tewaarexe DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT ZUID-AMERIKA JULES VERNE'S GEÏLLUSTREERDE WONDERRE1ZEN. ' i DE REIS OM DE WERELD IN 80 DAGEN. 2 DE REIS NAAR DE MAAN IN 28 DAGEN. • 3. DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Zuid-Amerika 4 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Australië. 5 DE KINDEREN VAN KAPITEIN. GRANT Stille Zuidzee. . 6 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Oostelijk Halfrond. 7 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Westelijk Halfrond. 8 VIJF WEKEN IN EEN LUCHTBALLON. Ontdekkingsreis in de Binnenlanden van Afrika. 9 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Luchtschipbreuke- lingen. 10 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Verlatene. 11 NAAR HET MIDDELPUNT DER AARDE. 12 MICHAEL STROGOFF, DE KOERIER VAN DEN CZAAR. 13 HET ZWARTE GOUD. 14 HECTOR SER VAD AC.. De' ^ulkaanbewoners. 15 HECTOR SERVADAC. De Terugtocht naar de Aarde. 16 AVONTUREN VAN DRIE RUSSEN EN DRIE ENGEL- SCHEN. Gevolgd door ,,De Blokkadebrekers." 17 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. De Walvischjagers. 18 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. In Slavernij. 19 DE SCHIPBREUK VAN DE CHANCELLOR. 20 WONDERLIJKE AVONTUREN VAN EEN CHINEES. 21 ELDORADO EN HET MONSTERKANON VAN STAAL¬ STAD. Gevolgd door '„Meester Zacharias." 22 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. De Pel te- rijhandel. 23 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS Het drij vende Eiland. 24 HET STOOMHUIS. De IJzeren Reus. §3g|P Zie voor vervolg de achterzijde van den titel WONDÉRREIZEN JULES VERNE DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. ZUID-AMERIKA rv; Pip % A'M^^pAiVI UlT^EVEk^MAATSGMAPMj „ELSEVIER" 25 HET STOOMHUIS. De Waanzfanige der Nerbudda. 26 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTE- RAS. De Engelschen aan de Noordpool. 27 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTE- RAS. De Ijswoestijn. 28 EENE VLOTREIS. 800 Mijlen op de Amazone. 29 EENE VLOTREIS. Het Raadselschrift. 30 EEN LEERSCHOOL VOOR ROBINSONS. 31 DE WONDERSTRAAL. 32 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Een Hollander in de Klem. 33 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Schipbreuk en Redding. 34 DE ZUIDSTER. Het .Land der Diamanten. 35 DE ARCHIPEL IN VUUR EN VLAM. 36 DE VONDELING VAN HET FREGAT CYNTHIA. 37 MATHIAS SANDORF. Een verijdelde Samenzwering. 38 MATHIAS SANDORF. De Middellandsche Zee. 39 MATHIAS SANDORF. Een Model-Volkplanting. 40 HET LOTERIJBRIEFJE. 41 ROBUR DE VEROVERAAR. 42 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. Overrompe ling eener Plantage. 43 DE STRIJD' TUSSCHEN NOORD EN ZUID. De Zwarte kreek van Texas. 44 1792. OP WEG NAAR FRANKRIJK. 45 TWEE JAAR VACANTIE. De mislukte Pleiziertocht. 46 TWEE JAAR VACANTIE. Een Knapenkolonie. 47 DE FAMILIE ZONDER NAAM. Het Verraad van Simon Morgaz. 48 DE FAMILIE ZONDER NAAM. De Opstand van 1837. 49 EEN SCHOT IN DE LUCHT. 50 CESAR CASCABEL. De schoone Zwerfster. 31 CESAR CASCABEL. Over het Ijs en door de Steppen. DRUKKER!- S€lr$; - UTRlCHf; I- DE HAMERHAAI. . Op den 26sten Juli 1864, bij een sterken noordoosten wind, manoeuvreerde een prachtig stoomjacht met volle kracht op de golven van het Noord-kanaal. De engelsche vlag wapperde van de gaffel van den bezaansmast, op den top van den grooten mast vertoonde een blauwe standaard de letters E. G. met goud geborduurd en gedekt door een hertogskroon. Dit jacht heette de Duncan en was het eigendom van lord Glenarvan, een der zestien schotsche pairs, die zitting in het Hoogerhuis hebben, en het aanzienlijkste lid der, in het geheele vereenigde koninkrijk vermaarde, ,,Royal Thames-Yacht-club"." Zuid-Amerik, 1 DE HAMERHAAI Lord Edward Glenarvan was aan boord met zijne jonge echtge-' genoote, lady Helena, en een zijner neven, den majoor Mac Nabbs. . De Duncan, die pas van stapel geloopen was, deed een proeftocht eenige mijlen buiten de golf van de Clyde, en trachtte te Glasgow binnen te lóopen; reeds vertoonde het eiland Arran zich aan den gezichteinder, toen de matroos, die op den uitkijk stond, ■ berichtte, dat hij in het zog van het jacht een verbazend grooten visch bemerkte. De kapitein, John Mangles, liet terstond lord Edward van die ontmoeting kennis geven. Deze klom op de kampanje met -den majoor Mac Nabbs, en vroeg den kapitein, wat hij van dat dier dacht. : ,,ïk geloof stellig, Uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, , ,dat het een groote haai is." . , ,,Een haai in deze wateren!' riep Glenarvan. ■ ' ,-,Dat is zoo vreemd niet, " hernam de kapitein ; , ,die visch behoort tot een haaisoort, die men óp alle zeeën en op alle breedten aantreft. Het is de Hamerhaai i) ,en ik zou mij zeer vergissen, als wij niet met éen van die fielten te.doen hadden! Als Uwe Edelheid het toestaat en lady Glenarvan er niets tegen heeft om een aardige vischvangst bij te wonen, zullen wij weldra te weten komen, wat er van de zaak is; 'Jmf^ ,,'Wat denkt gij ervan, Mac Nabbs!" zeide lord Glenarvan tot den majoor-, zijt gij er voor om de kans te wagen ?'' ,,Zooals gij wilt," antwoordde de majoor heel bedaard. , .Bovendien," hernam John Mangles, ,kan men die verschrikkelijke dieren nooit genoeg vervolgen. Laten wij van de gelegenheid gebruik maken, en indien Uwe Edelheid het goedvindt, zal het tegelijk een treffend schouwspel en een goede daad zijn." ,,Ga uw gang maar, John!" zei de lord Glenarvan. Vervolgens liet hij lady Helena er kennis van geven, die bij hem op de kampanje kwam, daar zij inderdaad zeer nieuwsgierig was naar die zonderlinge vangst. De zee was effen; men kon gemakkelijk op haar oppervlakte de snelle beweging van den haai volgen, die met verbazende kracht onderdook en weer boven kwam. John Mangles gaf zijn bevelen. De matrozen wierpen een sterk touw, voorzien van een haak met een dik stuk spek over de verschansing aan stuurboordzijde. Hoewel de haai nog op een afstand van vijftig engelsche ellen was, rook hij toch het hem aangeboden aas. Hij naderde snel het jacht. I) De balansvisch wordt door de engelsche zeelieden aldus genoemd, omdat zijn kop de gedaante van een balans, of liever een .dubbelen hamer beeft. Om die reden is dit dier bij ons bekend onder den naam van hameihaai. DE HAMERHAAI. 3 Men zag, hoe hij met zijn vinnen, die aan het uiteinde grijs, en van onderen zwart zijn, de golven geweldig beukte, terwijl het aanhangsel aan zijn staart hem in een zuivere rechte lijn deed blijven. Naarmate hij dichter bij kwam, schenen zijn groote, uitpuilende oogen door begeerigheid ontvlamd, en als hij zich omwendde, lieten zijn opengesperde kaken een vierdubbele rij tanden zien. Zijn kop was breed en geleek een dubbelen hamer aan een steel. John Mangles had zich niet vergist; het was wel degelijk de meest verslindende soort van het haaiengeslacht, de balansvisch der Engelschen, de jodenvisch der Provencalen. De passagiers en de matrozen der Duncan volgden met de grootste oplettendheid de bewegingen van den haai. Spoedig was de haak in het bereik van het dier; het ging op den rug liggen om hem beter te kunnen grijpen, en het verbazende lokaas verdween in zijn wijde keel. Terstond maakte het nu zich zelf vast door hevig aan het touw te trekken, en de. matrozen heschen den monsterachtigen haai op door middel van een takel, die aan het uiteinde der groote ra was vastgemaakt. De haai worstelde hevig, toen hij zich buiten zijn natuurlijk element zag rukken; maai men wist hem tot bedaren te brengen door een touw voorzien van een lus, aan zijn staart vast te maken, het: geen zijne bewegingen verlamde. Eenige oogenblikken later werd hij boven' de verschansing gehaald en op het dek van het jacht gesmeten. Terstond naderde hem een der zeelieden met de noodige voorzichtigheid en hieuw met een geduchten bijlslag den verbazenden staart van het dier af. De vangst was afgeloopen, er was niets meer van het monster te vreezen; de wraakzucht der zeelieden was bevredigd, maar hun nieuwsgierigheid niet. Het is namelijk een gebruik op de schepen om zorgvuldig de maag der haaien te onderzoeken. De matrozen, die zijn alles behalve kieskeurige vraatzucht kennen, rekenen op de een of andere verrassing, en worden niet altijd in hun verwachting teleurgesteld. Lady Glenarvan wilde dat bloedig onderzoek niet bijwonen en ging weder in haar hut. De haai ademde nog; hij was tien voet lang en woog meer dan zeshonderd pond; die grootte en die zwaarte zijn volstrekt niet buitengewoon;maar wordt de hamerhaai al niet onder de reuzen zijner soort gerekend, hij wordt toch onder de vreeselijkste geteld. Weldra was de buik. van den verbazenden visch zonder verdere omstandigheden met bijlslagen geopend. De haak was tot in de maag doorgedrongen, die men geheel ledig vond; het was duidelijk dat het dier reeds lang gevast had, en de teleurgestelde zeelieden wilden de brokken reeds in zee werpen, toen de' oplettendheid van den schipper door een lomp voorwerp getrokken werd, dat stevig in de ingewanden vastzat. 4 DE HAMERHAAI „Hé! wat is dat?" riep hij. : „Dat," antwoordde een der matrozen, „dat is een rotsbrok, dat het diei ingeslikt zal hebben om zich den buik te vullen.'' „Neen," hernam een ander, „het is niets anders dan een stang kogel, dien de haai in den buik heeft gekregen, maar nog niet heeft kunnen verteren.'' „Houd den mond, domkoppen!" antwoordde Tom Austin, de eerste stuurman van het jacht, „ziet ge dan niet, dat dit dier een groote zuiplap was, en dat het om toch niets verloren te laten gaan niet alleen den wijn, maar ook de flesch heeft ingeslokt ? " % , ,Hoe! " riep lórd Glenarvan, , ,heeft die haai een flesch in de maag ? • '„Eén echte flesch," antwoordde de schipper. „Maar men kan wel zien, dat zij niet pas uit den kelder komt!" „Haal ze er dan voorzichtig uit, Tom!" hernam lord Edward; „de flesschen, die men in zee vindt, bevatten dikwijls belangrijke: bescheiden.' • ,,Denkt gij dat ?'' zeide de majoor Mac Nabbs. „Ik geloof ten minste dat het soms gebeurt." „Ö, ik spreek u volstrekt niet tegen," antwoordde de majoor, ,,misschien bevat zij een geheim." ; , ,Dat zullen wij spoedig te weten komen,'' zeide Glenarvan. , ,Hoe is het er mee ,Tom ?'' „Daar is het," antwoordde de eerste stuurman, terwijl hij een onkenbaar voorwerp liet zien, dat hij, niet zonder moeite, uit de maag van den haai gehaald had. „Goed," zei Glenarvan. „Laat dat morsige ding wasschen en daarna in de kajuit brengen." Tom gehoorzaamde, en de flesch, welke onder zulke zonderlinge omstandigheden gevonden was, werd in de kajuit op de tafel gezet, rondom welke lord Glenarvan, de majoor Mac Nabbs, de kapitein John Mangles en lady Helena plaats namen; want een vrouw is, zooals men zegt, altijd een beetje nieuwsgierig. Op zee is ieder voorval een gewichtige gebeurtenis; er heerschte een oogenblik stilte; iedereen beschouwde het broze voorwerp. Bevatte het 't geheim van de een of andere ramp, of alleen een onbeduidend bericht door een werkeloozen zeeman aan de genade der golven toevertrouwd ? Men moest echter weten, waaraan men zich te houden had, en dus ging Glenarvan zonder verder dralen tot het onderzoek der flesch over; hij nam daarbij al de voorzorgen, die in zulke omstandigheden gebruikelijk zijn; men zou gezegd hebben, dat hij een rechtercommissaris was, die de geringste bijzonderheden _ eener ernstige zaak nagaat; en Glenarvan had gelijk, want het schijnbaar onbeduidendste kenteeken kan ons vaak op den weg eener gewichtige ontdekking brengen. DE HAMERHAAI. Alvorens haar inwendig te onderzoeken, werd de flesch van buiten bezichtigd. Zij had een nauwen hals, waaraan nog een stuk verroest ijzerdraad zat; haar zeer dikke wanden, die eene drukking 6 DE HAMERHAAI. - ; van verscheidene dampkringen konden uitstaan, verrieden duidehjk dat zij uit Champagne afkomstig was.. Met die flesschen slaan de wijngaardeniers uit Ai of Epernay de pooten van een stoel stuk, zonder dat er een barstje aan te zien is. Ongehinderd had deze daarom de gevaren eener lange omzwerving kunnen doorstaan. , ,Een flesch van het huis Cliquot,'' zeide de majoor zeer bedaard. En, daar hij een kenner was, berustte men zonder tegenspraak in zijn verklaring. „Waarde majoor!" antwoordde lady Helena, „wat die flesch is, komt er weinig op aan, als wij niet weten, vanwaar zij komt." ■■■< „Dat zal wel blijken, lieve Helena," zeide Lord Edward, „en voorloopig kunnen wij reeds verzekeren, dat zij van verre komt. Zie maar eens naar die versteende stoffen, die haar bedekken, naar die zelfstandigheden, die, onder de werking van het zeewater om zoo te zeggen in delfstoffen veianderd zijn! Deze flesch bad reeds lang in den oceaan rondgedreven, voor zij in den buik van den haai terecht kwam.!* „Ik zou onmogelijk een andere meening kunnen koesteren," antwoordde de majoor, „en deze broze vaas, door haar steenen omkleedsel beschermd, heeft stel lig'een lange .reis afgelegd." , ,Maar vanwaar komt zij ? " vroeg lady Glenarvan. „Een oogenblikje, lieve Helena! een oogenblikje; met flesschen moet men geduldig zijn. Ik zou mij zeer bedriegen, als deze niét zelve al onze vragen beantwoordde." . En dit zeggende begon Glenarvan de harde stoffen'te verwijderen, die den hals beschermden; weldra kwam de kurk voor den dag, maar zeer beschadigd door het water. ... , ,Dat is een leelijk geval,'' zeide lord Edward; , ,warit, als er soms een papier in is, zal het in een zeer slechten staat zijn." - „Dat is te vreezen," antwoordde de majoor. ,Ik voeg er nog bij," hernam Glenarvan, -,,dat deze slecht geslotene flesch weldra moest zinken, en dat het gelukkig is, dat de haai ze ingeslikt heeft om ze ons aan boord van de Duncan te brengen." -'; f*J „Zonder twijfel," antwoordde John Mangles: „en echter zou het beter geweest zijn haar in volle zee op een bepaalde lengte en breedte op te visschen. Dan kan men, door de stroomingen der lucht en der zee na te gaan, den afgelegden weg berekenen; maar met een brievenbesteller zooals deze, met de haaien, die tegen wind en stroom ingaan, weet men niet meer waaraan men zich houden moet.'' „We zullen wel zien," antwoordde lord Edward. Op dit oogenblik haalde hij er zeer behoedzaam de kurk af en toen verspreidde zich een sterke zoutlucht door de hut. ~^.Welnu?" vroeg lady Helena met echt vrouwelijk ongeduld. DE DRIE DOCUMENTEN.. " 7 ,,Ja!" zeide Glenarvan, „ik heb mij niet bedrogen! er zijn papieren in!". /.Documenten! Documenten!'' riep lady Helena. • „Maar zij schijnen door het vocht verteerd te zijn," antwoordde Glenarvan, ,,en het is onmogelijk om ze er uit te halen; want zij kleven aan de wanden van de flesch." ., ,Sla haar stuk,'' zei Mac Nabbs. ,,Ik zou haar liever heel houden," antwoordde Glenarvan. ,,Ik ook," antwoordde de majoor. ,,Zonder twijfel," zeide lady Helena; ,,maar de inhoud is kostbaarder dan het omhulsel, en dus moeten wij dit aan den inhoud opofferen.'' „Als uwe Edelheid den hals er maar afslaat," zeide John Mangles, , ,kan het geschrift er uitgehaald worden zonder het te beschadigen,"' „Beproef het! Beproef het! lieve Edward! " riep lady Helena;. Er zat niets anders op, en hoe ongaarne ook besloot loid Glenarvan om den hals der kostbare flesch stuk te slaan. De hamer kwam er bij te pas, want het steenachtig bekleedsel was zoo hard geworden als graniet. Weldra vielen dé brokken op de tafel, en nu zag men verscheidene stukjes papier, die aan elkander geplakt zaten. Glenarvan haalde ze er voorzichtig uit, scheidde ze vaneen, en legde zé. voor zich neer, terwijl lady Helena, de majoor en de kapitein zich om hem verdrongen. II. DE DRIE DOCUMENTEN. Op die door het zeewater half vernielde stukjes papier waren nog maar eenige woorden zichtbaar: de onleesbare overblijfselen: van bijna geheel uitgewischte regels. Lord Glenarvan beschouwde ze eenige minuten lang zeer oplettend; hij draaide ze telkens om; bijhield ze tegen het licht; hij onderzocht de geringste sporen 'van schrift, die de zee geërbiedigd had; vervolgens zag hij zijn vrienden aan, die hem met angstige blikken aanstaarden. 8 DE IJ KIK DOCUMENTEN. , ,Het zijn," zeide hij, , ,drie onderscheidene documenten, en waarschijnlijk drie afschriften van hetzelfde document, in drie talen, het engelsch, het fransch en het duitsch overgezet. De weinige woorden, die overgebleven zijn, laten mij dienaangaande geen twijfel" over.'' , ,Maar die woorden leveren toch zeker een verstaanbaren zin op ?" vroeg lady Glenarvan. „Dat is moeilijk te zeggen, lieve Helena! de woorden op deze documenten zijn zeer onvolledig.'' , .Misschien vullen zij elkander aan,'' zeide de maj oor. „Dat moet zoo zijn," antwoordde John Mangles; „het is onmogelijk, dathet zeewater die regels juist op dezelfde plaatsen zou hebben doen verdwijnen, en door die brokstukken bijeen toe voegen, zullen wij eindelijk een verstaanbaren zin verkrijgen." „Dat zullen wij doen," zeide lord Glenarvan, „maar wij moeten met overleg te werk gaan. Eerst zullen wij het Engelsche document nemen.'' De volgorde der regels en woorden op dit document was deze: 62 Bri gow sink stra aland skipp Gr that monit of long dyid ssistanc. lost „Dat geeft niet veel," zeide de majoor op een spijtigen toon. i,Dat kan wel zijn." antwoordde de kapitein, „maar dat is toch goed engelsch." • . " „Daar valt niet aan te twijfelen," zeide lord Glenarvan, „de woorden sink, aland, that, and, lost zijn onbeschadigd; skipp vormt zeker het woord skipper-, en er is sprake van een mijnheer Gr , waarschijnlijk de kapitein van een vergaan schip 1). „Daarbij komen nog," zeide John Mangles, „de woorden monit en ssistance, wier beteekenis duideiijk is." „Wel, dat is toch reeds iets," antwoordde lady Helena. ^Ongelukkig missen wij geheele regels," antwoordde de majoor. I) De Woorden sink, aland, that, and, lost, beteekenen: zinken, aan land, dit, en vertoren. Skipper is de naam. dien men in Engeland aan den kapitein der koopvaardijschepen geeft. Monition wil zeggen document, en assistance beteekent hulp. DE DRIE DOCUMEN1FN Glenarvan haalde de documenten er voorzichtig uit. Blz. 7. ,,Hoe zullen wij nu den naam van het vergane schip, de plaats der schipbreuk terugvinden.... ? " ,,Wij zullen ze terugvinden," zeide lord Edward. „Daar is geen twijfel aan," antwoordde de majoor, die altijd een ieder gelijk gaf, , ,maai hoe ?'' „Door het éene document met het andere aan te vullen.",: „Doe het dan," riep lady Helena. Het tweede stukje papier , nog meer beschadigd dan het eerste, bevatte slechts op zich zelf staande woorden, die op deze wijze geschikt waren: 7 Juni Glas | \. zwei atrosen graus bringl ihrien j „Dat is in het Duitsch geschreven," zeide John Mangles, zpodra hij een blik op dit papier had geslagen. ,,En kent gij die taal, John ? '' vroeg Glenarvan. , ,In den grond, uwe Edelheid!" •„Welnu, zeg ons dan, wat die weinige woorden beteekenen." . De kapitein onderzocht het document zeer oplettend, en sprak: „Vooreerst weten wij hu den dag, waarop het voorval plaats had', 7 Juni, en door dit cijfer in verband met de cijfers 62 op het engelsche document, krijgen wij deze volledige dagteekening, 7 Juni 1862." , ,Zeer goed,'' riep lady Helena, , ,ga voort, John!" „Op den zelfden regel," hernam de jonge kapitein, „vind ik het woord Glas, dat, verbonden met het woord gow op het eerste document, Glasgow geeft. Er is duidelijk sprak? van een schip uit de haven van Glasgow.'' ,,Dat denk ik ook," antwoordde de majoor. „De tweede regel van het document is geheel weg," hernam'John Mangles. „Maar op den derden tref ik twee belangrijke woorden aan: zwei,. da.t twee wil zeggen, en atrosen of liever matrosen, dat matrozen beteekent y ,,Derhalve zou er sprake zijn van een kapitein en twee matrozen,' zeide lady Helena. ,,Zeer waarschijnlijk," antwoordde lord Glenarvan. '„Ik moet uwe Edelheid bekennen," hernam de kapitein, „dat het'volgende woord graus mij verlegen maakt. Ik weet niet, hoe ik het moet vertalen. Misschien zal het derde document het ophelderen. De twee laatste woorden echter leveren geen bezwaar op. Bringt ihnen beteekent brengt hun, en als men ze verbindt met de drie documenten". ii. het engelsche woord, dat even als deze op den zevenden regel van het eerste document staat, ik bedoel het woord assistance, dan krijgen wij den geheelen zin: brengt hun hulp." ,,Ja! brengt hun hulp!" zeide lord Edward, ,,maar waar zijn die ongelukkigen ? Tot nog toe bezitten wij geen enkele aanwijzing van plaats, en het tooneel van de ramp is geheel onbekend. " „Wellicht zal het fransche document duidelijker zijn," zeide lady Helena. „Laten wij nu dat stuk eens bezien," antwoordde Glenarvan, „en daar wij allen die taal kennen, zullen onze nasporingen gemakkelijker zijn." Het volgende is een nauwkeurige afdruk van het derde document: troi ats tannia gonie aus trial abor contin pr cruel indi je té ongit et 37° ii lat , ,Daar zijn cijfers in," riep lady Helena. , ,Ziet toch eens, heeren! ziet toch eens!...." \ „Laten wij ordelijk te werk gaan," zeide lord Glenarvan, „en met het begin beginnen. Veroorlooft mij, dat ik die verspreide en onvolledige woorden éen voor éen naga. Ik zie vooreerst reeds aan de eerste letters, dat er een driemaster bedoeld wordt, waarvan de naam ons door de engelsche en fransche documenten geheel bekend is: de Britannia. Van de beide volgende woorden gonie en austrial, heeft alleen het laatste een beteekenis, die gij allen begrijpt." , ,Dat is reeds een gewichtige omstandigheid,'' zeide John Mangles,, ,de schipbreuk heeft plaats gehad op het zuidelijk halfrond. " , ,Dat is zeer onbepaald,'' zeide de majoor. „Ik ga verder," hernam lord Edward. „Ha! het woord abor, de stam van het werkwoord aborder (aanlanden). Die ongelukkigen zijn ergens aangeland. Maar waar? Continl zou het op een vasteland {continent) zijn? cruelX..... ,,Cruel\ riep John Mangles; „maar dat is de verklaring van het duitsche woord graus.. . . grausam.. . . cruel,! (wreed)." „Verder! verder?" zeide Glenarvan, wiens belangstelling in opgewondenheid overging, naarmate de zin dier onvolledige woorden duidelijk begon te worden. , ,Indi.... zouden de matrozen naar Indië geslagen zijn ? Wat beteekent het woord ongit ? Ha! longitude! (lengte) 12 DE DRIE DOCUMENTEN. En dit is de breedte: 37° ii". Eindelijk krijgen wij dan eene juiste aanwijzing.'' ,,Maar de lengte ontbreekt nog,',' zeide Mac Nabbs. ,,Men kan niet alles hebben, waarde majoor," antwoordde lord Edward, , ,en een nauwkeurige breedtegraad is reeds iets. Dit fransche document is stellig het volledigst van de drie. Het is duidelijk dat elk op zich zelf een letterlijke vertaling der andere was, want zij bevatten allen het zelfde aantal regels. Nu moeten wij ze dus vereenigen, in ééne taal overbrengen, en den waarschijnlijksten, den meest logischen en den duidelijksten zin opsporen." , ,Zult gij het in het fransch, het engelsch of het duitsch vertalen ?'' vroeg de majoor. ,,In het fransch," antwoordde Glenarvan, „omdat de meeste belangrijke woorden ons in die taal bewaard zijn gebleven." „Uwe Edelheid heeft gelijk," zeide John Mangles, „bovendien zijn wij allen met die taal bekend." , ,Dat is dus afgesproken. ïk zal dit document opschrijven door die overblijfselen van woorden en de afgebroken zinnen te vereenigen, met behoud van de ruimten, die ze scheiden, en met aanvulling van die, welker beteekenis niet twijfelachtig kan zijn; daarna zullen wij vergelijken en oordeelen.'' Terstond nam Glenarvan de pen op, en na weinige oogenblikken liet hij aan zijn vrienden een papier zien, waarop de volgende regels stonden: 7 Juni 1862 driemaster Britannia Glasgow gonie zuidelijk gezonken. Aan land twee matrozen kapitein Gr vastl te bereik wreede Ind gev genomen dit document graden ngt en 70° 11' breed geworpen. Brengt hun hulp, verloren. Op dit oogenblik kwam een matroos den kapitein berichten, dat de Duncan den ingang der golf van de Clyde invoer, en diens bevelen vragen. ,, Wat is het plan van uwe Edelheid ?'' zeide John Mangles zich tot lord Glenarvan richtende. „Zoo spoedig mogelijk Dumbarton te bereiken, John! Terwijl lady Helena naar Malcolm-Castle terugkeert, zal ik naar Londen gaan en het document aan de Admiraliteiten indienen." John Mangles gaf de noodige bevelen, en de matroos gaf ze den eersten stuurman over. „Nu zullen wij onze nasporingen voortzetten, mijne vrienden!" DE DRIE DOCUMENTEN. 13 sprak lord Edward. , ,Wij zijn éen groote ramp op het spoor. Eenige menschenlevens hangen wellicht van onze schranderheid af. Laten wij dus al onze vermogens inspannen om den sleutel van dit ongelukkige raadsel te vinden.'' „Vooreerst," hernam Glenarvan, moeten wij in dit document drie zeer verschillende dingen in het oog houden: 1° de dingen die wij weten, 2° die men kan gissen, 3° die wij niet weten. Wat weten wij ? Wij weten, dat den 7den Juni 1862 een driemaster. Malcolm-Castle. de Britannia van Glasgow, gezonken is, dat twee matrozen en de kapitein dit geschrift op een breedte van 37° 11' in zee hebben geworpen, en dat zij nu hulp vragen./' S • „Juist zoo," antwoordde de majoor. „Wat kunnen wij gissen?" hernam Glenarvan. „Vooreerst, dat de schipbreuk in de zuidelijke zeeën plaats heeft gehad, en nu wil ik terstond uwe aandacht vestigen op het woord gonie. Wijst dit niet reeds den naam van het land aan ?'' DE DRIE DOCUMENTEN. , .Patagonië ?" riep lady Helena. „Zonder twijfel.". „Maar wordt Patagonië door de 37ste parallel gesneden ?" vroeg de majoor. „Dat is gemakkelijk uit te maken," antwoordde John Mangles, een kaart van Zuid-Amerika voor dén dag halende. , ,Het komt uit. Patagonië is onder de 37ste parallel gelegen. Zij doorsnijdt Araucanië, gaat over de pampa's 1) in het noorden van Patagonië en loopt in den Atlantischen Oceaan uit." •'.-.„Goed. Laten wij onze gissingen voortzetten. Dè twee matrozen en de kapitein land.... . landen aan, waar ? vastl:. . . op het vasteland, gij hoort het, het is een vastland en geen eiland. Wat is er van hen geworden? In die drie letters gev..-,. merken wij de hand der Voorzienigheid op, want zij geven ons kennis van hun lot. Die'ongelukkigen toch zijn gevangenen. Van wie! Van wreede Indianen : Zijt gij overtuigd? Komen nu de woorden niet van zelve als het ware op de 4edigstaande plaatsen ? Wordt het document nu niet gaandeweg duidelijk ? Gaat er nu geen licht voor u op ?" Glenarvan was overtuigd van hetgeen hij zeide; in zijn, oogén blonk een volkomen vertrouwen. Het vuur, dat hem bezielde, deelde zich aan zijn hoorders mede. Allen riepen evenals hij: „Het is duidelijk!'' Na een oogenblik sprak lord Edward aldus: . „Al die veronderstellingen, mijne vrienden! schijnen mij zeer gegrond toe; ik houd mij overtuigd, dat de ramp op de kusten van Patagonië heeft plaats gehad. Ten overvloede zal ik te Glasgow onderzoek doen naar de bestemming der Britannia, en dan kunnen wij zien, of zij die wateren kan bezocht hebben.'' „Wij behoeven zoover niet te gaan zoeken," antwoordde John Mangles. „Ik heb hier een verzameling van de Mercantile and Shipping Gazette, die ons wel juiste inlichtingen verschaffen zal." „Laat zienl gauw! gauw!" zeide lady Glenarvan. John Mangles nam een pak couranten van 1862 en begon het schielijk te doorbladeren. Hij behoefde niet lang te zoeken, en las spoedig op een toon van tevredenheid: „30 Mei 1862. Peru. Van Callao in lading naar Glasgow, Britannia, kapitein Grant." „Grant!" riep lord Glenarvan, „de ondernemende Schot, die in de Stille Zuidzee een nieuw Schotland heeft willen stichten!'' ,ij'a," antwoordde John Mangles, „dezelfde, die zich in 1861 te I) Groote vlakten in Zuid-Amerika, waaronder vele met zout en salpeter. DE DRIE DOCUMENTEN 15 Glasgow op de Britannia heeft ingescheept, en van wie men nooit iets vernomen heeft. ,,Wij kunnen er niet meer aan twijfelen!" zeide Glenarvan. ,,Het is stellig dezelfde. De Britannia heeft den 30sten Mei Callao verlaten en den yden Juni, acht dagen na haar vertrek, is zij op de kusten van Patagonië gebleven. Haar geheele verdere geschiedenis ligt in die verminkte woorden, die onverklaarbaar schenen. Gij ziet, vrienden! dat de woorden, die wij moesten raden, niet de minst belangrijke zijn .Wat die betreft,welke wij niet weten, het is er maar één, want alleen de lengte ontbreekt nog." ,;Die is onnóodig," antwoordde John Mangles, , ,daar het land bekend is, en met de breedte alleen durf ik het wel op mij nemen om regelrecht naar het tooneel van de schipbreuk te gaan.'' , ,Dan weten wij alles ?'' vroeg lady Helena. ,,Alles, lieve Helena! en die tusschenruimten, welke de zee tüsschen de woorden van het document heeft gemaakt, zal ik zonder moeite aanvullen, alsof kapitein Grant zelf mij opgaf, wat ik schrijven moet.'' ■'" ~- Terstond vatte lord Glenarvan de pen weder op en schreef zonder aarzelen het volgende' briefje: Op den yden Juni 1862, is de driemaster Britannia van Glasgow op de kusten van Patagonië op het zuidelijk halfrond gezonken. Aan land gaande, zullen twee matrozen en kapitein Grant trachten het vasteland te bereiken, waar zij door wreede Indianen gevangen genomen zullen wórden. Zij hebben dit document op graden lengte en 37- 11' breedte in zee geworpen. Brengt hun hulp, of zij zijn verloren. „Goed zoo, goed zoo! lieve Eduard," riep lady Helena; „indien deze ongelukkigen ooit hun vaderland terugzien, zullen zij dat geluk aan u te danken hebben.'' , ,En zij zullen het terugzien,'' antwoordde Glenarvan. , ,Dit document is te uitvoerig, te duidelijk, te zeker, dan dat Engeland zou kunnen aarzelen om drie zijner kinderen te hulp te komen, die op 'een woeste kust verlaten zijn. Wat het voor Franklin en anderen heeft gedaan, zal het nu doen voor de schipbreukelingen der Britannia !'' „Maar die ongelukkigen hebben zonder twijfel een gezin, dat hun dood beweent," hernam lady Helena. „Wellicht heeft die arme kapitein Grant vrouw en kinderèn. . .. " „Gij hebt gelijk, lieve lady! en ik neem op mij om hun te verwittigen , dat alle hoop nog niet verloren is. Laten wij nu, mijne vrienden! naar de kampanje terug keeren, want wij zullen weldra de haven naderen.'' De Duncan stoomde inderdaad met volle kracht; zij gleed op dit oogenblik langs de kusten van het eiland Bute, en had de vallei MALCOLM-CASTLE Rothesay aan stuurboord, met zijn lief stadje, dat in het vruchtbare dal wegschuilt; daarop stoomde zij het nauwe vaarwater der golf in, manoeuvreerde voor Greenock, en ankerde des avonds ten zes ure aan den voet der basaltrots Dumbarton, op welker top het beroemde kasteel van Wallace, den schotschen held zich verheft. Daar stond een postrijtuig gereed om lady Helena met den majoor Mac Nabbs naar Malcolm-Castle terug te brengen. Maar lord Glenarvan stapte, na afscheid van zijn jonge gade genomen te hebben, te Glasgow in den sneltrein. Vóór zijn vertrek had hij aan een nog snellere bode een belangrijk bericht toevertrouwd, en eenige minuten later bracht de telegraaf aan de Times en de Morning Chronicl'e de volgende advertentie: , ,Om inlichtingen over het lot van den driemaster Britannia van Glasgow, kapitein Grant, vervoege men zich bij lord Glenarvan, Malcolm-Castle, Luss, graafschap Dumbarton, Schotland." III. MALCOLM-CASTLE . Het kasteel Malcolm, een der dichterlijkste van de schoone Hooglanden, ligt nabij het dorp Luss, welks lieflijke vallei het beheerscht. De heldere wateren van het meer Lomond bespoelen zijn granieten muren. Sedert onheuglijke tijden behoorde het aan de familie Glenarvan, die in het vaderland van Rob Roy en van Fergus Mac Gregor de gastvrije gebruiken der oude helden van Walter Scott bleef beoefenen. In den tijd, toen de groote maatschappelijke omwenteling in Schotland tot stand kwam, werden eene menigte vasallen weggejaagd, die geen hooge pacht aan de oude opperhoofden der clans konden betalen; sommigen stierven van honger; eenige werden visschers, anderen verlieten het land. Er heerschte eene algemeene wanhoop. Al de Glenarvans meenden, dat zoowel de grooten als de geringen tot getrouwheid verplicht waren, en bleven dus'getrouw aan hun pachters. Niet éen verliet het dak, waaronder hij geboren was, niet éen verliet het land, waar zijn voorouders rustten; allen bleven in de clan hunner *7 .„Ik ben miss Grant en dat is mijn broeder." Blz. 20. heeren. Ook nu nog, in de eeuw van haat en tweedracht, telde de familie Glenarvan slechts schotten op het kasteel Malcolm zoowel als aan boord der Duncan; allen stamden af van de vassalen Zuid-Amerika 2 MAtCOlM-CASTLË. van Mac Gregor, van Mac Farlane , van Mac Nabb, van Mac Nangthons, dat wil zeggen: dat zij afkomstig waren uit de graafschappen Stirling en Dumbarton; dappere mannen, die met lijf en. ziel aan hun heer verknocht waren, en waarvan sommigen nog het gallisch van het oude Caledonië spraken. Lord Glenarvan bezat verbazende rijkdommen en gebruikte ze om veel goed te doen; zijn goedheid was nog grooter dan zijn mildheid; want had deze natuurlijk hare grenzen, geene was onbeperkt. De heer van Luss, de „laird" (heer).van Malcolm, vertegenwoordigde zijn graafschap in het Huis der Lords, maar met zijn jacobitische denkbeelden. Hij bekommerde zich weinig om de gunst van het huis van Hannover, en was daarom vrij slecht gezien bij de engelsche staatslieden, vooral ook, omdat hij bleef vasthouden aan de overleveringen zijner voorouders, en zich.krachtig verzette tegen' de machtsaanmatigingen van , ,de mannen uit het Zuiden.". Lord Edward Glenarvan was daarom toch niet bij zijn tijd ten achteren; hij had evenmin een bekrompen geest als een onontwikkeld yerstand; maar terwijl hij zijn graafschap wijd openzette 'voor den vooruitgang, bleef hij door en door een Schot, en om den : roem van Schotland ging hij met zijn snelvarende jachten mededingen in de ,; matches" (wedstrijden) van de Royal ThamesYacht-Club. - Edward, Glenarvan was twee en dertig jaar;; hij had een hooge gestalte, min of meer strenge gelaatstrekken, een zeer zachtenblik, kortom, .over zijn geheelen persoon lag het dichterlijk waas der Hooglanders. Men wist;,.dat hij tot vermetelheid toe dapper, ondernemend, ridderlijk., een Fergus der 19de eeuw, maar bovenal goed was, nog beter zelfs dan de heilige Martin; want hij zoÜ-zijn geheelen mantel aan de arme Hooglanders gegeven hebben. Lord Glenarvan was nauwelijks drie maanden gehuwd met miss Helena Tuffnel, de dochter.van den grooten reiziger*William Tuffncl een der talrijke slachtoffers van dén ijver voor de aardrijkskundige wetenschap en ontdekkingen, Miss Helena was niet van;, adel, maar zij was eene schotsche vrouw, hetgeen in de oogen van lord Glenarvan meer waard was dan een adellijke geboorte de heer van Luss had 'dit bekoorlijke, moedige, liefhebbende meisje tot levensgezellin gekozen. Hij ontmoette haar eens verlaten, als wees, bijna zonder middelen, in het huis haars vaders te Kilpatrick. Hij begreep; dat het arme meisje een wakkere vrouw zou zijn; hij huwde haar. Miss Helena was twee-en-twintig jaar; zij was blond en haar oogen waren zoo blauw als het water der schotsche meren op een schoonen lentemorgen. Haar liefde voor haar echtgenoot was nog inniger dan haar dankbaarheid. Zij beminde hem, alsof zij de rijke erfgenaam en hij de MALCOLM-CASTLE . verlaten wees geweest was. Haar pachters en bedienden waren allen bereid om hun leven op te offeren voor haar, die zij ,,Onze goede Vrouwe van Luss" noemden. Lord Glenarvan en lady Helena leefden gelukkig op MalcolmCastle te midden der verhevene en woeste natuur der Hooglanden, wandelende in de duistere lanen van kastanje- en moerbezieboomen, aan de oevers van het meer, waar nog de ,,pibrochs" (krijgsliederen) van den ouden tijd weergalmden, in de onbebouwde bergen'gten, waarin de geschiedenis van Schotland in eeuwenheugende puinhoopen geschreven is. Nu eens dwaalden zij in de berken- of lorkenlanen, of op de uitgestrekte, dorre heidevelden; dan weder "beklommen zij de steile toppen van de Ben Lemond, of reden door de verlaten omstreken, terwijl zij dat dichterlijk gewest, thans nog , ,het vaderland van Rob Roy'' genaamd, en al die vermaarde * plekjes, die Walter Scott zoo heerlijk bezongen heeft, bestudeerden, begrepen en bewonderden. Wanneer des avonds of tegen den nacht . ,,de lantaarn van Mac Farlane" aan den gezichteinder ontstoken weid, zwierven zij over den burchttrans, een oude cirkelvormige galerij, die 'een snoer van schietgaten om het kasteel Maleolm slingerde ; peinzend, vergetend en als het ware alleen in de wsreld, zittende op een losgerukten steen, te midden van het zwijgen der natuur, onder de bleeke stralen der maan, bleven zij, terwijl de top der verduisterde bergen langzamerhand in de schaduwen van den nacht gehuld werd, verzonken in die reine geestverrukking en die heerlijke opgetogenheid, waarvan het geheim op deze aarde alleen bekend is aan minnende harten. , ■ . Zoo brachten zij de eerste maanden van hun huwelijk door. Maar lord Glenarvan vergat niet, dat zijn gade de dochter van een groot reiziger Was; hij zeide bij - zich zeiven, dat lady Helena dezelfde wenschen als haar vader moest koesteren, en hij bedroog zich niet. De Duncan werd gebouwd; zij was bestemd om lord en lady Glenarvan naar de 'schoonste landen der aarde over te brengen, over de golven van de Middellandsche zee en naar de . eilanden van den Archipel. Men kan wel begrijpen hoe blijde lady Helena was, toen haar echtgenoot de Duncan ter harer beschikking stelde. Bestaat er wel een grooter geluk, dan zijn liefde over te brengen naar de heerlijke streken van Griekenland, en de wittebroodsweken te slijten op de tooverachtige kusten van het Oosten ? Lord Glenarvan'was intusschen naar Londen vertrokken. Maar de redding van de ongelukkige schipbreukelingen was zijn doel; ook legde lady Helena meer ongeduld dan droefheid over dit kortstondig afzijn aan den dag; den volgenden morgen gaf een bericht van haar man hoop op een spoedige terugkomst; des avonds vroeg hij in een brief om uitstel; de voorstellen van lord Glenarvan stuitten 20 MALCOLM-CASTLE. op eenige moeilijkheden; een dag later kwam er een nieuwe brief, waarin lord Glenarvan niet ontveinsde, dat hij ontevreden was over de Admiraliteit. Nu begon lady Helena ongerust te worden. Des avonds was zij alleen in haar kamer, toen de hofmeester van het kasteel, master Halbert, haar kwam berichten, dat een meisje en een knaap, die lord Glenarvan wilden spreken, verzochten om toegelaten te worden. ,,Zijn zij uit den omtrek?" vroeg lady Helena. , ,Neen mevrouw!,'' antwoordde de hofmeester, , ,want ik ken ze niet. Zij zijn met den trein te Balloch gekomen, en vandaar tot Luss hebben zij geloopen.'' ,,Laat hen boven komen, Halbert!" zeide lady Glenarvan. De hofmeester ging zijn weg. Eenige oogenblikken later werden het meisje en de knaap "in de kamer van lady Helena gebracht. Zij waren broeder en zuster, — en geleken elkander sprekend. De zuster was zestien jaar, haar lief maar eenigszins vermoeid voorkomen, haar oogen, die verrieden, dat zij menigmaal had geweend, haar onderworpen maar moedige houding, haar armoedige en toch zindelijke kleeding, maakten een gunstigen indruk. Zij hield een twaalfjarigen knaap met manhaftig voorkomen bij de hand, die zijn zuster onder zijn bescherming scheen te nemen. En waarlijk wie het meisje mocht beleedigen zou met den knaap te' doen hebben gekregen. De zuster stond een weinig verlegen, toen zij in de tegenwoordigheid van lady Glenarvan kwam. Deze haastte zich het woord op te vatten. ,,Gij wenscht mij te spreken?" zeide zij, tevens het meisje met haar blikken aanmoedigende. , ,Neen!'' antwoordde de knaap op een vasten toon, , ,u niet maar lord Glenarvan in persoon.'' . „Vergeef het hem, mevrouw!" zeide de zuster met een blik op haar broeder. „Lord Glenarvan is niet óp het kasteel," hernam lady Helena; , ,maar ik ben zijn vrouw, en als ik u helpen kan. ..." , ,Zijt gij lady Glenarvan ?'' vroeg het meisje. „Ja, miss!". , ,De vrouw van lord Glenarvan van Malcolm-Castle, die in de Times een bericht aangaande de schipbreuk der Britannia heeft geplaatst ?" ■ „Ja, ja!" antwoordde lady Helena driftig, „en gij ? " „Ik ben miss Grant, mevrouw! en dat is mijn broeder." „Miss Grant, miss Grant!" riep lady Helena, terwijl zij het meisje naar zich toe trok, hare handen vatte, en de gezonde wangen van den knaap kuste. , ,Wat weet gij van de schipbreuk mijns vaders, mevrouw ?'' hernam MALC0LM -CASTLE het meisje. „Leeft hij nog? Zullen wij hem ooit'terugzien ? Spreek, ik smeek het ui" „Lief kind! "zeide lady Helena, „de Hemel beware mij, dat ik u in zulk een omstandigheid een onberaden antwoord zou geven; ik wil u met geen bedrieglijke hoop vleien „Spreek.mevrouw! spreek, ik ben sterk genoeg en kan alles hooren. ',,Lief kind!" antwoordde lady Helena, „de hoop is zeer gering; maar met de hulp van den almachtigen God is het mogelijk, dat gij uw vader eens terug «uit zien. „Mijn God! mijn God!" riep miss'Grant, die hare tranen niet kon bedwingen, terwijl Robert de handen van lady Glenarvan met kussen bedekte. |' 'ii-" Toen de eerste vlaag dier droeve vreugde een weinig bedaard was, stapelde het meisje tallooze vragen opeen; lady Helena vertelde haar de geschiedenis van het document, hoe de Britannia op de kusten van Patagonië vergaan was, hoe na de schipbreuk de kapitein en twee matrozen, de eenige die de ramp overleefd hadden, het vaste land bereikt hadden; eindelijk hoe zij de'hulp hunner medemenschen inriepen in dat document, dat in drie talen geschreven en aan de genade der golven overgegeven was. Gedurende dit verhaal wendde Robert Grant het oog niet van lady Helena af; zijn leven hing aan hare lippen; zijn kinderlijke verbeelding schetste hem de verschrikkelijke tooneelen, waarvan zijn vader wellicht het offer geweest was; hij zag hem op het dek der Britannia staan; hij volgde hem in den schoot der golven; 1 ij klemde zich met hem aan de rotsen op de kust; hijgende kroop .hij over het zand buiten het bereik der baren. Bij herhaling uitte hij eenige woorden gedurende het verhaal. ,,O,vader, arme vader!' riep hij, terwijl hij zich dicht aan zijn zuster drong. Miss Grant daarentegen luisterde met gevouwen handen toe, en sprak geen woord, vóór het verhaal uit was. Toen zeide zij: „O, mevrouw! het document, het document!" , ,Ik heb het niet meer, lief kind!'' antwoordde lady Helena. , ,Hebt gij het niet meer ?'' „Neen! Lord Glenarvan heeft het naar Londen mede moeten nemen om uws vaders belang te bepleiten; maar ik heb u den inhoud er van woord voor woord medegedeeld, en ook hoé het ons gelukt is den zin geheel terug te vinden; onder de brokstukken . van zinnen, welke de golven bijna uitgewischt hadden, zijn eenige cijfers gespaard gebleven; ongelukkig de lengte...." „Dat is niets!" riep de knaap. „O neen! jongeheer Robert!" antwoordde Helena, die om zijn vastberadenheid moest glimlachten. „Zooals gij ziet, miss Grant! EEN VOORSTEL VAN LADY GLENARVAN. zijn de geringste bijzonderheden van dat document u nu evengoed bekend als mij." :, , Ja, mevrouw!'' antwoordde het meisje; , ,maar ik zou gaarne het schrift mijns vaders gezien hebben." Welnu! lord Glenarvan komt wellicht morgen terug. Van dit onwraakbaar bewijs voorzien, heeft mijn man het aan de commissarissen der Admiraliteit willen vertoonen, ten einde te bewerken dat er onmiddellijk een schip worde uitgezonden om kapitein Grant op te sporen." ..Is het moge lijk, mevrouw! hebt gij dat voor ons gedaan?" riep het meisje. ,,Ja, lieve miss! en ik verwacht lord Glenarvan ieder oogenblik." .