GRETA'S OFFER r „BOSCHLUST" EN ZIJN BEWONERS. „Greet, is de school nog niet uit?" „Neen moeder, mag't nog even?" Mevrouw Waller opende de deur van de zijkamer wat verder en knikte haar drie jongsten eens toe over het hoofd van hun onderwijzeresje. „Ja, weet je, ik heb er natuurlijk niets tegen, dat jullie schooltje speelt, maar . .." „'t Is eigenlijk geen spelen," zoo viel Greta haar moeder aarzelend in de rede. „Kijk u maar, Corrie krijgt Fransche les, Ria rekent echt en broer schrijft letters." Moeder liep de „klassen" eens rond en zei toen met een goedkeurend knikje: „Ja, hier wordt gewerkt, dat zie ik nu ook. Maar ik vind 't toch jammer, dat jullie met dit mooie weer den geheelen middag binnen zit. En ik kom eigenlijk voorstellen, of we straks-met ons allen Wim zullen gaan afhalen?" „O, dolletjes, moes!" klonk Ria's hooge stemmetje. „In school wordt niet gesproken, Ria Waller!" Het veertienjarig onderwijzeresje probeerde heel streng te kijken. Zachtjes sloot mevrouw Waller de deur en liep terug naar de ruime, gezellige huiskamer, die met twee stel 6 openslaande deuren uitkwam op de veranda, waar de kleurige hanggeraniums bloeiden en geurden. En terwijl zij zich in haar vouwstoeltje zette en haar naaiwerk weer opnam, zei mevrouw Waller halfluid: „Die Greet! Hoe krijgt ze het toch gedaan, onzen kleinen wildeman zoo lang achtereen rustig te houden, en dat met dit mooie weer?" Maar toen moeder goed nadacht, begreep ze 't ook wel: Greta had zeker weer haar „tooverwoord" gesproken, zooals Wim wel eens zei. Zou dat het geheim zijn ? — Inderdaad, dat was het geheim. Eerst toen Greta beloofd had; „'k Zal óók vertellen," hadden Ria en broer zich tot meespelen laten overhalen. Anders trok ons viertal 's Woendags en 's Zaterdags gewoonlijk naar 't Vijverbosch, waar ze tusschen de heuvels en op de zandduinen nooit uitgespeeld kwamen. En Greta vooral hield veel van de bosschen, zóóveel, dat ze één keer uit den grond van haar hart de verzuchting geslaakt had: „O, hoe houden menschen en kinderen in andere plaatsen het toch uit, zonder de bosschen!" Maar vandaag had ze met Corrie afgesproken, haar de eerste Fransche les te geven en om 't wat echter te maken, had ze ook de twee jongeren overgehaald, mee te doen. Nu, over drie, zat Hansje nog altijd aan zijn lage tafeltje en staarde verlangend door 't open raam in 't voortuintje, waar de zon allemaal kleine, zilveren figuurtjes op 't grind teekende en de kleurige vlinders zoo blij ronddansten. Het onderwijzeresje zag wel, dat Hansje's potlood telkens rustte en 't dikke, bruine handje maar stil op 't papier lag, maar ze begreep óók, wat 8 „Zouden vader en moeder dan ook niet boos zijn, als ik wegliep en later weer thuis gebracht werd?" vroeg Hansje met een ernstig stemmetje, maar zijn oogen straalden van guitigheid. Opeens schrikte Greta; broer was altijd zoo vol ondernemingslust, zoo ze hem eens op het denkbeeld gebracht had, den een of anderen dag jonker Oscar's voorbeeld te volgen? „Broer, beloof me ..." zoo begon ze met smeekende stem, maar toen zag ze hem de kamer uit-, en als een pijl uit den boog het voortuintje doorsnellen, 't Tuinhekje viel dicht, het zekere sein van vertrek, en Greta liet nu ook haar boeken en schriften in den steek en volgde op een draf. Heerlijk had ze vanmiddag gespeeld, Corrie was zoo'n prettige leerling! „Ziezoo," hoorde ze moeder zeggen, „we zullen maar flink doorstappen, 't Is toch frisscher dan ik dacht, jullie dunne jurken zullen weer gauw op stal moeten." „Jammer, dan die saaie winter weer!" zuchtte Corrie. „Niets saai!" vond Greta. „'k Vind den winter juist gezellig, als de lamp zoo vroeg opgaat en we allemaal om tafel wat zitten te doen. 's Zomers komt er van lezen ook altijd zoo weinig." „Ha, daar heb je ons leesgrage meiske weer," lachte moeder, „'k dacht wel, dat dat er weer achter zat!" „Moeder, 'k zou voor St. Nicolaas zoo dolgraag „Aan de zonzijde" hebben; 't vervolg op „Onder't stroodak", u weet wel ?" zei Greta, die 't nu een mooie gelegenheid vond, met haar verlangen voor den dag te komen. „Daar ben je te jong voor," besliste Corrie. „Heusch, II van Dalen of Clara Bolding net in den kostschooltuin waren, dan wilde ze haar even vertellen, dat ze voor Sint-Nicolaas héél misschien „Aan de zonzijde" kreeg, en dat zij het dan 't eerst te leen kregen. — „Neen, jammer, niemand te zien! Maar wat is 't hier toch een mooie tuin," dacht Greta, terwijl ze steeds door het gaatje in de haag bleef gluren, als zag ze vandaag „Rozenoord" voor de eerste maal. Eh toch ging ze hier nu al bijna acht jaar op school, want juffrouw Poolsma nam ook dagleerlingen aan. Daar rechts prijkten de welverzorgde stamrozen in den gouden Septemberzonneschijn; in het groote middenperk de witte hydrangia's met een enkele fel roode gladiolis er tusschen, en dan ginds die fleurige dahlia's. Greta wist 't wel: de kostschoolmeisjes verzorgden den grooten tuin zelf onder leiding van juffrouw van Geel, die tuinbouwacte had. Achter 't huis, op de speelplaats, mochten allen, ook de dagscholieren altijd spelen en stoeien naar hartelust, maar de voortuin was juffrouw Poolsma's trots. De directrice maakte 't haar meisjes zoo echt gezellig en huiselijk, peinsde Greta, terwijl ze langzaam naar huis liep. Als zij later aan een kostschool kwam, wilde ze net zóó doen. Maar, als onderwijzeres aan een gewone school kon je 't je leerlingen ook wel prettig maken ; moest je Ria's verhalen maar eens hooren! Altijd vertelde haar juffrouw een verhaaltje, als er een van de kinderen jarig was; en ze zongen op school de leukste versjes. Overal, tot boven op de kast toe, stonden bloeiende planten en dikwijls ook veldbloemen in leuke vazen van gekleurd aardewerk. — Verhalen vertellen deed zij heel graag en daar kon je je 12 kinderen altijd een plezier mee doen. Als ze nu eerst maar wist, dat ze onderwijzeres worden mocht, maar dat was nog lang niet zeker! Ze zou dolgraag volgend voorjaar naar de kweekschool gaan, in S., eiken dag dus met Wim heen en weer. — Gelukkig, dat zij geen, „kostleerling" was, al hadden die 't dan op Rozenoord nog zoo prettig. Clara Bolding, die geen ouders meer had, moest déar blijven, totdat ze door 't geven van muzieklessen in haar eigen onderhoud kon voorzien. Met haar knie duwde Greta 't hekje van „Boschlust" open, toen liep ze achterom de tuinkamer binnen en drukte haar moeder in 't voorbijgaan een kus op de wang. Met lichte verbazing keek mevrouw Waller haar oudste na; alleen van Rietje was ze zulk een spontane liefkoozing gewend. „Zal 'k maar gaan dekken, moes; 't is bij half zes ?" „Graag, kind; dan zet ik nog even dien knoop aan je mantel." „O, dat kan 'k straks zelf wel doen," zei Greta aarzelend, terwijl ze het dekservet over de tafel uitspreidde en glad trok. Moeder zei nog niets, keek alleen maar met vragenden, licht verbaasden blik Greta aan. Wat was er toch met haar? „Suze van Reenen moet al die kleine dingetjes aan haar kleeren altijd zelf doen, en ook haar eigen kousen mazen, brrr," ging Greta voort en trok verachtelijk haar neus op, terwijl ze vlug de melkbekers rondzette. „Nu daar heeft Suze's moeder groot gelijk aan, als ik zooveel kleine kindertjes had, zou 'k er jou ook aan wennen," zei mevrouw Waller. „Maar ziet u," zei Greta, die vandaag wel alles voor 13 moeder over had, maar toch liever haar meerdere vrijheid wilde behouden, „Suze doet zulke werkjes wel graag, en ik vind naaien en alle huiselijk gedoe echt vervelend!" Nu 't er uit was, schaamde ze zich toch een beetje over haar eigen bekentenis. Zou moeder graag willen, dat ze wat meer op Suze leek? Druk doende met de bordjes keek ze even schuin naar moeder, die heel rustig voortnaaide. En zoodra de tafel gereed was, snelde ze den tuin'Jn, waar de anderen waren; den mantelknoop was ze reeds lang weer vergeten. Wat Greta daar zoo onomwonden gezegd had, wist haar moeder maar al te goed. Zoo haar oudste maar den goeden wil er toe had, zou zij haar straks een heerlijke hulp kunnen worden, maar juist die wil ontbrak. Toch, moeder schudde haar hoofd neen, het was geen onwil bij Greta, en daarom viel ze haar ook nooit hard hierover. Van dat zij heel jong was af, was Greta's lust en leven geweest: leeren, kennis verzamelen en deze weer aan anderen overdragen. Zij en haar man wisten, dat hun kinderen, ook zonder bestudeerd te zijn, den Heer konden dienen in hun dagelijksch leven, zoo er slechts liefde tot Hem in hun harten was, maar omdat Greta's aanleg en neigingen zoo duidelijk wezen in één richting: de studie, wilden zij nu hiermede ook rekening houden. Greta zelf wist echter nog niets; ze hoopte wel en ze vermoedde, ze verwachtte ook half... HET WITTE KAARTJE. Kort vóór Sint Nicolaas ging mevrouw Waller een dag met Wim mee naar de stad, om inkoopen te doen. En 't sprak wel van zelf, dat moeder in 't middaguur ook kwam eten bij „tante Clara", mevrouw Waller's eenige zuster, die in S. met een architect was getrouwd, en die Wim eiken dag gastvrij op het middagmaal ontving. „Tante Wies, u hebt nog niet gezien, wat we vorige week op onzen verjaardag gekregen hebben 1" riep Else Vermeulen opgewonden, zoodra mevrouw Waller goed en wel in de serre zat. „Verjaardagen, meervoud als je blieft?" merkte Wim op. „Ach, als je een halve tweeling uitmaakt, is ook maar last. Kijk, tante Wies, dit is 't mooiste van alles i „Aan de zonzijde," een éénig boek, en ziet u eens, wat een mooie, groene band? Stijlvol, zou „Blondje" zeggen," babbelde Else vroolijk voort. Tante Wies bekeek met belangstelling alle schatten, die de tweelingnichtjes voor haar uitspreidden: tennisracket?, beeldige, zilveren broches, fijne zakdoekjes) twee St. Lucasvaasjes, verschillend van kleur, en één fleschje Pompéja odeur. „Alles in duplo, behalve dit vieze goedje," plaagde KRRSTVACANTI E EN IJSPRET. En toch kwamen die wintermaanden om! 't Was langzamerhand een vaste gewoonte geworden, dat Greta en Wim de Kerstvacantie voor 't grootste deel in S. doorbrachten; en dit jaar was zoo'n onderbreking Greta nog veel meer welkom dan anders. De Wallertjes genoten meer dan ooit, doordat reeds den dag na hun aankomst de ijsbaan geopend werd. O, hoe genoten ze van het rijden met zóóvelen op die breede, spiegelgladde banen! Greta vond zelfs het kijken naar al die vroolijke, zwierende menschen en de vriendelijk uitziende ijstentjes zóó gezellig, dat ze aan Else en Hannie vroeg: „Toe, doen jullie nu samen eens een rondje en laat mij eens rustig, in mijn eentje, van alles genieten ?" Toen zette ze zich op den graskant, juist in 't zonnetje, en zóó, dat ze de vroolijke muziek goed hooren kon en de geheele baan overzien. Hè, wat was dat een verrukkelijk gezicht! Wat een gewoel en gewemel! Dat was nog iets anders dan de slootjes thuis, waar ze nu toch wel graag even kijken zou, of Rietje al aanleerde, en hoe broer met stralende oogjes op zijn nieuwe slee prikkerde! 2S Maar daar kwamen de nichtjes weer, en toen ze weer met haar of Wim meereed, vond ze dat toch nog heerlijker. Zoo dol gezellig was 't rijden met zooveel vroolijke menschen om je heen, en Wim had gelijk, de baan was „non plus ultra". Maar Greta was nog niet zulk een heldin in 't rijden als de Vermeulentjes, Truus vooral, die bijna twintig was; en daarom vond ze 'tweer een nieuw feest, in een knus ijstentje anijsmelk te drinken en wafels te eten, en terwijl heerlijk te kunnen uitrusten. Frits Vermeulen, student in de rechten, tracteerde een heele club jongens en meisjes. De meesten kende Greta niet en voorstellingen vonden niet plaats in en om de tent. Allen merkten wel, dat je op 't ijs wel kunt praten en samen vroolijk zijn, zonder dat je elkaar kent! Drie dagen lang bleef de baan prachtig en 't weer zóó zonnig en zacht, als 't in 't hartje van den winter maar zijn kan. In S. genoot alles, wat jong was, en misschien wel het allermeest de beide dorpslogétjes van de familie Vermeulen. Maar toen kwam de dooi en bedierf alle pret. Frits en Wim reden toch nog een dag, maar de meisjes volgden, ofschoon eerst wat onwillig, tante Clara's raad op; ze togen met ijver aan 't werk voor een bazar ten voordeele van een kinderziekenhuis, en ze maakten 't zich in huis zóó gezellig, dat ze het ijs al spoedig vergaten. Hannie en Greta begonnen aan een aardïgen rand op een Russisch kieltje, in vroolijke, sprekende kleuren. Hannie hield dol veel van handwerken, ze besteedde er altijd haar vrije uurtjes aan; Greta niet, maar zoo'n gezellig, nieuw handwerkje deed ze toch voor zoo'n keertje wel graag. Ze wilde pro- 26 beeren, niet onder te doen voor Hannie, die altijd haar werkjes even keurig afleverde. Daar kwam Else binnengewipt, „Aan de zonzijde" onder haar arm, en vroolijk vroeg ze: „Zal ik maar iets voorlezen; om te voorkomen, dat 'k eventueel, om met „Blondje" te spreken, een of ander kostbaar handwerk verknoei?" Truus betuigde dadelijk haar instemming met Else's voorstel, en ook mevrouw Vermeulen gaf een goedkeurend knikje van achter de theetafel: Else was toch niet productief te maken voor de bazar. 't Was maar 't veiligst, dat zij voorlas en dat zou de gezelligheid nog verhoogea bovendien. De persoon in quaestie scheen zich intusschen niet erg te bekommeren om haar tekortkomingen; ze liet zich onbezorgd in 't eenige leege serrestoeltje neervallen, terwijl ze opgewekt uitriep: „Weet je 't Hans, Greet kent nog geen letter van ons kostelijk boek! En o kind, 't is zoo eenig!" Eén oogenblikje vroeg Greta zich af: „Moet 'k zeggen, dat moeder me nog te jong er voor vond?" Maar vóór ze er toe besluiten kon, las Else al; en o, dat begin was al dadelijk zóó boeiend en liep over al die gezellige menschen, die ze zoo goed kende uit „Onder 't stroodak," dat ze niets, heelemaal niets zei, maar stilletjes luisterde en o zoo genoot. Onder 't lezen door schonk tante Clara thee in Truus' fijne, gebloemde kopjes — een cadeau van de tweeling, toen ze verloofd was — en allen smulden vanderumboonen, die Frits en Wim meebrachten „van 't ijs;" en zoo werd 't weer een middag, zóó gezellig en pret- 27 tig, dat Greta dien avond, geheel onder den indruk van het genotene, naar „Boschlust" schreef: ,,'t Is nergens in de wereld zóó heerlijk als hier bij tante Clara." Oudejaarsdag gingen zij en Wim naar huis terug met dankbare en voldane, maar ook verlangende harten. De tuinkamer leek Greta gezelliger dan ooit, toen ze vader in zijn hoekje bij den haard zag zitten, moeder in haar vouwstoeltje, achter de tafel. En zoodra zij er kans toe zag, fluisterde ze haar moeder in: „Wat ik in mijn brief schreef, was héélemaal niet waar, moeder, want voor niets ter wereld zou ik met Else of Hannie willen ruilen!" Moeder begreep dadelijk, welken zin uit haar langen brief, vol beschrijvingen over allerlei pretjes, Greta bedoelde. En bij 't goeden nacht zeggen zei ze ernstig: „Kindlief, ik ben zoo blij, dat je je hier op je eigen plaatsje thuis voelt. Je arme nichtjes missen een groot voorrecht, dat door Gods genade jullie deel is. Dank er den Heer veel voor, Greta, dat je vroeg met Zijn Naam werd bekend gemaakt." DE „GROOTE" DAG. Na de Kerstvacantie ging 't leven op „Boschlust" weer zijn gewonen gang. Mijnheer Waller, die procuratiehouder was op een groot fabriekskantoor, had zijn vaste werkuren, en zoodoende was het geheele gezin aan een geregelde dagverdeeling gewend. De Zondag bracht altijd een heerlijke afwisseling. Als klein, meisje had Corrie eens op een Zaterdag gezegd: „Morgen is 't feestdag!" En al was ze daar later dikwijls mee geplaagd, in hun hart moesten, al de Wallertjes haar gelijk geven. En voor Greta was de Zondag vooral een feestdag, sinds Wim in S. op school ging en ze hem in de week zooveel missen moest. Met Wim er bij was alles nu eenmaal prettiger, dat was altijd zoo geweest, 't Croquetspel b.v. dat ze op haar vijftienden verjaardag gekregen had, kwam bijna alleen 's Zaterdagsmaddags voor den dag. Moeder zei in 't begin wel: „Maar kinderen, croquetten is toch geen spel voor den winter!" Maar toen moeder zag, dat geen van haar vijftal last of hinder had van de kou en tegen donker allen telkens jn de meest opgewekte stemming achter uit den 33 Greta merkte wel aller verbazing, maar ze zei niets. Zóó ging ze toen examen doen, niet in eigen kracht. En vroeg in dien middag kwam ze 't schoolgebouw uit met van geluk stralend gelaat en een rijtje cijfers zóó mooi, dat ze na haar eerste uiting van blijdschap tegen Wim, die haar buiten opwachtte, zei: „Maar dat die cijfers voor 't mondeling zoo goed zijn, heeft een bijzondere reden, ik zou er alleen niets van terecht gebracht hebben." „Alleen? Maar wie heeft je dan geholpen?" vroeg Wim, den adem inhoudend van overgroote verbazing. „Zie je, ik had gebeden vanmorgen," zei Greta zachtjes. Maar dit antwoord kon Wim's verbazing niet wegnemen. „Had je dat dan gisteren niet gedaan, Greet? Thuis, vóór je 't schriftelijk deed?" vroeg hij met nadruk verder. „Ja wel. Maar vanmorgen heel anders; toen voelde ik, dat ik 't niet kon alleen. En zie je wel, de cijfers van 't mondeling hebben die van 't schriftelijk nog opgehaald." Wim keek, 't achterste rijtje; toen knikte hij, overtuigd. „O Greet, 't is schitterend! Wat zullen vader en moeder blij zijn. Jammer, dat we 't lokaaltje van half vier niet meer kunnen halen!" „Maar ik wil toch erg graag even wachten op Toos en Elsje van Manen. Wist jij, dat die ook op de kweek kwam? Zou Toos er dóór zijn? Ze had er niet veel .moéd op. Telefoneer je even aan vader?" ging Greta in één adem voort, nu toch eens even opgewonden als Wim. „Ja, dat is een goed idéé! Vader kan 'tdan thuis en op „Rozenoord" laten weten en jij wordt straks met Greta's offer. 3 34 gejuich ingehaald," zei Wim vroolijk en draafde weg. Net was hij terug, toen Cato en eventjes later ook Elsje met blij gelaat het groote schoolgebouw uitkwamen. Beiden toonden haar cijfers en Cato gaf Wim dadelijk toe, dat ze aan haar rekencijfer te danken had, dat ze er was,net op 'tkantje, metéén vier en twee vijven. „Maar van jouw cijfers begrijp ik niets, Greet," zei ze, verwonderd het lijstje met de vele achten en negens in de hand houdend. „Was jouw mondeling beter dan je schriftelijk? Hoe kan dat?" „Hé, ja, hoe kan dat?" herhaalde Elsje. „Je zei juist, dat je mondeling repetities op de meisjesschool altijd veel slechter waren?" „Dat is ons geheim," zei Wim kortaf. Hij begreep wel, dat Greta met een antwoord aarzelde, omdat ze daarover zoo maar niet spreken kon, al had ze 't dan hem alleen toegefluisterd. „Kom, laten we even naar tante Clara oploopen, en dan naar den trein?" stelde Wim voor. Elsje, die door haar moeder werd afgehaald, moest een andere richting uit en nam afscheid met een hartelijk: „Tot weerziens, op i April!" Op 't kleine perron in O. was 't een drukte van belang; de geheele familie Waller was present en dominee Valstar met zijn drie zoontjes. En de heldinnen van den dag werden met zóóveel gejuich binnengehaald, dat de oude, ietwat norsche stationschef bromde: „Is me dat een drukte maken voor zoo'n examentje! Dat grut gaat te keer, of de koningin in den trein zit!" „Gelukkig niet, mijnheer Haanstra," zei Wim, die bij den oude wel een potje breken kon. ,H, M. mocht 35 anders eens denken, dat we hier met een brommigen chef opgescheept zitten, en toch is hij zoo kwaad niet, als hij er uit ziet!" „Rekel!" — Maar toen klonk 't, over de hoofden van de joelende kinderschaar heen: „Wel gefeliciteerd, hoor meiskes! Jullie zijn maar kranen, en ik zou 't je niet nadoen, dat is zeker." Op het oude, verweerde gelaat kwam iets als een glimlach. De „kranen" dankten vriendelijk; een gelukwensch van den ouden Haanstra hadden ze wel allerminst verwacht. Ze wisten ook immers niets van Wim's tusschenkomst. In „Boschlust" werd dien avond een feestmaaltijd bereid. Corrie en Ria hadden de keurig gedekte tafel met viooltjes versierd, heel donker blauwe met een enkele zacht gele er tusschen. 't Stond zoo vroolijk en feestelijk, toen Greta binnenkwam. En de met vleesch en zalm belegde broodjes, zoowel [als de maïzenavla met aardbei en uit moeders eigen kleinen inmaakvoorraad, deden de niet verwende kinderen smullen. Maar toch, vooral de blijde stemming maakte, dat voor klein en groot, en 't allermeest voor Greta zelf, dit feestmaal werd tot een heerlijk slot van dezen gewichtigen dag in haar leven. „TUSSCHENTIJDPERK". „Negen zomersche dagen in Maart beloven een mooien zomer" is een van de beweringen, die soms, maar lang niet altijd waar blijken. Hoe dit zij, Greta was in de wolken, nu zij in haar veertiendaagsche vacantie — waaraan Wim weer gauw een naam had gegeven — acht zachte, zonnige voorjaarsdagen trof. 's Morgens na 't ontbijt ging ze met broer den tuin in of naar 't bosch, soms ook in haar eentje wat lezen en later op den dag gezellig bij moeder zitten. In één woord: 't was een leventje van belang, zooals vader plaagde. Maar al gauw zag Greta, dat moeder maar zelden ot rustig zitten kwam; ze had eigenlijk nooit gedacht, dat er zóóveel te doen was, terwijl zij allen naar school waren. En den derden dag begon ze zich een beetje te schamen, toen ze moeder, over een tobbe gebogen, gordijnen zag wasschen in 't schuurtje. „Kan Anna dat niet doen, moeder?" vroeg ze. „Anna heeft er geen tijd voor, anders zou 't wel gaan, want ze is er sterk genoeg voor, al is ze nog jong, en gewillig ook", zei mevrouw Waller, terwijl ze de gordijnen goed onder 't zeepsop duwde en toen haar handen afdroogde. 37 „Ziezoo, nu ga 'k eerst de bedden opmaken." Greta liep mee naar boven en vroeg: „Doet u dat ook altijd zelf?" „Ja, en straks stof ik de slaapkamers. Anna veegt ze. Wil jij broers bed even opmaken, terwijl ik dat van Wim doe?" „Ja moeder," zei Greta; ze was blij, dat moeder 't vroeg. Ze had er eigenlijk niet aan gedacht, te vragen, of ze ook helpen kon; bedden opmaken kon ze best. Toen al de bedden klaar waren, vroeg Greta: „Gaat u nu verder wasschen?" ,,'k Moet eerst naar de keuken. We eten vanmiddag rijst met krenten, die moeten met zorg gewasschen en lang weeken. En de wortelen voor de hutspot moeten ook op." Greta vond, die krenten kon zij wel afwasschen. Juist had ze met zorg de hoeveelheid afgewogen, die moeder genoemd had, toen Anna binnenkwam, een quitantie in de hand. „Kunt u veertien gulden, zestig geven mevrouw; over de maand Februari? En de vischvrouw is ook aan de deur." „'k Zal binnen even zien en zelf de vischvrouw wel helpen, dan kun jij boven doorgaan," was 't antwoord. Anna ging, moeder ging ook. Greta bleef, maar" ze vergat haar krenten. „Droomstertje" peinsde: „Is hier dan zóóveel te doen? Zou dat eiken dag zoo zijn? En ik heb al deze vrije ochtenden achter 't Vijverbosch in 't zonnetje geluierd! Neen, voortaan blijf 'k morgens thuis en ..." „Zoo, zijn de krenten klaar?" vroeg mevrouw Waller terugkomend. 