XKB 043 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1072 5585 MIETEMRjU EN DÓRA'S KERSTFEEST DOOR JOHANNA BREEVOORT TWEEDE DRUK N.V. J. M. BREDÉE'S U. M. — ROTTERDAM „Moe, moesje!" „Wel, kindje?" „Moe, is Mietemeu een tooverheks?" Aarzelend vroeg de kleine Dora het. Wat was tooverheks een eng woord! „Tooverheks? Hoe kom je daarbij, lieveling? Ik weet niet eens, wat een tooverheks is. Dat is iets, dat niet bestaat." Dora ademde verlicht: „Dan jokken de jongens," zei ze beslist. „Ze zeggen, dat Mietemeu een boos wijf is, die je betooveren kan. Als ze je grijpt, kan je wel in een kat veranderen." Dora huiverde weer. Die nare jongens. Ze bleven op den weg van school naar huis zoo dikwijls voor Mietemeu's hekje staan om haar te tergen en te schelden. Dan dorst Dora niet voorbij. En als Mietemeu eindelijk naar buiten kwam, bleek met starende oogen en trillende lippen, renden zij allemaal als woestelingen heen en gooiden kleine Dora soms op den grond in hun drift. Dora gilde dan ook, stond haastig op en holde mee. „In een kat veranderen!" herhaalde moeder, terwijl ze Dora over haar knie trok en over de zwarte krullen, streelde. „In een kat veranderen! Hoe komen de jongens aan dien onzin?" „Klaas van den molen heeft het zelf verteld, moes. Hij had het zelf gezien. Ze heeft altijd een paar katten bij zich; hij zegt „dat zijn vroeger kinderen geweest." „Groote onzin, groote leugens! lieve kind. Mietemeu is een oud eenzaam mensch, schuw geworden in haar 4 stille huis. Ze zal geen kip of vogeltje kwaad doen, laat staan een kind. Integendeel, elk dier, dat haar erfje oploopt, doet ze goed. Ze is vriendelijk tegen het vuilste beest." „Tegen ons is ze niet vriendelijk," begon Dora weer met lichten angst. „Soms neemt ze den bezem om de jongens weg te jagen. Gisteren gooide ze er mee, toen hebben de jongens den bezem in dé sloot geschopt." „Die ondeugende bengels plagen die oude ongelukkige ziel," klaagde moeder met droefheid: „Moes kende Mietemeu reeds in haar kinderjaren, we gingen samen school, Miete was het mooiste meisjes uit heel het dorp. Dat weten de vaders en de moeders van de kinderen, die Mietemeu nü zoo plagen ook wel." „Klaas van den molen zegt, dat ze altoos, een leelijke tooverkol is geweest, moes. Mag Klaas zoo liegen?" „Zeker niet, het is heel goddeloos van Klaas. Weet je, wat je doen moet, lieveling? Als die ondeugden haar weer naar buiten roepen, ga dan maar gerust naar haar toe en geef ze een handje, zeg dan, Mietemeu, moesje laat u groeten? En als je binnen moogt komen, vertel je haar maar eens wat." Ik durf niet moes. Ik ... . ben .... bang voor haar." „Waarom toch, Doortje?" Even zweeg het kind, toen sprak ze het uit huiverend: „De jongens zeggen, dat het daar de spookbuurt is: daar bij het oude kasteel, en dat Mietemeu er daarom woont." Nu lachte moeder zoo hartelijk, als ze maar kon. „O, wat ben jij een mal meisje! En de herder dan, die iederen dag met zijn schaapjes voorbij Mietemeu's huis komt; zijn schaapskooi staat ook in deze buurt. Is de herder soms bang voor Mietemeu?" „Hij praat nooit met haar," zei Dora wijs. 5 „Dat geloof ik wel, Mietemeu is schuw voor alle menschen. Heb je ooit gezien, dat ze het kleinste lammetje kwaad deed?" „Nee, moe," antwoordde Dora ernstig, èn toen lachte ze weer. „Zullen wij eens samen naar Mietemeu gaan, Dora?" „Als u bij me blijft, moes." „Zeker we blijven samen, vertel maar gerust tegen de jongens, dat moes niet bang voor Mietemeu is." Vrouw Lichthart stond op! „Kom, we