„Mevrouw!" sprak het meisje op een toon van ongeveinsde dankbaarheid en godsvrucht, ,,de Hemel zegene lord Glenarvan en ui" , ,Lief kind!'' antwoordde lady Helena, , ,wij verdienen geen dankbetuigingen; ieder ander zou in onze plaats hetzelfde gedaan hebben. Moge de hoop, die ik bij ü opgewekt heb, verwezenlijkt.worden! Tot de terugkomst van lord Glenarvan blijft gij op het kasteel. ,,Mevrouw!" antwoordde het meisje, „ik zou vreezen misbruik te maken van de toegenegenheid, die gij aan vreemden betoont.. ..'' „Vreemden, lief kind! gij noch uw broeder zijt in dit huis vreemdelingen, en ik verlang, dat lord Glenarvan bij zijn tehuiskomst aan de kinderen van kapitein Grant zal mededeelen, wat men beproer ven wil om hun vader te redden. '' . Een zoo hartelijk aanbod mocht niet afgeslagen worden. Men kwam dus overeen dat miss Grant en haar broeder de terugkomst van lord Glenarvan ten zijnent zouden afwachten. IV: EEN VOORSTEL VAN LADY GLENARVAN. In den loop van"~dit gesprek had lady Helena geen woord gesproken van de vrees, die in de brieven van lord Glenarvan doorschemerde, over het.onthaal, dat zijn aanzoek gevonden had bij de commissarissen der Admiraliteit. Evenmin maakte zij melding van EEN VOORSTEL VAN- LADY GLENARVAN, de vermoedelijke gevangenschap van kapitein Grant bij de Indianen van Zuid-Amerika. Waartoe zou het ook dienen om die arme kinderen bedroefd te maken over den toestand hun vaders en om de hoop te verminderen, tiie zij pas hadden opgevat? Dat bracht toch geen verandering in den stand van zaken te weeg. Lady Helena had er dus over gezwegen, en na al de vragen van miss Grant beantwoord te hebben, ondervroeg zij deze op hare beurt over haar toestand, nu zij de eenige beschermster haars broeders op deze. wereld scheen te zijn. ' Het was een treffende en eenvoudige geschiedenis, waardoor de belangstelling van lady Glenarvan in het meisje nog toenam. . ; Miss Mary en Robert Grant waren de eenige kinderen van den kapitein. De geboorte van Robert had der echtgenoote van Harry Grant het leven gekost, en gedurende zijn lange zeereizen liet hij zijn kinderen onder de hoede eener goede oude nicht. Kapitein Grant was een stoer zeeman, grondig ervaren in zijn beroep, tegelijk een goed zeevaarder en een goed handelaar, zoodat hij een dubbele geschiktheid bezat, die van zooveel belang is voor de gezagvoerders der koopvaardijvloot. Hij bewoonde met zijn gezin de stad Dundee, in het graafschap Perth, in Schotland. Kapitein Grant was dus een landgenoot; zijn vader, een geestelijke bij de St. Catharma-kerk, had hem een goede opvoeding laten geven, overtuigd dat dit niemand benadeelen kan, zelfs geen zeekapitein. Op zijn eerste reizen over zee, aanvankelijk als eerste stuurman, . later als gezagvoerder, was hij zeer gelukkig in zijne zaken, eh eenige jaren na de geboorte van Robert Harry was hij in het bezit van een klein vermogen. Toen vatte hij een groot plan op, dat zijn naam m geheel Schotland bekend maakte. Evenals de Glenarvans en eenige aanzienlijke geslachten uit de Laaglanden, had hij zich, zoo al niet feitelijk dan toch in de gedachte, van het overheerschende Engeland gescheiden. De belangen van zijn land konden in zijn oog niet die der Angelsaksers zijn, en om ze zelfstandig te doen ontwikkelen, besloot hij in Australië een groote schotsche' kolonie te stichten. Droomde hij van een toekomstige onafhankelijkheid, waarvan de Vereenigde Staten het voorbeeld hadden gegeven, een onafhankelijkheid, die Indië en de andere koloniën in Australië niet missen kunnen ook eenmaal te verwerven? Misschien. Wellicht liet hij ook die stille hoop doorschemeren. Het is dus,licht te begrijpen, dat het gouvernement weigerde de hand te leenen aan zijn kolonisatieplannen ; het legde kapitein Grant zelfs moeielijkheden in den weg, die in ieder ander land den ontwerper van verdriet zouden hebben doen omkomen. Maar Harry liet zich niet ontmoedigen; hij deed een beroep op de vaderlandsliefde zijner landgenooten, waagde zijn vermogen' aan de uitvoering van zijn plan, bouwde een schip, en door een EEN VOORSTEL VAN LADY GLENARVAN uitgelezen bemanning ondersteund .vertrok hij, na zijn kinderen aan de zorgen zijner oude nicht te hebben toevertrouwd, om de groote eilanden der Stille Zuidzee te onderzoeken. Dat geschiedde in 1861. Een jaar lang, tot in Mei 1862, kreeg men berichten van hem; maar sedert zijn vertrek van Callao, in de maand Juni, hoorde niemand meer spreken van de Britannia, en de zeetijdingen zwegen over het lot van den kapitein. In die omstandigheden stierf de oude nicht van Harry Grant en de beide kinderen bleven alleen op de wereld. Mary Grant was toen veertien jaar; haar moedige ziel deinsde niet terug voor het lot dat haar te beurt viel, en zij wijdde zich geheel aan haar nog jeugdigen broeder. Hij had opvoeding en onderwijs noodig. Door zuinigheid, voorzichtigheid en schranderheid, door dag en nacht te arbeiden, door hem alles te geven en zich zelve alles te onthouden, voorzag de zuster in haars broeders opvoeding en vervulde zij moedig haar moederlijke plichten. Zoo leefden de beide kinderen te Dundee in den tieffenden toestand eener met waardigheid aangenomen, maar dapper bestredene armoede. Mary dacht alleen aan haar broeder, en droomde voor hem van de eene of andere gelukkige toekomst. Voor haar was de Britannia, helaas! voor altijd weg, en haar vader dood, ja dood. Wij wagen het daarom niet haar aandoening te schilderen, toen het bericht in de Times, dat haar toevallig in het oog viel, haar plotseling uit haar wanhoop opwekte. Zij aarzelde niet; haar besluit was onmiddellijk genomen. Al moest zij ook vernemen, dat het lijk van kapitein Grant op een woeste kust of op een ontredderd schip teruggevonden was, dan was dat toch nog beter dan die onophoudelijke twijfel, die eeuwige kwelling der onzekerheid. Zij zeide alles aan haar broeder; dienzelfden dag gingen de beide i nderen op den trein van Perth, en des avonds kwamen zij te Malcolm- Castle aan, waar voor Mary, na zooveel angst, eindelijk weer een straal van hoop opging. Mary Grant vertelde die droevige geschiedenis aan lady Glenarvan op een eenvoudige wijze, en zonder te bedenken, dat zij in die lange jaren van beproeving als een heldhaftig meisje zich had gedragen. Maar lady Helena dacht er in hare plaats aan, en bij herhaling drukte zij de beide kinderen van kapitein Grant weenend in hare armen. Het scheen, alsof Robert die geschiedenis voor de eerste maal vernam; hij zette groote oogen op, toen hij zijn zuster zoo hoorde spreken; hij begreep alles, wat zij gedaan, alles wat zij geleden had, en haar omhelzende, riep hij eindelijk uit: „Ach! moeder! lieve moeder!" zonder dat hij dien kreet, die uit den grond van zijn hart kwam, kon bedwingen EEN VOORSTEL VAN LADY GLENARVAN. 25 ,,Mijn vader!" riep Mary Grant. BI. 26. Gedurende dit gesprek was het geheel en al donker geworden. Lady Helena, die wel kon begrijpen, dat de beide kinderen vermoeid zouden zijn, wilde het onderhoud niet langer voortzetten. Mary EEN VOORSTEL VAN LADY GLENARVAN Grant en Robert werden naar hun kamers gebracht en sliepen in, droomende van een betere toekomst. Na hun vertrek liet lady Helena den majoor roepen en deelde hem al het gebeurde van dien avond mede. ,,Een braaf meisje, die Mary Grant;" zeide Mac Nabbs, toen hij het verhaal zijner nicht had aangehoord. ,,De Hemel geve, dat mijn man in zijn onderneming slage!" antwoordde lady Helena, „anders zou de toestand dezer beide kinderen allerverschrikkelijkst worden." . „Hij zal slagen," hervatte Mac Nabbs, „of de lords der Admiraliteit zouden een hart moeten hebben harder dan portlandsche steen.'' In weerwil van deze verzekering van den majoor bracht lady Helena den nacht in de hevigste onrust door en kon geen óogenblik slapen. Den volgenden morgen wandelden Mary Grant en haar broeder, die met het krieken van den dag opgestaan waren, op het plein vóór het kasteel, toen het geraas van een naderend rijtuig zich liet hooren. Het was lord Glenarvan, die zoo snel als zijn paarden maar loopen konden, bp Malcolm-Castle terugkwam. Bijna op hetzelfde oogenblik verscheen lady Helena, door den majoor vergezeld, op het plein, en snelde haar man te gemoet. Deze scheen treurig, teleurgesteld, verstoord. Hij drukte zijn vrouw aan zijn borst en zweeg. ' „Welnu, Edward! Edward!",riep lady Helena. „Welnu, lieve Helena!" antwoordde lord Glenarvan, „die menschen hebben geen hart." , .Hebben zij dan geweigerd ?.... " „Ja, zij hebben mij een schip geweigerd! Zij hebben gesproken van de millioenen, die met het opsporen van Franklin verspild zijn! Zij hebben gezegd, dat die ongelukkigen reeds sedert meer dan twee jaren aan zich zeiven overgelaten zijn en dat er . dus weinig kans was om hen terug te vinden! Zij hebben beweerd, dat zij, bij de Indianen gevangen zijnde, stellig naar het binnenland gesleept zijn ; dat men geheel Patagonië niet kan doorzoeken om drie mannen — drie Schotten! — terug te vinden! dat die nasporingen vèrgeefsch en gevaarlijk zijn, en meer slachtoffers kósten dan redden zouden! Kortom, zij hebben al de schijngronden opgegeven van lieden, dié iets weigeren willen. Zij herinnerden zich de plannen van den kapitein, en de arme Grant is reddeloos verloren!'' „Mijn vader! mijn arme vader!" riep Mary Grant, voor lord Glenarvan op de knieën vallende. ' „Uw vader! hoe, miss! ..'.. " zeide hij, zeer verwonderd zijnde dit meisje voor zich te zien knielen. „Ja, Edward! miss Mary en haar broeder,.'' antwoordde nu lady 27 Helena, „de beide kinderen van kapitein Grant, die de Admiraliteit veroordeeld heeft om weezen te blijven." * ' ' „Ach miss! als ik geweten had dat gij hier waart!...." hernam lord Glenarvan, terwijl hij het meisje hielp opstaan. Verder zeide hij niets meer! Een pijnlijke stilte, door snikken afgebroken, heerschte op het plein; niemand sprak een woord, noch lord Glenarvan, noch lady Helena, noch de majoor, noch de bedienden van het kasteel, die zwijgende om hun meesters geschaard stonden. Maar door hun houding protesteerden al die Schotten tegen het gedrag van het engelsche gouvernement. Na eenige oogenblikken vatte de majoor het woord op en sprak, zich tot lord Glenarvan wendende: ,, Alzoo hebt hij geen hoop meer ?'' ,,Welnu!" riep'de jonge Robert, ,,ik zal die lieden gaan opzoeken en. . . . dan zullen wij zien...." ..>3Cv$ïïj Robert voltooide zijn bedreiging niet, want zijn zuster hield hem tegen; maar zijn gebalde vuist gaf geen vredelievende plannen te kennen. „Neen, Robert!" zeide Mary Grant. „Neen, wij willen liever die brave heeren bedanken voor wat zij voor ons gedaan hebben; wij zullen ons levenslang erkentelijk jegens hen betoonen, en nu willen wij beiden vertrekken.","ffr% , ,Mary!'' riep Helena. „Miss! waar wilt gij heen gaan?" zeide lord Glenarvan. „Ik ga een voetval voor de koningin doen," antwoordde het meisje, „en dan zullen wij zien of zij doof zal zijn voor de smeer kingen van twee kinderen, die om het leven huns vaders vragen." 2 Lord Glenarvan schudde het hoofd; niet omdat hij aan .het hart Harer genadige Majesteit twijfelde, maar hij wist, dat Mary Grant nooit tot haar zou kunnen doordringen. De smeekingen komen maar al te zelden tot de trappen van den troon, en het schijnt, 'dat men op de deur der koninklijke paleizen geschreven heeft, wat de Engelschen op het stuurrad hunner schepen zetten: , .Passengers are requested not lo speak to the man at the mheel i) ." Lady Helena had de bedoeling van haar man gevat; zij wist dat het meisje een nuttelooze poging zou doen; zij zag, hoe die beide kinderen voortaan een allerellendigst leven zouden leiden. Nu vatte zij een groote en verhevene gedachte op. „Mary Grant!" riep zij, „wacht, mijn kind! en hoor, wat ik'ü zeggen wil.'' Het meisje, dat haar broeder bij de hand hield en zich gereed maakte om te vertrekken, bleef nu staan. I) De passagiers worden verzocht om niet met den'man aan het roer te spreken. 28 HEE VERTREK VAN DE DUNCAN. Nu naderde lady Helena met betraande oogen, maar met een vaste stem en levendige trekken, haar man en zeide: ,,Edward! Toen kapitein Grant dezen brief schreef en in zee wierp, vertrouwde hij hem aan de zorg van God zelve toe. God heeft hem in onze handen doen komen! zonder twijfel heeft God ons de redding dier ongelukkigen willen opdragen." , ,Wat bedoelt gij daarmede, Helena ?'' vroeg Glenarvan. Een diepe stilte heerschte in den geheelen kring. ,,Ik bedoel," hernam lady Helena, ,,dat men zich gelukkig moet achten, als men het huwelijksleven met een goede daad mag beginnen. Welnu! om mij genoegen te doen hebt gij, lieve man! het plan tot een pleizierreisje ontworpen! Maar kan er een wezenlijker, nuttiger vermaak zijn dan ongelukkigen te redden, die door hun land verlaten worden ?" ,,Helena!" riep lord Glenarvan. ,,Ja, gij begrijpt mij, Edward! De Duncan is een goed en stevig schip! het kan de zuidelijke zeeën bevaren! het kan een reis om de wereld doen, en zal het doen, als het noodig is! Laten wij vertrekken, Edward! Laten wij kapitein Grant gaan opzoeken." Die moedige taal hoorende, had lord Glenarvan de armen naar zijn jeugdige gade uitgebreid; zij glimlachte, hij drukte haar aan zijn hart, terwijl Mary en Robert hare handen kusten. En gedurende dit aandoenlijk tooneel klonk uit den mond der bewogen en opgetogen bedienden van het kasteel deze kreet van ongeveinsde dankbaarheid: . „Hoezee voor de edelvrouwe van Luss! hoezee! driewerf hoezee voor lord en lady Glenarvan.'' , . V. | HET VERTREK VAN DE DUNCAN. Lady Helena bezat, zooals wij reeds gezegd hebben, een sterke en edelmoedige ziel. Wat zij daar deed, was er een onwederlegbaar bewijs van. Lord Glenarvan was te recht trotsch op die edele vrouw, die in staat was om hem te begrijpen en te volgen. De gedachte om kapitein Grant te hulp te snellen was reeds bij hem opgekomen, toen te Londen zijn aanvraag van de hand gewezen werd, dat hij lady Helena niet voorgekomen was kwam daar van- HET VERTREK VAN DE DUNCAN. 20 Daar smeekt de eerwaarde Morton den zegen af. Blz. 35. daan, dat hij zich niet kon gewennen aan de gedachte om van haar te scheiden. Maar nu lady Helena zelve vroeg om te vertrekken, hield alle aarzeling op; de bedienden van het kasteel hadden 3° HET VERTREK VAN DE DUNCAN. dat voorstel met hun gejuich begroet; het kwam er op aan om broedeis, Schotten evenals zij, te-rédden; en lord Glenarvan stemde van harte in met het hoezee, dat ter eere der vrouwe van Luss werd aangeheven'. Nu eenmaal tot het vertrek besloten was, was er geen uur meer te, verliezen. Dienzelfden dag zond lord Glenarvan aan John Mangles bevel om met de Duncan naar Glasgow te gaan en alles in gereedheid te brengen voor een reis door de zuidelijke zeeën, die wel een reis om de aarde worden kon. Bij het doen van haar voorstel had lady Helena niet te veel gezegd van de hoedanigheden der Duncan; zeer sterk gebouwd en snelvarend kon zij gerust een langen zeetocht ondernemen. Het was een stoomjacht van het schoonste model, twee honderd en tien'ton metend, en de eerste schepen, die in de Nieuwe Wereld aankwamen, die van Columbus, Vespusius, Pinson en Maggellaan, waren veel kleiner, i) De Duncan had twee masten: een fokkemast met fok, schoonerfok, voormarszeil en klein bramzeil; een grooten mast met groote bezaan en .vlieger; daarenboven een stormfok, een buitenkluiver, een voorstagzeil en stagzeilen. Zij voerde genoeg zeil, en kon als een gewone clipper van den wind gebruik maken; maar boven alles rekende zij öp de mechanische kracht in haar binnenste. Haar machine van honderd zestig paardekrachten en naar een nieuw stelsel vervaardigd, bezat verhittingstoestèllen, die meer spankracht aan den stoom geven; zij was van hooge drukking en bracht een dubbele schroef in beweging. Als de Duncan onder vollen stoom was, overtrof haar snelheid alle tot nu .toe bekende schepen. Op haar proeftochten in de golf van de Clyde had zij volgens de patent-log 2) zeventien mijlen in het uur afgelegd .3)- Haar inrichting veroorloofde haar dus om te vertrekken en een reis om de wereld te doen. John Mangles behoefde dus alleen voor de inwendige inrichting te zorgen. Zijn eerste werk was om de bergplaatsen te vergrooten, ten einde zooveel kolen mede te nemen als maar mogelijk was; want het is moeilijk om onderweg nieuwen voorraad van brandstof in te nemen. Dezelfde voorzorg werd voor de bottelarij genomen, en John Mangles nam voor twee jaar levensmiddelen aan boord; 1) De vierde reis van Christophorus Columbus werd met vier schepen volbracht. He grootste, bet admiraalschip, waarop Columbus zich bevond, mat 70 ton het kleinste maar 60 ton. Het waren echte kustvaarders, 2) De patent-log is een" werktuig, dat door middel van wijzers, die op een in graden verdeelden cirkel draaien, de snelheid van het vaartuig aanwijst. 3) Zeventien mijlen of kno open* Daar d© zeemijl 185? meters lang is, zijn 17 mijlen gelijk aan 77/i» mijlen of bijna 8 mijlen van 4000 meters. hét Vertrek van de duncan. • 31 hij had geen gebrek aan geld, ja zelfs genoeg om een draaibas te koopen, die op de voorplecht van het jacht geplaatst werd; men wist niet wat er gebeuren kon, en het is altijd goed op een afstand van vier mijlen een achtponder te kunnen toezenden. En John Mangles had er verstand van; al commandeerde hij maar een pleizierjacht, hij werd toch onder de beste kapiteins van Glasgow gerekend, hij was dertig jaar en had eenigszins harde trekken, maar die toch moed en goedheid uitdrukten. Hij was op het kasteel geboren, door de familie Glenarvan grootgebracht en tot een uitmuntend zeeman opgegroeid; menigmaal gaf John Mangles op zijn lange zeereizen blijken van bekwaamheid, geestkracht en koelbloedigheid. Toen lord Glenarvan hem het bevel over de Duncan aanbood, nam hij dit gaarne aan, want hij eerde den heer van Malcolm-Castle als een vriend, en had tot nu toe te vergeefs naar een gelegenheid gezocht om hem van dienst te zijn. De eerste stuurman, Tom Austin, was een oud zeeman, die alle vertrouwen verdiende; de bemanning der Duncan bestond uit vijf en twintig koppen, niet inbegrip van den kapitein en den eersten stuurman, allen behoorden in het graafschap Dumbarton thuis; allen, beproefde matrozen, waren zonen der pachters der familie; en. vormden aan boord een ware clan van dappere mannen, bij .Wie zelfs de vaderlandsche ,,piperbag" 1) niet gemist werd. Lord Glenarvan had in hen een troep flinke gasten, die smaak vonden in hun beroep,verknocht, moedig en bekwaam waren in het hanteeren der wapens zoowel als in het bestuur van een schip, en diegenegen waren om hem op de gevaarlijkste tochten te volgen. Toen de bemanning der Duncan het doel der reis vernamen, konden zij hun blijde ontroering niet bedwingen, en de echo's der rotsen van Dumbarton weerkaatsten hun opgewonden hoezee . Te 'midden van de werkzaamheden van het laden en proviandeeren van het schip vergat John Mangles niet om de vertrekken van lord eh lady Glenarvan voor een lange zeereis in te richten. Hij moest ook de hutten der kinderen van kapitein Grant in orde brengen want lady Helena had aan Mary het verzoek niet kunnen weigeren om haar aan boord der Duncan te volgen. Wat haar broeder aangaat, deze zou zich liever in het ruim van het jacht verborgen hebben dan niet mede te gaan; al had hij als scheepsjongen dienst moeten doen, zooals Nilson en Franklin, dan zou hij zich nog op de Duncan ingescheept hebbenl Hoe zou'men zulk een knaap iets hebben kunnen weigeren ? Men beproefde het dan ook niet eens. Zelfs moest men er in bewilligen om hem „niet mede te nemen" als passagier, want hij wilde dienen alsscheeps- I) De doedelzakspeler, die nog bij de regimenten Hooglanders bestaat. 32 HET VERTREK VAN DE DUNCAN. jongen, licht matroos of matroos. John Mangles kreeg last om hem het zeemansberoep te leeren. „Goed!" zei Robert, „en spaar geen slagen als ik niet goed oppas!'' „Wees maar gerust, mijn jongen," antwoordde Glenarvan met een ernstig gelaat, zonder er bij te voegen, dat het gebruik der kat met negen staarten i) aan boord der Duncan verboden en ook geheel noodeloos was. Om de rol der passgiers vol te maken, moet alleen nog de majoor Mac Nabbs genoemd worden. De majoor was vijftig jaar oud, had een kalm en regelmatig gelaat, ging waarheen een bevel hem riep, en had een uitmuntend en rond karakter, altijd bescheiden, stilzwijgend, vredelievend en zachtzinnig; hij was het altijd met een ieder en over alles eens; hij sprak niets tegen; twistte niet, werd niet boos; hij beklom even bedaard de helling van een tusschenwal, waarin bres was geschoten, als de trap naar zijn slaapkamer; niets ter wereld deed hem ontroeren. Hij ging nooit uit den weg, zelfs niet voor een kanonskogel, en zonder twijfel zal hij sterven zonder ooit gelegenheid te hebben gehad om boos te worden. Die man bezat in den hoogsten graad niet maar alleen den gewonen moed der slagvelden, die physieke dapperheid, welke alleen het gevolg der spierkracht is, maar iets beters, zede-' lijken moed, dat wil zeggen zielskracht. Het eenige gebrek, dat hij had, indien het een gebrek is, was dat hij door merg en been een Schot was, een volbloed Caledoniër, die stijfhoofdig vast bleef houden aan de oude gewoonten van zijn land. Daarom had hij ook .nooit Engeland willen dienen, en zijn majoorsrang had hij verworven in het 42ste regiment der Higland-Black-Watch, de zwarte garde, welker compagnieën 'alleen uit schotsche edellieden bestonden. In hoedanigheid van neef der Glenarvans bewoonde Mac Nabbs het kasteel Malcolm, en in hoedanigheid van majoor vond hij het heel natuurlijk om als passagier met de Duncan mede te gaan. Deze waren de personen aan boord van dat jacht, dat door onvoorziene omstandigheden geroepen werd om een der meest verbazende reizen der nieuwere tijden te ondernemen. Sedert het te Glasgow aan de aanlegplaats der stoombooten lag, had het de algemeene nieuwsgierigheid gaande gemaakt; dagelijks werd het door een talrijke menigte bezocht; men stelde in niets anders belang, men sprak van niets anders, tot groote spijt der andere kapiteins in de haven, onder anderen van kapitein Burton der Scotia, een prachtige boot, die dicht bij de Duncan lag en naarCalcuttabestemd 1) Een zweep, bestaande uit negen lederen riemen, die zeer in zwang is op de eng elsche, vloot. HET VERTREK VAN DE DUNCAN. 33 Die groote, dorre magere man. Blz. 39. was. Om haar grootte had de Scotia recht om de Duncan als een eenvoudig adviesjacht te beschouwen! En toch werd alleen het jacht van lord Glenarvan met een belangstelling beschouwd, die nog bij den dag toènam. . Zuid-Ameriki 3 34 HET VERTREK VAN DE DUNCAN.. ■ * V- n/r i-„ KeWanmlieid en vlugheid getoond; een maand na haar proeftochten op de Golf van Clyde kon de Duncan geladen, geproviandeerd en opgetuigd zee kiezen. Het vertrek werd op den 25sten Augustus bepaald, waardoor het jacht tegen het begin der lente in de zuidelijke breedten aldaar kon aankomen. Zoodra het plan van lord Glenarvan bekend werd, had het niet ontbroken aan bedenkingen over de vermoeienissen en gevaren der reis maar hij stoorde zich er niet aan, en maakte zich gereed om Malcolm-Castle te verlaten. Bovendien waren er onder de bedillers velen die hem oprecht bewonderden. Ook verklaarde de openbare meening zich ronduit voor den schotschen lord, en alle dagbladen met uitzondering der , ,regeeringsorganen" gispten eenparig het gedrag van de commissarissen der Admiraliteit m deze zaak. Maar lord Glenarvan was even ongevoelig voor blaam als voor lof; hij deed zijn plicht en bekommerde zich weinig om het overige. Den 24sten Augustus verlieten Glenarvan, lady Helena, de majoor Mac Nabbs Mary en Robert Grant, Olbinett, de hofmeester van het jacht en zijn vrouw, juffrouw Olbinett, die in dienst was van lady Glenarvan Malcolm-Castle, na een roerend afscheid van de huisbedienden té hebben genomen. Eenige uren later waren zij' aan boord De inwoners van Glasgow gegroetten met ingenomenheid en bewondering lady Helena, die jonge en moedige vrouw, die vrijwillig afstand deed van de rustige genoegens van een weelderig leven om de schipbreukelingen ter hulp te snellen. :: Het logis van lord Glenarvan en zijn vrouw besloeg het geheele achterschip der Duncan; het bestond uit twee slaapvertrekken, een salon en twee kleedkabinetjes; verder was er een algemeene kajuit, omring door zes hutten, waarvan vijf betrokken werden door Mary en Robert Grant, Olbinett en zijn vrouw, en den majoor Mac .Nabbs De hutten van John Mangles en Tom Austin- kwamen op hemdek uit De bemanning was tusschendeks gehuisvest, en zeer op haar gemak; want het jacht had geen andere lading dan de kolen, de levensmiddelen en de wapenen. Het had dus John Mangles niet aan plaats ontbroken voor de inwendige inrichting, en hij had er een goed gebruik van gemaakt. . De Duncan zou in den nacht van den 24sten op den 25sten Augustus vertrekken; want des morgens ten drie ure begon de eb Maar vooraf waren de bewoners van Glasgow getuigen van een aandoenlijke plechtigheid. Des avonds ten acht ure verlieten lord Glenarvan en zijn gasten, de geheele bemanning van de stokers ai tot den kapitein toe, allen die deel zouden nemen aan de menschhevende onderneming, het jacht en gingen naar Smt-Mungo, de oude hoofdkerk van Glasgow. Die oude kerk, welke ongeschonden was gebleven bij de verwoestingen door de hervorming aangericht, HET VERTREK VAN DE DUNCAN. en die zoo heerlijk door Walter Scott is beschreven, ontving onder haar zware gewelven de passagiers en de matrozen der Duncan Een ontelbare menigte volgde hen. In het groote middenschip dat door zijn menigte graftomben wel een kerkhof gelijkt smeekte de eerwaarde Morton den zegen des hemels af en beval hijj dentocht Zt* t derJ°°rzieni^eM aan- Een oogenblik hoorfe men £ hare y ""V* het °ude ^gebouw. Het meisje ba voor hare weldoeners en stortte voor. Gods aangezicht de zachte tanen der dankbaarheid.Vervolgens ging de menigte diep bewogen uSen Ten elf ure was ieder aan boord. John Mangles en dXE hielden zich met de laatste toebereidselen bezig ~g Te middernacht werden de vuren ontstoken; de kapitein gaf last kon de vaart van het schip niet begunstigen 1 Ten twee ure begon de Duncan te trillen onder het schudden rW stoomketels; de luchtdichtheidsmeter wees een drukking van vï dampkringen aan; de oververhitte stoom ontsnapte fluitend Tor de veiligheidskleppen; de zee was stil; het was reeds genoeg da™ het nauwe vaarwater der Clyde te onderscheiden tusschen L staken en „biggings"!) de kustlichten verbleekten allengs voor dTriade zon. Niets verhinderde meer het vertrek rijzende he/tk kwam" ^ ^ Glenarvan —schuwen, die terstond op Weldra trad de eb in; de Duncan liet een schel gefluit hooren gooide de meertouwen los, en maakte zich vrij van deomlTwente üSSw^Sv£1oS ses I nomen; hij kende al de gevaar^ P^tS^r Ci^ geTlofds zou zijn schip beter bestuurd hebben. Het jacht luisterde naar zyn wenken; met de rechterhand gaf hij beve en aan % met de linker, aan het roer, alles s'til en' bedaard. Wet?^' de laatste fabrieken aan den oever door de villa's vervangen die hS SrSSaSLÏ^^^™' en hit gfdruS Een uur later stoomde de Duncan tusschen'de rotsen van Dnm barton door; twee uren later was zij in de ruime golf der cÏX" des morgens ten zes ure voer zij langs de zoutputten vanCanW ™fi het Noord-kanaal en kwam in volle zee ™nCantyre,verliet 0 Kleine steenhopen, die het vaarwater der Clyde aanwijzen VI. DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. Gedurende den eersten dag der reis stond er nog al deining, en de wind wakkerde tegen den avond aan; de Duncan slingerde vreeslijk; de dames kwamen dan ook niet op de kampanje; zij bleven in haar hutten te bed liggen, en deden er wel aan. Maar des anderen daags keerde de wind; kapitein John zette de fok, de bezaan en het voormarszeil bij, waardoor op de Duncan, die nu vaster lag, het slingeren en stampen minder merkbaar werd. Lady Helena en Mary Grant konden nu reeds bij het krieken van 'den dag lord Glenarvan, den majoor en den kapitein op het dek opzoekend De opgaande zon leverde een prachtig gezicht op. De fakkel van den dag, gelijk aan een op de manier van Ruolz vergulde metalen schijf, verrees uit den oceaan als uit een onmetelijk galvanisch bad. De Duncan scheen zich in het midden van een heerlijken stralengloed te bevinden, en men zou waarlijk gezegd hebben, dat haar zeilen opzwollen onder de werking der zonnestralen. In de diepste stilte zagen de passagiers van het jacht deze verschijning van het flonkerende hemellichaam aan. ,,Welk een heerlijk schouwspel!" zeide eindelijk Helena. ,,Het voorspelt een schoonen dag. Ik hoop, dat de wind gunstig blijven en de vaart der Duncan niet vertragen zal!'' ,,Wij kunnen geen beteren wenschen, lieve Helena!" antwoordde lord Glenarvan, ,,en wij hebben geen reden om over dit begin onzer reis te klagen." „Zal de tocht lang duren, lieve Edüard?" ,,Dat zal kapitein John ons wel kunnen zeggen," sprak lord Glënarvan., .Vorderen wij goed?Zijt gij tevreden over uw schip John? „Zeer tevreden, uwe Edelheid," antwoordde John; „het is een uitmuntend vaartuig, en het.doet een zeeman goed het onder zijn voeten te voelen. Nooit waren de romp en de machine van eenig vaartuig beter met elkaar in verband; gij ziet ook, hoe effen het zog van het jacht is en hoe gemakkelijk het de golven klieft. Wij maken zeventien mijlen in het uur! Als deze snelheid zoo blijft, passeeren wij binnen tien dagen de linie, en zullen wij, eer wij vijf weken verder zijn, kaap Hoorn omgezeild hebben." „Hoort gij het, Mary! eer wij vijf weken verder zijn," hernam lady Helena. „Ja, mevrouw!" antwoordde het meisje, „ik hoor het, en mijn hart heeft geklopt bij dat gezegde van den kapitein.'' DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. 37 narvfr* ^ ^ ^ de 266' miss Maïv?" vroeg lord Gle- V ..Vrij wel my lord! ik heb er niet veel hinder van. Overigens zal ik er spoedig aan gewennen.'' vengens , ,En de jonge Robert ?'' ,,0! Robert!" antwoordde John Mangles, ,,als hii niet bii de machine is, dan zit hij op het topje van den ma t. Dat is eerst een longen, die om geen zeeziekte geeft. Ziet maar eens' •1 Op een gebaar van den kapitein wendden allen de oogen naar den fokkemast, en zagen daar Robert hangen aan de toppen van de boven-bramra, wel honderd voet boven het dek. Mary kon een angstig gebaar niet weerhouden. ' een O! wees maar gerust, miss!" zeide'John Mangles, ,,ik stavoor hem in en beloof u kapitein Grant spoedig een wlkkerenkna^Z vindenr'01" ^ 2Ullen *** waardige» kapitein terug! 38 DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. ,,Dat geve de Hemel, mijnheer John!" antwoordde het meisje. „Lief kind!" hernam lord Glenarvan, „ik merk in dit alles den vinger Gods op en dat moet ons goede hoop geven. Wij gaan niet, wij worden gezonden. Wij zoeken niet, wij worden geleid. En sla dan eens even het oog op al die moedige mannen in dienst van zulk eene schoone zaak. Wij zullen niet alleen in onze onderneming slagen, maar haar zelfs zonder moeite volbrengen. Ik heb lady Helena een pleizierreisje beloofd, en ik zou mij zeer bedriegen, als ik mijn woord niet hield.'' , ,Gij zijt een allerbeste man, Edward!'' zeide lady Glenarvan. „Volstrekt niet, maar ik heb de allerbeste bemanning op het allerbeste schip. Bewondert gij onze Duncan ook niet, miss Mary?" „Zeker, mylord!" antwoordde het meisje, „ik bewonder haar, en wel- als een deskundige.'' ,,Zoo, inderdaad ?" „Als een klein kind speelde ik op de schepen mijns vaders, hij had mij voor den zeedienst moeten opleiden, en in geval van nood zou ik misschien niet verlegen staan om een rif in te steken of een seizing te draaien." \ „Wat gij zegt, miss!" riep John Mangles. . „Nu gij zoo spreekt," hernam lord Glenarvan, „zult gij wel bevriend worden met kapitein John ; want hij kan maar niet toegeven, dat er een schooner beroep is dan dat van zeeman, zelfs niet voor een vrouw! Is het niet waar, John?" : „Zonder twijfel, uwe Edelheid!" antwoordde de jonge kapitein, „en toch beken ik, dat miss Grant beter op haar plaats is op de kampanje dan in den mast om de zeilen te bergen; maar ik ben niettemin zeer gevleid door haar gezegde." ,,En vooral wanneer zij de Duncan bewondert," hervatte Glenarvan . „Die het tenvolle verdient," antwoordde John. .. „Gij zijt zoo trotsch op uw jacht," zeide lady Helena, „dat ik waar lijk lust krijg om het eens tot het onderste scheepsruim toe te bezichtigen en te zien, hoe onze wakkere matrozen tusschen deks gehuisvest zijn." „Heel goed," antwoordde John; „zij zijn daar als het ware te huis." „En zij'zijn inderdaad thuis, lieve Helena," antwoordde lord Glenarvan. „Dit jacht is een gedeelte van ons oud Caledonië! Het is een losgerukt stuk van het graafschap Dumbarton, dat door een bijzondere gunst blijft drijven, zoodat wij ons land niet verlaten hebben! De Duncan is het kasteel Malcolm, en de oceaan is het meer Lomond." „Als dat zoo is, lieve Edward! houd dan de eer van uw kasteel op!" antwoordde lady Helena. DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. ,,ïk ben tot uw dienst, mevrouw!" zeide Glenarvan, ,,maar sta mij toe, dat ik vooraf Olbinett ga waarschuwen." De hofmeester van het jacht was bij uitstek voor zijn betrekking geschikt, en zulk een man van gewicht, dat hij, hoewel een Schot, verdiend zou hebben een Franschman te zijn; overigens iemand die zijn post met ijver en overleg vervulde. Hij wachtte de bevelen van zijn heer af. „Olbinett! wij gaan vóór het ontbijt een wandeling doen," zeide Glenarvan, alsof er sprake was van een uitstapje naar Tarbet of het meer Katrine. „Tk hoop, dat de tafel gereed zal zijn, als wij terugkeeren.'' Olbinett maakte een deftige buiging. , ,Gaat gij mede, majoor ?'' vroeg lady Helena. ,, Als gij het beveelt,'' antwoordde Mac Nabbs. • , ,0!" zeide lord Glenarvan, , ,de majoor is verdiept in het rooken van zijn sigaar; Stoor hem daarin niet, want ik zeg u, hij is een stout rooker, miss Mary! Hij rookt, zelfs als hij slaapt.", . De maj oor maakte een toestemmende beweging, en lord Glenarvan en zijn gasten gingen naar het tusschendek. Toen Mac Nabbs alleen gebleven was, praatte hij ouder gewoonte in zich zeiven, maar zonder zich ooit tegen te spreken, terwijl hij zich in nog dichter rookwolken hulde; hij bleef stokstijf staan en keek op het achterschip naar het zog van het jacht. "Na zoo eenige minuten uitgezien te hebben, keerde hij zich om en"zag nu een ander persoon voor zich staan. Als iets zijne verbazing had kunnen opwekken, dan zou de majoor zeker over deze ontmoeting verwonderd geweest zijn, want die passagier was hem geheel onbekend. Die groote, dorre en magere man, was misschien veertig jaren oud, hij geleek op een langen spijker met een grooten kop; zijn hoofd was breed en forsch, zijn voorhoofd hoog en schrander, zijn kin spits, zijn mond groot, zijn neus sterk gebogen. Zijne oogen waren verborgen achter een verbazend groote ronden bril en zijn blik scheen die onvastheid te hebben, welke aan de nachtzienden i) eigen is. Verstand en opgeruimdheid stonden op zijn gelaat te lezen; hij had geenszins dat terugstootend voorkomen van die deftige personen, die uit beginsel nooit lachen, en die hun onbeduidendheid onder een ernstig masker verbergen. Verre van daar. De argeloosheid en de beminnelijke eenvoudigheid van den onbekende bewezen duidelijk, dat hij gewoon was menschen en zaken van den besten kant te bez ien. Maar eer hij nog gesproken had, gevoelde men, dat hij een prater en vooral zeer afgetrokken I) Het nachtzien is een bijzondere inrichting van het oog, waardoor men de voorwerpen in het duister ziet. 4° DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. was, zooals zij, die het voorwerp niet zien, dat zij beschouwen, en die de woorden niet verstaan, die zij hooren. Hij droeg een reispet, sterke gele laarsjes en lederen slopkousen, verder een kastanjebruine fluweeleri broek en een jasje van dezelfde stof, waarvan de ontelbare zakken opgepropt vol schenen te zijn met aanteekenboekjes, zakboekjes, schrijfboekjes, brieventasschen en duizend andere voorwerpen, die even lastig als nutteloos waren, zonder nog te spreken van een kijker, dien hij aan een riem droeg. De rusteloosheid van den onbekende stak sterk af bij de kalmte van den majoor; hij liep om Mac Nabbs heen en zag hem vragend aan, zonder dat deze moeite deed om te weten te komen van waar hij kwam, waar hij heen ging, waarom hij aan boord van de Duncan was. Toen de raadselachtige persoon zag, dat al zijn pogingen verijdeld werden door de onverschilligheid van den majoor, nam hij zijn kijker, cüe wel vier voet lang was, en onbeweeglijk met de beenen wijd van elkander gaande staan, zoodat hij wel een wegwijzer op den grooten weg geleek, richtte hij het werktuig op de lijn, waar lucht en water ineenliepen; na zoo vijf minuten gekeken te hebben, liet hij den kijker zakken en hem op het dek nederzettende, ging hij er op leunen, alsof het een wandelstok was; maar dadelijk schoof de kijker toe, en de nieuwe passagier, die zoo plotseling zijn steunpunt kwijt raakte, viel bijna zoo lang als hij was aan den voet van den bezaansmast. Ieder ander in de plaats van den majoor zou althans geglimlacht hebben. Maar de majoor vertrok geen spier van zijn gelaat. Nu kwam de onbekende opeens tot een besluit. ,, Hof meester!" riep hij met een tongval die dadelijk den vreemdeling verried. Hij wachtte; maar tevergeefs: er verscheen niemand. „Hofmeester! " riejp hij nog eens, maar nu wat luider. Olbinett, die zich naar de keuken onder de voorplecht begaf, ging juist voorbij. Men kan denken, hoe verwonderd hij was, toen hij zich zoo hoorde aanspreken door dien langen man, dien hij niet kende! ,,Wat is dat voor iemand?'" zeide hij bij zich zeiven. „Een vriend van lord Glenarvan? Dat is onmogelijk." Hij klom toch op de kampanje en naderde den vreemdeling. „Zijt gij de hofmeester? vroeg deze hem. „Ja, mijnheer!" antwoordde Olbinett, „maar ik heb de eer niet...." „Ik ben de passagier uit de hut numero 6." „Numero 6?" herhaalde de hofmeester. ,,Zeker. En gij heet ?,.,," „Olbinett." DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. 41 Paganel was vol vuur. Blz. 46. „Welnu, Olbinett! mijn vriend!" antwoordde de passagier uit de hut numero 6, „ik moet om mijn ontbijt denken, en wat gauw ook. In geen zes en dertig uren heb ik iets gegeten, of liever, 42 DE PASSAGIER VAN DE HUT NUMERO 6. ik heb zes en dertig uren achtereen geslapen, hetgeen wel te vergeven is aan iemand, die zonder op te houden van Parijs naar Glasgow gereisd is. Wees zoo goed mij te zeggen, hoe laat men hier ontbijt.'' „Tegen negen ure," antwoordde Olbinett werktuiglijk. De vreemdeling wilde op zijn horloge zien, maar daarmede ging heel wat tijd weg, daar hij het eerst in zijn negende zak vond. , ,Goed,'' zeide hij. , ,Het is nog geen acht ure. Kom aan, Olbinett, geef mij dan intusschen een beschuit en een glas Xeres-wijn, want ik sterf van den honger. . Olbinett begreep er niets van; bovendien praatte de onbekende maar onophoudelijk door en sprong met buitengewone radheid van het eene onderwerp op het andere. ,,En waar is de kapitein?" vroeg hij. ,,Is de kapitein nog niet bij de hand ? en de eerste stuurman ? wat doet de eerste stuurman ? Slaapt hij ook nog? Het is mooi weer en'de wind gelukkig goed, en het schip gaat best'vooruit.;' '-VV-k- Terwijl hij zoo sprak, verscheen John Mangles op de trap van de kampanj e. , ,Daar is de kapitein,'' zeide Olbinett. „Het doet mij groot genoegen kennis met u te mogen maken, kapitein Burton!" riep de onbekende. Als er ooit iemand verwonderd stond te kijken, dan was het zeker, John Mangles, niet minder, omdat hij zich kapitein „Burton" hoorde noemen, dan omdat hij dien vreemdeling op zijn schip zag. De ander babbelde maar voort.