Wiz uuas de Rijkste DD DOOR LU. BLOmBERB-ZEEmRH □□ fTJET ILLU5TRRTIE5 URN ]RH FRRN5E U1TBRUE H. TEN BRINK - - RRNHEfD No. 28. NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. WIE WAS DE RIJKSTE? ~ DOOR ~ Mevr. W. BLOMBERG—ZEEMAN. GEÏLLUSTREERD DOOR JAN FRANSE. UITGAVE H. TEN BRINK ARNHEM. Wie was de rijkste? Mimi Eiken woonde in het dorpje G. en was het eenigste kind van den dorpsdokter. Omdat ze heel wat ooms en tantes bezat en omdat haar ouders rijk waren, had Mimi kasten vol speelgoed. Daar waren poppen bij, die mama en papa konden zeggen. Sommige hadden echt haar, dat je zoo prettig uit kon kammen. Ze had een groot poppenhuis, waarin al die poppekinderen woonden. In dat poppenhuis was zelfs een badkamer met een echt bad en een kraantje om het water weg te laten loopen. En in de poppenhuiskamer stond een piano, die tonen het hooren, als een poppevingertje erop tikte. En om het huis heen was een ruim balcon met gezellige zitjes en met bloembakken. Mimi had wel eens tuinkerszaad in die bakken gezaaid en toen het opkwam, hadden alle poppen een schoteltje gekregen. Een poppe-schoteltje van het poppen-eetservies. Heerlijk- hè, om bij zoo'n meisje met zulk prettig speelgoed te mogen spelen. Die had vriendinnen bij de vleet. Toch — al klinkt het ook heel vreemd — er waren maar heel weinig kinderen in het dorp, die graag bij Mimi kwamen. Hoe dat kwam? Dat zal ik jullie Wie was de rijkste ? 1 4 vertellen. Heel diep in Mimi's hartje zat een leelijk, klein duiveltje en dat duiveltje heette — trots. Ze voelde zich eigenlijk veel te voornaam om met al die andere gewone kinderen om te gaan. Maar op regenachtige, vrije middagen dan verveelde ze zich vaak en dan ging ze met haar cape gauw naar den overkant, om te vragen of Elsje van den kruidenier bij haar mocht spelen, soms vroeg ze ook Piet van den burgemeester, die vlak naast haar woonde, of ze ging een paar huizen verder om Gientje en Stientje, de beide tweelingen van den dominee te halen. Elsje vond het niets prettig meer om bij Mimi te spelen* Telkens had ze wat aan te merken; Dan was het: „wat heb je een gekke jurk aan!" En een poosje later: „je hebt erge leelijke schoenen aan!" Elsje voelde zich niets op haar gemak. Ze vond die jurk juist zoo heel mooi. Ze had zelf het goed uitgezocht en moeder had er heel wat werk aan gehad. En die schoenen waren nog wel in de stad gekocht. Kleine Piet had het eerst wel leuk gevonden, om bij Mimi te komen. Hij had nog nooit meisjesspeelgoed gezien en ze gingen prettig vader en moeder spelen. Met Mimi had hij eens afgesproken ook wat van zijn speelgoed mee te brengen. En zijn groote broers hadden hem een kruiwagen vol helpen inpakken. Maar toen hij bij Mimi kwam, had ze haar neusje opgetrokken voor zijn kruiwagen en ze had gezegd: „Wat een leelijk, oud ding is dat." En toen was Piet heel boos geworden. „Die kruiwagen is zoo sterk, zoo sterk als ik zelf," had hij 5 gezegd. „Want toen mijn Pa een kleine jongen was, heeft die er al mee gespeeld. En later Jan, Maurits, Frfts en nu ik." Mimi had toen het verdere speelgoed er uit gehaald „Ik gooi hem in den vuilnisbak," had ze plagend geroepen. en toen ze zijn beertje met drie pooten zag, was ze heel hard gaan lachen. „Ik gooi hem in den vuilnisbak," had ze plagend geroepen. Toen had Piet haar opeens een heel harden stomp gegeven, zoo hard, dat Mimi begon te huilen. Piet was toen wel een beetje geschrokken. Vlug 6 had hij zjjn speelgoedbijelkaar gezocht en zijn beertje, dat altijd nog bij hem in bed sliep, had hij stijf onder zijn armpje gedrukt ën toen was hij zoo vlug als zijn dikke beentjes hem dragen konden, naar moeder geloopen. „En ik ga