22i voetvolk, eenige ruiterij .en, zes stukken geschut, voorhoede van een leger van 18000 man, te Ath. Hij verschanste zich in het dorp Zuytcotte, een der acht parochies op de Steenstraat, en verklaarde niet te zullen opbreken dan na aflevering der steenkolen. De Spaansche, gezant te 's-Gravenhage verzocht de tusschenkomst der Republiek en eenige troepen naar de frontieren te. zenden; doch de Republiek verkoos niet daartoe buiten overleg met Groot-Brittannië en Zweden over te gaan (1). Toen in 1670 de vrees voor oorlog toenam, drong de Spaansche gezant er op aan hulptroepen beschikbaar te stellen tot formatie van twee legerkorpsen: één om het kanaal van Plassendaal ter beveiliging van Gent en-Brugge te bezetten, een ander in de provincie Namen. De Republiek ging niet op het voorstel in,. doch. begreep de noodzakelijkheid om eenige compagnieën aan te wijzen, ten einde „als de noot sulcx „vereijsschende was" de Zuidelijke grenzen, den. Rijn.en den. Yssel te bezetten: in vertrouwen dat de bondgenooten de uitvoering niet zouden belemmeren. Voorts droegen de Staten-Generaal aan den Raad van State op, na te gaan of eenige der in Staats-Vlaanderen verblijvende compag^ nieën konden bestemd worden voor de verdediging der rivierovergangen. Holland was vooral beducht voor de veiligheid van Maastricht, drong aan op de handhaving eener strenge, krijgstucht en uitvaardiging van bevelen aan alle subalterne officieren om op 15 April bij hunne compagnieën aanwezig te zijn „op poene van cassatie"; hoofdofficieren behoefden pas op het uiterste oogenblik hun gewoon verblijf te verlaten (2). Daarmede brak het oogenblik aan tot uitvoering van het voorstel van Februari 1669 tot aanvulling der compagnieën ter sterkte van 60 man. Evenwel niet met 15 man per compagnie. De resolutie van 9 April 1670 bepaalde een versterking met 5000 recruten, zoodanig dat elke compagnie van 60 man met ingang van 1 Mei voor den tijd van drie heeremaanden en zonder betaling van aanritsgeld een aanvulling van 8 musketiers, en 4 piekeniers kreeg. Zij werden volgenderwijs gerepartieerd — 4 piekeniers kreeg. Zij werden voigenaerwns gerepartieera — Rccruton. Aantal compagnieën 12 man Meerder getal van 60 man per compagnie toegewezen ter Overcompleet. wille der quoten Gelderland' 23 276 278 2 Holland 144 1728 . 2887 1159 Zeeland 36 432 454 22 Utrecht '23 276 289 13 Friesland 47 564 577 13 Overijssel 12 144 177 33 Groningen 23 276 289 18 Drente _3_ 36 49 13 311 3782 5000 1268. (1) Ros. S. G. 6, 12, 15, 16; 25 April, 14, 20 Mei, 5, 6, 16 Juli, 1, 7, 8, 14 Augustus 16G9. (2) Res. S. G. 24, 29 Maart, 1, 15, 16 , 23 , 24 , 29 April, Res. H. 17 Maart 1670. 228 „-alk geluck ende heijl ende. voorspoet op sijne reyse". Thomas Butler, graaf van Óssery, zwager van Maurits Lodewijk van Nassau-Bbverweerd, haalde op 12 October den Prins uit Nederland af. Deze was vergezeld door een groot aantal officieren, allen gekleed In lichten rouw wegens het overlijden zijner tante, de hertogin van Orleans. In Februari 1671 keerde de Prins in het vaderland terug (1). & MISBRUIKEN BIJ HET LEGER. Gedurende het jaar 1671 verontrustten aanhoudend geruchten omtrent buitenlandsche militaire maatregelen en aan Frankrijk toegeschreven bedoelingen de gemoederen In de Republiek. Johan de Witt verloochende geenszins den volksaard door al te vast op de onschendbaarheid der tractaten met vreemde mogendheden te vertrouwen. Pas toen 't reeds te laat was vielen hem de schillen van de oogen. Dreigde gevaar, dan schonk men in de Republiek wel aandacht aan de middelen van verweer, doch elk der bondgenooten blikte niet verder, dan tot zijn provinciale grenzen. De generaliteit stond machteloos daartegenover. Hoe nuttig of noodzakelijk hare voorstellen ook waren, liet de beslissing veelal zoo lang op zich wachten, dat alle voordeelen van snel en doordacht handelen te ioor gingen. Afgezien van de sterkte j moest het over zeven bondgenooten ordinaris en extra-ordinaris verdeelde Staatsche leger 't afleggen tegen een legerinrichting met eenheid van gezag en beheer, als het Fransche leger, waarbij de minister van oorlogLouvois door korte, krachtige koninklijke bevelen de bestaande misbruiken had weten op te ruimen. De dagen van Maurits en Frederik Hendrik, toen het leger der Republiek aan alle vreemde potentaten ten voorbeeld strekte, waren voorbij. Thans kon geen enkel leger met het Fransche wedijveren. Lodewijk XIV beschikte bovendien over de grootste veldheeren van den tijd, Turenne, Condé en den vestingbouwkundige Sebastien le Prêtre de Vauban., terwijl de onderbevelhebbers met zorg gekozen werden. Hoe geheel «Miers in de Republiek! Een opperbevelhebber ontbrak. Al stelde men er een aan, bleef hij toch ondergeschikt aan Hunne Hoog Mogenden, hunne gedeputeerden en gevolmachtigden; alle aanstellingen geschiedden door of op voordracht van de bondgenooten, waarbij het provinciale eigenbelang de hoofdrol speelde. Alvorens verder te gaan, vermelden wij tal van misbruiken en wanverhoudingen, welke vóór den oorlog van 1672 in het Staatsche leger heerschten (2). Den kern van het leger vormden de zoogenaamde oude regimenten, (1) Res. s. g. 18-15, 20, 22, 23 October, 5 November, Res. h 1 October 1670, Res. s.g. 20 Januari. 2 Maart 1671. (2) Vergelijk: Valkenier , 't Verwerd Europa, bladz. 250-262. 229 die bij oorlogsgevaar op grootere sterkte gebracht-en door nieuw geworvenkorpsen vermeerderd werden. Onder de oude korpsen telden by de iufanterie eenige regimenten Engelschen, Schotten en Franschen; bij het uitbreken van de Engelsche oorlogen, ook bij dien van 1672, moesten zy een byzonderen eed afleggen, alleen Hunne Hoog Mogenden en de betaalsheeren als souverein te erkennen. De discipline stond door -verschuilende omstandigheden op een lagen trap. De „articulbrief ofte ordonnantie „op de discipline militair" dd. 13 Augustus 1590 was met de „ordretot „onderhoud van goede discipline in 't Leger" dd. 7 Mei 1631 nog altyd van kracht en behoefde een grondige omwerking. Opper- en hoofdofficieren Waren vrij in de keuze hunner verbiyfplaats, ook al bezaten zij een compagnie, de mindere officieren namen eigendunkeiyk verlof, zoodat vele soldaten te nauwernood hun kapitein of diens plaatsvervanger; kenden (1). Omtrent de rangorde der officieren en compagnieën heerschten eigenaardige begrippen en gewoonten. By marschen, wacht- en andere diensten volgden de compagnieën elkander overeenkomstig de rangorde der compagnies-commandanten, zoodat bij overgang eener compagnie aan een pas aangestelden kapitein de compagnie soms van de hoogste naar de laagste plaats en rang overging. In 1665 ontstond te Rynberk verschil omtrent de rangorde der compagnieën van de kolonels Felin en Montbas. Laatstgenoemde had een commissie van ouderen datum dan Felin, doch legde pas op 9 December 1662 den gevorderden eed af, hetgeen Felin reeds op 21 November 1661 had gedaan. De Raad van State besliste ten voordeele van den datum der eedsaflegging; de compagnie colonnelle van Felin moest dus gaan vóór die van Montbas , hoewel deze ouder kolonel was (2). In 1666 beweerde graaf Bernabd van WiTTOENBiStSf' een oudere compagnie te bezitten dan de gelijktijdig tot kolonel benoemde Geobge Johan van Weede; eerstgenoemde was tevoren kapitein, laatstgenoemde luitenant-kolonel en kreeg dientengevolge den voorrang (3). Op 16 December 1664 stelde Zeeland drie kapiteins tot kolonel aan: Gaspab de Maübegnault, Simon Schotte en Theodobüs van Vrijbergen; zij legden den eed resp. af op 27 December 1661, 3 Januari 166» en 22 December 1664, om welke reden de Raad van State Theodobüs van Vrijbergen, vroeger de jongste kapitein, ondanks tegenkanting door de Staten van Zeeland, als oudste kolonel erkende (4). Werden officieren gelijktijdig beëedigd, dan nam de Raad den vroegeren rang of commissie voor de rangorde in aanmerking (5). Hoewel de compagnieën (1) Blijkens Bes. B. v. St. 18 December 1669 waren toen vele officieren geschorst wegens afwezigheid uit hunne garnizoenen. (2) Bes. E. v. St. 21 September 1666. (3) Bes. B. v. St. 24 November 1666. (4) Bes. S. g. 26 Juni 1668, 18 Maart 1671. (5) Bes. B v. St. 27 April 1668. . .. . 232 cavalerie, ritmeesters en kornetten „jegenwoordieh in dienst sijnde, aen „deselve alleen ende niet aen eenige andere, die naerdesen in dienst „genomen ofte tot de voorschreve charges gevordert soude moge werden" den voorrang boven de sergeant-majoors, kapiteins/luitenants en vendrigs der iqfanterie „in het velt buyten de guarnisoenen vande respective „Steden, ende buyten de retrenehementen van de respective Legers, doch „geenszins binnen eenige Steden in guarnisoen, ofte in eenige geretren„cheerde Legers". Verder werd bepaald, dat alle door de bondgenooten benoemde officieren bij een nieuwe, werving of lichting rang zouden houden alsof zij op denzelfden dag waren aangesteld, op denzelfden dag en ure den eed hadden afgelegd; bij gelijken rang behielden Staatsche officieren onderling den vroegeren voorrang, ook boven de officieren, welke te voren in uitheemschen dienst hadden gestaan., uitgezonderd zij, die in oorlogstijd minstens vier jaren een hoogere betrekking hadden bekleed. Bij uitheemsche officieren onderling regelde zich de voorrang naar hunne vorige betrekkingen; hadden zij nog niet gediend, dan be? sliste het lot. Nog moest een regeling voor nieuw aangestelde gereformeerde officieren worden getroffen. Wanneer licentieering als reforme plaats vond, zoodat de officieren in eed en betaling bleven, dan behielden Zij den ïang van hun laatste oommissie; bij demissie, zoodat de officieren uit eed en dienst waren ontslagen, kwamen zij in een nieuwe rangklasse, tenzij langer dan een jaar. in Staatschen dienst te hebben gestaan, in welk geval de vroegere rang in aanmerking kwam. De Raad van State regelde de rangorde voor officieren „om eenige miscomportementen ge„suspendeert ofte gecasseert, doch later in eere herstelt". Uit het vorenstaande blijkt voldoende, dat de rangregeling en wat daarmede in verband stond zeer omslachtig mocht heeten, als gevolg waarvan in de toekomst verwarring niet kon uitblijven. Met name verzetten de Staten van Friesland zich er tegen, dat de sergeant-majoor-generaal H. W. van Aylua in een lagere klasse kwam, de cavalerie-offlcieren den voorrang boven die der infanterie, de kapitein-luitenants boven de gewone luitenants zouden missen (1). Fen ergerlijk misbruik vormde de koopbaarheid van rangen en compagnieën, voortspruitende uit de opvatting, dat deze wel aan den Staat toebehoorden, maar toch aan de daarmede begiftigden toekwamen. Dit misbruik, waaraan zelfs Louvois geen einde vermocht te maken, woedde in Frankrijk voort tot de revolutie van 1789; als weerslag trof men het in het Staatsche leger 't meest aan bij de korpsen Franschen. Na uitvaardiging van het plakkaat van 1649 (2) deden dergelijke gevallen zich slechts zelden voor. (1) Res. S. G. 23 , 26 Maart, 1 April, 1, 6 Juni, Res. H. 24 Macrt, G. P. B. III 78—77 en 162 dd. 23 Maart, 1 April, 1 Juni 1671, 13 April 1678. (2) Zie Deel IV, bladz. 180. 233 Onder de middelen tot beteugeling behoorden een „ordre ende reglement „op het begeven van militaire ampten", voor de militie van Holland, waarop de Staten al sinds jaren bedacht waren geweest alvorens het in 1668 tot stand kwam. Bevordering tot kornet of vendrig kon pas na drie jaren dienst, tot luitenant na vier jaren, tot luitenant van een hoofdofficiers-compagnie na zeis jaren geschieden. Die te paard hadden gediend, konden niet tot luitenant of Vendrig te voet en wederkëerig' worden benoemd. Acht jaren dienst als kornet, vendrig of hifténant, gaven recht op een benoeming tot ritmeester of kapitein. By alle-verdere wyzigingen van deze bepalingen gold het voorbehoud, dat van elke zes vaceerende plaatsen de zesde kon'gegeven worden aan „personen van „extractie en van sonderlinge merite, vooral voor de sonen van de Heeren „in de orde vande Ridderschap beschreven"; dit leidde tot het misbruik dat soms jonge knapen tot een kapiteinsplaats benoemd werden. De Hollandsche Wet werd door Hunne Hoog Mogenden voor aanstelling by de nieuwe lichting van 1671 overgenomen; tot kolonel of luitenantkolonel waren benoembaar zij, die als luitenant-kolonel of sergeant-majoor, tot sergeant-majoor, die als sergeant-majoor, in eminente qüaliteyt" of zes jaren als ritmeester of kapitein, tot ritmeester of kapitein, die als zoodanig, dan wel zes jaren als luitenant, kornet of vendrig gediend hadden. Zy moesten daarby afstand doen van de vorige betrekking, zonder recht op pensioen of herplaatsing; wel mocht, om hen de oude compagnie te laten behouden, deze tijdelijk met eène van een nieuw regiment omwisselen. Deze besluiten voorkwamen geenszins willekeur, omdat niemand recht op bevordering kon dóen gelden. By vacatures vorderde de gewoonte om liefst persoonlijk te solliciteeren en moest men daarvoor de reiskosten en de kans op teleurstelling over hebben. Een resolutie als in 1655 van Zeeland behoorde geenszins tot de uitzonderingen; ze luidde: „De respective Leden verklarende ongereet te wesen „omme staende deze vergadering op de Militaire Ampten te disponeren: „is goedgevonden de officieren ende sollicitanten alhier synde, aen te „doen seggen, dat een yeder na zyn guarnisoen zal hebben te retireren". Ook de eed by bevordering moest in de residentie der Staten of op den landdag, zonder vergoeding voor reiskosten, worden afgelegd, waarvan slechts by hooge uitzondering werd afgeweken (1). De omstandigheid, dat alle officieren van hoogeren rang dan ritmeester of kapitein nagenoeg zonder uitzondering in het bezit , waren van een compagnie, was een misbruik, hetwelk gedurende het geheele bestaan van de Republiek der Vereenigde Nederlanden in zwang bleef; ook, dat zij bovendien gouverneur of commandeur eener vesting kónden zyn of een andere dergeiyke betrekking bekleeden. In 1668 waren de vier (1) Bes. H. 23 November 1661, 23 Februari, 21 Maart 1667, 19 , 26 September 1668 , 27,29 November, 5 December, Bes. S. G. 7 December 1669, Res. Zeel. 17 September 1665. 234 kapiteins bij het regiment Hollandsche gardes — George de Hartoge , OïTO van LlMBURS, WlLLEM van HULSBERGEN en MeYNARD de PER- ceval — sergeant-majoor resp. bij de regimenten van de kolonels Wigbolt van der Does, Hendrik Tihxl van Bulkestevn, Johan van Beveren en Robbert van Ittersum ; de luitenant-kolonel Cassiopijn van het regiment van laatstgenoemden kolonel bezat van ouds een compagnie by het regiment van kolonel Mathijs van Asperen-Heeswijk. Holland bepaalde , dat hunne compagnieën, met verandering der vaandels, moesten overgaan naar de regimenten, waarbij zy als hoofdofficier dienden, en dat voortaan de majoorsplaatsen zouden worden aangevuld door de kapiteins van het regiment. In 1668 begon de stryd tegen het bekleeden van twee „hooft charges" in verschillende regimenten, tegen het bezit van twee compagnieën en tegen de aanstelling van officieren by een regiment, die daarbij geen compagnie of wel een compagnie in een ander bezaten, waarvan het gevolg was, dat de regimenten niet volgens formatie konden te velde komen. Reeds in 1599 had men getracht daartegen op te komen; maar zoolang de bondgenooten niet tot overeenstemming geraakten; viel aan een oplossing niet te denken. De meestér-generaal der artillerie Wigbolt van der Does bezat een compagnie op Holland en een op Zeeland; bovendien was mj kolonel van de infanterie en gouverneur van Sluis, 't Gaf weinig of Holland al afstand van een der beide „hooft charges" of van een der twee compagnieën vergde; haar invloed ter zake reikte niet verder dan tot de grenzen der provincie. Barton de Montbas was kolonel en kapitein der infanterie, teven sergeant-majoor der cavalerie en ritmeester. Door Holland gedwongen om te kiezen, verkocht hy zyn regiment en deed afstand van zyn compagnie te voet. In 1670 werd hy kolonel der cavalerie; de Raad van State verklaarde hem ouder in rang dan de meeste kolonels der cavalerie, op grond zyner vroegere aanstelling tot kolonel der infanterie, welke uitspraak groote verontwaardiging verwekte (1). De Raad van State bood op 10 April 1668 een ïyst aan de Staten-Generaal van hoofdofficieren met twee „hooft charges", waarop voorkwamen — graaf Maurits van Solms — kolonel te paard lichting 1665, luitenantkolonel en kapitein te voet op Holland; George Johan van Weede-Walenburg — kolonel.en kapitein lichting 1665, luitenant-kolonel en kapitein van een oud regiment op Utrecht; Jacob van Goltstein — kolonel te voet lichting 1665 op Gelderland, kapitein op Holland; graaf Bernard van Wittgenstein — kolonel te voet lichting 1665, kapitein bij een oud regiment op Holland; (1) Res. H. 1, 17 December 1667, 14 April, Res. R. v. St. 11 Januari, Secr..Res. S. G. 23 Mei 1668, Res. S. G. 10, 16 April 1670- 235 Ferdixand de Perponcher Sedlnitzki — kolonel te voet lichting 1665, kapitein bij een oud regiment op Zeeland; Zeger van Rechteren — sergeant-majoor en ritmeester bij twee verschillende regimenten op Overijssel; Arent van Dorp — als voren op Holland ; Adolf de Gonnes — luitenant-kolonel op Zeeland, kapitein op Friesland; Charles Drost <— luitenant-kolonel op Gelderland, kapitein op Holland; Feijo van Heemstra— luitenant-kolonel op Utrecht, kapitein op Friesland; Aernout van Vierssen — luitenant-kolonel op Zeeland, kapitein op Friesland; Jacob Erskine — sergeant-majoor op Zeeland, kapitein op Utrecht; Edsart Jacob van Harinxma — sergeant-majoor en kapitein bh twee verschillende regimenten op Friesland. De Staten Generaal vonden goed om te bevelen, wanneer de comaaan-dant eener oude compagnie een gelijken of hoogeren rang in de lichting van 1665 verwierf, hij geen tweede compagnie mocht behouden, dus afstand van een moest doen; wilde hij' de oude compagnie behouden, dan kon deze tijdelyk met een nieuwe worden verwisseld om bij licenteering der lichting weder in het oude verband te treden. De hoofdofficieren ontvingen verzoek tot opgave der betrekking, van welke zh' afstand wilden doen. Inderdaad viel daarop weinig te rekenen, wanneer iemand in het bezit was van meer dan een wettige commissie. Reeds het eerste ingekomen antwoord beloofde niet veel goeds: graaf Maurits van Solms wenschte zoowel kolonel der cavalerie als luitenantkolonel der infanterie te blyven (1). De kapitein (ritmeester) ontving de soldij voor de gehoele compagnie. Kwam het volle bedrag bijtijds in zijn bezit, dan was hy ten volle aansprakeiyk voor de richtige uitbetaling. Aangezien de betaalsheeren echter zelden voor tijdige stortingen zorgden, bovendien de solliciteurs op allerlei kortingen bedacht waren, betaalde hy zyne ondergeschikten naar willekeur en bedong, trots de bestaande betalingslijsten, op zyn beurt kortingen by het aannemen van recruten en by bevorderingen. Een kapitein te Bergen-op-Zoom stelde een soldaat aan tot korporaal, onder beding eener inhouding van drie kwart zijner gage. Hy wilde een korporaal alleen tot sergeant aanstellen tegen betaling eener som van £ 100; toen deze zich by Hunne Hoog Mogenden beklaagde, wisten zij niet beter te doen dan adressant te verwyzen naar zyne betaalsheeren (2). De compagnies-commandant kocht zelf wapenen en paarden; de kosten, ook voor andere behoeften, kortte hy op de soldij, waarbij (1) Res. S. G. 8 , 28 , 29 Maart, 11 Juli, Res. H. 28 Maart, Res. R. v. St. 21 Maart, 10 April 1668. (2) Res. S. G. 29 Februari 1668. 236 wegens gebrek aan voorschriften groote willekeur heerschte. Al wat niet verkocht of niet af betaald was, bleef zijn eigendom en deed hij aan zijn opvolger over; stierf-hy, dan traden de erfgenamen in zijn rechten. Voorschriften tot uniforme kleeding bestonden niet. Bij de cavalerie was 't gebruikeiyk om de compagnie op gelijke wijze, by elke vernieuwing meestal met veranderingen, te kleeden. Bij de infanterie waren de gardes der stadhouders uniform gekleed, gewoonlijk ook de vaste korpsen, vooral de regimenten Engelschen en Schotten. Uniform-kleeding bemoeilykte de desertie en het misbruik maken van passevolanton. Langzamerhand werd de uniform-kleeding dan ook een zwijgende verplichting voor alle goed betaalde compagnieën. Moest het leger met nieuwe korpsen of compagnieën worden uitgebreid, dan belastten de kolonels en kapiteina zich met de oprichting. Nadat zij met den Staat een capitulatie hadden gesloten, ontvingen zij het aanrits- of werfgeld, zoomede de soldyen, van den dag der monstering. De werving geschiedde zoogenaamd vrijwillig, doch zelden ten volle eerlijk, veelal met misbruik van onwetendheid en lichtgeloovigheid der aangeworvenen. In 1671 klaagden eenige burgers van 's-Hertogenbosch hun nood „dat hare kin^derèn, niet mondich sijnde, buyten hare kennisse door listige ende „quade practyquen van eenige onderofficieren werden gedebaucheert ende „van hare winckelen ende handtwercken affgetruggelt, ende in herbergen „'geleyt, ende deselve daer hebbende mishandelt ende gedwongen tot ^eenich aenritsgelt te ontfangen, ende daer door haer tot den militairen „dienst te obligeren, weidende daerop verder door de militaire macht in „weerwil van de ouders uytte huysen gehaelt, tot hunne droeffenisse „ende verderff van de jonge jeucht"' (1). Het door de wervers uitgeloofde aanritsgeld hing geheel af van vraag en aanbod. Wanneer het leger op voet van oorlog werd gebracht, dan rees de markt; ze daalde bij wapenstilstand of vredesonderhandelingen en werd by het sluiten van den vrede, cassatie en reductie beteekenende, nagenoeg waardeloos. Zoodra vrede in uitzicht kwam, trachtten de officieren zich door oneerlijke middelen schadeloos te stellen, ontsloegen de beste, hoogst betaalde soldaten en-vervingen dezen door jonge, onbekwame recruten op lage soldij. Kwam de nood aan den man, dan had de Staat geen tijd of gelegenheid om na te gaan of alles bij de nieuwe lichtingen eeriyk, naar orde en recht was geschied. De Staat verleende geen pensioen en trok zich weinig van het verdere lot der "oudgedienden aan; hoogstens zond de generaliteit een aanmaning aan de betaalsheeren, als zy hunne geldeiyke verplichtingen niet nakwamen. Doorloopend hadden de monstercommissarissen te kampen tegen de „ passévolanterye"; waartoe zich de knechten van de officieren, kooplieden, die den troep volgden, en lieden zonder bestaan verleenden, soms kinderen, zelfs vrouwen, welke dan bij de monstering (1) Res. S. G. 31 Maart 1671. 237 met een piek of vuurwapen,. het rapier op zijde verschenen; Ook leenden de kapiteins elkander soldaten; bij de ruiterij stonden zelfs geleende of gehuurde paarden als passevolanten in het gelid. Schuldige officieren strafte men hoogstens met ontslag; dikwijls werden zij na eenigen tijd in hun rang hersteld of door een der andere bondgenooten opnieuw ingedeeld. By een in April 1665 gehouden monstering bleek de compagnie van den majoor Louis Wolfekt van Dorp onvoltallig, tevens dat de soldaten aan onrechtmatige korting waren onderworpen. Holland ontsloeg den majoor, doch nog in hetzelfde jaar volgde zyn benoeming tot majoor bij het nieuwe regiment van- kolonel Filips de Sauget, terwyi de Baad van State in 1666 zijn verzoek inwilligde om de dagteekening van zyn rang als majoor te rekenen van, den datum zyner eerste benoeming. Het toezicht der monstercommissarissen op misbruiken mocht meestal denkbeeldig heeten, hoewel 't uitsluitend van hen afhing in hoe verre de voorschriften werden opgevolgd. Streng traden zy alleen op, wanneer 't hun zelf nuttig scheen; maar zy wachtten zich wel vyanden onder de officieren te maken, vooral als het gunstelingen of begunstigden betrof; soms lieten zij zich omkoopen en werden de compagnieën op onbegrijpelijke wijze omtrent hun komst gewaarschuwd. Bovendien vermeldden de monsterrollen nietaltyd de geslachtsnamen der soldaten, maar veelal hunne bijnamen, alias „noms de guerre". Bleven de betaalsheeren in gebreke, dan vorderden de compagnies commandanten een bedrag alsof geen enkele man ontbrak; maar dit bleek wej anders, als dienst moest worden gedaan. Rekenden Hunne Hoog Mogenden, dat de totale sterkte der voor eenig doel bijeengetrokken compagnieën 10000 man zou bedragen, dan waren veelal slechts 5000 of 6000 man aanwezig; by onderzoek verantwoordden de compagnies-commandanten zich met deserteurs en zieken of gaven na een gevecht de ontbrekenden op .als gesneuveld en vermist. Uit de schaarsche klachten ip de resolutiën omtrent bij de monsteringen gebleken misbruiken, mag men geenszins afleiden, dat alles in het Staatsche leger altijd eerujk toeging. De Staat werkte het-Biet bereiken der volle sterkte in de hand door de instelling der „mortepayen". Zoo stonden de Staten van Zeeland in 1654 aan twee gewezen kapiteins elk een „Ruyters Paye" onder de compagnie van ritmeester Buat toe, onder beding dat twee ruiters van die compagnie werden afgedankt. Maria Sedlnitzky, dochter van een overleden officier, ontving twee „Soldaten Paeyen"; het zoontje van den overleden kapitein Edward Llotd een enkele, ten behoeve waarvan drie soldaten werden ontslagen {16o4). De in 1656 gelicentieerde kapitein Adam Bolset „nu seer oudt, impotent ende arm" was, na een vijftigjarigen dienst, met twee „payen" begiftigd — maar kreeg ze niet uitbetaald. Onder de mortepayen telde men edellieden van het geschut en andere karig bezoldigde personen. Volgens een in 1669 voor de Staten van Holland opgemaakte lijst van geappointeerde soldaten ontving een sergeant £ 10, een soldaat £ 7 Ö38 per loopende maand; de oudste, op de Igat voorkomende geappointeerde was een 88jarige sergeant mét 56 dienstjaren; in 1672 bepaalden de Staten, dat alleen zouden geappointeerd worden, die 30 jaren den Lande hadden gediend (1). De slecht betaalde, gekleede en gevoede soldaat mocht tot verbetering van ztjn lot geen handwerk in de steden uitoefenen, wel zich als arbeider by den- boer verhuren: hetgeen aanleiding gaf tot veelvuldige desertie. De betaalsheeren hadden er ook geldelijk belang by om de sterkte der compagnieën beneden die van den staat van oorlog te houden, hetgeen meer bijzonder tegen den winter kon geschieden. Wanneer tegen dien tyd de sterkte der compagnie werd verminderd, velen, meestal de beste soldaten hun jontslag kregen, bleef den man niet anders over dan bedelen, stelen en rooven, op gevaar aan de galg te komen, tenzij hy. verkoos te sterven van honger, 't Scheen alsof de „articulbrief" alleen voor hem in de wereld was gekomen. Sinds lang deed zich de noodzakelijkheid gevoelen van vervanging der dd. 4 Februari -1599, laatsteiyk op 7 Juni 1623 vernieuwde provisioneele orde op de monsteringen. Doch geen verandering was mogeiyk, zoolang de bondgenooten niet geregeld hunne consenten betaalden. De Staten van Holland waren reeds in 1667 bedacht op pogingen om de militie op hare repartitie „in „completer ende aensienlycker postuyr" te brengen, waartoe zy een jaar later een proef waagden met een „provisioneele ordre ende Reglement „ontrent de monsteringe". Daarbij moesten alle officieren tot en met den korporaal vóór elke monstering den eed afleggen „dat alle de Ruy„ teren ende derselver Peerden, ende alle de Voetknechten, dewelcke „aldaer in rangh ende gelederen gepraesenteert sullen werden, syn „effective Ruyteren ende Soldaten, onder de voorsz. compagnie rydende „en dienende". De ruiters en soldaten moesten by eede verklaren, dat zy en hunne paarden werkeiyk tot de compagnie behoorden en het hun toekomende traktement genoten. De Staten van Holland herhaalden de proef in 1669, maar dongen te vergeefs naar het recht om in de generaliteits-garnizoenen, behalve hunne eigen detachementen, ook die der bondgenooten te monsteren. De bondgenooten gingen niet in op het voorstel om aan den Raad van State de samenstelling van een ontwerp op te dragen „opdat de militaire discipline voor het toecomende herstelt, ende „exactelyck geobserveert moge werden" (2). In 1672 bepaalden de Staten van Holland by plakkaat, dat zy zes weken tyd gaven tot herstel van een by de monstering gebleken onvol¬ ei) Res. Zeel. 28 Maart, 25 , 29 Juli 1654, Bes. B v. St. 11 Januari 1656, Bes. Holl. 28 April 1665, Bes. B v. St. 8 October 1665, 10 Maart 1666, Bes. Holl. 18 Mei, 19 December 1669, 15 December 1672. (2) Bes. S. G. 8 Maart 1665, Bes. H. 17 Juni 1667 , 7 Juni 1669, Bes. S. G. 3 Maart, G. P. B. III 144 dd. 27 Januari 1668, III 205 dd. 20 Augustus 1672, Bes. H. 26 December 1672. 239 tallige compagnie. Zn' drongen bij Hunne Hoog Mogenden aan op een plakkaat, waarbij passevolanten veroordeeld werden tot de straffe des doods, de betrokken kapitein met cassatie en infamie, zijn zijdgeweer door den scherprechter te breken. Menig voorval bracht de gevolgen der wanbetaling aan den dag. In 1668 liet prins George Frederik van Nassau, gouverneur van Bergenop-Zoom , de op het kwartier van Zutphen gerepartieerde vaan van Francois Boyer opzitten; ze bracht uit een luitenant, een kornet, een trompetter, een korporaal en zeven ruiters .te voet. De ritmeester hoopte na ontvangst van gelden „de Ruyters weder int guarnisoen te „kryghen ende van noodigh onderhoudt te voorsiën" (1). De Staten van Holland zorgden gewoonlijk voor geregelde betaling, wanneer ze de op hunne repartitie aangewezen troepen hadden aangenomen; niet zoo de andere provinciën, welke om allerhande overwegingen de geldelijke verplichtingen slecht nakwamen. Zoodoende moesten tal van „arme soldaten met vrouwen ende kinderen van armoede vergaen, als hebbende „noch credit, noch penningen". Zeeland en Friesland weigerden in 1667 de betaling der tot de lichting behoorende op hun gewest gerepartieerde compagnieën (2). Friesland liet zulks na, omdat Holland over 1667 geen rekening deed betreffende een verplichte maandelijksche storting van £ 109.110 en in Mei 1668 de storting staakte. Om gelijke redenen wees Groningen eenige compagnieën af (3). Overijssel betaalde den kolonel Boudewijn van Soutelande en eenige kapiteins biet, omdat de Staten van Zeeland als vorige betaalsheeren zulks evenmin hadden gedaan, bovendien yier op Zeeuwsche repartitie staande kapiteins, ingezetenen van Overijssel, weigerden te voldoen. Nog sterker verwaarloosden de Staten van Overijssel het algemeen belang door willekeurige afdanking van een compagnie en alle kanonniers, mede door benoemingen van den burgemeester van Hasselt Claes Cotgen tot majoor der stad, van den burgemeester van Kampen Joan Slooth tot kapitein eener compagnie infanterie (4). Nimmer zijn de nadeelen eener slechte geldverzorging en verdeeling van lasten over de zeven bondgenooten helderder aan 't licht gekomen dan in het noodlottige jaar 1672, toen de door den vijand bezette gewesten niet meer aan hunne verplichtingen kosden voldoen, alle andere daarin te kort schoten. Onderstaand overzicht vermeldt de schulden, ten laste der bondgenooton in 1663> in welken te:^and vooreerst weinig verandering kwam (5). (1) Res. R. v. St 18 Novembei\luuS. ] (2) Res. S. G. 2 Juli 1667, enz.. (3) Res. S. G. 22 September 1G)7, enz., 26 September, 80 October 1668. (4) Res. R. v. St 20 April, 13, 21 Mei, Res. S. G. 28 Augustus, 12 September 1668, 18 Januari, 17 Februari 1671. (5) Res. R. V. St 10 Augustu . 1CC3 Ö42 welke gedurende het vuren^op het wapen kon bevestigd blijven, bleef de piek tegen aanvallende cavalerie onontbeerlijk en het eenige verdedigingswapen, waarop men bij de omslachtige, tijdroovende lading der vuurwapenen ■ kon rekenen. Bezweken de piekeniers, dan was de infanterie verloren; daarom werden zy uit de sterkste mannen gekozen en trokken de hoogste soldijen. De aaneengesloten infanterie vormde een log, moeilijk te bewegen lichaam. Niets werd gedaan om de bewegeiykheid te bevorderen; verplaatsing van troepen geschiedde meestal te water; by marschen vervoerde men de wapenen afzonderlek — geheel in tegenstelling met de dagen van prins Maurits. Tot de bewapening der cavalerie behoorden nog altijd, behalve karabijn en rapier, de rusting (het kuras) en andere zware ijzeren stukken. Snelle gangen op het gevechtsterrein waren onbekend, omdat elk gevecht, zelfs van cavalerie tegen cavalerie, op korte afstanden aanving met het afvuren van de karabyn; daarna volgde het handgemeen met het zijdgeweer. Toch was de cavalerie op terreinen, waar zy zich kon ontwikkelen, overmachtig tegenover de infanterie; ze verloor in beteekenis by de algemeene invoering van het vuursteengeweer en de biyvende bajonet, zoodat de infanterie de ruitery niet meer onder alle omstandigheden behoefde te vreezen. De cavalerie behield op de infanterie het voordeel van verkennen op groote afstanden en het spoedig bezetten van verafgelegen punten. De bewegelijkheid nam toe bij het langzamerhand in onbruik geraken van het kuras en andere ijzeren deelen der wapenrusting. Pas gedurende de regeering van Frederik den Groote en de oorlogen van Napoleon steeg de waarde der ruitery weder door den schok by den aanval. - Betreffende de verhouding van de ruitery tot het voetvolk, onderscheidde zich het Staatsche leger gunstig van de meeste vreemde legers, waarbij veelal de adel de vroegere ridders had vervangen. In een klein land als de Republiek met geringe bevolking, welke by den aanvang van den opstand tegen Spanje over slechts weinig ruiterij beschikte, ware zulks niet denkbaar. In alle rangen van beide wapens dienden zoowel adelijken als niet-adelijken. Zij, die naar avonturen en een meerdere mate van zelfstandigheid streefden, kozen by voorkeur het ruiterwapen. Het regimentsverband was daarby losser en de discipline minder streng dan by de infanterie. Meermalen kwamen, in weerwil der plakkaten, duels voor van minderen met meerderen van hetzelfde of het andere wapen. De opper- en hoofdofficieren oefenden in vredestijd hoegenaamd geen, in oorlogstijd slechts gering gezag uit; dientengevolge durfden zy noode zelfstandig optreden. Algemeen geldende exercitie-reglementen bestonden niet (1); oefeningen (1) Zie Aanteekening N° 87. 243 hadden zelden plaats en vertoonden bij afdeelingen van hetzelfde wapen groote verschillen. Holland, waarop de meeste militie was gerepartieerd, „beducht ende becommert" in zoo verre vele officieren niet al te goed in de militaire exercitiën waren geoefend, zag in dat daarin verandering moest komen en bepaajde in de „provisioneele ordre ende reglement ontrent „de monsteringe" dd. 27 Januari 1668, dat zij bij elke monstering voor gecommitteerde Raden „preuve moesten geven, spo voor haer particulier „als over het beleydt ende d'oeöentnge vande geheele compagnie". Voormelde provisioneele order was gedurende de jaren 1668 en 1669 telkens slechts drie maanden van kracht. Bij de- uitbreiding, van het leger in 1668 ontvingen gecommitteerde Raden opdracht om alle luitenants en vendrigs van de nieuwe werving de militaire exercitiën te laten verrichten ; zij, die voor een benoeming tot kapitein in aanmerking kwamen, moesten vooraf - ten overstaan van eenige hoofdofficieren proeven van bekwaamheid afleggen in de exercitie en het regimentsgewijze exerceeren van de te 's-Gravenhage garnizoen houdende compagnieën. Om de oefeningen voor het geheele leger op hooger peil te brengen, stelde Holland voor om eens per jaar troepen te vereenigen tot het houden van gezamenlijke oefeningen. Ruim een jaar later zonden de Staten-Generaal het voorstel naar de bondgenooten. Zeeland verklaarde er zich tegen, de andere provinciën onthielden zich. Latere pogingen om een korps bijeen te brengen „ten eynde daer door de militie niet alleen beqaem „sij tot het manuael ende handelingh vande wapenen, maer oock tot „doen van allerhande evolutien, marcheren, swencken, conjugeren, retireren ende 't geene wyders van derselver functie is" faalden. Merkwaardig genoeg kwam het woord „attaqueren" daarbij niet voor. Een groote moeilijkheid ontstond zoodra men troepen van verschillende repar titie wilde bijeenbrengen op het grondgebied van eene of andere provincie. Alles moest dan van te voren worden geregeld om geen souvereine gevoeligheid te kwetsen, inzonderheid betreffende de patenten. Toen in 1668 eenige troepen bijeen kwamen om gezamenlijke oefeningen te houden, kwam een ergerlijk geknoei aan 't licht. Op 4 Juni 1668 konden op de heide tusschen Heerle en Wouw de musketiers hoogstens zeven schoten afgeven: bij het afwegen van het beschikbaar, gestelde kruit ontbraken 12 per 100 bfqüame artillerie". By het opmaken der patenten volgens nieuw vastgestelde formulieren, bleek 't dat de lijsten onnauwkeurig waren: een op Overijssel aangewezen regiment was nog niet opgericht, wegens scheuring onder de Staten, waarbij de eene partij te Kampen, de andere te Zwolle vergaderde. Wirtz had bedenkingen tegen de regeling, voornamelijk om de bevelen van de gedeputeerden te moeten opvolgen. Wanneer hij zulks vooruit had geweten, dan zou hy volgens zyn beweren nimmer in Staatsoliën dienst getreden zijn; hy had zyne commissie met beperkt gezag alleen aangenomen, omdat prins Johan Maurits zich daartegen niet had verzet. Na inlevering eener memorie omtrent zyne opmerkingen en wenschen vertrok hy voor eenige weken met verlof naar Holstein. De verbeterde „Lyste van employ" werd op 19 November door de Staten Generaal gearresteerd, tegelijk met een gewijzigde garnizoensindeeling der verdere militie, welke, gelijk nader bleek, evenmin nauwgezet was opgemaakt. Zoo bleef men tot het volgende jaar voortsukkelen. De verheffing van den prins van Oranje tot kapitein-generaal zou tevens antwoord geven op de vraag: „off yet ende wat beter executie ende expeditie yvande (1) Res. S. G. 23 Februari, 9, 18, 19 Maart 1671. (2) Res. S. G. 20 Maart, Secr. Res. S. G. 1, 3 April 1671. 260 U. HET JAAR 1672 (1). I. Het leger. Het nuchtere vertrouwen der Nederlanders alsof de Republiek op grond van gesloten tractaten van oorlog bevrijd zou blijven, had zich sihds het door Holland op de overige bondgenooten uitgeoefende overwicht vertolkt door verwaarloozing van de strijdkrachten te lande. Toen de nood aan den man kwam, moest men besluiten tot maatregelen, die onmogelijk binnen korten tijd konden worden uitgevoerd. Nadat alle bondgenooten zich op 12 Januari 1672 omtrent de ten vorige jare voorgestelde legeruitbreiding hadden uitgesproken, belastten Hunne Hoog Mogenden den Raad van State om zoo „doenlick een conciliatoir opde „discrepantie uyt te vinden". In het door Johan de Witt samengestelde , bij den Raad slechts weinig gewijzigde ontwerp was de uitrusting der vloot geheel ten laste der zee-provinciën gebracht (2). De nieuwe petitie omvatte — a. Voortduring van alle posten en lasten, vervat in den op 7 Maart 1671 voor een geheel jaar aangenomen extra-ordinaris staat van oorlog, welke anders op 7 Maart 1672 zou afloopen. Het daarop voorkomende bedrag van £576.120 tot aanritsgelden, kosten van vaandels en standaards voor de tien regimenten te voet en .zes regimenten te paard kon thans vervallen en begrepen worden bij de aangevraagde £ 600.000 voor de legerlasten. b. Aanneming van het voorstel van 20 November 1671 tot werving van tien regimenten te voet en 12 regimenten te paard. c. Equipage van 36 schepen van oorlog met 11520 matrozen en 2880 soldaten, 12 schepen van oorlog met 2400 matrozen en 600 soldaten, 24 branders met 528 koppen, 24 galjooten, 24 snauwen met 600koppen; elk der 16 vlaggeschepen met 68, elk der 32 andere schepen met 27 officieren per schip. Van het vereischte bedrag ad £ 4.776.248 behoefde niet meer dan £ 1.776.248 te worden uitgetrokken, omdat het verschil was begrepen in de voortduring van den staat van 7 Maart 1671, waarop een bedrag van £ 3.000.000 voor de vloot voorkwam. De nieuwe uitgaven betroffen derhalve voor een geheel jaar — voor 10 regimenten te voet ad 14 compagnieën van 100 man £ 1.724.016—13—4 voor traktementen „ 46.200 voor aanrits- en transportgelden ad £ 2000 per compagnie „ 280.000 voor 140 vaandels „ 5.600 (1) Ten einde van de omvangrijke gebeurtenissen van 1672 een bevattelijk beeld te geven, is het onderwerp in onderdeelen gesplitst. (2) Hes. H. 11, 18 Januari, Res. S. G. 12, 19 Januari, 4 Februari, Res R. v. St. 18 Januari 1672. 261 voor 12 regimenten te paard ad 6 compagnieën van 80 ruiters £ 1.652.511— 8—6T voor traktementen „ 87.440 voor aanrits- en transportgelden ad £ 8000 per compagnie „ 576.000 voor 72 standaards „ 5.040 tot verval van extra-ordinaris serviesgeld . . . „ 200.000 voor de vloot „ 1.776.248 1 percent ten laste van Drente „ 68.080—11—3 4 percent ten laste van de Generaliteit. . .- . „ 252.122— 5—0 £ 6.618.208—18—1$. De bijbehoorende en de op 4 Februari door de bondgenooten aangenomen repartitie was volgenderwijs samengesteld. Infanterie. Cavalerie. Totaal bedrag mot inbegrip van Waarvan tot legerkosten, ser- equipage der regi- compag- regi- compag- vicsgeld, equipage, vloot, men ten. j nieën. menten. nieën. | enz- " i Gelderland. 13 8 3D 858.759 - 0-7 Holland .. 5 7 4 „ 3.676.272-12 - 4« £ 1.184.165 -6-8 Zeeland. . . 5 1 „ 578.830—12—10] „ 296.041—6 -8 Utrecht. 1 3 „ 367.546-19—4 Friesland .1 2 1 3 „ 735.028 — 5—2 „ 197.355 -0 -3 Overijssel . 11 „ 225.071—12-8 Groningen. 9 4 367.546-19 —4 „ 98.686-6-5 Drente ... 2 1 „ 63.080—11—3 Generaliteit „ 252.122- 5-0 £ 6.618,208—18-1? £ 1.776.248. Uit deze opgave blijkt, 't, dat zeven regimenten infanterie en negen regimenten cavalerie in hun geheel, de overige regimenten in gedeelten op meerdere gewesten waren gerepartieerd. Ten opzichte van de cavalerie beging men bovendien een onregelmatigheid ten behoeve der bezetting van Suriname. In 1668 hadden de Zeeuwen de stad en het kasteel van dien naam op de Engelschen veroverd. In 1672 verklaarden Hunne Hoog Mogenden „Serename" tot een bezitting van den Staat onder directie van het college ter admiraliteit van Amsterdam. De bezetting, eerst bepaald op een kapitein, drie luitenants, vier vaandrigs en 450 soldaten, werd betreffende de soldaten nader gesteld op zooveel man als de onkosten beliepen van drie compagnieën, te samen 240 paarden, die bij de twaalf regimenten cavalerie minder zouden worden in 262 dienst gesteld, terwijl de bezetting ten laste kwam van Holland en Zeeland, elk voor de helft, in ruil van andere lasten door de overige provinciën te dragen. Zeeland was Holland voor in de zending van haar troepen-contingent en beloofde de compagnieën infanterie, waaruit dit was genomen, te zullen aanvullen (1). In een later volgenden staat van repartitie treft men de namen aan der kolonels van de lichting van 4 Februari, voor zoovér hunne regimenten werden opgericht. Ten einde geschillen betreffende den rangsouderdom te voorkomen, bepaalde de Eaad van State, dat voor de eedsaflegging van alle officieren dier lichting de datum van 8 Februari zou worden aangenomen (2). Bij toeneming van het oorlogsgevaar vermeerderde ook de aandrang tot uitbreiding van het leger, vooral door de provinciën, die voor den vijand openlagen. Deze aandrang hield echter geen tred met de vaststelling van besluiten, nog minder met de tot uitvoering vereischte maatregelen. Utrecht protesteerde tegen de trage werving terwijl „soo redoutablen „machtigen vyandt binnen corten tijt ons staet op den hals te comen". Geen wonder! In Maart waren Hunne Hoog Mogenden nog niet op de hoogte hoe 't stond met de militie van 7 Maart 1671, met de nieuwe werving van 4 Februari j.1. en of de officieren reeds waren aangesteld. De Raad van State, die niet spoedig inlichtingen kon verschaffen, hield zich bereids onledig met een nieuwe repartitie tot verdere uitbreiding van leger en vloot. Ter bespoediging stelde Utrecht voor om door de gedeputeerden ter Generaliteit, zonder ruggespraak met de principalen, zelfstandig in zake nieuwe lichtingen of overneming van vreemde troepen, besluiten te laten nemen (3). De nieuwe, tweede repartitie dd. 21 Februari 1672 bedroeg £ 7.651.895, voor — twee regimenten cavalerie . £ 378.498—11—511 twee regimenten dragonders . , 617.585— 4—91 £ 3.874.227— 2—101 veertien regimenten infanterie „ 2.878.143— 6—8 } equipage van 12 schepen van oorlog met 3840-matrozen en 960 soldaten, 12 schepen van oorlog met 2400 matrozen, 24 fregatten met 1920 matrozen en 480 soldaten; op elk oorlogsschip 27, op elk fregat 20 officieren „ 2.196.520 legerlasten „ 600.000 serviesgeld voor de werving van 1671 „ 200.000 serviesgeld voor deze werving „ 200.000 (1) Res. S. G. 29 Januari, 24, 28 Maart, Secr. Res. S. G. 29 Februari 1672. (2) Res. R. v. St. 8 Februari 1672. (3) Res. S. G. 18 , 28 , 29 Januari, 21 Februari, 22 Maart 1672. 263 een compagnie mineurs £ 16.180—11—7$ een compagnie grenadiers „ 15.198— 7—6 de magazijnen. „ 61.009—18 de ambassade naar Spanje „ 6.850 bijzondere traktementen „ 450 10 ingenieurs » 1.500 7 edellieden van het geschut „ 2.520. 100 kanonniers „ 14.000 tractementen voor twee chirurgijns-generaal. . . „ 8.200 een schoolmeester en een lijfpensioen „ 225 een procent ten laste van Drente „ 71.922—16 vier procent ten laste van de generaliteit. . . . „ 287.691— 4 £ 7.551.896. Hoewel de Staten-Generaal op spoed hadden aangedrongen, lieten de consenten langer dan een maand op zich wachten. Friesland maakte de meeste aanmerkingen. Overijssel beloofde haar aandeel zoo goed mogelijk te zullen betalen, waarvan echter weinig terecht kwam. De op 28 Maart voor vier heeremaanden aangenomen repartitie bevatte: . Cavalerie. Dragonders. Infanterie. ■ ■ ^ compag- compag- Totaal bedrag . nje Kanon- met inbegrip van Waarvan tot . . nle legerlasten, ser- equipage regi- compag- regi- compag- regi- compag- grena- niers. viesgeld, equipage, van de vloot. . _ . _ . .. mineurs. mam enzmenten. meen. menten. nieën. menten. meen. uumh. Gelderland 1 6 5 £ 403.666-15—5 Holland. ... 1 2 1 7 11 1 1 58 .„ 4.193.774— 2 £ 1.464.346.—18—4 Zeeland ' 1 9 . „ 660.491— 2—9 „ 366.086-18—4 Utrecht 4 1 9 „ 419.399—17—9 '. Friesland ^ 8 1 12 „ 838.724—17 „ '244.057—15- 6J Overijssel ' 12 „ 256.824— 7—4 Groningen ^ 13 6 „ 419.899—17—9 „ 122.028—17—91 Drente I 2 1 „ 71.922—16 '. Generaliteit. 1 „ 27&691— 4 : £ 7.551.895 £ 2.196.520. to 265 Alzoo waren een regiment cavalerie, een regiment dragonder* en elf regimenten infanterie onverdeeld, de overige regimenten op meer dan een gewest gerepartieerd (1). Even als vroeger wekte de repartieering. der uitgaven voor de vloot, uitsluitend over de zee-provinciën, misnoegen bij de land-provinciën; toch mocht zulks de eenige en de beste weg heeten om voor de vloot over de vereischte fondsen te beschikken. Zoodra nieuwe wervingen voor het Staatsche leger ruchtbaar werden, ontvingen de Staten-Generaal tal van aanbiedingen van vreemde heeren , terwijl zij met anderen in onderhandeling traden (2). Voor de nieuwe lichting, kwamen in aanmerking: een,regiment cavalerie en een regiment dragonders van Jacobus Kettler , hertog van Coerland, drie regimenten Zwitsers (3), drie regimenten van graaf Coenraad Christoffel vanKöniqsmark , een regiment van graaf Gustaaf van Wittgenstein , een regiment van Magnus Gabbiel , zoon van den Zweedschen rijkskanselier Magnüs de la Gabdie, en een regiment van den Brunswijkschen overste Melchiob van Brodden. Aangezien Gelderland, Utrecht, Overijssel en Groningen deze korpsen niet op hare repartitie verkozen te hebben, wezen de StatenGeneraal ze volgenderwijze toe — aan Holland het regiment Coerlandsche cavalerie, twee regimenten Zwitsers en een compagnie Zwitsersche vuurroers , drie regimenten van Königsmark , het regiment van Wittgenstein ; aan Zeeland het regiment van la Gabdie; aan Utrecht een compagnie Zwitsers te paard; aan Friesland een regiment Zwitsers; aan Friesland en Drente; het regiment Coerlandsche dragonders. Voorts nam Holland op zijn repartitie het regiment dragonders van Chbistiaan Brandt en droeg de werving van regimenten op aan Fbedeeik Fagnani en Louis Francois de Gbyspebbe; Gelderland aan Assuebus van den Boetzelaeb ; Utrecht aan hertog Albbecht van Saksen. Het aan Groningen toegewezen regiment kreeg de prins van Oranje tot chef. De eed voor de officieren van deze lichting werd gerekend te zijn afgelegd op 20 April. De Staten van Zeeland consenteerden onder voorbehoud dat in plaats van het regiment de la Gabdie het bedrag voor aanbouw van oorlogsschepen te hunnen last zou komen, omdat de niet-equipeerende provinciën steeds daarvoor ten achteren bleven; zh benoemden evenwel kapitein Jacob Winkelman tot kolonel (4). Holland en Utrecht achtten voormelde lichtingen nog Onvoldoende. De Staten van Holland besloten, in afwachting dat de bondgenooten zouden toestemmen in een verdere uitbreiding der militie, des noods aangevuld (1) Secr. Bes. s. g. 25 Februari, Bes. s. g. 17, 21, 28 Maart 1672. (2) Zie Aanteekening n° 38. (8) Zie Aanteekening n°. 39. (4) Bes. h. 18 AprU, 14 Mei, Bes. S. g. 15, 20 April, Bes. Zeel. 3 Juni 1672. g. P. b iii 163, Capitulaties „ommo te leveren ende van buyten in te brengen een Regiment te „Voet ende te Paerdt ofte wel een compagnie Euyteren ende Voetknechten respective"»- 266 met waardgelders, om 14000 soldatèn'op eigen kosten in dienst te nemen; zij gingen hiertoe over, omdat alle compagnieën mariniers, bovendien een groot aantal soldaten, zich op zee bevonden. Aangezien de Staten-Generaal de werving binnen 'slands bewilligden, werden voor dén marsch der aangeworvenen naar Holland patenten van de Generaliteit en van de bondgenooten vereischt. Voorloopig zou Holland 7000 man aannemen; De provincie stelde een kapitein of ritmeester met vier dienstjaren verkiesbaar tot majoor, een luitenant of vendrig met een gelijk aantal tot kapitein en ritmeester. Voorts benoemden zij vier kolonels: Dionisitjs Oriordan , Willem van Polentz, Frederik Backer en Godefroy van der Straeten , met bestemming van 28 compagnieën voor den dienst der mariniers (1). De begrooting van de nieuwe petitie dd. 28 April bedroeg £ 6.614.450—15, verdeeld als volgt — 18 regimenten te voet van 14 compagnieën ad 100 man. £ 3.700.470 24 schepen van oorlog, 24 branders, 6 fluitschepen tot transport van scheepsbehoeften en victualie, 6 galjooten om ankers te visschen en te dienen als adviesjachten i 1.319.208 voor onvoorziene uitgaven: ter zee en te land . . . . „ 1.200.000 het beloop van drie compagnieën te paard voor Suriname, volgens resolutie van 4 Februari minder aangenomen voor de 12 regimenten, waartoe de consenten van de provinciën strekten „ 68.854 45 paarden tot versterking der compagnie gardes te paard van Zeeland „ 10.950 een procent ten laste van Drente ......... 62.994—15 vier procent ten laste van de Generaliteit „ 251.119 £ 6.614.450—15. Dit bedrag werd volgenderwys gerepartieerd. (1) Res. H. 2, 8, 13, 16 April, 12, 11, 19, 27 Mei, Res. S. O. 8, 21 April 1672. De kolonel Polentz wierf zjjn regiment in Pruisen. 267 Infanterie — Totaal bedrag i 7T~ Voor de vloot. Suriname. ZvioS? ™ regi- compag- onvoorziene uitgaven , énz. menten. | nieën. Gelderland .... | 1 1 - — £ 353.558- 2-10 Holland | 10 ! £ 879.468—18—4 £ 34.427 „ 8,678.185-13— 4 Zeeland j 1 j | „ 219.867— 8—4 „ 34.427 „ 578.501—19— 5 Utrecht 15 — — „ 367.338- 5— 1 Friesland 2 ' 3 „ 146.578— 2—2» — „ 734.610—17- 8 Overijssel | 11 J — — „ 224.943—16- 6 Groningen .... 1 . 1 ) „ 73.289— 1—IJ — „ 367.338— 5-2 Drente 4 — — „ 62.994-15 Generaliteit. ... — — | „ 251.979 I £6.614.450-15. Van de achttien regimenten waren twee gerepartieerd op zes gewesten. In deze repartitie was begrepen de bijzondere werving van 14000 man door Holland. De Staten sloten een capitulatie met Frederik Casimir, zoon van den hertog van Coerland, tot levering van twee regimenten, voorloopig voor vier maanden, met een aanritsgeld van £ 20 per man, benevens anderhalve maand soldij voor transport; bewapening twee derde musketiers, een derde piekeniers; voorts met verschillende kolonels, zooals in Hoofdstuk IV wordt vermeld. De officieren dezer lichting konden zelf de wapenen voor hunne compagnieën koopen, mits volgens de order van 6 Februari 1599 de musketten geboord op tien, schietende twaalf kogels in het pond (1). Op 2 Juni hadden Zeeland, Friesland en Overijssel nog niet in de petitie van 28 April geconsenteerd. Overijssel was geenszins in staat verdere geldelijke verplichtingen op zich te nemen (2). Al ras beletten de komende gebeurtenissen een geregeld verloop van de drie wervingen. De Raad van State bood op 17 Juni aan de Staten-Generaal een staat, aangevende hoeveel compagnieën reeds in de gelederen stonden of wel binnen kort in dienst zouden komen; van de lichting van 28 April was daarbij geen sprake (8). (1) Res. R. v. St. 28 April, Res. S. G. 29 April, Res. H. 11, 12, 14, 19, 21, 30 Mei 1672. Alleen de kolonels Floris van Dam en De Thoüabs wierven binnen 'slands. (2) Res. S. G. 30 Mei ,2,7 Juni 1672. (8) „Advysen" R. v. St. aan S. G. dd. 17 Juni 1672. 268 STAAT VAN DE MILITIE TE PAARD EN TE VOET." (17 Juni). a . . . volgens den ordinaris staat van oorlog. b . . . „ „ extra-ordinaris staat van 25 September 1668. c . . . „ „ „ „ „ 7 Maart 1671. d . . . „ „ „ „ „ 4 Februari 1672. e . . . „ „ „ „ „ 28 Maart 1672. Compagnieën cavalerie. Gelderland, a 3 d 3 „ nogh niet aen genomen, daar onder „de kolonel". — 6 . . . Gelderland (a) en Overijssel (a) saHolland . . a 28 men 1 regiment. c 27 d 46 e 8 „tot nogh toe onbekent". e (dragonders) 10 — 119 ... 17 regimenten en 1 regiment dra¬ gonders. Zeeland . . a 1 d 6 ... 1 regiment. — 7 Utrecht . . a 6 c 3 d 3 e 4 „nogh niet aengenomen". — 16 ... 3 regimenten. Friesland. . a 7 c 4 d 9 e (dragonders) 8 — 28 ... 3 regimenten en 1 regiment dra¬ gonders. Overijssel . a 3 Groningen , a 4 d 4 „manqueert nogh een kolonel". — 8 ... 2 regimenten. Drente. . . a 1 c 2 d 1 e (dragonders) 2 „niet aengenomen. — 6 Te samen 193 compagnieën = 27 regimenten en 2 regimenten dragonders. 269 Sterkte 1 compagnie gardes Holland 150 ruitere. 172 compagnieën van 80 ruiters .... 18760 „ 20 „ „100 dragonders . 2000 „ 193 compagnieën 15910 ruiters. Compagnieën Infanterie. Gelderland, a 24 b 2 c 15 d 13 e 20 „tot nogh toe maer bekent 5". — 74 ... 5 regimenten. Holland . . a 205 Amsterdam 400 man b 13 c 74 d 70 e 109 „25 beëdigt, 28 Coningsmarck". — 471 ... 34 regimenten. Zeeland . . a 45 b 3 c 3 d 5 e 14 „4 bestelt uit matrozen". • — 70 ... 5 regimenten. Utrecht . . a 24 b 2 c 14 d 14 e 14 „Hertog van Saxen te werven". — 63 ... 5 regimenten. Friesland : a 59 b 4 c 12 d 16 e 14 „tot nogh toe geen bekent". — 105 ... 7 regimenten; Overijssel . a 13 b 1 c 12 „aengenomen 13 compagnien". d li „tot nogh toe maer eedt gedaen 8". e 12 „tot nogh toe geen bekent". — 49 ... 4 regimenten. 270 Groningen . a 26 b 2 c 10 „manqueren alle de regiments offi¬ cieren". d 9 „inanqueert nogh 1". e 18 „tot nogh tóe maer bekent 7". — 60 ... 4 regimenten. Drente . . . a 4 d 2 — 6 Te samen 903 compagnieën = 64 regimenten. Sterkte 1 compagnie van veldmaarschalk Wibtz (Holland). 200 man 1 compagnie-colonnelle van de gardes it. 120 „ 2 compagnieën-colonnelle mariniers it. 300 „ 1 compagnie te Emden it. 116 „ 1 compagnie gardes (Friesland). 200 „ 8 compagnieën te Emden it. 330 „ 1 compagnie gardes (Groningen). 150 „ 1 compagnie te Emden it. 110 „ 892 compagnieën van 100 man 89200 „ Amsterdam 400 „ 903 compagnieën 91125 man. cavalerie .... 15910 ruiters, infanterie .... 91125 man. 107035 hoofden (op papier). In bovenstaanden staat komen de compagnieën nog voor als gerepartieerd op de zeven provinciën en het landschap Drente, welke omstandigheid na de verovering van een groot deel des lands niet gehandhaafd kon bhjven. In overleg met den prins van Oranje maakte de Raad van State dd. 28 September een nieuwe repartitie over vier provinciën, Holland i Zeeland, Friesland en Groningen, die tot den laatsten December 1672 van kracht bleef. De gecommitteerden ter Staten-Generaal consenteerden „op het welbehagen van de heeren hare Principalen". Op den volgenden staat zijn, om voor later gedeeltelijke herhalingen te vermijden, de toenmalige verblijfplaatsen der troepen vermeld; daaruit blijkt ten overvloede hoedanig het regimentsverband ontwricht was (1). (1) Bes. S. G., Bes. H. en B. v. St. „advysen" dd. 28 September 1672. Deze drie opgaven verschillen in kleinigheden. In den tekst is die der „advysen" gevolgd. 274 i Compagnieën op de nieuwe ] repartitie. Oude Nieuwe ^ Regimenten. i _ , •opartitie. lichtingen. Hol- Zéo- Fries- | G>° | land. land. land. j mnë°~i Transport 232 20 5 7 Holland — / Louis de Taillefer-Moriac . „ — Franschen Daniël de Torsay 7 2 „ — I Maurice de Maurier „ — j "Willem Jozef van Gent 20 „ — Mariniers < geoe(,e johan van Weedf. van I Walenburg 18 Coenraad Christoffel graaf van KOnigsmark 28 „ Frederik Fabnani 8 „ Louis Francois de Grysperre ' „ buiten regimentsvcrband 1 ,, Floris van Dam 12 \ ., Frederik Backer 8 I i i „ godefroy van der straeten 8 .. Dionisius Oriordan 8 ., Willem van Polentz 1 „ Alexander Coi.ins d'Aheref. g 1 f „ Jan Urs de Byss o „ Maximiliaan Albertus Spindler 3 4 ,. Nicolaas Laurin 9 „ Johan van Stockheym 14 „ Jan Alerecht Jorman 14 „ Louis de Vasseur de Thouars 13 „ Mariniers 2<^ 1 Zeeland — Theodorus van Vrijbergen 12 „ Caspar dd Maureonault 12 „ — Simon Schotte 12 „ i Februari 1672. Ferdinand de Perponcher Sedlnitzky 1 9 „ — In Suriname * „ 28 Maart 1072. Jacob Winkelman < „ — Mariniers 9 „ — Franschen 6 ^JL Te transporteeron 3.50 100 5 I 1 I ... 275 Verblijfplaatsen (28 September). 2 Maastricht; 1 Hellevootsluis ; 1 Breda; 1 Sas van Gent; 2 Bergen op Zoom; 1 Delft; 1 Woudrichcm. 6 Goejanverwollo; 1 Abcoude; 1 Loevestein; 3 Gorinchem; 1 kwartier van Zün Hoogheid ;. 2 Woudrichem ; 1 Öeertruidenberg; 1 Nieuwpoort; 1 Weesp; 2 Heusden; (1 niet opgegeven). Woudrichem ; 4'/2 kwartier van Zün Hoogheid ; 3 Weesp; 2 Goejanverwollo ; l'/a Heusden; 1 Nieuwpoort; 1 Geertruidonberg; 1 Hinderdam; (3 niet opgegeven). ISeen namen opgegeven), Goejanverwelle; 1 Bergen op Zoom; 1 Woudrichem; 2 Breda;; 1 Uithoorn; 1 's-Hertogenbosch: (1 niet opgegeven). 1 Hulst; 2 Breda; 1 's-Hertogenbosch; 2 Heusden; 1 Gorinchem. s-Hortogenbosch. 11 Gorinchem ; 1 Loevestein. Uithoorn; 2 Gorinchem ; 1 's-Hertogenbosch ; 8 Heusden]; 1 Hulst; 1 Willemstad. Heusden; 2 Geertruidonberg; 1 Zevenhoven; 1 Glundert; 1 Borgen op Zoom: 1 's-Hertogenbosch- 1 Uit. hoorn. Heusden ; 2 Gorinchem; 2 Uithoorn. Uithoorn. Aardenburg; 2 Uithoorn; 1 Dordrecht; 1 Bergen op Zoom ;] 2 's-Hertogenbosch. 2 Hulst; 1 Geertruidonberg: 1 Bergen op Zoom ; (1 niet opgegeven). 2 Aardenburg; 1 Gorinchem; 1 Bergen op Zoom; 1 Sas van Gent; 2 's-Hertogenbosch. 2 Borgen op Zoom; 1 Sas van Gent; 1 Weesp; 1 Dordrecht: lj's-Hertogonbosch ; 1 Steenbergen; 1 Hulst; 10 u Gorinchem. u Schoonhoven ; 4 Uithoorn. 4 Groningen. 8 Gouda; 1 Maastricht; 1 Bergen op Zoom; 2 Woudrichem; 1 Gorinchem. 2 Muidcri; i Heusden; 1 Hellevootsluis; 1 Gorinchem; 3 Breda; 1 Goeree; 1 Sas van Gent; 1 buiten Am2 o. sterdam; 2 Geertruidenberg- 2 Woudrichem; 2 Loevestein; (1 niet opgegeven). aiuis, 1 Biervliet ; 1 Cadzant; 2 Vlissingen ; (6 niet opgegeven). 2 V °0o o', 1 Lief koushock; 1 Neuzen; 1 Aardenburg; 1 Vlissingen; 1 Hulst; 1 Oostburg; 1 Philippine • 2 p. «.Sluis; 1 Bergen op Zoom. "ilippine; 1 Aardenberg; 1 Liilo ; 3 Sluis; 1 Liofkonshoek ; 1 Bergen op Zoom; 1 Sas van Gent-(2 niet 1 V]. 0Pgegeven). ' ' iissingen ; 2 Bergen op Zoom; 1 Tholen ; 1 Muiden; 1 Sas van Gent; (4 niot opgegeven). 1 Moorspui; 2 Borgen op Zoom; 1 Yzendijke; 1 's-Hurtogenbosch , 1 Walcheren, 1 Tholen. 5 vlissingen ; (4 niet opgegeven). 3 Breda; 1 Vzendflke; 2 Heusden. 6 Goejanverwelle; 1 Abcoude; 1 Loevestein; 3 Gorinchem; 1 kwartier van Zün Hoogheid ;. 2 Woudrichem ; 1 Geertruidonberg; 1 Nieuwpoort; 1 Weesp; 2 Heusden; (1 niet opgegeven). Woudrichem; 4'/s kwartier van Zijn Hoogheid; 3 Weesp; 2 Goejanverwollo; li/a Heusden; 1 Nieuwpoort; 1 Geertruidonberg; 1 Hinderdam; (3 niet opgegeven). ISeen namen opgegeven), Goejanverwelle; 1 Bergen op Zoom; 1 Woudrichem; 2 Breda;; 1 Uithoorn; 1 's-Hertogenbosch: (1 niet opgegeven). 1 Hulst; 2 Breda; 1 's-Hertogonbosch; 2 Heusden; 1 Gorinchem. s-Hortogenbosch. 11 Gorinchem ; 1 Loevestein. Uithoorn; 2 Gorinchem ; 1 's-Hertogonbosch ; 8 Heusden]; 1 Hulst; 1 Willemstad. Heusden; 2 Geertruidonberg; 1 Zevenhoven; 1 Glundert; 1 Borgen op Zoom: 1 's-Hertogenbosch- 1 Uit. hoorn. Heusden ; 2 Gorinchem; 2 Uithoorn. Uithoorn. Aardenburg; 2 Uithoorn; 1 Dordrecht; 1 Bergen op Zoom ;] 2 's-Hertogenbosch. 2 Hulst; 1 Geertruidenberg: 1 Borgen op Zoom ; (1 niet opgegeven). 2 Aardenburg; 1 Gorinchem; 1 Bergen op Zoom; 1 Sas van Gent; 2 's-Hertogenbosch. 2 Bergen op Zoom; 1 Sas van Gont; 1 Weesp; 1 Dordrecht: lj 's-Hertogonbosch ; 1 Steenbergen; 1 Hulst; 10 u Gorinchem. u Schoonhoven ; 4 Uithoorn. 4 Groningen. 8 Gouda; 1 Maastricht; 1 Bergen op Zoom; 2 Woudrichem; 1 Gorinchem. 2 Muiden; 4 Heusden; 1 Hellevoetsluis; 1 Gorinchem; 3 Breda; 1 Goeree; 1 Sas van Gent; 1 buiten Am- 276 277 Compagnieën op de nieuwe Oude Nieuwo { repartitie. Regimenten. -j—— repartitie. lichtingen. I Hol- I Zee- Fries- Gro- land. j land. j land. j ning''11- Transport.... 350 100 5 1 Utrecht — Frederik van Nassau Zuylenstein 11 1 ,. — Louis de Aquila 10 „ 7 Maart 1071. Jacob van Goltstein 11 1 r 4 Februari 1G72. Paul de la Baye 7 Friesland — Johan Coendeks , garde 1 „ — Hans Willem van Aylua 14 „ — georoe wolfganö van sciiwaktsenburg. . 15 „ — prins Hendrik Casimir 13 „ — Gerrit van Amama 13 7 Maart 1071. Diederik Stecke 16 „ 4 Februari 1072. Watzo van Burmania 18 I Overijssel — Christoffer van Voorst 11 „ 7 Maart 1071. Unico Ripperda tot Hengelo 13 Groningen — Rempt ten Ham, garde 1 : „ — Andolf Clant * „ — Wigbolt Broersema 14 ^ 7 Maart 1071. 9 1 „ 4 Februari 1072. . 8 „ 28 Maart 1672. Prins van Oranje 12 502 101 107 53 Twee compagnieën dubbel genomen... 2 Niet vermeld 13 4 .517 101 107 7S1 compagnieën. Verblüfplaatson (27 September). 8 Maastricht; 2 Willemstad ; 2 's-Hertogenbosch. 6 Muiden; 1 Gorinchem; 1 Maastricht; 1 Emden; 1 Abcoude. 6 Gorinchem ; 1 's-Hertogenbosch ; (1 niot opgegeven). 1 Weesp; 1 Breda; 2 's-Hortogenbosch; 1 Maastricht; (2 niet opgegeven). '1 Friesland doch 1 's-Hortogenbosch. „ „ 1 Maastricht. ft „ 2 Breda. „ 2 Maastricht; 1 Breda. Rotterdam; 1 Amsterdam; 1 Leiden; 1 Maastricht; (5 niet opgegeven). '» Friesland. 278 Uitgevallen infanterie. Regimenten. Compagnieën. | , Gelderland — Otto graaf van Limburg en Bronkhokst. .. 3 „ — Hendrik graaf van Solms 3, waarvan 1 Gorinchem, 1 Mul don. „ 4 Februari 1672. Dirk van Haeften van Verwolde 15 , waarvan 1 Meurs. „ 28 Maart 1672. Assuerus van den Boetzelaer, heer van 4 Leeuwen Holland — Paulos "Wirtz 1 „ — John Kirkpatrik 1 „ — Adriaan Cuyck van Meteren 2, waarvan 1 Muidon. „ — Walter Scott 2 „ — Louis Erskine 1 Gouda. „ — Ferdinard Cary 1 Maastricht. „ — graaf Willem Adriaan van Hornes 2; 1 Delft; 1 Gorinchem. „ — Johan van Ingen Nulant 4 , waarvan 3 Muiden. „ — Johan van Santen 4, waarvan 1 Schiedam ; 1 sterdam. „ — Thomas van Cassiopijn 3, 1 's-Hertogonbosch; 1 Sch0"11 hoven; 1 Geertruidonberg„ 7 Maart 1671. Joseph Bampfield 3, waarvan 1 Delft. „ „ Moïse Pain et Vin 9, waarvan 1 Schoonhoven! J Maastricht; 1 ondergestos" N „ „ Willem van Brembt in 't Ven 1, Bergen op Zoom. „ „ Frederik Hendrik van Backum tut Ham.. 3, waarvan 1 's-HertogoIlboSc'1, 1 Philippino. , ., „ Frans Willem van Nulandt 10, waarvan 2 Bodegraven; 1 j Maastricht. „ „ Louis Francois de Geysperre 2 1 Gf'Ja „ 4 Februari 1672. Hertog Bernard van Sleeswn'k-Holstein... 4, waarvan 1 Rotterdam , i " p ningen. .J „ „ Johan van der Laan 0; 2 Muiden; 3 Maastricht; i sterdam. _ , „ „ Caspar Richard Hundebeck 7, waarvan 1 Bodegraven; Maastricht; 1 ondergesto* „ „ John Scott 7. waarvan 2 's-Hertogonbos ^ 2 Gorinchem, 1 Schoonl'0^, „ „ Ico Gekard Frentz 5 , waarvan 2 's-Hertogenbos 1 Maastricht; 1 Schiedam „ — Willem Jozee van Gent 2 ; 1 Weesp , 1 Loevestein. „ Frederik Fagnani 7, waarvan 1 Gorinchem, 1 truidenberg; 1 's-Hortog bosch ; 1 Breda. t« „ Louis Francois de Gryspekee 8, waarvan 2 Geertruiden» j 1 Gorinchem ; 1 Bodegraf ( Te transportceren.... 120 Uitgevallen infanterie. Regimenten. Compagnieën. Transport.... 120 Holland Florls van Dam 2 Gorinchem. Frederik Backer 4; 1 's-Hortogenbosch ; 2 Goejan¬ verwelle; 1 Heusden. » Godefroy van dek Straeten 6 , waarvan 1 Breda; 2 Woudri¬ chem ; 1 Amsterdam. » Dionisius Oriordan 10 , waarvan 1 Heusden , 1 Am¬ sterdam , 1 Geertruidenberg; 1 Rotterdam ; 1 Gorinchem. » Alexander Colins d'Ahekee 7, waarvan 1 Dordrecht; 1 Breda; 1 's-Hertogonbosch. Jan Urs de Byss 9, waarvan 2 's-Hertogenbosch; 2 Philippine; 2 Geertruidenborg; 1 Gorinchem; 1 Dordrecht, n Maximiliaan Albertus Spindler 7 » Nicolaas Laurin 6, waarvan 2 Gorinchem ; 1 Hin¬ derdam ; 1 Muiden ; 2 Bergen op Zoom. » Louis de Vasseur de Thouars 1 Gouda. » Mariniers 8 beland Caspak de Mauregnault 1 " Jacob Winkelman 4, waarvan 1 Lillo. keent Frederik van Nassau-Zuylenstein 2, waarvan 1 Muidon. " Louis de Ac;uiLA 2 ; 1 Muidon , 1 Weesp. » Jacob van Goltstein 3 " Paul de la Baye e, waarvan 2 Muiden. VerÜssol Christoffek van Voorst 5 , waarvan 1 Muiden. » Unico Ripperda tot Hengelo 1 * Martin de Manger 7 Totaal.... 811. 279 280 Cavalerie. Aantal compagnieën 138 Hertog van Coerland 0 Dragonders 20 Gardes op Holland on op Zeeland dubbel gerekend . 2 Totaal aantal compagnieën .... 166 Compagnieën op dc nieuwe Oude Nieuwe repartitie. » Regimenten. 7= -- repartitie. lichtingen. Hol- Zee- Fries- I Gro- land. land. land. j ningcn- Gelderland — Simon van Haeksolte 0' en Overijssel Holland — Ludolf van Steenhuysen 5 pi — Maurits Lodewijk van Nassau-La Leck... 6 n — graaf George Frederik van Waldeck 0 n — Jacob van Wassenaer-Obdam 5 1 11 7 Maart 1671. Zeger van Rechteren-Almelo 6 „ buiten regimcntsvorband 3 2 „ „ graaf Otto van der Lippe t; „ 4 Februari 1672. Armand de Caumont, markies van Mon- pouillan1 (3 » ,, graaf Gustaae van Wittgenstein 4 ,1 „ graaf Adriaan Gustaaf van Flodroff .... 0 „ „ Josef van Catzler 5 1 L|i n „ Ernst van Stolzenberg 4 \ 1 „ „ Alexander van Welle g „ „ Prins vak Obanje 6 n 28 Maart 1672. Peins van Oranje, dragonders 2 \ i ■ ., Hertog van Coerland, dragonders 8 „ Hertog van Coerland g ti „ Christiaan Brandt, dragonders 10 Zeeland 4 Februari 1672. Pieter Jan de Huybert van Rengerskerke (ritmeester) 4 Utrecht — Godart van Reede Ginckel a ti 7 Maart 1671. Frederik Hendrik van den Boetzelaer 4 » 4 Februari 1672. buiten regimentsverband 2 Friesland — Ernst Willem van Haren 5 „ 7 Maart 1071. Ignatius van Kingma g „ 4 Februari 1672. Johan George van Schartzenberg 10 Te transporteeren 118 6 23 2 * 281 Holland heeft 114 compagnieën, bijgevoegd 10 van Zeeland . . 124 vtt^ot* " m " afgetrokken 10 voor Holland ... 8 jjiiesiana „ 21 „ bugevoegd 2 van Holland ... 23 Groningen „ 9 „ bijgevoegd 2 van Holland . . . . n Totaal als voren .... I6(i. Verblijfplaatsen (voor zoover opgegeven). 3 's-Gravenhage ; 1 Heusden. daaronder 1 compagnie van hot regiment Suutelande on 2 compagnieën van het regiment Ossory). 1 Bevorwuk ; 1 Breda ; 1 Texel; 1 's-Gravenhage. 1 Kampen ; 4 Nijmegen. 1 Heusden; 1 Geertruidenberg. 2 Walcheren; 4 Cadzand. 1 %mond op den Hoef; 1 'sGravenzandc; 1 Z{jpe; 2 's-Gravenhage; 1 Brielle. ween namen opgegeven). 2 Walcheren; 1 Zwolle. pBlCB Adulf van Gloudt, sergeant-majoor, en August Frederik van Brunswijk-Luneburg). Maastricht; 2 Grave; 1 Dokkum; 1 Coevorden. (t'u | ^ j ningen. Transport.... 118 6 23 2 Groningen — prins George Frederik van Nassau 6 4 Februari 1672. Hako Casper vak Inn- en Knyphausen (rit- meester) 8 Holland — Adam van dek Duyn van 'a-Gravomoer, garde 2 — prins Johan Maurits van Nassau 1 prins Frederik van Nassau 1 " n — GlJSBERT ruysch 1 _ Frederik Magnus van Salm , Wild-en Rijngraaf ' 1 Zeeland. — Hendrik van Nassau-Ouwerkerk, garde.. I 2 Totaal.... j 124 8 28 11 166 compagnieën. Uitgevallen Cavalerie. Regimenten. Compagnieën. Holland I Boudewltn vah Soutelande 5 Daniël d'Ossory *. waarvan 1 hersteld. graaf Gustaae van Wittgenstein 2 Filips van Emmenhuysen van Eppe. 7 Zeeland Utrecht Frederik Hendrik van den Boetzelaer 2 Totaal.... 22. Eenige provinciën bevorderden de vrijwillige werving: Holland trachtte „patriotten te animeren om op hare Beurs volck te werven", Zeeland stond aan eenige heeren, burgers en ingezetenen toe om op eigen kosten een compagnie vrijwilligers te Bergen-op-Zoom te onderhouden (1). Gemeenlijk moesten de wervingen buitenlands geschieden en mochten slechts bij uitzondering onderdanen van de Republiek worden aangenomen (2). Onder de aangeworvenen bevonden zic,h veel deserteurs; in Mei kregen Spaansche officieren vergunning om te Breda de Spaansche (1) Res. H. 2 AprU, Res. Zeel. 22 Juli 1672. (2) Zie Aanteeiening N° 40. 283 en Italiaansche uit de gelederen weg te voeren. Dergelijke maatregel was ook voor de Republiek gewenscht, „aengesien verscheyde aengeno„men soldaten uyt het voorschreve guarnisoen van Breda mede wech „geloopen waren ende sich in de Spaensche Nederlanden onthielden". Hoewel zich stemmen lieten hooren om „op het exempel' van nabuyrige „Coningen ende Princen" een algemeen pardon voor deserteurs uit te vaardigen, bepaalde men er zich toe om indiensttreding by vreemde mogendheden te verbieden. Zeer terecht was aan de soldaten in Staats Vlaanderen „tot voorcominge van desertie" serviesgeld toegekend (1). Sinds het begin van het jaar meldden zich dagelijks Fransche deserteurs aan te Maastricht, Breda, Grave, Ravestein, Sluis en elders; te bedenkelijker omdat deze garnizoenen door desertie van het eigen volk zeer verzwakten. Te Grave klom het aantal Franschen tot 85 procent van de geheele bezetting. Uit Ravestein vertrokken de meeste Franschen na een kort of lang verblijf zonder paspoort. Pas in 't laatst van Mei vonden Hunne Hoog Mogenden goed om de aanwerving van Franschen te verbieden, van Britten en Hoogduitschers aan te moedigen. Men begon in te zien, dat de Franschen hoofdzakelijk als spionnen en verraders optraden, en ontdekte, dat koning Lodewijk in de voornaamste plaatsen bezoldigde personen voor dat doel onderhield. De Nederlandsche gezant G. A. vak Reede-Amerongen rapporteerde dat de Franschman Mons. de Geran te Berlijn vertoonde „seer pertinente afteeckeningen vande situatie „vande seven provintien, met de geassocieerde Lantschappen, hare Ste„den, Forten, Rivieren, Canalen, Griften, Dammen en Sluysen, met „hare diepten, en ondiepten, die heel accuraat met de penne waren af„getrocken, ende naer het oordeel vande geene diese gesien hebben, „met een singuliere opmerekinge van verscheyde Ingeniers moesten sfjn „gemaeckt". V/onderiyk genoeg verleenden Hunne Hoog Mogenden in deze dagen van spanning nog verlof aan officieren naar Frankrflk, o. a. aan den commissaris-generaal Montbas, den kapitein Charles de Taillefer, heer van la Sauvetat, van het garnizoen Emmerik. De van verlof achterblijvende officieren kregen ontslag, o. a. de luitenant-kolonel Elib de Gentillot en de ritmeester Louis d'Estrades, zoon van den voormaligen Franschen gezant. De kapitein Pierre de Geroux de la Ferrière werd gecasseerd, omdat hij zonder verlof Wesel had verlaten, zyn compagnie in verwaarloosden staat achterlatende. Onder de Britsche deserteurs behoorde de kolonel John Scott van de werving van 4 Februari. De gezant Johan Boreel had nog al de werving van Britten byzonder aanbevolen. Door ondervinding wijzer geworden, bepaalden Hunne Hoog Mogenden op 3 Juni, dat alle officieren, geboren onderdanen (1) Bes. s. g. 19, 20 Februari, 16, 18, 28 Maart, 13 April, 13, 17 Mei, Bes. h. 21 Mei> g. P. B. III 42 dd. 19 Maart 1672. 284 van, Groot-Brittannië en Frankrijk een naderen eed moesten afleggen voor zoo verre zulks niet reeds geschied was (1). EL Burgerwapening. In December 1671 kwam bij de Staten-Generaal een voorstel in van Overijssel om eenige compagnieën samen te stellen uit landzaten, tegen halve toelage zoolang zy niet voor den dienst werden opgeroepen; voorts „tweehondert Boerenvoerders te discipieren om de Boeren in de wapenen „te exerceren, ende in elck richterampt ende schultampt den opper„commandeur, waerover de provinciale commandeur oppergesagh soude „hebben". Een paar maanden later verbeterde de provincie haar voorstel door oproeping ten platte lande en buiten de versterkte steden van den derden man, tusschen de 21 en 50 jaren, tot compagnieën van 50 koppen. De Staten-Generaal drongen bij de provinciën in de allereerste plaats aan op goede zorg voor de duurzame versterkingen en de bezettingen „zonder „dewelcke inutil de ingesetenen te platte lande in de wapenen te brengen". De Staten-Generaal gingen intusschen over tot opschrijving ten platte lande onder hun ressort van alle mannen boven den zestienjarigen leeftijd, ten einde daaruit den tienden man „cloecke ende robuste personen niet „jonger dan 20, niet ouder dan 55" te kiezen om in de naaste garnizoenen in den wapenhandel te worden geoefend, tegen gelyke soldy als bij de militie. Volgens bovenstaande beginselen viel geen algemeene maatregel uit te vaardigen en moest men de burgerwapening aan elke provincie in 't bijzonder overlaten. Wel betoogden de Staten-Generaal de hooge noodzakelijkheid om 10000 waardgelders onder de wapenen te brengen, waartoe de bondgenooten, met uitzondering van Zeeland, in den loop der maanden April en Mei consenteerden (2). De talrykste contingenten waardgelders, burgers uit de steden en huisluiden van het platte land, werden door Holland geleverd. Hunne Edel Groot Mogenden gaven den voorrang aan de compagnieën der militie; de burgers zouden den tweeden, de waardgelders den derden rang bekleeden. Bij de stedelyke magistraten drongen zij er op aan om de compagnieën schuttere en burgers in den wapenhandel te oefenen en geschikt te maken tot bezetting en bewaring van de grenzen der provincie. De in compagnieën en regimenten in te deelen huisluiden waren meer by'zonder bestemd voor de kustverdediging of voor diensten buiten de provincie. Het voor Holland bepaalde aantal waardgelders bedroeg 5880. De provincie gelastte aan de steden de volgende aantallen waardgelders, burgers of schutters onder de wapenen te brengen. (1) Secr. Ees. S. G. 25 Januari, 8 Februari, 18, 25, 26 April, 5, 16, 27 Mei, 8 Juni, 2 Juli, Res. S. G. 4 Maart, 80 Juni, Res. R. v. St. 1, 20 April, Res. H. 2 Maart, 18 Mei, 2 Juni 1672. (2) Res. S. G. 18 December 1671, 4, 11, 28, 30 Maart, 2, 8, 12 April, 10, 18, 18, 80 Mei, Secr. Res. S. G. 26 Februari, 11, 28 Maart, Res. R. v, St. 26 Maart, Res. H. 4, 5 Maart 1672. 285 Waardgelders. Burgers of Aantal compagnieën X sterkte. schutters. Dordrecht 2 X150, 2 X 100 = 500 600 Haarlem 1X150, 2X100= 500 500 Delft IX 175, 1 X 150 = 325 300 Leiden 2X150,2X100 = 500 500 Amsterdam. . . . 6X150, 1 X 100=1000 1000 Gouda IX175, 1 X 150 = 325 200 Rotterdam .... 2X150, 2X100 = 500 400 Gorinchem .... 1X150, 1X100= 250 250 Schiedam, Schoonhoven, Brielle 1X150, 1X100= 250 Schiedam 100 Woerden, Oudewater, Weesp, Naarden . 2 X175, = 850 Schoonhoven . 75 's-Gravenhage . . . 1X150, 1X100 = 250 800 Zuiderkwartier ... 35 compagnieën = 4750 Alkmaar 1XHV, 1X100 = 217 800 Hoorn •, • • 1X H8, 1X100= 218 800 Enkhuysen .1X116,1X100= 215 300 Edam, Monnikendam . . . .1X115,1X100= 215 200 Medemblik, Purmerend . . . 1X115, 1X100= 215 100 Noorderkwartier ... 10 compagnieën = 1080 5830. — 5825. Brielle viel als frontierplaats buiten elke verplichting. De magistraten van Vlaardingen, Geertruidenberg en de Niervaart (Willemstad) richtten onverplicht een compagnie waardgelders op. De helft der burgers of schutters moesten zich gereed houden voor diensten buiten hun woonplaats, tegen vergoeding van tien stuivers daags. In Juli werden de naar Heusden gezonden burgers van Dordrecht en Gouda vervangen door 150 vrijwilligers, die laatstgenoemde stad had aangenomen. Met „het beleid en bestier" van burgers, schutters en huisluiden werden belast — in het Zuiderkwartier Johan Hallingh, burgemeester van Dordrecht, Johan Meerman, burgemeester van Leiden, Cornelis Geelvink, heer van Castricum, raad en oud schepen van Amsterdam ; in het Noorderkwartier de burgemeesters van Alkmaar, Enkhuysen en Edam. De Staten-Generaal spoorden de bondgenooten aan om het goede voorbeeld van Holland na te volgen (1). De burger- en de schutter-compagnieën hebben uit een militair oogpunt alleen nut gesticht door het vrijmaken der militie voor den dienst te velde. Een vrij groot aantal compagnieën werden ter bezetting naar andere (1) Res. H. 5 Maart, 2, 7, 8, 18, 16 April, 19 Mei, 6 Juli, Res. S. G. 8 April, G. P. B. iii 78 dd. 16 April 1672 (Rangregeling tusschen de Militie en de Burgers). §86 plaatsen gezonden. Slechts enkele onderdeelen hebben zich mannelijk tegenover den vijand gedragen; andere gaven blijken van lafhartigheid. Toch oordeele men te dien opzichte niet al te streng. De opleiding in den schutterlijken dieast leidde tot uiterlijk vertoon bij feestelijke gelegenheden, maar schoot alleszins te kort om zich met den vijand te meten. De dagen van „Alcmaria victrix" behoorden voor goed tot de geschiedenis. ' De huisluiden van het Noorderkwartier waren reeds in Mei ter sterkte van 17080 man ingedeeld in 23 regimenten met 164 compagnieën. Het Zuiderkwartier formeerde 28 regimenten met 248 compagnieën, welker sterkte niet is opgegeven. Vele huisluiden trachtten zich .aan hunne verplichtingen te onttrekken. Zoo konden, wegens het ontvluchten der huisluiden omtrent Gorinchem, twee hunner kapiteins in Juli niet naar Geertruidenberg afmarcheeren, omdat ze geen tien man bijeen vermochten te krijgen (1). Hoewel de Nederlandsche burgers reeds langer dan vijf-en-twintig jaren den wapenhandel ontwend waren, maakten toch vele afdeelingen huisluiden zich verdienstelijk door pionier-arbeid, vooral als men, de ontberingen en het karige loon in aanmerking neemt. Wanneer echter de spade of kruiwagen met musket of piek moesten verwisseld worden, liep 't meestal mis. De Staten-Generaal besloten in de districten der Generaliteit den tienden man onder de wapenen te brengen, in de Meierij van 's-Hertogenbosch liefst „alle bequame manspersoonen". Dit ging met groote moeite gepaard. Daarentegen bleek de op 30 Mei beëedigde burgerij van 's-Hertogenbosch te bestaan uit ongeveer 1100 „seer goede en ongemene manschap." Hunne Hoog Mogenden gaven Gelderland, Friesland, Overijssel en Groningen in overweging den tienden man te pressen en bij de verzwakte compagnieën der militie in te deelen (2). De Rijngraaf, gouverneur van Maastricht, ontving machtiging om, zoo hy zulks dienstig en nuttig oordeelde, de burgerij aldaar onder de wapenen te roepen; hy en de gedeputeerden konden 2000 man, buiten de stad wonende, voor drie maanden, zonder aanritsgeld, in dienst nemen. Betreffende Maastricht bleek 't dat „een groote quantiteyt Bor„gers" naar elders waren vertrokken en „de kleyne borgerye" meest in militairen dienst was gegaan; de overblijvenden, Lulksche of Brabantsche onderdanen, werden aangewezen „op het decken der vallende bomben „te letten en lessen van brant te passen". De wapening van de 2000 (1) Res. H. 28 Juni, 8 Juli, Res. Gec. Raden Koorder Kw. 10 Mei 1672. (2) Secr. Res. S. G. 25 April, 3 Mei, 2 Juni 1672. Kicolaas van Solinsen , Raad in de vroedschap der Stad Utrecht, gaf in 't licht een „Project om Vgftich Dusent Man en meer in Wapenen te brengon, ende te onderhouden sonder eenige lasten vande Generaliteyt" (Pamfletten 9894 en 10030). 28? man mislukte door geldgebrek en gemis aan medewerking door de burgerij (1). De samenstelling eener compagnie van 150 HoHandsche waardgelders en het bedrag der soldijen waren als volgt — 1 kapitein £ 70 1 vaandrig „ 32 2 sergeanten „ 36 3 korporaals » 86 2 tamboers » 24 1 schrijver » 12 4 piekeniers ad £ 11 » 42 piekeniers „„101" 8 musketiers „ „ 11 J 84 musketiers „ „ 10 ' 2 jongens » 16 150 man, ten 32 dagen £ 1618; bij compagnieën met een andere sterkte naar evenredigheid; later werd bij compagnieën van 150 man of meer een derde sergeant ingedeeld. Het aanrits- of werfgeld bedroeg aanvankelijk £ 1—10, doch moest weldra worden verhoogd tot een dukaton, £ 3—3. De soldij ging in bij de compagnieën boven de 100 man, zoodra 60-, bij de compagnieën van mindere sterkte, zoodra 40 manschappen bijeen waren. De mus-, ketten moesten zijn als bij het leger; waren ze niet verkrijgbaar, dan musketten, vuurroers of snaphanen van het kaliber, schietende 13 of 14 kogels in het pond. De waardgelders mochten zich ook als matrozen laten aannemen (2). De Staten-Generaal schreven voor, dat de waardgelders niet op de frontieren van den Staat mochten geworven worden, aldaar evenmin loopplaatsen houden. In Mei hadden nog niet alle provinciën zich omtrent de aanneming van waardgelders uitgelaten; behalve Holland, maakten de provinciale resolutiën weinig of geen melding omtrent deze aangelegenheid. Zeeland consenteerde wel „doch alsoo nae de jegenwoor„dige constitutie van haere Provintie en Steden, de voorsz. aenneminge „alhier met geen dienst ofte vrucht soude konnen werden gedaen: soo „sal bij haer Ed. Mog. werden overleght, in wat voegen "*het equivalent „van dien, ten dienste van den Lande, binnen dese Provintie soude „konnen werden gepraesteert". De Staten van Friesland riepen in Mei 3000 vrijwilligers op, die in 30 compagnieën werden ingedeeld. Voorts in Juni het zoogenaamde uitschot, bevattende één weerbaar man van élke drie huisgezinnen, eveneens 'samengevoegd tot compagnieën van (1) Secr. Bes. S. G. 8, 29 April, 2, 6 Mei 1672. (2) Bes. H. 13, 16 April, 11 Mei 1672. 28§ 100 man; zij werden op 30 Augustus gelicentieerd. Vermoedelijk uit de vrijwilligers, formeerde men acht compagnieën waardgelders, den 8sten Juni tot één compagnie gereduceerd en in December gelicentieerd. De Staten van Groningen consenteerden in de aanneming van waardgelders. Bij besluit dd. 14 Juni van gecommitteerden werden officieren aangesteld voor vier compagnieën ad 100 man, met bepaling dat „de voorschr. „comp. werden gelegt buiten de stad, en in deselve niet angenomen „werden personen als. die buiten de stad hunne woningen hebben", 't Is niet onmogelijk dat hiermede de vier vrijwillige compagnieën burgers worden bedoeld, die later aan de verdediging der stad deelnamen. In Gelderland, Overijssel en Drente zyn meest waarschynlijk geen compagnieën waardgelders opgericht (1). De Staten van Holland belastten kolonel Johan van Bevebkn, luitenant-kolonel Jean Pierbe d'Armoisé en sergeant-majoor Jean de la Gbandmaison met de oefeningen van waardgelders en burgers te 's-Gravenhage. De kolonel trad echter, weldra als commandeur te Amsterdam op (2). III. Algemeene bevelvoering. Be prins van Oranje wordt kapiteingeneraal gedurende den aanstaanden veldtocht. Ook gedurende den oorlog bleven het oppergezag en het opperbevel over de krijgsmacht by Hunne Hoog Mogenden berusten. Gezien echter de onmogelijkheid om de operaüën uit de verte te leiden, vaardigden zy gedeputeerden of gevolmachtigden af naar het leger te veMe, die volgens hunne instructie veelal zelfstandig optraden. In de dagen der prinsen Maubits en Fbedebik Hendbik was hun macht beperkt; maar na 1650 bevatten hunne commissiën bepalingen, die hun,als voorheen den kapitein-generaal, volmacht gaven om aangaande bet gebruik der militie, na ingewonnen advies van aangewezen hooge officieren, te besluiten en uit te voeren, wat zy te meesten dienste van den Staat en meeste afbreuk van den vyand nuttig achtten. Middelerwyl lieten zij niet na om in gevallen, waarvoor zy geen verantwoordehjkheid durfden aanvaarden, een beslissing van Hunne Hoog Mogenden uit te lokken; ook hadden zij angstvallig te waken om hunne bevoegdheden niet op het grondgebied van andere provinciën dan waar het veldleger zich bevond te ov*erschryden (3). Hunne Hoog Mogenden schikten zich op hun beurt naar de inzichten van de souvereine bondgenooten, van Holland in de eerste plaats. De geest van Johan de Witt viel dan ook (1) Bes. S. G. 22 , 25 April, Secr, Bes. S. G. 6 Mei, Bos. Zoel. 30 April, Bes. Friesl. 30 Maart, 25 Mei, 8 Juni, 17 Juli, 80 Augustus, 18 December, Bes. Gron. 27 Maart 14 Juni 1672. (2) Bes. h. 7, 9, 19 Juni 1672. (8) Res. S. G. 11 Mei 1671. 28Ö ia alle belangrijke zaken te - herkennen. De opperbevelhebber van het leger te velde had, trots zijn titel, eenvoudig de bevelen van gedepu-' teerden en gevolmachtigden na te komen. Dezen luisterdén naar zijn stem, maar behoefden zijn oordeel niet te volgen. Een officier, hoe hoog of laag ook geplaatst, durfde alleen in den uitersten nood een zelfstandig besluit nemen. De legerinrichting bracht mede, dat, wanneer een troepenverzameling plaats vond, de aanwijzing van de korpsen voorafging aan de keuze der in te deelen hoofdofficieren, omdat, afgezien van de nieuwe korpsen, het regimentsverband zelden kon behouden blijven, de hoofdofficieren bovendien bevoegd waren om verblijf ook buiten de garnizoenen van hunne troepen te houden, zoodat zij onmogelijk omtrent de waarde hunner ondergeschikten konden oordeelen. Gelijkvormige opleiding en oefening ontbraken trouwens bij elk wapen: 't ging alles volgens aloude gebruiken. Geheel anders waren de verhoudingen bij het door een enkelen wil beheerschte Fransche leger. Al ware Lodewijk XIV zelf geen eerste rangs veldheer, wekte toch zh'n tegenwoordigheid alom geestdrift. Zijne generaals behoorden tot de voornaamste veldheeren van den tijd. Geen opdracht kwam tot uitvoering zonder degelijke voorbereiding, in tegenstelling bij de Republiek, waar men steeds in strategische en tactische plannen te kort schoot. Bij de Franschen werden alle bevelen stipt met bekwamen spoed uitgevoerd, terwijl — dank zij den bekwamen minister van oorlog Louvois — bij de hoofd wapens eenheid in bewapening, uitrusting en oefening bestond. Bij het Staatsche leger kwam pas verbetering in den toestand na de aanstelling van een kapitein-generaal. Alle provinciën, behalve Holland, waren 't eens geworden omtrent de wederinvoering van genoemde waardigheid. Dientengevolge ontwierpen de Staten-Generaal en de Raad van State een instructie „voor den geenen die bij haer Ho. Mo. hiernamaels „tot capiteyn ende admirael generael over de Militie van desen Staet te „Lande ende te Water geeligeert ende aengestelt soude mogen werden". Zeeland gaf den raad „in alle gevalle in dese niets doende als met voor„gaende communicatie ende overlech van den Heere prince van Orange". Gelderland ging voor met het voorstel om Zijn Hoogheid te benoemen. Hunne Hoog Mogenden oordeelden, dat thans, overeenkomstig de acte van harmonie van 81 Mei 1670, een kapitein-generaal moest worden gekozen. Op B Januari 1672 kwamen hunne gecommitteerden met die van den Raad van State gereed met een ontwerp-instructie, bevattende als „voorname ingrediënten" — a. de kapitein-generaal, tevens admiraal-generaal, zal geen stadhouder mogen zijn of gouverneur van een of andere provincie, geen rechten doen gelden op het begeven van ambten en bedieningen, behalve die vacant raken te velde of tot gouverneur en commandeur van de door hem veroverde plaatsen; 19 290 b. de kapitein-generaal zal tot nadere opzegging het algemeen bevel over de militie en de legers van den Staat uitoefenen, onder inachtneming der vastgestelde regelen betrekkelijk de patenten volgens Res. G. V. dd. 16 Juni 1651; c. de kapitein-generaal zal geen pensioen mogen trekken van of in dienst verbonden zijn aan vreemde potentaten, waaronder niet te verstaan het aannemen van ridderorden; d. by zal zich niet hebben te bemoeien met zaken betreffende religie, politie, justitie of financiën, evenmin met zaken betreffende de Unie en mogelijke geschillen tusschen of in de provinciën; e. hij zal zich geen der provinciën toekomend gezag of autoriteit aanmatigen ; f. hij zal de met en door gedeputeerden en gevolmachtigden te velde genomen besluiten ten uitvoer brengen; g. h\j heeft by de vergadering van gedeputeerden en gevolmachtigden te velde een beslissende stem. Zes provinciën keurden de ontworpen instructie goed en verklaarden zich voor de benoeming van den prins van Oranje. Holland bleef aanvankeiyk tegenstreven. De door Johan de Witt opgemaakte instructie en formulieren van commissie bevatten zulke beperkende bepalingen. dat de-Jiooge waardigheden een alleszins ondergeschikte beteekenis verkregen. Toen Holland eindeiyk begreep, zich niet langer tegen de eensgezindheid der andere bondgenooten te kunnen verzetten, verscheen Johan de Witt in de vergadering van Hunne Hoog Mogenden met de verklaring, dat Holland onmogeiyk verder kon gaan dan tot eene benoeming uitsluitend gedurende den aanstaanden veldtocht. Konden de bondgenooten zich met deze zienswyze vereenigen, dan was Holland mede bereid den prins van Oranje te kiezen, met behoud van het lidmaatschap van den Raad van State en van een beslissende stem als gedeputeerde en gevolmachtigde te velde. Zoo niet, dan zou Holland het opperbevel over een samen te stellen veldleger toevertrouwen aan den veldmaarschalk Wirtz, onder inachtneming van de twee laatste punten der ontworpen instructie. Allen onderwierpen zich aan Holland's wil. Op 24 Februari arresteerden de Staten-Generaal de formulieren van commissie voor het kapitein- en admiraalschap gedurende den aanstaanden veldtocht, en benoemden prins Willem Hendbik tot genoemde waardigheden. Den volgenden dag legde de prins de gevorderde eeden af. Op voorstel van Holland werd het traktement als kapitein-generaal vastgesteld op £ 8000 ter maand (1). De nieuwe kapitein-generaal aanvaardde derhalve — tot nader opzeggen en zonder medezeggingschap betreffende de traag werkende patenten — (1) Bes. S. G. 21 November, 14, 17 , 24 , 28 , 81 December, Bes. h. 12, 28 December 1671, Bes. S. ö. 5, 8, 21, 23 Januari, 14, 18 , 24 , 25 Februari, 12 April, Secr. Bes. S. G. 19 Januari, Hes. h. 19, 22 Januari, 5, 8 April, G. p. B. iii 112 dd. 24 Februari 1672. 291 het algemeen bevel over de militie en de legers van den Staat. Tot „onderlinge gerustheyt" der beeren van Holland beperkten de Staten de macht over de militie nog voor een deel door de bepaling, dat de compagnie van Lijfgardes van Hunne Edel Groot Mogenden, de vier ordinaris compagnieën paarden en de verdere militie in'hunne residentie, onder niemands bevel dan dat van Hunne Edel Groot Mogenden en van Gecommitteerde Raden zouden staan, met uitsluiting van wien ook „van wat caracter, functie of digniteit in de Policie, of in de Militie „hy ook soude mogen wesen". Voorts werd aan het formulier van eed voor de militie op Hollandsche repartitie toegevoegd, dat nimmer tegen de provincie Holland of tegen eenige leden, steden, regenten of ambtenaren zou mogen worden opgetreden (1). Het hoogste militaire gezag bleef — na de Staten-Generaal — b{| de' gedeputeerden berusten. Een secreete resolutie van 7 Juni schreef voor „dat de saecken van oorloge wel expresselick aen het oordeel, conduite „en absolute dispositie van de heeren haer Ho. Mo. gedeputeerden ende „gevolmachtigden te velde, naer ingenomen ad vis vande hooghgemelte „heer prince van Oranje, alsnog wert gelaten, om naer de opkomende „veranderingen, occurentien en voorvallen van saecken, pro e nata, „telckens te resolveren, met de maght van het Landt te ageren, die in „het geheel, ofte ten deele te employeren ofte volbrengen soo als deselve „naer ingenomen advis van Syn Hoogheyt zullen bevinden te behooren". Hunne Hoog Mogenden benoemden tot gedeputeerden en gevolmachtigden de heeren Adolf Hendbik Rippebda tot Beubse (Gelderland), Cornelis de Witt en Hiebonymus van Beverningk (Holland), Mabintjs'van Crommon (Zeeland), Gaspab' Schade (Utrecht), Arnout van Vierssen (Friesland), Jacor van Coevorden (Overijssel), Hendbik Ludolf Gockinga (Groningen), benevens Johan van deb Niedbtjbch uit den Raad van State, later nog Filips de Zoete de Lake van Villers, heer van Zevender, lid van den Raad van Stattf, Bonifaoiüs van Vbijbergen (Zeeland) en Jacob van deb Tocht (Holland). Cbommon, VandebNiecjbubch en Van Vieessen traden op te Maastricht, Zevendes, Van deb Tocht en Van Vbijbergen tusschen Maas en Schelde; zij konden, alvorens te besluiten, het advies der gouverneurs ter plaatse inwinnen. Hieronymus van Beverningk was de voornaamste raadgever van den prins (2). Op den kapitein-generaal volgden in rang de veldmaarschalken prins Johan Maurits van Nassau en Paulus Wirtz. Hunne Hoog Mogenden bevorderden op 12 April: bij de cavalerie tot generaal, den Rijngraaf van Salm , tot luitenant-generaals, Johan van Welderen en graaf Walbaven van Nassau, tot commissarissen-generaal Johan Baeton de Montbas (1) Bes. h. 5 Maart 1672. (2) Bes. S G. 4, 26 Februari, 17, 24 Maart, 13, 14 April, 3, 15, 17, 28Mei, Bes.B.v.St. 8 April (Reglement), Comra. S. G. 13 April, 28 Mei 1672. 292 én 'LuDO&f van Steenhuysen; bij de infanterie tot generaal Frederik: van Nassau-Zuylenstein , tot luitenant-generaals Hans Willem van Aylua en graaf Coenraad Christoffel van Königsmark, tot sergeant-majoor-generaals John Kirkpatrik en graaf Otto van Limburg Stirum ; bij de artillerie tot meestér-generaal graaf Willem Adriaan van Hornes. De prins van Oranje benoemde den luitenant-kolonel George de Hartoge van Valckenborch tot brigadier by het leger te velde: gelijk in den Deenschen oorlog een rang of betrekking van tijdelijken aard (1). IV. De Frontieren. Op 11 Januari diende de Raad van State uitvoerige voorstellen in bij Hunne Hoog Mogenden — „1 Aengaende het volck van oorlogh te voet ende te paertj alsmede „de ordre in de Militie te observeren. „2 Aengaende de verseeckeringe van de respective Frontierplaetsen „ende ordres inde selve te observeren. „3 "Nopende de Rivieren, Moerassen, passen ende advenues. „4 Aengaende de artillery ende t' geene gerequireert wort tot een „expeditie te velde. „5 Raeckende de finantie ende het furnissement vande vereyste gelt„middelen" (het bewuste reserve-fonds van zeven millioen). „6 Concernerende het employ van s'Landts Militie tot securiteyt van „den Staet" (2). De beslissing van Hunne Hoog Mogenden liet langen tijd op zich wachten, omdat zij vooraf alles in handen gaven hunner gevolmachtigden voor de militaire zaken om te „visiteren, examineren ende daervan „rapport te doen". Vervolgens hadden de bondgenooten nog te beslissen, zoodat elk onderdeel slechts gedeeltelijk en broksgewijze in vervulling kon komen: het noodlot, hetwelk in strijd met het devies der Unie „Eendracht maakt macht" op alles in de Republiek zijn stempel drukte. Zelfs de voorstellen-om aan de gouverneurs, en commandeurs te bevelen zich naar de hun toevertrouwde plaatsen te begeven, aan de betrokken hoofdofficieren om zich bij hunne troependeelen te voegen, vereischten een nader onderzoek. Betreffende de gouverneurs en commandeurs was de zaak niet zoo eenvoudig. Velen waren of werden ingedeeld bij het leger te velde, zoodat in het tijdelijk bevel moest worden voorzien. Sommige vesting- en • fortcommandanten of hunne plaatsvervangers liet men bijstaan door hoofdofficieren, wier compagnieën zich toevallig ter plaatse bevonden en aan wie geen bijzondere opdrachten waren toegewezen. Een (1) Ros. s. g. 22 April 1672. De brigadiers in het Fransche leger hielden rang tusschen de kolonels en de generaal-majoors; de betrekking was in 1667 bij de cavalerie, in 1668 bij de infanterie ingevoerd. (2) „Advysen van den Raad van State aen haar Ho. Mo. 1672". 298 reglement beschreef de wederzij dsche bevoegdheden en de verhouding tusschen de bevelhebbers met de officieren „van hooger employ". Het grootste bezwaar bleven de geldmiddelen. Reeds onder gewone omstandigheden had elke geconsenteerde stuiver een bepaalde bestemming, welke ze echter zelden bereikte. Vooral thans. Een deel der posten voor aanritsgelden en vaandels bestemde men voor in Gelderland en Overijssel opgekocht hooi, haver en stroo. Holland trok van haar aandeel in £ 500.000 voor legerlasten af de waarde van aan den Raad van State geleend geschut: 110 metalen 24-, 18-, 12-, 6-en8 "Bers, 86 ijzeren 12-, 6- en 4tffiers, te samen geschat op £ 326.192—19 (1). De duurzame versterkingen, de voorziening der magazijnen en de behoefte aan geschut baarden eveneens groote zorgen. Hunne Hoog Mogenden machtigden den Raad van State om over te gaan tot ontmanteling der door den prins van Oranje aan te wijzen steden en plaatsen. Tal van aanbestedingen volgden op gehouden inspecties, doch de op 6 April ingetreden oorlogstoestand voorkwam het wachten op de daarvoor noodige consenten en stortingen; de reeds aangevangen arbeid 'bleef onbetaald. Schier geen penning was voor de legerlasten opgebracht, niets voor de sinds meer dan tien achtereenvolgende jaren aangevraagde £ 50.000 tot aanmaak en aankoop van geschut. De daardoor tot £ 500.000 opgeloopen som beloofden de bondgenooten te betalen; slechts Holland en Utrecht hadden een gedeelte van hun aandeel afgedragen (2). Een algemeen verdedigingsplan bestond niet. Men was als 't ware gewend om op militair gebied naar de ingeving van het oogenblik te handelen. De Staten-Generaal en de Raad van State zorgden zoo goed mogelijk voor de algemeene belangen. In het Zuiden achtten zy de Republiek gedekt door de neutraliteit der Spaansche Nederlanden en van Luik. Om den opmarsch der Franschen te stuiten, althans op te houden, rekenden zy op de Cleefsche vestingen, vertrouwden op den Yssel als verdedigingslijn tegen het Oosten en rekenden de NoordeUjke provinciën voorloopig buiten gevaar. De kustbewaking viel voornamelijk toe aan de vloot. Iedere provincie hechtte 't meest aan de zorgen voor de eigen veiligheid en regelde hare maatregelen zonder op het belang van anderen te letten. Omdat Holland zich veroorloofde over haar eigen militie te beschikken, zagen de Staten Generaal zich wel genoodzaakt dat recht aan alle - bondgenooten toe te kennen. Zeeland trok dientengevolge willekeurig krijgsvolk uit Bergen-op-Zoom en Vlaanderen. Evenwel kon de op 10 November 1671 door den Raad van State voorgestelde Hjst der vaste garni- (1) Hes. S. G. 7 Februari, 5, 28 Maart, 7, 13 April, Res. H. 7, 18 April, Res. R. v. St. i, 6, 7, 13 April, 7 Mei 1672. (2) Res. S. G. 23 Februari, 22 Maart, 11, 12 April, 13 Mei, Res. R. v. St. 11, 18, 16, 89 , 80 April, Secr. Res. S. G. 26 April, 10 Mei 1678. 294 zoenen, na aangebrachte wijzigingen, op 4 Februari 1672 worden vastgesteld (1). Friesland en Groningen verlangden tot bescherming van hun grondgebied en van Drente een „vliegent leger" (mobiele colonne) nabij Meppel op te stellen, tevens maatregelen om den vijand le beletten door OostFriesland voort te dringen. Hiertoe moesten de grenzen van het graafschap, vooral Stickhausen, voldoende worden bezet. Om dit te bewerken, tevens ter beëindiging van de oneenigheden tusschen vorstin Chbistina Chablotte en de Stenden, zonden de Staten-Generaal een commissie naar Oost-Friesland. Zij beschouwden dit als een binnenlandsche aangelegenheid, doch;traden als gewoonlijk veel te zwak op. 't Gelukte aan de gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden op 14 en 15 Februari een „defensions accord" tot stand te brengen, met gevolg dat sommige verdedigingswerken werden hersteld en 600 man aangenomen, wier officieren den eed van houw en trouw aan den landsheer, de Stenden en het geheele landschap moesten afleggen. De vorstin trachtte deze macht dienstbaar te maken aan'hare bijzondere belangen door de benoeming van vice-commandeurs, het verleggen van compagnieën en het „invoeren van Esensche volckeren", uitsluitend in eede van haar en haar zoon Cheistiaan Eveehabd , terwijl zij verlangde, dat de Stenden alles zouden betalen. De eensgezindheid tusschen de vorstin en de Stenden bleef derhalve niet van langen duur. Elke partij klaagde de andere bij de Staten-Generaal aan. Dezen vergenoegden zich met een aanschrijving aan de Stenden om het „defensions „accord preciselyck ende punctuelyck" na te komen, een andere aan de vorstin om hare maatregelen betreffende de vice-commandeurs en de „Esensche volckeren" ongedaan te maken (2). Toen in het begin van April geruchten opdoken omtrent den rnarsch eener bisschoppelijke krijgsmacht naar de zijde van Oost-Friesland, zond de Raad van State vier compagnieën van de werving van 28 Maart naar Emden, een compagnie naar Leeroord, waar slechts drie zwakke compagnieën lagen, en een compagnie naar Dijlerschans. Gelijktijdig bestemden de Staten-Generaal den commandeur van Emden, Abent Ltjdolf Gockinga, met twee compagnieën voor het veldleger, terwijl de Staten van Friesland en van Groningen elk een compagnie uit Emden trokken, benevens 75 man uit de drie overblijvende compagnieën, welker sterkte dientengevolge tot 200 man verminderde. De regeering van Emden toonde zich zeer verstoord over deze maatregelen en achtte veeleer (1) Bes. S. G. 10 November 1071, 2 Januari, 4 Februari, Advysen R v. St. 19 Januari 1672. Zie Aanteekening No. 89. (2) Secr. Bes. S. G. 1 Januari, 10 Februari, Bes. S. G. 2 Januari, 18 Maart, 4, 6, 15 April, 7, 10, 161 19, 81 Mei, 21, 81 October, 14, 21 December, Secr. Bes. H. 8 Januari J672, Ees. S. G. 18 Januari 167?, 295 versterking noodzakelijk. In Augustus verlangde de prins van Oranje dat Gockinga het commandement van Emden zou hernemen. De magistraat gelastte daarop den waarnemenden commandant Hendrik van Steenhuysen tot Polckerda en de officieren om zich met deze zaak niet in te laten, en verhinderde Gockinga zijn last uit te voeren. Deze verzocht om van zyn betrekking als commandeur te worden ontslagen (1). Emden nam voorloopig 100 man in eigen dienst; bij uitbreiding van dit getal verlangde de magistraat de geheele verwijdering van het garnizoen: een wensch waarmede de vorstin zich vereenigde, ook ten opzichte van Leeroord, te meer wijl de Dylerschans reeds door de Staatsche troepen was ontruimd. Mocht het verzoek niet worden ingewilligd, dan diende in elk geval, ter handhaving van de neutraliteit, den commandeurs gelast te worden zich van elke handeling op Munstersch gebied te onthouden. Met dit laatste konden Hunne Hoog Mogenden zich vereenigen; doch Munster, Emden en de vorstin stoorden zïch nergens aan. Toen hun gerapporteerd werd, dat Emden te Nieuwerschans met den bisschop van Munster in onderhandeling trad, bepaalden zij zich tot de waarschuwing om zulks na te laten (2). Sommige compagnieën te Emden en te Leeroord werden slecht betaald. De Staten-Generaal, die aanhoudend met geldgebrek hadden te kampen, vorderden van de vorstin de teruggave der op 18 November 1624 aan wijlen graaf Enno geleende penningen terug, 't Was te voorzien, dat daarvan niets terecht kwam (8). In Februari ontving Hendrik van Bernsau , drost van Drente, opdracht „dat hh' de passages in Drenthe met goede ende suffisante slaghboomen „sal hebben te doen voorsien om in tijde van nooth geslooten ende de „voorschreve passages beseth te kunnen werden". Laatstgenoemde taak viel toe aan het „Vliegent Leger", hetwelk te Meppel werd opgesteld en waartoe zes regimenten behoorden: de infanterie-regimenten van Hans Willem van Aylua, George Wolfgang van Schwartzenberg en Andolf Olant , de cavalerie-regimenten van Ernst Willem van Haren, Ignatitjs van Kingma en Boudewijn van Soutelande. De aangewezen bevelhebbers, de sergeant-majoor generaal Hans Willem van Aylua, tevens luitenantadmiraal van Friesland, voor het geheel, en Ernst Willem van Haren voor de ruiterij, ook de andere hoofdofficieren waren nog niet aangekomen, toen de drost en de gedeputeerde van het landschap Drente by de StatenGeneraal op' verwijdering van den troep „in dit saisoen niet connende „subsisteren ende de Ingezetenen vande voorsz. landtschap t' eenmael „sullende ruineren". Hunne Hoog Mogenden voldeden zonder nader (1) Secr. Res. S. g. 10 Maart, 7, 12 April, Res. R. v. St 16 Juli, Res. S. g. 9 April, 14 Juli, 7, 15, 23 November, 8 December, Lias loopende dd. 18 November 1672. (2) Res. S. g. 14, 18 Juli, 13 Augustus, 29 September, 7, 8 October, 1,8, 17November , 8 December, Secr. Res. S. g. 16 Juli, Res. R. v. St. 15 Juli, S. g. Lias loopende 1672 dd. 7 September. (3) Res, S. g. 1, 20 Augustus, 24 September, 27 October, Res. R. v. St. 24 October 1872. 296 onderzoek aan het verzoek en bestemden de ver uit elkander gelegen garnizoenen Steen wijk,. Leeroord, Hasselt, Delfzijl, Kuinre, Zwolle, Groningen, Zwartsluis, Deventer, Kampen, Leeuwarden, Doesburg, Hattem en Nijmegen tot voorloopig verblijf der compagnieën van het „Vliegent Leger". Doch de Staten van Friesland kwamen in verzet tegen deze bevelen, gegeven „sonder daeraff alvoorens eenige de minste „kennisse ende communicatie te geven aen die geene, terwelckers bede „ende instantie die aldaer sijn geleijt", zoodat Hunne Hoog Mogenden hun besluit moesten intrekken. De klachten eindigden daarmede niet. Tal van ruiters voerden hunne vrouwen en kinderen mede, zoodat enkele inwoners met de inkwartiering, de zorg voor kost en drank voor tien menschen, hooi en haver voor drie tot zes paarden, bovendien voor jachthonden waren belast: een te zwaarder belasting wijl „de voorschreve „Landtverdervende optocht immers noodeloos is in dese tijts gelegentheyt". De beide bevelhebbers ontvingen een berisping, met last om te zorgen voor betaling en verwijdering „vande wijven, kinderen ende verderen „treyn". De generaal-majoor Hans Willem van Aylua was, wegens zyn opdracht te Meppel, verhinderd om als luitenant-admiraal van Friesland op te treden. De behartiging der Friesche zeezaken werd dientengevolge aan den vice-admiraal Enno Doedes toevertrouwd (1). Bij samentrekking van het veldleger aan den Yssel werd het „Vliegent Leger" te Meppel ontbonden, onder toezegging aan Friesland, dat Hunne Hoog Mogenden bij dreigend gevaar voor troepenzending zouden zorgdragen. Bij het uitbreken van den oorlog herinnerde Friesland aan deze belofte en dreigde, bij niet-ver vulling, de Friesche militie onbetaald te laten, ten laste van hen, tot wier dienst ze werd gebruikt. Friesland en Groningen meenden dat voor de verdediging der noordelijke gewesten zeer goed eenige militie uit Maastricht kon worden gemist. Aan het verzoek van Groningen om de Oude Schans te ontmantelen en de schans bö Winschoten op te maken, beloofden de Staten-Generaal te zullen voldoen. De Staten van Groningen benoemden Kabel Rabenhaupt, baron van Sucha, tot luitenant-generaal der infanterie, bevelhebber hunner militie binnen de provincie en gouverneur der stad, den hertog Bebnabd van Sleeswijk-Holstein tot commandeur over het garnizoen aldaar (2). De versterkingen, magazijnsvoorraden, bezettingen en bewapening in Overflssel en Gelderland verkeerden, even als elders, in verwaarloosden staat. De bezetting van Ommerschans „zynde eene plaatse van mercke„lyche consideratie" telde slechts 35 man. Te Nijmegen bevonden zich zeven zwakke compagnieën, waarvan een in het aan de overzijde van (1) Bes. S. G. 6 Januari, 6 , 9 , 23 , 27 , 29 Februari, 14, 18, 26 Maart, 2, 4 April, Secr. Bes. S. G. 2, 4, 16 Februari, 22 Maart, Bes. B. v. St. 5 Februari 1672. (2) Bes. S. G. 14 April, 7, 18 , 20 , 26 Juni, Bes. B. v. St, 16 Juli, Secr. Bes. S, G. 2? 297 de Waal gelegen fort Knodsenburg; naar veler meening zouden de Franschen zich van Nijmegen trachten meester te maken om van daar het land verder binnen te dringen. In 1666 was de noodzakelijkheid betoogd tot het bouwen van een fort bij Rouveen, waarvoor de kosten op £ 100.000 waren begroot. Pas in 1672 beloofde Holland haar aandeel te betalen, zoodat de generaal-majoor Aylua in April tot de aanbesteding kon overgaan (1). Van hardnekkige verdediging ten oosten van den Yssel kon geen sprake zijn. Tot het in verdedigbaren staat brengen van den Yssel zelf, kwam 't vooreerst aan op den aanleg van versterkingen en geschutstellingen, het omhouwen van het uitzicht belemmerende houtgewas, het verbeteren van wegen en toegangen. Voor dezen arbeid zouden Gelderland 8000, Holland 4000, Utrecht 2000, Overijssel 8000 huisluiden tegen daggeld beschikbaar stellen, waarbij voor Gelderland en Overijssel de vraag gold, door wie ze zouden betaald worden. Holland bestemde voor haar aandeel 4250 huisluiden, die maandelijks zouden worden afgelost, en zond bovendien begin Juni waardgelders naar den IJssel en naar Nijmegen (2). De magistraten der aan Brandenburg behoorende Cleefsche vestingen Orsoy, Wesel met Burik en de Lipperschans, Rees met het fort Nieuw Rees, Emmerik met het fort Oranje aan den Rijn, Gennep aan de Maas, waren niet bereid om hunne burgers te samen met de garnizoenen aan de verdediging te laten deelnemen. Voor deze opvatting viel veel te zeggen: geen enkele vesting of sterkte toch bevond zich ten opzichte van bevelvoering, bezetting, bewapening, toestand der werken en magazijnen in eenigszins weerbaren staat. Prins Johan Maurits van Nassau was, uit hoofde zijner andere betrekkingen, slechts gouverneur in naam van Wesel. De commandeur Maarten van Juchem lichtte persoonlijk Hunne Hoog Mogenden in omtrent den ongunstigen toestand; tijdens het beleg bleef hy afwezig en vervangen door den kolonel Johan van van Santen. Burik beschikte voor de verdediging van zes bolwerken en vier ravijnen slechts Over vier compagnieën en twee bruikbare kanonnen. Na den val der Rynvestingen werd Gennep aan den keurvorst overgegeven; van het garnizoen vertrokken drie compagnieën naar de schans Voorn, twee naar St. Andries (8). De commandeur van het aan Keulen behoorende Rijnberk, Rudolf Polman, ontving opdracht om zich naar het veldleger te begeven. Aan (1) Secr. Res. S. G. 8 Januari, 4, 14, 16 Februari, 22 April, 10 Mei, Res. S. G. 22, 29 Januari, 26 Maart, 27 April, Res. R. v. St. 27 Januari e. v., 29 , 80 April, Res. h. 2 April 1672. (2) Res. S. G. 8 April, Secr. Res. S. G. 22, 26, 30 Maart, 6 Mei, 8,7 Juni, Res. H. 17, 20 Mei 1672. (8) Secr. Res. S. G. 15 Februari, 12, 18, 29 April, 2 Mei, Res. S. G. 1, 11 April, 21 Juni, Bes, 8. v. St. 7, 27 April, 9 Mei 1672, 309 der Republiek de kosten voor den generalen staf, de artillerie met 100 stukken (1) en^ andere zaken, te samen 14.841 rijksdaalders. De troepen bleven onder eede van den keurvorst; kwamen zy op het grondgebied der Republiek, dan ook van Hunne Hoog Mogenden. Het opperbevel bleef aan den keurvorst; de bewegingen van het leger binnen de Republiek zouden in overleg met de gevolmachtigden der Staten-Generaal, by rade van den kapitein-generaal, worden geregeld. De keurvorst bekrachtigde het verbond op 11 Juni, de Republiek den eersten Juli. Die voor de Republiek beliepen aan werfgelden 220.000 rijksdaalders. artillerie, enz 48.000 „ le maand subsidie 41.678— 7 „ 2e , „ 88.346—14 „ 3e „ „ tot 25 Augustus, . . 83.346—14 „ aan geschenken (2) 40.000 „ 516.365—35 „ afbetaald .... 405.413—21 „ waarop nog viel te betalen 110.952—14 rijksdaalders. Brandenburg moest ook manen om de op 25 Augustus volgende maandelijksche subsidies, de werf- en de onderhoudsgelden voor de supernumeraire troepen, welke door den keurvorst boven de bij tractaat bepaalde sterkte waren aangenomen. Hunne Hoog Mogenden verklaarden zich buiten staat om aan alle verplichtingen te voldoen (3). Keurvorst Frederik Willem drong sterk aan om ook keurvorst Johan George II van Saksen in het verbond op te nemen: allicht kon hij zich by de tegenpartij voegen. Hunne Hoog Mogenden zouden zich voor minstens vier maanden moeten verbinden om de helft van het onderhoud van 8000 voetknechten ad £ 351.000 te betalen, zoo mogelijk bovendien de helft voor de 2400 ruiters en soldaten, door Saksen overgenomen van hertog Karel van Lotharingen tot een bedrag van £ 84.040. G. A. van Reede-Amerongen leidde de onderhandelingen aan het Saksische Hof; welke afstuitten op de mededeeling, dat de Republiek pas na den oorlog aan hare geldelijke verplichtingen kon voldoen (4). Keizer Leopold I bleef langen tijd onder den invloed der Fransche inblazingen en beloften, tot hij eindelijk argwaan opvatte. Den 25sten (1) Zie Aanteekening N° 42. (2) De Staten-Generaal vereerden den generaal-majoor van Pöllnitz , ritmeester in hun dienst, by zijn terugkeer naar Brandenburg met een gouden keten ter waarde van £ 1200 en een gouden medaille van £ 100 (Res. S. G. 15 Juli 1672). (3) Sec. Res. S. G. 12 October, 28 November, 2 December, Res. H. 28 November 1671, Secr. Res. S, G. 16 Januari, 8, 14 Februari, 7, 11, 21 Maart, 19 April, 19 Mei, 16, 29 Juli, Secr. Res. H. 13 Februari 1672. (4) Secr. Res. H. 4 Augustus, Secr. Res, S. G. 10 Augustus 1672, 810 Juni verbond hij zich met den keurvorst van Brandenburg, een maand later (25 Juli) met de Republiek voor elf jaren tot handhaving van den in 1666 te Cleve gesloten vrede, waarby hij beloofde een met den Westphaalschen vrede strijdig optreden tegen de Republiek geenszins te zullen gedoogen. Hy zou een leger van 5000 ruitere, 7000 voetknechten en eenige artillerie bij dat van den keurvorst voegen en het later tot 24000 man uitbreiden. De gezant Gerard Hamel Bruynincx kreeg opdracht om te Weenen de bepalingen van dit verbond te „perfectionnëren". De subsidie, berekend op 45000 rijksdaalders per maand voor 24000 man, voor een andere sterkte naar evenredigheid, zou terstond ingaan, doch pas na afloop van den oorlog te betalen. Het „geperfectionneerde" tractaat kwam op 22 September tot stand, de uitwisseling der ratificatien geschiedde op 12 December (1). Spanje had op 17 December 1671 te 's-Gravenhage met de Republiek een verdedigend verbond gesloten, den 8sten Februari gevolgd door wederzydsche belofte van geen afzonderlyken vrede of wapenstilstand te zullen aangaan. De voor dien tyd verre reis naar Madrid in aanmerking nemende, liet de uitwisseling der ratificatien, 5 April, niet lang op zich wachten. Reeds in Januari waren Cornelis de Witt, Cornelis van Vbijbebgen en de Ryngraaf Feederik Magnus van Salm als gevolmachtigden van Hunne Hoog Mogenden naar den landvoogd Monterey te Brussel vertrokken tot bespreking van gemeenschappelyk te treffen militaire maatregelen „sonder echter dienaengaende yets finaals te sluyten". De afgevaardigden moesten den landvoogd overreden om de met het front naar Staats-Vlaanderen gelegen retrancbementen aan de Brugsche Vaart of Leye te doen slechten, nieuwe versterkingen ter overzijde van de vaart met het front zuidwaarts aan te leggen; vervolgens de voor Spanje zonder, voor de Republiek van veel waarde zynde forten Isabella en St. Donaes by Sluis af te staan of te slechten. Monteeey ging op deze voorstellen niet in. Na vertrek van de Witt naar de vloot, van den Rijngraaf naar Maastricht, zetten Caspab vanBeuningen en Van Vbijbebgen de beraadslagingen voort. Op 18 Maart kwam men oyereen, dat ieder op zyn gebied het gezag over de beschikbaar te stellen bondgenootschappelijke troepen zou uitoefenen; by een vijandeUjken aanval moest Montebey 3000 ruiters zenden en door infanterie doen volgen, de Republiek minstens 10000 man leveren. Hunne Hoog Mogenden wezen voor hun contingent aan de regimenten van de kolonels Fbedeeik van Nassau-Ztjylenstein, John Kibkpatbik, Walteb Scott, Mathijs van Aspeben, Theodorus van Vrijberegen, Daniël de Torsay, (1) Secr. Res. S. g. 19 Juli, 22 Augustus, 22 September, 7 October, Res. S. g. 21 November, 13 December, Secr. Res. H. 11, 25 , 30 Juli, 25 Augustus, 17 September, 18 November, Res. H. 25, 26 Juli, 13 December, Res. Zeeland 10 September 1672. 311 Johan van Beveren, Thomas van Oassiopijn, Johan van Beaumont, Charles Manmaecker, Jacob van Goltstetn, Moïse Pain et Vin, Willem vanBrembt, te samen 13 regimenten van 8 compagnieën, 10400 man, voorloopig bij Bergen-op-Zoom, onder algemeen bevel van Nassau-Zuylenstein verzameld. In Maart vertrokken de regimenten Beveren, Scott, Pain et Vin, Cassiopijn, Asperen en Goltstein naar Mechelen, vervolgens naar Mons, Cambray, Valenciennes en Namen. De zeven overige regimenten bleven ter beschikking van Spanje: twee te Bergen-op-Zoom, drie te Maastricht, twee ingescheept bij Rammekens. Aangezien de kalibers der Spaansche en der Nederlandsche musketten verschilden, moesten de Staatsche regimenten een groot aantal kogels medevoeren. Dè sóldijbetaling in de Zuidelijke Nederlanden berokkende aan de Nederlandsche officieren op het wisselgeld een verlies van vijf procent. Monterey voldeed op loyale wijze aan zijne beloften betreffende het zenden van Spaansche troepen naar de Noordelijke Nederlanden. Evenwel was Spanje niet te bewegen om aan Frankrijk den oorlog te verklaren , welke pogingen de gezant Adriaan Paets te Madrid ook aanwendde. Spanje gevoelde zich te zwak om in Spanje, de Spaansche Nederlanden en Italië den Franschen het hoofd te bieden, oordeelde een oorlog sledits dan onafwijsbaar, indien Frankrijk den vrede van Aken schond (1). VI.. De oorlogsverklaringen. Toenemende vrees voor Frankrijk bracht Hunne Hoog Mogenden tot het besluit om in een uitvoerig vertoog alle grieven van koning Lodewijk tegen de Republiek te wederleggen. Het antwoord uit Parijs dd. 14 Januari 1672 verklaarde, dat 'skonings misnoegen uitsluitend voortsproot uit het door de Republiek tot stand gebrachte en tegen hem gerichte Drievoudige Verbond. Hunne Hoog Mogenden begrepen, dat de oorlog voor de deur stond. Zij bevalen hun ambassadeur Pieter de Groot zoo lang te Parijs te blijven als de koning 't zou goedvinden. Zonder dienaangaande zekerheid te bezitten, meende de gezant in Februari Frankrijk te moeten verlaten, onder voorwendsel dat de magistraat van Rotterdam, zijn vaderstad, aanspraak maakte op zijn diensten. De geheimschrijver Christiaan Constantinus Rumpp bleef als zaakgelastigde te Parijs achter; op 7 Mei deelde Pomponne hem mede, dat de koning den vorigen^ag de oorlogsverklaring had onderteekend. Zes dagen later kwam deze ter kennisse van Hunne Hoog Mogenden. Zij stelden het bericht in handen van de gevolmachtigden van de Triple Alliantie „om te visiteren, examineren, een contra-manifest in te stellen ende van alles rapport te doen". Tevens gaven zij kennis aan hunne bondgenooten om „deselve te som- (1) secr Res. S. G. 9 Januari, 16, 17, 18, 22 Februari, 5, 11, 12 Maart, 12 December, Res S G 11 13 Januari, 21, 26 Maart, 4, 5, 13, 21 April, Comm. S. G. 12 Maart, Secr. Res. h. 11 Januari, 2, 3 Maart, 17 September, 9 December, Ros, h. 22 September, R. v. St. Uitg. brieven du. 23 Februari, Advysen dd. 24 Maart 1672, .312 „meren tot prestatie ende voldoeninge van de secourssen die de Coningen „van Spanien, Denemarcken, Sweeden, Chur- ende Pursten uyt crachte „vande Tractaten met haer Ho. Mo. aengegaen te presteren schuldigh „syn". Op de oorlogsverklaring volgde dd. 15 April een indaging van alle Fransche onderdanen uit de Vereenigde Nederlanden. Van wege de Staten-Generaal geschiedde de „inroepinge der Ingeseetenen uit Vrankryk" pas in September; zij bepaalden terstond, dat de Fransche officieren, die in Staatschen dienst verlangden te blijven, den eed moesten afleggen geen anderen Souverein te erkennen dan Hunne Hoog Mogenden en de provinciale betaalsheeren. 't Gelukte om koning Lodewijk te bewegen tot een neutraliteitsverklaring op korten termijn betreffende het aan den prins van Oranje behoorende graafschap Meurs (11 November), welke tijdens den oorlog aanhoudend verlengd werd (1). Op denzelfden dag als te Parijs (6 April) werd te Londen onder allerhande gezochte voorwendselen de oorlogsverklaring aan de Republiek afgekondigd. Kabel II was zelfs met de onderteekening den Franschen koning vóór geweest: het „Manifest ofte declaratie van oorlogh bij den „Coningh van Groot Brittannien uytgegeven tegens desen Staet" was gedateerd op 28 Maart. De indaging der Britsche onderdanen volgde op 8 April. Johan de Witt ontwierp een „Manifest tot destructie van de „abusive positiven vervat in de schriftelicke declaratie van oorlogh", hetwelk echter den oorlog niet kon bezweren. De Britsche officieren in Staatschen dienst moesten een dergelijken eed als de Franschen afleggen (2). Vruchteloos trachtten beide vijandelijke mogendheden den prins-regent dom Pedbo van Portugal, broeder van koningin Cathabina van GrootBrittannie, over te halep om de Nederlandsche schepen in de Portugeesche wateren te „infesteren" (vijandig aan te vallen), te „plunderen ende verhielen", zoodoende Portugal mede in den oorlog te betrekken (8). Wel gelukte zulks met Maximiliaan Hendbik van Beieren, aartsbisschop-keurvorst van Keulen, en Chbistoffbl Bebnabd van Galen, bisschop van Munster. Eerstgenoemde, een zwakkeling, was door Fbans Eoon van Fuestenbebg, bisschop van Straatsburg, en zijn broeder Willem Egon, bisschop zonder bisdom doch chef van een keizerlijk regiment, voor de Fransche staatkunde gewonnen. De kerkvorsten sloten op 4 Januari een verbond, waarbij Keulen zich verplichtte tot levering van 16000 man te voet, 1700 ruiters, 400 dragonders, Munster van 16000 man te voet, 2500 ruiters en de noodige artillerie. Beiden ontvingen daarvoor subsidies van Frankrijk, de aartsbisschop 11.000, de bisschop 13.000 (1) Secr. Bes. S. g. 14, 28 Januari, 26 Februari, Bes. S. g. 11-13 April, g P. B. III 247 dd. 27 September 1672, Bei S. g. 16 Februari 1673. (2) Bes. 8. g. 6 April, Bes. h. 7 April, Secr. Bes. S. g. 8 Juni 1672. (8) Secr. Res. S. g. 19 Maart, 19 April 1672. £18 rijksdaalders; het bisdom Luik weigerde de ratificatie van het door zijn bisschop met Frankrijk gesloten tractaat. Kort na het sluiten van dit voor Hunne Hoog Mogenden geheim gehouden verbond, riep de aartsbisschop Frankrijk's hulp in wegens beweerde samentrekking van Staatsche troepen nabij de grenzen. Keizer Leopold spoorde Hunne Hoog Mogenden aan om tot behoud van rust alle redenen van aanstoot te vermijden; dezen verklaarden daaraan zelfs niet te hebben gedacht. Toen dan ook de Keulsche wervers zich te Alpen en in het dorp Badbergen onder het kanon van Rijnberk vertoonden, ontving de commandeur Rudolf Polman bevel om geen schot te lossen, uit vrees dat geschil over deze aan Keulen behoorende vesting ernstige gevolgen mocht na zich slepen. Nog op 16 April verklaarde de aartsbisschop, dat hij zich neutraal zou houden, tot een plakkaat van 27 Mei den Keulschen onderdanen gelastte om zich aan den dienst der generaliteit te onttrekken. Daarmede kwam een einde aan alle onzekerheid en was de oorlog verklaard (1). Toen-Hunne Hoog Mogenden ook den bisschop van Munster begonnen te wantrouwen, beriepen zij zich in den aanvang van Mei op het tractaat van Cleve dd. 18 April 1666, tot handhaving van de neutraliteit. Hunne Hoog Mogenden zonden Jacob van Coevorden als gevolmachtigde naar Munster om dienaangaande zekerheid te verkrijgen; zijne bemoeiingen haalden niets uit, zelfs onderging hij eenige dagen arrest in zijn woning. Op 28 Mei vaardigde de bisschop een manifest uit, waarbij hij Hunne Hoog Mogenden verweet zijne ambtenaren en officieren te hebben omgekocht: een schreeuwende onwaarheid, alleen dienende om zyn.oorlogsverklaring aan de Republiek tegenover de Duitsche vorsten te rechtvaardigen (2). Keizer Leopold ware thans verplicht geweest om de door hem gewaarborgde Cleefsche vrede met de wapenen te handhaven, althans de kerkvorsten van Keulen en Munster tot hun plicht te roepen. Maar zijn zwak en wankelbaar karakter weerhield hem tot Juni, toen hij als eerste stap daartoe een verbond sloot met keurvorst Frederik Willem van Brandenburg. Even trouweloos en verraderlijk als by den eersten en den tweeden Engelschen oorlog openden de Britten ook nu weder de vijandelijkheden vóór de oorlogsverklaring. Te land verliep betrekkelijk geruimen tijd alvorens de krijgsverrichtingen een aanvang namen. De eerste ontmoeting had plaats op 24 April nabij Tongeren tusschen een cavalerie-patrouille uit Maastricht en Fransche wervers, aan wier zijde de kapitein en vier man sneuvelden (3). (1) Res. S. G. 25 Januari, Secr. Res. S. G. 1, 2, 4 Februari, 21 Maart 1672. (2) Secr. Res. S. G. 6, 21 Mei 1672. (3) Secr. Res. S. G. 29 April 1672. 