-. „Veroorloof mij ude hand te drukken," zeide hij. „Dat ik het eergisteravond niet gedaan heb, komt, omdat ik op het oogenblik van vertrek niemand wilde hinderen. Maar nu, kapitein! ben ik waarlijk blij kennis met u te maken, 'fif John Mangles zette groote oogen op, en zag nu eens Olbinett en dan weder den onbekende aarijj ,.Nvt is de voorstelling afgelööpêö, waarde kapitein!'' hernam hij, „en zijn wij oude vrienden. Laten wij nu samen wat praten, en zeg mij eens of gij in uw schik zijt met de Scotia ?'' „Wat bedoelt gij met de Scotia?" zeide John Mangles eindelijk. „Wel de Scotia, waarop wij thans zijn, een goed vaartuig, welks voortreffelijkheid men niet minder roemt dan het karakter van zijn gezagvoerder, den braven kapitein Burton. Zijt gij misschien verwant aan den grooten afrikaanschen reiziger van dien naam, een moedig man. Als dat zoo is, maak ik u mijn compliment!" „Mijnheer!" hernam John Mangles, „ik ben evenmin een bloedverwant van den reiziger Burton, als ik kapitein Burton zelf ben.'' DE PASSAGIER VAN DE HUT" NUMERO 6 43 , ,Zoo!'' zeide de onbekende, , .spreek ik dan op dit oogenblik met den eersten stuurman der Scotia, den heer Burdness ?'' ,,De heer Burdness," antwoordde John Mangles, die de waarheid begon te vermoeden, en niet wist of hij met een gek of met een losbol te doen had. Hij wilde juist een kort en bondig antwoord geven, toen lord Glenarvan, zijn vrouw en miss Grant weder op het dek kwamen. Zoodra de vreemdeling hen bemerkte, riep hij uit: ,,Ha! passagiers! dames! Dat treft goed. Ik hoop, dat gij mij zult voorstellen, mijnheer Burdness!" En met de grootste opgewondenheid nader tredende, zonder de tusschenkomst van John Mangles af te wachten, sprak hij miss Grant aan als ,,mevrouw,'' lady Helena als , ,miss" en noemde lord Glenarvan , .mijnheer." „Lord Glenarvan," zeide John Mangles. ,,Mylord!" hernam nu de onbekende, „vergeef mij, dat ik mij zeiven zoo voorstel, maar op zee kan men alle vormen zoo niet in acht nemen;, ik hoop, dat wij spoedig kennis zullen maken, en dat door het bijzijn dezer dames de reis met de Scotia evenzeerverkort als veraangenaamd zal worden.'' Lady Helena en miss Grant wisten niet, wat zij zeggen moesten. Zij begrepen niets van de tegenwoordigheid van deii indringer op de kampanje der Duncan. „Met wien heb ik deneer te spreken, mijnheer?" vroeg eindelijk lord Glenarvan. „Met Jacques-Eliacin-Francois-Marie Paganel, secretaris van het aardrijkskundig genootschap te Parijs, correspondeerend lid der genootschappen te Berlijn, Bombay, Darmstadt, Leipzig, Londen, Petersburg en New-York, honoraü lid van het koninklijk instituut voor de land- en volkenkunde van Oost-Indië, die, na twintig jaren doorgebracht te hebben met de aardrijkskunde in zijn studeerkamer te beoefenen, nu tót de strijdende wetenschap overgaat en zich naar Indië begeeft om verband te brengen in den arbeid der groote VII. WAAR JACQUES PAGANEL VAN DAAN KOMT EN WAAR HIJ HEEN GAAT. De secretaris van het aardrijkskundig genootschap was zeker een beminnelijk man, want hij zeide dit alles met veel zwier. Lord Glenarvan wist nu ook zeer goed met wien hij sprak; de naam en de verdienste van Jacques Paganel waren hem volkomen bekend, zijn aardrijkskundige werken, zijn verslagen over de jongste ontdekkingen, zijn briefwisseling met de geheele wereld, maakten hem tot een van de beroemdste geleerden van Frankrijk. Glenarvan stak dan ook zeer hartelijk zijn hand toe aan zijn onverwachten gast.x^ïij^ „Nu de voorstelling afgeloopen is," voegde hij er bij, „wilt gij mij zeker wel veroorloven u een vraag te doen, mijnheer Paganel?" „Wel twintig, mylord!" antwoordde Jacques Paganel, „het zal mij altijd een groot genoegen zijn om met u te spreken." ,,Eergisteren avond zijt gij aan boord van dit schip gekomen?" „Ja, mylord! eergisteren avond ten acht ure; Bij het verlaten van den caledonischen spoorweg ben ik in een huurrijtuig gestapt, en uit het rijtuig op de Scotia, waarop ik uit Parijs de hut numero 6 voor mij besproken had. Het was donker. Ik zag niemand aan boord. Vermoeid van een reis van dertig uren, en wetende dat het beste middel om niet zeeziek te worden is om terstond naar bed te gaan en zijn kooi gedurende de eerste dagen der reis niet te verlaten, ben ik onmiddellijk gaan liggen en heb, gij moogt mij vrij gelooven, zes en dertig uren achtereen heerlijk geslapen.'' De toehoorders van Jacques Paganel wisten nu, wat zij van zijn tegenwoordigheid aan boord denken moesten; de fransche reiziger was bij vergissing, op het schip gekomen, terwijl de bemanning de plechtigheid in de Sint-Mungo kerk bijwoonde. Alles was nu opgehelderd; maar wat zou de geleerde aardrijkskundige wel zeggen, wanneer hij den naam en de bestemming van het vaartuig, waarop hij zich bevond, vernam ? „Dan hebt gij Calcutta tot het uitgangspunt uwer reizen gekozen, mijnheer Paganel?" vroeg Glenarvan. „Ja, mylord! Indië te zien is levenslang mijn vurigste wensch geweest. Eindelijk zal mijn schoonste droom verwezenlijkt worden in het vaderland der olifanten en der Thuggs i)." I) De leden eener indieche secte, die ter eere der Godheid de menachen worgen en nen tot hun eigen voordeel plunderen. EN WAAR HIJ HEEN GAAT. 45 . ,,Dan zal het u zeker niet onverschillig zijn, mijnheer Paganel! of gij een ander land bezoekt?" ,,In het geheel niet, mylord! het zou mij zelfs hoogst onaangenaam zijn; want ik heb brieven van aanbeveling voor lord Sommerset, den gouverneur-generaal van engelsch Indië, en een zending van het aardrijkskundig genootschap, die ik gaarne zou vervullen .'' , ,Zoo hebt gij een zending ?'' ,Ja! ik moet een nuttige belangrijke reis ondernemen, waarvan mijn geleerde vriend en ambtgenoot, de heer Vivien de SaintMartin, het plan heeft ontworpen. Ik moet namelijk het spoor volgen der gebroeders Schlagihtweit, van kolonel Waugh, van Webb, van Hodgson, van zendelingen Huc ën Gabet,' van Moorcroft, van Jules Remy, -en van zooveel andere vermaarde 46 waar jacques paganel van daan komt reizigers. Ik hoop te slagen in hetgeen de zendeling Kriek in 1846, helaas! mislukt is, met éen woord, den loop van den Yarou-DzangboTchou op te sporen, die Thibet over een lengte van 279 uur gaans langs den noordelijken voet van het Himmelaya-gebergte, bespoelt, en te onderzoeken of deze rivier zich niet in het noordoosten van Assam met den Bramapoetra vereenigt. De gouden medaille, mylord! is uitgeloofd voor den reiziger, wien het mag gelukken om een der gewichtigste vraagstukken van de aardrijkskunde van Oost-Indië op te lossen.'' Paganel was vol vuur. Hij sprak met de grootste geestdrift. Hij liet zich mededragen op de snelle wieken der verbeelding. Het zou even onmogelijk geweest zijn om hem te stuiten als men dit den Rijn te Schaffhausen doen kan. ,,Mijnheer Jacques Paganel!'' zeide lord Glenarvan na een oogenblik stilte, , ,dat is zeker een schoone reis en waarvoor de wetenschap u zeer dankbaar zal zijn; maar ik*Wil u niet langer in.de dwaling laten, en voorloopig althans moet gij afzien van het genoegen om Indië te bezoeken.'' ,,Er van afzien? En waarom?" "■■ ,,Omdat gij den rug toekeert aan dat schiereiland.'' ,,Hoe, kapitein Burton?...." . I . , ,Ik ben kapitein Burton niet,'' antwoordde John Mangles. , ,Maar de Scotia ?" , ,Dit schip is de Scotia niet !'' ÖSlt Het is onmogelijk om de verbazing van Paganel te beschrijven. Hij zag beuitelings lord Glenarvan, die. even ernstig bleef, lady Helena en miss Grant, wier trekken medelijden en leedwezen uitdrukten, John Mangles, die glimlachte, en den majoor, die zich niet verroerde, aan; daarna riep hij, de schouders ophalende en zijn bril van het voorhoofd voor zijn oogen plaatsende.: „Welk een scherts!'' Maar nu viel zijn oog op het stuurrad, waarop dit geschreven stond g£a.sgo^ „De Duncan! de Duncan!" riep hij wanhopend uit. Daarop tuimelde hij de trap van de kampanje af en stormde zijn hut binnen. Zoodra de arme geleerde verdwenen was, kon niemand aan boord, uitgenomen de majoor, zich langer goed houden, en zelfs de matrozen schaterden van lachen. Zich in den spoorweg ver- EN WAAR HIJ HEEN GAAT. 47 gissen! Dat kan! De rots van Edinburg voor die van Dumbarton aanzien ? Dat kan er ook nog door! Maar zich vergissen in het schip en naar Chili te zeilen, wanneer men naar Indië gaan wil, dat is wel een bewijs van verregaande verstrooidheid. , ,Zoo iets verwondert mij echter volstrekt niet inJacquesPaganel,'' zeide Glenarvan, ,,hij is bekend voor zulke ongelukken. Eëns heeft hij een beroemde kaart van Amerika uitgegeven, waar hij Japan op geplaatst heeft. Dat neemt echter niet weg, dat hij een groot geleerde en een der beste aardrijkskundigen van Frankrijk is." „Maar wat moeten wij met dien armen man aanvangen?" vroeg lady Helena. „Wij kunnen hem toch niet medenemen naar Patagonië. '' „Waarom niet?" antwoordde Mac Nabbs heel deftig, „wij zijn niet verantwoordelijk voor zijn verstrooidheid. Veronderstel dat hij op een spoortrein zat, zou hij dien laten stilstaan ?'' „Neen! maar hij zou aan het eerste station .af stappen," hernam lady Helena. .y,Welnu," zei Glenarvan, „dat kan hij des verkiezende doen in de eerste haven, die wij aandoen.'' Juist kwam Paganel verdrietig en beschaamd op de kampanje terug, na zich verzekerd te hebben, dat zijn goed aan boord was. Onophoudelijk herhaalde hij de ongelukkige woorden: de Duncan! de Duncan! Het scheen, dat hij geen andere meer kon vinden. Hij liep heen en weer, onderzocht de tuigage van het jacht, en ondervroeg den zwijgenden gezichteinder der volle zee. Eindelijk kwam hij bij lord Glenarvan terug en zeide: „En de Dufican gaat?...." . „Naar Amerika, mijnheer Paganel!" , ,En meer bepaald ?...." , ,Naar Concepcion." „Naar Chili! Naar Chili!" riep de ongelukkige aardrijkskundige. , ,En mijn zending naar Oost-Indië! Maar wat zal de heer De Quatrefages, de president der hoofdcommissie, wel zeggen! En de heer d'Avezac! En de heer Cortambert! En de heer Vivien de SaintMartin! Zal ik ooit weder de vergaderingen van het genootschap durven bijwonen!'' , .Komaan, mijnheer Panagel!'' antwoordde Glenarvan, , ,wanhoop maar niet. Alles kan nog terecht komen en gij zult een betrekkelijk onbeteekenend oponthoud ondervonden hebben. De Yarou-DzangboTchou zal in het gebergte van Thibet wel op u blijven wachten. Wij loopen weidia te Madera binnen, en daar zult gij wel een schip vinden, dat u naar Europa terugbrengt." „Ik dank u, mylord! ik zal mij wel moeten onderwerpen. Maar men mag zeggen, dat het een vreemd geval is, en ik ben de eenige wien ooit zoo iets overkomt. En mijn hut die aan boord der Scotia besteld is." 48 WAAR JACQUES PAGANEL VAN DAAN KOMT ,,OI ik raad u om voor loopig niet meer aan de Scotia te denken." „Maar," zeide Paganel, nadat hij het vaartuig op nieuw bezien had, ,,is de Duncan geen plezierjacht?" ,,Ja, mijnheer I" antwoordde John Mangles, ,,en zij is het eigendom van zijn Edelheid lord Glenarvan." ,,Die u verzoekt om een ruim gebruik van zijn gastvrijheid te maken," zeide Glenarvan. „Duizendmaal dank, mylord!" antwoordde Paganel; ,,ik ben waarlijk getroffen door uw heuschheid: maar veroorloof mij een kleine opmerking: Indië is een schoon land, het levert voor de reizigers vreemde bijzonderheden op; deze dames zijn er zeker onbekend mede Welnu! de stuurman behoeft maar even het rad om te draaien en het jacht de Duncan zou even gemakkelijk naar Calcutta als naar Conception stevenen; en daar het toch maar een pleizierreisje is...." Het hoofdschudden, waarmede het voorstel van Panagel ontvangen werd, liet hem niet toe om voort te gaan. Hij bleef eensklaps steken. , .Mijnheer Panagel!'' zeide nu lady Helena, , ,ware het slechts een pleizierreisje, dan zou ik u antwoorden:Wij gaan gezamenlijk naar de Oost, en lord Glenarvan zou het stellig goed vinden. Maar de Duncan gaat schipbreukelingen opzoeken, die op de kusten van Patagonië geworpen zijn, en ik kan zulk een menschlievende bestemming niet veranderenWÈÊÊ. Weldra was de fransche reiziger met de geheele zaak bekend; hij vernam niet 'zonder aandoening, de zonderlinge wijze, waarop de documenten!gevonden waren, de geschiedenis van kapitein Grant en het edelmoedig voorstel van lady Helena. „Sta mij toe, mevrouw, om uw gedrag bij deze gelegenheid te bewonderen, en wel zonder eenig voorbehoud. Laat uw jacht zijn weg vervolgen; het zou mij spijten, als het om mijnentwil één dag verloor." '~ „Wilt gij ons dan helpen bij onze nasporingen?" vroeg lady Helena. „Dat is onmogelijk, mevrouw! ik moet mijn zending volbrengen. Ik zal in de eerste haven de bestaan land gaan.... " „Te Madera dus," zeide John Mangles. „Te Madera, het zij zoo. Daar ben ik maar honderd tachtig mijlen van Lissabon af, en zal er scheepsgelegenheid afwachten." „Welnu, mijnheer Paganel!" zeide Glenarvan, „uw wensch zal vervuld worden, en ik voor mij ben verheugd, dat ik u voor eenige dagen een verblijf hier aan boord mag aanbieden. Als ge u maar niet te sterk in ons gezelschap verveelt!" „O, mylord!" riep de geieerde, „ik mag nog-blij de zijn, dat ik mij op zulk een aangename wijze vergist heb! Niettemin is het EN WAAR HIJ HEENGAAT. 49 een zeer belachelijke toestand, als men op reis gaat naar Indië en men naar Amerika onder zeil is!" In weerwil van die droevige opmerking schikte Paganel zich in een oponthoud, dat hij toch niet kon voorkomen. Hij toonde zich beminnelijk, vroolijk en zelfs verstrooid; hij betooverde de dames door zijn opgeruimdheid, en de dag was nog niet ten einde of hij was met allen bevriend; op zijn verzoek werd het bekende document aan hem medegedeeld. Hij overwoog het lang en zorgvuldig en tot m de geringste bijzonderheden. Het kwam hem ook voor dat er geen andere verklaring mogelijk was. Mary Grant en haar broeder boezemden hem de levendigste belangstelling in Hij sprak hun goede moed in. De eigenaardige wijze, waarop hij de gebeur: temssen beschouwde, en de ontwijfelbaar goede uitslag, dien de Duncan voorspelde, deden het meisje onwillekeurig glimlachen Fh had zijn zending het niet belet, dan zou hij deel genomen hebben aan het opsporen van kapitein Grant! Maar toen hij hoorde, dat lady Helena een dochter was van William Tuffnel kwam er geen einde aan zijn uitroepen van bewondering. Hij had haar vader gekend. Wat was hij een stout reiziger! Wat al brieven hadden zij gewisseld, toen William Tuffnel correspondeerend lid van het genootschap was! Hij en niemand 50 EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN. anders had hem aan den heer Malte-Brun voorgesteld! Hoe toevallig en hoe genoeglijk, dat hij met de dochter van William Tuffnel mocht reizen! Ten slotte vroeg hij aan Helena verlof om haar te omhelzen. Lady Glenarvan stond het toe, hoewel het misschien een beetje „onbetamelijk" was. VIII. EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN. Intusschen liep het jacht, door den Noordenwind voortgedreven, snel naar de linie. Den 3osten Augustus kreeg men de groep van Madera in het gezicht. Getrouw aan zijn belofte bood Glenarvan zijn nieuwen gast aan om binnen te loopen en hem aan wal te zetten. ■ , .Waarde lord!'' antwoordde Paganel, , ,ik wil eens rondborstig met u spreken. Waart gij, vóór mijn komst aan boord, voornemens om Madera aan te doen ?" . , ,Neen!'' zeide Glenarvan. . .„Wèlnu! vergun mij dan, dat ik mijn voordeel doe met de gevolgen mijner ongelukkige verstrooidheid. Het eiland Madera is reeds bekend. Het levert niets belangrijks meer voor een aardrijkskundige pp . Men heeft over die groep reeds al het mogelijke gezegd en geschreven, bovendien is de druiventeelt deerlijk in verval. Verbeeld u, er zijn geen wijngaarden meer op Madera! De wijnoogst die in 1813 twee en twintig duizend pijpen 1) opleverde, is in 1845 gedaald tot tweeduizend zes honderd negen eh zestig. Tegenwoordig is de opbrengst slechts vijf honderd! Het is een droevig schouwspel. Als gij er dus niets tegen hebt om de Kanarische eilanden aan te doen!...." , ,Och neen!'' antwoordde Glenarvan. , ,Dat is niet uit onzen weg.'' ''ik weet het, waarde lord! Op de Kanarische eilanden, ziet gij, zijn drie groepen te onderzoeken, gezwegen nog van de piek van Teneriffe, die ik altijd gehoopt heb te zien. De gelegenheid doet zich nu op. Ik maak er gebruik van, en in afwachting van een schip, 1) Een pijp is gelijk eati vijftig Hectoliters. EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN. 51 dat mij naar Europa terugbrengt, zal ik dien vermaarden berg beklimmen.'' . „Zooals gij wilt, geachte Paganel!" antwoordde lord Glenarvan, die niet nalaten kon even te glimlachen. En hij had recht om te glimlachen. De Kanarische eilanden liggen niet ver van Madera. Slechts twee honderd vijftig mijlen i) liggen tusschen de beide groepen, en die afstand beteekende niet veel voor zulk een snelvarend schip als de Duncan. Den 31 sten Augustus, des namiddags ten twee ure, wandelden John Mangles en Paganel op de kampanje. De Franschman bestormde zijn makker met vragen over Chili; eensklaps viel de kapitein hem in de rede, en zeide, terwijl hij in het zuiden een stip aan den gezichteinder aanwees: , .Mijnheer Panagel ? , .Waarde kapitein!'' antwoordde de geleerde. , ,Zie eens dezen kant uit. Bespeurt gij niets ?. . . .'t „Niets." - • „Gij ziet een verkeerden kant uit. Gij moet niet naar den gezichteinder zien, maar daarboven, in de wolken." - „In de wolken? Of ik al zoek " r „Zie maar langs den buitensten punt van den boegspriet." „Ik zie niets." „Omdat gij niet zien wilt. In alle gevalle, gij begrijpt mij, en .hoewel wij er nog veertig mijlen van af zijn, is de piek van Teneriffe duidelijk zichtbaar boven den gezichteinder." Óf nu Paganel zien wilde of niet, moest hij het toch eenige uren later wel toegeven, zoo hij zich ten minste niet voor blind wilde 'uitgeven. , ,Ziet gij ze eindelijk ?'' vroeg hem John Mangles. ,,Ja, ja! heel goed!'' antwoordde Paganel. „En is dat nu," voegde -hij er op een toon van minachting bij, „is dat nu die beroemde piek van Teneriffe!" ■ ,.Dezelfde." „Zij schijnt niet heel hoog te zijn." „En toch is zij elf duizend voet boven den spiegel der zee verheven." „Dan is de Mont-Blanc toch hooger." „Dat kan wel zijn, maar als het op klimmen aankomt, zult gij haar misschien hoog genoeg vinden.'' „O! welk nut zou er steken om haar te beklimmen na Von Humboldt en Bonplan?'Een groot genie, die Von Humboldt !'Hij heeft dezen berg bestegen; hij heeft er een beschrijving van gegeven, die niets te wenschen overlaat; hij heeft zijn vijf gordels onderzocht: I Omtrent negentig uren* 52 EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN. den gordel der wijnstokken, den gordel der laurierboomen, den gordel der pijnboomen, den gordel der alpenkruiden, en eindelijk den gordel der onvruchtbaarheid. Hij heeft den voet gezet op het bovenste puntje der bergspits, waar niet eens ruimte genoeg was om te gaan zitten. Van den top des bergs omvatte zijn blik een ruimte, gelijk aan het vierde gedeelte van Spanje. Vervolgens heeft hij den vulkaan tot in zijn binnenste dooizocht en de bodem van. den uitgebianden krater betreden. Nu vraag ik maar, wat er na dien grooten man voor mij nog te doen is ?" , ,Gij hebt gelijk,'* antwoordde John Mangles, , ,de nalezing is zeer schraal. Het is jammer; want gij zult u deerlijk vervelen, als gij in de haven van Teneriffe op een schip moet wachten. Gij moet niet op verstrooiing rekenen." „Behalve op mijn eigen verstrooidheid, "zeide Paganel lachende. „Maar, waarde Mangles! leveren de Kaap-Verdische eilanden geen goede ankerplaatsen op ?" „Wel zeker. Niets is gemakkelijker dan te Villa de Praïa een schip te vinden.'' „Om nog niet eens te spreken van een ander voordeel, dat ook niet te versmaden is,' * antwoordde Paganel, , .namelijk, dat de KaapVerdische eilanden dicht bij den Senegal liggen, waar ik landgenooten zal aantreffen. Ik weet wel, dat men die groep niet zeer belangrijk, woest en ongezond noemt; maar in het oog van den aardrijkskundige is alles wetenswaardig. Zien is ook een wetenschap. Er zijn menschen, die niet kunnen zien, en die met evenveel verstand als een schaaldier rondreizen. Maar gij moogt vrij gelooven, dat ik niet tot die soort behoor." , ,Gij kunt doen zooals gij verkiest, mijnheer Paganel!'' antwoordde John Mangles; „ik ben zeker, dat de aardrijkskunde veel winnen zal bij uw verblijf op de Kaap-Verdische eilanden. Wij moeten er toch binnenloopen om kolen in te nemen. Uwe ontscheping zal ons dus geen oponthoud veroorzaken." Nu gaf de kapitein de noodige bevelen om bewesten de Kanarische eilanden te varen; de beroemde piek liet men aan bakboordzijde liggen, en haar snelle vaart voortzettende sneed de Duncan den 2den September, des morgens ten vijf ure, den kreeftskeerkring. Nu begon het weder te veranderen. Het was de vochtige en drukkende lucht van den regentijd, „le tempo das aguas", zooals de Spanjaarden zeggen; een jaargetijde, dat wel lastig is voor de reizigers, maar zeer welkom voor de bewoners der afrikaansche eilanden, die geen boomen en bijgevolg ook gebrek aan water hebben. De'holle zee verhinderde de passagiers om op het dek te komen; maar de gesprekken in de kajuit waren er niet minder levendig om. Den 3den September begon Paganel zijn goed bijeen te zoeken; want zijn ontscheping was op til. De Duncan manoeuvreerde tusschen EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN Het eiland leverde een akelig gezicht"op. Blz. 54. de Kaap-Verdische eilanden; zij voer voorbij het Zout-eiland, een warmen zandheuvel, onvruchtbaar en verlaten; na^ groote koraalbanken voorbijgestevend te zijn, had zij het eiland San Jago dwars van •Jl ■ EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE' DUNCAN. zich af, dat van het noorden naar het zuiden doorsneden wordt door een keten basaltbergen, die in twee hooge toppen uitloopen. Vervolgens liep John Mangles de baai van Villa-Praia in, en ankerde, weldra voor de-stad op acht vademen diepte. Het was een verschrikkelijk weder en de branding zeer hevig, hoewel de baai tegen den zeewind beschut was. Het stortregende"; zoodat men ter nauwernood de stad zien kon, die op- een rijzende vlakte gebouwd is, welke tegen drie honderd voet hooge vulkanische voorbergen leunt. Het eiland leverde door de dikke gordijn van regen heen een akelig gezicht op. Lady Helena kon haar plan om de stad te bezoeken niet volvoeren; het innemen van de kolen had met de grootste moeite plaats. De passagiers der Duncan moesten dus beneden blijven, terwijl lucht en zee haar water in een onuitsprekelijke verwarring, met elkaar vermengden. Het weder was natuurlijk het eenige onderwerp der gesprekken aan boord. Ieder zeide er het zijne van, behalve de majoor, die met volkomen onverschilligheid zelfs een algemeenen zondvloed zou bijgewoond hebben. Paganel liep het hoofd schuddende heen en weer. » , ,Het wordt er om gedaan, geloof ik," zeide hij. „Het is zeker," antwoordde Glenarvan, „dat de elementen zich tegen ons verklaren." „Ik zal er mij toch niet aan storen." „Gij kunt toch niet in zulk een regenbui aan land gaan," zeide lady Helena. „Voor mij is het niets, mevrouw! Ik ben alleen bang voor mijn bagage en mijn instrumenten. Alles zal bedorven wórden „Er is alleen maar gevaar bij het ontschepen," hernam Glenarvan. „Eens te Villa-Praia zijnde, kunt gij wel onder dak komen. De zindelijkheid laat zeker wel wat te wenschen over en het gezelschap van apen en zwijnen is juist niet bijzonder aangenaam. Maar een reiziger moet daar niet op zien. Bovendien moogt gij verwachten, dat gij binnen zeven of acht maanden wel een schip zult vinden, dat u naar Europa brengt.'' „Zeven of acht maanden!" riep Panagel. „Op zijn allerminst. De Kaap-Verdische eilanden worden in den regentijd niet druk door schepen bezocht. Maar gij zult uw tijd nuttig kunnen besteden. Deze archipel is nog weinig bekend. Er is nog niet veel gedaan aan de plaatsbeschrijving, aan het onderzoek van het klimaat en de bewoners, en aan de hoogtemeting.'' „Gij zult den loop der stroomen kunnen nagaan,"zeide lady Helena. „Er zijn geen stroomen, mevrouw!" antwoordde Paganel. „Van de rivieren dan?" , ,Die zijn er evenmin.'' ,,Van de beken dan ?" EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN, . 55 , ,Die zijn er ook niet.'' „Goed! "sprak de majoor, „dan kunt gij de wouden doorkruisen." "Om bosschen te maken, moeten er boomen zijn; maar die zijn er niet.'' „Een mooi land!" riep de majoor. , .Troost u, waarde Paganel!'' zeide nu Glenarvan, , ,de bergen blij ven toch nog over." ' - „O! die zijn maar laag en leveren niets belangrijks op, mylord! En bovendien, dat werk is reeds verricht.' ■ „Reeds verricht!" zeide Glenarvan. "ja! zoo gaat het meestal. Stond ik op de Kanarische eilanden voor het werk van Von Humboldt, hier heb ik een anderen voorganger gehad, den geoloog Charles Sainte-Claire-Deville!" „Maar dat is onmogelijk!" „En toch is het zoo," antwoordde Paganel op een verdrietigen toon. „Deze geleerde was aan boord der oorlogskorvet la Décidée, toen zij' de Kaap-Verdische eilanden aandeed; hij heeft den belangrijksten top der geheele groep, den vulkaan van het eiland Fogo, bezocht. Wat blijft er nu nog over ? " > , ,Maaf dat is toch wat te zeggen,'' antwoordde lady Helena. , .Wat zult gij nu doen, mijnheer Paganel?" Paganel zweeg eenige oogenblikken stil. „Gij hadt zeker beter gedaan met te Madera aan land te gaan, hoewel er geen wijn meer is!" hernam Glenarvan. De geleerde secretaris van het aardrijkskundig genootschap zeide hier niets op. „Ik zou maar wachten," zeide de majoor op een toon, alsof hij wilde zeggen: „ik zou niet wachten." , .Waarde Glenarvan!' - hernam Paganel, , ,waar denkt gij nu binnen .teïoopen?" 1 , ,0, eerst te Concepcion.'' ,,Drommels! dat is een heel eind uit de buurt van Indië.'' ',',Wel neen! zoodra gij voorbij kaap Hoorn zijt, komt gij er hoé langer hoe dichter bij." , ,Dat zou nog te bezien staan.'' , .Bovendien,'' hernam Glenarvan met een ernstig gezicht,, ,als men naar Indië gaat, komt het er niet op aan of het Oost- ofWest-Indië is. ", ,Nu nog mooier.'' „Zonder nog te rekenen dat de bewoners der pampa's van Patagonië even goed Indianen zijn als de inboorlingen van Pendsjaub.'' ,,Drommels, mylord!" riep Paganel, „zulk een redeneering zou nooit in mij opgekomen zijn!" „En dan, waarde Paganel! men kan de gouden medaille overal verdienen; er is overal wat te doen, wat te zoeken, wat te ontdekken, op de Cordillera's zoowel als in het gebergte van Thibet." 56 EEN BRAAF MAN MEER AAN BOORD VAN DE DUNCAN. , /Maar den loop van den Yarou-Dzangbo-Tchou ?'' ,,Wel, neem de Rio Colorado in zijn plaats! Dat is een weinig bekende rivier, die op de kaart wel wat al te willekeurig door de aardrijkskundigen wordt aangewezen." ,,Ik weet het, waarde lord! er is een fout in van verscheidene graden. O! ik twijfel niet of het aardrijkskundig genootschap zou mij, als ik er om gevraagd had, even gaarne naar Patagonië als naar Indië gezonden hebben. Maar daaraan heb ik niet gedacht.'' „Het gevolg van uwe gewone verstrooidheid." „Kom, mijnheer Paganel! ga maar met ons mede!" zeide lady Helena op een vleienden toon. „Ep mijn zending dan, mevrouw!" „Ik verzeker u, dat wij door de straat van Magellaan zullen varen," hernam Glenarvan. „Mylord! gij zijt een verzoeker." , ,Ik voeg er bij, dat wij Hongerhaven zullen bezoeken.'' „Hongerhaven!" riep de Franschman, die aan alle kanten bestormd werd, „die haven, welke zoo beroemd is in de jaarboeken der aardrijkskunde!" „Bedenk ook eens, mijnheer Paganel!'' hervatte lady Helena, , ,dat gij recht zult hebben om in deze onderneming den naam van Frankrijk te verbinden met dien van Schotland!'' „Ja, zonder twijfel!" „Een aardrijkskundige kanons van dienst zijn op onzen tocht, en is er iets schooner dan de wetenschap dienstbaar te maken aan de menschlievendheid ?'' „Goed gezegd, mevrouw!" „Geloof mij. Laat het toeval of liever de Voorzienigheid begaan. Doe gelijk wij. Zij heeft ons dit document toegezonden; wij zijn vertrokken. Zij werpt u op de Duncan, verlaat ze niet meer." - „Mag ik u eens iets zeggen, mijne vrienden?" hernam Paganel, „gij hebt grooten lust om mij hier te houden!" „En gij om hier te blijven, Paganel!" antwoordde Glenarvan. „Juist geraden!" riep de geleerde aardrijkskundige; „maar ik vreesde onbescheiden te zijn!"" IX. DE STRAAT VAN MAGELLAAN. Er heerschte een algemeene vreugde aan boord, toen men het besluit van Paganel vernam. De jonge Robert vloog hem met een veelzeggende levendigheid om den hals. Het scheelde weinig of de waardige secretaris was achterover gevallen. ,,Een ruwe knaap," zeide hij, ,,ik zal hem aardrijkskunde leeren." Daar John Mangles op zich nam om een zeeman, Glenarvan om een moedig man, de majoor om een koelbloedigen jongen, Helena om een goed en edelmoedig mensch, Mary Grant om een dankbaren kweekelmg van zulke meesters van hem te maken, kon het niet anders of hij moest eenmaal een volmaakt ,,gentleman" worden. De Duncan had spoedig den noodigen voorraad kolen aan boord waarna zij die treurige streken verliet, den koers westwaarts naar de straat van magellaan. de kust van Brazilië richtte, en den yden September, na met een frissche koelte uit het noorden de linie gepasseerd te zijn, m net zuidelijk halfrond kwam. • De reis ging dus tot nu toe zeer goed; iedereen had goeden moed. Op dezen tocht ter opsporing van kapitein Grant scheen de kans op een goeden uitslag dagelijks grooter te worden. De kapitem koesterde wel het meeste vertrouwen. Maar zijn vertrouwen vloeide vooral voort uit zijn hartewensch om miss Mary gelukkig en getroost te zien. Hij had een bijzondere belangstelling voor dat meisje opgevat, en verborg dat gevoel zoo goed, dat behalve Mary Grant en hij zelf iedereen aan boord van de Duncan het bemerkte De geleerde aardrijkskundige was waarschijnlijk de gelukkigste mensch op het zuidelijk.halfrond; hij bracht den geheelen dag door met kaarten te bestudeeren, die hij op de tafel in de kajuit uitspreidde waaruit dagelijks geschil ontstond met Olbinett, die de tafel met kon dekken. Maar Paganel had al de bewoners der kampanje op zijn hand, behalve den majoor, die zeer onverschillig was voor aardrijkskundige vraagstukken, vooral tegen etenstijd. Ook had hij eenheele hoop zeer geschonden boeken m de koffers van den eersten stuurman gevonden, en daaronder eenige spaansche werken hetgeen hem op den inval bracht om de taal van Cervantes, welke niemand aan boord machtig was, te gaan leeren Dat zou zijn nasporingen op de chilische kust gemakkelijk maken. Wegens zijn aanleg voor het leeren van talen, twijfelde hij geenszins of hij zou die nieuwe taal vloeiend kunnen spreken bij zijn komst. te;Concepcion. Hij leerde dan ook met veel ijver, en onophoudelijk hoorde men hem allerlei onsamenhangende lettergrepen mompelen. In zijn uren van uitspanning verzuimde hij met om den jongen Robert practisch te onderrichten, en vertelde hij hem de geschiedenis van die kust, welke de Duncan zoo snel naderde. Het was den roden September, en men bevond zich toen op 5 37' breedte en 31° 15' lengte.Op dien dag vernam Glenarvan iets dat zelfs geleerder menschen misschien niet weten, Paganel vertelde de geschiedenis van Amerika, en om op de S^..^a^s^ koinen, wier spoor het jacht nu volgde, begon hij bn Christophorus Columbus; hij eindigde met te zeggen, dat de beroemde Genuees gestorven was, zonder te weten, dat hij een nieuwe wereld ontdekt had. fMBHB*? _ , wi„„f >,„f , Niemand zijner hoorders wilde dit gelooven. Paganel bleet Het echter volhouden. ; - ,,Niets is zekerder," voegde hij er bij. ,,Ik wil den roemt van Columbus niet verminderen; maar het feit is ^bewez «1-Tegen** einde der vijftiende eeuw hield slechts éene gedachte a le geleerden bezig: de gemeenschap met Azië gemakkelijker te maken en het Oosten te zoeken langs westelijke wegen; m een woord, om langs DE STRAAT VAN MAGELLAAN . 59 den kortsten weg naar , .het land der specerijen'' te gaan. Columbus beproefde het. Hij deed vier reizen; hij deed Amerika aan op de kusten van Gumana, Honduras, Mosquitas, Nicaragua, Veragua, Costa-Rica en Panama, zag dat alles aan voor Japan en China, en stierf zonder kennis te dragen van het groote vasteland, dat niet eens zijn naam zou dragen!" ,,Ik wil u welgelooven,waarde Paganel!"antwoordde Glenarvan; maar gij zult mij toch zeker mijn verwondering niet ten kwade duiden, evenmin als mijn.verlangen om te weten, welke zeevaarders dan wel de waarheid aangaande de ontdekkingen van Columbus a an den dag hebben gebracht." „Zijne opvolgers: Ojeda, die hem reeds op zijne reizen vergezeld had, zoowel als Vincentius Pinzon, Vespucius, Mendoza, Bastidas, Cabral, Solis, Balboa; Deze zeevaarders zeilden langs de oostkust van Amerika; zij bepaalden haar zuidelijke grenzen en werden, nu reeds drie honderd zestig jaar geleden, door dezelfde strooming medegevoerd, die ons voortdrijft! Ziet, mijne vrienden, wij zijn de linie gepasseerd op dezelfde plaats waar Pinzon haar in het laatst der vijftiende eeuw passeerde, en wij naderen den achtsten graad zuiderbreedte, waaronder hij de Braziliaansche kust aantrof. Een jaar later kwam de Portugees Cabral tot aan de haven Seguao. Vespucius ging later op zijn derden tocht in 1502 nog verder zuidwaarts. In 1508 verbonden zich Vincentius Finzon en Solis om de kusten.van Amerika te onderzoeken, en in 1514 ontdekte Solis den mond der Rio de la Plata, waar hij door de inboorlingen verslonden werd, zoodat aan Magellaan de eer te beurt viel van de aarde rond te reizen. Die groote zeevaarder vertrok in 1519 met vijf vaartuigen, volgde de kusten van Patagonië, ontdekte de haven van Désiré, de haven San-Julian, waar hij een geruimen tijd bleef liggen, vond op twee en vijftig graden breedte de straat der Elf duizend Maagden, die naar hem zou genoemd worden, en kwam den 28sten November 1520 in de Stille Zuidzee. O! welk een blijdschap moest hij gevoelen, en welke ontroering zal zijn hart hgbben doen kloppén, toen hij aan den gezichteinder een nieuwe zee zag fonkelen onder de stralen der zon!'' „ Ja, mijnheer Paganel!'' riep Robert Grant uit, die opgetogen was van geestdrift door de woorden van den aardrijkskundige, , ,daar zou ik gaarne bij geweest zijn!'' ,,Ik ook, mijn jongen! en ik zou zulk een gelegenheid niet hebben laten ontglippen, als de hemel mij drie honderd jaar vroeger had laten geboren worden!'' „Dat zou jammer Voor ons geweest zijn, mijnheer Paganel!" antwoordde lady Helena; „want dan zoudt gij ons nu op de kampanje der Duncan die geschiedenis niet vertellen.'' „Een ander zou het in mijne plaats gedaanjiebben, mevrouw! en 6o DE STRAAT VAN MAGELLAAN er bijgevoegd hebben, dat de kennismaking met de westkust te danken is aan de gebroeders Pizarro. Deze stoutmoedige gelukzoekers waren groote stedenstichters. Cusco, Quito, Lima, Santiago, Villarica, Valparaiso en Concepcion, waar de Duncan ons heenbrerigt, zijn hun werk. Te dien einde sloten de ontdekkingen van Pizarro zich aan bij die van Magellaan, en de geheele amerikaansche kust kwam öp de kaarten voor, tot groot genoegen van de geleerden der oude wereld.'' , ,En ik," zeide Robert, „zou nog niet tevreden geweest zijn." „Waarom niet?" vroeg Mary, terwijl zij haar broeder aanzag, die opgewonden werd bij het verhaal van die groote ontdekkingen. „Ja, jongelief! waarom niet?" vroeg lord Glenarvan met een bemoedigend glimlachje. ,,Omdat ik had willen weten wat er aan gene zijde der straat van Magellaan lag." ,,Bravo, vriendje!'' antwoordde Paganel, , ,en ik had ook willen weten of het vastland tot aan de pool liep, dan wel of er een opene zee bestond, zooals Drake, een uwer landgenooten, mylord! vooronderstelde. Het is dus stellig zeker, dat als Robert Grant enjacques Paganel in de zeventiende eeuw geleefd hadden, zij zich met Schouten en Lemaire ingescheept zouden hebben, twee Nederlanders, die zeer begeerig waren om de oplossing van dat aardrijkskundig raadsel te vinden." , .Waren het geleerden ?'' vroeg lady Helena. , ,Neen! maar stoute handelaars, die zich weinig bekommerden om de wetenschappelijke zijde der ontdekkingen. Er bestond toen in Nederland een Oost-Indische Compagnie, die alleen het recht had om door de straat van Magellaan handel te drijven. Daar nu te dien tijde geen andere doortocht bekend was om langs de wegen van het westen naar Azië te komen, was de alleenhandel het gevolg van dat voorrecht. Eenige handelaren wilden daarom dat monopolie nutteloos maken door een andere straat te ontdekken, en daaronder behoorde een zekere Isaac Lemaire, een schrander en bekwaam man. Hij rustte met 'eenige burgers van Hoorn twee schepen uit onder bevel van zijn neef Jacob Lemaire, en van Schouten, een goed zeeman, te Hoorn geboren. Die stoute zeereizigers zeilden in de maand Juni van het jaar 1615 uit, bijna een eeuw na Magellaan; zij ontdekten de straat van Lemaire tusschen het vuurland en het Stateneiland, en den i2den Februari 1616 zeilden zij onf kaap Hoorn, die met meer recht dan haar zuster, de kaap de Goede Hoop, den naam van Stormkaap verdiend zou hebben." 1) I) De onverschrokken reizigers moesten hun onderneming duur boeten. Op Java komende, werd hun door den gouverneur-generaal aangezegd, dat zij tegen het octrooi, aan de Oost-Indische maatschappij verleend, gezondigd hadden; en hij hen als zeeroovers moest beschouwen en hun schepen verbeurd verklaren. DE STRAAT VAN MAGELLAAN. 6l SI ft Kwamen de ra's van de Duncan met de takken der boomen m aanraking. Blz.65. , Ja zeker, daar had ik wel bij willen zijn!" riep Robert , ,En gij zoudt uit een bron der levendigste aandoeningen geput hebben, mijn jongen!" hernam Paganel, die hoe langer hoe meer , nTJ STRAAT VAN MAGELLAAN . 1 erd Bestaat er wel een echter genoegen, een wezen- SlfSÈei alle. onderzocht, alles uitgevonden, en w,j, d>e »o StefiS So,;.» in de weten.chnp der aardrijkskunde, w„ hebben niets meer te doen!" „u„ rinnarvan . ,,Gij vergist u, waarde Paganel!" antwoordde Glenarvan, , ,En wat dan ?'' ■ffifi* de Duncan goed op den ^'^^ beeld van de amerikaansche kusten^ . • , straat Den 25sten September was de Duncan op de hoogte der staat van Magellaan. Zij stevende haar onbeschroomd ^ f schepen die naar de stille Zuidzee gaan, geven meestal de voorkeur aan dezen we- die slechts drie honderd zes en zeventig mijlen i) langt ae grootste schepen vinden overal diep water, zelfs op de lang is ut g r uitmuntenden ankergrond, talrijke • duizend "hulpmiddelen, ^^f^Sa Lemaire en bij de verschrikkelijke rotsen van Kaap onafgebroken orkanen en stormen heersdien Gedurende de eerste uren van den tocht, dat ft te zeggen ove 1) 130 uren DE STRAAT VAN MAGELLAAN. 63 eene lengte van zestig a tachtig mijlen, tot aan kaap Gregoriüs, zijn de kusten laag en zandig. Jacques Paganel wilde geen enkel gezichtspunt of bijzonderheid van de straat over het hoofd zien; de tocht zou ter nauwernood zes en dertig uren duren, en dat beweeglijk panorama van die beide oevers was wel de moeite waard, die de geleerde nam, om het bij het heldere licht der zuiderzon te bewonderen. Geen inwoner was op de noordelijke kust te zien; alleen doolden eenige ellendige Vuurlanders op de kale rotsen van het Vuurland. Paganel had dus het verdriet van geen Patagoniërs te zien. Dit speet hem zeer tot groot vermaak zijner reisgenooten. ,.Een Patagonië zonder Patagoniërs is geenPatagonië meer,"zeidehij. ,,Geduld, waarde aardrijkskundige!" antwoordde hem Glenarvan, , .wij. zullen Patagoniërs zien.'' , ,Ik ben er niet zeker van.'' „Maar zij bestaan toch," zeide lady Helena. „Ik betwijfel het zeer, mevrouw! ook zie ik er niet." „Die naam Patagoniërs, die in het spaansch „grootvoeten" beteekent, zal toch wel niet aan denkbeeldige wezens gegeven zijn." „O! de naam doet er niets toe," antwoordde Paganel, die in zijn meening bleef volharden om het gesprek aan den gang te houden, y,bovendien weet men om de waarheid te zeggen niet eens hoe zij heeten.'' „Nu nog mooier!" riep Glenarvan. „Wist gij dat, majoor?" „Neen!" antwoordde Mac Nabbs, „en ik zou er geen Schotsch pond voor geven om het te weten.'' „En toch zult gij het hooren, onverschillige majoor!" hernam Paganel. , .Heeft Magellaan de inboorlingen dezer streken Patagoniërs genoemd, de Vuurlanders noemen hen Tieremenen, de Chiliërs Caucahues, de kolonisten van Carmen ïehuelches, de Araucaniërs Huiliches; Bougainville geeft hun den naam van Chaouha, Falkner dien van Tehuelchets! Zich zeiven geven zij den algemeenen naam van Inaken! Nu vraag ik u, hoe men daaruit wijs kan worden en of een volk, dat zooveel namen heeft bestaan kan!" , ,Daar valt niets tegen in te brengen!'' antwoordde lady Helena. „Toegegeven?" hernam Glenarvan; „maar onze vriend Paganel zal toch, meen ik, bekennen, dat zoo er al twijfel hestaat over den naam der Patagoniërs, men het althans over hun lengte wel eens is! " „Nooit zal ik zoo iets bekennen," antwoordde Paganel. ,,Zijn zij groot,'' zeide Glenarvan. , ,Ik weet het niet.'' ,, Klein dan ?'' vroeg lady Helena. WM% „Dat kan niemand zeggen." , .Middelmatig dan ?'' zeide Mac Nabbs om alles in orde te brengen. „Ik weet het evenmin." 64 DE STRAAT VAN MAGELLAAN „Dat gaat toch te ver!" riep Glenarvan. „De reizigers, die hen gezien hebben...." „De reizigers die hen gezien hebben," antwoordde de aardrijkskundige , „zijn het volstrekt niet eens. Magellaan zeide, dat zijn hoofd nauwelijks tot hun gordel reikte.'' „Welnu!" „ja! maar Drake beweert, dat de Engelschen grooter zijn dan de grootste Patagoniër!'' „O! Engelschen! dat is mogelijk," antwoordde de majoor op een toon van minachting; , ,maar als het Schotten waren.'' „Cavendish verzekert, dat zij groot en sterk zijn," hernam Paganel. „Hawkins maakt er reuzen van. Lemaire en Schouten geven hun een lengte van elf voet.'' „Goed! dat zijn geloofwaardige lieden," zeide Glenarvan. „Ja! even geloofwaardig als Wood, Narborough en Falkner, die bevonden hebben, dat zij van eene middelmatige gestalte zijn. Wel is waar verzekeren Byron, la Giraudais, Bougainville, Wallis en Carteret, dat de Patagoniërs zes voet en zes duim lang zijn; maar de geleerde d'Orbigny, die deze streken het best kent, geeft hun een gemiddelde lengte van vijf voet en vier duim." „Maar," zeide lady Helena, „wat is nu de waarheid te midden van zoovele tegenstrijdigheden?" , ,De waarheid, mevrouw!'' antwoordde Paganel, „is, dat de Patagoniërs korte beenen en een groot bovenlijf hebben. Men kan dus zijn gevoelen op een grappige wijze uitdrukken door te zeggen, dat die menschen 6 voet lang zijn, als zij zitten, en maar vijf, wanneer zij staan.'' „Bravo! goed gezegd! mijn waarde geleerde!" antwoordde Glenarvan . „Tenzij zij niet bestaan," hernam Paganel, „hetgeen een einde aan het verschil zou maken. Maar ten besluite, mijne vrienden, voeg ik er deze troostrijke opmerking bij, dat de straat van Magellaan prachtig is, ook zonder Patagoniërs!" Op hetzelfde oogenblik voer de Duncan om het schiereiland Bruswijk.tusschen twee prachtige panorama's.Zeventig mijlen voorbij kaap Gregorius zag men aan stuurboordszijde het verbeterhuis van Punta Arena. De chilische vlag en kerktoren vertoonden zich even tusschen de boomen. Verderop liep de straat tusschen ontzagwekkende granietmassa's; de bergen verscholen hun voet in de ontzaglijke wouden, en verhieven hun met eeuwige sneeuw bedekte kruinen tot in de wolken; ten zuidwesten rees de berg Tarn tot een hoogte van zesduizend vijfhonderd voet op; de avond viel, voorafgegaan door een lange schemel ing; het licht verdween onmerkbaar met zachte schakeeringen; schitterende sterrenbeelden werden aan den hemel zichtbaar en het Zuiderkruis wees den zeevaarders de DE STRAAT VAN MAGELLAAN. 6.5 richting der zuidpool. Bij die verlichting door het schijnsel der sterren, die de vuurtorens op de kusten der beschaafde landen vervangen, zette het jacht, in weerwil van den nacht,' zijn reis moedig voort, zonder het anker te werpen in een der menigvuldige baaien op den oever; dikwijls raakte de top der ra de takken van de beuken der zuidjioolgewesten aan, die over de golven uitstaken; dikwijls ook bracht de schroef beweging in het water der groote rivieren door de ganzen, eenden, snippen, talingen en de andere gevederde waterbewoners uit den slaap te wekken. Weldra vertoonden zich puinhoopen en eenige ingestorte gebouwen, waaraan de nacht een grootsch voorkomen gaf. Het waren de treurige overblijfselen eener verlaten kolonie, wier naam eeuwig verzet zal blijven aanteekenen tegen de vruchtbaarheid dezer kusten en den rijkdom aan wild dier wouden.'De Duncan liep voorbij Hongerhaven. Hier had de Spanjaard Sarmiento zich in 1581 met vier honderd uitgewekenen neergezet; hij stichtte er de stad San-Felipe; een verschrikkelijke koude teisterde de kolonie, de hongersnood doodde hen, die de winter had gespaard, en in 1587 vond de kaper Cavendish den laatste dier vier honderd ongelukkigen, die van honger stierf op de puinhoopen eener stad, die wel zes eeuwen oud scheen en toch maar zes jaren bestaan had. De Duncan stevende voorbij die woeste oevers; bij zonsopgang bevond zij zich in het midden der nauwe kanalen, tusschen wouden Zuid-Amerik. 5 66 DE STRAAT VAN MAGELLAAN. van beuken, esschen en berken, waarboven groene koepels, heuveltjes met weelderige hulst begroeid en scherpe rotspunten uitstaken, waaronder de obelisk van Buckland zich tot een aanzienlijke hoogte verhief Men voer voorbij den ingang der St.-Nicolaasbaai, vroeger door Bougainville de baai der Franschen genoemd; in de verte dartelden een menigte groote robben en walvisschen, althans naar de waterstralen te oordeelen, die op een afstand van vier mrjlen zichtbaar waren. Eindelijk voer men om kaap Froward, die nog geheel bedekt was met ijs van den vorigen winter. Aan de overzijde der straat verhief zich op Vuurland de berg Sarmiento ter hoogte van zes duizend voet, een verbazende opeenhooping van rotsen door stapels wolken gescheiden, die als het ware een archipel van in de lucht drijvende eilandjes vormden, rltithfr''- .. , -" „ , Het eigenlijke vasteland van Amerika eindigt bij kaap Froward; want kaap Hoorn is slechts een afgezonderde rots m zee op zes, en vijftig graden breedte. ' . .. , ,. Voorbij dit punt wordt de straat ingeklemd tusschen het schiereiland Brunswijk en het Desolations-eiland, dat zich in de lengte tusschen duizend eilandjes uitstrekt,, als een ontzaglijke walvisch die op strandkeitjes is aangespoeld. Welk een verschil tusschen dit verbrokkelde uiteinde van Amerika, en de sierlijke en nette punten van Afrika, Australië of Indië! Door welke onbekende overstrooming zou toch wel dat ontzaglijke voorgebergte zoo tusschen twee zeeën geklemd en tot stof vergruisd zijn? I-Wil t' i Nu volgde op de vruchtbare oevers een naakte .woeste kuststreek, vaneen gereten door de duizenden stroompjes van dezen verwarden doolhof. Zonder zich te vergissen noch.te aarzelen volgde de Duncan de grillige kronkelingen, terwijl zij de door de rotsen verdeelde nevels met haar rookwolken vermengde . Zonder haar vaart te vertragen stoomde zij voorbij eenige spaansche factorijen, die op deze verlaten oevers waren opgericht. Bij kaap Tamar werd de straat breeder • het jacht had nu de noodige ruimte om de steile kust der Narborough-eilanden om te varen, en naderde den zuidelijken oever. Zes en dertig uren eindelijk nadat het de straat was ingestoomd, ontdekte men de rots van Pilares op de uiterste punt van Desolations-eiland. Een onmetelijke, opene, fonkelende zee breidde zich voor den steven uit, en terwijl Jacques Paganel haar met een gebaar van geestdrift begroette, voelde hij zich even aangedaan als *erdinand Magellaan zelf was, toen de koelte van de Stille Zuidzee hem op de Trinitad i) tegenwoei. '-$^0 1 Het schip waarop Magellaan zich berond. X. DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. Acht dagen na het omvaren van kaap Pilares, stoomde de Duncan de baai -van Talcahuano binnen, een prachtige inham van twaalf mijlen lang en negen breed. Het was heerlijk weder. Van November tot Maart ziet men in deze streek geen wolkje aan de lucht en waait er onafgebroken een zuidenwind langs deze, dooi de keten der Andes beschutte kust. Op bevel van lord Glenarvan had John Mangles dicht onder den Chiloë-archipel en de tallooze brokstukken van het amerikaansche vasteland gehouden. Het een of ander gestrand voorwerp, gebroken sparren, een door ménschenhanden bewerkt stuk kon voor de Duncan een spoor van de schipbreuk zijn, maar er was mets te zien, en het jacht, zijn weg vervolgende, ankerde inde naven van Talcahuano, twee en veertig dagen nadat het de mistige wateren der Clyde had verlaten. 5 Terstond liet Glenarvan zijn sloep in zee brengen, endoor Paganel gevolgd, stapte hij aan den voet van het paalwerk aan land Van de gelegenheid gebruik makende wilde de geleerde aardrijkskundige zich van de spaansche taal bedienen; maar tot zijn groote verbazing kon nij zich niet door de inboorlingen doen verstaan. , ,Ik heb den klemtoon nog niet,'' zeide hij. „ Kom, ga mede naar het tolkantoor,'' antwoordde lord Glenarvan Door middel van eenige engelsche woorden vereenigd met de Gebarentaal vertelde men hun daar, dat de britsche consul te Concepcion woonde. Het was een rit van een uur. Glenarvan vond gemakkelijk twee vlugge paarden en spoedig waren Paganel en hij binnen de muren dier groote stad, die haar ontstaan had te danken aan den ondernemenden geest van Valdivia, den wakkeren metgezel der Pizarro's Hoezeer was haar oude luister getaand! Dikwijls door de inboorlingen geplunderd, in 1819 in de asch gelegd en verwoest, zoodat de muren nog zwart waren van den rook, reeds door Talcahuano overvleugeld, telde zij nauwelijks acht duizend zielen. De straten veranderden in weilanden onder de trage schreden der inwoners Geen handel werd er meer gedreven, de nijverheid bestond niet meer het doen van zaken was onmogelijk geworden. De luit klonk op ieder balkon; smachtende liederen drongen door de tralievensters en Concepcion, die oude stad van mannen, was een doip van vrouwen en kinderen geworden. F vrouwen Glenarvan had weinig lust om de oorzaken van dat verval op te sporen, hoewel Jacques Paganel het gesprek op dit onderwerp bracht, 68 DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. en zonder een oogenblik te verzuimen begaf hij zich naar de woning van den heer J. R. Bentock, consul van Hare Britsche Majesteit. Deze ontving hem zeer beleefd en na de geschiedenis van kapitein Grant vernomen te hebben, nam hij op zich om langs de geheele kust onderzoek te doen. tgfafgi De vraag of de driemaster Britannia langs de kusten van Chili of Araucanië naar de zeven en dertigste parallel was gestevend, werd ontkennend beantwoord. Noch deze consul noch die der andere natiën had eenig bericht betreffende een voorval van dien aard ontvangen. Glenarvan gaf den moed niet op. Hij kwam te Talcahuano terug, en tijd, moeite noch geld ontziende, zond hij agenten langs de kust uit. Die nasporingen waren te vergeefs. Het nauwkeurigst onderzoek bij de kustbewoners, in het werk gesteld leverde geen uitkomst op. Men moest hieruit besluiten, dat er geen spoor van de schipbreuk der Britannia was overgebleven. w - Nu gaf Glenarvan zijne reisgenooten kennis van den ongelukkigen uitslag zijner pogingen. Mary Grant en haar broeder konden hun droefheid niet verbergen. Het was nu zes dagen na de aankomst der Duncan te Talcahuano. De passagiers waien in de bovenhut bijeen. Lady Helena troostte, niet met woorden,.