PRIJS 85 CE>T. ZUSTER BERTHA. DOOR W. METS Tz. | TWEEDE DRUK. 1 Uitgave H. J. P. EGNER -:- HELDER -:- 1921. ZUSTER BERTHA. I. 't Oog van iedereen, die 't welvarende Belgische stadje bezocht, werd geboeid door de bekoorlijke ligging der plaats. Kunst en natuur schenen bij den aanleg en de ontwikkeling van het stadje harmonisch te hebben samengewerkt, om 't er zoo aantrekkelijk te doen uitzien. Dé bevolking behoorde tot de nijverste ingezetenen van het koninkrijk, en vond hoofdzakelijk door industrie het bestaan. Ook de handelsstand was er flink vertegenwoordigd. De groothandel deed belangrijke zaken met 't buitenland, terwijl de winkeliers meermalen bezoek ontvingen van buitenlandsche handelsreizigers, die gaarne zaken wilden doen met de neringdoenden der welvarende plaats. Een der oudste winkelzaken was die van den Heer ■ Berthieux, handelende in koloniale- en grutterswaren. Zijn leveranciers woonden niet alleen in het eigen vaderland, doch hij behoorde ook tot de afnemers van Hollandsche en Duitsche producten. Onder de vele handelsreizigers, die den Heer Berthieux meermalen kwamen bezoeken, verscheen ook ieder jaar twee keer een vertegenwoordiger van den Berlijnschen grossier Hausler. Sinds vele jaren deed dit huis zaken met den Belgischen winkelier, en de relaties tusschen beide handelaars bleven steeds van den aangenaamsten aard, omdat van beide kanten gestreefd werd naar soliditeit. 4 De vertegenwoordiger van het Berlijnsche huis was een bejaard man, zoodat 't geenszins verwondering baarde, toen eens in den nazomer een jonge vertegenwoordiger van het hu^s Hansier verscheen en zich aan den Heer Berthieux voorstelde als de opvolger van den voormaligen reiziger Heinrichs, die door rheumatische ongesteldheid ongeschikt was geworden voor zijn beroep. De jonge man reikte zijn naamkaartje aan den Belgischen winkelier over. Deze laatste las daarop halfluid: Hans Sendmann, en vroeg toen : Zoo, is dat uw naam ? Bevestigend boog de jonge Duitscher en begon toen maar terstond over de zaken te spreken. Hans was een echte Germaan, lang en slank, met een frissche, gezonde kleur, blond haar, sierlijk kneveltje en donker-grijze oogen. Hij scheen reeds heel wat routine te hebben en was derhalve bijzonder op zijn gemak, babbelde aardig en deed zich voor als een even beschaafde als ontwikkelde jonge man. Terwijl de winkelier zich met den jongen bezoeker in 't aan den winkel grenzende kantoortje onderhield, tuurde onwillekeurig de dochter des huizes, de negentienjarige Bertha, door 't kleedje voor 't kleine raampje tusschen woonkamer en kantoor. Heel vluchtig monsterde zij den jongen bezoeker en vond dat de knappe Duitscher een belangwekkende persoonlijkheid mocht heeten. Als Hans het meisje had kunnen zien, zou hij stellig van haar in gelijken zin hebben getuigd. Zij was een dier lieftallige wezens, zooals die in België tamelijk menigvnldig schijnen voor te komen. Haar lachen en spreken trokken al dadelijk aan. Op ieder jong, ontvankelijk gemoed moest het meisje wel indruk maken. Bertha, 't eenig kind van Berthieux, was eerst 'n jaar geleden in 't ouderlijk huis teruggekeerd van 't instituut, waar zij haar opvoeding had mogen voltooien. Het meisje was thans haar moeder behulpzaam bij 't huishoudelijke werk, maar hoezeer zij zich ook beijverde om alles wat haar werd opgedragen zoo goed mogelijk te verrichten, toch- voelde zij zich oneindig meer aangetrokken tot mueiek en zang, dan tot de huiselijke bezigheden. Niettemin liet zij deze voorliefde aan haar goede ouders niet bijzonder blijken en dit was ook niet noodig, omdat haar genoeg- 5 zaam tijd gelaten werd zich aan datgene te wijden wat haar 't meest bekoorde. Evenwel genoten de ouders er ook telkens van als de dochter zich voor de piano had geplaatst en er speelde en zong. Dan vergat zij weldra alles om zich heen en leefde geheel in 't rijk der liefelijkste fantasie, waarheen de kunst haar op heur vleugelen meevoerde en als in een tooverwereld verplaatst, ronddroeg. Nauwelijks had Hans 't kantoortje haars vaders verlaten, om weer andere klanten van zijn huis te bezoeken, of Bertha had de piano geopend en begon zich aan haar liefste ontspanning over te geven. Berthieux had'n sigaar opgestoken en genoot, gemakkelijk in zijn leunstoel neergezeten, van 't schoone talent zijner dochter, terwijl de moeder, met 'n handwerkje bezig, de handen in den schoot liet rusten en droomerig toeluisterde. Zulke uren, aan muziek en zang gewijd, mochten stellig wel de gelukkigste heeten in 't stille, vredige gezin des winkeliers. Gedurende den wintertijd, wanneer de weersgesteldheid maar zelden toeliet om uit te gaan, of wandelingen te maken in de omstreken der schoone stad, was Bertha als van zelf aangewezen om heil en troost te zoeken aan de piano. Zij beklaagde zich daarover volstrekt niet, doch gevoelde zich veeleer nog gelukkiger dan voorheen. In het voorjaar heerschte er eenige onrust in 't gezin des winkeliers, waar altoos alles even gelijkmatig en ordelijk toeging en stoornis tot de schier onbekende zaken behoorde. Mijnheer Berthieux was in den jongsten winter ongesteld geworden en leed aan ëen slepende ziekte, die hem zeer neerslachtig stemde. De zieke behoefde niet 't bed te houden en vertoefde meestal in de woonkamer. Bertha beijverde zich om zijn melancholische stemming zooveel mogelijk te'verdrijven, 't Best slaagde zij daarin door voor haren ziekelijken vader te spelen en te zingen. Dan scheen er weldra ontspanning te komen in zijn strakke gelaatstrekken, en schitterden weer zijn anders gewoonlijk doffe oogen. Bertha werd nooit moede voor hem te spelen en te zingen, terwijl 't den vader nooit te lang duurde als er in plaats van gedurende een uur, twee uren werd gespeeld en gezongen. Voor moeder en dochter waren 't zorgvolle tijden om zooveel in hun vermogen was er voor te zorgen, dat de 6 zieke zich niet al te zeer aan zijn sombere gedachten overgaf, waartoe hij gewoonlijk maar al te licht verviel. Dag aan dag kwam de dokter den lijder bezoeken en telkens verklaarde hij, dat de ongesteldheid lang zou duren. De arts hoopte echter veel van de komende lente en verwachtte, dat als eenmaal de voorjaarszon al het schijnbaar doode weer ten leven zou wekken, er ook in den toestand van^ den zieken winkelier wel beterschap zou intreden. Het zou blijken, dat de dokter in zijn verwachtingen niet zou beschaamd worden. Toen weer de voorjaarszonnegloed het aardrijk koesterde en boom en plant tot nieuw leven riep, toen de bigde leeuwerik zijn opwekkend lied hoog in de blauwe lucht deed weergalmen, toen "de sneeuwklokjes en de primula's als vriendelijke lenteboden het tijdstip van opstanding en herboren worden aankondigden, scheen langzamerhand mijnheer Berthieux'loome stemming te wijken en plaats te maken voor iets wat naar opgewektheid geleek. Moeder en dochter bespeurden de regelmatige verandering ten goede met groote vreugde en 't scheen of Bertha in spel en zang wilde vertolken het gevoel van dankbaarheid en blijheid, nu de verwachting des dokters alle uitzicht opende om op een algeheel herstel van den lijder te mogen rekenen. 't G-ebeurde op een namiddag van een schoonen lentedag, dat vader Berthieux zich zoo opgewekt gevoelde, om weer voor 't eerst eens een sigaar te rooken, dat Bertha weer voor hem zong en speelde. Terwijl de herstellende met alle aandacht genoot van de kunstvaardigheid zijner schoone dochter, kondigde de winkelbediende de komst aan van den Heer Sendmann, den handelsreiziger van den Berlijnschen koopman Hausler. — Laat mijnheer Sendmann maar hier komen", zei de winkelier. Een oogenblik later trad Hans binnen, groette beleefd en reikte Bertha's ouders de hand. Het meisje, verdiept in 't spel, had van den bezoeker niet gemerkt, en ving juist een harer liefste liederen aan. De jonge Duitscher, evenals velen zijner landgenooten, warm voelende voor muziek en zang, luisterde aandachtig en zwijgend toe, als 't ware geheel betooverd door de lieve verschijning daar aan de piano. Bertha's vader wees den 7 bezoeker zwijgend 'n plaats aan. Als bg ingeving gevoelde de bezoeker, dat 't op het gegeven tijdstip niet 't beste oogenblik zou zijn om over zaken te spreken- Toen 't lied ten einde was gebracht, stond de Duitscher op en vroeg: Zeker uw dochter, nietwaar, mijnheer Berthieux ? — Om u te dienen.i ■— Mag ik dan wel mijn bewondering uitspreken over wat ik zoo ongezocht heb mogen hooren ? — Mijn dochter is in ieder opzicht het zonnetje van ons huis. — Dat geloof ik gaarne, mijnheer Berthieux, zonder dat dit speciaal wordt verzekerd. — U doet zeker ook wel aan muziek, mijnheer Sendmann ? — Niet heel veel en mijn talent laat bijna alles te wenschen over; 't zingen echter is dragelijk, doch 't spelen nagenoeg niets. — Als 't niet te veel verlangd is, zon ik u gaarne eens met Bertha willen hooren zingen. Zij is vertrouwd genoeg met de taal van uw land om met u een of ander, mooi Duitsch lied te kunnen zingen. Hans lielrzich niet lang nooden en was onderwijl bij de piano gekomen, waar hij allereerst de dochter des huizes complimenteerde. Hij had 't meisje nimmer ontmoet, doch nu hij haar vlak in 't mooie gelaat zag, scheen zich iets in zijn binnenste te doen gevoelen, dat hij nooit te vorea had waargenomen. Bertha, die tot hem had opgezien, sloeg aanstonds min of meer bedremmeld de oogen neer. De knappe, forsche Germaan, scheen op haar gemoed 'n bijzonderen invloed uit te oefenen. Aanstonds had zij zich hersteld en toen haar vader zijn verlangen herhaalde, begon Hans vrijmoedig enkele muziekstukken door ^snuffelen en wees, even later, Bertha iets aan, dat hem bijzonder aantrekkelijk toescheen. Zij lachte flauwtjes, toen hij haar 't zangstuk voorlegde, en dacht er zelfs niet aan of de knappe jonge man er soms een bedoeling mede kon hebben. De mélodie was iets van 'n weinig bekende componist, maar boeide toch sterk, ondanks haar eenvoud. De woorden, ook even eenvoudig, waren niettemin in overeenstemming met de toonzetting. \ Dichter en componist schenen hier elkander goed te hebben begrepen. Bertha speelde de korte, mélodieuse inleiding. Boven het lied stond als titel vermeld: „Oud, steeds nieuw". __Daar paarde zich haar schoone mezzo-sopraanstem aan zijn krachtig, sympathiek baritongeluid. Zwijgend, doch met gespannen aandacht volgden Bertha's ouders het lied, en beiden werden onwillekeurig teruggevoerd naar de bloeitijd des levens. Overweldigend liefelijk klonk 't, bij de teeder zachte klanken der piano: Zoolang de menschheid lief heeft, Gedroomd heeft van den min, Heeft zij een lied gezongen, Vol innig-teedren zin. 't Klonk als een openbaring Van wat het hart gevoelt; 't Tuigt nog in onze dagen Wat 't zoetst gevoel bedoelt. Dat lieflijk lied der minne, Is oud als 't lied der zee, En iedereen die lief heeft, Dweept er eenvoudig mee. Nooit zal het lied veroudren; Het blijft voor 's menschen geest Aantrekkelijk en nieuw steeds, Zoo 't immer is geweest. Oud lied, dat immer nieuw blijft Voor 't menschelijk gemoed, Klink ook van onze lippen, En zet het hart in gloed. Van wat in de oudste tijden Het lieflijkst is geweest, Blijf nieuw het lied der liefde, De liefde toch boeit 't meest. 9 Toen 't lied geëindigd was, zochten onwillekeurig de oogen der knappe jonge menschen elkaar, als meenden zij in de uitdrukking van elkanders blikken te zullen lezen, dat in 't oude lied, dat altoos nieuw blijft, een eeuwige waarheid werd verkondigd. Hoe kortstondig ook die wederzijdsche wisseling der blikken was, toch schenen de jonge menschen elkaar te verstaan en 't was hun of zij iets voelden ontwaken, dat tot dusverre in beider gemoed gesluimerd bad. Slechts een ondeelbaar oogenblik duurde de ontmoeting der oogen, maar zij schenen onuitsprekelijk veel te vertolken. Het ouderpaar scheen nog steeds onder de bekoring van 't zoete gezang. — Mijnheer Sendmann, sprak eindelijk mijnheer Berthieux, u zingt als een der eerste operazangers uit uw vaderland. — Als u genoten heeft, mijnheer Berthieux, klonk 't hoffelijk, komt 't leeuwendeel van 't succes aan mejuffrouw, uw dochter toe. — Bertha zingt mooi, dat weet ik, maar zoo met z'n tweeën gaat er van de kunst toch nog grooter bekoring uit; ik zou zoo zeggen: de perzik smaakt naar meer, zooals een gezegde van onze Hollandsche naburen luidt. — Als ik u goed versta, mijnheer Berthieux, zou n nog wel iets willen hooren. Nu, mijnentwege heb ik geen bezwaar, als 't van mejuffrouw, uwe dochter, niet te veel inspanning vordert. — Dat volstrekt niet; Bertha kan er wel tegen en zij zelf doet toch niets liever dan spelen en zingen. — Was muziek en zang er niet, 't leven had geen waarde, luidt een oud gezegde, sprak Hans, met een teederen blik op de schoone winkeliersdochter. Bertha had reeds een ander, mooi zangstuk ^ij de hand en enkele seconden later brachten de welluidende stemmen een ander schoon lied ten gehoore. 