3* „Neen, eigenlijk niet, moeder. Maar hebt u 't eiken dag zoo druk?" „Er is tenminste niets bijzonders vandaag, behalve die gordijnen, maar daar moet 'k eigenlijk nog mee beginnen. En broer is vanmorgen juist bijzonder zoet en rustig. Maar waarom vraag je dat zoo?" „O, ik wist eigenlijk niet, dat er zóóveel te doen was, terwijl wij in school zitten. U kon er toch best 's morgens een tweede meisje bij gebruiken, net als mevrouw Valstar; daar zijn ook vijf kinderen?" opperde Greta. „Dat zou te duur uitkomen. En ik kan er immers best tegen!" zei moeder opgewekt, terwijl ze de wortelen uit het emmertje in een pan deed. „Te duur uitkomen?" herhaalde Greta vragend en zette zich op de keukentafel, mét haar beenen bengelend, „maar moeder, 't gymnasium is immers héél duur en de kweekschool zeker ook, en vader en u laten ons daar toch wel heengaan?" Mevrouw Waller ging nu ook even zitten en keek Greta recht in de groote, vragende oogen: „Kijk, kindlief, vader en ik vinden ontwikkeling en kennis van zóóveel belang voor jullie later leven, dat we, om jullie allen een goede opleiding te kunnen laten geven, in ander opzicht gaarne iets opofferen of onszelf iets ontzeggen. Weet je nog wel van dien bruinen mantel? Dat was nu een opoffering, die van jouw kant moest komen." Greta knikte en kleurde; öf ze 't nog wist! Dag aan dag had ze in 't begin van den winter gevraagd om een nieuwen mantel en geprutteld over dat „oudet 39 uitgegroeide ding", totdat vader haar eindelijk streng had berispt, en ze er niet meer over had durven spreken. Nu, opeens, besefte ze, dat moeder, altijd opgewekt, zich dag aan dag tal van opofferingen getroostte ter wille van haar en de jongeren; en dat haar die ééne opoffering, zoo klein in vergelijking met alles, wat moeder deed, nog te veel was geweest. O, hoe schaamde ze zich nu! Tranen van spijt en berouw kwamen haar in de oogen, toen ze moeder de zware groentepan op 't fornuis zag zetten en zich daarop naar 't schuurtje spoeden ... „Greet, wat doe je, huil je? Je oogen glibberen zoo!" klonk haar opeens broers verbaasde stem in de ooren en met een plank vol zandtaartjes bleef Hansje vlak vóór haar stilstaan. „Ach Hansje, ik huil, omdat we zóó'n heel lieve moes hebben," zei Greta en streelde broers krullebol. „Neen Greet, daar ga je toch niet om huilen?" En Hansje, die geen verdriet of tranen zien kon, vleide zich tegen Greta aan en keek smeekend tot haar op, als wilde hij naderen uitleg, zoodat hij haar troosten kon. Greta voelde onder dien blik uit de heldere kinderoogen, dat ze niet wdar was geweest. Ze tilde Hansje naast zich op de tafel, drukte hem stijf tegen zich aan en toen fluisterde ze: „Hanneman, ik ben bedroefd, omdat ik zoo slecht ben en altijd alleen aan mijn eigen plezier en gemak denk." Die laatste woorden begreep het vijfjarig ventje niet goed, maar de eerste wel. En zijn armpjes om Greta slaande, gaf hij deze een kus en zei stellig: 4ó „Jij bent niet slecht, Greet; je bent haast even lief als moeder. Toe, doe die tranen nu weg en kom dan taartjes bij me koopen?" Zoo sprekend liet hij zich van de keukentafel afglijden en trok toen Greta mee, en samen liepen ze den tuin in, het plankje met zandtaartjes tusschen zich in. Bij broer in de zandbak vergat Greta haar verdriet; maar toch, zoo luieren als de eerste dagen, wilde ze niet meer. Eiken morgen hielp ze moeder, hoewel ze het allesbehalve graag deed. Vooral omdat moeder slordigheid of half werk niet verdragen kon, en Greta zich juist graag zoo gauw mogelijk van die huishoudelijke werkjes afmaakte. Toch, telkens als ze zich dan weer overwon en probeerde, 't juist zóó, even netjes te doen als moeder het graag wilde, had ze 's middags zoo'n prettig gevoel en genoot ze nog meer dan te voren van haar vrijheid, van de lange wandelingen met „de kleintjes", of met Suze, en een enkele maal met moeder. Door 't zachte, zonnige weer kregen de meeste boomen reeds hun eerste, licht groene blaadjes, die zoo vroolijk afstaken tusschen het donkere dennengroen. Het eerste vogelengefluit klonk Greta als muziek in de ooren, en met het allereerste anemoontje kwam ze juichend naar huis. Urenlang speelde ze met de kinderen in hun eldorado, de groote zandhoopen en uitgestrekte heidevelden achter het Vijverbosch. Maar soms zat ze, 't handwerkje naast zich, dat moeder haar meegegeven had, tegen een zandduin geleund, en „droomde". En dikwijls verlangde ze er naar, dat weer die gansche heivlakte in gloeiend paars prijken zou. Dat was in den tijd, als Else en Hannie op „Boschlust" logeerden en 4i moeders verjaardag gevierd werd. Als die heerlijke dagen nu weer aanbraken, zou zij al vier maanden op de kweekschool gaan! Zou alles daar werkelijk zóó heerlijk zijn, als ze zich nu voorstelde? Alleen maar jammer, dat Suze ook niet naar S. ging, al was 't dan naar de industrieschool. Want naar de kweek, onderwijzeres, neen, dat was niets voor Suze; Suus was een echt huismoedertje en zoo lief voor haar kleine broertjes en zusjes! Neen, een vriendin als Suze zou ze op de kweek nooit terugvinden, en een juffrouw als juffrouw Poolsma evenmin. Tot die conclusie brachten Greta's overpeinzingen en gissingen over hetgeen haar wachtte, haar altijd weer. 43 je leven," zoo had vader gezegd, „voortaan ben je het grootste gedeelte van den dag bij moeder en mij vandaan. En op school zul je in aanraking komen met meisjes uit kringen, waar met God en Zijn gebod geen rekening wordt gehouden En je weet, ook in ooms huis heerscht een andere toon dan hier. Moeder en ik zullen veel voor je bidden, maar doe het ook zelf, eiken dag, want heel veel gevaren omringen je daar. En dan, houd dit woord van Salomo in gedachte: „Vertrouw op den Heer met uw gansche hart en steun op uw verstand niet." Dank God, dat Hij je een goed verstand gaf, maar bedenk ook, dat het een talent is, je door den Heer toevertrouwd, waarvan je Hem eenmaal rekenschap zult moeten afleggen." O, ze hoorde de woorden nog, één voor één, en ze zag nog vaders ernstigen, bijna smeekenden blik. Toen had vader gebeden, dat de Heer zijn kinderen, in het bijzonder zijn oudsten, die door zooveel gevaren omringd waren, wilde bewaren en bovenal hun een hart geven, dat den Heiland van zondaren zocht en Hem liefhad, Die hen zoo gaarne voor eeuwig gelukkig wilde maken. — Greta wist het, vader en moeder hadden Hem lief. Moeder had meer dan eenmaal gezegd, dat zij den Heere Jezus meer liefhad dan alles op aarde. En enkele maanden geleden, toen grootmoeder Waller gestorven was, had vader, die altijd zooveel minder sprak dan moeder, in Greta's bijzijn gezegd: „O, vrouw, welk een genade, dat wij denzelfden Heiland kennen als moeder en wij haar straks bij Hem zullen terugzien." Nog meer dan tevoren had ze er sinds dat oogenblik naar verlangd, óók zoo te kunnen spreken; ook van 49 op uit was „moeder te helpen," waar en wanneer zij maar kon. Stil gelukkig liep Greta aan moeders arm voort, vertelde en luisterde. En toen Wim met Corrie en Ria vooruit was gedraafd, vertelde ze óók van de vier fouten in 't dictée, die haar nog altijd niét zwaar wogen. „Geen wonder," zei moeder met een teederen klank in haar stem; „je hebt jezelve achtergesteld terwille van je ziekelijken leeraar, en zou dat je niét méér voldoening geven dan een dictée zonder fouten?" Greta's offer. 4 EEN PRACHTIGE OPLOSSING. „Neen kind, dat zou ik toch niet doen," zei mevrouw Waller hoofdschuddend. „Jij en Wim gaan nu al samen naar tante Clara; 'tnu ook nog voor Cato te vragen, vind ik wel een beetje erg; ook al zou dominee Valstar er voor willen betalen, wat natuurlijk wel 't geval zal zijn." Ja, Greta moest in haar hart moeder gelijk geven, maar toch, 't was zoo verdrietig Toos in school te weten, terwijl zij zelf telkens zoo'n heerlijk uurtje had. Ze was eigenlijk in deze ééne week al meer van haar gaan houden; Toos viel wel eens onaardig uit, maar dat meende ze dan niet zoo, want een oogenblik later kon je altijd merken, dat ze spijt van haar woorden had. Dat zei ze wel weer niet zoo ronduit, maar dan deed ze al wat ze kon om den indruk, die haar rake, maar niet vriendelijke woorden hadden gemaakt, weer weg te nemen en sloofde ze zich uit om je een pleziertje te doen. Gisteren morgen nog had ze er uitgeflapt: „Greet, jij vergeet nu ook altijd iets. Laat je hersens dan even goed werken, als je je tasch inpakt!" En in't middaguur, toen zij bij tante Clara zat, had Toos het lange uittreksel geheel overgeschreven, omdat zij 't 's middags 5i noodig zou hebben, maar weer thuis had laten liggen. — Was er nu niets op te verzinnen, dat Toos niet eiken dag in die ongezellige school behoefde over te blijven? Eensklaps klaarde Greta's gelaat op. „Als we dan eens om den anderen dag naar tante gingen, moeder? Dan Toos in school overblijven dan ik, als oom en tante dat goed vinden." Mevrouw Waller glimlachte, dat was nu echt een voorstel „ a la Greta" zou Wim zeggen. Maar veel te gaarne zag ze 't in haar oudste, hoe deze niet hebben kon, dat een ander, iemand van wie zij hield, minder had dan zijzelve, om haar hierin niet zooveel mogelijk aan te moedigen. En ofschoon zij verschillende bezwaren zag, sprak ze goedkeurend: „Wel, misschien is je plannetje wel uitvoerbaar, 'k Wil er morgen eens met vader over spreken. Dan kun jij 't overmorgen aan tante vragen." Den volgenden morgen zagen Greta en Cato reeds halverwege 'tstation Elsje van Manen aankomen; en reeds uit de verte juichte deze: „Héérlijk nieuwsI" Toen, gearmd loopend tusschen de beide anderen in, vertelde Elsje: „Jullie weet wel, dat moeder en ik bijna altijd maar samen zijn, omdat vader de meeste dagen op reis is; en raad eens, wat moeder nu gisterenavond voorstelde? Dat ik één van de overblijvers van school vragen zou, om eiken middag bij ons te komen eten. Ik dacht natuurlijk dadelijk aan jou, Toos; heb je zin? Fien ken ik zoo weinig en Kees kan ik toch niet vragen!" „Ik heb dollen zin!" juichte Cato en op haar gelaat stond duidelijk te lezen, dat ze meende, wat ze zei en 52 Greta zag er al even blij en gelukkig uit. „Maar 'k moet het eigenlijk eerst aan vader en moeder vragen ?" merkte ze aarzelend op. „Ja, dat begrijp ik," knikte Elsje. „Moeder wil zelf aan jouw moeder schrijven. Maar komen jullie vanmiddag na schooltijd even kennis maken? 't Is maar een kleine omweg langs ons huis." Alle drie verlangden ze dien dag even hard naar vier uur. Arm in arm stapten ze uit school de Zuidsingel op, waar ze na tien minuten voor een lieve, kleine villa stilhielden. „Zal ik maar vóórgaan?" stelde Elsje voor. „Graag. Greet, doet 't je hier niet aan „BoschLust" denken? Kijk eens, juist zoo'n bouwtrant! En ook van die gezellige, gekleurde blinden en geraniums boven de voordeur", vond Toos. „Ja, wat éénig! riep Greta verrast. „Maar dan is 't toch een „Boschlust" zonder bosschen in de buurt." „Kom maar mee!" wenkte Elsje en huppelde den voortuin door en 't huis langs. „O, ja, ma is in de serre; fijn, al aan 't theezetten. „Moeder, visite voor u!" Een nog jonge dame kwam vlug 't trapje af en stak Greta en Cato vriendelijk de hand toe. „En wie is nu ons nieuwe huisgenootje, de blonde of de zwarte?" „De zwarte," lachte Elsje. „Als ze mag van haar ouders!" „Natuurlijk, dat spreekt van zelf," antwoordde mevrouw. „Wat spreekt van zelf? Dat ze mag, omdat u zoo'n snoes bent?" vroeg Elsje op vroolijken, plagenden toon. 53 „Omdat jij zoo'n snoes bent!" gaf haar moeder, ook lachend, terug. „Neen, 't spreekt van zelf, dat ze alleen komt, op voorwaarde, dat haar ouders 't goed vinden. Dus ben jij Cato en jij Greta? Ja, ik ken jullie reeds zoo'n beetje, door Elsje's verhalen en nu herinner ik me wel, jullie op den dag van 't examen even gezien te hebben. Maar kom binnen, kinderen! Zoo mag 'k jullie toch nog wel noemen?" En uitnoodigend wees mevrouw van Manen naar de open serredeuren. „O ja, gerust mevrouw. Vader zegt altijd: zoolang 't haar nog hangt, zijn jullie kinders," zei Cato vroolijk. O, die Toos, hoe durfde ze toch altijd dadelijk en overal maar te praten? vroeg Greta zich af. „Zoek nu maar een lekker stoeltje uit; één, dat prettiger zit dan de schoolbanken", noodigde mevrouw opnieuw. „Maar dag Elsje, kind, geef me toch eerst eens een kus?" „Ja moeder, ik draai al om u heen, maar u hebt geen tijd voor me. U hebt 't ook zóó druk met uw visite!" zei Elsje op gemaakt ernstigen toon. „Of met jouw visite ?'' zei haar moeder vroolijk, terwijl zij haar eenig kind omhelsde. „Wel neen, ma, ze komen met u kennis maken. En daarom ga ik nu maar weg!" En Elsje snelde den tuin in, vóórdat haar moeder haar tegenhouden kon. „Die wildzang! Ze moet natuurlijk eerst weer naar haar konijntjes, die gaan haar vóór alles," zei mevrouw van Manen, terwijl ze mét liefkozenden blik de tengere 54 meisjesgestalte in blauwe matrozenjurk en met de groote stroohoed op, nakeek. „Konijntjes ?" herhaalde Cato verbaasd. „Houdt Elsje er dan konijnen op na?" „O, heeft ze dat jullie niet verteld ?" vroeg mevrouw, en toen zachter, als verklapte ze een geheim, vervolgde ze: „Nu ze grooter wordt, wil ze 't eigenlijk niet meer zoo weten, maar ze heeft heusch vier konijntjes en kan nauwelijks één dag buiten haar lievelingen. Als we 's zomers uitgaan, is ze altijd zóó over haar beestjes in zorg; dan gaan ze zoo lang in den kost bij een neefje hier in de stad." Toen stond mevrouw op en ging voort: „We houden er ook nog kippen en duiven op na. Houden jullie ook zooveel van dieren? Maar laat 'kjullie nu eerst eens een kopje thee inschenken." „Van honden houd 'k heel veel," antwoordde Cato. „Van katten ook nog een beetje, maar konijnen vind ik echte' jongensbeesten. Jij houdt van geen één dier, is 't wel Greet ?" „Kom, kom, zoo'n dierenhaatster ben je toch niet, Greta?" vroeg mevrouw, terwijl ze de meisjes een blaadje met twee kopjes geurende thee voorhield, en een bonbon presenteerde. „Neen mevrouw, zóó erg is 't niet," zei Greta kleurend. „Maar 'k houd toch veel meer van bloemen en planten." „En van je bosschen. Eenig toch, zóó dicht bij de bosschen te wonen!" verzuchtte Elsje, die juist Greta's laatst*" woorden nog opgevangen had en zich op de bovenste trede van de serretrap liet neervallen. 55 „Hè, wat smaakt dat verrukkelijk, zoo'n kopje thee na schooltijd!" vond Cato, terwijl ze met kleine slokjes van haar extraatje genoot. „Ma wacht me daar eiken dag mee op," zei Elsje. „Zie je, ik ben een echt verwend eenig kindje, ik krijg alles, wat maar in mijn hoofd op komt." „Ondeugd, kijk me eens aan, als je durft? Wat moeten je vriendinnen wel van zoo'n slappe moeder denken?" dreigde mevrouw van Manen met haar vinger. „Die zullen u een schat vinden, als ze hier eiken dag zoo'n heerlijk kopje thee mogen halen. Afgesproken?" vroeg Elsje met een schalschen blik uit haar vriendelijke oogen. Greta en Cato keken lachend en tegelijk verbaasd van moeder naar dochter, die wel twee zusters geleken, zóó vertrouwelijk gingen ze met elkander om. „O, dat zou ik zelfs heel gezellig, vinden," antwoordde mevrouw van Manen. „Dan schrijf ik daarover vanavond ook wel aan Cato's ouders. En verder praten jullie thuis alles wel af?" „We zouden 't natuurlijk dol graag doen, maar daar dacht ik toch heusch niet .aan, toen 'k uw kopje thee zoo roemde," merkte Cato, nu toch een beetje verlegen, op. „Wel neen, mijn kind, dat begrijp ik best," stelde mevrouw vriendelijk gerust. „Maar mijn Elzenkind heeft altijd van die plotselinge invallen, 't Is waar, zoo'n kopje thee smaakt heerlijk na een langen schooldag en jullie hebt er maar een kleinen omweg voor te maken." „Maar bonbons krijg je niet eiken dag; dat kan ons grauwtje niet trekken, hè moedertje ? Maar, o kinderen, vergeet jullie je tijd niet?" riep Elsje en sprong overeind. 56 Cato keek op haar polshorloge: „Goed, dat je 't zegt; we hebben geen kwartier meer! Kom gauw, Greet!'' Greta stond op, ze moést wel. Maar o, hoe graag was ze nog even blijven praten, of liever nog luisteren, in deze gezellige omgeving! En uit het diepst van haar hart zei ze, terwijl ze mevrouw van Manen de hand gaf: „Ik dank u hartelijk, dat u zóó vriendelijk voor ons bent." „Vindt je mevrouw geen snoes? En wat zijn Elsje en haar moeder dol op elkaar! En wat een eenig gezellig serretje!" ratelde Cato, terwijl zij en Greta zich naar 't station spoedden. Greta beaamde alles, ze had buitengewoon genoten en 't leek haar bijna te heerlijk om waar te kunnen zijn, dat dit alles haar nu in 't vervolg eiken dag overkomen zou. 't Viel dominee Valstar, die in S. vele kennissen had, gemakkelijk naar de familie van Manen te informeeren. En toen deze informaties goed uitvielen, kregen Cato, zoowel als Greta, terstond de zoo vurig begeerde toestemming. Dat was een vreugde 1 Zoo werd van toen af het schoolleven bijna enkel genot voor Greta. Alleen bedierf soms de rekenles nog een geheelen morgen, vooral omdat juist mijnheer van Pasen streng, ongenaakbaar streng was, vond Greta. Maar al de andere vakken waren prettig. En als 't heerlijke geschiedenisuurtje of de natuurkunde les om was, verlangde ze reeds weer naar de volgende les. Soms, opeens, dacht ze met een gevoel van heimwee terug aan „Rozenoord", waar juffrouw Poolsma nu les gaf op haar eigen prettige manier, zóó, als alleen zij 57 't kon. Want een tweede juffrouw Poolsma had ze nog niet teruggevonden. Maar toch — alles te zamen genomen, zou ze de kweekschool niet gaarne weer geruild hebben voor de school aan de Beukenlaan, waaraan ze zich nu een beetje ontgroeid voelde. DéAr werden de leerlingen als kinderen bijna behandeld; hier meer als jonge menschen, die zeiven weten moeten, wat zij doen en laten kunnen. En deze „promotie" beviel Greetje, zoowel als Toos, opperbest. Het eerste halfjaar op de kweek ging prettig voorbij. De zomervacantie met de traditioneele logeerpartij van de tweeling op „Boschlust" bracht een welkome en heerlijke afwisseling, maar héél blij was Greta toch ook, toen begin September de schooldeur weer openging, en het schoolleven met al zijn liefs en heel weinig leed opnieuw een aanvang voor haar nam. GRETA'S NIEUWE GELUK. 't Was een echte regendag in 't laatst van October. Greta en Wim haastten zich naar huis om zoo gauw mogelijk binnen te zijn. Terwijl ze zich in de gang van hun natte kleeren ontdeden, ging de huisschel over. Greta keek even: 't was vrouw Jansen, de werkster, die moeder te spreken vroeg. Reeds riep deze van uit de tuinkamer: „Laat vrouw Jansen, maar binnenkomen, Greta!" Zoo gingen allen naar binnen; Greta met een schuinschen blik naar vrouw Jansen, die er zoo vreemd en bedrukt uitzag, vond ze. En geen wonder! Onder tranen vertelde de arme vrouw, dat dien morgen haar jongste dochtertje gestorven was. En snikkend eindigde ze: „Drie dagen geleden ging zij nog naar school, net zoo gezond als uw kinderen nu. O mevrouw, ik kan ze niet missen, mijn lieve, lieve Jaantje!" Mevrouw Waller was zóó getroffen door dit plotseling en ontstellend bericht, dat zij het eerste oogenblik geen woord uitbrengen kon, maar met betraande oogen zwijgend op de bedroefde moeder neerzag, Wim, die deze stilte erg benauwend vond, vroeg aarzelend, of Jaantje veel pijn gehad had. 59 „Pijn niet, maar wel was ze soms benauwd," was het antwoord. „Maar o, mevrouw, ze was zoo gelukkig; als u dat eens gezien had ! En ze zei maar, dat wij niet zoo bedroefd moesten zijn, omdat zij naar den hemel ging." „Beste vrouw Jansen, laten wij dan ook niet zoo bedroefd zijn," sprak mevrouw Waller, terwijl zij troostend haar hand op den schouder van haar werkster legde. „Als uw Jaantje nu in den hemel is, heeft zij het véél beter, dan zij het hier op aarde ooit hebben kon, hoeveel u allen ook van haar hieldt." „Maar mevrouw, Jaantje was nog maar even tien jaar, net zoo oud als Rietje van u. Denk u, dat zoo'n jong kind al weten kan, dat zij naar den hemel gaat ?" vroeg de bedroefde vrouw aarzelend. „Zeker, vrouw Jansen! Als uw kleine meisje zoo rustig en gelukkig was, terwijl zij toch begreep, dat zij sterven ging, mogen wij gelooven, dat zij wist, dat de Heere Jezus haar zonden vergeven had en haar een nieuw hartje had gegeven." „Ja, dat zei ze zelf ook. Gisterenavond nog zei ze zoo duidelijk: „„Vader en moeder, u moet ook inden Heere Jezus 'gelooven, dan wordt u net zoo gelukkig als ik nu ben. En dan bent u niets bang om te sterven. Vraag u het maar aan de juffrouw van de Zondagsschool."" „Inderdaad, zóó is het," bevestigde mevrouw Waller. „De Bijbel zegt: „„Die in den Zoon gelooft, heeft het Eeuwige Leven."" Vrouw Jansen, laat uw kleine meisje het middel mogen worden tot uw behoudenis. Dan zijt ge voor altijd veilig en gelukkig, en ziet ge uw kind eens weer." 6o Dit bezoék liet een diepen indruk achter in den anders zoo vroolijken familiekring. Niemand had den rechten lust in zijn gewone bezigheden of spel. Eergisteren waren Greta en Wim op hun weg naar 't station het aardige, vroolijke kind nog tegengekomen. Welk een zonderlinge gedachte, dat zij nu niet meer in leven was. Lang over tien, toen alles in huis stil was, lag Greta nog wakker; de gedachte aan den ernst van het leven wilde haar niet meer loslaten. En telkens opnieuw vroeg ze zich af: als ik nu vandaag over drie dagen eens stierf, waar zou ik dan zijn, waar zou dan mijn ziel heengaan ? En dan dacht ze aan haar taalleeraar, dien zij voor enkele dagen met Cato en Elsje samen bezocht had. Mijnheer Pander had op een rustbed gelegen en uit zijn oogen had zulk een groote droefheid gesproken, en bij het weggaan had hij haar alle drie de hand gedrukt en gezegd: „Ik ga nu spoedig naar een sanatorium in Overijsel, midden in de dennen. Misschien word ik daar nog beter, want o, meisjes, het is zoo hard te moeten sterven, als men nog jong is." — O, die arme, arme mijnheer Pander! En Jaantje, die nog veel jonger was, kon wel sterven; ja, wilde het graag, had haar moeder gezegd. Als zij nu eens sterven moest ? Jaantje was toch ook altijd gezond geweest en toen in drie dagen... hersenvliesontsteking kon zij ook krijgen en dan ... drie dagen maar.. .. Greta draaide zich om en om. Ach, ze zou kunnen sterven, zoo ze maar wist, evenals Jaantje en ook vader en moeder, dat haar zonden vergeven waren. Hoe gelukkig moest die vrouw zich wel gevoeld hebben, 6i tot wie de Heere Jezus zei: „Vrouw, uw zonden zijn u vergeven, ga heen in vrede." Als de Heere Jezus nog op aarde was, zou zij ook voor Hem neervallen en Hem smeeken, haar al haar zonden te vergeven, al het kwaad, dat zij in haar gansche leven gedaan had. Eindelijk, eindelijk viel Greta in slaap. Maar o, het ontwaken dien volgenden morgen! Het was, als drukte een loodzware last haar. Moest ze zóó opstaan en straks naar school gaan? Met loome bewegingen kleeddé ze zich aan en ging langzaam de trap af. In de tuinkamer was moeder, alleen. Waar waren de anderen? Ach, het was haar 't zelfde, die konden haar immers ook niet helpen! Maar toen moeder haar aanzag en opgewekt zei: „Morgen Greetje, lekker geslapen?" toen kon ze zich niet langer inhouden, maar ze sloeg haar armen om moeders hals en snikte: „Neen, moeder, neen! Ik gevoel mij zoo héél ongelukkig!" „Wat is er dan, lieveling?" zei moeder teeder, terwijl ze het blonde hoofd van haar oudste streelde, dat tegen haar schouder rustte. „O, moeder, als ik over drie dagen sterven moest, dan zou ,ik verloren gaan, voor altijd verloren! Want mijn zonden zijn niet vergeven," bracht Greta er haperend, met fluisterende stem uit. „Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol," dat zegt ons Gods Woord," zei mevrouw Waller zacht, met diepen ernst. Te zamen zetten moeder en Greta zich nu in vaders grooten armstoel en spraken langen tijd fluisterend. En met tranen in de oogen liet moeder straks haar kind 62 het tuinhekje uit, haar Greta, die zoo angstig en onrustig was, maar die zij, haar moeder niet helpen kon; want dit was iets tusschen God en haar kind. Maar één ding toch kon ze, en alles in de tuinkamer latend als het was, ging mevrouw Waller naar boven en bad tot God, dat Hij Greta Zijn groote liefde wilde doen zien en haar brengen tot het geloof in den Heiland, die voor zondaren stierf. Greta had een dag, dien zij haar gansche leven niet vergeten zou. Te midden van al het gewone gevoelde zij ^zich zoo ongewoon, zoo bedroefd en onrustig. Maar toen kwam de avond, waarop zij vrede vond voor haar hart. Een gevoel van zaligheid vervulde haar ziel, toen zij geloofde, dat Gods Zoon ook voor haar zonden gestorven was, en zij Hem haar Heiland en Zaligmaker wist. Nu was het beangstigende gevoel weg, in Gods oogen schuldig te zijn. En terwijl in en om „Boschlust" diepe, nachtelijke stilte heerschte, lag Greta daar in haar klein bovenkamertje als een ander, gelukkig menschenkind. Eerst heel laat in den avond sliep ze in, om weer vroeg in den morgen te ontwaken; zóoals ze was, snelde ze naar de slaapkamer van haar ouders en vertelde hun haar onbegrijpelijk groot geluk. Diep ontroerd dankten vader en moeder God met haar voor Zijn groote genade. En opstaande van haar knieën zei moeder: „Mijn kind, blijf dicht bij je Heiland. Hij is onze liefde en toewijding zoo waard, want Zijn liefde en zorgi Zijn genade en trouw zijn oneindig over ons." Onderweg naar 't station vroeg Greta zich af, of ze nu ook met Wim er over spreken zou. Hier, tusschen 63 de menschen, kon ze het niet, maar wel vanavond boven, vóór het naar bed gaan. Zou ze Wim, met wien ze alles bepraatte, dit wondere en heerlijke niet zeggen ? O, hoe wenschte ze, dat hij ook spoedig zóó gelukkig worden mocht! ZORGEN IN „BOSCHLUST." In de eerste week van het nieuwe jaar, juist op vaders verjaardag, werd op „Boschlust" een meisje geboren. Moeder had reeds Ria en Hansje naar vader willen noemen, maar nu moest deze zich toch gewonnen geven, en zoo werd het kleine, blonde zusje naar vader „Hermine" genoemd. Allen hechten zich van het eerste oogenblik af aan 't „nieuwe kindje," zooals broer zei. Maar toch, moeder merkte al gauw, dat bij Hansje's liefde ook een beetje jaloezie kwam. En op een avond zei ze tot haar vier oudsten: - „We moeten er nu vooral om denken, voor broer even lief te blijven, als vóór zusje kwam. Anders mocht hij eens denken dat onze liefde voor hem minder is, omdat we allen zooveel van Hermientje houden en dat zouden we toch niet willen?" Greta sloop naar boven, om nog een praatje te maken met haar Hanneman, vóór hij slapen ging, dat vond hij immers altijd zoo heerlijk. Terwijl zij vertelde van Mozes in zijn biezen kistje, broers lievelingsverhaal, ging de deur zachtjes open en kwam Ria binnen. Beiden begrepen: ze hadden éénzelfde schuldgevoel tegenover 66 had Greta met vader, telkens als ze zijn nu soms zoo droeven blik naar 't leege vouwstoeltje in moeders hoekje voor de tuindeuren zag dwalen. Maar 't ergst van alles vond ze 't — moeder daar zoo bleek en stil boven in bed te zien liggen, wel met dezelfde lieve oogen en dezelfde vriendelijke stem als altijd en 'óók vol belangstelling voor al hetgeen haar en de anderen betrof maar toch niet heelemaal „moeder", want moes hóórde, in de tuinkamer, in de keuken, in de zijkamer, druk bezig en bedrijvig, iedereen in huis bijstaand met raad en daad; moeder hóórde riiet in bed, dat was het. Vrij spoedig gelukte het mijnheer Waller een goede juffrouw te vinden, die Truus' plaats op haar beurt innemen kwam. „Juf" zooals juffrouw Vermeer al gauw genoemd werd, nam de zorg voor de huishouding op zich; mevrouw Waller kreeg de verzorging, die zij [behoefde, even als de kleine Hermine, die in haar rose wiegje spartelde, onbewust van het groote leed, dat in huis gekomen was. Den eersten Mei ging Hansje met Corrie en Ria mee naar de dorpsschool. Hansje blij, nu was hij heelemaal groot, en juffrouw Vermeer niet minder blij. Want nooit kon ze hem lang alleen vertrouwen, zoodat ze nu beter met haar vele werkzaamheden zou kunnen opschieten. Eén keer had ze broer overvallen, terwijl hij alle pogingen aanwendde om zusje rechtop in haar wieg te zetten, omdat ze dan alles in de kamer veel beter zien kon; en een anderen keer had hij de suikerpot leeg gelepeld, zoodat later zijn maagje van streek was geraakt. Ja, Hans was een guit, en o zóó'n hartelijke jongen, maar dikwijls een lastig baasje. 