J. WORP. VEERTIG TWEESTEMMIGE LIEDJES' . VOOR SCHOOL EN HUIS. WOORDEN' VAN P. LOUWERSE. ZESDE DRUK. » BIJ T. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG, 1916. UITGAVE VAN J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG. g. c. wee ren; LIEDERKEDR VOOR DE SCHOOL EN HET LEVEN. 125 liederen van Nederlandsche dichters en componisten. ZESDE, geheel omgewerkte druk door B. J. DOUWES. Prffs, ingenaaid f 0,60, in linnen f 0,75, gebonden f 0,85. Inhoud van den zesden druk. EERSTE LEERJAAR. k g?,at slapen. - 2. Ons kipje. - 3. Een licht deuntje. - 4. In 't jongenspak. - ' i krabbelt daar. - 6. Scheepjes varen op de zee. - 7. Wiegeliedje. - 8. Sinterklaasje* ~ 9-,MorS<=n voor 'teerst in 't spoor. - 10. Als 'k rijk was. - 11. Wiegeliedje 12 Poesjes dansliedje - 13. In Mei. - 14. Vroeg op. - 15. Naar Luilekkerland. - 16 Een kleine vertelling. - 17. Daantje. - 18. De draaimolen. TWEEDE LEERJAAR. 19. In de wei. - 20. Flensjes bakken. - «." Het breistertje. - 22. Bij de wieg. — 23 De §™™ JaSer- - 24- Als ik groot ben. - 25. Het boerinnetje. - 26. Een raadseltje. £■ M??an.ne e" haar P°P' - 28- °e schutters. - 29. De ooievaar. - 30. Pinksterblommen. Is.' ~ Ia 1!MorSen* vroeg. - 33. 't Vogelnestje. - 34. Twee waaghalzen. - oo. broeden nacht. — 36. De groenboer. DERDK LEERJAAR. ii3nnDeJ>nrJf1^aaier-,ö L8- G.°eden,nacnt- " 39' Goê morgen!.- 40. Mandenmakertje. 41. Oud moedertje. - 42. Maantje. - 43. Koppig. - 44. Daar zit een spreeuwken. - 45. Klaas a \r , aa& e2 00ievaar. - 47. Een dansje op de hei. - 48. De koekoek. - 49. 't Ver■ dwaalde lam. - 50. Zomer. - 51. De waterwagen. - 52. Als ik vroolijk ben. - 53. Hen lustig liedeken. - 54. Roekoe. VIERDE LEERJAAR. 55. Twee voerlui. - 56. Herfstlied.'- 57. Wiegelied. - 58. Naar buiten! - 59 Rood• borstje. - 60. Sneeuwklokjes. - 61. Voorjaarskoelte. - 62. Meiliedje. - 63. Wandeliied S*' 1Ko213^J1- 'J^i ""Wdasrmaapje. - 66. Smidslied. - 67. Ons kerkje.' - 68. O, Zomer! - 69. Lijsterbessen. - 70. In Nederland. - 71. Avond. - 72. De melkmeisjes. VIJFDn: LEERJAAR. 73. Spelevaren. - 74. Goeden nacht. - 75. De mulder. - 76. De zllvei-vlnnt li' f"" "f?,?an We«»erl»nd. - 78. Herfstliedje. - 79. Wilhelmus. - 80. Winterm-et 81. Sneeuwklokje. - 82. Volkslied. - 83. Meimorgen. - 84. De kleinste. - 85 Cksïied. m. Nieuwe haring. ~ ' ^ BC*>aW en tronw- " 89" Naar hüis - ZESDE LEERJAAR. 91- *!e,«."«<,J« *e ««e- - 92. AvondUedje. - 93. Herfst. - 94. Elk in ziin element 95. Wij willen HoUand houen. - 96. Beter te geven dan te ontvangen - 97 «««p .b- _ 98. Lentelied. - 99. HoUandsch. - 100. Marschlled. - 101. Blolme'nlied. '- 102. Van een Zeeuwschen jongen - 103. Vlaegelied. - 104. De herder. - 105. HJen zomerda™ 106. Te land en ter zee. - 107. 's Avonds. - 108. Mijn Nederland. omeraa°- y-OORTZETTINGSKLASSEN. nf^f,'lf ~ «i>-tIH-er/SV E?.n-1'?dje uit den Vreemde. - 112. Onpartijdig. - neL?4«'wnt y,4-,BlJ de Hr"?e- _ l}k 0as Prinsesje. " «6- Zilverglanzend aan den hemel. - 117 Wilt heden nu treden. - 118. De Hei. - 119. Beurtzang. - 120. Paarl der §2llllen; ~ 121- M?„r«fe *»«« koe stercb. - 122. Zingen. - 123. Het 'Angtlus 124. Goêmorgen. - 125. Avond. «.u0eius. De 19 vetgedrukte liedjes zjjn gekozen door „Het Comité voor Eenheid in den Volkszang." J. WORP, VEERTIG TWEESTEMMIGE LIEDJES VOOR SCHOOL EN HUIS. WOORDEN VAN P. LOUWERSE. ZESDE DRUK. vfó' • v # r BIJ J. B. WOLTERS' U. M. — GRONINGEN, DEN HAAG. N°. 1. DE GROOTE JAGER. Vroolijk. 1. Daar ging een ja - ger op de jacht Met 2. Een zwar-te punt stak bo - ven 'tgras. ,,Ha," 3. De schnt - ter laad - de zjjn ge - weer, Leg - 4. „Zoo," riep bij, „die is ook ge-weestl" Hij wei - tasch en dacht de ja de aan-stonds aan ging er heen ge - weer; gers - man, en paf! en toen Nu liep hij hard en „Als dat nu. eens een Een schot weer-klonk, de Vond hij in plaats van dan weer zacht De vel - den op en haas - je was, Dan was 't er daad -. l{jk rook viel neer, En de oo - ren wa - ren 't grau - we beest Een stuk ge - scho - ten 1* 4 neer, Nu liep hij hard en dan weer zacht De an, Als dat nu eens een haas - je was, Dan af, Een schot weer-klonk, de rook viel neer, En schoen, Vond hij in plaats van 't grau-we beest Een vel - den op en neer. was 't er daad' - lgk an." de oo - ren wa - ren af. stuk ge - scho - ten schoen. N". 2. DE WITTE WERELD. Levendig. 1. 'tls van-daag de wit - te we - reld! 2. Wacht eens, ik ga bal - len ma - ken 3. Wilt ge een ves - ting bom - bar - dee - ren 5 Straat en veld en boom en dak, Of een sneeuw - pop van sta - vast! Of een gre - na - dier ver - slaan, Al - les heeft zich weg - ge - do - ken Jon - gens, komt, dan is de kou - de 'k Ben je man bjj al - le spe - len, In het wit - te win - ter - pak. Geen van al - len ons tot last. 't Komt er nie - men - dal op aan. Ik al - leen loop blauw en bont Zoo je graag ont - dooi - en wou, Flink zoo, mak - kers, trekt van leer! 6 Van de kou - de hier in 't rond Steekt de han - den uit de mouw, Wit - te vo - gels, daal ter neer! Langs den wit be - sneeuw - den grond, Langs den Dat 's uit-mun -tend voor de kou, Dat 's uitDat is prach -tig win - ter - weer! Dat is wit be - sneeuw-den grond, mun - tend voor de kou. prach - tig win - ter - weer. N°. 