de dikke ijskorst; het geleek op niets; voor beweging bestemd, moest het roerloos blijven liggen; het schip dat wind en storm kon verduren was veranderd in een houten huis, een magazijn, een vaste woning! Die onregelmatigheid, die valsche toestand veroorzaakte in de harten een onbeschrijfelijk gevoel van onrust en verdriet. In die ledige uren bracht de dokter zijn reisaanteekeningen in orde, waaraan dit verhaal" ontleend is; nooit was hij werkeloos en de gelijkmatigheid van zijn humeur veranderde niet. Alleen deed het hem genoegen toen de storm eindelijk ophield, en hij weer als naar gewoonte op de jacht kon gaan. Den 3n November, 's morgens ten zes ure, bij een temperatuur van vijf graden onder nul (— 21° Cels.), vertrok hij in gezelschap van Johnson en Bell; de ijsvlakten waren effen; de sneeuw, die de vorige dagen in overvloed was gevallen en door de vorst vast geworden, maakte den grond vrij goed begaanbaar; er heerschte een droge felle koude in den dampkring; de maan schitterde met onvergelijkelijken glans, en bracht een wondervolle speling van het licht op de geringste oneffenheden van het ijsveld teweeg; de sporen der voetstappen werden aan den omtrek verlicht en lieten als het ware een lichtende streep op het pad der jagers achter, wier groote schaduwen zich met verrassende zuiverheid op het ijs verlengden . De dokter had zijn vriend Duc medegenomen, hij gaf hem en terecht voor de jacht op het wild de voorkeur boven de Groenlandsche honden; deze laatsten zijn bij zulke gelegenheden van weinig nut en schijnen het heilige vuur van het ras der gematigde lichtstreken niet te bezitten. Duc liep snuffelend voort, en bleef dikwijls staan bij nog versche sporen van beren. In spijt van zijn bekwaamheid hadden de jagers echter na een tocht van twee uren niet eens een haas ontmoet. , ,Zou het wild behoefte gevoeld hebben naar het zuiden te verhuizen ?'' zeide de dokter aan den voet eener kleine verhevenheid van ijs blijvende stilstaan. „Het schijnt zoo, mijnheer Clawbonny!" antwoordde de timmerman . . ",,IkYoormij geloof het niet," meende Johnson; ,,de hazen, vossen en beren zijn aan dit klimaat gewoon; ik houd het er voor, dat de laatste storm de oorzaak hunner verdwijning is; maar met de zuidenwinden zullen ze spoedig terugkomen. Als gij over rendieren of muskusossen spraakt, zou het wat anders zijn." ,,En toch vindt men die dieren in talrijke groepen op het eiland Melville," hernam de dokter; ,,het ligt zuidelijker, dat is waar, en Parry heeftop zijn overwinteringen altijd zooveel van dat heerlijke wild gehad, als hij maar verlangde.' 182 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. „Wij zijn niet zoo gelukkig," antwoordde Bell, „konden we maar wat voorraad van berenvleesch krijgen, dan hadden we nog geen reden tot klagen.'' „Daarin ligt juist het bezwaar," antwoordde dokter; „de beren zijn, dunkt me, zeer schaarsch en zeer schuw; ze zijn nog niet beschaafd genoeg om een geweerschot te gemoet te gaan.'' „Bell spreekt van het vleesch van den beer," hernam Johnson; „maar het vet van dit dier is thans meer waard dan zijn vleesch en zijn pels." „Je/ijsbt gelijk, Johnson!" antwoordde Bell; denkt ge nog altijd aan de brandstoffen ?'! , ,Zou ik daar niet aan denken ? zelfs bij de strengste spaarzaamheid hebben we voor geen drie weken genoeg meer!'' „Ja!" hervatte de dokter, „daarin ligt juist het gevaar, want we zijn pas in het begin van November en Februari is in de koude luchtstreek de koudste maand van het jaar; maar hebben we al geen berenvet, we mogen toch op robbenvet rekenen „Niet lang, mijnheer Clawbonny!" antwoordde Johnson; „die dieren zullen ons weldra verlaten, hetzij om de koude hetzij uit angst, binnenkort zullen ze zich niet meer aan de oppervlakte_der schotsen vertoonen.'' „Ik zie," hervatte de dokter, „dat we volstrekt behoefte hebben aan de beren, en beken gaarne, dat de beer het nuttigste dier dezer gewesten is,want hij alleen verschaft het voedsel, de kleederen, het licht en de brandstof, die de mensch noodig heeft. Verstaat ge, 183 EENE OUDE VOS VAN JAMES ROSS. Duc!'' zeide de dokterden hond streelende, , ,we hebben beren noodig, mijn vriend! zoek! komaan zoek!" ' • _Door de stem en de liefkoozingen des dokters aangevuurd, liep Duc, dij juist het ijs berook, eensklaps pijlsnel vooruit. Hij blafte sterk erï hoewel hij veraf was, hoorden de jagers duidelijk zijn blaffen. De verre voortplanting van het geluid bij lage temperatuur is een verbazend feit; zij wordt alleen geëvenaard door de helderheid der sterren van den noordelijken hemel; de lichtstralen en de geluidsgolven planten zich zeer ver voort, vooral in de droge koude der nachten in het hooge noorden. Door dat verre geblaf geleid, volgden de jagers het spoor van Duc ; zij moesten een mijl afleggen en kwamen ademloos aan, want in zulk een lucht zijn de longen weldra ledig. Duc bleef nauwelijks vijftig schreden van een ontzaglijk gevaarte staan, dat op den top van een bergje zich bewoog. ,,Het geluk is met ons," riep de dokter zijn geweer aanleggende. ,,Een beer op mijn woord en een fraaie beer!" zeide Bell, het voorbeeld van den dokter volgende. ,,Een zonderlinge beer!" sprak Johnson, die eerst na zijn beide makkers wilde vuren. Duc blafte woedend. Bell liep een twintig passen vooruit en gaf vuur; maar het dier scheen niet geraakt te zijn, het bleef althans zijn kop langzaam bewegen. Johnson trad op zijn beurt dichter bij, en na zorgvuldig gemikt te hebben drukte hij zijn geweer af. . „Mooi zoo!" riep de dokter; alweer niets! O, verwenschte straalbreking! het beest is niet onder schot; zullen we er dan nooit aan gewoon raken! Die beer is meer dan duizend passen van ons af!" „Voorwaarts!" beval Bell. De drie makkers liepen hard naar het dier toe, dat volstrekt niet bevreesd was geworden voor het geweervuur! het scheen buitengewoon groot te zijn, en zonder de gevaren van den aanval te tellen, verheugden de jagers zich reeds in hun buit. Op een behoorlijken afstand gekomen, gaven zij vuur; de beer, die ongetwijfeld doodelijk gewond was, deed een verbazenden sprong en tuimelde van het bergje af. Duc liep op hem toe. „Het.héeft niet veel moeite gekost dien beer te vellen," zei de dokter. „Maar drie geweerschoten," antwoordde Bell op minachtenden toon, „en daar ligt hij al." „Het is zelfs vreemd," meende Johnson. „Als wij ten minste niet juist op het oogenblik gekomen zijn, dat hij van ouderdom stierf," antwoordde de dokter lachtende. 