GROOTMOEDERS RING 9 weer de andere stem. „Ja, maar ik weet niet goed hoe ik beginnen zal," was nu weer haar uitvlucht; „als opoe er zelf weer over begint, dan zal ik stellig de waarheid zeggen." Hiermede stelde zij zich voorloopig gerust, doch het was een groote verlichting voor haar, toen even daarna Marie binnentrad met de boodschap, dat haar grootmoeder vooreerst niet weer beneden kwam, en dat zij dus, zoodra zij klaar was met haar ontbijt, in den tuin mocht gaan spelen tot zij geroepen zou worden. Ook deed zij dien ganschen dag geen moeite om „opoe Schalkwijk" te zien of een oogenblikje bij haar te wezen, zooals anders; veeleer trachtte zij haar voortdurend te ontwijken, en toen dit eindelijk niet meer ging, kwam zij tot het besluit, dat het beter was te wachten met hare bekentenis, tot de ring gevonden zou zijn, wat toch zeker weieens gebeuren zou; want anders zou zij haar grootmoeder slechts onnoodig aan haar verlies herinneren! — Annie, Annie, „arglistig is het hart, meer dan eenig ding," en dwaas is elk, die er naar luistert. HOOFDSTUK II. Marie, het dienstmeisje van juffrouw Tichelaar — zoo heette Annie's moeder — was de eenige dochter van een weduwe, wier troost en vreugde zij was. Nooit gebruikte zij haar geld voor strikjes of lintjes, nooit kocht zij onnoodige snuiste- GROOTMOEDERS RING 11 Op zekeren dag evenwel kwam Marie thuis met een zeer bedrukt gezicht en haar moeder zag terstond dat er iets aan scheelde. „De ring van de oude juffrouw is nog niet gevonden," zoo begon het meisje, na een poosje over het een en ander te hebben gepraat, „ik heb vandaag de kamer uitgehaald en het'kleed geborsteld, maar van den ring was niets te ontdekken." „Dat is wel jammer," zei haar moeder; „de juffrouw zal er zeker veel spijt van hebben?" „Ja, zij had liever vijftig gulden willen missen dan dien ring," heeft zij gezegd, „en weet u, wat ik zoo naar vind?" „Nu?" „Dat zij schijnt te denken, dat ik er meer van weet dan ik zeggen wil. Door allerlei vragen, die zij gedaan heeft en iets wantrouwends in haar blik, ben ik tot die gedachte gekomen. En hoe zal ik ooit kunnen bewijzen, dat ik er part noch deel aan heb?" „Neen, dat is waar," hernam haar moeder, en zag haar glimlachend aan, „die zaak is te moeielijk voor den Heer. Als je alles hebt nagezocht, dan kan Hij den ring ook niet terecht brengen." Beschaamd keek Marie voor zich. „Ik heb er Hem nog niet over gesproken," antwoordde zij zacht, „maar ik zal het doen." „Dat is goed, en denk er dan maar aan, hoe Petrus den ganschen nacht aan 't visschen was geweest zonder iets te vangen, en hoe de Heer maakte, dat daar, waar hij geen enkel vischje zou hebben meegebracht, zijn net zóó vol werd, dat het scheurde. Waar onze pogingen niets 12 GROOTMOEDERS RING baten, heeft de Heer maar één woord te spreken, en wat er niet was, dat komt te voorschijn." Zeer vertroost door deze woorden en in het vast vertrouwen, dat de Heer haar gebed verhooren zou, keerde Marie naar haar dienst terug. Doch de eene week na de andere verliep, zonder dat er eenige opheldering kwam omtrent den verloren ring, en fijngevoelig als zij was, kon zij het heel goed merken, dat zij niet meer, zooals te voren, het vertrouwen harer meesteres genoot. Maar bij al het leed haar hierdoor veroorzaakt, deed het haar genoegen, dat Annie van de geheele zaak onkundig scheen te wezen, want nooit maakte zij een enkele zinspeling er op, wat zij anders zeker wel gedaan zou hebben, zoo meende Marie. Doch iets ergers stond haar te wachten. Op zekeren morgen had Annie's moeder, die nu weer genoegzaam aangesterkt was en als te voren haar huishouden bestuurde, een poosje voor haar schrijftafel gezeten, toen zij voor een dringende zaak weggeroepen werd, zoodat zij zich niet den tijd gunde, de papieren, die zij te voorschijn had gehaald, alsmede een bankbiljet van tien gulden, eerst weg te bergen; trouwens zij meende binnen enkele minuten te zullen terugkeeren en het geld bedekte zij nog haastig met een paar enveloppen. Zij werd echter geruimen tijd opgehouden, en juist toen zij de kamer weer wilde binnentreden, kwam de werkster buiten adem op haar toe loopen met de mededeeling, dat Annie een ongeluk gekregen had; het kind was op een drooghek geklommen, GROOTMOEDERS RING 13 dat in den tuin stond, en er achterover afgevallen, zoodat zij nu bewusteloos daar lag. Doodelijk verschrikt snelde juffrouw Tichelaar er heen en droeg haar kind in huis, terwijl zij haastig om een dokter zond. Doch eer deze verscheen, was Annie weer bijgekomen, en de wond, die zij aan het achterhoofd bekomen had, bleek niet gevaarlijk te zijn. Dit nam niet weg, dat juffrouw Tichelaar verschrikt en uit haar doen was, zoodat er nog een uur verliep eer zij weer aan de achtergelaten papieren op de schrijftafel dacht. Intusschen was de wind opgestoken, en daar de schrijftafel vlak bij een open raam stond, woeien al de papieren door elkaar