t EEN LIEF KLEIN MEISJE EEN LIEF, KLEIN MEISJE. Even buiten de stad staat een allerliefst klein landhuis, geheel omringd door boomen, struikgewas en een massa schoone bloemen. Aan de deur van datzelfde huisje, staat een klein meisje, met een lief gezichtje; doch heden is dat aardig bekje een weinig ontsierd door een pruilerig trekje om haar kleinen mond. Ze verveelt zich een beetje, en weet zelf niet goed wat ze wil. Daar komt nog bij, dat haar lief oud grootmoedertje-ginds ziek ligt en steeds erg naar haar verlangt.» Ze weet ook dat het haar plicht is, thans grootmoedertje te bezoeken en haar wat gezelschap te houden, maar heden heeft ze daar niet al te veel trek in. Haar pruilmondje moppert: ,,'k Heb heel geen zin om dat eind te loopen. 'kWil liever met meisjes spelen en touwtje springen." Waarvoor, zoo denkt ze, heb ik anders het 8 nieuwe springtouw gekregen, met de gekleurde klosjes? • Ze sliert en draait er onrustig mede. Maar opeens laat ze het touw zakken. Het glijdt uit haar handjes, zonder dat zij het bemerkt. Een rose kleur bedekt haar wangetjes, als ze bedenkt, dat deze gedachten in heur kleine hoofdje, niet van de allermooiste zijn. Was grootmoedertje niet veel, véél meer waard, dan alle vriendinnetjes te zamen? Was het niet grootmoeder, die toen ze nog niet bedlegerig was, met je speelde en je vermaakte, als was ze zelf nog een kind? Wat knutselden haar oude vingers niet voor haar in elkaar? Ballen van gekleurd papier en touw. Poppen van lapjes en latjes, en toch allerliefst en net echt. En nog dezen winter hadden haar oude stramme vingers, een lekkere ijsmuts voor haar gehaakt. Was het dan mooi.... was het dan lief, zooveel liefde zoo te vergelden, als zij nu bezig was te doen? Neen immers? Dat was zeker niet mooi. Gelukkig bedacht Marietje dat zelf ook; 5 omdat de slechte gedachte van daar straks haar nog in den weg zitten. Daarom praat ze maar vlug door: „Vindt u 't dus goed moes van die peren" ? En als moeder toestemmend knikt vervolgd ze haastig: „Grootmoeder vindt een sappig peertje heerlijk, zegt ze. Weet u wel, dat ik laatst ook Wat mooie kleurige appelen had ingepakt? Nu, dat vond opoe erg aardig en lief, maar ziet u moeder grootmoeders tanden worden zoo slecht dat ze die niet meer bijten kon. Oh, ik kon wel huilen toen ik het zag". Moeder kijkt nadenkend naar haar eigenwijs dochtertje, en merkt op, dat appelen misschien ook wel een beetje zwaar zijn voor een ziek, oud mensch. Dat gelooft Marietje ook. „Weet u wat de dokter tegen opoe heeft gezegd, moes? — Lichte kost, zeide hij, wat zachte vruchten, kan ook geen kwaad en dan vooral véél versche lucht happen. Als 't mogelijk is, zooveel mogelijk in 't zonnetje gaan zitten. Een zonnebad is een van de beste dingen die er zijn" — Als grootmoeder zich daaraan houdt kan ze 6 nog best weer heelemaal gezond worden, zegt hij" ! Moeder begint eens eventjes te lachen. Ze neemt haar dochtertje het kleine korfje af: „Wacht hier maar even kleine wijsneus. Speel maar zoolang met — Miesepoes. — Kijkt ze eens met een hoogen rug langs je beenen strijken, alsof ze zeggen wil — vergeet je mij nu op eens heelemaal ? Marietje tilt het mollige dier op haar knietjes en het zachte beest spint van innig welbehagen. Dan komt moeder het keukentje weer instappen. Vol verwachting blikt de kleine meid haar aan. Dan slaakt ze een kreet van echte, welgemeende vreugde als ze haar overvulde korfje ziet. Haastig zet ze poes op