314 VII. /Krijgsverrichtingen ter zee. De begrootingen van 7 Maart 1671, 4 Februari, 28 Maart en 28 April 1672 bevatten aanzienlijke bedragen voor de uitrusting en de uitbreiding der vloot. Had men de drie laatste vroeger voorgesteld, dan ware meest waarschijnlijk de Nederlandsche vloot tegen-eiken vyand opgewassen. Zoover hadden de zorgen van Johan de Witt zich echter niet uitgestrekt. Volgens de geest des tijds begon men pas aan afweer te denken als het gevaar reeds voor de deur -stond. Dat de vloot in 1672 toch aan stoute verwachtingen heeft voldaan, mag niet alleen worden toegeschreven aan onze bekwame vlootvoogden, Michiel Adriaansz. de Ruyter aan de spits, aan de toewijding van de gebroeders Johan en Cornelis de Witt, maar ook aan de dubbelzinnige houding van de Franschen, het geluk en de weersgesteldheid, die elke vijandelijke landing op onze kusten belette. •Hunne Hoog Mogenden droegen het opperbevel over de vloot op aan den luitenant-admiraal de Ruyter. Onder zijne orders stonden de luitenant-admiraals Adriaan van Trappen gezegd Banckert van de Zeeuwsche-, Aert van Nes en Willem Jozef van Gent van de Hollandsche-, Hans Willem van Aylua van de Friesche admiraliteit; de Zeeuwsche vlootvoogd was niet als plaatsvervanger van de Ruyter aangewezen: een der redenen, waarom de Staten van deze provincie bezwaar maakten om hunne schepen te laten uitvaren. Hans Willem van Aylua bleet als sergeant-majoor-generaal bevelhebber van het „Vliegent Leger" bij Meppel. De luitenant-kolonel Francois Palm en de sergeant-majoor graaf Johan Belgicus van Hornes van het regiment mariniers van Willem Jozef van Gent kregen bevel respectievelijk over een schip van Amsterdam en van het Noorderkwartier. De kolonel van het 2e regiment Hollandsche mariniers George Johan van Weede bleef commandeur te Grave; de luitenant-kolonel en de sergeant-majoor kwamen aan boord van een der schepen „om sich tot den maritimen dienst meer ende meer bequaem „te maken". De luitenant van den provoost-generaal werd met. drie trawanten eh een scherprechter aan boord van het admiraalschip ingescheept; zy waren het geheele jaar 1671 onbetaald gebleven en verzochten thans dringend eenig geld mede te krijgen (1). De Ruyter kon evenmin onafhankelijk handelen als de kapiteingeneraal. Cornelis de Witt vertoefde aan boord van zijn admiraalschip als gedeputeerde en gevolmachtigde van Hunne Hoog Mogenden, waar hy als zoodanig door 50 soldaten „gardes maritimes", gekleed in roode rokken met gele voering — de kleuren der generaliteit — was omgeven (2). (1) Res. S. G. 20 Februari, 29 April, 8 Mei 1672; G. P; B. III 221 dd. 14 April, regeling van de rangverhouding tusschen zee- en landofflcieren. (2) Res. H. 2, 16 April, Res. S. G. 6, 8, 20, 25 April, Secr. Res. S. G. 26 April 1672. 328 stemde regiment: Broersema eigenmachtig in de vesting achter', hetgeen moeilijk viel te veranderen (1). De luitenant-generaal Ehgklbèrt van der Mijle marcheerde met 29 kamerstukkeri van 24, 12, 6 en 3 f ■ 10; veldstukken van 6 en 3 1, 4 achterladers van 6 «vanZutphen naar Leiden. Te Zutphen bleven achter 10-, te Kampen 2 halve kartouWefi; te Deventer, 8 halve kanons, 6 kamerstukken van 24, 12 en 6 4 lange veldstukken van 12 «; te Doesburg, 8 lange veldstukken van 12 en 6 «; te Nijmegen, 2 lange veldstukken van 6 „senteerde en zich liever in stucken wilde laten kappen, dan opsulcken „voet te tracteeren, en so schandelijken Vreede tesluyten, daeraen men „niet behoorde te denken, veel min daar van te spreeken". Pieteb de Groot, zoon van den vermaarden Hügo, zwager van den markies van Montbas, die gehuwd was met zijn zuster Oornelia, koos voortaan vrijwillige- ballingschap. Aan het verlangen der-Britsche gezanten betreffende een aanval op Zeeland en Staats-Vlaanderen kon Lodewijk XIV niet voldoen wegens den kort geleden ondervenden tegenslag van Claüde Antoine de Dreüx, markies van Nancré, gouverneur van Ath. Verblind doofden voorspoed der Fransche wapenen, had Nancré op eigen gezag zonder vergunning van Monterey neutraal Spaansch gebied betreden, was met ruim 5000 man over Oudenaerde gemarcheerd en den 25sten Juni voor Aardenburg versehenen, alwaar bij afwezigheid van den commandant, Johan Caü, die zich naar den prins van Oranje had begeven om te protesteeren tegen het wegnemen van nagenoeg het geheele garnizoen en het gemis van de meest noodzakelijke krijgsbehoeften, de vaandrig Elias Beeckman het bevel voerde. Deze beschikte slechts over een gering aantal soldaten en gewapende burgers; maar het onderlinge vertrouwen was uitmuntend. In groote tegenstelling met den schier overal-gebleken ontmoedigden toestand en de slechte Verhouding tusschen burgers en militairen toonden de ingezetenen van Aardenburg schitterend goed en bloed voor de verdediging van hun vaderstad veil te betten. Zij ontvingen den vijand zoo krachtig, dat Nancré reeds op 27 Juni, met achterlating van 620 gevangenen, smadelijk moest aftrekken. De Staten (1) Res. s. g. 4, 15, 18, 20, 21, 23 Juli, Secr. Res. s. g. 7 Juli, Secr Res h 5 7 8 20 Juli 1672. ' ' 8' 337 .van Zeeland vereerde!}, Beeckhan niet de opengevallen compagnie vaii den luitenant-kolonel Piebbe de Bebthieb de Valandbe,- die daarvan na een vijftigjarigen diensttijd afstand. had gedaan. Monterey zond vier compagnieën naar Sas van Gent, een compagnie naar Aardenburg en negen compagnieën dragonders naar Sluis (1). XI. Staatsomwenteling. Prins Willem III, kapitein- en admiraal-generaal van de Unie. De haat tegen Johan de Witt en het misnoegen over zün staatkundig beleid- namen hand over hand toe. Bij zijn terugkeer in den avond van 20 Juni uit de vergaderzaal der Staten van Holland werd hij door vier jongelieden aangevallen en ernstig gewond. Het hof van justitie veroordeelde een dezer lichtzinnigen, Jacob van deb Geaaf , wegens „crimen „laesae Majestatis" tot de straffe des doods, welke hij op 29 Juni onderging. De Witt wilde geen genade voor recht doen gelden en beging daarmede een staatkundigen misslag, welke den haat tegen hem 4a.levendiger aanwakkerde. Het volk van 's-Gravenhage en andere steden geraakten in beroering. Dordrecht was de eerste stad, waar de burgers den magistraat dwongen om den prins van Oranje tot stadhouder te verklaren, welk voorbeeld in vele andere steden werd nagevolgd-<2). Leiden schreef ter Statenvergadering den ongelukkigea toestand van 'slands militie toe aan het feit, dat de kapitein-generaal zich tot in de minste bijzonderheden naar de bevelen en inzichten van- de jpoliticque regieringe" moest regelen, nimmer zelfstandig mocht besluiten tot hetgeen hij in 'slands belang noodig achtte. Daarom stelden de Leidsche afgevaardigden voor om aan den kapitein-generaal vrije beschikking • te laten over alle patenten voor de militie, de burgeSjj en de huisluiden over de garnizoenen, bezettingen, versterkingswerken, magazijnen, ammunitie van oorlog; hem tevens te machtigen om alles te verrichten, wat hij in het belang der verdediging noodzakelijk achtte; Holland moest bij deze gewichtige zaak, in afwachting der besluiten van de bondgenooten, het voorbeeld geven. De Staten van Zeeland hadden reeds in Maart aan den Prins het recht toegekend om bij de troepen hunner repartitie de te velde openvallende plaatsen aan te vullen. Op 2 Juli gingen zij de bondgenooten voor met de benoeming van Zijn Hoogheid tot hun kapitein- en admiraal-generaal. Den vorigen dag hadden de Staten van Holland elkander van den eed op het Eeuwig Edict ontslagen. Op 3 Juli volgde 'sprinsen benoeming tot stadhouder, kapitein en admiraal-generaal van Holland en West-Friesland. Op aandrang van de in zienswijze zoo sterk veranderde Heeren van Holland werd op 8Juli-door (1) Bes. S. G. 10, 27 Juni, Secr. Bes. S. G. 30 Juni, 8 Juli, Bes. Zeeland, 30 Juni, 1, 29 Juli 1672. Pamfletten 10054-10057, 10516. (2) Bes. S. G. 21 Juni, 4-6 Juli 1672. Pamfletten 13136, 10187. 22 ■338 Hrinne Hoog Mogenden aan prins Willem Hendrik van Oranje het 'kapitein- en admiraal-generaalschap der Unie „gedifereert", het recht der patenten „geconfereert" en Zijn Hoogheid van den eed op hét niet aanvaarden van het stadhouderschap over een of meer provinciën „ge„dispenseert"; de officieren wérden uit den eed op de patenten ontslagen. Zyn Hoogheid legde op 9 Juli in de vergaderingen der Staten van Holland 'en van Hunne Hoog Mogenden de gevorderde eeden af: voortaan zou zyn naam in de geschiedboeken pryken als prins-stadhouder Willem Hl. De Staten-Generaal waren tot de benoeming overgegaan zonder te wachten op de consenten van Friesland eii Groningen, de eenige vryë bondgenooten van Holland en Zeeland; ze lieten'slechts kort op zich wachten." De Statên van Friesland hadden den Prins reeds op 25 December 1671 tot het'kapitein- en admiraalschap der'Unie „gedesigneert". De Staten van Holland verleenden den Prins op 14 Juli de eveneens door zyn voorzaten bekieede waardigheid van opperhoutvester of jagermeestér van Holland en West-Friesland, tefwyi Hunne Hoog'Mogenden hem op 21 Septémbér het recht aanboden tot verleenen van „remissten, par„dónnen ende gratiën", dus tot hét kwytschelden van straffen (1). Sinds den aanslag op zyn leven verscheen Johan de Witt niet meer in de vergaderingen. Mr. Nicolaas Vivien, raad en pensionaris van Dordrecht, verving hem tydebj'k in de betrekking van raadpensionaris van Holland en West-Friesland. Op 4 Augustus verzocht en verkreeg Johan de Witt ontslag als zoodanig; de Staten van Holland benoemden op 20 Augustus, na vaststelling eener nieuwe instructie, Gaspar Fagel tot zyn opvolger. Johan's broeder Cornelis was op de valsche beschuldiging, een aanslag op het leven van den prins van Oranje te hebben beraamd, den 21sten Juli op last van het Hof van Holland gevangen genomen, onder protest van Dordrecht naar ?s-Gravenhage gevoerd en in de gevangenis gepynigd. De Staten-Generaal vermaanden den Prins om- te letten „op de conservatie van desselfs persoon en zich alomme „door guardes en hellebardiers te doen begeleyden ende bewaren". Op 20 Augustus sprak het Hof tegen Cornelis de Witt , op niets zeggende bevendien onbewezen stellingen, een onteerend vonnis uit. Dienzelfden dag wisten eenigen Johan tot een bezoek bij zyn bedlegerigen broeder in de gevangenis uit te lokken. De Staten van Holland belastten vóór het bezoek de compagnieën ruiters van Jacob van Steenhuysen, heer van Malden, en van Claude de t' Serclaes, graaf van Tilly, benevens schutterij van 's-Gravenhage om beide broeders tegen de woede van het volk te beschermen. Nadat de ruiterwacht, onverklaarbaar, haar post (1) Res. Friesland 15 December 0. S. 1671; Res. Zeeland 10 Maart, 2 Juli, Res. s. g. 14 Maart, 5, 8, 9, 16, 18, 29 Juli, 21 September', Res. h. 27 Juni, 1, 13 , 14 Juli; g. P. b. iii 120 dd. 9 Juli, iii 65 dd. 8 en 9 Juli, iii 121 dd. 8 Juli, iii 121 dd. 9 Juli 1672. 889 bij de gevangenis had verlaten, braken de schutters de gevangenis open, waarna de beide broeders op menschonteerende wijze door het grauw werden mishandeld en vermoord: een onuitwischbare schandvlek in de geschiedenis der Republiek. De ruiters ontzagen zich niet het huis van den-oud-raadpensionaris op den Kneuterdijk te plunderen (1). Johan de Witt had met alle machthebbenden gemeen, dat bij door een deel van het volk verguisd, door anderen vergood werd. Bij was een begaafd wiskundige, een man van uitstekend verstand met groeten invloed op anderen. Wanneer hij zijne talenten, behalve zijne verdiensten voor het zeewezen, had willen aanwenden om, door gebruikmaking van Holland's hegemonie, de zeven provinciën tot een eenige, ondeelbare republiek samen te smeden, zoo doenlijk.met behoud van de Oost-Priesche vestingen Emden en Leeroord, d. i. van den mond der Eems, tevens met grensverbetering door aanhechting van plaatsen tusschen de Maas en den Rttn, waar sinds lang Staatsche troepen in bezetting lagen, dan zou zijn nagedachtenis aanspraak maken op de dankbare gevoelens van alle landgenooten, zou een-ieder met trots en eerbied tegen de voor hem opgerichte standbeelden, opzien. ïhans moge het oordeel op zijn gunstigst luiden: Johan de Witt was groot binnen een beperkten kring, hoofd der anti-stadhouderlijke partij van Holland. Met de verheffing van den Prins van Oranje en den moord der De Witten hielden de beroeringen in de Hdlandsche en de Zeeuwsche steden niet op. Het volk verlangde afzetting der stedelijke regenten uit het afgcloopen tijdperk, algemeen bekend als de Loevesteinschefactie. Noodgedwongen machtigden de Staten van Holland den Prins „tot stülinge „van ajle commetie" in alle steden, waar het aan overeenstemming met de burgerij haperde, de magistraten te vervangen. Ook de Staten van Zeeland gingen daartoe over. Hiermede was de staatsomwenteling voltooid. Zijn Hoogheid bezocht in z«n nieuwe waardigheden van stadhouder en kapitein-generaal verschillende steden, o. a. Amsterdam op 12 Augustus. Aldaar en te Leiden werden de stedelijke schutterijen opnieuw geformeerd. Overeenkomstig de aanwijzing van Zijn Hoogheid werden de vóór 1660 in gebruik zijnde eedsformulieren voor de militie op nieuw van kracht verklaard. Hadden de Staten van Zeeland reeds in Maart den Prins het recht toegekend om gedurende den veldtocht de vaceerende militaire betrekkingen van hunne repartitie te vergeven, thans schonken de Staten van Holland, ook die van Zeeland, den Prins het recht tot aanvulling van alle rangen van vaandrig tot kofenel (2). (1) Bes. H. 20 Juli, 4, 19 , 20 Augustus, Res. S. G. 12 Augustus 1072. (2) Bes. H. 28 , 25 , 27 Augustus, Bes. Zeeland 9 Maart, 10 September 1672. 340 XII. VerUei van Overijssel. Krijgsverrichtingen in Groningen en Drente. Chbistopfel Bernabd van Galen brak den lsten Juni met zijn te Nordborn verzameld leger op en bezette Lingen, Twente benevêns het reeds zoo lang begeerde Borculo. Even gemakkelijk maakte hij zich meester van Grol (9 Juni) en Bredevoort (18 Juni). Te Grol voerde, bjj afwezigheid van den commandeur graaf Otto van Limburg Stirum en diens plaatsvervanger George Frbnck, de luitenant-kolohel GustaafTungel het bevel, te Bredevoort Adriaan van Keppel; de bezettingen trokken af naar Zutphen. Na zich met de Keulsche troepen onder Willem Egon van Purstenberg en een afdeeling Franschen onder den hertog van Luxemburg te hebben vereenigd, betrokken de geallieerden een kamp tusschen Zutphen en Deventer. Binnen enkele dagen gingen de drie hoofdsteden van Overijssel verloren: Deventer op 21 Juni, Zwolle en Kampen twee dagen later. De commandeur van Deventer, kolonel Diederik Stbcke, beschikte over drie regimenten infanterie, eenige cavalerie en 17 compagnieën gewapende "Hollandsche boeren, té samen 4500 man, ongerekend acht compagnieën burgers; geschut en levensriiiddéleh waren in voldoende mate voorhanden. Op aansporing van kolonel Wigbolt Broersema , die in dienst van den bisschop was getreden, sloot de magistraat een schandelijke capitulatie, ^olgéns wélke het garnizoen in krijgsgevangenschap geraakte, de officieren naar Groningen konden vertrekken. Aan de 17 compagnieën huisluiden, dié ruim een maand te Deventer „seer elendig ende genoech„saém sonder levensmiddelen" hadden doorgebracht, werd niet gedacht; zij stondeö nu vóór de keuze: rantsoen of de galg. Holland moest voor elke compagnie 75 rijksdaalders betalen, bovendien 16 rijksdaalders per hoofd, met een veréering voor den bisschop te samen een bedrag van 22.086 rijksdaalders (1). Zwolle gaf zich zonder slag of stoot over. Verraad b« het stadsbestuur vermoedende, vertrokken de kolonels Unico Ripperda en Josef Bampfield met hunne regimenten naar Hasselt, waarna de magistraat een capitulatie sloot, zonder overleg te plegen met'den kolonel Polbntz, wiens corhpagnie alleen was achtergebleven. Het grootste deel ging met den kapitein over in dienst van den bisschop; zyn luitenant Jan Bastiaan van Keppel Fox kwam met het vaandel en twintig man te Amsterdam, waar hij de compagnie weder aanvulde (2). Kampen was nagenoeg onbezet (3). De stad onderwierp zich op denzelfdén dag als Zwolle. De schandelijke overgave van Zwolle en het volslagen gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel by de provinciale regeering sleepten de geheele (1) Res. h. 1 Juli 1672. (2) Res. s. g. 9, 16 Juli, Res. h. so Juni. (3) Secr. Res. s. g; 22 Juni. 341 provincie Overijssel mede; het slecht onderhouden en betaalde, dientengevolge onbetrouwbare krijgsvolk droeg mede schuld. Uit Steenwijk kwam de kapitein Joost Caspar van Loon tot Borch Enschede met zh'n compagnie, nog 36 man sterk, te Amsterdam, waar niemand hen wilde betalen en de kapitein zijn ontslag uit den dienst kréég. In Hasselt lagen twee compagnieën onder den kapitein Wilt van Broeckhuysen ; terwijl de magistraat vergaderde, liepen de soldaten weg (1). Op 24 Juni lieten de muitende soldaten de belangrijke Ommerschans aan haar lot over. De weg uit Overijssel naar Coevorden stond nu voor de Munstersche troepen open. Aldaar voerde de luitenant-kolonel Jarich van Burtjm het bevel, in plaats van den afwezigen commandeur, den verrader Wigbolt Broersema , thans raadgever van den vijand. Het zwakke garnizoen van Coevorden bestond uit 1000 man, later vermeerderd door het overschot der bezetting van Schenkenschans, ongeveer 350 man, waarvan nog 100 deserteerden; de verdedigingswerken verkeerden in slechten staat. Na een beleg van twaalf dagen noodzaakte het garnizoen den krijgsraad om de vesting over te geven (11 Juli), zoogenaamd tegen vrijen aftocht naar Friesland: doch de soldaten werden meerendeels geprest om in dienst van den bisschop te treden, de weigerachtige ondergingen een schandelijke behandeling (2). Tijdens het beleg van Coevorden had op het Huis ter Scheere, hoofdkwartier van den bisschop, een allerbedroevendste gebeurtenis plaats. Op 5 Juli toch sloot de ridderschap van Overijssel een capitulatie met den bisschop, waarbij zij zich aan zh'n heerschappij onderwierp, 't Heette daarin: „da die ubrige Provinzen es an deme war zu sie vermögh der „Union schuldigh und verpflichtet gewesen ermangelen lassen, und ^numehr auch, dasselbige Provintien mehrentheils unter Fremde gewalt "sein, die Union selbst gebrochen und sie sampt ihren mittgleidern „daran ferner nicht gebunden sein, sondern darauff, alle und jeder, „sampt und sonders, hiemit wissentlich renuntieren, und sigh davon "fur sich, ihren naghkomlingen und gantschen posteriteyt zu ewigen feiten absandern, und demnegst zu mehrer befestiging Unsers, durch ^unsere gerechte Wapfen auff de ernente Herschafft Overijssel erborken ^rechts, unsere landtsfurstlicke hohe Obrigkeit, und was davon dependirt "frywillig erkennen". De overeenkomst hield geenszins „zu euwigen ^Zeiten" stand. In Nederland heerschte een democratische geest, zich uitende tegen de regenten in de westelijke-, tegen de jonkers in de oostelijke provinciën. Het zou in 's bisschops voordeel geweest zijn om een verbond met de bevolking, niet met den adel te sluiten: thans gaf de geheele Bepubliek de namen der onderteekenaars aan de algëmeene verachting prijs (3). (1) Res. S. g. 15, 25 Juli, Lias loopende 1672 dd. U Augustus.- ' (2, Secr. Res. S. g. 16 Juli, i Augustus, Res. S. g. 19 Juli, Res. R. v, St. 21 Juli, R. v.St. üitg, brieven 5 Juli 1672. (3) Adviesen R. v. St. 18 Juli 1672. 842 Gedurende het beleg van Deventer maakten de Muristerschen zich meester van Hattèm, Elburg en Harderwijk. Deze plaatsén kregen op grond van een verdeelingsverdrag Fransche bezetting; Deventer kwam aan Keulen, Kampen aan Frankrijk, Zwolle aan Keulen en Munster,' het overige van. Overijssel aan Munster. Als gevolg van de schandelijke overgave van Overijssel lagen de noordelijke provinciën voor den vijand open. De Staten van Friesland en Groningen besloten, in afwachting van hulpen medewerking door Hunne Hoog Mpgenden en de Staten van Holland, zich tot het uiterste te verdedigen. Ook in het Noorden zag 't er met de levende en de doode strijdmiddelen bedenkelijk uit. Zy verlangden vooral naar de komst der op hunne provinciBn gerepartieerde regimenten cavalerie van prins George Frederik van Nassau en Ignatius van Kingma: kwamen ze niet, dan zou men ze onbetaald laten. Hunne Hoog Mogenden moesten dit wel in overweging nemen, hoe nöode ook troepen elders konden gemist worden (1). Friesland formeerde aan de grenzen naby Heereveen een legertje uit het overschot van het regiment Aylua, de drie compagnieën van de verlaten Dy ierschans, twee compagnieën uit Emden, twee compagnieën uit de Nieuwe of Langakkerschans en eenige gewapende burgers; twee uit Leèroord ontboden Friesche compagnieën weigerde de commandeur te laten~Vertrekken. De bevelhebber, luitenant-generaal Hans Willem van Aylua, Wist zyn 1400 man zoodanig te verdeelen en in beweging te houden, dat vriend noch vijand hunne sterkte konden schatten, 't Gelükte : in Augustus aan kapitein Albert Christoffel van Hania zich van Blokzijl en Kuinre meester te maken, waarna de Munsterschen Vollenhove ontruimden. Tijdens het beleg van Groningen verplaatsten de Staten Van Friesland, tot dekking hünner hoofdstad, de troepen onder Aylua naar Tietjerk (2). De Staten Van Groningen benoemden Karel Eabenhaüpt, baron van Sucha, tot luitenanfcgeneraal, bevelhebber der troepen in hunne proviücie en gouverneur «ter hoofdstad, hertog Bernard van SleeswijkHolstein tot commandant der infanterie, kolonel Ernst van Stolzenberg tot commandant der cavalerie binnen de stad. Het garnizoen bestond uit 23 compagnieën infanterie, waarbij het regiment Clant, 4 vanen ruiters, 3 compagnieën dragonders, te samen 2000 man, verder 18 compagnieën schuttery>t vrijwillige compagnieën burgers en een compagnie van 150 studenten. Zy verkregen een versterking van 250 man uit Friesland, eenig Uit Hamburg aangekomen volk van Königsmark , aangroeiende tot 900 man, 8 mineurs uit Breda, benevens het regiment (1) Secr. Res. s. g. 29 Juni, l Juli 1672. (2) Secr. Res. S. g. 29 Juni, Res. s. g. 29 Augustus, 9 December, Bes. Friesl. 7, 17 21 Juni, 23 Juli, 24, 31 Augustus, 6 September o. s. 1672. 343 Jobman uit Holland. Dit laatste landde tijdens het beleg te Delfzjjl,,., maar was ongewapend. Hej; binnenvallen van de Oost-Indische retour-, vloot in de. haven van Delfzijl bood een gunstige gelegenheid om van de bewindhebbers ten behoeve der stad en van het regiment Jobman ter leen te vragen „een goede quantiteyt musquetten, sabels, buapulver, „cogels van twaalf, aght en vier ponden, benevens eenige ervarene con^stapels ende andere munitie van oorlogh": aan Holland vroegen zy ijzeren kogels van 12 en 24 hé, waaraan de provincie voldeed; bovendien zorgde Holland voor eenig geld. De verstandhouding tusschen het kleine, garnizoen en de burgerij liet, vooral na de verwijdering uit de stad van ritmeester Mello Jacob Bboebsema, zoon van den.verrader Wigbolt, niet te wenschen over (1). Toen Johan Schulenbobgh , Munstersche commandant in de DyierscAans,. namens den bisschop met de Staten van Groningen omtrent hunne onderwerping wilde onderhandelen, was de aanbeveling van Hunne Hoog._ Mogenden om met verraders niet aan te leggen, geheel overbodig. Groningen liet de Nieuwe of Langakker- en de Oude of Bellingwolderschans ontruimen; kapitein Johan Huseman, commandeur van laatstge--. noemde sterkte, verliet zijn post zonder de werken te slechten of den krijgsvoorraad mede te nemen. De door den krijgsraad geeischte. doodstraf werd gewijzigd in een veroordeeling om gedurende twee jaren de piek te dragen, alvorens hij weêr als kapitein mocht optreden. Het, bisschoppelijke leger, trok uit Overijssel door Drente, alles op zijn weg verwoestende en plunderende, bezette voormelde schansen, Wjnschoterzijl en het Huis ter Wedde, doch stootte het hoofd voor Bourtange, waar de wakkere kapitein Basend Jan van Pbott het bevel voerde. Hij. had echter voor zijne soldaten te kampen met geldgebrek: door Hunne Hoog Mogenden verholpen, omdat „het gemeene Landt soo veel aan de conservatie vande voorsz. forteresse de Bourtange is gelegen" (2). " De berenning van Groningen ving aan op 19 Juli. Elf dageu later naderde de vijand tot den contrescarp, van waar hy met „bomben, granaden brandt- en gloeijende cogels" wierp — ook met tooverspreuken! deze déden weinig kwaad, maar de projectielen vernielden en bescha-. digden vele huizen. De Groningers schoten dapper terug: „nademaeJ. diverse canons aldaer gesprongen off door het langhdurigh schieten "reddeloos waren geworden" moest nieuw geschut worden aangevoerd. De vyandeiyke hoofdaanval op 7 Augustus mislukte. Twintig dagen later brak de aanvaller het beleg op en marcheerde af naar Helpen (3). Zoodra de v«and was afgedeinsd bezette de kolonel Jan Albebt (U Secr Bes S G. 22 , 30 Juni, 25 , 27 Juli, 3, 7 Augustus, Res. S. G. 4, 5 Juli, 6, 14 DecemoZ' Z. H. 15 j'uli, 8, 20 Augustus, S. G. Lias loopende 1672, dd. 29 JuU, 3 Augustus. . ' -' ', . "(2) Res S. G. 15, 16, 19 Juli, 25 Augustus, Seci. Ros. S. G. 4 Augustus 1672. (3) Secr. Res. S. G. 13, 17 Augustus, Res. S. G. 23 , 80 Augustus 1672. 344 Jorman Winschoten, Winschoterzijl en Jiet Huis ter Wedde,- daarna keerde hij met zijn-regiment, thans behoorlek gewapend, naar Holland terug. Op 27 October ging de Bellingwolderschans over aan Rabenhaupt. In November hernamen de Groningers de Dijlerschans; de Langakkerschans, waar de vhand nog stand hield, kon wegens het koude jaargetijde niet genomen worden. Zoolang echter Coevorden in het bezit der Munsterschen bleef, konden zij van daar en van Steenwijk op groote afstanden straffeloos strooptochten ondernemen. In den nacht van 4 op 5 November reden 2000 Munsterschen tot voor de poorten van Groningen, namen eenige personen als gijzelaars mede en eischten maandelijks van de stad 4000, van elk kwartier der Ommelanden 6000 rijksdaalders (1). Door de toewijding van Meyndebt van .Thienen, schoolmeester te Coevorden doch naar Groningen geweken, gelukte 't den SOsten December weder m het bezit van Coevorden te geraken. De luitenant-generaal Rabenhaupt maakte in overleg met hem een plan van aanval op, waarvan de uitvoering aan luitenant-kolonel Frederik van Eybergen werd toevertrouwd; de sergeant-majoor Jacob Wyller voerde de infanterie aan, de sergeant-majoor Johan Sickinghe de cavalerie. Het woord was „Hollandt" — „het veltgeschrey: Godt met ons!" — het herkenningsteeken: „een bosje stroo op den hoed". Na een hevig gevecht maakte men zich binnen een uur van Coevorden meester. De Munsterschen leden zware verliezen; hun commandant Jan de Moot sneuvelde. Rabenhaupt werd drost van Drente en gouverneur van Coevorden in plaats van Hendrik Willem Munster van Bernsau, heer van Ruinen, die zich bij den vijand ophield; de luitenant-kolonel Eybergen werd commandeur van Coevorden, Meyndert van Thienen commies van ammunitie (2). Eindigde het jaar 1672 voor velen onder vrij goede vooruitzichten met zoo voor Friesland en Groningen. De Staten van Friesland hadden het meermalen door Overijssel vertoonde heillooze voorbeeld van verdeeldheid gevolgd, zoodat „twee diversche ende separate Staets-Vergaderingen", de eene te Leeuwarden, de andere te Sneek, elkander het gezag betwistten, waardoor niet alleen de betaling der op de provincie gerepartieerde militie, maar ook van hun aandeel in de subsidies voor de geallieerden achterwege bleef. Hunne Hoog Mogenden zonden nog voor het einde dos jaars gedeputeerden om de geschillen bij te leggen (3). Toen op 17 Augustus de vijand het beleg der stad Groningen opbrak, nam de stadsregeering den volgenden dag het Ommelander Staten-lid jhr. Oesbrandt vanRbngers, heer van Slochteren, terwijl hij de vergadering van gecommit- (1) Res. s. G. 15 November 1672. (2) Res. s. G. 6 Januari 1678. Zie voor de krijgsbedrijven in Overijssel, Drente en Groningen de pamfletten 10090—10117, 10502, 10503, 10695—10705. (3) Res. S.-G. 16, 24 December, Res. R v. St. 5 December 1672 345 teerden verliet, in strijd met de privilegiën, in arrest, onder beschuldiging van gemeenschap met den vijand. Deze handeling verbrak de eensgezindheid tusschen Stad en Ommelanden, welke pas [in 1678 werd hersteld. XIII. Krijgsverrichtingen van Turenne. Tusschenkomst van de Keizerlijke-Brandenburgsche legers. De bezetting van de Betuwe door Tubenne's leger, vervolgens de overtocht van den Rijn beneden Arnhem waren den vijand vergemakkelijkt door de Geldersche jonkers Chbistiaan Babrevelt van Herwen en Hendrik Frederik Bentinck van Kemnade, die hem venaderlijk den weg en de beste punten tot overgang der rivieren hadden gewezen. Zij werden door Spaansch garnizoen van Maastricht gevangen gemaakt, doch buiten voorkennis van den gouverneur onder borgtocht voor een losprijs vrijgelaten, waarover Hunne Hoog Mogenden zich „ten hoogsten „ontstight" gevoelden (1). Denzelfden dag, waarop Arnhem zich nagenoeg zonder slag of Stoot overgaf (16 Juni), deed Tdbenne het fort Knodsenburg, bruggenhoofd van Nijmegen, dat aanvankelijk door kapitein Pietbb Verschoor met slechts 330 man krachtig verdedigd werd, voor zijne wapenen bukken. Verschoor trok naar Groningen. Turenne nam onmiddellijk het tegenoverliggende Nijmegen onder vuur. Daarop wendde bij zich tegen het goed gewapende, wel voorziene en met 1200 man bewapende Schenkenschans, welke door de flauwhartigheid van den onervaren 22jarigen Hendrik ten Hoove, die zijn betrekking alleen aan den invloed van zijn vader, burgemeester te Nijmegen te danken had, schandelijk verloren ging; de bezetting vertrok naar Coevorden. Op 22 Juni weiden Johan van Deelen, heer van Lent, commandant van Voorne, en "Willem Pieck, heer van Enspijk, commandant van St.Andries, door burgers en soldaten gedwongen om de hun toevertrouwde sterkten aan den vijand over te geven; zij vertrokken met de trouwgebleven manschappen naar Gorinchem. Een poging der Franschen om zich meester te maken van Woudrichem en Loevestein mislukte door de onderwaterzettingen (30 Juni) (2). Minder gemakkelijk viel aan den vijand de bemachtiging van Nijmegen: moedig verdedigd door den luitenant-generaal Johan van Welderen aan het hoofd van 10 compagnieën te voet, 9 te paard, 5 compagnieën waardgelders, te samen 2500 man, bovendien trouw bijgestaan door eenige compagnieën burgers van de stad, uit Utrecht, Reenen en Montfoort, mede ten getale van 2500 man. Turenne was genoodzaakt de stad aan de landzijde formeel te belegeren, waartoe hij een uur (1) Res. h. 13 Augustus, Secr.. Res. S. G. 18 Augustus, Res. s. G. 17 December 1672. (2) Bes. S. G. 22 , 25 , 29 Juli 1672. Zie over Knodsenburg pamfletten 10048 en 10063. 846 bovenwaarts een schipbrug over de Waal -liet slaan. Tijdens het beleg, hetwelk van 2 tot 9 Juli duurde, sneuvelde de kolonel Otto van Gent (4 Juli). Na de overgave gingen de meeste soldaten over in Franschen dienst, de officieren vertrokken [naar Gorinchem, de burgers naar Utrecht, de waardgelders naar Holland (1). Turenne trok op 11 Juli by Grave over de Maas en marcheerde naar Empel, een klein half uur van Crevecoeur. Met het korps van Chamilly, aan wien de magistraat een paar dagen te voren de stad Grave had overgegeven, sloeg hy het beleg voor Crevecoeur, waartoe bovenen benedenwaarts schipbruggen over de Maas werden geslagen. De commandant van genoemde sterkte,-kolonel de Thouabs, dien men als Franschman weinig vertrouwde, had het bevel aan een kapitein der waardgelders moeten overgeven. Op 19 Juli gaven Crevecoeur en de schans Engelen zich over aan den vijand; de ontwapende bezettingen trokken af. naar 's-Hertogenbosch. Thans volgde het beleg van Bommel, waar de kolonel Assuebus van den Boetzelaeb, heer van Leeuwen, het bevel voerde over een bezetting van nauwelijks 250 man. Turenne dwong de veste na een kort beleg tot onderwerping (21 Juli); de bezetting kreeg vryen aftocht naar Gorinchem. Holland dreigde de kapiteins met vervolging wegens de „slechte conditie", waarin hunne compagnieën verkeerden — alsof zij bij het verlies der veste de hoofdschuldigen mochten heeten! Meer reden daartoe bestond bij opdracht aan veldmaarschalk Wibtz om de bemanning van een uitlegger, welke bij de nadering der Franschen de rivier afzakte, als „infame poltrons" te straffen. Een bevel van den prins van Oranje bedreigde alle uit de overgegeven plaatsen vertrokken soldaten, die zich niet binnen veertien dagen aanmeldden, als deserteurs te worden behandeld, alle kapiteins met cassatie, die hunne compagnieën niet binnen veertien dagen voltallig hadden gemaakt (2). Bommel was de laatste stad, welke in 1672 den Franschen in handen viel. Gedurende den verderen oorlog zou nog alleen Maastricht dit lot deelen (1678). Na"het verlies van Crevecoeur, Engelen en Bommel vreesde men algemeen voor een beleg van 's Hertogenbosch. Maar 't liep anders. Lodewijk XIV, door de Hollandsche onderwaterzettingen in zijne overwinningen gestuit en bij de verheffing van den prins van Oranje geen kans ziende om Holland te bemachtigen, verliet op 10 Juli Zeist met het gros van zyn leger, het bevel over de in Utrecht achterblijvende troepen overlatende aan den hertog van Luxembubg. De koning marcheerde over Arnhem en Neer-Asselt naar Boxtel, waar hij zeven dagen lateiaankwam , ten einde 's-Hertogenbosch uit het zuiden te naderen. Tubenne . vestigde zich te Berlicüm, oostwaarts van 's-Hertogenbosch, Chamilly te St. Michiels-Gestel, tusschen Boxtel en Berlicüm. (1) Secr. Bes. S. g. 19 Juni, Bes. h. 7, 16 Juni, 15 Juli 1672; Pamflet n° 10062. (2) Bes. h. 22 , 25 Juli, g. P. B. iii 168 dd. 18 September 1672. 347 De redenen, waarom de Franschen zich niet aan een beleg van 's-Hertogenbosch waagden, lagen behalve het onderloopen der moerassen door overvloedige regens, in den aantocht van de Keizerlijk-Brandenburgsche legers tot hulp van de Republiek. Reeds het bericht hunner wervingen had de handelingen der Franschen in de Republiek verlamd en den verdedigers ontspanning geschonken. Aan verdere overwinningen wanhopende, keerde Lodewijk XIV, vergezeld van zijn broeder Filips van Obleans, naar Frankrijk terug, en kwam op 1 Augustus te St.Germain en Laye, waar ter eere van den overwinnaar schitterende feesten werden gegeven. Op 1 Augustus vertrokken mede naar Frankrijk de nog niet geheel van zijn wonden genezen prins van Gondé met het meerendeel van den adel en de volontairs, onder wie de.hertog van Monmouth. Tubenne, thans opperbevelhebber der-in de Republiek achtergebleven Franschen, besteedde de maand Augustus tot voorbereiding van zijn optreden tegen de Duitschers. De daarvoor bestemde troepen betrokken op 31 Augustus een kamp bij Aerle om vervolgens den vijand den overtocht over den Rijn te beletten (1). Zonder de belangen hunner bondgenooten en van de neutralen in acht te nemen, verwoestten en plunderden Tubenne's benden niet alleen de Brandenburgsche landen nabij den Rijn, maar ook die van Palts-Nieuwburg, Keulen en Trier. Keurvorst Fbedebik Willem verliet op 19 Augustus Berlijn om zich naar zijn leger te Halberstadt te begeven. Dit bestond uit acht regimenten infanterie van 1000 man en vier eskadrons van vier compagnieën ad 50 paarden , aangevoerd door de veldmaarschalken vorst Johan Geobge van Anhalt en Geobge Deefflingeb. Voorts waren daarbij verscheidene voormalige Staatsche officieren aanwezig, als de luitenant-generaal graaf Chbistiaan Albbecht van Dohna , de generaal-majoors Gebabd Bebnabd van Pöllnitz en Wolf Ebnsï van Elleb. De keurvorst was met den gewezen hertog van Lotharingen Kabel III in onderhandeling ge treden aangaande het overnemen van ongeveer 2400 ruiters en voetknechten, wier onderhoud gedurende vier maanden op £ 84.040 werd begroot. Aangezien de Republiek niet daartoe wilde bijdragen, sloot de keurvorst op 24 Juni een verdrag, volgens hetwelk vier Lotharingsche eskadrons, te zamen 768 ruiters, in Brandenburgschen dienst traden. Met deze macht versterkt, vestigde de keurvorst zich te Hildesheim en plaatste te Höxter aan den Weser een afdeeling onder den generaalmajoor Christoph van Kannenbebg, een andere bij Lippstadt en Bielefeit onder de generaal-majoors Alexandeb van Spaen en Wolf Ernst van Elleb. De gemeenschap tusschen het keurvorstelijke leger en de Republiek geschiedde door posten over Emden. Het aan den Eger in (1) Res. S. g. 21 September 1072. 348 Bohemen verzamelde keizerlijke leger sloot op 26 September onder de bevelen van den veldmaarschalk Raimond van Montecuccoli te Hildesheim bij het Brandenburgsche aan. Kort te voren (22 September) was te Brunswijk een tractaat gesloten van „assistentie en mutuele „defensie" tot handhaving van den vrede van 1648, waarbij de deelnemers ach verbonden het navolgende aantal troepen ter beschikking te stellen —■ keizer Leopold 3000 paarden, 6000 voetknechten, koning Christiaan V van Denemarken. 3000 „ 6000 „ keurvorst Fbedebik Willem . . . 3000 „ 6000 „ hertog Geobge Willem van Brunswijk. 600 „ 1200 „ hertog Rudolf August van Brunswijk. 400 „ 1000 „ landgravin-regentes Hedwig Sophia van Hessen-Kassei 400 „ 800 „ te samen. . 10400 paarden, 21000 voetknechten, benevens de noodige artillerie (1). Zij, die op een tocht van de vereenigde legers door Munsterland naar de Republiek hadden gehoopt, kwamen bedrogen uit. De Duitschers vermochten tegenover Tubenne den overtocht van den Rijn niet te forceeren en marcheerden door Hessen naar Frankfort, hetwelk zij op 16 October bereikten. Hunne Hoog Mogenden konden zich kwalijk „vernoegen met den marsen die syne churfurstelicke Doorluch„ticheyt soo verre buyten om ende directelyck tegen het bewuste trac„taet genomen heefft, sonderlinge dat deselve armee, nochte bet volck „dat S. C. F. in Westphalen staende heeft, tot eenige de minste vyant„lycke actiën tegens de vyanden van den Staet genomen is" (2). De keurvorst wilde thans hertog Kabel van Lotharingen in de gelegenheid stellen om met 3000 paarden, versterkt door 8000 Brandenburgers uit Lippstadt en Minden, aan den Rijn op te treden. De hertog was daartoe alleen bereid wanneer Brandenburg en Hunne Hoog Mogenden hem verzekerden, buiten hem om geen vrede met Frankrijk te zullen sluiten (3). Doch de keurvorst aartsbisschop van Mainz Johan Philip von Schoekbobn weigerde den doortocht van zijn aartsbisdom, zoodat het Keizerlijke-Brandenburgsche leger een nog grooteren omweg moest afleggen om den Rijn te bereiken. De vrees der Franschen, dat de verbondenen een overtocht bij Straatsburg zouden beproeven, deed Condé, bevelhebber in Lotharingen, besluiten om, onder voorgeven van oorlogsnoodzaak , de brug over den Rijn bij Straatsburg te vernielen, waarmede (1) Secr. Bes. H. 4 Augustus, Res. H. 4, 11 Augustus, Secr. Bes. S. G. IS Augustus 1672, Pamflet 10500. (2) Res. S. G. 16 September, 17, 18, 22 October, Secr. Bos. S. G. 24 October, 7 November 1672. (3) Secr. Bes. H. 18 November 1672. 349 de neutraliteit' van het Duitsche Rijk geschonden werd. t Gelukte den verbondenen om ten zuiden van Mainz den Rijn over te steken en in de Paltz te dringen, doch Tukkmkb's maatregelen beletten het doordringen in Lotharingen. Half December besloten de verbondenen tot een terugtocht over den Rijn en den Main, om zich door het Westerwald naar Westphalon te begeven. De aartsbisschop-keurvorst van Tner, Kabel Kaspab van deb Leijen, verklaarde tegen 5000 rijksdaalders per maand de vesting Koblentz met het tegenoverliggende Ehrenbreitstein ter beschikking van het Keizerlijke leger te stellen. Hunne Hoog Mogenden toonden zich bereid tot gedeeltelijke voorziening in de kosten, zoodra beide plaatsen vanwege den keizer waren bezet (1). De keizerlijken vestigden hunne winterkwartieren te Paderborn, de keurvorst van Brandenburg de zijne te Lippstadt. De Brandenburgers stroopten af en toe in Munsterland, de Munsterschen in het graafschap Mark. Montecuccoli hield Keulen in bedwang. XIV Prins Willem III treedt aanvallend op. De door den prins van Oranje ontwikkelde geestkracht verlevendigde den moed en het vertrouwen bij het Staatsche leger en maakte een einde aan het ingekankerde geloof van onbekwaamheid tot eenige overwinning. Hoewel de wederzijdsche hoofdmachten door het water gescheiden en voor 't oogenblik groote krijgsbedrijven uitgesloten waren, voerden beiden toch kleine ondernemingen uit. In den loop van September hadden schermutselingen plaats bij Naarden, Ankeveen, s-Graveland, Vreeswijk en andere oorden, gelegen ten oosten van de Hollandsche waterlinie, zoodat 't .den vijand onmogelijk werd Holland binnen te dringen. De Prins bestuurde zelf een aanval tegen Woerden. Daartoe deed hij in den nacht van 10 October door den generaal Fbedebik van Nassau-Zuylenstein de Grovenbrug tusschen Utrecht en Woerden, door graaf Willem Adbiaan vanHobnes het dorp Polanen bezetten, ten einde den volgenden ochtend te samen met hen en met vier regimenten infanterie uit Bodegraven de stad in te sluiten. Doch het plan lekte uit; Luxembubg werd bij tijds gewaarschuwd; een boer uit Kamerik wees den Franschen den weg, zoodat de hertog met een deel der bezetting van Utrecht verrassend tegen de Grovenbrug kon oprukken alwaar bij de troepen van Zuylensteln verwarring ontstond. De toestand werd gered door de troepen van graaf van Hobnes, die de Franschen op de vlucht sloeg. Een tweede poging van Luxembubg slaagde be,er; 't gelukte hem tusschen de stelling van Zuylenstein en Woerden door te dringen en een aanzienlijke troepenmacht binnen de belegerde veste te brengen, welke reeds in onderhandeling tot overgave was getreden. Aangezien de Prins geen kans zag om zijn oogmerk tegenover de vijandelijke (1) Secr. Bes. S. G. 2, 16 December, Secr. Bes. H. 13 December 1672. Sèo overmacht te •volvoeren, gaf hij bevel tot den aftocht. De verliezen aan weerszijden waren aanzienlijk; bij, de Staatschen sneuvelden de heer van Zuylenstein en de luitenant-kolonel Andries Schimmelpenninck van deb Oye. De Staten-Generaal oordeelden omtrent het mislukken der onderneming, dat „oenige van de-militie haer niet naer behooren „hebben gecomporteert, ende door fiauwherticheyt gemanqueert haer „schuldige plicht te betrachten, ende dat die geene, die-de executie van „saecken de artillerie concernerende was aenbevolen, daerontrent in haer „debvoir seer nalatich sijn gebleven, ende dat sij aen d'ander zijde „wederom met blytschap hebben verstaen, dat de militie*-Van den Staet „haer doorgaens vromelicken ende manhaftelicken gedragen, ende de „reputatie van den Lande seer wel waergenomen heeft" (1). Door het bezetten van nagenoeg alle veroverde plaatsen en het vertrek van Tueenne naar den Rijn was het Fransche leger sterk versnipperd. Van deze gunstige omstandigheden wenschte de prins van Oranje party te trekken om Charleroi te bemachtigen, den vijand de gemeenschap met Frankrijk, tevens allen aanvoer van levensmiddelen af te snijden, zoodoende tot ontruiming van de Republiek te dwingen. De voorbereiding der onderneming geschiedde met groote geheimhouding. Alleen maakten Hunne Hoog Mogenden in het laatst van September bekend,, dat een groote actie van het leger op til was, waartoe een extra som van £ 150.000 werd vereischt. Daaronder waren begrepen de kosten voor ■10000 pyrokken,.eyen zooveel paren kousen en schoenen, benevens de noodige medicamenten. Ook moest voor den aankoop van 8000 handgranaten en 200 mortiergranaten worden gezorgd. Hoezeer Zijn Hoogheid op spoed had . aangedrongen, kwamen de consenten voor dit geringe bedrag pas op 17 October van Zeeland, op 31 October van Friesland en Groningen bianen; in December had Zeeland echter nog geen penning afgedragen (2). Op 17 October vereenigde .prins Willem III te Gouda de generaals ter bespreking zijner voornemens. De luitenant-admiraal De Ruyter .was mede tegenwoordig en ontving opdracht om ongeveer 800 vaartuigen klaar te maken tot vervoer der troepen. De Prins droeg zorg dat een voldoende bezetting in de Hollandsche linie achterbleef, alwaar de bevelvoering bleef of werd toevertrouwd aan prins Johan Maurits .van Nassau te Muiden, graaf Königsmark te Bodegraven, graaf Willem Adriaan de Hornes bij Goejanverwellesluis, den markies van Westerloo te Schoonhoven, veldmaarschalk Wirtz te Gorinchem. De (1) Res s. G. 11, 18 October, .Lias loopende 1672 dd. 11 October. Pamfletten Nrs. 10512 10ol3, 10515. Zuylenstels werd in zijne betrekkingen opgevolgd: als kolonel der infanterie en ntmeestor door graaf Georoe Frederik van Waldeck, als gouverneur van Breda door Karel Florentin, Wild- en Rijngraaf van Salm. Het generaalschap der infanterie bleef voorloopig onvervuld. (2) Res. S. G. 28 , 29 September, 1, 3, 17, 81 October, .12 December Res H 27 Seotembor, Res. R. v. St. 80 September, 8 October 1672. . . ' 857 Zweden bood zijn tusschenkomst aan en zond Habald Appelboom'als extra-ordinaris gezant naar 's-Gravenhage, die Duinkerken als plaats van onderhandeling voorstelde. Hunne Hoog Mogenden wilden zich daarmede niet inlaten alvorens de gevoelens van de bondgenooten — keizer Leopold I, koning Kabel II van Spanje en keurvorst Frederik Willem van Brandenburg te kennen. De poging bleek ontijdig te zijn geschied (1). XV. Brandschattingen en contributiën. De vijand trachtte steeds zooveel mogelijk zijne legers ten koste van de bevolking der bezette landstreken te onderhouden. Aangezien dit niet overal uitvoerbaar bleek, moesten maatregelen getroffen worden. om een geregelden aanvoer der legerbehoeften te waarborgen. De Franschen hadden daartoe oorlogsmagazijnen te Neuss opgeslagen. Hoewel het door hen bezette gebied van Noord Nederland onmogelijk in de behoeften aan levensmiddelen kon voorzien, pêrsten de Franschen toch de bevolking zooveel mogelijk uit door brandschattingen en het verleenen van sauvegardes. De 'Republiek bezigde gelijke middelen, niet alleen op vijandelijk gebied, maar ook ten koste van de eigen onderdanen, die reeds aan de geweldpleging van den vijand bloot stonden. De Staten-Generaal verboden de betaling van contributiën aan den vijand „op poene als vyanden aengesien ende als „soodanig derselver goederen gespolieert endever brast te sullen worden". Verder stelden zij de steden in de provinciën Gelderland, Utrecht en Overijssel, mitsgaders het door den vijand bezette platte land „op een „raisonnablen taux tot stuer vande gemeene saecken" en bevalen, dat in Keulen, Luik, Munster en Frankrijk contributiën zouden gevorderd worden „voor 300verre sulcx practicabel is". Het handeldrijven met dén vijand en smokkelen bedreigden zij met strenge straffen (2). Chamilly, sinds het openen van den veldtocht bevelhebber te Maeseyck, eischte contributiën uit de Meierij van 's-Hertogenbosch, welke hij bh' weigering „soo te vier, vlammen als andersints gansch ende geheelick „sonder de minste conniventie ten onder soude brengen". Om de bedreiging kracht bij te zetten, verrichtten in 'tlaatst van Juni4000Fransche ruiters een rooftocht, waarbij zij „met groote slaghbn'len ende ijzere „hanthamers alles opensloegen wat sluitbaer was", weerlooze lieden schandelijk mishandelden of doodschoten. Hunne Hoog Mogenden beantwoordden deze geweldpleging met weerwraak. Zij bewapenden de huis- (1) Res. S. G. 26 October, 29 November, Res. H. 18 November 1672. (2) Res. S. G. 31 Augustus; G. p. B. iii 258 , 259, dd. 2, 4 Juli, .26 Augustus, plakkaat verbiedende allen toevoer van levensmiddelen naaï den vijand; G. p. b. iii 169 dd. 6 September, vorbod van verdingen (verdragen) omtrent contributiën aan den vijand; G. p. B. iii 169 dd. 22 November 1672, waarschuwing tegen het betalen van brandschattingen aan,den vijand. 858 luiden der Meierü èn lieten huizen „van die constitutie dat deselve van den vyandt niet als met canon connen geforceert werden" bezetten, als: Kranendonk met 1 luitenant en 50 man, \ Helmond „1 „ » 36 „ I bovendien, bij elk detacheHeize „1 „ „ 50 .„ j ment, twee ruiters van Rixtel l 1 sergeant „ 80 „ ] den landdrost. Mierloo „1 „ „ 30 „ Aan de landdrosten Jacob van Reede en mr. Francois Focanus was opgedragen om het ophalen van vijandelijke contributiën te verhinderen. Toen de bezettingen der genoemde huizen het garnizoen van 's-Hertogenbosch moesten versterken, werden zij vervangen door huisluiden; terwijl in Augustus „wegens schaersheyt van penningen" de beide landdrosten en hun volk ontslag uit den dienst bekwamen. Intusschen leed de Meierij ook aan overlast van het eigen krijgsvolk, waartegen men door een plakkaat trachtte te voorzien (1). Luik klaagde voortdurènd over schennis der neutraliteit en de vanwege de gouverneurs van Maastricht en Breda opgelegde contributiën. Keizer Leopold liet te 's-Gravenhage betoogen, dat Luik als lid van het Duitsche Rijk geen deel had aan hetgeen de keurvorst-aartsbisschop van Keulen tegen de Republiek ondernam, zoodat men aldaar geen „courses" mocht laten houden, integendeel ernstig moest bedenken, dat Luik alle gemeenschap met Maastricht kon afsnijden. Gedurende den tocht van prins Willem III naar Charleroi bracht het garnizoen van Maastricht niet alleen het bisdom Luik, maar het geheele platte land van Keulen onder contributie. Met het einde van den tocht hielden de vijandelijkheden op en kon weêr eenige handel worden gedreven. Pas in Maart 1673 sloot de Republiek met Luik een acte van neutraliteit (2). De pogingen tot het innen van contributiën strekten zich in wijden kring uit; zoomin Fransche als Staatsche troepen ontzagen daarbij den Spaanschen bodem. Op de door de Staten-Generaal aan den gouverneur van Breda gevraagde inlichtingen, of hij de kapiteins Robbert Do.minique de Neale en Jacob van Busdael voor de opvorderingen in Picardië en de door Frankrijk bezette landstreken tusschen de Maas en de Sambre kon aanbevelen, ontvingen zij ten antwoord, dat genoemde officieren pas bezig waren hunne compagnieën te Breda op te richten, niemand „sonder goede intelligentie off macht van crychsvolck „van dese syde" zoodanige opdracht zou kunnen uitvoeren (8). De Fransche commandant te Kortrijk strekte de contributiën uit tot StaatsVlaanderen en het Vrye van Sluis. Zijne vorderingen leidden de (1) Secr.'Res. S. G. 12 Mei, 2, 12 Juni, Ros. S. G. 3 Juni, 19, 23, 26 Augustus, G. P. b. III 167 -ld. 6 Augustus 1672. (2) Res. S. G. 16 September, 10, 11 October 1672, 20, 30 Januari, 15 Maart 1673. (8) Secr. Res. S. G. 28 Mei, 8 Juni, 8 November 1672. 861 herstel der tucht binnen korten tijd meer bereikt dan lodens den geheelen duur der' oorlogstoebereidselen (1). Met den uitvoer van wapens was zoo roekeloos omgesprongen, dat in het eigen land „groote „scftaërsheyt" heerschte. Alleen naar Minden waren in Juli gezonden SÖ.ClOO^'busirrufêy 20.000 « lood, 20.000 c. 2de regiment. Kolonel. Maurits Lodewijk I van Nassau-Beverweerd. Majoors. Ignatius Kingma en Johan Munnich. Ingevolge Res. S. G. 5 Mei 1668 ging Kingma over bij het Friesche regiment. De Staten van Friesland benoemden Ricquin van Frentz tot zijn opvolger, doch hij werd slechts erkend als titulair (2). Johan Munnich deed in 1670 na een diensttijd van 46 jaren afstand als majoor en ritmeester, onder behoud van traktement (3). Res. R. v. St. 22 September 1670. Arent van Dorp. Res. R. v. St. 15 Maart 1671. Robeet Raveschot de Cappelle. d. 8de regiment. Kolonel. Graaf George Frederik van Waldeck, Pyrmont en Culemborg. Majoors. Adam van der Duyn van 's-Gravemoer. Wordt in 1669 kolonelcommandant der gardes Holland. Res. R. v. St. 22 Maart 1669. Steven van der Does, heer van Langeveld. e. 4de regiment. Res..R. v. St. 21 October 1669, sinds 18 April. Jean Barton de Bret, markies van Montbas. Wegens zijn gedrag aan het Tolhuis werd hij veroordeeld tot den doodstraf met de koorde (4). (1) Res. H. 26 September 1668. (2) Res. Friesl. 21 April—1 Mei 1668. (3) Res. H. 26 Juli 1670. Zijn vaan ging. over op Diedekik van Wassen aee-Wouw. (*)' De vaan van Montbas ging over op Willem Fbedebik van Nassau-Zuijlexstein , heer van Leersum (Res. R. v. St. 16 September 1672). Hij was de zoon Yan Frederik. 433 Res. R. v. St. 28 April 1672. Jacob van Wassenaer, heer van Wass'énaer-Obdam en Voorschoten, geboren 1635, overleden 24 Mei 1714. Majoors. Res. R. v. St. 16 Juli 1668. Jacob van Wassenaer, heer van Wassenaer Obdam en Voorschoten (1). Res. R. v. St. 28 April 1672. Arent de Grutter (2). Comm. R. v. St. 2 Maart 1673, sinds 25 December 1672. Louis de la Feuillade gezegd de la Guette. C. Gardes Zeeland. Ritmeesters-commandant. Caspar van Ltnden. Zijn verzoek om den majoorsrang werd niet ingewilligd (3). Res. R. v. St. 6 Augustus 1670. Hendrik van Nassau-La Leck, heer van Ouwerkerk. Hij was te voren 'gerepartieerd op Holland. De Staten van Holland bewilligden zijn ruiling met Johan Cabeljau, onder voorwaarde dat Zeeland buiten hun goedvinden hem geen hoogeren rang zou verleenen (4). De Staten van Zeeland in 1671 oordeelende, dat de compagnie gardes „die nu vermits de recfeu„teringe van alle de compagnien te peèrde met deselve ih getal van „tachtentich pa'erden was é'guael géworden, tegens alle voorgaende „practycques en eygenschap van een compagnie de Guardes, als „dewelcke in getall boVeh de gemeene compagnien was behoorde „uyt te steecken", vonden goed ze te brengen op 145 paarden door bijvoeging van 45 paarden tegen een werfgeld van £ 100, te vinden uit de quote der provincie van de post ad £ 500.000 voor de equipage ter zee. De Staten-Generaal betoogden, dat het hooge werfgeld zou „veroorsaecken seer .groote dachten ende jalousie vande colon„nellen ende mindere officieren", die ingevolge Resolutie van 20 December moesten recruteeren zonder aanritsgeld. Bovendien verlangden zij het volle bedrag van £ 500.000 voor de zeezaken (5). Op 11 Maart 1672 verklaarden de Staten van Zeeland de compagnie te zijn lijfgarde (gardes du corps) van prins Willem III als kapiteingeneraal der Unie (1) Tijdens zijn benoeming tot ritmeester bevond hij zich te Parijs, waar hg 'ih handen van den ambassadeur den eed aflegde. Zijn verlof werd met oen jaar verlengd om zich in het buitenland te oefenen in alle betamelijke exercitiën en oefeningen. Gedurende zijn afwezigheid was zjjn vader, de luitenant-admiraal, belast met de „directie ende conduite over de compagnie" (Res. R. v. St. 25 Maart 1665). (2) Was in 1655 bonoomd tot ritmeester dor vaan van wijlen den veldmaarschalk Johan Wolpeet van Bkederode (Comm. R. v. St. 13 December 1655). (3) Res. Zeel. 9 December 1669. (4) Res. h. 18 April, Res. Zeel. 25 Juli 1670. Cabeljau was luitenant- bij de^ompagnie gardes en tot ritmeester benoemd. (5) Res. s. G. 28 Maart, 4 April 1671. 28 A. OVERZICHT. De repartitie van de volgens resolutie dd. 30 Juli 1648 verminderde infanterie was als volgt (1) — Repartitie. Aantal compagnieën X aantal hoofden. Te samen. Gelderland. 1 X 100, 14 X 70, 7 X 50 22 compagnieën = 1480 hoofden. Holland. . 1 X 400 (2), 1 X 200 (8), 1 X 150 (4), 1 X 120 (5), 20 X 100, 98 X 70,182 X 50 254 „ = 16330 Zeeland. . . 2 X 100, 80 X 70, 26 X 50 58 „ = 3600 „ (6) Utrecht... 3X100, 9 X 70, 12 X 50(7) 24 .„ = 1530 Friesland.. 1 X 200(8), 4 X 100, 35 X 70, 25 X 60 65 „ = 4300 „ Overijssel . 2 X 100(9), 9 X 70, 2 X 50 18 „ = 930 Groningen. 1 X 150(10), 8X 100, 18 X 70, 6 X 50 28 „ = 2010 Drente • • • 3 X 70, 1 X 50 4 = 260 468 compagnieën = 30390 hoofden. Amsterdam = 400 „ 30790 hoofden. N.B. Drie luitenant-kolonels-compagnieën, van mindere sterkto dan de overige, waren van 50 op 70 hoofden gebracht door opheffing van de compagnie vuurroers van graaf Johan de Hornes (11). Op verzoek van Holland stelde de Raad van State onderstaande betalingslijsten samen. Bij de compagnieën van 50 man was op last van prins Willem II het getal korporaals — oorspronkelijk twee — tot drie verhoogd, opdat, bij mogelijke versterkingen van het aantal soldaten, alle compagnieën over een gelijk getal officieren zouden kunnen beschikken (12). (1) Staat van oorlog voor 1649; index Raad van State. N° 1254. (2) Gardo van Zijn Hoogheid. (3) Garde van veldmaarschalk Johan Wolfeet van Brederode. (4) Compagnie van Frederik van Nassau-Zuylenstein. (5) Compagnie van Adriaan van der Mijle. (6) Volgens verkeerdo opgave op den staat van oorlog = 4100. (7) Daaronder een compagnie garde van den Stadhouder. (8) Gardes Friesland. (9) Daaronder een compagnie garde van den stadhouder onder Lodewijk van NassauLa Leck , heer van Beverweerd. (10) Gardes Stad en Lande. (11) Res. R. v. St. 80 November 1648. Zie Deel IV bladzijde 218. (12) Res. R v. St. 18, 17 Augustus 1648. Ter maand van 42 dagen. Compagnie van 100 man. Compagnie van 70 man. Compagnie van 50 man. 1 kapitein £ 150 18 officieren £ 391 | 13 officieren £ 391 13 officieren £ 891 1 luitenant . . . . „ 45 , 1 X16 1X 16 1 X 16 i 1 vendrig . . . . „ 40 l 2 X 15 I I — j I 1X15 i 2 sergeanten . . . . „ 48 ] 2 X 14 ( l 2 X 14 f I 1 X 14 I 36 spiesen . . { > I } 1 ,„ I 3 korporaals . . . . „ 48 j 4 X13 1 „ 436 24 spiesen . . j 9 X 13 I „ 290 14 spiesen . . j 2 X 18 t „ 174 2 trommelslagers . . „ 24 f 13 X 12 I | 9 X 12 j f 4 X 12 J 1 schrijver „12 * 14 X 11 ' \ 9 X H ' \ 5 X 11 1 chirurgijn . . . . „ 12 / \ I 1 I 2 X 14 I 1 X 14 1 | 1 X 14 1 1 provoost „12 I I I l„.„l ] 6 X 13 I 4 X 13 I 3 X 13 I " . 48 musketiers .1 | „ 566 80 musketiers . 13 x 12 | » 354 22 musketiers • j 9 x 12 j » 260 18 officieren .... £ 391 I X I I II ( 20 X 11 | 12 X 11 ) [ 9 X 11 J 8 jongens , 24 3 jongens „ 24 8 jongens „ 24 i : 100 man . £ 1417 70 man £ 1059 50 man £ 825. 443 Uit deze en alle volgende betalingslijsten blijkt't, dat geen vaste regel in de verhouding tusschen de spiesen en de musketiers in acht werd genomen. Volgens den na den aanslag op Amsterdam samengestelden staat van oorlog dd. 15 Juli, geredresseerd op 18 Augustus 1650, bedroeg de sterkte aan infanterie (1) — Gelderland. 1 X 100,13 X 66, 7 X 50 samen 21 compagnieën = 1295 hoofden Holland .. 1 X 400 (2), 1 X 200 (3), 18 X 100,85 X 65,123 X 50 „ 228 „ =11075 „ Zeeland. . . IX 100,28 X 65, 14 X 50 „ 43 „ = 2620 „ Utrecht... 3X 100, 9 X 65, 8 X 50 „ 20 „ = 1285 „ Friesland . 1X 200(4), 3 X 100,38 X 65, 17 X 50 „ 59 „ = 3820 „ Overijssel . 2 X 100, 7 X 65, 3 X 50 „ 12 „ . = 805 .„ Groningen. 1 X 150(5), 2 X 100,18 X 65, 5 X 50 „ 26 „ = 1770 „ Drente ... 2 X 65, 1 X 50 „ 3 „ =180„ 412 compagnieën = 25850 hoofden. Amsterdam = 400 „ 26250 hoofden. De betalingslijst voor de compagnie van 65 man telde onder de officieren geen chirurgijn (6) en bedroeg — 12 officieren £ 379 22 spiesen (1X16, 2X14, 3X13, 8X12, 8XH)- • • » 267 28 musketiers (1 X 14, 4X13, 12X12, 11X11)- . . • „ 331 3 jongens -„ 24 65 man £1001. Bij resolutie van 7 April 1651 veranderden de Staten van Holland de 400 man sterke „Guarde van Syn Hoogheid onsterffelyker memorie" in „Guarde van de Edele Groot Mogende Heeren Staten van Hollandt ende „West-Vrieslandt". Aangezien de bondgenooten niet tot overeenstemming konden komen, stelden de Staten-Generaal bij resolutie van 16 Februari 1661 een reductie der militie vast, waarvan zij de uitvoering aan het welbehagen der bondgenooten overlieten (7j. De daarop betrekking hebbende repartitie gaf onderstaande sterkte aan {8), (1) Staat van oorlog, index Baad van State N° 1256. (2) Garde van Zijn Hoogheid. (3) Garde van den veldmaarschalk. (1) Gardes Friesland. (5) Gardes Stad en Lande. (6) G. F. B. II 262 dd. 5 December 1650. (7) Zie tekst bladz. 120. (8) De Staat van oorlog dd. 12 April 1661 (N° 1265) verdeelde de infanterie op Holland ' in 217 compagnieën met 12330 hoofden; bij optelling verkrijgt men evenwel 207 compagnieën met 11530 hoofden; terwijl het totaal tot 387 compagnieën met 21390 hoofden overeenstemt met de gegevens uit de vier volgende staten (N° 1266—1269). De gegevens in den tekst zijn ontleend aan den staat van 11 Februari 1662 (N° 1266). Repartitie. Nationale compagnieën. Franschen. Engelschen. Schotten. I Te samen. Gelderland. 20 X 50 2X 50 22 compagnieën = 1100 hoofden. Holland . . 1 X 200 (1), 1 X 135 (2), 2 X 120 (3), 1 X 115(4), 16 X 80,117 X 50 5 X 80,23 X 50 4 X 80, 21 X 50 2 X 80,15 X 50 207 , = 11530 „ Zeeland. . . 1 X 80, 31 X 50 6 X 50 4 X 60 42 „ = 2130 „ Utrecht. . . 8 X 80, 15 X 60 1X 50 2 X 50 21 1140 „ Friesland . 1 X200(5) 3 X 110(4), 3 X 80, 40 X 50 4 X 50 2 X 50 2 X 50 65 „ = 3170 „ Overijssel . 2 X 80, 11 X 60 18 v = 710 „ Groningen. 1 X 160(6) 1X 110(4), 2 X 80, 19 X 50 1 X 50 24 „ = 1420 „ Drente... IX 90(7), 2 X 50 8 „ = 190 I0 . 887 compagnieën = 21390 hoofden, compagnie van 115 hoofden = 30 1667 j „ „ 110 „ = 1535 | Amsterdam = 400 „ „ „ 90 „ = „ 1297 | (8) " » 80 » = • 1178 I 21790 hoofden. „ „ 50 „ = „ 825 / (1) Compagnie van.Lodewijk van Nassau La Leck. (2) Compagnie van Adriaan van der Mijle. (8) . Compagnie-colonnelle gardes Holland. (4) :Compagnieën te Emden. (5) Gardes Friesland. (6) Gardes Stad en Lande. (7) Compagnie van den drost. (8) Res. R. v. St. 1 Maart 1661. 445 De niet op Holland gerepartieerde compagnieën Franschen, Engelschen én Schotten waren op zonderlinge wijze over de regimenten verspreid (1) — Franschen. Hauterive = 9 compagnieën, waarvan 2 op Zeeland, 2 op Fries- land. Estrades =8 „ „ 1 op Zeeland. Mombas =8 „ „ 1 op Gelderland, 1 op Zeeland. Durfort =8 „ „ 1 op Gelderland, 1 op Friesland, 1 op Groningen. Moriac =8 „ „ 2 op Zeeland, 1 op Fries¬ land. Craven =8 „ „ 1 op Zeeland. Cromwell =8 „ „ 1 op Friesland. Killegrew =8 „ „ 1 op Zeeland. Sidney =8 „ „ 2 op Zeeland, 1 op Utrecht, 1 op Friesland. Kirkpatrik = 7 Scott =7 „ „ X op Friesland. Erskine =7 „ „ 2 op Utrecht, 1 op Engelschen. Schotten. 1 Friesland. De legeruitbreiding van 1665 — gevolg van den oorlog met GrootBrittannië en Munster — omvatte voor de infanterie: 4000 mariniers, versterking der oude compagnieën en werving van zes nieuwe regimenten, elk van 1000 man (2). Holland formeerde uit haar contingent mariniers een regiment onder den kolonel Willem Jozef van Gent. De uitbreiding der infanterie blijkt uit den ordinaris en dén extra staat van oorlog dd. 23 December 1665 (3). (1) Res. H. 14 Maart 1662. (2) Zie tekst bladzijden 139 e. v. Tot 1671 kwamen de mariniers afzonderlijk op de staten van oorlog voor, daarna waren zij bij de infanterie opgenomen. (3) Staat van oorlog, index Raad van State n° 1270. Ordinaris staat Nationale compagnieën. Franschen (1). Te samen. Mariniers van oorlog. , | | I Gelderland.. 22 x 60 2 X 50 24 compagnieën = 1200 hoofden. Holland.... 1 X200(2), 1 X 120(3), 1 X 115(4), 22 X 80, 146 X 50 5 X 80 , 23 x 50 199 „ =11045 „ Zeeland 1X80 , 35 X 50 6 X 50 42 „ = 2130 „ 870 Utrecht 3x80, 21X50 24 „ = 1290 „ Friesland... 1X200(5), 8X110(4), 8 X 80 , 44 X 50 4 X 50 55 „ =3170 „ 466 Overijssel... 2 X 80, 11X50 13 „ = 710 „ 144 Groningen 1X150(6), 1X 110(4), 2 X 80 , 22 X 50 1X50 27 , = 1570 „ Drente IX 90(7), 8X50 4 „ = 240 „ 888 compagnieën = 21355 hoofden. 4000 Mariniers. (1) De compagnieën Engelschen en Schotten zijn begrepen bij de nationale compagnieën. (2) Compagnie van den grootmeester der artillerie. (3J Compagnie-colonnelle gardes Holland. (4) Compagnieën te Emden. (5) Gardes Friesland. (6) Gardes Stad en Lande. (7) Compagnie van den drost. tij (O h B co e, a » g" O* cd co 1 -31 s3 & 5t ft S J e b B 2. ® 3 « § p crcj M ■< g o o"S s> o «*■ g cd p 5B 2 hh 0T3 W 3 B ss- C5 .—. cd B ■— p I ca. o ö I » ü * i-. O O Extra staat Zes nieuwe regimenten. Verstorking der oude compagnieën, van oorlog. Gelderland. 8 X 90; 8 compagnieën = 288 hoofden. 1 X 57,18 X 27, 3 X 26 = 621 hoofden. Holland.. 8x136,32 X 96;35 „ =3480 „ 15X100(1) 74 X 27,97 X 26 = 4520 „ Zeeland ..IX136, 5 X 96; 6 „ = 616 „ 2 X 58, 9 X 28,24 X 27 = 1016 „ Utrecht .. 11X186, 2X96; 8 „ = 328 „ 20 X 31, 1X30 = 650 „ Friesland . 1X136, 6 X 96 ; 7 „ = 712 „ 21 X 28,26 X 27 = 1290 „ Overijssel 2X96; 2 „ = 192 „ 5 X 31, 8 X 30 = 395 „ Groningen. 3X96; 3 „ = 288 „ 26 X 25 = 650 Drente... 1X 96; 1 compagnio = 96 „ 3 X 28, 1X 27 = 111 „ 60 compagnieën = 6000 hoofden. 15 compagnieën == 1500 hoofden. 9253 hoofden. «3ï (1) Regiment Stein Callenfels , door Holland geformeerd uit de versterking. 454 Het Vier- en het Drievoudige Verbond waren oorzaak der uitbreiding van het leger met 12000 man (1) — Brunswijk-Luneburgsche cavalerie 1614 ruiters. item infanterie . 30 compagnieën = 3000 man. Regiment Wiktz 16 „ — 1555 „ Gedetacheerde compagnieën ... 61 „ = 5831 „ te samen 12000 hoofden. Na den vrede van Aken (2 Mei 1668) dankte men de Luneburgers, de zes nieuwe regimenten en andere compagnieën af, zoodat 404 compagnieën met 29070 hoofden overbleven, benevens een zeker getal manschappen op den extra staat van oorlog. De sterkte der in de eerstvolgende staten van oorlog opgenomen compagnieën liep zeer uiteen: gevolg van de wisselende inzichten der bondgenooten, in de eerste plaats van Holland, hetgeen niet naliet grooten invloed op het gehalte der compagnieën uit te oefenen. Voor de compagnieën ter sterkte van 80 en 60 man kwamen dd. 20 October 1668 nieuwe betalingslijsten tot stand; die van 50 man bleef als vroeger tegen een bedrag van £ 825 (2). Compagnie van 80 man. Compagnie van 60 man. 12 officieren £ 379 11 officieren (geon chirurgijn)- £ 367 / 1 X 16 / 1 X 16 . j 1 X 14 f j 2 X H f 24 spiesen 1 3 X 13 I „ 287 18 spiesen 1 3 x 13 I . . „ 220 f 5 X 12 ] j 5 x 12 ] 13 X 11 7 X 11 1 X14 ; 1X14 41 musketiers 5 X 13 „ 457 I 28 musketiers j 4 X 13 | . . . „ 328 11 X 12 1 9 X 12 I • 24 X11 ' ' 14 X 11 3 jongens „ 24 3 jongens „ 24 Ter maand van 42 dagen. 1 kapitein £ 150 1 luitenant „ 45 1 vendrig „ 40 2 sergeanten. . . . „ 48 8 korporaals. . . . „ 48 2 trommelslagers. „ 24 1 schrijver „ 12 1 chirurgijn . . . . „ 12 12 officieren £379 80 man. £ 1165" (3)i 60 man £ 939 (1) Bes. S. G. 12 Maart 1668; zie bladz. 201. (2) G. P. B. III 200. (3) Bij Bes. B. v. St. 13 November 1668 weder gebracht op £ 1178. 455 De onderhandelingen over de voorstellen door den Raad van State dd. 22 November 1669 tot vermeerdering van het leger, wat de Infanterie aangaat met 10 regimenten van 14 compagnieën ad 100 man en de versterking der oude compagnieën tot laatstgenoemd getal, kwamen pas in 1671 tot oplossing. Op den staat van oorlog voor 1671 telde de compagnie-colonnelle weêr 80, de gewone compagnie 50 hoofden. De extrastaat, aanvang nemende op 7 Maart 1671, omvatte — a. de versterking der oude compagnieën tot 100 hoofden; b. de 27 compagnieën van 100 man der lichting van 1665 , aange houden volgens resolutie van 25 November 1668; c. de 10 regimenten = 140 compagnieën van 100 man , aangenomen volgens resolutie van 7 Maart (1) — (1) Zie tekst bladzijde 255; staten van oorlog, index Raad van State Hos 1279 en 1280, 467 2. Het Noordhollandsche regiment (1). Kolonels. Sinds 1647. Graaf Hendrik van Nassau; geboren 9 Augustus 1611, overleden 27 October 1652. Comm. R. v. St. 28 December 1654. Adriaan van der Mijlb, beer van der Mjfle, Alblasserdam, Dubbeldam en Bleskensgraaf. Res. R. v. St. 12 Juli 1664. Mathijs van Asperen, baanderheer van Asperen, heer van Heeswijk en Dinter. Luitenant-kolonels. Sinds 1647. Dominicus van Cassiopijn. Comm. R. v. St. 21 December 1654. Joan van Dorp. Comm. R. v. St. 5 Augustus 1658. Mathys van Asperen. Res. R. v. St. 12 Juli 1664. Otto Pynssen van der Aa. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Johan Hendrik van Mario. Majoors. Sinds 1647. Johan van Dorp. Comm. R. v. St. 27 Maart 1655. Mathijs van Asperen. Res. R. v. St. 12 Juli 1664. Gerrit Smit. Res. R. v. St. 27 September 1668. Johan Hendrik van Mario. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Jacob van Oudesteijn. 3. Regiment Brederode — 1657 Tuyll — 1670 vacant — 1672 opgeheven (2). Kolonels. Sinds 1628. Johan Wolpert van Brederode; geboren 12 Juni 1599, overleden 3 September 1655 als veldmaarschalk der Republiek. Comm. R. v. St. 30 Maart 1656. Hendrik van Brederode (3), geboren 1638, overleden 1 Juli 1657. Gaat 21 Maart 1657 over in Franschen dienst met behoud der compagnie-colonnelle ad 226 hoofden. Comm. R. v. St. 24 December 1657. Hendrik van Tuyll van Bulkesteijn; overleden 1670. Luitenant-kolonels. Sinds 1623. Filips van Thienen. Comm. R. v. St. 21 Augustus 1654. Hendrik van Tuyll van Bulke- steyn. Comm. R. v. St. 24 December 1657. Graaf Maurits van Sólms; overleden 1678 (4). Comm. H. 6 Februari 1672. Otto van Limburg. (1) Zie Deel iv bladz. 230. (2) Res. H. 6 Februari 1672. Zie Deel iv bladz. 280. (3) Op acte van Holland dd..29 September 1655, tegen afstand van de compagnie te paard aan zijn broeder Wolpeet, geboren 1649, overleden 15 Juni 1679. (4) Hij was gehuwd met Flobentina, dochter van Johan Wolpeet van Bbedeeode. . 468 Majoors. Sinds 1684. Hendrik van Tuyll van Bulkesteyn. Comm. R. v. St. 80 Maart 1655. Johan van Abcoude van Meerten. Comm. R. v. St. 24 December 1657. Maurice de Grenu. Res. R. v. St. 21 Maart 1667. Otto van Limburg. 4. Regiment Noordwijk — 1669 vacant — 1672 opgeheven (1). Kolonel. Sinds 1641. Wigbolt van der Does, heer van Noordwijk; 1668 meestérgeneraal der artillerie; overleden 11 Augustus 1669 (2). Luitenant-kolonel. Sinds 1641. Filibert van Isendoorn a Bloys, heer van Burgharen. Majoors. Sinds 1642. Johan van Santen; wordt 1665 luitenant-kolonel bij het regiment Stein Callenfels. Res. H. 20 Maart 1664. George de Hartoge, heer van Valkenborch. 5. Regiment Hornes — 1663 Drost — 1667 Hornes (3). Kolonels. Sinds 1641. Graaf Johan van Hornes, baron van Kessel en Batenburg, heer van Woestwesel. Comm. R. v. St. 6 Maart 1663. Mathijs Drost. Res. R. v. St. 21 Maart 1667. Graaf Willem Adriaan van Hornes, heer van Bicht; 17 Januari 1668 sergeant-majoor-generaal, 12 April 1672 meestér-generaal der artillerie; overleden 4 Maart 1694. ! Luitenant-kolonels. Sinds 1647. Adriaan Duyck. Comm. R. v. St. II December 1654. Mathijs Drost. Comm. R. v. St. 6 Maart 1663. Graaf Willem Adriaan van Hornes. Res. R. v. St. 21 Maart 1667. Frederik van Reede van Renswoude (4). Res. R. v. St. 4 April 1672. Francois van Ovekschie. Majoors. Sinds 1647. Johan Bartlomé Schobbinger. Comm. R. v. St. 15 November 1650. Mathijs Drost. Comm. R. v. St. 4 April 1655. Pieter van Overschie. Comm. R. v. St. 27 November 1660. Graaf Willem Adriaan van Hornes. Comm. R. v. St. 6 Maart 1665. Frederik van Reede van Renswoude. (1) Res. H. 6 Februari 1672. Zie Deel IV bladz. 281. (2) Van de compagnie-colonnelle ad 200 man gingen 85 man over om de compagnie van veldmaarschalk Wibtz op 200 man te brengen. De overigen werden in twee compagnieën gesplitst, resp. sterk 60 en 55 man; de laatste, tot 80 man vermeerderd, werd ingedeeld bij het regiment gardes Holland (Res. H. 20 September 1669). (3) Zie Deel IV bladz. 281. (1) Wordt 1672 lid der Staten van Utrecht (Res. H. 13 Februari 1672). 469 Res. R. v. St. 21 Maart 1667. Francois van Overschie. Res. R. v. St. 4 April 1672. Hartman de Heijde. 6. Regiment Beverweerd — 1665 Steelandt — 1668 Manmaecker (1). Kolonels. Sinds 1635. Lodewijk van Nassau-La Leck, heer van Beverweerd; overleden 28 Februari 1665. De compagnie garde op Overijssel werd beschouwd als compagniecolonnelle van het regiment. Ze ging in 1658 als gewone compagnie over op de repartitie van Holland. De Staten schonken haar aan Pieter» Kien , die sinds 1649 als luitenant reeds het bevel voerde. De compagnie van den overleden Hendrik van Brederode, ter sterkte van 225 man, werd nieuwe compagnie-colonnelle. Na overlijden van Beverweerd werd deze volgenderwijs verdeeld — 50 man tot vorming eener compagnie onder kapitein Johan van Wanrooi, 30 man tot verhooging der compagnie van kolonel Steeland tot 80 man, 90 man tot verhooging der compagnie van kolonel Wigbolt van der Does tot 225 man, 55 man tot vorming eener compagnie onder kapitein Daniël de Lannoy (2). Res. R. v. St. 20 Maart 1665. Filips van Steelandt. Res. R. v. St. 27 September 1668. Karel Manmaecker, heer van Hofwegen. Luitenant-kolonels. Sinds 1639. Filips van Steeland. Res. R. v. St. 24 Maart 1665. Zeno Tengnagel. Res. R. v. St. 21 Juli 1665. Karel Manmaecker van Hofwegen. Res. R. v. St. 27 September 1668. Walraedt zur Muhlbn (3). Res. R. v. St. 5 Februari 1672. Andries Commersteyn. Majoors. Sinds 1639. Frederik van Lyere. Comm. R. v. St. 8 December 1659. Zeno Tengnagel. Res. R. v. St. 24 Maart 1665. Karel Manmaecker van Hofwegen. Res. R. v. St. 21 Juli 1665. Willem zur Muhlen. Res. R. v. St. 27 September 1668. Andries Commersteyn. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Adriaan van Gent {4). (1) Zie Deel iv bladz. 233. (2) Res. S. g. 16 December 1649, Res. h. 22 December 1655, Res. R. v. St. 21 Februari Res. h. 11 Januari 1656, Res. R. v. St. 8 Februari, 5 December 1657, Res. S. g. 12 Maart Res. h. 9 April, Res. R. v. St. 30 Mei, 18 Juni. 15 Juli, Comm. R. v. St. 15 April 1658 Res. h. 20, 21 Maart 1665. (3) De naam komt mede voor als W. zur Heulen en W. ter Meulen. (4) Adriaan van Gent kreeg in 1668 een jaar verlof naar Frankrijk „om hem il „chrychsexercitie aldaer te mogen oeffenen" (Res. S.G- 28 September 1663), 470 7. Regiment Püchler — 1661 Gennes Fèlin — 1668 Ingen Nulant. ■ (Regiment Duitschers, in 1668 gerepartieerd op Holland) (1). Kolonels. Sinds 1630. Eustachius Puchlek. Comm. R. v. St. 21 November 1661. Daniël de Gennes Felin. Res. R. v. St. 20 Maart 1668. Johan Ingen Nulant (2). Luitenant-kolonels. Sinds 1642. Daniël de Gennes Felin. Comm. R. v. St. 21 November 1661. Johan Ingen Nulant. Res. R. v. St. 20 Maart 1668. Miohiel van Lichtenberg. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Joachim van Gent van Meinderswijk. Majoors. Sinds 1642. Johan Ingen Nulant. Comm. R. v. St. 21 November 1661. Jacob de Viry. Res. R. v. St. 15 Maart 1664. Michiel van Lichtenberg. Res. R. v. St. 19 Maart 1668. Joachim van Gent van Meinderswijk. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Charles de Lannoy. 8. Het Regiment Walen (3). Kolonels. Sinds 1644. Graaf (1§52 prins) Willem Frederik van Nassau, stadhouder van Friesland, grootmeester der artillerie; geboren 7 Augustus 1613, overleden 31 October 1664. Res. R. v. St. 28 November 1664. Johan van Beveren. Luitenant-kolonels. Sinds 1636. Willem van Boshuysen. Comm. R. v. St. 27 Maart 1655. Louis de Maulde de Mansart. Comm. R. v. St. 6 Maart 1663. Johan van Beveren. Res. R. v. St. 3 December 1664. Willem Jozef van Gent ; wordt 1665 kolonel van een regiment mariniers. Res. R. v. St. 26 Maart 1666. Caspar van Berck. Res. R. v. St. 19 Maart 1669. Willem van Hulsbergen. Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Adriaan van Beveren. Res. R. v. St. 18 Otober 1672 sinds 26 Juni. Gerrit van Utenhove. Majoors. Sinds 1646. Louis de Maulde de Mansart. Comm. R. v. St. 30 April 1655. Johan van Beveren. Comm. R. v. St. 6 Maart 1668. Willem Jozef van Gent. Res. .R. v. St. 3 December 1664. Louis Wolfert van Dorp. Res. R. v. St. 21 Juli 1665. Caspar van Berck. (1) Zie Deel IV bladz. 251. (2) Spelling volgens de onderteekening in het eedboek van den Raad van State. De naam komt veelal voor als Ingcnieulant (zie Deel IV bladz. 402), (3) Zie Deel IV bladz: 252. 495 In den loop van 1672 werden onderstaande regimenten der lichtingen van 1671 en 1672 opgeheven, hetzij als gevolg derkrijgsgebeurtenissen, hetzij de werving om andere redenen niet voltooid kon worden. Dientengevolge bleven ze op den staat van oorlog voor 1673 onvermeld. Lichting 7 Maart 1671. Regiment van kolonel Otto van Gent. 4 Februari 1672. „ „ „ Dirk van Haeften. „ „ Johan van der Laan. n nu John Scott. 28 Maart — „ » » Sraaf öüstaaf van "Wittgenstein. 28 April „ n » Dionisius Oriordan. „ „ godefroy van der Straeten. Daarentegen kwam na vaststelling der repartitie van 28 September 1672 de oprichting van onderstaand uit Beieren samengesteld regiment tot stand. Res. R. v. St. 25 October 1672. Kolonel Hannibal van Dbgenfeld. Res. R. v. St. 5 November 1672. Luitenant-kolonel Joachim Kometka van Rowin. Idem. Majoor Frans Veit Christoffel van Bergknecht. Sommige van de aan het slot der lijst van 28 September opgegeven „uitgevallen" regimenten infanterie en cavalerie komen nog voor op volgende staten van oorlog. oOÖ SO handlangers, eenige pioniers en affuitmakers, allen met hun volk ; voorts aan geschut: twee mortieren van 24 18, twee halve kartouwen van 12 IS, zes stukken van 6 IC, twintig stukken van 3 of 4 %. De stad Osnabruck was tot verzamelplaats aangewezen. Bij een in December 1665 door kolonel Arent Jurrien van Haersolte gehouden monstering was de eerste helft nagenoeg voltallig (1). De betalingen, ten laste van de Republiek, bedroegen per loopende maand van 42 dagen, voor den kolonel £ 300, den luitenant-kolonel £ 100, den majoor £ 80, den kwartiermeester en den provoost bij de infanterie te samen £ 45, de traktementen en soldijen van een regiment te paard £ 13.770, van een regiment te voet £ 14.170. Voor het aanritsgeld der nog aan te werven andere helft, berekend tegen £ 100 per ruiter, £ 20 per soldaat, moest de Republiek zorgen voor een som van £ 280.000; na de monstering dezer troepen kwamen de betalingen half om half ten laste van beide contractanten. Het door de Republiek verschuldigde debet moest verrekend worden door wissels op Hamburg en Bremen. Reeds met den eersten wissel liep 't spaak; de afdoening der verdere geldelijke verplichtingen onderging het gebruikelijke, onverantwoordelijke verloop. Toen de capitulatie ten einde liep, moestén Hunne Hoog Mogenden haar voortdurend verlengen, minder wegens den staatkundigen toestand dan wel wegens de onmacht der Republiek om aan hare geldelijke verplichtingen te voldoen, zoodat de schuld aan de hertogen noodeloos toenam, zonder dat men eenig practisch nut van hunne troepen daar^ vóór in de plaats kreeg: zij betraden het grondgebied der Republiek niet en behoefden het zwaard niet te trekken (2). Op 16 Maart 1668 kwam een nieuwe capitulatie met de hertogen tot stand ter overname, voorloopig voor den tijd van zes maanden, van drie regimenten cavalerie, elk met een compagnie-colonnelle van 93, vijf compagnieën van 89 ruiters, te samen 18 compagnieën met 1614 ruiters, drie regimenten infanterie, elk met een compagnie-colonnelle van 118, negen compagnieën van 89 man, te samen 30 compagnieën met 3000 man. Holland verkoos niet aan den wensch der hertogen te voldoen om per regiment een veldprediker en een adjudant te betalen; de officieren moesten, zooals bij het Staatsche leger gebruikelijk was, den veldprediker bekostigen; de dienst van adjudant kon door den regimentskwartiermeester worden waargenomen. De hertogen wilden hunne troepen niet afleveren, wanneer alvorens de achterstallige schulden niet waren (1) ' Secr.'Hes. H. 9 Septèmber, Bes. h. 19 December, Bes. S. G. 16, 17 September, 7, IS, 22, 26 December 1665. (2) Bes. S. G. 30 Januari, 2, 23 Februari, 9 Maart, 17 Juli, 5 Augustus, 16, 28 October, 22 November, 2, 10, 26 December, Bos. H. 23 November, 8 December 1666, Bes. S. G. 21 Januari, 16 Februari, 3 Maart, 5 April, 18, 21 Juni, 11, 19, 25 Juli, 27 Augustus, 6, 20, 21, 29 September, 13, 22 October, 22 November, 5, 15 December, Bes. H. 26 Mei, Secr. Bes. S. G. 11 Juli, 21 September 1067, Res. S. G. 12 Januari 1668. 501 afgedragen; ook mochten ze niet voor zeedienst worden bestemd. Men kwam overeen, dat de Republiek terstond 70.000 rijksdaalders als eerste termijn der nieuwe schulden zou uitkeeren. Doch „tot disreputatie van „den Staet" kwamen de provinciën hare geldelijke verplichtingen niet na, zoodat de Luneburgers mede onder eede van de hertogen bleven. Eenmaal de grenzen overschreden hebbende, veroorzaakten zij, bij slechte verpleging, groote overlast, vooral in Overijssel en Gelderland, te Wesel en Coevorden, waar zij in garnizoen kwamen. De Staten van Overijssel vreesden, wanneer geen geregelde betaling geschiedde „dat haer Ed. by „faute van dien niet anders te gemoete zagen, als dat de welgemelte „provincie t' eenemael in soodanen onmachtigen staet zal werden ge„bracht, dat die nieuwaerts in sal connen contribueren" (1). De repartitie der Brtinswljk-Luneburgsche subsidie-troepen van 1668 is opgenomen in Hoofdstuk II (2). De ingedeelde hoofdofficieren waren — Bij de drie regimenten cavalerie: le regiment. Kolonel Heineich von Siegel. Luitenant-kolonel Cael von Ilten. Majoor Otto von Hitzfeldt. 2e regiment. Kolonel Ludolf Lorenz von Keosig. Luitenant-kolonel Bardeleben. Majoor Lubach. 3e regiment. Kolonel Graaf Walraedt van Nassau (3). Luitenant-kolonel Heinrich Tilo Wilcke. Majoor Graaf Willem van der Lippe (4). Bij de drie regimenten infanterie: le regiment. Kolonel Johann Geobg von Uffeln. Luitenant-kolonel Moritz von Kanne. Majoor Jost Priedrich von Sebach. 2e regiment. Kolonel Johann von Rasfeldt. Luitenant-kolonel Christian Wilhelm von Weyhe. Majoor — 3e regiment (5). Kolonel Johann von Mollesson. Luitenant-kolonel Pletz. Majoor. Stockhausen. Bij resolutie der Staten-Generaal dd. 25 September 1668 werden de (1) Res S. g. 8 Februari, 6, 16, 20, 21, 30 Maart, 11, 26 April, 15, 18 , 26 , 28 , 80 Mei, 1,2,4, 8, 15 Juni, 10, 14, 17 , 24 , 30 Juli, 3, 6 Augustus, Res. h. 14, 21 Maart, Secr.Res. h. 21 Maart 1668. (2) Zie bladz. 386. (3) 1671 kolonel bü de Staatsche cavalerie, 1672 luitenant-generaal. (4) 1671 majoor, 1672 kolonel bjj de Staatsche cavalerie. (5) Dit regiment had, wegens de veelkleurige uniform, den bijnaam van „het Papegaye regiment". 502 Brunswhk-Luneburgsche troepen afgedankt. De Republiek moest de kosten voor bet vervoer tot of nabij Lingen dragen. Het vertrek ging met groote moeilijkheden gepaard. De hertogen waren in onderhandeling getreden met Venetië tot het leveren van 2490 man, en verzochten dat deze „alhier mochten weiden geembarqueert ende de saecke soo lange „secreet ghehouden, opdat het volck, als dewelcke dit employ souden „degousteren, niet en mochte verloopen". Men zou ze inschepen, zoogenaamd met bestemming naar de Elbe. Viel zulks „buyten alle ver„wachtinge door de defiance offte oppositie vande voorschreve militie „niet uyt te wercken", dan moest over land worden gemarcheerd. Zoo geschiedde 't. De marsch door de Republiek onderscheidde zich door wanordelijkheden en geweldpleging; in het land van Vollenhove had zelfs een gevecht plaats tusschen Staatsche- en Luneburgsche ruiters. Aangezien de provinciën in hare geldelijke verplichtingen te kort schoten, bleef de Republiek groote sommen aan de hertogen schuldig, hetgeen zich bij latere onderhandelingen wreekte (1). (1) Res. S. G. 22 Augustus, 15, 19, 24, 25, 27 September, 2, 5, 10, 13, 26 October, 18 December, Res. R. v. St. 22 , 25 , 27 September, 6 October 1668, Res. S. G, 5 Februari 1669. HOOFDSTUK VII. De Artillerie. De artillerie rekende men niet onder de wapens als de cavalerie en de infanterie. De naam van officieren der artillerie had evenmin militaire beteekenis als die van officieren van justitie, van politie of andere burgerlijke betrekkingen. De order van 23 Maart 1671 betreffende de rangverhouding der officieren sprak niet van artillerie-officieren; betreffende den meestér-generaal stond daarin vermeld, dat een beslissing tot „naermaels" werd uitgesteld (1). De meestér-generaal bekleedde een militairen rang als hij, zooals meestal het geval, chef van een regiment of gouverneur van een vesting was. Op de staten van oorlog komt het personeel onder afzonderlijke rubrieken voor; slechts de meestér-generaal treft men aan bij de „Tractementen". Wanneer oorlogsgevaar dreigde en een leger te velde moest worden geformeerd, dan aanvaardden alle artillerie-officieren hun betrekking en kwamen ook de — meestal van de infanterie of van de kwartiermeesters afkomstige — ingenieurs onder het gezag van den meestér-generaal. In vredestijd beperkten zich hunne werkzaamheden tot toezicht op het materieel. De namen der meestérs-generaal en van de luitenant-generaals zijn in Hoofdstuk III vermeld. Bij de artillerie deed zich in gelijke mate slechte betaling voor als bij de cavalerie en de infanterie. Bovendien waren tijdens de Groote Vergadering de traktementen aanzienlijk verminderd. De verdienstelijke luitenantgeneraal, tevens contrerolleur, Engelbert van der Mijle was sinds 1629 in dienst en genoot vóór 1648 als luitenant-generaal £ 600, als contrerolleur £ 900, dus £ 1500 's jaars, daarna verminderd tot £ 800 en in 1655 tot slechts £ 500; een bedrag, waarmede hij met „vrouw en een huys vol kinderen" onmogelijk kon rondkomen. Toch weigerde hij meermalen in te gaan op voordeelige buitenlandsche aanbiedingen. In 1666 getuigde de Raad van State omtrent hem: „is een seer bequaem „ende niet min necess'air officier vant Landt, hebbende daerinne eenige „experienten ende tselve al geleert ende ingenomen van syn vader, „die oock in die quallteijt wel ende lange heeft gedient, sijnde desen „nu den geenen daer het dresseren van den geheele train vant Legher (1) G. P. B. III 78. 506 „op aen soude moeten comen, als men die moest formeren, soo dat sijne „dienst seer nootsaeckelick is ende veeltijts sijne berichten ende advieen „in veele voorvallen moeten gehoort worden, waarin hy veel is meritearende". Sinds 1657 kreeg hij bijna elk jaar een toelage van £ 500 op zyn telkenmale herhaald verzoek, hetwelk Johan de Witt soms met de „aldercrachtiste persuativen" beloofde te ondersteunen. De Staten van Holland begiftigden zijn zoon Jan met een compagnie; deze moest gedurende zyn minderjarigheid het kapiteins-traktement afstaan aan zijn vader; de Staten verklaarden tevens, dat dit de laatste maal zou zyn van het vergeven eener compagnie aan een minderjarigen. In Maart 1672 erkende Engelbeet van der Mijle de laatste vijf jaren een traktement van £ .1300 te hebben genoten; thans was hij weder genoodzaakt om onderstaand te smeeken (1). Tot 1650 genoten de „edelluyden van het canon" £ 10 per maand boven een „soldatenpaye" in eene of andere compagnie. In genoemd jaar verminderde zulks tot £ 5 per maand boven £ 12 als soldaat. De afschaffing van de extra-ordinaris edellieden ging gepaard met eenige traktem.ents-verhooging voor. de overigen; o.a. kreeg in 1657 Willem van der Netten een aanstelling van £ 7,4 per maand boven £ 12 als appointé. Te velde bedroeg het traktement £ 30 per maand. In 1667 achtte men by „vredighe tyden" niet noodig meer dan zeven edellieden van het geschut aan te houden. Met de benoemingen was men soms niet al te kieskeurig:. onder de edellieden trof men niet zelden vroegere huisbedienden aan, zooals Jochem Coeval, oud „domesticq. dienaer" yan Johan Wolfeet van Beedeeode ; toch ook meer ontwikkelden, zoo als Pietee de BEüYN'te Wesel, die na zijn licentieering kennis gaf, dat hij „door noodt hem tot de practycque heeft moeten begeven, hebbende „hem laten promoveren tot gesworen notaris ende procureur" (2). De Generaliteits-kanonniers .moesten, evenals de edellieden, worden benoemd door den Raad van State; sommige provinciën achtten zich mede. daartoe bevoegd. In vredestijd waren de kanonniers belast met het onderhoud van het geschut, schoonhouden der batterijen, kruitkeeren en andere magazijnswerkzaamheden. In 1648 werden 128 extra-ordinaris kanonniers gelicentieerd, zoodat 214 overbleven, van welke 45 oude, impotente kanonniers moesten uitsterven. Een door Engelbert van der Mijle gehouden onderzoek wees uit, dat in vele plaatsen geen of te weinig kanonniers aanwezig waren. Hun aantal in Zeeland, Friesland, Groningen, alwaar de Staten alle mededeelingen achterhielden, kende (1) Res. R. v. St. 18 Augustus 1657, 6 Juni 1658 , 22 Februari 1659, 16 Juli, 17 Augustus, 15, 17 November 1661, 11 November 1661, Res h. 22 Juli, 11 September 1662, Res. S. G. 23 Augustus 1661, 21 Augustus 1663, 5September, 18November 1664,11 April 1671, 29 Maart 1672. (2) Res. S. G. 8 December 1618, 20 October 1651, Res. E. v. St. 22 Maart 1658, 9 October 1661, 16 Augustus 1663 , 3 Maart 1667. 507 hij niet. De aanstelling van een viertal kanonniers door den Raad van State voerde het aantal op tot 218 (op papier). Op voorstel van Holland zouden in .1657 van de 218 kanonniers '75 oude, impotente worden afgedankt, volgenderwijs gerepartieerd — Gelderland.... 27 aanwezig, 10 af te danken, blijven 17 Holland 78 „ 27 „ „51 Zeeland ...... 59 „ 19 „ „40 Utrecht 2 „ „ 2. Friesland. ..... 16 „ 6 „ „10 Overijssel .... 24 „ 9 „ „15 Groningen .... 12 „ 4 „ „8 218 min 75 = 143 kanonniers. Dat de onzekerheid niet werd opgeheven, bleek vooral daaruit, dat Van der Myle in 1661 nog onbekend was met het aantal kanonniers in Zeeland, Friesland en Groningen. In 1665 dfong Holland nogmaals aan op het laten uitsterven tot 143 kanonniers; doch in hetzelfde jaar stelde de Raad van State 28 kanonniers aan, die voor Van der Mijle proeven van bekwaamheid hadden afgelegd : ongelukkig voor hen, bestond voorloopig geen kans hen te betalen. Toch breidde het aantal zich elk jaar uit. Volgens den staat van oorlog voor 1672 waren 38 kanonniers op Gelderland, 126 op Holland, 73 op Zeeland, 10 op Utrecht, 16 op Friesland, 18 op Overijssel, 12 op Groningèn, 2 op Drente gerepartieerd (1). Te velde stonden de kanonniers onder de bevelen van een kapitein en een luitenant. In 1667 werd de kapitein Willem van Rhee opgevolgd door Christoffel Yssel, deze als luitenant door Johan Hendrik van der Smalingh. Matrozen of bootsgezellen bezigde men „om te regeren 't canon" ; in de commissie voor Gysbert van Reede als kapitein over 80 matrozen heette 't „om te gebruycken tot het herwercken van „grofgeschut, ammunitie van Oorlogh ende wat aen de artillerye depen„deren, soo als hem aenbevolen sal werden" (2). Na de aanstelling van prins Willem in 1672 tot kapitein-generaal voor den aanstaanden veldtocht kreeg de artillerie uitbreiding van personeel door de benoeming van den kolonel der infanterie Johan de Bye, heer van Albrandsweerd, tot „colonel over alle de artillerye om als „tweede persoon generaal te commanderen in absentie van den irieester„generaal"; voorts van Roelof van Keppel Fox tot majoor, Willem Ingelbij, Maurits Thisholm, Thomas Sile en Jacob Kencke tot kapiteins der artillerie, de laatöten met een geheel anderen werkkring dan de (1) Res. S. g. 8 December 1648, Res. R. v. St. 10 Maart 1653 , 8 , 4, November 1654 , 27 Januari, 23 Maart, Res. S. g. 27 Maart 1657, Res. R. v. St. 1 Maart 1661, 19 December 1662, Res. h. 18 Maart, Res. R. v. St. 24 Maart, 29 Mei, 24 Juli, 4 September 1665, s. v. o. voor 1672 (R. v. St. index N° 1281). (2) Res. R. v. St. 24 Maart 1667, comm. h. 29 April-1672.- 508 kapitein-der kanonniers: De commissie van. Hunne Hoog Mogenden voor den majoor hield' in, dat hij gesteld was „onder de meestér-generaal jVan de Artillerv voorsz. ofte oock andersints als hem 't selve bij ons, „den Raet van State, Syn Hoocheyt . den Heere Prpice van Oranje als ^capiteyn generael vande Legers van den Staet voor de aenstaende expeditie ofte des last hebbende sal bevoolen werden te berichten, ordonneren „ende bevorderen alle t' geene tot beleyt, directie ende. t' gebruyck „derselver te Velde, in Belegeringen, Tochten ofte elders in.de Fron„tieren ende plaetsen dezer Landen sal werden vereyst, oock. den Officieren van de Train ende andere persoonen daer by ende aengebruyckt „werdende voor soo veel in hem is, in heur devoir ende goede ordre te „houden". De commissie voor de kapiteins bevatte een gelijkluidende opdracht, met toevoeging om „oock naer gelegentljeyt de detachementen „en cheff te commanderen" (1). Tot het personeel van den trein behoorden de commiesen van de vivres en de ammunitie te velde, de equipagemeester van het brugmaterieel, de wagenmeester-generaal, de commiesen van de magazijnen, de kapiteins van de timmerlieden, pioniers, legersloepen en tenten, de petardiers, de vuurwerkers en anderen. In April 1672 verscheen een nieuwe ordonnantie voor den „wagenmeester ende voer-luyden in het „Leger dienende" (2). Het geschut der landmacht was onderscheiden in generaliteits-, provinciaal- en stedelijk geschut. De admiraliteiten, de Oost- en WestIndische Compagnieën, zelfs bijzondere personen als de prinsen van Oranje en Johan Maurits van Nassau bezaten eigen geschut. In tijden van oorlog kostte 't veel overleg om het noodige geschut bijeen te brengen; zonder van. elkander te leenen, in afwachting van spoedbestellingen, uit het buitenland, kon men er niet komen. . Het bijeengebrachte geschut, verschillend van oorsprong, miste dientengevolge eenheid van kaliber en gewicht. Merkwaardig waren voortdurend het gebrek aan affuiten en de havelooze toestand. waarin ze verkeerden; in 1672 deed 'tzich aan den Yssel voor, dat de kanonnen niet pasten op de voorhanden affuiten. De bondgenooten droegen onvoldoende zorg voor hunne magazijnen en voor het generaliteits-geschut: een voortdurende klacht in de petities tot de staten van oorlog. Een vesting- of fortcommandant was nooit zeker omtrent behoorlijke voorziening van geschut. Toen in 1653 de admiraliteiten 60 halve kanonnen van 24 iu uit de frontieren verlangden, welke aldaar onmogelijk gemist konden worden, (1) Comm. R. v. St. 25 Januari 1074, ingaande 29 September 1072, voor den kolonel, comm. S. 6. 19 April, Res. S. G. 16, 19 April 1672. Het traktement van den majoor bedroeg £ 100 per maand met een toelage te velde van £ 2.daags, mits houdende tweepaarden. (2) G. P. B. iii 165 dd. 15 AprU 1672. 509 ontving de Raad van State machtiging ze tijdelijk-.te vervangen door heele kartouwen en drielingen, in afwachting van nieuw, te gieten gesehut. In 1658 was de voorraad lange veldstukken van .6 IE .ijzer opgeraakt. Om daarin te voorzien werden een halve en twee heele Spaansche kartouwen, samen wegende 16.379 «, tot zes stuks van 6 . Provinciale bevelhebbers 399 c. Veldmaarschalken 899 d. Generaals der cavalerie 400 e. Generaals der infanterie 401 f. Generaals der artillerie 402 g. Kwartiermeesters-generaal van het leger 403 h. Kwartiermeesters-generaal der cavalerie 403 i. Hoofden van justitie 403 k. Provoosten-generaal van het leger 404 l. Provoosten-generaal der cavalerie 404 INHOUD. V*1 Bladzjjden. HOOFDSTUK IV. De cavalerie. . . 405 A. Overzicht 407 B. Het regimentsverband • • 4:20 G. Genealogie, der korpsen •. . • }..- • • - • • • ■ • • • o. Eerste gedeelte, 1648—1668 ±2* i>. Tweede gedeelte, 1668—1672 . . \C- . -l^- 431 HOOFDSTUK V. De infanterie. 438 A. Overzicht 440 B. Het regimentsverband. . »" . • • • • • • 4:60 G. Genealogie der korpsen -L^ • • • 463 HOOFDSTUK VI. De subsidie-treepen 497 HOOFDSTUK VIL De artillerie. .-"V. ... ■ ■ • • ?03 HOOFDSTUK VHI. Testingen en Forten, r . . . . "■ • • 514 A. Overzicht _ B. Gouverneurs en commandeurs : v » ozss . 529 G. Mineurs . ■ AANTEEKENINGEN. . ».". 531 BIJLAGEN. I. Regimenten huisluiden van het Zuiderkwartier van Holland. . 581 II. Afstammelingen van prins Fbederik Hendrik van Oranje , tot het midden der 18e eeuw . . . ". . . 588 Naamregister 585 VIII inhoud. VOORSTELLINGEN. N°. 1. Prins Willem II van Oranje. N°. 2. Prins Willem Frederik van Nassau. NM. 3—7. Platen uit het Eerste en het Derde „Boeck der Krychs-oeffe- . ninge" door Johan Boxel . 1670. N°. 3. Titelblad. N°. 4. . „Musquetier. Ten vier- en dertigsten; Hoe hy 't musquet in „de-rechter handt nemen sal. soo moet hy de musquet met „de rechterhandt achter de groote schroeve vatten om hoog en „recht houden, dwingen de furquet (die noch sleept) om met „gemack wederom te vatten in de lincker hant". N°. 5. „Pieckenier. Ten sevenden, hoe hy de spies sal vellen tegen „de Ruiters". N°. 6. Wapenen voor Infanterie. 1. „De halve Spies, langh thien voeten en een half, swaer „vierpondten drie vierendeel. De heele Spies, langh vyfthien „voeten, swaer ses en een half pondt. Deselve is van g'oet „Essen hout". 2. „De Pertuisane, langh vyf voeten, swaer drie pont, van „goet Essen hout". 3. „Het Vaendel, langh thien voeten vyf duym, swaer drie ';*>«ii*^ „pont .... 't is vueren hout". 4. „De Hellebaert, lang vyf voeten, swaer vyf pondt min „een vierendeel, is van Essen hout. 5. „De Trom is hoogh een voet en elf duym, het vat dick „onder den reep. vyf voeten en negen en een halven duym; „boven den reep, ses voeten en een vierendeel duyms, swaer „twaelf pondt; de Trom-stocken swaer drie vierendeel, t'samen „derthien pondt min een vierendeel". 6. „Het Zyd-geweer of Rappier, is ordinaris langh drie voeten, „swaer twee pondt". 7. „Het voorste stuck van 't Wapen van een Pieckenier, „weeght vyf pondt, de twee Tassetten, drie en een half pondt, „t' samen acht pondt en een half". 8. „Het achterste stuck; weeght vijf en een half pondt". 9. „Den Ringh-kraegh weeght vyf vierendeel". INHOUD. IX 10. „Den Storm-hoedt of Morillon, weeght drie pondt en een „vierendeel". 11. „Het Musquet weeght twaalf en een half pondt, deVorquet„stock drie vierendeel, t' samen derthien pondt en een vierendeel: d'ordinaris lenghte van de loop is vier voeten Rhynlands, „de Caliber is thien stryckende, of twaelf loopende kogels „in een pont, de Vuer-roers schieten veerthien stryckende en „sesthien loopende kogels, de Mariniers hebben Snaphanen, op „de selvige Caliber als de Musquettiers". 12. „De Bandolier, de vyfthien maten met de sintpolvermaete „(anders Corporaelj ge vult, de kogels met het toebèhooren in 't „leren sackjen, de drie stucken ordinaris lont, die yder op „een vadem langh gereeckent worden, wegen t' samen vier „pondt en drie vierendeel . . .; twintigh maten kruyt werden „in een pondt gereeckent, soo dat men met drie vierendeel „ponds bequaem den Bandolier kan vullen, behalvén de sint„polver-maet". N°. 7. Vooratelling „hoedanigh vier Compagnien van 't Regiment „Guardes van haer Ed. Groot Mo. etc. in forme van een vierkanten Bataillon aen strandt te Schevelinge, in ordre gestaen „en geageert hebben tegens vier Compagnien Ruyteren in den „jare 1669". N°. 8. Afbeelding van twee kanonnen, in 1669 door den geschutgieter Albebt Bennings te Lubeck geschonken aan de Staten van Holland en West-Friesland. N°. 9. Kaart van een gedeelte der oostelijke provinciën, tot toelichting van de in 1665, 1666 en 1672 met Munster gevoerde oorlogen. N°i 10. Verbeterblad voor de in Deel IV voorkómende kaart, waarop Daelhem verkeerdelijk ten oosten van Roermond is geteekend, terwijl het ten zuiden van Maastricht is gelegen. ver beteringen. Staat — Op bladz. 20, „ 33, » 38, » . 54, n p 63, '» 102. » 130, „ 177, n 205, „ 162. regel 2 v. o., Augutuss regel 1 v. o., N° 2 regel 2, Gemeante regel 16, Hendrik van Iïtersum regel 20, twee-zee „ 11, Geulen .» 26, „ 13, Godabt Pbederik Lees — Augustus N° 3 Gemeente Ernst van Ittersum twee zee Geule Godart regel 9 v. o. moestens moesten „ 170, regel 9, , 228 o i Ossery Ossoby „ 173, regel 12, Berken Borken „ 212, „ 6 v. o., 320 350 „ 212, „ 5 v. o., 420. .402 „ 220, „ 8, eerdaags eerstdaags „ 223, „ 7, Christofeel Christopfel „ 234, „ 4 v. o., kolonel te voet 247, regel 25, kolonel Jaoob yan 265, regel 14, j 280, 3e rubriek, Gustaaf 282, 3e rubriek, ! 265, regel 24, Drente; het 280 , 3e rubriek, Otto van der Lippe 280, 3e rubriek, Prins vak 294, NQOt 1, N° 39 295, regel 16, Nieuwerschans 897, laatste regel, 167 20 S. ^j^j 417, regel 19, mousqeutaires. kolonel te paard majoor Jacob van Lodewijk Christiaan Drente het Willem van der Lippe Prins van N° 40a Nieuweschans 1672 O. S. mousquetaires Staat — Op bladz. 428, » 431, „ 482, 437 459 464 regel 23, Waelvelde „ 27, c. Tweede „ 9 en 8 v. o., tusschen e en Res: Noot 2, N° 38 Lees — Wel velde' b. Tweede • in te voegen het woord N° 49 .Kolonel regel 32- . 32, EvENTREYTER 478, Noot 2, N» 39 481, regel 1, i. 484—493. Hoofdletters I. K. L. M. N. 0. P. 487, Noot 1, N" 40 489, Noot 2, N° 41 490, regel 29, Luitenant 491, Noot 2, N° 42 493, regel 31, Cregui 508, regel 2 en 3, generaal van de Artillerv 508, regel 4, Oranje 522, Noot 2, N° 43 .526, Noot 4, N" 44 527, Noot 4, N° 45 528, Noot 1, N° 46 530 36 en Noot 3 vervallen. o. p. regel 38 , Augustns Erentreyter N° 50 I. i. k. I. i N° 51 N° 52 Luitenant-kolonel N° 53 Crequi generaal ende lieutenant generael vande Artillery Orange N° 54 S* §5 ;' N° 56 N° 57 Augustus Op bladz. 215, VERBETERINGEN in Deel II. Aant. N° 33 Sint Thomas Sao Thomé. VERBETERINGEN in Deel III. Op bladz. 317, regel 5, Leopolold Leopold „ „ 317, regel 4 v. o., Testas Testart VERBETERINGEN in Deel IV. Op bladz. 127, regel 36, Rufert Rüpert „ „ 385, „ 10, Smith Smith (3) „ „ 335, „ 11, regel doorslaan „ 335. .. 4 v. o.. N" 41 N° 36 xii Staat — Op bladz. 886, achter v Noordam Voorstellingen N° 10', Daelhem Op bladz. 888. „ 385 „ 387 . 389 regel 5, Albrechs „ 5, 1666 Baden-Hookbebg Brandé. Cornelie Lees — Noorddam grenzen: N. Landen van Valkenburg 's-Hertogenrade, O. Hertogdom Limburg W. en Z. Prinsdom Luik. Albrecht 1660 Baden-Hochbebg cornelis 413, perponcher-IsAac de 247 doorslaan. HOOFDSTUK I. Het leger zonder kapitein-generaal. i r A. INLEIDING, Zelden is een zinspreuk minder ter harte genomen dan die. van de Republiek der Vereenigde Nederlanden „Concordia Res Parvae Greacunt" — Eendracht maakt macht —: in haar .wapen zinnebeeldig voorgesteld door een „bundelken pijlen met eenen. bandt t' samen ghe„knoopt ende ghebonde.n". De aanbeveling yan prirts: Willem van Oranje, voorkomende in zijne op 13 December 1580 den Staten-Generaal aangeboden „Apologie", het verweerschrift tegen zijne vogelvrijverklaring door Spanje's koning Filips II: „C'est que vous accomplissiez par:effect „ce que vous avez.tousjours en la bouche, et ce que signifle la marqué „de vos flesches que vous avez voulu estre graveés en vostre. seau, a „scavoir que nul membre de ce beau corps regarde a ce qui lui est „propre, mais du corps tout entier. . .", is in schier alle .volgende tijden door de machthebbenden der Republiek in den wind geslagen. . 't Was vooral de provincie Holland en aldaar in de eerste plaats:het machtige Amsterdam, welke den band om den pijlenbundel telkens en voortdurend heeft ontsnoerd. Sedert den aanvang van.de 17de eeuw was de invloed van het machtige gewest nog belangrijk toegenomen. Naijverig op eigen gezag, hetwelk door de roemrijke daden der prinsen MaüRits en Frederik Hendrik van Oranje in de schaduw was gesteld, eerbiedigden de Staten van Holland en de regenten van Amsterdam den stadhouder meer in schijn dan in werkelijkheid. Het overlijden van prins WillemII opende voor hen een schoone gelegenheid tot bevestiging van eigen macht en overwicht op de bondgenooten. De prins was :kapitein-geheraai der Unie tevens stadhouder van alle gewesten, met uitzondering van Friesland. Na zijn dood verkozen ook Groningen en Drente graaf Willem Frederik tot stadhouder; voor de overige provinciën brak het eerste stadhouderlooze tijdperk aan. Holland wist tevens de benoeming van een kapitein-generaal te voorkomen; in het Oranje-Huis was niemand „capabel ende bequaem om te wesen dat de vorige Prinsen van Oraingen „syn geweest"; de vrede was gesloten en gedurende het korte stadhouderschap van prins Willem II viel geen buitenlandsche vijand te bestrijden; Holland oordeelde de betrekking van kapitein-generaal niet alleen overbodig, maar zelfs gevaarlijk voor de Republiek. 4 Met het gemis van een kapitein-generaal zou alle eenheid van leiding en van gezag in het leger verdwijnen. By den vrede van Munster had Spanje's koning Filips IV de Republiek erkend als een vrije en souvereine staat, waarop noch hy, noch zijne opvolgers eenig recht konden doen gelden. De beide vredesverdragen van Westphalen, die een einde hadden gemaakt aan de Duitsche- en de Nederlandsche oorlogen, behelsden niets betreffende de geringe verplichtingen door het verdrag van Augsburg (1548) aan de Nederlandsche gewesten tegenover het Duitsche Rijk opgelegd. De koning had in het 53ste artikel van den Spaansch-Nederlandschen vrede zijn medewerking beloofd tot „de continuatie ende observatie van de Neutraliteyt, Vrundt„schap ende goede Nabuyrschap, van wegen Syn Keyserlicke Majesteyt „ende het Ryck" met inachtneming, dat de bevestiging des keizers binnen twee maanden, van wegen het Ryk binnen een jaar na de ratificatie van het verdrag zou geschieden. Een akte dienaangaande van keizer Febdinand III dd. 6 Juli 1648 werd op 22 October 1649 door den Spaanschen gezant aan Hunne HoogMogenden overhandigd. Dezen toonden zich daarmede niet tevreden en begeerden een ten Ryksdage door de keurvorsten en de stenden opgemaakte verklaring: vruchteloos drongen zy herhaaldeiyk daarop aan (1). De Republiek bestond uit zeven souvereine provinciën: Gelderland als voormalig hertogdom vooraan, daarna Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overyssel en Groningen (Stad en Lande). Het landschap Drente was zelfstandig tot keuze van een stadhouder, voor alle inwendige en administratieve aangelegenheden, maar niet gerechtigd tot het zenden van afgevaardigden naar de Staten-Generaal en den Raad van State (2). De in den oorlog veroverde streken, generaliteitslanden genaamd, bestonden ten jare 1648 — in Vlaanderen: uit het Vrye van Sluis, Hulster-Ambacht, Sas van Gent en Philippine; het middengedeelte — Axel, Ter Neuzen en Biervliet — was meer bepaald aan het beheer van Zeeland toevertrouwd en werd daarom „committimus" van dat gewest genoemd; in Brabant: uit de Meiery van 's-Hertogenbosch met de vier kwartieren Oosterwyk, Kempen-, Peel- en Maasland, het markgraafschap Bergen op Zoom en de baronie van Breda ; in het Overmaasche: uit eenige deelen van Opper-Gelder en Limburg, benevens de stad Maastricht in gemeenschappelyk bezit met den bisschop van Luik. - Onmiddelhjk na den vrede hadden de Staten-Generaal het hun toekomende recht van souvereiniteit in Staats-Vlaanderen en Brabant toe- (!) Bes. S. G. 9, 22 October 1649, 16 October, 5 December 1602 , 2 Februari J1668. (2) Res. S. G. 5 April 1601. 5 gepast. Het souvereine recht op de drie landen van Overmaze — Valkenburg, 's-Hertogenmde en Daelbem — zon door de uit Noord-Nederlandsche en Spaansche rechtere bestaande „Chambremipartie", beurtelings te Mechelen en te Dordrecht zitting nemende, nader worden uitgemaakt. De heerlijkheden Steenbergen, Willemstad en Prinsenland behoorden tot de domeinen van het Huis van Oranje; evenzoo het land van Kuik en de stad Grave, als leen en van S taats-Brabant. . De heerlijkheid Ravestein, deel uitmakende van de Cleefsche nalatenschap, was toegewezen aan den paltsgraaf van Nieuwburg. De commendery van Gemert was eigendom van de baiye van AltenBi esen (in Luik) der Duitsche Orde, met den Spaanschen gouverneur der Zuideiyke Nederlanden, aartshertog Leopold Willem als grootmeester. De baronie van Boxmeer behoorde aan de graven Van den Berg , het graafschap Megen aan het Zuid-Nederlandsphe geslacht van Croy, de heerlijkheid Batenburg aan den graaf van Hornes. Tot de voornaamste bezittingen van Spanje'in gemelde streken rekenden de steden Venlo en Roermond in Opper-Gelder en een groot deel van Limburg. Een zonderlinge toestand heerschte in het Dorp Baarle, bestaande uit twee staatkundig geheel van elkander gescheiden deelen, waarvan bij den vrede het grootste deel, Baarle-Nassau, aan de Republiek, het andere deel, Baarle-Hertog, aan( de Spaansche Nederlanden was toegekende een scheiding, welke den Belgischen opstand van 1830 heeft overleefd. Baarle-Nassau was als onderdeel der baronie van Breda een bezitting der prinsen van Oranje; Baarle-Hertog rangschikte onder de heerlijkheid Turnhout, welke in 1648 was toegewezen aan de prinsesweduwe Amalia van Oranje; twintig jaren later liet zij dit bezit na aan haar kleinzoon prins Willem III. De souvereiniteit over Lith werd betwist door den bisschop van Luik en is pas in 1671 uitgemaakt. Hunne Hoog Mogenden de Staten-Generaal vertegenwoordigden de souvereiniteit der zeven bondgenooten zonder zelve souverein te zijn. Zij bestonden uit een onbepaald aantal door de provinciën gekozen gedeputeerden , die niet hoofdelijk beslisten; elke provincie bracht voor elke aangelegenheid slechts één stem uit en bekleedde beurtelings gedurende een week het voorzitterschap. Stadhouders,' gouverneurs noch militairen mochten zitting hebben in de Staten-Generaal. De besluiten (resolutien) werden genomen by meerderheid van stemmen: in gewichtige gevallen alleen na bekomen goedkeuring van de bondgenooten, als tot beslissing omtrent oorlog en vrede, bij het sluiten van verbonden of tractaten, de beantwoording van voorstellen door of namens vreemde mogendheden, vermeerdering of vermindering der militie e. d. g. Hunne Hoog Mogenden verzochten veelal de voorlichting van den Raad 6 van State. Dit college was samengesteld uit twee afgevaardigden van Gelderland, drie van Holland, twee van Zeeland, twee van Utrecht, een van elke der andere bondgenooten, die, in onderscheid met de Staten-Generaal, persoonlijk hun stem uitbrachten. De gouverneur of stadhouder eener provincie had rechtens zitting met een beslissende, de thesauriergeneraal met een raadgevende stem. Levenslang hadden zitting de afgevaardigde uit de edelen van Holland en een der edelen van Zeeland; de overige afgevaardigden slechts voor twee tot vier jaren. De Raad van State gaf uitvoering aan de resolutien van de Staten-Generaal, deed voorstellen betreffende de verdeeling van lasten en den staat van oorlog, voerde het bewind over het krijgsvolk, de fortificatiën, de contributiëD uit 'svijands landen en over de generaliteits-landen. De generaliteits-rekenkamer stond den Raad bij tot onderzoek en registratie der rekeningen van alle ontvangers. De zeezaken werden behartigd door de admiraliteits colleges gevestigd te Amsterdam, Rotterdam en Hoorn in Holland, te Middelburg in Zeeland , te Harlingen in Friesland. Elk college was samengesteld uit zeven gedeputeerden: vier uit de provincie, waarin het college resideerde, drie uit de andere provinciën. De admiraal-generaal had zitting in alle colleges. Na het overlijden van prins Willem II ging het toch reeds zwakke verband nagenoeg geheel verloren. Genoemde lichamen waren alle afhankelijk van de zeven bondgenooten , de eigenlijke souvereinen des lands, die zich op hun beurt moesten schikken naar den wil van de stemhebbende steden of edelen (1). Het reeds zoo ingewikkelde, langzaam loopende raderwerk werd dikwijls nog meer vertraagd door lijdelijk verzet en het achterhouden van antwoorden door een of mieer der bondgenooten. Het door den handel rijk geworden Holland, hetwelk in alle lasten meer dan de helft betaalde van het gezamenijke bedrag voor alle gewesten, deed zijn overmacht op dezen gelden en dreef, vooral tijdens het raadpensionarisschap van Johan de Witt , in alle binnen- en buitenlandsche aangelegenheden'zijn wil door. Was al bij de hooge colleges van staat weinig sprake van zelfstandigheid , bij de militaire autoriteiten, hoe hoog ook in rang, ontbrak deze geheel. Zij oefenden geen meerder gezag uit dan nauwkeurig was voorgeschreven. Deed zich een geval voor, waarin niet was voorzien, dan durfde geen harer, uit vrees voor de verschillende machthebbenden, eigenmachtig te handelen, doch verzocht „te mogen verstaen hare Ho. Mo. „goede meeninge, waer naer hij hem sal hebben te reguleren". Zoodoende viel soms een beslissing, als deze reeds alle nut verloren had. Onderdrukking van zelfstandigheid kon slechts leiden tot aarzeling en misslagen. Dit oordeel was geenszins toepasselijk op prins Willem II. Deze jeugdige kapitein-generaal bezat uitmuntende eigenschappen en een ondernemend (1) Vergelijk Deel lt,- Aanteekening n°. 1. 7 karakter. Zijn onverwachte dood maakte een einde aan de grootsche verwachtingen, die velen van hem koesterden. Na hëm berustte de hoogste militaire waardigheid bij den veldmaarschalk Johan Wolfert van Bredebode, tevens kolonel der infanterie; hy was gehuwd met gravin Louise Christina van Solms, zuster der prinses-weduwe Amalia van Oranje; voorts, bU graaf Willek Frederik van Nassau, sinds 1650 stadhouder van drie gewesten, als meestérgeneraal der artillerie. Hij huwde 2 Mei 1652 prinses Albertina Agnes, dochter van prins Frederik Hendrik; op doordrijven van Holland besloten H. H. M. zich voor het bijwonen van de huwelijksvoltrekking te Cleve „in de bequaemste ende gevoechlyckste termen te exkuserén" (1). Andere Nassauers in Staatschen dienst waren: graaf Johan Maurits de Braziliaan, luitenant-generaal en kolonel der cavalerie, gouverneur, van Wesel, sinds 1648 tevens stadhouder voor keurvorst Frederik Willem van het hertogdom Cleve en Meester der Johanniter-orde in de mark Brandenburg (2). Zijn broeder George Frederik was kolonel der cavalerie en commandeur van Rijnberk. Een achterkleinzoon van prins Willem I, Henri Charles de la ïremoille , hertog van Thouars, prins van Talmont, diende als kolonel der cavalerie (3). Genoemde heeren hingen na 1650 de huig naar den wind en onderwierpen zich aan het overwicht van Holland. Keizer Fërdinand III verhief op 25 November 1652 de graven Willem Frederik en ^Johan Maurits in den Rijksvorstenstand. De Staten-Generaal namen de benoemingen voor „notificatie" aan en bepaalden dat Johan Maurits, uitsluitend en alleen in zy*ne hoedanigheid van stadhouder van Cleve genoemd zou worden „Doorluchtige Hoochgebooren Vorst ende Heer" en „Uwe Furstelicke Dooriuchticheyt" (4). Deze titels kwamen ook voor Willem Fbederik in gebruik (5). Overigens noemde men de nieuwe rijksvorsten hier te lande „prins", sinds 1655 ook graaf Geobge Fredebik, hoewel diens verheffing pas op 6 Mei 1664 door keizer Leopold I geschiedde (6). De vraag in welke mate de in 1648 voor vr\j en onafhankelijk verklaarde Republiek gezien was by andere mogendheden, kan alleen bevestigend beantwoord worden ten opzichte van de Staten en de Staatjes, die op ondersteuning van de ryk geworden Hollanders rekenden. (1) Res. S. G. 6, 26 April 1652. (2) Res. S. g. 10 September 1648, 11 Maart, 31 Juli 1652. Wij zullen hem Johak Maurits blijven noemen, hoewel hij bij zijne tydgenooten meer als graaf, later als prins Maurits bekend stond. (3) Zie Deel iii, bladzijdo 314. (4) Res. S. g. 21 November 1653. (5) Res. R. v. St. 7 December 1654. (6) Res. R. v. St. 7 Mei 1655, Zie Aanteekening n°. 1, 8 Frankrijk gevoelde terecht wrok tegenover de Republiek, die bij den vrede haar ouden bondgenoot in den steek had gelaten, zoodat deze tot 1659 den oorlog met Spanje alleen moest voortzetten. In 1672 en volgende oorlogsjaren behoorde Frankrijk tot de meest verbitterde vijanden van de Republiek. Groot-Brittannië had in de dagen van Willem I en Maurits hoog te waardeeren hulp aan de in wording zijnde Republiek verleend. Toen deze zich'echter tot koloniale mogendheid begon te ontwikkelen, op alle zeeën haar vlag liet waaien, veranderden de gevoelens; tijdens de laatste regeeringsjaren van koning Karel I konden ze niet tot uiting komen, maar nadat de regeering in handen van Olivier Cromwell was overgegaan, kwamen ze te sterker aan den dag. Deze vergat geenszins de hulp,''die de koningsgezinden van de prinsen van Oranje hadden genoten. Cromwell's streven was gericht op een nauwe vereeniging der beide aan weerszijden van het Kanaal gelegen republieken, waarbij de kleinste geheel in de grootste moest opgaan. In het door den dertigjarigen oorlog fel geteisterde Duitschland was de macht des keizers als vertegenwoordiger der rijkseenheid geheel verbroken: de by'zondere belangen van keur- en andere vorsten traden op den voorgrond. Keurvorst Frederik Willem van Brandenburg begon in zjjn tusschen den Ryn en Achter-Pommeren gelegen verbrokkelde gebied de grondslagen te leggen van een machtig Pruisen. De staatkunde gebood behoud van vriendschap met de Republiek, hoe weinig zijn gevoel, als medevoogd van prins Willem III, daarin deelde; bovendien waren de voornaamste Rijn-vestingen door Staatsche troepen bezet. De minderjarige graaf Enno Lodewijk, de stenden van Oost-Friesland en de stad Emden waren aanzienlijke sommen aan de Republiek schuldig, voortspruitende uit de leeningen van de jaren 1619, 1623, 1624 en de sedert onbetaald gebleven renten. Hunne onderlinge twisten, daarmede de binnenlandsche onrust, duurden steeds voort. Wellicht waren ze in 1644 beëindigd, wanneer het toenmalige verzoek van graaf Ulbich II, om het graafschap bij de Republiek in te lijven, ware aangenomen. Holland had zulks belet om machtsuitbreiding der prinsen van Oranje te voorkomen, zoodat de kans van overheersching voor de Republiek verloren ging. De Staten-Generaal verleenden herhaaldelijk hunne bemiddeling, maar toonden zich, opzettelijk of niet, onverschillig omtrent den afloop. De keurvorst-aartsbisschop van Keulen, Fërdinand van Beieren, tevens prins-bisschop van Luik en van Munster, overleed in 1649. Hy werd in Keulen en Luik opgevolgd door prins Maximiliaan Hendrik van Beieren ; Munster koos op 14 December 1650 den strijdlustigen Chris 9 toffel Bernabd van Galen (l)t Deze geestelijke lieeren en -eenige hunner buren, o. a. de paltsgraaf Pilips Willem, opvolger van zijn in 1653 overleden vader Wolfgang Willem, waren der Republiek-geenszins gunstig gezind. Toch leidde eenige jaren later hun staatkunde tot een verbond, waarbij zij de woorden bezigden: „Wy en syn niet alleenlick „nabuyren, maer oock een volck van gelijcke affcomste, van een Naturel, „ende t' samen soeckende den vreede met de goede consequentien van „dien. Daer en is tegenwoordich onder ons geene vyantschap, als oock „geen oorloch, den welcken U. Ho. Mo. voor den tijt van tachtentich „jaeren gevoert ende wij voor den tijt van dertich jaeren miserabelick „beleeft hebben, dan door de vredehandelinge van Munster ende. Osna„brugge naer wensen van de geheele Christenheyt daer van gelibereert „syn" (2). De verhouding met de Hansesteden Bremen, Lu beek 'en Hamburg wisselde naar oogenblikkelijke belangen. In Zweden was koning Gustaaf Adolf in 1632 opgevolgd door zijn zesjarige dochter Christina, die in 1644 de regeering in naam aanvaardde, ,doch het bestuur geheel overliet aan den rijkskanselier Axel Oxenstiebna. Zweden bleef als beheerscher van de Oostzee, van AchterPom meren en Rügen de machtigste Staat van het noorden. In 1645 had het bij den vrede met Denemarken vrijdom van de Sont-tollen verkregen. De Republiek der Vereenigde Nederlanden wenschte zich daarvan eveneens, In het algemeen handelsvrijheid over den geheelen „Orizont", te verzekeren. Koning Christiaan IV van Denemarken was in 1648 na een zestigjarige regeering overleden en opgevolgd door zijn zoon Frederik III. De oorlogen met Zweden, laatstelijk die van 1643 tot 1645 hadden het rijk, waartoe Noorwegen behoorde, geheel uitgeput. De Zuidelijke Nederlanden vormden het hoofdtooneel van den oorlog tusschen Frankrijk-,en Spanje. Hertog Kabel III van Lotharingen en prins Lodewijk II van Condé streden aan Spanje's zijde; gedurende den winter kozen hunne scharen bij voorkeur verblijf in de zuidelijke grensstreken van de Republiek, welke daardoor duchtig van onrechtmatige vorderingen en allerlei wandaden te lijden hadden. De Spanjaarden beproefden herhaaldelijk bezetting te leggen in de drie landen van Overmaze, in de verwachting daardoor de Chambremipartie van hun bezitrecht te overtuigen. De Republiek trad tegen deze handelingen meer op met schriftelijke protesten dan met krachtige middelen. Portugal, waar koning Johan IV bij zijne troonsbeklimming de hulp (1) Bes. S. G. 7 Februari 1651. Bisschop Christoffel Beknard was geboren in het aan den prins van Oranje toebehoorende Bevergeren. (2) Res S. G. 23 Maart 1657. 10 van de Republiek niet versmaad had, ondersteunde den opstand tegen het Nederlandsche gezag in Brazilië. De dientengevolge ontstane oorlog eindigde voor de Republiek met geheel verlies der belangrijke kolonie. Na aanvaarding van het raadpensionarisschap in Holland werd Johan de Witt al spoedig leider der staatkunde van de geheele Republiek. Jammer genoeg besteedde hij zijne talenten niet tot bevordering van eenheid in den Staat, maar maakte alles ondergeschikt aan het overwicht van Holland op de andere gewesten, bovendien met toenemende verwaarloozing der strijdkrachten te land, waarvan de volgende bladzijden zullen getuigen. In schier elke stad van Holland telde hij aanhangers onder de regeeringsleden; vooral kon hij rekenen op den krachtigen steun van Amsterdam, waar de regenten-regeering 't weelderigst bloeide. B. GESCHILLEN OVER DE VERMINDERING VAN HET KRIJGSVOLK. DOOD VAN PRINS WILLEM II. 't Viel te verwachten, dat men na den vrede in de Republiek zou streven naar herstel der berooide financiën: in de eerste plaats door vermindering van het leger „Finis Belli Pax Est". Ten einde de provinciën vóór te zy'n, tevens zijne rechten te laten gelden, wenschte de Raad van State zoo spoedig mogelijk met een zelfstandig ontwerp voor den dag te komen: te meer wijl* reeds in de notulen van 29 Januari 1647 een met prins Frederik Hendrik uitgewerkt plan was opgenomen, waaraan toen om verschillende redenen geen gevolg gegeven was. De Raad van State en de beide stadhouders, prins Willem II en graaf Willem Frederek, hielden aan genoemd plan vast onder bijvoeging van 50 karabiniers voor graaf Willem Frederik, van de compagnie vuurroers van kapitein Johan Diederik Bouman en eener grootere sterkte zoowel voor de compagnie-colonnelle van kolonel Balthasar Van Beyma als voor de Groningsche garde. Het op 22 Juni 1648 in dier voege gewijzigde voorstel ving aan met een gelukwensch aan Hunne Hoog Mogenden betreffende den gesloten vrede, waarop de merkwaardige woorden volgden: „Het ware te wenschen dat trouw ende „vromicheyt onder Princen ende Staten soodanich ware, dat men sich „op schriftelijck beedighde ende besegelde Tractaten mocht verlaten, — „maer de continuele practicque van de werelt leert ons, dat sucht tot „heerschen krachtiger is als alle eeden ende verbonden. Onse beste guarantie „bestaet in onse eijgen sorgvuldicheyt met onse frontieren door behoort, „aental van crijghsvolck wel te besetten". Ofschoon het grondgebied van den Staat sedert het Twaalfjarig Bestand belangrijk was uitgebreid, 11 achtte de Raad van State weinig volk meer noodig dan in 1609, te weten — Ruitery: 1 compagnie kurassiers van Zijn Hoogheid . 150 paaiden, 1 „ harquebusiers „ „ „ .100 „ 1 „ onder Bernard Mum van Swart stein (oude compagnie van Zijn Hoogheid). 100 „ 40 compagnieën kurassiers van 60 paarden. 2400 „ 25 ,, harqüebusiers „ „ ' » -1500 „ 50 karabiniers van graaf Willem Frederik, samen 68 compagnieën en 50 karabiniers W 4300 paarden, kostende ter maand van 42 dagen . . . £ 157.646, dus in het jaar „ 1.370.018—16-2. Voetvolk: 1 compagnie garde van Zijn Hoogheid. . 400 hoofden, 1 „ Groningsche garde .... 150 ,, 2 compagnieën, garde van graaf Willem Frederik en van den veldmaarschalk, van 200 hoofden 400 „ 30 compagnieën Colonnelle van 100 hoofden. 3000 „ 434 „ „ 70 „ . 30380 „ 2 Amsterdamsche compagnieën .... 400 „ 470 compagnieën = 34730 hoofden. kostende ter maand van 42 dagen . . £ 520.95Ö—5, dus in het jaar „ 4.524.776—16—3. Totaal der jaarlijksche begrooting voor de ruiterij en het voetvolk £ 5.894.795—12—5. De aanneming van dit voorstel zou leiden tot de volgende bezuiniging —' Ruiterij: vermindering bfl 40 compagnieën kurassiers en 25 compagnieën harquebusiers van 100 tot 60 ruiters, te samen 2600 ruiters tegen £ 79.200 ter maand, gevende voor het jaar een voordeel van £ 688.285, gepaard aan een vermindering van het aantal paarden voor den ritmeester van 6 op 4, den luitenant van 4 op 2, den kornet van 3 op 2, den kwartiermeester van 2 op 1. Voetvolk: vermindering bij 234 compagnieën, elke met 50 hoofden = 11700, 229 „ » 30 „ = 6870, te samen 18570 hoofden tegen £ 218.555 ter maand, gevende voor het jaar een voordeel van £ 1.855.894, gepaard aan een vermindering bij elke compagnie- 12 colonnelle van 150 hoofden op 100, bh' de overige compagnieën van 120 of 100 hoofden op 70. Totaal der jaarlij ksche bezuiniging £ 2.544.179. Tevens stelde men voor slechting van de fortificatie-werken, die door uitbreiding van het grondgebied nutteloos waren geworden. Daarvoor kwamen aanstonds in aanmerking de forten: op de Pettelaar bij 's-Hertogenbosch, OudLillo en Blaugaren bij Lillo, Santberg bij Hulst, Juffrouwenschans bh' Yzendh'ke, de Nievelter, Hans Vriesen-, Slikkenburgeren Hendrik-schansen bn' Oostburg, benevens eenige redouten langs de Waal, de Maas en den Rijn (1). Deze reductie ging echter Holland niet ver genoeg. In plaats van de compagnieën van 120 en van 100 op 70 hoofden te brengen, wilde de provincie de vermindering tot 50 uitstrekken, waardoor een jaarlijksche bezuiniging van ongeveer £ 3.600.000 kon worden bereikt.