67 Maar al had juffrouw Vermeer nu de handen wat meer vrij, wat moeder al lang had zien aankomen, gebeurde: de grootere kinderen begonnen te klagen, dat juf nooit eens tijd voor hen over had. Op zekeren dag zei moeder: „Maar kinderenlief, ik had het toch ook altijd druk, en speelde of wandelde maar zelden met jullie?" „O, maar u luisterde toch altijd naar ons," zei Wim en Corrie voegde er aan toe: „En als we u noodig hadden, was u altijd te vinden. Maar juf laat ons maar roepen en zoeken, 't kan haar niets schelen!" „Corrie, zoo mag je niet spreken!" zei moeder ongewoon streng, terwijl de verontwaardiging kleur op haar bleeke wangen bracht. „De juffrouw doet, zooveel ze maar eenigszins kan. Zij heeft toch ook zusje en mij te verzorgen, behalve al hetgeen ik vroeger deed. Ik wilde wel, dat Greta en jij de kleine werkjes, die 'k jullie opgedragen heb, met evenveel zorg en toewijding deedt, als juf haar werk doet." Corrie keek beschaamd voor zich en zei niets meer. Maar den volgenden middag tusschen schooltijd klaagde Rietje op haar beurt: „Moes, ik wilde zoo graag dat kleedje voor nicht Truus gauw afhebben. Maar ik kan den hoek niet alleen, en juf heeft het zoo vreeselijk druk en Greet zegt, dat ze geen verstand van handwerken heeft." „Haal je kleedje maar gauw, dan zal ik eens kijken," zei moeder vriendelijk; „misschien is 't maar een oogenblikje werk." Maar toen moeder een kwartier later, recht overeind zittend en met een kleur van inspanning, nog met het 68 handwerkje bezig was, en vader binnen kwam, klonk 'top een toon, die Ria schrikken deed: „Ria, ben je vergeten, wat ik een paar dagen geleden gezegd heb?" Vóór Ria antwoorden kon, zei moeder voor haar: „Rietje heeft me niets gevraagd, man. Ik heb zelf voorgesteld, haar even te helpen. Maar ik zie nu wel, dat 't niet gaat." „Greta kan dat toch wel doen, of is't zoo moeilijk?" vroeg vader met een schuinschen blik naar 't vierkante lapje gaas, dat gedeeltelijk met een lief, eenvoudig randje was bewerkt. .Greet kan 't wel," zei moeder langzaam. „Maar 't kost haar veel inspanning en een heele zelfoverwinning. Alle handwerkjes noemt ze peuterwerk." „Ga dan nu maar naar beneden, Ria," zei vader vriendelijk. „Ik zal Greta zeggen, dat ze je morgenmiddag op streek moet helpen. Dat werkje komt wel in orde." Ria pakte zorgvuldig haar schat weer in 't vloeipapier en huppelde gerustgesteld en welgemoed de kamer uit. ,,'t Is voor de kinders zoo jammer, dat de juffrouw 't altijd zoo druk heeft. En we kunnen toch niet nog vaker de werkster of de naaister nemen? Mijn ziekte kost toch al zooveel," sprak mevrouw Waller en zuchtte diep. „Zoo Greta wat meer tijd voor de kinderen had, dat zou al veel schelen; ze is lief genoeg voor hen," merkte mijnheer Waller op. En in zijn hart kwam, niet voor de eerste maal, de gedachte op, of het niet zeer gewenscht was, dat Greta haar studie opgaf en haar moeder tot een heerlijke hulp 69 werd. Met zijn vrouw wilde hij hierover niet spreken, want deze wist niet, dat haar ziekte vermoedelijk nog langen tijd duren zou. Rustig en biddend wilde hij deze zaak overleggen en acht geven op de leiding des Heeren. Mijnheer Waller maakte zich nu gereed om nog een wandeling te gaan maken met zijn beide oudsten. „Een kleine vergoeding voor jullie eenzaamheid van tegenwoordig," had vader de eerste maal geantwoord op de vragende blikken van Greta en Wim bij die onverwachte uitnoodiging. ,,'t Vijverbosch is om te spelen, 't Reigerbosch om te wandelen," zeiden de Wallertjes altijd. En meestal, ook vanavond, werd dan ook de weg naar 't Reigerbosch ingeslagen. Hier stonden de statige dennen en oude kastanjeboomen in lange rijen en waren prachtige, breede lanen. Terwijl Greta, zacht neuriënd, van al de voorjaarspracht rondom zich genoot, hoorde ze eensklaps haar vader zeggen: „Willem, je rapport was ditmaal weer slechter dan 't vorige. Hoe komt dat ?" Wim stotterde iets van een ongelukkig getroffen repetitie. Greta wist betér; hoe dikwijls had ze Wim gewaarschuwd, maar altijd had hij een uitvlucht gehad. Nu eens was 't: „Ik heb niet meer zooveel huiswerk tegenwoordig," en op een anderen keer: „'k Heb voor schooltijd nog tijd genoeg, dat na te zien." Ze hoopte maar, dat vader met Wim's antwoord genoegen zou nemen. Maar nog strenger dan eerst klonk 't: „Je werkt met minder ijver dan vroeger. Wim, waarom doe je moeder en mij dit verdriet aan? Je kon beter." 70 Wim zag beschaamd voor zich, mompelde iets van: „'k Zal weer beter mijn best gaan doen;" maar toen, eensklaps, zag hij zijn vader vrijmoedig in de oogen en zei: ,,'t Is dit: ik heb den rechten zin niet meer in 't leeren en 'k zou liever van 't gym af willen." „Wim!" uitte Greta verschrikt. „Wim?" Ook vader stond een oogenblik stil en vroeg verbaasd: „Wat zou je dan willen?" „Ik zou dokter willen worden," was kortaf 't antwoord. Slechts met de grootste moeite kon Greta zich inhouden; wat beteekende nu zulk een antwoord? „Maar dan moet je toch niet beginnen met van 't gymnasium af te gaan, dat weet je toch zelf ook wel!" wierp vader tegen. „Ik kan immers geen dokter worden, omdat 't zoo'n lange, dure studie is? En misschien heb ik dus later niets aan al wat ik nu leer," zei Wim op somberen toon. „Daarom zijn mijn rapporten slecht; ik weet niet, waarvoor ik werk!" Greta kreeg opeens zulk een groot medelijden met Wim; reeds lang had ze geweten, wat zijn hartewensch was, maar altijd had ze gedacht, dat die Wel vervuld kon worden. Zij mocht wel worden, wat ze wilde; zij wist, waarvoor ze werkte! Hoe verschrikkelijk zou ze 't vinden, zoo ze, om welke .reden ook, nu geen onderwijzeres worden mocht! En zou nu Wim's wensch niet in vervulling kunnen gaan? O, zoo ze afstand deed van den hare, zou dat hem helpen ? Zou ze 't kunnen, om Wim ? „Zoo ik je nu eens beloven kon, dat je wel dokter worden mag, zou je dan weer met lust en ijver leeren, 71 evenals vroeger ? Denk daar eens goed over na, jongen ?" vroeg vader. „O, vader, dat zou ik zeker! Maar 't kan immers niet ?" „Bij den Heer is geen ding onmogelijk. Vergeten we dit nooit! Moeder en ik hebben Hem altijd opnieuw gebeden, of Hij, als 't kon, je grootsten wensch vervullen wilde. En nu wil ik je een geheim vertellen, dat wij sinds Kerstmis weten: Oom Frits in R. heeft aangeboden, je studiekosten geheel voor zijn rekening te nemen. Slechts één voorwaarde heeft oom er aan verbonden: je moogt niet meer tijd voor de studie gebruiken dan bepaald noodzakelijk is." „Vader! ?" was alles, wat Wim uitbrengen kon. Greta kon in 't geheel niets zeggen, want als vaders stem zoo trilde — en dat had ze nog maar een enkele maal in haar leven gehoord — werd het haar zoo zonderling te moede. Maar toch was ze blij, zóó blij, als ze meende, nog maar éénmaal in haar leven geweest te zijn: toen ze het kleine, witte kaartje uit de leeren schooltasch te voorschijn had gehaald. Thuisgekomen snelde Wim rechtuit naar moeders kamer: „O, moeder, u weet het al? Ik mag dokter worden, dokter! Ik kan 't haast niet begrijpen of gelooven!" Ben je er zóó blij om, mijn jongen?" zei moeder en keek Wim in de stralende oogen. „Maar heb je er wel goed over nagedacht, dat je dan nog heel lang en heel veel moet leeren?" O, wat was moes toch een schat, vond Wim. In plaats van hem nu een verwijt te maken over zijn minderen ijver van de laatste maanden, deed moeder hem alleen deze vraag. Nu, opeens, had hij er zóó'n ?2 spijt van, dat hij door eigen schuld zijn ouders dit verdriet had aangedaan, dat hij met tranen in de oogen zijn moeder bekende, hoe hij herhaaldelijk zijn lessen niet had gekend en één leeraar hem „lui" had genoemd; maar zoo moeder hem alles vergeven wilde, zou hij van dezen dag af zijn uiterste best doen. Moeder vergaf haar jongen zoo gaarne; ze zag immers hoe hij nu oprecht berouw had over zijn gedrag van de laatste maanden. „Hoe zou oom Frits toch op die gedachte gekomen zijn?" vroeg Wim. „Ik denk, dat de Heer hem die in 'thart heeft gegeven. Onze Heer is zoo machtig en zoo goed en als 't kan, vervult Hij ook onze wenschen," zei de zieke zacht en wachtte een oogen blik. Toen ging zij voort: „Ik ben zoo blij en dankbaar, dat jouw wensch en die van Greta nu beide in vervulling zullen gaan. Maar jongen, als dokter wacht je een leven van zelfverloochening en opoffering; nu ik zelf ziek ben, begrijp ik dit beter dan ooit te voren. Zieken verwachten zooveel van hun dokter. Weet je toch zoo zeker, dat je dat alleen worden wilt ? Je bent nog maar vijftien, Wim?" Wim doorstond moeders ernstig vragenden blik en antwoordde stellig: „Ja moeder, ik weet 't zeker. Misschien zit het verlangen er naar wel in mijn bloed. Grootvader Waller was toch ook dokter! Maar ik ga nu gauw nog een uurtje werken." Pas was hij weg, toen Greta de kamer binnenkwam. De jongeren mochten slechts twee maal per dag naar boven, maar Greta en Wim hadden „vrijen toegang", 73 vader wist wel, dat zij niet lastig of druk zouden zijn en de zieke zoodoende vermoeien. Moeder en Greta verheugden zich samen in Wim's geluk. Toen zei Greta, dat ze zich één oogenblik had afgevraagd, of zij niet haar studie moest opofferen, om Wim daardoor misschien tot de zijne in staat te stellen. „Maar", eindigde ze eerlijk, „ik geloof niet, dat ik het gekund had, al had dat geholpen." „Wees dan maar dankbaar, dat jij rustig kuntdoorleeren, kindlief!" zei moeder hartelijk. „Neen, zulk een zwaar offer vraagt de Heer maar zelden van ons. Hij kent wel onze kleine kracht. Maar wat Hij wel van Zijn kinderen vraagt is, dat wij in het kleine getrouw zijn en voor Hem doen, wat onze hand vindt om te doen, omdat Hij het op onzen weg brengt. En daarin kunnen wij dan onzen Heiland dienen." Stil en peinzend zag Greta voor zich. Toen stond ze op en zei: „Ik ga nu maar weer beneden. Nacht moeder!" Den volgenden morgen, zoodra Corrie haar oogen opende, juichte Ria: „O, Cok, wat denk je, dat 'k hier aan 't voeteneind van mijn bed zag liggen, toen 'k wakker werd: 't kleedje voor nicht Truus enkele hoek kant en klaar! Nu kan 'k er vandaag al aan doorgaan! Dat heeft Greet natuurlijk gedaan..." „Of juf?" opperde Corrie. „Neen, neen, Greet; ze is een snoes! Eigenlijk doet ze altijd alles, wat je haar vraagt. Want o, ze heeft zoo vreeselijk 't land aan handwerkjes, aan „peuterwerk, "' lachte Rietje vroolijk. 77 verlangen; nu moes dag en dag hoopte en wachtte op de beterschap, die niet kwam, nu moeder niets,'heelemaal niets doen kon of mocht? — Maar neen, ze was nu al zoo 'n eind op weg, halverwege de tweedeklas! Zoo ze nu van school ging, zou ze haar talenten begraven, en mocht dat dan? En als moeder dan beter werd, dan stond ze daar: zonder acte, met niets dan wat kennis van 't huishoudelijk werk, waar ze 't land aan had, ja, 't land, dat was 't goede woord er voor. Ach maar waarom deed ze nu zoo ? In plaats van rustig te slapen, haalde ze zich allerlei onmogelijke dingen in 't hoofd. Neen, ze wilde nu aan niets anders denken dan aan school en al het prettige da£r, en zóó inslapen. Volgende maand zouden ze met natuurkundige proeven beginnen; en leeren vioolspelen op school, echt! En Elsje was morgen over veertien dagen jarig en 's avonds was er dan een echt stadsverjaarspartijtje, daar ging 't heel anders toe dan hier in O! Neeijes en nichtjes uit andere plaatsen kwamen er zelfs voor over. En zij en Toos en Fien moesten een voordracht doen; wel een beetje griezelig, dat ze' dan zoo voor 't front moest komen. Gelukkig had Toos de grootste en moeilijkste rol. . . Den volgenden morgen bij 't ontwaken wreef Greta zich de oogen uit en vroeg zich af, of ze werkelijk den vorigen avond in ernst aan gedacht had, haar studie en haar schoolwereld op te geven. Maar dat zou haar toch immers onmogelijk zijn? Neen, ze wilde wijzer zijn, en zichzelf nooit meer zóó van streek maken.Ze mocht zich aan haar studie geven, ze mocht onderwijzeres wordenlater; vader en moeder hadden 't immers zelf goed gevonden ? 7» Met een dankbaar, maar toch niet rustig, gelukkig gemoed ging Greta de eerstvolgende dagen naar school. Alles was hier net als te voren: de lessen, het gezellige middagmaal bij tante Clara en het niet te overtreffen theeuurtje. Wat was er toch met haar gebeurd, dat voor haar alles zoo anders was nu? OVERWONNEN. „Tante," sprak Greta enkele weken na haar nachtelijke overpeinzingen, „ik begrijp niet, waarom oom en u Else en Hannie naar de kostschool in. E gestuurd hebben, 'tls toch al zoo stil voor u, nu Truus getrouwd is!" Mevrouw Vermeulen keek verbaasd op van haar naaiwerk; zulk een opmerking was zij van haar nichtje in het geheel niet gewend. Wim vroeg soms „maar raak", zooals haar man wel eens zei, maar Greta bezat dien zekeren tact, die niet vraagt naar dingen, die een ander betreffen, zoo die ander er zelf het stilzwijgen over bewaart. En als om haar tante nog meer te verbazen, ging Greta voort: „Hier in de stad zijn toch goede meisjesscholen genoeg!" Geen wonder, dat tante Clara zich verbaasde. Zij wist immers niets af van den storm, die de laatste weken in Greta's hart woedde en die al heviger werd. Van uur tot uur bijna vroeg zij zich af, of ze niet aan haar ouders zeggen moest, uit eigen beweging, dat ze bereid was, haar studie op te geven ter wille van moeder. Te meer, sinds zij voor een paar dagen aan een enkele uitlating van vader bemerkt had, dat dit de eenige oplossing zou zijn van de groote moeilijk- 8o heid, moeder voldoende en werkelijke rust te geven. Greta zocht nu een antwoord op deze vraag; maar ach, ze zocht in verkeerde richting. In plaats van zich tot haar ouders te wenden en dezen te vertellen van haar gevoelens en haar strijd, ging ze zich vergelijken met andere meisjes, die ook thuis noodig waren, om welke reden ook, maar die toch al haar tijd gebruikten» voor eigen studie. En toen, uit haar onrustig hart, kwam de vraag, die tante Clara zoo zeer verbaasde. Deze antwoordde evenwel, vriendelijk als altijd: „Wel Greta, oom en ik meenen, dat 't zóó het beste is voor onze meisjes, en 't meest in haar belang." „Maar als u haar hulp nu bepaald noodig had, zou u ze dan toch daar laten? ' vroeg Greta met aandrang. „Neen, dat zou ik niet: dat zou, geloof ik, niet in haar belang zijn. Ik wil geen egoïsten maken van mijn dochtertjes." Bij Greta's laatste vraag en haar met nadruk gesproken, „als u ze nu bepaald noodig had," was tante Clara eensklaps een licht opgegaan. Daarom nam ze nu Greta's hand in de hare en zei ze zachtjes: „Mijn kind, zeg vanavond toch alles aan je ouders. Zij zullen zoo blij zijn, als ze zien, wat er in je hart leeft. Gretalief, waarom ben je niet van het begin af met je strijd en je twijfel tot moeder gegaan?" „Ik houd zooveel van mijn studie en van de school," snikte Greta. „Ik kon er bijna niet aan denken, dat alles op te geven en ik durfde het niet hardop te noemen. Maar nu weet ik het: ik houd van moeder toch het allermeest, en moes heeft me noodig." Tante Clara knikte Greta nog eens hartelijk en be- «3 Moeder keek haar oudste zóó diep in de oogen, als wilde ze haar in de ziel' lezen. Toen vroeg zij, als had ze Greta's vraag aan haar niet gehoord: „Is het alléén om mij, dat je dit offer brengen wilt? Zeg het mij, Greta?" Moeder wist, dat Greta haar héél liefhad, maar ze kende ook Greta's gróóte liefde voor de studie, haar tegenzin bijna in allen huishoudelijken arbeid. Greta verstond het, zichzelve op te offeren ter wille van één, die haar lief was; maar toch ... Aarzelend klonk het antwoord: „Neen moeder, niet alléén om u. Ik kan mijn studie opgeven, omdat ik geloof, dat de Heer het zoo wil. Vóór ik Hem kende, zou ik daar niet toegekomen zijn, vrees ik." „Ik ben zóó blij, dit van je te hooren," sprak moeder met grooten ernst. „De wil van onzen Heiland moet ons gaan boven alles en geen offer, dat wij uit liefde tot Hem brengen, moet ons te zwaar zijn." Vol ongeduld en verlangen wachtten moeder en Greta nu vaders thuiskomst af, „want," zoo zei moeder, „we moeten nu eerst met vader praten, die weet altijd, wat 't beste is." Mijnheer Waller kwam dien dag, evenals Greta, met een bezwaard gemoed huiswaarts. Onderweg was hij bij den dokter aan geweest en deze had gezegd: „Als uw vrouw thuis niet volkomen rust kan nemen, raad ik, dat ze naar een inrichting gaat. Op deze manier gaan we eer achter- dan vooruit." Ach, mijnheer Waller had dit zelf ook wel gezien, maar aan het gaan naar een ziekenhuis waren verschillende bezwaren verbonden. Neen, de beste oplossing 84 zou zijn, dat Greta van school kwam. Moe lief zij haar studie had, mijnheer Waller wist, dat zij deze gewillig opgeven zou, zoodra haar ouders dit van haar eischten; maar het viel den liefhebbenden vader zoo zwaar, dit offer van zijn kind te moeten vragen. Evenals altoos bij zijn thuiskomst, begaf mijnheer Waller zich rechtuit naar boven, om eerst zijn vrouw te begroeten. — Hoe verrast, ja ontroerd, was hij, toen Greta hem daar tegemoet kwam met de vraag, die de vervulling bracht op zijn vurigsten wensch. Beraadslaagd werd er nauwelijks meer over het nieuwe plan, allen waren er te zeer mee ingenomen. En Greta hoorde haar vader zeggen met weer die trilling in zijn stem: „Vrouwtelief, nu komt alles wel goed. Nu krijgt de juffrouw voldoende tijd om jou te verzorgen en ook nog voor 't naaiwerk, waar je nu altijd zoo over tobt. We mogen wel trotsch zijn op ons Greetje, die hiermee aan onze jongeren zulk een goed voorbeeld geeft." Greta hoorde Wim's stem op de gang en sloop zachtjes de kamer uit. „Greet, waar heb je al dien tijd toch gezeten? Heb je nog niets aan je werk gedaan? Ik ken al mijn natuurkennis al I" riep Wim triomfantelijk. „Kom even mee naar de vensterbank, ik heb je iets héél bijzonders te vertellen 1" zei Greta en in haar oogen lag zulk een blijde glans, dat Wim dadelijk opmerkte: „In elk geval is 'tiets prettigs, dat zie ik al aan je. Komen Else en Hannie soms thuis van de kostschool ? Of is er iets met moeder? Of..." „Je raadt het toch niet; 'tis héél iets anders. — Ik ga van school af! Nu, deze week al." 85 Wim sprong weer op van de vensterbank en ging vlak vóór Greta staan: „Van school af, jij? Greet, wat bedoel je? Moet je dan geen onderwijzeres worden ?" „Neen, want moeder heeft mijn hulp noodig." „Maar ik zou woedend zijn, als 'k nu opeens geen dokter worden mocht 1" riep Wim in de grootste opwinding uit. „Mag je nu geen onderwijzeres worden! En hoe ter wereld kun je dat nu zoo kalm opnemen ?" „Ik moet niet van school, ik heb 't zelf gevraagd," zei Greta ernstig. „Zeg nu eens eerlijk, vindt je zelf ook niet, dat ik moeder helpen moet?" „Juf is er toch en Anna?" zei Wim ontwijkend. „En 't is zonde en jammer van alles, wat je geleerd hebt." „Wel neen, zooveel meisjes gaan school tot haar zestiende jaar!" wierp Greta tegen. „„Kennis is macht"" zou juffrouw Poolsma zeggen. En heusch, moeder heeft me noodig, al kun jij dat nu misschien niet zoo inzien, omdat je een jongen bent, en een echte!" eindigde Greta vroolijk. „Greta," zei jWims en zoo noemde hij haar maar heel zelden. — „ik begrijp je niet. Dat je je zelf overwon en van school komen wil om moeder kan ik van jou begrijpen. Maar hoe kan je er nu zoo blij en gelukkig uitzien? Kost 't je dan niets, alles en alles op te geven ? Geef je zóó weinig meer om je studie ? Hoe dikwijls heb je niet zelf gezegd, dat je huishoudelijk werk vervelend vindt? En hoe dolgraag wilde je onderwijzeres worden!" Greta zag Wim 't smartelijken, verontwaardigden blik en ze begreep, dat ze hem alles zeggen moest. Anderen mochten haar handelwijze verkeerd uitleggen 86 of beoordeelen, maar tusschen Wim en haar mocht geen misverstand komen. En toen vertelde ze van haar strijd en ook, wat haar ten laatste de overwinning had doen behalen, dat dit niet was de liefde voor moeder alleen. Ook sprak ze zachtjes van moeders verrassing en blijdschap, van vaders dankbare vreugde bijna . .. „Eten, Greet, Wim, kom toch! Vader wacht!" 't Was Corrie's stem onder aan de trap. Greta en Wim haastten zich naar beneden, want vader hield niet van wachten, dat wist groot en klein op „Boschlust'' veel te goed. Onder den avondmaaltijd vertelde vader zelf „het" aan juf en de kleintjes. „Heerlijk, in één woord!" vond juffrouw Vermeer. „Greta, wat zullen we 't gezellig hebben samen!'' Corrie meende: ,,'t Is anders zonde en jammer van je studie, 'k Hoop maar niet, dat 't mij later zoo gaan zal." Hansje klapte in zijn handen van blijdschap: „Dus dan ga je nooit weer weg, o Greet, o Greet!" Rietje zei niet veel, ze had vaders stillen, rustigen aard evenals Greta, terwijl al de andere meer op moeder geleken. Maar de blijde glans in de groote, blauwe oogen verraadde, dat Ria niet minder verheugd was over de komende verandering dan broer. En uit de rose wieg, die in 't hoekje naast 't orgel stond, klonk een zacht, vroolijk kraaien, zóó blij, dat Wim lachend zei: „Hoor Greet, zelfs zusje moet haar blijdschap uiten. Toe, laat ze even uit haar wieg komen; mag 'tjuf?" „Vandaag mag alles. Doe maar met haar, wat je wilt,' gaf juffrouw Vermeer vroolijk ten antwoord. 87 „Dat moest moeder eens hooren. Neen juf, u hebt geen hart voor uw pleegkindje!" plaagde Wim. „Gelukkig voor haar, dat Greet nu maar thuis komt!" Greta nam het blonde zusje van negen maanden nu, op haar schoot, en langzaam en met zorg voerde ze baby haar papje. Sinds moeder ziek was, langer dan een half jaar nu^ had in de tuinkamer niet zulk een blijde, gelukkige stemming geheerscht als dezen avond. Vader voelde 'ten Greta; en met hun blikken zeiden ze elkaar, dat zij beiden 't geheim er van wisten. ELSJE'S „INVAL". In den loop van diezelfde gewichtige week schreef mijnheer Waller een briefje aan den directeur van de kweekschool, dat en waarom Greta den eersten October de school zou verlaten. Zelf vertelde Greta 't aan Cato en Elsje, natuurlijk ook aan Suze. Maar de gedachte, dat allen op school 't weten zouden en er over praten kon ze niet verdragen, en daarom vroeg ze haar beide vriendinnen aan niemand iets te zeggen vóór Zaterdagmorgen. En zoo gebeurde ook. Toos en Elsje zouden er nauwelijks over hebben kunnen spreken tót anderen; ze wisten, dat velen in de klas zich weinig" met Greta inlieten, haar stil of verlegen vonden, en onder dezen waren er zeker, die als een interessant nieuwtje zouden aanhooren, wat haar beiden zoo ontsteld en bedroefd had. Alleen aan haar moeder vertelde Elsje alles; die beiden konden geen geheim hebben voor elkander, en mevrouw van Manen kon het verdriet van haar dochtertje zoo goed begrijpen, omdat zij zich ook zelf langzamerhand zeer aan Greta gehecht had. En om wat nu gebeuren ging, kreeg ze deze nog liever dan ooit te voren. „Ik bewonder ons Greetje!" zoo zei ze tot 8g Elsje en in stilte beraamden die twee een plannetje. Zoo werd 't Zaterdagmorgen half twaalf; het oogenblik, waartegen Greta de laatste dagen al meer en meer opgezien had. Eerst groette en bedankte ze al de leeraren en leeraressen. 