't Was stellig niet alleen aan het toeval te wijten, dat telkens de uitgekozen liederen de liefde en 't beminnen tot hoofdthema hadden. Zoo volgde 't eene lied het andere. De beide jonge menschen werden niet moede van hun kunstuitingen te genieten, en Bertha's ouders bleven on- 10 vermoeid toeluisteren en genoten zichtbaar van het liefelijke, hun door Bertha en Hans geboden. Aan de zaken dacht zoomin de winkelier als de jonge Duitscher. Hans kon er zich geen verklaring van geven hoe hij aan deze plaats geboeid scheen- 't Leek hem toe of er van de schoone zangeres een betooverende bekoring uitging. Bertha op haar beurt had 'n gevoel, alsof zij minder gelukkig zou zijn als aanstonds de knappe jonge vreemdeling haar zou verlaten. Ongezocht schenen de harten der jonge menschen elkander te hebben gevonden, door de kunst op de meest sympathieke wijze tot elkaar gebracht. Eindelijk scheen Sendmann te bedenken, dat hij toch eigenlijk niet naar hier was gekomen om zijn tijd zoek te brengen met zingen. Daarvoor toch betaalde zijn patroon hem niet. Evenwel kon 't denkbeeld den jongen man weinig bekoren, dat hij aanstonds, na 't afdoen der zaken, dat lieve meisje zou moeten verlaten, met de mogelijkheid haar wellicht nooit weer te ^ontmoeten. Wat zou hij gaarne nog eens met haar willen zingen, en 't genot smaken om zoo in hare onmiddellijke nabijheid te mogen vertoeven. Ten slotte wendde hij zich tot den heer Berthieux met de vraag: — Zou 't misschien al niet wat laat zijn geworden om nu nog onze zaken af te doen ? — U neemt mij de woorden uit den mond, luidde 't antwoord; ik had u juist willen voorstellen om morgen even aan te komen ter afdoening der zaken. — Als 't u hetzelfde is, mijnheer Berthieux, zou ik dan maar liever over 'n paar weken terugkomen. Ik moet nog verder België in, doch hoop met een paar weken alles te hebben afgedaan en zou dan op de terugreis nog wel even bij u kunnen aanwippen. — O, dat is mij ook goed, mijnheer Sendmann. Laten wij dit dus maar voor afgesproken houden. — Uitstekend, dan ga ik nu maar direct naar mijn hotel; morgen per eersten trein moet ik verder reizen. — Maar u blijft toch hier om met ons 'n avondboterham te gebruiken, mijnheer Sendmann ? vroeg gul mevrouw Berthieux. Bertha zou, indien zij moeders plaats had bekleed, niets 11 anders hadden gevraagd, 't Was haar dus een waar genoegen de uitnoodiging te vernemen. — U is wel heel vriendelijk, mevrouw, antwoordde de handelsreiziger en voegde er bij: 't zou al te onbeleefd zijn zulk een gastvrije invitatie niet dankbaar aan te nemen. Heimelijk dacht hij: Ziezoo, nu kan ik althans op mijn gemak nog 'n uurtje van 't gezelschap der lieftallige Bertha genieten. Weldra zat het viertal gezellig aan tafel. Het gesprek werd al spoedig levendig. Sendmann moest veel vertellen van Berlijn en van zijn vaderland, 't Verbaasde hem, toen hij met Bertha meer in 't bijzonder sprak over Duitsche schrijvers en dichters, dat zij zooveel van deze kunstenaars gelezen had. Zij kon allergezelligst en geestig redeneeren en toonde in alle opzichten een veelzijdige ontwikkeling. De gast schrikte er bijna van toen de pendule tien sloeg. De welvoegelijkheid gebood nu, naar hij meende, om zijn hotel op te zoeken. Sendmann nam dus hartelijk afscheid van de leden der familie, dankte de gastvrouw voor haar vriendelijk onthaal en in 't bijzonder Bertha voor 't hem geboden kunstgenot. — We zijn u minstens evenveel dank verschuldigd, zei mijnheer Berthieux, voor 't genoegen ons door uw schoone zang bereid. Misschien hebt ge bij uw vertrek nog wel'n uurtje beschikbaar, om ons weer iets van uw talent te doen hooren. — Als 't mejuffrouw uw dochter voegt, antwoordde de jonge Duitscher, en zag haar met iets smachtends in zijn blik aan, wil ik wel trachten 't zoo met mijn reis in te richten, dat aan uw verlangen kan worden voldaan, mijnheer Berthieux. — Och,, ik ben toch meest altoos thuis, mijnheer Sendmann, en spelen en zingen is voor mij 't grootste genot, dus zal ik op dien tijd wel beschikbaar zijn. De jcnge Duitscher nam van de drie leden van 't gezin hartelijk afscheid, drukte vader en moeder de hand en eindelijk ook Bertha, die voor zijn vurige blikken de oogen neersloeg en eenigszins bloosde. Met een „Tot weerzien", ging Hans heen. Op de wandeling naar zijn hotel was 't hem of had hij steeds 't beeld der schoone winkeliersdochter voor zich. Onophoudelijk scheen hij haar stem te vernemen als hij haar toezong: De liefde boeit toch 't meest. Zon dat onbeschrijfelijk gevoel in zijn binnenste, dat hem ontrustte en toch zoo weergaloos zoet toescheen, dan liefde zijn? Nooit nog had hij in zulk een stemming verkeerd. Hoe langer hij over zijn gemoedstoestand nadacht, hoe duidelijker werd 't hem, dat hij verliefd was, smoorlijk verliefd op de dochter van den winkelier Berthieux. Bertha verkeerde in eenzelfden toestand. In haar slaapvertrek meende zij nog altoos Hans' mooi baritongeluid te hooren, en was 't haar als zong hij haar toe: „Oud lied, dat immer nieuw blijft, Voor 't menschelijk gemoed, Klink ook van onze lippen, En zet het hart in gloed.'* Ja, 't viel niet te ontkennen, ook haar hart was in gloed ontstoken voor den knappen Duitscher. Lang lag zij wakker en eindelijk sliep zij in met 't beeld van den knappen Germaan voor oogen. Zelfs in den droom bleef zijn beeld haar nabij, en zong zij met Hans het lied, waarboven stond: „Oud, steeds nieuw". Doch ook de ouders, vooral de moeder, schenen iets bemerkt te hebben van de stemming tussehen de twee jonge menschen. — Emile, voegde mevrouw Berthieux haren man toe, toen zij zich gei eed maakten ter ruste te gaan, heb je niet gemerkt, dat de jonge Duitscher ons kind op zeer bijzondere wijze heeft aangekeken ? — Nu je 't zegt, ja. Nu, onze Bertha is zeker knap genoeg om door een jongen man bewonderd te worden. — Maar ze is nog zoo jong. — Niets te jong om zich te engageeren. — O, foei, en dan met zulk 'n vreemdeling. - — Ik geloof dat Sendmann een fatsoenlijk, degelijk jongmensen is. — Nu, daaraan twijfel ik niet. De firma Hansier zal er wel voor zorgen om vertrouwd en solied personeel in dienst te hebben. 13 — Dan zon er immers weinig tegen in te brengen zijn, als Bertha de vrouw werd van den jongen Duitscher. — O foei, ik mag er niet aan denken; ons eenigst kind van ons te zien gaan en nog wel naar 't buitenland. — Wat beteekenen tegenwoordig afstanden bij de gemakkelijke middelen van snel verkeer in onzen tijd? — Dat moge zoo zijn; maar ik vind 't een ondragelijk denkbeeld, onze Bertha te moeten missen. — Dat zal vermoedelijk toch niet zoo lang op zich laten wachten. Onze dochter is bepaald 'n mooi meisje, verstandelijk flink ontwikkeld, zeer muzikaal aangelegd en, wat nog meer beteekent, goed en zacht van inborst. — Maar ze is nog zoo jong. — Alsof jij niet slechts één jaar onder was toen wij trouwden. — Ja, maar toen waren 't andere tijden. — In den zin als jij bedoelt, vrouwtje, oefenen de tijden al weinig invloed. Oudere menschen zien alleen met andere oogen de dingèn dan de jonkheid. — Maar ik zou er vrees ik nooit overheen kunnen komen, als ik ons eenigst kind voor altoos naar den vreemde zon moeten zien gaan. — Kom, vrouwtje, heb geen ellende voor den tijd. Sendmann heeft ons kind immers nog niet eens gevraagd. — Buiten ons om zon Bertha toch ook geen beslissing mogen nemen. — Dat ben ik volkomen met je eens, maar heb dan ook maar geen ellende voor den tijd. 't Zou ook nog kunnen zijn, dat als hij haar vroeg, Bertha hem afwees. — O, neen, geloof dat maar niet. — Ei, ben je daar zoo zeker van ? — Ja, heel zeker! Ik heb ook op Bertha bijzonder gelet. — En wat heb je dan aan haar kunnen bespeuren? — Dat de jonge Duitscher op haar buitengewoon veel indruk heeft gemaakt. — Als je je daarin maar niet vergist. — Wanneer ik van alles zoo zeker was. . . . — Nu, ik zal aan je scherpzinnigheid niets te kort doen, wijfje! Vrouwen schijnen in zulke aangelegenheden over een bijzonder zintuig te beschikken. — En dan de keus der liederen 14 — Och, waarvan zullen zulke jonge menschen liever zingen dan van liefde, beminnen en zoo al meer? — Maar de keus der liederen kan geen toevallige geweest zijn, dat zal jou evenzeer zijn opgevallen als mij. — Inderdaad, dat is zoo! — En aan den toon waarop zoowel hij als zij zong, was duidelijk te merken dat beiden meeleefden met de woorden en de muzikale vertolking. — Ik bewonder heusch je gave van opmerken, vrouwtje, doch verontrust je nog maar niet. 't Is al later geworden dan gewoonlijk, laten wij dns gaan slapen. n. Hans, ongewoon aan émoties die 't hart raakten, genoot gewoonlijk ongestoord van de nachtrust. Thans was dit anders. De mooie winkeliersdochter, wier beeld hem voortdurend voor den geest stond en wier welluidende stem hem nog altoos en telkeDS even teeder scheen toe te fluisteren, roofde hem met de gemoedsrust den slaap. Lang woelde hij op zijn bed om en om, beproefde van één tot honderd te tellen, zooals wel eens wordt aanbevolen aan hen die moeielijk in slaap kunnen komen, doch de jonge man raakte bij dat tellen zelfs de kluts kwijt. Bertha, stamelde hij onbewust, en dan was 't hem als stond zij in levende lijve naast zijn bed. Met de gedachte aan't schoone Belgische meisje sliep hij eindelijk in, doch zijn slaap was geenszins verkwikkend, omdat hij onrustig droomde van haar, die al zijn denken scheen in beslag te hebben genomen. Toen 's morgens door den kellner geklopt werd aan de deur van zijn slaapvertrek, gevoelde hij maar weinig lust om dadelijk op te staan, doch 't heilig moeten riep hem zijn plicht voor den geest en snelberaden sprong hij zijn bed uit en begon zich haastig te wasschen en te kleeden. Zonderling, ook nu was 't hem of hij maar aldoor Bertha's stem hoorde en haar lief gelaat voor zich zag. Sendmann was de eerste die de ontbijtzaal van 't hotel betrad. De overige logé's schenen geen haast te hebben om op te staan. Er waren blijkbaar geen andere personen gelogeerd, die met den vroegtrein wilden vertrekken. 16 De kellner had de benoodigdheden voor 't ontbijt gereed gezet en kwam vragen of mijnheer koffie of thee bij zijn ontbijt wenschte te gebruiken. De jonge Duitscher, aan niets denkende dan aan Bertha, had zoo gaarne iemand in zijn nabijheid gehad met wie hij over het schoone meisje had kunnen spreken, 't Ging ook met hem: „waar 't hart vol van is, vloeit de mond van over". Hij dacht er vluchtig over om eens met den kellner over de familie Berthieux te spreken, doch scheen 't niet met zich zelf eens hoe hij 't onderwerp 't best ter sprake zou kunnen brengen. Eindelijk meende Sendmann er iets op te hebben gevonden en vroeg op heel gewonen toon: Weet je soms of de oude heer Berthieux nog altoos in de zaak is? — Ik geloof van wel, mijnheer, doch heelemaal zeker ben ik er niet van. — 't Zou kunnen zijn dat hij de' zaak had overgedragen aan zijn zoon. — Aan zijn zoon zegt u ? — Ja, klinkt dat zoo zonderling? — Maar hij heeft geen zoon. — Ik meende toch zeker te weten. . . . — Neen, mijnheer, u vergist u stellig. Mijnheer Berthieux heeft slechts één kind, 'n dochter. Nn kwam 't discours juist op 't terrein waar de slimme handelsman 't wilde heenvoeren. — Zoo, prevelde hij, is er alleen een dochter? — Ja, mijnheer, een bijzonder mooi en goed meisje. — Zeker nog 'n jong ding, hé? — No, zoo heel jong schat ik haar niet. Ze zal wel zoo om en bij de twintig zijn. . — Kent gij de familie zoo goed? — O ja, 'n neef van mij is bediende in de zaak van mijnheer Berthieux. — Zeker al lang? — Ja, stellig wel 'n jaar of vijf. Hij is er gekomen toen Bertha naar de kostschool vertrok. — Zoo, heet de jonge dame Bertha, en is zij op een kostschool geweest ? — Ja, mijnheer! Die ouders hebben er alles bij opgezet om hun eenigste dochter 'n goede opvoeding te geven! 17 i— Och, mijnheer Berthieux beschikt zeker nog al over eenig vermogen ? — Dat kan zoo heel groot niet zijn naar mijn meening, mijnheer! Hij heeft wel 'n beste zaak, maar wegens de groote concurrentie moet hij alles ook al goedkoop omzetten, zoodat de verdiensten wel niet zoo groot zuilen zijn, dat mijnheer Berthieux een spaarpot van beteekenis zou kunnen maken. — Ik bsgrijp wel dat de opleiding der dochter met groote kosten gepaard zal zijn gegaan. — Dat is zeker waar, maar 't is geen weggesmeten geld geweest; want 't meisje is een der knapste van ons stadje, daarbij heel mooi en voorbeeldeloos goed. Mijn neef is smoorlijk op Bertha verliefd, maar hij is zoo arm als 'n kerkrat en durft dus 't lieve meisje niet te vragen. — Misschien z-ju jij beter slagen als je 'n kansje gingt wagen. — Als ik dat wist trok ik er nog vandaag op uit; maar ik zal zulke dwaasheden maar niet uithalen, want Bertha aal wel iets beters en voornamers veroveren dan 'n arme winkelbediende of 'n kale kellner. De jonge Duitscher moest onwillekeurig glimlachen en vervolgde: 't Is dan wel eenigszins vreemd dat die jonge dame nog niet verloofd is. — Ik geloof niet dat hare ouders spoedig hun toestemming zonden geven. — Wel, waarom niet? Als zich nu eens 'n goede partij opdeed ? — Dan zou 't nog zoo glad niet zitten. De ouders hangen zoo sterk aan hun eenigst kind dat er geen voorbeeld van is. De kellner scheen al bijzonder goed op de ho .gte te zijn van alles wat betrekking had op de familie Benhienx. Onverwacht was de ondervrager veei me<-i te weten gekomen dan hij had duiven hopen te zullen vei nemen. Eén ding was hem duidelijk en wel dit, dat zoo hij werkelijk Bertha tot de zijne wilde maken, hrj geen tijd verloren moest laten gaan. De bediende van haar va Ier en de kellner waren als concurrenten niet te duchten, maar 't meisje, dat zoo schoon en lieftallig was, zou vrij zeker spoedig wel andere aanzoeken krijgen. Evenwel zou 't 18 weinig beteekenende fortuin van haren vader een rem kunnen zijn, omdat vele jongelui van den tegenwoordigen tijd, vóór zich een levensgezellin te kiezen, eerst heel nauwkeurig onderzoeken of de uitverkorene 'n flinke bruidschat bezit. Hans, anders ook koopman in de eerste plaats, was nu te zeer onder de bekoring der schoone winkeliersdochter, om nu ernstig aan haar bruidschat te hechten. Hij overwoog, bij 't naar den trein gaan, dat zijn salaris, verhoogd met de door hem genoten provisie, hem in staat zou stellen om een eigen huishouding op te richten. Aan weelde was hij nooit gewoon geweest, ofschoon ook nimmer van een bekrompen levenswijze sprake had behoeven te zijn. Zijn moeder, bij wie hij inwoonde, was een reeds bejaarde dame, weduwe van een postambtenaar. Zij leefde van 't overschot