den grond. „Moeder wat een heerlijk fruit; wat zal grootje daar van opkijken" ! Haar heele snuitje straalt van innerlijke vreugde; een vreugde van het weldoen, die zoo gelukkig maakt. Moeder helpt haar in heur manteltje met het leuke pelerinetje en zet haar mutsje boven op haar krullen. „Nu nog mijn handschoentjes en parapluie," 7 bedilt ze als een groot mensch „en klaar is Kees" ! Moeder laat haar uit, en ziet haar een tijd lang na. Wat stapt ze daar parmantig heen, met het fruitmandje aan haar arm, op weg naar opoe. Men kan goed zien, dat ze zichzelf heel erg gewichtig vindt. Wat gaat er al niet om in dit kleine hoofdje van ons meisje, tijdens de wandeling? Hoe zal grootmoeder wel wezen vandaag? Beter? En als ze eens niet beter was, doch slimmer geworden ? En als ze nu eens heel erg naar heur kleindochtertje verlangd had, en deze was niet gekomen, omdat ze veel, véél liever spelen wilde? Weer zet een vuurheete blos Marietjes wangen in feilen gloed. Al rapper haasten zich de voetjes. Ha eindelijk, daar komt grootmoeders eigen lief huisje in 't zicht. Ze begint een liedje te zingen; nu kan grootmoeder haar reeds hooren komen, denkt ze lief. En grootmoeders oude ooren hooren haar dan ook; de oude oogen kijken met verlangen naar de deur. 8 Daar stapt Marietje gewichtig het welbekende huisje binnen. „Dag, lief, best grootmoedertje, daar ben ik maar weer eens ! Moeder en ik zijn nieuwsgierig hoe het u heden gaat", ze klimt op den rand van het ledikant en omhelst de oude vrouw. Kijk nu toch eens hoe het zieke besje lacht; haar öogen sprankelen. Rap babbelt haar kleindochter door: „En ik heb ook wat voor u meegebracht! Nou, daar zult u eventjes van opkijken" ! U moogt gerust wel eens wat extraas hebben, zegt ze wijs. ,,'t Is niet alles om hier maar dag in dag uit ziek op bed te liggen" ! Opoe kijkt naar 't lieve bekje, trekt het naar zich toe, en kust het hartelijk: „Lieve, lieve schat, 't Mag dan niet prettig zijn hier te liggen, ik voel me rijker dan de rijkste, wanneer mijn kleine pop me komt bezoeken.". Met veel omslag van gewichtigheid tilt Marietje haar korfje op de dekens. Grootmoeder houdt zich heel erg verbaasd; ze slaat de rimpelige handen inéén: „fruit, wat een weelde" jubelt het oude stemmetje. Rietje begint uit te pakken; met groote oogen kijkt grootmoeder toe: 9 „Hè meisjelief, daar had ik nu juist zoo'n trek in. 't Is of je mijn gedachten kon lezen. Nou jij bent nog eens een goede ziekeverpleegster." Marietje kleurt van trots. 't Is dan ook niet weinig wat er al zoo uit het korfje te voorschijn komt. Dat had ze zelf niet eens verwacht. Nou moeder heeft in de bus geblazen, 't Is geen wonder dat opoe er trek in krijgt als ze er naar kijkt. Marietje zelf loopt het water achter de tandjes al wil ze dat voor geen goud weten. Ze houdt zich als wist ze precies wat haar mandje bevatte. Zelf worden haar oogen al grooter onder het uitstallen. Trotsch begint ze hardop op te noemen: „Goudgele peren, grootmoe.. .. enne.. .. „druiven, zie eens wat een groote trossen, 't Lijken wel pruimen ! Enne.. ..dit.. .. O ja.. .. dit is bessenvla .: ..ha, nu zult u eens smullen hè lieverd"? Opoe heeft het best gezien, hoeveel trek haar kleindochtertje er zelf in heeft. Opoe is zelf ook eens kind geweest. Maar ze doet als begrijpt ze er niets van. En terwijl Rietjes tandjes zoo heel graag een peer aan willen vallen, plaagt 10 gtootmoeder nog heel eventjes haar lieve, kleine guit: Met een leuk, onnoozel gezicht zegt ze: ,,'t Is een heel gewicht hoor ! Je zult wel erg moe van het dragen zijn; zet het fruit maar even voor mij in het kastje, als een groote meid". Marietjes heele wezentje spreekt teleurstelling uit, doch grootje houdt zich alsof ze 't niet merkt. Marietje aarzelt; dan waagt ze een poging in de goede richting „Wil ik niet liever een peertje voor u schillen grootmoeder ? U moogt ze eten van den dokter. Het zal u heusch heel goed doen. Eet u er maar gerust van opoe" ! Opoe knikt haar toe: „Ja, 't zou me wel goed doen geloof ik, maar alleen eten is zoo ongezellig, en me dunkt ik kan wel aan je neusje zien, dat jij er op het oogenblik niets van mee lust! Wantrouwend blikt de kleine meid haar aan. Dan klatert haar lach schallend door de kamer. „Maar grootmoeder" roept ze verbaasd uit „meent u dat gerust? Denkt u werkelijk dat ik geen peer lust of.. .. of.. .. druiven en bessenvla.... enzoo"? 14 „Nou, dat zal ze zeker", speelt de oude vrouw kinderlijk mee. „Zou 't nog lang duren, opoe, voor u uit kunt gaan"? wil Marietje weten. „Als ik zoo verpleegd wordt, kan 't nooit meer lang duren", denkt het oudje. Nu, nu is de kleine vast besloten geen dag meer over te slaan. Grootmoeder zou immers hetzelfde doen als zijzelf eens ziek werd. r Oh neen, nog veel, véél meer ! Moeder heeft het immers wel verteld, dat, toen ze nog pas twee jaar was, en met mazelen op bed lag, grootmoeder geen uur van haar sponde week? Neen geen uur; dag en nacht waakte ze vol teedere zorg over haar oogappel. Wel kan ze zich daar niets meer van herinneren; maar daarom heeft grootje het toch evengoed voor haar over gehad. Zoete, lieve, oude vrouw. Nooit, neen nooit, slaat ze meer één dagje over hoor. Alle dagen komt ze hier naar toe. En ze rekt het bezoek tot het oneindige uit en vertelt van moeder en de poes. Tot eindelijk grootmoeder haar zelf maant, eens naar huis te gaan. i 15 'tZal anders te laat worden en moeder ongerust maken over haar meisje. Van uit haar bed, helpt ze haar kleindochter in het manteltje, en kust haar op beide wangetjes tot het klapt: „dag schat, dag grootmoeders lieveling" 1 Met een van vreugde kloppend, verruimd hartje, huppelt Maria huiswaarts. De weg schijnt haar kort. De voetjes hebben vleugels gekregen. Ze draait haar mustje als een touw in het rond, en loopt om het hardst met zichzelf. Wat een zwaren last heeft grootje met haar kalme woorden van haar afgewenteld. Haar krulletjes dansen op de maat harer voetjes, hup, ho, hup ho. Opeens ziet ze een wenkende hand. Ze weet, het is moeders hand. Moeder kijkt eenigszins ongerust naar haar uit, want al is Marietje een klein bij de hand meisje, ze is toch nog wel wat héél jong om alleen te loopen nu de avond daalt. Nog eens zet Rietje er den stormpas in. Kijk moeder strekt beide armen naar haar uit ; het is een looppas waard daar veilig in te vliegen, en jezelf geborgen te weten. „Ik hoef wel niet te vragen hoe het met 16 opoe gaat", lacht de gelukkige vrouw. „Ik zie het wel aan je gezicht! Marietje knikt verscheidene malen. „Oh, ze is zoo veel beter moe.. .. zóóveel", .... strekt ze de armen uit. „En, ze hapte zoo lekkertjes van alles wat u gestuurd hebt. U Werd hartelijk bedankt", snapt ze „en .. . .ne .. .. ik heb er ook van mee gehad, zoo lékker" ! Moeder kust het babbelmondje toe: „Kleine pop, wat ben je warm van het draven. We zullen eens gauw samen een lekker bordje pap eten, met extra veel