flflHDÉNHEiDffiiMD ^\ Kerst ver HAAbT^ l door - ° ^r- HERMANNA NIJKERK - G. F. CALLENBACH I daarop lagen de pakjes klaar AAN DEN HEIDERAND KERSTVERHAAL DOOK HERMANNA NIJKERK — G. F. CALLENBACH Met haar muts nog op en haar cape aan een punt over haar schouder hangend, pruilde Miep voor 't venster, dat uitzicht gaf over de wijde, verre hei, wazig nu in 't gedempte licht van den laten Decembermiddag. Tegen de zilverwitte stammetjes der jonge berken teekende zich flauw de omtrek af van een woonwagen, verblijfplaats van het stoelenmattersgezin, dat sedert eenige dagen hier vertoefde. Het waren Duitschers, nette menschen, die den bewoners van het kleine, bruine huisje aan den heiderand volstrekt geen overlast aandeden; ook de vlasharige, roodwangige kinderen niet, die vroolijk en onbezorgd als vogeltjes den wagen uit- en inwipten. In gedachten stond Miep nu weer naar de kinderen te kijken, maar zij zag ze niet njet bewustzijn. „Hè, zdó saai," zei ze halfluid en 't klonk als een herhaling, terwijl zij zich half omkeerde naar Moeder, die met de van haar bijna onafscheidelijke werkmand voor verstelgoed naast zich, het theeblad schikte en water opschonk uit het knus pruttelende gasketeltje. De kopjes stonden, op een rij: een groot voor Wim, kleinere voor Karei en Miep, dat van Moeder zelf wat op zij, en ginds de glazen melk voor Bert en Frans, die nog niet uit school waren. Wim, die met de courant voor zich aan 't andere raam zat, keek driftig op. „Nu weten we 't wel; houd je maar stilI Jij bent 4 ©en arme, verongelukte stumperd; niemand heeft het zoo hard als jij. Ga je maar beklagen bij die nuffen." „Wim," begon Moeder halfluid. „Och, nu ja," zei hij wrevelig, „maar ik kan 't ook niet uitstaan dat ze zoo'n egoïst is." „Dat 's nietis," zoo schoot Miep uit, „dat ben ik niet. 't Is heel leelijk van je zoo iets te zeggen! — Maar ieder meisje bij ons in de klas krijgt een Kerstboom en de meesten zullen een partijtje hebben en als ze mg dan vragen wanneer wij den boom hebben, is 't gruwelgk saai te moeten zeggen: „nee, wij vieren Kerstmis niet!" „Wij vieren Kerstmis niet?" herhaalde Moeder vragend, zacht verwijtend. „Nu ja, maar dan toch niet met een boom en zoo, verbeterde Miep knorrig, „en voor de meisjes is het dan net zoo goed alsof je 't niet viert." Moeder antwoordde er niet op, hopend dat Miep, met haar eerlijk, gevoelig hartje, dan straks vanzelf wel weer haar onredelijkheid zou inzien. Miep had veel met zichzelf te stellen; zg' was gauw onder invloed van buitenaf. Vooral nu ze sedert September op de school van de dames Klopperden ging, die door meisjes uit de eerste families bezocht werd, was er telkens thuis een kleine botsing. Die weelde, waarvan ze hier zooveel hoorde en zag, lokte Miep wel aan. Soms vroeg Moeder zich af of 't werkelijk wel verstandig was geweest, Miep met zooveel opoffering op deze dure school te doen, maar 't heen en weer reizen naar de stad, waar ze gewoond hadden, om daar haar oude school te blijven bezoeken, zou te vermoeiend geweest zgn voor Miep, die niet sterk was; en hier buiten was weinig keus. „Moeder, we hadden er andere jaren toch wèl een thuis," zei Miep, na een poosje weer gekalmeerd aan de tafel schikkend. Wim was weg; gelukkig! Zoo'n grooten, wijsneuzigen broer in huis te hebben is een last, bedacht ze met een zucht, het heelemaal wegcijferend hoe ze tegen- 5 over de schoolkennisjes met den