der matige erfenis harer ouders, waarbij een bescheiden pensioen ter aanvulling kwam. Een en ander stelde haar in staat om op bescheiden voet te blijven voortleven. Hans stelde haar gewoonlijk zijn salaris ter hand, met de bedoeling zijn moeder aldus te steunen. Zij liet hem in die meening voortleven, doch belegde heimelijk al het geld dat Hans inbracht op de spaarbank. Als mijn jongen ooit trouwt, en dat geschiedt wellicht eerder dan hij zelf voornemens is, dan moet hij in staat zijn op onbekrompen wijze zijn huishouding te kunnen inrichten. Zoo oordeelde de zorgzame moeder heimelijk, blijde dat zij ongetwijfeld de toekomst van haar jongen nog zou mogen veraangenamen. De zoon op zijn beurt dacht, terwijl de trein hem vliegensvlug meevoerde en Bertha's beeld met hem scheen mee te reizen, ernstiger dan ooit aan zijn lieve moeder. Nooit had hij iets van eenig belang ondernomen of uitgevoerd, zonder eerst met haar te hebben overlegd. Nog vanavond zou hij haar schrijven over het schoone, lieftallige meisje, dat hij zoo gaarne tot levensgezellin begeerde. Toen hij aan dat voornemen gevolg gaf, schilderde hij Bertha met de levendigste kleuren af als 't schoonste en braafste meisje dat hij in zijn leven had leeren kennen. Zonder haar, zoo schreef hij, zou hem voortaan de aarde een woestijn gelijken, doch .met haar verbonden, zou de 19 wereld hem een paradijs toeschijnen. Ook zon 't moeders levensavond, naar 't hem toescheen, zoo heerlijk kunnen verhelderen, als bij zijn veelvuldige afwezigheid een zoo lieftallige dochter haar zou omringen met alle toewijding. De verliefde jonge man drong er op aan, dat moeder hem per keerende post hare meening zou meedeelen en hem wilde gelukkig maken door haar goedkeuring te hechten aan zijn gewichtig besluit. Nadat hij met zijn taak gereed was gekomen, overlegde Hans of 't nu maar niet 't best zon zijn om ook maar terstond aan Bertha te schrijven en haar de gewichtige vraag per brief te doen toekomen. Maar zou 't niet oneindig aangenamer zijn haar mondeling de groote vraag te doen ? Dan immers zou zij, onder sterk blozen, zachtjes 't jawoord fluisteren met haar zilveren stemmetje, en daarna zon hij haar in de krachtige armen sluiten en haar rozelippen duizenden kussen ontrooven. Zoo zou 't veel mooier zijn. Zoo ook kwam 't in feuilletons en romans voor en in de werkelijkheid moest 't wel op die wijze gaan. Maar, zoo overdacht de jonge Duitscher verder, als ik mij eens mocht hebben vergist, en zij niet voor mij gevoelt wat ik hoop en verwacht, hoe zal zij dan mijn al te vrijmoedig handelen uitleggen? En als haar vader eens ontevreden werd over mijn eenigszins brutaal optreden, zou hij zich dan niét gaan beklagen bij mijn patroon ? Hans was besluiteloozer dan ooit. Ten slotte kocht hij een fraaie prentbriefkaart en zond deze aan zijn uitverkorene. Daarbij toch, meende hij, kon in 't geheel geen kwaad zijn. Een „ansicht" toch zendt men vrijwel aan iedereen. Na brief en ansicht op de post te hebben bezorgd, begon hij weer aan de zaken te denken en ontwierp een schrijven aan zijn Patroon, om hem de bekomen orders van dien dag op te geven. Zonderling scheen 't Hans toe, maar 't was of hij tusschen al de dorre handelsartikelen telkens Bertha's naam zag doorblinken. Doch ook in 't gemoed van de winkeliersdochter heerschte een onrustige en toch geen ongelukkige stemming. Overal meende zij den jongen, knappen Duitscher te ontwaren en tden zij zich 's avonds voor de piano plaatste, was 't 20 ■weer alsof Hans Sendmann in levende lijve achter haar stond. "Werktuigelijk had zij 't lied: „Oud, steeds nieuw" voor zich uitgespreid en scheen in de meening te verkeeren, dat zoo aanstonds de sympathieke vreemdeling zijn stem aan de hare zou paren. Eigenaardig was 't, dat Bertha dien avond precies hetzelfde programma volgde van den vorigen avond, die, in haar oog, ce gezelligste was welke zij ooit had beleefd, 't Was ook aan hare ouders niet ontgaan, dat hun dochter werkelijk genegenheid, en wel 'n zeer diepe, scheen te hebben opgevat voor den jongen Duitscher. 's Avonds, in het slaapvertrek gekomen, begon Bertha's moeder terstond over het onderwérp, dat haar sedert den vorigen avond geheel in beslag scheen te hebben genomen. — Nu, zoo vroeg zij aan haar man, zie je nu wel dat ik 't bij 't rechte eind heb ? — Wat bedoel je, vrouw ? — Wel, snap je dat niet? — Neen, wezenlijk niet. — Wel nu nog mooier ! Ik bedoel aangaande Bertha. — Nu, wat zou Bertha? — Hoe is 't mogelijk, dat je dat niet dadelijk vat. Heb je dan wezenlijk niet opgemerkt, dat ons kind door en door verliefd is op den Dnitschen reiziger? — Maar hoe weet je dat zoo zeker ? — Och, wat kunt gij, mannen, toch stompzinnig zijn. — Dank je, moeder, voor 't compliment. Zonder daarop te letten, ging de vrouw des huizes voort: Maar is 't je dan niet opgevallen, dat Bertha vanavond precies dezelfde liederen zong, welke zij gisteren met den jongen Duitscher heeft gezongen ? — Nu je 't zegt, ja; maar ik heb daarbij volstrekt niet verder nagedacht. — En wat mij niet minder opviel was, dat Bertha begon en eindigde met 't lied „Oud, steeds nieuw". — Ik bewonder je gave van opmerken, vrouwlief; maar is 't te verwonderen dat 'n knappe, beschaafde jongen op ons kind verheft? 't Zal er toch eenmaal van moeten komen. ' ^ — Foei, ik mag er niet aan denken. — Kom, wees wijzer. 21 — Neen, wezenlijk 1 't Denkbeeld zou mij onverdragelijk zijn om ons kind ons huis te «moeten zien verlaten. — Aangenaam zon ik 't ook niet vinden ; maar wat er tegen te doen ? 't Is toch eenmaal de bestemming, van 'n mensch. — De mannen oordeelen over dat soort van dingen veel luchthartiger dan de vrouwen. — Zou 't misschien niet beter wezen als je Bertha eens zelf vroeg hoe zij over dit alles denkt ? — Dat zou al heel onvoorzichtig zijn. Ik acht 't voorloopig verstandiger, dat wij tegenover haar 'n houding aannemen alsof wij niets gemerkt' hebben. — En dan verder ? — Verder ? Dat zal later blijken. De jonge. Duitscher komt hier over 'n paar weken terug, niet waar ? — Dat is althans de afspraak. — Als hij ons weer bezoekt moest je hem in je kantoor ontvangen en hem niet uitnoodigen binnen te komen. — Waarom ? Vindt je Sendmann niet 'n knappe, hupsche jonge kerel ? — Ik vind hem een net jongmensch. — En wat 'n stem. Ik heb wezenlijk in lang niet zoo genoten als gisterenavond, 't Was in één woord verrukkelijk dat zingen der jonge menschen aan te hooren. — Dat ben ik geheel met je eens; maar toch dienen wij tegen 'n herhaling te waken. — Maar dat begrijp ik niet precies. — Dan zal ik duidelijker zijn. Als wij Sendmann weer in onze woonkamer noodigen en hem gelegenheid geven zich met onze dochter aan de piano te amuseeren, dan zou 't den schijn kunnen hebben, alsof wij naar een minnaar voor onze dochter hengelden. — O, zoo! Ja, dat was niet onmogelijk; maar zou je er iets op tegen hebben als de jonge Duitscher nu werkelijk een eerlijke verkeering met Bertha wenschte aan te knoopen, hem ons kind tot vrouw af te staan ? -— Zulk 'n gewichtige vraag kan ik niet zoo maar klakkeloos met ja of neen beantwoorden. Ik zou eerst meer van hem en zijn familie moeten afweten. — In dat opzicht meen ik, dat wij ons niet behoeven te verontrusten. 22 — Maar je weet van den jongen vreemdeling al precies evenveel of liever even weinig als ik. — En wat is dan de indruk dien je gisteren van hem hebt opgedaan ? — Ik mag niet ontkennen, dat deze zeer gunstig was; maar 'n eerste indruk is altoos zoo vaag en kan tot zooveel ontgoocheling leiden. — Dus je zon eerst 't naadje van de kous moeten weten en de noodige inlichtingen omtrent Sendmann wenschen in te winnen? — Daartoe kunnen wij toch moeielijk overgaan, alvorens de jonge man zich heeft verklaard. — Dat ben ik volkomen met je eens. — Dan zul je 't ook wel met mij eens zijn, dat wij hem voorloopig niet zoo vriendelijk moeten ontvangen als gisteren. Wij moeten allen schijn vermijden alsof wij voor ons kind een man zoeken. — Zoover had ik nog niet gedacht, maar ik deel ten volle je meening, wijfje. Bertha was den volgenden morgen kinderlijk blij, bij de ontvangst der prentbriefkaart. Er stond 'n fraai stadsgezicht van Namen op afgebeeld. Meer echter boeiden haar de initialen des afzenders op den hoek geschreven. H. S. prevelde zij, onhoorbaar voor anderen, en even duidelijk als op den avond hunner kennismaking, had zij den drager van dien naam voor oogen. Uit de twee letters op die kaart las haar verbeelding veel, onuitsprekelijk veel meer. Zij toonde de prentbriefkaart aan haar ouders en zei, met iets van nietbegrijpen in haar stem: Zeker van den jongen handelsreiziger, die hier eergisteren was. H. S. las mijnheer Berthieux, ja, dat is de naam van Hans Sendmann. Zulke ansichten zijn maar 'n groot gemak in onzen tijd. Wie weet, of hij niet 'n goed oogje op je ' heeft, Bertha, liet hij er eenigszins onvoorzichtig op volgen. Haar gelaat gloeidoj omdat het meisje bij vaders opmerking bloosde, doch zij zweeg, omdat zij niet wist wat te zullen antwoorden, doch de moeder die 't ook gehoord had, voegde Berthieux toe: Zeg toch zulke dwaasheden niet, Bertha is nog veel te jong om aan dergelijke dingen te denken. 23 Om Diet te doen merken hoe dit gesprek haar ontroerde, wist het meisje niets beters te doen dan zich voor de piano te plaatsen.- Enkele seconden later weerklonk de melodie van „Oud, steeds nieuw". Veeibeteekenend keken de ouders elkander aan, doch spraken verder over de zaak niet. In spanning verbeidde Hans moeders antwoord op zijn brief. Hij had alle bezinning noodig om zich te weerhonden tot het schrijven van een brief aan 't schoone meisje, dat zalk 'n overweldigenden indruk had gemaakt op zijn gemoed. Hij had nooit veel gevoeld voor 't dichten en allerminst iets aan déze schoone kunst gedaan, doch nu scheen bij eensklaps onweerstaanbaar te worden gedrongen, om aan het papier toe te vertrouwen al wat er in 't diepst van zijn ziel leefde en al zijn denken in beslag nam. De schoone dochter uit 't land der Belgen werd in hoogdravende woorden bezongen, misschien wel wat al te overdreven, doch naar Hans' schatting was zelfs 't beste nog te gering voor de Koningin zijns harten. Toch had hij nog genoeg gezond verstand overgehouden om, bij 't herlezen van zijne ongewone ontboezemingen, ontevreden te verscheuren, wat hij met zoo weergaloos veel moeite had neergeschreven. Eindelijk, aan de Westelijke grens van België gekomen, waar het door hem vertegenwoordigde huis ook zaken deed, vond hij bij zijn komst in 't hotel den lang en vurig verbeiden brief zijner moeder. Warm was de toon, waarop zij schreef, maar blijkbaar waren de woorden van haar schrijven uiterst omzichtig gekozen. — Mijn lieve Hans, zoo luidde 't schrijven ongeveer, je weet, mijn jongen, niemand op de wijde wereld kan er bestaan, die meer en inniger met je meeleeft dan je moeder. Nu je mij dus zulk *n gewichtige vraag voorlegt als in je jongste schrijven, kan ik daarop niet zoo dadelijk een afdoend antwoord geven. Allereerst zou ik 't meisje, dat zulk 'n grooten indruk op je schijnt te hebben gemaakt, meer van nabij moeten kennen, alvorens mij een oordeel te kunnen vormen. Ook over hare ouders zou ik nader ingelicht dienen te worden. Voor alles reken ik er op, mijn beste Hans, dat je volstrekt niet overijld te werk zult gaan en je vooral niet met het meisje, hoe lief en goed ze ook moge zijn, te engageeren, alvorens met mij te hebben gesproken. Je bent er van overtuigd, nietwaar ? dat ik met 24 de beste bedoelingen zooveel geduld van je meen te moeten vergen. Met duizend hartelijke groeten ben ik Je innig liefhebbende moeder. Onvoldaan legde Hans na 't lezen den brief ter zijde, en bromde in zichzelf: Wat zijn zulke oude menschen toch altijd pietluttig; ze zien zelfs donkere wolken aan den heldersten hemel. Zijn ontevredenheid bleef er echter bij om aldus wat te mopperen. Hij hield al te veel van zijn moeder, om ook onder de gegeven omstandigheden haar wensen niet te eerbiedigen. Toch hunkerde hij naar 't tijdstip waarop hier, in België's uithoek, zijn zaken ten einde zouden zijn gebracht. Dan toch kon hij de terugreis aanvaarden en hoopte hij vooraf op nog een gezellig avondje ten huize van mijnheer Berthieux. Dat eerste avondje toch was hem onvergetelijk en de indruk, die Bertha op zijn jong gemoed had gemaakt, was van dien aard, dat hij naar 't terugzien van het schoone meisje nog allengs sterker scheen te verlangen. Zij op haar beurt verbeidde met niet minder verlangen den terugkeer van den knappen, jongen Duitscher, voor wien zij zoo onuitsprekelijk veel gevoelde. Met bijzondere zorg had zij haar rijke' muziekvoorraad doorgesnuffeld, om hem bij zijn komst op 't beste en schoonste te kunnen onthalen wat maar op 't gebied van liefde en beminnen te vinden was. Bij aankomst in 't stadje, eerst tegen den avond, snelde Hans naar den hem zoo bekenden winkel. Berthieux, die in dien tusschentijd zooveel was vooruitgegaan, dat hij zich weer geheel de oude gevoelde, was in zijn kantoor werkzaam, toen de bediende het bezoek van den Déitschen handelsreiziger aankondigde. — Laat mijnheer Sendmann maar hier komen, antwoordde de winkelier. Met luid kloppend hart, zichtbaar onrustig, voldeed de jonge Duitscher aan de uitnoodiging. Bij zijn binnentreden verwelkomde hem de winkelier vriendelijk, doch veel minder hartelijk dan bij 't vorig bezoek. Zijn houding verried zelfs iets stroefs, dat echter alleen den zeer oplettenden opmerker zou kunnen opvallen. 