De nieuwe Schoenen door B. VERHOEVEN GEÏLLUSTREERD SERIE A. GEK.L. OMSL. I De nieuwe Schoenen — Moesje, mag ik vanavond mijn nieuwe schoenen aan hebben? sprak de kleine Lize tot haar moeder. U weet toch, dat ik vanavond bij Corrie genoodigd ben voor een verjaarspartijtje? — Ik zou het niet doen, kind, zei haar moeder, want je weet, die schoenen zijn je te nauw en ze moeten nog op de leest, om ruimer gemaakt te worden. Liesje trok een treurig gezicht. — Moet ik dan met die oude laarzen gaan? snikte ze. Die staan niet bij mijn nieuwe jurk. — Eerstens, Liesje, moet ik opmerken, zei haar moeder, dat deze laarzen niet oud zijn; je noemt ze enkel maar zoo, omdat je van je vader een paar nieuwere gekregen hebt. Je hebt de laarzen nog in het geheel maar een paar maal gedragen, ze zitten je heerlijk ruim, wees nu verstandig en luister naar wat je moeder zegt, want deze meent het werkelijk goed met je. Doch Liesje was een koppig kind; wat ze zich voor had genomen, dat wou ze ook beslist volbrengen. Naar andermans raad luisterde zij niet en zij zeurde net zoo lang, tot zij haar moeder bracht tot het zeggen: — Ik geef je geen toestemming, doch als je het doet, moet je het zelf weten, maar je zult zien, je zult er spijt van hebben. In plaats dat het stoute kind op haar oorspronkelijk plan terugkeerde, volhardde zij in haar besluit en deed 's avonds de laarsjes aan. Zij had er wel erg veel moeite mee 4 DE NIEUWE SCHOENEN en het deed haar erg pijn. Ze wou echter niets laten merken. — Het zal wel beteren, als ik er eenmaal aan gewend ben, dacht zij. Toen zij bij haar moeder kwam trok zij een gezicht, of zij erg blij was, dat zij haar zin doorgedreven had, ofschoon bij iederen stap, welken zij deed, ze het wel kon uitgillen van pijn. Haar móeder bemerkte het wel, doch ze dacht: — Dit zal een goede les voor haar zijn, om wat meer naar mijn raad te luisteren. Zij deed Liesje haar mantel aan en, afgehaald door eeiiige vriendinnetjes, ging het kind naar het feestje. Liesjes moeder keek haar van uit het raam na en zij zag hoe Liesje direct haar armen door die van haar vriendinnen stak, en dit was wel niet zoozeer uit vriendschap doch om gemakkelijker te loopen, want de pijn aan de voeten verbeterde niet, integendeel. De schoentjes knelden hoe langer hoe meer. Bij Corrie thuis werd zij allerhartelijkst ontvangen en het was haar plicht, nu ook een vriendelijk gezicht te zetten. Dit viel haar buitengewoon zwaar en haar glimlach veranderde in een grijns. — Wat heb jij een onvriendelijk vriendinnetje, hoorde zij andere meisjes zeggen. Liesje durfde niet bekennen, dat zij te nauwe laarzen aan had, want zij zouden haar om haar domheid uitlachen. O, wat had zij nu een spijt, dat zij haar moeders raad niet opgevolgd had. De heerlijkste gebakjes smaakten haar niet, en zij zat maar in een hoekje, verlaten door indereen, want zij was niet in staat om een behoorlijk gesprek te voeren. Daar klonk uit een der kamers pianomuziek. Stoelen werden op zij geschoven en iedereen maakte zich op, om een dansje te maken. Liesje had altijd gaarne gedanst en zij spitste al de ooren bij het hooren der bekende tonen, doch haar knel- DE NIEUWE SCHOENEN 6 lende schoenen verhinderden ook dit dansen. Herman, Corrie's broer, kwam naar haar toe, om haar uit te noodigen t§ dansen. — Ik kan niet, moest zij snikkend bekennen. Herman draaide haar nu den rug toe, want hij meende, Lies had bedoeld, ze kon niet dansen en hij wist maar al te goed, dat dit wel het geval was. Geen wonder, dat de jongen kwaad werd en zich met een van Corrie's andere vriendinnen troostte. Dit kon Lies niet meer verkroppen. Zij verliet de kamer, zei aan Corrie's moeder, dat zij zich niet wel gevoelde en naai- huis ging. Meer strompelend dan loopend bereikte zij eindelijk haar moeders woning. Haar moeder had haar reeds verwacht en wist, wat deze vroege thuiskomst beteekende. Zonder iets te zeggen deed zij de knellende schoentjes uit en wachtte tot Lies zou beginnen te spreken. Toen haar moeder zoo bezig was, kon zij haar tranen niet meer bedwingen. — O, moeder, dat heerlijke feestje, waar ik mij zoo op verheugd had, is nu heelemaal in duigen gevallen. Als ik naar u geluisterd had, had ik mij zoo kostelijk vermaakt. Haar moeder droogde snel haar tranen af. — Wij kunnen hier ook wel plezier hebben, zei zij, doch laat je dit een les zijn vooT den volgenden keer. En het werd een lesje. Lize volgde steeds den raad van haar ouders op en voer daar wel bij, wat ik alle kinderen ook aanraad te doen, want uw ouders zijn altijd uw beste kameraden, die het goed met u meenen. :o 6 CHRISTIAAN CHRISTIAAN Christiaan was de schrik van het dorp. Hij haalde altijd veel kattekwaad uit en was erg snoepzuchtig. Zoo had hij het reeds lang voorzien op den appelboom van den heer Landman. ' — Een paar slechts, dacht hij, maakt den heer Landman niet arm en mij zullen ze geen kwaad doen. Hij klom over het hek, om zijn booze plannen ten uitvoer te brengen, maar de tuinman, aan wien de vruchtboom in het bijzonder ter bewaking aanbevollen was, had hem gezien. — Wacht eens, ventje, dacht hij. En een stevigen stok, dien hij voor zulke gelegenheden altijd bij de hand had, gebruikte hij zoo ombarmhartig, dat hij Christiaan haast doodgeslagen had, indien hij niet hooger geklommen was. Landman, de eigenaar van den boomgaard, anders een beste, kalme baas, die toevallig getuige was van deze gebeurtenis, zei: — Tuinman, hoe het ook zij, wij moeten--.hem hebben. Laat desnoods