grooten, knappen broer, die al student was, kon pronken. „Toen was Vader nog gezond en had hg' zgn betrekking nog. Miep, je bent nu toch groot genoeg om iets van Vaders en Moeders zorgen te voelen." Als een licht verwijt klonken deze woorden. Miep bloosde even. „O ja, natuurlijk, dat weet ik wel; maar Vader wordt nu toch immers beter!" „Goddank ja; daarvoor willen we ons dan ook allemaal wel een opoffering getroosten, is 't niet, kind? Zoo'n langdurig verblijf in Zwitserland te bekostigen gaat feitelijk boven onze krachten. Daarom zgn we ook hier goedkoop gaan wonen en reist Wim heen en weer, in plaats van zgn kamers in de stad aan te houden." „Dat weet ik wel; ik ben geen klein kind meer," mompelde Miep; „ik begrijp heel goed dat zulke dingen helpen, maar zoo'n Kerstboom die zou toch niet zooveel kosten?" „We hebben haast niets bruikbaars meer van de versiersels over," zei Moeder, „en dan met een heel klein boompje zou ons juffertje óók niet tevreden zgn, denk ik." „Neen, dat spreekt," zoo stemde Miep toe; „alsik er een had, moest het een mooie zijn. Florry Maesveldt zegt, dat er bij hen in de zaal een komt te staan die er tot aan de zoldering zal reiken. Zóó een," en ze wees naar den prachtigen, hoogen denneboom, op zij van 't huis, die de trots van de familie uitmaakte. „Die zou hier niet eens de kamer in kunnen," riep Karei uit, die juist binnen was gekomen. „Neen, tegenover de meisjes zou ik zoo'n klein krieldingetje gewoonweg niet kunnen hebben," ging Miep onverstoord door. „Tegenover de meisjes — ?" „Ja, ik wou er natuurlijk ook meisjes bg vragen; wat heb je er anders aan, zoo onder elkaar." — 6 „Nu, vroeger was 't toch wel heerlijk onder elkaar bij den Kerstboom," zei Karei, 'n groote, breedgeschouderde jongen van de H. B. S., met een open, prettig gezicht. „Ieder vraagt er haar vriendinnen bij," onderrichtte Miep hem wgs; „dat behoort zoo — maar 't behoeft daarom geen echte groote partij te zgn." „Wat zal dat dien kinderen dan op 't laatst de keel uithangen, — van den eenen vriendinnen-Kerstboom naar den anderen en dan nog een bij henzelf!" riep Karei uit, terwijl hg 't kopje thee aannam, dat Moeder voor hem had ingeschonken en op Wim's plaats ging zitten. Miep verwaardigde zich niet er op in te gaan en bleef doorpraten tegen Moeder. „En dan geef je natuurlijk cadeautjes, — meest kleinigheden," voegde ze er haastig bij. „En traktatie," vulde Moeder aan. „Ja, dat spreekt vanzelf." „Nu maar, lieve kind, je ziet toch zelf wel in dat het niet gaat? Ik zou er mij maar flink overheen zetten. We kunnen toch wel een goed en gelukkig Kerstfeest vieren — de ware Kerststemming is niet afhankelijk van het al of niet hebben van een Kerstboom, dat weet je wel, Miep — en bovendien zijn we bij elkaar; denk er liever eens aan hoe eenzaam Yader het ginds zal hebben, en toch — dat weet ik zeker — zal Vader dan big zijn dat 't weer Kerstmis ia." „Vader is niet op school met kinderen, die je aankijken alsof ze eigenlijk vinden dat je er niet bij behoort," pruilde Miep, die nu eens niet verstandig wou rijn, hoewel ze in haar hart moest bekennen dat Moeder gelijk had. „Die zoogenaamde vriendinnen zouden dus misschien niet eens bij je willen komen," plaagde Karei, „of mogelijk zouden ze 't met een neerbuigend air doen." Driftig vloog Miep op, juist omdat hij toonde 't kleinzielig gedoe op school zoo goed te begrijpen en ze den schijn dan toch tenminste voor zichzelf wou redden. 