3. OUD MOEDERTJE. 1. Voor 't ven-ster kijkt ee - ne ou - de vrouw En 2. Voor 't ven-ster staat ee-neou - de vrouw En 3. Voor 't ven -ster wacht die ou - de vrouw Dat 7 ziet zeeën klei-nen guit, Die, o zoo graag wat ziet ze een klei - nen guit, Die lus- tig zingt en lus - tig troep-je dan, En me-nig-maal toont pla - gen wil, Dan ' tikt zij op de danst en springt, Dan tikt zij op de zij aan ons, Hoe zij ver - tel - len ruit. En nie-mand zag ons groot ■ je nog Zoo ruit. En nie-mand, die dat heeft ge - hoord, Is kan. Maar hoe haar naam is, 'k weet het niet; Doch vrees-lijk drei-gend staan, Die voort-ging met zijn ooit nog door - ge - gaan; Want ie - der - een wipt wat ik zeg - gen wou: Heeft Sin - ter - klaas een 8 En stre-ken heeft be - na? naii - le-Rwaau raii sire - Keu neen De - gaan. e - ven graag Eens bij dat groo - tjen aan.' vrouw ge - had, Dan was zij eens zijn' vrouw. N°. 4. DE IJZEREN HARDDRAVER. Vroolijk. Vroo - lijk t. Vroo - Jijk rent door bosch en beem • den 2. Of het hee - le da - gen rond - snelt, 3. Is dat niet een aar - dig zwart - je ? y r r r 't Uz' -ren paard maar lus - tig voort, 't I Jz' - ren Nim - mer is het moe -de of mat, . Nim - mer Is dat niet een kost'-lijk beest? Is. dat —V V , Jk~ r Ir I r* ¥ mm v v paard maar lus - tig voort, Krach-tig snui-vend, dar-tel is net moe - de ot mat, En mijn ei - gen oo - gen niet een kost'-lijk beest? Neen, er is geen be-ter 9 spoord. Al - tijd is ons zwart-jen klaar, Om te at. Ja, 't be - hoeft ni»*t op de baan On - der weest! Spoor-tbein heet zijn lan - ge staart. Kent gij holrlen, hol - len maar! Al - tijd is onszwar-tjen 'te-ten stil te staan! Ja, 't be-hoeft niet op de nu den naam van't paard? Spoor. - trein heet zijn lan-ge klaar, Om te hol - len, hol - len maar! baan On - der 'te - ten stil te staan 1 staart. Kent gij nu den naam van 't paard ? 10 N°. 5. NOTENKRAKEN. Vroolijk. L Daar hin - gen no - ten aan dien boom In 2. En blaast des win - ters langs het pad De 3. En spreekt hij van den no - ten - dop, Waar 4. Zoo vliegt het a - vond - uur voor - bij! 't Is groo-ten o - ver - vloed; Mijn va - der sloeg zeer storm wind koud en guur, Dan zet-ten wij, als in klein Duim-pje eens voer, Dan ma-ken we aan-stonds o, zoo spoe - dig laat! Wij kij-ken al - len al - len af. de a - vond komt, zulk een schip zeer ver - baasd, Die no - ten blank en Ons om het koest' - rend Met mast, boeg, zeil en Als 't klok - je ze - ven 11 zoet. De bol - sters zgn er af - ge - daan; Nn vuur, En, wijl dan va-der-lief ver - telt, Wordt roer, Of knut - se - len zoo nn en dan Een slaat; Want dan is 'tein-de van de pret En '-3 kun - nen wij aan 't pel - len gaan. De me - nig noot - jen af - ge - peld. En kik - ker, die goed sprin - gen kan. Of 'theet: „Nu, kind' - ren, gauw naar bed!". Want bol - sters zijn er af - ge - daan; Nu wijl dan va - der - lief ver - telt, Wordt knut - se - len zoo nu en dan Een dan is 't ein - de van de pret En i kun - nen wij aan 't pel - len gaan. me - nig noot - jen af - ge - peld. kik - ker, die goed sprin - gen kan. 'theet: „Nu, kind' - ren, gauw naar bed!" 12 N°. 6. MANDENMAKEETJE. Matig. /* #■ 1. In - slag, door - slag, lang - zaam ver - der, 2. Tik - tak, tik - tak, nog wat vas - ter! 3. Kits - rats, rits - rats, klei - ne stok - jes 't Mand-je moet van a - vond klaar. Wie zijn kost - je Ste-vig moet het in el-kaar; Klei-ne gaat-jes Ste-ken hier en daar nog door! Nn, ik wil je wil ver-die-nen, moogt ge vin-den, dan wel zeg-gen: Die moet wer ken, wer-ken maar! Groo - te wordt gij niet ge-waar. 'tWordt een aar dig mand-je, hoor! 13 't Daag - lijksch brood wordt zuur ver - diend. 't Daag - lijksch brood eischt o - ver - leg. Dan heb ik mijn daag-ljjksch brood. In - slag, door - slag, Tik - tak, tik - tak, Kits - rats, koop het,. bes ja, klein vriend, zeg: groot, 't Daag - lijksch brood wordt zuur ver - diend. 't Daag - lijksch brood eischt o ver- leg. Dan heb ik mijn daag -lijksch brood. o ver daag -lijksch N°. 7. EEN-TWEE-DRIE-VIER. 1. Op een' mooi - e fl - del - dij - ne 2. Kind' - ren mo - gen jo - lig we - zen, 14 Dans Kind' ik •ren net - jes mo - gen li in de vroo - lj'k maat, zijn! Een -tweeEen - twee- — — een — — do pret! Een - twee - drie - vier, zoo naar bed! vreê; Een - twee - drie - vier, weg daar meê! 15 En dan wals ik, wat een pret! Nim - mer boos of on - te - vreê; Een - twee - drie - vier, zoo naar bed! Een - twee - drie - vier, weg daar meö! lil N°. 8. WIEGELIEDJE. 1. Slaap ge - rust, mijn klei - ne knaap, 2. Maar Eén waakt voor u en mij; 3. Slaap ge - rust dan, klei - ne knaap, Ik be - hoed u Kind en moe - der Gij zijt vei - lig in den slaap; 'tWieg-kleed ze - gent Hij Ja, voor. in den slaap. God houdt 16 dekt u zacht - kens toe; Gij zijt al - len, groot en kleen, Waakt er o - ver ons de wacht, Lie - ve zacht groot 1 l> vei - lig dag en jon - gen! aw' Moê! nacht steeds Eén! Goe - den nacht! N°. 9. DE MELKMEISJES. Levendig. — -TTTT i 1. 'sMor - gens vroeg, als 't haan - tje- kraait, 2. Vroo - lp rep - pen zij zich voort 3. Drie - maal heeft de haan ge - kraaid Gaan de boe - ren mei - den Met heur kan - nen Langs den groe-nen ak - ker, En zij zin-gen En de boe - ren - mei - den Kee - ren nu met 17 blaak ge - poetst me - nig - maal kan - nen vol Naar de stil - le wei - den. Zelfs den leeuw'-rik wak - ker. Uit de groe - ne wei - den 1 Hop-sa, hop-sa, di - del-dom! 