— want wat zou zij hebben kunnen zeggen? —maardoor haar liefkoozingen de beidekinderen van den kapitein. Jacques Paganel had het document weder in handen genomen, en beschouwde het zoo oplettend alsof hij er nieuwe geheimen aan had willen ontrukken. Dit duurde reeds een uur lang, toen Glenarvan hem aansprak. Paganel! ik. doe een beroep op uwe schranderheid. Hebben wij een verkeerde uitlegging aan dit document gegeven ? Is de zin dezer woorden niet logisch?" Paganel gaf geen antwoord. Hij dacht na. Vergissen wij ons in het vermoedelijk tooneel dezer ramp?"' hernam Glenarvan. ,,Moet zelfs de onoplettendste hier geen Patagonië lezen ?'' Paganel bleef nog altijd zwijgen. jp|j£V"'' , . „Eindelijk," zeide Glenarvan „,pleit het woord Indiaan ook niet voor ons gevoelen ?'' Wel zeker!" antwoordde Mac Nabbs. "En is het dan niet duidelijk, dat de schipbreukelingen, toen zn deze regels schreven, verwachtten gevangen genomen te worden door de Indianen?" • iw£& fciiïi 1 Wacht even, waarde lord!" antwoordde Paganel eindelijk; „al zijn uwe andere gevolgtrekkingen juist, deze laatste is, dunkt mij, niet aannemelijk." RagS'- ... „ „Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg lady Helena, terwijl allen hun blikken op den aardrijkskundige richtten. DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. ÓQ „Ik wil zeggen," antwoordde Paganel met bij zonderen nadruk , ,dat kapitein Grant thans gevangen is bij de Indianen, en wat meer is, Het document laat niet toe om daaraan te twijfelen." „Verklaar u, mijnheer!" zeide miss Grant. „Niets is gemakkelijker, lieve Mary! lees maar op het document zijn gevangen m plaats van zullen gevangen zijn ,en alles is duidelijk ' * „Maar dat is onmogelijk!" riep lord Edward. „Onmogelijk! En waarom, mijn edelen vriend?" vroeg Paganel g'imlachend. „Omdat deze flesch in zee geworpen moet zijn, toen het schip tegen de rotsen verbrijzeld werd. Daaruit volgt noodzakelijk dat de graden lengte en breedte betrekking hebben op de plaats der schipbreuk." . F „Daar is niet het minste bewijs voor," antwoordde Paganel met drift, „en ik zie niet in, waarom de schipbreukelingen, nadat de 7° DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. Indianen hen tot in het binnenland hadden gesleept, geen poging zouden aangewend hebben om door middel van deze flesch de plaats hunner gevangenschap te doen kennen.'' „Heel eenvoudig, waarde Paganel! omdat er, als men een flesch in zee wil werpen, toch een zee moet zijn!" , , ,Of, als er geen zee is," gaf Paganel ten antwoord, , .rivieren, die er in uitloopen!" Dit onverwachte en toch zeer aannemelijke antwoord deed allen van verbazing zwijgen. Het vuur, dat in de oogen zijner toehoorders schitterde, bewees Paganel, dat allen zich aan een nieuwe hoop vastklemden. Lady Helena verbrak het eerst de stilte. , ,Welk een gedachte!'' riep zij uit. „En welk een goede gedachte!" voegde de aardrijkskundige er droogweg bij. , ,Uw gevoelen is dus ?...." vroeg Glenarvan. > ». ;. „Mijn gevoelen is, dat wij de zeven en dertigste parallel moeten opzoeken ter plaatse, waar zij de amerikaansche kust snijdt, en haar, zonder ook maar een halven graad af te wijken, moeten volgen tot het punt, waar zij den Atlantischen Oceaan raakt. Misschien vinden wij in haar richting de schipbreukelingen der Britannia.' -y ,,De kans is gering!" meende de majoor. „Zoo gering als zij is," hernam Paganel, „mogen wij haar toch niét verzuimen. Misschien heb ik gelijk, dat deze flesch door den stroom eener rivier van dit vasteland naar zee is gedreven, en dan kan het niet missen, of wij moeten de gevangenen op het spoor komen. Beziet de kaart van het land maar, vrienden! en ik zal het u overtuigend bewijzen!" Dit zeggende, ontrolde Paganel op de tafel een kaart van Chili en der argentijnsche republiek. , ,Let op," zeide hij, , ,en volgt mij op die wandeling over het amerikaansche vasteland. Wij zullen het smalle kustland Chili overstappen, de Cordillera's de los Andes overklimmen en in de Pampa's afdalen. Hebben die streken gebrek aan stroomen, rivieren of beken ? Neen! Dit is de Rio Negro, dat de Rio Colorado, dat haar bijrivieren, die door de zeven en dertigste parallel worden gesneden en allen hebben kunnen dienen tot vervoer van het document. In het midden van een stam, in de handen van in dorpen wonende Indianen, aan den oever dezer weinig bekende rivieren, in de engten der Siërra's wachten misschien degenen, die ik het recht heb onze vrienden te noemen, op de tusschenkomst van God! Moeten wij hun hoop verijdelen ? Is het niet ons aller plan om door die streken de rechte lijn te volgen, die 'ik thans met den vinger op de kaart aanwijs, en indien ik mij tegen alle verwachting bedrieg, dan blijft het immers toch onze plicht om de zeven en dertigste parallel ten einde toe te volgen, en, wanneer het noodig is met DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL 7.1 haar om de aarde te reizen om de schipbreukelingen terug te v inde n!'' ip'p>?% Deze woorden, met een edelmoedige drift uitgesproken, brachten een diepe aandoening te weeg onder de hoorders van Paganel. Allen stonden op en gaven hem de hand. ,;Ja! vader is daar," riep Robert, die de kaart met zijn blikken verslond. „En waar hij is," antwoordde lord Edward, „zullen wij hem weten terug te vinden, mijn kind! De uitlegging van onzen vriend Paganel is juist, en wij moeten zonder aarzelen den weg volgen, dien hij ons voorschrijft. Of kapitein Grant is in handen van talrijke Indianen, of hij is gevangen bij een zwakken stam. In het laatste getal bevrijden wij hem. In het- andere gaan wij, na zijn toestand onderzocht te hebben, weder naar de oostkust aan boord van de Duncan, naar Buenos-Ayres, en daar zal een afdeeling soldaten onder aanvoering van den majoor Mac Nabbs wel al de Indianen in de argentijnsche republiek terecht zetten!'' „Goed, goed! uwe Edelheid!" antwoordde John Mangles, „en ik voeg er nog bij, dat die tocht over het amerikaansche vasteland zonder gevaar kan volbracht worden." ,,Zonder gevaar en zonder vermoeienis,'' hernam Paganel. ,,Hoevelen hebben hem reeds volbracht, die op verre na zoo goed niet uitgerust waren als wij, en wier moed niet werd staande gehouden door de grootheid der onderneming! Is een zekere Basilio Villarmo niet in 1782 van Carmen naar de Cordillera's gegaan ? Heeft in 1806 een Chiliaan, de alcade (rechter) der provincie Concepcion, don Luiz de la Cruz, uit Antuco niet dezelfde zeven en dertigste parallel gevolgd, en is hij, de Andes overgetrokken zijnde, niet te BuenosAyres aangekomen, na een reis van zeven en veertig dagen ? Hebben eindelijk kolonel Garcia, de heer Alcide d'Orbigny en mijn geëerde ambtgenoot, doctor Martin dé Moussy, dit land niet in alle richtingen doorkruist en voor de wetenschap gedaan, wat wij uit menschlievendheid gaan doen ?'' „Mijnheer, mijnheer!" zeide Mary Grant, wier stem door aandoening verstikt werd, „hoe zullen wij ooit een opoffering vergelden, die u aan zooveel gevaren blootstelt ?" .Gevaren!'' riep Paganel. , ,Wie heeft het woord gevaren uitgesproken?" „Ik althans niet!" antwoordde Robert Grant met een fonkelend oog en een vasten blik. , .Gevaren!'' hernam Paganel, , .bestaan er wel gevaren ? Bovendien wat is de heele zaak ? een reis van ternauwernood drie honderd uren, daar wij in een rechte lijn zullen gaan;'ten reis, die volbracht zal worden onder dezelfde breedte als aJfcf'Hran Spanje, Sicilië en Griekenland op het andere halfrond en btj.gevolg onder een lucht- 72 DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. streek, die ten naastenbij dezelfde is; een reis, die hoogstens een maand zal duren! Het is een wandeling-!" „Mijnheer Paganel!" vroeg nu lady Helena, „denkt gij dan', dat het leven der schipbreukelingen gespaard zal zijn, wanneer zij m de macht der Indianen gevallen zijn?" ,,Wel zeker denk ik dat, mevrouw! Die Indianen zijn geen menschéneters! Verre' vandaar. Een mijner landgenooten, de heer Guinard, dien ik in het genootschap voor de aardrijkskunde heb leeren kénnen, is drie jaren lang gevangen geweest bij de Indianen der pampa's. Hij heeft geleden, hij is zeer slecht behandeld, maar toch heeft hij de beproeving doorstaan. Een Europeaan is een nuttig wezen in die streken; de Indianen kennen zijne waarde, en verplegen hem als een kostbaar dier „Wij moeten dus niet langer aarzelen," zeide Glenarvan, „wij moeten vertrekken en wel zonder uitstel. Welken weg moeten wij nemen ?".' \ ' „Een gemakkelijken en aangenamen weg," antwoordde Paganel. „Wat bergen in het begin, dan een zachte glooiing op de oostelijke helling der Andes, en eindelijk een effene, grasrijke, zandige vlakte, een ware tuin." .: „Laat mij de kaart eens zien," zeide de majoor. „Hier is zij, waarde Mac Nabbs! Ons uitgangspunt is de zeven en dertigste parallel op de chilische kust tusschen kaap Rumena en de baai van Carnero. -Na de hoofdstad van Araucanië bezocht te hebben, trekken wij door den bergpas van Aituco over de Cordillera's en laten de vulkaan ten zuiden van ons liggen; daarna dalen wij de zachte hellingen der bergen af, trekken de Neuqeum en de Rio Colorado over, en bereiken zoo de pampa's, het Zoutmeer, de rivier Guamini en de siërra (gebergte) Tapelquen. Daar zijn de grenzen der provincie Buenos-Ayres. Wij trekken ze over, beklimmen de siërra Tandü,, en zetten onze nasporingen voort tot aan kaap Medano, aan de kusten van den Atlantischen Oceaan." Terwijl hij sprak'en het plan van de onderneming ontvouwde, nam Paganel niet eens de moeite om naar de kaart, die voor hem lag, te gaan zien. Hij had het ook niet noodig. Grondig bekend met de werken van Frésier , Molina, Humboldt, Miers en d'Orbigny, en met een ijzervast geheugen begaafd, vergiste noch verwonderde hij zich ooit .Na die aardrijkskundige naamlijst opgenoemd te hebben, voegde hij er bij : „Gij ziet het, mijne vrienden! het is een rechte weg. In dertig dagen hebben wij hem,afgelegd, en wij zullen nog vóór de Duncan op de oostkust zijn, ais de tegenwind haar vaart maar een weinig belemmert." „Dan moet de D^can Msschen kaap Corrienties en kaap St. Antonius blijven kruipn.;?" Jeide Mangles. DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. j. Tom Austin, Wilson en Mulrady. Biz. 74, • Juist." ,,En waar zult gij de noodige personen voor zulk een onderneming vandaan halen ?' * vroeg lord Edward. 74 DE ZEVEN EN- DERTIGSTE PARALLEL. Niets is gemakkelijker dan dat. Het is ons alleen te doen om onderzoek te doen naar den toestand van kapitein Grant en met om geweerschoten met de Indianen te wisselen. Ik geloot, dat lom Glenarvan, ons natuurlijk opperhoofd, de majoor, die zijn plaat, aan niemand zal willen afstaan, uw dienaar, Jacques Paganel. . . . ,,En ik!" riep de jonge Grant. Robert! Robert!" zeide Mary Grant. *-'V' En waarom niet?" antwoordde Paganel. „De jeugd wordt door reizen gevormd . Wij met ons vieren dus en drié man van de JJun- Can,ï)ènkt uwë Edelheid niet aan mij?'.' zeide John Mangles zich tot zijn heer wendende. .... Waarde John!" antwoordde Glenarvan, ,,wij laten de dames aan boord, dat is te zeggen het liefste, wat wij op aarde hebben! Wie zou voor haar waken, als de verknochte kapitein der Duncan het niet deed?" , , TT „ , „Mogen wij u dan niet vergezellen?" vroeg lady Helena met tranen in de oogen. ]ÊkÉ*M . , * ... .Lieve Helena!'' antwoordde Glenarvan, , ,wij moeten met buitengewonen spoed reizen; onze scheiding zal van korten duur zijn, Ja, mijn vriend! ik begrijp u," antwoordde lady Helena; ga dan en moge uw onderneming met een gewenschten uitslag bekroond worden!" „Bovendien is het geen reis," zeide Paganel. ,,Niet ? wat is het dan ?'' vroeg lady Helena. '•Jjlv' . , 1 Een doortocht, anders niet..Wij zullen doortrekken ziedaar alles, gelijk de brave man op aarde, zooveel goed doende als m onze macht staaf. Transire benafaciendo, is onze leus. Dit gezegde' van Paganel maakte een einde aan de redetwist, als men een gesprek zoo mag noemen, waarin allen van dezelfde meening waren. Dienzelfden dag nog maakte men een begin met de toebereidselen. Men besloot den tocht geheim te houden om de Indianen niet wakker te maken . . , Het vertrek werd op den i4den October bepaald. Toen het er op aankwam om de matrozen te kiezen, die bestemd waren om mede te gaan, boden allen hun diensten aan, en Glenarvan was verlegen m, zijn keus. Hij besloot dus zijn toevlucht te nemen tot het lot om zulken wakkeren mannen geen verdriet aan te doen. Zoo gebeurde het ook, en de eerste stuurman, Tom Austin, Wilson, een stevige klant, en Mulrady, die Tom Sayers i) zeiyen wel tot een baspartij had durven uitdagen, hadden geene reden om over het lot te klagen. 1) Een vermaard Londen«eh boksei DE ZEVEN EN DERTIGSTE PARALLEL. 75 Lord Edward had een buitengewonen spoed met zijn toebereidselen gemaakt. Hij wilde op den bepaalden dag gereed zijn, en was het ook. John Mangles wedijverde met hem om kolen in te nemen, ten einde oogenblikkelijk zee te kunnen kiezen. Hij wilde vóór de reizigers de Argentijnsche kust bereiken. Daaruit ontstond een ware wedstrijd tusschen, Glenarvan en den jongen kapitein, die voor allen voordeelig was. Inderdaad was op den i4den October op het bepaalde uur alles gereed. Toen het oogenblik van het vertrek gekomen was, kwamen al de passagiers van het jacht in de groote kajuit bijeen. De Duncan was gereed om uit te loopen en de bladen van haar schroef brachten reeds het heldere water van Talcahuano in een golvende beweging. Glenarvan, Paganel, Mac Nabbs, Robert Grant, Tom Austin, Wilson en Mulrady, met karabijnen en revolvers Colt gewapend, maakten zich gereed om van boord te gaan. Gidsen en muilezels wachtten hen aan het staketsel. „Het is tijd!" zeide lord Edward eindelijk. ,,Ga dan, mijn vriend!" antwoordde lady Helena, die haar aandoening trachtte te bedwingen. Lord Glenarvan drukte haar aan zijn hart, terwijl Robert Mary Grant omhelsde. ,,En nu, waarde reisgenooten!" zeide Jacques Paganel, „nog een handdruk, waaraan wij genoeg hebben tot aan de kusten van den Atlantischen Oceaan!" Het was wel wat veel gevraagd, maar de omarmingen, die nu volgden waren vurig, genoeg om de wenschen van den waardigen geleerde te vervullen. Men begaf zich weder naar het dek, en de zeven reizigers verlieten de Duncan. Weldra bereikten zij de kade, die het jacht al manoevreerende op een halve kabellengte naderde. Op de kampanje staande, riep lady Helena nog eens: „Mijne vrienden! God sta u bij!" , ,En Hij zal ons bijstaan, mevrouw!'' antwoordde Jacques Paganel; „want, gij moogt het vrij gelooven, wij zullen ons helpen." „Vooruit!" riep John Mangles den machinist toe. „Voorwaarts!" antwoordde lord Glenarvan. En op hetzelfde oogenblik dat de reizigers, hun rijdier den teugel vierende, zich langs den oever verwijderden, stoomde de Duncan onder de werking harer schroef, met volle kracht den oceaan op. XI. TOCHT DOOR CHILI. De inlanders die lord Glenarvan had bijeengebracht, bestonden, uit drie mannen en een kind. De aanvoerder der muilezeldrijvers was een Engelschman, die zich reeds vóór twintig jaar in dit land had gevestigd. Hij maakte een beroep van het verhuren van muilezels aan de reizigers , die hij over de verschillende wegen der Cordillera's geleidde. Vervolgens bezorgde hij hun een , .baqueanó," een Argentijnschen gids, die met den weg door de pampa's goed bekend was. Deze Engelschman had in het gezelschap van muilezels en Indianen zijn moedertaal nog niet verleerd, en kon nog met de reizigers spreken. Dit was voor Glenarvan een groot gemak, daar hij nu zijn verlangen kon te kennen geven en zijn bevelen doen uitvoeren. Hij meende de gelegenheid niet te mogen laten voorbijgaan, vooral omdat Jacques Paganel zich nog niet verstaanbaar kpn uitdiukken. Die aanvoerder der muilezeldrijvers, die ,,catapaz," zooals hij m de landtaal genoemd wordt, had twee inlanders te voet en een twaalfjarig kind medegenomen. De inlanders waakten voor de muilezels, die de bagage droegen, en het kind geleidde de ,,madrina/' een kleine merrie, die met belletjes en een klokje behangen, vooruit ging en door tien muilezels gevolgd werd. Zeven hunner waren voor de reizigers, een voor den catapaz; de beide anderen droegen de levensmiddelen- en eenige stukken stof, die dienen moesten om de medewerking van de kaziken (hoofden der vrije volksstammen in Amerika) der vlakte te verwerven. De inlanders gingen als naar gewoonte te voet. Deze tocht door Zuid-Amerika scheen dus ten opzichte van de veiligheid en den spoed niets te wenschen. over te zullen laten. Een tocht over de keten der Andes is geenszins een gewone reis. Men kan hem niet ondernemen zonder die sterke muilezels, waarvan het Argentijnsche ras het meest gezocht is. Die uitmuntende dieren hebben, in dat land een ontwikkeling gerkregen, verre boven die van het oorspronkelijk ras. Zij zijn niet keurig op hun voedsel. Zij drinken maar eens per dag, leggen gemakkelijk tien mijlen in acht uren af, en dragen zonder zich te verzetten een last van veertien arroba's. (Een arroba is gelijk aan n1/, kilogram). Op den geheelen weg van den éénen. Oceaan tot den anderen treft men geen enkele herberg aan. Men eet gedroogd vleesch.rijst met spaansche peper, en het wild, dat zich onderweg wel wil TOCHT DOOR CHILI. 77 laten doodschieten. Men drinkt op de bergen het water van de bergstroomen, in de vlakte dat der beken, met eenige droppels rum er door, waarvan ieder eenigen voorraad bij zich draagt in een ossehoren, ,,chiffle" genoemd. Vooral, moet men waken tegen het rmsbrmk van geestrijke dranken, die schadelijk zijn in een land waarin het zenuwgestel van den mensch bijzonder overspannen is Het bedetegoed bestaat alleen uit den inlandschen zadel recado" genoemd. Die zadel is gemaakt van ,,pelions'," schapenhuiden die aan de eene zijde gelooid en aan de andere met wol bekleed zijn alles bijeengehouden door breede en met borduursel overladen riemen. Heeft de reiziger zich in die warme dekens gerold *lan trotseert hij ongestraft de vochtige nachten en slaapt heerlijk. ' Als iemand, die weet wat reizen is en zich naar de gebruiken der verschillende landen weet te schikken, had Glenarvan voor zich en zijn gezelschap de chilische kleederdracht aangenomen. Paganél en Robert, twee kinderen-, een groot en een klein kind. — waren buiten zich zeiven van vreugde, toen zij hun hoofd door den nationalen ,,poncho" staken, een groote wollen zak of mantel met een gat m het midden, en hun beenen in lederen laarzen, gemaakt van den achterpoot van een jong paard. Hun rijk getuigde muilezel leverde ook een schoon gezicht op, met het arabische bit in 7« TOCHT DOOR CHILI. den bek met den langen teugel van gevlochten leder, die tot zweep diende met zijn hoofdstel, dat met metalen sieraden pronkte, en met de alforja's," dubbele linnen zakken van schitterende kleur, die levénsmiddelen voor éen dag bevatten. Tengevolge van zijn verstrooidheid scheelde het weinig of Paganel kreeg drie of vier schoppen van zijn voortreffelijk rijdier, toen hij er op wilde gaan zitten. Toen hij eindelijk stevig in den zadel zat, met zijn onafsch«delijken kijker aan een riem bij zich en met de voeten in de stijgbeugels vertrouwde hij zich toe aan de schranderheid van zijn dier, en had geen reden om daarover spijt te gevoelen. De jonge Robert toonde van den beginne af grooten aanleg om een uitmuntend ruiter te worden. .. , De stoet zette zich in beweging. Het was prachtig weder, de lucht volkomen helder, en de dampkring door den zeewind genoegzaam afgekoeld in weerwil van de zonnehitte. De kleine troep volgde met snellen tred de bochtige oevers der baai van Ta cahuano, ten einde dertig mijlen zuidelijker het uiteinde der parallel te bereiken Dien eersten dag trok men haastig tusschen het riet van uitgedroogde voormalige moerassen heen, maar men sprak weinig. De afscheidsgroeten hadden een diepen indruk achtergelaten m het gemoed der reizigers. Zij konden nog den rook der Duncan zien, die reeds bijna uit het gezicht was. Allen zwegen, behalve Paganel; die leergierige aardrijkskundige deed zich zeiven vragen in het spaansch, en beantwoordde ze in dezelfde taal Ook de gids was vrij stil van aard, en zijn beroep had geen babbelaar van hem gemaakt. Hij sprak nauwelijks tot de inlanders. Als menschen van het vak verstonden dezen hun werk zeer goed. Als een muildier staan bleef, zetten zij het aan met een keelgeluid en als dit niet hielp met een fermen steen, die met vaste hand geworpen zijn koppigheid wel over.won. Raakte er een riem los of brak er een teugel, dan trok de inlander zijn mantel uit en wikkelde den kop van het dier er in, dat, zoodra het ongemak hersteld was, terstond weder voortging. De muilezeldrijvers zijn gewoon om ten acht ure, na het ontbijt, te vertrekken en tot des namiddags vier uur door te rijden waarna zij hun nachtverblijf in gereedheid brengen .Edward Glenarvan hield zich aan dit gebruik. Toen de .gids het sein gaf om te rusten, kwamen de reizigers juist aan de stad Arauco, liggende aan de zuidpunt der baai, zonder dat zij van den schuimenden kant der zee afgeweken waren. Van hier zouden zij een twintigtal mijlen westwaarts hebben moeten gaan tot aan de baai Carnere, om er het uiteinde van den zeven en dertigsten graad te vinden. Maar de agenten van Glenarvan hadden dit gedeelte der kust reeds doorzocht, zonder eenig spoor van de schipbreuk aan te taffen. Een nieuw onderzoek was dus onnoodig, en men besloot de stad TOCHT DOOR CHILI. 79 Arauco tot uitgangspunt te nemen. Vandaar zou men in een zuivere lijn oostwaarts opgaan. Het kleine gezelschap trok de stad binnen om er den nacht door te brengen, en strekte zich op de binnenplaats eener herberg in de 'open lucht neder, daar deze, wat gemakkelijke inrichting betreft, nog in een allerellendigsten toestand verkeerde. Arauco is de hoofdstad van Araucanië, een staat, honderd vijftig mijlen lang en dertig breed, bewoond door de Molouchen, die oudste zonen van het chilische ras, door den dichter Ercilla bezongen. Het is een fier en forsch ras, het eenige in de beide Amerika's dat nooit door vreemden overheerscht is. Heeft Arauco ook al vroeger aan de Spanjaarden behoord, zoo onderwierpen de inwoners zich toch niet; zij verzetten zich toen, zooals zij zich nu nog verzetten tegen de ondernemingen van Chili, en hun vrije vlag, — een witte ster op een azuren veld, — wappert nog van den top van den versterkten heuvel, die de stad beschermt. Terwijl het avondeten gereed werd gemaakt, gingen Glenarvan, Paganel en de gids een wandeling doen tusschen de met riet bedekte huizen. Behalve een kerk en de overblijfselen van êen franciscaner klooster, leverde Arauco niets bezienswaardigs op. Glenarvan trachtte eenige inlichtingen te verkrijgen, maar tevergeefs. Paganel was wanhopend, omdat hij zich niet door de inwoners kon doen verstaan; maar, daar deze het araucanisch spreken, — een bijzondere taal, die tot aan de straat van Magellaan gesproken wordt, had Paganel evenveel aan het spaansch als aan het hebreeuwsch. Hij hield dus zijn oogen bezig in plaats van zijn ooren, en vermaakte zich als echt geleerde, met de beschouwing van het melouchsche ras, dat hij ontmoette. De mannen hadden een rijzige gestalte, een plat gezicht, een koperkleurige huid, een baardelooze kin ' een schuwen blik en een breed hoofd, dat met lang zwart haar was bedekt. Zij schenen verzot op die bijzondere soort van lediggang van krijgslieden, die in vredestijd niet weten, wat zij doen zullen Hunne vrouwen, die er ongelukkig doch moedig uitzagen, hielden zich bezig met het zware huiswerk, verzorgden de paarden, maakten de wapens schoon, bebouwden het land, gingen voor haar heeren op de jacht, en vonden toch nog tijd om die donkerblauwe mantels te maken, waaraan zij twee jaren besteden, en die minstens honderd dollars i/ kosten. Kortom, die Melouchen zijn een vrij onbeduidend volk, met tamelijk ruwe zeden. Zij hebben bijna alle menschelijke ondeugden en maar eene deugd, liefde voor de onafhankelijkheid I) Twee honderd vijftig gulden TOCHT DOOR CHILI. ,,Echte Spartanen," herhaalde Paganel, toen hij na geëindigde wandeling aan het avondmaal deel kwam nemen. De waardige geleerde overdreef, en men begreep hem nog minder, toen hij er bijvoegde, dat, daar hij een Franschman was, zijn hart sterk klopte bij zijn bezoek aan de stad Arauco. Toen de majoor hem naar de reden van die onverwachte , .hartklopping" vroeg, antwoordde hij, dat zijn aandoening zeer natuurlijk was, omdat een zijner landgenooten voorheen op den troon van Auracame had gezeten De majoor verzocht hem zoo goed te zijn om den naam van dien vorst te noemen. Jacques Paganel noemde trotsch den braven De Tonneins, een uitstekend man, vroeger procureur te Périgueux, wiens baard wat al te zwaar was, en die ondergaan had wat de onttroonde koningen zoo gaarne , ,de ondankbaarheid hunner onderdanen" noemen. Toen de majoor even glimlachte bij de gedachte, dat een gewezen procureur van den troon was gejaagd, antwoordde Paganel zeer ernstig, dat het voor een procureur misschien gemakkelijker was om een goed koning te zijn, dan voor een koning om een goed procureur te worden. Op dat gezegde barstten allen in lachen uit, en dronken teugen ,,chicai) op de gezondheid van Orellie-Antoine I, ex-koning van Araucanie. In hun mantels gewikkeld vielen de reizigers eenige minuten daarna in een ge rusten slaap. -V , ' Des anderen daags ten acht ure ging de kleine troep, met de merrie in de voor- en de inlanders in de achterhoede, oostwaarts op weg naar de zeven en dertigste parallel. Hij trok nu door het vruchtbare gebied van Araucanië, rijk aan wijngaarden en kudden. Maar gaandeweg werd de streek woester. Ter nauwernood trof men, mijlen van elkander verwijderd, een hut van ,.rastreadores aan, indiaansche paardentemmers, die in geheel Amerika beroemd zijn. Soms ook een verlaten posthuis, dat tot schuilplaats diende voor den zwervenden bewoner der vlakte. Op dezen dag versperden twee rivieren, de Rio de Raque en de Rio de Tubal, den weg voor de reizigers. Maar de gids ontdekte een doorwaadbare plaats, welke hen aan de overzijde bracht. Aan den gezichteinder vertoonde zich de keten der Andes, wier kruinen naar het noorden oprezen en wier pieken in aantal toenamen. Het waren nog maar de onderste . wervels van de ontzaglijke ruggegraat, waarop het geheele gebeente der Nieuwe Wereld rust. ; ^ Des namiddags ten vijf ure hield men, na een tocht van vijf en dertig mijlen, in het open veld stil onder een boschje van reusachtige myrteboomen. De muilezels werden onttoomd en gingen in vrijheid grazen in het dichte gras der weide. De knapzakken I) Brandewijn van gegiste turksche tarwe. TOCHT DOOR CHILI. . ;g-_ Het overtrekken der Rio Tubal. Blz. 80. leverden de gewone hoeveelheden vleesch en rijst. De schapeneden werden op den grond gelegd en dienden tot dekens, de zadels 0t iaisseris' en allen vonden op deze zonderlinge bedden een ver- Zuid-Amerika g. ." TOCHT DOOR CHILI SlSS^^ de inlanders en de gids ieder op hun beurt ^"net wÏÏer zoo gunstig bleef, daar alle goed gezond waren, daar eindelijk die reis onder zulke voorteekens begonnen werd, moest men er gebrmk van rnaken en voortgaan, evenals een speler ,,die op zyn dreef komt Dat was aller gevoelen. Den volgenden dag reisde men stevig _aoo zonder ongelukken de snelstroomende Bell over, en toe,l zi zich des avonds aan de oevers der Rio Biobio, die spaansch Chili van onafhlnkeliik Chili scheidt, legerden, kon Glenarvan nogmaals bekkenen da"zij weder vijf en dertig mijlen hadden afgelegd. Het knd was nL veranderd' Het was nog altijd vruchtbaar en rijk aan narcisleliën, boogvormige vioolplanten, l^,^1^^ dalen gemeene doornappels en cactussen met goudgele bloe™e • Eenige dieren, onder anderen de katpardel, hielden zich schui lm de i,^ ^..iken Een reiger, een eenzame moerasuil, lijsteis en znvc i^^^S^ van den valk vluchtten waren de eenige vertegeuwoordigers der vogelsoorten. Maar ->£££XS ™ weinig, ter nauwernood eenige „guasso s , ba^dk^ zij tot Indianen en Europeanen, die voortrenden op Pa^'^kté Jvoet bloedens toe de reusachtige sporen gaven waarvan hun voorzien was, en die als schaduwen voorbij ^en ^en kon o weg met niemand spreken, en dus ook geen ^J^^L^ Glenarvan schikte zich er in. Hij zeide bij zich zelf dat kaPi Grant, door Indianen gevangen genomen zijnde, door nen o Andes-keten moest medegesleept zijn. , , _lve de na- In de pampa's, en niet aan deze zijde, konden derhalve cle na sporingenP totPeenige uitkomst leiden. Er zat dus niets anders op tot groot verdriet van zijn muildier. Er was zelfs een strenge g roeping van lord Glenarvan noodig om den knaap op zijn post in het voorkomen van het land, hefrijzen van den bodem was het voorteeken v^ ^^okte^Ssku^ J« was het grappig om te zien, hoe driftig luj werd. Fen beek; die geen naam heeft! zeide hij, , ,net is aisoi ei g burglnjS: stand ifl zij bestaat niet in het oog dei aardrijkskundige wet.'' voorteekens Degonnen tou, uw*» —. - o tw was voortgaan, evenals een speler ,,die op zijn dreef komt - Dat was aller gevoelen. Den volgenden dag reisde men stevig _aoo zonder ongelukken de snelstroomende Bell over, en toenl zizich des avond! aan de oevers der Rio Biobio die spaanschvan TOCHT DOOR CHILI. g3 doSJn* w.1? T gfn b6ZWaar in om aie-onbenoemde . ,Ma», ma,kt gtj vorderingen ?'■ vroeg hem Glenarvan W?' ïZE^SS&P'l»-* " — --«.I «aar ■ pm^^mmÉSMM om vvanneer üdward Glenarvan den gids over een of anrW nttiZ derheid van het land ondervroeg * antwoordde znn beerde r.T SnsÏÏarT ^ ** ^ ^ « ^ ^ ^ oofgS^S töfnuto?611 dtg,kWam tSgen twee uur aan den weg die den tot nu toe gevolgden sneed. Glenarvan vroeg natuurliik Aaar den Hetere11 natUUrIf °°k WaS het P—gel! die antwoordde ..Het is de weg van Yumbel naar los Angele- " Glenarvan zag den gids aan. ' .Juist!" antwoordde deze. Zrï hpKT°lgfnS ?aar den ^rdrijkskundige wendende zeide hii ■ .-Gij hebt zeker dit land reeds doorreisd ?•' J ■ , ,Dat zou ik denken!'' antwoordde Paganel zeer ernstig o.Op een muilezel?" ™' „Neen! in mijn armstoel," " > *"ï^r^Ste5- *• ~' * —■ XII. TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. De tocht door Chili had tot nog toe geen noemenswaardig beswaar opgeleverd. Maar nu kwamen de hindernissen en bezwaren, aan een tocht door het gebergte onvermijdelijk verbonden, allen tegelijk. Nu zou de worsteling met den tegenstand der natuur eerst recht beginnen. Vóór het vertrek moest een vraag van gewicht opgelost worden. Langs welken pas kon men over de keten der Andes komen, zonder van den aangenomen weg af te wijken? De gids, hierovei ondervraagd zijnde, antwoordde: , ,Ik ken maar twee bruikbare wegen in dit gedeelte der Cordil- ,,Den weg van Arica zonder twijfel," zeide Paganel, ,,die door Valdivia Mendoza ontdekt is." „Juist," , ,En dien van Villarica, ten zuiden van den Nevado van dien naam. „Juist." , ,Die beide wegen, mijn vriend! hebben maar éen gebrek, namelijk dat zij voor ons te noordelijk of te zuidelijk zijn ?" „Zoudt gij misschien een anderen pas willen voorstellen?" vroeg de majoor. ji.ii- „Ja!" antwoordde Paganel, „den pas van Antuco, op de helling van den vulkaan gelegen op zeven en dertig graden dertig minuten, dat is maar een halve graad bezijden onzen weg. Hij is slechts duizend vademen hoog en door Zamudio de Cruz ontdekt." „Goed!" zeide Glenarvan, „maar kent onze gids dien pas van Antuco?" „Ja, mylord! ik heb hem bereisd, en zoo ik hem niet voorstelde, dan is 'het alleen, omdat het op zijn hoogst een weg is voor het vee, die alleen door de indiaansche herders van de oostelijke helling gebruikt wordt." , /Welnu, mijn vriend!" antwoordde Glenarvan, „waar de kudden me'r'riën, schapen en ossen der Pehuenchen over kunnen, kunnen wij ook over. En daar wij op dien weg in de rechte lijn blijven, stem ik voor den pas van Antuco." ■ Het sein tot vertrek werd aanstonds gegeven, en men drong in het dal van Lajas, tusschen groote massa's gekristalliseerde kalk. Men steeg langs een bijna onmerkbare helling. Tegen elf ure moest men de oevers van een klein meer omrijden, een door de TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. 85 natuur gevormden vergaderbak en het schilderachtig vereenigings7 punt van al de riviertjes uit den omtrek; zij vielen er murmelend in en vermengden hun rustig kristalhelder water. Boven het meer strekten zich groote „llano's" uit, hooge grasvlakten, waarop de kudden der Indianen weidden. Vervolgens stiet men op een moeras, dat zuid en noord liep, en dat men, geholpen door het instinct der muilezels, gelukkig doorwaadde. Ten een ure, kwam men bij het fort Ballenare, op een hooge Trots gelegen, er voorbij. De hellingen werden reeds steil en steenachtig, en de steentjes, die de hoender muildieren losmaakte, rolden onder hun pooien weg en vormden gedruisch makende steenvallen. Tegen drie uur zag men weder andere schilderachtige puinhoopen van een fort, dat bij den opstand van 1770 verwoest was , ,De bergen zijn zeker nog niet voldoende om de menschen te scheiden," zeide Paganel, ,,dat men ze nog versterkt heeft!" Van dit punt af werd de weg moeielijk, zelfs gevaarlijk, de hellingen werden hoe langer hoe steiler, de bergwanden naderden elk- 86 TWAALF' DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. ander hoe langer hoe meer, de afgronden werden verschrikkelijk diep. De muilezels gingen voorzichtig voort met den neus op den grond om den weg te beruiken. Men reed achter elkander. Bij een onverwachte kromming van het pad verdween de merrie, en dan richtte de kleine karavaan zich naar het verwijderde geklingel van het klokje. Dikwijls gebeurde het ook door de grillige kronkelingen van den weg, dat de reizigers in twee evenwijdige lijnen voorttrokken en dat de gids met de inlanders kon spreken, terwijl een kloof, die nauwelijks twee vademen breed maar wel twee honderd diep was, een onoverkomelijken afgrond tusschen hen vormde. Het gras bedekte nog hier en daar wel den steenachtigen bodem, maar de strijd tusschen het delfstoffen- en het plantenrijk was reeds duidelijk zichtbaar. De nabijheid van den vulkaan Antuco was reeds merkbaar aan eenige strepen ijzerkleurige lava, bedekt met gele naaldvormige kristallen. De opeengestapelde en overhellende rotsen bleven staan tegen de wetten van het evenwicht in. Het was duidelijk, dat de aardbevingen haar volkomen licht konden veranderen, en een enkele blik op die wankele spitsen, die scheve koepels, die ronde bergtoppen, was voldoende om het besluit te wettigen, dat voor die bergachtige streek het uur nog niet geslagen was om onder haar eigene zwaarte te bezwijken. In deze omstandigheden werd het moeielijk om den weg te herkennen. De bijna onafgebrokene schudding van het berggevaarte doet menigmaal het spoor verdwijnen, en de herkenningsteekens blijven niet op dezelfde plaats. De gids aarzelde dan ook; hij hield stil; hij zag in het rond; hij onderzocht de gedaante der rotsen; hij zocht op den weeken steen snaar voetstappen van Indianen. Het was geheel onmogelijk om zich te oriënteeren. 'Lord Edward volgde zijn gids op den voet; hij begreep en gevoelde , dat diens verlegenheid in dezelfde mate toenam als de moeielijkheden van den weg; hij durfde hem niets vragen en dacht, misschien niet zonder grond, dat het met de muilezeldrijvers evenzoo gelegen is als met de muilezels, en dat het beter is om daarop te vertrouwen. Nog een uur lang dwaalde de gids om zoo te zeggen op goed geluk af rond, maar kwam toch hoe langer hoe hooger op den berg. Eindelijk was hij verplicht om te blijven staan. Men was op den bodem eener enge vallei; van een dier nauwe engten, welke de Indianen ,,quebrada's" noemen. Een loodrechte muur van porfier sloot ér den uitgang van. Na te vergeefs een doortocht gezocht te hebben, steeg de gids af, sloeg de armen over elkander en wachtte. Glenarvan kwam bij hem. ,/Zijt gij verdwaald?" vroeg hij. ,,Neen, mylord!" antwoordde de gids. , ,Maar wij zijn toch niet in den pas van Antuco ?'' TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. 87 ,,Wij zijn er wel in." , .Vergist gij u niet ?'' ,,Ik vergis mij niet. Ziedaar de overblijfselen van een vuur, dat de Indianen hebben aangelegd, en ziedaar de sporen door de kudden merriën eri schapen achtergelaten." , ,Dan heeft men dezen weg toch begaan h'' ,,Ja, maar men zal hem niet meer begaan. De laatste aardbeving heeft hem onbruikbaar gemaakt.'' ,,Vooi de muilezels," antwoordde de majoor; „maar niet voor de menschen.'' , ,Dat moet gij weten,'' antwoordde de gids; , ,ik heb gedaan, wat ik kon. Ik ben bereid om met mijn muilezels terug te keeren, als gij het verlangt, en om de andere wegen der Cordillera's op te zoeken .'' , ,En dat zal een oponthoud zijn ?...." „Van minstens drie dagen." PlWlpP Zonder een woord te spreken luisterde Glenarvan naar de ge• zegden van den gids. Deze was ontegenzeggelijk getrouw aan de gemaakte afspraak. Zijn muilezels konden niet verder. Toen echter het voörstel gedaan werd om terug te keeren, wendde Glenarvan zich naar zijn metgezellen en.-sprak: , ,Wilt gij trots alle gevaren verder gaan ?'' „Wij willen u volgen!" antwoordde Tom Austin. „En u zelfs voorgaan!" voegde Paganel er bij. „En wat is ook wel bezien de geheele zaak ? Niets anders dan het beklimmen eener bergketen, welker andere helling veel lichter af te dalen is! Als wij zoo ver zijn, zullen wij de Argentijnsche gidsen vinden, die ons den weg door de pampa's zullen wijzen, en vlugge paarden die gewoon zijn om door de vlakte te rennen. Voorwaarts dus en zonder aarzelen!'' „Voorwaarts!" riepen de reisgenooten van Glenarvan. , ,Gaat gij niet met ons mede ?'' v:oeg deze aan den gids. „Ik ben een muilezeldrijver," antwoordde deze. ,,Zooals gij wilt.'' „Wij kunnen hem wel missen," zeide Paganel; „aan gene zijde van dezen muur zullen wij de paden van Antuco terugvinden, en ik maak mij sterk om u even goed aan den voet van den berg te brengen als de beste gids der Cordillera's." Glenarvan rekende dus af met den gids, en zond hem weg met de inlanders en de muilezels. De wapenen, de werktuigen en eenige levensmiddelen werden onder de zeven reizigers verdeeld. Met algemeene stemmen besloot men de beklimming terstond te hervatten, en zoo noodig een gedeelte van den nacht door te reizen. Ter linkerzijde van de helling'kronkelde zich een steil voetpad, dat de muildieren niet hadden kunnen beklimmen. De bezwaren waren 88 TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE . talrijk; maar na een paar vermoeiende uren en veel omwegen, waien Glenarvan en zijne reisgenooten weder in den pas van Antuco. Nu bevonden zij zich in dat gedeelte , der eigenlijke Andes, dat niet ver ligt van de hoogste kam der Cordillera's; maar er was geen schijn noch schaduw meer te vinden van een gebaand pad of een herkenbaren pas. De geheele omtrek was tijdens de laatste aardbevingen het onderste boven gekeerd, en men moest de bergruggen hoe langer hoe hooger bestijgen. Paganel was zeer teleurgesteld, nu hij den weg niet vrij vond, en rekende op zware vermoeienissen, als zij den top der Andes moesten beklimmen; want hun gemiddelde hoogte bedraagt van elf tot twaalf duizend zes honderd voeten. Het was zeer gelukkig, dat het weder bedaard, de lucht helder en het jaargetijde gunstig was; maar in den winter, van Mei tot October, zou zulk een beklimming onuitvoerbaar geweest zijn; de snerpende koude doet de reizigers weldra omkomen, en wie zij spaart, ontsnapt toch niet aan de hevigheid der „temporales," een soort van orkanen, aan deze streken eigen, en die de afgronden der Cordillera's jaarlijks met lijken vullen. Men klom den geheelen nacht door; men moest zich met de handen vasthouden om de bijna ongenaakbare bergvlakte te beklauteren ; men sprong over breede en diepe kloven; in plaats van met touwen heesch men elkander met de handen op, en de schouders dienden tot ladders; die onverschrokkenen geleken op een troep paljassen, die zich aan al de dwaasheden der icarische spelen overgaven. Duizendmaal hadden nu Mulrady gelegenheid om zijn kracht, en Wilson, om zijn vlugheid ten toon te spreiden. Die beide dappere Schotten overtroffen zich ze lven; menigmaal zou de kleine troep, zonder hun opoffering en hun moed, den tocht hebben moeten staken. Glenarvan verloor den jongen Robert niet uit het oog; die door zijn jeugd en zijn levendigheid vaak tot onbezonnenheid oversloeg. Paganel ging met echt fransche woede voort. Wat den majoor betreft, deze bewoog zich slechts zooveel als noodig was, niet meer, maar ook niet minder, en zijn stijgende beweging was zoo goed als onmerkbaar. Bespeurde hij, dat hij reeds verscheidene uren achtereen aan het klimmen was ? dat is niet zeker. Misschien verbeeldde hij zich wel, dat hij daalde. Des morgens ten vijf ure bewees de waarneming van den barometerstand, dat de reizigers een hoogte van zeven duizend vijfhonderd voeten bereikt hadden. Zij waren nu op de voorliggende bergvlakken, de uiterste grens van den boomgroei. Er huppelden eenige dieren rond, die een jager gelukkig of rijk zouden gemaakt hebben; die vlugge dieren wisten het wel, want zij vluchtten, zoodra zij van verre menschen zagen naderen. Het was het lama, een kostbaar dier in het gebergte, dat het schaap, het rund en het paard vervangt, en leeft, waar het muildier niet leven kan. Het TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. 89 De reizigers hadden een hoogte van 7500 voet bereikt. Blz. 88. was de chinchilla, een zachtzinnig en vreesachtig knaagdiertje, rijk aan bont, dat het midden houdt tusschen den haas en den springhaas en wien zijn achterpooten het voorkomen van een kangoeroe 90 TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE geven. Een alleraardigst gezicht levert dit vlugge diertje op, wanneer het evenals een eekhoorntje over de toppen der boomen loopt. ,,Het is nog geen vogel," zeide Paganel; „maar het is toch geen viervoetig dier meer.'' En toch waren die dieren nog geenszins de laatste bewoners van het gebergte. Ter hoogte van negen duizend voeten, op de grens, der eeuwige sneeuw, leefden nog onvergelijkelijk schoone herkauwende dieren gezellig bijeen; de alpaca met zijn lang en zijdeachtig haar, ook die soort van geiten zonder horens, sierlijke en fiere dieren met fijne wol, die de natuurkundigen vicunna's noemen. Maar men behoefde er niet aan te denken om ze te naderen, ter nauwernood lieten ze zich even zien; ze vloden ijlings weg en gleden zonder geraas over het schitterend witte tapijt. Op deze hoogte was het voorkomen der streek geheel veranderd. Groote en glinsterende ijsblokken, hier en daar met een blauwachtige tint, verrezen aan alle kanten en weerkaatsten de eerste stralen der opgaande zon. Nu werd de beklimming zeer gevaarlijk. Men durfde geen voet meer verzetten zonder den grond nauwkeurig te onderzoeken, teneinde de kloven te ontdekken. Wilson had zich aan het hoofd van het gezelschap gesteld, en onderzocht met den voet de oppervlakte der gletschers. Zijn makkers drukten nauwkeurig zijn voetstappen en vermeden luide gesprekken; want het geringste geraas, dat de luchtlagen in beweging bracht, kon den val der sneeuwmassa's veroorzaken, die zeven a acht honderd voet boven hun hoofd hingen. Zij waren nu in het gewest der heesters gekomen, die twee honderd vijftig vademen hooger hun plaats moesten afstaan aan de grasgewassen en de cactussen. Ter hoogte van elf duizend voet hielden ook deze planten op den naakten bodem te bedekken, en ieder spoor van plantengroei verdween. De reizigers hadden maar eens, ten acht ure, stil gehouden om hun krachten door een korten maaltijd te herstellen, en met bovenmenschelijken moed begonnen zij weder te klimmen, daarbij steeds toenemende gevaren trotseerende. Zij moesten Over scherpe rotspunten en onpeilbare afgronden heen. Op vele plaatsen waren houten kruisen langs den weg opgericht, ter aanduiding van de plekken, waar talrijke ongelukken plaats hadden gehad. Tegen twee uur bereikten zij een onmetelijk bergvlak, zonder eenig spoor van plantengroei, een soort van woestijn, die zich tusschen kale rotsen uitstrekte. De lucht was droog, de hemel had een hard blauwe kleur; op deze hoogten regent het nooit, en de dampen worden alleen in sneeuw of in hagel opgelost. Hier en daar boorden eenige porfier- of basaltspitsen doör het witte lijklaken, gelijk de beenderen van een geraamte, en van tijd tot tijd vielen brokken kwarts of gneis, door TWAALF DUIZEND VOET BOVEN DE OPPERVLAKTE DER ZEE. 91 den invloed der lucht verweerd, in gruis met een zwak geraas, dat door de ijlheid van den dampkring bijna onhoorbaar was. Intusschen waren de krachten van den kleinen troep, hoe moedig ook, geheel uitgeput. Toen lord Edward de uitputting zijner reisgenooten bemerkte, speet het hem, dat hij zich zoover op den berg had gewaagd. De kleine Robert verzette zich tegen de vermoeienis, maar kon niet verder. Ten drie ure bleef Glenarvan staan. ,,Wij moeten rust nemen," zeide hij; want hij zag wel, dat niemand dit voorstel zou doen. „Rust nemen?" antwoordde Paganel, „maar wij hebben geen dak.'' „Het moet toch, al was het alleen ter wille van Robert.'' „Wel neen, mylord!" antwoordde de moedige knaap, „ik kan nog verder gaan.... houdt u niet op.... " ' „Wij zullen u dragen, mijn jongen!" antwoordde Paganel; maar wij moeten wat het ook kosten moge, de oostelijke helling bereiken. Daar zullen wij misschien een nachtverblijf in een hut vinden. Ik vraag nog een tocht van twee uren.'' „Vindt gij dat allen goed?" vroeg Glenarvan. „Ja!" antwoordden zijn reisgenooten. Mulrady voegde er bij: , ,Ik belast mij met het kind.'' En men ging weder in een oostelijke richting verder, de beklimming werd nog gedurende twee vreeselijke uren voortgezet. Men klom maar altijd door om de hoogste bergtoppen te bereiken. De verdunning der lucht veroorzaakte die pijnlijke beklemdheid, bekend onder den naam van , ,puna.'' Het bloed zijpelde uit het tandvleesch en de lippen ten gevolge van het verbroken evenwicht der lucht, en misschien ook onder den invloed der sneeuw, die op een aanzienlijke hoogte den dampkring, zooals bewezen is, bederft. Door een versnelde inademing moest men het gebrek aan dichtheid vergoeden om den bloedsomloop gaande te houden, hetgeen niet minder vermoeiend was dan de weerkaatsing der zonnestralen op de sneeuwhoopen. Hoe sterk ook de wilskracht dier moedige mannen ware, toch kwam het oogenblik, waarop de krachtigsten bezweken, en de duizeligheid, die verschiikkelijke plaag op de bergen, vernietigde niet alleen hunne lichaamskrachten, maar ook hun moed. Niet straffeloos kan men tegen vermoeienissen van dien aard worstelen. Weldra vielen zij telkens, en degenen die vielen konden slechts verder gaan door op hun knieën voort te kruipen. De uitputting zou dus weldra een eind gemaakt hebben aan deze te lang voortgezette beklimming, en Glenarvan overzag niet zonder schrik het eindelooze sneeuwkleed, de koude, die het op dit noodlottig gewest deed nederdalen, de schaduw, die naar die 92 HET AFDALEN VAN DE COKDILLERA 's . woeste toppen steeg, het gebrek aan een nachtverbirji, toen de majoor hem tegenhield en op een kalmen toon zeide: Eene hut!" XIII. HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA's . Ieder ander dan Mac Nabbs zou honderdmaal voorbij, om, j a zelfs over die hut zijn gegaan zonder haar bestaan te vermoeden. Een verhevenheid van het sneeuwtapijt onderscheidde haar nauwe-, lijks van de omringende rotsen. Eerst moest men de sneeuw wegruimen. Na een half uur onafgebroken doorgewerkt te hebben, hadden Wilson en Mulrady eindelijk den ingang der , .casucha" vrij gemaakt en het kleine gezelschap haastte zich om er bezit van te nemen, Die hut, door de Indianen gebouwd, was gemaakt van „adobes," een soort van in de zon gebakken steenen; zij had de gedaante van HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA'S. 93 een kubus van twaalf voet lang, en verhief zich op den top van een basaltblok. Een steenen trap voerde naar de deur, de opening van het stulpje, en hoe nauw zij ook ware, wisten de orkanen, de sneeuw of de hagel zich er toch wel een weg door te banen, wanneer de storm in het gebergte was losgelaten. 