suiker er in.. en dan ...." ! „Naar bed" juicht Rie. „En uit is de pret" rijmt moeder. Nog heel wat is er onder het eten te verhandelen. Het kind heeft ook zooveel beleefd vandaag. En dat grootmoeder nu zoo goed en opgewekt was vandaag.... en je eigen tikkertje weer zoo gerust.. ..alles brengt je gewoon in feeststemming. Als elke avond wordt het meisje frisch gewasschen voor ze in haar hagelwit nachtponnetje wordt gestoken. Dan neemt moeder het kleine lampje met 17 het kleurige kapje, in haar eene hand en haar meisje op den arm. Marietje zelf draagt heur popje. Zoo gaat het in optocht naar boven.. .. Wanneer het kleine ding haar klein gebedje opzegt, komt er steeds een vraag bij, of opoe weer beter mag worden. Dan stapt ze moe in 't frissche bedje. Hoe zacht zijn de witte kussens met nette kantjes omzoomd. Hoe veilig en rustig is slapen, wijl moedertje over haar waakt. Binnen twee minuutjes slaapt zij zoo rustig en bloeiend als een roos. Lang staart moeder op het krullende hoofdje van het dierbaar, onschuldig wezentje, in 't witte ledikantje. Hoe kalm ademt zij. Hoe engelrein lijkt een slapend kindje. Dan draait ze het lamplicht kleiner, en verlaat onhoorbaar het slaapvertrek. Voor moeder is de dagtaak nog niet teneinde, O neen. Eén voor één, kijkt ze haar dochtertjes kleertjes na: En de kousen. Hier ontbreekt een knoop aan. 18 Hier heeft een spijker een winkelhaak in het jurkje gescheurd. Alle avonden zijn de hielen der kousen stuk. Alle avonden stoppen. Maar een moeder moppert niet. En moeder verricht allen arbeid voor haar kind met liefde. Het is dan ook nooit voordat de klok tien uur slaat, voor ook zij zich ter ruste kan begeven. Nog eerst even gaat ze kijken. Heeft de kleine zich niet blootgewoeld? Nog eens stopt ze de dekens in; het kind blijft rustig doorslapen. Netjes legt moeder heur kleertjes op een stoeltje naast het bed. „Zie zoo, die zien er weer keurig uit." Onwillekeurig glimlacht zij, als ze denkt aan de vorige week. Toen wilde Rie haar helpen kousen mazen. Och lieve help, dat viel lang niet mee. Er kwam niets van terecht. Maar toch hadden ze toen samen een aardig plannetje bedacht. Moeder zou haar leeren kousen breien. In een lade van het kastje, lagen de breipennen al gereed. 19 In de stad had moeder mooie blauwe wol gekocht; een kind ziet gaarne kleuren. Marietje stelde zich er heel wat van voor. Als ze 't maar eerst kon, breidde ze wel twee paar kousen in een week. Dan behoefde moes niet meer te stoppen. Des morgens Was ze vroeger dan anders uit de veeren. Spelen met vriendinnetjes, daar was geen sprake van. Moeder maakte een kluwe en zij hield de streng op; wat ging dat gezwind. De steken zette moeder op de pennen. Strak keek heur dochter haar op de vingers. tLeek heel gemakkelijk. Moeder moest haar het werkje maar overgeven, ze kon het al best. Och lieve help, wat viel dat tegen. „Moet ik twee recht, twee averecht, breien"? vroeg ze zonder opkijken. „Neen, neen" waarschuwde moe „niet zoo voortvarend. Je moet eerst gewoon recht leeren breien". Doch ook dat was lang niet gemakkelijk. Voor ze het wist vielen er steken van de breinaalden en werd het een echte broddelpartij. Was het niet om dol te worden? 