den boom maar omvallen. Christiaan was intusschen van angst op den hoogsten tak geklauterd. De tuinman, die van zulke zaakjes hield, naaide vlug een scherpe zaag. Ware hem niets beters ingevallen, dan zou de boom spoedig doorgezaagd en omgevallen zijn. Arme Christiaan! Boven de tuinman en beneden de heer Landman, die ook boos kon worden als hij er reden voor had, en dat die reden bestond, daaraan twijfelde niemand. Het werd Christiaan angstig te moede, al zijn zuchten baatte hem echter niets. De tuinman ging zagen, dat het een lust was, CHRISTIAAN 7 en daar het een goed werkman was, had hij spoedig den boom doorgezaagd. Christiaan, die het gevaar zag, dat hem bedreigde, had nog juist de gelegenheid, op het laatste nippertje zich uit de voeten te maken. In de haast gooide hij den heer Landman op zij, die op zijn neus viel, welke daardoor begon te bloeden. Daar de boomgaard door een hek omgeven was, kon hij zich niet ver uit de voeten maken en zat hij gevangen als een rat in de val. Hij meende uitkomst te zien door op een dak te klimmen van het huisje, waar de gereedschappen, noodig om den tuin te bearbeiden, bewaard werden. Een veldwachter, welke toevallig passeerde, had Christiaan de vlucht zien nemen, en daar hij den heer Landman zag Jbloeden, dacht hij: — Ik zal Christiaan eens vragen, wat er aan de hand is. Om den deugniet echter te bereiken, moest hij ook op het dak klimmen. Hij nam daartoe een ladder en plaatste die tegen het huis. Christiaan, die met belangstelling het doen en laten van den veldwachter volgde, was op zijn hoede. Toen de dienaar der wet genoegzaam de ladder beklommen had en langzaam op het dak oversprong, maakte Christiaan zich ijlings uit de voeten en sprong er van den anderen kaÏÏt af. — Ei, jongen, wat heeft dat te beteekenen? vroeg de veldwachter, die nu op het dak zat. Christiaan zei echter niets, liep om het huisje heen en nam de ladder weg, zoodat de veldwachter niet van het dak af kon komen. De heer Landman, die zoo bezig was met zijn bloedenden neus, dat bij van Ghristiaan's streken niets gemerkt had, zag op eens den veldwachter daarboven op het dak. — Daar moet iets bijzonders aan de hand wezen, dacht 8 CHRISTIAAN de heer Landman, en hij riep zijn knecht, om een ladder te zoeken, welke spoedig gevonden werd. Het was nu een werk van een oogenblik of beiden zaten op het dak naast den veldwachter. Christiaan, die zich in de nabijheid verstop^had, nam een kloek besluit. Langzaam hen naderend, nam hij ook deze ladder weg, zoodat de veldwachter gezelschap had in zijn gevangenis. De tuinman greep een stevigen stok en sloeg er onbarmhartig mee op den appeldief. De slechte jongen maakte zich nu uit de voeten. Vooreerst nam hij nog eenige appelen mede en at die voor de oogen van het drietal op, zonder dat zij er in hun woede iets tegen konden doen. Hij vertelde zijn heldendaad in het dorp aan zijn makkers en welk een schoone gelegenheid zij nu hadden om den boomgaard van den heer Landman te plunderen. Dit was niet aan doovemans ooren gezegd en spoedig was de boomgaard CHRISTIAAN 9 gevuld met een troep schreeuwende en tierende jongens, doch lang kon de toestand niet duren! Spoedig hadden de dorpelingen het drietal verlost. Nu brak voor Christiaan een slechte tijd aan. Hij werd door den vertoornden veldwachter opgezocht en meegepakt. Hij bad en fleemde, doch niets hielp. Als een misdadiger werd hij in het hok opgesloten en met kettingen geboeid. Veertien dagen lang moest hij nu op water en brood zitten. Rond hem heen werden appels gestrooid en ofschoon hij er veel zin in had, kon hij er niet aankomen, daar de ketting van zijn boeien te kort was om de appelen te bereiken. De straf had wel geholpen. Toen Christiaan ontslagen werd, was hij een geheel andere jongen. Hij ging naar den heer Landman, om zich te verontschuldigen, en deze goéde man deed hem beloven, mocht hij zin in appelen hebben, bij hem te komen, dan kon hij ze met plezier krijgen, en had hij niet meer noodig ze te stelen. :o: VROUW HOLLE Er was eens een weduwe, welke twee dochters bezat. De oudste was haar eigen dochter en was leelijk en lui, de jongste haar stiefdochter, mooi en vlijtig. Deze was als asschepoester in huis en moest al het werk verrichten. Dagelijks moest ze bij de bron zitten spinnen, dat het bloed haar bijna uit de nagels sprong. Op zekeren dag verwondde zij zich aan haar hand en bij ongeluk vielen eenige druppels bloed op het spoeltje. Zij wilde nu het spoeltje afwasschen en bukte zich 10 VROUW HOLLE daarvoor over de bron. Zij liet het voorwerp los en dit verdween in de diepte. Schreiend van verdriet liep zij naar huis en vertelde haar stiefmoeder het ongeval. Deze werd boos en sprak: — Gij hebt de spoel er in laten vallen, haal ze er nu ook weer uit! Mistroostig ging zij terug en daar zij geen kans zag ze er uit te halen, sprong zij er zelve in. Zij bleef bewusteloos een tijd lang liggen en toen zij weer tot zich zelve kwam, bevond zij zich op een schoone en zeer groote weide, waar duizenden bloemen hun geurigen reuk verspreidden. Zij liep een eind de weide in en bevond zich toen bij een grooten bakkersoven, welke vol brood was. Het brood riep: — Lief kind, haal ons er uit, anders verbranden wij geheel, wij zijn al geheel doorgebakken! Zij snelde toe en haalde het brood er één voor één uit en stapelde het op elkaar. Zij ging weer op den weg en kwam toen voorbij een prachtigen boom, die gebukt ging onder den zwaren last van prachtige appelen. Deze