184 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. I85 „Oud of jong," gaf Bell ten antwoord, ,,hij is daarom toch niet minder welkom." ^asH Zoo sprekende kwamen de jagers bij het bergje en zagen daar tot hun ontzetting, hoe Duc het lijk van een witten vos in zijn pooten had! ,,Hoe langer hoe mooier!" riep Bell, dat is ,,sterk!" , .Waarlijk!'' zeide de dokter, , ,we schieten een beer en een vos valt dood neder!'' Johnson wist niet, wat hij zeggen zou. „Mooi zoo!" riep de dokter met een spijtig lachje; „alweer die straalbreking! altijd die straalbreking!'' „Wat bedoelt u daarmede, mijnheer Clawbonny?" vroeg de timmerman . „Wel ja, mijn vriend! ze heeft ons zoowel aangaande de grootte als den afstand bedrogen! ze heeft ons een beer doen zien in de huid van een vos! het is niet voor het eerst dat de jagers in gelijke omstandigheden zich zoo vergist hebben ! Onze verbeelding heeft ons daar een mooie poets gespeeld!'' , ,Op mijn woord!'' antwoordde Johnson, , ,beer of vos, hij zal toch opgegeten worden .■ We zullen hem aannemen.'' Maar toen de bootsman het dier op zijn schouders wilde nemen, riep hij uit: „Dat is nog sterker!" , ,Wat dan ?'' vroeg de dokter. „Wel, mijnheer Clawbonny! zie eens! het dier heeft zoowaareen halsband om!" , ■ ' N» ,,Een halsband!" herhaalde de dokter zich over het dier heenbuigende. En werkelijk blonk een half verteerde halsband tusschen den witten pels van den vos; de dokter verbeeldde zich, dat hij er letters op gegraveerd zag; zonder moeite nam hij hem van den hals af, waar hij reeds voor lang scheen omgeklonken te zijn. i86 EEN OUDE VOS VAN JAMES ROSS. ,, Wat beteekent dat ?'' vroeg Johnson. , ,Dat beteekent,'' antwoordde de dokter, , ,dat we een vos hebben gedood, die meer dan twaalf jaar oud is, een vos, mijne vrienden! die in 1848 door James Ross gevangen is." , ,Is het mogelijk!'' riep Bell. ,,Er is geen twijfelen aan; het spijt me, dat we dit arme dier gedood hebben! Tijdens zijn overwintering kwam James Ross op de gedachte een menigte witte vossen in strikken te vangen; men deed hun koperen halsbanden om, waarop de ligplaats zijner schepen, de Enterprise en de Investigator, en de bewaarplaatsen der levensmiddelen gegraveerd waren. Die dieren doorloopen onmetelijke streken om voedsel te zoeken, en James Ross hoopte, dat wellicht een hunner in handen van de manschappen der expeditie van Franklin mocht vallen. Ziedaar de geheele verklaring, en dat arme dier, dat het leven van twee scheepsbemanningen had kunnen redden, is noodeloos onder onze kogels gevallen.'' , .Welnu, we zullen hem niet opeten,'' zeide Johnson; , ,bovendien een vos van twaalf jaar! Maar we zullen toch zijn huid bewaren als een herinnering aan deze buitengewone ontmoeting." Johnson nam het dier op zijn schouders. De jagers richtten zich, op de sterren afgaande, naar het schip; hun uitstapje was echter niet geheel tevergeefs; zij mochten verscheidene koppels patrijzen schieten. Een uur vóór zij de Forward bereikten, had er een verschijnsel plaats, dat de verbazing van den dokter in de hoogste mate gaande HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL. . maakte. Het was een ware regen van vallende sterren; men kon ze bij duizenden tellen, gelijk vuurpijlen, in een schitterend wit vuurwerk; het licht der maan verbleekte. De blik kon zich niet verzadigen aan dit verschijnsel, dat verscheidene uren aanhield. Een gelijk luchtverschijnsel werd in 1799 op Groenland waargenomen door de Moravische Broeders. Men zou het een waar feest kunnen noemen, dat de hemel in deze doodsche streken aan de aarde gaf. Aan boord teruggekeerd, bracht de dokter den ganschen nacht door met den loop van dit verschijnsel gade te slaan, dat 's morgens omtrent zes uur ophield te midden van de diepe stilte van den dampkring. v* .'^^r'^J-.'i! *v XXVI. HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL . De beren schenen bepaald besloten te hebben zich niet te laten vangen; den, 4n, 5n en 6n November werden eenige robben gedood, daarna veranderde de wind en de temperatuur rees eenige graden; maar de sneeuwstormen begonnen ook weder met onvergelijkelijke hevigheid. Het werd onmogelijk het schip te verlaten, en men had handenvol werk om* de vochtigheid te keer te gaan. Toen de week om was, bevatten de condensators verscheidene kubieke voeten ijs. Den 15 n November veranderde het weder op nieuw, -en de thermometer daalden door de invloed van zekere atmosferische toestanden tot vier en twintig graden onder nul (—31° Cels.). Dat was de laagste temperatuur, die men nog had waargenomen. Bij stil weder had men die koude wel kunnen uitstaan, maar de wind blies en scheen uit scherpe zwaarden te bestaan, die de lucht doorkliefden. Het speet den dokter zeer, dat hij zoo opgesloten zat, want de sneeuw, die de wind vast had gemaakt, leverde een stevigen grond op om te begaan, en dus zou hij het een of andere verre uitstapje hebben kunnen wagen. Het valt niet te ontkennen, dat bij zulk een koude iedere sterke beweging spoedig ademloosheid veroorzaakt. Een man kan dan slechts het vierde gedeelte van zijn gewone werk doen; het wordt onmogelijk de ijzeren gereedschappen te hanteeren; de hand, die ze onvoorzichtig aanvat, ondervindt een pijn, alsof zij zich brandde, en stukjes van de huid blijven vastzitten aan het onnadenkend aangevatte voorwerp. 187 i88 HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL . De bemanning bleef dus in het schip opgesloten en moest zich vergenoegen met twee uren daags op het overdekte dek te wandelen, waar zij mocht rooken, wat tusschen deks verboden was. Zoodra het vuur wat verflauwde, kwam er ijs op de beschotten en tusschen de naden der planken; geen ijzeren bout of spijker, geen metalen plaat die niet onmiddellijk met een ijskorts bedekt werd. Dat dit verschijnsel zoo terstond zich openbaarde, verwonderde den dokter. De adem der manschappen werd in de lucht verdicht, en van den vloeibaren tot den vasten toestand overgaande, viel hij als sneeuw om hen heen. Eenige voeten slechts van de kachels af heerschte de koude in volle kracht, en de manschappen kropen dicht op elkander bij het'vuur. De dokter echter gaf hun den raad zich te harden en zich aan die temperatuur te gewennen, die voorzeker haar laatste woord nog niet gezegd had; hij beval hun aan hun opperhuid langzamerhand aan dat felle steken bloot te stellen, en ging met zijn voorbeeld voor; maar de luiheid of de verdooving kluisterde de meesten hunner aan hun plaats; zij wilden er niet van daan komen, en vielen liever in slaap van die noodlottige warmte. Volgens den dokter was èr geen gevaar bij, als men zich bij het verlaten van een verwarmd vertrek aan een hevige koude blootstelde ; de plotselinge overgangen zijn