7 „Bemoei je met je eigen dingen," riep ze uit; „je bent al even wijsneuzig en vervelend als Wim!" „Dank je voor 't compliment," lachte Karei, die kalmer van aard was dan zgn broer, en niet zoo gauw boos werd. Maar Miep stond op 't kookpunt. Moeder zag het wel. 't Speet haar dat Karei er tusschen was gekomen; als Miep meende tegengewerkt te worden, duurde 't altijd veel langer dan gewoonlijk voor zij haar ongelijk wilde toegeven. 't Naar binnen stormen van Bert en Frans, die van de dorpsschool kwamen, gaf een welkome afleiding. Moeder bracht 't gesprek behendig op wat anders; Karei begreep het gelukkig en hielp haar en zoo dreef de bui zoetjes aan over. Wel was er nog een rimpel in Miep's voorhoofd, recht boven haar stompneusje en lag er een ietwat ontevreden trek om haar mond, maar ze draafde niet verder door en nam gaandeweg deel aan het algemeen gesprek. Er werd verder niet meer over Miep's „partij" gesproken, maar toen Moeder 's avonds, voor 't naar bed gaan der kleine jongens, oudergewoonte een stukje uit den Kinderbijbel voorlas, was het — en dit trof Miep als heel toevallig — de gelijkenis van den grooten maaltijd, dien een koning wilde geven, maar waarvoor alle genoodigden zich lieten verontschuldigen. Toen zond de koning boden uit om overal langs den weg armen en ongelukkigen te zoeken en ze bij hem te brengen, ten einde den feestmaaltijd met hem te deelen. Zij lieten zich niet lang noodigen, maar kwamen graag en het huis werd vol. Miep keek er Moeder even op aan of ze dat soms expres las. Maar Moeders gezicht was kalm als altijd en de jongens keken ook zoo gewoon alsof 't hun niet opviel. Toen ontgaf Miep het zich, maar toch, later in bed kwam 't weer boven. 8 Daar, tot kalmte gekomen, zag ze het gebeurde van 's middags in een heel ander licht. Ze was eigenlijk onverdraaglijk geweest, vond Miep; zoo nesterig tegen Moeder. Als Vader 't eens wist! Ze had Vader voor zgn vertrek zoo ernstig beloofd het Moeder niet lastig te zullen maken zooals — Vader wist het immers wel — nogal eens gebeurde. Ja maar, die groote jóngens ook! Wat hadden die er zich mee te bemoeien! Daardoor was 't gekomen! Zoo trachtte Miep 't eerst nog voor zichzelf goed te praten. Haar eerlijkheid wou daar evenwel niet aan. Neen, neen, 't was wel echt haar eigen schuld geweest! Dat zeuren om een Kerstboom, om meisjes er bij,, 't was toch eigenlijk alleen maar geweest om met de anderen mee te kunnen doen. Zoo dolprettig zou ze 't niet eens vinden Klara en Jeanne bijvoorbeeld, en Frieda en Justien, die het thuis toch met alles zoo heel anders gewend waren, hier te hebben. Miep dacht aan wat Karei plagend had gezegd: „misschien zouden ze niet eens willen komen!" „Net als in die gelijkenis," zei ze bij zichzelf. Toen opeens, zonder merkbaren overgang, dacht ze aan de kinderen uit den woonwagen. Wat heerlijk zou het wezen hun een gelukkig Kerstfeest te bezorgen! Zg zouden wel willen komen en dat kon toch nooit zooveel kosten, 't Moest natuurlijk zonder Kerstboom gaan, maar als ze elk een eenvoudig presentje kregen en op krentenbroodjes en chocola getrakteerd werden, zouden ze toch wel big' zijn. Dat was dan ook eigenlijk pas „Kerstfeest vieren" zóó: anderen gelukkig maken, niet jezelf voorop zetten en dingen bedenken om te pronken, je groot te houden tegenover meisjes, die je misschien nog op den koop toe zouden uitlachen. Miep