gaan het avondeten klaarmaken en dan gaat Dora naar bed." Vlug sneed ze boterhammen, schonk voor Dora een bekertje melk en voor zichzelf een kopje koffie in en een half uur later stond Dora al in haar nachtjaponnetje gereed om naar bed te gaan. Een beetje angstig keek ze naar de deur, waarachter ze de donkere zoldertrap wist. „Kunt u niet tegelijk met Dora naar bed gaan?" vroeg ze vleiend aan moeder, 't Was toch eenzaam op die donkere zolderkamer en Klaas had daarnet zoo eng van Mietemeu verteld. „Welnee kindje, moe moet nog veel, heel veel naaien. Straks zul je de naaimachine wel weer hoóren snorren. Bid hier maar, dan stop ik je dadelijk in bed, zei moeder lief, en meteen vouwde zij Dora's handjes samen." Dora kende geen formuliergebed, bad meestal hetgeen moeder haar voorzei, en nu ook weer sprak ze zachtjes moeders slotwoorden na: „Lieve Heere, wil U Mietemeu een blij Kerstfeest geven evenals ons, Amen." Dora keek moe met lichte verwondering aan: ,,Ik heb nog nooit voor Mietemeu gebeden, moes." „Wij gaan het nu doen, eiken avond, kindje, Moeder heeft innig medelijden met die arme vrouw." Samen gingen ze naar boven. De maan scheen helder en verlichtte het heele kamertje, zelfs Dora's kleine bed- 6 steëdje, schuin onder de pannen. Moe stopte haar warmpjes in, kuste daarna haar lieveling goeden nacht." Een kwartier later sliep Dora rustig en werkte de weduwe weer ijverig voort op de snorrende machine Zij was geboren in dit dorpje, kende er ieder huis en elk wegje. Twintig jaar geleden was ze met haar man als frisch blozend buitenmeisje naar de stad getrokken. Daar was ze getrouwd, daar waren haar kinderen geboren; daar had ze geleefd het leven van een burgervrouw met moeite rondkomend van een klein weekgeld; daar verloor ze haar echtgenoot, nadat haar oudste kinderen de wereld reeds waren ingegaan. En al dien tijd had het heimwee naar het lieve dorpje, het heerlijk buitenleven, gesluimerd in haar hart; nu ze eenzaam achter bleef met haar dochtertje, nakomertje van omstreeks acht jaar, kon ze in het drukke stadsleven geen rust meer vinden; in haar eigen dorp zou ze met naaien haar brood verdienen en haar kind zou genieten, wat zij in haar jeugd volop genoot, frissche lucht, vrijheid van beweging en rust. O, hoe prettig vond Dora het hier in de frissche buitenlucht! Uren kon ze spelen op de ruime heide, in het -mulle zand, groote bossen heidebloemen zeulde ze in het najaar mee naar huis en zette daar alle kannetjes en vaasjes mee vol. Haar bleeke gezichtje was in de zomermaanden frisch en blozend geworden. Geen grooter genot dan bij den herder te zitten, tusschen zijn schaapjes, die gretig graasden, aldoor de belhamel volgend. De belhamel was het schaap, dat een herderklinkend belletje om zijn hals droeg en eigenlijk zoo'n beetje als het opperhoofd van de schaapjes dienst deed. En wat sprong die herdershond soms vinnig op een schaapje toe, dat eigenwijs en ongehoorzaam was. Maar hij beet niet erg! Enkel maar in de wol. De herder kan 7 zoo mooi vertellen, terwijl hij breid aan zijn grove kous, en opgetogen vertelde Dora zijn verhaaltjes weer aan moe. Vond moeder het voor haar kleine meisje prettig weer in haar dorp terug te zijn, zij zelf voelde zich eenzaam, zij 'miste haar goede buurtjes in het gezellig stadsstraatje. De meeste kennissen der jeugd miste ze, zij waren getrouwd, vervreemd van haar of weggetrokken naar elders. Het huisje was klein en ongerieflijk, de levensmiddelen duurder dan in de stad, de gezelligheid