20 „Alle begin is moeilijk"; troostte moeder. „Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet. We zullen het nog maar weer eens eventjes voordoen. Dit hier lijkt wel een spinneweb. Wacht we beginnen met een broddellap". Moeder zegt het allemaal met een grapje. Marietje is heden echter niet aan het lachen te brengen. Haar gezichtje staat op regen en onweer, zooals opoe placht te zeggen. Doch ontmoedigen laat ze zich niet. Met een kleur zoo rood als bloed probeert ze het nog eens en nog eens. Eindelijk krijgt ze het toch te pakken. Ingespannen werkt zij voort. Na een half uurtje toont ze moeder trotsch het eerste toertje. Deze slaat de handen verbaasd ineen. „Maar dat heb je warempel goed gedaan hoor ! Als 't zoo door gaat brei je spoedig zelf je kousjes" ! Hoe sterk voelt ons meisje zich ! Heel wijsgeerig praat ze de groote menschen na: „Een goed begin is het halve werk", doorzetten dus maar. 21 Maar er komen oogenblikken, waarin ze heur taak te gemakkelijk opneemt. Eén oogenblik niet opletten en .. Alle steken van de naalden. Hoe vrééselijk ziet zoo het werk er uit. Dikke tranen zijn in aantocht. Heel driftig gooit zij het werk van haar af, op den grond. Poes gaat er vandoor uit angst voor het booze vrouwtje. Juist kwam moeder eens kijken of ze goed was gevorderd. Oh, wat viel dat tegen. „Verveeld het je nu al kleine"? „Ach 't gaat niet meer" snikt Marietje. „Alles ziet er even scheef en gek uit". Weer snikt en snikt ze. „Als u het doet lijkt 't zoo gemakkelijk.... ik.. .. ik .. .. zal 't wel nooit leeren" ! ,,'t Ging best" zegt moeder kalm „en 't zal weer best gaan ook. Kijk eens, ik heb de steken alweer opgeraapt. Nu maar weer met nieuwen moed." Ze veegt haar tranen weg, en begint opnieuw Waarlijk het vordert weer. Schuin kijkt ze naar poes, zou zij nog bang voor haar zijn? Zachtjes roept ze haar tot zich. 22 „Wees jij maar niet bang hoor lekkere Miezepoes. Tegen den winter brei ik ook vier warme sokjes voor jou"! „Au, miauw" antwoord het beest, blijde dat de booze bui weer is voorbij gedreven. Zacht hoort men haar spinnen. Ze wil op haar schoot springen, doch wordt haastig teruggedreven: „Neen honnepon, zoo kan het vrouwtje niet werken, en je ziet dat ik nu hard opschiet. Hier kom maar naast me op dit kleine bankje zitten". En na veel ijver en veel teleurstelling komen er op zekeren dag toch heusch een paar echte kousen gereed. Als een groot wonder beschouwen, Rie en moeder dit eerste kunstwerk. Wat zal opoe daar wel van zeggen? Nou, ook zij zal zich met hen verheugen. „Je hebt het keurig gedaan hoor schat" ! Poes wordt ook opgetild en mag er zelfs even aan ruiken. ,,'t Heeft moeite gekost" fluistert Rietje haar in het oor. Aarzelend kijkt ze naar moeder op: „Ik zou ze zoo graag aan opoe laten zien" zegt ze bedeesd. 23 „Ik ook" lacht moeder, „zet je hoed maar op „We wandelen er saampjes even naar toe, hoor" ! Marietje ziet het wel, dat moeder trotsch op haar is, en dat stemt haar O zoo blij en gelukkig. Hand in hand gaan ze op weg. De kousen heeft Rietje in het mandje gedaan; ze draagt het zoo voorzichtig of ze breken kunnen. Ze is een beetje stil van aandoening. Eindelijk zijn ze er. Wat die opoe eventjes opkeek. Ze kon haar oogen maar niet gelooven, en moest er haar bril bij opzetten. Wat een zegepraal voor ons meisje. Als grootmoeder over haar eerste verbazing heen is, haalt ze een spiksplinternieuw kwartje te voorschijn, strekt het lachend omhoog, en zegt: „Hier lieveling, dit is voor jou, in je spaarvarken, dat heb je wel verdiend. Rie is dol gelukkig. Vindt moeder het goed ? „Ja hoor, zelfs zoo goed, dat ik er nog wat bij doe ook". Is 't wonder te gelooven? Zooveel echt geld,heelemaal voor haar alleen? En te weten dat je 't verdiend hebt, 'tis geen kleinigheid, zeg. 24 Je hebt het machtige gevoel, of je de winkels wel leeg zou kunnen koopen. Nou zeg, zilvergeld is héél veel waard. Maar neen, versnoepen zal ze haar geld nooit.... Snoepers worden dieven — zegt moeder. O ze heeft zoo'n mooi plannetje in haar hoofdje. 