Neêrlands Kroonprinses VOOR HOLLANDS KINDEREN OP PRINSES JULIANA'S VIERDEN VERJAARDAG 30 APRIL 1913 Herinneringen uit Prinsesjes Vierde Levensjaar door Rotterdam J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UITGEVERSMAATSCHAPPIJ BETSy N. V. DRUKKERIJ V 'H KOCH & KNUTTEL — GOUDA H. K. H. Prinses Juliana. I. (p)at hadden we, vóór honderd jaren, toen de Franschen hier nog den baas speelden, niet kunnen doen, een boekje maken over een Oranjeprinsesje! En het dan nog zoo maar voor ieders oog in de winkelkast uitstallen, in oranje omslag, met de Nederlandsche Leeuw er op en de Vlag! Stel je voor! Een Oranjeboekje in den Franschen tijd! Je hadt er eens mee moeten aankomen. Auteur en Uitgever zouden er zeker allebei zonder complimenten voor achter slot zijn gezet. Alles wat maar op oranje geleek moesten de menschen in die dagen immers zorgvuldig wegstoppen. De naam jvan Oranje mocht niet eens worden genoemd. Oranje boven roepen? 't Wilhelmus zingen? Wie het waagde, kon op een strenge straf rekenen. Als je eens begrijpt dat een winkelier werd gegeeseld, alleen omdat hij zijn waar in een oranje papier had gepakt. Ja, dat was een benauwde tijd, toen ons volk zijn Vorstenhuis en zijn vrijheid kwijt was, en we onder de plak zaten van Keizer Napoleon. Weet je wat er vandaag vóór honderd jaar hier in Holland gebeurde? Toen werden te Leiden vijf menschen ter dood gebracht, alleen om hun meedoen aan 6 een oproer, dat onder het volk daarin den omtrek was uitgebroken, omdat Napoleon al hun groote zonen weghaalde, om als soldaat voor hem te gaan vechten in een vreemd land. Eén er van was een deserteur, een loteling, die gevlucht was, omdat hij geen zin had zich op bet slagveld in de pan te laten hakken voor den vreemden dwingeland. Maar hij was gepakt, en nu moest hij er tóch het leven bij inschieten. „Zoo moet de schrik er ingebracht worden," zeiden de Franschen. En weet je, wat Napoleons Stadhouder, een goed man, die medelijden met ons volk had, op dien 'óO3^0 April 1813 uit Amsterdam aan zijn Keizer schreef? „Sire, er is hier veel gezucht en geween onder de vaders en moeders." Ja, zuchten en weenen, dat hoorde en zag je heel ons arme land door honderd jaar terug. En nu — nu de Heer, in Zijn groote goedheid, nog in datzelfde jaar 1813 onze vijanden verjaagd en ons onze vrijheid en ons Oranjehuis teruggegeven heeft — wat hooren en zien we nü op 30 April? Dank- en vreugdezangen, blijde hoera's en feestmuziek, vlaggen, oranjestrikken en -sjerpen, optochten, lichtstoeten en allerlei feestelijk vertoon. Want 30 April is al vier jaren lang — wie weet het niet? — een feestdag voor Nederland, en voor jongNederland in 't bijzonder. Immers dan vieren Hollands kinderen den Verjaardag van Hollands Kind, het Meiske, dat door jong en oud om 't zeerste wordt bemind. 7 Haar naam is Juliana. Elk weet nu al wie 'k meen. Er zijn veel kindren in ons land, Maar zij is Nommer Eén. En wij, wij zeggen allen: „Wel, 't mag niet anders zijn; „Want zij is Neêrlands Kroonprinses, Al is ze nog maar klein." Neêrlands Kroonprinses! Wat een geluk, dat we van een Kroonprinses spreken kunnen! Want weet je, wat dat beteekent? Dat beteekent, dat het nog altijd Oranjehoven blijft. En wat een zegen dat voor ons Volk is, beseffen we vooral in dit jaar, waarin Nederland het Eeuwfeest van zijn bevrijding hoopt te vieren, en onze gedachten telkens bepaald worden bij Napoleon, en de groote ellende, door dien geduchten man over ons land gebracht. En als we daar dan eens goed inkomen, dan kunnen we toch immers niet dankbaar genoeg zijn, dat de Heer ons verlost heeft van den vreemden overheerscher, en ons eigen Oranjehuis weer op den troon van Nederland heeft gebracht; en dat de oude Oranjeboom vier jaren geleden