-Volgens prins Willem waren de voorstellen van den Raad gegrond op de tot verzekering van het land noodig geachte sterkte; wanneer de Heeren van Holland zich daardoor bezwaard gevoelden, dan wilden hij hen „boven 't vermogen van heure flnantie niet gerne belasten". De bondgenooten kantten zich aanvankelijk tegen Holland's opvatting; maar toen de Staten van dit gewest, trots verzet van Leiden, hunne plannen dreigden uit te voeren zonder zich aan anderen te storen, gaven zy toe: behalve Groningen, welke provincie tydelijk door de „swevende differenten" tusschen de stad en de Ommelanden niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigd werd. Dientengevolge stelde de Generaliteit (2) op 30 Juli de reductie vast, voor de ruiterij overeenkomstig het voorstel van den Raad, voor de infanterie naar de wenschen van Holland, met bepaling, dat „de nieuwe sterkte moest bestaan uit effective soldaten „om den Lande dienst te connen doen". Op verzoek van Holland maakte de Raad van State een nieuwe lyst van soldij-betaling op. De provinciën zouden nader omtrent het lot der „oude, impotente,.gekwetste „en verlempte soldaten" beslissen; de namen dezer „miserable menschen", werden voorloopig onderaan op de monsterrol gesteld. Daarmede was de eerste stap op het pad van bezuiniging gedaan: de Edel Groot Mogenden van Holland bleven echter van meening om „voort „te vaeren in het stuk van de mesnage, soo in de naerder verminderinge „van de Militie, affschaffen van Lasten", enz. Intusschen besloten zij, „dat aan prins Wjllem vermits desselfs meriten ende goede diensten „den Lande gedaen, en die van Hooggedachte Hoocheyt alsnog werden „verwagt, sal werden gedaen een reëel compliment ter somme van (1) Bes. B. v. St. 17, 19 , 22, 25, Bes. S. G. 22 Juni 1648, (2) Staten-Generaal en Baad van State te samen. is „hondertduizend guldens" (1). Half October gaven Hunne Hoog Mogenden kennis, dat de reductie was afgeloopen, niet zonder klachten van Hol. land, dat enkele kapiteins goede en bekwame soldaten hadden afgedankt, onervaren en ongeschikte personen op minder gage aangehouden om ^alsoo eygen haar vüyl gewin te trecken" (2). De broodeloos geworden afgedankten gaven zich over aan allerlei „exactien" of lieten zich aanwerven voor vreemden dienst. Voor de impotenten en geappointeerden zou de Staat zorgdragen (3). De Raad van State wenschte het „redres van de lasten ende mesnage, „mits de vrede die den Staet der Vereenighde Nederlanden door Godes „Zeghen" genoot in een nieuwen staat van oorlog te belichamen. Daartoe verzocht het college aan alle provinciën opgave der te betalen traktementen en pensioenen (4). Het verst strekkende antwoord kwam van Holland; het gewest stelde bezuinigingen voor, alsof een oorlog voortaan tot de onmogelijkheden behoorde, als: het kapitein-generaalschap te houden voor „geextingueert" met onthouding van het daaraan verbonden traktement, waartegen Zijn Hoogheid „uit andere respecten, die geen consequentie en connen geeven, het aequivalent mag genieten"; het veldmaarschalksambt op te heffen na den dood van den heer van Bkedeeode; diens maandelijksch traktement van £ 700 te wijzigen tot een jaarlijksch Igfpensioen van £ 3000; nader te beslissen omtrent het luitenant-generaalschap der cavalerie na den dood van graaf Johan Maurits van Nassau . die voortaan een lijfpensioen van £ 2000 zal genieten ; het superintendentschap van den krijgsraad te houden voor „gemortificeert"; voor de gouverneurs van Breda, Bergen-op-Zoom en Willemstad, behoud van hun „Titel van Eere", maar verlies van hun traktement; vermindering van het traktement van den kwartiermeester-generaal van £ 185 ter maand tot £ 500 per jaar; de betrekking van kolonel wordt bij overlijden gehouden voor „gemortificeert"; het traktement, verschillende van £ 300 tot £ 500 ter maand, te vervangen door een lijfpensioen van £ 800 per jaar; de luitenant-kolonels, sergeant-majoors, kwartiermeesters en provoosten te beschouwen als „gelicentieert" — feitelijk, opheffing van het regiments-verband; (1) Res. H. 3. 4, S, 10, 13. 18, 28, Res. R. v. St. 4, 29, Res. S. G. 4, 8, 10, 30, 31 Juli 1648. Zie Aanteekening N°. 2. (2) Res. S. G. 31 Augustus, 13 October, Res. H. 18 September, Res. R. v. 8t. 26 September 1648. (3) Zie Aanteekeningcn Nos. 3, 4 en 5. (4) Res. R. v. St. 6, Res. S. G. 31 Juli 1648. geen monsteringen, door commissarissen, maar door de plaatselijke auto.. ritelten, zonder vergoeding; afschaffing van servies-gelden; vervanging der traktementen van den sergeant-majoor-generaal ad £ 300 ter maand door een lijfpensioen van £ 1200 'sjaars, van den commissaris-generaal der cavalerie ad £ 150 ter maand door een lijfpensioen van £ 600 'sjaars; afschaffing van of bezuiniging op de betrekkingen van de majoors en commiesen op de frontieren en van ander personeel; de generaal der artillerie blijft onbetaald; ontslag te verleenen aan het verdere personeel der artillerie; ten slotte, verzoek aan Zijne Hoogheid om voorloopig geen commissies voor kapitein te verleenen, alvorens op „het geheele werk van „het mesnage sal weesen geresolveert." Het ontwerp diende niet zoo zeer „als een provinciaal advis, maer „om d'inclinatie van de Heeren van Holland" te doen weten, In afwachting eener beslissing, staakten zij de betaling der traktementen, doch losten hunne schulden niet af (1). De antwoorden der andere provinciën waren van minder belang of bleven geheel achterwege. Dientengevolge besloot de Raad van State op 8 December 1648 den staat van oorlog voor 1649 in te dienen, waarop de traktementen voor Zijn Hoogheid den Prins en Zijn Excellentie den stadhouder graaf Willem Frederik volgens den staat van 1621 waren teruggebracht (2). Ook had men andere traktementen verminderd of niet meer opgenomen, wegens afdanking van overtollig geworden personeel, vooral bij de artillerie en de treinen, zonder echter zoo ver te gaan als Holland verlangde: o.a. waren de hooge rangen en de regimentsstaven behouden. Daarentegen wenschte de Raad de luitenants bij de cavalerie en de infanterie te laten uitsterven, de opengevallen plaatsen niet te vervullen, uitgezonderd bij de gardes en bij de compagnieën der regiments-hoofdofflcieren, omdat dezen zich wegens andere betrekkingen zelden bij hunne compagnieën bevonden (8). De provinciën maakten geen haast met de beantwoording van den staat van oorlog voor 1649, zoodat tal van posten onbetaald bleven. Sterk trad het verschil van inzichten tusschen Holland en de bondgenooten aangaande de in te voeren bezuinigingen op den voorgrond. Aangezien een geregeld bestuur op die wijze onmogeüjk bleek, besloot de Generaliteit op 4 September 1649 den staat van oorlog van 8 December (1) Bes. H. 7 Augustus, 10 October, 22 December, Res. R. v. St. 11, 17 October 1648. Zie Aanteekening N°. 6. (2) De jaarlijksche inkomsten van den Prins, die met den vrede hadden opgehouden, bestonden uit £ 42.000 vergoeding te velde, £ 70.000 gemiddeld aandeel in den buit te water, £ 15.000 item te lande. (Res. S. G. 81 October, Lias loopende 1648 dd. 4 November). (8) Res. R. v. St. 25 , 27 , 28 November, 2, 5, 8 December, Res. S. G. 8 December 1648. 1648 nogmaals aan te bieden met eensluidende petitie en ónder toevöegirig van een verslag omtrent den ge wapenden toestand bij de naaste buren, ten einde de bondgenooten te wijzen op misstanden en gevaren, die niet-aanneming van den staat van oorlog ten gevolge kon hebben (1). Alles hing af van de besluiten der Staten van Holland: tegenover welke alle ^andere machteloos bleven. Alvorens tot het ontwerpen van een staat van oorlog over te gaan, verlangden genoemde Staten de goedkeuring van onderstaande maatregelen (2) — o. afschaffing der logies-gelden, voldoende en geregelde betaling van het krijgsvolk; b. reorganisatie der 29 compagnieën kurassiers tot harquebusiers; c. verdere reductie van 22 compagnieën infanterie tot 50 hoofden, waartoe 585 man af te danken; d. afschaffing der „avances" voor de vaan ruiters van den kolonel Corkelis van Aerssen iïin Sommelsdijk en van de compagnie te voet van kolonel Wigbolt van der Does van Noordwijk (8); e. alle uitheemsche regimenten, in plaats van 10 tot 28 uit 10 compagnieën te doen bestaan; f. vaststelling der reductie of licentieering van de overblijvende compagnieën, na inwinning van de „hoochwijse consideratiën" van Zijn Hoogheid; g. vóór het inwerking treden dezer veranderingen, niet tot vervulling der vacante plaatsen over te gaan. De „privatife reductie" door Holland van 'de sub c bedoelde 585 man deed een storm van verontwaardiging bij de bondgenooten opgaan. Als antwoord van Hunne Hoog Mogenden bepaalden dezen, dat de in de resolutie van 16 November 1646 opgenomen verklaring van de zeven provinciën nogmaals in hunne registers en in die van den Raad van State zou worden opgenomen. Ze behelsde de destijds gemeenschappelijk aangenomen verplichtingen : a. handhaving der in 1619 bij de synode van Dordrecht bevestigde ware christelijke gereformeerde religie; b. dat de Unie van Utrecht „tusschen de Provinciën, alsoock geassocieerde Lantschappen, mitsgaders Steden ende Leden van dien vast sal „worden gehouden, gehanthaeft endé gemaincteneert"; c. dat de militie „nae gelegentheyt van tijden ende saecken sal worden „geformeert en dat naer ouder gewoonte daer toe jaerl. petitie bij.Sijn ^Hoochheijt, Sijn Excellentie Stadthouder ende de Raet van State sal werden ! gedaen ende aen de provinciën overgesonden, om daerop bij de selve (1) Res.-H. 21 December 1648 , 20, 21 Januari, 4 Mei, 3 Juli, Res. S. g. 22 Januari, 26 Maart, 14, 30 Juni, 6 , 23 , 27 September, Bes. B. v. St. 4, 28 September 1649. &) Re*. H. 10 September, 2 October, Res. S- g. 19 October 1649. (3) Zie Deel iv bladz. 191 en 354. Bij resolutie van 16 December 1649 schafte Holland de „avances" af. ié „te mogen werden gedelibereert, noodige consenten gedragen ende vei?,„ volgens ter Generaliteyt ingebracht" (1). Vooral de herinnering aan dit punt vond Holland, meer dan ongepast. Te vergeefs, ontbood de Prins den raadpensionaris Jacob Cats om de Groot Edel Mogenden. van Holland in overweging te geven het verschil over de reductie bij een algemeenè vergadering der bondgenooten tot oplossing te brengen. Holland veroorloofde alleen het ontslag der 585 man namens den Raad van State te laten geschieden en besloot verdere om de 50. compagnieën Nederlanders . van anno 1628 aan te houden tegen cassatie van uitheemsche compagnieën, elk uitheemsch regiment te reduceeren tot 10 compagnieën, de helft der ruiterij af te schaffen en de kurassiers te veranderen in harquebusiers. Zulks beteekende, behalve de vermindering van de ruiterij, een verlies van 150 compagnieën te voet: als gevolg waarvan de 60 frontier-plaatsen niet naar behooren konden worden bezet (2). Ten einde „naerdere verwuderinge" te voorkomen, vereenigden de Staten-Generaal zich met het ontslag der 585 soldaten (3). Verdere afdanking ging bij de zoo op als binnen de grenzen heerschende onrust met groote bezwaren gepaard. De oorlog tusschen Spanje en Frankrijk duurde voort; de Luikenaars waren in opstand gekomen tegen hun kerkvorst Fërdinand van Beieren; talrpe Spaansche-, Lotharingsche-, Keulsche- en Fransche benden zwierven rond tot in de landen van het Overmaasche, in de Meierij van 's-Hertogenbosch en elders. Geruchten betreffende de „sobre ende „slechte gestaltenisse van het volck van oorloch" deden. de StatenGeneraal orde stellen op het voltallig houden der compagnieën, terwijl wapenschouwingen over de infanteriegarnizoenen van 's-Hertogenbosch Breda en Bergenop-Zoom en de op de Oosterwijker-heide verzamelde' 52.compagnieën paarden, tot een bevredigende uitkomst leidden-: „het „voetvolck bevatte kloecke weerbare en wel gewapende mannen," de „ruytery was oock seer wel gewapent, versien met goede peerdén „ende dappere mannen" (4). Intusschen had in het begin van 1650 nog geen der bondgenooten consent verleend, zelfs geen advies uitgebracht omtrent den staat van oorlog van 8 December 1648, opgemaakt voor den dienst van '49. Holland verklaarde de daarop staande lasten onmogelijk te kunnen dragen terwijl een op 26 Maart uitgebracht rapport over de punten, waaromtrent overeenstemming was bereikt, alleen bewees, hoezeer de inzichten verschilden. (1) Res. S. G. 25, 26, Ros. R. v. St. 26 October 1649 cembeflm" " °Ct°ber' 8° N°V°mber' *' 14 DecembCT> * G- 10, 11 De- (8) Res. R y. St. 24 December, Res. S. G. 20, 22 December 1649 , 3 Januari 1650. Januari m50 " DeCembel' 1649' ^ S' G" 2> »-* Januari, *es. B. y. St. 21 17 De Prins verklaarde zich beslist tegen alle voorstellen van een mindere legersterkte dan tijdens het Bestand, sinds hetwelk het grondgebied met 15 veroverde steden en 33 forten was uitgebreid, zoodat hij thans een leger van minstens 26000 man noodzakelijk achtte (1). Tijdens de heeren van Holland op reces waren, verzochten Hunne Hoog Mogenden aan Zijn Hoogheid en den Baad van State „alles daer henen „te dirigeren, ten eynde dat egeen militie in dienst ende eedt van de „Generaliteyt wesende, op particuliere ordre van d'een off d'ander provincie werde gelicentieert off verandert". De afgevaardigden van Holland teekenden hierop aan, dat „deselve resolutie, als niet accorderende inet „de intentie van de Heeren hunne principalen, niet en can worden toe„gestaen" (2). Om aan de wenschen van Holland tegemoet te komen, tevens overeenstemming tusschen de bondgenooten te bewerken, stelde de Prins nogmaals voor — a. vermindering van het voetvolk, volgens het advies der zes provinciën, met 55 compagnieën; b. vérmindering der ruiterij met 20 compagnieën, de overige compagnieën te laten op 60 paarden, de kurassiers te veranderen in harquebusiers ; c. afschaffing van de helft der servies-gelden; cZ. uitstel van verdere reductie of cassatie tot den vrede tusschen Frankrijk en Spanje gesloten is; e. een tegemoetkoming voor de ontslagen officieren volgens de voorslagen der bondgenooten; f. een en ander te belichamen in een nieuwen staat van oorlog. Dit ontwerp beteekende vermindering der ruiterij van 4340 tot 2480 paarden, der infanterie van 30070 tot 24420 man, totaal tot 26900 hoofden; terwijl het leger gedurende het Bestand 27000 hoofden telde, ongerekend 3000 man, die uit de Fransche subsidie werden betaald. Aangezien de Staten van Holland 't bij optreden tegen den Prins en de Generaliteit, voornamelijk wegens protest der edelen, niet eens konden worden omtrent het antwoord, zond de meerderheid den raadpensionnaris Jacob Cats naar den Prins met een voorstel, zoogenaamd van hem zelf, om de reductie uit te breiden met een vermindering der compagnieën te voet van 70 tot 60, van 50 tot 45 hoofden, de compagnieën ruitern' van 60 tot 45 paarden. Alleszins begrijpelijk weigerde de Prins om op particuliere voorslagen in te gaan en wilde alleen met de Staten beraadslagen. Dezen verklaarden zich in het uiterste geval met een voorstel van Leiden te kunnen vereenigen, om, behalve het afdanken van 55 compagnieën te voet en 20 te paard, de compagnieën infanterie. (1) Bes. B. v. St. 18, 21 Januari, 14 Februari, 26, 31 Maart, 9, 10 April, Bes. H. 21 Januari, 1G, 25 , 26 , 29 Maart, 1, 2 April, Bes. 8. G. 12, 19 , 24 - 26 , 31 Maart, 9, 10 April 1650. (2) Bes. S. G. 10 April 1650. 2 18 van 70 man, die te paard van 60, elke met 10 hoofden te verminderen, terwijl verder gaande cassatiën en redactiën met de bondgenooten konden vastgesteld worden. Mocht Zijn Hoogheid dit niet „smakelijk" genoeg vinden, dan zouden zij zich genoodzaakt gevoelen tot „separate „cassatie" over te gaan (1). Hoewel de onderscheidene voorstellen thans in een stadium waren gekomen, waarbij de eigenlijke verschillen weinig om 't lijf hadden, bleek 't uit alle handelingen en beschouwingen van Holland, dat het gewest haar overwicht tot eiken prijs wilde handhaven. Met eene geringe meerderheid van stemmen besloten de Staten van Holland in hunne vergadering van 3 Juni tot ontslag van 11 vanen cavalerie, 6 compagnieën Schotten, 14 compagnieën Engelschen en 11 compagnieën Franschen. Do Raad van State vernam zulks „met droeffheyt" en gelastte, opgrond der resolutie van 10 April, betreffende de afzonderlijke cassatie, aan alle gouverneurs, commandeurs, ritmeesters en kapiteins, met herinnering aan den door hen afgelegden eed aan de Generaliteit, om aan de bevelen van Holland geen gevolg te geven. Hunnerzijds besloten de Staten Generaal op 5 Juni, tijdens reces van de Staten van Holland „dat een „seer notable besendinge zal werden gedaen aen alle steden en leden „van de provintie Holland om te bewegen tot onthouden van alle separate „ofte affsonderlinge cassatie", terwjjl zij aan Zijn Hoogheid verzochten en hem authoriseerden „omme alle noodige ordre te stellen, ende die voorsieninge „te doen, ten einde dat alles in goede ruste ende vreede werde gecon„ serveert, ende insonderheyt gemainteneert ende vast gehouden de Unie „met- den gevolge ende aencleven van dien, ende integendeel geweert „ende te gemoet getreden dat contrarie van dien soude mogen worden voorgedragen". De Prins besloot, ter vervulling zijner opdracht, zich aan het hoofd der „besending" te stellen, en ging van 9 tot 27 Juni met eenige leden der Staten-Generaal en van den Raad van State op reis. Nergens bereikte de commissie haar doel; te nauwernood werd ze behoorlijk ontvangen. Ergerlijk was vooral de houding van Amsterdam, waar de magistraat aan Zijn Hoogheid als stadhouder den toegang tot de raadszittingen weigerde (2). Na terugkomst te 's-Gravenhage hielden de Hollandsche Staten-leden schier dagelijks vruchtelooze besprekingen met den prins van Oranje. Zij eischten thans de afdanking van niet minder dan 26 compagnieën te paard, 105 te voet en afschaffing van alle logies-gelden. Onder deze omstandigheden, terwijl omtrent het lot der staten van 8 December 1648 en 4 September 1649 nog geen beslissing was gevallen, bood de Raad van State op 15 Juli 1660 aan de Staten-Generaal een (1) Bes. H. 6, 11, 18-15 , 23 , 28 , 29, Bes. E. v. St. 14, 15, 29, Bes. S. G. 25 , 28 , 29 Mei 1650. (2) Bes. H. 1—4, 28—30, Res. S. G, 2 , 8 , 5— 8 , 27 , 29, Bes. B. v. St. 5 Juni 1660. derden staat van oorlog, in de hoop, dat alle provinciën zich! daarmede konden vereenigen. De nieuwe staat hield hoofdzakelijk in.: . a. Cavalerie. Cassatie van 16 compagnieën, in dienst houden van 52 compagnieën en 50 karabiniers van den Frieschen stadhouder; de 52 compagnieën verdeeld in 10 compagnieën-colonnelle van 60 i paarden , 38 compagnieën, verminderd van 60 tot 60 paarden, de 3 compagnieën van Zijn Hoogheid en de compagnie van graaf Johan MAukits van Nassau zonder vermindering; zoodat de bestaande sterkte vah 4340 paarden tot 3000 zou gereduceerd worden, blijvende de 2 compagnieën kurassiers van Zh'n Hoogheid en,de 50karabiniers ongewijzigd; de overige kurassiers werden in harquebusiers veranderd. b. In/anterie. Licentieering van 55 compagnieën van 50 mani reductie bij 201 compagnieën van 70 tot 65 man, zoodat 2750 luah zouden gecasseerd worden en 415 compagnieën met 26315 man in dienst bleven. c. De logies-gelden verminderd op de helft, onder voorwaarde van prompte betaling der militie. , d. De gelicentieerde officieren als gereformeerde officieren bh' de.'compagnieën aan te houden tot zij herplaatst konden worden, tegen'een jaarlijksch pensioen van £ 1200 voor een ritmeester met één paard', £ 850 voor een ruiter-luitenant, £ 800 voor een kapitein ert'£;250 voor een- luitenant der infanterie, £ 250 voor een kornet en £ 200. voor een vaandrig. e. De gouverneurs van 's-Hertogenbosch, Maastricht, Bréda én. Sluis op £ 250, van Bergen-ep-Zoom, H.nlst en Wesel op £ 200„, van Willemstad, Clundert en andere plaatsen op.£ 50 per jaar. ' f. De in dienst staande kolonels op , £ 200, hunne opvolgers 9p £ 125 ter maand. g. De majoors der cavalerie en de luitenant-kolonels de* infanterie op £ 50, de majoors der infanterie op £ 42 ter maand. h. Bij de cavalerie de kolonels en de majoors tot het getal van zes voor eiken rang te doen uitsterven. De bijgevoegde petitie herinnerde den Staten van Hólland aan 'twee resolutiën der Staten-Generaal: die van 1 November 1623, aaö .de provinciën het recht ontzeggende om op eigen gezag compagnieën af te wijzen; en die van 9 Februari 1626, welke aan de op Zeeland gerepartieerde kapiteins verbood om de bevelen der provincie betreffende sterktevermindering hunner compagnieën op te volgen. De Staten van' Holland konden 't, wijl de edelen. niet meegingen met de meerderheid, geenszins met elkander eens worden omtrent den nieuwen voorslag (1). Zij zagen over het hoofd, dat niet de finandeele zorgen, doch de uit een militair oogpunt beschouwde algemeene belangen den doorslag moesten (1) Bes. H. 2, 6-9, 22, 18-,:15, 21—18 , 26 , 27 Juli, Bes. B. v. Bt. 2, 7^,' 18, 16•Juli, 'Bes. s. g. 15 Juli, 20 Augustus 1660. 2o geven, dat een eigenmachtige reductie van het Generaliteits-leger uit den booze was. Al verkeerde de Republiek met alle naburen op voet van vrede, mocht de waan,; dat deze toestand zou bestendigd blyven, geen aanleiding geven tot verwaarloozing der gemeenschappelijke strijdkrachten,-waarvan het gemeentebest de gevolgen tot eigen schade en schande zou ondervinden. Overtuigd, dat de onverkwikkelijke geschillen alleen door daden vielen op te lossen, achtte prins Willem II zich door de reeds medegedeelde resolutiSn der Staten-Generaal van 10 April en 5 Juni gemachtigd om handelend op te treden, zonder verder met de souvereine rechten van Holland rekening te houden. Zijn Hoogheid verwittigde den 30stenJuli den raadpensionaris Jacob Cats, dat hij zich genoodzaakt had gezien om zes aanzienlijken der provincie gevangen te laten nemen en aan graaf Willem Frederik de opdracht te verstrekken om zich bij verrassing meester te maken van Amsterdam. Abcoude was tot verzamelplaats der troepen aangewezen, de nacht van 29 op 30 Juli bestemd voor den aanslag op Amsterdam. Het plan mislukte. Niettegenstaande de onder de bevelen voor den opmarsen, voorkomende bepaling: „avoir 10 ou 12 personnes a cheval sur les che„mins, pour empêcher que personne ne puisse aporter les nouvelles de „nostre venue", lieten de ruiters den Hamburger postbode in het Gooi ongehinderd door. Deze waarschuwde den magistraat van Amsterdam, die aanvankelijk slechts aan zwervend en stroopend Zweedsche krijgsvolk had gedacht. .Burgemeester Cobnelis Bicker liet nu ijlings de stad in staat van verdediging brengen en nam 2000 waardgelders en 1000 matrozen in stadsdienst. Toen graaf Willem Frederik in den voormiddag van 30 Juli vóór de stad verscheen, later dan hij had gewild wegens het door de mist verdwalen van een afdeeling onder ritmeester Beenabd Mum van Swartstein, was Amsterdam op alles voorbereid. De graaf meende verstandig te handelen door aan den magistraat een schrijven van den Prins te overhandigen, waardoor hij met het doel der onderneming bekend raakte. In afwachting van 'sPrinsen komst, vestigde graaf Willem Frederik zich te Ouwerkerk aan den Amstel. Onderweg omtrent de mislukte verrassing ingelicht, sloot de Prins op 3 Augustus een verdrag met de stad Amsterdam, waarbij deze zich verbond tot medewerking bij behandeling van den nieuwen staat van oorlog. De Staten van Holland hadden reeds den wensch te kennen gegeven om een einde te maken aan de „opgeresen swaricheden". Op 4 Augustus keerden de troepen naar hunne garnizoenen terug en ontsloeg de stad de aangenomen waardgelders en raatrozen (1). De zes gevangen genomen heeren, op Loevestein onder bewaking van den luitenant-kolonel Adriaan Cuyck (1) Res. 8. G. 30 Juli, 1, 2, 5 Augutuss, Bes. H, 80 Juli, 1-6 Augustus 1650. Archives de la maison d'Orange-Nassau, 2e série IV lettres DCCCCLXHI e. s. 21 van Meteren, opvolger van den onlangs,overleden commandeur Caspar Bloys van Treslong, herkregen de vrijheid op voorwaarde, dat zij nimmer in hunne ambtelijke waardigheden of bedieningen, zouden worden hersteld (1). Toch herkregen zij, kort na het overlijden van prins Willem II, met schending van de afgelegde beloften, hunne vorige betrekkingen. Een paar jaren later bedankten Hunne Edel Groot Mogenden van Holland de stad Amsterdam voor hare „defensie" in 1650, onder verklaring dat deze geschied was ten dienste der provincie en tot „conservatie van de „pericliterende liberteit ende vrijheit van deselve". Den 13den Augustus 1650 verklaarde. Holland den staat van oorlog van 8 December 1648 met de wijzigingen van 15 Juli 1650 aan te nemen. Vrij merkwaardig opperden thans de zes andere provinciën bedenkingen, waarover zij vroeger hadden gezwegen. In hunne vergadering van 18 Augustus namen de Staten-Generaal met eenparige stemmen den staat van oorlog, aan, doch met het beding van nadere beslissing omtrent de cassatie van. 12 in plaats van 16 vanen ruiterij en de reductie bij 201 compagnieën infanterie van 70 tot 65 man, waaromtrent nog geen eensgezindheid bestond. De cassatie en reductie, waarover men het wel eens was geworden, omvatten — a. Cavalerie. Cassatie van 12 compagnieën: 4 vacante compagnieën van overleden ritmeesters, 4 compagnieën van ritmeesters „impotent „ende onmachtich totten actuelen dienst", 4 compagnieën van de jongst aangestelde ritmeesters <2); reductie bij 42 compagnieën van 6Q tot 50 ruiters; de voorgestelde verandering van kurassiers in harquebusiers. b. Infanterie. Cassatie van 55 compagnieën: 4 compagnieën der 14 van elk der 5 regimenten Franschen. 20 compagnieën 8 „ „18 van de regimenten Engelschen van Craven en Cromwell .... 16 „ 9 „ „22 van het regiment Engelschen van Killegrew 9 „ • 7 „ „17 van het regiment Engelschen van Oxford 7 „ 1 compagnie der 10 van elk der 8 regimenten Schotten. 3 „ 55 compagnieën. Alle ontslagen officieren zouden tot hunne wederplaatsing pensioen genieten, de minderen zooveel mogelijk bij andere compagnieën ingedeeld, de gebrekkigen geappointeerd worden. Voorts beloofden de provinciën te zullen betalen: alle achterstallige soldijen en traktementen van nog in leven zijnde personen, opgenomen bij den staat van oorlog van (1) Res. s. g. 15, 19, 20 Augustus 1650. (2) Het waren de in Deel iv vernielde vanen Nrs. 9, 15, 18 en 21 — 17 , 62, 64 en 72 — 1, 10, 24 en 28. De vier „impotente" ritmeesters ontvingen £ 800, hunne luitenants £ 400 boven hun pensioen. 22 1621 en de repartities van de jaren 1626, 1627 en 1628, tot 31 December 1648; voorts zou betaald worden volgens den staat van oorlog van 8 December 1648 tot 1 September 1650, den dag der cassatie en reductie; van dezen.datum, volgens den nieuwen staat van 15 Juli 1650 (1). Wellicht waren na uitvoering van deze besluiten do gemoederen tot rust gekomen, de verschillende inzichten met elkander in overeenstemming gebracht, wanneer niet de onverwachte dood van prins Willem II alles weder op losse schroeven had gesteld (2). Zijne Hoogheid stierf jn den avond van 6 November 1650 aan de kinderpokken. Zijne weduwe Heneiëtte Maria beviel acht dagen later van een zoon, den later zoo beroemd geworden Willem III. Nog op den dag van zijn geboorte ontvingen de Staten-Generaal een aanbeveling namens Hare Hoogheid om den jongen prins Willem Hendrik met de waardigheden van zijn vader te bekleeden (3). De prinses zou den roem van haar eenig kind niet beleven: zij overleed den 24sten December 1660 te Londen, waar een half jaar te voren haar broeder Karel II den troon van GrootBrittannie had beklommen. Koning Karel I verloor den 30sten Januari 1649 het leven op het schavot. Het koningschap maakte plaats voor een Republiek, waar de protector Olivier Cromwell gedurende elf jaren als despoot nog willekeuriger regeerde dan de koning. Diens oudste zoon, de prins van Wallis, hield zich afwisselend op in Jersey, in Frankrijk en in de Nederlanden om beschikking- te krijgen over troepen, schepen en geld. Zijne aanhangers, ook de leden van de Staten-Generaal, spraken hem aan met den koninklijken titel; in Schotland werd hij als koning erkend. De Staten van. Holland bejegenden hem beleefd, doch wilden hem niet van dienst zijn. . De prins van Oranje had zich aanzienlijke geldelijke offers getroost om zijn schoonbroeder bij te staan. De Staten-Generaal hielpen hem zooveel, zij vermochten, doch verlangden inderdaad naar Karel's vertrek; want niet alleen pleegden de door hem aangeworven, uit Staatschen dienst ontslagen of uit de Fransche- en Spaansche legers gedeserteerde Engelsche en Schotsche soldaten ongeregeldheden te Rotterdam, Hellevoetsluis en elders, maar de koninklijke schepen onder prins Rüpert van de Palts hielden zich voortdurend gereed om in de Nederlandsche havens met de Parlements-schepen slaags te geraken. Zelfs had de jonge koning zonder machtiging van de Staten-Generaal batterijen op het hoofd van Hellevoetsluis gebouwd (4). lh Juni 1650 (1) Res. R. v. St. 18, 17, 18, 20 , 22—24 Augustus, 15, 21 September, Res. H. 18, 18 Augustus, Res. S. G. 18 , 28 , 27 Augustus 1650. (2) Zie verder Hoofdstuk ii. (3) Res. S. G. en Res. R. v. St. 14 November 1650. (4) Res. S. G. 12, 14 Augustus, Res. H. 8 October, 18, 16, 20, 30 November, 4 December, Res. B. v. St. 24 November 1648. Zie Aanteekening N°. 7. 23 voegde Kabel zich bij zh"n aanhangers in Schotland, de stijfhoofdige „Convenanters" en de vrolijke „Cavaliers", die onderling overhoop lagen. Nauwelijks was geld genoeg te vinden voor de tafel van ,1a. maison du Roy" (1). Op 3 September 1651 werd bij Worcester het koninklijke leger door Cbomwell vernietigd, zoodat voorloopig aan Kabel's vooruitzichten den bodem was ingeslagen. Reeds in Januari te voren hadden de Staten-Generaal besloten om den Republikeinschen regeeringsvorm in Engeland te erkennen (2). Omtrent dezen tijd verdienen ook de gebeurtenissen in Oost-Friesland onze aandacht. Op 18 September 1648 was nogmaals onder bemiddeling van de StatenGeneraal een schikking tusschen de grafelijkheid en de stenden getroffen. Spoedig daarna overleed gravin Jtjliana van Hessen, weduwe van Ulrich II en regentes voor haar onmondigen zoon Enno Lodewijk. Terwijl de prins van Oranje en de landgravin Aemilia Elisabeth van Hessen Kassel de voogdij aanvaardden, namen Hunne Hoog Mogenden, hopende daardoor de ontruiming door de Hessische troepen te bevorderen, de uitnoodiging aan om als executeurs-testamentair op te treden (3). In den aanvang van 1649 liepen geruchten, dat de Zweden weder de winterkwartieren in het graafschap wilden betrekken. Aangezien de Hessen volgens de bepalingen van den Munsterschen vrede weldra Oost-Friesland moesten ontruimen, verzochten de Staten-Generaal toestemming aan de landgravin om bezetting te leggen in de door hare troepen te verlaten plaatsen, ten einde ze tegen vreemde inkwartiering te vrijwaren. Doch de landgravin wees nu en later elke inmenging der Republiek van de hand (4). Toen de Hessen in Augustus 1650 het graafschap begonnen te ontruimen , gaf prins Willem bevel aan kolonel Hessel Meckema van Aylua om met 6 compagnieën te voet en 2 te paard de Dijlerschans, Stickhausën en Fredeborg te bezetten, en het fort Jemmingen, zoo zulks nog niet geschied was, te slechten, ten einde Oost-Friesland „te bevrijden jegens „d'invasien ende foulen van alle ander vrempt ende uitheemsche chrychs„volck". De landgravin bleef evenwel genoemde plaatsen zelf bezetten en weigerde den toegang aan de Staatschen. De wakkere vorstin gaf op 26 September de teugels van het bewind over aan haar zoon landgraaf Willem VI, die weldra met de stenden en de stad Emden het verdrag tot ontruiming sloot. De in geen der versterkte plaatsen toegelaten Staatsche troepen hadden met gebrek en (1) Zie Aanteekening N°. 8. (2) Bes. S. G. 28 Januari 1651. (3) Bes. S. G. 25 September, 18 December 1648, 10 Februari, 15 Maart 1649, (4) Bes. S. G. 17 Februari 1649, '. ï . 24 ziekten te kampen. Zij keerden in Januari 1651 naar hunne garnizoenen Delfzijl en Coevorden terug, de compagnie van kolonel Aylua naar Leeroord (1). G. DE GROOTE VERGADERING TE 's-GRAVENHAGE (2). In den avond van 's Prinsen sterfdag — nog wel op Zondag — beraadslaagden de Staten-Generaal en de Raad van State „tot verversinge „van derselver Memorie" over de bestaande formulieren van den militairen eed. Zij wilden zoo spoedig mogelijk nieuwe formulieren samenstellen, opdat geen der provinciën hen vóór konden zijn. 't Mocht niet baten. Tevens bracht een onderzoek naar de bezetting der frontieren aan het licht, dat Zyn Hoogheid „daer in met groote voorsichticheyt „ende discretie ordre hadde gesteld", zoodat men geen vrees behoefde te koesteren, al mochten Spanje of anderen, gedurende de door de bestuurswijziging veroorzaakte verwarring onverwacht de wapenen tegen de Republiek opvatten (3). De vraagpunten betreffende de cassatie van vier vanen ruiters en de vermindering bij 201 compagnieën van 70 tot 65 hoofden kregen nog vóór het einde des jaars 1650 beslag, zoodat de op de nieuwe sterkte der troepen gegronde betalingslijsten werden vastgesteld (4). Vier dagen na den dood van den Prins openden de Staten van Holland, op voorstel Van den raadpensionaris Jacob Cats hun „besoigne op „de jegenwoordige constitutie van den Staet ende hoe die te setten". Bij gemis van een kapitein-generaal en admiraal wilden zij het recht der patenten, d.i. de bevoegdheid tot verplaatsing van compagnieën, mits goedkeuring door de betrokken provinciën, aan den Raad van State toekennen. Het „vergeven van de militaire chargen tot capiteynschappen „incluis" wenschte Holland aan zich te houden, in dier voege dat de „lieutenantschappen ende vaendrichschappen" als van ouds ter beschikking bleven van de gecommitteerde raden; omtrent de „militaire chargen „tot de Generaliteyt specterende" zou nader worden beslist. Op verzoek der Staten van Holland noodigden Hunne Hoog Mogenden de bondgenooten uit om in den aanvang van het volgende jaar over deze „importante saecken" samen te beraden (5). Op 18 Januari 1661 volgde de „ouverture van de generale vergadering „van alle de Geünieerde Provintien op de groote Sale vant Hoff van (1) Bes. S. G. 15, 19 Augustus, 12, 14 September, 22 October, Secr.Bes. S. G. 29 Augustus, Bes. h. 14 December, Bes. E. v. St. 19 December 1650, Bes. S. G. 18 Januari 1651. (2) De resolutiën der groote vergadering zjjn aangeduid met G. V. (8) Bes. S. G. 6, 12, 13, Bes. B. v. St. 6, 17 November 1650. (4) Bes. S. G. 24 , 25 November, 8 December, Bes. B. v. St. 2,5 December 1650. Gecasseerd werden de vanen Nrs. 12, 16, 22 en 45. (5) Bes. h. 10—12, 19 November, 10, 18 December, Bes. S'. G. 24 , 28 December 1650. 25 „Hollandt in 's-Gravenhage". De samenkomst weid met gebed aangevangen , waarna Jacob Cats de openingsrede hield. Hij wees op het feit „datter niemandt en is van het Huys van Orange capabel ende bequaem „om te wesen dat de voorige Prinsen van Oraignen sijn geweest", zoodat men 't noodzakelijk met elkander eens moest worden omtrent den te volgen weg nopens de Unie, de Religie en de Militie. Aangezien bij de Unie en de Religie geen ingrijpende veranderingen te verwachten waren, vervolgde Cats dat de bijeenkomst „alleenlyck is raeckende het „bestellen van de Militie ende hoe deselve bij de jegenwoordige voorgevallen veranderingen beleyt behoort te werden". De verkiezing van een gouverneur en kapitein-generaal was „bedenckelijk ende ondienstich" te achten. Men kon zich daarbij spiegelen aan de aloude republiek der Hebreen, Gods eigen volk, waarbij, sedert den tocht uit Egypte tot de instelling van het koningschap, dus gedurende een tijdsverloop van 450 jaren onder voortdurende oorlogen „noyt een vasten gouverneur off capiteyn ofte capiteyn„generael, maar op eiken tocht een hooft ofte Veldt overste gekosenwas". Evenmin was zulks geschied in de oude republieken van Rome, Athene en Lacedemonie, in de nieuwere van Venetië, bij de Zwitsers en elders (1). De Staten van Holland hadden hun gedragslijn te voren afgebakend en aan hunne gedeputeerden ter vergadering opgedragen om tot geen enkel besluit dan onder goedkeuring der principalen mede te werken. Zoodoende moesten soms gewichtige onderwerpen op afwikkeling wachten tot Holland gesproken had, met het gevolg dat de Staten-Generaal allengs geen enkel besluit namen, dan na alvorens de zienswijze van het machtige gewest te hebben ingewonnen. De opvattingen der bondgenooten aangaande het kapitein-generaalschap openbaarden zich volgenderwijs. Holland had reeds bij voorafgaande besprekingen beproefd om den ouden bondgenoot Zeeland tot zijn zienswijze over te halen. Maar de Staten van dit sterk Oranje-gezinde gewest bepaalden zich tot de belofte om gedurende de minderjarigheid van den jongen prins niet tot de verkiezing van een kapitein-generaal mede te werken: een door Holland niet te aanvaarden regeling, welke zijn overwicht, beter gezegd zijn overheersching, in gevaar dreigde te brengen (2). Gelderland gaf den wensch te kennen „soo wanneer in tijd van oorlog „en hoog dringende nood, een Capitein of Lieutenant-Generael over de „Militie van deesen Staat noodig sal sijn, alsdan over de respective „Provinciën, elk in den haaren sullende deliberen ende resolveren" (3). Utrecht oordeelde 't raadzaam om met eenparige stemmen van de bondgenooten een instructie op te maken, volgens welke men in tijd van nood een „welqualificeert Generael over de Militie" zou aannemen. (1) G. V. 18, 19 Januari 1651. (2) Bes. H. 14 Januari 1651. (3) G. V. 20, 30 Januari 1651. 26 Overijssel wilde reeds vóór het scheiden der groote vergadering een dergelijke instructie vaststellen (1). Het oordeel van Friesland luidde: „dat in tijd van vreede op oorlocn „moet werden gedacht ende dat de natuyr van oorloch medebrengt quod „ratio eins non aliter bene consiet quam si ani reddatur (2) soo ten ansien „van secreete intelligentien, sonder de welke men niet can op sijn hoede „wesen ende niet anders als onder weynich persoonen connen verholen „blijven, gelijck verscheidene strategamata door sulcx sijn voorgecomen „ofte uytgevoert, als om op alle voorvallende saecken, ende bij gele„gentheyt van soo twijffelachtigen vreede, als wij hebben met den „Coninck van Spaignen, die noch in volle wapenen is, daechs en de „dickmaels om onse frontieren sweeft, ende geen pretexten tot rupturen „souden ontbreecken, veerdich ende berey't te sijn. Want eerst te delibereren over een Generael quand hostis jam supra caput est (3), is al „te laet ende connen de historiën tot onsen eeuwe genoech uitwysen, „wat schade de gemeene saecke in sulcken gelegentheijt voormaels heeft „geleden, naar het spreékwoortdumBomedeliberaturperiit Saguntum"(4) — welk spreekwoord in 1672 bijkans voor de Eepubliek zou worden bevestigd! Het betoog eindigde met de opmerking, dat al mocht het Huis van Oranje voor het oogenblik uitvallen, de andere leden van het stamhuis Nassau nog een voldoend ruime keuze aanboden. Ten slotte stelde de provincie voor om aan den jeugdigen prins van Oranje den eeretitel van kapiteingeneraal te verleenen, met benoeming van een luitenant-generaal als zijn plaatsvervanger (5). Groningen wilde zoo spoedig mogelijk een instructie samenstellen voor gecommitteerden der provinciën, die in afwachting eener nadere voorziening, te samen de betrekking van opperbevelhebber konden waarnemen. Wanneer Hunne Hoog Mogenden de keuze op den prins van Oranje vestigden, dan bevalen zij graaf Willem Frederik aan als luitenant-kapitein-generaal (6). De provincie Groningen en het landschap Drenthe hadden ook, kort na het overlijden van prins Willem II, graaf Willem Frederik tot hun stadhouder gekozen. Deze verschillende inzichten konden bezwaarlijk in een enkele voor alle gewesten aannemelijke resolutie worden samengevat: al weder zegevierde de wil van Holland. De provincie vond zelfs bij het uitbreken van een oorlog de benoeming van een kapitein-generaal overbodig, omdat alsdan het opperbevel aan den veldmaarschalk kon toevertrouwd worden. Holland deed nu de volgende voorstellen (7) — (1) G. V. 7 Februari 1651. (2) „dat de rekening alleen kan sluiten als ze behoorlijk .is opgemaakt", „ani" is een verkorting van „anima". (3) „als de vjjand reeds boven ons hoofd is", overdrachtelijk „als de nood dreigt". (i) „terwijl Rome beraadslaagt, gaat Saguntum verloren". (5) G. V. 26 , 27 Januari 1651. (6) G. V. 27 Januari 1651. (7) G. V. 19, 30 Januari 1651. 27 a. het beleid van alle militaire zaken, rakende de Generaliteit, zoomede de beschikking over het krijgsvolk, aan den Raad van State op te dragen; b. het recht van garnizoens-veranderingen binnen de provincie toe te kennen aan de betrokken provincie; c. andere garnizoens-veranderingen te laten bewerkstelligen door den Raad van State, volgens door de provinciën goedgekeurde, met redenen omkleede aanvragen; dezen behielden het recht om een verplaatsing der op hare repartitie staande compagnieën te weigeren, doch waren verplicht ten opzichte van compagnieën op de repartitie van anderen bij herhaalde aanvragen toestemming te geven; d. het vergeven van alle militaire ambten te doen geschieden door de bondgenooten; e. door de militie de vereischte eeden te laten afleggen aan de Generaliteit, aan de provincie waarop zij gerepartieerd was, aan de provincie waarin zij verblijf hield en aan den magistraat der stemhebbende steden, waar zij in garnizoen lag (1). Deze voorstellen leidden op de groote vergadering tot breedsprakige redevoeringen, geenszins tot een bevredigende uitkomst. Om verder nutteloos debat te voorkomen, kwam Holland met een nieuw voorstel, waarbij onderscheid gemaakt werd tusschen de zaken van zuiver provinciaal beleid, waarover niet meer behoefde te worden beraadslaagd, en die waarbij de belangen van de Unie gemoeid waren (2). Tot de eerste soort rekende de provincie — a. het al of niet aanstellen van stadhouders; b. de aanstelling van commandeurs en majoors in de steden en forten; c. het bewaren der stadssleutels en het uitgeven van het woord; d. de rechtspleging over niet zuiver militaire delicten; e. het vergeven van kolonel- en kapiteinschappen by' troepen te harer repartitie; f. garnizoens-veranderingen binnen de provincie; g. eedsaflegging als reeds was voorgesteld. Tot de tweede soort behoorden — 1. Punten, waarover men het reeds eens was, als: a. het vergeven van gouvernementen, commandementen van steden en forten buiten de stemhebbende provinciën, van de höoge militaire charges inbegrepen de kolonels over de vreemde regimenten, op te dragen aan de Staten-Generaal; b. het vergeven van majoorschappen in steden en forten buiten de stemhebbende steden, op te dragen aan den Raad van State; (1) De eedsaflegging aan den stedelijken magistraat kon aanleiding tot verwarring geven (Res. H. 15, 24 April, 16 Hei 1652). (2) Qt. V. 13 Februari 1651, 28 c. het verleenen van commissie» uitsluitend aan officieren van de gereformeerde religie. 2. Punten, die nog uitgemaakt moesten worden: a. wijziging der instructie van 12 April 1588 voor den Raad van • State?'1 b. hét verstrekken van patenten tot verplaatsing van krijgsvolk buiten de Geünieerde Provinciën; c. het recht van de provinciën en de stemhebbende steden om al dan niet ontvangst, vertrek of doortocht van troepen toe te staan; cl. de- verplaatsing van troepen uit de stemhebbende provinciën en steden naar elders; • » ■■ e. of en wanneer beslist zal worden tot verkiezing van een kapiteingeneraal ; f. beëindiging van geschillen tusschen de bondgenooten; g. het voeren van „secrete correspondentie" (1). In plaats van zich uitsluitend bezig te houden met de militie, waarvoor de vergadering toch was bijeengekomen en waarmede zou zijn voortgegaan, indien de bondgenooten zich met de ingrijpende voorstellen van Holland hadden kunnen vereenigen, kwamen allerlei andere zaken ter tafel, o. a. gehouden conferenties met de gezanten of agenten van Spanje, Frankrijk, Engeland, Zweden, Denemarken, Polen en andere mogendheden. Ook de Staten-Generaal lieten vele binnenlandsche aangelegenheden over aan de beslissing der groote vergadering, omdat onder de bestaande omstandigheden hunne resolutiën toch geen gewicht in den schaal konden leggen: meer en meer keken zij' Holland naar de oogen. Op aandrang van dit gewest werden de actes van Zijn Hoogheid voor de gouverneurs of de commandeurs van plaatsen, ressorteerende onder de Generaliteit, vervangen deor nieuwe, waarop de betrokken officieren te 'sGravenhage den eed moesten komen afleggen. Het nieuwe formulier was de voorlooper van nog vier andere (2). Nadat de Staten van Holland op 13 Februari hadden uitgemaakt welke onderwerpen verder in de Groote Vergadering zouden worden behandeld, kwamen de instructie voor den Raad van State en de patenten aan de orde. De provinciale inzichten liepen dermate uiteen, dat de beraadslagingen met geen mogelijkheid op den gebruikelijken voet konden worden voortgezet. Men zocht daarom zijn toevlucht tot een „conferentie conciliatoir", samengesteld uit drie leden per provincie, die op 28 Maart hunne werkzaamheden aanvingen en hun advies niet „capitatum" maar „provintiatum" moesten uitbrengen (3). Deze provinciesgewijze stemming vereenvoudigde de zaak, doch leidde geenszins tot tijdsbesparing; het (1) Feitelijk spionnen-dienst. (2) Bes. S. G. 23 , 25 , 30 , 31 Maart, 11 Mei, G. V. 11, 12 Mei 1651, (8) G. V, 28 Maart, 29 April 1651, 29 pas op 20 Mei door de conferentie ingediende rapport, betreffendê het geven van patenten, de zorg voorde frontieren en de nieuwe eedsformulieren werd eerst op 16 Juni door de Vergadering aangenomen (1). De patenten tot verplaatsing van compagnieën moesten voortaan door gecommitteerden ter vergadering der Staten-Generaal, na voorafgaand advies van den Raad van State en met goedkeuring der betrokken provinciën afgegeven worden. Deze gecommitteerden waren tevens belast met de zorgen voor goede bezetting van de frontieren. Te hunner gerieve en van anderen diende de Raad van State op 7 Juni twee lijsten in: „d'eene raeckende de Guarnisoenen, die binnen de stemmende Provintien „dienen gelaten te werden, soo tot besettinge ende bewaringe van dien, „als tot uytvoeringe van derselver politicque beveelen, ende d'andere „raeckende de Guarnisoenen die buyten de voorz. stemmende Provintien „souden behooren gelaten te werden, tot besettinge als vooren", de eerste lijst voor 131 compagnieën te voet en 21 te paard, de laatste voor 284 compagnieën te voet en 31 te paard. Noch tijdens de Groote Vergadering, noch op het einde van het jaar 1651 gaven de bondgenooten blijken zich daarmede te vereenigen; zelfs gingen zij voort om compagnieën van garnizoen te laten veranderen zonder daarvan kennis te geven aan den Raad van State. Deze toestand drukte te meer op het toch reeds verbroken regimentsverband; waarbij nog kwam, dat het aantal compagnieën der verschillende regimenten zeer uiteenliep; de Raad van State wist zelf niet, hoe de Priesche en de Groningsche regimenten waren ingedeeld (2). Nieuwe eedsformulieren waren reeds in Mei door de Staten van Holland ingevoerd: a. voor de kapiteins en bevelhebbers, af te leggen in handen van van den magistraat der stemhebbende steden, waar zij in garnizoen lagen; b. voor het krijgsvolk, niet op de repartitie van Holland, doch binnen deze provincie garnizoen houdende; c. voor het op Holland gerepartieerde krijgsvolk; sub b en c eedsaflegging aan de Staten of hunne gemachtigden. Deze formulieren werden, na het aanbrengen van enkele wijzigingen, in de Fransche en de Engelsche taal overgezet (3). Weldra besliste de Groote Vergadering omtrent den aan de Generaliteit af te leggen eed, onder bepaling, dat de hoogere officieren, ritmeesters, kapiteins,kornets en vaandrigs zulks te 's-Gravenhage moesten doen; de overige eeden zouden in de provinciën worden afgenomen. Friesland en Groningen stemden toe , doch onder voorwaarde, dat het woord „stadhouder" in het formulier moest voorkomen en de officieren den eed hadden af te leggen aan hen, (1) G. V. 20 Mei, 16 Juni 1651. (2) Bes. E. v. St. 6, 7 Mei, 7, 19 Juni, G. V. 7 Juli, 15, 17, 19 Augustus, Bes. S. G. 21 October, 10 November, 4, 5, 21 December 1651. Zie Aanteekening N°. 9. (3) Bes. H. 26 Mei,- 10 Juni 1651. 30 Van wie zij commissie hadden bekomen. Men begon met alle te 's-Gtravenhage aanwezige officieren te beëedigen, gelastte hun zich terstond naar hunne garnizoenen te begeven en ontbood de nog niet beöedigden: onder welke de Friesche stadhouder, die, als meestér-generaal der artillerie, geen vrijstelling kon krijgen. Ook was een nieuw formulier ontworpen voor den bijzonderen eed „resignatie", inhoudende dat ter verkrijging eener betrekking geen giften of 'gaven waren aangeboden of toegezegd. Zeeland bepaalde zich te dien opzichte tot het besluit om „allo kopingen „en expectativen van militaire ampten te difflculteren" (1). Op 13 Juli maakte de Groote Vergadering uit, dat nog vielen af te doen — a. de beslechting van geschillen tusschen de bondgenooten; ï>> het voeren van geheime correspondentie; c. het arresteeren der geredresseerde instructie voor den Raad van State; d. de vaststelling van de bezettingen en e. noodige voorstellen van de provinciën. Van deze onderwerpen kwam alleen de instructie voor den Raad van State tot stand, waarbij dit college de beslissing in de meeste militaire zaken verkreeg, zonder in de souvereine rechten der provinciën te treden. De gouverneurs der provinciën hadden daarin rechtens zitting; de veldmaarschalk en andere hooge officieren konden bij gewichtige aangelegenheden geraadpleegd worden (2). Hoewel de Raad zich zooveel mogelijk aan de instructie hield, weigerden de leden om den gevorderden eed op den door de Staten-Generaal vastgestelden 9den September af te leggen, zich grondende op eenige punten „die niet na de letter uitvoer„baer sijn". Geruimen tijd verliep alvorens de „besoignes" over deze zaak tot een gewenscht einde kwamen (3). De naijver tusschen de bondgenooten en het zich vastklampen aan zoogenaamde souvereine rechten leidden tot wanbeheer in do legerzaken en brachten zelfs in nietige gevallen, als bij verlofsregeling voor officieren, de gemoederen in beroering (4). Geen wonder, dat de Groote Vergadering vele vraagpunten niet tot oplossing wist te brengen. Hiertoe behoorden het recht van benoeming tot gouverneur, commandeur en majoor in buiten de stemhebbende provinciën gelegen steden en forten, van kolonels en alle hoogere militaire betrekkingen, voorheen geschiedende door Hunne Hoog Mogenden en de prinsen van Oranje. Ofschoon allen instemden met de bepaling, dat al deze officieren de gereformeerde religie moesten belijden, bleek later de toepassing daarvan onuitvoer- (1) Res. S. G. 16, 27—29 Juni, 7 Juli, 16 September, Res. R. v. St. 19 Juni, G. V. 21 26 Juni, Res. Zeel. 9, 10 November, G. P. B. II 270 , 271 ad. 16 Juni 1651. (2) G. V. 18 Juli, G. P. B. IV 125 dd. 18 Juli, Res. H. 21 Aueustus 1651. (3) Res. S. G. 7 September, 13 November 1651. (4) Res. S. G. 7 September, 18 November 1651, enz. 8i baar (1). Het gevolg was, dat de bestaande toestand vrij wel bleef gehandhaafd; de Staten-Generaal benoemden de hoogste rangen, gouverneurs, commandeurs en anderen, de Raad van State de kolonels, luitenantkolonels, majoors, ritmeesters en kapiteins, de majoors in steden en forten, enz., allen op naam van Hunne Hoog Mogenden. De commissiën werden bijna zonder uitzondering alleen gegeven op acten of aanbevelingen der betrokken Provinciale Staten, de betaalsheeren. Aangezien Holland meer dan de helft van het krijgsvolk betaalde, beschikte de provincie over het meerendeel der openvallende plaatsen en schonk die steeds aan besliste aanhangers. Zocht voorheen iedere krijgsman het welbehagen te winnen van den kapitein-generaal, den vertegenwoordiger van het eenheidsbeginsel bij het Staatsche leger, thans trad oogendienarij op den voorgrond en werden meer dan eens onwaardigen of onbekwamen tot verantwoordelijke betrekkingen geroepen. Weldra rees de vraag of de Republiek één generaliteits-leger dan wel zeven provinciale legers bezat? De laatste beraadslagingen der Groote Vergadering golden de amnestie voor hen, die in 1649 en 1650 in de bezending onder prins Willem II naar de Hollandsche steden en den aanslag op Amsterdam betrokken waren geweest. De vergadering werd op 21 Augustus gesloten (2). Kort hierna werd Jacob Cats als raadpensionaris vervangen door Adriaan Pauw, heer van Heen vliet. De aanhef van diens vertoog, op zijne instructie klonk als een voorspelling: „Alsoo den staat en bedie„ninge van Raadpensionaris veele moeyelijkheid en ondank onderworpen, „en bij veranderingen van tijden en saaken oock met pericul vermengt ^is » (3). pauw overleed in 1553. De toen 28-jarige Johan de Witt volgde hem op. Een nieuw tijdperk van heerschappij door Holland over de Republiek en van onbeperkte macht der regenten-families was aangebroken. Om dezen toestand te bestendigen gold als gébiedenden eisch uitsluiting van het Huis van Oranje van alle waardigheden. Aangezien de Staten van Holland, na het optreden van Johan de Witt, uit gemakzucht aan den leiband 'van hun raadpensionaris liepen, kon deze provinciale ambtenaar als hoofd der Republiek worden aangemerkt, met meer macht dan een kapitein-generaal ooit alhier had uitgeoefend. Ter gedachtenis aan de Groote Vergadering werd een gedenkpenning geslagen (4). Voor het levende geslacht mocht „victorie schieten" over de „geluckige ende eendrachtige vaststellinge van verscheydene saecken" niet ontbreken. Vijftig op den Vijverberg geplaatste veldstukken losten (2) g. v! 20,JU21 Juli', 19, 21 Augustus, Bes. H. 15 Juli, 19 Augustus, g. P. B. II 2897 dd. 19 Augustus 1651. (8) Bes. H. 2 October 1661. (4) Mr. g. van Loon. Nederlandsche Historie-penningen, ii 862. 160 schoten „de trompen nae de meeste openingen om also schade ende „inconvenienten te vermijden", terwijl de trompetters van Zijn Hoogheid en de tamboers der garde van Hunne Edel Groot Mogenden geldelijke belooningen ontvingen voor „het steecken der trompetten ende roeren „van hare trommelen" (1). Keurvorst Willem Frederik van Brandenburg verkoos in 1651 gewapenderhand tegen zijn mede erfgenaam van de Gulik-Cleefsche bezittingen, hertog Wolfgang Willem van de Palts-Nieuwburg, op te treden. Daartoe moest hij een krijgsmacht op de been brengen, terwijl de westelijke streken van Duitschland, tot groot nadeel van land en volk, reeds door strijdende benden van allerlei nationaliteit overstroomd waren. In 1636 hadden de Staten-Generaal het Cleefsche van toenmaals dreigende inkwartiering van vreemde troepen weten te verschoonen. Ook thans beloofden zij aan het verzoek der landsstenden om „levendige sauvegarde" te zullen voldoen, waardoor men met de bewaking der passen door 7 a 8000 landslieden, de veiligheid voldoende verzekerd achtte (2). De keurvorst nam zijn intrek op het slot te Cleve, maar bracht om zijn onderdanen niet te bezwaren en achterdocht bij de Republiek te vermijden, geen eigen krijgsvolk mede. Hij verzocht echter 150 soldaten en 50 ruiters uit nabijgelegen Staatsche garnizoenen tot bewaking van zijn hofgezin, hetgeen door de Staten-Generaal, als te partydig tegenover den paltsgraaf, „in beleeffde termen wert geexcuseert". Onderwijl vorderden de-keurvorstelijke wervingen, waaraan met verlof zijnde Staatsche officieren deelnamen, hetgeen den paltsgraaf aanleiding gaf tot verzoek aan Hunne Hoog Mogenden om den keurvorst geen daadwerkeiyken steun te verleenen (3). Ten aanzien van de „Crijchsberoerten tusschen Syne Cheurvorst. Doorl. „van Brandenborch ende de hertoch van Nieuborch", welke zeer weinig om 't lijf hadden, troffen de Staten-Generaal onderstaande maatregelen — versterking met 84 compagnieën der garnizoenen aan den Rijn, den Yssel en Grave, later door nog andere gevolgd; verbod aan de Staatsche commandeurs van de Cleefsche garnizoenen om troepen ter beschikking van de „crijgende" vorsten te stellen; en uitvaardiging dd. 30 Juni van een plakkaat, aan officieren verbiedende om in vreemden dienst te treden (4). De in de resolutiën met name vermelde Nederlandsche officieren, die commissies als regiments-commandant van den keurvorst hadden aangenomen, waren graaf Otto van Limburg en Bronkhorst, heer van Stirum, (1) Res. h. 18 Juli, Res. R. v. St. 9 September, Res. S. o. 12 September 1651 (2) Res. s- g. 10 Maart, G. v. 28 April, 3 Mei 1651. (8) G. v. 20, 21, Res. s. G. 24 Juni, Res. h. 21 Juli 1651. (4) Res. S. G. 24 , 26 Juni, 3 Juli, Re». R. v. St. 24, 29 Juni, g. P. B. II 295 dd 80 Juni 1651. 33 („Kavallerie-Regiment AltStyium"), Wolf Ernst van Eller (regiment cavalerie, regiment infanterie en compagnie dragonders), Adriaan van Bylandt en Jagob van Spaen (regiment infanterie). Bv landt kwam vóór de uitvaardiging van het plakkaat van 30 Juni op zijn post terug (1). Toen de keurvorst zich in Juni 1641 te 's-Gravenhage ophield, bood de Groote Vergadering hare bemiddeling aan bij zijn twist met Wolfgang Willem en zond een deputatie onder Jacob van Wassenaer-Obdam naar Wesel en Dusseldorf, tevens om van de Staatsche officieren in het Cleefsche de nieuwe eedcn af te nemen. Geen der partijen wenschte echter van het aanbod gebruik te maken; de deputatie werd overal beleefd ontvangen en voerde, vooral aan tafel van den paltsgraaf „een „crych sonder bloet, maer niet sonder wynstortinge". De geschillen tusschen de vorstelijke tegenstanders werden bijgelegd door den keizerlijken veldmaarschalk Melchioe van Hatzfeldt : inderdaad een miskenning van de Republiek. Wel bleven in November enkele troepen van den keurvorst en van den paltsgraaf „ontrent de Frontieren nog sweevende"; maar in de volgende maand kon de Republiek de tot versterking der RÜn-garnizoenen afgezonden compagnieën terugroepen (2). Beide vorsten dankten hunne nieuw geworven troepen af, welke gedeeltelijk door Frankrijk werden in dienst genomen (3). D. DE EERSTE ENGELSCHE OORLOG. DE ACTE VAN SECLUSIE. De tempel van Mars bleef na den Munsterschen vrede slechts korten tijd voor de Republiek gesloten: toch lang genoeg om het door reduceering en licentieering verzwakte leger, na overgang der macht van de Staten Generaal en den kapitein-generaal op de Staten der bijzondere gewesten vooral op Holland, nog verder te ontwrichten. De regimenten, in het bijzonder der ihfanterie, waren over zooveel garnizoenen verspreid, dat liet gezag der hoofdofficieren vrij wel had opgehouden. De verspreiding viel deels te verklaren door de heterogene bestanddeelen, waaruit het leger bestond: Engelschen, Schotten, Franschen, voor het kleinste deel Nederlanders en de met hen gelijkgestelde Duitschers en Walen. (1) Bes. S. G. 15, 29 Augustus, 9 November, 5 December 1651. In het kourvorstelijke leger dienden vele Staatsche officieren, voornamelijk uit de garnizoenen van Wesel en Rijnberk, sommigen in de hoogste betrekkingen („Urknndliche Beitrage und Forschungen „zur Geschichte des Preuszischen Heeres, Erstes Heft"; „Urkundon und Actenstücko V. 500"). (2) G. V. 23 Juni, 3, 11, 15, 20 Juli Res., S. G. 28 Juli, 14 Augustus, 9, 29 November, 14 December, Res. H. 8, 10 November, Res. R. v. St. 29 November. De Staten-Generaal vergunden uitvoer van wapenen voor het leger van den keurvorst (Res. S. G. 12, 24, Res. H. 8 Juli 1651). Obdam diende hot volgende jaar het rapport zijner opdracht bij de StatenGeneraal in (Res S. G. 11 Maart 1652). (3) Res. R. v. St. 29 Novombor 1651. Zie Aanteekening n° 2. 3 34 Gedachtig aan het in 1587 door William Stanley en Roeland YorKë gepleegde verraad, die Deventer en de groote schans tegenover Zutphén, rnet garnizoenen resp. vaa 1200 en 600 Engelschen, aan de Spanjaarden hadden in handen gespeeld, en andere door vreemde troepen bedreven ongeregeldheden, kon het militair gezag alleen worden gehandhaafd door een oordeelkundige garnizoensindeeling: dermate dat de meerderheid bestond uit Nederlanders en met hen gelijkgestelde troepen, of wel dooizoodanige vermenging der nationaliteiten, dat elke te zwak was om verraad te plegen. Prins Frederik Hendrik had bij overeenkomstige verhoudingen toch het regiments-verband krachtig weten te ontwikkelen; thans ging het bij gemis van een kapitein-generaal nagenoeg geheel verloren. Engeland zag met leede oogen den toenemenden bloei van den Nederlandschen handel en de verbreiding der prinsenvlag over de geheele wereld aan, en beproefde reeds tijdens de Groote Vergadering in nauwer verband tot de Republiek te treden. Holland was daarvan niet afkeerig, wel de prinsgezinden en Holland's tegenstanders. Toen 't nader bleek, dat Engeland op een samensmelting van beide mogendheden ten koste der Republiek wilde aansturen, brak men de onderhandelingen af. De Engelsche regeering wreekte zich over de mislukking harer plannen door uitvaardiging eener „acte van navigatie" (9 October 1651), met bepalingen, strekkende tot /nuiking van den handel der Hollanders en Zeeuwen, nog duidelijker, door het uitgeven van brieven van schadeverhaling (represaille) aan bijzondere personen: inderdaad niet anders dan kaperbrieven. Tot herstel der goede verstandhouding vaardigden de Staten-Generaal, vooral op vordering van Holland, een buitengewoon gezantschap af onder hun voormaligen raadpensionaris Jacob Cats naar Londen, hetwelk echter niets uitwerkte. Men vreesde voor oorlog, te meer wijl de verhouding met Frankrijk te wenschen liet, de misverstanden met Spanje toenamen en de toestand in de Duitsche grenslanden verre van rustig mocht heeten. Bovendien viel over de eensgezindheid binnenlands niet te roemen, terwijl bij de Militie groote „defauten waren, soo bij manquement van betaelinge als andersints" (1). Daarentegen bezaten de Engelschen een krachtige regeering en heerschte bij hen eenheid in de bevelvoering; hunne zorgen voor de vloot en de geldzaken verschilden hemelsbreed met die in de Republiek. De ontstentenis van een admiraal-generaal had den band tusschen de vijf admiraliteiten geheel verbroken. Ofschoon men in Maart 1652 besloot om nog 150 schepen ten oorlog uit te rusten, geschiedde zulks uiterst langzaam. Een groot aantal zeekapiteins moest overhaast worden aangesteld. Dat de keuze, veelal met voorbijgang van Oranje-gezinden, (1) Bes. H. 8, 10 November 1661. 35 niet altijd gelukkig uitviel, zouden weldra vele gevallen van lafhartigheid in het gevecht bewijzen, al mochten dan ook onzeewaardigheid der schepen, gebrek aan munitie, le vensmiddelen, en geld als verontschuldiging worden aangevoerd. De Raad van State diende voor de 150 .schepen een petitie in van twee millioen, terwijl op den staat van oorlog nog een tekort van £ 800.000 bestond. De vertegenwoordigers van vreemde mogendheden te 's-Gravenhage stelde men omtrent de buitengewone uitrusting gerust door de verzekering, dat ze alleen diende tot bescherming van den handel (l). Op 29 Mei 1652 had ter hoogte van Dover een ontmoeting plaats van de Staatsche vloot onder Maarten Harpertsz. Tromp met een Britsch smaldeel onder Robert Blake, waarbij deze het vuur opende, omdat hij zich niet vergenoegde met de door Tromp gegeven eerbewijzen. Meest waarschijnlijk zou Blake totaal. verslagen zijn, indien de Staatsche vlootvoogd niet volgens ontvangen bevelen geheel verdedigenderwijze te werk moest gaan. Alle pogingen tot behoud van den vrede, ook een zending van den Hollandschen raadpensionaris Adriaan Pauw , heer van Heenvliet, bleven vruchteloos. De eerste oorlog ving aan, waarin de Prinsenvlag door de Statenvlag was vervangen (2). Wij zullen het verloop van den zeeoorlog niet verder nagaan dan noodig zij om den invloed daarvan op het leger te schetsen. Niet alleen waren de generaliteits-magazijnen gedwongen met geschut en artilleriebehoeften bij te springen, niaar ook de frontier-plaatsen moesten een deel hunner vuurmonden afstaan, omdat sinds 1612 wel. elk jaar £ 50.000 voor het gieten van geschut waren bewilligd, maar de betaling dier gelden veelal was achterwege gebleven (3). Aangezien destijds een zeegevecht zelden afliep zonder enteren en handgemeen worden, bestond groote behoefte aan losse handgranaten, kogels gevuld met zes, springtonnen tot mortieren met achttien handgranaten. Deze en andere ernstvuurwerken vervaardigde men niet alleen aan land, maar ook op de schepen, nadat matrozen daarin het vereischte onderricht genoten hadden. In Juli had te Dordrecht bij de vulling van granaten een ontploffing plaats, waarbij de vuurwerkers Frits en Joost Bisbinck het leven verloren. De luitenant-admiraal Tromp toonde zich zeer ingenomen met de „piqués de feu", dienende om zeilen in brand te schieten: vuurstokken, gedeeltelijk voorzien met lood gevulde klossen, uitvinding van den petardier Johan de Crequi gezegd La Roche, waarmede welgeslaagde proeven in den hofvijver te 's-Gravenhage genomen waren (4). »Nog beter voldeden de uit donderbussen geschoten brandkogels of vuurpijlen : een uitvinding van Adolf Sleevooght te Rees, die een aanstelling (1) Res. S. g. 9 Februari, 3—5, 8 Maart. 1652. (2) Res. h, 18 Juni 4652. (3) Deel III, bladzijde 298. (4) Ros. R. v. St. 20 , 22 , 24 , 29 Juni, 2—5, 20 Juli, Res. S. G. 21 Juni 1652. 86 tot kanonnier en een huis te 's-Gravenhage kreeg om zijn ernstvuürwerken te vervaardigen: deze waren blijkens rapporten van den commandeur Michiel Adriaansz. de Ruyter „van goede operatie" geweest en. hadden o. a. met vijf schoten twee Engelsche schepen „in den brant „geholpen" (1). De zeemacht kon 't niet uitsluitend met matrozen stellen, wier aanmonstering reeds met bezwaren gepaard ging; ook musketiers waren aan boord onontbeerlijk. De gedurende de laatste jaren van den tachtigjarigen oorlog voor den zeedienst bestemde vier compagnieën van 1000 man waren gelicentieerd; thans rees de vraag of de admiraliteiten zelfstandig musketieren zouden aanwerven, dan wel dezen uit de zwakke landmacht zouden putten, ten koste van de reeds onvoldoende bezetting der frontieren. De Raad van State drong herhaaldelijk aan óp werving door de admiraliteiten; doch Holland wilde anders en zond buiten voorkennis van den Raad musketiers naar de schepen. De Staten-Generaal onderwierpen zich aan Holland's opvatting en bepaalden, dat de zee-provinciën Holland, Zeeland en Friesland de noodig geachte soldaten konden aanwijzen, waarbij de Raad „considerende den preysse„ renden noot" zich nederlegde (2). Pogingen om burgers voor militairen dienst te bestemmen, leidden geenszins tot bevredigende uitkomsten. Holland liet 't over aan de steden „het zij by waepeninge en oeffeninge van de Burgerije, of van eenige Gilden, Ambagten, kleine Officianten, of andere Luiden van geringe „conditie, of wel by aenneminge van Waertgelders, sulcxs als de Ma„gistratèn van de voorsz. Steden elck in den haere, na de constitutie „ende gelegentheit van deselve best praticabel sullen oordeelen". Te Grave mochten de burgers wacht- en patrouille-diensten binnen de stad verrichten eu, in geval van nood bij gebrek aan soldaten, posten op de wallen uitzetten. Zierikzee ontving 600 musketten met toebehooren uit 's lands magazijn te Delft en kocht 200 stel te Grave (3). Het detacheeren van musketiers op de vloot — piekeniers kon men niet gebruiken — en de aan de zee-provinciën verleende machtiging oin ze hoe en van waar dan ook samen te brengen, vormen een sprekende, zij 't treurige bijdrage als bewijs hoezeer de verwaarloozing van het leger wortel schoot, van kwaad tot erger geraakte. De zee-provinciën zonden niet alleen afzonderlijke manschappen naar de schepen en elders, maar soms geheele compagnieën infanterie of cavalerie uit de reeds zwakke garnizoenen, zonder zich te storen aan het verzoek om dien- (1) Res. R. v. St. 8, 9, 11, 21, 25 April, 9 Mei, 7, 20 Juni, 10, 18, 25 Augustus, 26, 27 September, Secr. Res. S. G. 17, 18 Augustus 1658. (2) Res. H. 20, 11 Maart, 20 , 22 , 26 , 80 September, Res. S. G. 21 April, 3 October, Res. R. v. St. 3 Mei, G. V. 6 Mei 1651, Res. H. 15 Juni, 24 Juli, Res. S. G. 15, 21 Juni, 14 September, Res. R. v. St. 15, 17 , 20 , 22 Juni 1652. <3> Res. H. 29 Juni, Res. R. v. St. 8, 27 Juli, 14 Augustus 1652. 37 aangaande kennis te geven aan de Generaliteit. Dit alles gaf aanleiding tot klachten van bevelhebbers over hunne verzwakte garnizoenen, tot verzoeken van stemhebbende steden en provinciën om terugzending of versterking, waaraan niet of slechts ten deele kon voldaan worden. Bovendien noodzaakten oorlogsgevaar op de kusten, zorgwekkende toestanden aan en nabij de landgrenzen meermalen tot aanzienlijke troepenverplaatsingen om de veiligheid van den Staat „tegen een subiten noot „van overval" te waarborgen (1). Ook deed het geval zich voor, dat ten gevolge van wanbetaling in schuld geraakte compagnieën belet werden om de stad voor een bevolen garnizoensverandering te verlaten, zoo lang de schuldeischers niet voldaan waren. Dit overkwam o. a. aan de voormalige vaan kurassiers van prins Willem II, die van Breda naar Kadsant moest vertrekken; de ritmeester Buat verzocht aan Hunne Hoog Mogenden „hem een middel te willen aenwijsen, hoe ende in wat maniere „de voorsz. compagnie met behoorlijck fatsoen van daer sal connen ge„raecken". Hunne Hoog Mogenden konden aan de betaalsheeren, i. c. de Staten van Zeeland, slechts een aanmaning doen toekomen om aan hunne verplichtingen te voldoen (2). Als toelichting omtrent den toestand, waarin de musketiers na elf maanden verblijf aan boord waren geraakt, diene het volgende, 't Bleek in Augustus 1652 hoog noodig om hen door „versche, versien van denderen tegens de, winter" te vervangen. De admiraliteit van Amsterdam verzocht een paar maanden later aan de Staten-Generaal „nu de schepen „altsamen bij der hant sijn, ordre believen te stellen, dat die van hare „resorte, dewelcke tot noch toe geen musquetiers uyt de garnisoenen „becomen hadden, deselve ter plaetse daer te leggen, toegesonden moch„ten werden, ten minste vijftien voor yder schip, ende dat de Capiteynen „uyt wekkers compagnien die werden gelicht, werd aenbevoolen het volck „bij hun vertrek, met behoorlicke cledinge tegen den winter tijt te „versien, ende mannen te kiesen, die gesont ende bequaem sijn om te „vechten, daerin haer E. somtyts groot gebreck vinden, sulcx dat het „volck binnen scheepsboort met de soldaten ten opsichte van hare sobere „cledinge, siekte, ouderdom ofte dergelijcke onbequaemheyt verlegen „sh'n, ende haer aen Landt wenschen, om haer gekerm en miserie niet „deelachtig te wesen". Holland bepaalde, dat de soldaten moesten voorzien worden van bolkvangers — korte ruwe pijen van presseningstof, een soort zeildoek —, kousen en bultzakken, (matrassen); maaide levering leed vertraging, zoodat de Staten-Generaal moesten aandringen op spoedige verstrekking „opdat deselve van koude ende (1) Bes. S. G. 11 Juni, 11 Augustus, 28 September, 13, 19 November 1662, (g) Bes. S. G, 18 Maart 1053, 38 „armoede niet en comen te vergaen tot disreputatie van den Lande, „énde opspraeck vandé Gemeante" (1). De vraag om musketiers voor de vloot steeg voortdurend, niet alleen wegens gestadige uitbreiding van de zeemacht, maar ook tot gewenschte aflossing; na een kort verblijf aan boord hadden de soldaten groote behoefte aan „verversinge van spijse, linde ende wolle clederen". De aflossing baarde moeilijkheden, omdat de zee-provinciën, buiten den Raad van State om, over de soldaten konden beschikken, zoodat dit college nooit juist wist,- waar nog geschikte soldaten te vinden waren. Het bevel der Staten-Generaal om alle kloeke en gezonde bedelaars op te pakken en over de schepen te.verdoelen kon niet tot verbetering strekken (2). Toch vond de Raad van State redenen om Hunne Hoog Mogenden „hoochelyck" te prijzen voor de .betoonde zorgen betreffende de zeefrontieren en de voorziening der schepen van musketiers. Als tegenwicht voor het tekort bij het landleger achtte de Raad een tijdelijke versterking der infanterie met 20 „coppen" per compagnie noodzakelijk. De Staten Generaal hielden echter rekening met de onmogelijkheid om 'Fransche, Engelsche en 'Schotsche recruten te werven en gaven de voorkeur aan een vermeerdering van 25 man gedurende vier maanden, -doch alleen bij de compagnieën Nederlanders, Düitschers en Walen. Tevens verzochten zij aan de provinciën „vermifs de jegenwoordige -„conjuncture van tijde en saaken" om alle vacante officiersplaatsen bij de compagnieën aan te vullen. De bondgenooten vereenigden zich met het voorstel van 25 man; alleen Holland maakte bezwaren. Ofschoon de wenschen van dit gewest om de „vaceerende" compagnieën, d. w. z. die, waarbij kapiteinsplaatsen onvervuld waren, samen te voegen tot compagnieën musketiers voor den dienst ter zee, de overblijvende compagnieën op volle sterkte te brengen, geen gehoor vonden, wilde Holland alleen in de vermeerdering van 25 man toestemmen, wanneer de bondgenooten zoowel deze regeling als een door de provincie ontworpen plakkaat óp de monstering aannamen. Toen nu de Staten van Holland wederom zes compagnieën van elders ontboden, waarop de Staten-Generaal verklaarden, dat dit niet „sonder evident pericul van de Frontieren" kon geschieden tenzij de versterking werd aangenomen, • hakte de Raad van State de knoop door met bevel aan de betrokken kapiteins om tot werving over te gaan. In het vertrouwen, de bondgenooten te gelegenertijd voor hare plannen „willig" te maken, gaf Holland op 13 Augustus toe. 't Ging aanvankelijk met de werving niet naar wensch, (1) Secr. Bes. S. G. 28 Augustus, 21 October, Bes. H. 23 October, Bes. S. G. 4 November 1652. (2) Bes. S. G. 27 Maart, 12, 28—30 Mei, 17, 24 Juni, 5 Juli, 16, 23 Augustus, 23, 25 September, 23 October, Secr. Bes. S. G. 13, 17 Augustus, Bes. R. v. St. 12 Mei, 18 Juni, Bes. H, 6 Juni, 29 Juli, 29 Augustus 1653, 39 wijl de kapiteins „slecht hope hadden van remboursement ende betalingen": niet ten onrechte, al spoedig moesten zij verzoekschriften indienen om loop- of werfgelden te verkrijgen (1). De nieuwe maatregel gaf aanstonds aanleiding tot geschil. De provinciën, die naar verhouding meer inlandsche dan vreemde compagnieën op repartitie hadden, dus meer moesten betalen, drongen herhaaldelijk doch te vergeefs aan om de meerdere uitgaven in evenredigheid der quoten te verdeelen (2). Voorts ontstond geschil omtrent het aanhouden der troepen na afloop van den bepaalden termijn. Toen de Staten van Holland er met recht tegen opkwamen dat Friesland eigenmachtig zes man van elke versterkte compagnie ontsloeg, in plaats van alle voor den bepaalden tijd voltallig in dienst te houden, werd hun wederkeerig verweten, dat zich onder de 25 man der. Hollandschen compagnieën minder geschikten als appointés, bevonden (3). De maatregelen tot het behoorlijk weerbaar maken van het leger bepaalden zich tot het hoogst noodzakelijke. Holland wenschte, dat de veldmaarschalk Bbedekode een „generale reveue" zou houden „van alle frontieren ende „forteressen van dese Staetvende te letten op de tochten ende wachten, „chrychsdiscipline ende andere militaire plichten". Doch de Raad van State liet de fortificatiën inspecteeren door gedeputeerden, die tevens moesten monsteren, terwijl de gouverneurs en commandeurs de.opdracht kregen om de militie minstens éénmaal 's weeks onder de wapenen te laten komen ten einde ze „weder in de gewoonte te brengen ende houden „van heure wapenen wel te kunnen manieren ende de ordres daerop „loopende nae behooren te observeren"; de ruiters moesten voorzien zijn van „goede ende welgedresseerde peerden". Sinds 22 Januari 1648 hadden de soldaten geen buskruit ontvangen; de bandeliers der musketiers werden nu weder voor de oefeningen gevuld. Aan de frontieren moest men „goede wacht houden op alle vremde trouppes ende uytheemsch crychs„volck". Lotharingsche en Spaansche benden maakten de oostelijke grenzen en de meierij van 's-Hertogenbosch onveilig, terwijl in Westphalen, in de Rijnstreken, zelfs in het hart van Holland, voor vreemde volken geworven -werd (4). Het volk schreef de rampen van den oorlog en de daardoor veroorzaakte ellende toe aan de anti-stadhouderlijke partij, welke het roer van (1) Res. R. v. St. 22, 24 Juni, 20, 24 Juli, 15 Augustus, Secr. Not. R. v. St. 11 Juni, 23 Juli, 23 November, Res. H. 15 Juni, 4 , 9, 16 , 20 , 22 , 23 , 30 Juli, 2, 3. 6,18 Augustus, 13 December, Secr. Res. S. G. 24 Juli, 9 Augustus, Res. S. G. 22 , 24 , 26 , 29 Juni, 24 Juli 1652 , 21 Januari 1653. (2) Bes. S. G. 5 Augustus, 12, 18 December, Res. R. v. St. 18 December 1652, Bes. S. G. 21 April, 24 November, Bes. H. 21 November 1653. (3) Bes. H. 13, 20 December, Bes. S. G. 19 December 1652, Res. S. G. 17 Februari, 13 Juni, Res. H. 11, 12 Juni 1653. (5) Secr. Res. S. G. 29 Maart, 2 Juni, 22 Juli, 21, 23 October, Res. S. G. 12, 20 Juli, 25 October, 2 November, Res. h. 1, 2 Mei: Bes. R. v. St. 12, 33 Juli, 14 Augustus 1652, 40 staat hield, spottend genaamd „de Loevesteynsche factie" naar de in 1650 op bedoeld slot door prins Willem II gevangen gezette heeren. In meerdere plaatsen vielen ongeregeldheden voor, 't ergste te Maaslandsluis (Maassluis). Te Delft stond voortdurend ruiterij gereed om daarheen te marcheeren, terwijl de plaatselijke magistraat — het college van zetters en schepenen — last ontving om de welwillende burgers onder de de wapenen te brengen en te verdeelen in „compagnien, corporaelschap„pen, wagten of andersints". De heeren van Holland bezigden spionnen om de bewerkers van onlusten of de verspreiders van ongewenschte geruchten te ontdekken, vooral de schrijvers en drukkers van „fameuse „Libellen ende Pasquillen, alles daertoe streckende om door bedekte „menees de gemeente te commoveren ende ware 't doenlick de wettelicke „Regieringe te renverseren". Zij loofden een som uit van £ 1000 voor hem, die den naam van den schrijver der „Articulen teegen de Loevesteynsche Heeren" kon bekend maken (1). De aan het Huis van Oranje verknochte ingezetenen van Holland en Zeeland verlangden levendig naar wederinvoering van het stadhouder- en kapitein-generaalschap. Deze gevoelens kwamen vooral te Middelburg tot uiting, waar de magistraat bij de provinciale Staten aandrong op medewerking om den jongen prins van Oranje tot kapitein- en admiraal-generaal te verheffen, graaf Willem Frederik of een der bloedverwanten tot zijn plaatsvervanger aan te wijzen. Zoodra zulks in Holland bekend werd, zonden de Staten een deputatie onder Johan de Witt, pensionaris van Dordrecht, naar hunne Zeeuwsche collega's met aandrang om zoodanige besluiten niet te nemen, zonder alvorens daaromtrent, ingevolge de op 25 April 1576gesloten bijzondere Unie tusschen beide gewesten, samen te hebben beraadslaagd. Een andere deputatie onder Jacob van Wassenaer-Obdam moest de staten van Gelderland en Overijssel bewerken, niets omtrent bedoelde verheffing te ondernemen, zijnde zulks in strijd met de ware belangen der Republiek (2). Johan de Witt hield op 19 November in de Staten-vergadering van Holland eene uitvoerige redevoering over de Unie met Zeeland en de inzichten der bondgenooten. Volgens hem ware 't alleszins onnoodig om een „kind in de wiege" te verheffen, alvorens men wist „wat „cappaciteit ende bequaemheyt Godt Almagtig believen sal hooggemelten „Heere Prince in tijden en wijlen tot uitvoeringe van de voorsz. charges „te verleenen". Zeeland achtte den tijd tot handelen nog niet gekomen, doch had reeds op 21 September het voornemen te kennen gegeven te bekwamen tijd deze aangelegenheid bij Hunne Hoog Mogenden ter sprake te brengen (3). De aanhangers der regeeringspartij weten de ondervonden tegenspoeden aan den wegens zijn gehechtheid aan het Huis van Oranje door hen (1) Res. h. 20, 22, 30, 31 Juli, 1 Augustus 1052. (2) Res. h. 27, 30 Augustus 1652. '(3) Res. H, 2 October, 19 November, 3, 4. 11 December, Res. Zeel, 21 September 1652. 41 gewantrouwden luitenant-admiraal Teomp. Hy viel in ongenade, doch wist zijn gedrag zoo gunstig te verdedigen, dat hem nog vóór het einde van 1652 het bevel over de vloot opnieuw werd opgedragen. Op 10 December versloeg bij nabij Dover de Britsche vloot onder Blake en jaagde ze op de vlucht. In den aanvang van het volgende jaar belast met het geleiden eeher rijke koopvaardijvloot naar het vaderland, verdedigde Teomp zich bij den driedaagschen zeeslag (28 Februari tot 2 Maart 1653) tusschen Portland en Beachy Head schitterend tegen de overmachtige, beter bewapende en uitgeruste vloot van Blake; hij bereikte ongehinderd • Calais en keerde weldra naar de Republiek terug. Te Calais bevond zich destijds een munitie-depot ten behoeve der Nederlandsche kanaal vloot; voor de Middellandsche zee was een dergelijk depot te Toulon gevestigd (1). De Britten zelve erkenden, dat Blake als overwinnaar geen grooteren roem had behaald dan Teomp , dien hij had overwonnen; doch zij bleven meester van de zee. In afwachting, dat de Staatsche vloot weder zeewaardig zou zijn, diende men rekening te houden met een mogelijke landing van den vijand op de Hollandsche of deZeeuwsche kusten. De kustbewaking werd als volgt geregeld (2). Vijf compagnieën waren ingescheept by Vlissingen en Brielle, vier compagnieën cavalerie verdeeld op Texel, te Noordwijk en te 's-Gravesande. Voorts kregën 24 voor scheepsdienst bestemde compagnieën voorloopig de volgende standplaatsen — a. Tot beschikking der Staten van. Holland —> te Rotterdam, Schiedam en Brielle, 10 compagnieën onder kolonel Wiöbolt van der Does van Noordwijk , luitenant-kolonel Pierre Durfort d'Autiège en majoor Pieter van Dorp; op Texel, 4 Friesche compagnieën onder majoor Adriaan Slijp; de soldaten, allen piekeniers, moesten nog van musketten voorzien worden. b. Tot beschikking der Staten van Zeeland — op het Vlak van Rammekens, 10 compagnieën onder kolonel graaf Johan de Hornes, luitenant-kolonel Arent van Haersolte en majoor Andries Schimmelpenninck (3). Men wachtte niet af, dat de Staatsche vlag zich weder met vertrouwen op zee zou kunnen ontplooien, maar dwong Tromp om met een zwakke, onvoldoend uitgeruste vloot van meerendeels onbruikbare schepen óp nieuw uit te zeilen. Op 12 Juni ontmoette hij ter hoogte van Nieuwpoort de Britsche vloot onder George Monck, bij wien Blake zich den volgenden dag voegde, het liep uit op een nederlaag. Tromp en zijne (1) Res. s. g. 0—8 Maart, Res. h. 5, 6 Maart, 2 Mei 1653. (2) Secr. Res. S. g. 14, 15, Res. R. v. St. 14—16, 28, 29, Res. S. g. 26, 80, Res. h. 26, 28 Mei 1653. (3) Hornes ontving voor zijne diensten te Rammekens een belooning van £ 1500 (Res, S g, 13 October 1654). 42 onderbevelhebbers overdekten zich met roem; doch enkele uit gunstbewijs aangestelde kapiteins onttrokken zich schandelijk aan het gevecht. De zee gesloten zijnde, moest de kustbewaking op een beteren voet geregeld worden. Holland kreeg beschikking over 9 compagnieën paarden onder kolonel Jacob van Wassenaeb-Obdam , Zeeland over 2 compagnieën; 500 musketiers, getrokken uit 13 compagnieën, versterkten op het Hoofd van Brielle de troepen onder kolonel Van deb Does van Noordwijk. Met musket of piek en houwer gewapende landzaten plaatste men als kustwachten, terwijl een seininrichting met vuur- of andere teekenen tot stand kwam. De veldmaarschalk Beedebode, de kolonel Van Wassenaeb-Obdam en de luitenant-generaal der artillerie Ekgelbebt van deb Mijle brachten na gehouden inspectie een gunstig rapport uit over den nieuwen toestand. Bij een poging der Engelschen tot landing op Texel, zond Holland daarheen de 10 compagnieën van kolonel Van deb Does, 200 musketiers uit Amsterdam en 12 veldstukken; drie compagnieën vertrokken naar Enkhuizen, Huisduinen en de eilanden. De 500 musketiers van Brielle kwamen te Hellevoetsluis onder bevel van Durfobt d'Autiège , die wegens ziekte door luitenant-kolonel Louis de Taillefeb, heer van Moriac, vervangen werd; de majoor van Dobp voerde het bevel te Brielle; de compagnie garde te paard van Holland uit Arnhem versterkte het garnizoen te 's Gravenhage. Slechte verstandhouding tusschen burgers en militairen maakte de verplaatsing van twee compagnieën uit Texel en Vlieland noodzakelijk (1). In de opstelling kwam een ingrijpende verandering toen 350 van de 500 musketiers onder Mobiac en alle musketiers der 10 compagnieën van den graaf van Hoenes op de nieuw uitgeruste vloot werden gedetacheerd. Een nieuwe vloot onder Tromp moest de zee weêr vrij maken en den vijand van de kust verdrijven; de bestaande toestand kon onmogelijk langer geduld worden. Tromp liep met zijn vloot uit de Wielingen naar zee, wist den Engelschman vóór Texel weg te lokken, zoodat Witte Cobnelisz de Witte , die daar opgesloten lag, zich met hem kon vereenigen. Op 8 Augustus geraakte Tromp slaags ter hoogte van Katwijk „dat men 't bij Schevelinge conde sien", den volgenden dag bij Ter Heide, waar de Nederlandsche vloot zich nogmaals had te schamen over het schandelijke gedrag van niet minder dan 24 zeekapiteins, wier lafheid den strijd ten nadeele van den Staat deed uitvallen. De wakkere vlootvoogd verloor, door een musketkogel in het hart getroffen, het leven. Niettegenstaande de behaalde overwinning moesten de Engelschen de blokkade der kust opgeven: een bewijs, dat hunne verliezen niet gering waren geweest. (2). (1) Res. s. G. 17, 19, 21, 23 Juni. 8, 29, 31 Juli, 15 Augustus; Secr. Res. S. G. 16 Juli, Res. r. v. St. 21, 23 , 24 , 26 , 80 Juni, 28 Juli, Res. h. 14—18 , 21, 22 , 24 , 28, 29 Juni, 2, 3, 5, 7, 21 Juli 1653. (2) Res. S. G. 22, 29, 31 Juli, 11, 13, 21 Augustus, Res. r. v. St. 28 Juli, 10 Augustus 1653. Zie Aanteekening n° 10, 43 De candidaten voor het opengevallen luitenant-admiraalschap waren Jacob van Wassenaer-Obdam en Lodewijk van Nassau la Leck, heer van Beverweerd; dè keuze viel op eerstgenoemde; zijn verzoek om den .titel van admiraal te mogen voeren wees men af met de toelichting, dat deze waardigheid na den dood van prins Willem II vervallen was ■„in den boezem van Hunne Edel Groot Mogenden" (1). Intusschen had de vice-admiraal Witte de Witte in September zee gekozen, met opdracht om tot nader order buitengaats te blijven. Een hevige driedaagsclie storm van 7 tot 10 November deed tal van menschenlevens en' schepen van vriend en vijand verloren gaan. Nogmaals bleek een wijziging der kustbezetling noodzakelijk. Zulks ging wegens desertie van een groot aantal te Helder aangekomen soldaten met groote bezwaren gepaard; de Raad van State kon niet tot onderzoek en bestraffing over-, gaan, omdat de zee-provinciën verzuimd hadden te vermelden uit welke .garnizoenen zij afkomstig waren (2). De Prinsgezinden verlangden krachtige voortzetting van den oorlog: naar hunne meening het beste middel tot herstel van het koningschap in Grbot-Brittannië en van het stadhouderschap in de Republiek. De Staten van Holland daarentegen verlangden den vrede, deels uit handelsbelang, deels tot handhaving hunner overmacht. Ook de regeering te Londen toonde zich daarvan niet afkeérig, wijl Ceomwell inzag dat de oorlog de Oranje-partij voortdurend versterkte, waardoor de aanhang der Stuabts steeds in krachten toenam. Onder den invloed van Johan de Witt deed Holland in het voorjaar heimelijke pogingen om tot een gunstigen vrede te geraken. Hij was op 21 Februari 1653 met de waarneming der betrekking van den op dien dag overleden raadpensionaris Adbiaan Pauw belast en nam op 23 Juli na Zevendaagsch beraad de benoeming tot Pauw's opvolger aan. Hunne Hoog Mogenden zonden de Hollandsche Statenleden Htebonymus van Bevebningk en mr. Willem van Nieupooet, ijverige voorstanders van Hollands overwicht, tevens vrienden van de Witt , met den . Oranje-gezinden Allabt Pieteb Jongestall van Friesland en Paulus van deb Peeee van Zeeland, als extra-ordinaris gezanten naar Engeland. Op aandrang van Zeeland bepaalden de Staten-Generaal, dat zij „de particuliere pouvoirs niet mochten exhiberen als vervallen door het generael „pouvoir". Toch lekte 't spoedig uit, dat Beverningk afzonderlijke briefwisseling met Holland onderhield (3). De ontevredenheid over het verloop van den oorlog en allerlei geruchten betreffende geheime handelingen van Holland vermeerderden met den dag. In de Hollandsche steden verklaarden ook de buiten de regeering staande (1) Bes. h. 3,.11, 19 September 1653- (2) Bes. S. g. 5, 6 September, 6, 29 October, 19 November, Secr. Bes. s, g. 22 September Bes. h. 22 September, Res, b. v. St. 3 November 1658. (3) Res, S. g. 17, 18 Juni, 14 October 1653, 44 burgers zich prins- of stadhoudersgezind, hetwelk meermalen aanleiding gaf tot onlusten. Te Vlaardingen werden matrozen „opgetrommelt" namens den prins van Oranje, omdat anders „het canaille" zich niet liet aanmonsteren. Ook te Rotterdam, Alkmaar, vooral te Enkhuizen vielen bij de werving ongeregeldheden voor. De gewapende burgerij van Texel ontving juichend den Frieschen stadhouder graaf Willem Frederik , met uiting van smaaden scheldwoorden tegen de Edel Groot Mogenden. De schutters van Dordrecht, 's-Gravenhage en Haarlem trokken uit met oranje getooid; die van 's-Gravenhage schoten op hunne vaandels, omdat 'sprinsen wapen daarin niet meer voorkwam. Toen de jeugdige Oranje-telg, na de benoeming door zijn oom Karel II tot ridder van den Kouseband, uit Breda te 's-Gravenhage terugkwam, trokken de knapen uit het volk op „informe van compagnien, met vliegende vendels ende trompetten". Enkhuizen geraakte in oproer. De Staten van Holland gaven bevel aan de predikanten om de gemeenten tot rust aan te manen, loofden premiën uit tegen „quaetspreekers en plegers van insolentien" en aarzelden niet te straffen (1). De provinciën Zeeland, Friesland en Groningen waren meerendeels stadhoudersgezind, zoodat in verband met de woelingen in Holland, het beleid van een Johan de Witt noodig was om der anti-stadhouderlijke partij het hoofd niet te doen verliezen. Zeeland gaf op 28 Juli gevolg aan zijn voornemen van 21 September ten vorigen jare om in de vergadering der Staten-Generaal de benoeming voor te stellen van een „aensienlyck ende qualificeert hoofd tot directie „ende beleijt van de crychssaecken soo te Water als te Lande, onder „den Titul van capiteijn ende admirael generael waertoe te designeren „den prince van Orangien"; tevens om te letten op een „wel ervaren „qualificeert persoon" als tijdelijke plaatsvervanger, te weten graaf Willem Frederik van Nassau. Friesland en Groningen betuigden instemming met het voorstel; Holland verzette zich krachtig daartegen en verijdelde elke poging om • invloed uit te oefenen op de stedelijke overheden, zoowel van wege Hunne Hoog Mogenden als door de bondgenooten. In een door de Witt opgemaakte „Deductie" gaf Holland verklaring van zijn houding en wist deze te doen zegevieren (2). In Januari 1654 keerden de extra ordinaris gezanten, behalve de in Engeland overleden Paulus van der Perre , met de ontworpen' vredes-artikelen terug. Beverningk begaf zich spoedig opnieuw naar Londen „omme „Sijne Hoocheijt den Heere Protector in deselve syne Protectors digniteyt „uyt naem ende van wegen haar Hoog Mog. te congratuleren"; zijne ambtgenooten zouden volgen om „de articulieren van vrede, unie ende „confoederatie volcomentlick te adjusteren, teykenen ende sluyten'. (1) Res. h. 28, 26 Juni, 3,5, 12 Juli, 7, 8, 14, 15 Augustus, 4, 24 September, Secr. Res. h. 28, 27 Juni, 1, 2, 4, 11, 17, 25 Juli. 2,4, 13 September 1653. (2) Secr. Res. S. g. 28 Juli, Res. h. 2. 7 Augustus 1653, 45 Beverningk had tevens opdracht om de intrekking te bewerken van een door Cromwell aan het traktaat toegevoegd artikel, waarbij de StatenGeneraal en de provinciën beloofden nimmer een lid van het Oranje-Huis tot de waardigheden van kapitein- en admiraal-generaal te zullen verheffen, met verbod om behalve de van de Staten-Generaal ontvangen lastgeving andere onderhandelingen te voeren. Zeeland, Friesland en Groningen verklaarden nadrukkelijk Beverningk's vertrek af te keuren, in geen geval te zullen erkennen, wat hij ook afzonderlijk tot stand mocht brengen (1). Bij het op 5 April te Westminster onderteekende vredesverdrag verkreeg de Republiek niet anders dan de staking van de vijandelijkheden: Holland won niets. Zelfs moest de Republiek aanzienlijke schadeloosstellingen aan verschillende Britten uitkeeren; de acte van navigatie bleef van kracht, de Staatsche oorlogs- en handelsschepen moesten voortaan op de Britsche zeeën de vlag strijken en het marszeil laten vallen voor de Britsche oorlogsschepen, zoodoende de opperheerschappij van Groot-Brittannië erkennen (2). Toch werd de vrede te 's-Gravenhage met zeker vertoon gevierd door het luiden der klokken, blazen der staatstrompetters vóór het stadhuis, „omtreeken" der schutters, lossen van 12 schoten uit 14 stukken op den Vijverberg en branden van 27S pektonnen (3). De protector had zich tot weglating van het bewuste artikel betreffende de uitsluiting der leden van het Huis van Oranje laten overhalen en zich met een dienovereenkomstige belofte van Holland tevreden gesteld, wel wetende dat zoodoende zijne wenschen nog beter zouden worden behartigd. Deze zaak kon voor derden onmogelijk geheim blijven. Friesland protesteerde tegen de „separate handeling van Holland, in strijd met „de Unie, vrijicheyt, souverainiteyt" der andere provinciën, contraherende de dier becochte vrijheit ende gemaeckte Unie tot nadeel van „den heere prince van Orangien. wiens loffelicke voorouderen zoo hooch„lick van dese Republicque hebben gemeriteert ende disreputatie van den „Staet.... wekken ondanckbaerheyt Godt gewisselick sal straffen aen „ons ofte onse nacomelingen" — een handeling bovendien uitgevoerd „sonder „voorweten van eenige heeren in Hollandt selffs, ende: alleenelick „maer met eenige gepassioneerde Leeden van de Regieringe — wie siet „wat grouwelicke misgeboorten uyt soodanigen wreeden Baermoeder „sullen te voorschijn comen!". Friesland eischte terugroeping van de gezanten om rekenschap af te leggen van hétgeen buiten de lastgeving van Hunne Hoog Mogenden door hen verricht was. Zeeland en Groningen (1) Res. s. G. 22 Januari, Secr. Res. S. G. 29 Januari, 2, 15, 19 Februari 1654. (2) G. P. B. II 522 dd. 5 April 1654, vredesverdrag, II 537 dd. 19 April, ratificatie van Groot-Brittannie, II 588 dd. 22 April, item van de Republiek. (8) Res. S. G. 22 April, 8, 15 Mei, Bes. H. 27 April, Bes. R. v. St. 8, 11, 23, 25 Mei 1654. 's Lands magazijn te 's-Gravenhage bevatte slechts 35 stukken geschut, waarvan 21 aan Zijn Hoogheid behoorden. 46 sloten zich aan bij dit protest, waarop weldra een tweede volgde, omdat Holland weigerde opening te doen. De provincie verklaarde het „geschrift vervult te sijn met onwaerachtige positiven, injurieuse in ventien, „onbeschaemde calumnien ende onchristelicke imprecatien" en bezwoer dat door de Heeren van Holland „nimmer eenige separate off affsonder„licke onderhandelinge met den Heere Protector ofte Republique van „Engelandt sij gedreven". Te vergeefs meende Holland met dergelijke antwoorden „de souverainiteyt ende vrijheyt vande andere Provinciën te „impieteren, ende over deselve te trachten superioriteyt t'exerceren". Toen Hunne Hoog Mogenden op nadere opening van zaken aandrongen, gaf Holland een afschrift van de secreete resolutie van 4 Juni, waarin 't heette „ eenige begeerte van den heere protector bekent ge- „maeckt wesende, oock daerop omme 't effect van den Tractaet van „vrede met denselven Heere Protector gemaeckt te genieten, yets in „eventum ter nedergestelt sijnde alleenlick yets, daarover de pro- „vincie van Hollandt ende West Vrieslandt privatelick competeert de „souveraine dispositie ende daer van deselve mits dien aan niemant ter „wereld nemeer alleenlick aen Godt almachtich schuldich is reeckenschap „te geven". Wat dit „yets in eventum" inhield , bleef in het staatstuk onopgelost (1). De Staten-Generaal gelastten daarop aan Beverningk opzending van zijn door de Staten van Holland verstrekte lastgeving. Dezen vernamen zulks te laat om er iets aan te kunnen veranderen en trachtten zich te verantwoorden, dat Beverningk geen opdracht als ambassadeur maar als onderdaan had ontvangen. Beverningk gaf gevolg aan de lastgeving en zond aan Hunne Hoog Mogenden een afschrift van de beruchte, reeds op 4 Mei onder tegenkanting van vijf steden uit het Noorderkwartier gearresteerde „acte van seclusie", waarbij de Staten van Holland zich verbonden om het Huis van Oranje ten eeuwige dage voor het stadhouder- en admiraalschap hunner provincie uit te sluiten, ook, voor zooveel hun stem in de vergadering der Staten-Generaal betrof, van het kapitein-generaalschap der Unie. Het bekend worden der handelingen van Holland verwekte een storm van verontwaardiging in den lande, voornamelijk in Zeeland', Friesland en Groningen. De Heeren van Holland waren wel verplicht zich nader te verklaren. Dit geschiedde door hun raadpensionaris, die met bekwame pen een zeer uitvoerige „Deductie ofte Declaratie tot justificatie van de Acte van „Seclusie" opstelde, met vermelding van redenen en wederlegging der geschriften van Zeeland, Friesland en Groningen. Het stuk kwam op 6 Augustus in bij Hunne Hoog Mogenden, die afschriften aan de bondgenooten zonden (2). De Staten-Generaal hadden in April, op aanbeveling van Holland, (1) Ros. S. G. 15 Mei, Secr. Res. S. G. 8, 18 , 21, 24 , 26 , 28 Mei, 1, 2, 5 Juni 1654. (2) Secr. Res. H. 4. 9 Mei, Secr. Res. S. G, 6, 17, 18, 80 Juni, 13, 21 Juli, Res. H. 16 Juli, 5 Augustus, Res. S. G, 6 Augustus 1654. 47 Beverningk als erkenning voor bewezen diensten benoemd tot opvolger van den overleden tresorier-generaal Govert Brasser, maar de commissie gedurende zijn afwezigheid nog niet verstrekt. Friesland bewerkte de inhouding der commissie tot het volle licht over zijne handelingen zou zijn opgegaan. Dientengevolge bleef, tot groot ongerief, Brasser's betrekking bijna drie jaren onvervuld: pas in het begin van 1657 mocht Beverningk den gevorderden eed afleggen (1). Alle geschriften van Zeeland, Friesland en Groningen betreffende het verhandelde tusschen den protector en Holland behelsden een doorloopende beschuldiging van Johan de Witt. De Staten van Holland verdedigden hem met de opmerking, dat hij slechts de uitvoerder was van de bevelen van Hun Edel Groot Mogenden. Friesland drong aan op een verklaring der gezanten, door wien de „acte van seclusie" in het leven was geroepen, door Cromwell of door Holland. Het door Beverningk opgemaakte verslag gaf alle schuld aan Cromwell (2). De vrede met Groot-Brittannië was tot stand gekomen, doch de verstandhouding tusschen de bondgenooten ernstig verstoord. Dit laatste bleek o. a. uit de moeilijkheid om de ter Groote Vergadering vastgestelde nieuwe instructie voor den Raad van State dd. 18 Juli 1651 in werking te stellen. De Raad kon deze, uit hoofde der onuitvoerbaarheid van eenige artikelen, niet aanvaarden en beklaagde zich, dat de Staten. Generaal verzuimd hadden het bij het laatste artikel der bestaande instructie van 12 April 1588 voor wijzigingen voorgeschreven overleg te plegen (8). In 1653 legde de Raad een dd. 28 Juli zelf opgemaakte „geredresseerde" instructie over, hopende daarmede alle bezwaren op te lossen. De Staten-Generaal verzochten den Raad zich voorloopig tijdens den duur van het onderzoek aan de instructie van 18 Juli 1651 te houden; maar het college was daarvoor niet te vinden. Nadat de StatenGeneraal afschriften van de geredresseerde instructie aan de bondgenooten hadden gezonden „om te verstaen derselver goetvinten", liet de Raad een nota met toelichtingen volgen. Alleen Gelderland en Friesland verklaarden zich met de geredresseerde instructie te vereenigen; de andere provinciën lieten zich niet uit, zoodat de zaak nog jaren lang bleef rusten: alweder ten koste van gewenschte samenwerking der verschillende regeeringslichamen (4). (1) Res. S. G. 30 April, 18, 19 December 1654, 20 December 1656 , 8 JaüUafi 1657. (2) Secr. Res. S. G. 1 Juni 1854 , 7 , 26 Januari, Res. Friesland 15 Maart, Res. S. G. 1 April 1655. (3) G. P. B. IV 120. (4) Bes. B. v. St. 14 Mei, 28 Juli, 5, 13, 14 Augustus, 4 September, 7, 16 October, Bes. S. G. 8, 16, 20 September, Bos. Friesland 20 Augustus, 1 October 1658. 48 È. NA DEN EERSTEN ENGELSCHEN OORLOG. Tijdens de Groote Vergadering waren de formulieren der door do militairen af te leggen generaliteits- en andere eeden vastgesteld. De eed aan de Generaliteit strekte ten bewijze, dat de betrokkene deel uitmaakte van het leger der Unie, niet van een gewestelijke krijgsmacht. De Staten van Friesland gaven aan de Staten-Generaal of aan den Raad van State kennis van benoemingen in de hoofdofficiersrangen, niet van aanstelling tot ritmeester en kapitein; dezen legden dus geen eed af aan de Generaliteit, welke hun dan ook geen commissie verleende. Holland, tot zekere hoogte ook Zeeland, volgde het voorbeeld van Friesland en gaf evenmin kennis van alle benoemingen aan den Raad van State. Zulks leidde in 1653 tot twisten over wederzijdsche bevoegdheden, waardoor men althans tot. oplossing van verschillende vraagstukken geraakte. De Staten van Holland hadden op 12 December 1652 de vaan ruiters van wijlen graaf Hendrik van Nassau gegeven aan Hendbik van Bbedebode, oudsten zoon van den veldmaarschalk, zonder daaromtrent de Generaliteit te verwittigen. Toen nu de nieuwe commandant het volgende voorjaar een patent noodig had voor gamizoensverandering weigerde, de Raad van State de onderteekening, voorgevende den ritmeester niet te kennen. Pas op het einde des jaars ging de Raad daartoe over, onder mededeeling dat voortaan aan allen, die na de eedsaflegging geen commissie namens de Staten-Generaal hadden ontvangen, elke bekrachtiging van patenten zou worden geweigerd, zullende zij als provinciale officieren worden aangemerkt (1). Intusschen had Friesland op 2 Juli toegegeven en bepaald, dat ook de door de provincie benoemde ritmeesters en kapiteins den eed op de door de Generaliteit uit te reiken commissies moesten afleggen. Deze officieren zwoeren'nu wel den gewonen eed, maar niet dien op de „resignatie", hetgeen de Groningsche officieren evenzeer nalieten. Aangezien de Raad van State niets daartegen kon doen zonder het recht van aanstelling door de provincie te verkorten, besloot men, mede ter vermijding van verdere geschillen ter zake, om voortaan den eertijds door alle bondgenooten aangenomen eed op de „resignatie" van niemand meer te vorderen. Hoewel dit laatste in strijd was met de resolutie van 16 September 1651 der Groote Vergadering, konden Holland en Zeeland zich niet meer op Frieslands onthouding beroepen (2). Het souvereine recht van aanstelling bracht er Groningen toe om de majoors- en ritmeesters-betrekkingen van Johan van Merode, heer van Rummen, vacant te verklaren en in zijn plaats te benoemen Peter Verbuoi (1) Ros. h. 12, 20 December 1652, Res. s. g. 19 Mei, 20 November, 5 December, Res. R. v. St. 9 April, 19 Mei, 20 November, 2 December 1653. (2) Res h. 10 Juni, Res. Friesland 2 Juli, Res. s. g. 10, 16 Juli, 16 Augustus, 15 December, Res. R. v. St. 18, 29 December 1653 , 26 Januari 1654, Res. s. o. 5 Augustus 1055. 40 tot majoor in het cavalerie-regiment van den prins van Talmont; Eilips Sigismund van deb Wengb tot ritmeester. De Raad van State verleende commissie aan laatstgenoemde, maar verzocht intrekking der benoeming van Vebbuci tot majoor, zijnde in strijd met de bepaling dat bij de cavalerie het aantal majoors tot zes moest uitsterven, terwijl een vacant-verklaring met nieuwe benoeming thans de volvoering dier bepaling zou ophouden. Groningen hield echter vol, met het gevolg, dat ook de majoor Vebbuci commissie van den Raad ontving. Te vergeefs had Holland bij Gröningen aangedrongen om Meeode niet te ontslaan. Toen dit toch geschiedde, werd hij als heer van Oudelands-Ambacht in de ridderschap van Holland beschreven en als lid der Staten afgevaardigd ter Staten-Generaal. Dientengevolge moest hij aftreden als commandant van Ravestein (1). De vragen, die zich in het begin van den oorlog voordeden om een hoofdelijken eed te vorderen van de regimenten Engelschen en Schotten, daarbij den Nederlandschen tromslag in te voeren, de vaandels te wijzigen, de compagnieën met Nederlanders voltallig te maken, ze zoodoende in nationale korpsen te veranderen, stuitten af op verschil in meening der gewesten (2). By het uitbreken van den oorlog waren weder tal van officieren met of zonder verlof afwezig. Onder bedreiging van cassatie moesten zij binnen veertien dagen, of zoo zij zich in het buitenland bevonden, binnen zes weken, in hun garnizoen zijn teruggekeerd. Het bekendmaken van dergelijke bevelen geschiedde steeds door de solliciteurs, wier belangen medebrachten te weten wanneer de traktementen ten gevolge van cassatie ophielden (3). Toch bleven vele officieren afwezig, vooral in de hooge rangen of bij bevoorrechting. In den regel verleenden de Staten-Generaal verlof onder goedkeuring der betrokken provincie en mee voorkennis der gouverneurs of commandeurs. Alle verloven moesten aan den Raad van State worden bekend gemaakt; maar niemand voldeed daaraan. Toen Holland bespeurde, dat Friesland en Groningen zich weinig aan de orde op de verloven stoorden', dreigde de provincie, zoo daaraan geen einde kwam „privatelick het'exempel" te zullen volgen, 't Zal nauwlijks bevreemding wekken, dat dit alles tot onbekendheid met het tijdelijk verblijf van vele afwezenden moest leiden; om hierin te voorzien verzochten de Staten-Generaal opgave omtrent de vaste woonplaatsen der officieren, hoe lang zij zich met verlof of wellicht in vreemden dienst bevonden; de verlangde opgaven kwamen echter niet in en de Raad van State kon evenmin opheldering geven (4). Prins Willem had verlof verleend aan (1) Bes. Gron. 16 November 1658, Bes. H. 3, 11, 18, 31 Maart, 20 Juni, Bes. E. V." St. 20 Maart, 20 , 23 Mei, 22 Juni, 28 Juli, 5 Augustus, Bes. S: G. 14 Juli 1654. (2) Secr. Bes. S. G. 22 Augustus 1652 , 20 Januari, Bes. S. G. 15 Juli, 14 October 1653. (8) Bes. S. G. 18 Maart, 16, 18, 24 April, 15 Juni, Bes. E. v. St. 21-23 Maart, 8 Juni 1652. (4) Ees. H. 4 April 1653, Bes. s. G. 16 Maart, 21 December 1654, Bes. B. v. St. 2 Januari 1655. 4 de kolonels prins van Talmont, William Drummond, Hautcourt en d'Estbades (1). De prins van Talmont aanvaardde in 1648 het bevel over de cavalerie van landgraaf Willem VI van Hessen en keerde in 1658 weder „gédegagiert van alle andere verbintenissen". Tijdens een zijner latere verloven liet Mazaein hem in het kasteel van Amiens opsluiten, waaruit hij door de bemoeiingen zijner gade Emilia van Hessen Kassel en de tusschenkomst der Staten-Generaal verlost werd (2). Kolonel Louis Godefboy d'Estbades, koninklijk Pransch gouverneur van Duinkerken, verdedigde de stad tegen de Spanjaarden; koning Lodewijk XIV deed voortdurend moeite om - hein zijn Staatsche kolonelschap en traktement te laten behouden (8). Van de regimenten Engelschen waren afwezig: RobebtVebé, graaf van Oxford, en de luitenant-kolonel Robeet Sidney, de kolonel John Cromwell én de majoor William Ceomwell, terwijl wegens afwezigheid van alle hoofdofficieren bij het regiment van lord Ceaven, dit werd gecommandeerd door kapitein Edwabd Stewabd (4). De majoor der cavalerie graaf Geobge Fbedebik van Waldeck was, sinds keurvorst Fbederik Willem van Brandenburg hem als geheimraad aan zich verbonden had, doorloopend met verlof (5). De kapitein Christophorus Delphicus van Dohna bevond zich als kamerjonker van koningin Christina van Zweden en kolonel harer garde meestal elders (6). De afwézigheid van vele compagnies-commandanten, de overgang van compagnie-colonnelle tot een gewone, gepaard aan de veelmaals voorkomende garnizoensverwisselingen, gaven aanleiding tot geschil over den rang der compagnie bij verschillende diensten en oefeningen. De compagnie-colonnelle hield steeds, ook bij tijdelijke afwezigheid van den kolonel, den voorrang; daarop volgden die van de andere hoofdofficieren en kapiteins. Kreeg het regiment een nieuwen kolonel, dan moest de vorige compagnie^colonelle met een pas benoemden kapitein den hoogsten met den laagsten rang verwisselen. Overigens bestonden geen algemeen geldende bepalingen; deed zich een bijzonder geval voor, dan besliste elke machthebbende zonder zich aan anderen te storen. Zoo bepaalden de Staten-Generaal dat een ritmeester of kapitein, dus mede zijne compagnie, rang moest houden „na d'outste commissie", ook al was hij intusschen ontslagen of zonder compagnie geweest. Holland verleende aan den kapitein-luitenant, die door rangsverlaging der compagnie-colonnelle gewoon luitenant werd, een acte als kapitein op luitenants-trakte- (1) Bes. h. 21 Juni 1651. (2) Bes. S. g. 11 Juli 1618, 10 Juli, 14 November, Res. h. 25 October 1658, Res. S. g 27 Juli, 1", 5 Augustus, 28 October 1656, 19 Januari 1657. (3) Res. h. 13, 14 Juni, 12 Juli 1651, Bes. S. O. 19, 21 Januari 1652, Bes. h. 25 Maart 1655. (4) Bes. S. g. 23, 25 April, 6 Juni, 8 Juli 1652. De kolonel Cbavex keerde pas drie jaren later in de Bepubliek terug (Res. S. g. 1 September 1655). (5) Res. S. g. 4 October 1652 , 9 September 1654. (6) Bes. h. 8 December 1658, Res. s. g. 9 September 1654. 5i ment. De Raad van State gelastte dat bij overlijden van den kapitein de compagnie terstond van rang moest véranderen, in dier voege dat de compagnieën, gecommandeerd door kapiteins, elkander zouden volgen „nae de oudbeyt van heure commissies"; die, door luitenants gecommandeerd „na de datum van heure respectiye actens". De kapitein Jean Sidebacq, heer van La Hitte, commandant der compagnie van kolonel d'Estbades, verkreeg op verzoek erkenning door den Raad van State eener acte der Staten van Holland dd. 14 December 1655, luidende „dat „de voorsz. comp. (onaengesien dat die door absentie van den colonel „gehouden wert voor vacant) sal behouden denseWen rang de welcke „die gedurende den actuelen dienst van den genoemden Colonnel heeft „gehad ende dat ter tijt ende wijle tot dat een ander colonnel over 't „voorsz. Regiment sal wezen gestelt". De compagnie-colonnelle van den afwezigen.lord Cbaven,. gecommandeerd door Febdinand Caby , behield rang ajs zoodanige; doch die van den overledenen kolonel Johan Adolf van Renesse moest haar rang verliezen (1). Herstel van den vredestoestand veroorloofde bezuinigingen op de uitgaven voor het leger. In plaats van daarbij met bekwamen spoed te handelen, lieten de souvereine bondgenooten veel tijd verloren gaan. De 25 soldaten, gedurende den Engelschen oorlog per compagnie Nederlanders, Duitschers en "Walen tot versterking aangenomen, werden op 31 Juli 1654 gelicentieerd, onder bepaling dat, met uitzondering der verminkten, de minst bekwamen ontslagen moesten worden. Door deze vermindering geraakten sommige garnizoenen tot zoo geringe sterkte, dat een gewijzigde dislocatie der troepen zeer gewenscht was; doch de bondgenooten konden omtrent de voorstellen van den Raad van State dienaangaande niet tot een besluit komen (2). Holland meende een aanzienlijke besparing van kosten te verkrijgen door samenvoeging of verdubbeling van compagnieën, zoodanig dat twee" compagnieën van 60 ruiters één nieuwe van 120, twee van 50 een enkele van 100 ruiters vormden, terwijl de nieuwe irifanteriecompagnieën op gelijkvormigen grondslag een sterkte van .200, 120 of 100 hoofden bekwamen. De bezuiniging betrof derhalve vermindering van het getal compagnies-officieren tot de helft; de ontslagenen zouden in afwachting eener nadere plaatsing pensioen genieten en als „gereformeerden" dienst doen bij de compagnie-colonnelle. De Raad van State verklaarde dtt op 22 Mei 1654 ingezonden voorstel alleen dan aannemelijk, wanneer de bondgenooten er zich eenparig mede vereenigden; (1) Bes. S. G. 17 Mei, 8 Juni 1652, Bes. h. 12 Augustus, Bes. b. v. St 19 October 1655, 8 April 1656 , 6 Mèi 1657. (2) Bes. s. G. 2, 9, 20 Juni, 4,6, 9, 25 Juli, Bes. e. y. St.19 Maart, 19 Juni, 8,-9 Juli 1654. êèrï rond jaar later was men nog even ver (1). Evenmin kwam de invoering tot stand van het Hollandsche ontwerp op de monstering dd. 19 Juli 1651, in December 1654 ter generaliteit aangeboden. Wel zou daarmede een belangrijke verbétering zijn verkregen, doch niemand kon gelóoven, dat compagnieën ,„vol ende compleet van goet volck ende „bequaeme péerden, oock wel gewapend ende wel geoefent" een lang leven zouden hebben; vooreerst, omdat zij „niet soo prompt betaelt en „werden alst behoort", voorts, wegens de door de provinciën toegepaste kortingen van de honderdste penning op de maandeiijksche ordonnantiën ten behoeve van solliciteurs, schrijvers, nieuwjaars- en kantoorgelden, enz., welke kortingen de officieren voor zich zei ven trachtten te vergoeden door knoeierij met passevolanten of inhouding op de traktementen hunner minderen (2). De jongste bepalingen betreffende kortingen waren door Friesland en Holland vastgesteld. In Friesland ontvingen sinds 1649 de schrijvers voor de administratie en het beheer der compagnies-gelden, een blank of twaalf penningen van eiken gulden boven hun traktement; in 1650 werd zulks alleen toepasselijk verklaard voor de schrijvers bij de compagnieën te voet (8). In Holland mochten de ritmeesters en kapiteins ten behoeve hunner schrijvers hoogstens £ 80 per heeremaand korten als belooning voor het overbrengen der gelden, het lichten van ordonnantiën en andere diensten van allerlei naam. Daarentegen mochten geen kortingen meer geschieden wegens kantoor-, ordonnantie-, depêche-, expeditie-gelden, evenmin voor nieuwjaars- en recognitie-fooien aan secretarissen, commiesen van flnantie, ontvangers, kamerbewaarders, boden e. d. (4). In het voorjaar van 1655 achtte men bijzondere militaire maatregelen noodzakelijk „daer men van alle canten vernam de geruchten vande „eonsiderable ende groote uytbeemsche chrychswervingen selffs ontrent „frontierplaetsen van de3en Staedt". Hoewel het niet tot krijg kwam, de zaak op zich zelve weinig te beteekenen had, moge een beknopte uiteenzetting strekken als toelichting van de eigenaardigheden, welke aan de meest gewone regeling van krijgszaken verbonden waren, zelfs ten koste van een goeden uitslag. De Raad van State oordeelde de oostelijke vestingen voldoende bezet, de fortificatie-werken in redelijken staat. Doch een onderzoek door twee (1) Bes. S. G. 18, 16 Januari, 3, 18 December, Bes. H. 18 Maart, 10 April, 22 Mei 1084 Bes. S. G. 8 Mei, Bes. H. 11 Mei 1655. (2) Bes. H. 10 December, Bes. S. G. 11 December 1654 , 2 Januari, Bes. E. v. St. 5 Januari 165o. De monstering te Emmerik geschiedde tusschen twee met poorten afgesloten hoogs stadsmuren (Bes. B. v. St. 15 Juli 1658). De „passevolanterve" bleef, in weerwil van alle maatregelen, welig tieren (Res. B. v. St. 9-11, 14 April 1655). (8) Bes. Friesl. 7 December 1649, 16 Maart 1660. (4) Bes. H. 18 December 1655. 53 raadsleden en twee ingenieurs bracht aan het licht, dat de toestand der forten niet was naar behooren, terwijl men bij het droogleggen van eenige moerassen in de grensstreken verzuimd had zorg te dragen, dat ze „onpassabel" waren gebleven (l). „Een groote menichte van solliciteurs", tot de raadszitting toegelaten, ontvingen opdracht om aan de officieren bekend te maken, dat zij zich binnen acht dagen in hunne garnizoenen moesten vervoegen; de zich in het buitenland bevindenden, binnen zes weken, onder bedreiging van cassatie. De troep behoorde minstens eenmaal per week te worden geoefend en de musketiers moesten weder „cruyt opde panne" krijgen voor de oefeningen zonder scherp. Starre protestanten, die 't verdacht vonden, dat bij de compagnieën zoo velen „van de pausselicke gesintheljt" aanwezig waren, werden gerustgesteld door de verzekering, dat de katholieke officieren gedurende tal van jaren trouwe diensten hadden bewezen (2). Sommige officieren werden nu en later „gedispenseert vande precisicheyt" betreffende het bevel om zich bij hunne compagnieën te bevinden. Tot hen behoorden: de kapitein Alexander Hume , hofmeester, de ritmeester Thomas Howard , stalmeester van de „princes royale", de kapitein Jean de Saugnier, stalmeester van de „princes douairière" Amalia, de kapitein Filips Ernst Vegelin van Claeebergen, hofmeester van prins Willem Frederik, zoomede de kolonel-commandant der Hollandsche garde te paard graaf Christiaan Albrecht. van Dohna, doch steeds in dienst van keurvorst Fbedeeik Willem van Brandenbueg (3). De Staten-Generaal besloten tot de formatie van twee „corps d'armees". Groote moeilijkheden bestonden om daarvoor geld te verkrijgen en compagnieën aan te wijzen, welke alleen ingevolge door de provinciën goedgekeurde patenten van standplaats mochten veranderen, terwijl de gewesten naijverig toezagen om niet boven andere bondgenooten te worden bezwaard. De twee korpsen zouden alleen „in pressanten noot „bijeen trecken ende een gros formeren met kennisse ende voorweten ende „goetvinden vande heeren Staten van die provintie ofte derselver ge„authoriseerden daer de voorsz. Troupes ageren sullen". De samenstelling was als volgt — Het Eerste Korps, onder bevel van prins Willem Fbedebik van Nassau, bevatte: 1 comp. cavalerie en 12 comp. infanterie uit Friesland, 2 „ „ „ 16 „ „ „ Groningen, 1 .... „ Coevorden, 7 „ „„12„ „ van het Tweede Korps, (1) Bes. S. g. 8 Mei, Bes. B. v. St. 11, 12, 24 Mei, 5, 14 Juli, 17, 19-22, 26, 28, 80 Juli, 2, 4, 6, 10 Augustus 1655. (2) Secr. Res. S. g. 9 Mei, Res- S. g. 12, 18 Mei, 10 Juni, 8, 18, 26 Juli, 7 September, Bes. b. v. St. 24 Mei, 12, 13, 17 Juni, 16 Juli, 4, 11 Augustus, 9 September 1655. (8) Bes. B. v. St. 25 Mei, 18 Juni, Bes. s. g. 4 Juli 1655 , 8 November, Bes. e. v. St.-7, 13 April 1656, 80 Januari, 27 Februari, 20 Maart, 22 Juni, Ros. S. g. 24 Juni 1658, 54 te samen 11 compagnieën cavalerie en 40 compagnieën infanterie: waarbij de kolonels Anthony vak Haersolte en Veeneuil en vier majoors der cavalerie, de kolonels Hessel Meckema van Aylüa, Geoege Frederik van schwartsenberg, WlGBOLT van isselmuden en ernst van AYLUA, viér luitenant-kolonels en vier majoors der infanterie. Het Tweede Korps onder den veldmaarschalk Brederode, bevatte: 37 comp. cavalerie en 70 comp. infanterie uit de overige garnizoenen, waarvan nóg resp. 7 en 12 comp. voor het Eerste Korps afgingen, zoodat 30 compagnieën cavalerie en 68 compagnieën infanterie overbleven: waarbij de luitenant-generaal prins Johan Maurits van Nassau, de commissaris-generaal Rijngraaf Fredebik Maqnus van Salm , de kolonels prins van Talmont, Cobnélis van Aeessen van Sommelsdijk en graaf Herman Feeder[K van den Berg, vier majoors van de cavalerie, de majoor-generaal van het leger Lodewijk van Nassau-Beverweebd , de kolonels graaf Johan yan Hobnes, Wigbolt van deb Does van Noobd- wijk, HENDBIK VANItTEBSUM, MaUBICE DE HALLARTen Killegrew, vijf luitenant-kolonels en vijf majoors van de infanterie. De artillerie telde zes kamerveldstukken van 12 "ffi, zes kamerstukken van 12 , elk stuk met 75 schoten. Emden kreeg een tijdelijke versterking van vier compagnieën, Leeroord van eene compagnie, elke van 65 man. De kolonels der cavalerie Ysselsteyn, Machault en prins George Frits van Nassau bleven, als commandeurs van Orsoy, Rees en Rijnberk, voorloopig aan den Rijn. Van het Tweede Korps bevonden zich 14 compagnieën cavalerie te 's-Hertogenbosch, 49 compagnieën infanterie te Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg, Arnhem, Grol en Bredevoort; de overige compagnieën bleven marschvaardig. Aangezien compagnieën, op repartitie van of zich bevindende in de provincie Overijssel, onder het bevel van den veldmaarschalk kwamen, bemerkten de Staten van dit gewest: „dat haer E. niet en verstaen dat iemant anders gequalificiert is, ofte „kan worden, om te commanderen, ofte ordres te geven aen eenigerhande „militie in provintien, die met stadthouders syn versien, welcke voornoemde Stadthouders alleen daartoe'syn bevoecht" (1). Veertien compagnieën ruiters vestigden zich op patenten van 13 Juni aan den i Jssel. Prins Johan Maurits rapporteerde na gehouden inspectie omtrent ruiters met ongedresseerde paarden, dat de in 1650 tot harquebusiers veranderde kurassiers nog niet allen als harquebusiers met een karabijn-roer, twee pistolen, een goed zijdgeweer, het voorste en achterste van de rusting eri een „open pot opt hooft" gewapend waren (2). De veldmaarschalk Brederode kwam einde Juni te Arnhem, vertrok wegens ziekte naar Aken en overleed 3 September te Petershem bij (1) Secr. Res. s. G. 12, 13, IS, 17 Juni, 3 Juli, Res. S. G. 10 Juli, Bes. E. v. St, 15, 10 Juni, 2, 11, 13 Juli 1655. (2) Res. B. v. St. 20 , 21, 28 Juli, Bes. S, G. 30 Juli 1655. 55 Maastricht. Zijn vervanging in het bevel over het Tweede Korps werd onnoodig geacht. In October keerden de meeste infanterie-compagnieên naar hare garnizoenen terug; de ruiterij was voor de winterfourage reeds een maand vroeger naar huis gezonden (1). De Staten Generaal verzochten aan de provinciën om zich „te willen „bequaemen tot het vergeven aan het veltmaerschalckampt der Ver„eenighde Nederlanden" en benoemden gecommitteerden om een instructie voor den nieuwen titularis samen te stellen „tot onderlingh contentement „vande gesamentlicke Bontgenoten". Prins Johan Maurits van Nassau, Brandenburgsch stadhouder van Cleve, Staatsch gouverneur van Wesel en luitenant-generaal der cavalerie, beval zich zei ven bij de Staten Generaal en bij de Staten van Holland aan voor de betrekking, waarbij hh' zich beriep „sinds 1618 van gemeen soldaat aff totte houchste charges „toe dese Staet van boven de 85 te hebben gedient". Prins Willem Frederik, stadhouder van drie gewesten, wendde zich met gelijk verzoek tot beide colleges. De keuze hing hoofdzakelijk af van Holland's Beslissing, welk gewest meer dan de helft van het leger tot zijn last had: de Staten achtten een „perpetuel cheff ofte over-Hooft over de Militie" overbodig en verkozen de betrekking te mortiflceeren. Zeeland betoogde te vergeefs de wenschelijkheid om onder welken titel ook, een aanzienlijk persoon aan het hoofd der militie te stellen, waartoe de provincie prins Willem Frederik aanbeval, die als generaal der artillerie reeds een hooge betrekking bekleedde (2). Ruim een jaar lateibracht Friesland de zaak nogmaals op het tapijt; dezelfde twee candi. daten meldden zich weder aan, prins Johan Maurits onder opmerking „alsoo hij int reguard van sijn eere ende langhjarige dienste aen t' Lant ügedaen sich geobligeert vonde, de voorsz. charge te ambiëren". Doch Holland bleef zoowel de betrekking van veldmaarschalk als het kapitein-generaalschap overbodig achten. Op 25 Januari 1657 begaven zich de Staten van het gewest en corps naar de vergadering van Hunne Hoog Mogenden om te betoogen, dat 't voldoende was bij gebleken noodzakelijkheid tijdelijk een opperhoofd of chef aan te stellen. Mochten de bondgenooten toch een benoeming doordrijven, dan zou Holland zijne troepen aan het bevel van dien titularis onttrekken, desnoods een afzonderlijken bevelhebber aanstellen, voor wien reeds een instructie was opgemaakt. Friesland beantwoordde de Hollandsche verklaring met het voorstel tot benoeming van prins Willem Frederik, waarop Holland den 17«en Mei een deductie inleverde met gelijke nog uitvoeriger toegelichte redenen als voormeld betoog. Edam verklaarde zich tegen het eerste ontwerp, Purmerend tegen het tweede, Leiden tegen beide. De artikelen 109 en (1) Secr. Res. S. G. 25 Juni, Res. S. G. 22 Juli, 7, 9 September, 11, 10 October, Res. R. v. St, 11 October 1655. (2) Secr. Res. h. 11 Augustus, 26 November, 3 December, Res. h. 8, 18 September, Res. g. G. 8, 32 September, 26, 37 November 1655. 