Naar God Overwegingen en Gebeden vooral voor de rijpere jeugd door A. M. J. Lourijsen C.ss. R. Adolescens juxta viam suam, etiam cum senuerit, non recedet ab ea. Prov. XXII, 6. De jongeling neemt zijn weg; ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken. TWEEDE DRUK 8e - l3e duizendtal Uitgave van het R. K. Juvenaat in het Bisdom Haarlem Depöt-adres : van Swietenstraat, 136 Den Haag VERKLARING VAN DEN SCHRIJVER. In alles wat de wonderen, in dit werkje aangehaald, betreft, onderwerp ik mij volkomen aan het decreet van Urbanus VII van den i3en Maart 1625. REIMPRIMATUR. j. Kronenburg, C. ss. R. Sup. prov. Amstelodarni die 15 Mart 1922. EVULGETUR. Hagae Comitis die 16 Mart 1922. J. A. Ruhe, a. h. d. VOORBERICHT. Deze overwegingen zijn geschreven vooral voor de rijpere jeugd ; voor jongens en meisjes, welke die jaren van hun leven intreden, waarin het karakter gevormd wordt. Zij hebben tot strekking aan allen te leeren, hoe zij de groote gevaren, welke hen bedreigen, kunnen vermijden, en de deugd moeten beoefenen ; en mocht een of ander van den goeden weg zijn afgeweken, hem daarheen terug te voeren. Bij dezen brengt de schrijver zijn hartelijken dank aan allen, die hem door hun practische wenken hebben geholpen, bijzonder aan den Zeereerwaarden Pater A. M. Philippona, C. ss. R. de schrijver. i. De Graalridder. Aldus verhaalt een oude legende : Vele eeuwen geleden stond in de land. streek Salvaterre op de kruin van een berg een wonderschoone tempel, 't Was een meesterstuk van bouwkunst, geheel in goud en kostbaar marmer opgetrokken, en met vele slanke torentjes rijk versierd. Een dicht woud van eeuwenoude boomen omringde den tempel aan alle kanten. Evenwel kon iedereen hem reeds op verren afstand onderscheiden, want zoowel door zijn verheven ligging, als door zijn buitengewone hoogte stak hij ver boven het donkere geboomte uit. Welk een overweldigenden indruk maakte de tempel, wanneer men uit de verte zijn wit-marmeren torens, zijn vergulde daken en zijn beschilderde ramen zag stralen in het gouden zonnelicht, en de schoone vormen van het bouwwerk zoo heerlijk afstaken tegen het donkere groen van het woud en het helder blauwe uitspansel. De pelgrim, — 8 — die op zijn tocht naar het Heilige Land ook door deze streek trok, kon daarom van verre zijn oogen nauwelijks van dien wonderschoonen tempel afwenden. En hoe langer hij het prachtwerk beschouwde, des te meer gevoelde hij zich als door een onweerstaanbare macht getrokken, om het van steeds dichter bij te bewonderen. En toch — als de pelgrim naderbij gekomen was, scheen het dan niet, alsof de tempel zijn betoovering verloren had ? Waarom wendde hij zijn blikken van het bouwwerk af, als bestond het niet meer ? Waarom schreed hij zoo eerbiedig, in heilige ontroering verder, terwijl zijn oog onafgebroken naar één punt van den hemel bleef gericht ? Gij hadt het hem niet kunnen vragen, want dan zoudt ge hem gestoord hebben in de vrome en verheven gedachten, waarmede zijn ziel geheel was vervuld. Daar ginds, boven de hoogste torenspits des tempels, had zijn oog iets ontdekt* dat de heiligste ontroering bij hem wakker riep. Daar zweefde, omgeven van hemelsch licht en door onzichtbare engelen gedragen, een kostbare kelk. Het was de H. Graal! Het was de kelk, die bij het Laatste Avondmaal den wijn bevatte, welken de Zaligmaker veranderde in Zijn goddelijk Bloed. Hoe wonderlijk is de legende van dien H. Graal. In de eerste eeuwen werd deze eerbiedwaardige kelk door Jozef van Arimathea en zijl nageslacht bewaard. Later kwam hij in bezit van een Frankisch en koningszoon. Deze liet ter eere van den Graal op de — 9 — kruin van een berg een prachtigen tempel bouwen. De H. Graal, de grootste luister van dit indrukwekkende bouwwerk, was het voorwerp der vereering van den wijden omtrek. Kracht en vreugde straalde hij uit naar allen, die hem aanschouwden. Door hem werd de omgeving een paradijs gelijk. Op wonderbare wijze ontving de H. Graal elk jaar nieuwe kracht. Wanneer goede Vrijdag was aangebroken, kwam uit het hoogste der hemelen een sneeuwwitte duif aanvliegen. Deze legde een H. Hostie in den Graal neder, en aldus werd zijn wonderkracht telken jare hernieuwd. Wanneer de pelgrim den zoom van het woud bereikt had, kwam een zwaar geharnast ridder aanrijden, die hem het verder voort- crh mocht het woud, dat den graaltempel omgaf, binnendringen. Alleen aan de graalridders was dit geoorloofd. Dezen bewoonden een burcht, niet ver van den tempel gelegen, en waren aangewezen, om den kostbaren Graal en zijn tempel te verzorgen en te bewaken. Te paard gezeten, met lans en schild gewapend, doorkruisten zij daarom dag en nacht de omgeving. Een hooge eer was het, graalridder te mogen zijn ; de hoogste eer en zaligheid, welke voor een ridder denkbaar was. Alleen aan hen, die door nederigheid, moed en vroomheid boven de anderen uitmuntten, viel dit geluk ten deel. In het Avondland, waar eertijds de graaltempel zijn torens hoog ten hemel hief, IO zijn die deugden echter langzamerhand verdwenen. Toen is ook de Graal heengegaan, en met hem de tempel, de burcht en het woud. Geen enkel spoor bleef nog van het heiligdom over. Vele ridders hebben het verlies van den schat diep betreurd en zijn uitgetrokken, om den H. Graal te zoeken. Vele tochten hebben zij gemaakt ; tallooze gevaren getrotseerd ; lange jaren rondgezworven door vreemde landen. Doch te vergeefs ; de heilige Graal was niet meer te vinden, en onverrichter zake keerden zij naar hun kasteelen terug. Slechts één ridder slaagde er in, den verloren schat op te sporen. Nadat hij reeds jaren lang vruchteloos had rondgezworven, ontmoette hij op zekeren dag een kluizenaar. Deze leerde hem den weg kennen, waarlangs hij den Graal zou kunnen bereiken. Door onvermoeid en nauwgezet de aanwijzingen van dien kluizenaar te volgen, vond hij ten slotte den schat, dien hij met zooveel verlangen had gezocht. En tevens viel hem het geluk ten deel, tot koning van den graaltempel te worden uitgeroepen. Het is een oude legende, de geschiedenis van den H. Graal. Geen legende, doch echte, zuivere waarheid is de geschiedenis van den levenden j graal. Die levende graal is veel kostbaarder en schooner dan die van de legende. Het is een kuisch en vlekkeloos hart. Welk een schat bezit hij, die een kuisch — II — en vlekkeloos hart in den tempel zijns lichaams herbergt! Evenals de Graal mocht dragen het Lichaam en Bloed des Heeren, zoo mag ook zijn hart de rustplaats worden van God. Zooals de Graal door deze heilige gaven telkens nieuwe vreugde en kracht begon uit te stralen, zoo wordt ook zijn hart door het ontvangen van het Lichaam en Bloed des Heeren met nieuwe blijdschap en kracht vervuld. De H. Graal was de hoogste luister van zijn tempel, in marmer en goud opgetrokken. Doch een kuisch en vlekkeloos hart is de glorie van het lichaam, den tempel van den H. Geest. De graaltempel straalde in het zonnelicht door den glans van zijn goud en de schittering van zijn sneeuwwit marmer. Doch in het hemel-licht der eeuwigheid zal een reine ziel nog meer schitteren door het goud van haar liefde en het sneeuwwit kleed van der Engelen deugd. De H. Graal der legende moest echter door j een keurbende van de edelste ridders voortdurend worden bewaakt. Zoo moet ook de kostbare schat van een rein hart bij dag en bij nacht met groote zorg worden beschermd. Nederig, vroom en moedig als een graalridder, moet de mensch er voor waken, dat hem dit kostbaar kleinood niet wordt ontroofd. Helaas, sommigen waken niet! Nederigheid en vroomheid laten zij verloren gaan, en daarmede verdwijnt ook de onschuld des 12 harten. Dan treuren zij om het verlies van hun schat, en zij zinnen op middelen, om hem weder terug te bekomen. Zullen zij hun schat, den luister van hun tempel, hun vreugde en hun geluk nog ooit weder vinden ? Er is een kluizenaar, die den zoekenden den weg zal wijzen, en den waakzamen ridders het geheim zal leeren, hun schat met zorg te bewaren. Wat die kluizenaar te vertellen heeft, staat in dit boekje. 2. In slavernij. Er is. een tijd geweest, dat een groot deel der bewoners van Europa zuchtte onder het juk van een wreede slavernij. Een klein getal vrijen oefende een onbeperkte heerschappij over hen uit, behandelde hen gewoonlijk zeer slecht, en beschikte naar goeddunken over hun leven en dood. Slaven golden in dien tijd voor verachtelijker dan het redelooze vee. Men liet hen verblijf houden in ellendige hutten ; ternauwernood ontvingen zij het noodige voedsel; en wanneer zij oud of ziek geworden waren, werden zij in de wildernis gejaagd, om daar van honger om te komen. Hoe ongelukkig echter deze menschen waren, hoe treurig ook hun leven voorbijging, toch was hun lot in menig opzicht beter dan de toestand van hen, die zuchten in de slavernij van de een of andere hartstocht. Want een hartstocht beheerscht, kwelt — 13 — en mishandelt in de eerste plaats de ziel van den mensch en, omdat de ziel hooger en edeler is dan het lichaam, — daar zij een onsterfelijke geest is, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, — is de schade, welke de mensch ondervindt, des te grooter. De schade, welke de kwade hartstocht den mensch aandoet, is zelfs grooter dan het zwaarste lichamelijk leed. Want zij wondt de ziel door tal van zonden, en zij zal eenmaal ziel en lichaam naar den afgrond van het eindeloos en onbeschrijfelijk lijden sleepen, waaruit redding niet meer mogelijk is. _ Het oude Romeinsche rijk werd in het begin der christelijke jaartelling bestuurd door keizers, waarvan de meesten bekend staan als christenvervolgers en monsters van wreedheid. Vooral Nero is om zijn gruwzaamheid berucht. Geen zijner onderdanen was, tijdens de regeering van dien keizer zijn leven zeker ; zelfs zijn familieleden en zijn vrienden niet. En toch was hij niet de grootste wreedaard! De ergste tiran, de afschuwelijkste beul, die reeds tal van eeuwen een groot deel van het menschelijk geslacht kwelt en martelt is pen hartstocht, het monster der onkuischheid. Geen is er, die reeds zooveel menschen ongelukkig heeft gemaakt, zooveel levens heeft verwoest, zoovelen een vroegtijdigen dood heeft doen sterven, zoovelen in het eeuwige vuur der hel heeft gestort. Maar hoe is dat toch mogelijk ? — 14 — Een van de voornaamste oorzaken is wel, dat dit monster bijna altijd zijn ware gedaante verbergt, en buitengewoon heimelijk te werk gaat. Daardoor zijn tallooze jeugdige personen in zijn macht gekomen, zonder het te hebben bemerkt. Zij bevonden zich in gezelschap van personen, die over dingen spraken, welke nooit genoemd mogen worden, en altijd verborgen moeten blijven, als de noodzakelijkheid niet iets anders gebiedt. Zij begonnen met behagen aan die zaken te denken, en ten slotte namen zij een gewoonte van handelen aan, welke zij zorgvuldig geheim hielden voor hun ouders en andere opvoeders. Wel deed het geweten hun soms gevoelen, dat zij verkeerd handelden. Maar gewoonlijk dachten zij er niet aan, of zagen er tegen op hun Biechtvader om raad te vragen. Hoe bereidwillig zou deze hun twijfel hebben weggenomen ! Hoe zou hij ze hebben geprezen, om de zorg, welke zij aan den dag legden voor het geluk van hun ziel! Wat een gerustheid zou er over hen gekomen zijn, als ze maar eens rondweg tegen hun Biechtvader hadden gezegd : « Er is iets, wat misschien verkeerd is, maar ik kan het niet goed zeggen. » Doch zeer velen hebben dat niet gedaan. Nu leven ze voort in twijfel en ongerustheid. En het ergste is, dat ze eiken dag ongemerkt steeds meer in de macht komen van den grootsten wreedaard, hun ergsten vijand. . Anderen daarentegen behoeven ernietmeer aan te twijfelen, of zij in de macht zijn van 15 ■ het gruwelijkste monster. Ze zijn er van overtuigd, dat zij zich schuldig maken aan gedachten, begeerten en werken tegen de zuiverheid. Ze zouden wel willen, dat het anders ware, doch ze zien geen kans, zich aan de macht van dien wreeden tiran te ontworstelen. Weer anderen, die ten prooi zijn gevallen aan het monster der onkuischheid, zien niet in, welk een afschuwelijken afgrond van jammer en ellende zij te gemoet snellen. Zij spannen zich niet in, om zich uit den greep van hun grootsten vijand los te wringen, en daardoor worden zij steeds sneller langs de verderfelijke helling voort gesleurd. O, indien zij eens wisten ! 3. De grootste dief. Eens reisde een Italiaansch koopman door het woeste bergland der Apenijnen. Hij had te Venetië zaken gedaan en daarbij goede winsten gemaakt. Voorzien van een groote som gelds, trok hij nu welgemoed huiswaarts. Terwijl hij zich tegen den avond door een eenzaam bosch voortspoedde, werd hij plotseling overvallen door een struikroover, die zich achter een zwaren boom verborgen had. «Je geld of je leven, » zoo buldert de dief hem toe. Onderwijl trekt hij zijn pistool en houdt dit den koopman op de borst. Deze ziet — i6 — geen kans zich te verdedigen. Daarom haalt hij zijn geldbeurs voor den dag, geeft die aan den roover en wil vervolgens zijn weg voortzetten. Doch zijn aanrander houdt hem staande : .« Gij hebt niet alles gegeven, » snauwt deze hem toe ; « er is nog meer in uw reistasch. Geef op dat ding ! » Tot zijn groot verdriet ziet de koopman nu ook de reistasch, zwaar van het goud, in de handen van den bandiet overgaan. Deze is echter nog niet voldaan. « Ik moet nog meer hebben. Ook in uw binnenzakken is geld verborgen. Voor den dag er mee ! » « Och, » zucht de koopman, «laat mij dat ten minste houden. Gij maakt mij anders doodarm. Ik zou gedwongen zijn voortaan mijn brood te bedelen. » De aanrander kent echter geen medelijden. Al het geld eischt hij op. « Nu zult gij mij ook uw sieraden geven ! » Voortdurend dreigend met zijn pistool, laat hij den koopman zijn gouden horloge en ringen, ja zelfs zijn kostbaren mantel afgeven. Arm, en van alles beroofd, staat daar de man, die zoo even zijn schatten nauwelijks dragen kon. Zou hij nu zijn reis mogen voortzetten ? « Nu gij mij al uw bezittingen gegeven hebt, » zoo spreekt de roover tergend, « en er niets voor u overblijft, heb ik nog één eisch. Ik riep daar juist: « J e geld of je leven, » maar nu zeg ik : « je geld èn je leven. » Ik ben bang, dat je mij zult verraden. Daarom moet je sterven. » - 17 — Bleek van schrik en bevend over al zijn leden, smeekt de koopman om lijfsbehoud. Hij valt voor zijn aanrander op de knieën en doet hem allerlei beloften. Doch de moordenaar is onverbiddelijk. Daar knalt een schot, en de koopman stort dood ter aarde... Was dit de wreedste roover, die. na zijn naaste al diens bezittingen ontnomen te hebben, hem ook nog zijn leven ontnam ? Neen ! Er bestaat een roover, die nog veel slechter is. Deze woont te midden der menschen, alwaar hij stil en ongemerkt zijn afschuwelijk bedrijf uitoefent. De schatten, welke deze roover den menschen ontsteelt, zijn kostbaarder dan alle schatten der wereld. De dood, welken deze roover zijn slachtoffers doet sterven, is veel schrikwekkender dan de meest pijnlijke dood. Deze roover en moordenaar is de doodzonde ! «Je geld èn je leven ! » zoo roept de doodzonde den mensch toe. « Alles wat waarde heeft, zult ge uitleveren. Geef hier den schat van uw verdiensten, die gij door de onderhouding van Gods geboden, door gebeden en goede werken sedert jaren hebt opgespaard voor de eeuwigheid ! Geef hier de rust van uw geweten en het kostbare goud uwer liefde tot God ! Geef hier dat schitterend kleed der heiligmakende genade, hetwelk u welgevallig doet zijn in de oogen van God, en u tot erfgenaam maakt van het Rijk der Hemelen. » En al haar sieraden en schatten, kostbaar- 2 N. G. ü a — i8 — der en schooner dan de rijkdommen dezer wereld, moet de ziel, die een doodzonde bedrijft, uitleveren. Daar staat ze nu, die ziel! Wat een deerniswaardige toestand! Doodarm — ontdaan van alles, wat aangenaam is in de oogen van God, — beroofd van alle verdiensten en van alle rechten op den hemel, — diep gebogen onder een ondraaglijken schuldenlast ; — zwaar gewond door den doodsteek der zonde ; — ter dood veroordeeld, en wel tot den eeuwigen dood van de hel! Nog één oogenblik... en de ziel sterft eeuwig den vreeselijksten dood. Is de doodzonde niet de wreedste roover ? Haat daarom de doodzonde ! Haat ze met den felsten haat, waarmede gij kunt bezield zijn. 4. Het loon der doodzonde. Lees het volgende eens zeer aandachtig over — woord voor woord. Denk na over iedere uitdrukking — stel u levendig voor, wat beschreven wordt. Een kerker, een akelig hol, half m het duister gehuld, zoodat men niet goed kan zien, tot hoever hij zich uitstrekt. De bodem van dit verblijf is één zee van vuur ; een geheimzinnig vuur, dat niet verteert, en geen licht verspreidt ; een ontzettend vuur, dat een ondraaglijke hitte teweegbrengt. - 19 — Zware rookwolken stijgen voortdurend omhoog. Zij pijnigen de oogen, benauwen de borst, verstikken den adem. Afschuwelijke gedaanten als van vuur bewegen zich door dit verblijf van verschrikking. Hun duivelen-oogen gloeien van haat en wraakzucht, hun woedende kreten doen het bloed in de aderen stollen. Aan handen en voeten gebonden, wentelen tallooze ongelukkigen zich rusteloos en onder vreeselijk kermen en gillen in de vuurzee. Zooals een gloeiend ijzer geheel en al doortrokken is van vuur, zoo brandt het helsche vuur hen door het geheele lichaam ; evenwel zonder hen te verteren. Een knagende honger en een brandende dorst kwellen hen zonder ophouden ; en er is niets om dien honger te stillen ; geen druppel water om de tong te verfrisschen. Meedoogenloos worden zij door de duivelen gefolterd, die hen trekken en slaan en martelen zonder ophouden met een niet te ! verzadigen woede. Hoor dat ontzettend geween, gejammer en geschreeuw. Hoor de kreten van woede dier ongelukkigen, omdat zij niet aan hun kwelgeesten, de vorsten der duisternis, kunnen ontkomen ! Hoor, hoe zij hun vrienden van weleer verwijtend toeroepen : « Vervloekt zijt gij, ellendigen! Want door uw schuld lijd ik in dit vreeselijk vuur. Och, had ik toch niet naar uw verleidelijke taal geluisterd! » En tot de duivelen : « Verwenschte leu- . T\ — ' — —" — 20 — genaars ! Nu zie ik, hoe gij mij op de wereld bedrogen hebt. Gij hebt niets anders gezocht, dan mij te verderven ! » Doch onder tergend hoongelach antwoorden de booze geesten : « Wist gij dat niet eerder ? Men heeft u toch voor den vorst der leugentaal gewaarschuwd! Neen, gij lijdt door eigen schuld. Gij hebt niet geluisterd ; niet gebeden ! » En als zochten zij daarin verlichting voor hun eigen ontzettend lijden, zoo gaan de duivelen voort hun slachtoffers meedoogenloos te kwellen. Hoor, hoe nu de verdoemden losbarsten in ijselijke vervloekingen van zich zelf en van God ! Is dat nu het loon der doodzonde ? Neen l Want het loon der doodzonde is de hel. en deze is in werkelijkheid duizendmaal vreeselijker, en gaat alle beschrijving en alle verbeelding verre te boven. De hel is eeuwig ! Daardoor alleen reeds is haar straf, die zelfs geen seconde te verdragen zou zijn, zoo onbeschrijfelijk groot. 5. Eeuwig... hoe lang! Eeuwig is zonder einde. Zij, die in de dagen van Noë om hun onzedig leven tot de straffen der hel werden veroordeeld, ondergaan die reeds meer dan 3500 jaren. Doch hun straf is daardoor nog niets verminderd, want deze is eeuwig, dat is : zonder einde. 21 Schrijf eens op een blad papier het cijfer i en daarachter zooveel nullen, als er op dat papier met mogelijkheid kunnen geplaatst worden. Dan verkrijgt men een getal, waarvan men de grootte niet meer begrijpen kan. Wanneer er zooveel eeuwen voorbij zijn, als dit getal aangeeft, dan is de eeuwigheid nog geen seconde kleiner. Ja zelfs, al was het papier zoo lang, dat het van de aarde naar de zon reikte — een lengte van 149 millioen kilometers .— en al werd het geheel met de kleinste cijfertjes beschreven, dan nóg zou na zooveel eeuwen, van de straf der verdoemden niets zijn afgedaan. Onderstel, dat de aarde, die ontzaglijk groote bol, geheel van brons was, en dat elke honderd jaren een vogeltje even met zijn vleugeltjes langs die bol kwam strijken. Wanneer dan na ontelbare eeuwen die bol geheel afgesleten en verdwenen zou zijn, dan was van de straf voor de doodzonde nog niets uitgeboet. Tracht eens te tellen het aantal zandkor- ! reis,dat in de holte van de hand kan liggen. Weldra zult gij zien, dat hun aantal niet te i bepalen is. Hoeveel zandkorrels zullen er ! dan wel liggen aan het strand ; hoeveel in de j woestijn! Hoeveel korrels zal de geheele I aarde wel bevatten ! Wanneer nu zooveel eeuwen voorbij gegaan zijn, als er zandkorrels zijn op de aarde, dan nog is de straf voor de doodzonde met niets verminderd; dan is het lijden der verdoemden nog even groot. 22 Vreeselijker dan het onuitbluschbaar vuur, pijnlijker dan de kwelling der duivels, ondraaglijker dan de hitte en de dorst, schrikwekkender dan het gehuil en het gevloek, is voor de verdoemden de gedachte aan de eeuwigheid. Die eeuwigheid is voor hen als een klok, die rusteloos voorttikt en bij elke slingering herhaalt : « Altijd — nimmer; altijd — nimmer ! » En vol verlangen om van hun ondraaglijk lijden verlost te worden, vragen de verdoemden angstig en ongeduldig, hoe laat het toch is. Doch de klok der eeuwigheid draagt geen wijzers. Zij geeft geen uren aan. Zij kent slechts : « Altijd ; nimmer ; eeuwigheid! » En begrijpend, dat hun lijden zonder einde zijn zal, barsten de verdoemden los in kreten van wanhoop en vertwijfeling... Dat is het loon der doodzonde : eeuwig branden ; eeuwig lijden ; eeuwig klagen ; eeuwig wachten ! Haat daarom de doodzonde ! En vooral : vlucht de doodzonde van onkuischheid ! Want er is geen doodzonde, die zoo vele zielen in het eeuwig verderf heeft gestort als deze. 6. Aan de poort der eeuwigheid. Tusschen den zondaar op de wereld en de straf, welke hem in de eeuwigheid wacht, staat slechts één scheiding : de dood. De dood is de poort der eeuwigheid» - 23 - Slaat deze poort open, dan is terugtreden niet meer mogelijk ; dan baat noch tegenstand, noch menschelijk hulp ; dan moét men binnengaan in de eeuwigheid. Voor allen slaat de poort der eeuwigheid eenmaal open ; geen wordt er vergeten. Want het is vastgesteld, dat alle menschen zullen sterven. Zoo weet gij, lezer, dat degene, die dit schrijft, eenmaal de eeuwigheid zal binnengaan. Doch ook de schrijver weet dit van u. Al heb ik u nooit gezien, al heb ik zelfs uw naam nooit vernomen, al weet ik niets anders van u, één ding weet ik toch met groote zekerheid : Gij zult eenmaal sterven ! Die oogen, welke nu deze regelen lezen, zullen eens van hun licht beroofd worden. Uw gelaat zal eenmaal met de doodskleur worden overtrokken. Die hand, welke nu de bladzijden omslaat, zal eenmaal koud worden en verstijven. Nieuwsgierig vragen wij ons wel eens af : « Wanneer zal dat gebeuren ? » En altijd vinden wij hetzelfde antwoord : « God weet het ; maar aan de menschen is het niet bekend. » Want zoo zeker als het is, dat wij zullen sterven, zoo onzeker is het uur van onzen dood. Hoe vast zijt gij daarvan overtuigd ! Onderstel eens, dat, terwijl gij nu zit te lezen, iemand bij u komt, die zegt : « Luister, ik wil u iets vertellen. Heden zult gij niet sterven. » Dan zult gij hem ongeloovig aanzien en. 24 terstond antwoorden : « Daarvan kunt gij mij niets met zekerheid zeggen . Integendeel: het is zeer goed mogelijk, dat ik vandaag nog sterf. Ja, zelfs is het niet onmogelijk, dat ik de eeuwigheid ben ingegaan, alvorens ik twee bladzijden verder heb gelezen. » En dan hebt gij goed gesproken. Want twee waarheden liggen in uw woorden opgesloten : vooreerst, dat het uur van den dood zeer onzeker is ; vervolgens, dat de mensch zeer onverwachts door den dood kan worden overvallen. Dagelijks worden deze waarheden in tal van sterfgevallen bevestigd. Hoevelen sterven te midden van hun bezigheden; hoevelen in hun slaap ; hoevelen, terwijl zij zich aan de zonden overgeven ; hoevelen, terwijl zij den dood nog ver af wanen! Ja, vooral zij, die meenen, dat het oogenblik van hun dood nog lang niet gekomen is, hebben de meeste kans, dat zij weldra en plotseling zullen sterven. Onze goede Zaligmaker vermaande immers, altijd bereid te zijn, omdat de dood zal komen, als een dief in den nacht, op een uur, dat men hem het minst verwacht. Als een dief in den nacht! Een dief kondigt zijn komst niet vooraf aan ; doch slaat zijn slag op een oogenblik, dat de bewoners niet aan hem denken, en zijn nabijheid niet vermoeden. Zoo doet ook de dood. Ontelbare malen reeds werd door treffende voorvallen deze waarheid aangetoond. Toen koning Hendrik van Navarre door 25 een onzedig leven zijn lichaam ernstig had verzwakt, zoodat hij zelfs vreesde aan de gevolgen te zullen sterven, liet hij de bekwaamste geneesheer en bij zich komen. Dezen schreven hem voor, zijn ledematen in doeken te wikkelen, welke vooraf in brandewijn waren gedrenkt. Nauwgezet volgde de koning het gegeven voorschrift op, waarbij hij zich door een zijner kamerdienaren liet helpen. Toen deze de doeken om de ledematen had gewikkeld en ze daarna met draden aan elkander had gehecht, nam hij, bij gebrek aan een schaar, een kaars van de tafel, om daarmede den draad door te branden. Nauwelijks was echter de vlam in aanraking gekomen met den draad, of de doeken vlogen in brand. In een oogwenk was de koning in een zee van vuur gehuld. Verschrikt ijlde de dienaar het vertrek uit, en bracht door zijn hulpgeroep geheel het paleis in opschudding. Van alle kanten snelde men toe, om den brand te helpen blusschen. Te laat ! Te midden van de vlammen stierf Hendrik van Navarre een ellendigen dood. Let wel : op het oogenblik, dat hij meende door de kracht der geneesmiddelen zijn leven te zullen rekken. Werkelijk, de dood komt als een dief in den nacht, op een oogenblik, dat men hem het minst verwacht. Een ander voorbeeld. Op een avond zaten eenige personen in een herberg gezellig met elkaar te praten. ». : ff - 26 - Allerlei onderwerpen werden behandeld ; ook ging het gesprek over den dood. De meeste aanwezigen wisten verscheidene treffende voorvallen aan te halen, om te bewijzen, hoe onverwachts de mensch door den dood kan worden overvallen. Een pachter, die ook in het gezelschap was, zei echter : « Het is waar : de dood komt dikwijls op een tijd, dat men hem niet verwacht. I Het stervensuur is daardoor erg onzeker. Maar j toch durf ik gerust beweren, dat ik vani daag niet zal sterven. » Verbaasd keek iedereen den spreker aan. | Hoe kon hij zoo iets zeggen ? Zijn vrienden vroegen hem dan ook, om welke redenen i hij zoo iets durfde beweren. Natuurlijk kon I hij geen voldoende redenen opgeven. Maar i toch bleef hij volhouden, dat hij op dien dag i zeker niet zou sterven. Hij wilde er zelfs wel I om wedden. Langzamerhand dwaalde het gesprek weer naar andere onderwerpen af. Niemand dacht dan ook meer aan het dwaze en roekelooze gezegde van den pachter, toen deze een uur later opstond, om naar huis te gaan. Nauwelijks echter had hij de herberg verlaten, of men hoorde een zwaren slag. Haastig sprongen de aanwezigen op, om te gaan zien, wat er gebeurd was. Toen men de deur geopend had, zag men in het licht, dat door de opening naar buiten straalde, den pachter achterover op den grond j liggen. Hij bewoog niet meer, hij was dood ! | Door de duisternis misleid, was hij van de stoep | gegleden, en had daarbij den nek gebroken. 27 Stom van ontzetting stonden de vrienden bij het lijk van den pachter. Zij herinnerden zich de overmoedige woorden, welke hij nauwelijks een uur geleden gesproken haHoe duidelijk zagen ze weder bevestigd, dat de dood komt als een dief in den nacht, op een oogenblik, dat men hem het minst verwacht. Verschrikkelijke gedachte ! Ten minste voor hen die in staat van doodzonde leven. Elk oogenblik kan de poort, die hen scheidt van de eeuwigheid, openslaan. En dan baat noch tegenstand, noch menschelijke hulp! Voort moeten zij, voort! Het oord van verschrikking in, waar zij in eeuwigheid zullen gestraft worden voor de ontzettende beieediging, welke zij door hun zonde den \ God van liefde en majesteit hebben aangedaan Haat daarom de doodzonde met den diepI sten haat, waarmede gij bezield kunt zijn ! En vooral, haat de doodzonde, van onkuischheid. Want er is geen zonde die den mensch zoo zeker en zoo gemakkelijk naar de hel voert als deze. 7. Een vernietigend vuur. In sommige landstreken vindt men vulkanen. De hellingen dezer bergen zijn gewoonlijk bedekt met lava, die uit het binnenste — 28 - der aarde opgestuwd werd, en langs de hellingen afstroomde. De vruchtbaarheid van deze grondsoort lokte de menschen aan, die berghellingen te bezaaien en te beplanten. Ook werden wegen aangelegd en verrezen er, te midden van bloeiende velden, groote hofsteden en welvarende dorpen. Aldus werden deze streken de schoonste en vruchtbaarste van den geheelen omtrek. Niet altijd echter blijven deze oorden door schoonheid en rijkdom uitmunten. Soms worden zij plotseling door een groote ramp getroffen. De vulkaan, die sedert menschen heugenis in rust was, begint opeens te werken. Een zware zuil van asch en waterdamp stijgt uit zijn krater op. Groote steenen rollen langs zijn hellingen af, gevolgd door een breeden stroom van rood gloeiende lava. Ontsteld verlaten de menschen hun woningen en zien dan, hoe een roode gloed, welke een verzengende hitte voor zich uitzendt, op hen losstormt. Zij vluchten. Doch voor de meesten is het reeds te laat. Het vloeiende vuur overstroomt wegen en velden ; het bereikt de hofsteden en dorpen, en doet alles in vlammen opgaan. De geheele landstreek wordt verwoest. Geen boom, geen plant, geen huis, niets meer is er te zien van de vroegere schoonheid en welvaart. Het is alles slechts gloeiend slijk en rook. Dor en eenzaam ligt daar het land, door de menschen geschuwd. Jaren zullen er voorbijgaan, eer iemand het zal wagen, dien grond te betreden. — 29 — Er is één ondeugd, welke vergeleken wordt bij het vuur. Zij vernietigt alles, wat kostbaar, goed en heilig is, en verandert zelfs een ziel, rijk aan deugden en verdiensten, in een dor en onvruchtbaar land. Deze ondeugd is de onkuischheid. Wanneer de mensch zich aan haar overgeeft, ontkluistert hij daardoor een vloed van onreine gedachten en begeerten, welke zich als een gloeiende lavastroom over zijn ziel uitstort. Zie eens, welk een schade en onheil daardoor kan worden aangericht. Wat uit verboden zinnelijke lust voortkomt, en met volle kennis en vrijen wil wordt bedreven, is zware zonde. Doodzonden zijn dus : die onkuische gedachten en begeerten, waarin vrijwillig behagen genomen wordt ; het spreken of met genoegen aanhooren van onzedige en dubbelzinnige taal, waarvan bekend is, dat zij een ernstig gevaar oplevert voor de H. Deugd van zuiverheid; de onkuische handelingen met volle kennis en vrijen wil bedreven. Daarbij wordt het bedrijven van zonden tegen de H. Deugd al zeer spoedig een gewoonte, welke door het toegeven steeds in kracht toeneemt, zoodat het getal zonden voortdurend aangroeit. Is het niet duidelijk, dat ten slotte bijna alles, wat heilig en goed en edel is in de ziel, wordt verwoest ? De onschuld, waardoor de ziel zoo bijzonder aangenaam was in het oog van God, wordt reeds bij de eerste doodzonde tegen de zuiverheid vernietigd. Ook verliest zij de heiligmakende genade, het edel- 3° ste, het schoonste en kostbaarste in den mensch : het bruiloftskleed, dat de ziel moet dragen, om tot het hemelsch gastmaal te worden toegelaten. Alle verdiensten, door goede werken en door de onderhouding van Gods geboden bijeengegaard, worden waardeloos. Daarentegen belaadt de ziel zich bij elke nieuwe doodzonde met een onmetelijke schuld. De vrome en verheffende gedachten over ! God, de heiligen en het hemelsche paradijs j worden door zondige overdenkingen op den achtergrond gedrongen. Het gebed, de bron van zegeningen en genaden, verliest daardoor aan innigheid en aantrekkelijkheid. Het komt niet meer uit het hart voort, wordt slordig en haastig gebeden, en ten slotte geheel achterwege gelaten. Alsdan staat de deur open voor allerlei andere zonden. Immers, hij die niet bidt, is niet in staat, in de bekoring blijvend weerstand te bieden, en zal gemakkelijk m het kwaad, waartoe hij aangespoord wordt, vervallen. De andere deugden, welke een sieraad waren voor de ziel en door haar met zooveel moeite werden verworven, zullen dan ook achtereenvolgens verdwijnen. En ten slotte > wordt de ziel een dor en onvruchtbaar land, dat nauwelijks nog eenige sporen draagt van de schoonheden, die haar voorheen sierden, en waarin alleen nog groeit en werkt het onreine vuur der zinnelijkheid. Niet altijd bemerkt de mensch, die het slachtoffer is geworden van de zonde van — 3i onzuiverheid, welk een verwoesting door dat onheilig vuur wordt aangericht in zijn ziel. Met de oogen van zijn lichaam schouwt hij den geheelen dag naar de wereld om zich heen, waarin allerlei personen en zaken voortdurend zijn aandacht vragen. Daardoor vergeet hij dikwijls, met de oogen van zijn geest een blik naar binnen te slaan, om waar te nemen, in welken toestand zijn ziel zich bevindt. Er komen echter oogenblikken, dat de mensch in zich zeiven treedt, om opzettelijk den toestand in de woning zijner ziel in oogenschouw te nemen. Dit geschiedt, wanneer hij zich tot het ontvangen van het H. Sacrament der Biecht voorbereidt. Als dan bij het gewetensonderzoek de rekening opgemaakt wordt der schulden, welke hij heeft bij God, zal menigeen voor het getal en de grootte zijner zonden terugschrikken. Gelukkig hij, die dan zich weet te vernederen, ootmoedig schuld bekent, en oprecht en berouwvol zijn zonden in den biechtstoel belijdt! Hij zal ondervinden, dat het H. Hart van Jezus overvloeit van barmhartigheid voor den rouwmoedigen zondaar. Gereinigd, genezen en gesterkt door de kracht van het H. Sacrament, zal hij met een blij hart den biechtstoel verlaten, om met nieuwen moed een beter leven te beginnen. Helaas, anderen laten zich, bij het aanschouwen van de grootte hunner schulden, door een dwaze vrees voor het oordeel van hun Biechtvader beheerschen, en verzwijgen 32 de waarheid geheel of gedeeltelijk. « Later, » zoo zeggen zij, « zal ik alles wel in orde brengen. » Doch, zoowel door dat verzwijgen, als door andere zonden, zijn hun schulden later nog grooter en nog talrijker, zoodat zij dan nog meer door die dwaze vrees worden beheerscht, en deze hen nog gemakkelijker tot een verzwijgen in de Biecht overhaalt. En zoo gebruiken deze beklagenswaardigen de H.H. Sacramenten, die tot hun redding zijn gegeven, om zich nog meer te verderven. In plaats van hun zielen te zuiveren, beladen zij haar steeds met nieuwe en grootere schulden. In plaats van versterkt te worden door vele en groote genaden, dwalen deze ongelukkigen steeds verder van God af, en komen voortdurend meer in de macht van hun grootste vijanden. Ten laatste denken zij er niet meer aan, zich te beteren. Niet zelden wordt hun verstand als het ware door een nevel omhuld, waardoor het licht des geloofs, hoe langer hoe minder tot hen doordringt. Daarom zegt de H. Schrift : « De zinnelijke mensch begrijpt niet de dingen, die van den geest Gods zijn. » Ten slotte vervallen zij in onverschilligheid en twijfelzucht ; ja zelfs in onboetvaardigheid en volslagen ongeloof. Een afschrikwekkend voorbeeld vinden wij daarvan opgeteekend in de akten der heiligverklaring van den H. Franciscus de Borgia- , , Een Spaansch edelman, die de slaaf was geworden van den geest van onzuiverheid, werd doodelijk ziek. Met het oog op het groo- — 33 — te gevaar, waarin hij verkeerde, trachtten zijn vrienden hem over te halen, door een oprechte en rouwmoedige Biecht in den ellendigen toestand zijner ziel verbetering te brengen. Te vergeefs ; het woord « Biecht » wilde hij niet eens aanhooren. In die dagen bevond de H. Franciscus de Borgia zich in Spanje. Toen hem dit geval van onboetvaardigheid werd medegedeeld, wierp hij zich terstond voor zijn kruisbeeld op de knieën, en smeekte zijn Heiland onder tranen, een ziel, die vrij gekocht was door Zijn kostbaar Bloed, niet voor eeuwig verloren te laten gaan. En, o wonder, terwijl hij bad, hoorde hij een stem, die tot hem zeide : « Ga, Franciscus, bezoek den zieke, en vermaan hem.tot boetvaardigheid. » De heilige stond terstond op en begaf zich tot den edelman. Bij dezen toegelaten, spoorde hij hem ernstig aan tot bekeering. Doch zijn moeite was vergeetsch. Ofschoon de zieke zich reeds in de armen van den dood bevond, wilde hij van biechten niet hooren. Bedroefd ging Franciscus heen. Hij spoedde zich naar zijn kruisbeeld, viel nog eens voor zijn Heiland op de knieën, en smeekte Hem vurig bij Zijn lijden en dood, het hart van dezen onboetvaardigen zondaar te willen vermurwen. Daar hoort hij weder dezelfde stem, welke nu tot hem zegt : « Franciscus, ga nog eens naar den zieke, en neem uw kruisbeeld mede 3 N. G. )— : — 34 — Als hij bij het aanschouwen van een God, die hem bemind heeft tot den dood, en wel tot den dood des kruises, zich nog niet bekeeren wil, dat moet hij wel vast besloten zijn, zich zelf in het verderf te storten. » Onmiddellijk gaat Franciscus naar den zieke en spoort hem tot bekeering aan. Helaas, deze is niet tot betere gedachten te brengen. Nu toont de heilige hem zijn kruisbeeld. Op eens geschiedt er een wonder. Het lichaam des Heeren wordt met bloed bedekt en door wonden geheel verscheurd. Doch ook dit groote wonder ontroert den zondaar niet. Hij blijft ongevoelig en wil van bekeering niets weten. Franciscus geeft echter den moed niet op. Hij gebruikt nu al zijn overredingskracht. Hij dringt bij den stervende aan, en smeekt hem bij de wonden van den gekruisten Jezus, en bij het bloed, waarmede hij diens lichaam overdekt ziet, toch medelijden te hebben met zijn ziel. Te vergeefs ! De zondaar bekeert zich niet. De rotsen, welke zich scheurden, toen het H. Bloed op den Calvarieberg neerdrupte, waren gevoeliger dan deze zondaar. En zoo geeft hij eenige oogenblikken later den geest, terwijl hij God lastert, en zijn Schepper verloochent... Ziedaar het einde van den mensch, die niet zijn best doet, zich te beteren ! Zooals het leven is, zoo is de dood. En zooals de dood is, zpo is ook de eeuwigheid ! Strijd daarom met kracht tegen de vijan- 35 - den uwer ziel, en bijzonder tegen het monster der onkuischheid. Want er is geen zonde, die zooveel verwoestingen in de ziel aanricht als deze; geen zonde, die zooveel menschen naar de hel voert. Bedenk, wat de groote kerkleeraar, de H. Alphonsus zegt : « Van de honderd verdoemden zijn er negen en negentig in de hel gekomen door de zonde van onzuiverheid. » 8. De kortste weg naar het graf. Niet alleen is het zondigen tegen de H. Deugd een ramp voor de ziel, ook het lichaam en de geestvermogens ondervinden daarvan op den duur de nadeelige gevolgen. Vooreerst neemt door een slechte gewoonte de wilskracht meer en meer af Niet zelden geraakt de mensch daardoor in een toestand van verslapping en krachteloosheid, waarin hij voor elke inspanning terugschrikt. Daarbij wordt hij dikwijls overgevoelig en zenuwachtig. De onzedige voorstellingen en begeerten bederven de verbeelding, de gevoelens en het hart. Soms begint het geheugen merkbaar te verzwakken, en wordt het verstand minder vaardig in het denken. « De verblinding van het verstand is een van de eerste werkingen der onkuischheid, » zegt de H. Gregorius. Ook de groote kerkleeraar, - 36 - de H. Thomas van Aquine is van meening, dat door de ontucht het verstand en de wil ten zeerste worden benadeeld. Op den duur ondervindt ook de gezondheid schade, en worden de krachten van het lichaam ondermijnd. In de jeugd nemen met de jaren ook de krachten toe. Doch, als iemand zich aan een slechte gewoonte overgeeft, is die toename niet zoo ^root, als men mocht verwachten. Zelfs komt het voor, dat de lichaamskrachten afnemen, in plaats van te vermeerderen. Vroeg of laat kunnen onder den invloed van die slechte gewoonte verschillende gebreken en kwalen ontstaan, die den mensch soms langen tijd aan het bed kluisteren. Als ware het lichaam door de tering aangetast, zoo kwijnt het soms weg. Niet gering is het getal dergenen, die ten gevolge van die zonde een vroegtijdigen dood zijn gestorven. Zoo wordt dan bewaarheid, wat de heilige Man Job reeds zeide : « De zonden van zijn jeugd zullen in zijn gebeente doordringen. Zij zullen met hem in het graf rusten. » (ƒ. XX, n). Het is waar, dat de kwade gevolgen langzamerhand geheel of gedeeltelijk kunnen verdwijnen, als de zondige gewoonte ophoudt te bestaan, 't Komt echter ook voor, dat de mensch zijn geheele leven lang moet ondervinden, hoe de zonde van zijn jeugd zich wreekt. Leerzaam en afschrikwekkend tevens is a — 37 — fa dit opzicht het volgende gedeelte van een brief, welken een volwassen persoon daarover eens aan zijn vriend schreef. Na over den zondigen tijd zijner jeugd te heb^r Hf^'^/6™1^.^' : 5 Had * toch h=h -w g5ootte van dit kwaad begrepen! Had ik toch maar tijdig gedacht aan de vele der6 jeu^7wke ?* na?leePziin va* de zonde trtli S ^ nu zlJn mi n geestvermogens stomn/erZWaV'. n,U i3.mijn verstand gestompt en volstrekt niet meer tot samenhangend denken in staat; nn is mijn geheu- jgen ongelooflijk zwak geworden, of eifenH k geheel en al verdwenen. En zulks is des te I treuriger, omdat ik van God zóóveel aanleg Sin ™T t3lenten ontva«gen had, dat af mijn onderwijzers en bekenden in mijn ieued de beste verwachtingen van mij hadden" fn zien een toekomstig groot man wilden j arbeid^ifV61 ïie,* alleen tot geestelijken trt li/ r?,1 onte.kwaam' maar eveneens tot ichamelijken. Mi n lichaam is geheel verzwak en krachteloos. Ik ben zóó afgevallen en uitgeteerd, dat ik meer een geraamle g£ |Hjk dan een mensch. Daar lig of zit ik nu ! werkeloos en uitgeput, en kan mijn mede-' menschen met meer van nut zijn. Ja ! ik ben verWSChen Z6lfS tot laSt' en verwacht met verlangen en smart den dood, die mij van I dit verwoeste lichaam bevrijden zal. Hierbij komt nog een onrust en een ^MimoedJgbeid die alles te boven gaat en vonrr 3n.' uat % miJ zelf ongelukkig en voor de maatschappij onbruikbaargemaakt 38 heb, pijnigt en kwelt mij onophoudelijk en bezorgt mij nog veel meer leed dan al mijn lichamelijke smart. » Wat een bekentenis ! Als men jong is, denkt men gewoonlijk nog zoo diep niet na. Velen bekommeren zich weinig om de gevolgen, welke hun zonden kunnen hebben. Het bovenstaande is echter wel in staat, om dezulken te doen opschrikken, en van hun lichtzinnigheid te genezen. En voor allen zal het zeker een aansporing te meer zijn, om de zonden tegen de H. Deugd te haten, en zoo ijverig mogelijk de middelen te gebruiken, welke worden aangegeven om de zuiverheid te bewaren. 9. Goddelijke waarschuwingen. Wanneer een vader bemerkt, dat zijn kinderen door een gevaar worden bedreigd, waarschuwt hij hen. Ontdekt hij, dat zijn kinderen sterk geneigd zijn, zich toch in dat gevaar te begeven, dan zal hij hen zelts bedreigen. Werpt, ondanks die waarschuwing en bedreigingen, een zijner kinderen zich toch in het gevaar, dan zal hij het bestraffen, opdat de overige kinderen zouden worden afgeschrikt, dit slechte voorbeeld te volgen. God is onze allerbeste Vader. Geen vader is zóó goed, zóó liefderijk, zóó bezorgd voor zijn kinderen. Het is daarom zeer be- — 39 — grijpelijk, dat Hij zoowel door waarschuwingen, als door bedreigingen en straffen de menschen van het groote kwaad der onzuiverheid heeft willen weerhouden. Reeds in overoude tijden gaf God aan het menschelijk geslacht wetten, die het tegen dat groote kwaad moesten beschermen. Bij het rollen van den donder, het flitsen der bliksems en het bazuingeschal der engelen werden deze wetten later op den berg Sinai bevestigd, en in de tien Geboden opgenomen. Herhaalde malen sprak God in de heilige Schrift de vreeselijkste bedreigingen uit tegen hen, die zich aan onzuiverheid zouden schuldig maken. Zoo zegt Hij door den mond van den apostel Paulus : « Bedrieg u niet : noch onkuischen, noch overspelers zullen Gods Rijk bezitten. » (I Kor, VI, 9). « Ontuchtigen en echtbrekers zal God oordeelen. » [Heb. XIII, 4). « Weet dit en verstaat, dat geen ontuchtige of onreine aandeel zal hebben in het Rijk van Christus. » (Eph. V, 5). In het Boek der Openbaringen van den H. Johannes dreigt God : «Het deel der ontuchtigen zal zijn in den poel, die van vuur en zwavel brandt. » (XXI, 8). Verder wilde God door strenge straffen den menschen een grooten afschrik van dit kwaad inboezemen. Zoo werd op Zijn bevel in de Israëlietische wetgeving zelfs de doodstraf gesteld op het bedrijven van sommige zonden tegen 4° — de zuiverheid. Als de Joden zich later aan een van die zonden schuldig maken, moeten 23000 Israëlieten en bijna de geheele stam van Benjamin door het zwaard worden omgebracht. Onan werd door God om zijn zonde van onkuischheid met den dood gestraft, en wel op hetzelfde oogenblik, dat hij zich aan die zonde schuldig maakte. Toen in de eerste eeuwen van het bestaan der wereld het menschelijk geslacht zich over een gedeelte der aarde had verspreid, werd er onderscheid gemaakt tusschen kinderen Gods en kinderen der menschen. De eersten dienden God getrouw, de laatsten echter maakten zich aan vele zonden tegen de zuiverheid schuldig. Zoolang de kinderen Gods geen omgang hadden met de kinderen der menschen, weken zij niet van het pad der deugd af. Dit veranderde echter al spoedig, toen zij dien omgang gingen zoeken. Ook de kinderen Gods begonnen zich toen aan de zonde over te geven, en weldra nam het bederf zoo schrikbarend toe, dat alleen Noe en zijn gezin genade konden vinden m de 00- I gen van God. Het smartte de goddelijke Liefde, zeer, dat de menschen aldus bezig waren, zich zelf en geheel hun geslacht ongelukkig te maken. Daarom bedreigde God hen met een vreeselijke straf. In Zijn oneindige barmhartigheid gaf Hij hun echter meer dan honderd jaar den tijd om zich te bekeeren en boetvaardigheid te doen. .—c 41 De menschen beterden zich evenwel niet. Wel zagen zij Noë voortdurend aan de ark bouwen, om de komende straf te ontgaan ; wel hoorden zij onophoudelijk zijn vermanende en waarschuwende stem ; doch van bekeering wilden zij niets weten. Nu gebeurt het wel eens, dat er in de liefde van de ouders voor hun kinderen eenige zwakheid schuilt. Eerst bedreigen zij hen met een of andere straf. Doch, als deze daarna verdiend wordt, zien zij er soms tegen op, hun bedreiging ten uitvoer te brengen. Die zwakheid is echter niet in God. Indien de mensch zich niet betert, dan zal God op den tijd, welke Hem goed dunkt, de straf ook werkelijk voltrekken. En zoo geschiedde het dan ook, dat de mensch, het schoonste wezen van Zijn zichtbare schepping — die mensch, aan wien God in Zijn oneindige liefde reeds een Verlosser had beloofd, door een ontzettende straf werd getroffen. Gedurende veertig dagen en veertig nachten stortte de regen bij stroomen op de aarde neder, zoodat het water 15 el boven den hoogsten bergtop steeg. Toen was het vonnis voltrokken. Geen menschenstem werd meer gehoord ; geen vogel bewoog zich meer door de lucht, j Het scheen, of de aarde verstomd was bij het | aanschouwen van de ontzettende straf, welke de menschheid had getroffen. Op de wijde, onafzienbare watervlakte, dobberde alleen nog een groot vaartuig, de 42 veilige schuilplaats van acht menschen, voor wie de straf niet was bestemd. Duizenden jaren zijn sedert dien voorbijgegaan, maar de herinnering aan den zondvloed leeft nog steeds voort. En ten eeuwigen dage zal hij een teeken zijn, hoe God de onkuischheid haat, en degenen vreeselijk bestraffen zal, die zich niet willen beteren. In het vruchtbare dal van den Jordaan lagen eertijds te midden van bloeiende akkers en welige korenvelden vijf steden, waarvan Sodoma en Gomorrha de voornaamste waren. Er heerschte in die plaatsen groote welvaart, want door de uitstekende vruchtbaarheid dier landstreek waren de bewoners in staat, met weinig inspanning rijke oogsten binnen te halen. Die voorspoed was echter hun ongeluk. Zij werden gemakzuchtig en traag, en gaven zich ten slotte aan ledigheid over. Nu is ledigheid een van de grootste gevaren voor de heilige deugd. Dit ondervonden weldra ook de bewoners van deze welvarende steden. Men begon zich aan onzuiverheid over te geven, en met den dag maakte dit kwaad onder hen grooter vorderingen. Ten slotte was het aantal hunner zonden zóó groot geworden, dat God niet langer hun beleedigingen wilde dulden, en het besluit nam, hen te straffen. Want, al is God geduldig, al stelt Hij in Zijn oneindige barmhartigheid de welverdiende straf soms geruimen tijd uit, om daardoor den zondaar gelegenheid te geven, zich te bekeeren, toch komt . f — 43 — er een dag, den mensch niet bekend, waarop ! God oordeelt, dat de maat der boosheid vol is. Op dien dag nu, zal de mensch zijn straf niet ontgaan. Dat ondervonden ook die zondige steden in het dal van den Jordaan. Op zekeren dag worden de bewoners plotseling en onverwachts door de wraak Gods getroffen. Vuur en zwavel regenen uit de lucht over de geheele landstreek neer. Rook en vlammen st ijgen alom uit den grond omhoog. Alles, wat er op de velden staat, wordt door het vuur verteerd. Sodoma en Gomorrha en de omringende steden gaan in vlammen op. Behalve Lot en zijn gezin sterven allen in dien verschrikkelijken brand een plotselingen en smartelijken dood, om daarna terstond te verschijnen voor den rechterstoel van God. Welk vonnis zal de Heer over hen hebben uitgesproken ? Wat zal hun lot zijn in de eeuwigheid ? De Doode Zee bedekt nu de landstreek, waar eenmaal deze steden gelegen waren. Van de vroegere vruchtbaarheid is geen spoor meer over. Slechts enkele doornige struikjes en wat zeegras is alles, wat in deze streek nog leeft. In het water van het meer, dat veel zwavel bevat, kan geen vischje, hoe klein ook, leven. Boven het meer hangt gewoonlijk een dikke nevel, terwijl aardbevingen en geweldige onweders het schrikwekkende van deze woeste en eenzame landstreek nog verhoogen. — 44 — Zoo ligt de Doode Zee daar,in haar doodschheid en door haar geschiedenis, alle geslachten — ook ons — waarschuwend, vooral toch de onkuischheid met zorg te vermijden, en er zich voor te wachten, door een onboetvaardig leven, de maat der zonde steeds meer en meer te vullen. Bedenken wij wel : geen zonde werd zóó zichtbaar, zóó dikwijls en zóó vreeselijk gestraft als de onzuiverheid ! Wanneer nu God reeds op deze wereld de onkuischen zoo schrikwekkend tuchtigt, wat zullen zij dan hiernamaals te wachten hebben ? io. Keer terug, voor het te laat is. Een reiziger, die vele jaren in den vreemde had doorgebracht, besloot naar zijn vaderland terug te keeren. Daartoe had hij een moeilijken weg af te leggen door een woeste, onherbergzame landstreek, welke gevaarlijk werd gemaakt door roovers. Slechts één weg door die streek was veilig. Wie van dien weg afweek, viel zeker in de handen der roovers, die niemand het leven spaarden. Hoewel hem dus groote gevaren wachtten, aanvaardde de reiziger vrij onbekommerd zijn tocht. Hij lette niet nauwkeurig op den weg, en dwaalde daarom spoedig van het goede pad af. Dit bemerkte hij eerst, toen hij 's avonds •$ $ 45 in een uitgestrekt woud aankwam. Nadat hij eenigen tijd daarin was voortgetrokken, bevond hij zich bij een bocht van den weg plotseling voor het verblijf der roovers. Een woest getier van ruwe stemmen drong uit de woning tot hem door. Reeds had een waakhond zijn aanwezigheid bekend gemaakt, en hoorde hij wapens kletteren, en eenige roovers naar buiten snellen. Hoe schrok de reiziger, nu hij zich plotseling in zulk een groot gevaar zag ! Zijn bloed stolde hem in de aderen. Nu zag hij in, hoe dwaas hij gehandeld had, door in zorgeloosheid van den goeden weg af te wijken. Gelukkig hadden de roovers ten gevolge van de duisternis hem niet terstond ontdekt, zoodat hij nog juist gelegenheid had, zich door een snelle vlucht aan een wissen dood te onttrekken, en naar den goeden weg terug te keer en. Wij zijn allen reizigers, die op weg zijn naar het hemelsch vaderland. Een moeilijken en gevaarvollen tocht hebben wij te maken, om dit schoone en heerlijke oord van eeuwig geluk te kunnen bereiken. Slechts één weg is veilig, de weg der onderhouding van Gods geboden. Wie van dezen weg afwijkt, valt zeker in de handen van satan, die hem van het eeuwig leven berooven zal. Helaas ; velen slaan geen acht op de gevaren, welke hen omringen, en bekommeren er zich weinig om, of zij wrel den goeden weg | door Gods geboden aangegeven, bewandelen. - 46 - Hoe gemakkelijk dwalen dezulken van den weg naar het hemelsch vaderland af, om wegen te gaan bewandelen, welke naar het eeuwig verderf voeren ! Daar staan zij al spoedig voor de poort der rampzalige eeuwigheid. Achter die poort brandt het eeuwige, helsche vuur, en stijgt het ontzettend gehuil en gevloek der verdoemden uit de diepten op. Telkens slaat de toegang open, en wordt de naam afgeroepen van een der velen, die voor de poort vertoeven. En oogenblikkelijk verdwijnt hij in het oord der verschrikking. Vluchten de overigen dan niet weg ? Wanneer op een zomeravond de muggen lustig dansen boven het bloemperk, dan schiet zoo nu en dan een vogel door de zwerm heen, die er snel eenige meeneemt. Een oogenblik stuiven de overige in verwarring uiteen, doch weldra dansen zij weer even vroolijk door, alsof er geen van hen was weggenomen, en er volstrekt geen gevaar dreigde. Aldus leven velen, die van den goeden weg zijn afgeweken. Telkens zien zij, hoe in hun omgeving vrienden en bekenden het huis hunner eeuwigheid binnengaan. Zij weten, dat ook hun beurt komen zal. Doch zij denken daarover niet na ; zoozeer worden zij door hun tijdelijke belangen en door hun zonden in beslag genomen. Eenmaal zullen zij nadenken. Eenmaal zullen zij beseffen, hoe dwaas zij waren ; namelijk, als de poort der eeuwigheid achter hen is dichtgeslagen. Doch dan — o vreeselijk woord — dan is het te laat... - 47 " Gelukkig echter degenen, die nog tijdig bedenken, dat ook zij ieder oogenblik kunnen worden opgeroepen, om in de rampzalige eeuwigheid te.verdwijnen. Gelukkig zij, die dan terstond omkeeren op den weg van het verderf, en zich haasten, om weder den goeden weg te gaan bewandelen naar het hemelsch vaderland. ii. De vijandelijke bondgenoot. Wanneer degenen, die door het volgen van een slechte neiging tot aan de poort der ongelukkige eeuwigheid werden gevoerd, zich omwenden, om naar den goeden weg terug te keeren, zien zij zich plotseling tegenover twee vijanden staan, die hun met geweld den terugweg trachten te versperren. Een van hen is een bekende. Het is de booze neiging ; de kracht der slechte gewoonte ; de gehate ; de verafschuwde. Hij was het, die den mensch van den goeden weg lokte, op dwaalwegen voerde en bijna oorzaak was geworden van zijn eeuwig ongeluk. Hij heeft zijn slachtoffer stevig in zijn macht, en het zal den mensch niet gemakkelijk vallen, zich aan dien tegenstander te ontworstelen. Doch, wie is die andere vijand ? Die andere is aan vele menschen niet bekend. Zelden wordt zijn naam genoemd, en slaat men acht op hem. En toch is er geen tegenstander, die zoo dikwijls de menschen ■ 48 - benadeelt, als deze. Hij is de trouwe bondgenoot van elke zonde, bijzonder van de zonde tegen de H. Deugd. Hij is het, die de zielen mede voortstuwt langs den weg naar het eeuwig verderf, en die de zielen, welke zich beteren willen, het krachtigste in den weg staaL. Die vijandelijke bondgenoot is de hoogmoed. 5 Zie eens, welk een kwaad de hoogmoed ongemerkt in het zieleleven van den zondaar heeft gesticht, en hoe krachtig hij heeft medegewerkt om dezen steeds verder van den goeden weg te doen afdwalen. Toen de mensch nog op den goeden weg was, fluisterde de hoogmoed hem tijdens de bekoring al in het oor : « Doe dit kwaad gerust ; anderen doen het toch ook. Gij zijt toch niet minder dan uw medemenschen ? » Als later de zonde bedreven is, stelt de hoogmoed het knagende geweten gerust, door te zeggen : « Geloof toch niet, dat het zoo erg is, en dat ge God zwaar hebt beleedigd Hoe zoudt gij, brave ziel, daartoe in staat zijn ? » Wanneer de mensch in gezelschappen vertoeft, waar onzedige of dubbelzinnige taal gehoord wordt, spreekt de hoogmoed : « Ge | zult toch zeker wel lachen om die scherts ? | Ut moeten uw vrienden denken, dat ge niet durtt ? Kom, vertel ook eens zoo een aardigheid, en laat zien, dat ge eveneens op de hoogte zijt. » Doch bijzonder, als het uur van biechten gekomen is, en de ziel inziet, welk een schul- , _i — 49 — denlast op haar drukt, spreekt de hoogmoed een krachtig woord mede. « Durft gii dit alles aan uw Biechtvader bekennen ?V zoo vraagt hij telkens. « Zeg het toch niet ! Wat zal hij wel van u denken, van u, die altijd zoo braaf zijt geweest ? » J r»?*¥ 1Ufklg, ir menSch' die naar dezen raad luistert! Het groote middel, om zich weer met God te verzoenen, en het recht op den hemel terug te winnen, gebruikt hij, om zich nog meer te verderven, en zich weer verder van God te verwijderen. Kan zoo iemand met een gerust en opgeruimd hart den biechtstoel verlaten ? Moet hij niet begrijpen, dat hij in zulk j een staat niet de H. Communie kan ontvangen . • ^och daar is de hoogmoed weer. « Als gij niet te communie gaat, » zoo fluistert hij IZ zullen uw ouders en bekenden dan wel zeggen? Zullen zij niet gelooven, dat de zaken van uw ziel niet in orde zijn ? Kom t°rhmel^eKde-™deien'> laat zjen, dat gij toch ook braaf zijt ! » ö J Misschien geeft de ziel aan dien verderfelijken raad gehoor... Slechts met tranen is te beschrijven het l?