eindelijk alleen gevaarlijk voor hem, die bezweet is; de dokter haalde voorbeelden aan tot staving van zijn gevoelen, maar zijne lessen werden door verreweg de meesten in den winii geslagen. Wat John Hatteras aangaat, deze scheen den invloed dier temperatuur niet te voelen. Hij liep zwijgend op en neer, niet langzamer en sneller dan anders. Had de koude geen vat op zijn krachtig gestel ? Bezat hij in de hoogste mate dat beginsel van dierlijke warmte, dat hij in zijn matrozen verlangde? Was hij zoo ingenomen met zijn lievelingsplan, dat hij ongevoelig was voor indrukken van buiten? Zijn matrozen zagen niet zonder groote verbazing, hoe hij die vier en twintig graden onder nul trotseerde; urenlang verliet hij zijn schip, zonder dat zijn gelaat bij zijn terugkomst sporen van de koude droeg. ,,Een vreemd man!" zei de dokter tot Johnson, „hij verwondert mij! hij draagt een gloeiende haard in zich om! Het is een der sterkste gestellen, die ik in mijn leven bestudeerd heb!" „Het vreemdste is," antwoordde, Johnson „dat hij in de open lucht heen en weer loopt, zonder zich warmer te kleeden dan in de maand Juni." „O! de kleeren doen er weinig toe," antwoordde de dokter; „wat baat het, of men al iemand warm kleedt, die zelf geen warmte kan voortbrengen? Dat is evengoed, alsof men een stuk ijs wilde HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL. l8g verwarmen door het in een wollen deken te wikkelen! Maar Hattaras heeft daaraan geen behoefte; dat is nu eenmaal zoo zijn aard, en 't zou me geenszins verwonderen, dat hij warmte afgaf, als een witgloeiende steenkool." . Johnson, die eiken morgen den brandput moest open maken, merkte op, dat het ijs m eer dan tien voet dik was. Bijna iederen nacht had de dokter gelegenheid een prachtig noorderlicht waar te nemen; van 's avonds vier tot' acht uur werd de lucht in het noorden licht rood gekleurd; daarna nam die tint de regelmatige gedaante van een bleekgele rand aan, welks uiteinden op het ijsbeeld schenen te steunen. Langzamerhand steeg de schitterende gordel langs den magnëtischen meridiaan hooger aan den hemel, en scheen met zwartachtige strepen voorzien; dan schoten - ér stralen van een lichtgevende stof uit, die zich met afwisselenden glans verlengden; als het verschijnsel het toppunt bereikt had, bestond het menigmaal uit verscheidene bogen, die zich in de roode, gele of groene lichtgolven baadden. Het was een verblindend, onvergelijkelijk prachtig schouwspel. Weldra liepen de verschillende kromme lijnen in een enkel punt.samen, en vormden noorderkronen van een hemelsche pracht. Eindelijk smolten de bogen ineen, het heerlijke licht verbleekte, de sterke stralen gingen over in een bleek onbepaald, flauw, onmerkbaar licht, en het verwonderlijk natuurverschijnsel, verzwakt en bijna uitgedoofd, verdween onmerkbaar in de donkere wolken in het zuiden. Men kan zich geen denkbeeld maken van het tooverachtige van zulk een schouwspel op die hooge breedten, nog geen acht graden van de pool af; het noorderlicht, dat in de gematigde gewesten zichtbaar is, geeft er zelfs geen flauw denkbeeld van; het schijnt, dat de Voorzienigheid haar treffendste wonderen voor die luchtstreken heeft willen bewaren. Talrijke bijmanen vertoonden zich ook zoolang de maan scheen, waarvan dan verscheidene beelden aan den hemel stonden en haar glans vermeerderden; menigmaal was de nachtvorstin ook omringd door gewone kringen, terwijl zij in het middelpunt van een licht gevenden kring met grooten luister schitterde. Den 26n November 'was het springtij en drong het water met kracht uit» den brandput; de dikke ijskorts schudde door de rijzing' der zee, en een akelig gekraak verkondigde de onderzeéScheworsteling; gelukkig lag het schip vast op het ijsveld en alleen zijn kettingen werden sterk gespannen; uit voorzichtigheid had Hatteras je ook goed vast laten maken. ' De volgende dagén waren nog kouder; de lucht werdTbedekt met een doordringenden mist; de wind joeg de opeengepakte sneeuw omhoog; het was moeilijk te zeggen of die dwarrelingen in de lucht of op de ijsvelden ontstonden; het was een onuitsprekelijke verwarring IQO HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL. De schepelingen hielden zich in het schip met allerlei werkzaamheden bezig, waarvan de voornaamste bestond in het bereiden van het vet en de traan der robben, zij veranderden in ijsblokken, die met de bijl bewerkt moesten worden; dat ijs werd aan stukken gestoten, zoo hard als marmer; op die wijze verkreeg men omtrent den inhoud van tien vaten. Zooals men ziet, werden alle mogelijke vaten zoo goed als onbruikbaar; zij zouden toch gesprongen zijn door de kracht der vloeistof, wier aard door de temperatuur werd veranderd. Den 28n daalde de thermometer tot twee en dertig graden onder nul (— 36° Cels.); er was nog maar voor tien dagen steenkolen, en elk zag met angst het oogenblik te gemoet, waarop er gebrek aan die brandstof komen zou. Als zuinigheidsmaatregel liet' Hatteras de kachel in de bovenhut uitgaan, en van nu af moesten Shandon, de dokter en hij zich tusschendeks ophouden. Hatteras was dus meer in aanraking met zijn manschappen, die hem met verstompte en .woeste blikken aanstaarden. Hij hoorde hun klachten, hun verwijtingen, hun bedreigingen zelfs, en kon ze niet straffen. Hij scheen overigens doof voor alle aanmerkingen. Hij vorderde de dichtste plaats bij het vuur niet.' Hij stond zwijgend met over elkander geslagen armen in een hoek. Niettegenstaande de aansporingen van den dokter weigerden Pen en zijn vrienden de geringste beweging te nemen; zij sleten geheele dagen bij de kachel gehurkt of onder de dekens van hun hangmat; hun gezondheid werd dan ook spoedig verstoord; zij konden geen tegenstand bieden aan den verderfelijken invloed van het klimaat en' de vreeselijke scheurbuik vertoonde zich aan boord. HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL. 191 HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL. Toch was de dokter reeds sedert lang begonnen met iederen mor gen citroensap en kalkpastilles rond te deelen; maar die gewoonlijk zoo krachtige voorbehoedmiddelen hadden slechts een geringe werking bij de zieken, en de kwaal, haar loop vervolgende, deed ,' zich weldra voor onder haar verschrikkelijkste kenteekenen., Welk een schouwspel leverden die ongelukkigen op, wier zenuwen en spieren door de pijn werden samengetrokken ! Hun beenen zwollen buitengewoon op en werden met groote, zwartachtig blauwe vlekken bedekt; hun bloedend tandvleesCh, hun gezwollen lippen lieten slechts onverstaanbare klanken door; het geheel bedorven en van