riepen tot het meisje: — Schud ons er af, schud ons er af! Wij zijn allen reeds overrijp! Zij schudde nu met al haar kracht aan den boom, zoodat de appels als een regen neervielen en hield niet op, voor dat er geen een meer aan de takken zat. Ze legde ze allen op een hoop en vervolgde haar reis verder. Nadat zij nog een poosje geloopen had, kwam zij bij een kleine hut. Voor de deur stond een oude vrouw, deze had echter zulke groote handen, dat het meisje bang werd en wilde wegloopen. De oude vrouw riep haar nu toe: — Ge behoeft voor mij niet bang te zijn. Indien ge bij mij wilt komen en het huiswerk wilt verrichten, zult gij het goed bij mij hebben. Ge moet echter vooral het bed goed op- VROUW HOLLE 11 schudden, zoodat de veeren in het rond vliegen, want dan gaat het sneeuwen, ik ben vrouw Holle. Door de vriendelijke woorden der oude vrouw, was zij gerustgesteld en stemde in haar voorstel toe en trad bij haar in dienst. Tot groote tevredenheid der oude vrouw deed zij getrouw haar werk en als zij het bed schudde, vlogen de veeren als sneeuwvlokken wijd en zijd. Zij had nu ook een goed leven bij de oude vrouw en had alles op haar tijd en nooit een hard woord. Een tijdlang ging alles geregeld goed, maar toen werd het meisje stil en treurig en kon niet begrijpen, wat haar mankeerde. Eindelijk kwam zij tot de ontdekking, dat zij heimwee had en naar huis verlangde, alhoewel zij het bij de oude vrouw veel beter had dan bij haar thuis. Zij besloot eindelijk aan haar voornemen gevolg te geven en sprak tot vrouw Holle: — Lieve vrouw, alhoewel ik het hier veel beter heb dan bij mijn eigen thuis, kan ik toch niet langer blijven, daar mijn verlangen mij weer naar huis roept; laat mij daarom heengaan. Vrouw Holle, die haar zeer prees, dat zij weer naar moeders huis verlangde, sprak tot haar: — Gij zijt een brave meid en daar gij mij zoo trouw gediend hebt, wil ik u tot aan de poort uitgeleide doen. Zij bracht haar nu naar de groote poort en maakte deze voor haar open. Toen het meisje door de poort liep, viel er plotseling een dichte goudregen op haar. Het goud bleef aan haar hangen, totdat zij er geheel mede bedekt was. De vrouw sprak nu: — Al dit goud moogt gij hebben als loon, dat gij mij zoo trouw en vlijtig gediend hebt. Zij gaf haar ook tevens de spoel terug, die in de bron was gevallen. Hierop sloot de poort zich weer en toen het meisje ia VflOUW HOLLE opkeek, was zij reeds dicht bij haar moeders huis. Toen zij in den tuin kwam, zat de haan op de bron en deze riep: «Kukeleku, kukeleku! De goede jonkvrouw is weer hier!» Zij ging het huis binneri" en toen haar moeder en zuster haar zagen, overladen met goud, werd zij met blijdschap ontvangen en verwelkomd. Zij moest nu alles uitvoerig vertellen, hoe het haar gegaan en op welk een manier zij aan zulk een rijkdom gekomen was. Toen de stiefmoeder alles haarfijn wist, besloot zij haar eigen leelijke en luie dochter hiervan ook te laten profiteeren. Den volgenden dag begaf deze zich naar de bron en ging-zitten spinnen. Zij verwondde zich zelf met een doorn in haar hand en liet het bloed op het spoeltje druipen. Toen liet zij de spoel in de bron vallen en op aandringen harer moeder, dat zij ze zelve er uit moest halen, sprong zij ook in de bron. Evenals haar zuster raakte zij ook haar bewustzijn kwijt en toen zij haar oogen weer opsloeg, bevond zij zich ook op die schoone weide. Zij ging hetzelfde voetpad op en kwam ook bij. den bakkersoven. Het brood begon ook te klagen en te roepen: — Haal ons er uit, haal ons er uit, anders verbranden wij, wij zijn reeds lang doorgebakken. De luie meid had er echter geen zin in, en riep: — Wat denkt gij wel, dat ik mij voor jullie zal vuil maken, en hierop vervolgde zij haar weg. Na korten tijd kwam zij nu bij den appelboom en ook de appels begonnen om het hardst te roepen: — Schud ons er af, schud ons er af, wij zijn allen reeds overrijp. Zij dacht er echter niet aan dit te doen en riep: — Ik heb jullie niet noodig, om mij voor jullie in het zweet te werken, en ging weer haar weg. VROUW HOLLE 13 Eindelijk ontdekte zij het kleins huisje en zag ook de oude vrouw reeds voor de deur staan. Daar zij reeds van haar groote handen gehoord had, was zij daarvoor niet bang, doch trad op haar toe en bood haar haar diensten aan. Vrouw Hollé sprak nu: — Als gij mij trouw en eerlijk dient, zult gij het heel goed bij mij hebben. Schud echter vooral goed het bed, opdat de veeren overal heenvliegen, zoodat het op de aarde sneeuwt! Daar zi] geen kans zag ze er uit te haten, sprong zij er zelve in. TA] beloofde alles te zullen doen en trad bij de oude vrouw in dienst. Den eersten dag ging alles goed. Zij spande zich zooveel mogelijk in om haar best te doen, alhoewel het haar veel moeite kostte. De oude vrouw was dan ook zeer over haar tevreden. Den tweeden dag werd haar het werk al te zwaar en begon zij reeds te luieren, en dat werd alle dagen erger, totdat op het laatst zij nóg in bed lag, als de zon reeds VROUW HOLLE hoog aan den heinel stond. Het bed van vrouw Holle maakte zij in het geheel niet meer op, zoodat de veeren niet meer omhoog vlogen. De vrouw had dit reeds lang bemerkt en dit begon haar te vervelen. Ten laatste, toen haar geduld uitgeput was, zei zij haar den dienst op. Daar had de luie dochter op gewacht en verheugde zich reeds in de schatten, die zij nu zou meekrijgen. Toen de tijd van vertrek er was, nam vrouw Holle haar bij de hand en voerde haar naar de groote poort. Met