en op den grond. Toen Marie even in de kamer kwam, en de wanorde, die er veroorzaakt was, zag, haastte zij zich de verspreide papieren op te rapen en ze bij elkaar op de schrijftafel te leggen. Om een herhaling van het gebeurde te voorkomen, zette zij er een doosje op. Vervolgens keek zij nog eens rond, of nu alles in orde was en opende de deur om de kamer te verlaten. Op dit oogenblik trad hare meesteres weer binnen. Deze begaf zich regelrecht naar de schrijftafel, spreidde de papieren weer voor zich uit en kreeg haar beursje uit den zak, om er het biljetje van tien gulden in te doen, maar juist dit was niet te vinden. Tevergeefs voelde zij met de hand in elk der enveloppen en bekeek ieder papiertje afzonderlijk; tevergeefs bekeek zij het doosje van binnen en van buiten en zocht daarna op, naast en onder haar schrijftafel, maar het was er niet. Toen kwam er plotseling een vermoeden bij 14 GROOTMOEDERS RING haar op: „Marie is zoo juist hier geweest," sprak zij bij zichzelve; „zij heeft stellig de papieren zoo op een hoopje gelegd; haar oog zal daarbij op het bankbiljet je gevallen zijn en.... het is er mee gegaan als met den ring. Maar nu moet ik de gansche waarheid weten, of ik wil haar niet langer houden." Tot dit besluit gekomen, ging zij het meisje dadelijk roepen, vroeg haar waarom zij de papieren niet had laten liggen, en toen zij hierop voldoend antwoord had bekomen, deed zij haar met nadruk de vraag, of zij al de weggewaaide papiertjes op de schrijftafel had gelegd. „Ja, juffrouw," antwoordde Marie eenvoudig, „ik heb er geen stukje van weggegooid." „Neen, weggooien zou je dat papiertje allicht niet, maar heb je er niet wat anders mee gedaan?" „Wat bedoelt u?" was nu de verbaasde vraag van het dienstmeisje. „Hoor eens," hernam juffrouw Tichelaar, die het er voor hield, dat Marie zich met opzet van de zaak onkundig hield, „houd je nu maar niet zoo onnoozel! Weet je niets van een bankbiljet van tien gulden, dat hier gelegen heeft?" Bij deze onverwachte vraag kreeg het meisje een kleur als vuur, doch niet omdat zij zich schuldig gevoelde, zooals hare meesteres terstond veronderstelde, maar enkel van verontwaardiging, want nu eerst begreep zij, dat een nieuwe verdenking op haar rustte. „Bedoelt u dat ik dat genomen zou hebben?" GROOTMOEDERS RING 15 vroeg zij, zichzelve niet meer meester, „wat geeft u toch het recht mij zoo te wantrouwen!" Door deze scherpe woorden nog meer uit haar humeur gebracht, voegde de juffrouw haar allesbehalve vriendelijk toe, dat zij beter zou gedaan hebben met schuld te bekennen en nederig om vergiffenis te vragen, en dat zij nu waard was in handen van de politie gesteld te worden; „ter wille van je arme moeder," zoo eindigde zij, „zal ik je niet aan openbare schande prijsgeven, maar over een week kan je mijn dienst verlaten. En zoolang je mij de tien gulden niet teruggegeven hebt, zal ik je de huur voor deze maand niet uitbetalen." Als aan den grond genageld bleef Marie haar aanstaren. Kon het werkelijk waar wezen, dat men haar voor een dievegge hield; zou haar bovendien zelfs haar eerlijk verdiend loon worden onthouden, dat haar moeder zoo noodig had? En hoe zou het haar zonder aanbeveling ooit gelukken een anderen dienst te vinden? Was dit nu de uitkomst van hare gebeden? „Als je mij nu dadelijk de geheele waarheid wilt zeggen, dan zal ik mij nog eens bedenken," hernam juffrouw Tichelaar, die een weinig spijt begon te gevoelen over haar overhaaste uitspraak, waarbij zij zoo weinig zachtmoedigheid aan den dag gelegd en in 't geheel niet met liefde gehandeld had. 16 GROOTMOEDERS RING „Wat ik u gezegd heb, is de waarheid," zei Marie, nu in tranen losbarstend, „ik weet niets van een bankbiljet en heb er nergens een gezien." „Zoo; en aan 't geheimzinnig verdwijnen van moeders ring ben je zeker ook geheel onschuldig, nietwaar?" voegde hare meesteres, die het nu eenmaal voor zeker hield, dat zij aan beide feiten wel schuldig was,, haar thans op spotachtigen toon toe; „nu, meisje, dan moet het er maar bij blijven; ik zal mij terstond van een andere dienstbode voorzien." En inderdaad was dit nu haar vaste voornemen; doch Marie ging naar haar kamertje en stortte haar gansche hart uit voor den Heer. Daarna keerde zij terug naar hare meesteres, niet om te erkennen, wat deze van haar verlangde, want dat kon zij niet, maar om haar vergiffenis te vragen voor de bitse wijze waarop zij haar in 't eerst toegesproken had, en met een verruimd hart begaf zij zich vervolgens weer aan 't werk, vertroost door deze bemoedigende woorden uit de Heilige Schrift: „Want wij weten, dat alle dingen medewerken ten goede voor degenen, die God liefhebben, die naar Zijn voornemen geroepen zijn." Alle dingen, dus ook, dat zij ten onrechte van diefstal werd beschuldigd. GROOTMOEDERS RING 17 HOOFDSTUK III. Zes dagen later zaten juffrouw Schalkwijk en Annie's moeder samen in de huiskamer. „Kind," zei eerstgenoemde, nadat beiden een poosje hadden gezwegen, „zou het wel goed wezen Marie zoo maar weg te zenden, zonder dat er eenig bewijs is voor hare schuld?" „Een bewijs heb ik niet, dat is zoo," was 't antwoord van haar dochter, „maar 't is dan toch wel wonderlijk, dat ik juist Marie weer in de kamer aantreffen moest, waar ik een poosje te voren het bankbiljetje had laten liggen. Nu kon zij het ook niet ontkennen, dat zij de papieren verlegd had; anders zou zij er misschien Annie de schuld van gegeven hebben." „Foei, foei, Betsy, nu geef je ook aan alles een verkeerde uitlegging; tot zulke gedachten heeft zij toch nooit aanleiding gegeven en mogelijk is zij geheel onschuldig." „Ook aan het verdwijnen van uw ring, Moeder? En wie anders dan zij was er in uw kamer geweest dien morgen?" „Toch vrees ik haar ten onrechte in verdenking te hebben gebracht. Het spijt mij inderdaad, dat ik toen het vermoeden op haar gevestigd heb. Ik houd Marie voor een christin, en geloof niet, dat zij zóó zou liegen en bedriegen, al hield ik het voor mogelijk, dat zij voor de verzoeking bezweken kon zijn, toen zij den kostbaren ring zag." 18 GROOTMOEDERS RING Terwijl moeder en dochter zoo met elkander zaten te praten, was Annie heel zachtjes het vertrek, waarvan de deur half open stond, genaderd. Het was hare bedoeling stilletjes naar binnen te sluipen en haar grootmoeder eensklaps, zonder dat deze haar binnenkomen had bemerkt, om den hals te vallen; want aan het voorgevallene met den ring dacht zij niet meer; zij had haar geweten daaromtrent tot zwijgen gebracht, en van terughouding of beschroomdheid tegenover haar grootmoeder, zooals op dien eersten dag, was nu geen sprake meer. Zoo stond zij daar dan een oogenblik doodstil vlak voor de halfgeopende deur, toen opeens hare opmerkzaamheid getrokken werd door het hooren noemen van haar naam. Zij kon nu niet nalaten even te luisteren om te weten te komen, wat er over haar gezegd werd. Tot haar groote verbazing en ontsteltenis hoorde zij nu, dat het verdwijnen van den ring aan Marie toegeschreven werd. En was dit wellicht de oorzaak, dat het meisje zoo plotseling haar dienst ging verlaten? Zoo iets was nog niet bij haar opgekomen en geen enkel woord was er ooit in haar bijzijn over gesproken, want juffrouw Tichelaar, hoezeer ook tegen Marie ingenomen, wilde toch niet, dat deze met minachting aangezien of behandeld zou worden door haar dochtertje. Thans ontwaakte Annie's geweten opnieuw, en het gelukte haar niet het weder tot zwijgen te brengen. „Misschien kan ik nog maken dat Marie blijven GROOTMOEDERS RING 19 mag," dacht zij, „ik moet het vertellen, maar.... ik durf niet." En terwijl zij daar nog stond in grooten twee- GROOTMOEDERS RING DOOR WILH\ RIEM VIS DERDE DRUK NIJKERK — G. F. CALLENBACH HOOFDSTUK fc Annie was de lieveling van haar grootmoeder. Zij had dan ook een paar blauwe kijkers, zóó vriendelijk en zóó schalksch, dat men zich daarom alleen al tot haar aangetrokken gevoelde- en allerliefst zag zij er uit met haar blonde krulkopje en de frissche, roode kleur op de bolle wangen, terwijl haar mondje altoos gereed was tot een vroolijken lach. Onwillekeurig klaarde grootmoe's gezicht, soms door zorgen en verdriet gerimpeld, op, wanneer zij de kleine spring-in-'tveld in 't oog kreeg; en Annie van haar kant was niet minder blij, wanneer zij opoe Schalkwijk — zoo noemde zij haar ter onderscheiding van haar andere grootmoeder — gewaar werd. Nauwelijks zag zij haar naderen, of zij vloog op haar toe, wel 4 GROOTMOEDERS RING wat al te onstuimig soms, sloeg beide armen om haar hals en gaf haar een, twee, ja wel tien zoenen, zóó hard, dat de wangen van de oude juffrouw voor eenige oogenblikken zoo rood zagen als die van haar achtjarig kleindochtertje. Neen, zoo hartelijk was geen van haar andere kleinkinderen, en zij had er behalve Annie nog twintig. Nu moet er dit bij gezegd worden, dat er van die twintig zestien jongens waren, en deze zijn gewoonlijk niet zoo kwistig met liefkoozingen en vriendelijke lachjes, al meenen zij het niet minder goed; en de overige vier, hoewel meisjes, waren al tusschen de twaalf en zestien jaar, en daarbij een beetje wijsneuzig, zooals op dien leeftijd dikwijls het geval is, dus vonden zij het wat kinderachtig grootmoeder zoo maar om den hals te vallen, hoewel zij het soms graag gedaan hadden. En allen zonder onderscheid waren blij als opoe Schalkwijk eens een dagje te visite kwam. Verbeeldt u echter Annie's vreugde, toen zij op zekeren keer vernam, dat grootmoeder vier weken achter elkaar zou komen logeeren! En zij was toch al zoo blij, want zij had pas een dik molletje van een broertje gekregen, een echte speelpop, en daarbij had zij vacantie van school. Geen wonder dus, dat zij wel den ganschen dag had willen zingen en springen; maar dit werd haar verboden, omdat haar moeder, die niet al te sterk was, het moeielijk verdragen kon. Alleen in den tuin mocht zij naar hartelust ravotten, en daar was zij dan ook dikwijls te vinden, want onmogelijk was het haar lang achter elkaar stil en bedaard te wezen, allerminst nu. GROOTMOEDERS RING 5 Ook had Marie, het dienstmeisje, dikwijls heel wat moeite om haar in huis en naar bed te krijgen. Maar één ding hielp altijd, en dat was de belofte, dat zij den volgenden morgen, op voorwaarde, dat zij rustig ging slapen, grootmoe haar kopje thee op bed mocht brengen. Op zekeren morgen, toen zij dit weer zou mogen doen, was zij al heel vroeg wakker. Zelfs het dienstmeisje sliep nog, en het zou in het gansche huis doodstil geweest zijn, als niet de kanarie in de huiskamer haar vroolijk gezang had doen hooren. Ook was het volstrekt niet somber in huis, want het zonnetje, dat zoo vriendelijk scheen, gaf er aan alles 'n vroolijk aanzien. Onze Annie kon dan ook niet nalaten stilletjes op te staan en zich aan te kleeden, om eens hier en daar een kijkje te gaan nemen. Zoo kwam zij ook grootmoe's kamer voorbij, waarvan de deur op een kier stond. Heel zacht deed zij die wat verder open en op haar teenen trad zij binnen om te zien, of grootmoe nog sliep. Maar op eens viel haar oog op den mooien gouden' ring, dien juffrouw Schalkwijk den vorigen avond, als gewoonlijk, op tafel had gelegd. Het was haar trouwring, waaraan ze zeer gehecht was, en hij bevatte een klein portretje van haar overleden echtgenoot. Annie had dat wel eens gezien, en ook dikwijls den prachtigen ring bewonderd, maar nooit had zij hem open of dicht mogen doen, omdat haar grootmoeder zoo heel bang was, dat er iets aan beschadigen zou. Nu echter meende ons kleine meisje haar kans 6 GROOTMOEDERS RING te kunnen waarnemen. Zoo zacht mogelijk begaf zij zich naar het bed, boog zich over de oude juffrouw heen, en na zich overtuigd te hebben, dat deze nog sliep, keerde zij naar de tafel terug, nam den ring er af en beproefde dien te openen. Zij deed dit echter met een kloppend hart en haar kleine vingers beefden, want zij wist heel goed, dat zij verkeerd handelde. Opeens ontgleed haar het ronde, gladde ding en rolde over den grond weg. Haar eerste blik was nu weer naar het bed om te zien of haar grootmoeder wakker geworden was, en daarna bukte zij zich om het kostbare voorwerp op te rapen, maar.... het was nergens meer te vinden. Hoe zij ook zocht in alle hoekjes en gaatjes, onder kasten en kleedjes, achter gordijnen en waar niet al, het was alles tevergeefs. Nu werd zij erg ongerust, en daar zij haar grootmoeder niet onder de oogen durfde komen, sloop zij even stil weer weg als zij gekomen was, en haastte zich naar den tuin. Ook hield zij zich doof, toert Marie haar kwam roepen om het kopje thee te gaan brengen, en toen zij eindelijk binnenkwam om te ontbijten durfde zij ternauwernood haar grootmoeder aanzien, veel minder haar om den hals vallen als gewoonlijk. Doch de oude juffrouw merkte het niet op, want zij had haar ring al gemist en was geheel vervuld met de gedachte, waar die gebleven kon zijn. Voor zoover zij wist was er niemand anders op haar kamer geweest dan Marie, die haar in plaats van Annie haar kopje thee had gebracht. Tot op dit oogenblik had zij het meisje nooit va'n eenige on- GROOTMOEDERS RING 7 eerlijkheid verdacht, maar nu rees onwillekeurig de vraag bij haar op: Zou zij voor de verzoeking bezweken zijn en den ring genomen hebben? Zij wist zeker dien op tafel gelegd te hebben en wel op een omgekeerd dekseltje van een doosje, zoodat hij onmogelijk weggerold kon zijn, en nu lag het dekseltje er wel, maar de ring was verdwenen: dus moest iemand hem er afgenomen hebben. En wie anders kon dit gedaan hebben dan het dienstmeisje? De werkster kwam eerst om acht uur, en om halfacht had zij den ring al gemist, dus kon die vrouw er' geen schuld aan hebben. Maar haar kleindochtertje? Kon het kind hem misschien in de handen genomen en op een andere plaats gelegd hebben? „Annie," sprak zij haastig, toen deze gedachte bij haar opkwam, „ben je van morgen eer ik opstond in mijn kamer geweest?" Bij deze vraag stootte Annie van schrik bijna haar glas melk omver en hieraan schreef haar grootmoeder de ontsteltenis toe, die nu eensklaps op haar gezichtje te lezen stond. „In uw kamer, Opoe? Vanmorgen?" vroeg zij daarop, meer om tijd te winnen, dan wel met het voornemen om een onwaarheid te zeggen, waarna zij een grooten hap van haar boterham nam om niet genoodzaakt te wezen terstond weer antwoord te geven. „Ja, kind," hernam juffrouw Schalkwijk, „ik dacht of je soms mijn ring hadt gezien. Ik begrijp niet, waar die gebleven kan zijn." „Uw ring, Opoe?" vroeg Annie weer, toen eindelijk haar mond leeg was, want zij kon nog 8 GROOTMOEDERS RING niet besluiten de waarheid te zeggen, terwijl zij voor een leugen terugschrikte, „kon u hem niet vinden?" Dit zeggende keek zij voor 't eerst, half angstig, half nieuwsgierig, haar grootmoeder aan; zij had inderdaad gehoopt, dat deze met beter gevolg er naar zoeken zou dan zij gedaan had. „Je hebt hem dus niet gezien?" hernam de oude juffrouw, zonder te bedenken, dat het kind nog niet rechtstreeks ontkennend op haar vraag had geantwoord: „dat dacht ik ook wel." Daarop verliet zij de kamer om het ontbijt te gaan brengen aan hare dochter, die nog een uurtje te bed gebleven was. Zoo kwam Annie dus van de verdenking vrij, maar toch gevoelde zij zich allesbehalve op haar gemak. Had zij niet haar lieve grootmoeder bedrogen door den schijn aan te nemen, alsof zij niets van het voorgevallene wist? En was bedriegen niet een groot kwaad? „Maar ik heb toch in 't geheel niet gejokt," zoo trachtte zij zichzelve gerust te stellen, „en wat grootmoeder denkt kan ik toch niet helpen!" „Kun je dat wezenlijk niet helpen?" Zoo liet een andere stem zich hooren. „Had je dan niet rechtstreeks kunnen en moeten zeggen: „Ja, grootmoe, ik ben in uw kamer geweest, en ik heb den ring gezien, en het is mijn schuld, dat hij nu weg is?" „Ik was ook wel van plan dat te zeggen," zoo redeneerde zij verder; „als grootmoe maar niet zoo gauw de kamer uit was gegaan, dan zou ik haar zeker alles verteld hebben." „Doe het dan maar dadelijk als zij terugkomt," sprak 10 GROOTMOEDERS RING rijen, maar zuinig bewaarde zij al haar loon om aan hare moeder te geven, die te weinig met naaien verdiende om geheel in haar onderhoud te kunnen voorzien. En daar juffrouw Tichelaar zeer over Marie tevreden was, kreeg deze zoo af en toe wel eens een nieuw schort, een paar pantoffels, een gedragen japon of hoed ten geschenke, zoodat zij voor haar eenvoudige kleeding in den regel weinig uit te geven had, te meer, daar zij er goed de hand aan hield en ze niet verwaarloosde. Ook was Marie van haar kant zoo best tevreden in haar dienst, dat zij nooit een enkele klacht had als zij des Zondags of op een avondje in de week thuiskwam om een paar uurtjes met haar moeder door te brengen, en gewoonlijk was zij vroolijk en welgemoed. Dit was echter in de eerste plaats ook wel daaraan toe te schrijven, dat zij den Heere Jezus had leeren kennen als haar Heer en Heiland en zich in Hem verblijdde; want geen gelukkiger menschen zijn er op aarde te vinden dan degenen, die zich het eigendom des Heeren weten. Nooit staan zij alléén, nooit ontbreekt het hun aan raad en hulp in dit leven, terwijl hen in de toekomst wacht, „wat geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en wat in het hart eens menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben." En moge hier al eens moeite, zorg en verdriet hun deel zijn, ze zijn op weg naar dat heerlijk land, waar „de dood niet meer zijn zal, noch rouw, noch geschrei, en waar God zelf alle tranen van de oogen zal afwisschen." 20 GROOTMOEDERS RING strijd, werd opeens de deur geheel geopend en werd zij bijna omver geloopen door hare moeder. „Wat is dat nu, Annie," sprak zij op misnoegden toon, „ik wist niet, dat ik een luistervink in huis had!" „Neen, Moe, maar maar ik. hoorde „Annie" zeggen, en toen " „Ben je nieuwsgierig geworden, nietwaar? Foei, laat ik nooit weer zoo iets merken!" Hierop verliet zij het vertrek en Annie trad er binnen. Heel langzaam en met gebogen hoofd ging zij naar haar grootmoeder. „Wat scheelt er aan, kind?" vroeg deze, daar zij niet recht begrepen had, waarom Annie beknord werd, „ben je stout geweest?" Annie boog het hoofd nog dieper, tot het eindelijk in grootmoeders schoot terecht kwam, en toen volgde er een onderdrukt gesnik. Liefkoozend streelde juffrouw Schalkwijk haar nu over het blonde krulkopje, hief het betraande gezichtje omhoog en vroeg op zacht overredenden toon: „Kom, kleintje, vertel mij nu eens, wat er aan scheelt, of mag ik het niet weten?" „Ja zeker, Opoe, u juist, maar " „Maar?" „U zal heel boos wezen, als u het hoort." „Is het zóó erg? Kom, je maakt mij nieuwsgierig; wat is het?" „Het is iets over over uw ring," bracht Annie eindelijk aarzelend uit. „Wat, kind!" riep de oude juffrouw thans uit, 24 GROOTMOEDERS RING „Ja dat is goed, anders raken wij dat ongedierte nooit kwijt!" En den volgenden dag reeds nam de kleine muizenverdelgster, zeer tot genoegen van Annie, haar intrek in deze woning. Maar het diertje was zeker te jong van de moeder afgenomen, want het at bijna niet, schreeuwde voortdurend en stierf eer er een week verloopen was. Doch al spoedig bracht de werkster weer een ander katje mee, dat echter niet veel langer leefde. Nu werd voor de derde maal de proef genomen, maar dit poesje viel in een tobbe met water en verdronk. Dus bleven de muizen dan vrij spel behouden en werden met den dag brutaler. Zoo zaten juffrouw Tichelaar en haar moeder, die weer een dagje bij haar doorbracht, op zekeren namiddag te zamen in de kamer, waar de reeds gemelde schrijftafel stond, toen beider 30 GROOTMOEDERS RING vijf gulden per maand verhooging geven; is dat goed?" „Het is te veel, al te veel, juffrouw," sprak Marie bewogen: „ik zal beter dan ooit te voren mijn best doen, dat beloof ik u!" „En daar ik de eerste oorzaak geweest ben," zoo liet nu de oude juffrouw zich hooren, „waardoor al dat leed je overkomen is, wilde ik je ook wel iets ter vergoeding aanbieden." Dit zeggende legde zij een bankbiljet van tien gulden voor haar neer. „Stil, stil," ging zij voort, toen Marie tegenwerpingen wilde maken, „ik had dat geld reeds dadelijk bestemd voor degene, die mijn ring zou terugbezorgen, en aan de muizen kan ik het toch kwalijk geven!" eindigde zij lachend. „Maar Opoe," riep Annie uit, „het is toch eigenlijk alles mijn schuld geweest, en ik heb niets om aan Marie te geven!" „Kind," antwoordde haar grootmoeder, „met geven is het verkeerde niet goed te maken, dat moet je nooit denken; alleen is het mijne bedoeling Marie een genoegen te doen, waar ik haar eerst zooveel leed heb berokkend; en een genoegen kun jij haar ook doen; ja, veel meer dan één. Je kunt haar werk besparen door niet met vuile voeten naar binnen te komen loopen; je kunt zorgen dat zij vroeger klaar is door je niet zoo lang te laten roepen, als je in den tuin bent, en nog o zoovele andere dingen zijn er, waarmee je haar kunt toonen, dat je haar ook graag een plezier doet." Annie keek beschaamd voor zich, zij was al GROOTMOEDERS RING 31 meermalen op dergelijke dingen gewezen en liever had zij den ganschen inhoud van haar spaarpot aan Marie willen geven, dan haar op deze wijze een genoegen te doen, wat zij veel moeielijker vond. Niettemin nam zij zich ernstig voor, naar grootmoeders raad te handelen. • Intusschen wist Marie bijna geen woorden te vinden om hare dankbaarheid en blijdschap te kennen te geven, en hare moeder, na in stilte den Heer te hebben gedankt voor Zijne goedertierenheid en wonderbare uitredding, sprak diep geroerd: „Zie je wel, Marie, dat onze God nog dezelfde is als in de dagen van Elia? Roofzuchtige raven zond Hij naar den profeet om hem in 't leven te behouden, en thans heeft Hij, om aan te wijzen, waar de vermiste voorwerpen zich bevonden en ons alzoo uit den nood te redden, dezelfde diertjes gebruikt, door wier schuld ze verloren waren geraakt! En juist bijtijds heeft Hij dat gedaan; evenals Hij Elia hulp zond door de weduwe van Zarfath, toen de beek, waaraan hij zijn dorst kon lesschen, was uitgedroogd." „En zou de Heer ook niet gemaakt hebben, dat al onze katjes gestorven zijn?" vroeg Annie in hare eenvoudigheid; „anders zouden de muizen toch licht verjaagd zijn geworden, en dan hadden zij het kalenderklaadje niet naar binnen getrokken, waardoor alles uitgekomen is, nietwaar?" „Dat is wel zoo," antwoordde haar grootmoeder, die hieraan nog niet had gedacht. „Nu," zei juffrouw Tichelaar, terwijl zij opstond om heen te gaan, „ik hoop, dat wij geen van allen de nuttige les zullen vergeten, die de 32 GROOTMOEDERS RING Heer ons door dit voorval heeft willen leeren. Ik althans'hoop er voor bewaard te blijven om ooit weer iemand te beschuldigen op een los vermoeden, en Annie zal zich zeker in 't vervolg wel wachten, zonder toestemming iets aan te raken, wat het hare niet is." „En ik," zei Marie, „zal den Heer smeeken mij te bewaren om ooit weer te denken, dat Hij geen acht geeft op het gebed; of aan Zijne liefde te twijfelen, wat ik in de laatste dagen, helaas! wel eens gedaan heb." GROOTMOEDERS RING 21 met een mengeling van schrik en blijde verrassing, „iets over mijn ring! weet je waar die is? Heb je " „Neen Opoe, ik weet niet waar hij is, maar ik heb hem dien morgen van de tafel genomen en uit mijn hand laten rollen; Marie heeft het niet gedaan." De bekentenis was er uit, en Annie gevoelde zich onuitsprekelijk verlicht; de zwaarste straf zou haar nu niet te zwaar zijn geweest; alleen vond zij het erg naar, dat haar grootmoeder blijkbaar bedroefd en teleurgesteld was. „Waarom heb je dat niet eerder gezegd, Annie?" vroeg zij op een toon, zooals zij bijna nooit aannam tegen haar kleine lieveling, „waarom heb je ons laten denken, dat Marie hem had genomen?" „Dat wist ik niet, Opoe; ik heb het nu pas gehoord, en ik durfde het eerst niet te vertellen, omdat ik den ring nergens terugvinden kon." „Hoor je dat, Betsy?" sprak nu de oude juffrouw tot Annie's moeder, die juist weer binnengekomen was, „Marie is toch werkelijk onschuldig." De aangesprokene zette groote oogen op en zwijgend hoorde zij de verdere mededeeling van haar moeder aan. „Je bent heel ondeugend geweest, Annie; ga dadelijk naar bed," sprak zij daarna op strengen toon tot haar dochtertje, dat hieraan terstond gevolg gaf; doch, nadat het kind het vertrek verlaten had, hernam zij hoofdschuddend: „Dit alles is voor mij volstrekt nog geen bewijs, dat Marie 22 GROOTMOEDERS RING in deze zaak geen schuld heeft. De ring is weggerold, zooals uit Annie's bekentenis gebleken is, maar nu rest nog de vraag: waar is hij dan gebleven? Mij dunkt, Marie moet hem gevonden hebben, toen zij de kamer uithaalde. En in elk geval zou mijn bankbiljetje ook eerst terecht moeten komen, eer ik haar weer zou durven vertrouwen." Juffrouw Schalkwijk was teleurgesteld; zij had stellig verwacht, dat haar dochter nu tot andere gedachten zou zijn gekomen omtrent'Marie. En eigenlijk was deze ook wel een weinig van gedachte veranderd omtrent haar dienstmeisje, zelfs al vóór Annie's mededeeling, maar zij had zich zóó stellig uitgesproken, dat zij nu eigenlijk vreesde voor de mogelijkheid van zich in deze zaak te hebben vergist, en dus te moeten terugnemen wat zij had gezegd; daarom greep zij alles aan, wat haar in hare handelwijze tegenover Marie zou kunnen rechtvaardigen. Natuurlijk was dit zeer in haar af te keuren, en zeker zou zij zoo niet gehandeld hebben, wanneer zij vervuld ware geweest met de liefde, waarvan geschreven staat: „zij zoekt zichzelve niet." Dus kwam ook hierdoor geen uitkomst voor Marie, en met een bedroefd hart verliet zij den volgenden dag het huis, waar zij eenige jaren zoozeer tot haar genoegen had doorgebracht. GROOTMOEDERS RING 23 HOOFDSTUK IV. „O, Moe, Moe, kom eens kijken! Er loopen twee kleine muisjes in de keuken, en zij kunnen, geloof ik, het gat niet terugvinden, waar ze uitgekomen zijn!" Met dezen uitroep kwam kleine Annie de huiskamer binnenstormen. „Stil! stil! maak toch zoo'n geweld niet!" antwoordde haar moeder op gedempten toon, „zie je niet, dat kleine broer slaapt? Ik wou hem juist in zijn wiegje gaan leggen." „En gaat u dan even mee naar de keuken?" hernam Annie nu veel zachter. „Wel, ik zie wezenlijk muizen genoeg hier in huis, kind, en bovendien, ik denk, dat de diertjes wel zoo wijs zullen wezen niet op mijn komst te wachten." „Ja, Moe, want de werkster zou een turf voor het gat leggen, dat zij er niet weer in konden." „Nu, ik zal meegaan; wacht dan maar." En inderdaad, toen juffrouw Tichelaar even daarna met haar dochtertje in de keuken kwam, liep daar nog een der muisjes, een piepjong ding, terwijl het andere reeds door de werkster gepakt én in een emmer met water gegooid was. „Wij moeten noodig een poes hebben!" sprak Annie's moeder, „die muizen nemen zoo in aantal toe, dat er op 't laatst geen stukje in ons huis heel zal blijven; wie weet hoeveel jongen er nu weer bij zijn gekomen, het wordt al te erg!" „Ik weet wel een poesje voor u te krijgen," zei de werkster, „zal ik het eens meebrengen?" GROOTMOEDERS RING 25 aandacht getrokken werd door eenig geritsel in hare nabijheid. Zij keken op en wat zagen zij nu? Een stukje papier, een kalenderblaadje naar het scheen, dat dicht bij de schrijftafel op den grond lag, bewoog zich, tot het langzamerhand geheel verdween in de houten lambrizeering. „Dat moet een muis gedaan hebben!" zei juffrouw Tichelaar, terwijl zij opstond om het gaatje te bezien, waardoor het kalenderblaadje verdwenen was. „Zóó kan dus een papiertje zoek raken," sprak haar moeder, voor wie eensklaps een licht opging, „zou het op die wijze ook niet met het bankbiljet gegaan kunnen zijn?" De aangesprokene keek peinzend voor zich. „En zou dan misschien de ring, al rollende, ook in zoo'n gaatje terecht gekomen zijn?" was haar wedervraag. „Daar zeg je zoo wat! Kom, laten wij dadelijk gaan zien, of er een dergelijke opening is." Beiden begaven zich nu naar het bedoelde vertrek; en inderdaad er bevond zich daar een gat in het houten beschot bij het raam, zóó diep, dat zij er haar wijsvinger geheel in kon steken, terwijl het naar beide zijden doorliep zóó ver, dat een stok van een meter lengte er gemakkelijk in verdwijnen kon. „Nu moet ik zekerheid hebben," zoo besloot de oude juffrouw; „laat voor mijn rekening den timmerman komen om dat beschot, zoowel hier als in de andere kamer, weg te nemen, opdat wij zien kunnen, wat er zich achter bevindt. Den ring kunnen de muizen niet opgegeten hebben, en van 26 GROOTMOEDERS RING het bankbiljetje zijn wellicht nog een paar snippers overgebleven. Gaarne heb ik wat geld over voor de mogelijkheid om de onschuld van Marie aan den dag te brengen, zoowel als om weer in 't bezit te komen van mijn ring." „Op deze voorwaarde, móeder, dat de onkosten voor mijn rekening komen, wanneer de vermiste voorwerpen gevonden worden, want ik ben dan de persoon om het onrecht weer goed te maken." „Zeg dat niet! Misschien zoudt gij nooit vermoeden gekregen hebben op Marie, als ik niet uw aandacht op haar gevestigd had." „Maar ik heb mijn wil doorgezet en de beschuldiging volgehouden, niettegenstaande uwe tegenbedenkingen." Zoo wilde de eene voor de andere niet onderdoen in het erkennen van haar schuld, doch hierin waren beiden het eens, dat er terstond een boodschap gezonden moest worden naar den timmerman. Deze kwam den volgenden dag en ging dadelijk aan 't werk. En inderdaad, daar kwam, ongeschonden, de ring te voorschijn, en een paar snippertjes van het vermiste bankbiljetje leverden het bewijs, dat niet Marie, maar een muis zich dat toegeëigend had. Het was nu een maand geleden, sinds het meisje haar dienst verlaten had en zooals te verwachten was geweest, had zij nog geen anderen kunnen vinden. Wel trachtte zij nu, evenals hare moeder, met naaien wat te verdienen, doch zij kon niet vlug met de naald terecht; bovendien scheen niemand geneigd haar eenige welwillend- GROOTMOEDERS RING 27 heid te betoonen, en af en toe kon zij heel goed bemerken, dat men haar niet vertrouwde. Wat hiervan de oorzaak was meende zij gemakkelijk te kunnen begrijpen: Juffrouw Tichelaar zou wel aan al hare kennissen en familiebetrekkingen verteld hebben, wat er was voorgevallen, en nu hield iedereen op het dorp haar voor een dievegge. Wat het eerste betrof vergiste zij zich echter, want niet aan hare vroegere meesteres, maar aan de werkster van dezen was het toe te schrijven, dat zij haar goeden naam in het dorp verloren had. Die vrouw was zoo iets van het gebeurde te weten gekomen, en daar zij het rechte niet wist, had zij er zelf het een en ander bij verzonnen, waardoor het verhaal, door haar rondverteld, hierop neerkwam, dat Marie een kast opengebroken en daaruit geld en allerlei kostbaarheden ontvreemd had. Marie wist dit niet, want niemand vroeg er haar rechtstreeks naar, zoodat zij zich ook niet verantwoorden kon. Zoo was het haar dan niet mogelijk genoeg te verdienen om in haar onderhoud te voorzien, veel minder nog bovendien hare moeder te steunen. Hierbij kwam, dat deze de huishuur van de vorige maand niet had kunnen betalen, omdat Marie toen haar loon, in den regel daarvoor bestemd, niet ontvangen had, zooals wij weten. En ook nu wist zij niet, waar het geld voor de huur vandaan moest komen, zoodat zij vreezen moest uit de vriendelijke, kleine woning verdreven te zullen worden. Het was nu Zondag; nog één dag, dan zou de huisheer verschijnen om het verschuldigde; doch 28 GROOTMOEDERS RING zij, zoowel als Marie, bleven nog steeds hopen op uitkomst, hoewel zij volstrekt niet wisten, van waar die zou kunnen komen. En niet weinig werd haar geloof versterkt, toen zij dien morgen in de kerk gewezen werden op Elia, den profeet, die zoo wonderlijk door God werd uitgeholpen, telkens wanneer hij in nood verkeerde. Raven, die roofzuchtige vogels, werden door God gezonden om hem van voedsel te voorzien, en was die machtige God dan veranderd? Stond ook nu niet alles Hem ten dienste om Zijn kinderen te doen toekomen, wat zij behoefden? Evenwel, de Zondag ging voorbij en de gevreesde Maandag verscheen, zonder dat er eenige hulp was komen opdagen. Het werd middag. Daar werd aan de deur geklopt! „Dat zal hij wezen!" riep Marie verschrikt uit, terwijl zij opstond om open te doen. Maar wie beschrijft hare verbazing, toen zij daar, inplaats van den huisheer, juffrouw Tichelaar met hare moeder en Annie voor zich zag staan! „Mogen wij even binnenkomen?" vroeg de eerstgenoemde vriendelijk, daar Marie in hare verwarring vergat de bezoeksters daartoe uit te noodigen. Een oogenblik later hadden dezen zich rondom de ouderwetsche, maar goed geboende tafel geplaatst, en beurtelings begonnen nu de oude juffrouw Schalkwijk, haar dochter en Annie, elk voor zoover zij er in betrokken waren, te vertellen, wat wij reeds weten, en ieder voor zich eindigde niet Marie om vergiffenis te vragen voor het haar aangedane leed. Maar het meisje was te GROOTMOEDERS RING 29 zeer verbaasd, verrast en verblijd om een woord te kunnen zeggen. Sprakeloos staarde zij van de een naar de ander, toen er opnieuw geklopt werd en nu was het werkelijk de huisheer, die binnentrad. Opeens veranderde de uitdrukking van haar gelaat en slechts ontsteltenis stond er thans op te lezen, hetgeen aan juffrouw Tichelaar niet ontging. Ook begreep deze al spoedig, wat er de oorzaak van was, en haastig haar beurs te voorschijn halend, nam zij er dertig gulden uit, welke som zij haar gewezen dienstbode in de hand drukte met de woorden, op fluisterenden toon uitgesproken: „Het is misschien beter als ik u eerst mijn schuld afdoe, dit is uw loon voor twee maanden; straks spreken we wel verder." Marie wilde hier iets tegen inbrengen, maar de juffrouw keerde zich snel van haar af; en daar de huisheer juist de quitantie te voorschijn had gehaald om die aan hare moeder te overhandigen, wist zij niet beter te doen dan deze het geld te geven. Het was juist genoeg, en een oogenblik later was de schuldeischer, wel voldaan, vertrokken. „Maar, juffrouw," zoo begon Marie thans, „ik moet toch ééne maand huur van u hebben, en u geeft er mij twee!" „Zoo," zei de aangesprokene met een glimlach, „en is het dan niet mijn schuld, dat je een maand buiten betrekking bent geweest? Neen, hoor, het is zóó goed, en ik wil je nu nog voorstellen terstond bij mij terug te komen, want het dienstmeisje, dat ik in je plaats genomen had, heeft mij gisteren weer verlaten; ik zal je dan