1 Tien menschen konden er gemakkelijk plaats vinden, en waren haar wanden al niet waterdicht genoeg in den regentijd, nu beschermden zij althans eenigszins tegen de snerpende koude, die volgens de thermometer tien graden onder nul bedroeg. Ook verschafte een soort van haard met een pijp van zeer dicht samengevoegde steenen gelegenheid om vuur aanteleggen, en zich behoorlijk tegen de koude der buitenlucht te beschermen. „Dit verblijf is voldoende," zeide lord Edward, „al is het juist niet gemakkelijk ingericht. De Voorzienigheid heeft ons hier heen geleid, en het eerste wat wij doen moeten, is Haar er voor te danken .'' „Maar het is een paleis," antwoordde Paganel. „Er ontbreken Slechts schildwachten en hovelingen aan. Wij zijn hier bijzonder goed gehuisvest. , .Vooral wanneer er een goed vuur aan den haard zal knetteren,'' zeide Tom Austin, „want wij. hebben niet alleen honger, maar zijn ook verschrikkehjk koud, geloof ik, en wat mij aangaat, een flinke takkebos zou mij meer opvroolijken dan een stuk wildbraad." 94 HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA'S ■ ,Als dat zoo is, Tom!'' antwoordde Paganel, ,,zullen wij ons best doen om brandstoffen te vinden.'' i.Brandstoffen op den top der Cordillera's!" zeide Mulrady, terwij 1 hij met een ongeloovig gezicht het hoofd schudde. ,,Dat men een schoorsteen in de hut gemaakt heeft," antwoordde de majoor, „is waarschijnlijk, omdat men hier wel iets te branden vindt.'' „Onze vriend Mac Nabbs heeft gelijk," zeide Glenarvan; „maak alles voor het avondeten gereed ; ik zal houthakker zijn.'' , ,Wilson en ik gaan met u mede,'' antwoordde Paganel. „Als ik soms van dienst kan zijn...." zeide Robert opstaande. „Neen! rust maar uit, wakkere knaap!" antwoordde Glenarvan. „Gij zult een man zijn op een leeftijd, waarop anderen nog maar kinderen zijn!" Glenarvan, Paganel en Wilson verlieten de hut. Het was zes uur 's avonds. De koude was doordringend, ofschoon het doodstil was. De blauwe kleur van den horizont werd reeds valer, en de laatste zonnestralen beschenen nog maar even de hooge punten van de bergvlakten der Andes. Paganel, die zijn barometer had mede genomen, raadpleegde hem, en zag, dat het kwik op 49.5 duim staan bleef. De stand der kwikkolom kwam overeen met een hoogte van elf duizend zeven honderd voet. Dit gedeelte der Górdillera's was dus slechts negen honderd ellen lager dan de Mont-Blanc. Hadden deze bergen dezelfde moeielijkheden opgeleverd als die fransche reus, of waren slechts de orkanen en wervelwinden tegen hem losgelaten, dan zou geen enkele onzer reizigers de groote keten der Nieuwe Wereld overgekomen zijn. 'Op een porfierbergje gekomen, wendden Glenarvan en Paganel hun blikken naar alle punten van den gezichteinder. Zij bevonden zich nu op den top van de sneeuwvelden der Cordillera's, en overzagen een ruimte van vijftig vierkante mijlen. Ten oosten gingen de hellingen in een zachte glooiing over, langs welke de inlanders zich honderden vademen ver laten afglijden. Overlangsche strooken steenen en zwerfblokken, die door het voortschuiven der gletschers verplaatst waren, vormden in de verte onmetelijke strepen van kleiachtige puin. Reeds werd het dal van de Colorado hoe langer hoe meer in de schaduw, door de ondergaande zon veroorzaakt, gehuld; de verhevenheden van den grond, de uitstekende punten, de naalden en spitsen, door haar stralen beschenen, werden langzamerhand onzichtbaar, en allengs strekte de duisternis zich over de geheele oostelijke helling der Andes uit. Tn het westen bescheen het licht de voorbergen nog, die den loodrechten wand der westelijke zijden-schragen. Het oog werd verblind, als het op de rotsen en gletschers staarde, die zich baadden in de stralen van de zon. Ten noorden golfde een rij van HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA's . 95 toppen, die onmerkbaar ineensmolten en als het ware een lijn vormden, die door een bevende en onbedrevene hand was getrokken. Het'oog kon ze niet van elkander onderscheiden. Maar ten zuiden werd het tooneel daarentegen prachtig, en bij het vallen der duisternis nam het grootsche afmetingen aan. Wanneer men in het woeste dal van de Torbido nederzag, kon men den Antuco overzien, wiens ontzaglijke krater zich twee mijlen verder opende. De vulkaan loeide als een ontzaglijk monster, gelijk aan de Leviathans van den voortijd, en braakte vurige rookzuilen uit, vermengd met stroomen van roetachtige vlammen. De geheele kring van omringende bergen scheen in brand te staan: hagelbuien van witgloeiende steenen, wolken van roodachtige dampen, vuurpijlen van lava, vereenigden zich tot vonkelende schoven. Een ontzaglijke glans, die ieder oogenblik helderder werd, een verblindende vlam, vervulde dien wijden omtrek met zijn sterken weerschijn terwijl de zon, langzamerhand van haar schemerlicht beroofd, als een uitgedoofde ster in de schaduwen aan den gezichteinder verdween. Paganel en Glenarvan zouden wellicht lang verdiept zijn gebleven in de beschouwing van die prachtige worsteling tusschen het vuur des hemels en het vuur der aarde; de geïmproviseerde ht&^hakkers maakten plaats voor de kunstenaars; maar Wilson, die 'minder met al dat schoon ophad, riep hen tot de werkelijkheid terug. Hout was er wel niet, maar gelukkig waren de rotsen met dun en droog korstmos bekleed; zij verzamelden een aanzienlijken voorraad daarvan, alsmede van een zekere plant, , .Haretta" geheeten, welker wortel redelijk wel kon branden. Zoodra die kostelijke brandstof in de hut was gebracht, wierp men ze op den haard. Het kostte vrij wat moeite om het vuur aan te maken, maai nog meer om het aan te houden . De zeer verdunde lucht leverde niet genoeg zuurstof meer aan de vlam; althans de majoor gaf die reden op. „Tot vergoeding," voegde hij er bij, „zal het water niet tot honderd graden verwarmd behoeven te worden om te koken; wie hun koffie gaarne zetten met water van honderd graden zullen het er buiten moeten doen; want op deze hoogte kookt het water reeds onder de negentig graden."i) Mac Nabbs vergiste zich niet; toen men den thermometer, zoodra het water kookte, in den ketel dompelde', wees hij slechts zeven en tachtig graden. Met smaak dronk elk eenige teugen kokend heete koffie, maar het gedroogde vleesch vond men wel wat ontoereikend, hetgeen Paganel aanleiding gaf om de volgende even gegronde als nuttelooze opmerking te maken. 1) De daling van het kookpunt van het water bedraagt ongeveer I graad voor iedere 324 ned ellen hoogte. g6 HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA'S „Drommels!" zeide hij, „ik moet bekennen, dat een stuk geroosterd lamsvleesch niet te versmaden zou zijn. Men zegt dat dit dier het rund en het schaap vervangt, en nu zou ik wel willen weten, of men daarmede bedoelt als voedingsmiddel." „Wat!" riep de majoor, „zijt gij niet tevreden met ons avondeten, geleerde Paganel ?...." „Ik ben in de wolken, dappere majoor! maar toch houd ik vol, dat een schotel wildbraad welkom zou zijn.'' , ,Gij zijt een Sybariet," zei Mac Nabbs. „Dat spreek ik niet tegen, majoor! maar gij moogt zeggen wat gij wilt, gij zoudt ook niet zuur kijken, als er een biefstuk voor u stond!'' , ,Dat geloof ik ook niet,'' antwoordde de majoor. „En als men u verzocht om, in, weerwil van de koude en de duisternis, op de loer te gaan staan, zoudt gij dan zonder bedenken gaan ?'' „Ongetwijfeld, en als gij het verlangt " ; De makkers van Mac Nabbs hadden niet eens tijd gehad om hem te bedanken en zijn al te driftige voorkomendheid wat te beteugelen, toen zich in de verte een geluid deed hooren, dat lang aangehouden werd. Het waren geen kreten van enkele dieren, maar van een geheele kudde, die met snelheid naderde. Zou.de Voorzienigheid soms, na eerst een nachtverblijf bezorgd te hebben, ook nog in het avondeten willen voorzien ? Die^ gedachte kwam bij den aardrijkskundige op. Maar Glenarvan bracht zijn vreugde een weinig tot bedaren door de opmerking, dat men op die hoogte geen viervoetige dieren op de Cordillera's aantreft. ,, Waar komt dat geraas dan vandaan ?'' vroeg Tom Austin, , ,hoort gij wel hoe het nabij komt ?'' „Zou het een lawine zijn ?" vroeg Mulrady. „Dat is onmogelijk! Het is niets anders dan gehuil," antwoordde Paganel. „Laten wij eens gaan zien!" zeide Glenarvan. „En laten wij als jagers gaan zien!" voegde de majoor er bij, die zijn karabijn reeds greep. : Allen stormden de hut uit. De duisternis van den nacht werd alleen verminderd door het licht der sterren. De maan, die in het laatste kwartier was, was nog niet op. De noordelijke en oostelijke toppen verdwenen in de duisternis, en alleen het tooverachtig schaduwbeeld van eenige zeer hooge rotsen kon het oog nog waarnemen. Het gehuil, — een gehuil van ontstelde dieren, — werd hoe langer hoe sterker. Het kwam van het donkere gedeelte der Cordillera's. Wat gebeurde daar? Plotseling naderde een woedende lawine, maar een lawine van levende en van schrik waanzinnige wezens. Het geheele bergvlak scheen te dreunen. Er HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA = 9/ Het bergvlak gleed met een vaart van een sneltrein. Blz. 101. kwamen honderden, duizenden misschien van die dieren, welke in weerwil van de ijlheid der lucht een oorverdoovend geraas maakten. Was het rood wild uit de pampa's of eenvoudig een troep lama's Zuid-Amerilci 7 en vicunna 's ? Glenarvan, Mac Nabbs, Robert, Austin en de beide matrozen hadden nauwelijks den tijd om zich tei aarde te werpen, terwijl dié levende wervelwind eenige voeten boven hun hoofd voorttrok. Paganel, die als nachtziende was blijven staan om beter te zien, werd in een oogenblik omvergeworpen. Tegelijk hoorde men een vuurwapen losbranden. De majoor had op de gis geschoten. Het kwam hem voor, alsof er een dier dicht bij hem nederviel, terwijl de geheele troep, door zijn onweerstaanbare vaart medegesleept en nog veel sterker huilende, op de hellingen verdween, die door den weerschijn van den vulkaan verlicht werden. , ,Ha! ik heb hem!" zeide een stem, —• die van Paganel. 'fffl! ,,Wat hebt gij ?'' vroeg Glenarvan. ,,Wel, mijn bril! Men mag zich gelukkig achten, als men in zulk een verwarring alleen zijn bril verliest!" „Gij zijt toch niet gekwetst?.,..'" „Neen! alleen heb ik een trap gehad. Maar van wien?" „Hiervan, " antwoordde de majoor, die het beest, dat hij gevéld had, voortsleepte. Een ieder haastte zich om de hut weder te bereiken, en bij het schijnsel van het vuur onderzocht men het „schot" van Mac Nabbs. Het was een mooi "dier, dat op een kleinen kameel zonder bult geleek; het-had/een fijnen kop, een plat lichaam, lange en tengere pooten, fijn géei haar," en witte vlekken onder aan den buik. Nauwelijks had Paganel het gezien, of hij riep: , ,Het is een guanacha!" , ,Wat is een guanacha ?'' vroeg Glenarvan. „Een dier, dat men eten kan," antwoordde Paganel. „En smaakt het goed?" , „ „Dat geloof ik. Het is godenspijs. -Ik wist wel, dat wij versch vleesch voor ons avondeten zouden hebben. En welk, vleesch! Maar wie zal het slachten ?" , ,Dat zal ik wel doen,'' zéide Wilson. „Goed, en ik zal het roosteren," antwoordde Paganel. „Zijt gij dan een kok, mijnheer Paganel?" vroeg Robert. „Dat zou ik haast denken, mijn jongen! ik ben immers een Franschman! En een Franschman is een geboren kok!'' Vijf minuten later legde Paganel breede sneden wildbraad op de kolen van den wortel der Haretta. Tien minuten daarna diende hij aan zijn reisgenooten dat zeer smakelijk uitziende vleesch voor onder den naam van , ,filet de guanacha.'' Niemand liet zich noodigen, en allen zetten er met graagte de tanden in. Maar tot groote verbazing van den aardrijkskundige werd de eerste mondvol ontvangen met een leelijk gezicht en een eenstemmig „ba!" HET AFDALEN DER CORDILLERA's. 99 „Het is afschuwelijk!" zeide de een. , ,Het is niet eetbaar!" riep de ander. Hoezeer 't hem ook" speet, moest de arme geleerde toch bekennen, dat zijn gebraad niet gebruikt kon worden, zelfs niet door uitgehongerden. Men begon dan ook den draak met hem te steken, hetgeen hij zich goedwillig liet aanleunen, en zijn „godenspijs" te beschimpen; hij zelf echter zocht naar de oorzaak, waarom dat guanacha-vleesch, dat werkelijk goed en zeer geacht is, onder zijne handen zoo afschuwelijk was geworden, toen hem een onverwachte opmerking te binnen schoot. , ,Ik ben er achter!'' riep hij. ,,Voor den drommel! ik ben er achter! ik heb het gevonden!" , ,Was het vleesch misschien te veel aangestoken ?'' vroeg Mac Nabbs zeer bedaard. „Neen! onverdraaglijke majoor! maar het was vleesch, dat te veel geloopen had! Dat ik daaraan niet gedacht heb!" , ,Wat bedoelt gij daarmede, mijnheer Paganel ?' 'vroeg Tom Austin. „Ik bedoel, dat de guanacha alleen dan goed is, wanneei hij in den slaap gedood is; als men hem lang jaagt, als hij lang achtereen loopt, is zijn vleesch niet eetbaar meer. Uit den smaak blijkt dus, dat dit dier, en bijgevolg de geheele kudde, van verre kwam.'' , ,Zijt gij daar zeker van ?'' zeide Glenarvan. „Ik ben er stellig zeker van." „Maar welk voorval, welk natuurverschijnsel heeft die dieren zoo kunnen verschrikken en hen opjagen op een uur, dat zij gewoonlijk rustig in hun leger slapen ?'' „Op die vraag, waarde Glenarvan!" zeide Paganel, „moet ik u het antwoord schuldig blijven; en mij dunkt, dat wij niet beter kunnen doen, dan er ons hoofd niet mede te breken en te gaan slapen. Ik kan de oogen niet open houden. Keurt gij het ook niet goed, majoor?" „Ja, Paganel! laten wij gaan slapen." Hierop wikkelden allen zich in hun mantel, het vuur werd goed voorzien, en spoedig ging er in alle tonen en in allerlei maat een geducht gesnork op, waartusschen de bas van den geleerden aardrijkskundige de harmonie bewaarde. Edward Glenarvan alleen sliep niet. Een heimelijke onrust hield hem in een staat van vermoeiende slapeloosheid. Hij dacht onwillekeurig aan die kudde, welke in ééne richting voortvluchtte, aan haar onverklaarbaren schrik. De guanacha's konden niet door rood wild vervolgd worden. Op deze hoogte is het niet, en nog veel minder zijn er jagers. Welke angst dreef hen dan naar de afgronden van den Antuco, en wat was er de oorzaak van ? Glenarvan had een voorgevoel van een naderend gevaar. IOO HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA S. Onder den dommelenden invloed der slaperigheid werden zijn denkbeelden echter langzamerhand gewijzigd, en de vrees maakte plaats voor hoop; Hij zag, hoe hij des anderen daags in de vlakte der Andes zou zijn. Daar zouden de nasporingen eerst recht beginnen, en was de goede uitslag misschien niet ver af. Hij dacht aan kapitein Grant, aan diens beide matrozen, die uit een harde slavernij verlost zouden worden. Die beelden gingen snel voorbij, daar zij telkens verstrooid werden door het geknetter van het vuur, door een vonk, die knappend omhoog steeg, door een heldere vlam, die het gelaat zijner slapende makkers verlichtte en een schaduw langs de wanden der hut deed gaan Daarna keerde zijn voorgevoel met meer kracht terug. Hij hoorde een onduidelijk geraas daar buiten, dat hij op deze toppen moeielijk kon verklaren. Eens meende hij in de verte een dof en dreigend gerommel op te vangen, gelijk aan het ratelen van eeD donder, die niet uit de luchtkwam.Dat gerommel nu kon alleen veroorzaakt worden door een storm, die op de wanden van den berg, eenige duizenden voeten onder zijn top woedde. Glenarvan wilde het onderzoeken en verliet de hut. De maan ging juist op. De dampkring was zuiver en stil. Geen wolkje was er boven nog beneden te zien. Hier en daar slechts bewoog zich de weerschijn der vlammen van den Antuco .Geen onweder, geen weerlicht was er aan de lucht. In het toppunt schitterden duizenden sterren. En toch duurde het gerommel maar altijd voort; het scheen te naderen en door de keten der Andes voort te loopen. Glenarvan ging nog ongeruster naar binnen, zich afvragende, welk verband er bestond tusschen dat onderaardsche gerommel en de vlucht der guanacha 's. Was er een uitwerksel en een oorzaak aanwezig? Hij zag op zijn horloge, dat op twee uur Daar hij echter niet zeker was, dat er een gevaar naakte, wekte hij zijn makkers niet, die de vermoeidheid vast had doen inslapen, en hij verviel zelf in eene loome dommeling, die verscheidene uren aanhield. ^ Eensklaps deed een geweldig geraas hem overeind vliegen. Het was een oorverdoovend leven, te vergelijken met het hoitend en stootend gedruisch, dat ontelbare kruiwagens, die over een helder klinkend plaveisel rijden, zouden maken. Plotseling gevoelde Glenarvan, dat de grond onder hem wegzonk; hij zag de hut slingeren en splijten. ,,Op! op!" riep hij uit. Zijne mikkers werden allen wakker, over elkander heen geworpen, en langs een schrikwekkende schuinte medegesleept. De zon, die juist opging, bescheen een akelig tooneel. De gedaante der bergen veranderde in een oogwenk; de kegels werden afgeknot; de wanke- HET AFDALEN VAN DE CORDILLERA S. lende spitsen verdwenen, alsof er onder haar een valluik werd geopend. Ten gevolge van een aan de Cordillera's eigen natuurverschijnsel i) werd een geheele streek, ter breedte van verscheidene mijlen, verplaatst en gleed zij naar de vlakte. „Een aardbeving!" Hii vergiste zich niet. Het was een van die veelvuldige omkeeringen op de bergachtige grens van Chili, en juist in dienzelfden omtrek waarin Copiapo tweemaal verwoest en Santiago in veertien jaren viermaal het onderst boven gekeerd is. Dit gedeelte van den aardbol wordt door het inwendige vuur ondermijnd, en de vulkanen van deze nog jonge bergketen zijn slechts ontoereikende veiligheidskleppen voor de onderaardsche dampen. Dat is de oorzaak dier onophoudelijke schokken, bekend onder den naam van , ,tremblores Het bergvlak, waaraan zeven mannen, verdoofd en verschrikt, hangende aan bosjes korstmossen, zich vastklemden, gleed intusschen met de vaart van een sneltrein, d.i. met een snelheid van vijftig mijlen in het uur. Het was even onmogelijk om te roepen, als om een beweging te maken ten einde te vluchten of zijn val te stuiten. Men zou elkander toch niet hebben kunnen verstaan. Het inwendig gerommel, het geraas der lawinen, de schok der giamet- en basaltmassa's, de ronddwarrelende sneeuw, zoo fijn als stof, maakten de minste woordenwisseling onmogelijk. Nu eens zakte het gesteente zonder horten of stooten, dan weder slingerende en stampende, gelijk het dek van een schip in een holle zee, langs afgronden gaande, waarin brokken van den berg nederstortten: of de eeuwenoude boomen ontwortelende, maakte het met de nauwkeurigheid eener onmetelijke zeis al de uitstekende punten der oostelijke helling effen en gelijk. -"., , . , Men verbeelde zich de kracht eener massa van verscheidene duizend millioenen tonnen zwaarte, met steeds toenemende snelheid voortgeschoven onder een hoek van vijftig graden! .£ Niemand zou kunnen berekenen hoe lang die onbeschrijfelijke val wel duurde. Niemand durfde voorzien in welken afgrond hij gestuit zou worden. Of allen nog levend bijeen waren, dan of een hunner reeds op den bodem van een afgrond lag, kon niemand nog zeggen Door de snelheid hunner vaart verdoofd, door de koude lucht die hen doordrong, verstijfd, door de sneeuwjacht verblind, snakten zij naar verademing, waren zij machteloos, bijna levenloos, en hielden zich alleen uit een instinct van zelfbehoud aan de rotsen vast. .... , Plotseling slingerde een allerhevigste schok hen van hun glijdend 1) Een verschijnsel, dat hiermede veel overeenkomst had had in 1820 op Jen MonlBlanc plaat., en veroorzaakte de verschrikkelijke ramp, die het leven kostte aan dr.e gidsen van Chamouny. 102 EEN GELUKKIG SCHOT. voertuig af. Zij werden vooruit geworpen en rolden op de laatste bergranden neder. Het bergvlak bleef onbeweeglijk liggen. Het duurde eenige minuten eer iemand zich bewoog. Eindelijk Stond er een op, wel verdoofd door den val, maar toch nog krachtig — de majoor. Hij schudde het stof, dat hem verblindde, van zich, af en zag in het rond. Zij lagen in een kleinen kring over elkander gelijk de hagel uit een geweer. De majoor telde ze. Zij waren er allen op één na. De ontbrekende was Robert Grant. XIV. EEN GELUKKIG SCHOT. De oostelijke zijde van de Cordillera's de los Andes bestaat uit zachte glooiingen, die ongemerkt in de vlakte uitloopen. Daar was een gedeelte van het vaste gesteente plotseling blijven liggen. In deze nieuwe streek roet dicht gras begroeid, met prachtige boomen bedekt, droegen tallooze appelboomen, dieten tijde der verovering geplant waren en geheele bosschen vormden,hun goudgele vruchten. Het was een hoek van het weelderige Normandië in het zilverland neergesmeten, en onder iedere andere omstandigheid zou het oog eens reizigers getroffen geweest zijn door dien plotselingen overgang uit de woestijn in de oase. van de besneeuwde bergtoppen in de groene weiden, van den.winter in den zomer. De grond was weder even onbeweeglijk geworden als altijd. De aardbeving was afgeloopen, en zonder twijfel oefenden de onder aardsche krachten haar verwoestende werking nu verder uit, want de Andes-keten schudt en beeft altijd hier of daar. Ditmaal was de schudding allerhevigst geweest. De berghjn was geheel gewijzigd. Een nieuw panorama, van toppen, kammen en pieken teekende zich af op den blauwen horizont, en de gids uit de pampa's zou er te vergeefs naar zijn gewone herkenningsteekenen gezocht hebben. De dag beloofde zeer schoon te zullen zijn; de stralen der zon, EEN GELUKKIG SCHOT. die haar vochtig bed in den Atlantischen Oceaan had verlaten, gleden over de argentijnsche vlakten en dompelden zich reeds in de golven van de Stille Zuidzee. Het was acht uur in den morgen. Door de zorg van den majoor weder bijgebracht, kwamen Edward Glenarvan en diens makkers langzamerhand tot het leven terug. Het bleek nu dat zij met een verschrikkelijke verdooving vrij waren gekomen. Zij waren van de Cordillera's afgedaald, en zouden reden gehad hebben om zich te verheugen over het snelle middel van vervoer, door de natuur bekostigd, hadden zij niet een hunner, en wel de zwakste, een kind, Robert Grant gemist. Allen hielden van dien'wakkeren knaap: Paganel, die zich bijzonder aan hem gehecht had, de majoor ondanks zijn koelheid, allen, maar vooral Glenarvan. Deze was wanhopend, toen hij het verdwijnen van Robert vernam. Hij stelde zich voor, hoe het arme kind in den eenen of anderen afgrond weggezonken zou zijn, en hoe hij te vergeefs om hem roepen zou, dien hij zijn tweeden vader noemde. • . „Vrienden! vrienden!" zeide hij, met moeite zijn tranen bedwingende, ,,wij moeten hem zoeken, wij moeten hem terug vinden! Wij kunnen hem zoo niet aan zijn lot overlaten! Geen vallei, geenkloof, geen afgrond mogen wij ondoorzocht laten! Gij moet mij een touw om het lijf binden! Gij moet mij aflaten! Ik wil het, hoort gij ? ik wil het! De Hemel geve, dat Robert nog leeft, en ik zal hem redden! Hoe zouden wij zonder hem zijn vader durven opzoeken, en welk recht hebben wij om kapitein Grant te redden, wanneer het geschieden moet ten kqste van het leven zijns zoons ?" De reisgeftooten van Glenarvan hoorden hem sprakeloos aan; zij gevoelden, dat hij een straal van hoop in hun blikken trachtte te vinden, en sloegen de oogen neder, „Welnu!'' hervatte lord Edward, „gij verstaat mij, en gij zwijgt! Koestert gij dan geen hoop meer, ook niet de geringste?" Er heerschte eenige oogenblikken eene diepe stilte, tot Mac Nabbs het woord opvatte en zeide: • „Wie uwer, mijne vrienden! herinnert zich,wanneer Robert verdwenen is ?" Op die vraag volgde geen antwoord. „Gij zult mij dan toch wel kunnen zeggen," vervolgde de majoor, „wie het kind naast zich had bij de afdaling van de Cordillera's?" „Ik", antwoordde Wilson. , , Welnu», tot wanneer hebt gij hem naast u gezien ? Bedenk u wel! Spreek!" ^";|£!j5' , ,Ik herinner mij alleen,'' antwoordde Wilson, „dat Robert Grant, terwijl hij met de hand krampachtig een bosje korstmos vasthield, geen twee minuten vóór den schok, die een einde aan onze afdaling maakte nog naast mij was.'' EEN GELUKKIG SCHOT. ,,Geen twee minuten! Bedenk u wel,Wilson! de minuten hebben u zeker wat lang toegeschenen! Vergist gij u niet ? *' ,,Ik geloof, dat ik zeker ben van hetgeen ik zeg. . .. Ja, het is zoo.... geen twee minuten!" „Goed!" zeide Mac Nabbs. ,,En was Robert aan uw linker- of aan uw rechterzijde?" „Aan mijn linker zijde. Ik herinner mij, dat zijn mantel mij in het aangezicht woei." , ,En in welke richting bevondt gij u met betrekking tot ons ?...." „Ook ter linkerzijde.'' „Dus heeft Robert alleen aan deze zijde kunnen verdwijnen," zeide de majoor zich naar den berg wendende en daarvan de rechterzijde aanwijzende. „Ik voeg er bij, dat, den tijd in aanmerking genomen, die sedert zijn verdwijning verloopen is, het kind gevallen moet zijn op dat gedeelte van den berg, dat zich bevindt tusschen den voet en een hoogte van twee mijlen. Daar moeten wij zoeken; wij zullen ons naar verschillende punten begeven, en dan zullen wij hem zeker vinden." Geen woord werd er verder gewisseld. De zes mannen bestegen de Cordillera's, plaatsen zich op haar rug op verschillende hoogten en begonnen hun nasporingen. Zij bleven steeds ter rechterzijde van de lijn van nederdaling, doorzochten de geringste scheuren, daalden op den bodem der afgronden neder, die gedeeltelijk gedempt waren door de brokken van het vaste gesteente, en meer dan éen hunner kwam er uit te voorschijn met gescheurde kleederen en bebloede handen en voeten, na zijn leven te hebben blootgesteld. Behalve eenige ontoegankelijke bergvlakken, werd dit gedeelte der Andes uren lang nauwkeurig onderzocht, zonder dat een van die moedige lieden er aan dacht om rust te nemen. Vergeefsche moeite. Het kind had niet alleen den dood in -den berg gevonden, maar ook een graf, welks zerk, uit het een of andere ontzaglijk rotsblok bestaande, zich voor eeuwig boven hem gesloten had. Tegen éen uur waren Glenarvan en zijne metgezellen, uitgeput en afgemat, weder op den bodem van het dal bijeen. Lord Edward was aan een hevige smart ten prooi; hij sprak nauwelijks, en alleen de woorden: „Ik zal niet heengaan! Ik zal niet heengaan!" door snikken afgebroken, kwamen over zijne lippen. Allen begrepen die stijfhoofdigheid, welke tot een vaststaand denkbeeld was geworden, en eerbiedigden ze. „Laten wij wachten," zeide Paganel tot den majoor en tot Tom Austin. „Laten wij wat uitrusten en onze krachten herstellen. Wij hebben ze noodig, of om onze nasporingen te vernieuwen, of om onzen weg te vervolgen.'' „Ja!" antwoordde Mac Nabbs, , ,wij zullen blijven , omdat Edward het verlangt! Hij hoopt. Maar wat hoopt hij ?' EEN GELUKKIG SCHOT. io5 De vogel had zijn kleeren vastgegrepen. Blz. 109. ,,God weet het!" zeide Tom Austin. „Arme Robert!" antwoordde Paganel, zich de oogen afdrogende . Er groeiden een menigte boomen in het dal; de majoor koos een io6 EEN GELUKKIG SCHOT. groep hooge St. Jansbroodboomen, waaronder hij een voorloopige legerplaats liet opslaan. Eenige dekens, de wapens, een weinig gedroogd vleesch en rijst, was alles, wat de reizigers over hadden gehouden. Niet verre van daar stroomde een beekje, welks door de lawine nog min of meer troebel geworden water in de eerste behoefte voorzag. Mulrady ontstak vuur op het gras, en spoedig kon hij zijn heer een warmen en verkwikkenden drank aanbieden. Glenarvan weigerde ze, en bleef van alle kracht beroofd op zijn mantel uitgestrekt liggen. Zoo verstreek de dag. De volgende nacht was even kalm en stil als de voorgaande. Terwijl zijne makkers wel roerloos maar toch wakker lagen, beklom Glenarvan op nieuw de hellingen der Cordillera's Hij luisterde scherp, nog altijd hopende, dat een laatste kreet tot hem zou doordringen. Hij waagde zich, al was hij alleen, zeer ver bergop, legde zijn oor tegen den grond, luisterde en onderdrukte zelfs het kloppen van zijn hart, terwijl hij op een toon van wanhoop het kind riep. Den geheelen nacht dwaalde de arme lord op den berg rond. Paganel en de majoor volgden hem beurtelings, gereed om hem hulp te bieden op de gladde rotspunten en aan den rand der afgronden waarheen zijn nuttelooze onvoorzichtigheid hem voerde. Maar al zijn pogingen waren vergeefs, en alleen de echo antwoordde op zijn duizendwerf herhaald geroep van „Robert! Robert!" door dien geliefden naam na te bauwen. De zon ging op. Men moest Glenarvan van de verwilderde bergvlakten halen, en hem, hoewel tegen zijn zin, naar de legerplaats brengen Zijn wanhoop was ontzettend. Wie zou tegen hem van vertrekken hebben durven spreken, en. hem voorstellen om dat rampzalige dal te verlaten ? Inmiddels raakten de levensmiddelen op Dicht bij zou men de argentijnsche gidsen, die de muilezeldrijver besteld had, en de paarden, die voor de reis door de pampa s noodig waren, ontmoeten. De terugtocht was met meer bezwaren verbonden dan het voortzetten der reis. Bovendien, de Duncan zou aan de kust van den Atlantischen Oceaan wachten. Al die gewichtige redenen gedoogden geen langer verwijl, en in aller belang mocht het uur van vertrek niet uitgesteld worden. Mac Nabbs beproefde Glenarvan uit zijn smart op te beuren. Hii sprak lang, zonder dat zijn vriend hem scheen te verstaan. Glenarvan schudde het hoofd. Toch kwamen woorden over zijne lippen. „Vertrekken!" zeide hij. „Ja! vertrekken." „Nog éen uur!" zeide lord Edward. "ja nog éen uur," antwoordde de waardige majoor. En toen het uur om was, smeekte Glenarvan als een gunst om EEN GELUKKIG SCHOT. I07 hem nog éen uur toe te staan. Men zou gezegd hebben dat hij een veroordeelde was, die om verlenging zijns levens bad. Dat duurde zoo tot omstreeks twaalf ure. Toen aarzelde Mac Nabbs met aller goedkeuring niet langer, en zeide tot Glenarvan, dat zij moesten vertrekken, en dat het leven zijner reisgenooten van een snel besluit afhing. , Ja! ja! "zeide lord Edward, „laten wij vertrekken!" Maar terwijl hij zoo sprak, dwaalde zijn oog van Mac Nabbs af; zijn blik bleef op een zwarte stip in de lucht gevestigd. Eensklaps stak hij zijn hand omhoog, en bleef onbeweeglijk staan, alsof hij versteend ware. „Daar! daar!" zeide hij, „ziet! ziet!" Allen wendden de oogen hemelwaarts en in de richting, die hun zoo gebiedend werd aangewezen. Thans werd de zwarte stip zichtbaar grooter. Het was een vogel, die op een onmetelijken afstand in de lucht zweefde. „Een condor," zeide Paganel. , ,Wat zegt gij ? een condor!'' antwoordde Glenarvan . , ,Wie weet ? hij komt! hij daalt! wacht even!" Wat hoopte lord Edward?Was zijn verstand verbijsterd? „Wie weet?" had hij gezegd! Paganel had goed gezien. De condor werd ieder oogenblik duidelijker zichtbaar. Die prachtige vogel, wien de Incas voorheen goddelijke eer bewezen, is de koning der zuidelijke Andes. In deze streken bereikt hij een buitengewone grootte. Zijn kracht is verbazend, en menigmaal stort hij runderen in den afgrond neder. Hij valt schapen, geiten en jonge kalveren, die in de vlakte rondloopen, aan, en voert ze in zijn klauwen tot een veibazende hoogte mede. Niet zelden zweeft hij twintig duizend voet boven den grond, d; i. op. een hoogte, die de mensch niet kan overschrijden. Van daar laat die koning der lucht, vcoi het sterkste oog onmerkbaar, zijn scherpen blik over de aarde weiden, en onderscheid hij de geringste voorwerpen met een gezichtsvermogen, dat de verwondei ing der natuurkundigen opwekt. Wat had die condor gezien. Een lijk! dat van Robert Grant. , ,Wie weet ? ", herhaalde Glenarvan, zonder hem uit het oog te verliezen. De ontzaglijke vogel naderde, nu eens zwevende, dan weder met de snelheid van een vallend lichaam nederdalende. Weldra beschreef hij, geen honderd vademen van den grond, met een grooten straal wijde cirkels. Men kon hem geheel onderscheiden. Op zijn krachtige vleugels dreef hij bijna zonder klapwieken op de lucht; want het is een eigenschap der groote vogels, dat zij met een majestueuze kalmte vliegen, terwijl de insecten, om zich op te houden, wel duizendmaal in een seconde hun vlerkjes moeten uitslaan. De majoor en Wilson hadden hun karabijn gegrepen. Glenarvan hield hen met een gebaar tegen. De condor beschreef in zijn vlucht io8 EEN GELUKKIG SCHOT. kringen boven een soort van ontoegankelijk bergvlak, een kwartmiil hoog op de zijden der Cordillera's gelegen. Hij draaide met duizelingwekkende snelheid rond, opende en sloot zijn vreeselijke klauwen, en schudde zijn kraakbeenigen kam. „Daar! daarl" riep Glenarvan. Daar schoot hem eensklaps een gedachte te binnen. Als Robert nog leeft!" riep hij op een toon van ontzetting. dan zal die vogel.... Vunrl vrienden! vrienden! vuur!" Maar het was te laat. De condor was reeds achter hooge, uitstekende rotspunten verdwenen. Er verliep een seconde, een seconde die wel een eeuw duurde! Daarna kwam de ontzaglijke vogel zwaar beladen weder te voorschijn, en verhief zich langzaam in de lucht. Een kreet van ontzetting ging er op. Men zag, hoe de condor een levenloos lichaam.dat van Robert Grant, in zijn klauwen heen en EEN GELUKKIG SCHOT. IOO weer schudde. De vogel had zijn kleeren vast gegrepen, en bevond zich geen honderd vijftig voet boven de legerplaats; hij had de reizigers bemerkt en wilde met zijn zware prooi ontvluchten, waarom hij de luchtlagen hevig met zijn vleugels sloeg. „Ach! "riep Glenarvan, , ,ikzou liever zien, dathet lijk van Robert op 'deze rotsen verbrijzeld werd, dan dat het moest dienen " Hij voltooide den zin niet, en de karabijn van Wilson grijpende, wilde hij op den condor aanleggen. Maar zijn hand beefde. Hij kon zijn wapen niet stilhouden. Zijn oogen werden verduisterd. „Laat mij maar begaan," zeide de majoor. En met een rustigen blik, een vaste hand en een onbeweeglijk lichaam mikte hij op den vogel, die reeds drie honderd voet van hem af was. Maar hij had zijn karabijn nog niet afgedrukt, of daar klonk reeds een losbranding in het dal; tusschen twee basaltrotsen dwarrelde een witte rook, en de condor, in den kop getroffen, viel al rond,draaiende langzaam neder, door zijn groote uitgespreide vleugels opgehouden, die tot valscherm dienden. Hij had zijn prooi niet losgelaten, en viel vrij langzaam op den grond neder, op tien schreden afstands van de steile oevers der beek. „Helpt! helpt!" riep Glenarvan. ÏIO HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL. En zonder te onderzoeken, vanwaar dat door de Voorzienigheid bestuurde schot gekomen was,- snelde hij naar den condor. Zijn makkers volgden hem ijlings. Toen zij aankwamen, was de vogel dood. Het lichaam van Robert verdween onder zijn groote vleugels. Glenarvan greep het kind, bevrijdde hem uit de klauwen des vogels, strekte hem op het gras uit, en drukte zijn oor tegen de borst van dat levenloos lichaam. Nooit was er verschrikkelijker vreugdekreet over menschelijke lippen gekomen, dan toen lord Glenarvan opstond met den uitroep: ,,Hij leeft! hij leeft nog!" Onmiddellijk werd Robert van zijn kleederen ontdaan, en zijn aangezicht met' koud water gewasschen. Hij bewoog zich even, opende zijn oogen, zag rond en sprak eindelijk de volgende woorden: „Ach! zijt gij het, mylord! mijn vader! " Glenarvan kon niet antwoorden; de aandoening verstikte zijn stem, en nederknielende weende hij bij dat zoo wonderdadig geredde kind. XV HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL. Na pas aan het eene gevaar ontsnapt te zijn, werd Robert door een ander, niet geringer bedreigd, dat van onder liefkoozingen te bezwijken. Hoewel hij 'zog zeer zwak was, kon geen een van de wakkere lieden de lust weerstaan om hem te omhelzen. Die hartelijke omhelzingen zijn Stellig niet schadelijk voor de zieken, want het kind stierf er niet aan. Integendeel. Maar na den geredde dacht men aan den redder, en zooals van zelf spreekt was de majoor de eerste, die op de gedachte kwam om eens rond te zien. Vijftig schreden van het beekje af stond een .zeer rijzig man onbeweeglijk stil op een der laagste punten van den berg. Een lang geweer lag aan zijne voeten. Die man, die zoo plotseling was komen opdagen, had breede schouders en lange haren, die met lederen riempjes waren opgebonden. Hij was HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL. III meer dan zes voet lang; zijn bronskleurig gelaat was tusschen de oogen en de mond rood, aan het onderste ooglid zwart, en op het voorhoofd wit. Op de wijze der grensbewoners van Patagonië gekleed, droeg die inboorling een prachtigen mantel met roode figuren versierd, vervaardigd uit het vel van den hals en de pooten van een guanacha, met de pezen van struisvogels vastgenaaid, en met de zijdeachtige wol naar buiten gekeerd. Onder zijn mantel droeg hij een nauwsluitende kleeding van vossenvel, die van voren in een punt uitliep. Aan zijn gordel hing een zakje, dat de kleuren bevatte, die hij gebruikte om zijn aangezicht te beschilderen. Zijn laarzen waren van een stuk ossehuid vervaardigd, en om den enkel met regelmatig over elkander gekruiste riemen vastgemaakt. Het gelaat van dien Patagoniër was zeer schoon en zeer verstandig , in spijt van de kakelbonte kleuren, waarmede het beschilderd was. Hij wachtte in een waardige houding. Als men hem daar zoo onbeweeglijk en deftig op zijn voetstuk van rotsen had zien staan, zou men hem voor het standbeeld der koelbloedigheid gehouden hebben. Zoodra de majoor hem bemerkt had, wees hij hem aan Glenarvan, die naar hem toeliep. De Patagoniër deed twee schreden vooruit. Glenarvan greep zijn hand en drukte ze in de zijne. Er lag in"den blik van den lord, in de opgeruimde uitdrukking van zijn gelaat, in zijn geheele houding zulk een gevoel van erkentelijkheid-, zulk een uitdrukking van dankbaarheid, dat de inboorling zich er niet in kon vergissen. Hij boog zachtjes het hoofd en zeide eenige woorden, die de majoor evenmin als zijn vriend kon verstaan. Daarop veranderde de Patagoniër, na de vreemdelingen oplettend aangezien te hebben, van taal; maar, wat hij ook deed, zij begrepen die nieuwe taal evenmin als de andere. Zekere uitdrukkingen echter, waarvan de inboorling zich bediende, troffen Glenarvan. Het kwam hem voor, dat zij tot de spaansche taal behoorden, waarvan hij eenige der meest gebruikelijke woorden kende. , ,Espanol ?'' zeide hij . De Patagoniër knikte, een gebaar, dat bij alle volken dezelfde toestemmende beteekenis heeft. ,,Goed!" zeide de majoor, „dat is een kolfje naar de hand van onzen vriend Paganel. Hoe gelukkig, dat hij op de gedachte gekomen is om spaansch te leeren!'' Paganel werd geroepen. Hij kwam dadelijk aanloopen, en groette den Patagoniër met echt franschen zwier, waarvan deze waarschijnlijk niets begreep. De geleerde aardrijkskundige werd aangaande den stand van zaken ingelicht. , ,Zeer goed!'' zeide hij. En den mond wijd openende om de woorden des te duidelijker te kunnen uitspreken, zeide hij: HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL- Vos sois um homem de hem." (Gij zijt een braaf man) De inboorling luisterde oplettend, maar antwoordde met. ^fbrgrijpfmij niet - ^J^^^twoan^ de „Misschien legt gilden klemtoon niet goea majoor. , ,, , .,, „Dat is het. Die duivelsche klemtoon! _ het_ Én paganel herhaalde zijn compliment nog eens. maa ^'rzTets iets anders zeggen," zeide hij, en met een rechterlijke langzaamheid, liet hij de- J^^gonièl) ? Sem duvida, um Patagao ? (£eker een jrautg , TV ander bleef even stom als te voren. jSSÜb (Geef antwoord!)" voegde Paganel er bij. De Patagoniër gaf nog geen antwoord Paeanel zoo driftig, dat Vos comprindeis ? *' (Begrijpt gij ?) riep Paganel.xoo antwoordde, maar in het spaansch: „Nocomprendo." (Ik begrijp ^ Mjk & Nu was het de beurt van Paganeom vreemd^op^ J d schoof driftig zijn bril van zijn voorhoofd voor zijn oogen , ^SSïïïï^SZ'n. -als * een woord van dat i*V sche^erwaa^ heeft zeker in Wel neen," antwoordde Glenarvan, „uic ^^f^*** keerende. herhaalde hij i over. De majoor De verrassing van raganei ging ™ ' •^fblïiï.-'.eid. d. aardrijksknndig. e.rügszto, geraakt. "7al tot ï«tor, dat de Patagoniër spaansd, spreekt... "iTil »«d. gij weUich, een ander, taal geleerd hebban, d.n- HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL. 113 De Patagoniër Thalcave. Blz. 115. , ,Ik begrijp het niet, omdat die inboorling niet goed spreekt!'' antwoordde de aardrijkskundige, die ongeduldig begon te worden. „Dat wil zeggen, dat hij niet goed spreekt, omdat gij niet begrijpt," gaf de majoor bedaard ten antwoord; Zuid-Amerik. JI4 HET SPAANSCH VAN JAOQU-ES PAGANEL. ' Dat is toch een onaannemelijke vooronderstelling, Mac Nabbs!'' zeide nu Glenarvan. „Hóe verstrooid onze vriend Paganel ook zijn moge;■ kan men toch niet aannemen, dat dit zoover zou gegaan zijn, dat hij de eene taal voor de.andere zou geleerd hebben!" „Verklaar mij de zaak dan watnader, waarde Edward! of liever gij,' brave Paganel!" . . . ,ïk verklaar niet," antwoordde Paganel, ,, ik bevestig. Hier is het'boek, waai in ik mij dagelijks in de moeielijkheden der spaansche. taal oefen! Bezie hetmaar, majoor! en gij zult zien of ik u om den tuin leid!"•• / . Dit zeggende tastte Paganel in zijn zakken; na eenige minuten "ezocht te hebben, haalde'hij er een zeer gehavend boek uit en bood het met een zeker voorkomen aan. De majoor nam het boek en zag hem : aari"..