weer opnieuw is gaan bloeien. En hoe dankbaarder we daarvoor zijn, hoe hartelijker wij het elkander zullen toeroepen: Laat ieder 's Heeren goedheid loven! . Want goed is de Oppermajesteit! Zijn goedheid gaat het al te boven! Zijn goedheid duurt in eeuwigheid! En bij dien danktoon 8 klinkt óók een heil- en zegengroet, op Neêrlands vrijen grond, ons Kroonprinsesje tegemoet uit blijden kindermond. Dat 's Heeren Zegen op haar daal'! Haar hoede dag aan dag! En Neêrland menig, menigmaal Haar Jaardag vieren mag II. Uit Prinsesjes vierde Levensjaar hebben we elkander gelukkig ook weer niets dan goeds te vertellen. Ons|' Koningskindje wordt groot en flink, en ziet er gezond uit, zegt een ieder die haar ziet. Wie er aan twijfelen mocht, moet haar portretjes maar eens goed bekijken. Er wordt dan ook, zooals zich denken laat, niets verzuimd, >wat Prinsesjes gezondheid of genoegen bevorderen kan. Maar met dat al is zij toch heelemaal niet wat men noemt een bedorven kindje. Daar zorgt haar verstandige Moeder wel voor. Berispinkjes worden haar, als ze noodig zijn, evenmin bespaard als liefkoozingen. 9 Moeder en Kind. 40 Want een Prinses heeft natuurlijk ook wel haar luimpjes, evenals alle andere kinderen. Maar met ónze Prinses is dat toch niet dikwijls het geval. Iemand, die het weten kan, zegt van haar: „Schreien of dwingen doet de Prinses weinig, 't Is een gemakkelijk, doorgaans goed-gehumeurd kind, dat de eigenschap bezit, zich uitstekend alleen te kunnen vermaken; wel opmerkelijk, waar het zich altijd door gedienstigen ziet omringd." Eens dat ons, kléine Juliaantje ook weer zoo stil aan het spelen was, in een hoekje van de kamer, waar haar Ouders bezoek hadden, wilde ze water hebben om ergens in te schenken. Maar haar gouvernante, freule Van de Poll, misschien wel voorziende dat het een morspartij zou worden, zei: „Neen, Prinses, dat kan niet." Prinsesje was over die weigering niets gesticht. Ze begreep maar niet, waarom het nü niet kon en anders wèl. En toen het nü toch wel even dwingen werd, kwam het hooge woord er uit: „Het kan niet, en het mag ook niet." Nu begreep Prinsesje waar 'm de knoop zat. Maar nu. vroeg ze ook niet langer. Berusten was nu de boodschap; dat wist ze wel. En zuchtend ging ze in haar speelhoekje aan Pop vertellen: „Ja-a-a, het kan wèl, maar het mag niet." Op een anderen tijd dat Moeder bezoek had, was ze maar niet te bewegen om een handje te geven. — Ze was toen ook nog een jaartje jonger, moet je denken. — Vastbesloten bleef *ze staan, met beide handjes stijf op den rug. „Als Prinses geen handje geeft, is Moeder boos," zei de Koningin. „Dan gaat Moeder weg." En toen ? Toen nam Juliaantje baar pop in haar arm en zei doodbedaard: „Dan gaat Prinses ook weg." AA Voor een ouden generaal betoonde H. K. H. zich ietwat genadiger. Die kreeg per gratie „een héél klein pinkje dan." Maar nu moet je niet denken dat onze Prinses altijd zoo karig is met handjesgeven. Volstrekt niet. Toen ze eens met de Koningin het paleis verliet, om een bezoek aan Grootmama te brengen, liep ze uit eigen beweging regelrecht met uitgestoken hand op den schildwacht toe. De soldaat durfde het aangeboden handje eerst zoo maar niet aannemen. Maar toen de Koningin hem gezegd had, dat het mocht, maakte hij dadelijk van het verlof gebruik, en presenteerde toen eerbiedig het geweer. Herinner jelui je nog, dat het éérste eeresaluut, door Prinsesje ontvangen toen ze nog maar drie weekjes oud was, haar ook door een schildwacht gebracht werd? Een soldaat „in dienst", stram rechtop, geweer op schouder, was uit den aard der zaak voor Prinsesje reeds van jongs af een heel gewoon gezicht. Maar een soldaat „aan den wandel", net als ieder ander mensch.... Toen ze dat zag op een van haar