spannende blikken keek zij reeds omhoog. Toen de poort nu openging en zij er onder liep, kreeg zij, in plaats van een goudregen, een ketel pek over zich heen, zoodat zij van boven tot beneden vol zat. Vrouw Holle smeet de poort achter haar dicht en sprak: — Dit is nu de belooning voor uw dienst. Jammerend en weenend kwam zij bij haar huis en toen de haan haar zag aankomen, riep hij: ((Kukeleku, kukeleku! De vuile jonkvrouw is weer hier!» Toen de moeder haar dochter in plaats van met goud met pek overladen zag, .schreide zij en hoe zij haar waschte en schrobde, het pek ging er niet af en zij moest haar verder leven zoo slijten. :o: Het lieve Prinsesje In zeker gehucht, tusschen de bergen gelegen, leefde eens een stokoud vrouwtje, die met haar kudde ganzen een klein huisje bewoonde. Een groot woud omringde het gehucht en HET LIEVE PRINSESJE 15 eiken morgen strompelde de oude op haar kruk het woud in. Steeds was het oude moedertje daar druk in de weer, meer dan men van zulk een hoogbejaard mensen zoude verwachten. Zij verzamelde voor haar ganzen gras, plukte het ooft, dat in het wild groeide, zoover zij met haar handen er bij kon en torste alles op haar rug huiswaarts. Mén zou gedacht hebben, dat zij onder die zware lasten zou bezwijken, doch steeds kwam zij gelukkig en behouden in haar hutje. Zij groette steeds vriendelijk wanneer iets haar tegenkwam. — Goede morgen, brave landman, mooi weer vandaag. Ge verwondert u er zeker over dat ik al dat gras meesleep, maar ieder moet zijn last in de wereld dragen. De mensehen schuwden haar echter en maakten meest een omweg. Als een vader met zijn zoon haar tegenkwam, zei hij zacht tot hem: — Neem je vooral in acht voor de oude, zij is een heks en heeft het dik onder haar ellebogen. Op zekeren morgen kwam er een schoon jonkman door het bosch. Helder scheen de zon, de vogels zongen, en door het gebladerte streek een koel windje, alles was vol vrooliiKheid en vreugde. Hij had op zijn weg nog geen mensen ontmoet, toen hij de oude heks gewaar werd, die knielende op den grond met een sikkel het gras afsneed. Zij had een heele vracht in haar draagschort geborgen en twee korven stonden naast haar, die met wilde appels en peren gevuld waren. Hij sprak tot haar: — Dit kunt gij toch niet allemaal voortsleepen ? ,— Rijkeluis kinderen kunnen dit niet, antwoordde zij,, doch ik moet het wel. Maar de boeren zeggen: Je bochel is krom, Kiek maar niet om. Toen hij staan bleef, vroeg zij: 16 HET LIEVE PRINSESJE — Wilt gij mij helpen? Gij hebt nog jonge beenen en een rechten rug, voor u zal dit maar een kleinigheid zijn. Mijn huisje is hier dicht bij; achter den berg op de heide staat het. Gij kunt daar spoedig tegen opklauteren. De jonkman gevoelde groot medelijden met de oude vrouw. — Mijn vader is wel geen boer, antwoordde hij; een rijke is hij, maar opdat gij zien zult, dat de boeren niet alleen kunnen dragen, neem ik dezen bundel hout van u over. Zij sprak: — Dat doet mij genoegen, dat gij het wilt probeeren. Ge moet echter een uurtje ver loopen, doch dit maakt voor u niets uit. De appels en peren moet gij echter ook dragen. Het 'kwam den jongen graaf bedenkelijk voor toen hij hoorde, dat het een uur loopen was, maar de heks liet hem niet meer los, zij hing hem de beide korven aan den arm en hing hem den draagzak op den rug. — Zoo gaat het zeer gemakkelijk, zei zij. WÊÈt — Dat gaat in het geheel niet gemakkelijk, zei ie graaf met een pijnlijk gezicht; het bos hout drukt zoo zwaar, alsof het molensteenen waren, en de peren en appels wegen zoo zwaar als lood, ik kan in het geheel geen ademhalen. Hij gevoelde veel lust om alles weer van zich af te werpen, doch de oude belette hem dit. Hoonend merkte zij op: — De jonge heer wil zeker niet dragen, kijk nu eens wat ik als oude vrouw zoo dikwijls reeds heb voortgesleept. Gij kunt wel mooie praatjes maken, doch maakt u er af als het ernst wordt. Vervolgens voer zij voort : — Wat blijft gij daar staan, of zijt gij van Lotje getikt? Niemand zal u den bundel afnemen, dus gooi de beenen maar vooruit. HET LIEVE PRINSESJE 17 Zoolang de bodem nog effen en vlak was, hield hij het wel vol, doch toen zij den berg genaderd waren en het klimmen moest beginnen en de steenen onder de voeten wegrolden alsof zij levend waren geworden, ging dit zijn krachten te boven. — Ach, moedertje, laat mij een weinig uitrusten, ik kan niet verder. — Daar komt niets van, snauwde de oudé, gij kunt later uitrusten, nu moet gij voorwaarts. — Ge wordt onbeschaamd, oude, riep de graaf, en trachtte den draagzak van zich af te werpen, doch het was moeite te vergeefs, de zak was zoo stevig aan zijn rug verbonden alsof hij er aan vast gegroeid was. Hij wendde en draaide zich heen en weer, doch kon zich niet bevrijden. De oude sprong en danste op haar kruk in het rond en lachte hem op den koop toe uit. — Edele heer, word toch niet boos, sprak ze, ge lijkt wel een kalkoenschen haan, zoo rood is uw gelaat. Draag geduldig maar je vrachtje, een flink drinkgeld zul je hebben als wij eerst maar thuis zijn. Hij moest zich in zijn ongelukkig lot schikken en geduldig zich achter de heks voortsleepen. Deze werd steeds flinker en zwaarder werd steeds zijn last. Plotseling nam zij een aanloop en sprong boven op den draagzak en bleef daar zitten, wel was zij dor en mager, doch haar gewicht overtrof toch nog het gewicht van de dikste boerenmeid. De jonge graaf beefde op zijn voeten en bleef hij staan, dan sloeg de oude hem met