25 Berthieux wees den jongen man een stoel aan. Vóór de bezoeker plaats nam vroeg hij zeer belangstellend hoe mevrouw e'n mejuffrouw Bertha het maakten? — Uitstekend, was 't antwoord. — En er wordt door uw dochter nog altoos even ijverig gespeeld en gezongen ? — Zeker, alles op zijn tijd en regelmaat in alles, antwoordde de winkelier ontwijkend. — Ik heb zelden een meisje ontmoet, ging de Duitscher voort, dat zoo verrukkelijk speelde en zong als uw dochter, mijnheer Berthieux. U moogt trotsch zijn op 't bezit van zulk een kind. — Wij zijn althans heel dankbaar voor haar bezit, mijnheer Sendmann. Maar a propos, nu eens over iets anders; want ik heb vanavond nog veel te doen en beschik dus over zeer weinig tijd. — Dat spijt mij, klonk 'tuit 't diepst van Hans'gemoed. De winkelier deed alsof hij er niet op lette, zocht een beschreven lijst uit 'n stapeltje papieren, en deze lijst aan den handelsreiziger toereikende, zei hij: — Om 't u gemakkelijk te maken, mijnheer Sendmann, heb ik hier mijn orders maar opgeschreven en dan moet ik wel weer aan den arbeid. Door mijne langdurige ongesteldheid is er heel wat werk blijven liggen en ik houd bovenal van orde in de zaken. Deze bewering was nu wezenlijk waar. Hans draalde nog even, alsof hij van uit de woonkamer eene uitnoodiging verwachtte. Bertha, die 't bezoek des jongen mans heel duidelijk had opgemerkt, hoopte even sterk hetzelfde. De moeder deed echter alsof zij niets hoorde of zag van wat er in hare onmiddellijke nabijheid geschiedde. De winkelier stak Hans de hand toe en sprak: — He wensch u een goede reis, mijnheer Sendmann. Wees zoo goed en breng mijn groet aan je patroon over. Hans beloofde 't niet te zullen vergeten en trok ongetroost en bitter teleurgesteld naar zijn hotel, 't Was te laat om dien dag verder te reizen. Hij besloot daarom den volgenden dag den eersten trein te zullen pakken, die hem naar 't vaderland zou terugvoeren. Na gegeten te hebben wandelde hij nog een paar malen 26 langs Berthieux' woning, in de stille hoop dat 't geluk hem dienen mocht en hij nog iets van de schoone Bertha zou te zien krijgen. Zij had hem den winkel hooren uitgaan, keek toen eenigszins pruilerig haar moeder aan, doch waagde 't niet iets te zeggen, veelmin te vragen waarom de jonge Duitscher niet uitgenoodigd was geworden om in de woonkamer te komen. Toen Hans de laatste maal langs Berthieux1 woning ging, hoorde hij hoe op de piano het oude lied: „Oud, steeds nieuw" gespeeld werd. 't Gezang echter bleef uit. III. Pas was de Duitsche reiziger voor goed naar zijn hotel vertrokken, toen een brievenbesteller den winkel van Berthieux binnentrad, met een brief ~ expresse bestelling -- voor den winkelier. De brief droeg als poststempel: „Visé." Wat mocht dat schrijven bevatten ? In hef dorp, vanwaar de brief was gezonden, woonde de oudste zuster van den heer Berthieux. Zij was de weduwe van een fabrikant en werd door dé familie tante Lise geheeten. Zij was 'n eenigszins exentrieke oude dame, die zich al weinig met de buitenwereld bemoeide en haar familie maar hoogst zelden zag. Tante Lise, over wier vermogen verschillende lezingen liepen en waarvan niemand met zekerheid iets wist, leefde met een reeds bejaarde dienstbode. Van tante's betrekkingen scheen Bertha Berthieux nog de meest geliefde te zijn. Als kind had zij meermalen bij tante Lise gelogeerd. Sedert Bertha naar de kostschool was vertrokken, en ook na hare terugkomst, waren geene uitnoodigingen van de exentrieke tante meer ontvangen. De oude dame was er bepaald tegen geweest, dat aan haar nichtje zulk een opvoeding werd gegeven. — Een meisje uit dien stand, zoo gaf tante Lise als hare meening te kennen, behoeft niet zooveel te weten. Als zij goed onderlegd wordt in alle huishoudelijke zaken, is dat meer dan voldoende. Wat geeft al die poespas ? 't Maakt de eenvoudigste meisjes maar hoogmoedig, ver- 28 waand en, ongeschikt voor den maatschappelijken kring waarin ze feitelijk thuis behooren. Tante's beschouwing was, ten opzichte van Bertha, in strijd met de werkelijkheid, omdat mevrouw Berthieux haar kind volstrekt niet verwende en haar inwijdde en vertrouwd maakte met alle eischen van een burger gezin. — De ontwikkeling van een meisje, zoo oordeelde de verstandige moeder, mag nooit alleen gericht zijn op geestelijke ontwikkeling; ze moet ook leeren terdege de handen te gebruiken, dan staat zij in 't leven nooit verlegen. Nu, verlegen zou Bertha niet licht zijn, omdat zrj even bekwaam was in de huishoudelijke bezigheden als in muziek, zang en zoo al meer. Berthieux opende, na slechts even den brief te hebben bekeken, het schrijven. Het adres was al evenmin met 'n kunstvaardige hand geschreven als de inhoud. De winkelier las: Waarde meheer! Tante Lieze is zeer ongestelt en vraagd of Bertha spoedig kan overkome. Gegroed U. d. Jeanne. Jeanne, zoo heette de bejaarde dienstbode. Berthieux, die den brief in zijn kantoor geopend en gelezen had, begaf zich met het schrijven naar de woonkamer, om vrouw en dochter den korten, maar duidelijken inhoud van den brief mede te deelen. Ouders en dochter verdiepten zich in allerlei beschouwingen wat tante eigenlijk wel zou mankeeren en of de toestand bepaald zorgelijk zou kunnen zijn. — Ik geloof dit zeker, verklaarde Berthieux, was de „toestand niet ernstig, dan had tante Lise zelf wel geschreven. Yoor deze logische beschouwing moesten alle andere overwegingen zwichten. » fevf^Mf — Wel, zoo begon toen de altoos praktische vrouw des huizes, dan moot Bertha nog vanavond de meest noodige dingen voor de reis inpakken ; dan kan zij morgen met den eersten trein vertrekken. 29 Deze ging reeds zes uur 's morgens. — 't Is wel wat heel vroeg, zei vader Berthieux, die geen vriend van vroeg opstaan was en dit in den uitersten nood slechts deed ; maar er is nu moeielijk aan te ontkomen. "We dienen dan vanavond 'n uurtje vroeger naar bed te gaan. Ik zal den wekker op half vijf zetten, dan zullen wij tenminste niet te laat komen. Bertha had niet lang werk gehad om de noodzakelijkste dingen bijeen te pakken, zoodat in 'n kwartiertje haar koffertje gereed stond en 'n plaatsje in den winkel bekwam, 's Morgens was men tijdig op, zoodat de jonge reizigster eerst nog iets kon gebruiken alvorens den tamelijk verren tocht te ondernemen. Vader Berthieux had eens aan de deur gekeken en verzekerde, dat 't weer allerprachtigst was. Als ik tijd had, zoo sprak bij, zou ik je zelf naar Visé brengen, maar nu kan ik alleen mee tot 't station en ga dan maar gauw aan den arbeid, want er ligt nog heel wat onafgedaan werk.( In niet zeer prettige stemming was Hans Sendmann even vóór Bertha aan 't station gekomen, en liep nu op 't perron heen en weer om zijn trein af te wachten. Berthieux had bij 't station afscheid van zijn dochter genomen. Bertha had moeten beloven om nog denzelfden dag en anders stellig den volgenden, uitvoerig te berichten wat er met tante was. Toen ging de winkelier met gehaaste schreden naar huis terug. Met haar koffertje aan de hand was Bertha, na 'n plaatsbiljet te hebben genomen, door de wachtkamer naar 't perron gegaan. Zij vond 't, bij 't mooie weer, zonde om in de wachtkamer te blijven vertoeven. Er waren niet veel reizigers op 't perron. Ook zij begon zachtjes heen en weer te drentelen. Hans, die juist van den anderen kant kwam loopen, was ten hoogste verrast, daar zoo eensklaps in zijne nabijheid te zien het meisje, dat al zijn denken en gevoelen in beslag nam. 't Was hem of er iets in zijn borst jubelde. Zijn mélancholische stemming scheen als bij tooverslag te zijn verdwenen. Bertha, die onophoudelijk aan Hans dacht, had hem nog niet opgemerkt, 't Was dus voor haar een niet geringe verrassing, toen zij eensklaps de welluidende stem van den 30 jongen Duitscher hoorde, die met merkbaar bewogen toon zei: goeden morgen, juffrouw Berthieux! Ook op reis ? Een oogenblikje had zij noodig om niet te zeer te doen blijken hoe prettig de aanwezigheid des vreemdelings haar verraste. — Goeden morgen, mijnheer Sendmann, antwoordde zij levendig, en liet er terstond op volgen: Ja, ik moet heel onverwacht op reis. — En als 't niet te onbescheiden van mij is, zou ik dan ook mogen weten waarheen de reis gaat ? — Zeker moogt u dat weten, mijnheer Sendmann, ik moet naar Visé. — Naar Visé? Hé, dan reizen wij 'n heel eind samen. Als u er niets tegen hebt, zou ik gaarne tot zoover van uw gezelschap willen profiteeren. — Och, wat zou daar tegen kunnen zijn ? Wij hebben samen gezongen, waarom zouden wij dan ook niet samen kunnen reizen? — Het geheele leven door, dacht de jonge Duitscher, maar was toch voorzichtig genoeg om 't niet te zeggen. — Ja, dat zangavondje, antwoordde hij, vond ik al heel gezellig. Bi dank u nog wel voor 't genot dat u mij toen hebt geschonken. — Wel, dan diende ik ook u te bedanken; u heeft toch niet minder bijgedragen tot het genoegen dan ik vermocht te doen. Mijn ouders waren tenminste over het genotene zeer verrukt. — 't Doet mij wezenlijk genoegen dit van n te mogen vernemen. Om u de waarheid te zeggen, had ik vurig gehoopt, dat ook 't avondje gisteren óp dezelfde wijze had kunnen worden gesleten. — Mijn vader heeft 't tegenwoordig verbazend druk, mijnheer Sendmann; door zijn langdurige ongesteldheid is heel veel werk onafgedaan gebleven. — Maar u staat daar maar steeds met uw koffer aan de hand. Neem mij niet kwalijk, dat ik zoo lomp ben geweest u er niet van te ontlasten. Laat ik uw bagage voor u in den trein bergen, dat vergemakkelijkt u 't instappen. Bij deze woorden had Hans 't lieve meisje handig haar reiskoffertje ontnomen. Nabij het station klonk een schel gefluit. Hun trein kwam binnenrijden om enkele minuten 31 later te vertrekken. Eenige oogenblikken heerschte er op 't perron 'n roezemoezige drukte, veroorzaakt door de aankomende en vertrekkende reizigers. Fier als een vorst stapte de jonge Duitscher naast het schoone meisje voort, belast met hare en zijn eigen bagage. Als bereisd man had hij spoedig een ledige coupé in 't oog, waar hij met zijn lieve reisgenoote instapte. Nauwelijks waren zij gezeten of de conducteur sloot, na de kaartjes der reizigers te hebben gecontroleerd, het portier. Dat was nu eerst recht boffen, meende de jonge Duitscher, nu 't toeval hem zoo ongezocht en onverwacht saménbracht met haar, die zijn geheele hart scheen te vullen. Van een Hollandschen reiziger had Hans wel eens de uitdrukking gehoord: „Men móet 't ijzer smeden terwijl 't heet is." Nu, zoo meende hij, was 't voor hem de gunstigste gelegenheid om 't ijzer zoodanig te smeden, dat er 'n huwelijksketen uit zou kunnen voortkomen. Toch aarzelde hij om te beginnen over 't onderwerp, dat hem als lt ware op de lippen brandde. Daar herinnerde hij zich de bede zijner moeder, om toch in zulk 'n gewichtige aangelegenheid niets overijld te doen. Maar hij zou toch kunnen trachten te weten te komen hoe zij over hem dacht. Dat zij van hem niet afkeerig was meende hij te mogen afleiden uit 't feit, dat zij had toegestaan hem haar koffertje toe te vertrouwen en, wat nog duidelijker sprak, niet te aarzelen met hem alleen in dezelfde coupé te gaan. Zulk een "blijk van vertrouwen getuigde genoegzaam van hare stemming. Nu en dan zagen zij elkaar aan en telkens als de oogen elkaar ontmoetten, sloegen beiden ze oogenblikkelijk weer neer. Hans begreep dat hij toch iets moest zeggen en vroeg daarom: U reist zeker niet veel, mejuffrouw Berthieux ? — Heel zelden, mijnheer Sendmann. — Zegt u liever Hans, dat zegt mijn lieve moeder ook en dat klinkt veel vertrouwelijker. — Ja, maar ik ben je moeder niet, zei ze guitig. — Dat was voor u niet te wenschen. — Hé, waarom niet? — Wel, dan zou u al tamelijk oud zijn en bovendien reeds vele jaren weduwe. — Zoo, is uw vader overleden, mijnheer Sendmann ? — Wilt u geen Hans zeggen? 32 — Als u mij Bertha noemt, anders niet. — Heel graag, ik vind Bertha 'n veel mooier naam dan Hans. — Och, wat doet er de naam toe. — Uw opvatting getuigt tenminste niet van bekrompenheid, Bertha; maar bekrompenheid zou ik mij bij u ook niet kunnen voorstellen. — U beeft nog al 'n hooge dunk van mij, Hans. — 4t Zou misschien onbescheiden zijn op dit oogenblik alles te zeggen wat ik van en over u denk. Zij bloosde en zweeg. Na een poos zei Bertha: — U gaat nu zeker naar je moeder, niet waar? — Ja, zoodra ik bij den patroon de zaken heb afgedaan ga ik naar m'n lieve moe ; maar ik kan slechts 'n paar dagen bij haar doorbrengen. Maandag moet ik alweer op reis en trek dan heel Nederland door. — Dat voortdurend reizen moet toch wel vermoeiend zijn zou 'k meenen. — Aangenaam is 't niet, voor zaken te moeten reizen, maar ik ben jong en sterk en 'n mensch moet toch wat doen om z'n boterham te verdienen. — Je zult dan wel weer naar je moeder verlangen. — Ja, nu meer nog dan anders, want ik heb heel gewichtige zaken met haar te bespreken. Bertha was natuurlijk bescheiden genoeg om ten opzichte van dit punt geen verdere vragen te doen. Haar reisgenoot vervolgde: — Ik ben altoos gewoon om, bij heel intieme zaken, allereerst het oordeel mijner moeder in te winnen. Zij is een vrouw met 'n bijzonder helder inzicht. — Dan is 't heel verstandig van u om haar altoos te raadplegen. — Ik heb nog dezer dagen een brief van haar ontvangen, naar aanleiding eener zeer belangrijke vraag die ik haar had voorgelegd, 't Betrof trouwplannen. — O, bent u geëngageerd? vroeg zij en moest moeite doen haar ontroering te verbergen. — Ik wenschte wel dat dit zoo was; 't Betrof eigenlijk mijn verlangen om mij te engageeren met 't liefste en braafste meisje dat ik ooit heb ontmoet. Onder 't spreken had hij haar smachtend aangezien en 33 hoorbaar schier klopte haar 't hart. Zij begreep wat hij, of liever, wie hij bedoelde en 'n zalig gevoel doorstroomde haar gansche lichaam. . — Dat kan ik mij voorstellen, antwoordde zij, dat n naar uw vaderland terug verlangt, om er niet alleen uw moeder, maar ook uw uitverkorene te ontmoeten. — Dus u denkt dat ook mijne uitverkorene in Duitschland woont. — Natuurlijk denk ik dat. — Maar dat vind ik nu allesbehalve natuurlijk. Ik mag 't u wel zeggen. Het meisje dat ik heimelijk bemin is een Belgische en woont in hetzelfde stadje waar uw papa zijn zaak heeft. . . 