rijtoeren, begon ze opeens te schateren van het lachen. Gouvernante noch kinderjuffrouw konden gissen waarom. Tot er eindelijk in de grootste verbazing kwam: „Mag dat, een soldaat met een juffrouw aan z'n arm?!" 12 III Ö|)e Meimaand is, gelijk we weten, van ouds de tijd "® voor het Koninklijk bezoek aan Amsterdam. En zoo deed, op een van de eerste dagen, Prinsesje er met haar Ouders ten derden male haar intocht. In 't lichtblauw gekleed verscheen ze met bloemen in de hand op het stationsplein, waar de menigte haar weer vol verlangen stond op te wachten. Langs heel den weg naar het paleis was het weer één jubel, vooral toen ze, thuisgekomen, tusschen haar Ouders op het balcon verscheen, en voor den tjokvollen Dam prachtige buigingen maakte. Op haar rijtoer dienzelfden dag omstreeks vier uur trof het juist dat de scholen uitgingen. Geen kleine verrassing voor de duizenden jongens en meisjes, zoo geheel onverwacht het Prinsesje te ontmoeten op hun weg. Hoe blij ze hierover waren lieten ze goed hooren. Den volgenden morgen, al vroeg, kregen de bewoners van Artis een bezoek. Daar heeft Prinsesje weer schik gehad. En het weer werkte ook zoo mede. Rustig en stil lag Amsterdams beroemde diergaarde in de stralende lentezon. Een zacht windje ruischte er door de hooge boomkruinen met hun frisch, pas-ontloken groen. Een overvloed van meidoorn, en witte en paarse seringen, zoo mooi kleurend tusschen de jonge blaadjes, vervulde de lucht met heerlijke geuren. Het had nauwelijks negen geslagen, toen de Koninklijke auto's door een van de zij-ingangen kwamen binnen- 13 gereden, onder het gejuich van de honderden, die op een oogenblik waren toegesneld, — waar vandaan was een raadsel — en elkander nu stonden te verdringen achter het hek. Aan Moeders hand wandelde Prinsesje — flink Meiske Op het balkon van het Paleis bij aankomst te Amsterdam. al voor haar drie jaren — den tuin in, langs de groote volières, de faisanterie, het beren- en het apenhuis. Vooral in het laatste gebouw werd lang vertoefd. Prinsesje had zoo'n plezier in het kluchtige doen van al die apen. Je kan nu al merken, dat er een dierenvriendin in haar zit. Zelfs aan de leelijkste apen gaf ze de liefste naampjes. 14 Van hier ging het naar de vij vers en het welbekende vogelpoeltje. Overal werden de vogels door haar op brood getrakteerd, waarbij ze soms stond te dansen en te springen van uitgelaten pret. Als zoo'n eendje onderdook om zijn portie te bemachtigen, of een al te gulzige ooievaar door de anderen in den nek werd gepikt, bad ze een plezier van belang, en liep ze op een drafje naar Moeder, om het vreeselijk gebeuren te vertellen. Tegen tien uur ging de Koningin weer heen, maar Prinsesje mocht nog wat blijven genieten. Bij het vogelhuis zag ze pauwen wandelen. Die kregen natuurlijk ook wat uit haar mandje. „Nu jij, pauw! Dag pauw!" hoorden de menschen buiten het hek haar roepen. Dat ze zich haar bezoek van het vorige jaar nog best herinnerde, bleek uit allerlei vragen, die ze deed. Zoo kwam er opeens: „Is de man met de kuikentjes in zijn zak er niet meer?" De Directeur herinnerde zich toen, dat hij haar het vorige jaar kuikentjes uit de broedmachine had laten zien, en ook nu zond hij een van de oppassers naar het broedhuis om er eenige te halen. Met vier kleine, piepende eier-donsjes in zijn zak kwam de man terug. En toen hij ze er uit haalde en op den grond zette, gierde Juliaantje het uit van plezier. Heel voorzichtig trippelde ze om de diertjes heen, broodkruimels strooiend. „Wat zijn ze klein, hè?" zei ze telkens tegen Zuster Marting. Kwam er een wat al te dicht bij, dan stapte ze haastig achteruit, doodsbenauwd zoo'n klein gediertetje onder den voet te zullen krijgen. Soms werd haar aandacht ineens door iets anders in beslag genomen en liep ze even weg. Dan gingen In Artis. 