't Koe -tje roept al: Hop-sa, hop-sa, fl - del-dijn! „Wie van ons zal Hop -sa, hop -sa, tra - la - la, Lek - kre melk komt t^'-f-t-i^-^r—f—f-^-f-ï-0 „Kom, o kom, ' Spoe - dig naar de wei - den! de eer - ste zgn ? Leeuw'-rik, ben je al wak - ker? er, ja, ja, Uit de groe - ne wei - den! /' I Spoe - dig Leeuw' - rik, Uit de naar de ben je al groe - ne wei - den!" wak - ker?" wei - den!" worp, Veertig tweestemmige liedjes, 6e.druk. 2 18 N°. 10. VOGELNESTJE. Langzaam. L Ver - scho - len 'in de tak - ken, Ver- 2. En uit dat aar - dig nest - je, Daar 3. Nu snelt door struik en loo - ver De 4. Dat zorgt zoo voor de jon - gen Bij bor - gen ach - ter 't groen, Daar hangt een vo-gel klinkt een zacht ge - piep, Als - of een jon -ge vo - gel - moe - der toe En helpt de lie - ve dag en ook bij nacht. Weest rus - tig, bloo-de nest - je Van al - Ier-liefst fat - soen, Daar vo - gel Zacht om zijn moe - der riep, Als- klei - nen, Zoo tee - der, zwak en moê. En klei - nen, Uw moe - der houdt de wacht! Weest 19 rust - tig, bloo - de klei - nen, N°. 11. VAN EEN EZEL. Niet te snel. ■ 1. Een e - zei is een raar ge - zei! I- 2. Maar eens vroeg ik hem: „Ben ik dom?" I- 3. Toen lach-te va - der wat hij kon: „Ha- 4. Hoort, jon-gens, als ge een grauw-tje hebt, I- 20 a, i - a, i - a! Want vraag ik: „Ben je ook a, i - a, i - a! Hij stak toen gauw zij - ha, ha - ha, ha - ha!" Maar ik was boos, want a, i - a, i - a! Ei, doet hem dan geen dom en traag?" Dan zegt hij aan-stonds: ne oo - ren op En riep bru - taal: „Ja de e - zei riep Maar on - op - houd' - lijk: dom - me' vraag, Want al - tp zegt het: „Ja, ja - ja!" Dan zegt hij aan-stonds: „Ja!" „Ja, ja - ja!" En riep bru-taal: „Ja - ja!" „Ja, ja - ja!" Maar on - op-houd'-lp: „Ja!" „Ja, ja - ja!" Want al - tp zegt het:' „Ja!" 21 N°. 12. NIEUWE HARING. Licht, vroolijk, maar niet te snel. 1. Va - der - tje, va - der - tje, ga je naar zee? 2. Doch - ter - tje, doch - ter - tje, 'k ga er op nit. Ja? want je schuit ligt al klaar. 't Van - gen staat won - der - goed aan. Breng je me, breng je me ha - ring dan meë ? Gin-der ver, gin - der ver dob-bert de schuit. 'k Draag ze dan, 'k draag ze dan aan-stonds naar steê; Hoor je 't wel, hoor jg 't wel, daar is de buit, 22 Zoo komt het geld bij me - kaar! En Daar komt de ha - ring van - daan! En weet je, wat kom ik met ik de roe - pen zal, Nu la - ding weer, Dan ha - ring, nieu - we ha - ring! ha - ring, niéu - we ha - ring! 23 N°. 13. EEN VOGELCONCERT. Levendig. vo - gels in 't wild, Waar 't loo - ver der zui - ver en rein, En dat uit die bos-schen, der bos - schen van trilt! • Wat keel - tjes, die keel - tjes zoo klein! Och, 24 blij! Daar ha - len de mg - ne, de zij, Dan klon - ken mijn lied - jes, mjjn mij - ne niet bij. Van sjing-sjang, van lied - jes ook blij. Van sjing-sjang, van kling-klang, van wie - de - wie - wiet, Pink kling-klang, van wie - de - wie - wiet, Pink pink pink tuur - lu - re, van sjie - re kie-kiet! pink pink tuur - lu - re, van sjie - re kie - kiet! 25 N°. 14. GOD ZEGEN' U. Langzaam. Th 1. Daar liep langs 's hée - ren stra - ten Een 2. Maar op een win - ter - mor - gen Bleef blin - de be - de - laar, Al roe - pend nit den de ar-me ziek in huis; Toen bracht een vriend' lijk treu-ren: „Och, geef me een cent - je maar!" En knaap - je Hem zelf zij-ne aal-moes t'huis. En als men 't knaap - je hem ee - ne aal - moes bracht, heeft voor 't lest ge - hoord Dan Het 26 knik - te hij en sprak heel zacht: „God zwak en nauw ver - staan - baar woord: „God ze - gen ui" ze - gen u!" N°. 15. BEN VLINDERTJE. Vroolijk. 1. Vlin - der-tje, vlin-der-tje, kom toch eens hier, 2. Vlin-der-tje, vlin-der-tje, zet je toch neer! 3. Vlin-der-tje, vlin-der-tje, eer je 't'ver-geet, Rust eens wat uit op den grond! Heb je dan ner - gens meer rust? Ziet ge die musch daar wel staan? 27 Luis-ter eens, luis-ter eens e-ven, mijn dier, Wip - wip - wap, wip - wip - wap, he - nen en weer, Een -twee - drie, een -twee -drie, zjj heeft je al beet! Is dat zoo, is dat zoo groot een plei - zier, Kechts-om nu, links-om nu, licht als een veer, Beest-je - lief, beest-je - lief,'t doet mij wel leed; Al maar dat flad - d'ren in 't rond ? Heb je , de bloem - pjes ge - kust ? 't Is met je flad - d'ren ge - daan! N°. 16. DE KLEINE KONINGIN. 1. Daar liep een aar - dig meis - je Bij 2. Daar bond zij lie - ve krans - jes, Nog 3. En 't vo - gel - tje op den boom - tak Vroeg 4. Toen klonk door tak en twij - gen Heur 28 zo - mer - dag door 't bosch, door'tbosch, Bij geu - rig, frisch en schoon, on schoon, Nog luid-keels in zijn lied, zijn lied, Vroeg hel - d're lach: ha - ha, ha - ha! Heur zo - mer - dag door'tbosch; Ze pluk-,to klei-ne geu - rig, frisch en schoon; Zij le - ken op haar luid-keels in zijn lied: „Is dat de ko-nin- hel - d're lach: ha - ha! En dee-cho gaf den bloem - pjes En vlij - de zich op kop - jen Een ko - nin - gin - ne gin - ne Van 't klei - ne volk - je vo - gel Heel zacht ten ant - woord: 'tmos, Ze pluk - te klei - ne bloem-pjes En kroon, Zij le - ken op haar kop - jen Een niet? Is dat de ko - nin - gin - ne Van '„Ja!" En dee-cho gaf den vo - gel Heel 29 vlij - de zich op 't mos. ko - nin - - - gin - ne - kroon, 't klei - ne volk - je niet?" zacht ten ant - woord: „Ja!" N°. 