woelde onrustig onder de dekens. Ze wou dat 't maar morgen was, zóó verlangde ze er naar te weten wat Moeder er wel van zeggen zou. Toch viel ze eerder in slaap dan ze gedacht had. 9 Den volgenden ochtend lag alles in het rond dik onder de sneeuw. Juichend riepen Bert en Frans het elkaar toe en weg vlogen ze, om meteen maar volop van den eersten vacantiedag te genieten. Miep kwam vroolijk zingend naar beneden. „Zoo, dat is dus weer in orde," dacht Moeder en ze knikte haar bemoedigend toe. Miep kwam bij haar staan, een beetje verlegen bij de herinnering aan gisteren, en gaf haar een zoen. „Moeder, hoor u eens, ik heb iets bedacht!" „Wel kindje, wat dan?" begon Moeder, prettig direct oor en aandacht. Nu stak Miep van wal. Heerlijk toch dat Moeder Moeder was, niet eerst weer praatte over gisteren, maar deed alsof Miep nooit met een ander plan voor den dag was gekomen dan juist met dit. Moeder had geen bezwaar, integendeel, ze was big, zei ze, dat Miep er ook op was gekomen. Zelf had Moeder er ook al over gedacht hun tijdelijken buurtjes, die — dat kon je aan alles zien — het wel arm hadden, met Kerstmis plezier te doen. Nu moesten ze samen maar eens overleggen op welke manier dit het aardigst zou gaan. „En het goedkoopst," zei Miep, geheel te goeder trouw. Moeder glimlachte. „Je weet wel, Miep, dat Moeder erg zuinig is; dat moet ook, en daarom heeft ze zoo haar spaarpotjes voor dit en dat, meest voor noodige dingen, zie je: schoolgeld, kleeren, extra versterking, maar, toch óók een voor —" „Voor Kerstmis?" vulde Miep vragend aan. „Ja juist, echt voor Kerstmis," zei Moeder. Miep voelde wel uit de manier waarop Moeder dit zei, dat 't niet was of had kunnen wezen voor een Kerst- 10 boom en cadeaux voor rijke kinderen, die misschien al beu waren van die dingen. !g|Bp «Kerstmis, 't Kerstfeest in zijn ware beteekenis: Christusfeest," zei Moeder nog. Miep knikte blij-ernstig. Ja, dat was juist het verschil! Wat had ze bg" die praatjes op school eigenlijk weinig aan het Kerstfeest zelf gedacht, aan het Kindeke in de kribbe, tot Wiens eer het toch immers gevierd moet worden. Stil stond ze naar Moeder te kijken, die de breinaalden deed tikken en warempel nog voor 't ontbijt de kous, waaraan ze bezig was, af scheen te willen hebben. „De teen!" riep Moeder zegevierend uit, terwijl ze de steken op de naalden overstak. „Dit is vast één presentje, Miep, de andere is al af." „Zou ik — zou ik niet nog gauw een paar bouffantes op houten naalden kunnen breien, met den patentsteek? Die gaat zoo vlug!" „Wel ja; haal straks maar even wol." „Ik neem roode," besloot Miep; „dat staat fleurig." Onder het ontbijt, toen allen dus bij elkaar waren, werd het plan verteld. Moeder deed 't vooral tegenover Wim en Karei uitkomen, dat Miep er mee voor den dag was gekomen. Miep voelde dit met een dankbaar hart. Nooit, dacht ze, nooit zou ze weer zoo nesterig tegen Moeder doen. Dit hielp haar meer dan lange strafpredikaties en verwijten 't hadden kunnen doen. Wim mompelde aan Miep's adres zoo iets van: „weer wat nieuws", maar in den overigens algemeenen bijval, dien 't plan verwierf, viel dit niet op. „Hoeveel kinderen zouden er zgn?" vroeg Karei. „Zeven, die loopen, en dan nog een draagkindje," vertelde Moeder vlotweg. „Hoe weet u dat zoo?" vroeg Wim verbaasd. „Ik heb er gisteren als buur een kijkje genomen," antwoordde Moeder, terwijl ze haar gezicht, uit vrees 11 