nooit meer naar dat kind toe," had hij gezegd. Met Gientje en Stientje was het niet veel beter gegaan. Eens op een middag, toen Mimi ze kwam halen, had moeder ze een speelschortje aangedaan. Vroeger hadden de oudere zussen het gedragen en daarom waren de poppetjes, die er op geteekend waren, wel wat verbleekt. Ze zouden juist moedertje gaan spelen en er moest uitgemaakt worden, wie de moeder zou zijn. „Ik ben moeder," zei Mimi dadelijk, want jullie met je verschoten schorten kunnen geen moeder zijn." Ze waren toen wel gaan spelen, maar toch hadden ze elkaar al heel gauw aangestooten en eindelijk had Gientje gezegd: „Nu moeten we naar huis." — Het rijke Mimitie voelde zich met al haar speelgoed heelemaal niet gelukkig. Hè, woonde ze maar in een groote stad net als haar nichtjes, dan ging ze op een meisjesschool en dan had ze met al die gewone kinderen niets te maken. Dokter Eiken en zijn vrouw hadden er veel verdriet van, dat hun eenigste lieveling zoo haar eigen leven vergalde. Mevrouw had er al vaak met de schooljuffrouw over gesproken. Misschien wist de juffrouw raad om dat leelijke duiveltje op de vlucht te jagen. — Op zekeren morgen kwam het hoofd der school de klas binnen met een heel arm meisje. Ze zag er helder en net uit, maar men zag duidelijk, dat de kleertjes uit en ter na versteld waren. Men kon aan het ouwelijke, bleeke gezichtje zien, dat het kind ontbering gekend had. „Hier komt een nieuwelingetje een plaatsje bij u vragen. Ze heet Marietje Bos." De juffrouw keek de klas eens rond. „Mimi Eiken zit alleen. Ga daar maar naast zitten." Het ontging de juffrouw niet, dat Mimi met opgetrokken neusje de nieuweling beschouwde. „Dat armoedige schaap naast mij," mompelde ze in zichzelf, terwijl ze zoover mogelijk opschikte, om Marietje Bos vooral toch niet te raken. Mimi kon wel huilen van ergernis .«Maar ze zou het straks aan moeder zeggen en vragen, of die een briefje meegaf voor de juffrouw. Stel je voor, het allerarmste kind naast haar! — Aan de koffietafel was ze stil en afgetrokken. Ze had er dadelijk over willen beginnen, maar besloot toch maar liever te wachten, tot vader naar de spreekkamer was. Want ze voelde, dat er van vader in dat opzicht niets te verwachten was. Vader had haar immers gisteren nog verteld, waarom die tekst in zijn spreekkamer hing: „Wat ge aan den minste Mijner broederen gedaan zult hebben, dat hebt ge aan Mij gedaan." „Zie je," had vader gezegd, 'tis heelemaal met onaangenaam welverzorgde en goed gewasschen patiënten te helpen, maar het is wel vaak moeilijk, vuile en vieze menschen te helpen. Doch, als ik de 7 oogen opsla en de woorden van mijn Meester lees, dan doe ik het met liefde, omdat ik dan denk aan Zijn groote heerlijke liefde." Pas had de dokter het vertrek verlaten, of Mimi zei: „Maatje, hooren rijke en arme kinderen op school naast elkaar te zitteii?" „Waarom niet kind? Voor de juffrouw of voor meneer is ieder een leerling. Hoe kom je daar zoo bij?" Nu vertelt Mimi wat er gebeurd is. Moeder luistert aandachtig. Eindelijk zijn alle grieven opgesomd en Mimi's betraande oogen zeggen: Helpt u me nu. — 't Lijkt wel, Bióf mevrouw Eiken er heusch ook treurig van geworden is, haar stem klinkt tenminste een beetje bedroefd, als ze zegt: „Die Marietje Bos kan wel veel rijker zijn dan jij." Verbaasd kijkt Mimi moeder aan. Wat is dat nu? Heeft moeder er dan niets van begrepen, of heeft moeder niet naar haar geluisterd? Ze had het juist over een heel arm meisje. Maar moeder heeft haar wel begrepen en moeder heeft heel goed geluisterd, want ze vervolgt: „Als vader eens kwam te sterven, dan moest je ook met verstelde jurkjes loopen, dan droeg je