't Moet echter heelemaal geheim blijven, echt geheim. Je moet dan weten, dat 't niet zoo heel lang meer duurt, of moeder is jarig. Nu weet ze wat moeder graag zou willen hebben- Weet je wat? Zoo'n ragfijn geweven doekje, voor onder haar mantel. In 't winkeltje van Brams hangt er zoo eentje in de étalage. Zou zoo iets erg duur zijn? Morgen zal ze er stilletjes heen gaan en eens informeeren naar de prijs. Ze hoopt, o, ze hoopt zoo vurig, dat haar spaargeld toereikend zijn zal, om het begeerde stuk te kunnen koopen. Des anderen daags stapt zij op den winkel toe. Met geld in je zak voel je je sterk en rijk. Moedig stapt ze de zaak binnen. Wat rinkelt die winkelschel toch bedillig. Op haar teenen gaat ze naar de toonbank, waarachter een juftrouw staat, die haar vragend aanziet. „Wat is er van uw dienst jongedame,'? 25 Nu is het toch wel moeilijk zoo heel, alleen je woord te doen. Toch schept ze moed. Rustig vertelt ze dat moeders doekje zoo dun wordt, en dat ze zoo graag dat uit de etalage wilde koopen.... tenminste als de prijs niet te hoog is. „Ik heb 't geld zelf verdiend" kan ze niet nalaten er trotsch bij te voegen. „Kijk, dat is aardig," zegt de dame van de zaak: „Maar nu ben ik er toch erg nieuwsgierig naar, hoe jij met die kleine handjes, reeds geld kunt verdienen". j „Ik brei er kousen voor" antwoord ze heel ernstig. „Lieve snoes"dat is heel erg knap en handig van je lacht de juffrouw „doch ik ben heel bang dat je niet genoeg geld zult hebben, om het begeerde doekje te betalen. Het kost namelijk vier gulden." Ondanks haar teleurstelling, schatert Marietje het uit. „O lieve help, dan kom ik nog heel wat te kort juffrouw. Ik heb nog niet eens één gulden bij elkaar". De juffrouw die haar wel kent, vraagt of haar grootmoeder misschien niet wat wil bijspringen. 26 Rietje schudt het hoofd. Vragen aan anderen doet ze in geen geval. „Dan geef ik moesje maar wat gebakjes" zegt ze „dat is ook fijn. Misschien heb ik het volgende jaar wel zooveel om er eentje te koopen." Het spijt de juffrouw van de zaak heel erg dat ze de kleine dot niet helpen kan. Lang kijkt ze het meisje na, wanneer ze vriendelijk groetend den winkel verlaten heeft. ,,'t Is te duur" praat Marietje voor zich heen „maar mijn lief moedertje is ook met minder tevreden. 't Is moeilijker dan ik ooit had kunnen denken om je eigen kleeren te verdienen". Maar moeders verjaardag zal toch lang niet ongemerkt voorbij gaan, daar zal haar „dochter" wel voor zorgen. Nog eenmaal gaat ze terug naar den winkel waar de vriendelijke juffrouw helpt. „Hoort u eens" zegt ze nu reeds vertrouwelijker en meer gedurfd, dan toen ze hier voor 't eerst kwam. „Hoort u eens, als moedertje jarig is, zal ik haar een mooi bouquetje bloemen geven. Vindt U niet dat je die niet enkel met een touwtje bij elkaar kunt binden, maar dat er een heel 27 mooi lint om gebonden dient te worden? „Ja, dat ben ik met je eens, kleine". „Kan ik hier zoo'n lint koopen, en dan nog wat geld voor een doosje gebakjes overhouden"? Lachend kijkt het goede mensch haar aan Dan zegt ze een lief jokkentje tot het onschuldige kind. „Zei