brandnetels en een rietje op zijn beenen. Onder voortdurend blazen en hijgen klauterde hij den berg op, tot hij eindelijk bij de woning der heks aankwam, op het punt van vermoeienis neer te vallen. Zoodra de ganzen de oude zagen komen,, strekten ze de IS HET LIEVE PWWRisra halzen vooruit en, de vleugels in de hoogte, liepen haar te gemoet en schreeuwden: . — Wnlle, wullé! Met een roede in de hand liep achter de kudde een oude vrijster, groot en sterk maar leelijk als de nacht — Moeder, riep zij tot de heks, waarom zijt-gij zoo lang weggebleven, is er wat gebeurd? — Gelukkig niet, mijn kind, antwoordde deze, mij is mets kwaads gebeurd; integendeel, deze jonge heer is zoo goed geweest mijn last te dragen; verbeeld je eens, toen ilc moede was, heeft hij mij zelf ook op zijn mg genomen. J)e weg viel ons in het geheel niet te lang, wij waren vroolijk en hebben veel plezier gehad. De oude sprong nu op den grond, nam van den jongen man de korven van zijn arm en het pak van zijn rug keek hem vriendelijk aan, en sprak: — Zet u nu maar op deze bank voor de deur en rust wat uit. Uw loon hebt gij eerlijk verdiend en het zal u ook toekomen. Tot de ganzenhoedster sprak ze: — Mijn dochter, ga gij in huis; hij mocht eens verliefd op je worden. ^ graaf wist niet of hij lachen of huilen zou. Wat een schat dacht hij, indien zij nog dertig jaar jonger was zou mijn hart nog niets voor haar voelen De oude koesterde in dien tijd haar ganzen en ging vervolgens het huis binnen, gevolgd door haar dochter i™vl^8?a,vf*rekte ZiCh °nder den wilden aPPelboom op de bank uit. Zacht en zoel was de lucht; om hem strekte zich een groene weide uit, welke met wilde thijm, sleutelbloemen en duizenden andere soorten bloemen bezaaid was. Een heldere beek ruischte er midden doorheen, waarin glinsterend d« m„ HET LIEVE PRINSESJE 19 weerkaatste; en de wilde ganzen liepen heen en weer en dompelden zich in het heldere water. — Wat is het hier recht liefelijk, zei hij, maar ik ben zoo afgemat, dat ik mijn oogen niet langer kan openhouden en wil trachten een weinig te slapen. Indien er nu maar geen windstoot komt en mijn armen van het lijf afblaast, want ze zijn als tondel zoo murw. Hij bemerkte de oude keks, die op den grond knielde en met een sikkel het gras afsneed., Nadat hij een poosje geslapen had, kwam de oude bij hem en schudde hem wakker. — Gij kunt hier niet blijven, sta dus op, zei ze. Ik heb het u wel is waar zeer lastig en zuur gemaakt, maar het leven heeft u toch niets gekost. Ik wil u nu uw loon geven, goed en geld hebt gij niet noodig, hier hebt gij echter iets anders. Zij gaf hem daarbij een kistje in zijn handen, dat geheel gesnedenVwas uit één enkelen smaragd. 20 HET LIEVE PRINSESJE — Dit zal u geluk aanbrengen, dus bewaar het vooral goed. Van vreugde sprong de graaf op en hij gevoelde, dat hij weer geheel op krachten was en ook opgefrischt. Hierop bedankte hij de oude en begaf zich op weg, zonder een enkelen blik op de dochter geworpen te hebben. Het gekwaak der ganzen hoorde hij nog toen hij reeds een heel eind op weg was. De graaf doolde drie dagen in de wildernis rond eer hij den weg er uit gevonden had. Eindelijk kwam hij in een groote stad aan en daar hij onbekend was, bracht men hém op het koninklijk slot, alwaar de koning en koningin op een troon zaten. De graaf liet zich bij het binnenkomen op een knie neervallen, haalde uit zijn zak het kistje van smaragd en plaatste dit aan de voeten der koningin. Zij gebood hem op te staan en haar het kistje ter hand te stellen. Zij had het nauwelijks geopend en er in gekeken of zij viel bewusteloos als dood ter aarde. De dienaren des konings grepen den graaf en wilden hem in de gevangenis werpen. Plotseling sloeg de koningin haar oogen weer op, en riep, dat men den graaf moest vrijlaten en dat iedereen zich moest verwijderen, daar zij in het geheim met hem wilde spreken. Toen de koningin met den graaf alleen was, begon zij luid te schreien en hem het volgende verhaal te vertellen: — Alle glans en eer welke mij omringen helpen mij niets, elke morgen brengt mij nieuwe kommer en zorg. Ik bezat drie dochters, de jongste was zoo schoon, dat zij wel een wonderkind geleek. Zij was zoo rood als bloeiende appels en zoo wit als de sneeuw, en als zonnestralen glansde haar haar. Als zij weende kwamen er geen tranen uit haar oogen, doch enkel edelgesteenten en paarlen. » Toen zij den leeftijd van vijftien jaar bereikt had, liet de koning de drie zusters voor zijn troon komen. Toen de HET LIEVE PRINSESJE 21 jongste binnentrad, hadt gij eens moeten zien hoe de menschen hun oogen openzetten, het scheen of de zon opging. » De koning sprak: „ — Lieve dochters, ik weet niet wanneer mijn laatste uur zal slaan, doch heden wil ik reeds vaststellen, wat elk uwer na mijn dood zal krijgen. Lief hebt gij mij allen, doch wie uwer mij het meeste liefheeft zal het mooiste krijgen. » Ieder verklaarde natuurlijk, dat zij hem het meeste liefhad. » — Ik wenschte, antwoordde de koning, dat gij het mij kon uitdrukken hoe lief gij mij hebt, dan kan ik eerst zien of gij het meent. » Eerst sprak de oudste: » — Zoo zoet als de zoetste suikér heb ik vader lief. » De tweede zei: » — Ik heb hem zoo lief als mijn mooiste kleed. . » Nu was de jongste aan de beurt, deze bleef echter zwijgen. Haar vader vroeg nu echter: » — En gij, mijn dierbaar kind, hoe lief hebt gij mij? » Zij antwoordde hierop: „ — ik Weet het niet, mijn liefde is met niets te vergelijken. » Haar vader stond