vezelstof beroofde bloed bracht het leven niet meer tot aan de uiteinden des lichaams\ Clifton was de eerste, dien deze pijnlijke ziekte aantastte; weldra konden ook Gripper, Brunton en Strong hun hangmat niet meer verlaten. Zij, die nog door de ziekte gespaard bleven, konden dat schouwspel van lijden niet ontvluchten, daar er geen andere schuilplaats dan tusschendeks was; zij moesten er wel blijven; het duurde dan ook niet lang of het was in een hospitaal veranderd, want van de achttien zeelieden der Forward werden er dertien binnen weinige dagen door de scheurbuik aangetast. Het scheen of Pen van de besmetting zou vrij blijven; zijn krachtig gestel bewaarde hem er voor; Shandon ondervond de eerste verschijnselen der kwaal; maar daar bleef het bij, en door lichaamsoefening mocht het hem gelukken tamelijk gezond te blijven. '■■ De dokter verzorgde zijn zieken met de grootste zelfopoffering, 192 HET LAATSTE STUKJE STEENKOOL, én zijn hart kromp ineen bij het gezicht van .een lijden, dat hij niet kon verzachten. Toch deed hij zijn best de treurige manschappen zooveel mogelijk op te vroolijken; zijn woorden, zijn troostredenen, zijn wijsgeerige opmerkingen, zijn gelukkige invallen verbraken de eentonigheid dier lange dagen van smart; hij las hardop; zijn verbazend geheugen verschafte hem grappige verhalen, terwijl ■ zij, die nog op de been konden' blijveri, zich dicht om de kachel schaarden; maar hij werd wel eens gestoord door het kermen der zieken, hun klachten, hun wanhopige kreten. Dan staakte hij zijn vertelling en werd weder de oplettende en zich zelf opofferende geneesheer . Zijn gezondheid bleef ongestoord; hij vermagerde niet; zijn gezetheid diende hem beter dan de warmste kleeding) en hij bevond er zich, naar zijn zeggen, zeer goed bij, dat hij als. een rob of een walvisch gekleed was, die door hun dikke speklaag de guurheid van de poollucht gemakkelijk verduren. Ook Hatteras deerde niets, noch naar het lichaam noch naar den geest. Hij scheen zelfs niet eens getroffen te worden door het lijden der bemanning. Misschien deed hij zich geweld aan geen aandoening op zijn gelaat te laten blijken; en toch zou een oplettend waarnemer soms hebben kunnen opmerken, dat er een menschenhart klopte onder dat ijzeren omhulsel. De dokter ontleedde hem, bestudeerde hem, maar het mocht hem niet gelukken dat vreemde karakter, dat bovennatuur lijk gestel in een bepaalde klasse te rangschikken. De thermometer daalde nog meer; de wandelplaats op het dek werd niet meer bezocht; alleen de Eskimosche honden liepen er hard op en neer onder een huilend geblaf. Er stond altijd iemand bij de kachel, die haar moest aanhouden! Het was van belang, dat ze niet uitging; zoodra het vuur verflauwde, drong de koude het verblijf binnen, het ijs zette zich aan de beschotten, en de vochtigheid, die plotseling verdicht werd, viel als sneeuw op de rampzalige bewoners der brik neder. Te midden van die onbeschrijfelijke martelingen bereikte men den *8n December; naar gewoonte ging de dokter 's morgens op den thermometer zien, die buiten hing. Hij vond, dat het kwik in het bakje geheel bevroren was. ,, Vier en veertig graden onder nul!'' zeide bij met ontzetting bij zich zeiven. En dienzelfden dag wierp men het laatste stukje steenkool in de kachel. De Engelschén axn de Nooidpool. |3 193 XXVII. EEN VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. Toen was er e;n oogenblik van wanhoop. De gedachte aan den dood, en wel aan den dood door de koude, drong zich in al haar afgrijselijkheid bij hen op; dat laatste stukje steenkool brandde akelig knetterende, het vuur dreigde reeds uit te gaan en de tem'peratuur in het verblijf daalde merkbaar. Maar nu ging Johnson eenige brokken van de nieuwe brandstof halen, die de zeedieren hem verschaft hadden, en vulde er de kachel mede; hij deed er wat werk bij, doortrokken van bevroren olie, en kreeg weldra een voldoende warmte. De stank van dat vet was onverdraaglijk, maar wat was er aan te doen ? men moest er maar aan gewennen. Johnson erkende zelf, dat zijn vinding wel wat te wenschen overliet, en geen opgang maken zou in de burgerhuizen te Liverpool. ,,En toch," voegde hij er bij, ,,zal die hoogst onaangename lucht misschien nog goede gevolgen hebben." M . , .Welke dan ?'' vroeg de timmerman. „Zij zal stellig de beren hierheen lokken, want zij zijn verzot op die uitwaseming." „Goed," antwoordde Bell; „maar waarom is het noodig, dat er berèn komen ?'' ,,Vriend Bell!' - gaf Johnson ten antwoord, , ,we moeten niet langer op de robben wachten; ze zijn verdwenen en voor lang; als de beren niet op hun beurt hun aandeel in de brandstof komen verschaffen , weet ik niet, wat er van ons worden moet „Wat ge daar zegt is waar, Johnson! ons lot is verre van verzekerd; deze toestand is vreeselijk. En als er gebrek aan dit verwarmingsmiddel komt.. . . dan zie ik geen middel...." , ,Er zou er nog een zijn!...."'" -' —, ,Nog een ?'' vroeg Bell. „Ja, Bell! een wanhopend middel maar de kapitein zou nooit.... En toch zal het er misschien toe moeten komen." De oude Johnson schudde het hoofd en verviel in stil gepeins, waaruit Bell hem niet wilde opwekken. Hij wist, dat die klompen vet, die met zooveel moeite verkregen waren, geen acht dagen zouden duren ,• ook niet bij de grootste zuinigheid. De bootsman vergiste zich niet. Verscheidene beren, door die stinkende uitwaseming aangelokt, werden aan lij van de Forward geseind; de gezonden maakten jacht op hen; maar die dieren zijn met groote snelheid en slimheid begaafd, die alle listen verijdelt; het was onmogelijk ze te naderen, en de best aangelegde schoten raakten hen niet. LEN VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. De bemanning der brik liep nu inderdaad gevaar om van koude om te komen; zij was niet in staat tweemaal vier en twintig uren aan de temperatuur tegenstand te bieden, die tusschendeks zou ontstaan. Allen zagen vol angst het oogenblik te gemoet, waarop het laatste stukje brandstof verteerd zou zijn. En dat gebeurde den 2on December, 's namiddags ten drie ure; het vuur ging uit; in een kring om de kachel geschaard, zagen de matrozen elkander verwilderd aan. Hatteras stond onbeweeglijk in zijn hoek; de dokter liep als naar gewoonte driftig heen en weer; hij wist niets meer te verzinnen. De temperatuur daalde in het winterverblijf eensklaps tot zeven graden onder nul (— 22° Cels.). Maar al was de dokter' ten einde raad, al wist hij niet meer wat te'doen, anderen wisten het wel. ■ Shandon en Pen, de een koelbloedig en vastberaden, de andèr met vlammenschietende oogen, en twee of drie hunner makkers, die zich nog konden voortsleepen gingen naar Hatteras toe. „Kapitein!" zeide Shandon. In gedachten verdiept, hoorde Hatteras hem niet. „Kapitein!" herhaalde Shandon, hem met de hand aanrakende; Hatteras richtte zich op. , .Mijnheer!'' zeide hij. „Kapitein! we hebben geen vuur." „Welnu?" vroeg Hatteras. „Als uw voornemen is ons te laten bevriezen," hernam Shandon met een vreeselijke scherts, , .verzoeken we u het ons te zeggen!'