17. IN DE SMIDSE. Levendig. 9 1 1. Hei - sa, hop, 2. Hei - sa, hop, 3. Hei - sa, hop, Hei daar valt de ha - mer van 's mor-gens vroeg al wat for-sche le - den, NB. Dreu - nend op het aam - beeld neer, Von - ken Al - tijd door tot 'sa - vonds laat, Spat - ten Bree - de schou-ders, kloe - ke » borst, Wat een N.B In de maten tusschen de teekens NB. zingen bij het derde couplet de beide stemmen alle noten, zoowel die met de staarten naar boven als die, welke met de staarten naar beneden staan. 30 spat - ten, von - ken spat - ten Door de von - ken, spat - ten von - ken In de vuist met §ta - len spie - ren, Wat een smid - se, door de smid - se! Hei - sa, smid - se, in de smid - se! Klin - keu vuist met sta - len spie - ren, Die de Él ha - mers op de maat! Rik - kezwa - - re ha - mers torst! 'tGloej-end hoog en dan om - laag. Ja, zoo tik - ke, tak - ke - toe, Al - tp ij - zer sist en spat! Smid, je 31 hoog en dan om - laag. Ja, zoo tik - ke, tak - ke - toe, Al - tijd ij - zer sist en spat! Smid, je ünzzzzp fJL p * 1—ss—ï— gaat het lus - tig, bent een al - - le daag! nim - mer moê! Go - - li - - - ath. N°. 18. ARM KNAAPJE. f 'VII 1. Een knaap - je speel - de heel al 2. Nu klonk zijn hulp - kreet luid in 3. Twee da - gen la - ter vond een 32 leen. Zijn tol, zijn tol vloog in de 't rond; Maar geen, maar geen, die bij - stand man Vlak aan, vlak aan den wa - ter - I ~~V ^ I vaart. Hij lei zich schie-lijk op den bood. Hij zonk al ver - der in den kant Een kin - der - lijk, en 't hield een i v ®m v • j | kant En . greep hem heel be - vloed En vond een droe - ven tol In zijn , ge - slo - ten daard. Hij stond weer op, maar viel ter neêr, Het dood. Toen vloot het wa - ter in den vliet Weer hand. En 't knaap-jen, och, wijdt hem een traan, Is 33 wa - ter week en sloot zich weêr. voort, als was er niets ge - schied. met zijn tol in 't graf ge - gaan! N°. 19. HET MOEDERLOOZE KIND. (Aan een lief vijfjarig meisje.) Langzaam en treurig. P^U/ JW> - W^ 1. Ons huis is zoo groot en ik 2. Ons huis was zoo o - pen, zoo 3. Een ' wa - gen in 't zwart heeft, haar 4. 'k Ben daar - om zoo treu - rig, zoo 5. Soms droom ik, dat zij naast mijn zoek er naar één; Mjjn va - der is luch - tig, zoo frisch, Maar 't blijft thans ge - he - nen ge - bracht, En nu kust al - droe - vig te moê, Ik wou toch zoo bed - de - ken zit, Dan hoor ik haar Worp, Veertig tweestemmige liedjes, 6e druk. 3 34 ■ daar, slo leen graag spre * maar ten, maar naar ken, mtjn nu mijn mgn en moe - Moê Va Moe 'k weet, der ging er niet mij goe der weer dat zij heen! Zij is! Wel nacht! 'kVertoe, En bidt... Stil, zon - gen zoo dik - wijls te za' - men een tin - telt het straal-tje der zon op de loor wel geen kus, want hij geeft er mij zeg - gen haar: Va - der heeft zoo - veel ver- de oog - jes be - schie - ten, — 'k hoop, dat zij weer 35 " 7^&f I I heb maar ver - driet! O Moe - der! o 'k mag er niet uit! O Moe - der! o zij dat ook deê! O Moe - der! o zing weer een lied! O Moe - der! o U in mijn droom, O Moe - der! o Moe - der! o Moe - - - - der! Moe - der! o Moe - - - - der! Moe - der! o Moe - - - - der! Moe - der! o Moe - - - - der! Moe - der! o Moe - - - - der! N°. 20. EENE KONINGIN. Matig 1. Ik ben 2. Ha - re on 3. Een strooi een' vreem - de ko - nin der - da - nen voert zij en hut noemt zij pa 3* 36 gin; Zij heeft een -klein ge - aan Naar ei - gen zin en leis; Daar leeft en werkt zij bied, Zij heeft een klein ge - bied; Zij draagt geen lust, Naar ei - gen zin en lust. Zij vol - gen in, Daar leeft en werkt zij in. Haar heer - schap - kroon, Zij heeft geen troon, Zij haar Nu hier, dan daar, En pj| Is 't rijk der bij. Des Zij Nu 't rijk der troón, daar, bij- doet ge-staêg haar ei - gen zin; Mi-nis-térs wil zij niet meer ver - der gaan, Dan hou - den win - ters gaat zij nooit op reis, Der bij - en 37 heeft zij niet; Mi - nis - ters de an - - - d'ren rust, Dan hou - den ko - - - - nin - gin, Der bij - en heeft zij niet! de an - d'ren rust. ko - - nin - - gin. N°. 21. ONZE TOREN. 1. Daar staat de reus van een - wen oud Nog 2. Hij staat daar als een mach-tig vorst Op 3. „Reeds wees mijn gou - den vin - ger 't uur Aan 4. Zoo spreekt de to - ren; maar de tijd, Die 5. En dan zegt ook ons na - ge-slacht, Wan 38 recht van lijf en leên; Nog boort zijn fie - re, ei - gen rijks - ge - bied, En roept ons uit de 'troem - rijk voor - ge - slacht; 'kZal 'tuur het kind ook zoo - veel deed ver - gaan, Zal een -maal ook met neer 't uw puin-hoop ziet: „Zelfs to - rens stor - ten grij - ze kruin Schier door de wol - ken hoog - te toe: „Mij de - ren deeeu - wen wij - zen, dat Nog op s een toe - komst ijz' - ren arm Dien reus te mor - zei . een - maal in; Zij tar - ten de eeu - wen heen, Nog boort zijn fie - - re, niet!" En roept ons uit de wacht! 'k Zal 't uur het kind ook slaan, Zal een - maal ook met niet! Zelfs to - rens stor - - ten 39 grij - ze kruin Schier door de wol - ken heen. hoog-te toe: „Mij de - ren de eeu-wen niet!" wij-zen, dat Nog op een toe-komst wacht." ijz' - ren arm Dien reus te mor - zei slaan, een-maal in; Zij tar - ten de een-wen niet!" N°. 