-' . «)flk»c 'r , ,Wat is dat voor een werk ? '' vroeg hij. : ' „Het is de Lusiade," antwoordde,Paganel, „een heerlijk heldendicht, dat..... " , De 'Liisiade!'' riep Glenarvan. „Ja, mijn vriend! de Lusiade van den grooten Camoëns, niets meer en niets minder!" ' „Camoëns!;' herhaalde lord Edward ; , ,maar, ongelukkige vriend! Camoëns is een Portugees. Dus leert gij reeds weken lang het por- - , .Camoëns! Lusiade! portugeesch!...," Paganel wist niet meer, wat hij er van zeggen moest. Zijn oogen werden vochtig onder zijn bril, terwijl een luid gelach in zijn ooren klonk;'want al zijn reismakkers stonden om hem heen. ' - Dë Patagoniër: vertrok zijn gezicht niet; hij wachtte geduldig op de verklaring van één voorval, dat voor hem geheel onbegrijpelijk was. ■' ■ . ... „Ach! zinnelooze! dwaas, die ik ben!" zeide Paganel eindelijk. ['Hoe is het mogelijk! Dat is geen moedwillig verzinsel! Ik zelf heb.het gedaan! Maar, dat is een spraakverwarring, evenals te Babel! Ach"! vrienden! vrienden! naar Indië te vertrekken en in Chili, aan te komen! het spaansch te leeren en het portugeesch te spreken! dat is te sterk; als het zoo voortgaat, zal ik nog eens zelf uit het raam 'springen in plaats van mijn sigaar naar guiten te werpen !" Als men Paganel zoo over zijn misvatting hoorde spreken en zijn grappige wanhoop zag, was het onmogelijk om ernstig te blijven. Hij zelf gaf er dan ook trouwens het voorbeeld van, '-„Lacht, mijne vrienden!" zeide hij, „lacht, zooveel gij wilt! Gij zult niet zooveel om mij lachen, als ik zelf er om lach!" En hij barstte in het luidste gelach uit, dat ooit uit den mond van een geleerde kwam > HET. SPAANSCH "VAN; JACQUES PAGANEL. 115 „Het is niettemin waar, dat wij nu zonder tolk zijn," zeide de majoor. ,;0, troost u maar!" antwoordde Paganel; „het Portugeesch eri het spaansch gelijken zoo zeer op elkander, dat ik mij er in vergist heb; maar diezelfde overeenkomst zal mij in staat stellen om mijn dwaling spoedig te herstellen, en binnen kort wil ik dien waardigen Patagoniër bedanken in de taal, die hij zoo goed spreekt." Paganel had gelijk; want hij kon weldra eenige woorden met den inboorling wisselen; hij vernam zelfs, dat de Patagoniër Thalcave heette, een woord, dat in de araucanische taal „Donderaar" beteekent . Dien bijnaam had hij' ongetwijfeld gekregen om zijn bedrevenheid in het hanteeren der vuurwapenen. Maar wat Glenarvan vooral aanstond was de mededeeling, dat de Patagoniër gids van beroep, en wel gids door "de jsampa's was. De vinger Gods was zoo duidelijk in die ontmoeting, dat de goede uitslag der onderneming reeds den vorm van een voldongen feit aannam, én niemand twijfelde^nu meer aan de redding van kapitein Grant. Intusschen waren de reizigeis en de Patagoniër naar Robeit teruggekeerd. Deze breidde zijn armen naar den inboorling uit, die, zonder een woord te spreken, hem de hand op het hoofd legde. Hij onderzocht het kind en betastte zijn pijnlijke leden. Glimlachende ging hij nu aan de oevers der beek eenige handen vol wilde selderij plukken, waarmede hij het. lichaam van den zieke wreef. Onder dit wrijven, dat zeer zacht verricht werd, voelde het kind zijn krachten terugkomen,' en het bleek ras, dat hij slechts eenige uren rust behoefde om geheel te herstellen.' Er werd dus besloten, dat deze.dag en de volgende nacht in de legerplaats doorgebracht zouden worden. Er waren ook nog twee gewichtige vragen op te lossen, betreffende het voedsel en het vervoer. Men had gebrek aan levensmiddelen en muilezels beiden. Gelukkig, dat Thalcave er was." Die gids, gewoon om de reizigers langs de patagonische grenzen te geleiden, en een der schranderste baqueano's van het land, nam op zich om Glenarvan van al het ontbrekende te voorzien. Hij bood aan om hem naar een „tolderia" van Indianen, hoogstens vier mijlen verder, te brengen, waar hij alles vinden zou, wat noodig was voor den tocht. Dit voorstel werd half in gebarentaal, half in spaansche woorden gedaan, die het Paganel gelukte om te verstaan. Het werd aangenomen. Na afscheid van hun reismakkers genomen te hebben, gingen Glenarvan en zijn geleerde vriend teistond opwaarts langs het riviertje onder geleide van den Patagoniër.. Anderhalf uur lang liepen zij stevig en met groote schreden door om den reus Thalcave bij te houden. Deze geheele streek der Andes HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL was liefelijk en hoogst vruchtbaar. Het was een onafgebroken reeks van vette weiden, die gemakkelijk een leger van honderd duizend herkauwende dieren hadden, kunnen voeden. Groote vijvers, die met elkander in verband stonden door een doolhof van beekjes, schonken aan die vlakten het noodige vocht. Zwartkoppige zwanen vermaakten er zich naar welgevallen en betwistten het gebied over het water aan talrijke struisvogels, die door de Ilano's huppelden. De vogelwereld was zeer schitterend, ook zeer luidruchtig, maar ook vol afwisseling. De isaca's, bevallige grijsachtige tortelduifjes, met wit gestreepte vederen,' en de gele kardinalen versierden de boomtakken als met levende bloemen; de trekduiven doorkruisten den omtrek .terwijl hetgeheele musschengeslacht, de , .chingolo's," de , .hilguero's" en de „monjita's" elkander pijlsnel vervolgden, en de lucht met hun getjilp vervulden. Jacques Paganel vond telkens stof van bewondering, allerlei uitroepen volgden elkander op, tot verbazing van den Patagoniër, die het heel natuurlijk vond, dat er vogels in de lucht, zwanen in de vijvers en gras op de weiden was. De geleerde had geen reden om zich over de wandeling of over haar langen duur te beklagen. Het kwam hem voor, alsof hij pas vertrokken was, toen de legerplaats der Indianen reeds zichtbaar werd. Die tolderia was aangelegd op den bodem eener nauwe vallei tusschen de voorbergen der Andes. Daar woonden in hutten van HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL. 11,7 boomtakken een dertigtal zwervende inboorlingen, die groote kudden melkkoeien, schapen, ossen en paarden weidden. Zij trokken zoo van de eene weide naar de andere, en vonden overal de tafel gedekt voor hun viervoetige gasten Het type zijnde van een gemengd ras van Araucaniërs, Pehuenchen en Auca's, zouden die olijfkleurige Ando-Peruanen met hun middelmatige gestalte, hun gespierde vormen, hun laag voorhoofd, hun bijna cirkelrond gelaat, hun dunne lippen, hun uitstekende wangbeenderen, hun verwijfde trekken en hun onbeteekenend gelaat, in de oogen van den natuurkenner het karakter der zuivere rassen niet gedragen hebben. In 't kort, het waren inboorlingen, die niets belangwekkends hadden. Glenarvan had ook wel een oog voor hun kudden, maar niet voor hen. Zij hadden runderen en paarden, en dat was alles, wat Glenarvan verlangde. Thalcave belastte zich met de onderhandelingen, die niet lang duurden. In ruil voor zeven kleine paarden van argentijnsch ras met hun tuig, voor een hondertal ponden ,,charqui" of gedroogd vleesch, voor eenige' maten rijst en eenige lederen waterzakken, namen de Indianen, bij gebrek aan wijn of rum, die zij liever gehad zouden hebben, twintig, onsen goud i) aan, waarvan zij de I) Omtrent acht honderd gulden, Il8 HET SPAANSCH VAN JACQUES PAGANEL waarde zeer goed kenden. Glenarvan wilde nog een paard voor den Patagoniër koopen; maar deze gaf hem te kennen, dat dit niet noodig was. Toen de koop gesloten was, nam Glenarvan afscheid van zijn nieuwe „leveranciers," zooals Paganel hen noemde, en was binnen een half uur in de legerplaats terug. Zijn aankomst werd met gejuich begroet, hetgeen hij echter niet op zich zelf toepaste, maar zooals ook het geval was, op rekening van de levensmiddelen en de rijpaarden stelde. Allen aten met graagte. Robert gebruikte eenig voedsel; zijn krachten waren bijna geheel teruggekomen. Het overige van den dag verliep in een ongestoorde rust. Men sprak een weinig over koetjes en kalfjes, over de lieve afwezigen, over de Duncan, over kapitein John Mangles, over zijn wakker scheepsvolk, over Harry Grant, die misschien niet ver af was. ; Wat Paganel aangaat, deze verliet den Indiaan niet: hij volgde Thalcave als dien schaduw. Hij was uitgelaten van vreugde; dat hij nu een echte Patagoniër. zag, met'wien vergeleken hij 'Wel een dwerg scheen; een Patagoniër, diè bijna kon wedijveren met dien keizer Maximus en dien neger uit Congo, dien de geleerde van den Broek had gezien, welke beiden acht voet lang waren! Dan overstelpte hij den deftigen Indiaan met spaansche spreekwijzen, hetgeen deze gewillig toeliét. Ditmaal studeerde de aardrijkskundige zonder boek. Met behulp van keel, tongen tanden hoorde men hem allerlei klanken uitbrengen. . „Als ik den klemtoon niet vat," voegde hij den majoor telkens toe; „dan is het mijn schuld niet. Maar had ik ooit kunnen denken, dat een Patagoniër mij eens spaansch zou leeren!" • XVI. DE RIO COLORADO. Des anderen daags, den 22sten October, gaf Thalcave ten acht ure het sein tot het vertrek. Tusschen den twee en twintigsten en den twee en veertigsten graad helt de bodem der argentijnsche republiek zachtjes van het westen naar het oosten af; de reizigers behoefden dus alleen een zachte glooiing tot aan zee toe te volgen. Toen de Patagoniër het paard weigerde, dat Glenarvan hem DE RIO COLORADO aanbood, meende deze./ dat hij liever té .voet wilde gaan, zooals de gewoonte van vele gidsen is, en voorzeker zouden zijn lange beenen hem het loopen zeer gemakkelijk gemaakt hebben.Maar Glenarvan bedroog zich. Toen zij zouden vertrekken, floot Thalcave op een bijzondere •manier. Terstond kwam uit een naburig boschje een prachtig argen=tijnsch paard van een heerlijke gestalte op de roepstem zijns meesters te voorschijn. Het paard was zonder eenig gebrek; zijn bruine kleur was het bewijs, dat het een onvermoeid, fier, moedig en levendig dier was; het bad een fijnen kop en een sierlijken hals, wijd geopende neusgaten, een vurigen blik, stevige pooten, een goed gevulde schoft, een hooge borst, lange pooten, d. i. al de hoedanigheden, die een paard sterk en vlug maken. Als een volleerd kenner bewonderde de majoor zonder eenig voorbehoud dit staaltje yan het ras der pampa's, dat in'zijn .oogen eenige overeenkomst had met het engelsche jachtpaard. Dit schoone dier heette , .Thaouka", dat in het patagonisch ,,vogel" wil zeggen, en verdiende dién naam ten volle. Zoodra Thalcave in den zadel zat, begon zijn paard allerlei sprongen te maken. Hét was heerlijk om den Patagoniër, die een bedreven' ruiter was, te zien; het jachttuig, dat in de argentijnsche vlakte in gebruik is, de ,,bola's" en de ,,lasso", voltooide zijn uitrusting. De bola's bestaan uit drie kogels, die door-een lederen riem verbonden, en voor aan den zadel gehecht zijn. De Indiaan slingert ze dikwijls op een afstand van honderd schreden naar het dier öf den vijand, dien hij vervolgt, en wel met zulk een juistheid, dat zij zich om diens beenéri draaien en hem terstond doen vallen. Zij zijn dus in, zijn handen een vreeselijk werktuig, dat hij met een vejbazende •bekwaamheid behandelt. De lasso integendeel verlaat de hand niet,die hem slingert. Dit is niets anders dan een dertig voet lange koord, bestaande uit de vereeniging van twee goed gevlochten lederen' riemen, die in een lus uitloopen, welke door een ijzeren ring gaat. Met de rechterhand werpt hij de lus, met de linker houdt hij het andere gedeelte van den lasso vast, die stevig aan den zadel is bevestigd. Een lange karabijn aan een riem voltooide eindelijk de aanvallende bewapening van den Patagoniër. Zonder acht te geven op de bewondering, die zijn natuurlijke bevalligheid, zijn losheid en fiere ongedwongenheid opwekten, stelde Thalcave zich aan het hoofd van den troep, en men reed nu eens in galop, dan weder in den gewonen pas van paarden, die niet afgericht schenen voor den draf. Robert legde veel moed aan den dag, en stelde Glenarvan spoedig gerust ten aanzien van zijn bekwaamheid om in den zadel te blijven. De vlakte der pampa's begint onmiddellijk aan den voet der Cordillera's. Men kan haar in drie deelen verdeelen; het eerste strekt 120 DE RIO COLORADO. zich van dc Andes-keten over een lengte van twee honderd vijftig mijlen uit en is bedekt met niet zeer hooge boomen en struiken. Het tweede, vier honderd vijftig mijlen breed, is met prachtig gras begroeid, en eindigt op een afstand van honderd tachtig mijlen van Buenos-Ayres. Van hier tot aan de zee toe betreedt de voet des reizigers slechts bnmetelijke weilanden met spurrie en distels. Dit is het derde gedeelte der pampa's. Het eerste wat het gezelschap van Glenarvan ontmoette na het verlaten van de engten der Cordillera's was een menigte zandheuvels, ,,medano's" geheeten, echte golven, die onophoudelijk door den wind worden opgejaagd, wanneer de wortels der planten ze niet op den bodem bevestigd houden. Dit zand is uiterst fijn; vandaar dat men het bij het geringste windje in lichte wolkjes opvliegen of echte hoozen vormen zag, die zich tot een aanmerkelijke hoogte verhieven. Dit schouwspel was vermakelijk en lastig tevens voor de oogen: vermakelijk, niets was bezienswaardiger dan die hoozen, welke over de vlakte ronddwarrelden, met elkander worstelden, zich vermengden, nedervielen en weder in een onuitsprekelijke verwarring opstegen; lastig, want onzichtbaar stof maakte zich van de tallooze zandheuvels los, en drong tusschen de oogleden, hoe vast zij ook gesloten waren. Ten gevolge van den noordenwind hield dit verschijnsel een groot gedeelte van den dag aan. Men trok echter snel voort, en tegen zes ure had men de Cordillera's reeds veertig mijlen achter zich, zoodat zij een zwartachtig verschiet opleverden, dat reeds in de avonddauw verdween. De reizigers waren min of meer vermoeid van een tocht, die op acht en dertig mijlen kon berekend worden. Zij zagen dan ook met vreugde het uur naderen, waarop zij zich ter ruste zouden begeven. Zij legerden zich aan de oevers van den snelvlietenden Neuquem, een onstuimig riviertje met troebel water, dat tusschen hooge en steile roodkleurige oevers stroomt. De Neuquem wordt door sommige aardrijkskundigen Ramid of Comeë genoemd, en komt uit meren, die alleen aan de Indianen bekend zijn. De nacht en de volgende dag leverden niets meldenswaardigs op. Men ging snel en ongehinderd voort. Een effen bodem en een draaglijke temperatuur maakten de voortzetting der reis gemakkelijk. Tegen den middag echter werd het brandend heet. Tegen den avond werd de gezichteinder in het zuidwesten met een bank van wolken bedekt, een zeker teeken, dat er verandering van weder ophanden was. De Patagoniër kon zich er niet in vergissen, en met den vinger wees hij den aardrijkskundige het westen aan. ,,Goed! ik weet het!" zeide Paganel, en zich tot zijn makkers wendende, voegde hij er bij: ,,Er is verandering van weder op til, wij zullen kennis maken met de pampero." ' Vlsfe^ DE RIO COLORADO. 121 En hij legde hun uit, dat die pampero, die zeer dikwijls in de argentijnsche vlakten voorkomt, een zeer droge zuidwestenwind is. Thalcave had zich niet vergist. Dien nacht, die vrij onaangenaam was voor menschen, die geen ander deksel hadden dan een eenvoudigen mantel, woei de pampero met groote kracht. De paarden gingen op den grond liggen, en de menschen kropen vlak bij hen dicht bij elkander. Glenarvan vreesde voor oponthoud, wanneer die orkaan wat lang aanhield; maar Paganel stelde hem gerust, nadat hij zijn barometer had geraadpleegd. „Gewoonlijk," zeide hij, „veroorzaakt de pampero driedaagsche stormen, die de daling van het kwik op een stellige wijze aankondigt. Waar wanneer de barometer integendeel, — zooals nu het geval is, — stijgt, is men er met een woedende bui van eenige uren van af. Stel u dus gerust, mijn waarde vriend! bij het aanbreken van den dag zal de hemel weder zoo helder zijn als altijd." . „Gij spreekt als een boek, Paganel!" antwoordde Glenarvan. , ,Ik ben er ook een,'' antwoordde Paganel. „Ik geef u de vrijheid om mij zoo dikwijls te doorbladeren als gij maar wilt." Het wandelende boek bedroog zich niet. Tegen één uur na middernacht bedaarde plotseling de wind en allen konden nu in den slaap een verkwikkende rust vinden. Den volgenden morgen werden zij zoo frisch als een hoen wakker, vooral Paganel, die op een opge- 122 DE RIO COLORADO.' ruimden toon zijn lessen weder opdreunde en zich uitrekte als een jonge hond. Men telde nu den vier en twintigsten October, den tienden dag na het vertrek van Talcahuano. Drie en negentig mijlen, i) d.i. drie dagreizen scheidden de reizigers nog van het punt, waar de Rio Colorado de zeven en dertigste parallel snijdt. Gedurende dien tocht over het amerikaansche vasteland zag lord Glenarvan met de uiterste oplettendheid uit of er ook inboorlingen naderden. Hij wilde hen betreffende kapitein Grant door tusschenkomst van den Patagoniër ondervragen, met wien Paganel nu reeds vrij goed spreken kon. Maar.de lijn, die men volgde, werd weinig door de Indianen bezocht; want de wegen door de pampa's, die uit de argentijnsche republiek naar de Cordillera's loopen, liggen noordelijker. Men trof dan ook evenmin zwervende Indianen als gevestigde stammen onder het gezag van Kaziken aan. Als er zich bij toeval èen zwervend ruiter in de verte vertoonde, dan nam hij ijlings de vlucht, daar hij geen lust gevoelde om met onbekenden in aanraking te komen. Zulk een gezelschap moest wel verdacht toeschijnen aan een ieder, die zich alleen in de vlakte waagde, aan den bandiet, wiens achterdocht moest opgewekt worden door de verschijning van acht goed gewapende en goed bereden mannen, zoowel als aan den reiziger, die in deze onbewoonde streken hen voor kwaadwilligen kon aanzien. Het was derhalve even onmogelijk om-met vreedzame lieden als met plunderaars te spreken. Het was jammer, dat men geen bende „rastraedores" i) aantrof, al moest men ook het gesprek met geweerschoten aanvangen. Had Glenarvan ook al in het belang zijner nasporingen de afwezigheid der Indianen te betreuren, zoo had er toch een voorval plaats, dat de uitlegging van het document bij zonder sterk bevestigde, De weg, dien het gezelschap hield, sneed menigmaal de voetpaden der pampa, onder anderen een vrij belangrijken weg, — dien van Carmen naar Mendoza, — die kenbaar was aan de beenderen van huisdieren, muilezels, paarden,schapen en runderen, wier overblijfselen door den snavel der roofvogels vaneen gescheiden en door de ontkleurende werking van den dampkring verbleekt, langs de beide zijden van den weg lagen. Men telde ze bij duizenden, en ongetwijfeld vermengde meer dan een menschelijk geraamte zijn stof met dat der dieren. Tot nu toe had Thalcave geen aanmerking gemaakt op den weg, dien men zoo zonder afwijking bleef houden. Hij begreep echter, dat deze, zich aan geen enkelen der wegen door de pampa's aan- 1) 150 nederl. miilen 2) Roovers uit de vlakte. sluitende, niet kon uitloopen op de stéden , dorpen of' de nederzettingen in het argentijnsche gebied. Eiken morgen liep men tegen de opgaande zon in, zonder van de rechte lijn af te gaan, en eiken avond was de ondergaande zon aan het tegenovergestelde uiteinde van die lijn. In zijn hoedanigheid van gids mocht Thalcave zich dus terecht verwonderen, dat hij niet alleen niet geleidde, maar zelf geleid werd. Mocht hij zich er echter al over verwonderen, dan deed hij het toch met de den Indiaan eigene bescheidenheid, en maakte hij geen aanmerking over de eenvoudige voetpaden, die men tot nu toe ter zijde had laten liggen. Maar toen hij nu bij den genoemden grooten weg gekomen was,. hield hij zijn paard in en zeide, zich tot Paganel wendende: ,,De weg van Carmen.;" , ,Ik weet het wel, brave Patagoniër!'' 'antwoordde de aardrijkskundige in zijn zuiverste spaarlsch, , ,de weg_van Carmen naar Mendoza,'' , ,En slaan wij dien niet in ?" hernam Thalcave. „Neen!" antwoordde Paganel. „ ,; : , ,Eri wij gaan ?'' .•" ^■Altijd naar het oosten." „Dat wil zeggen, nergens." „Dat is wel mogelijk." Thalcave zweeg, en zag den geleerde met de grootste verbazing aan. Hij geloofde echter niet, dat Paganel den spot met hem dreef. Een Indiaan kan zich nooit verbeelden, dat men niet in vollen ernst Spreekt; want hij zelf is altijd ernstig. , ,Gaat gij dan niet naar Carmen ?'' voegde hij er bij, na een oogenblik gezwegen te hebben. „Neen!" antwoordde Paganel. „En ook niet naar Mendoza ?" , .Evenmin.'' Glenarvan, die juist bij Paganel kwam, vroeg hem, wat Thalcave -zeide en waarom hij was blijven staan. „Hij heeft mij gevraagd, of wij naar Carmeii of naar Mendoza gaan," antwoordde Paganel, „en is zeer verwonderd over mijn ontkennend antwoord^op zijn dubbele vraag." „Onze weg moet hem ook inderdaad zeer vreemd voorkomen," hernam Glenarvan. ,,Dat geloof ik ook. Hij zegt dat wij nergens naar toe gaan." ■ , .Welnu Paganel! zoudt gij geen kans zien om hem het doel van onzen tocht op te helderen, en welk belang wij er bij hebben om altijd oostwaarts te gaan?" „Dat zal zeer moeielijk zijn," antwoordde Paganel, „want een Indiaan begrijpt niets van graden, en de geschiedenis van het document zal voor hem een tooververtelling zijn , ,Maar zal hij de geschiedenis niet begrijpen of den verteller ?'' vroeg de majoor met een ernstig gezicht. 124 DE RIO COLORAD0. „Ach! Mac Nabbs!." antwoordde Paganel, „twijfelt gij nogal aan mijn spaansch ?'' „Welnu, beproef het maar eens, mijn waarde vriend!" „Ik zal mijn best doen." Paganel keerde zich naar den Patagoniër, en begon een redevoering, die telkens'afgebroken werd door armoede aan woorden, door de moeielijkheid om sommige eigenaardigheden te vertalen, en om een half onwetenden wilde bijzonderheden uit te leggen, die tamelijk onbegrijpelijk voor hem waren. Het was aardig om den geleerde te zien. Hij zwaaide met de handen, hij sprak woorden langzaam uit, hij tobde zich op allerlei wijzen af, en de zweetdruppels vielen als een waterval van zijn voorhoofd op zijn borst. Als de tong hem haar dienst weigerde, kwam de arm haar te hulp. Paganel steeg af en teekende op het zand een landkaart, waarop de middagcirkels eh de parallellen elkander kruisten, waarop de beide oceanen voorkwamen, waarop de weg van Carmen niet vergeten was. Nooit verkeerde een onderwijzer in zulk een verlegenheid. Thalcave zag dat alles zeer bedaard aan, zonder te laten blijken of hij het al dan niet begreep. De les van den aardrijkskundige duurde meer dan een half uur. Vervolgens zweeg hij stil, wischte zijn gelaat af, waarop het zweet parelde, en zag den Patagoniër aan. „Heeft hij het begrepen?" vroeg Glenarvan. , ,Dat zal spoedig blijken,'' antwoordde Paganel; , ,maar als hij het niet begrepen heeft, geef ik het op." Thalcave verroerde zich niet en sprak evenmin. Hij hield zijn oog onafgewend op de in het zand geteekende figuur gevestigd, die de wind langzamerhand uitwischte. „Welnu?" vroeg Paganel hem. Thalcave scheen het niet te hooren. Paganel zag reeds, hoe een spotachtig glimlachje de lippen van den majoor krulde, en zijn eer willende redden, stond hij op het punt om zijn les in de aardrijkskunde met nieuwen ijver weder te beginnen, toen de Patagoniër hem door een gebaar het zwijgen oplegde. , ,Gij zoekt een gevangene ?'' zeide hij. „Ja!" antwoordde Paganel. „En juist op deze lijn tusschen de opgaande en de ondergaande zon ?'' voegde Thalcave er bij, zoo door een vergelijking in den trant der Indianen den weg van het westen naar het oosten aanduidende. ,,Ja, ja! zoo is het.'' „En is het uw God," zeide de Patagoniër, „die aan de golven der eindelooze zee de geheimen van den gevangene toevertrouwd heeft?" „God zelf." . ' ^ss!-''/' „Dat zijn wil dan geschiede!" antwoordde Thalcave met zekere jE RIO CCL.ORADO. De weg van Carmen naar Mendoza. Blz. 122. plechtigheid. ,,Wij zullen in het oosten opgaan, en als het noodig is tot de zon toe!'' Paganel, die zegevierde in den persoon van zijn leerling. 126 126 DE RIO CÖLOR-ADO . vertaalde onmiddellijk voor zijn makkers:de antwoorden van den Indiaan. - „Welk een schrander ras!" voegde hij erbij. „Van twintig boeren uit mijn land zouden er negentien niets van mijn uitlegging begrepen hebben!'' fK; S" Glenarvan verzocht nu Paganel om den Patagoniër te vragen, ot hij opk gehoord had, dat vreemdelingen in handen van Indianen uit de pampa's gevallen waren. Paganel deed het en wachtte op antwoord. „Misschien," zeide de Patagoniër. ' :\ ^ , Maarthans waren de zouterijen nog doodstil, rustig en onbewoond. Het was de tijd van die verbazende slachting nog niet. Thalcave verhaastte den tocht; hij wilde dien zelfden avond nog in het fort Independencia komen. Door hun berijders aangevuurd en Uitwerking der luchtspiegeling. Blz. 168. het voorbeeld van Thaouka volgende, vlogen de paarden tusschen het hooge gras door, dat den grond bedekte. Men ontmoette verscheidene hoeven, die van schietgaten voorzien en door diepe grachten DE ARGENTIJNSCHE VLAKTEN . ÏÖQ HET FORT INDEPENDENCIA verdedigd waren; het hoofdgebouw was voorzien van een terras, van waar de bewoners, die zich in den wapenhandel oefenen, de plunderaars uit de vlakte beschieten kunnen. Misschien zou Glenarvan daar de verlangde inlichtingen hebben kunnen bekomen; maar het veiligste was het dorp Tandil te bereiken. Men hield zich dus niet op. Men doorwaadde het riviertje de los Huesos, en eenige mijlen verder de Chapaléofu, Weldra betraden de pooten der paarden de glansrijke helling van het Tandil-gebergte, en een uur daarna vertoonde zich het dorp achter in een engte, die beheerscht werd door de van schietgaten voorziene muren van het fort Independencia. xxr. HET FORT INDEPENDENCIA.. Het Tandil-gebergte ligt duizend voet boven den spiegel der zee; het is een keten van de eerste orde, dat wil zeggen ouder dan de organische schepping, en aan gedaanteverwisseling onderhevig, iri dien zin dat haar samenhang en samenstel allengs gewijzigd zijn door den invloed der inwendige warmte. Het bestaat uit een half cirkelvormige rij van met gras begroeide gneis-heuvels. Het district Tandil, dat naar dit gebergte genoemd is, bevat het geheele zuidelijke deel der provincie Buenos-Ayres, en wordt begrensd door een berghelling, die al de riviertjes, welke er op ontspringen, noordwaarts doet stroomen. •Dit district telt ongeveer vier duizend inwoners en heeft tot hoofdplaats het dorp Tandil, gelegen aan den voet der noordelijke bergruggen ; het wordt door het fort Independencia beschermd en heeft een; vrij gelukkige ligging aan de belangrijke beek Chapaléofu. Eene merkwaardige bijzonderheid van dit dorp, die ook aan Paganel niet onbekend kon zijn, is dat het hoofdzakelijk bevolkt is door fransche Baskiërs en Italiaansche kolonisten. Van Frankrijk zijn de eerste vestingen in dit gedeelte van la Plata uitgegaan, in 1828 bewerkte de Franschman Parchappe den bouw van het fort Independencia, dat dienen moest om het land te beveiligen tegen de herhaalde invallen der Indianen. Een groote geleerde, Alcide d'Orbigny, die de zuidelijke landen van Zuid-Amerika het best gekend, bestudeerd en beschreven heeft, stond hem in deze onderneming ter zijde. 170 HET FORT INDEPENDENCIA Dit dorp is een vrij gewichtig punt. Door middel van ,.galera s , groote ossenkarren die zeer geschikt zijn om de wegen over de vlakte te bereiden, komt men van hier in twaalf dagen te Buenos-Ayres; daaruit ontstaat een vrij levendige handel; het dorp zendt naar de stad het vee uit zijn vetweiderijen, het gezouten vleesch zijner zouterijen, en de zeer bezienswaardige voortbrengselen der indiaansche nijverheid, zooals de katoenen stoffen, de wollen weefsels, de zoo gezochte werken der ledervlechteis enz. Ook-bevat Tandil, om van een zeker aantal vrij gerieflijke woningen te zwijgen, scholen en kerken, om onderwijs te krijgen in hetgeen men voor deze en de toekomende wereld dient te weten. ' Paganel besloot deze mededeelingen met de aanmerking dat er in het dorp Tandil wei inlichtingen te krijgen zouden zijn; het fort toch is altijd bezet door een afdeeling nationale troepen. Glenarvan liet daarom de paarden op stal brengen in een vrij goed uitziende ..fonda," daarop gingen Paganel, de majoor, Robert en hij, door ^ Thalcave geleid, naar het fort Independencia. tta eenige minuten lang tegen een der bergruggen opgek ommen te zijn, kwamen zij aan de poort, die vrij onachtzaam bewaakt werd door een argentijnschen schildwacht. Zij werden zonder bezwaar doorgelaten, een teekén van groote slordigheid of van ongestoorde veiligheid. . .,. , . Er exerceerden juist eenige soldaten op het exercitieplein van het fort' maar de oudste dier soldaten telde nauwelijks twintig, de jongste maar zeven jaren. Eigenlijk waren het slechts een dozijn kinderen en knapen, die vrij aardig soldaatje speelden. Hun uniform bestond uit een gestreept hemd, om de middel vastgebonden met een'lederen gordel; geen hunner had een lange of korte broek of een schotsen rokje aan. Het zachte luchtgestel veroorloofde dan ook die lichte kleeding. Terstond kreeg Paganel een goeden dunk van een regeering, die geen geld aan goud- of zilverboordsel besteedde. Elk van die jeugdige knapen droeg een percussie-geweer en een sabel. De laatste was te langen het eerste té zwaar voor die mannetjes. Allen hadden een taankleurig gelaat en een zekeren familietrek. De korporaal-instructeur, die hen commandeerde, geleek ook-op hen. Met vermoeden was dan ook gegrond, dat het twaalf broeders waren, die onder het bevel van den dertienden zich oefenden. Paganel was hierover volstrekt niet verwonderd; hij kende de argentijnsche statistiek, en wist, dat in dat land het aantal kinderen gemiddeld meer dan negen voor ieder gezin bedraagt; maar wel was hij verwonderd, toen hij zag, dat die kleine soldaten op de fransche wijze excerceerden en met groote juistheid de voornaamste bewegingen der lading in twaalf tempo's uitvoerden. Dikwijls commandeerde de korporaal zelfs in de moedertaal van den geleerden aardrijkskundige. 171 HET FORT INDEPENDENCIA . ,,Dat is vreemd," zeide hij. Maar Glenarvan was niet in het fort Independencia gekomen om kinderen te zien exerceeren, en nog minder om zich bezig te houden met hun nationaliteit of hun afkomst. Hij liet dus Paganel geen tijd om zich nog langer te verwonderen, en verzocht hem om naar het hoofd der bezetting te vragen Paganel voldeed hieraan, en een der argentijnsche soldaten ging naar een huisje,dat tot kazerne diende. Eenige oogenblikken daarna verscheen de commandant in eigen persoon. Het was iemand van vijftig jaar, sterk, met een krijgshaftig voorkomen, groote snor, uitstekende wangbeenderen, grijsachtige haren, en een gebiedenden blik, voor zooverre men daarover althans kon oordeelen door de rookwolken heen, die hij uit zijn stompje pijp blies. Zijne houding deed Paganel denken aan het kenmerkend voorkomen der oude onderofficieren van zijn land. Thalcave stelde den commandant lord Glenarvan en diens reisgenooten voor. Terwijl hij sprak, hield de commandant niet op Faganel op eene vrij lastige wijze in het gezicht te zien. De geleerde kon maar niet begrijpen, wat de oude snorrebaard van hem wilde hebben en meende het hem juist te vragen, toen de ander zonder plichtplegingen zijn hand vatte, en in de taal van den aardrijkskundige op een vroolijken toon vroeg: , ,Een Franschman ?'' ,,Ja! een Franschman!" antwoordde Paganel. , ,0! blij! welkom ! welkom! ook Franschman ben!'' herhaalde de commandant, terwijl hij den arm van den geleerde met verbazende kracjit schudde. ,,Een uwer vrienden ?'' vroeg de majoor aan Faganel. ,,Voor den drommel!" antwoordde deze met zekere fierheid, ,,ik heb-in alle vijf werelddeelen vrienden." En na zijn hand niet zonder moeite losgemaakt te hebben uit de levende schroef, waarin zij haast gekneusd werd, knoopte hij een gesprek aan met den forschen commandant. Glenarvan zou er gaarne een woord over zijn zaken tusschen gevoegd hebben; maar de soldaat vertelde zijn geschiedenis en was niet van zins om zè halverwege af te breken. Men kon wel zien, dat die dappere man Frankrijk reeds lang geleden verlaten had, hij kon zich nog maar met moeite in zijn moedertaal uitdrukken, en had zooal niet de woorden dan toch hun geregelde schikking vergeten. Hij sprak bijna als een neger uit de fransche koloniën. Het duurde dan ook niet lang of zijn bezoekers vernamen, dat de commandant van het fort Independencia inderdaad een fransch sergeant was, een oud metgezel van Parchappe. Sedert de stichting van het fort in 1828 had hij het niet meer verlaten, en nu voerde hij er het bevel over met' goedvinden van de argentijnsche regeering. Hij was iemand van vijftig jaar, een 172 HET FORT INDEPENDENCIA. . *73 Exercitie op het fort Independencia. Blz. 171. Baskiër, en heette Mamiel Ipharaguerra. Men ziet, dat het niet veel scheelde of hij was een Spanjaard. Een jaar na zijn komst in het land liet de sergeant zich naturaliseeren, nam dienst in het argen- 17.4 HET FORT INDEPENDENCIA. tijnsche leger en huwde een knappe indiaansche vrouw, die nu twee kinderen, tweelingen van een half jaar, aan de borst had. Dat het jóngens waren spreekt van zelf; de waardige wederhelft van den sergeant zou hem geen meisjes hebben durven schenken. Manuel verachtte elk beroep buiten den soldatenstand, en hoopte bij leven en welzijn eenmaal den republiekeen geheele compagnie jonge soldaten aan te bieden. „Gij hebt gezien!" zeide hij. ,,Mooi! Goede soldaten! José! Juan! Miq.uele! Pepe! Pepe, zeven jaar! bijt reeds een patroon ai!" Toen Pepe zich hoorde prijzen, zette hij zijn kleine hielen tegen elkander aan en presenteerde zijn geweer met veel zwier. „Hij zal het ver brengen!" voegde de sergeant er bij. „Eens, kolonel-majoor of brigadier-generaal!" De sergeant Manuel was zoo verheugd, dat er niet aan te denken viel om iets te zeggen ten nadeele van de verhevenheid van den soldatenstand of van de toekomst, die zijn krijgshaftig kroost wachtte. Hij was gelukkig, en zooals Goethe zegt! „Niets van hetgeen ons gelukkig maakt is bedrog.'' Dat verhaal duurde wel een kwartier tot groote verwondering van Thalcave. De Indiaan kon maar niet begrijpen, dat er uit ééne keel zooveel woorden kwamen. Niemand viel den commandant in de rede. Maar eindelijk moet toch een sergeant, zelfs een fransch sergeant, wel zwijgen. Manuel zweeg dus eindelijk, na eerst nog zijne gasten gedwongen te hébben om hem in zijne woning te volgen. Zij moesten het nu voor liefnemen om aan vrouw Ipharaguerra voorgesteld te worden, die er naar hun óórdeel „nog al goed uitzag," als men ten minste die europeesche uitdrukking van een indiaansche vrouw mag bezigen. Toen men hem in alles zijn zin had gegeven, vroeg de sergeant eindelijk aan zijn gasten, waaraan hij de eer van hun bezoek had te danken. Thans moest het tot een verklaring komen. Paganel vertelde hem in het fransch de geheele reis door de pampa's, en vroeg ten laatste waarom de Indianen het land verlaten hadden. „Zoo!.... niemand!-. antwoordde de sergeant de schouders ophalende. , .Inderdaad!niemand!.... wij met de armen over elkaar.... niets te doen 1''••^$|sB& , .Maar waarom ?'' „Oorlog." , .Oorlog ?'' „Ja! burgeroorlog....' „Burgeroorlog?..,.''' hernam Paganel, die zonder er acht op te geven ook „negerfransch" begon te spreken. , ,Ja, oorlog tusschen Paraguay en Buenos-Ayres,'' antwoordde de sergeant. HET FORT INDEPENDENCIA . ,,Welnu?" ,,Welnu, Indianen allen in het noorden, volgen generaal Flores. Indianen plunderaars, plunderen." , ,Maar de hoofden ? " ,,Hoofden ook mee.'' , ,Hoe! Catriel ?'' , ,Geen Catriel." ■ , ,En Calfoucoura ?'' , ,Geen Calfoucoura.'' , ,En Yanchetruz ?" , ,Geen Yanchetruz meer !" Dit antwoord werd aan Thalcave medegedeeld, die toestemmend knikte. En inderdaad, Thalcave wist niet of had vergeten, dat een burgeroorlog, die later de tusschenkomst van Brazilië zou veroorzaken, tusschen de beide partijen in de republiek woedde. De Indianen hebben alles bij die binnenlandsche worsteling te winnen, en laten zulke schoone gelegenheid om te plunderen niet ongebruikt. De sergeant vergiste zich dan ook niet, toen hij als reden •voor het, verlaten der pampa's een burgeroorlog opgaf, die in het noorden der argentijnsche provinciën gevoerd werd. Maar die gebeurtenis wierp de plannen van Glenarvan in duigen, wiens oogmerken zoo verijdeld werden. Was Harry Grant bij de hoofden der stammen gevangen, dan zouden zij hem zeker tot aan de noordelijke grenzen medegesleept hebben. Waar en hoe konden zij hem dan wedervinden ? Moest hij gevaarlijke, en bijna vergeefsche nasporingen tot aan de noordelijke grenzen der pampa in het werk stellen? Dat was een gewichtig besluit, waarover ernstig beraadslaagd diende te worden. Toch kon er nog ééne gewichtige vraag aan den sergeant gedaan worden, en het was de majoor, die hieraan dacht, terwijl zijne vrienden elkander zwijgend aanstaarden. ,,Had de sergeant ook gehoord, dat er bij de hoofden der stammen in de pampa 's eenige Europeanen gevangen waren ?'' Manuel dacht eenige oogenblikken na, als iemand, die zich iets tracht te herinneren. ,,Ja!" zeide hij eindelijk. ,,Ha!" zeide Glenarvan, die weder hoop begon te koesteren. Paganel, Mac Nabbs, Robert en hij omringden den sergeant. , .Spreek!, spreek!'' zeiden zij, terwijl hun oog vol verwachting op hem staarde. ,,Eenige jaren geleden," antwoordde Manuel, ,,ja.... het is zoo.... europeesche gevangenen.... maar nooit gezien...." ' ,,Eenige jaren," hernam Glenarvan, ,,gij vergist u.... De dagteekening van de schipbreuk is juist.... De Britannia is in Juni 1862 vergaan.. .. Het is dus nog geen twee jaar geleden.' ijl 176 HET FORT INDEPENDENCIA. „O' langer, mylord!" ,,Onmogelijk!" riep Paganel. „Het is toch zoo! Het was bij de geboorte van Pepe Er waren twee mannen.. .. " „Neen, drie!" zeide Glenarvan. , ,Twee!'' gat de sergeant op een stelligen toon ten antwoord. , ,Twee!'' zeide Glenarvan hoogst verwonderd., .TweeEngelschen ?' \ „Wel neen!" antwoordde de sergeant. „Wie spreekt er van Engelschen ? Neen.... een Franschman en een Italiaan." „Een Italiaan, die door de Poyuchen vermoord werd!" riep Paganel. „Ja! en ik heb later gehoord Franschman.. .. gered " . „Gered!" riep de jonge Robert, wiens leven aan de lippen van den sergeant hing. „Ja, gered uit de handen der Indianen," antwoordde Manuel. Allen zagen de geleerde aan, die zich wanhopend voor het hoofd sloeg. „Ha! ik begrijp het al," zeide hij eindelijk, „alles is duidelijk, alles wo-dt opgehelderd!'' ^SpP „Maar zeg dan toch wat er van de zaak is!" riep Glenarvan even ongerust als ongeduldig. ,,Mijne vrienden!'' antwoordde Paganel de handen van Robert vattende, „wij moeten ons in een groote teleurstelling schikken! wij hebben een verkeerd spoor gevolgd! Er is hier geen sprake van den kapitein, maar van een mijner landgenooten, wiens reisgenoot Marco Vazello, inderdaad door de Poyuchen vermoord werd; van een Franschman, die deze wreede Indianen verscheidene malen tot aan de oevers van de Colorado vergezelde, en die, na gelukkig aan hun handen ontsnapt te zijn, naar Frankrijk is teruggekeerd. Meenende het spoor van Harry Grant te volgen, hebben wij dat van den jongen Guinnard 1) gevolgd." . Deze verklaring werd door eene diepe stilte gevolgd. De dwaling was duidelijk. De bijzonderheden door den sergeant medegedeeld, het volk, waartoe de gevangene behoorde, de moord van zijn reisgenoot, zijn ontsnapping uit de handen der Indianen, alles liep samen om haar te bewijzen. Glenarvan zag Thalcave met een ontstelden blik aan. De Indiaan vatte nu het woord op en vroeg den sergeant: 1) De heer Guinnard ia werkelijk drie jaren lang, van 1856 tot 1859. gevangen gewe.st'bij de Poyuche-lndianen. Hij verduurde met buitengewoner! moed de verschrikkelijke beproevingen, waaraan hij was blootgesteld, en eindelijk gelukte het hem door de engte van Upselata over de Andes te ontsnappen. Hij zag Frankrijk in 1861 weder, en is nu een der medeleden 'van den achtenswaardigen Pagauel in het genootschap van aardrijkskunde. HET FORT INDEPENDENCIA. 177 „Welkom! Welkom!" zeide de sergeant. Blz. 173. „Hebt gij nooit hooren spreken van drie engelsche gevangenen?" „Nooit!" antwoordde Manuel, ,,het zou te Tandil bekend geworden zijn.... ik zou het weten. . .. Neen, daar is niets van aan.. .. " Zuid-Ameriki 12 I78 ' HET. FORT INDEPENDENCIA - Na dit stellige antwoord had Glenarvan niets meer op'het fort Independencia. te verrichten. Hij ging dus heen met zijn vrienden, na vooraf den sergeant bedankt en hem de hand gegeven te hebben. Glenarvan was geheel ternedergeslagen over die volkomen vernietiging zijner hoop. Robertging weenende naast hem, zonder een woord te spreken. Glenarvan kon geen enkel woord vinden om hem te troosten. Paganel maakte drukke gebaren en sprak in zich zeiven. De majoor drukte de lippen op elkander. Wat Thalcave betreft, de eigenliefde van den Indiaan scheen gekwetst, omdat hij op een valsch spoor verdwaald was..En toch dacht niemand er aan pm hem een zoo vergeeflijke dwaling te verwijten. Zij traden de herberg weder binnen. Het avondeten was treurig. Voorzeker, geen enkele van die moedige en verknochte mannen beklaagde zich over zooveel vermoeienissen, die te vergeefs doorgestaan waren, over zoovele gevaren, waaraan zij zich te vergeefs hadden blootgesteld. Maar allèn zagen in éen oogenblik alle hoop op goeden uitslag in rook verdwijnen. Zou men kapitein Grant tusschen het Tandil-gebergte en de zee kunnen ontmoeten? Neen. Ware de een of andere gevangene op de kusten van den Atlantischen Oceaan in handen der Indianen gevallen, dan zou sergeant Manuel er stellig kennis van gedragen hebben. Eén voorval van dien aard kon niet aan de aandacht der inboorlingen ontsnappen die een geregelden handel drijven van Tandil op Carmen, aan den mond der Rio Negro. Nu spreekt het van zelf, dat de handelaars in de argentijnsche vlakte alles van elkander te weten komen, alles met elkander bespreken. Er schoot dus niets anders over, dan zonder uitstel de Duncan te gaan opzoeken op het aangewezen vereenigingspunt, kaap Medano. Intusschen had Paganel aan Glenarvan het document gevraagd, op hetwelk afgaande zij zoo deerlijk in hun 'nasporingen gedwaald hadden. Hij las het met zekeren kwalijk verholen toorn. Hij zocht naar een nieuwe uitlegging er van. _ \ ,Dat document is toch duidelijk genoeg! herhaalde Glenarvan. „Het béhelst toch een stellig bericht betreffende de schipbreuk van den kapitein en de plaats zijner gevangenschap!'' . „Neen! neen!" antwoordde de aardrijkskundige met de vuist op de'tafel slaande, „hondermaal neen! Daar Harry Grant niet in de pampa's is, is hij ook niet in Amerika. Waar hij wel is moet en zal dit document zeggen, mijne vrienden! of mijn naam is geen Jacques Paganel meer!" XXII. HET WASSEN DES WATERS. Een afstand van honderd vijftig mijlen i) scheidt het fort Independencia .van de oevers van den Atlantischen Oceaan. Als er geen onvoorzien oponthoud in den weg kwam, hetgeen trouwens niet te denken was, kon Glenarvan in vier dagen de Duncan bereiken. Maar hij kon zich maar niet' gewennen aan de gedachte om aan boord terug te komen zonder kapitein Grant en na zoo Ongelukkig in zijn nasporingen geweest te zijn. Hij dacht er dan ook den volgenden morgen niet eens aan om bevelen tot de afreis te geven. Daarom nam de majoor op zich om de paarden te laten zadelen, nieuwen mondvoorraad op te doen en den weg te laten opnemen. Daardoor was de kleine troep in staat om des morgens ten acht ure een begin te maken met de afdaling langs de met gras begroeide ruggen van het Tandil-gebergte. Zonder een woord te spreken galoppeerde Glenarvan naast Robert voort; zijn stoutmoedigheid en vastberaden karakter gedoogden niet om zich aan dien tegenspoed zoo.zoetsappig te onderwerpen; zijn hart bonsde, zijn hoofd gloeide. Door de moeilijkheid gescherpt, draaide Paganel op alle mogelijke wijzen de woorden van het document qm, ten einde er nieuwe inlichtingen uit te putten. Thalcave zweeg en liet aan Thaouka de zorg over om den weg te vinden. De majoor, die als altijd vol goeden moed was, bleef standvastig op zijn post, als iemand op wien de moedeloosheid geen vat had. Tom Austin en zijn beide matrozen verveelden zich evenals hun meester. Toen een angstig konijn vóór hen over de paden van het gebergte liep; zagen de bijgeloovige. 