46 de kuikentjes weer in den zak. Maar nauwelijks was ze terug of ze vleide: „Laat u ze nog eens loopen." Drie volle uren heeft Prinsesje in Artis doorgebracht. En ze heeft er zich kostelijk vermaakt. Weinige uren later stond Prinses Juliana op een Oorlogsschip. Koningin en Prins zouden dien dag een bezoek brengen aan „de Heemskerck", en Juliaantje mocht mee. Even na haar Ouders kwam ze er aan in de auto, hartelijk toegejuicht door het talrijke publiek, Jat altijd weer opnieuw opgetogen raakt bij de verschijning van dat kleine kindje. Prinsesje werd aan boord gebracht van het' rijkgepavoiseerde pantserschip, waar heel de bemanning, in groot tenue, opgesteld stond, en haar namens den schout-bij-nacht, den commandant en de officieren een bouquet 'werd aangeboden. Terwijl de Koningin en de Prins het schip bezichtigden, wandelde Juliaantje met haar gouvernante over het sloependek, vroolijk huppelend af en toe op de maat van de muziek, die op het achterdek vaderlandsche liederen speelde. Tot besluit werd door een fotograaf een kiekje van de Koninklijke familie met heel de bemanning genomen. En zoo kunnen wij er Prinsesje dus ook nog zien. Kijk maar op bladz. 24 en 25. 17 IV. ^J^,ort na haar thuiskomst op Het Loo ging Prinsesje op ziekenbezoek, en wel bij haar tuinman, Van Laar, een van^de oudste arbeiders uit het Koninklijk Park. Dat Van Laar niet jong meer is, begrijpen we, als we weten, dat hij al in den tijd toen Koningin Wilhelmina nog Prinses was, voor het onderhoud van den speeltuin te zorgen had. Maar in liefde en ijver voor zijn vak, vooral waar het geldt het in orde houden van den Prinsessetuin, is hij nog niets verouderd. Op zekeren dag echter had Van Laar het bijltje er bij neer moeten leggen. Hij was ziek geworden, en had zijn werk aan een ander moeten overgeven. Prinsesje, die op zeer vriendschappelijken voet met haar tuinman staat, wijl ze hem dagelijks ziet en spreekt, miste hem en vroeg aan zijn plaatsvervanger: „Waar is toch die kleine man?" Van dezen hoorde ze dat Van Laar ziek was. Dadelijk moest Moeder het weten. En nog dienzelfden middag liet de Koningin naar hem vragen. Den volgenden dag hield het Koninklijk rijtuig stil voor het huisje van Van Laar. De Koningin stapte uit. Prinsesje bleef met haar gouvernante zitten. En daar, geheel onverwacht, trad H. M. de eenvoudige arbeiderswoning binnen, en vertoefde een heelen tijd aan het bed van den zieken man, naar alles vragend, zich van alles op de hoogte stellend. H. M. had ook eenige ver- 18 frisschingen voor den zieke meegebracht, en zorgde verder dat alles zoo geriefelijk mogelijk voor hem gemaakt werd; b.v. door een gemakkelijken ligstoel, enz. De oude Van Laar kon geen woorden vinden om zijn dank te uiten, en meende het niet hartelijker te kunnen doen, dan door zijn beste wenschen mee te geven voor Prinses Juliana. De Koningin zou ze overbrengen, en ook nog eens terugkomen, beloofde ze. Een dag of wat later reed Prinsesje weer naar Van Laar; nu met freule Van de Poll en juffrouw Marting; want Moeder was voor enkele dagen naar Parijs. De freule ging naar binnen en keerde kort daarna met de tuinmansvrouw naar het rijtuig terug. „Hoe is het met Van Laar?" klonk Prinsesjes helder stemmetje. „O," zei de vrouw, „als bet zoo doorgaat, zal hij wel gauw weer bij u in den tuin komen." Dat vond Prinsesje natuurlijk best. „Dag vrouw Van Laar!" kwam er hartelijk bij het wegrijden. En ze bleef met haar handjes wuiven, tot er van de woning niets meer te zien was. Na eenige weken kwam Prinsesje' met haar verzorgsters nog eens naar haar zieken tuinman kijken. Van Laar Was aan het opknappen, en lag heerlijk op zijn ruststoel buiten in het