56 110 der deductie beweerden dat de zeven souvereine provinciën nimmer hare militie ter beschikking- van. de Generaliteit hadden gesteld. Holland grondde zulks vrij zonderling op de vroegere en nog bestaande eeden r die niet alleen aan de Generaliteit, maar ook aan de souvereine provinciën moesten afgelegd worden (1). Intusschen kwam 't niet tot benoeming van een veldmaarschalk. Het overwicht van Holland bleek mede door beslechting der onderlinge geschillen tusschen de Statenleden van Groningen en van Overijssel. Na den vrede van 1648 was in Groningen de oude naijver tusschen de stad en Ommelanden weêr voor den dag gekomen, als gevolg, waarvan de provincie tot 1657 weinig of geen deel kon nemen aan de algemeene regeering, terwijl de militie te harer repartitie onbetaald bleef. In 1652 verzochten de prins stadhouder Willem Fbederik en de stad de tusschenkomst van de Staten-Generaal, terwijl de Ommelanden zich met hunne grieven tot Holland wendden. Beide partijen zonden gecommitteerden naar 's-Gravenhage, waarna op een in Juli gehouden landdag de provinciale regeering scheen te zijn hersteld; maar nog geen twee maanden later berichtte de stadhouder, dat alle moeite te vergeefs was geweest (2). In 1655 trachtten Johan de Witt en andere afgevaardigden der Staten-Generaal in overleg met den stadhouder het „assopieren der differenten" door een „eeuwich duyrende reglement" te bewerken; doch al spoedig bleek „het vier van oneenicheyt meerder „aangesteecken" dan ooit. Pas in 1657 kwam, nog slechts tijdelijk, een verzoening tot stand, zoodat de provinciale regeering op den landdag van 29 Maart het normale verloop kon volgen (3). Meer beteekenden de onlusten in Overijssel. Aldaar was na het overlijden van Johan Rippebda toe Weldam een ernstige twist ontstaan over de keuze van zijn opvolger als drost van Twente (September 1653). Op 8 April 1654 koos de meerderheid der Staten Rutgee van Haebsolte tot Haebst en Ovebveen , als drost van Lingen in dienst van het Huis van Oranje: reden waarom hij door de minderheid werd gewantrouwd. De oneenigheid liep zoo hoog dat de Staten van Holland, misbruik duchtende door partijen van de militie, waarvan een deel op hun gewest was gerepartieerd, aan de Staten-Generaal verzochten om de ritmeesters en de kapiteins te gelasten zich met hunne ondergeschikten buiten de geschillen te houden. Tegen de inzichten van Zeeland en Friesland voldeden de Staten-Generaal aan dit verzoek. (1) Bes. S. G. 5, 25 Januari, 10 Februari, Secr. Bes. h. 27 Januari, Kes. h. 12, 17-, 23—25 Januari, 14, 22 Maart, 17 Mei 1657, Archief E. v. St. N°. 1909. (2) Bes. s. G. 24, 25, 29 April, 8, 18, 21, 80 Mei, 5, 18, 29 Juli, 20 September, 16 October, Bes. h. 15 Juni 1652. (8) Bes. s. G. 1, 12, 22 April, 8 Juli 1655 , 5 Februari, 3, 6, 27 November 1657 , 8, 15 Januari, 9, 12 Maart, 4 April 1657. 57 Op den Ssten October kwamen beide partijen te Deventer vruchteloos te samen. De meerderheid begaf zich naar Zwolle; beide groepen noemden zich nu Staten van Overijssel en vaardigden als zoodanig acten en besluiten uit. Zoo iets was tijdens het stadhouderschap nimmer voorgevallen, ofschoon de stadhouder slechts geringen invloed op de regeering uitoefende, zelfs niet gerechtigd was tot het verleenen van politieke of militaire waardigheden. De meerderheid te Zwolle oordeelde de verkiezing van een stadhouder den geschiktsten weg om tot oplossing der geschillen te geraken; den 14den October koos ze den jongen Prins van Oranje' • tot stadhouder van Overijssel, prins Willem Frederik tot zijn luitenant. Deze benoemingen waren olie op het vuur en maakten de tweespalt nog grooter. De Staten te Deventer wapenden Twentsche- en Munstersche boeren, ontsloegen een deel der gewone militie, namen ruiters ën soldaten in dienst en zonden bezetting naar Ootmarsum en Enschede (1). Het volgende jaar riep de minderheid (Deventer) den bijstand in van Holland; de meerderheid (Zwolle) wendde zich tot de Staten-Generaal en zond deputaties naar de andere provinciën om deze van haar recht te overtuigen. De Staten van Holland droegen het onderzoek op aan de heeren van Brederode en Obdam uit de edelen, aan de vertegenwoordigers van acht steden en den raadpensionaris de Witt: meerendeels aanhangers van de ahti-Oranje-partij. Toen alle pogingen tot verzoening faalden, besloten Hunne Hoog Mogenden eenige heeren naar Overijssel af te vaardigen: trots hevig verzet van Holland, bewerende dat na scheiding van den landdag te Deventer, de oppermacht der Staten van Overijssel aan de Staten-Generaal was vervallen. Holland toch vreesde dat een bespreking in Overijssel kon leiden tot behoud van bet stadhouderschap. Deventer wilde de bemiddeling slechts aanvaarden als de andere partij hare besluiten introk „ende specialick ende boven all de pretense electie „van een Stadthouder en Capiteyn-Generael met den aencleven van dien" vernietigde. Dientengevolge bleef de bestaande toestand vooreerst onveranderd. Prins Willem Fbedebik deed op 27 October 1655 zijn intocht als luitenant-stadhouder te Kampen, hield een maand verblijf te Zwolle, doch zag de onmogelijkheid in om de jongst verworven waardigheid te handhaven en nam daarom zijn ontslag (2). Met Johan de Witt ontwierp hij een reglement van verzoening, hetwelk beide partijen bij samenkomst op 10 Mei 1656 verwierpen; het volgende jaar kwamen zij, als gevolg eener haven-accijnsheffing door den magistraat van Hasselt, nog scherper tegenover elkander te staan. De luitenant-kolonel Abent Jüebien van Haersolte sloot op 24 Mei met de garnizoenen van Zwolle en Kampen het stadje van alle zijden in, liet het uit vier batterijen door Hessische (1) Bes. h. 18, 29 September. Bes. s. g. 1, 5, 20 October 1654. (2) Bes. h. 20 Maart, 11 Mei, 23 Juli, Bes. s. g. 2, 10 April, 2 Juli, 29 September, 11, 13, 16, 18 , 26 , 30 October, Res. r. v. St. 6 November 1655. 58 kanonniers „afgrijsselick met kogels, schroot, roselinghen, yzerenbouten „ende schuyftanghen" beschieten en dwong den 29sten den magistraat tot een verdrag. Een uit Deventer naar Hasselt gezonden hulpbende verscheen te laat en werd den volgenden dag by Rouveen verslagen (1). Beide partijen kwamen thans tot inzicht dat zij te ver waren gegaan en haakten naar een oplossing. Op 6 Juni 1657 kwam een voorloopig verdrag tot stand; daarna riepen zij de bemiddeling in van Holland en aanvaardden de scheidsrechtelijke uitspraak van Cornelis de Graaf van Zuidpolsbroek , oud burgemeester van Amsterdam, en Johan de Witt — oom en neef — namens Hunne Hoog Mogenden (21 September). De Staten van Overijssel beloofden het daaraan toegevoegde regeeringsreglement voortaan te zullen volgen. Een luisterrijke feestdisch in den Doelen te 's-Gravenhage bezegelde de herstelde eendracht —■ zoolang 't zou duren! (2). F. OORLOG IN HET OOSTEN. STAATSCHE MUSKETIERS TE DANTZIG. Aan keurvorst Fbedebik Willem van Brandenburg komt de eer toe, den grondslag te hebben gelegd van het Pruisische leger. Tot 1655 beschikte hij in zijn wijd verspreid gebied slechts over een gering aantal garnizoens-compagnieên. Reeds twee jaren was versterking dezer voorbereid door wervingen, o. a. in de Rijnstreken, eveneens nabij Maastricht en 's-Hertogenbosch met toestemming en onder inachtneming van enkele bepalingen door de Republiek (3). De op te brengen penningen voor de nieuwe militie veroorzaakte hier en daar verzet; de stenden van Cleve en de magistraat van Wesel zochten steun bij de Republiek om daarvan verschoond te blijven. Hoewel de Staten-Generaal zich onbevoegd achtten om de werving en daarmede gepaard gaande inkwartiering nabij de hunnerzijds bezette plaatsen in het keurvorstehjk Cleefsch gebied tegen te gaan, verzetten zij zich tegen bezetting van het kasteel en van een deel van het fort Orsoy, en behartigden de belangen der ingezetenen tegenover mogelijke misbruiken van keurvorstelijke zijde (4). De gelijktijdige dienst van prins Johan Maubits van Nassau bij den keurvorst en bij de Republiek kwam daarbij tegemoet. (1) Bes. S. G. 28 Januari, 5 Februari, 1 Maart, 27 , 29 , 31 Mei 1666. Liruwe van Aitzema „Saken van Staet en Oorlogh, 37e Boeck". (2) Res. h. 11 Juli, 17 Augustus, 21 September 1667. (8) Res. 8. G. 24, Bes. B. v. St. 27, Secr. Bes. S. G. 29 December 1655. (4) Bes. S. G. 12 , 22 , 28 , 25 , 26 Juni, 2, 23 Juli, 80 October 1655 , 24 Januari, 2 Mei, 5 September, 15 December, Res. R. v. St. 4 Mei 1056. 59 Enkele Staatsche officieren waren den keurvorst bij de samenstelling van. het nieuwe leger behulpzaam (1). Graaf Geoege Frederik van Waldeck en Pyrmont — in 1664 tevens graaf van Culemborg —, majoor der cavalerie, was in 1662 door den keurvorst tot zyn geheimraad benoemd; in 1655 kreeg hij als kolonel het bevel over drie njeuwe korpsen: een infanterie-, een cavalerie- en een dragonder-regiment. In 1655 wilden de Staten van Holland hem casseeren wegens vreemden dienst, waartoe de Staten Generaal verlof. hadden verleend. In 1658 verliet hij als generaal den Brandenburgschen dienst en vervulde later gewichtige militaire betrekkingen onder den stadhouder-koning Willem III (2). Graaf Cheistiaan Aibrecht van Dohna , kolonel der Hollandsche garde te paard, ontving in 1655 van de Staten van Holland vergunning om gedurende zes maanden in dienst van den keurvorst te treden. Hij wierf in hetzelfde jaar een regiment, hetwelk reeds het volgende jaar werd opgeheven. In 1671 belast zijnde met het bevel over een ander regiment, benoemde de keurvorst hem in 1672 tot generaal-majoor en generaal-veldtuigmeester. Van 1656 tot zijn overlijden in 167.7 was hij tevens gouverneur van Küstrin (3). De ritmeester Wolf Ernst van Eller trad in 1665 weder in Brandenburgschen dienst, richtte een regiment ruiterij op en stierf in 1680 als generaal-majoor en gouverneur van Minden (4). De ritmeester Gebabd Bernard van Pöllnitz werd in 1657. kolonel der keurvorstelijke lijfgarde, in. 1666generaal-majoor, in 1670gouverneur van Berlijn (5). De ingenieur Gerrit van Bellicom kreeg in 1653 vergunning om tijdelijk in 's keurvorsten dienst te treden tot leiding der herstellingswerken aan het fort „de Mummel", waarmede een fort aan den Memel zal bedoeld zijn; na zijne benoeming tot generaal-kwartiermeester en kolonel der infanterie kreeg hij opdracht tot aanleg van de Louise-schans bij Kukernese aan den mond van den Memel (6). In Juni 1656 vergunden de Staten-Generaal aan het in Rijnland geworven keurvorstelijke krijgsvolk om in groepen van 200 man langs de Waal, vervolgens over zee naar Pommeren te worden vervoerd, onder inachtneming van het plakkaat der Staten van Holland op de wervingen en doortochten van vreemd krijgsvolk (7). (1) Gedeeltelijk naar gegevens uit het „Kriegsarchiv" van den grooten generalen staf te Berlijn. (2) Bes. s. G. 4 October 1(552 , -1 Januari, 27 Mei 1653 , 21 Augustus 1655. (8) Bes. S. G. 4 October 1662 , 27 Mei 1658 , 21 Augustus 1655, 14 Februari, 7 Judi 1657, Secr. Bes. H. 21 December 1655. (4) Bes. e. v. St. 18 Juni 1655. (5) Bes. S. G. 1 Juni, 12 October 1657. (6) Bes. s. G. 7 Mei 1653. (7> Res. S. G. 12 Juni, Bes. r. v. St. 17 Juni; G. p, B. 11 150 dd. 10 Maart 1650, 60 De keurvorst voorzag ernstige gebeurtenissen in het oosten en spande alle krachten in om de banden tusschen zijn verspreide erf- en leenlanden te versterken en zijne dynastieke belangen met de hunne te doen samengaan. Eenheid van gezag achtte hij terecht een hoofdvoorwaarde tot vestiging van een .machtigen staat. Hoe geheel anders luidden de begrippen in de Republiek der Vereenigde Nederlanden, samengesteld uit zeven op elkander naijverige souvereine staatjes, die elk even bekrompen, eigene belangen dienden. Had de Republiek een centralen regeeringsvorm bezeten, vrij en onafhankelijk van provinciale, stedelijke lastgevers en betaalsheeren; beter nog, hadden de gewesten zich onder monarchaal bestuur gesteld met voor alle gelijke belangen, daarbij de herhaaldelijk voorgekomen gelegenheid benuttigd om het grondgebied oost- en zuidwaarts uit te breiden, dan zou hare geographische ligging hebben medegewerkt om het gemeenebest tot een ernstigen medediDger naar de opperheerschappij op zee te ontwikkelen. De belangstelling der Republiek in de landen aan den „Orisont" berustte uitsluitend op handelsaangelegenheden; hare staatkunde vertolkte immer zelfzuchtigen koopmansgeest. Hoewel Holland daarvoor en tot bereiking van zijn doeleinden tegen geen kosten opzag, bleef toch tijdige beschikbaarstelling van gelden de grootste zorgen baren, te meer omdat de medewerking der andere bondgenooten evenmin van harte ging. Holland wilde zelfs de quoten van Gelderland en Overijssel voor de bij traktaat van 18 Februari 1653 aan Denemarken toegekende subsidie overnemen, indien deze gewesten tijdelijk een paar Hollandsche compagnieën of andere posten te harer repartitie wilden nemen (1). Trage geldverschaffing sproot mede voort uit de vraag of het geld moest komen uit de kas van den ontvanger-generaal, d. i. uit de generaliteitsmiddelen, dan uit de kas der bondgenooten, waartoe als regel een petitie moest voorafgaan. In 1654 vroeg de stad Bremen ondersteuning tegen de Zweden; het aartsbisdom van dien naam en Verden waren in 1648 als hertogdommen aan Zweden afgestaan, waartegen Bremen zich als vrij hanse-lid verzette. Alvorens te beslissen zonden de Staten-Generaal den luitenant-kolonel Rudolf Polman , commandeur van Leeroord, daarheen om „pertinente condschap te nemen van de jegenwoordige constitutie ende „gelegentheyt, mitsgaders van de advenues der voorschreeve stadt, als „oock van de macht edde forces der Sweeden, sich onder den generael „ Goninosmarck daer ontrent onthoudende". De Staten van Holland droegen aan den veldmaarschalk Brederode en den sergeant-majoorgeneraal Lodewijk van Nassau-Beverweerd op om een studie van het terrein om en bij Bremen te maken. De Staatsche afgevaardigden (1) Res. S. G. 17 April, 16 December, Res. H. 12 Juni, 28 October 1658, Ros. S, G, 20 Februari 1651. I Öï bewerkten een vergelijk, waarbij de stad 12000 rijksdaalders aan Zweden had op te brengen. De Republiek zou het bedrag voorschieten, maar het was „noch uyt het ordinaris incomen van de Generaliteyt t nocbte „bij hegociatie ten laste der Generaliteyt te vinden", zoodat het tegen hun zin uit de beurzen der bondgenooten moest komen (1). Koning Wladislaus VII van Polen, in 1682 opvolger van zijn vader Sigismund III, was in 1648 vervangen door zijn broeder Johan II Casimib, den laatsten mannel ijken afstammeling uit het geslacht van Wasa. Koningin Christina van Zweden beproefde te vergeefs vrede met hem te sluiten. Zij deed op 27 Mei 1654 afstand van de regeering ten voordeele van haar neef, die als Karel X Gustaaf den troon beklom (2). Toen Johan Casimie weigerde hem als koning te erkennen, verklaarde deze den oorlog aan Polen en onderwierp in 1655 nagenoeg het geheele rijk aan zijn gezag. Tevens dwong hij keurvorst Peederik Willem van Brandenburg om de leenroerigheid van het aan Polen ontrukte Pruisen te erkennen. Nauwlyks waren de Zweedsche bewapeningen in de Republiek bekend geraakt, of men besloot zich nader met Brandenburg, Denemarken zoo mogelijk ook met Groot-Brittannie te verbinden ter „verseeckeringe, defensie en de beveylinge" van de Oostzee. De Republiek waarborgde bij het verdrag van 5 Augustus 1655 aan den keurvorst het bezit zijner erf-, en leenlanden, onder toezegging van troepen, later ook van geldelijke hulp. Ten opzichte van Denemarken was de Republiek gebonden door het tractaat van 9 October 1649. Tevens zond de Republiek een „politici} „persoon" en „een militair" als „secreten correspondenten" naar Duitschland om Hunne Hoog Mogenden op de hoogte te houden aangaande de „militaire macht" der Zweden, den toestand en de gesteldheid van de bedreigde Oostzee-steden en havens. Met dien „militair" wordt waarschijnlijk luitenant-kolonel Polman bedoeld. Het voornemen om nog in 1655 een vloot naar den „Orizont" in zee te brengen, werd uitgesteld tot het volgende jaar (8). Zweden, voor wie de toebereidselen niet verborgen konden blijven, vroeg opheldering en beriep zich op de oude beproefde vriendschap, welke de Republiek veinsde niet te zullen verbreken. De gouverneurs en commandeurs ontvingen bevel om de Zweedsche wervingen aan den Rijn en in het Luiksche, geschiedende (1) Secr. Res. S. g. 12, 2t Mei, 10, 16 Juni, 10, 14, 20 Juli, 8, 28 September , Secr. Res. H. 8 December 1654, Secr. Res. S. g. 6 Januari, 8 Mei, Res. S. g. 19, 24 Mei ,8,7 Juni, Res. R. v. St. 18, 21 Mei, 5 Juni 1655. Met Conincxkarok wordt bedoeld Hans Christofff.t. van konigsmark. (2) Hij was de zoon van Johan Casimih van de Palts-Twef.isruoöes en Catharina , zuster van koning Gustaaf Adolf. (8) Socr. Res. S. g. 8, 18, 17 Mei, 7, 16 , 26 , 27 Juli, 11, 18 Augustus, 2 October, 22 November, Res. S. g. 4 September, 18, 28 October , 24 December 1655, Secr. Res. S. g. 8, 12, 26 Januari 1656. 62 toch ,,-büyten' 't ressort van desen Staedt", niet té hinderen of tegen te gaan (1). Graaf Otto van Limburg Stibum nam de werving "óp zich van een regiment Duitsche ruiters'voor Zweden; de kapitein Ölof van der Linden trad als majoor in Deenschen dienst (2). De keurvorst van Brandenburg kon op het met de Republiek gesloten verdrag van 5 Augustus 1655 niet bouwen, zoodat hij genoodzaakt was om ' zich voor of tegen koning Karel Gustaaf te verklaren: bij het Koningsberger verdrag van 17 Januari 1656 sloot hij zich bij Zweden aan (3). De door keizer Fërdinand III begunstigde Polen waren in opstand gekomen en slóegen het beleg voor Warschau, hetwelk door de Zweden bezet was. Koning Kabel Gustaaf en de keurvorst ontzetten na een driedaagschen veldslag (28, 29 en 30 Juli) de stad, doch vermochten geenszins den opstand te dempen. Nog alvorens de keurvorst zich bij Zweden aansloot, had de hertogpaltsgraaf Filips Willem, opvolger van zijn in 1658 overleden vader Wolfgang Willem, op 15 December 1654 een verbond bewerkt tusschen de katholieke vorsten aan den Rijn, waarbij de bisschoppen van Ramberg en Munster, de vorsten van Brunswijk en Hessen zich aansloten: zoogenaamd om hunne landen tegen vijandelijke invallen, met name van den prins van Condé, te vrijwaren, inderdaad om met hun leger van 10000 man naar omstandigheden de vanen van den keizer of van Frankrijk te volgen. De met Anna Cathabina, zuster van den kinderloozen Johan Casimir van Polen, gehuwden paltsgraaf dong naar de opvolging van zijn zwager, nog liever, met Frankrijk's hulp, naar den Duitschen keizerskroon; daarbij lag 't in zijn bedoeling om zich van het Brandenburgsche deel der Gulik-Cleefsche erflanden meester te maken. De Republiek verklaarde in beginsel tot het verbond te willen toetreden, doch hield de onderhandelingen slepende ten einde zich pas te verklaren als haar eigen belang zulks zou medebrengen. Zoodoende kon Filips Willem voorloopig niets tegen de Brandenburgsche bezittingen aan den Rijn beginnen (4). De belangen van keurvorst Frederik Willem drongen tot een vriendschappelijken omgang met de Republiek, in weerwil van zijn gezindheid als oom en voogd van prins Willem III. Holland wilde wegens dit (1) Res. S. G. 28 Januari, Secr. Res. S. G. 11 Januari, 28 Maart 1656. De kolonel Simon van Bolsey wierf in 1655 en 1657 in het Luiksche (Bes. S. G. 4 December 1655 , 24 Februari|1657). (2) Bes. S. G. 29 Mei, Ees. H. 8 Juni, Bes. E. v. St. 18 Juni 1655. Holland licentieerde de ritmeesters Orro van Limburg. Stirüm , Wolf Ernst van Ei.ler en Fredeeik Aemand van Schönbebo, wegens het zich begeven in vreemden, resp. Zweedschou-, Brandenburgschen- en Franschen dienst. Ruim vier jaren later hersteldo Holland eerstgenoemden weder in zijn rang van ritmeester (Bes. H. 19 December 1659). (8) Bes. S. G. 17 Februari 1656. Volgens dit verdrag kreeg de keurvorst Poolsch WestPruisen in leen van Zweden. (4) Bes. S. G. 26 Januari, 1, 27 j 29 Februari, Secr. Bes. S. G. 21 Februari, 10 Juni, Res E. v. St. 24 Februari 1656, Bes. S. G. 7 November 1657. 68 voogdijschap van geen uitbreiding van 's keurvorsten macht weten;., de provincie eteunde het verzet der stenden van Cleve tegen zijne wervingen en belastingen, en sterkten de leden der ridderschap, die Cleve als achtste provincie aan de Republiek wenschten te zien toegevoegd. Even als in 1641 Wikich van Bebnsau , stond thans Roeleman van Bylandt, heer van Rheydt en Oyen, aan het hoofd der meerendeels protestantsche edelen, die de aansluiting voorstonden (1). Dat de zaak verliep, viel te danken aan de ijverige bemoeiingen van den Brandenburgschen gezant bij Hunne Hoog Mogenden, Daniël Weimann, en de veranderde inzichten bij de Staten van Holland: een gevolg van het straks te omschrijven verdrag van Elbing (2). De Hollandsche steden zagen in dit verdrag een waarborg van hare handelsbelangen in de Oostzee en verwachtten, dat de keurvorst, by den tusschen Zweden en Polen te sluiten vrede, zou waken tegen uitbreiding van Zweden's macht ten koste van Polen. De Republiek gevoelde voortdurend het gemis van te allen tijde voor den dienst ter zee beschikbare troepen. Elke poging om daartoe te geraken stuitte af op de machteloosheid der Staten-Generaal en de oneensgezindheid der bondgenooten. Alleen de Staten van Zeeland beschikten sinds 1656 te Veere over twee — zee-compagnieën, met 100 man uit drie andere compagnieën, welke, in afwachting van hun dienst aan boord, onder toezicht stonden van den commandeur Caspae de Mau- begnault (8). Bij de uitvoering van het voorstel van Holland op 22 December 1655 om een vloot van 48 oorlogsschepen in zee te brengen, moest men, ten einde deze van landsoldaten te voorzien, toevlucht nemen tot middelen, die tot zorgwekkende gevolgen konden leiden. Het voorstel van Holland omvatte de aanwijzing van drie man uit elke der 380 gewone compagnieën = 1140 man vijf man uit de 82 kolonels-compagnieën = 160 „ te samen 1300 man. Om de compagnieën op de frontieren, waarbij in strijd met de bepalingen een groot aantal geappointeerden en impotentenwaren ingedeeld, de gelegenheid tot behoorlijke bezetting der posten niet te ontnemen, wilde de Raad van State de compagnieën ter sterkte van 50 man van (1) Zie Deel IV, bladzijde 170. Beide edelen waren verwant aan aanzienlijke Overijsselsche en Geldersche geslachten in de Eepubliek. Bes. S. 0.25 Augustus. 5, 26 September 1666. (2) G. F. B. ii 2567. (8) Bes. S. G. 17, 24 Juni, 31 Juli, 17 November, 23 December, Secr. Bes. S. G. 16 , 27 Juli, 7 October, Bes. H. 6 Juni, 2 December, Bes. B. v. St. 20 December 1653, Res. S. G. 21, 26, Bes. B. v. St. 25 Februari 1656. Het detachement to Veere werd in 1660 opgeheven (Bes. S. G. 12, 17, Bes. B. V. -St. 23 Januari 1660). die aanwijzing verschoonen. Voorts achtte de Raad de toevoeging noodig van „cleyne officieren" — sergeanten —, die bij de soldaten aan boord zouden blijven. Dientengevolge verkreeg rnen onderstaande sterkte (1): voor de admiraliteiten van Amsterdam .... 599 soldaten en 30 sergeanten == 629 man, Rotterdam ... . . . 243 „ „ 12 „ = 255 „ Zeeland 215 „ „ 9 „ = 224 „ Noorderkwartier. . 203 „ „ 10 „ == 213 „ Friesland 56 „ „ 3 „ = 59 te samen 1316 „ ., 64 „ = 1880 man. De uitrusting der schepen vorderde uiterst langzaam, zelfs moest een deputatie de Staten van Zeeland tot medewerking aan de expeditie overreden. Toen op 31 Mei de luitenant-admiraal Jacob van Wassenaer als „opperhooft" vande vloot, afscheid nam van Hunne Hoog Mogenden, waren de meeste schepen nog niet ten volle uitgerust en moesten de ontbrekende matrozen in Denemarken worden aangemonsterd. Adolf Sleevooght maakte de reis mede als verzorger der „brandstichtende" donderbussen (2). Dantzig was haar landsheer, koning Johan Casimib van Polen, getrouw gebleven; uit vrees voor Zweden drong de stad in Maart 1656 bij de Republiek aan op ondersteuning met troepen en met geld. De Republiek beloofde een vloot te zenden om te samen met Denemarken den Zweden te beletten de haven van Dantzig en de monding van den Weichsel af te sluiten. Doch van Deensche zijde viel geen hulp te verwachten, aangezien de Republiek hare bij tractaat van 18 Februari 1653 aanvaarde geldelijke verplichtingen slecht was nagekomen. Alvorens „crachtelick" hulp te verleenen, bedongen Hunne Hoog Mogenden bij de tractaten van 10 ■ en 13 Juli dat Dantzig en Polen de Republiek betreffende haven- en tolgelden op den voet van de meest begunstigde natie zouden behandelen (3). Middelerwijl was de Staatsche vloot in de Deensche wateren aangekomen en de vlootvoogd door koning Fbedebik III met de ridderorde van den olifant begiftigd. Wassenaar Obdam verscheen op 29 Juli met 42 schepen ter re'ede van Dantzig. Korten tijd overwoog men om naar den wensch van Holland nog 1500 man versterking onder Pieter van Wassenaeb Sterrenburg te zenden, welke dan met de zich reeds te Dantzig bevindende soldaten zouden worden gesteld onder bevel van Pieter de Perceval, die zich reeds te Dantzig bevond om Holland op (1) Res. S. G. 19 Januari, 16, 18, 19 Maart, 15, 21 April , Res. R. v. St. 28 . 29 Maart , 19, 25 April, Res. h. 23, 24 Maart 1656. (2) Bes. S. G. 8, 9, 21, 25 Maart, 81 Mei, 14 Juni, 8 September, Secr. Bes. S. G. 1, 27 April, 4 Jünï, Res. h. 21 Maart, Bes. B. v. St. 27 Mei 1656. (8) Secr. Bes. S. G. 8, 16 Maart, 7 Juli, Bes. S. G. 6, 15 Juni, 31 Juli, G. P. B. IV 289 en 290 dd. 10 en 13 Juli 1656. 65 de hoogte der gebeurtenissen te houden. De Raad van State verkoos echter de 1500 man niet op den vorigen voet aan te wijzen, maar daartoe vijftien tot 100 man versterkte compagnieën te bestemmen. Zonder de bestaande regiments-indeeling te behouden, zou het bevel over die compagnieën gevoerd worden door den kolonel graaf Johan van Hornes, bijgestaan door den luitenant-kolonel Abent van Haersolte en den majoor Willem van Beveben. Voorts merkte de Raad op, dat door dezen maatregel ruim 2800 man aan de toch reeds zwakke compagnieën en garnizoenen werden onttrokken, zoodat een desgevorderde bijeentrekking van troepen onmogelijk dreigde te worden, derhalve tijdelijke versterking der achtergebleven compagnieën een gebiedende eisch mocht heeten (1). De zending der 1500 man ging echter niet door. De Republiek was met Zweden in ondérhandeling getreden over de handhaving van het op 1 September 1640 gesloten, in 1645 nader bevestigde tractaat betreffende de vrije vaart in de Oostzee en de Noordzee. Mocht Zweden de toetreding van Frankrijk, Denemarken, Groot-Brittannië, Brandenburg en Dantzig weigeren, dan zou de Republiek de stad Dantzig maandelijks met 12.000 rijksdaalders ondersteunen. Bij het ]op 11 September 1656 te Elbing gesloten verdrag gaf Zweden toe. Dantzig verkoos echter, als onderdeel van Polen, niet in het tractaat te worden opgenomen en drong bij de Republiek aan op een ondersteuning van soldaten, welke wensch te Amsterdam levendigen steun vond. Het gevolg was, dat de luitenant-admiraal van Wassenaee Obdam op 6 October met 30 van de grootste schepen de terugreis naar het vaderland aanvaardde, den schout-bij nacht Coenelis Tbomp met 12 schepen en de landsoldaten ter reede van Dantzig achterlatende. Aangezien Tbomp hen niet allen aan boord kon bergen, zetten 273 man met twee luitenants en twee vaandrigs voet aan wal en legden den eed af aan den magistraat der stad. Toen Tbomp nog dezelfde maand bevel ontving om huiswaarts te keeren, ontscheepten ook de overige soldaten. Zeeland, Friesland en Groningen protesteerden tegen het achterlaten van troepen te Dantzig (2). Aldaar bevonden zich nu ongeveer 1400 Nederlandsche soldaten zonder een enkelen kapitein: de heeren te 's-Gravenhage vonden.daarin vermoedelijk niets buitengewoon, aangezien het geheele leger 't wel zonder een veldmaarschalk of kapitein-generaal stelde. De luitenant-admiraal Obdam teekende in zijn journaal aan, dat hij niets van de bedoelingen der Republiek begreep, welke toch volgens kort geleden gesloten tractaten zoowel met Zweden als met Polen en Dantzig in vriendschap (1) Bes. S. G. 31 Juli ,2,14 Augustus, Secr. Bes. S. G. 81 Juli, Bes. B. v. St. 1, 5, 6 Augustus, Secr. Bes. H. 20 Juni, 10 Augustus 1656. Peeceval genoot van Holland een dagelijksclie toelage van £ 25. (2) Secr. Bes. s. G. 17 Augustus, 8, 17, 21, 22 September, 2, 23 October, Bes. 8. G. 24 September, 4, 6, 9, 22 October, Bes. H. 5 October 1656. Journaal van Obdam. 5 66 verkeerde. Dit bleek mede uit het verblijf van prins Adolf van Zweden, broeder des konings, om zich te Vianen te laten „cureren van een on„gemack aen de knieschyff" en de hem daarbij door Hunne Hoog Mogenden bereide vorstelijke ontvangst; de prins vertoefde bijna drie maanden in de Republiek. Teomp had vóór zijn vertrek een maand soldij voor de matrozen en de soldaten aangevraagd „om haer tegens de coude te „connen versien", doch moest de soldaten zonder geld of instructie achterlaten, zoodat ze weldra verkeerden „in necessiteyt, naeckt ende „bloot, ende schandelick voor den Staet". Toen het geld eindelijk kwam, werd de kwartiermeester-generaal Pietee de Peeceval belast met de uitbetaling,' tevens aangewezen tot „opperhooft" van 'slands militie te Dantzig (1). Intusschen waren de Russen in Lijfland gevallen en hadden het beleg voor Riga geslagen, hetgeen koning Kabel Gustaaf van Zweden te meer noopte zich de hulp van keurvorst Fbedebik Willem te verzekeren. Hij trachtte zulks te bereiken door het verdrag van Labiau (20 November 1657), waarbij hij van zijne rechten op Pruisen afzag. Vruchteloos bouwde hij op de tusschenkomst van de Republiek tot invrijheidsstelling van zijn veldmaarschalk Hans Ohbistoffel van Königsmark, die door de Polen gevangen genomen en té Weichselmunde in bewaring gesteld was; men hield hem krijgsgevangen tot den vrede van Oliva (1660). Ook drong de koning er bij de Republiek op aan om Dantzig niet met krijgsvolk te ondersteunen, liever „desselfs caperijen ter zee" te beletten. De stad had zich alleszins onrechtmatig een Hollandsch schip met 82.000 « buskruit toegeëigend (2). Pietee de Peeceval overleed op 19 Februari 165$, het bevel te / Dantzig latende aan luitenant Heyno Meijee. Volgens zijn laatst ingekomen rapport was de sterkte geslonken tot: 2 sergeanten en 67 soldaten op repartitie van Gelderland, 21 „ „ 530 „ „ „ „ Holland, 1 „ „ 44 „ „ „ „ Zeeland, 4 „„54 „„ „ „ Utrecht, 3 „ „ 160 „ „ „ „ Friesland, 2 „„42 „„ „ „ Overijssel, 6 „ „ 102 „ „ „ „ Groningen, 1 „„8„„ » » Drente, te samen40 sergeanten en 1007 soldaten, verdeeld in vijf groepen onder twee luitenants en drie vaandrigs. Alleen Holland en Friesland betaalden hunne soldaten; voor de overigen moest de generaliteit bijspringen, doch (1) Secr. Bes. 8. G. 25 September, Bes. S. G. 30 October, 2, 0, 8, 21, 29 December', Bes. B. v. St. 23 November, 5, 6 December 1656, Ees. S. G. 3 Januari 1657. De soldaten der garde, die bij een den prins Adolï aangeboden feestmaal dienst hadden gedaan, ontvingen £ 25 belooning van de Staten-Generaal (Bes. 8. G. 5, 19 Januari). (2) Bes. 8. G. 3, 9, 15 Januari 1657. 67 de kas van den ontvanger-generaal bleek, ledig te zijn, hetgeen den Baad van State „seer verlegen" maakte. . Betreffende de aan Dantzig toegezegde maandelijksche subsidie, bleef 't bij beloften; de stad kon zelfs hare. ten behoeve van 'slands militie gedane voorschotten, niet terugkrijgen en moest zich tevreden stellen met hoop op bijstand van' hare Staatsche gasten, indien de Zweden zich op den Weichsel vertoonden (1). Heyno Meijer was vervangen door Meynard de Perceval. De Staten van Holland schonken hem de compagnie van Pieter de Vlamingh van Outshoorn, die Meijnard's vader Pieter als kapitein der garde was opgevolgd. In plaats van hem het bevel te Dantzig te laten behouden, achtte men zijn overkomst in het vaderland tot het afleggen der gevorderde eeden van meer belang (2). Pas een paar maanden na, zijn vertrek werd de geregelde bevelvoering te Dantzig hervat. Op 20 Juni kwamen aldaar vier kapiteins aan: Pieter van Wassenaer-Sterrenbueg , Mathijs Drost, Filips Robert Bloys van Treslong en Thomas van Cassiopijn, vier luitenants en vier vaandrigs, met de bedoeling om den troep in vier deelen te splitsen. De verdeeling geschiedde echter in drieën; het geheel onder Sterrenburg, wiens instructie inhield: handhaving eener goede krijgstucht, samenstelling van een krijgsraad, zorg voor de soldij-betaling en het naar huis zenden van „impotenten", die zulks verlangden. De Staten van Friesland hadden zich aanvankelijk, onder bijval' van Zeeland en van Groningen, tegen deze maatregelen gekant, zelfs gedreigd met particuliere terugroeping of ophouden van betalingen (3). Toeft Sterrenburg elk nieuw gevormd onderdeel onder een afzonderlijken kapitein wilde stellen, kwamen de soldaten in verzet en verklaarden, terwijl hun eigen kapitein zich in het vaderland bevond en zij gedurende den afgeloopen winter in strijd met alle beloften te Dantzig waren gehouden, niet aan een anderen kapitein te willen gehoorzamen. Bij onvoldoende betaling waren enkelen in lompen gehuld; anderen ontbeerden linnengoed; hunne in het vaderland achtergelaten vrouwen en kinderen waren tot den bedelstaf geraakt. Wanbetaling door de rijke, machtige Republiek was hoofdoorzaak van de ellende en ontevredenheid der soldaten. Geen wonder dat de magistraat hun het betrekken van posten niet meer durfde toevertrouwen. De Staten van Zeeland, Friesland en Groningen bleven ernstig tegen den loop der zaken en het verlengde verblijf der militie te Dantzig protesteeren: zooals Zeeland zich uitte „aldaer tot grooten ondienst ende disrespect van de gemeyne Re„gieringe gants informelick ende onwettelick gedetineert wordende"; (1) Res. S. g. 9, 12, 16, 17, 26 Maart, 19 April, Res. R. v. St. 6, 9 Maart, 2, 3Mei 1667, (2) Res. H. 28 Maart, Res. S. G. 14 April, Res. R. v. St. 21 Juli 1657. (3) Res. Friesl. 21 Maart, Res. R. v. St. 23 April, 8, 12 Mei, 2 Juni, Res. S..G 8, 22 Mei ,1,6 Juni 1657. Het traktoment voor Sterrenburg- bedroeg £ 800 ter maand van 30 dagen (Res. H. 27 April). 68 voigens Groningen „buytèn kennisse van haer Ho. Mo. in vreemde „Heeren dienst over gegaen, ende noch tegens wille ende danck van „drie provintien oldaer geemplöyeert ende geholden wort onder 't com„mando vande opgedrongen officieren en hooffden". 't Gelukte aan de officieren om de soldaten te ontwapenen en de „principaelste oproer„maeckers" voor den krijgsraad te brengen. Deze veroordeelde drie door het lot aan te wijzen belhamels tot den strop; acht anderen moesten de uitvoering van het vonnis met den strop om den hals aanzien, werden als schelmen weggejaagd, hunne kapiteins in het vaderland aangeschreven om ze bij mogelijken terugkeer af te wijzen als onwaardig om's lands wapenen te dragen. Na de terechtstelling kregen de overigen hunne wapenen terug (1). De Raad van State verklaarde geen redenen te kennen voor het aan land zetten der soldaten te Dantzig, evenmin voor hun langer verblijf aldaar. Moesten zij nogmaals aldaar overwinteren, dan behoorde men bijtijds geld te zenden. Wilde men hen terugroepen, dan moest dit vóór intrede van het slechte jaargetijde geschieden. Hoezeer Holland huri verblijf trachtte te rekken, droegen Hunne Hoog Mogenden den 4den October op aan den Raad van State om de Staatsche musketiers „met de „meeste promptitude ende minste costen" te laten afhalen. Sterrenburg ontving twee dagen later bevel tot terugkeer en haalde met veel moeite drie Nederlandsche schippers over om het transport te verrichten. Aanvang December bereikten zij den vaderlandschen bodem (2). Het jaar 1657 verliep zonder bevredigende uitkomsten der onderhandelingen aangaande de geldleening en de betaling der toegezegde sommen aan Dantzig. De ratificatien van het Elbinger-tractaat waren niet uitgewisseld (3). Koning Karel Gustaaf was opnieuw Polen binnengevallen, doch de vijandige houding van Denemarken noopte hem ijlings terug te keeren. G. VERWIKKELINGEN MET MUNSTER. In September 1649 was Fërdinand van Beieren, keurvorst-aartsbisschop van Keulen, bisschop van Luik, Munster, Paderbornen Hildesheim, overleden. Munster ontving op 14 December 1650 een eigen bisschop, Christoffel Bernard van Galen. Moeilijkheden tusschen de Republiek bh' hare handelsbelangen in Westphalen en den nieuwen buurman, die (1) Res. R. v. St. 7, 10, 14 Juli, 1 Augustus, 1, 15, 20 September, Res. S. G. 10-12, 27 Juli 1657. Eenige „soldaets wijven" uit Friesland, die te's-Gravenhage den terugkeer hunner mannen kwamen vragen, scheepte men af met £ 6 reisgeld (Res. S. G. 23 Juni). (2) Res. S. G. 24 Juli, 11 September, 4 October, Res. R. v. St. 17 September, 4, 30 October, 10 November, 4 December, Res. h. 28 September 1657. (3) Res. h. 27 Juli, 5, 6 October, 14, 19, 22 December, Res. S. G. 31 December 1657. 69 de stoffelijke, belangen zijner onderdanen geheel ondergeschikt maakte aan de kerkeln'k-wereldlijke macht, konden niet uitblijven. De eerste aanraking tusschen de Republiek en den bisschop betrof de heerlijkheid Bevergeren. De op het kasteel aldaar als bezetting van het graafschap Lingen verblijfhoudende compagnie infanterie was op 24 Juli 1649 door prins Willem II ontslagen, met uitzondering van den scherp-. rechter, vier sergeanten van justitie en den schrijver. Zij werden in, 1652 door de Republiek teruggeroepen, naardien de bisschop ontruiming der heerlijkheid had verzocht en de Staten van Holland „de handt vande „voorsz. saecke" verklaarden te hebben afgetrokken. Met hun vertrek verloor het Huis van Oranje het zichtbare bewijs van souvereiniteit, welke pas op 19 April 1659 wettelijk eindigde, toen de rechten op het slot en vlek Bevergeren, het huis en ambt Cloppenburg, Oyte( Fries-Oyte, alsmede het Emsland, de Snappe, de Hummerlingh e. a. tegen geldelijke vergoeding aan dën bisschop overgingen (1). Van langeren duur waren de geschillen betreffende de aan het geslacht van Limburg Stirum toebehoorende heerlijkheid Borculo. Hoewel het Rijkskamergericht te Spiers in 1615 de leenroerigheid van Borculo ten. voordeele van Gelder en ten nadeele van Munster had beslist, eischte bisschop Christoffel Bernard in 1652 als leenheer te worden erkend. De onderhandelingen der Staten-Generaal met den bisschop ten behoeve van graaf Otto van Limbueg Stibum waren bij het uitbreken van den Nederlandsch-Munsterschen oorlog in 1665 nog niet afgeloopen. Voorloopig achtte men het kasteel door een bezetting van 22, later van 3S soldaten, voldoende „tegens surprinse verseeckert" (2). Gedurende de in het Oosten en de Zuidelijke Nederlanden woedende oorlogen sloten de katholieke vorsten nabij den Rijn — de keurvorstenaartsbisschoppen van Keulen, Trier en Maintz, de bisschop van Munster en de hertog van Palts-Nieuwburg — op 15 December 1654 te Keulen een „alliantie defensyff": zoogenaamd om hunne landen tegen invallen van vreemd krijgsvolk te vrijwaren, inderdaad om een macht op de been te brengen, welke te gelegener tijd tegen den koning van Zweden, den keurvorst van Brandenburg of andere protestantsche vorsten zou kunnen optreden. Om de Republiek tot neutraliteit te nopen, zochten zij deze in 1657 tot aansluiting bij hun verbond te bewegen: „wij sijn niet „alleenlick nabuyren, maér oock een volck van gelycke affcomste, van „een Naturel, ende t'samen soeckende den vreede met de goede conse„quentien van dien. Daer en is tegenwoordich onder ons geene vyant- (1) Nassauscho Domeinen Nrs. 561 en 562. Bes. S. g. 6, 28 Maart, 8 April, 8, 29 Mei, 15, 24 Juli, 7, 21 Augustus, Bes. h. 28 , 26 , 27 Juli 1652. Zie Deel iv, bladz. 841. (2) Bes. S. g. 17, 22 December 1652 , 2 , 3 Januari, 21, 26 November, 8, 16 December, Res. R. v. St. 21, 22 Augustus 1653, Bes. S. g. 30 Maart, 9, 14 April, Res. R. v. St; 18 April 1655, 70 „schap, als oock geen oorloch, den wélckeh U Hó. Mo. voor dén tijt „van tachtentich jaeren ge voert ende wij voor den tijt van dertien jaeren „THiserabelick beleeft hebben, dan door de vredeharidelinge van Munster „ende Osnabrugge naer wensch van de geheele Chri'stenheyt daer van „gelibèfeert sijn." (1). Hunne Hoog Mogenden toonden zich niet ongenegen om toe te treden, maar schoven de beslissing op de lange baan. Voor het oogenblik eischten de maatregelen van bisschop Christoffel Bernard tegen de stedelijke privilegiën van Munster, welke ook de handelsbelangen der Republiek van nabij raakten, al hun aandacht. Toen de twist ten top was gestegen, trachtte de stad een verklaring van de Republiek te krijgen, dat Munster was „een onstfydich Lidt van „het Hanzesteedsche Verbont"; tevens deed de stad moeite om als deelgenoot der in 1645 en 1646 door de Republiek met de Hanse-steden Lubeck , 'Bremen en Hamburg gesloten verbonden erkend te worden. Zulks belette den bisschop niet om het beleg voor de hem weerstrevende stad te slaan; evenmin der Republiek om den uitvoer te vergunnen van zestien voor hem gegoten veldstukken. De Staten-Generaal boden aan beide partijen huhne bemiddeling aan, verzochten de medewerking der „al„liancie defensyff" en troffen tevens militaire voorzorgen. Hoewel deze, als gevolg der bestemming van troepen voor Dantzig en voor de vloot reeds aanzienlijk geslonken legersterkte, slechts van geringe beteekenis waren, verdienen ze toch vermelding als toelichting betreffende de toenemende verwaarloozing van het leger (2). De commandeurs Geörge Freeck te Grol en Hans Hendrik Erentreyter te Zutphen kregen bevel om zich dagelijks omtrent den voortgang van het beleg op de hoogte te houden. Eenige compagnieën werden naar de grénzen van het Sticht gezonden; een gedeelte der cavalerie bèzette de volgende standplaatsen:. CoéVorden — 1 compagnie uit Leeuwarden; Deventer — 3 compagnieën Van het garnizoen', 6 uit Bergen op-Zoom, 2 uit Heusdën, 1 compagnie uit Gorinchem; Zutphen — 3 compagnieën van het garnizoen, 2 uit Arnhem (gardes Holland en prins Willem Frederik), 4 uit Nijmegen; Doesburg — 1 compagnie uit Reenen; ' Grol — 1 compagnie uit Zwolle, 1 uit Kampen. Toen te Zutphen de pest uitbrak', ook andere plaatsen „van de con„tagieü'se sieckte besmet" bleken te zijn, moesten de beide compagnieën van Arnhem aldaar blijven; die uit Nijmegen vertrokken naar Doetichem en Doesburg. De commissaris-generaal der cavalerie, Ryngraaf Frederik (1) Res. S. G. 21, 28 Maart 1668. (2) Res. S. G. 9, 28 Mei, 2, 6, 20, 80, 81 Augustus, 23, 21 September, Res. H. 28 Juli 1657. De geringe sterkte der infanterie verhinderde de detacheering van soldaten op de tegen Portugal optredende vloot, 71. Magnjjs van Salm , ontving, opdracht om de cavalerie te inspecteeren, voor zich te laten exerceeren, na te gaan of de officieren present waren, paarden en wapenen zich in goeden staat bevonden, 't Bleek al spoedig, dat sommige provinciën zich niet hadden ontzien om andere dan de door den Raad van State aangewezen compagnieën te verplaatsen, zonder den Raad daarmede in kennis te stellen (1). De gedeputeerden van de Staten-Generaal kwamen op 4 October te Ahaus; de bisschop ontving hen beleefd, doch bedankte voor elke tusschenkomst, onder opmerking dat de Republiek niets met de inwendige zaken van het Duitsche Rijk te maken had. De bisschop zette het beleg van de stad voort en liet ze met gloeiende kogels beschieten, hopende daarmede de burgerij in opstand tegen den magistraat te brengen. De gedeputeerden vertrokken naar Steinfurt. Hunne Hoog Mogenden besloten eenige infanterie naar de „uytterste frontieren" in de richting van Munster te zenden. De Raad van State wilde daarvoor 16 compagnieën van 60 en 12 compagnieën van 65 man bestemmen, te samen uitbrengende 1580 man; wegens verschillende detacheeringen, ook omdat vele provinciën in strijd met de bepalingen de appointés onder de sterkte meetelden, viel voormeld getal niet te bereiken. Hoewel de Raad van State 't best omtrent militaire zaken kon oprdeelen, wilde de StatenGeneraal slechts 20 in plaats van 28 compagnieën aanwijzen, mits die van 60 man met 15, die van . 50 elke met 18 musketiers versterkt werden; het geheel onder twee majoors. De Raad kwam daartegen met volle recht in verzet. Er bestond geen formatie van compagnieën ad 60, wel ad 65 man; de vermeerdering van musketiers zou de versnippering en vermenging der compagnieën nog meer in de hand werken en de geregelde soldij-betaling onmogelijk maken; de aanstelling van twee majoors met gelijke opdrachten moest aanleiding geven tot „disordre door „ jalosie". Wilden Hunne Hoog Mogenden hunne goedkeuring aan de voorgestelde regeling der 28 compagnieën onthouden, dan ware 't verre te verkiezen om 1000 man „gecommandeerd volk" bijéén te brengen (2). Het verschil van zienswijze behoefde niet te worden opgelost, aangezien de Republiek besloot om de stad Munster gewapenderhand te ondersteunen, waartoe te Grol eenige groepen samen kwamen, namelijk: 14 compagnieën cavalerie; 53 compagnieën infanterie (30 compagnieën van 65 , 20 van 50, 3 van 100 man), 3250 man, voor twee-derden musketiers, een-derde piekeniers; 6 veld- of kamerstukken van 12 cffi. Als reserve kwamen of bleven 6 compagnieën te Bredevoort, 10 te (1) Res. R. v. St. 28, 24, 26 September, 6 October, Res. S. g. 26 September 1667. (2) Res. S. g. 6, 8, 10-15 October, Res. R. v. St. 12, 14 October, Ros. H. 17 October, Secr. Res. H. 19 October 1657. In verband met de laatste zinsnede valt op te merken, dat do sterkte der 28 compagnieën met 1580 man op papier, in werkelijkheid niet veel meer dau 1000 man kan bedragen hebben. 72 Deventer, 12.te Zutphen, 8 te Grol, te samen 36 compagnieën (17 com-. pagnieën van- 65, 13 van 50, 6 van 100 man), 2355 man: een sterkte — hoewel slechts op papier — voldoende geacht om „geen „affront voor den Staedt te vreesen". Het geheel kwam onder bevel van den Rijngraaf van Salm als „opperhoofd van de militie tot de „expeditie ende na de naest grenzende frontieren van Munster"; de cavalerie onder de kolonels Goenelis van Aebssen van Sommelsdijk , Anthony van Haersolte,. graaf Herman Frederik van den Berg en Joachim de St. George , heer van Verneuil; de infanterie onder kolonel Eustachius Puchler , de luitenant-kolonels Arent van Haersolte , Maximilien de Beringhen, heer van. Arminvilliers en Thomas Dolman. De begrooting van onkosten beliep £ 25.000 (1). Alvorens verder te gaan, wilden de Staten-Generaal nogmaals den weg van bemiddeling inslaan. De gedeputeerden te Steinfurt kregen derhalve opdracht om zich naar Munster te begeven, terwijl „om alle verdere „cleynicheyt te vermn'den, de gemelte Heeren Gedeputeerden van desen „staet met een sufflsant convoy onder 't beleyt ende commando vanden „Heer Rhyngrave, Commissaris-Generael vande Ruyterie van desen Staet „binnen de voorsz. Stadt geconduiseert ende allenthalve geappuyeert „sullen worden". De bemiddeling verviel aangezien de bisschop en de stad op reeds 21 October met elkander waren overeengekomen. Toch moesten de gedeputeerden hun reis volbrengen om den bisschop en den magistraat geluk te wenschen, tevens zich op de hoogte te stellen van den aard der verzoening; zij keerden in het laatst van November te 's-Gravenhage terug (2). Later deed de bisschop zijn beklag, dat 50 ruiters onder een luitenant „sonder. sijne kennisse ende consent, oock soo. hij vertrouwt „hayien kennisse van Hare Ho. Mo. int Stift van Munster waren geweest, „ende geconvoyeert hadden de Gedeputeerden der Stadt Munster naer „deselve Stadt, met versoeck dat hare Ho. Mo. de voorschreve Ruyters „daer over souden willen doen straffen". Hunne Hoog Mogenden konden moeilijk tot straffen overgaan, want het geleide was werkelijk door hen bevolen . (3). Intusschen kwam de Rijngraaf te Grol, zonder de aldaar bescheiden, troepen aan te treffen. De oorzaak lag deels bij de Staten van Overijssel, die, om noodelooze uitgaven te sparen, eenige te Zwolle uit andere provincies aangekomen compagnieën wegens de wending der Munstersche zaken hadden opgehouden. Zij ontvingen een scherpe terecht- (1) Res. S. g. 15, 21 October, Secr. Res. S. g. 22 October, Res. R. v. St. 15 , 20-22 October; Comm. S. g. 20 October 1657. Het mindere personeel voor de treinen moest nog worden aangewezen. Alleen de bagage-trein van de officieren vorderde 95 wagens onder 4 conducteurs. (2) Secr'. Res. S. G. 20 October, Res. S. G. 27, 29 October, Res. R. v. St. 30 October, 29 November 1657. (3) Res. S. G, en Res. R. v. St, 16 Mei 1658, 73 wijzing op grond, dat geen provincie bevoegd was om verandering te brengen in de door een bondgenoot goedgekeurde patenten betreffende de marschregeling: zijnde in strijd met de resolutie der Groote Vergadering van 16 Juni 1651 „een seer quaet exempel en van een ge„vaerlick gevolch voor toecomende". Toen de aangewezen compagnieën te Grol aankwamen, deels nog onderweg waren, kregen zij patent om weder huiswaarts te keeren (1). De Rijngraaf trof de troepen te Grol in een bedroevenden staat aan, zoodat 't gelukkig mocht heeten, dat zij niet .handelende behoefden op te treden (2). Reeds in het voorjaar van 1657 was 't aan den Raad van State gebleken, dat vele compagnieën „met het gheweer niet wel wisten om .te „ghaen, oock met vele ongedresseerde ende jonge peerden, die in occasie „groote confusie soude veroorsaecken". Daarom gaf de Raad herhaaldelijk bevelen om geregeld te laten exerceeron, de bandeliers gevuld met „cruyt op de panne" voor de schietoefeningen met los kruit (3). Het onbetaald laten van compagnieën en de eigenmachtige resolutien der souvereine provinciën verergerden den bestaanden kwalijken toestand. De Staten van Holland bepaalden, dat vacante luitenantsen vaandrigs-plaatsen bij de infanterie slechts in bijzondere gevallen mochten worden aangevuld; bij de cavalerie niet, zoolang nog twee officieren bij de compagnie aanwezig waren. Een compagnie was onbekwaam om van 's-Hertogenbosch naar Grol op marsch te gaan, omdat de soldaten wegens langdurig gemis van soldij al hun hebben en houden hadden verpand (4). De door den Raad van State uitgegeven patenten voor marcheerende troepen moesten door alle provinciën, waarlangs de beweging plaats had, zijn goedgekeurd: bij het minste verzuim daaromtrent voelde het betrokken gewest zich op zijn souvereine teenen. getrapt, 't Gebeurde dat een compagnie op marsch van Oostburg naar Ravestein zonder consent van Holland te Dordrecht aankwam. Hoewel de StatenGeneraal beloofden den kapitein, die op den bodem der Generaliteit had moeten blijven, daarover te zullen onderhouden, deed zich hetzelfde geval nogmaals voor bij de afgeloste compagnie op marsch van Ravestein naar Oostburg (5). Naar aanleiding der ondervinding van den Rijngraaf te Grol diende de Raad van State bij Hunne Hoog Mogenden eenige opmerkingen en (1) Res. S. G. 29, 80 October, 1 November, Res. R. v. St. 28 , 80 October, 1, 5, 10 November 1667. (2) Res. R. v. St. 21, 28 November 1657. (3) Res. R. v. St. 17 Maart, 13 Augustus, Res. S. G. 20 Maart, 15 September 1657. (4) Res. 8. G. 15 October, Res. R. v. St. 23 Augustus, 5 September, 15 October, 5 December , Res. A. 15 Mei, 28 Soptember 1657. (5) Res. 8. G. 4, 17 April 1667. 74 voorstellen in.„tot herstellinge van 's'Lands Militie in luyster ende discipline" (1). Deze behelsden — a. Eenige- compagnieën ter repartitie van Gelderland en van Utrecht hadden patenten om zich door de provincie Overyssel naar Grol te begeven; de Staten van laatstgenoemd gewest weigerden echter hun provinciaal patent af te geven. Zoo iets moest niet kunnen gebeuren; het stelde toch de commandanten voor de keuze, verbreking van hun eed of ongehoorzaamheid aan de bevelen van den Rijngraaf. b. De patenten behoorden den datum van aankomst der compagnieën op de verzamelplaats (rendez-vous) aan te geven. Alle andere omstandigheden moesten daaraan ondergeschikt blijven. c. De Raad diende in kennis gesteld te worden met alle door Hunne Hoog Mogenden of de provinciën verleende verloven, opdat geen commissies of opdrachten verstrekt zouden worden aan officieren, die zooals later kon blijken,- met verlof afwezig waren. Zonder bedoelde kennisgeving wist men niet in hoeverre de afwezige officieren al of niet verlof hadden. d. De afschaffing der fourage-gelden had ten gevolge, dat de ruiters óp marsch de fourage voor hunne paarden van de huislieden afpersten. Een dageiyksche toelage van tien stuivers zou in dit euvel voorzien. e. De eerbied der mindere officieren voor hunne meerderen liet veel te- wenschen over;zy verwaardigden zich nauwelijks om 'teerst te groeten. Vroeger, onder den kapitein-generaal, oefenden de kolonels voldoende autoriteit uit; thans achtten de provinciën zulks een inbreuk op hunne souvereiniteitsrechten. De Raad meende dat deze niet zouden lijden, wanneer by aanstellingen - van luitenants en vaandrigs vooraf het advies van de kolonels werd ingewonnen omtrent gedrag en bekwaamheid der solHcitanten. De kolonels te kennen by het verleenen van verloven. f. Als gevolg van cassaties en reducties telden de regimenten een ongelyk aantal compagnieën. Enkele cavalerie-regimenten hadden slechts twee compagnieën. Sommige kapiteins der infanterie wisten zelfs niet tot welk regiment hunne' compagnieën behoorden „twelk dan „met de vendels, tromslag, en andersints in occasie disordre veroorzaken sal". g. Ten tijde van prins Maurits, graaf Willem Lodewijk en prins Peedeeik Hendbi'k werd geen ritmeester of kapitein met minder dan vier-, geen luitenant, kornet of vaandrig met minder dan drie dienstjaren aangesteld; thans bevonden zich by de compagnieën tal van jonge, onbekwame en onervaren officieren. h. Veel compagnieën waren te zwak in getalsterkte, slecht gemonteerd en gewapend, kwalijk gedisciplineerd — het gevolg van slechte (1) Bes. S. Cr, 10 November, 21 December, Bes. B. v. St. 21 December 1657. 75 betaling en van allerlei belastingen (1). Oude, verminkte soldaten en appointé's behoorden niet in de sterkte te worden begrepen. . i. 't Ware wenschelijk. den verkoop.van goede, gedresseerde paarden door de ruiters streng te verbieden. k. BÜ de cavalerie diende de korporaal te worden belast met toezicht op het onderhoud en de voeding der paarden zijner ruiters, waartoe hij althans eenmaal 's weeks de stallen ■ moest bezoeken. De ruiters dienden minstens tweemalen per week hunne paarden te berijden om ze te dresseeren en „van schouwicueyt te ontwendigen". De korporaal moest den ruiter onderwazen in het gebruik van hand-en vuurwapenen. Voorts behoorden de ruiters in tegenwoordigheid van den luitenant of den kornet te worden geoefend in het sluiten, zwenken, rechts en links omkeert maken hunner gelederen en verdubbelen der rijen. De ritmeester diende de compagnie eens per maand te laten opzitten en te oefenen, opdat de troep „met meer faciliteyt kan wenden, swenken en draijen sonder de „minste confusie". I. Bij de infanterie moesten de noodwendige evolutien van wendingen, formeeren van rijen en gelederen worden beoefend. Voor de exercitiën der piekeniers en musketiers stelde de Raad de woorden van commando vast. In plaats deze nuttige zaken „tot redres der Militie" onverwijld in een resolutie of bevel af te kondigen, moesten ze alvorens aan het oordeel-, de bedenkingen, ten slotte aan de goedkeuring der souvereine bondgenooten worden onderworpen. Dezen troffen meermalen besluiten, die alleen binnen de eigen grenzen voor uitvoering vatbaar waren, zoodat de verscheidenheid van bevelen betreffende een zelfde onderwerp nog toenam en de pogingen van den Raad van State om eenheid te bevorderen, faalden. De Staten van Holland antwoordden uitvoerig op bovenstaande voorstellen, doch ontzagen zich niet tegelijkertijd afwijkende besluiten te treffen (2) — ad de punten a en b, achtten zij de bezwaren betreffende de patenten te ondervangen door de gedeputeerden ter Generaliteit, te machtigen om de provinciale patenten namens de lastgevers te onderteekenen; ad e, vonden zij goed om bij aanstellingen alvorens het advies der kolonels in te winnen; ad f, zouden zij streven naar een betere regiments-indeeling der compagnieën te hunner repartitie; ad g, moest voortaan bij benoemingen worden gelet op reeds bewezen diensten, verrichte kloeke daden, enz.; te jeugdige sollicitanten zouden niet in aanmerking gebracht worden, als: voor ritmeester, beneden negentien-, (1) Van het toch al zwakke garnizoen te Brielle, hetwelk ook de oorlogsschepen te-Hellevoetsluis had te bewaken, deserteerden aanhoudend soldaten of eischton zij hun ontslag, terwijl zu hunne schulden niet betaalden (Bes. H, 29 Maart 1658), (2) Bes. H. 5 Aprü 1658, 76 voor kapitein, kolonel, luitenant-kolonel of majoor, benéden zeventienjarigen ouderdom (1); ad i, zou aan de ruiters worden verboden om hunne paarden te verhuren „tot landbouwertje, tot het trecken van karossen, wagens,-karren, enz."; of te verkoopen zonder toestemming van de hoofdofficieren. Verder oordeelden zij, dat niemand tot „de hellebaert", d. w. z. tot sergeant, mocht worden bevorderd, tenzij volkomen vertrouwd zijnde met de wapenen en minstens vier jaren dienst met piek of musket tellende; in geen geval kwamen daarvoor „domesticque dienaers" van de compagnies-officieren in aanmerking. Verkoop van militaire betrekkingen bleef bij vele provinciën oogluikend in zwang. De Staten van Holland eischten sinds 1656 weder van de officieren den zuiveringseed omtrent het beloven of geven van vergoeding; zij drongen daarop ook bij de bondgenooten aan; dezen lieten zich er niet over uit (2). Ook bepaalden de Staten van Holland, dat voortaan pas zes weken na vacant-verklaring eener betrekking een nieuwe benoeming zou geschieden, ten einde aan de sollicitanten gelegenheid te geven, hunne belangen te 's-Gravenhage te bepleiten (3). Hoe zonderling men soms tegenover de compagnies-commandanten optrad, bewijst o. a. een voorval te Rijnberk. Een der kapiteins aldaar had twee soldaten uit den dienst ontslagen „omdat ze soo infaem werck hadden „gedaen met het graven vande nieuwe galg en wip". De Raad van' State vond dit geen reden en gelastte aan den commandeur der vesting om den kapitein, zoo hij de ontslagenen niet weder aannam „hem in „sijn logement soo lange te doen ghijselen tot dat mj sal obedieren" (4).' Het jaar 1658 verliep zonder dat de provinciën zich omtrent de gedane voorstellen hadden uitgelaten (5). De voortdurende behoefte aan musketiers voor de vloot vermeerderde de verwarring bij het leger. In het voorjaar van 1657 hadden de admiraliteiten 1500 soldaten voor 48 oorlogsschepen gevorderd, welk aantal de Raad van State onmogelijk beschikbaar kon stellen. Nadat 29 schepen zonder musketiers waren uitgeloopen, konden voor de overige 563 soldaten, met inbegrip van 18 sergeanten of korporaals, uit 289 compagnieën en 58 garnizoenen worden aangewezen. De soldaten van Wesel — 37 in getal — moesten wegens het heerschen der pest door anderen uit 20 compagnieën en 9 garnizoenen worden vervangen. De geheele zomer verliep met de regeling dezer eenvoudige zaak omdat niets zonder (1) Bij Bes. H. 19 December 1657 was de minimum-leeftijd voor een benoeming tot kolonel, luitenant-kolonel of sergeant-majoor op drie-en-twintig jaren bepaald. (2) Bes. H. 24 Februari 1656 , 6 April, Bes. S. G. 9 April 1658. (3) Bes. H. 13 Juli 1668*., (4) Bes. B. v. St. 27 Januari, 19 Februari 1657. (5) Bes. S. G. 9, 13 Maart (voorstellen van Overijssel), 17 April, 8, 24 Juli 1658, 77 machtiging- der souvereine bondgenooten kon geschieden (1). De Raad van State, bracht herhaaldelijk onder 't oog, hoe verkeerd 't was om soldaten aan zoo veel compagnieën en garnizoenen voor den zeedienst te onttrekken; 't verwekte voortdurend onrust bij de soldaten en hunne betrekkingen, omdat ieders beurt onverwacht kon aanbreken. Bij een speciaal voor den zeedienst aangewezen korps konden die moeilijkheden ondervangen worden. De Raad stelde daarom op 22 December 1657 voor om eenige geheel uit musketiers samengestelde compagnieën in of nabij, de havenplaatsen in garnizoen te leggen, als: voor de collegiën te Amsterdam en Rotterdam , drie compagnieën van 65, drie compagnieën van 50 man, benevens 50 man uit elke der drie Amsterdamsche compagnieën, te samen 495 musketiers. voor Zeeland, twee compagnieën van 65, 1 compagnie van 50 man 180 „ voor Noord Holland, drie compagnieën van 65 man. 195 „ voor Friesland, twee compagnieën van 65 man. .130 „ te samen . . . 1000 musketiers. Holland en Friesland lieten zich in gunstigen zin uit omtrent het voorstel, de andere gewesten behielden het zwijgen. Dientengevolge bleef het ongerief in de eerstvolgende jaren op den bestaanden voet voortwoekeren (2). Niettegenstaande de in October 1657 tusschen bisschop Christoffel Bernard en de stad Munster gesloten overeenkomst was de goede verstandhouding niet hersteld. De stad wenschte zekerheidshalve in de tusschen Hunne Hoog Mogenden en de Hanzesteden Bremen, Hamburg en Lubeck gesloten tractaten van 1645 en 1616 te worden opgenomen. Aangezien deze steden zich echter zoowel van instemming als van weigering onthielden, beloofden de Staten-Generaal zorg te zullen dragen voor het „maintien vande privilegiën, vrijheden, rechten ende gerechticheden" van Munster, alsof bedoelde tractaten op deze stad toepasselijk waren. Het verzoek van den bisschop aan Hunne Hoog Mogenden om zich de zaken der stad „niet te willen aenmaligen", was dus vruchteloos geschied. De wrok van den bisschop, ook wegens andere geschillen der Republiek, zou enkele jaren later tot gewelddadige hahdèlirigën leiden (3). (1) Res. S. G. 22 Februari, 16 Mei, 20 Juli, 4, 6 Augustus, Ros. R. v. St 22 Mei, 24 Juli j 2, 6 Augustus 1657'. (2) Res. R. v. St. 30 November, 22 December, Res. S. G. 4, 13, 29 December, Res. H. 6 December 1657, Res. S. G. 14 Februari, 18, 15 April, 24-26 Juli, 7 Augustus, Res. H. 11 April, Res. R. v. St. 25 , 26 Juli 1658. (3) Res. S. G. 28 Februari, 2 Maart, 15, 19 April, Res. H. 21 Maart 1668. 78 De keurvorsten Maximïliaan Hendrik van Beieren en Kabel Lodewltk van de Palts , welke laatste na den Westphaalschen vrede als keurvorst en in de meeste bezittingen van zyn vader Frederik V, den Winterkoning; hersteld was, deelden in Mei 1657 als Rijks-vicarissen aan de Staten-Generaal het overlijden • mede van den Duitschen keizer Fërdinand III op 2 ■ April. Bij de verkiezing van den nieuwen Roomschkoning tegen 14 Augustus-te Frankfort, liet keurvorst Frederik Willem van Brandenburg zich vertegenwoordigen door prins Johan Maurits van Nassau. De prins nam 50 ruiters zijner Staatsche compagnie en vier trompetters van andere compagnieën als geleide mede (l). Op de koningskeuze volgde 18 Juli 1658 die van Leopold I, zoon van den overleden keizer, tot Duitsch keizer. De Staten-Generaal namen nogmaals de gelegenheid waar om een acte van neutraliteit van wege het Rijk te verkrijgen, welk bij artikel 53 van het Munstersche vredesverdrag bedongen, maar niet door Spanje's bemiddeling ten uitvoer gebracht was (2). Nauwelijks veertien dagen, na de keizerskeuze zetten de katholieke vorsten aan den Rijn hun „alliantie defensyff" om in een Rijnverbond, onder bescherming van Frankrijk, met de leuze: handhaving van de Duitsche vrijheid en ongestoord „genot" van den Westphaalschen vrede. Dit Rijnverbond had slechts een kortstondig bestaan. Hertog Filips Willem van de Palts-Nieuwburg, wiens streveii naar de keizerskroon verijdeld was, zag zich bovendien teleurgesteld door niet-benoeming tot krijgsoverste van het nieuwe verbond en verijdeling zijner voornemens om zich meester te maken van Cleve en Mark. Prins Johan Maurits werd, behalve zijne Staatsche betrekkingen als luitenant-generaal der cavalerie en gouverneur van Wesel, Brandenburgsch gouverneur van Cleve en Mark, bovendien door keurvorst Frederik Willem vereerd met het bestuur van het vorstendom Minden en het graafschap Ravensberg (3). De op 18 Februari 1657 in het Britsche parlement voorgestelde nieuwe staatsregeling met verheffing van den protector Olivier Cromwell tot koning stuitte af op den tegenstand der officieren, zoodat hij zich moest tevreden stellen als lord-protector met koninklijke praal te worden gehuldigd. Een tijdperk van de grootste willekeur eindigde pas met Cromwell's overlijden (18 September 1658). Zijn zoon en opvolger Richard miste de bekwaamheden, de autocratische eigenschappen en den ijzeren wil van zijn vader, zoodat de officieren weldra geheel meester werden van den toestand en Richard op 25 Mei 1659 dwongen afstand te doen van zijne waardigheden; hij stierf in 1712 als ambteloos (1) Res. S.G. 18, 19 Mei, 18, 29 Juni, 7 Juli, Res. R. v. St. 10, 28 Juli 1657. (2) Res. S. O. 22 , 24 Juli 1658. (8) Res. S. G. 22 Juli 1658. 79 burger. De in Engeland volgende verwarring deed de kansen tot herstel van den troon der Sttjarts rijzen. Kakel, zoon van den terechtgestelden koning, bezocht meermalen, als banneling de Republiek, het land, waar zijn zuster Henriëttb Maeia, prinses weduwe van Oranje met haar enmondigen zoon, in stillen eenvoud leefde. Wanneer en waar ook de machthebbenden in ons gemeenebest de aanwezigheid van den pretendent, van zijne broeders de hertogen Jacobüs van York, Hendrik van Gloucester en van hun neef prins Rupeeit van de Palts, hier te lande vermoedden, haastten zij zich om dat verblijf te verijdelen. Dit strookte met de beginselen der anti-Oranje partij en met de artikelen IX en XL van het vredesverdrag van 1654 , volgens welke de Republiek aan de Engelsche rebellen en vijanden „niet „en sal geven raet, logis ofte onderhout" (1). Dit gebrek aan wellevendheid, schier minachting, door de Republiek tegenover het Huis Sttjart zou bij uitbreken van den tweeden Engelschen oorlog gewroken worden. Reeds gedurende den eersten Engelschen oorlog hadden Hunne Hoog Mogenden, zich gedwee voegende naar den wil van Holland, aan prins Rupert ; bij uitoefening van den kaperoorlog tegen de Britsche Republiek, alle hulp geweigerd. Evenwel kreeg in 1653 de door Karel benoemde luitenant-generaal der cavalerie Middleton vergunning tot uitvoer naar Schotland van „1000 snaphanen ende cardous „tesschen, 3000 musquetten ende bandelieren, 2000pieken, morions ende "ringhkragen, 2000 paeren pistolen ende holsters, 2000 carabins, 2000 [corseletten ende potten met vaeren, 2000 sadels, tuyghen ende stanghen, "buspoeder met lonten ende cogels naar advenant ende met de quantiteyt „van 10000" (2). De invloed der Republiek op het naburige Oost-Friesland duurde voort. Zulks was niet alleen het gevolg van de aanwezigheid der Staatsche compagnieën te Emden en te Leeroord, maar ook van de schijnhaar onoplosbare oneenigheden tusschen den graaf, de stenden en de stad Emden. Na ontruiming van het graafschap door de Hessen aanvaardde graaf Enno Lodewijk het gezag. Keizer Fërdinand III schonk hem in 1654 den titel van vorst des Heiligen Roomschen Rijks. In 1641 was tusschen den toenmaals tienjarigen Enno Lodewijk en de vierjarige Henriette Oatharina, dochter van prins Frederik Hendrik, een huwelijks-contract aangegaan; in 1656 zag men echter van de huwelijksvoltrekking af, omdat met het rijpen der jaren tusschen beiden > een „ongenegentheyt" bleek te bestaan. Enno Lodewijk huwde nog het- (1) Res. h. 30 Juli, Res. S. O. 31 Juli 1658, Res. H. 17, 23 Maart, 9 Mei 1655, Res. S. g. 6, 10 September 1658. (2) Res. S. g. 24 November 1658, 80 zelfde jaar gravin Justina Sophiavan Barbij, de prinses driejaren later vorst Johan Geoböe II van Anhalt-Dessau (1). Volgens het Haagsche tractaat van 1608 moest het Staatsche garnizoen van 600 man te Emden gedeeltelijk betaald worden door de stenden, die zich op alle wijzen daaraan en aan hanne geldelijke bijdragen voor de stedelijke fortificatie-werken trachtten te onttrekken. Na langdurige onderhandelingen hoopten de Staten-Generaal in 1657 aan de „swevende differenten" .een einde te maken, tevens de geldzaken te regelen, door -het garnizoen van Emden te handhaven op een sterkte van zes Staatsche compagnieën van 100 man, met een traktement van £ 1800 voor den commandeur (2). Door achtereenvolgende cassaties en reducties slonk het garnizoen tot drie Priesche compagnieën, een Groningsche van' 65 en een Drentsche van 50 man. Emden nam nu veiligheidshalve 300 man -extra in dienst, verwachtende dat de stenden in de kosten zouden deelen. De Staten-Generaal lieten middelerwijl de vier Priesche en Groningsche compagnieën tot 120, do Drentsche tot 100 man versterken, dus tot nagenoeg de vorige getallen opvoeren. De Raad van State opperde gegronde bedenkingen tegen dit besluit, waarin het college niet was geraadpleegd ; de aanschrijving betreffende de versterking had toch door zijn handen moeten gaan, terwijl geld voor de nieuwe post ontbrak (8). Met het oog op de verwikkelingen aan den „orizont" vorderde de Republiek de tusschen 1619 en 1625 aan den graaf, aan de stenden en de stad Emden verschafte geldleeningen terug, welke met inbegrip van de renten tot een drievoudig bedrag waren gestegen. Na bedreiging „selffs bij militaire executie" kwam een regeling tot stand. De StatenGeneraal beloofden medewerking om het vorstendom tegen Zweedsche en Deensche inlegering te vrijwaren, zooals „van goede vrunden ende „nabuyren con worden gedesireert"; maar verlangden, dat het land zelf voor de grensbewaking zorgde. Van een en ander kwam weinig terecht. De stenden. beweerden ,• niet over de gelden noodig voor de grensbewaking te beschikken;, de hulp der Republiek bepaalde zich tot tijdelijke vermeerdering van het garnizoen te Leeroord met een compagnie. Betreffende de terugbetaling van de oude schulden, op welk bedrag de Staten-Generaal bij de kosten berekening voor de expeditie naar Denemarken hadden gerekend, zouden zij groote teleurstelling ondervinden (4). (1) Res. s. G. 8 Juli 1654, 14 Januari, 27 October 1656. (2) Res. S. G. 6, 20, 27 Februari, 1 Mei, 8 November, 18 December 1052, 18, 19 , 24 26 Maart, 11, 28 , 80 April, 16, 18 Juni, 15, 18 Juli, Res. H. 10 October 1054, Res. S. G 12 Januari, 28 April, 26 Juni, 8 Juli, 3, 7, 11, 10, 30 Augustus, 1, 2 September, 23, 27, 28 October 1655, 28 December 1657. Betreffende het Haagsche tractaat van 1003, zie Deel ii bladzijde 825. (3) Res: 8: G. 28 Maart, 80 April, 7 Mei, 9, 10 Augustus, Bes. E. v. St. 17 Augustus 1658. (4) Res. B: G. 17 Januari, 17 Februari, 80 October, Secr. Res. S. G. 80 October, Res R v St. 2, 27 October 1656, Res. S. G. 1, 21 Februari, 13 Juli, 7, 14, 28 Augustus, 1 September, 22 October, 3, 10 November, 8, 11, 12 December 1657, 15 Februari 1658. §1 H. HET SECOUES NAAR DENEMARKÉN. Koning Kabel X Gustaaf van Zweden had op 18 November 1656 vrede gesloten met Polen, maar geen gevolg gegeven aan de verplichte ontruiming van enkele plaatsen aldaar en in Pruisen: om welke reden keurvorst Frederik Willem van Brandenburg zijn zijde verliet en zich op 19 September 1657 bij Polen aansloot. Hoewel onvoldoende tot den krijg voorbereid, achtte koning Fredebik III van Denemarken de gelegenheid gunstig om de Zweden tot ontruiming der volgens de vredesl>epalingen van Brömsebro (1645) tijdelijk in bezit genomen landen te dwingen. Een Deensch eskader zeilde naar Dantzig, terwijl landtroepen naar het aan Zweden behoorende hertogdom Bremen trokken, van waar zij al spoedig door den Zweedschen veldmaarschalk Kabel Gustaaf Wbangel verdreven werden. Te gelijkertijd rukte de Zweedsche koning over Hamburg het hertogdom Holstein binnen. Zweden en Denemarken zonden werf-offlcieren naar Nederland. Te Amsterdam rustte men schepen voor Denemarken uit; maar de StatenGeneraal gedoogden geen aanmonstering van scheepsvolk, uit vrees voor eigen dienst tegen hooge prijzen slechts uitschot van aahgeworvenen te krijgen. De in het Vlie en te Spaarndam voor Zweden en Denemarken verzamelde mannen werden verjaagd; eveneens het door den overste Kay Beetbam Bbockdoeff ten behoeve van hertog Frederik III van Sleeswijk-Holstein, schoonvader van den Zweedschen koning, aangeworven regiment, hetwelk door .noodweêr gedwongen de haven van Harlingen was binnengeloopen. Aan gene zijde nabij, de grenzen wierf Everwijn van Wevort , broeder van den commandeur van Rijnberk, een regiment voetvolk voor Zweden (1). Bij uitbreiding op 27 Juni 1657 van het in 1649 met Denemarken gesloten tractaat namen de Staten-Generaal de verplichting op zich om een hulpkorps van 6000 man daarheen te zenden. Alvorens tot de uitvoering over te gaan boden zij hunne bemiddeling.aan om den oorlog tusschen Denemarken, en Zweden te voorkomen. Beiden bedankten; Zweden verlangde bovendien ratificatie van het Elbinger-tractaat, waartoe de Staten-Generaal alleen genegen waren, wanneer Zweden zich bereid verklaarde om de „concepten van elucidatie ende nader esclaircissement" op gemeld tractaat aan te nemen, welke alleszins ten voordeele van den Nederlandschen handel strekten. Zweden ging daarop niet in (2). Denemarken sloot op 15 Februari 1658 een offensief verbond met (1) Res. S. g. 1 Maart 1656 , 21 Februari ,1,2 Juni, Res. R. v. St. 28- November 1657, Res. S. g. 15 Maart, 6, 25 April, Res. H. 11 April, 11 Mei 1658. (2) Res. S. g. 27 , 29 Juni, 4 Augustus, 0 September, 18 December, Res. H. 11 Juli 1657 , Res. S. g. 9 Januari, Secr. Res. S. g. 12 Januari, 29 Maart 1658, g. P. b. ii 2567; Elbingertractaat van 11 September 1656 en elucidatie van Helsingor dd. 9 December 1669; de verdragen van 1649 en 1667 komen in het g. P. b. niet voor. 6 ëü Brandenburg, Oostenrijk en. Polen. De provincie Holland leende aan eerstgenoemd rijk een som van tweemaal 140.000 rijksdaalders; de Staten-Generaal gaven toestemming voor den uitvoer van wapenen en ammunitie (1). De Zweden trokken gedurende den buitengewoon strengen winter van 1658 over de bevroren zee-armen naar het eilandPünen, vervolgens naar Seeland, met het gevolg, dat de Denen op den 8sten Maart werden gedwongen tot den. voor hen nadeeligen wapenstilstand van Roskilde, waarbij zij eenig gebied moesten afstaan en de verplichting aanvaarden om den Sont en den Belt voor vreemde oorlogsschepen te sluiten: hetgeen de Republiek niet kon gedogen (2). Inziende dat de Republiek kennelijk tot Denemarken overhelde, beproefde Zweden te bewerken, dat Nederland althans geen hulp aan het huis van Oostenrijk, den keurvorst van Brandenburg en de stad Dantzig zou verleenen, en verlangde „eenmael.eyntelick te mogen ver „staen haere Ho. Mo. vrunt nabuyrlicke ende goede verclaringe over het „jongste tractaet van 11 Sept. 1656 te Elbing". De Staten-Generaal beloofden.zich van ondersteuning te onthouden, mits Zweden „de acte „van elucidatie" aannam. De oorlogszuchtige Kabel Gustaaf toonde zich daartoe onwillig, verhoogde bovendien de tolrechten te Nordmöre, bemoeilijkte den Noorschen houthandel en weigerde, in strijd met de bepalingen van Roskilde, de ontruiming van het bezette Deensche gebied , waardoor hij ten slotte de Republiek dwong om openlijk partij te kiezen. Holland toonde zich, nog vóór de andere provinciën, bereid om Denemarken gewapenderhand te steunen (3). Bij „dese conjuncture ende constitutie van tijden ende saecken" kwam nogmaals de aanstelling van een veldmaarschalk op het tapijt. De Staten van Zeeland hadden daarvoor reeds in het begin van 1657 prins Willem Peedebik aanbevolen, en achtten thans", evenals Friesland en Groningen, een „hooft off capiteyn generael off veltmaerschalck" onmisbaar. Prins Johan Maubits beval zich zelf weder aan. Tot groote teleurstelling der Staten van Holland ondersteunde ook Amsterdam het voorstel tot benoeming van een veldmaarschalk, zij 't voor beperkten tijd; zij wisten echter de stad over te halen om zich naar de wenschen der meerderheid te schikken. Ook bij de expeditie naar Denemarken bleef de benoeming van een veldmaarschalk achterwege (4). (1) Bes. S. G. 9 October 1656 , 8 April, 1 Mei, Secr. Ees. H. 21 November, 5 December 1057 , 22 Januari, Bes. S. G. 25 Januari 1658. (2) Bes. S. G. 27 Februari, 19 Maart 1659. (8) Bes. S. G. 25 Juli, 7, 12, 25 Augustus, 1 September, Secr. Bos. S. G. 9 Augustus, Bes. h. 8 Augustus 1658. (4) Secr. Bes. S. G. 25 Januari 1657 , 31 Augustus, Secr. Ees. h. 8 Augustus, Bes.Zeeland 16 September, Ees. S. G. 20 , 23 September, 23 November 1658. SS Koning Kabel Gustaaf embarkeerde op 18 Augustus te Kiel, landde te Korsör aan de zuidwestkust van Seeland en sloeg het beleg voor Kopenhagen. Veldmaarschalk Wbangel maakte zich meester van het slot Kroonenburg (Kronborg), aan den ingang van den Sont. Een andere Zweedsche krijgsmacht trok in den nacht van 20 op 21 Augustus de Wilstermarck bij Glückstadt binnen en versloeg den Deenschen veldmaarschalk Ebnst Albbecht van Ebebstein (1). De Staten van Holland achtten thans, op grond der tractaten van 1649 en 1657; den tijd gekomen om het secours van 6000 man met een aanzienlijke vloot naar Denemarken te zenden. Daartoe, mede ten behoeve der garnizoenen aan de rivieren, waar de hooge waterstand veel schade aan de versterkingen had berokkend, was een tijdelijke sterkteverhooging der compagnieën noodig. Voorstellen ter zake aan de bondgenooten gingen vergezeld van het verzoek om de opengevallen offlciersplaatsen aan te vullen en aan de officieren te gelasten bij hunne compagnieën aanwezig te zijn. Holland besloot tot de inhouding der traktementen van alle officieren, die langer dan drie maanden afwezig waren; zij hadden daarbij vooral den kolonel d'Estbades op het oog (2). Ofschoon de Generaliteit gevolg wenschte te geven aan het verzoek van den Deenschen koning „hem in dese jegenwoordige ongelegentheyt „oui haer eijgen interesse wille niet verlegen de laten", alle voorstellen van Holland dienaangaande tot uitvoering kwamen, vorderden het „uyt„vinden van soodanige compagnien als gebruyckt souden mogen werden" en andere te treffen maatregelen slechts langzaam. Men besloot daarom 38 compagnieën als eerste secours te zenden: 2 van 100 (kolonel Puchlee en sergeant-majoor Caey), 14 van 65, 22 van 50 man, te samen 2210 man, afkomstig uit 22 garnizoenen; de appointés, alle oude en onbekwame soldaten moesten door flinke mannen vervangen worden. De ingedeelde hoofdofficieren waren kolonel Eustachius Puchlee als bevelhebber, de luitenant-kolonels Abent Jurrien van Haebsolte, Louis-de Maulde de Mansabt en Piebbe de Pebponcheb Maisonneuve , de sergeant-majoors Johan van Ingen Nulant, Johan van Santen, Aymé Cabbé des Ombres en Fërdinand Caey; voorts, de ingenieurs Pyeius Cool en Frederik Mennicker — kort hierna overleden —, de provoostgeneraal Johan Pels, Cornelis van Dam als conducteur der artillerie en Arent van Dalen , zoon van den griffier, als auditeur-militair. Laatstgenoemde had van elke compagnie per maand van 42 dagen dertig stuivers te vorderen; de hoofdofficiers-traktementen werden als vóór 1648 hersteld, de kolonel Püchler ontving een voorschot voor onvoorziene uitgaven; de solliciteurs werden uitgenoodigd om de compagnies-comman- (1) Zie Aanteekening n° 11. (2) Ees. B. v. St. 18 Juli, Bes. S. G. 6, 9, 25 Augustus, Bes. h. 28 Augustus, 18 September, Secr. Bes. h. 80, 81 Augustus, Secr. Bes. S. G. 31 Augustus 1658. 84 danten met eenige maanden traktement te „avanceren". Hendrik-; zoon van den overleden Frederik Mennioker , aanvankelijk aangewezen voor kwartiermeester-generaal, bleek voor deze betrekking in Denemarken oSgëschikt te ■ zijn en werd óp Püchler's voordracht vervangen door Moïse Pain et Vin , luitenant van Diederik Stbcke. Afzonderlijk werden medegenomen 40.000 stellen van Holland tot weder-uitrusting eener vloot van. 48 oorlogsschepen, 2 schepen met 60, 14 met 50 , 82 met 40 kanonnen, te samen met 7650 matrozen en 2080 landsoldaten, 't Kostte veel moeite om het verlangde aantal stukken geschut bijéén te brengen; 's lands magazijnen waren slecht voorzien; te Dordrecht had men de tijdens den eersten Engelschen oorlog uitgeleende stukken nog niet zien terugkeeren. De grootste moeilijkheden baarde de aanmonstering van het „zeevarent volck", zelfs bij de toezegging van een hoogere betaling dan de gebruikelijke £ 13 per maand. De matrozen wierpen het handgeld „voor hun capiteynen „voeten", omdat de walvischvangst bij Groenland meer voordeelen bood. De Staten voorzagen door plakkaten en overeenkomsten met de reeders, aan wie anders de vaart op Groenland verboden zou worden, in voldoenden toeloop. Afdoende verbetering viel slechts te bereiken door oprichting van een vast korps van 6000 bootsgezellen: een voorstel van den Raad van State, hetwelk door Holland werd gesteund, doch. aan de verwezenlijking waarvan voorloopig niet viel te denken. De admiraliteiten bekwamen weder de beschikking over 40 compagnieën,. waartoe meerendeels dezelfde als het vorige jaar werden aangewezen. Op 20 Maart 1659 moesten zich bevinden bij Texel 24 schepen van Amsterdam, te Enkhuizen 1 schip „ het Noorder-kwartier, op het vlak bij Rammekens . . 7 schepen „ Middelburg, te Harlingen 8 „ „ Friesland, totaal 40 schepen met één compagnie op elk schip; de 40 compagnieën telden te samen 3240 man op papier (2). Alle verloven waren bijtijds voor officieren ingetrokken; die op den bepaalden datum niet aanwezig waren, zouden gecasseerd worden: de gewone bedreiging. De soldaten ontvingen „een bequame Bultsack" en „een pyrock" (rok van pijlaken), met zes stuivers daags voor mondkost, te betalen tot den dag van inscheping (20 Maart) door den Raad van State, daarna door de admiraliteiten. Toen die dag was verstreken zonder ontscheping der troepen, ontstonden tusschen den Raad en de Admiraliteiten geschillen over de verdere betaling: nog verergerd door weigering der officieren te Texel om de voor de berekening van het kostgeld op de schepen noodige sterktelijsten af te geven (8). Ook moest de verhouding tusschen de (1) Res. S. G. 6, 8, 9, 11, 13, 17, 18, 27 December, Res. R. v. St. 16 December 1658, Res. S. G. 4, 7 Januari, Res. R. v. St. 6, 16 Januari 1659. (2) Res. H. 20 December 1658, Res. S. G. 5, 28 Februari, 4, 13, 26 Maart, 1, 12, 16, 19, 25, 80 April, 2, 4, 6, 7, 14 Mei, Secr. Res. S. G. 4, 17 Maart, 4 April, Res* R. v. St, 81 Januari, 12, 28 Februari, l, 4, 6, 7, 14 Maart, 18 April, 8 Mei, Res. H. 13 Mei 1669. <8) Res. S. G. 5, 20, 26, 27, 31 Maart, S, 7, 9, 15, 18, 19, 24 April, 8, 17 Mei,-Res, R. v. St. 4, 27 Maart 1659, 92 officieren, aan.boord geregeld-worden. De Staten-Generaal bepaalden dat de hoofdofficieren en kapiteins als gasten ontvangen en met „d'eerste „plaetse aen taeffel vereert" zouden worden. Bij: ontmoeting-van - den vijand Tnoesten zij in alle opzichten de behulpzame hand bieden aan de commandeerende zee-officieren. Bij elke gelegenheid zou de vice-admiraal als voorzitter met een „proponerende en concluderende stemme" optreden. De laatste bepaling viel niet in den smaak der kolonels, die zich beriepen op het oude gebruik tijdens de prinsen van Oranje, toen een kolonel den voorrang van een vice-admiraal bezat; doch de Staten-Generaal bepaalden, dat een kolonel, die zich niet wist te schikken, met zijn compagnie naar een ander schip moest overgaan (1). De vice-admiraal de Rüyter was weder aangewezen als bevelhebber van 's lands.-vloot., de kolonel Killegkew als commandant der troepen gedurende de reis (2). Holland machtigde den kolonel Puchler, algemeen bevelhebber van beide isecoursen, om gedurende het verblijf in Denemarken door aanstelling van „commandeurs" in de openvallende plaatsen van kapitein, luitenant of vaandrig te voorzien; Zeeland vereenigde zich met dezen maatregel, de andere próvinciën onthielden zich van elke beslissing. De Staten-Generaal keurden goed, dat Puchler in zoo verre ondergeschikt zou zijn aan luitenant-generaal Hans Schaeck, Deensch commandant te Kopenhagen, als noodig om door diens tusschenkomst de bevelen des konings in ontvangst te nemen. Voorts gaven de Staten-Generaal toe aan Prederik's wenschen om dóór hun in Denemarken verblijvend krijgsvolk den eed aan hem te doen afleggen, doch onder uitdrukkelijke verklaring, dat zulks geenszins viel te beschouwen als ontslag uit Staatschen dienst. Door den strengen winter en de duurte waren de soldaten „naeckt ende bloot" geworden; de onder zeil zijnde vloot bracht voor hen pijrokken mede (8). Hoewel al het scheepsvolk nog niet present was — op de zeven schepen van Zeeland ontbraken nog 300 matrozen —, geld, geschut en andere behoeften op zich lieten wachten, ontving de Euyter bevel om na 20 Mei, als wanneer de schepen zich bij Texel moesten bevinden, zoo spoedig mogelijk zee te kiezen, met waarschuwing om onderweg de Britsche vloot niet te vertrouwen (4). Inderdaad bevond zich een scheepsmacht onder admiraal Edwaed Montague in de Zweedsch-Deensche wateren, zoogenaamd om vijandelijkheden tusschen Zweden en Denemarken te voorkomen, inderdaad om den invloed der Eepubliek te knotten. (1) Ees. R. v. St. 27 Maait, 3 Mei, Res. S. g. 21, 29 April ,2,8 Mei 1669. (2) Res. S. g. 19 Maart, Res. R. v. St. 27 Maart, Secr. Res. S. g. 15 April, Comm. S. g. 19 Mei 1659. (3) Res. S. g. 1, 8, 18 , 20 , 28 December, Ros. H. 13, 14 December, Ros. R. v. St. 19 December 1658, Res. S. g. 22 Februari, 1, 12, 25 April, 15, 19 Mei, Res. R. v. St. 10 Mei-1659. (4) Res, S. g, 29 April, 1, 8, 12, 15, 17, 19 , 20 , 20 , 27 Mei, Secr. Res, h. 3 Mei 1059, 98 Zelfs liet de Britsche regeering toe, dat kaperschepen met Zweedsche commissie doch Britsche bemanning jacht maakten op Nederlandsche koopvaarders. Dit geschiedde terwijl men te 's-Gravenhage met de Fransche en de Britsche gezanten onderhandelde omtrent „de bevrediginge „van de Oostersche gewesten", leidende tot het z.g. • Haagsche tractaat van 21 Mei, waarbij men zich verbond, onder aanbieding van bemiddeling aan de oorlogvoerende mogendheden, om gedurende drie weken geenerlei hulpbetoon te bewijzen. Door bewerking van den Nederlandschen gezant te Londen mr. Willem van Nieupoobt werd de vastgestelde tennijn verlengd, tot groote verontwaardiging der Staten van Friesland en Overijssel, die zulks schadelijk achtten voor de belangen van Denemarken en. Brandenburg en de terugroeping van den gezant vorderden. Hoewel men 't liet voorkomen alsof de gezant op eigen gezag had gehandeld, waren de Staten-Generaal wel degelijk omtrent het» optreden van den trouwen vriend en aanhanger van Johan de Witt ingelicht (1). De Zweden hadden in den nacht van 11 op 12 Februari, gehuld in witte hemden en mutsen om minder tegen de sneeuw af te steken, vruchteloos een aanval op Kopenhagen beproefd, vervolgens zich meester gemaakt van nagenoeg alle Deensche eilanden. Keurvorst Urederik Willem van Brandenburg besloot nu, het gevaar voor Denemarken inziende en rekenende op ondersteuning van de Nederlandsche . vloot onder Wassenaee, in Holstein handelend op te treden. De zich aldaar bevindende Zweedsche krijgsmacht onder graaf Geoege Fredebik van Waldeck en den paltsgraaf Adolf Johan van de Palts-Sulzbacq week naar Frederiksodde in Jutland: een in .1650 door koning Fredebik Hl gestichte vesting, welke later den naam van Fredericia ontving (2). Zieb ook daar niet veilig achtende, staken de Zweden onder den paltsgraaf Oïer naar Funen; de keurvorst bezette op 19 Mei de vesting. Ongeveer tezelfder tijd braken opstanden uit in de bij den vrede van Roskilde aan Zweden afgestane provincie Trondheim in Noorwegen en op het eiland Bornholm, van waar koning Kabel Gustaaf de jonge mannen naar Wismar en Pommeren had gevoerd om ze garnizoensdienst te laten verrichten, alzoo zijn oude militie vrij te-maken voor het veldleger. (8). Sedert het overlijden van Olivieb Cromwell kon Zweden niet meer op Engelsche hulp rekenen. Den 24sten Juli en op 4 Augustus-kwam te 's-Gravenhage een wijziging van het Haagsche tractaat tot stand, waarbij Frankrijk, Groot-Brittannië en de Republiek herziening van het Roskiider (1) Bes. S. G. 28 Maart, 26 April, 21, 22 Mei, 18 , 20 , 23 Juni, 16, 22, 23, 25 Juli, Secr. Ees. S. G. 22 Mei, 16 Juni 1659. (2) De graaf van Waldeck, majoor der cavalerie in Staatschen-, generaal-majoor in Brandenburgschen dienst, was in 1658 wegens ongenoegen met den keurvorst als generaal der cavalerie overgegaan in Zweedschen diénst, waarin hij tot den vrede van Oliva (1660) bleef. (3) Res. S. G. 26 September 1659. 94 verdrag vaststelden; Troadheim 'moest aan Denemarken" worden teruggegeven; de mogendheid, die de bemiddeling afwees, zou als vijand van de drie verbonden machten werden beschouwd (1). Aanvankelijk wenschten Kabel Gustaaf van Zweden en Frederik III van Denemarken zich daaraan niet te onderwerpen. Na herhaaldelijk bh' de Republiek op ondersteuning met strijdkrachten, geld en levensmiddelen te hebben aangedrongen, weigerde koning Frederik de landingstroepen van Kopenhagen toe te laten : tot groot ongerief van het verblijf aan boord „thans „int jegenwoordich heete saisoen van t' jaer niet sonder het hoochste „ongemack ende pericul van sieckte ende infectie". De Ruyteb zeilde daarop naar het Kattegat tusschen de eilanden Laesoe en Anholt (2). Toen Feederik III na lang dralen de bemiddelingsvoorwaarden had aanvaard (24 Augustus), stelde Holland voor om de Zweedsche vloot, zelfs al bevond ze zich in een haven, aan te tasten, om de Brandenburgsche troepen naar Funen over te brengen, en der Britsche regeering te verzoeken hare regimenten en vrijkorpsen in Zweedschen dienst terug te roepen; voorts, wanneer koning Fredebik de ontscheping van het Staatsche hulpkorps bleef -weigeren, dit huiswaarts te doen keeren. Frankrijk zou worden aangemaand „om alle hulpe ende adsistentie aen den Coninck „van Sweeden 't zij door 't presteren van geit, subsidien off andersints „naer te laten"; dezerzijds zou een „placcaet revocatoir" alle onderdanen in Zweedschen dienst gebieden dezen te verlaten. In verband met deze voorstellen kwam de Republiek overeen met Groot-Brittannie om een gedeelte van de vloten, terug te roepen. Intusschen had reeds de geheele Britsche vloot op 4 Augustus, onder voorwendsel „t' einde vivres synde", de Deensche wateren verlaten, hetgeen de Staten-Generaal als een „notabele ende manifeste contraventie" tegen de tractaten van 24 Juli en 4 Augustus beschouwden. Wassenaee werd met hoogstens 20 schepen naar het vaderland ontboden; op 15 November deelde hij ter vergadering van Hunne Hoog Mogenden mede dat koning Feedeeik hem met £ 80.000, zijn zoon met een jaarlijksch pensioen van £ 3000 vereerd had; de volgende maand diende Wassenaee zijn journaal in, loopende van 15 September 1658 tot 14 November 1659 en werden hem verschillende vragen omtrent den zeeslag van 8 November 1658 gesteld; zijn beleid onderging een ongunstigen critiek. De vice-admiraal de Ruyteb bleef met meer dan 48 schepen en het tweede secours in de Deensche wateren achter, een „gansch suffisante macht om tot uytwerckinge vande „gewenste vreede rigoureuselick te connen ageren". Wanneer het jaargetijde medewerkte, dan zou de vloot niet worden terug geroepen en moesten 24 tot 80 schepen in Denemarken overwinteren. In elk geval .(1). Secr. Bes. S. G. 24 Juli, Bes. S. G. 25 Augustus 1659. (2) Ees. S. G. 3 Februari, 1, 26 Maart, 19 Mei, 4, 5, 10, 22, 23 Juli, 11, 12,23Augustus, Secr. Bos. s. G. 13 Juli, Secr. Ees. H. 3 Mei, 11, 12 Juli 1059. 9o kon Denemarken op den steun der Republiek blijven rekenen.; voor Zweden was alle hulp buitengesloten (1). Kolonel Puchler mocht £ 250Ö besteden om den kolonel Killegrew en zijne officieren aan tafel te noodigen. Hij hoopte voor een tweede overwintering in Denemarken gespaard te blijven; Hunne Hoog Mogendén wees hij er op „door tijdige afflossinge de totale desolatie derselver „militie te willen vermijden ende hem in consideratie van syn hoogen „ouderdom van seventich jaren, daer met voor den winter té rugge t' „ontbieden". Doch Hunne Hoog Mogenden konden volgens hun antwoord „deszelffs goeden ende trouwe dienst in de voorschreve gewesten- by „dese tijts gelegentheyt noch niet derven". Hunne zorgen lieten overigens veel te wenschen over. Geldgebrek noopte de Gedeputeerden in Denemarken 't er op te wagen, een wissel van £ 25.000 betaald te krijgen. Nijpend gebrek aan levensmiddelen, brandstoffen en andere behoeften deed zich gevoelen, niet alleen op de vloot en bij den troep, maar ook voor de inwoners van Kopenhagen en de vluchtelingen aldaar. Vele soldaten hadden in Denemarken hunne vrouwen en kinderen bij zich; voor de achterblij venden in het vaderland moest de Raad van State meermalen de met hunne verzorging belaste stedelijke magistraten aansporen , ten einde „de mannen buyten 's Lands in actuelen dienst niet „te bedroeven". Steenkolen moesten uit Engeland, al het overige uit of van wege de Republiek aangevoerd worden: aangezien alle bondgenooten daarin hadden te beslissen, viel aan tijdigen toevoer nimmer te denken. De luitenant-admiraal Wassenaer ontving nog vóór zijn vertrek machtiging om te Lubeck of elders levensmiddelen voor de vloot en de troepen tot een bedrag van £ 690.000 aan te koopen. Voor Kopenhagen rekende men £ 800.000 noodig — welke bedragen naderhand een andere bestemming kregen. Arend Tengnagel trad in Denemarken's hoofdstad op voor-de Republiek als commies van de vivres en voerde het beheer over de in pakhuizen en kelders geborgen voorraden levensmiddelen, kleeding en andere zaken tot onderhoud van 6000 man „effectif" gedurende acht maanden. Behalve de genoemde geldsommen hadden de bondgenooten hun aandeel in de ten jare 1654 aan Denemarken beloofde subsidie op te brengen. „Tot vorcominge van alle onheylen" besloot men in September al vast £ 60.000 over te maken en wel — om aan het langdurige overleg der bondgenooten te ontkomen—door middel eener „negociatie" (leening). De Raad van State, aan wien deze handeling werd (1) Secr. Res. h. 6, 18 September, Secr. Res. S. g. 12, 17 September, Res. S. g. 18, 22 September, 19 October, 15, 17, 20 November, Res. h. 10 October, 19 November, 18 December 1059. g. P. B. II 2550 dd. 4 Mei, verbod om in vreemden dienst te treden; g. P. B. ii 2559 dd. 19 September en ii 2563 dd. 20 November, uitvoerverbod van ammunitie naar Zweden, onderdanen in Zweedschen dienst opontboden. De S. g. stonden de werving h. 1.1. toe voor Denemarken en voor het Brandenburgsche regiment van Johan van Plettenber» (Bes. S. g. 27, 31 October, 16, 29 December). 96 opgedragen, zag er geen kans toe (1). Zoo stonden de zaken, toen dé Ruyteb en Killegrew reeds handelend tegen de Zweden waren opgetreden. Alvorens dit te bespreken, diént eenige mededeeling omtrent de beide secoursen' vooraf te gaan. De kolonel Puchlee was belast met het bevel over het geheel; aangezien 't tegen de gewoonte streed om een kolonel over ranggenooten het bevel te laten voeren, kreeg hij — doch uitsluitend tijdens de expeditie — den titel van kolonel-generaal, met de bevoegdheid om een majoor-generaal aan te stellen, belast om dë orders des konings te ontvangen , deze en de bevelen van Püchleb aan den troep bekend te maken. Op zijn voorstel hadden de Staten-Generaal onderstaande verdeeling in acht regimenten goedgekeurd — regiments-comman- luitenant-kolonels, sergeant-majoors. Aantal danten. compagnieën. kolonel-generaal sergeant-majoor kapitein 12, Eustachius Puchler, Johan van Ingen Diedebik Stecke, Nulant , kolonel luitenant-kolonel sergeant-majoor 9, William Killegrew, Walteb Vane, Fërdinand Cary, kolonel luitenant-kolonel sergeant-majoor ?f 11, Ernst van Aylua, Poppe vanBurmania, Andries Schimmelpen- ninck van der oye , kolonel luitenant-kolonel -sergeant-majoor 11 , Maurice de Hallart, Pierre'de Perponcher- Aymé Carré des Maisonneuve , Ombbes , kolonel luitenant-kolonel — 10, Adeiaan Cuyck van Louis de Aquila, Meteben, luitenant-kolonel — kapitein 8, Arent Jureien van Walbaedt tee Meulen, Haeesolte, luitenant-kolonel — sergeant-majoor 9, Louis de Maulde Johan van Beveeen , de Mansaet , luitenant-kolonel — sergeant-majoor 8 , George Lauder , Lewis Erskine, te samen . . 78 compagnieën, waarbij, den kolonel Hallart mede gerekend, zestien kapiteins ontbraken. Deze kolonel was van alle verdere deelneming aan (1) Secr. Res. S. g. 21 Augustus, 26 September, Res. S. g. 19, 24 Augustus, 9, 10, 15, 17, 18; 22, 24, 29 September, 8, 4, 6, 8, 12, 18-16, 21, 27 October, 1, 4, 10, 18, 17, 19, 24 November, 7 December, Bes. b, v. St 20 Augustus. 9 , 21—.27 , 30 September , 9, 29 October, Ees. h. 23 September, Secr. Ees. h. 18 September 1659. Zio Aanteekening N° 18. 11, 10, 9, — sergeant-majoor 8 , Lewis Eeskine, te samen . . 78 den kolonel Hallaet mede gerekend, zestien Deze kolonel was van alle verdere deelneming aan 97 de expeditie verschoond, omdat zijn zoon te Kopenhagen door gunstelingen des konings was vermoord, hetgeen aanleiding tot onaangenaamheden kon geven. Een luitenant „oudt 75' jaren, wel gequetst geweest, „ende seer impotent sijnde meest te bedde leggende" kreeg mede vrijstelling van de expeditie. De majoor Johan van Santen trad op als majoor-generaal (1). Zoodra de Ruytee bevel ontving om „de Sweeden in den Orisonte „vyantlick te attaqueren" verliet hij den Sont en stevende op 26 October de haven van Kiel binnen om de Deensche troepen en ruim 1000 paarden van den veldmaarschalk Hans Schaece in te schepen; Den oden November zeilde de vloot naar het eiland Funen, hetwelk volgens berichten door meer dan 4000 Zweedsche ruiters doch weinig voetvolk bezet was. De Ruytee nam op 10 November als voorbereiding eener landing de stad Kjertemunde aan de oostkust en de daarvoor geposteerde ruiterij onder vuur. De Staatsche ritmeester Heney de Fleuey de Culan, heer van Buat, wien vergund was tijdelijk in Deenschen dienst te treden, sprong het eerst aan land; de vijand gaf de stad prijs en toog op de vlucht naar Nyborg. Den 21sten November vereenigden de troepen van Killegeew en Schaeck zich te Odense met de onder den veldmaarschalk graaf van Ebeestein uit Jutland overgestoken keizerlijke-, Brandenburgsche- en Poolsche afdeelingen; gezamenlijk aanvaardden zij den marsch naar Nyborg. Ook de vloot van de Ruyteb zeilde daarheen. Het aanzienlijke tijdverlies na de landing viel te wijten aan de bezwaren der legerverpleging in de weinig bevolkte, bovendien door de Zweden gedurende hun terugtocht verwoeste landstreek. Reeds bij den aanvang der schermutselingen nabij Nyborg (23 November) maakten de Nederlanders zich meester van twee veldstukken. Den volgenden dag ontwikkelde zich onder leiding van Hans Schaeck een gevecht, hetwelk zonder het standhouden van Killegeew ten nadeele der bondgenooten zou zijn afgeloopen. Den 2östen beschoot de vloot een buitenschans, waarop de sloepgangers de oranjevlag plantten en twee halve kartouwen vermeesterden. De vlootvoogd opende nu het vuur op de stad en op de ruiterij „soo fel dat sy syto een trompetter aen boort „sonden en baden om quartier, soo dat wij godtdanck nu in 15 dagen meester van geheel Fuijnen syn geworden". De Zweedsche bevelhebbers, de paltsgraaf van Sulzbach en graaf Gustaaf Otto Stenbock, ontkwamen naar Seeland. Graaf Otto Willem van Königsmaek en prins Johan Ernst van Saksen Weimar, een groot aantal officieren en soldaten geraakten in krijgsgevangenschap. Ofschoon veel Nederlandsche officieren aanspraak konden maken op de voor hoogere officieren verschuldigde (1) Ees. S. g. 24 , 29 , 80 April, 2, 17 Mei, 5 Augustus, Res. E. v. St. 28 April, 1, 10, 21, 28 Mei, Ees. H. 10 Mei 1659. Comm. R. v. St. 28 April voor kolonel Puchler als kolonelgeneraal. 98 losprijzen, bleven alle pogingen om ze van koning Frederik te verkrijgen vruchteloos. Voor de onder bewaking van den provoost-generaal Pels gestelde Zweden van minderen rang moesten, als men hen niet van honger wilde laten omkomen, fondsen uit het vaderland worden overgemaakt. Bij de Nederlanders sneuvelde de kapitein Erasmus van Hemmema , eenige officieren werden gekwetst; zestien standaarden vielen ons in handen. De vloot kon niet langer blijven, loste de bagage benevens een voorraad van 2000 kasakken, 3000 hemden, 3000 paren schoenen, 2 pakken kousen, 20 bossen lont, en vertrok naar den Sont. Koning Frederik vereerde aan de Ruyter een gouden keten en medaille met diamanten, en verhief hem in den adelstand (1). Gelukkiger waren de Zweden in Duitschland. Generaal Paulus Wirtz, baron van Orneholm — in 1668 benoemd tot veldmaarschalk bij het Staatsche leger — verdedigde en behield de vesting Stettin tegen de Polen (26 September tot het ontzet op 16 November). Nadat de Zweden zich op 23 November van Demmin aan de Peene hadden meester gemaakt, stelden zij paal en perk aan de verdere veroveringen der Brandenburgers. Het tweede secours bleef op Funen. Kolonel Killegew ontving een acte om, wanneer aan den kolonel-generaal Puchler „yets menschelix „mocht overcomen ofte bij indispositie onbequaem werden" het bevel als „opperhoofd" over het geheele secours te voeren. Meerdere verzoeken door hem aan de Staten-Generaal gedaan tot — a. zorg voor geregelde betalingen; b. aanvulling van vaceerende plaatsen, onder opmerking, dat eenige compagnieën door sergeanten werden aangevoerd; c. toevoer van munitie; d. zending van chirurgyns: als gevolg van gebrekkige hulp waren vele gewonden gestorven; e. aandrang bij koning Frederik om betere kwartieren en aandeel in de behaalde buit — konden uit den aard der staatsinrichting niet door één zelfde lichaam worden afgedaan. De beslissing omtrent de punten a en b behoorde tot de bevoegdheid der souvereine provinciën; voor c en d kon de Raad van State zorg dragen. Betreffende punt e erkenden Hunne Hoog Mogenden het recht van den buit; zij stelden zich tevreden met 'skonings beslissing, dat de troepen op Funen „haer met bloot logiement ende „servitie sullen hebben te vergenoegen" (2). (1) Journaal van de Ruyteb , 1659; Res. S. G. 22 November 1068 (Buat in Deenschen dienst); Secr. Res. S. G. 3 October, 3 December, Secr. Res H. 3 Docember, Res. S. G. 5, 0, 29 December, Res. H. 19, 20 December 1659. Otto Willem van Königsmark, zoon van Hans Christoffel , werd later Zweedsch veldmaarschalk; zftn broeder Coenbaad Christoffel trad in 1672 in Staatschen dienst. (2) Res. R. v. St. 8, 11 December, Res. H. 19, 20 December, Res. S. G. 29December 1669, 13, 21 April, 19 Mei, 28 November, Res. R. v. St. 10 April 1060. Simon Boninga was tot chirurgijn op Funen benoemd met een traktement van dertig stuivers daags (Res. R. v. St. 29 September). 99 Terwijl tot dusverre voortdurend over gebrek" aan levensmiddelen was geklaagd, beschikte' men in het begin van 1660 te Kopenhagen over zoodanigen overvloed, dat de luitenant Reinoud van Bochoven als commissaris der vivres gemachtigd werd tot verkoop van al wat minder goed bewaard kon blijven. Noch Arend Tengnagel te Kopenhagen, noch Cornelis van Dam op Funen konden veel kwijtraken, zoodat een groot deel van den voorraad bedierf. Voor de vloot en de militie bleef men over voldoenden voorraad beschikken en kon daarvan een deel aan 's konings leger afstaan. Minder aan bederf onderhevige voorraad- vond aftrek te Dantzig, te Riga en elders (1). De strenge vorst gedurende den winter van 1659—'60 eischte maatregelen tot bescherming van de vloot, welke tevens de verdediging van Kopenhagen ten goede kwamen. De Ruytee stelde 985 matrozen ter beschikking voor de landbatterijen en 400 soldaten als reserve. Koning Frederik inspecteerde op 9 Januari den in zes compagnieën scheepssoldaten en vier compagnieën matrozen opgestelden troep — ongeveer 1000 man — en bedankte den vlootvoogd voor zijne doeltreffende zorgen. Zoodra de wateren vrij van ijs waren, kon de blokkade vap'Landskrona worden hervat. Aangezien [nog geen uitzicht op vrede bestond , verlangden de Staten-Generaal dat Denemarken krachtig zou optreden, zoolang koning Karel Gustaaf niet „tot redelickheyt sal wesen gebracht". Dientengevolge moesten de compagnieën van het secours binnen een maand voltallig worden gemaakt met „goet bequaem volck", onverschillig van welken landaard. Maar toen de veldmaarschalk Schaeck zich met 8000 paarden en 3000 man voetvolk naar het hertogdom Bremen wilde begeven en het tweede secours medenemen, verklaarde de Republiek dat hare militie onder geen voorwaarde in het Duitsche Rijk mocht optreden. De in 1654 onder bemiddeling van Hunne Hoog Mogenden bijgelegde verschillen tusschen de Zweden en de stad Bremen „alsoo op de grensen „ende nabuyrschap van desen Staet" waren opnieuw uitgebroken. De Staten Generaal vergenoegden zich thans de Zweden te vermanen „tot „vrundelicke bijlegginge vande voorschreve swevende onlusten" (2). In December 1659 waren op verlangen van koning Karel Gustaaf vredesonderhandelingen geopend; doch hij overleed op 23 Februari 1660 en beleefde den uitslag niet. De vierjarige troonopvolger Karel XI kwam aanvankelijk onder voogdij van zijn oom Adolf, voorheen bevelhebber in Pruisen en Pommeren. Deze maakte zich dermate gehaat, dat de rijksgrooten hem afzetten en in zijn plaats voogden aanstelden. (1) Res S. G. 14 Januari, 25, 20 Februari, 13 Maart, 6, 10 April, 28, 30 September, Res. R. v. St. 25, 27 Februari, 18, 24 Maart, 8, 17, 19, 26 April, 4 Mei, 26 , 29 Juni, 4 September 1660. (2) Res. S. g. 19, 80, 31 Januari, 14 Februari, 16 Juni, Res. R. v. St. 29 Januari, Secr. Hes. H. 14 Februari 1660; Journaal van de Ruyteb 1059—'60. ióö Tot jaren van onderscheid gekomen trad de koning in het huwelijk met Ulrica Eleonora, dochter van Fredebik III, den voormaligen vijand zijns vaders. De Zweedsche Rijksraad zette met groot beleid de onderhandelingen voort, welke tot den vrede van Oliva (3 Mei) en dien van Kopenhagen (6 Juni) leidden. Bij den vrede van Oliva — een abdij nabij Dantzig — tusschen Zweden, Polen, Oostenrijk en Brandenburg zag koning Johan Casimib van Polen af van zijne aanspraken op den Zweedschen troon en van zijne rechten op Noordelijk Lijfland, Esthland en de Oeseleilanden; daarentegen verkreeg hij Elbing. Beide mogendheden erkenden de souvereiniteit van het hertogdom Pruisen, mits keurvorst Fbedebik Willem Zweedsch-Pom meren en het gebied van den hertog van HolsteinGottorp ontruimde. Zijn zwager, hertog Jacobüs van Coerland, herkreeg zijn door den Zweedschen generaal Robebt Douglas veroverd, nagenoeg uitgeplunderd land. De vrede van Kopenhagen, gesloten op het open veld tusschen de belegerde veste en de Zweedsche krijgsmacht, verklaarde het verdrag van Roskilde opnieuw van kracht. Denemarken herkreeg Drontheim en het eiland Bornholm, zoomede tegen jaarlijksche vergoeding aan Zweden het recht van tolheffing op den Sont, hetwelk niet van toepassing was op vreemde oorlogsschepen. De Staten-Generaal schonken aan majoor Johan van Beveben, overbrenger van het bericht, een gouden ketting en medaille ter waarde van honderd zilveren dukatons. Koning Frederik verplichtte zich tot levering van schepen en vaartuigen om de Zweedsche troepen onder den paltsgraaf van Sulzbach van Elseneur (Helsingör) op Seeland naar Eisenberg (Helsingborg) ter overzijde van den Sont te vervoeren. Dit geschiedde gedurende de maand Juli onder toezicht van de Ruyteb; te gelijkertijd eindigde de blokkade der Zweedsche vloot in de haven van Landskrona. Pas in 't laatst van het jaar wisselden de Republiek en Zweden de ratificatiën van het Elbingsche tractaat dd. 11 September 1656 (1). Niets stond thans den terugkeer van 's lands vloot en militie meer in den weg. De kolonel-generaal Puchlee had zich reeds veroorloofd aan sommige officieren verlof naar het vaderland te verleenen, hetgeen de StatenGeneraal zeer euvel opnamen; de majoor des Ombres kreeg verlof, zooals 't heette „in consideratie van syn hoogen ouderdom ende continuele „swackheyt", werkelijk, om een tweegevecht met kapitein Estienne de Milet, den lateren. (1665) gouverneur van het prinsdom Oranje, te voorkomen. Op 7 Augustus ontving de Ruyteb bevel tot terugkeer, waarop den 13den de inscheping begon. De schepen moesten bij Texel, op de Maas of in Zeeland aankomen, waar de compagnieën hare patenten voor den marsch naar de garnizoenen zouden ontvangen. Op 3 September zette de Ruytee op Vlieland voet aan wal. De omslachtige patenten-regeling gaf stoornis (1) Ros. h. 22 Januari, Ros, s. G. 17 Maart, 22 Mei, 13, 14, 29 Juni, 14 September, 30 November, 6 December; Journaal van de Ruytee , 1660. 101 bij vier compagnieën op vier schepen, die door storm genoodzaakt waren de haven van Delfzijl binnen te loopen, waar echter geen monster-commissarissen met de patenten aanwezig waren; zij moesten wachten op provinciale patenten voor den marsch van Delfzyl naar Overijssel, op generaliteitspatenten naar de plaatsen van bestemming. Toen de Staten van Friesland een uit Denemarken aangekomen compagnie naar Langakker-schane in plaats van naar Dokkum zonden, betwistte de Raad van State-deze handeling, waardoor compagnieën uit generaliteits-frontieren op provinciale patenten waren omgewisseld (1). De verschillende bestuurslichamen betuigden hun tevredenheid over den afloop der expeditie. De Staten van Holland hadden reeds in Januari de kolonels op Funen voor hunne ^goede ende couragieuse conduite" bedankt, met beloften tot bevordering, 't Bleef echter bij de aanstelling van een gereformeerd kapitein, van zes luitenants tot compagnies-commandant op Funen en van twee jongelieden tot vaandrig te Kopenhagen; na terugkomst in het vaderland bevestigden de Staten de door Puohler en Killegeew aangestelde luitenants en vaandrigs in hun nieuwen rang. De Staten-Generaal oordeelden 't billijk om de officieren, die een hoogere waardigheid dan in hun gewonen rang bekleed hadden, geldelijk te beloonen; de Raad van State stelde voor om daartoe beschikbaar te stellen het halve bedrag voor den in de staten van oorlog, uitgetrokken hoogeren rang, hetwelk sinds 1648 niet meer was uitbetaald. De beslissing behoorde uitsluitend tot de bevoegdheid der betaalsheeren. De ritmeester Buat ontving een bijzondere loftuiging. Hunne Hoog Mogenden droegen den president hunner vergadering, Johan van Gent, op om hem „te betoonen „'t sonderlinge genoegen ende contentement 't welck haer Ho, Mo. hebben „genomen aen sijne goede diensten in Denemarcken, ende insonderheyt „int Landen op het Eylandt Funen gedaen, ende dat haer Ho. Mo. sulcx „bij voorvallende occasie sullen gedencken" (2). Buat zou- in 1666 de beteekenis dezer ijdele belofte ondervinden, nadat hij door toedoen van Johan de Witt, wegens het voeren van geheime correspondentie ten gunste van den prins van Oranje, werd gevangen gezet. Volgens de in 1649 en 1657 met Denemarken gesloten tractaten was de Republiek verplicht een secours van 6000 man op hare kosten-te leveren en tot den vrede te onderhouden. Daarentegen kon ze aan Denemarken de kosten voor het op verzoek des konings naar Noorwegen gezonden detachement, de levering van vivres en ammunitie voor de koninklijke troepen en de transportkosten der Deensche troepen van Jutland naar Funen in rekening brengen (3). (1) Ees. S. G. 17 Maart, 8 April, 18, 25 Juni, 14, 28 Juli, 17, 18 Augustus, 14, 20, 27 September, Secr. Ees. S. G. 29 Juli, Res. R. v. St. 17 Maart, 14, 24 Juli, 17, 19 Augustus, 7 October, Res h. 7 September 1660. Over de zaak des Ombbes-de Milet zie Res. r. v. St. 14 November, Res, S. G. 22 November 1659, 16 Maart 1660. (2) Res. h. 24 Januari, 14 Februari, 16 , 25 Maart, 10 September, 1 October, Res. S. G • 19 Mei, 9, 15 September, Res. R. v. St. 11, 20 September, 15 October 1660, (3) Res. R. v. St. 11 Maart 1661, 102 i>. DE DRIE LANDEN VAN OVERMAZE EN ANDERE GENERALITEITSBEZITTINGEN. Bij artikel 3 van het vredesverdrag van 1648 had koning Filips IV de souvereiniteit der Republiek erkend over de Meierij van 's-Hertogenbosch, alle heerlijkheden en steden, kasteelen, vlekken, dorpen, gehuchten daaraan behoorende; over de stad en het markiezaat van Bergen-opZoom; de stad en-de baronie van Breda; over de stad Maastricht, het ressort daarvan en het graafschap van den Voornhof (Vroenhoven), de stad Grave en het land van Kuik, over Hulst en baljuwschap van Hulst met Hulster-Ambacht; over Axeler-Ambacht, gelegen bezuiden en benoorden de Geulen en sommige posten in het land van Waes. De verdeeling der drie landen van Overmaze — Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade — zou door de „chambre mi partie" worden uitgemaakt. Volgens artikel 52 zou het Overkwartier van Gelderland worden geruild met een gelijkwaardig ander gedeelte, ter beslissing van de „chambre mi partie". Artikel 67 bepaalde, dat de grenzen in Vlaanderen later zouden worden uitgemaakt. De rivier de Schelde, de kanalen van het Sas, het Zwin en andere daarmede in verband staande zeegaten hielden de heeren Staten-Generaal voor de Zuidelijke Nederlanden gesloten (artikel 14). Wederzijds mocht men geen nieuwe forten maken of nieuwe vaarten graven ten nadeele van de andere partij (artikel 54). Ontmanteld moesten worden — a. vanwege den koning: de forten bij Sluis, te weten St. Job, Sti Donaes, Sterreschans, St. Therese, St. Frederik, St. Isabella, St. Paule en de redoute Papemuts; b. vanwege de Staten-Generaal: de beide forten in het land van Kadzand, genaamd Oranje en Frederik, de twee forten op het Pas en alle, gelegen aan de oostzijde der Schelde, met uitzondering van Lillo, Spinola op Kieldrecht (artikel 68). Voorts ontving de graaf van Flodboff zijn huis Leuth met onderhoorigheden in volle eigendom terug (artikel 78). • Hoewel de koning afstand deed van de geheele Meierij van 's-Hertogenbosch , bevonden zich daarin heerlijkheden, waarvan het souvereiniteits-recht door anderen werd betwist, als: Ravestein door den hertogpaltsgraaf van Nieuwburg, Lith door den bisschop van Luik, Gemert door de Duitsche Orde. Johan van Ravenswaey , landdrost der Meierij, overleed in 1659. Zijne opvolgers waren Cornelis- de Groot (1) en Prancois Focanüs (2). (1) Res. R. v. St. 25 Februari 1659. Cornelis de Groot, oudste zoon van den vermaarden Hnoo, was onder hertog Behnard van Saksen-Weimar in Fransohen dienst geweest, het laatst als luitenant-kolonel. In 1661, eenige weken vóór zijn overlijden , stelden de Staten van Holland hem aan tot kapitein bij hun regiment Garde (Res. H. 16 September, 18 November, Res. R. v. St. 23 September 1661), (2) Bes. S. G, 17 October 1661, 103 In 1647 had de koning het markiezaat van Bergen-op-Zoom en de baronie van Breda erkend te behooren tot de bezittingen van het Huis van Oranje; evenzoo de stad Grave en het land van Kuik. Bij artikel 60 van het Westfaalsche vredesverdrag deed hij afstand van alle rechten op de stad, het graafschap en de heerlijkheid Lingen en onderhoorigheden, de steden en heerlijkheden van Bevergernen Cloppenburg, onder erkenning der brieven van gift en verin" van keizer Kabel V dd. 3 November 1546 en het op 15 Maart 1548 gesloten verdrag tusschen graaf Maximiliaan van Bueen en graaf Abnold van Tecklenbueg. In Maastricht oefende de bisschop van Luik enkele souvereiniteitsrechten uit betreffende de justitie en de religie. Het graafschap Vroenhoven begon binnen genoemde stad, bestond verder uit een smalle, een uur gaans lange streek, nagenoeg geheel door Luiksch gebied ingesloten... In de drie landen van Overmaze oefende de Republiek haar gezag uit door drosten: Hans "Willem van Till , baron van Olne, in Valkenburg en Daelhem, Robbeet van Itteesum in 's-Hertogenrade. De landdrost Pieter Everabds overleed in 1664; hij werd opgevolgd door Jacob van Reede (1). Het Spaansche bestuur werd in Overmaze vertegenwoordigd door den gouverneur Van Limburg Jean Claude de Laveegne , kolonel van een regiment Walen (1647—1649); na. hem door Lancelot Schetz, graaf van Grobbendonck (1649—1665). Als superintendenten dienden drosten, welke men in de Republiek als.„pretense drosten" betitelde. In 1648 waren de drie landen van Overmaze feitelijk in de macht der Republiek en bevond zich aldaar geen enkele Spanjaard meer. Ingevolge de conventie van 29 Februari 1648 brachten zij jaarlijks £ 3000 op aan den prins van Oranje als hun stadhouder en kapitein-generaal; de Rijngraaf van Salm, gouverneur van Maastricht, ontving elk jaar een „seecker donatijff" (2). Na den vrede schenen deze gebieden en een deel der Meierij, met uitzondering van steden en forten waar zich Staatsche garnizoenen ophielden, een soort niemandsland te vormen, waar vooral 's winters elke bende vrij kon teren. De landen leden onder de slapheid van de veelhoofdige Republiek, welke zich weinig om het wel en wee van de bewoners dier veraf gelegen streken bekommerde. Het o verkwartier of Spaansch-Gelderland, met de hoofdplaats Roermond, stond van 1646—1652 onder het gezag van den gouverneur Jan Conbabd d'Aubeemont, baron van Ribaucourt; zijn opvolger was Philippe Balthazar de Gand de Vilain, graaf van Isinghien, eerste prins van Masmines, overleden in 1681. Ruiling van grondgebied, zöoals in artikel 52 van het vredesverdrag was bepaald, had in weerwil van voortdurenden aandrang van de Staten-Generaal niet plaats. Bij het Barrièretractaat van 1715 werd het Overkwartier verdeeld in Oostenrijksch-, Pruisisch- en Staats-Gelder. (1) Res. s. g. 17 October 10(53. (2) Res. S. g, 28 Augustus 1654, Res. R, v. St. 22 Augustus 1656, 104 Hertog Karel III van Lotharingen had bij den Westfaalschen vrede zijne in 1684 door de Pranschen veroverde bezittingen niet teruggekregen en zette den oorlog aan Spaansche zijde voort. Hunne troepen, de Zweden en Hessen verschoonden evenmin de Generaliteits-landen als aangrenzend Duitsch gebied. Prins Willem II moest zich bepalen tot versterking van de te zwakke garnizoenen en verschafte „levende sauvegarde" aan Lingen en Bentheim. Gaarne had hij meer willen doen en de frontieren inspecteeren, maar daarvoor werden geen gelden beschikbaar gesteld. De Republiek wachtte zich wel om hare handen in het Duitsche wespennest te steken. Toen graaf Gëorge Frederik van Nassau , commandeur van Rijnberk, de overwintering der Zweden in de omstreken der stad had verhinderd, onderrichtten de Staten-Generaal hem, dat zijn bevoegdheid zich niet verder uitstrekte dan tot „onder t' canon van de „stadt, verstaende een half uur in het ronde vande veste": verderop had het Duitsche Rijk tegen willekeur te waken. Gelijk beginsel gold voor de overigeRijn-vestingen met Staatsche bezetting. Op Staatsch en op „pretens" Staatsch gebied, ging 't anders toe; de Rijngraaf van Salm, gouverneur van Maastricht, mocht keizerlijken of anderen verjagen „als hij er kans toe zag." De aanwezigheid van keizerlijken, eerst onder bevel van Willem Lamboy, daarna van Otto Chbistoph von Sparr, sproot voort uit den opstand der Luikenaars tegen hun bisschop Fërdinand van Beieren, aartsbisschop-keurvorst van Keulen. Holland wenschte Luik te helpen door overdracht van twee compagnieën uit Maastricht, doch von Sparr bedwong den opstand en trad daarna in dienst van keurvorst Frederik Willem van Brandenburg (1). In 1650 voegde prins Lodewijk II van Condé zich bij de Spanjaarden (2). Voorgevende de oude vrijheden van den adel te willen herstellen, verstoorde hij de rust, kort na de verzoening van het Fransche hof met het parlement van Parijs, waardoor een einde was gekomen aan de onder den naam van „Fronde" bekende onlusten. Na Condé's gevangenneming verzamelde Türenne , kleinzoon van prins Willem I van Oranje, te zijner bevrijding een krijgsmacht, waarbij zich vele in Staatschen dienst zijnde Fransche officieren aansloten. Hoewel Turenne in Februari 1651 bij Rethel door de koninklijke troepen geslagen werd, herkreeg Condé zijn vrijheid. Als gevolg dezer gebeurtenissen overstroomden drieërlei soort van krijgsvolk — Spanjaarden, Lotharingers en aanhangers van Türenne — het Luiksche en strekten hunne strooptochten ver noordwaarts uit. De Republiek versterkte de garnizoenen van Nijmegen, 's-Hertogenbosch, Grave en Ravestein, maar bleef lijdelijk, toen 150 (1) Res. R. v. St. 2, 4 Januari, 15 Juli, 21, 23 , 25 Augustus ,1,2 September, 18, 27, 28 December, Res. S. G. 20, 25 Februari, 1, 19, 22, 25, 26 Maart, 6, 7 April, 10 Juli, 6 Augustus, 10, 11, 14 September, 5 October, 15,18, 21,23, 27 December, Ros, h. 31 Augustus, 1, 14, 15 September 1649. (2) Zie Aanteekening n° 14. 105 Spanjaarden op 14 October een Staatsche bezetting van 25 man uit de abdij van Pestel verjoegen; men achtte 't voldoende om de garnizoenscommandanten te 'waarschuwen „een waeckend oog te houden op de „uytheemsche trouppes dewelcke in die quartieren ende daer ontrent syn „swevende". Maastricht scheen met een bezetting van 40 compagnieën infanterie en 7 compagnieën cavalerie voldoende „tegens surprinse" verzekerd te zijn, hoewel de compagnieën op verre niet voltallig, vele officieren afwezig waren (1). Türenne verzoende zich met den op 5 September 1651 meerderjarig geworden veertienjarigen Lodewijk XIV; hij kreeg het opperbevel tegen Condé, die weder in opstand was gekomen , en noodzaakte hem Frankrijk te verlaten; Condé sloot zich weder aan bij de Spanjaarden en de Lotharingers. In het voorjaar van 1653 was de Republiek genoodzaakt eenige troepen te velde te brengen om paal en perk te stellen aan de bedrijven der Lotharingers, welke zich van 's-Hertogenrade en het aan de Duitsche Orde behoorende kasteel van Gemert hadden meester gemaakt, moord en plundering in de Meierij en elders pleegden. De zending van een trompetter naar Brussel om hertog Karel te bewegen zijne benden terug te roepen, haalde niets uit (2). De beschikbaar gestelde troepen, 39 compagnieën cavalerie en 1000 musketiers, kwamen onder het opperbevel van den veldmaarschalk Johan Wolfeet van Beedeeode, aan wien de commissaris-generaal van de cavalerie, de Rijngraaf van Salm, was toegevoegd. De ruitervanen van Breda, Bergen-op-Zoom, Gorinchem en Geertruidenberg, 500 musketiers en 3 veldstukken van 12 verzamelden te 's-Hertogenbosch en Heusden, de vanen uit de Rijn- en de IJsselgarnizoenen en 500 musketiers te Nijmegen, Grave en Ravestein; de dorpen Lith, Megen en Batenburg kregen elk 20 man bezetting. Adeiaan de Hertaing, heer van Marquette, voerde 14 compagnieën cavalerie aan. De infanierie, bestaande uit 1000 man „gecommandeerd volck", d. w. z. niet samengesteld uit eenheden maar uit compagnieën van verschillende garnizoenen, kwam onder de bevelen van kolonel graaf Johan van Hornes, luitenant-kolonel Abent van Haersolte en sergeant-majoor JohnSayer. De uitvoering dezer maatregelen vorderde, wegens vereischte toestemming der bondgenooten, uiterst langzaam. Nadat Holland een voorschot van £ 10.000 verstrekt had, kon Brederode op 27 Januari uit 's-Gravenhage naar 's-Hertogenbosch vertrekken (3). Reeds op 1 Fe- (1) Ees. s. G. 2, 18 Januari, 15 Fobruari, 19 Maart, 12 Mei, 2, 17 Juni, 5,9, 27 Juli, 4, 8 October, 17, 19 , 20 , 29 December, Ees. E. v. St. 8 Januari, 4 October 1650, Res. S. G. 13 , 26 , 30 Januari, 2, 21, 25 Februari, 3, 10 Maart, 4, 24 April, 2, 31 Mei, 1-3 Juli, 18, 19, 21, 24 October, 20 , 30 November, 9 December, Res. E. v. St. 9 Januari, 22 Maart, 1, 24 , 26 April, 3 Mei, G. V. 25 , 26 , 29 April, 15, 16, 19, 20 Mei 1651; G. P. b. II 295 dd. 30 Juni, verbod aan officieren om in vreemden dienst te treden. (2) Zie Aanteekening N° 15. (3) Ees. S. G. 8, 13, 15, 18—20, 31 Januari, Secr. Bos. S. G. 9, 10, 14, 10, 18 , 22 , 24, 25 . 