£ du Z1J,dan den all^efsten Jezus en zich zelf aandoet. Ongetwijfeld zal de mensch, die ook dezen stap zette, op den een of anderen dag inzien, tot welk een ellendigen toestand hij zijn ziel heeft gebracht. Misschien maakt hij dan wel het vaste besluit, bij een volgende 4 N. G. 5° Biecht alles in orde te brengen, en een nieuw en beter leven te beginnen. De hoogmoed zwijgt dan. Het werk der verleiding wordt nu voor een tijd aan de slechte neiging alleen overgelaten. Deze heeft echter geen zware taak. Want niet alleen wasdiemensch reeds zwak voor haar bekoringen, doch nu heeft hij ook nog de genade van zich afgestooten, en zich nog verder van God verwijderd. Hoe gemakkelijk valt het nu, hem tot allerlei zonden te verleiden ! Daar komt de dag, waarop dan alles in orde zal gebracht worden. Doch de hoogmoed is weder op zijn post. « Ziel, denk eens na, » zoo spreekt hij, « als gij u wilt reinigen, dan moet gij niet alleen belijden alle doodzonden, in de vorige Biecht verzwegen, maar bovendien nog de doodzonden, welke daarbij zijn gekomen ; ook die onwaardige Biecht en die heiligschennende Communie. Dat is veel, zeer veel. Durft gij dat alles zeggen ? Toch zeker niet ? Wat moet die Biechtvader wel denken! Wat zal hij voortaan van u zeggen ! Neen, nu 1 niet; later, bij een bijzondere gelegenheid i maakt gij het wel in orde. » Misschien wil de ziel zich verzetten, want zij begrijpt, dat ze zoodoende steeds verder van den goeden weg afdwaalt. Hoe gering is echter de kans, dat zij aan de in- I spraken van den hoogmoed zal weerstaan. I Als zij veel bezwaar maakt, opnieuw alles I te verzwijgen, zal de hoogmoed haar misschien toestaan, onder vele verontschuldigingen enkele geringe zonden of een klein gedeelte der schuld te belijden. Zulk een on- j ■ m. 5* volledige bekentenis kan haar echter niet geruststellen, want zij begrijpt maar al te goed, dat ook hierna de schuld weer grooter is geworden. Aldus voeren de slechte neiging en de hoogmoed de ziel steeds verder van den goeden weg Zonde wordt op zonde gestapeld, tot de dag der vergelding daar is, en de poort der eeuwigheid zich ontsluit! En dan !... De H. Antoninus, bisschop van Milaan verhaalt ons een geschiedenis, waaruit wij leeren, welk een verschrikkelijk einde dengenen wacht, die hun doodzonden in de Biecht verzwijgen. Een jeugdig persoon, van zeer goede opvoeding viel op zekeren dag in een zware zonde. Nauwelijks was het kwaad bedreven ot zij werd door een groote schaamte overvallen en door gewetensangsten gekweld. « Waar zal ik den moed vinden, mijn zonde aart den Priester te belijden ? » zoo dacht zij telkens. Helaas, tot het gebed, dat haar zeker zou geholpen hebben, nam zij niet haar toevlucht. Daardoor geschiedde het dat zij in een nog grootere zonde viel. Want' toen zij m den biechtstoel kwam, werd zij zoozeer door een valsche schaamte bevangen, dat zij haar zonde verzweeg. Natuurlijk werden haar gewetensangsten door deze heiligschennis nog grooter. Nu meende zij, door strenge boetpleging haar geweten tot zwijgen te kunnen brengen. Zij gmg daarom in een klooster, en nam zich voor, haar groote zonde te belijden bij 52 de generale Biecht, welke vóór het afleggen der kloostergeloften wordt gesproken. . Toen de dag daartoe gekomen was, deed zij inderdaad eenige pogingen, om te zeggen, wat haar geweten bezwaarde. Doch den waren aard van haar zonden verborg zij zoozeer, dat de Biechtvader niet in staat was, haar schuld te kennen. . , Eenigen tijd later stierf de overste van het klooster. Daar die jeugdige persoon zulk een voorbeeldig leven leidde, werd zij door de kloosterzusters tot plaatsvervangster gekozen. Het duurde echter niet lang, of zij werd doodelijk ziek. Nu had zij zich altijd voorgenomen, om stellig op haar sterfbed al haar zonden te bekennen. Doch, toen haar laatste uur inderdaad gekomen was, hield wederom de schaamte haar den mond gesloten. Wel ontving zij de laatste H.H. Sacramenten, met een groote uiterlijke vroomheid, doch m werkelijkheid waren het niets dan heiligschennissen. Ten slotte begon de doodstrijd. Zij besefte, dat het nu toch dringend noodig was, den waren toestand van haar ziel bekend te maken Doch — o schrikkelijk godsgericht! Op dat oogenblik geraakte zij in zulk een geestverwarring, dat zij geen voldoende belijdenis meer kon doen. En zoo blies zij m haar diep rampzaligen toestand den laatsten adem uit. , , Haar voorbeeldig kloosterleven en de groote gestrengheid, welke zij altijd ten opzichte van zich zelf beoefend had, gaven reden om j -( 53 ~ te hopen, dat zij spoedig de eeuwige zaligheid zou binnengaan. Men bad voor haar, opdat haar ziel des te spoediger aan dat groote geluk zou deelachtig worden. Doch nu liet God toe, dat, tot onderrichting van alle eeuwen, de ongelukkige in den toestand van de verschrikkelijkste wanhoop aan de kloosterzusters verscheen, terwijl zij in vertwijfeling uitriep : « Houdt op voor mij te bidden ! Ik ben verdoemd, omdat ik in mijn jeugd een doodzonde in de Biecht verzwegen heb ! » 12. Een kostbare schat. De vijanden, die den mensch van den goeden weg trachten af te houden, moeten natuurlijk overwonnen worden. In de eerste plaats de hoogmoed. Eens waren de Israëlieten in een strijd gewikkeld met de Philistijnen. Beide legers hadden hun tenten tegen een berghelling opgeslagen, terwijl een dal hen scheidde. Elken dag kwam een Philistijn van reusachtige gestalte en kracht, Goliath genaamd, uit het kamp te voorschijn. Zijn hoofd had hij beschut met een koperen helm, zijn lichaam met een geschubd pantser, zijn beenen met koperen platen. Hij droeg een koperen schild en een lans, zoo dik als een weversboom. Aldus toegerust trad hij de legerscharen der Israëlieten tegemoet, en daagde hen onder spot en hoon tot een tweegevecht uit. Doch, als de Is- — 54 raëlieten die uitdagingen hoorden, vreesden zij zeer, en niemand waagde het, den trotschen Philistijn te bekampen. Reeds heeft Goliath veertig dagen het Israëlietische leger gehoond, als David m het legerkamp van Saul aankomt om naar den welstand zijner broeders onderzoek te doen. Niemand slaat acht op hem. Hij is geen krijgsman, slechts een herder, de minste onder de dienstknechten van Saul. Als David echter de uitdagingen van den Philistijn hoort, ontgloeit zijn hart m toorn over de beleedigingen, welke het volk Gods worden aangedaan. Hij gaat naar den koning en zegt hem, dat hij zich met den reus meten wil. Saul ontraadt hem dit, omdat hij nog zoo jong en onbedreven is Maar David houdt aan. Eindelijk geeft men hem wapens en een harnas, doch deze passen hem niet Dan neemt David zijn herdersstaf, zoekt vijf keisteenen uit de beek, en gaat daarmede den reus tegemoet. « Ben ik dan een hond dat gij met een stok op mij afkomt ? » zoo roept de hoogmoedige Philistijn hem toe. Doch in nederig vertrouwen antwoordt David hem : « Gij komt tot mij, met zwaard en lans en schild, ik kom tot u den Heer der heerscharen, den God van Israël, dien gij heden gehoond hebt. » Daarna legt hij een steen in zijn slinger, en werpt: dien mrf zooveel kracht naar den reus, dat hi]| m diens voorhoofd blijft steken, en de Philistijn dood ter aarde stort. 55 — Zooals nu David, de dienaar Gods, den trotschen reus Goliath overwon, zoo is er ook een deugd, die den hoogmoed bestrijden en overwinnen zal. Evenals David, wordt deze deugd door velen niet gekend, door an- j deren niet op prijs gesteld, ja zelfs gemin- ] acht. Doch zij, die door deze deugd geholpen j worden in den strijd tegen den hoogmoed, j zullen zonder twijfel overwinnen. Deze deugd is de nederigheid. Zij is het, die den hoogmoed zal overwinnen en verslaan. Hoe goed is het daarom, nederig te zijn. Wie de nederigheid gaat beoefenen, geeft den doodsteek aan den hoogmoed. Hoe nederiger de mensch is, des te meer zal de hoogmoed wijken : des te minder zal deze hem kunnen schaden. Doch de nederigheid is niet alleen een onfeilbaar wapen tegen den hoogmoed, zij brengt ook den mensch belangrijke voordeden aan. Want, zooals de hoogmoed het begin is van alle zonden, zoo is de nederigheid de grondslag van elke deugd. Geen gebouw kan zonder grondslagen worden opgetrokken. Ontbreekt de grondslag der nederigheid, dan kan ook het gebouw der deugden niet bestaan. Wordt de nederigheid weg genomen, dan stort daardoor het geheele bouwwerk onzer deugden ineen. Maar in een hart, waar nederigheid woont, kan iedere deugd worden gevormd. De nederigheid kan ook vergeleken worden bij een vruchtbaren bodem, waar allerlei | ^ a — 56 — bloemen welig opschieten. Want een nederig hart wordt spoedig verrijkt en versierd met de bloemen van allerlei deugden. Hoor eens, hoe wijze en heilige menschen de nederigheid geprezen hebben! « De nederigste mensch, die toch met groote deugden begaafd is, is het aangenaamste aan God, » zegt de H. Gregorius. De H. Thomas van Villenova noemt de nederigheid, de moeder van vele deugden. Want gehoorzaamheid, geduld, vreeze Gods, zedigheid en vrede komen uit haar voort. De H. Augustinus vergelijkt den hoogmoedige met een rots, den nederige met een lieflijk dal. Wanneer de regen van Gods genaden uit den hemel daalt, en op de harde rots terecht komt, kan hij daarop niet blijven staan. Hij vloeit er af, en daardoor blijft de rots onvruchtbaar. Aldus verliest de hoogmoedige de genade en de liefde tot zijn God. In het dal van den nederige stroomt daarentegen het water van alle kanten samen. Hoe vruchtbaar zal deze dan ook worden aan deugden en verdiensten ! Hoe rijk zal hij zijn in de eeuwigheid! In een van zijn psalmen zegt koning David : « Vol liefde ziet God op den ootmoedige neder, maar den hoogmoedige ziet hij slechts van verre aan. » {Ps. 137, 6.) De H. Alphonsus wijst er op, dat God beloofd heeft, iedereen, die tot Hem bidt, te zullen verhooren, behalve den hoogmoedige. I Want er staat geschreven : « God weerstaat 57 - den hoogmoedige, doch den nederige schenkt Hij zijn genade. » (Serm. 179.) Het Boek Ecclesiasticus beschrijft welk een macht en invloed het gebed van den ootmoedige heeft. Daar lezen wij : « Het gebed van hem, die zich vernedert, dringt door de wolken heen. Het rust niet, voordat het genaderd is (tot Gods troon), en het gaat niet weg, voordat de Heer het heeft aangezien. » Zetten deze woorden ons aan, toch vooral nederig te zijn, nog meer heeft onze goede Zaligmaker door Zijn woord en door Zijn voorbeeld ons daartoe aangespoord. «Wie zich verheft, » zoo zeide Jezus, a zal vernederd worded ; wie zich vernedert, zal verheven worden. » « Leert van mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben. » Geheel het leven van den menschgeworden God was een voortdurend voorbeeld van de diepste zelfvernedering. Bij Zijn mensch wording wilde de Zoon van God het kind van eenvoudige, arme menschen genoemd worden. Hij, die zetelde boven de sterren en heerschappij voerde in de oorden van eeuwige heerlijkheid, licht en vreugde, wilde op de wereld komen, niet in een paleis, noch in een eenvoudige woning, doch in een kouden, donkeren, armen beestenstal. Hij, die over hemel en aarde gebood, wilde gehoorzaam zijn aan twee Zijner schepselen. Hij, de oneindig groote en almachtige God, wilde onder de armen gerekend wor- 5§ - den bij Zijn geboorte, bij Zijn opdracht in den tempel, tijdens Zijn verborgen leven te Nazareth, tijdens Zijn openbaar leven onder de Israëlieten. De oneindig heilige en wijze God, zocht Zijn vrienden niet onder de koningen dezer wereld, noch onder de geleerden. Doch Hij ging om met verachte tollenaars en zondaars, en koos Zijn metgezellen uit arme en ongeletterde visschers. Op het einde van Zijn leven liet de Schepper van hemel en aarde zich door Zijn schepselen _ gruwelijk bespotten en mishandelen, en stierf Hij als een misdadige slaaf, vastgenageld aan een kruis. Het einde van Zijn aardsche leven was echter niet het einde van Zijn zelfvernedering. Want reeds negentien eeuwen zijn sinds Zijn sterven voorbijgegaan, en al dien tijd gehoorzaamde Hij aan zooveel Zijner schepselen, als er Priesters waren, die door de woorden der H. Consecratie Hem deden nederdalen op het altaar. Reeds negentien eeuwen woont de groote, almachtige en heilige God, verborgen onder de nederige gedaante van een weinig brood, in ons midden, in de nabijheid onzer woningen, als een gevangene, opgesloten in een klein tabernakel. Wel mag Jezus zeggen : « Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben, » want zulk een voorbeeld gaf er geen. — 59 —- 13- De hoovaardige rentmeester. De nederigheid is een kostbare schat welken wij met grooten ijver moeten zoeken en met buitengewone zorg bewaren. Op welke wijze kunnen wij ons dien schat verwerven ? In de eerste plaats moeten wij om nederigheid vurig bidden, daar niemand uit zich zelf deze deugd bezitten kan. Van nature Lt!^enSCh V? genei^d tot het tegenovergestelde, namelijk tot hoogmoed. De H. Alovsius bad daarom dikwijls : « O, heilige Engel help mij toch en geleid mij aan uw hand^p den koninklijken weg naar de nederigheid dien gij ook eerst gegaan zijt, opdat ik eens de plaats moge innemen van die engelen, die door hoogmoed gevallen zijn. » In de tweede plaats moeten wij dikwijls overdenken, wat wij eigenlijk uit ons zeiven zijn, bezitten en kunnen. Een koning, die op een kouden winterdag van de jacht terugkeerde, ontmoette op ee?- bedelaar' D* arme man had S + 1!nd¥e lomPen> om zich tegen de ^r l t beschutten> en stierf bijna van honger Met een zwakke stem smeekte hij den koning om een aalmoes. Deze had innig medelijden met den beklagenswaardige, en liet rii£i^ar Zm palfS,Voeren' alwaar men »em r Jkelijk van voedsel en kleeren voorzag. Bij zijn terugkeer verlangde de koning uit den mond van den bedelaar zelf, de oorzaak van • 6o - diens ongeluk te vernemen. Toen de man zijn verhaSgeëindigd had, sprak de vorst ,« Na alle ongelukken en rampspoeden, welke u ge toffen'hebben, zal er een goede.tijd voo u aanbreken. Tien dagreizen van hier ligt _een landgoed dat ik zelden bewoon. Dit geef Ik uLfeen'Gij moet dit voortaan als mijn rentmeester besturen. Doch zorg vooral, dat gij m|n zaken goed behartigt, en u deze weldaad WDedlluklSge man beloofde dit, en ging dankbaar en blijde heen. Toen hij vertrokken was liet de koning echter de lompen, welke rbedetar gedragL had, verzamelen en zorg- ^ee^reis. kwam de g-™^ laar op het koninkli k landgoed aan. Wat een Ichoonheid en rijkdom spreidde zich hier voor ziin oogen ten toon. Hij wist werkelijk niet wat hii het meest moest bewonderen : het nrachtige paleis met zijn heerlijke tuinen, S de rfkePen vruchtbare landerijen en uit- g^ nf^elken dag opnieuw in den aaïbiik dier'heerlijkheid verheugde begon h evenwel langzamerhand uit he. oog te, ver liezen wien ze eigenlijk toebehoorden, en dat hij het alleen aan de buitengewone goedhe d van zijn vorst te danken had, dat M Zin deze goederen kon genieten. Daaraan las het toe§te schrijven, dat hij bij zijnjenden voortdurend met zijn rijkdommen. pronkte, en het deed voorkomen alsof aU dom was. En als zij hem dan vroegen oy welke wijze hij die rijkdommen had verwor — 6i — ven, antwoordde hij: « Door mijn eigen talent, ijver en inspanning, verdiende ik dit alles te bezitten. » Op zekeren dag kwam deze grootspraak en onrechtvaardigheid den koning ter oore. Deze was vertoornd over zulk een ondankbaar gedrag, en besloot, zijn gunsteling een harde les te geven. Onverwachts begaf hij zich naar het landgoed. Daar aangekomen, ontbood hij den man bij zich en sprak : « Wat hoor ik van u; zijt gij vergeten, wat gij aan mij te danken hebt ? Wie heeft u hier geplaatst ? Wien behooren dit paleis, deze tuinen en die landerijen ? Is niet alles mijn eigendom ? Hoe kunt gij dan groot gaan op die goederen, en de menschen doen gelooven, dat gij ze aan u zeiven te danken hebt'? Gij'zijt uiterst ondankbaar, want ik heb u groote weldaden bewezen, doch gij erkent dit niet. Gij zijt ook een leugenaar, want gij beweert, alles aan u zeiven te danken te hebben, terwijl het louter beschikkingen zijn van mijn goedheid. Eindelijk zijt gij ook nog een dief, want gij doet, alsof alles uw eigendom is, terwijl gij het slechts hebt geleend. Weet gij nog, wat gij uit u zeiven zijt ? » Terwijl de koning deze laatste woorden sprak, wenkte hij een dienaar, die voor de voeten van den trotschen man de oude lompen neerlegde, welke hij eenmaal had gedragen. « Ziedaar, » sprak de koning, « het eenige, dat u toebehoort, en dat gij aan u zeiven te danken hebt IjTot dusver hebt gij niet aan *■ -— 62 - deze dingen willen denken. Bewaar ze nu echter zelf en beschouw ze eiken dag Het zal u beletten, u te verheffen op datgene wat gij alleen aan mij te danken hebt. » Wij menschen, zijn allen uit ons zeiven armer, dan de armste bedelaar. Wij bezitten uit ons zeiven niets ; geen voedsel, geen kleeding geen talenten, geen deugden, niets. A les wat wij bezitten, hebben wij van onzen allerbesten Koning, van God ontvangen. Onze lichaamskracht, onze zintuigen, ons verstand en ons geheugen, onze stem, onze tijdelijke goederen, onze deugden en verdiensten, het is alles eigendom van God. Wij zijn slechts rentmeesters, door Gods goedheid in staat gesteld, om van deze goederen te genieten ; onder voorwaarde, dat wij er een nuttig gebruik van maken, en ons Gods goedheid waardig toonen. Hoe onverstandig en slecht is het daarom, groot te gaan op deze goederen, als hadden wij ze aan ons zelf te danken. Hoe dwaas is het, te pronken met zijn stem, zijn verstand, zijn vlugheid, zijn ijver, met eenige andere eigenschap of talent van ! ziel of lichaam, en te meenen, dat men om i deze gaven den lof der menschen verdient. Dwaas is dat, want men verheft zich op zaken waarover men alleen beschikt door de ! goedheid der goddelijke Voorzienigheid. Doch niet alleen is dit een dwaasheid! Het is ook een groote ondankbaarheid ten opzichte van God, omdat Hij het was, die ; den mensch met deze gaven bedeelde, en dus 1 allen lof en dank verdient. 63 • Het is ook een leugen. Want de menseh wat tui aan God moet toeschrijven «et is ook een onrechtvaardigheid Want de eer, welke met hem, maar God toekomt De nederige wacht zich echter voor deze '■■ "vai\u 9 d^kt G°d eIken daS voor schriifr niefi 311 Hu6m ontvangen heeft. Hij l?s aan zich l ^ g°ede> dat « hem goedheid var, rf' t°Ch aUeS aUeen aan de fer van 5°d' HlJ zoekt °°k niet de eer van zijn medemenschen, doch geeft gaar: ne alle eer en glorie aan God. ë ë \ De nederige erkent niet alleen dat hii uit zich Zelf niets goeds bezi?, hij' ziet ook I Sntenler^ «** [ eeZ?uZreZlV*\er 2ijn jeugdiS kiad de Mi het ™ Ü laten schriiven, verschaft üij het pen en papier, vertelt, wat het daarmede doen moet, en spoort het aan, goedl zifn best te doen Vervolgens plaatst hi den pem houder tusschen de kleine vingers houdt het handje vast, brengt het naar het Paoier ™ geTóSdt daar°P V0OTt' t0t ^e^Tetter heP^L-5^?' nU die letter' Wiens werk is ! het ? Misschien meent het kindie dat het weten w:abgrjk rd/el in h-fJteDoch w! van die ttter f ?nd6r Vader was er niet* van me letter te zien geweest. Vader heeft onderwezen, vader heeft aangespoord vader vader ï VerSChaft omte schrhten vader heeft het werk ten einde gebracht.' — 64 — Hij was het, die het schrijvende handje bestuurde, en dit heeft slechts gevolgd. En hoe gebrekkig was nog dat volgen. Nu eens wilde het kind de pen verder schuiven dan vader; dan weer wilde het te vlug ombuigen. Als vader alleen had geschreven, dan zou de letter zeker veel mooier zijn geweest. ^ Zoo gaat het nu ook met al onze werken. God verlicht ons verstand en leert ons, hoe wij het werk moeten verrichten. God spoort onzen wil aan, om het ten uitvoer te brengen. God geeft ons de zintuigen, de krachten en andere middelen, welke voor het verrichten van het werk noodig zijn. God helpt ons het werk volvoeren, en ten einde brengen. Wij zijn dus in zekeren zin slechts werktuigen in Gods hand. Wij werken alleen mede, zooals die kleine vingertjes in vaders schrijvende hand. En die medewerking is bovendien nog gebrekkig en vol onvolmaaktheden, omdat wij niet altijd precies willen, zooals God wil! En zelfs die geringe medewerking is niet mogelijk zonder de hulp van God. Aan wien dus de eer, als er wat goeds is tot stand gekomen ? Natuurlijk alle eer aan God en aan niemand anders. Aan ons zelf toegeschreven de onvolmaaktheden, welke in het werk worden aangetroffen, evenals de • fouten in de letter door het onregelmatig volgen van het kinderhandje werden veroorzaakt. Wij zijn dus niets, wij hebben niets en wij kunnen niets uit ons zeiven. Ja toch ; één

-aarTinalk vder acntmg verdient. vanedenedHigAei luistert naar de vermaning u er voo?',t f °nSUS' dle zegt : « Waoht "'ie dat ™l boven een ander te stellen, ^dat ook mocht zijn. Het is genoeg, zich | " : <3> 7° voor beter te houden, dan anderen, om slechter te worden dan allen. Het is genoeg, te meenen, dat men groote verdiensten bezit, om die, welke men heelt, te verliezen. De ootmoedige verkrijgt de meeste verdiensten, als hij zich innig overtuigd houdt, volstrekt geen verdiensten te bezitten, en zelfs mets anders te verdienen dan berisping en straf. Als gij Gods gaven en genaden misbruikt, om u boven anderen te verheffen, zullen zij slechts dienen, om u op den dag des oordeels een streng vonnis te doen ondergaan I » Wie werkelijk nederig wil zijn, weigert niet alleen zich te verheffen boven anderen, maar hij beschouwt zich ook als de minste en de slechtste van allen. Hij ziet, hoeveel kwaad hij heeft bedreven, en begrijpt, dat hij in nog veel meer zonden zou gevallen zijn, indien God hem daarvoor niet had behoed. Het is waar : ook anderen hebben gezondigd, doch de ootmoedige bedenkt, dat anderen, wie weet hoeveel, verborgen deugden kunnen bezitten. « Als ande- j ren eens de genaden ontvangen hadden, welke God mij heeft geschonken, » zoo zegt de ootmoedige, « hoever zouden zij dan reeds gevorderd zijn op den weg der deugd! » De H. Franciscus van Assisië beschouwde zich alb de grootste zondaar, dien de aarde droeg en als de hel waardig. Toen men hem opmerkte, dat er toch moordenaars dieven en andere slaven der zonde waren, die God veel meer beleedigd hadden, sprak hij . « Mijn broeders, wanneer God aan die menschen de helft der genaden geschonken had, . _ H — 7* — welke Hij mij heeft gegeven, dan zouden zij Hem onvergelijkelijk meer beminnen, en getrouwer dienen dan ik, onnutte en nietswaardige zondaar. » De H. Gertrudis beschouwde het als een groot wonder, dat de aarde zich niet onder haar voeten opende, om haar wegens haar zonden te verzwelgen. De H. Vincentius a Paulo zei dikwijls bij zich zelf : « Mijn leven zou slechts een rij; van zonden zijn, indien Gij, o mijn God, niet al mijn gedachten, woorden en werken regeldet. » ^Eens viel deze heilige voor de priesters zijner congregatie op de knieën en zei : « Als gij eens wist, hoe slecht ik ben, dan zoudt gij mij uit de congregatie stooten, die ik tot last ben, die ik onteer en benadeel. » De H. Magdalena van Pazzis hield zich voor de minste van alle schepselen, en was van de stellige meening, dat niets ter wereldzooveel afschuw verdiende als zij. _ Wanneer heiligen, die zulk een voorbeeldig leven leidden, innig overtuigd waren, zoo over zich zelf te moeten denken, hoe diep moeten zij zich dan vernederen, die in hun leven vele en groote zonden hebben aan te wijzen. En toch ! Onder deze menschen zijn er, die er zelfs tegen opzien, zich ook maar één keer, voor één enkelen Priester in de verborgenheid van den biechtstoel te vernederen. - 72 — 15. Het morgenrood. Het is nacht. De aarde is in duisternis gehuld. Een zwarte sluier bedekt de natuur ; een rouwkleed, dat alle kleur en vormen verborgen houdt. De kille nachtlucht doet de bladeren zachtjes trillen. Overigens heerscht alom de diepste stilte. De laatste tonen van den nachtegaal, het laatste keffen van een hond, de laatste kreten van den nachtuil worden reeds lang niet meer gehoord. De natuur schijnt gestorven. Van den hoogen hemeltrans schouwen de stille sterren met tranenoogen op de aarde neer. . In het hart van den zondaar is het eveneens nacht. Een zwarte sluier, als een rouwkleed, werd door de doodzonde over zijn ziel geworpen, zoodat deugden en verdiensten zijn schuil gegaan. De zon der liefde Gods is verdwenen, en een tocht van koude onverschilligheid woei over die ziel. Geen blijde zang van vrede en vreugde in God wordt meer vernomen. De ziel schijnt gestorven. Van den hoogen hemel schouwen de engelen met weenende oogen op den gestorvene neer. Bij de schepping heeft God vastgesteld, dat op den nacht de dag zal volgen. Terwijl alles nog rust, en duisternis en stilte boven de aarde zweven, wordt dit gebod volbracht. In het Oosten vertoont zich 73 een zwak schijnsel aan den horizon, dat langzamerhand uitgroeit tot een donkerrooden i gloed als van een verren brand. > Nu wordt dat licht heller, het verbreedt zich langs den horizon, en stijgt al hooger tegen den hemeltrans op. Het is het morgenrood, de bode van den nieuwen dag. Zie, hoe het zwarte gordijn van den nacht oprolt. Zie, hoe de schaduwen van den nacht vluchten voor het morgenrood. Zie, hoe de sombere sluier der natuur steeds dunner wordt, en kleur en vormen zich weer vertoonen. Morgenrood, bode van den nieuwen dag, gij doet den somberen nacht eindigen! Bij uw komst ontwaakt de geheele natuur. Straks zingen de vogels weer hun blijde zangen. Straks rijst de zon, om met haar gouden stralen een zee van licht en warmte over de aarde uit te storten ! Het is nog nacht in het hart van den zondaar. Een dichte duisternis hangt somber en zwaar boven zijn gestorven ziel. Van den hemel schouwen de engelen met droeve oogen op den gestorvene neer. Plotseling schiet een lichtstraal door de duisternis ! Het is een genade van den goeden God, den zondaar gegeven tot zijn bekeering. Een oogenblik slechts valt een lichtschijn over zijn ziel; daarna is het weer donker. Doch de zondaar heeft genoeg gezien. Geheel de deerniswaardige toestand van zijn ziel verschijnt voor zijn geest. Getroffen door de genade, verdiept hij zich in gepeinzen. « Hoe ongelukkig ben ik ! Een prooi van 74 mijn hartstocht; een slaaf van mijn zonde. Wat mijn booze neigingen voorschrijven, voer ik gewillig uit. Ik vernietig mijn gezondheid en mijn leven ; mijn tijdelijk en eeuwig geluk. O, hoe gelukkig was ik, toen ik nog onschuldig leefde! Wat een vrede en blijdschap heerschten toen in mijn ziel! Doch nu word ik, als een schip zonder roer, door de stormen mijner hartstochten heen en weer geslingerd, om ten slotte in den oceaan mijner zonden te vergaan. » Zie, hoe bij deze gedachten aan den duisteren horizon van het zondaarsleven een zwakke schemering zichtbaar wordt. De zondaar peinst verder... « Wat ben ik begonnen ! Den weg naar het hemelsch paradijs heb ik verlaten, om mijn geluk te gaan zoeken op de paden der zonde. Doch deze hebben mij in de duis- I ternis geleid, waar onheilspellende straffen als dreigende gevaarten mij omringen en 1 benauwen. Ik zocht mijn geluk, doch ik heb mijn ongeluk gevonden. O, dwaas, die ik was! » \ Zie, hoe nu de schemering aan den donkeren horizon van het zondaarsleven uitgroeit tot een rooden gloed als van een verren brand, j De zondaar zet zijn overpeinzingen voort. « Wat heb ik gedaan ? Het koninklijke ge- : waad der heiligmakende genade heb ik geruild tegen bedelaarslompen ; mijn recht op den hemel prijs gegeven voor het genot van een oogenblik. Mijn ziel heb ik van het leven beroofd, om aan mijn lichaam een voldoening te verschaffen. - 75 - Anderen hebben schatten van verdiensten verzameld voor den hemel, tlrwijï üc slechts mijn schuldenlast heb verzwaard Anderen * l*ïerStarndJ hun.wü> hun kraTh" ten gebruikt, om God te dienen, en ik heb Gods gaven gebruikt, om Hem te beleedigen Anderen beminnen God en ontvangen |h„' Sen1:^611' 6n * h6b DietS dan stfaffen £ Met schulden beladen, sta ik aan de poort ienbHkgvf klS"leUWigheid' welke ^e? oogenblik voor mij kan openslaan en dan... ! * veSt "uwteTde^et^ct £^S ^SSS?***' — ™ z°nnZie nu eens, hoe bij deze gedachten de roode gloed steeds heller is gfwTrden hoe JnTt Wttbreidd? langS den horizon en te! g n het uitspansel opklom. Het is het morgenrood van een nieuwen dag. Gezegende zelfvernedering, morgenrood van een nieuw leven ! Nu is df na™ dezonde geëindigd De ziel ontwaakt, en sUat vhachtean d°odss!aap ,°p- Sombere'gedachten vluchten voor het licht der hoop. Straks nZ en T d6rliefde WCder °P. ^ ^ stort nJide- °V6r de ziel worden uitgeen vreu^e2? rJ Jubelzangen van vrede en vreugde m God kunnen aanheffen! bekeerifp hJelfvemede™g, dageraad der genrood tn h v-n 6en nieuw Uv™> morgenrood van den nieuwen dag ! 76 i6. Biechten of branden. Gelukkig de zondaar, die zijn schuld erkent, zich zelf voor God vernedert, en Hem om barmhartigheid smeekt. « Een rouwmoedig en vernederd hart zult Gij, o God, niet versmaden, » zegt de profeet David. De zondaar, die zich vernedert en bidt, houdt dan ook de straffende hand van God tegen. Hij doet diens gramschap in ontferming overgaan, en zet den eersten stap op den terugweg naar een beter leven. Hoe ongelukkig de zondaars, die weigeren, hun schuld te erkennen, en zich niet willen vernederen. Het morgenrood van den nieuwen dag breekt voor hen niet aan. Het blijft sombere nacht in hun zielen. Wachtend, vertoeven zij aan de poort der ongelukkige eeuwigheid, totdat deze openslaat, en de ongelukkigen in het eeuwig vuur verdwijnen. De zondaar, die zich vernedert, zet den eersten stap op den weg der bekeering. Daardoor staat hij echter nog niet op den weg, welke naar den hemel voert. Om dezen weder te bereiken, moet hij nog verder gaan. Hij moet dan namelijk eerst door daden toonen, dat zijn zelfvernedering en berouw oprecht gemeend zijn. De gewichtigste daad van zelfvernedering is een oprechte, berouwvolle Biecht. Een oprechte Biecht. De biechteling moet al zijn doodzonden belijden met haar getal } . & — 77 — en de omstandigheden, welke de soort der zonden veranderen. Als het getal moeilijk te bepalen is, kan hij volstaan met het gemiddeld aantal per dag of per week te noemen. De Biecht moet ook berouwvol zijn. De mensch moet de zonden betreuren, niet alleen, omdat hij den hemel verloren en de hel verdiend heeft, maar ook, omdat hij God heeft beleedigd. En vooral moet de zondaar het vaste voornemen maken, geen doodzonden meer te bedrijven. Hoe goed is God, dat Hij den zondaar om zijn berouw en om zijn oprechte belijdenis al zijn schulden vergeven wil, hoe groot en hoe talrijk deze ook mochten zijn. Aan het hof van een machtig vorst leefde een man, die, hoewel hij van geringe afkomst was, toch tot de hoogste waardigheid was opgeklommen. Niets ontbrak aan zijn geluk. Eereambten, rijkdommen, genoegens, alles had de koning in zijn vrijgevigheid hem geschonken. Nu zou men verwacht hebben, dat deze gunsteling in onderdanigheid en trouw aan zijn vorst zou hebben uitgemunt. Het tegendeel was echter het geval. Op zekeren dag zelfs beging de man, door een booze hartstocht beheerscht, zulk een ongehoorde misdaad jegens zijn weldoener, dat deze, wilde hij rechtvaardig zijn, den gunsteling ter dood moest veroordeelen. De misdaad was niet openbaar geworden. • . 78 - Doch, toen het volk vernam, dat zijn goede koning zulk een verschrikkelijk vonnis over ] den hoveling had uitgesproken, begreep het, dat deze zich wel aan een ontzettende misdaad moest hebben schuldig gemaakt. Op den dag der terechtstelling stroomde een groote menigte op de gerechtsplaats samen. Daar komt de veroordeelde aan. Bleek en sidderend en met neergeslagen oogen beklimt hij het schavot. Nu heft de beul zijn zwaard omhoog. j Eén slag en de ongelukkige zal sterven, en de gerechte straf voor zijn misdaad ondergaan. Doch op het laatste oogenblik weerklinkt plotseling een luide stem : « Gratie, gratie van den koning ! » De beul laat het zwaard zakken. De veroordeelde heft zich op. Hij kan nauwelijks zijn ooren gelooven. Zijn hart springt op van vreugde. . , Daar nadert de bode des konmgs het schavot. « Mijn Heer is goed, » zoo spreekt de boodschapper. « Hij wil u genade schenken. Doch gij moet uw misdaad aan een zijner dienaren bekend maken, zonder iets te verzwijgen. Dit is de eenige voorwaarde, die hij in zijn edelmoedigheid aan u stelt. Kies nu tusschen den dood en dit redmiddel! » Wat zal de schuldige antwoorden ? Verrukt van vreugde roept hij uit : « Wijs mij dien dienaar, ik ben terstond bereid, hem alles te vertellen. » Doch de hoveling is nog niet uitgesproken, als reeds een tweede ijlbode komt aanloopen, terwijl hij roept : « Gratie, gratie van den ■— 79 — koning! » En bij den schuldige gekomen, spreekt hij : «Mijn Heer is goed ; en tot bewijs van zijn goedheid, moogt gij zelf den dienaar kiezen, aan wien gij uw zonde zult mededeelen. Neem hem, in wien gij het meeste vertrouwen hebt. » Tranen van ontroering rollen uit de oogen van den schuldige. Hij weet niet, hoe hij j zijn vreugde en dankbaarheid zal uitdrukken. Doch daar komt weer een derde renbode : « Gratie, gratie van den koning ! » roept hij reeds uit de verte den schuldige toe. En naderbij gekomen zegt hij : « Mijn Heer is goed. Niet alleen laat hij u de keuze over van den dienaar, aan wien gij uw zonde zult mededeelen, maar bovendien legt hij dien dienaar de volkomen geheimhouding op van alles, wat gij hem zult mededeelen, op straf dat hij anders in uw plaats het schavot zal moeten bestijgen. Als gij deze voorwaarde aanneemt, zal mijn Heer voor altijd uw schuld vergeven. Gij zult weder uw vroegere plaats aan het hof mogen innemen, en alle gunsten, eereambten en rijkdommen terug ontvangen. Onbeschrijfelijk is nu de vreugde en dankbaarheid van den veroordeelde. Luide juicht het volk de goedheid en barmhartigheid van j zijn koning toe. De beteekenis van deze gelijkenis is duideÜjk, De koning is God ; Zijn gunsteling is de mensch. Wanneer de mensch een doodzonde bedrijft, beleedigt hij den goeden God zóó zwaar, dat deze, om Zijn rechtvaardig- 80 - heid, den schuldige moet veroordeelen tot de eeuwige doodstraf van de hel. Doch in Zijn oneindige barmhartigheid wil God vergiffenis schenken, onder voorwaarde, dat de zondaar zijn groote schuld inlost. Wat eischt God daarvoor van den zondaar ? Dat deze met een berouwvol hart zijn schuld belijdt aan een van Gods dienaren. De mensch is geheel vrij in de keuze van dezen dienaar. De Biechtvader is verder tot de diepste geheimhouding verplicht. Daarbij waakt God met bijzondere zorg over de bewaring van het Biechtgeheim. De geschiedenis van zoovele eeuwen bewijst dat over- I duidelijk. Wanneer de mensch aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan, wordt hij wederom | aangenomen als een kind Gods, en erfgenaam | des hemels, en ontvangt hij den schat der hei- ! ligmakende genade en de verdiensten zijner goede werken weer terug. Hoe barmhartig en hoe liefdevol is God, j die de eeuwige straf van de hel om één goede Biecht wil kwijt schelden. Aan den zondaar, die tot den eeuwigen | dood veroordeeld is, de beslissing, of hij de gestelde voorwaarden zal aannemen, of niet! ! — Biechten of branden! Biechten of branden!... Biecht hij, dan zal hij niet branden.! Biecht hij niet, dan kan hij er zeker van I zijn, eens tot het eeuwige vuur verwezen te I worden. Mij dunkt, de keuze kan niet moeilijk zijn. Integendeel, met welk een dankbaarheid - 81 - en van zijn suS^\Z o^e aT SChuld dat Gij m e?iendiL ba™,hartig *«t Gij, Uw kind wüt aannéSnnH ng' 7eder de eeuwige ^^^«.eU^ ! %tbé?d==ypriester en kracht toegerust °vervloed van genade denlieXtoS binnen*' efluhl ^ l/i & treedt en voloDlich '^K,.^ daar binnen- , uitgaat. GeïjkPd^aardt nn ^ dag' 313 hiJ er Pingsdag zoo wat2, i -?P den eersten scheppen inVen bTechrst ^ W°6St en led^ ^rde licht" ri^zfe itrGod : « Het delijke liefde koSte én zegent LZ0D d6r g0d" geHng van ttfhS &? « N. G. 82 zeg u : sta op. » En de ziel staat op tot een nieuw en beter leven. Gelijk de gestorven Lazarus, zoo lag de ziel in een graf, in het graf harer zonden, en reeds begon zij tot bederf over te gaan. Doch de barmhartige Zaligmaker wekt haar op, en de ziel verrijst, alsof zij nooit gestorven was geweest. O gelukkig uur, waarop de ziel bevrijd wordt van haar schuldenlast, gereinigd wordt van alle smetten, verzoend wordt met God, en de eerste schreden zet op den weg, aan welks einde de poort der eeuwige vreugde haar tegenlacht ! 17. Dat kan het niet zijn. Helaas, niet alle zondaars ijlen naar den j God van barmhartigheid, die in den persoon van den Priester hen in den biechtstoel wacht. f Sommigen zijn zoo gehecht aan hun zonden, dat zij zich niet willen beteren. Anderen zouden zich wel willen beteren, doch de oprechte bekentenis hunner zonden valt j hun te zwaar. Wat mag daarvan wel de oorzaak wezen ? Zijn ze bevreesd, dat de Biechtvader iets van hun zonden zal bekend maken ? Neen, dat kan het niet zijn. Een Priester zal liever sterven, dan het Biechtgeheim schenden. Nog nooit heeft een Priester de zonden, welke hem in de Biecht beleden 83 - waren, bekend gemaakt. Wel hebben verschillende Priesters geleden en den marteldood ondergaan, omdat zij de geheimen, welke hun waren ontsluierd, niet wilden openbaar maken. Zijn die menschen dan misschien bevreesd voor een berisping ? Ook dat kan geen reden zijn. Onderstel zelfs eens, dat de Biechtvader een strenge berisping zou geven, dan zou deze toch in ieder geval beter te verdragen zijn, dan het strafvonnis op den dag des oordeels uit den mond van den eeuwigen Rechter: « Gaat weg van mij vervloekten, in het eeuwige vuur dat bestemd is voor den duivel en zijn engelen. » Doch de vrees voor een strenge berisping is zeer ongegrond. Want als volgens het woord van onzen barmhartigen Zaligmaker, er op het oogenblik van bekeering meer ' vreugde is m den hemel over één zondaar, die boetvaardigheid doet, dan over negen en negentig rechtvaardigen, die geen boetvaardigheid noodig hebben, hoe zou dan de Priester vertoornd kunnen wezen ? Wel is het mogelijk, dat de Biechtvader een vermaning geeft, om voortaan het kwaad na te laten, en de gelegenheid tot zonde ;LV^I?13den,.,Doch wat kan ^mand, die zich beteren wil, en zelf al het voornemen gemaakt heeft, de zonde te vermijden, daar tegen hebben ? Toch zeker niets ! Integendeel, mj moet de vermaning wel met vreugde begroeten, en met een dankbaar hart aannemen, omdat zij hem ongetwijfeld in goede voornemens versterken zal. 84 Wie een vermaning niet wil aannemen, beschouwt zich zelf voor zoo volmaakt en heilig, dat hij geen vermaning noodig heeft. Doch er is niemand ter wereld, die recht heeft, zoo iets van zich zelf te denken. En zeker niet iemand, die groote zonden op zijn geweten heeft. . In de dagen, dat de H. Ludovicus Bertrandus zich te Valencia bevond, kwam een onbekende bij hem biechten. Deze beschuldigde zich van de grootste en afschuwelijkste zonden. Telkens als hij een fijner misdaden had medegedeeld, keek hij zijn Biechtvader scherp aan, om diens gemoedsbeweging en houding te kunnen waarnemen. Ten laatste was hij aan het einde zijner vreeselijke bekentenissen gekomen, en had hij tot zijn groote verbazing in de gelaatstrekken van 'Bertrandus nog geen enkel spoor van verontwaardiging, doch wel een onverstoorbare blijmoedigheid kunnen opmerken. Nu hield hij een oogenblik stil, en voegde er ten slotte bij : « Nog één zonde moet ik u bekennen, en wel een, die ik zoo juist eerst bedreef. Ik heb over u een ongunstig en minachtend oordeel geveld. » c Hoe zoo ? » vroeg de H. Bertrandus glim- laDe*vreemdeling antwoordde : « Terwijl' ik de belijdenis van al mijn gruwelijke misdaden deed, heb ik u flink in het oog gehouden, doch in uw gelaatstrekken geen enkele verandering, geen droefheid, geen afteer, maar wel een voortdurende vriendelnkheiü{ opgemerkt. En daarom dacht ik zoo bij najl ■ 85 - zelf : t Zou mijn Biechtvader misschien ook dergelijke zonden bedreven hebben ? » Bertrandus antwoordde : « Ik wil graag toegeven, dat ik mij zelf niet voor beter houd dan u, en dat ik genoeg met mijn kwade neigingen te kampen heb. Doch met de hulp van Gods genaden heb ik geen enkele van de zonden,. welke gij mij genoemd hebt, bedreven. Dat ik u zonder verontwaardiging en zonder droefheid aanhoord heb, moet u echter niet verwonderen. Immers, gij zijt toch vrijwillig bij mij gekomen. Gij hebt toch de bekentenis van uw zonden gedaan, omdat gij ze verafschuwt, en zoo niet langer wilt blijven leven. Is dat niet een verblijdend teeken ? Natuurlijk smartte het mij wel, dat gij die zonden bedreven hadt. Doch die droefheid werd verre overtroffen door de vreugde, te weten, dat gij uw best wilt gaan doen, voortaan beter te leven. » En zal zoo niet iedere Priester in zijn hart juichen, als hij een nederige en oprechte bekentenis verneemt, als hij een mensch aanhoort, die bedroefd is over zijn zonden, en vast besloten, zijn leven te beteren ? 18. Ook Ik zal u niet veroordeelen. Als_ het ook geen vrees is voor een berisping, wat mag dan wel de oorzaak zijn, waarom sommigen niet tot een oprechte bekentenis hunner zonden kunnen besluiten, ;ja zelfs hun doodzonden verzwijgen in de 86 Waaneer zij eens goed nadenken, en eerlijk willen zijn, dan zullen zij antwoorden : « Ik durf niet ; wat zal de Biechtvader wel van mij denken, als ik hem zulke misslagen mededeel ? Waarvoor zal hij mij voortaan wel aanzien ? » Deze menschen willen dus voor het oog van hun Biechtvader beter schijnen, dan zij zijn. Zij willen zich niet vernederen, en geen schuld bekennen op de plaats, waar dat noodig is. De H. Franciscus van Assisië en andere heiligen waren overtuigd, zich de grootste zondaars van de wereld te moeten noemen. Doch zij, met al hun zonden, willen voor deugdzaam doorgaan! Daarom belijden zij in de Biecht wel geringe fouten, doch zij verzwijgen de doodzonden. Wat een hoogmoed ! Zij meenen, dat de Biechtvader, doordat j zij hem slechts geringe fouten mededeelen, ï wel een goede gedachte van hen zal hebben. Doch hoe vergissen zij zich ! Want alle menschen, zelfs de deugdzaamste, zijn in de oogen van den Biechtvader niets anders, dan wat zij in werkelijkheid zijn ; namelijk arme 'i zondaars, die tot niets goeds in staat zijn, en met allerlei gebreken en kwade neigingen zijn behept. En hij is er diep van overtuigd, dat, als in iemand wat goeds gevonden wordt, daarvoor alleen alle eer en glorie aan God toekomt. .. , Die menschen meenen, dat, ais zij aen Priester hun groote zonden mededeelen, nij minachtend op hen zal neerzien. 5 C «7 Doch ook daarin vergissen zij zich. Want de Biechtvader oordeelt over den rouwmoedigen zondaar geheel anders, dan de wereld ; dat doet. De wereld, ja, die ziet minachtend op den zondaar neer. Wel is zij zelf vol hoogmoed en ongerechtigheid, doch zij houdt dat verborgen. Zoodra zij echter iemand een misslag ziet begaan, haast zij zich, dit j alom bekend te maken, terwijl zij tevens over den schuldige een onbarmhartig vonnis velt. Zij kent ook geen vergeving ; voortaan wijst zij dien zondaar met den vinger na. De wereld is niet beter dan de Phari\ zeers uit de dagen van Jezus. Op zekeren dag brachten deze hoogmoedige huichelaars bij den Zaligmaker een vrouw, die zich schuldig gemaakt had aan een zware zonde tegen de zuiverheid, waarop volgens de Joodsche wet de doodstraf gesteld was. Zij plaatsten de vrouw te midden van het volk, dat op dat oogenblik Jezus omringde, om naar Zijn onderrichting te luisteren. En : de Pharizeërs vroegen Hem : « Leer aar, deze I vrouw is op heeterdaad op overspel betrapt. | In de wet nu heeft Mozes geboden, dezulken te j steenigen. Gij dan, wat zegt Gij ? » Jezus antwoordde niet, doch bukte zich, en begon met den vinger op den grond te schrij. ven. De aanklagers meenden, dat Hij misschien hun namen opschreef, zooals de rechters doen, alvorens zij de verklaring der getuigen hooren. Ongeduldig geworden, drongen zij op een antwoord aan. Toen richtte de Zaligmaker — 88 — zich op, zag hen strak in de oogen en zeide, zoo luid, dat alle aanwezigen het hooren konden : « Wie van u zonder zonden is, werpe den eersten steen op haar. » En weder boog Hij zich voorover, en begon nogmaals te schrijven. Ditmaal konden zij gelooven, dat Hij hun zonden opschreef. Toen verdwenen zij, één voor één, van den oudste tot den jongste. Toen alle Pharizeërs waren heengegaan, sprak Jezus : c Vrouw, waar zijn uw aanklagers ? Heeft niemand u veroordeeld ? » « Niemand, Heer, » antwoordde zij. « Ook Ik zal u niet veroordeelen, » hernam Jezus. « Ga heen, en van nu af, zondig niet meer. » Niet zooals de wereld, of zooals de Pharizeërs, maar zooals Jezus dat deed, aldus oordeelt de Priester over de zondaars. Hij kent de zielen, en weet uit dagelijksche ervaring, dat zij alle vol zwakheden en gebreken zijn. Wanneer de zondaar, voor hem neerknielend, de ootmoedige belijdenis zijner misslagen doet, weet hij, dat niemand het recht heeft, om den eersten steen op hem te werpen. Zal hij het dan zelf doen ? O neen! Hij, de dienaar Gods, kan en mag niet anders wezen dan zijn barmhartige Meester. En daarom zegt hij : «Heeft niemand u veroordeeld ? Ook ik zal u niet veroordeelen. Ga heen, en van nu af, zondig niet meer. » De wereld bemint de zonde, doch in haar hoogmoed versmaadt en achtervolgt zij den zondaar. — 89 — WZZ tn zondag' ** . Wat een vreugde voor een Priester als een dfkë en™ vL <; wederkeert. Geboeid door ae Ketenen van Satan, zuchtend onder den last zijner zonden, veroordeeld tot den een |wigen dood van de hel, knielt die mensch ^e'cTu^ nedf • Doch door de macht Zl v u h6m beende, heeft hij het ge luk, die boeien te kunnen losrukken de ziel van haar schuldenlast te bevrijden en het ttg°enV BeTle'? ^ff^werping té vernt ugen. Bekleed met het schitterend gewaad veerWengrkeKde gen,ade> mag h« daafnTaen Vaders Wtlnenleiden in het huis zijns ( Zou de Priester deze gezuiverde reze P"de ?.n geheiligde ziel, dien vriend8van Snachtn deS hemels> Oo^Sijn1"^ 19- Wie zal biechten op den oordeelsdag? H°ln^ekIa-genSWaardig' hoe diep ongeeen dwaz^ d6 mensch^- die zich do?r onrHdï 611 ongegronde vrees voor het oordeel van hun Biechtvader laten beheer — go — schen, en hun zonden in de Biecht verzwij. gen. I Het middel, dat God in Zijn oneindige barmhartigheid hun tot redding heeft gegeven, gebruiken zij tot hun verderf. Door hun heiligschennissen vermeederen zij hun schulden, en dwalen zij steeds verder van den goeden weg af. En waarom dat alles ? Ach, zij hebben hun zonden in het verborgene bedreven, en nu willen zij die nog voor hun Biechtvader verbergen, opdat aldus niemand hun misslagen kennen zal. Wat een ontzettende dwaling! Hadden zij hun zonden oprecht en met een waar berouw beleden, dan zou niemand ze gekend hebben. Maar nu zij die misslagen in de Biecht verzwijgen, nu juist zullen alle men- I schen ze eens kennen. Want er nadert een dag, die vol gewei- j dige verschrikking zal zijn voor de verdoemden, bijzonder voor hen, die hun doodzonden in de Biecht hebben verzwegen. Dit is de dag van het laatste oordeel. Op dien dag zullen de Engelen uitgaan | I naar de hoeken der aarde, om onder het schallen der bazuinen alle menschen te ver- 1 I gaderen, die ooit hebben geleefd. Dan verschijnt ook de eeuwige Rechter in al Zijn majesteit en kracht. Zie, daar staan zij voor Hem, de scharen gelukzaligen, en de verdoemden ; het koren dat Hij weldra zal verzamelen in Zijn schuren, en het kaf, dat Hij zal overleveren, om verbrand te worden. ■$— ™ —4 - gi aan^L TrdaV dU geschiedt, zal eerst aan alle menschen getoond worden hoe barmhartig God altijd isgeweest voor di'e ver te"; 06" *% n°g uwvolle Biecht al zijn zonden uit te wisschen, en zich weder met Mii te verzoenen. Doch hij gebruikte Mijn genaden öiecht heeft hij die uitvinding Miiner barm. van^Mi? d00r het onwaardig ontvangen riS een n V°Haamx?n ?l06d at en dronkghij hartfahein°° ^t- N^ 13 de ü>d v™ barml hartigheid voorbij, mets zal ongewroken blij- Daar staat nu die ongelukkige. Eertijds '— ^ 92 zag hij er al tegen op, om zijn zonden aan slechts één mensch in het geheim der Biecht mede te deelen. Maar wat moet hq dan nu wel gevoelen, nu de oogen van alle menschen op hem zijn gericht, en iedereen zijn zondig leven tot in de minste bijzonderheden doorschouwt ? . . , O, kon hij zich nu maar vernietigen! Kon hij nu maar wegvluchten, ver uit het gezicht van die menschenzee l « Heuvelen, bedekt mij, bergen, valt op mij neder, » zoo roept hij uit. ■ Maar zijn verlangen wordt niet vervuld. | Als geheel het menschdom de grenzenlooze j barmhartigheid van God heeft doorschouwd, en begrepen heeft, hoe hij, die zoo gemakkeliik zalig had kunnen worden, mi door eigen schuld verloren gaat, klinkt plotseling dat vreeselijk vonnis in zijn ooren, dat geheel zijn wezen met ontzetting en smart vervult : « Ga weg van Mij, vervloekte, in het eeuwige vuur, dat bestemd is voor den duivel en zijn engelen. » .... , En dan stort hij in dien vreesehjken afgrond, welke van vuur en zwavel brandt, en I eeuwig folteren hem onbeschrijfelijke hellepij- \ nen in ziel en lichaam. ! Onuitstaanbaar is zijn lijden, grooter dan 1 van vele andere verdoemden, want hij heen ! zich aan het heilige vergrepen. En dan die ! knagende worm van het geweten, welke —■ zooals voorzegd is — niet sterven zal. «Waardoor, » zoo vraagt hij jammerend, « ben ik hier en lijd ik die onduldbare smarten i » En altijd is het troostelooze antwoord : 93 - « Door eigen schuld. » En dan klaagt hij : « O, had ik maar gesproken in de Biecht. Het was zoo gemakkelijk geweest. Had ik toch maar ernstig er aan gedacht, dat ik door een onwaardige Biecht mijn eeuwige zaligheid in gevaar bracht. Nu zie ik het bewaarheid. Wie zijn doodzonden niet wil biechten op de wereld, zal biechten op den laatsten-oordeelsdag en eeuwig lijden in de hel. Helaas, nu is het te laat! De tijd van barmhartigheid is voorbij. Vaarwel hemel, eeuwig geluk, aanschouwing Gods ! Nu lijd ik hier, altijd, eeuwig, eeuwig... ! En zoo jammert hij voort onder onduldbare pijnen, onuitputtelijke tranen, grenzenloos verdriet, eeuwig zelfverwijt, terwijl tergend hem in de ooren klinkt : « Door eigen schuld ! Wie zijn doodzonde niet biechten wilde op de aarde, biechtte in het oordeel, en lijdt nu eeuwig in de hel. » 20. Heer, tot wien zullen wij gaan ? Geen grooter vijand van een goede Biecht dan de duivel. Immers door een goede Biecht wordt hem de prooi ontrukt, welke hij reeds voor goed in zijn macht waande. Door een goede Biecht ziet hij met één slag het werk vernietigd, waaraan hij reeds zooveel tijd, sluwheid en inspanning had besteed. De duivel tracht daarom, den mensch ■ , . 94 zooveel mogelijk van den biechtstoel^terug te houden. En waar hem dat niet gelukt is bü er op uit, te bewerken, dat de Biecht zoo leinig mogelijk voordeden voor de ziel OPOmergeeenthade te ondervinden van zijn tegenwerking, en te zorgen, dat het ontvangen Tan het H. Sacrament der Biech zoo voordeelig mogelijk is voor de ziel, moet men rvofgende refgels en wenken in achtten: < Vraag vóór de Biecht in een ernstig en nederig gebed, de genade van een oprecht : Derouw, de genade, om de zonden oprecht ^NoemTn den biechtstoel de grootste zonden het eerst. Kan men, om de een of andere omstandigheid aan te dulden, geen geschikte woorden vinden, dan zegge men . ! Er is iets, dat ik niet goed kan zeggen. . 0e Priester helpt dan wel verder j Oo de vragen van zijn Biechtvader moet men niet haastig antwoorden. Het is van vee" belang, eerst eens over het antwoord na teTallooesn'velen hebben de laatste Biecht van hun ^^J1^ ^SL^A "het de laatste Biecht uws levens was. ■ .^i ais. Belijd de zonden m den biechtstoelals of gij ze aan Jezus beleedt. Want Hij zeteu daar in den persoon van den Priester ^Gehoorzaam aan der^tvj^, Jezus zelf. Want Deze heeft tot hem gezegd «Wie u hoort, hoort Mij. » 95 • Beschouw den Priester als uw besten vriend, en schenk hem al uw vertrouwen. Daardoor zult gij een krachtigen steun gevonden hebben in de moeilijkheden van het leven. En gij zult aan den Priester schenken datgene, waarop hij het volste recht heeft. Wel is waar is de Priester een mensch, gelijk ieder ander ; en wel verre van zich op zijn hooge waardigheid of goede eigenschappen te mogen verhoovaardigen, moet hij nederig en dankbaar met den H. Paulus bekennen : « Door de genade Gods ben ik, wat fk ben ; is er in mij iets goeds, « niet ik, maar • de genade Gods met mij » heeft dit gewerkt. » De Priester bekent dit dan ook gaarne. Maar zie nu eens, hoe hij van uw kant al uw vertrouwen verdient. Vooreerst ontvangt de Priester dagelijks een overvloed van genaden, om het werk, waartoe God hem riep, — de zaligmaking der zielen — met goed succes te volbrengen. Vervolgens heeft de Priester door jarenlange studie zoo'n diepe kennis verworven van het zieleleven, van de goede en kwade neigingen in den mensch, van de natuurlijke \ en bovennatuurlijke strijdmiddelen tegen de ! bekoringen, van de wijze, waarop men zijn eeuwige zaligheid moet bewerken, dat hij daarin door geen ander mensch kan worden overtroffen. Doordat hij de eenige is, aan wien dagelijks de diepste geheimen van het menschenhart worden ontsluierd, doet hij zulk een rijke ervaring op, als geen mensch ter wereld ooit zal kunnen bezitten. i ^ i — 96 — Daarbij houdt de Priester alles, wat hem in de Biecht wordt geopenbaard, stipt geheim, zelfs al zou die geheimhouding hem het leven kosten. Al zijn dit reeds genoeg redenen, om hem het volste vertrouwen te schenken, toch mag nog een andere gewichtige reden zeker niet onvermeld blijven. Als een klein kind in gevaar verkeert, roept het terstond om zijn moeder. Waarom ? Stelt het dan zooveel vertrouwen in de hulp en het optreden van een zwakke vrouw ? Zou het van den bijstand van zijn vader niet meer mogen verwachten ? Ongetwijfeld ! En toch roept het om zijn moeder. Want deze heeft, beter dan vader, gelegenheid gehad een eigenschap te toonen, die meer vertrouwen inboezemt dan lichaamskracht, kennis en macht.Die eigenschap is : een groote opofferende liefde. Eenzelfde opofferende liefde vinden wij ook in den Priester ; en zij boezemt ons nog meer vertrouwen in, dan zijn geheimhouding, zijn kennis en zijn ervaring. Elke Priester heeft zich tot taak gesteld, | Christus af te beelden in zijn leven. Nu is er geen eigenschap, die zoo schitterend tot uiting kwam, geheel het leven van onzen dierbaren Zaligmaker door, als Zijn grenzenlooze, zich zelf vergetende liefde. Geen wonder, dat de Priester vooral in die eigenschap zijn god- j delijken Meester tracht na te volgen. En zoo* zien wij dan ook den Priester, uit liefde al zijn krachten, en geheel zijn leven aan God en zijn naaste ten offer brengen. — 97 — t Nog een kind zijnde, verlaat hij reeds, door die liefde tot ons gedreven, het ouderlijke huis, om ver van zijn familie en vrienden zich voor te bereiden tot zijn levensstaat. Evenals de twaalfjarige Jezus in den tempel kan hij zeggen tot hen, die met gebroken hart hem zien heengaan : « Weet gij niet, dat ik in de zaken mijns Vaders zijn moet ? Dat ik Zijn belangen, Zijn eer en het heil der zielen heb te behartigen ? » Terwijl nu zijn vrienden volop blijven genieten van hun vrijheid en van de genoegens, welke de^ blijde, zorgelooze jaren der jeugd zoo rijkelijk kunnen verschaffen, laat hij uit liefde tot God en tot ons, zijn vrijheid aan banden leggen, en brengt gaarne al die genoegens ten offer. Door een ernstige en zware studie van vele jaren verwerft hij zich de noodige bekwaamheid, om veel voor de eer van God en het geluk der zielen te kunnen verrichten. Door gebed, overweging en voortdurende oefening gaat hij steeds vooruit in de deugd, opdat hij daardoor waardiger zal worden, de heilige Wijdingen te ontvangen, en later des te overvloediger zegen op zijn arbeid zal rusten. Dit tijdperk van zijn leven gelijkt het verborgen leven van Jezus in het huisje van Nazareth. Hij neemt toe in wijsheid, in jaren, en in welbehagen bij God en bij de menschen. Na de jaren van Zijn verborgenheid begon Jezus, het Toonbeeld der Priesters, in het openbaar te werken. Met gloeienden ijver heeft Hij onder de menschen de eer van Zijn 7 N. G. 98 ■ hemelschen Vader bevorderd. Gedreven door j de oneindige liefde van Zijn goddelijk Hart, j heeft Hij alles, ja zelfs Zijn leven ten ofier gebracht, om de zielen te verlossen en zalig te maken. De Priester zal Hem ook daarin navolgen. Doch evenals Jezus Zijn verborgen leven besloot met van alles en allen, zelfs van Zijn H. Moeder afscheid te nemen, zoo zal ook de Priester zijn seminarie-leven met een offer beëindigen. Uit liefde tot God en tot ons doet hij voor goed afstand van alles, wat de wereld j hem bieden kan, en wijdt hij zich geheel en voor altijd aan den dienst van God en het heil der zielen. En dan begint een leven, dag aan dag overvloeiend van de edelmoedigste uitingen dier liefde, een leven vol overeenkomst met dat van zijn goddelijken Meester. In den vroegen morgen staat hij aan het altaar, om voor het welzijn der zielen het H. Offer aan den hemelschen Vader op te dragen. Dan reikt hij ook den menschen het Brood der Engelen, waardoor zij zullen leven in eeuwigheid. Vervolgens gaat hij de zieken bezoeken, bedroefden troosten, en onwetenden den weg ten hemel leeren. De armen en de ouden van dagen vinden in hem een steun ; voor de weezen is hij een zorgvolle vader. Ook in den avond is hij nog bezig, zielen te redden, of ze langs veilige wegen naar den hemel te geleiden. Zelfs in den nacht staat hij bij het eerste teeken voor haar welzijn gereed. Een bijzondere plaats nemen in zijn hart de kinderen en de zondaars in. — Q9 — De kinderen; want ook zijn goddelijke Meester is de groote Vriend der kinderen. Daarom verdraagt de Priester met zoo groot geduld de vele gebreken, waarmede de kinderen behept zijn. Daarom bereidt hij ze dikwijls voor tot het waardig ontvangen der heilige Sacramenten. Daarom waarschuwt hij ze onophoudelijk tegen allerlei gevaren, en doet hen zoo mogelijk onderrichten op katholieke scholen en patronaten, welke hij ten koste van vele offers heeft gesticht . En dan de zondaars ! « Ik ben niet gekomen, om te oordeelen, maar om te zoeken en zalig te maken, » zoo sprak zijn goddelijke Meester. De Priester wil Hem ook daarin volgen. Hij wil den zondaar niet veroordeelen en van zich afstooten ; neen, hij zal hem met vreugde ontvangen, en het leven der genade terug schenken. Onophoudelijk klinkt dan ook zijn roepen den afgedwaalde in het oor. Als een goede herder wil hij niet rusten, voordat hij het verloren schaap weergevonden heeft. Hij is door Christus aangesteld tot rechter om te oordeelen, wie vergiftenis verdient, wie niet. Maar wat een barmhartige rechter, is hij ! En wat een geduld, als die zielen hem altijd weer hetzelfde komen vertellen ! | Uren lang verblijft hij in de nauwe cel van j zijn biechtstoel, waar hij den zwakken moed | inspreekt en hun leert, in de bekoringen te | overwinnen; waar hij, als de barmhartige Samaritaan, de wonden der ziel heelt, en als de groote Wonderdoener hen, die naar de ziel gestorven zijn, weder tot het leven opwekt. f < IOO En zoo gaat zijn leven voorbij m voortdurende liefderijke zorgen, voor den dienst van zijn Heer en God en voor de zielen zijner medemenschen. Geen moeite of inspanning is hem te veel. Waar zielen te helpen zijn, daar zal ook de Priester komen. Wordt hij in den kouden winternacht bij .een stervende geroeoen dan zal hi niet toeven. Wordt z?nPehulp op de slagvelden ^%f^Q doodsgevaar zal hij vreezen. Geen bittere koude geen brandende hitte, geen wildernis, geen gevaren zullen hem weerhouden, om in verre landen zielen te zoeken en voor den hemel te winnen. Ja, mocht het noodig zijn, dan zal hij uit liefde zelfs voor een enkele ziel, zijn leven geven. Ongetwijfeld, er zijn op de wereld geen grooter weldoeners der menschheid te vinden dan de Priesters, en vooral om zulk een groote edelmoedige liefde, verdienen zij ons volste vertrouwen en onze innigste dankbaarheid. Doch, laten we vooral ook dankbaar zijn iegens God, die het Priesterschap heeft ingeSdie ons goede Priesters gaf en door w.en elke Priester het goede, wat hij tot stand brengt, verricht! 