minder. Een lichtpunt gloorde er, ze kreeg overvloedig werk; de boerenmenschen wilden hun kleeren wel door de stadsjuffer laten naaien, haar kinderjurkjes stonden"* veel vlugger, dan die de oude dorpsnaaister maakte. Peinzend over Mietemeu had moeder haar naaiwerk weer opgenomen. Een tooverkol! Die vroolijke, aardige Miete van vroeger! Hoe was ze zoo geworden, de arme ziel? Door de eenzaamheid, zeker door de eenzaamheid. Ze had een erfenisje gekregen, omstreeks haar veertigste jaar, dat wist Dora's moeder wel. Veel te vroeg voor haar krachtigen leeftijd had Miete opgehouden met werken, trok ze zich terug in het kleine huisje met haar kleine kapitaaltje, schraal genoeg om van te leven. Haar slecht humeur bracht haar telkens in ruzie met de verre buren, dichtbij woonde niemand; haar wantrouwen, haar vragen naar dit en naar dat, dingen, die ze meende kwijt te zijn en altijd terecht kwamen, ergerden de onbeschaafde arbeidersvrouwen, langzaam begonnen zij haar na te roepen, zelfs te schelden. Miete beschroomd van aard, iets meer in stand dan de anderen, trok zich terug, al meer, al meer; telkens kroop de onredelijke angst op, bestolen te worden of vergiftigd; het werd in 8 de voortsukkelende jaren tot waanvoorstelling in het droeve, gemoed. Nooit liep Miete meer over den weg, dan om haastig haar boodschapjes te doen; geen kerk of - samenkomst bezocht zij; 't was immers gevaarlijk haar huisje alleen te laten. Men zou het in brand steken of berooven. Dat alles had Dora's moeder reeds van de predikantsvrouw vernomen, %die de weduwe spoedig na haar terugkomst in het dorpje was komen opzoeken, en zij had ook gehoor gegeven aan mevrouws verzoek om eens een poging te wagen Mietemeu te naderen. Doch de arme had stijfjes genegen, toen ze de oude vriendin van haar jeugd opendeed, plukkend met de fijne handjes aan het zwarte boezelaartje, de toegestoken hand niet aangenomen, doch effen gezegd: „Ik dank u wel voor uw belangstelling, juffrouw, maar bezoek komt me ongelegen", en zoo was heel netjes en heel bedaard de deur voor haar neus toegedaan en in het slot gedraaid. Een tooverkol, Mietemeu! Een traan drupte op het naaiwerk der vrouw. Arme, eenzame ziel, hoe graag zou ik je bereiken, je tegemoetkomen met liefde en hartelijkheid. * * * 't Was in de Kerstweek. Dolblij om de pas verkregen yacantie sprong en huppelde de kinderschaar naar huis. Dora liep met een ander klein meisje en bleef een beetje ten achter bij de groote jongens. Als ze nu het huisje van Mietemeu maar rustig voorbijgingen. Dora kon geen anderen weg gaan en vreesde het woeste gejoel en geplaag der groote jongens. „Mietemeu is geen tooverkol," zei het lieve kind vol overtuiging tot het andere. „Moesje zegt, dat Mietemeu ongelukkig en eenzaam is. We moeten heel lief tegen haar zijn." 9 O wee, daar was het spelletje reeds aan den gang. Tien, twaalf jongens zaten op het hekje, dat boog onder die vracht. Omgooien zouden ze het. Een paar anderen mikten klei tegen de heldere ruitjes; 'n enkele stoutmoedige bengel rukte hevig aan het koperen belknopje, dat keurig glom. Angstig zag Dora het aan. „Even wachten," fluisterde ze, „tot de jongens weg zijn," O kijk, daar gaat het hekje, krik-krak-krik-krak, buitelend rolden de jongens over elkaar op den drogen weg, schaterend van pret. Op hetzelfde oogenblik vloog Mietemeu de deur uit, doodsbleek, de oogen star starend, maaiend met de witte magere handen, woede en angst in haar wezen. „Tooverkol, tooverkol," scholden de jongens en