er echter op, dat zij iets moest noemen. Eindelijk zei zij: „ — De fijnste spijs smaakt mij niet zonder zout, en daarom heb ik vader als zout zoo lief. » Toen de koning dit hoorde, werd hij vergramd, en sprak: » — Indien gij mij zoo liefhebt als zout, zal uw liefde ook beloond worden met zout. » Hij verdeelde nu zijn rijk tusschen zijn twee oudste dochters, de jongste werd echter een zak zout op haar rug 22 HET LIEVE PRINSESJE gebonden en twee dienaren moesten haar buiten in het bosch brengen. » Iedereen heeft voor haar gebeden en gesmeekt, zei de koningin, doch de toorn des konings was niet te bedaren Vreesehjk heeft ze geschreid toen ze ons moest verlaten' De geheele weg was met paarlen bezaaid welke uit haar oogen waren gevloeid. Spoedig kreeg de koning berouw over zijn hardvochtigheid en liet het arme kind in het bosch overal zoeken, doch alles was te vergeefs, zij werd niet meer gevonden De gedachte komt dikwijls bij mij op, dat de wilde dieren haar verscheurd hebben, dan weet ik van verdriet niet meer wat ik moet doen. Dikwijls komt de hoop nog bij mij op, dat zij nog in leven is, en ergens bij medelijdende mensehen bescherming heeft gevonden of in een hol verborgen is. Stel u mijn schrik voor, toen ik uw smaragdkistje opende en daarin een parel zag liggen van hetzelfde soort als uit de oogen mijner doehter zijn gevloeid en nu kunt gij u voorstellen hoe mijn hart op dit oogenblik geroerd werd. Gij moet mij zeggen hoe die parel in uw bezit kwam.» De graaf vertelde nu alles wat hem was overkomen dat hij bet kistje van de oude had ontvangen, en dat zij bepaald een heks moest zijn. Van haar kind had hij echter niets gehoord of gezien. De koning en de koningin besloten de oude te laten zoeken, want zij veronderstelden, dat waar de parel was geweest, zij ook bericht van hun dochter konden krijgen, en hierop was al hun hoop gevestigd. De oude heks zat buiten in de wildernis bij haar spinnewiel te spinnen. Daar het reeds donker was, gaf een houtspaander welke onder in den haard lag een spaarzaam licht. Het werd opeens buiten erg rumoerig, de ganzen kwamen van de weide en lieten haar schel gekwaak hooren. De dochter kwam hierop ook spoedig binnen. De oude sprak in het geheel HET LfiBV-E P»ïN»JS»J-lS 23 niet tegen naar, doch schudde slechts even met het hoofd. De dochter nam haar spinnewiel, en zette zich naast haar neer en spon de draden even zoo fijn, als een jong meisje. Zoo zaten zij twee uren bij-elkander zonder een woord te spreken. Opeens ritselde er iets aan het venster en twee oogen als vuur gluurden naar binnen. Het was een oude nachtuil die driemaal «oehoe» riep. De oude sprak, nadat zij even een weinig omhoog had gekeken: — Nu is het uw tijd, mijn dochter, ga nu naar buiten en doe uw werk^ Zij stond op en ging naar buiten. Waar zou zij zijn heengegaan? Verder in het dal, over de weidevelden. Ze kwam eindelijk bij een bron, waar drie eikenboomen stonden. De maan was intusschen vol en rond boven den berg opgegaan, en het licht was zoo helder, dat men gemakkelijk een naald had kunnen vinden. Zij trok de huid welke op haar gezicht lag van zich af, bukte zich over den rand der bron heen en begon zich te wasschen. Toen zij daarmede gereed was, doopte zij de huid ook in het water en legde ze vervolgens op de weide, waar zij in den maneschijn kon bleeken en drogen. De verandering, die het meisje nu ondergaan had, was verbazend. Zoo iets was er nog nooit gezien en beleefd! Nadat haar grijze pruik was afgevallen, kwamen er gouden haren als zonnestralen te voorschijn en spreidden zich als een mantel over haar gestalte uit. Haar oogen fonkelden als sterren aan den hemel er tusschen door en haar wangen schitterenden met een zacht rood als appelbloesems. Het schoone kind was echter zeer treurig. Zij ging zitten' en begon luid te weenen. De tranen welden uit haar oogen en rolden de een na den andere fusschen haar lange haren op den grond. Zoo zat zij eenigen tijd en zou zeker nog langer zijn blijven 24 HET LIEVE PRINSESJE zitten als er in de takken van den dichtst bijzijnden boom. niet iets had geritseld en geruischt. Verschrikt als een hert, dat het schot van den jager verneemt, sprong zij op. Een zwarte wolk bedekte juist de maan en in een enkel oogenblik was zij weer in haar oude huis geglipt en verdwenen als een licht, dat door den wind wordt uitgeblazen. Als een espenblad sidderend liep zij naar de hut terug. De heks stond voor de deur en toen zij wilde vertellen hetgeen enazei°Verk0inen ^ ****** ^ **** wiendeliJk te8en — Ik weet er reeds alles van. Zij ging de huiskamer binnen en ontstak een nieuwen houtspaander. In plaats van aan het spinnewiel plaats te nemen, haalde ze een bezem en begon te schrobben en te schuren. — Hier moet alles heel zindelijk en rein zijn, zei zij tot het meisje. — Vertel mij eens, moeder, vroeg haar dochter, waarom begint gij zoo laat nog met het werk? Welke reden hebt eii daarvoor? b J — Weet gij dan wel hoe laat het nu is? vroeg de oude. — Het is nog geen middernacht, maar elf uur is het reeds geweest. — Hebt gij er niet aan gedacht, vervolgde de oude, dat het heden drie jaar is geleden, dat gij bij mij zijt gekomen? Nu is uw tijd om, en we kunnen niet langer bij elkaar blijven. Het meisje werd bleek van schrik en antwoordde: — Lieve moeder, wilt gij mij nu verstooten? Waar moet ik nu heen? Waarheen kan ik mij wenden, ik heb geen vrienden en ook geen vaderland. Ik heb steeds alles gedaan wat HET LIEVE PRINSESJE 25 gij