21. Moedig volhouden! D_ mensch die door zijn zondig leven tot aal de poo?t der ongelukkige eeuwigheid werd gevoerd, slaat denJarugwe^ IOI der in, als hij zijn schuld ootmoedig erkent, en zich voor God vernedert. Door een oprechte en rouwmoedige Biecht komt hij vervolgens weder op den goeden weg, den weg, die naar den hemel leidt. Wat een overgang! Van de poort der hel, naar den goeden weg; van het pad der zonde, naar het pad der deugd ; van duisternis, droefheid en angst, naar licht, vreugde en vrede ! In zijn blijdschap over deze gelukkige verandering mag de mensch echter niet beginnen te gelooven, dat hij nu voortaan ongestoord zal kunnen voortgaan op den weg naar het hemelsch Vaderland, en nooit meer herinnerd zal worden aan de duistere wegen, welke hij eenmaal heeft bewandeld. De ervaring zou hem dan wel eens iets anders kunnen leeren. Eens had een vijandelijk leger een land geheel veroverd, en bezetting gelegd in alle steden en dorpen. Zelfs de hoofdstad was door den vijand ingenomen. De ongelukkige bevolking ging diep gebukt onder de wreede dwingelandij, welke de vijand uitoefende. Geen vreugdekreet werd dan ook meer gehoord. Ieder ging somber zijns weegs, met angst en schrik denkend aan de toekomst. Er waren evenwel in het land enkele personen, die in den benarden toestand niet wilden berusten. In het geheim spanden zij samen, en verwierven zich een aanhang. Op zekeren dag overvielen zij onverhoeds de vijandelijke troepen, welke de hoofdstad 4 *■ - 102 bezet hielden, verdreven ze uit de stad, en sloten daarna de poorten. Wat een vreugde onder de bevolking! Alle neerslachtigheid was bij tooverslag verdwenen. Men juichte en jubelde, en vierde vroolijk feest. Echter, de vijand was wel verdreven, doch nog niet verslagen ; wel uit de hoofdstad verjaagd, maar nog niet uit het land. Ongetwijteld zou hij terug keeren, om te trachten, zich weder van de stad meester te maken. En men kon verwachten, dat dan zijn wraak ontzettend zou zijn. Gelukkig evenwel verzuimden de inwoners niet, bij al hun vreugde toch ook op hun hoede te zijn. Dag en nacht bewaakten zij de wallen. Wel bestormde de vijand telkens de stad. Zelfs gelukte het hem, nog eenige malen in een gedeelte der stad door te dringen. Doch even dikwijls werd hij weer terstond daaruit gedreven. Ten slotte begonnen zijn aanvallen in hevigheid en in aantal te verminderen. De moed der burgers nam daarentegen toe. Zelfs waagden zij uitvallen, en heroverden een gedeelte der om- j geving. De bewoners dier streken sloten zich j bij hen aan. Gezamenlijk dreven zij den vijand meer en meer terug. Wel bood hij nog j menigmaal heftigen tegenstand. Doch de burgers verloren den moed niet ; zij hielden j dapper vol, en smaakten eindelijk het ge- j noegen, geheel hun land aan den vijand ont- j rukt te zien. De mensch, die in de macht is gekomen van een zondige gewoonte, heeft, om zich > —$ io3 weer daarvan te bevrijden, eenzelfden strijd te voeren, als de bewoners van dit land Eerst moet hij de zonde uit de hoofdstad, dat is uit zijn hart, verdrijven. Door zelf- hemditring 6n 6611 g06de BieGht gelukt Zeer zeker heeft hij nu alle reden tot juichen. Want de angstige gedachte, dat hij door zijn zonden voor eeuwig zou verloren gaan, heeft plaats gemaakt voor de gedachte aan zijn toekomstig eeuwig geluk. In al die vreugde mag hij echter niet verzuimen zijn ouden vijand goed in het oog te houden. Deze is wel verdreven, maar nog met verslagen en ten onder gebracht. Hij is Ifi 6t h,art verjaaed> maar staat nog dichtbij, aan de poort van dat hart, gereed om weer binnen te komen. Hij huist nog in den geest van den mensch, waar hij tal van slechte gedachten of andere bekoringen doet ontstaan ; en werkt nog in zijn lichaam, waar hij vele gevaarlijke neigingen veroorzaakt. Dat hij geen middel onbeproefd zal laten om weer binnen te komen, daarvoor heeft J ezus zelf ons gewaarschuwd. « Wanneer de onreine geest van den mensch is uitgegaan, » zoo zegt onze goede Zaligmaker, « dan dwaalt tnj rond door dorre plaatsen en zoekt rust. En daar hij die niet vindt, zegt hij : « Ik wil terug keeren m het huis, waarvan ik ben uitgegaan. , En als hij komt, vindt hij het huis gereinigd en opgesierd. Dan gaat hij heen, en neemt nog zeven S geesten met zich mede, die nog slechter zijn dan hij. En als zij binnen gekomen zijn, - 104 - wonen zij daar. En de laatste dingen van dien mensch zijn erger dan de eerste. » De mensch kan er dus zeker van zijn, dat zijn vijand hem niet met rust zal laten, en hem vooral in den eersten tijd, dikwijls en hevig zal bekoren. Daarom moet die mensch ijverig bidden, voortdurend waken, en dapper strijden, opdat hij in de bekoring niet bezwijkt, en de i vijand niet weder van zijn hart bezit neemt. Het is waar, dat door zwakheid, door onvoorzichtigheid, of door onervarenheid in den strijd de mensch in den eersten tijd gemakkelijk en dikwijls in zijn zonde kan j terugvallen. Doch dan moet hij terstond door j een ootmoedig gebed en een goede Biecht j den vijand weer uit zijn hart verdrijven, om j met nieuwen moed en met alle kracht den j strijd te hervatten. Nooit den moed verliezen ! Zeker is dat hervallen in de zonde, hetgeen zoo licht kan 1 gebeuren, zeer gevaarlijk. De vijand staat j dan als het ware weer op de wallen, en heeft t al eenige wijken der stad bezet. Doch nu t moet men niet meenen, dat daardoor alles I verloren is, en alle gebed, waakzaamheid en j strijd vergeefsch is geweest. Zoolang men zich niet aan de zonde hecht, zoolang men den afschuw jegens de zonde in zich levendig houdt, zich verootmoedigt, en zoo spoedig mogelijk gaat biechten, zoolang is de strijd niet verloren. Laat de mensch trachten, dit hervallen te gebruiken als een wapen tegen zijn vijand, door namelijk na elke zonde zijn groote zwak- • io5 heid te erkennen, en zich voor te nemen, noe niddenger Zijn' " n°g ijV6riger e" iete' Nooit mag de mensch zeggen • c Ik kan mijn kwade neiging niet overwinnen. , Wet is waar dat men niet uit eigen kracht die overwinning kan behalen, dochmen altes in He6 ^Van dod" « ^ kan alles in Hem, die mij versterkt. » Dit woord is van den ootmoedigen apostel Paulus die zich zelf een onnutte dienstknecht en de minste der apostelen noemde, uit zich zelf tot mets goeds in staat. wWft--er Zeker van : G°d zal helpen aaars met, maar dat hij zich bekeere en het eeuwig leven verwerve. , Daar de zondaar uit zich zelf niet in staat is, zlh te bekeeren en het eeuwig leven te verwerven moet God wel bereid zijn, hem bij te stlan' Hmensch di6n U*taad do°r «en verSen T Vraagt' Zal.hij hem zeker ze(1-gs wefke v^gen Onder de vijanden, die aan den men^i, den oorlog hebben verklaard, fc er ge™ zoo gevaarlijk en zoo machtig ais de gfest van menTchTr Jk^k- ™JZe hij het hart van den , mensch tracht binnen te dringen. legerkamp ^ ,onzuiverheid heeft twee 1 teHm,deeenedkerwPer^ ^twee pTten' dtr0feendrmgten0°ren' ^^ ta ^ftS i vttet SDgeD !, de °nkuische Sedaclten der natuur * de ongeregeld* neigingen lÜkWhet WedrUSa -knïgSplaa Zi>n ? Nat«^' geliik ve2.--5amp m de wereld zoveel mooogin en^eiden' 6n de toega«gswegen der .^^OMenzewstrettg bewaken, en ' -. i— i sp\ IIO voor den geest der onzuiverheid gesloten houvoorueugc „^^^fnn en neigingen, Hen. ml ae bieom-o g^^i. — - ^ wdke uit het kamp in den mensch zelf te voorschijn komen, terstond weerstaan. 23. Op wacht! ■ « eerste pijlen, welke kuische zielen D treffen, en niet zelden doodelijk wonder^ dringen in het hart door de oogen, . zeprt de H. Bernardus. , • Welk een ontzettende schade één onreine voorstelling kan aanrichten, ' een kunnen zijn van één onvoorzicntigen flil, leert ons de geschiedenis van David, den :*ffiJÏ- Godshart, die altijd de wetten des Heeren overdacht, om te zorgen dat zijn wil voortdurend in overstemming was, met hetgeen God had voor- geschreven. . God zelf riep hem tot koning uit. Door den geest des Heeren bezield, werd I %T^fou afstammen de groote Nakomeling, de Heiland der wereld. David, de vertrouweling van den Aller hoogste,' de heilige, door God zeionder• richt David, de koning, de profeet, de stam j vader van den God-Mensch, zag een persoon S die aanleiding moest geven tot onzedige —-—~ ■ r III gedachten. En oogenblikkelijk viel hij in de zonde. Het was maar één blik, doch die ééne blik was voldoende, om terstond het vuur der hartstocht in zijn hart te doen ontbranden. Door dien éénen blik stortte het geheele gebouw van zijn deugden ineen, en David, de man Gods, werd een duivel gelijk. In zijn jeugd had David eens met een leeuw gestreden. Hij had diens muil gespleten, en zijn beenderen over het veld verspreid. David had ook durven strijden tegen den reus Goliath, voor wiens stem alleen reeds het geheele Israëlietische leger beefde. Ongewapend had hij den geharnasten reus aangevallen, en hem met een steen uit zijn slinger gedood. Nu richt David zijn oogen op iemand, die aanleiding moest geven tot onkuische gedachten. En oogenblikkelijk verduistert deze roemvolle krijgsheld al zijn heldendaden. Nu is één blik voldoende, om dengene te verslaan, die eens zelfs een leeuw verslagen had. Eén blik overweldigt nu den onverschrokken held, die door den reus Goliath niet kon overweldigd worden. Eén blik overwint nu dengene, die zijn toorn, zijn wraakzucht en andere hartstochten volkomen meester was. Hoe sterk, hoe wijs, hoe heilig David ook is, hij is te zwak om weerstand te bieden aan de onzuivere begeerte, door dien éénen oiik wakker geroepen. - ; , __ _____ . _r_ 112 David vergeet zijn heilige voorvaderen de Patriarchen,-!zijn grooten Nakomeling, den Heiland der wereld. Hij vergeet zijrl roemrijken naam, zijn volk, zijn Heer en God, en hii geeft zich over aan onkuischheid. Door de oogen is de groote koning van Israël, de heilige man Gods, gevallen. Wanneer nu dit den heüigen koning David overkwam, die reeds zoover gevorderd was °n de deugd, en begaafd was met zooveel goede e^genschlppen, wat zal er dan geschieden m!t hen, die minder deugdzaam en mmder begenadigd zijn, wanneer zij den vijand hunner ziel door de oogen binnenlaten ? Het kan niet uitblijven, dat zelfs de heiligste menschen in zonde vallen, als zij niet. over hun oogen waken. Immers, wat kan de mensch utt zich zelf ? Door Gods hulp alleen kan mj de deugd beoefenen. God zal die hulp wel verleenen, als de mensch ze m een nederig gebed vraagt. Maar Hij weigert d e hulp, ! al! de mensch den vijand vrijen toegang \ ^Daarom zeide onze goede Zaligmaker tot Zijn apostelen : « Waakt en bidt, opdat gi nlS in de bekoring valt, want ^ gees is wel gewillig, doch het vleesch is zwak . » Dit zeide Hii tot heilige mannen, die alles verlaten hadden, om Hem te volgen, die reeds drie jaren lang door Hem onderricht waren, die Zijn voorbelld hadden aanschouwd en diezich I onder Zijn leiding geoefend hadden m de I ^wf moeten dus allen over onze oogen waken; en mij moeten bmden, omjolhar , — H3 — ding in de deugd. Bijzonder is dat noodig in onze dagen. Want het gevaar, dat de geest der onzuiverheid door de oogen binnendringt, is in deze tijden schrikbarend toegenomen. Door allerlei uitvindingen op het gebied van fotografie,bioscoop, drukkunst e.a.,endoor de aanwending van stoom en electriciteit is het mogelijk geworden, de wereld met een vloed van slechte afbeeldingen te overstroomen. Theaters en bioscopen, waar de H. Deugd ten gronde gaat, verrijzen alom in groot getal. Door een onzedige mode waart de verleiding in onze onmiddellijke omgeving rond. Hoeveel redenen dus om ijverig te waken, en veel te bidden ! Bij het bekijken van platen, van illustraties, van uitstallingen in winkelkasten, enz., moeten wij daarom bijzondere voorzichtigheid in acht nemen. Men mag geen theaters, bioscopen of museums bezoeken, waar de deugd van zuiverheid gevaar loopt. Indien men niet met zekerheid weet, dat een dergelijke inrichting ongevaarlijk is, moet men die niet bezoeken, zonder van ernstige personen, die in staat zijn, daarover te oordeelen (bijv. de Biechtvader), gunstige inlichtingen te hebben ontvangen. Men moet bij het bewaken zijner oogen steeds met groote nauwgezetheid te werk I gaan. Nooit kan men er spijt van hebben, | daarin te streng te zijn geweest. Wel hebben i velen zelfs een geringe onvoorzichtigheid I in het bewaken hunner oogen, zwaar moeten boeten. 8 n. g. — ii4 — Er zijn personen, die niet terstond aanleiding geven tot onzuivere gedachten, doch wier aanblik wij toch moeten vermijden, omdat zij op den duur de H. Deugd van zuiverheid in groot gevaar brengen. Deze personen zijn dan ook niet minder te duchten dan andere, die uit hun aard aanleiding geven tot slechte gedachten; vooral ook, omdat velen het gevaar niet inzien, hetwelk in den omgang met dergelijke personen is gelegen. De H. Geest waarschuwt ons tegen dergelijke personen door te zeggen : « Beschouw niemand om de schoonheid zijner gestalte. » Ook de H. Augustinus, die uit eigen ervaring zoo goed wist, van welke zijde gevaar dreigt, vermaant : « Als uw blikken bij toeval een wezen ontmoeten, welks aanblik gevaar kan opleveren, wacht u dan ten minste, het met opzet te aanschouwen. » Met deze woorden raadt hij ons aan, geen acht te slaan op bedoelde personen, en ze onverschillig voorbij te gaan, zooals men zoovele zaken op straat en in huis voorbij gaat, waaraan men geen aandacht schenkt, ofschoon men ze wel ziet. Ondanks alle zorgen, om niets te zien, wat aanleiding zal geven tot onreine gedachten, kan het voorkomen, dat ons oog bij toeval op dergelijke personen of zaken valt. Wij moeten dan onze oogen terstond afwenden. Terstond; zonder dralen, zonder aarzelen ; zonder eerst te vragen, of het gevaar wel zoo groot is. Terstond; want elk talmen kan de noodlottigste gevolgen hebben. Wanneer iemand vreest, dat anderen deze n5 waakzaamheid zullen bespotten, laat hij dan bedenken, dat het oog, hetwelk zich nu verlustigt in het aanschouwen van onzedige dingen, in de eeuwigheid bittere tranen zal schreien, en vreeselijk gepijnigd zal worden door het afschuwelijke en schrikwekkende gezicht der duivelen en der verdoemden. Laten wij daarom, zooals de H. Man Job zegt, een verbond sluiten met onze oogen, opdat ze niets zien, wat aanleiding kan zijn tot onzuivere gedachten. Bedwingen wij op deze wereld onze oogen, opdat het ons later vergund worde, ze vrij en onbelemmerd naar alle kanten te richten, om de onbeschrijfelijke heerlijkheid der hemelen te aanschouwen, welke God bestemd heeft voor hen, die in dit leven de deugd der engelen met ijver hebben bewaard. 24. De lokvogels. J pvoK langs de ooren tracht de geest van \J onzuiverheid naar binnen te dringen. De duivel wordt wel eens vergeleken bij een vogelaar. Op een stille plaats spant deze in het vroege morgenuur zijn net. Daarna strooit hij met volle hand voedsel uit, en tracht door zacht en lieflijk gefluit de vogels te lokken. Daar komen er eenige aanvliegen. Schuch; ter naderen zij de plaats, waar het eten ligt. : : n6 Zii vertrouwen het niet erg. Zij hooren wel fluiten, maar nergens zien zij andere vogels zitten Toch bemerken zij niets verdachts, en dan : de graankorrels zien er zoo heerlijk uit! Kom, ze zullen het maar wagen. Nu strijken ze op het eten neer. Nauwelijks hebben ze echter een graankorrel naar binnen gespeeld, of daar slaat pijlsnel het net over hen heen. . , Weg is alle vreugde! Ze zijn m de macht van denvogelaar.Deze grijpt ze, bindt aan een | hunner pootjes een koordje, en zet ze daarna in de nabijheid vast. Moor Wederom wordt het net uitgezet. Maar , nu behoeft de vogelaar zelf niet meer te lokken Hij heeft medehelpers gekregen, die het j nog beter kunnen dan hij. Zie eens, hoe die j gevangen vogeltjes telkens opfladderen! Hoor lens, hoe ze piepen en fluiten! In veel groo- j ter aantal komen nu de andere vogels opda- | sen Waarom zouden ze ook wegblijven r5 ür . is daar voedsel in overvloed. Ook behoeven ze niet te vreezen. Verschillende andere vogels zijn er al, en fladderen en eten en zin- g6Daar strijken ze in groote zwermen op de graankorrels neer. Zie eens, hoe ze zich aan | het heerlijk aas vergasten! Doch plotseling slaat het net over hen heen, en alle zijn gevangen.De vogelaar lacht Zoo gaat het goed . Wat heeft hij toch goede lokvogels! Niet gaarne zou hij ze willen missen ! Vroeg in den morgen van het bestaan der wereld is Satan er op uitgegaan om lokvogels te vangen. Hoe spoedig had hij ^j^J^ /T\ " — ii7 — door streelende woorden en schoone beloften in zijn net gevangen ! Eva verleidde Adam ! Sedert dien dag heeft de vorst der duisternis altijd lokvogels in zijn dienst gehad. De kinderen der menschen verleidden de kinderen Gods ; de heidenen verleidden de Israëlieten. En ook in onze dagen leven op aarde tal van handlangers van Satan, kinderen en volwassenen, overal — op straat, op de werkplaats, op school, zelfs in het huisgezin — uitgezonden, om hem in zijn helsch bedrijf bij te staan, en hem zooveel mogelijk winsten te bezorgen. Hoor ze eens lokken, die kinderen, die grooten ! Ze vertellen van de genoegens, die ze vinden in hun zondig leven. Zij schertsen en lachen om het grootste kwaad. Zij roepen hun medemenschen de verleidelijkste woorden toe. Arme zielen, die naar de lokstem luisteren! Arme «zielen, die zeggen : « Waarom zou ik het ook niet doen ? Die daar doen het toch ook ! » Arme zielen, voor gij het weet, zijt gij gevangen ! En Satan lacht, want zijn buit is groot. Rampzalige lokvogels ! Waarom lacht en schertst gij bij het grootste kwaad ? — Is het niet om de stem van uw geweten te smoren ? WTaarom tracht gij uw naaste te verleiden? — Is het niet uit afgunst, omdat hij beter en gelukkiger is dan gij ? Rampzalige lokvogels! Gij maakt door — 118 — uw onzedige, dubbelzinnige en verdachte woorden u zelf en anderen ongelukkig. Gij werkt den Zaligmaker, die Zijn leven gegeven heeft, om alle zielen te verlossen, rechtstreeks tegen. . Het goede, door Hem en door Zijn heilige Kerk in de zielen opgebouwd, breekt gij weer af. . , De vruchten, welke de zielen oogsten, door het aanhooren van Gods woord, en het ontvangen der H.H. Sacramenten, worden door u gestolen. . . ... Gij staat in dienst van Satan, die u tot belooning voor uw medewerking eeuwig zal pijnigen in de hel. a ^ - Luistert naar den eeuwigen Rechter ! « Wee den mensch, door wien de ergernis komt. » {Matth. XVIII, 7). . « Wie een van deze kleinen, welke m Mij gelooven, ergert, behoort met een molensteen om den nals in de diepte der zee verdronken te worden. » {Matth, XVIII, 6). Gedenkt de woorden der H. Schrift : « Wie slechte gesprekken voert, kan niet verborgen blijven En het strafgericht zal niet aan hem voorbij gaan. » . Betert u dus, voor het te laat is. en^herstelt zoo goed mogelijk de aangerichte scha- | de1 . i Én wij, die de lokstem der verleiders hoo- ren, wat hebben wij te doen ? Als de geest der onzuiverheid langs de oogen tracht binnen te dringen, wenden wij ez terstond af. Als die vijand langs de ooren ^^innen_^ — lig — sluipen, moeten wij die ook afwenden, door terstond het gevaarlijke gezelschap te ontvluchten. Terstond ; zonder aarzelen, zonder talmen, zonder verdere overweging. Want ieder oogenblik dralen kan noodlottig zijn. Melaatschheid is een vreeselijke ziekte. Niet alleen voor dengene, die er door wordt aangetast, maar ook voor zijn evenmensch. Met de grootste zorg moet deze den melaatsche ontvlieden, want zelfs zijn adem is besmettelijk. Daarom waren deze ongelukkigen verplicht, hun komst door geroep of door het luiden van een bel aan te kondigen. Nog gevaarlijker zijn echter de menschen, die het verderf, hetwelk zij in hun ziel meedragen, op anderen overbrengen. Ook hun adem is besmettelijk, want door hun woorden steken zij de ziel van hun evenmensch aan ; en daardoor worden zij de eerste oorzaak, dat deze den eeuwigen dood sterft. Gelukkig degenen, die in de onzedige of dubbelzinnige woorden dezer menschen het luiden der bel hunner melaatschheid hebben vernomen, en toen het dreigende gevaar ijlings zijn ontvlucht. Dat toch nooit iemand zoo dwaas zij te meenen, dat hij tegen het vrijwillig aanhooren van onzedige of dubbelzinnige taal bestand zou zijn. De H. Paulus zegt uitdruki kelijk : « Laat u niet bedriegen : slechte gesprekken bederven goede zeden. » (i Kor. XV, 33.) 120 Zelfs al was men zoo wijs als Salomon, dan nog zou men niet tegen dergelijke gesprekken bestand zijn. , Salomon, de roemvolle koning van lsraei, v,,h r^d eeheel zijn leven trouw gediend. De wfPr was hem zei s tweemaal verschenen, en had hlm meTeen buitengewone wijsheid ge- | Z6o£ hoogen ouderdom komt hij echter in aanraking met heidensche vrouwen. Noch aanraking me wijsheid, zijn tegen, rar gTsltkC be'tand.3 Hij luistert naar _£ Sden, zondigt door en hij, de wijste man van het Oude verooiiu, V7lfdif£nu%1f w£n, deugdzamen en beëdigdenSalomon overkwam wa *al er dan geschieden met nen, uic i w\jshe?d,gdeugd en genade bezitten, als zij de verleiding niet ontvluchten. Ta, zelfs de heiligste en de meest geze Daarom- zeide Jezus tot Z jn aposteie « Waakt en bidt, opdat gij met m de heKo ring valt. Want de geest is tfLjfö™* doch het vleescb is zwak. » Hijjzeiae^l 121 woorden op den avond voor Zijn sterven, opdat ze niet zouden worden vergeten. Immers, hetgeen een vader in de laatste uren van zijn leven spreekt, wordt als een kostbaar aandenken bewaard. Het is niet altijd mogelijk, het gezelschap van personen, die onzedige, dubbelzinnige of verdachte taal spreken, te ontvluchten. Doch dan moet men ten minste zijn best doen, om zoo weinig mogelijk naar hun woorden te luisteren. Misschien kunnen we de verleiding, die van zulke personen uitgaat, wegnemen of verminderen, door het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Mogelijk zijn we ook in de gelegenheid, onzen afkeer te kennen te geven. In ieder geval moeten we in ons binnenste terstond onzen afkeer uitspreken, en God om bijstand vragen in het gevaar. Onder de personen, die onheil stichten door hun onzedige of dubbelzinnige taal, zijn er, die de kunst verstaan, hun slechte gedachten aan tallooze menschen en tot in de uiterste hoeken der aarde bekend te maken. Zij leggen die gedachten in dagbladen, tijdschriften en boeken neer, en deze dragen ze voort naar steden en dorpen en ver verwijderde streken. J a zelfs, nadat de dood reeds lang hun lippen deed verstommen, en terwijl zij in de eeuwigheid het kwaad betreuren, dat zij op aarde hebben gesticht, gaan ze nog voort, door hun geschriften tot de menschen te spreken. Uren lang houden ze hen met hun bedrieglijke verhalen bezig, en ver- 122 leiden en bederven ze hen door hun leugenachtige en slechte taal. Zulken personen kunnen en moeten wij terstond het zwijgen opleggen. Dicht dat boek! Weg die courant, dat tijdschrift! Wanneer wij gewaar worden, dat zij slecht voor ons zijn, en ze zijn ons eigendom : zelfs in het vuur ermede, of ze in duizend stukken gescheurd! Want het is beter, dat die geschriften, hoe kostbaar ze ook mogen wezen in het vuur vergaan, dan dat wij zelf eenmaal door het helsche vuur gefolterd zouden worden. In den ouden tijd waren de zeelieden zeer bijgeloovig. Zoo meenden zij, dat op een eilandje, in de nabijheid van Sicilië, Sirenen woonden. Dit waren waternimfen, met het lichaam van een vogel en het gelaat van een jonkvrouw, beroemd door haar wonderschoon g6Alsnu een schip niet ver van dat eiland voorbij voer, drong het lieflijk gezang dier sirenen tot de zeelieden door. Dit maakte dan op hen zulk een geweldigen mdruk, dat ze niet bij machte waren, aan de betoovermg weerstand te bieden. Door het gezang met onweerstaanbare kracht aangetrokken, naderden zij meer en meer het eiland. Dit was hun wisse ondergang. Want in de nabijheid lag een groot aantal blinde klippen. Het schip stiet daar zeker op en verging. En zoo vond menig zeeman, door het sirenengezang misleid, zijn grai w de golven. — 123 — Er zijn personen, die, ofschoon zij zedig zijn in hun of haar woorden, toch een gevaar zijn voor de H. Deugd. Onder den invloed dier personen geraakt de hartstocht aan het smeulen, om langzamerhand aan te wakkeren tot een vuur, dat de H. Deugd, de andere deugden, ja zelfs alles, wat waarde heeft voor de eeuwigheid, geheel verteert. In den omgang zijn die personen als sirenen. Door hun of haar gesprekken wor- ' den vele jeugdige personen meer en meer aangetrokken. Steeds langer willen zij in dat gezelschap vertoeven, steeds meer van den sirenenzang vernemen. Maar het einde is, dat de deugd der engelen schipbreuk ! lijdt, en de ziel, in plaats van in veilige haven aan te landen, jammerlijk ten gronde gaat. Hoe zou het ook anders kunnen ? « Wie, het gevaar bemint, zal er in omkomen,» zeide Jezus. Daarom moeten jeugdige personen ook dién omgang vluchten, en, als zij tot de I ontdekking komen,, dat zij in het gezelschap van sirenen zijn aangeland, moeten zij dat gezelschap voortaan vermijden, zelfs j ; al zou dat nog zooveel opoffering kosten. Want slechts één zaak is noodig, namelijk, dat wij onze ziel in een veilige haven brengen. Onze goede Zaligmaker zeide dan ook : « Indien uw rechter oog u ergert (aanleiding tot zonde is), ruk het dan uit, en werp het van u. Want het is beter voor u, een uwer leden te verliezen, dan dat uw geheele lichaam naar de hel gaat. » (Matth. V, 29.) Al ^ f- 124 — zou die omgang ons dus nog zoo dierbaar lï£, wat het ons ook moge kosten, wn moeten hem vermijden. In de levensgeschiedenis van den heiligen Edmond leest men, dat hij van zijn jeugd at elk slecht gezelschap met de grootste zorg ^Toefop zekeren dag zijn makkers zich j schuldig maakten aan het spreken van on■ zedUge taal, keerde hij hun terstond den rug toe en ging heen. Onderweg ontmoette hij Ifn tchoonen jongeling, toWtaa^ « God zegene u, beste vriend. Omdat gij u van die makkers afwendt, zoek ik u op. » Ver wonderd bleef Edmond staan en vroeg aan den jongeling, wie hij was. « Zie op mijn voorhoofd, » was het antwoord; « daar zult gh mhn naam lezen. » Nu sloeg Edmond zijn oogen op en las : « Jezus van Nazareth Koning der Joden. » Daarna verdween de Talisrmaker doch het hart van Edmond bit! nog langen tijd met hemelsche vreugde "wanneer wij slecht gezelschap met zorg ontvluchten, dan kunnen wij er eveneens zeker van zijn, dat Jezus ons daarom meer zal beminnen en zegenen. En al zien wn Hem niet op deze wereld voor onze oogen verschijnen, dan mogen wij er toch op re tenen dat als wij eenmaal m het gezei schap'der engelen en heiligen worden toegelaten. Hij ook ons tegemoet treden, zeeeende : « Omdat ge u van slechte mas kerf heM afgewend, zoek Ik u op. Kom, goede *€) " " ~~ 125 ■ en getrouwe dienstknecht, treed binnen in de vreugde uws Heeren. » 25. Bid en werk I De mensch gelijkt een belegerde vesting. De vijand zijner ziel heeft zich om hem heen gelegerd in verschillende kampen : in theaters, bioscopen, gezelschappen, boeken, en tracht door de oogen en door de ooren binnen te dringen. Daarom moeten deze toegangswegen met de meeste zorg worden bewaakt. Er zijn echter ook vijanden binnen de vesting van 's menschen lichaam. Het zijn de slechte gedachten en de ongeregelde neigingen der natuur. Deze houden zich soms dagen lang schuil, om dan door een onverhoedschen aanval te trachten, de vesting in handen te krijgen. Worden zij de baas, dan openen zij al spoedig de poorten der oogen en der ooren, om ook den vijand van buiten toe te laten. Het is daarom noodzakelijk, die slechte gedachten en ongeregelde neigingen in bedwang te houden, en altijd waakzaam te zijn bij dag en bij nacht, en waar ook ter wereld wij ons zouden bevinden. Want, al onttrekken wij ons volkomen aan de verleiding der wereld, al zouden wij zelfs vluchten naar een onbewoond eiland, of naar de eenzaamheid der woestijn, ons zelf. kunnen wij niet ontvluchten. Den vijand in I2Ó ons dragen wij altijd met ons mede, waarheen wij ook gaan. In dien strijd tegen den vijand in ons mogen wij weer niet op onze eigen krachten vertrouwen. Immers wij kunnen alleen deugdzaam leven door de hulp van God, welke wij Hem door middel van het gebed moeten vragen. Jezus zeide daarom : « Waakt en bidt, opdat gij niet in de bekoring valt. Want de geest is wel gewillig, doch het vleesch is zwak. » Hij gaf deze vermaning op den avond voor Zijn lijden aan Zijn apostelen, en door hen ook aan ons. Op dien avond had echter niemand ze meer noodig dan Petrus, de voornaamste der apostelen. Petrus had drie jaren lang de lessen van zijn goddelijken Meester gevolgd. Hij was met een groote liefde en ijver voor Jezus bezield. Hij had op dien avond zijn eerste H. Communie ontvangen, en zijn Heer plechtig beloofd, Hem nooit te zullen verloochenen. Ondanks dit alles, mocht Petrus echter niet gelooven, dat hij nu uit eigen kracht in staat zou zijn, aan de bekoring weerstand te bieden. Daarom spoorde Jezus hem aan tot het eenige, dat kracht geeft in de bekoring : tot gebed en waakzaamheid. Want hij, die waakt en bidt, mag vertrouwen op den alvermogenden bijstand van God. Doch Petrus waakt niet ; en Petrus bidt niet. Hij vertrouwt op zijn goede gezindheid, en op zijn goede voornemens en daarom is hij uiterst zwak. Door een ontzettende 127 zonde zal hij leeren, dat een mensch, hoeveel genaden hij ook ontving, en welke goede voornemens hij ook maakte, altijd zeer nederig over zich zelf moet blijven denken, en nooit nalatig mag zijn in waakzaamheid en gebed. Petrus begeeft zich in gevaarlijk gezelschap, en verloochent daar, zelfs tot drie maal, zijn goeden Meester ; eenige uren na zijn eerste H. Communie, eenige uren na zijn stellige belofte : « Al moest ik ook met U sterven, verloochenen zal ik U nooit. » Als dit nu Petrus overkwam, die door den Zaligmaker was uitverkoren tot het apostelambt, — Petrus, die de steenrots was, waarop Jezus Zijn Kerk zou bouwen, — Petrus, zoo goed onderwezen, zoo overvloedig gezegend, met zooveel liefde en ijver bezield ; wat zal er dan geschieden met ons, als wij op eigen krachten en op goede voornemens vertrouwen ? Het is ongetwijfeld zeer aanbevelenswaardig, goede voornemens te maken , en deze dikwijls te hernieuwen ; maar wij mogen nooit gelooven, dat wij alleen door de kracht dezer voornemens tegen de bekoring bestand zijn. Integendeel, wij moeten voortdurend waken en bidden, opdat wij aan den vijand weerstand bieden, en de goede voornemens, welke wij met de hulp van God hebben gemaakt, ook door Zijn bijstand ten uitvoer brengen. I Wanneer onreine gedachten in onzen geest 128 opkomen, moeten wij terstond gereed staan, om ze met den grootsten spoed te verwijderen. . ij Een slechte gedachte is als een gloeiende kool, welke ons op de hand valt. Schudden wij ze niet terstond er af, dan zal ze een gevaarlijke en pijnlijke wonde veroorzaken. Zoo kan een slechte gedachte, welke niet terstond verdreven wordt, ontzettende schade toebrengen aan de ziel. De H. Hieronymus vergelijkt daarom de onreine gedachte met een slang, die men op den kop zal trappen, zoodra men ze ontdekt, omdat ze anders een doodelijk vergif begint uit te spuwen. Men verdrijft onzedige gedachten en ongeregelde neigingen der natuur door gebed, endoor flink aan iets anders te gaan denken. Wanneer men met gespannen aandacht zich met een andere zaak gaat bezig houden, moet de slechte gedachte wijken, want het is niet mogelijk, zijn volle opmerkzaamheid tegelijkertijd op twee verschillende zaken te richten. , Slechte gedachten moet men altijd met de grootste minachting behandelen. De H. Clemens Hofbauer zegt : « Behandel slechte gedachten als vallende bladeren, of als scheldende vrouwen. Men houdt er zich niet mede op, doch gaat zijns weegs. » # Laten wij die gedachten en neigingen ook zooveel mogelijk tot ons voordeel gebruiken, door ons te vernederen, ze toe te schrijven aan onze eigen zwakheid en bedorvenheid, 129 en ons zeiven aan te sporen tot een ijverig gebed. Al is het niet mogelijk, alle slechte gedachten en neigingen te weren, toch kunnen wij haar aantal sterk verminderen, door te zorgen, altijd ijverig bezig te zijn. De ledigheid is de bron van zeer veel kwaad. Dit leert ons de treurige geschiedenis der inwoners van Sodoma en Gomorrhar die vooral door de ledigheid in zulk een afgrond van zedeloosheid weggezonken waren. Ook de H. Augustinus werd in zijn jeugd het slachtoffer van de ledigheid. Toen hij 16 jaar oud was, kon hij zijn studiën niet meer voortzetten, omdat zijn vader niet in staat was, de kosten daarvan te dragen. Daar de jongeling nu veel ledigen tijd had, duurde het niet lang, of hij viel in tal van zonden tegen de H. Deugd. Terecht noemt de H. Johannes Chrysostomus daarom de ledigheid, een stilstaand water, dat van ongedierte wemelt, en verstikkende dampen uitwasemt. De H. Cassianus zegt : « Waar één duivel den mensch bekoort, die bezig is, daar zijn er honderd, die den ledigganger bekoren. » Een jeugdige monnik, die zijn tijd niet nuttig besteedde, beklaagde zich op zekeren dag bij zijn overste over de vele gedachten tegen de H. Deugd, welke zijn geest bestormden. De overste belastte hem daarop met een groot aantal bezigheden, welke zijn tijd geheel in beslag namen. 9 N. G. 130 Na eenigen tijd liet de overste den monnik bij zich komen, en vroeg hem, of hij nog altijd door zooveel slechte gedachten werd bekoord. « Bekoord ? » antwoordde de monnik ; « hoe zou dat mogelijk zijn ? Ik heb nauwelijks den tijd om adem te scheppen.» Dat vele bezigheden een uitkomst zijn voor degenen, die een zwaren strijd te voeren hebben tegen den geest van onzuiverheid, leert ook de levensgeschiedenis van den H. Hieronymus. In 375 woonde deze heilige als kluizenaar aan de grenzen van Syrië in de woestijn Chalcis. Hij leefde daar in een grot. De harde rotsgrond was zijn legerstede; een steen diende hem tot hoofdkussen. Zijn eenig voedsel bestond in kruiden en wortels van planten ; zijn drank was het water van een bron. Hieronymus was kluizenaar geworden, om ongestoord in overweging, vasten en gebed, aan het heil zijner ziel te kunnen arbeiden. Evenwel, al had hij de wereld en haar verleiding ontvlucht, zich zelf had hij niet kunnen ontvluchten. De gedachten aan de ontuchtige personen, die hij te Rome gezien en gehoord had, toen hij daar voor eenige jaren een losbandig leven leidde, waren hem in de eenzaamheid gevolgd, en lieten hem dag noch nacht met rust. Hij trachtte j deze gedachten te verdrijven door steeds j strenger vasten, hij matte zijn lichaam af, j door hooge bergruggen te bestijgen, en door j zijn nachtrust te verkorten ; hij sloeg zich met een steen op de borst. Doch de onzuivere j i3i beelden hielden niet op hem te achtervolgen en te kwellen. 5 De heüige leed veel onder dien hardnekkigen strijd. Hij zondigde echter niet: want» ^ was hij geen meester van zijn veri beelding en yan zijn gevoel, met Gods hulp bleef hij toch meester van zijn wil en van zijn hart. En zoo verwierf hij zich door strijd en lijden een groote schat van verdiensten. Eindelijk vond hij een middel, om zich yan die hinderlijke en gevaarlijke gedachten te bevrijden. Hij maakte het plan, een ; groot werk tot stand te brengen, namelijk ; de vertaling van de H. Schrift uit de Hebreeuwsche taal in het Latijn. Aanvankelijk deden de vele moeilijkheden, welke, aan dit werk waren verbonden, hem meermalen aarzelen. Maar toch zette hij het eens gevormde plan met alle kracht door. De inspanning, welke de studie van de Hebreeuwsche taal hem kostte ; de moeilijke en verre reizen, die voor een nauwkeurige vertaling van den Bijbel noodig waren, bezorgden hem zooveel bezigheden, namen zoozeer zijn gedachten in beslag, dat daardoor de slechte beelden hoe langer hoe meer op den achtergrond werden gedrongen, en hij eindelijk de zielerust vond, die hij zoolang te vergeefs had gezoen i. Wanneer wij ons ijverig toeleggen op het gebed, en ons inspannen, om al onzen tijd te besteden volgens Gods welbehagen, dan zullen wij gemakkelijk de deugd van zuiverheid bewaren, en een zielevrede genieten, welken j de ledigganger niet kent. — 132 — En bovendien zullen wij een schat verzamelen, waarvan onze goddelijke Zaligmaker gezegd heeft, dat geen roest of mot hem zal verteren, en geen dieven hem zullen weghalen of stelen ; een schat in den hemel, die ons geluk zal zijn in eeuwigheid! 26. Uw Wil geschiede. Wanneer de mensch, geholpen door de genade Gods, over zijn oogen, zijn ooren en zijn gedachten nauwlettend waakt, dan beschut hij zich daardoor tegen de aanvallen van zijn geduchten vijand, den geest van onzuiverheid. Deze vijand is echter niet de eenige,dien hij te bestrijden heeft. Er zijn om hem, en in hem nog verschillende andere vijanden, die, als zij niet bestreden worden, een machtigen invloed kunnen verwerven in de ziel. Eén van die vijanden is de ongeregelde zucht naar vrijheid, de zucht om zooveel mogelijk onafhankelijk te zijn en los van alle banden, de zucht bij voorkeur eigen wil en eigen inzicht te volgen, desnoods tegen den wil van ouders en andere overheden in. De hoovaardigheid, die, volgens de heilige Schrift, het begin is aller zonden, is ook de bron van die ongeregelde zucht naar vrijheid, ja zelfs is die neiging een van haar getrouwste dienaressen. Want door weinig zaken wordt de hoogmoed meer gestreeld, dan 133 - door de zucht, onafhankelijk van anderen zijn eigen weg te gaan. anderen, i.hetJ-boek Ecclesiasticus wordt de mensch die aan den hoogmoed toegeeft vergeleken bij iemand, die te veel wil 1. Wh EvenaIs het ve«tand van den S^^kaneoorHeeereld *' Z°°dat h« niet m^ sSnH ^ l6n' Z0° Wordt ook het ver¬ huld en ,"n h°°gm°edige in nevelen gezelfs in rJ\ITWa™,n! gebracht, en verlilst zicht belangnikste zaken het juiste in- Daarom zien wij den hoogmoedige die aan zijn verlangen naar vrijheidheeft' toe gegeven het rechte spoor verlaten en in ttbllT^ tTVaW Hoe 'redelik vl kmd aan zijn ouders genoorzaamt. Vooral van oudere kinderen mag men verwachten, dat zij met een grootere zamlf S'de" vaardigheid zmlen^hoor! aan ™ °^"J' dlf/lch overgegeven hebben aan hun ongeregelde zucht naar vrijheid : meereHoeeon,Sl°tte- gee" S^oorzaZneïd | luisteren zii nf61 ?J W°rden' des te minder en heL \ ?aar den raad' de vermaningen en het bevel hunner overheden. « Ik heb lan? sgtanang»°znoder ^ m«-r ouders g"5 staan, » zoo spreken zij. « Nu is de tiid van gehoorzamen voorbij. Ik ben verstandig ge" ! znoeg,^m mij zelf te besturen; ik wifvrij | Wanneer zij gewaarschuwd worden voor een slechten vriend of vriendin, slaan ziT op d e waarschuwing nauwelijks acht. Ab °S dien omgang nu eenmaal aangenaam vinden 134 — wie zou hun dien dan mogen verbieden ? Zij j willen vrij zijn! Wanneer zij door hun overheden aangemaand worden, toch voorzichtig te zijn met lectuur, en hun aangeraden wordt, de boeken, waarvan zij niet zeker weten, dat ze goed zijn, eerst aan verstandige menschen ter beoordeeling te geven, dan lachen zij om die voorzichtigheid, en vinden ze erg overdreven. Want zij kunnen zelf wel beoordeelen, of het boek goed is of slecht. En waarom zouden zij ook niet alles mogen lezen ? Zij willen vrij zijn ! Zij willen vrij zijn ; en daarom scheiden zij zich meer en meer af van hun huisgenooten, en van die gezelschappen, waarin zij tot dusver hun geloof en hun onschuld hebben bewaard. Vrij willen zij zijn ! Vrij, om te doen en te laten, wat zij verkiezen, vrij om, zoo zij willen, ook het kwade te doen ! # Ongelukkigen, die ze zijn ! « Terwijl zi] zeiden, wijs te zijn, » zoo zegt de H. Paulus, « zijn ze dwazen geworden. » (Rom. I, 22.) Zij dachten, de vrijheid te verwerven, doch inderdaad werden zij ongemerkt gevangen in de strikken hunner ergste vijanden, en aan handen en voeten gebonden door hun hartstochten. Want alle menschen zijn van hun jeugd af tot het kwade geneigd. En wanneer zij zich losmaken van die banden, welke hen van het kwaad afhouden, dan zullen zij weldra in de slavernij van hun hartstochten gevangen zijn. In de jaren van onderdanigheid aan hun — 135 — overheden leefden zij gelukkig en tevreden, en aten zij niet van de verboden vrucht. Doch de satan, die jaloersch was op hun geluk, sprak : « Waarom zijt gij niet vrij, om te eten van alle boomen uit het Paradijs ? Vrees niet, gij zult niet sterven. Integendeel, uw oogen zullen opengaan, en gij zult als goden zijn. » En smachtend naar grootheid en vrijheidr strekten zij de hand uit naar de vrucht der kennis van goed en kwaad. En zij, die nooit iets anders dan het goede hadden gekend, leerden nu door eigen bittere ervaring ook het kwaad onderscheiden. Want zij werden de slaven hunner hartstochten. En ze zijn gestorven. Wanneer in den nacht een landhoeve in vlammen opgaat, draaft het losloopend vee het vuur tegemoet, en werpt zich in den brand. Zoo snelden zij, die zich overgaven aan hun zucht naar vrijheid, als redelooze dieren hun ongeluk tegemoet. En hoevele jaren zullen voorbij gaan, eer zij hun dwaasheid zullen inzien! Hoeveel kwaad zal er dan geschied zijn ! Wat een ; verdriet zorgzamen ouders aangedaan ! En voor hoevelen zal de nevel, waarin de hoogmoed hun verstand hulde, nooit meer j optrekken, en zal het uur van den dood het j begin zijn hunner eeuwige straf ! De H. Schrift verhaalt, dat de Hoogepriester Heli twee zonen had, Ophni en Phineës. Beiden hadden zich van het ouderlijk gezag los gemaakt, en den weg der zonde ingeslagen. Toen zij door hun vader vermaand werden, — 136 — hun leven te beteren, luisterden zij niet naar hem. Integendeel, steeds verder weken zij j van den goeden weg af, en eigenden zich zelfs een groot deel der offergaven toe, welke de j Israëlieten voor den tempeldienst bestemd hadden. Eindelijk was de maat hunner boos- | heid vol, en werden zij door de wraak Gods | getroffen. Beiden kwamen op denzelfden dag j om in een strijd tegen de Philistijnen, zooals j de Heer vooraf aan den profeet Samuel had bekend gemaakt. En ook Heli, die in gebreke was gebleven, zijn kinderen tijdig te bestraffen, stierf een plotselingen dood. Is het niet duidelijk, dat die ongeregelde zucht naar vrijheid een onzer gevaarlijkste j vijanden is ? Laten wij haar dan met alle kracht bestrijden, door tegenover die zucht onze ware verhouding tot God te plaatsen. Wij zijn niet op de wereld, om onzen eigen zin te volgen ; doch om te volbrengen den heiligen Wil van God. God is onze Schepper, dus onze Heer en Meester ; en wij, Zijn schepselen, behooren Hem toe. Wij zijn | Zijn dienstknechten, Zijn onderdanen, en wij moeten Hem dus in alles gehoorzamen. Bit moet dan ons doel zijn hier op de wereld : in alles den H. Wil van God te volbrengen ; zóó te denken, zóó te verlan- j gen, en zóó te doen als Hem aangenaam is. Dit zal ons tijdens ons leven de grootste vreugde verschaffen, en het zal onze troost zijn in het uur van den dood. Hoe gelukkig is degene, die kan zeggen : — 137 — « Ik heb altijd Gods Wil gezocht. » Want hij heeft op deze wereld gedaan, wat ook de engelen doen in den hemel. Deze heilige geesten zien voortdurend op naar het goddelijk We- ; zen, om te weten, wat Zijn heilig welbehagen is. Zoodra zij dit vernomen hebben, haasten zij zich, dien Wil zoo volmaakt mogelijk te volbrengen. Ook wij behooren zoo te doen. Wel smaken wij nog niet het geluk, God van aanschijn tot aanschijn te aanschouwen, maar Zijn heiligen Wil vermogen wij toch met zekerheid te kennen. Want God heeft ons overheden ge- j geven, die ons Zijn heiligen Wil bekend ma- j ken. Hij verlangt, dat wij in hun bevel, Zijn bevel zullen zien ; in hun raad, Zijn raad ; ; in hun vermaning, Zijn vermaning. Zeer aangenaam aan God is die onderdanigheid. Aan geen Zijner geboden heeft God | een bijzondere belofte verbonden, behalve aan het vierde. Daar zegt Hij : « Eert vader en moeder, opdat gij lang moogt leven op aarde. » God belooft dus een lang leven, en daarbij tevens Zijn bijzonderen zegen ; want zonder dezen ! zou een lang leven geen belooning kunnen j genoemd worden. En als er sommigen, die het vierde gebod nauwgezet hebben onderhouden, vroeg gestorven zijn, zooals een H. Aloysius, een H. Johannes Berchmans, dan is dat, omdat het voor hen nog een grootere belooning was, de kroon der heiligen, welke zij ondanks hun kortstondig leven reeds hadden verdiend, ook spoedig te mogen ontvan- ! gen. — 138 — Hoor ook, wat de H. Geest in het boek Ecclesiasticus (III, 5-11) zegt : « Als iemand die schatten verzamelt, zoo is degene, die zijn moeder eert. » « Wie zijn vader eert, zal op den tijd, dat hij bidt, verhooring vinden. Wie zijn vader eert, zal lang leven, en wie zijn vader gehoorzaam is, zal zijn moeder troost verschaffen. » « De zegen des vaders bevestigt de huizen der kinderen, de vloek der moeder verwoest ze echter tot den grond. » De zucht naar vrijheid spoort ons aan j tot ongehoorzaamheid. Bestrijden wij haar j dan door ware gehoorzaamheid en onderda- j nigheid aan hetgezag van Ouders, Biechtvader en andere overheden. Laten wij gehoorzaam en onderdanig zijn, | niet uit vrees, of om den menschen te beha- \ gen, maar uit liefde tot God, om aan God te behagen, wiens Wil ons door onze overheden wordt bekend gemaakt. Dat is de ware gehoorzaamheid, die aan God zoo aangenaam j is, en waarvan in de H. Schrift gezegd wordt, j dat zij voor God meer waarde heeft dan offers. Dat is de gehoorzaamheid, waarvan de H. Thomas van Aquino zegt, dat zij het aangenaamste geschenk is, dat wij God kunnen aanbieden, omdat wij daardoor het offer brengen van hetgeen ons het dierbaarste is, nl. van onzen eigen wil. Dat is de ware gehoorzaamheid, waardoor verschillende heiligen, in korten tijd meer verdiensten hebben verzameld, dan vrome kluizenaars in lange jaren van de gestrengste boetvaardigheid. In de levensge- — 139 — schiedenis van den H. Dorotheus wordt verhaald dat een zijner leerlingen met name Dositheus, die niet sterk genoeg bleek te niaUT dG ?trenSe.boetplegingen der kluizenaars te volgen, zich bijzonder toelegde op de gehoorzaamheid en op de verloochening van zijn eigen wil. Nu vijf jaren stierf Do! sitheus. Nu maakte God in een openbaring | aan den abt Dorotheus bekend, dat de heiligf I jongeling m den hemel een belooning ont| vangen had, gelijk aan die van de heilig! klui■ zenaars, Paulus en Antonius, die bijna een eeuw lang m de woestijn hadden geleefd, en tallooze verstervingen hadden verricht Tevens openbaarde God, dat de H. Dositheus ; dit loon ontvangen had, om zijn bijzondere e%enwüam " verlooch^ing van z|n , riJ^V^f naar onafhankelijkheid tracht ons I over te halen vermaningen en waarschuwin- : gen, welke tot ons heil gegeven worden, in \ bedJh?d- 6 ^an- Lat6n Wjj daarom er op bedacht zijn, die vermaningen en waarschuwingen met een nederig en dankbaar hart te ken* en' en Ze tot ons oordeel te gebrui- bewijzen ons een I g riiel?enSi' dan degenen> die ons prijzen. \ Gelukkig degene, die voor welgemeende 1 vermaningen en waarschuwingen len open oor heeft, want hij zal daardoor voor vele ! misstappen worden behoed 1 on^L™1^1^ ZUCht naar vriJbeid zet ons aan, den goeden raad, door onze overheden gegeven, te verachten, en hem niet — 140 ,„. op te volgen. Laten wij echter steeds met een leerzaam hart naar goeden raad luisteren, en hem bereidwillig en ijverig m toepassing brengen. Wie den goeden raad zijner overheden aanneemt, trekt voordeel uit hun kennis en uit hun rijpe ervaring ; hij gaat , een veel veiliger weg dan degene, wiens verstand verblind is door de zucht, eigen wil , - en eigen inzicht te volgen. Vooral moeten wij met groote aandacht ; en volgzaamheid luisteren naar den raad van onzen Biechtvader, en m onze moeilijkheden gaarne zijn oordeel inwinnen. De H. Alphonsus zegt : « Wij, arme stervelingen, wandelen hier op de aarde tusschen duizend strikken. De bekoringen van den duivel, de slechte gelegenheden, verkeerde gezelschappen en vooral onze eigen hartstochten, die ons zoo dikwerf doen afdwalen : ziedaar even zoovele strikken, die voor ons gespannen zijn. En wie ' zal bij zoovele gevaren zalig worden ( De wijze man antwoordde : « Slechts hij \ zal zalig worden, die de strikken vermijdt. » | (Prov. XI, 15.) I Maar, hoe kan men deze strikken vermij- den ? ■.., . Alleen, door zich aan een leidsman toe te ! vertrouwen. Indien ge te middernacht door een bosch vol afgronden moest gaan, en geen gids hadt, die u met een licht voorging, en ; u op de gevaarlijke punten opmerkzaam \ maakte, dan zoudt ge zeer zeker in groot gevaar verkeeren, uw leven te verliezen. En zoudt ge dan in de dingen uwer zaligheid _ - — 1 I4I u zelf naar eigen goeddunken willen besturen ? Volgen wij in de onderdanigheid en den ootmoed het voorbeeld van den jongen Tobias. Deze was reeds een volwassen man, toen zijn vader, meenend, dat hij niet lang meer zou leven, hem bij zich riep, en zijn zoon vele heilzame lessen en vermaningen gaf. Voor den jongen Tobias waren deze raadgevingen een wet, en hij zeide dan ook : « Mijn vader, al wat gij mij bevolen hebt, zal ik doen. » Hoewel hij zijn kinderjaren reeds lang achter den rug had, ondernam hij niets van belang, zonder den raad en den wil van zijn vader. Eens moest hij op reis naar een ver land. Niet zijn eigen inzicht, doch de raad van zijn vader was hem üaarbij tot richtsnoer. De oude Tobias raadde hem aan, naar een goeden metgezel uit te zien. Zonder tegenspraak gaat hij uit, om dien te zoeken. Als hij er een gevonden heeft, moet de vader eerst met dien metgezel spreken, alvorens hij zijn toestemming geeft. Eerst nadat Tobias den zegen zijns vaders verkregen heeft, gaat hij op reis. Met welk ^ een aanhankelijkheid en zorg spreekt Tobias in den vreemde over zijn ouders. Wanneer zijn schoonvader hem tracht over te halen, nog langer bij hem te blijven, en tot geruststelling zijner ouders een bode wil zenden, weigert Tobias beslist. En verlangend volgens den wensch van zijn vader te 142 handelen, antwoordt hij : « Neen, ik weet, \ dat mijn vader en mijn moeder reeds de dagen tellen, en hun hart bekommerd is. » (Tob. X, 9-) Doch laten wij vooral acht slaan op het schitterend voorbeeld van onderdanigheid en gelijkvormigheid met Gods Wil, dat onze goede Zaligmaker ons gegeven heeft « Ik ben nedergedaald uit den hemel, » zoo zeide Jezus, « niet om Mijn wil te doen, maar om den Wil te volbrengen van Hem, die Mij gezonden heeft. » (Jo. VI, 38-). Daarom was Hij in alles aan Zijn heilige Moeder en aan Zijn H. Voedstervader on- der danig. , Hij was hun onderdanig van de kribbe tot Zijn twaalfde jaar, dat is in die jaren, j dat sommige ^kinderen reeds zoo eigenzinnig kunnen zijn. , ! Hij was hun ook onderdanig van Zijn twaalfde tot Zijn achttiende jaar, m dien leeftijd dat sommige kinderen zoo opstandig en I oneerbiedig jegens hun ouders worden; en hun ' zooveel verdriet en zorg veroorzaken, omdat I zij zich ondanks waarschuwingen en verI maningen in het gevaar der verleiding be- I geo6ok was Hij onderdanig van Zijn achttiende jaartot Zijn vieren twintigste; m dien leettijd, dat sommige volwassen kinderen dingen durven ondernemen, en betrekkingen aanknoopen, zonder op den raad hunner ouders acht te slaan. . Hii was hun onderdanig van Zijn vier J —s - 143 ~ en twintigste tot Zijn dertigste jaar; dus in die jaren, dat sommigen denken en handelen alsof er geen vierde gebod bestond. , Joen Jezus dertig jaar oud was, verliet Hij het huisje van Nazareth, waar de Schep- i per der wereld aan twee eenvoudige menschen, Zijn eigen schepselen, gehoorzaamd had. Hij begon nu Zijn openbaar leven ; evenwel niet om Zijn eigen wil te doen, doch om den Wil te volbrengen van Zijn hemel; schen Vader. Dat was het eenige doel van • Zijn leven, daarvoor leefde Hij, daarin ging I HlJ geheel en al op. Daarom zeide Jezus : j c Het is Mijn voedsel, dat Ik den Wil volbreng yan Hem, die Mij gezonden heeft, opdat Ik Zijn werk volbrenge. » (Jo. IV, 34.) En Hij bad, en Hij predikte, en Hij deed wonderen, geheel volgens het inzicht van Zijn hemelschen Vader, wiens Wil te volbrengen Zijn leven was. Toen kwam het einde van Zijn leven. Op den avond voor Zijn sterven, wanneer Hij m den Hof van Olijven al het lijden voor zich ziet, dat men Hem den volgenden dag zal aandoen, schrikt Zijn menschehjke natuur voor de kwellingen, welke Hij zal ondergaan, terug. Doch Hij denkt er niet aan, daarom den lijdenskelk te weigeren. Integendeel, ootmoedig ter aarde gebogen bidt Hij vol onderwerping aan den H. Wil van God : « Indien deze kelk niet aan Mij kan voorbijgaan, niet Mijn, doch Uw Wil gschiede >, Dan staat Hij op, en gaat vol Heilige berusting Zijn lijden tegemoet. Uit ! ~ ■ —— , c — 144 — gehoorzaamheid aan Zijn hemelschen Vader en uit liefde tot ons, geeft Hij zich vrijwillig aan Zijn vijanden over. Hij laat zich gewillig binden, duldt met de grootste onderwerping allerlei spot en hoon, ontvangt met goddelijk geduld de vreeselijke geeselslagen en de scher- I pe doornenkroon. Om den Wil van God te volbrengen, sleept Hij met de uiterste krachtsinspanning het zware kruis tegen den Cal- | varieberg op. Daar laat Hij zich gewillig kruisigen, om in nederige onderwerping aan j Gods raadsbesluiten, en uit liefde tot ons, | | op het altaar van het kruis het offer van i j zichzelf aan Zijn hemelschen Vader te j kunnen opdragen. Wel mocht de H. Paulus van onzen goe- \ \ den Zaligmaker zeggen : « Jezus heeft de \ gedaante van een slaaf aangenomen, en Hij I is gehoorzaam geweest tot den dood, ja tot | \ den dood des kruises. » (Phil. II, 8.) Laten ook wij in ons leven niets anders i verlangen, dan Gods H. Wil te volbrengen. Bidden wij daarom dikwijls tot Jezus en j Zijn H. Moeder, opdat wij Zijn H. Wil al- I tijd mogen kennen, en de genade verkrijgen, hem zoo volmaakt mogelijk te volbrengen. « Uw Wil geschiede op aarde, zooals de engelen hem volbrengen in den hemel. » Dit zij onze leuze van den morgen tot den avond, bij dag en bij nacht. « Uw Wil geschiede op aarde, zooals in den hemel, » dat zij onze leuze in voor-en tegenspoed, in vreugde en smart. «Uw Wil geschiede, » dat zij ons richtsnoer, H5 langen : . Uw heilige geschiede, o God U 27- De diamant van het ware geluk. ! L'of ^inT °JmWof %ZHt, ~ ***** slecht, ^ikw^tiefsvanu & °f ! de verborgenheden van uw' hart een ^ langen, dat geheel uw leven al nw\? ?r" en daden beheerscht. Du fs het VbïëTte? naar geluk. et : GlJ streeft Gij kunt dat niet ontkennen eens uw verlane-en* win ^ Onderzoek neemt, op den gd?enen^Verlangen *e ook I telkens hePtstr:vetCrgelukgr°nd *e : streven lederen mensc^f °?d heeft dit het hem zou aanzetten tengfC£apen' opdat h-el, waar hij %t I Verwonder u echter wel dat Pr velen ernstig dwalen hii ÏT„ . er zo°" geluk. uwaien dij hun streven naar weFke Tofeen teUn"* °nafzienb^ akker, noudenXr^oSeTplt "lef' ^ ^ met de spade inT? , Zle ze daar staan iq spade m de hand, voorovergebogen, n. g. — 146 — terwijl ze met begeerige blikken de aarde afzoeken. Dag aan dag graven die menschen aldus door. En wat is hun doel? Wat zoeken zij ? Wel, iemand heeft gezegd, dat er een allerkostbaarste schat in den vorm van een schitterenden diamant, in dien akker verborgen ligt. Die schat is het volmaakte geluk. Degene, die hem vindt, zal terstond al zijn verlangens, welke hij ook^ mocht koesteren, bevredigd zien. En dat niet voor een oogenblik, maar voor eeuwig en altijd. Nooit meer zal hem iets ontbreken ; wat hij mocht begeeren, zal hij bezitten ; hij zal volmaakt gelukkig zijn. Daar stijgt een jubelkreet uit den boezem j van een dier zwoegers op. Met afgunstige blikken zien de omstanders den gelukkige aan. Deze bukt zich en raapt een steen op. Zou het de diamant van het ware geluk zijn ! Hij wrijft hem schoon ; bekijkt hem van alle kanten. Dan schiet een trek van bittere teleurstelling over zijn gelaat. « Rijkdom '» staat er op den steen geschreven. Wat heeft hij daar aan ? Rijkdom is het volmaakte geluk niet. O, hij is niet de eenige, die teleurgesteld wordt. Zoo dikwijls klinken juichkreten over het veld. Doch even dikwijls volgt daarop teleurstelling. De een vindt den steen van het vermaak, een ander den steen van de eer, een ander den steen van de smart, een ander dien van de wroeging. Doch geen vindt den kostbaren diamant van het volmaakte geluk. 