't Brandde hem op de lippen om te zeggen : — dat meisje ben jij, Bertha, doch hij dacht nog juist bij tijds aan de waarschuwende woorden zijner moeder, om niet overijld te handelen bij zulke aangelegenheden. Toch wilde Hans, hoe duidelijk hij reeds te kennen had gegeven hoe hij over Bertha dacht en wat hij van haar hoopte, nog liever iets verder gaan en - een antwoord van haar uitlokken, waaruit hij zon mogen weten hoe zij een eventueel aanzoek van zijn kant zou cpnemen. Juist toen hij dieper op de zaak. wilde ingaan, floot de trein en hield stil aan een tusschenstation. Tot groote ergernis van Hans zoowel als van iJertna, die ieder oogenblik meende de groote vraag te zullen vernemen, liet de conducteur 'n oude dame de coupé van 't jonge paartje binnen. M''ïÊ® De oude ziel, zich wellicht van niets kwaads bewust, werd met allesbehalve vriendelijke blikken ontvangen. Toch was er niets aan te doen en moesten zij 't dulden, dat de medereizigster zich niet ver van Bertha 'n plaatsje uitkoos. 'Ijjta — Mag ik nog iets aan 't onderwerp van zooeven toevoegen? vroeg Hans verder. — Zeker moogt ge. — Gaarne zou ik uw adres willen weten te Visé. In uw woonplaats is mij dat bekend. s — O, er is niets tegen 't u mee te deelen. Had had zijn opschrijfboekje al gereed en schreef daarop nauwkeurig op wat Bertha hem opgaf. 34 C~,'.. E° vergant u mij u binnen enkele dagen eens te schrrjven? vroeg hij verder. — 't Zon al te onbeleefd zijn n dit te weieeren, sprak zij zacht. * — Ik hoop dat mijn moeder er eenige letteren aan toe zal voegen, ging Hans voort, die haar zoo gaarne nog zoo neel, heel veel had willen zeggen. De bejaarde reisgenoote scheen al hare belangstelling aan tjonge paar te wijden en bgzonder op Bertha en Hans te letten. Hoe vervelend zg 't ook vonden, toch konden zrj niet anders dan 't zich laten welgevallen, doch de gelegenheid tot het voeren van vertrouwelijke gesprekken was voor goed voorbij. Het jonge paar diende zich dus verder te bepalen tot algemeenheden. De oude dame, die blijkbaar heel veel van praten hield, mengde zich nu en dan in 't gesprek, hoe weinig notitie 't paartje daarbij ook van haar nam. Toen ze dit eindehjk scheen te merken, zei ze honingzoet: 't Is nooit aangenaam een dwarskijker in t gezelschap te hebben voor een geëngageerd paartje. — Als u ons daarmee bedoelt, haastte zich Bertha te antwoorden, vergist u zich zeer dame. — Zou u 't dan zoo verschrikkelijk vinden, als 't zoo was^ vroeg de praatgrage verder. Bertha zweeg blozend en Hans glimlachte slechts, doch de vraag der dame kwam hem allerminst beleedigend voor. Zij scheen 't er echter niet bij te willen laten, want na nog eens 'n blik op het meisje en den jongen man te hebben geworpen, zei ze: — t Zou stellig niet zoo ongerijmd zijn, dat jelui verloofd waart, ik heb wel minder knappe geëngageerden ontmoet, üinnn, wat niet is kan komen. De jongelui konden 't lachen niet inhouden ; want in den grond van hun hart meenden zij dat de dame best gelijk kon hebben en ze hoopten allebei even vurig, dat wat nog niet was, komen zou. — Jawel, zoo vervolgde de snapster, ik ben niet voor niets zoo oud geworden. Ik heb wel andere mirakelen aanschouwd, en mijn oogen en ooren heb ik op de goede plaats. Wat mij betreft, wensch ik jelui alle goeds. — U is heel vriendelijk, dame, meende Hans haar te moeten toevoegen. 35 — Zonder spreken kun je niet alles zeggen, ging de praatlustige reizigster voort; maar !t is verstandiger om alles te weten wat je zegt, dan alles te zeggen wat je weet. Op die wijze babbelde zij nog wat door, docb de gelaatsuitdrukking der jonge menschen gaf niet te kennen dat haar gesnap hun verdroot. Eer zij er op bedacht waren, was 't station bereikt waar Hans moest uitstappen om in een anderen trein over te gaan. Bij 't verlaten der coupé nam hij beleefd den hoed af voor de oude dame. Bertha stak hij de hand toe en zij aarzelde niet hem de hare te reiken ten afscheid. Mag ik er op rekenen na ontvangst van mijn brief spoedig ook van u 'n schrijven te mogen ontvangen? vroeg hij bijna fluisterend. — Als dat bepaald noodig is, waarom dan niet? antwoordde zij ontwijkend. Nog een handdruk en noode scheidde de jonge Duitscher van haar, die zijn levensideaal scheen te zijn geworden. Eenige andere reizigers stapten de coupé binnen en de trein snelde verder. De oude dame, die wellicht nog heel wat op 't zelfde thema had willen doorbabbelen, was nu verhinderd aan dat plan gevolg te geven. Eenige oogenblikken later was zij reeds in 'n levendig gesprek gewikkeld met een medereizigster. Bertha staarde door 't portier in droomerigen toestand naar 't schoone landschap, dat zij echter slechts werktuigelijk waarnam, omdat haar geest toefde bij hem, die met haar beeld voor oogen naar de stad zijner inwoning spoorde. Inmiddels had mijnheer Berthieux getelegrafeerd, dat zijn dochter met den vroegtrein was afgereisd. Bij aankomst aan de woning van tante Lise, wachtte Jeanne de bezoekster reeds aan de deur op. — Wel kind, voegde zij Bertha ter verwelkoming toe; wat ben je veranderd. Ik zou je stellig niet herkend hebben als ik je ontmoet had. Je bent een heele dame geworden, Bertha! Wat zal tante er van opzien. — Maar hoe gaat 't met tante, Jeanne? — O, beter dan gisteren. Ze kreeg gisteren in den namiddag eensklaps 'n flauwte en geraakte heelemaal buiten 36 Westen. Ik liet den dokter roepen en deze verscheen al gauw. . — En wat heeft hij van tante's ongesteldheid gezegd? — Ik heb er heusch niet aan gedacht er hem naar te vragen ; maar bij zal straks wel weer hier komen. Wil je soms eerst naar je kamer gaan om je wat te verfrisschen? Bertha volgde de oude getrouwe naar het vertrek, waar zij als kind meermalen had gelogeerd. Toen begaf zij zich naar tante Lise. De bejaarde dame was heel wat verouderd sinds de laatste maal dat Bertha haar had gezien. Bij 't binnenkomen van 't schoone meisje verhelderde 't gelaat van de lijderes, die beide handen naar haar nichtje uitstak. — Dag tante Lise, riep Bertha haar tegemoet en drukte 'n kus op den rechterwang der zieke. — O, wat ben ik bl-ij dat je gekomen bent, lief kind. Wel, wel, Bertha wat ben je veranderd. Ik zou zoo'n knappe dame hier niet verwacht hebben te zullen zien. — Praat niet zooveel, tante ; dat zou u misschien te veel kunnen vermoeien. — De dokter heeft 't mij anders niet verboden. — En wat heeft hij gezegd van uwe ongesteldheid. — Heel weinig, kind. Hij heeft wel gezegd dat de ongesteldheid heel lang zal kunnen duren en raadde mij aan iemand in huis te nemen voor gezelschap, en die mij, indien 't noodig mocht zijn, ook zou willen verplegen. Jeanne wordt vreeselijk vergeetachtig. De dokter vond dus ook beter om naar een vertrouwde, jongere helpster om te zien. Allereerst heb ik toen aan jou gedacht, lieve Bertha. — Daar heeft u goed aan gedaan, beste tante. — Zoo, dus je vindt het niet vervelend om dag in dag uit de luimen van 'n lastige patiënt te moeten verdragen? — Nu overdrijft u niet weinig, tantetje ! Als ik u van dienst kan zijn in eenig opzicht, beschik dan gerust over mij, tante Lise. Ik wil mijn uiterste best doen om u 't leven zooveel mogelijk te veraangenamen en te vergemakkelijken. — En als 't nu eens heel lang duurde? — Dat zou 't mij alleen maar spijten dat u zoolang ziek moest zijn. 37 — Ik meende op jou te mogen vertrouwen, kind ! Nu, ik hoop jé zorgen niet al te lang te behoeven. — 't Komt er niets op aan, tante, als u maar weer beter wordt. Dat is de hoofdzaak en daartoe zullen wij ons best doen. — Beloof niet te veel, Bertha! — Ik beloof niets meer dan ik meen, beste tante. Nog duurde 't onderhoud tusschen tante en nicht, toen de dokter naar zijn patiënte kwam zien. Tante Lise stelde haar nicht voor. — Ei, ei, mevrouw, sprak de arts galant; U heeft 'n goede smaak. Met zulk 'n verpleegster kunt u voor den dag komen. — Verpleegster, ja, dat wordt mijn nichtje van nu aan. Wij zullen ze dan maar zuster Bertha noemen. — Dat klinkt niet kwaad, mevrouw ! Zuster Bertha is 'n naam, die bij zulk 'n verpleegster past. — Och, dokter, zei 't meisje schertsend: Wat doet er de naam eigenlijk toe? Zooals u weet heeft reeds Shakespear de vraag gedaan : „what is in a name ? — Zeer jnist opgemerkt, mejuffrouw. — Zegt u dan toch zuster Bertha, schertste de patiënte, die in heel wat beter toestand scheen te verkeeren dan den vorigen dag. Het meisje, dat voortaan door de tante en den dokter met zuster Bertha zou worden betiteld, liet den arts uit. Bij 't heengaan van den geneesheer zei het meisje : Dokter, is 't onbescheiden van een verpleegster, als zg vraagt om ingelicht te worden omtrent de ongesteldheid van de patiënte, die zij moet verplegen? V I — Voor zuster Bertha wordt dat niet als een onbescheiden vraag aangerekend. Toen deelde de dokter haar mee, dat tante Lise aan n hartkwaal leed. *'*'**» o — En acht u dat 'n gevaarlijke ongesteldheid, dokter i vroeg Bertha. — Hartkwalen zijn in zekeren zin altijd eenigszins gevaarlijk. Uw tante is op gevorderden leeftijd, daarom komt 't mij bijna noodzakelijk voor, dat zij iemand in hare nabijheid heeft op wie te vertrouwen valt, met 't oog op alle voorkomende gebeurlijkheden. 38 — En kan tante niet herstellen van hare kwaal? — Die mogelijkheid acht ik buitengesloten. Zn kan echter nog jaren leven, doch de kans op 'n plotselingen dood bestaat evenzeer. En nu je maar met moed gewijd aan je verpleegsterstaak, zuster Bertha. De dokter reikte het meisje de hand ten afscheid Bertha schreef nog denzelfden avond uitvoerig naar buis Over haar reisgezelschap wijdde zij in't bijzonder uit en deelde mede, dat de tocht hoogst gezellig was geweest IV. Met belangstelling werd Bertha's brief door hare ouders gelezen. — 't Blijkt nu wel, dat ik juist gezien heb, voegde mevrouw Berthieux haar man toe. — Wat bedoel je, wijfje ? — Wel, dat die Duitscher en Bertha meer voor elkander gevoelen dan rechtuit. — Wat zal ik je daarvan zeggen, vrouw, en declameerende vervolgde Berthieux: De liefde sterker dan de dood schuwt dolken noch gevaren. — Nu, daarvoor is gelukkig geen gevaar; 't is zoo al erg genoeg. — Dat de jonge menschen van elkander houden en 'n paar willen worden, wel, dat vind ik zoo erg niet. Sendmann is een degelijk mensch, voor zoover mij bekend is. Ons kind zou 't slechter kunnen treffen. — Maar als Bertha nu eens alles erfde van tante Lise? —f Dat is lang niet zeker. Buitendien kan zij nog lang leven. — Ik verlang volstrekt niet naar haar dood, maar geloof toch, dat als Bertha eenige erfgename werd, dat zij dan nog wel een betere partij zou vinden dan die vreemdeling. — Och, in 't geld zit 't toch niet altijd. — Dat moge zoo zijn; maar 't is toch niet van allen grond ontbloot als men zegt: zalig zijn de bezitters. — Op dien regel zullen ook wel uitzonderingen voorkomen. 40 — Ik geloof, dat tante Lise er warmpjes bijzit. Hoeveel zon ze wei rijk zijn? — Ja, wijfje, dat is moeielijk te zeggen. Ze is altijd even geheimzinnig geweest. — Zou ze meer dan 'n ton bezitten ? — Dat betwijfel ik ; maar geld moet ze ontegenzeggelijk hebben. Francois, haar man, heeft altoos voordeelig gewerkt. — Om 't even ; als Bertha slechts de nniverseele erfgename wordt van tante Lise, dan is 't mij goed. — En dan brengt zij den jongen Duitscher een mooie bruidschat mee. — Kom, wees nu niet zoo flauw. Als ons kind werkelijk zoo rijk was, zou ze nog wel 'n voornamere schoonzoon bekomen. — "We zullen 'n afwachtende houding aannemen en den huid niet verkoopen voor de beer geschoten is. Hetzelfde onderwerp werd nog meer dan eens door Bertha's ouders besproken. Het meisje, thans in zoo geheel andere omgeving vertoevende, wist zich er flink door te redden en was reeds na enkele dagen voor tante Lise een onmisbare persoonlijkheid geworden. Zij miste evenwel nog 't meest hare piano. Toen zij daarover eens met haar tante sprak, zei deze: Wel kind, ik houd ook heel veel van muziek. Als je aan je vader schrijft, wil hij misschien wel je piano naar hier sturen. — Zou 't voor u niet hinderlijk zijn, tante ? — Volstrekt niet, zuster Bertha. Muziek wekt op en is 'n aangename ontspanning ook voor den toehoorder. — U doet er mij wezenlijk veel genoegen mee, beste tante; maar wij moeten afspreken, dat u 't rondweg zegt als ik bezig ben met spelen, als u verlangt dat ik zal ophouden. — Vrees daarvoor maar niet, zuster Bertha 1 Zoolang ik leef wensch ik meesteres te blijven in mijn eigen huis. — Natuurlijk, tante ! 