27 Januari. Bes. E. v. St. 10, 11, 15, 26 Januari, 15 Mei 1653, 106 bruari rapporteerde "hij uit Schijndel, dat de Lotharingers hét kasteel van Gemert en de landen Van Overmaze ontruimd hadden; hij liet het kasteel door 50 man bezetten en zond vier compagnieën cavalerie naar Maastricht; de overige troepen gingen naar hunne garnizoenen terug. Do gouverneurs en commandeurs moesten „de noodige parthijen" uitzenden om strooptochten te beletten. Een dezer nam bij een „rencontre" omtrent Liessel in Peelland een Lotharingschen kolonel met een deel van zijn regiment krijgsgevangen en maakte buit twee standaards, drie veldstukken, een aantal paarden, trommen, trompetten en bagage; hertog Kabel kreeg de standaards terug, de paarden en de overige buit werden „na chrychsgebruyck" ten voordeele der overwinnaars in het openbaar verkocht. Een andere krijgsgevangen kolonel en eenige officieren, allen persoonlijk aansprakelijk voor den door hunne troepen nabij Gulpen gepleegden overlast, herkregen de vrijheid met het vooruitzicht, dat de hertog hen zou straffen en de aangebrachte schade laten betalen (1). Aangezien de ongeregeldheden der Lotharingers op Zuid-Nederlandsch en Duitsch gebied voortduurden, stelde de Spaansche landvoogd aartshertog Leopold Willem namens zijn koning aan de regeering der Republiek voor om „de wapenen van de hoognstgedachten coninck te voegen met „die van de hooghstgemelten Staet"; tevens toonde de aartsbisschopkeurvorst van Keulen, Maximiliaan Hekdeik van Beieren, zich als prins-bisschop van Luik bereid om een defensief verbond te sluiten. De Westfaalsche Kreit's wilde zelfs een leger van 1200 ruiters, 2800 voetknechten samenbrengen en bezetting leggen in Wesel, Emmerik, Rees en Orsoy. Doch Hunne Hoog Mogenden wezen alle aanbiedingen van de hand (2). Toen de troepen van hertog Kabel en van Condé, voor wie men- zelfs binnen de Republiek trachtte te werven, zich in Mei weder in de landen van Overmaze vertoonden, zonden de Staten-Generaal den luitenant-kolonel Aeent Jurrien van Haebsolte en den majoor Mansart met 14 compagnieën ruiters uit vier, 500 musketiers uit dertien garnizoenen naar Maastricht, om den Rijngraaf, gouverneur diër vesting, in de gelegenheid te stellen de indringers „met rigeur ende „feHtelicheyt te bejegenen". Zoodra de Staatschen zich vertoonden, trokken de ongenoode gaste n terug; bij „rencontres" bleven de Staatschen steeds in het voo rdeel (3). In het begin van November bleken weêr uitgebreide voorzorgen noodzakelijk om den Lotharingers te beletten bij Gemert en Megen winter- (1) Bes. s. G. 3, 15, 19 Februari, 1, 15 Maart, Secr. Bes. S. G. 3, 21 Februari, Bes. b. v. St. 13, 17 Februari 1663. (2) Bes. s. G. 3, 1, 7, 11, 21 Maart, 19, 20 Mei, 6, 16, 18, 21, 21, 29 October, 10 November, 2, 9, 13 December, 8ecr. Res. S. G. 12 , 22 , 26 September, 27 October 1658. (3) Secr. Bes. S. G. 8, 25, 26 April, 13, 14, 17 Mei, Res. S, G. 10, 12, 14, 16, 19, 20, 24 , 26 Mei, 8 Juni, 25 Juli, 4, 11, 18, 26, 31 Octobor, Res. li. v. St. 13, 14, 17, 19, 20, 28 Mei, 'Res. H. 29 April 1653. Maximiliaan Hendrik van Beieren volgde in 1650 zjjn neef Fërdinand als aartsbisschop-keurvorst enz. op. 107 kwartieren te betrekken. Men besloot tot samèhstèlling' van twee „grossen": 19 compagnieën ruiterij onder kolonel van Aerssen van Sómmelsdtck en 500 musketiers onder luitenant-kolonel Piebre dé Perpóncher Maisonneuve verzamelden te 's-Hertogenbosch; 10 compagnieën ruiterij en 600 musketiers onder kolonel graaf Johan van Hornes en sergeant-majoor Johan van Ingen Nulant bleven voorloopig in de garnizoenen. De trein bestond uit drie kamerstukken van 12 IK, drie draken van 6 "ffi, met een kanonnier bij elk stuk, voorts tien legerwagens voor den veldmaarschalk, een voor eiken hoofdofficier, een voor twee kapiteins. Wegens afwezigheid van een groot aantal ruiter-officieren moesten alle gereformeerde cavalerie-Officieren zich ter nadere plaatsing bij de compagnie-colonnelle van den veldmaarschalk aanmelden. Middelerwijl vertrok een trompetter met een brief van Hunne Hoog Mogenden naar hertog Kabel — wiens verblijf onbekend was — met last „dat hij den hoochgemelten hertoch sal hebben te „vinden daer hij is". De opdracht faalde; de hertog was buiten de Spaansche regeering om met de Pranschen in onderhandeling getreden, dientengevolge te Brussel gevangen genomen en naar Tudela in Spanje gevoerd, waar hij tot 1669 bleef. Zijn broeder Nicolaas Fbans stelde zich thans aan het hoofd der Lotharingsche troepen. Deze en de Condé'schen legerden hoofdzakelijk langs de Maas, met het hoofdkwartier op het kasteel Cartils bij Wylre, lieten Gemert en Megen ongemoeid, maar pleegden tot nabij Luik „groote knevelerie"; zij maakten de wegen naar Maastricht en 's-Hertogenbosch zoo onveilig, dat de handel dezer plaatsen op Breda en Bergen-op-Zoom geheel stil stond. Om daartegen te voorzien, kwam men in 1655 overeen dat Staatsche ruiters de dorpen Hees en Leende, de Luikenaars Bree en Hamont zouden bezetten; alleen Luik kweet zich van zijn plicht. In den loop van hetzelfde jaar voegde hertog Nicolaas Pbans zich aan Fransche zijde (1). Uit het voorgaande valt het gevolg te trekken, dat de Republiek, wanneer hare militaire maatregelen sneller, vooral krachtiger uitgevoerd waren, dan beter aan hare verplichtingen om de onderhoorige landen' te beschermen tegen invallen en andere overlast zou hebben voldaan. De ongelukkige toestand duurde in 1654 voort, verergde zelfs, omdat de Republiek niet tot bijzondere krachtsinspanning in staat was. Bij alle verdere invallen, plunderingen, brandschattingen, ongeoorloofde wervingen, inkwartieringen, bepaalde de regeering zich als regel tot protesten, een enkele maal tot represailles en onderhandelingen met den Spaanschen gezant. Dit laatste was vooral noodzakelijk nadat Spanje in de betwiste landstreken was overgegaan tot heffing van belastingen, gevangenneming (1) Bes. s. G. 13—15, 19, 22, 23, 28, 29 November, 2, 9, 11, 13, 15, 18, 24, 27 December, Secr. Res. s. G. 18, 21 November, Res. R. v. St. 18 , 23—25 , 29 November, 2 December 1658, Res. s. G. 2 Januari, 6, 10, 21 Februari 1654,' 30 Januari, 0, 19 Februari, Res. R. v, St. 8 Februari 1655, 108 van zoogenaamd onwillige betalers, en andere ongerechtigheden, om bij de chambre mi partie als bewijzen van bezitrecht te doen gelden (1). Ook in 1655 en 1656 schoot de Republiek te kort om de rampen, waaraan de ongelukkige landen blootstonden, te voorkomen. Wel werd bij-plakkaat het gehoorzamen aan de bevelen van andere zijde verboden en mochten belanghebbenden een beroep doen op de „stercke handt van „den Heer Rhyngraeff", gouverneur van Maastricht,: maar hem ontbrak daartoe alle macht. Meestal hadden de „exactiën" bij nacht en ontijden plaats, zoodat de daders lang verdwenen waren, alvorens hulp kon opdagen, 'tBeste hielp „executie van retorsie" door, als vergoeding voor het geroofde, paarden en vee elders weg te halen. Het kasteel van Leuth, toebehoorende aan graaf Adriaan Balthazar van Flodroff, kreeg een sauvegarde van een vaandrig en 25 soldaten, omdat aldaar voortdurend vreemde troepen „voorbij sweefden", sinds kort ook koninklijke Fransche troepen, die over Dinant en Bouvigny naar Diedenhoven waren gekomen, waarheen zij buit en gevangenen voerden, onverschillig of zulks onderdanen der Republiek of anderen aanging. Het kasteel Rimburg en de stad Limburg dienden den Spanjaarden voor gelijk doel als roofnesten (2). De Republiek toonde zich naar alle zijden zwak. Prins George Frederik van Nassau, commandeur van Rijnberk, wilde de burgerij tot bescherming van de omstreken wapenen, maar moest zich daarvan op protest van den aartsbisschopkeurvorst van Keulen, aan wien de stad rechtens behoorde, onthouden. De Staatsche bezetting van Gemert rukte op aandrang der Spaansche regeering in. Gedurende den winter van 1656—1667 vergunde men aan Spaansche- en Condé'sche troepen het eigen grondgebied te betreden om zich naar hunne winterkwartieren te begeven. Vruchteloos stelde Gelderland voor om eenig krijgsvolk en ammunitie ter beschikking te stellen van prins Johan Maurits, als Brandenburgsch stadhouder te Cleve, tot wering van vreemde troepen nabij de Geldersche grenzen, aangezien de provincie voor eigen grensbewaking zorgde: maar de Raad van State belette haar om cavalerie tot waarneming over de grens te zenden. Tegenover de Condé'sche troepen bepaalde de Republiek zich tot een sauvegarde van een vendrig en 25 soldaten op het kasteel Stein, een ander in het onversterkte Elsloo; graaf Johan van (1) Res. S. G. 17, 19 Januari, 9, 18, 19, 26 Maart, 18 Augustus, 2, 26 October, 24 November, 7, 11 December, Res. R. v. St. 19, 26, 31 Januari, 5, 6, 17, 19 Februari, 9, 16, 17 Maart, 26 Juni, 23 October, 16 , 20 , 25 , 27 , 28 November, 4, 9 December, Res. h. 9 Maart 1654. (2j Res. S. G. 23 Januari, 26 Februari, 36 April, 7, 8, 11-, 15, 25 Mei, 12, 19 Juni, 2, 3, 12 , 20 , 21, 25 , 27 Augustus, 27 September, 2, 18 October, 8, 17 November, 6, 7, 14, 29 December, Secr. Res S. G. 22 Mei, 31 Juli, 1, 12 Augustus, Res. R. v. St. 2, 5, 23, 26 Januari, 3, 5 Mei, 7, 12, 10, 20, 26, 30, 31 Juli, 2, 3, 9, 12, 16, 18, 19, 24 Augustus, 28 September, 29 December, G. P. B. II 1187 dd. 21 September 1655, Res. S. G. 22 Januari , 29 Februari, Res. R. v. St, 8 Januari, 31 Maart, 4 Mei 1656, Hornes, commandeur van Grave, wist Boxmeer voor inkwartiering te behoeden: maatregelen, welke den toorn opwekten van den prins van Condé en van den nieuwen Spaanschen landvoogd don Jan van Oostenrijk, natuurlijken zoon van Filips IV, grootprior van Castilie, voorheen bevelhebber der Spaansche troepen in Napels en Sicilië, sinds 1656 opvolger van aartshertog Leopold Willem van Oostenryk. Hunne ontstemming vermeerderde door de eigenmachtige vergunning van kolonel Maohault , commandeur van Rees, aan de Franschen te Thionville omdeRyn-brug bij Rees te betreden, waardoor zij hunne strooptochten tot in het Overkwartier van Gelder konden voortzetten (1). Het jaar 1657 beloofde schynbaar verbetering in het optreden- der Republiek. Op aandrang van Holland om het bezit van Overmaze met , de sterke hand te „maintineren", verklaarden de Staten-Generaal zich | souverein over het graafschap Megen, de heerhjkheid Ravestein en de drie landen van Overmaze, waarvan de Spanjaarden in 1648 „geen voet „aerde" de hunne konden noemen. In afwachting der eindovereenkomst gelukte 't den 28sten Augustus om met den Spaanschen gezant een „interim" te sluiten, volgens hetwelk beide partijen zich gedurende twee maanden van alle feitelijkheden en executiën zouden onthouden, 't Bleef bij onderhandelen over verlenging van het interim; de „excessen, „executie, vangen en spannen der ingezetenen" duurden voort. Hunne Hoog Mogenden verklaarden wel geen „retorsie" te zullen toepassen, de zaken liever „a 1'amiable" te schikken: maar zulks kon den eigen onderdanen niet beletten, zich eveneens aan euveldaden schuldig te maken, gevolg van de rechtsonzekerheid, waarin de grenslanden verkeerden (2). In het najaar van 1657 moest men weder bedacht zijn om vreemde inkwartiering te verhinderen en werden de commandeurs herinnerd aan de bevelen om geen vreemde krijgslieden onder het kanon hunner vestingen of forten toe te laten. Te Vlytingen, ongeveer een uur van Maastricht en „ indisputabel ressorterende onder desen Staet", vertoonden zich Condé'sche troepen onder kolonel Ravenel. Hij beriep zich op het bestuur te Brussel, hetwelk Boxmeer voor inkwartiering had aangewezen ; op last van Condé geschiedde zulks niet en werd Vlytingen ontruimd. Intusschen had Boxmeer een Staatsche sauvegarde van een sergeant en twaalf man gekregen. Deze heerlijkheid behoorde aan den in 1656 te Brussel overleden graaf Albert van den Berg. Zijne weduwe (1) Res. S. G. 3, 4, 6, 13 Januari, 14, 45 Maart. 10, 12, 15, 18, 21, 24 April, 1, 9, 15, 18, 20 Mei, 7 Juni, 5, 6, 10, 18, 19, 31 October, 1, 11—13, 18, 21,December, Bes. R.v.St, 9 Februari, 15 Maart, 12, 18,.24, 28 April, 10, 11, 14 Mei, 31 October, 29 November 1656, Res. S. G. 3, 5, 11, 15, 16, 19, 23 Januari, 3 Februari, Res. R. v. St. 2 Januari 1657. (2) Res. S. G. 6, 8 Januari, 10, 20 Februari, 22 , 27 , 29 , 80 Juni, 20, 25, 27 Juli, 7, 28 Augustus, 10, 11, 14 September, 1, 2, 6, 8, 9, 12, 29, 30 October, 1, 3, 17 November, 8, 15, 23 December, Res. h. 27 Maart, Res. R. v. St. 17, 18 , 20 , 21, 27 Juli, 30, SlOetober, 19 , 20 , 23 , 27 November, 11, 15 December 1667. Zie Aanteekening N° 16. iio Hadeleine de Cusance en de burgerlijke overheid verzetten zich tevergeefs tegen de sauvegarde, die tot Juni 1660 gehandhaafd bleef. Graaf: Albert had na overlijden zijner eerste echtgenoote Maria Elisabeth (1633), dochter van zijn oom Herman van den Berg en van Maria Mancia van Withem, een transactie gesloten met zijn nicht Maria Elisabeth , dochter van zijn oom Hendbik van den Bebg en van Margareta van Withem , waarbij baar het markiezaat van Bergenop-Zoom was toegekend. Albert's tweede gemalin Madeleine was de dochter van Claude Fbancois de Güsance, graaf van Champlitte, en Ernestine, zuster van genoemde dames van Withem. Na Albbbt's overlijden maakte Madeleine's zuster Beatbice aanspraak op het markiezaat, waarbij zij 't der Republiek zeer lastig maakte, doch haar zin niet kreeg. Het huwelijk van Beatbice de Cusance met hertog Karei. III van Lotharingen, waaruit het Huis Lotharingen—Vaudemont ontsproot, was door het Pauselijk Hof voor onwettig verklaard (1). Op 25 Februari en 27 Maart 1658 kwamen Hunne Hoog Mogenden overeen met den .Spaanschen gezant om zonder tusschenkomst van de chambre mi partie een verdeeling tot stand te brengen, volgens welke aan elke partij de gerechte helft der drie landen van Overmaze in vollen vrijen eigendom en souvereiniteit zou worden toegewezen. Maar geen machtiging ter zake bezittende, moest de gezant bevelen uit Madrid afwachten, zoodat pas op 13 December een nieuw interim tot stand kwam. De tusschen Frankrijk en Spanje op 7 Mei 1659 gesloten wapenstilstand, de daarop gevolgde vrede van de Pyreneën (7 November), zoo mede de vervanging van don Jan van Oostenrijk als gouvernsuR en kapitein-generaal der Spaansche Nederlanden door Luis Benavides Carillo y Toledo, markies van Fromista en Caracena, graaf van Pinto, werkten vertragend op de afdoening (2). De vrede leidde tevens tot verzoening van den prins van Condé met koning Lodewijk XIV en gedeeltelijke teruggave zijner verloren landen aan hertog Karel III van Lotharingen. Uit zijne gevangenschap ontslagen zijnde, wist de woelzieke hertog de genegenheid zijner onderdanen niet te verwerven, werd in 1669 verjaagd en opgevolgd door zijn broeder Nicolaas Frans. Noch het interim, noch de in October 1660 overeengekomen sedert herhaaldelijk verlengde „surcheance van executies, rechtspleging ende „beden" konden de rust herstellen. Beide partijen volgden het oude voet- (1) Res. R. v. St. 21 November, Res. S. g. 16 November 1657, 11, 25 Januari, 9, 28 Februari, 12 April, 16 Mei 1658, 17 Janurri 1659. Zio Deel i, bladz. 284. Het archief der graven van den Berg-, aanvang nemende met do twaalfde eouw, is nog aanwezig op het Huis te 's Heerenberg. (2) Bes. H. 9 April, Ees. S. g. 13 Maart, 1 Mei, 24 Juli, 23 September 1658 , 27 Januari, 21, 27 Februari, 14, 22 Maart, 4, 7 April, 27 Juni, 6, 13, 17, 22, 25 November, 5, 13 December, Res. R. v. St. 18 Januari, Ros. H. 27 Maart, 5 April 1659. Zie Aanteekening N° 17. iit spoor van wederzijdSche willekeur en verwijten. In het begin Van 1661bracliten -Hunne Hoog Mogenden de bezettingen der drie hoofdplaatsen op een sterkte van 133 man; de Rijngraaf liet voortdurend de Spaansche afdeelingen door cavalerie-patrouilles gadeslaan en zond 25 soldaten naar Heerle om de bijbehoorende dorpen jegens foules te salvegarderen". Op aandrang van den Spaanschen gezant moesten deze detachementen inrukken en mochten de bezettingen zich niet buiten de drie hoofd-' plaatsen vertoonen (1). Op 7 Maart 1661 brachten de gecommitteerden van Hunne Hoog Mogenden en de Spaansche gezant don Estevan de Gamarra y Contreras na langdurige onderhandelingen een „partage tractaat" tot stand. Maaide uitvoering bleek wegens de versnippering van groote en kleine perceelen zoo moeilijk, dat de Generaliteit in een herziening toestemde, waarbij ze zich eenig nadeel getroostte. Het nieuwe op 26 December onderteekende verdrag bepaalde dat met ingang van 15 Januari 1662 elke partij hare gerechte helft in volle eigendom zou bezitten, onder voorwaarde dat het verdrag van 7 Maart zou gelden indien Spanje den bepaalden datum van ratificatie liet verloopen (acte van non-prejuditie). Volgens het tractaat van 26 December behoorden de kasteelenvan Valkenburg en Daelhem aan de Republiek. Het reeds op 10 December vastgestelde reglement omschreef de bestuurs-bepalingen in zake de religie, justitie, politie en financie. Hans Willem van Till ontving een nieuwe commissie als drost van het land van Valkenburg, Robbert van Ittersum voor het land van Daelhem en het kwartier van 's-Hertogenrade; laatstgenoemde — tevens sergeant-majoor der infanterie — onder vrijstelling wegens „lyffswackheyt ende indispositie" om te 's-Gravenhage den gevorderden eed te komen afleggen (2). Toen de ratificatie door den koning uitbleef, dreigden de Staten-Generaal herhaaldelijk zich aan de acte van non-prejuditie te zullen houden en de verdeeling van 7 Maart 1661 ten uitvoer te leggen, waarbij o. a. ook het kasteel van 's-Hertogenrade aan hen was toebedeeld. Pas in April 1663 kon de uitwisseling der ratificatien geschieden. Toch vielen nog enkele duistere punten te regelen, o.a. de verdeeling van het Ravenbosch, het „uijtwegen" (maken van gemeenschapswegen) langs of door Schaesberg naar den Rijksbodem, de grensscheiding tusschen het graafschap Vroenhoven met de heerlijkheden Sweembrugge, St. Pieter, Riempt, Vlijtingen, Kessel en de baronie van Petershero. "Bij de conventie van Aken op 29 September kwam de eindregeling tot stand, . (1) Res. S. G. 3 Februari, 2, 5,.10 Maart, 17 April, 3. 14, 20 Juni, 27 Juli,3, 7 Augustus, 7 September, 15, 16 October, 18, 27 November, 4, 17, 30, 81 December, Res. R. v. St 8 Maart, 19 Juli 1660, Res. S. G, 18, 20, 28 Januari, 10, 14 Februari, Res. R. v. St. 7,112, 14 , 15 Februari 1661. (2) Res. S. G. 9 Maart, 10 April, 10, 14, 10, 30, 31 December, G. P. B. II 2778 dd. 26 December 1661. Waarna het reglement van 10 December 1661 'wijziging onderging en de edelen, die bezittingen op het gebied des konings en van de Republiek hadden, zich moesten verklaren tot welke mogendheid zij wenschten te behooren (1). Graaf Adriaan Balthasar van Flodboff erkende de Staten-Generaal als zijne leenheeren voor de heerlijkheid Leuth, kasteel en onderhoorigheden. Keizer Fërdinand kende zich echter het souvereiniteits-recht toe en steunde Adriaan van Vibmont, heer van Neersen, kamerheer van hertog Filips Willem, paltsgraaf van Nieuwburg, in zijn voorgeven dat Leuth volgens erfrecht aan hem, niet aan zijn neef van Flodroff toekwam. Nadat het rijkskamergericht te Spiers had uitgemaakt dat Leuth een keizerlijk leen was, droeg de keizer den paltsgraaf op om Virmont gewapenderhand in het bezit der heerlijkheid te stellen, waaraan.in Augustus 1662 werd voldaan. De Staten-Generaal verklaarden dat Leuth een leen was van Valkenburg, dus van de Republiek, en nimmer te zullen gedoogen dat Leuth met „Nieuburgsche ofte andere „volckeren soude beset blijven ende int allerminste gefortiflceert werde". Door krachtiger dan gewoonlijk op te treden, wonnen de Staten het pleit. Na versterking van het garnizoen van Maastricht met eenige compagnieën cavalerie, bezette de Rijngraaf drie dorpen in de nabijheid van Leuth. Doch het . meest afdoende middel bleek te bestaan in beslaglegging op de hertogelijke domeinen in zijn heerlijkheid Ravestein; Leuth werd ontruimd en op 28 October voorzag de Rijngraaf het kasteel met 25 man Staatsche bezetting. De Staten-Generaal lieten nog eenige maanden verstrijken, alvorens het arrest op de eigendommen des hertogs op te heffen en de naar Maastricht gezonden compagnieën naar hare garnizoenen te laten wederkeeren. Pas in 1666 kwam een overeenkomst tusschen de belanghebbende partijen tot stand (2). In 1662 volgde eveneens de beslechting omtrent het „territoriaal different" betreffende het dorp en de heerlijkheid Gemert. De commanderij van Gemert was, evenals die van Vught, onderworpen aan de land-commanderij van Aldenbiesen der Duitsche Orde. Op 14 Juni sloten de Staten-Generaal een concordaat met de gevolmachtigden van aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk, grootmeester van genoemde orde, wiens souvereiniteit zij erkenden, onder voorbehoud van zekere rechten in zake justitie en godsdienst en tegen een vergoeding van £ 40.000. Ambrosius van Virmont was destijds commandeur van Gemert (8). (1) Res. S. G. 3 Februari, 15 April, 31 Juli, 2 Augustus, 15 November, 9, 19 December, G. P. B. II 2847 dd. 15 April en 18 October 1602, Res. S. G. 5, 24 Maart, 8,5,17 April, 4 Mei, 6 September, 15 October 1663. (2) Res. 8. G. 28 Juli, 1, 12, 14, 16, 18, 29, 81 Augustus, 1,2,4, 13 September, 9, 10, 24 , 26 , 28 , 80 October, 1, 2, 0, 10, 13 November, Res. R. v. St. 26 October 1662, Res. S. G. 8 Januari, 16 April, 1, 23 Mei 1603, Res. S. G. 16 Augustus, 3 September 1666. (3) Res. S. G. 4, 22, 25 Februari, 9 Maart, 8, 15 Juni, G. P. B. VI 803, dd.14 Juni 1662. ii'8 De „questieuse limytscheydinge" in Vlaanderen tusschen Sluis ën de Schelde gaf aanleiding dat telkens soldaten van vriend en vijand het „disputabel gebied" betraden. De Staatsche commandeurs moesten zulks in der minne tegengaan, zonder eenige opheldering door de Staten-Generaal, tot hoever het betwiste gebied zich uitstrekte. De in 1663 begonnen beraadslagingen met Spanje leidden tot een tractaat (20 September 1664), waarbij de twee forten „de Passen" op het Pas, St. Anna ter Muyden, St. Jan Steen, de forten Spinola en Lief kenshoek met omgeving onder de souvereiniteit der Republiek kwamen of bleven. De uitvoering leidde tot eenige moeilijkheden, zoodat de [afkondiging pas op 4 Januari 1668 te Brussel, op 7 Mei 1669 te 's-Gravehhage geschiedde (1). K. HERROEPING DER ACTE VAN SECLUSIE. CASSATIE ElN" REDUCTIE DER MILITIE. VERWAARLOOZING DER STRIJDKRACHTEN. Na herstel van den vrede in het Noorden was dé Republiek nog alleen in .oorlog met Portugal, als gevolg van den opstand tegen het Nederlandsche gezag in Brazilië. Ook dezé strijd eindigde op 6 Augustus 1661 met verlies van Brazilië voor de Republiek en voor de WestIndische Compagnie (2). Aan den staatkundigen gezichtsèinder vertoorfden zich enkele lichte wolken; onlusten in het Munstersehe maakten Gelderland en Overijssel bezorgd voor hare frontieren, terwijl de gebeurtenissen in Groot-Brittannie na het overlijden van Olivier Cromwell de gemoedsrust van meerdere Groot Edel Mogendén van 'Holland en WestFriesland verstoorden. Reeds vermeldden wij, hoe weinig voorkomend Karel Stuart , de hertogen Jacobus van York en Hendbik van Gloucestee , broeders der prinses van Oranje, tijdens hei; protectoraat van Olivier Cromwell, van zijn zoon en opvolger Richard, in de Republiek waren behandeld; in Augustus 1659- werd hun zelfs het verblijf of oponthoud in Holland ontzegd (3). Na afzetting van den lord-protector Richard (25 Mei 1659), den intocht van George Monck te Londen (3 Februari 1660) en de uitroeping van Karel Stuart tot koning van Groot-Brittannie (8 Mei) veranderden als bij tooverslag de gevoelens tegenover zijn Huis; te meer merkwaardig, wijl het karakter des konings weinig aantrekkelijks bood. Hij kwam op 14 April te Breda en legde aldaar onder eede voor zijne toekomstige onderdanen de beloften af, in de geschiedenis bekend als de koninklijke vrijheidsbrieven van Breda. Eenmaal op den troon (1) Res. S. G. 6, 14, 15, 19 Augustus 1058 , 5 Maart, 5 April, 25 Juli 1063 , 9 Januari 1664, G. P. b. iii 318. (2) G. P. b. ii 2850 dd. 0 Augustus 1661, ii 2866 dd. 24 Mei 1662 (ratificatie Portugal), ii 2806 dd. 21 November (item Statcn-Goneraal). Zie Aanteekening N° 18. (3) Res. H. 9 Augustus 1059. 8 Ü4 gezeten, zou hij ze spoedig vergeten. In strijd met deze beloften vervolgde hij zijne tegenstanders en die van zijn vader, begunstigde den Roomsen-Katholieken godsdienst en leidde, zonder zich veel aan zijn weldra te sluiten huwelijk met Catharina , zuster van koning Alfonso VI van Portugal, te storen, een losbandig leven (1). De Staten van Holland stelden drie personen, aan welke zij vroeger gastvrijheid hadden verleend, in verzekerde bewaring en leverden hen „schuldich aen de execrable moort" op 'skonings vader over aan den Britschen gezant, waarvoor de Staten met een koninklijke dankbetuiging werden vereerd (2). Terwijl de koning nog te Breda vertoefde, hadden de Staten-Generaal besloten hem geluk te wenschen en tot een bezoek aan 's-Gravenhage uit te noodigen, hopende „een vaste ende eeuwichduyrende alliantie" met hem te sluiten. Ook de Staten van Holland wilden den koning alle „civiliteit" bewijzen, hem in de steden, die hij wenschte te bezoeken, met eere en teekenen van vreugde ontvangen; tevens boden zij aan de „geïnteresseerden" — de leden van het Oranje-Huis — en aan de commissarissen van het Britsche Hooger- en Lagerhuis gelukwenschen aan met „de geluckige ende miraculeuse herstelling" des konings. Hij was zoo vriendelijk om aan de uitnoodigingen gevolg te geven. Maar nu deed.zich het merkwaardige geval voor, dat de Staten van Holland het recht van alle eerbewijzen op hun grondgebied aan zich hielden, zonder de geringste hulde door de Staten-Generaal of de bondgenooten te gedoogen. De Staten van Holland ontvingen den koning op Hollandsch gebied te Zwaluwe, alwaar zich ook hunne voornaamste ruitervanen, die van de garde, van prins Willem Peedeeik, Buat, WassenaeeObdam en Maurits Lodewijk van Nassau-La Leck bevonden. Bij den intocht te 's-Gravenhage (25 Mei) stonden de tien compagnieën van het regiment garde te voet en de burgerij onder de wapenen; 20 groote stukken, waarbij twee donderbussen, op den wal achter de Kloosterkerk met de monden zeewaarts gekeerd, en 38 kleine stukken op den Vijverberg losten 12 maal 58 schoten. De koning begroette de Staten-Generaal en de Staten van Holland in hunne vergaderingen, waarbij hij aan de belangen van zijn zuster en van den jongen prins van Oranje dringend aanbeval. Op 2 Juni scheepten de koning en zijne broeders zich te Scheveningen in onder uitgeleide van de Staten van Holland, het garnizoen , de burgerij van 's-Gravenhage en het gedonder der 38 kleine vuurmonden. Beide hertogen kregen elk een vereering van £75.000; Glouoester overleed reeds op 24 September. In het najaar verscheen prins Rupert van de Palts te 's-Gravenhage, waar ook hij vriendelijk ontvangen en voor den overtocht naar Engeland een schip te zijner beschikking gesteld werd. Tot bestrijding van alle kosten kreeg de Raad (!) Do koning schonk aan Monck Jon titel van hertog van Albemarle. (2) Res. H. 16, 17, 21 Maart, 11 Juli 1662. rit van State opdracht om een petitie van £ 300.000 uit te -schrijven, welke aangelegenheid echter slecht van stapel liep (1). De gezant mr. Willem van Nieupoort , bekend van wege de acte van seclusie, moest aftreden; in zijn plaats vertrok een extra-ordinaris gezantschap, bestaande.uit Lodewijk van Nassau-Beverweerd , Simon van Hoorn , Michiel van Gogh en Joachim Rippeeda tot Fermsum naar Londen. Beverweeed ging vooruit, vergezeld door zijn twee oudste zonen, den ritmeester Maurits Lodewijk van Beverweerd en den kapitein Willem Hadriaan van Odijk (2). De jongste gebeurtenissen in Engeland verlevendigden- de verwachtingen der Oranje partij. De Staten van Zeeland, Friesland en Groningen, getrouwe wakers voor de belangen van den prins van Oranje, die sinds 1659 aan de hoogeschool van Leiden studeerde onder toezicht van zijn gouverneur Frederik van Nassau-Zuylenstein , kolonel van het Stichtsche regiment, steunden de hoop van prinses Henriëtte Maria bij haar vertrek naar Engeland in den zomer van 1660: zij vleide zich van Hunne Hoog en Hun Edel Groot Mogenden de verzekering te ontvangen , dat haar zoon bij het bereiken der meerderjarigheid de hooge betrekkingen zijner voorouders zou verwerven; aan de Staten van Holland verzocht zij meer in 't bijzonder 's prinsen opvoeding als kind van dezen Staat te behartigen. Zeeland wees bovendien op de noodzakelijkheid om in vredestijd te denken aan de „swaricheden van 't oorlogh", de benoeming van een opperbevelhebber niet uit te stellen tot de vijand voor de poorten en in het hart des lands zou staan, doch wenschte den Prins nu reeds als kapitein-generaal en admiraal der Unie, stadhouder, gouverneur, kapitein-generaal en admiraal van Holland en Zeeland aan te wijzen, onder opmerking: '„men can van nu aff claerlick sien, dat Godt „de Heer verscheijde goede deuchden en gaven in deselve genadichlick heeft „gelecht. En particulierlick een goetaerdich en medegaende naturel, wel „overeencommende met het humeur vandese natie". Tot zijn achttiende jaar, oordeelden de Zeeuwen, konden bedoelde waardigheden door een of meer der voornaamste militaire officieren worden vervuld. Holland, beter gezegd Johan de Witt , verkoos zich niet met deze voorstellen in te laten, niets aan de prinses te beloven, maar verklaarde de acte van seclusie van 4 Mei 1654 — welke voor koning Karel toch reeds alle beteekenis had verloren — „gemortifkeert" (29 September 1660) (8). Voorts toonden (1) Res. S. G. 14, 16, 19-21, 31 Mei, 1, 4 October, Res. R. v. St. 20 April, 19, 22—25 Mei, 1, 2 Juni, Res. H. 13, 15, 22, 24, 28 Mei, 1—3 Juni; G. p. B. viii 4 en 5 dd. 24 en 81 Mei 1660: ontvangst dos konings op den bodem van Holland en isolemnele uijtleijdinge". (2) Res. s. G. 22 en 25 Juni 1000. De jonge Beverweeed was ritmeester geworden in plaats van don overleden Hendrik van Eede van Woudenberg! (Bes. B. v. St. 4 Augustus, op acte van Holland dd. 29 Juli 1656). Odijk was van vaandrig bij de garde tot kapitein aangesteld, in plaats van Dirk van der Does (Res. E. v. St. 16 Februari, op acte van Holland dd. 7 Augustus 1654). (3) Ees. H. 30 Juli, 11, 24 , 28 , 29 September, Res. S. G. 13 Augustus, 28, 28 September 1660. ii6 de" Staten der provincie zich genegen om de opvoeding van den- Prins op zich te nemen, waarvoor zh'n moeder en zijn grootmoeder, prinses Amalia , eenige heeren hadden voorgesteld. De keuze viel volgens aanbeveling van prinses Henriëtte Maria op Johan de Witt, die het onderricht in „de kennisse vande Humeuren, Regten en Costumen deeser Landen'' op zich zou nemen. Vooralsnog kwam er niets van. Tot de eerst getroffen maatregelen behoorde de poging van gedeputeerden van Holland om de aan den Prins toegevoegde heeren — dé militaire gouverneur en anderen — ter zijde te stellen. Toen koning Karel en keurvorst Frederik Willem als zijne voogden deze handelwijze afkeurden en ingrepen — prinses Heneiëtte Maria was op 3 Januari 1661 te Whitehall overleden — zagen de Staten van Holland voorloopig af van elke bemoeiing ter zake. Zonder kennis te dragen van deze beslissing, gaven de Staten van Zeeland het verlangen te kennen om aan 's prinsen opvoeding deel te nemen, hetgeen die van Holland beantwoordden met de opmerking, dat zij „jegenwoordich aen de voorsz. educatie noch directie, noch „part, noch deel" hadden. Holland wist de Staten van Zeeland te bewerken tot de overeenkomst om geen beraadslagingen aangaande de verheffing van den Prins tot stadhouder of kapitein-generaal te voeren, alvorens hij den vollen leeftijd van achttien jaren zou hebben bereikt (1). De regeling der bezittingen van het Huis van Oranje in de Zuidelijke Nederlanden, die volgens artikel 45 van het verdrag van Munster terstond na de afkondiging daarvan in werking had moeten treden, zoomede het bestuur van het prinsdom Oranje, lieten nog altijd op zich wachten (2). De toewijzing van het markiezaat Bergen op-Zoom aan den prins van Oranje ontmoette zwarigheden bij leden uit het geslacht van Withem. De Spaansche ambassadeur en de gevolmachtigden der voogden van den Prins sloten op 12 October 1651 te 's-Gravenhage een gewijzigd tractaat, hetwelk de aanspraken van den Prins omzette in een schuldbekentenis van koning Filips IV ten bedrage van £ 500.000, twee-derden te betalen bij de ratificatie, de rest vijf maanden later; bovendien in een jaarrente van £ 80.000, alles onder waarborg der koninklijke goederen en inkomsten in Brabant en Vlaanderen. Het tractaat werd namens den koning mede onderteekend door Zuid-Nederlandsche prelaten, die aanzienlijke goederen en inkomsten in Staats-Brabant bezaten (3). Toen de betaling uitbleef, in 1662 de schulden des konings tot anderhalf millioen waren opgeloopen, drong prinses Amalia van Oranje aan om op gemelde inkomsten beslag te leggen. De prinses hoopte daardoor tevens paal en perk te stellen aan de handelingen van Louise Enriquez de Sarmiento, gravin van (1) Res. H. 16, 17 , 25 , 28 September, 2, 6, 9 October 1660 , 9 , 23 , 29 Maart, 1 April, 4 Augustus, 20 September, Secr. Res. H. 30 September 1661, Res. H. 20 Juli, 21 September, 14 December, Secr. Res. H. 18, 22 September 1002. (2) Zie Deel iv, bladzijde 165. (3) Res. S. G. 15, 16, 30 November, Res. H. 30 November 1031. 1J7 Isinghien, die beweerde een vordering van £ 130.000 op het Huis yaa Oranje te hebben. In weerwil van 'skonings vernieuwde beloften, dat overeenkomstig artikel 45 van het vredesverdrag 's prinsen goederen als gevolg van het tusschen partijen gevoerde proces niet zouden ^worden aangetast, eigende de prinses van Isinghien zich de heerlijkheid Herstal toe en maakte de baronie van Grimbergen, het burggraafschap van Antwerpen, de baronie, stad en lande van Diest, stad en lande, van Siehem, de heerlijkheid Meerhout en andere eigendommen „tot vijlen prijse afï'handich". De Staten-Generaal beloofden aan prinses Amalia alle mogelijke hulp, ook om beslag te leggen op de geestelijke goederen; de Staten .van Holland lieten den koning van . Groot-Brittannië verzekeren, al het mogelijke te zullen verrichten om zijn neef, den prins van Oranje, in het bezit zijner domeinen, goederen en rechten te handhaven; de andere bondgenooten onthielden zich van elke verklaring in dien zin (1). In 1649 aanvaardde burggraaf Fbedebik van Dohna het bewind over het prinsdom Oranje met den titel van kapitein-generaal. Na het overlijden van prins Willem II [(IX in Oranje) koos hij partij voor . prinses Amalia en hare dochter Louise Heneiette van Brandenburg tegenover de „princes royale" Heneiette Mabia, die hem wantrouwde en te recht verdacht dat h\) het vorstendom aan Lodewijk XIV wilde vervreemden. Vruchteloos zonden de Staten-Generaal in 1659 mr.. Otto Copes , raad en pensionaris van 's-Hertogenbosch, naar Parijs om zulks te voorkomen. Dohna leverde het volgende jaar het kasteel over. De koning beloofde het aan den meerderjarig geworden prins Willem X te zullen teruggeven, doch liet middelerwijl de vestingwerken slechten, , ook „eenige oude Mu„railles, genoemt Barrions, die daer al waren geweest voor dry hondert „jaren, gelijck als alle cleene Steden en Dorpen in die. quartieren .ge„meenlyck hebben". Toen de Prins in 1665 als meerderjarig werd beschouwd, gaf de koning het bestuur wel zoogenaamd over, doch. het prinsdom behield Fransche gouverneurs (2). Tijdens de zending van een hulpkorps naar Denemarken waren sommige compagnieën infanterie met 25 man vermeerderd, waardoor de legersterkte, eene versterking van het garnizoen te Emden inbegrepen, met 7445 man — op papier — verhoogd was. Voor de vermeerdering kwamen 47 op Friesland gerepartieerde compagnieën in aanmerking: betrekkelijk een veel grooter aantal dan ten opzichte van Holland.. Aan- (1) Bes. S. G. 6 Maart, 20 December 1662, 16 Maart, 16 Mei, 23 Juni, 7 Juli, 20 Augustus , 20 November, 21 December , Bes. h. 15 Maart, 27 April, 2 Mei 1663 , 8 Mei, Bes. S. G. 18 Augustus 1661. (2) Bes. S. G. 23, 29 December 1659 , 3 , 5 , 7, 11, 23 , 26 Februari, 4, 8, 11 Maart, 5 Juni, Res. R. v. St. 13 Maart 1660, S. G. Lias loopende 1663 dd. 25 Januari, Bes, S. G. 26 December 1664, Zie Aanteekening N° 19, 118 gezien de Raad van State wegens oneenigheid der bondgenooten geen „egalisatie" der lasten kon opmaken, dreigden Friesland en Groningen in April 1659 hunne compagnieën op de vorige sterkte te zullen terugbrengen. Trots het betoog van den Raad, dat een „remboursement" alleen gerechtvaardigd kon zijn, wanneer de Staten van Friesland hunne compagnieën, in plaats van met 25, niet eigenmachtig slechts met 19 man hadden vermeerderd, bleef de provincie bij den eisch: „satisfactie en egalisatie". Ook de Staten van Zeeland drongen daarop aan, onder bedreiging de 25 man tot 16 te verminderen. Na terugkomst van het secours uit Denemarken ontsprong men aan de moeilijkheden, toen de StatenGeneraal gehoor gaven aan Holland's wenschen om de 25 man te ontslaan, hetgeen in September 1660 geschiedde (1). De handel bracht schatten in het land. In plaats van het behoud dezer rijkdommen door een voldoend sterke krijgsmacht te waarborgen, achtten de machthebbenden in de Republiek alle uitgaven voor de levende en de doode strijdkrachten nutteloos en drongen voortdurend aan op bezuiniging. Reeds op 22 Mei 1654 had Holland, niettegenstaande verzet van de ridderschap, van de steden Gorinchem, Edam, Monnikendam en Purmerend, in beginsel tot samenvoeging van compagnieën besloten. Toen 't bij onwil der bondgenooten onmogelijk bleek om tot een generaliteits-besluit te geraken, besloot Holland op 5 October 1660 om twaalf compagnieën te paard te licentieeren en de infanterie compagnieën, behoudens enkele uitzonderingen, samen te voegen. Holland grondde het besluit „op „het verloop ende schaersheyt van de flnantie van die provintie, die „soodanich was, dat sij de groote lasten vervat inde generale petitiën, „ende specialyck in den Staet van Oorloge, ontrent de militie, niet „langer conden dragen, op de conjuncturen vande tijden ende saecken „ende welcke alle nabuyrige potentaten in vreede sijnde, hare finantien „met verminderinge van hare middelen soo veel mogelick soulageren, „ende op de generale regulen ende maximen van alle goede financiers, „die bij tijde van vreede saecken te herstellen, ende te stereken de „zenuwen van den Staet, die bij sware tyden van oorlogen vervallen „ende verswackt syn". De Raad van State toonde zich zeer bekommerd over „de voorsz. provintiale resolutie, considererende als een saecke van „seer groote ende dangereuse consequentie ende die na sich slepen „moeste een generale disordre ende confusie"; elke provincie zou het gegeven voorbeeld naar eigen inzichten navolgen. Bovendien werd een gamizoens-verandering op groote schaal noodzakelijk, ten einde de frontieren niet geheel te ontblooten. De overweging, dat de betrekkingen (1) Res. S. G. 1, 12 April, Res. R. v. St. 9, 10 April 1669, Res. S. G. 9, 11, 12 Maart, 9 September, Res. R. v. St. 16 Maart, 11 September, Res. H. 23 Juni, 23 Juli 1660. Van het garnizoen te Emden- moesten drie Friesche en een Groningsche compagnie met 25 man, de Drentsche compagnie met 50 man versterkt worden; Friesland liet de versterking achterwege (Res. R. v, St. 11 Februari, 26 November, 4 December 1659), 119 met Spanje en Groot-Brittannie gunstig mochten heeten en de oorlog in het Noorden was beëindigd,. leidde de Raad om algemeene bezuinigingen voor te stellen, in de verwachting daarmede provinciale maatregelen te stuiten, tevens de bondgenooten „met een eenparich concert te houden „in dyen vasten en de onverbreeckelicken bandt van Unie, die alleen, „naest den zegen van Godt almachtich, is geweest de behoudenisse van „desen Staet tegen de machinatie van alle haere vyanden". Dienovereenkomstig stelde de Raad op 11 November 1660 voor — a. Reductie der compagnieën te voet van 100 op 80, van 65 op 50 hoofden, b. „Uyt het geheele corpus vande uytheemsche natiën naer proportie „te casseren": 26 compagnieën te voet; bij voorkeur die, waarbij de kapiteins-plaatsen vacant waren. c. Veranderde indeeling der compagnieën in regimentsverband. d. Niet in te gaan op het voorstel van Holland om twaalf compagnieën af te schaffen, doch, overwegende dat „nae alle de maximen vande „Militie tusschen het getal van Ruyteren ende Knechten moet sijn ende „blijven een gereguleerde proportie", over te gaan tot een vermindering, en wel: bij de garde onder Dohna van 250 tot 150, bij de compagnie van Buat van 100 op 80 paarden, bij de 10 compagnieën van 60 tot 50 en bij de 50 compagnieën van 50 tót 45 paarden. e. De luitenants te doen uitsterven, behalve bij de compagnieën der hoofdofficieren en by de garde te paard. f. De provinciën te bewegen tot een geregelden voet' van betaling der soldaten. g. De plakkaten op de monstering met de meeste nauwgezetheid toe te passen. h. De appointés, oude, verminkte en impotente soldaten te scheiden van de compagnieën en op een afzonderlijke rol te brengen. i. Met inachtneming van punt e, de vaceerende officiers-plaatsen te vervullen; tevens aanwezigheid der officieren bij hunne compagnieën te vorderen „om haer selven ende hare onderhebbende Ruyteren ende „Soldaten geduyrichlick te oeffenen". k. Oordeelkundige bezetting der frontier-plaatsen. Bij de aanbieding dezer voorstellen verzocht de Raad aan de stemhebbende provinciën om hare „advisen ten alderspoedichsten in hare „Ho. Mo. vergaderinge te doen inbrengen", ten einde de Raad in de gelegenheid te stellen om tot samenstelling van den staat van oorlog over te gaan. Holland nam trots tegenstemming der edelen de voorstellen aan en zou zorgen de uit de consenten voortspruitende geldelijke verplichtingen na te komen. Het gewest gaf in overweging „om de de. „fectueuse provintien hare consenten te doen suyveren bij contraihcte" 120 (dwangmiddel), door verdere betaling der compagnieën op hare repartitie te „assigneren" op de provincie, waar.zij in bezetting lagen (1). Op 7 Februari 1661 werden de „advisen" op de voorstellen ter vergadering der Staten-Generaal in tegenwoordigheid van den Raad van State voorgelezen. Gelderland wenschte liever een der sterkste compagnieën infanterie te ontslaan dan de sterkte van de te Arnhem garnizoen houdende compagnie garde te paard van 250 tot 150 paarden te verminderen. Zeeland vroeg voor de compagnieën op hare repartitie een indeeling in drie regimenten. Friesland stond alleen een reductie toe van 5 man voor de compagnieën van 65 man. 't Gelukte niet om de provinciën tot een eenparigen voet van betaling te overtuigen; geen mogelijkheid om aan elke provincie haar zin te geven; veelal overstemden zes bondgenooten de voorstellen van den zevende. De Raad van State zag dan ook geen nut om de provinciale adviesen zooveel mogelijk in een „conciliatoir advys" op te nemen en wenschte de voorstellen van 11 November onveranderd te handhaven, waarmede de Staten-Generaal instemden. Dienovereenkomstig gelastten dezen op 16 Februari de cassatie en de reductie, waarbij de Raad van State aandrong om de compagnieën ter sterkte van 50 hoofden vooral uit goede bekwame soldaten samen te stellen, 't verder, aan de bondgenooten overlatende om de nieuwe regeling al dan niet uit te voeren. De 26 door luitenants gecommandeerde uitheemsche voor cassatie aangewezen compagnieën stonden op de repartitie van Holland; in plaats daarvan kreeg de provincie 7 uitheemsche compagnieën te voren ten laste van andere gewesten. De ontslagen luitenants compagnies commandanten ontvingen voor hunne aan den Staat bewezen diensten een dankbetuiging en werden met de overige ontslagen officieren tot eventueele herplaatsing op pensioen gesteld. De ontslagen sergeanten konden als adelborsten bij een compagnie ingedeeld worden, in afwachting van terugontvangst van den hellebaard. De vordering van £ 46.522—5 voor geleverde wapenen dooide solliciteurs, die de 26 ontslagen compagnieën bediend hadden, werd pas in 1665 met £ 31599—6—6 gecrediteerd, welke som toen nog moest worden gerepartieerd (2). De bij de Staten-Generaal vertraagde verzending der door den Raad van State opgemaakte repartitie van £981—7—6 per maand voor de afgevoerde geappointeerden, onder welke de trompetters van Staat en de extra-ordinaris kanonniers, bracht dezen in groote moeilijkheden. Voor verdere betaling moesten zij zich bij de nieuwe betaalsheerèn aanmelden, hetgeen met uitgaven voor reisgelden gepaard ging, (1) Ees. H. 16, 17 September, 5 October, 23 November, 2 December, Bes. E. v. St. 23 October, 12 November, Ees. S. G. 9, 12 November, Secr. Res. H. 7 December 1660. (2) Bes. S. G. 5, 7, 10, 24 Fobruari, 81 Maart, Bes. E. v. St. 17 Januari, 7, 10, 12, 13, 18, 22, 23, 20 Februari, 1 Maart, Res. H. 24 Maart, 13 Juli 1001, Res. S. G. 81 Decomber 1605. 121 zonder zekerheid van erkenning hunner rechten. Friesland, Overijssel en Groningen weigerden aanvankelijk alle betaling; Holland wilde oude en verminkte soldaten alleen als appointés aannemen, wanneer zij minstens vijftien jaren gedurende den Spaanschen oorlog gediend hadden. De Staten van Zeeland volgden de generaliteits-resölutie niet op en lieten de appointés bij hunne compagnieën; zij moesten tot redé gebracht worden om te voorkomen dat de bondgenooten hun voorbeeld volgden, hetwelk tot „een grooten krack in 's Lants blijvende militie" moest leiden" (1). De verminderde legersterkte veroorzaakte bij de bezetting der frontierplaatsen een tekort, waarin moest worden voorzien door verplaatsing van compagnieën, die de Staten der stemhebbende provinciën voor hunne „politycke" oogmerken binnen eigen grenzen hielden (2). De bondgenooten wilden om vermelde reden niets van verplaatsingen weten. Evenzeer toonde zich gebrek aan saamhoorigheid bij verschillende machthebbenden in zake de monsteringen. Na aan gecommitteerde raden van Holland het monsteren der garnizoenen van Rijnberk en Maastricht te hebben belet, werd den betrokken commandeur en gouverneur, zoomede allen bevelhebbers aanbevolen om het nog altijd van kracht zijnde reglement op de monsteringen dd. 4 Februari 1599 trouw op te volgen. Intusschen verhinderde men niet lang daarna aan commissarissen van den Raad van State en van Friesland om te Vlissingen en te Middelburg te monsteren, zoodat ze onverrichterzake huiswaarts keerden. De StatenGeneraal veroordeelden de uitvluchten, waarmede Zeeland zich verantwoordde, als „eene pure nieuwicheyt, directelyck strijdende jegens den „ouden voet ende practycque" (3). Het ontslag van het door de reductie overtollig geworden personeel gaf aanleiding tot schandelijk geknoei. Enkele kapiteins ontsloegen goede soldaten en vervingen dezen door roomsen-katholieken „daertoe bewogen „door den cleyne loon, daermede haer die vande voornoemde gesintheijt „laten contenteren" (4). Ergerlijk bleek vooral het gedrag van prins Emanuel Antont van Portugal. Om j beter te kunnen leven" hadden de Staten van Holland hem in 1659, in plaats van zijn compagnie infanterie, de vaan ruiters van wijlen kolonel Ysselsteyn gegeven, met bepaling dat de rang van ritmeester zou dagteekenen van zijn vroegere (1) Res. S. G. 17, 29 Maart, 6 Juli, 20 , 22 , 26 September, 5 October, Res. E. v. St. 22 Maart, 2, 4, 11 April, 4 Mei, 23 September, 14 October 1661, Res. H. 31 Juli 1663. (2) Tot uitvoering van „politicque bevelen" als gevolg van onlusten kregen Utrecht in 1660, Groningen in 1662 en 1663, Bommel in 1663 versterking van garnizoen (Res. S. G. 10, 12 Juli, 17 September, 26 October, Res. H. 7 Juli, Res. R. v. St. 23 October 1660, Res. S.G4-7, 9, 11, 14, 18, 27 December 1662 , 3 , 5 , 8 , 9 , 25 Januari, 6, 13 Februari, 20, 28 Maart, 7 April, 15, 17, 24 Mei 1063). (3) Res. R. v. St. 28 Juni, .3, 19 Juli, Res. H. 14, 21 Juli 1602, Hbs. S. G. 17, 19 Mei 1663. (4) Res. S. G. 4 September 1663. 122 commissie dd. 12 Januari 163S. Vruchteloos hadden Dordrecht en Medemblik zich tegen deze verandering verzet, waardoor een goede ruitercompagnie tot een keuken-compagnie verlaagd werd. Een in 1662 gehouden monstering bracht uit, dat bij de jongste reductie alle ruiters van's prinsen vaan ontslagen, alleen zij, die zich aanzienlijke korting op de soldij lieten welgevallen, weder aangenomen waren. De Staten van Holland ontsloegen den prins als ritmeester, Cornelis van Goolen als luitenant; evenwel lettende op zijn hooge geboorte, de prins onder genot van een jaarlijkse!) pensioen ad £ 2000, te betalen door de Generaliteit. Niettemin geraakte de prins „in ongelegentheyt": de Staten van Holland meenden hem eerst een jaarlijksch pensioen van 1000 rijksdaalders te verzekeren, maar oordeelden 't in October 1663 beter „de mefusen bij „onnooselijck en zonder kennisse van quaet te doen" te vergeven en hem als ritmeester te herstellen; ook — 't kon moeilijk anders — den ontslagen luitenant „syne faute te remitteren", hem bij een andere compagnie tot kornet aan te stellen, in afwachting eener vacante luitenants-plaats. Aangezien de verhouding tusschen den prins en zijne ondergeschikten minder gewenscht voorkwam, wisselden de Staten van Holland in 1664 zijne compagnie met die van den — om minder klemmende redenen — ontslagen ritmeester Fredebik Hendrik van den Boetzelaeb, heer van Langerak, terwijl zij 's prinsen compagnie aan Willem Hadeiaan van Nassau-Odijk schonken. Dé vaan van prins Emanüel Antont van Portugal ging na zijn overlijden in 1666 over op Aeent van Doep, sergeant-majoor van een nieuw regiment cavalerie (1). De reductie en de cassatie, ook de afschaffing van den luitenants-rang, leidden tot toenemende verwaarloozing der levende strijdkrachten, niettegenstaande de desbetreffende besluiten fraai klinkende uitdrukkingen omtrent voltallige compagnieën met goed geoefende soldaten, geregelde betaling, verwijdering uit de gelederen van appointés en anderen inhielden. Het ontslag van talrijke soldenieren en de slechte behandeling van appointés (verminkten, oudgedienden) vermeerderden het aantal vagebonden en ongelukkige lieden, aan welke de machthebbenden geen aandacht schonken (2). Niet beter ging 't met het onderhoud en de verbetering der doode strijdmiddelen. De Raad van State had sinds het begin van den tachtigjarigen oorlog doen blijken van gezonde inzichten omtrent de landsver- (1) Res. H. 9 Augustus, 11 October, Bes. B. v. St. 24, 25 November 1659, Res. H. 10 Maart 1662 , 21 Juli, 4 October 1663 , 2 Augustus, Res. R. v. St. 7 Augustus 1664 Res. H. 19, 20 November 1666. Over 's prinsen vaan van 1638 en zijn compagnie van 1615, zie Deel iv, bladzijden 209 , 384; over de oorzaken van het ontslag van don heer van Langerak , zie Aanteekening N° 20. De geschiedenis der afstammelingen van prinses Ehilia van Portugal-Oranje is beschreven door Lodewijk Mulder in „de Gids"van 1886, derdedeel, bladzijden 193—252 , 414 -472. (2) Een geappointoerde, tachtigjarige extra-ordinaris kanonnier te Bourtange, liet men zonder eenig middel van bestaan (Res. R. v. St. 4 Mei 1661). 128 .«lediging, en de bondgenooten tot zorgzame medewerking aangespoord', hunne pogingen stuitten af op de koopmans- en kastegeest der natie*, zelden werden gelden voor de fortificatiën beschikbaar gesteld. De gedeputeerden van den Raad gingen telken jare op inspectie tot aanbesteding van noodige werken; doch geen aannemers of werkbazen deden zich op, aangezien hunne rekeningen voor reeds verrichten arbeid geregeld werden afgewezen. Blijkens door gedeputeerden ingezonden verbalen , mocht men reeds tevreden zijn, wanneer omgevallen sehilderhuizen, ingestorte privaten e. a., herstelling ondergingen. Sedert de door de Groote Vergadering aangebrachte talrijke wijzigingen in het binnenlandsche bestuur heerschte tusschen de Staten-Generaal en den Raad van State vooral verschil van meening omtrent „'t vergeven „van ampten ende officien". Om alle geschillen -dienaangaande te voorkomen, kwam in October 1661 een regeling tot stand, waarbij de Staten-Generaal de volgende benoemingen aan zich hielden (1) — a. Tot kapitein- en admiraal-generaal van de Unie, generaal van de cavalerie, veldmaarschalk, meestér-generaal der artillerie, luitenant-generaal der cavalerie, commissaris-generaal der cavalerie, majoor-generaal van het leger, kwartiermeester-generaal van het leger, gouverneurs en commandeurs van vestingen en forten liggende onder het ressort van de Generaliteit, president van den krijgsraad, kwartiermeester-generaal van de cavalerie. b. Onder de „politycke staten, ampten ende officien" — tot commissaris-generaal en contrerolleur van de schepen te velde, wagenmeester, drossaards van het landschap Drente, van de huizen, steden en landen van Valkenburg en Daelhem, ambtman van stad en lande van 'sHertogenrade, secretaris van de gedeputeerden te velde, griffier van den krijgsraad te velde of te 's-Gravenhage, griffier van de compagnieën van het Zeeuwsche regiment, landdrost over de Meierij van 's-Hertogenbosch, zijne stedehouders over het volk te paard en te voet, landdrost over de landen van Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade, zijn korporaalcommandant van het volk te paard. Aan den Raad van State bleven de militaire benoemingen van — commiesen en contrerolleurs van Vivres, ammunitie van oorlog, ponten en bruggen; majoors, auditeurs, provoosten, scherprechters en serviesmeesters ^tensij „bij speciale resolutie ter contrarie gestatueert"; onderofficieren van den trein en van het leger, de kanonniers daaronder begrepen. Alle voormelde betrekkingen waren minstens op één provincie gerepartieerd. 't Spreekt van zelf dat de betaalsheeren bij elke vacature hun (1) Res. S. G. 2 October, Res. R. v. St. 2 November 1661. 124 invloed lieten gelden. In de resolutiën van Holland wordt den. raadpensionaris dan ook dikwijls opgedragen om het daarheen te leiden, dat Hunne Hoog Mogenden den Hollandschen candidaat zouden kiezen. De overige benoemingen, als die bij regiments- en compagnies staven, bleven behooren tot de bevoegdheid der provinciën, waarop de officieren gerepartieerd waren; de kapiteins en hoogere officieren ontvingen hunne commissie van den Raad van State op naam van de Staten-Generaal. In 1663 besloten de Staten-Generaal om voortaan geen acten van subaltern commandant te verleenen dan in de gouvernementen van '«•Hertogenbosch, Maastricht, Sluis> Breda, Bergen-op-Zoom, Willemstad en Wesel (1). Zij bepaalden mede, pas acht dagen na kennis te hebben bekomen van een vaceerende plaats, tot eene benoeming te zullen overgaan : welke maatregel sinds een paar jaren door Holland werd toegepast. Meermalen werd van vermelde besluiten 'en bepalingen afgeweken. ■ L. TOCHT NAAR DE DIJLERSCHANS. DOOD VAN PRINS WILLEM FREDERIK VAN NASSAU. Sinds Christoffel Bernard van Galen den. bisschoppelijken schepter in het stift yan Munster voerde, verzuimde hij nimmer tegen het einde des jaars Hunne Hoog Mogenden „een gelucksalige Nieuwe Jaer" te wenschen, waarop hij dan „een beleeffde missive" terug ontving. Niettegenstaande in 1659 de goede verstandhouding dreigde te worden verstoord, nam men toch de gebruikelijke beleefdheidsvormen in acht. De heerschzuchtige bisschop kreeg in den loop van dit jaar geschil met den magistraat.der stad Munster, wien hij zekere rechten als tot bewaking yan wallen en poorten, bewaring der stadssleutels e. d. g. wilde ontnemen. Het rijkskamergericht verklaarde de stad in het ongelijk, waarna te 's-Gravenhage een keizerlijk afgevaardigde verscheen om het goede recht.-van den bisschop te bewijzen. Maar gedeputeerden der stad kwamen zulks wederleggen en verzochten gewapende hulp „tegens d'ongelucken „daer mede sy gedreycht werdden". Inderdaad berichtte de bisschop in Februari 1660 dat keizer Leopold I had goedgevonden eenige regimenten naar het stift te zenden „tot de affkeeringe van de gevaer„licke schade, die.uyt de saecke der stadt Munster voor het Roomsche „Ryck souden staen te besorgen"; men sprak van 500 Duitsche, 500 Italiaansche ruiters en twee regimenten infanterie. De belangen van den handel noopten de Republiek om de zijde der stad te kiezen. „Vermits „de nabuyrschap, interesse van Staet ende acte obligatoir in date den „15 April 1658" verbonden de Staten Generaal zich om de geschillen (I) Res. S. G. 20 December 1002, 18 April 1063. i2o „bij de wech van amicable compositie" uit den weg te ruimen, onder verklaring dat zij geen enkelen gewelddaad tegen de stad zouden gedoogen. Tevens stonden zij toe aan gepensionneerde gereformeerde officieren om in Munsterschen dienst té treden (1). De nabijheid van vreemde krijgsbenden, terwijl de bisschop nog altijd aanspraak maakte op de heerlijkheid Borculo, noopte de Staten-Generaal tot verzoek aan den Raad van State, omtrent den toestand der oostelijke frontieren te worden onderricht. De Raad achtte de fortificatie-werken aan en nabij den Yssel en den Rijn in redelijk goeden staat; mits de provinciën de verschuldigde penningen afdroegen tot opmaken der batterijen. Sommige plaatsen waren voldoende voorzien ■ van kruit, lood en lonten, doch hadden gebrek aan affuiten; de magazijnen bevatten geen voldoende hoeveelheid levensmiddelen, omdat Holland sinds lang niets voor die post op hare quote ad £ 3000 had afgedragen. De plaatsen waren tamelijk met voetvolk bezet; bij meerdere compagnieën ontbraken echter officieren, vooral bij ■ die gerepartieerd op Holland. De provinciën mochten niet ingrijpen ten opzichte van de generaliteitspatenten en geen verloven verleenen , wanneer de generaliteit had gelast, dat ieder officier zich in zijn garnizoen moest bevinden. De ruiterij — „meest noodig om subite invasien van vijanden te weeren" — stond grootendeels aan de frontieren; voor de zich elders bevindende compagnieën lagen de patenten gereed om ze zoo noodig té verplaatsen. De geringe sterkte maakte 't wenschelijk tijdelijk 2000 geoefende ruiters aan te nemen, met welke de compagnieen-colonnelle op 100, de overige óp 90 paarden konden gebracht worden; dientengevolge zouden de wekelijksche uitgaven tot £ 56.000, de jaarlijksche tot £ 486.667—13—4 stijgen (2). Dit advies wekte levendige bezorgdheid bij de: Staten-Generaal, die de provinciën dringend verzochten aan hare geldelijke verplichtingen te voldoen: het eenige middel om in de door den Raad van State aangegeven leemten te voorzien. Deze liet al Vast kruit en lood uitdeden en de militie minstens eens per week oefenen. Van vermeerdering der cavalerie kon sinds den aandrang van Holland op de reductie van het leger geen sprake zijn, terwijl voor het vérder „behoorlick reguleren „ende redresseren van de militie als andersints" geen gelden beschikbaar gesteld werden (3). Middelerwijl kwamen berichten in omtrent de nadering van „Keyserlicke „volckeren in het Stift van Munster"; de stad drong nogmaals aan op hulp, de frontier-steden op versterking van garnizoen. Gewapende hulp (1) Hes. S. G. 3 Januari. 22 Februari, 8, 11, 20 September, 18 , 26 -28 November, 15, 29, 31 Decomber, Res. R. v. St. 4 Maart, Ees. H. 24 September, 20 November, 20 December 1659, Secr, Res. S. G. 9 Januari, Ees. 8. G. 28 Januari, 2,'5, 8 Februari, Res. R. v. St. 4., 5, 9, 11, 23 Februari 1660. (2) Ees. S. G. 1, 8 , Ees. R v. St. 14 October 1659. (8) Res. S. G. 2 Maart, 22 April, 19 Mei, Ros. R. v. St. 10 April,-23 , 26 October 1000. i2é aan de stad bleef uitgesloten; wel was de Republiek bereid tot een vierprocents leening van 10.000 rijksdaalders. Om dit bedrag bijeen te brengen, rekende men op stortingen door de naast aan het stift grenzende gewesten, Gelderland, Utrecht en Overijssel, resp. van £ 9500, £ 9500 en £ 6000 in mindering van hare verplichtingen (1). Beter nog hoopte men op een minnelijke schikking. Op het schriftelijke aanbod — een van zwakheid getuigend staatstuk — volgde in Juli de zending eener deputatie, voorzien van een „project accord". De bisschop ontving de Hollandsche heeren met zekere minachting; de stad achtte de voorstellen al te nadeelig, zoodat de deputatie in September onverrichterzake naar huis ging. Nadat Johan de Witt vruchteloos beproefd had om den bisschop door tusschenkomst van den Spaanschen ambassadeur te bewerken , overreedde Holland in October de Staten-Generaal tot het zenden eener tweede deputatie om den bisschop en de stad te bewegen „tot „afflaet van alle feytelyckheden ten wedersijden ende affdanck vande „crychsvolckeren omme vervolgens te beter te moyenneren het accom„modement tusschen de strijdige partijen". Ook deze poging mislukte; bovendien noodigden de te Frankfort vergaderde keur- en andere vorsten. Hunne Hoog Mogenden uit, ook namens koning Lodewijk XIV, om zich te onthouden van alle zaken, die uitsluitend het Rijk aangingen. Tevens verluidde 't, dat de bisschop zich had aangesloten bij de vorsten van het Rijn-verbond, aan wier hoofd feitelijk Lodewijk XIV stond; hij kon rekenen op hunne strijdkrachten en op een Fransch korps onder den maarschalk Abraham Fabebt, gouverneur van Sedan (2). Het Rijnverbond was in 1658 op initiatief van Johan Philip van Schoenboen , keurvorst-aartsbisschop van Maintz, tot stand gekomen. De vorsten van HessenKassei , Nieuwburg, Brunswijk-Luneburg en de koning van Zweden, als hertog van Bremen en Verden, in 1665 keurvorst Frederik Willem van Brandenburg hadden zich daarbij aangesloten. De keurvorst van Maintz wist na het overlijden van keizer Feedinand III (1657) de keizerkeuze een jaar lang ter wille van keurvorst Fërdinand Maria van Beieren op te houden. Doch in Juli 1658 werd 's keizers zoon Leopold I, zwager van den Franschen koning, gekozen. Tijdens het bestaan van het zeventiende eeuwsche Rijn-verbond maakte de keurvorst-aartsbisschop van Keulen 't der Republiek zeer lastig om Rijnberk terug te krijgen. Deze plaats behoorde ontegenzeggelijk onder Keulen, doch was sedert de verovering in 1683 op de Spanjaarden door de Republiek in bezit gehouden (3). Het (1) Res. 8. G. 23 , 28 Februari, 1, 26 , 30 Maart, 1 April, Res. R. v. St. 3 Maart, 2 April 1600. (2) Res. S. G. 30 Maart, 12 April, 4, 80 Juni, 9, 30 Juli, 14, 28 Augustus, 18, 15, 24 , 27 September, 0, 80 October, 17, 24 November, Secr. Ros. S. G. 8 October, Res. R. v. St. 17 April, Res. h. 9 October 1660. (3) Zie Aanteekening N" 21. 127 Rijn verbond, een speelbal voor vreemde mogendheden, viel in 1666 uit elkander, toen Lodewijk XIV een aanvang maakte met zijne veroveringsplannen ten koste van Duitschland en Spanje. Niettegenstaande de dringende uitnoodiging aan de Republiek om zich buiten de Munstersche zaken te houden, staakte ze geenszins hare bemoeiingen. Een „bequaem persoon" kreeg opdracht om zich naar het bisschoppelijke leger te begeven „ende sich aldaer met alle behendicheyt, „secretesse ende behoorlijcke circumspectie exactelyck te informeren en „te doen informeren na de rechte geschapenheyt der saecken, raeckende „de belegeringe der stadt Munster ende den waren toestandt van dien, „soo ten reguarde van de belegeraers, als van de belegerden". De spion werkte van 30 Maart tot 10 Mei 1661, ontving daarvoor £ 420, maar bracht weinig nieuws mede. De Republiek was trouwens onmachtig om hulp te verleenen. De weerstand der stad werd spoedig gebroken, waarbij ze zich de bij den rijksban uitgesproken berooving van rijksvrijheid had te getroosten. Nauw brak het jaar 1662 aan, óf de bisschop wenschte Hunne Hoog Mogenden weder een „gelucksalig nieuwe Jaer" (1). In 1662 geschiedde niets bijzonders. Maar voor 1663 bleef de bisschoppelijke nieuwjaarswensch achterwege in verband met nieuwe plannen van den geestelijken vorst tegen Borculo. Al spoedig eischte zijn afgezant, ondersteund door een schriftelijke aanbeveling van den Franschen afgevaardigde, den kolonel in Staatschen dienst d'Estrades, overdracht der heerlijkheid. Na afwijzing besloot de bisschop 't met de wapenen te beproeven en bracht eenige troepen bijeen „neffens diverse plat„bodemige schuyten, biesbruggen ende andere instrumenten". De Staten van Gelderland verzochten versterking der garnizoenen van hunne provincie , vooral van Grol en Bredevoort, slechts bestaande uit negen compagnieën te paard, de Hollandsche garde te Arnhem, die op drie vanen kon gerekend worden, en een-en-dertig compagnieën te voet, waarvan een gedeelte naar Bommel was gezonden om de aldaar gerezen onlusten te helpen beëindigen. De Staten van Overijssel beschikten over vier compagnieën te paard, veertien te voet; zij zonden drie compagnieën ter versterking van Deventer. Op het kasteel Borculo lag een compagnie infanterie. De sergeant-majoor Willem Josef van Gent en de kwartiermeester-ingenieur Pyrius Cool, belast met een onderzoek naar den toestand der vesting, brachten dienaangaande een bevredigend met teekening toegelicht rapport uit. Hunne Hoog Mogenden bepaalden zich tot de belofte om Borculo „in cas van noot met alle macht bij te (1) Secr. Res. S. G. 30 Maart, Ees. S. G. 20, 27 Januari, 29 Maart. 1, 25 April, 13 Juli 12 December 1661, 6 Januari 1662. 128 springen" (1). Voor 'toogenblik was de bisschop van voornemen veranderd en koesterde andere bedoelingen. De binnenlandsche twisten in het graafschap Oost-Friesland tusschen vorst Enno Lodewijk , de ridderschap en de Stenden schenen niet voor oplossing vatbaar, terwijl elke afbetaling der aan de Republiek verschuldigde sommen volgens de in 1657 gemaakte bepalingen achterwege bleef (2). In 1659 overleed de commandant van Emden, kapitein Johan van Aysma. Na eenige aarzeling stemden de Staten-Generaal in met de benoeming van den door Emden aangewezen nieuwen commandeur, luitenant-kolonel Hans Hendrik Erentreter, tot dusverre commandeur van Zutphen, welke de voorheen mede door zijn vader en zijn broeder — beiden Ernhart geheeten — vervulde betrekking aanvaardde. Zijne 65 man tellende compagnie volgde hem uit Zutphen; pas in 1661 werd ze gebracht op 115 hoofden, door van elke der vijf compagnieën te Emden tien man af te nemen, zoodat voortaan het Staatsche garnizoen aldaar bestond uit een compagnie van 115, vier compagnieën van 110, een van 90 hoofden, de laatste van den drost Rutgeb van den Boetselaer (3). Vorst Enno Lodewijk stierf op 4 April 1660, nalatende twee dochtertjes. De vorstin-douairière Justina Sophia verzocht aan Hunne Hoog Mogenden om „het momboirschap over de vroulinghen" te aanvaarden, waaraan zij met goedkeuring van Holland voldeden. George Christiaan volgde zijn broeder Enno Lodewijk in het graafschap op (4). Met de komst van den nieuwen landsvader hielden de binnenlandsche oneenigheden niet op. Evenals hij en een deel der ridderschap, de steden Aurich, Norden en eenige gedeputeerden van den huismansstand, noemden zich de stad Emden en hare partijgangers de wettige stenden en namen krijgsvolk in dienst. De Staten-Generaal drongen aan op de afdanking dezer „aldersijds aengenomen soldatesca ofte volckeren", machtigden hunne commandeurs te Emden en Leeroord om bij de invordering van belastingen tot betaling der schulden de sterke hand te bieden, doch bepaalden zich tot bedreigingen. Een tijdperk volgde, waarin de Staten-Generaal herhaaldelijk aanspoorden op het zenden van gedeputeerden naar 's-Gravenhage, ten einde de „differenten in der „minne ofte andersints bij derselver decisie" te beslechten; maar de Oost-Friesche heeren verschenen nimmer op de aangegeven data; meer bijzonder bleven die van 's graven wege in gebreke. Hunnerzijds zonden (1) Res. S. g. 7, 15 Maart, 3,4,7, 9, 10, 18 Mei, 0, 8 Juni, Res. R. v. St. 4, 29 Mei, Res. h. 9 Maart 1063. (2) Res. S. g. 24 October 1653, 21 Februari, 80 April, 12, 29 October, 17, 27 Decembor, Res. R. v. St. 30 October 1659, Res. S. g. 12, 17 Januari, Ees. R. v. St. 12 Januari 1660. (3) Res. S. g. 16 Juli, 18, 28 Augustus, 22 September, Res. R. v. St. 18 Juli, 24 September 1659, Res. S. g. 4 Februari, Res. R. v. St. 7, 23 Februari 1660, 22 Februari 1001. (4) Res. S. g. 22, 29 April, 15 September, 9 Octobor, Res. h. 1 October 1000. Zie Aanteekening n° 22. 129 de Staten-Generaal meermalen gedeputeerden naar Oost-Friesland, met het gevolg, dat op 19 en 20 Juni 1662 onder medewerking van Johan de Witt een overeenkomst tot stand kwam, waaraan zich echter geen der partijen onderwierp, 't Bleef bij breedvoerige gedachtewisselingen, zonder dat de Republiek bij machte was de geschillen tot „decisie" te brengen (1). Tot de nalatenschap van graaf George ChristiaAn — in 1662 tot rijksvorst verheven — behoorde een schuld aan zijn neef Hartman van Lichtenstein , die door tusschenkomst van den keizerlijken hofraad te Weenen afrekening verzocht. De raad sprak een vonnis te zijner gunste uit en belastte bisschop Christoffel Bernard van Galen om de schuld des noods gewapenderhand in te vorderen. In Augustus 1663 beloofde de bisschop de schuld te zullen voldoen tegen afstand van Reiderland door den vorst. Deze sloeg het voorstel af en trachtte bij de Republiek eene leening van 135.000 rijksdaalders te sluiten tot betaling van den eersten termijn. Hunne Hoog Mogenden toonden zich bereid om de som tegen een jaarrente van vijf procent te verschaffen onder de voorwaarden van waarborg der vorstelijke inkomsten van Esens, Wittmuhd, Stedesdorp, Reiderland, alle domeinen in Oost-Friesland en het recht van bezetting der Dylerschans, tot de schuld was afgedaan. In deze schans bevond zich de Jemgummer-dwinger, voorheen een gevangenis voor de Jemgummers, thans een vervallen kruittoren, die afgebroken en door een nieuw kruithuisje zou vervangen worden. Hoewel de bondgenooten de leening nog moesten bewilligen, deelden de Staten-Generaal den bisschop hun voornemen mede, waarop deze beloofde de „Lichtensteinsehe executie" op te schorten, 't Lag echter niet in zijn aard om lang te wachten; op 8 December 1663 bezetten zijne troepen de Dijler-schans, en brachten daarheen alle uit de door hen verlaten Hampoelder-schans vervoerbare goederen over. De Dijler-schans, gelegen aan den linker Eems-oever in het zuiden van Reiderland, vormde een te gewichtig punt om in handen van den bisschop te laten; het bezit daarvan bracht de veiligheid op de Eems, de gemeenschap van Emden, Leeroord en de Republiek in gevaar (2). Nog vóór de bezetting van de Dijler-schans waren maatregelen getroffen om de grenzen der Republiek tegen mogelijke invallen der bisschoppelijke troepen te beschermen. De Bellingwolder-, Langakker- en Bourtanger-forten kregen versterking, de afwezige officieren, ook die te (1) Res. S. G. 22 , 27 , 29 September, 9 , 28 , 80 October, 2, 6, 80 November, 3 December 1060 , 25 , 31 Januari, 4,11 Februari, 8, 12 , 26 , 29 Maart, 16 April ,6,7 Mei, 7 , 10, 30 Juni, 5, 13 Juli, 2 Augustus, 18, 24 October, 12 November 1661, 18, 22 Februari, 3, 13 Maart, 21 Juni, 31 Augustus, 19 September, 27 , 28 December 1662, 11, 27 April, 81 Mei, 9, 20, 22, 27 Juni, 2, 19 Juli, 6 Augustus 1663. (2) Res. S. G. 13 , 20 , 24 , 30 October, 10, 17 November, 6, 22-26December, Res. R. v.St. 24 December 1663, 11 Januari 1664. 9 iso Emden en Leeroord te huis behoorende, moesten zich naar hunne standplaatsen begeven (1). Ten einde de „bisschoppelicke volckeren" uit de Dijler-schans te „deslogeren", besloten de Staten-Generaal een „considerabelcorps"samen te stellen, waartoe de Raad van State een petitie van £ 75.000 ontwierp. Dit bedrag was geheel willekeurig genomen; een zuiver oordeel viel pas te vellen, wanneer de Raad „pertinente kennisse" droeg omtrent de gestaltenis der schans, waarvan de bezetting uit slechts 350 man bleek te bestaan. Het korps, waarmede men meende de schans te zullen vermeesteren, werd volgenderwijze samengesteld — „Sijne Furstelicke Doorluchticheyt prins Willem Fredebik, generael „ende opperhoofft van de expeditie naer de Dijler-schans ende het doen „deslogeren der Munstersche crychsvolckeren", volgens zijne instructie „daarbij observerende in alles capiteyn ende soldaetschap naer gelegentheyt". De prins van Tarente, generaal der cavalerie. Kolonel John Kirkpatbik, sergeant-majoor-generaal. Ingenieur Pybius Cool, kwartier-meester-generaal der infanterie. Troepen-commandanten. a. Prins Willem Fredebik. b. Kolonel, prins van Tabente. Majoor, Peteb Vebbuci. c. Kolonel, Anthony van Haebsolte. Majoor, Eenst van Haeen. d. Kolonel, Abent van Wassenaeb-Duyvenvooede. Majoor, Godabt Fbederik van Reede, heer van Ginkel. e. Kolonel, Ernst van Ittersum. Luitenant-kolonel, Christoffer van Voorst. Majoor, Gerard Ploos van Amstel. f. Kolonel, Hans Willem van Aylua. Luitenant-kolonel, Diedebik Stecke. Majoor, Tjallingh van Sixma. g. Kolonel, Daniël de Gennes Felin. Luitenant-kolonel, Hans Hendrik Erenteeytee. Majoor, Reinier Bisschop. h. Kolonel, Andolf Clant. Luitenant-kolonel, Wigbolt Broersema. Majoor, Frederik van Reede van Renswoude. (1) Res. S. G. 7, 8, 18, 21, 28 Augustus, 8 September, Res. R. v. St. 17, 22 Augustus 1663, Res. S. G. 2 Januari 1664. isi i. Kolonel, Louis de Tailleper, heer van Moriac. Luitenant-kolonel, Maximiliaan de Beringhen-Abmin- villers. Majoor, Pieeee de Berthieb-Valandee. k. Kolonel, Robbert Sidney. Luitenant-kolonel, John Sayer. Majoor, Feedinand Caey. I. Kolonel, John Kiekpateik. Luitenant-kolonel, Allan Coutts. Majoor, John Kirkpatrik. Sterkte Aantal compagnieën. , . . „ . . cavalerie. infanterie. a. garde 1 100 paarden 1 (garde op Friesland) 200 hoofden 1 (compagnie-colonnelle) 80 „ b. cavalerie 8 425 „ c „6 275 „ d. „ 6 275 „ e. infanterie 13 680 „ f. „ 12 690 g. „ 12 695 „ h. „ 13 740 i. „ 11 (Franschen) 580 „ k. „ 8 (Engelschen) 460 „ l. „ 7 (Schotten) 371 „ a. garde te samen 1075 paarden. 4496 hoofden. Zooveel mogelijk waren officieren ingedeeld, die den tocht naar Denemarken hadden medegemaakt. De compagnieën infanterie moesten bestaan voor twee derden uit musketiers, voor een derde uit spiesen; de bandeliers voorzien van kruit, lood en lont. De meerendeels buiten 'slands vertoevende gepensionneerde gereformeerde officieren moesten zich vóór April aanmelden; welke termijn, wegens geringe opkomst, tot den eersten October werd verlengd. De aanwijzing van compagnieën veroorzaakte eenige moeilijkheden, doordien Holland en Zeeland een aantal soldaten naar de oorlogsschepen hadden gezonden, die door anderen moesten vervangen worden (1). (1) Secr. Res. S. G. 26 December, Res. S. G. en Res. R. v. St. 30, 81 December 1868, Res. S. G. 3 Januari, 5 Maart, Secr. Res. S. G. en Comm. S- G. 29 April, Res. R. v. St. 16 132 De inval in Oost-Friesland verlamde de geregelde schulddelging. Voor den reeds op 11 November 1662 vervallen termijn gaf de Republiek een jaar uitstel. De Staten-Generaal zorgden dat in Januari 1664 de leening van 135.000 rijksdaalders voor den eersten termijn der Lichtensteinsche schuld gereed lag; de Stenden stonden in voor de betaling van den tweeden termijn ad £ 300.000. Mocht de bisschop het geld niet aannemen, de Dijler-schans niet ontruimen, dan zou men den weg van wapengeweld inslaan. Om aan deze bedreiging kracht bij te zetten, lieten de Staten-Generaal nog 9 compagnieën te paard en 29 compagnieën te voet voor een tweede „corps d'armee" aanwijzen, waarover prins Willem Feedeeik de volle beschikking kreeg (2). De oplevering van vaar- en voertuigen ten dienste van het leger vorderde zeer bezwaarlijk, omdat het bij vorige gelegenheden verdiende loon nog niet ten volle aan de schippers en voerlieden was uitbetaald, terwijl zij thans een verhoogd tarief vorderden.' De gepetitionneerde £ 75.000 waren door hunne afbetaling en voor de „extra ordinaire aen„genomentraynspersoonen", officieren en bedienden der artillerie, weldra verdwenen, zoodat door een nieuwe petitie van £100.000 moest worden voorzien. Hoe los 't met het regimentsverband bij het hoofdkorps stond, blijkt uit het feit, dat de hoofdofficieren zich op 6 Mei te Deventer bij den prins moesten aanmelden. De uit de Rijn-vestingen aangewezen compagnieën kwamen per scheepsgelegenheid te Emmerik. Een groot aantal kwam over de Zuider-zee te Kampen aan, met verlies der halve compagnie van luitenant-kolonel Sater, ten gevolge van hevigen storm (3). Terwijl de luitenant-kolonel Wiöbolt Broersema de Friesche en de Groningsche compagnieën te Bourtange verzamelde, verliet prins Willem Feedeeik op-6 Mei Deventer om met de aldaar bijeengebrachte troepen over Ootmarsum naar üelsen in Westphalen te marcheeren. Nauwlijks hadden de Staatsche troepen de Overijsselsche grenzen overschreden of de Staten van dit gewest verzochten om voortaan „ten inzichte de schade „ende ongelegentheyt albereyts aldaer veroorsaeckt" voortaan van doortocht en inlegering verschoond te blijven. Nadat de te Kampen aangekomen compagnieën onder bevel van kolonel Moeiac over Zwolle en Ootmarsum den marsch tot Itterbeek hadden volbracht, hield de prins te Neuenhaus een wapenschouwing, waar de compagnieën cavalerie slechts 30 tot 34 Januari, 24 April, 19, 31 Mei 1664. Zeven en vijftig gereformeerde officieren (14 capiteins, 10 luitenants, 24 vendrigs, 2 ritmeesters, 3 luitenants, 4 kornetten) voldeden niet aan de oproeping. Hunne namen moesten dientengevolge van den staat van oorlog geschrapt worden (Bes. R. v. St. 6 Januari 1665). (2) Bes. S. G. 8, 22, 23, 25 Januari, 4, 18 April, 4, 8 Mei, Ees. E. v. St. 6 Mei, Res. H. 5 April 1664. (3) Res. S. G. 22 , 26 , 28 Aprü, 1 Mei, 23 Juni, Res. E. v. St. 9 Januari, Res. H. 2 Mei 1664. 188 ruiters uitbrachten. Het gros marcheerde vervolgens over Nordlohne, Dalum, Fuellen naar Wesuwe aan den linker Eems-oe ver, waar men op 16 Mei aankwam. Gedurende den marsch had de troep groote moeite om aan den kost te komen: de Generaliteit had niet voor levensmiddelen gezorgd en het land leverde, dank zij 's bisschops maatregelen, niets op, zoodat men op de zoetelaars was aangewezen. De wagenmeestergeneraal Thomas van den Honebt en de commies voor de vivres Thomas Kien kwamen van Deventer over Lingen met ledige wagens bij het leger. Voor andere minder belangrijke aangelegenheden was beter gezorgd , als de vaststelling van reis- en verblijfkosten voor de gedeputeerden te velde, het begiftigen van de Haagsche schutters, die honderd dukaten ontvingen voor het planten van den Mei-boom vóór de vergaderzaal van Hunne Hoog Mogenden e. a. Het leger marcheerde verder over Neerlangen en bereikte op 19 Mei Rheene, nabij de Dijler-schans. De prins vestigde zich te Stapelmoer, opende terstond de loopgraven, hoewel hij slechts over twee van Bourtange geleende kanonnen beschikte, en liet de Munstersche grenzen door de kolonels van Itteesum en Clant bewaken. De uit Holland gezonden schepen met geschut en artilleriebehoeften hadden onderweg en op de Groninger-Wadden met tegenspoed te kampen, zoodat het materieel bij stukken en brokken de belegerde schans bereikte, bovendien onvoldoende bleek; vele affuiten waren „broos ende ontrampaneert". Daarbij kwam dat zich voor den belegeringsarbeid geen werkbazen aanmeldden en de soldaten niet verkozen zonder contante betaling te werken, zoodat de prins uit eigen beurs moest voorschieten met belofte van hoogere loonen dan gebruikelijk. De gedeputeerden der Staten-Generaal kwamen op 27 Mei in het leger, zonder penningen mede te brengen (1). Inmiddels was men te 's-Gravenhage met den keizerlijken gezant overeengekomen, dat, mits betaling op 4 Juni van twee termijnen der Lichtensteinsche schuld de Dijler-schans binnen zes dagen door den bisschop zou worden ontruimd; bleef vorst Geobge Chbistiaan op den gestelden datum in. gebreke, dan zouden Hunne Hoog Mogenden zich niet verder tegen de Munstersche executie verzetten. Zoodra prins Willem Feedeeik op 27 Mei deze regeling vernam, gaf hy bevel tot schorsing der vijandelijkheden. De bisschop deed echter niets van zich hooren, zoodat men vier dagen later de wapenen weder opvatte. De meeste Duitsche vorsten zagen niets liever dan de val van de Dijlerschans door geweld: immers, alle groote heeren hadden schulden, waar zou 't heen moeten, als iedereen met executie kon vervolgd worden. Op 4 Juni liet de bisschoppelijke commandeur der schans, Nicolaas van Elveevelt, de chamade slaan. Ruim 300 man trokken uit, waarby (1) Bes. S. G. 3 , 8 , 9, 12, 14, 15, 17 , 20 , 23 , 24 Mei, Res. B. v. St. 9-12, 7, 24, 25, 29 Mei 1664. 134 tachtig zieken en gewonden, de laatsten 'meerendeels door losgeschoten houtsplinters van dé palissaden. De wagenmeester Van den Honebt stelde 150 wagens voor hun vervoer en voor de bagage beschikbaar; de majoor Godabt van Reede-Ginkel geleidde de uittrekkende colonne met vier vanen naar Meppen. Op de schans waren 1982 kanonschoten gelóst, zonder veel onheil te hebben gesticht: van Staatsche zijde waren slechts vier man gesneuveld. De Staten-Generaal benoemden kapitein Jacob Cocq tot commandeur; de bewapening van het fort zou voortaan bestaan uit twee halve kanons van 24 <8t ijzer, vier lange veldstukken van 12 16 en drie voorraad-affuiten. De begrooting voor de herstellingen — door de Republiek voor te schieten, doch ten laste van vorst Geoege Chbistiaan — bedroeg £ 12.272; de indertijd door de Hessen in de nabijheid opgeworpen schansen moesten door de Oost-Priesche boeren geslecht worden. „Geconsidereert bij 't opbreecken van 't Leger aldaer geld van „nooden sal sijn, om den train ende andere voorvallende oncosten „eenighsints te contente ren en te betalen", deden de Staten-Generaal een dringend beroep op de welwillendheid der heeren van Holland om fondsen voor te schieten. Den 20sten Juni brak het leger op. -De Friesche en de Groningsche compagnieën keerden afzonderlijk terug naar de haardsteden; het gros betrad in Overijssel den vaderlandschen bodem, waar prins Willem Feedeeik in elke plaats lustig het Wilhelmus liet blazen (1). Bijna een jaar later gaf vórst Geoege Chbistiaan kennis, dat bij omtrent de schulddelging met zijn neef Habtman van Lichtenstein was overeengekomen (2). De prins bracht op 12 Juli verslag uit. Hunne Hoog Mogenden verzekerden dat de wijze waarop hij zijn taak volbracht had, hun aangenaam was. Zij vereerden den prins met een geschenk van £ 10.000, Zijn secretaris £ 315, de prins van Tabente £ 6000, den kolonel Kiekpateik £ 1500, Pybius Cool als kwartiermeester-generaal £ 400. De betaling van het oorlogs-traktement volgens den staat van oorlog aan de hoofd- en de andere officieren lieten zij over aan de welwillendheid der provinciale betaalsheeren (3). Prins Willem Feedeeik verwondde zich op 24 October 1664 bij het nazien van een pistool dermate aan mond en aangezicht, dat hij een week later overleed. De op 18 Januari 1657 geboren prins Hendbik Casimie zou hem bij meerderjarigheid als stadhouder van Friesland, (1) Bes. s. g. 19 , 23-25 Mei, 7, 9, 10, 12, 14, 17, 19 Juni, 12, 16 Juli, 15 Augustus, Bes. e. v. St. 10, 30 Juni 1664. Zie mede Pampflet 8901 (koninklijke bibliotheek) „Journael van den Heyrtocht". (2) Bes. S. G. 2 Juni 1665. (3) Bes. s. g. 15 Augustus 1664. 136 Groningen en Drenthe opvolgen en werd onder voogdij zijner moeder Albebtina Agnes, dochter van prins Fredebik Hendbik van Oranje, gesteld. Nog op zijn sterfbed verzocht prins Willem Fbederik aan de Staten van Holland om zijn zevenjarig zoontje te laten opvolgen in de door hem bekleede betrekkingen te hunner repartitie. Maar Hunne Edel Groot Mogenden verklaarden niet te kunnen afwijken van de als „eeuwige edicten" gearresteerde resolutiën van 19 December 1657 en 14 December 1662, houdende verbod tot aanstellingen van minderjarigen. Zij verlangden dat de Staten-Generaal het door den prins bekleede grootmeesterschap der artillerie, als onnut in tijd van vrede, voor gemortiflceerd zouden verklaren, schonken het regiment Walen, waarover de prins het bevel had gevoerd, aan Johan van Beveren, 's prinsen vaan aan Johan Fbancois van Schagen, heer van Sliedrecht, 's prinsen compagnie te voet aan Johan Kien. De vijftig karabiniers van den prins ter repartitie van Utrecht schonken de Staten van dit gewest aan Fredebik Hendbik van den Boetzelaeb , heer van Langerak (1). M. DE TWEEDE ENGELSCHE OORLOG TOT HET EINDE VAN HET JAAR 1665. De door de Republiek met Spanje gesloten afzonderlijke vrede, in strijd met het in 1635 met Frankrijk gesloten verbond, had aldaar groote ontstemming verwekt. De Fransche vorderingen gedurende de laatste jaren in de Zuidelijke Nederlanden deden de Republiek inzien, dat een zwakke nabuur te verkiezen viel boven het steeds machtiger wordende Gallische koninkrijk. Mazabin gaf echter de hoop niet op om opnieuw den oorlog tusschen de vijanden van weleer te doen ontbranden en rekende daarbij op prins Willem II, die, zooals wij zagen, sterk tegen den vrede ingenomen was. Bij medewerking beloofde Frankrijk aan den Prins het bezit van de stad en het markiezaat van Antwerpen; zijn ontijdige dood wierp alle plannen omver. Alvorens de infante Maeia Tebesia , dochter van Filips IV en Elisabeth van Frankrijk, op 7 November 1659 het huwelijkscontract met Lodewijk XIV onderteekende, deed zij tegen een aanzienlijke geldelijke vergoeding voor zich en hare afstammelingen afstand van alle rechten op Spaansch grondgebied; haar gemaal zou haar belofte ratiflceeren. Op 9 Maart 1661 overleed Mazabin; koning Lodewijk verraste allen, die zich verdiepten wie des kardinaals opvolger zou zijn, met de verklaring dat hij, de koning, zelf wenschte te regeeren. In hetzelfde jaar werd uit het tweede huwelijk van Filips IV met aartshertogin Maria , dochter van keizer Fërdinand III, een zoon geboren, die in 1665 zijn vader als (1) Res. s. g. 27 October, 3 November, Res. h. 28 October, 4 November, Res. r. v. St. 28 November, 3, 4, 14 December 1664. 136 Kabel II opvolgde. De zwakke gezondheid van den nieuwen monarch en het voorgenomen huwelijk zijner zuster Mabgabetha Tekesia- met haar moeders broeder keizer Leopold I richtten aller oogen op de gebeurlijke Spaansche erfenis. Lodewijk XIV deed niemand in het onzekere verkeeren: hij verklaarde de door zijn gemalin afgelegde verklaring te zijn afgeperst, zoodat zij en niemand anders als de wettige erfgename viel te beschouwen.. De Republiek achtte de handhaving der belofte van het hoogste belang en trachtte de onschendbaarheid althans van de Zuidelijke Nederlanden door een drievoudig verbond met Frankrijk en Groot-Brittannie te verzekeren; de tegenstand van laatstgenoemde mogendheid deed het plan mislukken. Toch kwamen verbonden tot stand. Op 27 April 1662 sloten Frankrijk en de Republiek een tractaat van vrede, waarbij het vijfde artikel aan elk de verplichting oplegde van tusschenkomst en hulpbetoon, wanneer de andere werd aangevallen (1). Op het vernemen daarvan draaide Groot-Brittannië in zooverre by dat eenige maanden later een verdrag van vriendschap werd gesloten, namens de Republiek onderteekend door Lodewijk van Nassau-Beveeweeed en zijne medegezanten, die sinds de herstelling van koning Kabel II aan zijn Hof verbleven (2). Het laatste tractaat bleef zonder gevolg, het eerste kreeg uitwerking tijdens den oorlog, die weldra door de Republiek tegen GrootBrittannië en Munster zou worden gevoerd. In 't laatst van 1662 verklaarde de kolonel d'Estbades, extra-ambassadeur van Frankrijk, in opdracht te hebben met Hunne Hoog Mogenden te onderhandelen omtrent overdracht der aan de ridderlijke orde van Malta toebehoorende goederen, voornamelijk gelegen in Zeeland, Utrecht, Friesland en Groningen, over de arresten van den graaf van Flodeoff als gevolg der plunderingen te Leuth, aangaande de domeinen en eigendommen van den hertog van Nieuwburg in Ravenstein, het eigendomsrecht van den bisschop van Munster betreffende Borculo en het souverreiniteitsrecht van Keulen op Rijnberk (3). Alleen de tijd kon deze zaken tot oplossing brengen. Voor 't oogenbiik benuttigde Holland's raadpensionaris Johan de Witt de aanwezigheid te 's-Gravenhage van d'Estbades om geheime onderhandelingen te voeren; slaagden deze, dan moesten alle provinciën, zooals meermalen was gebleken, zich in het onvermijdelijke schikken, 't Gold niet meer of minder dan Lode- (1) g. p. b. ii 2910 dd. 27 April 1662, beginnende met het zestiende artikel; de voorafgaande artikelen vindt men in de Hollandsche Mercurius van genoemd jaar. Als bewijs van erkentelijkheid voor zijne bemoeiingen vereerden de s.g. maarschalk Tuhenne , kleinzoon van prins Willem i, twee gespan „schoone Caros-peerden", elk gespan gerekend op zeven of acht peerden, ter gezamentlijke waarde van £ 10.000 (Secr. Ees. S. g. 27 Juli 1662, Ees. s. g. 1 November 1668). (2) g. p. b. 2867 dd. 14 September 1662. (3) Ees. s. g. 27 December 1662 , 3, 16 Januari 1663. 187 wijk XIV over te halen om, na het overlijden van koning Filips IV en van zijn zwakken zoon, door een zoogenaamd cantonnement de Zuidelijke Nederlanden als gemeenebest onder voogdij van beide Staten te stellen. De Republiek zou daarbij in het bezit geraken van Ostende, Plassendael, Brugge, Damme, Blankenberg, de forten aan de Noordzeekust, Navaigne en Argenteau aan de Maas, met aanzienlijke uitbreiding van de noordelijke grenzen van Frankrijk (1). Harerzijds zocht Spanje de Republiek te bewegen tot een „ligue defensyff" tegenover Frankrijk alsof de beide Nederlanden één Staat vormden. Om bij de Republiek in 't gevlei te komen, werden de vice-admiraal de Rtjtter en de Middellandsche zeevloot „met groot accueil" in alle Spaansche havens met „meer als ordinarise welvaerdicheyt" ontvangen (2). Doch geen der heimelijk gevoerde onderhandelingen brachten oplossing. Bovendien begon Amsterdam zich tegen het autocratisch optreden van de Witt te verzetten. Groot-Brittannië zag met leede oogen de schijnbaar warme verhouding van de Republiek met Frankrijk, welke laatste mogendheid zich misnoegd toonde over de Spaansche oogmerken. Weldra verslapte de algemeene aandacht voor de Spaansche Nederlanden door het bedenkelijke optreden van Groot-Brittannie, waardoor ia de Republiek alle zenuwen in spanning geraakten. Groot-Brittannie, strijdvaardig ter zee en naijverig op den toenemenden handelsbloei der Republiek, verleende in 1664 voor 't eerst .opdrachten aan bijzondere personen — later veelvuldig herhaald — om zich in strijd met elk begrip van recht de bezittingen toe te eigenen van hen, die naar haar zin te snel in de wereld vooruit kwamen. Mislukte de onderneming, dan werd elk vooraf-weten ontkend en wierp men alle schuld op den dader; gelukte ze, dan verkeerde de roof voor Brittannia in blijvende winst, 't Laatste vond toepassing toen Robeet Holmes zich in vollen vredestijd meester maakte van de kust van Guinea en van Nieuw-Nederland met de hoofdplaats Nieuw Amsterdam (thans NewYork), bezittingen van de Nederlandsche West-Indische Compagnie. Voorts maakten prins Rupeet van de Palts in het Kanaal, zoogenaamde commissie-vaarders elders, argelooze koopvaarders buit zonder dat men met elkaar in oorlog was. Dit alles behoorde tot het voorspel van den tweeden Engelschen oorlog. De Republiek durfde hoogstens optreden tegen vreemdelingen, die ze, hoewel voorzien van Britsche commissies, als zeeroovers beschouwde; bleken zij eigen onderdanen te zijn, dan wachtten hen doodstraf en verbeurdverklariag. In den aanvang van 1665 waarschuwden Hunne Hoog Mogenden de provinciën, dat Engeland (1) Secr. Res. H. 3 October, 14 December 1663. (2) Bes. S, G, 4 April, 15 Mei, Bes. H. 10 Maart 1662, 138 zich alles veroorloofde, wat alleen bij openbaren oorlog voorkwam; tevens herinnerden zij Frankrijk, Zweden en Denemarken aan de tractaten van onderlinge hulp bij oorlogsgevaar. Toen ten slotte de maat van beproeving overüep, hernam de Ruytek de Afrikaansche bezittingen en behandelde de Britsche koopvaarders in de Europeesche wateren volgens de door de Britten, zelf gegeven voorbeelden: met het gevolg, dat Groot-Brittannie op 14 Februari 1665 aan de Republiek den oorlog verklaarde (1). Wij willen de bijzonderheden van den zee-oorlog niet verder omschrijven dan noodig zij tot begrip van hetgeen op het landleger betrekking heeft. Eerst toen werkelijk gevaar begon te dreigen, liet men zich op het voorbeeld van Holland met meer ernst aan de krijgstoerustingen ter zee gelegen liggen. Maar alle te nemen maatregelen moesten bij de voortdurende oneenigheid en verschil van zienswijze reeds een langen lijdensweg afleggen alvorens de bondgenooten toestemming gaven; daarna een nog langeren, alvorens de verschuldigde gelden beschikbaar kwamen; ook daarna voerden de provinciën de generaliteits-besluiten naar eigen inzichten en gevoelen uit. Johan de Witt wist Gelderland en Overijssel tot medewerking te overtuigen; Friesland en Groningen kibbelden nog gedurende den oorlog over onbeduidende geschilpunten betreffende het gemeenschappelijke admiraliteits-college te Harlingen (2). Geen Wonder dat men met allés te laat kwam. Zelfs de noodlottige zeeslag bij Lestoffe (13 Juni) kon de oogen der bondgenooten niet openen om voortaan naar eendrachtige, snel uitvoerbare besluiten te streven. De aanvragen van gelden (petitiën) voor personeel, schepen en materieel geschiedden niet naar een vooropgezet plan, doch naar oogenblikkelijke behoeften, zoodat de fondsen meermalen pas ter beschikking kwamen als zich weer geheel andere behoeften deden gelden. Van een petitie van £ 2.400.000 dd. 9 Februari 1665 was nagenoeg een millioen bestemd voor de landmacht, de rest voor de zeemacht. Drente moest één honderdste van het geheele bedrag betalen, zoodat, bij consent der bondgenooten, de som vergroot werd tot £ 2.424.000. Pas vier maanden later, toen van allen de consenten waren ingekomen — niet de gelden —, kon. tot uitvoering worden overgegaan (3). Bij de uitrusting van oorlogsschepen trad de behoefte aan landsoldaten voor den zeedienst weder op den voorgrond. Holland en Zeeland onttrokken voor dat doel voortdurend manschappen aan de toch reeds (1) Secr. Res. S. G. 8 November 1664, Res. S. G. 16 Januari, Res. h. 8 Januari, 7, 18 Maart, G. P. B. iii 229 dd. 11 Maart 1665. (2) Res. h. 15 November, 6 December 1664 , 28 April, Res. S. G. 2, 6 Maart 1665. (3) Res. S. G. 5, 10 Februari, 26 Mei, 8 Juni, Res. R. v.' St. 9 Februari 1665, 189 zwakke compagnieën, ten koste van de bewaking der fro'ntier- steden, waartegen de Staten-Generaal en de Raad van State zicii krachtig' verzetten, 't Kon echter moeilijk anders; binnen de eigen grenzen beschikte Holland in 1659 over twee compagnieën te Dordrecht, een te Gouda, vier te'sGravenhage, Zeeland over twee compagnieën te Zierikzee, een te Tholen, Friesland over een compagnie te Franeker en een te Leeuwarden. Tusschen den eersten en den tweeden Engelschen oorlog werd het grootste aantal landsoldaten in 1664 vereischt voor de expeditie naar Guinea onder Jan van Campen , waarbij de 425 soldaten onder bevel van Mabbten van Hartsbergen uit 834 compagnieën waren aangewezen (1). De Raad van State drong weder aan op de samenstelling van een „regiment de marine" naar de voorstellen van 6 December 1657. Doch de bondgenooten waren daartoe niet te bewegen, zoodat den StatenGeneraal niet anders overbleéf dan de extra uitgaven voor mariniers aan de zee-provinciën of hare admiraliteiten over te laten. Te dien einde verzochten zij aan den Raad van State de indiening van een petitie voor 4000 mariniers; zij werden gerepartieerd • 3020 op Holland, 370 op Zeeland, 466 op Friesland, 144 op Overijssel.- Holland vermeerderde onverwijld enkele compagnieën met een sergeant, een tamboer en 37 koppen, welke te samen, hoezeer zonder eenig korpsverband, een „corps de marine" vormden, dat zoowel ter zee als te lande moest dienst doen. Zeeland wenschte een hooger budget te vermijden door overdracht van eenige uitheemsche compagnieën op een andere repartitie. Friesland stemde toe, mits zonder verhooging harer quote op 'den staat van oorlog (2). De 4000 mariniers waren lang niet voldoende. Kort vóór de oorlogsverklaring van 1665 berichtten de admiraliteiten, dat zij in het voorjaar voor 72 oorlogsschepen en 20 schepen der Oost-Indische Compagnie 4260 man behoefden. Zij werden aangewezen uit 263 compagnieën — voor de admiraliteit voor de O. I. C. te Rotterdam 400 125 te Amsterdam 1500 500 in Zeeland 560 250 in het Noorderkwartier 400 125 in Friesland 400 — 4260 koppen. (1) Bes. S. G. 8, 12 September, 7, 13—17 November, Res. R. v. St. 10, 15 November 1659, Bes. S. G. 17, 25, 31 Maart, 7 April, 30 Mei, 1 Juni, Ees. E. v. St. 3, 29 Maart, 81 Mei 1661, Ees. S. G. 12 Januari, 19 Maart, 1 April, 17 , 25 , 26 Juni, 22 , 24 , 25 Juli, 29 Augus tus, ö; 11, 15 September, Secr. Bes! S. Gi 27 , 29 , 30 September, Comm. S. G. 15, 20 September 1664. (2) Res. H. 23 Mei, 16 Juli, Bes. S. G. 18, 28 December 1664 , 26 , 31 Januari, 10 Februari, 3, 5, 9, 24 Mei, 2 April, Ees. H. 12 Maart 1665. Zie Aanteekening N°. 23. 140 Bovendien vorderden de admiraliteiten wegens gebrek aan scheepsvolk voor matrozen-diensten 2100 mariniers, alleen voorzien van zijdgeweer en een bultzak: voor de vijf collegiën resp. 400 , 600 , 400 , 300 en 400 man. Voorts, kregen bijzondere personen, die volgens bestelling (commissie) van Hunne Hoog Mogenden uitgeruste schepen bij 'slands vloot voegden, toezegging van 25 of 30 musketiers, naarmate de schepen met 20 of 80 stukken waren gemonteerd. Bij de mariniers werden sergeanten, geen officieren ingedeeld; dezen konden alleen als volontair aan boord geplaatst worden. O. a. ontving de ritmeester Henei de Rechine Voysin , heer van de Loges, toestemming tot verblijf aan boord bij den luitenantadmiraal Jacob van Wassenaer (1). Uitbreiding van het leger kon niet uitblijven. Reeds in April 1664 bewezen de kapiteins, wier compagnieën slechts 50 hoofden telden, dat alleen bij een versterking met 25 man in alle diensten kon worden voorzien. Pas toen de nood aan den man kwam, stelden de StatenGeneraal voor om tot een versterking der Nederlandsche en der Duitsche compagnieën met 25 goede, weerbare mannen over te gaan. Zeker zijnde van Holland's toestemming, gelastten zij aan dén Raad van State om een petitie op te maken en de vermeerdering in den staat van oorlog op te nemen. De werving mocht niet binnenslands, maar alleen op de „uyterste frontieren" geschieden, tegen een aanritsgeld van £ 10. Voor deze en alle volgende wervingen eischte de staatkundige verhouding, dat de grenzen van elke provincie slechts met een door haar afgegeven acte van autorisatie mochten overschreden worden. Aan de keurvorsten van Brandenburg, Keulen en den hertog van Nieuwburg werd toestemming gevraagd om in hunne landen openlijk te werven; zij weigerden, zoodat de werving heimelijk moest geschieden. In verband met de petitie van £ 2.400.000, waartoe Holland zou bijdragen tot dezeezaken, de bondgenooten voor het leger, ontwierp de Raad van State de volgende verdeeling — (1) Bes. S. G. 10, 21, 25 Februari, 10, 11, 28 Maart, 4, 17, 18, 21, 21 April, 6 Mei, 10 Juni, Bes. E. v. St. 21 Februari, 31 Maart, Ees. H. 6 Juni; G. P. B. IV 1824 dd. 17 Februari 1605 bevat de verlenging van het octrooi voor de o. i. c., mits zij 20 schepen voor 'slands vloot beschikbaar stelde, 141 Versterking Bedragen met I "~"""i inbegrip, der ruiterij (a) voetvolk (b) kosten voor Repartitie. ' \ Aantal Aantal Aantal " Aantel ' ammunitie, enz. jcompagnieênj paarden compagnieën | hoofden | i i i, Gelderland. 3 98 22 792 -t 134.700 Zeeland . . 1 81 . 34 1314 I „ 220.399—19—8 Utrecht . . 6 186 21 756 „ 189.950 Friesland . 7 . 217 47 | 1692 „ 279.874—19—8 Overijssel . 3 98 13 468 | „ 86.699—19—8 Groningen. 4 124 26 986 „ 139.950 Drente. 1 31 3 108 • •„ 24.000 25 785 166 6066 £1.024.574—19 Holland . . Voor de uitrusting ter zee. . . . . „ 1.899.425 Totaal I £ 2.428.999—19. (a) een compagnie op Gelderland, een op Overijssel-met 86, de rest met 31 paarden; (6) drie compagnieën op Zeeland met 66, de rest met 86 hoofden. Evenals bij de versterking tijdens den tocht naar Denemarken leed het ontwerp aan het bezwaar, dat de provinciën niet overeenkomstig hare quoten belast werden: Groningen het hoogst. Een welwillend aanbod van Holland wist deze „inesgaliteit" te vermijden (7 Maart 1665). De provincie moest voor de versterking der compagnieën met 25 man 3200 recruten werven. In de verwachting dat de bondgenooten de gedragen consenten in vorige petities zouden voldoen, bood Holland aan om bovendien 3252 man voor eigen rekening te lichten, waartegen de andere gewesten slechts 633 man behoefden aan te nemen, zoodat het landleger, in plaats van 7300 man, een versterking van 11185 man zou verkrijgen, tevens de wanverhouding in de lasten ophouden — i42 Vermeerdering Repartitie. met 25 man per compagnie. volgens voorstel van Holland. Totaal. I Gelderland .... 650 71 621 Holland 3200 3252 6452 Zeeland 800 .. 216 1016 Utrecht 525 125 650 Friesland . . . . . 1175 115 1290 Overijssel 325 70 895 Groningen 650 — 650 Drente 75 36 111 7300 + 3885 = 11185 De aanzienlijke verhooging werd aangenomen, doch slecht uitgevoerd. Terwijl de versterking der ruiterij gewoon tot stand kwam, konden de provinciën desverkiezende bij de infanterie nieuwe korpsen liefst geen nieuwe compagnieën oprichten. Alleen Holland formeerde een nieuw regiment van 15 compagnieën, vermeerderde hare Engelsche en Schotsche compagnieën met 25 koppen, en bepaalde dat bij elke compagnie weder drie officieren werden ingedeeld; de Britsche compagnieën waren inmiddels reeds genationaliseerd, zooals in een der volgende hoofdstukken nader zal worden toegelicht. De nieuw geworven ruiters en soldaten legden den eed af van „houw en trouw" aan de.Staten-Gerieraal en hunne betaalsheeren; zij werden met de overige militie twee malen 's weeks in het gebruik van scherpe patronen geoefend. In November, terwijl de oorlog met Munster reeds lang aan den gang was, had nog geen enkele deizes provinciën aan bovenstaande resolutie van den 8sten Juni voldaan „nochte in de materie nochte inde forme". Van de 25 compagnieën te paard waren toen slechts 8, van de 166 compagnieën te voet, 25 versterkt (1). (1) Res. S. G. 15 April , 18 , 33 , 27 , 31 December, Res. R. v. St. 29 December 1664, Res. S. G. 15-17, 19 , 23 , 26 , 28—30 Januari, 10, 17, 21, 23, 24, 28 Februari, 9, 12, 14, 21 Maart, 10, 17, 18 April, 26 Mei, S Juni, 11, 18 November, Res. R. v. St. 20, 26 Februari, 19, 24 April, Res. H. 28 Januari, 7, 13 , 28 Maart 1665. 143 Behalve voor vloot en leger diende voor de verdediging dér Noordzèé-" kusten, van Delfzijl tot Vlaanderen, gezorgd te -worden. De in de zeepro vinden aanwezige militie was „op verre na niet suffisant tot afweeringe „van alle gevreesde onheilen." Vooral de Staten van Holland trokken de te hunner repartitie staande compagnieën zooveel mogelijk naar zich toe en vroegen bovendien versterking aan de Staten-Generaal. Zeeland beschikte voornamelijk over uitheemsche compagnieën van geringe sterkte en wenschte, evenals tijdens den eersten Engelschen oorlog, een „corps militie te „schepe" bij Rammekens om naar bedreigde punten te zenden. In afwachting eener beslissing door de bondgenooten vroegen de Staten minstens acht compagnieën Nederlanders voor het kasteel Rammekens. De Staten-Generaal zonden broksgewijze een gering aantal compagnieën naar beide provinciën, aanvankelijk zonder advies bij den Raad van State te hebben ingewonnen; deze kwam hiertegen op, wijl ze zoodoende niet op de hoogte bleef van alle veranderingen, terwijl de oostelijke grenzen van troepen dreigden ontbloot te raken. Geruimen tijd verliep alvorens de aangewezen troepen de nieuwe bestemming bereikten. tKk Emden kwamen in plaats van de ontboden 180 man — 30 van elke derzes compagnieën — twee missiven van den magistraat en van den commandeur met aandrang om het Emder-garnizoen niet te verzwakken. Holland benoemde na het overlijden van Lodewijk van Nassau-Bevebweerd (28 Februari 1665) den kolonel Wigbolt van der Does van Noobdwuk tot algemeen bevelhebber, tot onderbevelhebbers — zonder zich aan eenig regimentsverband te storen — den kolonel Mathijs van Aspeben van Heeswijk, den luitenant-kolonel Zeno Tengnagel en den sergeant-majoor Nicolaas van Bbedebode op Texel, den kolonel Adbiaan Guyok van Meteeen , den luitenant-kolonel Pijnssen van deb Aa en den sergeant-majoor Habtoge van Valckenboech aan den Helder. Voor de gemeenschap tusschen den Helder en Zierikzee zorgden vijftien strandposten (paardenposterij) (1). In de eerste dagen van Mei berichtten de gedeputeerden te Texel dat een Engelsche vloot van ongeveer 66 schepen voor de kust kruiste. Zij gaven in overweging om „een goed corps van Landtmilitie op eene be„quaeme plaetse te doen versameien, om zich te water ofte te Lande „op 't spoedichste te connen begeven ter plaetse daer bij d'Engelsche „yetwes te Lande soude mogen werden off wesen geattenteert". Hunne Hoog Mogenden antwoordden, dat zij , zoolang de vermeerdering der militie niet ten uitvoer was gebracht, noch aan voormeld verzoek, noch aan het verlangen van Zeeland, Friesland en Groningen konden voldoen. Jacob van Wassenaeb-Obdam , luitenant-admiraal van Holland en "West- (1) Bes. S. g. 10 December, Ees. h. 12, 17, 18 December 1664 , Res. s. g. 16 . 20 , 28 , 24 Januari, 5 Februari, 2, 6 Maart, 1, 8, 18, 30 April, 1, 7 Mei, Ees. E. v. St. 17 Januari-, 19 April, Bes. h. 20 , 22 Januari, 11 Maart, 30 April, 5, 8, 12 Mei 1665. Bij Bos. s. g. 9 November werden de strandposten ingetrokken. 144 Friesland, benoemd tot „eerste persoon ende opperhooft" van 's lands vloot, kreeg opdracht om daarmede den vijand op te zoeken en zee te blij ven houden; zijne onderbevelhebbers, de hoofdofficieren JanEvertsen, luitenant-admiraal van Zeeland, Egbeet Meeusz. Cobtenaee, luitenantadmiraal van de Maze. tevens reserve-opperhoofd, Cornelis Tromp, luitenant-admiraal van Amsterdam, Cornelis Eveetsen, vice-admiraal van Zeeland, Volkebt-Adbiaansz. Schram, vice-admiraal van het Noorderkwartier en Aucke Andries Stellingwerf, luitenant-admiraal van Friesland waren elk belast met het bevel over een „esquadron schepen „van oorlogh". De Staten-Generaal vermeenden alle reden te hebben om Johan de Witt en zijne mede-gedeputeerden te bedanken „over ende „ter saecke van hare vigilantie, moeyte, arbeyt ende goede conduitte in „het uytvoeren van hare Ho. Mo. beveelen" (1). Toch bleven vele tekortkomingen; de vloot had te weinig matrozen en geschut; het kaliber van de musketten der landsoldaten liep uiteen van 12 kogels in het pond, volgens voorschrift, tot 18; Zeeland was niet in staat om600soldaten voor zes gehuurde hoekers of galjoten te leveren, bestemd voor het vervoer van personeel, ammunitie en in „cas van rescontre" van gewonden, berichten, enz.; de admiraliteit van Rotterdam, die 1200 mariniers uit Brielle en Hellevoetsluis naar de vloot moest overbrengen, had daarvoor 27 schepen gehuurd, „gansch onbequaem bij defect van „behoorlicke diepte", zoodat de Raad van State op het laatste oogenblik voor het huren van fluitschepen had te zorgen. De postknecht, die het uitloopen der vloot uit Texel aan Hunne Hoog Mogenden kwam berichten, ontving daarvoor tien ducatons (2). Op 18 Juni 1665 weergalmde kanongebulder aan het Scheveningsche strand tusschen de Britsche vloot onder 's konings broeder Jacobus van Yobk ter hoogte van Lestoffe (Lowestoff), ten zuiden van Jaarmuiden (Yarmouth) en de Nederlandsche scheepsmacht, welke geslagen en verstrooid werd; de luitenant-admiraals Wassenaeb, Cortenaer en Stellingwerf, de ritmeester Rechine Votsin, tal van landsoldaten lieten het leven. Johan Evertsen en Cornelis Tromp redden wat te redden viel. De Staten-Generaal verzochten weldra een nominatie' van „bequame, „welervarende ende dappere zeehelden, dewelcke goede getuygenissé „hebben van comportementen ende gedane diensten om tot capiteynen „in plaetse vande geblevene, voortvluchtige ende geëxecuteerde gecreeert „te werden". Een paar „wandeyoirige" officieren hadden voor den krijgsraad te Texel moeten terecht staan. Voor Holland was 't niet twijfelachtig aan wien het opperbevel moest worden toevertrouwd: niet aan een Zeeuw, maar aan den in plaats van Cortenaer tot luitenantat Ros. h. 29 Januari, 12, 20 Maait, 5, 29 Mei, 4,9 Juni, Res. S. g. 16 April 4 7 22 Mo1!.1 funi f05- De vice-admiraal Schram was de opvolger van Coert Syvertsz. Ad* 3jAER ' die bedankt had wegens benoeming tot Deensch admiraal-generaal (2) Res. S. g. 80 April, 18, 26 Mei, 10 Juni 1665. 145 admiraal van de Maze benoemden Cornelis Tromp, wiens Overmoed in den strijd en warme gehechtheid aan het Huis van Oranje men evenwel duchtte en wantrouwde. Er werd raad geschaft. Tromp trad wel op als „eerste persoon ende opperhooft", maar „onder de surintendentie, „directie, beleyt ende conduitte" van de heeren Rutgeb Huygens, afgevaardigde van Gelderland, den raadpensionaris Johan de Witt en Johan Boreel, afgevaardigde van Zeeland; de Staten van Holland bestemden voor den raadpensionaris tien manschappen hunner garde als lijfwacht ter zee. Enkele dagen nadat Michel Adriaansz. de Ruyter met zijn smaldeel te Delfzijl was binnengevallen, benoemden de Staten van Hédland hem, als Wassenaer's opvolger, tot luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, met welke keuze Hunne Hoog Mogenden zich welgevallig vereenigden (1). Omtrent het gebruik der landsoldaten had men menige „droevige er„varentheyt" opgedaan. Utrecht stelde voor om eenige land-officieren op de schepen in te deelen; maar de hooge zee-officieren, ook de gecommitteerden der admiraliteiten waren eenparig van oordeel „dat den „Staet op 's Lants schepen wel soo béquamelick door geoeffende sergeanten tot commandeurs over de Musquettiers als van hoogere officieren „conde weesen gedient, alhoewel sij mede verclaerden dat bequame „lieutenants ofte vendrichs haer oock niet onaengenaem soude wesen". Bij terugkomst ter reede verlangden matrozen, mariniers en landsoldaten om terstond met verlof te gaan, hetgeen men niet durfde te weigeren. Binnen een kort tijdsverloop kregen de compagnies-commandanten bevel tot aanwijzing van soldaten en mariniers „die jegenwoordich de zee alwat „gewoon sijn geworden voor soo veel het frissche ende robuste Luijden „geweest sijn ende- andersints die door andere vigoureuse mannen rem„placerende"; de musketten moesten geboord zijn op een kaliber van twaalf kogels in het pond. Aangezien de admiraliteiten niet over geschikt personeel beschikten om ze af te halen, evenmin over reiskosten, droeg de Raad van State zulks op aan twaalf monster-commissarissen. Het gezag der sergeanten bleek onvoldoende, zoodat Hunne Hoog Mogenden overgingen tot de benoeming van kapiteins en luitenants op de schepen der hoofdofficieren, van luitenants op die der zeekapiteins, gekozen „van de bequaemste ende geexperimenteerste"; zij kregen, op voordracht der admiraliteits-colleges, commissies van de Staten-Generaal. Bovendien gingen kolonel Dolman, luitenant-kolonel van Santen van wege Holland, kolonel Gaspaet de Maueegnaült en majoor Ditmar van Wijnbebgen van wege Zeeland mede in zee, ten einde de gedeputeerden en gevolmachtigden op de vloot te dienen van raad en hulp tot handhaving der discipline bij de landsoldaten en de mariniers. Arent (1) Ros. s. G. 13, 26 Juni, 4, 6, 20 Juli, 1,5,7 Augustus, 18 November, Res. h. 13, 16 Juni, 25 Juli 1665. Zie Aanteekening N° 24. 10 146 van Dalen "ging mede" als provoost-generaal. Het afhalen der-mariniers en soldaten door de monster-commissarissen ging met groote bezwaren en ongeregeldheden gepaard. Bij een te Hellevoetsluis gehouden monstering eener compagnie, die 114 hoofden moést tellen, kwamen, ten gevolge der detacheeriögeii'bij de markie en de voortdurende afwezigheid van den kapitein, ""Blechts elf musketiers, tien piekenier», geen enkel officier, onder de wapenen. Vele- pas aangenomen soldaten, vooral Dultschers, deserteerden zoodra zij hunne bestemming voor den zeedienst vérnaméfi;' 't was ondoenlijk om hunne plaatsen uit de toch reeds zoo zwakke 'en verzwakte compagnieën aan" te vullen. De Oost-Indische Compagnie vroeg en verkreeg nog vijftig soldaten tot bemanning van een veroverd Engelsch schip; maar toen de admiraliteit van Amsterdam zeventig musketiers voor drie fregatten begeerde, kon aan dit verlangen niet worden voldaan (Ij. De rust voor" de vloot veroorloofde aan de admiraliteiten onr-tijdelijk aan de mariniers en landsoldaten een andere bestemming te geven. De zieken, ook onder de matrozen, moesten'in de gasthuizen „wel gerecepieert; „getracteert ende bejegent werden", terwijl de-Raad van State zou zorgdragen om de gezonde mannen van boord te halen en naar hunne compagnieën te geleiden: -na''drie of vier weken mochten zij iemand afvaardigen om bij de admiraliteits-collegiën hunne toelagen van twee a drie gulden in ontvangst te nemen. Verschillende voorstellen, als om de gewezen schepelingen naar het «veldleger te zenden, hen een „Ruyterdienst ;„aen' deri;'Staet" te 'laten bewijzen of „tot een landtocht te employeren" stuitten af op verzet bij HoHand-, welk gewest op een nieuwe formatie bedacht was (2). Men kon de samenstelling van een „corpus apart" niet' öntloopen.- In October ging Holland er toe over om de bij de Nederlandsche compagnieën aangebrachte versterkingen van 80 man bijeen te voegen tot compagnieën van 100 man, onder bevel van een commandeur en drie sergeanten, die op zee bij hunne ondergeschikten zouden blijven. Aan wal, zooveel mogelijk in de zeeplaatsen, deden zij dienst als en met de landmilitie. Naar aanleiding der vraag, welken rang aan den titel van commandeur toe te kennen, bepaalden de Staten van Holland dat de commandeurs zouden rangschikken tusschen de kapiteins en luitenants (3). De nieuwe formatie was niet van langen duur. Ze voldeed geenszins aan dé"verwachtingen. Holland hakte de knoop door en besloot tot oprichting van een ^regiment de marine". Met medewerking van den (1) Ees. S. G. 17 Juni, 1, 4, 11, 14, 1G, 18, 19 , 22 , 28 , 25 , 28-81 Juli, 5, 8, 21 Augustus, Ees. H.-18, 21 Mei, 18, 21 Mei", 18 , 22 , 23 , 27 Juli, 18 Augustus, 20 September, 9 October 1665. (2) Res. S. G. 4, 0, 9, 22 October, 4, 0, 18, 23, 26. November, Res. H. 10 October, 5, 11 November, Ree. R. v. St. 19 November 1005. (3) Res. H. 6, 8 October 1665. luitenant-admiraal De Ruyteb kwamen de volgende .bepalingen ten uitvoer-. De indieost zyndemariniers: kregen ontslag, of werden gedetacheerd en vervangen bij voorkeur door op uitheemsche.; kusten aangeworvenen tegen een-aanritsgeld van £ 10. Zj} moesten deelnemen aan alle scheepswerk., • behalve in 't want. Aangezien _-att in gewone tijden in de zeehavens garnizoen hielden, waar het leven zoo veel duurder was dan elders en het .apevarende volk niet gewend was aan arbeid, wel aan.e«B hooge gage, werd de maandelijksche spldij bepaald op £ 10, de toelage aan boord op een stuiver daags, met nu en dan bij nat en koud weder een „ver(|UickiBge" van brandewijn. De Joatsloten dewnuskettea werden bfl het nieuwe korps vervangen' door snaphaansloten .met kunstmatige vunrsteenen. Op de schepen van oorlog voerde een luitenanti of een vendrig het bevel over 40 of 50 man, een kapitein, .over een grooter aantal. Zee-officieren kwamen voor een benoeming hij. het nieuwe regiment niet in aawaerking. Willem Jozef baronyAN Gent , commandeur van Hellevoetsluis, kreeg als.kolonel het bevel over het regiment.eji al» kapitein over een compagnie van 170 man. De .laiteaant-koloftel Prancois Palm , de sergeant-majoor graaf Johan Belgious de Hornes en zestien kapiteins kregen elk een compagnie van 120 man, zoodat het geheele korps .bestond uit negentien compagnieën,. te samen £$80 man. De Staten-Generaal verzochten aan de drie, admiraliteiten van Holland om de drie hoofdofficieren-van het regiment, jmariniers te voorzien elk van „een bequaem schip van oorloge om daermede haer eygen „eer ende reputatie soo wel als den dienst .vant-Landt- te connen waer. „nemen ende betrachten". Aldus vergroeiden een aantal land- tot,zeeofficieren (1). Na indiening van verschillende petities tot den aanbouw van nieuwe schepen en van negen millioen voor uitnisting der,vloot, .bevalen de Staten-Generaal der admiraliteiten aan „de bevorderinge vandet equipage „van 'slants vlote. tegen het aenstaende voorjaer, ten eynde dat deselve ^voor de reputatie van den Staet ende tot den- meesten aff'breucfc„vanden „vijant tijdelijck in zee ende in actie gebracht moge werden" (2). Terwijl het jaar 1665 .eindigde met de vereischte beschikkingen-om-in het volgende den strijd ter zee met kracht te hervatten, was de Republiek met den bisschop Christoffel Bernard van- Galen in oorlog gekomen. Volgens artikel vijf van het verbond van. 27 April W62 was Frankrijk onder de huidige omstandigheden reeds in December 1664 verplicht geweest een secours van 12000 man ter beschikking te stellen; (1) Ros. H. H November, 10, 17, 18 December, ■Res. R. v. St. 21 December 1065. Van de vroegoro mariniers versterkten vijf on veertig man de compagnio van luitenant-kolonel Beauiiont, commandeur van Brielle. (2) Res. S. G. 14, 19 November, 16, 18 December, Ros. R. v. St. 17 November, Res.II. 19 November, 10 December 1605. 148 dit secours moest bevatten „twee duysent peerden ende vier duysent „man te voet uyt desselffs oude regimenten ende de reste tot completeringe „van twaelff duysent man toe in gelde". Aangezien de oorlog reeds langer dan vier maanden duurde, rustte in Maart 1665 op Frankrijk de verplichting om tot „een generale rupture" met Groot-Brittannie over te gaan. Doch Frankrijk gaf er de voorkeur aan om den kamp tusschen twee machtige vloten gade te slaan, tot stijging der waarde van de eigen vloot. Frankrijk's oorlogsverklaring volgde pas op 27 Januari 1666. Had Frankrijk geen „irresolütheyt" getoond en zich aan het verdrag van 1662 gehouden, dan hadden ook Zweden en Denemarken niet kunnen aarzelen om aan Groot-Brittannië den oorlog te verklaren en zou de bisschop van Munster 't wel gelaten hebben om met de Republiek in het strijdperk te treden (l). De Republiek staarde zich blind op gesloten tractaten en meende ongestraft hare 'strijdkrachten te kunnen verwaarlóozen, hetwelk slechts kon uitloopen op buitengewone uitgaven en groote onheilen. N. KRIJGSTOERUSTINGEN TE LAND. • Na de verijdeling van vroegere plannen van den Munsterschen bisschop Christoffel Bernard van Galen kwamen geruchten in omloop aangaande zijne „Crychspreparaten" om zich door het Oldenburgsche meester te maken van Greetsyhl of eenig ander vast punt aan de westkust van Oost-Friesland. Om dit doel te bereiken moesten zijne troepen blijven op den noordelijken oever van de Leda, die bij Leeroord in de Eems valt, en van den beneden-Eems. Zij moesten daarbij stuiten op de slechts zwak bezette vesting Stickhausen. Hunne Hoog Mogenden wilden „uyt eene oprechte vruntnabuyrlicke genegentheyt" het garnizoen aldaar dooreen luitenant en een sergeant benevens tien musketiers van elke der zes Staatsche compagnieën van Emden versterken; maar bij aankomst van- het detachement te Filsum verbood vorst George Christiaan hun den toegang tot de veste, zoodat zij onverrichter zake naar Emden moesten terugkeeren. De vorst zou zelf voor het behoud van Stickhausen zorg dragen en verzocht alleen een aansporing aan de Stenden om geld te verschaffen tot indienstneming van honderd man. De magistraat van Emden weigerde eene der drie door de Stenden aangenomen en aldaar in garnizoen zijnde compagnieën naar de grenzen te laten gaan. Verdeeldheid van gezag maakte voldoende bewaking twijfelachtig. Voor het oogenblik veroorzaakte Groot-Brittannië meer last aan het graafschap dan de bisschop. Oost-Friesche, vooral Emder schepen en goederen werden in Engeland aangehouden, zoodat de magistraat „door aenpersinge „van hare Burgerye" een deputatie derwaarts zond tot terugvordering, (1) Res. H. 21 Juli 1666. 149 hetgeen het misnoegen opwekte van Hunne Hoog Mogenden, die de buitenlandsche betrekkingen van het graafschap aan zich zeiven wenschten te houden. George Christiaan overleed op 10 Juni 1665. Zijne weduwe Christina Charlotte van Wurtemberg gaf vijf maanden later kennis aan Hunne Hoog Mogenden „dat Godt den Heere hare Furst^licke „Doorluchticheyt ontbonden hadde van een welgestelden jongen Soon" Christiaan Eberhard, die zijn vader opvolgde als graaf van Oost-Friesland, onder voogdij zijner moeder en van zijns vaders broeder Edsabd Fërdinand; Hunne Hoog Mogenden traden op als peters „ten christelicken doop" (1). Intusschen hielden krijgszuchtige geruchten betreffende den bisschop aan, mede ten opzichte van de Republiek. De bestemming van een aanzienlijk aantal ■ soldaten voor de vloot en de kustverdediging maakte de bezorgdheid gaande van de oostelijke provinciën, ook van Brabant en Zeeland, bij het vermoeden, dat de Spaansche landvoogd op de hand van den bisschop was. De landgrenzen waren onvoldoende bezet, de versterkingen verwaarloosd; geen enkel werk was tegen een „suoite aenval" bestand; geschut, ammunitie en vivres ontbraken. De betrokken provinciën, commandeurs van vestingen, ook der aan den Rijn gelegen sterkten en enkele stedelijke besturen drongen herhaaldelijk aan bij de Generaliteit op vermeerdering van personeel, materieel en de noodige herstellingen, waaraan slechts onvoldoende werd voldaan. In Juli begon men op voordracht van Holland een „corps d'armee" in de boven „frontieren" — het oosten des lands — samen te stellen. Prins Johan Maurits kreeg daarbij een aanstelling tot „generael ende opperhooft „over de militie te peerdt ende te voet", met den Rijngraaf van Salm als generaal der cavalerie, den kolonel John Kirkpatrik, als sergeantmajoor-generaal , Moïse Pain et Vin als kwartier-generaal der infanterie. Tot den dienst te velde werden aangewezen tachtig compagnieën infanterie, voor twee derde samengesteld uit musketiers, een derde uit piekeniers, en 24 compagnieën cavalerie, volgenderwijs verdeeld in tien regimenten infanterie van acht en vier regimenten cavalerie van zes compagnieën — (1) Res. S. G. 11, 18 December 1664, 19 Januari, 9, 28 Februari, 2,3.7 April, 26 Juni 29 October, 5 November 1665, 150 Infanterie. Kolonels. Luitenant-kolonel Majoors. Ie regiment John Kïrkpa- Thomas Living- John Kirkpa- trik stone trik 2e „ Ernst van Itter- Kobbert van It- Dirk van Haer- sum teesum solte 3e „ Adriaan Cuyck Johan van Paf- Reinier Bisschop van Meteren fenrode 4e „ Eppo Gockinga Sweer van Tam- Hendrik van der minga wenge 6e | Hans Willem van Diedebik Stecke Syreant van Aylva Walta 6e , Otto van Lim- Andbies Schim- Hendbik Torck burg-Stibum melpenninck 7e „ Babton de Mombas Maximilien de Piebbe le Peince de Bebinghen-Ab- Plessis-Malaminvilliebs guet 8e „ Louis Ebskike Allan Coutts Pebdinand Cary 9e „ Thomas van Vby- Campe van Beu- Jan Cauw bebgen hese 10e | Filips van Stee- Willem Adriaan Gebbit Ploos vanlandt graaf van Hornes Amstel Cavalerie. Kolonels. Majoors. Ie regiment Anthony van Haersolte Ernst van Haren 2e » Abent van Wassenaer- Inte van Kingma DüYvenvoorde 3e » Johan van Welderen Alexander Schimmel- fenninck *e * Ludolf van Steenhuysen Prederik Hendrik van den Boetzelaer-Langerak. In afwachting der oproeping hielden deze compagnieën zich marschvaardig in verschillende sterkten van de oostelijke provinciën of aan den Rijn. De compagnie gardes te paard van Holland trad op als lijfwacht van prins Johan Maurits (1).« Tot het toegevoegde personeel behoorden (2) — Anthony van Haersolte, als commissaris-generaal der cavalerie; Johan Mulert van Backershaven , als kwartiermeester-generaal der cavalerie; Engelbert van deb Mijle, als luitenant-generaal en contrerolleur van de artillerie, met een schrijver en twee conducteurs; (1) Bes. S. g. 14, 21, 23, 30 Januari, 2, 11 Maart, 22, 27, 20 Juni, 1, 3, 13, 19-28 Juli, 1, 6, 7, 21 Augustus, Bes. R. v. St, 23 , 28 , 29 Juli, Bes. h. 27 , 30 Juni,' 2, 21, 25 28, 80 Juli, 19 Augustus, Comm. S. g. 28 Juli, 7 Augustus 1665. (2) Ros. S. g. 6, 7 Augustus, 25 September, Res. R. v. St. 6, 10, 14, 25 Augustus 1665. 151 Reinoud van Bochoven, als commies der artillerie, met vijftien conducteurs en een zadelmaker; Tien ordinaris-, vier extra-ordinaris edellieden van het geschut; Willem van Rhee, meester-constabel, met zijn luitenant en twintig kanonniers; Den zee-kapitein Pieter Govertsz. Kaeckmes met een luitenant en veertig matrozen; Jan Ooms, batterij-meester; Slkevooght , meester-vuurwerker; Ambrosius Martini, commies van ammunitie, met tien conducteurs en een kuiper; Aeet Abrahamsz. van der Putten, meestér-timmerman, met zhn luitenant en twintig timmergasten; Coenelis Bastiaensz., meester-radermaker, met drie knechts; Pietee Jansz., meester-smid, met drie knechts; Herman van Erp, kapitein van de schipbruggen en zijne pontgasten (1); Thomas van den Honebt, wagenmeester, met zijn luitenant; Nicolaas Hamel, kapitein van de tochtpaarden, met een luitenant en vier conducteurs (2);} een kapitein der pioniers en dertig arbeiders; een provoost en twee dienaars; de ingenieurs Pietee van Woestinghoven , Pieter van Blanckerhoest en Johan Elandts, ieder met een schrijver en twee conducteurs. Geschut: negen en veertig 24 «era,"vier 18'«era kamerstukken, zes 3«ers achterladers. Prins Johan Maurits was eigenaar van de laatste; daarbij behoorden 30 groote ringen aan de lichters met kussens, 30kardoeskistjes, 860 blikken doosjes en 720 houten proppen in dekardoesen, 6 hoorns met laadpriemen; verder 1440 « buskruit, 2160«musketlood, 360 kogels van 6 « met het noodige kardoespapier en bindgaren (3). Als gezegd trad prins Johan Maurits op als chef en generaal, doch alleen gedurende den veldtocht en te samen met de gedeputeerden te velde. Nog altijd was men huiverig de hoogste waardigheid bestendig aan één persoon toe te vertrouwen. Naijver tusschen de bondgenooten belette in te gaan op het voorstel van Zeeland om „na eenige voorname „ende in den oorlog gerenommeerde persoonen uyt te sien", die voor eene benoeming tot veldmaarschalk, generaal der artillerie en sergeant- (1) De equipage-meester Alewijn van Halewijn te Dordrecht moest zorgen voor hét vervoer van vijftien brugaken op wagens naar Zwolle. Ze waren eerst bestemd voor Wesel; Herman van Erp zou vijftig turfponten pressen en op wagens daarheen zenden (Res. s. g. 28" Juli, Res. r. v. St. 6 Augustus 1665). (2) Noodig waren 800 wagens, 120 tochtpaarden voor de kanonnen, 160 voor de ponten (ReS. S. g. 12, 29 Augustus 1665). Nicolaas Hamel overleed binnenkort ; hij werd opgevolgd door zijn zoon Jacob (Rès. R. v. St. 7 November 1665). (8) Res. R. v. St. 10 Augustus 1665. 