renden heen, bang voor haar aanraking. Doch Mietemeu holde hen niet na; verstijfd van schrik stond ze bij haar vernield hekje. Dora keek haar aan en aarzelde even. „Mietemeu is geen tooverkol, maar een arme, eenzame ziel," had Moe gezegd. Neen ze leek eigenlijk niets op 'een * tooverkol, ze schreide bijna. „Mietemeu," kwam Dora's zachte stemmetje, en ze greep vertrouwlijk Miete's slapafhangende hand. De vrouw keek verwonderd op. „Mietemeu," herhaalde Dora lief, „de jongens zijn heel stout, maar moesje houdt veel van u." „De vrouw keek het lieve kind aan. Net een engelenkopje. „Ik ken je moesje niet," zei ze afwerend. „Moesje bidt eiken avond voor u." „Voor mij?" ,Ja voor u, Moesje is uw oude vriendin." Heel stellig zei het meisje het. Toen zag ze opeens een lief wit poesje op de mat zitten en haastig liep ze op het dier 10 af, dat schuw de kamer inrende. Dora haar na! Plat op den grond lag ze op het glimmende zeil en lokte poes met zachte woordjes. „Dora?" riep het andere meisje met angst in haar stem, „Dora". „Neen, ik moet eerst poes hebben." „Pas maar op voor de tooverkol," riep het kind en stapte vlug voort. Zij wou niet graag bij die heks in huis zijn. Dora hoorde die woorden niet, doch Mietemeu wel; droef haar hoofd schuddend, zette ze het gebroken hekje wat recht en ging toen in huis. Dora had poes gevangen, aaide het zachte velletje en keek Mietemeu triomfeerend aan. „Ik heb ze, Mietemeu." „Ben je niet bang van me?" vroeg Mietemeu met bevende stem. „Heelemaal niet." „Alle jongens schelden Mietemeu." „Moe houdt veel van u," zei Dora weer. „En ik ook," voegde ze er bij. 't Was hier zoo mooi en gezellig, nergens naairommel als bij moe. „Geef u poes wat melk," vleide zij. Mietemeu gaf poes een vol schoteltje, „Jij ook een kopje lief kind?" „Alstublieft, Mietemeu," zei Dora gretig, zij lustte wel melk. Langzaam dronk ze het kopje leeg, toen sprong ze opeens op, van het stoofje, waarop ze zat. „Ik moet naar huis, moe zal ongerust zijn." „Kom, blijf nog even," noodde de oude vrouw. „Nee, het mag niet," zei Dora snel. „Toen we nog in de stad woonden, ben ik eens zoo lang weggebleven. Toen was ik met een buurjongetje naar den Kerstboommarkt geloopen. Ik moest hout halen voor moe, en toen zei Guus: „Ga je mee naar den mooie winkel kijken?" 11 „Was die winkel zoo mooi?" vroeg Mietemeu om het kind aan den praat te houden. Wat babbelde dat meisje lief met haar zilveren stemmetje. „Mooi, Mietemeu, mooi. Neen, dat had u eens moeten zien," vertelde Dora met glinsterende oogen. „Hebt u ook wel eens een mooien winkel gezien? Prachtige poppen, net heusche dametjes en kaboutermannetjes, en een poes, èn schaapjes èn fluiten èn mooie balletjes voor Kerstboomen! Hebt u ook wel eens een Kerstboom gezien? „Neen, lieveling, hier in het dorp zetten de menschen nooit Kerstboomen op. Doet je moeder het wel?" Dora schudde met haar lieve kopje van neen. „Kerstboomen kosten veel geld en dat kan moe niet missen. Ik heb er wel dikwijls om gevraagd. Maar nu moet ik heusch naar huis," moe zal ongerust zijn." „Kom je morgen weer?" vroeg de oude vrouw. „Morgen? Ja zeker, dan heb ik geen school. Dan kom ik heel lang". Dora liep weer naar buiten. „Hé, het is donker," zei ze zacht, ze hield er niet van alleen op een schemerigen weg te loopen, en dan hier! „Toe, Mietemeu, brengt u me thuis?" „Neen, kindje, ik kan mijn huis niet alleen laten." „Waarom niet?" „Voor de booze menschen, die stelen of in brand steken." „Maat de Heere, die in den hemel woont, houdt