't Zou niet deugen als 't anders was. Terwijl dit onderhond plaats had, hield Hans Sendmann bij zijn moeder 'n warm pleidooi voor Bertha Berthieux, dat hij met al het vuur der verliefdheid afschilderde als 't beste en mooiste meisje van heel de wereld. — En houd je je er van overtuigd, mijn zoon ? zoo vroeg 41 de moeder, dat zij je gelukkig zal kunnen maken ? — Als zij 't niet kan, beste moeder, zal 't aan anderen stellig veel minder gelukken. — Draaf niet door, mijn jongen! Weet je wel dat de liefde blind is ? — Och, moederlief, laten wij ons toch .niet vermoeien met zulke verouderde machtspreuken. — Zulke machtspreuken, als jij ze zoo gelieft te noemen, Hans, zijn gulden woorden voor alle tijden en alle menschen. — Laat dat zoo zijn, moeder; maar in dit geval kan 't gezegde buiten beschouwing worden gelaten. — Ik hoop 't voor jou en voor haar, Hans. — Dus als u 't goedvindt ga ik haar terstond schrijven en haar hand vragen. — De jonkheid blijft door alle tijden zich zelf gelijk: opbruischend en voortvarend. Dat je haar schrijft is op zich zelf beschonwd niet zoo heel erg; maar met 'n gedecideerd huwelijksaanzoek moest je liever wachten totdat ik bevredigende inlichtingen heb bekomen betreffende je uitverkorene en hare ouders. — Heeft u dan kennissen in 't stadje waar mijnheer Berthieux woont ? — 'n Nicht van mijn vriendin, Mevrouw Kroeze, is gehuwd met 'n ingenieur, die niet ver van dat stadje moet wonen. Ik zal 't adres opvragen en indien de inlichtingen overeenstemmen met jou verklaringen, dan zal ik zelf aan Bertha schrijven. — Doet u 't dan vandaag, lieve moeder ? vroeg Hans met verklaarbaar ongeduld. — Ik beloof niets; alleen wil ik je zeggen, mijn jongen, dat ik niet al te lang zal dralen. De zoon diende zich bij moeders besluit neer te leggen, ofschoon hij zich allerminst kon voorstellen hoe ouders in zulke gevallen zoo traag kunnen zijn. Hij ontwierp een zeer uitgebreid schrijven aan "de uitverkorene en ging daarin zoover, dat zijn bedoelingen zelfs voor den stompzinnigste glashelder moesten zijn. Met verklaarbaar ongeduld verbeidde hij het antwoord dat zijn moeder op haar brief van den ingenieur zou bekomen. 42 Bertha had al spoedig na haar schrijven om de piano te zenden, dit muziekinstrument ontvangen. Haar vader kwam 't persoonlijk brengen, om zekér te zijn dat't kostbare stuk niet beschadigd zou worden en tevens met 't doel zich te overtuigen van den toestand der patiënte. Hij werd door tante Lise bijna even hartelijk ontvangen als door zijne dochter. Nauwelijks was hij vertrokken, of Bertha zat reeds voor de piano. Toen zij een korte poos slechts had gespeeld, vergat zij alles om zich heen en ving zij aan te zingen. Begrijpelijk mag 't heeten, dat allereerst aan de orde was „Oud, steeds nieuw". Tante Lise was sprakeloos van verrukking. Zij had neoit kunnen denken dat zij zulk 'n talentvol nichtje had en luisterde verder toe met gesloten oogen en gevouwen handen. Wat deed haar de muziek weldadig aan. Bij bekende mélodiën prevelden hare lippen klankloos mede. Zelfs Jeanne was vol bewondering aan de kamerdeur komen luisteren en vond dat die Bertha dan al 'n rechte bolleboos was. 't Liet zich aanzien, dat de kunstvaardigheid van het meisje nieuw leven zou brengen in de eentonigheid, waar zoolang reeds 4n sombere, gedrukte stemming had geheerscht. Na de eerste proeven bracht tante Lise haar nichtje hulde voor haar talent en sprak er den wensch bij uit, dat zij eiken dag op dezelfde wijze een paar uurtjes zou mogen genieten. Bertha glimlachte slechts even bij tante's complimentje. De oude dame kon immmers niet vermoeden dat spel en zang niet haar had gegolden, maar veel meer bestemd was geweest voor den knappen jongen Duitscher, naar wiens brief met onstuimig verlangen werd uitgezien. Zij behoefde niet al te lang te wachten. Eenige uren na haar tweede muzikale uiting stelde de post haar den zoo vurig verbeiden brief ter hand. Bertha haastte zich met 't kostbare geschrift naar hare kamer en verslond als 't ware den inhoud, 't Was of zij Hans tot haar hoorde spreken. Zijn vurige liefde straalde haar uit eiken regel tegen en toch, dit stelde haar zeer te leur, stond niet de vraag in den brief, die zij vóór alles had gehoopt te zullen lezen. Het slot van den brief verlevendigde echter weer 43 al hare hoop, omdat daarin gezegd werd : Binnen enkele dagen moogt gij er op rekenen 'n brief van mijn lieve moeder te zullen ontvangen. Indien ik dan weer op reis ben, zal zij u uit mijn naam een gewichtige vraag doen, waarop ik vurig hoop dat door u toestemmend zal worden geantwoord. Deze regelen werden door Bertha gelezen en herlezen. Ze brachten haar in zulk 'n staat van vervoering dat zij, na even in' 't rond te hebben gekeken of iemand haar ook zou kunnen bespieden, het geschrift aan de lippen bracht en kuste. Tante's toestand was beter dan toen Bertha haar voor de eerste maal had ontmoet. Zij nam zich voor om, zoodra het schrijven van mevrouw Sendmann in haar bezit zou zijn en werkelijk de vraag bevatte, in Hans brief bedoeld, even naar hare ouders te reizen en hen te bewegen hun toestemming te geven, om de belangrijke vraag in toestemmenden zin te mogen beantwoorden. Terwijl zij alles overdacht wat daarbij 't gemakkelijkst tot 't begeerde doel kon leiden, kwam juist de dokter zijn patiënte weer bezoeken. Bij zijn heengaan deed het meisje hem weer uitgeleide. — Dokter, zei ze; tante schijnt bij den dag beter te worden. "Wat zpu u er over denken als ik binnenkort eens 'n paar dagen naar mijne ouders ging ? — Dat moet zuster Bertha niet doen. — Waarom niet, dokter ? — Schijn bedriegt vaak, kindlief! Zoo op 't oog zou men bijna niet zeggen, dat je tante aan 'n ernstige kwaal lijdt; maar ik voor mij — doch dit blijft hier onder ons — vertrouw den schijnbaar gunstigen toestand allerminst. Mocht je er dus behoefte aan hebben om je ouders te zien en te spreken, vraag dan liever of ze je beurtelings komen bezoeken. Tante Lise kan wezenlijk haar trouwe verpleegster niet missen, zuster Bertha. Het meisje schrok min of meer bij den ernstigen toon van den dokter. Zij had zich tante's toestand allerminst zoo ernstig, voorgesteld als de dokter deze deed voorkomen. — Welnu, als u meent dat 't beter is op mijn post te 44 blijven, dokter, dan stel ik het voorgenomen reisje nog maar wat uit. — Dat is beter, kindlief! En nu wil ik je in 't geheim nog iets vertellen; maar beloof mij daarover vooral nooit met iemand te spreken, 'n Paar dagen geleden, terwijl jij 'n wandeling deed, is de Notaris hier geweest om tante's testament te .maken. Ik was er bij als getuige en 'n getuige mag natuurlijk niets verklappen. Alleen meen ik zoover te mogen gaan, om je ernstig op 't hart te drukken je tante trouw te blijven verplegen. Zuster Bertha is haar oogappel; dat zal je later wel duidelijker blijken. Nooit had het meisje nog aan den rijkdom harer tante gedacht; maar de woorden des dokters openden haar de oogen en aanstonds kwam Hans' Seeld haar voor den geest. Als zij nu eens goed in 't testament bedacht werd, zou zij, indien haar 't geluk beschoren werd om met den beminden Duitscher te trouwen, hem wellicht met haar geld in staat kunnen stellen een eigen zaak te beginnen. Dan was 't uit met zijn onvermoeid reizen en trekken van 't eene land naar 't andere ; dan zou zij hem eiken dag bij zich hebben ; dan zouden zij avond aan avond samen muziek maken en zingen. Met zulke luchtkasteelen te bouwen, vergat zij dat er nog heel wat moest gebeuren voor hare toekomstdroomen verwezenlijkt konden worden. Inmiddels had mevrouw Sendmann's brief den ingenieur bereikt en met de meeste welwillendheid begon hij terstond zijn onderzoek. De uitslag was hoogst bevredigend en luidde , allergunstigst, zoowel ten opzichte der ouders als van de dochter. Hans' moeder aarzelde nu niet langer om aan den wensch van haar zoon gevolg te geven. Zij richtte een zeer hartelijk schrijven aan 't haar onbekende meisje en deed, namens haar zoon, aanzoek om haar hand én verzocht per koerende post Bertha's besluit te mogen vernemen, om dat aan Hans te kunnen seinen, die met 'n \bijzondere opdracht, waarvan heel veel scheen af te hangen, door zijn patroon naar Weenen was gezonden. De dame eindigde haar schrijven met de mededeeling dat haar zoon, na zijn terugkeer uit Oostenrijks hoofdstad, terstond zijn gewone jaarbezoek aan Holland zou moeten brengen, waarmede stellig 'n maand gemoeid zou zijn, zoodat Hans vooreerst niet naar België zou kunnen komen om daar 45 zijn uitverkorene mondeling te herhalen, wat thans nog aan 't papier moest worden toevertrouwd. Met onstuimig verlangen was het schrijven van Hans' moeder door Bertha verbeid, en toen eindelijk het gewichtig document haar in handen kwam, maakte zich 'n ongekend gevoel van hoop en vrees van haar meester. Juist toen zij van den besteller den brief had aangenomen, riep hare tante 't meisje om iets voor haar te spelen. De oude, ziekelijke dame, was in 'n sombere bui, die vermoedelijk door 't spel van haar nicht wel spoedig weer zou wijken. Iets dergelijks toch was reeds meermalen voorgekomen. Hoe ongelegen het verzoek der tante haar ook toescheen, toch aarzelde Bertha niet om er oogenblikkelijk aan te voldoen, ofschoon zij brandde van begeerte om den inhoud van den lang verwachten brief te weten. Zooals tante Lise reeds gewoon was, geschiedde 't ook nu, dat Bertha aanving met „Oud, steeds nieuw". Zij scheen weer alles om zich heen te vergeten en zich te wanen in de nabijheid van den geliefden jongen Duitscher. Met 'n zucht van verlichting sloot zij, na ongeveer 'n uur te hebben gespeeld, de piano. Tante Lise scheen door de muziek wezenlijk te zijn opgemonteid. Onder voorwendsel dat zij even 'n zakdoek ging halen, begaf Bertha zich haastig naar haar kamer, om daar den inhoud van den straks ontvangen brief letterlijk te verslinden. Alles aan en in haar gloeide en klopte. Tranen van geluk drongen haar in de oogen toen zij het heerlijke, 't vurig begeerde mocht lezen. Aanstonds wilde zij naar de pen grijpen om maar dadelijk te antwoorden, dat zij Hins aanzoek volgaarne aannam. Evenwel bezon zij zich en meende er tot deu avond mee te moeten wachten. In dien tus«chenti]d zou zij dan nog eens bedaard kunnen nadenken welke woorden zij nvest kiezen. 'tLiefst had Bertha terstond aan hare ouders getelegrafeerd om hen haar groot gelnk mee te deelen. T >ch vond zij 't, bij kalmer nadenken, beter, om voorloopig niets te laten weten. Zoodra Hans weer in België kwam, zou zij hem verzoeken met haar naar hare goede ouders te snellen en zelf hun toestemming te vragen. Besluiteloos hoe in 't onderhavige geval te zullen.handelen, was zij in de kamer teruggekeerd, waar. tante haar 46 nauwlettend aanzag en zei: — Maar kind, wat zie je er opgewonden uit; er mankeert je toch niets, hoop ik ? — Volstrekt niet, tante, ik ben misschien wat snel de trap op en af geloopen, jokte het meisje, niet wetende hoe zij verbergen zou wat haar zoo sterk had ontroerd. — Nu, doe dat dan in 't vervolg voorzichtiger; ik zou mij geen raad weten als mijn verpleegster ziek werd. Zuster Bertha is mij onmisbaar geworden. 's Avonds, in haar kamer teruggekeerd, zat het meisje nog wel 'nuur op en poogde ieder woord in haar antwoord te wikken en te wegen. Ten slotte verzocht zij, om 't engagement voorloopig nog geheim te houden. Voor hare ouders toch zou 't, naar hare meening, veel aardiger zijn als Hans tegelijk met Bertha tot hen kwam met de belangwekkende gebeurtenis. Den volgenden morgen ging Bertha reeds vroegtijdig uit, om zelf den brief te posten. Zij was nog nooit zoo opgewekt geweest als thans, 't Was prachtig weer en de zon overgoot alles met haar koesterend licht. De geheele omgeving scheen het meisje veel mooier en aantrekkelijker dan ooit te voren. Hans was al in even opgewekte stemming, toen hij 'n paar dagen later te Weenen het telegram zijner moeder ontving. Hij had 't kunnen uitjubelen nu zijn hartsverlangen zulk 'n gunstig gehoor had mogen ontvangen. Wat hij zoo vurig gehoopt had, was nu in vervulling gekomen. Aanstonds begon hij met 'n uityoerig schrijven aan zijn zielsvriendin te richten. In uitgezochte woorden verzekerde hij haar zijn eeuwige liefde en onveranderlijke trouw en bouwde voorts in zijn brief allerlei luchtkasteelen. Hij noemde 't bijna 'n ramp, dat er nog weken zonden moeten verloopen alvorens hij zgn lieveling aan 't hart zou mogen drukken en dat heerlijk oogenblik zou eerst kunnen plaats vinden na zijn terugkomst uit Holland. Maar watertogen te doen, zoo besloot hij zijn schrijven; wij dienen ons in 't onvermijdelijke te schikken. Wees zoo goed er voor te zorgen, dat ik bij thuiskomst 'n brief van je ontvang. Uit Holland zal ik je heel dikwijls schrijven. Met de meest teedere liefdesuitingen nam hij op 't papier afscheid van haar. Toen Hans te Berlijn was teruggekeerd, begaf hij zich 47 allereerst naar zijn patroon. De zending, waarmede de jonge man belast waB geweest, had, dank zij zijn tactvol optreden, een gunstigen nitslag opgeleverd. Zijn patroon was dan ook buitengewoon vriendelijk jegens Hans. — Ik heb mij in u niet vergist, mijnheer Sendmann, zei de patroon, en nu gij deze zending zoo goed hebt volbracht, durf ik u vol vertrouwen 'n andere opdragen. Morgen wenschen mijne vrouw en dochter naar Seheveningen, de Hollandsche badplaats te vertrekken, en omdat jij toch je Hollandsche reis moet maken, zou ik wel willen dat gij de dames vergezelt en alles voor haar regelt, om ze veilig en wel in een der voornaamste hotels 'n goed onderkomen te doen vinden. — Uw dochter, mijnheer? vroeg Hans eenigszins verwonderd, ik wist heusch niet dat u een dochter bezat. — Dat bevreemdt mij eenigszins. Trouwens, Frida was al naar de kostschool vóór u hier in functie waart. Daarna is zij een paar jaren in Engeland geweest, om er hare opvoeding te voltooien. Nu, morgen zult gij haar met eigen oogen kunnen zien, en ik houd er mij van overtuigd dat de kennismaking niet zal tegenvallen. — Tot uw orders, mijnheer! Hoe laat verwacht u mij morgen hier? — Wacht eens, tegen acht uur vertrekt de trein. Laten wij zeggen, dat je om 'n uur of zeven present zult zijn. — Ik zal er voor zorgen, mijnheer Hausler. Hans boog en ijlde naar huis, om met zijn moeder te kunnen praten over zijn Bertha, zijn innig geliefd meisje. In 't ouderlijk huis kon hij niet lang rust genieten. Trouwens dacht hij allerminst aan rusten. Na zijn moeder hartelijk te hebben begroet, begon hij 'n uitvoerigen brief aan Bertha te schrijven en deelde haar mede, dat hij reeds den volgenden dag naar Holland zou vertrekken, en dan op dien tocht tevens den geleider zou moeten zijn van de vrouw en dochter zijns patroons. Uit Holland hoopte hij haar minstens elke week twee a drie brieven te doen toekomen. Hans, altijd stipt op tijd, zorgde er voor zich den volgenden morgen reeds vroegtijdig aan de woning van mijnheer Hausler te bevinden, 't Kantoor was nog gesloten, doch de huisknecht stond aan de deur den reiziger zijns 48 patroons reeds op te wachten en verzocht hem binnen te komen. Met eenigen schroom voldeed Hans aan de nitnoodiging. Reeds in de vestibule bleek 't, dat alles even weelderig was ingericht. Zijn patroon trad hem tegemoet, en geleidde hem naar een smaakvol gemeubileerd vertrek, waar de dames reeds in reiskostuum op de canapé hadden plaats genomen. Hausler stelde de dames aan zijn reiziger voor. De jonge man boog diep. Vier damesoogen blikten hem aan en schenen eenigszins verrast om zulk 'n knappen reisgezel voor zich te zien. Zoowel de moeder als de dochter begroetten Hans zeer vriendelijk en staken hem zelfs de hand toe. 