ook gelapte schoentjes, dan was je niet meer rijk. Aardsche schatten kunnen o zoo gauw verdwijnen. In ons moet het zonnig en licht zijn, dan zijn we pas echt rijk." Mimi zei niets meer. Over het briefje voor de juffrouw durfde ze niet eens te reppen. Ze zou nu zelf maar zorgen, Marietje zooveel mogelijk uit den weg te blijven. I 8 9 Of Marietje Bos blij was met haar plaatsje? Neen, in 't geheel niet. Ze zei eens tegen haar moedertje: „Moe, ik zit op school naast een heel rijk meisje, maar ze zegt nooit wat tegen me en als ik de bank in kom, schuift ze een heel eind op." — Vrouw Bos zuchtte en kuste het bleeke gezichtje. Haar kleine lieveling miste immers al zooveel! Wat waren er toch wreede kinderen in de wereld. Wie kon er nu onvriendelijk zijn tegen haar lieve Marietje! — Intusschen peinsde Mimi op middelen om van „dat armoedige schaap" verlost te worden. Moeder had vandaag nog gevraagd, hoe Marietje het maakte. Alsof zij dat wist! Ze zou het toch nog eens bij Papa probeeren. Hij kende immers alle menschen en hij zou wel weten, dat ze heel, heel arm waren. Dan zou hij misschien toch ook wel zeggen, dat zoo'n kind te arm was om naast zijn dochtertje op de schoolbank te zitten. En die gelegenheid deed zich spoedig. voor. . Op zekeren regenachtigen Zondagmiddag leest vader haar voor uit een mooi boek. Hè, vader kan zoo mooi lezen en 't is ook zoo'n boeiend verhaal. Daar wordt gebeld. Even later komt het dienstmeisje zeggen, dat mevrouw B. niets goed is en of dokter dadelijk komen wil. „Hè," zegt Mimi teleurgesteld. „Ja, 't moet kind. Plicht gaat voor genot. Ik had ook liever bij jullie gebleven. Het weertje lokt niets aan. En het is wel een kwartier fietsen." „Laat me meegaan," smeekt ze. Vader kijkt eens 10 naar moeder en hij leest van moeders gezicht af, dat er geen bezwaren zijn. — In haar dikke wintermanteltje gestoken met de wollen ijsmuts over de ooren gaat ze met vader op weg. „Nu zal ik er over In haar dikke wintermanteltje gestoken met de wollen ijsmuts over de ooren gaat ze met vader op weg. beginnen," denkt ze telkens. Maar ze weet niet, wat het is, doch de woorden willen haar niet over de lippen. En dat mondje staat anders toch geen oogenblik stil. Als Mimi de gedachten van haar vader had kunnen lezen, zou ze zeer verbaasd zijn geweest. Hoewel dokter Eiken er niet met Mimi over gesproken had, 11 •wist hij door zijn vrouw de geheele tóedracht der zaak. Dokter Eiken had in zijn huis een apotheek, waar hij al heel wat geneesmiddelen had bereid, doch nu peinsde hij over een geneesmiddel, dat het trotsche kopje van zijn Mimi moest doen breken. Mimi's vader dacht toevallig ook aan Marietje Bos, of eigenlijk aan vrouw Bos, die door hevige koortsen was aangetast. De arme weduwe kon nu niet naar haar werkhuizen gaan. Dokter Eiken was behalve geneesheer, ook mensch, ook ehristen. Niet tevergeefs keek hij dagelijks naar de bemoedigende woorden van zijn Meester: Wat ge aan den minste Mijner broederen gedaan zult hebben, dat hebt ge aan Mij gedaan. Daarom kregen de kleine Bosjes toch hun boterham op tijd, daarom ontbrak het vrouw Bos niet aan versterkend voedsel. De dokter bezocht dagelijks het kleine huisje. Vol bewondering had hij vaak Marietje gadegeslagen. Hoe goed zorgde ze voor haar ziek moedertje, hoe zacht schudde ze de kussens op, hoe netjes maakte ze de kamer aan kant. Wat sprong zij aardig om met het kleine broertje. Als Mimi dat alles eens zien kon, zou /ze zeker anders gaan oórdeelen. Dokter Eiken kreeg plotseling een ingeving. Hij geloofde, dat hij het geneesmiddel gevonden had. Ze\ hadden nu het huis van Mevrouw B. bereikt. Mimi\zou den Boschweg heen en weer