zonnetje, voor zijn huis. Prinsesje stak hem haar handje toe en vroeg belangstellend hoe hij het maakte. Natuurlijk had ze allerlei lekkers voor hem meegebracht. Ze moest dat zelf uitpakken en hem geven. Na dit gedaan te hebben, ging ze alles eens goed aan het opnemen. Vooral „het kastje, waar Van Laar in sliep" — anders gezegd de bedsteê — wekte haar 19 bijzondere belangstelling. Daarna kregen de kippen een beurt. Die ontvingen voor de gelegenheid een extra hapje, uit Koninklijke handjes. En het jonge geitje moest zijn kunstjes vertoonen, en vermaakte Haar Hoogheid ongemeen door zijn kluchtige sprongen. Dat was het einde van Prinsesjes ziekenbezoek. Ze kwam nog eens gauw naar den patiënt zien, beloofde ze bij het afscheid nemen. V. /4|n het afgeloopen jaar — onze Padvinders zullen ^ het nog wel weten! — is er op sommige van onze West-Indische eilanden hevige nood geleden door een buitengewone, alles uitputtende droogte. Die arme bewoners van Bonaire, Aruba en Curacao moesten geholpen worden. En nu was onze Koningin op de gedachte gekomen om de dorre hei, maar die o zoo mooi bloeien kan, te gebruiken om in dien nood te helpen voorzien door namelijk kleine te maken, en die op een bepaalden dag voor dat liefdadig doel te verkoopen. Door het Bestuur van een paar Vereenigingen werden nu alle Nederlandsche Padvinders opgeroepen om die heidebloemen te gaan verzamelen en in groote bossen mee naar huis te torsen. En aan de meisjes werd heide-tuiltjes '20 opgedragen, om ze met een oranje lintje tot kleine tuiltjes saam te binden. Koninginnedag werd voor het heele land als verkoopdag vastgesteld. Die oproep is niet tevergeefs geschied. Jong-Nederland heeft aan den wensch van zijn Koningin voldaan, en zich dapper van zijn taak gekweten. Maar in het paleis zelf zat men ook niet stil. Ook op Het Loo waren tegen het einde van Augustus alle handen druk bezig met het maken van heideruikertjes, die dan tegelijk met die van de Padvinders en meisjes verkocht zouden worden. In de vestibule van het paleis waren twee lange tafels opgeslagen, waar de bloeiende hei bij hoopen lag opgetast. Vijfentwintig hofdames en nog meerdere helpsters waren er bezig de ruikertjes te schikken. En de Koningin hield het toezicht over het werk en bond zelf voortdurend mee. En raad eens wie er ook meehielp? Ja, Prinses Juliaantje. Ze wilde mee ruikertjes maken voor den verkoop. En toen opeens kreeg ze zoo'n zin om er óók wat te maken „voor de arme menschen in West-Indië." Moeder vond dat heel goed, en heeft toen aan elk van vier en twintig opgegeven adressen zoo'n bloemstuk je, door Prinsesje gemaakt, doen verzenden, ter verkoop aldaar voor het goede doel. En op den verjaardag van onze Vorstin zijn toen al die ruikertjes aan den man gebracht; daar hebben haar jonge onderdanen voor gezorgd. En ze hebben aardig wat opgebracht ook. De Koningin, die 's morgens met Prinsesje te Apeldoorn een wandeling in het Oranjepark maakte, waar vijfduizend kinderen ter begroeting opgesteld stonden, kocht er daar zelf een voor honderd gulden. Te Utrecht werd voor een bouquetje, door In bet Oranjepark te Apeldoorn op 31 Augustus. 22 Prinsesje gemaakt, tachtig gulden betaald; te Bussum ruim zestig; en in Den Haag twee en vijftig. Onze kleine Prinses heeft dus ook een mooi duitje voor de noodlijdenden in de West helpen verdienen. De gehééle verkoop, als jelui het graag weten wilt, heeft, na aftrek van de onkosten, zeventien duizend acht en zestig gulden en zes en veertig centen opgebracht. VI. ^Ïm at vroeger dan andere jaren kwam het Hof voor ^^no nej winterverblijf in Den Haag terug; zeker tot groot genoegen van Koningin Emma, die ongesteld was, en niet uit kon. Nu ging Juliaantje bij Grootmoeder op ziekenbezoek. Eiken