dat 't haar zou verraden, achter de groote melkkan verborg; heimelijk moest ze lachen bij de gedachte aan al de voorbereidende maatregelen, die ze toen al op haar eentje had genomen. Ze wist precies hoe de kinderen heetten, hoe oud ze waren, wat ze 't meest noodig hadden en hoe groot de verlangde kleedingstukken op den centimeter af moesten wezen. Moeder had haar spaarpotje ook nageteld en bij zichzelf de rekening opgemaakt: zóóveel voor kleertjes, zóóveel voor een versnapering — maar, om Miep de illusie niet te ontnemen, zei ze er niets van. Later, toen de jongens weg waren! en zij samen opruimden, bespraken zij een en ander zóó, dat Moeder het Miep telkens liet zeggen hoe zij wel meende dat 't moest worden. Miep kon zich nu niet begrijpen, dat ze gisteren nog zoo wrevelig aan Kerstmis had gedacht. Wat had ze nu daarentegen toch een blij gevoel! Wat heerlijk, dit alles zoo met Moeder te mogen bedisselen. En, in een ander uiterste overslaande, dacht zij: zou wel één van de meisjes uit de klas, met een Kerstboom in 't vooruitzicht, zoo genieten als zij nu, terwijl er toch geen sprake van een boom kon wezen? Luchtig voortstappend toog ze naar het dorp; ze had de boodschappentasch mee en een deel van den inhoud van Moeders spaarpot in den zak. Miep vond 't heerlijk dat zg' de inkoopen mocht doen. Moeder had opgeschreven wat zij moest hebben. Een massa was het, vond Miep. Ze was ongerust geweest, dat er niets voor de traktatie zou overblgven. Bert, Frans en zij zouden hun boeken en de speelgoedkast eens flink nazien voor de cadeautjes, maar er moesten toch ook krentenbroodjes zijn en chocola! Hun gasten zouden er zeker heel wat van op kunnen en de jongens en zij hielden er ook wel van. Moeder had haar evenwel gerustgesteld, 't Kon er best af. — Bert en Frans liepen een eindje mee. Bg een van 12 hun vriendjes stond zooveel hulst in den tuin; ze zouden vragen of ze er wat takken van mochten snijden — dennegroen hadden ze zelf wel — 't huis moest toch feestelijk versierd worden voor morgenavond. Ze zouden hun gasten vragen den avond voor Kerstmis te komen, op „Heiligen avond", had Moeder gezegd; zoo wordt de aan den Kerstnacht voorafgaande avond in Duitschland genoemd en 't is er gewoonte dan 't feest van 's Heilands geboorte te vieren, zoo had zij er bij verteld. Zeker zouden de stoelenmatter en zijn gezin dit een prettige herinnering aan hun vaderland vinden. „We koopen' ook een paar kaarsjes," zei Bert; „daarmee maken we dan een wandversiering." „Kaarsjes tusschen hulst en dennegroen aan den muur," verduidelijkte Frans. „Echt hoor!" juichte Miep, die vond, dat dit'tgemis van den Kerstboom veel zou vergoeden 't Was toch anders wel jammer maar neen, daarover wou ze nu niet meer zeuren, óók niet in haar gedachten, — en vroolijk klonk dan ook, toen Florry Maesveldt haar tegenkomend vroeg: „ zeg, wanneer heb jullie den Kerstboom?" haar antwoord: „wijkrügen er geen, maar " „Niet?" vroeg Florry en even trok ze haar wenkbrauwen op. Ze liep met Miep, die ze graag mocht lijden, mee en vervolgde toen op onverschilligen .toon: „Och, 'k kan 't me eigenlijk ook best begrijpen dat het je niet zooveel kan schelen. Wij hebben er elk jaar een, maar 'k geef er niets meer om; nu ja, de cadeautjes, maar anders 't is altijd, zoo 'tzelfde!" „Neen," zei Miep eerlijk; „dat is het 'm niet, 't kan mij wel schelen, maar ik wil er niet meer over zeuren omdat 