fietsen, terwijl haar vader zijn bezoek aflegde. Toen de visite was afgeloopen, zei de dokter: „Mimi, we slaan links af, want ik moet in de buitenwijk zijn." 12 Mimi had er niet veel zin in. Dan kwam je in zoo'n echte armelui's buurt. „Stap maar af, hier is het en pas jij op mijn flets. Wacht maar even in het voorportaaltje." — De dokter ging binnen en Mimi keek eens rond. Daar haar vader de kamerdeur had laten aanstaan, kon Mimi juist een gedeelte van het vertrek zien. Wat een verschil, zoo'n kaal vertrek of de gezellige huiskamer bij haar thuis. Evenals in het portaal, was er maar een rood steenen vloer, met matten bedekt. Het was meteen slaapvertrek, want ze zag, dat haar vader een stoel nam en voor de geopende bedstee-deuren ging zitten. Ze vernam nu het volgende gesprek: „Hoe gaat het vrouwtje?" „O, is u het dokter? Och, 'tgaat wel. Maar ik blijf maar moe. Ik moet toch zoo noodzakelijk aan het werk. U is wel heel goed voor ons, maar mijn gevoel zegt, dat het niet langer mag." „Kom, kom. Geef je nu nog maar een poosje aan mij over. Je wil is goed, maar van werken komt niets, hoor. Alles gaat immers zoo geregeld, alsof je over den vloer was." „Och, dokter, maar mijn kleine meid moet ook zoo sjouwen. Nu broer rustig slaapt, is ze gauw naar een paar dames geweest, om te vragen of ze morgen boodschappen mag doen. Ziet u, 'tis in een van mijn werkhuizen en alle beetjes helpen. Och, 'tis zoo'n engel." De zieke zwJagt. En Mimi grijpt naar haar zakdoekje, om iets vochtigs van haar wang af te vegen 13 „Gaat je kleine meid geregeld naar school!" „Ja, dokter, dat moet zoolang als 't kan. Gisteren is de schooljuffrouw nog hier geweest en die vertelde me, dat ze op school ook zoo goed haar best doet. Maar ziet u dokter, och (de vrouw kucht en kucht nog eens, alsof ze niet goed verder durft gaan). „Biecht maar op, moedertje." ,,'t Zijn maar kinderpraatjes. Ik moest er u eigenlijk niet mee lastig vallen!" De zieke wacht weer, doch de dokter zegt bemoedigend: „Ga door vrouwtje, ga door. Stort je hart maar eens uit. 't Zal je goed doen." — De vrouw blijft zwijgen en de dokter vervolgt: „Wil ik je eens op weghelpen? Zit jouw kleine meid niet naast een heel onaardig meisje, dat Mimi Eiken heet?" Mimi was haast werkelijk met de deur in huis gevallen. Wat. heeft zij met die zieke vrouw te maken? Of woonde hier soms Marietje Bos, dat armoedige schaap? Ze had grooten zin om weg te loopen. Misschien heeft ze zich vergist. Ze wil hooren, wat de zieke antwoordt. „Och dokter, ik heb de juffrouw gevraagd de meisjes maar van elkaar te zetten. Laat ze maar zitten naast een meisje van haar soort, 't Zou voor de beide kinderen wel zoo plezierig zijn." „Met mijn toestemming gebeurt dat nooit," zegt de dokter op strengen toon. „Er is genoeg scheiding 14 in de groote menschen-wereld, laten onze kinderen daar alsjeblieft niet mee beginnen." „Och, dokter," vervolgt de vrouw en 't lijkt Mimi, alsof ze diep bedroefd is, „ocb dokter, Marietje ziet er alle dagen tegen op om naar school te gaan. Ze zegt: „Moe, Mimi vindt het zoo naar om naast me te zitten. Als ik in de bank kom, schuift ze zoo ver mogelijk op. En tegen de rijke kinderen zegt ze, dat ze ervoor bedankt naast zoo'n arm schaap te zitten." Als ze me dat allemaal vertelt,. loopen de tranen langs haar wangen." 