't Moest, zoo had vader gezegd ; zij kon er onmogelijk van buiten. En als vader zoo sprak, dan moést 't ook; dat wist Greta van dat ze een klein meisje was af, daarom had ze maar niet langer tegen gesproken. Maar o, hoeveel liever zou ze heel stilletjes en ongemerkt 't schoolgebouw uitgeslopen zijn! Bij den directeur in diens eigen kamer kwam ze wat meer op haar gemak. Van het eerste oogenblik af had ze zich aangetrokken gevoeld tot het vriendelijke, gemoedelijke oudere heertje. Ook nu legde hij vertrouwelijk zijn hand op Greta's schouder, terwijl de zachte, sympathieke stem sprak: „Het spijt ons zoo, Greta, dat je ons gaat verlaten. In de eerste plaats, omdat dit voor je zelf een groot verdriet moet zijn, maar ook, omdat wij je zeer missen zullen. Ik geloof niet, dat één van ons, leeraren, ooit over je te klagen gehad heeft. Maar ik verblijd me voor je ouders, aan wie je je van nu af geheel wijden wilt; je ijver en nauwgezette plichtsbetrachting zullen je thuis niet minder van pas komen dan hier. Wees daar, die je hier was! En nu, vaarwel. Het ga je goed, mijn kind! Mocht je het voorrecht hebben, je moeder nog geheel te zien herstellen!" Na een hartelijken handdruk ging Greta naar haar schoollokaal terug, waar ze al haar klasgenooten groette, met uitzondering alleen van Cato en Elsje. In 't kleine serretje was 't even behagelijk als altoos j 9o en Greta moest zich telkens afvragen: zit ik hier nu werkelijk voor de allerlaatste maal? Een lief, zilveren theepotje had ze voor mevrouw van Manen meegebracht, uit dankbaarheid voor alles, wat ze hier had genoten. Mevrouw zoowel als Elsje vonden 't zóó'n snoezig dingetje, dat ze 't bepaald dadelijk inwijden wilden, al was 't dan bij ongeluk twaalf uur in den morgen. En zoo dronken ze thee met haar viertjes en aten bonbons, als op den eersten dag van de kennismaking, nu anderhalf jaar geleden; en allen probeerden, voor elkaar te verbergen, dat ze zulk een groot verdriet in zich omdroegen. „Nu Elsje, kom nu eens met je plannetje voor den dag?" vroeg mevrouw. „Neen ma, dat is u beter toevertrouwd. Ik kan alleen maar eerste beginnetjes maken," zei Elsje en schudde haar blonde krullen, die uit het lint losgeraakt waren. „Je weet wel, Greta," zei mevrouw toen hartelijk, „mijn Elzenkind heeft altijd van die goede, plotselinge invallen. We vonden allebei, dat aan onze heerlijke theeuurtjes eigenlijk geen einde mocht komen. En nu heeft zij verzonnen, dat je elke veertien dagen een middagje bij ons komt, en dan voor de gezelligheid Suze van Reenen meebrengt. Dat zou dan tegelijk goed zijn voor haar en jouw talenkennis." „Dan komen jullie bij voorbeeld met het locaaltje van drie en wacht je Toos en mij hier op," vulde Elsje, nu ook in vuur, aan. „En dan drinken we uit jouw snoezige potje thee! En ma praat den éénen keer Engelsch met ons, en den anderen keer Fransch, hè ma ? Je zal toch wel mogen?" ,,'k Denk het wel; o, ja stellig," meende Greta. „Vader 9i en moeder vinden 't van zooveel belang, dat ik mijn talen bijhoud. O, mevrouw, ik kan u niet zeggen, hoe verrukkelijk ik Elsje's plan vind. En Suze zal me nauwelijks gelooven! Nu behoef ik dus gèèn afscheid van u en Elsje te nemen?" Greta's oogen straalden vanblijdschap, van een groote en onverwachte vreugde. Met een verlicht hart ging ze naar tante Clara, waar ze wel even groeten wilde, maar ook geen afscheid behoefde te nemen. Tante kwam meermalen moeder bezoeken en bovendien kon zij er, telkens als ze in de stad kwam voor 't theeuurtje, even aanloopen. Zoo had dus de Zaterdag niet zóó 'n droevig verloop als Greta zich voorgesteld had. Maar toch — eerst boven bij moeder, toen achter op 't grasveld onder 't croquetspel en eindelijk onder 't gewone 's Zaterdagsavondsche voorleesuurtje van vader — telkens had ze, diep in haar hart, zulk een vreemd, weemoedig gevoel; zóó leeg, dat ze soms even haar hand tegen haar hart drukte als had ze daar pijn. Er was nu iets wèg uit haar leven: haar studie had ze verloren, haar schoolwereld met al haar liefs! Eén lichtpuntje maar zag ze, de theeuurtjes en met de gedachte daaraan viel ze eindelijk in slaap om wakker te worden als „huismoedertje." GRETA'S ZEVENTIENDE VERJAARDAG. 't Was een koude middag in Januari. In de tuinkamer van „Boschlust" ging 't druk en rumoerig toe. Juffrouw Vermeer zat achter de naaimachine en draaide, zoo vlug ze maar kon; Greta las broer half hardop voor uit zijn nieuwe prentenboek, Wim en Ria speelden halma in „moeders hoekje", voor de tuindeuren, en voor de andere tuindeuren speelde Hermine in haar loophekje en kraaide en praatte op haar manier, aan één stuk door. Boven alles uit klonk Corrie's langzaam, tweestemmig orgelspel. „Fout Corrie, die heele laatste regel", merkte Ria op onder het halmaspelen door. „Zing dan nog eens vóór, dan kan ik 't wel weer?" vroeg Corrie. Ria zong met haar hoog, helder stemmetje: Ik leef hoog op de Alpen, het liefelijkst oord, Daar vlieden mijn dagen genoegelijk voort.... „Ssst, ik heb 't al," riep Corrie en speelde het versje zuiver, met twee vingers, ten einde. Toen draaide ze zich driftig om op de orgelkruk en zei ongeduldig: „Ach, ik moest ook al lang orgelles hebben eigenlijk. Jij hadt 't notabene al, toen je twaalf was, Wim!" 93 „Ja maar, jij met -je nootebeenen kunt geen orgel trappen," plaagde Wim, die 't altijd op Corrie gemunt had. „Daar moet je echte beenen voor hebben, kijk van zulke!" En triomfantelijk werden een paar stevige jongensbeenen boven tafel uitgestoken. Hermine kraaide van pret bij die ongewone manoeuvre, maar Corrie ging voort: „'k Zei notabene niet eens nootebeenen, maar notabene. En jij, al bijna zestien, met kniekousen nog..." Een vroolijk gelach overstemde Corrie's gepruttel, maar deze, nóg niet wijzer geworden, begon een oogenblik later opnieuw: „Juf, vindt u dat nu ook niet oneerlijk, Wim kreeg op zijn twaalfde jaar les en ik word over zes weken al veertien?" „Als je nu zei, dat je 't jammer vondt, dat zou je beter passen, want van oneerlijkheid is geen sprake," antwoordde juffrouw Vermeer op stelligen toon. „Je ouders zullen voor hun handelwijze wel degelijk een reden hebben." Corrie zweeg, ze voelde zich verongelijkt. „Een reden hebben?" herhaalde Greta zachtjes en toen luider: „'k Had zoo dolgraag Hannie en Else willen vragen, Zondag over met mijn verjaardag, maar vader en moeder vonden 't niet goed. Toen vroeg 'k, of Suus dan een dagje komen mocht en dat mocht ook niet." „Waarom niet, Greet, als je jarig bent ?" vroeg Wim. „Neen, daar begrijp ik niets van!" „Ben je soms ongehoorzaam geweest, of stout?" onderzocht Hansje met een ernstig vragenden blik naar 94 Greta, als wilde hij zeggen: dan begrijp ik het wel! ,,'k Ben dikwijls 'stout, broer," zei Greta peinzend. „Nu moest ik eigenlijk juf helpen met naaien en 'k zit jou voor te lezen. Maar neen, ik begrijp ook niets van die weigering. Suze komt 's Zondags toch zoo vaak! Zouden vader en moeder daar dus ook een reden voor hebben, denk u?" „Stellig Greta; hoewel ik ook zeggen moet, dat de weigering van dit verzoek me verbaast." Neen, juf kon er ook niets van begrijpen: alleen vader wist 't en moeder en dokter Barends, maar die zou niets verklappen, want een goede dokter zwijgt als een mof. — Zondagmorgen! Greta opent haar oogen: Zondag vandaag? O, heerlijk; en jarig, zeventien! Ze-ven-tien? vraagt ze zich af en wrijft zich de oogen uit. Nog niet lang geleden had zij iemand van zeventien groot mensch bijna gevonden. Had ze zich toen vergist of vergist ze zich nu ? Neen, neen, groot mensch is ze nog lang niet! Greta schudt haar hoofd, knipt dan 't licht aan en haar blik valt op iets, dat er gisteren niet was in deze zoo over-, overbekende omgeving. Ze springt haar bed uit en kijkt met groote aandacht naar een donkere gravure in smal verguld lijstje. Ernstig, o zoo ernstig stemt de voorstelling op de plaat haar. Op eenmaal ziet ze zich in haar gedachten in de tuinkamer, op een vroegen Aprilmorgen, met vader en moeder samen, en ze hoort weer vaders stem : „ ... een talent, je door den Heer toevertrouwd, waarvan je Hem eenmaal rekenschap zult moeten afleggen." Vóór haar staat de heer, die buitenslands was gereisd, 95 en nu, na langen tijd van afwezigheid, zijn slaven tot zich geroepen heeft. „Wel, goede en getrouwe slaaf,, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in tot de vreugde uws heeren!" zoo klinkt den beiden eersten toe, die bij hun talenten nieuwe gewonnen hebben. Maar o, die achteraan staat, hoe beschaamd ziet hij vóór zich; tot hem zegt zijn heer: „Booze en luie slaaf! ... Neemt dan het lalent van hem weg!" Greta gaat weer terug in bed, 't is koud, héél koud in de kamer, maar hier is 't behagelijk en hoog trekt ze de dekens op. O, ze weet het wel, waarom vader juist diè plaat daar ophing, heel stil zeker, terwijl zij sliep! „Vader," zoo had ze gevraagd, enkele weken nadat ze van de kweekschool afgegaan was, „hoe moet het nu gaan met het talent, waarvan 'u zelf zei, dien morgen van den eersten April, dat het mij door den Heer was toevertrouwd? Het ligt nu begraven." En vader had geantwoord: „Wij kunnen onze talenten op zoo velerlei wijzen gebruiken en er winst mee doen. Het goede verstand, de gave, die God je schonk, heb je nu even zeer noodig als op school; daar, om nieuwe dingen in je op te nemen, vraagstukken op te lossen en zooveel meer, hier om moeders plaatsje zoo goed mogelijk te kunnen innemen." „Ja, nu begrijp ik het," zoo had zij zelf toen geantwoord. „We moeten ons talent gebruiken in het werk, dat de Heer ons aanwijst." Eiken dag zou deze plaat haar nu in herinnering brengen, dat ze in dienst van haar Meester haar talen- e,<5 ten ontwikkelen moest. O, dat wilde ze ook, ze had haar Heiland lief en wilde Hem dienen met „al haar krachten." Maar ach, hoe moeilijk was 't dikwijls, trouw te zijn in alle kleine dingen en eiken dag weer! Moeders plaatsje zou ze innemen, zij? O, 't leek er niets naar! Vier maanden was ze nu „huismoedertje", zooals vader haar soms plagend, soms in ernst noemde. Hoe vrééselijk waren die eerste dagen geweest! Met een groot verlangen naar haar schoolleven, dat voorbij was, en even grooten tegenzin voor haar nieuwe werkkring had ze gedaan, wat moeder of de juffrouw van haar vroegen. Als ze daar nu nog aan terugdacht... maar neen, ze wilde daar niet aan terugdenken, 't Waren moeilijke, droeve dagen geweest. En soms — en dat was nog 't ergste — was er opstand en ontevredenheid in haar hart gekomen en had ze gevraagd: waarom moet ik zulk een zwaar offer brengen, en anderen niet? — Langzaam, heel langzaam, was het groote verlangen naar haar studie minder geworden. O, 't was er nog; geen enkele dag was het weg uit haar hart, maar daarnaast was nu liefde voor haar werkkring als „huismoedertje." Dat was 't, waar ze zoo dankbaar voor was, nu op haar zeventienden verjaardag. O, er waren nog werkjes, die haar eiken dag of iedere week weer zelfoverwinning kostten, maar andere werkzaamheden deed ze zelfs gaarne. Ze voelde zich noodig en nuttig thuis; kwam het misschien daardoor, dat haar werk haar soms licht viel ? En eerlijk bekende ze zichzelf: Het kruis, dat ik op mij genomen had en den Heer wilde nadragen, en dat mij te zwaar leek bijna, is nu geen zwaar kruis meer. Greta's offer. 97 Maar nog iets was er, waar ze vandaag zoo héél dankbaar voor was; iets, wat óók meehielp, haar kruis licht te maken: moeder werd beter! De laatste twee maanden was er duidelijk merkbare vooruitgang! En eergisteren had dokter Barends gezegd — o, wel tienmaal had ze die woorden herhaald, sinds moeder ze haar had overgebracht. — „De laatste weken bent u zóóveel vooruitgegaan, dat ik nu hopen durf, dat u de hartzwakte nog gehéél en al te boven zult komen." — Hoe menigmaal had moeder gezegd: „Onze Heer is zoo machtig en zoo goed," moeders geloof was niet beschaamd, hun aller gebed werd verhoord ... Met een ruk werd de deur opengeworpen: Hans, Ria en Corrie stormden binnen en feliciteerden en kusten Greta allen tegelijk. „Hier, voor jou!" riep broer opgewonden, ,,'k Heb 't zelf gemaakt in je theeuurtjes, en wat er in hoort, geeft Hermientje, strakjes, als juf klaar is." In spanning ging Greta aan 't uitpakken; zelf gemaakt door broer, die zoo heel weinig geduld had, om iets goeds tot stand te brengen, wat zou dat wel zijn? — Een roze bloempotje, netjes gevlochten van stevige papierstrookjes, kwam voor den dag. Keurig, vond Greta 't; en op eigen potjes en plantjes was ze juist zoo verzot! Ze pakte er haar Hanneman hartelijk voor. Corrie en Ria deden niet onder voor Hans: vier zakdoekjes, omgehaakt door Rietje, en van een geborduurd kransje met letter voorzien door Corrie, ontlokten de jarige de verbaasde uitroep: „Maar hoe kranig van jullie! Wat een werk is dat geweest en ik heb nooit Greta's offer. * 98 iets gemerkt! Zóó dikwijls ging ik toch niet uit thee drinken! Maar Cok, jij houdt niets van handwerken?" „Nu, jij doet toch ook wel eens iets, dat je niet prettig vindt," zei Corrie en draaide haar hoofd om. Dat was weer echt een antwoord voor Corrie; Greta lachte, maar zei niets. Vlug gingen alle vier zich nu aankleeden. Straks ging de jarige haar felicitatie halen bij vader en moeder. Wim verraste haar met een handschoenendoos in keurig houtsnijwerk. Zonder dat Greta er ook maar iets van bemerkt had, had hij zich die kunst eigen gemaakt. „O Greet, nu behoef je nooit meer naar je handschoenen te zoeken," merkte broer met verrukking en zekere verbazing op. Maar Greta kleurde; die slingerende handschoenen konden er desnoods nog mee door, daarmee bezorgde ze alleen zichzelf wat last, maar Hansje's eenvoudige opmerking herinnerde haar er aan, hoe menigmaal ze juf ergerde, zelfs moeder verdriet deed, door haar onnetheid, haar nonchalance of vergeetachtigheid. Ach, ze wilde niet slordig zijn en onnadenkend, maar telkens was 't weer gebeurd, vóór ze er aan gedacht had. Na het feestelijke middagmaal stelde vader voor, dat juf met al de kinderen, zusje in den wagen, een flinke wandeling z£u gaan maken; 't was mooi, vriezend weer. „Maar gaat ü niet met ons? Vader, op Greeteverjaardag? Blijft u nu thuis?" klonk 'tin koor, verbaasd, teleurgesteld. „Ja, ik heb moeder beloofd, haar gezelschap te houden," riep mijnheer Waller achterom, terwijl hij, telkens één trede overslaand, vlug de trap opliep. 99 Geen van de Wallertjes begreep 't recht — op Greta's verjaardag! — maar ze wisten niets beters te doen dan nu zonder vader op stap te gaan. Nooit, nooit in haar leven zou Greta het oogenblik vergeten, toen ze straks 't eerst van allen de tuinkamer binnenloopend, daar moeder zag, moeder in haar oude hoekje, in haar eigen vouwstoeltje! Een heerlijker verrassing dan deze, vandaag op haar verjaardag, had ze niet kunnen wenschen of bedenken! O, wat was dat een weelde, moes weer terug te hebben, héér weer te zien als het middelpunt van den kring! Nu begreep ze, waarom vader thuis was gebleven! Nu begreep ze ook, waarom Hannie en Else of Suze niet konden komen, zoo, zóó was 't het heerlijkst! Maar nu ook besefte ze eerst ten volle, wat ze gemist had al deze maanden, hoe leeg de tuinkamer geweest was zónder moeder. Vader moest dat gemis wel altijd door even erg gevoeld hebben, want o, hoe in-gelukkig zag vader er uit! Moeder at mee aan tafel, bleef in den kring tot negen uur en 't werd voor Greta een verjaardag, véél heerlijker dan ze had durven hopen. In haar hart was niets dan dank en jubel; ze had haar moedertje terug] BEZOEK. Van dien dag af bleef mevrouw Waller zóó goed en gestadig vooruitgaan, dat dokter Barends bij één van zijn bezoeken met zichtbare voldaanheid verklaarde: „Nu kan ik mijn patiënte niet meer bijhouden 1" Het grootste gedeelte van den dag kon de herstellende weldra in de tuinkamer zijn; en terwijl de laatste sneeuwklokjes nog in bloei stonden en de lila en gele crocusjes probeerden hun kopjes boven 't gras uit te steken, werd de eerste wandeling door den tuin gemaakt. Voor Greta was 't eiken dag een nieuw genot, dat ze nu met haar vragen en bezwaren tot moeder kon gaan, of eigenlijk, dat vele moeilijkheden verdwenen waren met moeders komst in de tuinkamer. Nu behoefde ze Hansje en Hermine niet meer zooveel te „bemoederen," maar kon zij zich weer laten bemoederen! „Greta, kook je nu eigenlijk geheel alleen?" vroeg mevrouw Waller verbaasd, terwijl ze op een morgen stond toe te zien, hoe Greta druk bezig was met de toebereidselen voor het middagmaal. „Ja, ik heb juf net zoo lang gevraagd, me alleen in de keuken te laten, tot ze 't ook gedaan heeft. Als 101 ik iets niet weet, ga ik 't even vragen. Zoo heeft Suze 't koken ook geleerd." Greta keek met critischen blik in een pan en zei: „Ziezoo, 't vleesch kan af. Nu de kool eerst'opzetten." Bedrijvig liep ze heen en weer; zoodra ze even rustig weg kon, liep ze moeder na, die den tuin was ingegaan. „Ik vind 't zoo'n genot te zien, met eigen oogen, dat je zoo heerlijk in de huishoudelijke werkzaamheden bent ingeleefd, meer dan ik had durven hopen," merkte moeder vergenoegd op. „Maar nu hebt u me juist aan 't koken gezien en u weet wel, dat doe ik 't liefst van alles. Strijken doe 'kook graag en bij de wasch helpen en .. ." „Kind, je maakt me zóó blij," zei moeder zacht. „Maar moes, ik ben nog niet uitgepraat!" bekende Greta eerlijk. „Naaien, mazen, stoppen en alles, wat daar maar bij hoort, vind ik nog even vervelend als de allereerste dag. En als ik 't dan nog op mijn eigen manier mocht doen, maar juf is zoo wanhopig netjes en precies. Gisteren moest ik een knoopsgat over doen en den tweeden keer ging 't nog slechter dan de eerste," en Greta zuchtte diep. „Ik ben blij, dat juf zoo netjes is. We kunnen niet dankbaar genoeg zijn, dat zij in ons huis is gekomen. Maar toch denken vader en ik er over, de juffrouw tegen i Mei weg te laten gaan. Aan jou en Anna samen heb ik nu wel genoeg. Maar kind, dan zal jij meer moeten naaien?" „Misschien gaat het dan wel, met u samen, 'k Had ook nooit gedacht, dat ik dat andere werk nog ooit prettig zou vinden. Als 'k maar nooit op de kweek had 102 gegaan en nooit had geweten, wat studeeren is, dan werd 'k mogelijk nog eens net zoo'n echte huisvrouw als u," eindigde Greta lachend. Maar moeder lachte niet; ze voelde, wat in die eenvoudige woorden opgesloten lag, en stilstaande, sprak zij ernstig: „Zou je wel altijd kunnen buiten je studie? Zou het niet een te zwaar offer voor je zijn, mijn kind?" Even zweeg Greta en trilde haar lip. Toen zei ze aarzelend. „Weet u, ik heb het gevoel, iedere week dommer te worden, nu 'k er heelemaal niets meer bij leer, behalve dan op 't theeuurtje." Mevrouw Waller keek haar oudste met liefdevollen blik aan en zei: „Dat moet ook heel erg zijn voor jou, daar denk ik wel eens te weinig aan, en toch... ik zie geen enkele mogelijkheid ..." „O moeder, neen, zoo bedoel ik het niet. Ik heb er nog niet één dag spijt van gehad, dat ik van school ben gekomen. Ik had u dit niet moeten zeggen," sprak Greta bedroefd. „Zeker wel, mijn kind! Als je mij niet zeggen mocht, wat er in je hart leeft, wie dan wel ? Maar je bent zulk een trouw huismoedertje, dat ik wel eens vergeet, dat 't voor jou, met jouw aanleg en neigingen, een benauwende gedachte moet zijn, je geheele leven te moeten teren op de kennis, die je tot nu toe verzameld hebt." Teruggekomen in de keuken merkte mevrouw Waller nog op: „Maar dom behoeft niemand te zijn, die 't niet wezen wil, Greet! 't Leven zelf kan ons zóóveel leeren, Iö3 zoo wij onze oogen maar goed gebruiken. Of vindt je tante Clara of mij zoo dom; wij zouden voor elk examen zakken!" „O neen, ik heb er nooit aan gedacht, u of tante dom te vinden!" zei Greta met overtuiging. Den volgenden dag, Zaterdag, begon 't tegen den middag flink te regenen, zoodat van de voorgenomen tocht naar 't Vijverbosch, om planten te zoeken voor Corrie's nieuw aangelegde verzameling, niets komen kon. De tuinkamer werd „volgeladen" volgens Wim, die eigenlijk veel plaats noodig had, om broers bouwplaat in elkaar te zetten. Even drie uur merkte Greta op: „Ria, je moest in de zijkamer gaan zitten, 't Is daar veel rustiger." „Hè, Greet, 't is hier veel gezelliger," zei Ria met een smeekend stemmetje en vragenden blik. „Maar je schiel hier immers zoo slecht op. In de zijkamer zou je je sommen veel eerder af hebben; je zegt zelf, dat ze niet moeilijk zijn, en je ze wel alleen kunt maken. Wat vindt u nu, juf?" „Natuurlijk doet Ria veel wijzer, als ze alleen gaat zitten," zei juffrouw Vermeer afgetrokken. Zij had een jurk voor Corrie onderhanden, die ze nog graag vóór morgen af wilde hebben en liet Greta nu maar alleen moederen. Maar Rietje gaf 't nog niet op. „Toe, laat me nu maar hier blijven? Als 'k alleen in de zijkamer moet zitten, is mijn heele Zaterdagmorgen bedorven." „Riet, zeur niet zoo; ik kan zoo niet lezen!" zei Corrie ongeduldig. t04 Toen mengde zich Wim in 't gesprek: „Alsof je op deze manier wel iets aan je vrijen middag hebt? Dat is nu een redeneering, die we op 't gym. zouden noemen: vrouwenlogica." „Wie praat hier van vrouwenlogica ? Jij Wim ?" klonk hier eensklaps de verbaasde stem van mijnheer Waller, die de deur binnenkwam. „En wat versta je daar wel onder?" „Wel vader," begon Wim, die nooit om een antwoord verlegen was, „iedereen weet toch, dat vrouwen en ook meisjes zelden zuiver redeneeren, of juiste gevolgtrekkingen maken. Vandaar ook, dat de meeste meisjes zwak zijn in wiskunde." „Zoo, zoo, 't is sterk uitgedrukt," antwoordde vader, die een glimlach niet onderdrukken kon. „Is dat de bescheiden opinie van jullie, gymnasiasten?" Terwijl Wim zich voor een nieuw „antwoord gereed maakte, zei juf, die nu weer goed" bij was, een beetje plagend: „Weet u, mijnheer Wim, vrouwen voelen soms de dingen, intuïtie noemt men dat." „Intusschen, wat was de aanleiding tot dit diepzinnig gesprek?" onderzocht vader. Greta lichtte vader in, hoe Ria al van vóór twee uur af met haar huiswerk bezig was en weinig opschoot, maar op verontschuldigenden toon voegde ze er aan toe: „Ze zit natuurlijk niet graag alleen in de zijkamer, 't is hier ook veel gezelliger." Maar zoowel Greta als Ria voelden, dat deze redeneering niet opging. En de laatste pakte reeds zwijgend haar boeken bijeen, wel wetend, wat volgen zou. ios „Ria gaat naar de zijkamer, dat spreekt van zelf. Een beetje dom, kindje, hier in de gezelligheid te willen blijven," zei vader, en toen vriendelijker: „Maar eerst mag je mijn verrassing nog hooren. We krijgen volgenden Zondag over logé's. Raadt jullie eens wie ?" „O, neef Alfred en nicht Truus? Hoe heerlijk, vader!" riep Greta verrast uit, terwijl mijnheer Waller bevestigend knikte. Zoodra Wim dit zag, zei hij op stelligen toon: „Greet, je hebt er iets van geweten, dat moet!" „Neen Wim, toch niet. Maar wie zou 't anders kunnen zijn dan nicht Truus? Jij wist toch ook, dat die een Zondag over komen wilde, zoodra moeder beter werd. En andere logé's kunnen we nu eigenlijk nog niet hebben." „Zie je, Wim," zei vader lachend en met een goedkeurend knikje in de richting van zijn oudste, „dat is nu intuïtie, Greet heeft 't eerst gevoeld, de redeneering komt wel achteraan." Wim gaf zich gewonnen, tegen Greta wilde hij 't wel afleggen, maar in zijn hart was hij blij, dat de intuïtie bij juf of Corrie ditmaal niet zoo sterk gewerkt had- Greta kreeg 't de eerstvolgende dagen zóó druk met toebereidselen maken voor de logé's, dat ze in ernst overwoog, voor 't eerst haar dierbaar theeuurtje over te slaan. Maar moeder noch Suze wilden hiervan iets hooren. En zoo stapten de beide vriendinnen Donderdag op het gewone uur arm in arm naar 't station. „Zóó'n drukte en werk geeft dat toch eigenlijk niet, twee logé's voor een paar dagen ?" vond Suze, die, met zeven zusjes en broertjes jonger dan zij zelf, een heel drukke omgeving gewend was. io6 „Ach, je weet wel, juf heeft de logeerkamer in gebruik, dus die moet naar mijn kamertje verhuizen en ik slaap zoo lang op een rustbed bij Corrie en Ria in de kamer. En omdat nicht Truus op de hoogte is van alle finesses bij ons, doordat ze verleden jaar een maand bij ons geweest is, willen juf en ik nu alles echt in de puntjes hebben. Ik heb gisteren de gordijntjes van 't kamerscherm vernieuwd, van lila gebloemd cretonne, snoezig staat 't. En Anna geeft vandaag de kamer een groote beurt en ..." „Nu geloof ik wel, dat je het druk hebt," zei Suze lachend, verbaasd over zulk een woordenstroom. „Maar luister nu ook eens naar mijn nieuwtje!" Verlangend keek Greta op. „Een nieuwtje, Suze, wat dan? Je zegt het zoo blij?" En als een juichkreet klonk 't toen: „Hoogstwaar schijnlijk mag ik met September naar de huishoudschool Dan komt Lena thuis, de tweeling gaat naar school en 't kleintje vraagt niet meer zooveel zorg. Moeder denkt dat 't wel gaan zal en ik vind 't zóó heerlijk! 't Is daar zoo gezellig en je leert alles zoo goed!" eindigde Suze met stille verrukking. „Suus, hoe heerlijk voor je! Nu wordt je grootste wensch toch nog vervuld!" zei Greta levendig. Toen, eensklaps, dacht ze aan dien Decembermorgen op „Rozenoord," toen zij met haar heerlijk nieuwtje gekomen was, toen 't scheen, daar héér liefste wensch vervuld zou worden, maar die van Suze onvervuld blijven moest. Ze wist, ze voelde, dat Suze ook aan dien dag dacht, toen deze hartelijk zei: „In 't begin van de week, toen io7 moeder bij jullie was, zei je moeder weer, hoe blij en dankbaar zij was, Greet, dat jij 't vorig najaar van school bent gekomen. Ik zal je nu maar niet alles oververtellen, maar je moeder zei, dat zij den Heer daarvoor eiken dag dankt." Greta zei niets, ze kón niet. In haar hart was droefheid, maar ook blijdschap, echte blijdschap om Suze, en nog eens zei ze zichzelf: Suze is en blijft mijn liefste vriendin. „How do you do ? And how is your mother, Greta ?" x) zoo ontving mevrouw van Manen de beide meisjes, vriendelijk en opgewekt als altijd. „Thank you, much better. Mother is taking a walk in the woods every day now," 2) antwoordde Greta. En in vrij vlot Engelsch vertelde ze van het aanstaande bezoek en hoe ze bijna het theeuurtje had willen verzuimen. Toen Elsje en Cato kort daarop uit school kwamen, werd 't een gebabbel van belang en Suze met haar verrassend nieuws vormde het middelpunt van den vroolijken kring. Van tijd tot tijd viel mevrouw van Manen de praatsters even in de rede, om een op- of aanmerking te maken.» Den eersten tijd hadden vooral Suze en Cato nogal eens moeten „offeren," — een stuiver boete betalen voor al te geringe spraakzaamheid — maar dat was minder en minder voorgekomen en nu stond Elsje's oude kinderspaarpot reeds lang halfvol stuivertjes, vergeten in een hoek. „Een heerlijken Zondag, Greta!" wenschten mevrouw 1) Hoe gaat het jullie ? En hoe maakt je moeder het, Greta ? 2) Dank n, moeder is veel beter, en maakt nu iederen dag een wandeling in de bosschen. io8 en Elsje Greta toe, toen deze met Suze en Cato weer afscheid moest nemen. En het werd een heerlijke Zondag, hoewel de dag Greta ook droefheid bracht. De architect Westerhuis en zijn jonge vrouw, die in het schoone, boschrijke gedeelte van Overijsel woonden, behoefden niet naar het kleine, eenvoudige dorp te komen, om hier grootscher natuurgenot te smaken, maar toch, toen zij met de geheele familie Waller, van vader tot zusje, op dien zonnigen Aprildag de lanen van 't Reigerbosch door wandelden, kwamen beiden weer, evenals het vorig jaar in verrukking over het liefelijke en bekoorlijke van deze omgeving. Na de wandeling werd een heerlijk spel croquet gespeeld in twee partijen, 't Gejuich bij een mooien slag klonk soms zóó luid, dat moeder en juf 't in de tuinkamer hooren konden en gaarne de boterhammentafel in den steek hadden gelaten om mee te spelen. Vader met zijn staf won. 