dag werd ze naar het Voorhout gebracht, om de lieve Grootmama een half uurtje gezelschap te houden. En als dan de tijd om was, en ze weer wegreed, kwam Grootmoeder aan het raam, en wuifden ze elkander toe, zoolang ze nog maar iets van elkaar zien konden. Op een Decembermorgen — 't ging tegen Kerstmis — zag men weer een hofrijtuig het Lange Voorhout inrijden. Niet voor het paleis echter, maar voor het kraampje van een koopman in Kerstboomen, die daar sedert eenige dagen bij het Monument zijn waar uitgestald had, hield het stil. Er uit stapten Prinses Juliana en haar gouvernante. 23 Het Kindje had Kerstboompjes noodig en kwam nu zelf haar inkoopen doen. Met veel aandacht werden de boompjes door haar bekeken, eenige uitgezocht en gekocht. Betalen deed ze ook zelf. De gekochte boompjes werden in het rijtuig gelegd, en zoo gingen ze mee naar huis. Dat er alweer vele nieuwsgierigen bij het kraampje stonden is te begrijpen. 24 December, 's middags om vier uur, stond er in het paleis een groote Kerstboom voor Prinsesje opgericht. Negen kinderen kwamen daarbij op bezoek, zoowat van haar eigen leeftijd. Moeder en Vader waren er natuurlijk ook, en eenige dames en heeren van de hofhouding. Maar Prinsesje mocht zelf de geschenkjes aan haar speelgenootjes uitdeelen. — Jammer dat Grootmama nog niet beter was; die kon er nu niet bij zijn. Een van baar eigen Kerstgeschenken, maar dat zeker wel niet aan den boom zal gehangen hebben, was een kleine vleugelpiano; geen speelgoed; een échte, hoor. Want PrinsesJuliana schijnt bepaald muzikaal aangelegd. We hebben het immers al meer gehoord, met hoeveel schik ze altijd luistert als b.v. de schoolkinderen voor haar zingen. Zoo had ze ook eens een blinde dame het vroolijke lied „Prinsesjes Verjaardag," door deze zelve gecomponeerd, hooren zingen, en dat zóó aardig gevonden, dat ze al herhaaldelijk gevraagd had naar „de juffrouw, die zoo mooi zong en zoo lief speelde." En nu, tijdens het laatste bezoek aan Amsterdam, ontving de componiste een telegrafische uitnoodiging van de Koningin, om dien ochtend bij de Prinses te komen, om nog eens voor haar te zingen. Zoo geschiedde. En ter herinnering aan 24 25 Aan boord van Hr. Ms. jHeemskerck. (bladz. 16). 26 dat bezoek heeft de pianiste, van Prinsesje zelf, een gouden horloge gekregen. De éérste muziekuitvoering die Prinsesje bijgewoond heeft, — ze was toen nog maar héél klein — was van een straatmuzikant, een fluitspeler, die in het Noordeinde, tegenover het paleis, post had gevat. Op eens zag de man een lakei op zich afkomen, die hem verzocht mee te gaan tot bij het raam, waar Prinsesje stond. En daar beeft de muzikant toen zijn mooiste wijsjes ten gehoore gebracht, tot groot genoegen van het Kindje, dat aandachtig stond te luisteren; en zeker niet minder van hemzelf; want de man had met dat al een voordeeligen dag. We zien dus, dat het gehoor voor muziek er bij ons Prinsesje al van jongs af inzit. En dat zal ons nog duidelijker worden, als we het hooren van iemand, die er heel goed over oordeelen kan. Mej. Catharina van Rennes, je kent haar wel, de beroemde componiste, die jelui aan de piano al zingende zulke aardige verhaaltjes kan vertellen. Op een muziekavond, die de Koningin zou geven, zou Mej. v. R. komen zingen, 's Middags had zij in het paleis repetitie gehouden; en juist maakte zij zich klaar om heen te gaan, toen de hofmaarschalk haar opmerkzaam maakte op een vroolijk kinderstemmetje. Nog een oogenblik, en — daar kwam de Koningin binnen met Prinses Juliana. En wat er toen verder gebeurde, zullen we juffrouw v. R. zelf maar weer laten vertellen, zooals ze 't een poos geleden aan een meneer van de krant heeft gedaan; want niemand weet dat natuurlijk beter dan zij. „„Mijn verrassing