't Is er uit en de dokter ziet ook tranen in de oogen van vrouw Bos. Ze schijnt echter spijt te hebben over haar openhartigheid en vervolgt opeens: „Och, uw dochtertje zal het zoo kwaad niet meenen." „Bi hoop het," zégt de dokter en maakt aanstalten om te vertrekken. Mimi heeft wel tienmaal het stuur aan haar fiets beetgehad, om weg te .willen gaan. jToch wou ze meer hooren, ze wachtte op een enkel verontschuldigend woord van haar vader. Voor ze het goed beseft, staan ze weer samen in het nauwe portaaltje. Vader zegt niets en Mimi durft niets te zeggen. Dokter Eiken is innerlijk diep bedroefd. Met in de eerste plaats om de werkelijke armoede, die hij in het woninkje van Vrouw Bos aanschouwd heeft, maar om de veel grooter armoede, die daar is in het hartje van zijn kind. 's Avonds, als Mimi reeds lang sluimert in haar mooi, zacht bedje, spreken de dokter en zijn vrouw nog lang over een arm, rijk meisje en een rijk, arm 15 meisje. Mevrouw Eiken besloot een kerstfeest te bereiden in het huisje van vrouw Bos. Daar zou ze wat zonneschijn brengen, zonneschijn in het hartje van Marietje, zonneschijn in het hartje van haar eigen kind. Want Mimi zou meegaan. Als Mimi op kerstmorgen wakker wordt, dan glinstert de sneeuw op de daken en op de tuinpaden. „Een witte Kerstmis, hoe mooi," jubelt ze. Ze vindt het aardig, dat ze vanavond met moeder mee mag om aan arme, zieke menschen pakjes te brengen. Dan gaat ze meteen heerlijk laat naar bed. Ze is maar blij, dat vrouw Bos weer beter is, want om daar naar toe te gaan, dat zou ze niet meer willen. Maar toen ze dien avond in haar keurig kamertje rondkeek, zag ze opeens die kale, armoedige kamer van vrouw Bos voor zich en toen was ze toch maar heel blij, dat ze Mimi Eiken en niet Marietje Bos was. Ze heeft ook niet meer over „het armoedige schaap" gesproken en nu ze weet, dat ze het zoo heel naar vindt, zal ze ook niet meer opschikken. Verder kan ze er dan toch niets aan doen. 's Middags helpt ze vader en moeder met het versieren van den kerstboom. Omdat het Kerstmis is, bezoekt vader alleen maar de ,ernstige patiënten. En terwijl zij vanavond met moeder uit is, hangt vader geheimzinnige, kleine pakjes aan den boom, die ze er zelf af mag halen. Als de maaltijd is afgeloopen, gaan ze met hun drietjes op pad. Moeder, Trien, de dienstbode, en 16 Mimi. Ze zijn bepakt en beladen. Het is voor de eerste keer, dat Mimi mee gaat. Moeder vond haar verleden jaar nog wat jong. Zij draagt een stapel boeken, die moeder keurig heeft gerangschikt, zoodat ze maar van het rijtje af heeft uit te deelen. Och, och, gaan ze met hun drietjes op pad. Moeder, Trien, de dienstbode, en Mimi. wat betreedt ze een armoedige woninkjes. Bn wat is er overal een blijdschap bij hun komst. „Waar nu nog naar toe?" vraagt ze eindelijk, als haar boekenstapeltje flink begint te dunnen. „Naar Marietje Bos, kind. Laten we daar de rest eens brengen." 17 Mimi trekt een pruülipje. Hè, nu ging ze veel liever naar huis. Maar moeder doet net, of ze daar niets van bemerkt. Dus moet ze zich in het onvermijdelijke schikken. Weer gaat ze het bekende wegje langs en mevrouw Eiken zegt tegen Trien: „Zet jij nu je pakjes in het portaal en ga maar naar huis, dan komen wij straks wel." Als Mimi gedurfd had, zou ze gevraagd hebben om met Trien mee naar huis terug te mogen gaan. Maar moeder licht de klink reeds op, Trien zet haar pakken neer en verdwijnt. Heel zacht openen ze de. deur: vrouw Bos mocht eens slapen. Zonder j zelf opgemerkt te worden, slaan ze een alleraardigst tafreeltje gade. MïÈrietje zit bij de tafel met een groote stoof onder haar dunne beentjes. Broertje Jan zit op haar schoot te spartelen en te kraaien van belang. Ze probeert van alles om hem rustig te houden. „Zal Marietje Jan voorlezen, heel zacht voorlezen, want moesje slaapt?" Maar Jan rijdt bever paardje. Opeens is hij heel stil en kijkt verlegen met zijn duimpje in den mond naar de deur. Marietje krijgt een kleur als vuur, nu ze de bezoeksters ontdekt. Als Jantje ziet, dat ze