't Was Hans bjjna als genoot hij de eer door een prinses te worden begroet, toen hij Frida's sierlijk handje met de zijne omvatte. Het meisje was 'n buitengewone verschijning door haar schier verblindende schoonheid. Zij lachte hem zoo guitig en aanmoedigend toe, dat 't weinig scheelde of hij verloor er zijn gewone bedaardheid bij\ Trouwens was Hans zeer ontvankelijk voor indrukken. Tegen wil en dank begon de jonge man heimelijk vergelijkingen te maken tusschen Frida en Beitha, en dan moest hij erkennen dat de dochter van zijn patroon 't toch nog in schoonheid won. Frida was iets rijziger dan Bertha. Zij had prachtig goudblond haar, bijzonder mooie, blauwe oogen, 'n kleine, kersroode mond en 'n blanke teint De rijke erfdochter geleek naar eene verschijning uit een tooversprookje. Haar lach klonk als liefelijke muziek en hare tandjes, gelijk aan keurige parels, schenen haar nog mooier te maken. Frida zou voor Bertha eene ernstige concurrente kunnen worden. Hans dacht daarover volstrekt niet, omdat 't hem toescheen dat, al ware hij niet verloof d geweest, de dochter van zijn schatrijken patroon ver boven 't bereik zijner stoutste wenschen zou staan. Eenige oogen blikken nadat hij met de dames in een prettig discours was gewikkeld geweest, kwam de auto voor om de reizigers naar den trein te brengen. Hans, veelbereisd als hij was, zorgde allereerst dat de dames een goede plaats kregen in 'n eerste klasse coupé. Toen wilde hij voor zich in 'n coupé der tweede klasse 49 gaan zitten, doch Frida maakte hem duidelijk, dat ze dat nooit zouden gedoogen. De reistocht werd, vooral door haar geestig gesnap, niet weinig veraangenaamd. Hans had bijna geen tijd om met zijn gedachten bij zijn Bertha te vertoeven. Onophoudelijk had Frida hem iets te vragen of 't een of ander te vertellen over haar verblijf in Engeland. De moeder scheen al even ingenomen met den reisgezel als hare dochter. Vóór men er aan dacht was de tamelijk verre tocht ten einde en stapte het gezelschap te Scheveningen een der beste hotels binnen. Hans wilde nu afscheid nemen, met het doel een hotel van minderen rang te gaan betrekken, om den volgenden morgen aan zijn zaken te beginnen. Tegen wil en dank moest hij in hetzelfde hotel blijven overnachten. 's Morgens, bij 't verder reizen door Nederland, moest Hans de dames beloven, dat hij elke week minstens 'n paar avonden naar Scheveningen zou komen om haar gezelschap te houden, 's Zondags wenschten zij hem den geheelen dag in beslag te nemen. De handelsreiziger was wel verplicht om aan de wenschen van de dames te voldoen, en na 'n paar weken reeds betrapte hij zich er op, dat hij bijna even sterk verlangde naar Frida's gezelschap als te voren naar dat van Bertha. Hij had zijn verloofde even hartelijk en teeder geschreven als de eerste maal uit Berlijn. Zijn volgende brief was reeds heel wat korter en nog 'n week later bepaalde hij zich tot een briefkaart, voorgevende 't met de zaken veel te druk te hebben om tijd te kunnen vinden voor een brief. Na die briefkaart ontving de arme Bertha geen tijding meer van Hans. Met de scherpzinnigheid 'n vrouw eigen, begreep zij de oorzaak van Hans' zwijgen en voelde zich jammerlijk ongelukkig. Tante Lise's toestand was eenklaps veel erger geworden. De oude dame was door 'n beroerte getroffen en lag grootendeels verlamd op haar ledikant. — Nu zal 't er eerst toe komen, zuster Bertha, zei de dokter; maar je zult je best doen, niet waar ? Ik heb je leeren kennen als 'n zorgvolle verpleegster. 50 Het meisje dacht te veel aan de dingen, die zoo rechtstreeks haar gemoed raakten, om in de eerste plaats droevig gestemd te zijn over den toestand der zieke. Een hartverlamming maakte, nog heel onverwacht, een eind aan 't leven van tante Lise. Bertha had nn een reden om veel te schreien, maar waarom zij eigenlijk zoo treurig was, begreep zelfs de dokter niet. Nadat de begrafenis afgeloopen was, had eenige weken later de opening van tante's testament plaats. Toen bleek 't, dat de onde vrouw in 't bezit was geweest van bijna driehonderdduizend francs. Bertha was tot nniverseele erfgename benoemd. Zij toonde zich in 't geheel niet blij, want 't was haar duidelijk dat zij een erfenis gewonnen, maar Hans verloren had. V. Berthieux' dochter had hare ouders onkundig gelaten van de grievende teleurstelling die haar deel was geworden. Wel zat zij eiken dag aan de piano en speelde veel, doch 't waren meestal droefgeestige melodiën, maar 't bekende lied: „Oud, steeds nieuw", scheen voor haar alle bekoring te hebben verloren. Van Hans had zij taal noch teeken meer vernomen. Bertha had tweemalen aan zijn moeder geschreven, doch geen antwoord ontvangen. Daaruit kon zij maar al te duidelijk afleiden dat 't alles gedaan was tusschen haar en Hans. De zoete droom was al te ras vervlogen. Zooveel trouweloosheid had zij zich nooit van 'n man kunnen voorstellen, allerminst van Hans, op wiens woord zij huizen zou hebben gebouwd. Hare ouders wisten niet met zekerheid waarom de eertijds zoo levenslustige Bertha thans onverschillig en lusteloos was. Zij meenden wel de oorzaak te kunnen raden, doch wachtten zich er voor de teere snaar aan te roeren. Zoo vlood de zomer heen en 't geboomte begon reeds hier en daar de kleuren aan te nemen, welke er in 't herf stgetij zooveel schoons aan kunnen geven. Nu was de tijd gekomen dat Hans zijn gewoon bezoek zou brengen om voor zijn huis orders op te nemen. Bertha nam zich voor om terdege acht te geven als de bezoeker mocht komen. Vaders kantoor grensde aan de woonkamer. Mocht das de bezoeker, die haar zoo grievend had veronachtzaamd, verschijnen, dan zou zij wellicht kunnen hooren wat er tusschen haar vader en den Duitscher zou worden be- 52 sproken. Als men vlak bij 't raampje stond, naast de deur die van 't kantoor nit toegang gaf tot de woonkamer, kon woord voor woord worden verstaan. Eenige dagen later diende de bediende den reiziger aan van 't huis Hausler, te Berlin. Bertha bevond zich juist in 't kantoor met haar vader, en was bezig met 'n brief te schrijven aan dokter Blondier, den arts die hare tante had behandeld. Terwijl de winkelier den bediende verzocht om mijnheer Sendmann binnen te laten, luidde 't antwoord: — ik geloof niet dat 't mijnheer Sendmann is, mijnheer I Bertha had inmiddels het kantoor verlaten, doch liet de kamerdeur op 'n kiertje staan en bleef nabij de deur staan luisteren Even later zag zij een nog al zwaarlijvigen heer 't kantoor binnenstappen. De heer Berthieux nam den bezoeker even nauwlettend op en vroeg toen: TJ is dus de vertegenwoordiger van het huis Hausler? — Om u te dienen, mijnheer, klonk 't met een sterk Duitsch accent; mijn naam is Bielichs. — En mijnheer Hans Sendmann dan, is die niet meer in de zaak ? — O, mijnheer Sendmann, mijnheer Berthieux, is een echte geluksvogel. — Heeft hij misschien 'n prijs gewonnen uit de loterij ? — O, veel meer, mijnheer Berthieux. Hans Sendmann heeft geboft, zooals er misschien één op het millioen menschen boffen kunnen. — En wat is er dan met hem gebeurd ? Bertha spitste de mooie oortjes, om des te scherper te kunnen luisteren. — Verbeeld je, aldus ging mijnheer Bielichs voort; Hans mo.est in den jongsten zomer, toen hij Holland zou gaan bereizen, geleider zijn van mevrouw Hausler en hare beeldschoone dochter Frida. De dames zouden eenige weken vertoeven aan de Noordzeebadplaats Scheveningen. Hans scheen buitengewoon in den smaak te zijn gevallen van juffrouw Frida. De eenigste dochter van mijn patroon beheerscht hare ouders geheel. Wat zij wil moet geschieden, al zou alles onderst boven gekeerd moeten worden. 53 Hoe alles precies in zijn werk is gegaan, zon ik n niet kunnen zeggen, maar 'n feit is 't, dat bij de terugkomst der dames Frida zich had verloofd met Hans. Bertha moest zich geweld aandoen om niet 'n kreet te slaken bij 't vernemen van dat alles. Vaalbleek, sidderend over 't geheele lichaam, bleef zij verder luisteren. — Dat heet ik met recht boffen, zei mijnheer Berthieux, en liet er op volgen: Als hem dat alles nu maar geluk aanbrengt ook; want 't is lang niet altoos 't geld dat gelukkig maakt. — Dat ben ik met u eens, mijnheer Berthieux, maar ik geloof niet dat Hans zich over dat alles veel bekommert. Zijn moeder echter nog minder, omdat zij 'n zeer hoogmoedige vrouw is. Binnenkort zal 't paartje reeds trouwen en dan wordt mijnheer Sendmann als deelgenoot in de zaak van den patroon opgenomen. — 't Is de moeite waard; maar a propos, mijnheer Bielichs, u kwaamt zeker om de gewone orders op te nemen, niet waar? — Dat was het doel van mijn bezoek, mijnheer, en ik hoop met 'n flinke order van u vereerd te mogen worden. — 't Spijt mij zeer, mijnheer Bielichs, dat ik u zal moeten teleurstellen. U moet weten dat ik met iemand in onderhandeling ben, die mijn zaak wenscht over te nemen. — O, trekt mijnheer zich uit de zaken terug ? — Dat is 't voornemen. Wij wenschen voortaan 'n kalmer leventje te leiden. — Als 't kan heeft u groot gelijk, mijnheer Berthieux, maar zou ik u beleefd mogen verzoeken om mij bij uw opvolger aan te bevelen ? — Aan dat verzoek zal ik gaarne voldoen, mijnheer Bielichs ; het huis Hausler heeft mij altoos zeer solide bediend. Na 'n beleefden groet vertrok de nieuwe handelsreiziger. Toen Berthieux even later zijn woonkamer betrad, zag hij hoe Bertha, aan de borst harer moeder, die zooeven uit de keuken was gekomen, haar zieleleed uitsnikte. Verbaasd keek de vader naar moeder en dochter en raadde, als bij ingeving, wat de oorzaak dier groote droefheid moest zijn. Nog altoos bitter schreiend, reikte Bertha den brief van Hans moeder aan haar vader over. Vluchtig las hij 't geschrift door. Toen kwam er iets van woede over 54 hem en mompelde hij tusschen de tanden: — Vervloekt moge hij zijn, met al zijn rijkdom. — Och, vader, spreek toch zoo niet, sprak Bertha met nog hevig bewogen stem; u hebt 't gehoord dat 't de schuld was der hoogmoedige moeder. — Jawel, dat moge zoo zijn, doch hij was geëngageerd vóór zijn terugko,mst; dus kon zijn moeder toen nog niet veel invloed hebben uitgeoefend. Enfin, 't is 'n ellendige geschiedenis. Gedane zaken echter nemen geen keer. Ik hoop dat je spoedig weer de oude zult zijn, lief kind. Jij kunt betere partijen doen, Bertha, en nu nog te meer, nu gij zulk 'n rijk meisje zijt. — TJ hebt 't zelf gezegd, papa, dat rijkdom niet altoos gelukkig maakt. Ik ben daarvan meer overtuigd dan ooit te voren, en wat die partijen betreft, moet ik u zeggen, dat ik nooit zal trouwen. * — Spreek zoo niet, mijn kind! Als eerst het ergste der teleurstelling voorbij is, zult ge verstandiger gaan redeneeren. — Mijn plan staat vast, papa. — Welk plan bedoelt gij ? , — Met mama heb ik er reeds over gesproken. — Jawel, maar ik keur 't beslis/; niet goed, haastte zich de moeder te zeggen. — Als u eens kalm over alles nadenkt, ging Bertha voort, zult u inzien dat er voor mij geen betere weg openstaat. Zooals u weet, papa, wilde ik twee derden van mijn erfenis beschikbaar stellen voor u en mama, opdat u voortaan rustig en gemakkelijk zoudt kunnen leven. Van de rest sta ik de helft af aan 't ziekenhuis dat in ons stadje weldra zal geopend worden. Zooals u weet zal dokter Blondier Directeur worden van dat ziekenhuis. Hij en tante Lise noemden mij altoos schertsend zuster Bertha, welnu ik ben thans vast besloten in werkelijkheid verpleegster te worden. Nu aan raijn leven 'n andere richting gegeven kan worden, mag ik dit niet verzuimen. Zuster Bertha zal er naar streven om 't lijden harer zieke medemenschen te verlichten. Haar liefde zal zich niet tot één persoon bepalen, maar zich uitstrekken over allen die haar bijstand kunnen noodig 55 hebben. Ik was juist 'n brief begonnen aan dokter Blondier. Nu zal ik hem mijn stellig besluit meedeelen. Beide ouders poogden het schoone meisje van 't opgevatte voornemen terug te brengen. De vader noemd6 't 'n ziekelijke overdrijving en 'n overijld besluit. Bertha volhardde nochtans bij haar besluit en was niet van haar voornemen af te brengen. — Maar, zoo sprak de moeder met iets verdrietigs in haar stem, als je nu wezenlijk aan je voornemen gevolg wenscht te geven, zult ge ons opofferen. Ge zult dan immers ons huis moeten verlaten. — Zou dat dan niet 't geval zijn geweest, moeder, als mijn engagement door 'n huwelijk was gevolgd. Dan had ik u maar heel zelden kunnen terugzien, omdat ik naar het buitenland had moeten vertrekken. Nu blijf ik in ons stadje en kan u bijna eiken dag even komen bezoeken. Tegen dit argument was niets in te brengen. Er werd dus voorloopig niet verder over gesproken. Nog dienzelfden dag ging Bertha's brief naar den dokter. Toen zij 'n paar dagen later op weg was om 'n voormalige dienstbode harer ouders te bezoeken, die ziek was