.' „Mijn voornemen," antwoordde Hatteras met een ernstige stem, „is te zorgen, dat iedereen hier tot het laatste toe zijn plicht doet." „Er gaat iets boven plicht, kapitein!" antwoordde de stuurman, „het recht op zelfbehoud. Ik herhaal u, dat we zonder vuur zitten, en als- dat zoo voortgaat, zijn we binnen twee dagen allen lijken!'' „Ik heb geen hout," antwoordde Hatteras dof. „Welnu!" riep Pen driftig uit, „als men geen hout meer heeft, gaat men het hakken, waar het groeit!" Hatteras verbleekte van kwaadheid. , ,Waar dan ?'' vroeg hij. ^Pmjiij, „Aan boord," antwoordde de matroos op onbeschoften toon. ,,Aan boord ?'' herhaalde de kapitein, met gebalde vuist en fonkelend oog. „Wel zeker!" antwoordde Pen. „Wanneer het schip niet goed meer is om de bemanning te dragen, verbrandt men het schipjj| Bij de eerste woorden van dezen volzin had Hatteras een bijl ge-!' grepen, bij de laatste zweefde de bijl boven het hoofd van PeitS; „Ellendeling!" riep hij. 1 195 TÉEN VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. De dokter wierp zich tusschen Hatteras en Pen in, dien hij ter v zijde schoof; de bijl viel neder en drong diep in het dek. Johnson, Bell en Simpson, rondom Hatteras geschaard, schenen besloten te zijn hem te helpen. Maar kermende, klagende en pijnlijke stemmen kwamen uit de in sterfbedden veranderde kooien. , ,Vuur! vuur!'' riepen de ongelukkige zieken, die onder hun dekens koude leden. - ' Hatteras deed zich geweld aan en sprak na eenig zwijgen op kalmen toon: , ,Hoe zullen we in Engeland terugkomen, wanneer we ons vaartuig vernielen?" JÊ? ■ „Mijnheer," antwoordde Johnson, ,.misschien zouden we zonder I schade de minst noódige gedeelten kunnen verbranden, zooals het dolboord, de verschansing. ..." , ,We zouden nog altijd de sloepen overhouden,'' hernam Shandon; §. ;,en wie zou ons ook beletten een kleiner schip te herbouwen van het overschot van het oude ?...." ,,Nooit!'' antwoordde Hatteras. „Maar...." riepen verscheidene matrozen. [,We hebben een overvloed van brandewijn," antwoordde Hatteras , , .verbrandt dien tot den laatsten droppel „Voor den dag met den brandewijn," antwoordde Johnson, een vertrouwen veinzende, dat hij geenszins koesterde. En met behulp van breede strooken linnen, die in dat vocht gedompeld werden, welker bleeke vlam de wanden der kachel lekte, EEN'VERSCHRIKKELIJK KOUDE KERSTMIS. gelukte het hem de temperatuur eenige graden te doen rijzen. In de dagen, die op dat droevige tooneel volgden, draaide de wind naar het zuiden en rees de thermometer; de sneeuw dwarrelde in een minder strengen dampkring. Eenige manschappen konden op de droogste uren van den dag het schip verlaten; maar de oogziekten en de scheurbuik dwongen de meesten om aan boord te blijven, ook was er aan geen jagen of visschen te denken. Overigens was het slechts een kortstondige verademing in de ontzettende hevigheid der koude, en na een onverwachte keering van den wind verdween den 2$n het bevroren kwik weder in het bakje van het instrument; men moest dus den wijngeest-thermometer te baat nemen, die ook bij de hevigste koude niet bevriest. Vol schrik zag de dokter, dat hij op zes en zestig graden onder nul stond. (—52° Cels ). Slechts weinigenis het gegeven zulk een temperatuur te verdragen. Als groote doffe spiegels bedekte het ijs den planken vloer; het tusschendek was met een zwaren damp vervuld; de vochtigheid viel als een dichte sneeuwbui neder; men kon elkander niet meer zien; de dierlijke warmte verdween uit de uiteinden des lichaams; voeten en handen werden blauw; het hoofd scheen als met ijzeren hoepels omlegd, en de verwarde, gekrenkte, bevroren hersens dreigden waanzinnig te worden. Verschrikkelijk verschijnsel! de tong kon geen woord meer uitbrengen. Van den dag af, waarop men hem dreigde zijn schip te zullen vernielen, zwierf Hatteras uren lang op het dek. Hij hield de wacht, hij waakte. Dat hout was ziin eigen vleesch! Wie'daar een stuk • afhieuw, hieuw hem een lichaamsdeel af! Hij was gewapend en hield goed de wacht, ongevoelig voor de koude, de sneeuw en dat TOEBEREIDSELEN VOOR HET VERTREK . en negentig graden vijf en dertig minuten lengte, juist bij de koudepool .'' „Welnu, "voegde Hatteras hem zachtjes toe, „ons ijsveld drijft af! we zijn twee graden noórdwestelijker, op minstens drie honderd mijlen van uw stapelplaats van kolen!" , ,En die rampzaligen, die niet weten. . . . " riep de dokter. „Stil!" zeide Hatteras zijn vinger op den mond leggende. XXVIII. TOEBEREIDSELEN VOOR HET VERTREK. Hatteras wilde zijn scheepsvolk geen kennis geVen vari dien nieuwen toestand. Hij had gelijk. Als die ongelukkigen geweten hadden, dat zij met onweerstaanbare kracht naar het noorden gesleept werden, hadden zij zich misschien aan de dwaasheden der wanhoop overgegeven. Zoo begreep de dokter het ook, en dus keurde hij het stilzwijgen van den kapitein goed. Deze had den indruk, door die ontdekking op hem gemaakt, voor zich gehouden. Het was zijn eerste gelukkige oogenblik in al die lange maanden, doorgebracht in zijn onafgebroken worsteling met de elementen. Hij'was honderd en vijftig mijlen verder noordwaarts gekomen en nog maar acht graden van de pool af! Maar hij verborg die vreugde zoo goed, dat de dokter .er zelfs geen vermoeden van had; deze vroeg zichzelven wel af, waarom het oog van Hatteras met zulk een ongewonen glans schitterde, maar daar bleef het bij, en het zoo natuurlijk antwoord op die vraag kwam hem niet eens in de gedachte . Terwijl de Forward zoo de pool naderde, had zij zich van de plaats verwijderd, waar sir Edward Belcher de kolen had ontdekt; in plaats van honderd moest men om ze te halen twee "honderd en vijftig mijlen zuidwaarts trekken. Na een kort gesprek hierover tusschen Hatteras en Clawbonny bleef de reis échter bepaald. Sprak Belcher de waarheid, en er was geen reden om zijn waarheidsliefde in twijfel te_trekken, dan moesten de zaken nog in denzelfden staat zijn, waarin hij ze gelaten had. Na 1853 was er geen nieuwe expeditie meer naar die verre oorden gezonden.. Op deze breedte ontmoette men weinig of geen Eskimo's. De teleurstelling, op het Beechey-eiland ondervonden, kon