22. HAAL OP DE HEI! Haal op de hei! Haal op de hei! 1. Het zwa-re blok daalt ram'-lend neer! De 2. De paal moet die - per in den grond! Trekt 3. Ja, man-nen, ja, uw' taak is zwaar, Doch man -nen trek - ken, 'trijst al --weer! op het blok en kijkt niet rond! is het huis maar een - - maal klaar, 40 Nu is het bo - ven! Wat een haal! Flink op nu, man - nen! Toont je kracht! Ik vraag u dan op brood en wjjn, Weer valt het dreu-nend op den paal! \ Straks is het werk ge - heel vol-bracht! [ Haal op de Dan kunt ge ook eens vroo-lijk zijn. ) N°. 23. NAJAARSBUIEN. 1. Hoort gij den re - gen? Hoe klet-terthij neer! 2. Hoort gij den storm-wind? Wat brult hg met kracht! 41 Zie, hoe hg aan. - wast! Hoor, hoe hg plis - plast! Zie, hoe hij rond-jaagt! Kijk, wat hij weg-vaagt! . Hoor hem eens brui - sen, 'Zie - den en rui - schen! Hoor hem eens ra - zen, Loei - en en bla - zen! Hoor hem eens klett'ren, Spat-ten en spett'-ren, Van Zie hem eens gie - ren, Dwar'-len en zwie - ren! 's mor - gens tot 'sa-vonds! O, foei! wat een weer! O, 't Is of hg' feest geeft Bij dag en bij nacht, Bij foei! wat een weer! dag en bij nacht. 42 N°. 24. HET DORPSKERKJE. II li li 1 1. Hoort gij 't a - vond - klok - je klin - ken, 2. Rust van 't wer - ken, rust van 't zwoe - gen, 3. Vriend'-lijk door de maan be - sche - nen, III Zil - ver - rein en smel - tend zacht: Vlijt de mat - te le - den neêr! Noodt mijn kerk den veld' - ling uit! Kling - - klang, Kling - - klang! Kling - - klang, Kling - - klang! Kling - - klang, Kling - - klang! 't Roept ons toe in hel - d're to - nen: Maar de tem - pel - deur staat o - pen; Hij al - leen kan rus - tig sluim' - ren, 43 „Vre - dig daalt de stil - le nacht!" Treedt naar bin - nen, dankt den Heer! Wie met God zijn dag be - sluit! Kling - - klang, Kling - - klang! Kling - - klang, Kling - - klang! Kling - - klang, Kling - - klang! N°. 25. DE TORENWACHTER. Niet snel. 1. Wat zit hij hoog, wat zit hij droog, Daar 2. Zoo nu en dan kpt on - ze man Eens 3. Is zoo ' de nacht ten eind ge - bracht, En bo - ven op den to - ren! Ge - heel den e - ven naar het haan - tje, En denkt dan rijst de lie - ve mor - gen, Dan daalt hij 44 nacht Houdt hij de wacht En blaast soms op zijn wis: „Die weerhaan is Toch la - ger nog dan weer Van bo - ven neer En laat vi - o - len ho - ren, ■ Zoo - als een mu - zi - kant dat 't maan - tje. Haar vriend'-lijk licht doet nuj hier zor - gen. Hij zoekt zijn bed op. Wees ge- doet, Zoo - als een mu - zi - kant dat goed! Haar vriend'-lijk licht doet -mij hier groet! Hij zoekt zijn bed op! Wees ge- doet: Toe - toe - toe - toet! Toe - toe - toe - toet! goed! Toe - toe - toe - toet! Toe - toe - toe - toet! groet! Toe - toe - toe - toet! Toe - toe - toe - toet! 45 N°. 26. ZOMERMORGEN. 1. Een pnr - per - gloed ver-drijft den nacht; De 2. Het bloem - pje ont-plooit haar kien - rig blad En 3. En waar mijn oog dat schoo-ne ziet En zon ver - rijst ' in al haar pracht. Na drinkt zich aan den dauw - drup zat. Het 't le - ven der na - tuur be - spiedt, Daar f ré ■*% f B f v f tuur ont-waakt en 't vooe:'-len - heer Ver - heft zijn visch - je springt in beek en vliet, En 'twind -je spreekt een stem in mijn ge - moed: „O God, wat schoon ge - zang al - weêr, Na - tuur ont suist door 't wieer'- lend riet, Het visch - je zijt Gij groot en goed!" Daar spreekt een 46 waakt en 't voog' - len - heer Ver - heft zijn springt in beek en vliet, En 't wind - je stem in mijn go - moed, „O God, wat schoon ge - zang al - weêr. snist door 't wieg'-lend riet. zijt Gij groot en goed!" N°. 27. EEN ZOMERDAG. Vroolijk. 1. Het ko - ren ruischt, het wind-je zucht En 2. Daar bo - ven gluurt de lie - ve zon Door 3. En door het wieg' - lend loo - ver dringt Der stoeit met bloem en blad; Het veld is groen en 't rijk be - scha-duwd woud, En spran -kelt in de voog'-len blij - de toon. Het scha-tert, ju - belt, 47 blauw de lucht, Het meer is spie - gel - glad, Het hel - dre bron Een re - gen neer van goud, Een juicht en zingt: „Wat is de schép-ping schoon! Wat meer is spie - gel - glad. re - 'gen neer van goud. is de schep-ping schoon!" N°. 28. DE HEKDER Langzaam. 1 Op de groo-te, stil - le hei - de uwaait ae 2. Op de groo - te, stil - le hei - de Bloei - en 3. Op de groo - te, stil - le hei - de Rust het her-der een - zaam rond, Wijl de wit ge-wol-de bloemp-jes lief en teer, Pra-lend in de zon-neal bij ma - ne-schijn, Als de schaap-jes en de 48 knd - de Trouw be-waakt wordt door den hond. En, al stra-len, Als een bloem-hof hein de en veer. En,' tebloe-men Vre-dig in - ge - slni-merd zijn. En' te- dwa- lend ginds en her. Denkt de her - der: „Och, hoe vreên met ka-rig loon, Eoept de her - der: „O, hoe rug-zien -de op zijn pad, Jnicht de her - der:, Welk een ver, Hoe ver is mijn hei - de! Hoe schoon, Hoe schoon is mijn hei - de! Hoe schat! Hoe rijk is mijn hei - de! Hoe ver is mijn hei - de, mgn hei - de!" schoon is mijn hei - de, mijn hei - de!" rijk is mijn hei - de, mijn hei - de!" 49 N°. 29. ZAAIKOKEN. 