de wacht toch. We bidden eiken avond," riep Dora verwonderd. Een oogenblik aarzelde de arme, eenzame vrouw. Toen greep ze haar doekje, sloeg het om en nam Dora bij de hand. Vlak bij moeders deur ging ze heen. Moeder vroeg haar nog even binnen te komen; ze had al onge- 12 rust uitgekeken naar Dora, doch Mietemeu wilde niet. „Als Dora morgen maar bij mij mag komen," vroeg ze als een gunst. * * * Kerstavond was aangebroken. Heel de week werkte Dora's moeder ijverig om haar lieveling eens duchtig te verrassen. Telkens en telkens weer was de kleine over een Kerstboom begonnen, tot moe besloten had om het kind haar zin te geven. Wel ja, 't was hier toch zoo eenzaam in het stille dorp, het leven ging nu eentoonig voort; het vroolijk Kerstfeest moest hun beiden maar eens een opgewekt feestavondje brengen. De herder bezorgde moe een mooi vol dennetje; uit de stad, waarin moe elke maand haar naaistersinkoopen deed, kocht zij een pak kleurige kaarsjes en wat blinkende versieringen en een zakje met lekkers. Voor een lief mooi popje spaarde moeder reeds lang en zij had er een beeldig doopjurkje en een snoezig kapje voor genaaid. O, wat keek Dora op, toen moeder het prachtige Kerstboompje op tafel zette, en een voor een de kleurige kaarsjes aanstak. In peinzende verwondering, de oogen vochtig van blijdschap, stond ze naar haar stralende verrassing te kijken. „Nu sta je net, als toen ik je verleden jaar voor die verlichte winkelruit vond, snoes," zei moeder lachend. „Je heele mandje hout en de heele wereld vergat je er door, zelfs je moe." Toen lachte Dora luidop en klapte in haar handjes van blijdschap. En dan die mooie pop! Als een echt moedertje zat ze met haar poppenkindje op haar schoot en streelde het vol liefde. 13 Moeder schonk bij het zachte Kerstlicht een kopje chocola en Dora kreeg er een paar lekkere koekjes bij. Daarna vertelde moeder de Kerstgeschiedenis en samen zongen ze het eene Kerstliedje vóór en het andere na. „Nu gaan we naar de kerk" zei moe. „Dominee preekt van avond over den zang van de Engelen; 't is zes uur." „En het Kerstboompje dan?" vroeg Dora iets teleurgesteld. „We blazen de lichtjes uit." „Dat is jammer, moes." Een oogenblik stond ze in gepeins. Toen riep ze, blij met de mooie aantrekkelijke gedachte: „Moes, laten we dan het Kerstboompje naar Mietemeu brengen. Ik heb het haar allemaal verteld, van al het moois in de stad. Ze heeft nog nooit een Kerstboompje gezien." Al drie dagen achtereen had Dora zoo goed als den heelen dag in Mietemeu's huisje gespeeld. Ze vond het er dol gezellig met al die poesjes, en Mietemeu luisterde zoo graag, als ze vertelde van huis en van school. „Dan zijn we het kwijt, hoor." „O neen, moe. We gaan vanavond uit de kerk naar Mietemeu en vertellen van den Engelenzang." Dora's moeder knikte. Wie weet. of het haar kleine snoes niet gelukte, Mietemeu uit haar droeve eenzaamheid te halen. Voorzichtig zette ze het Kerstboompje in de waschmand. „je moet mee helpen dragen, Dora , zei moeder. „O, ik kan wel", meende Dora dapper, doch toen ze Mietemeu's huisje bereikte, zag ze rood van inspanning. „Mietemeu, hier is onze Kerstboom". Met deze woorden verwelkomde Dora de verwonderde, oude vrouw. „U moet de kaarsjes aansteken en we komen straks uit de kerk bij u nog eens Kerstfeest vieren". Weg liep ze, 14 want de klok was reeds uitgeluid, ze kwamen wis te laat. „Een Kerstboompje", murmelde Mietemeu, de mand binnentrekkend". En straks visite, hier in mijn stille huisje". Een oogenblik