hen dus niet wachten op de kusten van Nieuw-Cornwallis. De lage temperatuur van 201 TOEBEREIDSELEN VOOR~HET VERTREK. dit klimaat hield de voorwerpen, die aan haar invloed blootstonden, altijd in goeden staat. Alle kansen waren dus vóór dien tocht over het ijs. Men berekende, dat die reis hoogstens veertien dagen kon duren, en Johnson richtte zijn maatregelen daarnaar in. . Eerst zorgde hij voor de slede; zij was van Gróenlandsch model, vijf en dertig duim breed en vier en twintig voet lang. De eskimo's timmeren er soms, die meer dan vijftig voet lang zijn. Deze bestond uit lange, van voren en van achteren omgebogen planken, die evenals een boog door twee sterke koorden gespannen werden. Deze inrichting gaf haar eenige veerkracht en maakte dus de schokken minder gevaarlijk. Die slede gleed gemakkelijk over het ijs; maar wanneer het sneeuwde en het witte kleed nog niet hard geworden was, vervaardigde men er twee onderstellen naast elkander onder en daarop staande kon zij verder komen zonder haar voorspan te vermeerderen. Werd zij dan nog volgens de gewoonte der Eskimo's mét een mengsel van zwavel en sneeuw gesmeerd, dan gleed zij met het grootste gemak voort. Zij was met zes honden bespannen; die dieren, welke in spijt van hun mager voorkomen toch sterk waren, schenen niet veel van dien strengen winter te lijden; hun tuig van dassenvel was in goeden staat; men mocht ook op zulk een span rekenen, dat de Groenlanders van Uppernawik op hun geweten af verkocht hadden. Met hun zessen konden die dieren een vracht van twee duizend pond trekken, zonder zich bovenmate te vermoeien. De kampemehtstukken waren een tent, voor het geval dat het onmogelijk zijn zou een sneeuwhut te bouwen, een breed stuk mackintosh, bestemd om op de sneeuw gelegd te worden, teneinde het smelten bij de aanraking met het lichaam te voorkomen, en eindelijk verscheidene dekens van wol en buffelhuiden. Ook werd de boot van caoutchouc medegenomen. 202 OVER DE IJSVELDEN. doende beschutting opgeleverd hebben. Daar ging anderhalf uur mede been. Bell legde veel handigheid aan den dag; de ijsblokken, met het mes bewerkt, werden sneh}koepelsgewijs op elkaar gestapeld en nog door een zwaar blok, dat tot sluitsteen diende, de stevigheid van het gebouw verzekerd; de losse sneeuw diende tot kalk, en weldra hard wordende, maakte zii van het geheele gebouw één enkel blok. Een nauwe opening verleende den toegang tot deze kunstmatige grot; de dokter schoot er niet zonder moeite in en werd door de anderen gevolgd. Op een wijngeestlamp bereidde men haastig het avondeten. In de sneeuwhut was de temperatuur zeer dragelijk; de wind, die buiten loeide, kon hier niet doordringen. „Aan tafel!" riep weldra de dokter op zijn innemendsten toon. En die maaltijd, die altijd dezelfde, wel weinig afwisselend maar verkwikkend was, werd te zamen genuttigd. Toen hij afgeloopen was, gingen zij terstond ter ruste; dé lakens van mackintosch werden op de sneeuwlaag uitgespreid en hielden de vochtigheid tegen. Bij de vlam der draagbare keuken liet men de kousen en het schoeisel drogen; drie der reizigers, in hunne wollen deken gewikkeld, gingen beurtelings slapen, terwijl de vierde de wacht hield; deze moest voor aller veiligheid waken, en voorkomen, dat de opening van het huis gesloten werd; want zonder die voorzorg liep men gevaar levend begraven te worden. Duc kreeg een plaatsje in de hut;, de andere honden bleven buiten, en na hun deel van het avondeten gekregen te hebben, kropen zij in de sneeuw, die hen spoedig met een ondoordringbare deken bedekte. De vermoeienis van den dag deed allen spoedig inslapen, 's Morgens ten drie ure trok de dokter Op wacht; 's nachts barstte er een orkaan los. Die weinige menschen, in de sneeuw aan zich zeiven overgelaten, in dat graf besloten, welks muren door de rukwinden hoe langer hoe dikker werden, verkeerden in een vreemden toestand. 208 ÖVÉR DE IJSVELDEN. O, dat gezichtsbedrog! 't is de eenige begoocheling die mij nog rest, vrienden! maar 't zal me heel wat kosten om ze op te geven! Leert er uit nooit een schrede te doefi, zonder den grond gepeild te hebben; want op zijn zinnen mag men niet rekenen! de ooren hooren hier verkeerd en de oogen zien scheel! 't Is waarlijk een allerliefst land.'' ifófSsj! „Kunnen we voortgaan?" vroeg de kapitein. „Wel zeker, Hatteras. wel zeker! deze kleine val heeft me meer goed dan kwaad gedaan. Zij gingen dus weder in een zuidoostelijke richting verder en 's avonds hielden de reizigers stil, na een afstand van vijf en twintig mij len te hebben afgelegd; zij waren doodmoede, maar toch beklom de dokter een ijsberg, terwijl de anderen de sneeuwhut gereed maakten. De maan, die nog bijna vol was, schitterde met buitengewonen glans aan den helderen hemel; de sterren flonkerden; van den top van den ijsgerg overzag het oog de onmetelijke vlakte, met zonderling gevormde bergjes bedekt; ais men ze zoo verstrooid zag, schitterende in de stralen der maan, hun zuivere vormen afteekenende op de schaduw rondom, gelijk aan staande zuilen, aan omgeworpen schachten, aan grafsteenen, zou men gezegd hebben, dat het een onmetelijk, treurig, zwijgend, grenzenloos kerkhof zonder boomen was, waarin twintig geslachten der geheele aarde gemakkelijk een plaatsje voor den eeuwigen slaap hadden kunnen vinden. Ondanks koude en vermoeienis bleef' de dokter lang in die beschouwing verdiept, waaraan zijn makkers hem met veel moeite ontrukten; maar men moest aan rust denken; de sneeuwhut was klaar, de vier reizigers kropen als mollen bij elkaar, en vielen spoedig in slaap. Nu volgden eenige dagen, waarop niets bijzonders voorviel, de reis ging gemakkelijk of moeilijk, snel of langzaam, al naar de luvmen der temperatuur, die nu eens scherp en ijskoud, dan weder vochtig en doordringend was; al naar de grond was, moest men ook de schoenen of de sneeuwschoenën gebruiken. Zoo kwam de 5e Januari; de maan, die in haar laatste kwartier was, bleef slechts kort zichtbaar; de zon bleef nog wel altijd beneden den gezichteindér, maar gaf toch reeds een zes uur lange schemering, doch niet genoeg om het pad te verlichten; het kompas moest de richting aangeven, die men volgen moest. Dan ging Bell voorop; Hatteras liep vlak achter hem! Simpson en de dokter, alleen Hatteras in het oog houdende, deden ook hun best om in de rechte lijn te blijven; en toch gebeurde het in weerwil van hun zorgen dat zij er soms wel dertigtot veertig graden van afweken; dan moest men weder van voren af aan beginnen den weg af te bakenen. Den i5n Januari, een Zondag, geloofde Hatteras zoo wat honderd mijlen zuidelijker te zijn. Die morgen werd besteed aan het her- 210 OVER DE IJSVELDEN. stellen van verschillende kleeding- en kampementstukken, het bijbellezen werd niet vergeten. Ten twaalf ure gingen zij weder op weg; de temperatuur was koud; de thermometer teekende slechts twee en dertig graden onder nul (— 36° Cels.) in een zuiveren dampkring. 