1. Daar ging een zaai - er zaai - en En 2. Daar viel een en - kei zaad - jen In 3. AVat zaai - en ve - le zaai - ers In 4. Och, viel dat zaad des le - yens In strooi-de uit vol - le tasch • Van zaai - zaad in de vrucht-ba-re aar - de neer, 't Ont-kiem - de, groei-de en 't kin ■ der - lijk ge - moed Veel les - sen voor het 't rei - ne hart steeds neer, De oogst was dui - zend - i vo - ren Het bes - te, dat er was, Het bes - te, • bloei-de En gaf er dui-zend weer, En gaf er le - ven, Veel les - sen wjjs en goed, Veel les - sen vou-dig Van vruch-ten, God ter eer, Van vruch-ten, i dat er ^) was. dui - zend weer. wijs en goed. God ter eer. worp, Veertig tweestemmige liedjes, 6e druk. 4 50 N°. 30. ARBEIDSLOON. r r r I 1. De scher-pe ploeg sneed door de klei, En 2. De ploe-ger keek eens e - ven om En ach - ter 's land -mans voet Daar de-den ve - le zei - de: „Gaat je gang; Een vo - gel in de / III, / ■ ./ vo - gel-tjes hun lijf -jes eens te goed,'Hun. ver - sche voor Maakt hal - men zwaar en lang, Maakt lijf - jes eens te goed. Ze hap-ten al de worm-pjes hal-men zwaar en lang. En wordt het ko-ren geel als r r r weg, Die kro - pen langs den grond, En hij was goud En om te maai - en goed, Och, neem als 51 't meest wel in zijn schik, Die de al - Ier - mees - te loon voor al uw werk Dan van mijn o - ver - vond, Die de al - Ier -. mees - te vond. vloed, Dan van mijn o - ver - vloed." N°. 31. HOOILIED. 1» De blan - ke zeis gleed rui-schend Door 2. Het gras viel groen ter aar - de, Geel 't lan - ge groe - ne gras, Toen 't een-maal tijd van werd het door haar gloed; Des zo - mers is 't niet 52 maai - en En tijd van hooi - en was. Het lek - ker, Maar 'swin-ters smaakt het goed. Dan lag op 't veld ter ne - der. De e - - ten paard en rund - vee Aan war - me Ju - li - zon Keek uit den blau-wen 't gen - rig hooi zich zat; Zoo geeft de rij - ke 53 N°. 32. IN DEN OOGST. 1. Bindt ze in bos-sen bij elk - an-der Al die hal-men 2. Laat hen del-ven, laat hen zwoe-gen, Laat hen zoe-ken 3. Zwaait de, sik-kels, wak -k're jon-gens, Nij-v're han-den I ' I 1 1 . I rijk be - laan! Brengt het naar de voor - raad -schu-ren al - te - maal, Ver van huis in vreem - de lan-den vin - den brood! Kloe - ke maag-den, bindt de schoo-ven, Al datkost-baar goud-geel graan. Kna-pen, maag-den, Naar de kor - reis geel me - taal. 't Goud wast u hier 't Zil-ver wast u op den schoot. 'tFijn-ste goud rust rept de hand, Eet-baar goud ligt hier op 't land! voor den voet Ie - der jaar in o - ver - vloed 1 in uw hand In den oogst van Ne - der - land! 54 Kna - pen, maag - den, rept de hand; 't Goud wast u hier voor den voet 't Fijn - ste goud rust in uw hand Eet - baar goud ligt hier op 't land! Ie - der jaar in o - ver - vloed! In den oogst van Ne - der - land! N° 33. EEN KLOEK KONINGSKIND. i I I 1. Een ou - de, grij - ze ko - ning zat Eens 2. Hij sprak: „Aan u, mijn oud - ste zoon, Geef 3. Deez' sprak: „Och, va - der, geef mij slechts Uw 4. De grij - ze ko - ning gaf hem toen Zijn op zijn va - ders troon. Zijn man - tel blonk als ik mijn mach-tig land; Maar gij, mijn jong - ste ou - de ko - nings - kroon, En met drie sche - pen kroon en sche-pen meê. De jong'-ling ging; hijt 55 't a-vond-licht En als- de zon zijn kroon, Zijn zoon, wat wacht Gij uit uw va - ders hand? Maar ga ik heen; Ik win mij zelf een troon! En won een rijk En maak - te 't groot door vreê! De man - tel blonk als 't a - vond - licht En gij, mjjn jong - ste zoon, wat wacht Gij met drie sche - pen ga ik heen; Ik jong' - ling ging; hij won een rijk En als de zon zgn kroon, uit uw va - ders hand?" win mij zelf een troon!" maak - te 't groot door vreê! N°. 34 AANBOORD. 1. Aan boord, aan boord, gij flink ge - zei! Wat 2. Komt soms een roo - ver ons aan boord, Wg 56 zwoegt gij vroeg en laat? Geen le - ven is zoo slaan hem wak - ker af, Of vin - den in het zor - ge-loos, als 't le - ven van Jan - maat. Geen diep der zee een echt ma - tro - zen - graf. Maar maakt zijn rei - zen zoo goed-koop, Of ziet zoo - veel van zijt gij bang en laf van aard, Blijf dan maar aan den de aard', En dat is, dunkt me, nog - al wat, En kant! Ik vrees gèen storm-wind, want ik ben Een wel een schip-breuk waard, En, dat is, dunkt me, zoon van Ne - der - land! Ik vrees geen storm-wind, 57 N°. 35. SPELEVAREN. 1. Aan den oe - ver ligt een boot - je 2. Steekt van wal en slaat de rie - men 3. Flin - ke zoon van Hol - lands kus - ten, Schomm'-lend in het vlot - tend gras, In het hel - der brui - send nat, Sta niet droo - mend aan den wal! Met ge - stre - ken mast en zei - len Dat in klei - ne blan - ke golf -,jes Op het wa - ter moet je we - zen; 58 Uit te ras - ten op den plas. Te - gen on - zen ste - ven spat. Daar zijt gij het best van al. Wie wil va - ren, maak' maar voort! 't Zeil - tje zwelt al; houdt je goed! Eer en rijk - dom bracht de zee Wak - k're jon - gens, vlug aan boord! Kost' - lijk is het op den vloed. Voor oud Hol - land al - tijd meê. Wie wil va - ren maak' maar voort! 't Zeil - tje zwelt al; houdt je goed! Eer en rijk - dom bracht de zee 59 Wak - k're jon - gens, vlug aan boord! Kost' - lijk is het op den vloed. Voor oud Hol - land al - tijd meê. N°. 36. AEME VISSCHEKS. 