's Avonds na kerktijd — beleefdheidshalve waren de gasten meegegaan — kwam 't gesprek op de verschillende werken, die.mijnheer Westerhuis onder handen had. ,,'t Grootste is op 't oogenblik wel de verbouwing en uitbreiding van een - sanatorium, een uurtje fietsen bij ons vandaan, midden in de dennenbosschen. Ach Truus ik heb je nog niet gezegd, dat Kees Pander gestorven is. Juist vóór we van huis gingen, kreeg ik 't bericht," zei mijnheer Westerhuis, en haalde uit zijn zakportefeuille een zwartgerande kaart. „Kees Pander? Maar zoo heet mijn leeraar. Vader, zou dat mijn mijnheer Pander zijn?" vroeg Greta ontsteld. IOQ „Die jonge man was leeraar," zei neef Alfred aarzelend, nu hij zag, hoe Greta schrikte van zijn bericht. „Kende je hem?" „O ja, zoo goed," zei Greta droevig. „Het eerste half jaar, dat ik op de kweekschool ging, was mijnheer Pander mijn liefste leeraar. Maar toen is hij naar 't sanatorium gegaan, ik wist niet, dat dit zoo dicht bij u in de buurt stond. Mag 'k de kaart even zien?" Greta las, eerst zachtjes en toen hardop: „Heden ontsliep in vrede mijn lieve, eenige zoon Cornelis, in den ouderdom van 26 jaar. Weduwe M. Pander-Geel." En zachter nog voegde ze hieraan toe: „In vrede staat er." „God geve, dat het moge zijn in de eenig ware beteekenis van dat heerlijke woord, mijn kind," sprak mijnheer Waller ernstig; „dat je arme leeraar verzoend was met God." „Dan is hij nu niet arm meer, maar juicht hij voor Gods troon," merkte mevrouw Waller zichtbaar ontroerd op. „Ja oom, u weet wel, Truus en ik houden ons niet op met die dingen ..." begon mijnheer Waller luchtig. „Alfred, ik verzoek je, druk je zoo niet uit in het bijzijn van mijn kinderen," viel mijnheer Waller zijn jongen neef in de rede. „Weet, dat het eeuwig wel of wee onzer ziel hiervan afhangt, of wij ons tijdig met God laten verzoenen. En slechts één weg is ons hiertoe geopend: die Weg is Jezus Christus, Gods Zoon." Opnieuw begon de architect, maar nu met meer ernst in zijn stem: „Ik wilde u zeggen, dat wij .. . dat wij zelf... niet godsdienstig zijn, maar dat ik weet, dat die jonge Pander niet tegen den dood opzag. Hij is IIO een vroegere schoolkameraad van mij en toen ik zijn naam toevallig in het sanatorium hoorde noemen, heb ik hem opgezocht en mijn bezoeken meermalen herhaald. De laatste maal zei hij, natuurlijk zonder dat ik hem hiernaar vroeg: „„Ikben zoo blij, dat het nu niet lang meer met mij duren zal; ik ga spoedig naar het Vaderhuis, waar vele woningen zijn, daar heeft Christus mij een plaats bereid. Jij kunt daar ook eenmaal komen, Alfred: allen die in den Zoon Gods gelooven hebben het Eeuwige Leven"". Ja, zoo zei hij het, de arme kerel." „Niet arm, Alfred, maar rijk," sprak mevrouw Waller nogmaals. Zachtjes en ongemerkt sloop Greta de kamer uit, en boven gekomen zocht ze uit haar schrijfmap een brief, die enkele maanden tevoren geschreven was; den laatsten, dien ze van haar taalleeraar ontvangen had. En op den rand van haar bed gezeten, las ze door haar tranen heen: „... Ik wil je raad opvolgen en een Bijbel koopen en daarin veel lezen. Zelf weet ik nu wel, dat waar geluk niet bestaat in gezondheid of rijkdom; ik voel, dat zelfs dat mij geen rust en vrede voor mijn hart zou geven. Bid voor mij, dat ik die vinden moge ? Als morgen de predikant, weer komt, wil ik hem ontvangen. Ik heb hem tot nu toe altijd belet gegeven. Maar dan wil ik hem vragen, of het waar is, wat je schreef, dat Gods eigen Zoon in mijn plaats is gestorven." Sinds dien tijd was er nauwelijks één dag voorbij gegaan, dat Greta niet met weemoed en droefheid aan haar leeraar had gedacht, dat zij niet voor hem had III gebeden. — Nu knielde zij neer en dankte haar Heiland dat Hij gestorven is voor ieder, die in Hem gelooft, en dat haar geliefde leeraar nu voor altijd bevrijd was van ziekte" en lijden, ja, volmaakt gelukkig tot in eeuwigheid. Terugkomende in de tuinkamer moest Greta in haar gedachten telkens een vergelijking maken tusschen haar leeraar, die zoo jong, alleen en in den vreemde gestorven was, en de beide gezonde, vroolijke menschen tegenover haar. En ze wist: ^iever, veel liever, zou ze geweest zijn in de plaats van haar leeraar, dan in de plaats van Alfred of Truus, hoe gelukkig dezen schijnbaar ook waren. Ze hoorde weer de luchtig gesproken woorden» „Truus en ik houden ons niet op met die dingen ..." en in haar hart kwam droefheid, niet om den doode, maar om de levenden. GRETA'S ONTROUW. 't Was warm en zonnig, dag aan dag, „een echte zomer" vonden de Wallertjes; en de jongeren althans ^beseften niet, dat de „echtheid" van dezen zomer in de eerste plaats hieraan was toe te schrijven, dat moeder weer was als vroeger, weer meeleefde en meegenoot met haar zestal al deze vroolijke, zonnige weken door. Ook vandaag hadden ze moeder weer meegetroond van de warme veranda naar 't Vijverbosch, en zóó koel en schaduwrijk was 't op 't plekje, tevoren door Ria en Hans uitgezocht, dat mevrouw Waller nu blij was, dat zij zich had laten ompraten. Hermine, „zonneschijntje,' zooals vader haar menigmaal noemde, waggelde op haar korte beentjes de open plek rond vóór het heuveltje, waartegen moeder geleund zat. Al de anderen waren moeder ontrouw geworden. Greta, Corrie, Ria, broer en de tweeling, Jaap en Kees van Reenen; ze speelden verstoppertje; nu en dan zag moeder een vlugge gedaante van achter een heuvel of eenig struikgewas opduiken, om een oogenblik later weer te verdwijnen. ^Eigenlijk had ik wijzer moeten zijn en Greta aan de kousen laten helpen," zei mevrouw Waller en schudde haar hoofd; H3 „nu onze goede juf weg is, moet zij er wel aan wennen, en ze is toch al zeventien 1" Maar een half uurtje later, toen allen om strijd verklaarden, dat 't „zoo eenig geweest was met Greet erbij," was moeder toch blij, dat ze maar niet „wijzer" geweest was. „Moes, vertelt u nu nog eens van toen u jong was ?" vroeg Ria met haar vriendelijk stemmetje en groote blauwe kijkers. „Maar kinderenlief, dat heb ik al zóó menigmaal gedaan, dat ik niets nieuws meer te vertellen weet!" ,,'t Moet ook niets nieuws zijn, als 't maar oud is!" meende Corrie, die Kees met een grassprietje tegen zijn bloote kuiten kittelde. „Niet elkaar plagen, daar is 't nu te warm voor," zei moeder en vertelde toen, rustig voortmazende, hoe zij ook in de bosschen groot geworden was, net als haar kinderen nu. Oom Frits, tante Clara en zij zelf als „kleine Wies" hadden daar uren lang rondgedoold vaak, ook „gepicnict" in de vacantie, al kenden zij toen dat vreemde woord nog niet. Heel dikwijls hadden ze ook hun vader vergezeld, die als predikant menigmaal groote afstanden "had af te leggen en dan, als 't kon, den korteren weg door de bosschen nam. „Als uw moeder meeging naar 'tbosch, nam zij dan ook altijd een mand vol kousen mee ?" vroeg Hansje ernstig. „Neen mijn jongen, want moeder had maar half zooveel beenen te verzorgen als ik", was het lachende antwoord. „Maar jullie grootmoeder naaide dikwijls voor arme gemeenteleden, net als tante Bertha van oom Frits." Greta's offer. g H4 „Ja, maar dat kunt u niet doen, want vader is geen dominee," redeneerde Rietje logisch. Daar kwam Wim aanrennen, een brief in de hoog opgestoken hand: „Eén, twee ... acht stuks, o, wat een menschenmenigte!" riep hij al uit de verte. „En ik kan er maar twee gebruiken: moeder en Greet. En desnoods Hermientje, die 't toch niet verder vertellen kan." „Wat is er nu eigenlijk? Wat wil je toch?" vroeg moeder met een lachenden, verbaasden blik van haar maaskous opkijkend. „Je bent toch een echte rustverstoorder!" „U en Greta zou ik gaarne den inhoud meedeelen van dit document," zei Wim nu op gemaakt plechtigen toon. En in de eene hand hield hij triomfantelijk een groote enveloppe omhoog, terwijl hij met de andere een breed gebaar maakte, als wilde hij allen, wier tegenwoordigheid hij hier niet wenschelijk achtte, met één slag wegmaaien. Maar dat ging zóó maar niet! Eerst na herhaald, vriendelijk aanmanen van moeder en de stellige belofte, dat de vier achterblijvenden spoedig volgen zouden, gelukte het, 't heele troepje vast naar huis te laten oploopen. „Nu Greet, lees maar voor! 't Is eigenlijk een brief voor jou!" Met deze woorden mikte Wim de enveloppe in Greta's schoot. „Voor mij? En jouw naam staat op 't adres!" verbaasde Greta zich en las toen: „Beste Wim ... Zie je wel, de brief is voor jou van oom Frits; je neemt me er tusschen." iiS „Lees nu maar voor!" herhaalde Wim geheimzinnig. Greta begon opnieuw: „Beste Wim! Dank voor je brief. Zoo, was je zoo blij met de sjoelbak ? Dat doet ons plezier, jongen. Nu behoeven jullie, als 't van den winter weer vriest, dat 't kraakt, niet te croquetten. Maar houd, ter wille van je moeder, 't spel uit de tuinkamer, daar gaat 't zonder dat wel rumoerig genoeg toe. Ditmaal heb ik een uitnoodiging of eigenlijk een voorstel op mijn hart: zoo je dezen zomer als N° i overgaat naar de vierde klasse, verwachten we jou en Greta in de vacantie een paar weken in onze pastorie, zoo moeder althans haar rechterhand missen kan .. ." „Kan u moeder?" viel Wim Greta in de rede. Greta keek verlangend op, zag moeder glimlachend de schouders ophalen en ging gerustgesteld verder: „Maar ben je niet N° I, dan verwachten we Greta met Corrie of Hansje. „Dat is niet mis!" zul je misschien denken. Maar jongen, ik meen het zoo goed met je, 't is voor je zelf zoo goed, dat je je krachten tot 't uiterste inspant en ziet, wat je kunt bereiken met volharding en vlijt. Maar Wim, niet in eigen kracht! Doe als David, van wien we lezen: „Hij sterkte zich in den Heere zijn God." Dan zul je gezegend worden. — Ik moet nu eindigen, ik heb 't druk, veel zieken te bezoeken, ondanks 't mooie weer. Wat zijn jullie wel blij, dat je moedertje weer beter is? Waardeer haar nu ook nog meer dan te voren. „Groet vader en moeder van ons, ook Greta en „de kleintjes," Corrie niet uitgezonderd. En jij in 't bijzonder gegroet. Tot ziens dezen zomer, hopen we! je oom Frits en tante Bertha." n6 „Maar die brief is toch voor jou even goed als voor mij ? We worden samen uitgenoodigd! N° i kun je wel worden!" zoo ging Greta in één adem voort, zoodra ze den brief ten einde gelezen had. „O, ik vind 't zoo éénig, in zoo'n Noord-Hollandsch dorpje te gaan logeeren. Moeder, zou ik heusch weg kunnen ?" „Daar moeten we wel iets op verzinnen, huismoedertjes moeten ook eens vacantie hebben!" zei moeder opgewekt" „Corrie en Ria kunnen misschien diezelfde weken naar Truus gaan, je weet wel..." „Maar moeder!" kon Wim zich niet langer inhouden, „u doet ook al, als of 't een uitgemaakte zaak is, dat Greet en ik samen gaan. Ik kan Barend Stroevers en Clara Landweer toch niet voorbijkomen. Dus 't loopt er op uit, dat Greta met Corrie of Ria gaat." „En waarom was je dan zooeven zoo uitgelaten blij met dien brief, jongen? Daaruit maakte ik natuurlijk op, dat je er nogal moed op hadt," en onderzoekend zag moeder Wim aan. „Ziet u, ik was voor Greet zoo blij," zei Wim en kleurde even, nu hij zoo ronduit voor zijn gevoelens moest uitkomen. „Ik ben met Kerstmis nog met broer naar oom Kees geweest, maar toen kon Greet niet mee, weet u wel?" „Zeker weet ik dat nog. We konden toen Greetje onmogelijk missen. En daarom ben ik zoo héél blij, dat deze uitnoodiging nu gekomen is. Maar nu vind ik 't jouw ridderplicht te zorgen, dat jullie samen kunt gaan Dat vindt jij toch ook't prettigst ?" vroeg moeder met een blik naar Greta, die blij voor zich uit staarde, als iemand die aan iets heel prettigs denkt. ii7 „O, ik ga liever één week met Wim dan twee met één van de anderen," was 't antwoord. „En Wim, je was toch de derde met 't laatste rapport in April?" „Maar de derde is de eerste niet, dat helpt me niets," wierp Wim tegen. „Luister eens, kinderen," sprak moeder ernstig, „ik ken oom Frits langer en beter dan jullie. Je weet Wim, oom zou onlangs bij den directeur van 't gymnasium aangaan, toen oom in S. die lezing houden moest» Mijnheer Rolland moet oom toen gezegd hebben, dat jij harder werken kunt dan je in den regel doet. Geloof me, als oom niet wist dat je de eerste worden kon, zou hij nooit met zulk een voorstel voor den dag gekomen zijn; ik zou bijna zeggen, dan zou ik 't geen mooi voorstel vinden en daarvoor ken ik mijn besten broer te goed. Stel jullie je eens voor, dat onze Ria op zoo'n voorwaarde uitgenoodigd werd ? Zij doet werkelijk haar best, spant zich misschien menigmaal méér in dan Corrie, en toch zijn haar rapporten altijd maar heel middelmatig." Wim voelde dadelijk, dat moeder goed gezien moest hebben en de zaak zóó in elkaar zat. Oom Frits was een goedige man, streng of onbillijk te zijn lag wel allerminst in zijn aard, maar oom was bij den directeur geweest... ja, ja, moeder had er weer alles van begrepen. En 't volgend oogenblik klonk 't opgewekt: „Nu, als 't dan kan, moet het ook: Greet, wij gaan saampjes, hoor!" Moeder glimlachte goedkeurend om de geestdriftige woorden van haar jongen, maar toch merkte ze op: „Maar nu niet op je zelf vertrouwd, Wim; dan kom n8 je er niet. Span wel je krachten in, tot 't uiterste, maar zoek en verwacht je hulp van den Heer! Vergeet Hem niet bij je werk! De Duitschers hebben een mooi gezegde: „Die Hand bei der Arbeit, das Herz bei Gott." En als je 't haalt, wat zullen jullie dan samen een heerlijke vacantie hebben ! Denk er maar telkens aan, dat jij nu voor Greet werken moet. Je hebt nog een maand, hè; en dan de overgangsrepetitie?" Greta luisterde zwijgend toe. Niemand kon Wim immers beter tot werken aansporen dan moeder. Jammer, dat hij altijd een prikkel noodig had. Maar had hij dien, dan ging 't ook goed. En daarom rekende zij er van nu af op, samen met Wim naar Noord-Holland te reizen. „We moeten gaan, kinderen. Broer kan 't Anna wel lastig maken," sprak moeder en stond op. „Of Greta, blijf jij nog een half uurtje met Hermine? Zij zit daar zoo lief te spelen en in den tuin is 't nu nog zoo heet." „Ik breng dan ook de kousen wel mee in 't wagentje," zei Greta. „Best," antwoordde moeder en wuifde Hermientje toe, terwijl Wim volgde, vroolijk zingend met zijn heldere jongensstem: ,,'k Heb mijn wagen volgeladen, vol met ou ... de kousen...." Greta lachte en liep op het wagentje toe. Boven in het zwart rieten mandje zag ze broers bruine kousjes liggen, die blijkbaar nog gemaasd moesten worden; de kluwen lag er naast, een naald er in. Aarzelend tilde ze 't mandje op en haalde een klein boek te voorschijn. Of zou ze die kousen mazen? Ze had al zoo lang gespeeld, straks, met de anderen. Maar ze ii9 had immers geen vingerhoed; die was in moeders taschje geborgen. En Toos wilde 't boek graag hebben, dus die deed ze ook een plezier, als ze 't nu gauw uitlas. Langzaam, met kleine, aarzelende stapjes liep ze terug, vleide zich neer tegen een der heuveltjes, in de schaduw van een oude beuk en zóó, dat ze Hermientje goed in 't oog houden kon, die rustig op den grond met haar nieuwe blokjes speelde. Zoo las Greta, las — totdat ze bij een vluchtigen blik uit haar boek 't witte wagenvachtje leeg zag. In één seconde was ze overeind gesprongen en had ze de geheele ruimte, rondom door heuveltjes ingesloten, overzien. Nergens, nergens een spoor van Hermientje. Ze rende een heuveltje op, tot boven toe, keek rondom zich, ach, zusje kon immers niet tegen de hoogte opgekomen zijn. „Hermientje 1 Hermine!'' klonk 't als een angstkreet door 't stille bosch. Toen snelde ze naar omlaag, stond radeloos. „Heer, bewaar haar!" was alles, wat Greta stamelen kon. Een zacht, klagend kermen drong nu tot haar door en klonk Greta als muziek in de ooren: alles, alles was beter dan deze angstwekkende stilte en verlatenheid. Ze haastte zich in de richting, vanwaar het geluid was gekomen, maar hoorde nu niets meer. Die struiken ... o, dat ze daaraan niet eerder gedacht had! Ze snelde er heen en — zag daar haar arm kindje, voorover liggend tusschen het groen, het kleine lichaampje op enkele knoestige, verwarde takken gesteund, de armpjes hulpeloos vooruitgestoken. Met de uiterste zorg tilde Greta den lichten last omhoog. 120 „Mijn arm schatje, vergeef me, vergeef!'' zoo snikte ze en zette zich, haar zusje behoedzaam in de armen houdend, tegen het dichtst bij gelegen heuveltje. Hermientje schreide zachtjes en nu eerst zag Greta een klein, bloedend wondje onder het blonde, doorschijnende ponnyhaar. Voorzichtig legde ze haar schat op 't zachte, witte vachtje, toen snelde ze 't heuveltje op en maakte in den vijver daar achter haar zakdoek nat, die ze nog ongebruikt in haar blouse had. Nu de bloedstreepjes weg waren en Hermientje er weer even lief en blozend uitzag als altoos, werd Greta wat getroost; en niet lang meer, of ze hoorde vroolijk: „Eta, woopen!" „Neen lieveling, niet loopen, nu rijden naar mama toe!" O, hoe voorzichtig en bezorgd tilde Greta nu den kostbaren last in 't wagentje I Het boek legde ze geheel onder in; zusje mocht er gerust bovenop trappelen met haar voetjes — dat nare boek, ze wilde het zelfs niet uitlezen en ze zou tegen Toos zeggen, dat het heelemaal zoo mooi niet was! Maar langzaam door 't bosch voort loopend, moest ze 't zichzelf bekennen: Neen, niet dat boek heeft schuld, maar ik, ik alleen. Moeder droeg mij de zorg op voor zusje, maar ik ging lezen en „droomen"... Weer zag ze bloeddruppeltjes; ze bond 't nog vochtige zakdoekje om 't blonde hoofdje en vroeg nog eens: „Zusje pijn gedaan?" „Eta, mama toe, woopen!" was't antwoord, zóó vroolijk en blij, dat Greta zichzelf nogmaals geruststelde: „Ze heeft zich nergens bezeerd en ook 't wondje doet nauwelijks pijn." 121 Maar ach, wat hielp het ? Het kloppertje van binnen wilde niet zwijgen, en o zoo onrustig en bedroefd voelde ze zich. Ze had in het geheel niet moeten lezen, maar broers kousen moeten mazen. Misschien had ze wel tien minuten achtereen niet opgezien van haar boek, zoo ging 't altijd, als ze eenmaal las. Was zij nu moeders rechterhand? Kon moeder zich op hd£r verlaten? Met langzame, loome bewegingen duwde Greta het lichte wagentje voort, tot ze haar moeders stem hoorde: „Kom Greta, vlug, we gaan eten!" Mevrouw Waller stond aan het tuinhekje en klapte in de handen, als om Greta tot meerderen spoed aan te zetten. „Maar o, wat is er met zusje gebeurd ? Heeft ze zich gestooten ?" riep ze verschrikt uit, zoodra Hermine het verbonden hoofdje naar „mama" omdraaide. „Niet gestooten, ze is gevallen," antwoordde Greta toonloos. „Gevallen? Uit haar wagentje? Arm schatje!" En moeder nam haar lieveling op de armen en droeg haar achterom, langs het huis, naar binnen. „Hoe kwam dat, Greet ? En heeft ze zich verder niet bezeerd ?" Nu, nu dadelijk moest ze 't zeggen, overlegde Greta, vóór moeder de tuinkamer bereikt had, waar ook de anderen waren. Ze hield moeder even terug en de zware bekentenis kwam haar van 'thart. „Maar Greta?!" was moeders eenig antwoord. Maar o, hoeveel liever had de arme Greta een streng, bestraffend woord gehoord. Want verbazing en groote droetheid om haar, hoorde ze in moeders stem en in moeders oogen las ze ... verwijt. 122 Straks aan tafel, hoorde ze moeder antwoorden op de verbaasde en verwarde vragen van de anderen: „Greta moet wat erg in haar boek verdiept geweest zijn, toen is het kleine ding naar die struiken gekropen of gewaggeld, —/die struiken, waarachter jij je altijd zoo graag verstopt, Hansje — en toen moet ze daar voorover in gevallen zijn. Maar den Heer zij dank schijnt zij zich nauwelijks bezeerd te hebben, is 't wel kindje?" „Doe dan die tranen ook weg, Greet!" zei broer nu ongeduldig. „Dan is 't ook heelemaal niets erg. Kijk zusje eens lekker eten, zij heeft al meer op dan jij." Greta glimlachte door haar tranen heen. Neen, van broers standpunt bezien, was de zaak ook niets ernstig, nu Hermientje zich niet bezeerd had. Hoe kon Hansje weten, dat zij zich zoo schaamde tegenover vader en moeder en al de anderen, en vooral, dat ze bedroefd was, omdat ze ontrouw geweest was, omdat ze vreesde, niet één van de goede dienstknechten te ïijn, totwien de Heiland eenmaal zeggen zou: „Wel, goede en getrouwe slaaf..." Na het avondeten, als Greta, met Corrie of Ria om beurten, binnen had afgewasschen en opgeruimd, mocht ze altijd den verderen avond doorbrengen, zooals ze zelf 't liefst wilde. Overdag, onder 't bedden opmaken of slaapkamers stoffen of tafel dekken, wat eiken dag weer eender en in dezelfde volgorde gebeuren moest, bedacht ze dikwijls al, wat ze-dien avond doen zou. Heel vaak las ze, maar dezen avond wilde ze beginnen aan 't nieuwe kussen voor tante Clara's verjaardag. Suze en zij hadden 't samen in S. uitgezocht en 't waren 123 zulke vroolijke, gezellige, bonte kleuren, dat ze zich den geheelen dag op haar avonduurtje verheugd had. — Nu was de kamer opgeruimd en Corrie snelde blij den tuin in, maar Greta zocht de bruine kousjes op en ging in haar eentje op de veranda zitten. Ze hoorde wel 't verleidelijk getik van de croquethamers en zelfs haar nieuwe kussen zou ze daarvoor in den steek gelaten hebben, want vader en Wim speelden mee. Maar neen, en ze schudde beslist haar hoofd, ze wildé niet, dat moeder vanavond het groote gat nog zou moeten mazen, dat broer er Zondag in gevallen was; ze wilde niet meer voor de verzoeking bezwijken, ze wilde trouw zijn in „het kleine." Nadat Greta haar ouders goeden nacht had gewenscht, viel moeders blik eerst op de netjes opgerolde kousjes. „Nu begrijp ik, maarmee ze daar op de veranda zoo ijverig bezig was," sprak moeder peinzend en rolde de kousen uit. „Aan haar keurig werk kan ik zelfs zien, dat zij vandaag iets bijzonders beleefd heeft. Altoos doet ze alles wat ze kan, om weer goed te maken, hetgeen ze soms door onoplettendheid bedierf." „Ons droomstertje!'' zei vader en er was een warme klank in zijn stem. „Zoo wij haar eens niet hadden." „Ik ga nog maar even naar boven," mompelde moeder zacht voor zich heen. „Straks door den schrik en mijn droefheid vergat ik te zeggen, dat 'k haar geheel en al vergeven heb. En toch is ons arme kind al genoeg genoeg gestraft door den angst, dien zij om onze kleine lieveling uitgestaan heeft." IN DE NOORD-HOLLANDSCHE PASTORIE. Ongeduldig stapte Greta 't kleine perron op en neer. Alles aan haar fladderde: haar haren, haar dunne jurk en de regenmantel, dien zij over den arm droeg, 't Waaide geducht, maar ze bemerkte 't ternauwernood, want één vraag nam al haar gedachten in beslag: Zou Wim N° i zijn? Lang had ze gehoopt, 't ook verwacht, want ze had wel zijn ijver gezien. Maar opeens, eergisteren, was ze geschrokken, toen Wim, die aldoor zoo goedsmoeds geweest was, mistroostig gezegd had: „'t Wordt niets, voor repetitie Grieksch een vijf!" Ze had zich goed gehouden, Wim moed ingesproken, maar nu niet meer gezegd, dat 't voor haar zoo 'n teleurstelling zou zijn; ze had 't al deze weken geweten, gemerkt, gevoeld, dat Wim zich juist voor haar zoo inspande, dat hij zich geen vrij oogenblikje gunde bijna. En als hij er niet was, wilde ze alles aan oom Frits schrijven. Wim had zijn krachten „tot *t uiterste" ingespannen, daar was ze zeker van en daarom was 't oom toch immers alleen te doen geweest! Neen, Wim had de logeerpartij eerlijk verdiend, redeneerde ze; en mocht hij niet komen, dan ging zij ook niet. 125 Eindelijk — daar kwam de trein. Greta tuurde, ze zag Wim en ze wist, in dezelfde seconde, hij was er. Eén vinger stak hij vooruit, buiten 't coupéraam; 't was niet noodig geweest, zóó stralend en blij zag hij er uit, dat Greta hem wel om den hals had willen vallen van louter plezier. „Barend had voldoende voor Grieksch, maar in totaal drie punten minder dan ik en Clara Landweer volgt na hem. O, ik kon 't bijna niet gelooven, toen de directeur onze puntenlijst voorlas. O Greet, nu gaan we, en over tien dagen al!" zoo ratelde Wim aan éen stuk door en liep nu aan den eenen en dan aan den anderen kant van Greta, te opgewonden, om rustig den weg van 't station naar „Boschlust" te kunnen afleggen. „Toen 'k Barend vanmorgen vertelde van de voorwaardelijke logeerpartij, zei hij dadelijk: „„Wel, dan hoop ik, dat jij de eerste bent, ik mag toch uit, want ons huis wordt gesloten"", ging Wim vroolijk voort. „Dat is aardig van Barend," was Greta's welgemeend antwoord. Dien avond zei mijnheer Waller: „Onthoud het nu, jongen: „Willenskraft alles schafft.1)" „Maar ook dat andere!" voegde moeder er bij. „Die Hand bei der Arbeit, dat Herz bei Gott, hè Wim?" „Natuurlijk," sprak vader ernstig. „Wat zouden we uit ons zelf of in eigen kracht vermogen ? Werken èn bidbid moeten we! Ik heb eens een ouden Christen hooren zeggen: Bid, alsof al uw werken niets hielp en werk, alsof al uw bidden niets hielp. — Zóó is 't pas goed." i) Met wilskracht kan men alles bereiken. 