zooveel pakjes bij zich hebben, neemt hij het vingertje maar uit den mond en begint te kraaien van pret. Vrouw Bos slaat de oogen op. „Hè, dat spijt me," zegt mevrouw Eiken, terwijl ze de bedstee nadert. „Mij niet, mevrouw. Welkom hier. Een heelen dag zonder rusten gaat nog niet; maar ik heb een lekker slaapje te pakken." Mimi treedt nu verlegen nader, maar vrouw Bos 18 schijnt nog meer verlegen te zijn. Ze verschrikt er als 't ware van. „Hoor eens vrouw Bos, wij komen hier met jullie kerstfeest vieren. Mimi en Marietje moeten eerst maar eens het portaaltje leeg maken." Dat ging maar wat vlug in zfjn werk. De doktersvrouw steunde vrouw Bos met wat kussens in den rug, dan kon ze op haar gemak alles zien. Toen hielp ze Mimi met uitpakken. Wat een schatten kwamen er voor den dag. Een zak suiker, een pak thee, een pak koffie, boonen, rijst. Vrouw Bos zat hoofdschuddend met betraande oogen al die heerlijkheden aan te staren. En Janneman dribbelde langs den tafelrand, al maar roepende: „Jan hebbe, Jan* wil alles hebbe." Als Marietje dacht, dat moeder het niet goed zien kon, liep ze met de schatten naar de bedstee. „Kijk eens moe, z,ulke lekkere worst, waar u zooveel van houdt," of „wat een fijne ham, die is voor Zondag." — Toen de af deeling eetwaren was afgeloopen, kwamen de kleedingstukken aan de beurt. „O, een mooie wollen deken! Mag hij dadelijk op Moe's bed?" Mevrouw Eiken knikte lachend van ja en daar Marietje haast bezweek onder den last, nam zij het werkje maar over. 't Was aandoenlijk om te zien, hoe de magere bleeke handen liefkoozend langs de wol streken. — Nu kwam er uit een groote doos een flinke omslagdoek te voorschijn. Marietje kon niets anders zeggen, dan: „O!" Een groot pak, waarop 19 „Marietje Bos" stond, mocht ze zelf openen. Nog een papiertje en nog een papiertje, eindelijk een vloeipapier en toen kwam er een mooie roode jurk te voorschijn. Aan de bedankjes kwam geen eind en mevrouw Eiken sloot Marietje in haar armen en sprak: „Dat heb je wel verdiend, lief, zorgzaam huismoedertje." toen kwam er een mooie roode jurk te voorschijn Nu was Jan aan de beurt. Mevrouw paste hem een gebreid broekje en truitje aan, maar het was een heele toer, den jongen eventjes te laten stilstaan. Marietje ging schuchter naar Mimi en zei fluisterend: „Bi zal aan moe vragen, of ik die prachtige jurk ook eens een enkel keertje op school aan mag hebben. Schuif je dan niet meer op?" Mimi was niet ongevoelig. Wat ze gezien had, in 20 dit kamertje van deze menschen, die gelukkig waren met zoo weinig, had haar sterk ontroerd. Haar trots had een gevoeligen knak gekregen. „Br schik nooit meer voor je op, het hindert niet, wat voor jurk je aanhebt," zei ze hartelijk. En toen sloeg ze haar arm" om Marietje heen, trok haar naar zich toe en fluisterde: „Vergeef me maar alles!" Vergeven? Vroeg Mimi vergeving? Het goede Marietje wist heusch niet, hoe ze het had. „O, Mimi ben je nu nooit meer naar tegen me?" vroeg ze verbaasd. Mimi's betraand gezichtje was het beste antwoord. Stillekens met dankbare harten hadden de beide moeders hun kinderen gade geslagen. „Laten we nu samen „Eere zij God" zingen. Kom Mimi en Marietje, laat je stemmetjes eens hooren." Wat klonk die Engelenzang in dat armoedige vertrekje heerlijk mooi. Toen het „amen" weerklonk, lag vrouw Bos met gevouwen handen. Mevrouw Eiken en Mimi vertrokken geheel anders, dan zij gekomen waren. Zij voelden het ieder op eigen wijze, dat het Kerstkindje nog immer woning wil maken in de harten der menschen. En Mimi Eiken werd een andere Mimi Eiken, omdat ze op dien kerstavond had ervaren, dat onder een armoedig kleedje een edel hartje kloppen kan.