152 majoor-generaal van het leger in aanmerking kwamen. Gelderland, Zeeland en Overijssel waren voor de benoeming van prins Johan Maurits tot veldmaarschalk; Holland wenschte de benoeming van Wigbolt van der Does, heer van Noordwijk, tot sergeant-majoor-generaal van het leger in plaats van wijlen Lodewijk van Nassau-Beverweeed. Sinds den dood van prins Willem Frederik was het grootmeesterschap der artillerie nog steeds onvervuld gebleven (1). De maatregelen tot beschikbaarstelling van compagnieën voor het veldleger gaven aanleiding tot talrijke, meermalen tegenstrijdige bevelen I en nuttelooze troepenverplaatsingen van het eene einde des lands naar het andere. Sommige provinciën verplaatsten compagnieën zonder daarvan den Raad van State te onderrichten; andere stelden de uitgifte van patenten uit onder bewering dat geen troepen konden gemist worden, zelfs toen de vijand reeds in Overijssel stond. Daarbij kwam de geringe legersterkte. De Staten-Generaal oordeelden „dat geprocedeert mochte „werden tot versterking van de militie, het sij bij lichtinge van nieuwe „Trouppes ofte bij overneminge van eenige regimenten albereyts gefor„meert ende gecomposeert uyt cloecke strijtbare geëxperimenteerde ende „wel gedisciplineerde mannen, dewelcke sy bericht werden, dat wel te „becomen soude syn". Terwijl kort te voren aan alle provinciën was verzocht, dat zij „by de jegenwoordige perplexe ende gansch becommer„licke constitutie van tijden ende saecken ten alderspoedichsten willen „doen suyveren haere defecten in de gedragene consenten totte de saecken „van de zee", zou spoedig een nieuw beroep op de beurzen volgen (2). lh plaats van alvorens, na een volledig onderzoek, een juiste begrooting van kosten op te maken, vroeg men als van ouds aan de bondgenooten alleen hetgeen voor het oogenblik strikt noodig scheen. Het duurde steeds geruimen tijd alvorens zij de goedgekeurde posten beschikbaar stelden. Voor onvoorziene uitgaven was nimmer geld voorhanden, zoodat de Generaliteit af en toe genoodzaakt was om penningen voor andere doeleinden dan voor de oorspronkelijke bestemming te gebruiken. Zulks deed zich gedurende den tweeden Engelschen- , gelijktijdig Munsterschen oorlog herhaaldelijk voor. Gedurende de maanden Juli en Augustus ontvingen de bondgenooten twee petitiën: de eene van £ 1.200.000 voor een nieuwe lichting van krijgsvolk, de andere van £ 200.000, wegens gebruik van een deel van het millioen, bestemd voor de uitgaven van de landmacht en begrepen in de petitie van £ 2.400.000, tot aankoop van affuiten, waarvoor wel een post op den staat van oorlog uitgetrokken, maar niets ontvangen (1) Res. h. 3 Maart, Comm. S. G. 29 Augustus, (gedeputeerden te velde), Res. S. G. 20 Juli, 19 Augustus 1666. (2) Res. s. G. 15 Juni, 17 Juli 1005. lis was. De consenten op beide petities kwamen binnen; maar bij de oorlogsverklaring van Munster was bij den ontvanger-géneraal nog geen penning gestort (1). De kolonel Arent Jtjrrien van Haersolte kreeg opdracht om met de hertogen van Brunswijk-Luneburg in onderhandeling te treden omtrent de levering van troepen; volgens zijne instructie moest hij „sich op de „qualiteyt ende deuchtsaemheijt der voorsz. Trouppes exactelijck gaen „informeren". Graaf George Frederik van Waldeck, Pyrmont en Culemborg, die „sich geerne ten dienste van desen Staet soude laten em„ployeren" stond hem ter zijde. Op 17 September kwam een capitulatie met de hertogen George Willem van Cell en Ernst August, evangelisch bisschop van Osnabruck, tot stand, waarbij zij zich verbonden om 6000 man beschikbaar te stellen, verdeeld in vier regimenten cavalerie ad vijf compagnieën van 100, te samen 2000 ruiters, vier regimenten infanterie ad tien compagnieën van 100, te samen 4000 man, en een afdeeling artillerie (2). De op Holland gerepartieerde compagnieën cavalerie waren niet, zoo als bij de overige bondgenooten, met 31 paarden vermeerderd. Holland toonde zich bereid die ongelijkheid op te heffen door werving van 757 ruiters, mits de bondgenooten hunne infanterie met 1377 man vermeerderden en zich verbonden vooraf hun aandeel in de petitie van £ 1.200000 te betalen. Het onderhoud voor de eerste drie maanden van 42 dagen beliep -j» voor de 757 ruiters op Holland £ 63.588—14— 2 „ „ 1377 soldaten op zes provinciën „ 45.465— 5—10 te samen ... £ 109.054. Pas na de beschikbaarstelling van dit bedrag zou de werving een aanvang nemen en moesten de 1377 man, zonder onderscheid van repartitie, verdeeld worden om de compagnieën te velde op gelijke sterkte te brengen. Voor de aanritsgelden waren-noodig £ 100 per ruiter,-dus £ 75.700, £ 10 per soldaat, dus £ 13.770, te samen £ 89.470, te verdeelen naar elks quote. Het totaal bedrag, met inbegrip van andere onkosten, beliep dientengevolge £ 210.000 (3). Nadat de Staten-Generaal hadden voorgesteld om bovendien 1000 paarden en 3000 voetknechten voor drie maanden aan te nemen, moesten uit de in Juli gepetitionneerde £ 1.200.000 betaald worden — (1) Ros. S. g. 25 Juli, 6—8 Augustus, 3, 16 September ,1,4 October, Res. R. V. St. 25 Juli, 8 Augustus, Res. h. 80 Juli, 11 Augustus 1665. (2) Secr. Res. S. g. 22, 28 Juli, Res. S. g. 18, 20 Augustus, 8, 9, 16-18, 21 September, Secr. Ros. H. 21 Juli, 8, 18 Augustus, 9 September, Res. H. 18, 19 Augustus 1665. Zie Aanteekening n° 25. (3) Ros. S. g. 21 Juli, 26, 31 Augustus, 5, 18 Soptember, Res. R. V. St. 8 Septomber, 16 November, Res. H. 13, 19 Augustus, 19 September 1665. 154 voor de Luneburgsche troepen £ 788.294 voor 757 ruiters en 1377 soldaten „ 210.000 voor 1000 paarden en 8000 voetknechten . . . . .. . „ 400.000 te' samen rond . . £ 1.400.000, zoodat een supplétoire petitie noodig was van £ 200.000. Daarbij bleef 't niet. In den loop van 1665 ontvingen de bondgenooten nog onderstaande aanvragen (1) — tot verval der legerlasten . . . £ 400.000; tot onderhoud gedurende drie maanden van nog te werven 2000 ruiters en 3000 soldaten ..."...£ 325.026 voor hunne aanritsgelden „ 260.000 „ 585.026; verhooging der post op den van staat oorlog ad £ 75.000 voor de fortificatiën, waarvoor vroeger £ 300.000, daarna £ 160.000 waren aangevraagd, doch niet afbetaald. . . , 200.000;- voor indienststelling gedurende drie maanden van 6000 waardgelders om in de frontiéren de militie vrij te'maken. Dit was noodig omdat alle compagnieën op Holland nog niet met 25 landsoldaten en 89 soldaten voor het „corps de marine" versterkt waren, terwijl vele compagnieën dérmate verzwakt waren, dat zij „geen dienst ter waereld" konden verrichten , . . „ 275.000; voor de werving van 3000 Zwitsers ad £ 250.000 én andere posten> „ 700.000; voor het gieten van geschut, waarvoor sinds jaren £ 50.000 op den staat van oorlog was aangevraagd , zonder dat betaling volgde. . .' „ 500.000; voor versterking der 41 compagnieën Franschen met 25 man, aannemen van 640 andere soldaten, gedurende vier maanden „ 110.025. Hoewel de Staten-Generaal zich de aanstelling van kanonniers en ingénieurs door sommige provinciën lieten welgevallen, dacht men zelfs niet aan verdere vermeerdering van het artillerie-personeel, waaraan toch groote behoefte bestond (2). De geruchten omtrent de werving leidden tot een toevloed van binrtenen buitenlanders, die hunne diensten kwamen aanbieden. Hoewel op de petitie van 20 Februari 1665 ad £ 2.400.000 nauwlyks een zesde deel was binnengekomen, op die van Juli en Augustus ad £ 1.200.000 en £ 200.000 iets meer dan de helft, op de latere nog geen penning, ging men in October toch over tot de werving. Te vergeefs beproefden de (1) Bes. 8. O. 22, 26 , 29 September, 17 , 21, 26 , 30 October, Bes. H. 24 September, 17 October, Res. R. v. St. 17 , 24 , 29 October 1665. (2) Res. S. G. 21 October 1665. 155 Staten-Generaal „een project te beramen op wat wijze de defectueuse „provinciën door executie tot haer debvoir gehouden souden kunnen „werden". Overijssel, Drente, ten deele Gelderland en Groningen waren ten gevolge van het aanvallend optreden van den bisschop niet bij machte om aan hare geldelijke verplichtingen, te voldoen,, evenmin viel er op te rekenen dat „de vermogende provinciën gedisponeert souden connen „werden om de onvermogende te subsidiëren" (1). Omtrent de verschillende lichtingen — behalve de Luneburgsche troepen, de waardgelders en de versterking der 41 compagnieën Franschen., waarvan bijzonderheden elders zijn vermeld (2) — valt het volgende mede te deelen. a. Van de aan te nemen 757 paaiden door Holland en 1377 soldaten door de zes andere provinciën was in November, terwijl de oorlog .met Munster reeds in vollen gang was, nog slechts een deel voorhanden; men had acht vanen met 81 ruiters kunnen versterken, 22 van de 52 compagnieën te velde met 603 man (3). ö. Lichting van twee regimenten cavalerie ad 500 paarden opder.de kolonels graaf Maubits van Solms en Joseph van Catzler , van drie regimenten infanterie ad 1000 man , onder de kolonels. Caspae Richarp Hundebeck, Jacob van Goltstein en Filips de Satjgey. Bij de infanterie werd de oorspronkelijke indeeling der regimenten in tien compagnieën van honderd man gewijzigd in een compagnie-colonelle yan 136 en negen compagnieën van 96 man (4). c. Lichting van vier regimenten cavalerie ad 500 paarden onder de kolonels Zegeb van Rechteben, heer van Almelo, Feedeeik Maubits DE la ïoub ü'AuVEEGNE, GEOEGE frederik van, schwaetzenberg 60 Boüdewijn van Soutelande; van drie regimenten infanterie ad 1000 man onder de kolonels graaf Bernard van Wittgenstein , George Johan van Weede, heer van Walenburg, commandeur van Grave en Ferdinasp de Perponcher Sedlnitzky; volgens gelijke bepalingen als in de capitulatiën met de kolonels sub b gesloten, doch eenigszins uitgebreid. De hoofdofficieren der nieuwe korpsen moesten „bekent sijn .van preuyes „van hare vaillantise in militairendienst vandesen Staet geduyren.de „den oorlogh met Spaigne ofte van andere uytheemsche princen ofte „potentaten gegeven te hebben"; de helft van de door de kolonels te (1) Res. S. G. 17 , 25 , 28 , 29 September, 1, 5, 12 , 27 , 28 October, 8"November 1665. Zie Aanteekeningen Nrs. 26 en 27. (2) Hoofdstuk vi, zie Aanteekeningen Nrs. 28 en 29. (3) Ees. S. G. 21 September, 6 October, Res. H. 22 Soptember, Res. R. v. St. 29 September, 3 October 1666. (4) Res. S. G. 24 September, 2, 30 October, Res. R. v. St 29 September, 1, 26 October 1665. G. P. b. iii 147 dd. 29 September en 148 dd. 1 October bevatten de capitulatiën. De kolonels Catzler, gewoonlijk uitsluitend bij zijn voornaam Josef genoemd, en Hundebeck hadden tot 1660 resp. een regiment cavalerie en infanterie in Brandenburgschen dienst gecommandeerd. 156 kiezen kapiteins behoorden'minstens tien jaren, de luitenants minstens zes jaren in binnen- of buitenlandsche oorlogen gediend te hebben. In den door de kolonels af te leggen eed kwam de bepaling voor, dat zij aan de onderofficieren het volle aanritsgeld hadden ter hand gesteld (1). d. Werving van 3000 Zwitsers. Hoewel de Staten van Holland deze aanvankelijk overbodig achtten, stemden zij toe onder voorwaarde, dat terstond na hun aankomst de waardgelders zouden worden ontslagen. Toen de vrede met Munster tot stand kwam werden deze onderhandelingen afgebroken (2). 't Lag in de bedoeling om de twaalf regimenten te paard en te voet gedurende de eerste drie maanden te betalen uit de Generaliteits-fondsen, daarna, met ingang van 12 Maart 1666, volgens repartitie op den staat van oorlog, door de bondgenooten ten bedrage van £ 191.280 ter maand van 42 dagen (3). De provincie Stad en Lande was door den Munsterschen inval onvermogend geworden. De Staten hadden aanzienlijke bedragen voor het leger in de Oldampten voorgeschoten en zich, de eigen garnizoenen ontblootende, genoodzaakt gezien 1000 man voor eigen rekening in. dienst te nemen. Van deze 1000 man konden 350 voor waardgelders doorgaan, welke de provincie verplicht was aan te nemen; de overige 650 „sijnde seer schoon ende wel gedisciplineert volck" hoopte ze in een der nieuwe lichtingen te begrijpen, desnoods gereduceerd. Zulks had echter bezwaren ten opzichte der bondgenooten, mede aangezien de staat van oorlog reeds was afgesloten en verzonden. Friesland verkeerde in een evereenkomstig geval. De provincie had boven de verplichte 700 waardgelders zes compagnieën van 175 man op eigen kosten aangenomen (4). Was een oogenblik sprake om op voorstel van Holland burgerij naar de frontier-steden, of, op voorstel van Utrecht, 1000 of meer huisluiden naar den Rijn en den IJssel te zenden, weldra bleken de omstandigheden gunstig om de waardgelders af te danken; de Staten-Generaal bepaalden dat zulks op 31 Januari 1666 zou geschieden (5). Hoewel de bondgenooten hunne geldelijke verplichtingen niet nakwamen en men vreesde dat de Luneburgsche troepen „sullen comen te „debanderen", de nieuw geworven militie „geruineert" en de krijgstucht „gedissolveert" zou worden, kwamen tegen het einde van 1665 nieuwe petities aan de orde, als — een van £ 500.000 voor het langer aanhouden der Luneburgsche troepen tot 1 September 1666; (1) Res. S. G. 17, 20 October, Res. R. v. St. 26 ,' 29 October 1665. (2) Res. H. S, 10, 15 October, Res. S. G. 14, 15, 17, 31 October 1665. Zie Aanteekening N° 30. (3) Res. S. G. 27 October, 5,7, 12 November, Res. R. v. St. 13 November 1665, Res.S. G. 8, 10 Juni 1666. (4) Res. S. G. 20 , 23 November, 1, 28 , 29 December 1665. (5) Res, S. G, 8 October, 2 November, 21, 24 , 29 December, Res. H. 20 October 106q. i&7 een van £ 110.000 voor het na 28 Februari gedurende 3 maanden van 42 dagen langer aanhouden der bewuste 757 ruiters en. 1877 voetknechten (1). Dé 41 compagnieën Franschen waren nog altijd niet versterkt. Aan het verlangen der Staten Generaal om dit te bewerkstelligen door 1025 man van de voormelde 1377 voetknechten af te nemen, kon niet voldaan worden, aangezien ze door zes provinciën waren aangenomen tegen 757 ruiters op de. repartitie van Holland; bovendien hadden de betrokken kapiteins geen betalingen ontvangen wegens „defect in het „fumissement der consenten". Men kwam derhalve overeen om de 1377 man, zoomede de 757 ruiters, op 10 April te licentieeren en de compagnieën Franschen te versterken met „naturelle Francoysen", ze zoodoende te brengen op 75 hoofden. Onbegrijpelijk stelde men het maandelijksche bedrag op £ 1100, terwijl de andere compagnieën van gelijke sterkte voor maandelijksche soldij op £ 1112—20 waren berekend, welke ongelijkheid nieuwe moeilijkheden in het leven riep (2). Op de repartitie der twaalf nieuwe regimenten cavalerie en infanterie ad £ 191.230—17—6 kwam Zeeland voor met £ 17.885—15 ter maand, welk bedrag de provincie weigerde te erkennen, zoodat veertien compagnieën onbetaald bleven. Zeeland meende zoodoende Gelderland^, Utrecht, Overijssel en Groningen te dwingen een schuld van £ 1.245.679 aan de admiraliteiten af te doen, waarvoor ze gedeeltelijk zelf in de bres moest springen. De Raad van State oordeelde de opvatting verkeerd „als „connende volgens d'orde van de regeeringe de uytrustinge te Water „ende te Lande niet werden geconfondeert"; bovendien ongepast, om zulks door afwijzing van compagnieën te verhalen op „vreemde persoonen „uyt alle hoecken vande weerelt versamelt ende deswegen gedestitueert "buyten alle credit", hoewel zij, met betaald wordende militairen „den„selve Staet vant Landt waren dienende". Zeeland handhaafde zijn standpunt. Te vergeefs drong de Raad van State aan „in de crachtichste ende „efflcaieuste termen" bij de landprovinciën, inzonderheid bij Gelderland en Overijssel op betaling voor de zeezaken; bij Zeeland „in gansch „ernstige ende serieuse termen" ten behoeve der afgewezen compagnieën, die niet ophielden Hunne Hoog Mogenden onderdanig om hun verdiend loon te manen. Enkele compagnieën van gelUken oorsprong op andere provinciën gerepartieerd, deelden een-gelijksoortig lot (3). (1) Res. S. O. 5, 24 December, Res. R. v. St. 3, 28December, Res. H. f, 10 December 1006, Res. S. G. 4, 20 Januari, 2 Februari, 9 Maart, Res. R. v. St. 19 Januari, S. G. Lias loopende 1006 dd. 19 Januari. . (2) Res. S. O. 30 Januari, 25, 20 Februari, 12 Maart, 24 April, H, 15 Mei, 8, 10 Juni, Res. R. v. St. 23 Februari, 6 Maart, 13 Mei, 7 Juni 1666. (3) Res. S. G. 26 November 1605, 15 Januari, 10, 22 April, 1, 0, 7 Mei, 8, 25 Juni, 5, 6, 23 Juli, 10 Augustus, 2, 3, 7, 16, 24 September, 80 October, 1 November, Res. R. v. St. 20 Juli 1666. 158 Hunne Hoog Mogenden Ontvingeni ia het najaar van J*6ö nogmaals • aanbiedingen om een „ligue defensive" met Spanje te sluiten;. zij wilden ,zich daarmede niet Inlaten, zoolang die mogendheid.bij hen in verdenking I stond met dèh bisschop van Munster te heulem Om dezelfde reqen wezen zy Spanje's aangeboden bemiddeling af, in de verwachting dat keizer Leopóld „door desselfs hoochaensienljeke authoriteyt die voor„noemden bisschop sal disponeren:om te desisteren vande.hostile actiën „tegen desen- Staet ondernomen" (1). , Inderdaad bestond reden om het Spaansche bestuur in de Zuidelijke Nederlanden te wantrouwen. De bisschop liet daar ongestoord werven, terwijL de aangeworvenen en die zich daarvoor uitgaven, op Staatsch gebied stroopten en geweld pleegden. Protesten haalden niet uit; velen oordeelden 't beter den koning van Spanje „voor een openbaren vyandt te hebben als; voor een geveynsden „vrunt ende nabuyr". De Republiek, versterk te zoo goed als 't ging de garnizoenen in Brabant en Zeeland, o. a. met 2100 Hollandsche waardgelders, en gelastte aan de. gouverneurs en commandeurs om de bisschoppelijke!*, ook op den bodem der Spaansche Nederlanden „te vangen „ende doot te schieten". Voorts ontving de prins van Tabente bevel om het aldaar gelegen, den «prins van Oranje toebehoorende kasteel Kranendonk te bezetten (2)., Op neutralen bodem aan den Rijn en de Maas bedreven de Munsterschen en de Staatschen allerlei .ongerechtigdheden: de laatsten - zooals de hertog van Nieuwburg zich uitte — „onder pretext .van .hare vijaadt te „gaen weckea". Het aan den graaf van Waldeck ais bisschoppelijk leen toebehoorende kasteel van Weert kreeg, na opeisching namens den bisschop, een bezetting van . vijftig., man uit Wesel. De commandeur dezer vesting- Maerten van Juchem, wenschte Biets liever dan den vyand „aentasten ende ruineren", doch vreesde zelf aangetast te worden. De batterijen van. Wesel lagen geheel vervallen; affuiten, schanskorven en ander materiaal ontbraken; het garnizoen was zeer zwak. Bovendien heerschte aldaar de pest in hevige mate. De krijgsraad stelde voor „'t pest bolwerck — een van de alderschadelicxte „wercken" te .slechten en de „corps de guardes ende baracquen" op het Lipperfort te herstellen, opdat een compagnie „die ter saecke vande „pest daerop geleyt was onder dack mochte■ geraecken". In weerwil vaa de pest bleef Wesel .aangewezen als hoofdverzamelplaats der nieuwe lichtingen (3). | Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat de Republiek onvoorbereid, hare strijdkrachten te land geheel ontoereikend waren om een (1) Bes. H. .13 September, Res. S. G. 30 September, 2 October, Ees. B. v. St, 20 October 1665. (2) Ees". S. G. 5, 8, 10, 12, 14, 10 , 20 , 22 October, Bes. 10 October 1605 Ees S G O 28 Januari, 5, 6, 8, 11, 12 , 22 Februari 16G€. (3) Bes. S. G. 28 September, 9, 13-16, 19, 80 October 1665. 159 vijandelijken aanval te wederstaat ;Terwijl de oorlog met- Munster reeds in vollen gang was, draalden-de bondgenooten nog met hunne; consenten tot versterking en uitbreiding van het leger, voldeden nauw-: lijks aan hunne geldelijke verplichtingen- en schaamden zich niet om de hulp vatt vreemde mogendheden- in te roepen. De Repubiiek rekende- in. de eerste plaats op hulp van Frankrijk-en van de hertogen van-Brunswijk-Luneburgr voorts op die van Brandenburg. Keurvorst Fredebik- Willem was: bereid • om de in 1668 afgeloopen : alliantie van 27 Juni 1655 in eenigszins gewijzigden vorm-te vernieuwen, mits de verbintenis:— ten-einde andeie potentaten, vooral den koning van Groot-Brittannie niet te „choqueren" — alleen als verlenging van vroegere overeenkomsten mocht worden opgevat. Tijdens de onderhandelingen eischte de keurvorst dat de Staatsche commandeurs der hem toebehoorende Rijn-vestingen zich van alle vijandelijkheden tegen het stift van Munster onthielden; de Republiek toch, zou die. vestingen evenmin met- vrucht kunnen verdedigen als hare eigen steden. Bovendien bedong de keurvorst om Orsoy onmiddellijk, Gennep na afloop I van den oorlog te ontruimen; Wesel of Emmerik moest onder zijne uitsluitende gehoorzaamheid terugkeeren, zoodra 't noodzakelijk bleek om de hertogelijke regeering van Cleve naar een dier plaatsen over te brengen. Loven en bieden vertraagden de in Augustus 1665 aangevangen • onderhandelingen. Zonder ten slotte iets omtrent de ontruiming- van plaatsen vast te stellen, kwam op 16 Februari 1666 te Ciev.e een verdrag-van wederzijdsche hulp voor een tijdsduur van twaalf jaren tot stand, volgens hetwelk de keurvorst en Hunne Hoog Mogenden elkaar wederzijds zouden ondersteunen, de keurvorst met 2000, Hunne Hoog Mogenden met 3000 man infanterie: ingeval-van nood? met meer krijgsvolk en op eigen kosten, behalve de inkwartiering, welke ten laste .van de te ondersteunen partij kwam. Het verdrag ontleende bovendien izUn waarde aan een geheime overeenkomst „tractaet van assistentie", waarbij de keurvorst zich verbond om een korps in zijn westelijk gebied op de been te brengen, tegen betaling door de Republiek van aanritsgeld en onderhoud voor de vier eerste maanden ten bedrage van £ 500.000. Terwijl de keurvorst acht regimenten infanterie, te samen 56 compagnieën = 7000 man,- zeven regimenten cavalerie, te samen 42 compagnieën = 8486 ruiters, benevens een regiment dragonders oprichtte, verklaarden Hunne Hoog Mogenden, dat zH wel is waar voor de helft der werfgelden hoogstens honderd duizend rijksdaalders „schuldich stonden, doch „soo notable somme" pas konden afdragen als zij daartoe bij machte waren. Toen men overeengekomen was om op 9 April de nieuwe strijdmacht te monsteren, drong de keurvorst aan op betaling opdat de Officieren van Syne Cheurfurstelicke Doorluchticheyt, ende "hare onderhebbende Ruyteren ende Knechten niet door wanbetalinge "souden comen te verloopen". 't Kwam Hunne Hoog Mogenden zeer ieó ongelegen: zij stonden bovendien met £ 500.000 in het krijt bij de hertogen van Brunswijk-Luneburg. Dringend noodigden zij de bondgenooten uit om hunne aandeelen in beide posten af te dragen „ten eynde ;,haer Ho. Mo. daerdoor bequaem mogen werden gemaeckt het woord „van den Staet met handt ende segel soo solemnelick bevesticht metter „daet te libereren ende te presteren". Op 11 Maart vónd te 's-Gravenhage de uitwisseling der: ratificatien met Brandenburg plaats, waarna terstond de werfgelden moesten worden afgedragen; pas in Juni stelden de Staten van Holland hun aandeel beschikbaar, derhalve toen de vrede met Munster reeds gesloten was. Tusschen den keurvorst en den bisschop kwam 't niet tot een breuk. Eerstgenoemde hield twee regimenten infanterie en een compagnie van elk der zeven cavalerieregimenten in dienst en dankte de overigen af (1). 0. OORLOG MET MUNSTER. In Juli 1665 berichtte men uit Parijs, dat de bisschop van Munster zich onder subsidie van Engeland onledig hield met de oprichting van een „considerabel corps", waarbij ook de keurvorst-aartsbisschop van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren, en de hertog-paltsgraaf van Nieuwburg, Filips Willem, waarschijnlijk hunne troepen zouden voegen. Lodewijk XIV gaf aan Zijne Britsche Majesteit te kennen, dat hij zijn geld niet slechter kon besteden dan tot ondersteuning van Munster en dreigde den krijgsiustigen prelaat „syne Torces vigoureuselick „te sullen employeren tot harer Ho. Mo. defensie". Hield de bisschop het zwaard in de schede, dan beloofde de koning de Staten-Generaal te willen overreden om hem in zake Borculo voldoening te verschaffen, Rijnberk aan Keulen, Ravestein aan Nieuwburg, in ruil van ander gebied, terug te geven (2). Christoffel Bernard had in Munster den vierden man der landzaten te wapen geroepen tot bezetting der steden en bracht op de Lipper-heide een veldleger samen. Hij liet werven in de Zuidelijke Nederlanden, zelfs in de Meierij van 's-Hertogenbosch, zoodat vele Staatsche soldaten tot desertie werden verleid; niettemin verklaarde de landvoogd Castel -Rodrigo alle geruchten van werving voor den bisschop in de Spaansche Nederlanden valsch te zijn. De bisschop had twee plaatsen op neutraal gebied als loopplaatsen aangewezen: Gemert voor het voetvolk— niettegenstaande verbod van den landcommandeur der Duitsche Orde — (1) Res. S. G. 8, 19 Augustus, 8, 19, 23 September, 15 October, 1, 24, 27 November 3 December, Secr. Res. S. G. 23 September, 23 October 1665 , 28 Januari, 2,7,9 Februari' 17 Maart, Res. S. G. 22 Februari, 6, 18, 29 Maart, 5 , 6, 12, 16 , 22 , 29 , 30 April, 5 Juni' 1660. Op het Algemeen Rijksarchief is het op 10 Februari 1066 gesloten verdrag noch in originali, noch in afschrift aanwezig. Men vindt 't vermeld in de „Hollantse Mercurias" van 1666, bladz. 33, doch zonder het geheime „tractaot van assistentie". (2) Res. S. G. 22 , 27 Juli 1665. 161 en Boy, volksbenaming voor St. Oedenrode, voor de ruiterij. Voorts ■wenschte hij het kasteel van Weert, een Munstersch leen, toebehoorende aan graaf Geoege Fredebik van Waldeck, tot „place d'armes" in te richten. Simon van Bolsey en Franqois de Bovelli , Zuid-Nederlandsche kolonels, kwamen te 's-Gravenhage ten einde de bedoeling van den bisschop omtrent Weert bekend te maken; inderdaad, hoopten zij met de .werving van regimenten voor de Republiek te worden belast. Vele geloofsgenooten gaven gehoor aan de roepstem van den kerkvorst ;^ ingezetenen van Arnhem, Doesburg en andere plaatsen ontzagen zich niet om verraad jegens de wettige overheid te plegen, terwijl de staatkundige verdeeling van de Zuidelijke frontieren den toeloop naar de bisschoppelijke gelederen begunstigde, 't Bleek zelfs wenschehjk om eenige compagnieën, die sinds jaren in de frontieren der bovenkwartieren lagen, verder binnenlands te verplaatsen „omme soo veel mogelick is door dat middel te „prevenieren de correspondentie ende intelligentie, dewelcke met de „vyanden van den Staet souden mogen werden onderhouden". De StatenGeneraal verboden bij plakkaat alle wervingen en bevalen de commandeurs aan den Rijn om aan troepen of pas geworven volk. den overgang der rivier te beletten; kleine oorlogsvaartuigen nabij Orsoy, Wesel, aan de beek bij Zanten en boven Schenkenschans bewezen daarbij diensten (1). Na beraadslaging met prins Johan Maurits stelden Hunne Hoog Mogenden vast, dat 6 compagnieën te paard en 68 te voet van garnizoen zouden verwisselen, met aanwijzing van vaste verblijfplaatsen voor de hoofdofficieren: de prins en kolonel Kirkpatrik te Zwolle; de Rijngraaf te Arnhem, de kolonels, luitenant-kolonels en majoors in verschillende plaatsen aan den Rijn en den Yssel, te Breda, Grol, Bredevoort, Coevorden en in Oost-Friesland. Men hoopte zoodoende de troepen in geval van nood „des te bequamer ende spoediger" te verzamelen, waartoe tevens strekte de machtiging aan den prins en de gedeputeerden te velde om patenten 'uit te geven. De indeeling der cavalerie in vier regimenten yan zes compagnieën onderging wijziging tot vijf regimenten van vijf compagnieën; bij de vier reeds vroeger vermelde regimenten voegde zich , als eerste in rang, het regiment van den Rijngraaf, waarbij majoor Simon van Haersolte; eerstgenoemde vertrok weldra naar zijn gouvernement Maastricht. Uit de lijsten voor deze regeling (van 11 Augustus) bleek 't dat ze evenmin als de vorige van 28 Juli met de vereisohte zorg waren opgemaakt, of — zooals de prins zich uitdrukte — „seer discreperende"; o.a. had Holland officieren voor de vloot aangewezen, die door den Raad van State bestemd waren voor het veldleger, ook omgekeerd (2). a> Res. S. G. 20 Juli, 1, 4, 22, 27, 81 Augustus, 1,5, 9-11, 15 September, Res. H. v. St! 25 Augustus, Res. H. 4 Augustus, 10, 13, 15 September, G. P. B. III 148 dd. 27 Augus tus 1065. Zie Aanteekening n° 31. (2) Bes. s. G. 4, 11—15, 18—21, 27 Augustus, 23 September, Res. H. 6 October 1665.' 162 Zoolang het-bisschoppelijke leger zich op de Lipperheide bevond > verkeerde men in onzekerheid of het zich naar de Zuidelijke Nederlanden of naar de zijde van Oost-Friesland zou begeven, als gevolg waarvan-vooral in de oostelijke en de zuidelijke grensstreken groote zenuwachtigheid ontstond, welke zich in herhaalde klachten bij den Raad van State over gebrekkige toestanden uitte. Graaf Otto van Limburg Stirum maakte bezwaar om langer commandeur van Grol te bleven, aangezien de magistraat hem de beschikking niet liet over de sleutels der poorten en de uitgifte van het woord: een der bij besluit van 25 Maart 1651 dooide Groote Vergadering aan de stemhebbende steden toegekende rechten. Hoewel alleszins gewenscht om dit besluit ten opzichte van frontierplaatsen te wijzigen, bleven de Staten van Gelderland de aangelegenheid als een provinciale zaak beschouwen, 't Was echter hunne zaak niet om bij de Generaliteit op verplaatsing van het algemeene hoofdkwartier van Zwolle naar Deventer aan te dringen. De Ommerschans was geheel vervallen en had gebrek aan alles. De bewapening van Doesburg bestond slechts uit negen kanons, waarvan drie onbruikbaar; aanvulling met zes, liefst met acht ijzeren stukken op „rampeerden" was zeer noodzakelijk. Te Kuinre, Blokzijl en Zwartsluis „drie voorschansen aen de zijde van „de Zuiderzee voor de provincie van Hollandt"had men, met goedvinden van den Raad van State, al het geschut ten behoeve van Holland's Noorderkwartier weggehaald. In voormelde schansen bevond zich „geen „halve ton buscruyt, waren de poorten en hameijen bij tyden van „vreede soodanick vervallen dat men deselve tot noch toe niet en hadde „connen- sluijten". In de magazijnen aan den Yssel en den Rijn waren „alle behoeften, oock het buscruyt vergaen, bedorven ende onbruyckbaer „geworden". De Staten van Friesland en Groningen zorgden zoo goed mogelijk voor aanvulling van levensmiddelen en ammunitie in hunne forten, doch beschikten niet over de noodige soldaten; zij verzochten een korps van 2000 man midden achter de frontierschansen en forten, te Winschoten, Bellingwolde of elders op te stellen. De Generaliteit kon niet anders doen dan Gelderland en Overijssel verzoeken om het landvolk tot bewaking van stroomen en passen „op wapenen te „setten", zorg te dragen voor uitleggers op den Rijn en den Yssel, voor oorlogsvaartuigen op de Waal bij Pannerden en in den Dollart bij Greetsn'hl. Op last van gedeputeerden te Deventer moestens de kapiteins hunne aan den Yssel liggende compagnieën voorzien van tien vuurroers. Aan troepen versterking viel niet te denken alvorens het te werven krijgsvolk beschikbaar kwam. Bovendien haperde 't weder aan de betalingen. Op de petitie van £ 1.200.000 waren half September wel de consenten, geenszins de gelden ingekomen. Het personeel van de artillerie-treinen en van de fortificatiën, zoomede dè verhuurders van wagens en tochtpaarden waren sinds geruimen tijd niet betaald. Bovendien werd de geregelde gang van zaken verstoord door sommige provinciën, 163 die den Raad of de bondgenooten onkundig lieten omtrent eigenmachtige verplaatsing van troependeelen; ook liet de verhouding tusschen Stad en Lande van Groningen weder te wenschen over (1). Terwijl het eigen grondgebied onvoldoende bezet bleef, maakte 't nauwlijks een punt van overweging uit of men Oost-Friesland al dan niet met troepen zou ondersteunen. De Staten-Generaal gaven graaf Edsard Fërdinand in overweging om de vesting Stickhausen te laten bezetten door een compagnie „cloecke strijtbare mannen ende verder „voorsien van noodige ammunitie van oorloge,- vivres ende 't gunt „daertoe wijders van nooden soude mogen s\jn". Emden, waar de overleden luitenant-kolonel Hans Hendrik Erentretter als commandeur was vervangen door majoor Tjallinoh vanSixma, had 186 man voor den zeedienst moeten afstaan en 36 man ter versterking naar de Dijlerschans gezonden. Niettemin liet de magistraat ruim 300 man naar Stickhausen en het hooger aan de Leda gelegen Detern gaan. Hoewel de aanleg van twee steenen redouten nabij Emden zeer noodig was, onthielden de Stenden, die immer in tijd van gevaar een veilige schuilplaats binnen de wallen zochten, zich van elke medewerking en dankten zelfs 300 door hen aangenomen soldaten af, die te Greetsijhl goed waren te gebruiken; bovendien gingen zij van 12 tot21 September op reces „latende alles in confusie". Toen men de nadering der bisschoppelijken vernam, waren de passen en forten op hun vermoedeHjken weg nog onbezet; alleen de midden in het water gelegen doch onvoldoend bezette Stickhauser-schans had eenige herstelling ondergaan. Friesland, Overijssel en Groningen zonden 600 man onder luitenantkolonel Stecke als kolonel, met majoor Haersolte als luitenant-kolonel en een kapitein op Stad en Lande als sergeant-majoor, naar Leer ter beschikking van de aldaar aanwezige gecommitteerden der Staten-Generaal. Voorts had prins Johan Maurits volmacht om eenige compagnieën naar Oost-Friesland te zenden (2). Prins Johan Maurits legde op 21 Augustus, na ontvangst zijner instructie, den eed af als chef en generaal en begaf zich met de generaliteits—en de provinciale gedeputeerden naar Zwolle (8). Het vorenstaande geeft een bedroevend beeld van den militairen toeI stand der Republiek, toen een trompetter het op 14 September 1665 uit Lutgersberg gedagteekende schrijven van den bisschop aan Hunne Hoog Mogenden ter hand stelde, waarin hy, naar aanleiding der beweerde (1) Res. S. G. 6 , 20 , 21, 24 Juli, 17, 19-21, 27 , 29 Augustus, 8, 14—20 , 28 , 25 September, 8, 6, 14 October, Secr. Res. S. G. 25 October 1665. (2) Res. S. G. 4, 10, 17—19, 22 Augustus, 8,4, 14-17, 29 September, Res. h. 28 Augustus, 10 September 1665. (3) Res. S. G. 19, 21, 25 Augustus 1665. De prins kon wekelijks £ 1200 besteden voor zijn tafel, berekend op zestien personen -hy kreeg £ 5000 tafelgeld mede en £ 8000 voor „secrete correspondentie". beleediging in zake de Dijlerschans en onthouding van de heerlijkheid Borculo „spoedige satisfactie, reparatie endè verseeckering voor< to'e„comende" eischte. Nog wel 'in het zoogenaamde „Gouden tijdperk" was de Republiek niet bij 'machte om den ooflogszuchtigen < prelaat vrees in te boezemen. De machtige provincie Holland stelde voor om de oorlogsbedreiging af te wenden door „een geraisonneerde antwoorde, „met applicatie vande retroacta". Het binnen zes dagen opgemaakte antwoord bleek ongeschikt te' zijn voor verzending jVérmits de vyandt„licke invasien van den gemelten Bisschop t' sedert gevolcht". Een gewijzigd staatstuk , waarmede een Staatsche trompetter de reis-naar den bisschop aanvaardde, had niet de minste uitwerking (1). De bisschop 'verspreidde uit het hoofdkwartier te Cóèsfeld zijne troepen in verschillende richtingen, zoodat hunne sterkte niet kon worden nagegaan. Op 21 September vielen de Munstérschen in Twente; Enschede en Diepenhehn werden geplunderd, Oldenzaal bezet. Overal spaardenzij nu en later de particuliere bezittingen vart den prins van Oranje en bliezen hunne trompetters het Wilhelmus, ten einde de binnenlandsche' verdeeldheid aan te wakkeren. De Raad van State berichtte aan alle vesting-commandanten, dat de bisschoppelijken zich „als eén openbaer „vyandt van desen Staet" gedroegen, en machtigden hen om in gelijken zin tegen de Munstérschen op te treden. De eerste ontmoeting in het open veld had plaats op 26 September bij het Huis Nettelhorst, drie urén van Zutphen, waarbij toevalligerwijze door vriend en vijand een zelfde herkenningsteeken was gekozen: „een witten neusdoeck op den "toet"; de ritmeester Joost van Welvelde maakte op den overmachtigen vijand zes ruiters en twintig paarden krijgsgevangen (2). De ontbrandende oorlog had der Republiek gevaarlijk kunnen worden, j indien de vijand met meer beleid naar den Yssel ware opgerukt; hij had l dan een aanzienlijke buit kunnen maken en de leiding der operaties gehouden. In plaats van zijné troepen bijeen te houden, verdeelde de bisschop ze tot Verschillende opdrachten, hetgeen de verpleging en de verzorging sterk bemoeilijkte en de desertie in de hand werkte. Deserteurs klaagden, dat ze geen geld ontvingen, hoogstens per drie dagen een „ammunitie;broot"; zout ontbrak nagenoeg geheel (3). Prins Johan Maubits richtte den Yssel in tot voornaamste verdedigingsstelling met de aan den rechteroever gelegen vestingen Zwolle, Deventer, 'Zutphen en Doesburg als steunpunten. Rekende men de sterkte der compagnieën op gemiddeld zestig man, dan telden de bezettingen in de bedreigde streken 1560 ruiters en 10920 soldaten te voet. (1) Res. S. &. 20, 23, 26, 29 September, Ees. h. 21 September 1665. (2) Res; S. &. 26 , 29 September, 3, 6, 14 Octobor, S. G. Lias loopendo 1005 dd. 25 Augustus, 23, 24, 27 September. (3) Res. S. G. 12-14 October 1665. 165 Aanvankelijk kon de prins niet meer dan 1000 man te velde brengen; dit getal groeide allengs aan tot 34 compagnieën te paard en 80 compagnieën te voet (1). Ze werden als gros geplaatst tusschen Brammen en Velp; 1200 gewapende boeren bewaakten de rivieroevers; 800 wagens, 120 tochtpaarden voor het geschut, 160 voor de ponten moesten nog voor het gros beschikbaar komen. Middelerwijl bezetten de bisschoppelijke troepen Doetinchem (l October); met 1800-, Borculo met 500-, het Huis Wildenborch met 400-, Lochem met 1100-, Lichtenvoorde met 300-, Huis Keppel met 400 man. Het platte land van Twente,en het graafschap Zutphen stonden bloot aan plundering; de ingezetenen waren genoodzaakt sauvegarde aan te nemen, waartoe drost en edellieden van.Twente het voorbeeld gaven; velen inSalland volgden. Wederkeerig stelden de Staten-Generaal Joost .Geoege Geoenewald , vroeger in Zweedschen- en in Hessischen dienst, aan tot commissaris-generaal der contributiën in het stift van Munster. Doeltreffende maatregelen van. prins Johan Maubits en de gedeputeerden beletten den Munstérschen om voördeelen op de groote steden te behalen, zoodat zij over de passen van Rouveen en Ommerschans naar de noordelijke provinciën trachtten door te dringen,, waartoe de bisschop zich met een deel zijner troepen onder den landgraaf Geoege Christiaan van Hessen Hombueg te Ommen vestigde (begin van October). Prins Johan MAUBiTsen.de gedeputeerden verplaatsten zich van Zwolle naar Deventer; de Raad van State zond hem. nog eenige compagnieën, die elders konden gemist worden; Amsterdam eveneens 200 waardgelders, terwijl compagnieën der nieuwe lichtingen naar den Yssel vertrokken, zoodra een sterkte van 25 ruiters of 40 soldaten bereikt , was. Het platteland kon onmogelijk in de voeding der troepen voorzien; ruigvoeder. voor de paarden ontbrak; zóodat de steden moesten zorgen voor brood, bier en . kaas;., voor verdere verpleging werd vrijleger langs en nabij den Yssel afgekondigd. De prins kon voor kondschapsdienst en geheime correspondentie over £ 8000 beschikken; door een paardenposterij van Deventer over p p Apeldoorn, Voorthuizen, Amersfoort, Utrecht, Bodegraven, Rjsiderdorp o^, * naar 's Gravenhage bleef men in gemeenschap met Hunne Hoog Mo- — genden; toen het hoofdkwartier later te Arnhem was gevestigd, bleven de brieven veel langer, twee a drie dagen onderweg, wijl de postiljons tot eigen gemak en voordeel telkens een tweeden brief afwachtten alvorens op reis te gaan (2). De onder den generaal wachtmeester Johan Goeies van Goegas in het stift gebleven bisschoppelijke troepen bedreigdeu Groningen en (1) Zie Aanteekening n° 32. (2) Bes. S. g. 24, 26, 28—30 September, 1—5, 10, 12, 16, 24, 26 October, 22 November, Ees. E. v. St. 9 , 20 , 25 October, Ees. h. 20, 22 October, S. g. Lias loopende 1665 dd. 25, 29 Augustus, 13, 29 September, 1,5, 8—10 October. 166 Oost-Friesland. De Staatsche gedeputeerden te Leer zonden nog 200 man van het detachement Stecke, de magistraat van Emden insgelijks 100 stadssoldaten naar Stickhausen, waar kapitein Hendbik van den Glooster als commandeur optrad. Aangezien de verdediging een sterkere bezetting eischte, gaven de Staten-Generaal in overweging om daarvoor de door hertog Geoege Willem van Brunswijk-Luneburg „aengebodene volckeren" te bestemmen. De vorstin-douairière Chbistina Ohablotte en de Stenden, die nog steeds tegenover elkander op gespannen voet stonden, opperden aanvankelijk allerlei bezwaren maar gaven ten slotte toe, zoodat half September 300 Luneburgers Stickhausen binnentrokken en de 100 man ivan Emden in December ontslagen werden (1). Gobgas had echter Stad en Lande op 't oog. De forten aldaar waren zwak bezet en niet tegen beleg bestand, de Staten te Groningen uiterst bezorgd „hoe sij daermede de borgerije, die in een groot antall van seer „harde papisten hier binnen sijn, siende dese -stadt ver buiten van „secours ontblootet, sullen connen in bedwang houden". De Munstérschen drongen in September bij het klooster ter Apel over het moeras; de bezetting, 50 soldaten en 200 gewapende huisluiden, verliet haar post zonder weerstand te bieden, zoodat de vijand al plunderende door het Oldampt tot onder de muren van Winschoten voorttrok. De fort-commandanten namen doeltreffende maatregelen; van alle kanten daagden versterkingen op, zoodat de plunderaars gevoelige slagen opliepen en op 1 October door de pas van ter Apel werden teruggedreven (2). Toch dreigden de drie noordelijke gewesten groot gevaar, wanneer de Munstérschen slaagden om de in vervallen en weerloozen staat verkeerende forten en schansen op de toegangswegen van Overijssel te vermeesteren. Johan Maubits vertrok op 9 October met kolonel Kibkpateik naar Zwolle. De prins liet „de tranchee bü de Lichtmis ofte het Pannenhuys" ten zuiden van Rouveon, welke pas toegang verleende naar Friesland en Drente, door 280 musketiers en twee kanonnen bezetten. Na vergeefs een doorgang bij Ommerschans te hebben beproefd, viel de vijand op 12 October de post bij het Pannenhuis aan; de verdedigers onder de kapiteins Willem Dimmeb en Justinus van Rijswijk boden geen verzet en togen, na de kanonnen te hebben afgevuurd, op de vlucht, 't Zou den vijand niet moeilijk gevallen zijn om zich van de „onvoorsien synde" plaatsen Hasselt, Zwartsluis, Blokzijl, Kuinre en Slijkenburg meester te maken, maar hij vergenoegde zich het platte land en Drente onder contributie te brengen. Reeds op 16 October drongen de Munstérschen, vermoedelijk sterk 16000 man, door de passen van De Groeve en de Foxholsterbrug, tusschen Zuidlaren en Hoogezand, Groningerland binnen „hebbende alsoo niet (1) Res. S. g. 21', 23, 25 September, 1, 6—9, 81 October, 8, 10 November, 1 Decembor, Bes. B. v. St. 9 October, Res. h. 13 October, S. g. Lias loopende 1665 dd. 17 September. (2) Res. S. g. 5, 6, 9, 13, 15, 19 October, Res. h. 6 October, S. g. Lias loopende 1665 dd. 24, 28, 30 September, 2, 17 October, 167 „alleen het Oldampt geinvadeert, nemaer oock het schansken van Win„schoterzijl, alsmede het fort achter Winschoten". De vijand legerde bij de Winschoter Hoogebrug over de Pekel-Aa, van waar de bezetting, veertien man was gevloden. De Staten van Friesland zonden eenige compagnieën naar .Vollenhove, Blokzijl, Zwartsluis en Hasselt, drie compagnieën onder kolonel Ernst van Aylua naar Rouveen om de post, welke de vijand onbezet had gelaten „naer soldaetschap te be„waren". Te recht verlangden Friesland en Groningen van de Generaliteit „dat twee soo notable provinciën ende Leden vande Unie ten alder„spoedichsten met alle macht geassisteert ende uyt de dauwen vanden „vyandt geredt mogen werden". Aan dezen wensch kon slechts gebrekkig worden voldaan. Prins Johan Maurits kwam op 22 October niet drie gedeputeerden te Groningen. De Staten van Stad en Lande benoemden hem tot kapitein-generaal en chef der militie binnen hunne provincie; Friesland machtigde hem om een krijgsraad bij het leger in de Ommelanden samen te stellen ten einde de op de provincie gerepartieerde „wandevoirige" officieren met cassatie en verbanning te straffen. Aangezien 't hun tevens was gebleken, dat de compagnieën te velde in Groningen en Gelderland niet voltallig waren, verlangden zij een generale revue en monstering door den Raad van State met toepassing van straffen op de schuldigen. De prins en de gedeputeerden gingen terstond over tot de formatie van een „corps d'armee met intentie om „den vyant de vive force aen te tasten", waarbij de luitenant-kolonel Elie de Gentillot optrad als generaal der artillerie, de ingenieur Ptrius Cool als kwartiermeester-generaal. De majoor der cavalerie Bernard Entens van Helpen werd commandeur der stad Groningen. Luitenantkolonel Stecke en majoor Johan Gruys bezetten Scheemda met 900soldaten en 60 ruiters, kolonel Erskine het dorp Meeden met 1300 man; de prins vestigde zich met 1200 soldaten en 3 compagnieën paarden eerst te Zuidbroek, op 28 October te Scheemda. Hij beschikte over te weinig ruiterij; wat erger was, over geen contanten. De vijand was „avanta„gieuselyck gecampeert" op de hoogten bij het klooster te Heiligerlee. Gobgas had door duizenden veenboeren een pas door het moeras naar ter Apel laten maken, waarover hij met 600 soldaten — hoewel „tot „over hare Buycken in het water" — het klooster voor de tweede maal bezette, vervolgens langs Wedde over Blyham naar Winschoten trok. De gedeputeerden zonden vier compagnieën paarden en drie compagnieën voetvolk naar Coevorden ter beschikking van commandeur Broeesema , een compagnie naar Bellingwolde en een naar Langakkerschans, zoodat te Groningen slechts twee compagnieën te voet en een compagnie te paard achterbleven. De kolonel Hans Willem van Aylua verschanste zich met 500 man op het door een gracht omgeven kerkhof van Finsterwolde en sneed aan het Finsterwolderzijl den toevoer van water voor den vijand af. Weldra meldden zich deserteurs bij de Staatsche posten „seer ver- 168 „hongert ende affgematteert": gevolg van de .vernieling der korenmolens op last van den prins, zoodat de Munstérschen geen brood konden bakken; te Meppen legde een geheel regiment de wapenen neder, roepende om geld en om brood. Wanneer de prins thans een korps van 1000 of 1200 man had kunnen bijeenbrengen, dan zou hij den vijand aantasten „om hem te verwinnen of te verdrijven". Alvorens echter dit plan te verwezenlijken, ontving de prins op 15 November opdracht om zich met de gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden naar den Yssel te begeven tot ontvangst der Fransche hulptroepen. Kolonel Ctjyck van Meteren aanvaardde het bevel over de troepen te Scheemda, Meeden, Finsterwolde en De Groeve, onder toezicht van de Friesche en Groningsche gedeputeerden (1). In de eerste dagen van October ontvingen Hunne Hoog Mogenden bericht, dat koning Lodewijk XIV het volgens de tractaten verplichte secours van 2000 paarden en 4000 man infanterie van zijne oude regimenten-te hunner beschikking stelde; op 25 October zouden de troepen te Mézières onder bevel van generaal de Pradel voor den afmarsch gereed staan. Tot het secours behoorden „ses hondert alle uytgelesene „wel gemonteerde mannen, ende meest alle wel ervarene gereformeerde „officiers ofte edelluyden van goeden huyse ende daerenboven noch veele „wel geresolveerde ende brave heeren ende-edelluyden als volontarissen, „tot wel twee hondert in getale". De marschregeling ondervond wegens den niet te vermijden doortocht van neutrale landen veel hoofdbreken. De landvoogd Gastel Rodrigo gaf kennis „dat hij noch geen commissie „vanden nieuwen Coninck van Spangien Carel de Tweede ontfangen „hebbende, geen faculteyt hadde van permissie te verleenen tot eenige „passage van. crychsvolck door de Spaensche Nederlanden". Keurvorst Frederik Willem weigerde den marsch door het Cleefsche. De meest geschikte weg leidde door het gebied van den prins-bisschop van Luik, verder over Grave, Nijmegen en Arnhem. Groote zorgen baarde de Voorziening van levensmiddelen en van fourage. Brabant kon geen tiende deel van het benoodigde verschaffen, zoodat toevoer van elders noodzakelijk was. Holland zond „24000 pond biscuyts, 12000 pond kaes, „4000 pond stockvis, 2 pijpen olye"; de Raad van State zorgde voor wijn, bier, vleesch, hooi en haver, mede voor 4000 paren kousen en schoenen ten behoeve van het voetvolk. Hunne Hoog Mogenden droegen den Raad op om het secours bij aankomst te Maastricht „met alle be„leefttheyt te recipiëren, van wegen den Staet te complimenteren, ende „de considerabelste opperhooffden met een goeden maeltijt te regaleren". U) Res. S. G. 18-16 , 22, 28 , 27—81 October, 1-16 November, 17, 26 December, Res. R. v. St. 19 October, Res. Gron. 18 September, 14 October, Res. Friesl. 21 October, Res, h. 3 November, S. G. Lias loopende 1665 dd. 11, 12, 14, 18, 21—27, 30 October, 6, 9, 13, 16 November. 169 De cavalerie, van het secours zou op Staatschen bodem geleid worden door kolonel graaf Herman Frederik van den Berg, ritmeester Buat en den drossaart Van Till, de infanterie door de kolonels Pieter van Wassenaer-Sterrenbürg , de Aquiea en den drossaart Robert vaN Ittersum. Na schouwing door maarschalk Tubenne vetliet'het secours op 2 November Sedan. Verder volgde het een anderen weg dan door de Generaliteit was voorgeschreven. De Franschen bereikten 9 November Daelhem op Staatschen bodem, trokken den volgenden dag langs Maastricht en betraden over Bree en Peer Luiksch gebied tot nabij Soerendonk. Zij bleven twee nachten in het Luiksche, waar zij op last van den graaf van den Berg door een secretaris „getransformeert in soldaet met „een oranje scherp" werden ingekwartierd, drie nachten in de Meierij. Zij pleegden gedurende den marsch door het Luiksche en in de Meierij veel moedwil, deels het gevolg van gebrekkigen toevoer van levensmiddelen. Den 17den kwamen zij in het land van Cuyk, waar „de huys„luyden meest alle waeren gevloogen", een dag later bij Nijmegen; hier moesten zij enkele dagen verblijven, omdat door de Staten van Gelderland „geen genoechsame ordre tot hunne receptie ende voorsieninge en was „gestelt". Daartoe behoorde het voornemen om Pbadel en zijne hoofdofficieren „met een aensienlijcke maeltijt te tracteren overeen comende „mette waerdicheyt van hunne persoonen ende caracter". Toen de kolonel Barton de Mombas den Franschen bevelhebber namens de Staten-Generaal kwam uitnoodigen om te Nijmegen of te Arnhem een „conseil de „guerre" by te wonen, maakte Pradel's konings last bekend óm géén besluiten te nemen dan in overleg met den gezant d'Estbades. Den 20sten November deed de le brigade cavalerie haar intocht te Arnhem, de beide volgende dagen de 2e brigado en het voetvolk „allen synde zeer „schoon en uitgelesen volck". Zij vestigden zich achter den Yssel tusschen Zutphen en Doesburg. Den 23sten kwamen prins Johan Mxtrrits, aangewezen bevelhebber over de wederzijdsché strijdkrachten, de gedeputeerden, d'Estrades, Pradel en de twee • „niaréchaux de camp" Saint Lieux en d'Espences bijeen om een „plan de campagne" te heramen. Laurens Muller, afgevaardigde der hertogen van BrunswijkLuneburg, moest daarmede in kennis gesteld 'worden, omdat zijne meesters niet eerder het zwaard tegen den bisschop wilden ontr blooten. Den dag na de bijeenkomst had de maaltijd plaats, waaraan vijftig personen deelnamen (1). Alvorens den uitslag van het veldtochtsplan te omschrijven vermelden wij eenige andere gebeurtenissen. De klachten dat .de militie van den Staat in afwachting yan de komst der Franschen weinig uitvoerde, waren niet ongegrond. Ze bleek (1) Res. s. G. 30 September, 6, 13—16, 19-21, 27-31 October, 0 , 9-12 , 21, 28 , 28 November, 12 December, Res. R. v, St. 22 October, Res. h. 3 November, s. G. Lias loopende 1665 dd. 28 October, 2, 9, 11, 17—21 November. „Maréchal de camp" was destijds een rang tusschen generaal-majoor en kolonel. Zie Aanteekening n° 38. 170 zelfs onmachtig om een einde te maken aan de strooperijen van Munstersche benden of die zich daarvoor uitgaven — o. a. die van Kees de Geus „sijnde altijt geweest eenen Fameusen Guijt in onse „Contreyen" — die 't op gereformeerde predikanten en schoolmeesters gemunt hadden, hetwelk aanleiding gaf tot scherpe vertoogen aan den landvoogd Castel Rodrigo. Tot bescherming van convooien en transporten mochten de kapiteins tien vuurroers by hunne compagnieën indeelen. Als weerwraak tegen het wegvoeren van dorpers uit Beerta door den generaal Daniël d'Ossery , gelastte prins Johan Maubits den kapitein Jacob Cocq, commandeur der Dijlerschans om een aantal boeren uit het Munstersche .stift op te lichten; hij kreeg er weldra vijftien, die tegen de burgers werden uitgewisseld. Het gevolg van dit alles was toeneming van het reeds aanzienlijke getal schriftelijke of levende sauvegarden. Het kasteel Berg kreeg een bezetting van vyftig musketiers uit Emmerik (1). De kolonel Kibkeatbik bracht met ondersteuning der Staten van Overijssel de pas bij Rouveen in staat van verdediging. De ingenieur Chbistoffel Le Hon zette het Lutterveen, tusschen Hardenberg en Zuidwolde, onder water. Niettemin gelukte 't aan de Munstérschen om met 1500 paarden, ondersteund door voetvolk, uit Hardenberg over Lutten in Drente te vallen: een spion — weldra gevangen en gehangen — had hun een weg door het moeras gewezen. Alle samenwerking tusschen de bondgenooten ontbrak. De Staten van Friesland zonden kolonel Ernst van Aylua met 700 man en acht compagnieën te paard naar Valtherschans (Odoorn); die van Overijssel bestemden voor hetzelfde doel kolonel Ernst van Ittersum; Holland drong er bij de Staten-Generaal op aan, dat dergelijke bevelen uitsluitend van prins Johan Maurits en de gedeputeerden moesten uitgaan. De Munstérschen hielden in Drente schandelijk huis; in 't laatst van het jaar was het landschap weder in zooverre bevrijd, dat de landdagen konden gehouden worden. Zulks viel meerendeels te danken aan het beleidvol optreden van dr. Johan Steuyok, secretaris van Drente; hetwelk de Staten van Friesland leidde om hem bij Hunne Hoog Mogenden als opvolger van den bejaarden en ziekelijken drost Rutgeb van den Boetzelaer aan te bevelen. Nog vóór het einde van 1665 moesten de Munstérschen Winschoten en Heiligerlee, vervolgens ter Apel en alle kleine forten ontruimen, waarbij velen hunner in krijgsgevangenschap geraakten. Ze behielden het huis te Wedde, hetwelk wegens de vorst en het gure jaargetijde voorloopig ontoegankelijk was voor den aanvaller (2). ' (1) Bes. S. g. 3 , 7, 13, 18, 19 , 23 , 80 November, 1, 7, 10, 21, 22 December, Res. R. v.St. 16 November, S. g. Lias loopende 1665 dd. 23 , 21, 26 , 29 October, 6, 23 November. (2) Bes. S. 6. 6, 13 November, Res. h. 5 November, s. g. Lias loopende 1665 dd. 5, 8, 18, 23, 21, 30 November, 19 December, Res. s. g. 1, 11 Januari 1666. 171 Inmiddels hield de Rijngraaf zich sinds 18 November bezig met de samenstelling van het „corps d'armee", hetwelk met de Franschen zou samenwerken. Wegens verzuim der bondgenooten • om gelden voor de reeds toegestane verhoogde troepensterkte beschikbaar te stellen, vlotte de werving zeer gebrekkig en ongelijkmatig, zoodat 't, mede door de detacheeringen bij de vloot èn andere oorzaken, onmogelijk was om geformeerde regimenten voor het gros aan den Yssel te bestemmen. Wel groeide dit aan tot 88 compagnieën te voet en 88 compagnieën te paard, doch in kunstmatig regimentsverband en onder bevelhebbers, die elkander en den troep nauwelijks kenden. De sterkte, organisatie en het uiterlijk voorkomen stonden verre bij de Franschen ten achter. De Raad van State had voor verschillende behoeften gezorgd „voor sooveel.de „directie haer daervan was competerende", maar achtte zich verplicht „by dese occasie bekent te maecken, dat tot noch toe aen haer geen „de minste kennisse directelick was gegeven vande gelegentheyt ende „constitutie vande artillerie, ammunitie ende verdere oorlochsbehoeften „onder de respective officieren te velde berustende": daarentegen wel van „de defecten, waer over sij uijt verscheijde missives aan Ho. Mo. „geaddresseert, gesien hadden dat int gros ende int wildt geclaecht was „geweest". Aangezien 't in de bedoeling lag om den vijand in het veld aan te tasten, geen belegeringsoorlog te voeren, zouden slechts zes veldstukken van 6 «, vier van 3 «, een kamerstuk van 24 "ffi, voorts 200 schoppen en spaden met 50 houweelen worden medegenomen; doch bij den aanvang van den marsch waren slechts twee mortieren, geen granaten, handgranaten en biesbruggen voorradig; de vuurwerkers nog niet aanwezig; het ontbrekende geschut werd nog uit Dordrecht, de munitie uit Delft verwacht. Van de 500 benoodigde wagens waren slechts 198 afgeleverd; Utrecht zou het ontbrekende aantal bezorgen, doch „gelet het hoy, haver ende stroo nu soo schaers ende qualijck te „becomen was" tegen verhoogd loon: 5 a £ 7 in plaats van £ 8 per per dag en per voertuig. Het opbreken van den Yssel werd mede vertraagd, wyi verscheidene compagnies-commandanten gedurende zes tot negen maanden geen leening hadden ontvangen. Ofschoon volgens oud gebruik bij den afmarsch onder trompetgeschal en trommelslag aan het hoofd van elk regiment de „Articulbrieff ofte Reglement opte discipline „militair" moest worden voorgelezen, was daarvoor geen enkel formulier voorhanden. Zoowel by groote als by kleine dingen schoot men bij het Staatsche leger te kort. Daarbij zouden de verwachtingen omtrent het Fransche secours bitter worden teleurgesteld (1). (1) Ros. 8. G. 11, 16, 19 , 22, 28 , 28, 29 November, 1, 8 December, Res. R. v. St. 11, 17 November, S. O. Lias loopende 1665 dd. 18, 20, 21, 26, 29 November, 6 Decembor, Res.S.0. 2 Maart, 12 April, Res. R. v. St. 15 Maart, S. 6. Lias loopende 1666 dd. 23 Januari. Het Reglement op de discipline komt voor in het 45ste Boek van Aitzema's „Saken van staat „en oorlog". Zie Aanteekening N° 84. 172 Op 29 November kwamen .de autoriteiten op het. huis te Eeibeék samen. Generaal Pradel wilde de troepen laten inrukken wegens gebrek aan zwaar geschut en mortieren, ongeschiktheid der wegen .voor zware vrachten ,• gebrek aan levensmiddelen, het vergevorderde seizoen en de kansen op ziekte door koude en ongemak, waardoor de legers „comen „te smelten". Hy , verklaarde, echter, te zullen gehoorzamen, wanneer prins Johan Maurits anders besloot. De. prins, door de gedeputeerden tot spoedig handelen aangespoord, beval om op 1 December over den Yssel te gaan, elk soldaat voorzien van levensmiddelen voor vijf dagen, met het voornemen om over Lochem en Brede voort het stift van Munster aan deze zijde van de Lippe binnen te rukken; vier gedeputeerden vertrokken naar Wesel om troepen uit de Rijtt-vestingen marschvaardig te maken en levensmiddelen by'een te brengen. Pradel opperde nieuwe bezwaren'; 'skonings soldaten: waren gewoon „geen andere charges als hare wapenen „te draegen, ende dat de vivres haer van dagh tot daghinde respective „quartiéreh gelevert moeten werden"; bovendien weigerden zij: roggebrood, begeerden tarwebrood en pleegden allerlei buitensporigheden. Voor het medevoeren van levensmiddelen, anders dan bij den man, kwamen, wagens te kort, zoodat de marsch nogmaals werd vertraagd. Omtrent déze omstandigheden ingelicht, oordeelden de Staten-Generaal dat „den „dienst vant Lant, mitsgaders de eere ende reputatie vanden Staet ende „gerustheyt vande goede in gesetenen, die schot/ende lot betaelen" een krijgshandeling noodig maakte, doch lieten de beslissing over aan de gedeputeerden en den prins, terwijl zy - d'Estrades om medewerking verzochten „t' gunt tot eer ende glorie sóo van Sijne Majesteit. als van „hare Ho. Mo. in desen sal dienen". Mooie woorden, doch niet in overeenstemming met het nakomen der geldelijke verplichtingen.door.de bondgenooten: in de kas van den ontvanger-generaal waren nog geen £12.000 aanwezig, een som veelte gering om den veldtocht te openen (1). Toch geschiedde zulks! Op 7 December nam de marsch — of gelijk 't toenmaals heette „de optocht" — een aanvang. Twee dagen later kwam men voor Lochem, ondanks den door Türenne gegeven raad om Llngen te bezetten, waardoor de Munstérschen genoodzaakt zouden zijn om het Nederlandsche gebied te ontruimen. De luitenant-kolonel graaf Johan van Hornes trad by het beleg op als generaal der artillerie. Een verkenning onder majoor Ernst Willem van Haren met 400 ruiters stuitte bij Hengelo op een overmachtigen vijand, waarby' de ritmeesters Warfusé (2) en Robeet Honiwood in krijgsgevangenschap geraakten. Grol capituleerde na een vierdaagsch beleg; den 14den December verliet de bevelhebber Nicolaas van Elvervelt de vesting met 350 soldaten „slecht gecondi- (1) Res. S. G. 23, 25 November, 2, 4, 5, 7 December, fees. h. 2 December, s. G. Lias loopende 1665 dd. 3 November, 4, 10, 11 December. (2) Flobis Kabel van Beheren Schagen , graaf van Warfusé. „tieneert ende ghewapent" en 60 ruiters. De kapitein Willem van deb Wall werd commandeur. De hertog van Brunswtfk gaf als zijn gevoelen te kennen „dat men sten alhier niet soo seer soude behooren te amuseren „met het reéouvreren vande plaetsen bij den Bisschop van Munster verovert, als wel dat de armee- van desen Staet regelrecht na t' Stift van Munster soude behöóren in te trecken ende den vijant aen te .treffen.?; mocht men daartoe besluiten, dan waren 12000 man zijner troepen gereed om zich te Werne aan de Lippe bij de Staatschen te voegen. Het leger zette den marsch voort over Brede voort en Aelten tot Rhede, waar de Franschen, en haar Diepenbroek, waar de Staatschen benevens de uit Wesel onderluitenant-kolonel Robebt van Iïtebsum aanrukkende troepeaeenkamp betrokken. Vreden, Ottenstein, Ahaus, Stadtlohn,. Berken en Bocholt bleken door den vijand te zijn.bezet. Den 21sten,December besloten de gedeputeerden Bflcholt aan te tasten. Maar Pbadel, de Rijngraaf en kolonel van •ItteBsum opperden weer. allerlei bezwaren: overmacht in getalsterkte van-den-vijand, gemis aan zwaar geschut, gebrek aan levensmiddelen én föurage, ziekte enz. Prins Johan Maubits koos de partij zijner onderbevelhebbers. Inderdaad woedde in vele plaatsen de pest; de gasthuizen te Zutphen en elders lagen „vermits het quaede saisoen ende „coude weder" overvuld met zieken, en, men, wachtte te vergeefs op de hoog noodige penningen. Later bleek 't dat Bocholt slechts zwak bezet en gemakkelijk te nemen ware. Thans liep de tocht in het Munstersche af met plundering door de Franschen van het ten zuiden van Rhede gelegen dorp Krechting. Men wachtte de Bruns wij kers niet af. De aanbeveling van koning Lodewijk om de winterkwartieren in het iand van den vijand te betrekken en dezen in voortdurenden onrust te houden, stelden Hunné Hoog Mogenden op de gebruikelijke wijze in handen yan eenige heeren „om te visiteren, examineren ende daervan rapport:te „doen". Er werd geen gevolg aan gegeven; den 24sten December.ging het leger uit elkander en betrok de vaderlandscbe garnizoenen. Generaal Pbadel toonde zijn bereidwilligheid om met eenige „van syne conside„rabèlste officiers met haar gevolch, geschat wordende op 300 peerden, „de guardes du corps du Roy, sterck 250 .peerden ende het regiment „van Piedmont bestaande in ontrent 800 voetknechten tot Wesel te gaen „overwinteren ende gedurende de winter den vyant met continuele „excursien ende aenslagen te incommoderen" geheel .volgens, de aanbeveling van zijn koning; maar de uitvoering bleek te bestaan in brandschattingen, het uitschrijven van contributien en het verleenen van sauvegardes, waartoe de generaal in geenen deele gerechtigd was „sijnde „een saecke dewelcke desen Staet alleen is competerende". Ook de garnizoenen van Grol en de Rijn-vestingen gingen hunne bevoegdheid ter zake te buiten. Zijnerzijds ging de vijand voort, uit de roofnesten Doetinchem en het huis Keppel, de bevolking der Rijn- en Ysseloevers „te vangen, te spannen en onder schatting te brengen". Het graafschap 174 Zutphen geraakte dermate in verval, dat de daarop gerepartieerde compagnieën geruimen tijd onbetaald bleven (1). De compagnieën hadden op den marsch naar de garnizoenen veel te lijden van het buitengewoon ongunstige weder; de naar Zeeland en andere verafgelegen oorden bestemde troepen konden hunne bestemming niet bereiken en moesten onderweg den winter zien door te komen. Te Wesel vonden de pas aangekomen Franschen geen onderdak: twee hunner vroren dood en velen werden ziek. Het op twee samoureusen ingescheepte regiment Türenne bleef by Eees in het ijs steken en marcheerde onder groote ontberingen naar 's Heere nberg. Hoewel de Franschen door het plegen van ongeregeldheden nergens welkom waren en overal de bevolking tegen zich innamen, had de gezant d'Estrades alle reden tot klagen over de van Staatswege verzuimde zorgen. Van de eigen troepen trok men zich evenmin veel aan; de hoofdofficieren waren gerechtigd hun verblijfplaats vrij te kiezen. Vele ondergeschikte officieren volgden dit voorbeeld: van elf compagnieën te Emmerik waren zeven kapiteins, te Wesel alle ritmeesters afwezig (2). Op 30 December 1665 verschenen de gedeputeerden te velde, op 7 Januari ook prins Johan Maurits in de vergaderzaal der StatenGeneraal, welke hen voor de bewezen diensten bedankten. Den 23sten namen zij 'sprinsen verslag in ontvangst, waarin hij verklaarde, dat de militie als gevolg van ziekte en ontbering nog nimmer in zoo'n slechten toestand was teruggekeerd „sodat bij continuatie van den veld„tocht de meeste militie onbequaem soude geworden sijn". Na beraadslaging met den Raad van State, de kolonels Kirkpatrik, van Welderen, Hundebeck, Steenhuysen, Catzler en luitenant-kolonel Eobert van Ittersum, besloten Hunne Hoog Mogenden tot een nieuwen veldtocht in het voorjaar, waartoe de „requisyten tot het employ" als artillerie, wagens, pioniers, matrozen, vivres, ammunitie, schipbrug, hooi en haver te Wesel zouden worden bijeen gebracht, broodkisten aangemaakt „daerinne het broodt voor t' Leger behoorlijck geconserveert moge werden." De begrooting deser lasten beliep £ 800.000, terwijl de bondgenooten hunne consenten van vorige petities nog lang niet hadden aangezuiverd (8). Terwijl men te 's-Gravenhage beraadslaagde, trad de immer strijdlustige bisschop handelend op en beschaamde hen, die het jaargetijde voor het krijgsbedrijf ongeschikt achtten. In den aanvang des jaars (1) Res. S. G. 18 November, 9, 12, 18, 16 , 20—.22 , 27 , 29 December, Res. h. 10December , Bes. R. v. St. 18 December, S. G. Lias loopende 1665 dd. 7—12, 15—19, 30731 December, Bes. S. G. 2 , 5, 11, 14, 15 , 20 , 20 Januari, 19 Maart, 5, 14 April, Bes. B. v. St.2Januari' 11 Februari, S. G. Lias loopende 1666 dd. 4 Januari. (2) Bes. S. G. 31 December 1665 , 2—5 , 9, 11, SO Januari, Bes. R. v. St. 14 Januari, S. G. Lias loopende 1666 dd. 4 Januari. (3) Res. S. G. 80 December 1665 , 2 -5 , 7 , 9, 14 , 22 , 23 , 28 Januari, 4, 13 Februari, Res. R. V. St. 13 Januari, Secr. Res. S. G. 14 Januari, S. G. Lias loopende 1666 dd. 23 Januari. 176 i? trok een afdeeling van 1600 Munstérschen uit het Bentheimsche over (de bevroren moerassen naar Priesenveen en keerde met het grootste deel der 400 man sterke bezetting als krijgsgevangenen terug. Daarna was de beurt aan Emmen en liep Coevoruen gevaar te worden belegerd. Ijlings zond men eenige compagnieën, waarbij afdeelingen van het Fransche secours, naar Drente en Groningen, tevens rekenende op hulp der BrunswijkLuneburgsche troepen in die richting. De ergste vijand van den bisschop was niet het Staatsche leger, maar de invallende dooi, welke aan de verre tochten een einde maakte en op 18 Januari voor hem het verlies van het huis te Wedde ten gevolge had. De Staten-Generaal achtten 't dan ook onnoodig om verder, op het voorstel der oostelijke provinciën tot samenstelling van een „vliegent leger" van 2000 man en 500 paarden bij Meppel in te gaan; zij bepaalden zich tot lastgeving aan de gouverneurs en commandeurs om den vijand in zijn eigen land „het gepleechde gewelt met nadruck te doen gevoelen". In verband daarmede trok men de verleende sauvegardes in (1). Ook in de zuidelijke streken bleek 't noodig krachtig op te treden. De Munstérschen hadden zich meester gemaakt van het kasteel Wouw, van Oudenbosch , waar de kolonel Hans Carp zich met 1000 man op het kerkhof had verschanst, terwijl zij schatting hieven in de Meierij van 's-Hertogenbosch, het markiezaat van Bergen-op-Zoom en de baronie van Breda. De prins van Tarente kreeg beschikking, behalve over detachementen uit de Brabantsche vestingen, over een aantal te Dordrecht op marsch naar Brabant, Zeeland en Holland bijeengekomen compagnieën; de kolonel Erskine zou het bevel voeren over de infanterie. Voorts verzochten de Staten-Generaal de bemiddeling van den gezant d'Estbades om hulp door een deel van het Fransche secours. Op 11 Februari maakte Tarente zich meester van Oudenbosch; de kolonel Cabp, de luitenant-kolonel Guillaume de Leemput, 7 officieren, 836 soldaten gaven zich over; het kolonels-vaandel werd naar 's-Gravenhage gezonden. Van de krijgsgevangenen namen ruim 80 dienst bij het Fransche regiment LaFerté; bij de overigen bevonden zich 35 onderdanen van de Republiek en 8 overI loopers. Nadat ook Wouw van vijanden was gezuiverd, konden de van ' Dordrecht ontboden compagnieën den marsch voortzetten; het kasteel en het kerkhof van Wouw werden geslecht Een verkenningsdetachement uit Maastricht bracht den kolonel Cleuter met 6 officieren en 120 soldaten gevankelijk binnen; de bewering van den kolonel, dat hij in keizerlijken dienst stond, kwam niet met de waarheid overeen. Wegens zijne brand/schattingen kwam hij voor den krijgsraad; de bisschop dreigde, dat hij den bij Ottenstein in zijne handen gevallen ritmeester Theodoeus Brasser een gelijk lot als Cleuter zou deelen. Cleuter wist echter in April uit de gevangenis te ontsnappen en hervatte aanstonds met mede- (1) Res. s. o. 7, 11, 12, 19 , 20 , 26 , 28 Januari, 2 Februari, 6, 16 April 1666. 176 hulp van graaf Diederik van der Nath zijne brandschattingen op Staatsch gebied (1). De toebereidselen voor de .samenstelling van een. leger om in het voorjaar van 1666 den Veldtocht te gaan openen, hadden het gewone omslachtige verloop. Op 28 Januari werden de gedeputeerden te velde aangewezen, op 27 Februari prins Johan Maubits tot generaal en opperhoofd benoemd; hij legde op 9 Maart den eed af; voor geheime correspondentie en diensten werden hem £ 5000 toegekend, £ 1000 per. week voor zijn tafel. Holland stelde de volgende benoemingen voor: de prins van Tabente tot generaal van de cavalerie, Wigbolt van der Does van Noobdwijk tot generaal der artillerie, graaf Johan van Hobnes; tot sergeant-majoor-generaal, luitenant-kolonel Pain et Vin tot kwartiermeester generaal, kolonel Adbiaan Cutck van Meteren tot superintendent van den krijgsraad, luitenant-kolonel Robeet van Ittersum, sergeant-majoor Guillaume de Perponcher-Maisonneuve en kolonel Thomas Dolman tot brigadiers. De provincie achtte den hoogen leeftijd van David van Mablot een bezwaar om de betrekking van superintendent van den krijgsraad, sedert 1648 door hem bekleed, na 1653 zonder traktement, langer waar te nemen; toch bood hij zich aan, het ambt te velde te bekleeden. Kolonel Dolman, die bij een vorige gelegenheid nog als luitenant-kolonel, en de pas tot kolonel benoemde luitenant-kolonel van Ittersum waren ongenegen om de benoeming te aanvaarden, zoodat Holland voor den dienst als brigadier nader aanwees de sergeant-majoors Reinieb Bisschop en Geoege de Hartoge van Valckenbobch. In dien tijd achtte men de betrekking van brigadier te min voor een kolonel, welke opvatting onder den stadhouder Willem III zou veranderen, toen de rang van brigadier tusschen die van kolonel en generaal-majoor werd ingeschoven (2). De benoemingen Strekten alleen voor den veldtocht. Op 1 Maart moesten de Staatsche compagnieën voltallig, de compagnieën Franschen bovendien met 25 man versterkt zijn. Zekerheid, dat de sterkte niet slechts op papier bestond, ontbrak; te Doesburg waren geen 800 man aanwezig, terwijl het garnizoen 1200 man moest tellen; gedeeltelijk lag de oorzaak daarin, dat de compagnieën nog geen werfgelden voor de nieuwe versterkingen hadden ontvangen. Onderstaande regimenten zouden geformeerd worden — Regimenten infanterie van acht compagnieën: te velde: onder de kolonels John Kibkpateik, Ebnst van Itïebsum, Adbiaan Cutck van Meteren, Louis de Tailleper-Moriac, Hans Wil- (1) Res. s. g. 8, 12—14, 16, 19, 27 Februari, 5, 0, 11, 29 Maart, 19, 20 April, 21 Mei , Bes. h. 14, 10, 18 Februari, s. g. Lias loopende 1000 dd. 19 Februari. (2) Ees. s. g. 27 Februari, 9, 27 Maart, Res. h. 25 Maart, 2 April, .Comm, s. g. 29 Januari, 27 Februari 1060. 177 lem van Aylua, Otto van Limburg Stirum, Louis Ebskine, Jean Baeton de Mombas , Thomas Dolman , Mathijs van Aspeeen-Heeswijk , Louis de Aquila, Hendrik Tbajectinüs van Solms; te Dordrecht aan de Kille: onder de kolonels Pietee van WassenaeeSterrenbubg en Johan van Beveeen; m*WB voor Rammekens, onder de kolonels Mathijs Deost en Theodoob van VrUBEBGEN. Regimenten cavalerie te velde van zes compagnieën, behalve de gardes onder Buat bevattende' vier compagnieën (graaf van Dohna , Buat , d'Estrades en Douwe van Grovestins), van de kolonels prins Johan Maurits van Nassau , Rijngraaf van Salm , prins van Tarente , Anthoni van Haersolte, Johan van Welderen, Ludolf van Steenhu ysen, Godart Frederik van Reede-Ginckel , graaf Maurits van Solms, Joseph van Catzler en Boudewijn van Soutelande. Met toestemming van Holland werd één der beide Amsterdamsche compagnieën, die van Lambert Witsen , gedurende den veldtocht aangewezen als „Lyffguarde" van prins Johan Maurits. Het leger te velde moest verzamelen te Wesel, elke compagnie met een zoetelaar. De nieuwe regimenten kwamen met hun eigen vaandels en standaarden; de oude, uit verschillende compagnieën samengestelde regimenten ont» vingen veld vendels en -standaarden, voor de compagnieën van elk regiment van gelijke kleuren (1). Onderstaand personeel en materieel waren bestemd voor het veldleger te Wesel. Twee kamerstukken van 24 "8 ijzer, zes stukken van 12 Reede-öinkel ... „ 282 „ 6 „ „ „ Solms (Maurits) . . „ 343 „ (3 *'■»'» Rechteren-Almelo. . „ 344 „ q ti n n Schwartzenberg (Oeorge Frederik). „ 307 „ 6 ; ti tl n prins van Tarent», . „ 381 „ 85 compagnieën sterk 1947 paarden. De luitenant-generaal Frederik van Nassau Zuylenstein haalde met den monstercommissaris Pietbb Rosa en vergezeld door zijn zoon Willem Frederik de Luneburgers uit hun land af, hield onderweg open tafel voor de officieren en bereikte op 5 Mei den Hardenberg. De gedeputeerden bevonden den troep „in goede manschap ende discipline, wel „gehabitueert ende meest alle tusschen de 20 ende 40 of 50 jaer" ; de hoofd- en vele andere officieren werden „wel onthaelt ende getracte'ert". Den volgenden dag vertrokken de Luneburgers naar de aangewezen garnizoenen, hunne hoofdofficieren naar een plaats ter eigen keuze, zooals 208 in de Republiek voor huns gelijken gebruikelijk was; zij waren slechts verplicht elke verandering van verblijf ter kennis van de Generaliteit te brengen (1). Inmiddels waren de te Aken onder voorzitterschap van den pauselijken nuntius gevoerde vredesonderhandelingen geëindigd en, na vaststelling der beslissing op 15 April te St. Germain en Laye, op 2 Mei 1668 de voorwaarden onderteekend. Frankrijk behield Charleroi, Binche, Ath, Douay, fort d'Escarpe, Doornik, Oudenaerde, Rijssel, Armentières, Kortrh'k, Winoxbergen en Veurne. De andere veroveringen kreeg Spanje terug, nadat koning Lodewijk zorg had gedragen voor de ontmanteling der sterkten van Franche Comté. Deze uitslag was geenszins naar den zin van Johan de Witt, die de toekomst donker inzag. Hij meende het Drievoudig verbond „tot perfectie" te brengen door een op 5 Mei te Westminster met Groot-Brittannië en Zweden gesloten nader verdrag, hetwelk aan Spanje de onschendbaarheid zijner overige bezittingen moest waarborgen. Zweden verbond zich tegen een Spaansche subsidie van 60.000 rijksdaalders per maand om bij het uitbreken van vijandelijkheden, een leger beschikbaar te stellen. De aanbieding van een geldleening, twee millioen tegen vijf procent, door de Republiek was niet onbaatzuchtig: Spanje zou als onderpand tijdelijk afstand doen van de steden, kasteelen, forten en plaatsen van Argenteau, Navaigne, Stevensweerd, Venlo met bruggenhoofd, Gelder, St.Isabella en St.Donaes, alle met Staatsche garnizoenen onder Staatsche gouverneurs te stellen. Dezen mochten alleen militair gezag uitoefenen en moesten aan wederzijdsche commissarissen den eed afleggen, dat zij de rechten zouden handhaven van Zijne Majesteit als „ware eygenaer", van Hunne Hoog Mogenden als „pantheeren"; in oorlogstijd waren zij mede met de verdediging der hun toevertrouwde plaatsen belast. De onkosten aan forticatién en geschut, het onderhoud van 16 compagnieën Staatsch voetvolk van 96 man, tegen £ 1371 ten 42 dagen, kwamen ten laste van den waren eigenaar. Toen Spanje bleef talmen, drong de Republiek sterk aan op het nemen eener beslissing „alsoo hare Ho. Mo. vertrouwen, dat het een poinct van voor„sichticheyt sal syn, dat den Coninck van Spaigne, door middel vande „penningen op de voorschreve verpandinge te verstrecken, syne steden „ende sterckten door nieuwe fortificatiën, ende alle verdere practicable „middelen, in meerder seeckerheyt moge brengen als voor desen, ende „oock daer door avanceren ende tot perfectie te brengen moge soodanige „andere alliancien ende verbintenissen als tot seeckerheyt vanden getroffen vreede sullen connen dienen ende specialick het Tractaet van „tripel verbont tusschen Englandt, Sweeden ende hare Ho. Mo. onder- (1) Res.S.G. 21, 80 Maart, 3, 9, 13, 15, 18, 23, 28 April, 1, 4, 5, 8,9 Mei, Comm.S.G. 21 Maart, Res. R. v. St. 30 Maart, 12 April, S. G. Lias loopende 1668 dd. 1, 3, 6, 8 Mei. •209 „handen syride". Dit laatste sloeg op het „triple tractaet vanguarantie1' op 5 Mei te Westminster gesloten. Bedenkt men, dat Groot-Brittarihie eveneens geldleeningen aanbood met het oog op Ostende en Nieuwpoort als onderpanden, dan wordt het rekken der onderhandelingen door Gastei, Rodrigo, om ze ten slotte te laten mislukken, alleszins begrijpelijk (1). Onder voorgeven dat de stad Condë onder Ath, het fort Linche (Linck) onder Winoxbergen ressorteerde, eischte Frankrijk van Spanje de ontruiming dier plaatsen, benevens genoegdoening in zake de sluiswerken van Nieuwpoort, te samen bekend als „de gepretendeerde extensien van „hare conquesten". Johan de Witt, wiens streven was om de Franschen tot vriend, doch hunne grenzen zoo ver mogelijk van' de Republiek verwijderd te houden, droeg den gezant te Parijs op, den koning te bewegen de in het hart van Vlaanderen en nabij de frontieren der Republiek gelegen „extensien" te verwisselen tegen Franche Comté of andere meer afgelegen oorden; Spanje betwistte de Fransche eischen, weigerde eiken afstand of ruiling en beriep zich op de nog niet geratificeerde acte van garantie. Zweden verwachtte betaling der door Spanje beloofde subsidie „als synde t' essentieelste ende nootsaeckelickste poinct „tot de guarantie van het Tractaet van vrede". Doch Spanje toonde zich daartoe pas bereid, als de Zweedsche hulp aanwezig zou zijn. Tot verduidelijking van het garantie-tractaat ontwierp men in Februari 1669 drie acten, behelzende de verklaring tot handhaving van den vrede, de daartoe ter beschikking te stellen strijdkrachten en de regeling der Spaansche subsidie aan Zweden. De acten werden op 31 Januari 1670 aangenomen, pas in Juni door Groot-Brittanniögeratificeerd. De Duitsche vorsten en stenden bekwamen de noodige inlichtingen, de Fransche gezant kreeg afschriften, alles met verzekering, dat de overeenkomsten uitsluitend strekten tot „conservatie van ruste ende vreede in dé Chris „tenheyt". Vol vertrouwen op dé duurzaamheid van traktaten meende de Republiek, te samen met Groot-Brittannié en Zweden, koning Lodewijk te kunnen overhalen tot een verklaring, nimmer gewapefiderhand in de Zuidelijke Nederlanden te zullen optreden, wanneer koning Karel van Spanje zonder wettige nakomelingen kwam te overlijden en dan — al hoopte men zulks niet — onlusten over de opvolging mochten ontstaan (2). De verwachting tot behoud van rust en vrede bleef slechts korten tijd ongestoord. In zake der „questieuse limytscheydinge" van Condé en Linche stelde Frankrijk in het begin van 1669 overleg voor te Rijssel, met (1) Res. S. g. 21, 28 Maart, 1, 22 , 27 , 29 April, 2 Mei, Secr. Res. h. 5 April 1668.' (2) Res. S. g. 30 Mei, 1 Juni, 14, 16, 19, 26 Juli, 13, 15, 31 Augustus, 29 November, 15 December, Res. h. 11 Juni, 4 December 1668, Secr. Res. S. g. 11 Februari, 7 Mei, Secr. Res. h. 17, 22 Februari, Res. S. g. 17, 21 September 1669, Secr. Res. S. g. 31 Januari, 11 Februari, 11 Maart, 29, 80 September, 1 October, Res. S. g. 17 Februari, 28 Juni" 1670. 14 2'io deelneming ven .Groot-Brittannië en Zweden. Doch Spanje begeerde het geheele Drievoudig Verbond als scheidsrechter te zien optreden. Na de verklaring van Hunne Hoog Mogenden, dat zy, onder aanbieding hunner goede diensten, de uitspraak aan de beide bondgenooten overlieten, verklaarde koning Lodewijk op 29 Januari 1670 het scheidsgericht van Groot-Brittannië en Zweden te aanvaarden, mits de uitspraak binnen het jaar zou vallen. De Staten-Generaal haalden den Spaanschen landvoogd over, zich daarmede te vereenigen (1). De te Rijssel geopende onderhandelingen leidden geenszins tot een oplossing. R. CASSATIE EN REDUCTIE DER MILITIE. BENOEMING VAN DEN PRINS VAN ORANJE TOT LID VAN DEN RAAD VAN STATE. De te Aken gesloten vrede had den staatkundigen gezichtseinder niet opgehelderd en men moest bedacht zyn om het zwaard weêr te ontblooten. De Republiek, beter gezegd Johan de Witt, stelde alle vertrouwen in het Drievoudig Verbond en de bepalingen van den Akener vrede. De woorden cassatie (ontslag) en reductie (vermindering) lagen op aller lippen; ook verlangde men zoo spoedig mogelijk te worden bevrijd van de Brunswijksche subsidie-troepen, die enkel last veroorzaakten. In elk geval kon het leger de gewone garnizoenen betrekken en de vloot gedemobiliseerd worden. Prins Johan Maurits mocht zich weder te Wesel of te Cleve vestigen; de veldmaarschalk Wirtz lag het bevel als „generael en chef" van het veldleger neder en de hoofdofficieren kregen vergunning om huiswaarts te keeren. Minder gemakkelijk ging 't om de compagnieën te zenden naar de plaatsen, waar „hare vrouwen „ende bagage" waren achtergebleven. Het opmaken der „retourpatenten", vooral voor de compagnieën die over het gebied van een of meer provinciën , tevens over dat van de Generaliteit moesten marcheeren, baarde veel zorg, te meer om ze zooveel mogelijk regimentsgewijze by elkander te houden. Allerlei belangen deden zich gelden en stonden een spoedige oplossing in den weg. Gelderland drong aan op garnizoensvêrmeerdering voor Nijmegen, Gennep, Grave en Bommel, mede voor Ravestein, hetwelk echter „soo vol gepropt" bleek, dat aan een daarheen gezonden compagnie een nadere bestemming moest gegeven worden. Voor deze plaatsen beoogde men een betere grensbescherming, doch voor Bommel gold de omstandigheid, dat „het vierde part der huysen aldaer „off ledich off voor de achterstallige verpondingen te coop bevonden „werden". De compagnie Hollandsche garde te paard, gewoonlijk te Arnhem in garnizoen, maar die tijdelijk van Zwolle naar Alkmaar moest (1) Res. s. g. 28 Januari, 28 Juni, 28, 24 Juli, 14 Augustus, Res. h. 28 Juli 1gg9, Res. s. g. 7, 8 Februari 1070.. 211 vertrekken, mocht slechts een maand te Arnhem vertoeven „tot accöm: „modement vande Ingesetenen vande Staet ende opdat de Ruyteren hare „affreeckeninge over hare schulden mette selve des te gevoechelicker „aldaer sullen connen hóuden" (1). De ingevolge resolutie van 12 Maart aangeworven zoogenaamde gedetacheerde compagnieën waren wegens gebrek in de generaliteits- en andere magazijnen nog niet van wapenen voorzien. Aangezien sommige provinciën deze werving geenszins hadden voltrokken, verzocht de Raad van State, in aanmerking nemende „dat de militie albereyts in dienst „van den Staet wesende, bij eenige Provinciën soodanich niet betaelt en „wierde, als den dienst van den Lande wel quam'te vereysschen", te mogen weten óf de bondgenooten de werving wenschten te voltooien of te beëindigen. Om daarover beter te kunnen oordeelen, droegen de Staten-Generaal aan den Raad op om na te gaan hoeveel militie vóór 1662 in dienst had gestaan, hoeveel militie er sinds was bijgekomen en in dienst gebleven, „wat tot securiteyt van de Staet aengehouden, wat „gelicentieerd kon worden". Het antwoord behelsde onderstaande opgaven — a. In dienst volgens den staat van oorlog van 1661: 387 compagnieën te voet 21790 hoofden 52 „ te paard 2605 ruiters. te samen 24395 man. b. Bijgekomen: Infanterie — ingevolge resolutie van 23 December 1664, Mariniers. . 4000 hoofden. „ „ „ 28 Februari 1665, versterking der Nederlandschecompagnieënmet25man. 7800 — „ „ van 14 Maart. 1665 3885 — „ » ...» 8 Juni 1665 6066 — „ „ „ 23 September 1665, vier regimenten van 10 compagnieën ad 100 man. 4000 — „ , „ 5, 8% 21 September 1665 . . . 1377 — „ . „ „17 October, twee regimenten . . 2000 — „ . „ . „ 29 Maart 1668, scheepssoldaten . 1223 — landsoldaten . . 1663 — Luneburgers . . 8000 — 39014 (1) Res. S. O. 18 Mei, 15 Juni, 6, 12 Juli, Res. H. 17 Mei 1GG8. 212 . Transport 39014 Cavalerie — ingevolge resolutie van 8 Juni 1665 785 ruiters E „ „ 31 Augustus 1665 . . . 757 — - „ „ 23 September 1665, twee regimenten 1000 — . „ ' „ „17 October 1665, vier regimenten .. . . . . 2000 — „' 29 Maart 1668, Luneburgers 1614 — 6156 te samen . . . 45170 man. Volgens den ordinaris staat van oorlog van 1668: in dienst aan infanterie 21345 hoofden '„ ' aan cavalerie 2605 ruiters • 23950 Totaal . . . 69120 man. c. Voorstel om, behalve de 4000 mariniers, aan te houden: de oude militie, vermeerderd met de versterkingen en de compagnieën van hét regiment Van Stein Callenfels, te samen 8020 ruiters en 31680 man voetvolk, verdeeld als volgt: ■ Cavalerie — 1 compagnie gardes Holland 150 ruiters 1 „ „ Zeeland 100 — 5 compagnieën ad 80 ruiters van prins Johan Maurits, den prins van Tarente, den Rijngraaf, de commissarissen-generaal van Welderen èn Haersolte .... 400 — 8 compagnieën-colonnelle ad 65 ruiters 520 — 37 compagnieën ad 50 ruiters 1850 — 52 compagnieën, met 3020 ruiters. Infanterie — 1 compagnie van der Does van Noordwijk 200 man 1 „ Wassen aer-Sterrenburg 120 — 88 compagnieën-colonnelle 3300 — 9 „ gardes Holland 900 — 1 „ „ Friesland 200 — 1 „ „ Stad en Lande . . • 150 — 6 compagnieën te Emden 660 — 820 „ ad 75 man 26250 — 420 compagniën, met 31680 man. Bovendien, Amsterdam 400 — j op Holland 3164 j Mariniers „ Zeeland 370 . . . . . 4000 — ( '„ Friesland 466 I 36080 man. 213 Holland wilde het regiment Wirtz aanhouden, maar „by de jegen„woordige vreedsame tijden, tot soulagement van 'slands financiën" de regimenten van 1665, de Luneburgers en de gedetacheerde compagnieën van 1668 licentieeren. Wanneer het daarover door den Raad van State met de bondgenooten gepleegde overleg niet binnenkort tot een beslissing leidde, dan dreigde Holland de 20 gedetacheerde compagnieën van hare repartitie provinciaal te ontslaan, mede uit overweging, dat Zeeland de werving van haar aandeel van den beginne tegengewerkt, geen werfc geld en geen soldij betaald had. Overigens bewilligde Holland om 387 compagnieën te voet, 52 compagnieën te paard aan te houden; doch, als de andere provinciën meer militie wilden aanhouden, alsdan hoogstens 418 compagnieën te voet en min sterk dan de Raad van State had berekend (1). Pas na oplossing van het vraagstuk der reductie en licentieering kon de Raad van State met voorstellen betreffende de bezetting van de frontieren en steden in de provinciën aankomen: tot zoolang moest elke verplaatsing van compagnieën worden uitgesteld. Alleen Utrecht waarschuwde tegen overdreven vermindering van het leger: „een Staet geconstitueert om int corte wesen gearmeert ende in behoorlick postuyr, „is van meerder aensien bh' geallieerden ende vrunden van meerder^ont„sagh bij vyanden ende qualick geintentionneerden". De provincie stelde voor om aan te houden van de infanterie; de oude regimenten, de regimenten van 1665 en het regiment Wirtz , de compagnie-colonnelle op 65, de overige op 50 hoofden, die van van der Does van Noord wijk , Wirtz en Nassau-Zuylenstein naar verhouding; de 4000 mariniers., onder bepaling dat ze half door de admiraliteiten zouden worden betaald; van,de cavalerie: de oude compagnieën met 10 of 12 compagnieën van 1665, de compagnieëncolonnelle op 55, de overige op 45 paarden. De rest der nieuwe cavalerie, de gedetacheerde compagnieën en de Luneburgers konden worden ontslagen. Door deze regeling behield men veel bekwame, ervaren officieren en konden zoo noodig de compagnieën spoediger en met minder kosten worden versterkt dan door uitbreiding van het leger met nieuwe korpsen. Van alle bondgenooten wilde Utrecht het sterkste leger behouden: Holland ging met de wenschen tot afdanking 't verst. Niet willende wachten op overeenstemming, ontsloeg de provincie reeds in Augustus een compagnie „informelick tegens d'orde van regieringe", en dreigde op 18 September, als Hunne Hoog Mogenden niet binnen een week daartoe een algemeen bevel aan den Raad van State hadden doen toekomen, tot ontslag van de twaalf regimenten van 1665 en van de recrutes der oude compagnieën te zullen overgaan (2). Hunne Hoog Mogenden moesten zich aan Holland's wil onderwerpen. (1) Ros. S. G. 3, 14, 19, 21, 28 Juli, 6, 8, 21 Augustus, 3, 11, 17, 22 September, Res. R. v. St. 30 Juni, 27 Juli, 7 Augustus, Res. H. 12, 27 Juli, 4 Augustus 1668; (2; Res. Utr. 6 Augustus, Res. S. G. 17, 20 Augustus, Res, H. 18 September 1668, 214 Op 25 September, dus juist een week later, droegen zy aan den Raad van State op om de voorstellen van Holland tot reductie en cassatie onder inachtneming van de volgende bepalingen ten uitvoer te brengen (1) — a. De in 1665 en later aangeworven militie te ontslaan, uitgezonderd het regiment Wirtz (1 compagnie van 80 en 15 compagnien van 60 hoofden), het regiment Van Stein Callenfels (1 compagnie van 80 en 14 compagnieën van 60 hoofden), benevens 21 van de beste compagnieën: het laatste in dier voege, dat 21 andere compagnieën door uitsterven der kapiteins en naar keuze der provinciën achtereenvolgens werden gelicentieerd, als getal der compagnieën aan te houden uit te sterven op Gelderland 3 1 É Holland — 14 „ Zeeland 4 1 „ Utrecht 3 1 „ Friesland 6 2 „ Overy'ssel 2 1 ,, Groningen 3 1 21 21 Holland nam, als belooning der volgzaamheid van Gelderland, Utrecht en Overyssel, de drie door deze provinciën te licentieeren compagnieën over, waardoor ze van het verdere onderhoud werden ontlast. Holland besliste verder dat ook de compagnieën gardes aan cassatie (ontslag) en licentieering (ondersteeking) zouden worden onderworpen; in November had reeds de licentieering van een dezer compagnieën plaats. De vergoeding aan de ontslagen kapiteins voor de op eigen kosten aangeschafte wapenen veroorzaakte langdurige onderhandelingen (2). b. Te rcduceeren cavalerie. van de compagnie garde Holland 31 paarden „ „ „ van prins Johan Maurits . . . • . 37 „ „ „ „ garde Zeeland 36 „ ,, „ „ van den Rijngraaf 27 „ „ „ ■ „ van den prins van Tarente .... 22 „ „ „ 9 compagnieën-colonnelle ad SI paarden . . . 279 „ „ „ 8 „ te 's-Gravenhage ad 31 paarden . 93 „ „ „ 85 „ ad 34 paarden 1190 J (1) Res. h. 27 Juli, 3 Augustus, 25 September, Res. S. G. 26 September 1668. (2) Res. H. 25 , 26 September, 22 November, Res. S. G. 6, 16 October 1668,24,30 Januari, 8, 11, 21 Februari, Res. R. v. St, 21 Januari 1669, 215 Sterkte, die bln'ft. 1 compagnie garde Holland 1 „ van prins Johan Maubits. . . . 1 „ garde Zeeland 1 „ van den Ryngraaf 1 „ van den prins van Taeentb . . . 9 compagnieën van 55 paarden 3 „ „ 55 „ 35 „ „45 „ 62 compagnieën met c. Te reduceeren infanterie van de compagnie van deb Does van Nooedwijk 25 man ' _ garde Friesland 25 „ „ „ „ garde Groningen 25 „ „ „ van Pieteb van Wassenaeb-Stebbenbübg. 25 „ n „ „ van Hendbik van Steenhuysen te Emden. 25 „ ■ '. ' „ van den drost van Drente 25 „ „ 4 compagnieën te Emden 100 „ „27 „ -colonnelle Nederlanders ad 35 man . . 945 „ „ 316 „ ordinaris „ ad 36 man . 11867 „ „5 „ -colonnelle Franschen ad 20 man ... 100 „ „ 86 - ordinaris „ ad 25 man ... 900 „ „9 „ gardes Holland 225 „ Mariniers 400 „ Sterkte, die blijft. 1 compagnie van der Does van Nooedwijk 200 man 1 „ garde Friesland 200 „ 1 „ garde Groningen 150 „ 1 „ van Pieteb van Wassenaeb-Stebbenbübg . 120 „ 1 „ van Steenhuysen te Emden 115 „ 4 compagnieën te Emden ad 110 man 440 „ 1 compagnie van den drost van Drente 90 „ 27 compagnieën ad 80 man 2160 „ 316 „ „ 60 „ 18960 „ 5 „ .. 80 „ 400 „ 36 „ „ 50 „ 1800 „ 9 „ „ 80 „ 720 „ Mariniers (1) 3600 » 1 compagnie colonnelle van Wibtz 115 „ 404 compagnieën met 29070 man, 150 paaiden 100 80 70 70 „ 495 „ 165 „ 1575 „ 2705 paaiden. (1) Volgens Bes. H. 27 Juli 1668 geformeerd in 86 compagnieën van 100 man. 216 ongerekend de 15 ordinaris compagnieën van het regiment Wirtz, beneyens de 36 compagnieën mariniers, waardoor het geheele aantal compagnieën op 455 komt met een totale sterkte van bijna 30000 man. Utrecht verzocht vergeefs om de van 115 op 80 man gereduceerde compagnie van Fbedehik van Nassau-Zuylenstein'gelijke sterkte als de compagnie van veldmaarschalk Wirtz te laten behouden (1). d. De Brunswijk-Luneburgsche subsidie-troepen af te danken. Dit kon pas na uitbetaling van zes maanden soldij en traktement geschieden. Ten einde bovendien aan de billijke vorderingen der hertogen betreffende de achterstallige subsidiegelden te voldoen, kreeg de ontvanger-generaal last, dat hij ^een van sijne capabelste ende bequaeinste commisen naer „de defectueuse provinciën sal hebben aff te senden om van deselve de „voorschreve subsidie te vorderen". Dit hielp niets. Men kon de troepen tot 3 September voldoen uit de door Holland maandelijks te verstrekken £ 100.000, waarna nog voor betaling over een maand van 42 dagen moest worden gezorgd (2). De in uitzicht gestelde afdoende garnizoens-indeeling liep uit op een verplaatsing van 23 compagnieën (3). 't Bleef geenszins bh' bovenvermelde veranderingen in de legersterkte. Holland ging ter bevordering zijner plannen met de mariniers op eigen gezag over tot licentieering van een zeker aantal compagnieën en voegde de in 1667 van Overijssel overgenomen 144 scheepssoldaten als 20ste compagnie bij het in 1665 door de provincie opgerichte regiment van 19 compagnieën. Bovendien waren in 1666 twintig gewone compagnieën tót marjfciérs gemaakt, waarvoor de eerstvolgende vacante compagnieën of wel die van de jongste kapiteins in aanmerking kwamen (4). Van de in 1667 verleende bevoegdheid om 24 compagnieën Voor den zeedienst te bestemmen, had Holland slechts tijdelijk gebruik gemaakt. In 166S bestonden de op Holland gerepartieerde mariniers uit een regiment van één compagnie colonnelle van 150 en 19 compagnieën van 100 man, benevens uit .20 losse compagnieën en 45 mariniers ter versterking der compagnie van kolonel Johan van Beaumont , als commandeur van Brielle. De provincie" verklaarde betreffende het regiment £ 49.333 te zijn te kort gekomen. . Tot vereffening van de schadepost waren reeds twee vacante compagnieën geïncorporeerd en moesten aanstonds 24 compagnieën worden gelicentieerd, namelijk; acht. compagnieën ter vergoeding van de losse compagnieën, welke, tot een sterkte van 100 man waren opgevoerd, veertien compagnieën op Holland, twee van Utrecht en Overijssel overgenomen. compagnieën. .Men wenschte daartoe aan te wijzen: drie .compagnieën van het regiment Wirtz, veertien compagnieën (1) Res. S. G. 28 September, 2 October 1668. (2) Res. S. 0. 11, 15, 16, 21 Augustus, 4, 6 September, Res. R. v. St. 9 Augustus 1668. (3) Res. S. G. 18 October 1668. (4) Res. H. 6 Augustus 1666, 217 Franschen, zeven compagnieën van dé jongste kapiteins, benevens de 45 mariniers van kolonel Beaumont. Om ingevolge het besluit der Staten-Generaal van 25 September 1668 de sterkte der 20 losse compagnieën , zonder verhooging der quote op den staat van oorlog, tot 100 op te voeren, zoomede wegens de hoogere kosten a}s mariniers., rekende Holland 14 gewone compagnieën te incorporeeren, bovendien, in verband met de aanhouding van een deel der in 1665 aangenomen militie, nog 13 andere compagnieën te licentieeren: in 't geheel 27 compagnieën. Op 80 November 1668 was zulks op 9 vacante compagnieën Nederlanders en 1 compagnie Franschen toegepast en werden de. soldaten van 10 compagnieën ad 16 en van 14 compagnieën ad 50 man ontslagen, te samen 1890 man, welke sterkte nagenoeg overeenkwam met die der voormelde 27 compagnieën. De provincie bleef voorloopig bezwaard met de betaling der officieren van de 24 opgeloste compagnieën. Nu kostte het regiment mariniers zonder de traktementen der hoofdofficieren, de 45 man van Beaumont en de 20 losse compagnieën ter loopende maand £ 47.752—14; waartegen de provincie op den staat van oorlog een bedrag moest proflteeren van £ 47.358—12. Het verschil ad £ 374—2 bracht de noodzakelijkheid met zich om de 45 man van Beaumont te licentieeren (1). SJiU-'x De Raad van State werd door Holland aangezocht om de officieren der af te danken compagnieën in te lichten, doch maakte daarbij bezwaren „alsoo de ordre van den Staet, bevesticht successivelick bij verscheyden „resolutien, mitsgaders becrachticht bij de opgevolchde piactycque, was „vereysschende dat de militie van den Lande niet en vermochte ontslagen te worden uyt den Eedt dan door ende van wegen de gesament„lieke Bontgenoten conjuncture". Hunne Hoog Mogenden weigerden over de onderwerpel ij ke zaak met den Raad in overleg te treden en verlangden „een posityff ende schriftelick bericht ende advis". Zij verzochten aan Holland inlichtingen en schorsing van de voorgenomen veranderingen; de gouverneurs en commandeurs ontvingen opdracht om den voortgang en de uitwerking der Hollandsche maatregelen te vermelden. Op 21 December brachten Hurf Edel Groot Mogenden van Holland'zelf de verlangde inlichtingen in de vereenigde zitting van de Staten-Generaal en den Raad van State, bewerende dat zh' „haer van geene militie ter werelt „hebben gedechargeert, daermede sy- directelick off indirectelick voor „langen of corten tyt souden hebben geconsenteert". Tevens eischten zrj intrekking der aan de gouverneurs en commandeurs verstrekte last geving. Overeenkomstig het ingenomen standpunt verzette Holland zich tegen de „separate cassatie" van drie nieuwe compagnieën door Zeeland; wanneer deze niet werden hersteld, zou Holland, in evenredigheid der (1) Res. H. 18 September, 22, 30 November, 8 December, Res, S. G. 11 October, Res, R. v. SU 13 October 1668. Zie Aanteekening N° 23. 218 quoten, twintig compagnieën ontslaan. Het gevolg was herstel in April 1669 van de ontslagen Zeeuwsche compagnieën (1). De aanzienlijke vermindering van de legersterkte in 1668 richtte al doende, bij toenemend wantrouwen tegen Frankrijk, groote onrust vooral in de grensgewesten. De wapening van Spanje en van den bisschop van Munster bevorderde de desertie en gaf reden tot bezorgdheid. De algemeene vrees vertolkte zich gedurende de eerstvolgende jaren door herhaalde aanvragen om versterking der garnizoenen, waaraan de Raad Yan State zooveel mogeiyk voldeed. De> Raad kwam daarbij meermalen in.botsing met de souvereine machten der bondgenooten, die aan andere dan de aangewezen compagnieën patenten voor de verplaatsingen uitgaven. In de richting van het Munstersche kregen de kasteelen Ulft, Wildenburg, Keppel en Berg kleine bezettingen. By den aanvang van 1670 was het aantal naar de frontieren gezonden compagnieën betrekkeiyk groot; met het oog op de strenge vorst hield men de grachten van vestingen en forten open en moesten de officierspaarden op scherp staan. De retourpatenten zouden aanvankelijk worden uitgegeven „wanneer het saisoen bequaemer ende de wegen ende „wateren weder reysbaer ende vaerbaer sullen syn";'t liep tot Augustus, eer zulks geschiedde (2). In de Republiek was alleen de Raad van State op de hoogte van de gesteldheid en de behoeften der levende en der doode strijdkrachten. Maar trots ruimen blik en goeden wil stond het college machteloos tegenover den beperkten gezichtskring der bondgenooten, die pas by den hoogsten nood gehoor gaven aan waarschuwende stemmen. Johan de Witt had enkel oog en oor voor de. aangelegenheden ter zee. De Staten van Holland vernieuwden in Juli 1668 zyn mandaat als raadpensionaris met een traktementsverhooging van 8000 tot £ 6000 en een vereering van £ 45.000, door de ridderschap verhoogd tot £ 60.000, wegens de door hem den lande bewezen diensten, meer bijzonder door het Eeuwig Edict, het ontwerp voor den tocht naar de rivier van Londen en het Drievoudig Verbond (3). Ln Februari 1669 gaf de Raad van State „dewy'le verscheyde potentaten jegenwoordich een considerable aental van militie by den anderen „hadden, gelet op de bezetting der frontieren en het aental militie jegen„woordica in dienst" in overweging om de compagnieën te voet, terwyi „goede cloecke ende strytbare mannen sonder ofte met weynich aenrita„geit te becomen souden sijn", met 15 man te versterken. Hunne Hoog (1) Res. S. G. 6, 8, 12, 14, 15, 17, 18, 21, 28 December, Res. R. v. St. 11 December 1668, Res. S. G. 8, 15 Januari, 2 April, Secr. Res. S. G. 15 Januari 1669. (2) Res. S. G. 12, 21 Januari, 25 , 26 Februari, 1, 2, 20, 24, 26, 29, 30 Juli, 1, 8 Augustus, 1, 11, 23 , 24 December, Secr. Res. S. G. 18, 20 Februari 1669, Res, S. G. 2—6, 13, 28 Januari-, 17 Februari, 10, 18, 26 Juli, 1 Augustus 1670. (3) Res. h. 27 Juli, 3 Augustus 1668. 219 Mogenden breidden bet voorstel uit tot 15 of 25 man, voorloopig voor drie maanden, met ingang van 1 April. ZH verzochten „bij de jegen„woordige constitutie van tijden ende saecken in Europa in aller yle" om de consenten der provinciën. Deze lieten, zooals nader zal blijken, langer dan een jaar op zich wachten. Holland erkendej dat de regimenten als gevolg der cassatie van 24 compagnieën te voet en der aanwijzing van compagnieën voor den zeedienst „seer yerswackt ende „incompleet" waren geworden, en liet om die reden de vacante hoofdofficiersplaatsen, behalve bh' de regimenten gardes en mariniers; onvervuld, zoolang de regimenten niet op een behoorlijk getal compagnieën waren gebracht (1). In 't laatst van het jaar doken weder verontrustende geruchten pp> Zeven regimenten Lotharingsche cavalerie zouden in het, Stift van Munster worden ingekwartierd; bisschop Chbistoffel Bernabd had „thien „duijsent musquetten en ses duijsent leere kofferen" ingekocht en beschikte over een aanzienlijke hoeveelheid artillerie en materieel, ook om de moerassen te overschryden. Hy, de keurvorsten van Maintz, Keulen, Trier en de hertog van Palts-Nieuwburg brachten een „corps d'armee" van 23000 man op de been, terwijl een Ryksleger van 32000 man samentrok. Dit alles geschiedde op aanstoken van „de Jesuiten ende „wijders de Roomsche Clergé". De y ver van vele protestantsche vorsten, vooral de keurvorst van Brandenburg verflauwde, omdat zij meenden door de Republiek niet behooriyk te zijn behandeld. Terwgl de provinciën zich onledig hielden met het onderzoek naar de versterkingen der com» pagnieën met 15 man, deed de Raad van State op 22 November nieuwe voorstellen, gegrond op de „chrijchspreparaten vande nabuyrige Landen", nog meer op de onzekerheid, waarin men ten opzichte van Frankrijk verkeerde. De voorstellen hielden in een vermeerdering van het leger met 20000 man: 10 regimenten te voet ad 14 compagnieën van 100man, 3 regimenten te paard ad 6 compagnieën van 80 paarden, - versterking der oude compagnieën voetvolk tot 100 man, by de cavalerie tot 80 paarden. De Staten van Holland vonden de nieuwe lichting wel noodzakelijk, maar achtten voorbereidende schikkingen meer dan voldoende, ten einde op het juiste oogenblik alles in vervulling te brengen. De sterkte der op te richten cavalerie wenschten zy te bepalen op vyf of zes regimenten, waarvan drie op hun eigen repartitie; zy gingen over tot een voorloopige benoeming van hoofdofficieren en compagnies-commandanten, die hunne onderdeelen zouden leveren, zoodra tot de nieuwe lichting was besloten. De Staten-Generaal namen op voordracht van den Raad van State de door Holland ontworpen formulieren Van capitulatie, benevens allerlei bepalingen over, aan welke de te benoemen officieren (l) Bes. B. v. 7 Februari, Bes. S. O. 9, 14 Februari, 16, 27 Maart, 9 April, 20 Juni, 1 October, Secr. Bes. S. G, 20 Februari, Bes. H. 19 Juli 1669. 230 moesten voldoen. Na opzending aan de bondgenooten ter goedkeuring kwam het eerste antwoord binnen van Zeeland met' een contra-voorstel om alle nog overgebleven extra; militie te licentieeren en alle compagnieën op de sterkte als vóór den oorlog terug te brengen (1). Middelerwijl-waren sommige voor de Republiek invloedrijke staatslieden door andere vervangen. Volgens een-ontvangen bericht dd. 8 Februari 1668 zou don Jan van Oostenrijk, natuurlijke zoon van Filips IV, eerdaags als gouverneur-* generaal der Spaansche Nederlanden Madrid verlaten. Zulks geschiedde echter niet. Don Jan viel bij de koningin-regentes in ongenade j zy* verving Gastel Rodrigo door Inigo Melohior Fernandez de Velas*ö- y Tovar, hertog van Feria, connetable van-Castilie en Leon. Nimmer had in de Zuidelijke Nederlanden minder orde onder het krijgsvolk geheerseht dan gedurende zyn kortstondig bestuur. In 1670 trad als zyn opvolger óp JuAtf Domingo de Zuniga y Fonseca, graaf van MoHterey en Fuentes, een grijsaard van tachtig jaren, die gedurende de komende benauwde'tijden bewees een oprecht en verlicht vriend van de Republiek te zijn (2).' De Frahsche gezant, oud-kolonel van het Staatsche leger, Louis GroDfcFRów d'Estrades, nam op 15 October 1668 afscheid van Hunne Hoog Mogenden en diende verder alleen onder Frankrjjk's vanen. Johan de Witt had zijne staatkundige bedoelingen steeds voor d'Estrades verborgen weten te houden. Maar de nieuWe gezant Simon Arnould de Pomponne, die op 3 Juni 1669 ^zijne opwachting te 's-Gravenhage maakte , won 't in geslepenheid van De Witt. Onderwijl hij de aandacht van den raadpensionaris door allerlei middelen afleidde, bewerkte hij heimelijk en met good gevolg Groot-Brittannie en Zweden om het Drievoudig Verbond te verbreken (3). De berichten omtrent Fransche krijgstoerustingen hielden aan. Voorgevende, dat steenkool als contrabande viel te beschouwen, verbood de Spaansche regeering in Juni 1669 den uitvoer uit Luik naar het aan Frankry'k afgestane Vlaamsche gebied. Uit vrees dientengevolge de onderhandelingen te Rh'ssel omtrent „de questieuse limytscheydinge" in gevaar te brengen, trachtte de Republiek den Spaanschen landvoogd tot intrekken van het verbod te bewegen. Geheel onverwacht verscheen de maarschalk Louis de Crevent, hertog van Humières, met 3000 man (1) Res. R. v. St. 2, 23 November, 2, 11 December, Res. s. g. 7, 11, 13, 15 December Secr. Res. s. g. 11 December, Res. H. 20 Juli, 25 Septembor, 27 November, 5, 13 December 1669, Res. s. g. 3, 7, 10 Januari, 29 Maart, 1 April 1670. (2) Res. S. g. 6 Maart, 28 September 1668 , 22 Juli 1670. (8) Res. 8. g. 15, 17 October 1668 (vereering aan d'Estrades tot een waarde van £ 6000, aan zjjn secretaris van een gouden medaille ter waarde van £ 600), 8 Juni 1669, 222 De provinciën konden betreffende de overcompleten naar goedvinden beschikken. Holland ging met de indeeling van 1159 man als volgt te werk — vermeerdering der 44 Hollandsche compagnieën te Maastricht met 30 man, in plaats van met 12, waarvoor dus noodig 44 X18 792 man vermeerdering van 4 compagnieën-colonnelle en een compagnie garde met 10 man fjO vermeerdering van een compagnie Franschen van 50 man met 40 .- 40 vermeerdering der 6 Hollandsche compagnieën te Rijnberk met 40 man, in plaats van met 12, waarvoor dus noodig 6 X 28. 168 „ dezelfde vermeerdering van 2 compagnieën te Meurs ... 56 „ vermeerdering van 2 Hollandsche compagnieën te Orsoy, de eene met 27, de andere met 26 man 53 1159 man. Een voorstel van Friesland om ook de compagnieën van 50 man op grootere sterkte te brengen werd niet aangenomen (1). Het voorgenomen bezoek van koning Lodewijk aan zijn pas verworven Vlaamsch gebied spoorde Hunne Hoog Mogenden aan om Zijne Majesteit, nu hij zoo nabij hunne grenzen zou komen, te laten begroeten. Zij droegen de eerbewh'zing op aan den majoor der cavalerie Jacob van WassenaebObdam, gouverneur van Willemstad, wien de ritmeesters Albeechtvan Dohna en Hendbik van Nassau-Ouwebkerk vergezelden. Te Duinkerken ontving de koning zijn schoonzuster Henbiette Mabia Stüabt, gehuwd met zijn broeder Filips van Obleans en zuster van Kabel II van Groot-Brittannië. De prinses, nog wel „moeye maternel" van prins Willem Hendbik van Oranje , legde bij het bezoek de grondslagen voor het verbond van Groot-Brittannië en Frankrijk, waarvan de gevolgen voor de Republiek zich niet lang zouden laten wachten. De prinses overleed kort daarna, 30 Juni 1670. Niets wetende van de gevoerde afspraken, dacht men voor het oogenblik in de Republiek niet aan gevaar. Holland verkoos „bij dese vreedsame tyden" de onlangs geworven 6000 man niet langer dan tot het einde der drie heeremaanden aan te houden; Zeeland wilde hen reeds eerder ontslaan. Himne Hoog Mogenden vereenigden zich als gewoonlijk met het gevoelen van' Holland, zegge Johan de Witt , en vergunden reeds in Augustus aan de naar Maastricht gezonden hoofdofficieren om naar hunne gewone verblijven terug te keeren (2). (1) Bes.- S. G. 4,9 April, S Mei, Bes. H. 17, 18, 24 April 1670. . (2) Bes. S. G. 24 Maart, 23 , 28 April, 1, 2 Mei, 6 Juni, 2, 9, 15, 24 Juli, 6 Augustus, 30 September, Bes. B. v. St 5 Mei, Bes. H. 28 April 1670. é-28 De gerustheid zou kort duren. Na 'skonings terugreis betrok het Fransche leger in Juli de legerplaats tusschen Horblay en St. Sebastien nabij St. Germain. Weldra kwamen te 's-Gravenhage berichten van den Spaanschen landvoogd en den gezant Pieteb de Gboot te Parijs, dat een legerafdeeling zich gereed hield om onder bevel van maarschalk Fbancois de Cbequi naar Peronne te marcheeren en den oorlog tegen de Republiek te beginnen; waaraan ook bisschop Chbistofeel Bebnabd van Galen zou deelnemen. De eerste maatregel van de Staten-Generaal betrof een aanschrijving aan de kapiteins om de voormelde 5000 recruten niet te ontslaan, hen tot nadere beslissing der bondgenooten aan te houden; regelrechten spoedig ingrijpen behoorde in de Republiek tot de onmogelijkheden. Voorts besloten de Staten-Generaal „in achtinghe ge„nomen synde de gants bekommerlycke constitutie van saken" tot overplaatsing van eenige compagnieën uit de binnen-garnizoenen naar de frontieren; doch de uitvoering haperde: sommige provinciën hielden de hun gezonden patenten achter en beschikten over de aangewezen compagniën te eigen bate. Den bondgenooten trof het verwijt, dat de frontieren slecht waren voorzien van geschut, de fortificatie-werken in vervallen toestand verkeerden en het aantal beschikbare kanonniers alleszins ontoereikend mocht heeten. Wel kwamen namen van verscheidene kanonniers op den staat van oorlog voor, maar de Raad van State wist niet „off deselve voor een groot gedeelte in levenden lh've, „veel min van wat bequaeinheyt ende capaciteyt die syn, doordien „eenige cannoniers aengestelt werden, sonder ordentelické proeve, buy„ten hare kennisse ende sonder int minste aen haer eenige adver„tentie te geven. Ende alsoo het constapelschap ontrent d'artillerie „is van sonderlinge importantie voor den dienst vant Landt" achtte men 't dan ook hoog noodig om doeltreffende veranderingen te „beramen". In de „soo importante frontierstadt" Maastricht bevonden zich slechts acht kanonniers, waarvan de vier beste, door Holland op den extra-ordinaris staat van oorlog afgewezen, sinds 1 Januari 1669 onbetaald waren gebleven; langs den geheelen Rijnstroom stonden slechts twee kanonniers. Hoe weinig men op de ervarenheid van de gouverneurs en commandeurs bouwde, bewees de- aandrang dat zjj zich van de medewerking van ter zake kundige officieren moesten verzekeren. Aan de veelvuldige vragen naar meer militie in de frontieren, die „jegenwoor„dich niet en sijn voorsjen met soodanigen aental van compagnien als „wel naer de bedenckelicke constitutie van saecken wordt vereyscht", kon de Raad onmogelijk voldoen omdat de bondgenooten verkozen noch compagnieën af te staan, noch de door de generaliteit verstrekte patenten te eerbiedigen. Op 26 Augustus 1670 bood de Raad „tot verseeckering „van den Staet" de meer uitgewerkte voorstellen van 22 November 1669 Opnieuw aan, daarbij herinnerende aan de in vorige tijden veroorzaakte onheilen door „wanbetalinge, aflfwijsinghe van gerepartieerde „Troupes ende andersints". Deze, op 14 October door Hunne Hoog Mogenden ter beslissing aan de bondgenooten gezonden voorstellen, hielden in — formeeren van een legerkorps overeenkomstig de bepalingen van het Drievoudig Verbond; uitbreiding van het leger met 10 regimenten te voet, 3 regimenten te paard, en versterking der oude compagnieën volgens het voorstel van 22 November 1669; aanbeveling om de uitgetrokken posten voor de fortificatiën, althans over de drie laatste jaren aan te zuiveren, en de petitie van £ 200*000 dd. 29 September 1668 goed te keuren; aanzuivering der consenten tot aanschaffing van geschut en voorziening der magazijnen ad £ 50.000 per jaar, volgens petitie van 24 October 1665 minstens bedragende £ 500.000, bovendien £ 40.000 tot aanschaffing van affuiten en ander materieel; machtiging aan den Baad van State om te zorgen voor „geexperimen„teerde ingenieurs", treinpersoneel, edelluiden van het geschut, batterij.meesters, petardiers, vuurwerkers, mineurs, pioniers en kanonniers; niet af te wijken van de bevelen van 1651 in zake de regeling der patenten; afdragen der quoten in baar geld bij den ontvanger-generaal; beslissing omtrent de rangverhouding der officieren volgens advies van den Raad van State dd. 21 April 1668; zich te verklaren omtrent een zoodanige voortdurende bezetting der frontieren „dat deselve in volcomen securiteyt, tegen surprises ende alle „onverwachte toevallen verseeckert mogen sijn". Tot verdeeling der aan deze voorstellen verbonden kosten droegen de Staten-Generaal dd. 14 October 1670 aan den Raad op, een extraordinaris staat van oorlog te ontwerpen, met inachtneming der wenschen van Holland om zes in plaats van drie regimenten cavalerie aan te nemen, daarbij zorgdragende dat geen der bondgenooten boven de anderen werde bezwaard. Omtrent de uitrusting der vloot moest overleg worden gepleegd met de admiraliteits-collegiën (1). Holland verklaarde veel voor de voorstellen van den Raad van State te gevoelen, mede voor een „altydt vaerdig houden eener compleete „artillerye en al-het gunt tot den train vant Leeger behoort". Op verlangen der provincie kreeg de Raad opdracht „om een sorchvuldich ooge „te laten gaan, soo ontrent de rivieren den Rhijn ende Yssel ateontrent „de moerasschen aeh de cant van Groningen, Coevorden, Bellingwolde, „Langackerschans ende oock ontrent de dyckagien in de Quar tieren van (1) Res. R. v. St. 5 September, Res. S. O. 9 September 1069, Secr. Res. S. G. 26 Augustus, Res. S. G. 2 , 26 -30 Augustus, 1, 2 , 29 , 30 Soptember, 4, 7, 14, 22 October, Res. R v. St.' 26 Augustus, 1 October 1670. 22o „Vlaenderen ende elders int' werck gestelt ende generalick over all ,,'t gunt tot meerder verseeckeringe van den Staet soude connen „dienen, 't zij door 't leggen van eenige forten, door 't stoppen van „gegraven griften, waerdoor den wateren üyt de moeren affgetapt ende „in deselve in diervoegen menschen ende paerden passabel gemaeckt"; voorts, betreffende Maastricht iri onderhandeling te treden met leveranciers van levensmiddelen en goederen, zorg te dragen dat de fortificatie: werken „met overlegh van persoonen hen desverstaende, ten besten „verbetert ende deselve Stadt door alle bedénckelicke middelen in de „meeste defensie gebracht werden", 't Bleef bij wenschen, zonder dat men een stap verder kwam. Alleen de Staten van Utrecht gingen over tot voorbereiding der bewapening van de huisluiden en opgezetehen ten platte lande tot verdediging der provincie; zij bevalen de bondgenooten aan , hun voorbeeld te volgen. De antwoorden op de voorstellen van 22 November 1669 hadden Hunne Hoog Mogenden pas in December 1670 van alle bondgenooten ontvangen, dus na verloop van ruim een jaar; de provinciën stemden overeen tot sterkte-vermeerdering der compagnieën. Dientengevolge konden de Staten-Generaal bepalen, dat met ingang van 1 Januari 1671 de sterkte van alle compagnieën te voet tot 100 man, die te paard tot 80 ruiters kon worden opgevoerd. In afwachting der beslissingen omtrent het aannemen van nieuwe regimenten en andere onderwerpen verwachtte' men dat de bondgenooten in de hoogere kosten voor de compagnieën zouden voorzien (1). Het uitblijven van een beslissing vond grond daarin, dat 'men het gevaar geweken achtte. De marsen der Franschen uit de legerplaa'ts bij St. Germain naar Peronne had geenszins plaats. In Augustus 1670 brak het leger onder maarschalk de Cbequy op om zich meester te maken van Lotharingen. Hertog Karel III had zijn land teruggekregen onder bezwarende voorwaarden, waaraan hij zich geleidelijk zocht te onttrekken door het aanbrengen van versterkingen en het oprichten van korpsen. Hij smeekte de Republiek om hulp en bemiddeling, maar was niet te redden. ZHne troepen boden geringen weerstand; Lotharingen werd bij Frankrijk ingelijfd. Het optreden tegen Lotharingen schonk den minister van oorlog Lotjvois gelegenheid om zyne nieuwe voorschriften betreffende de krijgstucht, legering en verpleging aan de practljk te toetsen. Hiertoe behoorde de aanstelling "van een intendant, belast met een geregelden aanvoer van levensmiddelen, voornamelijk vleesch; een nieuwigheid, die bij alle legers navolging zou vinden (2). (1) Res. H. 20, 25 September, 2 October, 2, 3 December, Res. S. G. 27 September, 7, 9, 15, 18, 22, 23, 30 October, 4, 6, 8 November, 4, 16, 20", 23, 27 December, Res. R v. St. 17 October, 8 November, 22 December 1670. (2) Res. S. G^ 10, 13 September, 3 October 1670. 15 SJ2Ö Öp 25 October 1668 bericbtte prinses Amalja aan Hunne Hóóg Mogenden, dat zij „het bewint ende directie der saecken hem aldermeest „raeckende, als te weeten van sjjne eigene domeijnen ende goederen" aan haar kleinzoon Willem Hendrie, die binnenkort den.achttien jarigen leeftijd zou bereiken, wenschte over te dragen. De prinses verzocht daarbij, dat zij haren kleinzoon „ten aensien van syne domestycke interesten ende saecken, die hij niet alleen onder het gebiedt van desen „Staet, maer oock daer buyten, ende in andere Rycken ende Landen „uytstaende hadde, behulpsaem souden willen sh'n." De Spaansche kroon erkende een schuld van £ 500.000 boven de rente van een kapitaal groot £ 80.000, volgens overeenkomst van 12 October 1651 tot vervanging der tractaten van 1647 en 164S omtrent de eigendommen van den prins van Oranje in de Zuidelijke Nederlanden. Tot dusverre was nog niets afbetaald en elke aanmaning, laatstelijk in Maart 1670, slechts „met „goede woorden ende beloften" beantwoord (1). Op 7 Augustus 1660 erkenden de Staten van Zeeland den Prins als Eerste Edele van hun gewest, mits de daaraan verbonden rechten niet eerder werden „geexerceert ende gerepresenteert als op desselfs achthien „Jaren". Dienovereenkomstig verscheen de Prins op 19 September 1668 als Eerste Edele in hunne vergadering, terwijl zij op 10 November goedkeurden, dat Willem Hadriaan van Nassau-Odijk de betrekking van gecommitteerden raad van den Eerste Edele in hunne Staten-vergadering aanvaardde, mits alle militaire waardigheden door hem werden afgelegd. Zoodoende kreeg Odijk mede toegang tot de vergadering van Hunne Hoog Mogenden .(2). Eeeds in 1666 had Utrecht voorgesteld om een instructie voor den te benoemen kapitein-generaal te ontwerpen, ten einde daarmede gereed te zyn als men tot zoodanige benoeming wilde overgaan. Holland weigerde elke medewerking indien niet vooraf de „acte van harmonie" door alle bondgenooten was aangenomen. Als stichtster van het Eeuwig Edict beschouwde de provincie Holland 'tals een groote tegemoetkoming, dat ze het op 21 September 1667 door de Staten-Generaal opgemaakt „concept „conciliatoir van harmonie" op 17 Januari 1668 had willen aanvaarden, waarby ze, met Gelderland, Utrecht en Overijssel, beloofde te zullen medewerken ter benoeming van prins Willem Hendrik tot Raad van State, na intrede van zijn 28ste levensjaar tot kapitein- en admiraalgeneraal— mits alle bondgenooten eenstemmig verklaarden, die waardigheden onvereemgbaar te achten met het stadhouderschap van een of meer provinciën. Aangezien de Prins genoegen nam met de opvattingen (1) Res. S. G. 13, 26 October, Res. H. 27 November 1668., Res. S. G. 11, 19 Februari, 28, 27 April, 14, 22 Mei 1669, 19 Maart 1670. Het tractaat van 12 October 1651 wordt aangehaald in Res. H. 7 Dec. 1668. (2) Res. Zeel. 10, 22 September, Ros. 8. G. en Res. H. 29 September 1668. Odijk was gehuwd met de Zeeuwsche erfdochter Elisabeth van dek Nisse van Heinkenszand. 22? Van Holland, besloten de Staten van Zeeland, Friesland .en Groningen in Maart 1670 om de acte van harmonie te aanvaarden, hoewel zij *t achtten „van seer groote bedenckelickbeyt te sijn aff te gaen vande voet „ende forme van regieringh, soo als die van outs, -ende met seer goet „succes, tot opbouwinge ende vaststellinge vande diergecochte vrijheijt „was geweest". Dienovereenkomstig zou 's Prinsen benoeming tót kapitein-generaal pas in 1672 worden uitgemaakt, doch stond voor het oogenblik niets de toelating van Zijn Hoogheid in den Raad van State in den weg. Daarvoor moesten alsnog vier punten worden uitgemaakt — a. de wijze van introductie, waarbij »»en de eene zijde wierde be„waert het respect van den Staet ende aen d'andere zijde niet geiedeert „dat van den heere prince van Orange"; 6. de rang van zitting nemen; c. dè begrooting van het traktement; d. öf 's Prinsen stem „conclusyff ofte deliberatyff" zoude zijn— over welke punten „de sentimenten niet t' eenemael consonant" waren. Op £1 Maart ontving de Prins commissie als Raad van State en legde als zoodanig den eed af. Na door drie gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden ter vergaderzaal te zh'n binnengeleid, nam de Prins plaats op een fluweelen stoel. Hij ontving bevoegdheid tot het uitbrengen van een beslissende stem en tot het bijwonen „in politycque ^ualiteyfc" van veldtochten en de beraadslagingen van gedeputeerden te velde. Wanneer de Prins ter vergadering van Hunne Hoog Mogenden verscheen, dan zou hem eveneens een fluweelen stoel worden aangeboden. De Staten van Hofland hadden aan den Prins slechts een raadgevende stem willen toekennen , doch zij vereenigden zich op 24 Mei met de algemeene zienswijze. Over het bedrag van het traktement kon-men't niet spoedig eens worden. Holland stelde in 1671 voor een bedrag van £ 25.000 ^ waarvan £ 5000 op te brepgen door Holland, £ 15.000 door de bondgenooten en £ 5000 door de generaliteit. Utrecht en Groningen wenschten een bedrag toe te kennen van £ 50.000, gerepartieerd over de provinciën, in welk geval Holland £ 29.000 zou moeten betalen! In Februari 1672 werd een nader voorstel van Holland aangenomen tot een bedrag van £ 25.000, te betalen uit de kas der generaliteit. Holland had reeds in Juli 1670 aan Johan van Gent ontslag verleend als gouverneur, aan de andere heeren voor de „institutie ende instructie" (1). In het najaar zou prins Willem Henobik op Whitehall het ridderfeest der orde van den kouseband bijwonen, waartoe hij door zijne benoeming in Mei 1653 gerechtigd was. De Staten van Holland wenschten hem (1) Bes. S. G. 30 Juli 1666, Bes. H. 8, 19 December 1668, Bes. S. G. 5 April 1669 , 28 Februari , 25, 81 Maart, 18 April, 9 October, Comm. S. G. 31 Maart, Bes. B. v. St 81 Maart, Bes. H. 20 , 28 , 81 Maart, 24 Mot, 26, 29 Juli, 4 October, G. P. B. III 54 dd. 31 Maart 1670, Bes. S. G. 14, 17 , 29 , 30 April, Bes. H. 15 April 18 December 1671, Bes. S. G. 27 Februari 1672. 