was groot,"" zoo vertelde de zangeres, „ „want het was mij nog nooit mogen gelukken, 27 ons Prinsesje te zien te krijgen. En daar stond ze nu, en kwam naar mij toe met een mollig handje! H. M. zei, dat zij zooveel van mijn liedjes hield, en er nu eens een paar voor mij zingen zou. Op een klein verhooginkje vóór het podium, waarop 's avonds de zangeres zou staan, zette de Koningin zich heel huiselijk neer met haar dochtertje naast zich; en op hoog bevel van een klein wijsvingertje, kwamen freule Van de Poll en de kinderjuffrouw daar heel gemoedelijk naast zitten. En daar begon de leukste Kinder-uitvoering, die ik ooit gegeven heb. Eerst vertelde ik aan 't klavier, op verzoek van H. M. de Koningin, iets van „Kleine Frits," waarnaar het Prinsesje met een gespannen gezichtje luisterde; een paar keer afgewisseld door een plotseling in elkaar knuffelen van haar klein lichaampje en een allerbekoorlijkst oplachen tegen haar Moeder, alsof ze zeggen wou: „Is dat nu niet gezellig?" Toen ze op een oogenblik bemerkte, dat ze me niet heelemaal zien kon, zei ze, opstaande: „Moekie, ik wil daar zitten, op uw plaats!" Hetgeen geschiedde. 's Avonds vertelde H.M. mij, dat het Prinsesje 't heele verhaaltje precies had naverteld. Daarna zong zij met freule V. d. Poll samen een paar liedjes van mij, zooals een muzikaal kindje van drie en een half jaar dat doet, invallend op de rijmwoorden en met enkele onvoorziene stakingen onderweg. Maar altijd klonk het zuiver. Doch het ging Hare Hoogheid te gauw. 28 „Als 't zoo vlug gaat, kan ik er niets van verstaan 1" kwam de waarschuwing. Dus praatten de „Drie kleine kleutertjes" heel-langzaam-boven-op-hun-hek! „De vos, die de gans had gestolen" kreeg ook een beurt, met zeer nadrukkelijke gebaartjes van het kleine vingertje bij de vermaning: „Vosje! Vosje!" aan het slot. Het liedje van „De Engeltjes" zong het Prinsesje heel alleen en zonder haperen af. Toen moesten de „Muizen" hun polka hebben op het klavier; en daarna werd er gezongen uit de „Speelsche wijsjes" van „Hoe de kinderen dansen". Met de kinderjuffrouw werd dat meteen maar voorgesteld, en — strikt in de maat. Dit te merken deed me plezier, en bracht mij er op, eens te zien of het kleintje dat maatgevoel uit zichzelf had. In de rondte stappen op de maat van de muziek, was het toen. Dat ging perfect. Tot ze merkte het voorwerp van ons aller strakke aandacht te zijn, en verlegen haar blonde kopje ging begraven in den schoot van de kinderjuffrouw. Toen moest „Ringelreien-rozcnkrans" er aan gelooven, en opnieuw kreeg ik de overtuiging, wat een maatgevoel het Prinsesje heeft. Want toen ze, weer gezeten op het rijtje vóór het podium, met helder stemmetje inviel bij het dansrefreintje: „Trala, trala, tralaala!" begon ze ineens, geheel uit zichzelf, met 'n dapper vuistje op den grond te slaan, alweer precies in de maat; bij een rust sloeg ze niet door! En de Koningin en iedereen moest meedoen. Het lieve kind was er heelemaal in. En de aanblik van het geheel was onbetaalbaar: die kleine, kleine kapelmeester met haar huiskapel vol ijver de maat trommende op den grond! Ik zal 't niet gauw vergeten. 29 „Ze houdt óók zooveel van orgelspelen," zei mij de Koningin. Ik begon daarop, zacht en breed, in de lagere octaven een koraalmelodie te spelen. En zie! dat vroolijke kindje van daareven begint met de kinderjuffrouw te fluisteren, en komt op haar teentjes naar de piano toe. Ze wou óp het podium komen, en bij de piano staan. De juffrouw tilde haar stilletjes er op Maar in een wip was Haar Hoogheidje er weer af! Ze wilde alléén er opstappen! En deed dat. Heel eerbiedig luisterde zij, vlak naast mij staande. Ik ben zeker, dat zij het plechtige in de muziek — zij het dan ook onbewust — onderging. Daarna