147 Zoo werken reeds zestig eeuwen lang, tallooze menschen op den wereldakker. Koningen hebben er gegraven en bedelaars, armen en rijken, grijsaards en kinderen. Doch niemand vond het volmaakte geluk. Geslachten volgden elkander op, zonder tusschenpoozen. De spade, die den een ontviel, werd door den ander opgenomen. Doch hoeveel jaren men ook arbeidde, welk een ijver en een kracht werd aangewend, niemand vond het volmaakte geluk. Maar is dat dan wel op deze aarde te bereiken ? Wie maakte den mensch wijs, dat de schat van het volmaakte geluk hier op de wereld te vinden is ? De aartsleugenaar, de vader der leugentaal de satan. ' Satan wordt door velen meer geloofd dan koning Salomon. Ook deze zocht eenmaal op den wereldakker naar het volmaakte geluk Die wijze, die machtige, die rijke koning vond het echter evenmin. En toen hij op het emde van zijn leven overzag, wat de wereld hem aan rijkdom, macht, eer en genoegens gT^Ï .had' riep hij' teleurgesteld uit • « IJ delheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid. » J Satan wordt door velen meer geloofd dan de profeten, die naar den hemel wezen als naar het oord, waar het eeuwig geluk te vinden is. satan wordt door velen meer geloofd dan de heiligen, die ons door hun woord en door hun voorbeeld geleerd hebben, hoe wij bet volmaakte geluk, dat zij reeds genieten kunnen bereiken. — 148 — Hij wordt door velen meer geloofd, dan Christus, de eeuwige Waarheid, die ons met duidelijke woorden het volmaakte geluk hiernamaals heeft toegezegd, wanneer wij Hem trouw dienen. Door velen wordt in Satan meer geloof gesteld ; doch niet door allen. Want alle eeuwen hebben menschen aanschouwd, die op den akker van de wereld hebben gewerkt met een zekere onverschilligheid voor hetgeen deze hun zou opleveren; menschen, die wisten, dat de tijdelijke goederen en genoegens — rijkdom, vermaken, eer, kennis — slechts een korten tijd eenige voldoening kunnen schenken; menschen, die als Salomon deze goederen ij delheid der ij delheden noemen, doch met den H. Augustinus daaraan toevoegen: «Ja, alles is ij delheid, behalve God beminnen, en Hem alleen dienen. » En daarom werken zij op deze wereld met oog en hart ten hemel geheven, niet voor een tijdelijk loon, maar voor een eeuwig, terwijl zij vol vertrouwen op Gods barmhartigheid en liefde den dag afwachten, waarop zij tot loon voor hun arbeid, in het bezit zullen gesteld worden van het ware, volmaakte en onvergankelijke geluk, waarnaar zij op deze wereld zoo verlangend hebben uitgezien. Doen wij evenzoo. ~ IA9 — 28. De jacht naar genot. pwE menschen, die niet weten, of niet \_J willen weten, dat er in den hemel een volmaakt geluk dengenen wacht, die op deze wereld God trouw dienen, zoeken hun geluk in rijkdom, in kennis, in eer, maar vooral in de aardsche genoegens en vermaken. % Door alle tijden zien wij tallooze menschen ja, soms geheele volkeren, den weg naar den hemel miskennend, aardsche genoegens en vermaken rusteloos najagen. Ook in onze dagen hebben zeer velen hun hart en hun zinnen op aardsche genoegens gesteld. Genieten ! Genieten ! Dat is de leuze van den dag; daaraan wordt, steeds meer geld en steeds meer tijd besteed. De eenvoud in kleeding, voeding en genotmiddelen verdwijnt meer en meer. Geen stad, geen dorp of het biedt zijn vermakelijkheden aan. Voortdurend worden er nieuwe vermaken uitgedacht, voortdurend streeft men er naar het genot, dat zij bieden, te vergrooten en te vervolmaken. Het aantal kerken volgt langzaam en met moeite den aanwas der bevolking. Het aantal gebouwen voor vermaak groeit met den dag. Het getal godsdienstige vereenigingen neemt nauwelijks toe. Het getal vereenigingen voor vermaak wordt dagelijks grooter. Ook de jeugd wordt meegesleurd door den steeds sneller voortbruisenden stroom naar zingenot. Zoo weinig mogelijk tijd voor de studie, zooveel mogelijk voor het — 15° — snel Voor de ziel het strikt noodzakelijke, maar voor het vermaak allen tijd,waarover men beschikken kan. Is dat niet de leuze van velen ? Ongetwijfeld is dit een zeer slecht teeken. Want hoe meer de mensch zich aan vermaken overgeeft, des te meer dwaalt hij van den goeden weg af. * Vooreerst kunnen die vermaken, hoe tai« rijk en hoe uitgezocht ook, hem niet bevredigen. Een mensch, die zich laat beheerschen door zijn zucht naar genot, is als een schipbreukeling, die zijn dorst zou willen lesschen met zeewater. Hoe meer hij drinkt, des te heviger wordt zijn dorst, des te meer verlangt hii weer te drinken. Zoo verlangt de mensch, die zich aan zijn zucht naar aardsche genoegens overgeeft, steeds meer zingenot. Maar hij wordt nooit verzadigd. ■ Doch niet alleen kunnen de aardsche genoegens den mensch niet gelukkig maken, zij trekken hem ook meer en meer van het goede af. Uren, zelfs dagen lang, houdt hij zich met de gedachte aan zijn vermaken bezig. Hij denkt er aan bij zijn opstaan, bij zijn gebed, bij zijn bezigheden, en daardoor is er voor verheven en goede gedachten geen tijd en geen plaats Die gedachte aan aardsche genoegens zijn als donkere wolken, welke het zonlicht onderscheppen. Zij verhinderen de goddelijke genade met haar licht | en warmte in het hart van den mensch door I te dringen. ^ — i5i — Die teugellooze zucht naar genot is dan ook een van de grootste tegenstanders van Christus en Zijn Kerk. Het is een vijand, die den goeden Herder brutaal in den weg treedt, en Hem een deel Zijner kudde ontrooft. Wilt gij weten, hoevelen hij er buit maakt ? Hoor dan Christus spreken : « Waar uw schat is, daar is ook uw hart. » (Luc. XII, 34-) En zie eens om u heen. Kent gij er geen, die op het uur der godsdienstoefeningen zich wel allerlei genoegens en vermaken kunnen verschaffen, maar niet naar de kerk gaan ? Kent gij er geen, die wel uren lang in allerlei gezelschappen vertoeven, maar geen half uur kunnen missen voor Biecht en heilige Communie? Kent gij er geen, die trouw de sportterreinen bezoeken, maar zelden Vespers of Lof ? «Waar uw schat is, daar is ook uw hart. * Lezer, moge van u gezegd kunnen worden, dat gij uw schat gevonden hebt in het heilig Tabernakel! Het najagen der aardsche genoegens brengt den mensch vroeg of laat tot vele zonden, a Want de zinnen en de gedachten van den mensch zijn van zijn jeugd af tot het kwade geneigd. » (Genes. VIII, 21.) En daarom zal hij, die zich teugelloos aan zijn zucht naar genot overgeeft, weldra ook gevaarlijke en verboden genoegens gaan zoeken. Hoe gemakkelijk vindt hij die. Want tal-, ^ ty> — 152 — loos zijn de tooneelstukken, de voordrachten, de füms, waardoor de deugd — bijzonder die van zuiverheid — uit het hart van den mensch wordt weggenomen, of waarin door lagen spot met godsdienstige personen of zaken, geloof en eerbied worden ondermijnd. Het najagen der aardsche genoegens brengt den mensch ook dikwijls tot slechten omgang. Want wanneer hij in de eerste plaats op genieten bedacht is, zal hij er weinig acht op slaan, in welk gezelschap hij door zijn zucht naar het genoegen gedreven wordt. Sommige vermaken, die overigens uit hun aard onschuldig zijn, brengen den mensch tot verwaarloozing zijner godsdienstplichten. Zoo bijvoorbeeld wedstrijden, die op den Zondagmorgen gespeeld worden. Hoevele jonge mannen van dezen tijd zouden als oorzaak hunner afdwaling van het geloof, als oorzaak van hun ongodsdienstig of zedeloos leven, als oorzaak van de gemengde verkeering, welke zij hebben gesloten, moeten aanwijzen het lidmaatschap van een neutrale club voor sport, tooneel ot een ander vermaak. Meerdere genoegens, op zich zelf beschouwd zeer onschuldig, brengen den mensch tot ontheiliging van den Zondag, doordat zij zooveel tijd of zulk een groote lichamelijke inspanning vergen. De dag des Heeren is door God ingesteld, opdat wij Hem zouden loven en danken, en meer nog dan op andere dagen zouden werkzaam zijn tot heil onzer ziel. De dag des Heeren moet dus in de eerste plaats 153 • en grootendeels gewijd zijn aan godsdienstige werken. De Zondag is tevens een rustdag, ons door God gegeven, om uit te rusten van de vermoeienissen, welke de vervulling van onzen dagelijkschen arbeid veroorzaakt. Het j is niet strijdig met deze rust, en ook niet strijdig met de heiligheid van den dag des Heeren, wanneer wij op den Zondag eenige ontspanning nemen in den vorm van het een I of ander vermaak. Doch men gebruikt den Zondag tegen de bedoeling van den Schepper, wanneer deze ontspanning van dien aard is, of zulke afmetingen aanneemt, dat daardoor | de zorg voor de ziel schade lijdt. Nog vele andere zonden zijn een gevolg van het teugelloos najagen der aardsche genoegens. Want omdat de aardsche vermaken — ! hoe dikwijls ook genoten — den mensch nooit volkomen kunnen bevredigen, zal hij steeds naar nieuwe en grootere verlangen. En deze zullen nog meer zijn tijd en zijn zinnen in beslag nemen. En zal hij al die genoegens kunnen bekostigen ? Zal hij zich j niet door onrechtvaardige handelingen in bezit stellen van de middelen, om aan zijn zucht naar vermaken te voldoen ? Hoe groot is dat gevaar! Het is immers een feit, dat de zucht naar vermaken altijd de eerste oorzaak is van bedrog, valschheid in geschriften, diefstal en andere onrechtvaardigheden en van de mishandelingen en moordaanslagen, welke die onrechtvaardigheden vergezellen. 154 - Hoeveel verdriet en ellende komt er ook IT%SL& gebruik van 'alcoholische, ; dranken. O hoevelen zullen in de ongelukkige eeuI wigheid weenen en klagen, omdat zij aan die Srfelijke neigingen naar aardsche, genoe! eens niet hebben weerstaan. Hoevelen zuiien dan in ontroostbare smart jammeren : « Ach had ik toch maar van mijn Je^j£*» zucht naar aardsche genoegens beheerser* "ï ïw en voor 4. h,m^M Kori«~ »<£ £\S «wiil W .ucht o« — 155 vermaken, mij langs den breeden weg voerde aan welks einde de poort der ongelukkige eeuwigheid en de roode hellegloed daarboven, mij aangrijnsden. En ik ben voortgegaan op dien breeden weg, want er waren er zoovelen, die ook dien weg vodden. En die weg was zoo gemakkelijk, daar ieder deed, wat hem beliefde ; en er groeiden rozen voor onze voeten, de rozen van ons zondig verin cLclI^ Doch opeens kwam het vreeselijk uur. Te midden van mijn mondige genoegens werd ik door het zwaard van den dood getrotfen. En de poort der ongelukkige eeuwigheid is opengeslagen, om mij in haar afgronden te verzwelgen. Nu lijd ik eeuwig ! Op aarde vermaakten zich mijn oogen een wille met het aanschouwen van slechte tooneelen. - Daarom worden zij nu voor eeuwig gekweld door het vreeselijk gezicht der verdoemden en der gruwelen van de hel. _ Miin ooren hebben zich op aarde een wijle verlustigd in het aanhooren van onzedige gesprekken en gezangen. - Daarom worden lij nu eeuwig gepijnigd door het gehuil en het getier der duivelen, en door der verdoemden geklaag en gevloek. Mijn tong heb ik een wijle gestreeld door het onmatig gebruik van bedwelmende dranken. — Daarom ligt zij nu als verdord m j mijn mond, brandend door een eeuwige d°Ik' streelde mijn gevoel door zinnelijke genietingen. Hoe spoedig waren dle — i56 — — En nu brandt door heel mijn wezen het ontzettende, eeuwige vuur. Mijn mond lachte en schertste een korten tijd om oneerbare en zinnelijke woorden. -— Nu vermag hij door geheel de eeuwigheid niets anders, dan vloeken en jammeren. Mijn hart verheugde zich op aarde in het > genot van zondige genoegens. — Nu wordt | het in alle eeuwigheid gefolterd door vlijmende wroeging en smart. Welk een lijden! Lijden zonder verlichting ; lijden zonder troost; lijden zonder einde. Hoe duur moet ik het genot mijner zondige genoegens betalen ! » De H. Norbertus leidde in zijn jeugd een leven, dat geheel gewijd was aan wereldsche vermaken. Hij dacht niet aan het leven hiernamaals, en zou voor eeuwig verloren zijn gegaan, indien de goddelijke Voorzienigheid hem niet door een ongeluk als het ware gedwongen had, aan den dood en aan het verschrikkelijk lot, hetwelk hem wachtte, te denken. Toen hij zich op zekeren dag weder naar een dier wereldsche vermaken begaf, en te paard door een uitgestrekte grasvlakte draafde, werd hij plotseling door een hevig onweer overvallen, dat vergezeld ging van schrikwekkende bliksems en donderslagen. Op eens sloeg een geweldige vuurstraal juist voor zijn paard in den grond. Het verschrikte dier wierp zijn ruiter uit den zadel, waardoor deze bijna een uur lang voor doo 1 op den grond bleef liggen. — 157 — Toen Norbertus tot zich zelf gekomen was, erkende hij in dit voorval de hand des Heeren, die hem had willen herinneren aan dood en eeuwigheid. Getroffen door de gedachte aan het eeuwig ongeluk, waaraan hij ternauwernood ontkomen was, stond hij op, en riep als weleer Saulus uit : « Heer, wat wilt Gij, dat ik doen zal ? » Een inwendige stem antwoordde hem : « Vlucht het kwaad en doe het goede. » Oogenblikkelijk maakte Norbertus het plan, zijn leven van zonden en vermaken door strenge boetvaardigheid uit te boeten, en zich geheel aan den dienst des Heeren te wij! den. Hij verliet de wereld, en trok zich terug | in een klooster, om aldaar de zaken van zijn ; ziel in orde te brengen. Later werd hij de | stichter van een religieuze orde, vervolgens aartsbisschop van Maagdenburg, en ten I slotte een groote heilige. Laten ook wij die verderfelijke zucht j naar aardsche genoegens met kracht bestrijden. Beginnen wij daarmede in de jeugd, als die zucht reeds zoo sterk kan zijn, en de j | mensch door zwakheid en geringe ervaring zoo j | gemakkelijk in de zonde kan vallen. En laten wij dien strijd volhouden geheel j ons leven. Zooals iedere hartstocht, zoo doet ook de zucht naar vermaak zich voor als iets goeds. ! Ze is als de slang, die Eva verleidde, van ! de verboden vrucht te eten, door haar schoone ! beloften te doen. • : — : ^ - 158 - « Geniet toch, » zoo spreekt de duivel door haar tot de jeugd, « gij zijt nog jong. Later komt de tijd van ernstig werken. Dan ! kunt ge niet meer genieten. Neem nu van het aangename des levens, wat ge nemen kunt. » De bedoeling van den booze is echter duidelijk. Hij wil het kind, den jongeling, het jonge meisje vormen tot een genotzuchtig mensch, die ten slotte de genoegens des levens, goed of kwaad, met onstuimige drift | zal najagen. Doch de christelijke voorzichtigheid stelt j zich daartegenover. « Niet aldus, » zegt ze, j « zult ge het goede, dat de aarde biedt, ge- ; nieten. De jeugd is niet een tijd van genieten, ! maar ze is evenals iedere leeftijd, een voorj bereiding tot de eeuwigheid. Er is een tijd van werken, en een tijd van ontspanning. De eerste is veel grooter dan de tweede. Wanneer ge u door eenig vermaak ontspannen wilt, onderzoek dan eerst, of dit vermaak uw ziel niet zal benadeelen. Want, wat baat het u, zoo gij de geheele wereld wint, doch schade lijdt aan uw onsterfelijke ziel ? Zoek uw vermaak bij voorkeur in het huisgezin, want dit is het veilige toevluchtsoord, waar gij door de goddelijke Voorzienigheid zijt geplaatst. Wanneer gij u vermaken wilt met uw kameraden of in een vereeniging, zie dan toe, dat gij u alleen bezig houdt met hen, die in woorden en daden rein en godsdienstig zijn. En welk vermaak ge ook geniet, zoekbaar- I59 kin nooit uw geluk, doch alleen uw ontspanning. » Tot den volwassen mensch spreekt de zucht naar aardsche genoegens : « Het geld, dat ge door uw arbeid verdiend hebt, be! hoort u toe. Kom, gebruik het voor uw eigen genot. Het leven is zoo kort, en baart zooveel zorgen en verdriet. Geniet dus, wat gij maar genieten kunt. » Doch de christelijke voorzichtigheid komt, en spreekt : « Het leven is kort, en zeer lang is de eeuwigheid. Waak daarom, opdat ge dit korte leven niet betalen moet met een ! eeuwigheid van lijden. Aan geen leeftijd is het geoorloofd, ver! boden vermaken bij te wonen ; zich aan onI matigheid over te geven ; den dag des Heeren ' te misbruiken. Na gedanen arbeid moogt ge u ontspannen, ' doch bedenk, dat ge over ieder gebruik van i uw tijd rekenschap hebt af te leggen. Zoek uw ontspanning zooveel mogelijk in het huisgezin, de veilige ark, waarin gij door j de goddelijke Voorzienigheid zijt geplaatst. En welk vermaak ge ook geniet, zoek daarin nooit uw geluk. » Aldus stelt de christelijke voorzichtigheid : zich tegenover de verderfelijke zucht naar vermaken. Laten wij altijd naar haar vermanende stem luisteren. I .' " . Hoor ook het woord der christelijke wijsheid. Zij is onze betrouwbare gids langs het smalle doornige pad, dat naar den hemel voert. B _— — ff — ióo — « Zooals men geweld keert met geweldL * aldus spreekt ze, « overwin zoo ook de zucht naar de aardsche genoegens door de zucht naar versterving. . Wanneer uw oogen begeeren te zien, wat hun verboden is, leer ze dan beheerschen, door ze meermalen opzettelijk af te wenden van datgene, wat ze wel zouden mogen zien. Wanneer de zucht naar vermaak u aanspoort, voorstellingen bij te wonen, die een , gevaar zijn voor de ziel, leer die zucht dan beheerschen, door u ook meermalen die genoegens te ontzeggen, welke gij wel zoudt mogen genieten. . * Wanneer de hartstocht voor het spel of andere vermaken u van het gebed, van de H Communie of van de Zondagsheiliging wil afhouden, leg u dan juist toe op meer zorg j en ijver voor uw ziel. » Hoor, wat de christelijke wijsheid nog meer zegt Want ze is als de lichtende zuil, welke het volk van Israël op zijn tocht naar het Beloofde Land voorafging. Zoo zal zij ook onze ziel door de woestijn van dit leven veilig leiden naar het hemelsch vaderland. « Er zijn ten allen tijde menschen geweest, die hun vermaak hebben gezocht m het gebed, de versterving, het lezen van heilige boeken, de verzorging van armen en ÏÏekJL, en andere goede werken. Zij verrichtten die uit liefde tot God, en vonden daarin : zulk een. groot genoegen, dat zij vermoeienis en lijden, honger en koude niet telden, en voor niets ter wereld hun genoegens met de aardsche vermaken hadden willen ruilen. i6i Indien gij u op deze werken ter liefde Gods toelegt, zult ook gij daarin een buitengewone vreugde vinden. » Hoor, wat de christelijke wijsheid zegt. Haar woord is dat van een engel, die het licht van zijn wijsheid ontstoken heeft aan de H. Wijsheid Gods. « Voordat Adam en Eva gezondigd hadden, leefden zij gelukkig in het Paradijs. Wel bezaten zij het volmaakte geluk niet, doch in den toestand, waarin zij leefden, vonden zij toch een volkomen voldoening. Om hun zonden werden zij echter uit het Paradijs verjaagd, en van dat geluk beroofd. Hoewel nu dit aardsch geluk ook voor hun nakomelingen is verloren gegaan, zijn er toch menschen, die dat geluk, al is het dan slechts ten deele, weder verwerven. Dat zijn diegenen, wier zieleleven overeenstemt met dat onzer eerste ouders. Deze waren vóór hun zonde rein en onschuldig. Zij beminden God uit geheel hun hart, waren tevreden met alle beschikkingen Zijner goddelijke Voorzienigheid en volbrachten in alles Zijn H. Wil. En dat is de weg — de eenig ware weg, — om op deze wereld zoo gelukkig te worden, als men hier worden kan : Gods geboden nauwgezet en trouw onderhouden, Hem uit alle kracht beminnen, Zijn H. Wil in alles volbrengen, en tevreden zijn met de beschikkingen Zijner goddelijke Voorzienigheid. ii n. g. •$ $• IÓ2 O, indien alle menschen zoo leefden! Hoe gelukkig zouden zij dan zijn. De wereld zou schier een paradijs gelijk worden ! » 29. God ziet mij. Toen Alexander de Groote, koning van Macedonië op zekeren dag een^ offer opdroeg aan de goden, moest een hofjonker daarbij een brandenden fakkel in de hand houden. Daar de plechtigheid nog al lang duurde, brandde de fakkel bijna geheel op, en bereikte het vuur de hand van den jongeling. Gaarne had deze nu den fakkel uitgedoofd, of laten vallen. Doch uit eerbied voor de tegenwoordigheid van zijn vorst, durfde hij noch het een, noch het ander te j doen. Moedig hield hij het brandend voor- ; werp vast, en verdroeg geduldig en vastberaden, dat zijn hand geheel door het vuur werd verteerd. , Deze geschiedenis leert ons een krachtig strijdmiddel kennen voor het uur der bekoring. Dat middel is de gedachte aan Gods tegenwoordigheid. Wij zijn altijd in de tegenwoordigheid van God, den koning van oneindige majesteit en macht. Waar wij ook gaan, God is altijd bij ons. Terwijl wij werken op den dag, terwijl wij rusten in den nacht, God wijkt niet van onze zijde. Geen onzer gedachten of begeerten j is Hem onbekend ; Hij hoort al onze woorden, — 163 — Hij ziet al onze daden. Niets is voor Zijn oog verborgen. Hoe schoon drukt koning David deze waarheid uit in zijn 138e psalm, als hij zegt : « O Heer, Gij toetst mij, en Gij kent mij. Gij kent mijn zitten en mijn opstaan. Gij geeft acht op mijn gedachten. Mijn voetpad en mijn meetsnoer vorscht Gij uit. Zie, o Heer, Gij weet alles, het nieuwe en het oude. Waarheen zou ik gaan voor Uw geest, en waarheen vluchten voor Uw aangezicht ? Zoo ik ten hemel opstijg, zijt Gij daar, daal ik af in de onderwereld, Gij zijt daar ook. Verhef ik mijn wieken bij de morgenschemering, en zet ik mij neder aan de grenspalen der zee, dan zal ook daarheen Uw hand mij leiden ; en besturen zal mij Uw rechterhand. En zeg ik : Wellicht kan de duisternis mij bedekken, dan wordt de nacht een licht bij mijn genoegens. Want voor U is de duisternis niet donker, en de nacht helder als de dag. » Hoe goed is het, aan die voortdurende tegenwoordigheid van God te denken. Want zooals die edelknaap van Alexander den Grooten niet oneerbiedig durfde zijn in de tegenwoordigheid van een aardschen ko- \ ning, en liever zijn hand liet verbranden, ! dan zijn vorst te mishagen, zoo zal degene^ die aan de tegenwoordigheid van den Koning der koningen denkt, liever alles willen verduren, dan Hem voor Zijn aanschijn te beleedigen. « God ziet mij. Hij, die mij oordeelen zal, 164 — heeft Zijn oog op mij gevestigd. Hij, die het goede beloont, en het kwade bestraft, weet alles, wat ik denk, begeer en doe. » Deze gedachte schrikt den mensch af van de zonde, en sterkt hem in het uur der bekoring. Daarom zegt de H. Hieronymus, dat de gedachte aan Gods tegenwoordigheid de deur sluit voor alle zonden ; en de heilige Chrysostomus verklaart: «Als wij ons Gods tegenwoordigheid herinneren, zullen wij nimmer eenigkwaad bedrijven, noch door gedachten, noch door woorden, noch door werken, omdat wij overtuigd zijn, dat God al onze handelingen gadeslaat, al onze woorden hoort, en al onze gedachten kent. » Welk een kracht geeft deze gedachte aan den wil. Want evenals een soldaat, die onder het oog van den koning strijdt, al zijn moed en kracht ontplooit, en zich wel wacht naar den vijand over te loopen, zoo zal ook de mensch, die doordrongen is van de gedachte aan Gods tegenwoordigheid, in de bekoring dapper strijden, en zich niet tot zonde laten verleiden. En niet alleen houdt die gedachte ons van het kwade af, zij spoort ons ook aan tot het goede. Immers, een dienstknecht, die onder het oog van zijn meester werkt, zal zijn tijd goed besteden, en zal trachten, zijn werk zoo goed mogelijk te verrichten. Zoo zal ook de I mensch, die doordrongen is van de gedachte, | dat God hem ziet, zijn best doen, om de deugd te beoefenen, en veel goed te doen. Nemen wij daarom als gewoonte aan, — I65 - dikwijls aan Gods tegenwoordigheid te denken. Laten wij daaraan terstond denken wanneer wij ontwaken. Denken wij er ook aan bij het gebed en meermalen tijdens onze bezigheden; als wij alleen zijn, of noodgedwongen m gevaarlijke gezelschappen moeten vertoeven ; en ook wanneer wij ons ter 3«M bregreii- Ja' laten wiJ ons best doen, altijd Gods tegenwoordigheid indachtig te zijn en als het ware, onder Zijn oog te werken en te leven. M?u°CA "Tl1 ™oeten wiJ' Gods tegenwoordigheid indachtig zijn tijdens de bekoring Een jongeling, die veel te strijden had met onzuivere gedachten, vroeg daarin raad aan zijn Biechtvader. « Bedenk eens, » zoo zeide deze, « dat uw hoofd van kristal ware lez°en » menschen uw gedachten konden « Maar dan kroop ik weg van schaamte, » antwoordde de jongeling. « Nu, « hernam de Biechtvader, « God ziet al uw gedachten, en nog veel duidelijker dan de menschen die ooit door het kristal zouden kunnen waarnemen. Denk daaraan, wanneer slechte gedachten u komen hinderen. » De jongeling volgde dezen raad getrouw op, en was geholpen. En zoo zullen ook wij in de bekoring groote krachten putten uit de gedachte « God ziet mij. » — i66 — 30. Ik wil, en ik zal, en ik moet. In den ouden tijd lag aan de kust van Klein-j Azië een beroemde en rijke handelsstad,; Troje genaamd. Op zekeren dag haalde de! heerscher van die stad zich den toorn op den j hals van eenige Grieksche vorsten. Dezen rustten een vloot uit, en vertrokken naar Klein-Azië, om Troje te bestrijden. Doch, toen zij voor de stad aanlandden, vonden zij de poorten gesloten, en de muren en wallen door talrijke krijgslieden sterk bezet. Nu sloegen de Grieken het beleg om de; stad, en trachtten haar door onophoudelijke, stormaanvallen te veroveren. Hun dapperste : helden offerden zich op. Doch niets mocht 1 baten. Door de waakzaamheid en den krach- j tigen tegenstand der Trojanen, was het den Grieken zelfs na tien jaren nog niet gelukt, de stad binnen te dringen. Toen verzonnen de Grieken een list. Zij bouwden een reusachtig houten paard, waar- j in een flink getal dappere krijgshelden heimelijk werd verborgen. Daarna verlieten zij de legerkampen, scheepten zich m, en zeilden weg, aldus den schijn aannemend, alsof zij het beleg hadden opgegeven. Het paard lieten zij echter op het strand achter. Toen de Trojanen bemerkten, dat de Grieken afgetrokken waren, openden zij vol vreugde de poorten, en sleepten het houten paard als een zegeteeken binnen hun muren. Daarna richtten zij een groot vreugdefeest aan. Gerustgesteld door het vertrek van den vijand, lieten zij dien avond voor het eerst na tien jaren de poorten der stad open. > Doch in den nacht landden de Grieken in alle stilte. Door de geopende poorten en langs de onverdedigde wallen drongen zij de slapende stad binnen. Tegelijkertijd verlieten de krijgslieden, die in het paard verborgen waren, hun schuilplaats. Gezamenlijk overvielen zij de slapende inwoners, doodden een groot aantal, en staken de stad in brand. > Wat de Grieken in een strijd van tien jaren door geweld niet hadden kunnen bereiken, gelukte hun nu door slechts één list. Evenals de Trojanen jarenlang den strijd tegen hun vijanden volhielden, zoo zijn er ook menschen, die met zooveel zorg over hun oogen, hun ooren, en hun gedachten waken, dat zij onoverwinnelijk schijnen, en de duivel, zelfs na jaren lang pogen, geen enkele maal toegang kreeg tot hun hart. Het gebeurt dan wel, dat de vijand eenigen tijd zijn aanvallen staakt, en den mensch met rust laat. Sommigen worden dan zorgeloos, en meenen, dat zij de vijandelijke aanvallen niet langer te duchten hebben. Zij letten daarom met zoo streng meer op hun oogen ; hun be- j zorgdheid, om verkeerden omgang te ver- j mijden, neemt langzamerhand af; aan hun \ gedachten laten zij grootere vrijheid toe. Nu is voor Satan het oogenblik gekomen • door een onverhoedschen aanval, een plot- j ~ ~—— : — i68 — selinge hevige bekoring, maakt hij zich meester van dat hart. Wat hij in een strijd van jaren lang niet heeft kunnen bereiken, gelukt hem nu door slechts één list. Wij moeten altijd op dergelijke onverhoedsche aanvallen bedacht zijn.^ Laten wij daarom nooit onze waakzaamheid verminderen, nooit in ijver verflauwen, nooit zorgeloos worden. Altijd moeten wij met de wapens van het gebed en de waakzaamheid klaar staan, om den vijand te bestrijden. Een uitstekend middel, om dit doel te bereiken is, dat wij op geregelde tijden met vastberaden en krachtigen wil onze goede voornemens hernieuwen. Hoe voordeelig is het, eiken morgen en eiken avond, en, als het kan, meerdere malen per dag eenige oogenblikken te denken aan onze ziel, en aan het doel van ons leven, om vervolgens ernstig en met vasten wil de goede voornemens te hernieuwen, welke men bijvoorbeeld bij zijn laatste Biecht of bij zijn laatste gewetensonderzoek heeft gemaakt. Hoe heilzaam is het, zich dan nog eens te herinneren, door welk kwaad men het meeste misdoet, wat de zwakke zijde is van ons karakter, en van welken kant het j meeste gevaar dreigt, om daarna met kalme j vastberadenheid en onverzettelijken wil te zeggen : « Welnu, het is gedaan. Dit is mijn vast besluit : Ik wil die zonde nooit meer bedrijven. Liever sterven ! Vandaag zal ik buitengewoon goed waken en bidden, opdat ik niet meer in die zonde valle. » Hij, die te strijden heeft tegen een slechte gewoonte, en ook dit middel wil toepas- i6g — sen, zal daartoe bij zich zelf zeggen : « Ik draag een ziel in mij, geschapen naar het beeld van God. Zij moet naar den hemel. Mijn slechte gewoonte staat mij in den weg en dreigt mij naar de hel te voeren. » En dan zegt hij vastberaden en flink : « Voortaan wil ik in de bekoring bidden, en aan Gods tegenwoordigheid denken. Ik zal vandaag goed op mijn gedachten en mijn zintuigen — vooral op mijn oogen — letten. Liever sterven, dan God^beleedigen ! Nooit die zonde meer ! » Hij, die veel te kampen heeft met slechte gedachten, denkt bij zich zelf : « Mijn ziel moet getooid zijn met het bruiloftskleed der heihgmakende genade, want anders zal ik niet tot de eeuwige vreugde worden toegelaten. Slechte gedachten willen echter mijn feestgewaad bezoedelen. » En dan zegt hij ernstig, en met vast besloten wil : « Vandaag wil ik, en zal ik, en moet ik iedere slechte gedachte terstond verdrijven. Ik zal in de bekoring bidden, en oogenblikkelijk aan iets anders denken. Vooral wil ik er aan denken, dat God al mijn gedachten kent. » Wie veel gevaar loopt in verkeerde gezelschappen te komen, denkt na en zegt : « Ik moet den kostbaren schat mijner ziel veilig naar den hemel brengen. Doch de duivel tracht niij dien schat te ontrooven. Daartoe wil hij mij in verkeerde gezelschappen leiden. » En dan zegt die mensch, vast besloten zijn ziel te redden : « Neen dat zal niet gebeuren ! Elk slecht gezelschap zal ik vandaag met zorg vermijden. Wanneer ik in verkeerd gezelschap zou komen, zal ik het, zoo mogelijk, terstond verlaten. Liever alles verliezen, dan j mijn ziel en den hemel verliezen ! Mijn God, j laat mij liever sterven, dan dat mij dit ongeluk zou overkomen. » Hij, die veel eigenzinnigheid en ongehoorzaamheid in zich ontdekt, keert in zich zelf en zegt : « God heeft mij op deze wereld geplaatst, niet om mijn eigen zin te volgen, doch om Hem in alle nederigheid te dienen. Mijn hoogmoed wil mij echter op een dwaalspoor voeren. » En dan maakt die mensch het krachtig besluit: «Ik wil, en ik zal, en ik moet aan mijn overheden gehoorzamen. In alles, waarin ik hen te volgen heb, zal ik onderdanig zijn. Ik zal naar hen luisteren, alsof God zelf tot mij sprak. » Hoe heilzaam moet de uitwerking zijn, j als de mensch aldus eenige malen per dag in zichzelf keert, op de gevaren, die hem: het meest bedreigen, acht slaat, en het voornemen hernieuwt, in de bekoring weerstand te bieden. Want hij houdt zijn geest en zijn hart bereid, om met de genade door een goed gebed verkregen, mede te werken, iederen aanval af te weren, en de deugd te beoefenen. . Iederen morgen betreden wij opnieuw het slagveld, waar wij met den duivel, de bedorven wereld en onze eigen slechte neigingen een feilen strijd te voeren hebben, en wel een strijd op leven en dood. Immers, de overwinning bezorgt ons het eeuwig leven, doch de nederlaag voert ons tot den eeuwigen dood. | 170 - IJl In dien strijd is Christus de Koning en Aanvoerder. Hoe goed is het, en hoe welgevallig aan dien Koning, als Hij iederen morgen Zijn strijder aan Zijn voeten ziet nederknielen, en deze door het hernieuwen zijner voornemens Hem telkens weder trouw belooft, en Hem door een goed gebed kracht vraagt voor den strijd. Zegenend strekt de Koning Zijn hand uit over zulk een dienaar, en met kracht en mannenmoed bezield, gaat deze den kampstrijd tegemoet. En als het avond is, en de vijanden zich langzamerhand terug trekken, dan knielt een goed strijder wederom aan de voeten van zijn Koning, neder. Hij bedankt zijn Heer voor de hulp, welke deze hem heeft verleend, vraagt vergiffenis voor de fouten, j welke hij heeft bedreven, en maakt opnieuw j het vaste voornemen, Hem in liefde en trouw | te zullen dienen. Er komt een dag, waarop de strijder voor j het laatst het slagveld zal betreden ; een I dag, waarop hij zijn laatsten strijd zal moeten j leveren. Gelukkig de strijder, die dagelijks bad en waakte, en door het hernieuwen zijner goede voornemens en heilige begeerten zich . bezielde met haat tegen de zonde en met bereidwilligheid, om de genade Gods te gebruiken. Hoe gemakkelijk zal hij in dat laatste uur overwinnen. Wanneer dat uur voorbij zal zijn, dan zal God Zijn trouwen dienaar tegemoet I •» — — -ff. 172 treden, en binnenleiden in de eeuwige heerlijkheid, waar een onvergankelijke kroon het loon zal zijn voor de overwinning, welke hij op deze wereld heeft bevochten. 31. Zonder Mij kunt gij niets doen. In een oorlog was een Fransch officier door Arabieren gevangen genomen. Een hunner nam hem mede naar zijn landgoed, om hem aldaar te bewaken. De Arabier behandelde zijn gevangene met groote welwillend- j heid. Toch kon hij niet nalaten, hem iederen morgen te begroeten met dennaam : «christenhond. » Op zekeren dag was de officier zoo gebelgd over de wijze, waarop hij werd aangesproken, dat hij toornig tegen den Arabier uitvoer en zeide : « Waarom noemt gij mij toch christenhond ? Al ben ik uw gevangene, ik blijf toch een mensch, evengoed, ja zelfs beter dan gij. » « Gij een mensch ? » riep de Arabier hem spottend toe. « Gij vergist u, gij zijt geen mensch, gij zijt een hond. Reeds zes maanden zijt gij mijn gevangene, doch ik heb u nog geen enkelen keer zien bidden. En zoudt gij dan een mensch willen genoemd worden ? _» De Arabier had gelijk. De mensch, die | als redelijk wezen zijn verstand gebruikt, | bidt. De geschiedenis is daar, om dit te beI wijzen : zoolang de wereld bestaat, hebben *€> — — $ — 173 de menschen gebeden. De Israëlieten hebben gebeden; de Christenen hebben gebeden; de heidenen; de Mahomedanen; ja zelfs de wilden hebben gebeden, zij bidden nog en bidden zelfs veel! Het is waar, dat velen meermalen gedwaald hebben, door zich in hun gebeden tot de afgoden te wenden, in plaats van tot den waren God. Doch nooit heeft er een volk bestaan, dat niet zijn gebeden had. Nooit was er een volk, dat niet zijn tempels, zijn heilige bosschen of andere plaatsen had, welke voor het gebed bestemd waren. Alleen de dieren bidden niet. Doch, wie I zal hun dit ten kwade duiden ? Zij kunnen immers niet inzien, dat zij verplicht zijn te bidden. Voor den mensch echter is geen plicht zoo duidelijk als de plicht van gebed ! Want dag en nacht zijn wij in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, den Allerhoogste. Wij leven in Hem ; wij werken en wij rusten in en door Hem. Hij heeft ons geschapen, en Hij bestuurt voortdurend onze wegen. Den draad van ons leven houdt Hij in de hand. Alles, wat ons omgeeft, is het werk Zijner handen. Wij leven m Zijn eigendom ; wij bestaan door Zijn goedheid en Zijn macht. Zouden wij dan mogen leven, alsof er geen God was ? Moeten wij dien God, den schepper, den Heer en Bestuurder van ons zeiven, van geheel de wereld niet dikwijls aanbidden, vereeren en danken ? Onderstel eens : Op het landgoed van een 174 " riik heer woont een landbouwer. Deze kwam op zekeren dag als een bedelaar op dat landgoed aan. De heer had medelijden met den j man en gaf hem een schoone hoeve tot woning' en een vruchtbaar stuk land, waarop hij zijn levensonderhoud zou kunnen verdie- n6Wat zegt gij van dien man, zoo^ hij zijn heer en weldoener nooit groet, nooit dankt, maar hem onverschillig voorbij loopt, alsot hij hem niet kende ? " Maar wat moeten wij dan wel denken van een mensch, die niet dagelijks den allerhoogsten God, zijn Schepper en zijn Heer de hulde zijner aanbidding brengt ? Wat te zeggen van iemand, die niet dagelijks zijn God zijn grootsten Weldoener dankt, en zich'zoo onverschillig gedraagt, als ware hij niets aan dien God verschuldigd ? Doch niet alleen hebben wij God te aanbidden, en te danken, wij moeten Hem ook vergiffenis vragen. Want wie heeft er geen schuld bij God! In ieder leven, hoe heilig het ook is, zijn fouten en onvolmaaktheden aan te wijzen. Door elke zonde, zelfs door de geringste, vermeerdert de mensch zijn schuld, ^oü wil die schuld wel vergeven, als de mensch hem met een berouwvol hart om vergmenis smeekt. ^ | Wat moet nu de mensch doen ? Zijn schuld ! laten aangroeien, tot den dag dCTvergeiding komt, de dag, waarop hij, hetzij m dit leven, hetzij in de eeuwigheid voor zijn schuld ! zal moeten boeten ? — 175 — Of zal hij God dagelijks om vergeving vragen voor de zonden en onvolmaaktheden, welke hij heeft bedreven ? Nog meer redenen zijn er om te bidden. Daar ligt op een bergtop een sterk gebouwde vesting. De poorten zijn gesloten ; de torens en de wallen zijn met krijgslieden dicht bezet. « Ik wil, en ik zal, en ik moet overwinnen, » zoo sprak de bevelhebber. « Mannen, houdt trouw de wacht, en wanneer de vijand komt, bestrijdt hem dan moedig en uit al uw kracht. » Daar nadert de vijand. Langs alle kanten beklimt hij de berghellingen. De wachters zien het, doch blijven roerloos staan. Nu is de vijand voor de poorten gekomen en aan den voet der wallen. De wachters zien het, doch zij verroeren zich niet. De vijand beklimt de wallen, rameit de poorten, en stormt de vesting binnen. Doch de wachters verroeren zich niet. Met lamneid geslagen, staren zij de verovering hunner vesting aan. Ziehier het beeld van een mensch, die wel waken wilde over zijn oogen, zijn omgang, zijn gedachten ; die allerlei goede voornemens heeft gemaakt, doch het eerste, het noodzakelijkste, namelijk het gebed heeft verzuimd. De bekoringen komen; de kwade neigingen steken het hoofd op ; en al zijn goede voornemens zijn krachteloos. Onmach! tig als met lamheid geslagen, ziet hij het aan, dat de vijand zijn hart binnendringt ; want zonder het gebed, zijn al zijn goede voorneI mens niets waard. $ — 176 — Denk eens aan Petrus. Drie jaren heeft hij het bijzijn van zijn goddelijken Meester genoten, diens wijze lessen aanhoord, en ongetwijfeld reeds groote vorderingen gemaakt op den weg der volmaaktheid. Meermalen betuigde hij Jezus zijn trouw en zijn liefde. Vooral op den vooravond van den lijdensdag verzekert hij zijn Heer plechtig, dat hij Hem nooit zal verlaten. « Heer, » zoo spreekt hij, «ik ben bereid met U in den kerker en in den dood te gaan. » (Luc. XXII, 33.) De Zaligmaker zegt echter, : « Waak en bid, opdat gij niet in de bekoring valt, want de geest is wel gewillig, doch het vleesch is zwak. » Petrus, vertrouwend op zijn goede gezindheid en voornemens, bidt echter niet. Eenige uren later verloochent Petrus tot drie maal toe zijn goddelijken Meester, en \ getuigt onder eede : « Ik ken dien Mensch j niet. » (Mare. XIV, 71.) Als dit nu Petrus overkwam, hoe zal het dan met ons gaan, wanneer wij het gebed j verzuimen ? « Zonder Mij kunt gij niets doen, » zegt de eeuwige Wijsheid. Zonder de hulp van God is geen mensch in staat deugdzaam te leven. Als den mensch de genade Gods ontbreekt, is hij als een scheepje, dat zonder roer of zeilen op den oceaan ronddobbert, en door de stormen wordt heen en weer geslingerd. Zijn hartstochten zullen hem doen omkomen, lang voordat hij de veüige haven, den i hemel, kan bereikt hebben. De genade nu wordt door het gebed ver- — 177 — kregen. Zonder gebed, gewoonlijk geen genade ; doch hij, die goed bidt, zal zeker genade verwerven. Daarom zegt de H. Alphonsus : « Wie bidt, wordt zeker zalig ; wie niet bidt, gaat ongetwijfeld verloren. » De mensch kan dan ook het gebed niet missen. Het gebed is voor hem noodzakelijker dan de lucht, welke hij inademt, noodzakelijker dan het voedsel, waarmede hij zijn lichaam onderhoudt. Want zonder lucht en zonder voedsel zal het lichaam sterven, doch zonder gebed sterft de ziel; en dat is een veel grooter ongeluk. Wie niet bidt, is dan ook roekeloozer dan degene, die door een gevaarlijk spel zijn leven in gevaar brengt. Wie niet bidt, maakt zich schuldig aan het grootste verzuim, dat gepleegd kan worden ; hij zelfmoordt zijn ziel, den kostbaarsten schat, welken hij te verzorgen heeft, een schat, die meer waard is dan de geheele aarde. >fSommige menschen zeggen : « Ik heb geen tijd om te bidden. » Zoolang die menschen nog wel tijd hebben, om te eten en te drinken, mogen zij zoo niet spreken. Want als zij te kiezen hadden tusschen de zorg voor de ziel, of voor het lichaam, dan zouden zij aan de ziel den voorrang moeten geven; en zij zouden dus eerder het eten moeten verzuimen dan het gebed. Want bidden is een hooger en gewichtiger plicht. Het is waar, dat de mensch op deze wereld nog meer te doen heeft dan bidden. Goed 12 N. G. ' ~ r————— : beschouwing van het hoogere opgegaan, of ; een gedachte aan een bezigheid, een ver- i maak, trekt hem weer neer. Wie zal het den gevangen arend ten kwade duiden, dat hij zich niet tot in hooger sferen verheffen kan ? Wie den mensch, die door zooveel zaken aan deze wereld gebonden is ? Onvrijwillige verstrooidheden doen dus allerminst schade aan de waarde van het gebed. Integendeel, het zal den mensch als een verdienste worden aangerekend, indien hij ondanks die hinderlijke gedachten, toch ijverig blijft pogen, zoo goed mogelijk te bidden. ï ■ i Wanneer, ondanks verstrooiende gedachten, de mensch niet in het gebed verflauwt, tracht Satan hem langzamerhand van het gebed af te trekken, of dit waardeloos te maken, door het vertrouwen op de kracht van het gebed te ondermijnen. De gelegenheid is daartoe zeer gunstig, wanneer iemand niet ontvangt, hetgeen hij door zijn gebed heeft gevraagd. Onverstandige menschen zeggen dan soms spoedig : « Waartoe zou ik nog bidden ? Ik verkrijg toch niet, wat ik vraag ! » Is er werkelijk gebeden, en niets ontvangen ? — Dit is niet mogelijk, want ieder j goed gebed wordt zeker verhoord. « Vraagt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan. » (Matth. VII, 7.) Dit is gezegd zonder eenige ; beperking, door de eeuwige Waarheid, die ; niet bedriegen kan, en de macht bezit, om alles te doen, wat Hij wil. Is er werkelijk wel goed gebeden ? — Mis; schien was het gebed wel vermengd met tal | van oneerbiedigheden en vrijwillige ver| strooidheden ; en zulk een gebed kan aan God niet behagen. Is er werkelijk goed gebeden ? — Of ; was het een gebed van iemand, die meende, dat hij iets meer was dan een ellendige zondaar, een hulpbehoevend wezen, een arme bedelaar ? Een gebed, dat niet nederig is, kan aan God niet behagen. « God weerstaat den hoovaardige. » (J ac. IV, 6.) Is er werkelijk wel goed gebeden ? — Of was het een gebed zonder een ruim vertrou- - 188 - wen op de liefde, de milddadigheid en de almacht van God ? Hoe kleiner vertrouwen, des te minder is de vrucht van het gebed. Is er werkelijk wel goed gebeden ? — Misschien ontbrak het den biddende aan genoegzame onderwerping aan Gods raadsbesluiten, waardoor hij aan Gods wijsheid en liefde overlaat, te beslissen, hoe en wanneer, zijn gebed verhoord zal worden. « Vader, indien Gij wilt, neem deze kelk van Mij weg, echter niet Mijn wil, doch de Uwe geschiede. » (Luc. XXII, 42.) zoo bad Jezus in den Hof van Olijven. Is er werkelijk goed gebeden ? — Of ont^ brak het den biddende aan volharding, zoodat hij spoedig den moed heeft opgegeven ? God bepaalt zelf den tijd, waarop Hij Zijn gunsten zal uitdeelen. En als er werkelijk goed gebeden is, — als het gebed eerbiedig, nederig, vertrouwvol, onderworpen, volhardend was, — is dat gebed dan werkelijk onverhoord gebleven ? Of heeft die mensch op zijn gebed iets anders ontvangen, dan hij gevraagd had, omdat God in Zijn oneindige wijsheid oordeelde, dat zulks beter voor hem was ? God han- j delt immers meermalen als de geneesheer, die aan den zieke, die in een heete koorts ligt, het water weigert, waarnaar deze smacht, omdat anders de koorts slechts zou vererge- j ren. Op zekeren dag kwam bij den heiligen , Joannes, patriarch van Jeruzalem, een rijk j heer, die hem een groote som gelds ter hand j stelde, om deze aan de armen uit te deelen. j ^ -? — i8g — Tevens verzocht hij den Bisschop, voor zijn eenigen zoon te willen bidden, opdat deze nog lange jaren zou blijven leven. De Bisschop voldeed aan het verlangen van den man. Doch wat gebeurde ? Een maand daarna stierf de geliefde zoon. De rijke man beklaagde zich hierover, zeggende : « Ik had zooveel aalmoezen gegeven, en het leven van mijn zoon in de gebeden van een heilige aanbevolen ; en zie : nu is hij mij door een spoedigen dood ontnomen ! » Terwijl hij op deze wijze aan zijn spijt en droefheid uiting gaf, verscheen hem op eens een engel, die hem zeide : « Waarom treurt gij toch ? Uw zoon, voor wien gij een lang leven hadt gevraagd, heeft nog meer, namelijk het eeuwig leven, ontvangen. » Hoe dikwijls ook ontvangt de mensch van God groote weldaden, zonder dat hij ze op prijs stelt ; ja, zonder dat hij opmerkt, ze ontvangen te hebben. Wanneer een onderneming gunstig afloopt, wanneer hij bij zijn studie groote vorderingen maakt, wanneer hij vooruit gaat in de wereld, wanneer hij, ondanks een slechte omgeving en gevaarlijke hartstochten, vrij blijft van groote zonden, is dat dan niet alles zegen van God ? Een dienaar van Maria beklaagde zich eens, dat hij haar al sedert jaren verschillende gunsten gevraagd had, doch nog nooit iets door haar voorspraak had verkregen. Nu verscheen hem de allerheiligste Maagd, en verweet hem zijn ontevredenheid, terwijl zij zeide : « Waarom durft gij u beklagen, — 190 — dat ik u niets gegeven heb ? Zie eens, wat er om u heen is gebeurd, uw buren zijn plotseling gestorven; uw ouders werden door een vreeselijke ziekte aangetast; uw vriend is in den bloei van zijn jaren heengegaan, en in den afgrond der hel gestort. Waarom is u niet zulk een lot te beurt gevallen? — Omdat ik u bewaard heb ! Dank daarom den Heer dat Hij u door mijn voorspraak nog niet heeft laten sterven, en u voor de helsche vlammen heeft behoed. » ^. De man klaagde met meer, doch stelde voortaan een allergrootst vertrouwen op zijn Moeder in den hemel, en trachtte door ! een heüigen levenswandel, haar bescherming meer en meer waardig te worden. Neen, hij die werkelijk goed bidt, kan ! met een blij hart bidden, want hij mag er zeker van zijn, verhoord te worden. Het is mogelijk, dat hij niet altijd ontvangt, wat hij gevraagd heeft, want in zijn kortzich! tigheid kan de mensch zich ernstig yergis! sen in datgene, wat hij voor zijn tijdelijk en ! eeuwig welzijn noodig acht. Doch ook dan ! is zijn gebed niet vruchteloos. Want als hij niet ontvangt, wat hij gevraagd heeft dan ! zal hij iets anders verkrijgen, wat beter j voor hem is. -«„i^ Laten wij er toch nooit aan twijfelen, ! verhooring te zullen vinden, als wij werkelijk goed bidden. Waarom zou God ons niet willen verhooren ? Hij is niet als de menschen dezer wereld, die, hoe rijk zij soms ook zijn, niet alles kunnen geven, omdat ze niet alles bezitten, of omdat ze ook het noodige voor zich zelf moeten overhouden. Neen, God bezit alles, wat Hij bezitten wil. Al is Hij nog zoo vrijgevig, Zijn rijkdommen geraken nooit uitgeput. God is ook niet als vele rijken dezer .wereld, die door hun gehechtheid aan de aardsche goederen, soms zeer karig zijn in i het geven. Neen, God geeft graag, want Hij is de Goedheid zelf. Zijn natuur is liefde, 'milddadigheid, barmhartigheid. Hij ver; langt vuriger ons te geven, dan wij verlan1 gen te ontvangen. Wanneer er ooit menschen weinig ontvangen, dan is dat hun eigen schuld: i zij hebben óf niets gevraagd, óf niet gebeden, ; zooals het behoort. | Zelfs hij, die in staat van doodzonde verkeert, mag vertrouwen, door God verhoord te zullen worden, als hij ten minste ernstig van plan is, zijn leven te beteren. Hoe dikwijls heeft God ons tot een groot vertrouwen in de kracht van een goed gebed aangespoord ! « Roep tot Mij, en Ik zal u verhooren, » (Jerem. XXXIII, 3.) « Vraagt en u zal gegeven worden ; zoekt, j en gij zult vinden ; klopt en u zal worden opengedaan. » (Matth. VII, 7.) « Alwie bidt, ontvangt, alwie zoekt, vindt. » (Luc. XI, 10.) «Al, wat gij in het gebed begeert, geloof slechts, dat gij het zult ontvangen, en het zal u gegeven worden. » (Mare. XI, 24.) « Als gij Mij iets in Mijnen naam zult vragen, Ik zal het doen. » (Jo. XIV, 14.) ■ 191 - IQ2 — « Vraag wat gij wilt, en het zal u gegeven worden. »(Jo. XV, 7-) .. « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij Mijn Vader iets in Mijnen naam zult vragen. Hij zal het u geven. » (Jo. XVI, 23.) Dit zijn woorden, niet van een aardschen koning, wien soms de macht ontbreekt te geven, wat men hem gevraagd heeft. Neen, het zijn woorden van God, en diens macht is onbeperkt. Dit zijn woorden, niet van een zondig mensch, die wel eens zijn belofte breekt, doch van den heiligen God, die alles volbrengen zal, wat Hij beloofd heeft. Dit zijn woorden, niet van een schepsel, wiens liefde begrensd is, maar van God, die ieder van ons met een oneindige liefde bemint. O, met welk een vertrouwen mogen wi] bidden ! Wat een schatkamer van gunsten, zegeningen en genaden gaat voor ons open, als wij den sleutel van het gebed willen gebruiken ! Hoe dwaas, hoe armzalig is de mensch, die niet bidt. Waarlijk het gebed mag aardsche almacht genoemd worden. Want, wat wij niet kunnen uit ons zelf, wordt ons mogelijk door het gebed. Daarom roept de H. Apostel Paulus uit : « Ik kan alles in Hem, die mij versterkt.» (Phil. IV, 13.) Wat een macht is het gebed tegen den helschen vijand ! Doch ook : welk een over- 193 - winning behaalt deze, als hij den mensch van het gebed aftrekt, of dat gebed krachteloos weet te maken. Laten wij ons daarom met groote zorg toeleggen : op goed bidden. Waarlijk goed bidden is onze gewichtigste bezigheid. Bidden wij dan met een nederig hartr. diep # overtuigd van onze eigen nietigheid,zondigheid en onmacht : « God weerstaat den hoovaardige, doch den ootmoedige geeft Hij Zijn genade. » (Jac. IV, 6.) Want : « hei gebed van die zich vernedert, dringt door de wolken. » (Ecc. XXXV, 21.) Bidden wij eerbiedig, door goed op onze woorden te letten, en alle verstrooiende gedachten zoo goed mogelijk te weren, of te verdrijven. Immers, wij spreken tot den heiligen God, den Heer en Schepper, den Koning des hemels. Bidden wij met een onbeperkt vertrouwen,, want wij eeren daardoor de grenzenloozeliefde en almacht van God ; en dat is Hem aangenaam. t Bidden wij met volharding. Want het is een bewijs van ons vertrouwen en van onze onderwerping aan Gods raadsbesluiten, als wij, na niet terstond verhoord te zijn, blijven voortgaan met vragen. Bidden wij ten slotte met onderwerping aan den H. Wil van God, om daardoor Gods oneindige wijsheid te eeren, die beter weet, wat voor ons dienstig is, dan wij zelf. En laten wij ons altijd tot het gebed voorbereiden, door onzen goeden wil uit te spre- 13 N. G. — 194 — ken in het volgende gebed, waarin al deze voornemens zijn vervat : « Mijn God, ik geloof dat Gij hier tegen- j woordig zijt, dat Gij mij ziet en hoort, en al mijn gedachten kent. Ofschoon ik slechts stof en asch ben, wil ik tot U spreken. Ik wil dit doen zonder gejaagdheid, en met een groot vertrouwen J op Uw goedheid, Uw almacht en Uw wijsheid. Ik wil alleen denken aan de woorden van mijn gebed, iedere andere gedachte terstond verdrijven, en van ganscher harte in-, stemmen met alles, wat ik zeg. Mijn God, sta mij bij, om zoo te bidden. O Maria, mijn Moeder, help mij om goed te bidden. Het volgende gebed wil ik bidden voor... (nu noemt men zijn intentie). Doch niet mijn, maar Uw Wil geschiede. » Wanneer het Lof ten einde spoedt, en het zangkoor het Tantum ergo heeft aangeheven, nemen de koorknapen het zilveren wierookvat en het scheepje, en brengen dit bij den Priester. Deze legt eenige wierookkorreis op de gloeiende asch neder; dan schuift het- deksel ratelend naar beneden, en weldra Stijgén geurige witte wolkjes naar de tempel- j bogen op. Een oogenblik ziet men ze nog blinken in de stralen van de ondergaande zon, en dan zijn ze verdwenen. Doch een zoete geur en een stemming van heiligheid laten zij in den mensch achter. • Zoo stijgen ook de goede gebeden uit de asch van het ootmoedige menschenhart op voor Gods troon, en zijn als een geurige wie- | — 195 — rook voor Zijn aangezicht. En een aangename stemming van vrede en heiligheid laten zij in de zielen der menschen achter. Na de bewierooking bestijgt de Priester het altaar, en neemt den monstrans in zijn gewijde handen. Nu keert hij zich tot het volk, en terwijl dit eerbiedig en vertrouwvol tot zijn Heiland opziet, zegent hij de schare met den verborgen God. En wanneer onze gebeden als een wierook tot den troon van God zijn opgestegen, daalt eveneens diens zegen uit den hemel op ons neer. « Nu kan ik alles in Hem, die mij heeft versterkt, » zoo juicht en jubelt het in de ziel. « Nu vrees ik geen helschen vijand, geen wereld, geen eigen zwakheid meer. Mijn zwakheid veranderde in kracht ; in kracht van God, waarmede Hij mij in Zijn goedheid heeft toegerust. Magnificat, anima mea Dominum ! Mijn ziel maakt groot den Heer, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker, omdat Hij de geringheid van Zijn dienstmaagd (dienstknecht) heeft aangezien. Want groote dingen heeft Hij aan mij gedaan; Hij die machtig is, en heilig is Zijn naam. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht voor hen, die Hem vreezen. Hij heeft kracht gedaan met Zijn arm, en de trotschen van harte heeft Hij verstrooid. Machtigen heeft Hij van den troon gezet, en geringen heeft Hij verheven. Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken ledig weggezonden. — igó — Hij heeft Israël, Zijn dienstknecht aangenomen, indachtig Zijn barmhartigheid. Zooals Hij tot onze vaderen heeft gesproken, tot Abraham en zijn nakomelingen in eeuwigheid. Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest; gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. » 33. Hart van Jezus, bron van alle zuiverheid, ontferm U onzer. Stel u voor, dat iemand tot u kwam, j zeggende : « Ik weet een schat liggen, ginds bij de ruïne van dat oude kasteel. In een kelder onder puin en struikgewas verborgen, staan groote koffers, tot den rand gevuld met goud- en zilverstukken. » Zoudt ge dan niet verlangend zijn te weten, of die man waarheid gesproken had ? Wordt ge dan niet begeerig, dien schat te bezitten ? Is het niet de moeite waard, er heen te gaan, om — al kost het veel inspanning, — die schatten voor den dag te halen ? Nu behoeft gij niet te verwachten, dat ooit een mensch met zulk een mededeeling tot u zal komen. Hij, die ergens een schat verborgen weet, welke niemand toebehoort, zal wel zorg dragen, dezen voor zich zelf te behouden. Jezus Christus heeft echter geheel anders gedaan. Hij is aan de H. Margareta Maria 197 - verschenen, en heeft aan haar en aan ons onuitputbare schatten aangewezen. Deze zijn verborgen in de schatkamer van Zijn H. Hart. « Mijn goddelijk Hart, » zoo sprak Jezus tot die nederige kloosterzuster, « is zoo vervuld van liefde voor de menschen, dat Het de vlammen Zijner brandende liefde met meer in zich besloten kan houden. Mijn hart wil zich aan de menschen openbaren, ten einde hen te verrijken met de schatten, die Het in zich besloten houdt De waarde dezer schatten zal Ik u toonen. » En Jezus liet Zijn H. Hart zien, terwijl Het stralen uitschoot, schitterender dan die der zon, en Het door vuur en vlammen omgeven was. In het Hart, dat doorschijnend was als kristal, zag zij de wonde, welke het door de lanssteek van Longinus ontvangen had. Een kroon van doornen omgaf het Harteen kruis stond erboven. Inderdaad, dit waren alle onmiskenbare teekenen van de grenzenlooze rijkdommen van dat Hart. Want vuur en vlammen zijn het zinnebeeld Zijner liefde; de wonde en de doornenkroon het teeken, dat Het uit liefde tot ons bittere pijnen heeft willen doorstaan; het kruis, dat de liefde van den God-mensch zoover gegaan is, dat Hij zelfs den smartvollen kruisdood voor ons gestorven is. Wanneer het Hart van God ons met zulk een onmetelijke liefde bemint, welk een rijke overvloed van zegeningen, genaden en weldaden ligt dan voor ons in dat Hart verborgen ! Stelt de mensch het niet op hoogen prijs, als hij zich de gunsteling mag noemen van igS een machtigen en müddadigen koning die schatten en rijkdommen in overvloed bezit f Wat een onuitsprekelijk geluk moet het dan voor ons zijn, bemind te worden door het van liefde brandende Hart van Jezus, den Koning der koningen, aan wien alle macnt gegeven is in hemel en op aarde! Ja, hoe gelukkig zijn wij, dat Jezus van de goddelijke eigenschappen, welke Hl] bezit, de liefde heeft uitverkoren, om die m Zijn omgang met ons op den voorgrond te stellen. In deze wereld zien wij rijken pralen met den overvloed van hun aardsche goederen ; wij zien geleerden groot gaan op hun wetenscnap ; koningen schitteren door hun macht, Doch wat baat het den armen sterveling, als de rijke bij al zijn schatten geen liefde bezit, waardoor hij van zijn overvloed mededeelt aan zijn naaste ; als de geleerde geen liefde bezit, om zijn kennis te gebruiken in het belang van zijn evenmensch als de koning geen liefde bezit, waarin hij zijn macht gebruikt tot heil zijner onderdanen ? ' Jezus overtreft allen oneindig ver m rijkdom, in wetenschap en in macht. Doen Hij spreekt daarover bijna niet^Hij treedt ons tegemoet, wijzend op Zijn H Hart, dat Hij omgeven heeft met de zinnebeelden Zijner liefde, en dan zegt Hij : « -Ziedaar het Hart dat de menschen zoozeer bemind heeft dat Het niets heeft gespaard, en zich f^1^ geput heeft, om hun Zijn liefde te toonem Deze eenvoudige aanwijzing is ons echter genoeg. Want wij begrijpen, dat Hij uit kracfit van die liefde ook Zijn rijkdommen, Zijn wijs - 199 - heid en Zijn macht tot ons welzijn gebruiken zal» Ó goddelijk Hart van Jezus, Gij zijt een oven, brandend van liefde, en daardoor geduldig en rijk aan barmhartigheid ; mild voor allen, die U aanroepen ; de bron van leven, heiligheid en troost. Van Uw volheid hebben wij allen ontvangen ; in U zijn alle schatten van wijsheid en wetenschap verborgen ! Op welke wijze zullen wij nu in de schatkamer van Jezus' liefdevol Hart kunnen doordringen ? De Zaligmaker leert ons zelf den weg; kennen : wij moeten Hem uit geheel ons hart. beminnen en vereeren. Het is de klacht, welke Hij telkens herhaalt, dat Hij door zoo weinigen bemind en vereerd wordt.