280 als regel gelijken rang met hünne commandanten hielden, kwamen toch herhaaldelijk afwijkingen voor. Holland bepaalde dat een ritmeester of kapitein, die bij een ander regiment overgeplaatst werd, bij alle regimentsdiensten de laatste plaats onder zijn ranggenooten bekleedde, doch bij diensten buiten het regimentsverband, volgens de orde van zijn rang (1). De rang der regimenten regelde zich naar dien der commandanten. Een uitzondering maakte Holland voor het regiment van den veldmaarschalk Wirtz, hetwelk vóór alle andere regimenten te voet ging, de compagnie-colonnelle te Maastricht in garnizoen vóór die van den commandeur Erskine (2). De Staten-Generaal bepaalden daarop, dat in de districten der generaliteit de regimenten en de compagnieën van de beide veldmaarschalken den eersten rang hielden, ook vóór de compagnieën van de gouverneurs en commandeurs; in andere steden lieten zij de beslissing over aan de provinciale Staten. De gouverneur van Maastricht gaf aan de aldaar in garnizoen zijnde compagnie gardes te paard van Holland den voorrang boven alle andere compagnieën. Toen de gouverneur van Bergen-op-Zoom gelijke onderscheiding weigerde voor de compagnie gardes te paard van Zeeland, bepaalden Hunne Hoog Mogenden, dat in het gebied der generaliteit, hetzij te velde of in garnizoen, den voorrang toekwam aan beide compagnieën gardes, zonder toepassing op hare commandanten (3). Een ander geval betrof de rangverhouding tusschen officieren van de cavalerie en de infanterie. De Raad van State betoogde, dat bij de cavalerie de sergeant-majoor de tweede hoofdofficier van het korps was en den kolonel bij afwezigheid verving, terwijl een sergeant-majoor der infanterie bij zijn korps de derde hoofdofficiersplaats bekleedde; daarom moest eerstbedoelde in den krijgsraad en bij dergelijke diensten voorgaan, ook al vermeldde zijn commissie een jongeren datum. Friesland oordeelde, dat de sergeant-majoor te paard en de ritmeesters bij alle gelegenheden den voorrang boven hunne ranggenooten van de infanterie moesten bekleeden, uitgezonderd in een vesting of fort, wanneer daar een kapitein der infanterie commandeur was. Bij de Friesche korpsen hielden de luitenants der compagnieën-colonnelle, gewoonlijk kapltein: of ritmeester-luitenant genaamd, rang na den jongsten kapitein of ritmeester (4). In April 1668 beproefden de Staten Generaal om de door Holland aangenomen rangregeling algemeen ingang te doen vinden, zoodat niet de persoon, maar de betrekking in aanmerking kwam, zonder onderscheid van cavalerie of infanterie. De volgorde omvatte veertien rangen: 1 = generaal of chef van het leger, 2 = veldmaarschalk, 3 = generaal der cavalerie en infanterie, 4 = generaal der artillerie, 5 = luitenant-generaal (1) Res. H. 22 November 1668. (2) Res. H. 19 Docember 1670. (8) Res. S. G. 18 Maart, 9 Mei 1671, 4 Maart 1672. (4) Res. S. G. 28 October 1661, Res. R. v. St. 4 Februari. 1668, Res. S. G. 22 Maart 1670. 231 der infanterie en cavalerie, 6 = sergeant-majoor generaal van het leger (later gewijzigd in sergeant majoor-generaal der infanterie met gelijken rang als sub 7), 7 = commissaris generaal of wachtmeester generaal der cavalerie, 8 = kolonel, 9 = luitenant-kolonel, 10 = sergeant-majoor ,11 = ritmeester en kapitein, 12 = luitenant van een compagnie-colonnelle 13 = luitenant, 14 = vaandrig en kornet. Do 'Staten van Holland wenschten geen onderscheid te maken tusschen den luitenant eener compagnie-colonnelle en dien van een gewone compagnie, dus weglating van den rang sub 12. De andere provinciën konden voorloopig tot geen besluit komen: de toestand bleef onzeker en gaf aanleiding tot verwarring; By de cavalerie leidde het voorstel tot ontstemming, zoodat op zekeren tijd te Wesel zelfs geen krijgsraad kon worden gehouden (1). Pas drie jaren later, in 1671, kwam van wege Hunne Hoog Mogenden de resolutie tot stand, waarbij de „paralèliteyt ende collateraliteyt" tusschen cavalerie en infanterie bij een eenigszins gewijzigde rangorde behouden bleef, als: 1 = generaal of chef van het leger, 2 = veldmaarschalk, 8 = generaal der infanterie en cavalerie, 4 = luitenant-generaal, 5 = sergeant-majoor generaal der infanterie- en wachtmeester-generaal der cavalerie , 6 = kolonel, 7 luitenant-kolonel, 8 = sergeant-majoor, 9 = kapitein en ritmeester, 10 = luitenant, 11 = vendrig en kornet. De rangorde voor den generaal der artillerie — de grootmeester Wigbolt van der Does was pas overleden — werd aangehouden. De commissies van Hans Willem van Aylua en graaf Willem Adriaan de Hornes als sergeant-majoor-generaals van het leger waren ingetrokken en vervangen door nieuwe als sergeant-majoor-generaals der infanterie, aangezien „claer„lick bevonden is, dat den sergeant major off wachtmeester generael „vant Leger de voorschreve syne functie ten aensien vande cavalerie noyt heeft geexerceert, maer dat deselve functie sigh alleen „over de infanterie heeft geextendeert". De luitenants van de compagnieën-colonnelle te voet en te paard „gemeynelick genaempt capiteynen „lieutenants, jegenwoordich in dienst sijnde ende geene andere, die „hiernamaels tot Lieutenants vande voorschreve compagnien colonnellen, ^soo te voet als te peert, souden mogen werden aengestelt sullen hebben „ende houden rangh naer den jongsten capiteyn ende voor den outsten „Lieutenant". Toch bleef ook „hiernamaels" dit gebruik gehandhaafd. De oudste commissie gaf in elke klasse recht op den voorrang; bij commissies van gelijken datum gold de vroegere voorrang. Zij, die tijdelijk „by acte ofte commissie tot seeckere actie ofte expeditie" met een hoogeren rang bekleed waren, bleven zoolang in de.hoogere klasse. De datum van eedsaflegging kwam dus niet meer in aanmerking. In verband met het vroeger aangenomen beginsel behielden de sergeant-majoors der (1) Res. H. 10 September, Res. S. G. 22 November 1667, Res. H. 17 Januari, 17, 18 Mei, Res. S. G. 9, 12 April, 9 Mei, Res. R. v. St. 12 April 1668. Schuldig in £. 24 April 1664 22 20 Mei 1666 5 April 1668 Afbetaald Schuldig Repartitie. Expeditie £ 400 000 ^ 800.000 £ 500.000 gebleven Dijlerschans. legerlasten. legerlasten. legerlasten.. £. £. Gelderland . 4.209—7—6 — — — 3.682—12—6 526—15—0 — 22.450 — — 19.290 3.160 „ — 22.450 13.812—15 8.637—5 — — — 38.062—10 9.300 28.762—10 Holland . . . 43.732—0—8 — — — 43.683—19—2 48—1—6 „ 233.237—10 65.751—5—2 167.486—4—10 „ — — — 291.546—17—6 40.860 251.116—17—6 Zeeland ... — 36.738—6—8 — 25.365—16—4 11.367—10—4 „ — 45.916—13—4 O 45.916—13—4 Utrecht ... — — 29.156—5 O 29.156—5 Friesland . . — 46.645—16—8 — 9.857—19—8 87.287—17 „ 46.645—11—8 — 1.800 44.845—11—8 „ — 58.807—1—10 O 58.307—1—10 Overijssel . . — 17.854—3—4 O 17.854—3—4 Groningen. . 5.831—5 — — 4.000 1.881—5 „ 24.825 — — 1.800 22.525 „ — — 24.325 — O 24.325 „ — — 29.156 O 29.166 cc O- Ui Èehalve over de wanbetaling binnenslands viel er te klagen over de VeiS waarloozing der verplichtingen tegenover het buitenland. In weerwil van consenten en ratiflcatien bleven vele leden der Unie in gebreke van betaling der subsidiën „soo solemnelick bij hant ende segel toegesecht". Zulks gold vooral tegenover de hertogen van Brunswijk-Luneburg, wier aan de Republiek geleende troepen mede in den eed der hertogen , moesten blijven staan tot de achterstallen waren verrekend. Ook de koning van Denemarken had rechtmatige redenen tot klagen (1). Niet minder onzekerheid van betaling bestond aan gene zyde der grenzen. Tydehjk bij vreemde mogendheden dienende Nederlandsche officieren hadden nog na vele jaren, voor zich en voor hunne compagnieën, aanzienlijke sommen te vorderen. Sommigen waren overleden met hoop op afbetaling aan hunne erfgenamen. De posten betroffen voornamelijk de werving van 1641 voor Portugal, de dertig in 1642 tijdelijk in Franschen dienst staande compagnieën en, het secoura van 1658. voor Denemarken. De Republiek stelde zich nimmer aansprakelijk; hoogstens bepaalde zich hare. medewerking tot een schriftelijke aanbeveling by de betrokken potentaten. Het leger telde twee wapens van gelijken rang: voetvolk en ruitery. Op de staten van oorlog kwam de ruitery het eerst voor. De artillerie vormde alsnog geen afzonderhjk wapen. Te velde ging het regimentsverband menigmaal verloren en voegde men willekeurig compagnieën bij elkander tot nieuwe korpsen, cavalerie of infanterie. By tactische ondernemingen losten de compagnieën van een infanterieregiment zich op in een enkel bataljon, de piekeniers aaneengesloten in het midden, de musketiers op beide vleugels. De infanterie was nog altijd bewapend met het zware, onhandelbare lontslot-musket, of met de piek. Gewoonte en sleur handhaafden het gebruik van beidesoorten, hoewel de meerdere waarde van den snaphaan met vuursteenslot sinds lang algemeen was erkend. Dit wapen werd in veel korteren th'd geladen, het kruit bleef beschut tegen regen en wind, terwyi by duisternis geen brandende lont den troep verried. De luitenant-admiraal De Ruyter had voor de mariniers de invoering van den snaphaan doorgezet. Als nadeelen voor een algemeene invoering van den snaphaan duchtte men de noodzakeiyke wijziging der door alle bevelhebbers gevolgde vechtwijze en gebrek aan instructeurs, zoodat het leger tydeiyk weerloos zou worden. By het handgemeen wierpen de musketiers hun vuurwapen over den schouder en vielen de tegenpartij met het rapier aan; tevens traden dan de piekeniers werkzaam op. Zoo lang geen bajonet was ingevoerd, (1) Res. H. 17 Mei, Res. S. G. 18, 19 Mei 1668 , 8 , 23 Januari, 2 Februari, 27 Maart, 5 April 1669. 16 25é „patenten aen de militie te geven, soude connen ofte behooren gedaen „te werden" (1). Het plan tot samentrekking van twee „corps d'armee" kep daarop uit, dat enkele compagnieën infanterie patenten ontvingen naar de Rijnen Yssel-frontieren, terwijl, een groot deel der cavalerie zich daartoe gereed moest houden. Tegen het voorstel van Holland om aan de bondgenooten bevoegdheid te verleenen tot verplaatsing van troepen naar eigen inzichten, verzette zich Zeeland, aangezien dan alle leiding onmogelijk werd. Aan de wenschen van Holland om de. gouverneurs en commandeurs door „habile persoonen" ter zijde te doen staan, werd in 1672 gevolg gegeven door personen boven of nevens hen te stellen, zonder er echter op te letten of zy daartoe „babil" waren. Een goede maatregel van Holland betrof de intrekking der resolutiën-van 19 Juli en 9 October 1669, aangaande het openhouden van vacante hoofdofficiers-plaatsen (2). Hunne Hoog Mogenden hadden bij resolutie van 20 December 1670 bepaald, dat de door de bondgenooten aangenomen versterking der infanterie-compagnieën tot 100 man, van de cavalerie tol 80 paarden, op 1 Januari 1671. zou ingaan. Wanneer dit besluit met het oog op den geviarlhken staatkundigen toestand in October t. v. ware genomen, zooals door Utrecht was aanbevolen en de werving toen begonnen, dan had men spoedig recruten kunnen krijgen. Nu men echter ook in den vreemde moest werven, zou 't veel tijd eischen, te meer wijl de compagnies-commandanten geen aanritsgeld kregen. Enkele ritmeesters zagen hunne ruiters dan ook naar buitenlandsche wervers drossen, die wel over aanritsgeld konden beschikken; voor de infanterie kon men „voor't „meerendeel slechts,seer. slecht ende onbequaem volck" krijgen (3). Al kwam de versterking der compagnieën geheel tot stand, bleek zulks nog onvoldoende, zoodat het voorstel van den Raad van State van 22 . November 1669 op nieuw werd aanhangig gemaakt. Dit bevatte, als reeds medegedeeld, de werving van tien regimenten te voet en drie regimenten te paard, de cavalerie thans, op aandrang van Hol, land, gebracht op zes regimenten. Met de versterking der compagnieën, volgens resolutie van 20 December, de uitrusting der vloot en eenige andere posten rekende men ruim £ 8.700.000 noodig te hebben; Hunne Hoog Mogenden hoopten op „spoedige en vruchtbare consenten", niet minder op „het uytvinden van geltmiddelen". De post op de begrooting (1) Res. S. G. 11, 28' Mei, 5 Juni, 29 Juli, 4 Augustus, 24 September,'6, 10, 21 November, 23, 29 December, Secr. Res. S. G. 29 October, 2, 6 November, 8, 14 Docember, Res. R. v. St. 7 November, Res. H. 26 November 1671. (2) ' Res. S. G. 7 Juli, 21 Augustus, 8 September, 28 December, Res. R. v. St. 29 Augustus, Secr. Res. S. G. 80 November, Res. H. 10, 23 December 1671. (3) Res. S. G. 27, 80, 81 Januari, 22 April 1671. 254 van drie millioen voor de zeezaken was op aandrang van den raadpensionnaris Johan de Witt over de „equiperende provinciën" Holland, Zeeland, Friesland en Groningen gerepartieerd, tegen een bedrag, waarvoor de „niet 'equiperende provinciën" een grooter getal militie' hadden te onderhouden. Johan de Witt zorgde in de eerste plaats voor het welzijn van de vloot; al schoten de landprovinciën in hare verplichtingen te kort, benadeelde zulks'uitsluitend het landleger. Bovendien vergete men niet, dat „de defecten van de extra-ordinaris consenten hier„bevoorens gedragen tot'de saecken van de Zee, ende tot voortzettinge „vande Equipage in den Engelschen oorlog, alsmede over de gedane „Equipage naer den Oresondt ende in den oorloch tegens den usurpateur „Cromwell" nog geenszins waren aangezuiverd. De ontworpen repartitie veroorzaakto bij de landprovinciën „groote contradictie ende oppositie''. Utrecht gaf toe om de zaak niet langer op te houden, maar onder protest; Gelderland stemde alleen voor de recruteering en de nieuwe werving; Groningen verklaarde zich tegen de samenkoppeling van zeeen landzaken, hetgeen alleen gedurende den Engelschen oorlog van 1Ö65 tot 1667 was toegepast. Het gedeelte der Staten van Overijssel te Zwolle, stemde toe in de recruteering, doch verklaarde zich onvermogend ten gevolge van „de Bisschoppelicke Munstersche invasien, in „en doortochten vande Trouppen der Fransche, Luneburgsche ende van „desen Staet, het. vluchten van een seer groot gedeelte der Ingesetenen „uyt vreese van wederom van vremde Trouppes overvallen te sullen „werden". Hunne Hoog Mogenden schreven dit onvermogen toe aan de „particuliere querellen ende dlssentien tusschen eenige Leden van hare ^vergaderinge ontstaen". Inderdaad had reeds op 7 Mei 1668 een gedeelte van den te Kampen gehouden landdag zich afgescheiden en een anderen landdag te Zwolle geopend, terwijl beide partijen zich wettige overheid van Overijssel noemden. De partij te Kampen maakte opmerkzaam op de groote door de admiraliteiten behaalde winsten tegenover den „soberen „toestant der Landtprovincien" en verlangde dat eerstgenoemden extra werden aangeslagen. Tijdens den in Juni te Deventer gehouden landdag verzochten de aldaar vergaderde leden aan de Staten-Generaal om geen commissies te verleenen op voordrachten „door de magistraet der Stadt „Zwolle met eenige weynige Edelen by haer wesende". Het geval deed zich weldra voor, dat de compagnie van den overleden kapitein Joan Slooth door Deventer werd gegeven aan jhr. Bartel van Ittersum tho Gerner, door Zwolle aan Hendrik vanKeppel tot den Dincxhofp. Eindeiyk kwam door bemiddeling van Holland een verzoening tot stand. Zeeland liet het langst op de consenten wachten en belette zelfs het vertrek van twee compagnieën van Vlissingen naar Sas van Gent. Holland wilde als dwangmaatregel Zeeland en Staats-Vlaanderen van troepen ontblooten, door alle op de repartitie der consenteerende provinciën aldaar aanwezige compagnieën naar den Ryn en den Yssel te zenden. Op 2öo herhaalden aandrang der Staten-Generaal. waarbij zij . zich verklaarden „onschuldich te syn van alle onheylen ende ongemacken", gaf de provincie op 4 Maart toe, mits zij van haar aapdeel in de equipage zooveel geld mocht besteden als noodig voor de werving en het aanhouden van vier compagnieën mariniers (1). Dientengevolge kwam op 7 Maart 1671 de repartitie tot stand van onderstaande posten — Recruten voor alle compagnieën te voet tot 100 . £ 1.657.482— 7— 3? Reóruten voor alle compagnieën te paard tot 80 . „ 374.211—17—10* Recruten voor 27 compagnieën van de lichting van 1665 tot 100 • 332.488—15— 6f 10 regimenten te voet ad 14 compagnieën van 100 man , 1.724.016-13- 4 6 regimenten te paard ad 6 compagnieën van 80 ruiters , 826.255-14- Bf Tiaktementen der regiments-officieren . ...-.„ 64.920—11 Aanritsgeld, vaandels en standaarden „ 576.120 Voor de vloot » 3.000.000 Extra voor de fortificatiën „ 225.000 . £ 8.780.495— 8— 4. De afzonderlijke aanhaling van 27 compagnieën berustte op het volgende. Zooals reeds vermeld, was de lichting van 1665 bij resolutie van 25 September 1668 uit" den dienst ontslagen, Uitgezonderd liet regiment Wibtz ad 16 en het regiment Van Stein Callenfels ad 15, te samen 31 compagnieën. Bij verdere afdanking en aanwijzing van compagnieën voor den zeedienst, waren de regimenten dermate "verzwakt, dat de Staten van Holland het aantal compagnieën van alle regimenten te hunner repartitie op 14 brachten. Aangezien voorts de compagniecolonnelle van Wibtz boven de 100 man sterk was, moesten derhalve 27 compagnieën van de lichting van 1665 tot 100 man worden opgevoerd (2). Onder de uitgaven voor de nieuwe regimenten waren het aanritsgeld en de aanschaffing van vaandels en standaards begrepen. (1) Bes. B. v. St. 30 December 1670, Bes: S. 0. 8, 14, 19, 23, 31 Januari, 4, 9, 11, 16 17, 27 Februari, 7 Maart, 15, 27, 24 Juni, 6 Juli, 3, 81 Augustus, 7October, 26 December, Bes. H. 4, 18 Februari, 18 Decembor, Bos. B. v. St. 23 Juni, 4 Juli 1671. (2) Bes. S G. 25 September 1668, Bes. H. 19 Juli, 25 September 1669. Nieuwe regimenten. § f 7 Repartitie. Infanterie. Cavalerie. Bedragen in £ . g 7 a Gelderland. Recruteering (1) 107.682-14— 9+ . 5T O g 1 regiment = 14 compagnieën; 487.926- 0-11 g S nog 1 compagnie 219.986— l— oï l S Fortificatiën , 100.807- 4- 8$' ^ S °- I Holland . . Recruteering (2) 1.125.690— 9- 6| . » Voor de vloot 2.000.000 1 » 2? 5regimenten = 70compagnieën, * ° | nog 4 compagnieën 1.085.818- 1— $ i 5.069.160- 8- 2 (8) g ra ra 4 regimenten = 24 compagnieën; g ra B nog 8 compagnieën 851.501—16— 8$ ) 1 3 3 Fortificatiën 6.748— 3—10$ §• v 'k, Zeeland. . . Recruteering (8) 243 820 j S 'tx' Voor de vloot B?2'2™ , a, 798.358—11—7 S 5 8 compagnieën (11) 43.063— 4— 3$ I o S- Fortificatiën 11.476— 7- 8^' © u "M Utrecht. . . Recruteering (4) 180.544-12-10} : J I • 1 regiment = 14 compagnieën' 205.581—18— 4 I 506 943— 4—2 0 3 compagnieën 95.464—12—10 j • l'p Fortificatiën 25.862— 5- \\ J o. 45 - | a Friesland.. Recruteering (5) • 355.457—17— IJ > g. •(-, ts Voor de vloot ....»» '• 333.823 I p | o 12 compagnieën 1 176.872-17- 1$ 1.013.795-17- 2 (9) g 2 4 compagnieën 126.486— 8— 9| t •B &« Fortificatiën 21.665—15— j) 1 m «o 2. Overijssel . Recruteering (6) '* • 93.274—17— 7? | I S 12 compagnieën 176.872-17- 1* 810.432-10 - 7 -w 3 Fortificatiën • 40.284-15- 9f ! 00 < ie s Groningen . Recruteering (7) 172.975— 4— 9} . £ g Voor de vloot ' • ï^ïï n ,„ 506.943- 4-2 1 § 10 compagnieën 148.164 —0—lij 1 P 5* Fortificatiën 19.126-18- 5 \ ' 9° Drente . . . Recruteering 24.887— 7— 7$ | 2 compagnieën 62.049— 1-10$ j 86.985-11— 8(10) Fortificatiën 65— 2— 1} £ 8.780.492— 8— 6. O»' 367" Bij de infanterie dienden de losse compagnieën op Gelderland, Holland en Zeeland tot aanvulling van de regimenten op Friesland, Overijssel en Groningen. Bij de cavalerie werd het 5e regiment samengesteld uit drie compagnieën op Utrecht, twee op Holland en een compagnie op Drente, het 6e regiment uit vier compagnieën op Friesland, een compagnie op Holland en een op Drente. Holland was aangeslagen met twee sergeant-majoors te paard, van welke één voor het Friesche regiment. De Staten van Holland merkten terecht op, dat 't beter ware geweest om het 5e regiment te repartieeren met drie compagnieën en een kolonel op Utrecht, met drie compagnieën en een sergeant-majoor op Holland, het 6e regiment met vier compagnieën op Friesland en twee op Drente. In verband hiermede stelde de provincie aan Friesland voor om een sergeant-majoor te paard op Holland te wisselen tegen-iteen sergeant-majoor te voet op Friesland;'doch deze provincie weigerde (1). De overweging „off niet in dese gevaerlicke constitutie van tyden ende „saecken 's Lants militie door een seer aansienlick aental van Ruyteren „ende Knechten van nieuws te lichten ende aen te nemen, soude be„hooren vermeerdert ende versterckt te Werden" gaf aanleiding om op 20 November nieuwe voorstellen tot legeruitbreiding aan de goedkeuring der bondgenooten te onderwerpen — a. Werving van 5760 paarden en 14000 voetknechten, rond 20000 man. Cavalerie: 12 regimenten ad 6 compagnieën van 80 paarden, dus 72 compagnieën = 5760 paarden. 1 compagnie kost in 'tjaar £22.951—6—5, dus 72 compagnieën = £1.652.511— 8—6£ 1 kolonel kost in 't jaar £ 8.421—17—6, dus 12 kolonels = „ 41.062—10—0 1 sergeant-majoor kost in 't jaar £ 912—10—0, dus 12 sergeant-majoors = „ 10.950— 0—0 aanritsgeld per compagnie £ 8.000—0 —0, dus voor 72 compagnieën = „ 576.000— 0—0 1 standaard kost £ 72—0—0, dus 72 standaards = „ 5.040— 0—0 £ 2.286.563—18—6$. Infanterie: 10 regimenten ad 14 compagnieën • van 100 man, dus 140 compagnieën = 14000 man. 1 compagnie kost in 't jaar £ 12.314—8—1|, dus 140 compagnieën =. £ 1.724.016—18^4 1 kolonel kost in 't jaar £ 3.421—17—6, dus 19 kolonels = „ 84.218—15-0 1 luitenant-kolonel kost in 't jaar £1.140—12—6, dus 10 luitenant-kolonels = .„ 11.406— 5—0 (1) Res. S. G. 7, 8, 28 Maart, 17 April, 6, 9, 11, 12 Mei, 8 September, 2 October, Res. H. 14, 17 Februari, 14 Maart, 10 April, 4, 8 October, Res. R. v. St. 6 Mei 1671. 17 sas 1 sergeant-majoor kost in 't jaar £912—10—O, dus 10 sergeant-majoors = £ 9.125— 0—0 1 kwartiermeester kost in 't jaar £285—3—11, dus 10 kwartiermeesters = „ 2.851—11—3 1 provoost kost in 't jaar £ 228—2—6, dus 10 provoosten = „ 2.281— 5—0 aanritsgeld per compagnie £ 2.000—0—0, dus voor 140 compagnieën = „ 28.000— 0—0 1 vendel kost in 't jaar £ 40—0—0, dus 140 vaandels = „ 5.600— 0—0 £2.069.499— 8—7 Cavalerie . . . „ 2.286.563—18—6£ Samen £4.355.063— 8—1$. b. Beschikking over de noodige contanten voor een „corps d'armee „te Yelde omme in effectyff employ ten dienste van den Staet te ageren", voor subsidies aan de geallieerden en onvoorziene uitgaven, , te samen begroot op £ 7.000.000. . De werving moest in het buitenland geschieden, in dier voege dat geheele regimenten of compagnieën uit Engeland — waarop men nog volkomen vertrouwde — Schotland, Duitschland en Zwitserland overkwamen. Zoodoende had men alleen met hoofdofficieren en ritmeesters of kapiteins te capituleeren. De kolonel mocht voor de eerste maal zijne hoofdofficieren en compagniescommandanten kiezen, die te voet ook de kwartiermeesters en de provoosten; de ritmeesters en kapiteins evenzoo de luitenants, kornets, vendrigs en mindere officieren. Volgende benoemingen geschiedden door de betalende provinciën, die van de kwartiermeesters en provoosten door den Raad van State. Een benoeming tot luitenant vereischte vierjarigen —, tot kornet of vendrig driejarigen dienst; niemand mocht tot kwartiermeester of tot „het hellebaert" (sergeant) worden benoemd „dan die volcomentlick expert ende daertoe „singulierlick bequaem sullen syn" en minstens drie jaren als soldaat met piek of musket hadden gediend, i De meeste provinciën gaven, al ging 't niet van harte, vrij spoedig hunne consenten op de werving, doch niet zonder bezwaren. Holland en Overijssel brachten Hunne Hoog Mogenden onder het oog „hoe scha„delick ende prejudiciabel alle longeur ende uytstel, sonderlingh by deze „tyts gelegentheyt, hier ontrent is. Ende dat de voorsz. wervinge on„vermydelick sullende moeten werden gedaen, het differeren van dien „niet anders dan seer quade effecten voor het Gemeen can voortbrengen". Utrecht wilde behalve de voorgestelde werving nog 2 a 3000 dragonders aannemen; aangezien ook Holland de formatie vaneen regiment dragonders ad 10 compagnieën van 100 man voorstond, ging het voorstel naar de provinciën (1). (1) Bes. S. G. 10, 18, 14, 20 , 24 November, 4, 10, 12, 14, 16, 26December, Bes. B. v.St. 18, 17 November, Bes. H. 17, 28 December 16Ï1. 2o9 Door getalm met de beslissing verliep de gunstigste tijd voor dé werving. De beste officieren en soldaten namen, het lange wachten moede, dienst in Frankrijk, Keulen en Munster, onze toekomstige vijanden; de compagnieën, die in de Rijnstreken lieten werven, werden slechts half voltallig. Begrijpelykerwys behoorde tegen het aanstaande voorjaar ook voor de vloot te worden gezorgd. Het door de Staten-Generaal dienaangaande overgenomen voorstel van Holland hield in: de uitrusting van — 36 schepen van oorlog van 60 tot 80 stukken, met gemiddeld 320 matrozen =11520 en 80 soldaten = 2280, 36 schepen van oorlog van 40 tot 60 stukken, met gemiddeld 200 matrozen = 7200 en 50 soldaten = 1800, 24 fregatten of jachten met 20 tot 30 stukken, met gemiddeld 80matrozen = 1920 en 20 soldaten = 480, 24 branders met gemiddeld 22 koppen = 528, 24 galjooten (adviesjachten, aanvoer van water, enz.), 24 snauwen of lichtvaartuigen, met gemiddeld 25 koppen = 600. Onder de 72 groote schepen begreep men 16 vlaggeschepen, elk met 68, de overige met 27 officieren; de fregatten voerden 20 officieren, te samen 2880 officieren. Wegens „de mesnage" en om andere redenen stelde Holland zich tevreden met 36 schepen van oorlog van 60- tot 80en 12 schepen met 40 tot 60 stukken, 24 branders, 24 galjooten en 24 snauwen, waarvoor 10.000 matrozen moesten worden geworven. 't Zal geen toelichting vereischen dat groot verschil bestond tusschen het strijdvaardig maken van het leger en van de vloot. Wilde men in het voorjaar met een vloot in zee steken, dan moest gedurende den winter daarvoor hard worden gewerkt en mochten de fondsen niet ontbreken. Ten behoeve van het leger achtte men alle voorbereiding, zoo voor de doode als voor de levende weerkrachten, overbodig. Tegen 't noodig bleek, vertrouwde men op spoedige aanwerving van gedurende den winter afgedankte soldaten, die zoo lang een zwervers- en bedelaarsleven leidden en 't niet al te nauw met de geregelde betaling namen. Ondertusschen hadden pas in Mei 1672 alle provinciën geconsenteerd in de £ 7.000.000 (1). Naarmate het oorlogsgevaar dreigender werd, taande de geluksster van Johan de Witt. Het aantal zijner aanhangers nam in gelijke mate af, als dat van den prins van Oranje toenam, op wiens medewerking zij rekenden om aan de macht en den willekeur van Holland's raadpensionaris een einde te maken. . (1) Res. h. 5, 17 December, Res. S. G. 8, 18, 26 December 1671, Secr. Res. S. G. 23 Het 1672. 272 REPARTITIE VAN DE MILITIE TOT ULTIMO DECEMBER 1672. Infanterie. Aantal compagnieën 775 Twee compagnieën in Suriname 4 Twee compagnieën op Holland dubbel gerekend 2 Totaal aantal compagnieën . . . 781 Compagnieën op de nieuwo Oude Nieuwe repartitie. ,t Regimenten. —i i repartitie. lichtingen. Hol- Zee- Fries- I Gro- • land. land. land. I ningi-'"j A- Gelderland. | — Oiro graaf van Limburg en Bronxbokst , heer van Stirum 11 „ — Hendrik graaf van Solms : 10 1 „ 7 Maart 1671. Otto van Gent 9 Holland . . j — Paulus Wirtz 11 n — John Kirkpatrik 9 2 n — Adriaan Cuyck van Meteren 10 „ — Walter Scott 10 n — Mathijs van Asperen van Heeswi.ik 12 „ — Louis Erskine 11 n — Ferdinand Cary 11 n — Johan van Beveren 12 n — Graaf Willem Adriaan van Hornes 10 ,i — Johan van Inoen Nulant 0 2 „ — Johan van Santen 8 B — Johan van Beaumont 10 | ] „ — Karel Manmaecker 12 „ — Thomas van Cassiopijn 9 „ 7 Maart 1671. Josef Bamphield 0 5 n ,. Moïse Pain et Vin B ti „ Willem van Brembt in 't Ven 10 | 3 ,! n Frederir Hendrik van Backum tot Ham.. 8 8 ti „ Frans Willem van Nulandt 4 n ,, buiten rogimentsverband 1 1 l „ 4 Februari 1072. i Hertog Bernhard van Sleeswu'k-Holstein.. 4 ' ( „ „ Johan van der Laan 8 1 n ti j Caspar Richard Hundebeck 7 l „ „ : John Scott 5 2 i .1 ,. „ | Ico Gerard Frentz 8 1 2 Te transporteeren 232 I 20 5 ' \ ' 1 1 (i 278 ^pL^vm CO,npagni06n' da™ afgetrokken 19 voor Zeeland, in verwisseling met S dingen &mJSSgSgiij\ Zl SSSSL' 5 ^TTT'. ; ; ;. - ; ■ ■ ] \ -I £ T^S^— Totaal . . . 781 ieuwe ~ ntngi'M Verblijfplaatsen (28 September). 8 kwartier van Zön Hoogheid; 1 Gorinchem; 1 Maastricht; (1 niet opgegeven), kwartier van Zijn Hoogheid; 1 Maastricht; 1 Sas van Gent. G Enkliuizen ; 2 Groningen; (1 niet opgegeven). J 8 Gorinchem ; 2 Maastricht; 1 Glundert. I 8 Maastricht; 1 Breda; 1 Sluis; 1 Sas van Gent. 9 Maastricht; l Meurs. | 4 Rotterdam; 1 Borgen oP Zoom ; 1 Schoonhoven ; 1 Muiden; (8 niet opgegeven). 1 Maastricht; 1 Gouda; 1 Willemstad. 8 Maastricht; 1 Gorinchem ; 1 Breda; (1 niet opgegeven), jj 7 Maastricht; 1 's-Hortogenbosch ; 1 Hulst, 1 Breda. | J «oertruidenberg, 6 Brielle, 1 -s-Hertogenbosch, 1 Breda, 1 Schiedam, 1 Meiden, 1 Bergen op Zoom. j Uoejanvorwolle : 1 Meurs; 1 Leiden, j Weesp; 2 Muidon; 1 Delft; 1 Hulst; 1 Dordrecht; 1 Westkapelle; (1 niet opgegeven). elft; l 's-Hertogenboseh; 2 Muiden; 1 Weesp; 1 Maastricht; 1 Emden. 0 Maastricht, 8 Maastricht; 1 Gorinchem; 1 Schoonhoven; 1 Nieuwkoop; 1 Gouda. «Öeertruidenberg; 1 Hulst; 4 's-Hertogenbosch; 1 Maastricht; 1 Willemstad; 1 Breda. 111 Friesland; 2 Maastricht; 2 Muiden ^ *orinchemj l 's-Hertogenbosch; 1 Gouda; 1. Meurs. ^ Maastricht; 1 in Friesland ; 1 Breda; 1 Veere ; 2 Vlissingen; 1 Haarlem. , ^'dreCht; 4 S1UiS; 3 Cadzant'- 1 ^on op Zoom; 1 Yzend„ke; 1 's-Hertogenbosch. 1 Burs - 2 's-Hertogenbosch; (1 niet opgegeven). Lillo; i Yzendbke. 8 o ' oningen; 1 Rotterdam; (2 niet opgegeven). ■ oorderkwartier; 4 Breda; 2 's-Hertogenbosch; 1 Maastricht. ( «orinchem; 1 Heusden ; 3 's-Hertogenbosch; 1 Borgen op Zoom; 1 Willemstad. | Steenbergen; 2 's-Hertogenbosch; 2 Bergen op Zoom; 1 Haarlem; 1 Öeertruidenberg. J »XjaS^^ °P Z°0m; * 'S-Hertosonbosch; 1 Heusden; van do 9o compagnie oenig vo.k to '■Tt^: luitenant-kolonel Tunoel in krijgsgevangenschap. 18 298 zijn plaatsvervanger, luitenant-kolonel Johan Hendrik van Bassenn, werden de kolonels d'Ossoey en Bampfibld toegevoegd, niet als kolonels, doch als kapiteins; hun was geen gezag toegekend, met het gevolg — zooals Bassenn rapporteerde — „les officiers subalternes n'obeiront rien contre leur gré, „quand ils scavent qu'on n'a pas le pouvoir pour les commander". Voor de verdediging achtte men 3000 man noodig, terwijl het garnizoen slechts 900 man telde (1). Voor zijn graafschap Meurs ontving de prins van Oranje machtiging van Hunne Hoog Mogenden om aan koning Lodewijk neutraliteit te verzoeken. Deze ging in op 1 Mei voor beperkten tijd, doch werd telkens verlengd. De bezetting vertrok naar Rijnberk (2;. Men vermoedde algemeen, dat de vijand in de eerste plaats Maastricht zou trachten te vermeesteren. Ten einde de vesting „met glorie" te verdedigen, was een bezetting van minstens 9000 combattanten noodig. De verdedigingswerken waren door den Waalschen ingenieur Andbé Dumont in voldoenden staat gebracht, waarvoor hij een belooning van 160 dukatons ontving (3). In den loop van April kwamen de gedeputeerden van Crommon en van Vierssen te Maastricht met opdracht om de „defectueuse militie" van de compagnieën aan te vullen — hetgeen meestal geschiedde uit „de kleine borgerije" —, voor de betalingen, den aanvoer van materialen en vivres „stockvisch, booter, caes, olye ende azijn, midtsgaders medicamenten" te zorgen. Ook hadden zij bevoegdheid om de vaceerende officlersplaatsen aan te vullen. Ongelukkig raakten de hun medegegeven gelden al te spoedig op. Vele hoofd- en subalterne officieren waren afwezig, hetzij in elders aangewezen betrekkingen, dan wel om zich in den Haag voor bevordering aan te bevelen. Op 22 April hielden de gedeputeerden een revue over de bezetting, bestaande uit 10 compagnieën ruitery en 72 compagnieën te voet. De compagnie Hollandsche gardes te paard, onder kolonel Adam van deb Duyn van 's Gbavemoer, telde 36 kurassiers en 68 harquebusiers; bij de overige compagnieën verschilde de sterkte tusschen 39 en 56 paarden. In geval van beleg zouden slechts drie compagnieën ruitery te Maastricht blijven. De infanterie telde 4079 musketiers, 2353 piekeniers. Vóórts behoorden tot de bezetting de compagnie grenadiers van Jobdaan van Haren en de compagnie mineurs van kapitein Johan Joachim de Jacoby. Men ontsloeg een aantal aangenomen pontgasten en matrozen (bootgezellen), welke toch by" een beleg gemakkelijk waren te verkrijgen. In Mei werd het garnizoen versterkt met zes compagnieën van het regiment Zuylenstein, samen 460 man „seer schoon volck, doch maer (1) Bes. B. v. St. 14, 19 Januari, 8 Mei, Secr. Res. S. Gr. 12 April, 9 Mei 1672. (2) Secr. Bes. S. O. 16 April, 10, 80, 31 Mei, Res. S. G. 80 September 1672. (3) Secr. Bes. 8. Q. 20 April, Bes. S. G. 26 April 1672, 299 „met een capiteijn boven en behalve de twee hoofftofficieren" luitenantkolonel Hendrik vak Weede en den sergeant-majoor; met het regiment van kolonel Willem vak Bbembt, sterk acht compagnieën, 620 man — de kolonel door Holland geschorst wegens langdurige afwezigheid —; ten slotte met het regiment van kolonel Mathijs vak Aspebek Heeswuk, hetwelk door Monterey uit de Spaansche Nederlanden was teruggezonden. Men verdeelde nu de infanterie in 9 regimenten van 10 compagnieën: Erskine, Kibkpatrik onder Livingstone, Meterek onder Paffenbode, Züylesteik onder Weedb, Heeswuk, Beaumoht, Manmaeckeb-Hofwegen onder Commersteyn , Brembt onder Rihgenbergh en Caby ; bovendien zeven compagnieën van de nieuwe werving onder Guicheby en Veebeyckek. Kapitein Plobis van Winteeoy verving den kolonel Adam vak deb Duyh vak 'sGbavemoeb, bij diens vertrek naar het veldleger, als generaal der artillerie; hh" kreeg als adjudant Jacob Tüxik dit la Roche, gewezen luitenant kolonel van een regiment cavalerie in Franschen dienst. Uit Brussel kwamen 31 gereformeerde Spaansche officieren als Vrijwilligers voor het eerste of tweede gelid; zij waren bekwaam in den belegeringsarbeid, het werpen van handgranaten of andere goede diensten, en werden in de beste woningen ingekwartierd (1). Op 12 Mei had een alarmoefening plaats, waarbij het garnizoen de loopplaatsen bezette. Wegens het uitblijven der soldij, bleek 't toen, dat de soldaten „op het point waren van hare werken te verlaten ende „aen den vyandt over te geven" (2). In Juni kregen de regimenten Zuylenstein, Kibkpatbik, Meteben, Asperen-Heeswijk en Be veren, als gevolg van het verlies der Rijnvestingen, een nieuwe bestemming, resp. naar 's-Gravenhage, Heusden, Geertruidenberg, Gorinchem en 's-Gravenhage, samen 38 compagnieën; de omstreken van Maastricht waren zoodanig door de Franschen bezet „dat den marsch met geen kans ter werelt heeft connen nogh mogen „gewaecht werden". Drie compagnieën op Gelderland, tien op Utrecht en een compagnie op Overijssel moesten wegens wanbetaling over andere compagnieën worden verdeeld. Na nog andere wijzigingen, telden de negen regimenten infanterie, bij de monstering op 5 September, 98compagnieën met twee afzonderlijke compagnieën te samen 8254 man, de cavalerie 286 ruiters met 275 paarden, de grenadiers 61 man, de mineurs 41 man. De gedeputeerden meenden intusschen, dat te Maastricht alles in zulk een goeden staat verkeerde, hun verblijf verder onnoodig was (3). (1) Res. S. G. 18, 16, 26 April, 27 Mei, Secr. Res. S. G. 28, 81 Maart, 25 , 29 April, 2, 6, 9 Mei, Res. R. v. St. 10 Mei, Res. h. 18 Mei, Verbalen gedeputeerden Maastr. dd. 22 April, 9, 11 Mei, 1, 8 Juni 1672. (2) Secr. Res. S. G. 16 Hei 1672. (8) Secr. Res. S. G. 11 Juni, Bes, S, G. 20 Juli, Verbalen i. v, 11, 17 Juni, 25 Juli, 2, 5, 26 September 1672, 300 Op 20 October verlieten zy de stad en aanvaardden de reis naar 's-Gravenhage. De belangrijke vestingen van Staats-Brabant eischten sterke garnizoenen. In 't laatst van Mei lagen te Breda en onderhoorige forten 29 compagnieën te voet en werden nog 17 compagnieën verwacht, te samen 46 compagnieën, elke gerekend op 80 man: dus 3680 man op papier, tegenover 7000 man als noodig. Een maand later waren slechts 18 compagnieën te voet en 2 te paard aanwezig, meerendeels nieuw geworven militie; de vaan van wijlen kolonel Hautebive was „ontbloot van alle „officieren''. In Juli kreeg het garnizoen een versterking door de komst van het Spaansche regiment van prins Kabel van Vatjdemont , zoon van hertog Kabel III van Lotharingen. Van de nieuwe wervingen hadden het regiment gardes van Zijn Hoogheid en tien andere compagnieën hare loopplaatsen te Breda. De 18 compagnieën waren belast met de bewaking en verdediging van 5 groote hoornwerken, 15 bolwerken, 29 halvemanen en ravelijnen, benevens een uitgebreide contrescarp, ongerekend de twee forten en de in aanbouw zijnde buitenwerken. Het oordeel over deze op Holland gerepartieerde troepen luidde: „Dat het nieuw gewapent ende „vooral ongewapent volck, is van allerley natiën, ongedisciplineert ende „licentieus, sonderlingh de Prancoisen, die seer veele sijn, en daer „ondergetwyffelt veele espions. Dat van dit nieuwe licentieus ende rouwe „volck op de continuatie van wanbetalinge hare soldye niet anders als „mutinatie, pillage te verwachten staet. Dat sulcx te dangereusen is „overmits de meeste hare geworvene officieren syn luiden van onver„mogen, den dienst geambieert hebbende om winst en voordeel, en „bovendien sonder veel gesagh". De Raad van State beloofde in het gebrek aan haspels of Friesche ruiters, schiet- en schanskorven, knodsen of morgensterren en 20000 palissaden te zullen voorzien, evenzoo in de behoefte aan geschut: slechts zes bruikbare kanonnen, eenige bommen, maar geen mortieren waren aanwezig, voorts 3200 onbekwame handgranaten; de palissaden uit de grachten waren indertijd aan de meestbiedenden verkocht. De gouverneur Fbederikvan Nassau-Zuvlenstein, wiens aanwezigheid dringend vereischt werd, bevond zich wegens aan hem opgedragen dienst elders. Over zijn plaatsvervanger, den Franschen kolonel Mobiac, toonden de Staten-Generaal zich niet tevreden. In afwachting der terugkomst van den gouverneur vervingen zij hem door kolonel George Johan van jWeede van Walenbubg, den gewezen commandeur van Grave (1). John Kibkpateik , gouverneur van 's-Hertogenbosch, kon by het verschijnen van Turenne in de Meierij over nauwelijks vyf compagnieën (1) Secr. Res. S. G. 16 April, 23, 28 Mei, 29 Juni, 1, 15 Juli, 12 Augustus, Res. R. v. St. 1, 6 Juli 1672. 301 infanterie beschikken. Volgens een door hem ingezonden opgave was aan alles gebrek, in de eerste plaats aan geschut. Gelukkig deed de gewapende burgerij haar plicht. De gouverneur was gemachtigd om de ingezetenen van de Meierij tot een getal van minstens 1000 man onder de wapenen te roepen. Het garnizoen ontving versterking van de voormalige bezetting van Grave en van het Spaansche regiment- van graaf Frans van Schellaert. Betreffende het gebrek aan geld, mocht de magistraat noodpenningen van koper of ander metaal laten slaan. Het voornaamste verdedigingsmiddel vormde de onderwaterzetting, door het stopzetten van de Dieze tusschen de onderhoorige forten Engelen en Grevecoeur (1). Ter beschikking van prins George Frederik van Nassau, gouverneur van Bergen-op-Zoom^ waren aanvankelijk zeven van de dertien voor het secours naar de Spaansche Nederlanden aangewezen regimenten gebleven. Aangezien de meeste later naar den Yssel werden gezonden, bleef in Mei slechts een zwak garnizoen over. Steenbergen, door het garnizoen ontruimd, moest alle aanwezige voorraden aan Bergen-op-Zoom afstaan en mocht voor hoogstens acht dagen levensmiddelen behouden. Als sleutel van Zeeland had deze provincie het meeste belang bh' het behoud der veste. De Staten van Zeeland zonden acht compagnieën van het regiment van Theodorüs van Vrijbergen uit Rammekens, benevens andere troependeelen naar Bergen-op-Zoom en vergunden aan een door Zeeuwsche burgers opgerichte, vrij willige compagnie zich daarbij te voegen. De gedeputeerde Willem Lieven van Vrijbergen kreeg opdracht om bh" Monterev de tijdelijke overname van een regiment dragonders voor rekening van Zeeland te bewerken, waarby hij de kosten „soo kleyn sal „trachten te stipuleren als mogelyck sal zijn". Het gevolg was, dat in October het Spaansche regiment infanterie van Jacqubsde Fariaux — in de resolutien van Hunne Hoog Mogenden genaamd de „tiercé de „Fario" — te Bergen-op-Zoom in dienst kwam. De kosten van onderhoud ad £ 12500 hoopte Zeeland later van de Generaliteit terug te krijgen (2). Het bezit van Breda, 's-Hertogenbosch, Bergen-op-Zoom en Heusden hoopte men door onderwaterzettingen te verzekeren. Aangezien de Generaliteit onmogelijk deze plaatsen voldoende van levensmiddelen en ammunitie kon voorzien, werden een paar schepen als algemeen magazijn ingericht, waaruit zij in den uitersten nood beurtelings konden putten (8)* Scheen het westen van Brabant voldoende beveiligd, geheel anders was 't in het oostelyk deel gesteld, hetwelk, vooral na de ontruiming van Gennep, Ravestein en Grave, geheel open lag voor brandschatting en plundering door vriend en vijand. (1) Secr. Res. S. g. 81 Mei, 3 Juni, 12 Juli, Res. S. g. 23 November; Bommel, 's-Hertogenbosch en Breda mochten papieren noodgeld uitgeven (Res. S. g. 20 Juli 1672). (2) Secr. Res. S. g. 3, 6, 7, 12 Mei, 80 Juni, 15 Juli, Res. s. g. 27 October, Res. Zeeland 1, 22 Juli, 6, 7, 13 October 1672. (8) Secr. Res. S. g. 7, 17, 28 Mei 1672. Te Ravestein hadden de Staten-Generaal de vestingwerken laten ommaken met verzekering aan den landsheer, hertog Filips Willem van Palts Nieuwburg , dat 't geen nieuwe werken, slechts herstellingen betrof. Het garnizoen gaf zich, even als dat van Grave, over aan „insolentien ende foules", zoodat aan een ernstige verdediging viel te twijfelen.' Op 12 Juni gaven Hunne Hoog Mogenden gehoor aan het verzoek van den hertog tot verwijdering van garnizoen, geschut en voorraad naar Grave, of, mocht zulks niet mogelijk zijn, naar 's-Hertogenbosch (1). De vesting Grave was als loopplaats voor nieuw te werven compagnieën aangewezen, dientengevolge overvuld. De eigenlijke bezetting bestond slechts uit zes onbetaalde, niet van munitie voorziene compagnieën, en werd allengs vermeerderd met een paar compagnieën uit Breda, 495 waardgelders uit Holland en de voormalige" bezettingen van Ravestein (22 Juni) en Gennep (25 Juni), zoodat de sterkte tot 2425 man klom. Toch durfden Hunne Hoog Mogenden na den val der Rijn-vestingen geenszins op een behoorlijke verdediging rekenen. Zij bevalen het vertrek van garnizoen, geschut en magazijnsvoorraad naar 's-Hertogenbosch, met uitzondering van vijf compagnieën, welke moesten beproeven binnen Nijmegen te komen. De commandeur Georqe Johan van Weede van Walenburg verzette zich te vergeefs tegen de ontvangen last; op 1 Juli verliet hij de hem toevertrouwde veste, zonder langer het antwoord op zijn aan den prins van Oranje gezonden protest te kunnen afwachten. De ontruiming stond gelijk met „montrer le chemin a la France d'attaquer „Bois le Duc". Nauwelijks aldaar aangekomen, bereikte van Weede het bevel van Zyn Hoogheid om te Grave te blijven, waarop hij ijlings met tachtig dragonders zyn troep vooruit reed, doch te Grave aangekomen, vernemen moest dat de magistraat reeds met den vijand in onderhandeling was getreden. Toen hij bovendien vernam, dat zijn in aantocht zijnde troep by het dorp Reek was geslagen, zag hit zich gedwongen Grave aan haar lot over te laten. Na terugkeer te 's-Hertogenbosch van den in wanorde verkeerenden troep, waarvan vele onbetaald gebleven soldaten onderweg het hazenpad hadden gekozen, verdeelden de Staten van Holland het overschot over de garnizoenen van Heusden, Crevecoeur, Geertruidenberg en Clundert. Volgens de op 5 Juli gesloten capitulatie behield de prins van Oranje zijne rechten op de heerlijkheden Grave en den lande van Cuyck (2). De gedeputeerde te velde Willem Lieven van Vrijbergen zocht de verdedigbaarheid van Staats-Vlaanderen zoo goed mogelijk te bevorderen. In Juli zond de prins van Oranje den luitenant-generaal graaf Coenraad (1) Secr. Res. S. g. 12 April, 2, 12 Juni 1672. (2) Res. s. g. 20 Februari, 5 April, 2, 20 Juli, Secr. Res. s. g. 80 Mei, 7 , 24 , 27 , 28 , 30 Juni, 6 Juli, Res. h. 23 Juni 1672. 303 Chbistoffel van Königsmaek daarheen om in Staats-Vlaanderen en te Bergen-op-Zoom alles te bewerkstelligen, wat aan de verdediging ten goede kon komen. Zeeland was dus aan de landzijde volkomen beveiligd. De geringe bezettingen der vestingen en forten in Staats-Vlaanderen vormde een der redenen, waarom men tot ontmanteling van Aardenburg en Oostburg dacht over te gaan; de arbeid zou worden verricht door soldaten, tegen een belooning van zes stuivers daags. Eerstgenoemde vesting bleef gespaard, niet alzoo Oostburg en de Krabbeschans. De magistraat van Oostburg verwittigde Hunne Hoog Mogenden, dat „tot „harer groote droeffheyt" de wallen waren nedergeworpen op last der Staten van Zeeland, zonder dat zij wisten of zulks was geschied op last van Zijn Hoogheid of van de Generaliteit. De Staten Generaal machtigden de Staten van Zeeland om de dijken en dammen in Staats-Vlaanderen door te steken en beloofden troepen te zullen zenden. De aan het bekleeden van meerdere betrekkingen verbonden nadeelen bleken opnieuw ten opzichte van het commandement der belangrijke vesting Sluis. Wegens afwezigheid van den commandeur Maurits van Nassaü-La Leck en zyn plaatsvervanger kolonel Theodobüs van Vbijbergen trad als zoodanig op de kolonel Simon Schotte, commandeur van PhiUppine, die weder werd vervangen door kolonel Winkelman. Het garnizoen van Sluis ontving versterking van het Spaansche regiment van Ernest de Clèves. Te Aardenburg kwam, na den mislukten aanslag van den markies van Nancbé , het Spaansche regiment van kolonel Eenest Francois d'Esclaibes dtj Pat in garnizoen; de stad bezat geen middelen om dit regiment van vuur, licht, dekens en kleeding te voorzien, zoodat groote ontevredenheid by den troep ontstond. De kolonel dü Pay kreeg later opdracht om by afwezigheid van kolonel Schottb het commandement over Sluis waar te nemen (1). De Staten van Zeeland benoemden gewooniyk in oorlogstyd een algemeenen bevelhebber over de garnizoenen van Walcheren: Antony Ceock gedurende den eersten, Caspab de Matjbegnatjlt gedurende den tweeden Engelschen en den tegenwoordigen oorlog (2). De bewaking van de Hollandsche en de Zeeuwsche kusten, de zeegaten en havens was aan de vloot toevertrouwd. Bovendien werd van generaliteitswege cavalerie belast met de bewaking der stranden. In April waren geplaatst (3) van het regiment graaf van Wittgenstein 1 compagnie te 's-Gravenhage, 1 compagnie te Beverwyk, 4 compagnieën aan het strand; (1) Secr. Bes. S. g. 19, 27 Februari, 10, 12, 22, 23 Maart, 26 April, 16 Juli, Bes. S. g. 1, 18 April, 20 Juni, 8 September, Bes. B. v. St. 7, 19, 23 April, 9 , 22 , 28 November 1672. (2) Bes. Zeel. 8 Juli 1662, 18 Januari 1666. (8) Bes. e. v. St 18 April, Bes. S. g. 15, 18, 28 Maart, 15, 18 April, Bes. h. 5 Maart, 15 Juli, Secr. Bes. S. g. 19, 27 Maart, Advysen e. v. St. 16 April 1672. 304 van het regiment Alexander van Welle 1 compagnie te Egmond, 1 compagnie te .'s-Gravesande en Monster, 1 compagnie in de Zijpe, 3 compagnieën op Voorne; van ,het regiment Jozef van Catzler 2 compagnieën aan het strand- van Walcheren, 4 compagnieën in Kadzand; van het regiment onder ritmeester Pietkb Jan de Huybert van Rengerskebke 2 compagnieën aan het strand van Walcheren, 2 compagnieën op Schouwen. De verdedigingswerken van Brielle, Hellevoetsluis, Medemblik en Texel moesten voor de veiligheid der schepen in de zeegaten en havens worden verbeterd of uitgebreid. Te Brielle verving de luitenant-kolonel Otto van Limburg den kolonel Beaumont, die zich met het regiment Hollandsche gardes te Maastricht bevond, als commandeur. Het garnizoen van Brielle werd vermeerderd met het regiment Zuvlenstein, dat van Hellevoetsluis met het regiment Torsay. De kolonel Ico Gerard Frentz trad op als commandant der burgers en later te zenden troepen op Texel; na het. verlies van Nijmegen verving hem de luitenant-generaal der cavalerie Johan van Welderen (1). Betreffende de landgrenzen geraakte Holland bij het verlies der Yssellinie in gevaar. Daarom verklaarde Holland zich bereid om te samen met Utrecht de Grebbe-linie, de Vecht en den Vaartschen Rijn in verdedigbaren staat te brengen. Doch de van Januari tot Mei daarover gevoerde onderhandelingen stuitten af op bezwaren bij de Staten van Utrecht. Bovendien zou alles te veel.tijd en geld kosten. Niettemin bleven de Staten van Holland bedacht op beveiliging hunner oostelijke grenzen door onderwaterzettingen, in aansluiting met die tusschen Heusden en Vianen en op het „in beter postuyr van defensie" brengen van Naaiden, Schoonhoven en Gorinchem. Het doorsteken van dammen en dijken ondervond grooten tegenstand bij de boeren, die bovendien werden geprest om aan de wallen te arbeiden. Te Gorinchem, Woudrichem en Loevestein kwamen groote werken tot stand. De kapitein Retnart Roth bewaakte met zijn compagnie de uitleggers op de rivier vóór Dordrecht, alwaar de luitenant-kolonel Walraven van de Graaf als commandeur optrad. De voor Holland van minder belang zijnde vesting Geertruidenberg had rolpaarden op de wallen, maar miste geschut en gereedschap. Jacob van Wassenaer van Obdam, die als edele van Holland de Statenvergadering bijwoonde, moest als gouverneur van Willemstad binnen enkele dagen driemalen worden vervangen, eerst door luitenant-kolonel Drost, voorts door kolonel Johan van der Laan en luitenant-kolonel Filips Jumus van Lichtenberg*. De majoor Reinier Bisschop nam het com- (1) Res. h. 6 Februari, 18, 16 April, 24, 80 Juni, 5, 80 Juli, Res. s. G. 14 April, 6 September, Secr. Res. S. G. 19 April 1672. êoS mandement van Heusden waar; gemonteerde jachten beschermden dé onderwaterzetting. In Mei kwam de Commandeur Johan Francois van Schagen-Sliedrecht met zijn vaan ruiters het zwakke garnizoen versterken en nam het bevel over van den majoor Bisschop (1). V. Be Bondgenooten. De mogendheden, op wier hulp de Republiek meende te mogen rekenen, waren de mede-onderteekenaars van het Viervoudig Verbond — Denemarken, Brandenburg en Brunswijk-Luneburg — en van het Drievoudig Verbond — Groot-Brittannië en Zweden —, voorts Spanje en den Roomsen keizer Leopold met enkele Duitsche Vorstem Zweden had vrij geregeld de Spaansche subsidies ontvangen door tussehenkomst van de Republiek, welke daarbij den geheimen wensen koesterde om in geval van nood op kosten van Spanje het Zweedsche leger te eigen • bate aan te wenden. Willem van Haren vertrok als afgezant naar het Zweedsche Hof met opdracht om het Rijk over te halen tot een „alliancie defensive", waarbij Zweden,. tegen vooruitbetaling van 180.000 rijksdaalders per drie maanden, een leger van minstens 5000 paarden, 11000 man infanterie, de noodige artillerie en trein beschikbaar zou stellen. De koopmansgeest der Republiek trachtte, op grond van het dd. 28 Juli 1667 vernieuwde tractaat .van 1640, voormeld bedrag tot 16.000 rijksdaalders per maand te beknibbelen, tenzij Zweden 4000 man zonder subsidie wilde leveren. Door de vertraagde toestemming der provinciën duurde 't tot Januari 1672 alvorens de onderhandelingen voor goed konden beginnen. Zweden toonde zich alleen bereid tot hulp aan den meestbetalende, hetgeen leidde tot loven en bieden tusschen Willem van Haren en den Franschen vertegenwoordiger de Pomponne. Laatstgenoemde won het pleit. Op 14 April 1672 kwam tusschen Zweden en Frankrijk een verdrag tot stand, waarbij eerstgenoemde beloofde te zorgen, dat de Duitsche vorsten zich niet met een oorlog tegen Frankrijk zouden inlaten. Het door Johan de Witt opgetrokken gebouw van [het Drievoudig Verbond stortte in elkander. Toch bleef de Republiek rekenen op de kans om te gelegenertijd. de verbintenis met Zweden nauwer toè te halen. Bij aanvaarding van de regeering door koning Karel XI meende men de gelegenheid daartoe gunstig. Geboren dd. 24 November 1655, was hij in 1660 zijn vader Karel X opgevolgd onder voogdij van een rijksraad en van de koningin-moeder Hedwig Eleonora van HolsteinGottorp. Bij zijn kroning op zeventienjarigen leeftijd scheen een anders- (1) Res. H. 19, 21, 26 Januari, 1, 6 Februari, 2, 4, 5 Maart, 13 April, 11, 13, 23 Mei, 8, 10, 13, 16, 20 Juni, 14 Juli, 7, 19 Augustus, Res. S. G. 13 April, Secr. Res. S. G. 20 April, 2,5,8, 12, 17. 23 Mei 1672. 20 306 gezinde regeering aan het roer van den Staat te komen. Evenwel, bleek in 1672 daarvan nog niets (1). Groot-Brittannië, het andere lid van het Drievoudig Verbond, was evenmin betrouwbaar. Kakel II had zich onder den invloed zijner Fransche minnares Louise de Quekouaille heimelijk niet Frankrijk verbonden (1670; om op een gegeven oogenblik de Vereenigde Nederlanden ter zee aan te Vallen, waarbij Engeland de Zeeuwsche eilanden, Goeree en Voorne als buit zou bekomen. Daaruit valt de negatieve uitslag af te leiden der door de Republiek in 't werk gestelde pogingen om Groot-Brittannië, onder verwijzing naar zijne verplichtingen, tot een oorlog met Frankrijk over te halen. Nog vóór de Fransche oorlogsverklaring aan de Republiek gaf Kabel II bevel om alle Nederlandsche schepen naar Engelsche havens op te brengen. De bekendmaking van deze „onminnelycke beyegeninge der Engelschen ende genoeghsame declaratie van oorlogh" verwekte groote ontsteltenis in de Republiek. Het gunstige oogenblik tot uitvoering van bet voorstel van den gezant Johan Bobeel om door aanbieding van een „beurse van hondert duysent pont „sterlincx" aan den koning den oorlog te voorkomen, liet men voorbij gaan (2). Toch wilde de Republiek haar vertrouwen op het bondgenootschap met Groot-Brittannië niet opgeven. Koning Chbistiaan V van Denemarken toonde geen „inclinatie tot „eene defensive alliantie" zoolang de Republiek aan hare geldelijke verplichtingen, overeenkomstig de tractaten van 1659 en 1666, niet ten volle had voldaan en geen gevolg gegeven aan een te haren nadeele scheidsrechterlijke uitspraak van Frankrijk. Bovendien vreesde de koning in oorlog met Zweden te geraken. Het niet slagen der onderhandelingen ware te betreuren, aangezien de koning in de gelegenheid was om de Republiek binnen veertien dagen uit Holstein en Jutland met 10000 „wel gedresseerde mannen te paert ende te voet, met een schoone artillerie ter hulp te kunnen komen". De gezant Daniël van Wijngaeeden, heer van Werkendam, stelde namens Hunne Hoog Mogenden voor, dat Denemarken een leger van 15000 man onder de wapenen zou brengen, te weten: 6000 man volgens tractaat van 1659 , 9000 man te bétalen half om half, de aanritsgelden en twee maanden subsidie door de Republiek contant, het overige later. Toen de koning echter verklaarde geenszins tot levering der 6000 man verplicht te zijn, welke uitspraak de Republiek aan het scheidsgerecht van den keizer en de Duitsche vorsten wilde onderwerpen, wijzigde Webkendam het voorstel in levering van 14000 (1) Bes. S. g..21 Augustus, Secr. Bes. S. g. 24, 27 October, Bés. h. 6 Decemb'er 1671, Secr. Bes. S. g. 16, 26 Januari, 28 Mei, 19 September, Bes. S. g. 17 Augustus 1672. (2) Secr. Bes. S. g. 15, 29 Januari, 13 , 26 , 29 Maart, Bes. S. g. 80 Maart, Secr. Bes. h. 80 Maart 1672. 307 man, waarvoor Hunne Hoog Mogenden, onder waarborg van Holland, de helft der aanrits- en subsidiegelden zouden betalen. Werkendam kreeg opdracht in dezen zin tegen Maart 1673 een tractaat te sluiten (1). Op de hulp van Duitsche vorsten viel weinig te rekenen. De meesten, die daarvoor in aanmerking zouden komen, stonden door beloften en geldaanbiedingen onder den invloed van Lodewijk XIV, o. a. hertog Christiaan Lodewijk van Mecklenburg, die uit liefde voor madame de Catillon den Roomsen Katholieken godsdienst had omhelsd en wienmen verdacht, de Elbe-vesting Dörnitz aan Frankrijk te willen afstaan. Andéren beloofden strikte neutraliteit te zullen betrachten. Hertog Filips Wlllem van de Palts-Nieuwburg ontkende eenige overéénkomst met Frankrijk te hebben gesloten; wel had hij aan Fransche troepen vergund over zyne Gullk-Bergsche landen naar de stiften van Keulen en Munster te marcheeren om de eenvoudige reden, dat noch hy, noch eenige andere macht van het Ryk in staat ware zulks te beletten. De hertog was op 18 September 1666 met Brandenburg omtrent de Gulik-Cleefsche nalatenschap tot „een geluckich ende vast erffvergeüjck" geraakt. De aartsbisschop, keurvorst van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren, stond mede doortocht aan Fransche troepen toe, onder protest van het aan Keulen onderhoorige stift Luik, hetwelk beloofde de Franschen naar vermogen uit de Luiksche plaatsen te zullen weren. De landgravin Hedwiö.Sophia van Hessen-Kassei,- weduwe van landgraaf Willem VI en regentes voor hunnen zoon Karel, zuster van den grooten keurvorst, wees voor het. door vrienden en aanhangers van Frankryk omringde landgraafschap alle onderhandelingen met de Republiek af (2). De Republiek wist zich met behulp van keizer Leopold de medewerking te verzekeren van den keurvorst-aartsbisschop van Trier , Karel Kaspar von dér Leten , welke haar groot voordeel beloofde. De keurvorst voorzag zijne aan den Rijn en den Moezel gelegen onderhoorige plaatsen van garnizoen, hetgeen den Franschen belette ze te bezetten en voor etappendienst in te richten (8). In September ontving de zaakgelastigde der Republiek, ritmeester Theodorus Brasser, machtiging om een nader verbond met de hertogen van Brunswyk-Luneburg te sluiten, mits het te werven krygsvolk „daer „van de helft door subsidien van desen Staet soude moeten werden .„betaelt, soo weynich in getal als eenichsints doenlyck sal wesen, „ende in allen gevallen niet sal excederen de nombre van thien duysent (1) Secr Res. S. g. 14 Februari, 5 Maart, 23 Mei, 22 Juli, 26 September, 26 October, 16 December, Res. S. g. 21 Juni, 12 Augustus, 3 October, Secr. Res. h. 21 September, Res. h. 18 November 1672. (2) Secr. Res. S. g. 16, 30 Januari, 7, 21 Maart, 8, 20 April, 3 Mei 1672. (3) Zie Aanteekening N° 41. 308 „mannen, ende dat hy in contant geit soo weynich sal uytlooven als „eenichsints zal connen werden geobligeert, ende in allen gevallen niet „meer dan de helft vande aenritsgelden van de voorsz. thienduysent „mannen ende twee maenden vande subsidien". Op 22 September kwam een voorloopig verdrag tot stand, waarbij de hertogen zich verplichtten om 12000 man op de been te brengen, te betalen half om half. Holland beloofde bij de eindregeltog voor de werfgelden en twee maanden soldij te zorgen. Zeeland stemde toe; Friesland en Groningen wilden pas betalen wanneer de Brunswijkers in Westphalen zouden gevallen zijn en te hunner hulp opdaagden: een alleszins onredelijke eisch, aangezien zonder betaling niemand kwam, terwijl den prins van Oranje het recht behoorde om hunne bestemming te bepalen. Het jaar 1672 verliep zonder dat men 't met elkander eens werd (1). Aanvankelijk vlotten de pogingen van den gezant Godast Adbiaan van Reede-Amebongen, om keurvorst Fbedebik Willem van Brandenburg tot een „naedere ende eeuwighduyrende alliantie" over te halen, evenmin. De onderhandelingen duurden zoo lang, wijl de keurvorst een sterker'leger tegen hoogere subsidie wenschte te leveren dan de Republiek noodzakelijk achtte. Sommige Brandenburgers waren voorstanders der neutraliteit; anderen oordeelden „dat de neutraliteyten noyt dank verdienen, maer .eyndelljk van beyde partijen werden gehaat off niet geestimeert, ende „dat in tegendeel een magtig vyand in 't begin by alle de geïnteresseerden moet werden tegengegaen, opdat by het minste succes van syne „wapenen niet alle naermaels desperaet wert gestelt". Na aankomst te 's-Gravenhage van de Brandenburgsche afgevaardigden, den generaalmajoor Alexandeb van Spaen, Mathias Romswinckel en Gerard Bebnabd van Pöllnitz, krijgsraad en generaal-majoor, geraakten partijen tot overeenstemming en kwam op 6 Mei 1672 te Keulen aan de Spree een tractaat tot stand. Zoodra eenige vijand het grondgebied der Republiek betrad, zou de keurvorst een leger van 20000 man — 8000 paarden, 12000 man infanterie — op de been brengen, waarvan 3000 man en 600 paarden tot dekking der Rijnvestingen; de helft van het werfgeld en het onderhoud door elke partij te betalen. Desverkiezende .kon de keurvorst dragonders aannemen, drie dragonders berekend tegen twee ruiters en een infanterist. Het werfgeld bedroeg 40 rijksdaalders per ruiter, tien rijksdaalders per infanterist, te samen 440.000 rijksdaalders; de kosten voor een regiment cavalerie van zes compagnieën, 50Q ruiters, bedroegen 4767—30 rijksdaalders, voor een regiment infanterie van tien compagnieën, 1000 man, 4104—4 rijksdaalders, voor eiken regimentsstaf 210 rijksdaalders in de 30 dagen; bovendien kwamen voor rekening (1) Secr. Ros. S. G. 8 September, 8 October, 7 November, Secr. Res. H. 11 Augustus, Bes. H. 24 September, Res. S. G. 12 October, 24 November 1672. SIS Op den 23sten Maart, dus nog vóór de oorlogsverklaring van Kabel II, viel op zijn last de schout-blj-nacht Robebt Holmes de uit de Middellandsche zee terugkeerende Nederlandsche koopvaarders aan, zonder veel voordeel te behalen. In dezelfde maand liepen in zee dertig „vande „bequaemste ende best bezeylste schépen om daarmede de kusten van „den Staet ende de Zeegaten deser Landen tegens alle bedaghte entre„prises te decken ende te bewaren". De Rütteb stak pas in Mei in zee, doch kon wegens het uitblijven der Zeeuwen onder Banckebt de vereeniging van de Britsche vloot onder hertog Jacobus van Yoek met de Fransche scheepsmacht onder Jean d'Esteées niet beletten. De Fransche vlootvoogd was door koning Lodewijk voorzien van geheime bevelen om den strijd zooveel mogelijk te ontwjjken, ten einde bij de verliezen, die de Nederlanders en de Britten elkander zouden toebrengen, de Fransche vloot in beteekenis te doen stijgen. Hoewel de vijand blijkbaar niet op een spoedig treffen had gerekend, tastte de Rtjytee de overmachtige vloot der geallieerden op 7 Juni bij Solebay aan. Het hevige en langdurige „combat navael" bleef onbeslist. Van de Nederlanders sneuvelde de luitenant-admiraal van Gent; de kapitein der mariniers Simon van Panhuys aanvaardde het bevel (1). Geldgebrek en gemis aan soldaten noodzaakten de Rüyteb om zich tot de kustverdediging te bepalen; hh' stelde het gros der zeemacht op bij Goedereede, een ander deel bij Texel. De overtollige mariniers en matrozen kwamen ter beschikking van het landleger. Cobnelis de Witt vertrok wegens ziekte naar Dordrecht (2). De beveiliging van het kustgebied was alleszins aan de Rüyteb toevertrouwd. In Juli vertoonde de vijandelijke vloot zich voor den Helder en elders om zijn gewenschte plannen tot een landing ten uitvoer te brengen. Doch een allerhevigste storm, die bij tusschenpoozen nog drie weken aanhield, ontredderde zijne schepen en dreef de vijandelijke vloot uiteen. Latere pogingen tot een landing bepaalden zich tot geruchten. In Augustus wisten veertien retourschepen van de Oost-Indische Compagnie veilig de Eems in te zeilen en voor Delfzijl te ankeren (8). In September besloten de Staten-Generaal, in overleg met den prins van Oranje, om het algemeen verband op te-heffen, de overtollige schepen af te danken, de overige in de havens te bergen: alle kansen voor vijandelijke ondernemingen ter zee waren geweken. Hunne Hoog Mogenden bedankten de Rüyteb in hunne vergadering van 26 September voor de door hem bewezen „notable diénsten"; de Staten van Holland begiftigden hem met een compagnie mariniers (4). (1) Secr. Bes. S. G. 4 Maart, 8-10 Juni, Bes. S. G. 7 Juni 1672. (2) Secr. Bes. & G. 21 Juni, Bes. h. 24 Juni, 6 Juli, Bes. S. G. 4 Juli 1672. (8) Secr. Res. H. 18 Juli. Bes. H. 2, 16 Juli, 7 Augustus, Secr. Bes. S. G. 18 Juli, 7 Augustus, Res. S. G. 8—10, 24 September 1672. (4) Res. h. 18 April, 23 December, Res. s. G. 26 September, Secr. Res. S, G. 15 September, 20 , 24 October, Res. R, v. St. 28 December 1672, 316 In afwachting der plannen voor het volgende jaar had elke provincie voor de veiligheid van eigen kust en havens te zorgen. Holland — eveneens in overleg met den prins van Oranje — hield 24 van de lichtste schepen en fregatten met de branders in dienst en nam weder een aanzienlijk aantal matrozen aan, onder belofte, dat zij voortaan den te behalen buit mochten behouden (1). VIII. Krijgsverrichtingen te land lot den terugtocht van het leger naar de provincie Holland. Hunne Hoog Mogenden openden op 11 Maart met den Prins van Oranje, de veldmaarschalken en de gedeputeerden van den Raad van State de „besoignes" betreffende de te nemen maatregelen. Aan Zijn Hoogheid verzochten zij in 't bijzonder „syne gedachten serieuselick te „laten gaen over alles 't geen eenichsints soude mogen dienen om de „Legers alderbest ende alderrigoureust te doen ageren, subsisteren, ende „voor den dienst van den Lande'te employeren, alle tselve te prepareren, „aen den Raet van State voor te dragen 't geen daertee wert gerequi„reert": een opdracht, welke reeds lang te voren door de machthebbenden behoorde te zijn uitgewerkt. Tegen half April moesten alle compagnieën voltallig zijn; de Raad van State zou dan revue en monstering houden en procedeeren tegen,de „defectueuse" officieren, minstens tot cassatie. De eigenlijke „defectueusen" waren anderen! Begrijpelijkerwijze faalden al deze plannen; de elkaar snel volgende gebeurtenissen verhinderden de uitvoering van de te laat bevolen maatregelen. Voor de aanwijzing van compagnieën ten dienste van het veldleger moest worden geput uit de oude militie en de lichting van 1671; de nieuwe lichtingen van 1672 stonden nog lang niet beschikbaar. ' Op 2 April waren in dienst 709 compagnieën infanterie, als — tot secours naar de Spaansche Nederlanden, \ zes regimenten van acht compagnieën . . 48 vier regimenten by Bergen-op-Zoom . ... 32 I Mariniers ter repartitie van Holland 40/ 709 compagnieën. voor den dienst te velde, achttien regimenten l van tien compagnieën 180 ] voor bezettingen 409 ' Voor het veldleger werden, behalve de 18 regimenten infarfterie, nog 14 regimenten cavalerie van 6 compagnieën en de compagnieën gardes te paard van Holland en Zeeland aangewezen. De infanterie kon pas te velde komen nadat behoorlijk in de bezetting der frontieren was voorzien; men onderscheidde alsnu „compagnieën van employ" en „compag„nieën van remplacement". De indienstelling van 10000 waardgelders bleek thans onontbeerlijk. Voor de verplaatsing van elke compagnie (1) Bes. H. 15, 21 September, Bes. S. G. 27 December 1672. Si* waren niet minder dan vier verschillende patenten noodig: een groot bezwaar voor eene snelle afdoening van zaken. Friesland en Groningen maakten bezwaar tegen de aanwijzing van sommige compagnieën Voor den dienst te velde, als behoorende tot het „Vliegent Leger" by Meppel, hetwelk Hunne Hoog Mogenden voorloopig in stand wenschten te houden (1). Op 15 April droegen de Staten-Generaal aan hunne gedeputeerden op om de Fransche troepen „aen te tasten ende is het doenelick te ruineren „ende verslaen". Allerlei plannen werden ontworpen; o. a. wilde kolonel Stecke de magazijnen der Fransche troepen te Neuss gaan vernielen. De Staten-Generaal gaven, niettegenstaande de met Keulen te betrachten neutraliteit, aan de Luikenaars in overweging om „haer vande citadelle „aldaer gebouwt te ontdoen ende haer in hare voorige vryheit te herstellen", waartoe zij eenige troepen zouden beschikbaar stellen. Doch 't bleef bh' plannen. Alleen de opdracht van den luitenant-generaal der cavalerie graaf Walraven van Nassau kwam tot uitvoering. Beschikkende over een „corps d'armee" van 17 compagnieën cavalerie en 82 compagnieën infanterie uit de Cleefsche Rijnvestingen, marcheerde hij op 24 April met zijne ruiterij, waarbij hij 400 infanteristen voegde, van Rees over Rijnberk naar Huls, gelegen bij Kempen onder het gebiéd van Keulen, waar twee regimenten Fransche cavalerie waren gelegerd. Aanvankelijk ging alles naar wensen. Na inneming van het kastéél Huls zette de graaf den marsch voort in de richting van Meurs, alwaar zes regimenten cavalerie konden zijn overvallen, hetgeen echter mislukte als gevolg van de „moetwillicheden ende ongehoorsaemheyt vande sol„daten ende ruyters, mitsgaders de officieren", die liever gingen jagen dan tegen den vijand op te treden. Graaf Walraven meldde dienaangaande in zijn rapport: „1'infanterie aussi bien que la cavallerie se de„tacha si furieusement a tirer aux poules et aux oyes que j'ay esté moy „raesme bien trois ou quatre fois devant chaque compagnie defendre „cette tiraillerie et de ne laisser sortir qui que ce soit de leur rang pour „pillager sur peine de la vie". Een fraai en veel belovend begin bij de verdediging van het vaderland! Terstond hierop volgde de oorlogsverklaring van Keulen. Gelijksoortige opdrachten ontvingen de gouverneur van 's-Hertogenbosch, John Kirkpatrik, de gedeputeerde te Sluis Willem Lieven van Vrijbergen en de kolonel de Perponcher Sedlnitzky; geen enkele kwam tot uitvoering (2). Weldra kreeg vrees voor den vyand in de Republiek de overhand en verlangden Hunne Hoog Mogenden de zes regimenten uit de Spaansche (1) Res. S. G. 11, 13, 17 , 28 , 25 Maart, 16, 19, 22 April, 81 Mei, Res. R. v. St. 26 Maart, 13 , 20 , 28 , 29 April, Secr. Res. S. G. 28 Maart, 7, 12 April, 28 Mei 1672. Zie Aanteekeningen Nrs. 43 en 44. (2) Secr. Res. S.' G. 15, 18, 25, 26 April, 1 Mei 1672. 318 Nederlanden terug te roepen. Monterey verklaarde zich daartoe voorwaardelijk bereid, maar wilde de toegezegde 1090 ruiters houden en de koningin-regentes aanraden geen oorlog met Frankrijk te beginnen, waartoe hare strijdkrachten te kort schoten. Op 28 April verliet Lodewijk XIV Parijs en voegde zich enkele dagen later te Charleroi by zyn leger. Volgens bericht van den Nederlandschen zaakgelastigde te Parys, C. C. Rümpp, bedroeg de sterkte der Fransche strydkrachten, bestemd voor den veldtocht in de Nederlanden — het leger van den koning onder Henri de la Tour d'Auvernne, burggraaf van Turenne . . . 31000 man infanterie, 12000 paarden, it. van Louis de Bourbon , prins - van Condé . . 17000 „ „ , 8000 „ , it. van den maarschalk Franqois de Crequy 11400 ] „ , 3600 „ , 59400 infanteristen, 23600paarden, samen 83000 hoofden. Het geheele Fransche leger telde meer dan 150000 man (1). De koning liet aan Monterey weten, dat hy met twee legers over Spaanschen bodem naar de Vereenigde Nederlanden wilde marcheerén; strenge marschdiscipline zou worden gehandhaafd, gegrond op de te St. Germain en Laye dd. 25 April uitgevaardigde „ordonnances du Roy", de eene „concernant „la Police que Sa Majesté veut estre gardée par les Trouppes de ses „arniées tant dans lés marches que dans les quartiers"; de andere „portant 1'ordre et le rang que Sa Majesté veut estre gardé dans la „marche des bagages de ses armees": het meerendeel der strafbepalingen „sous peine de la vie". Het leger van den koning marcheerde van Pont de Pierre naar Hannut, tusschen Brussel en Maastricht. Aangezien de Franschen beide plaatsen even spoedig konden bereiken, viel het achterhouden der zes Staatsche regimenten door Monterey alleszins te begrypen. Om hem daartoe toch over te halen, openden Hunne Hoog Mogenden uitzicht op afstand van Maastricht aan Spanje, waarop Monterey een der zés regimenten, dat van Asperen-Heeswijk, daarheen zond. Bij den vrede van 1678 zouden Hunne Hoog Mogenden deze belofte niet vervullen. Toen de vrees voor Brussel en de Spaansche Nederlanden luwde, kwamen eenige gedeputeerden en veldmaarschalk Wirtz te Antwerpen tot bespreking van den toestand. Monterey verklaarde ondubbelzinnig zooveel mogelijk te willen helpen. Niet alleen zond hy de vijf andere regimenten terug, maar voegde daarbij het Spaansche regiment van Maximiliaan van Merode, markies van Westerloo, bestaande uit (1) Zie Aanteekening N° 15. 319 14 compagnieën.: De regimenten Be veren, Scott, Pain et Vin en Goltstein werden uit Valenciennes en Kamertjk per schip vervoerd naar Antwerpen en marcheerden naar Lillo; de regimenten Cassiopijn en Westerloo kwamen uit Namen. In afwachting van hun afmarsch naar den Yssel bleven deze korpsen voorloopig in Staats-Brabant; de hoofdofficieren moesten zich weder bij hunne regimenten voegen, uitgezonderd kolonel Johan van Beveren, die te Geertruidenberg, en luitenant-kolonel Willem Copes, die te Wesel bleven. Voorts was Monterey bereid om boven de beloofde 1000 ruiters nog 2000 paarden te zenden. De 1000 ruiters, 21 compagnieën onder .don Mario Cayaffa, kwamen te Maastricht, waar hunne officieren door de gedeputeerden en den Bijngraaf van Salm zeer gul werden ontvangen; maar uit vrees voor „het gebreck van voeder „ende hare geldeloosheyt, gevoeght bij den ouden haat tusschen de „Spangiaerts ende onse militie" bleven zij slechts drie dagen te Maastricht. Betrekkelijk de 2000 ruiters stelde Monterey voor om de betaling bij wijze van voorschot op zich te nemen. Hunne Hoog Mogenden beweerden ecftter de ruiterij onmogelijk „op hypotheecq" te. kunnen aannemen, waartoe werden vereischt een repartitie» een petitie en de consenten, alles b« elkaar „van seer groten ende wydtluftigen train", binnen welken tijd de ruiters al lang waren vertrokken. Ook konden de kosten niet worden afgenomen van de legerlasten, waarop nog slechts weinig, door Zeeland en Friesland niets betaald was. Hoezeer de geldzorgen niet zouden uitbUjven, kwamen de 2000 ruiters toch over. Behalve het regiment van Karel Diederik Otto, Wild- en Bijngraaf, prins van Salm (1), dat uit Venlo naar Grave trok, kwamen de overigen op 6 Juni onder de sergeant-majoor-generaals Leon de Villaneuya en Jean Chretien de Landas, heer van Louvignies, te Hoogstraten bijeen, vanwaar ze. onder geleide van het lid van den Raad van State Filips de Zoete de Lake van Villers, heer van Zevender, op 15 Juni Reenen bereikten. Hunne verdere bestemming was de Yssel. Bij de algemeene kennisgeving omtrent de oorlogsverklaringen van Frankrijk en GroofcBrittannië voegden Hunne Hoog Mogenden de alles behalve fiere zinsnede „dat mitsdien deselve Ingesetenen niet anders^te verwachten hebben dan door de wapenen van de hoochstgedachte Co„ningen alomme geinfecteert, aengetast ende geplondert te werden (2). De nadering der Franschen, die blijkbaar van een beleg van Maastricht afzagen, werkte sterk op de Hollandsche zenuwen. De provincie had weinig of geen zorg gedragen, zoomin voor de verdedigingswerken als (1) De prins vak Salm was uit hetzelfde geslacht als de Wild-en Rijngraven in Staatschen dienst. Dezen waren slechts graven van Salm. (2) Secr. Res. S. O. 26 Maart, 2, 18, 20, 29 April, 2, 8, 6, 7, 16, 17, ™> W>™1 * 30 Mei, 2, 30 Juni, 3 Juli, Res. S. G. 18, 26 April, 8, 22 Mei, Res R. v. St. 7 Mei Uitgaande brieven dd. 2 Juni, Res. H. 14, 18 Mei, 8, 10, 12 Juni, Verbalen van gedeputeerden te Maastricht dd. 2 Juni 1672. 820 voor de magazijnen der tot haar gebied behoorende plaatsen Crevecour, Engelen, Heusden en Geertruidenberg, en zond nu afdeelingen waardgelders en burgers naar Heusden, öeertruidenberg, Woudrichem en Loevestein, bestemde andere naar Dordrecht en Gorinchem, en ijverde bij de Staten-Generaal om de groote Brabantsehe vestingen, de forten Crevecoeur en Engelen van meer garnizoen te voorzien. Vreemd doet 't aan, dat Holland bezwaren maakte om het regiment Torsay, ingevolge last van Hunne Hoog Mogenden, uit,hare provincie naar Breda te hrtefl vertrekken. Zulke opvattingen leidden tot groote tijdverspilling, omdat Hunne -Hoog Mogenden aarzelden te beslissen, zonder zelfs de nietigste zaken alvorens te laten „visiteren en examineren" (1). Op 19 April nam de prins van Oranje afscheid van Hunne Hoog Mogenden om het bevel van prins Johan Maurits van Nassau te Doesburg over te nemen, alwaar zich de gedeputeerden, de hoofdofficieren van de te verwachten regimenten en de kolonel Pain et Vin als kwartiermeestergeneraal van he.t leger bij hem aanmeldden. De prins beschikte over £ 6000 voor kosten van „correspondentie ende 't nemen van kontschap„pen". Vrijleger werd afgekondigd ten pLattelande en bij den Yssel. De paardenposterijen moesten de afstanden afleggen: van 's-Gravenhage naar Doesburg, in 14-, naar den Helder in 12-, naar Vlissingen in 15 uren „met vaerbaer. weder", naar Maastricht in 16-, naar 's-Hertogenbosch in 13 uren. Zooals reeds-is medegedeeld, waren 18 regimenten infanterie van 10 compagnieën ad 100 man, 14 regimenten cavalerie van 6 compagnieën ad 80 ruiters, benevens 2 compagnieën gardes te paard voor het veldleger aangewezen. Maar op die sterkte kon geenszins worden gerekend, terwijl de gedeputeerden luide klachten indienden over de wanorde in de patenten. De meeste infanterie-compagnieën bevonden zich „allesints in soo quaden staet", dat in plaats van 180 compagnieën slechts 119, ter gezamentlijke sterkte van minder dan 8000 man in plaats van 18000, voor den velddienst geschikt waren; onmogelijk konden alle posten tusschen Ysseloord en Zwolle behoorlijk worden bezet. De troepensterkte aan den Yssel stond in geen verhouding tot die van Maastricht, waar in April het aantal soldaten-combattanten 5597 bedroeg. Hoewel ten slotte 143 compagnieën aan den Yssel verschenen, moesten Hunne Hoog Mogenden erkennen dat het leger „seerswack, sonderlingh „van Infanterye" was. De cavalerie kon in het tekort niet voorzien. Graaf Walraven van Nassau werd te Doesburg met de cavalerie uit de Rijnstreken en andere plaatsen verwacht. Voorts waren 1000 Spaansche ruiters uit Maastricht beschikbaar, 2000 in aantocht uit de Spaansche Nederlanden. Noodgedwongen moest men zh'n toevlucht nemen tot de gewapende huisluiden, die echter geen flauw begrip hadden van krijgs- (1) Secr. Res. S. G. 5, P, 9, 18 Mei, Res. H. 14, 18 Mei 1672. tucht, nauwlljks graafwerk konden verrichten. Gelderland was aange slagen voor 4000, Utrecht voor 2000, Overijssel voor 8000 van die lieden; hunne betaling bedroeg 60 stuivers per acht dagen, welk geld niet uit een afzonderlijk fonds maar uit de toegestane sommen voor het aannemen van meer militie moest gevonden worden! Toch was die gage te gering; ze moest verhoogd worden tot £ 80 voor een kapitein, £ 25 voor een luitenant, £20 voor een vaandrig, £ 18 voor een sergeant per maand, 10 stuivers daags voor d«n minderen man. Utrecht zond 1000, Holland 4250 man. Aan Overijssel werd verzocht om 900 huisluiden naar Coevorden, Bourtange en Leeroord te zenden. Het lag in de bedoeling om de huisluiden maandelijks af te lossen. Maar binnen één maand was het lot aan den Yssel reeds beslist (1). Midden Mei moest nog het meeste geschut uit de magazijnen van 's-Gmvenhage, Dordrecht en Delft naar Arnhem vervoerd worden. Jarenlang had de Baad van State gewaarschuwd om de posten op den staat van oorlog voor het gieten van geschut af te dragen. Wel was onlangs in een totaal bedrag over tien jaren ad £ 50.000 per jaar geconsenteerd „echter tot nogh toe gebleven buyten eenighe executie". Nu eerst werden 40 metalen veldstukken van 3 "ffi en 12 houwitsérs gegoten. Evenmin beschikte men over de: noodige affuiten, over voldoende hoeveelheid „pulver"; handgranaten moester} nog worden gereed gemaakt. Oudergewoonte leed men eveneens aan geldgebrek. Het personeel der treinen bleef door nalatigheid van Zeeland en Friesland onbetaald, de gedeputeerden beschikten niet over fondsen. Het Uit voormelde magazijnen voor het veldleger bestemde geschut bestond uit (2) — (1) Res. S. G. 7, 13, 16, 19, 26 April, Res. R. v. St 13 April, Secr. Res. S. G. 26 April, 3, 6, 9, 10, 15, 17, 27, 28 Mei, 2 Juni 1672. (2) Secr. Res. S. G. 9—11, 80 Mei 1672, Staatsarchief te Wiesbaden M 675. 21 322 Schoten Blikken Bespandoozen . per Totaal. met ning aan musketvuurmond, lood. paaiden. te 's Gravenhage: 4 lange veldstukken van 12<6? ijzer(l); 300 1200 150 66 te Dordrecht' 12 veldstukken'van 8 tü ijzer ... 300 3600 400 34 14 kamerstukken van 8 beRes6ïS- G. H, 19 , 22 , 25 November, Secr. Res. S. G. 22 November, 9 December 1678. '8521 óV zijde van Sittard öra hem aan te tasté"h; doch de Maas en de Roer konden wegens den buitengewoon héogën waterstand friet worden overgetrokken. Dubas kon ongéfrihderd over een schipbrug tussöhen Bonn en Andernach afahsarcheeren en zich met Turenne vereenigen. De Prins liet het op 7 December bezette kasteel van Valkenburg in de lucht springen. Toen het leger op 10 December weder naar den linker Maas-oever trok, verwachtten "de Franschen een aanslag op Tongeren; dóch de Prins nam den marsen over Oortessem, GeMngen en Branchon naar Charleroi aan de Sambre. Graaf Walraven Van Nassau en de markies van Louvignies berenden op 14 December de stad; de Prins vestigde twee dagen la;ter het hoofdkwartier een kwftrt uur afstands verder te Gilly. De ingezetenen dér Spaansche' Nederlanden zorgden voor toevoer van levensmiddelen en brandhout; doch de -vroeg invallende felle vorst belette den aanleg van loopgraven en gesfchutstellingen in den hard bevroren grond, terwijl de hevige koude het verblijf onder den blooten hemel voor het krijgsvolk ondragelijk maakte. De Prins gevoelde zich verplicht om bovendien aan Hunne Hoog Mogenden te berichten, dat „alle de ordres dewelcke men „gegeven hadde tot voörraet van soodanighe behoeften als tot dese „entreprise benoodigh waeren, ende de executie soodanich niet en zijn „achtervolght geweest als men hadde mogen hopen". De gouverneur Montalto was op 's Prinsen nadering naar Tongeren gegaan en wist versterking binnen Charleroi te brengen, bij welke onderneming aan Louvignies een hiel werd afgeschoten. Tot groote spijt der Spanjaarden besloot zijn Hoogheid het beleg op te breken. Aanvankelijk dacht men, dat hij het hoofdkwartier In het op 22 December door den kolonel markies van Monpouillan veroverde Binche zou vestigen, om — na terugkeer van „een toer" met 3000 paarden naar 's-Gravenhage — het beleg te hervatten. Doch op 26 December bevond de Prins zich in de abdij van Everbodem bij Sichem op terugweg naar het vaderland (1). Op 9 Januari 1678 rapporteerde de prins van Oranje in de vergadering van Hunne Hoog Mogenden „vant geene Syn Hoocheyt in de jongste „cavalcade met het leger van den Staet, naer ende ontrent de quartieren „van Maestricht, den Lande van Luyck ende Charleroy heeft verricht, „ende 't geene deselve is bejegent ende wedervaren". Hunne Hoog Mogenden betuigden hunne erkentelijkheid en bedankten den Prins „seer „affectueuselicken" voor „de goede voorsorge, ohverdrietigen arbeytende „rnoevjte, die deselve by continuatie hoe langs soo meer van dagh tot „dagh tot bescherminge ende bevorderinge van de dienst van den Staet „is nemende". Hieronymus van Beverningk kreeg eervol ontslag als gedeputeerde bij den Prins onder dankbetuiging voor „den lj ver, vigilantie „ende voorsorge die hy allenthalven gedurende de voorschreve deputatie" (1) Bos. s. g. 12, 21 December, Res. H. 29, 81 December, s. g. Lias loopende 1672 dd. 17 December, idem 1675 dd. 20 Docember 1672, Pamflet n° 10524. 353 betoonde. VcW: den troep bleef elk woord van lof ontbreken. Dat deze zich vele ontberingen had moeten getroosten, bewees de compagnie van ritmeester Dieperik Swansbel , die in haar garnizoen Steenbergen wederkeerde „naeckt ende bloot", zonder door Groningen te zh> betaald (1). Als men nagaat, dat de Republiek in het begin der vijandelijkheden over een in vele opzichten onbetrouwbaar leger beschikte, dan treedt de grootheid van den jeugdigen prins te sterker op den voorgrond; de man, die tot verwondering der geheele wereld, zoo spoedig in staat was om met een betrekkelijk, groote macht tot nabij Frankrijk's grenzen door te dringen, verdient grooten eerbied. Dat deze daad niet aan de verwachtingen heeft voldaan, viel deels aan het langzame verloop der geldzaken toe te schrijven. Dientengevolge stond het expeditie-korps met groote inspanning pas op 7 November voor den afmarsch. gereed : ware deze een maand vroeger geschieddan zou , vóór het .intreden van de strenge vorst, een meer gewenschte afloop zijn. verkregen^ In verband met 's Prinsen tocht naar het zuiden vergaderden op voorstel van Holland de veldmaarschalken, graaf van Königsmark en gedeputeerden te Zwammerdam, ter bespreking van te nemen maatregelen tot de verdediging van Holland. Toen in November de vorst intrad, waarmede het gevaar dreigde, dat de Franschen over het ijs zouden voortrukken, besloot men tot samenstelling van een „corps „d'armee" te Bodegraven , aangezien „het platte Landt van Hollandt van „alle vyandtljjcke invasien moet werden gedefendeert ter plaetse daer „sulcks na soldaatschap sal konnen geschieden, ende sulcks sop na bij „denselven vyandt ende met soo weynich van het selve platte Landt „te abandonneren als eenighsints mogelyck is" (2). Voor het korps te Gouda, waar. twee regimenten onder kolonel Thouars en luitenant-kolonel Cronm'ann in bezetting lagen, werden bovendien aangewezen de regimenten gardés van Zijn Hoogheid,, PerponcherSedlnitzky, Maurier-Villaumaire en Degenfeld uit Bergen-op-Zoom , drie compagnieën uit Brielle, een compagnie uit Haarlem, twee uit Goedereede, een uit Vlissingen, voorts de overtollige compagnieën uit Zeeland, twee compagnieën van Königsmark en de uit Harlingen te verwachten cavalerie en dragonders van prins Frederik Casimir van Coerland, benevens drie compagnieën dragonders van kolonel Brandt. Aangezien uit Zeeland 80 compagnieën moesten vertrekken, zou Monterey eenige troepen bij Brugge en Damme verzamelen. In 't laatst van December vertrok de oorspronkelijke bezetting, met achterlating van vier compagnieën, van Gouda naar Bodegraven. Gouda onderhield met de vijf posten.Muiden, Bodegraven, Goejanverwellesluis, Schoonhoven en Gorinchem gemeenschap door middel van bakens met seintoestellen. De Staten-Generaal. gaVen (1) Res. 6. g. 9 Januari, 6 Februari 1673. (2) Secr. Res. s. g. 17 October, Seer. Res. h..22 November, 26 December 1678. - 23 354 last om de te Amsterdam afgeleverde 4002 pijrokken, 6185 paren schoenen, 6017 paren kousen, behoorende tot de partij van de bestelde 10000 kleedingstukken, aan de soldaten Uit te deelen en droegen aan Holland de zorg op voor „paillassen ofte stroosacken", huisvesting, vuur en licht. De verpleging van ziéke soldaten geschiedde in de stedelijke gasthuizen. De Staten van Holland droegen den veldmaarschalk Wibtz het bevel te Gouda op (1). Het korps te Bodegraven kwam onder bevel van graaf Königsmark. Het zou bestaan uit 107 compagnieën, afkomstig uit de vijf posten, benevens een compagnie van 50 ruiters. De 19 uit het kwartier van prins Johan Maurits van Nassau te verwachten compagnieën waren in 't laatst van December nog niet aangekomen. Königsmark kreeg van de admiraliteit van Rotterdam twee overdekte sloepen, elke met twee steenstukjes, ter beschikking. Te Bodegraven kondigde men het vrijleger af. De Prins schreef dd. 18 December uit Gilly, dat deze plaats door een bezetting van minstens 5000 man tot het uiterste moest worden verdedigd (2). Op 20 December ontving kolonel Palm te Uil hoorn opdracht om het overgebleven hooi en de turven in de Ronde Veenen voor den vijand onbruikbaar te maken, hetgeen bleek onuitvoerbaar te zijn: reeds op 23 December waren de wateren zoodanig toegevroren, dat men moest overgaan tot bijten, ijzen, openen of sluiten van sluizen en dammen. De huisluiden van Rijn-, Schie-, Delf-, Kennemer-en Amstellandmoesten daarvoor en voor fortificatie-arbeid opkomen. Voor allerlei gewapende diensten kwamen handen te kort. Prins Johan Maubits gaf in overweging om zooveel mogelijk matrozen en „andere leediggangers aen te „nemen" tegen een aanritsgeld van een halven ducaton; hij, die zich gewapend aanmeldde, ontving tien, een ongewapende acht stuivers daags, onder verdere belofte alle bult te mogen behouden, die zij op den vfland konden bemachtigen. De trommel behoefde haast niet geroerd te worden: onder algemeene geestdrift kwamen burgers en boeren van alle zijden op. Te Gouda meldden zich vier zeekapiteins, elk met 500 matrozen; zij kregen 2000 houwers en 500 snaphanen. De compagnie matrozen van kapitein Snaets te Nieuwerbrug ontving 100 snaphanen en 30 drielingen-pieken; daarentegen kregen de' matrozen onder kapitein Johan van Brakel te Schoonhoven hun ontslag. Alle overige vrijwilligers benevens de bezettingen van Zwammerdam en Bodegraven vereenigde men te Alphen. Aldaar kwamen o. a. uit 's-Gravenhage drie compagnieën burgerij en een regiment suppoosten van den Hove van Holland onder bevel van den raadsheer Frederik van Lier; bij hun , (1) Secr. Res. s. g. 22 November, Secr. Res. h. 22 November, Res. h. 6, 24, 25 De cember 1672. (2) Res. S. g. 3 December, Secr. Res. h. 2, 21 December, Res. H.-23, 27 December 1672. 355 Vertrek pleegden „eenige van de inferieure gemeente" ongeregeldheden, die niet ongestraft bleven. Alle steden hadden te zorgen voor brood,, kaas, boter, bier, enz. Op last van den Prins moest het regiment van den graaf van Limburg Stirum van 's-Gravenhage naar Breda vertrekken. Daarentegen kwamen, voor zoolang de vorst duurde, vier compagnieën uit Gorinchem en vier uit Brielle in eerstgenoemde plaats (1). Alles scheen goed geregeld. Toch heten zich wanklanken hooren Men was verplicht om eenige Rotterdammers gevangen te zetten, die schaatsen en ijssporen aan den vijand leverden. Erger waren de wanbetaling en het gebrek aan tijdige voorziening in de behoeften, zoodat bij vele detachementen de soldaat aan honger, koude en ziekte was blootgesteld. Van verschillende zijden kwamen dan ook klachten in over door soldaten gepleegde „insolentien". Vooral geschiedde zulks te Gorinchem, waar zij zich ontevreden toonden over de wijze van inkwartiering door den magistraat (2). Deserteurs van het detachement aan de sluizen bij Ameide maakten de Franschen bekend met den ongunstigen toestand der bezetting, bestaande uit acht compagnieën onder kolonel Bampfield , waarbij, behalve dezen en den luitenant-kolonel Vercken , slechts twee kapiteins en vijf luitenants. Toen de vijand in den duisteren morgenstond van 27 No^ vember aanviel, gedroeg de bezetting zich niet als van „goede ende „vaillante soldaten" mocht verwacht worden; velen verlieten hunne posten onder, voorwendsel van gekwetsten te vervoeren of munitie te halen, terwijl anderen hunne wapens nederwierpen en wegliepen, 't Gelukte den kolonel met slechts dertig gewapenden naar Tienhoven te ontkomen. De veldmaarschalk Wirtz zond uit Gorinchem den luitenant-kolonel Cronmann met zes compagnieën van het regiment gardes van Zijn Hoogheid naar het uitgeplunderde, grootendeels afgebrande Ameide en gelastte Bampfield om zich naar Nieuwpoort te begeven. Onderweg had de kolonel —een man met een eervol verleden — bij Schoonhoven een „onbehoorlijk tractement door eenige tumulterende vrouws„persoonen" te verduren. Ruim drie weken later werd een gedeelte van zijn regiment onder den luitenant-kolonel Vercken , nog ongewapend en onbetaald, naar Gouda verplaatst (8). Luxemburg had inmiddels niet stil gezeten. Zoodra de vorst intrad, verzamelde hij 14000 man te Montfoort, marcheerde op 27 December naar Woerden en maakte den volgenden dag een tocht over het ijs noordwaarts van den Rijn, waarschijnlijk ter bemachtiging van Leiden. Tot voorbij Zegveld en de Meije ging alles goed; doch daarna bleek het ijs (1) Res. S. G. 8 December, Secr. Res. H. 28, 25 December, Res. H. 18 , 20 , 23-31 December 1672. (2) Res. H. 15, 20, 24, 27 Juli 1672. (8) Res. S. G. 29 November, Res. H. 2, 25 December 1672, Pamfletten 10520 en 10521. I 866 te zwak voor zulk een groote macht, zoodat het gros naar Woerden terugkeerde. Ruim 3000 man drongen evenwel tot Nieuwfoeffiö door, alwaar plotseling „het vriesent in doyent weer".veranderde, zoodat de terugtocht voor het detachement was afgesneden, dat nu zuidwaarts naar Zwammerdam trok. Königsmark , wien door den prins van Oranje het behoud van Leiden was aanbevolen, liet op het bericht der vijandelijke nadering Zwammerdam en Bodegraven ontruimen, slechts een ruiterwacht te Zwammerdam achterlatende, die den vijand niet afwachtte en op Leiden terug trok. Hoewel Königsmark te Leiden over zeven regimenten infanterie en 200 paarden beschikte, oordeelde hij geen aanval te kunnen wagen, omdat „de Luyden te seer afgemattet, verfrosen ende „verhongeret waren". De Franschen hielden in Zwammerdam en Bodegraven gruwelijk huis en dachten niet aan den hachelijken toestand, waarin zij zich bevonden,-tusschen Nieuwerbrug en Alphen ingesloten zonder cavalerie, zonder levensmiddelen — indien alle Staatsche aanvoerders hun plicht hadden gedaan. Bij terugkeer van eene verkenning stootte de kolonel en kwartiermeester-generaal Pain et Vin bij Zwammerdam op den moordenden en roovenden vijand. Hij reed naar Gouda en wist den magistraat en den commandeur Thouars wijs te maken, dat de bezetting van Nieuwerbrug, welke anders verloren was, naar Gouda moest teruggaan. Zich naar Driebruggen, halverwege Gouda en Woerden begevende, zond hij bevel aan kolonel Manger en luitenant-kolonel Nicolas d'Oliver Fullana om met hunne regimenten Nieuwerbrug te verlaten en zich te Gouda te melden. Al spoedig ontwaakte bij Pain et Vin schuldbesef over zh'n onverantwoordelijke handeling. Maar 't was te laat: de Franschen konden met hun buit naar Woerden ontsnappen. Hunne Hoog Mogenden verlangden van de hoofdofficieren der vijf posten „aenstonts pertinentelyck „endedistinctelyck berichten, wat onlancx tusschen 'sLands Militie ende de „vyandt soude mogen zijn gepasseert ende voorgevallen". De zekérheid, waarin men achtér dé waterlinie meende te verkeeren, was in onrust verkeerd. De Staten van Holland gelastten aan de officieren, die zich voor hunne persoonlijke belangen te 's Gravenhage onthielden, onmiddellijk naar hunne garnizoenen weder te keeren, op straffe van cassatie. Tevens ontwierpen zij plannen om 's-Gravenhage te versterken. De Prins van Oranje vernam bij zijn terugreis op 30 December te Gorinchem hetgeen was voorgevallen. Hij begaf zich terstond naar Alphen en herstelde de door de Fransche onderneming ontstane wanorde. De kolonel Pain et Vin boette in Januari 1673 zijn misslag op het schavot (1). Reeds in de eerste dagen van den herfst had Karel II van Groot-Brittannie neiging getoond tot den vrede: men vermoedde zulks althans. (1) Res. S. g. 27, 29, 80 December, Res. H. 26, 27, 31 December, Secr. Res. H. 27 December 1672, S. g. Lias loopende 1673 dd. 1, 10 Januari, Pamfletten 10525, 10706-10711 , 10713/. ■ Zie Aanteekening n° 48. I 359 Staten van Zeeland tot de opdracht aan kolonel Simon Schottb om aldaar op overeenkomstige wijze te handelen (1). Smokkelen geschiedde voortdurend, onder voorwendsel de dorpen van levensmiddelen te voorzien, 't Was soms bezwaarlijk om de waarheid te onderkennen. De Staten-Generaal ontvingen een klacht van kolonel Johan van Beveren, commandeur van Geertruidenberg, dat een convooi waarbij boter en varkens, onder geleide van zijne soldaten, op marsch naar Antwerpen door ruiters van kolonel George Johan van Weede , commandeur van Breda, was achterhaald, meenende dat het struikroovers waren. De krijgsraad te Breda liet den geleider ophangen. De ter verantwoording naar 's-Gravenhage opgeroepen kolonel van Weede verontschuldigde zich wegens ziekte (2). Den bisschop van Munster viel het brandschatten van hêt aan Munsterland palende Nederlandsche gebied gemakkelijk. Vele Nederlandsche onderdanen kochten zich vrij door het aannemen zijner sauvegardes. Vanwege de Republiek was de sergeant-majoor Barend Jan van Prott, commandeur van Bourtange, by commissie van 25 November aangesteld tot ontvanger van de uit het gebied des bissctiops te vorderen contributiën. Zoolang de vijand meester was van de Eems, konden slechts weinig dorpen aan dien maatregel worden onderworpen, tenzij de commandeur van Leeroord machtiging ontving om gijzelaars op te lichten (8). Een op 6 September te Utrecht uitgevaardigd Pransch plakkaat riep allen op, die hunne huizen en woningen in de overheerde provinciën hadden verlaten om, onder bedreiging van groote boeten en zware straffen, voor het einde der maand terug te keeren. Omgekeerd ontboden de Staten-Generaal alle onderdanen uit Frankrijk en de overheerde provinciën, die eigendommen in het vrije gedeelte bezaten, onder bedreiging van inbeslagneming. De hertog van Luxemburg eischte van Godart Adriaan van Reede een som van £25.000 onder bedreiging van „het „devasteren ende opspringen van syn Huijs te Amerongen, mitsgaders „het affcappen ende ruineren van desselffs Bosschen". Omdat hij als gezant der Republiek zijn post bij den keurvorst van Brandenburg niet mocht verlaten, zich dus niet overeenkomstig bovenvermeld plakkaat te Utrecht kon aanmelden, waarborgden de Staten van Holland hem schadevergoeding, terwijl prins Willem III zou trachten Luxemburg onder bedreiging van weerwraak tot andere gedachten te bréngen. De verwoesting werd volvoerd; in 1676 kenden Hunne Hoog Mogenden aan G. A. van Reede een schadevergoeding toe van £ 40.000. Van het door de Franschen bezette gebied was de provincie Utrecht het zwaarst belast. Ze had', ingaande op 1 October, gedurende den herfst en de wintermaanden onder zeer verzwarende bepalingen te zorgen voor het u) Res. S. g. 29 September, Res. Zeeland 14 October 1672. (2) Res. h. 18 November, Ees. 8. g. 28 November, 9, 13, 19, 27 December 167a (3) Res. S. g. 81 December 1672. 360 onderhoud .van 231 compagnieën infanterie, 16 compagnieën Zwitsers, 6 compagnieën dragonders en 78 compagnieën cavalerie (1). In gewone tijden. waren op de provincie, Utrecht slechts 6 compagnieën cavalerie en. 24 compagnieën infanterie gerepartieerd. . XVI. Nieuwe repartitie van het krijgsvolk. Het behoud van, de Republiek hing thans uitsluitend af van de verdediging van Holland. Friesland en Groningen namen daarbij een geheel afzonderlijke plaats, in. Alle steden en sterkten vroegen dringend om militie, geschut, ammunitie en geld, in welke behoeften voor het oogenblik slechts door liet zenden van waardgelders of van gewapende burgers op gebrekkige wijze kon worden voorzien. De eerste benoemingen door prins Willem III, na zijn optreden als kapitein-generaal van de Unie, betroffen de aanstelling van luitenantgeneraal Johan van Wbldeben, gewezen commandeur van Nijmegen, tot commandant der troepen in ..het Noorderkwartier vap Holland, van kolonel van Stockheym, kapitein Melchior van Machwitz en kapitein Samuel. Lannoy tot commandeurs resp. van Schoonhoven, Klundert en Willemstad (2). De Prins verscheen den 14den Juli in de.vergadering der. Staten, van Holland, waar- hij „met leetwesen moeste seggen, dat de Militie soo „weinig in getale was, ende de compagnien soo swak,, dat het onmogelijk was de defensie van het Land daer meede te kunnen presteeren, „met bijvoeginge dat haer Edele Groot Mogenden soodanige prompte „ordre souden gelieven te stellen, het sy door.de voorsz. Militie, werkelyk „mogte werden vermeerdert soo.door nieuwe wervinge buiten 'sLandts „te doen, of. door .het rancoenneren van de Militie, die in verschelde „Stee.den bij den vyand. ingenomen, gevangen werden gehouden; dat „bovendien de Militie .prompt mogte werden betaalt, dewijle deselve „albereids bij manquement van.geld seer quam te debanderen, en dat „bij continuatie vande voorsz. wanbetalinge de Militie in het geheel stonde „te yerloopen, dat van gelijke ontrent de Magasijnen de noodige defecten „dienden te. werden gesuppleert, aengesien deselve genoegsaem van alles „onyoorsien .waren van hetgeene tot een vigoureuse defensie werd gere„quireert". Terwijl voor het oogenblik van nieuwe wervingen geen sprake kon zijn , werd de . militie versterkt met 66 goed uitgeruste compagnieën huisluiden, talrijke vrijwillige burgers, mariniers en matrozen. Een grondige herziening van. de repartitie der troepen met betere betaling werd .in het vooruitzicht gesteld. Daartoe was een. generale revue en monstering noodig, waarbij alle niet-ingédeelde Officieren en soldaten zich voor een nadere indeeling moesten aanmelden. Tevens werd tot (1) Secr. Res. S. G. 2 Augustus, Res. S. G. 30 Augustus, 2, 27 September, Res. h. 2 Augustus, 22 September, G. P. 13. iii 217 dd.'27 September 1672; Pamflet N° 10511; Res. S. G. 6 Januari 1676. (2) Res. S. G. 19, 22, 23 Juni, 8 Juli, Res. h. 7 Juni, 23 Juli, Secr. Res. h.23 Juni 1672. 380 ontstonden. De pp 11 Februari 1662 ingediende staat van oorlog voor dit jaar gaf aanleiding tot vele opmerkingen. Slechts twee provinciën hadden aan het verzoek van den Raad van State voldaan met de inlevering van lijsten betreffende de door haar betaalde traktementen en pensioenen, zoodat een regeling achterwege moest blijven, wilde men dé provinciën, die zulks verzuimd hadden, niet bevoordeelen. Volgens Holland was de beste oplossing, zich te houden aan de bepalingen van 24 Maart 1655 betreffende de traktementen, de afschaffing en het versterven fmortiflceeren) van sommige betrekkingen (1). De post voor de fortificatiën was in 1655 van £ 350.000 tot £ 150.000 verminderd, in het vertrouwen dat het mindere bedrag geregeld zou worden gestort. Dit vertrouwen werd echter beschaamd: Holland verlangde een vermindering tot £ 75.0C0; de werkbazen weigerden zonder betaling bestekken te ontwerpen, zoodat alle aanbestedingen achterwege bleven en de werken in verval geraakten tot „disrespect ende irreparable schade van het land". Voor de afdoening van' oude schulden, de oudste dagteekenende van 1586, rekende de Raad van State op een storting van £ 600.000: Holland weigerde, wijl zij en Groningen hunne bijdragen in de schulden van 1640 tot 1648 hadden betaald, de andere bondgenooten niet. De Raad beproefde nogmaals om £ 50.000 los te kragen voor het gieten van geschut, welke som sinds vele jaren vruchteloos op den staat van oorlog was gesteld; Holland achtte deze post bij uitzondering noodzakelijk en wilde ze als aangenomen beschouwen, indien de consenten niet vóór den eersten April waren ingekomen. Ten einde de levensmiddelen inde magazijnen uitsluitend voor de militie te doen strekken, moest men aan de burgers in de frontieren de verplichting opleggen om minstens een half jaarlang van granen en andere behoeften te zijn voorzien (2). De petitie met staat van oorlog voor 1663, ingediend den 22sten December 1662, verschilde weinig van de vorige. Aangezien de provinciën zich onverschillig toonden omtrent den te volgen weg voor het aanhouden van twee officieren per compagnie, nam de Raad in beginsel aan, dat er luitenants zouden zijn bij de compagnieën van alle hoofdofficieren te paard en te voet, bij de compagnie gardes te paard van Holland, de karabiniers en twee compagnieën te voet van prins Willem Frederik. Bij alle andere compagnieën vervielen de luitenants: de thans dienenden behielden levenslang hunne betrekking, ten koste van de betrokken provincie. De twee blijvende officieren.— de compagnies-commandant en de kornet of Vaandrig — rekenden boven de organieke sterkte van 45 ruiters of 50 soldaten per compagnie, waardoor een niet onaanzienlijk getal voor 'slands dienst behouden bleef. De bezetting van de „notable (1) Zie bladz. 120. (2) Res. R. v. St. 29 November 1661, 11 Februari, Res, S. G. 11, 16 Februari, Res. H, 1 Maart 1662. 881 „frontieren, steeden ende forten van de Eemse af tot en langs den Yssel, „Rhijn, Maaze, Schelde en in Vlaanderen gelegen, als oock binnenlands „tot uytvoeringe van de provinciale politicque beveelen" gedoogde, geen vermindering van de bestaande sterkte der militie. De compagnieën moesten voltallig aan ruiters en soldaten staan „onder de directie van „goede ende compleete" officieren. Hoezeer 't wenschelijk ware deze beginselen te aanvaarden, week Holland niet af van de. in 1660 opgemaakte punten van bezuiniging en wilde de twee blijvende officieren niet boven de organieke sterkte rekenen. Bovendiende duurde 't geruimen tijd alvorens de overige bondgenooten hunne bedenkingen inzonden, zoodat pas op 13 December de consenten en consideratien op de petitie en den staat van oorlog voor 1663 door de Staten-Generaal aan den Baad van State konden worden afgeleverd (1). De zienswijze van Holland. legde immer het meeste gewicht in de schaal en de niet-eenparig aangenomen posten bleven op onzekere grondslagen rusten. De bondgenooten en.de Raad van State stoorden zich niet aan Holland's wenschen tot afschaffing van enkele betrekkingen, andere ten provinciale lasten te brengen, vermindering van sommige traktementen e. d. Zoodoende kwam geen verandering in de eerstvolgende staten van oorlog; de petities gingen voort in. welgekozen bewoordingen tot eendracht aan te sporen, ten einde verval van de strijdkrachten, te voorkomen. In de petitie van 28 December. 1663, behoorende bij den staat van oorlog voor 1664, beval de Baad van State met klem de zorgen aan voor „oude Officieren en andere brave Luiden, die gedurende de „oorlogen wel hebben gemeriteert, zonder eenig pensioen gecasseert" waren. De post voor de fortificatiën, was van £ 150.000 tot £ 75,000 verminderd, in de hoop dat thans alle bondgenooten hunne consenten en betalingen zouden laten volgen. Holland toonde zich bereid hare goedkeuring te schenken, doch onder handhaving harer in 1655 en 1660 genomen besluiten (2). In de petitie van 26 Januari 1665 bij den staat van oorlog voor dit jaar, waarop voor de eerste maal de op Holland, Zeeland, Friesland en Overijssel gerepartieerde 4000 mariniers voorkwamen, verzocht de Raad van State aan de Staten Generaal om de provinciën aan te sporen de vermeerdering met 25 man per compagnie infanterie te bewerkstelligen, de compagnieën voltallig te houden en de militie voortdurend te laten oefenen. Holland stemde toe met gelijk voorbehoud als vroeger; voorts de compagnieën Engelschen' en Schotten te licentieeren en door nationale compagnieën te vervangen (3). (1) Res. R. v. St. 20 Decembor 1662, 19 Januari, Res. S. G. 19 Januari, 30 Maart-2 April 25 April, 11 Mei, 25 Augustus, 13 December, Res. H. 28 Februari 1663. (2) Res. R. v. St. 28 December 1663. (3) Res. S. G. 16, 29 Januari, Res. R. v. St. 28 Januari, Res. H. 18 Maart 1665. 382 In de petitie voor 1666, dd. 18 December 1665, stelde de Raad yan State voor om de mariniers hetzij bij hunne compagnieën te laten, dan wel ze tot afzonderlijke regimenten te formeeren, alle vermeerderingen in dienst te houden, de subsidie voor de Brunswijk-Luneburgsche troepen te verlengen, de traktementen voor de hoofdofficieren der regimenten als gedurende den oorlog met Spanje toe te staan, en de formatie van drie officieren per compagnie te herstellen. Holland wenschte de oorlogstraktementen voor de hoofdofficieren niet toe te staan. Van de andere provinciën waren op het einde van 1666 betreffende de te bezuinigen of af te schaffen posten „nog geen consideratien, veel min haer „posityff advis" ingekomen (1). De tijdelijke versterkingen van het leger door de wervingen van 1664 en 1665 werden op afzonderlijke, zoogenaamde extra-ordinaris staten van oorlog gerepartieerd. Op 15 December 1665 bedroegen de sterkte van het leger op papier (waarbij in herinnering wordt gebracht, dat de Luneburgers en de Zwitsers hun land niet hadden verlaten) en de maandelijksche kosten — Cavalerie: volgens den ordinaris staat van oorlog, 52 compagnieën ........ 2620 ruiters . . £ 67.868—18—6 volgens resolutie van 8 Juni 1665 voor zes provinciën 785 „ (2) . . ,, 15.919— 1—1 volgens resolutie van 29 September 1665 voor 27 compagnieën op Holland . 887 (3) . . „ 16;927—10—0 zes nieuwe regimenten van 1665 . . 3000 „ . . „ 71.757— 5—1 Brunswijk-Luneburgers 2000 „ . . „ 47.675—19—0 9242 ruiters. Infanterie: volgens den ordinaris staal van oorlog, 388 compagnieën 21355 hoofden .. £ 247.041—19—10 volgens resolutie van 14 Maart 1665. 11185 „ (4) .. „ 89.107— 3— 4 volgens resolutie van 8 Juni 1665 voor zes provinciën 6066 „ (2) .. „ 48.825—16— 0 (1) Res. S. G. 3 December 1665, 15 December 1666. (2) De 785 ruiters en 6066 voetknechten waren op zes provinciën gerepartieerd ten bodrage van ruim £ 1.000.000 per jaar, waartegen Holland voor de uitrusting ter zoo voor ongeveer £ 1.400.000 was aangeslagen (zie bladz. 141). (3) 757 paarden volgens de opgave van bladz. 158, 154, maar volgens resolutie van 29 September voor 27 compagnieën ad 31 paarden = 837. (4) Het aandeel van Holland in de 11185 man bedroeg 6452, waarvan 3252 man aangenomen ter wille eener rechtvaerdige verdeeling van lasten. Holland voldeed daaraan door de oprichting van hot regiment Wibtz , de vermeerdering van 4 vanen te 's-Gravenhage in garnizoen met 74 paarden on de vermeerdering der infanterie-compagnieên met 27 in plaats van 25 man. 883 volgens resolutie van 29 September 1665 ter egalisatie der 837 paarden. 1377 hoofden .. £ 10.969—15— 0 zes nieuwe regimenten van 1665. . 6000 „ .. „ 61.572— 0— 4 mariniers 4000 „ .. „ 34.087—15— 0 Brunswijk-Luneburgers 4000 „ .. „ 41.048— 4— 0 waardgelders 6000 „ 3000 Zwitsers pro memorie .. „ 30.786— 0— 2 9242 ruiters en 59983 hoofden .. £ 788.030— 7— 2. De petitie voor het totaal bedrag liep op 80 Juni 1666 af. Wanneer men deze troepen langer in dienst wilde houden, dan moest een andere geldregeling worden getroffen, aangezien de zes provinciën alsdan op den staat van oorlog te hoog werden aangeslagen, terwijl 't toch billijk was, dat Holland niet meer betaalde dan zijn quote over een geheel jaar bedroeg (1). In 1666 namen Hunne Hoog Mogenden het voorstel van den Raad van State voorloopig aan, waarbij het aandeel der Generaliteit in alle éxtraordinaris petities op 4 procent boven elke £ 100 zou bedragen (2). In genoemd jaar werden van alle nieuw aangeworven compagnieën Duitschers, Engelschen en Schotten, welke 96 hoofden telden, twee man afgenomen om ze op gelijke sterkte der compagnieën Franschen te brengen (3). Toen de Raad van State in November 1666 den staat van oorlog voor 1667 begon samen te stellen, hadden de bondgenooten hunne zienswijze nog niet kenbs&r gemaakt; evenmin, bij de aanbieding der petitie op 19 Januari 1667. De raad betoogde, dat „in den tijd bij dewelcke den „Staet niet alleen in een beswaerlycke ende verderfflycken oorloch te „water is ingewickelt, maer oock te Lande van alle kanten op de des„séynen van hare Naburen een waeckende ooge te houden heeft" aan vermindering der strijdkrachten niet mocht worden gedacht. De bondgenooten behandelden ook deze petitie op de gebruikelijke wijze (4). Op 28 April 1667 verscheen de Raad van State in de vergadering der Staten-Generaal met een extra-ordinaris staat van oorlog, bevattende de 6 nieuwe regimenten te paard, 78 nieuwe compagnieën te voet, de versterkingen der 52 oude compagnieën cavalerie met 1807 paarden, der 188 compagnieën te voet met 16455 man. Hunne Hoog Mogenden toonden zich niet bereid om dezen staat aan het welbehagen der bondgenooten te onderwerpen en verlangden dezelfde repartitie als bij den staat voor 1666 was vastgesteld. De aldus opgemaakte staat werd op 31 Mei ingediend, maar bleef zonder gevolg (5). (1) Bes. R. v. St. 25 November, 4 December, Bes. S. G. 18, 23 December 1665. (2) Bes. E. v. St. 6 November 1664, Bes. S. G. 1 Februari 1666. (3) Bes. S. G. 22 October 1666. f4) Bes. S. G. 12. 13 April, 17 Juli, 6 November, Res. E. v. St 16 Juli, 3 November 1666, Bes. S. G. 26 Januari, Bes. B. v. St. 19 Januari 1667. (5) Bes. S. G. 28 April 81 Mei 1667. 384 Na den vrede van Breda (31 Juli 1667) dachten de bondgenooten eerder aan reductie der militie; althans aan cassatie der twaalf nieuwe regimenten van 1665. dan aan de mogelijkheid van een vredebreuk tusschen Frankrijk en Spanje, waarin de Republiek kon betrokken worden. Meer dan ooit gaven de bondgenooten blijk van oneensgezindheid. Groningen, hetwelk zoo deerlijk van de Munsterschen had geleden, wilde van geen cassatie weten en dreigde niets meer voor de zeezaken te zullen betalen, wanneer Friesland gevolg gaf aan het voornemen om zeven nieuwe compagnieën onbetaald te laten. Friesland achtte zich daartoe gerechtigd , omdat de provincie haar volle aandeel voor de zee had afgedragen, zoodat ze in vergelijking met Holland, waar sinds het vorige jaar de extra-ordinaris militie was vrij gebleven, veel te boog was aangeslagen, hetgeen op den nieuwen staat van oorlog moest worden hersteld. Holland dreigde, wanneer Friesland aan haar voornemen met de zeven compagnieën gevolg gaf, met de afdanking van vijfmaal zeven compagnieën, overeenkomstig de verhouding der quoten. Ook Gelderland, Zeeland en Groningen toonden zich verongelijkt en eischten repartitie der militie over alle leden naar elks quote. Zeeland verzekerde de haar te veel toegerekende militie te zullen afwijzen en buiten betaling laten; enkele weken later breidde ze deze verklaring uit en dreigde elke betaling voor de militie te zullen staken, wanneer uit den nieuwen staat van oorlog mocht blijken, dat „de eene boven d'andere met notable ende „advantagieuse posten bevoordeelt" was. De Raad van State wist een regeling tot stand te brengen, waarbij Holland ontlast bleef van het onderhoud van extra-ordinaris militie tegen een maandelijksche storting van £ 109.171—171/4 .voor onbepaalde kosten. De verdeeling der lasten kwam zoodoende weder in het rechte spoor. De bondgenooten moesten zich hiermede tevreden, stellen; Zeeland merkte nuchter op: „de ex„perientie leert van wat kracht de Beurse is, waer uyt niet anders is „te bekomen dan als het die Provincie, daer uyt de penningen moeten „werden verschaft, sulcx komt goet te vinden". Den minsten omslag maakte men met Drente, dat sinds 1661 op den staat van oorlog een som van £ 428.924 was schuldig gebleven; de Raad van State stelde voor om het landschap tot betaling te dwingen, des noods „op poene „van executie" (1). De ordinaris en extra-ordinaris staten van oorlog voor 1668 zouden naar de zienswijze der zes bondgenooten worden opgemaakt. De Raad van State vroeg tevens voor mogelijke doeleinden, waarvan de betaling geen uitstel gedoogde, beschikking over .een gerepartieerd fonds van £ 1.200.000, waartoe de bondgenooten maandelijks hun aandeel moesten (1) Hos. S. O. 21 Mei, 12 , 23 , 26 Juli, 4, 18 November, 11, 15 , 20 , 29 December, Res. Zeeland 12 November, Res. R. v. St. 8 October, 18 December, Res. H. 17 September, 25 December 1667. 385 storten, hetgeen aan eenigen zeer bezwaarlijk zou vallen. Bedacht 'op de voordeden van geldschieter, bood Holland aan om maandelijks £ 100.000 te storten, mits de andere provinciën genegen waren om aan Holland toegewezen compagnieën op hare repartitie te nemen. In de petitie van 11 Januari herinnerde de Baad van State aan den geBloten vrede, doch merkte op, dat „geene apparentie ter Wereldt kon wesen „dit Jaer op eenige afdanckinge te dencken, ende door een verkeerde „mesnage den Staet in pericul te stellen van een affront te ontvangen", hetgeen het houden „in goede postuyre" van Land- en Zeemacht noodzakelijk maakte. De Raad had alleen de nieuwe regimenten van 1665 op den extra-ordinaris staat gelaten, de recruten of aanvullingen der oude compagnieën en het regiment van wijlen kolonel Van Stetn Callenfels op den ordinaris staat overgebracht. Verder bevatte de petitie de gebruikelijke klachten. Over 't algemeen waren de provinciën gekant tegen het overbrengen van den extra- op den ordinaris staat; Holland achtte 't .bovendien verkeerd, dat vooral op den extra staat de regimenten en hoofdofficieren zoo onoordeelkundig waren verdeeld. Onder anderen waren de drie hoofdofficieren en de provoost van het regiment Saugeij van Zeeland op Drente overgebracht, terwijl Zeeland alle compagnieën van het regiment had te betalen; de drie hoofdofficieren van het regiment Goltstein waren van Gelderland op Utrecht, de drie hoofdofficieren van het regiment Weede van Walenburg van Utrecht op Gelderland gesteld, waardoor van elk regiment slechts één compagnie op dezelfde repartitie als de hoofdofficieren stond; de overdracht van kolonel Boudewijn van Soutelande van Overijssel op Holland was zelfs onwettig. De Staten-Generaal gingen met Holland's bezwaren mede, oordeelden de voorgestelde staten van oorlog in strijd met de resolutiën van 23 Januari 1653 en 81 Juli 1655 en gaven de provinciën in overweging om de betaling van het krijgsvolk overeenkomstig de staten van 1667 te doen geschieden tot tijd en wijle behoorlijke staten door den Raad van State zouden zijn opgemaakt en door de bondgenooten aangenomen. Aan de verwezenlijking van dit verlangen waren groote moeilijkheden verbonden. Groningen en Gelderland consenteerden voorwaardelijk, evenzoo Overijssel, van welk gewest een deel der Staten te Kampen, de anderen te Zwolle vergaderden. De Staten van Zeeland handhaafden hun besluit. Friesland wilde de afgewezen compagnieën aannemen, mits Holland volgens overeenkomst van het jaar 1665 voor de Generaliteits-rekenkamer liquideerde betreffende een driemaandelijksche storting van ruim £ 109.000 (1). Holland bewilligde, doch eenigen tijd later wist niemand meer hoeveel in 1666 en 1667 door Holland ten kantore van den ontvanger-generaal was gestort. Bovendien verzekerde Friesland, dat Holland sinds drie maanden „defectueus" was in de maandelijksche stortingen van £ 100.000, voor (1) Zie tekst bladz. 153. 25 386 welks,aandeel'.Friesland drie compagnieën ;te paard, drie te voet moést onderbonden, hetgeen de provincie voortaan zou weigeren (1). v ; Ingevolge het met Groot-Brittannië en Zweden gesloten Drievoudig Verbond (23 Januari 1661) wenschte men de militie te versterken met 12000 man, welke op 3 April..1668 volgenderwü's werden gerepartieerd — W Brunswijk- Brunswijk- Rei,jmflnt Gedetacheerde! menten; Luneburg. Luneburg. Regiment lTedetaclieeiae $m i n ,gj ° (4) Wirtz. | compagnieën. ós in at, 1 I | I (5) I H" I Gelderland. 1 X 88 = 88 2 X 98 = 196 I | -1 X 96 = 384 | 500 I 8.295— 1-0 Holland . . 2 X 98 =196 1 XH8 = 118 IX 115 = 115 33 X 96 =3168 , 5728 86.178—18—7 10 X 88 =880 9 X 98 = 882 15 X 96 =1440 ) Zeeland. . . 1 X 88 = 88 1 XH8 = 118 5 X 96 = 480 ' 1061 13.572-12 -0 4 X 98 = 392 I X 71 = 71 Utrecht. . . 1 X 98 = 98 2 X 98 = 196 4 X 96 = 384 580 8.618— 7 -2 Friesland . 1X88 = 88 7 X 88 = 686 8 X 96 = 768 1454 17.235 - 8 - 2. Overijssel . 1 X 88 = 88 1 X 98 = 98 | 2 X 96 = 192 290 5.277-10—3 Groningen. 1 X 88 = 88 1 X118 = 118 4 X 96 = 384 600 8.618-17- 2 .IX «8= 98 Drente... 1 X 98 = 98 98 1.478- 0—0 18 compag- 30 compag- 16 compag- 61 compag- 10880 £ 133 283—19 —4 nieën, nieën, nieën, nieën, hoofden. 1614 ruiters. 3000 hoofden. 1555 hoofden. 5831 hoofden. 1614 ruiters. ' 12000 man. (1) Bes. 8. G. 29 December 1667 , 9 Januari, 8—10, 20 Maart, 27 April, 9 Mei, 14, 16, 25, 30 Juli, 2 Augustus, 4, 20 September, Bes. B. v. St. 6, 9 Januari, 24 Mei, Bes. H. 13, 23 Januari 1668. (2) In de volgende rubrieken staat het aantal compagnieën vóór het vcrmenigvuldigingsteeken; daarachter de sterkte aan paarden (ruiters) of soldaten. (3) De compagnie-colonnolle ter sterkte van 98 paarden, op de volgende lijst (bladz. 887) van 93 paarden. (4) De compagnie-colonnelle ter sterkte van 118 hoofden; op de volgende lijst alle compagnieën van gelijke sterkte. (5) D. w. z. compagnieën niet of nog niet ingedeeld bij een regiment. 387" Aangezien de Staten Van Holland besloten om slechts 20 van* de toegewezen 33 gedetacheerde compagnieën op te richten, 13 onbegeven te laten, verschafte de Raad van State een gewijzigde repartitie tot geiyk bedrag , doch met verminderde sterkte — Cavalerie. Infanterie. Repartitie. j I o a> Brunswijk- Brunswijk- Regiment Gedetacheerde) "33' als voren. Luneburg. Luneburg. J Wirtz. [.'compagnieën. jp S Gelderland. 1 = 89 = 89 | 2 X 100 = 200 I 4 X 96 = 384 I 584 8.295— 1—0 Holland.. 2X98=186 10X 100=1000 1X115= 115 20X96=1920) ! 547.5 . 86.178—18 - 7 10 X 89 = 890 16 X 96 =1440 ' Zeeland. . . 1 X 89 = 89 5 X 100 = 500 5 X 96 = 480' 1051 . 18.572 — 12—0 1 X 71 = 71 Utrecht. . . 1 X 93 = 93 2 X 100 = 200 4 X 96 = 384 584 8.618 - 7—2 Friesland . 1 X 89 = 89 7X 100 = 700 8 X 96 = 758 1428 17.285 — 3—2 Overijssel . 1 X 89 = 89 1 X 100 = 100 2 X 96 = 192 292 5.277-10 -3 Groningen. x X 89 = 89 2 X 100 = 200 4 X 96 = 384 584 8.618— 7—2 Drente ... 1 X 100 = 100 100 1.478— 0 -0 18 compag- 30 compag- 16 compag- 48 compag- 10098 £ 133.283—19—4 nieën, nieën, nieën, nieën, hoofden. 1614 ruiters. 3000 hoofden. 1555 hoofden. 4583 hoofden.1 1614 I ruiters. I I 11712 man, ZOOdat 288 „ aan de ontworpen sterkte van 12000 man ontbraken. ;> Trouwens de sterkte op papier was denkbeeldig (1). Na den spoedig daarop gevolgden vrede van Aken (2 Mei 1668) was men terstond op reductie bedacht en stelde de Raad van State voor om 52 compagnieën cavalerie met 3020 paarden en 402 compagnieën te voet met 31680 man aan te houden, te repartieeren als volgt (2) — (1) Res. S. G. 8, 24 April 1668. Zie tekst bladz. 202. (2) Res. R. v. St. 27 Juli'1668. Zie tekst bladz. 212. 388 Cavalerie. Infanterie. Repar ïtie. Aantal Aantal j compag- Sterkte. compag- Sterkte, nieën. nieën. i i i h Gelderland. 3 180 24 1850 Holland | 27 1570 214 | 16930 Zeeland . 1 100 42 3225 Utrecht 6 345 24 1850 Friesland 7 865 55 4355 Overijssel 3 195 13 1025 Groningen 4. 215 26 2110 Drente . 1 50 4 335 52 8020 402 31680. Met de laatste repartitie hield de algemeene verwarring geenszins op. De provinciën waren eenstemmig bij cassatie en reductie, overigens beriepen zij zich, in overeenstemming met het eigenbelang, willekeurig op een der drie staten van oorlog voor 1667 of 1668, zoodat „het gebeurt „is dat eenige vande provinciën uyt de voornoemde drie Staten haer „Appetyt en Interest hebben genomen sonder haer op eenige Staet van „oorlogh peremptoirlyck te verclaren, behalve de provinciën van Gelder„landt, Zeelandt en Stad en Lande, die alleene de gewoonlycke ordre „hebben gehouden van haer versocht consent op de eerste ordinaris en „extraordinaris Staet van oorloge binnen behoorlycken tijde in te brengen; „by welck consent en aenneminge de heeren Staten van Zeelandt sonder „eenige de minste veranderingen zijn gebleven". Deze aanhaling maakte een onderdeel uit van het in 1680 door de Staten van Zeeland tot de Staten-Generaal gerichte betoog, dat zij hoegenaamd niet schuldig waren aan het onbetaald laten van in 1668 afgewezen compagnieën; deze waren niet vermeld op den door haar aangenomen staat van oorlog, zoodat ze ook niet „afgewezen" konden worden genoemd. Na in 1668 de betaling geweigerd te hebben, was Zeeland twaalf jaren later nog veel minder daartoe genegen (1). (1) -Ras. S. G. 26 Februari 1680. 