't nu eenmaal niet kan. Maar we vieren daarom toch wel Kerstfeest, dat kan evengoed, zegt Moeder, dikwijls nog beter, ik bedoel och, Moeder kan dat veel beter uitleggen." „Ja", sprak Florry ernstig, „dat begrijp ik wel; 13 je Moeder zal vinden, dat er bij den Kerstboom dikwijls heel niet meer aan het Kerstfeest zelf wordt gedacht. Dat is bij ons nu ook zoo; we krijgen cadeautjes en daarmee uit. Maar vroeger, dat weet ik nog heel goed, toen Moeder nog leefde, was het heel anders, al hadden we dan toch ook een boom; maar die was niet de hoofdzaak. Moeder vertelde de Kerstgeschiedenis uit den Bijbel, we zongen mooie Kerstliederen, en we hadden er een zaal vol kinderen bij: geen kennisjes van school, zie je, die thuis zelf ook allerlei hebben, maar juist kinderen, die zelden zoo eens wat meemaken of krijgen. We gingen ze dan zelf aan huis vragen " Recht voor zich uit starend, vertelde Florry maar door van vroeger en van hoe 't nu was. Miep kreeg een heel anderen kijk op 't leven van haar klasgenootje, dat ze tot nu toe maar naar den buitenkant alleen had beoordeeld: een groote villa, een auto, een zaal met een Kerstboom tot aan de zoldering, maar — — toch geen Kerstmis zooals Moeder het bedoelde, geen echt Kerstfeest: — Christusfeest. — Toen Florry zweeg, begon ze van hun plannen te vertellen, van de inkoopen, die ze zou doen, en ze deed dit zoo levendig, dat ze haar geheel meesleepte. Florry wou absoluut mee wol koopen en al de andere boodschappen doen. Ze hielp uitzoeken, uitrekenen, volgde Miep van den «enen winkel in den anderen, en toen de boodschappentasch ten slotte uitpuilde van de pakjes en de meisjes de armen óók nog vol hadden, liep ze mee, heel naar 't huisje aan den heikant, om haar alles te helpen dragen. „Kom even binnen," zei Miep hartelijk, toen ze zag hoe verlangend Florry de gang in keek naar de huiskamer, waarvan de deur half open stond, „Moeder is daar ook." Florry was dadelijk besloten. Uit het „even binnenkomen" werd „een heele poos blijven." 14 Weldra zaten zg en Miep ieder met een paar groote houten pennen aan de roode bouffantes te breien en onderwijl keek Moeder de boodschappen na, scheurde nog gauw het goed voor een paar rokjes af, ging aan 't meten, aan 't knippen, en praatte onderwijl zoo vroolijk met de meisjes mee, dat Florry's vereenzaamd hartje er door opfleurde. Tegen de koffie moest ze weg, anders zouden ze thuis ongerust worden, maar 's middags zou ze graag terugkomen om de kinderen mee te gaan vragen, en morgenochtend weer, als ze mocht, om nog wat te helpen. „Toe, kom 's avonds ook?" vroeg Miep, maar toen ze het gezegd had, schrikte ze en keek Moeder weifelend aan. Zou Moeder dat wel goed vinden? Gisteren zei ze immers ? Maar Moeder knikte opgewekt en zei direct, dat ze er niet anders over dacht. Als Florry wou, wel, dan sprak het vanzelf dat ze kwam; ze had zoo druk meegeholpen ! Als Florry wou? Nu, haar gelukkig gezichtje vertelde meer nog dan haar woorden hoe heerlijk ze 't vond. Dit was dus een gast, die zich niet lang liet nooden, evenmin was dit 's middags 't geval met de stoelenmatterskinderen. Van 't oogenblik af dat ze gevraagd waren, hielden ze het huisje aan den heiderand voortdurend in het oog, alsof ze vreesden dat het, net als hun wagen, op wielen stond en dus wel eens weg zou kunnen rollen, voordat de groote avond zou zgn aangebroken. Wat zag het er op dien 24en December overal in huis feestelijk uit! De dennengeur kwam je al bij de voordeur tegen, want tot in de gang hingen de slingers groen, waar roode hulstbesjes zoo aardig uit kwamen kijken. In de bijkeuken, waar de gasten om de meerdere ruimte zouden worden ontvangen, was het nog 't allermooist. 