126 Op de bovengang van „Boschlust" prijkten twee groote koffers; van tijd tot tijd zaten de vier oudste Wallertjes er om heen geschaard en beraadslaagden, wat ze meenemen zouden. Maar eigenlijk was moeder toch de „wetgevende" en Greta de „uitvoerende" macht; de anderen lieten 't bij praten alleen. „Heb je wel kousen genoeg ingepakt voor Corrie en Ria?" vroeg moeder bij een laatste inspectie. „Ja moeder, en verder ook alles, wat u opgenoemd hebt," verzekerde Greta en met een gevoel van trots keek ze toe, hoe moeder behoedzaam een stapeltje witte en gekleurd katoenen jurken boven op het linnengoed en allerhande snuisterijen legde; het grootste stapeltje in den kleinsten koffer, die voor Corrie en Ria bestemd was. Hoeveel werk had 't Anna en haar gegeven, vóór alles gewasschen en keurig gestreken was, maar 't resultaat loonde nu ook de moeite! „Welk handwerkje heb je ingepakt? 't Schortje voor zusje?" vroeg moeder, terwijl zij de kofferdeksels liet dichtvallen. „Neen, heelemaal geen handwerk," zei Greta aarzelend, maar toen voegde ze er met zekere verrukking en met blijden klank in haar stem aan toe: „Ik vind 't zoo 'n heerlijke gedachte, veertien dagen lang geen naald in mijn hand te nemen!" Mevrouw Waller zei niets; die enkele eenvoudige woorden deden haar een blik slaan in het hart van haar dochtertje, dat zich opofferde om harentwil. En wat zij daar zag: liefde en toewijding, maakte haar stil. Den volgenden morgen heel vroeg ging mijnheer Waller op stap met zijn vier oudsten. Tot S. reisden 127 allen samen met „het" locaaltje. Vandaar ging vader met Corrie en Ria in oostelijke richting verder, terwijl Greta en Wim overstapten in den sneltrein naar Alkmaar. Vooral het laatste gedeelte van de lange reis, Kennemerland met zijn bosschen en duinen, bracht Greta telkens opnieuw in verrukking. Van Alkmaar naar het dorpje R., waar dominee van Oosten, „Oom Frits," sinds twee jaar woonde, doorkruiste het boemeltreintje een vlakke streek, dwars door uitgestrekte bouwlanden, zoo ver het oog reikte, en Greta betreurde 't, toen het doel van de reis bereikt was. Maar toch, ze was er mee verzoend, zoodra ze oom Frits zag en zijn prettige stem hoorde. „En weet jullie, wat nu het aantrekkelijke van ons dorp is?" vroeg dominee van Oosten voortwandelend. „Het plaatsje zelf is nauwelijks mooi te noemen, maar we wonen hier heel dicht bij de bosschen en ook niet ver van zee en de duinen. Dat is dus nog wat anders dan bij jullie in O!" Binnen tien minuten was de groote, ouderwetsche pastorie bereikt, die midden in een lommerrijken tuin stond, die geheel paste bij het statige huis. Greta noch Wim verbaasden zich, dat ze tante Bertha nog in het geheel niet te zien gekregen hadden. In den trein had Wim reeds gezegd: „Oom zal natuurlijk aan 't station zijn. Tante is stellig nog niet gereed en gekleed, zoo midden op den dag." „Ik houd toch veel van tante Bertha," had Greta geantwoord. „Al is ze dan een beetje ouderwetsch en in haar opvattingen zoo anders dan moeder en tante Clara. Heusch, tante meent het goed, Wim." 128 Hartelijk omhelsde Greta dan ook de nog jonge vrouw, die haar gasten vriendelijk in de gang tegemoet kwam. Maar vroolijk klonk het, bijna op 't zelfde oogenblik: „Greet, Wim, wat zeggen jullie wel van ons? O, we kunnen ons niet langer weghouden. Hoe vinden jullie 't?" „Hannie! Else! Hoe eenig, jullie hier?" riepen de Wallertjes tegelijkertijd. „Maar hoe komen jullie hier ?" „Net als jullie, met den boemel!" lachte Else Vermeulen. „En we blijven ook even lang en slapen met ons drietjes op de logeerkamer, Greet!" lichtte Hannie in. Greta en Wim konden hun oogen en ooren nauwelijks gelooven. Hoe • alleraardigst van oom en tante, hen zóó te verrassen! Ze begrepen wel, dit had oom zoó bedacht, maar tante moest het toch ook goed gevonden hebben. Hoe kon 't anders, dan dat er verrukkelijke dagen voor Greta en de drie anderen aanbraken; zóó heerlijk, dat de eerste zich soms afvroeg, of zij het wel waarlijk zelf was, die hier dag aan dag ronddwaalde in deze mooie en onbekende omgeving, zonder dat ze ook maar aan één lastige plicht behoefde te denken. Else en Hannie hadden haar nieuwe fietsen meegebracht, terwijl Wim er één huurde voor 't geld, dat hij met zijn verjaardag van oom Kees had gekregen, maar Greta had geen fiets en — geen geld. Geregeld verbeurtten nu de drie meisjes elkaar of allen lieten de fiets thuis en ze maakten een mooie wandeling ver buiten het dorp, soms met oom en tante er bij, maar genieten deden zij altijd. Aan het strand. 129 Op zekeren morgen, toen'Greta de beurt van thuis blijven had, riep om Frits haar door 't keukenraam toe: „Heb je zin, om mee te gaan, Greet? 'k Moet even naar Alkmaar, 't Is daar juist kaasmarkt, dat is heel aardig om eens te zien!" „Dan blijft tante alleen met de besseninmaak," wierp • Greta tegen en schudde bedenkelijk haar hoofd. „Ga maar, kind," zei tante Bertha goedig. „Dan laat ik alles wel zóó staan en doen we 't vanmiddag met elkaar af." Een uurtje later liepen dominee van Oosten en zijn nichtje arm in arm over de stampvolle markt. Greta vond 't werkelijk een alleraardigst gezicht al die mannen in witte pakken met hun kleine, ronde hoedjes op, de ronde kazen zoo vlug en behendig te zien wegdragen. Daar tusschen door scharrelden vrouwen in NoordHollandsche hoerendracht, een groote mand aan den arm, waarin voor al de gedane inkoopen wel plaats scheen te zijn. Greta kon 't boerendialect nauwelijks verstaan, maar oom en zij hadden soms in stilte groote pret om hetgeen zij zagen of hoorden. „Ziezoo, nu mijn boodschap nog!" zei oom Frits onverwachts. „Weet je, tante Bertha moet altijd nog een verjaarscadeau van me hebben!" En voor Greta 't wist, stond ze in een „showroom" van fietsen. „Mijnheer! U komt zeker uw fiets halen, ze is in orde," sprak een jonge man dominee van Oosten aan. „Jawel, en ik wilde tegelijk een fiets voor mijn vrouw koopen. Hebt u er één kant en klaar staan ? Een goede Fongers ?" Greta's offer. g 130 „Leert tante Bertha nog fietsen?" vroeg Greta overluid, in de grootste verbazing. „O, oom ..." Toen opeens zweeg ze, verschrikt; ze zag den bediende glimlachen en vroeg zich af: Heb ik een gekke vraag gedaan ? „Vindt je tante dan zóó oud ?" vroeg oom lachend, toen de bediende een oogenblik later naar 't magazijn was gegaan. „Nu tante wil 't ook alleen leeren, omdat ze dan onze verre gemeenteleden trouwer bezoeken kan. 't Heeft haar heel wat gekost, vóór ze er toe besluiten kon, gisteren zei tante nog: 'k moet er niet aan denken, wat de menschen er wel van zeggen zullen. Ja, mijn vrouwtje heeft een groote overwinning over zichzelve moeten behalen." „Dat kan ik me voorstellen \" zei Greta uit den grond van haar hart. — 't Was waar, tante was nog in 't geheel niet oud, verscheidene jaren jonger dan moeder, maar hoe kwam 't dan, dat zij eer ouder leek ? Zou't komen, zoo vroeg Greta zich af, terwijl ze alleen op de winkelmat stond te wachten — dominee van Oosten snuffelde de mooie uitstalling eens rond — zou 't komen, omdat moeder het leven zoo anders opneemt ? Moeder denkt van alle menschen 't goede, zoo lang ze niet heel erg in hen teleurgesteld is, moeder ziet van alle dingen den zonkant en geniet dankbaar van zooveel goeds en moois in haar leven; moeder heeft wel zorgen, maar die drukken haar niet naar omlaag, 't was eer, of moeder de zorgen optildende.En tante Bertha? Ach, zij zag altijd zóóveel schaduw,' zóóveel, dat anders zijn moest en beter, in zichzelf, zoowel als bij anderen, dat ze niet aan genieten kon toekomen. De zorgen van het leven drukten >3i haar néér. En zij had toch óók een zorgenden Vader in den hemel! Arme tante Bertha, dacht Greta, en groot medelijden kwam in haar hart. „Die is goed," hoorde ze oom Frits zeggen. „Kan de fiets zóó bereden?" „Jawel, mijnheer, binnen vijf minuten!" „Mooi, dan zal deze jonge dame het karretje wel aan zijn plaats van bestemming willen brengen?" ging dominee van Oosten voort, met een vragenden blik naar Greta, die, als de bediende er maar niet geweest was met zijn lachende oogen, haar oom zóó om den hals gevallen zou zijn. Een heerlijk toertje volgde, en triomfantelijk reed Greta straks den pastorietuin in, waar mevrouw van Oosten de nieuwe fiets in ontvangst nam met een zóó dankbaren, blijden blik naar haar man, dat Greta in stilte besloot: Hoe véél moet tante Bertha van haar armen en zieken houden I 't Scheen wel van zelf sprekend, dat Greta van dien dag af de beschikking kreeg over de nieuwe Fongers. Tante Bertha wilde 't fietsen eerst leeren, als haar logé's weg waren, vóór dien tijd had ze er onmogelijk tijd voor, meende zij, hoe dringend ook de nichtjes haar hulp aanboden bij de huishoudelijke werkzaamheden, lederen morgen moest het programma van den dag nu aan oom Frits' goedkeuring onderworpen, want hij noch zijn vrouw wilden, dat Greta, die 't fietsen nog niet gewend was, moe naar huis zou terugkeeren. En een enkele maal ging, onder groote vroolijkheid, zelfs het zware, ijzeren tuinhek op slot. 't Was allesbehalve een straf, een morgen in den grooten, scha- 132 duwrijken pastorietuin door te brengen; tusschen de bessen- en frambozenstruiken wisten de logé's zich wel schadeloos te stellen tijdens hun korte gevangenschap! En wat Greta nog nooit overkomen was, als ze van „Boschlust" weg was, gebeurde nu: eiken avond betreurde ze het, dat er weer een heerlijke dag om was. Nog nooit in haar leven had ze zóóveel genoten in zóó korten tijd. En toch, de heerlijkste dag zou nog komen! Op een prachtigen, stillen morgen netste oom Frits met zijn vier gasten en Dick van dokter Boon, als kameraad voor Wim, over Alkmaar naar Bergen-binnen; vandaar ging 't te voet verder naar Schoorl, dwars door dichte bosschen met heel oude boomen in de grootste verscheidenheid, over heuvels en langs snoezige paadjes. Zóó mooi was 't overal, dat Greta onbeschrijfelijk genoot en in haar hart moeder bij zich wenschte, die ook, evenals zij, zulk een groote liefde voor de bosschen had. Op een idyllisch plekje, tegen een dicht begroeiden heuvel onder de denneboomen, werden de rugzakken, die door tante Bertha vroeg in den morgen zoo goed voorzien waren, grootendeels geledigd, wat oom Frits de uitroep ontlokte: „Nu moeten we met dat kleine restje toekomen tot vanavond! Want in een hótelletje aanleggen strookt niet met mijn domineesbeurs". Tegen den middag kwam het vroolijke troepje in Bergen binnen terug, waar de fietsen weer afgehaald werden. En over den duinweg ging 't nu in vlugge vaart naar zee. Dat was nieuwe vreugde, aan het strand uit te rusten en te genieten van de diep blauwe zee met haar witgekuifde golfjes. Greta dacht, dat ze de 133 2ee nog nooit zóó mooi had gevonden als vandaag: zoo inblauw, zoo vredig en rustig, dat zij, geheel onder den indruk daar van, zich blij voelde en stil gelukkig. Ze liet de anderen praten en lachen en „droomde," zooals ze zoo gaarne deed, nu mocht ze „droomen," geen enkele arbeid geen vervelende of lastige huishoudelijke plicht wachtte op haar! Vader had er wel eens over gesproken, tegen de volgende zomervacantie een huisje te huren aan zee, dat zou voor Rietje zoo goed zijn, die eiken winter meer dan eenmaal bronchitus kreeg. O, wat zou dat verrukkelijk zijn, hoe zouden Hansje en Hermine ook genieten en ... moeder! Op een prachtigen dag als vandaag zou moeder zeker zeggen: Kinderen, wat is het toch mooi op de wereld en wat is God goed, dat Hij ons zooveel te genieten geeft! Een heerlijk, verfrisschend windje zorgde, dat de zonnegloed niet te warm was en de koele limonade met biscuit, waarop Dick alleen tracteerde, was een nieuwe genieting voor Greta, die wist, dat dit één van die dagen in haar leven was, waarvan de herinnering haar altijd weer genot schenken zou. Na een half uurtje moest dominee van Oosten een bezoek gaan afleggen bij één der badgasten, een vroegeren studievriend, wien hij per briefkaart zijn visite had aangekondigd. De beide jongens gingen zwemmen, terwijl het „trio" getrouw aan haar afgelegde belofte, bleef uitrusten in den grooten, gemakkelijken zandkuil. „Eigenlijk dom, dat we tante Bertha beloofden, niet te zullen baden," pruttelde Else, „ik heb er juist zoo'n dollen zin in." „We genieten dezer dagen al zóóveel, laten we ons »34 nu daar maar bij neerleggen!" meende Hannie getroost. „Tante vond immers de fietstocht en daarna die lange wandeling toch al zoo'n prestatie voor ons?" „Greet, steek je nu hier je haar op?" vroeg Else, als gewoonlijk van den hak op den tak springend. „Hier? Op stel en sprong?" lachte Hannie. „Och, niet aan 't strand, maar terwijl we bij tante gelogeerd zijn natuurlijk! Greet is toch maar drie maanden jonger dan wij!" beweerde Else met overtuiging. „Maar ik ben lang niet zoo groot als jullie. Neen, ik doe 't nog niet," zei Greta en schudde beslist haar hoofd. „Moeder zei pas nog, dat ze me graag nog een jaartje met mijn vlechten zou zien." „Nu, als je op de kweek gebleven was en nu al verscheiden maanden in de derde klas zat..." begon Else op luchtigen toon. Toen eensklaps zweeg ze, want in Greta's oogen zag ze een droeven blik komen bij haar ondoordacht gesproken woorden. En Else, die veel te hartelijk was om ooit iemand opzettelijk pijn te doen, legde haar hand op Greta's knie en vroeg zachtjes: „Greet, vergeef me?" „'t Is niets, hoor Else! Ik moest zoo kinderachtig niet zijn," gaf Greta vriendelijk ten antwoord. „Ik heb er nog geen dag spijt van gehad, dat ik van school ging. Maar toch, als 'k zoo opeens aan mijn studie en aan dien heerlijken tijd op de kweek herinnerd word, doet het soms pijn, hier," en één oogenblik hield ze haar hand tegen haar hart gedrukt. De beide anderen, die die pijn niet kenden, omdat het leven haar nog geen groote smart had gebracht, zwegen stil, ontroerd. „Hannie, is 't nu nog waarschijnlijk, dat je naar die tas Geldersche familie gaat ? Schreef je moeder er nog iets over in den brief van vanmorgen?" zoo verbrak Greta zelf het stilzwijgen na enkele oogenblikken, „Moeder is 't met me eens, dat 't in een gezin met kinderen prettiger voor me zijn zou, hier zijn alleen vier jongens van viertien tot twintig jaar. En daarom willen we nog afwachten, of zich niet eens iets voordoet..." „Je lijkt Micawber wel uit David Copperfïeld," lachte Else. „'t Allerliefst zou ik nu dadelijk verpleegster worden," ging Hannie voort en haar vriendelijke oogen straalden. „In November word ik achttien en kan ik aangenomen worden, maar vader en moeder willen 't niet hebben, vóór ik twintig ben," „O, Hans, twee jaar zijn gauw genoeg om en dan heb jij een bestemming. Maar heb medelijden met mij I" betuigde Else met veel nadruk. „Ik heb geen greintje aanleg om zieken te verplegen, geen hersenen om te leeren en geen verstand van huishoudelijke zaken. Kinderen, ik heb alleen negatieve neigingen en bekwaamheden, en de wereld schreit om bruikbare, positieve menschen! 't Beste was misschien, dat ik tooneelspeelster werd ? En anders wil ik maar 't liefst altijd een leventje leiden als deze veertien dagen, uitgaan, lezen, en luieren." Met een diepen zucht liet de onbezorgde, bijna zorgelooze Else zich na deze ontboezeming achterover vallen, het donkere krulhaar met haar handen tegen het fijne zand beschermende, want Else's prachtige haardos maakte haar grootsten trots uit. „Else, dat meen je niet; ik weet, datje 't niet meent!" riep Hannie ongewoon heftig uit. „Je zou je leven niet 136 zóó onnut willen doorbrengen. O, zeg, dat je 't niet meent ?" „Éénmaal zullen we rekenschap moeten afleggen van ieder uur van ons leven," zei Greta peinzend. Toen zweeg ze, als schrikte ze van haar eigen woorden. „Die gedachte benauwt mij ook vaak," zei Hannie en sloeg schuchter haar blik naar Greta op. „Maar vader zegt, we weten zoo weinig af van de dingen, die na dit leven komen. En zoo we daarover gaan tobben, zouden we onze beste dagen bederven." In het oogenblik, dat volgde, streed Greta een moeilijken strijd. Mocht ze zwijgen of moest ze zeggen, dat oom Kees' theorifin slecht en zondig waren ? Moest ze zeggen, dat de Bijbel zekerheid geeft en voor twijfelen geen plaats overlaat? Tot nu toe hadden Hannie en Else zoowel als zijzelf ieder geschilpunt stilzwijgend vermeden, al had althans Greta de kloof wel gevoeld, die haar scheidde. Oprecht medelijden, inzonderheid met Hannie, die zoo droef voor zich uit staarde, dreef haar eindelijk tot spreken. Aarzelend begon ze: „Jullie gelooven toch ook, dat onze ziel blijft leven, wanneer ons lichaam sterft?" Hannie knikte toestemmend, terwijl op Else's gelaat niets te lezen stond. „En ook, dat er een God is: een heilig en rechtvaardig God?" ging Greta met eerbied voort. Weer knikte Hannie en toen vulde ze aan: „En dat God van ons eischt, dat wij naar Zijn wil en Zijn geboden leven, en het voorbeeld volgen van Jezus, die de volmaakste van alle menschen was." 137 „Maar wij kunnen geen dag, geen uur, geen minuut waarlijk goed zijn," merkte Greta ernstig op. „Er staat wel in den Bijbel, dat de Heere Jezus ons een voorbeeld naliet, opdat wij Zijn voetstappen zouden navolgen, maar dat geldt voor hen, die Gods kinderen in plaats van Zijn vijanden geworden zijn ..." „Maar wie zegt, dat ik een vijand van God ben?" viel Else haar nichtje in de rede. „Ik geloof, dat God alle dingen geschapen heeft en wij bidden ook wel!" „Ieder mensch is een vijand van God, zoo lang zijn zonden staan tusschen God en hem; zoo lang God zijn Rechter en niet zijn Vader is," sprak Greta. „O, ik durf mij nooit in die gedachten te verdiepen," zei Hannie met angst en droefheid in haar stem. „Als ik nu eens sterven moest over een paar dagen, dat kon toch en ... o, Greta, wat dan ?". „Juist dezelfde gedachte heeft mij zóó beangst, dat ik mijn zonden aan God heb beleden," zei Greta fluisterend. „En sinds ik geloofd heb, dat Gods Zoon in mijn plaats de straf voor mijn zonden gedragen heeft, staat Christus tusschen God en mij, en niet langer mijn zonden." . Nog nooit had Greta op deze wijze gesproken. Ofschoon zij haar Heiland liefhad, altoos had schroom haar weerhouden van Hem te getuigen tegenover degenen, die Christus' Naam niet beleden. Maar nu zij Hannie's oprechte begeerte zag naar rust en vrede en waar geluk, het geluk, dat haar deel was door Gods genade, drong haar hart haar te spreken van Jezus' liefde voor allen, die geloovig tot Hem gaan. Op den terugweg naar R. was Hannie stiller nog dan 138 anders. En dien avond bad Greta voor haar nichtje met meer aandrang, met meer geloof ook, dan ooit te voren. Den volgenden morgen viel de regen in stroomen neer; en, als was dit iets, dat van zelf sprak, merkte mevrouw van Oosten aan de ontbijttafel op: „Nu krijg ik dus jullie handwerken straks zeker te zien? Alleen Hannie heb 'k wel eens aan een mooi kussen bezig gezien." „'k Heb mijn zij vergeten, tante," zei Else met quasi verschrikt gelaat. „En 't zijn zulke vreemde kleuren, stellig niet hier in het dorp te krijgen." „Dat is onattent van je, Else!" meende tante Bertha hoofdschuddend. „Dan zal 't wel het beste zijn, dat jij de snijboonen voor morgen maar afhaalt, terwijl Hannie en Greta een handwerkje doen en Wim wat voorleest. Oom heeft mooie boeken genoeg." O, hoeveel had Greta er voor gegeven, zoo er nu in haar koffer een handwerkje lag! Waarom had ze het schortje voor Hermine ook niet ingepakt? Dan had ze moeder een genoegen gedaan en ze behoefde nu niet met haar moeilijke bekentenis voor den dag te komen: „Ik heb in 't geheel geen handwerkje bij me." „Maar Greta? Geen handwerk, een meisje van zeventien jaar!" Ze hoorde het tante Bertha al zeggen en zag haar afkeurenden blik. Maar tante was nog druk bij de theetafel bezig en Hannie — wat bedoelde zij toch ? Zoo veelbeteekenend keek ze haar aan, terwijl ze haar vinger tegen den mond hield en nauwelijks merkbaar het hoofd schudde. Na 't ontbijt sloop Hannie vlug de kamer uit, om enkele oogenblikken later met twee pakjes terug te keeren. „Toe Greet, wees lief en haak aan mijn kant, wil je ? 139 't Is voor een bufïetlooper, die 'k zoo graag dezer dagen af kreeg." En 't kleinste pakje kwam in Greta 's schoot terecht. Een dankbare blik naar Hannie- was haar eenig, maar veelzeggend antwoord. iY • Hannie moest wel haar verlegenheid bemerkt hebben, en opeens kwamen Greta de woorden in gedachte, die ze vader eens tot Wim had hooren zeggen: „Tact is als 't ware het verstand van ons hart en heeft heel groote waarde in 't leven, jongen." — Dien avond schreef zij naar „Boschlust" : „ ... Ik had toch een handwerkje mee moeten nemen, moeder; maar Hannie is een schat, zoodoende merkte tante Bertha heelemaal niets. Vader heeft wel gelijk: tact is maar alles 1" Of vader en moeder veel van die ontboezeming begrepen ? Eindelijk reisde ons quartet naar huis terug; zóó dankbaar en voldaan over al het genotene, dat althans twee van de vier — Greta en Hannie — niets anders meer begeerden dan thuis aan de wachtenden te vertellen van de „dolheerlijke" daagjes, zooals Else hardnekkig zei, niettegenstaande Wim's telkens herhaalde protesten tegen het kleine woordje dol, dat de vroolijke, redenrijke Else niet missen wilde. Wim en Greta troffen thuis komend een klein kringetje aan, want Corrie en Ria zouden eerst een paar dagen later terugkeeren. Dat vader en moeder samen hen aan 't station opwachtten, was al dadelijk een heerlijk begin. En toch het eind van dien dag zou nog zooveel, véél heerlijker zijnl MOEDER'S GROOTE VERRASSING. „Wat een lief vaasje! En wat zal 't mooi uitkomen op vader's bureau, met witte bloemen of lichtblauwe vergeet-mij-nietjes!" zei mevrouw Waller blij. „Daarom zocht ik juist dit heel donkere uit. U hebt altijd zoo graag een paar margrieten binnen," gaf Gréta ten antwoord, terwijl ze zich tusschen haar ouders inzette op de veranda. „Waar is Wim gebleven?" „Wim is even naar kantoor. Ik had een boek laten liggen, dat ik straks noodzakelijk hebben moet," antwoordde mijnheer Waller. Maar Greta luisterde nauwelijks naar dat antwoord; nog eens en nog eens keek ze haar moeder aan. Neen, die blijde glans in moeders oogen kon niet alleen door dat vaasje teweeg gebracht zijn, straks aan tafel had ze dien ook reeds opgemerkt. „Moes, wat hèbt u toch ?" vroeg ze eindelijk en schoof haar rieten stoeltje wat dichter bij 't vouwstoeltje. „Heb ik me verraden ?'' vroeg moeder zóó blij en ook zóó ernstig, dat de volgende woorden Greta niet meer verbaasden: „Ja, mijn kind, vader en ik hebben een groot en heerlijk geheim, dat we je nu vertellen willen." Met groote, vragende oogen keek Greta haar ouders Hl nu beurtelings aan. Ze brandde van verlangen, méér te hooren. „Tante Clara is een dagje hier geweest," begon moeder. „En daar hebt u ons niets van geschreven?" „Neen, omdat het een heel klein stukje is van ons geheim, dat we je zelf vertellen willen,''ging moeder voort. „Tante vertelde, dat Hannie zoo graag verpleegster wil worden." „Ja moeder, dat weet ik. Mag ze, nu al?" vroeg Greta levendig. „Neen, over twee jaar pas, nu vinden oom en tante haar nog te jong. Vader en ik spraken met tante af, dat Hannie eerst een poos hier zou komen, om in ons groote gezin van alles te leeren." „O moeder, dus dat is uw geheim!" riep Greta opgewonden uit. „Ik vind 't heerlijk, dolheerlijk zou Else zeggen. Deze twee weken ben 'k nog veel meer van Hannie gaan houden, ze is zoo zacht en vriendelijk, en je kunt zoo echt op haar aan..." „Ja, want ze zorgt zelfs voor een reservehandwerkje, in geval een zeker vergeetachtig nichtje..." begon vader plagend. „O neen, vader, dat was niet door vergeetachtigheid. U weet 't wel, hè moeder?" vroeg Greta met een beteekenisvollen blik naar haar moeder, die achter het theeblad zat met nog altijd dien blijden glans, die schittering in haar vriendelijke oogen. „Neen man, 't was om een héél anderen reden, dat Greet geen handwerk meenam. Dat zeg ik je later wel eens. Maar vertel jij nu verder?" „O, ik denk er niet aan, dat kun jij veel beter!" 