« Ziehier het Hart,» zoo spreekt Hij, « dat de menschen zoozeer bemind heeft dat Het niets heeft gespaard, en zich geheet heeft uitgeput, om hun Zijn liefde te toonen. En toch ontvang Ik van de meeste menschen slechts ondank, vooral door gebrek aan eerbied, door heiligschennissen, door onverschilligheid en verachting, waaraan zij zich jegens Mijn H. Sacrament van liefde schuldig maken. » j * Doch is Jezus' liefdevol Hart bedroefd om de onverschilligheid en ondankbaarheid der menschen, Hij verheugt zich, wanneer zij Hem beminnen en vereeren. De vereerders van Zijn H. Hart beschouwt Hij als Zijn bijzondere, vrienden. Voor hen bestemt Hij de schatten, welke in dat beminnelijk Hart verborgen • " ' '' *? " 200 ■ zijn. Hoor slechts naar de schoone beloften, welke Hij den vereerders van Zijn H. Hart doet : « Dengenen, die Mijn H. Hart vereeren, zal Ik alle genaden geven, welke zij noodig hebben in hun staat. Ik zal vrede brengen in hun huisgezinnen. Ik zal hen troosten in al hun droefheden. Hun veilige toevlucht zal Ik zijn gedurende hun leven, en vooral in het uur van hun Overvloedige zegeningen zal Ik hun schenken in al hun ondernemingen. De zondaars zullen in Mijn Hart de bron en den onmeetbaren oceaan van barmhartigheid vinden. De lauwe zielen zullen vurig worden. De vurige zielen zullen zich tot een groote volmaaktheid verheffen. Ik zal de huizen zegenen, waar de beeltenis van Mijn Hart zal uitgesteld en vereerd wor- den. . , , Den Priesters zal ik de genade geven, de veisteendste harten te treffen. De namen van hen, die deze godsvrucht verspreiden, zullen in Mijn Hart geschreven, en er nooit uitgewischt worden. De almachtige liefde van Mijn Hart zal aan allen, die op de eerste Vrijdagen van negen achtereenvolgende maanden tot de H. Tafel naderen, de genade der eindvolharding geven. Zij zullen niet in Mijn ongenade sterven, noch zonder de H.H. Sacramenten te ontvangen, en Mijn Hart zal hun veilig toevluchtsoord zijn in dat uur. » 201 F Zijn deze beloften niet allerkostbaarst ? Waarlijk, dit zijn beloften van een God, die met overvloedige liefde en met meer dan vorstelijke vrijgevigheid de geringe eerbewijzen en liefdeblijken vergeldt, welke wij, zwakke en nietige stervelingen, Hem brengen. Laten wij dan dit Hart, vol goedheid en liefde, beminnen en vereeren. Toonen wij het H. Hart onze liefde, door geheel ons leven, al ons doen en laten in te richten naar Zijn wil en welbehagen. Vereeren wij Het, door de beeltenis van het H. Hart de eereplaats te geven in onze woning, en Jezus voortaan als een Koning I over ons te laten heerschen, aan wien wij j geheel onderdanig zijn, en tot wiens eer alles j wordt verricht. En laten wij ons ook beijveren, Jezus eerherstel te brengen door een zeer grooten eerbied jegens het allerheiligste Sacrament des Altaars, en door op waardige wijze de H. Communie te ontvangen ; vooral op den eersten Vrijdag der maand en op den feestdag van het allerheiligst Hart. Eeren wij het goddelijk Hart, door een groot vertrouwen te stellen op Zijn eindelooze barmhartigheid en liefde. En laten wij bewijzen geven van ons vertrouwen, door veel en vurig tot dat H. Hart te bidden. De litanie, de opdracht en de schietgebeden tot het H. Hart moeten telkens uit ons binnenste tot den Koning en het Middelpunt aller harten opstijgen. Dan zullen overvloedige zegeningen, vergiffenis, schatten van genaden, kracht in de bekoringen, troost — 202 in het lijden ons uit die bron van leven en heiligheid toevloeien. « Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken, » zoo roept Jezus ons toe, terwijl Hij Zijn armen uitbreidt, als om ons te ontvangen, en in liefde te omhelzen. Op de kerkvergadering van Nicea verhaalde de H. Athanasius aan de vergaderde prelaten de volgende geschiedenis : In de stad Beyrouth, aan de kust van de Middellandsche Zee gelegen, woonden vele joden. Niet ver van den tempel dier stad had een j Christen een woning betrokken, en deze op- j gesierd met een levensgroote afbeelding van j den goddelijken Zaligmaker. Na eenigen tijd verhuisde de man naar een ander gedeelte der stad, doch vergat bij het vervoer zijner j meubelen ook het schilderstuk mede te nemen. Een Israëliet werd nu de bewoner van het huis. In het begin sloeg de nieuwe bewoner geen acht op de afbeelding. Op zekeren dag ontving hij echter een stamgenoot aan den disch. Toen deze de schilderij ontdekte, zeide hij : « Weihoe, zijt gij een jood, en moogt gij dan in het bezit zijn van zulk een afbeelding ? » Hierop Het hij een vloed van de ergste godslasteringen volgen. De heer des huizes verontschuldigde zich met te verklaren, dat hij de schilderij nog niet had opgemerkt. De bezoeker liet echter de zaak niet rusten. Terstond na den maaltijd begaf hij zich naar.de joodsche priesters, om zijn vriend aan te klagen. Reeds vroeg in den morgen van den volgen- — 203 den dag kwam een groote bende verontwaardigde joden bijeen, om het huis te doorzoeken. Zij joegen den bewoner op straat, en rukten de beeltenis van den muur af,terwijl zij riepen: « Onze voorouders gebruikten Hem als een speelbal; heden zal Hij dat ook voor ons zijn ! » Nu werd de afbeelding op een tafel uitgespreid, en begonnen zij hun wraakroepende heiligschennissen te bedrijven. Zooals eertijds hun voorvaderen Christus gehoond en bespot hadden, zoo hoonden en bespotten zij Hem nu m Zijn afbeelding. Het aangezicht werd bespuwd, en met slagen overdekt. Zij namen een riet, en sloegen daarmee op het hoofd der beeltenis. Om de gal en de edik af te beelden, goten zij vuile dranken op den mond van het Christus-beeld. Ook doorboorden zij met grove nagelen de handen en de voeten. Eindelijk riep een der joden uit : « Men zegt, dat onze voorouders ook nog Zijn zijde met een lans doorstoken hebben. Laten wij die beleediging toch niet vergeten. » Een der aanwezigen haalde daarom een lans, en stak i die driftig door de zijde der beeltenis. Doch I zie, o wonder, een stroom van water en bloed j kwam uit de opening te voorschijn. Vol verbazing staarden de joden dit mirakel aan. Eindelijk zeide een der joodsche priesters : « Die vereerders van den Gekruisigde spreken soms van mirakelen, welke door Hem werden verricht. Laten wij eens van dat water en van dat bloed meenemen naar onzen tempel, om onze zieken daarmede te be- I .„. * . <-> —-J u" "J-aaaxucucnuC 204 • strijken. Dan zullen wij ondervinden, of die vereerders gelijk hebben. » Nu hielden zij een beker aan de geopende zijde, en droegen dien gevuld,onder herhaalde godslasteringen naar hun synagoge. Men bracht een zieke naderbij, die sedert zijn ge- 1 boorte lam was. En zie, nadat het bloed hem ; had aangeraakt, begon hij ten aanschouwe van de geheele menigte te loopen en te j springen. Vervolgens werden eenige blinden voorgeleid, en allen werden bij aanraking : van het water en het bloed, terstond ziende. Ook kwamen bezetenen, doch nauwelijks had j men hen met het bloed bestreken, of de booze : geesten gingen ijlings uit hen weg. Geheel de stad was ontroerd bij het vernemen van deze buitengewone gebeurtenissen. Van alle kanten kwam het volk toegesneld, om ooggetuige te kunnen zijn. Priesters, ouderlingen, schriftgeleerden, mannen, vrouwen en kinderen, allen gaven nu eer aan God, en riepen luide uit : « Waarlijk, Gij zijt het, Jezus Christus, die door onze voorouders werdt gekruisigd, en door ons in Uw beeltenis. Glorie zij U, Zoon van God. Wij gelooven in U. Wees ons genadig, en verzoen j ons met U. » Onderwijl gingen de priesters voort met het water en het bloed de zieken te genezen. De mirakelen hielden niet op. Toen alle zieken hersteld waren, trok de joodsche bevolking naar den Bisschop der stad. Daar aangekomen, zeiden zij : «Wij erkennen Christus als den Zoon Gods, en wij gelooven m Hem. » Nu toonden zij aan den Bisschop © — 205 — de door hen gehoonde schilderij, deelden mede, welke wonderen er gebeurd waren, en vroegen ten slotte om de genade van het heilig Doopsel. Eenigen tijd daarna werd hun dat ; H. Sacrament toegediend,de joodsche tempels werden in katholieke kerken veranderd, en | geheel de bevolking omhelsde het ware j geloof. Zoo toonde het goddelijk Hart van Jezus j Zijn barmhartigheid. Zoo overwon Het in Zijn oneindige liefde de boosheid Zijner vijanden, en overlaadde Het met weldaden degenen, die het voorwerp van Zijn recht- ! matige gramschap hadden moeten zijn. Wij behoeven het H. Hart van Jezus niet I te dporboren, om aan Zijn weldaden deel- j achtig te worden. De lans van Longinus, of liever gezegd onze zonden hebben dat reeds gedaan. Sedert dien dag komt een immer j vloeiende stroom van barmhartigheid en zegeningen uit de doorboorde zijde van den Za- ! ligmaker voort. Zij, die geestelijk verlamd zijn, en niet meer vooruitgaan op den weg der deugd, zullen, wanneer zij tot dat goddelijk Hart hun toevlucht nemen, ondervinden, dat hun lauwe zielen vurig worden. Zij springen op, om met nieuwen ijver voort te snellen langs den goeden weg. Zij, die door hun hartstochten en door de verleiding der wereld verblind waren, worden door hun godsvrucht tot het heilig Hart verlicht, en zullen weer onderscheiden, wat hun tot zaligheid strekt. Voor hen wordt het H. Hart de bron van leven en heiligheid. ' — 20ö — Zij, die in de macht waren van den duivel, en van hun kwade neigingen, worden van hun kwelgeesten bevrijd, want zij vinden in het goddelijk Hart de bron en den onmeetbaren oceaan van barmhartigheid. J a, allen, die vol vertrouwen, biddend hulp zoeken bij dat liefdevol Hart, zullen vertroost worden, en blijde zullen zij uitroepen : « Waarlijk, Gij zijt het, Jezus Christus, die om onze zonden werdt gekruisigd. Glorie aan den Zoon Gods ! Wij gelooven in U. Wees ons genadig, en verzoen ons met U. » Bemind zij overal het heilig Hart van J ezus ! 34. Ziet, Ik ben met u alle dagen. In de stad Favernay in Bourgondië, zoo verhaalt de H. Franciscus van Sales, bestond het gebruik, op een bepaalden dag van het jaar in de kerk het allerheiligste Sacrament des Altaars in den monstrans ter aanbidding uit te stellen. Men plaatste het daartoe op een houten rustaltaar, dat met kleeden, bloemen en kaarsen smaakvol was versierd, en men liet het aldus den geheelen nacht op die plaats staan. Toen nu op zekeren keer alle menschen waren heengegaan, en de koster, die toezicht j moest houden, was ingesluimerd, vatte een ; der altaargewaden vlam, met het gevolg dat weldra het geheele altaar in brand stond, en door het vuur werd verteerd. 20J — Hoewel de vlammen hoog oplaaiden, werd het allerheiligste Sacrament niet door het vuur aangetast. Te midden der vlammen bleef het ongedeerd. En toen bij het aanbreken van den dag de menschen weder ter kerke gingen, zagen zij het tot hun groote verbazing nog op dezelfde plaats staan, doch nu zonder steun van het altaar, vrij in de lucht. In een oogwenk verspreidde zich het gerucht van dit wonder door de geheele stad, en alle inwoners kwamen toegesneld, om van het wonder getuige te zijn. Ook de Pastoor kwam, en wilde het Allerheiligste weder naar het tabernakel terug brengen. Doch dit gelukte hem niet. Hij begon dan de Hoogmis op te dragen ; en zie, toen de Sanctus voorbij was, zweefde de monstrans langzaam naar het hoofdaltaar terug, om daar zijn gewone plaats weder in te nemen. Tegelijkertijd hoorde men in de lucht den zilveren klank van een klokje. Bij dat hernieuwde wonder viel het volk eerbiedig op de knieën, terwijl het uitriep : « Geloofd zij Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament. » Ter dankbare herinnering aan dit wonder werd jaarlijks in dezelfde kerk een Hoogmis opgedragen, en daarbij het Allerheiligste ter aanbidding uitgesteld. Zoodra de Sanctus voorbij was, klonk het zilverklokje in de lucht; het allerheiligste Sacrament verhief zich, zweefde naar de plaats, waar het op den dag van het wonder gestaan had, en bleef zonder eenigen steun in de lucht staan ; ver- — 2o8 volgens zweefde het na de Communie van den Priester weder naar het hoofdaltaar terug. Vele jaren achtereen geschiedde dit wonder, en het werd door duizenden waargenomen. En zij, die het aanschouwden, of hoorden vertellen, werden met ontzag en eerbied jegens het allerheiligste Sacrament vervuld. Niet zeldzaam zijn de wonderen, die het geloof in, en den eerbied jegens het Altaarsacrament verhoogen. God heeft ze ten allen tijde en op tal van plaatsen bewerkt, blijkbaar met de bedoeling, ons geloof in de \ waarachtige tegenwoordigheid van Jezus Christus onder de sacramenteele gedaanten te bevestigen en te verlevendigen. Zoo gebeurde er ook onder de regeering van Lodewijk IX, koning van Frankrijk, I een Sacramentswonder. Tijdens het opdra- ; i gen der H. Mis geraakte een vrome Priester te Parijs bij de Consecratie in geestverruk- \ l king. De aanwezigen zagen in plaats van de I j H. Hostie een zeer schoon Kindje in zijn ! ï handen. Men haastte zich dit mirakel den koning | bekend te maken, en hem te verzoeken, het | | met eigen oogen te komen aanschouwen, j j Doch de H. Lodewijk antwoordde : « Ikj 1 geloof zoo vast, dat Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament tegenwoordig is, dat ik geen wonder noodig heb, om daarvan overtuigd te worden. » Het is jammer, dat niet alle menschen het levendig geloof bezitten van den heiligen Lodewijk. Bij velen, die wel gelooven aan Jezus' tegenwoordigheid in het allerhei- —• 2og — ligste Sacrament, is deze waarheid niet genoeg doorgedrongen, heeft ze te weinig indruk gemaakt op hun geest en hun hart , Vandaar hun oneerbiedigheid in de tegen- j woordigheid van het Altaarsacrament ; vandaar hun groote onaandachtigheid in het huis Gods ; vandaar ook, dat zij zoo traag zijn i m het bezoeken van het allerheiligste Sacrament en niet meer naar de kerk gaan, dan j zij strikt genomen verplicht zijn. Het is waar, hoe ruim het kerkgebouw I _> hoe schoon ook versierd, het maakt I ï!1 *■ ? 1?dr,U.k' dat God daar ZiJ'n woning heeft. God, die aanbeden wordt door engelen en heiligen, terwijl het daar, bij het tabernakel zoo eenzaam is en zoo stil; God, dien hemel en aarde niet kunnen omvatten terwijl het tabernakel zoo klein is ; God de Schepper en Bestuurder van het heelal, terwijl de H Hostie zoo nietig is, zoo teer, zoo bewegingloos. Dit kan echter voor den mensch geen verontschuldiging zijn, want daartegenover staat het woord van den Zoon Gods, de eeuwige Waarheid, die zegt : « Dit is Mijn Lichaam, dit is Mijn Bloed. » Daartegenover staat de getuigenis van deapostelen, en van de tallooze martelaren, die stervend het geloof aan Jezus' tegenwoordigheid hebben beleden. Daartegenover staat de getuigenis van* IQ eeuwen en van 60 geslachten en van millioenen en millioenen menschen, die met een onwrikbaar vertrouwen in de waarheid van, 14 N. O, 2IO Christus' woorden uitroepen : « Geloofd zij Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament. » Neen, in het tabernakel is geen brood, doch Jezus Christuszelf verblijft er. Dezelfde, die in den stal van Bethlehem werd geboren, die tot Zijn apostelen heeft gesproken, het joodsche volk onderrichtte, en voor ons aan het kruis gestorven is. Dezelfde, die in den hemel troont aan de rechterhand Zijns Vaders. Dezelfde, die aan Margareta Maria is verschenen, om ons te wijzen op de liefde van Zijn H. Hart. Dezelfde, die ook eens aan ons zal verschijnen, maar dan gezeten op de wolken des hemels, in al Zijn macht en majesteit, om als Rechter te oordeelen levenden en dooden. Deze waarheid vervulle ons altijd met diepen eerbied en ontzag voor het allerheiligste Sacrament des Altaars. Doch voor- ' al beziele zij ons met innige dankbaarheid j en vurige liefde. Want het is uit liefde tot ons, dat Jezus daar verblijft, al Zijn luister heeft afgelegd, en zich zoo diep verborgen heeft onder de nederige gedaante van I brood. Immers, toen de Zaligmaker van deze wereld ging scheiden, kon Zijn liefdevol Hart er niet in toestemmen, ons in dit tranendal alleen te laten. Hij stelde daarom op den avond voor Zijn sterven dat wonderbare Sacrament in, waardoor het Hem mogelijk is bij ons te blijven ; en dat niet op één plaats, maar overal waar Priesters zijn. Doch om ons den troost en het geluk van Zijn bijzijn te 211 t^rnT^f Tker',m°eSt Jezus al Zijn luis- gen en zfh v^w^ 6n grootheid afle gen en zich verschuilen onder een zppr -J? voudige gedaante. eer een_ |deelterZijngo^^ ; den ? Toen op den berg Thabor Pet™ ?* zk-Tl j ë Ii verande«n, waren zij buiten : schrik tlVan verrukking, en vielen zij door j neder. ^ °P hun aan^ht tergde k»^6 had..de mensch, met schulden belast en ; beladen, bij zijn Verlosser durven komen in 7afr • ti i ' de heiilgen beven van ont- \ ^Lr^hvo1 ™ * moX' aIle macht en majesteit en luister ^££0^ blijvenJ indien Jezus" aan van 7tt.*SCn^de jreugde wüde dfen fffi g^ke tegenwoordigheid;?^ maken Hem te h?. T*^ mogeliJk wilde ken als Sn • b^zoeken> tot Hem te spre- in de H r Vnen.d tot vrie*d, en Hem ~ ~1 1. 1116 te ontvangen. — . . /TV, - 212 - Doch al heeft Jezus voor ons oog veel verborgen, Zijn liefde heeft Hij niet kunnen verbergen. Door Zijn tegenwoordigheid op het altaar, door Zijn diepe zelfvernedering in het allerheiligste Sacrament, komt Zijn liefde tot ons des te schitterender uit. En daarom moet de mensch jegens zijn verborgen God niet alleen den grootsten eerbied toonen, maar hij moet Hem ook allervurigst beminnen, en Hem dikwijls met een dankbaar hart gaan bezoeken. Laten wij ook, wanneer wij in de kerk komen, terstond eenige oogenblikken gebruiken, om ons geloof aan Jezus' waarachtige tegenwoordigheid te verlevendigen, opdat wij niet misleid worden door onze zintuigen, en niet vervallen in oneerbiedigheid, verstrooidheid, of onverschilligheid. Denken wij er dan aan, dat wij zijn neergeknield aan de voeten van J ezus Christus, den Zoon Gods, onzen Schepper en onzen Verlosser. Stellen wij ons voor, dat Hij Zijn oogen op ons gevestigd houdt, naar onze woorden luistert, en ons Zijn H. Hart toont, brandend van liefde, opdat wij tot die bron van genaden en zegeningen onze toevlucht zouden nemen. Zie ook om het altaar een groote menigte engelen, die in schitterende kleederen gehuld, met grooten eerbied hun Heer omzweven, en in hemelsche gezangen Zijn lof verkondigen. Want volgens den H. Paus en Kerkleeraar Gregorius,en volgens den H. Chrysostomus en andere geleer- | de schrijvers is het zeker, dat de engelen, die hun Heer in den hemel vergezellen, ook Zijn hofstoet vormen bij het altaar. 2I3 Meermalen hebben 7ii i tegenwoordigheid doen1JbBj£n0^ men dikwijls, wanneer * h S, Zo° hoorde het H. Misoffer TPdroee He IUS ^Urrone melsche lofzangen^.' En H.CommUeniePred?a;-^ Welk een moeite moet de m^n^n a : ïffisr ™ clir krijgt siechts ken. ' m Z1,n helangen te bespre- ; Doch bij onZen Koning Jezus heeft men 214 altijd toegang. Geen tusschenpersonen behoeven hulp te verkenen ; eiken dag en elk oogenblik is Hij voor rijk en arm, voor jong en oud te spreken. En men kan zich met Hem zoo dikwijls en zoo lang onderhouden, als men verkiest. Wanneer men een aardschen koning een verzoek doet, is men volstrekt niet zeker, verhoord te worden. Doch Jezus ontvangt iedereen met liefde, en verhoort al onze gebeden. Zelfs wanneer wij in onze kortzichtigheid iets vragen, wat niet goed voor ons is, verhoort Hij ons gebed door iets te geven, wat niet kan schaden. Aan den voet van het tabernakel neerknielend, vindt de mensch _ Dengene, die al zijn verlangens zal bevredigen. Zoekt hij een vriend ? Op het altaar woont j de beste Vriend, die alle andere in liefde en edelmoedigheid verre overtreft. Zoekt hij een raadsman? Jezus in het H. Sacrament is het licht der wereld, de j Raadsman bij uitnemendheid. Zoekt hij een meester, die waard is gediend te worden, en de verleende diensten | rijkelijk beloont? Jezus is die Meester; Hij zal het minste, dat voor Hem gedaan j wordt, honderdvoudig vergelden. Zoekt hij een geneesheer, die de wonden zijner ziel kan heelen, en hem van slechte gewoonten bevrijden ? Jezus is die Geneesheer. Bij Hem is overvloedige barmhartigheid, hulp en troost. Zoekt de mensch een machtigen helper i Nergens vindt hij meer kracht, dan in de ver^ — — -f* 2I5 — eeniging met zijn God door de H. Communie Jezus in de H. Eucharistie is alles voor allen geworden. Daarom was door alle eeuwen heen het allerheiligste Sacrament des Altaars het middelpunt van onzen godsdienst i Kinderen, mannen en vrouwen, in den bloei ; hunner jaren, ouden ran dagen allen gevoellie?e1HÏh *anSet5okken door de wonderbare alffiw ^ 6 Soddelijke kra^t van het allerheiligste Sacrament. Diep ter aarde eebogen hebben alle geslachteA den verborgen God hun eerbiedige hulde gebracht. De rijken olferoen hun schatten, de armen hun penningskes, om Hem ter eere tempels te enscMen ^ zich in ^dienst? , ^ schiep voor Hem de schoonste schilderij , gen, de verhevenste gedichten, de liefelijkste gezangen. En door alle eeuwen steeg uit mib boenen harten de lofzang : « Geloofd zij Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament » j alks1i/rZUS ^ Zi'a Sacrament °ok voor ons 1 1™, h ?-.ScThrlft- Het allerheiligste Sacra- 1 "hat nK'l JfUS Christus' is onze «motste 1 zhn h ï?rt moet daarom altild bij Hem | j zijn, door Hem met een vurige liefde te Hem toedrag'en6.1611 d°°r de Hefde' Welke Laten wij zorgen, dat ook onze £ree — ——:—q> 243 Moeder, nam zijn afgekapte hand, en hield Z legeï deiJ arm- En ^ogenblikkelijk was vestig .rf61- 260 g°-ed aan den a™ bef JewèLt 11 6r n°0lt Van gescheiden was 1 ffchtbaar akel !en.rood. kringetje bleef I ded£ f 611 hen,?ne"ng aan het won| schled P voorsPraak van Maria was ge- „- if Jarijf' een stad vo1 gevaren en gelegenheden tot zonde, studeerde de H. Edmond Zijn brave moeder vermaande hem dikwijls, die gevaarlijke gelegenheden te ve™ I MartVd. 6en gr.°ote godsvrucht tot ; Maria de deugd van zuiverheid te bewaren Edmond volgde dezen raad op en ver-' rords:ruchtheSelSïhe,M°eder met bijzondere ■ fSiZ ■ H-1] Iegde voor haar beeld de ; gelofte van zuiverheid af, en stak tot onder- 1 P^dtVanJijn troUW' een Sonden ring, waar; op het « Wees gegroet » wis gegravefrdTaan v£ dar' va°,.tet MoedegrgGods.beeld V» dat oogenblik af tot aan zijn dood ; had hij nimmer onreine gedachten. 1 we?d6 nanfiindlen &Marla had geschonken, M lm tl overI«den °P wonderbare wijze bij hem teruggevonden, en werd door ve- Se deuld^1 t0t vf*g van de hVel vagn ztkfenVan ZU1Verheld> « tot genezing allerhel '"S* ^ z»n' indien wij de denk „g 6 .Maagd trouw vereeren. «Ge. aooit k £°hederiler!n.St^ Moeder> dat bet tii° \ gehoord. dat iemand, die tot U "in toevlucht nam, Uw bijstand verzocht 244 " en uw voorspraak inriep, verlaten is geworden, » aldus bad de H. Bernardus. Laten wij dan als goede dienaren van Maria geen dag voorbijgaan, zonder tot haar te bidden. ^ , , , Wanneer koning Arthur van Engeland ten strijde trok, sierde hij zijn wapens met het beeld der Moedermaagd, en bracht dit aan tegen den binnenkant van zijn schild. Het vertrouwen op Maria gaf hem een groote onverschrokkenheid en bovenmenschehjke kracht. Wij, die dagelijks te strijden hebben tegen de gevaarlijkste vijanden, wapenen ons met een « Wees gegroet » en met een vast vertrouwen op de voorspraak onzer hemelsche Moeder. Onder haar bescherming strijdend, zullen dan ook wij met grooten moed en bovennatuurlijke kracht bezield worden. Geen dag ga voorbij, dat wij niet 's morgens en 's avonds driemaal het : « Wees gegroet » bidden ter eere van haar onbevlekte Ontvangenis, om de deugd van zuiverheid te verwerven. Bidden wij ook dagelijks den rozenkrans ; stellen wij ieder werk onder haar bescherming door het bidden van een « Wees Ice£roet. » Een trouw dienaar van Maria wijdt ook iedere week een dag bijzonder aan hare vereering, namelijk den Zaterdag. Op dien dag zal hij meer tot zijn hemelsche Moeder bid- , den, zich een versterving opleggen, of het een of ander goed werk tot haar eer verrichten. Jaarlijks viert hij op bijzondere wijze de Meimaand, de Octobermaand en de feesten van zijn goede Moeder. Dan ontvangt hij , " V — 245 — haar ter eere de H. Communie, versiert haar beeld, en zingt haar lof. Vooral trachten de dienaren van Maria haar na te volgen in haar deugden. Luisteren wij daarom naar den H. Ambrosius, die de jeugdige jaren van Maria met de volgende woorden beschrijft: « Zij was maagdelijk naar lichaam en ziel, en ootmoedig van harte. Zij sprak weinig en met bescheidenheid, en las vlijtig de H.H.Schriften. Zij zocht geen rijkdom, maar stelde haar vertrouwen op God, en werkte ijverig. Zij bekommerde zich niet om den lof der menschen, maar zocht slechts aan God te behagen. Zij berokkende niemand eenig leed, was welwillend jegens iedereen, bewees eerbied aan oude lieden, en was niet afgunstig op haars gelijken. Zij vermeed allen eigen lof, volgde de stem van haar geweten, en trachtte deugdzaam te zijn. Zij deed haar ouders nooit het geringste verdriet aan, verachtte geen armen, spotte nooit met gebrekkige menschen, en wees nimmer een noodlijdende af. Haar blik had niets onvriendelijks, haar stem niets hards ; de gestalte van haar lichaam was een schoon beeld van haar ziel, een beeld der deugd. Het leven van Maria was zoo heilig, dat het aan alle menschen tot voorbeeld kan dienen. » Laten wij dat voorbeeld navolgen ; vooral in de schoonste van Maria's deugden : de deugd van zuiverheid. Maria heeft deze deugd met een bijzondere voorliefde bemind, en is een machtige beschermster voor al degenen, die deze deugd j :—^ ■ 246 verwerven en behouden willen. Talloozen hebben dat ondervonden. Vooral werden zeer velen geholpen, door 's morgens en 's avonds eerbiedig een « Wees gegroet » te bidden met het volgende gebed van Pater Zucchi S. J. : « O mijn Meesteres ! o mijn Moeder ! ik draag mij geheel aan U op, en om U een bewijs te geven van mijn godsvrucht tot U, wijd ik U heden mijn oogen, mijn ooren, mijn mond, mijn hart, kortom geheel mij zelf. Dewijl ik dus de uwe ben, o goede Moeder, zoo bewaar mij, en verdedig mij als uw goed en uw eigendom. » Ten tijde der bekoring bidt men : « O, mijn Meesteres ! o mijn Moeder ! Gedenk, dat ik de uwe ben, bewaar mij, verdedig mij als uw goed en uw eigendom. » Een jongeling, die door een valschen vriend verleid was, en hem in zijn zondig leven had nagevolgd, hoorde op zekeren* dag dit gebed aanbevelen, en besloot terstond, het tot zijn verbetering aan te wenden. Hij vermeed den omgang met zijn verleider, bad ijverig het genoemde gebed, en volgde nauwgezet den raad van zijn Biechtvader. En niet lang duurde het, of hij was van zijn slechte gewoonte geheel genezen. Zes maanden waren sedert zijn bekeering verloopen, toen de duivel hem een strik spande, dien hij, zonder den bijstand der allerheiligste Maagd, niet zou vermeden hebben. De booze geest spoorde hem aan, zijn vroegeren vriend te gaan bezoeken, en de oude vriendschap weder aan te knoopen, om zoo- — % — doende m de gelegenheid te zijn, ook zijn verleider op den goeden weg te brengen. Door deze list misleid, begeeft de jongeling zich op zekeren avond naar het huis van zijn voormaligen vriend. Reeds heeft hij de deur geopend, als een inwendige stem hem waarschuwt, en hem ernstig afraadt, binnen te gaan. Gelukkig herinnert hij zich den raad, welken zijn Biechtvader hem gegeven had, om in elk gevaar tot Maria zijn toevlucht te nemen. Hij bidt daarom het gebed : « O mijn Meesteres, » en nauwelijks heeft hij dit geëindigd, of een hand griiot hem hii df»n arm, trekt hem de straat op, en voert hem weder naar zijn woning terug. Als hij daar aankomt, ziet hij om naar zijn geleider ; doch deze was plotseling verdwenen. Al is het niet op zulk een duidelijk waarneembare wijze, toch zullen ook wii w scherming van Maria ondervinden, en van het kwade worden afgetrokken, indien wij in de bekoring tot haar onze toevlucht nemen. Bidden wij daarom veel tot Maria, opdat wij, arme zondaars, door haar vnnrcnro o Lr geholpen worden, nu en in het uur van onzen dood; en door haar den hemel binnen gaan, I om met onze lieve Moeder, God in eeuwigneid te danken voor de vele weldaden, wel- I ke wij door haar handen ontvangen hebben. 248 37» Het vuur der liefde. Toen de Assyrische koning de stad Jeruzalem veroverd, en de joden in gevangenschap had weg gevoerd, namen de dienaren van den tempel heimelijk het heilige vuur van het altaar weg, en verborgen het in een diepe, waterlooze put, welke in een eenzaam dal gelegen wTas. Nadat zij weder uit hun gevangenschap waren teruggekeerd, zocht Nehemias naar het verborgen vuur, doch vond in de bron niets dan een slijkmassa. Nu liet hij wat van dat slijkerig water opscheppen, besprenkelde daarmede het altaar en het daarop gelegen offer. En zie: toen de zon door de wolken brak, schoot er, tot groote verbazing van het volk, uit het slijkerige vocht een vuur, dat het offer verteerde. Op het altaar van het menschenhart heeft eens het vuur der goddelijke liefde gebrand : dit was in het paradijs. Toen kwam echter het ongelukkige uur, waarop onze stamouders de eerste zonde bedreven. En sedert dien was het vuur uitgebluscht. Treurig zag het er op aarde uit ; zóó weinigen waren er, die God beminden, dat het den schijn had, alsof het vuur der goddelijke liefde voor | goed uit de harten der menschen verdwenen was. Doch daar geschiedde iets wonderbaars! Uit de donkere wolken van Gods toorn, wel- ! ke sedert duizenden jaren boven de aarde I hingen, verscheen op zekeren dag J ezus Chris> tus, de Zon van goedheid en menschlievend- $— , - 249 - heid. En tegelijkertijd ontvlamde weder het schijnbaar zoo lang uitgedoofde vuur in de harten der menschen. Sedert dien dag brandt weder het vuur der liefde m de harten van velen. Het is Wt% 1 gloed van dat vuur is zeer verschillend. In sommige harten is het slechts een kleine vonk ; in andere een smeulend vuur • in andere een brand van liefdevlammen! die alles verteert, wat onvolmaakt is, en tot zelfopoffering en grootmoedige daden aanzet Doch overal gloeit het. Het vuur der goddelijke liefde grijpt om zich heen, als een niet te blusschen brand. Het dringt door m de harten van kinderen en volwassenen ; het verspreidt zich onder alle rangen en standen; het komt in de hutten der armen en in de paleizen der koningen. De Priesters dragen dat vuur mede, en deelen het uit, waar zij ook komen. Zij verspreiden het te midden der wereld, in steden en dorpen, en voeren het met zich mede over de oceanen, naar verre landen, waar het evensteekt d6n heiden in liefde ont" En aldus wordt vervuld, wat Jezus zeide : « ik ben gekomen, om het vuur op de wereld te brengen; en wat wil Ik anders, dan dat het zal branden. » (Luc. XII, 49.) Alleen in net nart van degenen, die in doodzonde leven, is het yuur uitgedoofd. Daar is het duister en koud... Zie eens, hoe God het vuur der liefde in — 250 — het hart van den mensch ontsteekt, en van Zijn kant alles doet, om die liefde te onderhouden, en te vermeerderen. Wanneer het kindje nauwelijks het levenslicht heeft aanschouwd, legt de Priester door het H. Doopsel de eerste vonk van het vuur der goddelijke liefde in het kleine hartje neder. Het verstand slaapt nog ; de zintuigen nemen nauwelijks iets waar ; en reeds brandt dat hartje als een kleine godslamp zijn Schepper ter eer, waardoor dit kind de lieveling wordt van God en Zijn engelen. Wanneer het verstand begint te ontwaken, ontdekt het in de dingen der omgeving de liefde van God. Voedsel en kleeding, gezondheid en kracht, ouders en opvoeders, de aarde, de geheele natuur, het heelal, j alle zijn weldaden van den goeden God. Dan komt de dag der eerste H. Communie, de dag der liefde, de dag, waarop het kind niet alleen Gods gaven, maar ook God zelf ontvangt. Deze H. Communie is de eerste van een onafzienbare rij andere, die alle, waardig ontvangen, niet ophouden, het liefdevuur te voeden en aan te wakkeren. Ook door de andere Sacramenten deelt God aan de menschen Zijn liefde mede. Als het verstand tot beter inzicht komt, begint ook het verleden van Gods groote liefde te spreken. Door zelf ervaren smart, versmading en lijden, leert de mensch beter peilen de grenzenlooze liefde, waarop ieder oogenblik in Jezus' lijden ons wijst. « Niemand heeft grootere liefde dan hij, die zijn 4 ■ — 25i — leven geeft voor zijn vrienden. » (Jo. XV» 13). Dit zegt hij den goddelijken Meester na. Dit overdenkt hij, als onder de H. Mis het Kruisoffer op onbloedige wijze hernieuwd wordt. Maar ook het heden spreekt immer meer van Gods liefde. Het leven wordt een tijd van strijden en van werken. Doch God staat aan zijn zijde. De Voorzienigheid waakt bij elke schrede, die de mensch zet op zijn levenspad, en overvloedigen zegen deelt God mede aan allen, die vol vertrouwen tot Hem bidden. Het is waar : dat leven brengt ook lijden, tegenspoed, kruisen, maar hetzij God dat lijden overzendt, hetzij Hij dat lijden toelaat, het kan slechts een bewijs van Gods liefde zijn. Wanneer de grijsaard aan den avond van zijn leven gekomen, rustig terugblikt op den afgelegden levensweg, dan wordt alles hem duidelijk. Dan ziet hij ook in het lijden een liefdeuiting van zijn God, die nu eens wilde aansporen tot verbetering, dan weer afhouden van het kwaad, en in elk lijden een gunstige gelegenheid bood, om door geduld en onderwerping een schat van verdiensten te verzamelen. Dan getuigt ook hij van het verleden, wat reeds zoovelen vóór hem aan net einde hunner dagen hebben gezegd : « Mijn leven was slechts één onafgebroken keten van Gods liefdedaden. » En de toekomst ? Ook deze spreekt luide van Gods liefde. Niets is zoo zeker, als het woord van God. Niets is dus zoo zeker, dan ■ 252 - dat een eeuwig leven en een eindeloos geluk de belooning zullen zijn van hen, die in Gods liefde sterven. Inderdaad, ook tot ons heeft God gesproken, wat Hij eens door den profeet Jeremias aan Israël bekend maakte : « Met een eeuwige liefde heb Ik u bemind, daarom heb Ik u in erbarming tot Mij getrokken. » (Jer. XXXI, 3). Gelukkig de mensch, die niet alleen de liefde van zijn God erkent, maar deze ook beantwoordt, en van zijn kant al zijn best doet, om het vuur der liefde in zijn hart te onderhouden, en aan te wakkeren. Want dit is de bedoeling der liefde van God, dat ook wij Hem zullen beminnen. Jezus staat aan de deur van ons hart, en Zijn tallooze liefdeblijken zijn een zacht kloppen, om bin- | nengelaten te worden. Open Hem dan de j deur, door Hem wederkeerig met een vurige liefde te beminnen. Dan zal in vervulling gaan, wat de Zaligmaker ons heeft toegezegd : j « Indien iemand Mij bemint, zal hij Mijn j woord onderhouden, en Mijn Vader zal hem ! beminnen, en Wij zullen tot hem komen en j verblijf bij hem nemen. » (Jo. XIV, 23). Gelukkig de mensch, die God steeds meer en beter tracht te beminnen. Hij beoefent de eerste, de voornaamste en de hoogste deugd. Op zekeren dag kwam een wetgeleerde tot J ezus, en stelde Hem deze vraag : « Leeraar, wat moet ik doen, om het eeuwig leven te beërven ? » J ezus zeide tot hem: « Wat staat in de wet geschreven ? Wat leest gij a '. é 253 j daar ? » De wetgeleerde antwoordde : « Gij I zult den Heer uw God beminnen met geheel j uw Hart, met geheel uw ziel, met geheel uw | kracht, en met geheel uw verstand, en uw ! naaste gelijk u zeiven. » Toen zeide Jezus tot | hem : « Gij hebt juist geantwoord, doe dit, en gij zult leven. » Laten wij ons dan met allen ijver toeleggen op dit eerste en voornaamste gebod, en ons best doen, om in de liefde steeds vooruit te gaan. Eiken dag voegt God bij de bewijzen j Zijner liefde wederom nieuwe; het is dus niet meer dan billijk, dat wij van onzen kant trachten, God steeds meer en volmaakter te beminnen. Nooit zullen wij God genoeg beminnen, omdat Hij oneindig volmaakt, | en daardoor oneindig beminnelijk is. Daarom zegt de H. Alphonsus : « Als wij de liefde van alle menschen, engelen en heiligen I in één hart konden vereenigen, dan zou de j liefde van dat hart nog niet te vergelijken zijn I met het allerkleinste deel der liefde, welke God heeft voor één enkele ziel. » | Doch, wat wij niet kunnen bereiken, na! melijk, God zooveel beminnen, als Hij ver; dient, laten wij dat ten minste zoo ijverig | ^^elljk nastreven, om God genoegen te « De liefde is de vervulling der Wet, » I zoo zegt de H. Paulus. (Rom. XIII, 10). | Ook noemt men de liefde de koningin der | deugden, niet alleen omdat zij de voor| naamste deugd is, maar ook omdat zij de andeI re deugden m haar gevolg heeft. « De liefde, » ! zoo zegt de H. Paulus, « is geduldig, is goe- — 254 — dertieren. De liefde benijdt ftict: zy handelt niet onbescheiden ; zij is niet tfotsch , zij is niet eerzuchtig; zoekt het hare niet; zi wordt niet verbitterd; zij rekent het kwade niet aan ; zij verheugt zich niet om . de ongerechtigheid, doch verblijdt zich om de waarheid. Alles verdraagt zij ; alles gelooft ; zij ; alles hoopt zij ; alles komt zij| te. boven. De liefde vergaat nooit. » (i Cor .XI11, 4). Groot is ook de kracht der liefde tot God. Stervend hebben de martelaren bewezen dat j de liefde zelfs sterker is dan de dood. Vertrouwend op die kracht der liefde, durft de H Augustinus dan ook zeggen : « Bemin God, en doe dan wat gij wilt. » Want hij was er van overtuigd, dat degene, die God waarlijk bemint, de zonde zal vermijden, en het goede met ijver zal nastreven. Daarentegen is hij, die God niet bemint wel zeer ongelukkig. « Zoo ik de talen der menschen en der engelen spreek, » zoo zegt de H. Paulus, « doch geen liefde heb, dan ben ik als een klinkend metaal geworden ot i als een klaterend bekken. En wanneer ik de gave der voorspelling heb, en alle geheimen ken en alle wetenschap, en wanneer ik aUe geloof heb, zoodat ik bergen kan verzetten, maa? de liefde niet, dan ben ik niets. En zoo ik al mijn bezittingen uitdeel tot spijs voor de armen, en mijn lichaam overlever, om ver brand te worden, maar geen liefde heb, dan baat het mij niets. » (1 Cor. XIII), . De liefde is het dus, die aan onze daden ei genlijk hare waarde geeft. in Mink Op zekeren dag kwam broeder ^gidius — 255 — uit de orde van den H. Franciscus, bij den H. Bonaventura, en viel in deze woorden uit : « God heeft u, geleerde mannen, heerlijke gaven gegeven, waarmede gij Hem kunt dienen en Zijn naam verheerlijken voor de menschen. Maar wat kunnen wij, eenvoudige menschen, tot Zijn eer doen ? » Bonaventura gaf hem liefderijk ten antwoord : « Gij kunt God met een oprecht hart beminnen, en dit is het eenige, wat Hem waarlijk aangenaam is. » vEgidius zeide daarop : « Maar kan dan een onwetend en eenvoudig mensch Christus zoo innig liefhebben als een geleerde ? » « Hoe kunt gij dat vragen, Broeder ? » j antwoordde Bonaventura ; « Een eenvoudig mensch kan zelfs God meer beminnen, dan de grootste geleerde. » ^Egidius ging vol vreugde heen, begaf zich naar den tuin, waar zijn medebroeders waren, en riep uit : « Eenvoudige menschen, bemint Christus, en gij zult grooter worden, dan een geleerde, die God niet bemint! » ^Egidius had gelijk. God meet den mensch slechts met één maat, namelijk met de liefde. Bijzonder, wanneer wij voor Gods rechterstoel staan, zullen wij de waarheid daarvan ondervinden. Wij zullen dan zien, dat alles, wat uit liefde tot God gedaan werd, hooge waarde heeft, doch dat het overige van weinig of geen beteekenis is. Wij zullen dan zien, dat het grootste loon niet gegeven wordt aan dengene, die de meeste goede werken heeft verricht, noch aan dengene die het meest heeft geleden, noch aan hem 256 die het minste zondigde, maar dat het zal worden geschonken aan hem, die God tijdens zijn aardsche bestaan het meest heeft bemind. Laten wij God dan vurig beminnen ; en zooals de H. Johannes zegt : « Niet in woorden en met de tong, maar in daden en in waarheid. » (i Br. III, 18). Het meest volmaakte bewijs onzer liefde, dat wij aan God kunnen geven, is, dat wij uit liefde tot Hem in alles, en overal en ten allen tijde Zijn H. Wil en welbehagen volbrengen, en ons steeds onderwerpen aan de beschikkingen Zijner goddelijke Voorzienigheid. Laten wij daarop bedacht zijn alle dagen van ons leven, ja elk oogenblik van ons bestaan. Een ander bewijs onzer liefde tot God geven wij, door onze naasten te beminnen gelijk ons zeiven. Om ons tot naastenliefde aan te sporen, j wil God de weldaden, die wij den naaste j bewijzen, beschouwen, alsof wij ze Hem zelf: hadden aangedaan. Duidelijk blijkt dat uit | hetgeen Jezus van het laatste oordeel verhaalt : « Als nu de Menschenzoon komen zal in Zijn majesteit, en alle engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op den troon Zijner heerlijkheid. En alle volkeren zullen voor Hem vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zooals een herder de schapen van de bokken scheidt. En de schapen zal Hij plaatsen aan Zijn rechteren de bokken aan Zijn linkerhand. Dan zal — 257 — de Koning zeggen tot hen, die aan Zijn rechterhand staan : « Komt, gezegenden Mijns Vaders, neemt bezit van het rijk, dat voor u bereid is van de grondvesting der wereld af Want ik was hongerig, en gij gaaft Mij te eten ; Ik was dorstig, en gij gaaft Mij te drinken ; Ik was vreemdeling, en gij naamt Mij op : Ik was naakt, en gij kleeddet Mij ; ziek, en gij bezocht Mij; in de gevangenis, en gij kwaamt tot Mij. >, Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden : «Heer, wanneer zagen wij U hongerig, en spijsden wij U' of dorstig, en gaven wij Tj te drinken ? Wanneer zagen wij U als vreemdeling, en namen wij I U op ; of naakt, en kleedden wij U ? Of wanneer zagen wij U krank ; of in de gevange; nis; en kwamen wij tot U ? » En de Koning i i ff/,un. antwoorden : « Voorwaar, Ik zeg u ï]u?n tén d6Zer' mijn geringste broei d^ * gedaan> dat hebt gij aan Mij ge- iJ^ ial.Hij °°k tot hen> die aan de linI kerhand staan, zeggen : « Gaat van Mij ' reiït e\ ^ het eeuwige vuur, dat be- IkHlOOV den dmvel en z[in en^len. Want lk was hongerig, en gij gaaft Mij niet te eten ; dorstig, en gij gaaft Mij niet te drinken. Ik n?lreemde!ing' en gij naamt Mij niet op ; naakt, en gij kleeddet Mij niet ; ziek; en in dé gevangenis, en gij bezocht Mij niet. » Dan zaie'n ^K^1*™6*? : « Heer' wanneer dehW Jf hongerig, of dorstig, of vreem- ttni^t ?aakt>..of z*ek> of in de gevangenis en hielpen wij U niet ? » Dan zal Hij hun N. G. — 258 — antwoorden : « Voorwaar, Ik zeg u : Wat gij niet gedaan hebt aan één van deze geringsten, dat hebt gij ook aan Mij niet gedaan. » En zij zullen in de eeuwige straf gaan, maar de rechtvaardigen in het eeuwig leven. » (Matth. XXV, 31). Toonen wij dus met de daad een groote liefde jegens onze naasten, in de eerste plaats door alles te vermijden, wat hen kwetsen of benadeelen zou. Daarom mogen wij zonder goede reden geen kwaad van hen denken ; wij mogen geen genoegen scheppen in hun ongeluk ; wij mogen niet jaloersch zijn, of kwaad spreken of lasteren, of hen door kwetsende woorden grieven. Integendeel, toonen wij ons altijd jegens onze naasten — ook jegens onze vijanden — vriendelijk, zachtzinnig, geduldig en behulpzaam. Een heerlijk voorbeeld daarvan gaf ons een monnik uit de abdij la Trappe^ Toen hij op zekeren dag in den kloostertuin een wandeling maakte, kwam een jong officier te paard aanrijden, en vroeg hem den weg naar Rennes. De Trappist, die door een strengen regel tot eeuwig zwijgen verbonden is, wees zonder te spreken, met den vinger den goeden weg aan. Toen de officier op zijn herhaalde vraag weder hetzelfde antwoord ontving, sprong hij van zijn paard, en ranselde den ouden Priester duchtig af. Voldaan over dit bewijs zijner dapperheid, wilde de held weder zijn paard bestijgen, doch dit steigerde zoo geweldig, dat hij niet in het zadel komen kon. Nauwelijks had de mishandelde monnik de ongelegenheid van zijn vij- — 259 — and bemerkt, of hij stond, hoewel met groote i moeite, van den grond op, greep zonder een | klacht te uiten, het ros bij den teugel, en bood j zijn berijder den stijgbeugel aan, waarop deze vertrekken kon. Bijzonder de ongelukkigen en hulpbehoevenden worden in onze liefde aanbevolen. Zeer ongelukkig zijn de zondaars, al hebben zij hun treurig lot ook aan zich zelf te danken. Dan volgen de afgedwaalden en de heidenen. Laten wij ter liefde Gods veel voor hen bidden ! Doch achter hen staan nog vele anderen, : die door ons geholpen kunnen worden, sommigen door ons goede voorbeeld, anderen door onzen arbeid en ons geld, en allen door ons gebed. De zielen van het vagevuur, de zieken en stervenden, de armen zien verlangend naar de bewijzen onzer liefde uit. En als de schrijver van dit boekje nog een andere groep personen m de liefde van den lezer mag aanbevelen, dan zou hij zeggen : Bid toch, en werk toch, dat de kinderen de deugd der i engelen bewaren, en God uit geheel hun hart beminnen ! Want zij zijn nog zoo zwak en zoo onbedreven. En tallooze gevaren omringen hen. Om het vuur der liefde in ons hart te onderhouden, en te doen toenemen, moeten wij op het volgende bedacht zijn : In de eerste plaats moeten wij ons wachten voor de doodzonde, want deze is zulk een geweldige aanslag op de liefde, dat deze ■ 2ÓO - door één doodzonde geheel wordt uitge- j doofd. In de bekoring kunnen wij dan ook . niet beter doen, dan de liefde te versterken j door te bidden : « Mijn God ik bemin U. Lie- | ver sterven, dan een doodzonde bedrijven. » Ook de dagelijksche zonde moeten wij vermijden, want zij is de weg naar de doodzonde, en doet de liefde verminderen en verkoelen. Daar in het leven van den mensch tal van onvolmaaktheden zijn liefde doen verflauwen, moet de mensch er op bedacht zijn, het vuur der liefde te onderhouden, en | zooveel mogelijk aan te wakkeren. Daartoe wordt aanbevolen het gebed, bijzonder tot j het allerheiligst Hart. Jezus heeft immers tot de vereerders van Zijn H. Hart gezegd : « De lauwe zielen zullen vurig worden. De vurige zielen zullen zich tot een groote volmaaktheid verheffen. » Ook kunnen wij de liefde aanwakkeren j door schietgebeden, zooals : Ik bemin U, o Jezus, die voor mij gestor- \ ven zijt! Hart van J ezus, brandend van liefde tot j ons, ontvlam ons hart van liefde tot U. Ik wil alles, wat Gij wilt, en alleen datgene, wat Gij wilt. Nog andere middelen helpen den mensch, God en de naasten meer en meer te beminnen; o. a. de gedachte aan Gods groote liefde, j de overweging van Zijn oneindige volmaaktheid, de overweging van het lijden van Jezus Christus. Het beste middel echter, om het j vuur der liefde in ons hart te onderhouden en te vermeerderen, is de H. Communie. « In 2öi j het H. Sacrament des Altaars, » zoo leert het concilie van Trente, « heeft de ZalW,aker ! uftleSstorSner U1de j6genS de "hen [ uitgestort » In geen Sacrament heeft Tezns getoonde t Z°° OTervl-d* Sn £ de de gave'dger 1ieMrament is er' wa^door Hij ue gave der liefde zoo overvloedig aan h» nfeeaiSdeelt- De?ne' die de Commu! dikwijls, en goed voorbereid ontvangt makern * d6 IieWe groote vorderingen : I^sl0edheid 611 liefde in vollen iulter te aanschouwen, en ons eeuwig te verhlihJn : m het gezelschap der engelen en dJheüfr^ wier grootste geluk het is, eew^ met God door onverbreekbare liefde'vereen!g™e zi°n 38. De schoonste der deugden. Vterhaaid^a^^-^ Bouillon' word* wone frhl P ,WelHe wlJze h« deze buitenge- woorda"hif"1 n °1" v,?rworven had, ant- he°d! want ik' h%? ♦ 13 ^ kr?Cht der kuiscl>van onreinheid '6n allen «ide mijn handen onreinheid vrij gehouden. » 2Ó2 Het is bekend, dat de kuischheid, behalve de lichaamskracht, ook de gezondheid bevordert ; dat de kuischheid eveneens voor het verstand voordeelig is, dit een meerdere helderheid en scherpzinnigheid geeft, zijn bevattingsvermogen vergroot, en vaardiger maakt in het oordeelen. De ondervinding leert, dat een kuisch | leven bovendien het geheugen ten goede I komt, dat dit daardoor wordt versterkt, ver| worven kennis beter en langer vasthoudt, en | getrouwer weergeeft. Ook de wil wordt door de zuiverheid gestaald, en verwerft meer werkkracht, standvastigheid en moed, terwijl het hart meer ontvankelijk wordt voor alles, wat goed, waar en edel mag genoemd worden. Indien dit nu het eenige voordeel was, dat de kuischheid bood, dan zou dit reeds een genoegzame reden zijn, om alle krachten in te spannen, ten einde die deugd te verwerven. . Doch het is met de kuischheid als met den dauw, die in den nacht op bloemen en kruiden neerslaat. Wij zien deze als schitterende pareltjes, die het oog verrukken, aan bloemen en grashalmpjes hangen. Doch grooter is het voordeel, dat de dauw in stilte en onzichtbaar verrichtte, doordat hij in den nacht den grond en de wortels gedrenkt heeft, en daardoor den planten kracht verleende om te leven, en bloemen en zaden voort te brengen. Zoo versterkt en vermeerdert de kuisch- •f ; 263 heid de natuurlijke krachten van den mensch, en drukt niet zelden op zijn wezen het stemjpel van haar schoonheid. Doch grooter j en heerlijker is datgene, wat zij in stilte en ; verborgen voor het oog der menschen in de ; ziel uitwerkt. Want de kuischheid is de lelie onder ; de deugden. De lelie nu is een schoone, wel; riekende bloem, die met haar blanke, wijd\ %™P™de kelk boven de andere bloemen uit- j De kuischheid is een schoone deugd, de ! ponste zelfs, hoogst welgevallig aan God. I Zij maakt de ziel blank als een leliekelk, en ; wijd geopend voor den invloed van Gods ge;' nade. & I A De, ^ischheid is ook een heldhaftige ; deugd. De wereldgeschiedenis verzamelde de namen der groote krijgshelden, die zich bei roemd maakten in veroveringen en veldslaI gen. Grooter helden zijn zij, die de deugd van zuiverheid bewaren. Om haar te behouden, . hebben zij strijd te voeren tegen zich zelf ! £fn Stnjd> dle veel zwaarder, veel hardnek; Kiger veel langduriger is dan welke strijd ! ?ok' De ^ischheid doet den mensch zelfs in i ttuT* ZS Cen grooter held ziJ*n dan de marj teiaren. Want dezen verwierven gewoonlijk : na een korten strijd den palm der overwinning, : terwyi de strijd voor de zuiverheid gedurende het geheele leven moet gevoerd worden. I dP^e/U1Verhei? Wordt ook een engelachtige de Pnlfen°er-f °mdat ziJ den mensch aan oWhT-^Jk maakt, ja, hem zelfs in zeker opzicht boven de engelen verheft. Immers, 264 | die hemelsche geesten zijn rein van nature, terwijl de mensch de deugd van zuiverheid, | meestal door strijd verworven heeft. De ziel, waarin zulk een wonderschoone, heldhaftige en engelachtige deugd leeft, moet noodzakelijk daarvan den heilzaamsten invloed ontvangen. De kuischheid geeft haar dan ook een grootere kennis der bovennatuurlijke zaken, een beter inzicht in datgene, wat ter zaligheid strekt, een grooter en levendiger geloof. Geloof en reinheid gaan hand aan hand. De deugd van zuiverheid sterkt ook den wil, om het bovennatuurlijke met meer ijver en kracht na te streven. De reine bemint gewoonlijk het gebed en de godvruchtige oefeningen. Hij strijdt vastberaden en volhardend tegen de bekoringen, volgt met grootere edelmoedigheid den Wil van God, beoefent gemakkelijker de deugd der goddelijke liefde en andere deugden. Daardoor zal de mensch ook den vrede des harten en de vreugde van een goed geweten verwerven kunnen. Geen wonder dan ook, dat de deugd van zuiverheid in de H. Schrift en door de kerkleeraren zeer hoog wordt geprezen. In een der acht zaligheden zegt Jezus : « Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien. » (Matth. V). Het Boek der Wijsheid zegt : « O hoe schoon is een kuisch geslacht in zijn heerlijkheid en roem ! Onsterfelijk is zijn nagedachtenis, daar het bekend is bij God en bij de menschen. Is het daar, men volgt het na; is het heengegaan, men gevoelt zijn gemis, en _ .a — 265 — j in de eeuwigheid gekroond, vindt het de ze; gepraal, die het in den kamp van een vlekkeloozen strijd heeft verworven.» (Sap. IV, 1-2). David zong in een zijner psalmen : «'wie zal den berg des Heeren bestijgen ? De onschuldige van handen, en wie van reinen harte is ; wie niet tot ijdelheid zijn ziel heeft ontvangen... Deze zal den zegen en de ontferming van God, zijn Heil, verwerven. » (Ps. XXIII, 4). De H. Cyprianus noemt de deugd van zuiverheid de sierlijkste bloem in de hoven der Kerk. De H. Athanasius prijst de deugd der engelen met deze woorden : « O kuischheid, gij kostbare parel, welke door weinigen gevonden, door velen zelfs gehaat, en alleen door hen, die uwer waardig zijn, gezocht wordt. Gij doodt den dood, en gij leeft in de onsterfelijkheid, gij zijt de vreugde der profeten, de eer der apostelen, het leven der engelen. Gij zijt de kroon der overwinning van de heiligen. » De H. Ephrem noemt de kuischheid een hemelsche lenteroos, die in het midden der ziel haar zetel heeft, en wier geur door het geheele huis van 's menschen lichaam een aangename verkwikking verspreidt. . Hooger en schitterender dan al deze lof is echter de kroon der kuischheid, het loon, dat den zuiveren van harte wacht in den hemel. Zoolang de diamant nog in de groeve ligt, onder zand en steenen bedolven, valt hij niet — 266 — in het oog, en denkt niemand er aan, hem te | bewonderen. Maar wanneer hij ontdaan van vuil en stof,voor het daglicht wordt gebracht, straalt en fonkelt hij als een ster, tot lust voor de oogen. Zoo wordt de schoonheid en de heerlijkheid der kuische ziel op deze aarde niet opgemerkt. Doch wanneer eenmaal de dag gekomen is, waarop zij van haar stoffelijk omhulsel ontdaan, door de zon der eeuwigheid zal beschenen worden, dan zal zij als een ster fonkelen en schitteren, en tot vreugde strekken aan God, Zijn engelen en Zijn heiligen. Hoe groot is ook het loon, dat haar dan te beurt zal vallen ! « Ieder zal zijn loon ontvangen, naarmate zijn arbeid » (i Cor. 111,8), zegt de H. Paulus. De kuische heeft gearbeid, rusteloos en hard. Hij heeft moedig en lang gestreden. Hij heeft zich zelf verloochend; zijn ziel vlekkeloos bewaard. Wanneer de dag der vergelding aanbreekt, zal hij ondervinden, dat zijn loon naar evenredigheid is. Jezus zal toonen, hoe Hij hem liefheeft en hem rijkelijk vergelden de uren, die de kuische in gebed heeft doorgebracht ; de vermakelijkheden, welke hij niet wilde bijwonen, omdat zij gevaarlijk waren ; de verstervingen, welke hij zich heeft opgelegd, om zijn wil te sterken ; de waakzaamheid over zijn oogen, zijn gedachten en zijn omgang; den moed, welken hij in den strijd heeft betoond. En hoe harder de strijd is geweest, hoe grooter het loon. Hoe reiner de ziel, des te klaarder de i aanschouwing Gods. Hoe engelachtiger het leven was op aarde , des te meer het dat der 2ÖJ —■ engelen nabij zal komen in glorie. Eer, roem vaHen J d den kuiS°he dan ten ^ God^len dtZUiV6ren harte' Want ziJ zullen Moeten wij niet met den allergrootsten ijver : arbeiden en strijden, om de schoone deugd ; * OnSSS tervw^« te behouden? . Ongetwijfeld. Geen moeite, geen opoffering, geen inspanning mag ons te veel zijn I Eaten wij dan waken en bidden ' i nJfn81 °Ver °nZe °°gen' °Pdat wiJ' ^ , niet op personen of zaken richten, die aan- ! e^tST^ T ^ onkuische%dacht", 1 SdK h!ret(5»? afwenden> als onze blik toe! wï dergellJke personen of zaken ontmoet. Waken over onze ooren, opdat wij met ' zorg elk slecht of gevaarlijk gezelschap ™er- l S kL?-^11 behagen nemen in onzedige ! of dubbelzinnige taal. u^euige j Waken over onze gedachten, en iedere geTecT efda,Chte terSt°nd Verd™ ^ ken aan lets anders te den' Doch niet alleen moeten wij waken • wii lieve Mn?^ ^ Van JezuS' en tot onze lieve Moeder m den hemel. En ook moeten wij dikwijls de H. Communie ontvangt Meermalen heeft de mensch, om de deugd van ,, h id t b zware beS van Lh^Tï' ln dle «ogenblikken is het werk gaat gAnHa *e m6nSC^ met beleid te werK gaat, opdat zijn machtige vijanden hem met overwinnen. Vóór alles is noodig, dat 268 — hij zich door het gebed tot Jezus en Maria j wendt om hulp. Vervolgens moet hij het voornemen maken, God niet te beleedigen, zoo mogelijk het gevaar ontvluchten, en zich bezig houden met de gedachten aan den dood, den hemel of de hel. Wanneer de bekoring niet wijken wil, | misschien zelfs eenigen tijd nog in kracht toeneemt, moet de mensch zich wel wachten, onrustig of ongeduldig te worden. Hij moet dan volharden in het gebed, en zich onderwerpen aan de beschikking der goddelijke Voorzienigheid, die wel de bekoring toelaat, maar niet zal toelaten, dat de mensch, die niet zondigen wil, boven zijn krachten beproefd wordt. Hij wachte zich ook, tot bedriegelijke middelen zijn toevlucht te nemen. De bekoringen tegen de zuiverheid laten zich gewoonlijk niet met geweld verdrijven, doch gaan voorbij, wanneer men m het gebed volhardt, en zich niet met die bekoringen inlaat. Gelukkig de mensch, die volhardt m den strijd. Wel is zijn strijd onaangenaam, gevaarlijk, zwaar, doch God ziet met welgevallen op hem neder. Wanneer de strijd voorbij is, en de overwinning is behaald, zal God hem de vrucht geven voor zijn trouw en zijn inspanning: de lelieblanke deugd der engelen, welke hier op aarde een sieraad zal zijn voor zijn ziel, en in eeuwigheid een bron van eindelooze vreugde, een der schoonste parelen aan de kroon der gelukzaligheid. — 269 — 39* Bij God. In het jaar 303 stierf te Rome de H. Agnes den marteldood. Van af haar prille jeugd had zij God bemind, veel gebeden en met bijzondere zorg de deugd der engelen bewaard. I Reeds als kind verbond zij zich voor eeuwig | aan den Heiland door de gelofte van zuiverheid, en nam zij het besluit, geheel haar leven aan goede werken te wijden. Zij telde nauwelijks 13 jaren, toen de heidensche wereld al haar macht in het werk begon te stellen, om Agnes haar gelofte te doen verbreken, en haar tot geloofsverzaking over te halen. Doch de jeug| dige Christin wapende zich met nederigheid 1 en gebed, en ontving daardoor de kracht, aan bekoring, verleiding en bedreiging heldhaftig weerstand te bieden. God beschermde haar zelfs op zichtbare wijze. Toen de zoon van den stadsprefect haar op eenigszins onj beschaamde wijze wilde naderen, werd hij door de hand van haar Engelbewaarder geI troffen, en stortte dood ter aarde neder, j Daar alle middelen, om Agnes tot zonde te brengen, faalden, veroordeelde de rechter haar ter dood. Men wierp haar op een brandstapel. Doch nauwelijks had Agnes de vlamI men aangeraakt, of deze verdeelden zich, en j tastten het omstaande volk aan. De marj telares bleef echter ongedeerd. Nu werd zij veroordeeld om onthoofd te worden. Toen zij, op de strafplaats aangej komen, als een onschuldig lammetje te mid- 270 — den van het volk stond, konden velen uit medelijden hun tranen niet weerhouden. Zelfs de beul was getroffen, en kon niet besluiten, haar den doodslag toe te brengen. Doch Agnes kende noch droefheid, noch angst. Integendeel, haar gelaat straalde van vreugde. Vol heilig ongeduld, om den schoenen hemel in te gaan, spreekt zij tot den beul: « Waarom draalt gij ? Vrees niet mij te doen sterven ; de dood is voor mij het begin van een nieuw leven. » Vervolgens buigt zij vrijwillig het hoofd, en ontvangt den doode- Hj Met verbazing is de heidensche wereld er getuige van, hoe een zwak kind met blijdschap en ongeduld den dood tegemoet ziet. Zulk een gedrag is haar eenvoudig onverklaarbaar. Doch wij begrijpen het verlangen en de vreugde der martelares. Want_ terwijl de omstanders met ontzetting toezien, en huiveren als de beul zijn zwaard opheft terwijl bloedverwanten en vrienden tranen schreien, om het leed een onschuldig kind aangedaan, terwijl het lichaam der martelares door felle smarten gefolterd wordt ontsluiert zich voor het oog van den geest de eeuwigheid, en daagt er een wonderschoon tafereel op, dat de stervende haar omgeving en haar lijden doet vergeten, en haar met heilige verrukking vervult. Een zalig licht straalt over de ziel uit in steeds heller en schooner glansen; hemelsche geuren golven haar tegemoet; engelenzangen, eerst zacnr en als van verre, doch allengs luider en voller, dringen tot haar door. En dan verschijnWoor^ /T\ "—' ———— 271 haar verbaasde blikken in den verblindenden glans van Zijn heerlijkheid, majesteit en macht, de Koning des hemels, Jezus Christus, gevolgd door een stoet van martelaren j met palmtakken in de hand, door de schare | der in het wit gekleede maagden, die het nieu| we geheimzinnige lied zingen, en omgeven ; door een onafzienbaar heir van jubelende engelen. En als de ziel aan het lichaam, dat niet langer haar woning kan zijn, ontvliedt, | wenkt de Koning der martelaren haar, en roept haar met Zijn zoete stem toe : « Treed binnen, Mijn geliefde, in de eeuwige vreugden ; en schaar u bij den stoet der maagden, die Mij volgen, waar Ik ga ; en bij uw zusters, die, als gij, haar leven gegeven hebben te Mijner liefde. » Wanneer de H. Kerk de gedachtenis viert der heiligen, viert zij hun sterfdag. Hoe redelijk is dat! Hoe aangenaam moet dat ook zijn aan de uitverkorenen ! Want deze dag was de groote, de gewichtige dag van hun bestaan. Toen hebben zij het leven van i wederwaardigheden en moeilijkheden afgelegd, om in een nieuw leven in te gaan, vrij van elk lijden en verdriet, en overvloeiend van de reinste vreugden. Toen eindigde hun strijden, zoeken en lijden, en ving aan de eeuwige rust en het onvergankelijk genot. Toen begon eerst hun leven. Zij traden uit den somberen kerker van het lichaam in den vollen zonneluister van j den eeuwigen dag. . ^ 272 Zij werden uit den kouden winternacht van dit leven verplaatst in de heerlijke hel- j verlichte feestzaal der eeuwigheid. Zij gingen , den wonderschoonen, den allervoortreffe-j lijksten, den eeuwigen hemel binnen, waar zij j door onuitsprekelijke vreugden worden over-1 stelpt. Want inderdaad, het geluk des hemels overtreft verre alle beschrijving, en alles, wat wij j met mogelijkheid kunnen verlangen, « Denk al, wat gij wenscht; wensch al, wat gij kunt,» zoo roept de H. Bernardus uit; « het geluk des hemels overtreft uw koenste gedachten, en de gelukzalige eeuwigheid gaat uw hoogste wensch en verre te boven. » j Wanneer de H. Paulus eens een gedeelte der hemelsche heerlijkheid heeft aanschouwd, | is hij niet in staat met menschelijke taal* zijn indrukken weer te geven, en kan slechts j zeggen : « Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, in geen menschenhart is ooit opgekomen, wat God bereid heeft voor degenen, die Hem beminnen. » ; Ook de H. Catharina van Senen is niet bij machte, eenige beschrijving van het hemelsch geluk te geven, hoewel God haar m , een visioen een blik vergunde in het verblijt der gelukzaligen. « Ik heb wonderen gezien, ik heb wonderen gezien, » roept zij m verrukking uit. Doch als haar Biechtvader haar gebiedt, duidelijk te verklaren, wat zij dan gezien heeft, antwoordt zij : « Ik zou een misdaad bedrijven, indien ik beproeven zou dit te verklaren, want de menschehjke woorden zijn niet bij machte de waarde en de 273 schoonheid der hemelsche schatten te beschrijven. » Het zou ook niet anders kunnen zijn! Indien ooit iets van het hemelsch geluk in menschelijke taal ware te beschrijven, dan zouden toch in ieder geval God en de eeuwigheid elk begrip en elke beschrijving te boven gaan. God immers is de oneindige volmaaktheid ; God is de onuitsprekelijke schoonheid, de onbegrensde majesteit, de almachtige Schepper, de Eeuwige. Wanneer aardsche kracht en grootheid ons reeds in verrukking kunnen brengen, wat een onbeschrijfelijke vreugde moet dan het aanschouwen der oneindige majesteit en schoonheid Gods veroorzaken. Wanneer het gezelschap der deugdzamen ons op deze wereld reeds aantrekt, welk een onuitsprekelijk genoegen moet de omgang en vriendschap met den oneindig heiligen God ons dan wel verschaffen ! Ja, wij gevoelen het,al kunnen wij het niet omschrijven : God te aanschouwen, te kennen en te beminnen, moet ons oneindig gelukkig maken. En dan de eeuwigheid van den hemel! Ook deze kunnen wij met ons beperkt verstand niet omvatten. Zoo de hemel duizend jaren telde, dan zouden wij nog zijn duur kunnen vergelijken met ons kortstondig aardsche bestaan. Doch de hemel is veel meer. Want duizend jaren is niets in vergelijking met de eeuwigheid. De gelukzaligen, die op den Hemelvaartsdag met hun Verlosser de eeuwige glorie zijn 18 N. G. ' /T\ 274 " binnen gegaan, genieten reeds negentien eeuwen het geluk des hemels. Doch hun loon is nog niets verminderd; en nooit zal het minder worden. Wanneer er zooveel eeuwen zijn voorbijgegaan, als er zandkorrels op de aarde, bladeren aan de boomen, druppels water in de oceanen, stofjes in het heelal zijn, dan nog zal de hemelsche belooning onverminderd zijn en blijven. Hoe onmetelijk groot is dus het geluk des hemels ! God noemt het dan ook het hoogste loon, het eeuwig leven, de eeuwige vreugde. En als de mensch door de zonde zijner eerste ouders het recht op den hemel verloren heeft, zendt God Zijn eenigen en welbeminden Zoon op deze wereld, opdat Hij door Zijn lijden en kruisdood het verloren geluk weder voor ons zal terug winnen, en ons door Zijn verdiensten zalig maken. Hoe dwaas, hoe roekeloos is dan de mensch, indien hij door de vrijwillige dagelijksche zonde het hemelsch geluk in gevaar brengt, door de doodzonde het recht op den hemel verbeurt. Inderdaad, de mensch kan zich in geen grooter gevaar begeven ; hij kan zich zelf geen grooter schade aandoen. Daarentegen is het de grootste wijsheid, dit leven voortdurend te beschouwen en te benutten als een voorbereiding tot de eeuwigheid, door zich met den grootsten ijver toe te leggen op het gebed, de beoefening der deugd, en het verrichten van goede werken. Want elk goed gebed en iedere vooruitgang in de deugd, en ieder goed werk effent den weg naar het verblijf der gelukzaligen, en ■ 275 deren.113 *** ta de ^wigheid venneer. I te^Zete™^ SChatte° I Plaats, waarvan Ze g^elX 'zaï^ ^ zegt, dat geen 7 iJ Zaligmaker op de ^SÏÏT alleen huppel, een losK scT^T^ elke ■ is. Doch zelf houden wffi f ?de dlamant een ruw, 0000^^?