889 De reductie van 1668 ging naar Holland's zin niet ver genoeg. De Staten-Generaal moesten zich daaraan onderwerpen en droegen in September op aan den Raad van State om de staten van oorlog voor 1669 naar de wenschen van Holland te ontwerpen. Hunne HoogMogenden zonden in Februari'1669 de ordinaris- en extra-ordinaris staten naar de bondgenooten. Pas in den loop van Juni waren alle consenten ingediend (1). Middelerwijl bood de Raad van State, lettende op de krijgstoerustingen van Frankrijk, nieuwe voorstellen aan tot uitbreiding van het leger: op 7 Februari 1669 tot vermeerdering der compagnieën infanterie met 15 man, op 22 November met 20000 man. De bondgenooten kwamen niet tot een vast besluit, .zoodat de staten van oorlog voor 1670 slechts geringe wijzigingen inhielden, doch met een hoogere post op den extra-ordinaris staat voor de fortificatiën van de Generaliteits-landen. Naar aanleiding van een ingesteld onderzoek drong de Raad krachtig aan op aanzuivering der defecten op de consenten. Voor genoemde fortificatiën vroeg de Raad £ 250.000. Holland verklaarde daarvoor geen penning meer te besteden dan haar aandeel van £ 45.304—16 in een totaal bedrag van £ 75.000, waarvoor zelfs de meest noodzakelijke werken onmogelijk konden worden uitgevoerd. Ook weigerde Holland de posten van £ 600.000 voor oude schulden en de serviesgelden, en wilde de aangevraagde gelden voor den inkoop van vivres in de frontiersteden, voor het gieten en den aankoop van geschut, en den aanmaak van affuiten slechts voorwaardelijk toestaan. Verder eischte de provincie nogmaals afschaffing of uitsterven van de reeds meermalen opgesomde posten en betrekkingen. Friesland, hetwelk aan geen oorlogsgevaar dacht, verlangde de beëindiging van de maandelijksche stortingen van £ 109.000 door Holland en de licentieering van dè militie, waarmede de zes bondgenooten dienovereenkomstig bezwaard waren. De provincie weigerde dan ook de op haar gestelde 500 man langer te betalen en kon zich geenszins vëreenigen met de in „dese „vredige gelegentheyt van tijden ende saecken" uitgetrokken hooge posten voor de fortificatiën (2). Na een gróót tijdsverloop kwamen de voorstellen van 22 November 1669 opnieuw in behandeling. Op 20 December 1670 was de toestemming der bondgenoten verkregen ter vermeerdering der compagnieën Cavalerie tót 80 paarden, der compagnieën infanterie tot 100 hoofden. Tevens was in beginsel besloten tot de werving van zes nieuwe regimenten te paard en tien regimenten te voet. In de petitie van 22 Januari 1671 verklaarden Hunne HoogMogenden het toestaan van vermelde vermeerdering en werving, benevens de uitrusting eener aanzienlijke vloot met genoegen te hebben vernomen. De Raad van State vulde dit aan met te wijzen (1) Res. S. G. 25 September, 31 December, Res. R. v. St. 27 December 1668, Res. S. G. 8, 15 Januari, 5 Februari, 25 Juni 1669. Zie tekst bladz. 213. (2) Res. S. G. 10, 21 October 1669, 11 Januari, 13, 22 Haart, Res. H. 21, 26 April 1670. Zie tekst bladz. 218. 390 op de noodzakelijkheid tot het aannemen van eenige „beqüaeme ende „geëxperimenteerde ingenieurs, edelluyden van 't geschut ende canonniers, ■„dewelcke nae de generaelsperöoonen, hooghe ende andere officieren, die „ghen'e zijn , die in een Armee ofte Guarnisoende gemeene en dagelycxe „actiën moeten dirigeren en uytvoeren, hetwelcke insonderheyt in dese „Landen plaets heeft, daer U. Ho. Mo. gewoonlycke voorsichticheyt ende „derselve situatie het niet licht op een hoofttreffen sullen laten aencomen." Voorts vroeg de Raad voor de fortificatiën £ 75.000 op den ordinaris-, £ 225.000 op den extra-ordinarisstaat van oorlog, tot aanvulling van de magazijnsvoorraden, vivres en ammunitie £ 3000 ter maand, benevens betaling van de herhaaldelijk aangevraagde gelden voor geschut, affuiten en andere zaken. Holland consenteerde in April in de £ 75.000 voor de fortificatiën, maar verlangde dat de Generaliteit voor de £ 225.000 zou zorgen, in de £ 3000 ter maand ten behoeve van de magazijnen, mits de burgers in de frontiersteden verplichtende om voor minstens een half jaar levensmiddelen in voorraad te houden; eindelijk in de £ 50.000 voor het geschut, onder beding dat nieuw geschut in verhouding naar elks quote binnen de provinciën zou worden gegoten. De provincie weigerde de betaling van haar aandeel in de aangevraagde £ 600.000 voor oude schulden. Friesland consenteerde voorwaardelijk. De provincie wilde de vermeerdering en de nieuwe werving tot stand brengen, indien Holland het bedrag van hare maandelijksche stortingen stelde in juiste verhouding met de meerdere militie bij de bondgenooten; geschiedde zulks niet, dan zou Friesland het voorbeeld van Zeeland volgen en tot een provinciale reductie overgaan. De post op de fortificatiën werd goedgekeurd mits „het fort by Rouveen oft elders daer de securiteyt van „onse Frontieren tegen Westphalen des sal vereysschen in behoorlicke „defensie gebracht werde", en dat Holland „tot betalinge van de acten „van versoeck bij den Raet gegeven op de fortificatiën sedert den jare „1654 tot 1663, monterende tot ettelicke millioenen mach werden gehou„den ofte deselve anders de provincie van Vrieslandt gevalideert worden, „mits in contante penningen van Jare tot Jare bij haer betaelt". Eveneens de serviesgelden, op voorwaarde „dat de provincie van Hollant „buyten clachte van de Generaliteit, in conformiteyt vande andere pro„vintien hare quote daerinne, sedert den jare 1656 comen te suyveren". De kosten voor de gierbruggen behoorden ten laste der Generaliteit te komen, te meer wijl te Wesel geen brug aanwezig was. Eindelijk verlangde Friesland, dat voor den kolonel Amama traktement op den staat van oorlog werd uitgetrokken, aangezien toch ook op de repartitie van Zeeland nieuw aangestelde kolonels voorkwamen. Uit de ingekomen consenten op den staat van oorlog voor 1671 bleek nog meer dan vroeger, dat het provinciaal eigenbelang een groote rol speelde en vooral de eensgezindheid tusschen Holland en Friesland veel te wenschen overliet (1). (1) Bes. S. Cr, 23 Januari, 25 Maart, Bes, H. 17 April 1672. 40Ö voldoende om tijdelijk een opperhoofd of chef aan te stellen. Voorbereiding tot het bekleeden der betrekking was overbodig. Wilden de bondgenooten toch een veldmaarschalk verkiezen, dan zou Holland haar militie onder de bevelen stellen van een bijzonderen bevelhebber, voor wien de instructie reeds klaar lag; ongeveer de helft van het Staatsche leger zou daardoor aan het gezag der Generaliteit worden onttrokken (1). 't Duurde tot 1668, toen de staatkundige toestand militaire maatregelen vorderde, dat men overging tot de benoeming van twee veldmaarschalken: prins Johan Maurits van Nassau , geboren 17 Juni 1604, en Paulus Wibtz, baron van Orneholm, geboren 30 October 1612, op een traktement van £ 1000 ter maand van 32 dagen, te velde £ 2000 (2). In 1671 werd het jaar-traktement op voorstel van Holland van £ 12000 tot £ 20.000 verhoogd (3). In verband met de legeruitbreiding van 1672 oordeelde prins Willem III een derden veldmaarschalk noodzakelijk. Graaf George Frederik van Waldeck, Pyrmont en Culemborg, geboren 10 Februari 1620, ontving aanstelling als zoodanig (4). d. Generaals der cavalerie. 1. Generaals. Na het - overlijden van prins Willem II kwam pas in 1672 Frederik Magnus van Salm, Wild- en Rijngraaf des Heiligen Roomschen Rijks, als generaal weder aan het . hoofd van het wapen (5). 2. Luitenant-Generaals. Gelijktijdig met de benoeming van prins Jqhan Maurits van Nassau, sinds 1644 luitenant-generaal der cavalerie, tot veldmaarschalk stelden Hunne HoogMogenden den Rijngraaf van Salm aan tot eerste luitenantgeneraal, Henry Charles de la Tremouille, prins van Tarente en Talmont, achterkleinzoon van prins Willem I van Oranje, tot tweedeluitenant-generaal (6).. Laatstgenoemde nam op 25 Juli 1670 zijn ontslag, ging over tot den Roomsch-katholieken godsdienst en overleed op 14 September 1672. De alzoo opengevallen plaats en die van den tot generaal bevorderden Rijngraaf van Salm vulden Hunne Hoog Mogenden in 1672 aan door benoeming van Johan van Welderen en van graaf Walraven van Nassau Sarbrucken (7). 3. Wachtmeesters- of commissarissen-generaal. (1) Zio tekst bladz. 65. (2) rComm. s. G. 17 Januari 1C68. (3) Res h. 19 December 1C70, Res. S. G. 27 Februari 1G71. (4) Comm. S. G. 10 September 1672; G. P. B. iii 128. (5) Res. S. G. 12 April 1672. (6) Comm. S. G. 17 Januari 1668. Traktemont £ 500, te velde £ 1000 tor maand. (7) Res. s. G. 12 April 1672. Graaf Walraven van Nassau , geboren 24 Februari 1635, overleed op 17 October 1702 als veldmaarschalk der Republiek. De Rijngraaf van Salm, sinds 1644 commissaris-generaal, kreeg m 1668 tot opvolgers 'Anthony van Haersolte als eerste, Johan van "Wélderen als tweede commissaris-generaal (1). In 1672 werden tot commissaris-generaal benoemd Jean Barton de Bret , markies van Montbas — de veel besproken man van het Tolhuis — en Ludolf van Stèen. huuzen , heer van Heumen; de laatste bedankte , aangezien zijn gestel niet „tot fatigues gedisponeert" was; doch Hunne HoogMogenden bepaalden dat hij niettemin de betrekking had te aanvaarden (2). e. Generaals der infanterie. 1. Generaals. De eerst benoemde generaal der infanterie was Frederik van Nassau Zuylenstein , natuurlijke zoon van prins Frederik Hendrik , op 12 April 1672 benoemd, een halfjaar later bij Woerden gesneuveld (3). Voorloopig kreeg hij geen opvolger. 2. Luitenant-generaals. Frederik van Nassau-Zuylenstein , in 1668 benoemd, was mede de eerste luitenant-generaal bij het wapen (4). Bij zijne bevordering in 1672 tot generaal stelden Hunne HoogMogenden twee luitenant-generaals aan: Hans Willem van Aylua, die tevens de betrekking vervulde van luitenant-admiraal van Friesland, en graaf Coenraad- Christoffel van Königsmark (5). De door de Staten van Groningen tot luitenant-generaal benoemde Karel Rabenhaupt, baron van Sucha, ontving geen commissie van de Generaliteit (6). 3. Sergeant-majoors- of wachtmeesters-generaal. Na de benoeming in 1672 van Hans Willem Aylua tot luitenantgeneraal, van graaf Willem Adriaan de Hornes tot meestér-generaal der artillerie, ontvingen de kolonels John Kirkpatrik en Ottó graaf van Limburg en Bronkhorst , heer van Stirum, Wiscti, Borculo en Geraert, hunne aanstelling tot sergeant-majoor-generaal (7). (1) Comm. S. g. 17 Januari 1668. Traktement £ 250, te velde £ 500 ter maand. Anthony van Haersolte overleed 16 April 1670. (2) Res. S. g. 12, 22 April, 9 Juni, Res. H. 14 Mei 1672. Ludolf van Steenhuysen werd meestal heer van Hum genoemd, verbastering van Heumen of Hoemen, op de Neder Veluwe. (3) Res. S. g. 12 April 1672. In tal van officieele stukken wordt liy Frederik Hendrik genoemd: in de commissie-boeken komt hy alleen voor onder don naam Frederik. (4) Comm. s. g. 17 Januari 1668. Traktement £ 500, te velde £ 1000 ter maand. (5) Res. 8. g. 12 April 1672. (6) Res. R. v, St. 16 Juli 1672. (7) Res. S. g. 12 April 1672. 26 40É f. Generaals der artillerie. 1. Meestér-generaal. Graaf Johan Albrecht van Solms, meestér-generaal sinds 1644, stierf 2 Juni 1648, enkele dagen vóór de afkondiging van den vrede met Spanje. De Friesche stadhouder graaf Willem Frederik van Nassau volgde hem op (1). Na diens overlijden besloten Johan de Witt en de Staten van Holland het generaalschap der artillerie niet te begeven, zoolang geen leger te velde werd gebracht (2). BH de dreigende houding van Lodewijk XIV kon Holland het herstel der betrekking niet tegenhouden. In den aanvang van 1668 kreeg de kolonel Wigbolt van der Does, heer van Noord wijk, na reeds meermalen met de waarneming te' zijn belast, zijne benoeming tot meester:generaal (8). Na zijn overlijden (11 Augustus 1669) wenschte Holland graaf Willem Adriaan de Hornes, de andere provinciën Frederik van NassauZuylenstein tot zijn opvolger te benoemen. Aangezien de generaal der artillerie meer bijzonder was belast met den trein van het leger en de daarbij behoorende officieren, in zijn betrekking buiten verband stond tot eenig bevel over infanterie en cavalerie, waaruit het leger eigentlijk was samengesteld-, verlangde Holland dat, bij ontstentenis van den veldmaarschalk, de generaals der infanterie en der cavalerie, het legerbevel niet zou overgaan op den generaal der artillerie, niaar op andere generaals, des noods op de kolonels. De generaal der artillerie behoorde in den krijgsraad zitting te nemen na den veldmaarschalk en de generaals der wapens, vóór de luitenant-generaals, doch steeds na den chef van het leger, zelfs al bezat deze geen hoogeren rang dan van kolonel. Nam Zuylenstein deze voorwaarden aan, dan kon de graaf van Hornes worden benoemd tot luitenant-generaal der infanterie; zoo niet, dan handhaafde Holland de voordracht voor laatstgenoemde tot meestér-generaal der artillerie (4). De bondgenooten kwamen niet tot overeenstemming. In 1672 moest een oplossing gevonden worden. Hunne HoogMogenden benoemden Zuylenstein tot generaal der infanterie; het meestér-generaalschap der artillerie vertrouwden zij toe aan graaf Willem Adriaan van Hornes (5). 2. Luitenant-generaals. De luitenant-generaal Johan Kuin kreeg in 1650 Engelbert van der Mijle tot opvolger, die tevens contrerolleur van het geschut bleef (6). (1) Comm. S. g. 12 December 1648. . (2) Res. h. 16 December 1664. (8) Comm. S. g. 17 Januari 1668. Traktement £ 500, to velde £ 1000 ter maand. (4) Res. h. 20 September, 28 November, Res. S. g. 28 September, 1 October, 21 November 1669. (5) Comm. S. g. 12 April 1672. MjJ^fcstf (6) Comm. R. v. St. 12 December 1650. ioè g. Kwartiermeesters-generaal van het legef. Pieteb de Peeceval , kwartiermeester-generaal sinds 1630, overleed iii 1657, Holland verklaarde de betrekking voor „inutil" zoolang het leger niet te velde stond. De kwartiermeester en ingenieur Fbedebik Mennickek diende te vergeefs, een verzoekschrift in om tot kwartiermeester-generaal' van het leger te worden benoemd; bij zijn beroep op langdurigen dienst, bekomen wonden, zwakke gezondheid. en slechte geldelijke omstandigheden ontving hij een „subsidie" van £ 60 (1). Een nieuwe benoeming tot kwartiermeester-generaal greep pas plaats in 1668. Godefroy Floyd , die zich tijdens zijn benoeming in Engeland bevond, moest worden teruggeroepen om de betrekking te aanvaarden (2). Zijn opvolger in 1670 was Moïse Pain et Vin (3). h. Kwartiermeesters-generaal der cavalerie. Deze betrekking was tot 1658 door ritmeesters vervuld. In dit jaar maakte men een uitzondering door de benoeming van luitenant Goenbaad Lintworm tot opvolger van Antony Crock. Hij was in 1626 als ruiter in dienst getreden, in 1686 tot kornet, in 1637 tot luitenant benoemd. Op gevorderden leeftijd in een hoogeren werkkring geplaatst ■■ zijnde, sloegen Hunne HoogMogenden zijn verzoek om hem een acte van jongsten ritmeester te verleenen van de hand (4). Zijn opvolger in 1662 was Johan Mulert van Backershagen (5). - - i. Hoofden van Justitie (6). In 1651 vond de Groote Vergadering goed te bepalen, dat de krijgsraad alleen had te procedceren omtrent zaken van nalatigheid, overtredingen bij tochten en wachten, desertie naar den vijand, verloop zonder paspoort van de eene compagnie naar de andere, en in zuiver militaire zaken. Alle andere door militairen begane delicten behoorden tot de bevoegdheid van de burgerlijke justitie, behalve als te's-Gravenhage een dader door patrouilles der gardes van Hun Groot Edel Mogenden was gearresteerd; zulks bleef buiten toepassing voor de Edelen van Holland en West-Friesland, die in militairen dienst stonden: de heeren van (1) Bos. B. v. St. 22 Maart, 15 December, Bes. h. 17 Mei 1672. ' (2) Comm. S. G. 29 Maart, Bos. B. v. St. 30 Maart 1668. (3) Comm. S. G.JSJMaart 1670. In sommige geschriften wordt hy Mozes Pennewijn genoemd. (4) Comm. S. G. 25 Juli 1658, Bes. S. G. 20 Augustus, Bes. e. v. St. 22 Augustus 1661. (5) Comm- S. G. 10 Februari 1662. (6) Zaken betreffende de militaire justitie, zie G. P. B. v104 dd. 24 Maart 1651,. viii dd. 25 Maart 1651, v 105 dd. 80 September 1654. 404 Brederode, Wassenaer-Warmond (Duyvenvoorde) , Wassenaer-Obdam (Wassenaer), Nassau La Leck, Noordwijk en Myle (1). David van Marlot, heer van Bavois, sinds 1643 superintendent van den krijgsraad, was reeds geruimen tijd ongeschikt voor zijn betrekking, welke door anderen werd waargenomen. In 1668 werd hij van zijn dienst ontheven, onder behoud van traktement, £ 100 ter 32 dagen, terwijl Adriaan Cuyck van Meteren tot 1672 de betrekking onbezoldigd waarnam (2). Toen Marlot van het superintendentschap afstand deed, kreeg hij Ferdinand Perponcher-Sedlnitsky tot opvolger (3). k. Provoosten-generaal van het leger. Het personeel onder Johan Pels, sinds 1634 provoost-generaal van het leger, werd in 1648 vastgesteld op een luitenant te voet en een scherprechter ; tijdens den dienst op de vloot onder Tromp werd het met drie dienaars vermeerderd (4). In 1665 volgde Arent van Dalen hem op (5). I. Provoosten-generaal der cavalerie. Bij invoering der bezuinigingen na den vrede van 1648 behield de provoost-generaal der cavalerie Hendrik Smith een luitenant, vijf harquebusiers te paard, een stokkeknecht en een scherprechter onder zijne bevelen (6). In 1665 volgde Josef Scherpingh hem op (7). (1) G. V. 25 Maart 1651, Res. H. 80 September 1654, Res. S. G. 29 December 1665. (2) Comm. S. G. 29 Maart 1668. (8) Comm. R. v. St. 26 Februari 1674, sinds 2 October 1672. (4) Res. R. v. St. 28, 29 December 1648, Res. S. G. 8, 8 Juli 1653. ' (5ï Comm. S. G. 29 Juni 1665; aan het hoofd dezer commissie en in den index van het commissieboek is de naam verkeerdelijk Pieter opgegeven. ■ (6) Res. R. v. St. 25 Januari 1649. (7) Res. R. v. St. 8 Juli 1665. HOOFDSTUK IV. De Cavalerie. A. OVERZICHT. De Raad van State ontwierp op grond van de resolutie der StatenGeneraal dd. 30 Juli 1648 een staat van oorlog, waarop de onderstaande sterkte,; aan cavalerie voorkwam (1) — Kurassiers. Harquebusiers. Repartitie. = ======= Aantal compagnieën X aantal paarden. Gelderland. 1 X 60 2 X 60 Holland . . 1 X 150 (2), 2 X 100 (3), 25 X 60 (4) IX 100 (5), 10 X 60 Zeeland . . 1 X 60 Utrecht.. IX 50(6), 5X60 1X60 Friesland . 8X60 6X60 Overijssel . 2 X 60 1 X 60 Groningen. 3X60 2X60 Drente ... 1 X 60 1 X 60 44 compagnieën = 2800 paarden. 25comp.=1540paarden. 69 compagnieën = 4340 paarden. (1) Staat van oorlog voor 1649, index Baad van State N° 1254. (2) en (5) Garde van prins Willem II. (3) Compagnie van prins Willem onder Buat en compagnie van graaf Johan Maukits van Nassau. (4) Hieronder een compagnie van graaf Willem Fbederik , stadhouder van Friesland. (6) Karabiniers van denzelfden. 408 Betalingslijst per maand van 42 dagen (1) — Aantal paarden (2). Kurassiers. Harquebusiers. 4 1 ritmeester . . £ 350 1 ritmeester . . £ 350 2 1 luitenant . . „ 130 j 1 luitenant. . . „ 130 2 1 kornet . . . , 120 1 kornet . . . „ 120 1 1 kwartiermeester „ 35 (3) 1 kwartiermeester „ 35 (3) 2 2 trompetters. . „ 80(4) 2 trompetters. . „ 80(4) 1 1 schrijver. . . „ 30 1 schrijver. . . „ 28 1 1 hoefsmid . . „ 30 1 hoefsmid. . . „ 28 47 47 kurassiers . . „ 1516 (5) 47 harquebusiers . „ 1828 (6) 60 paarden. £2291 £ 2099 Na den aanslag op Amsterdam namen de provinciën eenparig het voorstel aan van den Raad van State dd. 15 Juli tot gedeeltelijke afschaffing der kurassiers, en de bepaling, dat de kolonels en majoors in eiken rang van ' 12 tot 6 zouden uitsterven (7). De cavalerie kreeg dientengevolge in den nieuwen staat van oorlog de volgende sterkte (8) — (1) Bes. B. v. St. 18 Augustus 1648. (2) Onder do traktementen van de ritmeesters, luitenants en kornets waren begrepen £ 26 voor elk paard. (3) Bij Bes. E. v. 'St. 8 November = £ 45 ) dus zonder invloed op (4) Ut supra = £. 70" ) het totale bedrag. (5) Per kurassier £ 32, benevens £ 12 toelage voor 3 korporaals. (6) Per harquebusier £ 28, benevens ut supra. (7) Bes. S. G. 18 Augustus 1060. (8) Staat van oorlog, index Eaad van State N° 1256; de compagnie-colonnelle telde 00 paarden. 409 Repartitie. Kurassiers. Harquebusiers» Gelderland 2 X 50 Holland.. 1 X 150 (1), 1 X 50 (2) 2X100, 6X60, 18X50 Zeeland . . 1 X 100 (3) Utrecht . . 1 X 50 (4) 2 X 60, 3 X 50 Friesland . 7 X 50 Overijssel. 1 X 60, 2 X 50 Groningen. 1X60, 3X50 Drente. . . 2 X 50 4 compagnieën = 350 paarden. 49 compagnieën = 2650 paarden. 53 compagnieën = 3000 paarden. De betaling eener compagnie harquebusiers van 50 paarden kwam overeen met die van 60 paarden ad £ 2099, verminderd met de gage van 10 ruiters ad £ 21, dus £ 1819 (5). Het overlijden van prins Willem II verstoorde de eensgezindheid. De Raad van State ging met den meesten ijver voort jaarlijks een staat van oorlog in te dienen, de cavalerie berekend op een sterkte van 3000 paarden. Op den staat van 27 Januari 1656 waren alle kurassiers veranderd tot harquebusiers (6) — (1) Garde van prins Willem II, daarbij behoorden 100 harquebusiers. De andere compagnie harquebusiers was van graaf Johan Maurits van Nassau. (2) en (4) Compagnieën van graaf Willem Frederik van Nassau. (3) Compagnio van prins Willem II onder Buat. (-5) G. P. B. II 261 dd. 5 December 1661. (6) Staat van oorlog, index Raad van State N° 1261. 410 Repartitie. IAantal caa^^1 X M Te samen. Gelderland. 2X°0| 2 compagnieën = 100 paarden. Holland . . 1 X 250 (1), 1 X 100 (2), 1X50(3), 6X60,18X50 27 „ =1660 Zeeland . . 1X100 (4) 1 „ - 100 „ Utrecht.. 1 X 50 (5), 2X60, 3 X 50 6 „ = 320 | Friesland . 7 X 50 7 „ = 350 Overijssel . 1X 60, 2 X 50 8 „ = 160 Groningen. 1X 60, 3 X 50 j 4 j =210 „ Drente... 2 X 50 2 „ = 100 „ |52 compagnieën = 8000 paarden. Overeenkomstig de reductie, voorgesteld door den Raad van State op 11 November 1660 en van ■ kracht verklaard bij resolutie der StatenGeneraal van 16 Februari 1661, kwamen de gardes Holland van 250 op 150-, de gardes Zeeland van 100 op 80-, de compagnieën-colonnelle van 60 op 45-, de gewone compagnieën van 50 op 45 'paarden. Blijkens nadere resolutie vari den Raad van State dd. 22 en 23 Februari bleven de compagnieën van prins Johan Maurits van Nassau ad 100, van den Rijngraaf van Salm ad 60 paarden ongewijzigd. De naar deze beginselen opgemaakte staat van oorlog dd. 12 April bevatte de volgende sterkte aan cavalerie (6) — (1) Volgens den staat van oorlog „compagnie van Z. H. geleid by don graaf van Dohna", in werkelijkheid thans compagnie gardes van de Staten van Holland en West-Friesland. (2) Compagnie van prins Johan Maurits van. Nassau. (3) en (6) Compagnieën van prins Willem Frederik van Nassau. (4) Compagnie van wijlen prins Willem II onder Buat , thans .ook genoemd „gardes van Zeeland". (6) Staat van oorlog, index Raad van State N° 1265, 411 Repartitie. Aantal C0*Wieën X aantal Te samen> r paarden. : I Gelderland. 2X45 2compagnieën = 90paarden. Holland . . |l X 150 (1), 1 X 100 (2) 1 X 50 (3), 6 X 50,18 X 45 27 „ =1410 Zeeland.. 1X80(4) 1 „ =80 Utrecht . . IX 50'(5) 1X 60 (6) 1 X 50, 3 X 45 6 „ =295 Friesland . 7 X 45 7 „ = 315 Overijssel. 1X 50, 2 X 45 3 „ = 140 Groningen. 1 X 50, 3 X 45 4 „ = 185 Drente;. . . 2 X 451 2 „ = 90 „ Iö2 compagnieën = 2605 paarden. Gelderland. 2X45 Holland . . |l X 150 (1), 1 X 100 (2) IX 50(3), 6X50,18X45 Zeeland : . 1X80(4) Utrecht . . IX 50'(5) 1X 60 (6) 1 X 50, 3 X 45 Friesland . 7 X 45 Overijssel. 1 X 50, 2 X 45 Groningen. 1 X 50, 3 X 45 Drente]. . . 2X45 Naar verhouding van vorige betalingslijsten bedroegen de traktementen voor een compagnie van 150 paarden £ 4982, — van 80 paarden £ 2631, — van 45 paarden £ 1679 per maand van 42 dagen (7). De in 1665 met bisschop Christoffel Bernard van Galen uitgebroken oorlog vereischte een aanzienlijke uitbreiding van het leger, voor de cavalerie met zes regimenten = 3000 paarden. De ingevolge resolutiën der Staten-Generaal van 22 September en 20 October opgemaakte staat van oorlog dd. 23 December 1665 gaf de volgende getallen (8) — (1) Gardes Holland. (2) Compagnie van prins Johan Maurits van Nassau. (8) en (5) Compagnieën van prins Willem Frederik van Nassau. (4) Gardes Zeeland. (6) Compagnie van den Rijngraaf van Salm. (7) Res. R. v. St. 1 Maart 1CG1. (8) Ordinaris en extra staat van oorlog, index Raad van State n° 1270. 412 Repartitie. Oude compagnieën. Gelderland. I 1 X 50, 2 X 45; 3 compagnieën = 140 paarden Holland .. 1 X 150(1), 1 X 100(2), IX 55(8), 6 X 50,18 X 45 ; 27 „ =1415 Zeeland. . ." 1X 80 (4); 1 „ = 80 „ Utrecht... 1 X 60 (6), 2 X 50, 3 X 45 ; 6 „ = 295 „ Friesland. . 7 X 45; 7 „ = 315 „" Overijssel . 2 X 50, 1 X 45 ; 3 „ = 145 „ Groningen. 1X50, 3X15; 4 „ = 185 „ Drente ... 1 X 45; 1 „ = 45 „ 52 compagnieën = 2620 paarden. I Repartitie. I Zes nieuwe regimenten. Gelderland. 2 X 80; 2 compagnieën = 160 paarden. Holland . . 3 X 92 , 2 X 88, 16 < 80; 22 „ = 1820 „ Zeeland. . . 1 X 92, 2 X *0; 3 „ = 252 „ Utrecht... 1X88, 1X 80 ; 2 „ =168 „ Friesland .1X92 , 2X 18 , 2 X 80 ;4 „ = 340 „ Overijssel . 1X88; 1 „ " = 88 „ Groningen.) 1 X92, 1 X 80 ; 2 „ =172 „ Drente . . . 36 compagnieën = 8000 paarden. Het verschil in sterkte der oude en der nieuwe compagnieën vormde een ongewenschten toestand, waarin de extra staat van oorlog voor 1666 voorzag door een gewijzigde indeeling van de zes nieuwe regimenten, de resolutie der Staten-Generaal van 8 Maart 1666 door een versterking van de oude compagnieën (6) — (1) Gardes Holland. (2) Compagnie van prins Johan Maukits van Nassau. (8) Compagnie van den prins van Tarente. (4) Gardes Zeeland. (6) Compagnie van den Rijngraaf van Salm. (6) Extra-ordinaris staat van oorlog, index Raad van State N° 1271, ii.8 Repartitie. Zes nieuwe regimenten. Gelderland ... SXT9; 3 compagnieën = 237 paarden. Holland 8 X 86, 15 X 79; 18 „ = 1443. „ Zeeland Utrecht 3 X 79; 3 „ = 237 „ Friesland 1 X 86, 5 X 79, 6 ., = 481 „ Overijssel .... I 1 X 86 , 2 X 79 ; 3 „ = 244 „ Groningen ... I 1 X 86, 2 X 79; 3 „ = 241 „ Drente 36 compagnieën = 2886 paarden. Repartitie. Versterking der 52 oude compagnieën. Gelderland ... 1 X 30 , 2 X 28 en 3 X 6 (1) = 104 paarden. Holland.;.... 3 X 35 , 8 X 31, 5 X 80, 15 X 28, 1 X 23 en 26 X 6 = 947 „ Zeeland 1 X 30, en 1 X 6 = . 36 „ Utrecht 1 X 31, 1 X 30, 3 X 28, 1 X 23 en 6 X 6 = 204 „ Friesland .... 7 X 28 en 7 = 6 = 238 „ Overijssel .... 2 X 30, 1 X 28 en 3 X 6 = 106 „ Groningen ... 1 X 30 , 3 X 28 en 4 X 6 = 138 „ Drente 1X 28 en 1 X 6 = 34 „ versterking = 1807 paarden. 52 oude compagnieën = 2620 „ 36 nieuwe „ = 2886 „ . 88 compagnieën = 7313 paarden. (1) Het laatste product geeft aan: aantal compagnieën X 6 paarden extra voor de officieren, als: 2 voor den ritmeester, 2 voor den luitenant, 1 voor den kornet, 1 voorden kwartiermeester. 414 Betalingslijst voor de compagnieën- van 86 en -79 paarden (i) — 6 paarden, 1 ritmeester . . . .£4001 compagnie van 86 paarden 4 1 luitenant ., 180| ig paard^; 8 officieren £ 921 3 » lkornet>' 140 67 „ 67 harquebusiers; .; 1888" 2 „ 1 kwartiermeester. „ 70— 2 „ 2 trompetters . . . „ 70 86 paarden £2809. 1 paard, lfourier of compagnie van 79 paarden schrijver . . . „ 28 19 paarden, 8 officieren. ... £ 921 1 „ 1 hoefsmid. .-...„ 28 60 „ 60 harquebusiers . „ 1692 19 paarden, 8 officieren £9211 79 paarden £2613* De 88 compagnieën met 7313 paarden waren thans volgenderwijs ingedeeld (2) — 1 compagnie Gardes Holland 181 paarden. 1 „ van prins Johan Maurits van Nassau. 137 „ 1 „ Gardes Zeeland 116 „ 1 „ van den Rijngraaf van Salm .... 97 „ 1 „ van den prins van Tarente .... 92 „ 9 oude compagnieën-colonnelle ad 86 paarden . . 774 „ 6 nieuwe „ „ 86 „ . . 516 „ 4 compagnieën (3) „ 86 „ . . 344 „ 2 „ (4) „ 79 „ . . 158 6 nieuwe majoors-compagnieën „79 „ . . 474 „ 32 oude compagnieën „79 „ . . 2528 „ 24 nieuwe. „ 79 „ . . 1396 , 88 compagnieën 7313 paarden. Met de laatst vermelde repartities voor het jaar 1666 kwamen de daarop volgende gewone en extra staten van oorlog van 26 Januari, 28 April en 31 Mei 1667, zoomede die, aanvangende op 1 Januari 1668, in hoofdzaak overeen (5). Reeds na het sluiten van het viervoudig verbond waren de bondgenooten het vrij wel eens, dat de omstandigheden geenszins veroorloofden om de in 1665 geworven troepen af te danken. Integendeel was men er op bedacht om het leger met 12000 man uit te breiden, waarbij drie regimenten Brunswijk-Luneburgsche cavalerie, te samen 18 compagnieën met 1614 paarden. (1) G. P. B. iii 199 dd. 15 Maart 1ÖGG. (2) Res. S. G. 8 en 10 Maart 1666. (3) Maurits Lodewijk vak Nassau La Leck, Adam va» der Duyn van 's-Gravemoer , Willem IIadriaan van Nassau Odijk, Steven van der Does van Langeveld. (4) Jacob van Wassenaar Obdam, Johan van Reede van Renswoude. (5) Staten van oorlog, index Raad van State Nos. 1272—1275. 415 Nauwlijks was de vrede van Aken op 2 Mei 1668 gesloten, of men herstelde de cavalerie nagenoeg op den ouden, voet, met licentieering van,de zes"nieuwe regimenten en de Luneburgsche.ruiterij (1) — „ .... Aantal compagnieënX aantal „, mmm Repartitie. paarden. | samen. Gelderland / 1 X 55, 2 X 45 I 3 compagnieën = 145 paarden. Holland . J 1 X 150 (2), 1 X 50 (8), 9 X 55,17 X 45 28 „ =1460 Zeeland . . 1 X 80 (4) 1 „ = 80 „ Utrecht . . | 1 X 70 (5), 1 X 55, 4 X 45 6 „ = 305 „ Friesland . 1 X 55, 6 X 45 7 „ =325 Overijssel. 2 X 55, 1 X 45 3 „ =155 „ Groningen. 1 X 55, 3 X 45 4 „ = 190 Drente. . . I 1 X 44 1 „ = 45 „ 53 compagnieën =27.05 paarden. Op verzoek van prins Johan Maukits was zijne compagnie ad 100 paarden in twee compagnieën gesplitst, elke ter sterkte van 45paarden: de eene behield hij zelf, de andere kreeg prins Frederik Hendbik , zoon van wijlen zijn broeder graaf Hendbik van Nassau , chef van het NoordHollandsche regiment (6). De compagnieën-colonnelle en drie compagnieën te 's-Gravenhage in garnizoen waren op 55 paarden gebracht. (1) De repartitie is volgons don staat van oorlog voor 1071, indox Baad van Stato N° 1279 De vorige staten voor 1669 en 1670 wijken gering daarvan af. (2) Gardes Holland. (3) Compagnie van Wolfert van Brederode. (4) Gardes Zeeland. (5) Compagnie van den Ryngraaf van Salm. (6) Res. H. 6, 18 December 1670. Prins Frederik Hendrik, geboren 11 November 1651, sneuvelde 25 Augustus 1676 vóór Roermond. 416 Betalingslijst voor de compagnieën van 55 en 45 paarden (1) — 4paarden, 1 ritmeester. . . .£3501 compagnie van 55 paarden^ 2 „ 1 luitenant „ 130 13 paar(jen, 8 officieren .... £ 771 2 „ 1 kornet „ 120 42 „ 42 harquebusiers .„ 1188 1 „ 1 kwartiermeester „ 45 -— 2 „ '2 trompetters ...„70 &5 paarden, £ 1959. 1 1 fourier . 28 compagnie van 4o paarden 1 „ 1 hoefsmid „ 28 18 paarden, 8 officieren. ... £ 771 32 „ 32 harquebusiers . „ 908 13 paarden, 8 officieren £ 771 45 paarden £ 1679. Bij de reeds in 1669 verdachte houding van Lodewijk XIV stelde de Raad van State op 22 November des jaars voor om het leger met 20000 man, waaronder drie regimenten te paard, te versterken. Pas op 7 Maart 1671 kwam het voorstel tot uitvoering, waarbij, volgens wensch van Holland, het aantal nieuwe regimenten ruiterij tot zes was opgevoerd, elk regiment van 6 compagnieën ad 80 paarden. De repartitie dezer regimenten en de versterking der oude compagnieën tot hetzelfde getal paarden waren als volgt (2) — Renartitie Versterking der oude compag- Zes nieuwe regimenten, elke - ' nieën tot 80 paarden. compagnie van 80 paarden. Gelderland 1X25, 2X35= 95 paarden Holland . . |lX30, 9X25, 17X35 =850 „ 27 compagnieën= 2160 paarden. Utrecht . . 1X10, 1X25, ! 4X35 = 175 „ 3 = 240 „ Friesland. 1X25,6X35=235 „4 „ = 320 „ Overijssel. 2X25,1X35= 85 „ Groningen. 1X25,3X35 = 180 „ Drente. . . 1X35= 35 „ 2 „ =160 , 1605 paarden 36 compagnieën= 2880 paarden 53 oude „ =2705 „ Versterking „ „ =1605 „ 89 compagnieën= 7190 paarden. Betalingslijst: 13 paarden, 8 officieren. £ 771 67 „ ,67 harquebusiers „ 1888 80 paarden £ 2659. (1) G. P. B. III 200 dd. 20 October 1668. (2) Staat van oorlog, index Raad van State N° 1280. 417 De voor het jaar 1672 bestemde staat van oorlog bracht geen verandering bij de cavalerie; de extra staat voor 1671 met de zes nieuwe regimenten eh de versterking der oude compagnieën bleef stilzwijgend van kracht (1). In 1672 hechtten de bondgenooten hunne goedkeuring aan drie nieuwe lichtingen, zoodat de cavalerie stond vermeerderd te worden — door de lichting van 4 Februari met 12 regimenten, door die van 21 Februari met 2 regimenten, benevens 2 regimenten dragondérs, en door die van 28 April met 45 paarden ter versterking der compagnie 'gardes op Zeeland. De op 17 Juni door den Raad van State'ingediende staat toonde, dat op dien datum 198 compagnieën cavalerie aanwezig waren of binnen kort in dienst der Republiek zouden komen (2); zy telden op papier 15910 paarden, waarbij 2000 dragonders. Volgens den staat van 28 September telde de cavalerie 166 compagnieën, waarbij 20 compagnieën dragonders , zonder opgave der sterkte (3). De dragonders deden hiermede voor goed hun intrede in het Staatsche leger. In Frankrijk behoorde „le corps des dragons ou mousqeutaires „a cheval" tot de infanterie. De dragonders waren gewapend als de infanterie, de paarden dienden alleen tot vervoer. Zy streden te voet, waren op marsen belast met den veiligheidsdienst en de bewaking der treinen, en stonden by den aanvang van het gevecht op de vleugels. De oorlogsjaren 1672—1678 bewezen hun recht van bestaan. In den zomer van 1672 achtten de Staten van Friesland 't voor hun krygsmacht te Tietjérk dienstig om uit de ruitery een paar compagnieën dragonders samen te stellen (4). By het Staatsche leger rekende men de dragonders tot het wapen der cavalerie, hoewel hun dienst geheel overeenkwam met dien bij het Fransche leger. Even als bij de infanterie bevond zich bij elk regiment dragonders een luitenant-kolonel; de rangen kwamen geheel overeen met die van bedoeld wapen. Men droeg zorg, dat het in 1672 samengestelde regiment gardes dragonders zooveel mogelijk bereden bleef. Met de overige dragonders was dit lang niet het geval, vooral niet in vredesty'd. Daarom werden voor de dragonders te paard en te voet afzonderlijke betalingslijsten gevoerd (5) — (1) Staat van oorlog, index Raad van State K° 1281. (2) Zie bladz. 268. (3) Zie bladz. 282. (4) Kos. Friesl. 22 Juli—1 Augusius 1672. (6) G. P. B. III 201. De berekening voor de dragonders te paard is volgens de met den hertog van Coerland gesloten capitulatie. (Index R. v. St. N° 1903). 27 4ié Aantal Dragonders te paard; Dragonders te voet; paarden. per 42 'dagen. | per 42 dagen. 4 2 kapitein en jongen £ 248 2 kapitein enjongen £ 175 3 2 luitenant en jongen „ 99 2 luitenantenjongen „ 65 3 2 kornet en jongen . „ 94 2 vendrig en jongen „ 60 4 2 sergeanten „112 2 sergeanten . . . . „ 60 3 3 korporaals „ 84 3 korporaals , 54 1 1 fourier „ 24 3 3 trommelslagers. . . „ 72 2 trommelslagers. . „ 25— 4 1 1 pijper „ 24 1 1 schrijver „ 24 1 schrijver „ 12—12 1 1 chirurgijn „ 24 1 1 hoefsmid „ 24 1 1 provoost ....... 24 74 74 dragonders „ 1776 41 dragonders .... „ 516—12 100 paarden 94 hoofden • £2629 55 hoofden £ 968—8. Holland nam in 1673 een belangrijken maatregel ten voordeele van de regimentsofficieren, waarbij bepaald werd dat, met ingang van 1 Mei 1672, weder traktement zou worden genoten — de kolonel £ 300, de luitenantkolonel £ 100, de majoor £ 80, de adjudant bij de cavalerie £ 47—1—5, bij de dragonders £ 32—11—9, de chirurgijn £ 20—5—6, de kwartiermeester bij de cavalerie £ 57—18, bij de dragonders £25, de provoost bij de cavalerie £ 23—6—8, bij de dragonders £ 20 (1). Prins Johan Maubits van Nassau stelde als luitenant-generaal der cavalerie groot belang in het wapen. Hij wenschte eenheid te brengen in de kalibers van karabijn en pistool, het achterste deel der rusting te verlichten en niet langer schootvrij te houden voor een pistool, in tegenstelling met de order op de wapening van 20 October 1639, welke gelijke 3chootsvrijheid voorschreef voor het voorste en het achterste deel (2). De in het begin van 1652 gedane voorstellen kwamen pas vier jaren later bij den Raad van State in behandeling. In 1656 zond de prins aan den Raad nieuwe modellen, als bij zyne compagnie en bij die van ritmeester Johan Münnich in gebruik: de karabijn korter dan het gewone model en geschikt tot behandeling met de rechterhand. De nieuwe modellen waren te Maastricht verkrijgbaar, als: de karabijn voor £ 6—6, de blanke wapenon en de pot (metalen hoofddeksel) voor £ 14—10, de bandelier met riem, haak en beslag voor £ 3—16, te samen £ 24—11 , (1) Bes. h. 18 April, 26 Augustus 1673. (2) Zie Deel iii bladz. 288, Deel iv bladz. 351. 419 hetgeen de Raad te duur oordeelde. De uitslag was dat een lang model karabijn en een model pot volgens het ontwerp van den prins, doch zonder koper beslag, werden vastgesteld. Elke kolonel ontving een exemplaar, met vrijlating om de pot blank of gebruineerd te doen zijn; de karabijn kostte £ 10, de pot £2—10. De prins mocht zijn regiment met de door hem voorgestelde modellen bewapenen, mits zonder kosten voor den Staat (1). Prins Johan Maurits liet ook eenige metalen stukken gieten tot gebruik bij de ruiterij; hij verkreeg de beschikking over 500 kogels en 500 kardoezen om proeven te nemen. De tijd voor regimentsgeschut bij de cavalerie was nog lang niet aangebroken (2). Tot de nieuwigheden in het loopende tijdperk behoorde de invoering van keteltrommen bij de compagnieën cavalerie; meest waarschijnlijk voor de eerste maal toegestaan in 1665 aan den kolonel Frederik Maurits de la Tour d'Auvergne voor zijn regiment, mits buiten kosten voor den lande (3). De Republiek had zelden geld over voor nieuwe zaken, onverschillig of ze al dan niet nuttig schenen. In 1660 was te 's-Hertogenbosch de oude „picqueurschueur", bij „reghen, vuyl ende winterweder" in gebruik, „vervallen ende quyt geraeckt". Een nieuwe kostte 21 a £2200; het land had daarvoor slechts £ 1300 over: de officieren moesten de rest betalen (4). De hier te lande vervaardigde wapenen waren in het buitenland geenszins onbekend. In 1669 ontving de gezant d'Estrades toestemming tot uitvoer van „vier paer complete wapenen, een parthye schootvry „van een musquet ende d'andere van een carabljn, mitsgaders twee „rondassen schootvrij van een musquet, als oock twee potten ofte „morillons om in de trancheen te gebruycken ende vier potten om onder „den hoet op te setten" (5). In 1671 ontving koning Michaël van Polen een hier te lande vervaardigde volledige wapenrusting met een paar van de „cierlickste pistolen", als ook aan keurvorst PrEderik Willem waren vereerd. De harnasmaker Cornelis van Roon te 's-Gravenhage moest binnen drie maanden leveren „een geheel curas bestaende „in een voorstuck voor een carabijnschot vrij, 't achterste voor een „pistool schootvrij en een pot met drie stengen mede schootvrij voor een „carabijn, het kasket voor een pistool, een paer brassaten. een paer „tassetten, de bovenste vier a vyff banden voor een pistool schootvrij, „met een culot, een paer handtschoenen, met twee Beenen totte teenen „toe, alles verguit ende geciseleert op de canten ende om de boorden, „gelyck het wapen van Syn Hoocheyt den Heere Prince van Orange, (1) Res. S. G. 20 Februari, Res. R. v. St. 19, 26 Februari 1652, 27 December 1685, 4 April, 15, 29 Mei, 26 Juni, 24 Juli 1656. (2) Res. R. v. St. 24 December 1655. (3) Res. R. v. St. 3 December 1666. (4) Res. R. v. St. 15 Maart, 30 April 1660. (5) Res. S. G. 27 April 1769. 420 „hem Van Roon vertoont, alsmede alle de Riemen met goude cant verkiert, ende een cruijs op de bast". De kosten bedroegen £ 2500 voor het harnas, £ 400 voor de pistolen, benevens £ 58—12 voor inpakken en verzending. Alles kwam op 22 Augustus te Dantzig aan, met bestemming naar Warschau (1). B. HET REGIMENTSVERBAND. De vele veranderingen, waaraan het rui terwapen na den vrede van Munster, vooral wegens de cassaties, blootstond, veroorzaakten dat de regimenten een ongeiyk aantal compagnieën telden. Terwijl een regiment uit zes compagnieën behoorde te bestaan, trof men korpsen aan van slechts twee compagnieën. Men moest tot een betere indeeling geraken, doch de daartoe aangewende pogingen stuitten langen tijd af op de voortdurende oneensgezindheid der bondgenooten. Een door prins Johan Maurits in April 1665 aangeboden memorie leidde tot indeeling der 52 vanen in twee regimenten van 5 compagnieën, voor hem als luitenant-generaal en voor den commissaris-generaal Rijngraaf van Salm, tien regimenten van 4 compagnieën voor de kolonels, terwijl de gardes van Holland en Zeeland zelfstandig bleven (2). De nieuwe regeling hief de wanorde geenszins op. Immers de resolutie van 18 Augustus 1650, volgens welke de kolonels en de majoors tot op zes moesten uitsterven, bleef bij anders dan door overiiiden ontstane vacatures onuitgevoerd. Groningen verklaarde in 1653 de sergeant-majoors plaats van Johan van Merode vacant en benoemde een ander. Toen Wilco Holdinga. van Schwartzenberg in 1659 ais sergeant-majoor afstand deed, liet Friesland hem door een ander opvolgen. Hunne Hoog Mogenden vulden om deze redenen in 1660 de resolutie van 1650 aan met de bepaling, dat het getal kolonels en majoors zoowel door versterf als door afstand tot op zes voor eiken rang moest worden verminderd. Zooals nader zal blijken, stoorde Friesland zich geenszins daaraan (3). De cavalerie was in 1667, toen een „project van egalisatie" (4) het licht zag, zeer onoordeelkundig volgenderwijs gerepartieerd — (1) Res. S. G. 12, 19 Maart, 24, 27 Juli, 7 September 1671. (2) Res. R. v. St. 21 December 1657, Res. S. G. 9 April, Res. R. v. St. 21 April 1665, Res. S. G. 23 Februari, R. v. St. Lias loopende 1666 dd. 18 Februari. (3) Res. Gron. 16 November 1653, Res. S. G. 16 Januari 1660, Res. R. v. St. 16 Januari 1663. (4) Res. R. v. St. 4 November, Res. S. G. 15 November, Res. h. 1 December 1667. 421 compagnieën kolonels sergeant-majoors Gelderland 8 0 1 Holland 27 7 4 Zeeland 12 0 Utrecht 6 1 2 Friesland 7 0 2 Overijssel 3 2 1 Groningen 4 0 2 Drente 10 0 52 12 12. Volgens het project zouden acht regimenten van zes compagnieën geformeerd en „in het algemeen" geen kolonels- of majoorsplaatsen vergeven worden, alvorens hun aantal tot acht ware gereduceerd,; de twee compagnieën gardes bleven zelfstandig, terwijl de overschietende twee compagnieën als 2e compagnie bij de gardes Holland zouden gevoegd worden. De drie compagnieën van Gelderland vormden met de drie van Overijssel het Geldersch-Overijsselsche regiment, de kolonel op Gelderland, de majoor op Overijssel; ter repartitie van Holland kwamen vier regimenten, van Utrecht een regiment, van Friesland een regiment; het 8e of Groningsche regiment bevatte, behalve de vier Groningsche compagnieën , een Friesche en een Drentsche compagnie. Tot uitvoer van het ontwerp moest het volgende geschieden (1) — Voor het Geldersch-Overijsselsche regiment kwamen in aanmerking de vanen van — kolonel Anthony van Haersolte (repartitie Overijssel) sterk 86paarden (2). kolonel Johan van Welderen ( id. Gelderland) „86 „ majoor Alexander Schimmelpen- ninck van der Oye ( id. id. ) „ 79 „ majoor Joost van Welvelde ( id. id. ) „ 79 „ kolonel Simon van Haersolte ( id. Overijssel) „86 „ ritmeester Zeöer van Ittersum ( id. id. ) • „ 79 „ Het kolonelstraktement van Anthony van Haersolte moest bij zijn overlijden op afstand worden gemortificeerd; dat van Johan van Welderen kwam van Holland op Gelderland, van Simon van Haersolte van Overijssel op Friesland. Bij overlijden van Johan van Welderen vóór Simon van Haersolte , van Joost van Welvelde vóór Alexander Schimmelpenninck kwamen de traktementen der overlevenden resp. op Gelderland en Overijssel. Op Holland waren zes kolonels gerepartieerd: prins Johan Maurits (1) Ros. S. G. 29 Februari 1C68.. (2) De Staten van Holland, die deze vaan in 1672 op hunne repartitie kregen, besloten haar en een andere, na by het Tolhuis verslagen te zün, niet weder op te richten (Res. h. 21 Juli 1672). 434 t>. Het Utrechtsche regiment. Kolonel. • Godart van Reede, heer van Ginkel. Majoors. Frederik Hendrik van den Boetzelaer, heer van Langerak. Wordt 1671 kolonel van een regiment der nieuwe lichting. Res. R. v. St. 13 April 1671. Johan Albrecht van Schellaert, heer van Doorwerth. E. Het Friesche regiment. Kolonel. Res. R. v. St. 28 April 1668. Ernst Willem van Haren; geboren 13 December 1628, overleden 15 Augustus 1701. Majoors. Ignatius van Kingma. Wordt 1671 kolonel van een regiment deinieuwe lichting. Res. Friesl. 25 Februari—7 Maart 1671. Johan George, vrijheer van Schwartzenberg en Hohenlansberg. Res. R. v. St. 18 Maart 1672. Douwe van Grovestins. F. Het Groningsche regiment (waarbij 1 Friesche- en 1 Drentsche compagnie). Kolonel. Prins George Frederik van Nassau. Majoors. Pieter Verruci en Filips Sigismund van der Wenge. Q. De zes regimenten der lichting van 7 Maart 1671. De rang der hoofdofficieren ging in op 19 Maart (1). le regiment, op Holland. Kolonels. Graaf Walraven van Nassau—Sarbrucken ; geboren 25 Februari 1635, overleden 17 October 1702. Wordt 16 April 1672 luitenantgeneraal. Res. R. v. St. 11 Juni 1672. Graaf Willem van der Lippe. Majoors. Graaf Willem van deb Lippe. Res. R. v. St. 26 April 1671. Paul van Arnhem. (1) Res. R. v. St. 19 Maart 1671. Zie bladz. 255. 435 2e regiment, op Holland. Kolonel. Zeger van Rechteren, heer van Almelo. Majoors. Adam van Lookhorst, heer van de Lier. 1678. Cornelis van Patberg, te voren majoor bö het regiment van graaf Lodewijk Christiaan van Wittgenstein. 3e regiment, op Holland. Kolonel. boudewijn van soutelande. Majoors. Christiaan Brandt. Wordt 1672 kolonel van een regiment dragonders. Res. R. v. St. 2 Juni 1672. IsAac Willem de Loyson tot Cortenbach. 4e regiment, op Holland. Kolonel. Daniël d'Ossory. Hij werd op 27 Augustus 1672 onthalsd wegens de overgave van Rijnberk. Majoor. Graaf Adriaan Güstaap van Flodroff. 5e regiment, op Utrecht (3 compagnieën op Utrecht, 2 op Holland, 1 compagnie op Drente). Kolonel. Frederik Hendrik van den Boetzelaer, heer van Langerak (1). . Majoor. Wolf Christoffel Truchses, baron van Waldburg. 6e regiment op Friesland (4 compagnieën op Friesland, 1 compagnie op Holland, 1 compagnie op Drente). Kolonel. Ignatius Kingma. Majoors. Res. R. v. St. 22 September 1671. Timan Johan van Lintelo vander Else. Res. R. v. St. 3 Mei, Res. Friesl. 27 Februari—8 Maart 1672. Hendrik van Sandra. H. De twaalf regimenten der lichting van 4 Februari 1672. De rang der hoofdofficieren ging in op 8 Februari (2). le regiment, op Gelderland. Niet opgericht. (1) By Res. Utrecht 4 April 1671 werd aan de compagnie-colonnelle een keteltrom vergund. (2) Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Zie bladz. 261. 436 2e regiment, op Holland. Kolonel. Armand de Caumont de la Porce, markies van Monpouillan. Majoor. Johan Ratjter, heer van Arensteijn. 3e regiment, op Holland. Kolonel. Graaf Lodewijk Christiaan van Wittgenstein. Majoors. Cornelis van Patberg. Res. R. v. St 17 Februari 1672. Wirich Adolp van Cloüdt tot Blommersum. 4e regiment, op Holland. Kolonel. Graaf Adriaan Güstaaf van Flodroff (1). Majoors. Willem Roeleman van Qüadt—Soppenrroeck; Be regiment, op Holland. Kolonel. Josef van Catzler. Majoor. Hans Jacob van Eppingen. 6e regiment, op Holland. Kolonel. Filips Jacob van Brembt. Comm. H. 1 April 1672. Filips Emmenhuysen van Eppe. Majoors. Dominicqüe Cabeljau. 1673. Graaf Otto van Stirum. 7e regiment, op Holland. ' Kolonel. Ernst van Stolzenberg. Majoor. Willem van Renesse, heer van Gent. 8e regiment, op Holland. Kolonel. Alexander van Welle. Majoor. Dirk Adam van Plasburg. (1) De Staten van Holland begiftigden graaf Herman Frederik van den Berg met de oude vaan van graaf Flodroff, doch hfl bedankte. Graaf Philippe de Glymes kreeg toen de- vaan (Res. H. 5 Maart, 12 Mei 1672). 487 9e regiment, op Holland. Bij resolutie van 5 Maart machtigden de Staten prins Willem van Oranje tot oprichting van een regiment cavalerie. Zij beschikten toen over slechts vier compagnieën, zoodat de formatie pas bij de volgende lichting kon worden bewerkstelligd (1). 10e regiment, op Zeeland. Kolonels. Frederik Magnus van Salm, Wild- en Rijngraaf; overleden 25 Januari 1673 (2). Res. R. v. St. 24 October 1672. Johan Theobald Metzger van Weybnom. Majoor. Johan Cabeljau. 11e regiment, op Friesland. Kolonel. Johan George vrijheer van Schwartzenberg en Hohenlansberg. Majoor. Florens Otto Hendrik van Bijlandt tot Palstercamp, vrijheer van Reydt. 12e regiment, op Groningen. Kolonel. Niet benoemd. Majoor. Johan Sickinghe (3). I. Twee regimenten cavalerie en twintig compagnieën dragonders der lichting van 28 Maart 1672 (4). Regiment op Holland. Gardes te paard van Zijn Hoogheid. Prins Willem III benoemde Karel Florentijn van Salm , zoon van Frederik Magnus, tot kolonel van de regimenten gardes te paard en te voet. Bij dat te paard tot majoor: Ferdinand de la Verne de rodet (5). Regiment cavalerie op Holland. Kolonel. Comm. R. v. St. 19 Juli 1673, sinds 8 Februari 1672. Hertog Frederik Gasimir van Coerland tot Lijfland en Sengalen. (1) Res. H. 5 Maart, Res. R. v. St. 15 Maart 1672. Zie hot eerste regiment sub i. (2) Zie Aanteekening W>J&!~* f- 1 „ te Emden „ 80 „ 1 x 186 = 135 „ I 2 compagnieën-colonnelle „ 80 „ 2 X H5 = 280 ,, | ) 30 „ = 8015 „ 22 „ r 50 „ 22 X 96 = 2112 „ [ 1 compagnie Franschen „50„ lx 75 = 75 „ j 8 nieuwe compagnieën „ 96 „ 3 X 96 = 288 „ I Drente. . . 1 compagnie van den drost „ 90 „ 1X115= 116 * < ^\ B^ompagnieën „ 50 „ 3 X 96 = 288 „ ' 6 „ = 595 „ 2 nieuwe compagnieën „ 96 „ 2 X 96 = 192 „ : 45006 mar Te verrekenon : 8 op Groningen gerepartieerde compagnieën van 96 man 288 „ 466 compagnieën = 45294 man. Volgens de betalingslijsten van 15 Maart 1666 waren 13 officieren ad £ 891 ingedeeld bij de compagnieën van 115 en van 96 man; bij die van 75 man ontbraken de chirurgijn en de provoost: bleven dus 11 officieren ad £ 867 ter maand van 42 dagen (1). (1) G. P. B. III 199,. Compagnie van 115 man. Compagnie van 96 man. Compagnie van 75 man. 18 officieren £ 891 18 officieren £ 891 11 officieren £ 367 1 X 16 ! 1 X 16 l 2 * 15 I l I 1 1X15 36 spiesen j 2 X14 J „ 436 36 spiesen 1 als voren. I „ 486 22 spiesen J 1X14 I „262 j 4X13 | j 1 j 2X13 | j 18 X 12 f I ] ( 4 X 12 1 * 14X11 ' * 13x11 ' ( 2X14 I 1 ) ( I 63 musketiers 1 6X13 I „ 731 44 musketiers | 6x13 „ 520 89 musketiers I 3X13 » 4« 20X12 i 18X12 | 9X12 1 ' 35X11 ' 18X11 ' ( 26XU ' 8 jongens „ 24 8 jongens „ 24 8 jongens „ 24 115 man £ 1582. 96 man £ 1371. 75 man £ 1100.' O* 452 Ter vergelijking volgen de betalingslijsten van 29 Januari 1667 voor het regiment mariniers, berekend zonder bijvoeging van toelagen aan boord (1). Traktementen ter Officieren bfi de compagnieloopende maand voor de Sterkte. Betaling. colonelle. regiments-offlcieren. Kolonel £ 300 Kapitein met jongen 2 £ 114- 8—0 Luitenant-kolonel . „ 100 Luitenant „ „ 2 „ 88— 7—4 Majoor „ 80 Vendrig „ „ 2 „ 84-15-2 Kwartiermeester . „ 25 Sergeanten 3 „60 Provoost „ 20 Korporaals 3 „39 Chirurgijn .... nihil Korporaal van do adelborsten, I mede „beclcdende het ampt van i capitalne d'armes" 1 | „ 13 ^ ^"'J Landpassaten 3 „35 N.B. Deze traktementen „ „. waren als bü de Tamboers 3 „30 infanterie. .... a aa Adelborsten o »bb Chirurgijn 1 „ 10 Provoost ..... 1 «10 Schrijver 1 „ 8-14-0 28 officieren = (rond) £ 459. Compagnie colonelle van 170 man, 28 officieren en 142 gemeenen = £ 459 + 1420 = £ 1879. Compagnie van 120 man met 2 sergeanten en 2 tamboers = 26 officieren en 94 gemeenen = £ 429 -f- 940 = £ 1369. Compagnie van 100 man met 2 sergeanten en 2 tamboers = 26 officierep en 74 gemeenen = £ 429 -j- 740 = £ 1169. (1) G. P. B. III 208. De „capitaine d'armes" had het toezicht op de wapenen; de landpassaten vormden een rang achter de korporaals (zie Deel I bladz. 116, noot 2); de adelborsten dienden op bevordering (zie Deel I, Aant. N° 118). 453 Bij de in 1667 opgemaakte staten van oorlog waren de compagnieën Franschen aan de nationale gelijkgemaakt en alle gewone compagnieën op een sterkte van 94 hoofden teruggebracht (1). Repartitie. Staat van 26 Januari 1667. Gelderland... 1 X80 , 23 X 50 ; 24 compagnieën = 1230 Holland 1 X 200, 1 X 120, 1 X115', 26 x:80, 170 X 50; 199 ., =11015(2) Zeeland 3X80; 39X50; 42 „ =2190 Utrecht 8 X 80 , 21X50 ; 25 „ =1290 Friesland .... 1 X 200 , 3 x 110 , 3 X 80 , 48 X 50 ; 55 „ = 8170 Overijssel 2 X 80, 11 X 50; 13 „ =710 Groningen ... 1 X 150,1X110 , 2 x 80 , 23 x 50 ; 27 „ = 1570 Drente IX 90 , 2 X 50 ; 4 „ =240 388 compagnieën = 21355 Extra staat van 27 April 1667. Repartitie. — = —; Nieuwe regimenten. Versterking der oude compagnieën. Gelderland. I 3X91; 3 compagnieën = 282 1 X 35, 23 X ü = 1047 Holland. . . 2 x 115.46 X 94; 48 „ = 4554 1 X 28,11 X 25, 17 X 35,170 X ü = 9373 (3) Zeeland .. 2 X U5,11 X 94; 13 „ = 1264 3 X 35, 39 X « = 1821 Utrecht... 1x115, 1X94; 2 „ = 209 3 X 35, 21X«= 1029 Friesland.. 1 X115, 6x94; 7 „ = 679 3X23, 1x25, 3 X 35, 48 X H — 2291 Overijssel . 2X94; 2 „ = 188 2 x 35, 11 x 44 = 544 Groningen. 2X94; 2 „ = 188 1X23, ÏX»,^ 9xUmim Drente . . , 1X 94; 1 „ = 94 1X 23, 3 X«= 155 78 compagnieën = 7458 16170 (4> 78 compagnieën = 7458 388 „ = 21355 466 compagnieën = 44983 man. (1) Staat van oorlog, index Raad van State Nos 1272 en 1273. (2) Volgens verkeerde optelling op den staat van oorlog = 11045. (3) ut supra 8408. (4) ut supra 16455. ia Ordinaris staat_ Nationale infanterie. Mariniers. Franschen. Te samen. Gel(Jel'lan. Aangenomen 19 October 1665. [ Kolonel. 4e regiment, j Luitenant kolonel ( Majoor. Kolonel. 5e regiment. 6e regiment. Graaf Bernard van Wittgenstein. Willem Copes. Moïse Pain et Vin (1). George Johan van Weede van Walenburg. Peijo van Heemstra. Meijnard de Perceval. Res. R. v. St. 4 October 1666. Ma- ximiliaan Schade. Ferdinand de Perponcher Sedl- nitzkt (2). Luitenant-kolonel. Aernout van Vierssen Majoor. Jacobüs Erskine. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. M. De tien regimenten der lichting van 7 Maart 1671. De rang der hoofdofficieren ging in op 19 Maart (8). le regiment; op Gelderland, 1 October 1672, op Holland. 2e regiment; op Holland. 3e regiment; op Holland. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Otto van Gent, heer van Oyen; 8 Juli 1672 gesneuveld te Nh"megen. Jan Hendrik van Bassenn. Francois van Appelthobn. joseph bampfield. Johan Baetholt van Vébcken. Anthoni de la Lane. Res. R. v. St. 5 Mei 1672. Louis Fbancois de Bonstetten , heer tot Rosiers. Filips Jacob van Bbembt ; wordt kolonel van een regiment cavalerie. Res. R. v. St. 6 April 1672. Frans Willem van Nulandt. Res. R. v. St. 9 Mei 1672. Filips Remebhuysen van Essen. Frans Willem van Nulandt. 1672. Johan Hendbik van Gu btz" gen. John Scott. Wordt kolonel van een regiment der lichting van 4 Februari 1672. (1) In s. g. Lias loopende 1665 dd. 23 October komt zün naam voor als Moises Pennewijn. (2) Zie Aanteekening n° 41. (3) Res. R. v. St. 19 Maart 1671. Zie bladz. 255. 49Q Kolonel. Johan Nicolaas van Smitsbubg. „ Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Fre¬ derik Hendrik van Backum tot Ham. Luitenant-kolonel. Louis Wolfert van Dorp. „ Res. R. v. St. 24 November 1671. 4e regiment; I Frederik Hendrik van Backum op Holland. l „ r tot Ham. , Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Wal¬ raven van de Graaf. Majoor. Frederik Hendrik van Backum tot Ham. i „ 1671. Walraven van de Graaf. [ Kolonel. . Willem van Brembt, heer in 't Ven. I Luitenant-kolonel. Dirk van Ringenbergh. 5e regiment; I Majoor. Louis Francois de Bonstetten. op Holland. j < Reg R y gfc 5 Md 1672t Al}TH0NI l de LA lane. !Kolonel. Moïse Pain et Vin. Luitenant kolonel. Willem Copes. „ Comm. R. v. St. 25 Januari 1674 sinds 12 October 1672 Rudolf TT -KT van den Heuvel tot Nieuhuijs. Majoor. Rudolf van den Heuvel tot Nieu¬ huijs. Res. R. v. St. 29 October 1672. Jacobus Ebskine. 7e regiment; Kolonel. Jacob van Goltstein. op Utrecht, Luitenant. Otto Filips van Coevorden. 1 October 1672 Majoor. Willem Boot. op Holland. I j Kolonel. Diederik Stbcke. 8e regiment; Luitenant-kolonel. Johan Edsard van Douma. op Friesland. | Majool, Hotze van Aysma. 9e regiment; [ Kolonel. Unico Ripperda tot Hengelo. op Overijssel, I Luitenant-kolonel. Johan Voller. 1 October 1672 J Majoor. • Johan Doys. op Holland. | iKolonel. Karel Rabenhaupt, baron van Suoha (1). Luitenant-kolonel. Aernout Huingha. Majoor. Barend Johan van Prott. (1) Ingevolge zijne met Groningen gesloten capitulatie dd. 31 Mei 1672. Aan de daarin uitgesproken belofte, dat hij kolonel van een oud regiment zou worden, kon pas in het volgende jaar worden voldaan. 491 N. De tien regimenten der lichting van 4 Februari 1672. De rang der hoofdofficieren ging in op 8 Februari (1). le regiment; op Gelderland, 1 October 1672 op Holland. 2e regiment; op Holland. 3e regiment; ' op Holland. | 4e régiment; op Holland. 5e regiment; op Holland. 6e regiment; op Holland. 7e regiment; op Zeeland (4). 8e regiment; op Utrecht, 1 October 1672 op Holland. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel, j- Luitenant-kolonel. | Majoor. [ Kolonel. Luitenant-kolonel. ! Majoor. [ Kolonel. Luitenant-kolonel. [ Majoor, i Kolonel. j Luitenant-kolonel. \ Majoor. ( Kolonel. | Luitenant-kolonel j Majoor. Dirk van Haeften van Verwolde. Johan "Walraven van Gent. Hendrik Schimmelpenninck van der Oije. Bernard, erve tot Noorwegen, hertog van Sleeswijk-Holstein; geboren 31 Januari 1639, overleden 3 Januari 1676 (2). Ernst de Goltzen. Res. R. v. St. 23 Mei 1672. Frederik Jurrien van Sangerhuysen. Sambsen. Res. R. v. St. 5 Mei 1672. Rein- hard van Spiegel. Johan van der Laan. Louis Verreycken. Alexander van Wevort. Caspar Richard Hundebeck. Gustaap Ulfspaar. Karel Mol. John Scott (3). Salomon Bredimus. Cornelis van den Ancker. Ico Gerard Frentz. gustaaf TüNGEL. Damas van Sasburch. Ferdinand de Pebponcher Sedl- nitzky. Filips Julius van Lichtenberg. Apollonius Cabeljau. Paul de la Baye ,' heer van Theil. , Paulus van Alkemade. Karel Godin. (1) Res. R. v. St. 8 Februari 1672. Zie bladz. 261. (2) Zie Aanteekening n° 42. (3) De kolonel deserteerde naar Brussel, onder verklaring dal hü als Engelsch onderdaan niet langer in Staatschen dienst kon blijven (Res. h. 27 Juni 1672). (4) De luitenant-kolonel en de majoor van dit regiment waren, blijkens Res.Zeel.29 April 1672, eerst ingedeeld bij het zoogenaamde regiment van kolonol Winkelman. Op den staat van oorlog voor 1673 staan zij echter bij het regiment van kolonel de Perponcheb vermeld. 492 9e regiment; op Friesland. 10e regiment; op Overijssel (1). Kolonel. Watzo van Burmania. Luitenant-kolonel. Johan van Burum. Majoor. Johan van Velsen. Kolonel. Martin de Mangeb. Luitenant-kolonel Majoor. Hendrik Cornelis van Wyen- horst. 0. De veertien regimenten der lichting van 28 Maart 1672. De rang der officieren ging in op 20 April. Van de in aanmerking gebrachte korpsen kwamen in den loop van het jaar slechts de volgende zeven regimenten tot stand (2). / Kolonel. le regiment; op Gelderland, 1 October 1672 op Holland. 2e regiment; op Holland. 3e regiment; op Holland. 4e regiment; op Holland. 5e regiment; op Holland. 6e regiment; op Zeeland (5). assuerus van den boetzelaer heer van Leeuwen. Luitenant-kolonel. Prins Willem Maurits van Nassau. Majoor. Johan van Dedem. „ (3) Francois van Appelthorn. Kolonel. Graaf Coenraad Christoffel van Königsmark. Luitenant-kolonel. Frederik van Eijbergen. Majoor. , (3) Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Jacob Willer. Joost Weylee. Graaf Gustaaf van Wittgenstein (4). Johan de Blanche van Biessen. Michiel Cocx. Fbedebik Fagnani. Luitenant-kolonel. Abthub Young. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Alexander Richoldts. Louis Francois de Grijsperre. Godfried van der Straeten. Bes. H. 20 Mei 1672. André dumont. Filips van den Eynde. Jacob Winkelman. (1) De Staten van Overijssel benoemden behalve den kolonel en den majoor bovendien eenige kapiteins; met de werving werd echter niet begonnen (Secr. Res. S. G. 6 Mei 1672). (2) Res. R. v. St. 20 April 1672. Zie bladz. 262. (3) Blijkens den staat van oorlog voor 1673. (4) De kolonel ging weldra over bij de auxiliaire troepen van den keurvorst van Brandenburg (Res. Gecommitt. Raden Noorderkw. Holl. 2 Februari 1673). (5) Tot dit zoogenaamde regiment behoorden 4 compagnieën in Suriname. 403 ■ Gardes van Zijn Hoogheid prins Willem III. 7e regiment; [ Kolonel-Commandant. Res. R v. St. 19 Augustus op Groningen, ] 1672. Kabel Flobentin, 1 October 1672 i Wild- en Rijngraaf van Salm. op Holland (1). I Luitenant-kolonel. Johan Cbonmann. V Majoor. Ebik Dubklauw. P. De achttien regimenten der lichting van 28 April 1672, daaronder begrepen de Hollandsche lichting van 2 April. In den loop van het jaar werden slechts twaalf regimenten opgericht, alle op de repartitie van Holland. a. Vier regimenten opgericht ingevolge Res. H. 16 April 1672. / Kolonel. Dionisitjs Orioedan. le regiment. j Luitenant-kolonel ( Majoor. Cristiaan van Wabtensleben (2). Kolonel. Willem van Polentz. Luitenant-kolonel. George Frederik van Eylen- burgh. 2e regiment. / Ma.innr. Comm. R. v. St. 14 December 1673 sinds 19 October 1672. Willem Frederik van Wilms- dorpf. Kolonel. Comm. R. v. St. 12 September 1673 sinds 16 April 1672. Frederik Backer. Luitenant-kolonel. Comm. R. v. St. 13 December 1673 sinds 16 April 1672. George connocque. Majoor. Jean d'Arbay. Kolonel. Godefroy van der Straeten. Luitenant-kolonel. Jean Cregüi de la Roche ; tevens kapitein-petardier. Majoor. Willem van Blitterswijk. b. Vier regimenten opgericht ingevolge Res. H. 19 Mei 1672. i Kolonel. Johan Ubs de Byss. Luitenant-kolonel. Henry Fbancois Babdotjl. Majoor. Febdinand van deb Geacht , heer van 1'Ecluse. 3e regiment. 4e regiment. le regiment. (1) De prins kleedde do gardes in blauwe kasakken met zijn wapen op borst en rug (Mercurius 1672 bladz. 26). (2) Blijkens den staat van oorlog voor 1673 nader ingedeeld bij het regiment van kolonel Nicolaas Laurin. 494 2e regiment. 3e regiment. 4e regiment. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel. Majoor. ■ (2) Alexander Colins d'Aheree. Don Nicolas d'Oliver Ful- lana (1). Charles de Longueval. Comm. R. v. St. 25 Februari 1673 sinds 20 Mei 1672. Maximiliaan albertus spindler. Pieter Robert de Vos van Steenwijk. Philippe Antonie Ansseaü. Comm. R. v. St. 30 Januari 1674 sinds 1 Juni 1672. Nicolaas Laurin. Pierre Ferdinand Galardi. boomgaerdt. Christiaan van Wartensleben. c. Vier regimenien opgericht ingevolge Res. H. 19 Mei 1672 ter ver vanging van de waardgelders. i Kolonel. le regiment. 2e regiment. 3e regiment (4) 4e regiment. Luitenant-kolonel Majoor. , (3) Kolonel. Luitenant-kolonel Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel Majoor. Kolonel. Luitenant-kolonel Majoor. Floris van Dam , heer van Audignies. Comm. R. v. St. 12 Juli 1673 sinds 19 Mei 1872. Jacob van Paffenrode. Francois de Bucque. Francois Leune de Boedf. Johan vam Stockheym. Alexander Brandt. Graaf Henri Charles deBivière d'Aerschot. Jan Albert Jorman. George de Tourneville. Lodewijk van Oldendorp. George le Vasseür, heer van Huyle en Thouars. Elie de Hamilton , heer van Gui- chery. Res. R. v. St. 11 Juni 1672. Jean Pierre d'Armoise. (2) Johan Boreel. Comm. R. v. St. 9 September 1673 sinds 12 Mei 1672. Johan Boreel. (1) Zie Pamflet 10517 (klachten over wanbetaling). (2) Blükens den staat van oorlog voor 1673. (8) Blükens Res. 's. g. 30 Maart 1674. (4) De officieren droegen ronde hoeden met groene pluimen naar de kleur der vaandels. HOOFDSTUK VI. De Subsidie-troepen. 82 De door vreemde mogendheden voor beperkten tijd „bij capitulatie" beschikbaar gestelde subsidie-troepen kwamen geheel onder het gezag der Staten-Generaal en werden op de provinciën gerepartieerd. Daarentegen kwamen de door bondgenooten „bij tractaat" geleverde hulptroepen, ook al ontvingen ze subsidie, niet verder onder bedoeld gezag dan volgens de overeengekomen bepalingen. Op 6 Mei 1672 kwam een tractaat met Brandenburg tot stand, waarbij keurvorst Frederik Willem zich verplichtte om een leger van 20000 man op de been te brengen, waarvoor de Republiek aan werfgeld, onderhoud gedurende drie maanden en geschenken ruim £ 500.000 had te betalen. Het met keizer Leopold I op 25 Juli d. a. v. gesloten tractaat verplichtte de Bepubliek tot betaling eener subsidie van 45.000 rijksdaalders per maand, zoodra 24000 man onder de wapenen waren gebracht (1). Beide legers vormden hulptroepen. Op 19 September 1665 werd met de hertogen van Brunswijk—Luneburg , George Willem van Cell en Ernst August , evangelisch bisschop van Osnabruck, voorloopig voor vier maanden een capitulatie gesloten, onder de leuze „de quade desseinen" van den bisschop van Munster tegen te gaan (2). De hertogen verbonden zich om een leger van 4000 paarden en 8000 man infanterie onder de wapenen te brengen, daarvan terstond de helft ter beschikking van de Bepubliek te stellen: door hertog George Willem 1250 ruiters en 2000 voetknechten, door hertog Ernst August 750 ruiters en 2000 voetknechten, de cavalerie verdeeld in vier regimenten van 500 paarden, elk regiment van zes compagnieën, de infanterie in vier regimenten, elk van tien compagnieën ad 100 man. Bij het tot deze macht behoorende treinpersoneel waren ingedeeld een kolonel, een majoor, twee kapiteins, twee luitenants, vier stukjonkers, vijf predikanten, een veldscheerder met een veldpaal, 42 constabels, een brugmeester, een petardier, een smid, een radermaker, een zadelmaker, twee wegbereiders, twee schermmeesters, twee stalmeesters, een schrijver, (1) Zie bladz. 308, 309. (2) Zie bladz. 158 en Aanteekening n° 16. Index r. v. St. n° 1903 bevat de met de hertogen van Brunswijk-Luneburg in 1605 en 1608 gesloten capitulaties. 513 van eerstgenoemde, als „inventeur van seeckere secrete Bruggehs mits „d'inventie secreet houdende". Vóór 1673 kwam dit geheim niet aan 't licht (1). Gebnau werd in 1655 als brugmeester en kapitein van 's lands ponten opgevolgd door zijn zoon, mede Johan geheeten, deze in 1660 door Herman van Eep (2). (1) Bes. B. v. St. 24 Augustus, 10, 28 September, 11, 26 October, Bes. h. 26 Augustus 1652, Bes. B v. St. 24 , 29 Juni, 6—8 Juli 1655, 1 Februari 1658, 24, 31 Mei, 22 Juni 1666. (2) Res. R. "v. St. 9 December 1660. 33 HOOFDSTUK VIII. Vestingen en Forten. 518 storten, hetgeen de aanbesteding en voltooiing van onderhanden werken verijdelde. Vruchteloos betoogde men, dat de ingestorte wallen „sullen aenlocksels syn voor die tegen onsen Staet souden willen „machineren". De inval der Franschen in 1672 zou duidelijk aantoonen, dat, door de verzanding van het kanaal aan de Spuikribbe bij Schenkenschans Gelderland voor den vijand open lag. De Raad van State wilde daarin voorzien door vergravingen tot een betere evenredige waterverdeeling uit de Waal en den Neder Rijn ter „beneflceeringe" van den Neder Rijn en den Yssel. Alleen werd in 1657 de voorbereiding getroffep, terwijl Gelderland, Holland, Utrecht en Overijssel geen penning afdroegen. De tegenwerking van Holland verhinderde de uitvoering. Pas in 1775 kwamen het Bijlandsche kanaal en de nieuwe Ysselmond tot stand (1). Ter bevordering van het onderhoud der versterkingswerken sloot de Raad van State in 1658 een contract met den controlleur Qüirinus van Lobbbecht, die voor den tijd van drie jaren, tegen £ 15.500 per jaar benevens £ 800 aan reiskosten, al het aard-, metsel- en timmerwerk, uitgenomen de rijswerken, in Zeeuwsch Vlaanderen, langs den Rijn, van Schenkenschans, Doesburg, Grol en Bredevoort op zich nam. Hn' overleed in 1661; zijn weduwe kon zijne verplichtingen niet verder nakomen (2). Ook officieren behoorden tot de aannemers, o-a.: in 1653 Andries Loeff, luitenant der infanterie te Veere, voor bet onderhoud en het maken van nieuwe werken te Maastricht; in 1663, luitenant Johan van de Poll te Schenkenschans tot een bedrag van £ 20.990; in 1664, Johan van Gelder, majoor der stad Emmerik, voor het onderhoud der werken aldaar (3). Niettegenstaande de verwaarloozing der oude werken achtte men nu en dan den aanleg van nieuwe forten noodzakelijk. Reeds in 1647 was besloten om een nieuw fort Nassau by Hulst aan te leggen; pas in 1653 meldde de Raad van State zich met een petitie van £ 70.000 voor dat doel bij de bondgenooten aan. Het nieuwe fort de Haeck in de duinen bij Veere kreeg in 1654 een bezetting van 42 soldaten, van welke de majoor-commandant twee tot sergeant , drie tot korporaal mocht aanstellen. Voor dergelijke bezettingen wezen de kapiteins nimmer hunne meest geschikte Soldaten aan. In 1658 was het fort Hogerwerf buiten Bergen-op-Zoom bezet met 25 man, meerendeels „mortepayen ofte (1) Res. S. G.' 27 April, 24 Juli, 4 October, 13 November, Secr. Ros. S. G. 26 October 1662, Res. S. G. 24 September 1654, Res. R. v. St. 18 Juli 1657, 21, 22 November 1658. Do „Spuy„kribbe" lag tusschen de Spuisluis aan het einde der Cleefsche vaart en den Run, tegenover het toenmalige verdeelpunt boven Schenkenschans. (2) Res. R v. St. 24 Januari 1658 , 8 , 30 Juni, 21 Juli, 29 September 1661. (3) Res. S. G. 29 Maart 1653, Res. R. v- St, 27 Augustus, 15 October 1663 , 8 September 1664. 519 passevolanten die geen dienst doen ende daer van echter de gagie werd „getrocken*" Alles draaide orn de penningen. In 1666 besloot men tot den bouw van een „viercant royael fort" b{j Rouveen (waarover bij Hoofdstuk I herhaaldelijk sprake was); pas tijdens den oorlog van 1672 beloofde Holland voor het noodige geld te zullen zorgen. In 1668 scheen Holland zelfs voor de zekerheid der eigen grenzen geen voldoend belang te koesteren: de Staten gaven bevel om den arbeid aan alle nieuwe werken te staken, bijzonderlijk bij Naarden. In 1669 bleek 't, dat Holland sinds jaren had geweigerd het arbeidsloon te betalen, zoodat de provincie ten koste der bondgenooten, die wel betaald hadden, voordeden had getrokken uit de post voor fortificatiën op den staat van oorlog. Te Maastricht waren met het onderhoud der vestingwerken „veele Tonnen gouts" gemoeid: daarom deed men er niets aan, in afwachting van „een model van naerder fortificatiën". Friesland schreef het geluk der Munstersche wapenen in 1667 voor een groot deel toe aan den slechten toestand der frontierschanseh en de drooglegging van moerassen. De Raad van State liet na gehouden onderzoek eenige toegeslagen veenen in de buurt van Coevorden en Bourtange, die met groote kosten tot ontginning waren gebracht, door soldaten van greppels voorzien, hetwelk niet mocht geschieden „sonder preallable kennisse „vande souveraine provincie van Overijssel" (1). In 1669 wenschten Hunne Hoog Mogenden een algemeen onderzoek in te stellen naar den toestand van de fortificatiën en de magazijnen. De Baad van State wilde dit onderzoek tevens dienstbaar'maken om de hooge officieren in de gelegenheid testellen hun kennis aangaande 'slandsverdediging, tevens betreffende de samenstelling, de bewapening van het leger en alles wat daartoe behoorde, uit te breiden. De poging faalde door gevolg te geven aan het voorstel van Holland om het onderzoek naar de „fortificatiën, advenues, passen, moerassen, rivieren", enz. aan den veldmaarschalk Wirtz en een paar gedeputeerden op te dragen. Het onderzoek zou te Maastricht aanvangen, maar werd verijdeld door het heerschen aldaar van de „contagieuse sieckte" de pest. De commissie bezocht de meeste vestingen en forten aan den Bijn, den Yssel en de Maas, 's-Hertogenbosch en Breda (2). De overgelegde rapporten gaven der overheid geen aanleiding om de hand aan den ploeg te slaan: de oorlog van 1672 zou de gevolgen van het verzuim aan 't licht brengen. (1) Res. S. G. 8 Juli 1658, Res. R. v. St. 1 Maart 1651, 4 September 1658, Res. S. G. 18, 20 Februari, 16 October, 6 November, Res. R. v. St. 11 October 1666, Res. S. G. 5 Juli, 16, 18 Augustus, Res. R. v. St. 7 November 1667, Res. S. G. 30 Mei, Res. H. 23 Maart 1668, Res. R. v. St. 11 Maart 1669, Res. S. G. 27 November 1670. (2) Res. S. Cf. 12 April, Res. H. 1 Juni, Res. R. v. St. 22 Juni, 2, 5 Juli, 2, 7 Augustus, 9 October 1669. 520 Gouvernementen en commandementen. In 1660 zag men de noodzakelijkheid in om de bevoegdheid van de gouverneurs, van de zelfstandige commandeurs of commandeur^en-chef en van de ondergeschikte of subalterne commandeurs nauwkeurig te omschrijven. Wegens het vasthouden van de bondgenooten aan eigen inzichten duurde 'tacht jaren alvorens de Staten-Generaal gereed kwamen met de samenstelling van een reglement en nog twee jaren eer Holland dit goedkeurde; pas in 1671 kon het worden vastgesteld (1). Het reglement onderscheidde zeven gouvernementen: Sluis, 's-Hertogenbosch, Breda, Bergen-op-Zoom, Willemstad, Wesel en Maastricht. Heusden, met Crevecoeur en Hemert als onderhoorigheden, vormde tot 1665 een bijzonder gouvernement van Holland. De subalterne commandeurs van dé zeven gouvernementen, met uitzondering van Willemstad, zoomede de commandeurs van Aardenburg, Oostburg, Yzendljke, Philippine en Klundert, ontvingen hunne commissies van de Staten-Generaal In andere plaatsen, waar zelfstandige commandeurs het bevel voerden, werd hun de aanstelling van subalterne. commandeurs overgelaten. De Staten van Holland benoemden de commandeurs van Engelen, Lillo, fort Frederik Hendrik en de Kruisschans; bovendien — als elke souvereine provincie — de commandanten van sterkten op het eigen grondgebied. Zy machtigden eiken nieuwen gouverneur van 's-Hertogenbosch om Engelen onder zijn gouvernement te begrijpen: dienovereenkomstig moest hij bij aanvaarding der betrekking een afzonderlijken eed aan Holland afleggen (2). Na het overlijden van Johan Wolfert van Brederode, gouverneur van 's-Hertogenbosch, 3 September 1655, vestigde de magistraat de aandaeht van de Staten-Generaal op artikel 34 der capitulatie van 17 September 1629, bepalende, dat de gouverneur iemand moest zijn uit den Huize van Nassau of van een Nederlandsch geslacht. Gelderland, Friesland en Groningen stemden voor Johan van Wijnbergen, Holland, Utrecht en Overijssel voor Wigbolt van der Does, heer van Noordwijk; in.Zeeland staakten de stemmen; eerstgenoemde werd Brederode's opvolger (3). De Staten van Friesland en Groningen geraakten na overlijden in 1658 van Balthasab van Beyma, commandeur van Coevorden, in onmin met het landschap Drente over de benoeming van zijn opvolger. Gedeputeerden van Drente stelden daartoe aan Dibk Albeeda. Friesland kwam in verzet: de provincie had Coevorden „voor een groot „gedeelte met het bloed ende goed, ja middelen van deselve provintie „geconquestreert ende tsedert de reductie tot grooten dienst van den „Staet gemaintineert, het solde dan vremt syn de voorschreve forteresse „te stellen, in handen van den landschap Drenthe". Ditmaal kreeg (1) Res. s. g. 22 Mei 1668, Res. h. 22 Maart 1670, Res. S. G. 21 Februari 1671, G. P. b, iii 10 dd. 21 Februari 1671. Zie in Deel iv bladz. 836 de opgave der vestingen en hare onderhoorigheden, volgens het rapport van 27 Januari 1660. (2) Res. h. 21, 25 November 1655 , 28 Juli 1659 , 8 Juni 1665, 21 September 1670. (2) Bes- S. g. 7, 15, 17, 27 September, Res. h. 17 November 1655. 525 Langakkerschans. Commandeur. Res. S. G. 5 Maart 1666. Feijo van Burmania. Loevestein en Woudrichem. Commandeurs. Sinds 1636. Caspar Bloys van Treslong. Acte 30 Juli 1650. Adriaan Cuyck van Meteren. Maastricht. Gouverneurs. Sinds 1641. Graaf Johan Albrecht van SSlms. Comm. S. G. 9 November 1648. Fbedebik Magnus van Salm, "Wilden Rijngraaf. Commandeurs. Sinds 1639 (1). Hartman Godfried van Stein Callenfels. . Na zijn overlijden, 16 November 1667, scheidden de Staten-Generaal de door hem bekleede betrekkingen van commandeur en sergeant-majoor of wachtmeester der stad; zij droegen laatstbedoelde op aan Alexander de Zoete de Lake van Villebs (2). Comm. S. G. 19 November 1667. Robbebt van Ittebsum (3). Comm. S. G. 25 Maait 1669. Lewis Eeskine. Nijmegen. Commandeurs. 1685—1662. Cobnelis van Aerssen van S°mmei'sdijk , neer van Spijk. Sas van Gent. Commandeurs. Sinds 1647. Enno Ferentz. Comm. S. G. 28 December 1658. Willem Jan Cabeljau. Comm. S. G. 6 Juli 1662. Maurice de Gbenu. Comm. S. G. 5 Maart 1667. Willem de Perponcher Maisonneuve. Schenkenschans. Commandeurs. 1636—1661. Eustachius Püchleb. Res. S. G. 26 October 1658. Albert van Bemmel, waarnemend (4). 1661—1672. Albebt van Bemmel. 1672. Hendrik ten Hoove. (1) Acte vernieuwd bfl Comm. s. G. 23 November 1651. (2) Res. S. G. 19 November 1667. (3) R. van Ittebsum was van 1644—1661 drost van Daelhem; sinds 1660 kolonel der infanterie. (4) De kapitein Albebt van Bemmel kwam met zün compagnie over uit Sluis. Hy was door de Staten van Gelderland belast met de waarneming van het bevel: tot groot misnoegen van Pdchler, die vóór zün vertrek naar Denemarken het bevel aan den oudst aanwezigen kapitein, Hans van Hittinöa, had overgegeven (Res. S. G. 4 November 1658 , 5,14 Maart 1659). 526 Sluis. Gouverneurs. Sinds 1642. Frederik Magnus van Salm, Wild- en Rijngraaf; wordt 1648 gouverneur van Maastricht Acte 30 October 1648 (1). Johan van Wijnbergen. Comm. S. G. 8 November 1655. Wigbolt van der Does, heer van Noordwijk (2). Comm. S. G. 13 Augustus 1669. Maurits Lodewijk I van Nassau La Leck, heer van BeverWeerd. Commandeurs. Sinds 1639. Jacob van der Meer van Barendrecht (3); wordt 1658 commandeur van Hulst. Comm. S. G. 30 October 1658. Theodorus van Vrijbergen. Steenbergen. Sinds 1639. Francois de Ram, heer van Hagedoorn. Comm. S. G. 11 Juli 1666. Gerard van Rossum. Willemstad (4). Gouverneurs. Sinds 1685. Adriaan van der Mijle, heer van Bleskensgraaf. Comm. S. G. 29 April 1664. Arent van Wassenaer, heer van Duyvenvoorde, Voorschoten en Veur. Comm. S. G. 1 Februari 1666. Pieter van Wassenaer, heer van Sterrenburg, waarnemend. Comm. S. G. 10 April 1666. Pieter van Wassenaer , heer van Sterrenburg. Comm. S. G. 14 September 1668. Jacob van Wassenaer, heer van Wassenaer-Obdam. Zutphen. Commandeurs. Comm. S. G. 20 October 1642. Jan van Lintelo tho der Marsch. Res. R. v. St. 21 Maart 1646. Hendrik van Coevorden tot Walfaert, waarnemend gedurende het burgemeesterschap van Jan van Lintelo. Res. R. v. St. 9 Februari 1654. Hans Hendrik Erentreyter; wordt 1659 commandeur van Emden. Res. S. G. 23 Februari 1660. Alexander Schimmelpenninck van der Oye. (1) Acte vernieuwd bij Comm. s. g. 12 Mei 1651. (2) De Staten van Zeeland schonken den gouverneur extra oen hunner compagnieën (Res. Zeel. 23 Maart 1668, 20 September 1669). (3) h() was tevens regeerend burgemeester en schepen 's lands van den Vrije te Sluis (Res. S. g. 18, 14, 24, 31 Mei 1659). (4) Zie Aanteekening N° 44. 527 De graafschappen Lingen en Meurs. Lingen. De Staten van Overijssel verlangden gekend te worden in de vordering van graaf Maurits van Bentheim-Tbcklenburg , die aanspraak maakte op het graafschap Lingen, op grond hunner bewering, dat in 1549 de Prins van Oranje daarmede door keizer Karel V als heer van Overijssel was beleend geworden. Hunne Hoog Mogenden trokken zich de zaak niet aan; sinds in 1659 Be vergeren en eenige andere plaatsen tegen geldelijke vergoeding aan bisschop Christopfel Bernard van Galen waren overgedragen, had het graafschap uit een militair oogpunt elk belang voor hen verloren. Toen de bisschop tegenover de Bepubliek een vijandige houding begon aan te nemen, was hy aan den Prins van Oranje nog twee termijnen en renten schuldig voor de verworven goederen (1). Sinds 1632 was Rutger van Haersolte tot Haerst en Overveen drost van stad en graafschap. Meurs. Sinds 1628 was het garnizoen der hoofdstad tot een maximum van 500 man door alle oorlogvoerende partijen neutraal verklaard: het laatst door koning Lodewijk XIV (2). Commandeurs. Sinds 1641. Willem Beinier van Cloudt tot Loverhorst , tevens drost. Res. S. G. 22 November 1659. Johan Byser, plaatsvervangend commandeur (3). Res. S. G. 4 Augustus 1663. Johan Ryser. Comm. S. G. 6 September 1669. Pieter van Someren van Vrijenes. De Brandenburg-Cleefsche steden. Emmerik (4). Commandeurs. Sinds 1646. Joachim van Goltstein. Comm. S. G. 20 April 1652. Lubbert van Eck. Comm. S. G. 31 Maart 1667. Hendrik Torck. In 1666 werd het onderhoorige fort Oranje gesloopt (5). Gennep. Commandeurs. Sinds 1641. Assuerus van den Boetzelaer, heer van Leeuwen. Comm. R. v. St.11 November 1661. Otto Gansneb genaamd Tengnagel. (1) Res. s. g. 6 Maart 1652, 10 December 1654 , 25 , 29 Mei 1668, 7 Soptember 1669 , 27 Juli 1671. (2) s. g. Lias loopende 1665 dd. 9 November. (3) Cloudt kon pas in 1662 gedwongen worden om Rltser in zijn waardigheid te erkennen (Res. s. g. 18 Juli 1662). Hij overleed in 1663. ZUn zoon Wimcn Adolf Cloüdt tot Blojimerstein volgde hem als drost op. (4) Zie Aanteekening N° 45. (5) Res. r. v. St. 3 Januari 1667. 528 Orsoy. Commandeurs. Sinds 1632. Vincent van Ysselsteyn. Comm. S. G. 5 Januari 1656. Hendrik Mulert. Rees (1). Commandeurs. Sinds 1644. Francois de la Place, burggraaf van Machault. Comm. S. G. 1 April 1665. Otto Pijnssen van der Aa, heer van Deyl. Comm. S. G. 14 October 1670. Ditmar van Wijnbergen, heer van Horssen en de Poll. Nieuw Rees, onderhoorigheid van Rees. Commandeurs. Res. S. G. 28, 29 Mei 1654. Cornelis van Mierop, opvolger van Reinier van Raesfeld. Res. S. G. 17 Juli 1658. Charles Drost. Res. S. G. 4 October 1663. Otto de Rode van Heeckeren tot Peckendam. Comm. S. G. 15 October 1670. Hugó van der Hoep. Wesel. Gouverneur. Sinds 1644. Prins Johan Maurits van Nassau. Commandeurs. Sinds 1642. Maerten van Juchem. Comm. S. G. 6 Juli 1663. Willem Copes, plaatsvervangend commandeur. Burik, onderhoorigheid van Wesel. Commandeurs. Res. S. G. 24 Mei 1651. Johan van Essen. Res. S. G. 8 April 1661. Ditmar van Wijnbergen. Comm. S. G. 15 October 1670. Otto de Rode van Heeckeren. Rijnkerk, onderhoorig aan den keurvorst-aartsbisschop van. Keulen (2). Commandeurs. Sinds 1688. Johan van Wijnbergen. Acte 30 October 1648. Graaf (1654 prins) George Frederik van Nassau (3); wordt 1658 gouverneur van Bergen-op-Zoom. Res. S. G. 30 October 1658. Johan van Wevort, heer van Ossenberg. Res. S. G. 6 September 1669. Allart Polman. (1) Zie Aanteekening n° 46. (2) Het verzoek van den aartsbisschop om aan do gilden te Rijnberk weder te veroorloven de oefeningon met het geweer, het papegaai-schieten' en het houden van optochten werd niet ingewilligd (Res. S. G. 11 Mei 1669). (8) Hü verkreeg pas in 1651 commissie van de Staten-Generaal (Res. S G 11 April 19 Mei 1651). ' ' 529 Ravestein, heerlijkheid van den hertog-paltsgraaf van Nieuwburg. Commandeurs. Sinds 1644. Johan van Herode, heer van Rummen. Comm. S. G. 14 Juli 1654. Matthijs van Asperen, heer van Heeswijk. Comm. S. G. 18 September 1670. Peyo van Heemstra. De Oost-Friesche bezettingen. Emden. Commandeurs. Sinds 1645. Hessel Heckema van Aylua. De magistftat weigerde hem als commandeur te erkennen. In 1650 stelde hij het commandeurschap in handen van Hunne Hoog Mogenden (1). Sinds 1646. Johan van Aysma, waarnemend. In 1654 werd het recht van benoeming tot commandeur opgelost: de benoeming zou geschieden door de Staten-Generaal op voordracht van de stad (2). Res. S. G. 28 Augustus 1659. Hans Hendrik Erentreyter. Benoemd door den magistraat na overlijden van Johan van Aysma zonder machtiging van de Staten-Generaal. De zaak werd in der minne geschikt. Hunne Hoog Mogenden erkenden Erentreyter als commandeur, ingevolge instructie van 28 Augustus 1659 (3). Comm. S. G. 19 Augustus 1665. Tjallingh van Sixma. Comm. S. G. 6 Maart 1671. Arent Ludolf Gockinga. Res. S. G. 8 December 1672. Hendrik van Steenhuysen tot Folckerda, waarnemend, wegens bedanken van Gockinga. Leeroord. Commandeurs. Sinds 1641. Rudolf Polman. Comm. S. G. 9 Juni 1656. Rudolf Sijgers. Dylerschans. Commandeurs. Comm. S. G. 12 Juni 1664. Jacob Cocq. Comm. S. G. 28 Februari 1662. Tjaerd van Andringa. C. MINEURS. In het vredesjaar 1648 dankte de Republiek de mineurs af. De kapitein Jan van de Vijver genaamd Rigou behield half traktement; hij overleed in 1651. De luitenant en negen mineurs, allen „heel oudtofte „lam, verminct off kreupel" kwamen op de lijst der geappointeerden (4). (1) Res. s. g. 7, 8 April, 26 Mei, 15 Juni, 12 Augustus, 7 September 1649 , 28Maart 1650 (2) Zie Deel iv bladz. 177. Res. R. v. St. 25 Juni 1654. (3) Zie'bladz. 128. (4) Res. S. G. 8 December, Res. R. v. St. 28, 29 December 1648, 25 Januari, 18 Februari 1649 , 23 Augustus 1651. 580 In 1671 stelde de Rijngraaf Fredekik Magnus van Salm , gouverneur van Maastricht, voor om „vyftich'bequaeme ende geëxperimenteerde mineurs „onder een capiteyn" aan te nemen. De toestemming van Holland gaf den doorslag, zoodat de Raad van State aan Johan Joachim de Jacobt commissie als kapitein der mineurs verleende (1). Weldra kreeg deze 53 mineurs onder zijn bevel, doch had aanstonds met moeilijkheden te kampen, omdat Holland voor niet meer dan 35 man wilde betalen. Dienovereenkomstig werd vastgesteld den „Staet van verdeling der gagen „voor een compagnie van 35 mineurs, wesende in hare functie tegens „den vyandt tsy offensive off defensive, alsdan „voor den capiteyn in seven dagen .... 14 Rycxdaelders. „ „ luytenant 8 „ „ „ oppercorporael 6 „ „ een corporael 31/4 „ „ „ mineur 3 „ (2) Tot de troepen van den tweeden extra-ordinaris staat van oorlog, op 28 Maart 1672 door Hunne Hoog Mogenden bekrachtigd, behoorde een compagnie van 100 mineurs ter repartitie van Holland, welke op den gewonen staat van oorlog voor 1673, ten name van kapitein Jacoby, onder de infanterie-compagnieen dier provincie werd opgenomen. De bezoldiging schijnt, evenals die der mineurs van het vorige jaar, uitsluitend te zyn toegekend voor diensten buiten het garnizoen of te velde; ze bedroeg ter maand — 1 kapitein £ 114— 5—84 1 luitenant n 45—14—33. 1 vaandrig , 34— 5—8* 2 sergeanten, ad £ 20 „ 40 4 korporaals, ad £ 18—11—54 B 74— 5—84 1 schrijver „ 12—17—1£ 3 jongens „ 18— 5—84 87 mineurs, ad £ 12—17—1? , 1118—11—51 100 hoofden £ 1458— 5—847 In Augustus 1672 vertrokken detachementen mineurs uit Maastricht naar Groningen en Breda (3). (1) Waarschijnlijk; dezelfde persoon als Jean Jamaer, voorkomende op bladzijde 847 van Deel IV. (2) Res. S. g. 6 Februari, 15 October, Res. h. 4 April, Res. R. v. St. 18 April,12 October, Secr. Res. S. g. 6 Mei 1671. (3) Res. S. g. 12, 15 Augustus, Res. R. v. St. 26 October 1672. AANTEEKENINGEN. 584 Tot 1649 bleèf kapitein Herman Keultjes met zijn ruiters en voetvolk de schrik van stroopers en vagebonden in de bovenkwartieren. Zijn hoofddetachement was gevestigd op het Huis Halsaf bij Elten. Jammer genoeg ging deze troep door wanbetaling te niet (1). In de Meierij van 's Hertogenbosch, de drie landen van Overmaze en het markiezaat van Bergen-op-Zoom werden de landdrosten Johan van Ravenswaey, Pieter Everards en Willem van der Reydt, heer van Bruchem, met de veiligheid van wegen en straten belast. Zij beschikten daartoe over een aantal met bandelierroers (karabijnen), twee pistolen en zijdgeweer gewapende ruiters, benevens over voetvolk: de helft voorzien van vuurroers, de andere helft van springstokken met scherp ijzer, allen van een houwer (2). Op herhaald verzoek der ingezetenen dankten Hunne Hoog Mogenden in 1649 de landdrosten van de Meierij en van Bergen-op-Zoom af, onder voorwaarde dat zij zelf voor de veiligheid zouden zorgdragen. Te nauwernood was zulks geschied, of „de „moorderljen, straatschenderijen ende insolentien tegens predicanten ende „die van dè gereformeerde Religie" namen dermate toe, dat Ravenswaey op nieüw een aanstelling kreeg, volgens welke hij het aantal zijner ondergeschikten, mits van de gereformeerde religie zijnde, naar behoefte kon bepalen (3). Het voortbestaan der landdrosten van de Meierij en van Overmaze bleek noodzakelijk. AANTEEKENING N° 4 (bladz. 18). Aan het verbod van dienstneming bij „vreemde Coningen, Princen ende Potentaten" legde men niet te veel moeilijkheden in den weg, omdat' de heimelijke wervingen binnenslands konden strekken tot opruiming onder de talrijke vagebonden en bedelaars. Men duldde echter geenszins, dat wervers de trompet staken of de trom roerden, terwijl de loopplaatsen buiten 's land3 grenzen moesten gekozen worden. Onder deze voorwaarden konden Frankrijk, Brandenburg, Hessen en Polen hier te lande werven; hoogstens 300 recruten mochten telkenmale te scheep over het grondgebied van de Republiek naar vreemde havens vervoerd worden (4). Minder inschikkelijk toonde men zich tegenover den voor- (1) Comm. S. G. 14 Maart 1648, Res. R. v. St. 22 Mei, 19, 20 Juni, 15, 27, 31 Juli, 80 November 1618, 11, 25 Januari 1619. Zie Deel iv bladz. 306. (2) Comm. S. G. 8, 16, 23 Juli, Res. R v. St. 22 , 25 Juni, 7 Juli, Res. S. G. 27 Juni, 1613. Ravenswaey was oorspronkelijk kapitein, Everards provoost-geweldige te Maastricht, Bruchem drost der stad Bergen-op-Zoom. (8) Res. R. v. St. 21 December, Res. S. G. 12 December 1648, 27 Januari, 12 Februari, 27 November, 28 December 1619. (1) Res. S. G. 29, 80 Januari, 8, 15 Februari, 27 Mei, 8, 27 Augustus, Res. h. 29, 80 Januari ,5,6 Augustus 1618, Res. S. G. 27 Mei, 1, 2 Juni 1650, G. P. B. ii 306 dd. 21 Juli 1648 en 27 Mei 1650, G. P. B. ii 295 dd. 30 Juni 1651, G. P. B. ii 302 dd. 6 Maart 1653, G. P. B. iii 1361 dd. 6 Maart 1653: verbod en plakkaten tegen het gaan in vreemde diensten. 540 Provisie voor de burgers van Kopenhagen.... £ 440.484 Voor brandstoffen (hout uit Noorwegen, steenkolen uit Engeland) „ . 35.000 transportkosten „ 24.516 £ 500.000. De pijrokken, hemden, kousen en schoenen, met een overschot voor. de soldatenvrouwen en kinderen, vereerde men „uyt libëraelheyt ende tot „verschooninge" kosteloos aan de militie „in de verleden winter soo ge„fatigeert ende soo veel uitgestaen hebbende" (1). AANTEEKENING N° 14 (bladz. 104). De prinsen van Bourbon-Condé, gewoonlijk alleen Condé genoemd, voerden gedurende het leven van hun vader den titel van hertog van Enghien. Lodewijk II' (1621—1686), bijgenaamd de groote Condé (zie Deel III bladz. '315), komt in Deel IV voor als Lodewijk van Bourbon, hertog van Enghien (zie Deel IV bladz. 395); in 1646 verwierf hij den prinselijken titel van Condé. Tijdens zijn ballingschap vergunden de Staten-Generaal in 1656 aan zijn_echtgenoote Claha Clementia, dochter van maarschalk Urbain de Maillé, markies van Brézé, om te Breda hare bevalling af te wachten (Res. S. G. 9 October); het kind, een dochter, overleed in 1660 zonder doopnaam ontvangen te hebben. Toen Lodewijk II in '168ö stierf, volgde zijn zoon Hendrik III Julius (1643—1709), hertog van Enghien, hem op als prins van Condé. AANTEEKENING N° 15 (bladz. 105). Na terugkomst van hun makker uit Brussel verzochten de drie trompetters van wijlen Z. H. prins Willem II om in dienst van Hunne Hoog Mogenden aangehouden en bij voorkomende gelegenheden als bij ambassades, reizen e. d. als zoodanig gebruikt te worden. In het buitenland maakte men reeds lang van de diensten van trompettere gebruik. In Juni 1653 verscheen te 's-Gravenhage een trompetter van de Engelsche vloot met een voorstel tot uitwisseling van wederzijdsche gevangenen. De provoostgenëraal kreeg last „hem op te houden ende wel te tracteren „in een herberge", onder gezelschap van twee trompetters en dezen eveneens te tracteeren ten koste van den Staat. De rekening voor drie a vier dagen beliep £ 280—10; In October 1653 kwamen de drie trompetters in dienst van den Staat eh als geappointeerden 'op ruiters-gage in onderhoud bij een der vanen. In 1657 kregen zij een rok van rood (1) Res. R. V. St. 8 October, Res. S. G. 26, 27 October 1659. 564 AANTEEKENING N' 41 (bladz. 307). „Messieurs les Estats generaux se trouvant opprimées 1'An 1672 par „la Guerre de France, ont désiré d'oster a rennemy la commodité de „transporter de Metz par la Moselle et Ruin non seulement de Trouppes „mais rArtillerie et toutes les Munitions de boucbes et de Guerre, dont „il formoit les Magazins a Neus et aillieurs. „Comme cela ne se póuvoit mieux obtenir qu'en tirant 1'Electeur de „Treves (1) dans leur party, ils ordonnerent a Monsieur d'Amerong (2) „de traitter avec 1'Electeur ainsy qu'il se voit de la Resolution du 16 De„cembre 1672, mais ayant trouvé qu'il ne convenoit point a 1'Electeur „d'entrer en Traitté avec Messieurs les Estats Generaux, ils tacherent de „venir a leur but par une voye indirecte, a scavoir que 1'Electeur entrast „en Traitté particulier avec sa Majesté Imperiale (8), promettant a celle „de prendre ses Trouppes dans ses places, moyennant les six mille „Escus que sa Majesté promit touts les mois a 1'Electeur, et a fin que „sa Maje3té fut soulagée de la moitié de ces subsides, Messieurs les „Estats en promirent trois milles touts les mois. „Ledit Traitté moyenné ainsy par Messieurs les Estats Generaux, „s'est conclu entre sa Majesté, et 1'Electeur le 81 de Decembre de 1'Année „susdite 1672 apres la ratification, duquel devoit commencer le payement „de subsides a Francfort, avec 1'anticipation de trois mois, ainsy qu'il „se voit de 1'Act que sur cela passa son Altesse Monseigneur le Prince „d'Orange au nom de 1'Estat, puis qu'il convenoit que 1'affaire demeurat „secret. „La ratification de susdit Traitté s'estant fait immediatement a Vienne, „ajnsi les subsidez commancerent en suitte du Traitté avec le commen„cement de 1'An 1672. „Les subsides que Messieurs les Estats ont donné a leurs Alliez sont „fondés et stipulez dans le Traitté qu'ils ont avec eux, mais les subsides „deues a S. A. E. de Treves sont d'une autre nature, Messieurs les „Estats Generaux les doivent sans avoir fait un Traitté avec eet Elec„teur, et ils les payent en vertu du Traitté fait entre 1'Empereur et „Electeur" (4). AANTEEKENING N° 42 (bladz. 309) (5). „Lyste van de Artillerye ende Munitiën van Oorloghe noodich totte „naervolgende 100 stucken geschut, om mede over landt te marcheren (1) Karel Kaspar vos deb Leltesï , keurvorst-aartsbisschop van Trier (1652—1676). (2) Godart Adriaan van Reede, heer van Amerongen. (3) Keizer Leopold I. (4) In 1687 was de Republiek nog 132.564 rijksdaalders aan den keurvorst schuldig, zooals blijkt uit de „Pretension de son Altesse Electorale de Trlers", voorkomende in Res. II. 25 Januari 1687. (5) „Staatsarchiv" te Wiesbaden, M. 675. 565 „ende met ielcx te doen 200 schoten, alsmede voor 24000 soldaeten, „daeronder 4000 ruyters en 16000 musquettiers voor ider in voorraet „120 schoten, mettet gene noodich totte fortificatiën ende behouften om „te maecken eenighe bruggen, mijnen, gallerien ende blinden off cande„laeren in de Approches ende Batteryen. „Met'aele geschut gemonteerd op haere affuyten. Treek ende Lamoenpaarden voort geschut ende blockwagens. Waegens", 5 heele cannons elck mot 15 gespan. ... 150 j 20.000 8 bospol ver in tonnen (1) 24 ï schietende 48 8 I ' isers. ' 2 affuyten in voorraet . . 20 1 172 900 cogels a 48 8 45 I 1 voorwaegen in voorraet.. 2 ' 100 blickedoosen (2). 51 45 swalpen 5 \ 88 20 vuire balcken a 12 ell . . . 2 1 50 horden 2 1 gereetschap 5./ 10 halve cannons elk met 9 gespan 180 ] 24.000 S bospol ver. . i 22 V 24 ffi isers. 3affuyten in voorraet . . 24 1 206' 1800 cogels. .' 45 I 1 voorwaegen in voorraet. 2 ' '200'blickedoosen 10 I 80 swalpen. . 10 \ 102 40 balckgen tot beddingen. ..41 75 horden 8 | gereetschap • 5 ' 12 veltstucken elck met 6 gespan .... 144 ) 14.400 8 bospolver 18 \" 12 8 isers. 2 affuyten in voorraet . . 18 164 2160 cogels 27 I 1 voorwaegen in voorraet. 2 ) 240 blickedoosen 12 f 90 swalpen 12 \ 78 48 balckgen 4 1 50. horden '. 2 1 gereetschap 3 / 10 veltstucken elck mot 4 gespan .... 80 i 8000 8 bospolver 10 \ 6 8 isers j 1 affuyt in voorraet ... 4 l 86 1800 cogels 11 I 1 voorwaegen in voorraet. 2 ! .200 blickedoosen 2 f > 29 gereetschap 11 111 beddingsdeelcn. . . . . . 3 1 50 horden .... ' 2 / 20.000 8 bospolver in tonnen (1) 24 172 900 cogels a 48 R 45 100 blickedoosen (2) 5 45 swalpen. . 5 20 vuire balcken a 12 ell . . . 2 50 horden 2 gereetschap 5 (1) „voortsmet .haere pcckcleedt endo 5 beurstonnekens." (2) „gevult met musquetloot, ende eenich materieel." 566 „Metaele geschut Treek ende Lamoen- gemonteert op paarden voort geschut w » haere affuyten. ende blockwagens. waegens. 10 caemerstuc- elck met 4 gespan .... 80 j 8000 8 bospolver 10 \ ken 24 8 isers. | 1 affuyt in voorraet ... 4 [ 86 1800 cogels 45 1 1 voorwaegen in voorraet. 2 ' 200 blicke doosen . 5 111 beddingsdoelen 8 1 50 horden 2 1 gereetschap 2 / 10 caemerstuc- elck met 3 gespan .... 60 i 6000 8 bospolver 7 | ken 12 6 isers. f 1 affuyt in voorraet. ... 4 [ 66 1800 cogels j I 1 voorwaegen in voorraet. 2 200 blicko doosen ) f } 39 111 beddingsdeelen 3 1 50 horden 2 1 gereetschap 2 ' 20 draecken of elck met 1 gespan 40 i 8000 8 bospolver. . . 10 \ caemerstucken / / 6 8 isers. 2 affuyten in voorraet. . 4 S 46 3600 cogels j } 85 1 voorwaegen in voorraet. 2 ) 200 blicke doosen ) J 20 draecken of elck met 1 gespan .... 40 j 4000 8 bospolver 5 \ caemerstucken f / 6 8 isers. 2 affuyten in voorraet . . 4 ; 46 3600 cogels i ) 17 I 12 \ 1 voorwaegen in voorraet. 2 1 200 blicke doosen / ] 2 mortieren op blockwaegens 12 150 8 isers. 1 mortier op blockwaegen 4 60 S granaet. 17 blockwaegens i geladen mette 5 I mortiers affuy- 1 ten, alsmede met I 27 rempaordon I ofte scheeps- I affuyten tottet \ ieder blockwaegen 2 gespan. 68 groff geschut en- [ de 4 morassle- I den, 2 rolwae- 1 gens ende voor- I raet van block- ] waegens. i Voor 25 aeckens j compleet op j ieder blockwaegen 5 gespan. 250 35 blockwaegens. 1 Summa . . . 603 gespan 1226 paerden. 567 Waegens, diverse sorteringhen ■ • • •, • • • ' 9 100 musquetten en 200 laughe pieeken 2 50 vierroers en 20 bandeliers roers 1 25000 8 cruyt voor de ruytors en voetknechten 30 25000 cogels voor musquettiers \ 4500 cogels voor de vierroers en 4500 voor de pistoolen 9 j 20000 8 lonten , met brandtemmers, etc , > • 20 I schoppen, spaden, houwelen, brodsen en pieeken, bijion en messen ... . 17 I andere oorlogs behoufften, graenaeten van 160 en van 60 8 totte mor- , I tieren, mantelletten voor de schiotgaeten vant geschut, lantaerns, 1 -ai tendt corps du gaarden, vrioscho ruytors, voetangels , slickspooren, etc. ) Summa .... 589 waogons. „Officiers ende andere persoonen in alles noodich": 1 commissaris generael 3 waegens. 4 commisen daer onder een oppercommis 4 „ " 18 edelluyden daer onder een majoor ende een quartier- meester. 4 » 50 conducteurs daer onder 8 of 10 te paard. 155 canonniers daer onder 1 capiteyn ofte meester con- staepel 2 400 matrozen of bootgesellen, daeronder een noodig | getal bosschieters 3 8 of 10 capiteyns of officieren over de matrosen ) 4 capiteyns, ieder met 60 of 70 pionniers 2 3 a 4 batterij meesters. 1 scbanskorfmaker en rijswerker. 3 meesters vierwerkers ieder met 2 knechts of gezellen. 1 petardier met gezel. 5 a 6 ingenieurs • • • " 2 capiteyns ieder met 80 ïi 40 mineurs. 1 commies of capiteyn vande tochtpaerden met 20 conducteurs tot zijn assistentie. 1 wagenmeester met 20 conducteurs tot zijn assistentie. 1 commandeur of brugmeester. 50 pont- of scheepsgasten. 7 of 8 harnicqueurs, 7 of 8 touwerkers 1 1 gareelmaker. 6 kuipers. 2 capiteyns of meester timmerlieden ieder met 50 a 60 timmermans * 572 AANTEEKENING N" 44 (bladz. 317). Op de door den meestér-generaal Willem Adriaan de Hornes opgemaakte „Lyste van de officieren van den treyn van de Artillerye, welcke „tot de aenstaende expeditie deses jaers 1672 gerequireerdt werden" kwamen voor — Engelbert van der Mijle, luitenant-generaal en contrerolleur, mét een schrijver en twee conducteurs, Rudolf van Keppel Fox, majoor der artillerie, Reinoud van Bochoven, commies, met twee directeurs, 36 conducteurs, 2 kuipers en 2 harnikeurs. Voorts 4 kapiteins der artillerie, 9 ordinaris- en 7 extra-ordinaris edellieden van het geschut, Ohristoffel Yssel, kapitein der kanonniers, een kapitein van detochtpaarden, een kapitein van de mineurs, Hebman van Erp, kapitein van de ponten, twee kapiteins van de timmerlieden, vier ordinaris- en extraordinaris vuurwerkers, twee batterijmeesters, een meester-radermaker, een meestér-smid, een schanskorfmaker, een chirurgijn en een provoost. Tot het personeel, dat nog moest worden aangesteld en waarmede de meestér-generaal zich onledig hield „om uyt té vinden", behoorden eenige edellieden van het geschut, kapiteins van de matrozen en van de pioniers. AANTEEKENING N° 45 (bladz. 318). „Estats de Trouppes tant d'infanterie que de Cavalerie "qui sont sur „pied pour le service du Roy Tres Chrestien, suivant 1'Estat expedie „pour leur subsistance pendant les quattre premiers mois de 1'année 1672 (1). „Regimens d'infanterie dont chaque compagnie est composée de 53 „hommes. compagnies compagnies compagnies Picardie 70 Crussol 18 Vendosme 16 Champagne .... 70 Montaigu 16 la Foroe 18 Navarre 70 Turenne 38 Contt 16 Piedmont 70 la Nothe 17 la Fere 16 Normandie .... 70 Dampierre 26 Condé 17 Marine 70 Louvigny 18 d'Anguien 17 Rambure 32 Gran Droup ... 16 Jonsac 18 Castelnaud. ... 33 la Reyne 70 Moneperonse. ... 16 d'Aüvergne .... 83 Montpesat .... 16 Bouillon ...... 16 de Sault 83 des Vaisseaux... 70 Bourgone 33 Baudeville .... 16 d'Orleans 33 Lallavine 20 da Roy 70 d'Artois 33 Vermandois .... 20 Royal . 70 Bretagne 16 Fichelliers du Roy. 24 Pralin 18 Carignan 16 Lionnois. . -. . . . 35 Chateauneuf. . . 16 Dauphin 70 Soubches 18 (1) s. G. Lias loopende 1672 dd. 8 Maart („voor de Griffie van>haer Ho. Mo.") 577 Discipline Militaire, luidende: „Niemandt sal mede in belegerde plaetse „van syn Quartier loopen, om appoinctemeht roepen, ofte daer van „spreken, onwillich sijn te vechten, ofte te arbeijden, oft heur Quartier „te bewaren, oft yemand in eeniger wijse van sulcx onlustigh maken, „ofte in sulcken plaetse yetwes doen, daer door de bescherminge des „selfs mochte eenicbsins verachtert werden, op pene van metter doot „sonder genade gestraft te werden" —welk artikel al heel weinig op de handeling van Pain et Vin van toepassing was. Prins Willem III, aan Wien het vonnis ter approbatie werd voorgelegd, verlangde herziening. De krijgsraad vermeerderde het vonnis, bij uitspraak van 16 Januari, met „het zwaard over het hoofd". Ook hiermede toonde de Prins zich niet tevreden. In zijn tegenwoordigheid werd het proces herzien door gecommitteerden van den Hoogen-en van den Provincialen Raad, die op 20 Januari den beklaagde veroordeelden tot den doodstraf met het zwaard (Pamflet 10711). AANTEEKENING N° 49 (bladz. 487) (1). Bij resolutie van 19 Maart 1672 hehoemden de Staten van Zeeland Johan CABELJAr/totmajoor, Pieteb Jan de Huybebt van Rèngeeskeeke, Hendbik Bentinck , Willem Steffen de Quadt van Soppenbeoek, Pietee van Reygebsbeeg, burgemeester van Veere, Jacob Rotgans en Paulus Liens tot ritmeesters. Later weigerden zij de wederoprichting van de bij de overgave van Nijmegen in krijgsgevangenschap geraakte compagnie van Quadt, en licentieerden in October de compagnie van Liens , gelijktijdig met drie compagnieën infanterie (Res. Zeel. 4 Augustus, 10 October 1672). De Staten kwamen niet tot een besluit ter aanstelling van een kolonel, te meer ótadat Fbedebik Magnus van Salm, Wild- en Rijngraaf, als kolonel der cavalerie, zonder compagnie, op hunne provincie gerepartieerd was. Deze werd als chef van het regiment beschouwd. Na zijn overlijden volgde hem de door den prins van'Oranje tot kolonel benoemde Johan Theobald Metzgee van Weybnom in het regimentsbevel op. AANTEEKENING N° 50 (bladz. 478) (2). De kolonel Johan van Wijnbeegen overleed in 1658. Aangezien de Staten van Overijssel de benoeming van een opvolger langen tijd ophielden, verdeelde Gelderland de compagnie van den overledene ad 100 hoofden in twee compagnieën van 50 man. De nieuwe kolonel, Abent van Haebsolte, wiens compagnie 65 man telde, verzocht daarvoor een (1) In de noot verkeerdelijk opgegeven als n° 38. (2) Ut supra n° 39. 37 578 vermeerdering van 35 man, onder opmerking dat 't was „ordinaris ge„woonte endè gebruyck onder 's Lants Militie, dat de compagnie^rtm „een succederende colonnel versterckt werde uyt de compagnie van een „colonnel die mj is succederende". Dit kon thans niet worden toegepast-? men stond voor de keuze tusschen de vermindering van zeven gewone compagmeen van 65 man elke met^T^jf man en een nieuwe werving van 35 man. Het talmen van Overijssel' was oorzaak, dat pas in 1660 dte compagnie van kolonel van Haersolte tot 100 man versterkt kon Worden (Res. R. v. St. 21 November, 4 December, Res. S. G. 8 December 1659, 22 Februari 1661). AANTEEKENING N° 51 (blad?.- 487) (1). De kolonel d'Estrades, geboren in 1607, overleden 26 Februari 1686, aanvaardde op 4 Octpber 1650, tegen den wil ,van Hunne Hoog Mogenden, de betrekking van Fransch gouverneur van Duinkerken. Hij diende in hetzelfde jaar als luitenant generaal bij het .leger onder maarschalk Du Plessis-Psaslin , hertog„ van Choiseul, in Vlaanderen. _ Meermalen vertegenwoordigde hij zijn vaderland,^ de Republiek, deed.in 1667 afstand als kolonel, doch behield het daaraan verbonden traktement. Zijn -poon Louis werd in 1672. als ritmeester vervangen door Nicolaas van Winteroy (Res. H. 16 Maart 1668, 18 Mei 1672). AANTEEKENING N» 52 (bladz. 489) (2). In de aanbeveling voor Ferdinand de Perponoher Sedlnitzky ter benoeming tot kolonel werd melding gemaakt, dat hij zich sinds 1643 in Staatschen dienst beVond, verder: „heeft mede onder de vrijwillighe „swemmers geweest onder de la Capellen ende voor de belegeringe „van Sas en Hulst in 't jaar 1646, als vendrich nae Brasil gegaen en „aldaer geweest in 'de bataille van Garapes en oock verscheyde andre „bccasien" (S. G. Lias loopende 1665 dd. 28 October). AANTEEKENING N° 53 (bladz. 491) (3). Hertog Bernard van Sleeswijk Holstein schreef dd. 26 November 1672 uit Antwerpen aan Hunne Hoog Mogenden, dat hij „niet alleen „tot Groningen hem soodanich hadde gecomporteert als een Cavallier „toecompt, maer dat hy oock, om d'orde van Syn Hoocheyt te vol„doen, het Leger met syn regiment gevolcht, ende oock verhoopt hadde (1) In de noot aldaar verkeerdelijk opgogoven als N° 40. <2) Ut supra N° 41. (3) Ut supra N° 42. 579 „■om verder geayanceert te werden, ..maer ter contrarie vernemende,, ttdat het tractement van.. Colonnel hem heere hertoch niet werd toege„staen ende syn regiment continuelicken gebruikt ende qualick betaelt ^Wfirt . . • ." verzocht, dat daarin zou voorzien worden en ,,dat.,füfln jbeja heere hertogh niet soude copnen yerdencken dat hy. hiermede be„boorlyck affacheyt nam". Aangezien hij geen. voldoening k]$agt vroeg de hertog in December ontslag uit den dienst. Een maand .later ontvüjg hij commissie als kolonel van een nieuw regiment en wel op den vroeger door hem afgelegden eed (Res. S. G. 30 November, 19 December 1672, Comm. R. v. St. 21 Januari 1673). Maria Elisabeth van Hohenzollern-Hechingen, markiezin van Bergén-op-Zoom, overleed in 1671. Het markiez'aat kwam nu aan haar dochter Henriëtte Francoise , gemalin van Frederik Maurits II de la Tour d'Auvergne , hertog van Bouillon. De hertog, van 1665—1668 kolonel der Staatsche cavalerie, begaf zidh kort vó5r "hét uitbreken van den oorlog- van 1672 naar Frankrijk, waar"hf Weldra in 'skoninigs clienst trad; zijn echtgenoote bleef te Bergen-op-Zoom. Toen koning Lodewijk de in Frankrijk gelegen bezittingen van de Rijngraven Frederik Magnus en Karel Florentin van Salm in beslag nam, verkregen zij als wedervergelding de inbeslagneming van het markiezaat Bergen-op-Zoom met de heerlijkheden Borgvliet en St. Michielsgestel (Res. S. G. 5 April, 16, 23 September, Res. H. 21 September 1672). De heeren van Wassenaer bleven meestal afwezig uit hun gouvernement. In 't laatst van 1665, toen een compagnie waardgelders het garnizoen kwam versterken, verlangde de kapitein, hoewel niet onder eede van de Generaliteit of van Holland, de waarneming van het gouvernement, uitgeoefend door den vaandrig MabrtenKip, te aanvaarden. Tot oplossing van de gerezen moeilijkheid zond men den kapitein met 90 waardgelders naar Steenbergen; de overigen kwamen met 1 sergeant, 1 korporaal, 1 tamboer en 60 soldaten uit Steenbergen te Willemstad in garnizoen (Res. S. G. 31 October, 5, 9 November, Res. R. v. St. 2 November 1665). AANTEEKENING N° 54 (bladz. 522) (1). AANTEEKENING N° 55 (bladz. 62#j (2). (1) In de noot aldaar verkeerdelijk opgegeven als N° 43. (2) Ut supra n° 44. 580 AANTEEKENING N° 56 (bladz. 527) (1). De burgerij, sterk 7 compagnieën van 150 man, mocht alleen bij een intocht van den keurvorst of van een der leden van het Huis van Oranje onder de wapenen komen als zulks ook door het Staatsche garnizoen geschiedde en dan hoogstens ter sterkte van 203 man (Res. S. G. 27 Mei, Res. R. v. St. 28 Mei, 7 Juni 1666). AANTEEKENING N° 57 (bladz. 528) (2). In 1659 was te Rees „seecker soldaet appointé, die om een quade „actie door ordre van den Burgemeester in den halsbant geseth ende daer „van gestorven". De magistraat, die geen recht over militairen mocht uitoefenen, verantwoordde zich „dat desen man, ghaende overal bedelen, „niet anders als voor een bedelaer is genomen, daerom in halsband, „staende binnen het gasthuis, gezet als een civile correctie". De Raad vaja State achtte de. verantwoording voldoende en diende den compagnies-commandant een berisping toe (Res. S. G. 24 Juni, Res. R. v. St. 28 Juni, 14 Juli 1659). (1) Ut supra N° 16. (2) Ut supra N° 46. « 592 Brederode. Bredimus. Brembt. Brienen. Brockdorff. Brodden. Broeckhuijzen. Broersema. Brois. Bromleij. Bruce. Brüchem. Bruggen. Brunswijk-Luneburg (Osnabruck) (Cell; Brunswijk-Wolfenbuttel. ' Brüijn. Buat. Nicolaas van wolfert van Salomon Filips Jacob van Willem van Wolter van Kaij Bertram Melchior van Willem van Wilt van Mello Jacob van Wigbolt van Jean Bapïiste Matthew Alexander Willem van der Reydt, beer van Willem ter August Frederik, hertog van Christiaan Lodewijk, hertog van Ernst August, hertog van George ii, hertog van George Willem, hertog van Johan Frederik, hertog van Sophia Dorothea van Anton Ulrich , hertog van Bladzijden. 148 , 471. 404, 415, 422, 467. 491. 436, 489. 246, 272, 278, 299, 311, 490. 464. 81. 265. 430. 341. 343. 130, 132, 167,.205, 207,276,328,840, 341,343,479,628, 569. 550. 179. 482. 534. 472. 281, 549. 549. 153, 178, 195, 202, 241, 499, 549. 549. 153, 166, 173, 178, 192,198,195,202, 241,348,499,549. 549. 548. 549. August , hertog van 549. Ferdinand Albrecht, her- 549. tog van George Lodewijk, hertog van 549. Rudolf August , hertog van 194, 247, 348, 546. Pieter de 506. Henry de Fleury de Culan, 37, 97,98,101, 114, heer van 169,177,179,180, 373,875,379,407, 409,425,426,660. 600 Gr. Bladzijden. Galabdi. Galen. Pierre Ferdinand Christoffel Bernard van Gamabea. Gansneb genaamd Tengnagel. Gabdie. Geelvink. Geesdobp. Geldeb. Gennes Felin. Gent. estevan de Otto Magnus de la Magnus Gabeiel de la Cobnelis Cobnelis van Johan van Daniël de Adbiaan van Joachim van Johan van Johan Walhaven van Otto van Willem Jozef van Gentillot. Geean. ■ Gebnau. Geboux.de la Feerière. Ghemmenich. Gleseb. Gloucester. ' Glijmes. Gockinga. Godefboy. Elie de Johan Pierre de Paulus van George Hendrik van Philippe de Arent Ludolf Hendrik Ludolf Eppo Paulus 494. 9, 68—72, 77, 124 —129, 147, 148, 160—165, 173— 175,180,219,223, 247—249 , 295, 312,313,340,341, 848,411,499,527. 111, 249. 527. 265. 265. 285. 545. 518. 130, 205, 229, 469, 470. 469. 470, 522. 101, 179, 833, 334. 491. 272, 327, 846, 464, 489,495,524,569. 127, 147, 185, 190, 191,274,278,314, 315,445,463,470, 472, 547. 167, 283, 487, 488. 283. 512, 513. 288. 334. 375, 465. 79, 113, 114. 436. 206, 294, 295, 529. 291. 150, 479, 523. 178, 322. )6, 479, 613 Oost-Friesland. Oostenrijk. Oranje. Vorstin Jüliana van Gravin Justina Sophia van Graaf Ulrich II van Ferdinand III, Duitsch keizer, aartshertog van Karel V, Duitsch keizer, aartshertog van Leopold I, Duitsch keizer, aartshertog van Leopold Willem, aartshertog van Albertina Agnes, prinses van Amalia van Solms, prinses van Filips Willem, prins van Fbedebik Hendbik, prins van Henbiëtte Cathabina, prinses van Henbiëtte Mabia Stüabt, prinses van Louise Henbiëtte van Bean denbueg , prinses van Maueits, prins van Willem I, prins van Willem II, prins van Bladzijden. 23. 128, 547. 8, 23. 4, 7, 62, 78, 79, 112,126,135,195, 397. 103, 527. 7, 78,124,126, 186, 158,180,195,196, 245—247, 306, 307,809,813,848, 357,858,499,564. 5, 106, 109, 112. 185 , 397. 5, 7, 53, 116, 117, 179,191,226,426. 543. 3, 7, 10, 34, 74, 79, 135,228,288,397, 401,466,481,543. 79, 184. 22, 53, 79, 115— 117, 372, 426. 117. 8, 8, 74, 228, 242, 288 , 583. 3 , 8, 104,400, 527, 535, 543. 3, 6, 10—12, 14. 16—18, 20—24, 26, 31, 37,40,43. 49, 69, 104, 117, 185,179,245,252, 369, 370, 397— 400,407,408,410, 424—426 , 441, 443,447,540,548. 614 Oranje. Bladzijden. Oranje. Willem III (Hendrik), 5, 8, 22, 44, 45, prins van 57, 59, 62,116— 117,176,178,179, 182—186, 197, 198,210, 222, 226 —228, 265, 270, 276 , 280 , 289— 298,295,298,800, 302,308,812,815, 316, 320, 322— —828 , 330, 881, 333—389 , 846, 349—366 , 358— 860,362,364,397, 399,400,419,426, 433,437,459,464, 471,493,507,508, 643, 577. Afstammelingen van prins 588. Frederik Hendrik van Oriordan. Dionisiüs 266, 274, 279, 493, 495. Orleans. Henriëtte Maria Stuart, 222. echtgenoote van Filips van Zie Frankrijk. Orleans (Orliens). Catharina van 429 , 544. Ossort. Daniël d' 170, 281, 282, 298, 826,435,488,571, 576. Thomas Butler, graaf van 228. Oudesteijn. Jacob van 467. Outshoorn. Dirk van 550. Overschie. Francois van 468. Pieter van 468. Oxenstierna. Axel 8. Oxford. Aubry Vere, graaf van 482. —_ Robert Vere , graaf van 21, 50. P. Paets. Adriaan 811. Païfenrode. Jacob yan 494. 429, 544. 170, 281, 282, 298, 826,435,438,571, 576. 228. 467. 550. 468. 468. 8. 482. 21, 50. 616 Bladzijden. Paffenrode. Johan van 160,205,299,471. Pain et Vin. Mouse 84, 149, 176, 246, 272, 278, 311, 319 , 820 , 366, 408 , 460 , 489, 490, 570, 576, 577. Pallandt. Melchior van 363. Palm. Francois 147, 814, 351, 364, 472. Palts. Elisabeth van de 549. —— Keurvorst Frederik van de 78. Johan Casimir van de 61. Keurvorst Karel Lodewijk 78 , 202. Rupert (Robert) van de 22, 79, 114, 137, 184. Sophia van de 649. Keurvorst Willem van de 549, Palts-Nieuw burg. Filips Willem van de 9, 62, 78, 112, 160, 302, 307, 522. Wolfgang Willem 9, 32, 33, 62, 529, 535. Palts-Sulzbach. Adolf Johan van de 93, 97. Panhuijs. Simon van 315. Patberg. Cornelis van 436, 436. Pauw. Michiel 465. Pauw van Heen vliet. Adriaan 31, 35, 43. Paijton. Humphrey 481, 484. Pels. Johan 83 , 98 , 374 , 404. Perceval. Maurits de 472. Meijnard de 67, 284, 462, 472, 489, 524. Pieter de 64, 65—67, 403, 465, 466. Perponcher-Maison- Pierre 83, 96, 107, 485, neuve. 486. Willem (Guillaume) 176, 206, 485,487, 488, 522, 525, 550. Perponcher-Sedl- Ferdinand de 155, 205, 235,278, nitzky. 274, 317, 853, 404, 489, 491, 578. 616 Bladzijden. Perbb. Paulus van der 43, 44. Pieck van Enspuk. Willem 345. Pieteb Jansz. 151. Pieteb Maabtsz. 562. Plasbubg. Diek Adam van 436. Plessis-Malaguet. Piebbe le Pbince de 150 , 486. Plettenberg. Johan van 9o. Pletz. 501. Ploos van Amstel- Gerard (Gerrit) 130, 150, 475,478. OüDEGEIN. Pöllnitz. Bernard van 422. Gehard Bernard van 59, 807, 309, 347 Polen. Prinses Anna Catharina 62. van Koning Johan II Casimir 61, 62 , 64, 100. van Koning Michaël van 419. Koning Sigismund III van 61. Koning Wladislaus van 61. Polentz. Willem van 266, 274, 340, 493. Poll. Johan van de 518. Polman. Allart 477, 528. Johan 479. Rudolf 60,61,297,813, 375, 529, Pomponne. Simon Arnould de 220, 249, 805, 311. Popma. Sijbolt van 476. Portugal. Koning Alfonso VI van 144, 542, 558. Catharina van 114, 812. Koning Johan IV van 9, 542, 558. Louise Guzman , hertogin van 558. Medina Sedonia, koningin van Maria Prancisca Elisa- 558. beth van Nemours, koningin van Koning Pedro II van 312, 558. Prins Emanuel Antonyvan 121, 122, 543. Pradel (of Pradelles). Francois de 168, 169, 172, 173, 178, 181, 183. Fransche officieren bij het 555. korps van Prott. Barend Johan van 343, 359, 490, 523. 617 Bladzijden. Pruisen. Frederik de Groote, ko- 242. ning van Puchler. (1) Eustachius ss—85,88,92,95— 98, 100, 461,469, 525. Putten. Aert Abrahamsz. van der 151. PlJNSSEN van der AA. otto 1*3, 467, °28- Q. Quadt van Soppen- Willem Roeleman van 436. broeck. Willem Steffen van 577. QüEROUAILLE. LOUISE de 306. R. Rabenhaupt. Karel 296, 342, 344, 362, 398,399,401,490, 560. Raesfeld. Reinier van 528. Ram van Hagedoorn. Francois de 526. Rasfeldt. Johann von 501. Rauter. Johan *36. Ravenel. 109Ravenswaey. Johan van 102 , 534. RaveschotdeCappelle. Robert ±22, 482. Rechine Voisin. Zie Loges. Rechteren-Almelo. Zeger van 155, 205, 207, 235, 280, 431, 435. Redinger. Johan Jacob 553. Reede. Gijsbebt van 507. Jacob van 103, 358. Reede-Amebongen. Godabt Adeiaan van 246, 247, 283, 308, 309, 359, 564. Reede-Bobnewal. Johan van 422. Reede-Ginkel. Godabt van 130, 177, 205, 207 422,423,429,434, 571. Reede-Renswoude. Fbedebik van 130 , 468. Johan van 414. U) Een Bes. S. G. 22 Augustus 1686 noemt hem Gustavüs Picheler. 618 Bladzijden. Reisenaeb. Jochem 550. Remebhuijsek van Filips 489. Essen, Renesse. Johan Adolf van 51, 474. Willem van 486. Rengees. Oesbeandt Johan 344 , 422. Reuss von Plauen. Graaf Hendrik v van 560. Reijgeesberg. Pieter van 577. Reltsner van Neustadt. Andries 51L Rhee. Willem van 151, 507. Ribatjcourt. Jan Conrad d'Adbbemont, 103. prins van Richoldts. Alexander 492. Riddel. William 483. Ringenbergh. Dirk van 299 , 490. Ripperbant. Dibk van 464. Rippebda. Adolf Hendbik 291. Joachim 115. Johan 56. Unico 273, 276, 279, 840, 490, 570. Rivière d'Aerschot. Henri Charles de 494. Robebtson, gezegd David 483. colyear. Rochefort. Louis d'Alvigny, markies 329. van Rode van Heeckeren. Otto de 326 , 528. romswinckel. Matthias 308. Roon. Cornelis van 419 , 420 , 425. Roorda. Jan van 475. Roosenburgh. Hendrik van 177. Roper. John 481, 484. Rosa. Pieter 207. Rose. Willem Fabian van 366. Rossum.. Gerard van 526. Gerrit van 474. Rotgans. Jacob 577. Roth. Reijnart 304. Rovelli. Francois de 161, 550. Rumpf. Christiaan Constantinus 311, 318. Ruijsch. Gijsbert. 282. Ruijtenberg. ' Albebt van 473. 619 Bladzyden. Rüijter. Michiel Adriaansz. de 36, 90, 92,94,96— 100,137,138,145, 147, 183—185, 190,191,241,252, 314,315,850,458, 549. Rijseb. Johan 527. Rijswijk. Justinüs van 166. S. Saksen. Keurvorst Albrecht van 265. Keurvorst Johan George II 309. van Saksen-Weimar. Hertog Bernard van 102. Hertog Johan Ernst van 97. Salm. (1) Karel Diederik Otto van 319, Frederik Magnus van 54 , 71—73, 104— 106,108,112,149, 161,171,173,177, 201,205,206,214, 215,246,282,286, 291,310,319,374, 400, 401, 410— 412,414,415,420, 422,423,427,437, 525,526,580,577, 579. Frederik Willem van 841, 548, 556. ' Karel Florentijn 350, 351, 437, 493, 523, 579. Sambsen. 491. Sandilands. William 484. Sandra. Hendrik van 422 , 435. Sangerhuijsen. Frederik Jurrien van 491. Santen. Johan van 83,97,145,272,278, 297,326,463,468, 471,544,569,575. Sasburgh. Damas van 491. Saugey. Philippe de 155, 205, 237, 385, 486 , 488. Saugnier. Jean de 53 , 470. (1) Wild- en Rvjngraven van het h. Roomsche Rijk. Saksen. Keurvorst Albrecht van Keurvorst Johan George II van Saksen-Weimar. Hertog Bernard van Hertog Johan Ernst van Salm. (1) Karel Diederik Otto van Frederik Magnus van 622 soutelande. Spaen. Spanje. Spakh. Spiegel. Spindleb. St. Gebmain. St. Lieux. Stanley. Stanton. Stecke. Steelandt. Steenhuijsen. Stein Callenfels. Stellingwerf. Stenbock. Stewaed. boudewijn van Alexandeb van Jacob van Filips II, koning van Filips IV, koning van don Jan van Oostenbijk, prins van Kabel II, koning van Mabgabeta Tebesia , infante van Maria, koningin van Otto Cheistopb; van Reinhabd van Maximiliaan Albebttjs Henby de Beaen van William Fbancis Diederik Filips van Hendbik van Jacob van Ludolf van Casimie van Hartman Godfried van Aucke Andkies Gustaaf Otto Edwabd » Bladzijden. 155, 177, 205, 239, 281,282,295,385, 431,485,438,488, 571. 308, 347. 33. 4, 102, 109, 116, 135,137,195,220, 542. 109, 110, 220, 542, . 558. 136, 168, 195, 208, 209, 246, 357. 136, 195. 135, 195. 104. 491. 279, 494. 486. 169. 34. 482. 84, 130, 150, 163, 166,167,206,276, 317,340,379,399, 476,490,523,569. 150, 178, 205, 469, 544, 554. 215, 280, 295, 529. 339. 150, 176, 177, 205, 292,401,422,423, 428,430,432,548, 554, 571. 431, 557, 559. 205, 212, 214, 255, 385, 447—449, 468, 471, 525. 143. 97. 50, 482. 623 Bladzijden. Stirum. Otto van 436. Stockhausen. 501. Stockheym. Johan van 274, 332, 494. Stolzenbebg. Ebnst van 280, 842, 436. Stone. Robbebt 422, 480. Stbaeten. Godefeoy van deb 266, 274, 279, 872, 492, 498, 495. Stbuyck. Johan 170. Stuabt. Jacob Willem 488. Patbik 482. Sulzbach. Zie Palts. Swansbel. Diedebik 358. Sweebs. IsAac 185. Syghebs. Rudolf 364 j 529. Sijlvius. Qabbiel 179. Sijtsma. Douwe van 476. T. Taillefeb de la Sau- Charles de 283. vetat Talmont en van Ta- Henri Chables de la Tbe- 7, 49, 50, 54, 130, bente. moïlle, hertog van Thouars, 134, 158, 175— prins van 177, 201, 205— 207,212,214,215, 400, 412, 414,422 —424, 427, 524. Emilia van Hessen Kassel, 50. prinses van Tamminga. Egeb van 479. Sweeb van 150, 479. Tabente. Zie Talmont. Tecklenbubg-Bentheim. Abnold van 103. Eenst van 180. Maurits van 180 , 527. Temple. William 200 , 249. Tengnagel. Arend 95, 99. Zeno 143, 469. Teresteyn van Hale- Cornelis . 334. wijn. Thienen. Filips van 465, 467. Meyndert van 344. (524 Bladzijden. Thisholm. Maubits 507. Thomas Tobiasz. 191. Thoüabs. Geobge le Vasseüb de 207, 267, 274, .279, Coigny, markies van 346,853,356,486, 494. Tielenbübch. George Fbedebik van 865. Till. Hans Willem van 103, 111, 169, 398, 550. Willem van 398. Tillieu. Hendbik van 177. Tilly. Claüde de t' Sebclaes van 889. Tocht. Jacob van deb 291. Tobck. Hendbik 150, 826, 464, 527. Tobsay. Daniël de Tassin de 274, 804, 310, 320, 487. Toubneville. Geobge de 494. Toub d'Auvebgne". Zie Bouillon, Tubenne. Tout le Monde. Babtholomeus 576. Tbebba. Johan Caspab van 550. Teiee. Kabel Kaspab von deb 807 , 564. Leijen, aartsbisschopkeurvorst van Tbolle. Nicolaas 88. Tbomp. Cobnelis 65, 66, 144, 145, 183—185. Hebbest 538. Maabten Haepebtsz. 35,41,42,404,588. Truchses van Wald- Wolf Chbistoffel 435. bubg. Tulp. Nicolaas 484. Tungel. Gustaaf 273, 326, 340, 491. Tubenne. Henbi de la Toub d'Auvebgne, 105, 105, 169, 172, burggraaf van 174,199,228,800, 318 , 325—328, 345—850 , 352, 541. Tuxin dit la Roche. Jacob 299. Tuyll van BalgKe- Hendbik van 234, 463, 467, 468, steun. 524. ■ U. Uffeln. Johann Geobg von 501. Ulfspaab. Gustaaf d' 491. Uffeln. Ulfspaab. 501. 491. 625 Bladzyden. ünia. RlTSKE van 422. TJrs de Bijss. Johan 274, 279, 498. Utenhove. Gerrit van 479. Utenhove Amelisweerd. Hendbik van 472. Valckenieb. Gilles 179, 334. Petbus 336. Vallandbe. - Piebbe de Bebthieb de 131, 337, 486. Vallièbe. Louise de la 556. Vane. Walteb 96 , 481. Vabick. Cobnelis van 464. Vauban. Sebastien le Pbêtbe de 228, 244. Vaudemont. Karel van 800. Vegelin van Claeb- Filips Ernst 53. bergen. Velsen. Johan van ±92. Vebcken. Johan Babtholt van 855, 489. Vere, graaf van Oxfobd. Zie Oxfoed. Vebne de Rodes. Peedinand de la 437. Vebnueil. Joachim de St. Geobge , 54 , 72 , 428. heer van Vebeeycken. Louis 299 , 491. Vebbuco (VeeRUTïus). Jogan 398. Peter 48 , 49, 130 , 422, 423, 427, 484. Willem 47». Verschoor. Pieter 345. Verschuyren. Godefridus 206. Vierssen. Aernout van 235, 291, 298, 489. Vieuvillè. Charles de 487. VlLLANUEVA. leon de 319. Virmont. Adriaan van 112. Ambrosius van 112. Viry. Jacob de 470. Vittinghoff genaamd Nicolaas Georg van 438. Scheel Vivien Nicolaas 338. Vlaming van Outs- Pieter de 67, 466. hoorn. Vlugh. David 191. 626 volckershoven. PlEÏEE van 363 bla 478, 670. Vos van Steenwijk. Pieter Robert de 494 Vrijbergen. Bonifaciüs van 291.' Cornelis van 310 Theodorüs van i77( 184; 205, 229, 274,301,808,810,' 328,462,474,526, 670. Thomas van 150, Willem Lieven van 801 802 317 VlJÖH- Arent 535' ' Vijver, genaamd Rigoü. Jan van de 529.' W. Waldeck, Pyrmont en George Frederik, graaf van 50, 69,93,153 158 CüLEMBORG. ' ' "' „ » iUO' 161,280,350,351, 400,422,423,427, 428,432,474,544,' TT 549, 571. Hendrik Wolraed, graaf van 544. Wall- Willem van der 373. A' SlJBRANT van 150* £?7Q Ana Walters. Lücy JjJ 3'9> 476- Wanrooi. dibk van ^ Johan van 459 Warfusé. Floris Karel van Beieren 172! Schagen, graaf van Wartensleben. Christiaan van 493 4asi/ L^z^U^Uey-Cfi V^-riF