142 was 't vroolijke antwoord. „Toe, laat ons kind nu niet langer in spanning?" „Verder? Komt er dan nog meer heerlijks?" vroeg Greta. En nu, opeens, kwam een vermoeden in haar op van iets, dat ze zich bijna niet durfde indenken... „Je weet wel, kind, ik ben, den Heer zij dank, weer even gezond en flink als vroeger," zei moeder langzaam, en steeds keek ze Greta aan, zooals Greta héér eenmaal aangezien had, toen zij had verteld van haar strijd en overwinning, van het offer, dat zij brengen wilde. „Nu alles zóó geleid is en Hannie vooreerst bij ons komt, hebben vader en ik na ernstig overleg besloten, jou je studie weer te laten opnemen, je moogt dus toch onderwijzeres worden!" En nu las moeder op héér beurt in de oogen van haar oudste: spanning, verbazing en toen blijdschap, overgroote blijdschap, 't Zou moeilijk geweest zijn te zeggen, wie van deze drie menschen in dit oogenblik de gelukkigste was. Greta kon geen woorden vinden, om aan haar vreugde uiting te geven, maar haar spontane, hartelijke omhelzing op hetzelfde oogenblik, dat zij besefte, wat moeders woorden voor haar inhielden, zei haar ouders genoeg. „Zóó iets heerlijks had ik nooit kunnen denken! Alleen heel even, het allerlaatste oogenblik, maar ik dacht niet, dat het waar, werkelijk waar kon zijn!" sprak Greta eindelijk, met van blijdschap stralende oogen. „Maar o moeder, als Hannie dan weggaat, dan bent u weer alleen?" eindigde ze bezorgd, met aarzeling in haar stem. 143 „Hannie zal het wel twee jaar bij ons uithouden!" verzekerde mevrouw Waller opgewekt, „en tegen dien tijd komt Ria bijna van school; je weet, zij doet nu al zooveel kleine dingetjes en zal dan spoedig een echt „huismoedertje" zijn. „Ik was geen echt, moeder, zeg u het maar gerust ?" vroeg Greta en zag met spanning haar moeder aan. „Maar je leek dan toch zóóveel op een echt, dat ik dit geheele jaar nooit naar een echter verlangd heb!" zei moeder hartelijk. „Kwam Wim nu maar!" verzuchtte Greta. „Ik zou 't hem zoo graag vertellen! En gaan we nu volgend jaar met ons drieën naar S., want Corrie mag toch ook naar de kweekschool, hè vader?" „Ja, Corrie mag onderwijzeres worden. En over Ria ben ik met juffrouw Poolsma wezen spreken, zij gaat na de vacantie voor twee jaar minstens naar „Rozenoord," en krijgt vrijstelling van wiskunde." „Vrijstelling van wiskunde ? Maar vader, hoe kan dat ? Juffrouw Poolsma zegt altijd: vrijstelling geef ik niet, daar is geen beginnen aan?" was Greta's verbaasde uitroep. „Wel, dan hebben wij blijkbaar een schreefje voor; wie weet, aan wie we dat te danken hebben?" zei mijnheer Waller vroolijk, met een knipoogje naar zijn vrouw. „O, Wim! Wim!" juichte Greta, toen ze Wim achter het huis om den tuin zag inkomen; toen, opeens, zweeg ze, als wist ze niet, hoe ze haar heerlijk nieuws onder woorden brengen zou. Wim, zelf veel te opgewonden om bijzonder op Greta 144 te letten, trok een vierde stoeltje bij en verlangend zijn hand uitstekend, vroeg hij gretig: „Een kopje thee, als 't u blieft, moeder ? Ik heb zoo'n razenden dorst van die ham. Verbeeld u, daar kwam 'k Dolf van Reenen tegen en hij vroeg me, of 'k morgen den heelen dag mee uit visschen ging, om vijf uur weg al. Maar 'k mag zeker wel, zijn vader gaat mee ... Greet, waar is nu de koek, die we meegebracht hebben?" „Maar jongen!" zei moeder, zoodra ze kans zag, er een woordje tusschen te krijgen. „Kijk Greet nu eens even goed aan! Zie je dan niet iets héél bijzonders aan haar? Wij drietjes hadden heusch geen tijd om aan thee of koekjes te denken." Nu eerst schoot 't Wim te binnen, dat Greta hem zooeven zoo zonderling begroet had: „O, Wim! Wim!" En ja, nu zag hij iets héél bijzonders aan haar: ze zag er zoo zoo ingelukkig en blij, zoo stralend uit, vond Wim. „Greet, dat kan toch niet, dat je... Neen, neen, dat kan 't niet zijn?" vroeg Wim in de grootste spanning. „Ja, dat wel, dat juist wel!" zei Greta overgelukkig. „Ik mag weer onderwijzeres worden!" Wim danste de veranda op en neer, zonder verderen uitleg te vragen. De kopjes rinkelden op het niet te stevige tuintafeltje, maar vader en moeder lieten.hun jongen stil begaan, ze wisten het immers wel, een groote vreugde maakte hun „droomstertje" stil, maar Wim moest aan zijn blijdschap uiting geven. „Maar nu moet je weer in de tweede klas, dat is vervelend voor je," zei Wim opeens en bleef vlak voor Greta stil staan. 145 „O, maar dat heb ik er graag voor over," was 't antwoord. „En Toos is blijven zitten, dus ik kom althans gelijk met haar!" „Vader heeft er reeds met den directeur over gesproken, en deze meent, dat je zóó weer beginnen kunt, waar je verleden jaar ophieldt. Anders worden ertusschentijds nooit leerlingen aangenomen, maar dit is natuurlijk een bijzonder geval," zei moeder. „Greet, jij bent eigenlijk heelemaal een buitenbeentje!" meende Wim. „Wat heb je al veel beleefd!" Greta knikte zwijgend, ze had dat zelf ook wel eens gedacht. Hoevele jaren lang had ze in haar hart het groote verlangen, de groote vraag gehad: zou 'k eenmaal onderwijzeres mogen worden ? Toen, eindelijk had ze geweten: ze mocht; en haar heerlijke schooltijd in S. was begonnen. Maar twijfel en strijd waren gekomen, totdat ze ten laatste de overwinning over zich zelve behaald had. Het laatste jaar had haar zooveel moeilijke oogenblikken gebracht, vooral in die maanden, toen moeder ziek was, maar juist dat jaar had haar óók veel geleerd, ze zou van nu af niet meer met afkeer of minachting over huishoudelijk werk spreken, want voor zichzelf had ze uitgemaakt, dat goede huismoeders nog onmisbaarder zijn dan goede onderwijzeressen. En nu vandaag was enkel blijdschap en jubel en dank in haar hart, omdat haar groote wensch tóch nog, tóch nog, in vervulling zou gaan ... „U zult 't aardig druk krijgen alleen, moeder!" hoorde ze Wim op luchtigen toon zeggen. „Maar Hannie komt hier, een paar jaar wel misschien, en dan komt Ria van school. Hoe kun je denken, dat Greta's offer. 10 146 we moeder voor alles alleen zouden laten!" zei Greta met licht verwijt in haar stem. „Nu, Anna is er toch en zusje wordt al zoo groot!' verontschuldigde Wim zich op denzelfden toon als zooeven. „Ach kind," zei moeder en schudde glimlachend haar hoofd, met een blik naar Greta, „wees jij maar blij, dat je weer huismoedertje — af bent! Wij moeten er altijd maar in berusten, dat ons werk bij heeren, en jongeheeren vooral, zoo weinig in tel is, de goede uitzonderingen, als vader, daar gelaten." „Ik moest wel blind zijn," zoo merkte mijnheer Waller peinzend op, „als ik niet zag, dat moeder de spil is..." „Waar wij allen om heen draaien!" lachte Wim vróolijk en maakte met Greta, die hij meetrok, een nieuwen rondedans om moeder, die nu, vroolijk lachend, de thee inschonk. „Weet tante Clara 't al?" vroeg Greta, terwijl ze beurtelings haar vader en moeder aankeek en met kleine slokjes haar thee genoot, 't Was of de thee dezen avond veel lekkerder smaakte dan anders, of de geraniums mooier bloeiden dan den geheelen zomer door, of hun bladeren een heerlijker geur verspreidden, of alles, alles in de wereld anders en mooier was nu. „Tante Clara? Neen kindlief, die weet er nog niets van. 'tls nog heelemaal het geheim van ons viertjes," zei moeder, terwijl ze van de Noord-Hollandsche koekjes presenteerde. „Je moet nu maar eens gauw een extra reisje naar S. maken, om daar allen met je nieuwtje te verrassen!" „O, moeder!" zei Greta. Ze wist niet, wat ze nog 147 meer zeggen zou; ze kon haar gevoelens, die zoo sterk en zoovelen waren) niet onder woorden brengen. ,,'t Is moeder, die alles in stilte zoo bedacht heeft," sprak mijnheer Waller en groote liefde sprak uit die enkele woorden. „Maar vergeten we nooit, dat het de Heer is, die moeder herstelde en alles zóó leidde, dat naar we hopen, nu jullie beider toekomstwensch in vervulling zal gaan. Jullie moet nu naar boven gaan, je hebt een lange reis en vermoeienden dag achter den rug en Wim moet morgen vroeg op. Maar denkt er toch aan, kinderen, God veel te danken voor al Zijn goed-r heid en zorg en Zijn groote liefde jegens ons. Hij zegent en bevoorrecht ons boven duizenden, en wat het allervoornaamste is: Hij wil in Christus onze Vader zijn." Wim wenschte zijn ouders goeden nacht en sloop heen, beschaamd, nu hij er aan dacht, hoe weinig hij — niet met zijn lippen, maar waarlijk met zijn hart — God dankte voor al zijn voorrechten, die hem nu één voor één te binnen kwamen. Greta talmde nog even; toen ging ze ook, maar bij de tuindeuren gekomen, draaide ze zich nog eenmaal öm en zei: „Moeder, als u mijn hulp weer noodig hebt, word ik wel weer huismoedertje, maar zóó vind ik het toch het allerheerlijkst!" — En daarop snelde ze heen. „Ik geloof, dat ze zich een tweede maal opofferen zou," zei vader, terwijl hij met liefdevollen blik zijn oudste nakeek. „Aan Greta is te zien, dat zij geleerd heeft, zichzelve te verloochenen, en achter haar Heiland aan te gaan. Mochten al onze kinderen éénmaal de goede keuze doen, die hen voor altijd gelukkig maakt!" 148 —ri Boven in de vensterbank, voor het hoog opgeschoven gangraam, zaten Greta en Wim, en fluisterden samen. „Alles is nu nóg heerlijker dan op dien Sint Nicolaasavond, toen 'k voor het eerst wist, dat 'k mocht", zei Greta zacht. „Dat weet ik nog niet?" twijfelde Wim. „Je bent zeker vergeten, hoe blij je toen was!" „O neen, ik herinner 't me nog heel precies!" was Greta's antwoord „Maar toen zag ik toch een klein beetje op tegen al 't nieuwe en vreemde, en nu weet ik, dat ik de studie en 't schoolleven heerlijk vind, en meer dan ooit verlang 'k er naar, in een eigen klas onderwijs te mogen geven! En dan — Suze gaat voortaan óók eiken dag naar S. heen en weer!" zoo eindigde ze met al blijder klank in haar stem. „En van 't voorjaar Corrie nog! Wel, wel, wat zal't gezellig worden onderweg!" lachte Wim vroolijk. „En weet je, wat ik zoo heerlijk vind?" ging Greta weer zachter voort. „Thuis bij moeder weet 'k dan altijd Hannie. En moeder kan nooit een betere hulp hebben dan Hannie. Wat een schat van een verpleegster zal zij eenmaal wezen, ze had geen beter beroep kunnen kiezen!" „Wie weet, misschien werken wij later nog eens samen. Zij wijkverpleegster b.v. en ik dokter, en dan jij onderwijzeres in hetzelfde idyllische plaatsje, o, Greet, wat zou dat eenig zijn!" riep Wim vroolijk uit, maar tegelijk zóó luid, dat mijnheer Waller van de veranda een paar stappen den tuin inliep en met een haastigen blik de bovenramen langs keek, 149 „Kinderen, jullie daar nog? En Wim moet morgen zoo vroeg op! Vlug nu!" 't Volgend oogenblik waren beiden in hun kamertje verdwenen. Greta liep op het kleine venster toe, van waaruit ze altijd den prachtig getinten avondhemel zien kon. Ze dacht aan de woorden, die moeder tijdens haar ziekte menigmaal herhaald had: Onze Heer is zoo machtig en zoo goed en als 't kan vervult Hij ook onze wenschen. Nu had de Heer hiar wensch vervuld. Greta dankte Hem uit het diepst van haar hart, maar ze bad ook: dat ze „een goede en getrouwe" dienstmaagd mocht zijn in de roeping, waartoe Hij, haar Meester, haar roepen zou. -c-v^ 1 ,,,, •- • BT 5- GRETA'S OFFER ' ^P»™'4- . DOOR ~'; M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ ROTTERDAM In het vijverbosch en de zandduinen. GRETA'S OFFER DOOR TRUUS. J. M. BREDÊE'S BOEKH. en UITGEVERS-MIJ. Rotterdam, 7 er in dat kleine hartje omging. En in haar hart vond ze zichzelf een beetje wreed, dat zij nu, voor héé.r plezier — want o, ze speelde zoo graag voor „juffrouw" — Rietje en broer zoo lang opgesloten hield, hier in de zijkamer. Straks zou ze stellig een héél mooi verhaal vertellen, om alles weer goed te maken. Als mevrouw Waller nu een kwartiertje later nog eens om den hoek van de deur gekeken had, zou ze een nog veel gezelliger tooneeltje gezien hebben dan zoo straks. De kinderen waren alle drie zoo dicht mogelijk om Greta geschoven, die achter een ouden schrijflessenaar van haar vader stond, op een stoof, omdat ze er anders niet over heen kon kijken. In de grootste spanning luisterde het drietal naar het verhaal van jonker Oscar, en de „juffrouw" vertelde, met zóóveel levendigheid, dat ze weinig meer leek op de kalme, stille Greta, zooals allen thuis en op school haar zoo goed kenden. „Droomstertje", zoo noemde vader haar wel eens, maar nu zou zij hem zeker niet aan dien naam hebben doen denken. .Kinderen, kom, 't is tijd!" klonk moeders stem in de gang. „Jammer!" meenden Corrie en Ria, maar tegelijkertijd snelden ze de deur uit. Hansje greep Greta vast aan een punt van haar jurk en vleide: „Toe, Greet, vertel nu nog even verder, heel even maar? Waren de graaf en gravin erg boos, toen Oscar thuisgebracht werd?" „Neen Hanneman, want ze waren zóó blij, toen ze hun kind terugzagen, dat ze vergaten, boos te zijn," zei Greta vroolijk. „Maar nu vertel ik ook verder niets meer." 9 ik heb 't zelf gelezen: voor meisjes van 15 tot 17, en jij bent pas veertien." „Maar die leeftijd komt er nooit zoo precies op aan, hè moeder?" pleitte Greta. „Dat halve jaartje zal 't hem wel niet doen. Maar ik ken het boek in 't geheel niet en ik ben ook bang, dat 't wel peperduur zal zijn, dat zijn die nieuwe uitgaven meestal," meende moeder, met een ietwat bedenkelijk gezicht. „O, dan geef u me maar geen enkel stukje lekkers; als 'k dan dat ééne boek maar krijg ?" hield Greta vol. „Greet! En marsepein vindt je juist zoo verrukkelijk en dat krijg je alleen met St. Nicolaas!" riep Rietje bijna verontwaardigd uit. „Maar die verrukkelijke marsepein is in een paar dagen weer op, en „Aan de zonzijde" — wel daar geniet ik stellig mijn geheele leven van!" beweerde Greta langzaam, maar met zóóveel gloed en overtuiging, dat moeder haar oudste met een goedkeurend lachje toeknikte. Zoo graag zag ze haar Greetje eens echt in vuur, zóó, dat haar geheele gezicht uitdrukte, wat ze gevoelde. Maar terwijl de vier kinderen druk pratend allerlei Sint-Nicolaasherinneringen ophaalden, dacht moeder er nog eens over na, wat Greta eigenlijk met zooveel overtuiging beweerd had. En toen de drie jongsten, dicht bij 't station komend, vooruithuppelden, trok moeder Greta's arm door den hare en zei ernstig: „Toch hoop ik, mijn kind, dat je je boeken niet op al te hooge waarde zult schatten, maar dat de Bijbel je levensboek mag worden, omdat dat je spreekt van je Heiland." 10 Greta zei niets, ze drukte alleen moeders arm wat vaster. „Hoor, daar is de trein al I" riep Hansje waarschuwend achterom. En juist hadden allen 't perron bereikt, toen het locaaltje uit S. binnenstoomde. „Wel, wel, wat een eer! De geheele familie?" riep Wim Waller lachend en sprong 't eerst van allen uit den vollen schoolcoupé. „Moeder, wij voorop?" „Goed vent, we spreken elkaar toch zoo weinig de laatste weken." Dat viel den anderen wel een beetje tegen, met zijn vieren terug was lang niet zoo prettig als met moeder er bij. Toen stelde Greta voor: „Zal ik dan nu 'tverhaal uitvertellen in plaats van morgen?" En alle partijen waren tevreden gesteld. Ze wist eigenlijk zelf niet, hoe 't kwam, maar opeens dacht ze er aan, dat Wim toch al zooveel missen moest van 't huiselijk leven, sinds hij 't gymnasium in S. bezocht, en eiken morgen vóór acht uur al de deur uit moest, en toen gunde ze hem zoo graag dié wandeling met moeder. Den*geheelen Hoofdweg over duurde 't verhaal, maar halverwege de Beukenlaan, waar „Boschlust" gelegen was, was Greta eindelijk uitverteld; jonker Oscar lag rustig in zijn witte bedje te slapen. Nu bestormden de „kleintjes" moeder opnieuw. Greta liet het drietal vooruitdraven, ze had een plannetje; dicht bij „Boschlust" bleef ze stilstaan voor een groot heerenhuis. Op haar teenen staande, gluurde ze door de dichte heining. Misschien trof ze 't, dat Beb 15 Wim, terwijl hij dreigend het fleschje omgekeerd hield. Else en Hannie lieten hem begaan, ze wisten wel, Wim plaagde nooit op een flauwe manier en hun schat was dus wel veilig. Zoodra 't drietal naar school was, nam mevrouw Waller gretig 't veel begeerde boek op en las er eens in. 't Leek werkelijk heel aardig, frisch geschreven ook, maar toch, moeder zag al gauw, dat zij wijzer deed, althans nog één jaartje te wachten, voor ze 't Greetje cadeau gaf. Wel waren de tweelingen maar drie maanden ouder, maar onwillekeurig kwam er een glimlach op moeders gelaat, toen ze haar oudste, in korte jurk en met de slingerende, blonde vlechten, vergeleek met de lang opgeschoten nichtjes, die al heele jonge dames waren. Zóó kreeg Greta op Sint Nicolaasavond „Aan de zonzijde" niet, maar toch was ze geen oogenblik teleurgesteld, want uit de mooie, leeren boekentasch kwam behalve een marsepeinen hart, een klein, wit kaartje te voorschijn, waarop in vaders keurige rondschriftletters stond: Voor de studente in spé. Met van geluk stralende oogen keek Greta beurtelings haar vader en moeder aan en aarzelend, omdat ze haar eigen woorden nauwelijks vertrouwde, vroeg ze: „Mag 't dan heusch?" „Ja, 't mag heusch!" knikte vader; „maar wel moeten we eerst nog eens praten samen." Toen de jongeren eindelijk naar boven waren, bleef Greta nog wat talmen in de hoop, dat vader nu beginnen zou over dat ééne, waarvan haar hart geheel en al vervuld was, sinds ze die enkele veelbelovende woorden op het witte kaartje gelezen had. i6 „Kom je nog even bij ons zitten ?" noodigde moeder. ,,'t Ziet er wel erg onordelijk uit in de kamer, maar hier bij den haard is 'ttoch gezellig." „O, graag!" En Greta haalde een voetenbankje van tusschen de op den grond verspreid liggende papieren te voorschijn en zette zich tusschen haar ouders in. Wat zou vader wel te bepraten hebben? Ze verlangde er naar, het te weten, en zag toch ook een beetje tegen 't gewichtige gesprek op. „Weet je nu zeker, mijn kind, dat je liever studeeren wilt dan in de huishouding opgeleid worden, thuis bij moeder of op de industrieschool in S. ? Denk er aan, je staat nu op den tweesprong?" vroeg vader ernstig. Maar dat wist ze toch immers héél zeker! Daar behoefde ze in 't geheel niet meer over na te denken! En Greta keek naar haar moeder op, om haar blik van verstandhouding op te vangen, vóór ze vader 't beslissende antwoord gaf. Maar wat was dat in moeders oogen? Spanning, wat zij, Greta, antwoorden zou ? Maar dat wist moeder toch! Waarom kwam dan niet het aanmoedigend knikje, waarop ze zoo stellig gerekend had? Toen, opeens, kreeg Greta een vermoeden. En haar ellebogen steunend op moeders schoot, keek ze omhoog en vroeg langzaam, met zachte, bijna teedere stem: „Moeder, wat vindt u?" Nu kwam het bemoedigend knikje, waarop ze zooeven tevergeefs had gewacht, en vriendelijk antwoordde moeder: „Wel Greetje, ik vind, wat jij vindt. We laten jou immers kiezen I" 17 Nog één oogenblik overwoog Greta het eert en het ander: moeder zorgde immers zoo graag voor alles en later konden Corrie of Ria moeder helpen. En zij mocht kiezen, ze mocht... Toen keek ze haar vader recht in de oogen en zei: „Véél liever zou ik studeeren, vader; en dan't allerliefst voor onderwijzeres, en later misschien taalacten er bij halen." „Dat hadden we wel gedacht, hè moeder? En we vinden het best zoo. De Heer geve, dat je, als 't zoo ver is, dat werk voor Hem doen moogt, kindlief, dan is het een schoon beroep," eindigde vader ernstig. En moeder voegde er aan toe, als tot zich zelf: „Eigenlijk is alle arbeid mooi, dien wij voor den Heer doen, want voor Hem is het nooit de vraag, wat wij doen, alleen, hoe wij ons werk doen en of liefde tot Hem onze drijfveer is. Maar daarom ben ik toch heel blij, dat we jouw hartewensch kunnen vervullen, Greet!" „Wim zal 'took zoo heerlijk vinden," zei Greta vroolijk. „En juffrouw Poolsma; zij weet wel, dat 'kniet — van 't huishouden houd," meende ze te zeggen, maar nu pas begreep ze goed, dat moeder, die er wel van hield en huishoudelijken arbeid van veel belang vond, 't niet prettig zou vinden, dit telkens weer te moeten hooren. En daarom zei ze er gauw over heen: „Juffrouw Poolsma weet wel, dat 'k dol veel van leeren houd, vooral van Ned. Taal, en vaderlandsche en algemeene geschiedenis, en Fransch, en ... o, eigenlijk van alles, behalve van rekenen." „En dat is juist zoo'n belangrijk vak voor een toe- Greta's offer. 2 r8 komstige onderwijzeres, daar mag je je dan dezen winter nog wel eens extra op toeleggen," meende vader. „Maar leg je er nu maar op toe, zoo gauw mogelijk in je bed te komen, want't is hoog noodig tijd voor je." Greta had niets geen lust nu naar boven te gaan, veel liever zou ze nog wat zijn blijven napraten over 't heerlijke, dat nu opeens in haar leven gekomen was. Niets dan prettige dingen had ze nu immers in 't vooruitzicht ! Hartelijker dan anders kuste ze haar ouders goeden nacht en liep toen langzaam, in gedachten verdiept, de trap op. Daar hoorde ze dadelijk 't bekende, zachte gefluit, waarmee Wim haar altijd boven opwachtte, als hij noodzakelijk nog iets te bepraten had. En Wim had wel begrepen, dat Greta's lange wegblijven verband hield met het geheimzinnige, witte kaartje. Samen gingen ze op de breede vensterbank zitten onder het gangraam, hun vaste plaatsje voor elk vertrouwelijk gesprek. En Wim, die eerst gebibberd had, in zijn nachthemd, vergat alle koude, toen Greta hem met stralend gelaat, vol geestdrift, haar blijde nieuws vertelde. „Waar staat de kwéekschool ergens, ver van 't gym ?" vroeg Greta, nadat ze lang en op fluisterenden toon samen gepraat hadden. „O ja, heel ver! We moeten alle twee wel bijna een half uur loopen van tante Clara naar school en in verschillende richting, 't Kan net, met eten er bij tusschen schooltijd. De meisjesschool van Else en Hannie staat weer in een ander gedeelte van S. Maar met eten zijn we allemaal tegelijk thuis, en 't is er altijd éénig. Tante is zoo'n gezellige goeierd!" »9 „Wat een uitdrukking is dat ■ nu!" lachte Greta. „Maar denk je, dat tante 't maar dadelijk goed zal vinden, dat ik ook kom? Tante heeft 't toch dikwijls al druk." „O, daar geeft tante Claar niets om, evenmin als moeder," zei Wim luchtig. ^Neen, ze vinden 't allemaal fijn, dat zeg ik je!" En met iets van bewondering in zijn blik keek hij van terzijde naar Greta, die zoo lang hem heugde de beste van haar klas was geweest en van wie iedereen hield, juist omdat ze altijd van zichzelve geringer dacht dan van anderen. „Stil, 'k hoor iets; vader gaat zeker de post halen ?" fluisterde Greta. Zoo zachtjes mogelijk slopen ze elk naar hun eigen kamertje; en daar gekomen knieldé Greta neer in een overweldigend gevoel van dankbaarheid. Uit het diepst van haar hart dankte zij den Heer, omdat Hij haar ouders gegeven had, die alles voor haar over hadden, die haar omgaven met zulk een opofferende liefde. Misschien voor de allereerste maal in haar leven gaf zij er zich rekenschap van, dat zij bevoorrecht'was boven talloos velen, ja, dat ze in haar tehuis één van de allergrootste aardsche zegeningen ontvangen had. OP „ROZENOORD". Greta begreep den volgenden morgen zelf niet, hoe ze nog in slaap had kunnen komen den avond te voren; ze moest wel héél moe geweest zijn. Vroeger dan anders ging ze naar school; eerst wilde ze „het" vertellen aan Suze van Reenen, haar liefste vriendin en dan aan juffrouw Poolsma en eindelijk aan allen op „Rozenoord", die 't hooren wilden. Maar dicht bij school gekomen, zag ze de directrice juist in de open huisdeur staan en nu had ze geen geduld, om eerst te onderzoeken, of Suze al binnen was. Als een juichkreet klonk 't: „O, juffrouw, ik heb u zópiets heerlijks te vertellen! Ik mag gaan studeeren, en 'k mag onderwijzeres worden!" „Kind, wat ben ikdddr blij om!" zei juffrouw Poolsma heel hartelijk. „Dus hebben je ouders hun toestemming gegeven?" En zij nam Greta's hand en de blik, waarmee de directrice haar geliefde leerlinge aanzag, zei nog duidelijker dan haar woorden, hoe ze zich om en met Greta verheugde. Sommige meisjes op „Rozenoord" waren in haar hart bang voor de directrice, maar dit pleitte niet voor die 21 leerlingen. Zij, die haar best deden en ijverig waren, konden altijd goed overweg met juffrouw Poolsma, die wel streng, maar nooit onbillijk was in haar eischen. en vlijt en goed gedrag ophoogen prijs wist testellen. Zoodoende was Greta in 't minst niet bevreesd voor haar onderwijzeres, maar deze behoorde juist tot haar vertrouwden. Juffrouw Poolsma was één van de weinigen, aan wie ze al haar lief en leed zou durven toevertrouwen. „Weet je, dat Cato Valstar van 't voorjaar ook naar de kweekschool gaat?" vroeg juffrouw Poolsma, terwijl zij en Greta arm in arm de lange gang doorliepen naar het lokaal van de hoogste klas. „O, neen, juffrouw, daar wist ik niets van. Dus zijn we dan altijd samen, en we kunnen tegelijk toelatingsexamen doen! O, alles wordt nog hoe langer hoe prettiger," eindigde Greta vol stille verrukking. „De eischen voor het examen zijn niet zwaar; jij kunt het desnoods morgen wel afleggen. Maar vertel alles nu maar gauw aan je vriendinnen; ze zien toch al aan je gezicht, dat er iets bijzonders aan de hand is." Met deze woorden schoof juffrouw Poolsma Greta haar klasselokaal binnen, terwijl ze zelf op den achtergrond toezag, hoe deze, een beetje verlegen, nu aller aandacht zoo eensklaps op haar gericht was, haar heerlijk nieuwtje voor de tweede maal vertelde. Ze stond dicht naast Suze en keek deze steeds aan, als was alles alleen voor haar ooren bestemd. Maar zoodra Greta zweeg, was 't Cato Valstar, die 't hardst van allen juichte: „O Greet, wat echt; wij samen naar de kweek?" Clara Bolding schudde, zoo hard ze kon, Greta'§ 22 hand en riep vroolijk uit: „Gelukskind, wel gefeliciteerd!" „Wel gefeliciteerd! Wel gefeliciteerd!" klonk 't nu van alle kanten, totdat Suze 't gejuich overstemde door de nuchtere opmerking: „'t Lijkt wel, of Greet al voor onderwijzeres geslaagd is; 'k vind, dat jullie wel een beetje voorbarig zijt met je gelukwenschen.". „Hè, wat doe jij saai!" meende Beb van Dalen. En de anderen vielen haar bij: „Je feliciteert iemand toch niet alleen na een examen; immers bij honderd andere gelegenheden ook!" Maar Greta sloeg beschermend haar arm om Suze's schouder en zei: „Suze is er net zoo blij om als jullie allemaal, dat weet ik zeker. Maar zij vindt 't jammer en ik eigenlijk ook, dat onze wegen dan zoo uitééngaan, hè Suus?" „Of ze is jaloersch op je?" meende een nieuwelingetje, die nu al bekend was om haar scherpe gezegden soms. Suze's lip begon verraderlijk te trillen; en ,Greta begreep alles. Want ze wist, hoe Suze's grootste verlangen was, een paar jaar naar de industrieschool te mogen in S., die elk voorjaar een nieuwen cursus opende. Maar ze wist ook, dat Suze's ouders telkens zeiden: „Misschien later nog, maar vooreerst ben je thuis te hard noodig." Maar daarover kon ze toch niet beginnen, waar al de anderen bij waren; Suze's verdriet zou nog maar grooter worden, zoo allen op school wisten, dat haar liefste wensch onvervuld moest blijven. O, en de hare werd wel vervuld! Wat kon ze nu doen, om Suze te troosten, en te hulp te komen, nu deze zoo opeens het middelpunt van den kring geworden was? 23 „Je zou me nog even helpen, Suus, aan die som van gisteren, 't Kan nu net nog even, wil je?" Een dankbare blik was Suze's antwoord. Een oogenblik later zaten de beide vriendinnen over Greta's rekenschrift gebogen, en Greta fluisterde Suze in: „Je moeder zal zoo blij zijn, als 't voorjaar is en zij je thuis krijgt." Als Greta altijd zoo slecht opgelet had als dezen morgen, zou ze zeker niet bij haar onderwijzeressen in zulk een goed blaadje gestaan hebben. Ach, hoe weinig belang stelde ze vandaag in het ontroerend verhaal van Jeanne d'Arc's heldendaad en heldendood, en naar juffrouw Post's uitéénzettingen over het gebruik van de Duitsche naamvallen luisterde ze ternauwernood. Neen, dit vond ze van belang: zij, Greta Waller, zou over enkele maanden naar de kweekschool in S. gaan, eiken dag met Wim heen en weer reizen, en dan, na vier jaar van heerlijke studie een klas, een eigen klas, krijgen, die zoo heelemaal van haar zelf was. O, 't was haar of ze nu al hield van de kinderen, die dan aan haa> toevertrouwd zouden worden! Maar al die maanden: één, twee, drie, vier, telde ze op haar vingers onder de bank, hoe zouden die nog ooit omkomen! 