van mij verlangd hebt en ge waart ook altijd over mij tevreden, ach! zend mij nu toch niet weg. De oude vrouw wilde voor het meisje verbergen wat haar voor de deur stond. — Ik kan en mag hier niet langer blijven, sprak zij tot haar; wanneer ik hier echter wegga moet het huis geheel schoon zijn. houd mij dus niet langer van mijn werk af. Wees voor uw éigen niet bezorgd, gij zult een huis vinden, waar gij kunt wonen, en het loon, dat ik u zal geven, zal ruimschoots voldoende zijn en gij zult daarover ook zeer tevreden zijn. Maar, moeder, vroeg het meisje opnieuw, wat is er toch aan de hand? , — Nogmaals, zeg ik u, stoor mij niet in mijn werk. Spreek nu verder geen woord meer, ga naar uw kamer, neem die leelijke huid van uw gezicht af, tooi u met het zijden kleed, hetwelk gij droegt toen ge bij mij zijt gekomen, en wacht vervolgens in uw kamer, totdat ik u roep. Wij moeten nu moeder en dochter met rust laten, en terugkeeren tot de koning en koningin, die met den graaf waren uitgetrokken om de oude vrouw in de wildernis op te zoeken. De graaf was des nachts in het bosch van hen weggegaan en moest nu alleen verder rijden. Den volgenden morgen kwam het hem voor, dat hij zich op den rechten weg bevond. Hij gunde zich geen rust en reed steeds door, totdat de duisternis hem overviel. Uit vrees, dat hij zou verdwalen, klom hij in een boom, en wilde daar overnachten. Toen de maan opkwam en de omgeving verlichtte, werd hij een gedaante gewaar die den berg afkwam. Alhoewel zij geen roede in haar hand had, was hij toch overtuigd, dat het de ganzenhoedster was, die hij in het huis der oude had aangetroffen. 26 H8¥ fctisrt; PHïïfSESJE ^ rieP flii. ^ar komt zij; ais ik nu de eene heks in mijn macht heb zal de andere mij ook niet ontsnappen. Wie begrijpt echter zijn verbazing, toen hij baar op de bron zag toesnellen, haar huid afwerpen en zich het gelaat afwasscben ? Haar gouden haren vielen over haar heen en daar stond een schoonheid voor hem, zooals er nog nimmer iemand ter wereld had gezien. Hij was zoo ontsteld, dat hij Zij sprong recht en liep, als een espenblad sidderend, naar de hut terug. nauwelijks durfde adem halen. Hij boog zich zoo ver mogelijk voorover en strekte zijn hals tusscben het loover uit en bleef haar met verbaasde en bewonderende blikken aanstaren. Het j te ver had blootgesteld of zich te veel had bewogen of wat er ook de schuld van was, plotseling kraakte een tak en het meisje daardoor verschrikt, glipte op hetzelfde oogenbhk weer m haar huid, sprong zoo vlug als een hert weg en daar een zware wolk gelijktijdig de maan bedekte, was zij HET LIEVE PRINSESJE 27 plotseling aan zijn blikken ontgaan. Op hetzelfde oogenblik waarop de graaf haar zag wegsnellen, klom hij uit den boom en ijlde haar aan alle leden bevend achterna. Nog niet lang was hij in zijn overspanning voortgeloopen of hij zag in de schemering twee gestalten over de weide wandelen. Het waren de koning en koningin, die, opmerkzaam geworden op het licht, dat uit het huisje der oude vrouw straalde, besloten hadden daarop af te gaan. De graaf begroette hen en vertelde hun in alle kleuren en geuren het wonderlijke avontuur, dat hij bij de bron beleefd had. De koning en koningin luisterden met verbazing naar deze ontmoeting en twijfelden niet langer meer, of deze verschijning was hun lang verloren en beweende dochter. Hun hoop begon weer te herleven hun geliefd bind weer te zullen vinden, en ze besloten hun onderzoek te zamen verder door te zetten. Het was intussehen helder dag geworden en zij zetten hun weg voort in de richting van het huisje. De ganzen sliepen met hun kop tusschen de vleugels. Toen zij bij het huisje waren gekomen, keken zij door het venster naar binnen en ontdekten daar de oude vrouw zittend aan haar spinnewiel. Zij knikte met het hoofd, doch keek niet om zich heen. De kamer was heel schoon en zindelijk, alsof er kleine nevelmannetjes hadden gehuisvest, die geen stof aan hun voeten hebben. Van hun dochter bemerkten zij echter niets. Nadat zij dit een tijd lang hadden aangezien, besloten zij verder op onderzoek te gaan en klopten aan het venster. De oude vrouw had hen bepaald reeds verwacht, want zij stond op en zonder de deur open te maken, riep zij heel vriendelijk: — Gij hadt u alle angsten en ook dezen verren weg kunnen besparen, wanneer gij uw kind, dat zoo braaf, goed en liefderijk is, vóór drie jaar niet op zulk een onbarnihartige 23 itJEÏ LIEVE PRINSES.ÏK w.jze hadt verstoeten. Ze heeft drie jaar lang de ganzen moeten hoeden, doch ze heeft daar geen schade door geleden Kwaad heeft zij daar niet van geleerd, integendeel, haar hart is daardoor rein gebleven. Door de angsten, die gij in dien tijd hebt uitgestaan, zijt gij nu reeds genoegzaam ges treilt. Nu ging de oude naar het kamertje en riep: — Mijn dochtertje, kom er nu maar uit ! Nu ging de deur open en de koningsdochter trad in haar schoon gewaad, met haar golvende gouden haren en haar als sterren schitterende oogen naar buiten. Het scheen alsof er een engel uit den hemel was komen afdalen. Zij trad naar haar vader en moeder toe en viel hun om den hals en kuste hen vurig. Het scheen of zij elkaar voor eeuwig omstrengeld wilden houden. Allen waren zoo onder den indruk van dit heugelijke weerzien, dat zij allen van vreugde begonnen te Weenen. De jonge graaf stond naast hen en toen zij hem in haar vreugde aanschouwde, sloeg zij haar oogen neer en bloosde als een mosroos. De reden hiervan kon zij niet begrijpen