^ de band ^chts eeuwigTeve'n11 ^ Stelt VOOT »et ten schat- steentjeP Bes e^d uwt °?V " Geef MiJ ™ Wü te volbrengen ^ kor' b.estaan' ™ Mijn len voor°dib^heTdSCD^^\ru7am^ daarvoor den nnnitn„f+ r-f * u ln rml i hemelvreugTen°nsch?nC1J"en °C6aan doenl Difzfln^ef- teZen ruü ai* wil houdt, en Lt eeUwSTeJe kran?PachtiS vastHet is degene h ! v^ p"jst ? "jdeUjke gofderV eee°Pen L6 WereM Slechts _________^__^c°«^eer en genoegens zoekt, j - 27Ö - doch zich om zijn ziel weinig bekommert. Dat wij toch nooit zoo dwaas zijn ! Laten wij ons aardsch bestaan beschouwen als een voorbereiding voor de eeuwigheid, en standvastig den weg bewandelen, welke naar God leidt. , , , .. Ja, naar God! Dat moet ons doel zijn, geheel ons leven. Naar God! Dat moet ons streven zijn van den morgen tot den avond, bij onzen arbeid en in onze rust. .. . Naar God ! Dat moet onze strijdleuze zijn in de bekoring en onze steun in het lijden. Naar God! Dat is de eenige weg, die onze aandacht verdient. Want als wij dezen weg afloopen, zal aan het einde van ons leven de poort der gelukkige eeuwigheid voor ons opengaan, en de Heer ons tegemoet komen met de woorden : « Welaan, gij goede en getrouwe dienstknecht. Daar gij over weinig getrouw zijt geweest, zal Ik u over veel stellen ; treed binnen m de vreugde uws Heeren.» (Matth. XXV, 21). MORGENGEBED. Ik geloof, o mijn God, dat Gij hier tegenwoordig zijt, dat Gij mij ziet en hoort, en al mijn gedachten kent. Zie mij voor U, God van goedheid ; gewaardig U mijn zonden te vergeven, mij te zegenen, en mij met Uw liefde te vervullen. Allerheiligste Drievuldigheid, één God m drie Personen, ik aanbid U met de gevoelens der diepste nederigheid, en breng U uit geheel mijn hart de eerbewijzen, die ik aan Uw opperste Majesteit verschuldigd ben. Ik dank U nederig voor alle genaden, die Gii mii tot. nCDt. Het IS fllWn rlnnr T Titt ^r,~A neid, dat ik dezen nieuwen dag mag beleven. Ik wil hem slechts gebruiken om U te dienen, daarom wijd ik U voor heden al mijn gedachten, 278 woorden en werken toe. Zegen ze, Heer, opdat alles moge strekken tot Uw meerdere eer en glorie. Lieve Jezus, goddelijk Toonbeeld der volmaaktheid, waarnaar wij moeten streven, ik zal mijn best doen, om zooveel ik kan aan U gelijkvormig te worden. Vooral wil ik trachten heden niet te hervallen in de zonde van... (men vult de zonde in, die het meest wordt bedreven) waarvan ik mij oprecht wil beteren.Maarmijn God,Gij kentmijn zwakheid ; zonder de hulp Uwer genade kan ik niets. Geef mij de noodige kracht, om alles te vermijden, wat U zou kunnen bedroeven, en al het goede te doen, dat Gij van mij verwacht. Gebed tot Maria. Omijn Vorstin, heilige Maagd Maria, ik kom mij aan uw getrouwheid aanbevelen, mij onder uw bijzondere bescherming stellen, en mij in den schoot uwer barmhartigheid werpen. Heden, iederen dag en voor het uur van mijn dood beveel ik mij aan U, naar ziel en lichaam. Ik vertrouw U alle hoop en vertroosting toe, al mijn moeilijkheden en angsten, geheel mijn levensloop en mijn dood, opdat door uw heilige tusschenkomst en — 279 — uw verdiensten, al m^verten zullen geregeld en geschikt wordenvolins Z^Zn?" ™ °* Soddefe Gebed tot den H. Engelbewaarder O leNrG^tG°dS' diS miJn bewaarrW rZ 3 ' ■ en aan wiens zorg ik bestuur mij. Sen ' b6Waar' geleiden Litanie van den allerh. Naam Jezus. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer Heer, ontferm U onzer. Jezus, hoor ons. Jezus, verhoor ons G°onze1lemelSClle Vader' ontfem> U Set ^°nGerstriOSSer W6reId' * H. Drievuldigheid, één God, * ontferm TJ onzer. 28o Jezus, Zoon van den levenden God, * Jezus, Luister des Vaders, Jezus, Glans van het eeuwig licht, Jezus, Koning der glorie, Jezus, Zon der gerechtigheid, Jezus, Zoon der Maagd Maria, Beminnelijke Jezus, Wonderbare Jezus, Jezus, machtige God, Jezus, Vader der toekomende eeuwen, Jezus', Verkondiger van het groote raadsbesluit, Almachtige Jezus, Allergeduldigste Jezus, Allergehoorzaamste Jezus, Jezus, zachtmoedig en ootmoedig van harte, Jezus, Minnaar der kuischheid, Jezus, onze Minnaar, Jezus, God des vredes, Jezus, Oorsprong des Levens, Jezus, Toonbeeld aller deugden, Jezus, IJveraar der zielen, Jezus, onze God, Jezus, onze Toevlucht, Jezus, Vader der armen, Jezus, Schat der geloovigen, Jezus, goede Herder, Jezus, waarachtig Licht, * ontferm U onzer. — 28l — Jezus, eeuwige Wijsheid, * Jezus, oneindige Goedheid, Jezus, onze Weg en ons Leven, Jezus, Blijdschap der Engelen, Jezus, Koning der Patriarchen, Jezus, Meester der Apostelen, Jezus, Leeraar der Evangelisten, Jezus, Sterkte der Martelaren, Jezus, Licht der Belijders, Jezus, Zuiverheid der Maagden, Jezus, Kroon van alle Heiligen, Wees genadig, spaar ons, Jezus. Wees genadig, verhoor ons, Jezus. Van alle kwaad, verlos ons, Jezus. Van alle zonden, ** Van Uw gramschap, Van de listen des duivels, Van den geest der onkuischheid, Van den eeuwigen dood, Van het veronachtzamen Uwer inspraken, Door het geheim Uwer menschwording, Door Uw geboorte, Door Uw kindsheid, Door Uw allergoddelijkst leven, Door Uw arbeid, Door Uw doodsstrijd en Uw lijden, Door Uw kruis en Uw verlatenheid, Door Uw verrijzenis, * ontferm U onzer. •* verlos ons, Jezus. — 282 — Door Uw hemelvaart, Door de instelling van het allerheiligste Sacrament, Door Uw vreugden, Door Uw heerlijkheid, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Jezus. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Jezus. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Jezus, hoor ons. Jezus, verhoor ons. gebed. Heer Jezus Christus, die gezegd hebt : « Vraagt en gij zult verkrijgen ; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal worden opengedaan ; » wij bidden U, geef ons op ons bidden, het vuur Uwer allergoddelijkste j liefde, opdat wij U met geheel ons | hart, onzen mond en onze werken beI minnen, en nooit ophouden U te loven. Maak, o Heer, dat wij altijd Uw heiligen naam vreezen, en te gelijk beminnen ; nooit immers houdt Gij op, hen te besturen, die Gij in Uw liefde hebt gegrondvest. Door onzen Heer, Jezus Christus. * verlos ons, Jezus. AVONDGEBED. Eeuwige, God, ik aanbid en bedank U voor alle weldaden, die Gij mij tot nu toe hebt geschonken. Ik dank U, mijn God, dat Gij mij hebt geschapen, en tot het ware geloof hebt geroepen ; dat Gij Uw eenigen Zoon hebt gegeven als Zoenoffer voor mijn zonden, en mij dezen dag weer met Uw gunsten hebt overladen. Gij hebt mij behoed voor vele en groote zonden, en Gij alleen weet, wat ik heden zonder Uw hulp zou geweest zijn. Stort dan in mijn hart, lieve Jezus, levendige gevoelens van dankbaarheid en geef, dat ik nooit vergete, U mijn erkentelijkheid te toonen. Verlicht nu mijn verstand, o God, opdat ik alle zonden kenne, die ik in den loop van dezen dag heb bedre- 284 ven, en geef mij dan de genade van een oprecht berouw. Men onderzoekt nu zijn geweten, en bidt dan het volgende : GEBED. Mijn God, ik ben beschaamd, nu ik mijn zonden, fouten en tekortkomingen zoo duidelijk voor oogen zie. Het doet mij leed, dat ik U, mijn goeden God weer heb beleedigd, vooral door de zonde van... (men vult hier de zonde in, welke het meest wordt bedreven) en ik maak het vaste voornemen, om in het vervolg alle zonden, maar vooral die van ... en alle gevaarlijke gelegenheden te vluchten. Help mij, o God, deze voornemens ten uitvoer te brengen. Stort Uw rijke zegeningen uit over mijn Ouders, weldoeners, vrienden en vijanden. Bescherm mijn geestelijke en wereldlijke overheden. Sta de armen, de bedroefden, de zieken en de stervenden bij. Bekeer de heidenen, en geleid de zondaars tot ware boetvaardigheid. Heb ook medelijden met ! de zielen in het vagevuur, maak een einde aan haar smarten, en voer haar j binnen in het rijk Uwer glorie. Amen. 285 De profundis. I TiT de diepten roep ik tot U, o L>at Uw ooren luisteren naar de stem mijner smeeking Indien Gij, o Heer, de onserech SÈS gMut- ^ ^ d- , Maar bij U is vergiffenis, en terwille van Uw wet, heb ik 'op U 0 Heer, vertrouwd. Ja, mijn ziel heeft op Zijn woord vertrouwd; mijn ziel heeft op den Heer gehoopt J ! nachtnwn^dageïaad,af tot in den Want hii HPe Jfaël.°P den He^heM ?n ^ 46n Heer is barmhartiglossin| 13 °vervloedi§e ve?- En Hij, Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden. » het gebed v^r ™-^.^genis, o Maria, zuiver mijn lichaam en heilig mijn zM. Litanie van Onze Lieve Vrouw. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. — 286 — Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelsche Vader, ontf. U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontf .U onz. H. Maria, bid voor ons. H. Moeder Gods, * H. Maagd der Maagden, Moeder van Christus, Moeder der goddelijke genade, I Allerreinste Moeder, ! Allerzuiverste Moeder, | Ongeschonden Moeder, : Onbevlekte Moeder, I Minnelijke Moeder, | Wonderbare Moeder, i Moeder van Goeden Raad, | Moeder des Scheppers, Moeder des Zaligmakers, I Allervoorzichtigste Maagd, I Eerwaardige Maagd, \ Lofwaardige Maagd, Machtige Maagd, > Goedertieren Maagd, | Getrouwe Maagd, Spiegel der rechtvaardigheid, # Bid voor ons. ^ -'- — ~ — 287 — \ Zetel der wijsheid, * | Oorzaak onzer blijdschap, Geestelijk vat, Eerwaardig vat, Schoon vat van godsvrucht, Geestelijke roos, Toren van David, Ivoren toren, Gulden huis, Ark des Verbonds, Deur des hemels, Morgenster, Behoudenis der kranken, Toevlucht der zondaren, Troosteres der bedrukten, Hulp der Christenen, Koningin der Engelen, Koningin der Aartsvaders, Koningin der Profeten, Koningin der Apostelen, Koningin der Martelaren, Koningin der Belijders, Koningin der Maagden, Koningin van alle Heiligen, Koningin zonder erfzonde ontvangen, Koningin van den allerh. Rozenkrans, Koningin des vredes, | Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Heer. * Bid voor ons. ^) '■ — ^ — 288 - Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Van Maria Lichtmis tot Paschen en van Drievuldigheidszondag tot den Advent. Bid voor ons, H. Moeder Gods, opdat wij de beloften van Christus waardig worden. Laat ons bidden. Wij bidden U, Heer God, verleen ons, Uw dienaren, dat wij een voortdurende gezondheid naar ziel en lichaam genieten, en door de glorierijke voorspraak van de allerheiligste Maria, altijd Maagd yan de tegenwoordige droefheid bevrijd worden, en de eeuwige vreugde genieten. Door Christus onzen Heer. Amen. Van den Advent tot Kerstmis. f. De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt. R7. En zij heeft ontvangen van den heiligen Geest. Laat ons bidden. O God, die gewild hebt, dat op de boodschap des Engels, Uw Woord het vleesch aannam uit den schoot der gelukzalige Maagd Maria, verleen ons, bidden wij U, — 289 — dat wij, die haar geloovig eeren als waarachtige Moeder Gods, door haar voorspraak bij U geholpen worden. Door denzelfden Jezus Christus, onzen Heer. Amen. Van Kerstmis tot Lichtmis. f. Na het baren, o Maagd, zijt gij onbesmet gebleven. R7. Moeder Gods, wees onze voorspraak. Laat ons bidden. O God, die door de vruchtbare maagdelijkheid der gelukzaligeMaria, aan hetmenschelijk geslacht den prijs der eeuwige zaligheid hebt gegeven, verleen ons, bidden wij U, te mogen gevoelen, dat zij voor ons spreekt, door wie wij den Gever van het leven mochten ontvangen, onzen Heer Jezus Christus, Uwen Zoon. Amen. In den Paaschtijd. f. Verheug en verblijd U, Maagd Maria, alleluja. R7. Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja. Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, de wereld door de Verrijzenis van Uwen Zoon, onzen Heer Te- x9 N. G. — 2go — zus Christus te verblijden, verleen ons op onze bede, dat wij door de hulp Zijner Moeder, de Maagd Maria, de vreugden des eeuwigen levens mogen verkrijgen. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Gebed van den H. Bernardus. memorare. Gedenk, o genadigste Maagd Maria, dat het nooit is gehoord, dat iemand, die tot U zijn toevlucht nam, uw voorspraak inriep, of uw bijstand verzocht, door U is verlaten geworden. Aangemoedigd door dit vertrouwen, o Maagd der Maagden, kom ik tot U, en zuchtend onder den last van mijn zonden, werp ik mij rouwmoedig voor uw voeten neder. O Moeder van het eeuwig Woord, versmaad mijn arme en zwakke gebeden niet, maar neem ze in genade aan, en gewaardig U ze te verhooren. Amen. Gebed tot O. L. Vrouw, van Altijddurenden Bijstand. Oheilige Maagd Maria, die om ons een onbeperkt vertrouwen in te boezemen, U gewaardigd hebt, 291 \ iu ■^etenJ naam van Moeder van ? l rT en BijS*and te verkiezen smeek U, mij ten allen tiide m jop a! e plaatsenJbij 3^°^ en bekoringen, wanneer ik in' zonde IZ lA*™.> * mijn moeilijkheden in vooralTn hef ° dit- ^ven' maa^ •, n het uur van mijn dood Geef dat uk er aan denke, en de gewoonte teTemTn U m*n to« mdknT'n Vk verzekerd ben, dat, , mciien ik U getrouw aanroep Gii mi getrouw zult bijstaan. Verkrijg m de genade der genaden, de genfae u onophoudelijk met kinderlifke itfde ^ ] van %l°Tï W ik do-de'kS j ' du?end.n K?10+Udeild gebed uw altijd- ' tot W .^Jstand en de volharding tot het einde moge bekomen.Zegen m"f UnbTd fn 6n .huIPvaardige Moeder' Sjnb1oVo°d°rA™1ennU 6n " ^ UUr Van 's Zondags voor de Hoogmis besproeit de priester het volk zegenend met wijwater, terwijl gezongen wordt : Asperges me. Besproei mij, Heer, met hysop, en ik zal gereinigd worden : wasch mij en ik zal witter worden dan sneeuw. Ontferm U mijner God, naar Uw groote b armh ar tigh eid. Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest. Gelijk het was in den beginne, en nu en altijd, en in alle eeuwender eeuwen. Am en. In plaats van « Asperges me » wordt vanaf Paschen tot en met Pinksteren gezongen : Ik zag water vloeien 11 tidi aquam egreuit den tempel aan V diéntem de tem- Aspérges me, Dómine, hyssopo> . et mundabor : lavabis me et super nivem dealbabor. Miserére mei Deus, secündum magnam misericórdiam tuam. Gloria Patri, et Filio, etSpirituiSancto. Sicut er at in principio, et nunc, et semper, et in saecula saeculorum. Amen. - 293 — plo a latere dextro, allelüia : et omnes ad quos pervénit aqua ista salvi facti sunt, et dicent : allelüia, allelüia. Confitémini Dómino ; quóniam bonus : quóniam in saBCulum misericórdia ejus. Gloria Patri, et Filio et Spiritui Sancto. Sicut erat in principio, et nunc, et semper et in saecula saeculórum. Amen. 5. Ostende nobis Dómine misericórdiam tuam. M. Et salutare tuum da nobis. 5. Dómine, exaudi oratiónem meam. M. Et clamor meus ad te véniat. 5. Dóminus vobiscum. M. Et cum spirit u tuo. 5. Ofémus. Exaudi nos, Dómine, sancte Pater omnipotens, astérne Deus ; et mit- den rechterkant, alleluja : en allen, tot wie dit water kwam, zijn gered geworden, en zullen zeggen: alleluja, alleluja. Looft den Heer, want Hij is goed: want in eeuwigheid duurt Zijn barmhartigheid. Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest. Gelijk het was in den beginne, en nu en altijd, en in alle eeuwen der eeuwen. Amen. P. Toon ons, Heer, Uw barmhartigheid. M. En geef ons Uw heil. P. Heer, verhoor mijn gebed. M. En mijn geroep kome tot U. P. De Heer zij met u. M. En met uwen geest. P. Laat ons bidden. Verhoor ons, heilige Heer, almachtige Vader, eeuwige God ; en — 294 — gewaardig U, Uw heiligen engel van den hemel te zenden, om allen, die hier vergaderd zijn, te bewaren, te begunstigen, te beschermen, te bezoeken en te verdedigen door Christus onzen Heer. M. Amen. tere dignéris sanctum Angelum tuum de coelis, qui custódiat, fóveat, prótegat, visitet atque deféndat omnes habitantes in hoe habitaculo. Per Christum Dóminum nostrum. M. Amen. GEBEDEN ONDER DE H. MIS. Gebeden aan den voet van het altaar. P. In den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geest es. Amen. Ik zal opgaan tot Gods altaar. M. Tot God, die mijn jeugd verblijdt. P. Wees mijn Rechter, o God, en handhaaf mijn zaak te| gen een ontrouw volk, bevrijd mij van den boozen en bedrieglijken mensch. M. Want Gij, o God, zijt mijn Sterkte; ; waarom verstoot Gij j mij ? Waarom moet ik S. In nómine Patris et Filü et Spiritus Sancti. Amen. Introibo ad altare Dei. Af. Ad Deum, qui lsetificat juventütem meam. S. Jüdicame, Deus, et discérne causam meam de gente non sancta : ab hómine iniquo et dolóso érue me. M. Quia tu es Deus, fortitüdo mea; quare me repulisti et quare tristis incédo, — 295 dum afflïgit me inimicus ? S. Emitte lucem ; tuam, et veritatem ; tuam ; ipsa me dej duxérunt, et adduxé- runt in montem sanj ctum tuum et in tai bernacula tua. M. Et introibo ad I altare Dei; ad Deum i qui laetfficat juven- tütem meam. S. Confitébor tibi in cithara, Deus, Deus | meus : quare tris! tis es anima mea, et quare contürbasme? M. Spera in Deo, quóniam adhuc confitébor illi : salutare vultus mei, et Deus meus. 5. Gloria Patri, et Filio, et Spiritui Sancto. M. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, et in saecula saeculorum. Amen. 5. Introibo ad altare Dei. in ellende leven, en laat Gij den vijand mij verdrukken ? P. Zend Uw licht en Uw waarheid; zij zullen mij leiden, ens mij voeren op Uw heiligen berg en in Uw woningen. M. En ik zal opgaan tot Gods altaar; tot God, die mijn jeugd verblijdt. P. Ik zal U loven op de harp, o God, mijn God; waarom zijt gij bedroefd, mijn ziel, en waarom ontstelt gij mij? M. Vertrouw op God, want ik zal Hem nog loven ; Hij is het Heil mijns aanschijns, en mijn God. P. Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest. M. Gelijk het was in den beginne, en nu en altijd, en in alle eeuwen der eeuwen. Amen. P. Ik zal opgaan tot Gods altaar. * 296 Af. Tot God, diej mijn jeugd verblijdt. 1 1 P. Onze hulp is in den Naam des Heeren. < i Af. Die hemel en aarde gemaakt heeft. Dan bidt de Priester de misdienaar antwoordt Af. De almachtige God ontferme zich uwer; en geleide u, nadat Hij u uw zonden vergeven heeft, ten eeuwigen leven. P. Amen. Af. Ik belijd den almachtigen God, de H. Maria, altijd Maagd, den H. Aartsengel Michaêl, den H. Joannes den Dooper, den H. H. Apostelen Petrus en Paulus, allen Heiligen en u, Vader, dat ik zwaar gezondigd heb, door gedachten, woorden en werken, door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn allergrootste schuld. Daarom bid ik de H. Maria, altijd Maagd, den H. Af. Ad Deum qui laetificat juventütem meam. S. Adjutórium nostrum in nómine Dómini. Af. Qui fecit coelum et terram. het « Confiteor » en t : Af. Misereatur tui omnipotens Deus, et dimissispeccatis tuis perdücat te ad vitam ae tér nam. S. Amen. Af. Confiteor Deo omnipoténti, beatae Mariae semper Virgini, beato Michaëli, Archangelo, beato Joanni Baptistaa, sanctis Apóstolis Petro et Paulo, ómni: bus Sanctis, et tibi, , Pater, quia peccavi ■ nimis cogitatióne, : verbo et ópere ; mea 1 culpa, mea culpa, - mea maxima culpa. - Ideo precor beatam , Mariam semper Vir. ginem, beatum Mi- — 297 — chaelem Archangelum, beatum Joannem Baptistam, sanctos Apóstolos Petrum et Paulum, omnes Sanctos, et te, Pater orare pro me ad Dóminum Deum nostrum. 5. Misereatur vestri omnipotens Deus et, dimissis peccatis vestris, perdücat vos ad vitam aetérnam. M. Amen. 5. Indulgéntiam, absolutiónem, et remissiónem peccatórum nostrórum tribuat nobis omnipotens et miséricors Dóminus. M. Amen. Deus, tu conversus vivificabis nos. M. Et plebs tua lastabitur in te. 5. Osténde nobis, Dómine, misericórdiam tuam. M. Et salutare tuum da nobis. Aartsengel Michaël, den H. Joannes den Dooper, den H.H. Apostelen Petrus en Paulus, allen Heiligen en u, Vader, den Heer onzen God, voor mij te willen bidden. P. De almachtige God ontferme zich uwer; en geleide u, nadat Hij u uw zonden vergeven heeft ten eeuwigen leven. M. Amen. P. De almachtige en barmhartige Heer, verleene ons kwijtschelding, ontbinding en vergiffenis onzer zonden. M. Amen. P. O God, wanneer Gij U tot ons keert, zult Gij ons doen herleven. M. En Uw volk zal zich in U verblijden. P. Toon ons, o Heer, Uw barmhartigheid. M. En schenk ons Uw heil. r — 298 — P. Heer verhoor mijn S. Dómine, exaudi gebed oratiónem meam. M En mijn geroep M. Et clamor meus kometotU. adtevéniat. P. De Heer zij met S. Dommus vobis- u cum. M. En met uw geest. M. Et cum spiritu tuo. P. Laat ons bidden. S. Orémus. Als de Priester dit gezegd heeft, gaat hij \ het altaar op en bidt : OHeer, wij bidden U, neem al onze ongerechtigheden van ons weg opdat wij met een zuiver hart het Heilige der heiligen mogen bm| nengaan. Door Christus onzen Heer. ! Amen. Als de Priester het altaar kust, zegt hij : Wij bidden U, o Heer, door de verdiensten der heiligen, wier I overblijfselen hier rusten, en van alle ; heiligen, dat Gij U moogt gewaardigen, : al mijn zonden te vergeven. Amen. Gebed. OTezus, ik geloof vast, dat Gij met Godheid en Menschheid, j met Ziel en Lichaam in het aller; heiligste Sacrament tegenwoordig zijt, omdat Gij zelf, die de eeuwige Waar- 299 • heid zijt, het hebt geopenbaard. Ik hoop, door dit geloof hulp en kracht voor den dagelijkschen strijd, troost in het lijden, en de genade der volharding te verkrijgen. Amen. Kyrie, eleison. S. Kyrie, eléison. M. Kyrie, eléison. 5. Kyrie, eléison. M. Christe, eléison. S. Christe, eléison. M. Christe, eléison. S. Kyrie, eléison. M. Kyrie, eléison. 5. Kyrie, eléison. P. Heer, ontferm U onzer. M. Heer, ontferm U onzer. P. Heer, ontferm U onzer. M. Christus, ontferm U onzer. P. Christus, ontferm U onzer. M. Christus, ontferm U onzer. P. Heer, ontferm U onzer. M. Heer, ontferm U onzer. P. Heer, ontferm U onzer. Gloria. Gloria in excélsis Deo. Et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Laudamus te. Benedicimus te. Adoramus te. Glórifi- Eere zij God in den hooge; en vrede op aarde aan de menschen van goeden wil. Wij loven U, wij zegenen U, wij aanbid-, den U, wij verheer- — 3oo — lijken U, wij danken U voor Uw groote glorie, Heer God, hemelsche Koning, God, almachtige Vader, Heer Jezus Christus, eeniggeboren Zoon, Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders, die de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer ; die de zonden der wereld wegneemt, neem onze smeeking aan; die zit aan de rechterhand des Vaders, ontferm U onzer; want Gij alleen zijt de Heilige, Gij alleen de Heer, Gij alleen de Allerhoogste, Jezus Christus met den H. Geest in de glorie van God den Vader. M. Amen . P- De Heer zij met u. M. En met uw geest. camus te. Gratias agimus tibi propter magnam glóriam tuam. Dómine Deus Rex coeléstis, Deus Pater omnipotens. Dómine Fili unigénite Jesu Christe. Dómine Deus, Agnus Dei, Filius Patris. Qui tollis peccata mundi, miserére nobis. Qui tollis peccata mundi, süscipe deprecatiónem nostram. Qui sedes ad déxteram Patris, miserére nobis. Quóniam tu solus sanctus, tu solus Dóminus, tu solus altissimus, J esu Christe cum Sancto Spiritu, in gloria Dei Patris. M. Amen. 5. Dóminus vobiscum. M. Et cum spiritu tuo. Gebed. Eeuwige Vader, Uw goddelijke Zoon, fheeft eens een heerlijke belofte^gedaan, toen Hij zeide : « Voor- - 3oi waar, ik zeg het u : alwat gii~den Vader in Mijn naam zult vragen zal Hij u geven. » Steunende op deze belofte vraag ik U in den naam van Jezus Christus, de vergiffenis mijner zonden, de gave Uwer liefde, de volharding m Uw genade, de volmaakte vervulling van Uw heiligen Wil, en het geluk, U eeuwig te aanschouwen m den hemel. Amen. Epistel. Les uit den eersten brief van den H. Apostel Paulus aan de Corinthiërs : Broeders, ik heb van den Heer ontvangen, wat ik u heb overgeleverd : dat de Heer Jezus in den nacht, waarin Hij verraden werd brood nam en, gedankt hebbende,' net brak, zeggende : « Neemt en eet dit is Mijn Lichaam, dat voor u zal worden overgeleverd, doet dit te Mijner gedachtenis. )> Nadat Hij het avondmaal gehouden had, nam Hij ook den kelk, zeggende : « Deze kelk is het Nieuwe Testament in Mijn Bloed. drinL \ dikwij*s gij dien zult fr ^ ^t Mijn gedachtenis. Want, en W^ngldit Brood 2ult e*en TcJ?S K£lk drmken' zult SS den dood des Heeren verkondigen/totdat 302 - Hij komt. Derhalve, alwie onwaardig dit Brood zal gegeten, of den Kelk des Heeren zal gedronken hebben, zal schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heeren. Doch de mensch beproeve zich zeiven : en zoo ete hij van het Brood, en drinke hij van den kelk. Want hij, die onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich het oordeel, omdat hij het Lichaam des Heeren met onderscheidt. M. Deo gratias. M. God zij dank. Gebed. Oliefderijke Jezus, ik loof en prijs U in het allerheiligste Sacrament. Doch, daar mijn lof zoo zwak en nietig is, vereenig ik hem met de lofprijzingen der engelen en heiligen in den hemel. Ik verheug mij over de heerlijkheid, die U daar om; geeft, en aanbid U in de H. Hostie : als den oorsprong en het einddoel I van alle schepselen. O Jezus, die m j het H. Sacrament U zelf met alles wat Gij hebt en zijt, aan mij hebt geschonken, ik wil U beminnen uit ! geheel mijn hart, uit geheel mijn ziel en uit al mijn krachten. Ik wil U ! beminnen om U zeiven; daar Gij oneindig beminnelijk zijt. — 3°3 — Evangelie. S. Dóminus vobiscum. Af. Et cum spiritu tuo. 5. Sequéntia sancti Evangélii secündum Joénnem. P- De Heer zij met u. M. En met uw geest. P. Vervolg van het H. Evangelie volgens Johannes. IN dien tijd zeide Jezus tot de Farizeërs : «Ik ben de goede Herder De goede Herder geeft Zijn leven voor jZrjn schapen. Doch de huurling, en | wie geen herder is, wien de schapen jniet toebehooren, hij ziet den wolf j komen, maar laat de schapen aan hun lot over en vlucht; en de wolf i rooft en verstrooit de schapen. De | huurling nu vlucht, omdat hij een ; huurling is, en zich om de schapen met bekommert. Ik ben de goede Herder, en Ik ken de Mijnen, en de Mijnen kennen Mij, zooals de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En ik geef Mijn leven voor Mijn schapen. Nog andere schapen heb Ik, die met uit dezen schaapstal zijn :'ook deze behoor Ik te leiden, en ze zullen naar Mijn stem luisteren, en het zal worden : één kudde en één Herder. » — 3 voor ons gekruist ; on- 0 der Pontius Pilatus is heeft Hij geleden, en -- is Hij begraven. En u Hij is volgens de S eb rif>- tuur den derden dag " verrezen. En Hij is op- - geklommen ten hemel, - zit aan de rechterband - des Vaders. En Hij - zal wederkomen met 1 glorie, om te oordee- ■ len de levenden en de • dooden, en Zijn rijk \ ■ zal geen einde hebben. ; En m den H. Geest den Heer en Levendmakende ; die uit den Vader en den Zoon voortkomt, die met den Vader en den Zoon te zamen aanbeden en verheerlijkt wordt; die door de profeten gesproken heeft. En in ééneheilige, katholieke en apostolische Kerk. Ik belijd één doopsei tot vergiffenis der zonden. En ik verwacht de verrijzenis der dooden en het leven der toekomstige eeuwigheid. Amen. N. G, 306 Offerande. P. De Heer zij met u. S. Dóminus vobis- cum. M. En met uw geest. M. Et cum spiritu tuo. gebed. Goede Jezus, Gij hebt in het aller- j heiligste Sacrament des Altaars ; U geheel aan mij geschonken met Vleesch en Bloed, met Ziel en Lichaam, met Godheid en Menschheid. Daarom schenk ook ik mij geheel aan U, en draag U op : mijn ziel en mijn lichaam, mijn verstand en mijn wil en alles, wat ik bezit; en ik neem het besluit, voortaan alleen te leven om U te behagen. Offerande van het brood. Neem, heilige Vader, almachtige eeuwige God, dit onbevlekte offer aan, dat ik, Uw onwaardige dienaar, U, mijn levenden en waarachtigen God, opdraag voor mijn ontelbare zonden en beleedigingen, voor alle aanwezigen, maar ook voor alle geloovige Christenen, levenden en dooden, opdat het mij en hun tot heil verstrekke ten eeuwigen leven. Amen. 307 De Priester schenkt wijn in den kelk, en voegt er een weinig water bij. God, die de waardigheid der menschelijke natuur wonderbaar geschapen, en nog wonderbaarder hebt hersteld ; geef ons door het geheim van dit water en dezen wijn, deelachtig te worden aan de Godheid van Hem die zich gewaardigd heeft, in onze menschheid te deelen ; Jezus Christus Uw Zoon, onzen Heer, die met U leeft en regeert in de eenheid des heiligen Geestes, God door alle eeuj wen der eeuwen. Amen. Offerande van den wijn. WU offeren U, Heer, den kelk des heils, en smeeken Uw goedertierenheid, dat dit offer voor het aanschijn van Uw goddelijke Majesteit, tot onze zaligheid en die der geheele wereld met een geur van zoetheid opstijge. Amen. Ontvang ons Heer, wij komen in den geest van ootmoedigheid en met een berouwhebbend hart tot U. Zoo worde heden ons offer voor Uw aanschijn gebracht, dat het U behage, o Heer, onze ^od. Kom, heiligmakende, almachtige eeuwige God, en zegen dit offer voor Uw heiligen naam bereid. — 3o8 — De Priester wascht zijn vingers. Ik wasch mijn handen in onschuld, en zal Uw altaar omringen, Heer, om een lofzang aan te heffen, en al Uw wonderdaden te verkondigen. Heer, ik bemin den luister van Uw huis en de woonplaats Uwer heerlijkheid. Verderf, o God, mijn ziel niet met de goddeloozen ; en mijn leven niet met de mannen des bloeds, in wier handen ongerechtigheden zijn, terwijl hun rechterhand gevuld is met geschenken. Ik wandel in onschuld, verlos mij, en ontferm U mijner. Mijn voet staat op een effen baan ; in de vergaderingen zal ik den Heer loven. Eere zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, gelijk het was in den beginne en nu en altijd en in alle eeuwen der eeuwen. Amen. De Priester, gebogen in het midden des altaars. Neem, o heilige Drievuldigheid, dit offer aan, dat wij U opdragen ter j gedachtenis aan het lijden, de ver- j rijzenis en de hemelvaart van Jezus | Christus, onzen Heer, en ter eere van de allerheiligste Maria, altijd Maagd, j van den H. Joannes den Dooper, van 3oq ?anHd5zeaPe°n van" SlT *n Pa«^ het hun tot eefen onsetófenV°P,dat strekke en • tot zaligheid od ITr^ ?J* Wler gedachtenil wij op aarde vieren, voor on« j J hemel ten beste mogen smeken n n I dezelfden Christus^6HeenA- I De Priester keert vi^i* r Kee™ zied om en zegt ; Orate fratres : i p Bidf hr ƒ ut meum ac vestrum ' riff' br°eders, op- Sacrificium accepta" ande'aan C ^ büe fiat annH aan God den al- 1 Patrem 2? f/^tigen Vader aan- tem : ümnlPoten- genaam moge zijn. j ^. Suscipiat Dómi- Af Daf ,p „ ! nus Sacrificium de nfftr -l Heer dit -anibus tuis ad lat fnVaa™de 7t V?** dem et ^Inria™ - ddI1/aarae tot lof en ™inis sui ad uülSr Verheeri«king van z|n tem quoque „os ram" TTl to\ons voord<*l sua3 sancta?. Jn helllge Kerk. f Amen. p Amen. | Secreta. Heer Tezus ChH^^61"??- Door °nzen met ü leeft en rf U£\Uw Zoon- die des heihïln « Prefatie. P. door alle eeuwen der eeuwen. M. Amen. P. De Heer zij met u. M. En met uw geest. P. Verheft uw harten. M. Wij hebben ze tot den Heer verheven. P. Danken wij den Heer, onzen God. M. Dat is waardig en rechtvaardig. P. per ómnia sascula sagculórum. M. Amen. S. Dóminus vobiscum. M. Et cum spiritu tuo. 5. Sursum corda. M. Habémus ad Dóminum. S. Gratias agamus Domino Deo nostro. M. Dignuni et justum est. 310 Waarlijk, het is waardig en rechtvaardig, billijk en heilzaam, dat wij U altijd en overal danken, heilige I Heer, almachtige Vader, eeuwige God. j Wijl door het geheim van het mensch- j geworden Woord, een nieuw licht Uwer heerlijkheid de oogen van onzen geest j heeft beschenen, opdat wij, terwijl wij j God op zichtbare wijze kennen, doori Hem tot de liefde voor het onzichtbare gevoerd worden. En daarom is j het, dat wij met de Engelen en Aarts- \ engelen, met de Tronen en Heerschappijen en met al de hemelsche Heer- ■■ ' ex. — 3ii — j scharen den lofzang Uwer glorie zin gen en zonder einde zeggen | terra glória t£?H£ v^t*» VTtl ^ sanna in excélsk tr • Uw glo"e. , Benedict™ quf've ^nna « den hooge. S nit in nómine Dóml in 2 ^' dle komt nooge. Canon. S Uw "dienaar ^ ■ onzen Bisschop ^ enVre^^' meeTe11 ^« v^?^ : meen en apostolisch geloof g ' r^es'ndachtiS- «eer, Uw diena ^ en^^en A^en' N. Vallet 312 die hier tegenwoordig zijn, wier geloof en godsvrucht U bekend zijn, voor wie wij U deze offerande van lof opdragen, en die zelve het U opdragen voor zichzelf en voor al de hunnen, voor de verlossing hunner zielen, voor de verwachting van hun zaligheid en hun behoud, en die U, den eeuwigen den levenden en waren God, hun smeekgebeden aanbieden. Wij dan in gemeenschap vereenigd, vieren ook de gedachtenis eerst en vooral van de glorierijke Maria, altijd Maagd, Moeder van onzen God en Heer, Jezus Christus ; maar ook van Uw gelukzalige apostelen en martelaren : Petrus en Paulus, Andreas, Jacobus, Johannes, Thomas, Jacobus, Philippus, Bartholomeus, Mattheus, Simon en Thaddeus, Linus, Cletus, Clemens, Sixtus, Cornelius, Cyprianus, Laurentius, Chrysogonus, Joannes en Paulus, Cosmas en Damianus en van al Uw heiligen. Wil ons door hun verdiensten en gebeden verleenen, dat wij in alle dingen mogen verdedigd worden door de hulp Uwer bescherming. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. Wij smeeken U, Heer, neem dan dit —■ 313 — j offer van onze dienstbaarheid en van i geheel Uvv gemeenschap genadig aan ; | bestuur onze dagen in vrede en laat ons, aan de eeuwige verwerping ontrukt, onder de schare Uwer uitverkorenen geteld worden. Door Christus onzen Heer. Amen. Gewaardig U, o God, dit offer in alles gezegend, aangenomen, goedgekeurd, redelijk en welbehaaglijk te maken, opdat het voor ons het Lichaam en Bloed worde van Uw allerliefsten Zoon, onzen Heer, Jezus Christus. Consecratie. Die daags vóór Zijn lijden, het Brood in Zijn heilige en eerbiedwaardige handen nam, en de oogen ten hemel opgeheven tot U, God, Zijn almachtigen Vader, U dankende' het zegende, brak, en aan Zijn leerlingen gaf, zeggende : « Neemt en eet allen hiervan, want Dit is Mijn Lichaam. » Op dezelfde wijze nam Hij, nadat het avondmaal gehouden was, ook dezen voortreffelijken kelk in Zijn heilige en eerbiedwaardige handen, en insgelijks U dankende, zegende Hij hem, en gaf hem aan Zijn leerlingen, • 314 zeggende ; « Neemt en drinkt hieruit j allen, want dit is de kelk van Mijn Bloed van het nieuwe en eeuwige Verbond : het geheim des ge- loofs, dat voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden. Zoo dikwijls gij dit zult doen, zult I gij het te Mijner gedachtenis doen. » Vervolg van den Canon. Het is daarom, Heer, dat wij, Uw dienaren en met ons Uw heilig volk, ons herinnerende het zalig lijden van denzelfden Christus, Uw Zoon, onzen Heer, Zijn verrijzenis uit het graf en Zijn heerlijke hemelvaart aan Uw luisterrijke Majesteit opdragen, van Uw eigen giften en gaven het zuiver Offer, het heilig Offer het vlekkeloos Offer, het heilig Brood van het eeuwig leven en den Kelk der altijddurende zaligheid. Gewaardig U, Heer, er genadig en gunstig op neder te zien en de heilige Offerande, het vlekkeloos slachtoffer te aanvaarden, gelijk het U behaagd heeft de geschenken van Uw dienaar, den rechtvaardigen Abel net offer van onzen aartsvader Abraham, j • *" 315 " en dat van Melchisedech, Uw Hoogepriester, aan te nemen. Ootmoedig smeeken wij U, almachtige God, laat dit offer door de handen van Uw heiligen engel, op Uw verheven altaar worden gebracht voor het aanschijn Uwer goddelijke Majesteit, opdat wij allen, die aan deze altaarspij ze deelhebben, en het hoogheilig Lichaam en Bloed van Uw Zoon zullen nuttigen, overladen worden met al Uw zegeningen en alle genaden des hemels. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. Wees ook, o Heer, Uw dienaren en dienaressen gedachtig, die ons met het teeken des geloofs zijn voorgegaan, en in den slaap des vredes rusten. Wij bidden U, dat Gij dezen en allen, die in Christus rusten, de plaats der verkwikking, des lichts en des vredes wilt geven. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. Geef ook aan ons, zondige menschen, Uw dienaren, die op de menigvuldigheid Uwer ontfermingen vertrouwen, deel en gemeenschap met Uw heilige apostelen en martelaren, met Johannes, Stephanus, Matthias, Barnabas, Ignatius, Alexander, Marcellinus, Petrus, Felicitas, Perpetua, Aga- )■ .—.—— , tr. 3i6 tha, Lucia, Agnes, Caecilia, Anastasia, en met al Uw heiligen en neem ons genadig op in hun gezelschap, niet ziende op onze verdiensten, maar ons vergiffenis verleenende door Christus onzen Heer. Door wien Gij, o Heer, altijd deze goede gave voortbrengt, heiligt, levend maakt, zegent en aan ons schenkt.Door Hem en met Hem en in Hem is U, God, den almachtigen Vader, in de eenheid des heiligen Geestes, alle eer en glorie, Pater noster. P. door alle eeuwen der eeuwen. M. Amen. P. Laat ons bidden. Door heilrijke voorschriften vermaand, en door goddelijke onderrichting geleerd, durven wij zeggen: Onze Vader, die in | de hemelen zijt, geheij ligd worde Uw naam, • laat toekomen Uw rijk, Uw Wil geschiede op aarde, zooals in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood, en vergeef ons onze schulden, gelijk ook S. per ómnia saecula saeculórum. M. Amen. S. Orémus : Prascéptis salutaribus móniti et divina institutióne formati audémus dicere : Pater noster, qui es in coelis : Sanctificétur nomen tuum, advéniat regnum tuum ; Fiat volüntas tua sicut in coelo et in terra. Panem nostrurn quotidianum da nobis hódie : Et dimitte nobis dé- — 317 — bita nostra, sicut et nos dimittimus debitóribus nostris. Et ne nos indücas in tentatiónem. M. Sed lib era nos a malo. 5. Amen. wij vergeven aan onze scnuidenaren. En leid ons niet in bekoring; M. Maar verlos ons van den kwade. P. Amen. WU bidden U, Heer, verlos ons van alle verleden, tegenwoordig en toekomstig kwaad. En door de I voorspraak der gelukzalige en glo| rierijke Moeder Gods, Maria, altijd j Maagd, en van Uw gelukzalige aposi telen Petrus, Paulus en Andreas en I van alle heiligen, geef ons genadig vrede m onze dagen, opdat wij, door Uw barmhartigheid geholpen, altijd vrij mogen blijven van zonden en veilig tegen alle stoornis. Door denzelfden Jezus Christus, onzen Heer, Uw Zoon, die met U leeft en regeert m de eenheid des heiligen Geestes, God, ö P. door alle eeuwen 5. per ómnia sseder eeuwen. cma saaculórum. ^en- M. Amen. FW. • n-^- deS S' Pax Vómim sit Heeren zij altijd met u. semper vobiscum. M. En met uw geest. Af. Et cum spiritu tuo. 3i8 - Deze vermenging en heiliging van het Lichaam en Bloed van onzen Heer Jezus Christus, diene ons, die het ontvangen, ten eeuwigen leven. Amen. Agnus Dei. Lam Gods, dat de zonden der wereld I wegneemt, ontferm U 1 onzer. Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer. Lam Gods, dat de zonder der wereld wegneemt, geef ons den vrede. Agnus Dei, qui tol- j lis peccata mun- j di, miserére nobis. Agnus Dei, qui tol- ] lis peccata mundi, j miserére nobis. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, dona nobis pacem. Gebeden voor de H. Communie. Heer Jezus Christus, die tot Uw apostelen gezegd hebt : « Ik laat u den vrede, Ik geef u Mijn ; i vrede, » zie toch niet op mijn zonden, maar op het geloof Uwer Kerk en gewaardig U, haar naar Uw Wil m j vrede te behouden, en in eenheid te | bewaren, die God zijnde, leeft en regeert in alle eeuwen der eeuwen. A.men. Heer Jezus Christus, Zoon van den levenden God, die naar den Wil 319 | des Vaders met medewerking des I i\rfStes' door Uw dood de wereld j hebt levend gemaakt, verlos mij door ; dit Uw allerheiligst Lichaam en Bloed | van al mijn ongerechtigheden en van j alle kwaad. Doe mij altijd Uw geboden ; volbrengen, en laat niet toe, dat ik 1 ooit van U zou gescheiden worI den. Die leeft en regeert met denzelfi den God den Vader en den heiligen I Ueest, God m alle eeuwen der eeuwen Amen. \ Het nuttigen van Uw heilig LiI chaam, Heer Jezus Christus, dat ik I i onraardige, zal gaan ontvangen, zij | , mij met ten oordeel en verwerping : J maar strekke mij, om wille van Uw \ | goedertierenheid tot heil van ziel ' j en lichaam en tot geneesmiddel. Die 1 ! lee+t en heerscht met God den Vader m de eenheid van den H. Geest ^od, door alle eeuwen der eeuwen' Amen. Communie. Ik zal het hemelsch Brood nemen en den naam des Heeren aanroepen. De Priester zegt driemaal : waarL % niet I DÓmine non sum waardig, dat Gij on- | dignus, ut intres sub 320 der mijn dak komt ; maar spreek slechts één woord, en mijn ziel zal gezond worden. tectum meum : sed tantum die verbo et sanabitur anima mea. Als men niet te communie gaat, kan men de volgende geestelijke Communie doen. Mijn Jezus, ik kan U niet wezenlijk in Uw aanbiddelijk Sacrament ontvangen, kom nu ten minste op een geestelijke wijze in mijn hart. Ik vereenig mij zoo innig mogelijk met U. Laat toch nooit toe, dat ik mij van U scheide. O mijn goddelijke Zaligmaker, hoe gaarne zou ik tot het getal der gelukkige Christenen behooren, die U dagelijks in de heilige Communie mogen ontvangen. Hoe gelukkig zou ik wezen, als ik U nu j in mijn hart mocht binnenleiden, om U daar mijn hulde te brengen, en deelachtig te worden aan de genaden, wel-1 ke Gij geeft aan al degenen, die U I waardig ontvangen. Ofschoon dit groote geluk mij nu j niet te beurt valt, zou ik U toch vele j genaden willen vragen. Ik smeek U dan, vergeef mij al mijn zonden ; ik verfoei ze uit geheel mijn hart, omdat ze aan U mishagen. Reinig mijn ziel, en stel mij in staat, U zoo spoe- — 321 dig mogelijk waardig te kunnen ontvangen. Maak mij, o God, deelachtig aan de vruchten, welke de H. Communie jan den Priester in allen, die Dij dit H. Offer tegenwoordig zijn moet voortbrengen. Wil mijn geloof verlevendigen, mijn hoop versterken mijn liefde vermeerderen ; zuiver mini hart van alle gehechtheid aan het aardsche, en laat mij voortaan U alleen beminnen. Amen. | JeïimlnT^ gaat> ^ n°g ket V°lsende Goede Jezus, kom tot mij ; ik verlang naar U. Maar, voordat ^ij U aan mij geeft, schenk ik U mijn hart. Neem het aan, en haast u, er bezit van te nemen. Kom dan mijn God, kom spoedig, en wacht niet langer O mijn eenig Goed, ik zou iVo^ r1 ontvangen met een van hefde brandend hart, zooals U de neihgste en vurigste zielen ontvangen Rebben zooals Uw teedere Moeder Maria U ontving. Ik vereenig hun communiën met die, welke ik ga doen O, allerheiligste Maagd Maria, ^ zal zoo aanstonds uw goddelijken ^oon ontvangen. Geef mij uw Jezus, N. G. 322 ■ zooals gij Hem aan de herders en aan de wijzen gegeven hebt. Zeg Hem, dat ik uw kind ben, dan zal Hij gaarne bij mij komen. Amen. Laatste Gebed. Omijn God, Gij hebt U geslachtofferd voor mijn zaligheid, daarom wil ik mij voortaan slachtofferen voor Uw glorie. Ik aanvaard al de kruisen, die U mij zal overzenden. Ik zegen ze, en neem ze uit Uw handen aan. Mijn God, ik vereenig ze met het Uwe. Ik verlaat deze heilige plaats, versterkt door de kracht van het H. Misoffer. Met groote zorg wil ik zelfs de kleinste zonde vluchten, vooral de zonde van... (men vult hier de zonde in, welke men het meest bedrijft). Ik wil trouw blijven aan Uw geboden, en ben vast besloten, liever 1 alles te verliezen, en alles te lijden, ! dan ze nog ooit te overtreden. Amen. Zegen van den Priester. Zegen, o mijn God, deze heilige j voornemens, zegen ons allen door | de hand van Uw dienaar. Moge de iiitwerkselen van dien zegen eeuwig j met ons blijven. In den naam des ö : i — 323 —- ÏÏdASmeen. ^ ™ des H- GeesLaatste Evangelie. I het Woord was bij God en het ; Woord was God. Dit was in den be gemaakt, en zonder Hetzelve is er mets gemaakt van hetgeen er „e maakt is, In Hetzelveg was fit I Leven, en het Leven was het Licht I der menschen. En het Licht scLint in t, dm?tuernis. en de duisternis heeft doormGongrepen- Werd een mens'ï aoor God gezonden, wiens naam J*TZS • DeZe Wam totgetaig" Licht „ getuigenis te geven van het geWen15 H-allen d°l0r Hem zouden mia? t J was het LicJit niet I fcht rl.f • ^Dlt Was het waar!chtig Licnt dat iederen mensch verlicht ^enr^^- W -"in dé S?' !n de wereld 15 door Hem ge- J sefi eS-dtwereId heeft Hem niet fn de 7iS kwam ln ZiJn eigendom I Ma^ n n name* Hem niet aan. nom™^6?' die Hem aange- geSven tbHn' heeft HiJ de macht gegeven, kinderen Gods te worden 324 aan hen, dieTinIZijn naam gelooven, die niet uit bloed, noch uit den wille des vleesches,! noch uit den wil eens mans, maar uit |Godf geboren zrjn. En het Woord is Vleesch geworden, en Het heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van den Eeniggeborene des Vaders, vol genade en waarheid. Af. God zij dank. M. Deo gratias. Gebeden na de H. Mis. Driemaal het« Wees gegroet» GEBED. Pr. Wees gegroet, o Koningin, Moeder van barmhartigheid. M. Ons leven, onze zoetheid en onze hoop, wees gegroet. Pr. Tot U roepen wij, ballingen, kinderen van Eva. M. Tot U smeeken wij, zuchtend en weenend in dit dal van tranen. Pr. Daarom dan, onze voorspreekster, sla op ons uw zoo barmhartige oogen. M. En toon ons na deze ballingschap Jezus, de gezegende Vrucht uws lichaam s. Pr. O goedertierenè, o meedoogende, M. O zoete Maagd Maria. $ : — 325 Pr. Bid voor ons, heilige Moeder Gods. M. Opdat wij de beloften van Christus waardig worden. laten wij bidden. OGod, onze toevlucht en onze kracht, zie genadig neer op het volk, dat tot U smeekt, en verhoor barmhartig en goedgunstig, door de voorspraak der glorierijke en onbevlekte Maagd en Moeder Gods Maria, van den H. Jozef, haar bruidegom, van Uw heilige apostelen Petrus en Paulus en alle heiligen, de gebeden, die wij storten voor de bekeering der zondaren, voor de vrijheid en de verheffing van onze Moeder, de H. Kerk door Christus onzen Heer. Amen. H. Aartsengel Michaël, verdedig ons in den strijd ; wees onze beschermer tegen de boosheid en de listen des duivels. God gebiede hem, smeeken wij ootmoedig en gij, vorst der hemelsche legermacht, drijf satan en de andere booze geesten, die tot verderf der zielen over de wereld ronddolen, door de goddelijke kracht in de hel terug. Gedurende de Maand Maart bidt de Priester het gebed ter eere van den H. Jozef. Dit vindt men op blz. 363. s 326 — Van Hemelvaart tot Pinksteren bidt de Priester het volgende. Pr. Kom, Schepper, heilige Geest, vervul de harten der geloovigen, en ontsteek in hen het vuur Uwer liefde. Zend Uwen Geest af, en zij zullen geschapen worden. M. En Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen. Pr. O God, die de harten der geloovigen door de verlichting des H. Geestes hebt onderwezen, verleen ons, in dienzelfden Geest oprecht wijs te zijn, en ons door Zijn vertroosting voortdurend te verblijden, door Christus, onzen Heer. Amen. BIECHTOEFENING. Gebed voor het gewetensonderzoek. Mijn God, zie mij hier in Uw aanbiddelijke tegenwoordigheid Ik geloof, dat Gij hier even waarachtig verblijft als in den hemel en dat Gij mij geheel en al doorziet! <^ij kent al mijn gedachten, woorden en werken ; Gij weet, wat ik heb verzuimd, en wat heb ik misdaan. Lieve j Jezus, sta mij bij; geef, dat ik al l mijn zonden, fouten en tekortko- j \ mir}^ kenne, en ze met een op- j recht berouw verfoeie. Eeuwige Waar- j heid, help mij, opdat noch mijn eigenheide en hoovaardigheid, noch de duivel mij verleiden, mijn schuld te verkleinen, of mijn gedrag goed te praten. Maria, Moeder der liefde, bid voor mij Kom heilige Geest, verlicht mijn verstand, en sterk mijn wil. H. En- 328 gelbewaarder, bescherm mij vooral nu tegen de aanvallen van den duivel. Gewetensonderzoek. Vraag u zeiven af : Wanneer is mijn laatste Biecht geweest ? Heb ik toen een doodzonde vergeten ? In dit geval is de Biecht goed geweest, maar die vergeten doodzonde moet gij in de volgende Biecht belijden. Heb ik toen een doodzonde verzwegen ? In dit gevahis die Biecht ongeldig en heiligschennend geweest, en moet dus geheel herhaald worden; zijn meerdere Biechten ongeldig en heiligschennend geweest, dan moeten zij alle herhaald worden. Heb ik mijn penitentie volbracht ? Onderzoek nu uw geweten met betrekking tot de geboden Gods. ■ ie gebod. Was mijn vorige Biecht j goed ? Heb ik daarin iets vergeten, iets verzwegen ? Had ik berouw over j mijn zonden en een vast voornemen deze niet meer te bedrijven ? Heb ik mijn gebeden eerbiedig ver- ] richt ? De akten van geloof, hoop, j liefde en berouw niet verzuimd ? — 329 — Heb ik spottend over geloof en godsdienst gesproken ? Heb ik ge schriften, kranten, boeken, en* felezen, die het geloof vijandig ziiff? van &-,Heb * den heiS »aavan God, de namen van Tezus en Maria eerbiedig uitgesproken ? m\ schuldig gemaakt aan vloekwoorden ? 36 gebod. Heb ik Zon- en feestdag godsdienstig doorgebacht Slafllü ken arbeid verricht ? Een geheele ^ondTdaChtig 6n -biedlf^! oversten °t ^K* miJn °uders en oversten naar behooren geëerd ? Was ik gehoorzaam en hulpvaardig ? Heb ik hen met bedroefd door brutale woorden of door slecht gedrag"? befeedC HHeb ik den evenLensch of haat ? w° «"aden, door afgunst b nnenU £en\afgekeerdheid in mijn S ttoegedragen ? Mij aan gram- zond?JCllUldlg gemaakt ? Heb ik g™ schaDgdM^r,°nmatigIleid ofdronkfnslechte Sf * ergernis gegeven door «echte gesprekken of voorbeelden ? de?«T, 96 geè°^- Heb ik de heilige waaf-d P r 2mv?rheid zorgvuldig bi waard? Gezondigd door onkuische 33° woorden, gesprekken, gezangen, of j slechte lectuur; door de oogen te vestigen op onkuische voorwerpen?! Heb ik onkuische werken gedaan, • mij vrijwillig aan onkuische gedachten j overgegeven, of daarin behagen genomen ? Onkuische begeerten niet terstond onderdrukt ? Vraag in twijfel uw Biechtvader zonder schroom en zonder vrees naar zijn meening en om zijn raad, dan krijgt ge, en behoudt ge een gerust geweten. 7e en ioe gebod. Heb ik tegen de rechtvaardigheid misdreven ? Iemand iets ontstolen, of hem in zijn goederen benadeeld, door leugentaal, bedrog, i vervalsching in den handel? Heb ik on- I rechtvaardig verkregen goed teruggegeven, en toegebrachte schade hersteld ? 8e gebod. Heb ik gezondigd tegen de waarheid of tegen den goeden naam j van den evennaaste door leugentaal, | kwaadspreken, lasteren, of door vani iemand lichtvaardig kwaad te denken ? Geboden der H. Kerk. Heb ik de feestdagen geheiligd ? Heb ik mij op de bepaalde dagen van vleeschspijzen onthouden ? Plichten van den staat. Heb ik mijn werkzaamheden vol: f 331 frri^V*^,!11 de omstandigheden, richt f bevmd' behoorlijk ver' ; Heb ik mijn werken aan God od; g.edl:agen, en ze met een zuiver in- i ïfX Jf eert van God gedaan ? • i",°irg? zor£ en vlijt daar: aan besteed ? Heb ik ledigheid, ver; waarioozing verkwisting, slordigheid • en traagheid vermeden ? Gebed na het gewetensonderzoek. Heer, Gij kent de gevoelens van mijn hart. Gij weet dat ik het betreur, U beleedigd te hebben. Ach toon mij Uw barmhartigheid en schenk mij de vergiffenis* van a* m jn zonden. Ik verfoei ze uit geheel mijn hart. Aan Uw voeten nferge mei 1 h^t^ h6t vaste besluit, de Jl h? F ÜW?r genade' voortaan zonl!vaari^e gelegenheden, en elke zonde met de grootst mogelijke zorg aanwint • Ik WÜ alIe middelef aanwenden, om miJn hartstochten te m'n Sl6Chte gewo°- enHtoffia,:^0eder van miJn God, mij oZ lC^ ^er ,f ondaren. bid voor tot' Sfn de^echt, die ik ga spreken tot mijn verbetering strekken moge 332 — Help mij, al mijn zonden en fouten zoo oprecht mogelijk aan den Priester belijden. Akte van Berouw. Mijn Heer en mijn God, het is mij van harte leed, gezondigd te hebben, omdat ik daardoor Uw rechtvaardige straffen verdiend heb, en U heb beleedigd, die vol goedheid zijt jegens mij, en oneindig volmaakt en beminnelijk in U zeiven. Uit liefde tot U betreur en verfoei ik mijn zonden, en maak het vaste voornemen, met de hulp Uwer genade, mijn leven te beteren, en U nooit meer te beleè- 1 digen. Psalm « Miserere ». God, ontferm U mijner, volgens Uw groote barmhartigheid. En, volgens de menigte Uwer ontfermingen, delg mijn schuld. Wasch mij meer en meer van mijn ongerechtigheid, en zuiver mij van mijn zonde. Want ik erken mijn boosheid, en mijn zon- Miserére mei' Deus, secündum magnam misericórdiam tuam. Et secündum multitüdinem miseratiónum tuarum, dele iniquitatem meam. Amplius lava me ab iniquitate mea, et a peccato meo munda me. Quóniam iniquitatem meam ego co- — 333 — gnósco, et peccatum meum contra me est semper. Tibi soli peccavi, et malum coram te feci ut justificéris in sermónibus tuis, et vincas cum judicaris. Ecce enim in iniquitatibus concéptus sum et in peccatis concépit me mater mea. Ecce enim veritatem dilexisti; incérta et occülta sapiéntiae tua3 manifestasti mihi. Aspérges me hysopo, et mundabor : lavabis me, et super nivem dealbabor. Auditui meo dabis gaudium et lsetltiam, et exsultabunt ossa humiliata. Avérte faciem tuam a peccétis meis, et omnes iniquitates meas dele. de staat mij steeds voor oogen. Tegen U alleen heb ik gezondigd, ik heb kwaad bedreven voor Uw oogen, zoodat Gij in Uw woorden gerechtvaardigd wordt en^ overwint, wanneer Gij wordt geoordeeld. Zie in ongerechtighedenben ik ontvangen en in zonden ontving mij mijn moeder. Want zie, Gij hebt de waarheid lief gehad ; Gij hebt mij het onzekere en het verborgene Uwer wijsheid \ bekend gemaakt. Besproei mij met hysop, en ik zal gereinigd worden ; wasch mij en ik zal witter worden dan sneeuw. Laat mij vreugde en blijdschap hooren, en mijn vernederd gebeente zal juichen. Keer Uw aangezicht van mijn zonden af, en neem al mijn ongerechtigheden van mij weg. 334 — God, schep in mij een zuiver h art, en vernieuw in mijn binnenste den goeden geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw heiligen geest niet van mij weg. Geef mij weder de blijdschap van Uw heil, en bevestig mij door den oorspronkelijken geest. Dan zal ik aan de onrecht vaardigen Uw wegen leeren, en de goddeloozen zullen zich tot U bekeeren. Verlos mij van bloedschuld, o God, God mijns heils, en mijn tong zal met blijdschap Uw gerechtigheid prijzen. Heer, open mijn lippen, en mijn mond zal Uw lof verkondigen. Want, indien Gij een ; offer hadt gewild, ik zou het U zeer zeker gebracht hebben ; brandoffers behagen U niet. Een gebroken geest Cor mundum crea in me, Deus, et spiritum rectum innova in viscéribus meis. Ne projicias me a facie tua, et spiritum sanctum tuum ne aüferas a me. Redde mihi laetitiam salutaris tui, et spiritui principali, confirma me. Docébo iniquos vias tuas, et impii ad te converténtur. Libera me de sanguinibus, Deus, Deus salütis meas, et exultabit lingua mea justitiam tuam. Dómine, labia mea apéries, et os meum annuntiabit laudem tuam. Quóniam si voluisses sacrificium, dedissem ütique, holocaustis don delectaberis. Sacrificium Deo spi- 335 — ritus contribulatis; cor contritum et humiliatum, Deus non despicies. Benigne fac, Dómine, in bona voluntate tua Sion ; ut a?dificéntur muri Jerüsalem. Tune acceptabis sacrificium justitia?, oblatiónes et holocausta ; tune impónent super altare tuum vitulos. is een offer aan God, een vermorzeld en vernederd hart, zult Gij, o God, niet versmaden. Heer, handel in Uw goedheid genadig met Sion : dat Jeruzalems muren mogen opgebouwd worden. Dan zult Gij het offer der gerechtigheid, gaven en brandoffers aan¬ nemen, dan zal men op Uw altaar ione^ sHp- ren leggen. Gebed na de Biecht. God van goedheid en barmhartigheid, hoe zal ik U bedanken voor dit nieuwe bewijs van Uw groote .; liefde. Gij hadt mij in mijn zonden kunnen laten sterven, en Gij hebt het niet gewild. Mijn God, Gij hebt niijn ziel willen reinigen van alle vlekken. Wat kan ik U voor deze weldaad wedergeven ; helaas, uit mii zeiven heb ik niets dan zonden. Ik geel U mijn hart, en smeek U, daarin een groote, vurige liefde te storten. •Laat niets ter wereld toch in staat zijn, mij nog ooit van U te scheiden, weer, bewaar mij in Uw liefde. Amen — 336 — gebed tot de toevlucht der zondaren. Mijn goede Moeder Maria, zie nu mijn ziel, door de kracht van het H. Sacrament der Biecht gereinigd en met nieuwe genaden toegerust. Ik dank U daarvoor uit geheel mijn hart want door uw bemiddeling heb ik deze genaden verworven. Daarom wil ik U voortaan vuriger beminnen en maak ik het vaste besluit, U eiken dag te vereeren en aan te roepen. Goede Moeder, verwerf nu nog voor mij de genade der volharding, de genade mijn Schepper en grootsten Weldoener niet meer door de zonde te beleedigen. Bid om zegen over mijn goede voornemens, opdat ik ze alle standvastig ten uitvoer brenge. Verkrijg voor mij de genade, de gevaarlijke ge- 1 legenheden tot zonde met zorg te \ vermijden, en in de bekoringen terstond tot Jezus en tot U mijn toevlucht te nemen. H. Moeder Gods, ik vraag U deze j gunsten en genaden met het grootste vertrouwen, daar ik weet, dat Gij j alles van God verkrijgen kunt, en Gij mij met de liefde van de teederste der moeders bemint. Amen. COMMUNIEOEFENING. Akte van Geloof. Lieve Jezus, ife geIoof m het allerheilig <= GlJ des Altaars wSffi £acrament dig Zijt. vVel zif» n! ft J- tegenwoor- | geloofs. Vol t^eLtl°Tn ezelin' dVof^ ^de**^ I binakel onLw^ven^ het H.xL gelooven als rif Wle zou het gezegd PMaar Sn niet *elf hadt het vast. VerTterk en geloof * geloof, o tSs i nrrlfVendigmij'n 22 • Jezus, en schenk mij de ge-l 338 - nade, altijd met diepen eerbied en met groote godsvrucht tot dit heilig Sacrament te naderen. Akte van Hoop. Liefdevolle Jezus, Gij hebt aan degenen, die U waardig in de H. Communie ontvangen, het eeuwig leven beloofd. U ontbreekt noch de macht, noch de goedheid, om Uw belofte te vervullen. Daarom vertrouw ik vast, door dit allerheiligste Sacrament de eeuwige zaligheid te bekomen, en alles, wat mij helpen kan, om die te bereiken. Vooral hoop ik de genade te verkrijgen, niet meer in de zonde van ,...