15 Daar waren langs de wanden, tusschen tropeeën van groen, witte kaarsen aangebracht, die een rustig licht verspreidden en in het midden, niet te hoog, zoodat ieder de voorstelling duidelijk zou kunnen zien, was een mooie plaat van Bethlehem's stal in den Kerstnacht opgehangen. De tafel was door een wit laken bedekt en daar op lagen de pakjes klaar, die met roode bandjes toegestrikt en elk van een naam voorzien waren. „Net als vroeger bij ons," zei Florry blij tegen Miep, 't onderscheid tusschen zaal en bijkeuken heel niet voelend, evenmin als 't gemis van den rijk versierden boom, dien ze er thuis altijd bij hadden gehad. En toen de gasten gekomen waren, bewoog ze zich tusschen de vlasharige, eerst nog wat verlegen kinderen, haast nog gemakkelijker dan Miep. De Moeder uit den woonwagen was er ook met 't kleintje op den arm, en de Vader, een groote, blonde man, die wat onbeholpen deed in de vreemde omgeving en er uitzag alsof hij eigenlijk liever weer weg wou, kwam ook kijken. Maar toen Miep's moeder de oude, schoone Kerstgeschiedenis had verteld — zooveel Hollandsch verstonden de vlaskopjes wel, dat ze 't konden volgen — en ze daarna bij het orgel, dat naar de bijkeuken was gebracht, allen te zamen het: „Stillenacht,Heilige nacht" hadden gezongen — de stoelenmattersfamilie in het Duitsch — wel, toen voelde hij er zich al meer thuis en bleef toch graag nog wat om de bigde gezichten der zijnen te zien. Toen er nog eens gezongen werd, deed hij weer mee, al kende hij de woorden ook niet, en zijn diepe stem klonk uit de achterhoede „als een kerkklok" zooals Keetje, het dienstmeisje, later bg' haar thuis vertelde. Miep genoot zóó. Zij was op 't hoogtepunt van haar geluk, dacht ze, maar toch zou er nog een druppeltje bijkomen om de maat te doen overvloeien. 16 't Was een verrassing van Wim en Karei; toen de keuken donker gemaakt was en de luiken daarop open gezet werden, was de uitwerking waarlijk betooverend: Buiten stond in de sneeuw de mooiste Kerstboom, dien men zich maar zou kunnen voorstellen — hun eigen reuzen-den I Stil brandden de kaarsen, den boom van top tot voet verlichtend, in den windstillen avond. Br waren geen versierselen aan, geen lekkernijen — — —, maar de sneeuw op de takken en de g'skristallen, die er af hingen, glinsterden en fonkelden in 't licht van de vele, vele kaarsen met een wondermooien glans. Er ging wijding van uit, stille wijding, en zoo ooit een Kerstboom de gedachten heiligde en Omhoog voerde, dan deed wel deze onopgesmukte boom het, die daar in al zijn soberheid een vriendelijk licht verspreidde in den besneeuwden tuin. Toch een Kerstboom — en wat voor eenl „Als Vader hier óók was, zou 't volmaakt wezen," fluisterde Miep Moeder in, terwijl ze allen stil voor het raam naar de Kerstlichten stonden te kijken. „Vader is in gedachte bij ons, kind, mèt ons de Kerstgeschiedenis doorlevend. Stellig viert hij óók een recht gelukkig Kerstfeest." „Ja," zei Miep, die nu wel goed begreep hoe Moeder dit bedoelde, en ze gaf haar een kus. „Wat is u toch een schat," voegde zij er zachtjes bij; „ik zal dit Kerstfeest nooit vergeten, Moeder!" m