'Schotten elkander aan. ,,Een slecht voorteeken," zeide Wilson. ,,Ja, in de Hooglanden," antwoordde Mulrady. ,,Wat in de hooglanden slecht is, is hier niet beter," antwoordde Wilson heel verstandig. Tegen twaalf uur hadden de reizigers het Tandil-gebergte achter den rug eh waren zij weder'in de golvende vlakten, die zich tot aan de zee uitstrekken. Bij iedere schrede besproeiden heldere beekjes, die in de hooge weilanden verdwenen, dat vruchtbare land. De bodem werd weer even vlak als vroeger, gelijk de Oceaan na een storm. De laatste bergen der argentijnsche pampa's waren zij voorbij I) Omtrent zestig uren. i8o HET WASSEN DES WATERS. en de pooten der paarden betraden het onafzienbare grastapijt der eentonige prairie. Tot nog toe was het weder schoon geweest; maar op dien dag kreeg de lucht een onrustbarend aanzien . De massa's dampen, die door de groote warmte der vorige dagen' opgestegen waren en zich tot dichte wolken vereenigd hadden, dreigden met stortbuien. Bovendien maakten de nabijheid van den Atlantischen Oceaan en de westenwind, die er meestal waait, het klimaat van deze streek bijzonder vochtig. Het was wel te zien aan'haar vruchtbaarheid, aan den overvloed van vette weiden en aan haar donkergroene kleur. Dien dag echter had er nog geen wolkbreuk plaats, en des avonds hielden de paarden, na zonder moeite een tocht van veertig mijlen afgelegd te hebben, stil aan den kant van diepe „canada's", zeer groote, met water gevulde natuurlijke grachten. Het ontbrak aan de geringste schuilplaats. De mantels moesten tot tenten en dekens tegelijk dienen, en allen legden zich onder een dreigenden hemel te slapen, die het echter bij bedreigingen blijven liet. Naarmate de vlakte afhelde werd des anderen daags de aanwezigheid van water onder den grond hoe langer hoe merkbaarder, het vocht drong door al de poriën van den grond heen. Weidia werd de weg naar het oosten door groote vijvers doorsneden,'waarvan sommige reeds diep waren, andere eerst begonnen te ontstaan. Zoolang het nog „laguna's" bleven, dat zijn goed begrensde en van waterplanten vrije plassen, konden de paarden er gemakkelijk uitkomen; maar dit ging moeiijker uit die beweeglijke modderpoelen, „pentano's" geheeten; hooge planten versperden er den weg, en om het gevaar te zien, moest men er reeds in zijn. Die moerassen hadden reeds den dood van menig levend wezen veroorzaakt. Robert, die een halve mijl vooruit reed, kwam op eens in galop terug, roepende: „Mijnheer Paganel! mijnheer Paganel! een bosch van horens!" „Wat!" antwoordde de geleerde, „hebt gij een bosch van horens gevonden!'' ,.,Ja, ja! op zijn allerminst een kreupelbosch." , ,Een kreupelbosch! gij droomt mijn jongen!'' antwoordde Paganel, de schouders ophalende. , ,Ik droom niet,'' hernam Robert; , ,kom zelf maar zien! Een raar land! Men zaait hier horens en zij schieten op als .graan! Ik zou er wel wat zaad van willen hebben!'' ;,Hij spreekt in vollen ernst," zeide de majoor. „Ja, mijnheer de majoor, zij zult zien dat het zoo is." Robert had goed gezien. Weldra bevonden zij zich voor een groot onafzienbaar veld met horens, die regelmatig geplant waren. Het was inderdaad een laag en dicht, maar een vreemd kreupelbosch. HET WASSEN DES WATERS . l8l Het water wast! Blz. 186. , .Wat zegt gij er van ?'' vroeg Robert. ,,Dat is vreemd," antwoordde Paganel zich tot den Indiaan wendende om dezen te ondervragen. l8z HET WASSEN DES, WATERS . „De horens steken boven den grond uit," zeide Thalcaye, „maar de runderen zitten ei onder." „Hoe!" riep Paganel ,,,is er een geheele kudde in die modder weggezonken ?'' „Ja!" antwoordde de Patagoniër. Werkelijk had een ontelbare kudde den dood gevonden onder dien grond, die onder haar hoeven was weggezonken; honderden runderen waren zoo naast elkander in dat groote moeras gesmoord. Dit feit, dat wel meer in de argentijnsche vlakte plaats heeft, kon den Indiaan niet onbekend zijn, en was een waarschuwing, die'men niet in den wind mocht slaan. .. Zij ïeden om het ontzaglijk offer heen, dat de meest eischende goden der oudheid zou tevreden gesteld hebben, en een uur later .was men twee mijlen van het veld met horens af. Thalcave sloeg met zekeren angst dien stand van zaken gade, die in zijn oog buitengewoon was, 'Hij hield dikwijls'stil eh ging iri de stijgbeugels staan. Zijn hooge gestalte stelde hem in staat om ver in het rond te zien, maar daar hij niets bemerkte, dat hem opheldering kon geven, hervatte hij Weldra den géstaakten marsch. Een mijl verder hield hij nog eens stil, week daarna van de gevolgde richting af, maakte nu eens noord- dan zuidwaarts een omweg van eenige mijlen, en stelde zich vervolgens weder aan het hoofd van het gezelschap, zonder te zeggen wat hij hoopte of vreesde. Daar hij die handelwijze verscheidene malen herhaalde, werd Paganel nieuwsgierig en Glenarvan ongerust. Den geleerde'werd daarom verzocht den indiaan te ondervragen, hetgeen hij ook terstond deed. Thalcave antwoordde hem, dat hij er zich over verwonderde, .dat de grond zoo doorweekt was van water. Zoover hem heugde en zoolang hij het beroep van gids uitoefende, had hij een zoo drassigen bodem nooit betreden. Zelfs in den ïegentijd waren er nog. altijd begaanbare paden door de argentijnsche vlakte. , ,Maar wat kan de oorzaak zijn van die' toenemende vochtigheid ? •' vroeg Paganel. , ,Ik weet het niet,'' antwoordde de Indiaan , „en wist ik het maar". „Treden de bergstroomen, door den regen gezwollen, nooit buiten hun oevers ?" . . „Somtijds." „En zou dit nu misschien het geval zijn ? " ;" „Misschien!" zeide Thalcave. Paganel moest zich vergenoegen met dat halve antwoord, en deelde aan Glenarvan den inhoud van het gesprek mede. ,,En wïat raadt Thalcave?" vroeg Glenarvan. ,,Wat moeten wij doen ?'' vroeg Paganel den Patagoniër. , ,Snel voortgaan,'' antwoordde de Indiaan. De raad was gemakkelijker te geven dan op te volgen. De paarden HET WASSEN DES WATERS. I83 werden spoedig moede van het betreden van een grond, die onder hen wegzakte; hun pooten drongen er telkens dieper in, en dit gedeelte der vlakte kon vergeleken worden met een ontzaglijken kuil, waarin het aanstormende water zich weldra verzamelen zou. Het was dus van het hoogste belang om die dalende gronden zonder uitstel over te trekken, daar een overstrooming ze onmiddellijk in een meer zou veranderd hebben. Zij verhaastten derhalve hunne .schreden. Maar alsof dat water, dat onder de pooten der paarden stroomde, nog niet genoeg ware, werden'tegen twéé uur de sluizen des hemels geopend, en begon het te regenen, alsof het met bakken uit den hemel werd gegoten. Nooit had zich een schooner gelegenheid opgedaan om te tobnen, dat men een wijsgeer is. Er was ge.en kans om dien zondvloed te ontwijken, en het beste was er onverschillig onder te blijven. De mantels waren druipnat, het water stroomde van de hoeden af als van een dak, welks goten verstopt zijn; de franje der zadels scheen van vloeibare draden gemaakt te zijn, en de ruiters die met modder bespat werden door de hoeven hunner paarden, reden voort in een dubbele stortbui, die te gelijk uit den grond en uit de lucht kwam. Zoo doornat, verstijfd en afgemat kwamen zij 's avonds aan een zeer ellendige hut. Alleen lieden, die spoedig tevreden waren, konden haar een schuilplaats noemen, en alleen uitgeputte reizigers konden er in. toestemmen om er den nacht in door te brengen. Maar Glenarvan en zijn makkers hadden'geen keus. Zij kropen dicht bij elkander in die verlaten stulp, die de armste Indiaan uit de pampa's niet zou hebben willen bewonen. Een zwak vuur van kruiden, dat meer rook dan warmte gaf, werd niet zonder moeite ontstoken. De stortregens woedden buiten en door het verrotte riet zijpelden groote regendroppels. Dat het vuur niet twintigmaal uitging was aan Mulrady en Wilson te danken, die de overmacht aan het water moedig bestreden. Het sobere en ongenoegzame avondeten werd treurig genuttigd. Niemand had eetlust. Alleen de majoor at met graagte het doorweekte gedroogde vleesch, en liet niets verloren gaan. De ongevoelige Mac Nabbs was boven het lot verheven. Paganel deed als een echt Franschman zijn best om te schertsen; maar het ging niet. „Mijn kwinkslagen zijn nat geworden," zeide hij, ,,zij ketsen." Daar intusschen slapën het beste was, wat men in die omstandigheden kon doen, trachtten allen in den slaap een oogenblik hun vermoeidheid te vergeten. De nacht was slecht; de planken der hut kraakten en braken bijna; zij werd door de windvlagen heen en weder geslingerd en dreigde bij iedere bui om te waaien; de rampzalige paarden lagen buiten, blootgesteld aan de guurheid van het weder, terwijl hun meesters niet minder leden in de ellendige hut. Eindelijk look de slaap echter hunne'oogen. Robert viel het eerst in slaap, HET WASSEN DES WATERS. met het hoofd tegen den schouder van lord Glenarvan geleund, en weldra waren al de bewoners -der hut onder Gods hoede ingeslapen. De nacht verliep zonder verdere ongelukken. Het geroep van Thaouka, die altijd waakte, maakte de slapers wakker; hij hinnikte en schopte driftig tegen den muur der stulp. Wanneer het noodig was kon hij, indien Thalcave het verzuimde, zeer goed het sein tot het vertrek geven. MJen had te veel verplichting aan hem om hem niet te gehoorzamen en vertrok. De regen was een weinig bedaard, maar het gevallen water bleef op den doornatten grond staan, het ondoordringbare leem hield de plassen, moerassen en vijvers tegen, die overliepen en groote, verraderlijk diepe ,,banado's"vormden.Paganel raadpleegde zijn kaart en meende, niet ten onrechte, dat de Rio Grande en de Rio Vivarota, waarin gewoonlijk de wateren dezer vlakte uitloopen, zich met elkander vereenigd en een bedding van verschillende mijlen breed gevormd hadden. Het was nu hoog noodig om zoo snel mogelijk voort te trekken. Aller leven stond op het spel. Waar zou men een schuilplaats vinden, wanneer het water wassende bleef ? Zoover het oog reikte kon men geen uitstekend punt ontdekken, en dit water zou die effene vlakte weldra geheel overstroomen. De paarden werden dus tot spoed aangezet; Thaouka was voorop en beter dan sommige vinpootige dieren met machtelooze vinnen verdiende hij den naam van zeepaard; want hij sprong, alsof hij in zijn element was. Eensklaps, het was des morgens omstreeks tien ure, gaf Thaouka teekens van een hevige ongerustheid. Hij zag telkens om naar de onmetelijke vlakte in het zuiden, hinnikte lang achtereen, sperde, zijn neusgaten wijd open en steigerde geweldig. Thalcave, die door zijn sprongen niet uit den zadel kon geworpen worden, hield hsm niet zonder moeite in bedwang. Het schuim van zijn bek werd niet bloed vermengd, zoo sterk haalde hij het bit aan; en toch kwam het vurige dier niet tot bedaren; zijn meester bespeurde wel, dat het dier, ware het vrij geweest, in vollen ren noordwaarts zou gevlucht zijn. ,,Wat scheelt Thaouka toch?" vroeg Paganel; ,,hebben de verschrikkelijke bloedzuigers der argentijnsche wateren hem gebeten ?. • , ,Neen!'' antwoordde de Indiaan. ,,Is hij bevreesd voor eenig gevaar?" ,,Ja, hij heeft gevaar geroken.... " „Welk?" , ,Dat weet ik niet.'' Kon het oog het gevaar, dat Thouaka vermoedde, nog niet gewaar worden, het oor kon er toch reeds iets van opvangen. Een 184 HET WASSEN DES WATERS l85 Een monsterachtige, wel veertig voet hooge golf. Blz. 187. dof geraas, te vergelijken met het gedruisch, dat de vloed maakt, deed zich zeer in de verte hooren. Er woei van tijd tot tijd een vochtige wind, die een fijnen stofregen aanvoerde; bevreesd voor HET WASSEN DES WATERS. het een of ander onbekend verschijnsel kliefden de vogels met bliksemsnelheid de lucht ; de paarden, die reeds tot aan de knieën door het water waadden, gevoelden reeds de eerste schokken van den stroom. Weldra klonk in een zuidelijke richting, maar een halve mijl van de reizigers af, een vreeselijk geraas, geloei en gehinnik en verschenen er ontelbare kudden die elkander omverliepen, weder opstonden en nedervielen, een onsamenhangende massa van verschrikte béésten, die met een verschrikkelijke vaart vluchtten. Men kon hen nauwelijks onderscheiden te midden van de waterstralen, die 'zij in hun loop deden opspatten. Honderden van de grootste walvisschen konden de golven van denOceaan niet metmeergeweldomwoelen ,,Anda!anda! (schielijk, schielijk)! "riep Thalcave met luider stem. , ,Wat bedoelt gij ?" zeide Paganel. ,,Het water wast! het water wast!" antwoordde Thalcave zijn paard de sporen gevende ,dat hij in een noordelijke richting voortdreef. ,,Een overstrooming! " riep Paganel,'en-zijn makkers renden, hem volgende, Thaouka achterna. • Het was tijd. Inderdaad kwam er uit het zuiden een hooge en breede voorvloed over het land aanzetten, die in een zee werd herschapen. Het hooge gras verdween, alsof het afgemaaid was. De bosjes mimosa-planten door den stroom losgescheurd, werden medegesleept en vormden drijvende eilandjes. De watermassa zette met onwederstaanbaar geweld haar loop voort. Er was geen twijfel aan of de groote rivieren dér pampa's waren buiten hare oevers getreden, en misschien vereenigde zich nu het water der Colorado uit het noorden .en dat der Rio Negro uit het zuiden wel in een gemeenschappelijke bedding. De voorvloed, die Thalcave had geseind, kwam met de snelheid van een renpaard opzetten. De reizigers.vluchtten voor hém, evenals • een wolk door den stormwind wordt voortgezweept. Te vergeefs zagen zij aan alle kanten naar een schuilplaats rond. Aan den gezichteinder liepen water.en lucht ineen. Door het gevaar beangstigd vlogen de paarden in een wilden galop voort, en hun berijders konden nauwelijks in den zadel-blijven zitten. Glenarvan zag telkens achterom. ,, Het .water bereikt ons," dacht hij. ,,.Schielijk! schielijk!" riep'Thalcave. En men zette de ongelukkige dieren nog meer aan. Uit hun door de sporen opengescheurde zijden stroomde het bloed, dat lange roode strepen op het water achterliet.Zij struikelden over de spleten in den grond. Zij raakten verward in het verborgen gras. Zij vielen. Men hielp ze op. Zij vielen weder. Men hielp ze weder op. Het water werd zichtbaar hooger. Lange golvingen verkondigden den aanval van dien voorvloed, die geen twee mijlen van hen af zijn schuimende kuif bewoog. 186 HET WASSEN DES WATERS I87 Een kwartier lang duurde die hachelijke worsteling tegen het-verschrikkelijkste van alle elementen. De vluchtelingen hadden den afgelegden afstand niet kunnen berekenen, maar naar hun snellen ren te oordeelen, moest hij zeer aanmerkelijk zijn. Intusschen konden de paardenj die tot aan de borst in het water liepen, slechts met. de grootste moeitë verder komen. Glenarvan, Paganel, Austin, allen achtten zich verloren en zagen den verschrikkelijken dood van schipbreukelingen voor oogen. De paarden hadden ternauwernood meer grond onder de pooten, en zes voet water zou hen doen verdrinken. Het is onmogelijk om den benauwenden doodsangst te schetsen van die acht mannen, die door het wassende water overvallen werden. Zij gevoelden hoe onmachtig zij waren'om tegen die natuurrampen te worstelen, die met de menschelijke krachten spotten. ' Hun leven was niet meer in hunne handen. ■ . 'Vijf minuten later zwommen de paarden reeds; de stroom alleen sleepte hen met onvergelijkelijk geweld mede en hun snelheid evenaarde die van hun vlugsten galop, d.i. zij bedroeg meer dan twintig mij len in het uur. Alle kans op redding scheen vervlogen. Daar hoorde men op eens. de stem van den majoor, die riep: , ,Een boom!'' „Een boom?" vroeg Glenarvan. .-. *£■>'* „Daar! daar!" antwoordde Thalcave.. Met den vinger wees hij in het noorden naar een soort van reusachtigen notenboom, die acht honderd vademen verder eenzaam boven het water uitstak; Hij behoefde zijn makkers niet aan te zetten om haast te maken. Zij moesten met inspanning van alle krachten dien boom trachten te bereiken,' die zich daar zoo onverwacht aan hen vertoonde. De paarden zouden hem zeker niet bereiken, maar de menschen konden ten minste gered worden. De stroom droeg hen. Öp hetzelfde oogenblik liet het paard van Tom Austin een akelig gehinnik hooren en verdween. Zijn berijder maakte zich los uit de stijgbeugels en begon fiks te zwemmen. „Houd mijn zadel vast!" riep Glenarvan hem toe. „Ik dank u, uwe Edelheid!" antwoordde Tom Austin, „ik heb sterke armen." „Uw paard, Robert?....." hernam Glenarvan, zich''naar den jongen Grant keerende. , ,Het houdt zich goed, mylord! Het zwemt als een visch!'' ... „Geef acht!" riep de majoor met een sterke stem. Nauwelijks was het woord er uit, of de vreeselijke vloed kwam opzetten. Een monsterachtige, wel veertig voet hooge golf , brak met verschrikkelijk geraas op de vluchtelingen. Menschen en paarden, alles verdween in den schuimenden afgrond. Een watermassa van.verscheidene millioenen tonnen zwaar, overstelpte hen met haar woedende baren i88 HET WASSEN DES WATERS. Toen de voorvloed voorbij was getrokken, kwamen de menschen weder boven; allen waren er, maar de paarden, uitgezonderdThaouka, waren voor altijd verdwenen. „Houd u goed! houd u goed!" herhaalde Glenarvan, die Paganel met den eenen arm ondersteunde en met den anderen zwom. ,,Het gaat goed! het gaat goed!" antwoordde de waardige geleerde ; , ,het spijt mij niet eens.. ... " Wat speet hem niet? Dat is men nooit te weten gekomen, want de arme man moest het slot van den zin met een halve pint modderig water inzwelgen. De majoor kwam rustig nader, terwijl hij het water al zwemmende zoo kunstmatig met de armen kliefde, dat een zwemmeester er niets op aan te merken zou gehad hebben. De matrozen waren even goed op hun gemak in het vloeibare element als een paar bruinvisschen. En Robert liet zich, aan de manen van Thaouka hangende, door deze medeslepen. Thaouka kliefde het water met verbazende kracht, en bleef instinctmatig in de richting van den boom, waarheen de stroom hem droeg. De boom was nog maar twintig vademen ver; het geheele gezelschap had hem weldra bereikt. Dit'was een geluk voor hen, want hadden zij die schuilplaats niet gevonden, dan zou alle kans op redding verdwenen zijn en hadden zij in de golven moeten omkomen. Het water kwam tot boven aan den stam, ter plaatse waar de hoofdtakken te voorschijn kwamen, zij konden er zich dus gemakkelijk aan vastklemmen. Thalcave stapte van zijn paard, heesch Robert op, klom het eerst in den boom en bezorgde met zijn sterke armen weldra een veilige plaats aan al de afgematte zwemmers. Door den stroom medegesleept verwijderde Thaouka zich snel. Hij draaide zijn schranderen kop naar zijn meester, schudde zijn lange manen en hinnikte, als om hem te roepen. ,, Kunt gij hem verlaten!'' zeide Paganel tot Thalcave. ,,Ik!" riep de Indiaan. En in het woelige water springende, kwam'hij tien vademen van den boom af weder boven. Eenige oogenblikken daarna had hij zijn arm om den hals van T aouka geslagen, en paard en ruiter dreven samen af naar den benevelden gezichteinder in het noorden. XXIII DE BOOMBEWONERS. De bpom, waarop Glenarvan en zijn . makkers een schuilplaats hadden gevonden, geleek op een notenboom. Hij had diens glim- DE BOOMBEWONERS . Thalcave door den stroom medegesleept. Blz. 188. mende bladeren en ronde gedaante. Het was de , ,ombu'', dien men alleenstaande in de argentijnsche vlakte aantreft. Deze boom met zijn bochtigen stevigen stam, is niet alleen door zijn groote wortels DE BOOMBEWONERS in den grond bevestigcl, maar ook door sterke uitspruitsels, die hem op de stevigste wijze vasthouden. Hij had dan ook den aanval van den voórvloed doorstaan. Die boom was wel honderd'voet hoog, en kon met zijn schaduw een omtrek van zestig vademen bedekken. Dat geheele gevaarte rustte op drie groote takken, die uit den top van den zes voet dikken stam opschoten. Twee van die takken: rezen bijna loodrecht overeind en droegen het ontzaglijke zonnescherm van bladeren, welker takken' als door de hand . van een mandenmaker gekruist, door ^elkander geslingerd en verward, een ondoordringbare schuilplaats opleverden. De derde tak daarentegen stak bijna-waterpas ovefthet loeiende water uit; zijn onderste bladeren hingen et reeds in; Trrj^.was om zoo te zeggen een uitstekende kaap van dit' groene eiland, dat door een oceaan werd omringd. Het ontbrak ook niet aan ruimte in dien reusachtigeri boom; het gebladerte, dat aan den omtrek minder dicht was, Het groote opene ruimten over, die op opene plekken in een bosch geleken; er was lucht in overvoed, frischheid overal. Als mén die takken zoo hun tallooze takjes tot in de wolken zag verheffen, terwijl woekerende slingerplanten ze aan elkander vasthielden, en de zonnestralen door' de openingen in het gebladerte speelden, zou men waarlijk gezegd hebben, dat de stam van dien boom alleen een geheel bosch torste. Bij de komst der vluchtelingen week een menigte luchtbewoners naar de hoogste takken, door hun geschreeuw verzet aanteekenende tegen zulk een schandelijke overrompeling van hun verblijf. De vogels, die ook een schuilplaats op 'den eenzamen boom hadden gezocht, watert 'daar bij honderden bijeen ; meerlen, sperwers, isca's, hulguero's, en vooral depica-flor, vliegenvogeltjes met schitterende kleuren; wanneer de laatste opvlogen, scheen het, alsof een windvlaag den boom van al zijn bloemen beroofde. Dit was de schuilplaats, die de kleine groep van Glenarvan had bereikt. De jonge Grant en de vlugge "Wilson zaten nauwelijks inden boom, of zij haastten zich om tot in de hoogste takken te klimmen. Hun hoofd stak nu door den groenen koepel heen. Van dit.hooge punt overzag hun blik een ruimen omtrek . Aan alle-zij den omringde hen de Ocèaan, die de overstrooming had geschapen, en hoe ver de blik zich ook uitstrekte, toch konden zij de grens er van niet bemerken. Geen enkele boom stak boven het watervlak uit; de notenboom, die alleen zich boven het ontstuimige water verhief, slingerde door zijn geweldigen aandrang. In de verte dreven, door den stroom medegesleept, in een noordelijke richting ontwortelde boomstammeii, ineengedraaide takken, rieten daken van weggespoelde hutten, balken, die door het water van de afdaken der vetweiderijen waren losgerukt, lijken van verdronken dieren, bloedige huiden, en op een drijvenden boom een geheelen hoop brullende ' .IQ DE BOOMBEWONERS IQIi tijgerkatten, die haar klauwen in het brooze vlot geslagen hadden. Nog verder trok een zwarte, reeds bijna onzichtbare stip de aandacht van Wilsdn. Het was Thalcave en diens getrouwen Thaouka, die in de verte verdwenen. ,,Thalcave! vriend Thalcave!" riep Robert, de hand naar den moedigen Patagoniër uitstekende. ,,Hij zal zich redden, jonge heer Robert!" antwoordde Wilson; , ,maar laten wij zijn Edelheid weder gaan opzoeken." Een oogenblik later klauterden Robert Grant en de matroos de drie verdiepingen van takken af en bereikten het boveneind van den stam. Daar vonden zij Glenarvan, Paganel, den majoor, Austin en Mulrady, die de beenen lieten afhangen of zich aan de takken vasthielden, volgens hun verschillende geaardheid. Wilson gaf verslag van zijn bezoek aan den top des booms. Allen dachten eenstemmig met hem ten aanzien van Thalcave. De meeningen liepen echter uiteen over de vraag, of Thalcave Thaouka, dan wel Thaouka Thalcave redden zou. Zonder tegenspraak was de toestand van de boombewoners veel onrustbarender. De boom zou wel niet bezwijken voor het geweld van den stroom, maar het nog altijd wassende water kon zijn hoogste takken bereiken; want de hellende bodem maakte van dit gedeelte der vlakte een ware vergaderbak. Glenarvan zorgde daarom allereerst om door middel van kepen merken te maken, ten einde de verschillende waterstanden te kunnen waarnemen. De overstrooming, die nu op dezelfde hoogte bleef, scheen haar hoogsten stand bereikt te hebben. Dat was reeds een troost. , ,En wat zullen wij nu aanvangen ?'' zeide Glenarvan. „Wel, een nest bouwen!" antwoordde Paganel vroolijk. , ,Een nest bouwen!'' riep Robert. „Wel zeker, mijn jongen! en als vogels leven, daar wij toch niet als visschen kunnen leven.'' , ,Goed,'' zeide Glenarvan, , ,maar wie zal ons voedsel brengen ?'' „Ik!" antwoordde de majoor. Allen wendden hun blikken naar Mac Nabbs; de majoor zat dood op zijn gemak in een natuurlijken armstoel, door twee veerkrachtige takken gevormd, terwijl hij met de eene hand zijn nat geworden maar gevulde knapzakken overreikte. „Daaraan herken ik u weder, Mac Nabbs!" riep Glenarvan. „Gij denkt aan alles, zelfs in omstandigheden, waarin men alles zou vergeten.'' ,,Zoodra ons plan vaststond om niet te verdrinken,'' antwoordde de majoor, „waren wij immers niet voornemens om van honger te sterven!'' „Ik zou er wel aan gedacht hebben," zeide Paganel met een onnoozel gezicht, , ,maar ik ben zoo verstrooid!'' *Q2 DE BOOMBEWONERS ,,En wat bevatten de knapzakken?" vroeg Tom Austin. , .Voedsel voor zeven menschen gedurende twee dagen,'' antwoordde Mac Nabbs. ' „Goed!" zeide Glenarvan, „ik hoop, dat het water binnen vier en twintig uren wel gezakt zal zijn." „Of dat wij een middel zullen gevonden hebben om het vaste land weder te bereiken,'' antwoordde Paganel. „Ons eerste werk moet dan maar zijn te ontbijten," zejde Glenarvan . , .Eerst dienen we ons toch wat te drogen ,'' merkte de majoor aan. „Maar hoe kómen wij aanvuur!" vroeg Wilson. „Wel, dat moet gij aanmaken," antwoordde Paganel. , ,Waar ?'' ,,Wat drommel! in den top van den stam." , .Waarmede ?'' , ,Met dood hout, dat wij uit den boom zullen snijden „Maar hoe krijgen wij het aan?" vroeg Glenarvan. „Ons zwam heeft veel van een natte spons!'' „Wij kunnen het wel missen!" antwoordde Paganel; „wat droog mos, een zonnestraal, de lens van mijn verrekijker, en gij zult eens zien bij welk een helder vuurtje wij ons zullen warmen. Wie gaat er hout zoeken in het bosch. , ,Ik!'' riep Robert. En door zijn vriend Wilson gevolgd, verdween hij als een jonge kat in de dichte takken. Terwijl zij weg waren, vond Paganel genoeg droog roos; hij verschafte zich zonder moeite een zonnestraal, want de dagvorstin schitterde nu in volle pracht; met behulp van zijn lens deed hij vervolgens die brandbare stoffen gemakkelijk ontvlammen, die op een laag vochtige bladeren waren neergelegd, ter plaatse waar de groote takken van den boom zich verdeelden. Het was een natuur lij ken vuurhaard, die volstrekt geen gevaar van brand opleverde. Spoedig kwamen Wilson en Robert met een armvol dood hout terug, dat op het mos werd geworpen. Ten einde de trekking te bevorderen ging Paganel boven den haard zitten, met zijn lange beenen op arabische wijze wijd van elkander; zich vervolgens snel op en neer bewegende, veroorzaakte hij met zijn mantel een hevigen luchtstroom. Het hout ontbrandde, en weldra steeg een heldere, knetterende vlam boven die nieuwerwetsche stookplaats omhoog. Allen droogden zich behoorlijk, terwijl de in den boom opgehangen mantels door den wind heen en weer slingerden; vervolgens ontbeet men, maar met mate, want men moest aan den volgenden dag denken; het kon gebeuren, dat het onmetelijk bekken niet zoo spoedig leegliep als Glenarvan hoopte, en bovendien was de voorraad niet al te ruim. De boom droeg geen vruchten; gelukkig kon hij een aanzienlijke hoeveelheid versche eieren op- DE BOOMBEWONERS. IQ3 De schuilplaats. Blz. 189. leveren uit de talrijke nesten, die zijne takken bedekten, zonder nog te spreken van hun gevederde bewoners. Die hulpmiddelen waren geenszins te versmaden. Zuid-Amerika iq4 ' de boombewoners . In het vooruitzicht van een langdurig verblijf kwam het er nu op aan om zich gemakkelijk in te richten. ,,Daar de keuken en de eetzaal gelijkvloers zijn," zeide Paganel, ,,zullen wij op de eerste verdieping gaan slapen; het huis is groot, de huur niet hoog; wij behoeven ons niet te behelpen. Ik zie in de hoogte natuurlijke hangmatten, waarin wij als op de zachtste bedden zullen slapen, als wij ons eerst maar goed vastgesjord hebben. Wij hebben niets te vreezen; ten overvloede zullen wij waken, en wij zijn talrijk genoeg om vlotten met Indianen en andere wilde dieren te keeren.'' ,,Het ontbreekt ons alleen aan wapenen," zei Tom Austin. ,,Ik heb mijn revolvers," zeide Glenarvan. . , ,En ik de mijne,'' voegde Robert er bij. , ,Dat helpt ons niet,'' hernam Tom Austin; , ,of mijnheer Paganel moest een middel weten om kruit te maken ?'' ,,Dat is onnoodig," antwoordde Mac Nabbs, tevens een kruithoreri latende zien, die in goeden staat was. „Hoe komt gij daaraan, majoor?" vroeg Paganel. „Van Thalcave. Hij dacht, dat hij ons te pas zou kunnen komen en gaf hem mij, eer hij Thaouka te hulp snelde." „Edelmoedige en brave Indiaan!" riep Glenarvan. „Ja!" antwoordde Tom Austin, „wanneer alle Patagoniërs hem gelijken, maak ik er mijn compliment voor aan hun land." „Maar wij mogen het paard ook niet vergeten!" zeide Paganel. „Het maakt een deel uit van den Patagoniër, en het zou mij zeer tegenvallen, als wij hen niet beiden terugzagen." , .Hoever zijn wij van den AtlantischenOceaan af ?' 'vroeg de majoor. , ,Op zijn hoogst veertig mijlen,'' antwoordde Paganel. „Daar elk onzer doen kan wat hij wil, vraag ik u verlof, mijne vrienden! om u te verlaten; ik ga daar boven een plekje tot observatorium uitkiezen en zal u met behulp van mijn verrekijker op de hoogte houden van hetgeen er zoo al op deze wereld voorvalt." Men liet den geleerde begaan, die zich heel behendig van den eenen tak op den anderen heesch en achter de dikke bladerengordijn verdween., Zijn metgezellen hielden zich daarop bezig met het in orde brengen van hun nachtverblijf en het gereed maken van hun slaapplaats. Dit was niet moeilijk en nam niet veel tijd weg. Men behoefde geen bed op te maken en geen huisraad te schikken, zoodat allen spoedig hnn plaatsje om den haard weder konden innemen. Het gesprek werd nu algemeen, maar de tegenwoordige toestand, waarin men zich geduldig moest schikken, was er het onderwerp niet van. Men kwam weder terug op de onuitputtelijke stof:. Harry Grant. Als het water zakte, zouden de reizigers binnen drie dagen weder aan boord van de Duncan zijn. Maar Harry Grant en zijne DE i BOOMBEWONERS beide matrozen, die ongelukkige schipbreukelingen, zouden niet bij hen zijn. Het scheen zelfs na dien tegenspoed, na dien nutteloozen tocht door Amerika, alsof alle hoop om hen terug te vinden, onherroepelijk verloren was. Waar zou men nieuwe nasporingen in het werk stellen ? Hoe groot zou niet de smart van lady Helena en van Mary Grant zijn, als zij moesten vernemen, dat zij alle hoop op de toekomst moesten laten varen! ,, Arme zuster!' 'zeide Robert, ,,al les is uit voor ons!'' Voor de eerste maal kon Glenarvan geen troostwoord vinden om daarop te antwoorden. Welke hoop toch kon hij den knaap geven? Had hij niet met de grootste stiptheid de aanwijzingen van het document gevolgd ? ,,En toch," zeide hij, ,,die zeven en dertigste graad breedte is meer dan een niets beteekenend cijfer! Hetzij het betrekking heeft op de schipbreuk of op de gevangenschap van Harry Grant, het is toch niet uit de lucht gegrepen, willekeurig uitgelegd noch een bloote gissing! Wij hebben het met onze eigene oogen gezien!" „Dat alles is waar, uwe Edelheid!" antwoordde Tom Austin; , ,maar onze nasporingen zijn niettemin vergeefs geweest.'' „Dat is spijtig en tegelijk ontmoedigend!" riep Glenarvan. „Spijtig, wanneer gij dat wilt," antwoordde Mac Nabbs op een bedaarden toon; , ,maar geenszins ontmoedigend. Juist omdat wij een vast cijfer hebben, moeten wij den moed volstrekt niet opgeven." ,,Wat bedoelt gij daarmede?" vroeg Glenarvan, „en wat kunnen wij naar uw meening verder doen ?'' „Iets zeer eenvoudigs, dat tevens zeer logisch zou zijn, waarde Edward! Zoodra wij aan boord van de Duncan zijn, wenden wij den steven oostelijk, en volgen den zeven en dertigsten parallel zoo ■noodig zelfs tot aan het punt, vanwaar wij uitgingen." „Meent gij dan, Mac Nabbs! dat ik daaraan niet gedacht heb?" antwpordde Glenarvan. „O! wel honderd maal! Maar welke kans hebben wij om te slagen ? Wanneer wij het amerikaansche vasteland verlaten, verwijderen wij ons immers van de plaats, die Harry Grant zelf heeft aangeduid, van dat Patagonië, dat zoo uitdrukkelijk in het document vermeld wordt ?'' „Gij zult toch geen nieuwe nasporingen in de pampa's willen beginnen," antwoordde de majoor, „nu gij de zekerheid verkregen hebt, dat de schipbreuk der Britannia evenmin heeft plaats gehad op de kusten der Stille Zuidzee als op die van den Atlantischen Oceaan!" Glenarvan gaf geen antwoord. , ,En moeten wij, al is de kans om Harry Grant weder te vinden door de parallel, die hij opgaf, langs te reizen, nog zoo gering, het toch niet beproeven ?'' „Daarop zeg ik geen neen!' antwoordde Glenarvan. 195 iq6 de boombewoners. ,,En zijt gij het niet met mij eens, vrienden?" voegde de majoor er bij,'zich tot de zeelieden richtende. „Volkomen!" antwoordde Tom Austin, waarmede Mulrady en Wilson door een knik instemden. „Hoort mij aan, vrienden!" hernam Glenarvan na eenige oogenblikken nadenken, „en luister goed toe, Robert! want het geldt een zaak van gewicht. Ik zalalles doen, wat in mijn macht staat om kapitein Grant weder te vinden, dat heb ik op mij genomen en daaraan zal ik, zoo het noodig is, mijn gansche leven toewijden. Geheel Schotland zou zich met mij verbinden om dien moedigen man te redden, die zich voor zijn vaderland heeft opgeofferd. Mijn gevoelen is ook, dat wij, al is die kans nogzoó gering, langs die zeven en dertigste parallel rondom de aarde moeten reizen, en ik zal het doen. Maar dat is nu eigenlijk de vraag niet.- Zij is veel gewichtiger en luidt: Moeten wij bepaald en van nu af aan onze nasporingen op het amerikaansche vasteland staken ?" Die zoo stellig ingekleede vraag werd niet beantwoord. Niemand durfde zich verklaren. „Wat iö uw gevoelen?" hernam Glenarvan, zich meer in het" bijzonder tot den majoor richtende. „Waarde Edward!" antwoordde Mac Nabbs, „het antwoord op die vraag levert een zware verantwoordelijkheid op. Zij vordert eenig nadenken. Vóór alles wensch ik te weten, over welke streken de zeven en dertigste graad zuiderbreedte heengaat.'' „Dat zal Paganel wel weten," antwoordde Glenarvan. „Dan zullen wij het hem vragen," zeide de majoor. De geleerde was zoo verborgen door het dichte gebladerte van den boom, dat hij onzichtbaar was. Men moest hem dus praaien. „Paganel! Paganel!" riep Glenarvan. „Present!" antwoordde een stem, die uit de lucht kwam. ,,Waar zijt gij ?''2r\,i't „In mijn -toren.'.' ,, Wat doet gij daar ?" -.' „Ik sla den onmetelijken gezichteinder gade." ,, Kunt gij even afkomen ?" , ,Hebt gij mij noodig ?'' " "Ja-'-' WM ,, Waarom ? " , ,Om te weten over welke landen de zeven en dertigste parallel heen loopt." „Niets is gemakkelijker," antwoordde Paganel; „het is niet eens noodig, dat ik afkom om het u te zeggen." „Ga uw gang dan maar." Luister. Amerika verlatende, gaat de zeven en dertigste graad zuiderbreedte over den Atlantischen Oceaan." DE BOOMBEWONERS 197 Paganel tuimelde van den eenen tak op den anderen. Blz. 198. . ,Goed.'' , ,Hij snijdt de eilanden Tristan d 'Acunha.' ,,Zeer goed." DE BOOMBEWONERS. „Hij gaat twee graden bezuiden de Kaap de Goede Hoop." , .Vervolgens.'' „Hij loopt over de Indische Zee." , ' , , .Verder.'' ,,Hij raakt even het St.-Pieters-eiland van den eilandengroep Amsterdam.'' Wpföm ,,'Ga voort." , ,Hij snijdt de australische provincie Victoria.'' , .Verder.'' ,,Australië verlatende...,'.'. Die' laatste zin werd niet voltooid. Aarzelde de aardrijkskundige? Wist de geleerde het niet verder? Neen; maar in den top van den boom weerklonk een geduchte kreet, een heftige uitroep; Glenarvan en zijn Vrienden verbleekten en zagen elkander aan. Had er een nieuw onheil plaats ? Had de ongelukkige Paganel zich laten vallen ? Reeds snelden Wilson en Mulrady hem te hulp, toen er een lang lichaam .verscheen. Paganel tuimelde van den eenen tak op den' anderen. Zijn handen kondén niets aangrijpen. T.eefde hij nog? Was hij dood? Men wist het niet; maar hij stond op het punt om in het bruisende water te vallen, toen de majoor hem met zijn gespierden arm in zijn val stuitte. „Verplicht, Mac Nabbs!" riep Paganel. _', „Waf scheelt'er aan?" zeide de majoor; „wat is er gebeurd? Weder uwe gewone verstrooidheid ?'' „Ja! ja!" antwoordde Paganel met een door aandoening verstikte stem. „ Ja! een verstrooidheid.... maar ditmaal een zeer vreemde!'' „Welke dan?" • „Wij hebben ons vergist! Wij vergissen ons nog! Wij vergissen ons altijd!" „Verklaar u nader!'/ ,.Glenarvan! majoor! Robert!"-riep Faganel: „gij allen, die mij hoort! wij zoeken kapitein Grant waar hij niet is! " „Wat zegt gij ?" riep Glenarvan. " „En niet alleen, waar hij niet is," voegde Paganel er bij, „maar waar hij ook nooit geweest is!" 198 XXIV. VERVOLG. Dit onverwachte gezegde werd met diepe verwondering aangehoord . Wat wilde de aardrijkskundige zeggen? Was hij zijn verstand kwijt ? En toch sprak hij op zulk een toon van overtuiging, dat allen de oogen op Glenarvan vestigden. Deze verklaring van Faganel was è'en rechtstreeksch antwoord op de pas gedane vraag. Maar Glenarvan vergenoegde zich met een ontkennende beweging te maken, die niet gunstig voor den geleerde was. Zoodra deze zijn aandoening bedwongen had, nam hij. het woord weder op. ,,Ja!" zeide hij met een vaste stem, ,,ja! wij hebben gedwaald in onze nasporingen en iets op het document gelezen, dat er niet op staat ?" . ,, Verklaar u nader,Paganel! "zeide de majoor, „enhoud ubedaard!" „Het is zeer eenvoudig, majoor! Ik heb even als gij gedwaald, ik heb er even als gij een verkeerde uitlegging aan gegeven; maar toen ik zoo even uit den top van den boom uwe vragen beantwoordde en bij het woord „Australië" ophield, schoot mij een gedachte . te binnen en ging een licht voor mij op." ,,Hóe!" riep Glenarvan, „gij beweert, dat Harry Grant?...." „Ik beweer," antwoordde Paganel, „dat het woord austrial, dat op het document voorkomt, geen volledig woord is, zooals wij tot nu toe gedacht hebben, maar wel de wortel van het woord Australië.'' „Dat zou vreemd zijn!" antwoordde de majoor. „Vreemd!" zeide Glenarvan zijn schouders ophalende, „het is doodeenvoudig onmogelijk." /.Onmogelijk!" hernam Paganel.',,DatTis een Woord, dat wij in Frankrijk niet kennen." „Hoe!" voegde Glenarvan op den"toon van het grootste ongeloof er bij, , ,dufft gij met dat document in de hand beweren, dat de schipbreuk der Britannia op de kusten van Australië heeft plaats gehad ?'' „Ik ben er zeker van?" antwoordde Paganel. „Op mijn êer, Paganel! ' zeide Glenarvan, „ik ben hoogst verwonderd over zulk een bewering, en dan nog al uit den mond van den secretaris van een aardrijkskundig genootschap.'' „Waarom?" vroeg Paganel, die zich in zijn zwak voelde getast. „Omdat gij door het woord Australië aan te nemen, tevens aanneemt, dat daar Indianen zijn, hetgeen ongehoord is." 200 VERVOLG. Faganel was geenzsins door dat bewijs verrast. Hij verwachtte het zeker, en begon te glimlachen. ,,Waarde Glenarvan!" zei hij, „verheug u niet te vroeg over uw zegepraal; ik zal u ,, geheel en al verslaan", zoóals wij Franschen zeggen, en nooit zal een Engelschman zulk een nederlaag geleden hebben! Het zal de wraak zijn voor Crecy en Azincourt." i) „Dat zal mij zeer aangenaam zijn, sla mij, Paganel!" „Luister dan. In den tekst van het document wordt evenmin van Indianen als van Patagonië gesproken! Het afgebroken woord indi... . beteekent niet Indianen maar wel 'indigènes( inboorlingen)! Gij geeft toch zeker toe, dat er in Australië , .inboorlingen" z'ijn ?'' Om de waarheid hulde te doen moeten wij zeggen, dat Glenarvan Paganel thans stijf aanzag. ,.Bravo, Paganel!'' riep de majoor. „Neemt gij rnijn uitleg aan, waarde lord?" „Ja!" antwoordde Glenarvan, „wanneer gij mij bewijst, dat de laatste letters ,.gonie" niet slaan op het land der Patagoniërs!" „Zeker niet!" riep Paganel, „er is geen sprake van Patagonië! lees al wat gij wilt, maar dat niet'." , ,Wat dan ?" „Cosmogonie! theogonie! agonie!...'. " (Leer der schepping van de wereld, leer der wording van de godheden uit de fabelleer, doodsangst) . „Doodsangst!" zeide de majoor, „Dat is mij hetzelfde!" antwoordde Paganel; „het woord komt er niet op aan. Ik wil zelfs niet eens naar zijn beteekenis zoeken. De hoofdzaak is, dat austral beteekent Australië, en alleen doordien wij blindelings een verkeerden weg ingeslagen hebben, hebben wij niet reeds teistond zulk een duidelijke verklaring gevonden. Wanneer ik het document gevonden had, wanneer mijn oordeel niet door uwe uitlegging op een dwaalspoor was gebracht, zou ik het nooit anders opgevat hebben.'' Na deze opheldering werd Paganel met hoezee's, gelukwenschingen en vleierijen overladen. Austin, de matrozen, de majoor, maar vooral Robert, die zich gelukkig gevoelde nü hij op nieuw mocht hopen, juichten den waardigen geleerde toe. Glenarvan, wiens oogen langzamerhand open gingen, was op het punt om zich overwonnen te verklaren. „Los mij nog ééns bedenking op, waarde Paganel!" zeide hij, „en ik buig mij neder voor uwe scherpzinnigheid." ,, Spreek, Glenarvan!'' I) De Engelschen sloegen onder hun koning Eduard 111 de Franschen in 1349 bij Crecy en onder Hendrik V bij A?incourt iq ]4|5, VERVOLG 201 ,,Hoe maakt gij een geheel van die woorden, na die nieuwe uitlegging , en hóe leest gij het document ? " ' .Nie^^kiakkelijker dan dat. Hier is het document,'' zeide Paga- VERVOLG. nel, terwijl hij het kostbare papier overgaf, dat hij sedert eenige dagen zoo nauwkeurig bestudeerde. Er ontstond een diepe stilte, terwijl de aardrijkskundige zich eenigen tijd bedacht voor hij antwoordde. Met den vinger volgde hij op het document de afgebroken regels, terwijl hij met een vaste stem en op sommige woorden drukkende, het volgende las: „Den 7deri Juni 1862 is de driemaster Britannia Van Glasgow gezonken na ," zet hier wanneer gij wilt, , ,twee dagen, drie dagen'' of „de uiterste krachtsinspanning," het komt er niet op aan, het is volkomen onverschillig, „op de kusten van Australië. Zich naar land begevende, zullen twee matiozen en kapitein Grant trachten te landen" of „hebben het vaste land bereikt, waar zij door wreede inboorlingen gevangen zullen worden" of „zijn". Zij hebben dit document geworpen," enz. enz. Is het duidelijk?" „Het is duidelijk," antwoordde Glenarvan, „wanneer"-men den naam , .vasteland'' mag geven aan Australië, dat maar een eiland is!" „Stel u gerust, waarde Glenarvan! de beste aardrijkskundigen zijn het'onderling eens om dit eiland, „het australische vasteland" te noemen.'' . , ,Dan heb ik maar éen ding te zeggen, vrienden!.'' riep Glenarvan. „Naar Australië, en moge de Hemel ons bijstaan!" , ,Naar Australië!' 'herhaalden zijn makkers met eenparige stemmen. , ,Weet gij wel, Paganel!'' voegde Glenarvan er bij, , ,dat uw.tegenwoordigheid aan boord van de Duncan een leiding der Voorzienigheid is?" „Goed," antwoordde Paganel. „Laten wil het er voor houden dat ik door God gezonden ben, en ér verder niet meer over spreken." Zoo eindigde dat gesprek, dat later zulke gewichtige gevolgen had. Het bracht een geheelen omkeer te weeg in de gemoedsstemming der reizigers. Zij hadden den draad weder gevat in dien doolhof, waarin zij meenden verdwaald te zijn. Een nieuwe hoop verrees pp de puinhoopen hunner verijdelde plannen. Zij konden onbevreesd het amerikaansche vasteland achter zich laten, en hunne gedachten vlogen hun reeds vooruit naar Australië. Wanneer zij de Duncan weder beklommen, zouden zij haar passagiers geen wanhoop aan boord medebrengen, en lady Helena en Mary Grant zouden het onherroepelijk verlies van kapitein Grant niet behoeven te betreuren! Zoo vergaten zij de gevaren van hun toestand om zich aan de vreugde over te geven, en het speet hun maar dat zij niet oogenblik kelijk konden vertrekken. ' ■ ' Het was nu vier uur in den namiddag. Men besloot ten zes ure het avondeten te gebruiken. Paganel wilde dezeh gelukkigen dag met een heerlijk feestmaal vieren. Daar Schraalhans echter keukenmeester was-, stelde hij aan Robert voor om „in het naburige bosch" 202 VERVOLG. 203 te gaan jagen. Robert klapte in de handen over dien heerlijken inval. Zij namen den kruithoren van Thalcave, maakten de revolvers schoon, laadden ze met hagel en vertrokken. „Past op, dat gij niet te ver afdwaalt!" zeide de majoor deftig tegen de twee jagers. Na hun vertrek gingen Glenarvan en Mac Nabbs naar de in den boom gemaakte kerven zien, terwijl Wilson en Mulrady,de kolen aan den haard wedei aanbliezen. .'. ■ Toén-. Glenarvan de oppervlakte van het verbazende meer had bereikt, zag hij nog niet het geringste bewijs van val. Toch scheen het water zijn hoogsten stand bereikt te hebben; maar het geweld, waarmede het van het zuiden naar het noorden stroomde, bewees dat het evenwicht tusschen de argentijnsche rivieren nog niet hersteld was. Die watermassa moest/ voor zij zakken kon, eerst tot rust komen, evenals de zee op het oogenblik, dat de vloed afloopt en de ebbe begint. Er viel dus op geen daling van het water te rekenen, zoolang het met die verbazende snelheid naar het noorden bleef loopen. Terwijl Glenarvan en de majoor hun waarnemingen deden, knalden er geweerschoten in den boom, vergezeld door bijna even luide vreugdekreten. De sopraan van Robert paarde zich aan de bas van Paganel. Zij wedijverden, wie het meest uitgelaten zou zijn. De jacht stelde zich goed in en het liet zich aanzien, dat de keuken eens goed voorzien zou worden. Toen de majoor en Glenarvan bij het vuur terugkwamen, konden zij Wilson geluk wenschen met een uitmuntend denkbeeld, waarop hij gekomen was. Die brave zeeman zat te visschen met een speld aan een eindje touw. Verscheidene dozijnen vischjes, die zoo smakelijk waren als spieringen en , ,mojara's" heetten, spartelden in een plooi van zijn mantel en beloofden een lekkeren schotel te zullen opleveren. Juist daalden de jagers uit de toppen van den boom. Paganel droeg voorzichtig zwarte zwaluweieren, en een rist musschen, die hij later zou ronddienen onder den naam yan leeuwefikken. Robert had zeer handig verscheidene paren , ,hilguero 's'' geschoten, kleine vogels met groene en gele vederen, die lekker smaken en te Montevideo veel aan de markt komen. Paganel, die een en vijftig wijzen kende om eieren klaar te maken, moest zich voor dit maal tevreden stellen met ze in heete asch hard te laten worden. Niettemin was de maaltijd even afwisselend als lekker. Het droge vleesch, de harde eieren, de geroosterde „mojara's" maakten dien disch tot een feestmaal, waaraan allen steeds zouden denken. Het gesprek was zeer vroolijk. Paganel werd zeer geprezen en als jager en als kok. De gedeerde nam die dankbetuigingen aan met de zedigheid, die het kenmerk der ware verdienste is. Vervolgens weidde hij uit in belangrijke beschouwingen over dien pracbtigen 204 VERVOLG. notenboom, die hem met zijn gebladerte beschutte en welks omvang, naar zijn zeggen onmeetbaar was. „Robert en ik", voegde hij er schertsend bij, „dachten in een wezenlijk bosch op jacht te zijn. Een oogenblik vreesde ik, dat wij zouden verdwalen. Ik kon den weg niet terugvinden! De zon ging aan den gezichteinder onder! Te vergeefs zocht ik naar het spoor van mijn voetstappen! De honger kwelde mij vreeselijk! Reeds weergalmde het duistere geboomte van het gebrul der wilde dieren Ik vergis mij, er zijn geen wilde dieren en dat spijt mij!'' „Hoe!" zeide Glenarvan, „spijt het u, dat daar geen wilde dieren zijn ?'' ■ „Ja, zeker!'' " , .Intusschen, wanneer men alles van hun wreedheid te duchten heeft.'