stond ze in beraad de mand stilletjes buiten te laten staan; de gedachte aan de teleurgesteld© oogen van het lieve kind, dat nu reeds drie dagen haar kamertje door haar prettig gebabbel had opgevroolijkt, deed haar besluiten het Kerstboompje op tafel te zetten. „Dat lieve kind, die schat", sprak ze hardop. Het starende was reeds voor een goed deel uit haar oogen verdwenen, ze keek niet meer zoo angstig om, nu zelfs gleed een lach over haar stroef bleek gezicht. „Van avond Kerstfeest vieren in mijn huis! Hoe moet dat nu? Ik heb niet eens een koekje voor het kind! Kerstavond. In hoeveel jaren vierde ik Christus' geboorte niet! Hoe moet ik een feestavond maken? Alle winkels zijn gesloten. Wacht. Dat is een idee. Ik heb boter en krenten in huis. Van oud brood kan ik in mijn oventje nog makkelijk een krentenkoek bakken. Maar dan vlug aan den gang". Bedrijvig dribbelde het oude vrouwtje af en aan, ze kneedde en bakte, zette koffie en toen Dora met haar moeder een uurtje later het kleine kamertje binnentraden, zag het er feestelijk uit, met het glanzende Kerstboompje in den hoek, met de gedekte tafel, waarop bruin knappend gebak en geurige koffie. 't Werd een gezellige avond. Dora's moeder sprak van het Kerstkind, dat arm werd om velen rijk te maken. Mietemeu luisterde met aandacht en gevoel in haar vereenzaamd hart. Dacht de Heiland ook aan haar? Later, toen Dora tegen moeder aangeleund, in slaap was gevallen, werden oude, zeer oude herinneringen opgehaald; Mietemeu's heele gezicht glom van genoegen; 15 ze voelde een hart gevonden te hebben, dat warm voor haar klopte, dat haar weer wilde brengen tot God. „We moeten elkaar nu niet weer laten slippen, hoor", zei Dora's moeder, Mietemeu bij het afscheid hartelijk de hand drukkend. „We kunnen elkaar o zoo goed gebruiken. God zelf heeft Ons samen gebracht". Mietemeu lachte en voor het eerst in vele jaren lei ze haar hoofd neer zonder den feilen angst voor moordenaars en dieven. God had haar immers lief, verkondigde Dora's vertrouwelijk stemmetje. En deze Kerstavond werd voor Mietemeu het begin van een rustiger leven. Langzaam aan gelukte het Dora's moeder de zenuwachtige gejaagdheid in dat eenzame menschenhart te overwinnen en Dora was haar krachtig helpstertje. Zij bracht vroolijkheid.in de stille kamer; haar vertrouwend spreken over den Heiland blies het sluimerend geloof van Mietemeu aan, was in Gods hand een middel haar tot boete en bekeering te brengen, en toen het weer Kerstfeest werd, dacht geen jongen er meer aan Mietemeu voor tooverkol te schelden. Dora huppelde door haar huisje, opgeruimd en ongedeerd en de zoogenoemde spookbuurt van vroeger bleek een verrukkelijk pleintje te zijn, om pret te maken. In de poort van het oude kasteel, kon je zoo verrukkelijk verstoppertje spelen en er waren nog wel tien andere schuilplaatsen! Mietemeu zelf lachte tegen de voorbijloopende schoolkinderen met een opgewekt gezicht en de jongens plaagden haar niet meer. Dora's moeder voelde zich nu weer geheel thuis in haar stil dorpje. Ze had immers een oude vriendin teruggevonden uit haar eigen kinderjaren en wat nog meer zegt, die eenzame vrouw tot den Heiland gebracht. Zooveel stille uren, waarin Dora op. school was, 16 hield Mietemeu haar gezelschap, soms hielp ze een steekje, of maakte zich nuttig in de kleine huishouding. „Mijn eigen, lieve Mietemeu", riep Dora dan stralend, en nog lang daarna sprak het drietal met innerlijk genoegen van den eersten Kerstavond met hun drieën gesleten.