mocht ze bij Moeder op de mooie vergulde canapé gaan zitten, die voor 's avonds al vast was klaargezet. En de Koningin gaf haar telkens, als ik wat van een pop of een poesje gespeeld had, heel vroolijk het sein tot een lustig applausje, waaraan Juliaantje hevig meehielp. Daarna was het weer huppelen en rondspringen. Toen dacht ik: Nu zal ik eens een fijn wijsje zingen, en toch eens zien of het kind, na al die vroolijkheid, daar weer dadelijk in kan komen. „Ue zon houdt op te schijnen". En jawel, doodstilletjes werd er naar mij geluisterd. En toen het eerste versje pas uit, en niemand er op verdacht was, begon het Prinsesje — nu uit zichzelf — met haar dikke molletjes te klappen en tegen mij te knikken. Zoo iets van: „Dat bevalt me wel. Ga u nog maar wat door zoo!" Maar — we waren al bijna een uur bezig, en ermoest een einde aan komen. „Bedank nu juffrouw Van Rennes maar vriendelijk, •en geef haar 'n lief handje!" 30 Maar het Prinsesje weigerde beslist. Totdat, bij 't weggaan van het stoetje, zij zich ineens omkeerde, uit zichzelf naar mij toe kwam, en allerliefst, met een buiginkje, „Dank u wel," zeide ...." " En wij danken de zangeres óók wel, dat zij ons dit alles verteld heeft, 't Is nu haast net of we er zelf ook bij zijn geweest. En ons muzikaal Prinsesje wenschen we veel genot met haar vleugeltje. VII. een van de laatste Februaridagen ging Prinsesje ® met haar Moeder op reis naar Duitschland, naar den Taunus, een gebergte in Nassau. Haar Vader was daar al. Prins Hendrik moet daar voor zijn gezondheid eenigen tijd in een Sanatorium doorbrengen. En voor de gezelligheid is de Koningin er met hun dochtertje toen ook heengegaan. Voor Prinsesje was een villa gehuurd, zoowat een tien minuten van het Sanatorium gelegen, in een mooie, landelijke omgeving, vlak bij het bosch, en met een grooten tuin er omheen. Er zijn ook drie Hollandsche speelgenootjes meegegaan, zoodat Juliaantje, gedurende haar verblijf in den vreemde, net zal kunnen doen of ze thuis is. Den dag na aankomst was Prinsesje een beetje ziek; 31 denkelijk ten gevolge van het koude, gure weer. Maar gelukkig mogen we er bij zeggen, dat ze heel gauw weer beter was, en een paar in den omtrek wonende Hollanders, die twee dagen later voorbij de villa kwamen gewandeld, haar daar weer lustig aan 't spelen zagen. „Juist toen we langs kwamen," zoo vertelde een er van, „vloog er een bal door de veranda, en zagen wij een blond hoofdje druk bewegen in de kamer, waar we ook twee dames bemerkten en nog een andere kindergestalte. Het Blondje was Prinses Juliana. Dat bleek, toen een van de dames haar op den schoot nam, en wij wat meer van haar te zien kregen dan alleen het haar. Wij groetten, en 't Prinsesje wuifde terug. We konden haar nu goed onderscheiden. Het spel werd weer voortgezet; waarbij het Prinsesje af en toe nog even door het raam keek, naar de nieuwsgierige landgenooten ...." En als we er nu nog bij weten, dat 's morgens, klokke acht, de gezellige ontbijtkamer al vervuld is van haar vroolijk gesnap, dan mogen we gerust met blij en dankbaar hart aannemen, dat Neêrlands Kroonprinses weer zoo gezond is als een vischje. Waarschijnlijk komt het Koninklijk gezin einde April in het Vaderland terug. We hopen dus Prinsesje op haar vierden Verjaardag weer bij ons te hebben. We wenschen haar en onszelven een prettigen feestdag toe, en juichen op 30 April uit volle borst: Lang leve onze Kroonprinses! In deze Serie zijn reeds verschenen:. No. L WELKOM IN HET LEVEN (uitverkocht) No. 2. WEER FEESÏ^^^t'''. . . 20' cent. , Bij 25 stuks 12V3 ,. No. 3. ZONNESCHIJNTJE ^JÈ'^Sk.". . 20 "S^"' Bij 25 stuks 12V2 "gjéj?| No. 4. WEER EEN JAARTJE OUDER . 20- Bij 25 stuks 12% ^i Ar V. DRUKKERIJ V/H KOCH & KKUTTEt — GOUDA