•■'i^v'' „De wreedheid bestaat niet.... wetenschappelijk gesproken," antwoordde de geleerde. „Het zal u toch nooit gelukken om mij van het nut der wilde dieren te overtuigen, Paganel!''' zeide de majoor. „Waar zijn ze goed voor ? " „Majoor!" riep Paganel, „zij dienen om klassen, orden, familiën, geslachten, soorten te vormen. . .. " ■ „Een groot voordeel," zeide Mac Nabbs. „Ik wil het gaarne missen! Ware ik een der metgezellen van Noach bij den zondvloed geweest, dan zou ik dien onvoorzichtigen aartsvader stellig belet hebben om paren leeuwen, tijgers, panters', beren en andere even moordlustige als nuttelooze dieren in de ark te brengen!" „Zoudt gij dat gedaan hebben?" vroeg Paganèl. „Dat zou ik gedaan hebben." , .Welnu! dan zoudt gij uit het oogpunt der dierkunde ongelijk gehad hebben!'' „Maar niet uit het oogpunt der menschlievendheid," antwoordde de majoor". „Ik zou er boos om kunnen worden!" hernam Paganel, „Ik voor mij zou juist den reuzenluiaard, den vleugelvingerige hagedis en al de voorwereldlijke dieren behouden hebben, waarvan wij zoo ongelukkig beroofd zijn geworden. . .. " : „En ik zeg u," antwoordde Mac Nabbs, „dat Noach er zeer wel aan gedaan heeft met ze aan hun lot over te laten, verondersteld dat zij ten zijnen tijde nog leefden." „En ik zeg u, dat Noach er zeer verkeerd aan gedaan'heeft," antwoordde Paganel, ;,en dat hij tot aan het einde der eeuwen den vloek der geleerden verdient!'' De toehoorders van Paganel en van den majoor konden hun lachlust niet bedwingen, toen zij de beide vrienden zoo over den ouden Noach hoorden twisten. In strijd met al zijn beginselen, lag VERVOLG. 205 ,Hr was eens," zëide Paganel. Blz. 207 de majoor, die zijn leven lang nooit met iemand geredetwist had, dagelijks met Paganel overhoop. Het scheen, dat de geleerde hem bijzonder in het vaarwater zat. 206' VERVOLG. Volgens zijn gewoonte kwam Glenarvan in den twist tusschen beiden, zeggende: . - - „Het moge, hetzij uit het oogpunt der wetenschap, hetzij uit dat der menschlievendheid, al dan niet te betreuren zijn, dat wij van wilde dieren' beroofd zijn, wij moeten ons nu toch in hun gemis schikken. Paganel kon toch niet hopen, dat hij er in dit luchtbosch zou aantreffen.'"/ .. . , .Waarom niet ?'' vroeg de geleerde. , .Wilde beesten op een boom ?'' zeide Tom Austin. ,,Wel zeker! De amerikaansche tijger, de jaguar, vlucht wanneer de jagers hem te veel, in het nauw brengen, op de boomen! Heel licht zou een van die dieren; door de overstrooming verrast zijnde, een schuilplaats hebben kunnen zoeken in de takken van dezen boom.'' „Gij hebt er toch geen een ontmoet, denk ik ?" zeide de majoor. , ,Neen!'' antwoordde Paganel, ,,hoewel wij het geheele woud doorkruist hebben. Het is jammer; want het zou een heerlijke jacht geweest zijn. Die jaguar is een geducht verscheurend dier! Met een enkelen slag met zijn poot draait hij een paard den hals om! Als hij eens menschen vleesch geproefd heeft, krijgt hij er smaak in. Het liefst heeft hij den Indiaan, daarna den Neger, vervolgens den Mulat en eindelijk den Blanke.'' ,,Ik ben blijde, dat ik eerst in de vierde plaats kom!" zeide Mac Nabbs. ,,Zoo! dat bewijst enkel, dat gij laf zijt!" gaf Paganel op een toon van minachting ten antwoord. , ,Ik ben blij, dat ik laf ben!'' sprak de majoor. , ,En ik zeg, dat het vernederend is!" antwoordde de onhandelbare Paganel. ,,De blanke beroemt er zich op, dat hij aan het hoofd des menschdoms staat! De heeren jaguars schijnen niet van hetzelfde gevoelen te zijn!'' „Dat mag wezen zooals het wil, dappere Paganel!" zeide Glenarvan, „maar nu er onder ons geen Indianen, Negers of TMulatten zijn, verheug ik mij 'over de afwezigheid uwer lieve jaguars. Onze toestand is zoo aangenaam niet.,.., " , ,Wat! niet aangenaam!'' riep Paganel, difwoord aanhoudende om een anderen loop aan het gesprek te geven, „klaagt gij over uw lot, Glenarvan ?" . , .Zonder twijfel,'' antwoordde Glenarvan; , ,of zijt gij op uw gemak in die lompe en onbehouwen takken ?.'' , ,Ik heb het nooit gemakkelijker gehad, zelfs niet in mijn studeervertrek. Wij leven als de vogels! wij zingen! wij fladderen! Ik zou haast gaan gelooven, dat de menschen bestemd zijn om op de boomen te leven.'' „Het ontbreekt hun alleen maar aan vleugels!" zeide de majoor. , ,Die zullen wij vroeger of later wel maken 1" ' ' •!■■•> VERVOLG. ,,Sta mij intusschen toe, waarde vriend 1" antwoordde Glenarvan, ,,om het zand van een park, den vloer van een huis of het dek van een schip boven deze woning in de lucht te verkiezen!" „Glenarvan," antwoordde Paganel, „men moet de dingen nemen, zooals ze zijn! Zijn zij goed, des te beter. Zijn zij slecht, dan moet men er maar niet op letten. Ik zie, dat gij naar de gemakken van het kasteel Malcolm verlangt." , ,Neen, maar. . . . " » „Ik ben zeker, dat Robert volmaakt gelukkig is," viel Paganel hem haastig in de rede, om ten minste éen aanhanger voor zijn theorie, te winnen. „Ja, mijnheer. Paganel!" riep Robert vroolijk uit. „Dat brengt zijn leeftijd mede," antwoordde Glenarvan. „En de mijne!" zeide de geleerde. „Hoe minder gemaklievend men is, des te minder behoeften heeft men. Hoe minder behoeften men heeft, des te gelukkiger is men." „Mooi zoo!" riep de majoor, „daar gaat Paganel een uitval doen tegen de rijkdommen en de paleizen.'' , ,Neen, Mac Nabbs!'' antwoordde de geleerde, , ,maar wanneer gij het verlangt, zal ik u dienaangaande een korte arabische geschiedenis vertellen, die mij juist te binnen schiet." „Ja, ja! mijnheer Paganel!" zeide Robert. , ,En wat zal uwe geschiedenis bewijzen ?'' vroeg de majoor. „Wat alle geschiedenissen bewijzen, mijn wakkere kameraad!" , ,Dus niet veel!'' antwoordde Mac Nabbs! , ,Maar begin toch maar, Sheherazade! en vertel ons een van die sprookjes, die gij zoo goed kunt vertellen.'' , ,Er was eens,'' zeide Paganel, , ,een zoon van den grooten Harounal-Raschid, die niet gelukkig was. Hij ging een ouden dervis raadplegen. De wijze grijsaard antwoordde hem, dat het geluk niet gemakkelijk op deze aarde te vinden was. „Toch ken ik," voegde hij er bij, „een onfeilbaar middel om u het geluk te verschaffen." — , ,En dat is ?!" vroeg de jonge vorst. — „Gij moet,'' antwoordde de dervis, „het hemd van een gelukkige aantrekken!'' — Daarop omhelsde de jonge vorst den grijsaard en ging zijn talisman opzoeken. Op zijn reis bezocht hij alle hoofdsteden der aarde. Hij beproeft de kracht van de hemden van koningen, keizers, prinsen'eh heeren. Vergeefsche moeite. Hij wordt maar niet gelukkiger! Nu doet hij hemden aan van kunstenaars, krijgslieden en kooplieden. Het baat evenmin. Hij dwaalde dus lang rond zonder het geluk te vinden. Eindelijk kwam hij, wanhopend over de krachteloosheid van zooveel; hemden, op zekeren morgen zeer bedroefd in het paleis zijns vaders terug. Daar ziet hij op het land een braven landman, die vroolijk zingende zijn ploeg volgt. , ,Dat is toch wel een gelukkig man."' zeide hij bij zich zelf, „of er bestaat geen geluk op deze aarde." 208 TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. Hij gaat naar hem toe. , .Vriend!'' zegt hij, , ,zijt gij gelukkig ?" — , ,Ja," antwoordde de andere. — „Begeert gij niets ? "— , ,Neen.'' -— „Zoudt gij uw lot niet willen ruilen met dat eens konings?" —„Nooit!"—„Welnu, verkoop mij dan uw hemd!" — „Mijn hemd? ik heb er geen!" XXV. TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. Jacques Paganel legde veel eer in met zijn geschiedenis. Men juichte hem sterk toe; maar allen hielden hun meening voor zich, en de geleerde verkreeg den gewonen uitslag van eiken redetwist, dat wil zeggen, hij overtuigde niemand. Op éen punt was men het echter eens, dat men zich in zijn lot moest schikken, en zich met een boom vergenoegen, wanneer men geen hut noch paleis heeft. Onder deze en andere gesprekken was de dag verloopen. Een goede slaap kon het eenige waardige besluit van den drukken dag zijn. De boombewoners gevoelden zich niet alleen vermoeid door ; de gevaren der overstrooming, maar vooral afgemat door de hitte, welke dien dag buitengewoon groot was geweest. Hun gevleugelde metgezellen gaven reeds het sein om te rusten; , ,de hilguero 's ", de nachtegalen der pampa, staakten reeds hun welluidend gezang en alle vogels in den boom waren in het diepste donker der bladeren verdwenen.Het beste wat men doen kon.was hun voorbeeld te volgen. Alvorens echter „in hun nest te kruipen," zooals Paganel het uitdrukte, klommen Glenarvan, Robert en hij naar het observatorium, om nog eens dè watervlakte te onderzoeken. Het was omstreeks negen uur.'De zon ging onder in de vonkelende nevels van den westelijken gezichteinder. De geheele helft van het hemelgewelf tot aan het toppunt baadde zich in heete dampen. De schitterende gesternten van het zuidelijke halfrond schenen met licht gaas om.sluierd en.begonnen flauw te schijnen. Niettemin waren zij helder genoeg om ze te onderscheiden, en Paganel maakte zijn vriendje Robert opmerkzaam op die poolstreek, waar de sterren zoo heerlijk flonkeren., Ook Glenarvan trok daar nut uit. Onder anderen wees hij hem op het Zuiderkruis, een groep van vier sterren van de eerste TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. 200 tDe zon ging in de vonkelende nevels onder. Blz 208. en tweede grootte, die in den vorm van een ruit dicht bij de pool staan; den Centaurus, waarin de ster schittert die het dichtst bij de aarde staat, daar zij er slechts acht millioen uren van Zuid-Amerika 14 J — 2IO TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER verwijderd is; de wolken van Magellaan, twee zeer groote nevel vlekken, waarvan de grootste een ruimte beslaat, die twee honderd maal grooter is dan de schijnbare oppervlakte der maan; eindelijk nog dat ,,zwarte gat", waar een volslagen gebrek aan sterren schijnt te bestaan. Het speet hem zeer dat Orion, die op de beide halfronden zichtbaar is, zich nog niet vertoonde; maar hij deelde zijn beiden leerlingen een merkwaardige bijzonderheid mede uit de beschrijving van Patagonië. In het oog van die dichterlijke Indianen stelt Orion een ontzaglijken lasso en drie bola's voor, welke de hand van den jager, die de weiden des hemels doorloopt, geslingerd hèeft. Al die sterrenbeelden, welke de spiegelgladde oppervlakte van het water, weerkaatste, wekten de bewondering op, door als het ware een dubbelen hemel rondom de aanschouwers te scheppen. Terwijl de geleerde Paganel zoo sprak, kreeg de geheele oostelijke gezichteinder een stormachtig voorkomen. Een dikke en donkere, scherp begrensde wolkenlaag kwam langzamerhand opzetten, en onderschepte het licht der sterren. De zoo dreigende wolk bedekte weldra de eene helft van het hemelgewelf, dat zij scheen te dempen. De kracht, die haar voortstuwde, moest in haar zelve liggen, want er was geen windje aan de lucht; de luchtlagen bleven in ongestoorde rust; het was bladstil; geen golfje krulde de oppervlakte van het water; er scheen zelfs geen lucht te zijn, alsof het een of ander groote luchtwerktuig haar verdund had. .De dampkring was verzadigd met electriciteit van hooge drukking, en elk levend wezen voelde ze langs zijn zenuwen stroomen. „Die electrische golven maakten een diepen indruk op Glenarvan, Paganel en Robert. ,,Wij krijgen onweer," zeide Paganel. " „Zijt gij niet bang voor den donder?" vroeg Glenarvan den knaap. „Wel neen, mylord!" antwoordde Robert. , ,Des te beter; want het onweer is niet ver af." „En het zal zwaar zijn," hernam Paganel, „naar het voorkomen der lucht té oordeelen.'' „Het onweer maakt mij niet ongerust," hervatte Glenarvan; „maar wel de stortregens die er mede gepaard zullen gaan. Wij zullen tot op het hemd toe nat worden. Gij moogt zeggen wat gij wilt Paganel! een nest is niet voldoende voor een mensch, zooals gij spoedig tot uw nadeel zult leeren." , ,0! met wat wijsbegeerte!'' antwoordde de geleerde. ' , ,Maar die wijsbegeerte beschut niet tegen den regen.'' , ,Neen, maar zij verwarmt.'' „Kom!" zeide Glenarvan, „wij zullen onze vrienden maar opzoeken én hen waarschuwen om zich zoo dicht mogelijk in hun TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER 211 wijsbegeerte en hun mantels te wikkelen, en vooral om geduld op te doen, want dat zullen wij noodig hebben!'' Glenarvan sloeg nog een laatsten blik op den dreigenden hemel. De wolkenmassa bedekte hem nu geheel en al. Ter nauwernood viel er op een onduidelijke streep in het westen nog wat schemerlicht. Het water "kreeg een donkere kleur en geleek op een groote laag hangende wolk, die op het punt stond met de zware dampen in een te smelten. De schaduw'was niet eens meer zichtbaar. De gewaarwordingen van licht of gedruisch drongen niet meer tot de oogen of de ooren door. De stilte werd even diep als de duisternis. , .Laten wij naar beneden gaan!'' zeide Glenarvan, , ,het zal spoedig gaan bliksemen.'' Hij. liet zich met zijn beide vrienden langs de gladde wanden afglijden; zij waren verwonderd, toen zij in een soort van zeer verrassend halflicht kwamen; het werd voortgebracht door een ontelbare menigte lichtgevende punten, die op de oppervlakte des waters al gonzende door elkander vlogen. , ,Is dat het lichten van het water ?'' vroeg Glenarvan. ,,Neen!" antwoordde Paganel. ,,Het zijn lichtgevende insecten, echte Johann'eskevers, levende en goedkoope diamanten, waarvan de dames in Buenos-Ayres prachtige tooisels maken!" ,,Wat !'' riep Robert, , ,zijn dat insecten, die daar als vonken vliegen ?" ,,Ja, mijn jongen!" Robert maakte zich van een van die schitterende insecten meester. Paganel had zich vergist. Het was een soort van groote zweefvlieg, wel een duim lang, die de Indianen , ,tuco-tuco'' noemen. Dit merkwaardig schildvleugelig insect gaf licht uit twee vlekken, vooraan zijn borststuk; dat licht was helder genoeg om er in de duisternis bij te lezen. Paganel bracht het insect bij zijn horloge en kon zien dat het op tien uur stond. ► Toen Glenarvan weder bij den majoor en de drie zeelieden was, beval hij hun de noodige voorzorgen voor den nacht aan. Er was een geducht ouweder ophanden. Na het eerste gerommel van den donder zou de wind zonder twijfel losbreken en de boom sterk geschud worden. Ieder werd dus verzocht om zich stevig vast te sjorren in het bed van takken, dat hem ten deel was gevallen. Al kon men het water uit den hemel niet ontgaan, men moest zich toch wachten voor het water van de aarde, en niet in dien snellen stroom vallen, die tegen den voet van den boom brak. Men wenschte elkander dus goeden nacht, zonder er echter veel op te rekenen. Daarna kropen allen in hun luchtige legersteden, draaiden zich in hun mantels en wachtten den slaap af. Maar de nadering der groote natuurverschijnselen veroorzaakt in het hart van elk gevoelig wezen een zekere onbestemde onrust, 212 TUSSCHEN,HET VUUR EN HET WATER waarvan de sterksten zich niet kunnen ontdoen. Ongerust en ternedergeslagen konden de boombewoners geen oog toedoen, en vond de eerste donderslag hen allen wakende. Dit had even voor elven plaats in den vorm van een verwijderd gerommel. Glenarvan kroop naar het uiteinde van den liggenden tak en waagde het zijn hoofd buiten het gebladerte te steken. De donkere nachtelijke hemel was reeds gescheurd door heldere en schitterende inkervingen, die het water van het meer zuiver weerkaatste. De wolken scheurden op verscheidene plaatsten, maar als een zacht en katoenachtig weefsel zonder knersend geluid. Na het toppunt en den gezichteinder, die in dezelfde duisternis ineenliepen, waargenomen te hebben, keerde Glenarvan naar den top van den stam. terug. ^\&M%& , ,Wat zegt gij er van, Glenarvan ?'' vroeg Paganel. ,,Ik zeg, dat het een mooi begin is, vrienden! en dat, als het zoo voorgaat, het onweder verschrikkelijk zal zijn." ,,Des te beter!" antwoordde Paganel opgewonden, „ik mag lijden dat het een mooi schouwspel zal zijn, daar ik het toch niet ontloopen kan.'' ,,Dat is weer een van uw theoriën," zeide de majoor. ,,En een van mijn beste, Mac Nabbs!" Ik ben het met lord Glenarvan eens, dat het een heerlijk onweer zal zijn. Daar even, terwijl ik trachtte te slapen, heb ik mij verscheidene-feiten herinnerd, die mij er hoop op geven; want wij zijn juist in de streek der groote electrieke stormen. Zoo heb ik ergens gelezen, dat in 1793, juist in de provincie Buenos-Ayres, de bliksem zeven en dertig maal gedurende éen onweder is ingeslagen. Mijn ambtgenoot, de heer Massin de Moussy, heeft een onafgebroken gerommel van vijf en vijftig minuten waargenomen." „Met het horloge in de hand ?'' vroeg de majoor. , ,Met het horloge in de hand. Maar éen ding zou mij ongerust kunnen maken," voegde Paganel er bij, „indien de ongerustheid kon dienen om het gevaar te ontgaan, namelijk, dat het eenige uitstekende punt dezer vlakte juist de boom is, waarop wij ons bevinden. Een bliksemafleider zou hier goed te pas komen, w, nt onder al de boomen der pampa is het juist deze, welke den bliksem bijzonder aantrekt. Gij weet ook, vrienden! dat de geleerden verbieden om als het onweert een schuilplaats onder de boomen te zoeken.'' , ,Goed!' 'zeide de majoor; , ,die waarschuwing komt op haar tijd;'' „Ik moet bekennen, Paganel!" antwoordde Glenarvan, „dat gij een goed oogenblik kiest om ons al die geruststellende dingen te vertellen !' „Bah!" zeide Paganel, „alle oogenblikken zijn goed om wat te leeren. Ha! daar begint het!'' TUSSCHEN HEV VUUR EN HET WATER. 213 De bliksemstralen namen allerlei gedaanten aan. Blz. 214. Hevige donderslagen" braken dit ongelegen gesprek af; hun kracht groeide aan, hun geluid werd steeds sterker; zij kwamen naderbij en gingen van de lage tot de middelstem over, om aan den zang een zeer juiste vergelijking te ontleenen. Weldra werden zij knersend 2I4 TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. en brachten zij de snaren der lucht in een snel trillende beweging De hemel stond in vuur, en in dien gloed kon men niet onderscheiden welke electrieke vonk dat tot in het oneindige verlengde gerommel veroorzaakte, dat de echo tot aan de uiteinden des hemels voortplantte. De onophoudelijke bliksemstralen namen allerlei gedaanten aan. Sommige, die loodrecht naar de aarde werden geslingerd, herhaalden zich tot vijf zes malen toe op dezelfde plaats. Andere zouden in de hoogste mate de nieuwsgierigheid van een geleerde opgewekt hebben; want heeft Arago in zijn merkwaardige statistiek maar twee voorbeelden van gevorkte bliksemstralen opgenomen, hier kwamen zij bij honderden voor. Sommige die zich in duizend verschillende takken verdeelden, vertoonden zich aan het oog als koraalvormige zigzaglijnen, en brachten op het hemelgewelf verbazende spelingen van boomvormig licht teweeg. Weldra was de geheele hemel van het oosten naar het noorden onderspannen door een sterk lichtgevende phosphorische strook. Die brand breidde zich langzamerhand langs den geheelen gezichteinder uit, zette de wolken in vuur, als waren zij een opeenhooping van brandstoffen, en weldra door het spiegelende water teruggekaatst, vormde hij een onmetelijken vuurbol, waarvan de boom het middelpunt uitmaakte. In stilte beschouwden Glenarvan en zijn makkers dat schrikwekkend tooneel. Trouwens, zij zouden elkander toch niet verstaan hebben. Stroomen wit licht vielèn op hen, en in dat kortstondige schijnsel verschenen en verdwenen plotseling nu eens de kalme houding van den majoor, dan weder het nieuwsgierig gelaat van Paganel of de krachtige trekken van Glenarvan, soms ook het ontstelde gezicht van Robert of het onbezorgde voorkomen der matrozen, naarmate dat spookachtig licht hen bescheen. Intusschen bleef het nog altijd droog en stil. Maar weldra werden de sluizen des hemels geopend en loodrechte strepen als de draden van een wever op den zwarten grond des hemels gespannen. Die groote regendruppels spatten, wanneer zij de oppervlakte van het meer raakten, in duizenden vonken op, die het bliksemvuur verlichtte . Kondigde die regen het einde van het onweer aan ? Zouden Glenarvan en zijn makkers vrij komen met eenige krachtig toegediende stortbaden ? Neen. In het hevigst van die worsteling van het vuur des hemels, verscheen plotseling aan het uiteinde van dien liggenden hoofdtak een vuurbol, zoo groot als een vuist en door zwarten.rook omgeven. Na eenige seconden achtereen rondgedraaid te hebben, sprong die bol als een'bom met zulk een geraas, dat het hoorbaar was in het midden van het algemeen-tumult. Zwaveldamp vervulde den dampkring. Er ontstond een oogenblik stilte, en men kon TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. 215 de stem van Tom Austin hooren, die riep: ,,De boom staat in brand!" . Tom Austin vergiste zich niet. In een oogenblik liep de vlam, alsof zij zich aan een ontzaglijk groot vuurwerk had medegedeeld, langs den geheelen westkant van den boom; het doode hout, de nesten van gedroogd gra.-, en eindelijk het sponsachtige spint verschaften rijkelijk voedsel aan haar verslindende kracht. De wind stak nu op en blies dien brand aan. Zij moesten vluchten. Sprakeloos, ontsteld, vei schrikt, klauterende, glijdende, zich op takken wagende, die onder hunne zwaarte bogen, vluchtten Glenarvan en de zijnen in alle haast naar het oostelijk gedeelte van den boom, dat de vlam tot nog toe gespaard had. Intusschen verschrompelden, kraakten en kronkelden de takken in het vuur als levend verbrande slangen; hun witgloeiende overblijfselen vielen in het water en dreven, een rooden gloed verspreidende, met den stroom mede. Nu eens verhieven zich de vlammen tot een ontzettende hoogte en verdwenen zij in den brand van den dampkring; door den losgebroken orkaan nedergeslagen, wikkelden zij zich dan weder om den boom, gelijk het kleed van Nessus. Glenarvan, Robert, de majoor, Paganel; de matrozen, allen waren verstijfd van schrik; de dichte rook deed hen stikken; een onuitstaanbare hitte verschroeide hen, reeds naderde de brand dat gedeelte van den boom, waar zij zich bevonden; niets kon hem stuiten noch blusschen, en zij zagen zich onherroepelijk veroordeeld tot de doodstraf van die slachtoffers, die in de gloeiende holte eener hindoesche godheid zijn opgesloten. Eindelijk was de toestand niet houdbaar meer, en moesten zij van twee dooden den minst pijnlijken kiezen. , ,Te water!'' riep Glenarvan. Reeds was Wilson, dien de vlammen bereikten, in het meer gesprongen, toen men hem in den doodelijksten angst hoorde roepen: „Help! help!" Austin sprong hem na en hielp hem weder op den top van den stam. , ,Wat is er gebeurd ?' ' , ,De kaaimans! de kaaimans!' antwoordde Wilson. En werkelijk bleek de voet des booms omringd te zijn door de vreeselijkste dieren van de orde der hagedissen. Hun schubben vonkelden in de breede lichtstreepen, die de brand wierp, hun rechtopstaande afgeplatte staart, hun kop gelijk aan het ijzer eener lans, hun uitpuilende oogen, hun tot achter de ooren gespleten kaken, al die kenmerken bewezen Paganel met wie hij te doen had. Hij herkende de wreede alligators, die in Amerika gevonden en in de spaansche bezittingen kaaimans genoemd worden. Er waren er wel tien bij elkaar; zij sloegen met hun vreeselijken staart op het 2l6 TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. water en tastten den boom aan met de lange tanden hunner onderkaak. Op dit gezicht gevoelden de ongelukkigen, dat zij verloren waren. Een verschrikkelijke dood wachtte hen, onverschillig of zij in de vlammen of door de tanden der kaaimans omkwamen. De majoor zelf zeide op eeri bedaarden toon: ,,Dat zou wel het einde van het einde kunnen zijn." Er zijn omstandigheden, waarin de mensch buiten machte is om te worstelen, en waarin de losgelaten elementen alleen door.andere elementen kunnen bestreden worden. Met een verwilderden blik staarde Glenarvan op het vuur en het water, die zich tegen hem verbonden hadden, en wist niet meer welke hulp hij van den hemel zou afsmeeken. De storm was nu aan het afnemen; maar hij had in den dampkring een aanzienlijke hoeveelheid dampen ontwikkeld, waaraan de electrische verschijnselen een buitengewone kracht zouden mededeejen. In het zuiden vormde zich allengs een ontzaglijke hoos, een kegel van dampen, met de punt naar beneden en de basis naar boven, die het kokende water met de onweerswolken verbond-. Dit luchtverschijnsel naderde weldra, met duizelingwekkende snelheid ronddraaiende, het trok in zijn middelpunt een waterzuil op, die het meer moest afstaan, terwijl het door de kracht van zijn draaiende beweging al de luchtstroomen uit den omtrek tot zich trok. Binnen weinige oogenblikken stortte de reusachtige-hoos zich op den boom en kronkelde zich er om heen. De boom werd tot in zijn wortels geschokt. Glenarvan meende, dat de kaaimans hem met hun stevige kaken aangrepen en uit den grond haalden. Hij en zijn makkers hielden elkander stijf vast, zij voelden dat de sterke boom bezweek en omviel; zijn brandende takken stortten niet een vreeselijk gesis-in het onstuimige water. Dat alles was het werk van een seconde. De hoos was reeds voorbij en ging elders haar verwoestende kracht uitoefenen, terwijl zij het meer op haar doortocht scheen leeg te pompen . De boom, die nu op het water rustte, dreef weg onder de vereenigde pogingen van wind en stroom. De kaaimans waren gevlucht op éen na, die op de omgekeerde wortels kroop en met opgesperde kaken naderde; maar Mulrady brak een half verkoolde tak af en gaf er het dier zulk een zwaren slag mede, dat zij zijn lendenen verbrijzelde. Zoo onzacht bejegend dook de kaaiman onder in de kolken van den stroom, dien hij nog met verbazende kracht met zijn geduchten staart beukte. Van die vraatzuchtige hagedissen bevrijd, haastten Glenarvan en zijn makkers zich om de takken te bereiken, die te loefwaarts van den brand lagen, terwijl de boom, wiens vlammen door den storm TUSSCHEN HET VUUR EN HET WATER. 217 De reusachtige hoos stortte zich op den boom. Blz. 216. aangeblazen wel witgloeiende zeilen geleken, in de schaduw van des nacht als een aangestoken brander voortdreef. XXVI. ". DE ATLANTISCHE OCEAAN. Twee uren lang dreef de boom op het onmetelijke meer zonder land te bereiken. De vlammen, die aan hem knaagden, waren langzamerhand uitgegaan. Het dreigendste gevaar op dien verschrikkelijken overtocht was geweken'. De majoor vergenoegde zich met te zeggen, dat het niet te verwonderen zou zijn, indien zij gered werden. De stroom had zijn eerste richting behouden en liep nog altijd van het zuidwesten naar het noordoosten. De duisternis, die nauwelijks hier en daar door een enkelen bliksemstraal verlicht werd, was weder even ondoordringbaar geworden, en te vergeefs zocht Paganel naar herkenningspunten aan den gezichteinder. Het onweder was zoo goed als voorbij. De groote regendroppels werden vervangen door licht zeestof, datde windopjoeg, en de dikke wolken, van haar vocht beroofd, verdeelden zich in de bovenlucht. De boom dreef snel voort met den onstuimigen stroom; hij gleed met verbazende vaait verder, alsof onder zijn schors een sterk voortbewegend werktuig verborgen ware. Er was niets waaruit men kon opmaken, hoelang die vaart wel zou duren. Tegen drie ure iri den morgen echter merkte de majoor op, dat zijn wortels soms langs den grond schuurden. Met behulp van een langen afgebroken tak peilde Tom Austin hoogst zorgvuldig en bevond dat de bodem langzaam rees. Werkelijk had er twintig minuten later een schok plaats, zoodat de boom op eens onbeweeglijk bleef liggen. „Land! land!" riep Paganel met donderende stem. Het uiteinde der verkoolde toppen had gestooten tegen een verhevenheid van den grond. Geen zeevaarder was ooit blijder, dat hij aan den grond mocht raken. De klip was hier de haven. Reeds hieven Robert en Wilson, nu zij land onder zich voelden, een vreugdekreet aan, toen zij een welbekend fluitje vernamen. De galop van een paard klonk over de vlakte, en weldra verhief zich de lange gestalte van den Indiaan in de schaduw. , .Thalcave! " riep Robert. ., „Thalcave!" herhaalden al zijn makkers. „Vrienden!" zeide de Patagoniër, die de reizigers had afgewacht ter plaatse, waar de stroom hen moest brengen, daar hij zelf op die plek was aangespoeld. Tevens nam hij Robert Grant in zijn armen, zonder te vermoeden, dat Paganel zich aan hem vastklemde, en drukte hem aan zijn hart. Glenarvan, de majoor en de zeelieden, verheugd hun getrouwen gids weder te zien, drukten hem weldra met hartelijkheid de hand. Vervolgens geleidde de Patagoniër hen onder het afdak eener ver- DE ATLANTISCHE OCEAAN. 2TQ latene vetweiderij. Daar vlamde een goed vuur aan den haard, dat hen verwarmde, en braadden sappige repen wildbraad, waarvan zij geen kruimeltje overlieten. En toen zij genoegzaam bekomen waren om na te denken, kon niemand hunner gelooven, dat hij aan dat verschrikkelijke gevaar was ontkomen, aan het water, het vuur en de vreeselijke kaaimans der argentijnsche rivieren. , ~ Met weinige woorden vertelde Thalcave zijn geschiedenis aan Paganel en stelde hij al de eer van hem gered te hebben op rekening van zijn moedig paard. Paganel trachtte hem nu de nieuwe uitlegging van het document aan het verstand te brengen en welke verwachting zij daarop meenden te mogen bouwen. Begreep de Indiaan de schrandere onderstellingen van den geleerde wel? Men mag het betwijfelen; maar hij zag, dat zijn vrienden vol vertrouwen waren, en dat was alles, wat hij vei langde. Men zal wel willen gelooven, dat die. onverschrokken reizigers na hun rustdag op den boom zich niet lieten bidden om weder op weg te gaan. Des morgens ten acht ure waren zij gereed om te vertrekken. Men was te ver zuidwaarts van de vetweiderijen en zouterijen af om zich middelen van vervoer te verschaffen. Het was dus volstrekt noodig om te voet te gaan. De geheele weg was dan ook maar veertig mijlen i) lang, en Thaouka zou niet weigeren om van tijd tot tijd een vermoeiden voetganger, zoo noodig zelfs twee te dragen. In zes en veertig uren kon men de kust van den Atlantischen °CToen het tijd was, verlieten de gids en zijn makkers het nog met water bedekte onmetelijke laagland en gingen zij op weg over hooger gelegen vlakten. Het argentijnsche gebied leverde weder zijn eentonig voorkomen op; eenig houtgewas, door europeesche handen geplant, stak hier en daar boven het gras uit, maar het was toch even schaarsch als in den omtrek van het Tandil- en het Tapalquem-gebergte; de inlandsche boomen wagen het alleen om aan den zoom der lange grasvlakten en in de nabijheid van kaapCorrientes te groeien. Zij legden dien dag een heel eind af. Vijftien mijlen van den Oceaan af, deed zijn nabijheid zich des anderen daags reeds gevoelen. De ,,virazon," een zonderlinge wind, die regelmatig na den middag'én na middernacht waait, bracht het gras in eene golvende beweging. Op den schralen bodem verhieven zich dunne bosschen, kleine boomachtige mimosa-planten, acacia-struiken en bosjes ,,curramabol.' 'Eenige plassen met zout water spiegelden als stukken glas , en bemoeilijkten den tocht, daar men ze moest omtrekken. Zij Omtrent vijftig uren. 220 DE ATLANTISCHE OCEAAN. verhaasstteri hun schreden om nog dienzelfden dag het meer Salado op de kust des Oceaans te bereiken, waardoor de reizigers natuurlijk vrij vermoeid waren, toen zij des avonds ten acht ure de twintig vademen hooge zandduinen bemerkten, die den schuimenden kant der zee begrenzen. Weldra klonk het aanhoudend geraas van het wassende water hun in de ooren . ,,De Oceaan!" riep Paganel. ,,Ja, de Oceaan!" herhaalde Thalcave. En met opmerkelijke gezwindheid beklommen de wandelaars, die schijnbaar geheel krachteloos waren, de duinen. Maar het was reeds donker. Te vergeefs trachtten hunne blikken door de dichte duisternis heen te boren. Zij zochten de Duncan, maar bespeurden haar niet. , ,En toch is zij er," riep Glenarvan, , ,zij laveert met kleine gangen om ons te wachten!'' , .Morgen zullen wij haar wel zien!'' antwoordde Mac Nabbs. Tom Austin praaide het onzichtbare jacht op de gis af, maar kreeg geen antwoord. De wind was dan ook zeer sterk en de zee stond vrij hol; de westenwind joeg de wolken voort, en de schuimende kuif der golven vloog als fijn stof over de duinen. Al was dus de Duncan op de afgesproken plaats, dan kon de matroos in den mast toch evenmin hooren als gehoord worden. De kust leverde geen schuilplaats op. Geen baai, geen inham, geen haven. Zelfs geen kreek. Zij bestond uit lage zandbanken, die ver in zee liepen, en welker nadering gevaarlijker is dan die van de blinde klippen. De banken veroorzaken namelijk een zware branding; de zee is er zeer hol en de schepen, die door stormweer op.die zandige gronden stranden, zijn onherstelbaar verloren. Het was dus zeer natuurlijk, dat de Duncan op een afstand bleef van die gevaarlijke kust zonder vluchthavens. Met zijn gewone voorzichtigheid moest John Mangles er zoover mogelijk van afhouden. Zoo dacht Tom Austin er althans over; ook verklaarde hij, dat de Duncan minstens vijf mijlen ver van de kust moest blijven. De majoor vermaande dus zijn ongeduldigen vriend om zich aan zijn lot te onderwerpen. Er bestond geen middel om die dichte duisternis te verdrijven. Wat zou het dan baten om zijn oogen te vermoeien met het staren op den zwarten gezichteinder ? Dit gezegd hebbende, sloeg hij een soort van legerplaats achter de duinen op; de laatste voorraad diende voor den laatsten maaltijd op deze reis; daarna groeven allen in navolging van den majoor een soort van bed in een vrij gemakkelijke holte, en de ontzaglijke deken van zand tot aan de kin ophalende, vielen zij in een diepen slaap. Glenarvan alleen waakte. Er woei bij voortduring een stevige koelte, en de Oceaan ondervond nog de nawerking van den laatsten DE ATLANTISCHE OCEAAN. 221 ,,Vrienden," zeide de Patagoniër. Blz. 218. storm. Zijn altijd ontroerde baren braken met donderend geraas op dè banken. Glenarvan kon maar niet gelooven, dat de Duncan zoo dicht bij was._En toch kon hij ook niet aannemen, dat zij niet op 222 DE ATLANTISCHE OCEAAN. de afgesproken plaats zou zijn. Glenarvan had den i4den October de baai van Talcahuano verlaten en was den i2den November aan de kust van den Atlantischen Oceaan gekomen. In dien tijd van dertig dagen nu, dien. zij noodig hadden gehad om Chili, de Cordillera, de pampa's en de argentijnsche vlakte door te reizen, had de Duncan ruimschoots gelegenheid gehad om kaap Hoorn om te zeilen en de tegenoverliggende kust te bereiken .Voor zulk een goed zeiler bestond geen oponthoud; de storm was zeker geweldig geweest en had zwaar gewoed op de ontzaglijke kampplaats, den Atlantischen Oceaan; maar het jacht was een goed schip en de kapitein een goed zeeman. Hij moest er wezen, bij gevolg was hij er. Die overdenkingen brachten echter Glenarvan niet tot bedaren. Wanneer hart en rede elkander bestrijden,is deze zelden de sterkste. De heer van Malcolm-Castle tastte in die duisternis allen, die hij liefhad, zijn lieve Helena, Mary Grant, de geheele bemanning zijner Duncan. Hij dwaalde langs den eenzamen oever, dien de golven met hun lichtgevende loovertjes bedekten. Hij zag toe, hij luisterde, hij. meende zelfs van tijd tot tijd een flauw schijnsel op zee waar te nemen. „Ik bedrieg mij niet,'' zeide hij bij zichzelvén; „ik heb het licht van een schip gezien! het licht van de Duncan. Ach! konden mijn blikken maar door die dichte duisternis heenboren!" Daar rees een gedachte bij hem op. Paganel beweerde, dat hij nachtziende was, Paganel kon dés nachts zien. Hij ging Paganel wekken. De geleerde sliep als een mol in zijn gat, toen een sterke arm hem onder zijn deken van zand weghaalde. , ,Wie daar ?'' riep hij. ,,Ik, Paganel!" „Wie is dat, ik?" $êËË , .Glenarvan. Kom, ik heb uwe oogen noodig.'' , Mijne oogen ?'' antwoordde Paganel, ze sterk wrijvende. ,,Ja, uwe oogen, om onze Duncan in die duisternis te onderscheiden. Kom! ga mede!" „De duivel hale het nachtzien! " zeide Paganel, die echter innerlijk verheugd was, dat hij Glenarvan van dienst kon zijn'. En opstaande, zich uitrekkende en geeuwende, als iemand die wakker wordt, volgde hij zijn vriend naar het strand. Glenarvan verzocht hem om den duisteren gezichteinder der zee te onderzoeken. Eenige minuten lang zag Paganel met de grootste oplettendheid rond, maar zonder iets te ontdekken. „Hoe is het! bemerkt gij niets?" vroeg Glenarvan. „Niets! een kat zou geen twee schreden voor zich uit kunnen zien.'' . „Zoek een rood licht of een gioen licht, dat is te zeggen, een bakboordslicht of een stuurboordslicht." ,,Ik zie noch een groen noch een rood licht! Alles is zwart!" antwoordde Paganel, wiens oogen zich onwillekeurig sloten. ' Een half uur lang volgde hij werktuiglijk zijn ongeduldigen vriend, nu eens het hoofd op de borst latende zakken, en het dan weder plotseling oplichtende. Hij antwoordde niet, hij sprak niet meer. Hij slingerde heen en weder als een beschonkene. Glenarvan zag Paganel aan. Paganel sliep loopende. Glenarvan greep hem nu bij den arm en bracht hem, zonder hem wakker te maken, naar zijn gat terug, waar hij hem behoorlijk instopte. .Bij het krieken van den dag vlogen allen overeind op het geroep van : ,,De Duncan! de Duncan!" ,,Hoezee! hoezee!" riepen de metgezellen van Glenarvan, terwijl zij naar den oever snelden. Werkelijk lag het jacht, vijf mijlen ver in zee, met gereefde zeilen onder halven stoom; zijn rook vermengde zich met de ochtendnevels. De zee was zeer onstuimig, en een schip van dien inhoud kon niet zonder gevaar den voet der banken naderen. Met den verrekijker van Paganel gewapend, bespiedde Glenarvan de bewegingen der Duncan. John Mangles had zeker zijn passagiers niet gezien; althans hij manoeuvreerde niet en bleef met bakboordshalzen zeilen onder dichtgereefd marszeil. Maar thans loste Thalcave, na zijn karabijn goed aangezet te hebben, zijn wapen in de richting van het jacht. Men luisterde. Men zag vooral uit. Driemaal wekten de losbrandingen der karabijn de echo 's der duinen op. Eindelijk steeg er een witte rook van het jacht op. , ,Zij hebben ons gezien!'' riep Glenarvan . , ,Het is het kanon van de Duncan!.'' En eenige seconden later hoorde men op den oever flauwtjes het doffe geluid eener losbranding. Terstond veranderde de Duncan haar marszeil, stookte haar vuren aan, en maakte de noodige bewegingen om zoo dicht mogelijk aan de kust te komen. Met behulp van den kijker zag men spoedig een boot van het schip afsteken. ,,Lady Helena zal niet kunnen komen," zeide Tom Austin, , ,de zee is te onstuimig!'' „John Mangles evenmin," antwoordde Mac Nabbs, „hij kan zijn schip niet verlaten.'' : ,,.Zuster! lieve zuster!" riep Robert, zijn armen naar het jacht uitstekende, dat geducht slingerde. „O! hoe verlang ik aart boord te zijn!" riep Glenarvan. , .Geduld, Edward! Gij zult er binnen twee uren zijn," antwoordde de majoor. Twee uren! De sloep, met zes roeiers bemand, kon inderdaad niet in korter tijd de heen- en terugreis volbrengen. 224 DE ATLANTISCHE OCEAAN. Nu begaf Glenarvan zich naar Thalcave, die met over elkander geslagen armen, naast Thaouka staande, rustig de golvende oppervlakte der zee gadesloeg. Glenarvan vatte zijn hand en zeide, hem het jacht wijzende: „Kom!" 'ÏV4-^ De Indiaan schudde zachtjes het hoofd. „Kom, mijn vriend!" hernam Glenarvan. „Neen!" antwoordde Thalcave zachtjes. „Hier is Thaouka, en daar zijn de pampa's\" voegde hij er met een hartstochtelijk gebaar bij, als wilde hij de onmetelijke vlakte omhelzen. Glenarvan begreep wel, dat de Indiaan nooit het land zou willen verlaten, waar het gebeente zijner vaderen rustte. Hij kende de vrome gehechtheid van die kinderen der woestijn aan hun geboorteland. Hij drukte dus Thalcave de hand en drong er niet verder op aan. Hij hield ook evenmin aan, toen de Indiaan, op zijne eigenaardige wijze glimlachende, alle belooning voor zijn diensten van de hand wees met de woorden: , ,Uit vriendschap!'' Glenarvan kon hem van aandoening niet antwoorden. Hij zou toch zoo gaarne, den braven Indiaan iets achterlaten, dat hem aan zijn vrienden uit Europa kon doen denken. Maar wat was hem overgebleven? Zijn paarden, zijn wapenen, alles had hij verloren bij die noodlottige overstrooming;. Zijn vrienden waren niet rijker dan hij. Hij wist dus niet, hoe hij de belangeloosheid van den braven gids zou vergelden, toen hem iets te binnen schoot. Hij haalde uit zijn brieventasch een kostbaar medaillon met een bewonderenswaardig portret, een kunststuk van Lawrence, en bood het den Indiaan aan. , ,Mijn vrouw!'' zeide hij . Thalcave beschouwde met aandoening het portret en zeide niets anders dan: „Schoon en goed!" Vervolgens gingen Robert, Paganel, de majoor, Tom Austin en de beide matrozen een roerend afscheid van den Patagoniër nemen. Die brave lieden waren zeer aangedaan, nu zij dien onverschrokken en verknochten vriend moesten verlaten. Thalcave drukte hen allen aan zijn breede borst. Paganel drong hem een kaart van ZuidAmerika en der beide Oceanen op-, die de Indiaan dikwijls met belangstelling had beschouwd. Het was het kostbaarste, dat de geleerde bezat. Robert had slechts liefkoozingen uit te deelen; hij spaarde ze niet voor zijn redder, en Thaouka werd bij die uitdeeling niet over het hoofd gezien. In dit oogenblik naderde de sloep van de Duncan; zij gleed in een nauw vaarwater tusschen de banken door en bereikte weldra het strand. „Mijn vrouw?" vroeg Glenarvan. * DE ATLANTISCHE OCEAAN» ; • .225 Glenarvan alleen waakte. Biz. 220. „Mijn zuster?' riep Robert .„Lady Helena en iriss Grant wachten u aan boord ,'' antwoordde de stuurman der sloep. „Maar wij moeten vertrekken, uwe Edel- Zuid-Amerika 15 DE ATLANTISCHE C CE AAN ,,Wie weet! ?' antwoordde Thalcave. Biz. 227 heid! wij hebben geen oogenblik te verhezen, want de" ebbe begint reeds." - ' .' Allen omhelsden nog eens den Indiaan 3 Thalcave vergezelde zijn 226 DE ATLANTISCHE OCEAAN 227 vrienden tot aan de 'sloep, die weder vlot werd gemaakt. Toen Robert haar zou bestijgen, nam de Indiaan hem in zijn armen en zag hem liefderijk aan. ,,En nu ga!" zeide hij, , ,gij zijt een man!" /■Vaarwel, mijn vriend! vaarwel!" riep Glenarvan nog eens. ''zullen wij elkander nimmer wederzien?" vroeg Paganel. '/Wie weet ?" antwoordde Thalcave zijn hand hemelwaarts richtende. Dit waren de laatste woorden van den Indiaan, die in den wind vervlogen. ' ■ ■•/■■■ . ■ ■-. • '•. Men stak van wal. De boot werd door het vallende water medegesleept. Nog lang was Thalcave, die roerloos staan bleef, door het schuim der golven heen zichtbaar; vervolgens kromp zijn lange gestalte ineen, en éindelijk verdween hij uit de oogen zijner vrienden van éen dag. Een uur later sprong Robert het eerst aan boord van de Duncan én viel hij Mary Grant om den hals, terwij 1 de bemanning van het jacht de lucht met haar vroolijk hoezee vervulde. Zoo was de tocht door Zuid-Amerika afgeloopen. Bergen noch "rivieren, hadden de reizigers van hun weg kunnen afbrengen, en hadden zij al niet te kampen gehad met de kwaadwilligheid der menschen, — de losgelaten elementen hadden hun edelmoedige onverschrokkenheid dikwijls op zware proeven gesteld. I N H O ÜD. • BlaClz. I. De hamerhaai ' . . Kj^Is, /^t'«^jV^t5^f,/V/-^*i^-'"-'CJre II. De drie documenten . ■+\4&%' . .9' - III Malcolm-Castle '. l'.i^^^W^^^^^È^ii^^^^^ ■ IV. Een voorstel van lady Glenarvan .' ..' v-V»"l,,v ;. 22 V. Het vertrek van de Duncan . . . ... 28 VI. De passagier van de hut numero 6 . . ' . ;. -'. $h~è, 36 VII. Waar Jacques Paganel vandaan komt en waar hij heen gaat . . . ; . ..- .. .... 7 .", -.- . . .41 • VIII. Een braaf man meer aan boord van de Duncan . . 50 IX. De straat van Magellaan -," ^#>VvS