1. De golf-slag kust het bree - de strand, En 2. De golf-slag beukt het rul - le duin, En van het land Staart me - nig oog zoo van zijn kruin Vraagt me - nig kind aan droef en strak Op 't wa - ter - vlak, Als 't grauw ver-schiet: , Keert va - der niet?" Maar 60 grom - mend klinkt het langs het strand: „Ik we - der wat mij dier - baar was." Doch, breng zijn laat-sten groet aan land! Daar I I 11 t ant-woord bruist in hol ge -grom: „'k Gaf nim - mer gin - der ver vond hij den dood; Hij rust in iets weer mij - nen - om !" schoot!" 61 N°. 37. ONDER HET BOEZEROEN. Matig snel it De 2. Een 3. De -—F-— zee is hoog; de storm-wind nood-schot klinkt; het strand-volk storm-wind giert; de bran - ding huilt En slaat het bro - ze schip, Op reis naar gaat En waagt zich in de boot; Ze zul - len kookt; Zij ken - nen geen ge - vaar; Men roept hen 'tlie - ve va - der - land, de ar - men red - den, of we - der; 't ant - .woord is j Te ber - sten Ze vin - den Voor - uit, ons Iets sneller. op een klip. zelf den dood! doel ligt daar!" In 't eind hun 62 po - gen is ge-lakt; 't Ge - vaar is stout ge - I tart . . . Och! on - der 't vis - schers - boe - ze - roen Klopt ook een men-schen-hart, Klopt ook een men-schen-hart! Och, on - der 't vis-schers-boe - ze roen Klopt ook een men - schen - hart! 63 N°. 38. BESTEVAÊR MICHIEL. 1. Hoe - zee, hoe - zee, een vroo-lp lied voor 2. Hoe - zee, hoe - zee, een vroo-lp lied, Ge- 3. Hoe - zee, hoe - zee, de hoe - den af, Wij 4. Hoe - zee, hoe - zee, Oud - Hol-lands vlag Droeg Bes - te - vaêr Mi - chiel, wp, in zee - mans - taal, zin - gen hem ter eer! hij op ie - dre reê; Den roem, den lust van Den kloe - ken schip-per Zijn weer - ga is er Hij was de glo - rie d' o - ce - aan, Van Neêr-lands vloot de ziel! Den van sta-vast, Den wak-k'ren ad - mi - raall Den nooit ge - weest, En komt ook nim - mer weer! Zijn van zp land, De lie - ve - ling der zee 1 Hij roem, den lust van d' o - ce - aan, Van kloe - ken schip - per van sta - vast, Den weer - ga is er nooit ge - weest, En was de glo - rie van zp land, De 64 Neêr-lands vloot de ziel! \ wak - k'ren ad - mi - raai! I komt ook nim-mer weer! ( °- Maar lie - ve - ling der zee! } ach, maar ach, die roem ver-dween, En Hol-lands macht ont - vlood... De Bes-te-vaêr is heen - ge-gaan. . Mi-chiel, Mi - chiel is dood! Mi- chiel, Mi - chiel is dood! 65 N°. 39. HETMOEDEROOG. Matig, langzaam en gemoedelijk. 1. Yeel ja - ren wa - ren heen - ge - sneld, Sinds 2. De tol-baas zat bij 't tol -hek neer. Vóór 3. Hij ging de stad thans ver - der in. Daar 4. En droe-vig schreed de wand'-laar voort. Een 5. „God ze - gen u," zoo sprak hij, en Zag hij het land ver - liet. Hij keer - de weer naar hij het land ver - liet, Was de - ze reeds zijn klonk een hel - der lied. Zijn zus - ter was 't; ze klacht ont-vlood zijn mond. Oud moe - der - tje keek dan - kend naar om - hoog. „Ik groet-te er Veel; geen 'tou - de dak En sprak, en sprak: „Ik bes - te vrind, Als kind, als kind... Wel leef - de nog; Maar och, maar och, Zijn door de ruit Eens uit, eens uit. Ze ken - de mij, En gg, en gij... „O, 66 ben nieuws - gie - rig, wie mij straks Her - werd zijn groet be - ant - woord, maar, Her - groet werd trouw be - ant - woord, maar, Her - zag hem aan, de trou - we ziel, En jon - gen," sprak ze, „zie, daar is Ook ken-nen zal, wie niet! Ik ben nieuws-gie - rig, ken-nen, neen, dat niet! Wel werd zijn groet beken-nen, neen, dat niet! Zijn groet werd trouw beken-de hem ter-stond. Ze zag hem aan, de maar ée'n moe - der - oog! O, jon - gen," sprak ze, 1 1 Gf-r wie mrj straks Her-ken-nen zal, wie niet! ant-woord, maar, Her - ken - nen, neen, dat niet! ant-woord, maar, Her - ken - nen, neen, dat niet! trou - we ziel, En ken - de hem ter - stond, „zie, daar is Ook maar e'én moe-der - oog!" 67 1. O, kost' - lijk lied, o, kost' - lijk 2. O, smel - tend koor, o, smel - tend 3. O, zuiv' - re stem, o, zuiv' - re 4. Een - vou - dig lied, een - vou - dig V V , ■ I lied, Hoe trilt gij door het loo - ver En koor, Hoe tril - len in uw zan - gen De stem, Wat stemt gij 't men-schen - har - te, In lied, Ruischt niet in u - we ak-koor - den Een bosch en vel - den o - ver, Door hout en lie - d'ren van ver - lan - gen Den rui - men vreugd zoo -wel als smar - te, Tot stil - len dank - toon zon - der woor-den: „De Heer ver- wieg' - lend riet, Door hout en wieg' - lend he - mei door, Den rui - men he - mei dank aan Hem, Tot stil - len dank aan geet • ons niet, De Heer ver - geet ons 68 riet! O, kost'- lijk lied! O, kost' - lijk door! | O, smel - tend koor! O, smel - tend Hem! O, zuiv' - re stem! O, zuiv' - re niet!" O, kost'-'lijk lied! O, kost' - lijk lied! O. koor! O, stem! O, lied! O, kost' smel zuiv' kost' lijk tend re lp lied! koor! stem! lied! UITGAVEN VAN J. B. W0I.TERS — GRONINGEN, DEN HAAG. J. Cleuver, Elidoor. Zangspel voor kinderen in drie bedrijveja. Tekst van Dr. J. Huizinga. Partituur met begeleiding ƒ 2,90. Partituur zonder begeleiding ƒ 0,60 : Tekstboekjes, 2e druk, a ƒ 0,10, 100 Ex. en meer . . a - 0,05 M. H. van 't Kruijs, Feeënmacht. Operette in drie bedrijven. Tekst van IJ. Hoogslag. Partituur met begeleiding ƒ 2,90. Partituur zonder begeleiding - 0,40 50 Ex. en meer 0,30. Tekstboekjes k ƒ 0.10,100 Ex. en meer k - 0,05 Jan J_igthart, Holland herleefd. Cantate bij het eeuwfeest van Neerlands verlossing, 17 November 1913. Voor vrouwen- of I kinderkoor, met orkestbegeleiding. Muziek van Gerard Bunk. Partituur met piano-begeleiding, gebonden ƒ 2,25. Partituur zonder 'piano-begeleiding -. - 0,60 I Tekstboekje ƒ 0,10, 100 Ex. en meer 2e druk k - 0,05 A. Lijsen, Michiel Adriaanszoon de Ruijter. Kindercantate voor soli, koor en piano. Woorden van W. H. Hasselbach. Partituur met begeleiding, 3e druk ƒ 1,75. Partituur zonder begeleiding 4e druk - 0,50 Tekstboekjes k ƒ 0,10, 100 Ex. en meer. ... 