211 ■ Hatteras versnelde de vaart der slede, tn vond het trouwe dier weldra op den bodem van een hollen weg. Duc stond 200 onbeweeglijk, alsof hij versteënd was, tegen een soort van cairn te blaffen, bestaande uit eenige kalksteen en met een cement van ijs bedekt. „Ditmaal," zeide de dokter zijn riemen losmakende, ,,is het toqh stellig een cairn." , ,Wat kan ons dat schelen ?'' antwoordde Hatteras. „Hatteras! wanneer het een cairn is, kan hij voor ons een gewichtig document bevatten; wellicht bevat het levensmiddelen, en dat is wel de moeite waard om er eens naar te zien.'' , ,En welke Europeaan zou tot hiertoe doorgedrongen zijn ? '' zeide Hatteras zijn schouders ophalende. ,,A1 zijn het geen Europeanen,'' hervatte de dokter, , ,zou het onmogelijk zijn, dat de Eskimo's hier een bergplaats gemaakt hebben voor de opbrengst hunner visscherij of hunner jacht? me dunkt dat zijn ze wel gewoon. '$0ÈÏË ,, Welnu! ga j e gang, Clawbonny!'' antwoordde Hatteras; , ,maar ik vrees zeer, dat je vergeefsche moeite zult doen." Me't houweelen gewapend gingen Clawbonny en Bell op den steenhoop af. Duc bleef voortdurend woedend blaffen. De kalksteenen waren stevig door het ijs verbonden; maar eenige slagen waren toereikend om ze op den grond te verspreiden. „Daar is zeker iets in," zei de dokter. „Dat geloof ik ook," antwoordde Bell. Haastig braken zij den steenhoop af. Weldra ontdekten zij een verborgen plaatsje, waarin een doornat papier lag. De dokter greep het met een kloppend hart. Hatteras kwam er bij, nam het document en las : „Altam , Porpoise, 13 Dec 1860, 12..0 leng.... 8..° 35' breed " , ,De Porpoise," ze i de dokter. „De Porpoise!'' herhaalde Hatteras. „Ik ken geen schip van dien naam, dat de zeeën bevaart.'' ,,'t Is duidelijk," hernam de dokter, „dat zeevaarders, schipbreukelingen misschien, hier nog geen twee maanden geleden geweest ;ijn.'' „Dat is zeker," antwoordde Bell. ,,Wat moeten we doen ?'' vroeg de dokter. „Onzen weg vervolgen," antwoordde Hatteras koel. ,,'k Weet niet, wat voor een schip de Porpoise is; maar ik weet wel dat de brik de Forward op onze terugkomst wacht." 223 DE CAIRN. DE DOOD VAN SIMPSON. Hatteras haastte zich de tent op te slaan; maar het stormde te hard ri °Veremd }e h°uden' en zij eesten zich verschuüen onder hmen' Weldra met 6en dikke -eeuXg Dedekt werd, maar die sneeuw welke de warmte belette om naar Eerst den volgenden dag hielden de rukwinden op • toen Bell H» slecht gevoede honden inspande, bemerkte hij, dat driebTne^eeds aan hun lederen riemen gekauwd hadden; twee schenen zeer ziek en konden met ver meer gaan nofzesf^l6? kWaad h6t ging t0Og de k^^vaan weer op wegnog^zestig mijlen moest men afleggen, voor het begeerde punt bereikt Den 2ön riep Bell, die vooruitging, plotseling zijn makkers Deze kwamen aanloopen en hij wees hun met een ontstelf St e'n geweer aan, dat op een schots lag. g , ,Een geweer!'' riep de dokter Hatteras nam het op; het was in goeden staat en geladen dokter. mannen ^ de kUnnen "iet ver -4 rijn," zei de Het wapen onderzoekende, bemerkte Hatteras, dat het van Amer, „Voorwaart,! voorwa,rts! " zeide hij met een dofte stem De storm hield met op; de vaart der'slede werd hoe ïlnfer hoe 227 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. hem strak aanzag, uitte een rauwe kreet en viel dood neder te midden zijner onvoltooide bedreiging. , ,Dood!'' riep de dokter. „Dood!" herhaalde Bell. Hatteras, die op het lijk toetrad, week terug voor het geweld van den wind. Dat was dus de eerste van het scheepsvolk, die als het offer van dat moorddadig klimaat-viel, de eerste die nooit in de haven zou terugkomen, de eerste die na onuitsprekelijk lijden, met zijn leven voor de onhandelbare stijfhoofdigheid van den kapitein moest boeten. Die doode had hermeen moordenaar genoemd, maar Hatteras boog zijn hoofd niet onder de-beschuldiging. Toch rolde er ; en traan uit zijn oog en verstijfde op zijn bleeke wang. . De dokter en Bell zagen hem eenigszins angstig aan. Op zijn langen stok leunend, verscheen hij als de genius dier hooge noordehjke gewesten, overeind staande te midden der woedende rukwinden en akelig in zijn schrikaanjagende onbeweeglijkheid. Stoutmoedig, onverzettelijk, ontembaar, bleef hij tot aan het eerste schemerlicht toe roerloos overeind staan, en scheen den storm, die om hem loeide uit te dagen. - XXXII. DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. 's Morgens omstreeks zes uur bedaarde de wind en plotseling naar het noorden loopende, verdreef hij de wolken; de thermometer stond op drie en dertig graden onder nul (— 370 Cels.) De eerste morgenschemering verzilverde den gezichteinder, dien zij eenige dagen later zou vergulden. Hatteras kwam bij zijn beide moedelooze reisgenooten en zeide hun met een zachte, treurige stem. „Mijne vrienden! meer dan zestig mijlen scheiden ons nog van het'door sir Edward Belcher aangewezen punt. We hebben nog maar de hoognoodige levensmiddelen om het schip weder te bereiken. Als we verder gingen 'zouden we ons aan een zekeren dood blootstellen, zonder eenig nut voor iemand. We zullen dus terugkeeren." „Dat is een goed besluit, Hatteras!" antwoordde de dokter; „ik zou u gevolgd zijn, zoover ge me hadt willen voeren, maar onze gezondheid verzwakt bij den dag; nauwelijks kunnen wij den eenen, 230 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. voet voor den anderen zetten; ik keur dit plan om terug te keeren volkomen goed." ,,Is dat ook uw meening, Bell?" vroeg Hatteras. ..Ja, kapitein!" antwoordde de timmerman. ,,Welnu," hernam Hatteras, „dan zullen we twee dagen rust nemen. Dat is niet te veel. De slede heeft belangrijke herstellingen noodig. Ik oordeel het dus raadzaam een sneeuwhut te bouwen, waarin onze krachten zich kunnen herstellen.'' Toen dit beslist was, gingen de drie mannen ijverig aan het werk; Bell nam de noodige voorzorgen om de stevigheid van zijn gebouw te verzekeren, en weldra verrees een voldoende schuilplaats in den hollen weg, waarin zij zich het laatst hadden opgehouden. Hatteras had zich voorzeker veel geweld aangedaan om zijn reis op te geven! zooveel moeite, zooveel vermoeienis waren nu te vergeefs! een tocht, met den dood van een mensch betaald, was thans nutteloos! Aan boord terug te komen