29 tuin terugkwamen, maakte moeder al spoedig geen bezwaren meer. Op school bleef Greta, op haar oude plaatsje naast Suze, 't gewone onderwijs volgen. Maar onder de lessen dacht ze er dag. aan dag aan, hoe ze nu spoedig „Rozenoord" en alles, wat haar daar zoo lief was, vaarwel zou moeten zeggen. En die gedachte vond ze zóó droevig, dat ze niet langer met enkel blijdsschap de komende verandering tegemoet zag. Zoo brak eindelijk de vijftiende Maart aan, de dag van 't examen. Greta en Wim, ook Cato Valstar, stonden al een kwartier vóór 't vertrek van den trein op 't perron, en ook juffrouw Poolsma verscheen daar weldra. „Komt u uw leerlingen nog een riem onder het hart steken?" vroeg Wim een beetje overmoedig. „Neen, neen!" was 't onverwachte antwoord, „maar een hart onder de riem 1 'k Hoop niet, dat onze candidaten vandaag alles zoo omdraaien, want dan ziet 't er slecht voor haar uit!" Greta lachte, maar niet van harte, ze zag veel te veel op tegen 't examen om maar één oogenblikje echt vroolijk te kunnen zijn; en ze begreep Toos niet, die grapjes stond te maken met Wim en de andere jongens, ja, zelf 't hoogste woord had. Eindelijk kwam 't locaaltreintje aanstuiven. „Nu, ik reken er op, morgenavond twee gelukkige meisjes te feliciteeren. 't Zal heusch wel gaan! Maar eerst denken, dan spreken, Toosjel" En met een hartelijken handdruk nam juffrouw Poolsma afscheid. Wim bracht „zijn dames," zooals hij zelf lachend zei, 30 tot in 't gebouw van de kweekschool, toen ging hij zelf op een drafje naar 't gymnasium. Daar stonden Greta en Cato nu in de breede schoolgang tusschen wel twintig vreemde jongens en meisjes. Ze hielden zich saampjes maar wat achteraf en keken zwijgend nog eens haar taschjes na; of ze wel alles hadden: ja, potlood, penhouder, gummi, alles, wat juffrouw Poolsma opgenoemd had, was er in. Toen haalden ze voor de zooveelste maal haar programma's voor den dag en Greta zei zachtjes : „Misschien ben ik bij 't eerste vak al weg, want 't begint juist met rekenen." „Kom, kom, wie is hier zoo mismoedig ?" klonk eensklaps een opgewekte stem achter haar. Greta keek om en een oogenblik zagen de spreekster en zij elkaar vol verbazing aan. „Greta Waller, ben jij het ?" „Elsje van Manen !" Cato keek met groote, verwonderde oogen toe, hoe beide meisjes elkaar hartelijk de hand schudden en zich beurt om beurt verbaasden, over eikaars tegenwoordigheid hier. „Else en Hannie hebben me nooit geschreven, dat jij ook op de kweekschool kwam ?" zei Greta eindelijk, blij verrast. „Ze weten 't ook zelf nog maar pas; 't plan, dat ik onderwijzeres zou worden, is eigenlijk opeens opgekomen. Jij wist 't al lang, hè?" „Dat 'k mocht, eigenlijk pas drie maanden. Maar 'k heb er altijd ergen zin in gehad, hè Toos ?" ging Greta voort, en draaide zich om. 3i Maar nu eerst bedacht ze, dat ze haar beide kennisjes wel aan elkaar voorstellen mocht, en haastig zei ze : „Elsje van Manen, die 'k in de Kerstvacantie bij tante Clara ontmoet heb; en dit is Cato Valstar, ook van juffrouw Poolsma's school. Zij zit niet zoo in de put als ik; ik reken zoo slecht, weet je?" Cato stak Elsje haar hand toe en zei hoofdschuddend: „In alle andere vakken is zij véél beter, hoor,..." Een kort, welluidend belletje klonk. „Nu jongelui, scherp je zinnen, 't zal beginnen!" grapte Elsje met dreigend opgeheven wijsvinger. Een oudachtig heertje hield een lokaaldeur wijd open en zei: „Komt binnen! Komt binnen! Er gaan veel makke schapen in één hok. Ziezoo, en zoekt nu allen maar een plaatsje uit, één in iedere bank." Al sprekend draaide het oude heertje vlug een zwart bord om en met het schriftelijk rekenwerk kon begonnen worden, op de witte velletjes, die daartoe gereed lagen. Greta vond, dat alles heel genoegelijk toeging; ondanks Wim's herhaalde verzekering, dat 't op een examen „heel gewoon" toeging, had ze zich toch een soort plechtigheid voorgesteld. Nu vlogen haar oogen de opgaven door en — 't viel mee. Maten, gewichten, cijfersommen, die kreeg ze wel klaar, gelukkig niets van een leegloopend vat en geen erfenis, die verdeeld moest worden, in wanhopig ongelijke deelen. En rustig in 't gevoel van te kunnen, toog ze aan 't werk. Cato knikte ze lachend toe, in antwoord op diens vragenden blik. Toen 't uur om was, had ze negen van de tien op- 3* gaven klaar en van de meesten wist ze, dat ze goed waren. Hierdoor bemoedigd begon ze zich steeds meer op haar gemak te gevoelen. En 't ging alles vlot en prettig: Ned. taal, schrijven, teekenen, natuurkennis. Toen de dag om was, zou ze bijna naar den tweeden dag verlangd hebben, zoo 't examen dan maar niet mondeling geweest was. Arm in arm liep ze vlug met Cato naar tante Clara, waar ze logeeren zouden. „Al mijn hoop is op morgen gevestigd," zei Toos. „Praten gaat altijd nog eens makkelijker, dan kun je je beter uitdrukken." „Juist niet; ik schrijf 't honderdmaal liever op," meende Greta stellig. „Praten vind ik vreeselijk!" Den volgenden morgen bij 't wakker worden zag ze dan ook als tegen een berg tegen dien dag op. Toen Cato klaar was met aankleeden, bleef zij nog wat talmen ; en zoodra ze alleen was in de groote logeerkamer, knielde ze neer en bad den Heer, haar vandaag in 't bijzonder te helpen. Hij wist immers, hoe moeilijk het haar viel, iets, wat ze wel wist, goed en duidelijk onder woorden te brengen, vooral tegenover vreemden. Aan Mozes had de Heer Aaron gegeven, omdat hij zelf moeilijk spreken kon en zou Hij dan ook haar niet willen helpen; want, zonder die hulp kon zij het niet. Toen Greta opstond, gevoelde ze, dat ze vandaag niet alléén examen behoefde te doen en dit stemde haar zóó rustig, dat allen aan de ontbijttafel zich verbaasd afvroegen: Is dat Greet nu, zoo kalm en opgeruimd? En gisterenavond had ze gezegd, niet aan morgen te durven denken! Greta in de schoolgang. GROOTE VERANDERINGEN. Zoo stapten Wim en Greta den eersten April dan samen 't hekje van „Boschlust" uit en den weg op naar 't station. Nog eens en nog eens wuifde Greta achterom, vreemd, ze had net een gevoel, of ze voor langen tijd van huis ging. ,,'tls ook voor een heelen halven dag!" plaagde Wim. Toen Greta bij 't hoekje nog éénmaal omkeek en ze moeder, aan 't tuinhekje staande, met haar zakdoek zag wuiven, dacht ze: „moeder heeft zeker ook dat rare gevoel ?" — Inderdaad, mevrouw Waller had het gevoel, dat haar oudste, haar Greetje, vandaag 't leven inging. Eén coupé kon juist de leerlingen bevatten van de verschillende scholen in S.: twee van 't „gym," vier van de H. B. S., twee van de industrieschool en dan onze nieuwelingen voor de „kweek", zooals 't in de wandeling heette, 't Ging in 't eerst vroolijk toe in den vollen coupé, maar dicht bij de stad begonnen velen hun lessen voor school nog eens na te zien en in de stilte gingen Greta's gedachten terug naar „Boschlust," naar de oogenblikken met vader en moeder samen dien morgen. Nooit, meende ze, zou ze vaders woorden of den ernst van zijn stem vergeten: „Greta, er begint nu een nieuw tijdperk in 44 morgen weer, terwijl vader en moeder met haar gebeden hadden ... „Greet, waar zit jij zoo ernstig over te peinzen ? Heb je nu soms al heimwee?" Zoo schrikte Wim's stem haar op. Maar Greta vroeg terug: „We zijn er zeker bijna?" Zelfs indien ze met Wim alleen geweest was, zou ze niet hebben kunnen zeggen, welk verlangen, welke gedachten leefden in haar hart. Moeder alleen wist er iets van. Weldra stopte de trein. En na een goed kwartier stonden Greta en Cato weer in de breede schoolgang, waar Elsje van Manen haar dadelijk tegemoet kwam. „Zoo zijn jullie daar? Eenig toch, Greta, dat we elkaar nu weer hier terugvinden! Dat hadden we in de Kerstvacantie toch ook niet gedacht 1" Greta was er ook heel blij om, want nu had ze althans twee kennisjes in deze nieuwe, vreemde wereld. Elsje eh Cato praatten en lachten druk met de anderen, Greta probeerde mee te doen; maar ach, — al was dan alles niet zóó vreemd als op den examendag — in haar hart verlangde ze terug naar „Rozenoord" en al de lieve, bekende gezichten d&aV. Hoor! Daar klonk weer het belletje, kort en welluidend. En in lange rij schoven allen hun klasselokaal binnen. Met een enkel hartelijk woord verwelkomde de directeur zijn nieuwelingen en liet hen toen over aan de leerares in geschiedenis. Onder de korte toespraak van den directeur waren allen blijven staan. Nu hoorde Greta eensklaps Cato's stem, haastig en opgewonden: „Kom Greet, gauw, samen op de achterste bank? 45 Daar kun je fijn leunen tegen 't beschot. Allen kiezen zelf, kijk maar!" Greta liet zich meetrekken en schoof dankbaar in de aangeduide bank — gelukkig niet naast een vreemde. Nog liever had ze naast Elsje gezeten! Maar ach, Toos was toch wel hartelijk, troostte ze zich, en 't zou zeker niet aardig van haar zijn, Toos ontrouw te worden ter wille van Elsje, die ze nog bijna niet kende, maar die haar alleen zoo aantrok, omdat ze zulke zachte, vriendelijke oogen had en zoo'n prettige, sympathieke stem. Geschiedenis eerst; heerlijk, haar allerliefste vak! En met groote aandacht volgde Greta de vlotte, boeiende voordracht over de Bataven. Op „Rozenoord" had ze ook wel van dezen ouden volksstam geleerd, maar juffrouw Koekoek vertelde alles meer in bijzonderheden en op zulk een prettige, onderhoudende manier. Vóór 't eerste uur om was, had Greta reeds geheel vergeten, dat ze zich onder bijna enkel vreemden bevond, anders toch één van de ergste dingen, die ze zich denken kon; en vol verlangen zag ze het tweede lesuur tegemoet: Ned. Taal, ook een van haar vele lievelingsvakken. De leerares maakte plaats voor een heel jongen man, dien Greta op den dag van 't examen niet had gezien. ,,'k Wil beginnen met jullie een dictée te geven, daaraan leer ik mijn schaapjes 't best kennen," sprak de leeraar met zachte, vriendelijke stem. ,,'k Heb wel jullie examencijfers gezien, maar zelf kon ik dien dag niet hier zijn, omdat ik toen ziek was. En ik ben nog niet geheel de oude, maar vertrouw, dat mijn nieuwelingen 't mij niet moeilijk zullen maken." Zwijgend legden allen schrift en pen klaar, terwijl de 46 een na den ander een zijdelingschen blik wierp naar den blonden, teer uitzienden jongen man, die ietwat voorovergebogen liep; en Greta zal niet de eenige geweest zijn, die zich voornam, voor dezen leeraar haar werk altijd zoo goed mogelijk te doen, zóó als ze 't op „Rozenoord" voor juffrouw Poolsma gedaan had. Tweemaal kon zij de zachte stem ternauwernood verstaan en twijfelde ze, of ze wel goed gehoord had. Toen dit voor de derde maal gebeurde, keek ze even bij Cato in 't cahier. „Neen, meisjes, daar op de achterste bank, niet samen werken!" klonk 't bijna op 't zelfde oogenblik rustig, doch beslist. Greta voelde, dat ze een kleur kreeg; die terechtwijzing had ze niet verdiend. Zou ze zeggen, wat de reden van haar afkijken was ? De leeraar zou dan zeker zijn aanmerking terug nemen. — Neen, neen, ze wilde 't niet zeggen, 't Moest immers pijnlijk zijn voor mijnheer Pander, zoo ze hem, ten aanhoore van de geheele klas, op zijn eigenlijk te zacht spreken opmerkzaam maakte. .Waarom lijdt gij niet liever ongelijk?" Stond dit in den Bijbel, of dacht ze dat nu maar? Toen de schriften verwisseld en nagezien waren, bleek 't, dat Greta vier fouten had; van drie ervan wist ze, dat ze 't gevolg waren van haar verkeerd verstaan. Eén meisje had geen enkele fout, meerderen slechts één; haar naam wist ze nu met vier fouten in 't aanteekeningschrift. Ze had zoo erg gehoopt op een dicteé zonder fouten, dat had haar op „Rozenoord" ook altijd zoo'n heerlijke voldoening gegeven; en dit dicteé was juist van bijzonder belang, omdat mijnheer 47 Pander daarnaar immers zijn nieuwe leerlingen beoordeelen zou? Maar toch — hoe 't kwam wist ze zelf niet — ze had een voldaan gevoel nu. En zonder zelfs nog 'te denken aan de vier fouten, keek ze met een blik vol sympathie en medegevoel den jongen leeraar na, toen deze met langzame schreden 't lokaal verliet. Nu volgde een rekenles, wel geen moeilijke opgaven, maar prettig kon Greta zoo'n les eenmaal nooit vinden. Hoe menigmaal was ze al jaloersch geweest op Suze en Cato, die beiden een echt „rekenhoofd" hadden! Precies twaalf uur ging 't belletje. Greta haastte zich tusschen de anderen door 't gebouw uit; ze wist, ze had geen tijd te verliezen. Eerst onderweg bedacht ze, dat ze in 't geheel niet had omgezien naar Cato, die in school overblijven moest. Hè, hoe gezellig 1 Rondom de groote tafel zaten oom en tante, Truus, Frits, Else en Hannie en Wim, haar Wim, haar reeds op te wachten, allen verlangend te hooren, hoe zij het dien eersten morgen wel gehad had. „Ga eerst maar zitten, Greet, dan kunnen we beginnen en kan jij onder 't eten vertellen," zei tante Clara. En Hannie trok haar bij haar jurk omlaag, zoodat ze op het eenige, nog leege plaatsje terecht kwam. Allen baden hier voor zichzelf, Greta miste hier altijd vaders tafelgebed. Toen, nog geheel onder den indruk van al het nieuwe en prettige, vertelde ze haar ervaringen, met zóóveel gloed en opgewektheid, dat weldra de vroolijkste stemming heerschte aan tafel. Veel te gauw naar Greta's zin was het heerlijke uurtje om, en moest 't quartet weer uitéén. Dicht bij school gekomen zag ze Cato al zitten met nog twee 48 overblijvers, één jongen en één meisje, buiten onder 't afdak in 't voorjaarszonnetje. Zij had zoo'n gezellig uurtje gehad: kon ze er ook maar iets op verzinnen voor Toos! Zou ze tante Clara vragen, of Toos daar in 't vervolg ook mocht komen eten ? Ze wilde er eens met moeder over praten. Ook de middagschooltijd verliep prettig, en vóór Greta er erg in had, was 't vier uur. „Nu met 't schoollocaaltje naar huis, heerlijk!" dacht ze in stilte, 't Was haar eigenlijk, of ze een halve week geleden moeder en Hansje toegewuifd had, in plaats van een halven dag. Op 't perron in O. wachtte mevrouw Waller met Corrie en Ria, haar oudsten op. Eerst moest Greta weten, hoe alles thuis gegaan was, dan zou zij vertellen. „Maar je bent maar een halven dag weg geweest," zei moeder glimlachend; en toen ernstiger: „Alles is net als altijd gegaan, kindlief, alleen hebben we jou erg gemist tusschen schooltijd en vooral aan tafel. Nu vliegen er 's morgens al twee vogeltjes ons nestje uit!" „En als ik viertien ben, mag ik ook naar de kweek, hè, moes?" vleide Corrie. Vóór moeder antwoorden kon, viel Ria in met een diepen zucht: „Ach, was jij maar veertien, dan was ik twaalf en mocht ik bijna van school en moeder helpen!" „Als Rietje zoo blijft praten, zal vader wel goed vinden, dat Corrie gaat leeren en zij mij in de huishouding komt helpen, maar niet op je twaalfden jaar, kindje! Maar jullie praat al zoo lang vooruit, er kan nog zoo héél veel gebeuren voor dien tijd. Ria is nauwelijks tien," eindigde mevrouw Waller met een liefkozenden blik naar haar jongste dochtertje, die er nu reeds altijd 65 Hansje en wilden dit weer goedmaken. Rietje bracht broer de helft van haar sinaasappel, die ze voor haar mooie rekencijfer van vader gekregen had. Toen broer weer goed wist, dat allen nog evenveel van hem hielden, als vóór 't blonde zusje gekomen was, begon ook hij spoedig evenveel van Hermine te houden als allen in „Boschlust", groot en klein. Zóó ging alles weer zijn geregelden gang, totdat. . . in 't laatst van Maart moeder ziek werd. Dat wat een schrik en een droefheid! De dokter sprak van langen tijd rust houden, en dus moest andere raad geschaft. Voor één of twee dagen konden Anna en Greta 't wel redden, als de laatste van school thuis bleef en moeder zelf zusje hielp, maar langer ging dat ook niet. Toen schreef mijnheer Waller aan mevrouw Vermeulen, of deze Truus wilde afstaan, om tijdelijk de plaats van zijn vrouw in te nemen. Truus kwam, maar, zooals mevrouw Waller wel gevreesd had, voor slechts korten tijd. Spoedig hoopte zij in het huwelijk te treden met den architect Westerhuis, en zoo moest „nicht Truus" tot aller spijt reeds na enkele weken vertrekken. De kleinere Wallertjes vonden, dat alles nu even goed ging, als toen moeder er was, zoodat zij deze nauwelijks misten. Maar Greta en Wim, die Truus natuurlijk 't best kenden en veel van haar hielden, vonden toch, dat alles anders was, sinds moeder niet meer in de tuinkamer was. Hoe vreemd en leeg was 't vooral, als ze thuis kwamen na hun langen, vermoeienden schooldag, dat moeder hen dan niet opwachtte; moeder, die door haar opgeruimdheid en bedrijvigheid altijd en overal een sfeer van gezelligheid om zich heen tooverde. Hoeveel medelijden, Greta's offer. 5 TWEESTRIJD. Sinds Greta in de tweede klas zat, vond ze 't op de kweekschool eigenlijk nog prettiger dan 't eerste jaar. Behalve Fransch, kreeg ze nu ook weer Duitsch en Engelsen, net als op „Rozenoord." En Fransch en Engelsch behoorden beiden tot haar lievelingsvakken. Eénig vond ze 't, als mevrouw van Manen één van beide talen met haar en Elsje en Toos sprak onder de thee, wat dikwijls gebeurde. Dan had Toos niet zooveel te vertellen als anders! Mevrouw van Manen was als gezelschapsdame langen tijd in Frankrijk zoowel als in Engeland geweest; en juffrouw Poolsma, die nog altijd veel belangstelde in haar geliefde oud-leerlinge, had Greta op 't hart gedrukt: „Praat toch vooral, zooveel je maar durft, en laat je telkens door mevrouw van Manen verbeteren, 't Is een eenige gelegenheid voor Toos en jou, zulke persoonlijke gesprekken leeren veel beter aan dan een uurtje klassikaal onderwijs." Nog een reden, waarom Greta 't op school na de zomervacantie nog prettiger vond dan daarvóór, was deze: mijnheer van Pasen was vertrokken en vervangen door een veel geduldiger, vriendelijken leeraar zoodat nu ook de rekenles geen schrik meer was. 75 Op een mooien September/middag kwam Greta in zeer opgewekte stemming thuis. Suze had haar van 't station gehaald, dat was altijd een heerlijk extraatje, want voor Suze, haar eerste en liefste vriendin, voelde ze altijd nog iets heel bijzonders. En samen waren ze langs een omweg, dwars door de bosschen, naar huis gewandeld en hadden zóó gezellig gepraat. Bij de deur had Suze haar een klein, Engelsch boekje in de hand gestopt met de woorden: „Hier, vader zegt, dat dit zoo'n bijzonder lief boekje is. 't Is voor mij te moeilijk, want, kind, ik vergeet alles door de huishoudelijke beslommeringen. Maar jij kunt het natuurlijk best lezen." Vóór 't eten kon ze nog net een uurtje genieten, want huiswerk had ze vandaag juist heel weinig; en Greta zette zich op de veranda, in 't hoekje, waar zusje kraaide en spartelde in haar wieg. Terwijl ze Hermine toeknikte en toelachte, kwamen haar opeens weer tante Clara's woorden van dien middag te binnen: „Moeder zal 't wel eens jammer vinden, dat je 't altijd zoo druk hebt voor school; je kunt zeker weinig helpen thuis?" Ze wist niet, dat tante Clara die vraag zooveel te eer zooveel te liever weer teruggenomen had, en op dat oogenblik had deze vraag haar ook niet pijnlijk getroffen, zooals tante Clara vreesde. Maar nu, op dit stille, zonnige plekje, moest ze zich afvragen, telkens, opnieuw: „Zóu moeder het jammer vinden? En zou't ook eigenlijk niet heerlijk zijn, zoo ik den geheelen dag voor Hermientje en de anderen kon zorgen en samen met juf alles doen, wat voor deze alleen bijna te zwaar werd? Zou moeder er dan geen zorg meer over behoeven te hebben, hoe alles beneden toch klaar moest komen?" 76 En „droomstertje's" gedachten dwaalden naar 't tusschentijdperk in het vorige jaar, toen ze gezien en meegemaakt had, wat moeder al zoo te doen had, terwijl zij dag aan dag rustig in scho_ol zat. Toen had ze geholpen, ja, om moeder een plezier te doen, maar wat waren 't vervelende werkjes geweest: kopjes wasschen, bedden opmaken, wasch vouwen . .. En zou ze dat nu eiken dag willen gaan doen? Ach, dat zou ze immers niet uithouden! En wat meer helpen na schooltijd, zou dat niet gaan ? Maar nu ze eenmaal op de kweek was, moest ze toch ook zooveel mogelijk haar best doen! Had vader niet zelf gezegd op dien morgen van den eersten April: „Dat je een goed verstand hebt, is een talent, je door den Heer toevertrouwd, waarvan je.Hem eenmaal rekenschap zult moeten afleggen." En ze kon niet tegelijk goed meekomen op school en thuis nog veel doen. Van lezen kwam dien middag niet veel, en 's avonds in bed kwamen al de lastige vragen weer terug met zóóveel aandrang, dat Greta de dekens optrok, hoog over haar ooren: neen, neen, ze wilde 't niet hooren, ze wilde niet! „Van school afgaan, dat zou de beste en eenige oplossing zijn." Hoe kwam ze toch op die gedachte ? Weg, weg, de dekens; die hielpen niets! Maar hoe kon ze nu zóó dwaas redeneeren? Vader en moeder hadden haar immers zelf laten kiezen! Maar moeders spannende blik toen, heel eventjes maar, vóór ze vader 't beslissend antwoord gaf, wist ze 't nog wel ? En als 't toen al moeders stille wensch geweest was, hdar tot hulp te krijgen, hoeveel te meer zou moeder dan nu daarnaar 81 moedigend toe, toen deze enkele oogenblikken later met Wim samen de huisdeur uitging. „Arm kind!" zuchtte mevrouw Vermeulen, terugkeerend naar haar eenzame serre, „hoe zul je het ooit uithouden zonder je school en je studie?" Tante Clara kende niet de beteekenis van het woord: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft." Niet Greta was arm, maar zij, die leven — en straks sterven — wilde, zonder den Heiland van zojidaren. Arme, arme tante Clara! Greta was dien namiddag geen prettig gezelschap voor Wim, die zich op zijn beurt afvroeg, wat zijn zusje toch had. Veel praatte ze wel nooit, maar ze luisterde toch altijd vol belangstelling naar alles, wat hij van school of uit de wereld daarbuiten te vertellen, had. Waarom was ze dan nu zoo afgetrokken ? Thuis gekomen liep Greta rechtuit naar haar eigen kamertje en sloot de deur. Nu wist ze, zoo had ze tegen tante Clara gezegd, dat moeder haar ging boven haar studie? O ja, ze hield ook veel, héél veel van moes! Maar was er dan geen mogelijkheid, dat ze zich aan beiden kon geven? Moest er aan dat héérlijke schoolleven met alles, alles wat daarbij behoorde, opeens en voor goed een einde komen? Zoo vroeg Greta zich af, terwijl ze voor haar bed geknield lag en hartstochtelijk snikte. „Zoo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij I" Greta hief haar betraand gelaat op en keek het kleine, welbekende kamertje rond. Vanwaar kwamen die woorden ? Toen, eindelijk, begreep ze, dat dit haar Heilands Greta's offer. 6 82 stem was, die in haar binnenste weerklonk. Ze zag weer Zijn groote liefde voor haar, alles, wat Hij had geleden, om haar gelukkig te kunnen maken, en ze vouwde haar handen en vroeg, dat zij worden mocht tot Zijn gewillige dienstmaagd. Ze wist nu, dat het haar Heer was, die dit offer van haar vroeg en zij wilde Hem gehoorzaam zijn. „Gij weet, hoeveel ik van mijn studie houd. O, Heer Jezus, help mij!" Zoo eindigde ze haar gebed, en stond op van haar knieën. Toen waschte ze haar gelaat en, bevende van innerlijke ontroering, ging ze haar moeders kamer binnen. Geheel en al vervuld van hetgeen ze had doorgemaakt, zette ze zich op den rand van het ledikant, zonder ook maar één oogenblik te denken aan vaders telkens herhaalde waarschuwing, dat aan moeder alle opwinding bespaard moest worden. Zoo vertelde ze, van haar twijfel eerst, haar strijd daarna en haar eindelijke overwinning; en in moeders oogen las ze: verbazing, spanning, en eindelijk blijdschap, groote blijdschap. En toen Greta zweeg, trok de zieke haar tot zich en kuste haar, te ontroerd om te kunnen spreken. Ook Greta was diep getroffen, nu ze getuige was van zulk een vreugde. Stil wachtte ze. Eindelijk sprak mevrouw Waller: „Kind, ik heb je laten uitspreken, want het was mij, of ik naar schoone muziek luisterde. Maar je stelde het voor, alsof je zelfzuchtig was, door je aan je studie te geven. En dat is toch niet zoo, vader en ik zonden je zelf naar de kweekschool; je plaatsje was dus déir." „Maar zeg u eens eerlijk, moedertje, zou mijn plaatsje nu niet hier zijn, omdat u mij noodig hebt?"