De koning sprak nu tot haar: — Mijn lief en dierbaar kind, wat moet ik u nu geven' Mijn koninkrijk heb ik reeds aan uw twee zusters weggeschon- De oude trad op den koning toe, en zei: — 'Ze heeft niets noodig, de tranen die zij over u heeft • gestort schenk ik haar, dit zijn allen zuivere paarlen, schooner dan er in de zee worden gevonden, en zijn meer waard dan uw geheel koninkrijk. En tot loon voor de diensten'aan mijbewezen , schenk ik haar mijn huisje. Toen de oude vrouw had uitgesproken, verdween zij plotseling voor aller oogen en was nergens meer te vinden. Opeens HET LIEVE PRINSESJE 29 ritselde er wat tusschen de muren en toen allen om zich heen zagen, was het kleine huisje plotseling in een prachtig paleis veranderd, een koninklijke tafel stond gedekt en bedienden in livrei liepen heen en weer op bevelen te wachten. < :o: Hondentrouw Grootvader vertelt, terwijl de kleine jongens en meisjes rond het vuur geschaard zitten, want het is een koude winterdag : Op een wintermorgen — 't is reeds vele jaren geleden — vond ik op de stoep van mijn huisdeur een hond liggen. Het dier, dat uit een wonde aan den linkervoorpoot hevig bloedde, had daar blijkbaar reeds geruimen tijd vertoefd en rilde van koude. Uit medelijden met zijn lot, nam ik den hond in huis, gaf hem wat te eten,.waschte zijn gewonden poot en verbond dien zoo goed mogelijk, waarvoor het dier zich zoo dankbaar toonde, dat ik besloot het bij mij te houden tot het hersteld zou wezen. Na eenige weken was zijn wonde genezen, en aangezien geen eigenaar kwam opdagen, ook niet nadat ik in een plaatselijke krant een advertentie geplaatst had, en daar ik hem zelf niet kon houden, besloot ik hem weg te geven aan een kennis in Utrecht, van wien ik zeker wist, dat hij er goed zou voor zijn. Per trein werd hij naar de plaats van bestemming overgebracht, maar reeds twee dagen later stond hij weer aan mijn deur te blaffen : te voet was hij naar hier — een afstand 30 van ongeveer vijf uur en gescheiden door een groote rivier teruggekomen. Hij werd teruggezonden en eenige weken vastgehouden om aan zijn nieuwe omgeving te gewennen, maar de eerste maal dat hij loskwam, ging hij er weer van door en kwam opnieuw naar hier. Weer werd hij teruggebracht en voor goed vastgelegd, om wegloopen te beletten. Eenigen tijd daarop, verhuisde zijn nieuwe meester van Utrecht naar den Haag, en met hem de hond. Daar durfde men het wel wagen hem vrij te laten loopen, en hoewel hij in het begin wel eens voor eenige dagen verdween, toch keerde hij.geregeld terug en naar hier komen deed hij wel niet meer. Op een Zondag bracht ik mijn vriend in den Haag een bezoek en zag mijn ouden patiënt weer, die mij nog niet vergeten bleek te hebben. Vroolijk blaffend en kw/Spelstaartend, sprong hij tegen mij op, likte mijn handen en was den geheelen dag met onder mijn stoel weg te .krijgen. Toen ik% avonds naar den trein werd gebracht, vergezelde de hond ons Vóór de openstaande coupédeur werd nog eenige oogenblik- iZ!eïT\V°m de tijd Van V6rtrek was aangebroken, wilde ik den hond nog eens tot afscheid streelen, maar Pluto was nergens te-zien. Er werd geroepen en geflote^ alles evenwel zonder resultaat: hij was en bleef zoek. De trein vertrok en ik was van meening, dat Pluto wel hier of daar m het station zou rondsnuffelen n zich van zÏÏ weer bij zijn baas zou vervoegen. Stellen jullie zich duTn^n verbazing voor, toen ik in Utrecht, waar ik moest afstappen, den hond achter mij uit het kompartiment zag komen ! Zeker was hij in den Haag heimelijk onder een bank gekropen en had zoo de reis, in elkaar gedoken op eenige ver- HONDENTROUW 31 warmingsbuizen liggend, meegemaakt. Ik moest hem toen wel verder meenemen en besloot het trouwe beest nu maar voor goed bij mij te houden. :o: ■ De Vorsch en de Nachtegaal Een nachtegaal zong in de struiken, zoo zoet en welluidend, dat de gansche natuur als betooverd luisterde. Zelfs de wind weerhield zijn adem, om den zanger toch niet te storen. Een vorsch, die bij een poel zat, voelde zich geërgerd en begon luidop te kwaken. De nachtegaal zweeg, en de vorsch kwaakte des te luider, daar hij geen concurrentie had te vreezen. Rondom weerklonk een vroolijk spotgelach. — 'k Heb dien schreeuwer toch maar eens goed doen zwijgen ! pochte de vorsch tevreden. Zoo gaat het ook dikwijls met de menschen... :o: Het Korhoen en de Schildpad — Ik ben er beter aan toe dan jij, zei het korhoen tot de schildpad. Ik kan snel loopen en ook vliegen. — Jij, geluksvogel, antwoordde de schildpad ; ik sleep me voort zoo goed ik kan en doe onderweg mijn zaken af. 32 HET KORHOEN EN DE SCHILDPAD Nu gebeurde het op zekeren dag, dat de menschen de weiden afbrandden : het vuur omringde langs alle kanten de beide dieren, zoodat zij groot gevaar liepen te verbranden. Maar de schildpad kroop in een gat, door den poot van een olifant gemaakt, en redde zieh op deze wijze. Het korhoen beproefde zich door vliegen te redden, maar onderweg werd het door den rook verstikt en het viel neer zoodat het in de vlammen omkwam. Zedeles : Eigen lof... EINDE. Uitgave Patrla, Antw. Wie het beste Brood bakt, heeft de klanten Vraagt daarom steeds: B. Bijsterbosch prima BROODSOORTEN Het beste voor Uw gezondheid! Eerste OlsterElectrische Banket-, Koek- en Broodbakkerij B. Bijsterbosch Domstraat - Tel. 16 - OLST Neemt proef met || onze bekende TAFELBESCHUIT I MET BON. Alle Brood en Botergebak onder controle van het Station voor Maalderij en Bakkerij te Wageningen.