zonder een stukje kool! wat zou er van de bemanning worden? wat zouden de matrozen op Richard Shandons aanstoken doen ? Maar Hatteras kon niet langer worstelen. Hij richtte nu al zijn opmerkzaamheid op de toebereidselen voor het vertrek; de slede, welker vracht zeer verminderd was en geen twee honderd pond meer woog, werd hersteld. De versleten, gescheurde, met sneeuw doortrokken en door de vorst verstijfde kléeren werden versteld; nieuwe lederen schoenen en sneeuwschoenen ver- 231 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. vingen de oude, die onbruikbaar waren geworden. Met dat werk verliep anderhalve dag, verder rustten de reizigers zooveel mogelijk uit en verzamelden nieuwe krachten voor de toekomst. In die zes en dertig uren, welke in het sneeuwhuis en op de ijsschótsen in den hollen weg doorgebracht waren, had de dokter Duc niet uit het oog verloren, wiens vreemde bewegingen hem niet natuurüjk toeschenen; het dier draaide onophoudelijk rond en maakte duizend onvoorziene wendingen, die een gemeenschappelijk middelpunt schenen te hebben, door eenige op elkander gelegde brokken ijs gevormd; het was een soort van verhevenheid, van opheffing van den bodem. Om dat punt heen loopende, blafte Duc zachtjes, kwispelstaartte ongeduldig, keek zijn heer aan en scheen hem iets te vragen. Na eenig nadenken schreef de dokter die ongerustheid toe aan de tegenwoordigheid van het lijk van Simpson, dat zijn makkers den tijd nog niet gehad hadden te begraven. Hij besloot dus nog dienzelfden dag die treurige plechtigheid te verrichten; den volgenden morgen zou men met de schemering vertrekken. Bell en de dokter voorzagen zich van houweelen en tegaven zich naar den hollen weg; de door Duc aangewezen hoogte leverde' een geschikte plek op om het lijk ter aarde te bestellen; het moest diep onder den grond begraven worden om het te beveiligen tegen de klauwen Ier beren. 232 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. De dokter en Bell namen eerst de bovenste laag losse sneeuw weg daarna stieten zij op het harde ijs; bij den defden slal S het houweel vond de dokter een hard lichaam, dat brak- nj zoTht de stukken op en herkende de overblijfselen van een glaz'en flescï Bel van zijn kant haalde een hardgeworden zak voor den dag waal' v°lk?.men goed gebleven beschuitkruimels waren aag'waa* ..He! nep de dokter. -\qm Wat beduidt dat?" vroeg Bell zijn werk stakende: JI| De dokter nep Hatteras, die terstond kwam. te krabben'.6 ^ " fiWj *f ^ de dikke ï*°*8 weg be;^Z"ïrdrdoktereWaarPlaatS ^ le™idd^n gevonden heb„Dat schijnt zoo," antwoordde Bell , ,Ga voort!'' beval Hatteras Ww43 en^ WttSt^ilan ^ ^ *» ^aald «ms'teL™ gewïST'^f Hatteras- "rijn de beren roerd." ëeweest. z,ie maar, die voorraad is niet onaange- „Ik vrees het ook," antwoordde de dokter; „want. ..." Hij voleindigde den zin niet • een krppt »™ t5„ii j j t een vrij groot blok wegruimend^w es deze oPeSlnT been dat tusschen de schotsen ta'voScfigm 1JSk°"d „Een hjk!" riep de dokter. 233 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. Ik zal hem redden I " zeide de dokter, , ,ik sta er borg voor, en we uilen dit verschnkkehjke raadsel wel oplossen " Hy keerde naar het lichaam van Altamont terug, terwijl Hatteras in gedachten verzonken bleef staan. Door ziin onvertnoP,ri0 gelukte het den dokter den ongelukkige in het ZenTrltteTe* Den volgenden morgen zeide Hatteras tot den dokter..We moeten toch vertrekken!" Goed. Hatteras! de slede is niet beladen; we zullen dien onge lukkige er opleggen en naar het schip terugbrengen '' g WênV:j::Lm>-ar/' HatteraS- "VOOTaf eChter ™«™ we deze De twee onbekende matrozen werden weder onder de overblijfselen van MUZZ^ g6legd; ^ T*« SEKS De drie reizigers herdachten in een gebed nog eens hnn en gingen 's morgens ten zeven ure weder ^l^t^S^S' Daar twee honden dood waren, bood Duc zich vrijwHlt aan de Svantn^aÏÏer * »* * * ^LTden! Twintig. dagen lang, van 31 Januari tot 19 Februari leverde de chXh Jljna.de,zelfde Snaren op als de'heenreis. Aneen verschafte het ijs in deze maand Februari, de koudste van den winter 235 DE TERUGKEER NAAR DE FORWARD. overal een stevige oppervlakte; de reizigers leden vreeselijk van de koude, maar niet van de buien en den wind. De zon was den 3in Januari voor het eerst weder opgegaan; iederen dag verrees zij hooger boven de kimmen. De krachten van Bell en den dokter waren uitgeput, zij waren bijna blind en half kreupel; de timmerman kon niet meer voort zonder krukken. Altamont leefde nog altijd , maar bleef volslagen gevoelloos; soms wanhoopte men hem te behouden, maar verstandige oppassing bracht hem in het leven terug! En toch had de brave dokter zelf groote behoefte aan oppassing gehad; want de vermoeienis ondermijnde geheel zijn gezondheid. Hatteras dacht aan de Forward aan zijn brik! In welken toestand zou hij ze terugvinden? Wat zou er aan boord voorgevallen zijn? Zou Johnson bestand geweest zijn tegen Shandon en diens aanhang? Het was verschrikkelijk koud geweest! Had men het ongelukkige schip verbrand? Waren zijn masten, zijn buitenhuid gespaard ? In zulke gedachten verdiept, liep Hatteras vooruit alsof hij zijn Forward reeds in de verte wilde zien. . . Den 24n Februari bleef hij 's morgens op eens staan. Drie honderd schreden voor zich uit bespeurde hij een rooden gloed, waarboven een ontzaglijke zwarte rookzuil zweefde, die zich in den grauwen mist der lucht verloor! ,,Die rook!" riep hij uit. Zijn hart klopte hoorbaar, „Zie dien rook! daarginds!" sprak hij tot zijn beide makkers, die hem ingehaald hadden; ,,mijn schip brandt!'' „Maar we zijn er nog meer dan drie mijlen vanaf," antwoordde Bell. „Het kan de Forward niet zijn!" „Zij is het wel," antwoordde de dokter; „een verschijnsel van luchtspiegeling is de oorzaak, dat het dichter bij ons schijnt te zijn!'' , ,Gauw, gauw!'' riep Hatteras, ,zijn makkers vooruitsnellende. De slede, onder Ducs bewaring achterlatende, volgden zij snel het spoor van den kapitein. Een uur daarna kwamen zij in het gezicht van het schip. Verschrikkelijk schouwspel! de brik stond in brand en deed het haar omringende ijs smelten; de vlammen dwarrelden om haar romp en de zuidenwind bracht een ongewoon gekraak tot Hatteras oor. Vijf honderd schreden van hem af hief een man zijn armen wanhopend ten hemel; hij stond daar machteloos tegenover dien brand, die de Forward in vlammen hulde. Die man was alleen, en die man — was de oude Johnson. Hatteras liep naar hem toe. „Mijn schip! mijn schip!" vroeg hij met een aangedane stem. , ,Gij! kapitein!'' antwoordde Johnson, , ,gij! sta! geen stap verder! ■ 236