(men noemt hier de zonde, die het meest bedreven wordt) te hervallen, en tot het einde mijns levens in Uw liefde te volharden. Als ik aan mijn zonden denk, heb ik weliswaar vele en groote redenen, om Uw gerechtigheid te vreezen. Nog meer redenen heb ik echter, om op Uw oneindige goedheid en barmhartigheid te vertrouwen, wanneer ik U waardig in de H. Communie ontvang. Daarom wil ik dikwijls tot dit H. Sacrament naderen, opdat ik meer en meer gezuiverd worde,kracht ontvange — 339 — tegen de bekoringen, en hulp bekome om de deugd te beoefenen, en eens het eeuwig leven in te gaan. Met op mij zeiven, doch op U o Jezus, vertrouw ik, en in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden. Akte van Liefde. Goede Jezus, wat hebt Gij mij toch veel blijken Uwer liefde gegeven' Voor mij zijt Gij mensch geworden • voor mij zijt Gij in een stal geboren : voor mij hebt Gij in armoede geleefd : voor mij is Uw ziel in den Hof van Olijven bedroefd geweest tot den dood; voor mij zijt Gij beschimpt, bespot, bespuwd, geslagen, gegeeseld en met doornen gekroond; voor'mij hebt Gij het zware kruis gedragen ; voor mij zijt Gij daaraan vastgenageld' en na drie uren van smartelijk lijden gestorven; voor mij hebt Gij ten slotte dit aanbiddelijk Sacrament ingesteld, om U geheel aan mij te kunnen schenken, en het voedsel, de steun en de troost mijner ziel te zijn, zoo dikwijls ik slechts tot U wil komen Goede Jezus, ik bemin U, ik bemin u meer dan mij zeiven, meer dan alles ter wereld. Ach kon ik U zoo vurig beminnen als Uw heiligen U — 34° — bemind hebben op aarde, en U thans nog beminnen in den hemel. Kon ik U beminnen, zooals Gij om Uw oneindige goedheid verdient bemind te worden. Heer, Gij weet alles; Gij weet, dat ik vurig verlang, U lief te hebben. Maak dan, dat ik U steeds meer en meer beminne. Akte van Berouw. Wanneer ik aan mijn vorig leven denk, dierbare Jezus, dan zie ik, dat ik U al te weinig heb bemind, ja U zelfs dikwijls door gedachten, woorden en werken beleedigd heb. Ach, kon ik dien ongelukkigen tijd terugroepen, waarin ik U, mijn liefderijken Zaligmaker, niet heb bemind, ja zelfs door mijn zonden bedroefd heb. Al hoop ik, dat Gij door het heilig Sacrament der Biecht mijn zonden vergeven hebt, toch vraag ik U nogmaals om vergiffenis. Mijn zonden doen mij leed uit den grond mijns harten ; o God, ik haat ze uit liefde tot U. Nooit meer wil ik U door een vrijwillige zonde beleedigen. Ik verlang U in het H. Sacrament te ontvangen, om door Uw genaden in dit 34i voornemen versterkt te worden. Kom dan, goddelijke Meester, bezit mijn hart geheel en voor altijd ; laat niet toe, dat ik mij nog ooit door een zonde van U zou verwijderen. Kom Heer Jezus, kom. Akte van Nederigheid. Wie ben ik, o Jezus, dat ik U durf uitnoodigen, in mijn hart te komen ? Wie ben ik, — en wie zijt Gij ? Gij zijt zoo groot en zoo verheven ; en ik ben uiterst gering en onbeduidend. Gij zijt almachtig ; en ik vermag uit mij zeiven niets. Gij zijt zoo heilig en zoo rein, en ik heb "zooveel kwaad gedaan. Wanneer zelfs de engelen uit eerbied hun aangezicht voor U verbergen, hoe zou ik het dan durven wagen tot U te naderen, en U te ontvangen in mijn hart! Ik ben daartoe geheel onwaardig. Niettegenstaande mijn onwaardigheid, hebt Gij mij echter tot Uw heilige Tafel dringend uitgenoodigd. Barmhartige Jezus, ik durf aan die liefdevolle uitnoodiging niet weerstaan. Daarom kom ik tot U, terwijl ik rouwmoedig op de borst klop en bid : Heer, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak, doch \ 342 spreek slechts één woord, en mijn ziel zal gezond worden. Akte van Verlangen. Obeminnelijke Jezus, die zoo gaarne in de H. Communie tot ons komt, ik verlang vurig, U in mijn hart te ontvangen. Kom dan lieve Jezus, en vervul mijn wensch. Hoe gaarne zou ik U ontvangen, zooals Gij het verdient. Ik weet, dat dit niet mogelijk is, o Jezus ; maar ik weet ook, dat Gij mijn vurig verlangen niet versmaadt. Ik schenk U mijn hart; kom, verblijd het door Uw | tegenwoordigheid, en vervul het met Uw genaden. Kom, Heer Jezus, vereenig U met mij, en laat niet toe, | dat ik nog ooit van U gescheiden j worde. NA DE H. COMMUNIE. Akte van Aanbidding. Lieve Jezus, die hemel en aarde met Uw heerlijkheid vervult, Gij hebt U gewaardigd, tot mij te komen. Hoe hebt gij U zoo diep kunnen vernederen ! Ik kniel eerbiedig voor U neer, en aanbid U met de diepste nederigheid. H.H. Engelen, helpt^fmij 343 — Jezus aanbidden. Looft en prijst Hem voor mij, want ik ben niet in staa? Hem behoorlijk te vereeren enVS Akte van Dankzegging MUN allerliefste Jezus, wat zal ik U wedergeven voor alles wat Gij mij geschonken hebt. Gij zift voor geïto?:^\nWZden-- ^stV°en t 4? ' glj- hebt mij aan Uw hei- innW- enBloed J Gij hebt U op de mmgste wijze met mij vereenigd en : zyt thans eén met mij geworden n! voora gevoel ik, dat Gij mij hef hebt | en mij gelukkig wilt makern* heM' weet het, Gij vraagt' n^ hartf Zijt Gij dan waarlijk met dit hart tevre- lenWdoorG^ daQ niet' dat het meerma- weesf^aTrkdatoT6^ iS «U den hTi at ondankbare hart aanbfeden1!11^ ^ heil^n' d™ | ik wet Tt^'t? niets anders& ' " •■■ ■ a\. 344 armzalig hart. Ziedaar dan, lieve Jezus, ik schenk het U. Met dat hart wil ik U boven alles beminnen ; wil ik U beminnen zooveel ik maar kan. Mijn liefde zal zich niet bepalen tot schoone gevoelens en veelbelovende woorden; ik wil ze toonen door mijn daden. Uit liefde tot U zal ik al mijn godsdienstplichten getrouw vervullen, eiken dag mijn morgen- en avondgebed met godsvrucht doen, en de H. Mis, zooveel mogelijk, aandachtig en eerbiedig bijwonen. Ik wil onderdanig zijn aan al degenen, die door Uw goddelijke Voorzienigheid over mij gesteld zijn. Ik zal mij met ijver toeleggen op de vervulling van al mijn plichten, en zedig zijn in mijn oogslagen en al mijn handelingen. Uit liefde tot U wil ik de zonden vluchten, vooral de zonde van ... (men vult hier de zonde in, die het meest bedreven wordt). Daarom zal ik met zorg alles vermijden, wat mij tot zonden brengen kan. Zoo wil ik U mijn dankbaarheid toonen. Och Heer, versmaad mijn zwakke poging niet. Akte van Verzoek. Lieve Jezus, nu Gij in mijn hart gekomen zijt, en U zei ven geheel] — 345 — aan mij hebt gegeven, zult Gij mii stelhg mets weigeren, Luister dus loede I ?na'lgmaker> ^ mijn beden, e/wees zoo goed ze te verhooren goeden36 w,^P °°PnbIik wel van goeden wil, ik heb de schoonste voornemens gemaakt, doch ik ben zoo zwak, en de duivel is zoo listig H zal weer zijn uiterste best doen, om Se i LZp°nTde te veri«den. Laat niet dat iV in JT1' neen Iaat nie* toe, menVat irtl ek°rkg,en zou toestem: men, dat ik U zou beleedigen en mii zelven ongelukkig makel. Boezem mij een grooten afschuw in voor elke zonde; vooral voor de zondln welke & zoo gemakkelijk bedrijf Geef dat £üZde ™rtaa* met grooie zoTg' vtr- voor^Xm, agd- ?at ik miJ er nooi* voor scname, deugdzaam en volsrens en metlm^11- Geef' dat * U ^er ik U en t { ,°rmig-°rde- Maak' dat ik u en Uw heve Moeder tot miin ».J« goede Ouder,, di^miffo" in°°* — 34^ — liefhebben, en zich zooveel opoffe; ringen voor mij hebben getroost. Vergeld hun reeds in dit leven de = liefdevolle zorgen aan mij besteed, en beloon hen vooral later in den hemel. I Zegen onzen H. Vader den Paus, on! zen Bisschop, de Priesters en mijn ; Biechtvader : geef, dat zij met vrucht aan de zaligheid der zielen mogen ar- ! beiden. Laat Uw zegen neerdalen over \ : al mijn weldoeners, vrienden en vij- j anden, over al degenen, voor wie ik verplicht ben te bidden, over hen, die zich in mijn gebeden hebben aanbevolen, en die ook voor mij bidden. \ Ik smeek U om erbarming voor de arme zondaars, vooral voor hen, die op dit oogenblik in doodsstrijd liggen, of heden zullen sterven. Geef, o God, dat de heidenen zich bekeeren en zalig worden. Toon tenslotte ook Uw barmhartigheid aan de arme zielen in het vagevuur. Het zijn Uw kinderen, Heer, en zij lijden zoo veel pijn. Reinig haar van alle vlekken, en voer haar binnen in het rijk Uwer j glorie. Amen. Gebed met vollen aflaat. Zie mij hier, o. goede en allerzoetste \ pjezus, ik werp mij op de knieën j 5 — : : .——& - 347 - I TT° ™ aanschijn, en bid en smeek I levendte^ mmijnhart wilt drukken, f Iens van ^eloof> h°°p en üefde, en een waar berouw over m.jn zonden met den vasten wil om m,j te beteren, terwijl ik met groote Uwdv1fniWg hKarten en drofi^d weL JenW-nndr blJ miJ zeIven °verditLr den geest aanschouw,: de Drofeerf?11 bebbende. wat reeds: TezusTT i„Td °Ver U' ° g°ede lllï ' , -m den mond legde Zii hebben M.jn handen en voeden door? board, zij hebben al Mijn beenderen j • ea^Twe^'^TJt V** het 0nze Vade' ; den Paus gegroet 'o* intentie van Z. H. Lofzang Te Deum. ' Heer' bel'Jden I mus ; te, Dómi-! U eeuwigen Vader "t?' °°nfitémur- eert de geheele <■ ' ïten""11 geneeie aarde, trem, omnis terra ve- TT ,-„„ „ neratur. len U dft, 6 , enge" Tibi °»mes Angeli ^ "acdhetehnmelen ^ et «^ér- U de Chl^'h-- S£B Pftestates, Serafynen ofcT" ^ cTibi Chérubim et lijk toe °n°Phoude- Séraphim incessabili voce proclamant — 348 — Sanctus, sanctus, sanctus Dóminus Deus Sabaoth. Pleni sunt coeli et terra majestatis gloriae tuae. Te gloriósus Apostolórum chorus, Te Prophetarum laudabilis numerus, Te Martyrum candidatus laudat exércitus. Te per orbem terrarum sancta confitétur Ecclésia. Patrem imménsa? majestatis, Venerandum tuum verum et unicum Filium, Sanctum quóque ParaclitumSpiritum: Tu Rex gloria? Christe, Tu Patris sempitérnus es Filius. Tu ad liberandum susceptürus hominem, non horruisti Virginisüterum. Tu devicto mortis acüleo, aperuisti cre- Heilig, heilig, heilig is de Heer, God der heerscharen. Hemel en aarde zijn vol van de majesteit Uwer glorie. U looft het roemrijk koor der apostelen. U het lofwaardig getal der profeten, U het heir der in het wit gekleede martelaren. Over geheel de we- i reld belijdt de H. Kerk U, Vader van ongemeten heerlijkheid, Uwen eerbiedwaardigen, waren en eenigen Zoon, En ook den H. Geest, den Vertrooster. Gij Christus, Koning der glorie. Gij zijt de eeuwige Zoon des Vaders, Gij zijt, toen Gij de verlossing van den mensch zoudt ondernemen, voor den schoot der Maagd niet teruggeschrikt. Gij hebt, na den angel des doods over-f wonnen te hebben, den geloovigen het rijk der hemelen geopend. Gij zit aan de rechterhand Gods in de glorie des Vaders. Wij gelooven, dat Gij als Rechter zult komen. Wij bidden U derhalve, kom Uw dienaren te hulp, die Gij door Uw kostb aar Bloed hebt verlost. Geef, dat zij in de glorie onder Uw heiligen geteld worden. Heer, maak Uw volk zalig, en zegen Uw erfdeel. En bestier hen en verhef hen tot in eeuwigheid. Alle dagen zegenen wij U. 1 En wij loven Uw naam in eeuwigheid, t en in eeuwigheid der i eeuwigheden. Gewaardig U, o Heer, ons dezen dag zonder c zonden te bewaren. n Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer, n wonnen te hebben, den geloovigen het rijk der 349 - ti déntibus regna coer lórum. Tu ad déxteram Dei s sedes in gloria Patris. j Judex créderis esse - ventürus. Te ergo quassumus, ■ tuis famulis sübveni: i quos pretióso sanl gume redemist^ ^Etérna fac cum Sanctis tuis in gloria numerari. Salvum fac pópulum tuum, Dómine, et benedic haareditati tuaa. Et rege eos, et extólle illos usque in aatérnum. Per smgulos dies benedicimus te. Et laudamus nomen tuum in saaculum et insasculum saeculi. Dignare, Dómine, die isto sine peccato nos custodire. Miserére nostri Dómine, miserérenostri. j 35° Fiat misericórdia tua, Dómine, super nos, quemadmodum speravimus in te, In te, Dómine, spéravi : non confündar in aetérnum. f. Benedicamus Patrem et Filium, cum Sancto Spiritu. R7. Laudémus et superexaltémus eum in saecula. f. Benedictus es Dómine in firmaménto coeli. 37. Et laudabilis et gloriósus et superexaltatus in saecula. f. Dómine exaudi oratiónem meam. R7. Et clamor meus ad te véniat. f. Dóminus vobiscum. iq. Et cum Spiritu tuo. Oremus. Deus, cujus misericórdia? non est numerus et bonitatis infinitus est thesaurus ; piissima? Heer, laat Uw barmhartigheid over ons komen, gelijk wij gehoopt hebben op U. Op U, Heer, heb ik gehoopt, en in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden. f. Laten wij den Vader en den Zoon met den H. Geest prijzen. 37. Laten wij Hem loven, en hoog verheffen in eeuwigheid. f. Geloofd zijt Gij, Heer in het uitspansel des hemels. R7. En lof en eer waardig en hoog verheven in eeuwigheid. f. Heer, verhoor mijn j gebed. kj. En mijn geroep kome tot U. f De Heer zij met u. j 1?. En met uwen geest, j Laten wij bidden. God, wiens erbarmin- j gen talloos zijn, en wiens goedheid een | onuitputtelijke schat j — 351 ~ is, wij danken Uw goedertierenste Majesteit voor de geschonken gaven, en bidden Uw mildheid voortdurend, dat Gij, die Uw smeekej lingen het verlangde toestaat, hen niet wilt verlaten, en hen tot de toekomstige belooning wilt voorbereiden. Door Christus onzen Heer. Amen. majestati tua? pro collatis donis gratias agimus, tuam semper cleméntiam exorantes ; ut, qui peténtibus postulata concédis, eósdem non déserens ad praemia futüra dispónas : per Christum Dóminum nostrum. Amen. Litanie van den H. Geest. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Eeuwige en almachtige Vader, ontferm U onzer. Jezus, eeuwige Zoon van den Vader en Zaligmaker der wereld, verlos ons. Geest des Vaders en des Zoons, eeuwige liefde van beiden, heilig ons! Heilige Drievuldigheid, verhoor ons. Heilige Geest, die van den Vader en den Zoon voortkomt, kom in ons. Goddelijke Geest, gelijkvormig aan den Vader en den Zoon, kom in ons. -Belofte van den teedersten en edel- moedigsten Vader, kom in ons. ^ave van den Allerhoogste, kom in rm« — 352 — Straal van het hemelsch licht, kom in ons. Oorsprong van alle goed, * Bron van levend water, Verterend vuur, Geest van liefde en waarheid, Geest van wijsheid en verstand, Geest van raad en sterkte, Geest van wetenschap en godsvrucht, Geest der vreeze Gods, Geest van genade en gebed, Geest van vrede en zachtmoedigheid, Geest van zedigheid en zuiverheid, Geest van vertroosting, Geest van heiligmaking, Geest, die de Kerk bestuurt, Geest, die de gansche aarde vervult, Geest van aanneming der kinderen Gods, Heilige Geest, verhoor ons. Kom het aanschijn der aarde vernieuwen, ** Verspreid Uw licht in onzen geest, Prent Uw wet in onze harten, Ontvlam onze harten door het vuur Uwer liefde, Open ons de schatten Uwer genaden, Leer ze ons vragen volgens Uw verlangen, * kom in ons. ** Verhoor ons. 353 mgevingen, verhoor ons Verleen ons de wetenschap die al leen noodzakelijk is * '~ goL°,aS t0t h6t be°efenen van het; Geef ons de verdiensten der deugen ''harden,111 * ^^Z'tol I Lam rnLZCli f26 eeuwi§e belooning GEBED. dat wij door denzeSf r 1 ?e.?f ons- ^sheid bezitten ifon?a1ttdfWare Zijn vertroo<5+;n„ ns altlJd °ver Door Chris?,,, g m°gen verbüjden. 'verhoVrois S °nzen Heer- Amen. ——— iT-G- — 354 — Gebed om de zeven gaven van den H. Geest te vragen. OJezus, Gij hebt vóór Uw hemelvaart aan Uw apostelen en leerlingen beloofd, dat Gij hun den H. Geest zoudt zenden, om hen te troosten en te versterken. Gewaardig U dezen heiligen Geest ook over ons te doen nederdalen. Kom in ons, Geest van Wijsheid, die ons het ware geluk leert kennen, en ons de middelen geeft, om dit te bereiken. Kom in ons, Geest van Verstand, die ons doordringt met Uw goddelijk licht, en ons onderwijst in de waarheden en de geheimen van onzen heiligen godsdienst. Kom in ons, Geest van Raad, die ons in moeilijkheden leert, wat wij moeten doen, om Uw goddelijken Wil te volbrengen. Kom in ons, Geest van Sterkte, en geef ons kracht, om zóó trouw te bliiven aan God en aan onze plichtten, dat niets ons kan doen wankelen Kom in ons, Geest van Wetenschap, die alleen in staat zijt, ons de volmaakte kennis van God en van ons zeiven te geven. 355 Kom in ons, Geest van Godsvrucht die ons de kracht geeft, om te lijden en te handelen volgens den Wil van God. Kom in ons, Geest van Vreeze des Heeren, die ons met de grootste zorg alles doet vermijden, wat aan onzen hemelschen Vader kan mishagen. Amen. Veni, Creator Spiritus. Kom, Schepper, Geest, daal op ons neer, Bezoek de ziel der Uwen weer; Vervul met Uw genadekracht, De harten door U voortgebracht. Gij, dien men den Vertrooster noemt, Des Allerhoogsten gave roemt, De levensbron, de vlammengloed, De liefde en zalving voor 't gemoed. Gij, zevenvoudig gavenpand,De vinger van Gods /rechterhand, Veni, Creator Spiritus, Mentes tuórum visita, Imple supérna gratia, Qua? tu créasti péctora. Qui diceris Paraclitüs,Altissimi donum Dei, Fons _ vivis, ignis, caritas, Et spiritalis ünctio. Tu septifórmis munere, NDigitus patérnae déxterag, ■ — 35° — Tu rite promissum Patris, Sermóne ditans gut- tura. Accénde lumen sén- sibus, Infünde amórem cór- dibus, Infirma nostri cór- poris Virtüte firmans pérpeti. Hostem repéllas lóngius, Pacémque dones pró- tinus, Ductóre sic te prae- vio Vitémus omne nóxium. Per te sciamus da Patrem, Noscamus atque Filium, Teque utriüsque Spi- ritum Credamus omni tém- pore. Deo Patri sit gloria Des Vaders trouw beloofde goed, Die vele talen spreken doet. Ontsteek Uw licht in ons verstand, Stort in ons hart der liefde brand, Versterk door Uwe kracht altijd, Het zwakke lichaam in den strijd. Drijf ver den vijand van ons heen, Verleen ook Uwen vree meteen ; Geef, dat wij, aan Uw leiding trouw, Vermijden, wat ons schaden zou. Dat elk door U den Vader eer ; Den Zoon ook door U kennen leer, Doe ons gelooven te allen tijd. In U, die Geest van beiden zijt. Zij God den Vadtr lof geböon, — 357 En zijn uit 't graf verrezen Zoon, En aan den Trooster met Hem één, Door alle eeuwigheden heen. Amen. f. Zend Uwen Geest af, en zij zullen geschapen worden. *?• En Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen. Laten wij bidden. O God, die de harten der geloovigen door de verlichting van den H. Geest hebt onderwezen, geef ons, dat wij door denzelfden Geest de ware wijs- | heid bezitten, en ons altijd over Zijn ver- i troosting mogen verblijden. Door Christus onzen Heer. Amen. Et Filio, qui a mórtuis • Surréxit, ac Paraclito. In saaculórum sascula. Amen. f- Emitte Spiritum tuum et creabüntur, i?. Et renovabis faciem terrae. Oremus. Deus, qui corda fidélium Sancti Spiritus illustratióne docuisti : da nobis in eódem Spiritu recta sapere, et de ejus semper consolatióne gaudére. Per Christum Dóminum nostrum. Amen. Litanie der H.H. Engelen. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. • 35» - God, hemelsche Vader, ontf. U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid één God, ontferm U onzer. H. Maria, Koningin der engelen, bid voor ons. H. Michaël, aanvoerder der hemelsche legermacht, * H. Gabriël, die door God naar de al- i lerheiligste Maagd gezonden werdt, H. Raphaël, geleider van den deugdzamen Tobias, Heilige Engelbewaarders, onze beschermers, onze raadgevers en geleiders, Heilige Cherubijnen, Heilige Serafijnen, Heilige Tronen, Heilige Heerschappijen, Heilige Vorstendommen, Heilige Machten, Heilige Krachten, Heilige Aartsengelen, Heilige Engelen, Heilige Engelen, die voortdurend in Gods tegenwoordigheid zijt, Heilige Engelen, die de goddelijke bevelen uitvoert, * bid voor ons. - 359 - Heilige Engelen, die onophoudelijk God « het driewerf Heilig » toezingt bid voor ons. ' Heilige Engelen, die brandt van liefde tot God, * Heilige Engelen, die waakt over het geluk der zielen, Heilige Engelen, die U verheugt over de bekeering van eiken zondaar Heilige Engelen, die onze wenschen en gebeden aan God opdraagt Heilige Engelen, die ons in alle gevaren te hulp snelt, Heilige Engelen, die ons ondersteunt m de bekoringen, Heilige Engelen, die ons vooral beken™* m °nZe laatste OgenblikHeilige Engelen, die onze zielen voert naar den troon van den barmhartigen God, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. * bid voor ons. 36o — gebed. OGod, die op wondervolle wijze den dienst der Engelen en der menschen regelt, geef, c'at ons leven op aarde beschermd worde door hen, die U in den hemel ten dienste staan. Door Christus onzen Heer. Amen. t ! Gebed tot den H. Engelbewaarder. Mijn goede Engel, wat moet ik U dankbaar zijn voor uw trouwe zorgen! Uit hoevele gevaren hebt gij mij gered ; hoevele genaden heb ik van God door uw voorspraak \ ontvangen ! Zoolang ik leef, zijt gij aan mijn zijde gebleven. Toen ik niet naar U wilde luisteren, en ontrouw was aan God, hebt gij uw liefde en uw ijver verdubbeld, en met geduld hebt gij het oogenblik afgewacht, waarop Gods genade in mij zou zegevieren. Ach mijn zorgvolle geleider, ik zou zoo gaarne aan God behooren, en dien goeden Vader eeuwig trouw blijven ; sta mij daartoe bij. Bedenk toch, dat mijn ziel is vrijgekocht door het Bloed van Jezus Christus, bescherm en ondersteun haar, totdat zij veilig zal zijn bij God. Goede Engel, vergeef ^ : f- 36i mij mijn ondankbaarheid, en veroorloof mij, U mijn eerbied en liefde te betuigen. Ik weet niet, of ik hier op aarde nog langen tijd aan uw zorg zal zijn toevertrouwd, maar blijf mij geleiden op den weg, die ten hemel voert, totdat ik met U het Rijk der eeuwige Glorie zal binnentreden. Amen. Litanie ter eere van den H. Jozef. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld ontferm U onzer. God heilige Geest, ontferm U onzer. Heilige Drievuldigheid één God, ontferm U onzer. H. Maria, bid voor ons. H. Jozef, * Roemrijke afstammeling van David, Licht der Patriarchen, Bruidegom van de Moeder Gods Kuische Bewaarder der H. Maagd * bid voor ons. ö ' — 3 62 — Voedstervader van Gods Zoon, bid voor ons. Zorgvolle verdediger van Jezus, * Hoofd van de H. Familie, Zeer rechtvaardige Jozef, Zeer zuivere Jozef, Zeer voorzichtige Jozef, Zeer moedige Jozef, Zeer gehoorzame Jozef, Zeer getrouwe Jozef, Spiegel van verduldigheid, Minnaar der armoede, Toonbeeld der werklieden, Sieraad van het huiselijk leven, Bewaarder der maagden, Steun der huisgezinnen, Troost der ellendigen, Hoop der zieken, Patroon der stervenden, Schrik der duivelen, Beschermer der H. Kerk, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer. Hij heeft hem aangesteld tot meester van Zijn huis, En tot vorst over al Zijn goederen. * bid voor ons. 363 laten wij bidden. OGod, die in Uw onuitsprekelijke Voorzienigheid U gewaardigd hebt, den gelukzaligen Jozef tot brui1 degom Uwer allerheiligste Moeder te verkiezen ; maak, bidden wij U dat wij hem, dien wij als beschermer ; op aarde vereeren, tot voorspreker | verdienen te hebben in den hemel. ; Gij, die leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen. Amen. Gebed tot den H. Jozef, om de zuiverheid te verkrijgen. Oroemrijke H. Jozef, vader en beschermer der Maagden, zorg-! volle bewaarder, aan wien God het1 Kindje Jezus, de onschuld zelve, en! Maria, de Maagd der Maagden toe-' vertrouwde, ik bid en smeek U door Jezus en Maria, het dubbele pand, dat I u zoo dierbaar was, maak dat ik mii I zeiven vrrj van alle vlekken beware en rem van geest, hart en lichaam 'Tezus en Maria altoos in een volmaakte zuiverheid diene. Amen. Gebed tot den H. Jozef voor de H. Kerk. Tot U, o heilige Jozef, vluchten wij j m onze beproevingen, en na de 364 - hulp van uw allerheiligste Bruid te hebben ingeroepen, smeeken wij met vertrouwen ook uwe bescherming af. Wij bidden U ootmoedig bij de liefde, die U met de onbevlekte Maagd en Moeder Gods vereenigd heeft, en bij de vaderlijke teederheid, waarmede gij het Kindje Jezus hebt omhelsd, dat gij goedgunstig wilt nederzien op het erfdeel, hetwelk Jezus Christus zich verworven heeft door Zijn Bloed, en dat gij ons in den nood met uw sterkte en bijstand te hulp komt. O zorgvolle bewaarder van het goddelijk gezin, behoed het uitverkoren kroost van Jezus Christus ; o liefdevolle Vader, zie toe dat dwa.linp- nf -/nn rl an nno 'U^o.^^j-i . ö —- ^^nuv/u wno U Collie L LCH , o onze machtige beschermer, sta ons van uit den hemel genadig bij in dezen strijd tegen de heerschappij der duisternis. En gelijk gij weleer het Kindje Jezus aan het grootste levensgevaar ontrukt hebt, bevrijd thans evenzoo de H. Kerk Gods van de vijandelijke lagen en van allen rampspoed, en beschut ieder onzer met uw altijddurende bescherming, opdat wij naar uw voorbeeld, en ondersteund door uw hulp heilig mogen leven, zalig sterven, en 36.5 £yenUZe|eluk * *» ^ verNovene tot den H. Jozef. i groet en 1 d3g unegen maal het Wees se groet en daarna het volgende gebed g HEntiGE J°2ef' * verheug mij I 1 over uw e-elnlr ^ 6 " Gij zijt waardig leoordeeM Z aan Jezustegebifden en nV^S Vader hoorzamen door iW te doen Se" 1 en aaivil i. Hem' aan wien hemel ; t? ...aarde gehoorzamen. O erooti Heilige, zelfs God heeft TT f n l dienen ; welk een „„ j U Wlllen I onder het IfT , dul voor mij- ! worden opJno^Tiï dlfDaren te ; Maria t,£genomen ! Ik verkies TT na ! ^scnern^r^rLrT^TT ' heel mijn levén Sj teYtaan' £?urende van de huln Ail t STaan- In naam bij uw dood ver/eente^ Maria U -oral bij in ni^^ur -taï GEBEDEN TER EERE VAN HET H. SACRAMENT EN ONDER HET LOF. Omijn ziel, verlevendig uw geloof en uw vertrouwen. Zie u thans in Gods aanbiddelijke tegenwoordigheid. Hij is dezelfde God, die uit liefde tot u op aarde nederdaalde, en voor uw zaligheid aan het kruis heeft willen sterven. Hij verblijft nu hier in het H. Sacrament, om naar u te luisteren, en u alle genaden te geven, die gij Hem zult vragen. Akte van Geloof en Aanbidding. Omijn God, ik geloof alles, wat de H. Kerk mij te gelooven voor- I houdt, omdat Gij, de onfeilbare Waarheid het haar hebt geopenbaard. Ik geloof, dat Gij de Schepper en de Heer zijt van hemel en van aarde, en dat Gij in alle eeuwen de rechtvaar- — 367 — digen beloont in den hemel, en^de zondaars straft in de hel Ik geloof dat Gij één zijt in wezen en drievuldig m Personen. Ik geloof, o eeuwige Zoon Gods, dat Gij i m^sc <- ^.ewTorden ziJ't. en de H. Maagd Maria tot Uw moeder hebt verkozef trui,GlJ.Toor onze zaligheid aan het Jcruis zijt gestorven. Ik geloof dat ™lwn-iïet H' Sacrament voortdurend i verblijft, om ons U zelf tot voedsel te geven m de H. Communie, en onze j gebeden te verhooren, als wij U in Uw w- Sacrament komen bezoeken Hoepel ik met waardig ben voor U te verschijnen werp ik mij aan Uw voe; ten neer. Ik aanbid U, o oneindige ; ^od, en vereenig mijn aanbidding met herrief 6ngeIen 611 heÜigen ™ den j I Akte van Hoop. Omijn lieve Zaligmaker, omdat l trij getrouw, machtig en vol medelijden zijt, vertrouw ik op Uw beloften Ik hoop, dat Gij m/dooT verXdlenSten Van Uw lijden de il£ mS rnijner zonden wilt verbenen, en mij de genade wilt geven tot dendoodtoein Uw liefde te vflharden, j 368 ■ om tenslotte U in den hemel te aanschouwen, en te beminnen. Akte van Liefde. Omijn Heer en mijn God, omdat Gij oneindig goed, en alle liefde waardig zijt, bemin ik U uit geheel mijn hart en boven alles. Zoo gaarne zou ik U door alle menschen bemind zien. Ach mijn Jezus, geef toch, dat ik U steeds meer en meer beminne Akte van Berouw en van goed voornemen. Goede Zaligmaker, hoe heb ik in het verleden gehandeld ! Ik heb j Uw goedheid met ondank vergolden ; | in plaats van U te beminnen, heb ik j ! U beleedigd. Het doet mij leed, o \ j mijn Jezus, en ik verfoei de zonden, \ die ik tegen U heb bedreven, boven alle | kwaad. Heer, ik wil liever sterven, I dan U voortaan nog beleedigen. Het óverige deel mijns levens, hoe lang | het ook moge duren, wil ik geheel be- j steden, om U, mijn goeden Vader, te beminnen. Maar waartoe zullen al mijn beloften dienen, als Gij mij Uw hulp niet verleent. Zonder Uw genade zal ik .m . ——-f — 3^9 — U opnieuw verraden, en dieper vallen dan voorheen. Geef mij; Heer door de verdiensten van Uw lijden de genade der eindvolharding. Laat met toe, mijn God, dat ik nog ooit van U zou gescheiden worden. Akte van Dankbetuiging. MUN Jezus, ik bedank U, omdat Gij mij zooveel genaden en bewij- Gf hSS • eM\ hebt geschonken. Gij hebt mij geschapen, en door Uw kostbaar Bloed vrijgekocht. In hel H. Doopsel hebt Gij mijn ziel gerei- ! X haebtdereri20nde' ei vele ™ale° reeds hebt Gij haar gezuiverd in het H-Sacrament der Biecht. Hoe groot zou mijn ongeluk zijn, als ik in Staat I in l r,de geStorven was- Ik 'zou nu ' lijden Z1Jn' °m daar voor eeuwiS re da?Prdit °°Se,nbIik vertrouw ik echter, Sank nJ ff ^ v^ven, en ik I metmij ^Sad^ Z°°™1 geduld Gips teng+ik+ u mijn dank- °mdat verblift nt,t0t ,°nS hier da% en nac«t van bronH d6rTde ?ederi?e gedaante ons S ^611, U Z6lven dagelijks aan ons wilt schenken m de H. Communie. , N. G. 37° Ik dank U, Heer voor al Uw weldaden, en ik hoop U er eens op volmaakter wijze voor te bedanken m den hemel. Akte van Offerande. S~\ mijn Jezus, uit liefde tot mij ( ) hebt Gij aan het kruis een wreeden dood willen sterven. Wat zal ik U wedergeven voor zooveel goedheid ! Ik kan U slechts mij zeiven schenken, | en offer mij dan ook geheel aan U op. Ik geef U mijn ziel en mijn h\ chaam, en wil mij voor altijd en m al- i ! les aan Uw heiligen Wil onderwerpen. ; Doe dan met mij, volgens Uw welI behagen. Beschik over alles, wat mij j toebehoort, en help mij, om uit liefde tot U steeds Uw heiligen Wil te ! volbrengen, opdat ik U eens m den | hemel eeuwig moge beminnen. Amen. I Gebed voor de naasten en voor zich zeiven. j Heer, ik vraag U Uw genaden! voor Z. H. den Paus en voor | alle Bisschoppen en Priesters ; vervul , i hen met Uw geest, opdat zij de geheele wereld heiligen. Ik smeek U om i ontferming voor de ongeloovigen, de | l ketters en alle zondaars ; geef hun üec licht en de kracht, die zij noodig neD- \ 37i j ben, om de zonde te verlaten, en U alleen te beminnen. Mijn God, ontferm U over de stervenden, over mijn bloedverwanten, vrienden en weldoeners, maar vooral over mijn vijandenmaak hen allen gelukkig en heilig! i Heb medelijden met de arme zielen I m het vagevuur, verzacht haar pijnen j en laat haar spoedig toe in het rijk Uwer glorie. Tenslotte, lieve Jezus, heb ik U nog zooveel voor mij zeiven te vragen. Verleen mij, Heer, een groot leedwezen over mijn zonden, en vergeef mij de beleedigingen, die ik U heb aangedaan. Geef mii zachtmoedig- | heid en ootmoed, opdat ik met ge- 1 duld alles verdrage om U. Schenk mij j de kracht, om mij van alles te ont- | houden, wat U onaangenaam is ■ i en de volmaakte onderwerping aan Uw ! tt. Wil, opdat ik geduldig alle kruisen drage, die Gij mij zult overzen- i den Geef mij Uw licht en de noodige sterkte, om Uw H. Wil te kennen, en dien te volbrengen. Verleen mij een ! groot vertrouwen in Uw heilig lijden en (f bescherming van Maria, Uw fcSchenk miJ de Save Uwer hei- i uge üeide, en een groot verlangen, om -~ bemmnen en U te behagen, opdat ~~ — — —$. i houden. wp+ TT rvnoo^™—_ • — 372 — ik U voortaan altijd kan zeggen, zooals nu : « Mijn God, ik verlang U alleen en niets anders. » Geef mij de volharding in Uw liefde tot den dood toe, opdat het niet meer gebeure, dat ik Uw heilige genade verlieze. Ik bid U vooral, mij te helpen, opdat ik U altijd de heilige volharding vrage, en niet ophoude, mij aan U en aan Uw heilige Moeder aan te bevelen. Geef, dat ik in bekoring altijd uitroepe : « Jezus, Maria, helpt mij », « Jezus en Maria staat mij bij. » Eeuwige Vader, uit liefde tot [Jezus, Uw Zoon, verleen mij al deze genaden. Akte van Eerherstel voor den smaad, die Jezus Christus in Zijn H. Sacrament wordt aangedaan. Obeminnelijke Jezus, wat wordt | Gij toch gruwelijk onteerd in | j dit H. Sacrament Uwer liefde. Hoe- j i vele ongeloovigen kennen U niet; j hoevele ketters lasteren Uw Godheid ; hoevele losbandigen maken van dit H. Sacrament een voorwerp van spotternij; hoevele goddeloozen hebben Uw heilig Lichaam ontheiligd; hoevele zondaars hernieuwen den aanslag van Judas, en ontvangen U onwaardig in de H. Communie ; hoevele ondankba- — 373 — U VL0nVerSChinigen verzuimen tot inUw oogen. Helaas, ik heb V J£ dikwijls bedroefd. Ik had beloofd U te beminnen, maar ik heb U miin Sus ^rT^ 7ergeef W liiin dorh tt melmeer dankbaar Uw tf q U eerbledig vereeren in eerh^ro^T ' -neer, en bied U ^E^d^T*1 Stenen, het tabern^eiaverEiyftg uV^t* I voorbij gaan, zonde! Tin het H sT Sentdoor b;;groeten' ^ £ I Ik bied U eerherSel f blJ te WOnen- ^ die U binnenlreSlnaeTn l^t , n geehetiehaeaCnht,iS ^ het ! hoort en nl de ^«Pselen toebe^ j zuimen U Z n V,°°T degenen, die vercraS^utrS6n in hetH-Sa- Uerherstel Ja6aZnS' * bied U vooral f rfffi_aan_j^oor_Je onwaardige , • 374 - H. Communiën, waardoor Gij zoo ' gnUTH^ wordt beëdigd, en voor alle heiligschennissen, waaraan de heilige Hostie helaas wordt blootgesteld Heer, ik tenminste wil doen, wat ik kan, om U niet meer te bedroeven • j ik wil TJ aanbidden en beminnen in het allerheiligste Sacrament. Ach mijn | Jezus, geef mij Uw liefde en Uw gej nade, dan ben ik rijk genoeg en verlang mets meer. Amen, Gebed van Z. H. Paus Pius X tot bevordering der veelvuldige H. Communie. OALLERLIEFSTE JezuS, Gij zijt in deze wereld gekomen, om alle ! ^elen te verrijken met het' leven f Uwer genade. Om die genade in haar | te bewaren en tevens aan te kweeken, I pe±t GrJJ u zeiven dagelijks in het veri heven Sacrament des Altaars als een : heikaam middel tot genezing harer | ziekten en als een goddelijke spijs tot steun harer zwakheid. Wij bidden U I ootmoedig, wil goedgunstig Uw heil hgen Geest uitstorten, en de zielen j vervullen, opdat zij — mochten zij ] soms met doodzonde besmeurd zijn j — tot U wederkeeren, en het leven { der genade, door de zonde verloren, j terug ontvangen ; óf, indien zij door de ïi j 375 gave Uwer barmhartigheid reeds in liefde met U yereenigd zijn, zij dan zooveel mogelijk dagelijks godvruchtig m gf.n-»deren tot Uw hemelschen Maaltijd. Mogen zij in dat heilig Gastmaal versterkt, zich het tegengift verschaffen tegen de kleinere fouten die ! zij dagelijks bedrijven, en voedse ge| ven aan het leven Uwer genade, opdat ; zij aldus meer en meer gezuiverd de : eeuwige zaligheid in den hemel 'be; reiken. Amen. HYMNEN. Adoro Te. A' w° T fKaanbid Uneed'rig, o OuL snh eLt3SV 1 verl>°rgen God. Die ! Sub bisji- waarlijk, onder schijn tIm atitas- van brood>bier ~. V„(1 sec?r meum Mijn hart geeft heel ^ totum deficit. Wend, gansch bezwijkt. Visus, tactus, gu- Gezicht, gevoel en i Sed ?' ?♦ Te fÜtur- smaak bédrfegen hier" creditur. vastheid aan 't %e ! De°i SUid diX" l0°f : 'k ^loof, gaJ Nilhoe^rK' Wat Gods Zoon ge- tfe verius Spr°ken heeft : Nlfts verin». zoo onfeübaar aIs Zijn , waarheidswoord. ~ — (L - 376 - Aan het kruis verborg de Godheid zich alleen, (Maar hier is de Menschheid ook omhuld, Toch eer ik beide luid door mijn geloof, En vraag, wat eens de goede Moordenaar vroeg. Uw wonden zie ik niet, als Thomas eens, En toch belijd ik U als mijnen God, En smeek : vermeerder mijn geloof in U ; Mijn hoop en liefde groeien altijd meer. O Heilgedachtenis van 's Heeren dood. O levend Brood, dat ons het leven geeft. Verleen mijn ziel, te leven steeds voor U. En vreugd te vinden in Uw zoet genot. O Pelikaan van liefde, Jezus, Heer. Ach, reinig mij in Uw zoo kostbaar Bloed, Waarvan één enk'le druppel zuiv'ren kan, de heele wereld van haar zondesmet. In cruce latébat sola Deitas, At hic latet simul et humanitas: Ambo tarnen credens atque cónfitens, Peto quod petivit latro poenitens. Plagas, sicut Thomas non intüeor, Deum tarnen meum | Te confiteor : Fac me Tibi semper magis crédere, In Te spem habére Te diligere. O Memoriale mortis Dómini, Panis vivus, vitam pra?stans hómini, Prassta meaa menti de Te vivere Et Te illi semper dulce sapere. Pie Pelicane, J e- su Dómine, Me immündum mun- da tuo sanguine, Cujus una stilla sal- vum facere, Totum mundum quit ab omni scélere. -f 377 ! cio, P omhuld aanschouw. f Oro nat ülud, quod Ik bid tt tam sitio ^ b d U> &eef> waar Ut Te revelata eer- dat'0^" naar ?°rSt' nens facie fu £ eenmaal U, onthuld aanschouwen Visu sim beatus tuas "pïf'in i • glórias. , ? uw glonelicht Amen. I V°lzallS ziJ- Amen. pange Lingua. Corporis mystérium, KïtZ%^ Sangumisque pretió. .t Lfraar Bloed met Quem in mundi pré- T)^ Të £eren' tium, P ,Je Vrucht uit Frnetns ventris ge. Hif deT Sf°0t' ' . nerósi, fe h de Vorst van wie Rex effnrHf - Trregeeren, tium gen" Voor he' heil der aard' vergoot. Nobis datus, nobis Ons gegeven, ons geEx intacta Vlrt zintuk mentum ookbezwijke, g Sensnum deféctui. Steune 't vast geloof ons weer. j Genitóri Genitóque Lof den Vader in den t j. • , hooge, | Lans et jubüatio ; Lof Zijn eengeboren I c i ï- Zoon; balus honor, virtus, Hun zij eer en alver- c^11?^6 . mogen, j blt et benedictio; Hun ons zeeg'nend 1 r>^„ , lied geböon, Proeedent. ab utró- En den Geest, aan i ! r 4 . , 's hemels bo$?en ! Compar sit laudatio. Eén met Hef 'alle j A eerbetoon. Amen- Amen. Sacris Solemniis. O acris solemniis I p\e toon der vreugde « Od;uncta sint gau- \ \j wijke op 't pS pf ' hoogtij niet, mentP,SCOr-dnS S°- Maar '4 bl«de loflied ment prascoma ; klinke, dat aan het | Recédant vétera ™ wf* ontvl.iet! va ■Tint !■> Wat oud ls wijke: va sint omma, nieuw zij ailes> Jwat' } rnrH, 8e biedt, pera V°CeS 6t Ó' En hart ^ werk en •—jubellied. | 38o - Wij vieren 't Avondmaal, het laatste vóór den dood, Toen Christus 't Paaschlam en het ongedeesemd brood Aan Zijne broeders gaf, zooals de wet gebood Aan 't nakroost dat uit Israël sproot. Na 't nuttigen des lams en de voleindiging Des m aaltij ds sprak de Heer de blijde zegening En gaf Zich-zelf geheel ten spijs aan gansch den kring, Gelijk elk Hem geheel ontving. Zijn lichaam werd de spijs der zwakken aan den disch, Zijn Bloed de drank der troost in hunne droefenis, « Neemt ,» sprak Hij, « neemt den kelk, die U geboden is, Hij zij uw aller lafenis.» Aldus is de instelling Noctis recólitur ccena novissima, Qua Christus créditur agnum et azyma Dedisse fratribus juxta legitima Priscis indülta patribus. Post agnum typicum, explétis é- i pulis. Corpus Dominicum ! datum discipulis, Sic totum omnibus, j quod totum singulis, Ejus fatémur manibus. Dedit fragilibus córporis férculum. Dedit et tristibus san guinis póculum, Dicens : accipite, quod trado vasculum : Omnes ex eo bibite. Sic sacrificium is- — 3§i — tudinstituit, , Van d'offerand ge- . schied, Cujus officium com- Welker bediening Hii mitti voluit alleen den Priester overliet, Sohs presbyteris; Wien het dus voegt, quibus sic cóngruit dat Hij de Spijze zelf geniet, Ut sumant et dent En daarna ze ook aan cetens- an'dren biedt. Panis Angelicus. Panis Angélicus fit ijet Brood der Enpanis hóminum ; f| g'len is denmensen DaX panis coelicus En door dit Hemel- nguris términum : brood de beeldspraak ~ uitgeleid, ü res mirabilis, man- O wonder, de arme ducat Dommum slaaf, hij louter nie- ~ tigheid, Pauper, servus et hu- Ontvangt als spijs den ls' God van Majesteit. Te, trina Deitas Drieëenige God en unaque, poscimus, Heer, wij smeeken c:_ „ . . voor Uw troon, r,5°? tu,T.lslta' si" Dat Uwe rijke gunst cut te colimus : onz'heilgen eerdienst Pn^Um?^it,a-S dUC V0^^ langs Uwen nos, quo tendimus, weg tot de begeerde i kroon, haS' q^am in- In '4 licht V£>* Uwe nabitas. Amen. hemelwoon. Amen. — 3§2 Verbum supernum. Op aarde kwam het godd'lijk Woord, En bleef aan 's Vaders zij meteen ; Hij ging en deed Zijn dagtaak voort, Tot 's levens avondrood verscheen. Als reeds een leerling Hem ter dood Aan Zijn vervolgers leev'ren ging, Gaf Hij zichzelf als levensbrood. Nog eerst aan Zijn a- post'lenkring. Hij gaf naar 't scheen hun brood en wijn, Doch 't was Zijn heilig Vleesch en Bloed, Dat ieder mensch ! geheel zijn leven. ! Een krachtig voedsel wezen moet. Door Zijn geboorte onz' reisgenoot, Werd Hij in 't Avondmaal onz'spijs, Werd Hij ons losgeld •door Zijn dood, Verbum supernum pródiens, Nee Patris linquens déxteram ; Ad opus suum éxiens, Venit ad vita3 vésperam. In mortem a disci- j pulo. Suis tradéndus aamu- ! lis, Prius in vit33 férculo ; Se tradidit discipu- ! lis. Quibus sub bina spécie Carnem dedit et san- ! guinem, Ut düplicis substan- j tiae Totum cibaret hómi- \ nem. Se nascens dedit só- 1 cium, Convéscens in edulium Se móriens in prétium, I — 3§3 Se regnans dat in Wordt Hij ons loon premium. in 't paradijs. O Salutaris Hostia. Osalutaris HÓ- allerheilzaam- stia, \J ste Offerand, Quse cceli pandis ó- Die's hemels poort ons stium, opendoet, Bella premunt hosti- Wij zijn in de oorlog ha, overmand, Da robur, fer auxi- Verleen ons hulp en hum. schenk ons moed, Uni trinóque Dó- God, één in Zijn .mino Drievuldigheid Sit _ sempitérna gló- Zij eeuwigdurend lof- ria> geschal; Qui vitam sine tér- Dat Hij naar 't he- mino melland ons leid' Nobis donet in pa- Waar 't leven eind*na- loos wezen zal. Amen. Amen. Ave Verum. Ave, verum Cor- ik groet U, waarachpus natum ex 1 tig Lichaam, dat Maria Virgme, uit de Maagd Maria ge¬ boren is. vere passum immo- Dat waarlijk heeft gefatum in cruce pro leden, en aan het kruis hómme. geslachtofferd is voor r . de menschen. <-ujus latus perfora- Uit welks geopende turn vero fluxit zijde waarlijk Bloed is sanguine. gestroomd. " ■ — ^ — 384 — Wees voor ons in het uur des doods een voorsmaak der zaligheid. O goedertierene, o teedere, o zoete Jezus, Zoon van Maria. Esto nobis praegu- statum mortis in examine. O clemens, o pie o dulcis J esu, Fili Mariae. O sacrum convivium. Oheilig gastmaal, waarin Christus genuttigd, de gedachtenis van Zijn lijden gevierd, de ziel met genade vervuld, en ons het onderpand der toekomstige glorie gegeven wordt. Tantum Knielt dan voor het glorierijke Sacrament aanbiddend neer : Voor deez' Godsvereering wijke, De eeredienst der oude leer, En, waar 't zintuig ook bezwijke, Steune 't vast geloof ons weer, Lof den Vader in den hooge, Lof Zijn eengeboren Zoon ; Osacrum convivium in quo Christus sümitur; recólitur memória pas-! siónis ejus ; mens implétur gratia : et j futüraa glóriaa nobis j pignus datur. ergo. Tantum ergo Sa- j craméntum Venerémur cérnui; Et antiquum docu- méntum Nova cedat ritui, Praestet fides sup- pleméntum Sénsuum deféctui. ■ Genitóri Genitóque Laus et jubilatio ; - 385 Salus, honor, virtus _quoque; Sit et benedictie Procedénti ab utró- I que j Compar sit laudatio | Amen. Panem de coelo prasstitisti eis. Omne delectaméntum in se habéntem. Crèmes. Deus, qui nobis sub Sacraménto mirabili, passiónis tuaa memoriaal reliquisti, tribue quaasumus, ita nos Cór- ■ P°ps et Sanguinis tui sacra mystéria i venerari ut redemp- ] poms tua3 fructum ( m nobis jügiter sen- I tiamus : Qui vivis et i refnas ^ saecula S33- I culorum. Amen. h, is Hun zij eer en alvermogen,Hun ons zeeg'nend lied geboön ; - En den Geest, aan 's hemels bogen 5 Eén met Hen, alle eerbetoon. Amen. > Gij hebt hun Brood uit den hemel gegeven. Dat alle zoetheid in zich bevat. Laat ons bidden. God, die ons in dit wonderbaar Sacrament de gedachtenis van Uw lijden hebt nagelaten, geef ons, bidden wij U, de heilige Geh eimen van Uw Lichaam en Bloed zóó te vereeren, dat wij de vrucht ! Uwer verlossing altijd in ons mogen gevoelen. Die leeft en heerscht m de eeu ven der eeuwen. Amen. Laudate Dominum. LAnumrom„e^r I ï°°" ^ Heer' aUe ! 25 ' uximes gen-1 L geslachten, looft N. G. — 386 — Hem, alle volkeren. Want groot is Zijne barmhartigheid jegens ons, en de trouw des Heeren blijft eeuwig. Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, Gelijk het was in den beginne, en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. tes; laudate eum, om nes pópuli. Quóniam confirmata est super nos misericórdia ejus, et véritas Dómini manet in aetérnum. Gloria Patri et Filio et Spiritui sancto. Sicut erat in principio, et nunc, et semper et in sascula saeculórum. Amen. Tota pulchra es, Maria. Geheel schoon zijt | Gij, Maria, en de erfsmet is niet in U ; Gij, de glorie van Jerusalem, Gij, de vreugde van Israël, Gij, de eer van ons volk, Gij, de voorspraak der zondaren, o Maria! Allervoorzichtigste Maagd, allergoeder tierenste Maagd, bid voor ons ; wees onze voorspraak bij den Heer Jezus Christus. Tota pulchra es, Maria, et macula originalis non est in Te ; Tu gloria Jerüsalem, Tu laetitia Israël, Tu honorificéntia pópuli nostri, Tu advocata peccatórum, o Maria ! Virgo pruden[ tissima, virgo clementissima, ora pro nobis ; intercéde pro nobis ad Dóminum Jesum Christum. Mijn ziel verheft den Heer, Magnificat. Magnificat ani* ma mea Dóminum. — 387 — Et exultayit spiritus meus, in Deo salutari meo. Quia respéxit humilitatem ancillaa suaa : ecce enim ex hoe be&tam me dicent omnes generatiónes. Quia fecit mihi magna, qui potens est ; ët sanctum nomen ejus. Et misericórdia ejus a progénie in progénies 4* timéntibus eum. Fecit poténtiam in bracbio suo : dispérsit supérbos merite cor dis sui. Depósuit poténtes de sede, et exaltavit hümiles. Esuriéntes implévit bonis ; et divites dimisit inanes. Suscépit Israël puérum suum, recordatus misericórdiae suae En mijn geest, heeft zich verheugd in God mijn Zaligmaker. Omdat Hij neerzag op de geringheid Zijner dienstmaagd; want zie van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemen. Omdat Hij, de Machtige, wiens naam heilig is, groote dingen aan mij heeft gedaan. En Zijn barmhartigheid blijft van geslacht tot geslacht voor degenen, die Hem vreezen. Hij heeft kracht uitgeoefend door Zijn arm, en de hoogmoedigen heeft Hij in de trotschheid huns harten verstrooid. Machtigen heeft Hij van den troon gestort, en geringen verheve'n. Hongerigen heeft Hij met goederen overladen, en rijken ledig weg gezonden. Zijner barmhartigheid indachtig is Hij Israël, Zijn dienstknecht te hulp gekomen. ^Lil — 388 — Zooals Hij aan onze Vaderen beloofd heeft, aan Abraham en zijn nakomelingen in eeuwigheid. Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest. Gelijk het was in den beginne, en nu en altijd en in alle eeuwen der eeuwen. Amen. Sicut locütus est ad patres nostros. Abraham et sémini ejus in saecula. Gloria Patri et Filio et Spiritui sancto. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, et in saecula saeculórum. Amen. Ave Maris Stella. Wij groeten U, o ster der zee, U, Moeder van Gods Woord, U, altijd ongeschonden Maagd, O blijde Hemelpoort. | Neem als weleer uit Gabriëls mond Dit groeten gunstig aan, En geef voor Eva's droevig lot Ons vrede op 's levens baan. ; Geef den verblinden 't hemelsch licht, Wil 's zondaar boei verbreken, ^ve, maris stella, Dei mater alma, Atque semper Virgo, Felix cceli porta. Sumens illud Ave Gabriëlis ore, Funda nos in pace, Mutans Evae nomen, Solve vincla reis, Profer lumen caecis. 3«9 Mala nostra pelle, Bona cuncta posce. Monstra te esse Matrem,Sumat per te preces, Qui pro nobis natus, Tulit esse tuus. Virgo singularis, Inter omnes mitis, Nos culpis solütos, Mites fac et castos. Vitam praesta pu- ram, Iter para tutum, Ut vidéntes J esum Semper collaetémur. Sit laus Deo Patri, Summo Christo decus, Spiritui sancto, Tribus honor unus. Amen. Drijf alle kwaad ver van ons af, Schenk 't heil, waarom wij smeek en. Toon, dat Gij onze Moeder zijt, En smeek voor ons bij Hem, Die eens voor ons uw Zoon wou zijn, Hij hoort uw moederstem. Zachtmoed'ge, uitgelezen Maagd, En boven allen goed, Maak onze ziel van zonden rein. En zuiver ons gemoed. Maak vlekkeloos ons leven, Beveilig onze baan, Opdat wij eens in eeuwige vreugd Voor Jezus' aanschijn staan. U Vader, Zoon en heiligen Geest, Eén God, één Opperheer Zij glorie, roem en majesteit, En eeuwig lof en eer, Amen. — 390 — ANTIP HONEN TER EERE VAN DE H. MAAGD. Alma Redemptoris. Van den eersten Zondag van den Advent tot Lichtmis. Goedertieren Moeder des Verlossers, Gij, die de open poort des hemels en de ster der zee blijft, kom het volk te hulp, dat valt en wenscht op te staan. Gij, die tot verwondering der natuur uw heiligen Schepper hebt voortgebracht, Maagd daarvoor en daarna. Gij, die uit den mond van Gabriël dat « Wees gegroet » hebt vernomen, ontferm U over Alma Redemptoris Mater, quae pervia cceli porta manes et stella maris, succürre cadénti, sürgere qui curat pópulo, tu, quae genuisti, natüra mirante, | tuum sanctum Geni-; tórem, Virgo prius ac I postérius, Gabriélis! ab ore sumens illud Ave, peccatórum mi-1 serére. de zondaars. (In den Advent.) De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt. En zij heeft ontvangen van den H. Geest. Laat ons bidden. Wij bidden U, Heer, stort Uw genade in onze harten, opdat wij, die Angelus Dómini nuntiavit Mariaa. Et concépit de Spiritu sancto. Oremus. Gratiamj tuam quaesumus Dó-1 mine, méntibus nos-j tris infünde, ut quij — 39i — Angelo nuntiante, Christi Filii tui Incarnatiónem cognóvimus, per Passiónem ejus et Crueem ad resurrectiónis glóriam perducamur. Per eümdem Christum, Dóminum nostrum. Amen. door de boodschap des Engels, de menschwording van Christus Uwen Zoon hebben leeren kennen, door Zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen gebracht worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. Van Kerstmis tot Lichtmis. Post partum, Vir! go, inviolata permansisti. pei Génitrix, intercéde pro nobis. Oremus. Deus, qui salütis astérnaB beatas Mariaa virginitate fcecunda humano géneri praamia prasstitisti, tribue quaesumus, ut ipsam pro nobis intercédere sentiamus, per quam meruunus Auctórem vitaa suscipere, Dóminum nostrum Jesum Christum Filium tuum. Amen. Nadat gij gebaard hadt, o Maria, zijt gij maagd gebleven. Moeder Gods, wees onze voorspraak. Laat ons bidden. God, die door de vruchtbare maagdelijkheid der gelukzalige Maria ! aan het menschelijk geslacht het loon des eeuwigen heils hebt gegeven, verleen ons, bidden wij U, dat wij de voorspraak mogen gevoelen van haar, door wie wij den Maker des levens, onzen Heer Jezus Christus Uwen Zoon, mochten ontvangen. Amen. 392 — Ave, Regina Coelorum. Van Lichtmis tot Witten Donderdag. Wees gegroet, koningin der hemelen. Wees gegroet, vorstin der engelen, Heil U wortel, heil U poort, waaruit het Licht der wereld is opgegaan. Verheug U, o roemrijke \ Maagd, die in schoon: heid allen overtreft. Gegroet, o allerschoonste, en bid Christus voor ons. Laat mij U loven, geheiligde Maagd. Geef mij sterkte tegen uwe vijanden. Laat ons bidden. Gewaardig U, o God van barmhartigheid, onze zwakheid te hulp te j komen, opdat wij, die de gedachtenis der H. Moeder Gods vieren, door de hulp harer voorspraak uit onze ongerechtigheden mo- ; gen opstaan. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen. A ve, Regina, coaló- rum : Ave Dó- mina Angelórum.Salve radix, salve porta, Ex qua mundo lux est orta : Gaude Virgo gloriósa. Super omnes speciósa : Vale, o valde décora. Et pro nobis Christum exóra. Dignare me laudare Te, Virgo sacrata. Da mihi virtütem contra hostes tuos. Oremus. Concéde, miséricors Deus, fragilitati nostee prassidium, ut qui sanctae Dei Genitricis memóriam agimus j intercessiónis ejus auxilio a nostris iniquitatibus resurgamus. Per eümdem Christum Dóminum nostrum. Amen. — 393 Regina Coeli. Van Paasch-Zaterdag tot DrievuldigheidsZondag. Regina cceli, laatare, allelüia. Quia quem meruisti portare,allelüia ! Resurréxit, sicut dixit, allelüia ! Ora pro no; bis, Deum, allelüia ! j Gaude et laetare, Virgo Maria, allelüia ! Quia surréxit Dó; minus vere, alle\ lüia ! Oremus. Deus, qui per resurrectiónem Filii tui Dómini nostri J esu Christi mundum lastificare dignatus es, praesta, quaasumus, ut per ejus Genitricem Virginem Mariam perpétuaa capiamus gaüdia vitaa. Per eümdem Christum Dóminum nostrum. Amen. Verblijd U, koningin des hemels, alleluja! Omdat Hij, dien Gij waardig geweest zijt te dragen, alleluja! Verrezen is, zooals Hij gezegd heeft, alleluja ! Bid God voor ons, Alleluja. Verheug en verblijd U, Maagd Maria, alleluja ! Want de Heer is waarlijk verrezen, alleluja! Laat ons bidden. God, die U gewaardigd hebt, de wereld door de verrijzenis van Uw Zoon, onzen Heer Jezus Christus, te verblijden, geef bidden wij U, dat wij door Zijn Moeder, de Maagd Maria, de vreugde van het eeuwig leven mogen verwerven. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. — 394 Salve Regina. Van Drievuldigheids-Zondag tot den Advent. WfEES gegroet, o KoVv ningin, Moeder van barmhartigheid, ons leven, onze zoetheid en onze hoop, wees gegroet. Tot U roepen wij, ballingen, kinderen van Eva. Tot U smeeken wij, zuchtend en weenend in dit dal van tranen. Daarom dan, onze voorspreekster, sla op ons uw zoo barmhartige oogen, en toon ons na deze ballingschap, Jezus, de gezegende Vrucht uws lichaams. O goedertierene, o meedoogende, o zoete Maagd Maria. Bid voor ons, H. Moeder Gods, Opdat wij de beloften van Christus waardig worden. Laat ons bidden. Almachtige, eeuwige God, die door de medewerking van den H. Geest het lichaam en de SalVe, Regina, Mater misericórdiaa, vita dulcédo et spes nostra, salve. Ad Te clamamus exüles, filii Hevae. Ad Te suspiramus, geméntes et f lentes in hac lacrymarum valle. Eja ergo, advocata nostra, illos tuos misericórdes óculos ad nos convérte. Et Jesum, benedictum fructum ventris tui, nobis post hoe exilium osténde, O clemens, o pia, o dulcis Virgo Maria. Ora pro nobis, sancta Dei Génitrix. Ut digni efficiamur promissiónibus Christi. Oremus. Omnipótens, sempitérne Deus, qui gloriósae Virginis Matris Maria3 corpus et ani- 395 — mam, ut dignum Filii ^ tui habitaculum éffici mererétur Spiritu sancto cooperante, praeparasti, da, ut cu jus commemoratióne laetamur, ejus pia intercessióne ab instantibus malis et a morte perpétua li- Deremur. Per eümdem Christum Dóminum nostrum. Amen. Divinum auxilium maneat semper nobiscum. Amen. ziel der glorierijke Moedermaagd Maria hebt toebereid, opdat zij de waardige woonplaats van Uwen Zoon zou kunnen worden, verleen op haar moederlijke voorbede, dat wij, die ons in haar geaacntems verheugen, van elk dreigend op¬ vaar en van den eeuwigen dood verlost mogen worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. De goddelijke hulp blijve altijd met ons. Amen. OEFENING VAN DEN H. KRUISWEG. Voorbereidingsgebed. Mijn goddelijke Verlosser en Zaligmaker, uit liefde tot mij hebt Gij onbegrijpelijk veel en zwaar geleden, en zijt Gij den schandelijksten kruisdood gestorven. Hoe ondankbaar ben ik echter geweest voor zooveel liefde! Ja, ik beken het, ik ben een zondaar, en geheel onwaardig voor U te verschijnen. Ach, ontferm U mijner, o mijn Jezus, verstoot mij toch niet. Het is mij van harte leed, dat ik U, mijn grootsten Weldoener, mijn opperste Goed, door mijn zonden heb durven bedroeven. Ik betreur en verfoei die zonde uit liefde tot U, en neem mij vast voor, met de hulp Uwer genade mijn leven te beteren, en U nooit meer te beleedigen. 397 Ter eere van den smartelijken lijdensweg dien Gij, met Uw zwaar kruis beladen, hebt afgelegd, Z fk deze heilige kruiswegoefeningg ver nchten, en Uw bitter lijden en ster verbonden m het vagevuur, inzonderheid voor " Eerste Statie. Jezus wordt ter dood veroordeeld. venVU.aanbidden U' Christus, en lo- veSÏÏÏebl dOOT UW kruiS de Wereld U% menschelijk opzicht veroordeelt de laffe Pilatus U, o Tezus rechtf SCh^W en he"igheid 'zei/, on nedeJaardlg t6r dood • en Gij zwijgt nederig en geduldig, vast besloten' sSaSfff^ljk8t lijden en aller: voor mif 1erven te ^dergaan oot , h zondaar; voor mij die °P**t, om aan vrees vpn k te behagen, of uit laffe Miin To i? durven beleedigen. «fln Jezu^barmhartigheid. Ach ik — -— —£Cu • 398 - smeek U, vergeef mij, dat ik de schepselen stelde boven U, dat ik meer den duivel en de wereld vreesde en diende, dan U, mijn Heer en mijn God. Met Uw genade wil ik voortaan alle menschelijk opzicht verachten, en trouw Uw heiligen Wil volbrengen. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. ■ Tweede Statie. Jezus neemt het kruis op Zijne schouders. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. Mijn Verlosser en Zaligmaker, de beulen leggen het zware, ruwe kruis op Uw doorwonde schouders. Gij weet, welk verschrikkelijk lijden U wacht aan dat schandhout, en toch stoot Gij het niet af ; integendeel, moedig neemt Gij het op, en wilt het met liefde, ja met vreugde dragen voor mij, zondaar ; voor mij, die de kruisjes van het dagelijksch leven, dikwijls zoo ontevreden draag. Mijn — 399 — Jezus, barmhartigheid ! Vergeef miin ontevredenheid en lafhartigheid, mijn I klagen en morren over mijn verschillende plichten. Naar Uw voorbeeld en met Uw hulp zal ik voortaan tevreden en edelmoedig U volgen in het dragen van mijn kruis. Amen. OnI ze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Derde Statie. Jezus valt voor de eerste maal onder het kruis. j ^ Wij aanbidden U, Christus, en loven Omdat Gij door Uw kruis de wereld I verlost hebt. Omijn Jezus, uitgeput door het yele bloedverlies en door aller- iJL1^11' bezwiïkt Gij onder den zwaren last van Uw kruis. Vele won- w * Van ÜW heili% Lichaam worden ^ronf °penSesc heurd ; Uw smart is « ïm Z ï^ar kalm en vo1 verlangen, I teTsto Jljden 6n te sterven> staat Gij .terstond weer op en vervolgt Uw voor mij, zondaar; voor mij dle 200 d*^jls val op den weg van - 4-00 - deugd en plicht en, helaas, niet terstond weer opsta. Mijn Jezus barmhartigheid, vergeef mijn nalatigheid en traagheid. Naar Uw voorbeeld en ■ met Uw hulp, zal ik voortaan terstond opstaan na den val, een hartelijk berouw verwekken, en zoo spoedig mogelijk mijn zonden oprecht gaan be- | lijden. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Vierde Statie. Jezus ontmoet zijn bedroefde moeder. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. Wat een smartelijke ontmoeting ! Maria ziet Jezus, maar in welken toestand ; Jezus aanschouwt Maria, maar in welke droefheid ! Waarom, o Jezus, U zelf en Maria die smart niet bespaard ! Waarom wilt Gij Uw lieve Moeder doen deelen in • Uw lijden ! O, als Gij voor mij zoo verschrikkelijk wilt boeten, en als Gij voor Uw Moeder geen kostbaarder k f 4or schat wist dan lijden, zou ik mii dan ongelukkig beschouwen, als Gï? ook mij lijden overzendt! O neen «T taan geduldig lijden. Ik weet, dat PJ r9 bertmet eindelooze liefdt ] fen Jtt ° M.arm' Moeder van Smar| ten, die met uw Jezus zooveel en - zwaar voor mij hebt geleden, hoe vurig bemint gij mij. Heb dank voor dernollerdre; aIlerbe™nnelijkste Moe: der. Door U trouw te vereeren en aan vole°enPe°', 6£ Td°°r. uw deugd^ na te 1 nen a'J* ^U mijn wederliefde tooI nen. Amen. Onze Vader i on^1111 U °nZer' Heer' ontferm U I God, wees ons, zondaars, genadig. Vijfde Statie. SlMON VAN CVRENE HELPT JEZUS HET I KRUIS DRAGEN. ^Wi^ aanbidden U, Christus, en lo- veSSheSI d°0r UW truis de wereld O hrirT3' hier-/orden Uw zwakken 1^%^^ te- ^oot ; 26 « Kunt Gij Uw kruis met meer N. G. 4-02 j dragen. Men zoekt iemand om U te S helpen, maar niemand biedt zichvrij| willig aan. Daarom wordt Simon van Cyrene gedwongen, met U het kruis I te dragen. Nauwelijks heeft hij het | echter aangeraakt, of zijn tegenzin j houdt op, want hij gevoelt, dat het I juk des Heeren zoet en Zijn last licht is. Lieve Jezus, hoe dikwijls heb ook I ik met tegenzin, ja morrend, mijn verschillende plichten vervuld. Ik wilde mijn kruis alleen dragen, en dat is voor mijn zwakheid te zwaar. Gij, o Jezus, wilt mij helpen. Zonder U kan ik niets, met Uw genade vermag ik alles. Vergeef dan, o mijn Zaligmaker, mijn nalatigheid en mijn vertrouwen op eigen krachten. Geef mij de genade, dat ik in alle omstandigheden des levens bij U hulp en sterkte zoeke. Amen. Onze Vader, i Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Zesde Statie. Veronica droogt het H. Aanschijn van jezus af. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. 4°3 OJezus, Uw heilig gelaat, door het lijden misvormd, met zweet en bloed bedekt, is als onkenbalr ^ m^ZO°dat Veronica daaTdoor lor medelijden met U bewogen wordt Onverschrokken dringt zij door de TcM. m?igte heen om Uw™aan j schijn met een doek te reinigen En Gij, o goede Jezus, beloont haar geloof en liefde met een wonder Uw gelaatstrekken staan met Uw kenT O bm°ed 7 haar do* afgetee ; maar een, f j6ZUS' Veroi"ca kon maar eens Uw aangezicht reinigen- helSrnPnChHer dag?Iijks Uw gelaateer: ™J ' d,°°r miJn evennaasten met woord en daad te helpen te steunen , ' ?ezeeJr°0Stiï\Gii.h^ immerSUzeeif M nen hebt gedaan, dat hebt gii , Mij gedaan. ,, Moge de afdruk vfn krachwi JV6n' dat * daardoor tot onzer m U °nzer' Heer- ontferm U ^od^jve^ons^ zondaars, genadig. ' ?• — 4°4 Zevende Statie. Jezus valt voor de tweede maal onder het kruis. Wij aanbidden U, Christus, en lojven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. Omijn Jezus, hoeveel wonden worden bij Uw tweeden val weer geopend, en hoeveel bloed heeft er opnieuw gevloeid ! En toch, ondanks Uw toenemende zwakte, en Uw afschrik voor den dood, verliest Gij den moed niet. Integendeel, Gij staat weer op, vol verlangen om te lijden j en te sterven voor mij. Mocht ik toch ! o mijn Verlosser, op mijn levensweg Uw voorbeeld volgen, en niet toe- 1 geven aan moedeloosheid. Help mij i door Uw genade, om na den val ter- I stond weer op te staan. Laat mij, ondanks moeilijkheden, voortgaan op den weg der deugd. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig, i 405 Achtste Statie. JHZUS VERMAANT DE WEENEND* VROUWEN. I ^aanbidden U, Christus, en lo- veSïf&bf d°0r UW Ws de 0PffenWTTdr°1Vigen ^"«weg voll^nTetïunnl6 Vr°UWen' die Uw ( te bekla|en en tehT^' 2°nder U tot haar : « Dochte4T"61?- GiJ ze^ weent niet overM^ar JnerU2alem' en uw kinderen. ,>En ft K U+ 26 * zeggen : « Ween over u * miJ zonden en fo„+l„ 2eIf' °ver uw i natuu?, over uw' nT+UW bed<»-ven I ten en' hZtlto^teTuIl^ dJifuw oprechte droefh^^ t00n dan strijden en +ï ' door ze te beI af uw leven tebeLlT^A 6n Van nu geholpen door T?f * ° mmi Jezus, voortLn mZigerZtrlTeft' ™l * • hoofds-ebrek ' stn->dea tegen m jn ! <* ocfrzaïVan mun1^*6 bron.! : mij vooral het va^ti Z°nden- Geefl gelegenhedertot ^e JTnemen' dej ^ü*i AmerS/Tader:! 406 Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Negende Statie. Jezus valt voor de derde maal onder het kruis. Wij aanbidden U, Christus, en lo| ven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. Mijn lieve Jezus, hoe verschrikkelijk moet toch het zware kruis op Uw doorwonde schouders hebben gedrukt, dat Gij voor de derde maal ter aarde valt. En toch, ook nu zie ik U weer opstaan. Gij wordt voortgedreven door de slagen der beulen maar vooral door de kracht Uwer ! liefde. Mijn Zaligmaker, wat een heilzame les voor mij, die zoo zwak en onstandvastig ben, en zoo lichtzinnig telkens in dezelfde zonde herval. Mijn Jezus, barmhartigheid ! Ach, schenk mij toch een ernstigen en krachtigen wil, die aan de verleiding weerstand biedt, en zich niet door moeilijkheden en teleurstellingen laat terneerslaan. Heer, geef mij de genade, om terstond na den val weer vol 407 moed en vertrouwen^ te staan A men. Onze Vader P n' A" j ^Ontferm U onzer, Heer, ontferm U : God, wees ons, zondaars, genadig. Tiende Statie. Jezus wordt van ztttv ^tt.™ beroofd en met ^ gelaafd. verfu aanbMden ü. Christus, en loveSo^eS.d00rUwkr-de wereld sAcheUr7ndDeen snSen op het W^lf J'^^ U n°g wacht te boeLna^ dru?peI drinien, om i aingen in - 1 zlnneIiJie voldoe^ foor alle ™^eil der menschen, heid Mfe Te i6gen de zuiver^ Bij het aan ' barmhartigheid ! J net aanschouwen van Uw bitter 408 _ . : T~ , lijden, verzaak ik geheel en al^en voor altijd aan alles, wat strijdig is met de deugd van zuiverheid. Moge Uw genade mij voortdurend helpen, | om dit voornemen stipt ten uitvoer te brengen. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Elfde Statie. Jezus wordt aan het kruis genageld. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld j verlost hebt. Mijn Verlosser en Zaligmaker, de beulen gebieden U, op het kruis j te gaan liggen. Gij gehoorzaamt. En j hoe vreeselijk Gij ook lijdt, als Uw j handen en voeten doorboord worden, i toch laat Gij liever Uw Lichaam ver- j scheuren, dan niet te gehoorzamen aan j hen, die de werktuigen van den Wil j Uws Vaders zijn. « Zou ik den kelk, j dien de Vader Mij gegeven heeft, 1 niet drinken ? » zoo hoor ik U zeggen. Welk een verheven les van gehoorzaamheid, ook voor mij, die zoo dik- j . St\ : ■■——'ffl* — 40Q — | wijls Uw geboden overtrad, die liever aan den duivel en de wereld, dan aan U gehoorzaamde, die morde en klaagde, als mij iets moeilijks werd bevolen O mijn Jezus, naar Uw voorbeeld en geholpen door Uw genade, zal' ik voortaan altijd en in alles bereidvaardig gehoorzamen aan Uw geboden en aan al degenen, die door Uw goddelijke Voorzienigheid over mij gesteld zijn. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Twaalfde Statie. Jezus sterft aan het kruis. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. Drie volle uren lijdt Gij, o Jezus aan het kruishout onbegrijpelijk zware folteringen. Maar hoe verschrikkelijk Uw lijden ook is, toch vergeet oij de menschen niet, die U deze veroorzaakten, en voor wier derStld C$ k^allgs gGduldiS oncW tt GlJ bldt voor Uw vijanden, Uw onmenschelijke beulen. Gij 410 belooft het paradijs aan den boetvaar- j digen moordenaar. Gij geeft aan Johannes Maria tot Moeder, en aan j Maria Johannes tot kind ; Gij beveelt Uw geest in de handen Uws j Vaders, en sterft voor mij, om mij te verlossen en zalig te maken. Ja mijn Jezus, Gij sterft voor mij ,en ik zou weigeren voor U te leven? Gij sterft voor mij, en ik zou twijfelen aan Uw liefde en barmhartigheid ? Ik zou ongevoeliger kunnen blijven, dan de rotsen, die splijten; dan de hoofdman, die rouwmoedig op zijn borst klopt ? Mijn Jezus barmhartigheid ! 1 Met Uw genade wil ik voortaan de I zonden vluchten, en alles wat tot de zonden voeren kan. Ik wil voor U alleen leven, lijden en sterven. Amen. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontferm U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. Dertiende Statie. Jezus wordt van het kruis afgenomen. Wij aanbidden U, Christus, en loven U. — 411 — Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. f~\ Maria, Moeder van Smarten, \_J wat moet gij geleden hebben, | toen het ontzielde Lichaam van uw I Jezus in uw armen rustte. En toch spreekt gij geen enkel woord van verwijt tot de beulen, die uw goddelijken Zoon aan het kruishout klonI ken. Gij weet, dat de dood van uw | lieven Jezus onze verlossing is, en (liefdevol verdraagt gij al dat lijden ; met volmaakte berusting in Gods \ j H. Wil. En zoo zijt gij geworden de ! Koningin der Martelaren, de Moeder van alle geloovigen. O Maria, mijn Moeder, verkrijg voor mij, uw kind, ae genade, dat ik naar uw voorbeeld alle lijden, dat Zijn liefde mij tot mijn welzijn overzendt, en dat de menschen mij met Gods toelating kunnen | aandoen, met volmaakte gelijkvor| migheid en overgeving aan Gods va! eerlijke Voorzienigheid, moge aanne- 1 ; menendragen.Weesmijnbeschermster | : en voorspreekster nu en altijd, maar vooral m het uur van mijn dood. A- i men. Onze Vader. Ontferm U onzer, Heer, ontf. U onzer. God, wees ons, zondaars, genadig. ; 4*2 Veertiende Statie. | Jezus wordt in het graf gelegd. Wij aanbidden U, Christus, en lo- l ven U. Omdat Gij door Uw kruis de wereld verlost hebt. OJezus, Uw heilig Lichaam, zoo deerlijk misvormd, met zooveel wonden overdekt, waaruit Gij Uw Bloed uit liefde tot mij tot den laat-1sten druppel hebt doen vloeien, werd in een nieuw graf neergelegd. Ach, j geef mij een nieuw hart, een hart met! deugden versierd, om daarin Uw aanbiddelijk Lichaam te ontvangen. O | mijn Zaligmaker, bereid zelf in mijn hart een verblijfplaats, die U waardig is ; leef voortaan geheel in mij, en laat! mij na mijn dood voor eeuwig U aanschouwen en bezitten in den hemel. I Amen. Onze Vader. i Ontferm U onzer, Heer, ontferm TJ j onzer. God, wees ons, zondaars, genadig.] Slotgebed. Omijn Jezus, ik heb U dan op Uw lijdensweg mogen volgen.. Ik dank U voor de vele heilzame — 413 — gedachten en gevoelens, die de overweging van Uw lijden en sterven mij | heeft ingestort. Moge ik, door Uw genade geholpen, voortaan de zonden ^ften de deugd beoefenen, en mijn verschillende püchten trouw vervullen, opdat ik verdiene eenmaal in Uw eeuwige glorie te deelen. Amen net « unze Vader », n VOOr de waarheden van onzen heiligen godsdienst. Bewaak, o Moeder, mijn voeten - 422 - opdat zij mij niet brengen naar plaatsen van zonden. Maak, dat zij bereidvaardig zijn in den dienst van God, en mij langs den rechten weg voeren naar het rijk der glorie. Bewaak, o Moeder, mijn handen, opdat ik ze nooit misbruike tot het kwaad. Geef, dat ik ze heilige door trouwe vervulling mijner dagelijksche plichten. O Moeder, waak over mij bij dag en bij nacht, opdat ik steeds leve naar Gods heilig gebod. Dat de engelen mij geleiden op den goeden weg, en mij na dit leven binnenvoeren in het rijk der glorie. Smeek, o heilige Maagd, deze genaden voor mij af bij den Vader van barmhartigheid, door de verdiensten van uw beminden: Zoon, onzen Heer en Verlosser, Jezus Christus. Amen. Gebed tot Maria om deugden te bekomen. /~\ Moeder van barmhartigheid, laat anderen U vragen, wat hun aangenaam is, gezondheid en tijdelijke goederen ; wat mij aangaat, o Maria, ik kom U zaken vragen, die meer met uw verlangen overeenkomen, en die , . —f 423 aan uw lieven Zoon ook meer behaGij zijt zoo ootmoedig geweest- ver God hf£° Vervuld van Eefde tot Cod bekom voor mij de gave der °fechtf, heilige liefde, c/hebt de naastenbefde op heldhaftige wiLe b£ alle' men^hkrijg V°°r miJ de tot alle menschen, vooral tot mijn vijan- r «J h?lig' Het omWekt U niet der rf f °f,aan macht' ° goede Moeder Gjj kunt en wilt mij alles geven al seenadgee te"3' ^ mij kan nalaSd^Tj^J1' iS' Óf miir, f .. m u aan te roepen óf' mijn wemig vertrouwen op uw tus ' kulTSrf Maar' Ii6Ve Moedlr.^gi en XV aansP°ren- U aan te roepen in ul * miJ °°k vertrouwen geven , Snaken rSpraak' Voor deze twee S'^nj^wljkjooral uw voor! — —^« — 424 bede vragen, en ik hoop en vertrouw, dat gij ze mij niet zult weigeren. Amen. Toewijding aan Maria. Omijn Meesteres, o mijn Moeder, ik draag mij geheel aan U op, en j om U een bewijs te geven van mijn I godsvrucht tot U, wijd ik U heden, mijn oogen, mijn ooren, mijn mond, j mijn hart, kortom geheel mij zeiven. Dewijl ik dus de uwe ben, o goede ; Moeder, zoo bewaar mij, en verdedig ! mij als uw goed en uw eigendom, j Amen. Novene tot Maria. Maria, onze toevlucht, gij weet, | dat uw Zoon Jezus Christus, ook wil, dat gij Hem voor ons vele | en groote genaden zult vragen. Hij I heeft verlangd, dat uw gebeden zouden bijdragen tot onze zaligheid, en | Hij heeft er buitengewone kracht aan gegeven. Daarom dan wend ik mij tot U, o Maria, om U te vragen... Lieve Moeder, ik heb een groot ver-1 trouwen in uw voorspraak, bid voor mij, en dit gebed zal verhoord worden. Doch, indien het verkrijgen van de • gunst, die ik U door deze novene! wil vragen, gevaarlijk zou zijn voor | — 425 — mijn ziel, verkrijg dan voor mij, datgene wat tot mijn zaligheid strek! ken zal. Amen. | De vijftien geheimen van den Rozenkrans. DE VIJF BLIJDE GEHEIMEN. 1. De boodschap des Engels aan Maria. 2. Het bezoek van Maria aan haar nicht Ehzabeth. 3- I>e geboorte van Christus. 4- De opdracht van Christus in den tempel. j 5* Hrt wedervinden van het verloren DE VIJF DROEVIGE GEHEIMEN. 1. De doodsstrijd van Christus in den Hof van Olijven. I' J?e jpeseling van Christus. 3- iJe doornenkroning van Christus. t rT /rujsdraging van Christus. 5- De dood van Christus aan het kruis. DE VIJF GLORIEVOLLE GEHEIMEN. I' *?e verrijzenis van Christus. 2. JJe hemelvaart van Christus. ovlrn5derdalin£ v^n den H. Geest over de apostelen. tn'uten hemelopneming van Maria. 5^efaoning van Maria in den hemel. — -— o 4- De opdracht van Christus in den — 426 — Litanie van den H. Aloysius. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer. God, H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid één God, ontferm U onzer. H. Maria, koningin der engelen, bid voor ons. H. Maria, koningin der maagden, H. Aloysius, H. Aloysius, begunstigd door Gods zegeningen, H. Aloysius, vervuld van den H. Geest, H. Aloysius, waardige belijder vanj Christus, H. Aloysius, godvruchtige aanbidder van het Allerheiligste, H. Aloysius, vurige vereerder van Ma-j ria, H. Aloysius, edele verachter der we-; reldsche genoegens, * bid voor ons. 427 H. Aloysius, voorbeeld van nederigheid, bid voor ons. H. Aloysius, minnaar der armoede,* H. Aloysius, volmaakt in gehoorzaamheid, H. Aloysius, uitmuntend door zuiverheid, H. Aloysius, machtig in den hemel, H. Aloysius, roem en sieraad der jeugd, H. Aloysius, voorbeeld en patroon der jeugd, H. Aloysius, navolger van het evangelisch leven, H. Aloysius, toonbeeld der maagden, H. Aloysius, trooster der bedroefden, H. Aloysius, zeker geneesmiddel der zwakken, H. Aloysius, sieraad der Sociëteit van Jezus, H. Aloysius, schitterend licht der Kerk, H. Aloysius, uitblinkend door vele wonderen, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, Heer. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer, ^hnstus, hoor ons. Christus, verhoor ons. bid voor ons. -428 Bid voor ons, H. Aloysius, Opdat wij de beloften van Christus waardig worden. Laat ons bidden, God, Uitdeeler van hemelsche gaven, die in den engelachtigen jongeling Aloysius een wonderbare onschuld van leven met gelijke boetvaardigheid vereenigd hebt, verleen ons door zijn verdiensten en gebeden, dat wij, die hem in zijn onschuld niet hebben nagevolgd, hem in zijn boetvaardigheid mogen navolgen. Door Christus onzen Heer. Amen. Gebed tot den H. Aloysius onvde deugd van zuiverheid te verkrijgen. heilige Aloysius, die met engelachtige deugd ziit gesierd, ik, uw onwaardige dienaar, beveel U op geheel bijzondere wijze de zuiverheid van mijn ziel en van mijn lichaam aan.Ik bezweer U, bij uw engelachtige zuiverheid, mij aan Jezus Christus, het onbevlekte Lam, en aan Zijn allerheiligste Moeder, de Maagd der Maagden aan te bevelen, en voor alle groote zonden te bewaren. Laat toch nimmer toe, dat ik mij met eenige onzuiverheid 429 besmette. Maar wanneer gij mij in bekoring ziet, of in gevaar van te zondigen, verwijder dan uit mijn hart alle onzuivere gedachten en neigingen, vernieuw dan in mij de herinnering aan de eeuwigheid, en aan Jezus, den Gekruiste, en prent het gevoe zS vreeze Gods dieP in miin ziel. Ontvlam mij van goddelijke lief| de en maak, dat ik, door U op aarde i n J g6n' w?ardig worde, God met | Urn den hemel te bezitten. Amen. | zijdeneVaderr- ~ G*W»t E™ Toewijding aan den H. Aloysius. Roemrijke heilige Aloysius, die door de H.Kerk om nw vlekkeloos leven hier op aarde met den ™,,van « Engelachtige jongeling >, | wordt geëerd, ik nader heden tot U met I mL 1°dsvrucilt van miJ'n ziel en mun hart en wijd mij geheel aan U «Tm Smaakt toonbeeld, o goede en machtige beschermer der jlugd reM266" lieb ik behoefte aan U ! We' het v6n dTel beIaSen miJ' ik gevoel te zier der hartstochten; en nfaar al sLnrf * de zwakheid en on- keaminaSw?heid1 van miJ'n Ieeftijd erKennenJWiezal mij beschermen, ten- ■ ■— — 43° — zij, gij engelachtige heilige, gij de roem en het sieraad, de liefde en de steun der jeugd ? Tot U dan, neem ik met geheel mijn ziel mijn toevlucht ; van ganscher harte vertrouw en wijd ik mij aan U toe. Ik neem mij voor, een bijzondere godsvrucht tot U te hebben, U te eeren om al uw verheven deugden, bijzonder echter om uw engelachtige zuiverheid. Uw voorbeeld wil ik navolgen, de godsvrucht tot U wil ik onder mijn metgezellen bevorderen, en tot het einde mijns levens wil ik U aanroepen, en uw heiligen en zoeten naam prijzen. Ja, aan U wijd ik mijn ziel, mijn zinnen, mijn hart, mijzelf geheel en al. O geliefde H. Aloysius, nu behoor ik U dan toe, | en wil U toebehooren voor altijd. Verdedig mij, bescherm mij, bewaar mij, als uw eigendom, opdat mijn godsvrucht tot U mij helpe, om Jezus en Maria getrouwer te dienen en te ver- f eeren, en om te verkrijgen, dat ik met U eens mijn God in den hemel j moge aanschouwen en loven in alle j eeuwigheid. Amen. Gebed tot den H. Thomas van Aquine. Uitverkoren lelie van onschuld, allerzuiverste H. Thomas, gij, - 431 die het kleed des dooiwlQ öï^vi ver hebt h^ar/ P s altlJd zui- in. het^e^S' g^st^bK ^engeJen gekroond ^ ponder Laat ons bidden geest gelukt.v 15d den onzuiveren ffiet dé S bestreden te hebben den he"S* ?** en^en en maag-' v°lgen. Doo? n engheid mogen Amen r Chnstus onzen Hier 432 Gebeden tot den H. Stanislaus Kostka. Oheilige Stanislaus, mijn allerreinste beschermer, engel van zuiverheid, ik verheug mij met U over de buitengewone gave van maagdelijke onschuld, welke uw vlekkeloos hart versierde. Ik smeek U nederig, voor mij kracht te verkrijgen tegen onzuivere bekoringen, en < mij een voortdurende waakzaamheid in te storten, opdat ik de heilige deugd yan zuiverheid ongeschonden moge bewaren. O heilige Stanislaus, mijn allerbeminnelijkste beschermer, serafijn yan liefde, ik verheug mij met U over het gloeiend liefdevuur, waardoor uw rem en schuldeloos hart altijd I tot God verheven en met Hem ver- I eenigd bleef. Ik smeek U nederig, voor mij zulk een vuur van goddelijke j heide te verkrijgen, dat het al mijn aardsche genegenheden vertere, en mij van hemelsche liefde ontgloeie. O heilige Stanislaus, mijn allergoedertierenste en zeer machtige bescher-1 mer, engel van zuiverheid en serafijn j van liefde, ik verheug mij met U over I uw zaligen dood, die volgens uw ver- 433 — langen, om Maria op den da7T7~ hemelvaart in den heniel te tlLÏZÏu ria' J?' W-nd aIIes aan bij Ma- onder de bSeVmiS v» », ^ dTTeïSL'YiJ'»1^ Gebed ter eere van de H. Lidwina. O tusLIHDTE,HrUid Van Jezus Chri" hSde tot onzent °^laind van hge Eucharistie %lIand ^ de heikmdermk ver*ó 3 nemen met een WüJWUm ?nze toevlucht de grooteTefl nS' bldden wiJ U, brandde onH^ ' waa^an uw hart teedere godlt ,?riJ aItiJd met een het H fc** e? v°l geloof tot vuldg- tCSennatt' h°ent ZOrT ' vangen der H. Communie, en^deelach-1 N. G, 434 tig worden aan alle genadeschatten, die onze Verlosser in dit Geheim Zijner hef de aanbiedt. Verkrijg ons ook de : kostbare genade van met volle kennis en in de beste gesteltenis de heilige Teerspijze en het H. Oliesel te j ontvangen, opdat wij goed voorbe- . reid voor Gods rechterstoel mogen verschijnen. Verleen ons uw geduld in de kwellingen, bekoringen, moeilijk- i heden en rampen des levens, opdat j wij dit alles met onderwerping uit j 's Heeren hand aannemen, en een rijken schat van verdiensten voor den hemel mogen verwerven. Amen. Gebed om aan God de genade te vragen j van goed te bidden. s~\ mijn God, Gij hebt U gewaarII digd, ons te doen kennen, hoe noodzakelijk, en tevens hoe veelver- | mogend het gebed is ; leer mij dan j bidden, Heer. Ach, gij weet het, tot | mijn Ouders, mijn vrienden en andere | menschen weet ik altijd iets te zeggen, alleen tot U, die mijn liefderijkste | Vader en beste Vriend zijt, weet ik ■ niet te spreken. De engelen worden niet moede, U te loven om Uw j groote glorie, en ik weet geen enKei j woord van lof tot U te zeggen. Alle — 435 — goed, dat ik heb, alles wat ik ben, heb Ik van U ontvangen, en ik denk er niet aan, U er voor te bedanken. Ik heb zooveel zonden en fouten bedreven, en ik ben er niet op bedacht, U vergiffenis te vragen. Vele deugden ontbreken mij ; ik heb veel sterkte noodig in de bekoringen ; en het is alsof ik niet weet, dat ik dit alles van U kan verkrijgen, als ik het maar met vertrouwen vraag. Leer mij dan bidden, Heer! Leer mij U loven, U danken, U de vergiffenis mijner zonden en allerlei genaden vragen, vooral de genade van goed te bidden. O Jezus, door de verdiensten van Uw bitter lijden en smartelijken dood, door de smarten van Uw allerheiligste Moeder, verleen mij de genade des gebeds; maak, dat ik vooral in bekoringen terstond mijn toevlucht neme tot het gebed. Amen. Eenige schietgebeden, die men kan doen als men bekoord wordt. Omijn Meesteres, o mijn Moeder, gedenk, dat ik de uwe ben, bewaar mij, verdedig mij, als uw goed ?en uw eigendom. 43° O Maria, ik geef mij geheel aan U, neem mij aan als uw dienaar, en behoed mij. O Moeder Gods, bewaar mij voor het hervallen in de zonde. O mijn Oppervorstin, verkrijg voor mij de genade, liever te sterven, dan de genade Gods te verliezen. H. Hart van Jezus, laat niet toe, dat ik ooit van U gescheiden worde. | Gebed om de genade der eindvolharding j te verkrijgen. Eeuwige God, ik bedank U, om-j dat Gij mij geschapen hebt, enj tot kind van Uw heilige Kerk hebt aangenomen. Ik bedank U, omdat Gij j mij niet in staat van zonde hebtj laten sterven, doch den tijd gelaten | hebt, om boetvaardigheid te doen.; Heer, mijn vijanden zullen niet ophouden mij te bekoren, en als Gij] mij niet bijstaat, zal ik nog dieper vallen dan voorheen. Hemelsche vader, geef mij, om de liefde van Jezus Christus, de genade der heilige volharding. Dat ik toch nooit meer van U gescheiden worde! O mijn God, ik weet zeker, dat, als ik voortga U de volharding te vragen, ik ze zal bekomen, niet alleen voor mij zeil, ' ■—i •? ■ 437 • maar ook voor mijn dierbaren. Doch ik vrees, dat ik ingevaren of bekoringen zal nalaten, mij aan U aan te bevelen. En dan zou ik misschien bezwijken, mijn God! Ik vraag U dus m den naam van Jezus en Maria de genade, nooit het gebed na te laten. Geef dat ik in de bekoringen altijd tot U mijn toevlucht neme. Dan tT r xin FW £enade volharden, in Uw hefde sterven, en U na mijn dood Amen6eUWlg beminnen in den hemel. Litanie der Liefde Gods. Heer, ontferm U onzer. Christus, ontferm U onzer Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. G°fl^°??' Verlosser der wereld, ontterm U onzer. Wr. ?- G,eest' ontferm U onzer. U onler gheid' één G°d' °ntferm TVof|rgodgeliefde zijt-bemin ' dl! m\het gebod der liefde gej^J^nheeft, bemin ik, o mijn God. _____ Uit geheel mijn hart, bemin ik U, o mijn God, m Uit geheel mijn ziel. Uit geheel mijn verstand, Uit al mijn krachten, -Rrwen alle goederen en eer, IZZ alle e^eTirSi Meer dan mij zeiven en aiies, wd Me^dtnïmijn bloedverwanten en Metdtn^le menschen Boven alle geschapen dingen m l hemel en op de aarde, Alleen om U zeiven, ^^V^ nnpindie volmaakt zrjt,j Omdat Gij den hemel be- Ook zonder dat Gij mij aeu Ooktónder dat Gij mij met de heil OotX Gij mij door ellende en ongelukken beproeft, arrnoede In den overvloed en inde armoede In den voorspoed en m W»sP In den lof en m de verachting, • in de vermaken en m het lijden, » bemin ik U, o mijn Goi. 439 - In gezondheid en in ziekte, bemin ik U, o mijn God. In het leven en bij den dood, * In den tijd en in de eeuwigheid, In vereeniging met de liefde, waarmede alle heiligen en engelen U beminnen in den hemel, In vereeniging met de liefde, waarmede de H. Maagd Maria U bemint, In vereeniging met de eindelooze liefde, waarmede Gij U zeiven eeuwig bemint, gebed. 4 (~\ mijn God, die in overvloed alles, \Jr wat volmaakt en beminnenswaardig is, bezit, vernietig in mij alle misdadige, zinnelijke en ongeregelde liefde tot de schepselen, en ontsteek in mijn ziel het vuur Uwer liefde. Geef, dat ik slechts U beminne, en al het geschapene om U, opdat ik U in alle eeuwigheid met Uw heiligen in den hemel moge beminnen. Amen. Gebed tot Jezus Christus om Zijn heilige Liefde te verkrijgen. Lieve Jezus, ik geloof dat Gij waarlijk de Zoon Gods en de Verlosser der wereld zijt. Ik bedank U, ombemin ik U, o mijn God. dat Gij den wreeden kruisdood hebt willen sterven, alleen om voor mij het leven der genade te bekomen. Ach, goede Meester, aan U zal ik dus'mijn zaligheid verschuldigd zijn. Gij hebt voor mij de poorten des hemels weer geopend. Wat ben ik dan toch ondankbaar! In plaats van U te beminnen, houd ik niet op U te beleedigen. Mijn Jezus, ik zou U zoo gaarne vurig beminnen ; maar Gij weet, dat ik zonder Uw hulp tot niets in staat ben. Ik vraag U dus o God van goedheid, vergiffenis voor al mijn zonden, de genaden, om tot mijn dood te volharden, maar bovenal de gave Uwer heilige liefde. Mijn Jezus, stort in mijn hart de genade, U als mijn hoogst en eenig goed te beminnen; U te beminnen boven alle vergankelijke goederen dezer wereld, en mijn naasten slechts lief te hebben om U. Verlicht mijn verstand, opdat ik moge begrijpen, dat Gij het volste recht op mijn liefde hebt. Heer, laat mij U altijd beminnen, m alle omstandigheden van dit leven. Geel, o God, dat ik in dagen van geluk nooit vergete, dat ik alles aan U te danken heb, en, dat ik mij dus niet <*- —'- ~~ — 44i — te veel mag hechten aan de schepselen en aan het leven. En, wanneer Gij mij kruisjes en moeilijkheden overzendt, geef mij dan Uw genade, opdat ik steeds gedenke, dat het Uw Vaderliefde is, die ze mij overzendt, en dat ik ze ook moet liefhebben, omdat Gij het wilt. Jezus, maak mij sterk in de liefde, dan zal ik ook sterk zijn in de bekoringen. Laat mij, o God, eens in Uw liefde sterven, om U dan in den hemel voor eeuwig te beminnen. Amen. Gebed van Madame Elizabeth van Frankrijk. Omijn God, wat mij heden zal overkomen, is mij onbekend. Alleen weet ik, dat er met mij niets kan gebeuren, dan datgene, wat Gij van alle eeuwigheid voorzien hebt. -Dat is mij voldoende, o mijn God, om gerust te zijn. Ik aanbid Uw eeuwige raadsbesluiten, en ik onderwerp mij er geheel aan. Ik aanvaard alles, en draag U alles op. Ik vereenig dit offer met het offer van Uw lieven ^oon, mijn Zaligmaker, en ik vraag U aoor Zijn heilig Hart en Zijn oneindige verdiensten, geduld in het lijden en de volmaakte onderwerping, die ik U 442 verschuldigd ben in alles, wat Gij j zult gebieden of toelaten. Amen. Gebed om de deugd van nederigheid. Mijn goede Jezus, zie mij hier aan; Uw voeten neergeknield ; heb i medelijden met mij, Heer, en maak j mij nederig van hart. Prent Uw j voorbeeld diep in mijn ziel, Hef! Kindje van Bethlehem, en leer mij j U navolgen. Gij, de Heer van hemel j en aarde, zijt op de wereld gekomen, om te gehoorzamen aan twee arme j menschen. Smaad en verachting hebt Gij willen lijden, en als een misdadiger j zijt Gij aan het kruis gestorven.; Help mij nu, lieve Jezus, om Uw j voorbeeld steeds voor oogen te hou- j den, om mij nederig te onderwerpen! aan al degenen, die Uw Voorzienig-1 heid over mij gesteld heeft, om niet: te j agen naar eer en aanzien, maar \ tevreden te zijn, als ik U in ootmoed j dienen mag. Leer mij verachting en j miskenning geduldig verdragen om U, I o nederige God. Laat mij vooral de j nederigheid toonen, als men mij mijn fouten onder de oogen brengt. Geef j dat ik dan onmiddellijk trachte, mij j er van te beteren. Help mij ook, om j altijd mijn zonden met een nederig j 443 en rouwmoedig hart te belijden in de Biecht. O Jezus, zachtmoedig en ootmoedig van harte, maak mijn hart gelijkvormig aan het Uwe. Amen. Gebed om de deugd van gehoorzaamheid. Jezus, goede Zaligmaker, die gehoorzaam zijt geweest tot den dood, leer ook mij gehoorzamen. Laat de woorden : « Uw Wil geschiede )), die ik zoo dikwijls tot U richt, toch geen onwaarheid bevatten ! Geef Heer, dat ik ze niet alleen zegge met de lippen, maar ook met het hart. Leer mij Uw Wil volbrengen, in groote en kleine zaken, in vreugde en in smart. Leer mij aan U gehoorzamen, ook als het mij moeite kost. Laat mij nooit vergeten, hoe Gij, zelfs in den Hof van Olijven, onder de vreeselijkste smarten aan Uw hemelschen Vader gevraagd hebt, dat niet Uw wil, doch de Zijne zou geschieden. Jezus, help mij, steeds gehoorzamen aan al degenen, die Gij over mij gesteld hebt, bijzonder aan mijn Ouders en aan mijn Biechtvader. Geef, dat ik steeds luisteren moge naar hun goeden raad, en al hun vermaningen gewillig aanneme. Leer mij, onderdanig zijn aan mijn geestelijke en 444 wereldlijke overheden. Zorg, dat ik gehoorzame, zonder morren of tegenspreken, en in alles, waarin ik hun gehoorzaamheid verschuldigd ben. Gehoorzame Jezus, Zoon van God, leer mij steeds Gods heiligen Wil volbrengen. Amen. Gebed om de H. Deugd van zuiverheid. Qod, die de zuiveren van harte bemint, en hun het hemelrijk hebt beloofd, zegen het besluit, dat ik hier in Uw tegenwoordigheid maak. Heer, nooit wil ik iets denken, nooit iets zeggen, nooit iets doen of toelaten, wat in mij of in anderen deze teedere en beminnelijke deugd zou kunnen kwetsen. Zuiver mijn hart, doordring mij met Uw Vreeze, vervul mij met ijver voor al mijn plichten, geef mij de genade van te waken en te bidden, zooals Jezus Christus het ons beveelt, opdat ik nooit in de bekoring bezwijke. Amen. Gebed om de H. Deugd van zuiverheid. OGod, die mijn ziel naar Uw evenbeeld geschapen hebt, duld niet, dat ik Uw beeld in mij ooit door de | zonde bezoedele. Gij hebt gedreigd, j dengene te veroordeelen, die Uw hei- | — 445 — ügen tempel zou onteeren. Mijn lichaam, o Heer, is een tempel, waarin Gij door de heiligmakende genade wilt wonen. Dezen tempel heeft Jezus Christus, Uw Zoon, zoo menig| rnaal geheiligd door Zijn aanbiddelijke | tegenwoordigheid. Duld niet, o God dat ik ooit mijn lichaam onteere door daden, die een gruwel zijn in Uw oogen Ik weet, o mijn God, dat de zuiverheid een teedere deugd is, die ik met kan bewaren zonder bijzondere hulp Uwer genade. Doordring mij Heer, met een heilzame vrees bij de gedachte aan Uw goddelijke tegenwoordigheid. Hoe zou ik kunnen zondigen, als ik mij herinner, dat Gij alles ziet, wat ik doe; alles hoort, wat ik spreek; alles weet, wat ik denk en verlang. Verlevendig mijn vrees voor den aood het oordeel en de hel. Hoe dwaas zou ik zijn, als ik mij voor een laag en verachtelijk genot blootstelde aan het gevaar van voor eeuwig verloren te gaan. S vo^fr mij? God^eerhoud mij toch vooral van de zonde door de gedach- zal alles, wat mij aanleiding tot zonde kan geven, zorgvuldig vluchten. Jezus, verlaat mij niet, sta mij bij hij 451 - den strijd en help mij, den duivel Amen! ^ ZelV6n ove™n: Gebed als men het ongeluk heeft gehad I een doodzonde te bedrijven. Heer, zie mij hier aan Uw voeten neergeknield. Ik ben bevreesd, , mijn God, en met zonder reden. Ik SÜi ?,1J VieI °vergeleverd aan den » duivel! Het schitterende kleed der heil gmakende genade heb ik verlo- i ren ! En dit alles, goede Meester, is 1 mijn eigen schuld. Heer, heb medelijden met mij. Ik weet wel, dat ik Uw barmhartigheid niet verdien, maar red mijn ziel, om wille van Uw heilig lij. Voor mijn zaligheid zijt Gij gestorven. Ach laat Uw koitbaai^foed v oL rrgeefs v-oor miJ hebben geBWH J--ZUS' rmi^ door Uw veilig 1 staLf T ZK} Van ^ smetten el sta niet toe, dat ik zou sterven nu UeerZf metdoodz°nde besmeurd is XcVdè&Tln°? de 8enade van een W;t? v'Maria' M°eder van barm- I ref Iïfd en Toevlucht der zondaSn zonlUW jGZUS vergiffenis voor! mijn zonden, en smeek Hem, mij den j 452 ■ tijd te laten tot ware boetvaardigheid. Amen. Gebed om zegen over zijn studiën af te smeeken, Heilige Maagd Maria, die Jezus, onzen Verlosser, het eeuwige Licht der wereld hebt voortgebracht, Moeder der goddelijke Wijsheid, gij, wier liefdevolle voorspraak zooveel eenvoudigen en onwetenden heeft geholpen, wonderbare vorderingen te maken in wetenschap en godsvrucht, ik kies U tot beschermster en patrones mijner studie. Moge de H. Geest, door uw voorbede, o Moeder der goede studiën, mij vervullen met licht en kracht, voorzichtigheid en ootmoed. Moge j Hij mij geven een oprechten wil, j verstand, geheugen, den noodigen aanleg, en bovenal volgzaamheid van | geest en hart, opdat ik in alles vorde-1 ringen make, volgens de inzichten der goddelijke Wijsheid. Bescherm mij, o mijn goede Moeder, tegen den geest van hoogmoed, verwaandheid, ij dele | nieuwsgierigheid en lichtzinnigheid, I bewaar mij voor alle ergernis, voor dwaling, voor alles, wat mijn geloof zou kunnen doen wankelen, de hel-li 453 mijns harten en den vrede miiner | ziel zou kunnen schaden J I Mariage ÜriTder,UW beseherming, o Maria, altijd onderworpen aan de leiding en de Ieeri P ° wnde en hdeêrlgdeeK^\den der ^-heTd Verheid „F*bewandelen ; met ze! X?e,ld' moed en standvastigheid Se t ^aken tot de kennl de netde en het eeuwig bezit van Tezi^ ' Sommen2611 ^ ™ g°ddei!S bid°voor g°ede Studië»- _Gebed om een zaligen levensstaat. O Sin' T^ijn Sch*PPer en Vader, dat ik n ^1er fn Mees*er, ik weet. en in Ifheel Tmoet toebehooren. aa üi , van U afhankelijk benken^rik^o ,mij de S^ade^schem blik voorJ £ ' * sta °P het oogenden wig L gr°°ite moeilijkbeid, mij dm h^n,nen'-,Iangs weIke« Gij Gil Veet w r™* bmnenvoerenJ goedS'^ mi? T Uw. °^mdige bebt geacht A^r?611 vedigsten weg Uw Vvü^n Pif h Pf' °Penbaar mij ^J^^geef mij dan de kracht, om f. 454 " dien Wil zoo volmaakt mogelijk te | volbrengen. Geef, dat ik mij volko| men onderwerpe aan Uw Voorzienig] heid, en mij niet late verleiden, door i hoop op aardschen roem en glorie, i door te groote genegenheid voor de | schepselen, of zucht naar zelfvoldoe] ning. Mijn God, schenk mij kracht, om j mij te onderwerpen aan alle beschik\ kingen van Uw heiligen Wil, en dat} gene te doen, wat U de meeste eer j verschaffen zal. H. Maagd Maria, bid voor mij, j opdat de H. Geest mijn verstand verlichte, en mij den weg toone, waarlangs ik den hemel bereiken zal. En als ik dien heb leeren kennen, verkrijg dan voor mij de genade, dien weg tot het einde mijns levens trouw te bewandelen. Amen. Litanie om een zaligen dood. Jezus, God van goedheid, ik verschijn voor U met een ootmoedig j hart. Ik beveel U mijn laatste uur ; ! aan, en al wat daarna zal plaats hebj ben. Wanneer mijn onbeweeglijke voeten | mij zullen aankondigen, dat mijn j leven ten einde spoedt; barmhar-; j tige Jezus, ontferm U dan mijner, j 455 Wanneer mijn bevende en verstijfde handen het kruisbeeld niet meer vast kunnen houden, maar het tegen mijn wil op mijn ziekbed zullen laten vallen; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer mijn doffe, door den naderenden dood reeds gebroken oogen hun matte, stervende blikken op U zullen vestigen; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer mijn koude, bevende lippen Uw aanbiddelijken naam voor het laatst zullen uitspreken ; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer mijn bleeke, ingevallen wangen de omstanders met medelijden en schrik vervullen; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer mijn ooren, op het punt van zich voor eeuwig te sluiten voor de taal der menschen, zich openen zullen, om U het onherroepelijk vonnis te hooren uitspreken, dat voor alle eeuwigheid over mijn lot beslist; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneermijn verbeelding,door vreeselijke en huiveringwekkende voorstellingen beangstigd, in droefheid zal gedompeld worden ; en mijn geest, 456 door den aanblik mijner zonden, vreezend voor Uw oordeel, zal strijden met den engel der duisternis, die zal trachten, mij het vertrouwen op Uw barmhartigheid te ontnemen; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. J Wanneer mijn zwak hart, door de smarten der ziekte overmand, door de verschrikking des doods aangegrepen, en door den strijd met den vijand mijner zaligheid uitgeput, breken zal; barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer ik mijn laatste tranen, de teekenen mijner naderende ontbinding, stort, neem die dan aan, o mijn Jezus, als een zoenoffer, opdat ik als een waar offer van boetvaardigheid sterve ; in dat verschrikkelijk oogenblik, barmhartige Jezus, ontferm U dan mijner. Wanneer mijn bloedverwanten en vrienden, die mij omringen, bewogen zullen worden door mijn smartelijken toestand, en Uw naam voor mij zul- { len aanroepen; barmhartige Jezus, j ontferm U dan mijner. Wanneer geheel de wereld voor mij j reeds zal verdwenen zijn, en ik in de j angsten en nooden van den Iaatsten ! > — _ ^. 457 — heilig ongeduldaa0nm Jb ^ ^ van ^hartige Jezus, ontterm ^an ibta'aXhet11 dMe «tbSdfafJ^ hartige Jezus, ontfefm ufdarm ™' verTcwfnen 6lndeIijk mijn zieI ™ Ü ra^s traas waardig U miia1nschijn' ,-m,aar schoot ül kJ \d!n befderijken nemen opdat °P te zingen enW ï !"wig Uw lof moge U #an Sj^™harÜge Jezus' ontf«-m gebed. Qwezen6 ^ ^V6» dood varJ^^^maar het uur en oogen- 458 - „„_ ctprven voor ons verborgen I lgaSTgerf. dat ik alle dagen mijns levens in gerechtigheid en hei ligheid doorbrenge, en daardoor ver dfenen ^^he^brfj» TenltVvan onzen Heer Jezus Chris! ?us die met U leeft en heerscht m de \ eenheid des H. Geestes. Amen. Akte van onderwerping aan Gods H. Wil. Allerzoetste Jezus, ik vereenig de [ smarten en den doodsstrijd wette i mi te wachten staan, met den doods » «triid en de smarten, die Gij aan ner 1 Ws hebt geleden. Ik aanvaard mijn dood nS ^e omstandigheden, waarSe Gij wilt, dat hij vergezeld I de wijze, waarop ik sterven moet,.na een lange of kortstondige ziekte vo<* I bereid of onverwachts. Heer scheiüc ! mij sterkte en geduld, om aues g laten te dragen. Amen. 459 ■ Gebed tot Maria van Smarten om een zaligen dood. Maria, Moeder van smarten, ach verkrijg voor mij de genade van een zaligen dood. Goede Moeder, i j om wille van de smart, die gij gevoeld < j hebt, toen uw goddelijke Zoon, bloot- j : gesteld aan zooveel pijn en schande, ; het hoofd boog, en onder uw oogen op het kruis den geest gaf, verlaat I mij niet in dat vreeselijk uur. Toevlucht der zondaren, laat niet na, | mijn arme ziel bij te staan in den vree- j selijken overgang van dit leven naar de eeuwigheid. En Moeder, als ik j in mijn stervensuur uw heiligen naam en dien van Jezus niet meer zal kunnen uitspreken, herinner U dan, dat ik U \ i nu reeds mijn ziel in dat laatste uur heb aanbevolen. Amen. Gebed voor de H. Kerk. j _ A 4ijn God, ik bedank U, dat Gij iVl mij als kind Uwer H. Kerk hebt I aangenomen. Wil nu goedgunstig luisteren naar de gebeden, die ik, als een waar kind van die H. Kerk, tot U opzend. Handhaaf den vrede in de H. Kerk en geef, dat de waarheden van ons H. Geloof, steeds ongeschon- 460 — den bewaard, met ijver door de Priesters verkondigd, en door de geloovigen met een nederig hart worden aangenomen. Bewaar Uw H. Kerk voor alle aanvallen van ketters en ongeloovigen. Laat niet toe, dat haar heiligheid ooit door onze ondeugden bezoedeld zou worden, dat haar vrede zou worden verstoord. Heer, geef, dat zij, die in U gelooven, bezield worden met éénzelfden geest, en U gezamenlijk loven en prijzen in de eenheid van hetzelfde ware, heilige geloof. Door Jezus Christus, onzen Heer. Amen. Gebed voor Vader en Moeder. God, die ons geboden hebt, Vader en Moeder te eeren, laat mijn dierbare Ouders, aan wie ik zooveel te danken heb, nog langen tijd voor mij gespaard blijven. Zegen hen in geestelijke en in tijdelijke zaken. Bevrijd hen van alle kwaad. Geef, mijn God, dat ik in hun waakzaamheid en in hun zorgen steeds een steun vinde, om staande te blijven op het pad der deugd. Help mij gehoorzamen | en doen, wat zij mij met goede bedoelingen aanraden. Heer, heilig de plannen, die zij voor mijn toekomst ma- 461 - ken opdat mijn tijdelijke belangen nooit mijn eeuwig welzijn zouden kunnen schaden, en bekroon Uw gunsten door ons eens in den hemll weer met elkander te vereenigen. Amen. Gebed voor de bekeering der zondaren. Heer, heb medelijden met mii zondaar, en sta mij toe, dat ik Uw barmhartigheid inroep voor mijn zondige medemenschen. Gij wilt immers, dat: wij voor elkander bidden, en Gij hebt beloofd, dat hij, die één wor^zaL U -ker zalig Mijn Jezus, barmhartigheid voor ae arme zondaars, barmhartigheid want zij weten niet, wat zij gdoen.' h^L ™ i00£en' °Pdat ziJ' inzien, hebben ng hGt,1S' dat ziJ' U Verlaten TTw c+ °pen hun ooren> °Pdat zij beTer T vernemen> die hen tot een etmnJeVeaA l°epï- Verteeder hun Uw ? ' .°pdat Z1J niet langer aan Uw genade weerstaan. Om wille van tus o°^T ?l06d van Jezus Chrisvan h?1JD G°d' red de ^ zondaars VaLr eeuwiSen dood. Hemelsche tuf ÏJ^??1 mijn gebed door Christus, onzen Heer. Amen. — 462 — Gebed voor de bekeering van Nederland* I Heilige Servatms en Willebrord en ! gij, alle heilige apostelen van Nederland, die ons het eenig zaligmakend geloof zijt komen brengen ; H.H. Lambertus en Bonifacius, en j gij alle heilige martelaren, die hier voor dat geloof uw leven en bloed gaaft, aanhoort de gebeden van een kind der katholieke Kerk in Nederland. Ik kom U smeeken, om Gods barmhartigheid te verwerven voor ! onze afgedwaalde broeders, vooral voor hen, die kinderen zijn van het- j zelfde vaderland. Ach, zoovelen hebben thans dat geloof geheel en al verloren ; zoovelen erkennen Jezus nog wel als hun Zaligmaker, maar verwerpen vele Zijner leeringen; zoovelen dwalen als schapen zonder herder. H.H. Martelaren en Belijders \ van Nederland, hebt medelijden met die ongelukkigen. Door uw prediking, door uw gebed, ja, door uw dood hebt gij onze voorouders bekeerd. Bidt ook nu voor Nederland; bidt vurig bij den troon van God, opdat het licht van datzelfde geloof weder strale voor | de oogen van onze afgedwaalde en verblindebroeders. Doet hun de waarheid 463 | kennen en verwerft hun den moed j om die waarheid openlijk te belijden. ' 1 Goede Herder der zielen, Tezus ; aanhoor de smeekingen der zegepr£ I \lnf 7 ?r!dende Kerk van Neder! ™ de ^dwaalde schapen op ondersteun ze door Uw genade I teuffr^ denA/rwaren schaapstal terug. H Maria, Moeder van dien , goeden Herder, vereenig uw gebed 1 TX^\?nZ% °Pdat er in Nedlrland ! Sj. Amln f 6n één schaaPstal j (200 dagen aflaat en een volle aflaat a Gebed | om de genezing van een zieke te vragen. Qod, die de ziekten toelaat, ja ze zelfs zendt, om Uw dienaren ! aL7£ fiS0111 hen te herinneren Uw ^V^ldaden, ben met vrees voor vSrertoteHVe vJervuUen- ^ hen te S d6 d6Ugd van een volmaakon den ^:^er5-een -blik vo1 goedheid Verza?hf k-6' dle miJ zo° herbaar is. ziin ir? z'Jn P"nen, en geef, dat hii 1 ondeS^ heilige' door ee» volmaakte ^ef^errnng^aan Uw heiligen Wil. — 464 — Gewaardig U ten slotte hem de gezondheid terug te geven, met het onwrikbaar besluit, ze voortaan slechts te gebruiken in Uw dienst, en ter vervulling van zijn dagelijksche plichten. Maar mijn God, al beveel ik U nu het lichamelijk leven van mijn dierbare aan, wil toch vooral Uw goedheid toonen, ten opzichte van j zijn onsterfelijke ziel. Heer, bedenk, dat dit aardsche leven ons slechts ! gegeven is, om daarmee een beter leven te verdienen. Dat kan niemand I zonder Uw hulp. Sta daarom den | armen zieke bij, door Jezus Christus onzen Heer. Amen. Gebed als men ziek is. Mijn God, ik neem de ziekte, welke Gij mij overzendt gewillig aan, tot uitboeting van mijn zonden, en tot heil van mijn onsterfelijke ziel. Maar, mijn God, gekweld door het lijden, vrees ik, dat ik U door ongeduld zal beleedigen. Sla Uw oogen op mij, goede Vader, en als Gij mijn smarten niet wilt verminderen, vermeerder dan mijn geduld. Heer, mijn God, die in Uw H. Li- j chaam zoo ontzettend veel voor mij j geleden hebt, geef mij dat geduld, j —- 465 — SisT^Jer g, Wden. Ge. mijn troost miin hn.ljt mijn kracht, Geef mij de' 2£ P"M,.mi-»n liefde met het Uw!tl ' mijn lljden steeds S dSr^eÏT' ^ dan'm^ m den lakten ^ «Ja mij bJij Gebed voor de zielen in w ieien in het vagevuur. beminnen en wilt dle U be- fe dat Tv^i^SSffi* ^ Herinner U, o God r • ,ZIJngeschapen dat ™' GlJ ze hebt door ée oneindig Z1Jn . vriJgek°cht, ~ ■ fft. - 466 - Heer, zie goedgunstig neder op dit alles, en toon Uw barmhartigheid aan allen, die ons op aarde dierbaar waren, en die wij nu zoo gaarne zouden willen helpen. Heb medelijden, en leid die arme zielen uit het smartelijk vagevuur binnen in het verblijf Uwer glorie. Amen. LIEDEREN. Knielt, Christenschaar. Knielt, Christenschaar, Voor 't zoenaltaar; Uw God rust daar! Knielt biddend neer, En brengt uw Heer Dank, lof en eer. Refrein. Wees gezegend, Levend Manna, Christus J ezus! Wees, Jezus zoet, Van ons gegroet; O, Jezus zoet. Ziet, Jezus zoet, Ons hoogste Goed, Met Vleesch en Bloed, Wil onder schijn Van brood en wijn, Hier met ons zijn. Refrein. — 468 — In ied'ren nood En bij den dood Sterkt ons dit Brood; En heelt ons hart, Hoe 't ook door smart Gebroken werd. Refrein. U, God en Heer, Zij immermeer Lof, dank en eer ! Wees, Sacrament, Geloofd, erkend Tot 's werelds end ! Refrein. Hart van Jezus, frissche Bron. Hart van Jezus, frissche Bron, Wil ons harte drenken ; Kom ons, milde Zomerzon, Licht en warmte schenken'^ Ach, ons hart, dat U doorgriefde, Bedelt thans om Uwe liefde : Schenk ons, Heer, Uw lietde. Hart van Jezus, stille Woon, Lusthof reiner vreugde; Hart, dat vlekkeloos, hemelschoon 't Vaderoog verheugde. Mogen we ons bij vreugd'en lijden Onverstoord in U verblijden, Dankend voor Uw liefde. Hart van Jezus, diepe Zee, Oceaan van smarten. Schuldeloos droegt Ge schuld en wee — 469 ~ Aller menschenharten. Tot genezing onzer zonden Liet Gij U zoo wreed doorwonden In Uw groote liefde. Hart van Jezus, blij genot Aller hemelingen, Die van liefde ontvlamd, hun God Dank en glorie zingen, Laat Uw zon eens voor ons rijzen In de bloesemparadijzen Uwer zaal'ge liefde. Dat Jezus leev'! Dat Jezus leev' ! Dat is de wensch des harten. Dat Jezus leev', de ware zielevreugd ! Naam, dien ik nooit van mijn lippen laat vloeien, Zonder dat liefde mij 't harte doet gloeien. Dat Jezus leev' ! (bis). Dat Jezus leev' ! Dit is de stem der hope, Voor 't schuldig hart, dat om zijn misdaad treurt. Hl] stort den boet'ling weer moed in en sterkte Hij kroont het goed, dat Gods kracht in hem werkte. Dat Jezus leev' ! (bis). Dat Jezus leev' ! Dit is de zucht der liefde, Mijn Jezus, God, wat is Uw liefde groot! <*. — 47° ~ I 'kfWeet, 't is alleen, om mijn liefde te wmnen ; 'k Wil U van nu af van harte beminnen. Dat Jezus leev' ! (bis). Wees gegroet, o Sterre. Wees gegroet, o Sterre, Wees gegroet van verre ; Aan den hemel blinkt uw licht In het bange vergezicht Refrein. Wees gegroet, wees gegroet, Maria. Als de golven stijgen, Hooger, hooger dreigen, Schijn dan veilig voor ons uit, Gun de zee geen droeve buit. Refrein. Als in donk're luchten Wij naar U verzuchten," Laat de wolken heinde en ver, Voor U vluchten, Morgenster. Refrein. Kom met held're stralen, Ons van God verhalen, Van dien Liefdesoceaan, Waar geen stormen overgaan. Refrein. Wees gegroet, o Sterre, Wees gegroet van verre ! Op uw zacht en zalig licht, Houden wij het oog gericht. Refrein. — 47i — Gegroet, o Maria. Gegroet, o Maria, o Moeder en Maagd Die hier in uw beelt'nis, de liefde aan ons -ÏTT-- i vraagt, Wij brengen U blijde, o Moeder, ons hart; Wij willen U minnen in vreugd'en in smart. Behoudenis der kranken, uw macht is zoo TT- , .. groot, Hier schonkt gij bevrijding van ziekten en r\ ut-£ - .. dood, U blijf onze bijstand in ziekten, in pijn • Dan zullen wij, Moeder, de uwen steeds zijn. Gij, troost der bedroefden, die hier bij uw 7 . ,.. beeld, Zoo menigen lijder zijn hartewond heelt ; J a, troost ook ons allen in druk en in smart • Wij schenken, o Moeder, U eeuwig ons hart. Gij, toevlucht der zondaars, tot hulp steeds ■tï70+ , .., . bereid, nat nebt gij hier velen van zonden bevrijd Verwerf ons vergiffnis door boete en berouw uan blijven wij immer in liefde U getrouw. Ja, hulp aller Christ'nen, gij machtige Maagd, «oor, wat U hier smeekend, het kinderhart c„öl . vraagt : r>neJ steeds ons ter hulp, als de hel ons bekoort, n zetten we eens eeuwig ons liefdelied voort. 472 - Aan den H. Jozef. Heil'ge Jozef, trouwe hoeder, Van uw godd'lijk Voedsterkind, Die uw Jezus heel uw leven, Onuitsprekelijk hebt bemind ! Heil'ge Jozef, vraag, dat wij Hem beminnen, zooals gij. Heil'ge Jozef, die uw Jezus In uw stulpje met U hadt, Vaak van d'arbeid tot Hem opziend, Stil en innig hem aanbadt ! Heil'ge Jozef, vraag, dat wij Jezus dienen, zooals gij ! Heil'ge Jozef, door Gods Zone In uw need'rig werk verlicht, Wijl Maria 't oog vol liefde Op haar Kind en Bruigom richt! Vraag, dat we eens aan hunne zij Ons verblijden, zooals gij ! INHOUD. OVERWEGINGEN. 1. De graalridder .. . 2. In slavernij 7 3- De grootste dief .'12 4. Het loon der doodzonde" .'.*.'f| 5. Eeuwig... hoe lang 1 18 6.. Aan de poort der eeuwigheid2° 7. Een vernietigend vuur _ II o ?e^.°r?ite Weg naar het grafII 10 ^ddfJke waarschuwingen ,3| 10. Keer terug, voor het te lfat isf 12 Ee'n ™eliJke bondgenoot '' £ 12. üen kostbare schat 47 j 1 2" ^e .ho°yaardige rentmeester*? r4- Wat zijn wij ? 59 I|* ?.et morgenrood 66 16. Biechten of branden !' \ \ \ \ \li «. Moedig volhouden . J g * ?'' '' 9* 22. Het krijgsplan .. 100 23- Op wacht ! . 108 24- De lokvogels110 2|. Bid en werk JI5 £ Se' facTt"111 h6t Ware Veiuk'[ \\\ *. ^ Z*Tëenot'- ^ 30. Ik wü en ik zal en ik moetl6£ Hl • 9. 474 ■ 32. Ik kan alles in Hem, die mij versterkt j33 33. Hart van Jezus, bron van alle zuiverheid, ontferm U onzer 196 34- Ziet Ik ben met u alle dagen 206 35. Het wonderbare Brood 210 36. Onze goede Moeder 232 37. Het vuur der liefde 248 38. De schoonste der deugden 261 39- Bij God 26o GEBEDEN. Morgengebed 2yy Litanie van den allerheiligsten Naam . Jezus 279 ! Avondgebed 23^ Litanie van Onze lieve Vrouw 285 ! Gebeden voor de H. Mis 292 Gebeden onder de H. Mis 294 Biechtoefening -,2j Psalm : Miserere 332 Communieoefening ,. 337 Lofzang : Te Deum 347 Litanie van den H. Geest 351 j Gebed om de zeven gaven van den H. Geest te vragen 354 Lofzang : Veni Creator 355 Litanie der H.H. Engelen *. 357 Gebed tot den H. Engelbewaarder 360 Litanie ter eere van den H. Jozef 361 Gebed tot den H. Jozef om de zuiverheid " te verkrijgen 363 \ Gebed tot den H. Jozef voor de H. Kerk. 363 I Novene tot den H. Jozef 365 ^ f 475 i r wordt aangedaan ^ H' Sa™nt Gebed van Z.H. Paus Pius'x tót kV ' * * 372 i t dermg der veelvuldige He™ V?r~ I Lofzang : Adoro te g Communie. 374 I Lo|zang : i>aw^ W»^"."375 j aams Solemniis . 377 Ptfms Angelicus ....379 Verbum supernum381 O salutaris Hostia. 382 A ve Verum t 383 O sacrum convivium ".* *' 383 \ Tantum ergo .... * *'384 j Psalm : Laudate Dominum3?4 M ng'Tota P^hra es, Maria3fl Magnificat ' lviarm 386 Ave Maris stella386 *TIZNE"™*™*«388! Alma Redemptórïs390 Ave Regina Ccelorum390 Regma Cceli 392 Salve Regina *' • 393 j Akte^an toewijding aan heffee 413 ï^trlët^ rh* 'H-' # Gebed tot Ztrt 3an-het H- Hart ... 418 l vallen 0m nlet ta *>n, vragen .. .f ng van een zieke te Gebed als men ziek'is463 Gebed voor de zielen in W V/I4Ö4 1 Hart van Jezus, frissche Bron " '' All Dat Jezus leev' 1 n468 Wees gegroet, o Sterre469 gegroet, o Maria 47o Aan den H. Jozef .'47i • • • 472 Internationale Bidweek 18-25 Januari Wegens de HerenigingsZondag verschuift de intentie „voor alle dwalenden'' naar 24 Januari" Oosterse Madonna AANBEVOLEN INTENTIES 18 jan. Terugkeer der Oosterse afgeschei¬ denen. (Herenigingszondag). 19 jan. Terugkeer der Anglikanen. 20 jan. Terugkeer van de Lutheranen en andere Protestanten van Europa. 21 jan. Bidden voor de éénheid van geloof in vereniging met de H. Stoel, van alle christenen van Amerika. 22 jan. Terugkeer tot de H.H. Sacramenten van alle afgedwaalde Katholieken. 23 jan. Mogen de Joden Jezus als de Mes¬ sias erkennen. 24 jan. Terugkeer van alle dwalenden tot de éne Schaapstal van Petrus. 25 jan. De verovering van de wereld voor Christus door de missionarissen. VOORGESCHREVEN GEBED Mogen ze allen één zijn, zoals Gij, Vader het zijt in Mij en ik in U: mogen ze ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij hebt gezonden. V. Ik zeg U: Gij zijt Petrus: A. En op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen. Laat ons bidden Heer Jezus Christus, Gij hebt tot Uw Apostelen gezegd: de vrede laat Ik U, Mijn vrede geef Ik U: let niet op mijn zonden, maar op het geloof van Uw Kerk: en gewaardig U, haar volgens Uw wil vrede en eendracht te verlenen. Gij, die als God leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen Volle aflaat onder de gewone voorwaarden. Uitgave van het Apostolaat der Hereniging. IMPRIMATUR, EVULGETUR Dr. W. Lampen O. F. M. Libr. Cens. M. Oomens Neomagi, 30 nov. 1958 Buscoduci, 30 nov. 1958 Ondergetekende: adres „ Wenst lid te worden van het Apostolaat der Hereniging (Contributie f. 1 per jaar) Handtekening Opzenden aan: NATIONAAL BUREAU.STAPELEN, BOXTEL Eenheid der volkeren Apostolaat v. h. gebed December 1966 MORfiFNOPnRAr.HT — - - — — - - ~ ■ — . . . . ^ . . . yW ^/V\£ Heer Jezus Christus, ik offer U door Maria, al mijn bidden en werken, vreugde en lijden van deze dag tot herstel van onze beledigingen en voor alle intenties, waarvoor Gij U op het altaar opoffert; in het bijzonder offer ik ze U op voorde intenties door de Paus voor deze maand aanbevolen. Amen. Heer, behoed de leiders der volkeren voor de geest van nationalisme, wij bidden U, verhoor ons. Heer, zegen uw Kerk onder de uitgeweken Chinezen, wij bidden U, verhoor ons. Eerste Vrijdag, Mis van Eerherstel. Apostolaat van het Gebed, Graafseweg 11, Nijmegen. Gebed om eenheid onder de volkeren lieer onze God, Gij zijt de Vader van alle levenden, en draagt zorg voor het gezin der mensheid, wij vragen U, dat mensen en volkeren in waarachtige vrede en vriendschap hun eenheid met elkaar leren beleven. lieer Jezus Christus, " die de liefde hebt voorgeleefd, en die wil dat wij elkander dienen, geef dat de leiders der volkeren, zich niet opsluiten in eng nationalisme, maar openstaan voor het algemeen welzijn, en zich verantwoordelijk voelen voor allen, die hun hulp nodig hebben. /^Lod, Heilige Geest, ^^die ons verenigt uit de volkeren en naties, en ons dezelfde taal der liefde leert spreken, leg in onze harten begrip voor elkaar, en op onze lippen woorden van goedheid, opdat wij vanuit U levend, niet onze eigen belangen zoeken, maar die van al onze medemensen. Amen. DE HERAUT EN JONGE KERK In december veranderen vele mensen van tijdschrift. Wie zoekt naar een tijdschrift, dat de problemen niet uit de weg gaat en de tekenen van zijn tijd verstaat, moet beslist eens „De Heraut" lezen. De Heraut zoekt niet het nieuwe om het nieuwe, en verwerpt het oude om het oude niet, maar tracht steeds het beste te vinden. De Heraut laat zich niet voor het karretje van progressieven noch van conservatieven spannen, maar „onderzoekt alles en behoudt het goede". De Heraut zoekt haar medewerkers onder de beste theologen en schrijvers van onze tijd : Prof. Schoonenberg, Karl Rahner, Prof. Fransen, Mario von Galli en anderen. De Heraut blijkt voor velen een groot hulpmiddel op de weg naar vernieuwing. De abonnementsprijs is ƒ 6,— per jaar. Voor jongeren verschijnt Jonge Kerk, het snelst groeiende jongerentijdschrift (in 4 jaar van 3000 tot 32.000 abonnees). De abonnementsprijs is slechts ƒ 2,50 p. j. Te bestellen: Graafseweg 11, Nijmegen. «