geworden, ontmoette zij op haar tocht dokter Blondier, die haar juist wilde bezoeken. Zij vertelde den dokter de bezwaren door hare ouders ingebracht tegen haar plan. — Dat vind ik niet prettig, zei de arts. — Misschien zal aw pleidooi meer kunnen uitwerken dan mijne redeneeringen, hernam Bertha; als n zoo goed wildet zijn hun in mijne afwezigheid 'n bezoek te brengen en over de aangelegenheid met mijn ouders te spreken, stel ik mij een bevredigend resultaat voor, dokter ! — Ik zal beproeven wat mijn pleidooi kan uitwerken, zuster Bertha! Weldra maakte dokter Blondier zijne opwachting bij Bertha's ouders, die hem wel kenden, omdat zij met den arts bij tante Lise aan huis kennis hadden gemaakt. Na de begroeting begon de dokter maar terstond de belangrijke aangelegenheid te bepraten. Zooals u weet, zei mijnheer Blondier, wordt in de volgende maand ons ziekenhuis geopend. Nu tracht ik om 'n uitgelezen troepje verpleegsters aan onze instelling te verbinden. Uw dochter 56 bezit alle eigenschappen die aan 'n nitmnntende verpleegster gesteld mogen worden. — Maar zij behoeft niet in betrekking te gaan, dokter, antwoordde mijnheer Berthieux. Bertha heeft, zooals u zult weten, het nogal aanzienlijke vermogen van tante Lise geërfd. — O, 't is heel aangenaam dat ze niet verplicht is in betrekking te gaan ; maar de taak eener verpleegster is 'n geheel andere. Daarbij komt 't vooral op toewijdingen menschenliefde aan. Deze eigenschappen zijn bij uwe dochter in bijzondere mate aanwezig. Ik heb haar bij uw zuster leeren bewonderen en hoogachten, omdat zij wezenlijk eene verpleegster van de beste soort bleek te zijn, al noemde ik haar destijds schertsend zuster Bertha. — Zij zou misschien minder vermogende meisjes in den weg komen. — Dat motief moet hier beslist buiten beschouwing blijven. Hoeveel rijke erfdochters en zelfs adelijke dames stellen er 'n eer in om als verpleegsters te mogen optreden. Haar taak is 'n edele, verhevene. Zulke jonge dames volbrengen uit edele roeping haar liefdetaak. Weerstreef daarom uw dochter niet, nu zij zich met hart en ziel aan de lijdende menschheid wil wijden. Mijnheer Berthieux maakte nog heel wat tegenwerpingen, doch 't pleidooi van den dokter had tengevolge, dat Bertha de toestemming der ouders ontving, om 'n proeftijd van drie maanden in 't ziekenhuis ais verpleegster te mogen verblijven. Met groote voldoening vernam het meisje den uitslag. De opening van 't ziekenhuis geschiedde met eenig feestbetoon. Behalve Bertha, werden voorloopig nog vijf meisjes als verpleegster | aangesteld. Aldra bleek het ziekenhuis in 'n groote behoefte te voorzien. De instelling genoot spoedig niet alleen het vertrouwen, doch ook de voldoening der bewoners van 't stadje en uit den omtrek. Er waren niet slechts knappe doktoren aan 't ziekenhuis verbonden, maar ook de verpleegsters werden weldra door iedereen geroemd. Vooral zuster Bertha maakte zich, door hare hartelijke toewijding, tot de lieve- 57 ling van 't publiek. Bij zieken en herstelden was haar naam op aller lippen. Deze uitslag werd ook door Bertha's ouders op hoogen prijs gesteld. Zij waren trotsch op hun dochter en't scheen hun toe, of er van Bertha's glorie iets op henzelf afstraalde. Dokter Blondier, de directeur van 't ziekenhuis, dweepte letterlijk met zuster Bertha. Haar hulp werd gewoonlijk bij alle ernstige gevallen ingeroepen. Eerst vond zrj 't onuitsprekelijk griezelig, als zij bij vaak bloedige operaties den directeur en zijn helpers moest ter zijde staan. Evenwel geraakte zij betrekkelijk spoedig ook aan dat onaangename gewoon en overwoog daarbij, dat alles geschiedde tot 't wezenlijk heil der arme patiënten. Niet minder werd zuster Bertha's werk gewaardeerd, wanneer zij aan de herstellende zieken 'n vriendelijke ontspanning bezorgde, door voor hen te spelen en te zingen. Als de zilveren stem der zuster zich paarde aan de schoone klanken, die zij aan de piano wist te ontlokken, dan vergaten de lijders hun pijnen en luisterden in verrukking toe. 't Oude lied : „Oud, steeds nieuw", scheen bij haar te hebben afgedaan. Zuster Bertha vergastte haar gehoor op heel iets anders, maar dat niet minder aantrekkelijk mocht heeten. Toen het Kerstfeest naderde, 't eerste dat sinds de opening van 't ziekenhuis zou worden gevierd, stelde zuster Bertha den directeur voor, om dat schoone feest ook door de patiënten te doen genieten. Zij stelde zich beschikbaar om voor de muziek en den zang te zorgen. Natuurlijk stemde de directeur gaarne in met 't voorstel van zuster Bertha. In een der zalen werd ter gelegenheid van 't vriendelijk feest 'n kerstboom opgericht. Aan den voet er van stond de fraaie piano, waaraan zuster Bertha zulke fraaie klanken wist te ontlokken. Zij had er, geholpen door de andere verpleegsters, voor gezorgd dat allerlei versnaperingen, voor zoover naar 't oordeel des directeurs deze niet schadelijk konden zijn voor de patiënten, overvloedig aanwezig waren. Ook waren aardige geschenken voor de verpleegden en verpleegsters aangekocht. 58 Toen 't lang verbeidde feest was aangebroken, nam zuster Bertha plaats aan de piano. Zij raakte, vaardig als altoos, de toetsen aan, en hief toen aan: — Stille nacht, heilige nacht. Het bekende, schoone lied, maakte ook nu verbazend veel indruk. Allen schenen te hangen aan de lippen der schoone zangster. Het feest slaagde zoodanig, dat besloten werd 't ieder jaar op deze wijze te vieren. De drie proefmaanden van zuster Bertha waren reeds tot drie jaren geworden. De zorgzame verpleegster werd beschouwd als 'n onmisbare kracht voor 't ziekenhuis, dat sedert de opening reeds 'n belangrijke vergrooting had ondergaan. Toen kwam heel plotseling 'n onheilspellende donkere wolk den nog kort te voren zoo helderen hemel verduisteren. Het Duitsche leger stond gereed België binnen te dringen, wijl het groote Germaansche rijk met verschillende Staten in oorlog was geraakt. In allerijl werd het Belgische leger gemobiliseerd om, zoo mogelijk, het eigen vaderland vrij te kunnen houden van vijandelijke rampen. Ook het Roode Kruis trad met spoed werkzaam op en riep verplegers en verpleegsters te hulp. Zuster Bertha behoorde tot de eerste vrijwilligers. Een paar andere verpleegsters verlieten het ziekenhuis om met haar mee te helpen, waar door de ontketende razernij der verdwaasde volkeren, misschien spoedig duizenden slachtoffers hulp en redding zonden behoeven. 't Eerste treffen had aldra plaats, om dag aan dag gevolgd te worden door even bloedige bedrijven. Zuster Bertha was onvermoeid in hare zorgen voor vriend en vijand. Met dezelfde liefde, overeenkomstig met de humane begrippen van 't Roode Kruis, hielp zij vriend en vijand. Wat zij te voren had meegemaakt in betrekking tot operaties en amputaties, was niets geweest bij alles wat zij nu moest aanschouwen. Toch wist zij al heel spoedig de uiterlijke aandoeningen krachtig te onderdrukken, om flink te zijn waar haar hulp verlangd werd. Zelfs ging haar ijver zoover, dat zij met de broeders van 't Roode Kruis 59 naar de slagvelden trok, ora er de gewonden uit de vuurlinie te halen en voorloopig in veiligheid te brengen. Meermalen werd zij vermaand om zich toch in acht te nemen en zich niet al te zeer bloot te geven, doch met 'n kalm glimlachje verzekerde zij dan dat zij haar plicht moest doen tot 't uiterste. In de ambulance werd zij door de soldaten van 't eigen land, zoowei als door de krijgers van vreemden bodem, vereerd en bewonderd. Zuster Bertha was de weldoende, zegenende helpster, wier optreden niet naar waarde was te schatten en met geen geld kon worden betaald. Weer waren 'n paar zwaar gewonde Duitschers binnengedragen, wier gelaat zwart was door kruitnamp en slijk. Een der jonge mannen, van 'n krachtige, rijzige lichaamsbouw, werd aan de zorgen van zuster Bertha toevertrouwd. Zij begon zijn gelaat en handen heel voorzichtig te reinigen, 'n Oogenblik meende zij in den grond te zullen verzinken van schrik. Zij had in den zwaargewonde Hans Sendmann herkend, den jongen man, die haar zoo gruwzaam had bedrogen. Met alle wilskracht dwong het meisje zich om de gewone kalmte te herkrijgen. Dokter Blondier, die ook al als geneesheer in de ambulance dienst deed, onderzocht den bewusteloozen Duitscher, die 'n vrij ernstige hoofdwond had bekomen en bovendien een schotwond in een der schouders had gekregen. Aanstonds wijdde de dokter al zijn zorgen aan den jongen man. Toen hij 't eerste verband had aangebracht, zei hij zaoht tot de verpleegster: „Zuster Bertha, blijf vooral in de nabijheid van dezen gewonde. Als hij bij kennis komt roep mij dan, doch de mogelijkheid is niet uitgesloten dat hij sterft, zonder weer 't bewustzijn te herkrijgen." — Is 't zoo erg met den armen Duitscher, dokter ? — Ja, 't is zeer twijfelachtig of hij er 't leven afbrengt. Verder behoef ik u niets niets te zeggen ; de gewonde is bij u aan goede handen toevertrouwd. De dokter had 'n drank laten brengen, om er den gewonde van in te geven, zoodra hij tot bewustzijn mocht komen. Dit geschiedde in den nanacht. Onvermoeid had zuster Bertha bij den vreemdeling gewaakt. Eindelijk opende hij, als uit 'n droom ontwaakt, even de oogen en 60 kreunde vrij sterk. De Duitscher begon zijn pijnen nu met bewustzijn te gevoelen. De verpleegster boog zich over hem heen en vroeg in 't Duitsch: heb je veel pijn ? — Ja, onuitstaanbaar, kreunde hij. — Hier neem iets van dezen drank in, dat zal je goed doen, ging zij voort in de taal van zijn land. Zij bracht hem den drank aan zijn lippen en met merkbare moeite slurpte de gewonde het vocht op. Toen liet Bertha den dokter roepen, die opnieuw 'n nauwkeurig onderzoek instelde. Als zich geen complicaties voordoen, zei ten slotte de geneesheer, dan is er nog eenige kans op herstel. De gewonde is van 'n krachtig gestel. De meest zorgvuldige verpleging moet bij dezen patiënt worden uitgeoefend. Hij treft 't, dat zuster Bertha met die taak is belast. Onvermoeid bleef de brave verpleegster waken over den ernstig gewonden Sendmann. Doordien het licht wel erjn gelaat, doch niet 't hare bescheen, had hij het meisje blijkbaar nog niet herkend. Dan volgenden dag gelukte 't den dokter om den kogel uit den getroffen schouder te verwijderen, 'n Half uur later hield 't kreunen op en scheen de getroffene minder pijn te lijden. Tegen den middag was hij zelfs zoo helder, dat hij belangstellend om zich heen kon zien. Zuster Bertha zat aan 'n tafeltje, nabij zijn krib, te lezen. Hans monsterde met verbazing dat lieve, reine gelaat der verpleegster, en zuchtte diep. Zij keek op dat geluid naar den gewonde. — Mejuffrouw Berthieux, zei hij stamelend, gij hier ? — Ik ben zuster Bertha, hernam zei uiterlijk, kalm doch inwendig diep ontroerd. Zij wist dat dit herkennen zou kunnen komen. — En gij verpleegt mij ? — Natuurlijk! Ik verpleeg alle gewonden, vrienden en vijanden, die aan mijne zorgen worden toevertrouwd. — Ja, ook vijanden ! Ik ondervind het en verga bijna van schaamte. — U doet beter om nu verder niet te praten ; de dokter heeft verboden met u te spreken. 61 — Voor mij komt 't er niet op aan, sprak hij droefgeestig, mijn leven is toch niet veel, al ben ik rijk. Mejuffrouw ... — Ik heb u reeds gezegd dat ik zuster Bertha heet; maar als ge nu niet zwijgt, moet ik den dokter roepen. — Hoor mij nog 'n oogenblikje aan asjeblieft, zuster Bertha. Jegens u heb ik zoo ontzettend misdreven, dat 't onmogelijk is er vergiffenis voor te schenken. — Laat asjeblieft 't verledene rusten, mijnheer Sendmann; dat zal beter zijn voor ons allebei. — Ik kan niet nalaten om u alles te zeggen wat ik op 't gemoed heb, zuster Bertha. Mijn huwelijk is 'n groote vergissing geweest. Frida en ik behoorden niet bij elkander. Ik wil daarover niets meer zeggen, want zij is reeds langer dan 'n jaar dood, gestorven bij de geboorte van ons dochtertje. Ik heb 't kind den naam van Bertha gegeven, naar jou, zeer tegen den zin mijner schoonouders. Ondanks hare ontroering voegde de verpleegster hem toe: Maar nu verbied ik u langer te spreken en als ge niet wilt zwijgen, sta ik op en ga heen. — Ik bid u, zuster Bertha, nog heel even maar naar mij te luisteren. Mijn kind is moederloos. Eiken dag heb ik aan u gedacht om u te vragen moeder over mijn Bertha te willen worden. Ik durfde u echter niet te schrijven of tot u te komen, om u vergiffenis te smeeken voor alles wat ik jegens u heb misdreven. Thans, nu als 't ware 't toeval ons bijeenbrengt, smeek ik u uit den grond mijns harten, ontferm u over mijn kind en mij. — Ik heb mij tot taak gesteld de lijdende menschheid te d ienen, antwoordde zij dof; ik begeer nu mijn roeping niet meer te veranderen en mijn plicht te verzaken. De komst van den dokter maakte 'n einde aan 't onderhoud. Buiten werd het gebulder der kanonnen gehoord en 't geknetter van 't geweervuur vernomen. Er werd weer hevig gevochten. Zuster Bertha was, schier werktuigelijk voortbewogen, naar 't terrein gesneld waar de strijd was ontbrand. Men riep haar toe terug te keeren en zich niet noodeloos bloot te geven. Misschien zijn er weer vele gewonden, die naar hulp smachten, antwoordde zij en liep nog 'n honderd meters verder. Eensklaps spatte een in hare nabijheid gevallen granaat uiteen en doodelijk getroffen stortte 't onge- 62 lokkige meisje ter aarde. Toen men haar van den grond opbeurde was 't leven reeds ontvloden. Twee dagen later werd zuster Bertha grafwaarts gevoerd. De lijkkist was als bedolven onder bloemen en kransen. Menigeen wijdde een traan aan de veelbeminde doode, die zoovelen tot een zegen was geweest. Het personeel der ambulance wist er geen verklaring voor te vinden, hoe die Duitsche soldaat zoo hevig kon snikken bij de uitvaart van zuster Bertha. EINDE.