7e druk k - 0,05 A. Lijsen, Vrede op aarde. Driestemmige cantate voor vrouwenen kinderkoor, alt en bariton-solo, met begeleiding van piano I of orgel. Woorden van W. H. Hasselbach. Partituur met begeleid, f 1,25. Partituur zonder begeleid., 3e dr. - 0,50 Tekstboekjes a ƒ0,10, 100 Ex. en meer! ... 2e druk k - 0,05 A. Lijse/i, Leidens Strijd en Zegepraal. Kindercantate voor soli, koor en piano. Woorden van W. H. Hasselbach. Partituur met begeleid, ƒ 1,25. Partituur zonder begeleid., 3e dr. - 0,50 * Tekstboekjes k ƒ 0,10. 100 Ex. en meer.... 2e druk k - 0,05 A. Lijsen, Nova-Zembla, (1596—1597). Kindercantate voor soli, koor en piano. Woorden van W. H. Hasselbach. Partituur met begeleiding ƒ 1,75. Partituur zonder begeleiding - 0,50 ' Tekstboekjes k ƒ 0,10. 100 Ex. en meer. ... 2e druk k - 0,05 J. P. J. Wierts, Jong Nederland. Twintig kinderliederen, met piano-begeleiding. Gedichten van G. W. Lovendaal e. a. . - 0,90 J. Worp, Een Lentedag. Liederen voor kinderstemmen met ! begeleiding van piano. Partituur met begeleiding, 4e druk ƒ 1,25. Partituur , zonder begeleiding. 10e druk - 0,50. I Tekstboekjes k ƒ 0,10, 100 Ex. en meer .... 3e druk k - 0,05 J. Worp, Vacantie. Kindercantate met begeleiding van piano. W'oorden van Dr. Jan te Winkel. Partituur met begeleid, ƒ 1,25. Partituur zonder begeleid., 2e dr. - 0,50 Tekstboekjes k f 0,10, 100 Ex. en meer a - 0,05 J. Worp, De zingende Kinderwereld. Kinderliedjes voor een of twee stemmen met piano-begeleiding, woorden van J. J. A. Goeverneur. le—5e twaalftal. ... 16e druk k - 0,65 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. WERKEN VAN J. WORP. Eerste Zangboekje voor de Lagere Scholen en voor.\ Zangscholen 22ste druk I herzien door f Tweede Zangboekje 13de druk > . 0,30 Derde Zangboekje 9tedruk\ S. Schellink. o,30. Vierde Zangboekje 5de druk ) 0,30 Handleiding bij J. Worp's Zangboekjes voor de lagere scholen en voor zangscholen door S. Schellink 0,25 ! De Zangschool. Twee- en driestemmige Canons voor school en huis . . 0,30 Schoolliedjes voor twee stemmen (woorden van Cl. W. fx>vendaal en P. Lonwerse) 0,25 Een boekje met liedjes voor twee stemmen (woorden van 15. Bonman) ... 12de druk '0,30' Veertig tweestemmige liedjes voor school en huis (woorden van P. lonwersc) 6de druk 0,40 Twintig driestemmige liedjes (woorden van A. Wlnkler Prins) 7e dr. 0,30 Zingende Kinderwereld. Kinderliedjes voor een of twee stemmen met pianobegeleiding, le twaalftal lede druk 0,65 Zingende Kinderwereld, 2e twaalftal 11de druk 0,65 i Zingende Kinderwereld, 3e twaalftal 9de druk 0,65 i Zingende Kinderwereld, 4e twaalftal 9de druk 0,65 1 Zingende Kinderwereld, 5e twaalftal, woorden van J. J. ,A. Goever- nenr, I» Leopold en W. Rrinkinich . 6de druk 0,65 1 De vijf twaalftallen gebonden in linnen stempelband, oblong formaat . 3,90 ? Zingende Kinderwereld, 12 bekende liederen met pianobegeleiding, met 12 groote gekleurde platen naar aquarellen van C. Jetses, in gelithografeerden cartonnen band 1,90 Een Lentedag. Partituur met pianobegeleiding 4de druk 1,25 . Een Lentedag. Partituur zonder pianobegeleiding .... 10de druk 0,50 * Tekstboekjes a f 0,10, 100 Ex. en meer ............ a 0,05 Vacantie. Partituur met pianobegeleiding 1,25 Vacantie. Partituur zonder pianobegeleiding 2de druk 0,50 Tekstboekjes a f 0,10, 100 Ex. en meer a 0,05 Volksliedjes uit het Lied der liefde van O. W. Lovendaal, met pianobegeleiding. Tweede, vermeerderde uitgave, door H. IVSteenlitiis 0,50 .; Vijfentwintig liederen voor mannenkoor. Vijfde, vermeerderde uitgave, door II. P. SI een hu is ' 0,75 Kleine muziekleer voor onderwijzers der lagere school en muziekbeoefenaars, bewerkt en uitgebreid door S. van Milligen . 15de druk 1.00, ; Algem. muziekleer, herzien en uitgebreid door S. van Millig-eu, Te dr. ingenaaid ƒ 3,90, gebonden . . . . . . . . . 4.50 Practische orgelschool, 2 deelen, ingenaaid a f 2,90; gebonden, Se dr. a 3,90 ; Melodieën der Psalmen, Lof- en Bedezangen, herzien door H. P. Steenhnïs, gebonden . . .... . . , . . . . 11de druk 3,00 Melodieën der Evangelische Gezangen, herzien door II. P. Steenkuis., gebonden , . r '. ... . . . . . 8sie druk 3,00 Melodieën van den Vervolgbundel der Evangelische Gezangen, herzien door H. P. Steenhnïs, gebonden . ... . . .5de druk 3,00 1 Honderdvijftig voorspelen voor orgel, zonder pedaal, met inleidende opmerkingen over den vorm, herzien door H. P. Steenhnïs, 4de druk 2,90 Vijfentwintig naspelen voor orgel met of zonder pedaal of voor harmonium, heizien door M. II. van 't Krnijs '. . . . . . 2de druk 1,90 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG.