I 6*rit' 610/2. DE KOENE RUITER EN ANDERE VEEfHALEN OPNIEUW BEWERKT DE KOENE RUITER. HOOFDSTUK 1. De hieronder beschreven gebeurtenissen, vonden plaats in de jaren 1740 tot 1745 in den tijd, toen de Franschen en Engelschen elkander bekampten in de koloniën van Noord-Amerika om het bezit van deze schoone, doch schijnbaar ondoordringbare streken. Toen waren er nog geen bloeiende steden vol leven en bedrijvigheid, toen was het land nog niet ontgonnen, geen straatwegen of sporen doorkruisten het land, van plaats tot plaats, geen koopvaardijschepen of pleziervaartuigen bevoeren de breede stroomen, neen, het land bestond uit woud met bruisende woudstroomen en onbegaanbare bergpassen, afgewisseld door rotsige bergen, wier toppen tot aan de wolken reikten. Hier waren de heerlijke jachtvelden der Indianen en slechts zeer zelden waagde een blanke jager zich in deze voor hem onbekende streken. Hier scheen de zon op het machtige oerwoud, 3 maar/haar stralen vermochten de duisternis niet te doordringen. Een bijna geluidlooze stilte heerscht in het woud, die plotseling onderbroken wordt, door het geroep van een menschelijke stem, die door een tweede wordt beantwoord. Het zijn twee blanken, die verdwaald het juiste pad zoeken en elkander toeroepen. Op een open plek in het woud vinden zij elkander plotseling weer. „Hela, wilddooder," roept de oudste, van de twee, een man van ongeveer 28 jaar, zijn jongeren gezel toe, „hier weet ik den weg, nu "kan ik mij niet meer vergissen. Ziet gij daar beneden het meer schemeren, welks oevers wij zoeken? Maar laten wij eerst den honger eens stillen, want mijn maag is danig van streek, het moet reeds middaff zijn." * Zij vleiden zich neder op het zachte mos en lieten zich hun stevig middagmaal goed smaken, dat hij die met Wilddooder aangesproken werd, in zijn tasch had. Het zijn krachtige door de zon verbrande mannen, die wij voor ons zien. Hun kleeding bestaat uit een hertenhuid en aan hun zijde hangt een jachttasch om kogels te bewaren. Verder hebben zij een grooten horen, die met schietpoeder gevuld is, evenals een groot jachtmes. Een geweer over den schouder voltooit deze uitrusting. Het zijn jagers, die de oer- 4 wouden doortrekken, zij hebben eikander eerst kort geleden leeren kennen. Hoe kom jij eigenlijk aan den naam Wilddooder," vraagt de een, die Harry March heet, den jongeren. ' , 4 .,, „Omdat ik geen vallen zet, maar het wild uit' het woud, met mijn buks doodschiet voor mijn dagelijksche behoefte," antwoordde de gevraagde. „En heb je nog geen enkele scalp genomen i vroeg de ander weer. „Neen," was het half geërgerd antwoord, „üc heb nog nooit een mensch doodgeschoten en zal dat ook niet doen, tenminste niet om een scalp machtig te worden, want het is een Christenmensen verboden door God, een mensch te dooden, wanneer het niet absoluut noodzakelijk is." „Nou, nou, mijn jongen, wie weet, je moet nog leeren, doch kom Hatty, laat ons weer opbreken, zoodat wij den ouden Tom Hoeder nog voor zonsondergang bereiken. Tom is een oude vriend van mij, vroeger heeft hij een veelbewogen leven gehad, nu woont hij al sedert jaren, alleen met zijn beide dochtertjes Judith en Hetty in een winkel aan het meer en staat bekend als een ijverigen vallensteller, daarom draagt hij den naam Bisamrat." 5 Bij deze woorden stond hij op en zij begonnen opnieuw hun wandeling. „Ik heb van zijn dochtertjes reeds iets gehoord," antwoordde de Wilddooder, „de Deliwaren (een Indianenstam) hebben mij van haar verteld. Maar heeft Tom geen vrouw 1V „Hij heeft wel een vrome vrouw gehad, maar zij is reeds sedert jaren dood, Tom heeft haar diep in het meer begraven. Hij mag aan dit soort van begraven gewoon zijn, want men zegt, dat hij vrijbuiter is geweest, maar ik weet niet of het waar is. Van zijn dochtertjes is de oudste een mooi, verstandig meisje, de arme Hetty is, hoewel ook schoon, niet verstandig, zelfs maalt zij een beetje," antwoordde hem Harry March, „Dan staat ze onder Gods bijzondere hoede en is zij heilig" merkte Wilddooder op, „en ik ben dol nieuwsgierig Tom en. zijn dochters te leeren kennen." Rustig waren de twee mannen onder deze gesprekken verder geloopen en bereikten na korten tijd een hollen boom, waarin Harry een cano met toebehooren verborgen gehouden had. Het ding werd uit den boom gehaald en spoedig daarop kwamen de mannen aan het meer, dat zich spiegelblank voor hun uitstrekte. Ze heten de boot te water en vlogen met krachtige slagen vooruit. 6 Het duurde niet lang, of Wilddooder wees op een donker punt, dat aan den Noordelijken oever zichtbaar werd. Een eiland kon het niet zijn, daarvoor was de plek te klein, en een boot was het ook niet. „Hoera," riep Harry, „dat is het kasteel van Bisamrat, zooals de officieren van het fort Tom Hoeders hjuis noemen. Daar heeft Tom met mijn hulp een huis gebouwd, dat men van uit het meer met een boot bereiken kan. Vlug Wilddooder, wij zullen eens zien of de oude vos thuis is." Zij bereikten het huis, doch er was niemand te zien noch iets te hooren. Zij voeren verder en na eenigen tijd was aan den oever een meisjesgezicht waar te nemen. Het was Judith, die den vrienden toeriep: „Welkom, Harry." Nu kwam ook de oude Tom te voorschijn, die de mannen met groote blijdschap begroette en ze uitnoodigde mee naar huis te gaan, maar toch niet eer, voordat hij wist wie Wilddooder was, die hij wel uitgenoodigd had, maar om in Tom's woorden te spreken: „Hij wist eigenlijk niets van hem." ft 7 HOOFDSTUK 2. Tom Hoeder had ernstige berichten. In den omtrek waren de gevechten weer ontbrand en het vinden van een Indianenschoen deed wilden vermoeden^ die in de nabijheid zwerven moesten. Wilddooder het zich den schoen geven, om te zien, van welken stam hij afkomstig was, daar hij ze haast allemaal kende en wist welke kleeding ze gewoonlijk droegen. Zijn meening was, dat de schoen een stam toebehoorde, die in het Noorden woonde, en dat er gevaar in aantocht was. Tom die des zomers altijd op een boot woonde, wilde deze nu zoo spoedig mogelijk in veiligheid brengen. Tom had zijn boot met een lang touw vastgelegd. Aan dit touw begonnen Harry en Tom uit alle macht te trekken, om tegen den stroom op te komen, terwijl Wilddooder de wacht hield. Nauwelijks begonnen ze te trekken of Wilddooder zag zes Indianen, op een boomtak zitten, gereed om in de boot te springen. „Trek, zoo uw leven u hef is," riep hij luid. Tom en Harry trokken uit alle macht, en 8 vlugger gleed de boot over het water. Het was ook de hoogste tijd geweest, want met een woedend krijgsgeroep sprongen de wilden van de boomen, kwamen echter niet op de boot terecht, uitgezonderd één, die bij het stuur neerkwam. Aan het stuur stond Judith, die den man een flinken stoot toebracht, zoodat hij in de golven terecht kwam en met den stroom werd medegesleurd. Wij hebben tot nu toe nog niet medegedeeld, waarom Harry en Wilddooder eigenlijk het meer opgezocht hadden. Harry, omdat hij altijd met zijn vriend Tom des zomers op jacht ging en Wilddooder, omdat hij met een jong Indianenhoofd had afgesproken, tegen den volgenden avond op een zekere plek aan het meer te verschijnen, waarvoor, dat zal de lezer uit het verloop van het verhaal hooren. Nu wij de beweegredenen van Harry en Wilddooder kennen, wenden wij ons weer naar Tom Hoeder's kasteel De beide meisjes hebben zich ter ruste begeven, doch de drie mannen niet, die wilden nog in den nacht beraadslagen, wat te doen, om ieder gevaar te ontloopen, en zij begaven zich, om niet gestoord te worden terug op de boot. Hoeder had nog twee booten in holle boomen aan den oever verstopt en daar zonder boot het kasteel niet te bereiken 9 was, werd besloten deze booten- eerst te gaan halen. Ook Wilddooder was bereid, om den ouden Tom en zijn dochters te helpen in de nu wachtende gevaren. Nadat de mannen vlug een avondmaal genuttigd hadden, dat in de haast door Judith en Hetty bereid geworden was, verlieten zij het meer en begaven zich aan den oever, waar zij gelukkig de twee booten aantroffen, die ze te water lieten en ze door den wind lieten mee voeren naar het kasteel. Toen de mannen wisten, dat de booten buiten het bereik der Indianen waren, ondernamen ze nog een onderzoekingstocht om te zien, of er wellicht nog een Indianenkamp in de nabijheid was. Na een poosje bleef Wilddooder staan en wees zijn metgezellen op een vuur, dat een weinig-verder in het woud flikkerde. Tom en Harry dachten terstond, dat het een Indianenkamp was, dat men naderde. Tom Hoender vertelde, dat dicht bij die plaats een bron was, dat het een legerplaats van vrouwen en kinderen was, niet van krijgers. Harry en Tom wisten dat de regeering voor iederen scalp, of het van krijger, of van vrouw of kind was, denzelfden prijs betaalde, en zij besloten de gelegenheid te benutten en zooveel mogelijk kinderen en vrouwen scalpen te bemachtigen. Gewetenswroeging kenden deze mannen, waar het wilden betrof, in het 10 geheel niet. Wilddooder raadde het af, omdat hij geen menschen, die onschuldig waren, dood maken wilde, en ook omdat het zeer gevaarlijk was. Maar Tom en Harry slopen toch op het kamp af, terwijl Wilddooder om in gevaar bij de hand te zijn in een cano zitten ging en zich niet ver van den oever verwijderde. Langen tijd verliep, zonder dat er iets te vernemen was, wel een uur. Wilddooder scheen het een eeuwigheid toe. Toen hoorde zijn geoefend oor het geroep van een watervogel, dat was het teeken dat hij met Harry had afgesproken, wanneer hij met zijn boot naderbij moest komen. Een tweede geroep deed zich hooren en nu wist Wilddooder, dat het zeker Harry was die het voortbracht en pijlsnel naderde de boot de plaats waar hij het geroep gehoord had. Hij kwam juist, om te zien hoe zijn kameraden, door de Indianen van den stam der Mingo's gebonden werden. Hij wilde zijn vrienden te hulp snellen, maar Hoender riep hem vertwijfeld toe: „Blijf terug Wilddooder, blijf terug, bescherm mijn dochters, zij hebben geen andere hulp meer dan jou, dat God je er voor zegenen zal, wat je voor de armen doet." „Wees zonder zorg, Hoender," riep Wilddooder. „Ik zal doen wat ik kan, en zoolang het 11 maar eenigszins mogelijk is, zal ik het kasteel trachten te behouden." De Indianen sleepten nu de beide mannen het dichte struikgewas in. Lang bleef Wilddooder daar nog staan, maar er was niets te hooren, alles was in diepe stilte verzonken, zoowel op het land, als in het water. Nauwelijks had hij weer plaats genomen in zijn boot of een kogel vloog rakelings zijn hoofd voorbij, bliksemsnel liet hij zich op den bodem van zijn boot neer en legde zijn buks op den nu ongewapenden Indiaan aan, zonder echter te schieten, daar hij op een weerlooze niet schieten wilde. Nog een schot werd op hem gelost en nu schoot ook Wilddooder zijn geweer af, een roep; dan niets meer een teeken, dat hij niet gemist had. Inplaats van weg te gaan, ging Wilddooder aan land en drukte den stervenden Indiaan de oogen toe. Deze bedankte hem. Daarna begaf Wilddooder zich weer in zijn boot en maakte, dat hij bij b,et kasteel kwam, waar hij door Judith en Hetty opgewacht werd, die reeds uren op den uitkijk gestaan hadden. 9* 12 HOOFDSTUK 3. In korte bewoordingen deelde Wilddooder de angstige meisjes het dien nacht voorgevallene mede, verzweeg ze ook niet, dat Hoender en Harry in handen der Indianen gevallen waren. Judith dacht, dat ze, omdat ze beiden nog leefden, misschien nog wel te redden waren. Ook Wilddooder beloofde de meisjes al het mogelijke in het werk te stellen om de beide mannen te redden. Hij zou de zaak vanavond met zijn vriend Chingachgook overleggen.Nieuwsgierig vroegen de meisjes wie dat was en Wilddooder zei het ze graag. Chingachgook is een jonge hoofdman der Mohikaners. Zijn vader Uncas was een dapper en moedig strijder. Mijn vriend is nog jong en daarom heeft hij nog geen krijg kunnen voeren. Hij heeft een bruid uit den stam der Delawaren en het meisje heet Wah-ta-Wah. Dit meisje nu is sedert twee maanden verdwenen en moet door de Mingo's geroofd zijn geworden. Chingachgook wil haar natuurlijk zoeken en zoo mogeüjk ook bevrijden, en daar hij 13 een trouwen vriend van mij is, wil ik hem helpen. Vooreerst verlaten wij u echter niet en zullen wij alles in het werk stellen uw vader en Harry te bevrijden. Eerst onderzocht Wilddooder het kasteel, maakte alle gangen en vensters goed dicht, deed er waar dit mogelijk was een grendel voor. Daarna verborg hij de booten in een heg, die het kasteel omgaf, zoodat de Indianen ze niet konden bemachtigen. Vervolgens nam hij een verrekijker, om te zien of de Indianen ook ergens een vlot maakten, om op die wijze het kasteel te bereiken, maar het was overal rustig en Wilddooder, die de Mingo's te góed kende, dan dat zij geen aanval zouden wagen, was voor dien nacht toch gerust. Den volgenden dag ging Wilddooder zijn vriend halen en daar hij Judith en Hetty niet alleen laten wilde, nam hij ze op de boot mee. Men kwam al heel gauw op de plek waar „De Slang" reeds op hem wachtte. Nauwelijks had de boot zich weer van wal begeven of het meer was bezaaid met wilden, die de boot trachten te veroveren. Met enorm veel moeite gelukte het de twee vrienden de boot midden in het meer te krijgen, en nu moesten de Mingo's huilend aftrekken. Nu eerst had de begroeting tusschen dé twee vrienden plaats, die op Indiaansche wijze 14 heel stil was. Ook Hetty en Judith begroetten „De Slang" vriendelijk, omdat ze zagen, hoe goed Wilddooder met hem omging. De vrienden hadden elkander veel te vertellen, vooral Chingachgook, die vertelde, dat hij de twee blanken gezien had, die zich in het kamp, hoewel streng bewaakt, vrij konden bewegen. Verder dat zijn geliefde bruid, Wah-Ta-Wah zich nog onder de Mingo's bevond, want hij had haar stem herkend. Judith was zeer blij dit te hooren, want zij dacht haar vader en Harry nog te kunnen redden, door mooie kleedingstukken, die ze nog bezat, voor hen in te wisselen. Plotseling schrokken de mannen op, ze hoorden riemen in het water slaan. Wilddooder nam zijn buks en riep: „Halt, indien je leven je lief is." Degene die zich in de boot bevond, want het was werkelijk een boot, riep met weenenden stem terug: „Schiet toe, als je een weerloos meisje wilt doodmaken." „Goede hemel het is Hetty," riep Judith verschrikt uit. „Hoe komt ze aan een boot?" Wilddooder keek eens naar de booten, die dicht bij het kasteel lagen en zag, dat Hetty kans had gezien, met een lichte cano weg te komen. Het leed geen twijfel het arme meisje wilde 15 alleen haar vader redden gaan. Haar in te halen had geen doel en dus liet men haar haar gang maar gaan. Het eenige wat ze konden doen, was naar de kampplaats der Indianen te gaan en te zien Hetty zoo weer op te visschen. Uur op uur verliepen er en van het meisje was geen spoor te bekennen, zoodat men onverrichter zake naar het kasteel terugkeeren moest. Over Hetty was Wilddooder niet zoo zeer bezorgd, dan wel om het lot der beide gevangen mannen, die als men merkte dat er pogingen tot hun verlossing werden gedaan, wel eens gedood konden worden. Bedenkelijk was het ook, dat de Indianen nu in het bezit van een cano gekomen waren, en zoodoende het kasteel.heel gemakkelijk konden bereiken. De beide mannen besloten daarom alle voorbehoedmaatregelen te treffen, die maar eenigszins mogelijk waren, om voor iederen plotselingen aanval zeker te zijn. De zorg voor de boot hadden ze spoedig ook niet meer, want korten tijd nadat ze weer in het kasteel gekomen waren, vonden ze Hetty's boot op het water drijven, en het gelukte hen de boot te grijpen en mede te nemen. 16 HOOFDSTUK 4. Hetty had, toen de anderen haar toegeroepen hadden, nog wel een kwartier stilgelegen, daarna roeide ze op den westelijken oever aan. Juist was ze aan land gegaan of ze zag de boot der anderen voorbijgaan en kon zelfs ieder gefluisterd woord hooren. Zooals wij reeds weten, werd ze niet Ontdekt en toen de boot verdwenen was, ging Hetty het bosch in. Lang dwaalde ze rondf totdat ze moe geworden was en onder een boom in diepen slaap viel. Den volgenden morgen zette Hetty haar tocht voort en ze was nog niet lang onderweg, of ze ontmoette een jonge Indiaansche vrouw. Deze maakte zich bekend als de bruid van Chingachgook en vertelde Hetty dat haar vader en Harry nog leefden. Ook toonde ze zich gaarne bereid, haar in het kamp der Indianen te breagen, daar ze wist dat men bij de Indianen 17 degenen, die niet geheel goed bij hun verstand waren, voor heiligen hield. Harry en Hoeder waren zeer verheugd en verwonderd, dat Hetty in het kamp was, maar ze lieten het niet merken voor de wachters. Hetty troostte ze. Hetty werd door Wah-ta-Wah voor den hoofdman gevoerd en zag in dien tijd dat het haar vader en Harry niet gelukt was, eenige scalpen der Indianen te veroveren. Toch had de oude Tom Wah-ta-Wah reeds bij de haren gehad, maar moest op het angstgeschreeuw, dat de wachters wekte, haar wel los laten, wat maar gelukkig was, want nu sloten ze met hun drieën een verbond, waarin ze beloofden elkander zooveel mogelijk te helpen. Toen Hetty bij den hoofdman kwam, werd ze met allen eerbied ontvangen, maar toen ze smeekte dat men haar vader en Harry los zou laten, deed men dat toch niet voor haar. Wah-ta-Wah sprak haar moed in en zei, dat Wilddooder en Chingachgook zeker zouden komen ze te bevrijden. Terwijl het bovenstaande in het Indianenkamp gebeurde, beraadslaagden de drie anderen hoe op de beste wijze de oude Tom en Harry te bevrijden waren. Eerst wilde men in het kasteel kijken of er nog dingen van waarde in konden zijn, want oude Tom had zich daarover 18 nooit uitgelaten. Men keek en men vond 4 olifantsbeelden van zulk een vreemden vorm, dat noch Wilddooder, noch Chingachgook, ze ooit gezien hadden, Wilddooder dacht dat deze dingen wel geschikt zouden zijn om de Mingo's te bewegen de gevangenen af te geven, want ze zouden de olifanten voor Afgodsbeelden houden. Juist wilde Wilddooder de kast weer toe sluiten waaruit hij de olifanten gehaald had, toen ze alle drie opschrikten door een geruisen en Hetty met een jongen Mingo bij zich voor hen stond. Ze waren met een vlot hier gekomen. Wilddooder toonde den Indiaan de olifanten, waar deze direct zijn arm naar uitstrekte. Wilddooder beloofde hem, dat wanneer hij Harry en den ouden Tom uitleverde, hij twee van deze dingen krijgen zou. De Jonge Indiaan ging daarop terug naar zijn stam en kort daarna kwam weer een vlot met nu twee krijgers er op. Wilddooder vroeg hem of ze hoofdmannen of gewone strijders waren zonder naam. De Indianen antwoordden trots dat ze hoofdmannen waren en vrotgen op hun beurt wie Wilddooder was. Toen deze hun geantwoord had, begon men te onderhandelen. Spoedig werd men het eens en de hoofdmannen beloofden de beide blanken tegen drie olifanten uit te leveren. Een 19 kregen ze nu en de twee anderen zouden zij bij het afleveren krijgen. De Indianen hielden hun woord, en brachten de twee blanken weer netjes terug op het kasteel, waar ze de andere olifanten in ontvangst namen. 20 HOOFDSTUK 5. Wilddooder vertelde in het kort wat gedurende de afwezigheid van Harry en Tom voorgevallen was, en daarna ging men gezamenlijk een maal' gebruiken dat Judith in de haast bereid had. Chingachgook wenkte Wilddooder met hem mede te gaan en buiten vonden ze in een cano een bos vergiftige pijlen liggen, die de Indianen daar neergelegd hadden, ten teeken, dat ze den oorlog verklaarden. Toen de mannen binnen hun vondst toonden, kwam men overeen, dat men het kasteel verlaten zou en op een ark zou gaan wonen. Alles van waarde werd hier op gebracht en het kasteel werd vaarwel gezegd. Hetty had nog aan Chingachgook de groeten van zijn bruid overgebracht en hem laten weten, dat het meisje hem dien avond wachtte op een landpunt. Hoeder en Harry legden zich toen ze met de ark een goed eind het meer op Waren, te slapen. Toen het donker geworden was, wilde Chingachgook zijn bruid gaan halen, maar hoe men ook zocht, ze was op de af gesproken plaats niet te bekennen. Nu ging men in het kamp zelf 21 kijken en ja, daar zag men Wah-ta-Wah zitten. Plotseling stond het meisje op en ging met een oude Indiaansche vrouw, die haar stevig bij de polsen hield, naar den oever van het meer om water voor den hoofdman te halen. Onze mannen volgden haar op den voet en Wilddooder sprong plotseling op de oude vrouw toe en kneep haar de keel dicht, zoodat ze het meisje wel los moest laten. Allen vluchtten in de boot, behalve Wilddooder, wiens bedoeling het niet was de oude vrouw te vermoorden en dus telkens haar keel weer een beetje los liet. Dat was genoeg voor de Indiaansche om eenige geluiden uit te brengen en Wilddooder werd door de Indianen die intusschen opgeschrikt waren omringd en medegevoerd. Hij werd voor den zelfden hoofd man gebracht, waarmede hij had onderhandeld over de vrijlating van Harry en ouden Tom. Hij werd daarop naar een boom geleid, waarop hij moest gaan zitten. Men bond daarop zijn voeten zoo, dat hij toch nog loopen kon, al was het niet veel. Niet lang zat Wilddooder op den boom of de aanvoerder kwam bij hem en beloofde hem zijn vrijheid terug, indien hij de blanken verraden wilde. Wilddooder antwoordde hem, dat een blanke liever dood gaat dan zijn kameraden te verraden. De hoofdman verliet hem nu zonder een woord te zeggen. 22 Nauwelijks was de hoofdman weg, of Wilddooder hoorde in de boschjes een geruisen, en Hetty stond voor hem. Ze vroeg hem, wat ze doen konden om hem te verlossen, of ze misschien weer den hoofdman met een olifant blij konden maken, of misschien met mooie kleedingstukken, maar Wilddooder zei, dat de hoofdman hem slechts op één voorwaarde vrij wilde laten en dat was, indien hij zijn vrienden verraden wilde, hieraan dacht hij natuurlijk niet en nu zou men hem wel doodmartelen meende hij. Met tranen in de oogen begaf Hetty zich nu onder de vrouwen van het kamp. De ark had zich intusschen met het geredde meisje verwijderd, ook Harry en de oude Tom waren ontwaakt. Zorg voor de twee meisjes, die samen erop uit gegaan waren Wilddooder te helpen, had men niet, want men zag ze in de verte aankomen. Het was Hetty gelukt zich ongemerkt weer uit het kamp te verwijderen en zich weer bij haar zuster te voegen. Spoedig was de ark het kasteel tamelijk dicht genaderd. Chingachgook had daarom reeds geruimen tijd door de verrekijker gekeken. Met een ernstig gezicht trad hij de kajuit in en sprak: „In het kasteel is het stil, doch waarschijnlijk zijn er toch Mingo's in, want ik zag juist een schoen zooals de Mingo's die altijd 23 dragen op het water drijven. Wij moeten uiterst voorzichtig zijn. Voorzichtigheidshalve ging Chingachgook eerst op verkenning uit, maar Harry en de oude Tom lachten om zijn voorzichtigheid, openden de deur van het kasteel en traden binnen. Ze hadden het geheele gebouw reeds doorloopen, toen ze zich plotseling door een groot aantal Indianen omgeven zagen. Een woedend gevecht op leven en dood ontspon zich. Ten laatste moesten de indianen de vlucht nemen, en de anderen konden nu het kasteel betreden. Wat een verwarring vonden ze hier en in een hoek vonden ze de arme Hoeder liggen, die zwaar gewond was. Hij riep om water en zei daarna tot Judith met matten stem: „Kijk in de kast, daar liggen papieren, jullie bent mijn kinderen niet." Daarna gaf hij den geest. Men begroef den ouden Tom bij zijn vrouw midden in het meer. Plotseling stond Wilddooder voor hen, hij was op zijn eerewoord door de Mingo's vrijgelaten, om de vrouwen te vragen, bij de Indianen te willen wonen, dan zou hij vrij zijn. Wah-ta-Wah verklaarde, dat zij zich niet weer scheiden het en Hetty zèi, dat ze tusschen de Christenen bleef wonen. Alleen Judith verzocht Wilddooder onder 4 oogen te mogen spreken. Zij liet hem al haar schatten zien en verzocht 24 hem haar tot vrouw te willen nemen en met haar te vluchten. Maar Wilddooder wilde hiervan niets weten en zei, dat zij niet met een zoon van het woud kon trouwen, omdat ze niet wist van welke voorname afkomst ze misschien was, en vluchten kon hij niet, want hij had zijn eerewoord gegeven. Judith gaf hem nu een buks als geschenk, maar Wilddooder zei dat dat ding hem nu niet meer van nut kon zijn en gaf het zijn vriend Chingachgook, met de woorden: „Kijk daar vliegt een adelaar, raak hem opdat ik je laatste schietoefening zie." Chingachgook schoot, maar raakte niet. Nu nam Wilddooder zelf het geweer en schoot en getroffen viel de vogel ter aarde. De zon had nu bijna haar hoogste punt bereikt en Wilddooder's tijd was bijna om. Snel nam hij afscheid van hen allen, weenend stonden de meisjes in de deur, en zelfs Chingachgook bedekte zijn gezicht met beide handen, om zijn tranen te verbergen Wilddooder roeide moedig en onverschrokken naar de Mingo's terug, een vreeselijken marteldood tegemoet. ## 25 HOOFDSTUK 6, Toen Wilddooder bij de wilden teruggekomen was, zei hij tot den hoofdman: „Gij ziet dat ik mijn woord gehouden heb, doe nu met mij wat gij wilt." De hoofdman wilde probeeren Wilddooder het leven te laten behouden, hij bood hem daarom aan hem in het leven te laten, indien hij de weduwe van een gedooden Indiaan tot vrouw wilde nemen en bij de Mingo's wilde blijven wonen. Maar Wilddooder antwoordde, dat hij dat niet wilde, dat hij nooit een Indianen vrouw nemen zou. Hij had geen Indiaan vermoord, maar hem in een eerlijken strijd gedood, het ging leven om leven. De Indianen werden door deze woorden zoo woedend, dat een van hen een bijl greep en die naar Wilddooder wilde slingeren. Deze echter had zijn vijanden goed in het oog gehouden en greep de bijl vast, en slingerde hem de bijl naar het hoofd en de Indiaan viel onthoofd op den grond. De Indianen die nu plotseling een doode te betreuren hadden, letten niet meer op Wilddooder en deze trachtte te ontvluchten. Hij liep naar het meer en bleef den oever houden. Toen zijn vlucht bemerkt werd, werd hij al spoedig door een groot aantal Indianen vervolgd, maar Wilddooder kwam gelukkig bij een hollen boom, waar hij inkroop. De Indianen werden nu zijn spoor bijster en Wilddooder trachtte, toen de mannen weg waren, bliksem vlug den oever te bereiken, hetgeen hem ook gelukte. Zelfs in een cano kon hij komen, maar hieruit hadden de Indianen voorzichtigheidshalve de riemen genomen, zoodat Wilddooder met een tak moest roeien. De Indianen hadden hem intusschen weer in het oog gekregen en begonnen hem opnieuw te vervolgen. Nogmaals viel hij hun in handen en nogmaals probeerde de Hoofdman, Wilddooder te bewegen te trouwen met een Indiaansche vrouw. Maar Wilddooder weigerde ook ditmaal weer. Nu werden de Indianen zoo kwaad, dat zij geen uur meer wachten met het volvoeren van hun wraakplan. De vuren werden gereedgemaakt en Wilddooder werd aan een boom gebonden. Plotseling verscheen - Hetty op het tooneel. In prachtige bijbelwoorden wees ze de Mingo's op het verkeerde van hun daad. Maar deze waren niet te vermurwen. Wilddooder dit ziende trachtte door honende woorden de India- 26 27 nen nog woedender te maken dan ze reeds waren, en dezen besloten hem dan ook direct te dooden. Maar weer werden ze in hun handelingen onderbroken, doordat Judith en Wah-TaWah op het tooneel verschenen en de vuren begonnen te blusschen. De wilden wisten eerst niet wat er gebeurde, maar toen ze zagen dat Wilddooder ook weer vrij was, want Harry had hem de touwen doorgesneden en hem een buks in de handen geduwd, kende hun woede geen grenzen meer. Twee schoten weerklonken, en evenveel Indianen vielen ter aarde, want Wilddooder en Chingachgook, die ook ter plaatse was, hadden ze gelost. Heden was het als zou er aan de verrassingen voor de Indianen geen einde komen, want uit het struikgewas kwamen plotseling soldaten te voorschijn, die een scherp geweervuur openden. Na eenigen tijd vluchten de Indianen naar alle kanten heen, vele dooden achterlatende. Doch ook aan den anderen kant had het offers gekost, want Hetty bevond zich onder de dooden. Ze werd bij haar moeder en den ouden Tom midden in het meer begraven. Na eenige dagen gingen de soldaten weer naar het fort terug en Harry en Judith met hen. De laatste had nog geprobeerd Wilddooder 28 te bewegen haar man te worden, maar deze had geweigerd, zij zag hem nooit weer. Wilddooder, Chingachgook en Wah-Ta-Wah trokken naar het dorp der Delawaren, waar ze gelukkig arriveerden. tt 29 DE BOOZE SLAVIN. Er leefde eens een zeer rijke koopman, die vele bezittingen had, maar liever dan dit alles waren hem zijn vrouw en dochter. Toen zijn dochtertje 12 jaar geworden was, moest de koopman een lange reis ondernemen en hij liet vrouw en kind aan de zorg van een schoone slavin over. Deze was echter even boos als ze mooi was, en toen de koopman vertrokken was, veranderde zij het meisje in een kalf, dat ze den hertenhoeder gaf met de opdracht, het kalf tusschen de stieren te laten grazen en de vrouw veranderde zij in een koe. Toen de koopman terug kwam vertelde zij hem, dat zijn vrouw gestorven en dat zijn dochtertje eenige weken geleden weggeloopen was. Ze had nog niets weer van haar gehoord. De koopman was hierover droevig, maar de slechte slavin troostte hem en de koopman nam haar tot zijn vrouw. Toen kwam een groot feest en de koopman gaf opdracht een koe te slachten en de slavin gaf opdracht dat het de koe moest zijn, waarin zij de vrouw van den koopman in omgetooverd had. Toen de koe nu geslacht zou worden weende en so zuchtte zij en riep gedurig hoe, boe. De koopman was hierover zoo geroerd, dat hij beval een andere koe te brengen. Maar de slavin sprak. „Kom, laten wij deze maar slachten, je hebt haast geen betere dan deze." De koe werd geslacht, maar toen men de huid eraf getrokken had, bleek het niets anders dan been en knoken te zijn, waaruit de koe bestond. JS'u sprak de koopman: „Deze koe kunnen wij niet eten, breng ons een vet kalf." Men bracht hem nu het kalf waarin zijn dochter veranderd was. Het kalf echter legde zijn pooten om den hals van den koopman en deze was hierdoor zoo geroerd, dat hij bevel gaf het dier goed te verzorgen. De slavin riep echter uit: „Het kalf moet geslacht worden," en greep zelf het mes. Maar de koopman nam zijn vrouw het mes uit haar handen en stuurde haar weg. Gehoorzaam ging de slavin heen en de koopman liet het hertenmeisje komen en vroeg haar of zij het kalf reeds lang hadden. Het meisje vertelde precies hoe lang het kalf er was. De koopman liet nu uit de stad een beroemd toovenaar komen, die sprenkelde het kalf en zie de huid scheurde en zijn dochtertje sprong er gelukkig uit. Toen nu het lichaam van de gedoode koe besprenkt werd met tooverwater, kwam . • een beroemd toovenaar komen, die sprenkelde het kalf en zie de huid scheurde en zijn dochtertje sprong er gelukkig uit BIz. 30. hierin ook weer leven en zijn doodgewaande vrouw sprong eruit. De slechte slavin werd gedood en de koopman leefde met zijn vrouw en dochter gelukkig totdat hij stierf. 32 Limonade SIROPEN in alle vruchtensmaken in de seriemerken „Een goed vooruitzicht" en „Friseh" zijn zeer billijk van prijs en opwekkend - bloedzuiverend - gezond Nieuwe 1930 merken. 1. „S1NCI" van sinaasappel en citroen. 2. „TUTTI FRUTTI" eene combinatie van de fijnste vruchtensmaken. 3. „FRAMBOOS NATUREL" eene zeldzaam fijne siroop met de pure framboosvezels. Bij elke flesch der laatste 3 soorten gaat gratis een mooi Kinderleesboek. C. Joh. van der Lee - Amsterdam